Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

32
Medisch informatieblad Jessa Ziekenhuis in dit nummer Nieuwe NIAZ-accreditering 4 | 20 jaar hartchirurgie 6 | Update preoperatieve richtlijnen voor huisartsen en specialisten 8 | De Lokomat, staprobot 10 | Reling, psychiatrie in Limburg 12 | HIV-zorg in Limburg 14 | Endovasculair herstel van abdominale aorta aneurysma 16 | Nieuwe ontwikkelingen in de verloskunde 18 | Diagnostiek en beleid bij dreigende vroeggeboorte 24 | Nieuwe arts 27 | Verbum 28 JESSALINEA nr. 6 juni 2012

description

Artsenblad Jessa Ziekenhuis, Nr 6 juli 2012

Transcript of Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

Page 1: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

Medisch informatieblad Jessa Ziekenhuis

in dit nummer

Nieuwe NIAZ-accreditering 4 | 20 jaar hartchirurgie 6 | Update preoperatieve richtlijnen voor huisartsen en specialisten 8 | De Lokomat, staprobot 10 | Reling, psychiatrie in Limburg 12 | HIV-zorg in Limburg 14 | Endovasculair herstel van abdominale aorta aneurysma 16 | Nieuwe ontwikkelingen in de verloskunde 18 | Diagnostiek en beleid bij dreigende vroeggeboorte 24 | Nieuwe arts 27 | Verbum 28

JESSALINEAnr. 6 juni 2012

Page 2: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

JESSALINEA2

Twintig jaar geleden, op 3 april 1992, werd in Hasselt de eerste Limburgse openhartoperatie uitgevoerd. Intussen heeft de dienst cardiochirurgie van het Jessa Ziekenhuis meer dan 6 600 hartoperaties achter de rug en staan de Hasseltse hartchirurgen mee vooraan bij innovatief on-derzoek op het vlak van hartchirurgie. Meer hierover op pagina 6.

Page 3: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

JESSALINEA 3

EDITORIAAL

Voor u ligt een nieuwe editie van Jessalinea, het medisch informatieblad van het

Jessa Ziekenhuis. De inhoud is opnieuw divers met achtergrondinformatie over

innovatieve zorgprogramma’s en state of the art artikels die bruikbaar zijn voor

huisartsen en specialisten.

In deze periode worden we geconfronteerd met het ‘ziekenhuisrapport’ in de

Standaard. De krant neemt hierbij de ziekenhuizen onder de loep op basis van de

visitatierapporten (visitatie is een 5- jaarlijkse audit uitgevoerd in ziekenhuizen

door de afdeling Zorginspectie van de Vlaamse Overheid). De krant beoordeelt de

werking van de spoedgevallendienst, de aandacht voor hygiëne, de kwaliteit van

zorg voor het kind en de betaalbaarheid van de zorg in 56 Vlaamse ziekenhuizen.

Transparantie is noodzakelijk en de gemeenschap die jaarlijks meer dan 10%

van het BNP aan gezondheidszorg spendeert, heeft recht op informatie over

hoe deze middelen gebruikt worden. Deze publicatie van informatie kan tevens

een bijkomende stimulans zijn tot interne verbeteracties. De vraag is echter of

deze gegevens daartoe bijdragen. De visitatie is een momentopname en een

eerder kwalitatieve evaluatie in welke mate het ziekenhuis aan regels en normen

voldoet. De relatie tussen deze regels en normen en kwaliteit is niet (altijd) dui-

delijk en aantoonbaar. Zorginspectie is zich hiervan bewust en zal dan ook haar

methodiek van auditing vanaf 2012 volledig herzien. Bovendien zijn de rapporten

moeilijk vergelijkbaar omdat niet alle items in elk ziekenhuis werden gescoord.

Wat ontbreekt in de Belgische gezondheidszorg is een kwantitatieve evaluatie

van de geleverde kwaliteit van de diverse aangeboden zorgprogramma’s. In ver-

gelijking met de ons omliggende landen en de VS is een systematische registratie

van proces- en resultaatsindicatoren in de verschillende zorgprogramma’s afwezig

hoewel deze absoluut noodzakelijk zijn om gerichte acties te ondernemen die

direct de kwaliteit verbeteren.

Het Jessa Ziekenhuis haalde haar 2de NIAZ-accreditatie (externe doorlichting van

het ziekenhuis door een internationaal erkend accrediteringsorganisme). Deze au-

dit is gebaseerd op het EFQM-model waarbij steeds meer nadruk gelegd wordt op

de evaluatie van de resultaten van de zorg en dit voor patiënten en maatschappij.

Ondanks deze 2de accreditatie, heeft het Jessa Ziekenhuis ook hier nog een weg

af te leggen.

Wij geloven er sterk in dat dit de weg is die de gezondheidszorg ook in Vlaan-

deren op moet. Alleen op deze manier zullen we daadwerkelijk aantoonbare

kwaliteit kunnen leveren.

dr. Frank Weekers

Salutem Lectori

Page 4: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

JESSALINEA4

De accreditatie wordt uitgereikt door het Ne-

derlands Instituut voor Accreditatie in de Zorg

(NIAZ). Campus Virga Jesse behaalde in 2008

als eerste Belgische ziekenhuis een zieken-

huisbrede accreditatie. Voor de campussen

Salvator en St.-Ursula is deze accreditatie

nieuw. Op het vlak van externe controle van

de kwaliteit is het Jessa Ziekenhuis één van

de pioniers in Vlaanderen. Intussen zijn al

meer dan 40 ziekenhuizen met een dergelijk

accreditatietraject gestart. Ook de overheid

en de koepelorganisaties van ziekenhuizen

stimuleren de evolutie van externe controle

van ziekenhuizen.

VerbetercultuurEind november 2011 heeft een auditteam

met 10 deskundigen uit de gezondheidszorg,

gedurende een week tal van processen in het

ziekenhuis doorgelicht. Van opname tot ont-

slag en van patiënteninformatie tot de veilig-

heid van medische apparatuur. Daarbij ging het

niet alleen om een beoordeling van afspraken

en procedures, maar vooral om de daadwerke-

lijke opvolging daarvan in de dagelijkse prak-

tijk. Het auditteam heeft geconstateerd dat

het Jessa Ziekenhuis de zaken op orde heeft

en een verbetercultuur uitstraalt. De NIAZ-

accreditatie geldt voor een periode van 4 jaar.

Algemeen directeur dr. Yves Breysem. "Deze

accreditatie laat zien dat het fusieziekenhuis

de afgelopen jaren niet heeft stilgestaan

maar hard werkt om de kwaliteit van onze

zorg- en dienstverlening telkens opnieuw te

verbeteren. De accreditatie betekent echter

niet dat er niets meer kan foutlopen in het

ziekenhuis. We zijn er ons van bewust dat we

nog op heel wat punten moeten verbeteren.

We gaan nu een actieplan opstellen op basis

van de in het rapport genoemde verbeterpun-

ten. Kwaliteitsverbetering is al jaren een prio-

riteit in ons beleid en dit zal ook zo blijven in

de toekomst."

NIEUWS

Jessa Ziekenhuis krijgt opnieuw internationale kwaliteitserkenning NIAZ

Het Jessa Ziekenhuis heeft als eerste Belgische ziekenhuis voor de

tweede keer een ziekenhuisbrede NIAZ-accreditatie behaald. Dit in-

ternationale kwaliteitslabel betekent dat het ziekenhuis kan aan-

tonen dat het op reproduceerbare wijze een acceptabel niveau van

kwaliteit van zorg kan voortbrengen. Het is een signaal dat patiënten,

verzekeraars, overheden,… vertrouwen kunnen hebben in een goed

en veilig georganiseerd ziekenhuis.

Het Nederlands Instituut voor Accreditatie in de Zorg (NIAZ) is in Nederland

opgericht door de ziekenhuizen en de ziekenhuisspecialisten zelf om de

kwaliteit in ziekenhuizen te verbeteren en te borgen. Het instituut heeft

in samenwerking met de zorgsector en professionelen een normenkader

ontwikkeld waaraan organisaties moeten voldoen om een accreditatie te

krijgen. Hiervoor hebben ze sinds 2009 zelf een internationale accreditering

volgens ISQUA. Binnen dit normenkader zijn er een aantal prioritaire aan-

dachtspunten. Deze hebben te maken met kwaliteitsvolle patiëntenzorg en

de veiligheid voor patiënten, medewerkers en bezoekers. Het normenkader

sluit dan ook perfect aan bij het meerjarenbeleidsplan en het contract met

de ziekenhuizen zoals uitgestippeld door de FOD Volksgezondheid. Het NIAZ

normenkader is opgebouwd volgens het EFQM-model, een internationaal er-

kend kwaliteitsmanagementmodel. Het geeft weer WAT er georganiseerd

moet worden. Het HOE vullen de zorginstellingen zelf in, rekening houdend

met de evidentie en best practices. Meer informatie over NIAZ: www.niaz.nl

Hoe oordeelt hEt niAZ?

Page 5: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

JESSALINEA 5

Op 5 maart 2012 nam het Jessa Zieken-

huis een gloednieuwe afdeling geriatrie

in gebruik. Daarmee verhuisde de laatste

klassieke verpleegafdeling van de reva-

lidatiecampus St.-Ursula in Herk-de-Stad

naar campus Salvator in Hasselt. De nieuwe

afdeling bevindt zich in een nieuwe vleugel

en maakt gebruik van een aantal zeer

moderne inzichten in ziekenhuisarchitectuur

die gebaseerd zijn op goede voorbeelden uit

binnen- en buitenland. “We hebben gekozen

voor een moderne afdeling die zo aantrek-

kelijk mogelijk is voor de 75-plussers,” legt

zorgmanager Anita Jans uit. “De afdeling

bestaat uit een rechthoekige structuur met

een dubbele gang, veel ruimte, licht en aan-

gename kleurcombinaties. De indeling van de

afdeling, met alle kamers aan de buitenkant

van de vleugel, is een hulp bij verwarde pa-

tiënten. Voor patiënten met wegloopgedrag

is er een systeem van dwaaldetectie. De 10

eenpersoons- en 10 tweepersoonskamers

hebben grote ramen tot beneden. Dit geeft

niet alleen veel licht en een aangenaam zicht

naar buiten, maar het is ook mogelijk om de

vensterbank te gebruiken als zitruimte. In de

tweepersoonskamers staan de bedden met

het voeteinde naar elkaar. Hierdoor heeft

elke patiënt een eigen kant van de kamer

met eigen sanitair, eigen meubilair en een

eigen TV.”

Het Jessa Ziekenhuis beschikt over 6 afde-

lingen geriatrie met in totaal 149 bedden.

Het is het grootste geriatrische centrum van

Limburg. In afwachting van de bouw van het

nieuwe ziekenhuis wordt de geriatrische

zorg zoveel mogelijk samengebracht op cam-

pus Salvator. In mei verhuist nog een vijfde

afdeling, dit keer vanuit campus Virga Jesse,

waardoor de centralisatie bijna volledig is.

kORT NIEUWS

niEuwE trEndy vlEugEl geriatrie gEopEnd

JESSA ZiEkEnhuiS tElt 3800 teVreden bezoekers tiJdEnS opendeurdag3 800 mensen kwamen op zondag 18 maart tijdens de Dag van de Zorg

een kijkje nemen achter de schermen van het Jessa Ziekenhuis. Een aantal

van hen bezocht meer dan één campus. 380 affiches, meer dan 50 filmpjes

en presentaties, heldere toelichtingen, kleine gadgets, een leuke wedstrijd

en animatie; dit alles zorgde ervoor dat iedereen – van jong tot oud – een

fijne en interessante rondleiding kon beleven. Voor de Hasseltse campus-

sen was er een complementair programma uitgewerkt. Andersvaliden en

ouders met een kinderwagen konden op iedere campus een verkorte route

volgen. Er was ook gezorgd voor de nodige interactie. Zo kregen bezoekers

gerichte en deskundige uitleg, maar konden ze zelf ook eens in een lapa-

rascopiebox oefenen hoe artsen tijdens een kijkoperatie de nodige hande-

lingen uitvoeren, hartversterkertjes zoals een voedingrijke soep proeven,

zelf door een microscoop kijken, laboranten ‘live’ aan het werk zien, zelf hun

DNA bepalen, interactieve tools zoals de Wii of Armeo – tools die campus SU

in de revalidatietherapie gebruikt – uittesten, de handen ontsmetten en in

een black box checken of dit voldoende grondig gebeurd is, enz... Het vele

visuele materiaal en de deskundige uitleg van artsen en medewerkers

zorgden ervoor dat de bezoekers heel wat opstaken tijdens hun bezoek. De

reacties waren dan ook zeer goed. Ook de 18 zelfhulpgroepen, die graag

gebruik maakten van de uitnodiging van ons ziekenhuis om een stand te

bemannen tijdens de opendeurdag, blikten achteraf tevreden terug. Als

blijk van steun en medeleven droegen alle artsen en medewerkers van het

Jessa Ziekenhuis tijdens de opendeurdag een wit lintje voor de slachtoffers

van de busramp in Zwitserland en hun families.

Page 6: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

Deze evolutie komt voornamelijk door de enor-

me ontwikkeling die de cardiologie heeft door-

gemaakt. Veel patiënten voor wie vroeger een

operatie de enige oplossing was, kunnen nu

door de cardiologen geholpen worden. Ze krij-

gen dan één of meerdere stents om de krans-

slagaders open te houden, vaak in combinatie

met medicatie en een goede opvolging.”

JESSALINEA6

Bij de eerste hartoperatie in 1992 voerden de

hartchirurgen verschillende overbruggingen

van de kransslagaders uit om de bloedtoe-

voer naar het hart van een 70-jarige patiënte

te verbeteren. De klassieke overbruggings-

operatie is, samen met hartklepoperaties, nog

steeds de meest uitgevoerde ingreep. Het

profiel van de patiënten is op twintig jaar tijd

echter grondig gewijzigd.

Hoge risicopatiënten“Terwijl we vroeger vaak jongere patiënten

uit een lage risicocategorie opereerden, zien

we tegenwoordig voornamelijk patiënten uit

de hoogste risicogroep,” leggen hartchirurgen

Urbain Mees en Marc Hendrikx uit. “Deze pa-

tiënten hebben een hogere leeftijd en soms

verschillende andere gezondheidsproblemen

zoals nierfalen, longlijden, vaatlijden, ….

Op 3 april was het twintig jaar geleden dat in Hasselt de eer-

ste Limburgse openhartoperatie werd uitgevoerd. De dienst

cardiochirurgie van het huidige Jessa Ziekenhuis heeft in-

tussen 6 615 hartoperaties achter de rug, en voert onge-

veer 400 ingrepen per jaar uit. De Hasseltse hartchirurgen

staan ook mee op de eerste rij bij innovatief onderzoek op

het vlak van hartchirurgie.

20 jaar geleden eerste hartoperatie in Limburg

cARDIOcHIRURgIE

Eerste hartoperatie

vrijdag 3 april 1992

hasselt

De 70-jarige Virginie Leemans uit Hasselt onder-gaat de allereerste openhartoperatie in Limburg. Het hartchirurgisch team van het Virga Jessezieken-huis plaatste bij de patiënte verschillende overbrug-gingen op de kransslagaders om een dreigend hartinfarct te voorkomen.

lasertechniek doet nieuwe bloedvaten ontstaan

zatErdag 4, zondag 5 oktobEr 1997

Het Virga Jesseziekenhuis zorgt voor een Belgische primeur met het toepassen van lasertechniek bij hartpatiënten. De laser doet nieuwe bloedvaten ontstaan in de hartspier, patiënten herstellen vlot en kunnen nadien weer een actiever leven leiden.

1000ste hartoperatie

vrijdag 27 sEptEmbEr 1996

hasselt

Virginie Leemans, de eerste van de inmiddels 1000 hartpatiënten die in Hasselt geopereerd zijn, komt op bezoek bij haar chirurg. Ze is nog steeds in zeer goede gezondheid.

Eerste overbruggingsoperatie met behulp van miniatuurpompje

vrijdag 20 oktobEr 2000

Voor het eerst in België wordt een complexe overbruggingsope-ratie niet uitgevoerd met behulp van een klassieke hart-longma-chine. In de plaats wordt een

miniatuurpompje in het lichaam van de patiënt gebracht waar-door hart- en longfunctie niet meer hoeven worden stilgelegd.

primeur

Page 7: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

stamceltransplantatieDe nieuwe uitdaging voor de hartchirurgie

bestaat erin om patiënten met een infarct

niet alleen te beschermen tegen nieuwe

problemen, maar om de verloren hartfunctie

opnieuw gedeeltelijk te herstellen. Om de

hartfunctie als het ware terug op te krikken.

