Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

52
Fontys Hogeschool Pedagogiek 1 Diversiteit in het Jeugdbeleid : onderzoeksr apportage methodieke n Methodieke n en werkwijzen voor de allochtone doelgroep bij jeugdzorg Fontys Hogeschool Pedagogiek Interculturele jeugdhulpverlening en intercultureel jongerenwerk: op zoek naar succesfactoren Diversiteit in het jeugdbeleid: onderzoeksrapportage drs. M.J van Beem, drs. M.R.H den Hartog & dr. E.P.J. Allewijn Tilburg, december 2009

Transcript of Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Page 1: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 1

Diversiteit in

het

Jeugdbeleid

:

onderzoeksr

apportage

methodieke

n

Methodieke

n en

werkwijzen

voor de

allochtone doelgroep bij jeugdzorg

Fontys Hogeschool Pedagogiek

Interculturele jeugdhulpverlening en intercultureel jongerenwerk:

op zoek naar succesfactoren

Diversiteit in het jeugdbeleid: onderzoeksrapportage

drs. M.J van Beem, drs. M.R.H den Hartog & dr. E.P.J. Allewijn

Tilburg, december 2009

Page 2: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 2

Diversiteit in het jeugdbeleid: onderzoeksrapportage

Colofon Aan dit document werkten mee: Matthijs van Beem, Mirthe den Hartog, Ellen Allewijn,

Liesbeth van Hoof, Marieke Kroneman & Bas Levering Vormgeving: Fontys Hogeschool Eindverantwoordelijke: Lector Dr. Bas Levering Redactieadres: Fontys Hogeschool Pedagogiek

Prof. Goossenslaan 1-01, 5022 DM TILBURG Niets van deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden zonder bronvermelding en voorafgaande toestemming van de uitgever.

Page 3: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 3

Voorwoord Een jaar geleden subsidieerde ZonMW de Academische Werkplaats in Brabant, naast die in Rotterdam en in Amsterdam, als een van de drie regionale academische werkplaatsen diversiteit in het jeugdbeleid. De onderzoeksvraag die het PON, dat de projectcoördinatie verzorgt, aan de Fontys Hogeschool Pedagogiek had toebedacht was even voor de hand liggend als overzichtelijk: Inventariseer welke specifieke methodieken in de hulpverlening aan de allochtone doelgroep in de instellingen worden gebruikt en inventariseer welke specifieke methodieken er (in de literatuur) voor handen zijn. In dit rapport doet de onderzoeksgroep onder leiding van drs. Matthijs van Beem gedegen verslag van die inventarisatie. Gegeven de aandacht die er sinds de jaren zeventig, ook in Nederland, voor onderzoek naar de allochtone doelgroep is ontstaan, is het verbazingwekkend hoe beperkt het aantal beschikbare specifieke methodieken is. Het is dan ook niet zo vreemd dat er in de hulpverlening in de onderzochte instellingen ook nauwelijks mee wordt gewerkt. De belangrijkste conclusie van het rapport, dat de houding van de hulpverlener, met zijn of haar professionele (interculturele) competenties doorslaggevender is dan het toespitsen van methodieken op de doelgroep, past in een algemenere onderzoeksbevinding die van belang is voor het onderzoek naar de effectiviteit van methodieken. Het gaat in de hulpverlening niet zozeer om effectieve methodieken, maar om effectieve professionals. De effectiviteit van methoden bepaalt de effectiviteit van de professional slechts in geringe mate. Voor een hogeschool is dat in verband met de opleiding van de professionals nog eens heel goed om zich dat opnieuw te realiseren. Voor het vervolg van het onderzoek binnen de Academische Werkplaats Diversiteit Brabant is het, naast de uitgebreide documentatie die het rapport levert, een belangrijk inzicht om op door te gaan. Tilburg, november 2009. Dr. Bas Levering. Lector Algemene Pedagogiek, Fontys Hogescholen.

Page 4: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 4

Inhoudsopgave

Samenvatting .......................................... 6

1. Inleiding .......................................... 7

1.1 Aanleiding ....................................... 7 1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen ..................... 7 1.3 Leeswijzer ....................................... 8

2. Werkwijze ......................................... 9

2.1 Onderzoeksopzet .................................. 9 2.2 Start van het onderzoek ............................ 10 2.3 Concretisering en afbakening onderzoeksopzet ......... 10 2.4 Onderzoeksdata .................................. 11

2.4.1 Instellingsinformatie ...................................................................... 11 2.4.2 Bereik/respons .............................................................................. 11

3. Onderzoeksresultaten .............................. 12

3.1 Literatuurstudie .................................. 12 3.1.1 Inleiding ........................................................................................ 12 3.1.2 Algemene literatuur ....................................................................... 12 3.1.3 NJI erkende interventies databank ............................................... 17 3.1.4 Conclusie en discussiepunten ...................................................... 21

3.2 Praktijkonderzoek ................................. 22 3.2.1 Voorportaal (Twern/Lumens) ........................................................ 22 3.2.2 Geïndiceerde zorg (Kompaan/Combinatie) .................................. 26

3.3 Tussenconclusie ................................. 29 3.3.1 Conclusies literatuuronderzoek ..................................................... 29 3.3.2 Conclusies interviews voorportaal ................................................ 30 3.3.3 Conclusies interviews geïndiceerde zorg ...................................... 31

3.4 Expertmeeting ................................... 32

4. Conclusies en aanbevelingen ......................... 35

4.1 Antwoorden op de onderzoeksvragen ................. 35 4.2 De probleemstelling beantwoord ..................... 37 4.3 Aanbevelingen ................................... 38

Bijlagen .............................................. 40

Bijlage A .................................................................................................. 40 Bijlage B .................................................................................................. 48 Bijlage C .................................................................................................. 49 Bijlage D .................................................................................................. 51

Page 5: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 5

Bijlage E .................................................................................................. 52

Page 6: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 6

Samenvatting

Dit rapport bevat de opzet en resultaten van een inventariserend onderzoek gericht op gehanteerde werkwijzen en beschikbare methodieken met betrekking tot de allochtone doelgroep binnen de voorliggende en geïndiceerde jeugdzorg van vier instellingen in Eindhoven en Tilburg. Met de allochtone doelgroep wordt in dit inventariserende onderzoek gedoeld op Turkse, Marokkaanse, Antilliaanse en Somalische jeugdigen, die een verhoogd risico op afglijden/ontsporen/hulpvragen/zorgbehoefte hebben. Teneinde de onderzoeksvragen te beantwoorden is een kwalitatief onderzoek bij afdelingsmanagers en -verantwoordelijken en bij de jongerenwerkers/jeugdhulpverleners binnen de participerende instellingen uitgevoerd. Daarnaast is er een literatuurstudie (deskresearch) uitgevoerd naar de mogelijke, toepasbare methodieken, werkwijzen en benaderingen. Dit literatuuronderzoek kende een brede opzet, het beoogde resultaat was om een overzicht te verkrijgen van alle impliciete werkwijzen en expliciete methodieken die (inter)nationaal bekend en beproefd zijn en geschikt voor deze casuïstiek. Het doel van het onderzoek was na te gaan hoe de allochtone doelgroep in een vroeger stadium en op jongere leeftijd kan worden bereikt dan nu het geval is, om zodoende effectievere en efficiëntere jeugdzorg te realiseren voor deze doelgroep. Dit inventariserende onderzoek heeft aan het licht gebracht dat er noch in de voorliggende jeugdzorg, noch in de geïndiceerde jeugdzorg sprake is van specifieke werkwijzen en/of methodieken ten aanzien van de allochtone doelgroep. Professionals gaven aan ook weinig behoefte te hebben aan specifieke werkwijzen of methodieken voor deze doelgroep, daar zij zich expliciet op alle jongeren willen richten en niet slechts op het allochtone deel van de jongeren. Best practices zijn wel te benoemen, dan gaat het voornamelijk om interculturele competenties van de jongerenwerker of jeugdhulpverlener. De jongerenwerker en jeugdhulpverlener zou moeten beschikken over een verzameling van kennis, houding en vaardigheden die in de literatuur benoemd wordt als de ‘diversiteitscompetentie’. Afstemming van de wijze van communicatie op het individu met zijn culturele achtergrond en persoonlijke opvattingen, kennis, waarden en normen is daarbij van cruciaal belang. De belangrijkste aanbeveling voor toekomstig onderzoek rondom dit thema die deze inventarisatie heeft opgeleverd is om de focus te verleggen van methodieken en werkwijzen naar de inzet van de diversiteitscompententie: op welke wijze kunnen jongerenwerkers en jeugdhulpverleners toegerust worden met de juiste attitude en vaardigheden die binnen de diversiteitscompetentie benoemd worden?

Page 7: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 7

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Door veel migrantenkinderen en/of hun ouders wordt de weg naar jeugdzorg vaak niet of moeizaam bewandeld; contact met jeugdzorg vindt vaak pas plaats als er al (ernstige) problemen zijn. Er blijken te weinig allochtone hulpverleners te zijn en specifieke aanpakken voor de allochtone doelgroep ontbreken. Daarnaast is er onvoldoende achtergrondkennis van migranten en hun kinderen alsook over voor hen geschikte methodieken. Bejegening van en communicatie met migranten blijkt moeizaam te verlopen (Van de Wakker, 2005). Anderzijds blijkt dat er bij migrantenkinderen en hun ouders veel onbekendheid is over de mogelijkheden van jeugdzorg en maatschappelijke hulp (Pels & De Gruijter, 2005; Verstraten & Van Halen, 2006). Veel migrantenkinderen krijgen niet de benodigde hulp en lopen het risico in zwaardere, justitiële vormen van zorg terecht te komen (SMO, 2007). Vanuit de academische werkplaats is Fontys Hogeschool Pedagogiek door het PON gevraagd om inventariserend onderzoek te doen naar gehanteerde werkwijzen en beschikbare methodieken voor een divers jeugdbeleid binnen de ambulante jeugdzorg van vier instellingen in Eindhoven en Tilburg. Het doel van het onderzoek is na te gaan hoe de allochtone doelgroep (waarmee in dit verband de Turkse, Marokkaanse, Antilliaanse en Somalische jeugdigen bedoeld worden, die een verhoogd risico op afglijden/ontsporen/hulpvragen/zorgbehoefte hebben) in een vroeger stadium en op jongere leeftijd kan worden bereikt dan nu het geval is, teneinde effectievere en efficiëntere jeugdzorg te realiseren voor deze doelgroep. Dit rapport geeft de resultaten weer van dit onderzoek.

1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen

Doelstelling Het onderzoek heeft de volgende hoofddoelstelling: Het inventariseren van methodieken, werkzame factoren en best practices waarmee de allochtone doelgroep in een vroeger stadium en op jongere leeftijd kan worden bereikt en beter hulp kan worden verleend dan nu het geval is, teneinde effectievere en efficiëntere jeugdzorg te realiseren voor deze doelgroep. Deze doelstelling valt uiteen in de volgende subdoelstellingen: 1. Inventarisatie van specifieke werkwijzen en methodieken voor diversiteit in de ambulante

jeugdzorg bij vier instellingen in Eindhoven en Tilburg. 2. Inventarisatie van (inter)nationale best practice methodieken in het kader van diversiteit door

middel van literatuuronderzoek. 3. Organiseren en uitvoeren van één of meerdere expertmeetings. Probleemstelling De volgende probleemstelling vormt de basis van dit onderzoek: Welke methodieken en ‘aanpakken’ voor het bereiken en behandelen van migrantenkinderen en hun ouders komen uit het inventariserend onderzoek naar voren als ‘best practices’ en welke mogelijke aanbevelingen ten aanzien van verbetering van de jeugdzorg voor migrantenkinderen en hun ouders kunnen worden gedaan?

Page 8: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 8

Vraagstelling Vanuit de probleemstelling en de doelstelling van dit onderzoek, zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:

1. Welke methodieken /werkwijzen worden momenteel gehanteerd m.b.t. het bereiken en behandelen van allochtone jongeren bij vier instellingen voor welzijnswerk en ambulante jeugdzorg in Eindhoven en Tilburg?

2. Welke ervaringen hebben de instellingen daarmee? 3. In hoeverre wordt de allochtone doelgroep momenteel bereikt? 4. Welke problemen ervaren de instelling op het gebied van diversiteit bij jeugdbeleid? 5. Welke stappen ondernemen instellingen om deze problemen het hoofd te bieden? 6. Wat zijn de successen, best practices? 7. Wat zegt de (internationale, wetenschappelijke) literatuur over omgaan met cultuurverschillen en

diversiteit in (pedagogisch) jeugdbeleid en jeugdzorg? 8. Kunnen de methodieken verkregen in stap 7 worden toegepast bij jeugdzorg in Noord-Brabant? 9. Welke knelpunten bestaan er op dat gebied? 10. Welke methodieken, instrumenten of individuele werkwijzen zijn positief gebleken? 11. Hoe kijken experts uit de praktijk aan tegen mogelijke methodieken verkregen uit stap 7? 12. Welke methodieken zijn geschikt om in te voeren? 13. Hoe kunnen deze methodieken worden ingevoerd?

1.3 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet besproken, de gehanteerde methoden en werkwijzen om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Ook wordt in dit tweede hoofdstuk de onderzoeksopzet nader geconcretiseerd. In hoofdstuk 3 worden alle verkregen resultaten gepresenteerd. Dit door allereerst het literatuuronderzoek te beschrijven, gevolgd door het praktijkonderzoek. Voor de lezer die snel informatie zoekt verwijzen wij graag naar de tussenconclusies van de deelonderzoeken in paragraaf 3.3. De onderzoeksvragen worden tenslotte beantwoord in het 4e hoofdstuk, waar na de conclusies aanbevelingen worden verstrekt.

Page 9: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 9

2. Werkwijze

2.1 Onderzoeksopzet

Praktijkonderzoek Om het onderzoek uit te voeren, is allereerst het totale pakket aan bestaande, gebruikte methodieken, werkwijzen en benaderingen binnen de participerende instellingen voor welzijnswerk en jeugdzorg geïnventariseerd. Er is hiertoe een kwalitatief onderzoek bij afdelingsmanagers en -verantwoordelijken en bij de jongerenwerkers/jeugdhulpverleners binnen de participerende instellingen uitgevoerd. Hiertoe is een semi-gestructureerde vragenlijst opgesteld voor zowel het welzijnswerk (de voorliggende zorg), zie bijlage C, als voor de geïndiceerde jeugdzorg (zie bijlage D). Enkele aspecten die hierbij aan bod zijn gekomen zijn: • Welke methoden gebruiken jongerenwerkers nu om enerzijds de doelgroep te bereiken en anderzijds

vroegtijdig problemen op het gebied van opvoeding of gedrag te signaleren? • Welke methoden gebruiken jeugdhulpverleners nu om de doelgroep te behandelen of hulp te

bieden? • Kunnen de voorliggende zorginstellingen een rol spelen in het signaleren van allochtone potentiële

probleemjongeren / risicojeugd (cf. de doelgroep)? • Wie bereiken zij en hoe doen ze dat? Waarom lukt het wel/niet bepaalde groepen te bereiken? • Hoe kun je de onderzoeksdoelgroep bereiken? • Doen professionals dingen anders bij allochtonen dan bij autochtonen? • Waar komen de professionals kennis en methodieken tekort? Literatuuronderzoek Daarnaast is er een literatuurstudie (deskresearch) uitgevoerd naar de mogelijke, toepasbare methodieken, werkwijzen en benaderingen. Dit literatuuronderzoek kende een brede opzet, het beoogde resultaat was om een overzicht te verkrijgen van alle methodieken etc. die (inter)nationaal bekend en beproefd zijn en geschikt voor deze casuïstiek. Enkele aspecten die hierbij aan bod zijn gekomen zijn: • Welke methodieken kunnen worden ingezet? • Is de NJI-databank met effectieve interventies bruikbaar voor beantwoorden van de

onderzoeksvragen? • Wat is evidence based effectief? • Wat is als best practise naar voren gekomen? • Welke manieren zijn er om bij allochtone gezinnen in zo vroeg mogelijk stadium eventuele problemen

te signaleren om vervolgens op zo passend mogelijke manier ambulante hulp te verlenen? • Maak onderscheid in problematiek: gaat het echt om allochtone mensen of gaat het om een lage

sociale klasse waarbij het probleem zich vnl. afspeelt? Kan hier iets over worden gezegd? Uit het kwalitatieve onderzoek bij de instellingen en het literatuuronderzoek is vervolgens een totaaloverzicht gedestilleerd. Met dit totaaloverzicht als uitgangspunt is een expertmeeting georganiseerd waarbij de participerende experts1 /uitvoerders van alle instellingen samen kwamen en waarbij visievorming op het gebruik van de bestaande of invoering van nieuwe methodieken werd nagestreefd. Vanuit deze meeting zijn de experts, gevoed met onderzoeksresultaten en ideeën, terug naar de eigen instellingen gegaan om de verworven inzichten en gemaakte afspraken aldaar verder in gang te zetten. Vanuit het totaaloverzicht aan methodieken en de uitkomsten van de expertmeeting heeft het onderzoeksteam aanbevelingen opgesteld om een eerste stap te zetten ter realisatie van de projectdoelstelling: het bereiken van de allochtone doelgroep in een vroeger stadium en op jongere leeftijd én na het bereiken betere hulp te verlenen.

1 Experts zijn degenen die binnen de instellingen met of zonder specifieke taakstelling de beoogde doelgroep weten te bereiken of hier ervaring mee hebben. Zij kunnen feilloos aangeven wat binnen de eigen organisatie kan werken en nodig is. Wij willen deze experts tot kartrekkers met mandaat omvormen zodat de uitkomsten van het onderzoek meteen omgezet kunnen worden in activiteiten met de juiste mensen aan het roer.

