Tosh Samenvatting

28

Click here to load reader

Transcript of Tosh Samenvatting

Page 1: Tosh Samenvatting

Samenvatting van The pursuit of history (John Tosh)Jos Arends 2000; aangevuld door Remco van Mulligen 2002

Hoofdstuk 1: Historisch bewustzijnGeheugen is databank en geeft zin aan eigen leven, het is selectief. De essentie hiervan is dus dat het geheugen uitmaakt dat het verleden juist wordt overgeleverd. Doel van historici is de geschiedenis een bron van informatie te laten zijn met een open einde.

Een sociale groep heeft een gedeelde interpretatie van gebeurtenissen en een beeld van het verleden dat hun bestaan rechtvaardigt of uitlegt. Sociaal geheugen is ook belangrijk om politiek te kunnen bedrijven. Vooral in ongeletterde samenlevingen is het sociaal geheugen goed ontwikkeld, maar ook geletterde samenlevingen kunnen niet zonder. Sociaal geheugen is gericht op het onthouden van aparte dingen, dat wat niet normaal of oninteressant was, en geschiedschrijving kan dit sociaal bewustzijn opwekken of sturen. Voor 'onzichtbare' groepen hangt politieke mobilisatie af van het bewustzijn van het hebben van een gelijk verleden (vrouwen en Afro-Amerikanen).

Historici willen verleden bekijken op zichzelf. Dit begint in Duitsland (midden 19e eeuw) met historicisme. De autonomie van het verleden moet worden gerespecteerd. Geschiedenis is er niet om de universele waarden te bewaken of om een oordeel uit te spreken, maar om het verleden te doen herleven. Geschiedenis is de sleutel om de wereld te begrijpen. Historicisme is een onderdeel van de Romantiek: Sir Walter Scott en Leopold von Ranke (wie es eigentlich gewesen). Niet alleen gebeurtenissen, maar juist ook atmosfeer en mentaliteit van verleden. Ranke besefte dat geschiedschrijving niet bedoeld was om een lesje te leren. Historisch besef rust volgens historicisten op drie principes:1. Verschil tussen toen en nu (in uiterlijkheden en ook in mentaliteit). Men

moet niet alleen het verschil waarnemen, maar het ook uitleggen, in een historische setting plaatsen.

2. Context: ruk een gebeurtenis niet uit zijn context. 3. Proces. Gebeurtenissen vinden niet alleen in een context plaats maar

zijn ook onderdeel van een groter historisch proces: de relatie tussen gebeurtenissen in een periode wordt aangegeven, zodat de betekenis duidelijker wordt dan apart bekeken.

Drie onderdelen van sociaal geheugen vertroebelen wat er echt is gebeurd:1. Traditie. Respect voor traditie wordt vaak verward met historisch besef

– het is vaak besef van slechts een element van de geschiedenis. Er wordt gesuggereerd dat tradities een voortleving zijn van de goede situatie uit het verleden, maar dat is onzin. Dat “verleden” is gevormd naar een ideaalbeeld. Vooral duidelijk in nationalisme. Geschiedenis wordt dan zó gebracht dat het de natie opbouwt. Men houdt de traditie hoog, maar claimt het als zijnde historie. Vooral in Afrika waar grenzen lukraak getrokken zijn vindt dit plaats. Traditie is de grofste vervuiling

Page 2: Tosh Samenvatting

van historisch besef omdat het de idee van “verandering door de tijd heen” negeert.

2. Nostalgie: ontkent historische verandering niet maar interpreteert het eenzijdig: alles verandert ten slechte. Probleem hierbij is dat alle goede veranderingen genegeerd moeten worden.

3. Progress: geloof in vooruitgang, dus het omgekeerde van nostalgie. Alles wordt beter. Dit is kenmerkend voor de mentaliteit in het Westen van de afgelopen 200 jaar. De Verlichting geloofde in de kracht van menselijke rede om de wereld te veranderen.

Probleem is bij alledrie deze misleidende elementen, dat ze zijn gebaseerd op gevoel (subjectief terwijl context en proces objectief zijn), niet op onderzoek en dus misleidend zijn.

Voor historici moet het uitgangspunt het verleden zijn, niet het heden – zoals het geval is bij populair-historische schrijvers. Historici moeten mensen laten zien hoe ze het verleden altijd verkeerd hebben geïnterpreteerd of dat retoriek van mensen die het verleden idealiseren onzin is. Postmodernisten zeggen dat sociaal geheugen gelijk aan geschiedenis is. Verleden herscheppen is volgens hen onzin: het draagt altijd het stempel van het heden. Niet altijd mogelijk om verschil tussen geschiedenis en sociaal geheugen te onderscheiden, omdat historici taak hebben dat geheugen juist te zuiveren van contextuele vervuiling. Historici staan niet los van het heden omdat ze er zelf in leven en omdat historici reageren op bepaalde onderwerpen.

Hoofdstuk 2: De toepassingen van geschiedenisHet gaat in dit hoofdstuk om de diverse invullingen van wat wij kunnen leren van de geschiedenis.

Metageschiedenis: geschiedenis vertelt ons wat wij over de toekomst moeten weten: bijbel en marxisme. Hier tegenover staat de overtuiging dat niets geleerd kan worden van de geschiedenis. Die overtuiging heeft twee redenen, vormen:

1. Verdediging tegen totalitarisme: communisme beriep zich op de geschiedenis en vervuilde zo de idee dat geschiedenis iets voorspelt van de toekomst.

2. Moderniteit: waarom je met verleden bezig houden als je toch met iets nieuws bezig bent?

De meeste historici zitten ergens tussen beide in (dus tussen metahistorie en de ontkenning ervan). Historici zijn niet gelukkig als ze als profeten worden gezien, maar ook niet als men hun werk irrelevant vindt. Men probeert vooral geschiedenis nuttig te maken op gebied van de drie principes van historisch bewustzijn: verschil, context, proces.

Verschil: geschiedenis herinnert ons eraan dat er niet één interpretatie of reactie mogelijk is en dat het aantal mogelijkheden groter is dan we vaak denken. Geschiedenis is een opsomming van alternatieven, vooral goed zichtbaar als het heden helemaal buiten beeld verdwijnt. Het geeft ons een historische kapstok om nieuwe gebeurtenissen aan op te hangen. Zo kunnen we ook weten in hoeverre ons handelen wordt beïnvloed door het verleden. Een staat heeft een erkend verleden nodig om stabiel voort te kunnen bestaan (zoals Gorbatsjov en de USSR: glasnost, openheid).

Page 3: Tosh Samenvatting

Context: het begrip van het geheel geeft altijd inzicht in de aparte onderdelen, gebeurtenissen. Probleem is hoe gedrag te interpreteren dat niet lijkt op ons eigen gedrag. Kennis van geheel is dan nodig om verbanden te kunnen leggen. Context behoedt mensen voor het geloof dat verleden zich herhaalt. Context laat zien dat nooit alle omstandigheden precies gelijk zijn. Misschien soms in kleine periode, in het recente verleden of in een klein gebied. Het constante proces van historische verandering zorgt altijd dat er factoren bij komen en toekomst dus niet voorspeld kan worden.

Proces: een proces identificeren wil niet zeggen dat we het ermee eens zijn of dat het de wereld zal verbeteren, maar het helpt wel om het een en ander uit te leggen. En uitgaande van een huidig proces kun je wel een beetje de toekomst plannen. Soms lastig, wanneer er meerdere kanten zijn die het proces kan opgaan. Het belangrijkste van denken in processen is het bieden van een alternatief voor de idee van tijdloosheid (alles blijft gelijk, het gaat altijd hetzelfde) die vaak de sociale identiteit (realiteit) ondermijnt. Zo zijn staten bedachte gemeenschappen en geen organische gehelen. Het woord ras levert dezelfde problemen op, en ook het “natuurlijke” of “normale” is eerder traditie dan historische continuïteit.

Als historie nut heeft (dat is een aanname), moet dit nut dan ook de manier waarop historici werken beïnvloeden? Ja: haar principe is doden tot leven wekken en processen zichtbaar

maken (niet losstaande gebeurtenisjes). De relevante, nuttige geschiedenis hercreëren.

