TWEEDE DEEL: DE ALGEMENE LEER VAN DE …€¦ · Web viewBv. keuze van de munt van betaling...

33
TWEEDE DEEL: DE ALGEMENE LEER VAN DE VERBINTENIS Inleiding (p. 1) Boek 1 en boek 1bis: over de bronnen van verbintenissen Overeenkomsten Eenzijdige rechtshandelingen Verbintenissen uit wet Onrechtmatige daad Quasi-contracten Boek 2: over de algemene leer van de verbintenis = regels die in beginsel gemeen zijn aan alle verbintenissen, ongeacht hun bron. Modaliteiten Overdracht Betaling Uitdoving Bewijs Hoofdstuk 1: De modaliteiten van de verbintenis (p. 2- 51) Afdeling 1. De voorwaardelijke verbintenis § 1 De voorwaardelijke verbintenis in het algemeen

Transcript of TWEEDE DEEL: DE ALGEMENE LEER VAN DE …€¦ · Web viewBv. keuze van de munt van betaling...

TWEEDE DEEL: DE ALGEMENE LEER VAN DE VERBINTENIS

Inleiding (p. 1)

Boek 1 en boek 1bis: over de bronnen van verbintenissen Overeenkomsten Eenzijdige rechtshandelingen Verbintenissen uit wet

Onrechtmatige daad Quasi-contracten

Boek 2: over de algemene leer van de verbintenis = regels die in beginsel gemeen zijn aan alle verbintenissen, ongeacht hun bron.

Modaliteiten Overdracht Betaling Uitdoving Bewijs

Hoofdstuk 1: De modaliteiten van de verbintenis (p. 2-51)

Afdeling 1. De voorwaardelijke verbintenis

§ 1 De voorwaardelijke verbintenis in het algemeen

A. De zuivere of onvoorwaardelijke verbintenis vs. de voorwaardelijke verbintenis

Zuivere verbintenis: de beloofde prestatie is onmiddellijk opeisbaar en afdwingbaar door SE

Voorwaardelijke verbintenis: het al dan niet moeten presteren van SA hangt af van een zekere of een onzekere toekomstige gebeurtenis. Een verbintenis kan dus onderworpen zijn aan modaliteiten: bv. het koppelen van een termijn of voorwaarde aan de prestatieplicht.

B. De voorwaarde vs. de tijdsbepaling

Twee mogelijke modaliteiten die men aan een verbintenis kan toevoegen zijn de voorwaarde en de schorsende of ontbindende tijdsbepaling of termijn.

Voorwaarde: een toekomstige en onzekere gebeurtenis waarvan men de uitvoering of uitdoving van de verbintenis laat afhangen (art. 1168 BW).

Tijdsbepaling: een toekomstige en zekere gebeurtenis waarvan men de (ontbinding of schorsing van de) verbintenis laat afhangen.

Het exacte tijdstip hoeft daarom niet bekend te zijn.

C. De ontbindende vs. de opschortende voorwaarde

De voorwaardelijke verbintenissen kunnen we, gesteund op hun gevolgen, nog verder indelen in verbintenissen met een ontbindende en verbintenissen met een opschortende voorwaarde.

Ontbindende voorwaarde: de toekomstige, onzekere gebeurtenis zal bij haar intreden de verbintenis automatisch uitdoven en zelfs retroactief tenietdoen (art. 1183, lid 1-2 BW)

Opschortende voorwaarde: de uitvoering of de opeisbaarheid van de verbintenis wordt opgeschort tot aan de vervulling van de voorwaarde (de gebeurtenis) (art. 1181 BW)

Partijen kunnen zonder enige vormvoorwaarden – en dus ook stilzwijgend – een opschortende of ontbindende voorwaarde in hun overeenkomst inlassen. Hun bedoeling dient echter wel ondubbelzinnig en zeker vast te staan.

D. Voorwaarden zijn slechts modaliteiten

De toekomstige, onzekere gebeurtenis moet een bijkomstig of accessoir karakter hebben, m.a.w. de voorwaarde kan niet bestaan in de vervulling van één van de noodzakelijke elementen van het contract of de rechtshandeling. De voorwaarde om één van de vier geldigheidsvoorwaarden van een OK

(wilsovereenstemming, handelingsbekwaamheid, bepaald of bepaalbaar voorwerp, en geoorloofde oorzaak) te bekomen, is dus géén modaliteit. De RH moet dus geldig kunnen bestaan los van de toegevoegde voorwaarde!

E. Verbod op onmogelijke en ongeoorloofde voorwaarden

Art. 1172 BW: een ongeoorloofde voorwaarde is nietig en maakt de hele overeenkomst nietig.

De figuur van de partiële nietigheid tempert deze verregaande regel. De vervulling van een voorwaarde mag niet onmogelijk zijn

§ 2 De ontbindende voorwaarde

A. Begrip en kenmerken

Ontbindende voorwaarde = een beding waarmee de partijen de retroactieve en automatische uitdoving/tenietgaan van een verbintenis laten afhangen van de vervulling van een toekomstige en onzekere gebeurtenis (art. 1168 en 1183 BW). Vergelijking met u.o.b.

ontbindende voorwaarde >< wanprestatie Automatische uitwerking >< partijbeslissing Uitdoving retroageert ex tunc (= gelijkenis)

Bv. Ouders verbinden zich er toe de huurprijs van het kot van hun zoon te betalen op voorwaarde dat hij slaagt op het einde van het jaar. Slaagt hij niet dan zal de verbintenis ex tunc uitdoven en moet hij alles terugbetalen.

B. Geoorloofdheid

In de regel zijn de ontbindende voorwaarden geldig Tenzij bij wet verboden (= om zwakkere partij te beschermen)

Bv. W.A.O.: verbod op automatische ontbinding bij zwangerschap, loonbeslag of huwelijk.

Opgelet! Wettelijk verbod uit W.A.O. mag niet naar analogie toegepast worden op andere

gevallen. Het verbod op een u.o.b. betekent niet per se een verbod op een ontbindende

voorwaarde.

C. Gevolgen

Op het vlak van de gevolgen dient men bij de voorwaarde 3 fasen te onderscheiden:1. De fase waarin de voorwaarde nog hangende is (pendente conditione)2. De fase waarin de voorwaarde in vervulling gaat (eviniente conditione)3. De fase waarin de voorwaarde uitblijft (deficiente conditione)

1. De hangende voorwaarde De toevoeging van een voorwaarde zorgt steeds voor een soort wachttijd die loopt

vanaf de geldige totstandkoming van de RH tot de vervulling of het definitief uitblijven van de voorwaarde.

De verbintenis wordt in deze fase beschouwd als een zuivere verbintenis (= afdwingbaar), maar blijft bedreigd door de mogelijke vervulling van de ontbindende voorwaarde.

