Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6
-
Upload
jessa-ziekenhuis-vzw -
Category
Documents
-
view
239 -
download
7
description
Transcript of Jessa Ziekenhuis: Jessalinea Nr. 6
Medisch informatieblad Jessa Ziekenhuis
in dit nummer
Nieuwe NIAZ-accreditering 4 | 20 jaar hartchirurgie 6 | Update preoperatieve richtlijnen voor huisartsen en specialisten 8 | De Lokomat, staprobot 10 | Reling, psychiatrie in Limburg 12 | HIV-zorg in Limburg 14 | Endovasculair herstel van abdominale aorta aneurysma 16 | Nieuwe ontwikkelingen in de verloskunde 18 | Diagnostiek en beleid bij dreigende vroeggeboorte 24 | Nieuwe arts 27 | Verbum 28
JESSALINEAnr. 6 juni 2012
JESSALINEA2
Twintig jaar geleden, op 3 april 1992, werd in Hasselt de eerste Limburgse openhartoperatie uitgevoerd. Intussen heeft de dienst cardiochirurgie van het Jessa Ziekenhuis meer dan 6 600 hartoperaties achter de rug en staan de Hasseltse hartchirurgen mee vooraan bij innovatief on-derzoek op het vlak van hartchirurgie. Meer hierover op pagina 6.
JESSALINEA 3
EDITORIAAL
Voor u ligt een nieuwe editie van Jessalinea, het medisch informatieblad van het
Jessa Ziekenhuis. De inhoud is opnieuw divers met achtergrondinformatie over
innovatieve zorgprogramma’s en state of the art artikels die bruikbaar zijn voor
huisartsen en specialisten.
In deze periode worden we geconfronteerd met het ‘ziekenhuisrapport’ in de
Standaard. De krant neemt hierbij de ziekenhuizen onder de loep op basis van de
visitatierapporten (visitatie is een 5- jaarlijkse audit uitgevoerd in ziekenhuizen
door de afdeling Zorginspectie van de Vlaamse Overheid). De krant beoordeelt de
werking van de spoedgevallendienst, de aandacht voor hygiëne, de kwaliteit van
zorg voor het kind en de betaalbaarheid van de zorg in 56 Vlaamse ziekenhuizen.
Transparantie is noodzakelijk en de gemeenschap die jaarlijks meer dan 10%
van het BNP aan gezondheidszorg spendeert, heeft recht op informatie over
hoe deze middelen gebruikt worden. Deze publicatie van informatie kan tevens
een bijkomende stimulans zijn tot interne verbeteracties. De vraag is echter of
deze gegevens daartoe bijdragen. De visitatie is een momentopname en een
eerder kwalitatieve evaluatie in welke mate het ziekenhuis aan regels en normen
voldoet. De relatie tussen deze regels en normen en kwaliteit is niet (altijd) dui-
delijk en aantoonbaar. Zorginspectie is zich hiervan bewust en zal dan ook haar
methodiek van auditing vanaf 2012 volledig herzien. Bovendien zijn de rapporten
moeilijk vergelijkbaar omdat niet alle items in elk ziekenhuis werden gescoord.
Wat ontbreekt in de Belgische gezondheidszorg is een kwantitatieve evaluatie
van de geleverde kwaliteit van de diverse aangeboden zorgprogramma’s. In ver-
gelijking met de ons omliggende landen en de VS is een systematische registratie
van proces- en resultaatsindicatoren in de verschillende zorgprogramma’s afwezig
hoewel deze absoluut noodzakelijk zijn om gerichte acties te ondernemen die
direct de kwaliteit verbeteren.
Het Jessa Ziekenhuis haalde haar 2de NIAZ-accreditatie (externe doorlichting van
het ziekenhuis door een internationaal erkend accrediteringsorganisme). Deze au-
dit is gebaseerd op het EFQM-model waarbij steeds meer nadruk gelegd wordt op
de evaluatie van de resultaten van de zorg en dit voor patiënten en maatschappij.
Ondanks deze 2de accreditatie, heeft het Jessa Ziekenhuis ook hier nog een weg
af te leggen.
Wij geloven er sterk in dat dit de weg is die de gezondheidszorg ook in Vlaan-
deren op moet. Alleen op deze manier zullen we daadwerkelijk aantoonbare
kwaliteit kunnen leveren.
dr. Frank Weekers
Salutem Lectori
JESSALINEA4
De accreditatie wordt uitgereikt door het Ne-
derlands Instituut voor Accreditatie in de Zorg
(NIAZ). Campus Virga Jesse behaalde in 2008
als eerste Belgische ziekenhuis een zieken-
huisbrede accreditatie. Voor de campussen
Salvator en St.-Ursula is deze accreditatie
nieuw. Op het vlak van externe controle van
de kwaliteit is het Jessa Ziekenhuis één van
de pioniers in Vlaanderen. Intussen zijn al
meer dan 40 ziekenhuizen met een dergelijk
accreditatietraject gestart. Ook de overheid
en de koepelorganisaties van ziekenhuizen
stimuleren de evolutie van externe controle
van ziekenhuizen.
VerbetercultuurEind november 2011 heeft een auditteam
met 10 deskundigen uit de gezondheidszorg,
gedurende een week tal van processen in het
ziekenhuis doorgelicht. Van opname tot ont-
slag en van patiënteninformatie tot de veilig-
heid van medische apparatuur. Daarbij ging het
niet alleen om een beoordeling van afspraken
en procedures, maar vooral om de daadwerke-
lijke opvolging daarvan in de dagelijkse prak-
tijk. Het auditteam heeft geconstateerd dat
het Jessa Ziekenhuis de zaken op orde heeft
en een verbetercultuur uitstraalt. De NIAZ-
accreditatie geldt voor een periode van 4 jaar.
Algemeen directeur dr. Yves Breysem. "Deze
accreditatie laat zien dat het fusieziekenhuis
de afgelopen jaren niet heeft stilgestaan
maar hard werkt om de kwaliteit van onze
zorg- en dienstverlening telkens opnieuw te
verbeteren. De accreditatie betekent echter
niet dat er niets meer kan foutlopen in het
ziekenhuis. We zijn er ons van bewust dat we
nog op heel wat punten moeten verbeteren.
We gaan nu een actieplan opstellen op basis
van de in het rapport genoemde verbeterpun-
ten. Kwaliteitsverbetering is al jaren een prio-
riteit in ons beleid en dit zal ook zo blijven in
de toekomst."
NIEUWS
Jessa Ziekenhuis krijgt opnieuw internationale kwaliteitserkenning NIAZ
Het Jessa Ziekenhuis heeft als eerste Belgische ziekenhuis voor de
tweede keer een ziekenhuisbrede NIAZ-accreditatie behaald. Dit in-
ternationale kwaliteitslabel betekent dat het ziekenhuis kan aan-
tonen dat het op reproduceerbare wijze een acceptabel niveau van
kwaliteit van zorg kan voortbrengen. Het is een signaal dat patiënten,
verzekeraars, overheden,… vertrouwen kunnen hebben in een goed
en veilig georganiseerd ziekenhuis.
Het Nederlands Instituut voor Accreditatie in de Zorg (NIAZ) is in Nederland
opgericht door de ziekenhuizen en de ziekenhuisspecialisten zelf om de
kwaliteit in ziekenhuizen te verbeteren en te borgen. Het instituut heeft
in samenwerking met de zorgsector en professionelen een normenkader
ontwikkeld waaraan organisaties moeten voldoen om een accreditatie te
krijgen. Hiervoor hebben ze sinds 2009 zelf een internationale accreditering
volgens ISQUA. Binnen dit normenkader zijn er een aantal prioritaire aan-
dachtspunten. Deze hebben te maken met kwaliteitsvolle patiëntenzorg en
de veiligheid voor patiënten, medewerkers en bezoekers. Het normenkader
sluit dan ook perfect aan bij het meerjarenbeleidsplan en het contract met
de ziekenhuizen zoals uitgestippeld door de FOD Volksgezondheid. Het NIAZ
normenkader is opgebouwd volgens het EFQM-model, een internationaal er-
kend kwaliteitsmanagementmodel. Het geeft weer WAT er georganiseerd
moet worden. Het HOE vullen de zorginstellingen zelf in, rekening houdend
met de evidentie en best practices. Meer informatie over NIAZ: www.niaz.nl
Hoe oordeelt hEt niAZ?
JESSALINEA 5
Op 5 maart 2012 nam het Jessa Zieken-
huis een gloednieuwe afdeling geriatrie
in gebruik. Daarmee verhuisde de laatste
klassieke verpleegafdeling van de reva-
lidatiecampus St.-Ursula in Herk-de-Stad
naar campus Salvator in Hasselt. De nieuwe
afdeling bevindt zich in een nieuwe vleugel
en maakt gebruik van een aantal zeer
moderne inzichten in ziekenhuisarchitectuur
die gebaseerd zijn op goede voorbeelden uit
binnen- en buitenland. “We hebben gekozen
voor een moderne afdeling die zo aantrek-
kelijk mogelijk is voor de 75-plussers,” legt
zorgmanager Anita Jans uit. “De afdeling
bestaat uit een rechthoekige structuur met
een dubbele gang, veel ruimte, licht en aan-
gename kleurcombinaties. De indeling van de
afdeling, met alle kamers aan de buitenkant
van de vleugel, is een hulp bij verwarde pa-
tiënten. Voor patiënten met wegloopgedrag
is er een systeem van dwaaldetectie. De 10
eenpersoons- en 10 tweepersoonskamers
hebben grote ramen tot beneden. Dit geeft
niet alleen veel licht en een aangenaam zicht
naar buiten, maar het is ook mogelijk om de
vensterbank te gebruiken als zitruimte. In de
tweepersoonskamers staan de bedden met
het voeteinde naar elkaar. Hierdoor heeft
elke patiënt een eigen kant van de kamer
met eigen sanitair, eigen meubilair en een
eigen TV.”
Het Jessa Ziekenhuis beschikt over 6 afde-
lingen geriatrie met in totaal 149 bedden.
Het is het grootste geriatrische centrum van
Limburg. In afwachting van de bouw van het
nieuwe ziekenhuis wordt de geriatrische
zorg zoveel mogelijk samengebracht op cam-
pus Salvator. In mei verhuist nog een vijfde
afdeling, dit keer vanuit campus Virga Jesse,
waardoor de centralisatie bijna volledig is.
kORT NIEUWS
niEuwE trEndy vlEugEl geriatrie gEopEnd
JESSA ZiEkEnhuiS tElt 3800 teVreden bezoekers tiJdEnS opendeurdag3 800 mensen kwamen op zondag 18 maart tijdens de Dag van de Zorg
een kijkje nemen achter de schermen van het Jessa Ziekenhuis. Een aantal
van hen bezocht meer dan één campus. 380 affiches, meer dan 50 filmpjes
en presentaties, heldere toelichtingen, kleine gadgets, een leuke wedstrijd
en animatie; dit alles zorgde ervoor dat iedereen – van jong tot oud – een
fijne en interessante rondleiding kon beleven. Voor de Hasseltse campus-
sen was er een complementair programma uitgewerkt. Andersvaliden en
ouders met een kinderwagen konden op iedere campus een verkorte route
volgen. Er was ook gezorgd voor de nodige interactie. Zo kregen bezoekers
gerichte en deskundige uitleg, maar konden ze zelf ook eens in een lapa-
rascopiebox oefenen hoe artsen tijdens een kijkoperatie de nodige hande-
lingen uitvoeren, hartversterkertjes zoals een voedingrijke soep proeven,
zelf door een microscoop kijken, laboranten ‘live’ aan het werk zien, zelf hun
DNA bepalen, interactieve tools zoals de Wii of Armeo – tools die campus SU
in de revalidatietherapie gebruikt – uittesten, de handen ontsmetten en in
een black box checken of dit voldoende grondig gebeurd is, enz... Het vele
visuele materiaal en de deskundige uitleg van artsen en medewerkers
zorgden ervoor dat de bezoekers heel wat opstaken tijdens hun bezoek. De
reacties waren dan ook zeer goed. Ook de 18 zelfhulpgroepen, die graag
gebruik maakten van de uitnodiging van ons ziekenhuis om een stand te
bemannen tijdens de opendeurdag, blikten achteraf tevreden terug. Als
blijk van steun en medeleven droegen alle artsen en medewerkers van het
Jessa Ziekenhuis tijdens de opendeurdag een wit lintje voor de slachtoffers
van de busramp in Zwitserland en hun families.
Deze evolutie komt voornamelijk door de enor-
me ontwikkeling die de cardiologie heeft door-
gemaakt. Veel patiënten voor wie vroeger een
operatie de enige oplossing was, kunnen nu
door de cardiologen geholpen worden. Ze krij-
gen dan één of meerdere stents om de krans-
slagaders open te houden, vaak in combinatie
met medicatie en een goede opvolging.”
JESSALINEA6
Bij de eerste hartoperatie in 1992 voerden de
hartchirurgen verschillende overbruggingen
van de kransslagaders uit om de bloedtoe-
voer naar het hart van een 70-jarige patiënte
te verbeteren. De klassieke overbruggings-
operatie is, samen met hartklepoperaties, nog
steeds de meest uitgevoerde ingreep. Het
profiel van de patiënten is op twintig jaar tijd
echter grondig gewijzigd.
Hoge risicopatiënten“Terwijl we vroeger vaak jongere patiënten
uit een lage risicocategorie opereerden, zien
we tegenwoordig voornamelijk patiënten uit
de hoogste risicogroep,” leggen hartchirurgen
Urbain Mees en Marc Hendrikx uit. “Deze pa-
tiënten hebben een hogere leeftijd en soms
verschillende andere gezondheidsproblemen
zoals nierfalen, longlijden, vaatlijden, ….
Op 3 april was het twintig jaar geleden dat in Hasselt de eer-
ste Limburgse openhartoperatie werd uitgevoerd. De dienst
cardiochirurgie van het huidige Jessa Ziekenhuis heeft in-
tussen 6 615 hartoperaties achter de rug, en voert onge-
veer 400 ingrepen per jaar uit. De Hasseltse hartchirurgen
staan ook mee op de eerste rij bij innovatief onderzoek op
het vlak van hartchirurgie.
20 jaar geleden eerste hartoperatie in Limburg
cARDIOcHIRURgIE
Eerste hartoperatie
vrijdag 3 april 1992
hasselt
De 70-jarige Virginie Leemans uit Hasselt onder-gaat de allereerste openhartoperatie in Limburg. Het hartchirurgisch team van het Virga Jessezieken-huis plaatste bij de patiënte verschillende overbrug-gingen op de kransslagaders om een dreigend hartinfarct te voorkomen.
lasertechniek doet nieuwe bloedvaten ontstaan
zatErdag 4, zondag 5 oktobEr 1997
Het Virga Jesseziekenhuis zorgt voor een Belgische primeur met het toepassen van lasertechniek bij hartpatiënten. De laser doet nieuwe bloedvaten ontstaan in de hartspier, patiënten herstellen vlot en kunnen nadien weer een actiever leven leiden.
1000ste hartoperatie
vrijdag 27 sEptEmbEr 1996
hasselt
Virginie Leemans, de eerste van de inmiddels 1000 hartpatiënten die in Hasselt geopereerd zijn, komt op bezoek bij haar chirurg. Ze is nog steeds in zeer goede gezondheid.
Eerste overbruggingsoperatie met behulp van miniatuurpompje
vrijdag 20 oktobEr 2000
Voor het eerst in België wordt een complexe overbruggingsope-ratie niet uitgevoerd met behulp van een klassieke hart-longma-chine. In de plaats wordt een
miniatuurpompje in het lichaam van de patiënt gebracht waar-door hart- en longfunctie niet meer hoeven worden stilgelegd.
primeur
stamceltransplantatieDe nieuwe uitdaging voor de hartchirurgie
bestaat erin om patiënten met een infarct
niet alleen te beschermen tegen nieuwe
problemen, maar om de verloren hartfunctie
opnieuw gedeeltelijk te herstellen. Om de
hartfunctie als het ware terug op te krikken.
Eén van de technieken waarop men de hoop
stelt, is deze van stamceltransplantatie. Door
JESSALINEA 7
tionale tijdschrift Circulation. Het is een grote
uitdaging voor onderzoekers wereldwijd om
deze techniek en resultaten nog te verbete-
ren,” aldus de hartchirurgen. Verdere opbouw
van kennis over en ervaring met de werking
van stamcellen is hier de sleutel tot succes.