Nee: volgens de academische kijk. Historici moeten helemaal zelf uitmaken waarover ze willen schrijven.

Historici moeten eerlijk zijn naar het verleden. Maar welk verleden? Beïnvloeding door ideologieën moet voorkomen worden. Men moet niet alleen geschiedenis schrijven voor mensen die in erin geïnteresseerd zijn. De maatschappij wil ook lessen kunnen trekken voor de toekomst. Als historici dit niet doen, zullen minder getrainde mensen dit overnemen, wat leidt tot slechte geschiedschrijving. Het gevolg van deze “publieksgerichtheid” van historici is dat hedendaagse geschiedenis meestal onderwerp is waarover geschreven wordt. Hoewel beperkt doordat historici nog te dicht bij de gebeurtenissen staan (in tijd) om objectief te zijn en door beperkte toegang tot documenten, moeten zij dit toch zo goed mogelijk doen, want juist uit het hedendaagse trekken mensen conclusies voor de toekomst. Kritiek op geschiedenis: te weinig oog voor breder publiek, teveel gericht op academici.

Uitgangspunt van traditionele geschiedschrijving is dat hetgeen de mensheid heeft gedaan en gedacht een blijvende waarde heeft, met of zonder praktisch nut. Doel van de studie is het begrip van de mens van en over zijn omgeving te vergroten. Historische herschepping heeft dus als nut om geschiedenis te verklaren. Die uitleg heeft zin in verband met sociale, politieke en economische vraagstukken. Historisch onderricht heeft volgende nut: training van de hersenen, vergroot het begrip en biedt een broodnodig perspectief op sommige zwaarwegende problemen van het heden.

Page 4: Tosh Samenvatting

Hoofdstuk 3: De ruwe materialenIn dit hoofdstuk staan de informatiebronnen (ruwe materialen) van de historicus centraal. Hoewel tegenwoordig studies van orale bronnen steeds belangrijker worden (in tegenstelling tot de tijd van Ranke) brengt de historicus de meeste tijd door in bibliotheken en archieven. Waarom? Het geschreven woord is het meest overgebleven dan elke andere bron voor Westerse geschiedenis. Ook geven ze vaak exact tijd, plaats en auteur aan. Bovendien diende het geschreven woord verschillende doelen (informatie, propaganda, persoonlijke communicatie, enz.) die voor de historicus interessant kunnen zijn. Historici worden beïnvloed door wat hun voorgangers hebben geschreven. Wat historici zelf schrijven zijn secundaire bronnen. Originele bronnen zijn primair: ze vormen bewijs dat uit dezelfde tijd stamt als waarnaar het verwijst. Het liefst zo dicht mogelijk bij oorsprong, vanwege betrouwbaarheid. Verderaf heeft ook voordelen: wat iemand dacht dat ergens gebeurde is vaak even belangrijk als wat er daadwerkelijk gebeurde. Een werk kan in het ene geval primair, in het ander secundair zijn: hangt van vraagstelling af. De scheidslijn tussen primair en secundair is vaag. Sommige werken kunnen het best als “meer primair” dan andere beschouwd worden, in plaats van ze in te delen in die twee categorieën. Er zijn twee soorten primaire bronnen: gepubliceerde (gedrukte) werken (overheid) en de ongepubliceerde (niet gedrukte) werken (individuen, bedrijfjes enz.). De meest onthullende bron is geschreven zonder gedachte aan het nageslacht.

Nu eerst bronnen die wèl voor het nageslacht zijn geschreven. Voorbeeld is een autobiografie. De gedachten van een insider. Geeft vaak informatie die nog niet openbaar is, vooral politici. Onthullend over mentaliteit en waarden, maar qua gebeurtenissen vaak niet precies. 18e-eeuwse memoires hadden als doel om pas lang na iemands dood te worden onthuld en bevat dus zaken die anders als gevaarlijk konden worden beschouwd. Meester hierin was de Duc de Saint-Simon. Maar dit soort geschriften is in de minderheid: meeste zijn om tijdgenoten te informeren, misleiden beïnvloeden of vermaken. De meest belangrijke gepubliceerde primaire bron is de pers. De overheid kwam al snel met officiële pers. Maar belangrijkste bron is vrije pers (vanaf 18e eeuw). Kranten hebben waarde omdat:1. Ze geven belangrijke politieke en sociale standpunten weer die meeste

invloed hadden in een bepaalde tijd. 2. Ze voorzien in een dag aan dag overzicht van gebeurtenissen. 3. Ze geven zo nu en dan artikelen uit, die dieper op bepaalde kwesties

ingaan (achtergrondartikelen). Een derde bron is creatieve literatuur. Geeft inzicht in sociale en intellectuele milieu van de schrijver en goede omschrijving van fysische omgeving.

Niet alles wordt gedrukt. Soms wordt er beperkt, vervormd of vervalst. Daarom zijn belangrijkste bronnen vertrouwelijke stukken, zoals brieven, memo's en dagboeken. De grootste bron van stukken is van overheid. Daarnaast zijn de kerk en lokale overheden grote bronnen van informatie. Ook van lokale overheden. Na 1500 ook van gilden, politieke partijen en universiteiten en ook van individuen in de privé-sfeer. De diverse soorten geschreven stukken hebben allemaal hun eigen belang:

Page 5: Tosh Samenvatting

1. Politieke stukken geven de beslissingen.2. Privé-stukken geven de beweegredenen.3. Het dagboek is het meest spontaan en ongekleurd en niet calculerend.Praktische motieven zijn sinds de Renaissance gaan spelen om allerlei geschriften (overheid, kerk) te bewaren: handig voor diplomatieke relaties en het vastleggen van rechten en plichten. Ook toenemend historisch besef heeft bronnen laten overleven. Papieren gingen vaak verloren door oorlogen of opstanden. Pas vanaf de 19e eeuw is het bewaren en vinden van overheidspapieren geen probleem meer. Wel die van private personen. Gedeeltelijk opgelost door publicatie. Sommige archieven per ongeluk verwoest (brand) of expres (politiek). De historicus heeft geen vrije toegang tot alle overheidsstukken. Dit is vooral een probleem voor contemporaine geschiedenis: die moet het doen met memoires en dagboeken.

Veel is verzameld in nationale bibliotheken, maar nog veel meer is in handen van individuen en ondernemingen. Hierdoor is er vaak alleen een beeld van de meester en niet van de massa.

Eerste stap in historisch onderzoek is onderzoek naar alle bronnen.

Hoofdstuk 4: Het gebruik van de bronnenResearch kan op twee manieren:1. Brongerichte aanpak: alle bronnen bekijken en gebruiken wat nuttig is.2. Probleemgerichte aanpak: eerst secundaire bronnen lezen, daarna

relevante primaire bronnen bekijken.De brongerichte aanpak kan leiden tot een zooi losse gegevens, de probleemgerichte aanpak is moeilijk want je moet inschatten welke bronnen gegevens opleveren en dat is vaak lastig. Meestal worden de twee methoden allebei een beetje gebruikt. Vragen die de bronnen oproepen moeten ook bekeken worden, ook al is de originele vraag anders. Bronnen hebben allemaal een eigen waarde: primaire bronnen geven geen directe antwoorden. Eerst is het belangrijk te weten hoe de bron tot stand kwam, waarom, wanneer en door wie. Bronkritiek is redelijk nieuw en werd geïntroduceerd door Ranke. Bloch zei dat juist de strijd met bronnen een amateur van een professional onderscheidde.

Bronnen worden op twee manieren getest: externe en interne kritiek. Kan worden nagegaan wie het schreef? Er is een aantal methoden om de echtheid/ waarde van een bron te bepalen:1. Is de bron terug te voeren tot de schrijver of kan het een vervalsing uit

latere tijden zijn?2. Is de inhoud consistent?3. Is de vorm van de bron correct? Bijvoorbeeld: is het gebruikte schrift

echt afkomstig uit de tijd waaruit de bron komt? Om dit te bepalen zijn er paleografen, filologen en de naam voor dit soort studies is diplomatiek.