Eén van de technieken waarop men de hoop

stelt, is deze van stamceltransplantatie. Door

JESSALINEA 7

tionale tijdschrift Circulation. Het is een grote

uitdaging voor onderzoekers wereldwijd om

deze techniek en resultaten nog te verbete-

ren,” aldus de hartchirurgen. Verdere opbouw

van kennis over en ervaring met de werking

van stamcellen is hier de sleutel tot succes.

Dit onderzoeksprogramma loopt momenteel

verder in het kader van het Limburg Clinical

Research Program (LCRP).

stamcellen in te brengen op de plaats van het

litteken na een infarct zou nieuw hartweefsel

kunnen groeien.

“In 2004 voerden we in samenwerking met

de dienst experimentele hematologie en de

UHasselt de eerste stamceltransplantatie

uit. Over de resultaten volgden publicaties

in onder meer het gezaghebbende interna-

15 jaar hartchirurgiewoEndsdag 10 oktobEr 2007

15 jaar na de eerste hartoperatie in Limburg is de afdeling hartchirurgie van het Virga Jesseziekenhuis uitgegroeid tot een dienst met meer dan 60 personeelsleden, die jaar-lijks meer dan 400 hartoperaties uitvoeren.

100ste endoscopische mitralisklepoperatie

7 juli 2010

hasselt

De hartchirurgen van het Jessa Ziekenhuis hebben voor de 100e keer via een kijk-operatie de mitralisklep van een patiënt behandeld. Dit is de klep tussen de linker-voorkamer en de linkerkamer van het hart. De techniek heeft grote voordelen voor de patiënt omdat het doorzagen van het borstbeen niet nodig is en het herstel veel vlotter verloopt. Het gaat om een vrij recente en technisch moeilijke ingreep die slechts op enkele plaatsen in Vlaanderen en op één plaats in Limburg wordt toegepast.

Eerste stamceltransplantatie hartchirurgie 20 jaar

hartchirurgie in limburg

zatErdag 17, zondag 18 januari 2004 woEnsdag 4 april 2012

Hartchirurgen van het Virga Jesseziekenhuis passen met succes een stamceltransplantatie toe tijdens een hartopera-tie. Deze nieuwe techniek, die op dat moment nauwelijks toepassing vindt in Europa, kan een grote rol spelen in de verdere ontwikkeling van hartchirurgie.

lokaal herstel hartspier na inspuiting stamcellen

dinsdag 4 juli 2006

In het Virga Jesseziekenhuis is een studie afgerond naar de effecten van het inspuiten van stamcellen bij patiënten met chronisch hartfalen na een hartinfarct. Het is één van de eerste studies op dit vlak wereldwijd. De resultaten verschenen deze

week in het gezaghebbende internationale tijdschrift “Circulation”. Uit de studie blijkt dat er betekenisvol herstel was van de wanddikte en de samentrekbaarheid van de hartspier in het infarctgebied van de met stamcellen behandelde harten.

dr. Mees en dr. Hendrikx

Page 8: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

pREOpERATIEVE RIcHTLIJNEN

JESSALINEA8

Welke medicatie moet je stoppen voor een in-

greep? Welke onderzoeken zijn nodig? Wat om-

vat het preoperatief nuchter zijn? Wat zijn de

regels rond het al dan niet stoppen van bloed-

verdunnende medicatie? .... Rond deze en an-

dere vitale materies heeft het Jessa Ziekenhuis

procedures en richtlijnen uitgewerkt die vlot,

zowel intern als extern, geconsulteerd worden.

Dr. Jean-Paul Ory: “De protocollen rond peri-

operatief medicatiegebruik, preoperatieve

onderzoeken, preoperatief nuchter zijn, het

peri-operatief beleid van patiënten behandeld

met bloedverdunners, het postoperatief her-

nemen van drank en voeding en de preopera-

tieve vragenlijst hebben we onlangs herzien.

Enerzijds hebben we de procedures van de

verschillende campussen van het Jessa Zie-

kenhuis op elkaar afgestemd, anderzijds is er

een actualisering gebeurd conform de nieuw-

ste wetenschappelijke inzichten.”

stevige schakels in het zorgtrajectDr. Jan Verwerft: “Het samengaan van het

Salvator-St.-Ursulaziekenhuis en het Virga

Jesseziekenhuis brengt een rijke uitwisse-

ling van kennis op gang. Bovendien werken

artsen vaak op meerdere campussen, kennen

we een grote instroom van nieuwe artsen en

verpleegkundigen en zijn we tevens een op-

leidingscentrum voor artsen-assistenten. Uni-

forme procedures en richtlijnen, over de cam-

pussen heen, zijn dan een must om de kennis

te verankeren en de kwaliteitslat altijd even

hoog te leggen. Deze procedures zijn belang-

rijke schakels in het hele zorgtraject van een

patiënt, te beginnen vanaf de eerstelijnszorg

naar de opname op de afdeling, het operatie-

kwartier en achteraf eventueel de opname op

de intensieve zorgenafdeling.”

Wetenschappelijk onderbouwdDr. Jean-Paul Ory: “De geldigheidsduur van

een protocol bedraagt maximaal drie jaar.

Maar soms nemen we zelf het initiatief voor

een vroegere herziening op basis van re-

cente medische inzichten. We volgen trends

op de voet op en waar mogelijk kijken we

vooruit en anticiperen we, mits garantie van

een wetenschappelijke onderbouw.” Dr. Jan

Verwerft: “Inderdaad, zo pasten we bijvoor-

beeld onlangs de richtlijn rond peri-operatief

medicatiegebruik aan naar aanleiding van de

nieuwste inzichten rond antitrombotica en

hebben we er ook medicatie in opgenomen

die nog niet zo lang op de markt is. Uiteraard

is het niet mogelijk om elke specifieke patiënt-

situatie in procedures en richtlijnen te vat-

ten. Overleg en maatwerk blijven essentieel,

vooral in uitzonderlijke gevallen of complexe

ziektebeelden. In onze procedure rond an-

titrombotica is gemakkelijk terug te vinden

wanneer best individueel overleg gebeurt.”

Update preoperatieve richtlijnen voor huisartsen en specialisten

preoperatieve richtlijnen en procedures zijn voor een ziekenhuis een

sleutelfactor in een kwaliteitsvolle, patiëntveilige en efficiënte zorg.

Ook voor de huisarts zijn ze belangrijk. Ze bieden een stevige hou-

vast voor een optimale begeleiding van patiënten die een medische

ingreep moeten ondergaan. Enkele belangrijke richtlijnen binnen het

Jessa Ziekenhuis kregen onlangs een update. Dr. Jan Verwerft, cardio-

loog, en dr. Jean-paul Ory, anesthesist en medisch diensthoofd anes-

thesie, lichten toe.

dr. Jean-Paul Ory en dr. Jan Verwerft

Page 9: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

kORT NIEUWS

JESSALINEA 9

De volledige inhoud van iedere richtlijn is raadpleegbaar via de web-

site van het ziekenhuis (zie bovenaan). Enkele aandachtspuntjes hierbij

zijn:

• Dr. Jean-Paul Ory: “Op het vlak van pre- en postoperatief medicatie-

gebruik zien we vaak dat patiënten vóór een ingreep elke vorm van

medicatie stop zetten, terwijl cardiale medicatie en betablokkers

best verder genomen worden. Nuchter zijn voor een operatie wil niet

zeggen dat je levensnoodzakelijke medicatie moet stoppen. Je medi-

catie ’s ochtends innemen met een slokje water is zeker aan te raden

om hypertensiepieken en hartritmestoornissen tijdens de operatie te

voorkomen. Welke medicatie wel en welke niet, vinden verwijzers en

patiënten in onze richtlijnen terug.”

• Dr. Jan Verwerft: “De richtlijn rond bloedverdunners omvat o.m. in-

formatie over wanneer je de bloedverdunners moet stoppen, wat je

in de plaats moet geven, welk type van substitutie, maar ook hoe en

wanneer je de medicatie herstart na de operatie. De belangrijkste

boodschappen hierbij zijn ten eerste dat de toediening van plavix

nooit mag stoppen zonder overleg indien de patiënt in het voorbije

jaar een coronaire stent heeft gehad. Ten tweede dat aspirine in pri-

maire preventie altijd mag gestopt worden voor een operatie. En een

derde aandachtspunt is dat bij de perioperatieve overbrugging van

Marcoumar door laagmoleculaire gewichtsheparines doorgaans geen

volledige therapeutische dosis moet gegeven worden. Een profylac-

tische of gereduceerde therapeutische dosis volstaat. ”

• De preoperatieve vragenlijst die de patiënt meekrijgt na een consult,

wordt vaak best ingevuld samen met de huisarts. Deze vragenlijst

is terug te vinden op de Jessawebsite. “Op dit ogenblik gaat om een

nogal uitgebreide lijst, maar we werken aan een vereenvoudigde ver-

sie die dan opnieuw op de website zal komen,” aldus dr. Ory.

U kunt alle richtlijnen consulteren en downloa-

den via www.jessazh.be

• Onder “professionals” klikt u door naar “richt-

lijnen”

• of ga naar de deelwebsite “anesthesie”/ITE/

pijnbehandeling > anesthesie > huisartsen

en specialisten

• of ga naar de deelwebsite “hartcentrum has-

selt” > peri-operatief beleid bloedverdunners

aandacHtspunten voor vErwiJZErS En pAtiëntEn

alle info op wEbSitE

Update preoperatieve richtlijnen voor huisartsen en specialisten

Het Limburgs Oncologisch Centrum (LOC)

heeft op 25, 26 en 27 januari 2012 zijn

eerste audit binnen het ‘nationaal kankerplan

actie 16’ met glans doorstaan. De audit ge-

beurde op niveau van de artsen, verpleegkun-

digen en fysici van het LOC. De drie auditoren

van het college van radiotherapie beoordeel-

den het LOC als een ‘centre of excellence’ op

het vlak van kwaliteit en patiëntveiligheid.

Er waren geen opmerkingen voor dringende

acties of acties op langere termijn, enkel wat

suggesties of ‘denksporen’.

Het LOC is een samenwerkingsverband tussen

het Jessa Ziekenhuis en het Ziekenhuis Oost-

Limburg. In België zijn er in totaal 25 radio-

therapiecentra. In 2011 werd voor het eerst

binnen het ‘nationaal kankerplan actie 16’

aan 5 van deze centra een budget toegekend

voor de aanwerving van een medewerker die

zich specifiek met initiatieven op het vlak van

kwaliteit en patiëntveiligheid bezighoudt.

Hieraan werd meteen ook een audit gekop-

peld. Het LOC behoort tot deze 5 centra. Bin-

nen het LOC was er ook voorheen reeds sterke

aandacht voor patiëntveiligheid en kwaliteits-

volle dienstverlening. Zo richtte het centrum

bijvoorbeeld eind 2009 al een patiëntveilig-

heidsteam op. De resultaten van de audit zijn

een mooie stimulans voor het – volgens de

auditoren zeer gemotiveerde –team om op de

ingeslagen weg verder te gaan.

loC iS ‘centre of excellence’

Page 10: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

JESSALINEA10

volg van een beroerte, een bloeding of een

zwaar trauma zoals een ongeval. Hierdoor

hebben ze een verlamming van lichaamsde-

len of ernstige stapstoornissen. De revalida-

tiecampus St.-Ursula heeft de laatste jaren de

expertise bij deze patiënten aangescherpt en

kan een groot deel van hen de nieuwe tech-

nologie aanbieden. In de toekomst komen

mogelijk ook andere patiënten in aanmerking

voor de therapie.

toevoeging bestaande therapieHoofdverpleegkundige Johan Coppens: “Het

is nog steeds de kinesist die de revalidan-

ten leert stappen, maar de Lokomat is een

belangrijke toevoeging aan de therapie. Het

is een aanvulling, geen vervanging. De robot

zorgt ervoor dat meer mensen erin slagen om

onafhankelijk te stappen. Door veel herhalin-

gen op korte tijd aan te bieden, breng je meer

mensen tot zelfstandig stappen. Dat wordt

ook ondersteund door verschillende weten-

schappelijke publicaties. Wettelijk gezien

moeten revalidatiepatiënten minstens twee

uur per dag oefeningen krijgen maar voor de

De Lokomat is een staprobot die verbonden

is met een loopband. De revalidanten worden

van de heupen tot de voeten gefixeerd in een

flexibel harnas. De robot neemt de stapbewe-

ging van de patiënt over en helpt om bepaal-

de opgelegde opdrachten uit te voeren zoals

het heffen van de knieën. Tegelijkertijd zorgt

een suspensiesysteem voor een verminde-

ring van de zwaartekracht zodat het bewegen

gemakkelijker gaat.

intensiteit en herhaling“Dankzij de Lokomat kunnen we patiënten al

heel vroeg in de revalidatie een stapervaring

geven,” legt paramedicus Marc Michielsen uit.

“Dat is erg belangrijk want wat je niet ge-

bruikt, verdwijnt uit de hersenen. In de nor-

male therapie kunnen we patiënten slechts

enkele stapjes laten maken met veel hulp van

de therapeut. Met de robot zijn we in staat om

ze enkele keren per week gedurende 30 minu-

ten te laten stappen. Het toestel helpt ons om

aan voldoende intensiteit en met voldoende

herhaling de therapie aan te bieden. De winst

voor de patiënt is enorm. We zien hen sneller

vooruitgaan en het eindresultaat is beter.”

De therapie wordt voorlopig aangeboden voor

patiënten met een neurologisch letsel als ge-

Revalidanten van campus St.-Ursula in Herk-de-Stad kunnen sinds

kort gebruik maken van een geavanceerde staprobot, de Lokomat.

Het toestel is een hulp om vroeger in het revalidatieproces te leren

stappen. Het is pas het tweede dergelijke toestel in België en het

eerste in Limburg. Hulpverleners en patiënten zijn enthousiast over

de resultaten.

Unieke staprobot helpt revalidanten vroeger te stappen

REVALIDATIE

Page 11: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

JESSALINEA 11

meeste revalidanten op campus St.-Ursula ligt

het gemiddelde op drie uur per dag.”

“De therapeuten die met de Lokomat werken,

zijn er ook allemaal zelf in gaan staan en heb-

ben ervaren hoe het voelt. Zo hebben we on-

der meer ervaren dat je de oefeningen heel

actief kan maken. Je kan bijvoorbeeld tegen

de robot ingaan, vergelijkbaar met een berg

omhoog stappen of je kan oefeningen met de

bal doen. De computer volgt of de patiënt de

oefening goed doet. Als de patiënt vordering

maakt, kan je de ondersteuning door de robot

geleidelijk afbouwen.”

kostprijsDe totale investering voor loopband, suspen-

siesysteem en robot bedraagt 220.000 euro.

Voor opgenomen patiënten is de kostprijs

meegerekend in de ligdagprijs. In principe

oefenen ze twee keer per week en betalen

hiervoor geen extra kost. Indien er in de toe-

komst ook ambulante patiënten gebruik zul-

len maken van de staprobot zal hiervoor een

kostprijs berekend worden.

Unieke staprobot helpt revalidanten vroeger te stappen

Naast het gebruik van de staprobot worden op campus St.-Ursula ook an-

dere moderne technieken toegepast in de revalidatie. Ze zijn erop gericht

om op een aangename manier de intensiteit van de therapie te verhogen

en tot een beter resultaat voor de patiënt te komen.

• Robotarm Armeo: binnen de revalidatie is het ontzettend belangrijk om

zo vroeg mogelijk in het revalidatieproces aandacht te hebben voor het

verlamde bovenste lidmaat. Het revalidatiebeleid bepaalt vaak in welke

mate revalidanten hun arm nog zullen kunnen gebruiken in hun verdere

leven. De Armeo is een door de patiënt aangedreven robotarm, waarmee

patiënten al met hun arm kunnen oefenen vanaf dag 1 van de revalida-

tie, zelfs als ze nog niet kunnen zitten. Zelfs heel kleine bewegingen

leiden op het scherm tot grote resultaten, wat stimulerend werkt voor

de revalidant. De Armeo heeft zijn succes in diverse centra wereldwijd

bewezen, en past binnen een in St.-Ursula ontworpen programma rond

vroege arm-hand revalidatie.