Dit onderzoeksprogramma loopt momenteel
verder in het kader van het Limburg Clinical
Research Program (LCRP).
stamcellen in te brengen op de plaats van het
litteken na een infarct zou nieuw hartweefsel
kunnen groeien.
“In 2004 voerden we in samenwerking met
de dienst experimentele hematologie en de
UHasselt de eerste stamceltransplantatie
uit. Over de resultaten volgden publicaties
in onder meer het gezaghebbende interna-
15 jaar hartchirurgiewoEndsdag 10 oktobEr 2007
15 jaar na de eerste hartoperatie in Limburg is de afdeling hartchirurgie van het Virga Jesseziekenhuis uitgegroeid tot een dienst met meer dan 60 personeelsleden, die jaar-lijks meer dan 400 hartoperaties uitvoeren.
100ste endoscopische mitralisklepoperatie
7 juli 2010
hasselt
De hartchirurgen van het Jessa Ziekenhuis hebben voor de 100e keer via een kijk-operatie de mitralisklep van een patiënt behandeld. Dit is de klep tussen de linker-voorkamer en de linkerkamer van het hart. De techniek heeft grote voordelen voor de patiënt omdat het doorzagen van het borstbeen niet nodig is en het herstel veel vlotter verloopt. Het gaat om een vrij recente en technisch moeilijke ingreep die slechts op enkele plaatsen in Vlaanderen en op één plaats in Limburg wordt toegepast.
Eerste stamceltransplantatie hartchirurgie 20 jaar
hartchirurgie in limburg
zatErdag 17, zondag 18 januari 2004 woEnsdag 4 april 2012
Hartchirurgen van het Virga Jesseziekenhuis passen met succes een stamceltransplantatie toe tijdens een hartopera-tie. Deze nieuwe techniek, die op dat moment nauwelijks toepassing vindt in Europa, kan een grote rol spelen in de verdere ontwikkeling van hartchirurgie.
lokaal herstel hartspier na inspuiting stamcellen
dinsdag 4 juli 2006
In het Virga Jesseziekenhuis is een studie afgerond naar de effecten van het inspuiten van stamcellen bij patiënten met chronisch hartfalen na een hartinfarct. Het is één van de eerste studies op dit vlak wereldwijd. De resultaten verschenen deze
week in het gezaghebbende internationale tijdschrift “Circulation”. Uit de studie blijkt dat er betekenisvol herstel was van de wanddikte en de samentrekbaarheid van de hartspier in het infarctgebied van de met stamcellen behandelde harten.
dr. Mees en dr. Hendrikx
pREOpERATIEVE RIcHTLIJNEN
JESSALINEA8
Welke medicatie moet je stoppen voor een in-
greep? Welke onderzoeken zijn nodig? Wat om-
vat het preoperatief nuchter zijn? Wat zijn de
regels rond het al dan niet stoppen van bloed-
verdunnende medicatie? .... Rond deze en an-
dere vitale materies heeft het Jessa Ziekenhuis
procedures en richtlijnen uitgewerkt die vlot,
zowel intern als extern, geconsulteerd worden.
Dr. Jean-Paul Ory: “De protocollen rond peri-
operatief medicatiegebruik, preoperatieve
onderzoeken, preoperatief nuchter zijn, het
peri-operatief beleid van patiënten behandeld
met bloedverdunners, het postoperatief her-
nemen van drank en voeding en de preopera-
tieve vragenlijst hebben we onlangs herzien.
Enerzijds hebben we de procedures van de
verschillende campussen van het Jessa Zie-
kenhuis op elkaar afgestemd, anderzijds is er
een actualisering gebeurd conform de nieuw-
ste wetenschappelijke inzichten.”
stevige schakels in het zorgtrajectDr. Jan Verwerft: “Het samengaan van het
Salvator-St.-Ursulaziekenhuis en het Virga
Jesseziekenhuis brengt een rijke uitwisse-
ling van kennis op gang. Bovendien werken
artsen vaak op meerdere campussen, kennen
we een grote instroom van nieuwe artsen en
verpleegkundigen en zijn we tevens een op-
leidingscentrum voor artsen-assistenten. Uni-
forme procedures en richtlijnen, over de cam-
pussen heen, zijn dan een must om de kennis
te verankeren en de kwaliteitslat altijd even
hoog te leggen. Deze procedures zijn belang-
rijke schakels in het hele zorgtraject van een
patiënt, te beginnen vanaf de eerstelijnszorg
naar de opname op de afdeling, het operatie-
kwartier en achteraf eventueel de opname op
de intensieve zorgenafdeling.”
Wetenschappelijk onderbouwdDr. Jean-Paul Ory: “De geldigheidsduur van
een protocol bedraagt maximaal drie jaar.
Maar soms nemen we zelf het initiatief voor
een vroegere herziening op basis van re-
cente medische inzichten. We volgen trends
op de voet op en waar mogelijk kijken we
vooruit en anticiperen we, mits garantie van
een wetenschappelijke onderbouw.” Dr. Jan
Verwerft: “Inderdaad, zo pasten we bijvoor-
beeld onlangs de richtlijn rond peri-operatief
medicatiegebruik aan naar aanleiding van de
nieuwste inzichten rond antitrombotica en
hebben we er ook medicatie in opgenomen
die nog niet zo lang op de markt is. Uiteraard
is het niet mogelijk om elke specifieke patiënt-
situatie in procedures en richtlijnen te vat-
ten. Overleg en maatwerk blijven essentieel,
vooral in uitzonderlijke gevallen of complexe
ziektebeelden. In onze procedure rond an-
titrombotica is gemakkelijk terug te vinden
wanneer best individueel overleg gebeurt.”
Update preoperatieve richtlijnen voor huisartsen en specialisten
preoperatieve richtlijnen en procedures zijn voor een ziekenhuis een
sleutelfactor in een kwaliteitsvolle, patiëntveilige en efficiënte zorg.
Ook voor de huisarts zijn ze belangrijk. Ze bieden een stevige hou-
vast voor een optimale begeleiding van patiënten die een medische
ingreep moeten ondergaan. Enkele belangrijke richtlijnen binnen het
Jessa Ziekenhuis kregen onlangs een update. Dr. Jan Verwerft, cardio-
loog, en dr. Jean-paul Ory, anesthesist en medisch diensthoofd anes-
thesie, lichten toe.
dr. Jean-Paul Ory en dr. Jan Verwerft
kORT NIEUWS
JESSALINEA 9
De volledige inhoud van iedere richtlijn is raadpleegbaar via de web-
site van het ziekenhuis (zie bovenaan). Enkele aandachtspuntjes hierbij
zijn:
• Dr. Jean-Paul Ory: “Op het vlak van pre- en postoperatief medicatie-
gebruik zien we vaak dat patiënten vóór een ingreep elke vorm van
medicatie stop zetten, terwijl cardiale medicatie en betablokkers
best verder genomen worden. Nuchter zijn voor een operatie wil niet
zeggen dat je levensnoodzakelijke medicatie moet stoppen. Je medi-
catie ’s ochtends innemen met een slokje water is zeker aan te raden
om hypertensiepieken en hartritmestoornissen tijdens de operatie te
voorkomen. Welke medicatie wel en welke niet, vinden verwijzers en
patiënten in onze richtlijnen terug.”
• Dr. Jan Verwerft: “De richtlijn rond bloedverdunners omvat o.m. in-
formatie over wanneer je de bloedverdunners moet stoppen, wat je
in de plaats moet geven, welk type van substitutie, maar ook hoe en
wanneer je de medicatie herstart na de operatie. De belangrijkste
boodschappen hierbij zijn ten eerste dat de toediening van plavix
nooit mag stoppen zonder overleg indien de patiënt in het voorbije
jaar een coronaire stent heeft gehad. Ten tweede dat aspirine in pri-
maire preventie altijd mag gestopt worden voor een operatie. En een
derde aandachtspunt is dat bij de perioperatieve overbrugging van
Marcoumar door laagmoleculaire gewichtsheparines doorgaans geen
volledige therapeutische dosis moet gegeven worden. Een profylac-
tische of gereduceerde therapeutische dosis volstaat. ”
• De preoperatieve vragenlijst die de patiënt meekrijgt na een consult,
wordt vaak best ingevuld samen met de huisarts. Deze vragenlijst
is terug te vinden op de Jessawebsite. “Op dit ogenblik gaat om een
nogal uitgebreide lijst, maar we werken aan een vereenvoudigde ver-
sie die dan opnieuw op de website zal komen,” aldus dr. Ory.
U kunt alle richtlijnen consulteren en downloa-
den via www.jessazh.be
• Onder “professionals” klikt u door naar “richt-
lijnen”
• of ga naar de deelwebsite “anesthesie”/ITE/
pijnbehandeling > anesthesie > huisartsen
en specialisten
• of ga naar de deelwebsite “hartcentrum has-
selt” > peri-operatief beleid bloedverdunners
aandacHtspunten voor vErwiJZErS En pAtiëntEn
alle info op wEbSitE
Update preoperatieve richtlijnen voor huisartsen en specialisten
Het Limburgs Oncologisch Centrum (LOC)
heeft op 25, 26 en 27 januari 2012 zijn
eerste audit binnen het ‘nationaal kankerplan
actie 16’ met glans doorstaan. De audit ge-
beurde op niveau van de artsen, verpleegkun-
digen en fysici van het LOC. De drie auditoren
van het college van radiotherapie beoordeel-
den het LOC als een ‘centre of excellence’ op
het vlak van kwaliteit en patiëntveiligheid.
Er waren geen opmerkingen voor dringende
acties of acties op langere termijn, enkel wat
suggesties of ‘denksporen’.
Het LOC is een samenwerkingsverband tussen
het Jessa Ziekenhuis en het Ziekenhuis Oost-
Limburg. In België zijn er in totaal 25 radio-
therapiecentra. In 2011 werd voor het eerst
binnen het ‘nationaal kankerplan actie 16’
aan 5 van deze centra een budget toegekend
voor de aanwerving van een medewerker die
zich specifiek met initiatieven op het vlak van
kwaliteit en patiëntveiligheid bezighoudt.
Hieraan werd meteen ook een audit gekop-
peld. Het LOC behoort tot deze 5 centra. Bin-
nen het LOC was er ook voorheen reeds sterke
aandacht voor patiëntveiligheid en kwaliteits-
volle dienstverlening. Zo richtte het centrum
bijvoorbeeld eind 2009 al een patiëntveilig-
heidsteam op. De resultaten van de audit zijn
een mooie stimulans voor het – volgens de
auditoren zeer gemotiveerde –team om op de
ingeslagen weg verder te gaan.
loC iS ‘centre of excellence’
JESSALINEA10
volg van een beroerte, een bloeding of een
zwaar trauma zoals een ongeval. Hierdoor
hebben ze een verlamming van lichaamsde-
len of ernstige stapstoornissen. De revalida-
tiecampus St.-Ursula heeft de laatste jaren de
expertise bij deze patiënten aangescherpt en
kan een groot deel van hen de nieuwe tech-
nologie aanbieden. In de toekomst komen
mogelijk ook andere patiënten in aanmerking
voor de therapie.
toevoeging bestaande therapieHoofdverpleegkundige Johan Coppens: “Het
is nog steeds de kinesist die de revalidan-
ten leert stappen, maar de Lokomat is een
belangrijke toevoeging aan de therapie. Het
is een aanvulling, geen vervanging. De robot
zorgt ervoor dat meer mensen erin slagen om
onafhankelijk te stappen. Door veel herhalin-
gen op korte tijd aan te bieden, breng je meer
mensen tot zelfstandig stappen. Dat wordt
ook ondersteund door verschillende weten-
schappelijke publicaties. Wettelijk gezien
moeten revalidatiepatiënten minstens twee
uur per dag oefeningen krijgen maar voor de
De Lokomat is een staprobot die verbonden
is met een loopband. De revalidanten worden
van de heupen tot de voeten gefixeerd in een
flexibel harnas. De robot neemt de stapbewe-
ging van de patiënt over en helpt om bepaal-
de opgelegde opdrachten uit te voeren zoals
het heffen van de knieën. Tegelijkertijd zorgt
een suspensiesysteem voor een verminde-
ring van de zwaartekracht zodat het bewegen
gemakkelijker gaat.
intensiteit en herhaling“Dankzij de Lokomat kunnen we patiënten al
heel vroeg in de revalidatie een stapervaring
geven,” legt paramedicus Marc Michielsen uit.
“Dat is erg belangrijk want wat je niet ge-
bruikt, verdwijnt uit de hersenen. In de nor-
male therapie kunnen we patiënten slechts
enkele stapjes laten maken met veel hulp van
de therapeut. Met de robot zijn we in staat om
ze enkele keren per week gedurende 30 minu-
ten te laten stappen. Het toestel helpt ons om
aan voldoende intensiteit en met voldoende
herhaling de therapie aan te bieden. De winst
voor de patiënt is enorm. We zien hen sneller
vooruitgaan en het eindresultaat is beter.”
De therapie wordt voorlopig aangeboden voor
patiënten met een neurologisch letsel als ge-
Revalidanten van campus St.-Ursula in Herk-de-Stad kunnen sinds
kort gebruik maken van een geavanceerde staprobot, de Lokomat.
Het toestel is een hulp om vroeger in het revalidatieproces te leren
stappen. Het is pas het tweede dergelijke toestel in België en het
eerste in Limburg. Hulpverleners en patiënten zijn enthousiast over
de resultaten.
Unieke staprobot helpt revalidanten vroeger te stappen
REVALIDATIE
JESSALINEA 11
meeste revalidanten op campus St.-Ursula ligt
het gemiddelde op drie uur per dag.”
“De therapeuten die met de Lokomat werken,
zijn er ook allemaal zelf in gaan staan en heb-
ben ervaren hoe het voelt. Zo hebben we on-
der meer ervaren dat je de oefeningen heel
actief kan maken. Je kan bijvoorbeeld tegen
de robot ingaan, vergelijkbaar met een berg
omhoog stappen of je kan oefeningen met de
bal doen. De computer volgt of de patiënt de
oefening goed doet. Als de patiënt vordering
maakt, kan je de ondersteuning door de robot
geleidelijk afbouwen.”
kostprijsDe totale investering voor loopband, suspen-
siesysteem en robot bedraagt 220.000 euro.
Voor opgenomen patiënten is de kostprijs
meegerekend in de ligdagprijs. In principe
oefenen ze twee keer per week en betalen
hiervoor geen extra kost. Indien er in de toe-
komst ook ambulante patiënten gebruik zul-
len maken van de staprobot zal hiervoor een
kostprijs berekend worden.
Unieke staprobot helpt revalidanten vroeger te stappen
Naast het gebruik van de staprobot worden op campus St.-Ursula ook an-
dere moderne technieken toegepast in de revalidatie. Ze zijn erop gericht
om op een aangename manier de intensiteit van de therapie te verhogen
en tot een beter resultaat voor de patiënt te komen.
• Robotarm Armeo: binnen de revalidatie is het ontzettend belangrijk om
zo vroeg mogelijk in het revalidatieproces aandacht te hebben voor het
verlamde bovenste lidmaat. Het revalidatiebeleid bepaalt vaak in welke
mate revalidanten hun arm nog zullen kunnen gebruiken in hun verdere
leven. De Armeo is een door de patiënt aangedreven robotarm, waarmee
patiënten al met hun arm kunnen oefenen vanaf dag 1 van de revalida-
tie, zelfs als ze nog niet kunnen zitten. Zelfs heel kleine bewegingen
leiden op het scherm tot grote resultaten, wat stimulerend werkt voor
de revalidant. De Armeo heeft zijn succes in diverse centra wereldwijd
bewezen, en past binnen een in St.-Ursula ontworpen programma rond
vroege arm-hand revalidatie.
• De Biorescue Balance Plate stelt de therapeuten in staat op een eenvou-
dige, maar reproduceerbare wijze, de stabiliteitslimieten van de revali-
dant in beeld te brengen. Zo krijgen ze een zicht op de mogelijkheden
van de revalidant om zijn evenwicht in zit en stand te behouden. Naast
diagnostiek is er ook mogelijkheid tot therapie. Zo wordt de balansplaat
gebuikt om aan de hand van computerspelletjes (skiën, doolhof, racen…)
het evenwicht op een aangename en automatische manier te oefenen.