4. Technische specialisten kunnen de bron onderzoeken (chemici enz.).Alleen onder de oudere bronnen worden nog wel eens vervalsingen ontdekt. Bij verschillende versies moet men nagaan welke het dichtst bij origineel zit.

Interpretatie bron: de interne kritiek. Taal is een product van de tijd. Ook moet je kennis hebben van de historische context. Was de schrijver in

Page 6: Tosh Samenvatting

staat een betrouwbare bron te schrijven. Meeste invloed heeft de bedoeling van de schrijver. Maar weinig bronnen willen de hele werkelijkheid weergeven. Maar juist in subjectiviteit ligt waarde, in welke cultuur de schrijver leefde en hoe zijn gedachten werkten. Context is ook erg belangrijk. Stukken beleid geschreven door een instelling moeten worden bekeken ten eerste vanuit de functie en ontwikkeling van de instelling, en ten tweede met de vraag hoe het beleid werd uitgevoerd. Deze stukken maken immers deel uit van een proces. Niet één stuk bekijken, maar meerdere om kans te minimaliseren om verkeerd te interpreteren. Soms wordt bewijs verwijderd om zichzelf vrij te pleiten. Door centralisatie wordt er veel aan gedaan om zoveel mogelijk gegevens over een onderwerp te verzamelen, maar er blijven gaten. Zo zijn ook archieven verborgen gehouden en andere naar voren geschoven. Dus het liefst originelen.

Bronnen vergelijken zorgt voor beste benadering van de waarheid. Hiervoor zijn zowel bronnen van in- als outsiders belangrijk. Dus altijd moeten de zaken van meer dan een kant bekeken worden. Dit geldt vooral voor internationale relaties: de geslotenheid van de USSR tot Gorbatsjov was een groot probleem bij de bestudering van de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. Voor politieke geschiedenis (internationale en overheidsdocumenten) zijn vaak genoeg bronnen maar voor andere vakgebieden (cultuur) niet. Om het belang te zien, moeten bronnen inhoudelijk bekeken worden. Vaak verraden ze dingen die niet expliciet zijn opgeschreven, omdat die in die tijd niet van nut waren. Die spraken of voor zich of waren oninteressant. Zo zijn rechtsdocumenten erg belangrijk (bijvoorbeeld in het geval van Emmanuel Le Roy Ladurie die documenten uit het Vaticaan over kettervervolging gebruikte om veel aspecten van het leven in het Franse dorpje Montaillou te reconstrueren). Ook de regressieve methode is belangrijk (Bloch). Deze methode gaat uit van structuren van latere tijden om een periode daarvóór te reconstrueren. Men moet dus terugkijken. Vooral voor Afrikaanse geschiedenis wordt deze, enigszins omstreden, methode gebruikt.

Historici zijn feitelijk slechts passieve toekijkers, die naar bewijs zoeken om een reconstructie te maken. Historische methode gaat systematisch om met gezond verstand en trekt zo conclusies.

Hoofdstuk 5: De voornaamste thema’s van de geschiedschrijvingDiverse specialisaties zijn mogelijk: tijd (middeleeuwen), plaats (Europa) of juist thema. Dit hoofdstuk gaat over de drie hoofdthema’s: politieke, economische en sociale geschiedenis.

Politieke geschiedenis: organisatie van de macht, vaak de staat. Traditioneel is dit het belangrijkste thema: de oudste discipline, veel gegevens zijn beschikbaar, het belang voor staten zelf is groot om veel op papier te zetten. In de 19e eeuw werd politieke geschiedenis meer filosofisch maar bleef gericht op staten, facties en oorlogen. Duits historicisme (Hegel) was gericht op politieke geschiedenis en zag de staat als hoofdoorzaak van historische verandering. Politieke geschiedenis kan diverse dingen inhouden:

Page 7: Tosh Samenvatting

1. Diplomatieke geschiedenis houdt zich bezig met de ontwikkeling van de macht van grote staten onderling.

2. Constitutionele geschiedenis benadrukt de interne ontwikkeling van die staten.

3. Het leven van staatsmannen is altijd veel beter gedocumenteerd dan andere mensen. Biografieën over staatsmannen moeten zijn geschreven na bestudering van alle zaken die invloed hadden op diens leven: ook van tegenstanders, onderdanen, familie en vrienden. Kritiek op biografieën: vooroordeel van de schrijver kan een grote rol spelen en bovendien geven biografieën vaak een te lineair, simpel beeld van de gebeurtenissen. Deze dingen zullen altijd een rol spelen. Het heeft volgens historici toch wel een plaats om een bepaald tijdperk goed te kunnen begrijpen als een persoon daarin een grote rol speelt (Stalin, Hitler). Ten tweede kan het aspecten blootleggen die anders niet zo waren opgevallen (zoals Origo’s biografie van een koopman). Bovendien kunnen primaire bronnen alleen begrepen worden als er kennis is van de schrijvers van die bronnen (een biografie van Gladstone kan informatie geven over het beleid onder zijn regering). Tot slot is biografie noodzakelijk voor motief en intentie.

4. Uitoefening van de dagelijkse macht is het vierde punt. Dit kan onderzocht worden door middel van de collectieve biografie ofwel prosopografie van bijvoorbeeld de politieke elite (Namier). Historici moeten zich bewust zijn van de economische en sociale achtergrond van de politieke elite en de rol van publieke opinie. Alle gebieden van politieke geschiedenis hadden zich eind 19e eeuw al

ontwikkeld, maar economische en sociale geschiedenis komen pas op in de 20e eeuw. Dit werd gepropageerd door Bloch en Febvre in de Annales. Er moest een breder beeld komen, dus ook andere zaken betrekken zoals economie, sociologie, geografie.

Economische geschiedenis richtte zich eerst op case-studies. Tegenwoordig houdt het zich bezig met alle activiteiten die te maken hebben met productie, uitwisseling en consumptie. Pas vanaf de 19e eeuw zijn commerciële data overvloedig beschikbaar. Over interne handel (binnen een land) is voor die tijd heel weinig bekend. Economische geschiedenis verschilt van alle thema’s het meest van politieke geschiedenis. Economische chronologie is nogal anders, politieke cultuur of nationale traditie zijn niet erg belangrijk en het houdt zich weinig bezig met individu en motief. Er zijn twee benaderingen.1. Bedrijfsgeschiedenis bestudeert systematisch individuele bedrijven.2. De dynamiek van groei of achteruitgang van een hele economie

uitleggen. In deze laatste valt onderscheid te maken tussen beschrijvende historici en kwantitatieve historici.

Tot 1960 was het vakgebied sociale geschiedenis niet erg goed gedefinieerd en waren er drie uitleggen wat sociale geschiedenis nu deed:1. Geschiedenis van sociale problemen, zoals armoede en ziektes.2. Geschiedenis van het dagelijks leven, op de werkplek en in de

gemeenschap.

Page 8: Tosh Samenvatting

3. Geschiedenis van de werkende klasse. Deze laatste was het sterkst toen in de jaren '70 de History Workshop beweging opkwam. Tegenwoordig echter zet deze beweging zich in voor vrouwengeschiedenis.

Dat sociale geschiedenis in het middelpunt is komen te staan, komt door nieuwe doelen; namelijk het blootleggen van sociale structuren (dit is de som van sociale relaties tussen de verschillende groepen in de maatschappij), waardoor men zich nu vaak bezighoudt met sociale mobiliteit. Dit heeft namelijk groot effect op politieke en economische geschiedenis. Probleem is dat veel sociale groepen geen archieven hebben en de moeilijkheid van sociale geschiedenis is dat het vakgebied zo breed is en zoveel beslaat.