2. De voorwaarde gaat in vervulling De verbintenis wordt automatisch en retroactief uitgedoofd (art. 1179 en 1183 BW).

Al wat in de wachttijd is gepresteerd moet ongedaan gemaakt worden (ex tunc)= dikwijls problematisch en ongewenst

Partijen mogen contractueel afwijken van de retroactiviteit RS en RL aanvaardt talrijke uitzonderingen op de ontbinding van de OK

3. De voorwaarde gaat niet in vervulling Het recht van de SE van de verbintenis wordt definitief

Het vaststellen dat een voorwaarde niet in vervulling gaat is niet gemakkelijk aantoonbaar. Daarom is het aan te raden om met termijnen te werken.

§ 3 De opschortende voorwaarde

A. Begrip en toepassingen

Opschortende voorwaarde = beding waarmee partijen de opeisbaarheid/uitvoering (>< bestaan) van de verbintenis schorsen tot bij de vervulling van een toekomstige, onzekere gebeurtenis (art. 1181 BW).

Belangrijkste toepassingsgebied = bij aankoop van onroerende goederen Bv. verkoop van een onroerend goed onder de voorwaarde van het bekomen van een

financiering.

B. Geldigheid en gevolgen

In de regel is de opschortende voorwaarde geldig Uitzondering (art. 1174 BW): verbod op een zuiver potestatieve (1) opschortende (2)

voorwaarde aan de zijde van de schuldenaar (3) Nietigheid van de voorwaarde en de verbintenis zelf

Opgelet: deze uitzondering is niet van toepassing bij gewone of gemengde potestatieve voorwaarde (1), ontbindende voorwaarde (2) of voorwaarde aan de zijde van schuldeiser (3).

Bv. Ik koop dat gebouw onder opschortende voorwaarde dat ik mijn bedrijf daar ga vestigen= zuiver potestatieve opschortende voorwaarde aan de zijde van de schuldenaar.

Ook bij de opschortende voorwaarde kunnen we weer de 3 fasen onderscheiden inzake de gevolgen:

1. Hangende voorwaarde De verbintenis bestaat maar de opgeschorte verbintenis moet (nog) niet worden

uitgevoerd. Gedurende de wachttijd is de SA niets verschuldigd. De SA mag de normale vervulling van de voorwaarde zelf niet verhinderen (art. 1178)!

Bij verhindering wordt geacht dat de voorwaarde vervuld is.

2. De voorwaarde gaat in vervulling De verplichting en opeisbaarheid van de uitvoering van de verbintenis treden

automatisch en retroactief (tot de dag waarop de verbintenis is aangegaan) in werking (art. 1179BW).

3. De voorwaarde gaat niet in vervulling De voorwaardelijke verbintenis zal nooit uitvoering krijgen en gaat teniet door verval.

Als zij de hoofdverbintenis vormde van de OK, dan valt de OK zonder voorwerp en houdt het op te bestaan (= enkel verval voor de toekomst).

C. Verbod op de zuiver potestatieve voorwaarde aan de zijde van de schuldenaar = ongeldig [zie B]

Afdeling 2. De verbintenis met tijdsbepaling

§ 1 Begrip

Verbintenis met tijdsbepaling = verbintenis waarvan de opeisbaarheid/uitvoering of de uitdoving/tenietgaan afhankelijk is gemaakt van de vervulling van een toekomstige, doch zekere gebeurtenis.

Uit deze definitie kunnen we een opschortende en ontbindende tijdsbepaling halen. De tijdsbepaling kan vast (binnen 30 dagen) of onvast (bij overlijden van mijn opa) zijn.

§ 2 Opschortende en ontbindende tijdsbepaling

Opschortende tijdsbepaling: schort de opeisbaarheid van de verbintenis op bij zijn intreden. Voor het verschaffen van een bijkomende zekerheid.

Ontbindende tijdsbepaling: dooft de verbintenis uit bij zijn intreden.

§ 3 Gevolgen

A. De ontbindende tijdsbepaling

Gedurende de wachttermijn bestaat de verbintenis gewoon en is ze opeisbaar. De verbintenis is evenwel beperkt in tijd, nl. totdat een zekere gebeurtenis zich

voordoet. Bij het intreden van die tijdsbepaling zal de verbintenis van rechtswege uitdoven zonder terugwerkende kracht (= ex nunc)

B. De opschortende tijdsbepaling

Gedurende de wachttermijn bestaat de verbintenis gewoon, maar ze is niet opeisbaar. Vanaf het intreden van de bepaalde tijdsbepaling zal de verbintenis opeisbaar zijn en

moet ze worden uitgevoerd Wat indien de SA de verbintenis al uitvoert tijdens de wachttermijn?

Indien de termijn bedongen is in het voordeel van één partij dan geldt een afstand van de termijn.

§ 4 Respijttermijnen

A. Begrip en voorwaarden

Respijttermijn = bevoegdheid van de rechter om, niettegenstaande ieder andersluidend beding (= openbare orde), aan de SA een respijt- of genadetermijn toe te staan voor betaling van zijn schuld, rekening houdend met de toestand van de partijen (art. 1244, lid 2 BW)

De rechter schort de opeisbaarheid van de verbintenis tijdelijk op= Uitzondering op art. 1134, lid 1 BW (geen wilsovereenstemming) = Uitzondering op art. 1244, lid 1 BW (SE kan niet gedwongen worden om de betaling van een gedeelte van de schuld te ontvangen)

Idee = rechter mag de billijkheid als corrigerend element gebruiken in zeer uitzonderlijke omstandigheden.

Art. 1244, lid 2 BW is een regel van openbare orde die enkel maar respijttermijnen toestaat met strikte contouren voor de rechter:

1. De rechter moet deze bevoegdheid met grote omzichtigheid gebruiken2. De rechter mag slechts gematigd uitstel verlenen3. De SA moet ongelukkig en te goeder trouw zijn4. De rechter moet de concrete toestand van beide partijen in rekening brengen

B. Draagwijdte

Het uitzonderlijke karakter van het verlenen van respijttermijnen heeft tot gevolg dat de draagwijdte van art. 1244, lid 2 BW beperkt wordt.

De respijttermijn mag de SA niet bevrijden van zijn verbintenis De respijttermijn mag geen afbreuk doen aan de niet-nakoming en de toepassing

van de sancties voor de laattijdige betaling van de schuld. De respijttermijn is slechts beperkt tot contractuele verbintenissen

Doctrine zegt dat ze op alle verbintenissen zou moeten slaan en dat ze een algemeen rechtsbeginsel is.

C. Uitzonderingen

Er bestaan uitzonderingen waarin de SA geen beroep kan doen op de respijttermijn: Vaak bij situaties waarin de betaling van de schuld beschouwd wordt als

levensnoodzakelijk voor de SE.Bv. betaling loon aan werknemers en betaling van onderhoudsgelden.