Page 10: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 10

Schematisch ziet de onderzoeksopzet er als volgt uit: Fase 1 2 3 4

2.2 Start van het onderzoek

Het onderzoek is gestart door contactpersonen van de vier participerende instellingen te benaderen met de vraag om schriftelijk materiaal (beleidsplannen, subsidieaanvragen en dergelijke) toe te sturen. Vanuit dit materiaal is een eerste indruk verkregen wat er in het kader van diversiteit wordt gedaan. Zijn er bijvoorbeeld projecten speciaal voor de allochtone jongeren? Naast het bestuderen van schriftelijk materiaal zijn oriënterende gesprekken gevoerd met deze contactpersonen. Op basis hiervan is een vragenlijst ontwikkeld en is de onderzoeksopzet verder geconcretiseerd.

2.3 Concretisering en afbakening onderzoeksopzet

Na de verkenning welke hierboven is beschreven, is de aanvankelijke onderzoekopzet nader geconcretiseerd en gedeeltelijk aangepast. Doelstelling: Het inventariseren van methodieken, werkzame factoren en best practices waarmee de allochtone doelgroep in een vroeger stadium en op jongere leeftijd kan worden bereikt en beter hulp kan worden verleend dan nu het geval is, teneinde effectievere en efficiëntere jeugdzorg te realiseren voor deze doelgroep.

Tussenconclusie : wat gebeurt er op dit moment en wat kan er nog meer / beter (volgens literatuuronderzoek)?

Praktijkinventarisatie : interviews met professionals uit de vier participerende instellingen: 1. De Twern (Tilburg) 2. Kompaan en De Bocht (Tilburg) 3. Lumens Groep (Eindhoven) 4. De Combinatie Jeugdzorg

(Eindhoven)

Literatuuronderzoek : Wat is en kan er allemaal? Wat zegt de wetenschap? Evidence based vs. best practice

Expertmeeting : • Voorleggen resultaten en

tussenconclusie • Brainstorm over mogelijkheden • Komen tot praktijkgedragen

aanbevelingen

Eindconclusie en rapportage incl. concrete toepassingsgerichte aanbevelingen

Page 11: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 11

Concretisering doelstelling: Het gaat om een inventarisatie van expliciete methodieken of impliciete werkwijzen m.b.t. benadering, bereiking, signalering, indicering en/of hulpverlening van/bij gedragsproblemen bij allochtone kinderen in de leeftijd van 0-18 jaar. Hierbij gaat het om zowel de allochtone kinderen/jongeren als hun ouders. Het onderzoek kent een brede opzet, met als doel een globaal beeld te krijgen van de methodieken of werkwijzen die worden ingezet m.b.t. diversiteit. Het doel is tweeledig:

1. Inzicht verkrijgen in hoe de allochtone doelgroep momenteel wordt bereikt door buurtwerk en maatschappelijk werk. Het gaat nadrukkelijk om een inventarisatie van de mate waarin deze doelgroep bereikt wordt door het voorportaal (het welzijnswerk, de toegang tot jeugdzorg), om daarna risico’s te signaleren en door te verwijzen.

2. Tevens worden behandelmethoden/methodieken binnen de jeugdzorg geïnventariseerd. Welke specifieke methoden worden gebruikt t.a.v. de doelgroep? Wat zijn de ervaringen daarmee? Met jeugdzorg wordt in dit verband bedoeld: geïndiceerde jeugdzorg: hulpverlening na een afgegeven zorgindicatie door Bureau Jeugdzorg.

2.4 Onderzoeksdata

2.4.1 Instellingsinformatie Dit onderzoek is uitgevoerd binnen de vier instellingen die zich momenteel (2009) hebben verbonden aan de Academische Werkplaats Diversiteit in het Jeugdbeleid. De instellingen: Twee instellingen betreffen het voorportaal (buurtwerk/sociaal cultureel werk etc.), namelijk • Twern (Tilburg) • Lumens Groep (Eindhoven) � Bij deze instellingen is gekeken naar (methoden en werkwijzen voor) het bereiken, signaleren en doorverwijzen van allochtone kinderen en hun ouders. Twee instellingen betreffen het hulpverlenen, behandelen en bieden van passende zorg, namelijk • Kompaan en de Bocht (Tilburg) • De Combinatie Jeugdzorg (Eindhoven) � Bij deze instellingen is gekeken naar (methoden en werkwijzen voor) het behandelen van allochtone kinderen (en eventueel hun ouders).

2.4.2 Bereik/respons Van iedere deelnemende organisatie zijn de afdelingsmanagers/verantwoordelijken gesproken. Dit waren opstart gesprekken, om een eerste indruk te krijgen van de werkwijzen met betrekking tot diversiteit in het aanbod van de organisatie. Deze managers hebben vervolgens namen van jeugdhulpverleners en jongerenwerkers doorgegeven, die door de onderzoekers zijn benaderd voor een interview. Van iedere organisatie zijn enkele medewerkers geïnterviewd. Naast de experts vanuit de organisaties, hebben er ook experts binnen de academische werkplaats, tijdens projectvergaderingen tips en nuttige informatie gegeven voor dit onderzoek. Aan de expertmeeting hebben personen vanuit de volgende instellingen deelgenomen: Fontys Hogeschool Pedagogiek, De Combinatie Jeugdzorg, De Twern en Lumens Groep.

Page 12: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 12

3. Onderzoeksresultaten

In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd. Allereerst een literatuurstudie die bestaat uit een verkenning van de algemene wetenschappelijk literatuur over het thema. Ook is er een analyse gemaakt van de erkende NJI interventies in relatie tot diversiteit. De literatuurstudie sluit af met een algemene conclusie. Vervolgens worden de resultaten van het praktijkonderzoek in de instellingen beschreven, waarna een tussenconclusie wordt getrokken en de resultaten van de expertmeeting aan bod komen.

3.1 Literatuurstudie

3.1.1 Inleiding In deze literatuurinventarisatie is nagegaan hoe in de bestaande (door het NJI erkende) interventies rekening wordt gehouden met diversiteit. Ook is gekeken hoe in de wetenschappelijke literatuur is geschreven over diversiteit in de jeugdhulpverlening. Er is vooral gezocht naar de mogelijke werkwijzen van de ambulante jeugdhulpverlening, buurtwerk en sociaal werk op het gebied van preventieve interventies, bereiken, signaleren van allochtone kinderen en jongeren en hun ouders. Het gaat dan name om jongeren met een Turkse, Marokkaanse, Antilliaanse of een Somalische (etnisch) culturele achtergrond. In deze literatuurinventarisatie zijn de volgende vragen leidend geweest.

1. Wat zegt de wetenschap over deze kwesties? 2. Welke interventies of aanpakken, die evidenced based zijn, werken? 3. Welke ‘best practices’ werken goed? 4. Welke manieren zijn er om bij allochtone gezinnen in zo vroeg mogelijk stadium eventuele

problemen te signaleren om vervolgens op zo passend mogelijk manier ambulante hulp te verlenen?

5. Gaat het om allochtone mensen of gaat het om lage sociale klassen waarbij het probleem zich voornamelijk afspeelt? Wat kan hierover gezegd worden?

Deze literatuurinventarisatie bestaat uit twee gedeeltes: allereerst is in de nationale en internationale literatuur nagegaan hoe de jeugdhulpverlening omgaat en rekening houdt met diversiteit. Vervolgens is een analyse gemaakt van concrete interventies (uit de NJI databank) naar hoe er rekening gehouden is met diversiteit in de interventie en de werkzame factoren in de interventie. Deze inventarisatie verwijst tevens naar een bijlage met de gebruikte NJI interventies en de bijlage met de ‘Richtlijn Verklaringskaders expliciteren en navragen’ (Kouratovsky, 2008a), welke achterin dit rapport zijn opgenomen.

3.1.2 Algemene literatuur

Literatuur In dit algemene literatuurgedeelte wordt nagegaan welke werkzame factoren er zijn als het gaat om het bereik, preventie, signalering en vroeghulp in de ambulante jeugdzorg aan kinderen en jeugdigen van niet-Nederlandse of allochtone afkomst. Uit het onderzoek van Pels, Distelbrink & Tan (2009) blijkt dat er op dit gebied weinig onderzoek is gedaan, maar dat er wel een noodzaak bestaat om er zicht op te krijgen. Er bestaat namelijk een kloof tussen het aanbod van de jeugdzorg en andere welzijnsorganisaties en vraag vanuit de migrantengroepen. Veel migrantengezinnen en jongeren zijn volgens hulpverleners moeilijk te bereiken. De vraag is dan op welke manieren en op welke niveaus er gewerkt zou kunnen worden aan het verbeteren van de aansluiting van de vraag en het aanbod. In deze studie zal onder andere gekeken worden naar de jeugdzorginstellingen en hun professionals, de positie

Page 13: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 13

van de migrantengroep in relatie tot het bereik, preventie, signalering en vroeghulp in de ambulante jeugdzorg .

Problemen; mogelijke oplossingen Volgens Vollebergh (2002) is er onvoldoende onderkenning van problemen van allochtone kinderen en hun ouders waardoor ze te weinig met preventieve zorg in aanraking komen. Allochtone jongeren en kinderen zijn namelijk ondervertegenwoordigd in de vrijwillige en ambulante geestelijke gezondheidszorg. Omgekeerd blijken ze oververtegenwoordigd als het gaat om een gedwongen justitiële vorm van aanpak (Kouratovsky, 2002). Dit leidt meteen tot de stereotypering en stigmatisering van bepaalde migrantengroepen waar volgens Vollebergh (2002) toch al heel veel sprake van is. Bellaart (2007) meent dat het jeugdbeleid niet bij allochtone groepen aansluit. Er wordt binnen de instellingen teveel beroep gedaan op het ratio, men verwacht te veel kennis van de Nederlandse taal, zelfstandigheid en initiatief én men verwacht van de mensen dat ze alle wegen naar de verschillende ‘zorgloketten’ weten te vinden. In het vinden van aansluiting speelt ook de diagnostiek een belangrijke rol. De diagnostiek is van groot belang voor de besluitvorming over de te volgen aanpak en het te volgen traject binnen de Bureaus Jeugdzorg. Allochtone ouders en/of kinderen die zich aanmelden (of aangemeld worden) voor hulp, krijgen eerst te maken met een screening van meestal een uur; aanmelding is telefonisch. Dat zijn enkele drempels: de doelgroep begrijpt vaak niet waarom er niet meteen hulp geboden wordt; een uur is vaak te kort voor het bespreken van de hulpvraag en een telefonische aanmelding past niet bij hulpvragers die het Nederlands vaak niet goed beheersen (Kouratovsky, 2002; Hijmans van der Bergh & Koperdraat, 1997). Ook de manier van werken van de hulpverlening sluit niet aan bij veel migrantengroepen die moeilijk de weg naar de (preventieve) jeugdhulpverlening vinden, omdat die de hulpverlening stopt als men een aantal keer niet is komen opdagen (Pels, Distelbrink & Tan, 2009). Een ander probleem in de jeugdzorg zijn de wachtlijsten. Allochtone ouders en hun kinderen begrijpen vaak niet waarom er niet direct op hun hulpvraag wordt ingegaan, omdat er vaak een wachtlijst blijkt te zijn. Er bestaat een gerede kans dat men dan pas hulp krijgt als de situatie geëscaleerd is en zwaardere vormen van hulp nodig zijn. Juist ook omdat allochtone ouders lang wachten met het inroepen van hulp; pas als ze het echt niet meer zelf aankunnen (Hijmans van der Bergh, 1993). Volgens Hijmans van der Bergh & Koperdraat (1997) is cultuur bepalend voor de manier mensen hun problemen ervaren en hulp zoeken. Daarom zou in een multiculturele samenleving als Nederland de hulpverlening meer toegespitst moeten zijn op deze cliëntengroep. Interculturalisatie vraagt van de organisatie en bij de uitvoering van de zorg om een grotere betrokkenheid van de allochtone groepen zelf en om aangepaste kennis en vaardigheden bij medewerkers. In verschillende publicaties wordt gesuggereerd dat de jeugdinstellingen cultuursensitiever moeten worden (Kouratovsky, 2008a; 2008b; 2007). Cultuursensitief werken kan als oplossing beschouwd worden voor het feit dat voor professionals de hulpvraag van de allochtone cliënten niet snel duidelijk is. Het blijkt nodig om eerst een vertrouwensrelatie op te bouwen. Een juiste afweging van de ernst van de problemen vinden hulpverleners lastig. Medewerkers constateren een gebrek aan kennis van de achtergronden en de benadering van allochtone cliënten (Schreurs & Pels, 1997). Vaak is er voor allochtonen meer tijd nodig dan voor autochtonen. Bemoeilijkend daarbij zijn een andere wijze van presenteren van problemen, taalproblemen en het werken met tolken. Tussen hulpvragers en hulpverleners treden verschillen op in normen, waarden en begrip van de situatie, waar niet altijd de vinger op valt te leggen (Kouratovsky, 2002). Rekening houden met diversiteit zou vanzelfsprekend moeten zijn en als een meerwaarde gezien moeten worden. Dat vereist dat men binnen instelling de houding moet veranderen. Wat kan men daarvoor doen? Men kan beginnen met het opbouwen van een multi-etnisch personeelsbestand. De bestaande professionals zou men kunnen professionaliseren op het gebied van diversiteit. Het verdiepen van kennis, meer ervaring opdoen en de koudwatervrees bij veel professionals weghalen zodat bepaalde vormen van stereotypering verdwijnen.

Professional Volgens de internationale en nationale literatuur zijn de houding en de vaardigheden van de professional doorslaggevend voor het slagen van opvoedingsondersteuning aan allochtone ouders. Een aantal

Page 14: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 14

aspecten in het gedrag en houding van de professional spelen een centrale rol. Een open houding en sensitiviteit van een professional zijn essentieel in het contact met de cliënten. Vooral in het contact met allochtone cliënten kan dat moeilijker zijn, omdat de meeste professionals handelen vanuit westerse gebruiken en gewoontes en allochtone cliënten andere gebruiken en gewoonten hebben. Professionals beoordelen gedrag van anderen op basis van West-Europese opvattingen van wat normaal gedrag is en daarmee kunnen observaties als ‘passief gedrag’ (Afrikaans en Creools) of ‘star gedrag’ van Marokkanen en Turken een negatieve lading krijgen, terwijl die gedragingen in de specifieke cultuur gangbaar kunnen zijn (Hijmans van der Bergh & Koperdraat, 1997). Tot op zekere hoogte kunnen professionals daar bewust mee rekening houden, maar er zijn toch impliciete vooroordelen die in het contact naar voren kunnen komen (Pels, Distelbrink & Tan, 2009). De vaak laag sociaaleconomische status van allochtone gezinnen maakt dat zij vaak andere verwachtingen omtrent man/vrouwrollen, gezinsstructuur en generatie hebben dan hoogopgeleide en getrainde professionals in de jeugdhulpverlening. Het is belangrijk dat professionals de wil hebben en de tijd kunnen nemen om een vertrouwensband te creëren. Veelal is er argwaan tegen geprofessionaliseerde hulp en het kost daarom meer tijd om een vertrouwensband te creëren indien de doelgroep eenmaal over de streep is. Men kan investeren in de relatie door meer niet-therapiegebonden activiteiten te ondernemen zoals huisbezoeken, een meer persoonlijke benadering, contact warm houden (frequent of intensiteit) tijdens en na behandeling en meer praktische hulp te bieden. Kouratovsky (2002) beveelt aan om tijd en ruimte te nemen om persoonlijk contact op te bouwen. Voorkomen van veel wisselingen van hulpverleners zodat het (transculturele) proces van (mondeling, schriftelijk en (audio) visueel) uitleg en voorlichting geven telkens opnieuw moet beginnen. Een oplossing volgens Kouratovsky (2002) kan zijn om de cliënt al vanaf het eerste contact te koppelen aan een medewerker die de hulpverlening -waaronder het stellen van een diagnose, coördineert en begeleidt als een casemanager. Knipscheer & Kleber (2004) spreken ook wel van een diversiteitcompetentie; een open en respectvolle houding, gevoelig zijn voor de eigen vooringenomenheid en vaardig zijn in interculturele communicatie. In de literatuur is men verdeeld over in hoeverre de professional kennis en inzicht moet hebben van de geschiedenis en cultuur van minderheidsgroepen. Enige kennis is relevant, maar of meer kennis leidt tot een effectievere interventie valt te bezien. Ook de communicatie is essentieel. Op verschillende manieren kan aandacht worden besteed aan het verbeteren van de communicatie met migrantengroepen. Het gebruik van de moedertaal (tolken of vertaalde materialen), aanpassing van het taalgebruik (bijvoorbeeld weinig abstracte woorden en uitdrukkingen gebruiken) en veel audiovisuele materialen gebruiken (Kouratovsky, 2002). Ook kan men regelmatig checken of de cliënt de boodschap heeft begrepen en er kan in de behandeling gebruik worden gemaakt van symbolen, concepten en gezegden om te verwoorden wat men bedoelt. Dit zorgt er voor dat mensen zich beter op hun gemak voelen. In de behandeling van de allochtone cliënten kan worden gewerkt met een familie-, netwerk- of gemeenschapsbenadering. Hiermee kan aansluiting gezocht worden bij het waardenpatroon van veel migranten dat niet-westers georiënteerd (individualisme en autonomie) is, maar meer groepsgeoriënteerd is, met als belangrijke waarden als samenzijn en familiaire loyaliteit (Pels, Distelbrink & Pels, 2009). Daarnaast is het in de behandeling van cliënten belangrijk dat professionals gebruik maken van empowerment, omdat het zich richt op het ontwikkelen van copingvaardigheden, het de gezonde kanten benadrukt van de cliënt en het de cliënt uit de slachtofferrol kan halen (Knipscheer & Kleber, 2004). Kouratovsky (2002) heeft een andere invulling van de rol van empowerment in het hulpverleningstraject: “Het begrip van de etnische en culturele herkomst van de cliënt zou gebruikt moeten worden om cliënten te helpen om zichzelf bewust te worden van hun eigen culturele waarden en normen en hoe die kunnen bijdragen aan de (Nederlandse) samenleving. Het ondersteunen van de potentieel sterke kanten van identiteit en herkomst staat ook bekend als empowerment. Om allochtone cliënten het gevoel te geven dat zij er echt bij horen, is een instellingsbeleid nodig dat de rol van familieleden, gemeenschap, waarden en overtuigingen uit de cultuur van de cliënt onderkent en respecteert en op verschillende niveaus samenwerking met allochtone groepen zoekt” (p. 74).