Specialisatie kan leiden tot teveel belang hechten aan een bepaalde factor in een proces wat vooral het gevaar is bij historici die op één punt erg specialistisch zijn (tunnelvisie). Daarom zijn overzichtswerken belangrijk. Vroeger betekende dit voor het merendeel politieke geschiedenis. Nu is het meer evenredig verdeeld. De Annalesschool pleit voor totale geschiedenis (histoire totale), vooral Braudel deed dit. Maar dat is ondoenlijk. Daarom (vreemd genoeg) wenden historici zich vaak tot lokale geschiedenis. Lokale geschiedenis heeft wel nut: het zorgt ervoor dat thematische geschiedenis niet in de weg kan staan voor een meer geïntegreerde kijk op het verleden.

Hoofdstuk 6: Schrijven en interpretatieAfzonderlijke items moeten in een begrijpelijk geheel worden gezet om het belang ervan af te kunnen lezen. Een stroming beweert dat geschiedschrijving weinig betekenis heeft, en alleen primaire bronnen historische studie waard zijn. Maar de auteur vindt dat geschiedenis schrijven essentieel is voor het historisch bewustzijn.

Het gaat vooral om het doel van schrijven: 1. Herscheppen. In de vorm van beschrijven en vertellen een sfeer

oproepen. Braudel is daar een voorbeeld van: zijn werk is apart door de hoge mate van beschrijvingen en de vertellende stijl.

2. Interpreteren. Na de Verlichting met de philosophes. Het gaat om oorzaak en gevolg.

De “waarom-vraag” is moeilijk, want het antwoord geeft nooit de hele waarheid, omdat iedereen uitgaat van bepaalde veronderstellingen. Onder de manifeste geschiedenis (intentie en besef) ligt de latente geschiedenis (processen waar tijdgenoten zich niet van bewust waren zoals demografie en economie). Historici kunnen deze processen achteraf wel zien, net zoals het resultaat van actie op het moment niet, maar achteraf wel bekend is. Gevolgen zijn belangrijker dan oorzaken, want dat geeft achteraf het belang aan.

Toch wordt er over oorzaken meer geschreven: 1. Directe oorzaken: deze zetten iets op de agenda van de geschiedenis. 2. Achtergrondoorzaken: zetten het in beweging (maar is niet de enige

oorzaak).Een manier om het verleden te bekijken is als twee elkaar snijdende vlakken: diachronisch (alle gebeurtenissen in een periode voorafgaand aan een bepaalde gebeurtenis) en synchronisch (alle factoren die op het

Page 9: Tosh Samenvatting

moment van de gebeurtenis zelf meespeelden). Daardoor is een beschrijvende stijl minder geschikt. In de tijd van Ranke schreef iedereen verhalend en chronologisch, maar er zijn twee problemen:

1. Omdat A voor B kwam, wil het niet zegt dat A B veroorzaakte. 2. Beschrijven vereenvoudigt de behandeling van oorzaak.Voor beschrijving van institutionele en economische verandering is narratief nog minder geschikt: iets als de Industriële Revolutie kan moeilijk in re-creërende verteltrant opgehelderd worden. Dit alles heeft ervoor gezorgd dat geschiedenis veel analytischer geworden is. Voordelen:1. Wegen van factoren. 2. Het blootleggen van verbindingen tussen gebeurtenissen en processen

die tegelijkertijd plaatsvinden.3. Analyse werkt beter dan narratief voor de oplossing van problemen.Analyse heeft echter ook nadelen. Het doet af aan de directheid (van vertellen). Historici zijn kritischer leren omgaan met “beschrijvende geschiedenis” (narratief). Sociale historici beschrijven hun processen om het een menselijk karakter te geven. Hoewel “herleving van beschrijvende geschiedenis” te overdreven is, keert deze meest traditionele vorm van de geschiedschrijving de afgelopen decennia wel steeds meer terug.

Om het verleden te begrijpen moeten processen en gebeurtenissen verklaard worden. Dit kan niet door case-studies bij elkaar op te tellen of door het lezen van zeer gespecialiseerde monografieën die vooral ingaan op primaire bronnen. Bovendien lever je met onderzoek via monografieën (secundair) een “tertiair” werk af. Toch zijn er zat historici die deze case-studies combineren tot een breedtestudie. Een historicus die een breedtestudie doet heeft vitale functies. 1. Nieuwe vragen laten rijzen door processen te onderscheiden die niet

aan het licht komen in case-studies.2. Toegankelijk voor groter publiek. 3. Geeft mogelijkheid tot vergelijken en tot onderscheid maken tussen

gelijkenissen en verschillen.Hoe oppervlakte (gebeurtenis) en achtergrond (structuur) zich verhouden is belangrijk voor het begrijpen van een historisch proces. Probleem is de tijd die op verschillende niveaus werkt. 1. Lange termijn: fundamentele condities zoals denken en omgeving. 2. Middellange termijn: sociale, economische en politieke organisatie. 3. Korte termijn: tijd van de individu en de gebeurtenis.De verhouding hiertussen moeilijk te vinden.

Wat moeten een historicus kunnen?1. Beheersen van primaire bronnen en de kritische methode toepassen. 2. Uit detail relaties kunnen halen en zo verbanden tussen gebeurtenissen

leggen. 3. Verbeelding: nodig om de gaten in het beeld op te vullen.4. Extraatje: kunnen schrijven.

Hoofdstuk 7: De grenzen van historische kennisMoet geschiedenis in de lijn van natuurwetenschap bekeken worden of als een verschijnsel? Historici verschillen van mening over het belang van hun

Page 10: Tosh Samenvatting

ontdekkingen: Elton zegt dat de historische kennis steeds meer toeneemt; Zeldin zegt dat historici altijd slechts hun eigen beeld van het verleden geven.

Het positivisme leidde tot de inductieve methode: oftewel uit heel veel feiten algemene conclusies trekken (wetmatigheden ontdekken). Het benadert geschiedenis dus als was het een natuurwetenschap. Hiertegenover staat het idealisme. Natuurlijke feiten zijn niet het uitgangspunt, want de mens voldoet niet aan wetmatigheden. Dit komt door bedoelingen, gevoelens en mentaliteit. Dit is ook de reden dat historici het nooit eens kunnen worden over iets, omdat ze het hier niet over eens zijn.

Bronnen leiden tot problemen:1. Bronnen zijn niet compleet.2. Bronnen zijn gekleurd. De kritische methode kan hier grotendeels

doorheen prikken en echte betekenis achterhalen. Want de historicus hoeft niet de gedachtelijn van de auteur te volgen.

3. Documenten zeggen niet alles.Een historicus kan nooit feiten onderscheiden zoals een wetenschapper. Formeel bewijs is er niet. Het enige wat er is is wat er is overgebleven en wat historici “tussen de regels door” lezen. Daarom is er een verschil tussen feiten van het verleden (oneindig en onbekend) en feiten van de geschiedenis (selectie gemaakt door historici om verleden te reconstrueren). In historisch begrip is het formuleren van een hypothese noodzakelijk. Aan de hand daarvan kan bewijs worden gezocht en is het toetsbaar.

Tussen wetenschap en geschiedenis zijn verschillen.1. In geschiedenis is er een grotere plaats voor verbeelding.2. Verklaringen op historisch gebied zijn lang zo gewichtig niet als

verklaring op natuurwetenschappelijk gebied. De feiten hoeven niet betwijfeld te worden, maar wel de interpretatie, terwijl causale interpretaties in de natuurwetenschappen buiten twijfel staan. Verschil in mening tussen historici ligt in het complexe geheel van historische verandering. Feiten geven niet het relatieve belang van alle factoren aan en ze zeggen ook niks over de interactie tussen de factoren. Dat moet bij natuurwetenschap wel.

De essentie van historisch onderzoek is selectie. Omdat sociale waarden veranderen, verandert ook de interpretatie en het belang van bepaalde dingen die door voorgangers niet zijn opgeschreven. Niet dat elke keer de geschiedenis herschreven moet worden, maar er zit wel verandering in. Het gaat erom in hoeverre de historicus eerlijk is tegenover het verleden (anders: propaganda). Eigentijds denken ofwel presentisme kent twee vormen:1. Belangstelling voor de historische oorsprong van de moderne wereld.

Op zich een positief idee want sociaal relevant, maar aan de andere kant is er een risico van oppervlakkigheid en het negeren van de historische context (eenzijdigheid dus).