• De Wii is in vele huiskamers bekend. Minder bekend is dat dit toestel ook
mogelijkheden heeft binnen de revalidatie. Zo helpt de Wii-Sport zowel
bij de revalidatie van het bovenste lidmaat (bowling, tennis,….), als bij de
revalidatie van het onderste lidmaat (ski-springen). De Wii-fit biedt mo-
gelijkheden om je balans te trainen en draagt bij aan het op punt stellen
van de conditie. Verder biedt de Wii de mogelijkheid om ook cognitieve
functies te oefenen. Deze doelstellingen worden spelenderwijs en op
een aangename wijze geoefend.
Over het gebruik van de Lokomat heeft het Jessa Ziekenhuis twee studies
gepland die uitgevoerd worden in samenwerking met de VUB.
1. EMg-studie naar activiteit van de rompspieren tijdens stappen in de Lo-
komat. De romp speelt een belangrijke rol in het stapproces en wordt
gefixeerd in de Lokomat. In deze studie zal gekeken worden naar het ef-
fect op de rompspieren van training aan verschillende verhoudingen van
suspensievermindering.
2. EEg-studie naar activiteit in de hersenen tijdens stappen in de Lokomat.
Welke activiteit is er in de hersenen te zien als gevolg van het aanbieden
van stapactiviteit? Kan er een type van patiënt gedefinieerd worden dat
bij voorbaat voordeel heeft van intensief gebruik van de Lokomat?
andere robotica en gaming in dE rEvAlidAtiE
tWee studies lokomat gEplAnd
pSYcHIATRIE
JESSALINEA12
Artikel 107 is ongetwijfeld één van de meest
besproken termen uit de geestelijke gezond-
heidszorg van het afgelopen jaar. Het gaat om
een artikel uit de ziekenhuiswet, waardoor
psychiatrische en – onder bepaalde voorwaar-
den – algemene ziekenhuizen de subsidiëring
van ziekenhuisbedden die ze ontvangen, kun-
nen besteden aan nieuwe zorgvormen. De
overheid wil immers de ontwikkeling van am-
bulante zorgvormen in de geestelijke gezond-
heidszorg stimuleren volgens de principes van
netwerken en zorgcircuits, zodat patiënten
zoveel mogelijk in hun thuisomgeving kunnen
blijven en zo hun sociale contacten behouden.
laagdrempelige zorgAnita Jans: “De uitbouw van laagdrempelige en
gespecialiseerde eerstelijnshulp moet ervoor
zorgen dat de geestelijke gezondheidszorg
toegankelijker wordt. De doelgroep die Artikel
107 beoogt, zijn (jong)volwassenen van 16
tot 65 jaar. De overheid lanceerde medio 2010
een projectoproep, waarop geïnteresseerde
organisaties konden intekenen. In Limburg
leidde dit uiteindelijk tot twee GGZ-netwer-
ken, Noolim en Reling, elk actief in een afgeba-
kend werkgebied. Reling is al als project door
de overheid geselecteerd, Noolim maakt veel
kans om binnenkort ook groen licht te krijgen.”
reorganisatie is nodig“België heeft een hoger suïcidecijfer dan
de omliggende landen, ook al hebben we in
verhouding meer bedden in psychiatrische
instellingen”, legt Anita Jans uit. “De overheid
maakte daarom 5 miljoen euro vrij voor tien
Belgische projecten die dit probleem moeten
aanpakken. Bij Jessa zagen we het meteen
zitten om mee rond de tafel te gaan zitten, na
te denken over oplossingen en zelf ook een
heel actieve rol te spelen. Onze psychiatri-
sche bedden zijn overbezet en dan is het soms
moeilijk om de persoonlijke en kwalitatieve
zorg op maat te bieden die we nastreven, en
dit zo lang als nodig is. Via Reling hopen we
de hoge druk op de bedden wat te kunnen
milderen, evenals de druk op de spoedge-
vallendienst. Bovendien kan Reling ook een
oplossing bieden voor patiënten die uit het
ziekenhuis ontslagen worden maar nog nood
hebben aan ondersteuning en opvolging. Bin-
nen Reling werken we met 21 partners samen
om ons dienstenaanbod meer complementair
te maken en ervoor te zorgen dat elke cliënt
de steun krijgt die nodig is, in acute situaties
maar ook in nazorg. Asster is de promotor van
het project 107 'Reling'. Eén van de redenen
waarom Reling als project goed scoorde bij de
overheid, was trouwens dat we als algemeen
ziekenhuis zo sterk mee betrokken zijn.”
Van preventie tot nazorgBij de uitwerking van een artikel 107-project
moeten alle actoren binnen het werkings-
gebied betrokken worden. Samenwerken om
maximaal te kunnen beantwoorden aan de
noden in geestelijke gezondheidszorg die bij
Reling of de toekomst van de psychiatrie in Limburg
Reling staat voor Regionaal Limburgs Initiatief geestelijke gezond-
heidszorg, maar ook voor houvast voor psychiatrische patiënten.
Vanaf mei worden er in Limburg ambulante teams ingezet om psy-
chiatrische patiënten in hun thuissituatie te begeleiden. Vermaat-
schappelijking van de geestelijke gezondheidszorg is de ambitie. Het
Jessa Ziekenhuis trekt mee aan de kar. We spraken met Anita Jans,
zorgmanager psychiatrie van het Jessa Ziekenhuis en voorzitter van
de werkgroep ‘Mobiel team’ Reling, en met Raf Remans, verpleegkun-
dige op de pAAZ in het Jessa Ziekenhuis, maar sinds 1 mei fulltime ge-
detacheerd naar Reling als teamleider in het mobiel team voor acuut
psychiatrische patiënten.
Ook voor de patiënt
is het van belang dat
zijn vertrouwde huisarts
betrokken blijft.
"
"
de bevolking in deze regio leven, is de bedoe-
ling. Het zorgaanbod wordt vraaggestuurd ge-
organiseerd en niet aanbodgestuurd. Daarbij
moeten steeds 5 functies, opgelegd door de
overheid, zijn ingevuld (zie beneden). Raf Re-
mans: “Deze functies omvatten bijvoorbeeld
inzet op preventie, vroegdetectie, screening
en diagnosestelling, maar de nadruk ligt voor-
al ook op de inzet van twee mobiele teams,
enerzijds voor acuut psychiatrische zorg en
anderzijds voor langdurig zorgafhankelijke
psychiatrische patiënten. Ikzelf ben team-
leider van het mobiel team voor acuut psy-
chiatrische patiënten – het zogenaamde
A-team - in Noord-Limburg dat in september
opstart. We zullen actief bij cliënten met
acute psychische problemen aan huis gaan.
Deze patiënten krijgen gedurende maximum
één maand een intensieve psychiatrische
zorg aan huis. Chronische patiënten komen in
het mobiele B-team terecht waar ze zo kort
als mogelijk, maar zo lang als nodig ambu-
lant begeleid of behandeld worden. Met het
inzetten van deze teams willen we opnames
voorkomen of beperken in de tijd. We zetten
dus in op herstel en sociale inclusie, maar als
een opname noodzakelijk is, dan moeten we
uiteraard ook snel beroep kunnen doen op
residentiële zorg. Het is de bedoeling dat we
in die gevallen rechtstreeks een opname voor
die mensen kunnen regelen, zonder dat ze op
een wachtlijst komen of nog via de spoedge-
vallendienst moeten passeren. De voorbije
maanden zijn we concreet aan de slag gegaan
om een organisatiemodel op poten te zetten,
het netwerk samen te stellen en de functies
concreet uit te werken.”
cruciale rol van huisartsDe oprichting van dit mobiel behandelings-
team dat 7 dagen op 7 actief is en bij crisis-
situaties aan huis gaat, is een behoorlijke
uitdaging. Het eerste team in Zuid-Limburg
is in mei gestart. Noord-Limburg volgt vanaf
september. “Uiteraard hebben de huisartsen
een heel belangrijke signaalfunctie in de
gehele werking. In veel gevallen zal het de
huisarts zijn die contact met ons opneemt. We
willen zowel de patiënt als zijn omgeving en
zijn huisarts een goede ondersteuning bie-
den. Goede informatie over de ernst van de
situa-tie en de gezondheidstoestand van de
patiënt zijn belangrijk, zodat we meteen ge-
past kunnen reageren. Ook voor de patiënt is
het van belang dat zijn vertrouwde huisarts
betrokken blijft”, aldus Raf Remans.
infocampagneBinnenkort start een infocampagne naar de
huisartsen en komt er een website met nut-
tige informatie en contactgegevens van de
mobiele teams in de buurt.
“Uiteindelijk hopen we dat de muren tussen
de verschillende diensten wegvallen om psy-
chiatrische hulp zo laagdrempelig mogelijk te
maken”, zegt Anita Jans. “Wat thuis kan, moet
ook thuis gebeuren. Is opname toch nood-
zakelijk, dan best op een vlotte en warme
manier, zonder op een wachtlijst terecht te
komen. Samen met onze partners binnen Re-
ling geloven we heel sterk in de meerwaarde
van dit initiatief. Art. 107 en in ons geval Re-
ling kan effectief het begin zijn van een grote
omwenteling in de gezondheidszorg waarbij
de cliënt echt centraal staat. We vinden het
boeiend om mee aan de wieg van dit initiatief
te staan.”
JESSALINEA 13
We werken met 21 partners samen om ervoor te zorgen
dat de patiënt de steun krijgt die nodig is,
in acute situaties maar ook in nazorg.
"
"
functie 1: preventie en vroegdetectie: screening, diagnose en indicatiestelling
functie 2a: mobiel team voor acuut psychiatrische patiënten
functie 2b: mobiel team voor langdurig zorgafhankelijke psychiatrische patiënten
functie 3: rehabilitatie in de maatschappij
functie 4: intensifiëringvandezorgopafdelingenineenpsychiatrischziekenhuis
functie 5: integratie van beschut wonen en psychiatrische thuiszorg
de 5 functies binnEn rEling
In 2010 noteerde het Wetenschappelijk Insti-
tuut Volksgezondheid 1 196 nieuwe diagno-
ses van HIV-infecties in België. (*) Dit is het
hoogst aantal nieuwe registraties sinds het
uitbreken van de epidemie. Prof. Gyssens:
“Er zijn in ons land meer dan 3 nieuwe HIV-
besmettingen per dag. In totaal zijn er nu
24 646 gevallen van HIV-besmettingen be-
kend. Bij de Belgische HIV-gediagnosticeer-
den in 2010 vinden we gemiddeld 10,4 maal
meer mannen dan vrouwen. In ruim 8 op de
10 gevallen gebeurde de overdracht van HIV
bij Belgische mannen via homo- en biseksu-
ele contacten. In tegenstelling tot in de ons
omringende landen is er in België in 2010
nog een stijging van HIV-diagnoses geno-
teerd.”
en in limburg? “In Limburg zijn er circa 500 gevallen van HIV-
besmettingen bekend. Sinds 2009 begeleiden
we 22 HIV-patiënten (27 in mei 2012) in het
Jessa Ziekenhuis. HIV is een virusinfectie die
onbehandeld leidt tot AIDS en meestal dode-
lijk is. Vanaf het midden van de jaren ‘90 zijn
er medicijnencombinaties om het virus te on-
derdrukken. Hiermee is HIV steeds meer een
chronische ziekte geworden, wat om een spe-
cifieke benadering van de patiënten vraagt. In
de dienst Infectieziekten van het Jessa Zieken-
huis worden de patiënten behandeld door twee
internist-infectiologen en nauw opgevolgd
door een gespecialiseerde verpleegkundige.
We hebben sinds het begin een samenwerking
met het aidsreferentiecentrum en aidsreferen-
tielaboratorium van het UZ Leuven.”
Wie testen en welke test? Op HIV-testen kleeft nog steeds een stigma,
maar vroeg testen is in het belang van de pa-
tiënt en de volksgezondheid, stelt prof. Gys-
sens. Het onderzoek in het labo bestaat uit
meerdere testen. Eerst wordt er op het bloed-
staal een ELISA-test uitgevoerd (screening).
Zijn er HIV-antistoffen aanwezig, dan wordt
het bloedstaal doorgestuurd naar één van
de Belgische aidsreferentielabo’s voor een
confirmatietest (Western Blot). Deze tweede
test sluit vals-positieve resultaten uit. Daarbij
wordt bij voorkeur nog een ELISA-test aange-
vraagd op een tweede staal, om staalverwis-
seling uit te sluiten. Eén enkele ELISA-test
kan op zich dus niet gebruikt worden om de
diagnose van HIV-infectie te stellen. Mensen
die overwegen om zich op HIV te laten testen,
praten daar best over met hun huisarts. Niet
alleen om op voorhand de indicatie voor een
test te bespreken, maar ook om in te schatten
of er al dan niet een risico op andere SOA’s is
geweest (bijkomend onderzoek).
Vroege diagnose HiV-infectieEen vroege diagnose houdt een aantal voor-
delen in. Het is niet alleen gunstig voor de
persoon die besmet raakte, de kans op over-
INFEcTIEZIEkTEN
HIV-zorg in Limburg: een update
JESSALINEA14
In België zijn er 3 nieuwe HIV-besmettingen per dag. Dat was één
van de opvallende vaststellingen tijdens het symposium over infec-
tieziekten dat het Jessa Ziekenhuis in februari organiseerde. profes-
sor dr. Inge gyssens, internist-infectioloog in het Jessa Ziekenhuis,
gaf er een stand van zaken van de HIV-zorg in Limburg. Verpleeg-
kundig specialist Anneleen Lijnen legde uit hoe de begeleiding van
HIV-patiënten in het Jessa Ziekenhuis gebeurt. De highlights uit hun
presentatie leest u hier.
Het team infectieziekten: prof. dr. Inge Gyssens, dr. Jeroen van der Hilst en verpleegkundige Anneleen Lijnen
dracht van HIV naar anderen is ook kleiner.
Anneleen Lijnen: “Als je weet dat je seropo-
sitief bent, kan je je partner(s) beter bescher-
men tegen de ziekte. Mensen die de diagnose
krijgen, passen vaak hun gedrag aan en gaan
veiliger vrijen. Ook kan de behandeling met
HIV-remmende medicatie tijdig gestart wor-
den wanneer de patiënt na de HIV-diagnose
gevolgd wordt. Een tijdige behandeling be-
vordert de levenskansen enorm. “
de HiV-combinatietherapie Het aantal HIV-deeltjes onder de detectie-
grens van 40 deeltjes per microliter brengen,
is het doel van de HIV-therapie. De behande-
lingschema’s zijn er enorm op vooruitgegaan.
Vroeger moesten patiënten tot 20 pillen per
dag innemen, terwijl heel wat mensen te-
genwoordig op een regime van 1 pil per dag
staan. Anneleen Lijnen: “Een succesvolle the-
rapie vereist bijna een perfecte adherence
(therapietrouw). We werken met de patiënt
en zijn omgeving nauw samen om psycholo-
gische, sociale, medische en praktische drem-
pels weg te werken en zo de therapie alle
kans van slagen te geven en de medicatie-
inname strikt te laten verlopen.”
adherence bevorderenDe voornaamste succesfactoren in therapie-
trouw zijn het overwinnen van de nevenwer-
kingen en het succesvol implementeren van
de therapie in de dagelijkse routine. “Een
goede adherence is ook afhankelijk van de
relatie zorgverlener-patiënt. Een klimaat van
vertrouwen en openheid is erg belangrijk en
in onze praktijk zien we dat een goede coun-
seling bijdraagt tot minder therapiefalen. En
dit leidt dan weer tot een daling van de ge-
varen voor de gezondheid van de patiënt en
het grote publiek, dus ook een daling van de
gezondheidskost voor de samenleving”, aldus
Anneleen Lijnen.
gespecialiseerde HiV-zorg in Hasselt?
Prof. Gyssens: “De prognose van HIV-infectie
is goed. AIDS is te genezen maar een HIV-
infectie nog niet. Dat HIV-follow-up en ge-
specialiseerde behandeling mogelijk is in het
Jessa Ziekenhuis, is een voordeel voor de pa-
tiënt. Behandeling dichtbij huis en een grote
bereikbaarheid van onze dienst zorgen voor
een drempelverlagend effect. Onze patiënten
wordt anonimiteit gegarandeerd omdat op
onze dienst allerlei verschillende infectieziek-
ten behandeld worden. De aidsreferentiecen-
tra die van de conventieafspraken genieten,
bevinden zich tot nu toe buiten Limburg. In de
toekomst zou erkenning van onze dienst met
nieuwe financiële afspraken met het RIZIV
erg welkom zijn.”