D. Bijzondere toepassingen

Soms wordt de uitstelbevoegdheid van de rechter uitgebreid door de wetgever Dit is zo in het Consumentenrecht!

Art. 38 § 1 Wet Consumentenkrediet (ook bevoegdheid voor vrederechter)

Afdeling 3. De verbintenis met meerdere voorwerpen

Een verbintenis zal in uitzonderlijke gevallen meerdere voorwerpen hebben. Zij kunnen als cumulatief, alternatief of facultatief zijn bedongen:

1. De cumulatieve of conjunctieve verbintenis Het voorwerp bestaat uit twee of meer prestaties die door de partijen als ondeelbaar

worden beschouwd en dus cumulatief moeten worden uitgevoerd. De SE kan zich verzetten tegen een gedeeltelijke uitvoering (art. 1244, lid 1 BW)

2. De alternatieve verbintenis De verbintenis slaat op verschillende prestaties waarvan slechts één uitgevoerd moet

worden opdat de SA zou bevrijd zijn (art. 1189 en 1191 BW).Bv. keuze van de munt van betaling (valuta-optie)

3. De facultatieve verbintenis Verbintenis die bepaalt dat de SA zich kan bevrijden door een andere, gestipuleerde

prestatie te leveren dan de prestatie die in eerste orde is bedongen. Gaat het verschuldigde voorwerp door vreemde oorzaak verloren dan is de SA bevrijd

en moet hij zelfs de prestatie van tweede orde niet nakomen volgens de risicoregeling. >< alternatieve verbintenissen

Afdeling 4. De verbintenis met meerdere subjecten

§ 1 Deelbaarheid als regel bij pluraliteit van subjecten

A. Probleemstelling: pluraliteit van subjecten

Tot hier toe hadden we het enkel maar over verbintenissen tussen één SA en één SE. De SE = actiefzijde van de verbintenis (kan aanspraak laten gelden) De SA = passiefzijde van de verbintenis (kan aangesproken worden)

Maar aan beide zijden kunnen echter ook meer personen staan, dergelijke situatie geeft aanleiding tot de problematiek van de verbintenis met pluraliteit van subjecten. Moet de verschuldigde prestatie gedeeld worden over de verschillende subjecten? Wie moet de verbintenis nakomen? Wie kan ze opeisen?

B. Deelbaarheid

Geen pluraliteit Ondeelbaar De SE kan niet verplicht worden om slechts een deel van de schuld te aanvaarden.

Pluraliteit Deelbaarheid De verbintenis wordt van rechtswege verdeeld tussen de medeschuldeisers /

codebiteurs.

(samengevoegde verbintenis) De splitsing gebeurt in gelijke delen, tenzij anders bepaald.

SE SE SE SE150 1000 1000 1000

SA SA SA SA50 50 50 3000

C. Uitzonderingen op de deelbaarheid

Bovengeschetste situaties zijn niet alleen complex, maar kunnen ook nadelig zijn: in situatie 1 komt zo bijvoorbeeld het risico van de schuldsplitsing (insolvabiliteit) op de SE te liggen.

Gelukkig kan men in het Belgische recht kan teruggrijpen op 3 afwijkende rechtsfiguren:1. De ondeelbaarheid (A + P)2. De hoofdelijkheid (A + P)3. De in solidum-gehoudenheid (P)

D. Obligatio en Contributio

We merken op dat we steeds twee verhoudingen kunnen onderscheiden.

Obligatio = de relatie tussen de schuldeiser en medeschuldenaars (externe verhouding). Wijst aan wie tot wat gehouden is jegens de SE die over een schuldvordering beschikt.

Contributio = de relatie tussen schuldeisers of schuldenaars onderling (interne verhouding). Wijst aan wie tot welke bijdrage van de schuld verbonden is / aandeel schuldvordering.

§ 2 Eerste uitzondering: ondeelbare verbintenissen

A. Bronnen van ondeelbaarheid

Er zijn twee bronnen van ondeelbaarheid die de opsplitsing van de verbintenis verhinderen:1. Natuurlijke ondeelbaarheid = door aard/strekking verbintenis

Materiële of fysische ondeelbaarheid (art. 1217 BW)= voorwerp zelf is ondeelbaar

Intellectuele ondeelbaarheid (art. 1218 BW)= bij opdeling verliest de verbintenis elk nut

2. Contractuele ondeelbaarheid = door clausule van ondeelbaarheid

B. Gevolgen van ondeelbaarheid

Pluraliteit van de SASchuld wordt verdeeld tussen debiteurs

Pluraliteit van de SESchuldvordering wordt verdeeld tussen schuldeisers

1. Op het vlak van de obligatio

Bij pluraliteit aan de actiefzijde (zelden) Iedere SE kan uitvoering van de hele prestatie eisen vanwege de ene SA (art. 1224 BW)

Ondeelbaarheid “overerft” : erfgenamen mogen ook SA voor geheel aanspreken en hebben elk recht op een gelijk deel (lid 2).

De SA die nakomt is bevrijd tegenover de andere schuldeisers.

Bij pluraliteit aan de passiefzijde Elke SA kan aangesproken worden tot nakoming van de hele verbintenis (art. 1222 BW)

Ook erfgenamen van overleden SA’s kunnen worden aangesproken (art. 1223 BW) De SA mag een termijn vragen om coSA’s te betrekken (art. 1225 BW)

Als één SA de prestatie nakomt is iedere SA bevrijd jegens de SE

2. Op het vlak van de contributio

Bij pluraliteit aan de actiefzijde De SE die de hele prestatie opeiste betaalt een evenredig deel uit aan zijn medeSE’s.

Bij materieel ondeelbare verbintenissen moeten de medeSE’s vergoed worden.

Bij pluraliteit aan de passiefzijde De SA heeft verhaal op de andere SA’s

Bij het presteren van een materieel ondeelbare prestatie heeft hij recht op vergoeding

§ 3 Tweede uitzondering: hoofdelijke verbintenissen

Hoofdelijke verbintenissen verschillen van de ondeelbaarheid daar zij niet overgaan op erfgenamen!

A. Actieve hoofdelijkheid (zelden)

1. Begrip

Actieve hoofdelijkheid = iedere SE is tot het geheel gerechtigd (betreft steeds hoofdelijkheid tussen verschillende schuldeisers)

Bron: zij moet steeds uitdrukkelijk worden bedongen Verschilpunt met actieve ondeelbaarheid = geen erfoverdracht

2. Gevolgen

Op het vlak van de obligatio SE kan nakoming vragen van gehele verbintenis De SA is jegens iedere SE bevrijd bij nakoming.