• De Biorescue Balance Plate stelt de therapeuten in staat op een eenvou-

dige, maar reproduceerbare wijze, de stabiliteitslimieten van de revali-

dant in beeld te brengen. Zo krijgen ze een zicht op de mogelijkheden

van de revalidant om zijn evenwicht in zit en stand te behouden. Naast

diagnostiek is er ook mogelijkheid tot therapie. Zo wordt de balansplaat

gebuikt om aan de hand van computerspelletjes (skiën, doolhof, racen…)

het evenwicht op een aangename en automatische manier te oefenen.

• De Wii is in vele huiskamers bekend. Minder bekend is dat dit toestel ook

mogelijkheden heeft binnen de revalidatie. Zo helpt de Wii-Sport zowel

bij de revalidatie van het bovenste lidmaat (bowling, tennis,….), als bij de

revalidatie van het onderste lidmaat (ski-springen). De Wii-fit biedt mo-

gelijkheden om je balans te trainen en draagt bij aan het op punt stellen

van de conditie. Verder biedt de Wii de mogelijkheid om ook cognitieve

functies te oefenen. Deze doelstellingen worden spelenderwijs en op

een aangename wijze geoefend.

Over het gebruik van de Lokomat heeft het Jessa Ziekenhuis twee studies

gepland die uitgevoerd worden in samenwerking met de VUB.

1. EMg-studie naar activiteit van de rompspieren tijdens stappen in de Lo-

komat. De romp speelt een belangrijke rol in het stapproces en wordt

gefixeerd in de Lokomat. In deze studie zal gekeken worden naar het ef-

fect op de rompspieren van training aan verschillende verhoudingen van

suspensievermindering.

2. EEg-studie naar activiteit in de hersenen tijdens stappen in de Lokomat.

Welke activiteit is er in de hersenen te zien als gevolg van het aanbieden

van stapactiviteit? Kan er een type van patiënt gedefinieerd worden dat

bij voorbaat voordeel heeft van intensief gebruik van de Lokomat?

andere robotica en gaming in dE rEvAlidAtiE

tWee studies lokomat gEplAnd

Page 12: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

pSYcHIATRIE

JESSALINEA12

Artikel 107 is ongetwijfeld één van de meest

besproken termen uit de geestelijke gezond-

heidszorg van het afgelopen jaar. Het gaat om

een artikel uit de ziekenhuiswet, waardoor

psychiatrische en – onder bepaalde voorwaar-

den – algemene ziekenhuizen de subsidiëring

van ziekenhuisbedden die ze ontvangen, kun-

nen besteden aan nieuwe zorgvormen. De

overheid wil immers de ontwikkeling van am-

bulante zorgvormen in de geestelijke gezond-

heidszorg stimuleren volgens de principes van

netwerken en zorgcircuits, zodat patiënten

zoveel mogelijk in hun thuisomgeving kunnen

blijven en zo hun sociale contacten behouden.

laagdrempelige zorgAnita Jans: “De uitbouw van laagdrempelige en

gespecialiseerde eerstelijnshulp moet ervoor

zorgen dat de geestelijke gezondheidszorg

toegankelijker wordt. De doelgroep die Artikel

107 beoogt, zijn (jong)volwassenen van 16

tot 65 jaar. De overheid lanceerde medio 2010

een projectoproep, waarop geïnteresseerde

organisaties konden intekenen. In Limburg

leidde dit uiteindelijk tot twee GGZ-netwer-

ken, Noolim en Reling, elk actief in een afgeba-

kend werkgebied. Reling is al als project door

de overheid geselecteerd, Noolim maakt veel

kans om binnenkort ook groen licht te krijgen.”

reorganisatie is nodig“België heeft een hoger suïcidecijfer dan

de omliggende landen, ook al hebben we in

verhouding meer bedden in psychiatrische

instellingen”, legt Anita Jans uit. “De overheid

maakte daarom 5 miljoen euro vrij voor tien

Belgische projecten die dit probleem moeten

aanpakken. Bij Jessa zagen we het meteen

zitten om mee rond de tafel te gaan zitten, na

te denken over oplossingen en zelf ook een

heel actieve rol te spelen. Onze psychiatri-

sche bedden zijn overbezet en dan is het soms

moeilijk om de persoonlijke en kwalitatieve

zorg op maat te bieden die we nastreven, en

dit zo lang als nodig is. Via Reling hopen we

de hoge druk op de bedden wat te kunnen

milderen, evenals de druk op de spoedge-

vallendienst. Bovendien kan Reling ook een

oplossing bieden voor patiënten die uit het

ziekenhuis ontslagen worden maar nog nood

hebben aan ondersteuning en opvolging. Bin-

nen Reling werken we met 21 partners samen

om ons dienstenaanbod meer complementair

te maken en ervoor te zorgen dat elke cliënt

de steun krijgt die nodig is, in acute situaties

maar ook in nazorg. Asster is de promotor van

het project 107 'Reling'. Eén van de redenen

waarom Reling als project goed scoorde bij de

overheid, was trouwens dat we als algemeen

ziekenhuis zo sterk mee betrokken zijn.”

Van preventie tot nazorgBij de uitwerking van een artikel 107-project

moeten alle actoren binnen het werkings-

gebied betrokken worden. Samenwerken om

maximaal te kunnen beantwoorden aan de

noden in geestelijke gezondheidszorg die bij

Reling of de toekomst van de psychiatrie in Limburg

Reling staat voor Regionaal Limburgs Initiatief geestelijke gezond-

heidszorg, maar ook voor houvast voor psychiatrische patiënten.

Vanaf mei worden er in Limburg ambulante teams ingezet om psy-

chiatrische patiënten in hun thuissituatie te begeleiden. Vermaat-

schappelijking van de geestelijke gezondheidszorg is de ambitie. Het

Jessa Ziekenhuis trekt mee aan de kar. We spraken met Anita Jans,

zorgmanager psychiatrie van het Jessa Ziekenhuis en voorzitter van

de werkgroep ‘Mobiel team’ Reling, en met Raf Remans, verpleegkun-

dige op de pAAZ in het Jessa Ziekenhuis, maar sinds 1 mei fulltime ge-

detacheerd naar Reling als teamleider in het mobiel team voor acuut

psychiatrische patiënten.

Ook voor de patiënt

is het van belang dat

zijn vertrouwde huisarts

betrokken blijft.

"

"

Page 13: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

de bevolking in deze regio leven, is de bedoe-

ling. Het zorgaanbod wordt vraaggestuurd ge-

organiseerd en niet aanbodgestuurd. Daarbij

moeten steeds 5 functies, opgelegd door de

overheid, zijn ingevuld (zie beneden). Raf Re-

mans: “Deze functies omvatten bijvoorbeeld

inzet op preventie, vroegdetectie, screening

en diagnosestelling, maar de nadruk ligt voor-

al ook op de inzet van twee mobiele teams,

enerzijds voor acuut psychiatrische zorg en

anderzijds voor langdurig zorgafhankelijke

psychiatrische patiënten. Ikzelf ben team-

leider van het mobiel team voor acuut psy-

chiatrische patiënten – het zogenaamde

A-team - in Noord-Limburg dat in september

opstart. We zullen actief bij cliënten met

acute psychische problemen aan huis gaan.

Deze patiënten krijgen gedurende maximum

één maand een intensieve psychiatrische

zorg aan huis. Chronische patiënten komen in

het mobiele B-team terecht waar ze zo kort

als mogelijk, maar zo lang als nodig ambu-

lant begeleid of behandeld worden. Met het

inzetten van deze teams willen we opnames

voorkomen of beperken in de tijd. We zetten

dus in op herstel en sociale inclusie, maar als

een opname noodzakelijk is, dan moeten we

uiteraard ook snel beroep kunnen doen op

residentiële zorg. Het is de bedoeling dat we

in die gevallen rechtstreeks een opname voor

die mensen kunnen regelen, zonder dat ze op

een wachtlijst komen of nog via de spoedge-

vallendienst moeten passeren. De voorbije

maanden zijn we concreet aan de slag gegaan

om een organisatiemodel op poten te zetten,

het netwerk samen te stellen en de functies

concreet uit te werken.”

cruciale rol van huisartsDe oprichting van dit mobiel behandelings-

team dat 7 dagen op 7 actief is en bij crisis-

situaties aan huis gaat, is een behoorlijke

uitdaging. Het eerste team in Zuid-Limburg

is in mei gestart. Noord-Limburg volgt vanaf

september. “Uiteraard hebben de huisartsen

een heel belangrijke signaalfunctie in de

gehele werking. In veel gevallen zal het de

huisarts zijn die contact met ons opneemt. We

willen zowel de patiënt als zijn omgeving en

zijn huisarts een goede ondersteuning bie-

den. Goede informatie over de ernst van de

situa-tie en de gezondheidstoestand van de

patiënt zijn belangrijk, zodat we meteen ge-

past kunnen reageren. Ook voor de patiënt is

het van belang dat zijn vertrouwde huisarts

betrokken blijft”, aldus Raf Remans.

infocampagneBinnenkort start een infocampagne naar de

huisartsen en komt er een website met nut-

tige informatie en contactgegevens van de

mobiele teams in de buurt.

“Uiteindelijk hopen we dat de muren tussen

de verschillende diensten wegvallen om psy-

chiatrische hulp zo laagdrempelig mogelijk te

maken”, zegt Anita Jans. “Wat thuis kan, moet

ook thuis gebeuren. Is opname toch nood-

zakelijk, dan best op een vlotte en warme

manier, zonder op een wachtlijst terecht te

komen. Samen met onze partners binnen Re-

ling geloven we heel sterk in de meerwaarde

van dit initiatief. Art. 107 en in ons geval Re-

ling kan effectief het begin zijn van een grote

omwenteling in de gezondheidszorg waarbij

de cliënt echt centraal staat. We vinden het

boeiend om mee aan de wieg van dit initiatief

te staan.”

JESSALINEA 13

We werken met 21 partners samen om ervoor te zorgen

dat de patiënt de steun krijgt die nodig is,

in acute situaties maar ook in nazorg.

"

"

functie 1: preventie en vroegdetectie: screening, diagnose en indicatiestelling

functie 2a: mobiel team voor acuut psychiatrische patiënten

functie 2b: mobiel team voor langdurig zorgafhankelijke psychiatrische patiënten

functie 3: rehabilitatie in de maatschappij

functie 4: intensifiëringvandezorgopafdelingenineenpsychiatrischziekenhuis

functie 5: integratie van beschut wonen en psychiatrische thuiszorg

de 5 functies binnEn rEling

Page 14: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

In 2010 noteerde het Wetenschappelijk Insti-

tuut Volksgezondheid 1 196 nieuwe diagno-

ses van HIV-infecties in België. (*) Dit is het

hoogst aantal nieuwe registraties sinds het

uitbreken van de epidemie. Prof. Gyssens:

“Er zijn in ons land meer dan 3 nieuwe HIV-

besmettingen per dag. In totaal zijn er nu

24 646 gevallen van HIV-besmettingen be-

kend. Bij de Belgische HIV-gediagnosticeer-

den in 2010 vinden we gemiddeld 10,4 maal

meer mannen dan vrouwen. In ruim 8 op de

10 gevallen gebeurde de overdracht van HIV

bij Belgische mannen via homo- en biseksu-

ele contacten. In tegenstelling tot in de ons

omringende landen is er in België in 2010

nog een stijging van HIV-diagnoses geno-

teerd.”

en in limburg? “In Limburg zijn er circa 500 gevallen van HIV-

besmettingen bekend. Sinds 2009 begeleiden

we 22 HIV-patiënten (27 in mei 2012) in het

Jessa Ziekenhuis. HIV is een virusinfectie die

onbehandeld leidt tot AIDS en meestal dode-

lijk is. Vanaf het midden van de jaren ‘90 zijn

er medicijnencombinaties om het virus te on-

derdrukken. Hiermee is HIV steeds meer een

chronische ziekte geworden, wat om een spe-

cifieke benadering van de patiënten vraagt. In

de dienst Infectieziekten van het Jessa Zieken-

huis worden de patiënten behandeld door twee

internist-infectiologen en nauw opgevolgd

door een gespecialiseerde verpleegkundige.

We hebben sinds het begin een samenwerking

met het aidsreferentiecentrum en aidsreferen-

tielaboratorium van het UZ Leuven.”

Wie testen en welke test? Op HIV-testen kleeft nog steeds een stigma,

maar vroeg testen is in het belang van de pa-

tiënt en de volksgezondheid, stelt prof. Gys-

sens. Het onderzoek in het labo bestaat uit

meerdere testen. Eerst wordt er op het bloed-

staal een ELISA-test uitgevoerd (screening).

Zijn er HIV-antistoffen aanwezig, dan wordt

het bloedstaal doorgestuurd naar één van

de Belgische aidsreferentielabo’s voor een

confirmatietest (Western Blot). Deze tweede

test sluit vals-positieve resultaten uit. Daarbij

wordt bij voorkeur nog een ELISA-test aange-

vraagd op een tweede staal, om staalverwis-

seling uit te sluiten. Eén enkele ELISA-test

kan op zich dus niet gebruikt worden om de

diagnose van HIV-infectie te stellen. Mensen

die overwegen om zich op HIV te laten testen,

praten daar best over met hun huisarts. Niet

alleen om op voorhand de indicatie voor een

test te bespreken, maar ook om in te schatten

of er al dan niet een risico op andere SOA’s is

geweest (bijkomend onderzoek).

Vroege diagnose HiV-infectieEen vroege diagnose houdt een aantal voor-

delen in. Het is niet alleen gunstig voor de

persoon die besmet raakte, de kans op over-

INFEcTIEZIEkTEN

HIV-zorg in Limburg: een update

JESSALINEA14

In België zijn er 3 nieuwe HIV-besmettingen per dag. Dat was één

van de opvallende vaststellingen tijdens het symposium over infec-

tieziekten dat het Jessa Ziekenhuis in februari organiseerde. profes-

sor dr. Inge gyssens, internist-infectioloog in het Jessa Ziekenhuis,

gaf er een stand van zaken van de HIV-zorg in Limburg. Verpleeg-

kundig specialist Anneleen Lijnen legde uit hoe de begeleiding van

HIV-patiënten in het Jessa Ziekenhuis gebeurt. De highlights uit hun

presentatie leest u hier.

Het team infectieziekten: prof. dr. Inge Gyssens, dr. Jeroen van der Hilst en verpleegkundige Anneleen Lijnen

Page 15: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

dracht van HIV naar anderen is ook kleiner.

Anneleen Lijnen: “Als je weet dat je seropo-

sitief bent, kan je je partner(s) beter bescher-

men tegen de ziekte. Mensen die de diagnose

krijgen, passen vaak hun gedrag aan en gaan

veiliger vrijen. Ook kan de behandeling met

HIV-remmende medicatie tijdig gestart wor-

den wanneer de patiënt na de HIV-diagnose

gevolgd wordt. Een tijdige behandeling be-

vordert de levenskansen enorm. “

de HiV-combinatietherapie Het aantal HIV-deeltjes onder de detectie-

grens van 40 deeltjes per microliter brengen,

is het doel van de HIV-therapie. De behande-

lingschema’s zijn er enorm op vooruitgegaan.

Vroeger moesten patiënten tot 20 pillen per

dag innemen, terwijl heel wat mensen te-

genwoordig op een regime van 1 pil per dag

staan. Anneleen Lijnen: “Een succesvolle the-

rapie vereist bijna een perfecte adherence

(therapietrouw). We werken met de patiënt

en zijn omgeving nauw samen om psycholo-

gische, sociale, medische en praktische drem-

pels weg te werken en zo de therapie alle

kans van slagen te geven en de medicatie-

inname strikt te laten verlopen.”

adherence bevorderenDe voornaamste succesfactoren in therapie-

trouw zijn het overwinnen van de nevenwer-

kingen en het succesvol implementeren van

de therapie in de dagelijkse routine. “Een

goede adherence is ook afhankelijk van de

relatie zorgverlener-patiënt. Een klimaat van

vertrouwen en openheid is erg belangrijk en

in onze praktijk zien we dat een goede coun-

seling bijdraagt tot minder therapiefalen. En

dit leidt dan weer tot een daling van de ge-

varen voor de gezondheid van de patiënt en

het grote publiek, dus ook een daling van de

gezondheidskost voor de samenleving”, aldus

Anneleen Lijnen.

gespecialiseerde HiV-zorg in Hasselt?

Prof. Gyssens: “De prognose van HIV-infectie

is goed. AIDS is te genezen maar een HIV-

infectie nog niet. Dat HIV-follow-up en ge-

specialiseerde behandeling mogelijk is in het

Jessa Ziekenhuis, is een voordeel voor de pa-

tiënt. Behandeling dichtbij huis en een grote

bereikbaarheid van onze dienst zorgen voor

een drempelverlagend effect. Onze patiënten

wordt anonimiteit gegarandeerd omdat op

onze dienst allerlei verschillende infectieziek-

ten behandeld worden. De aidsreferentiecen-

tra die van de conventieafspraken genieten,

bevinden zich tot nu toe buiten Limburg. In de

toekomst zou erkenning van onze dienst met

nieuwe financiële afspraken met het RIZIV

erg welkom zijn.”