JESSALINEA 15
“Patiënten met risicogedrag of met een partner uit HIV-endemisch
gebied, patiënten met SOA, onverklaard gewichtsverlies van meer
dan 5%, aanslepende diarree, leukopenie, lymfopenie of candida
stomatitis, bij deze patiënten is het beslist zinvol om een HIV-test
voor te stellen”, legt prof. Gyssens uit. “Een HIV-infectie gaat ge-
paard met een graduele daling van het aantal cD4-cellen door toe-
name van het aandeel HIV-deeltjes in het bloed. Daarbij kunnen
opportunistische infecties optreden, zoals pneumocystis jiroveci
pneumonie, toxoplasma encefalitis, tbc, of lymfoom of een kaposi
sarcoom. De paarse papuleuze huid-lesies kunnen indien herkend
tot een spotdiagnose van kaposisarcoom leiden.”
(*) bron: jaarrapport “Epidemiologie van aids en HIV-infectie in België – toestand op 31 december 2010” van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid.
Herkennen symptomen door huiSArtS
a b
VAATHEELkUNDE
JESSALINEA16
De incidentie van een abdominaal aorta aneu-
rysma (AAA) varieert in de literatuur tussen de
1 à 5 % boven de 60 jaar. 90 % van deze aneu-
rysma’s komen infrarenaal, dus onder de nier-
arteries voor. We spreken van een aneurysma
van de aorta abdominalis vanaf een diameter
van 3cm.
Tot laat in de jaren '80 bestond de enige
mogelijkheid om een abdominaal aneurysma
te behandelen uit een herstel bij middel van
laparotomie of retroperitoneale toegang.
De eerste endovasculaire procedure (EVAR
=Endovascular Aneurysm Repair) werd uit-
gevoerd in 1987 door Nicholas Volodos in
Kharkov, Sovjet-Unie, en beschreven in een
artikel van 1988.
Het was Juan Parodi die in 1991 in Argentinië
de start gaf tot de ontwikkeling van de endo-
vasculaire behandeling van een abdominaal
aorta aneurysma. Na Parodi kende deze tech-
niek een enorme evolutie zowel in toepassing
als in gebruik van materialen. Ondertussen
worden ook thoracale aneurysma’s behandeld
bij middel van endoprothese (TEVAR=Thoracic
Endovascular Aneurysm Repair).
De laatste nieuwe tendens bestaat erin dat
men ook moeilijke abdominale casussen be-
handelt waarbij vertakte endoprotheses wor-
den gebruikt (FEVAR=Fenestrated Endovascu-
lar Aneurysm Repair).
Deze tekst beperkt zich tot enkele noties om-
trent het herstel van een abdominaal aorta
aneurysma bij middel van een endoprothese.
Voorwaarden plaatsing endoprotheseOm een abdominaal aorta aneurysma te kun-
nen behandelen met een endoprothese dient
aan een aantal voorwaarden voldaan te zijn:
• Hetaneurysmadienteendiametervanmin-
stens 5,5 cm bij mannen en 5 cm bij vrou-
wen te hebben. Onder de 5,5 cm is er geen
terugbetaling voorzien tenzij het aneurys-
ma symptomatisch is of het gaat om een
sacculair aneurysma. Een sacculair aneurys-
ma kan ongeacht zijn diameter endovascu-
lair behandeld worden.
• Daarenbovenzijnerookeenaantalanatomi-
sche beperkingen. Zo dient er een voldoen-
de sealingzone te zijn onder de nierarteries
om de endoprothese op een veilige manier
te kunnen verankeren onder de nierarteries.
Deze sealingzone is minimum 1,5 cm.
• Ermogengeenuitgesprokeniliacalekronke-
lingen zijn in de iliacale vaten omdat dit de
passage van de materialen kan bemoeilijken
en tot perforatie kan leiden.
Endovasculair herstel van abdominale aorta aneurysma’s:mogelijkheden en beperkingen
stent graft released from catHeter CAthEtEr iS Slowly pullEd bACk
endoVascular stent graft in place
fixation infrarenalseal zone
catHeter inserted into leg artery
catHeter needed for otHer side
common iliac arteryto lEg
plaque
abdominal aortic aneurysm
aortaCroSS SECtion
blood floWs tHrougH stent graft
Figuur 1 Figuur 2© 2011 W.L. Gore & Associates Inc.
Dr. Jos Vandekerkhof, vasculair chirurg
Mede namens de stafleden van de
dienst vaatheelkunde Jessa Zieken-
huis: dr. Isabelle Baeyens, dr. Arjan
Koppert en dr. Jean-Pierre Lacquet.
• Er mag ook geen uitgesproken angulatie
zijn van de nek van het aneurysma. Deze
angulatie moet minder zijn dan 70 % en er
mogen in de hals ook geen ernstige circu-
laire verkalkingen voorkomen.
• Ook de aanwezigheid van trombus in de
proximale hals van meer dan 3 mm is een
uitsluitingscriterium.
• Delevensverwachtingvandepatiëntmoet
uiteraard groter zijn dan 2 jaar.
• Infectieuze aneurysma’s zijn uitgesloten
evenals een actief infectieus syndroom of
hemofilie of bekende hemorragische dia-
these.
• Bij vrouwenmag een endoprothese geïm-
planteerd worden bij een diameter vanaf 5
cm. Uiteraard mogen kleinere aneurysma’s
behandeld worden indien de patiënt symp-
tomatisch is ttz. rugpijn heeft of abdomi-
nale pijn of een palpatoir pijnlijk aneurysma
heeft of indien er een familiale anamnese
is van een aneurysma bij een eerstegraads
verwant.
• Geïsoleerdeaneurysma’svandearteriailia-
ca die geen proximale iliacale nek hebben,
mogen eveneens endovasculair behandeld
worden met een gebifurceerde endoprothe-
se. Een iliacaal aneurysma wordt behandeld
vanaf een diameter van 3 cm.
• Eensacculairaneurysmaissteedseenindi-
catie evenals een geruptureerd abdominaal
aorta aneurysma of een endolek type III. Op
het probleem van endolekken komen we la-
ter terug.
inbrengen van een endoprotheseEen endoprothese wordt in het operatiekwar-
tier onder fluoroscopie ingebracht langs de
liezen hetzij percutaan hetzij via een kleine
cut down waarbij de femorale vaten worden
vrijgelegd. Figuur 1 schetst de manier waarop
de prothese wordt ingebracht. Figuur 2 laat
zien waarom de proximale nek van het aneu-
rysma minstens 1 cm moet zijn en liefst zelfs
1,5 cm. De uiteinden van de iliacale pootjes
van de greffe dienen eveneens in “gezonde”
iliacale vaten te landen. In de regel verblijft
de patiënt na de ingreep 1 nacht op inten-
sieve zorgen en kan hij vaak al de 3de dag na
opname het ziekenhuis verlaten. Er bestaan
endoprothesen met en zonder suprarenale
fixatie. In het eerste geval zitten de struts
van de endoprothese met hun uiteraard niet
gecoverd gedeelte vast in de suprarenale aor-
ta, in het tweede geval bevindt de prothese
zich volledig infrarenaal.
endolekkenNa 3 maanden en na 1 jaar wordt een controle
CT-scan uitgevoerd om na te gaan of er geen
endolekken zijn opgetreden.
Er bestaan verschillende soorten endolekken:
•Endolek type I: dit is een lek ter hoogte van
de sealingzone proximaal (Ia) of distaal (Ib).
• Endolek type II: vaak gaat het hier om
lekken uitgaande van persisterende terug-
bloedende lumbaalarteries of een patente
mesenterica inferior.
•Endolek type III: dislocatie van het en-
doprothesemateriaal.
Aan dergelijke endolekken kan vaak opnieuw
op een endovasculaire manier verholpen wor-
den. Zo kan een endolek type II, dat volumi-
neus is en waarbij we zien dat de aneurysmale
zak toeneemt in volume of opnieuw begint te
groeien, behandeld worden door de injectie
van Onyx en dit via rechtstreekse punctie on-
der CT-scan van de aneurysmale zak.
endoprothesen in het Jessa ziekenhuisIn het Jessa Ziekenhuis in Hasselt werden tus-
sen 2005 en 2009 135 abdominale endopro-
thesen geplaatst. Het Jessa Ziekenhuis heeft
een erkenning voor plaatsing van abdominale
endoprothesen, thoracale endoprothesen en
recent ook een erkenning voor plaatsing van
gefenestreerde of vertakte endoprothesen. In
het operatiekwartier van het Jessa Ziekenhuis
zijn urgentiekits aanwezig voor de dringende
endovasculaire behandeling van geruptureer-
de abdominale aneurysma’s, geruptureerde
thoracale aneurysma’s, dissecties van de tho-
racale aorta en traumatische aortarupturen.
JESSALINEA 17
Endovasculair herstel van abdominale aorta aneurysma’s:mogelijkheden en beperkingen Het Jessa Ziekenhuis voert op zijn campus
St.-Ursula in Herk-de-Stad momenteel op
twee plaatsen belangrijke verbouwings-
werken uit. In maart verhuisde de afdeling
geriatrie van Herk-de-Stad naar Hasselt
(zie pagina 5). Deze afdeling wordt nu
omgebouwd tot revalidatieafdeling. De
belangrijkste werken bestaan uit het
toegankelijk maken en aanpassen voor
rolstoelgebruikers en het opfrissen en
inrichten van dagzaal en kamers naar een
meer huiselijk en eigentijds karakter.
Begin 2013 zal de revalidatieafdeling
van campus Virga Jesse overkomen naar
Herk-de-Stad zodat alle vier de revalida-
tieafdelingen van het Jessa Ziekenhuis
zich dan in Herk-de-Stad bevinden. De
70 revalidatiebedden worden er dan in
totaal 90, meteen het grootste revalida-
tiecentrum dat aan een acuut ziekenhuis
verbonden is in Vlaanderen.
Het centraliseren van de revalidatiege-
neeskunde op campus St.-Ursula heeft
het grote voordeel dat ook alle expertise
van artsen, paramedici en verpleegkun-
digen gebundeld wordt. Alle revalidanten
kunnen gebruik maken van de modernste
revalidatieapparatuur en technieken.
Revalidatiepatiënten verblijven voor een
periode van meerdere maanden op de
campus. Het is voor hen interessant om
uit de acute ziekenhuissfeer weg te zijn
en in alle rust aan hun revalidatie te kun-
nen werken.
Naast de verbouwing van de revalidatie-
afdeling wordt er ook gewerkt aan een
tweede therapieblok van 370 vierkante
meter met nieuwe oefenzalen en bijko-
mende toestellen. Door de uitbreiding
wordt het mogelijk om mensen na hun
ontslag beter te begeleiden en de over-
gang naar thuis geleidelijker te laten gaan.
Op campus St.-Ursula bevindt zich ook
nog een afdeling medische beeldvor-
ming en een raadplegingsafdeling waar
tal van specialismen consultaties doen.
Deze laatste dienst zal in het najaar nog
uitgebreid worden.
nieuWe reValidatieafdeling En tHerapieblok voor CAMpuS St.-urSulA
kORT NIEUWS
VERLOSkUNDE
Nieuwe ontwikkelingen in de verloskunde
1. De stan-technologie: vooruitgang in de bewaking van de foetus tijdens de arbeid
JESSALINEA18
De geboorte is ongetwijfeld één van de meest
kritieke fasen in een mensenleven. De verlos-
kundige die het geboorteproces begeleidt, zal
zich voortdurend afvragen of met de baby al-
les goed gaat.
De eerst gebruikte techniek om de foetale
conditie te beoordelen, was de auscultatie
van de foetale harttonen. Hiermee kon ech-
ter slechts nagegaan worden of de baby nog
leefde.
Later bleek dat een te hoge of te lage hartfre-
quentie (tachycardie-bradycardie) of tijdelijke
vertragingen (deceleraties) kunnen wijzen op
foetale problemen.
In de jaren ‘70 maakten ontwikkelingen in de
elektronica een significante verbetering in de
beoordeling van de foetus mogelijk door mid-
del van het cardiotocogram (CTG).
Op basis van een EKG- of een dopplersignaal
van het foetaal hart berekent de elektronica
constant het interval tussen de hartslagen
en daaruit de hartfrequentie, die dan grafisch
wordt weergegeven. Tegelijkertijd wordt door
een uitwendige druksensor of door een in-
wendige sonde constant de druk in de uterus
geregistreerd en ook grafisch weergegeven.
Naast een meer nauwkeurige beoordeling
van de hartfrequentie en de deceleraties le-
verde het CTG een nieuwe parameter op ter
beoordeling van de foetale toestand, met
name de variabiliteit van de foetale hartfre-
quentie. Een voldoende variabiliteit bleek een
goede predictor te zijn van een baby in goede
conditie. Een totaal gebrek aan variabiliteit
eventueel gepaard met een tachycardie of
deceleraties daarentegen wees op een baby
in preterminale of terminale toestand.
Vele onderzoekers hebben in de volgende
jaren, uitgaande van allerlei CTG-patronen,
getracht om criteria te ontwikkelen voor een
meer preciese beoordeling van de foetale
toestand. Dit is niet helemaal gelukt. Een hele
reeks CTG-patronen zijn verdacht. Dit wil zeg-
gen dat ze soms gepaard gaan met een foetus
in problemen maar vaak ook niet.
In deze omstandigheden restte alleen de door
Saling ingevoerde bepaling van de bloedgas-
waarden in het schedelbloed om de foetale
conditie precies te beoordelen. Het afnemen
van een bloedstaaltje uit de foetale schedel
is echter nogal bewerkelijk en soms erg moei-
lijk en wordt daarom in vele centra niet toe-
gepast.
Bijgevolg blijft met alleen het CTG ter beoor-
deling van de foetale toestand, tussen een
normaal reactief patroon en een manifest
gestoord tracé, een ruime grijze zone bestaan
van suboptimale of abnormale beelden, waar
mogelijk foetale nood aanwezig is, maar vaak
ook niet. Dit geeft in het huidige klimaat van
defensieve geneeskunde aanleiding tot veel
spoedsectio's wegens vermeende foetale
nood, waar achteraf een springlevende baby
geboren wordt. Ongetwijfeld is dit een be-
langrijke oorzaak voor het stijgende aantal
Dr. Willy Voets, gynaecologie-verloskunde
ctg classificatie basisHartfrequentie VariabiliteitreactiViteit
deceleraties
Normaal CTG 110-150 sl/min 5-25 sl/min Acceleraties
Vroege deceleraties Ongecompliceerde variabele dec.
met een duur van < 60 sec en verlies van < 60 slagen
Suboptimaal CTG 100-110 sl/min 150-170 sl/min Korte bradycardie-episode
>25 sl/min zonder acceleraties <5 sl/min gedurende > 40 min
Ongecompliceerde variabele dec. met een duur van < 60 sec en verlies van > 60 slagen
Een combinatie van meerdere suboptimale observaties zullen resulteren in een abnormaal CTG
Abnormaal CTG 150-170 sl/min en verminderde variabiliteit >170 sl/min Persisterende bradycardie
<5 sl/min gedurende > 60 min Sinusoïdaal patroon
Gecompliceerde variabele dec. met een duur van > 60 sec Herhaalde late deceleraties
Preterminaal CTG Totaal ontbreken van variabiliteit en reactiviteit met of zonder deceleraties of bradycardie
sectio's zonder significante verbetering van
de perinatale mortaliteit en morbiditeit.
Een nieuwe techniek, de STAN-technologie,
laat ons toe weer een stap vooruit te gaan bij
de preciese beoordeling van de foetale con-
ditie. Naast de hoger vermelde CTG-criteria
worden bij de beoordeling ook veranderingen
in het ST-segment van het foetaal EKG be-
trokken.
De foetale conditie is grotendeels afhankelijk
van de placentaire uitwisseling van bloedgas-
sen (O2 en CO2) en de overgang van glucose
en andere bestanddelen. De placentaire uit-
wisseling wordt bepaald door de kwaliteit van
de placenta en de perfusie van de placenta.
De placentaire perfusie kan langs maternale
zijde verminderen door een bloeddrukval (pe-
ridurale anesthesie, vena cava compressie-
syndroom, antihypertensiva) of een solutio
en langs foetale zijde door navelstrengpro-
blemen (omstrengeling of torsie van de navel-
streng of een dunne navelstreng met weinig
vruchtwater).