Tenzij reeds door een SE in rechte vervolgd, dan mag hij niet meer aan een andere SE betalen (art. 1198, lid 1)

Elke SE mag daden van behoud stellen, ook ten bate van andere SE’sBv. SA in gebreke stellen

Op het vlak van de contributio De hoofdelijke SE zal de betaling evenredig moeten verdelen met andere SE’s, tenzij er

een afwijkende verdeelsleutel is in de overeenkomst.

B. Passieve hoofdelijkheid (!)

1. Begrip en voordelen

Passieve hoofdelijkheid = verschillende SA’s zijn dezelfde prestatie verplicht aan de SE die naar vrije keuze één der debiteurs mag aanspreken tot betaling van de gehele schuld. De betaling van het geheel door een SA bevrijdt alle anderen (art. 1200 en 1203 BW) en

geeft de SA een verhaal jegens hen. Net als de actieve hoofdelijkheid is er ook hier geen erfoverdracht.

De passieve hoofdelijkheid heeft enkele voordelen van groot nut: De SE heeft keuze tussen meerdere debiteurs en draagt niet langer het risico van

insolvabiliteit van de debiteur. Door één iemand te kunnen aanspreken lopen er minder procedures. De SA heeft bij de hoofdelijke verbintenis vaak een verhoogde

kredietmogelijkheid.

2. Bronnen en afstand van hoofdelijkheid

Situaties van passieve hoofdelijkheid kunnen ontstaan uit verschillende bronnen:1. Het B.W. (bv. art. 222 BW) en bijzondere wetten (bv. art. 50 Sr)2. De overeenkomst (indien uitdrukkelijk bedongen)3. Een gewoonterechtelijke regel

Bv. vermoeden van hoofdelijkheid tussen handelaars4. Het algemeen rechtsbeginsel van hoofdelijkheid bij een gemeenschappelijke fout

= fout waarbij meerdere personen wetens en willens hebben samengewerkt tot het ontstaan van het schadeverwekkend feit (art. 50 SR)>< samenlopende fout (in solidum-gehoudenheid).

Ook is het mogelijk voor de SE om afstand te doen (uitdrukkelijk/stilzwijgend) van de passieve hoofdelijkheid. Dit betekent echter niet dat de schuld kwijtgescholden wordt.

Ofwel algemene afstand (jegens alle SA’s) Geen hoofdelijkheid meer, maar terug deelbaarheid.

Ofwel individuele afstand (jegens één SA) Hoofdelijkheid blijft tussen andere SA’s onder aftrek van het aandeel van de

uit hoofdelijkheid geslagen SA.

3. Gevolgen op het vlak van de obligatio

Op het vlak van de obligatio maken we inzake de gevolgen bij de passieve hoofdelijkheid nog een bijkomend onderscheid, nl. dat tussen de hoofdgevolgen en de bijkomende gevolgen. Later zal blijken dat enkel de hoofdgevolgen “mutatis mutandis” zullen toegepast worden

op de in solidum-verbintenis.

De hoofdgevolgen

Deze worden gegroepeerd rond de eenheid van voorwerp en de pluraliteit van rechtsbanden.

Eenheid van voorwerp: alle SA’s zijn gehouden tot dezelfde prestatie en tot de gehele prestatie. Betaling door één SA bevrijdt de anderen, dit geeft duidelijk een gemeenschappelijke band aan.

Alle verweermiddelen die in verband staan tot het gemeenschappelijke voorwerp van de verbintenis, het ontstaan van de verbintenis zelf of tot het tenietgaan van de éne schuld, zijn dan ook gemeenschappelijke excepties die elk van de schuldenaars mag tegenwerpen aan de SE (art. 1208, lid 1 BW).

Pluraliteit van rechtsbanden: ondanks de eenheid van het voorwerp kan iedere hoofdelijke SA een persoonlijke rechtsband hebben met zijn SE, met eigen kenmerken en eigen evolutie (art. 1201 BW). Meerdere van die banden zorgen voor pluraliteit.

De verweermiddelen die men uit een persoonlijke rechtsband put noemt met persoonlijke excepties waarop enkel de betrokken SA zich kan beroepen (art. 1208 lid 2 BW). Hier kunnen we het volgende onderscheid maken: Zuiver persoonlijke exceptie: heeft gunstige weerslag op andere SA’s Gewoon persoonlijke exceptie: heeft gunstige weerslag op andere SA’s

De gunstige weerslag van de gewone persoonlijke excepties doen zich voor in volgende situaties, nl. kwijtschelding, schuldvermenging, schuldvergelijking en dading:

1. Kwijtschelding (schema 22 p. 42) Als de SE zonder voorbehoud de schuld van één SA kwijtscheldt, geldt de

kwijtschelding voor alle SA’s. Maar zelfs bij kwijtschelding van één SA onder uitdrukkelijk voorbehoud,

krijgen de andere SA’s voordeel, nl. een kleinere hoofdelijke schuldvordering.2. Schuldvergelijking (schema 24)

= In situaties waarbij een debiteur ook schuldvordering heeft t.o. zijn SE De compensatie zal als betaling gelden waardoor alle andere SA’s zijn bevrijd.

3. Schuldvermening (schema 23)= In situaties waarbij een SA in de rechten van de SE treedt (bv. overlijden) Kleinere hoofdelijke schuldvordering

4. Dading= overeenkomst waarbij SA en SE mits wederzijdse toegevingen een geschil willen beëindigen. Het gevolg is vaak kwijtschelding

De bijkomende gevolgen

De eenheid van het voorwerp creëert een belangengemeenschap tussen de codebiteurs. De bijkomende gevolgen steunen dan ook op de gedachte dat de hoofdelijke debiteurs elkaar onderling vertegenwoordigen. De wet voorziet zelf in de bijkomende gevolgen:

Ingebrekestelling aan één SA geldt voor alle SA’s (art. 1207 BW) Wanprestatie van één SA maakt allen aansprakelijk (art. 1205 BW) Stuiting verjaring jegens één SA geldt jegens alle SA’S (art. 1206 BW) Een rechterlijke akte jegens één SA is tegenstelbaar aan alle SA’s (art. 1365, lid 4)

5. Gevolgen op het vlak van de contributio

De solvens heeft een verhaal of regres tegen de andere SA’s en mag afrekenen (= de schuld verdelen). Hierbij geldt géén hoofdelijkheid!

§ 4 Derde uitzondering: de verbintenis in solidum

A. Historiek en begripsomschrijving

Art. 1202 B.W. beperkt de gevallen van passieve hoofdelijkheid tot de gevallen in de wet vastgelegd of bij overeenkomst bepaald. In solidum-gehoudenheid: om de voordelen van passieve hoofdelijkheid ook te kunnen

benutten in gevallen die niet bij wet of overeenkomst bepaald zijn.