JESSALINEA 15

“Patiënten met risicogedrag of met een partner uit HIV-endemisch

gebied, patiënten met SOA, onverklaard gewichtsverlies van meer

dan 5%, aanslepende diarree, leukopenie, lymfopenie of candida

stomatitis, bij deze patiënten is het beslist zinvol om een HIV-test

voor te stellen”, legt prof. Gyssens uit. “Een HIV-infectie gaat ge-

paard met een graduele daling van het aantal cD4-cellen door toe-

name van het aandeel HIV-deeltjes in het bloed. Daarbij kunnen

opportunistische infecties optreden, zoals pneumocystis jiroveci

pneumonie, toxoplasma encefalitis, tbc, of lymfoom of een kaposi

sarcoom. De paarse papuleuze huid-lesies kunnen indien herkend

tot een spotdiagnose van kaposisarcoom leiden.”

(*) bron: jaarrapport “Epidemiologie van aids en HIV-infectie in België – toestand op 31 december 2010” van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid.

Herkennen symptomen door huiSArtS

Page 16: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

a b

VAATHEELkUNDE

JESSALINEA16

De incidentie van een abdominaal aorta aneu-

rysma (AAA) varieert in de literatuur tussen de

1 à 5 % boven de 60 jaar. 90 % van deze aneu-

rysma’s komen infrarenaal, dus onder de nier-

arteries voor. We spreken van een aneurysma

van de aorta abdominalis vanaf een diameter

van 3cm.

Tot laat in de jaren '80 bestond de enige

mogelijkheid om een abdominaal aneurysma

te behandelen uit een herstel bij middel van

laparotomie of retroperitoneale toegang.

De eerste endovasculaire procedure (EVAR

=Endovascular Aneurysm Repair) werd uit-

gevoerd in 1987 door Nicholas Volodos in

Kharkov, Sovjet-Unie, en beschreven in een

artikel van 1988.

Het was Juan Parodi die in 1991 in Argentinië

de start gaf tot de ontwikkeling van de endo-

vasculaire behandeling van een abdominaal

aorta aneurysma. Na Parodi kende deze tech-

niek een enorme evolutie zowel in toepassing

als in gebruik van materialen. Ondertussen

worden ook thoracale aneurysma’s behandeld

bij middel van endoprothese (TEVAR=Thoracic

Endovascular Aneurysm Repair).

De laatste nieuwe tendens bestaat erin dat

men ook moeilijke abdominale casussen be-

handelt waarbij vertakte endoprotheses wor-

den gebruikt (FEVAR=Fenestrated Endovascu-

lar Aneurysm Repair).

Deze tekst beperkt zich tot enkele noties om-

trent het herstel van een abdominaal aorta

aneurysma bij middel van een endoprothese.

Voorwaarden plaatsing endoprotheseOm een abdominaal aorta aneurysma te kun-

nen behandelen met een endoprothese dient

aan een aantal voorwaarden voldaan te zijn:

• Hetaneurysmadienteendiametervanmin-

stens 5,5 cm bij mannen en 5 cm bij vrou-

wen te hebben. Onder de 5,5 cm is er geen

terugbetaling voorzien tenzij het aneurys-

ma symptomatisch is of het gaat om een

sacculair aneurysma. Een sacculair aneurys-

ma kan ongeacht zijn diameter endovascu-

lair behandeld worden.

• Daarenbovenzijnerookeenaantalanatomi-

sche beperkingen. Zo dient er een voldoen-

de sealingzone te zijn onder de nierarteries

om de endoprothese op een veilige manier

te kunnen verankeren onder de nierarteries.

Deze sealingzone is minimum 1,5 cm.

• Ermogengeenuitgesprokeniliacalekronke-

lingen zijn in de iliacale vaten omdat dit de

passage van de materialen kan bemoeilijken

en tot perforatie kan leiden.

Endovasculair herstel van abdominale aorta aneurysma’s:mogelijkheden en beperkingen

stent graft released from catHeter CAthEtEr iS Slowly pullEd bACk

endoVascular stent graft in place

fixation infrarenalseal zone

catHeter inserted into leg artery

catHeter needed for otHer side

common iliac arteryto lEg

plaque

abdominal aortic aneurysm

aortaCroSS SECtion

blood floWs tHrougH stent graft

Figuur 1 Figuur 2© 2011 W.L. Gore & Associates Inc.

Dr. Jos Vandekerkhof, vasculair chirurg

Mede namens de stafleden van de

dienst vaatheelkunde Jessa Zieken-

huis: dr. Isabelle Baeyens, dr. Arjan

Koppert en dr. Jean-Pierre Lacquet.

Page 17: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

• Er mag ook geen uitgesproken angulatie

zijn van de nek van het aneurysma. Deze

angulatie moet minder zijn dan 70 % en er

mogen in de hals ook geen ernstige circu-

laire verkalkingen voorkomen.

• Ook de aanwezigheid van trombus in de

proximale hals van meer dan 3 mm is een

uitsluitingscriterium.

• Delevensverwachtingvandepatiëntmoet

uiteraard groter zijn dan 2 jaar.

• Infectieuze aneurysma’s zijn uitgesloten

evenals een actief infectieus syndroom of

hemofilie of bekende hemorragische dia-

these.

• Bij vrouwenmag een endoprothese geïm-

planteerd worden bij een diameter vanaf 5

cm. Uiteraard mogen kleinere aneurysma’s

behandeld worden indien de patiënt symp-

tomatisch is ttz. rugpijn heeft of abdomi-

nale pijn of een palpatoir pijnlijk aneurysma

heeft of indien er een familiale anamnese

is van een aneurysma bij een eerstegraads

verwant.

• Geïsoleerdeaneurysma’svandearteriailia-

ca die geen proximale iliacale nek hebben,

mogen eveneens endovasculair behandeld

worden met een gebifurceerde endoprothe-

se. Een iliacaal aneurysma wordt behandeld

vanaf een diameter van 3 cm.

• Eensacculairaneurysmaissteedseenindi-

catie evenals een geruptureerd abdominaal

aorta aneurysma of een endolek type III. Op

het probleem van endolekken komen we la-

ter terug.

inbrengen van een endoprotheseEen endoprothese wordt in het operatiekwar-

tier onder fluoroscopie ingebracht langs de

liezen hetzij percutaan hetzij via een kleine

cut down waarbij de femorale vaten worden

vrijgelegd. Figuur 1 schetst de manier waarop

de prothese wordt ingebracht. Figuur 2 laat

zien waarom de proximale nek van het aneu-

rysma minstens 1 cm moet zijn en liefst zelfs

1,5 cm. De uiteinden van de iliacale pootjes

van de greffe dienen eveneens in “gezonde”

iliacale vaten te landen. In de regel verblijft

de patiënt na de ingreep 1 nacht op inten-

sieve zorgen en kan hij vaak al de 3de dag na

opname het ziekenhuis verlaten. Er bestaan

endoprothesen met en zonder suprarenale

fixatie. In het eerste geval zitten de struts

van de endoprothese met hun uiteraard niet

gecoverd gedeelte vast in de suprarenale aor-

ta, in het tweede geval bevindt de prothese

zich volledig infrarenaal.

endolekkenNa 3 maanden en na 1 jaar wordt een controle

CT-scan uitgevoerd om na te gaan of er geen

endolekken zijn opgetreden.

Er bestaan verschillende soorten endolekken:

•Endolek type I: dit is een lek ter hoogte van

de sealingzone proximaal (Ia) of distaal (Ib).

• Endolek type II: vaak gaat het hier om

lekken uitgaande van persisterende terug-

bloedende lumbaalarteries of een patente

mesenterica inferior.

•Endolek type III: dislocatie van het en-

doprothesemateriaal.

Aan dergelijke endolekken kan vaak opnieuw

op een endovasculaire manier verholpen wor-

den. Zo kan een endolek type II, dat volumi-

neus is en waarbij we zien dat de aneurysmale

zak toeneemt in volume of opnieuw begint te

groeien, behandeld worden door de injectie

van Onyx en dit via rechtstreekse punctie on-

der CT-scan van de aneurysmale zak.

endoprothesen in het Jessa ziekenhuisIn het Jessa Ziekenhuis in Hasselt werden tus-

sen 2005 en 2009 135 abdominale endopro-

thesen geplaatst. Het Jessa Ziekenhuis heeft

een erkenning voor plaatsing van abdominale

endoprothesen, thoracale endoprothesen en

recent ook een erkenning voor plaatsing van

gefenestreerde of vertakte endoprothesen. In

het operatiekwartier van het Jessa Ziekenhuis

zijn urgentiekits aanwezig voor de dringende

endovasculaire behandeling van geruptureer-

de abdominale aneurysma’s, geruptureerde

thoracale aneurysma’s, dissecties van de tho-

racale aorta en traumatische aortarupturen.

JESSALINEA 17

Endovasculair herstel van abdominale aorta aneurysma’s:mogelijkheden en beperkingen Het Jessa Ziekenhuis voert op zijn campus

St.-Ursula in Herk-de-Stad momenteel op

twee plaatsen belangrijke verbouwings-

werken uit. In maart verhuisde de afdeling

geriatrie van Herk-de-Stad naar Hasselt

(zie pagina 5). Deze afdeling wordt nu

omgebouwd tot revalidatieafdeling. De

belangrijkste werken bestaan uit het

toegankelijk maken en aanpassen voor

rolstoelgebruikers en het opfrissen en

inrichten van dagzaal en kamers naar een

meer huiselijk en eigentijds karakter.

Begin 2013 zal de revalidatieafdeling

van campus Virga Jesse overkomen naar

Herk-de-Stad zodat alle vier de revalida-

tieafdelingen van het Jessa Ziekenhuis

zich dan in Herk-de-Stad bevinden. De

70 revalidatiebedden worden er dan in

totaal 90, meteen het grootste revalida-

tiecentrum dat aan een acuut ziekenhuis

verbonden is in Vlaanderen.

Het centraliseren van de revalidatiege-

neeskunde op campus St.-Ursula heeft

het grote voordeel dat ook alle expertise

van artsen, paramedici en verpleegkun-

digen gebundeld wordt. Alle revalidanten

kunnen gebruik maken van de modernste

revalidatieapparatuur en technieken.

Revalidatiepatiënten verblijven voor een

periode van meerdere maanden op de

campus. Het is voor hen interessant om

uit de acute ziekenhuissfeer weg te zijn

en in alle rust aan hun revalidatie te kun-

nen werken.

Naast de verbouwing van de revalidatie-

afdeling wordt er ook gewerkt aan een

tweede therapieblok van 370 vierkante

meter met nieuwe oefenzalen en bijko-

mende toestellen. Door de uitbreiding

wordt het mogelijk om mensen na hun

ontslag beter te begeleiden en de over-

gang naar thuis geleidelijker te laten gaan.

Op campus St.-Ursula bevindt zich ook

nog een afdeling medische beeldvor-

ming en een raadplegingsafdeling waar

tal van specialismen consultaties doen.

Deze laatste dienst zal in het najaar nog

uitgebreid worden.

nieuWe reValidatieafdeling En tHerapieblok voor CAMpuS St.-urSulA

kORT NIEUWS

Page 18: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

VERLOSkUNDE

Nieuwe ontwikkelingen in de verloskunde

1. De stan-technologie: vooruitgang in de bewaking van de foetus tijdens de arbeid

JESSALINEA18

De geboorte is ongetwijfeld één van de meest

kritieke fasen in een mensenleven. De verlos-

kundige die het geboorteproces begeleidt, zal

zich voortdurend afvragen of met de baby al-

les goed gaat.

De eerst gebruikte techniek om de foetale

conditie te beoordelen, was de auscultatie

van de foetale harttonen. Hiermee kon ech-

ter slechts nagegaan worden of de baby nog

leefde.

Later bleek dat een te hoge of te lage hartfre-

quentie (tachycardie-bradycardie) of tijdelijke

vertragingen (deceleraties) kunnen wijzen op

foetale problemen.

In de jaren ‘70 maakten ontwikkelingen in de

elektronica een significante verbetering in de

beoordeling van de foetus mogelijk door mid-

del van het cardiotocogram (CTG).

Op basis van een EKG- of een dopplersignaal

van het foetaal hart berekent de elektronica

constant het interval tussen de hartslagen

en daaruit de hartfrequentie, die dan grafisch

wordt weergegeven. Tegelijkertijd wordt door

een uitwendige druksensor of door een in-

wendige sonde constant de druk in de uterus

geregistreerd en ook grafisch weergegeven.

Naast een meer nauwkeurige beoordeling

van de hartfrequentie en de deceleraties le-

verde het CTG een nieuwe parameter op ter

beoordeling van de foetale toestand, met

name de variabiliteit van de foetale hartfre-

quentie. Een voldoende variabiliteit bleek een

goede predictor te zijn van een baby in goede

conditie. Een totaal gebrek aan variabiliteit

eventueel gepaard met een tachycardie of

deceleraties daarentegen wees op een baby

in preterminale of terminale toestand.

Vele onderzoekers hebben in de volgende

jaren, uitgaande van allerlei CTG-patronen,

getracht om criteria te ontwikkelen voor een

meer preciese beoordeling van de foetale

toestand. Dit is niet helemaal gelukt. Een hele

reeks CTG-patronen zijn verdacht. Dit wil zeg-

gen dat ze soms gepaard gaan met een foetus

in problemen maar vaak ook niet.

In deze omstandigheden restte alleen de door

Saling ingevoerde bepaling van de bloedgas-

waarden in het schedelbloed om de foetale

conditie precies te beoordelen. Het afnemen

van een bloedstaaltje uit de foetale schedel

is echter nogal bewerkelijk en soms erg moei-

lijk en wordt daarom in vele centra niet toe-

gepast.

Bijgevolg blijft met alleen het CTG ter beoor-

deling van de foetale toestand, tussen een

normaal reactief patroon en een manifest

gestoord tracé, een ruime grijze zone bestaan

van suboptimale of abnormale beelden, waar

mogelijk foetale nood aanwezig is, maar vaak

ook niet. Dit geeft in het huidige klimaat van

defensieve geneeskunde aanleiding tot veel

spoedsectio's wegens vermeende foetale

nood, waar achteraf een springlevende baby

geboren wordt. Ongetwijfeld is dit een be-

langrijke oorzaak voor het stijgende aantal

Dr. Willy Voets, gynaecologie-verloskunde

ctg classificatie basisHartfrequentie VariabiliteitreactiViteit

deceleraties

Normaal CTG 110-150 sl/min 5-25 sl/min Acceleraties

Vroege deceleraties Ongecompliceerde variabele dec.

met een duur van < 60 sec en verlies van < 60 slagen

Suboptimaal CTG 100-110 sl/min 150-170 sl/min Korte bradycardie-episode

>25 sl/min zonder acceleraties <5 sl/min gedurende > 40 min

Ongecompliceerde variabele dec. met een duur van < 60 sec en verlies van > 60 slagen

Een combinatie van meerdere suboptimale observaties zullen resulteren in een abnormaal CTG

Abnormaal CTG 150-170 sl/min en verminderde variabiliteit >170 sl/min Persisterende bradycardie

<5 sl/min gedurende > 60 min Sinusoïdaal patroon

Gecompliceerde variabele dec. met een duur van > 60 sec Herhaalde late deceleraties

Preterminaal CTG Totaal ontbreken van variabiliteit en reactiviteit met of zonder deceleraties of bradycardie

Page 19: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

sectio's zonder significante verbetering van

de perinatale mortaliteit en morbiditeit.

Een nieuwe techniek, de STAN-technologie,

laat ons toe weer een stap vooruit te gaan bij

de preciese beoordeling van de foetale con-

ditie. Naast de hoger vermelde CTG-criteria

worden bij de beoordeling ook veranderingen

in het ST-segment van het foetaal EKG be-

trokken.

De foetale conditie is grotendeels afhankelijk

van de placentaire uitwisseling van bloedgas-

sen (O2 en CO2) en de overgang van glucose

en andere bestanddelen. De placentaire uit-

wisseling wordt bepaald door de kwaliteit van

de placenta en de perfusie van de placenta.