Afhankelijk van hun duur en intensiteit ont-
staat tijdens de contracties een tijdelijke be-
perking van of zelfs volledige perfusiestop
met als gevolg een vermindering van de oxy-
genatie van de foetus. Dit proces verklaart
waarom het risico op een verslechtering van
de foetale toestand het grootst is tijdens de
arbeid.
De kans dat en de mate waarin de foetale
toestand verslechtert, wordt bepaald door
de conditie bij de aanvang van de arbeid en
de mate en de duur van de perfusievermin-
dering. Afhankelijk hiervan is meer of minder
intensieve controle tijdens de arbeid aange-
wezen.
Fysiologie: voor de energievoorziening van
zijn lichaamsfuncties gebruikt de foetus, zo-
als alle levende wezens, zuurstof en glucose
met afgifte van CO2. In de mate dat bij een
verminderde perfusie progressief een hypo-
xaemie en vervolgens een hypoxie ontstaat
en toeneemt, zal de foetus toenemend moe-
ten overschakelen op een anaëroob meta-
bolisme. Door het sterk toenemend verbruik,
ontstaat een hypoglycemie en door de pro-
ductie van zure radicalen en de verminderde
afgifte van CO2, een aërobe en/of metabole
acidose. Hierdoor zullen ook belangrijke li-
chaamsfuncties, zelfs die van het hart en de
hersenen, snel gecompromitteerd geraken.
De graad van hypoxie en acidose kan vastge-
steld worden door een micro-bloedonderzoek
van zuur-basestatus van de foetus, maar
wordt vaak achterwege gelaten.
Daar de verstoring van de energievoorziening
ook een invloed heeft op het hart, kan de
bestudering van de functie van de hartspier
door middel van een EKG een bijdrage leveren
bij de beoordeling van de foetale toestand,
net zoals bij de volwassene een decompense-
rende hartspier tengevolge van een coronaire
insufficiëntie beoordeeld kan worden aan ver-
anderingen in het ST- segment.
De STAN-monitor identificeert en analyseert
automatisch wijzigingen in de T-golf en in
het ST-segment van het foetale EKG. Dit EKG-
segment weerspiegelt het myocardiale ver-
mogen om te reageren op hypoxie. Een am-
plitudevergroting van de T-golf in verhouding
tot de QRS-amplitude correspondeert met het
verbruik van glycogeenvoorraden. Aangezien
het anaërobe metabolisme de primaire foe-
tale verdediging is tegen hypoxie, levert de
T/QRS-ratio directere informatie op over een
beginnende verslechtering van de foetale
status dan het CTG. Een verlaging van het ST-
segment geeft aan dat een foetus niet meer
volledig in staat is om op hypoxie te reageren.
In de praktijk zal bij een risicozwangerschap
of een verdacht CTG de STAN-monitor worden
aangesloten. Zo nodig worden de vliezen ge-
broken en vervolgens een elektrode geplaatst
op het voorliggend deel. Naast de registratie
van de hartfrequentie en de uterusdruk zoals
bij een gewone CTG-monitor wordt in een der-
de rij continu de T/QRS-ratio weergegeven.
Een gezonde baby heeft tijdens de gehele
arbeid een tamelijk stabiele T/QRS-ratio. Het
ontbreken van opvallende stijgingen van de
T/QRS-ratio en bifasische ST’s wijst erop dat
de foetus de situatie nog goed onder controle
heeft. Onder deze omstandigheden zal het
logboek geen berichten over ST-gebeurtenis-
sen tonen. De ST-analyse is gebaseerd op ons
vermogen een situatie te registreren waarin
de foetus zich verdedigt tegen hypoxie. Het is
1. De stan-technologie: vooruitgang in de bewaking van de foetus tijdens de arbeid
JESSALINEA 19
contractie Van de Voorkamers
contractie Van de Hartkamers
st-interVal
Het Hart bereidt zicH Voor op de Volgende slag
r r
p t
t-golfAMplitudE
QrS-CoMplEx St-SEgMEnt
wiJZigingEn tiJdEnS hypoxiE
QrS-AMplitudE
rr-intErvAlhArtfrEQuEntiE
q qs s t
qrs5
50= = 0,10
De berekening van de T/QRS-ratio van 0,10 zou in dit geval overeenkomen met een T-golfamplitude van 5 gedeeld door een QRS-amplitude van 50.
ECG-complex
echter mogelijk dat de registratie laat in een
hypoxisch proces begint, wanneer de hulp-
bronnen al zijn opgebruikt. In deze situatie
kan de T/QRS-ratio constant zijn, maar dan is
het CTG-patroon altijd consistent abnormaal
met het volledig ontbreken van reactiviteit en
variabiliteit.
episodische t/qrs-stijgingEen episodische stijging betekent dat de
T/QRS-ratio stijgt en binnen 10 minuten terug-
keert. De mate van verandering van de T/QRS-
ratio is een weergave van de foetale stress. De
klinische impact van verhoogde T/QRS-ratio is
afhankelijk van het CTG-patroon. Wanneer het
CTG slechts suboptimaal is, kan een sterkere
stijging van T/QRS-ratio worden geaccepteerd
dan wanneer het CTG abnormaal is.
basis t/qrs-stijging Een basisstijging betekent dat de stijging in
de T/QRS-ratio langer duurt dan 10 minuten.
Een T/QRS-verhoging van meer dan O,O5 is
significant en wordt geregistreerd als een ST-
gebeurtenis. Het logboek geeft informatie
over de verandering en het tijdstip waarop het
gebeurde. Een basis T/QRS-stijging ontstaat
in een situatie waarin de foetus reageert op
hypoxie met een anaëroob metabolisme. Dit
betekent een toestand van persisterende
stress met weinig kans op herstel.
bifasische st De STAN-technologie identificeert automa-
tisch abnormale ST-segmenten, zogenaamde
bifasische ST’s. Ze worden verdeeld in 3 klas-
sen, afhankelijk van hoeveel het ST-segment
afwijkt van de norm. Het logboek toont het
tijdstip van gebeurtenis en de tekst “bifasi-
sche ST” wordt geprint.
Bij bifasische ST klasse I is er geen inter-
ventie nodig, terwijl herhaalde episodes van
bifasische ST klasse 2 of 3 altijd gezien moet
worden als teken van abnormaliteit.
stan vereenvoudigde klinische richtlijnenHet doel van het STAN-systeem is het ver-
schaffen van doorlopende informatie over het
vermogen van de foetus te reageren op stress
van het geboorteproces. De ST-informatie
moet samen met het CTG worden gebruikt.
Een normaal reactief CTG betekent in principe
dat de foetus de situatie onder controle heeft.
Wanneer er CTG-veranderingen zijn, biedt de
ST-analyse gedetailleerde informatie over de
ernst van de stress en het logboek aanbeve-
lingen voor klinische actie.
resultaten van stan-technologieDe effecten van de ST-analyse op de fre-
quentie van sectio’s en metabole acidose bij
de pasgeborene werd onderzocht in twee
grote gerandomiseerde trials. In een reeks
van 2400 hoogrisico à terme bevallingen
vond een groep in Plymouth door het gebruik
van STAN-monitor in vergelijking met alleen
een CTG-monitor een reductie van 46% van
het aantal sectio’s. Niettemin waren er in de
STAN-groep maar 5 kinderen met een ern-
stige metabole acidose (pH in art.umb kleiner
dan 7.05) tegen 13 in de CTG-groep.
In een Zweedse multicenter gerandomiseerde
studie bij normale zwangeren met een baby
in hoofdligging werd, nadat de beslissing was
gevallen een caputelectrode aan te brengen,
gecontroleerd ad random ofwel met een CTG-
monitor ofwel met een STAN-monitor. In de
STAN-groep waren er 61% minder pasgebo-
renen met een ernstige metabole acidose en
tegelijkertijd 28% minder sectio’s.
In beide studies bleek dat het gebruik van de
STAN-monitor het inzicht in en de evaluatie
van de CTG-registraties door vroedvrouwen
of gynaecologen sterk verbeterde.
JESSALINEA20
literatuur
VERLOSkUNDE
Amer-Wahlin et al. Intrapartum Fetal monitoring: Cardiotocographie versus cardiotocographie plus
STAnalysis of the Fetal ECG. A Swedish Randomised Controlled Trial. Lancet 2001; 358: 534-8
Westgate et al. cases Plymouth randomised trial of cardiotocogram only versus ST waveform plus
cardiotocogram for intrapartum monitoring: 2400 cases. Am. J. Obstet. Gynecol., 169: 1151-1160.
r
p
q
s
t
st-golfVergrotingEEn foEtuS rEAgEErt op hypoxiE
bifasiscHe stEEn foEtuS diE niEt kAn rEAgErEn op hypoxiE of niEt dE tiJd hEEft gEhAd oM tE rEAgErEn
ST-presentatieDe T/QRS-ratio wordt geprint op een schaal variërend van -0,125 tot 0,500. De T/QRS-ratio wordt in kaart gebracht als een kruis. Corresponderend met elke T/QRS is er ook de identificatie van bifasische ST. Deze wordt geprint als de cijfers 1, 2 of 3, afhankelijk van de mate van abnormaliteit.Het STAN®-systeem bevat een logfunctie die automatisch significante ST-veranderingen identificeert. De informatie wordt gegeven door het op het scherm afgedrukte bericht 'ST Event'. Om meer informatie te krijgen over het type en de mate van abnormaliteit, moet u de 'logboek'-functie invoeren. Hier vindt u het tijdstip waarop het is gebeurd en het type ST-gebeurtenis dat wordt geïdentificeerd.
Logboek03:49 bifasische ST03:51 episodische T/QRS-stijging 0,20
Een vroeggeboorte is nog steeds de voor-
naamste oorzaak van perinatale mortaliteit
en morbiditeit. De laatste decennia nam het
aantal vroeggeboorten gestaag toe vooral
door de enorme vlucht van de fertiliteitsbe-
handelingen met meerlingen als gevolg. De
incidentie bedraagt nu ongeveer 7% (Europa)
tot 12% (USA).
De gevolgen van een vroeggeboorte zijn
vooral afhankelijk van de zwangerschapsduur
en het gewicht bij de geboorte, de tijdige pre-
natale toediening van corticosteroïden voor
longrijping en de kwaliteit van de opvang van
de baby liefst intra-uterien op een MIC-NIC
afdeling. De voornaamste gevolgen van een
vroeggeboorte zijn een hialijne membraan-
ziekte, een bronchopulmonaire dysplasie, een
persisterende open ductus arteriosus, een
necrotiserende enterocolitis, intraventriculai-
re bloedingen en een periventriculaire leuco-
malacie met als gevolg uiteenlopende vormen
en graden van neurologische deficits.
De oorzaak van een partus prematurus is
dikwijls onduidelijk. Bij de evolutie naar een
partus prematurus spelen ongetwijfeld vele,
voor een deel onbekende factoren een rol.
Bijgevolg is het nemen van effectieve pre-
ventieve maatregelen moeilijk. Afgezien van
het aanbrengen van een shirodkarbandje bij
een duidelijke ostiuminsufficiëntie ontbraken
tot voor kort effectieve strategieën om vroeg-
geboorten te voorkomen. De beslissing voor
enkele jaren om bij IVF in principe slechts een
embryo terug te plaatsen heeft wel voor een
trendbreuk ten goede gezorgd.
Het corrigeren of vermijden van negatieve
factoren zoals roken en ander druggebruik,
een anemie, een asymptomatische bacteri-
urie of urineweginfectie, genitale infecties,
ernstige stress, een interval tussen twee
zwangerschappen van minder dan 6 maan-
den kan ook de kans op een vroeggeboorte
verminderen. Een belangrijke risicofactor,
vast te stellen zonder verder onderzoek, is de
voorgeschiedenis van een partus prematurus.
Arpad Scarpo toonde in de jaren zestig van
de vorige eeuw de belangrijke rol aan van het
progesterone bij het in stand houden van de
zwangerschap. Het progesterone dat tijdens
de zwangerschap in toenemende hoeveelhe-
den wordt geproduceerd, eerst in het corpus
luteum graviditatis en later in de placenta,
brengt het myometrium tot rust. Met deze we-
tenschap werd in die periode veel onderzoek
verricht met progestativa bij de behandeling
van een dreigende miskraam of dreigende
vroeggeboorte. De resultaten waren erg wis-
selend, soms teleurstellend zodat de aan-
dacht werd afgeleid naar de tocolytica die in
die periode beschikbaar kwamen. Nochtans,
de Vlaamse gynaecoloog Marc Keirse verrich-
te ook in deze periode een meta-analyse van
alleen studies die gebruik maakten van we-
kelijkse injecties met 17-hydroxyprogeste-
rone-caproaat bij de preventieve behandeling
van vrouwen met een voorgeschiedenis van
een partus prematurus. Deze studie toonde
een significante daling aan van de vroegge-
boorten in de behandelde groepen.
In de loop van de jaren werd veel verwacht
van allerlei min of meer actieve tocolytica
zoals alcoholinfusen, papaverine, beta-mime-
tica, calcium-entry-blockers en oxytocine-
antagonisten. In de praktijk hebben zij nooit
een significante invloed kunnen bewerken
op de perinatale mortaliteit en morbiditeit.
Wel zijn ze bewezen nuttig om de bevalling
enkele dagen uit te stellen wat de toedie-
ning van corticosteroïden voor longrijping en
eventueel de transfer naar een MIC-centrum
mogelijk maakt.
Het van oudsher door vele verloskundigen
routinematig verrichte vaginaal toucher ter
beoordeling van de cervix tijdens het prena-
taal onderzoek heeft, alhoewel logisch, nooit
echt een significante invloed op de incidentie
van vroeggeboorten kunnen aantonen. Een
verklaring hiervoor is vermoedelijk de grote
subjectiviteit bij de beoordeling van de cervix.
In 1990 toonde Anderson aan dat een vagi-
nale echografie wat de reproduceerbaarheid
van de meting van de cervixlengte betreft,
veel beter scoort. Met deze techniek kon hij
aantonen dat een korte cervix met een lengte
van minder dan 2,5 cm bij 20 weken een goe-
de predictor is van een verhoogd risico op een
partus prematurus. Door de teleurstellende
resultaten met tocolytica en een beter inzicht
JESSALINEA 21
2. Preventie van vroeggeboorte door het vaginaal toedienen van progesterone bij een korte cervix na een echografische lengtemeting van de cervix bij 20 weken.
in de functie van het progesterone bij de in-
standhouding van de zwangerschap, ging de
aandacht van de onderzoekers weer terug
naar de progestativa. Ondertussen ontstond
in de fertiliteitskliniek een ruime ervaring met
de vaginale toediening van progesterone. Al-
hoewel de progesterone bloedspiegels en ook
de bijwerkingen met deze toegangsweg veel
minder waren, bleek de concentratie in het
endometrium hoger evenals de effectiviteit.
In de loop van het laatste 10 jaar gebeurden
talrijke studies met vaginaal progesterone bij
de preventie van een partus prematurus. Hier-
onder twee grootschalige studies.
• Fonsecaetal.verrichtteneenmulticenter
studie waaraan een aselecte groep van
24 620 zwangeren deelnam. 413 (1,7%)
vrouwen hadden tussen 22 en 25 weken
een cervixlengte van ≤1,5cm. Van deze
groep kregen 300 vrouwen een vaginale
behandeling met 200 mg progesterone of
placebo. In de behandelde groep werd een
40% reductie van een partus prematurus
voor 34 weken vastgesteld.
• Hassanetal.deedeeninternationalemul-
ticenter studie waarbij een aselecte groep
van 32 091 vrouwen werd ingesloten. 733
(2,3%) vrouwen hadden tussen 19 en 24
weken een cervixlengte van 1 tot 2 cm.
Hiervan werden 465 vrouwen behandeld
met 90 mg progesterone of placebo in de
vorm van een vaginale gel. In de behandel-
de groep ontstond een reductie van vroeg-
geboorten voor 33 weken van 45% en van
voor 28 weken van 50%. Dit ging gepaard
met een significante verbetering van de
foetale outcome.
Besluit: de tweede trimester- echo bij onge-
veer 20 weken kan best gecombineerd wor-
den met een echografische meting van de
cervixlengte. Hiermee wordt een kleine groep
(1,5 -2%) zwangere vrouwen geselecteerd
met een sterk verhoogd risico op een partus
prematurus. Door een vaginale behandeling
met progesterone kan dit risico met 40-50 %
gereduceerd worden met als gevolg een dra-
matische verbetering van de prognose voor de
baby’s. Ook zwangere vrouwen met een voor-
geschiedenis van een partus prematurus niet
te wijten aan een ostiuminsufficiëntie of een
meerlingzwangerschap hebben met vaginale
progesteronbehandeling een vergelijkbare
verbetering van hun prognose. Deze behande-
ling wordt goed verdragen, heeft geen noe-
menswaardige bijwerkingen en is goedkoop.