Gehoudenheid tot het geheel: de betaling door één der schuldenaars zal de overige debiteurs bevrijden tegenover hun schuldeiser.

B. Toepassingsgevallen

Eén van de grootste toepassingsgebieden van de in solidum-gehoudenheid is de buitencontractuele aansprakelijkheid (samenlopende fouten).

Ten tweede kan ze ook voorkomen bij contractactuele aansprakelijkheid uit eenzelfde of onderscheiden overeenkomst (bv. aannemers en architectecten)

Tot slot is er ook de mogelijkheid dat ze voorkomt tussen een contractuele én een buitencontractuele aansprakelijkheid.

C. Gevolgen

Op het vlak van de obligatio Enkel de hoofdgevolgen van de passieve hoofdelijkheid gelden, niet de bijkomende.

Op het vlak van de contributio De solvens heeft een verhaal of regres tegen de andere debiteurs. Zij moeten dus aan

hem afrekenen (= de schuld verdelen). Bij buitencontractuele aansprakelijkheid zal er dikwijls een verschillende

verdeelsleutel zijn.

Hoofdstuk 2. De overdracht van verbintenissen en van contracten

Afdeling 1. Begripsbepaling

§ 1 Het begrip ‘overdracht’ van een verbintenis

Overdracht van een verbintenis: de rechtspositie van de SE of de SA gaat ongewijzigd over op een derde. Hierbij blijft de rechtsverhouding evenwel ongewijzigd. De nieuwe SE of SA kan de rechten van zijn rechtsvoorganger nu uitoefenen.

We maken een onderscheid tussen actieve en passieve overdracht.

Contractoverdracht: combinatie van actieve en passieve overdracht waarbij de derde in een OK de plaats van zijn voorganger inneemt. Bv. overdracht van een huurcontract.De overgang van verbintenissen kan algemeen of bijzonder zijn:

Algemeen: de rechtsopvolger zal in alle rechten en plichten van zijn rechtsvoorganger treden.

Bijzonder: er wordt slechts een bepaalde verbintenis uit een rechtsverhouding overgedragen.

De grondslag van de overdracht kan zowel gelegen zijn in de wil der partijen als in de wet.

§ 2 Overdracht ten algemenen titel

Overdracht ten algemenen titel: het geheel vermogen (of een breukdeel ervan) met alle daarop betrekking hebbende rechten en plichten gaat over op een rechtsverkrijger.

Deze overgang heeft plaats van rechtswege (= zonder toestemming).

Een overdracht ten algemenen titel kan plaatsvinden bij overlijden of onder levenden: Bij fysieke personen doet er zich een overgang ten algemenen titel van

vermogen zich voor bij overlijden (erfgenamen die nalatenschap overnemen)Uitzonderingen: verbintenissen die intuitu personae zijn of die uit hun aard of krachtens een uitdrukkelijk beding niet overdraagbaar zijn, zullen uitdoven.

Bij rechtspersonen zal de fusie of splitsing van vennootschappen (art. 671-673 W. Venn.), maar ook de inbreng van een algemeenheid of van een bedrijftak (art. 678-679 en 763 W. Venn.), een dergelijke algemene overgang (= onder levenden) van rechtswege met zich meebrengen van de rechten en plichten van de éne vennootschap naar één of meer andere. Deze contracten gaan wél intuitu personae over!

§ 3 Overdracht ten bijzonderen titel

Overdracht ten bijzonderen titel: de rechtsverkrijgende verkrijgt een bijzonder goed uit een vermogen ingevolge een overdracht ten bijzonderen titel, zoals een koop, schenking of bijzonder legaat.

Deze overgang zal niet van rechtswege plaatsvinden en één van de vragen hierbij is te weten of de wederpartij in de overgedragen schuld of schuldvordering met de overdracht moet instemmen??

In volgende paragraven gaan we verder in op de overdracht ten bijzonderen titel:

Aan de actiefzijde: de SE wordt vervangen door een derde zonder aan de rechtsband te raken.

Via cessie (= overdracht van schuldvordering) Via subrogatie

Aan de passiefzijde: wordt de SA van een schuld daadwerkelijk vervangen door een derde? Bij voltooide schuldoverneming? Bij onvoltooide schuldoverneming? Bij delegatie?

Bij wederkerige overeenkomsten: via een contractoverdracht kan men tot de overgang van de gehele contractspositie van één der partijen komen in één rechtsfiguur (>< schuld(vordering) afzonderlijk over te dragen).

Hoe kan men de oorspronkelijke schuldenaarspositie van een contractant uit de verhouding laten verdwijnen?

Afdeling 2. De overdracht van schuldvordering of cessie

§ 1 De overdracht van schuldvordering in het algemeen

A. Begrip

Cessie: de overdrager of cedent zal bij OK zijn schuldvordering op één of meerdere schuldenaars ongewijzigd overdragen aan een overnemer of cessionaris, zodat deze laatste zijn rechtspositie inneemt en gerechtigd is om de prestatie te vorderen van de gecedeerde SA.

Hierdoor ontstaat een driepartijenverhouding : voor cessie is de toestemming van de gecedeerde SA dus niet nodig (= driepartijencontract), maar hij moet wel op de hoogte gebracht worden van de cessie zodat hij weet aan wie hij de prestatie moet nakomen.

B. Welke schuldvorderingen?

In beginsel zijn alle schuldvorderingen vatbaar voor overdracht. Onoverdraagbaarheid van de schuldvordering kan enkel voortvloeien uit:

De wet : bv. beperkt cessieverbod voor loonvorderingen van werknemers De overeenkomst: partijen kunnen bedingen dat de schuldvordering die tussen

hen bestaat niet vatbaar zal zijn voor overdracht aan een derde De aard van de schuldvordering: bv. bij intuitu personae is toestemming SA nodig

C. De wettelijke regeling

Cessie veronderstelt steeds een benoemd contract daar er een gemeenrechtelijke regeling in het Burgerlijk Wetboek voor is opgenomen: art. 1689 – 1701 BW

D. Cessie versus subrogatie

Subrogatie: de oorspronkelijke SE draagt ook zijn schuldvordering over aan de gesubrogeerde SE, maar de overdracht is geen doel op zich (zij is het gevolg van een betaling door een derde). [Meer hierover in het volgende hoofdstuk.]

§ 2 De totstandkoming en tegenwerpelijkheid van de cessie

A. De vormvrije totstandkoming

Cessie = zuiver consensuele OK die zich volstrekt door de loutere wilsovereenstemming tussen overnemer en overdrager.

De schuldvordering gaat over Vanaf welk moment is de cessie tegenwerpelijk aan derden (= SA + rest)?

B. De tegenwerpelijkheid aan derden onder het oude recht

De cessie kon slechts worden tegengeworpen nadat de overdracht betekend was bij de deurwaardersexploot aan de gecedeerde SA.