Kenmerken van allochtone ouders en hun kinderen Vanuit de culturele achtergrond van veel allochtone ouders is professionele hulp op de wijze en schaal zoals we dit in Nederland kennen, vreemd. Ze doen vaak beroep op anderen binnen de eigen groep voor hulp. Velen hebben argwaan, negatieve ervaringen, weinig vertrouwen of weinig kennis om op tijd bij

Page 15: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 15

instanties aan de bel te trekken als er een (opvoedings)probleem is. Als deze groep al hulp vraagt, dan is dat vaak een grote drempel en wordt dit als ingrijpend ervaren. Deze doelgroep staat dan ook bekend als moeilijk bereikbaar. In de literatuur wordt meerdere malen genoemd dat de aanpak van de instellingen niet past bij deze doelgroep, omdat de interventies te veel een beroep doen op de cognitieve en verbale vermogens van cliënten. Ook verwacht men van cliënten een zekere mate van zelfverantwoordelijkheid en het vermogen om te kunnen psychologiseren. Voor veelal laagopgeleide migranten kan dat moeilijk zijn, maar meer nog is het voor hen ongebruikelijk. Het belangrijkste kenmerk van veel allochtone gezinnen is de invloed van de migratie op hun leven en dat van hun gezin. Een migratie in de voorgeschiedenis, hetzij van de jeugdige, hetzij van de ouders, blijkt het risico op problemen in de ontwikkeling van een kind/jongere sterk te vergroten (Kouratovsky, 2008b). Migratie veroorzaakt een zodanige mismatch tussen de wijze van invullen of vervullen van ontwikkelingsopgaven vanuit het thuismilieu en de eigen afkomst enerzijds, en de vervulling van die ontwikkelingsopgaven vanuit de omringende samenleving anderzijds. De migratie is een zodanig ingrijpende verandering van de psychosociale omgeving dat de ‘inwikkeling’ van een kind in een beschermend cultureel kader als het ware een enorme dreun krijgt. Kouratovsky (2008b) omschrijft inwikkeling als: “…de vormende invloed van de menselijke sociale en culturele omgeving op het opgroeien van kinderen tot volwassene” (p. 120). ‘Inwikkeling’ benadrukt dat het behoren-tot-een-groep (‘belonging’) essentieel is voor de zelfervaring. Het gaat om een beschermend cultureel kader. Migratie is een breuk met dit kader en heeft dan ook vergaande effecten tot in de tweede generatie (Kouratovsky, 2008b). Ook Pels (2004) stelt dat pedagogische incongruentie en spanning tussen socialiserende milieus een risico is voor opvoedingsproblemen. Cultuurverschillen zijn op zichzelf al een potentiële risicofactor. Om te kunnen vast stellen wat het probleem is en of er een probleem is in een allochtoon gezin moet je niet alleen kijken naar het kind zelf en zijn of haar achtergrond of herkomst, maar ook naar de situatie zoals die hier in Nederland is. Opvattingen over wat leeftijdsadequaat gedrag is van een kind verschillen per cultuur. Ook verwachtingen omtrent gender, aanleg en temperament zijn cultuur bepaald en bepalen daarmee wat als een probleem wordt ervaren. Of de lichamelijke, sociaal-emotionele, cognitieve ontwikkeling goed verloopt, hangt samen met verwachtingen en met de vergelijking van die ontwikkeling met andere kinderen. Verwachtingen zijn verbonden met normen en waarden van een bepaalde cultuur. Bij een vergelijking met kinderen uit de omgeving kun men zich afvragen of er wel de goede vergelijking gemaakt wordt. Veel hangt samen met normen en vooronderstellingen die verbonden zijn met sociaal-culturele omstandigheden en opvoeding (Kouratovsky, 2002). Ook de acculturatie van een gezin speelt een belangrijke rol: in hoeverre kunnen en willen ze participeren in de Nederlandse samenleving. Het blijkt dat integratie (enerzijds participatie anderzijds behoud van de eigen identiteit) het beste is voor de geestelijke gezondheid. Dit brengt met zich mee dat de omringende samenleving (in deze context de hulpverlener) ook waardering moet kunnen opbrengen voor de allochtone cultuur. Pels (2004) constateert dat de betekenis die allochtone ouders geven aan autonomie er een is van zelfredzaamheid en sociale verantwoordelijkheid en minder de individualistische aspecten benadrukken zoals zelfbepaling en zelfontplooiing, wat autochtone ouders weer meer doen.

Bereik en toeleiding Gezien de positie waarin veel allochtone gezinnen verkeren en hun (on)bereikbaarheid voor de vaak lichtere vormen van hulp, wordt er in de literatuur suggesties gedaan en manier beschreven om de potentiële cliënten beter te bereiken. Om te beginnen kunnen instellingen meer gebruik maken van intermediërende personen of lokale (al dan niet eigen) instellingen (ook wel zelforganisaties genoemd) die een sleutelrol vervullen tussen de migrantengroep en de instellingen. Deze mensen beschikken over korte lijnen en hebben al een vorm van vertrouwen met de potentiële cliënten. Deze paraprofessionals, zoals pedagogische medewerkers van kinderdagverblijven of leerkrachten in het basisonderwijs, hebben vanuit hun functie al een contact met de ouder en een band opgebouwd waardoor ouders makkelijker geattendeerd kunnen worden op hulp of doorverwezen kunnen worden naar hulpinstanties. Verder kan geïnvesteerd worden in de frontline benadering. Deze benadering gaat uit van de eigen kracht en draagvlak van een migrantengemeenschap en benut deze ook. Denk aan de C-interventie ‘Marokkaanse buurtvaders’. Ook hier is sprake van korte lijn en kan er een goede signaleringsfunctie zijn en is er een goed bereik.

Page 16: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 16

Ook is outreachend werken een manier om de potentiële doelgroep op te sporen en van hulp te voorzien zodat er vroegtijdig kan worden geholpen. De studie van Schreurs & Pels (1997) over opvoedingsondersteuning in Gouda biedt tal van inzichten welke aanpassingen in de interventies zijn bedacht om aansluiting te vinden met de allochtone doelgroep. Allereerst biedt de studie inzicht in de werving van de doelgroep. Het opbouwen van een goede naam (project of instelling) en de persoonlijke benadering waren in deze studie essentieel om de Marokkaanse doelgroep aan te trekken. Aangezien Marokkanen, volgens de studie, sterk buurtgebonden zijn, was het van belang dat er voldoende activiteiten en voorzieningen in de buurt moesten zijn. Hierdoor zou de bekendheid toenemen en er meer mensen gebruik van maken. Het aanbod moest gericht zijn op wat de Marokkaanse mensen uit de buurt concreet in hun buurt nodig hadden. De samenwerking met de moskee was hierbij van belang, omdat de moskee een leidende functie had in het creëren van een draagvlak voor de activiteiten bij de doelgroep en twijfels kan wegnemen. Men constateerde in de studie dat het opbouwen van bekendheid en vertouwen een langdurig proces is, waar de professionals tijd voor moeten nemen. De werkers uit deze studie ondervonden dat de persoonlijke benadering en de tijd nemen om een band op te bouwen het belangrijkste was. In de opvoedingsondersteuning confronteerden de professionals de moeders niet gelijk met vragen over eventuele problemen, maar door vaak met de moeders te praten over allerlei zaken, kregen d de professional inzicht in de eventuele problemen van deze gezinnen. Op deze manier ontstond er een vertrouwensband van waaruit voorzichtig hulp kon worden geboden of de moeders geattendeerd konden worden op hulp. Als op een gegeven moment bleek dat hulp niet meer nodig was, verbraken de professionals het contact met de betreffende moeder niet zodat eventuele hulp in de toekomst makkelijker opgepakt zou kunnen worden. Ook werd in de projecten ook rekening gehouden met de allochtone doelgroep op andere manieren. Zo werden aan veel projecten vrijwel geen eisen gesteld zoals aan bijvoorbeeld de opkomst, om mensen niet al te veel af te schrikken en een eventuele vertrouwensband op het spel te zetten. Om ervoor te zorgen dat de moeders in sommige projecten participeerden en naar de bijeenkomsten bleven komen, had men paraprofessionals (buurt moeder en voorlichters in eigen taal en cultuur) ingezet om de mensen betrokken te houden.

Interventies Tegenwoordig is er veel aandacht voor evidence based interventies. Interventies worden gezien als een mediator tussen cliënt en samenleving en daarmee een factor in het proces van culturele aanpassing. Het slagen van de interventie hangt af van het gemeenschappelijke uitgangspunt. Dat betekent dat de professional vertelt wat zijn of haar rol is en wat men kan verwachten, maar dat er ook nagegaan wordt wat de verwachtingen van de deelnemers zijn. Onderzoek heeft uitgewezen dat naast dit gemeenschappelijke belang maatwerk nodig is om bij elkaar aan te sluiten. De problematiek van allochtone cliënten verschilt te veel van elkaar om hen over een kam te scheren. Het probleem is dat zolang de culturele context van migrantengroepen bij studies buiten beschouwing blijft, men nog niet goed weet wat effectieve interventies zijn. Interventies zijn ten slotte vaak gebaseerd op westerse theorievorming waar waarden als individualisme en autonomie voorop staan. In vele migrantengroepen is er sprake van een groepscultuur. Deze verschillende levensbenaderingen kunnen in het contact tussen professional en cliënt tot onbegrip en in het slechtste geval tot geen resultaat leiden. Professionals kunnen in de omgang met allochtonen hiermee rekening houden, maar ze kunnen nooit helemaal zeker weten of ze in hun benadering aansluiten bij de waarden van die groep. Om van effectieve interventies te kunnen speken bij migranten groepen moet er aandacht worden besteed aan de ‘ecologische validiteit’. Ecologische validiteit van de interventies is rekening houden met realiteit van de cliënt (Pels, Distelbrink & Tan, 2009). Dat betekent voor veel allochtone cliënten dat een groepsbenadering vaak beter aansluit bij hun realiteit dan individuele therapie (afhankelijk van de problematiek natuurlijk). Kortom, de interventie moet worden aangepast aan mensen met een andere etnisch-culturele achtergrond. Daarbij kunnen interventies alleen slagen als de doelstellingen van de interventies ook afgestemd zijn op migrantengroepen. Tevens moet er bij de interventies voldoende rekening worden gehouden met de specifieke problematieken van migrantenkinderen en jeugdigen zoals, bijvoorbeeld de acculturatieproblematiek, gevoel van geen kansen hebben als migrant of stigmatisering. Volgens het Verwey-Jonker instituut is in de literatuur op deze punten voldoende te vinden waaronder de studie van Bernal, Bonilla & Bellido uit 1995.

Page 17: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 17

3.1.3 NJI erkende interventies databank

Erkende interventies Er zijn op basis van de interventielijst van het NJI 30 erkende interventies die in meer of mindere mate rekening houden in hun aanpak met diversiteit. Alle interventies zijn in theorie succesvol. Alleen de interventies ‘Girls Talk’, Piramide en ‘Lang leve de liefde’ hebben een sterkere bewijskracht voor de effectiviteit van de interventie op basis van gedegen onderzoek. Er wordt niet vermeld of de effectiviteit ook geldt voor migrantenkinderen. In de onderstaande tabel zijn deze interventies opgenomen en gecategoriseerd. Van de 30 erkende interventies is er 1 interventie gericht op de migrantengroep (een C-interventie) en 29 interventies (B-interventies) hebben in enige mate rekening gehouden met de migrantengroep als een doelgroep. Zie bijlage A voor uitwerking van de interventies. NAAM SOORT

INTERVENTIE DOEL/PROBLEEM STATUS BANK +

(categorie) Nr.

Marokkaanse buurtvaders

C Opvoedingsondersteuning 12-18 jaar

Erkend preventie

1

Beter omgaan met pubers

B Opvoedingsondersteuning (pubers) ook laag opgeleide autochtonen

Erkend Opv. Onderst.

2

Big brothers, big sisters

B Vergroten zelfredzaamheid (4-24 jr)

Erkend Sociaal-emo. Ontw.

3

Boekenpret B JT pedagogische basisvoorzieningen, bo (0-6 jaar) ook laaggeschoolde autochtonen

Erkend Ontwikkelings stimulering

4

Girls talk B Riskant seksueel gedrag (14-18 jaar) ook laag opgeleide autochtone meisjes.

Erkend seksualiteit

5

Home Start B Opvoedingsondersteuning (0-6 jaar)

Erkend Opv. Onderst.

6

Instapje B Ontwikkelingsstimulering (1-2 jaar) van laagopgeleide ouders

Erkend Ontwikkelings stimulering

7

Jump in B Lichamelijke activiteit en sportdeelname 4-12 jaar in achterstandswijken

Erkend Gezondheids bevordering

8

Kaleidoscoop B Ontwikkelingsstimulering (2.5-6 jaar)

Erkend Ontwikkelings stimulering

9

Ko-totaal B Ontwikkelingsstimulering/ taal 2.5-6 jaar

Erkend Ontwikkelings stimulering

10

Lang leve de liefde

B Bevorderen seksuele interactie competentie 14-16 jaar vmbo.

Erkend seksualiteit

11

Moeders informeren moeders

B Opvoedingsondersteuning 0-18 maanden

Erkend Opv. Onderst.

12

Opstap B Ontwikkelingsstimulering 4-6 jaar voor gezinnen in achterstandssituaties

Erkend Ontwikkelings stimulering

13

Opstapje B Ontwikkelingsstimulering Erkend 14

Page 18: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 18

2-4 jaar voor gezinnen in achterstandssituaties

Ontwikkelings stimulering

Opvoeden & zo B Ouders met kinderen bo leeftijd (4-12 jaar)

Erkend Opv. Onderst.

15

Peuter in zicht B Opvoedingsondersteuning Voor allochtone en autochtone ouders met peuters 2-4 jaar

Erkend Opv. Onderst.

16

Piramide B Ontwikkelingsstimulering 2.5-6 jaar

Erkend Ontwikkelings stimulering

17

Rots en water B Sociaal-emotionele ontwikkeling Jongens 9-18 jaar

Erkend Sociaal-emo. Ontw.

18

Speelplezier B Ontwikkelingsstimulering 2.5-6 jaar voor kansarme milieus

Erkend Ontwikkelings stimulering

19

Sporen B Ontwikkelingsstimulering 2.5-6 jaar

Erkend Ontwikkelings Stimulering

20

Startblokken en basisontwikkeling

B Ontwikkelingsstimulering 2.5-6 jaar

Erkend Ontwikkelings stimulering

21

Stevig ouderschap

B Opvoedingsondersteuning Gezinnen met pasgeboren kind (0 jaar)

Erkend Opv. Onderst.

22

Taallijn B Ontwikkelingsstimulering (2-4 jaar)

Erkend Ontwikkelings stimulering

23

Veiligheidsinformatie kaarten

B Algemene preventie (0-4 jaar)

Erkend gezondheidsbevordering

24

Armoede en gezondheid

A/B 0-12 jaar Gezondheidsrisico’s Terugdringen deprivatie

Erkend Gezondheids bevordering

25

Bemoeizorg in de jeugdgezondheidszorg

A/B Ouder met kinderen 0-19 jaar. Vroeghulp bij bedreiging gezondheid

Erkend Gezondheids bevordering

26

Gezonde scholen en genotmiddelen

A/B Preventie gebruik genotmiddelen 10-18 jaar

Erkend preventie

27

Home Party B Gebruik alcohol en drug, roken en gokken 10-16 jaar

Ondervoorbehoud erkend preventie

28

Video-feedback intervention to promote positive parenting

A, C is in ontwikkeling

Preventie voor verminderen gedragsproblemen. Ouders met kinderen 0-3 jaar met lastig gedrag

Erkend, C variant is in ontwikkeling preventie

29

Overstap B Ontwikkelingsstimulering Onderwijsachterstanden

Erkend onder voorbehoud Ontwikkelings stimulering

30

Verdeling en kenmerken van de interventies Preventief Het NJI etiketteert de interventies als: opvoedingsondersteuning (6x), preventie/vroeghulp van probleemgedrag (4x), ontwikkelingsstimulering (12x), gezondheidsbevordering (4x), sociaal-emotionele

Page 19: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 19

ontwikkeling (2x), seksualiteit (2x) (Ince & van der Berg, 2009a). Na bestudering van de beschrijvingen van de interventies kunnen echter de meeste interventies óók als preventief aangemerkt worden ook al hebben ze een specifiek thema zoals taalontwikkeling of gezondheidsbevordering. De meeste interventies hebben als doel het voorkomen van een grotere opvoedingsproblematiek (stevig ouderschap; beter omgaan met pubers), of het vergroten van onderwijskansen van kinderen uit kansarme milieus (opstap; kaleidoscoop; startblokken en basisontwikkeling), of het bevorderen van seksuele interactiecompetenties (lang leve de liefde). De genoemde interventies hebben het doel om grotere problemen in de toekomst te voorkomen door in te spelen op opvoedingsvragen van ouders of ontwikkelingssituaties van kinderen in een vroeg stadium. In dat opzicht zijn vrijwel alle interventies als ‘preventief’ te kenmerken. Ontwikkelingsstimulering vanaf twee jaar tot zes jaar Twaalf interventies zijn gericht op ontwikkelingsstimulering voor kinderen in de leeftijd van twee tot en met zes jaar. In de beschrijvingen van de interventies staat dat het om kinderen van laagopgeleide ouders, kinderen in achterstandssituaties of kansarme gezinnen gaat die al vóór de basisschoolperiode betrokken worden in ontwikkelingsstimuleringsprogramma’s. Van alle 12 ontwikkelingsstimuleringsprogramma’s zijn 11 interventies hierop gericht. Ouderbetrokkenheid bij ontwikkelingsstimulering De programma’s verschillen als het gaat om de mate en de manier waarop ouders betrokken worden:

• Actieve ouderbetrokkenheid zodat de ouders vaardigheden en kennis opdoen om hun kinderen in de thuissituatie te ondersteunen en te stimuleren; in de programma’s Opstap; Opstapje; Instapje en Boekenpret.