2. Presentisme zet een verleden op voor een bepaalde sociale groep die nog geen goed bestudeerd en beschreven verleden heeft. De onderzoeker bepaalt hierin veel, wat de betrouwbaarheid weer geen

Page 11: Tosh Samenvatting

goed doet (immers een andere onderzoeker kan het weer heel anders benaderen).

Daarom moet de historicus het verleden an sich bekijken. Maar een maatschappij bekijken gaat niet uitgaande van de waarden van het verleden, want die waarden waren verschillend voor elke groep. Uitgaande van de bronnen bestaat hetzelfde probleem: de schrijver is natuurlijk zelf ook beïnvloed. Daarom kan herscheppende geschiedenis nooit volledig zijn. Ook kunnen we nooit de smaak van het moment terugpakken, omdat we terugkijken.

Geschiedschrijving moet dus volgens velen aan wetenschappelijke regels voldoen, volgens het positivisme geschieden. Historicisten (Ranke) zijn per definitie met een inferieure vorm van geschiedschrijving bezig. Postmodernisme is het belang van taal boven ervaring stellen. Saussure stelde dat taal geregeerd wordt door haar eigen interne structuur. Taal is geen raam naar de wereld, maar een structuur die onze kijk op de wereld bepaalt. Door middel van deconstructie zetten de postmodernisten (Derrida) de oppervlaktebetekenis van een tekst opzij en lezen een diepere betekenis tussen de regels door. Teksten mogen niet los van hun omgeving gezien worden: intertekstualiteit. Discourse is het systeem van de taal waarin een tekst is opgesteld. Foucault is apart omdat hij discourse aan bepaalde fases, periodes, koppelde, iets wat postmodernisten normaal niet doen (Derrida: “er is niets buiten de tekst”). Alles wat er is (volgens deconstructionisten) is een interactie tussen lezer en tekst. De lezer is vrij in het vinden van allerlei betekenissen, maar geen van die betekenissen mag een autoriteit toegekend worden. Historici claimen veel meer in een tekst (meer dan zou gebeuren door alleen een lezer-tekst-interactie) en dus is er een conflict tussen postmodernisten en historici. De weinige zekerheden die postmodernisten geven ondermijnen de betekenis die historici aan een tekst willen geven. (Van deze uitleg ben ik niet geheel zeker, dus het beste is het boek eventueel door te bladeren of de collegeaantekeningen.)Postmodernisten hebben twee nieuwe ideeën over wat historici doen:1. Hun werk is onderworpen aan de grenzen van retorische afspraken.2. Het verleden bestaat niet maar wordt door historici uitgevonden.Alles waar het westen voor stond is doodlopend gebleken: van wereldmacht tot milieu. Nu is de geschiedenis al eerder dan door de postmodernisten onder vuur genomen. In de tijd van de godsdienstoorlogen door de filosofen en in de 19e eeuw door relativisten die beweerden dat er geen absolute historische waarheid is. Wat historici van postmodernisme leren is het belang van 'tussen de regels doorlezen'. Verder wil men niet gaan, omdat men vindt dat de conclusie dat niets uit overgeleverde teksten kan worden geconcludeerd onjuist is. Niet dat ze elke dimensie onthullen, maar wel gedeeltelijk. Dit komt niet alleen door onderzoek, maar ook door het geloof dat sociale actie een continuüm is.

Volgens Tosh spreken feiten echter wel en worden door historici zo goed mogelijk weergegeven. Hiervoor moet aan drie eisen worden voldaan.1. De historicus moet zijn eigen waarden kennen en hoe die in relatie

staan met de gevonden gegevens. 2. Er moet worden gewerkt met een hypothese, die kan worden

aangenomen, verwezen of verbeterd in het licht van het bewijs.

Page 12: Tosh Samenvatting

3. Historici moeten schrijven in de discipline van historische context.Deze drie zaken zorgen voor het binnen de perken blijven van vervorming in historisch schrijven. Dit maakt natuurlijk geen einde aan debat en onenigheid.

Hoofdstuk 8: Geschiedenis en sociale theorieIn hoofdstuk 7 werd de vorming van een hypothese aangedragen als middel om te voorkomen dat interpretaties van het verleden beïnvloed worden door een vooroordeel of mening. Hypotheses zijn niet zomaar voorspellingen maar gaan uit van theorie. Theorie is voor historici het frame van interpretatie, dat onderzoek stimuleert en het resultaat (ten goede) beïnvloedt. Twee soorten theorie beïnvloeden geschiedschrijving:1. Betekenis en representatie: het nodig hebben van andere disciplines

zoals antropologie en psychologie.2. De structuur en verandering van die structuur van de maatschappij.

Om veranderingen te zien, kan je niet om sociale theorie heen.Waarom sociale theorie toepassen?1. Om elke dimensie van de menselijke beleving op een bepaald moment

te achterhalen.2. Het verklaren van historische verandering.3. Proberen te achterhalen wat de richting is waarin historische

verandering zich beweegt. Alledrie gaan ze uit van het detail om een beeld te scheppen van het grote geheel. Dit brengt enkele nadelen (bezwaren tegen sociale theorie) met zich mee:1. Vanwege de gaten in historische bronnen is het goed mogelijk dat die

met theorie worden opgevuld en dat daardoor theorie het meer en meer wint van de feiten. Aan de andere kant is er zo'n overvloed aan bronnen dat selectie noodzaak is. Dit is weer gevaarlijk, want hierdoor worden nieuwe bronnen buiten beschouwing gelaten om de theorie kloppend te houden. Dit doet af aan de historische waarheid. Gelukkig worden theorieën constant met elkaar vergeleken en getoetst op waarheid.

2. Menselijk gedrag kan niet gemodelleerd worden.3. Theorie ontkent het unieke karakter van gebeurtenissen. Alle theorie

heeft iets van determinisme in zich en doet dus af aan menselijke vrijheid. Tegenover determinisme staat het geloof dat geschiedenis bestaat uit ongelukken en blunders.

4. Historici gebruiken theorie van sociologen en economen. Deze theorieën zijn echter op het heden gebaseerd en kunnen niet zomaar op het verleden worden toegepast.

Theorie is volgens de schrijver echter gecontroleerd en verrijkt het historisch begrip.

Begrippen toepassen is nodig om iets duidelijk te maken, dus moeten details soms gegeneraliseerd worden. Dit geldt ook voor groepen mensen. Niet dat twee individuen gelijk zijn, maar een groep volgt een bepaald patroon. Het institutionaliseren of structureren van begrippen is niet hetzelfde als zeggen dat de toekomst van de mens vaststaat. Het bakent alleen wel de vrijheid af, en dit kan in een patroon worden teruggevonden

Page 13: Tosh Samenvatting

in de geschiedenis. Als men zich richt op een individu ziet men alleen een opeenvolging van ongeluk en blunder.

In de afgelopen veertig jaar zijn historici zich gaan bezighouden met de complete theorie van de sociale wetenschap. Twee problemen. 1. Op een punt gericht (tunnelvisie).2. Sociale wetenschap is niet historisch gericht en verantwoord. Daarom

moet de geschiedenis ze aanpassen om ze een kruising tussen sociale wetenschap en geschiedenis te maken. Hiervan kunnen beiden profiteren.

Alles wat marxisten na Marx’ dood van zijn leer hebben gemaakt is een grove simplificatie van wat Marx zelf heeft bedacht: economie bepaalt de geschiedenis, mensen zijn materialistisch, ideologieën zijn slechts middelen voor groepen om zich te identificeren, geboren als een dubbeltje word je nooit een kwartje. Dat is allemaal veel te eenvoudig gedacht van de marxisten. Wat mensen van dieren onderscheidt is het kunnen produceren van bestaansmiddelen. Terwijl de voornaamste stromingen in de 19e eeuw nationalisme, vrijheid en religie waren kwam Marx aan met een alternatief: historisch materialisme. Er zijn drie productieniveaus.1. Productieve krachten: werktuigen, techniek en arbeidskracht.2. Productieve relaties: arbeidsverdeling en economische structuur.3. Superstructuur: wettelijke en politieke instituties en hun ideologie.Het model is niet zo deterministisch als wordt aangenomen. De productieve krachten blijven niet beperkt tot instrumenten van productie en de arbeidskrachten. Marx zegt dat alles een economische basis heeft, maar hij laat ook institutionele zaken de economie beïnvloeden. Marx zegt niet dat alle niet-economische activiteiten deel hadden aan het proces, maar laat hun invloed buiten beschouwing.