= erkenning / aanvaarding in authentieke akte (= vormvereiste)= omslachtig en duur systeem

C. De tegenwerpelijkheid aan derden onder het nieuwe recht

1. De regel: tegenwerpelijkheid aan derden door de cessie zelf De datum van de overdracht is beslissend De tegenwerpelijkheid is vormvrij gemaakt

2. Eerste nuancering: tegenwerpelijkheid aan de gecedeerde schuldenaar De SA moet kennis hebben van de cessie of ze erkend hebben

Indien hij de overdrager betaalt voor hij kennis heeft van de cessie = bevrijd Kennisgeving = het feit van overdracht melden aan SA Erkenning = uitdrukkelijk of stilzwijgend

3. Tweede nuancering: tegenwerpelijkheid aan beschermde derden buiten de gecedeerde schuldenaar Bij derden die concurreerden voor de cessie (= beschermde derden) zal de

tegenwerpelijkheid pas gelden vanaf het tijdstip dat de overdracht aan de gecedeerde SA ter kennis werd gebracht of door hem werd erkend (>< datum van overdracht).

§ 3 De gevolgen

A. Tussen overdrager en overnemer

De bestaande schuldvordering gaat ongewijzigd over van het vermogen van de overdrager naar het vermogen van de overnemer, met haar voor- en nadelen.

Vrijwaringsplicht voor overdrager (art. 1693 BW) : de overdrager moet enkel het bestaan van de schuldvordering ten tijde van de overdracht vrijwaren. Dus niet de solvabiliteit van de SA, tenzij uitdrukkelijk bedongen

En dan nog slechts tot de prijs van de overname.

B. Tussen overnemer en gecedeerde schuldenaar

De rechtsband bestaat nu tussen de overnemer en gecedeerde SA. Hierbij kan de gecedeerde SA nog steeds alle excepties (die hij tegen de overdrager kon

doen gelden) tegenwerpen aan de overnemer. Dit geldt niet voor de louter persoonlijke excepties die de SA tegen de overdrager kon doen gelden.

De SE kan niet meer rechten overdragen dan hij zelf heeft (“nemo plus juris”)

Afdeling 3. De schuldoverdracht

§ 1 De uitgangspunten

Schuldoverdracht: in een verbintenis wordt de schuldenaarspositie overgedragen aan een derde, zonder dat de verbintenis wordt gewijzigd.

Geen regeling in het BW (>< cessie) Op basis van de wilsovereenstemming: er is steeds instemming van de SE zijn

We maken een onderscheid tussen voltooide en onvoltooide schuldoverdracht en delegatie:

Voltooid: instemming van de SE + oude SA wordt bevrijd Onvoltooid: oude SA wordt niet bevrijd Delegatie: er ontstaat een nieuwe abstracte verbintenis tussen SE en nieuwe SA

§ 2 De voltooide schuldoverdracht

A. Begrip

Voltooide schuldoverdracht: als het resultaat van de schuldoverdracht zo is dat de oorspronkelijke SA bevrijd is uit de verbintenis en de derde-overnemer voortaan gebonden is jegens de SE op grond van de ongewijzigde, oorspronkelijke rechtsband.

Steeds medewerking en toestemming van de SE nodig Geen regeling in BW, geldig op grond van de wilsautonomie Door het sluiten van driepartijenOK / twee tweepartijenOKen

B. Gevolgen

De oorspronkelijke SA is bevrijd en de derde-overnemer zal zijn plaats innemen in de oorspronkelijke rechtsband. De nieuwe SA is voortaan gehouden tot nakoming van zijn verbintenis jegens de SE, die de nakoming in rechte afdwingbaar kan maken.

De bestaande verbintenis blijft ongewijzigd en verplaatst zich gewoon!

§ 3 De onvoltooide schuldoverdracht

A. Begrip

Onvoltooide schuldoverdracht: beperkt zich tot het sluiten van een ‘interne’ OK van schuldovername tussen de overdrager en overnemer, waarbij de SE niet betrokken wordt.

Geen medewerking en toestemming van de SE nodig Geen regeling in BW, geldig op grond van de wilsautonomie Geen driepartijenverhouding/OK

B. Gevolgen

De oorspronkelijke SA is niet bevrijd jegens zijn SE, maar krijgt enkel een regres of een verhaal tegen de ‘overnemer’. De SE kan enkel de oorspronkelijke SA aanspreken, tenzij er een derdenbeding of een eenzijdige wilsverklaring van de overnemer bestaat.

De nieuwe SA (overnemer) is tot niets gehouden, tenzij er een derdenbeding of eenzijdige wilsverklaring van hem bestaat.

§ 4 Delegatie

A. Begrip

Delegatie: is steeds een driepartijenOK die geheel vormvrij tot stand kan komen. Hierbij gaat een SA aan zijn SE een ander SA aanwijzen, terwijl deze nieuwe SA met deze aanwijzing instemt. De drie betrokken partijen moeten dus toestemmen!

Geen bevrijding SA, wel ontstaan van een nieuwe, abstracte verbintenis. Beide SA’s zijn in solidum gehouden tegenover de SE

B. Gevolgen

De SE heeft nu twee debiteurs met betrekking tot hetzelfde voorwerp en kan kiezen wie hij tot nakoming van de schuld vraagt. Hij kan de prestatie wel slechts één maal vorderen.De oorspronkelijke SA is niet bevrijd, maar is in solidum gehoudenDe nieuwe SA is in solidum gehouden tegenover de SE door de nieuwe, abstracte verbintenis

“Abstract” = hij kan zich op geen enkele exceptie beroepen

Afdeling 4. De contractoverdracht

A. Begrip en probleemstelling

Contractoverdracht: de gehele rechtspositie (= schulden en vorderingen) van één der contractpartijen wordt ongewijzigd overgedragen op een derde.

Geen regeling in het BW = probleem! Om contractoverdracht te realiseren dient men de juridische technieken van

cessie (voor actieve zijde) en schuldovername (voor passieve zijde) in de ruime zin te combineren en cumuleren.. Zulke opsplitsing van contracten valt te betreuren daar contracten vaak een

vermogenswaarde op zich hebben.

B. Relatieve autonomie van de rechtsfiguur

Doctrine: contractoverdracht = zelfstandige rechtsfiguur met eigen regels Geen combinatie van juridische technieken! Geldigheid gesteund op de wilsautonomie

De wetgever heeft bij herhaling uitdrukkelijk in een contractoverdracht voorzien voor welbepaalde gevallen (bv. overdracht huurcontracten of arbeidsovereenkomsten).

De autonomie van de rechtsfiguur werd dus erkend Maar zonder een algemene wettelijke regeling blijft ze relatief.