De placentaire perfusie kan langs maternale

zijde verminderen door een bloeddrukval (pe-

ridurale anesthesie, vena cava compressie-

syndroom, antihypertensiva) of een solutio

en langs foetale zijde door navelstrengpro-

blemen (omstrengeling of torsie van de navel-

streng of een dunne navelstreng met weinig

vruchtwater).

Afhankelijk van hun duur en intensiteit ont-

staat tijdens de contracties een tijdelijke be-

perking van of zelfs volledige perfusiestop

met als gevolg een vermindering van de oxy-

genatie van de foetus. Dit proces verklaart

waarom het risico op een verslechtering van

de foetale toestand het grootst is tijdens de

arbeid.

De kans dat en de mate waarin de foetale

toestand verslechtert, wordt bepaald door

de conditie bij de aanvang van de arbeid en

de mate en de duur van de perfusievermin-

dering. Afhankelijk hiervan is meer of minder

intensieve controle tijdens de arbeid aange-

wezen.

Fysiologie: voor de energievoorziening van

zijn lichaamsfuncties gebruikt de foetus, zo-

als alle levende wezens, zuurstof en glucose

met afgifte van CO2. In de mate dat bij een

verminderde perfusie progressief een hypo-

xaemie en vervolgens een hypoxie ontstaat

en toeneemt, zal de foetus toenemend moe-

ten overschakelen op een anaëroob meta-

bolisme. Door het sterk toenemend verbruik,

ontstaat een hypoglycemie en door de pro-

ductie van zure radicalen en de verminderde

afgifte van CO2, een aërobe en/of metabole

acidose. Hierdoor zullen ook belangrijke li-

chaamsfuncties, zelfs die van het hart en de

hersenen, snel gecompromitteerd geraken.

De graad van hypoxie en acidose kan vastge-

steld worden door een micro-bloedonderzoek

van zuur-basestatus van de foetus, maar

wordt vaak achterwege gelaten.

Daar de verstoring van de energievoorziening

ook een invloed heeft op het hart, kan de

bestudering van de functie van de hartspier

door middel van een EKG een bijdrage leveren

bij de beoordeling van de foetale toestand,

net zoals bij de volwassene een decompense-

rende hartspier tengevolge van een coronaire

insufficiëntie beoordeeld kan worden aan ver-

anderingen in het ST- segment.

De STAN-monitor identificeert en analyseert

automatisch wijzigingen in de T-golf en in

het ST-segment van het foetale EKG. Dit EKG-

segment weerspiegelt het myocardiale ver-

mogen om te reageren op hypoxie. Een am-

plitudevergroting van de T-golf in verhouding

tot de QRS-amplitude correspondeert met het

verbruik van glycogeenvoorraden. Aangezien

het anaërobe metabolisme de primaire foe-

tale verdediging is tegen hypoxie, levert de

T/QRS-ratio directere informatie op over een

beginnende verslechtering van de foetale

status dan het CTG. Een verlaging van het ST-

segment geeft aan dat een foetus niet meer

volledig in staat is om op hypoxie te reageren.

In de praktijk zal bij een risicozwangerschap

of een verdacht CTG de STAN-monitor worden

aangesloten. Zo nodig worden de vliezen ge-

broken en vervolgens een elektrode geplaatst

op het voorliggend deel. Naast de registratie

van de hartfrequentie en de uterusdruk zoals

bij een gewone CTG-monitor wordt in een der-

de rij continu de T/QRS-ratio weergegeven.

Een gezonde baby heeft tijdens de gehele

arbeid een tamelijk stabiele T/QRS-ratio. Het

ontbreken van opvallende stijgingen van de

T/QRS-ratio en bifasische ST’s wijst erop dat

de foetus de situatie nog goed onder controle

heeft. Onder deze omstandigheden zal het

logboek geen berichten over ST-gebeurtenis-

sen tonen. De ST-analyse is gebaseerd op ons

vermogen een situatie te registreren waarin

de foetus zich verdedigt tegen hypoxie. Het is

1. De stan-technologie: vooruitgang in de bewaking van de foetus tijdens de arbeid

JESSALINEA 19

contractie Van de Voorkamers

contractie Van de Hartkamers

st-interVal

Het Hart bereidt zicH Voor op de Volgende slag

r r

p t

t-golfAMplitudE

QrS-CoMplEx St-SEgMEnt

wiJZigingEn tiJdEnS hypoxiE

QrS-AMplitudE

rr-intErvAlhArtfrEQuEntiE

q qs s t

qrs5

50= = 0,10

De berekening van de T/QRS-ratio van 0,10 zou in dit geval overeenkomen met een T-golfamplitude van 5 gedeeld door een QRS-amplitude van 50.

ECG-complex

Page 20: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

echter mogelijk dat de registratie laat in een

hypoxisch proces begint, wanneer de hulp-

bronnen al zijn opgebruikt. In deze situatie

kan de T/QRS-ratio constant zijn, maar dan is

het CTG-patroon altijd consistent abnormaal

met het volledig ontbreken van reactiviteit en

variabiliteit.

episodische t/qrs-stijgingEen episodische stijging betekent dat de

T/QRS-ratio stijgt en binnen 10 minuten terug-

keert. De mate van verandering van de T/QRS-

ratio is een weergave van de foetale stress. De

klinische impact van verhoogde T/QRS-ratio is

afhankelijk van het CTG-patroon. Wanneer het

CTG slechts suboptimaal is, kan een sterkere

stijging van T/QRS-ratio worden geaccepteerd

dan wanneer het CTG abnormaal is.

basis t/qrs-stijging Een basisstijging betekent dat de stijging in

de T/QRS-ratio langer duurt dan 10 minuten.

Een T/QRS-verhoging van meer dan O,O5 is

significant en wordt geregistreerd als een ST-

gebeurtenis. Het logboek geeft informatie

over de verandering en het tijdstip waarop het

gebeurde. Een basis T/QRS-stijging ontstaat

in een situatie waarin de foetus reageert op

hypoxie met een anaëroob metabolisme. Dit

betekent een toestand van persisterende

stress met weinig kans op herstel.

bifasische st De STAN-technologie identificeert automa-

tisch abnormale ST-segmenten, zogenaamde

bifasische ST’s. Ze worden verdeeld in 3 klas-

sen, afhankelijk van hoeveel het ST-segment

afwijkt van de norm. Het logboek toont het

tijdstip van gebeurtenis en de tekst “bifasi-

sche ST” wordt geprint.

Bij bifasische ST klasse I is er geen inter-

ventie nodig, terwijl herhaalde episodes van

bifasische ST klasse 2 of 3 altijd gezien moet

worden als teken van abnormaliteit.

stan vereenvoudigde klinische richtlijnenHet doel van het STAN-systeem is het ver-

schaffen van doorlopende informatie over het

vermogen van de foetus te reageren op stress

van het geboorteproces. De ST-informatie

moet samen met het CTG worden gebruikt.

Een normaal reactief CTG betekent in principe

dat de foetus de situatie onder controle heeft.

Wanneer er CTG-veranderingen zijn, biedt de

ST-analyse gedetailleerde informatie over de

ernst van de stress en het logboek aanbeve-

lingen voor klinische actie.

resultaten van stan-technologieDe effecten van de ST-analyse op de fre-

quentie van sectio’s en metabole acidose bij

de pasgeborene werd onderzocht in twee

grote gerandomiseerde trials. In een reeks

van 2400 hoogrisico à terme bevallingen

vond een groep in Plymouth door het gebruik

van STAN-monitor in vergelijking met alleen

een CTG-monitor een reductie van 46% van

het aantal sectio’s. Niettemin waren er in de

STAN-groep maar 5 kinderen met een ern-

stige metabole acidose (pH in art.umb kleiner

dan 7.05) tegen 13 in de CTG-groep.

In een Zweedse multicenter gerandomiseerde

studie bij normale zwangeren met een baby

in hoofdligging werd, nadat de beslissing was

gevallen een caputelectrode aan te brengen,

gecontroleerd ad random ofwel met een CTG-

monitor ofwel met een STAN-monitor. In de

STAN-groep waren er 61% minder pasgebo-

renen met een ernstige metabole acidose en

tegelijkertijd 28% minder sectio’s.

In beide studies bleek dat het gebruik van de

STAN-monitor het inzicht in en de evaluatie

van de CTG-registraties door vroedvrouwen

of gynaecologen sterk verbeterde.

JESSALINEA20

literatuur

VERLOSkUNDE

Amer-Wahlin et al. Intrapartum Fetal monitoring: Cardiotocographie versus cardiotocographie plus

STAnalysis of the Fetal ECG. A Swedish Randomised Controlled Trial. Lancet 2001; 358: 534-8

Westgate et al. cases Plymouth randomised trial of cardiotocogram only versus ST waveform plus

cardiotocogram for intrapartum monitoring: 2400 cases. Am. J. Obstet. Gynecol., 169: 1151-1160.

r

p

q

s

t

st-golfVergrotingEEn foEtuS rEAgEErt op hypoxiE

bifasiscHe stEEn foEtuS diE niEt kAn rEAgErEn op hypoxiE of niEt dE tiJd hEEft gEhAd oM tE rEAgErEn

ST-presentatieDe T/QRS-ratio wordt geprint op een schaal variërend van -0,125 tot 0,500. De T/QRS-ratio wordt in kaart gebracht als een kruis. Corresponderend met elke T/QRS is er ook de identificatie van bifasische ST. Deze wordt geprint als de cijfers 1, 2 of 3, afhankelijk van de mate van abnormaliteit.Het STAN®-systeem bevat een logfunctie die automatisch significante ST-veranderingen identificeert. De informatie wordt gegeven door het op het scherm afgedrukte bericht 'ST Event'. Om meer informatie te krijgen over het type en de mate van abnormaliteit, moet u de 'logboek'-functie invoeren. Hier vindt u het tijdstip waarop het is gebeurd en het type ST-gebeurtenis dat wordt geïdentificeerd.

Logboek03:49 bifasische ST03:51 episodische T/QRS-stijging 0,20

Page 21: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

Een vroeggeboorte is nog steeds de voor-

naamste oorzaak van perinatale mortaliteit

en morbiditeit. De laatste decennia nam het

aantal vroeggeboorten gestaag toe vooral

door de enorme vlucht van de fertiliteitsbe-

handelingen met meerlingen als gevolg. De

incidentie bedraagt nu ongeveer 7% (Europa)

tot 12% (USA).

De gevolgen van een vroeggeboorte zijn

vooral afhankelijk van de zwangerschapsduur

en het gewicht bij de geboorte, de tijdige pre-

natale toediening van corticosteroïden voor

longrijping en de kwaliteit van de opvang van

de baby liefst intra-uterien op een MIC-NIC

afdeling. De voornaamste gevolgen van een

vroeggeboorte zijn een hialijne membraan-

ziekte, een bronchopulmonaire dysplasie, een

persisterende open ductus arteriosus, een

necrotiserende enterocolitis, intraventriculai-

re bloedingen en een periventriculaire leuco-

malacie met als gevolg uiteenlopende vormen

en graden van neurologische deficits.

De oorzaak van een partus prematurus is

dikwijls onduidelijk. Bij de evolutie naar een

partus prematurus spelen ongetwijfeld vele,

voor een deel onbekende factoren een rol.

Bijgevolg is het nemen van effectieve pre-

ventieve maatregelen moeilijk. Afgezien van

het aanbrengen van een shirodkarbandje bij

een duidelijke ostiuminsufficiëntie ontbraken

tot voor kort effectieve strategieën om vroeg-

geboorten te voorkomen. De beslissing voor

enkele jaren om bij IVF in principe slechts een

embryo terug te plaatsen heeft wel voor een

trendbreuk ten goede gezorgd.

Het corrigeren of vermijden van negatieve

factoren zoals roken en ander druggebruik,

een anemie, een asymptomatische bacteri-

urie of urineweginfectie, genitale infecties,

ernstige stress, een interval tussen twee

zwangerschappen van minder dan 6 maan-

den kan ook de kans op een vroeggeboorte

verminderen. Een belangrijke risicofactor,

vast te stellen zonder verder onderzoek, is de

voorgeschiedenis van een partus prematurus.

Arpad Scarpo toonde in de jaren zestig van

de vorige eeuw de belangrijke rol aan van het

progesterone bij het in stand houden van de

zwangerschap. Het progesterone dat tijdens

de zwangerschap in toenemende hoeveelhe-

den wordt geproduceerd, eerst in het corpus

luteum graviditatis en later in de placenta,

brengt het myometrium tot rust. Met deze we-

tenschap werd in die periode veel onderzoek

verricht met progestativa bij de behandeling

van een dreigende miskraam of dreigende

vroeggeboorte. De resultaten waren erg wis-

selend, soms teleurstellend zodat de aan-

dacht werd afgeleid naar de tocolytica die in

die periode beschikbaar kwamen. Nochtans,

de Vlaamse gynaecoloog Marc Keirse verrich-

te ook in deze periode een meta-analyse van

alleen studies die gebruik maakten van we-

kelijkse injecties met 17-hydroxyprogeste-

rone-caproaat bij de preventieve behandeling

van vrouwen met een voorgeschiedenis van

een partus prematurus. Deze studie toonde

een significante daling aan van de vroegge-

boorten in de behandelde groepen.

In de loop van de jaren werd veel verwacht

van allerlei min of meer actieve tocolytica

zoals alcoholinfusen, papaverine, beta-mime-

tica, calcium-entry-blockers en oxytocine-

antagonisten. In de praktijk hebben zij nooit

een significante invloed kunnen bewerken

op de perinatale mortaliteit en morbiditeit.

Wel zijn ze bewezen nuttig om de bevalling

enkele dagen uit te stellen wat de toedie-

ning van corticosteroïden voor longrijping en

eventueel de transfer naar een MIC-centrum

mogelijk maakt.

Het van oudsher door vele verloskundigen

routinematig verrichte vaginaal toucher ter

beoordeling van de cervix tijdens het prena-

taal onderzoek heeft, alhoewel logisch, nooit

echt een significante invloed op de incidentie

van vroeggeboorten kunnen aantonen. Een

verklaring hiervoor is vermoedelijk de grote

subjectiviteit bij de beoordeling van de cervix.

In 1990 toonde Anderson aan dat een vagi-

nale echografie wat de reproduceerbaarheid

van de meting van de cervixlengte betreft,

veel beter scoort. Met deze techniek kon hij

aantonen dat een korte cervix met een lengte

van minder dan 2,5 cm bij 20 weken een goe-

de predictor is van een verhoogd risico op een

partus prematurus. Door de teleurstellende

resultaten met tocolytica en een beter inzicht

JESSALINEA 21

2. Preventie van vroeggeboorte door het vaginaal toedienen van progesterone bij een korte cervix na een echografische lengtemeting van de cervix bij 20 weken.

Page 22: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

in de functie van het progesterone bij de in-

standhouding van de zwangerschap, ging de

aandacht van de onderzoekers weer terug

naar de progestativa. Ondertussen ontstond

in de fertiliteitskliniek een ruime ervaring met

de vaginale toediening van progesterone. Al-

hoewel de progesterone bloedspiegels en ook

de bijwerkingen met deze toegangsweg veel

minder waren, bleek de concentratie in het

endometrium hoger evenals de effectiviteit.

In de loop van het laatste 10 jaar gebeurden

talrijke studies met vaginaal progesterone bij

de preventie van een partus prematurus. Hier-

onder twee grootschalige studies.

• Fonsecaetal.verrichtteneenmulticenter

studie waaraan een aselecte groep van

24 620 zwangeren deelnam. 413 (1,7%)

vrouwen hadden tussen 22 en 25 weken

een cervixlengte van ≤1,5cm. Van deze

groep kregen 300 vrouwen een vaginale

behandeling met 200 mg progesterone of

placebo. In de behandelde groep werd een

40% reductie van een partus prematurus

voor 34 weken vastgesteld.

• Hassanetal.deedeeninternationalemul-

ticenter studie waarbij een aselecte groep

van 32 091 vrouwen werd ingesloten. 733

(2,3%) vrouwen hadden tussen 19 en 24

weken een cervixlengte van 1 tot 2 cm.

Hiervan werden 465 vrouwen behandeld

met 90 mg progesterone of placebo in de

vorm van een vaginale gel. In de behandel-

de groep ontstond een reductie van vroeg-

geboorten voor 33 weken van 45% en van

voor 28 weken van 50%. Dit ging gepaard

met een significante verbetering van de

foetale outcome.