• Ouders geregeld en structureel informeren zodat ouders de ontwikkeling van het kind kunnen oppakken.

Verdeling naar leeftijdscategorie De meeste programma’s zijn gericht op kinderen in de leeftijd van twee en een half tot en met zes jaar. Het gaat voornamelijk om ontwikkelingsstimulering programma’s zoals taalontwikkeling, de totale ontwikkeling en de verbetering van de aansluiting met de basisschool. Enkele projecten richten zich op de verbetering van de opvoedingscompetenties van ouders met baby’s en peuters of hun leef- en gezondheidsomstandigheden. Er zijn bijna geen interventies specifiek voor kinderen in de leeftijd van zeven tot tien jaar en hun familie. Er zijn wel breed georiënteerde interventies zoals ‘bemoeizorg in de jeugdgezondheidszorg’ (0-19 jaar), ‘Big Brothers Big Sisters’ (4-18 jaar), ‘Rots en Water’ (9-18 jaar) en de interventie ‘Opvoeden en zo’ (4-12 jaar). Deze interventie richt zich op het verbeteren van de omgang tussen ouder en kinderen in de basisschoolleeftijd. De overige interventies richten zich op kinderen vanaf 12 jaar en hun families. In enkele interventies wordt het gezin niet betrokken, omdat het programma zich bijvoorbeeld op school afspeelt zoals ‘Gezonde scholen en genotmiddelen’ of ‘Home Party’ Aanpassingen aan migrantencontext Als we deze kenmerken van de projecten in de migrantencontext plaatsen dan vallen er een aantal zaken op. Ten eerste is er maar 1 erkende C interventie (gericht op migrantengroep). De erkende C-interventie is ‘Marokkaanse buurtvaders’. Er zijn 29 B-interventies. B-interventies zijn interventies waar in de aanpak, de opzet, het proces of de inhoud aanpassingen zijn gemaakt om de interventie bij migrantengroepen succesvol uit te voeren. Alleen de C-interventie is een lokaal initiatief geweest, de overige interventies zijn initiatieven van jeugdzorginstellingen en welzijnsorganisaties.

Interventies en de allochtone doelgroep Er zijn (nog) geen resultaten van evidenced based onderzoek naar aanpakken, methodieken en interventies voor de beschreven allochtone doelgroep als het gaat om het bereiken, signaleren, doorverwijzen en vroeghulp. Het is belangrijk om in kaart te brengen welke aanpassingen er zijn gemaakt om de interventie toe te passen op de migrantengroep. Uit de analyse blijkt dat er vijf niveaus van aanpassingen zijn te onderscheiden. Niveau 5 betekent: de meeste aanpassingen. Niveau 1 betekent: de minste aanpassingen. Niveau 5: Interventie specifiek gemaakt en ontwikkeld voor de migrantengroepen.

Page 20: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 20

Niveau 4: De inhoud van de interventie is aangepast op (al dan niet specifieke) migrantengroepen of de werker die de interventie uitvoert, heeft dezelfde (etnisch)culturele achtergrond en spreekt dezelfde taal. Niveau 3: De informatievoorziening en het materiaal voor de ouder die actief bij de interventie berokken is, is in meerdere talen beschikbaar of het instrument om te meten is in meerdere talen beschikbaar. Niveau 2: De informatievoorziening en het materiaal om ouders te informeren over het kind zijn in meerdere talen beschikbaar. Niveau 1: Er zijn geen concrete aanpassingen gedaan omdat het project voor iedereen is gemaakt, waar allochtone kinderen en ouders ook onder vallen. Vaak is de doelgroep dan laagopgeleide ouders of kinderen uit kansarme gezinnen of achterstandsituaties.

Niveau:

1 2 3 4 5

Interventie Nummers 2. (bijlage A)

3, 10, 12, 18, 19, 21, 23, 26, 29

6, 8, 9, 17, 20, 24, 30,

2, 4, 13, 14, 15, 16, 17 22,

5, 6, 7, 11, 13, 14, 27

1

Uit het schema is op te maken dat ongeveer een kwart van de interventies geen aanpassingen hebben gedaan in de interventies om de interventie toepasbaar te maken voor de allochtone doelgroep. In de interventies is men uitgegaan van laagopgeleide ouders, waar vaak ook allochtone ouders bijhoren of kansarme gezinnen waar ook vaak allochtone ouders bij horen. Men vindt blijkbaar dat allochtone gezinnen met kinderen geen speciale aanpak nodig hebben. De vraag is dan waarom het NJI deze interventies als B-interventies categoriseert. Er is namelijk niets speciaals gedaan om aansluiting te vinden bij de migrantengroep. Ook zijn er veel interventies op het tweede niveau. In deze interventies zijn alleen aanpassingen gedaan om de ouders te informeren over het kind. Ondanks het feit dat we uit de literatuur weten dat de schakel met thuis onmisbaar is in interventies, blijft de vraag of dit voldoende is.

Het bereik van de interventies Veel projecten zoals ‘Jump In’, ‘Lang leve de liefde 3’ of ‘Gezonde scholen en genotmiddelen’ vinden als lespakket op scholen plaats en hebben daardoor een goed bereik onder allochtone jeugd. Hetzelfde geldt voor ontwikkelingsstimulingsprogramma’s zoals ‘kaleidoscoop’, ‘piramide’, ‘overstap’, ‘Ko-totaal’, omdat de kinderen al op de peuterspeelzaal verblijven en er daardoor profijt van hebben. De vraag is echter of en hoe ouders (in dit geval van allochtone afkomst) van het bestaan van deze programma’s afweten en door wie zij geïnformeerd worden. In de interventiebeschrijvingen is vrijwel niets te lezen over het bereik. Het bereik zegt iets over hoe de cliënten (ouders en kinderen of jeugdigen) in aanraking komen met de instellingen en de interventies. Zo weten we uit de literatuur dat het consultatiebureau een heel groot bereik heeft onder ouders en daarmee ook een signaalfunctie en een adviserende functie heeft. Interventies als ‘Moeders informeren moeders’ en ‘Girls Talk’ vermelden als enige interventies iets over het bereik. In de interventie ‘Girls Talk’ staat vermeld dat er folders in buurthuizen worden gelegd en dat de interventie ook binnen jeugdzorginstellingen en buitenschoolse opvang wordt aangeboden. In de beschrijving van ‘Moeders informeren moeders’ staat dat consultatiebureaus voor het bereik zorgen. Het is voorstelbaar dat het consultatiebureau ouders verwijst, informeert of attendeert op andere projecten zoals ‘Home-start’, VIDD, of andere ontwikkelingsstimuleringsprogramma’s als Kaleidoscoop, Piramide, Sporen of Startblokken en Basisontwikkeling, omdat het consultatiebureau zicht heeft op een grote groep ouders en al in een vroeg stadium bepaalde problematieken kan opmerken. De vraag die hierbij van belang is hoe allochtone ouders erop geattendeerd worden dat hun kinderen naar peuterspeelzalen of kinderdagverblijven kunnen gaan waar een VVE programma wordt aangeboden om de taalontwikkeling te stimuleren. Het consultatiebureau zou daar een rol in kunnen vervullen, maar dat wordt nergens in de interventiebeschrijvingen vermeld. Het vermelden van het bereik in de beschrijvingen van de interventies - hoe komt men deze gezinnen of jeugdigen op het spoor om in een vroeg stadium hulp te bieden - is essentieel, omdat dit inzicht geeft in hoe (allochtone) kinderen en jeugdigen in een eerder stadium geholpen kunnen worden. Doordat dit niet in de beschrijvingen opgenomen is, kan er niets gezegd

2 Interventie 28 ontbreekt. Er is geen tekst beschikbaar waardoor deze interventie niet ingedeeld kan worden. Interventie 6, 13, 14,

17 komen 2x voor en hebben dus meerdere aanpassingen in hun interventies opgenomen om aan te sluiten bij de allochtone

groep.

Page 21: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 21

worden over hoe organisaties in contact komen met allochtone gezinnen en op basis van welke signalen hun problematieken worden opgemerkt.

Werkzame factoren van de interventies De beschrijvingen van de interventies geven een lijst met werkzame factoren. Zo wordt onder andere duidelijk dat er bepaalde factoren zijn die voor vele interventies goed werken. Er volgt een kleine selectie:

• Geen gesloten vaststaand programma, maar bouwstenen voor de ontwikkelingsstimulering. • Ontwikkelingsgericht • Link met thuis en eigen situatie • Afstemming met ouder, buurt en school • Doorgaande ontwikkelingslijn • Levert meer kennis en inzicht op • Cursus afgestemd op ouders • Extra ondersteuning voor de ouders • Vraag- en doelgericht vanuit de ouder • Positieve ervaringen opdoen en contact met volwassenen • Inhoud op allochtone jeugd aangepast • Praktische hulp en ondersteuning • Huisbezoeken • Door eigen gemeenschap ontwikkeld.

Uit deze lijst valt op dat sommige werkzame factoren ook voor allochtone gezinnen direct van toepassing zijn, zoals ‘door eigen gemeenschap ontwikkeld’ en ‘inhoud aangepast op allochtone jeugd’. Andere werkzame factoren zoals huisbezoeken, extra ondersteuning, vraag- en doelgericht vanuit de ouder, afstemmen met ouder, buurt en school, kunnen ook van grote betekenis zijn in de omgang met allochtone ouders en hun kinderen. Opvallend is dat een aspect uit het niveau 4 - ‘een werker met dezelfde taal en cultuur’ - niet als werkzame factor gekenmerkt staat. Uit de literatuur hebben we reeds kunnen opmaken dat juist factoren die betrekking hebben op de persoon die met het allochtone gezin omgaat vooral van invloed zijn. Gaat het hier om een fout of vergissing? Of heeft de praktijk daadwerkelijk uitgewezen dat het niet om een werkbare factor gaat? Dat lijkt toch niet het geval te zijn. Een hulpverlener of werker met dezelfde (etnisch)culturele achtergrond en taal zal eerder in staat zijn de gewoonten van de gezinnen te begrijpen en daarop verder te anticiperen en meer te bereiken. Zoals gezegd is de enige C-interventie (Marokkaanse buurtvaders) een lokaal initiatief geweest vanuit de Marokkaanse gemeenschap. Dit zorgde voor een groot draagvlak in de Marokkaanse gemeenschap om bepaalde jongens die in de buurt lastig waren aan te pakken. Tegelijkertijd laten de Marokkaanse vaders zien dat ze hun verantwoordelijkheid nemen. In het document ‘aanbevelingen voor verdere ontwikkeling voor migrantenjeugd’ van het NJI (Ince & van der Berg, 2009b) staan enkele interventies opgesomd die potentie hebben om in de databank opgenomen te worden. Uit de 20 interventies valt op dat veel interventies lokale initiatieven zijn zoals ‘Actief in de maatschappij’ van Al-amal uit Utrecht, ‘Forza’ en ‘Marokkaanse oudercoach’ van Portes uit Utrecht en ‘Tawazoun’ van Doenja Diensverlening uit Utrecht. Het NJI geeft aan dat deze projecten een goed bereik hebben, maar niet duidelijk is hoe. Het zijn juist deze projecten die later aangemerkt kunnen worden als C-interventies en van waaruit men de werkzame factoren kan leren. Ook hier zijn de meeste op het gebied van preventie en vroeghulp.

3.1.4 Conclusie en discussiepunten In de inleiding zijn niet zozeer een aantal onderzoeksvragen gepresenteerd, maar een aantal algemene vragen die leidend zijn geweest voor de literatuurinventarisatie. De focus van deze inventarisatie richtte zich op de mogelijke werkwijzen en werkzame factoren in relatie tot diversiteit en de jeugdhulpverlening, sociaal werk en buurtwerk op het gebied van preventieve interventies, bereiken, signaleren van allochtone kinderen, jongeren en het gezin waar ze uit komen. Uit de literatuurstudie zijn enkele werkzame factoren naar boven gekomen in het werken met allochtonen jongeren en gezinnen. De factoren richten zich allereerst op de competenties van de hulpverlener, opbouwwerkers, andere werkers en ondersteuners. Denk aan factoren als communicatieve vaardigheden, culturele sensitiviteit, professionalisering op het gebied van diversiteit, bewust zijn van

Page 22: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 22

cultuurverschillen en mogelijke verschillende communicatieve misinterpretaties als gevolg daarvan en bewust zijn van hun opvattingen over hulp zoeken buiten de gemeenschap. De tweede groep factoren richt zich op de manier van omgang met allochtone jongeren en gezinnen met kinderen. Denk aan factoren als een werker in de eigen taal en cultuur, informeel contact, informatie in verschillende talen beschikbaar, contacten langer opbouwen en meer tijd geven, contact niet zomaar verbreken, gebruik van paraprofessionals, gebruik van instanties als moskee om draagvlak te creëren in een migrantengemeenschap, een laagdrempelige opzet van de interventie en extra ondersteuning. De derde groep factoren richt zich op de omstandigheden waarin de professional en de allochtone cliënt zich treffen. Denk aan waar de interventie plaats vindt, in de thuissituatie, op school of bij voorzieningen in de allochtone buurten en is er sprake van een wachtlijst als allochtone jongeren of gezinnen aankloppen voor hulp. Deze factoren hebben ook invloed op de manier waarop interventies kunnen worden beschreven. Uit de analyse van de 30 NJI geselecteerde erkende interventies bleek dat een kwart van de interventies niets in het programma had aangepast in het gebruik met de allochtone doelgroep. Vaak was de interventie bedoeld voor laagopgeleide ouders of ouders met kinderen in achterstandsituaties en de allochtonen worden in dat opzicht in die categorie gezet. Toch blijft de vraag waarom deze interventies als een B-interventie gecategoriseerd zijn als er niets aan de interventies is veranderd. Als we uit de literatuur weten welke werkzame factoren er zijn, dan kunnen we constateren dat een aantal belangrijke aspecten niet beschreven zijn in de geselecteerde NJI interventies. Zoals eerder opgemerkt staan in de interventiebeschrijvingen niets over de vereiste competenties en kenmerken van de professionals die met de doelgroep werken. Maar er is ook niets beschreven over het bereik van de interventies. Hoe worden allochtone jongeren en moeders bij programma’s betrokken? Welke weg wordt er behandeld? Hoe pakt men dat aan? Deze informatie zou veel opleveren in termen van kennis en om zicht te krijgen hoe andere interventies aanpassingen kunnen maken om meer allochtone gezinnen en jongeren in een vroeger stadium in de hulpverlening te krijgen en waar dus effectief gewerkt wordt. Uit voorgaande blijkt dat de kennis over (de problemen van) allochtone ouders en kinderen vooral een benadering kent van het vaststellen van de feiten ten opzichte van Nederlandse ouders en kinderen. Dit blijkt uit het steeds weer constateren dat de Nederlandse taal gebrekkig is; de waarden (autonomie, individualisme) anders zijn; de sociaaleconomische status laag is. Interventies van het niveau 3 en 4, de interventies voor ontwikkelingsstimulering en opvoedingsondersteuning, proberen deze feiten te repareren. Professionals zijn geneigd om ook volgens dit deficitmodel naar allochtone ouders te kijken. De oproep tot intercultureel of cultuursensitief werken klinkt al jaren. Op dit terrein wordt langzaam vooruitgang geboekt. De enige interventie van niveau 5 (Marokkaanse buurtvaders) gaat uit van de eigen kracht van allochtone ouders. We constateerden al in de paragraaf ‘Bereik en toeleiding’ dat aansluiten bij zelforganisaties, paraprofessionals en een frontline benadering het bereik van interventies kan vergroten. Bij een beter bereik van allochtone ouders kunnen ook de oplossingen die allochtone ouders zelf bedenken voor hun opvoedproblemen opgespoord worden. Het is zinvol om interventies te beoordelen op of ze gebruik maken van genoemde drie elementen. Het bestanddeel empowerment moet nader invulling krijgen in interventies. Een open houding voor hoe allochtone ouders zelf hun opvoeding beoordelen, gaat daar aan vooraf.