Deze regeling volgt soms regels die afwijken van het geschetste gemeen recht:

Bv. art. 1717 BW (overdracht huurovereenkomst) ; voor de Woninghuur art. 4 § 1 Wet 20 februari 1991.

Hoofdstuk 5: Het burgerlijk vermogensrechtelijk bewijsrecht

Afdeling 1. Inleiding

Bewijsrecht: het geheel van regels die bepalen hoe een recht bewezen moet worden.

Burgerlijk vermogensrechtelijk bewijsrecht: het geheel van regels die bepalen hoe burgerlijke vermogensrechten dienen bewezen te worden.

Sterk gereglementeerd bewijsstelsel (>< vrij bewijsstelsel) Burgerlijk Wetboek en Gerechtelijk Wetboek = gemeen recht Geschrift (art. 1341 BW) = hoofdkenmerk, geniet voorkeur

Juridische waarheid: waarheid zoals uit geschriften blijkt Objectieve waarheid: waarheid zoals ze zich in feite heeft voorgedaan

Afdeling 2. Voorwerp van de bewijsvoering

Wat moet wel en wat moet niet bewezen worden?

Moet niet bewezen worden Rechtsregels (algemene rechtsbeginselen, gewoonterecht, …)

Gebruiken waarvan het bestaan wordt betwist wel Algemeen bekende feiten

Bv. dat dat een gevaarlijk kruispunt is

Moet wel bewezen worden Feitelijke, relevante en betwiste elementen

Afdeling 3. De kenmerken van een gereglementeerd bewijsstelsel

Kenmerken van een strikt gereglementeerd bewijsstelsel 1. De partijen zijn meesters van het geding en krijgen de centrale rol

= principe van de lijdelijkheid van de rechter2. De bewijslast wordt tussen partijen verdeeld3. De bewijsmiddelen worden limitatief opgesomd in de wet en de bewijswaarde

wordt bij wet bepaald4. De hiërarchie tussen de wettelijke bewijsmiddelen wordt door de wetgever

bepaald5. De wettelijke bewijsregels zijn van openbare orde, zodat partijen hier niet van

kunnen afwijken in bewijsbedingen

Als we de kenmerken van het burgerlijk vermogensrechtelijk bewijsstelsel met deze algemene kenmerken vergelijken, valt op dat het bewijsrecht in het BW strikt gereglementeerd is.

Principe van de lijdelijkheid Art. 1315 BW: verdeelt de bewijslast tussen partijen Art. 1316 BW: bevat de limitatieve opsomming van bewijsmiddelen met hun

gepreciseerde bewijswaarde. Art. 1341 BW: legt de hiërarchie tussen de vijf bewijsmiddelen vast

De bewijsregels van het BW zijn daarentegen niet van openbare orde, bewijsbedingen zijn dus in principe geldig.

Afdeling 4. De bewijsmiddelen

§ 1 Het schriftelijk bewijs (art. 1317-1332)

A. De akten

Akten: zijn geschriften die opgemaakt worden om tot bewijs te dienen van een rechtshandeling. Ze worden ondertekend door de partijen en/of openbaar ambtenaar (bv. notaris). De twee belangrijkste akten zijn de authentieke en de onderhandse akte.

De authentieke akte (art. 1317-1321 BW): is opgesteld in wettelijke vorm, in aanwezigheid van een wettelijk bevoegde openbare ambtenaar (bv. rechterlijke akte door rechter).

Authentieke vermeldingen: vermeldingen van gegevens waarvan de openbare ambtenaar, binnen de perken van zijn ambt, de juistheid kan of moet nagaan (bv. datum, aanwezigheid van partijen,…).

Niet-authentieke vermeldingen: vermeldingen waarvan de openbare ambtenaar de waarachtigheid niet kan verifiëren.

De onderhandse akte (art. 1322-1332 BW): vormvrije akte opgesteld door partijen zelf, waarvan ze de inhoud toe-eigenen door het plaatsen van hun handtekening.

Identificatie: de handtekening laat toe de auteur van de akte te identificeren. Confirmatie: de handtekening brengt het akkoord van de auteur met de inhoud

van de akte tot uiting.

B. De andere geschriften

Naast de akten bestaan er nog vele andere geschriften die niet zijn opgesteld met de bedoeling om als bewijs te dienen (bv. brieven, facturen, registers, …)

§ 2 Het getuigenbewijs (art. 1341-1348 BW)

Getuigenbewijs: bewijs door een verklaring, afgelegd voor de rechter, van een persoon die de feiten of de rechtshandeling heeft bijgewoond, gezien of gehoord (rechtstreekse getuige), dan wel vernomen heeft van een rechtstreekse getuige (onrechtstreekse getuige).

De wetgever staat zeer wantrouwig tegenover dit bewijsmiddel. Wanneer een partij zich wil beroepen op het getuigenbewijs moet hij hiervoor voorafgaande machtiging vragen aan de rechter.

§ 3 De vermoedens (art. 1349-1353 BW)

Vermoedens: zijn gevolgtrekkingen door de wet (wettelijke vermoedens) of door de rechter (rechterlijke/feitelijke vermoedens) waarbij uit een feit dat vaststaat een ongekend feit dat moet bewezen worden, wordt afgeleid.

Bv. uit een remspoor de snelheid afleiden.

Onweerlegbare vermoedens: het vermoeden houdt een definitieve bevrijding van bewijslast in, in die mate dat geen tegenbewijs geleverd kan worden.

Weerlegbare vermoedens: het vermoeden houdt een omkering van bewijslast in, in die mate dat het tegenbewijs met alle mogelijke middelen kan worden geleverd.

§ 4 De bekentenis (art. 1354-1356 BW)

Bekentenis: een persoon beaamt of herkent de juistheid van een feit of het bestaan van een rechtshandeling, hoewel hij er belang bij heeft het te ontkennen.

Gerechtelijke bekentenis: afgelegd in het kader van een geding dat betrekking heeft op hetgeen bekend wordt.

Buitengerechtelijke bekentenis: afgelegd buiten een beding.

Als een bewezen rechtshandeling erkend wordt, wordt haar bestaan niet meer betwist en zal dit niet meer moeten bewezen worden.

§ 5 De eed (art. 1357-1369 BW)

Eed: een plechtige verklaring van een partij voor een rechter waarbij zij de waarachtigheid van haar eigen beweringen bevestigt. Dit is dus het spiegelbeeld van een bekentenis.

Aanvullende eed: opgedragen door een rechter aan een procespartij als aanvulling van het voorliggend bewijs.

Gedingbeslissende eed: door de rechter of door de ene partij aan de andere opgedragen om de oplossing van het geding daarvan te laten afhangen.