JESSALINEA22
literatuurAndersen HF, Nugent CE, Wanty SD, Hayashi RH. Prediction of risk for preterm delivery by ultrasono-
graphic measurement of cervical length. Am J Obstet Gynecol 1990; 163: 859–867.
Stuart Campbell. Universal cervical-length screening and vaginal progesterone prevents early
preterm births, reduces neonatal morbidity and is cost saving: doing nothing is no longer an
option. Ultrasound Obstet Gynecol 2011; 38: 1–9
VERLOSkUNDE
Bij een zwangere die dreigt voor 34 weken te
bevallen, werd om de gevolgen van de prema-
turiteit zoveel mogelijk te beperken, getracht
de geboorte 48 uur uit te stellen om door
middel van een corticosteroïdenkuur (beta-
methasone 2 x 12 mg om de 24 uur) een ver-
snelde rijping, vooral longrijping te bekomen
en eventueel een intra-uteriene transfer te
organiseren naar een MIC-centrum.
Hoewel deze routinebehandeling zonder
enige twijfel haar nut heeft bewezen bij het
voorkomen van de mogelijke ernstige gevol-
gen van prematuriteit, zoals hierboven reeds
beschreven, bestaan toch ook bezwaren te-
gen deze techniek. Zo hebben de gebruikte
tocolytica bijwerkingen, meestal licht tot ma-
tig, maar soms zo ernstig dat zij het leven van
de zwangere in gevaar brengen. De ongemak-
ken maar ook de wetenschap bij de zwangere
en haar omgeving dat iets dreigt verkeerd te
gaan, is erg stresserend. Ook van de toedie-
ning van hoge doses corticosteroïden aan
moeder en foetus kunnen niet met zekerheid
negatieve gevolgen worden uitgesloten. Som-
mige tocolytica zijn zeer duur en daardoor een
belasting voor het ziekenhuisbudget.
Als nadien de zwangere toch niet bevalt, of
soms zelfs over tijd gaat, stelt zich de vraag
naar een meer selectieve inzet van deze mid-
delen. Om te differentiëren tussen premature
contracties die wel of niet binnen afzienbare
tijd dreigen te leiden tot een partus prema-
tus werd in eerste instantie gebruik gemaakt
van een echografische lengtemeting van de
cervix. Een cervixlengte van ≤ 3cm betekent
dat een vroeggeboorte binnen afzienbare
tijd onwaarschijnlijk is en dat toediening van
corticosteroïden en eventueel een verwijzing
naar een MIC-afdeling nog niet nodig is. Bij
een cervixlengte van minder dan 3 cm is een
vroeggeboorte niet meer uit te sluiten en
werd behandeld. Echter, ook met deze cut-
off werden nog vele zwangeren nutteloos
behandeld.
Om in de grijze zone van een cervixlengte
van minder dan 3 cm beter te differentiëren,
bleek een biochemische test, met name een
fibronectinebepaling in het vocht van de
achterste vaginale fornix een doorbraak te
betekenen. Fibronectine is een glycoproteïne
dat voorkomt in de decidua, de placenta en
het vruchtwater. Bij het op gang komen van
de baring worden de onderste vliezen losge-
woeld met vrijkomen van fibronectine in het
vaginaal vocht. Hierin kan het dan bepaald
worden met een Elisa-test. Het vaginaalvocht
kan worden opgevangen met een wattenstok
in de achterste fornix. Dit moet gebeuren met
een speculum voor elk vaginaal onderzoek.
Ook bloedbijmenging of een coïtus in de loop
van de laatste 24 uur kunnen een vals-posi-
tieve uitslag geven. Met de fibronectinetest
werden vele onderzoeken verricht. Het nut
van de test ligt vooral in zijn zeer hoge ne-
gatief voorspellende waarde. Een negatieve
test betekent dat de kans dat de zwangere
binnen 2 weken bevalt minder dan 1% is.
Besluit: Bij een dreigende vroeggeboorte bij
een zwangerschapsduur van minder dan 34
weken laat een combinatie van een echo-
grafische meting van de cervixlengte en een
fibronectinetest toe een veel selectiever ge-
bruik te maken van tocolytica en corticoste-
roïden. Bij een cervixlengte van meer dan 3
cm kan een behandeling achterwege blijven;
bij 1 tot 3 cm cervixlengte wordt alleen be-
handeld bij een positieve fibronectinetest; bij
een cervixlengte van minder dan 1 cm wordt
steeds behandeld. Een economische kosten-
batenanalyse gaf in verscheidene onderzoe-
ken ook gunstige resultaten.
JESSALINEA 23
3. Een selectievere behandeling van premature contracties met de fibronectinetest
literatuurGomez, R, Romero, R, Medina, L, et al. Cervicovaginal fibronectin improves the prediction of preterm
delivery based on sonographic cervical length in patients with preterm uterine contractions
and intact membranes. Am J Obstet Gynecol 2005; 192:350.
Honest H, Bachmann LM, Gupta JK, Kleijnen J, Khan KS: Accuracy of cervicovaginal fetal fibronectin test
in predicting risk of spontaneous preterm birth: systematic review. BMJ 2002, 325:301.
Hierna volgt een bondige bespreking van de
recentste en meest accurate methoden om
die vrouwen te onderscheppen die wél voor-
tijdig zullen bevallen(4). Ook de meest gebruik-
te behandelingsstrategieën van preterme ar-
beid worden kort besproken.
Definitie Preterme arbeid wordt gedefinieerd als het
optreden van uteriene contracties (een pijn-
lijk en palpabel opspannen van de uterus,
langer dan 30 seconden en minstens 4 maal
per 30 minuten) vóór de zwangerschapsleef-
tijd van 37 weken. Deze contracties moeten
bovendien leiden tot cervicale veranderingen
(verstrijken, ontsluiten) (5). Een van de belang-
rijkste risicofactoren voor preterme partus is
een voorgeschiedenis van spontane vroeg-
geboorte(1).
diagnose De diagnose van echte arbeid, waarbij de
cervix ontsluit (meer dan 2 cm) en verstrijkt
(meer dan 80%), is een klinische diagnose,
gebaseerd op vaginaal onderzoek. Veel moei-
lijker is de evaluatie van vrouwen die zich
aanmelden met klachten van preterme arbeid,
echter zonder duidelijk ontsluiten of verstrij-
ken van de cervix(6). Echografisch meten van
de cervixlengte, met indien nodig uitvoeren
van een fibronectinetest, kan in deze geval-
len helpen bij het identificeren van hoogrisico
patiënten(4).
• Meten van de cervixlengte
Echografisch meten van de cervixlengte
is accurater dan vaginaal onderzoek in het
bepalen van het risico op vroeggeboorte
en zo ook van de nood tot interventie.
Hoe korter de cervix, hoe hoger het risico
en omgekeerd(7). Ook al is de predictieve
waarde van cervixlengte meting hoger bij
symptomatische vrouwen, toch kan de me-
thode ook bij asymptomatische vrouwen
ter screening worden aangewend(6, 7). Prak-
tisch meet men de cervix 3 maal in 5 minu-
ten en weerhoudt men de kortste waarde (6).
Het bepalen van de cervixlengte is nuttig
tussen 26 en 34 weken amenorreeduur,
omdat men vooral in deze periode thera-
peutisch gevolg geeft aan de uitkomst van
de meting.
De helft van alle vrouwen met klachten
suggestief voor preterme arbeid heeft een
cervixlengte van meer dan 30 millimeter.
Diagnostiek en beleid bij dreigende vroeggeboorte
JESSALINEA24
Vroeggeboorte vormt een belangrijke oorzaak van perinatale morbi-
diteit en mortaliteit (1, 2, 3). Adequate diagnostiek is mede om die reden
onontbeerlijk. Nochtans vormt de diagnose van preterme arbeid een
blijvende uitdaging. Van alle vrouwen die zich aanmelden met klach-
ten van preterme contracties, zal immers 90 procent niet bevallen in
de eerstvolgende 7 dagen, en meer nog, 75 procent van hen bevalt
aterm (4).
Dr. Julie Faes, arts-specialist in opleiding, gynaecologie-verloskunde
Het risico op preterme partus (voor 34 tot
37 weken) is in deze groep zeer laag (hoge
negatief predictieve waarde). Een meting
van meer dan 30 millimeter laat dus toe
deze grote groep vrouwen gerust te stel-
len, zonder nood aan verdere diagnostiek
of behandeling(6). Patiënten met een cer-
vixlengte van minder dan 15 à 20 millime-
ter daarentegen hebben een hoog risico
op preterme partus, dit zelfs binnen 7 tot
14 dagen (matig hoge positief predictieve
waarde). Toedienen van tocolytica en corti-
costeroïden voor longrijping, met eventueel
transport naar een tertiair centrum zijn hier
zeker gerechtvaardigd. In de tussengroep,
bij een cervixlengte van 20 tot 30 milli-
meter, kan een fibronectinetest uitsluitsel
geven over de te volgen behandelingsstra-
tegie.
• Foetale Fibronectine Test
Foetaal fibronectine is een glycoproteïne
dat wordt teruggevonden in amniotische
membranen, decidua en cytotrofoblast-
weefsel. Na een amenorreeduur van 22
weken is de aanwezigheid van foetaal fi-
bronectine in cervicovaginaal secreet een
betere predictor van preterme arbeid dan
de aanwezigheid van cervicale ontsluiting/
verstrijking of van uteriene contracties(6).
De fibronectinetest wordt afgenomen ter
hoogte van de posterieure fornix of in het
externe os van de cervix, dit met of zonder
gebruik van een speculum. Bij waarden van
meer dan 50 nanogram/milliliter wordt de
test als positief beschouwd. Afname van de
test gebeurt best vóór vaginale manipula-
tie (cervixmeting, vaginaal onderzoek), dit
om vals positieve resultaten te vermijden.
Afhankelijk van het resultaat van de cervix-
meting wordt de fibronectinetest al of niet
opgestuurd voor nazicht(8).
Vooral bij een cervixlengte tussen 15 en 30
millimeter heeft de fibronectinetest een toe-
gevoegde waarde, omwille van de zeer hoge
negatief predictieve waarde. Zo zal slechts
3,4% van alle patiënten met negatieve fi-
bronectinetest bevallen in de eerstvolgende
7 dagen na afname van de test of voor een
amenorreeduur van 35 à 37 weken(2). Een
positieve fibronectinetest heeft minder pre-
dictieve waarde dan een negatieve test, maar
geeft alsnog een verhoogd risico op preterme
partus aan. Toedienen van corticosteroïden
voor longrijping en van tocolyse bij contrac-
ties kan bij een positieve test dan ook worden
overwogen(4).
behandelingBij vermoeden van preterme arbeid kunnen
meting van de cervixlengte en indien nodig
uitvoeren van een fibronectinetest bepalend
zijn voor het al of niet starten van een behan-
deling (figuur 1)(6). De aanpak van preterme
arbeid berust op 3 grote pijlers(5).
1. corticosteroïden
Corticosteroïden zijn geïndiceerd bij drei-
gende partus tussen 24 en 34 weken. Een
minimale marge van 48 uur is noodzakelijk
om effect op de longrijping te bekomen(5). Het
effect van steroïden op longrijping is echter
maximaal bij toediening 7 tot 14 dagen voor
de geboorte. De identificatie van patiënten
met hoog risico op partus binnen deze ter-
mijn is om die reden erg belangrijk(6). Antena-
tale toediening van corticoïden verbetert de
perinatale uitkomst, met aanzienlijk minder
voorkomen van hyalijne membraanziekte,
intracerebrale bloedingen en necrotiserende
enterocolitis. De toediening gebeurt intra-
musculair, onder de vorm van betamethasone
of dexamethasone (12 milligram), dit 2 maal
met een toedieningsinterval van 12 uur. Een
tweede kuur is overbodig en heeft mogelijk
zelfs meer nadelige effecten voor de neo-
naat(5).
VERLOSkUNDE
JESSALINEA 25
Afnemen fibronectinetest (fFN) vóór cervixlengte/vaginaal
Transvaginale meting cervixlengte
< 20 mm
persisterende contracties HerHaal cerVixlengte biJ persisterende contracties
beHandelen tocolyse-steroïden eVentueel intra-uterien transport
fFN positief fFN negatief
20 - 30 mm > 30 mm
geen Verdere diagnostiek / beHandeling
dreigende Vroeggeboorte 24-34 Weken
verkort > 5mm
stabiel
Fig 1. Algoritme bij vermoeden preterme arbeid(6)
2. Tocolyse
Tocolytica remmen de uteriene contracties
en hebben zo als doel preterme partus te
verhinderen(9). Bij meer dan 80% van de vrou-
wen in preterme arbeid kunnen tocolytica de
partus met 24 tot 48 uur, doch zelden langer,
uitstellen. Deze gewonnen tijd laat toe cor-
ticosteroïden voor longrijping toe te dienen,
of creëert indien nodig de mogelijkheid tot in
utero transport naar een tertiair centrum(9).
Toediening van tocolytica langer dan 48 uur
is niet bewezen werkzaam. Ook na de 34e
zwangerschapsweek worden geen tocolytica
meer toegediend. Abruptio van de placenta,
chorio-amnionitis, foetaal lijden en ernstige
pre-eclampsie (of hypertensie) vormen con-
tra-indicaties voor gebruik van tocolyse(5, 9).
In België zijn enkel atosiban, beta-sympatho-
mimetica, nifedipine en indomethacine voor
gebruik als tocolyticum geregistreerd.
• Oxytocine receptor antagonisten - Atosi-
ban (Tractocile®)
Oxytocine receptor antagonisten treden
in competitie met oxytocine voor binding
aan de receptoren in het myometrium en de
decidua. Atosiban wordt beschouwd als het
tocolyticum van voorkeur, mede omwille
van het gunstige nevenwerkingenprofiel.
De toediening gebeurt over een tijdsver-
loop van 48 uur, met oplaaddosis in bolus
en nadien een onderhoudsdosis in continu
infuus(3, 5, 9).
• Beta-sympathomimetica – Ritodrine
(prepar ®)
Omwille van de beschreven maternele
nevenwerkingen, waaronder tachycardie,
palpitaties, braken, nausea, hoofdpijn, tre-
mor, gejaagdheid en zelfs longoedeem,
worden beta-sympathomimetica minder
gebruikt. Bovendien veroorzaken beta-
sympathomimetica ook foetale tachycar-
die, wat de monitoring bemoeilijkt (3, 9).
• calciumkanaalblokkeerders – Nifedipine
(Adalat ®)
Nifedipine heeft een betere tocolytische
werkzaamheid dan beta-sympathomimeti-
ca, met minder preterme partussen binnen
7 dagen. Beschreven nevenwerkingen zijn
ook hier flushing, hoofdpijn, tachycardie,
palpitaties en longoedeem, maar in minde-
re mate dan bij de beta-sympathomimetica.
Calciumkanaalblokkeerders hebben om die
reden de voorkeur op beta-sympathomime-
tica. Als contra-indicaties gelden hypoten-
sie, een slechte cardiale conditie, gebruik
van nitraten en andere antihypertensiva en
leverdysfunctie. Voor toediening van nife-
dipine bestaan verschillende schema’s, met
telkens 160 milligram daags als maximale
dosis(3, 5).
• prostaglandine synthase inhibitoren
(cyclooxygenase - inhibitoren) -
Indomethacine
Prostaglandines bevorderen de vorming
van gap juncties in het myometrium en
verhogen de intracellulaire calciumconcen-
tratie. Op die manier spelen ze een onont-
beerlijke rol bij het induceren van de arbeid.
Indomethacine werkt tocolytisch door de
productie van prostaglandines te verlagen.
Toediening gebeurt oraal of rectaal. Omwil-
le van risico op sluiten van de foetale duc-
tus arteriosus en op oligohydramnion ten
gevolge van verminderde urineproductie,
is gebruik van indomethacine gecontra-in-
diceerd na een zwangerschapsleeftijd van
32 weken(3).
3. Transport naar tertiair centrum
Bij dreigende vroeggeboorte, zeker voor een
amenorreeduur van 32 weken, is in utero
transfer naar een tertiair centrum met aange-
paste neonatale eenheid te verkiezen(5). Enkel
in geval zeer snelle partus dreigt of bij andere
contra-indicaties voor transport, kiest men
voor ex-utero transport.