- In interventies het element empowerment expliciet opnemen en uitwerken - Aansluiten bij de waarden en oplossingen van allochtone ouders zelf

3.2 Praktijkonderzoek

3.2.1 Voorportaal (Twern/Lumens)

De Twern De Twern is een organisatie voor maatschappelijke diensten. Zowel in het ouderenwerk als in het jongerenwerk is De Twern actief. Het jongerenwerk van De Twern richt zich op de potentiële

Page 23: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 23

mogelijkheden en talenten van de jongeren. Een dynamische en outreachende aanpak kenmerkt het jongerenwerk van De Twern3. Vier jongerenwerkers van De Twern zijn geïnterviewd. Hieronder volgt een samenvatting van de resultaten van deze interviews. De Twern presenteert zichzelf in de richting van haar doelgroep via vele verschillende kanalen, zoals de eigen website, hyves, een (papieren) nieuwsbrief, artikelen in kranten en huis-aan-huisbladen, en flyers en posters. Ook verzorgt De Twern presentaties op scholen en bij netwerkpartners over de werkzaamheden die de jongerenwerkers verrichten en het bestaande activiteitenaanbod. Op allerlei plekken is De Twern zichtbaar aanwezig in de wijken. Jongerenwerkers zijn zichtbaar aanwezig op straat en vele buurthuizen en jongerencentra zijn in beheer van De Twern. De Twern richt zich nadrukkelijk op alle jongeren en niet op een specifieke groep jongeren, zoals risicojongeren of allochtone jongeren. De belangrijkste doelstelling van het jongerenwerk is, volgens de geïnterviewde jongerenwerkers, contact te krijgen met de jongeren, hen te motiveren om als volwaardige burgers te participeren in de maatschappij en hun zelfvertrouwen en zelfstandigheid te bevorderen. Nevendoelstellingen of bijkomende effecten van het jongerenwerk zijn het terugdringen van schooluitval, overlast in de wijk en criminaliteit. De allochtone doelgroep wordt volgens de geïnterviewde jongerenwerkers goed bereikt. Alle jongerenwerkers geven aan dat de allochtone doelgroep zelfs meer bereikt wordt dan de autochtone doelgroep, m.a.w. allochtone jongeren maken vaker/meer gebruik van het activiteitenaanbod van De Twern dan autochtone jongeren. Eén van de geïnterviewden geeft aan dat de Somalische en Turkse jongeren minder in beeld zijn, maar dat de Marokkaanse en Antilliaanse jongeren juist heel goed bereikt worden. Een andere geïnterviewde geeft aan dat Marokkaanse meisjes een moeilijk te bereiken groep vormen. De geïnterviewde jongerenwerkers geven aan dat zij –uitzonderingen daargelaten- geen problemen ervaren in het bereiken van de allochtone doelgroep. Wel worden problemen benoemd, die optreden nadat de jongeren al bereikt zijn. Een greep uit deze problemen: het motiveren en activeren van de jongeren om zelf betrokken te zijn bij de organisatie van activiteiten, het aanspreken van de gehele doelgroep (alle nationaliteiten) tegelijkertijd, communicatie met de jongeren, maar ook met hun ouders (daarbij rekening houdend met hun (culturele) achtergrond). Het motiveren en activeren van jongeren levert soms problemen op omdat deze doelgroep soms een passieve houding laat zien. Eén van de geïnterviewden geeft aan: “Ze willen wel veel, maar ze willen er niet veel voor doen.” Het aanspreken van de gehele doelgroep tegelijkertijd levert volgens één van de geïnterviewden problemen op omdat jongeren de neiging hebben elkaar uit te sluiten. Als een bepaalde activiteit bijvoorbeeld erg druk wordt bezocht door Antilliaanse jongeren, betekent dit dat Somalische jongeren zich minder laten zien. Communicatie met de jongeren en hun ouders wordt bemoeilijkt door gebrek aan kennis van cultuur en achtergronden van de jongeren bij de jongerenwerkers en soms een achterstand in de beheersing van de Nederlandse taal, aldus één van de geïnterviewden. De Twern probeert deze problemen op verschillende manieren het hoofd te bieden. Duidelijke en transparante communicatie in de richting van de jongeren en individuele aandacht, worden door de jongerenwerkers genoemd als belangrijke voorwaarden voor het opbouwen van een (vertrouwens)band met de jongeren. De geïnterviewde jongerenwerkers geven aan dat De Twern tevens een signalerende en daaropvolgend een doorverwijzende functie heeft als het gaat om gedragsproblemen bij jongeren of problemen in de school- of thuissituatie van de jongeren. De Twern verwijst jongeren door naar een veelheid aan hulpverlenende instanties (onder meer Blink, de GGD, Novadic Kentron, De Bocht, (school)maatschappelijk werk, Kompaan en Stichting MEE). Ook de politie wordt genoemd als een belangrijke samenwerkingspartner van De Twern. De jongerenwerkers geven, op één na, aan dat probleemgedrag in een evenredig aantal gevallen gesignaleerd wordt bij allochtone als bij autochtone jongeren. De problematiek van allochtone jongeren is

3 Bron: website Twern www.twern.nl

Page 24: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 24

echter wel van andere aard dan die van autochtone jongeren, aldus de jongerenwerkers. Twee jongerenwerkers typeren dit verschil als volgt: “Problemen van autochtone jongeren spelen zich doorgaans meer ‘achter de voordeur’, ofwel binnenshuis af, problemen van allochtone jongeren spelen zich daarentegen meer buitenshuis af”. Gevraagd naar een greep uit het activiteitenaanbod van De Twern dat specifiek gericht is op de allochtone doelgroep, benadrukken de meeste jongerenwerkers dat de activiteiten nimmer specifiek gericht zijn op allochtone jongeren, maar dat er in de opzet van sommige activiteiten wel wordt ingezoomd op behoeften van de grootste doelgroep (in sommige wijken zijn dat autochtone jongeren en in andere wijken zijn dat allochtone jongeren). In dit verband wordt onder meer genoemd: het jongerenwerk op Antilliaanse maat en het jongerenwerk op Marokkaanse maat, culturele avonden, dansavonden (hiphop, R & B). Gevraagd naar best practices antwoorden de geïnterviewde jongerenwerkers verschillend. Zo wordt onder meer het muziekproject Hype & Vibes genoemd, het jongerenwerk op Antilliaanse en Marokkaanse maat, de activiteiten georganiseerd door zelforganisaties en een door jongeren zelf opgerichte theatergroep. De jongerenwerkers hebben niet de indruk dat zij kennis tekort komen om het activiteitenaanbod van De Twern te optimaliseren zodat de allochtone doelgroep zo breed mogelijk bereikt en aangesproken wordt. Wel geven zij aan dat deze kennis voortdurend zal moeten worden blijven gevoed en dat ook de tijd en middelen toereikend moeten zijn om het aanbod te optimaliseren. Eén van de jongerenwerkers voegt hieraan toe dat het jongerenwerk zich in het algemeen duidelijker moet profileren in de richting van haar netwerkpartners maar ook in de politiek. Netwerkpartners en politici hebben volgens deze jongerenwerker momenteel nog te vaak geen duidelijk beeld van hetgeen de jongerenwerker te bieden heeft en hoe hij te werk gaat, wat jammer is omdat daardoor kansen worden gemist volgens deze jongerenwerker.

Lumens Groep Het jongerenwerk van Lumens Groep levert een bijdrage aan het welzijn van jongeren in de ontwikkeling tot zelfstandige burgers die actief participeren in de samenleving. Daarin staan de eigen omgeving en verschillende opvoedmilieus centraal. Lumens Groep organiseert activiteiten voor zinvolle vrijetijdsbesteding en realiseert hiervoor de randvoorwaarden, uitgaande van de eigen mogelijkheden en verantwoordelijkheden van de jongeren. Ook ondersteunen, begeleiden en stimuleren de jongerenwerkers de jongeren bij het verrichten van vrijwilligerswerk4. Vier werknemers van Lumens Groep zijn geïnterviewd. Hieronder volgt een samenvatting van de resultaten van deze vier interviews. Lumens Groep presenteert zichzelf in de richting van haar doelgroep via vele verschillende kanalen. Zo worden er regelmatig persberichten uitgegeven en rubrieken geplaatst in (buurt)kranten, regionale dagbladen, en huis-aan-huisbladen. Via deze wegen wordt ook de maandkalender bekend gemaakt. Verder geeft Lumens Groep flyers en posters uit en benaderen zij hun jongeren digitiaal, (namelijk via hyves, msn of e-mail) of telefonisch (d.m.v. sms-berichten). Lumens Groep heeft tevens contacten op middelbare scholen. (Momenteel draait er een pilot-onderzoek naar binnenschools jongerenwerk). Op allerlei plekken zijn de jongerenwerkers van Lumens Groep zichtbaar aanwezig in de wijken. Lumens Groep richt zich nadrukkelijk op alle jongeren en niet op een specifieke groep jongeren, zoals bijvoorbeeld risicojongeren of allochtone jongeren. De belangrijkste doelstelling van het jongerenwerk is, volgens de geïnterviewde jongerenwerkers, de jongeren een zinvolle en aangename vrijetijdsbesteding bieden, hun zelfstandigheid en betrokkenheid bij hun eigen wijk bevorderen en hen motiveren om als volwaardige partner in hun wijk te participeren in activiteiten die in samenwerking met andere buurtbewoners worden opgezet. De jongeren worden door de jongerenwerkers gestimuleerd in hun ontwikkeling en aangemoedigd om hun talenten te ontplooien. Het jongerenwerk biedt de jongeren een platform om hun talenten te etaleren en verder te ontwikkelen. Eén van de geïnterviewde jongerenwerkers noemt als belangrijk nevendoel het wegnemen of terugdringen van overlast in de wijk veroorzaakt door jongeren.

4 Bron: Website Lumens www.lumensgroep.nl

Page 25: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 25

De allochtone doelgroep wordt volgens de geïnterviewde jongerenwerkers goed bereikt. Alle jongerenwerkers geven aan dat de allochtone doelgroep meer bereikt wordt dan de autochtone doelgroep, m.a.w. allochtone jongeren maken vaker/meer gebruik van het activiteitenaanbod van Lumens Groep dan autochtone jongeren. Eén van de geïnterviewden geeft aan dat de Somalische en Turkse jongeren minder in beeld zijn, maar dat de Marokkaanse en Antilliaanse jongeren goed bereikt worden. Allochtone meisjes worden, volgens één van de geïnterviewden, slechts in zeer geringe mate bereikt. Verder geven de jongerenwerkers aan dat de mate waarin allochtone en/of autochtone jongeren bereikt worden door het jongerenwerk sterk wijkafhankelijk is. In sommige wijken wordt juist de allochtone doelgroep beter bereikt en in andere wijken de autochtone doelgroep. Ook is het zo dat de aard van de activiteit bepalend is voor de opkomst van allochtone en autochtone jongeren. De geïnterviewde jongerenwerkers geven aan dat zij geen problemen ervaren in het bereiken van de allochtone doelgroep. Wel worden problemen benoemd, die optreden nadat de jongeren al bereikt zijn. Een aantal geïnterviewden geeft aan dat allochtone jongeren gekenmerkt worden door een zogenoemde ‘voor-wat-hoort-wat-mentaliteit’, waarmee bedoeld wordt dat de jongeren moeilijker te motiveren zijn om zelf in actie te komen als het gaat om het opzetten van activiteiten (zij willen concreet ‘beloond’ worden voor hun inspanningen). Verder blijkt het moeilijk om de jongeren te blijven aanspreken en hun interesse vast te houden. Duidelijke en transparante communicatie in de richting van de jongeren, hen motiveren tot eigen initiatieven te komen en de jongeren aan spreken op hun eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid worden door de jongerenwerkers genoemd als belangrijke strategieën om deze problemen het hoofd te bieden. De geïnterviewde jongerenwerkers geven aan dat Lumens Groep tevens een signalerende en daaropvolgend een doorverwijzende functie heeft als het gaat om gedragsproblemen bij jongeren of problemen in de school- of thuissituatie van de jongeren. Lumens Groep is echter een grote organisatie die vele verschillende disciplines in huis heeft. Externe doorverwijzing vindt daarom slechts in uitzonderlijke gevallen plaats. Wel onderhoudt Lumens Groep nauwe contacten met instellingen/instanties als De Combinatie, het Veiligheidshuis, het Jeugd Preventie Project (JPP), jeugdmaatschappelijk werk, het Jeugdloket, het Jongerenloket, het CWI, Centrum Jeugd en Gezin, schoolmaatschappelijk werk, politie, Thuislozen-team en Neos (onder meer opvang voor daklozen), Novadic Kentron e.a.. De jongerenwerkers geven, op één na, aan dat probleemgedrag in een evenredig aantal gevallen gesignaleerd wodtbij allochtone en autochtone jongeren. Eén van de geïnterviewden geeft aan dat de jongeren die Lumens Groep middels het jongerenwerk bereikt allemaal, zowel de allochtone als de autochtone jongeren, tot de risicojongeren behoren. Probleemgedrag wordt daardoor in beide groepen gesignaleerd. De problematiek van allochtone jongeren is echter wel van andere aard dan die van autochtone jongeren, aldus de jongerenwerkers. Eén van de jongerenwerkers geeft aan dat het probleemgedrag dat bij allochtone jongeren gesignaleerd wordt, veelal wel ernstiger genoemd kan worden. Hoewel het jongerenwerk ‘preventief’ bedoeld is, wordt de allochtone doelgroep klaarblijkelijk toch pas in een later stadium bereikt, namelijk wanneer de problemen al ernstig te noemen zijn, aldus deze geïnterviewden. Gevraagd naar een greep uit het activiteitenaanbod van Lumens Groep dat specifiek gericht is op de allochtone doelgroep, benadrukken alle jongerenwerkers dat de activiteiten nimmer specifiek gericht zijn op allochtone jongeren, maar dat er in de opzet van sommige activiteiten wel wordt ingezoomd op behoeften van de grootste doelgroep (in sommige wijken zijn dat autochtone jongeren en in andere wijken zijn dat allochtone jongeren). Gevraagd naar best practices antwoorden de geïnterviewde jongerenwerkers verschillend. Zo wordt onder meer het Music Art & Dance project genoemd, diverse sportactiviteiten en een door het jongerenwerk van Lumens Groep georganiseerd hardrockfestival (vooral populair bij autochtone jongeren). De jongerenwerkers hebben niet de indruk dat zij kennis tekort komen om het activiteitenaanbod van Lumens Groep te optimaliseren zodat de allochtone doelgroep zo breed mogelijk bereikt en aangesproken wordt. Eén van de geïnterviewden geeft aan dat hij soms kennis van cultuur en achtergrond van de jongeren bij sommige collega’s mist. Een andere jongerenwerker geeft aan dat er sprake is van een kennis tekort als het gaat om mogelijkheden tot het bereiken van de allochtone

Page 26: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 26

meisjes. Hoewel een aantal medewerkers daar veel kennis over in huis heeft, is deze kennis nog te weinig wijd verbreid onder alle jongerenwerkers, aldus de geïnterviewde.

3.2.2 Geïndiceerde zorg (Kompaan/Combinatie)

Kompaan Kompaan biedt hulp aan jeugd van 0 tot 18 jaar en hun ouders of verzorgers bij vragen en problemen rond opgroeien en opvoeden. De hulp kan bestaan uit ondersteuning, begeleiding, training of behandeling. Soms is het beter dat een kind (tijdelijk) niet thuis woont. Kompaan biedt dan verblijf in de vorm van: dag- en nachtbehandeling of pleegzorg. Kompaan heeft ook ambulante hulpvormen en biedt opvang en begeleiding voor alleenstaande minderjarige asielzoekers. Voor de meeste hulp is een indicatie nodig van Bureau Jeugdzorg5. Vier werknemers van Kompaan zijn geïnterviewd. Hieronder volgt een samenvatting van de resultaten van deze vier interviews. Geïnterviewden geven aan niet zeker te zijn of de verdeling van autochtone en allochtone jongeren die door de zorginstelling worden behandeld een goede afspiegeling is van de verdeling autochtone en allochtone jongeren die daadwerkelijk hulp nodig heeft. Op de vraag hoe cliënten bij Kompaan binnenkomen werd geantwoord dat de indruk (als men de beoordeling vanuit zijn/haar functie kan maken) bestaat dat de doorverwijzing via de scholen beter gaat dan via Justitie. Zaken als laagdrempeligheid en transparantie worden als belangrijk ervaren om cliënten ertoe te bewegen hulp te zoeken. Laagdrempeligheid kan worden verbeterd door te kijken naar de verdeling autochtone en allochtone werknemers van Kompaan. Mogelijk vinden allochtone cliënten het gemakkelijker om naar een allochtone hulpverlener te stappen dan naar een autochtone. Daarnaast is de visie op hulpverlening ook verschillend in de diverse culturen. Tot slot wordt de specifieke problematiek genoemd die speelt bij voornamelijk vrouwelijke allochtone cliënten die de hulpverlening bemoeilijkt. Hierbij kan gedacht worden aan zaken als eerdreiging. Specifieke problemen die Kompaan ervaart met de behandeling/hulpverlening van de allochtone doelgroep worden door twee van de vier geïnterviewden onderkend. De andere twee geïnterviewden geven aan hier geen inschatting van te kunnen maken, omdat hun afdeling of functie daar te algemeen voor is. De twee geïnterviewden die wel tegen specifieke problemen aanlopen, noemen problemen als het (te) laat ontdekken van de problematiek, waardoor bemiddeling vaak al niet meer mogelijk is en communicatieproblemen tussen autochtone hulpverleners en allochtone cliënten. Echter, dit laatste probleem wordt meer en meer opgelost door meer allochtone hulpverleners aan te nemen (ook stagiaires). De bovengenoemde problemen worden (zover de geïnterviewden kunnen beoordelen) aangepakt door meer allochtone medewerkers te werven. Daarnaast wordt momenteel een pilot-onderzoek gedaan naar de mogelijkheden tot vervroegde signalering en preventie van eerdreiging. Allochtone meisjes en docenten worden geïnformeerd over de signalen van uithuwelijking en gewezen op allerlei instanties waar dit vermoeden gemeld kan worden. Ook wordt aangegeven waar meisjes mogelijk bescherming kunnen vinden om te voorkomen dat ze uitgehuwelijkt worden. Tot slot wordt er goed samengewerkt met verschillende instanties. Overigens wordt ook aangegeven dat het niet altijd nodig is om nieuwe oplossingen te zoeken. Soms zijn de mogelijkheden al bekend, maar is het een kwestie van het juiste beleid kiezen. De opleiding van de hulpverleners bij Kompaan is algemeen en niet cultuurspecifiek. Wel zijn er verschillende projecten en pilots gestart die zich richten op specifieke culturen. Over het algemeen wordt belangrijk gevonden dat er gekeken wordt naar het individu en naar het proces van socialisatie. Een geïnterviewde geeft expliciet aan dat het juist belangrijk is om de basishouding en bejegening centraal te stellen en die als hulpverlener af te stemmen op degene die je tegenkomt, zonder af te gaan op de specifieke culturele achtergrond van die persoon, omdat ‘de Marokkaan’ of ‘ de Nederlander’ niet

5 Bron: website www.stichtingkompaan.nl

Page 27: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 27

bestaat. Een andere geïnterviewde geeft aan dat waarschijnlijk de combinatie van Nederlandse kunde (professionaliteit) en cultuurspecifieke kennis de beste behandeling oplevert. Twee voorbeelden worden door de geïnterviewden genoemd als voorbeelden van ‘best practices’ binnen Kompaan. Allereerst het Marokkanenproject (genoemd door 2 geïnterviewden) en de pilot eergerelateerd geweld (genoemd door 1 geïnterviewde). Ook wordt door een persoon genoemd dat er überhaupt veel expertise ‘in huis’ is en dat Kompaan een zelfkritische houding heeft en veel methodieken zelf ontwikkelt. De helft van de geïnterviewden geeft aan geen verbeterpunten te kunnen noemen wat betreft de kennis/kunde ter optimalisatie van het hulpverlenersaanbod voor de allochtone doelgroep. De verbeterpunten die door de andere helft van de geïnterviewden worden genoemd hebben betrekking op communicatie tussen autochtone hulpverlener en allochtone cliënt (de ‘Nederlandse directheid’ kan juist een averechts effect hebben) en op de interculturalisatie van het personeelsbestand (te snelle doorstroom van allochtone collega’s).