Besluit: de tweede trimester- echo bij onge-

veer 20 weken kan best gecombineerd wor-

den met een echografische meting van de

cervixlengte. Hiermee wordt een kleine groep

(1,5 -2%) zwangere vrouwen geselecteerd

met een sterk verhoogd risico op een partus

prematurus. Door een vaginale behandeling

met progesterone kan dit risico met 40-50 %

gereduceerd worden met als gevolg een dra-

matische verbetering van de prognose voor de

baby’s. Ook zwangere vrouwen met een voor-

geschiedenis van een partus prematurus niet

te wijten aan een ostiuminsufficiëntie of een

meerlingzwangerschap hebben met vaginale

progesteronbehandeling een vergelijkbare

verbetering van hun prognose. Deze behande-

ling wordt goed verdragen, heeft geen noe-

menswaardige bijwerkingen en is goedkoop.

JESSALINEA22

literatuurAndersen HF, Nugent CE, Wanty SD, Hayashi RH. Prediction of risk for preterm delivery by ultrasono-

graphic measurement of cervical length. Am J Obstet Gynecol 1990; 163: 859–867.

Stuart Campbell. Universal cervical-length screening and vaginal progesterone prevents early

preterm births, reduces neonatal morbidity and is cost saving: doing nothing is no longer an

option. Ultrasound Obstet Gynecol 2011; 38: 1–9

VERLOSkUNDE

Page 23: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

Bij een zwangere die dreigt voor 34 weken te

bevallen, werd om de gevolgen van de prema-

turiteit zoveel mogelijk te beperken, getracht

de geboorte 48 uur uit te stellen om door

middel van een corticosteroïdenkuur (beta-

methasone 2 x 12 mg om de 24 uur) een ver-

snelde rijping, vooral longrijping te bekomen

en eventueel een intra-uteriene transfer te

organiseren naar een MIC-centrum.

Hoewel deze routinebehandeling zonder

enige twijfel haar nut heeft bewezen bij het

voorkomen van de mogelijke ernstige gevol-

gen van prematuriteit, zoals hierboven reeds

beschreven, bestaan toch ook bezwaren te-

gen deze techniek. Zo hebben de gebruikte

tocolytica bijwerkingen, meestal licht tot ma-

tig, maar soms zo ernstig dat zij het leven van

de zwangere in gevaar brengen. De ongemak-

ken maar ook de wetenschap bij de zwangere

en haar omgeving dat iets dreigt verkeerd te

gaan, is erg stresserend. Ook van de toedie-

ning van hoge doses corticosteroïden aan

moeder en foetus kunnen niet met zekerheid

negatieve gevolgen worden uitgesloten. Som-

mige tocolytica zijn zeer duur en daardoor een

belasting voor het ziekenhuisbudget.

Als nadien de zwangere toch niet bevalt, of

soms zelfs over tijd gaat, stelt zich de vraag

naar een meer selectieve inzet van deze mid-

delen. Om te differentiëren tussen premature

contracties die wel of niet binnen afzienbare

tijd dreigen te leiden tot een partus prema-

tus werd in eerste instantie gebruik gemaakt

van een echografische lengtemeting van de

cervix. Een cervixlengte van ≤ 3cm betekent

dat een vroeggeboorte binnen afzienbare

tijd onwaarschijnlijk is en dat toediening van

corticosteroïden en eventueel een verwijzing

naar een MIC-afdeling nog niet nodig is. Bij

een cervixlengte van minder dan 3 cm is een

vroeggeboorte niet meer uit te sluiten en

werd behandeld. Echter, ook met deze cut-

off werden nog vele zwangeren nutteloos

behandeld.

Om in de grijze zone van een cervixlengte

van minder dan 3 cm beter te differentiëren,

bleek een biochemische test, met name een

fibronectinebepaling in het vocht van de

achterste vaginale fornix een doorbraak te

betekenen. Fibronectine is een glycoproteïne

dat voorkomt in de decidua, de placenta en

het vruchtwater. Bij het op gang komen van

de baring worden de onderste vliezen losge-

woeld met vrijkomen van fibronectine in het

vaginaal vocht. Hierin kan het dan bepaald

worden met een Elisa-test. Het vaginaalvocht

kan worden opgevangen met een wattenstok

in de achterste fornix. Dit moet gebeuren met

een speculum voor elk vaginaal onderzoek.

Ook bloedbijmenging of een coïtus in de loop

van de laatste 24 uur kunnen een vals-posi-

tieve uitslag geven. Met de fibronectinetest

werden vele onderzoeken verricht. Het nut

van de test ligt vooral in zijn zeer hoge ne-

gatief voorspellende waarde. Een negatieve

test betekent dat de kans dat de zwangere

binnen 2 weken bevalt minder dan 1% is.

Besluit: Bij een dreigende vroeggeboorte bij

een zwangerschapsduur van minder dan 34

weken laat een combinatie van een echo-

grafische meting van de cervixlengte en een

fibronectinetest toe een veel selectiever ge-

bruik te maken van tocolytica en corticoste-

roïden. Bij een cervixlengte van meer dan 3

cm kan een behandeling achterwege blijven;

bij 1 tot 3 cm cervixlengte wordt alleen be-

handeld bij een positieve fibronectinetest; bij

een cervixlengte van minder dan 1 cm wordt

steeds behandeld. Een economische kosten-

batenanalyse gaf in verscheidene onderzoe-

ken ook gunstige resultaten.

JESSALINEA 23

3. Een selectievere behandeling van premature contracties met de fibronectinetest

literatuurGomez, R, Romero, R, Medina, L, et al. Cervicovaginal fibronectin improves the prediction of preterm

delivery based on sonographic cervical length in patients with preterm uterine contractions

and intact membranes. Am J Obstet Gynecol 2005; 192:350.

Honest H, Bachmann LM, Gupta JK, Kleijnen J, Khan KS: Accuracy of cervicovaginal fetal fibronectin test

in predicting risk of spontaneous preterm birth: systematic review. BMJ 2002, 325:301.

Page 24: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

Hierna volgt een bondige bespreking van de

recentste en meest accurate methoden om

die vrouwen te onderscheppen die wél voor-

tijdig zullen bevallen(4). Ook de meest gebruik-

te behandelingsstrategieën van preterme ar-

beid worden kort besproken.

Definitie Preterme arbeid wordt gedefinieerd als het

optreden van uteriene contracties (een pijn-

lijk en palpabel opspannen van de uterus,

langer dan 30 seconden en minstens 4 maal

per 30 minuten) vóór de zwangerschapsleef-

tijd van 37 weken. Deze contracties moeten

bovendien leiden tot cervicale veranderingen

(verstrijken, ontsluiten) (5). Een van de belang-

rijkste risicofactoren voor preterme partus is

een voorgeschiedenis van spontane vroeg-

geboorte(1).

diagnose De diagnose van echte arbeid, waarbij de

cervix ontsluit (meer dan 2 cm) en verstrijkt

(meer dan 80%), is een klinische diagnose,

gebaseerd op vaginaal onderzoek. Veel moei-

lijker is de evaluatie van vrouwen die zich

aanmelden met klachten van preterme arbeid,

echter zonder duidelijk ontsluiten of verstrij-

ken van de cervix(6). Echografisch meten van

de cervixlengte, met indien nodig uitvoeren

van een fibronectinetest, kan in deze geval-

len helpen bij het identificeren van hoogrisico

patiënten(4).

• Meten van de cervixlengte

Echografisch meten van de cervixlengte

is accurater dan vaginaal onderzoek in het

bepalen van het risico op vroeggeboorte

en zo ook van de nood tot interventie.

Hoe korter de cervix, hoe hoger het risico

en omgekeerd(7). Ook al is de predictieve

waarde van cervixlengte meting hoger bij

symptomatische vrouwen, toch kan de me-

thode ook bij asymptomatische vrouwen

ter screening worden aangewend(6, 7). Prak-

tisch meet men de cervix 3 maal in 5 minu-

ten en weerhoudt men de kortste waarde (6).

Het bepalen van de cervixlengte is nuttig

tussen 26 en 34 weken amenorreeduur,

omdat men vooral in deze periode thera-

peutisch gevolg geeft aan de uitkomst van

de meting.

De helft van alle vrouwen met klachten

suggestief voor preterme arbeid heeft een

cervixlengte van meer dan 30 millimeter.

Diagnostiek en beleid bij dreigende vroeggeboorte

JESSALINEA24

Vroeggeboorte vormt een belangrijke oorzaak van perinatale morbi-

diteit en mortaliteit (1, 2, 3). Adequate diagnostiek is mede om die reden

onontbeerlijk. Nochtans vormt de diagnose van preterme arbeid een

blijvende uitdaging. Van alle vrouwen die zich aanmelden met klach-

ten van preterme contracties, zal immers 90 procent niet bevallen in

de eerstvolgende 7 dagen, en meer nog, 75 procent van hen bevalt

aterm (4).

Dr. Julie Faes, arts-specialist in opleiding, gynaecologie-verloskunde

Page 25: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

Het risico op preterme partus (voor 34 tot

37 weken) is in deze groep zeer laag (hoge

negatief predictieve waarde). Een meting

van meer dan 30 millimeter laat dus toe

deze grote groep vrouwen gerust te stel-

len, zonder nood aan verdere diagnostiek

of behandeling(6). Patiënten met een cer-

vixlengte van minder dan 15 à 20 millime-

ter daarentegen hebben een hoog risico

op preterme partus, dit zelfs binnen 7 tot

14 dagen (matig hoge positief predictieve

waarde). Toedienen van tocolytica en corti-

costeroïden voor longrijping, met eventueel

transport naar een tertiair centrum zijn hier

zeker gerechtvaardigd. In de tussengroep,

bij een cervixlengte van 20 tot 30 milli-

meter, kan een fibronectinetest uitsluitsel

geven over de te volgen behandelingsstra-

tegie.

• Foetale Fibronectine Test

Foetaal fibronectine is een glycoproteïne

dat wordt teruggevonden in amniotische

membranen, decidua en cytotrofoblast-

weefsel. Na een amenorreeduur van 22

weken is de aanwezigheid van foetaal fi-

bronectine in cervicovaginaal secreet een

betere predictor van preterme arbeid dan

de aanwezigheid van cervicale ontsluiting/

verstrijking of van uteriene contracties(6).

De fibronectinetest wordt afgenomen ter

hoogte van de posterieure fornix of in het

externe os van de cervix, dit met of zonder

gebruik van een speculum. Bij waarden van

meer dan 50 nanogram/milliliter wordt de

test als positief beschouwd. Afname van de

test gebeurt best vóór vaginale manipula-

tie (cervixmeting, vaginaal onderzoek), dit

om vals positieve resultaten te vermijden.

Afhankelijk van het resultaat van de cervix-

meting wordt de fibronectinetest al of niet

opgestuurd voor nazicht(8).

Vooral bij een cervixlengte tussen 15 en 30

millimeter heeft de fibronectinetest een toe-

gevoegde waarde, omwille van de zeer hoge

negatief predictieve waarde. Zo zal slechts

3,4% van alle patiënten met negatieve fi-

bronectinetest bevallen in de eerstvolgende

7 dagen na afname van de test of voor een

amenorreeduur van 35 à 37 weken(2). Een

positieve fibronectinetest heeft minder pre-

dictieve waarde dan een negatieve test, maar

geeft alsnog een verhoogd risico op preterme

partus aan. Toedienen van corticosteroïden

voor longrijping en van tocolyse bij contrac-

ties kan bij een positieve test dan ook worden

overwogen(4).

behandelingBij vermoeden van preterme arbeid kunnen

meting van de cervixlengte en indien nodig

uitvoeren van een fibronectinetest bepalend

zijn voor het al of niet starten van een behan-

deling (figuur 1)(6). De aanpak van preterme

arbeid berust op 3 grote pijlers(5).

1. corticosteroïden

Corticosteroïden zijn geïndiceerd bij drei-

gende partus tussen 24 en 34 weken. Een

minimale marge van 48 uur is noodzakelijk

om effect op de longrijping te bekomen(5). Het

effect van steroïden op longrijping is echter

maximaal bij toediening 7 tot 14 dagen voor

de geboorte. De identificatie van patiënten

met hoog risico op partus binnen deze ter-

mijn is om die reden erg belangrijk(6). Antena-

tale toediening van corticoïden verbetert de

perinatale uitkomst, met aanzienlijk minder

voorkomen van hyalijne membraanziekte,

intracerebrale bloedingen en necrotiserende

enterocolitis. De toediening gebeurt intra-

musculair, onder de vorm van betamethasone

of dexamethasone (12 milligram), dit 2 maal

met een toedieningsinterval van 12 uur. Een

tweede kuur is overbodig en heeft mogelijk

zelfs meer nadelige effecten voor de neo-

naat(5).

VERLOSkUNDE

JESSALINEA 25

Afnemen fibronectinetest (fFN) vóór cervixlengte/vaginaal

Transvaginale meting cervixlengte

< 20 mm

persisterende contracties HerHaal cerVixlengte biJ persisterende contracties

beHandelen tocolyse-steroïden eVentueel intra-uterien transport

fFN positief fFN negatief

20 - 30 mm > 30 mm

geen Verdere diagnostiek / beHandeling

dreigende Vroeggeboorte 24-34 Weken

verkort > 5mm

stabiel

Fig 1. Algoritme bij vermoeden preterme arbeid(6)

Page 26: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

2. Tocolyse

Tocolytica remmen de uteriene contracties

en hebben zo als doel preterme partus te

verhinderen(9). Bij meer dan 80% van de vrou-

wen in preterme arbeid kunnen tocolytica de

partus met 24 tot 48 uur, doch zelden langer,

uitstellen. Deze gewonnen tijd laat toe cor-

ticosteroïden voor longrijping toe te dienen,

of creëert indien nodig de mogelijkheid tot in

utero transport naar een tertiair centrum(9).

Toediening van tocolytica langer dan 48 uur

is niet bewezen werkzaam. Ook na de 34e

zwangerschapsweek worden geen tocolytica

meer toegediend. Abruptio van de placenta,

chorio-amnionitis, foetaal lijden en ernstige

pre-eclampsie (of hypertensie) vormen con-

tra-indicaties voor gebruik van tocolyse(5, 9).

In België zijn enkel atosiban, beta-sympatho-

mimetica, nifedipine en indomethacine voor

gebruik als tocolyticum geregistreerd.

• Oxytocine receptor antagonisten - Atosi-

ban (Tractocile®)

Oxytocine receptor antagonisten treden

in competitie met oxytocine voor binding

aan de receptoren in het myometrium en de

decidua. Atosiban wordt beschouwd als het

tocolyticum van voorkeur, mede omwille

van het gunstige nevenwerkingenprofiel.

De toediening gebeurt over een tijdsver-

loop van 48 uur, met oplaaddosis in bolus

en nadien een onderhoudsdosis in continu

infuus(3, 5, 9).

• Beta-sympathomimetica – Ritodrine

(prepar ®)

Omwille van de beschreven maternele

nevenwerkingen, waaronder tachycardie,

palpitaties, braken, nausea, hoofdpijn, tre-

mor, gejaagdheid en zelfs longoedeem,

worden beta-sympathomimetica minder

gebruikt. Bovendien veroorzaken beta-

sympathomimetica ook foetale tachycar-

die, wat de monitoring bemoeilijkt (3, 9).

• calciumkanaalblokkeerders – Nifedipine

(Adalat ®)

Nifedipine heeft een betere tocolytische

werkzaamheid dan beta-sympathomimeti-

ca, met minder preterme partussen binnen

7 dagen. Beschreven nevenwerkingen zijn

ook hier flushing, hoofdpijn, tachycardie,

palpitaties en longoedeem, maar in minde-

re mate dan bij de beta-sympathomimetica.

Calciumkanaalblokkeerders hebben om die

reden de voorkeur op beta-sympathomime-

tica. Als contra-indicaties gelden hypoten-

sie, een slechte cardiale conditie, gebruik

van nitraten en andere antihypertensiva en

leverdysfunctie. Voor toediening van nife-

dipine bestaan verschillende schema’s, met

telkens 160 milligram daags als maximale

dosis(3, 5).

• prostaglandine synthase inhibitoren

(cyclooxygenase - inhibitoren) -

Indomethacine

Prostaglandines bevorderen de vorming

van gap juncties in het myometrium en

verhogen de intracellulaire calciumconcen-

tratie. Op die manier spelen ze een onont-

beerlijke rol bij het induceren van de arbeid.

Indomethacine werkt tocolytisch door de

productie van prostaglandines te verlagen.

Toediening gebeurt oraal of rectaal. Omwil-

le van risico op sluiten van de foetale duc-

tus arteriosus en op oligohydramnion ten

gevolge van verminderde urineproductie,

is gebruik van indomethacine gecontra-in-

diceerd na een zwangerschapsleeftijd van

32 weken(3).