JESSALINEA26
Bij vermoeden van preterme arbeid laat gecombineerd gebruik van transvaginale
cervixlengtemeting en de fibronectinetest toe om accurater te differentiëren tus-
sen laag- en hoogrisico patiënten. Een cervixlengte van meer dan 30 millimeter is
geruststellend en maakt verdere onderzoeken of behandeling eerder overbodig. Bij
contracties met echografisch beeld van een verkorte cervix (minder van 30 millime-
ter) en positieve fibronectinetest daarentegen, is behandeling aangeraden.
besluit
literatuur1. Crane JM, Hutchens D. Use of transvaginal ultrasonography to predict preterm birth in women
with a history of preterm birth. Ultrasound Obstet Gynecol. 2008 Oct;32(5):640-5.
2. Schmitz T, Maillard F, Bessard-Bacquaert S, Kayem G, Fulla Y, Cabrol D, et al. Selective use of fetal fi-
bronectin detection after cervical length measurement to predict spontaneous preterm de-
livery in women with preterm labor. Am J Obstet Gynecol. 2006 Jan;194(1):138-43.
3. Hubinont C, Debieve F. Prevention of preterm labour: 2011 update on tocolysis. J Pregnancy.
2011;2011:941057. Epub 2011 Nov 15.
4. Ness A, Visintine J, Ricci E, Berghella V. Does knowledge of cervical length and fetal fibronectin af-
fect management of women with threatened preterm labor? A randomized trial. Am J Obstet
Gynecol. 2007 Oct;197(4):426.e1-7.
5. vvog.be
6. Ness A. Prevention of preterm birth based on short cervix: symptomatic women with pre-
term labor or premature prelabor rupture of membranes. Semin Perinatol. 2009 Oct;33(5):343-
51.
7. Di Renzo GC, Roura LC, Facchinetti F, Antsaklis A, Breborowicz G, Gratacos E, et al. Guidelines for the
management of spontaneous preterm labor: identification of spontaneous preterm labor,
diagnosis of preterm premature rupture of membranes, and preventive tools for preterm
birth. J Matern Fetal Neonatal Med. 2011 May;24(5):659-67.
8. uptodate
9. Hyagriv N. Simhan. Prevention of preterm delivery. N Engl J Med 2007;357:477-87
JESSALINEA 27
De consumentenorganisatie Test-Aankoop maakte eind maart een reputa-
tie-index van ziekenhuizen bekend op basis van een ondervraging bij huis-
artsen en specialisten. Voor dertien specialismen werd de reputatie van de
verschillende ziekenhuizen bevraagd en werden de acht beste ziekenhuizen
gepubliceerd. Vier ziekenhuizen komen in (bijna) alle tabellen voor. Zij wor-
den door de artsen in Vlaanderen en Brussel volgens Test-Aankoop tot de
beste ziekenhuizen gerekend op het vlak van (het merendeel van) de 13
genoemde vakgebieden. Het gaat om UZ Leuven, UZ Brussel, UZ Gent en
het Jessa Ziekenhuis. Het Jessa Ziekenhuis werd genoemd voor 10 van de
13 vakgebieden.
bekwaamheid medisch personeel
In de motivering van de artsen die deelgenomen hebben, wordt de be-
kwaamheid en/of specialisatie van het medisch personeel veruit als be-
langrijkste reden genoemd. Het onderzoek is geen objectieve rangschikking
en daarom ook omstreden. Het geeft volgens Test-Aankoop echter wel de
realiteit weer. Een arts beveelt zijn patiënt een ziekenhuis aan en doet dit op
basis van zijn eigen mening en ervaring. Het is deze mening die bevraagd is.
kwaliteitsmeting
Test-Aankoop wil met de reputatie-index de overheid onder druk zetten om
een systeem te ontwikkelen van objectieve kwaliteitsmeting van zieken-
huizen. Algemeen directeur dr. Yves Breysem: “Samen met de koepelorgani-
saties van ziekenhuizen en de overheid ondersteunen we het streven naar
een meer objectieve vorm van kwaliteitsmeting. Campus Virga Jesse was in
2008 het eerste Belgische ziekenhuis dat een ziekenhuisbreed internatio-
naal kwaliteitslabel behaalde na een intensieve doorlichting door een panel
van externe deskundigen. Intussen zijn meer dan veertig ziekenhuizen met
een dergelijk accreditatie-traject bezig en hebben we zelf voor de tweede
keer het NIAZ-kwaliteitslabel behaald” (zie pagina 4). De resultaten van de
reputatie-meting zijn vooral een stimulans om, samen met de andere zie-
kenhuizen in de regio, verder te werken aan verbetering van kwaliteit en
dienstverlening.
De website van het Jessa Ziekenhuis is sinds
kort uitgebreid met een deelwebsite van de
Kliniek voor urologie. De Kliniek voor urologie
is een associatie tussen 7 urologen die zich
elk met een aantal subspecialismen binnen
de urologie bezig houden. Het voordeel van
het samenwerken in een grote groep, is dat
men de mogelijkheid heeft zich te speciali-
seren in deelgebieden van de urologie. De 7
urologen stellen zich op de website uitge-
breid voor. Daarnaast biedt de website een
overzicht van alles waarvoor men precies
terecht kan in de Kliniek voor urologie. Maar
bijvoorbeeld ook hoe een prostaatpunctie-
biopsie verloopt, wat te doen bij incontinen-
tie, en hoe de wegname van een nier precies
in zijn werk gaat. Een antwoord op deze en
vele andere urologie-gerelateerde vragen
vindt u vanaf nu online.
U bereikt de deelwebsite via www.jessazh.
be/urologie.
niEuwE deelWebsite 'kliniek Voor urologie' onlinE
kORT NIEUWS
Nieuwearts
dr. kathleen Boostenoogarts sinds 1 maart 2012
JESSA biJ bEStE ZiEkEnhuiZEn volgEnS test-aankoop
JESSALINEA28
Verbum
gepubliceerd in Eurointervention volume 7(Supplement M) 2011
mei 17.
IMpAcT OF STENT THROMBOSIS ON cLINIcAL
OUTcOMES AMONg pATIENTS UNDERgOINg
PCI WITH NEWER gENERATION DES.
Stefanini GG, Kalesan B, Jüni P, Vranckx P, Räber
L, Silber S, Serruys PW, Windecker S.
gepubliceerd in Eurointervention 2012 feb 7.
DOES THE SITE OF BLEEDINg MATTER? A
STRATIFIED ANALYSIS ON LOcATION OF TIMI-
gRADED BLEEDINgS AND THEIR IMpAcT ON
12-MONTH OUTcOME IN pATIENTS WITH ST-
SEgMENT ELEVATION MYOcARDIAL INFARc-
TION.
Vranckx P*, Campo G, Anselmi M, Bolognese L,
Colangelo S, Biondi-Zoccai G, Moreno R, Piva T,
Favero L, Prati F, Nazzaro M, Díaz Fernández JF,
Ferrari R, Valgimigli M.
*hartcentrum hasselt, Jessa Ziekenhuis hasselt, Stadsomvaart
11, 3500 hasselt, belgium. E-mail: [email protected]
Abstract
Aims: While bleeding in patients with STEMI
undergoing primary percutaneous coronary
intervention (pPCI) is known to be associated
with poor outcomes, the differential prognos-
tic impact of access-site related versus non
access-site related bleedings is unknown.
We aimed to assess the relative impact of
access-site related bleeding, as compared to
non access-site related, on 12-month clinical
outcome in patients undergoing intervention
for STEMI.
Methods and results: Thirty-day bleeding
endpoints, stratified into access-site versus
non access-site, were examined according
to the TIMI scale in 744 patients with STEMI
enrolled in the MULTISTRATEGY trial. TIMI
major or minor bleeding complications occur-
red in 56 (7.5%) patients within 30 days, 46%
had an access-site related bleed and 34%
required blood transfusion. Bleeding severity
and the need for transfusion were equally
distributed between site access- versus non-
site access-related bleeds. After adjustment,
patients with any TIMI rated bleed were more
likely to die or develop recurrent MI within 12
months (HR 2.1 [95% CI: 1.13-3.8]; p=0.02).
This ratio was entirely driven by non-site ac-
cess-related bleeds (adjusted HR: 2.66 [95%
CI: 1.21-5.8]; p=0.007), whereas site-access
bleeds were not associated with worse out-
comes (HR: 0.74 [95% CI: 0.16-3.4]; p=0.70).
conclusions: While bleeds of any TIMI se-
verity within 30 days were independently
associated with worse cardiovascular outco-
mes at 12 months, thus confirming previous
analyses, this relationship was entirely driven
in our study by non access-site related hae-
morrhagic events. Investigation on whether
the site of bleeding complications may pre-
ferentially impact cardiovascular outcomes is
warranted.
keywords: acute myocardial infarction, per-
cutaneous coronary intervention, haemorr-
hage, access-site
gepubliceerd in Circ Cardiovasc interv. 2012;5:312-317.
Expert Opinion
cORONARY pRESSURE-DERIVED MYOcAR-
DIAL FRAcTIONAL FLOW RESERVE MEASURE-
MENTS: REcOMMENDATIONS FOR STANDAR-
DIZATION, REcORDINg, AND REpORTINg AS A
cORE LABORATORY TEcHNIQUE. pROpOSALS
FOR INTEgRATION IN cLINIcAL TRIALS.
Vranckx P* et al.
*hartcentrum hasselt, Jessa Ziekenhuis hasselt, Stadsomvaart
11, 3500 hasselt, belgium. E-mail: [email protected]
Aanvaard voor publicatie Eurointervention 2012.
cLINIcAL EVENT cOMMITTEES IN cORONARY
STENT TRIALS: INSIgHTS AND REcOMMENDA-
TIONS BASED ON EXpERIENcE IN AN UNSE-
LEcTED STUDY
Vranckx P* et al.
*hartcentrum hasselt, Jessa Ziekenhuis hasselt, Stadsomvaart
11, 3500 hasselt, belgium. E-mail: [email protected]
gepubliceerd in Circulation. 2012 Apr 24;125(16):2015-2026.
SHORT- VERSUS LONg-TERM DURATION OF
DUAL-ANTIpLATELET THERApY AFTER cORO-
NARY STENTINg: A RANDOMIZED MULTIcEN-
TRE TRIAL
Valgimigli M, Campo G, Monti M, Vranckx P, Per-
coco G, Tumscitz C, Castriota F, Colombo F, Tebal-
di M, Fucà G, Kubbajeh M, Cangiano E, Minarelli
M, Scalone A, Cavazza C, Frangione A, Borghesi
M, Marchesini J, Parrinello G, Ferrari R; for the
Prolonging Dual Antiplatelet Treatment After
Grading Stent-Induced Intimal Hyperplasia Study
(PRODIGY) Investigators.
Abstract
Background: The optimal duration of dual-an-
tiplatelet therapy and the risk-benefit ratio for
long-term dual-antiplatelet therapy after coro-
nary stenting remain poorly defined. We eva-
luated the impact of up to 6 versus 24 months
of dual-antiplatelet therapy in a broad all-co-
mers patient population receiving a balanced
proportion of Food and Drug Administration-
approved drug-eluting or bare-metal stents.
Methods and results: We randomly assigned
2013 patients to receive bare-metal, zotaroli-
mus-eluting, paclitaxel-eluting, or everoli-
mus-eluting stent implantation. At 30 days,
patients in each stent group were randomly
allocated to receive up to 6 or 24 months of
clopidogrel therapy in addition to aspirin. The
primary end point was a composite of death of
any cause, myocardial infarction, or cerebro-
vascular accident. The cumulative risk of the
primary outcome at 2 years was 10.1% with
24-month dual-antiplatelet therapy compared
with 10.0% with 6-month dual-antiplatelet
therapy (hazard ratio, 0.98; 95% confidence
interval, 0.74-1.29; P=0.91). The individual
risks of death, myocardial infarction, cere-
brovascular accident, or stent thrombosis did
not differ between the study groups; howe-
ver, there was a consistently greater risk of
hemorrhage in the 24-month clopidogrel
group according to all prespecified bleeding
definitions, including the recently proposed
Bleeding Academic Research Consortium clas-
sification.
conclusions: A regimen of 24 months of
clopidogrel therapy in patients who had re-
ceived a balanced mixture of drug-eluting or
bare-metal stents was not significantly more
effective than a 6-month clopidogrel regimen
in reducing the composite of death due to any
cause, myocardial infarction, or cerebrovascu-
lar accident
Aanvaard voor publicatie in JACC Cardiovascular interventions
2012.
THE SYNTAX TRIAL AT 3 YEARS: A gLOBAL RISk
AppROAcH TO IDENTIFY pATIENTS WITH LEFT
MAIN OR THREE VESSEL DISEASE WHO cOULD
SAFELY AND EFFIcAcIOUSLY BE TREATED WITH
pERcUTANEOUS cORONARY INTERVENTION
Body
STAND VAN ZAkEN
JESSALINEA 29
Patrick W Serruys, Vasim Farooq, Pascal Vranckx,
Salvatore Brugaletta, Chrysafios Girasis, Hector
Garcia Garcia, David R Holmes, Arie-Pieter Kap-
petein, Michael Mack, Ted Feldman, Marie-Claude
Morice, Elisabeth Ståhle, Stefan James, Antonio
Colombo, Peggy Pereda, Jian Huang, Marie An-
gèle Morel, Gerrit Anne Van Es, Keith D Dawkins,
Friedrich W Mohr, Ewout W Steyerberg.
Abstract
Background: Percutaneous coronary inter-
vention (PCI) is increasingly acceptable in ap-
propriately selected patients with left main
stem (LMS) or threevessel (3VD) coronary
artery disease.
Aims: To assess the additional value of the
Global Risk – a combination of the SYNTAX
Score (SXscore) and additive EuroSCORE – in
the identification of a lowrisk population, who
could safely and efficaciously be treated with
coronary artery bypass graft surgery (CABG)
or PCI.
Methods: Within the randomised and ‘All-Co-
mers’ population of the Synergy between PCI
with TAXUS and Cardiac Surgery (SYNTAX)
Trial (n=3075), all-cause Death and MACCE
(major adverse cardio- and cerebrovascular
events) were analysed at 36-months in low
(GRCLOW), intermediate (GRCINT) and high
(GRCHIGH) Global Risk groups, as pre-defined
by the prospectively collected EuroSCORE and
SXscore. Comparisons of event-free survival
(Kaplan-Meier curves) were made using the
logrank test and Cox regression analyses.
Results: Comparative analyses for the low
Global Risk group (GRCLOW) within the rando-
mised LMS population (n=701) demonstrated
a lower mortality with PCI compared to CABG
(CABG: 7.5%, PCI: 1.2%, HR 0.16 [95% C.I.
0.03, 0.70], p=0.0054), and a trend towards
a lower incidence of MACCE (CABG: 23.1%,
PCI: 15.8%, HR 0.64 [95% C.I. 0.39, 1.07],
p=0.088). Similar analyses within the rando-
mised 3VD population (n=1088) demonstra-
ted no statistically significant differences in
Death (CABG: 5.2%, PCI: 5.8%, HR 1.14 [95%
C.I. 0.57, 2.30], p=0.71) or MACCE (CABG:
19.0%, PCI: 24.7%, HR 1.35 [95% C.I. 0.95,
1.92], p=0.10). Within the larger ‘All-Comers’
population the Global Risk was still able to
identify a low risk population. Risk-model per-
formance and reclassification analyses
demonstrated that the EuroSCORE - with the
added incremental benefit of the SXscore to
form the Global Risk - enhanced the risk stra-
tification of all PCI patients.
conclusion: In comparison to the SXscore
the Global Risk, utilising a simple treatment
algorithm, substantially enhances the identi-
fication of low risk patients who could safely
and efficaciously be treated with CABG or PCI.
gepubliceerd in Circ heart fail. 2012 Mar 1;5(2):e19-21.
MYOcARDITIS ASSOcIATED WITH cAMpYLO-
BAcTER ENTERITIS: REpORT OF THREE cASES
Dries De Cock, Nick Hiltrop, Philippe Timmer-
mans, Steven Dymarkowski, Johan Van Cleemput.
Myocarditis connected with bacterial infection
is rare in immunocompentent hosts. Campylo-
bacter jejuni infection is a commonly recogni-
zed cause of bacterial gastroenteritis. Several
case reports have suggested an association
between Campylobacter enteritis and the de-
velopment of myocarditis and pericarditis.
gepubliceerd in Acta Cardiologica 2012; 67(1):130-131.