De Combinatie Jeugdzorg Stichting De Combinatie Jeugdzorg is een organisatie voor jeugdhulpverlening die werkzaam is in regio Zuidoost-Brabant. Doel is het ondersteunen van ouders/verzorgers bij de opvoeding van hun kind en het bieden van hulpverlening en behandeling aan kinderen en jongeren. De hulpverlening is zeer uitgebreid en divers en varieert van hulp in de thuissituatie, daghulp, dag- en nachtbehandeling tot verblijf in een pleeggezin. Hulp wordt gegeven aan kinderen en jongeren van 0 – 18 jaar, in een aantal gevallen zelfs tot 23 jaar. Veelal is een zorgindicatie van Bureau Jeugdzorg nodig6. Vier werknemers van De Combinatie Jeugdzorg zijn geïnterviewd. Hieronder volgt een samenvatting van de resultaten van deze vier interviews. De geïnterviewden kunnen niet met zekerheid zeggen of er sprake is van een over- of ondervertegenwoordiging van allochtone cliënten. Het is moeilijk inzicht hierin te krijgen, aangezien afkomst en nationaliteit niet specifiek wordt geregistreerd. De geïnterviewden geven wel aan dat allochtonen t.o.v. autochtonen lijken te zijn ondervertegenwoordigd, dat de verhouding scheef is. Over het algemeen is er weinig culturele diversiteit onder de cliënten. Een geïnterviewde geeft een schatting: “In residentiële zorg is meer diversiteit, zo’n 25%. Bij daghulp van oudere jeugd ongeveer 30-40%, terwijl bij ambulante thuisbegeleiding misschien maar 10% van de clienten van niet-westerse komaf is. Dit zijn echter allemaal aannamen”. Een andere geïnterviewde zegt: “Ik merk dat 2 jaar geleden meer allochtone gezinnen cliënt waren dan nu. Geen idee hoe dat komt…schatting 70/30 verdeling. In mijn caseload heb ik momenteel enkel autochtonen”. De volgende problemen worden ervaren binnen de zorginstelling als het gaat om hulpverlening/behandeling van de allochtone doelgroep:

• Het bereiken is moeilijk. Als ‘ze’ dan al in beeld zijn, hoe biedt je dan passende hulpverlening aan deze mensen die past binnen huidige provinciale financiering?

• Men ervaart meer tijd nodig te hebben bij deze doelgroep om te investeren in een goede relatie, contact, je moet ze leren kennen en zij jou voordat je echt contact hebt. Financiële druk veroorzaakt tijdnood en daarmee in sommige situaties minder adequate zorg/hulpverlening. Een voorbeeld dat een geïnterviewde gaf: “door een zorgmelding kom je binnen een gezin voor 1 kind. Er blijken daar dan broertjes en zusjes met dezelfde of grotere problematiek te zitten. Dat redt je niet binnen beschikbare tijd om passende hulp te bieden”.

• Hoe rust je medewerkers zo toe dat ze binnen gezinnen juiste houding aannemen? Welke kennis van de culturele achtergrond heb je nodig om goed hulp te kunnen bieden?

• Taal is vaak problematisch, door taalproblemen is het moeizaam communiceren en dit belemmert de hulpverlening. Door taalproblemen vallen mensen buiten het hulpverleningsproces.

• Problemen met cultuurverschillen betreffen bijv. gezagsacceptatie (bij de kinderen van 12+). Ook worden veel problemen in niet-westerse culturen buiten zichzelf gelegd, schuld wordt bij anderen gelegd. Dat maakt hulpverlening lastig. De veelal collectivistische niet-westerse cultuur sluit

6 Bron: website Combinatie www.decombinatie.nu

Page 28: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 28

soms matig aan bij de Nederlandse individualistische cultuur. We spreken in Nederland kinderen en ouders direct aan ,i.t.t. de geringe directheid bij veel allochtonen, zij zijn dat niet gewend, dat is soms lastig. De te directe communicatie en de directheid van aanpak.

• Meisjes zijn heel anders (makkelijker) om mee te werken dan jongens. Meiden zijn opener en kunnen beter reflecteren. Met jongens hebben we meer moeite mee om ze echt te bereiken, er contact mee te hebben, zij hebben ook meer moeite met gezag.

• Mensen hebben weinig vertrouwen in de hulpverlening, lossen graag binnen de eigen sociale groep problemen op.

• Hulpverlening, daar heerst taboe op. Zo worden diverse zaken niet genoemd, er zijn vele taboes (bijv. uithuwelijken wordt niet benoemd aan hulplening). Je krijgt niet alles te horen wat je nodig hebt om goed hulp te verlenen

De zorginstelling doet het volgende aan bovengenoemde problemen: Communicatie is een basiscompetentie binnen DCJ. In 2010 komen specifieke trainingen interculturele communicatie. Medewerkers worden intensief getraind op algemene methodieken als Contextueel werken, kort oplossingsgerichte methodiek, VIP, Systeem gericht werken, Competentie gericht werken, Basiscommunicatie, Netwerk strategieën. Deze methoden zijn niet specifiek voor de allochtone doelgroep, echter wel ondersteunend in het dagelijkse werk met gezinnen. Daarnaast bestaat de Matrixgroep Interculturalisatie. Leden van deze groep geven advies aan hulpverleners aangaande omgaan met cultuurverschillen. In het verleden is er een kennisdag georganiseerd over de diversiteit, dat was heel leerzaam. Er is echter geen specifiek beleid dat hierop is gericht. Bij De Combinatie Jeugdzorg is er geen specifiek hulpverleningsaanbod of methodiek gericht op allochtone jongeren. Dit geven alle geïnterviewden aan. Er is geen specifiek aanbod, geen onderscheid in aanbod voor allochtonen/autochtonen. Er zijn wel programma’s waar allochtonen inzitten en deel van uitmaken. Zoals het project “Vooroordelen”, met jongeren in gesprek gaan over vooroordelen. Dit gaat vaak over minderheidsgroepen. Jongeren praten in het project onder begeleiding bijv. over discriminatie. Dit project (dat door twee geïnterviewden is genoemd) wordt positief ervaren: jongeren zijn enthousiast, leren ervan, het is goed voor de groepsdynamica en de jongeren krijgen respect voor elkaar. Naast dit project zijn er verder geen ervaringen met specifiek aanbod of bepaalde specifieke methodieken. Aangezien er geen specifiek aanbod en dus geen ervaringen hiermee zijn, was het voor de geïnterviewden moeilijk om aan te geven wat succesvol is bij de allochtonen doelgroepen, er zijn immers geen ‘best-practices’. Desondanks hebben de geïnterviewden wel hun ervaringen verteld, met name een hulpverlener die zelf van Somalische afkomst is heeft veel verteld over ‘wat werkt’. Zij gaf het volgende aan:

• zorg voor aansluiting bij de cliënt, stel veel vragen, toon begrip, dan maak je een goede start. • Je hebt echt veel tijd nodig, moet zaken herhalen, helpen met materiële zaken, praktische zaken

etc. om vertrouwen te winnen. Je kunt (zeker in het begin) niet enkel focussen op de hulpvraag, die wordt pas later duidelijk als de doelgroep bekend is geworden met hulpverlening. Mensen zijn bang voor papierwerk, bureaucratie, hulp begint vaak met stapels post openen, helpen met administratie, overzicht maken hoe alle hulp werkt. Met welke vragen kunnen mensen waar terecht? Een inburgeringscursus kan mensen helpen duidelijkheid te krijgen in de wirwar van papieren, instanties etc., want mensen weten niet waar ze naar toe moeten. Je moet dus heel praktisch, heel basaal beginnen bij de mensen.

• Je moet als hulpverlener uitgaan van de krachten van de mensen zelf, niet arrogant gaan vertellen hoe het moet.

• Als je een ‘goede’ houding hebt, als je wilt leren en open staat, kom je heel ver. • Wat werkt zijn gemeenschappelijke zaken, dus bijvoorbeeld zowel cliënt/gezin als hulpverlener

zijn van niet-westerse afkomst en begrijpen elkaar daardoor. Maar hulpverleners van allochtone afkomst kunnen beter ingezet worden bij andere allochtone groepen dan bij cliënten van dezelfde afkomst, dus (indien mogelijk) niet op cliënten van de eigen cultuur inzetten i.v.m. schaamte, kan te dichtbij komen. Mensen schamen zich vaak voor professionele hulpverlening, hebben het idee zelf gefaald te hebben. Dus beter een Turkse hulpverlener inzetten bij Marokkanen dan bij Turken zelf.

• Gezinnen hebben heel veel baat bij de juiste hulpverlener in het voortraject. Via via komen mensen binnen. Als er een goede hulpverlener is, met vertrouwen van de doelgroep, gaat iedereen naar hem/haar.

Page 29: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 29

• Verbaal hulpverlenen, daar zijn allochtonen niet aan gewend. Ze hebben andere verwachtingen van de hulp dan een gesprek. Dat aspect moet je meenemen in de hulpverlening. Je moet kunnen aansluiten bij de cliënt, en niet generaliseren.

Bij De Combinatie Jeugdzorg is behoefte aan de volgende kennis aangaande het hulpverlenen aan allochtone cliënten, zo hebben de geïnterviewden aangegeven: Het gaat met name om de houding van de hulpverlener, de interculturele communicatie. Daarover zou meer kennis zeer nuttig zijn. Dat is veel belangrijker dan het aanpassen van methodieken aan de doelgroep. Het uiteindelijke doel is toch vaak hetzelfde. Een methodiek kan onaangepast worden ingezet om diverse doelgroepen, mits de hulpverlener zichzelf juist opstelt. Zo geeft een geïnterviewde aan: “Kennis over verschillende toepasbare methodieken en technieken is fijn, maar dan vooral als een soort gereedschapskist waaruit je kunt putten. Voor het gros van de vraagstukken is vooral aansluiting, contact maken en communicatie van belang, aansluiten bij de mensen zelf”. Vrijwel alle geïnterviewden geven unaniem aan: Meer inzicht in cultuurverschillen, achtergronden, sociale systemen, ,omgangsvormen binnen de cultuur, dat is nuttig. Daarmee kan je zorgen voor juiste afstemming, en daar is hulpverlening enorm bij gebaat. Altijd moet je afstemmen op cliënt/gezin. Je moet nooit arrogant zijn, maar juist aansluiten. Hoe zou het beter kunnen dan momenteel? Een medewerkster gaf aan: “Er liggen veel krachten en mogelijkheden binnen de allochtone culturen zelf. Zij hebben een sterk zelfoplossend vermogen binnen eigen familiesystemen en steunstructuren. Het zou een kans zijn als hulpverleners daar beter op zouden aansluiten. Aansluiten op hun krachten genereert mogelijk meer successen dan onze zeer individuele probleembenadering te gaan toepassen binnen de allochtonen gezinnen. Het (nederlandse) individualistische denken zouden we als hulpverleners moeten proberen los te laten. Dus niet voor ieder individu/probleem een maatwerkoplossing bieden. Beter is goed voorbeeldgedrag hoe je als collectief je kunt opstellen en bepaalde jongeren vanuit eigen collectief kunt benaderen/begeleiden . Hulpverlenende instanties kunnen misschien in dialoog gaan met multiculturele instellingen, organisaties van/voor allochtonen etc. om het collectief, het gezin, de groep te stimuleren. Belangrijk hierbij is het zelfoplossend vermogen stimuleren, bijvoorbeeld door empowerment.“

3.3 Tussenconclusie

3.3.1 Conclusies literatuuronderzoek Uit onderzoek van Pels et al (2009) blijkt dat er weinig onderzoek is gedaan naar het bereik, de preventie, signalering en vroeghulp in de ambulante jeugdzorg aan kinderen en jeugdigen van niet-Nederlandse of allochtone afkomst. Toch is dit onderzoek broodnodig, want veel migrantengezinnen en jongeren zijn volgens hulpverleners moeilijk te bereiken, wat wellicht te wijten is aan een bestaande kloof tussen het aanbod van de jeugdzorg en andere welzijnsorganisaties en de vraag vanuit de migrantengroepen. Uit de literatuurstudie zijn enkele werkzaam gebleken factoren naar boven gekomen in het werken met allochtone jongeren en hun ouders. Deze factoren vallen uiteen in drie typen. Het eerste type factoren heeft betrekking op de diversiteitscompetenties van de individuele hulpverlener. Hierbij valt te denken aan communicatieve vaardigheden, culturele sensitiviteit, professionalisering op het gebied van diversiteit, reflecterend vermogen t.a.v mogelijke eigen vooringenomenheid en impliciete vooroordelen over bestaande cultuurverschillen. De problemen van allochtone jongeren en hun ouders worden vaak afgezet tegen feiten over problemen van autochtone gezinnen. Professionals zijn geneigd om volgens een deficitmodel naar de migrantengroep te komen. Zij zijn te zeer gericht op wat er niet goed gaat (bv. de taalachterstand, gebrek aan het streven naar autonomie en individualiteit). Hierin wordt echter langzaam vooruitgang geboekt: steeds meer hebben professionals ook oog voor wat er wel goed gaat en voor de eigen krachten van deze doelgroep. Het tweede type factoren heeft betrekking op de manier van omgang met de migrantengroep. Cruciale factoren hierbij zijn afstemming van de taal en achtergrond van de jeugd/jongerenwerker op de taal en achtergrond van de cliënt, informeel contact over een langere periode, gebruik van paraprofessionals en het gebruik van moskeeën om meer draagvlak te creëren, een laagdrempelige opzet van de interventie. Het derde type factoren richt zich op de omstandigheden

Page 30: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 30

waaronder de professional en de cliënt elkaar ontmoeten (thuissituatie, op school of bij voorzieningen in allochtone buurten). Volgens Vollebergh (2002) is er sprake van onvoldoende onderkenning van problemen van allochtone kinderen en hun ouders. Bellaart (2007) is van mening dat het jeugdbeleid niet voldoende aansluit bij allochtone groepen. Er wordt binnen de instellingen teveel een beroep gedaan op de ratio van cliënten. Men verwacht te veel kennis van de Nederlandse taal, zelfstandigheid en initiatief. Ook benoemt Bellaart (2007) aanwezige drempels die de toegang tot jeugdzorg voor migrantengroepen bemoeilijken, zoals wachtlijsten en de plicht tot telefonische aanmelding. Interculturalisatie vraagt om aangepaste kennis en vaardigheden van de medewerkers van de zorginstellingen en een grotere betrokkenheid van de allochtone groepen zelf. Verschillende bronnen suggereren voorts dat jeugdinstellingen cultuursensitiever zouden moeten worden. Om de hulpvraag van allochtone cliënten duidelijk te krijgen, blijkt het nodig om eerst een vertrouwensband op te bouwen. Professionals moeten daartoe gemotiveerd zijn en ook voldoende tijd tot hun beschikking hebben om deze doelgroep ‘over de streep te trekken’. Een deel van de migrantengroep wordt gekenmerkt door een argwanende houding jegens hulpverlenende instanties. Volgens Schreurs et al (1997) constateren medewerkers van jeugdzorginstellingen een gebrek aan kennis van de achtergronden en de benadering van allochtone cliënten. Volgens de internationale en nationale literatuur zijn de houding en de vaardigheden van de professional doorslaggevend voor het slagen van opvoedingsondersteuning aan allochtone ouders. Een open, respectvolle houding, sensitiviteit van de professional en een persoonlijke benadering worden als essentiële voorwaarden benoemd in het contact met de cliënten. De meeste professionals handelen echter vanuit westerse gebruiken en gewoontes en beoordelen het gedrag van anderen op basis van West-Europese opvattingen van wat normaal gedrag is. Daarmee kunnen observaties als ‘passief gedrag’ of ‘star gedrag’ een negatieve lading krijgen, terwijl die gedragingen in de specifieke cultuur gangbaar kunnen zijn. Knipscheer et al (2004) spreken in dit verband van de ‘diversiteitscompetentie’, waarbij een reflecterend vermogen aangaande de eigen vooringenomenheid en vaardigheid in interculturele communicatie (bv. gebruik maken van moedertaal, aanpassing van het taalgebruik en gebruik van audiovisuele materialen) belangrijke gedragsindicatoren. In de benaderen/behandeling van de migrantengroep dient er aansluiting te worden gezocht bij hun waardenpatroon, waarbij familiair samenzijn en loyaliteit belangrijkere waarden zijn dan individualisme en autonomie, welke in de westerse samenleving juist hoog in het vaandel staan. Voorts is het van belang dat de professional gebruik maakt van empowerment-technieken, die gericht zijn op de ontwikkeling van copingvaardigheden en de aanwezige krachten van de cliënten benadrukken. Om ervoor te zorgen dat een groter deel van de allochtone doelgroep door de jeugdzorginstellingen bereikt wordt, zouden deze instellingen meer gebruik kunnen maken van intermediërende personen of zelforganisaties die een sleutelrol vervullen tussen de migrantengroep en de instellingen. Een outreachende manier van werken wordt in de literatuur ook benoemd als een mogelijkheid om doelgroep in een vroeg stadium de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Een ‘goede naam’ van de instelling lijkt onontbeerlijk om de doelgroep te werven. Verder is het van belang dat het aanbod buurtgebonden is en gericht op wat de mensen uit de buurt concreet nodig hebben. Samenwerking met de plaatselijke moskee bleek in het onderzoek van Schreurs et al (1997) naar opvoedingsondersteunende activiteiten in Gouda een cruciale factor in het creëren van draagvlak voor de activiteiten bij de doelgroep.