Marx’ periodisering is als volgt: Antieke wereld, Feodale maatschappij en de kapitalistische wereld. Marx geloofde dat de dialectiek (tegenstelling) tussen de productieve krachten en de relaties van productie de geschiedenis op de lange termijn veranderden. Elk stadium van productie heeft de beginsels van het volgende stadium al in zich en om dat volgende stadium te bereiken moeten barrières genomen worden. Toen op een gegeven moment feodalisme de voornaamste barrière was werd dit uit te weg geruimd en ontstond de kapitalistische samenleving. Deze nogal abstracte opvatting van historische verandering wordt zichtbaar in het klassenconflict.

De invloed van Marx' theorieën op geschiedschrijving: Marx beweerde dat historici van zijn tijd (Ranke) het verkeerd aanpakten. Door het als waar aannemen wat historische figuren beweerden als hun motief of aspiraties, konden ze geen objectief beeld schetsen. Marxisme zorgde voor de opkomst van de economische geschiedenis. Werd vooral in de Sovjetunie gestimuleerd, maar kreeg ook in Groot-Brittannië aanhang. Sinds de jaren '50 is de invloed alleen maar toegenomen, en is de binding met de communistische leer verloren gegaan.

Marxisme kreeg zoveel aandacht, omdat het beantwoordde aan de behoefte van historici aan theorie. Hier was Marx' driedeling erg nuttig. Marxisme beweert dat elke maatschappij stabiliserende en verstorende elementen heeft. Historische verandering treedt op als de laatste het bestaande sociale netwerk vernietigt en vervangt. Marxisme is zo groot

Page 14: Tosh Samenvatting

geworden vanwege de veelzijdigheid van Marx' theorieën. Marxisme stelt ook een groot belang in volksbewegingen. Hoewel de nadruk ligt op volksbewegingen is het marxisme geen “geschiedschrijving van onderaf”. Immers het weet dat klassenstrijd uiteindelijk op politiek niveau beslist zal worden. Gebruik van de marxistische manier van geschiedschrijving wordt bemoeilijkt door Marx’ eigen ideeën: hij vond, onder de indruk van de wetenschappelijke prestaties van de 19e eeuw, dat veranderingen in de productieverhoudingen in de toekomst exact bepaald konden worden. Dit geeft problemen als er gaten zitten in de gegevens die bronnen verstrekken.

Gaten in bewijs geeft een verstoorde relatie tussen oorzaak en gevolg. Om dit op te lossen zijn er twee mogelijkheden.1. Structuralisme plaatst theorie boven empirisch bewijs: de structuur van

verleden en toekomst kunnen niet begrepen worden door alle feiten op een rijtje te zetten. Dit kan alleen begrepen worden door juiste theorie.

2. Reductionalisme is het erkennen van de grenzen die de natuur van historisch onderzoek stelt aan de aspiratie wetenschappelijk te zijn. Deze optie wordt door de meeste marxisten gekozen.

Marxisme zal niet snel worden afgeschreven:1. De meeste marxistische historici waren niet geïnteresseerd in hoe hun

werk invloed zou hebben op de politiek in het heden en de toekomst.2. Marxisme heeft een enorme niet ontkenbare invloed gehad op

geschiedschrijving. Mensen zullen altijd weer op zijn theorieën teruggrijpen.

De tendens om theorie in nieuwe richtingen te duwen blijkt het duidelijkst uit de opkomst van de gendergeschiedenis. De vrouwengeschiedenis wordt gekenmerkt door drie principes:1. Vrouwen zijn niet langer meer een ongedifferentieerde klasse.2. De onderdrukking door mannen is goeddeels voorbij.3. Mannen worden ook in het geheel opgenomen. Niet als geslachtsloze

autonome wezens (zoals in de mannelijk georiënteerde geschiedenis bij vrouwen gebeurde), maar als andere helft van de mensheid.

Oftewel: het poogt om de beide sekses en hun complexe relaties in beeld te brengen en op deze manier geschiedenis te wijzigen in geschiedenis van alle mensen.

Overeenkomst tussen gender en marxisme: beide hebben de spanning ervaren tussen vraag naar historische uitleg en de emancipatiepolitiek. Gender heeft verschil tussen privé- en publieke sfeer verwijderd (iets wat zelfs marxisten niet doen). Gender werkt ergens tussen de volgende twee uitersten:1. Patriarchie wordt behandeld als voorbestemde ongelijkheid, waaraan

alle andere vormen van sociale verschillen ondergeschikt zijn.2. Verschil in geslacht is een aspect van de relaties in productie; klasse

determineert sekseverhoudingen. Dit verschil kan worden overkomen door een dubbele visie te accepteren: zowel klasse als sekse en zowel publiek als privaat accepteren.

Theorie stimuleert het maken van nieuwe hypotheses. Kracht ligt niet in uitleg, maar in het wekken van nieuwe vragen (heuristisch doel). Marxistische theorie heeft, ondanks fouten, geleid tot veel historische kennis over de verbanden tussen politieke processen en socio-

Page 15: Tosh Samenvatting

economische structuur. Hoe breder de blik, hoe groter de behoefte aan theorie die niet alleen zorgt voor nieuw bewijs, maar ook het proces of patroon in kwestie uitlegt.

Hoofdstuk 9: Geschiedenis in getallenEr zijn twee redenen voor de ontwikkeling van kwantitatieve geschiedenis:1. De fundamentele omslag van het individu naar de massa aan het begin

van de 20e eeuw. 2. Door de opkomst van de technologie was het mogelijk veel data te be-

en verwerken (computers).Tellen vermijdt schatten en levert bewijs. Doel van kwantitatieve geschiedenis is proberen licht te werpen op historische processen door het meten en vergelijken van alle relevante factoren.

De kwantitatieve benadering is ten eerste heel belangrijk voor de demografische geschiedenis. Niet zozeer het bevolkingstotaal is van nut, als wel leeftijd, geslacht enz. Men probeert uit te zoeken wat de oorzaken zijn voor (het ontbreken van) bevolkingsgroei over een bepaalde periode. Hier gaat het om de geboorte-, sterfte- en trouwcijfers. Voor de industrialisatie was demografie de belangrijkste factor van sociaal en economisch leven. Demografie maakt gebruik van twee bronnen.1. Volkstellingen (vanaf midden 18e eeuw).2. Doop-, trouw- en begraafboeken van kerk of plaatselijke overheid.Er zijn twee soorten demografische analyses.1. Aggregatief: interpretatie van totalen.2. Nominatief: door namen in plaats van door totalen. Het tweede terrein waar kwantitatieve benadering erg belangrijk voor is, is sociale structuur. Bij volkstellingen werden steeds preciezere vragen gesteld, waardoor ook kwantitatieve analyse toepasbaar was op beroep, status, religie, trek van platteland naar stad enz.

Het derde terrein is politieke geschiedenis. Vooral als een heel politiek systeem bekeken wordt. Duidelijk met bijvoorbeeld stemgedrag. Ook voor de analyse van politieke elite. Begin door Namier (collectieve biografie), later meer rigoureus benaderd.

Het laatste terrein is economische geschiedenis. De basiselementen van de economie kunnen allemaal gemeten worden.