3. Transport naar tertiair centrum

Bij dreigende vroeggeboorte, zeker voor een

amenorreeduur van 32 weken, is in utero

transfer naar een tertiair centrum met aange-

paste neonatale eenheid te verkiezen(5). Enkel

in geval zeer snelle partus dreigt of bij andere

contra-indicaties voor transport, kiest men

voor ex-utero transport.

JESSALINEA26

Bij vermoeden van preterme arbeid laat gecombineerd gebruik van transvaginale

cervixlengtemeting en de fibronectinetest toe om accurater te differentiëren tus-

sen laag- en hoogrisico patiënten. Een cervixlengte van meer dan 30 millimeter is

geruststellend en maakt verdere onderzoeken of behandeling eerder overbodig. Bij

contracties met echografisch beeld van een verkorte cervix (minder van 30 millime-

ter) en positieve fibronectinetest daarentegen, is behandeling aangeraden.

besluit

literatuur1. Crane JM, Hutchens D. Use of transvaginal ultrasonography to predict preterm birth in women

with a history of preterm birth. Ultrasound Obstet Gynecol. 2008 Oct;32(5):640-5.

2. Schmitz T, Maillard F, Bessard-Bacquaert S, Kayem G, Fulla Y, Cabrol D, et al. Selective use of fetal fi-

bronectin detection after cervical length measurement to predict spontaneous preterm de-

livery in women with preterm labor. Am J Obstet Gynecol. 2006 Jan;194(1):138-43.

3. Hubinont C, Debieve F. Prevention of preterm labour: 2011 update on tocolysis. J Pregnancy.

2011;2011:941057. Epub 2011 Nov 15.

4. Ness A, Visintine J, Ricci E, Berghella V. Does knowledge of cervical length and fetal fibronectin af-

fect management of women with threatened preterm labor? A randomized trial. Am J Obstet

Gynecol. 2007 Oct;197(4):426.e1-7.

5. vvog.be

6. Ness A. Prevention of preterm birth based on short cervix: symptomatic women with pre-

term labor or premature prelabor rupture of membranes. Semin Perinatol. 2009 Oct;33(5):343-

51.

7. Di Renzo GC, Roura LC, Facchinetti F, Antsaklis A, Breborowicz G, Gratacos E, et al. Guidelines for the

management of spontaneous preterm labor: identification of spontaneous preterm labor,

diagnosis of preterm premature rupture of membranes, and preventive tools for preterm

birth. J Matern Fetal Neonatal Med. 2011 May;24(5):659-67.

8. uptodate

9. Hyagriv N. Simhan. Prevention of preterm delivery. N Engl J Med 2007;357:477-87

Page 27: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

JESSALINEA 27

De consumentenorganisatie Test-Aankoop maakte eind maart een reputa-

tie-index van ziekenhuizen bekend op basis van een ondervraging bij huis-

artsen en specialisten. Voor dertien specialismen werd de reputatie van de

verschillende ziekenhuizen bevraagd en werden de acht beste ziekenhuizen

gepubliceerd. Vier ziekenhuizen komen in (bijna) alle tabellen voor. Zij wor-

den door de artsen in Vlaanderen en Brussel volgens Test-Aankoop tot de

beste ziekenhuizen gerekend op het vlak van (het merendeel van) de 13

genoemde vakgebieden. Het gaat om UZ Leuven, UZ Brussel, UZ Gent en

het Jessa Ziekenhuis. Het Jessa Ziekenhuis werd genoemd voor 10 van de

13 vakgebieden.

bekwaamheid medisch personeel

In de motivering van de artsen die deelgenomen hebben, wordt de be-

kwaamheid en/of specialisatie van het medisch personeel veruit als be-

langrijkste reden genoemd. Het onderzoek is geen objectieve rangschikking

en daarom ook omstreden. Het geeft volgens Test-Aankoop echter wel de

realiteit weer. Een arts beveelt zijn patiënt een ziekenhuis aan en doet dit op

basis van zijn eigen mening en ervaring. Het is deze mening die bevraagd is.

kwaliteitsmeting

Test-Aankoop wil met de reputatie-index de overheid onder druk zetten om

een systeem te ontwikkelen van objectieve kwaliteitsmeting van zieken-

huizen. Algemeen directeur dr. Yves Breysem: “Samen met de koepelorgani-

saties van ziekenhuizen en de overheid ondersteunen we het streven naar

een meer objectieve vorm van kwaliteitsmeting. Campus Virga Jesse was in

2008 het eerste Belgische ziekenhuis dat een ziekenhuisbreed internatio-

naal kwaliteitslabel behaalde na een intensieve doorlichting door een panel

van externe deskundigen. Intussen zijn meer dan veertig ziekenhuizen met

een dergelijk accreditatie-traject bezig en hebben we zelf voor de tweede

keer het NIAZ-kwaliteitslabel behaald” (zie pagina 4). De resultaten van de

reputatie-meting zijn vooral een stimulans om, samen met de andere zie-

kenhuizen in de regio, verder te werken aan verbetering van kwaliteit en

dienstverlening.

De website van het Jessa Ziekenhuis is sinds

kort uitgebreid met een deelwebsite van de

Kliniek voor urologie. De Kliniek voor urologie

is een associatie tussen 7 urologen die zich

elk met een aantal subspecialismen binnen

de urologie bezig houden. Het voordeel van

het samenwerken in een grote groep, is dat

men de mogelijkheid heeft zich te speciali-

seren in deelgebieden van de urologie. De 7

urologen stellen zich op de website uitge-

breid voor. Daarnaast biedt de website een

overzicht van alles waarvoor men precies

terecht kan in de Kliniek voor urologie. Maar

bijvoorbeeld ook hoe een prostaatpunctie-

biopsie verloopt, wat te doen bij incontinen-

tie, en hoe de wegname van een nier precies

in zijn werk gaat. Een antwoord op deze en

vele andere urologie-gerelateerde vragen

vindt u vanaf nu online.

U bereikt de deelwebsite via www.jessazh.

be/urologie.

niEuwE deelWebsite 'kliniek Voor urologie' onlinE

kORT NIEUWS

Nieuwearts

dr. kathleen Boostenoogarts sinds 1 maart 2012

JESSA biJ bEStE ZiEkEnhuiZEn volgEnS test-aankoop

Page 28: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

JESSALINEA28

Verbum

gepubliceerd in Eurointervention volume 7(Supplement M) 2011

mei 17.

IMpAcT OF STENT THROMBOSIS ON cLINIcAL

OUTcOMES AMONg pATIENTS UNDERgOINg

PCI WITH NEWER gENERATION DES.

Stefanini GG, Kalesan B, Jüni P, Vranckx P, Räber

L, Silber S, Serruys PW, Windecker S.

gepubliceerd in Eurointervention 2012 feb 7.

DOES THE SITE OF BLEEDINg MATTER? A

STRATIFIED ANALYSIS ON LOcATION OF TIMI-

gRADED BLEEDINgS AND THEIR IMpAcT ON

12-MONTH OUTcOME IN pATIENTS WITH ST-

SEgMENT ELEVATION MYOcARDIAL INFARc-

TION.

Vranckx P*, Campo G, Anselmi M, Bolognese L,

Colangelo S, Biondi-Zoccai G, Moreno R, Piva T,

Favero L, Prati F, Nazzaro M, Díaz Fernández JF,

Ferrari R, Valgimigli M.

*hartcentrum hasselt, Jessa Ziekenhuis hasselt, Stadsomvaart

11, 3500 hasselt, belgium. E-mail: [email protected]

Abstract

Aims: While bleeding in patients with STEMI

undergoing primary percutaneous coronary

intervention (pPCI) is known to be associated

with poor outcomes, the differential prognos-

tic impact of access-site related versus non

access-site related bleedings is unknown.

We aimed to assess the relative impact of

access-site related bleeding, as compared to

non access-site related, on 12-month clinical

outcome in patients undergoing intervention

for STEMI.

Methods and results: Thirty-day bleeding

endpoints, stratified into access-site versus

non access-site, were examined according

to the TIMI scale in 744 patients with STEMI

enrolled in the MULTISTRATEGY trial. TIMI

major or minor bleeding complications occur-

red in 56 (7.5%) patients within 30 days, 46%

had an access-site related bleed and 34%

required blood transfusion. Bleeding severity

and the need for transfusion were equally

distributed between site access- versus non-

site access-related bleeds. After adjustment,

patients with any TIMI rated bleed were more

likely to die or develop recurrent MI within 12

months (HR 2.1 [95% CI: 1.13-3.8]; p=0.02).

This ratio was entirely driven by non-site ac-

cess-related bleeds (adjusted HR: 2.66 [95%

CI: 1.21-5.8]; p=0.007), whereas site-access

bleeds were not associated with worse out-

comes (HR: 0.74 [95% CI: 0.16-3.4]; p=0.70).

conclusions: While bleeds of any TIMI se-

verity within 30 days were independently

associated with worse cardiovascular outco-

mes at 12 months, thus confirming previous

analyses, this relationship was entirely driven

in our study by non access-site related hae-

morrhagic events. Investigation on whether

the site of bleeding complications may pre-

ferentially impact cardiovascular outcomes is

warranted.

keywords: acute myocardial infarction, per-

cutaneous coronary intervention, haemorr-

hage, access-site

gepubliceerd in Circ Cardiovasc interv. 2012;5:312-317.

Expert Opinion

cORONARY pRESSURE-DERIVED MYOcAR-

DIAL FRAcTIONAL FLOW RESERVE MEASURE-

MENTS: REcOMMENDATIONS FOR STANDAR-

DIZATION, REcORDINg, AND REpORTINg AS A

cORE LABORATORY TEcHNIQUE. pROpOSALS

FOR INTEgRATION IN cLINIcAL TRIALS.

Vranckx P* et al.

*hartcentrum hasselt, Jessa Ziekenhuis hasselt, Stadsomvaart

11, 3500 hasselt, belgium. E-mail: [email protected]

Aanvaard voor publicatie Eurointervention 2012.

cLINIcAL EVENT cOMMITTEES IN cORONARY

STENT TRIALS: INSIgHTS AND REcOMMENDA-

TIONS BASED ON EXpERIENcE IN AN UNSE-

LEcTED STUDY

Vranckx P* et al.

*hartcentrum hasselt, Jessa Ziekenhuis hasselt, Stadsomvaart

11, 3500 hasselt, belgium. E-mail: [email protected]

gepubliceerd in Circulation. 2012 Apr 24;125(16):2015-2026.

SHORT- VERSUS LONg-TERM DURATION OF

DUAL-ANTIpLATELET THERApY AFTER cORO-

NARY STENTINg: A RANDOMIZED MULTIcEN-

TRE TRIAL

Valgimigli M, Campo G, Monti M, Vranckx P, Per-

coco G, Tumscitz C, Castriota F, Colombo F, Tebal-

di M, Fucà G, Kubbajeh M, Cangiano E, Minarelli

M, Scalone A, Cavazza C, Frangione A, Borghesi

M, Marchesini J, Parrinello G, Ferrari R; for the

Prolonging Dual Antiplatelet Treatment After

Grading Stent-Induced Intimal Hyperplasia Study

(PRODIGY) Investigators.

Abstract

Background: The optimal duration of dual-an-

tiplatelet therapy and the risk-benefit ratio for

long-term dual-antiplatelet therapy after coro-

nary stenting remain poorly defined. We eva-

luated the impact of up to 6 versus 24 months

of dual-antiplatelet therapy in a broad all-co-

mers patient population receiving a balanced

proportion of Food and Drug Administration-

approved drug-eluting or bare-metal stents.

Methods and results: We randomly assigned

2013 patients to receive bare-metal, zotaroli-

mus-eluting, paclitaxel-eluting, or everoli-

mus-eluting stent implantation. At 30 days,

patients in each stent group were randomly

allocated to receive up to 6 or 24 months of

clopidogrel therapy in addition to aspirin. The

primary end point was a composite of death of

any cause, myocardial infarction, or cerebro-

vascular accident. The cumulative risk of the

primary outcome at 2 years was 10.1% with

24-month dual-antiplatelet therapy compared

with 10.0% with 6-month dual-antiplatelet

therapy (hazard ratio, 0.98; 95% confidence

interval, 0.74-1.29; P=0.91). The individual

risks of death, myocardial infarction, cere-

brovascular accident, or stent thrombosis did

not differ between the study groups; howe-

ver, there was a consistently greater risk of

hemorrhage in the 24-month clopidogrel

group according to all prespecified bleeding

definitions, including the recently proposed

Bleeding Academic Research Consortium clas-

sification.

conclusions: A regimen of 24 months of

clopidogrel therapy in patients who had re-

ceived a balanced mixture of drug-eluting or

bare-metal stents was not significantly more

effective than a 6-month clopidogrel regimen

in reducing the composite of death due to any

cause, myocardial infarction, or cerebrovascu-

lar accident

Aanvaard voor publicatie in JACC Cardiovascular interventions

2012.

THE SYNTAX TRIAL AT 3 YEARS: A gLOBAL RISk

AppROAcH TO IDENTIFY pATIENTS WITH LEFT

MAIN OR THREE VESSEL DISEASE WHO cOULD

SAFELY AND EFFIcAcIOUSLY BE TREATED WITH

pERcUTANEOUS cORONARY INTERVENTION

Page 29: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

Body

STAND VAN ZAkEN

JESSALINEA 29

Patrick W Serruys, Vasim Farooq, Pascal Vranckx,

Salvatore Brugaletta, Chrysafios Girasis, Hector

Garcia Garcia, David R Holmes, Arie-Pieter Kap-

petein, Michael Mack, Ted Feldman, Marie-Claude

Morice, Elisabeth Ståhle, Stefan James, Antonio

Colombo, Peggy Pereda, Jian Huang, Marie An-

gèle Morel, Gerrit Anne Van Es, Keith D Dawkins,

Friedrich W Mohr, Ewout W Steyerberg.

Abstract

Background: Percutaneous coronary inter-

vention (PCI) is increasingly acceptable in ap-

propriately selected patients with left main

stem (LMS) or threevessel (3VD) coronary

artery disease.

Aims: To assess the additional value of the

Global Risk – a combination of the SYNTAX

Score (SXscore) and additive EuroSCORE – in

the identification of a lowrisk population, who

could safely and efficaciously be treated with

coronary artery bypass graft surgery (CABG)

or PCI.

Methods: Within the randomised and ‘All-Co-

mers’ population of the Synergy between PCI

with TAXUS and Cardiac Surgery (SYNTAX)

Trial (n=3075), all-cause Death and MACCE

(major adverse cardio- and cerebrovascular

events) were analysed at 36-months in low

(GRCLOW), intermediate (GRCINT) and high

(GRCHIGH) Global Risk groups, as pre-defined

by the prospectively collected EuroSCORE and

SXscore. Comparisons of event-free survival

(Kaplan-Meier curves) were made using the

logrank test and Cox regression analyses.

Results: Comparative analyses for the low

Global Risk group (GRCLOW) within the rando-

mised LMS population (n=701) demonstrated

a lower mortality with PCI compared to CABG

(CABG: 7.5%, PCI: 1.2%, HR 0.16 [95% C.I.

0.03, 0.70], p=0.0054), and a trend towards

a lower incidence of MACCE (CABG: 23.1%,

PCI: 15.8%, HR 0.64 [95% C.I. 0.39, 1.07],

p=0.088). Similar analyses within the rando-

mised 3VD population (n=1088) demonstra-

ted no statistically significant differences in

Death (CABG: 5.2%, PCI: 5.8%, HR 1.14 [95%

C.I. 0.57, 2.30], p=0.71) or MACCE (CABG:

19.0%, PCI: 24.7%, HR 1.35 [95% C.I. 0.95,

1.92], p=0.10). Within the larger ‘All-Comers’

population the Global Risk was still able to

identify a low risk population. Risk-model per-

formance and reclassification analyses

demonstrated that the EuroSCORE - with the

added incremental benefit of the SXscore to

form the Global Risk - enhanced the risk stra-

tification of all PCI patients.

conclusion: In comparison to the SXscore

the Global Risk, utilising a simple treatment

algorithm, substantially enhances the identi-

fication of low risk patients who could safely

and efficaciously be treated with CABG or PCI.

gepubliceerd in Circ heart fail. 2012 Mar 1;5(2):e19-21.

MYOcARDITIS ASSOcIATED WITH cAMpYLO-

BAcTER ENTERITIS: REpORT OF THREE cASES

Dries De Cock, Nick Hiltrop, Philippe Timmer-

mans, Steven Dymarkowski, Johan Van Cleemput.