3.3.2 Conclusies interviews voorportaal Uit het aanbod van activiteiten blijkt dat deze nimmer specifiek gericht zijn op allochtone jongeren, maar dat er in de opzet van sommige activiteiten wel wordt ingezoomd op behoeften van deze doelgroep De geïnterviewde jongerenwerkers geven aan dat zij geen problemen ervaren in het bereiken van de allochtone doelgroep. De allochtone doelgroep wordt volgens de geïnterviewde jongerenwerkers goed bereikt, waarbij opvalt dat allochtone jongeren vaker deelnemen aan aangeboden activiteiten dan autochtone jongeren

Page 31: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 31

Probleemgedrag wordt in een evenredig aantal gevallen gesignaleerd bij allochtone als bij autochtone jongeren. De problematiek van allochtone jongeren is echter wel van andere aard dan die van autochtone jongeren. Genoemde problemen met bereikte allochtone jongeren zijn:

• Het motiveren en activeren van de jongeren om zelf betrokken te zijn bij de organisatie van activiteiten.

• Communicatie met de jongeren en hun ouders, deze wordt bemoeilijkt door gebrek aan kennis van cultuur en achtergronden van de jongeren bij de jongerenwerkers en soms een achterstand in de beheersing van de Nederlandse taal bij de doelgroep.

• Deze doelgroep laat soms, in de ogen van de jongerenwerkers, een passieve houding zien. • Het blijkt moeilijk om de jongeren te blijven aanspreken en hun interesse vast te houden.

Genoemde oplossing voor deze problemen zijn:

• Duidelijke en transparante communicatie in de richting van de jongeren. • Individuele aandacht geven. • Het opbouwen van een (vertrouwens)band met de jongeren. • De jongeren motiveren om initiatieven te nemen. • De jongeren aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid.

De Twern verwijst jongeren door naar een veelheid aan hulpverlenende instanties, zoals Blink, de GGD, Novadic Kentron, De Bocht, (school)maatschappelijk werk, Kompaan en Stichting MEE. Ook de politie wordt genoemd als een belangrijke samenwerkingspartner van De Twern. Lumens Groep is een grote organisatie die vele verschillende disciplines in huis heeft. Externe doorverwijzing vindt daarom slechts in uitzonderlijke gevallen plaats. Wel onderhoudt Lumens Groep nauwe contacten met instellingen/instanties als De Combinatie, het Veiligheidshuis, het Jeugd Preventie Project (JPP), jeugdmaatschappelijk werk, het Jeugdloket, het Jongerenloket, het CWI, Centrum Jeugd en Gezin, schoolmaatschappelijk werk, politie, Thuislozen-team, Neos en Novadic Kentron. De jongerenwerkers hebben niet de indruk dat zij kennis tekort komen om het activiteitenaanbod te optimaliseren zodat de allochtone doelgroep zo goed mogelijk bereikt en aangesproken wordt.

3.3.3 Conclusies interviews geïndiceerde zorg Er is geen specifiek hulpverleningsaanbod of methodiek gericht op allochtone jongeren. Dit geven alle geïnterviewden aan. Uit de gesprekken met de hulpverleners is niet duidelijk gebleken of de verdeling van autochtone en allochtone jongeren die door de zorginstelling worden behandeld een goede afspiegeling is van de verdeling autochtone en allochtone jongeren die daadwerkelijk hulp nodig heeft. Onduidelijk is of er sprake is van een over- of ondervertegenwoordiging van allochtone jongeren in de jeugdzorg. Met betrekking tot de vrijwillige jeugdzorg werd genoemd dat allochtone cliënten het mogelijk gemakkelijker vinden om naar een allochtone hulpverlener te stappen dan naar een autochtone. Mede vanuit dit punt, maar ook vanwege de genoemde stelling dat hulpverleners die evenals de cliënt van niet-Nederlandse afkomst zijn betere resultaten kunnen bereiken bij allochtone jongeren en -gezinnen, wordt door hulpverleners gezegd dat een meer divers personeelsbestand positieve gevolgen kan hebben op het bereiken en behandelen van allochtone jongeren. De volgende problemen kwamen naar voren uit de gesprekken binnen de zorginstellingen met betrekking tot hulpverlening en behandeling van de allochtone doelgroep:

• Men ervaart meer tijd nodig hebben bij deze doelgroep. • Communicatieproblemen tussen allochtone hulpverleners en autochtone cliënten, veroorzaakt

door zowel cultuurverschillen als een taalachterstand bij sommige allochtone cliënten, bemoeilijkt de behandeling.

• Het vertrouwen in de hulpverlening is laag, met name bij allochtone gezinnen. Zij lossen mede daarom graag binnen de eigen sociale groep problemen op.

Page 32: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 32

• Veel onderwerpen van zorg zitten in de taboesfeer waardoor de hulpverlener niet alle informatie krijgt die hij of zij nodig heeft om goed hulp te verlenen of te behandelen.

De zorginstellingen doen het volgende aan bovengenoemde problemen: In 2010 worden bij de Combinatie specifieke trainingen interculturele communicatie gegeven. Daarnaast bestaat aldaar de Matrixgroep Interculturalisatie. Leden van deze groep geven advies aan hulpverleners aangaande omgaan met cultuurverschillen. Wat zouden de instellingen kunnen doen om de bovengenoemde problematieken aan te kunnen pakken? De verbeterpunten die worden genoemd hebben betrekking op communicatie tussen autochtone hulpverlener en allochtone cliënt (de ‘Nederlandse directheid’ kan juist een averechts effect hebben) en op de interculturalisatie van het personeelsbestand (te snelle doorstroom van allochtone collega’s). Over het algemeen wordt belangrijk gevonden dat er gekeken wordt naar het individu en naar het proces van socialisatie. Belangrijk is om de basishouding en bejegening centraal te stellen en die als hulpverlener af te stemmen op degene die je tegenkomt. Wat door de geïnterviewden wordt aangegeven als nuttige kennis betreft het hebben van specifieke kennis en inzichten in cultuuraspecten en achtergrond van de desbetreffende cliënten, zoals sociale systemen, omgangsvormen binnen de cultuur, waarden en normen Genoemde ‘good practices’:

• Zorgen voor aansluiting bij de cliënt, veel vragen stellen, begrip tonen • Vertrouwen winnen door te helpen met bijv. materiële zaken, praktische zaken. Hiervoor is veel

(meer) tijd nodig. • Cliënten helpen met duidelijkheid te krijgen in de wirwar van papieren, instanties etc. • Uitgaan van de krachten van de mensen zelf bijv. door gebruik te maken van de principes van

empowerment7, kan tot zeer goede resultaten leiden, aldus een geïnterviewde. • Het hebben van een goede en open basishouding.

3.4 Expertmeeting

Reacties experts op bevindingen uit het literatuuro nderzoek: - Deze bevindingen zijn wellicht niet specifiek van toepassing op de allochtone doelgroep, maar ook

op de autochtone groep met een bepaalde sociaal-economische status. De argwaan jegens (hulpverlenende) instanties wordt bijvoorbeeld ook geconstateerd bij autochtone gezinnen met een lage Sociaal Economische Status (SES).

- Er ontstond een discussie in de expertgroep rondom het belang van de houding van de professional. Een van de jongerenwerkers geeft aan dat de medewerking van het gezin en de mate waarin het gezin openstaat voor hulpverlening van groter belang is dan de houding van de professional. “Als het gezin er niet voor open staat, komt de professional niet ‘binnen’, ook niet met een open houding”, aldus de jongerenwerker. De beleidsstafmedewerker van de Lumens Groep geeft aan dat hulpverlening maar door heel weinig gezinnen daadwerkelijk wordt afgehouden als de professional zich open opstelt. Hij geeft aan dat een gezamenlijk optreden van jongerenwerk en hulpverlening vaak goed werkt. De jongerenwerker heeft vaak al een band met de jongeren opgebouwd en de hulpverlener kan dan in de beginfase op deze band ‘meeliften’. Het gaat mis wanneer beide trajecten (jongerenwerk en hulpverlening) na dit eerste gezamenlijke optreden weer uit elkaar gaan.

- Ook ontstond er discussie rondom ‘de passieve houding’ van allochtone jongeren. Experts erkennen dat deze houding een negatieve lading krijgt, doordat jongerenwerkers en hulpverleners geneigd zijn het gedrag van allochtone jongeren te interpreteren aan de hand van West-Europese maatstaven (met een westerse bril op kijken). De beleidsstafmedewerker van de Lumens Groep geeft aan dat jongerenwerkers in staat moeten zijn door deze ‘starre of passieve houding’ van jongeren heen te kijken. Ze zouden moeten onderzoeken wat er achter deze houding zit (waarom jongeren zich zo opstellen). Een van de jongerenwerkers van De Twern geeft aan dat de houding van allochtone jongeren wellicht vaak als ‘passief’ wordt opgevat, omdat het wordt bezien in het licht van de doelen die de jongerenwerker met de jongere wil/moet bereiken (van hogerhand opgelegd). De

7 De kern van empowerment is het versterken van de capaciteiten om meer zeggenschap te verkrijgen over de eigen situatie en

daar verantwoordelijkheid voor te nemen. (bron: website van het Gezondheidsinstituut NIGZ; www.nigz.nl )

Page 33: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 33

jongerenwerkers worden ‘afgerekend’ op hetgeen ze met ‘hun’ jongeren bereiken. De doelen zijn heel hoog, er moet veel. Met andere woorden: de lat wordt hoog gelegd, misschien te hoog voor de jongeren.

- De stafmedewerker van De Combinatie Jeugdzorg bevestigt dat hulpverlening veel meer aansluiting zou moeten zoeken bij reeds bestaande, goed functionerende zelforganisaties. Dat gebeurt volgens haar nu nog veel te weinig.

Aanvullingen: - De coachende rol van de jongerenwerker wordt steeds belangrijker en is belangrijker dan het

organiseren van activiteiten voor de jongeren. - Jongerenwerkers bereiken met name de jongeren die deel uitmaken van een straatcultuur (of dat nu

autochtone of allochtone jongeren zijn). De straatcultuur is bepalend voor de omgang met de jongeren, niet de etnische achtergrond.

- Autochtone jongeren lijken gemiddeld genomen een beter ‘vangnet’ te hebben in hun gezin. Ouders van autochtone jongeren zijn eerder geneigd stappen te ondernemen samen met de jongeren als blijkt dat er problemen zijn.

- Professionals zouden meer ruimte moeten krijgen om te doen wat zij nodig achten en moeten niet worden ingeperkt door top-down management.

Reacties experts op bevindingen voorportaal: - De problematiek van allochtone jongeren is van een andere aard dan de problematiek van

autochtone jongeren. De experts geven aan dat de problematiek van allochtone jongeren doorgaans complexer is. De problematiek heeft veelal te maken met een mismatch van de verschillende leefmilieus. Het leefmilieu van school ‘matcht’ niet met dat van thuis en omgekeerd.

- Reacties op een van de genoemde oplossingen voor de problemen, namelijk de jongeren aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid: De beleidsstafmedewerker van Lumens Groep geeft aan dat dit in de praktijk moeilijk blijkt. Met name jongerenwerkers die nog niet zo lang in het vak zitten, vinden het moeilijk om de jongeren op hun verantwoordelijkheden en zelfstandigheid aan te spreken. Het lukt hen wel om een band met de jongeren op te bouwen, maar die laatste stap durven/willen ze nog niet zetten. Een van de jongerenwerkers van De Twern vult hierop aan dat je met ‘nieuwe jongeren’ ook als doorgewinterde jongerenwerker van voren af aan zult moeten beginnen. Het heeft dus niet zozeer met werkervaring te maken, maar meer met de band die er wel of niet is tussen de jongere en de jongerenwerker. De experts geven aan dat het van belang is dat je de jongeren op hun verantwoordelijkheden en zelfstandigheid aanspreekt, maar dat dit altijd zou moeten gebeuren vanuit bezorgdheid naar de jongeren toe, niet veroordelend.

Reacties experts op bevindingen geïndiceerde zorg: - Uit de afgenomen interviews is niet duidelijk geworden of allochtone kinderen/jongeren over- of

ondervertegenwoordigd zijn in de jeugdhulpverlening. De stafmedewerker van De Combinatie Jeugdzorg geeft aan dat zij sterk de indruk heeft dat er sprake is van een ondervertegenwoordiging van de allochtone groep daar waar het gaat om de lichtere vormen van hulpverlening. Als het gaat om de zwaardere vormen van hulpverlening is er sprake van een groter bereik van de allochtone groep.

- Dan volgt een discussie over de bevinding dat allochtone gezinnen hun problemen liever oplossen binnen hun eigen sociale groep, dan dat zij kiezen voor een hulpverleningstraject. De stafmedewerker van De Combinatie Jeugdzorg geeft aan dat dit niet als een probleem hoeft te worden beschouwd. Juist hierin liggen ook kansen (bijvoorbeeld aansluiten bij intermediërende personen, zelforganisaties e.d.). Het is juist een kracht dat men eerst binnen de eigen sociale context zoekt naar oplossingen voor problemen met jongeren en pas als dat niet blijkt te lukken of te werken aanklopt bij professionele zorg. Die kracht zou moeten worden gestimuleerd.

- Reacties op de genoemde verbeterpunten: interculturalisatie van het personeelsbestand is van belang. Een gemixt team werkt volgens de experts het beste: zowel mannen als vrouwen, verschillende etniciteiten en verschillende interesses/affiniteiten.

Reacties op de volgende vraag: Opvallend is dat er door het voorportaal veel allochtone jongeren worden bereikt en er wordt doorverwezen naar allerlei instellingen, echter bij de geïndiceerde zorg is geconstateerd dat er weinig allochtonen tot de clientèle behoren. Hoe komt dat?

Page 34: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 34

Een van de jongerenwerkers van De Twern geeft aan dat er een drempel is voor jongerenwerkers om jongeren door te verwijzen naar de hulpverlening. De jongerenwerkers hebben de neiging de jongere ‘te lang bij zichzelf te houden’. De sociale kaart is weinig transparant en jongerenwerkers hebben soms niet voldoende kennis van gedragsproblematiek/psychiatrie om adequaat te kunnen signaleren en door te verwijzen. Wanneer er wordt doorverwezen belandt de cliënt in een formeler circuit van hulpverlening, waarin er een groter beroep op zijn of haar zelfredzaamheid wordt gedaan. Daar gaat het vaak mis: afspraken worden niet nagekomen, formulieren niet ingevuld etc. De terugkoppeling vanuit de hulpverlening naar het jongerenwerk ontbreekt vaak. Na doorverwijzing is het traject waarin de jongere belandt voor de jongerenwerk niet zichtbaar. Er is vanuit het jongerenwerk wel behoefte aan deze terugkoppeling, zodat zij de jongeren beter kunnen monitoren. Kortom: volgens de jongerenwerkers zelf worden er wel veel allochtone jongeren bereikt, maar wordt lang niet altijd adequaat doorverwezen. Reacties op de stelling: De houding van de hulpverlener met zijn of haar professionele (interculturele) competenties, is veel belangrijker dan het aanpassen van methodieken aan de doelgroep. Men is het unaniem eens met deze stelling.

Page 35: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 35

4. Conclusies en aanbevelingen

4.1 Antwoorden op de onderzoeksvragen

In het voorliggende hoofdstuk zijn alle onderzoeksresultaten bijeen gebracht. Op basis daarvan worden hier de onderzoeksconclusies getrokken door terug te gaan naar de onderzoeksvragen welke in hoofdstuk 1 zijn gepresenteerd. Aangezien in de tussenconclusie de kern van de resultaten beschreven staat en herhaling daarvan de leesbaarheid van dit rapport niet ten goede komt, kan onzes inziens hier worden volstaan met het beantwoorden van de onderzoekvragen. 1. Welke methodieken /werkwijzen worden momenteel gehanteerd m.b.t. het bereiken en behandelen

van allochtone jongeren bij 4 instellingen voor welzijnswerk en ambulante jeugdzorg in Eindhoven en Tilburg?