Statistiek is aanvulling op de normale bronnen van een historicus en kan geenszins ooit de normale historische methoden vervangen. Het gebruik van statistiek kan de historicus veel werk besparen. Statistiek moet niet alleen getest worden op betrouwbaarheid, maar ook op vergelijkbaarheid. Meeste kwantitatieve geschiedenis kan zich niet baseren op gebruiksklare statistieken. Die moeten worden samengesteld uit beschikbare (overgeleverde, geconserveerde) data. Lastig om te testen. Bovendien: te veel info leidt tot selectie. Gevolg: random kans creëren, wat hopelijk een betrouwbaar beeld oplevert. Ook is het overgebleven materiaal niet representatief te noemen, want het is vaak alles behalve een willekeurige reeks data (wie weet welke belangrijke gegevens er allemaal bewust vernietigd zijn).

Heel handig voor historici in de statistiek is de correlatie (relatie tussen twee variabelen). Als voor beide variabelen betrouwbare data zijn, kan er

Page 16: Tosh Samenvatting

statistisch mee gewerkt worden. Niet te zwaar wegen: correlatie houdt geen rekening met toeval of geeft het aan welke variabele de ander beïnvloedt. Ook kunnen beide variabelen afhankelijk zijn van een derde factor. Statistiek geeft geen antwoorden, maar geeft hulp bij het oplossen van grotere problemen. Hier moeten historici weer afgaan op logica om de gevonden cijfers te interpreteren.

Cliometrie probeert ook menselijk gedrag is statistiek te vangen. Het is afgeleid van econometrie (technieken om economieën te analyseren in het heden om de toekomst te voorspellen). Met deze methode kan worden nagegaan wat er bijv. was gebeurd als een beleid ergens in het verleden niet was veranderd. Maar cliometrie moet voorzichtig gebruikt worden:1. Als de theorie fout is, is ook het antwoord fout. Bovendien gaat

econometrie uit van ideale condities die dus het historisch beeld beperken.

2. Modellen versimpelen de werkelijkheid. Het is alleen ondoenlijk om elke factor die invloed heeft op een geheel proces in een formule te stoppen.

3. Gebruikte gegevens zijn niet te verifiëren. De kans bestaat dat historici niet de theorie testen op betrouwbaarheid en dus voortbouwen op een fout.

4. Cliometrie kan niet alle data invoegen, omdat sommige, zoals gedrag, niet meetbaar zijn.

Een ding wat kwantitatieve geschiedenis heeft bereikt, is het vergroten van de precisie van feitelijke beweringen over het verleden, vooral als het gaat om massa’s. Kwantitatieve geschiedenis kan de kwalitatieve geschiedenis verbeteren.

Hoofdstuk 10: Theorieën over betekenisInterpretatie van betekenis is de kern van het vak van de historicus. Voor Ranke en navolgers was het doel van de interpretatie van betekenis dat de geschiedenis tot iets moest leiden. Tegenwoordig is betekenis een doel op zich. Het sleutelbegrip is cultuur, in de betekenis van dingen die de maatschappij karakteriseren en bijeen houden. Drie terreinen die hieraan bijdragen zijn psychologie, culturele antropologie en teksttheorie.

De oudste benadering is de geschiedenis van ideeën of intellectuele geschiedenis. De meeste politieke historici vanaf Ranke zijn het eens dat de kracht van ideeën over het lot van de mensheid de geschiedenis haar samenhang en continuïteit hebben gegeven. Dit werd in de 20e eeuw van twee kanten aangevallen.1. Door de ontdekking door Freud van het onderbewuste, ontstond scepsis

over wat wetenschappers denken wat mensen geloven en wat de mens echt gelooft.

2. Marx' materialisme doet een frontale aanval op de autonomie van intellectuele geschiedenis. Het gaat immers niet uit van een idee, maar van een klassenconflict waaruit ideologieën voortvloeien. De maatschappij zegt minstens evenveel over de ideeën als andersom, volgens marxisten.

Vandaag de dag zijn historici niet alleen geïnteresseerd in de sociale impact van ideeën, maar meer in wat deze ideeën ons vertellen over de maatschappij waarin ze ontstonden. Dit is belangrijk omdat sociale en

Page 17: Tosh Samenvatting

materiele zaken grenzen stellen aan het scala van ideeën die kunnen worden geaccepteerd in een bepaald tijdperk, maar niet aangeven wat nu juist die ene precieze vorm doet ontstaan. Hierdoor is ook het belang van kleine geschriften (niet alleen van grote filosofen) belangrijk in de ontwikkeling van nieuwe ideeën. Geschiedenis van ideeën geeft prachtig inzicht in de wereld van hoog opgeleide mensen, maar niet in het gewone volk. Men weet niet hoe die denkt, of wat haar mentaliteit is. Daar willen historici toch achterkomen en dat wordt op drie manieren geprobeerd: mentaliteitsgeschiedenis, tekstkritiek en culturele antropologie.

De eerste poging werd gedaan door de Annalesschool, zoals Febvre, die het geschiedenis van mentaliteiten noemt. Het mentale frame waarbinnen mensen denken is absoluut niet hetzelfde gebleven door de tijd heen. Waar geschiedenis van ideeën kijkt naar de principes van ideologie, kijkt de geschiedenis van mentaliteit naar het emotionele, impliciete en instinctieve. Iets waar geen directe expressie van is.

Historische psychologie zorgt voor grote theoretische zaken, omdat psychologie nu eenmaal zo zwaar theoretisch is. Freud beweerde dat hij een wetenschappelijke onderbouwing van het menselijk verstand had gevonden. Hier kwam hij met het onderbewuste dat gebeurtenissen uit het verleden in zich opnam en wat later een uitwerking op iemands leven had. Het inzicht van psychoanalyse laat culturele patronen zien van bijvoorbeeld identificatie. Zo onderscheidde Philip Greven drie patronen in opvoeding in koloniaal Amerika:1. De evangelische of autoritaire.2. De gematigde of gezaghebbende.3. De chique of liefhebbende.Duidelijk het gevolg van sociale positie en godsdienst. Historische psychologie heeft bezwaren om twee redenen.1. Probleem van bewijs.2. Zelfs al worden de claims van psychoanalyse geaccepteerd, dan nog wil

dat niet zeggen dat ze ook gelden in het verleden.De tweede theorie naast geschiedenis van mentaliteit komt uit literaire studies, oftewel tekstkritiek. Literaire theorie geeft historici het vertrouwen verder te kijken dan de woordelijke tekst. Taal is macht. Dit laat zien dat historici nieuw begrip voor politiek gedachtegoed moeten creëren. Immers het is gebleken dat politiek zich door taal laat beïnvloeden, afhankelijk is van taal (politieke taal, retoriek). Mensen kunnen zich alleen uitdrukken in termen van hun tijd. Daar zijn ze aan gebonden. Dit is ook de achtergrond van nationalisme, wat altijd is opgelegd (vaak door taal). De door de taal geleide benadering is ook duidelijk te merken aan de aandacht van historici voor de vorm waarin hun bronnen geschreven zijn. Onze blik op een bron is in grote mate afhankelijk van de stijl of het genre (Genesis: historisch of poëtisch verhaal?).

Het derde gebied is dat van culturele antropologie. Het belang van culturele antropologie voor de geschiedenis:1. Zaken die in onze maatschappij al lang verdwenen zijn, leven nog in

andere culturen. Hieruit kan wat worden afgeleid (heksenvervolging, bloedvete).

2. Het besteedt aandacht aan symbolisch gedrag, wat vaak staat voor een complex van culturele waarden.

Page 18: Tosh Samenvatting

Historici moeten zich bewust zijn van de grenzen van hun bronnen. Het bestaan van één bron (kattenslachting) wil nog niet zeggen dat het ook echt gebeurd is. Culturele historici zijn aangewezen op bewijzen die antwoord geven op de vraag wat de gewone mens dacht. Dit heeft natuurlijk beperkingen en dat moet goed gerealiseerd worden. De antropologische benadering herinnert historici eraan dat geschiedenis niet alleen uit trends en structuren bestaat die van buitenaf kunnen worden bekeken. Door middel van cultuur wordt de historicus gedwongen van binnenuit te kijken door de ogen van de mensen zelf.