Myocarditis connected with bacterial infection

is rare in immunocompentent hosts. Campylo-

bacter jejuni infection is a commonly recogni-

zed cause of bacterial gastroenteritis. Several

case reports have suggested an association

between Campylobacter enteritis and the de-

velopment of myocarditis and pericarditis.

gepubliceerd in Acta Cardiologica 2012; 67(1):130-131.

LEFT ATRIAL AppENDAgE cLOSURE WITH

AMpLATZER cARDIAc pLUg FOR STROkE pRE-

VENTION IN ATRIAL FIBRILLATION: INITIAL

BELgIAN EXpERIENcE

Joëlle Kefer, Paul Vermeersch, Tom De Potter,

Francis Stammen, Edouard Benit, Adel Aminian,

Werner Buds.

Abstract

Background: Percutaneous transcatheter

left atrial appendage (LAA) closure is a no-

vel alternative therapeutic option for stroke

prevention in patients with atrial fibrillation

not candidates for anticoagulant therapy. The

aim of the present study was to evaluate fea-

sibility, safety of the procedure and 30-day

outcome after Amplatzer Cardiac Plug (ACP)

implantation in Belgium.

Methods: Procedural, clinical and echocardio-

graphic data were collected among 45 con-

secutive patients, treaded by an ACP implan-

tation for LAA closure in 7 Belgian centres

between June 2009 and July 2011.

Results: In all 45 patients (27 males, 73 ± 8

y, CHADS-Vasc 5 ± 2, HASBLED 3 ± 2), LAA

CLOSUE was successful. All the procedu-

res were guided using both fluoroscopy and

transoesophageal echocardiography (TEE),

under general anaesthesia. The mean size of

the LAA ostium and the ACP occluder were

20 ± 4mm and 23 ± 4 mm, respectively. The

mean fluoroscopy time was 18 ± 7 min. The

volume of contrast was 89 ± 54ml. LAA seal

was evaluated by TEE at the end of the proce-

dure in 20 patients: seal was complete in 16

cases; residual leak was trivial in 3 cases and

mild in only one patient. There were 5 (11%)

procedural complications including 3 (7%)

minot complications (1 femoral pseudoaneu-

rysm and 2 pericardial effusions treated con-

servatively) and 2 (4%) major complications

(2 myocardial infarctions related to air embo-

lism in the coronary tree). The patients were

discharged at 2 ± 2 days. Follow-up at 30-

days was obtained among 98% of patients:

one ischemic stroke was observed; no death,

no delayed device dysfunction or emboliza-

tion, and no late pericardial effusion occurred.

conclusions: Our preliminary data suggested

LAA closure using the ACP occluder is feasible

and safe in Belgium.

gepubliceerd in Acta Cardiologica 2012; 67(1):31-39.

pSYcHOMETRIc pROpERTIES OF THE FLEMISH

VERSION OF THE MAcNEW HEART DISEASE

HEALTH-RELATED QUALITY OF LIFE QUESTI-

ONNAIRE

F. Vandereyt1, P. Dendale1,2, L. Vanhees3, J. Roo-

sen4, S. Höfer5, N. Oldridge6

(1)rehabilitation and health Centre, hartcentrum hasselt, Jessa

hospital, hasselt, belgium; (2)university of hasselt, belgium; (3)

research Centre for Cardiovascular and respiratory rehabili-

tation, department of rehabilitation Sciences, katholieke uni-

versiteit leuven belgium; (4)department of Cardiology, imelda

hospital, bonheiden, belgium; (5)innsbruck Medical university,

department of Medical psychology, innsbruck, Austria; (6)univer-

sity of wisconsin School of Medicine & public health and Aurora

Cardiovascular Services, Aurora Sinai/Aurora St. luke’s Medical

Center, Milwaukee, wisconsin, uSA.

Abstract

Background: Assessment of health-related

quality of life, increasingly being used as an

outcome measure in cardiovascular disease

research studies and clinical practice, requires

questionnaires with sound psychometric pro-

perties. The aim of this study was to evaluate

the psychometric properties of the Flemish

version of the MacNew Heart Disease Health-

related Quality of Life questionnaire in Fle-

JESSALINEA 29

Page 30: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

JESSALINEA30

mish-speaking Belgian patients.

Method: Between 2002 and 2008, as part

of the international HeartQoL Project, 344

Belgian patients with a diagnosis of angina,

ischaemic heart failure or myocardial infarc-

tion completed the Flemish versions of the

MacNew, the Short-Form 36 and the Hos-

pital Anxiety and Depression Scale. Ceiling

and floor effects of the MacNew were ana-

lysed. Internal consistency was assessed by

Cronbach’s α and reproducibility (intra-class

correlation coefficients) was assessed in a

subsample of patients over a 2-3 week pe-

riod with repeated tests. Convergent vali-

dity (Pearson’s correlation between MacNew

and Short-Form 36 constructs) and discrimi-

nant validity (‘known-group’ approach) were

tested.

Results: The Flemish version of the MacNew

appears to be a reliable instrument with a

high internal consistency, demonstrating

strong discriminative validity and satisfac-

tory construct validity. The results of factor

analysis are similar to the factor structure of

the original MacNew explaining 59.8% of the

total variance.

conclusion: The Flemish version of the

MacNew demonstrates good psychometric

properties. It can be recommended as a spe-

cific instrument for assessing and evalua-

ting health-related quality of life in Flemish-

speaking patients in each of the three major

ischaemic heart disease diagnoses: angina,

ischaemic heart failure and myocardial in-

farction. However, responsiveness to change

could not be tested in this cross-sectional

study and should be further investigated in a

larger sample of patients following an inter-

vention likely to induce a change in health-

related quality of life.

keywords: health-related quality of life,

ischaemic heart failure, validation study, psy-

chometric properties, angina, myocardial in-

farction, questionnaire.

gepubliceerd in Acta Clinca belgica 2012.

SUppRESSED INcREASE IN BLOOD ENDOTHE-

LIAL pROgENITOR cELL cONTENT AS RESULT

OF SINgLE EXHAUSTIVE EXERcISE BOUT IN

MALE REVAScULARISED cORONARY ARTERY

DISEASE pATIENTS

Rummens JL1,2, Daniëls A2, Dendale P1,3,4, Hensen

K2, Hendrikx M1,5, Berger J4, Koninckx R1,2, Hansen

D1,3,4

(1)hasselt university, faculty of Medicine, hasselt, belgium; (21)

laboratory of Experimental hematology, Jessa hospital, has-

selt, belgium; (3)rehabilitation research Centre, department of

healthcare, phl-university College, hasselt, belgium; (4)Jessa

hospital/heart Centre hasselt, hasselt, belgium; (5)department

of Cardiothoracic Surgery, Jessa hospital, hasselt, belgium

Correspondence and offprint requests to: dominique hansen, E-

mail: [email protected]

Abstract

Endothelial progenitor cells (EPCs) signifi-

cantly affect endothelial repair capacity and,

hence, cardiovascular disease incidence. In

healthy subjects, blood EPC content increa-

ses significantly as result of a single maximal

exercise test, hereby stimulating endothe-

lial repair capacity. It remains to be shown

whether a single exercise positively affects

blood EPCs in revascularised coronary artery

disease (CAD) patients. From male revascu-

larised CAD patients (n = 60) and healthy

volunteers (n = 25) blood samples were col-

lected before and immediately after a maxi-

mal cardiopulmonary exercise test. Blood

samples were analyzed by optimised flow

cytometry methodology for EPC content

(CD34+, CD34+ CD133+, CD34+VEGFR2+,

CD34+CD133+VEGFR2+, and CD34+CD133-

VEGFR2+ cells) and compared between

groups. CFU-Hill colonies were additionally

assessed. As a result of a maximal exercise

test, blood CD34+, CD34+VEGFR2+ (all EPCs),

CD34+CD133+, and CD34+CD133-VEGFR2+

(mature EPCs) cells increased significantly

in CAD patients (p < 0.05), but less than in

healthy subjects (p < 0.05, and p = 0.06 for

CD34+VEGFR2+). CD34+CD133+VEGFR2+

cells (immature EPCs) did not change as result

of exercise (p > 0.05). No changes in CFUHill

colonies as result of exercise were observed.

This study shows that blood mature EPCs

(CD34+CD133-VEGFR2+) increase signifi-

cantly as result of a single

Exercise bout in revascularised CAD pa-

tients, but with smaller magnitude compared

to healthy subjects. Blood immature EPCs

(CD34+CD133+VEGFR2+) did not change

significantly as result of exercise.

key words: endothelial progenitor cells, coro-

nary artery, disease; exercise, flow cytometry.

gepubliceerd in gut 25 apr 2012.

BONE MARROW-DERIVED MESENcHYMAL

STEM cELLS pROMOTE cOLOREcTAL cANcER

pROgRESSION THROUgH pARAcRINE NEURE-

GULIN 1/HER3 SIGNALLING

Astrid De Boeck, Patrick Pauwels, Karen Hensen,

Jean-Luc Rummens, Wendy Westbroek, An Hen-

drix, Dawn Maynard, Hannelore Denys, Kathleen

Lambein, Geert Braems, Christian Gespach, Marc

Bracke, Olivier De Wever

Abstract

Objective: Bone marrow-derived mesenchy-

mal stem cells (BM-MSC) migrate to primary

tumours and drive tumour progression. This

study aimed to identify the molecular mecha-

nisms associated with these heterotypic cel-

lular interactions and analyse their relevance

in colorectal cancer (CRC).

Design: Paracrine interactions of BM-MSC

with CRC cells were studied using collagen

invasion assays, cell counts, flow cytome-

tric cell-cycle analysis and tumour xenograft

models. The role of neuregulin 1 (NRG1) and

the human epidermal growth factor receptor

(HER) family pathways were investigated

using tyrosine kinase assays, mass spectro-

metry, pharmacological inhibition, antibody-

mediated neutralisation and RNA interfe-

rence.

Transmembrane neuregulin 1 (tNRG1), HER2

and HER3 expression was analysed in pri-

mary CRC (n+54), adjacent normal colorectal

tissues (n+4), liver metastases (n+3) and ad-

jacent normal liver tissues (n+3) by immuno-

histochemistry.

Results: BM-MSC stimulate invasion, survival

and tumorigenesis of CRC through the release

of soluble NRG1, activating the HER2/HER3-

dependent PI3K/AKT signalling cascade in

CRC cells. Similarly, tumourassociated mesen-

chymal cells (T-MC) in CRC

demonstrate high tNRG1 expression, which

is significantly associated with advanced

Union for International Cancer Control stage

(p=0.005) and invasion depth (p=0.04) and

decreased 5-year progression-free survival

(p=0.01). HER2 and HER3 show membrane

localisation in cancer cells of CRC tissue.

conclusion: Paracrine NRG1/HER3 signals

initiated by BM-MSC and T-MC promote CRC

cell progression, and high tNRG1 expression

is associated with poor prognosis in CRC.

Page 31: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

JESSALINEA 31

gepubliceerd in Sports Med 2012; 42(5):415-431.

EFFEcT OF AcUTE ENDURANcE AND RESIS-

TANcE EXERcISE ON ENDOcRINE HORMONES

DIREcTLY RELATED TO LIpOLYSIS AND SkE-

LETAL MUScLE pROTEIN SYNTHESIS IN ADULT

INDIVIDUALS WITH OBESITY

Dominique Hansen,1,2,3 Romain Meeusen,4 Anne-

lies Mullens5 and Paul Dendale1,2,3

(1)heart Centre hasselt, Cardiovascular Medicine and rehabilita-

tion, Jessa hospital, hasselt, belgium; (2)rehabilitation research

Centre, phl-university College, hasselt, belgium; (3)faculty of

Medicine, hasselt university, diepenbeek, belgium; (4)depart-

ment of human physiology & Sportsmedicine, vrije universiteit

brussel, brussels, belgium; (5)department of Endocrinology, Jessa

hospital, hasselt, belgium.

Abstract

In subjects with obesity, the implementation

of long-term exercise intervention increases

lean tissue mass and lowers adipose tissue

mass. However, data indicate a blunted lipo-

lytic response, and/or skeletal muscle protein

synthesis, when subjects with obesity are ex-

posed to acute endurance or resistance exer-

cise, respectively. Therefore, subjects with

obesity seem to display a suboptimal physio-

logical response to acute exercise stimuli. It

might be hypothesized that hormonal distur-

bances contribute, at least in part, to these

abnormal physiological reactions in the obese.

This review discusses the impact of acute en-

durance and resistance exercise on endocrine

hormones directly related to lipolysis and/

or skeletal muscle protein synthesis (insulin,

[nor]epinephrine, cortisol, growth hormone,

testosterone, triiodothyronine, atrial natri-

uretic peptide, insulin-like growth factor-1),

as well as the impact of long-term endurance

and resistance exercise intervention on these

hormonal responses to acute endurance and

resistance exercise. In the obese, some en-

docrinological disturbances during acute en-

durance and resistance exercise have been

identified: a blunted blood growth hormone,

atrial natriuretic peptide and epinephrine re-

lease, and greater cortisol and insulin release.

These hormonal disturbances might contribu-

te to a suppressed lipolytic response, and/or

suppressed skeletal muscle protein synthesis,

as a result of acute endurance or resistance

exercise, respectively. In subjects with obe-

sity, the impact of acute endurance and resis-

tance exercise on other endocrine hormones

(norepinephrine, testosterone, triiodothyro-

nine, insulin-like growth factor-1) remains

elusive. Furthermore, whether long-term en-

durance and resistance exercise intervention

might reverse these hormonal disturbances

during acute endurance and resistance exer-

cise in these individuals remains unknown.

bijgevoegde abstract is geaccepteerd voor het Europrevent Con-

gres 2012, dublin (3-5/05/2012).

MULTIDIScIpLINARITY IN REHABILITATION OF

REVAScULARISED AND HEART FAILURE pA-

TIENTS.

Jan Berger1, Sarah Gorissen², Eveline Box², Domi-

nique Hansen1, Paul Dendale1,2

(1)rehabilitation and health Centre, heart Centre, Jessa hospital,

hasselt; (2)hasselt university, faculty of Medicine, hasselt.

Abstract

Background: According to clinical guidelines,

cardiac rehabilitation programmes should be

implemented with a multidisciplinary charac-

ter. However, it remains to be shown what the

need is of such multidisciplinary approach and

if it contributes to greater clinical benefits.

The aim of this study was to evaluate the im-

pact of the level of multidisciplinarity of the

rehabilitation on cardiovascular disease risk

factors in congestive heart failure (CHF) and

revascularised CAD patients.

Methods: 450 CAD and CHF patients followed

a 3-month multidisciplinary cardiac rehabilita-

tion program after hospitalisation. All subjects

executed 2 to 3 exercise training sessions/

week, and were screened for indications of

multidisciplinary follow-up. Possible indica-

tions included education sessions (healthy

nutrition, cardiovascular pathophysiology

and treatment, psychosocial stress coping), a

smoking cessation program (when indicated),

dietary counseling (when indicated), and/or

psychological consultations (when indicated).

With multivariate regression analysis we eva-

luated whether the participation frequency to

these multidisciplinary components (educa-

tion, dietary and psychological counseling) on

top of exercise training sessions affected the

change in cardiovascular disease risk factors.

Results: As a result of the rehabilitation pro-

gram, a significant decrease in body mass in-

dex, fasting glycemia level, blood HbA1c con-

tent, total and LDL cholesterol level, systolic

and diastolic blood pressure, and increase in

maximal cycling power output, were noticed

(P<0.01). Participation in social, psychological,

and dietary follow-up was 40%, 65%, and 80%

of all patients respectively. Concerning the

educative sessions, participation rates varied

from 39 percent (dietary information) to 11

percent (relaxation session). The level of multi-

disciplinarity had a significant, but small, effect

on change in blood total cholesterol (P=0.001),

LDL cholesterol (P=0.03) content and systolic

blood pressure (P<0.05). The other cardiovas-

cular disease risk factors were not influenced

by the level of multidisciplinarity (P>0.05).

conclusions: Cardiac rehabilitation results in

an improvement in coronary risk profile. The

majority of patients had an indication for mul-

tidisciplinary follow-up during rehabilitation,

but only part of the patients participated in

the multidisciplinary sessions. The multidisci-

plinarity of the program had a small but signi-

ficant effect on several risk factors.

Page 32: Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6

JESSALINEA32

Verantwoordelijke uitgever: vzw Jessa Ziekenhuis, Salvatorstraat 20, 3500 Hasselt

Eindredactie: dienst communicatie Jessa Ziekenhuis, Salvatorstraat 20, 3500 Hasselt tel. 011 30 82 21, [email protected]

JESSAlinea nr 6 - Juni 2012