Afdeling 5. De hiërarchie tussen de bewijsmiddelen

§ 1 De dubbele regel uit artikel 1341 BW en haar draagwijdte

Art. 1341 BW: “Een akte voor een notaris of een onderhandse akte moet worden opgemaakt van alle zaken die de som of de waarde van €375 te boven gaan, zelfs betreffende de vrijwillige bewaargevingen; het bewijs door getuigen wordt niet toegelaten tegen en boven de inhoud van de akten, en evenmin omtrent hetgeen men zou beweren voor, tijdens of sinds het opmaken te zijn gezegd, al betreft het ook een som of een waarde van minder dan €375.” Duidelijke voorkeur voor akten en duidelijke afkeur van het getuigenbewijs door

wetgever Wel rekening houden met de draagwijdte van deze regel, ze geldt enkel voor

Het bewijs van rechtshandelingen (materiële feiten wel met vermoeden) Het bewijs tussen partijen (derden mogen wel vermoeden) Zowel het bewijs van de totstandkoming als tenietgaan van een rechtshandeling De uitsluiting van het bewijs door getuigen en vermoedens (wel eed, …)

Niet van openbare orde

Art. 1341 BW stelt een dubbele regel voorop die enerzijds verband houdt met de toelaatbaarheid van bewijsmiddelen en anderzijds met de toelaatbaarheid van het tegenbewijs.

1. Getuigen en vermoedens zijn niet toegelaten als bewijsmiddel voor een rechtshandeling van meer dan €375.

2. Het tegenbewijs tegen akten kan nooit geleverd worden met getuigen en vermoedens, ook al betrof het een akte van minder dan €375.

§ 2 De uitzonderingen op artikel 1341 BW

A. Handelszaken (art. 1341, laatste lid BW)

Art. 1341 BW geldt niet in handelszaken, waar de bewijsvoering vrij is en getuigen en vermoedens in principe dus wel aangewend mogen worden als tegenbewijs tegen akten. De rechter heeft ook een appreciatievrijheid wat betreft de bewijswaarde van de aangevoerde bewijsmiddelen.

B. Een begin van bewijs door geschrift (art. 1347 BW)

Begin van bewijs door geschrift: er ligt een geschrift (>< akte) voor dat niet voldoet aan alle wettelijke vormvereisten en dus onvolledig bewijs verschaft.

Mag wel aangevuld worden door getuigen en vermoedens Zo krijgt het geschrift de bewijswaarde als een akte.

C. Onmogelijkheid om zich een schriftelijk bewijs te verschaffen (art. 1348 BW)

Onmogelijkheid om schriftelijk bewijs te verschaffen: dan is bewijs met getuigen en vermoedens toegestaan. We onderscheiden drie onmogelijkheden:

Materiële onmogelijkheid: de SE kon, rekening houdend met de praktische omstandigheden waarin hij zich bevond, er niet aan denken een geschrift te eisen (bv. bij brand, schipbreuk,…)

Morele onmogelijkheid: de onmogelijkheid om een geschrift te vragen volgt uit de aard van de verwantschap tussen partijen (bv. tussen echtgenoten)

Vaststaand en algemeen gebruik: om geen geschrift op te stellen (bv. tussen geneesheer en zijn patiënt)

D. Bij verlies van de akte door overmacht (art. 1348, laatste lid BW)

Bij verlies van de akte door overmacht geldt artikel 1341 BW niet. De partij die ze verloor moet wel kunnen bewijzen dat de akte bestond en dat deze

buiten zijn schuld om verloren is gegaan.

§ 3 De hiërarchie tussen de bewijsmiddelen en hun bewijswaarde

Wettelijke bewijswaarde: de rechter is verplicht het bewijsmiddel als een voldoende en afdoend bewijs te aanvaarden.Vrije bewijswaarde: de rechter kan soeverein oordelen over de bewijswaarde van het bewijsmiddel.

Hieronder een overzicht van welke bewijsmiddelen de hoogste bewijswaarde genieten.

A. De speciale plaats van de gerechtelijke bekentenis en de gedingbeslissende eed

Gerechtelijke bekentenis en gedingbeslissende eed Altijd toegelaten (ook tegen akten), behalve tegen regels van openbare orde Er is geen tegenbewijs mogelijk, zodat de bewijsvoering ermee is beëindigd Ze hebben een wettelijke bewijswaarde

B. De andere bewijsmiddelen met een wettelijke bewijswaarde

= bewijsmiddelen met wettelijke waarde, waarbij tegenbewijs soms toegelaten is. Onderhandse en authentieke akten hebben onderling een gelijke bewijswaarde

Uitgezonderd authentieke vermeldingen. Tegenbewijs mogelijk volgens art. 1341 BW

Wettelijk weerlegbare en onweerlegbare vermoedens. Kunnen enkel door eed of gerechtelijke bekentenis worden tegengesproken

De geschreven of niet-zuiver mondelinge buitengerechtelijke bekentenis

C. Bewijsmiddelen met een vrije bewijswaarde

Staan onderaan in de hiërarchie tussen bewijsmiddelen Alle andere geschriften buiten akten die uitgaan van de tegenpartij

= ook begin van bewijs door geschrift

Als dit aangevuld kan worden met getuigen en vermoedens, dan bewijswaarde zoals akten.

Getuigenverklaringen en de feitelijke vermoedens Hebben op zichzelf geen bewijswaarde in het bewijs van rechtshandelingen

tussen partijen. Ze spelen een belangrijke rol voor het bewijs van rechtsfeiten sensu strictu,

door derden, wanneer een uitzondering op art. 1341 geldt en ter aanvulling van het begin van bewijs door geschrift.

§ 4 Bijzondere regels voor onderhandse akten

Art. 1325, 1326 en 1328 BW: schrijven enkele bijzondere regels voor onderhandse akten voor

Art. 1325 BW: een onderhandse akte die een wederkerige OK bevat, moet worden opgesteld in zoveel originelen als er partijen zijn met een onderscheiding van belang en op elk origineel moet het aantal originelen worden vermeld.

Sanctie is relatieve nietigheid Deze regel geldt niet in handelszaken

Art. 1328 BW: een onderhandse akte moet geregistreerd worden of de inhoud moet herhaald worden in een authentieke akte. Dit ter voorkoming van antidatering of postdatering van een akte door partijen, nl. dat een onderhandse akte t.o. derden pas een vaste dagtekening verwerft na overlijden van de ondertekenaar.

Deze regel geldt niet in handelszaken

Art. 1326 BW: een onderhandse belofte waarbij een enkele partij zich tegenover de andere verbindt om haar een geldsom of een in geld waardeerbare zaak te betalen moet geheel geschreven zijn met de hand van de ondertekenaar.

Deze regel geldt niet in handelszaken

Afdeling 6. Het gereglementeerd bewijsstelsel gerelativeerd en de inpassing van moderne technieken