De impact van culturele benadering bekeken aan de hand van een case: gender. Het was duidelijk dat materialistische verschillen tussen de sekses cruciaal zijn om historische maatschappijen en hun dynamiek te bekijken. Gender heeft uitleg nodig, in plaats van dat het een uitleg is. Dit houdt twee dingen in.1. Als sekseverschil niet een zaak is van natuur of instinct, dan moet het

bijgebracht zijn. 2. De kwestie van verschil. Het verschil wordt geboren door van jongs af

aan de benadrukking van het fundamentele verschil tussen beide sekses. Taal zorgt dus voor verschil.

Eerst hield gender zich bezig met onderdrukking en ongelijkheid (beïnvloed door het marxisme). Nu gaat het om verschil in seksualiteit, etniciteit en leeftijd. Zo zorgt de “postmoderne breuk” met de eigen identiteit voor een verandering in het sociaal bewustzijn. Joan Scott beweert dat de taalbenadering de gender dimensie van alle krachtrelaties blootlegt. Dit stoelt op twee veronderstellingen:1. Gender is een structureel element van alle sociale relaties.2. Gender is een belangrijke manier waarop krachtrelaties zijn benoemd in

culturele termen. Het gaat ook hier niet alleen wat wordt voorgesteld, maar ook op hoe het wordt voorgesteld.

Twintig jaar geleden schreef men veelal in collectieven als natie en klasse. Het sociale paradigma kwam onder vuur te liggen:1. De annales legden nadruk op collectieve mentaliteit.2. Teksttheorie viel de verwijzende idee van representatie aan.Wat overbleef was, hoe betekenissen werden geconstrueerd, niet wat mensen in het verleden deden. Het verschil van waar de nadruk op ligt blijft. Aan de ene kant is er een groep historici die uitgaat van sociale verandering (zoals marxisten), aan de andere kant is er een groep die zich voornamelijk bezighoudt met het in context brengen, door culturele verbanden te leggen in een bepaald gebied en in een bepaalde tijd, zonder veel aandacht voor veranderingen op de langere termijn.

Sociale theorie interpreteert de richting van menselijke geschiedenis (beschrijven). Culturele geschiedenis benadrukt de vreemdheid van het verleden en het belang van intellect om haar betekenis te interpreteren (herscheppen).

Hoofdstuk 11: Geschiedenis door het gesproken woordDoor het toenemend belang dat men stelt in culturele geschiedenis, is men ook orale bewijzen gaan proberen te interpreteren. Op twee manieren:

Page 19: Tosh Samenvatting

1. Orale geschiedenis: door het interviewen van mensen. 2. Orale traditie: de verhalen en beschrijvingen van mensen en

gebeurtenissen die door verschillende generaties overgeleverd zijn. Slechts zeer recent zijn historici begonnen met het serieus gebruiken van orale bronnen. De houding hier tegenover blijft zeer sceptisch. Mondelinge overlevering is zo oud als de geschiedenis zelf. Probleem van orale bronnen is dat de verteller altijd terugkijkt en dus de uitkomst kent. Waarom toch gebruikt? Omdat er soms geen geschreven bronnen zijn:1. Recente politieke geschiedenis moet afgaan op impressies van

staatslieden en hun collega's en bekenden.2. Recente sociale geschiedenis van het dagelijkse leven, wat niet in de

belangstelling staat.3. Ongeletterde samenlevingen. Wat zo gewoon leek, is nu voor historici belangrijk, zoals routine en sociale relaties. Ook geeft het duidelijke verbanden tussen aspecten van het dagelijks leven. Oftewel: het geeft sociale geschiedenis een menselijk gezicht. Vaak beoefend door plaatselijke amateurs.Er zijn twee redenen aan te voeren voor de bewering dat orale geschiedenis echt iets bijdraagt:1. Men probeert zo beter het verleden opnieuw tot leven te brengen.2. Het geeft de gewone mens een plaats in de geschiedenis, en een rol in

de productie van historische kennis.Maar dit geeft problemen:1. Wat verteld wordt is niet pure geschiedenis, want de ondervrager

beïnvloedt de ondervraagde. De historici dragen bij aan het ontstaan van nieuw bewijs, wat gevaarlijk kan zijn.

2. Herinneringen zijn niet compleet, kunnen zijn beïnvloed door andere bronnen zoals media, beïnvloed door nostalgie of delen zijn weggestopt omdat ze pijnlijk waren.

3. Historische realiteit is meer dan de som van alle verklaringen: dan ontbreken de structuren nog.

Orale bronnen moeten worden gezien en getest als elke andere bron. Oftewel: het is het ruwe materiaal en niet geschiedenis. Zo kan juist de subjectiviteit van de verteller belangrijke details onthullen, namelijk hoe men het voelde (niet zozeer wie es gewesen). Orale geschiedenis is het ruwe materiaal van het sociale geheugen.

In Afrika worden orale bronnen gebruikt om de andere kant van de zaak te belichten: niet die van de bezetters maar van de onderdrukten. De overheersing is vaak niet zo lang geweest dat men de tijd ervoor vergeten is. Historici proberen een zo ver mogelijk verleden te vinden om te laten zien waar de wortels van de maatschappij liggen. De geletterdheid was klein en bronnen van de overheerser geven externe relaties aan en belangrijke gebeurtenissen, maar dat zegt niets over de structuur en evolutie van Afrikaanse maatschappijen. In Afrika wordt veel waarde gehecht aan het geheugen van de levenden, omdat dat alles is wat hun geschiedenis levend hield. Er zijn speciale vertellers die de verhalen overerven. Het is de stem van het prekoloniale Afrika.

Hoe groot is nu het waarheidsgehalte? Het gaat om het overleveren van tradities en gebeurt in de vorm van 'optreden'. Orale traditie heeft twee functies:

Page 20: Tosh Samenvatting

1. Waarden en geloof overbrengen.2. Het verklaren van de huidige sociale en politieke samenstelling.Als iets vanzelfsprekend wordt in de loop van de tijd verdwijnt het uit de verhalen. Als de samenstelling van de maatschappij of de instellingen lang hetzelfde blijft is het gewoon en worden er geen woorden meer aan gegeven.

Orale traditie werd minder belangrijk toen geletterdheid opkwam. Men hechtte erg veel prestige aan het kunnen schrijven, wat afdeed aan het orale. Orale traditie vervormt ook naar wat de luisteraar wil horen, is bedoeld voor het nageslacht en dus niet echt betrouwbaar en kan op elk willekeurig moment veranderd worden. Om het belang van tradities te kunnen begrijpen, moet eerst heel diep de cultuur van een volk onderzocht worden. Nadeel van traditie is, dat men beweert dat het altijd al zo was (en dus geen veranderingen aan het licht brengt). Toch blijven orale bronnen belangrijk:1. Geen enkele bron geeft de hele waarheid, dus waarom dan orale

bronnen geheel afschrijven.2. Tradities zijn nooit allemaal veranderd (kern van waarheid blijft).3. Namen en gebeurtenissen vormen de kern en blijven gelijk.Van de tijd net voor de 'Scramble for Africa' zijn kleinere sociale eenheden nog bewaard gebleven, zoals clan en afkomst. Van eerdere periodes is de pluraliteit veel kleiner. Doel van orale bronnen is herscheppen in plaats van beschrijven. Orale geschiedenis is een nieuwe techniek om de geschiedenis te begrijpen.

ConclusiesHistorische studie is nogal uitgebreid. Het postmodernisme geeft geschiedschrijving weinig kansen. Een gunstiger uitzicht is, dat historici zich altijd weer hebben aangepast. Er is politieke, sociale, culturele en economische geschiedenis ontstaan. Geschiedenis is heel veelzijdig geworden. De veelzijdigheid in beoefening zorgt voor een ambivalente functie van geschiedenis, de samenhang binnen het vakgebied lijkt weg. Historiografie is sterk beïnvloed door het geloof dat het verleden lessen in zich heeft voor de hedendaagse maatschappij. Gunstig voor de geschiedenis is dat historici nieuwe thema's aanboren met relevante onderwerpen. De onderwerpen die in onze tijd belangrijk zijn worden onderzocht. Zo lang dat zo blijft zal de geschiedenis op de steun van de maatschappij kunnen rekenen.