LEFT ATRIAL AppENDAgE cLOSURE WITH
AMpLATZER cARDIAc pLUg FOR STROkE pRE-
VENTION IN ATRIAL FIBRILLATION: INITIAL
BELgIAN EXpERIENcE
Joëlle Kefer, Paul Vermeersch, Tom De Potter,
Francis Stammen, Edouard Benit, Adel Aminian,
Werner Buds.
Abstract
Background: Percutaneous transcatheter
left atrial appendage (LAA) closure is a no-
vel alternative therapeutic option for stroke
prevention in patients with atrial fibrillation
not candidates for anticoagulant therapy. The
aim of the present study was to evaluate fea-
sibility, safety of the procedure and 30-day
outcome after Amplatzer Cardiac Plug (ACP)
implantation in Belgium.
Methods: Procedural, clinical and echocardio-
graphic data were collected among 45 con-
secutive patients, treaded by an ACP implan-
tation for LAA closure in 7 Belgian centres
between June 2009 and July 2011.
Results: In all 45 patients (27 males, 73 ± 8
y, CHADS-Vasc 5 ± 2, HASBLED 3 ± 2), LAA
CLOSUE was successful. All the procedu-
res were guided using both fluoroscopy and
transoesophageal echocardiography (TEE),
under general anaesthesia. The mean size of
the LAA ostium and the ACP occluder were
20 ± 4mm and 23 ± 4 mm, respectively. The
mean fluoroscopy time was 18 ± 7 min. The
volume of contrast was 89 ± 54ml. LAA seal
was evaluated by TEE at the end of the proce-
dure in 20 patients: seal was complete in 16
cases; residual leak was trivial in 3 cases and
mild in only one patient. There were 5 (11%)
procedural complications including 3 (7%)
minot complications (1 femoral pseudoaneu-
rysm and 2 pericardial effusions treated con-
servatively) and 2 (4%) major complications
(2 myocardial infarctions related to air embo-
lism in the coronary tree). The patients were
discharged at 2 ± 2 days. Follow-up at 30-
days was obtained among 98% of patients:
one ischemic stroke was observed; no death,
no delayed device dysfunction or emboliza-
tion, and no late pericardial effusion occurred.
conclusions: Our preliminary data suggested
LAA closure using the ACP occluder is feasible
and safe in Belgium.
gepubliceerd in Acta Cardiologica 2012; 67(1):31-39.
pSYcHOMETRIc pROpERTIES OF THE FLEMISH
VERSION OF THE MAcNEW HEART DISEASE
HEALTH-RELATED QUALITY OF LIFE QUESTI-
ONNAIRE
F. Vandereyt1, P. Dendale1,2, L. Vanhees3, J. Roo-
sen4, S. Höfer5, N. Oldridge6
(1)rehabilitation and health Centre, hartcentrum hasselt, Jessa
hospital, hasselt, belgium; (2)university of hasselt, belgium; (3)
research Centre for Cardiovascular and respiratory rehabili-
tation, department of rehabilitation Sciences, katholieke uni-
versiteit leuven belgium; (4)department of Cardiology, imelda
hospital, bonheiden, belgium; (5)innsbruck Medical university,
department of Medical psychology, innsbruck, Austria; (6)univer-
sity of wisconsin School of Medicine & public health and Aurora
Cardiovascular Services, Aurora Sinai/Aurora St. luke’s Medical
Center, Milwaukee, wisconsin, uSA.
Abstract
Background: Assessment of health-related
quality of life, increasingly being used as an
outcome measure in cardiovascular disease
research studies and clinical practice, requires
questionnaires with sound psychometric pro-
perties. The aim of this study was to evaluate
the psychometric properties of the Flemish
version of the MacNew Heart Disease Health-
related Quality of Life questionnaire in Fle-
JESSALINEA 29
JESSALINEA30
mish-speaking Belgian patients.
Method: Between 2002 and 2008, as part
of the international HeartQoL Project, 344
Belgian patients with a diagnosis of angina,
ischaemic heart failure or myocardial infarc-
tion completed the Flemish versions of the
MacNew, the Short-Form 36 and the Hos-
pital Anxiety and Depression Scale. Ceiling
and floor effects of the MacNew were ana-
lysed. Internal consistency was assessed by
Cronbach’s α and reproducibility (intra-class
correlation coefficients) was assessed in a
subsample of patients over a 2-3 week pe-
riod with repeated tests. Convergent vali-
dity (Pearson’s correlation between MacNew
and Short-Form 36 constructs) and discrimi-
nant validity (‘known-group’ approach) were
tested.
Results: The Flemish version of the MacNew
appears to be a reliable instrument with a
high internal consistency, demonstrating
strong discriminative validity and satisfac-
tory construct validity. The results of factor
analysis are similar to the factor structure of
the original MacNew explaining 59.8% of the
total variance.
conclusion: The Flemish version of the
MacNew demonstrates good psychometric
properties. It can be recommended as a spe-
cific instrument for assessing and evalua-
ting health-related quality of life in Flemish-
speaking patients in each of the three major
ischaemic heart disease diagnoses: angina,
ischaemic heart failure and myocardial in-
farction. However, responsiveness to change
could not be tested in this cross-sectional
study and should be further investigated in a
larger sample of patients following an inter-
vention likely to induce a change in health-
related quality of life.
keywords: health-related quality of life,
ischaemic heart failure, validation study, psy-
chometric properties, angina, myocardial in-
farction, questionnaire.
gepubliceerd in Acta Clinca belgica 2012.
SUppRESSED INcREASE IN BLOOD ENDOTHE-
LIAL pROgENITOR cELL cONTENT AS RESULT
OF SINgLE EXHAUSTIVE EXERcISE BOUT IN
MALE REVAScULARISED cORONARY ARTERY
DISEASE pATIENTS
Rummens JL1,2, Daniëls A2, Dendale P1,3,4, Hensen
K2, Hendrikx M1,5, Berger J4, Koninckx R1,2, Hansen
D1,3,4
(1)hasselt university, faculty of Medicine, hasselt, belgium; (21)
laboratory of Experimental hematology, Jessa hospital, has-
selt, belgium; (3)rehabilitation research Centre, department of
healthcare, phl-university College, hasselt, belgium; (4)Jessa
hospital/heart Centre hasselt, hasselt, belgium; (5)department
of Cardiothoracic Surgery, Jessa hospital, hasselt, belgium
Correspondence and offprint requests to: dominique hansen, E-
mail: [email protected]
Abstract
Endothelial progenitor cells (EPCs) signifi-
cantly affect endothelial repair capacity and,
hence, cardiovascular disease incidence. In
healthy subjects, blood EPC content increa-
ses significantly as result of a single maximal
exercise test, hereby stimulating endothe-
lial repair capacity. It remains to be shown
whether a single exercise positively affects
blood EPCs in revascularised coronary artery
disease (CAD) patients. From male revascu-
larised CAD patients (n = 60) and healthy
volunteers (n = 25) blood samples were col-
lected before and immediately after a maxi-
mal cardiopulmonary exercise test. Blood
samples were analyzed by optimised flow
cytometry methodology for EPC content
(CD34+, CD34+ CD133+, CD34+VEGFR2+,
CD34+CD133+VEGFR2+, and CD34+CD133-
VEGFR2+ cells) and compared between
groups. CFU-Hill colonies were additionally
assessed. As a result of a maximal exercise
test, blood CD34+, CD34+VEGFR2+ (all EPCs),
CD34+CD133+, and CD34+CD133-VEGFR2+
(mature EPCs) cells increased significantly
in CAD patients (p < 0.05), but less than in
healthy subjects (p < 0.05, and p = 0.06 for
CD34+VEGFR2+). CD34+CD133+VEGFR2+
cells (immature EPCs) did not change as result
of exercise (p > 0.05). No changes in CFUHill
colonies as result of exercise were observed.
This study shows that blood mature EPCs
(CD34+CD133-VEGFR2+) increase signifi-
cantly as result of a single
Exercise bout in revascularised CAD pa-
tients, but with smaller magnitude compared
to healthy subjects. Blood immature EPCs
(CD34+CD133+VEGFR2+) did not change
significantly as result of exercise.
key words: endothelial progenitor cells, coro-
nary artery, disease; exercise, flow cytometry.
gepubliceerd in gut 25 apr 2012.
BONE MARROW-DERIVED MESENcHYMAL
STEM cELLS pROMOTE cOLOREcTAL cANcER
pROgRESSION THROUgH pARAcRINE NEURE-
GULIN 1/HER3 SIGNALLING
Astrid De Boeck, Patrick Pauwels, Karen Hensen,
Jean-Luc Rummens, Wendy Westbroek, An Hen-
drix, Dawn Maynard, Hannelore Denys, Kathleen
Lambein, Geert Braems, Christian Gespach, Marc
Bracke, Olivier De Wever
Abstract
Objective: Bone marrow-derived mesenchy-
mal stem cells (BM-MSC) migrate to primary
tumours and drive tumour progression. This
study aimed to identify the molecular mecha-
nisms associated with these heterotypic cel-
lular interactions and analyse their relevance
in colorectal cancer (CRC).
Design: Paracrine interactions of BM-MSC
with CRC cells were studied using collagen
invasion assays, cell counts, flow cytome-
tric cell-cycle analysis and tumour xenograft
models. The role of neuregulin 1 (NRG1) and
the human epidermal growth factor receptor
(HER) family pathways were investigated
using tyrosine kinase assays, mass spectro-
metry, pharmacological inhibition, antibody-
mediated neutralisation and RNA interfe-
rence.
Transmembrane neuregulin 1 (tNRG1), HER2
and HER3 expression was analysed in pri-
mary CRC (n+54), adjacent normal colorectal
tissues (n+4), liver metastases (n+3) and ad-
jacent normal liver tissues (n+3) by immuno-
histochemistry.
Results: BM-MSC stimulate invasion, survival
and tumorigenesis of CRC through the release
of soluble NRG1, activating the HER2/HER3-
dependent PI3K/AKT signalling cascade in
CRC cells. Similarly, tumourassociated mesen-
chymal cells (T-MC) in CRC
demonstrate high tNRG1 expression, which
is significantly associated with advanced
Union for International Cancer Control stage
(p=0.005) and invasion depth (p=0.04) and
decreased 5-year progression-free survival
(p=0.01). HER2 and HER3 show membrane
localisation in cancer cells of CRC tissue.
conclusion: Paracrine NRG1/HER3 signals
initiated by BM-MSC and T-MC promote CRC
cell progression, and high tNRG1 expression
is associated with poor prognosis in CRC.
JESSALINEA 31
gepubliceerd in Sports Med 2012; 42(5):415-431.
EFFEcT OF AcUTE ENDURANcE AND RESIS-
TANcE EXERcISE ON ENDOcRINE HORMONES
DIREcTLY RELATED TO LIpOLYSIS AND SkE-
LETAL MUScLE pROTEIN SYNTHESIS IN ADULT
INDIVIDUALS WITH OBESITY
Dominique Hansen,1,2,3 Romain Meeusen,4 Anne-
lies Mullens5 and Paul Dendale1,2,3
(1)heart Centre hasselt, Cardiovascular Medicine and rehabilita-
tion, Jessa hospital, hasselt, belgium; (2)rehabilitation research
Centre, phl-university College, hasselt, belgium; (3)faculty of
Medicine, hasselt university, diepenbeek, belgium; (4)depart-
ment of human physiology & Sportsmedicine, vrije universiteit
brussel, brussels, belgium; (5)department of Endocrinology, Jessa
hospital, hasselt, belgium.
Abstract
In subjects with obesity, the implementation
of long-term exercise intervention increases
lean tissue mass and lowers adipose tissue
mass. However, data indicate a blunted lipo-
lytic response, and/or skeletal muscle protein
synthesis, when subjects with obesity are ex-
posed to acute endurance or resistance exer-
cise, respectively. Therefore, subjects with
obesity seem to display a suboptimal physio-
logical response to acute exercise stimuli. It
might be hypothesized that hormonal distur-
bances contribute, at least in part, to these
abnormal physiological reactions in the obese.
This review discusses the impact of acute en-
durance and resistance exercise on endocrine
hormones directly related to lipolysis and/
or skeletal muscle protein synthesis (insulin,
[nor]epinephrine, cortisol, growth hormone,
testosterone, triiodothyronine, atrial natri-
uretic peptide, insulin-like growth factor-1),
as well as the impact of long-term endurance
and resistance exercise intervention on these
hormonal responses to acute endurance and
resistance exercise. In the obese, some en-
docrinological disturbances during acute en-
durance and resistance exercise have been
identified: a blunted blood growth hormone,
atrial natriuretic peptide and epinephrine re-
lease, and greater cortisol and insulin release.
These hormonal disturbances might contribu-
te to a suppressed lipolytic response, and/or
suppressed skeletal muscle protein synthesis,
as a result of acute endurance or resistance
exercise, respectively. In subjects with obe-
sity, the impact of acute endurance and resis-
tance exercise on other endocrine hormones
(norepinephrine, testosterone, triiodothyro-
nine, insulin-like growth factor-1) remains
elusive. Furthermore, whether long-term en-
durance and resistance exercise intervention
might reverse these hormonal disturbances
during acute endurance and resistance exer-
cise in these individuals remains unknown.
bijgevoegde abstract is geaccepteerd voor het Europrevent Con-
gres 2012, dublin (3-5/05/2012).
MULTIDIScIpLINARITY IN REHABILITATION OF
REVAScULARISED AND HEART FAILURE pA-
TIENTS.
Jan Berger1, Sarah Gorissen², Eveline Box², Domi-
nique Hansen1, Paul Dendale1,2
(1)rehabilitation and health Centre, heart Centre, Jessa hospital,
hasselt; (2)hasselt university, faculty of Medicine, hasselt.
Abstract
Background: According to clinical guidelines,
cardiac rehabilitation programmes should be
implemented with a multidisciplinary charac-
ter. However, it remains to be shown what the
need is of such multidisciplinary approach and
if it contributes to greater clinical benefits.
The aim of this study was to evaluate the im-
pact of the level of multidisciplinarity of the
rehabilitation on cardiovascular disease risk
factors in congestive heart failure (CHF) and
revascularised CAD patients.
Methods: 450 CAD and CHF patients followed
a 3-month multidisciplinary cardiac rehabilita-
tion program after hospitalisation. All subjects
executed 2 to 3 exercise training sessions/
week, and were screened for indications of
multidisciplinary follow-up. Possible indica-
tions included education sessions (healthy
nutrition, cardiovascular pathophysiology
and treatment, psychosocial stress coping), a
smoking cessation program (when indicated),
dietary counseling (when indicated), and/or
psychological consultations (when indicated).
With multivariate regression analysis we eva-
luated whether the participation frequency to
these multidisciplinary components (educa-
tion, dietary and psychological counseling) on
top of exercise training sessions affected the
change in cardiovascular disease risk factors.
Results: As a result of the rehabilitation pro-
gram, a significant decrease in body mass in-
dex, fasting glycemia level, blood HbA1c con-
tent, total and LDL cholesterol level, systolic
and diastolic blood pressure, and increase in
maximal cycling power output, were noticed
(P<0.01). Participation in social, psychological,
and dietary follow-up was 40%, 65%, and 80%
of all patients respectively. Concerning the
educative sessions, participation rates varied
from 39 percent (dietary information) to 11
percent (relaxation session). The level of multi-
disciplinarity had a significant, but small, effect
on change in blood total cholesterol (P=0.001),
LDL cholesterol (P=0.03) content and systolic
blood pressure (P<0.05). The other cardiovas-
cular disease risk factors were not influenced
by the level of multidisciplinarity (P>0.05).
conclusions: Cardiac rehabilitation results in
an improvement in coronary risk profile. The
majority of patients had an indication for mul-
tidisciplinary follow-up during rehabilitation,
but only part of the patients participated in
the multidisciplinary sessions. The multidisci-
plinarity of the program had a small but signi-
ficant effect on several risk factors.
JESSALINEA32
Verantwoordelijke uitgever: vzw Jessa Ziekenhuis, Salvatorstraat 20, 3500 Hasselt
Eindredactie: dienst communicatie Jessa Ziekenhuis, Salvatorstraat 20, 3500 Hasselt tel. 011 30 82 21, [email protected]
JESSAlinea nr 6 - Juni 2012