Er worden binnen geen van de instellingen die aan dit onderzoek hebben deelgenomen specifieke methodieken of werkwijzen gehanteerd met betrekking tot het bereiken of behandelen van de allochtone doelgroep. De geïnterviewden hebben voorts aangegeven geen behoefte te hebben aan specifieke methodieken of werkwijzen betreffende de allochtone jongeren, aangezien het doel van het jongerenwerk of de jeugdhulpverlening voor alle jongeren gelijk is, allochtoon of autochtoon. Men wil niet generaliseren en geeft aan dat problemen van de jongeren waarop het jongerenwerk en de jeugdhulpverlening zich richten, veelal niet etnisch gerelateerd zijn maar vaak sociaal-economisch, namelijk behorend bij een lage sociaal-economische status. Wel zijn er enkele projecten in het jongerenwerk waar voornamelijk allochtone jongeren aan deelnemen, hoewel ze niet specifiek gericht zijn op de allochtone doelgroep. 2. Welke ervaringen hebben de instellingen daarmee? Aangezien dit onderzoek heeft uitgewezen dat er geen specifieke methodieken of werkwijzen worden gehanteerd, kan deze onderzoeksvraag niet beantwoord worden. Zoals vermeld in het antwoord op onderzoeksvraag 1 zijn er wel enkele projecten, georganiseerd vanuit het jongerenwerk, die voornamelijk worden bezocht door allochtone jongeren. Het gaat dan veelal om muziekprojecten, dansavonden, activiteiten georganiseerd door zelforganisaties en sportactiviteiten. 3. In hoeverre wordt de allochtone doelgroep momenteel bereikt? In het voorportaal (het jongerenwerk) wordt de allochtone doelgroep goed bereikt. De jongeren in kwestie nemen deel aan projecten en georganiseerde activiteiten, bezoeken buurthuizen en/of worden op straat door jongerenwerkers aangesproken en betrokken bij activiteiten die op touw worden gezet. In de geïndiceerde zorg wordt de allochtone doelgroep juist niet goed bereikt. De jeugdhulpverlening is veelal nog ‘witte zorg’, oftewel zorg aan autochtone Nederlandse kinderen en jongeren en hun ouders. Hoewel er geen statistieken voorhanden zijn, gaven de geïnterviewden van de geïndiceerde zorginstellingen aan dat er sprake is van een forse ondervertegenwoordiging van allochtone jongeren als het gaat om de lichtere vormen van jeugdhulpverlening. Ook bij de zwaardere vormen van jeugdhulpverlening is er sprake van een ondervertegenwoordiging van de allochtone doelgroep, maar in mindere mate. Deze bevinding doet de vraag rijzen wat de oorzaak is van het feit dat het jongerenwerk de allochtone doelgroep in hoge mate bereikt, maar dat er in de zorg die erop kan volgen, een ondervertegenwoordiging wordt geconstateerd. Volgens de jongerenwerkers zelf worden er wel veel allochtone jongeren bereikt, maar wordt lang niet altijd adequaat doorverwezen. Een verbeterpunt zou dan ook kunnen liggen in het adequaat doorverwijzen van jongeren naar de jeugdhulpverlening. 4. Welke problemen ervaren de instellingen op het gebied van diversiteit bij jeugdbeleid? Genoemde problemen met bereikte allochtone jongeren in het voorportaal zijn:

• Het motiveren en activeren van de jongeren om zelf betrokken te zijn bij de organisatie van activiteiten.

• De communicatie met de jongeren en hun ouders; deze wordt bemoeilijkt door gebrek aan kennis van cultuur en achtergronden van de jongeren bij de jongerenwerkers en soms een achterstand in de beheersing van de Nederlandse taal bij de doelgroep.

Page 36: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 36

• Deze doelgroep laat soms, in de ogen van de jongerenwerkers, een passieve houding zien. Experts erkennen dat deze houding een negatieve lading krijgt, doordat jongerenwerkers (en hulpverleners) geneigd zijn het gedrag van allochtone jongeren te interpreteren aan de hand van West-Europese maatstaven.

• Het blijkt moeilijk om de jongeren te blijven aanspreken en hun interesse vast te houden. Dit kan te maken hebben met de individuele competenties van de jongerenwerkers, die het soms moeilijk vinden om de jongeren aan te spreken op hun gedrag.

De volgende problemen kwamen naar voren uit de gesprekken binnen de geïndiceerde zorginstellingen:

• Men ervaart meer tijd nodig te hebben om adequate hulp te kunnen bieden aan de allochtone doelgroep dan aan de autochtone doelgroep.

• Communicatieproblemen tussen allochtone hulpverleners en autochtone cliënten, veroorzaakt door zowel cultuurverschillen als een taalachterstand bij sommige allochtone cliënten, bemoeilijkt de behandeling.

• Het vertrouwen in de hulpverlening is laag, met name bij allochtone gezinnen. Zij lossen mede daarom graag binnen de eigen sociale groep problemen op.

• Veel onderwerpen van zorg zitten in de taboesfeer waardoor de hulpverlener niet alle informatie krijgt die hij of zij nodig heeft om goed hulp te verlenen of te behandelen.

5. Welke stappen ondernemen instellingen om deze problemen het hoofd te bieden? Genoemde oplossing voor deze problemen vanuit het voorportaal zijn:

• Duidelijke en transparante communicatie in de richting van de jongeren. • Het bieden van individuele aandacht. • Het opbouwen van een (vertrouwens)band met de jongeren. • De jongeren motiveren om initiatieven te nemen. • De jongeren aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid.

De geïndiceerde zorginstellingen doen het volgende om bovengenoemde problemen het hoofd te bieden: In 2010 worden bij de Combinatie specifieke trainingen interculturele communicatie gegeven. Daarnaast bestaat aldaar de Matrixgroep Interculturalisatie. Leden van deze groep geven advies aan hulpverleners aangaande het omgaan met cultuurverschillen. Experts geven aan dat hulpverleners in staat moeten zijn door de eerder benoemde ‘starre of passieve houding’ van jongeren heen te kijken. Ze zouden moeten onderzoeken wat er achter deze houding zit (waarom jongeren zich zo opstellen). 6. Wat zijn de successen, best practices? De jongerenwerkers geven aan dat de succesvolste projecten juist die projecten zijn waarin op een duidelijke en transparante manier met de jongeren gecommuniceerd wordt en waarin de jongerenwerker veel tijd tot zijn/haar beschikking heeft om individuele aandacht aan de jongeren te besteden. Ruime individuele aandacht leidt tot het ontstaan van een vertrouwensband met de jongeren en werkt motiverend richting de jongeren. De successen die worden genoemd door de geïndiceerde zorg hebben betrekking op de communicatie tussen autochtone hulpverlener en allochtone cliënt en op de interculturalisatie van het personeelsbestand. Over het algemeen wordt belangrijk gevonden dat er gekeken wordt naar het individu en naar het proces van socialisatie. De basishouding en bejegening staat centraal en de hulpverlener dient af te stemmen op degene die hij/zij tegenkomt. Hulpverleners noemen het hebben van specifieke kennis en inzichten in cultuuraspecten en achtergrond van de desbetreffende cliënten, zoals sociale systemen, omgangsvormen binnen de cultuur, waarden en normen als belangrijke voorwaarden voor het succesvol verlopen van het hulpverleningstraject. Verder is het van groot belang om uit te gaan van de krachten van de mensen zelf (empowerment) en het vertrouwen van de cliënt te winnen door bijvoorbeeld te helpen met materiële en praktische zaken, zoals hulp bij het invullen van formulieren ter verkrijging van zorgtoeslag of kinderbijslag. 7. Wat zegt de (internationale, wetenschappelijke) literatuur over omgaan met cultuurverschillen en

diversiteit in (pedagogisch) jeugdbeleid en jeugdzorg? Uit de studie naar het aanbod van activiteiten blijkt dat deze nooit specifiek gericht zijn op allochtone jongeren, maar dat er in de opzet van sommige activiteiten wel wordt ingezet op de behoeften van deze doelgroep. Uit de literatuurstudie zijn enkele werkzame factoren naar boven gekomen in het werken met allochtonen jongeren en gezinnen. De factoren richten zich allereerst op de competenties van de hulpverlener, opbouwwerkers, andere werkers en ondersteuners. Een open, respectvolle houding,

Page 37: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 37

sensitiviteit van de professional en een persoonlijke benadering worden als essentiële voorwaarden benoemd in het contact met de cliënten. De tweede groep factoren richt zich op de manier van omgang met allochtone jongeren en gezinnen met kinderen. De meeste professionals handelen vanuit westerse gebruiken en gewoontes en beoordelen het gedrag van anderen op basis van West-Europese opvattingen van wat normaal gedrag is. Daarmee kunnen observaties als ‘passief gedrag’ of ‘star gedrag’ een negatieve lading krijgen, terwijl die gedragingen in de specifieke cultuur gangbaar kunnen zijn. Knipscheer et al (2004) spreken in dit verband van de ‘diversiteitscompetentie’. In de benaderen/behandeling van de migrantengroep dient er aansluiting te worden gezocht bij hun waardenpatroon, waarbij familiair samenzijn en loyaliteit belangrijkere waarden zijn dan individualisme en autonomie, welke in de westerse samenleving juist hoog in het vaandel staan. Voorts is het van belang dat de professional gebruik maakt van empowerment-technieken. De derde groep factoren richt zich op de omstandigheden waarin de professional en de allochtone cliënt zich treffen. Denk aan waar de interventie plaats vindt, in de thuissituatie, op school of bij voorzieningen in de allochtone buurten en is er sprake van een wachtlijst als allochtone jongeren of gezinnen aankloppen voor hulp. Aangezien er geen specifiek bruikbare methodieken uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen, maar wel vaardigheden/competenties, kunnen de onderzoeksvragen 8 t/m 13 in huidige formulering (gericht op methodieken) niet worden beantwoord. Het literatuuronderzoek heeft wel een aantal belangrijke vaardigheden/competenties opgeleverd, waarover jongerenwerkers/hulpverleners zouden moeten beschikken in het kader van diversiteit. Deze vaardigheden/competenties komen overeen met de bevindingen uit het praktijkonderzoek (de interviews) en zouden meer moeten worden toegepast in het jongerenwerk en de jeugdhulpverlening in Noord-Brabant. 8. Kunnen de methodieken verkregen in stap 7 worden toegepast bij jeugdzorg in Noord-Brabant? 9. Welke knelpunten bestaan er op dat gebied? 10. Welke methodieken, instrumenten of individuele werkwijzen zijn positief gebleken? 11. Hoe kijken experts uit de praktijk aan tegen mogelijke methodieken verkregen uit stap 7? 12. Welke methodieken zijn geschikt om in te voeren? 13. Hoe kunnen deze methodieken worden ingevoerd?

4.2 De probleemstelling beantwoord

Welke methodieken en ‘aanpakken’ voor het bereiken en behandelen van migrantenkinderen en hun ouders komen uit het inventariserend onderzoek naar voren als ‘best practices’ en welke mogelijke aanbevelingen ten aanzien van verbetering van de jeugdzorg voor migrantenkinderen en hun ouders kunnen worden gedaan? Zoals blijkt uit de beantwoording van de onderzoeksvragen, zijn er geen specifieke methodieken uit dit onderzoek naar voren gekomen die kunnen worden ingezet in de voorliggende- en/of de geïndiceerde jeugdzorg. Best practices zijn wel te benoemen als het gaat om het gewenste competentieprofiel van de jongerenwerker of jeugdhulpverlener. Zij zouden moeten beschikken over een verzameling van competenties die in de literatuur benoemd wordt als de ‘diversiteitscompetentie’. Afstemming van de wijze van communicatie op het individu met zijn culturele achtergrond en persoonlijke opvattingen, kennis, waarden en normen is daarbij van cruciaal belang. Daarnaast is het volgende opgevallen: De jongerenwerkers hebben de neiging de jongere ‘te lang bij zichzelf te houden’. De sociale kaart is weinig transparant en jongerenwerkers hebben soms niet voldoende kennis van gedragsproblematiek/psychiatrie om adequaat te kunnen signaleren en door te verwijzen. Wanneer er wordt doorverwezen belandt de cliënt in een formeler circuit van hulpverlening, waarin er een groter beroep op zijn of haar zelfredzaamheid wordt gedaan. Daar gaat het vaak mis: afspraken worden door de cliënt niet nagekomen, formulieren niet ingevuld etc. De terugkoppeling vanuit de hulpverlening naar het jongerenwerk ontbreekt vaak. Na doorverwijzing is het traject waarin de jongere belandt voor het jongerenwerk niet zichtbaar. Er is vanuit het jongerenwerk wel behoefte aan deze terugkoppeling, zodat zij de jongeren beter kunnen monitoren. Kortom, het jongerenwerk zelf bereikt veel allochtone jongeren, maar er wordt lang niet altijd adequaat doorverwezen.

Page 38: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 38

Ten slotte is een belangrijke constatering dat we in dit onderzoek hebben gefocust op allochtone jongeren van Turkse, Marokkaanse, Antilliaanse en/of Somalische jongeren, maar dat problematieken waarmee deze jongeren kampen veelal niet zozeer te maken hebben met hun etniciteit, maar met hun sociaal-economische positie, die veelal laag is. Bij autochtone jongeren met een lage sociaal-economische positie worden vaak dezelfde of vergelijkbare problematieken waargenomen.

4.3 Aanbevelingen

De onderzoeksvragen richtten zich in het huidige onderzoek op bestaande methodieken en werkwijzen in het jongerenwerk en de geïndiceerde jeugdzorg ten aanzien van de allochtone doelgroep. Gezien het gegeven dat dit inventariserende onderzoek aan het licht heeft gebracht dat er noch in het voorportaal, noch in de geïndiceerde jeugdzorg gebruik wordt gemaakt van specifieke methodieken en/of werkwijzen ten aanzien van deze doelgroep, is de belangrijkste aanbeveling in vervolgonderzoek en –projecten de focus te richten op de inzet van de in de literatuur benoemde diversiteitcompetentie. Bovenstaande aanbeveling impliceert echter niet dat er geen specifieke methodieken en/of werkwijzen ten aanzien van deze doelgroep bestaan welke goed kunnen worden ingezet. Onbekend maakt onbemind, maar zoals ook uit de uitgevoerde literatuurstudie bleek, ontbreekt het aan betrouwbare informatie over de resultaten van betreffende methodieken. Nader onderzoek wordt dan ook aanbevolen, enerzijds om inzicht te krijgen in de effectiviteit van gehanteerde methodieken, anderzijds om met nog niet gehanteerde methodieken te experimenteren. Slechts twee instellingen van de voorliggende jeugdzorg en twee instellingen voor de geïndiceerde jeugdzorg zijn in dit inventariserende onderzoek betrokken. Belangrijke ketenpartners, zoals consultatiebureaus, scholen, (school)maatschappelijk werk, Bureau Jeugdzorg, politie, migrantenorganisaties etc. zijn niet meegenomen in deze inventarisatie, waardoor de conclusies niet zonder meer gegeneraliseerd kunnen worden naar deze instellingen. Een aanbeveling voor vervolgonderzoek is de visie van belangrijke ketenpartners mee te nemen. Veel geïnterviewde jongerenwerkers en hulpverleners gaven aan dat problematieken van de allochtone jongeren waarop dit onderzoek zich richtte, niet specifiek te maken hebben met hun afkomst, maar veelal het gevolg zijn van hun sociaal economische positie. Een aanbeveling voor de projectgroep Diversiteit in het Jeugdbeleid is om toekomstige projecten niet louter te richten op de allochtone jongeren in kwestie, maar op de sociaal lager gepositioneerden. Dit inventariserende onderzoek heeft uitgewezen dat de terugkoppeling vanuit de geïndiceerde zorginstellingen naar het voorportaal niet of nauwelijks plaatsvindt. Jongerenwerkers geven aan een grote behoefte te hebben aan deze terugkoppeling. Een cliëntvolgsysteem, waarbij de jongere in zijn ontwikkeling gevolgd wordt, zou kunnen leiden tot een betere afstemming van de werkzaamheden tussen de professionals in de diverse disciplines en maakt het traject dat de jongere aflegt binnen het hulpverleningscircuit transparanter. Het feit dat het voorportaal veel allochtone jongeren bereikt, terwijl de geïndiceerde zorg juist een ondervertegenwoordiging van deze groep rapporteert, kan wellicht deels worden verklaard doordat jongerenwerkers ernstige problemen van jongeren niet altijd als zodanig herkennen en niet adequaat doorverwijzen naar geïndiceerde jeugdzorg. Een aanbeveling is om de jongerenwerkers te scholen in het herkennen van (ernstige) problemen en ze vaardigheden aan te leren om adequaat door te verwijzen. Een vereiste hiervoor is onder meer juiste kennis van de sociale kaart van de regio. Tot slot kunnen de volgende korte handvaten nog worden gegeven: • Het element empowerment expliciet toepassen; • Aansluiten bij de waarden en oplossingen van allochtone ouders zelf; • Meer intercollegiale kennisuitwisseling, oa over:

o Opbouwen vertrouwensband (mbt specifieke groepen), onder andere door stil te staan bij het geven van ruimte individuele aandacht.

o (zorg)onderwerpen in de taboesfeer + hoe daarmee om te gaan

Page 39: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 39

Bronnen / Literatuurlijst Bernal, G., Bonilla, J., & Bellido, C. (1995). Ecological validity and cultural sensitivity for outcome research: Issues for the cultrueal adaptation and development of psychosocial treatments with Hispanics. Journal of Abnormal Child Psychology, 23(1), 67-83. Bellaart, H. (2007). Moeilijk bereikbare doelgroep of moeilijk bereikbare instellingen? Tijdschrift Jeugdbeleid, 1(2), 125-130. Ince, D., & Berg, G. van der. (2009a). Overzichtsstudie interventies voor migrantenjeugd: Ontwikkelingsstimulering, preventie, vroeghulp. Utrecht: NJI. Ince, D., & Berg, G. van der. (2009b). Aanbevelingen voor de verdere ontwikkeling van interventies voor migrantenjeugd. Utrecht: NJI. Knipscheer, J., & Kleber, R. (2004). Een interculturele entree in Altrecht. Inhoud en resultaat van een interculturele werkwijze bij kortdurende behandeling. Utrecht: Altrecht. Kouratovsky, V. (2008a). Inwikkeling en het belang van cultuursensitieve diagnostiek en therapie. In T.I. Oei & L. Kaiser, (red.). Forensische Psychiatrie Onderweg (pp. 371-385). Nijmegen: Wolf Legal Publishers. Kouratovsky, V. (2008b). Respect, identiteit en loyaliteit. Een cultuursenstitieve benadering. In C.J.A. Roosen, A. Savenije, A. Kolman, & R. Beunderman (red.). Adolescenten en respect. Psycholtherapie met adolescenten. (pp. 116-127). Assen: Van Gorcum. Kouratovsky, V. (2007). Ontwikkeling en inwikkeling. Naar een cultuursensitieve diagnostiek en therapie voor kinderen en adolescenten. In R. Beunderman, A. Savenije, F. de Rijke & P. Willems (red.). Inculturalisatie in de Jeugd-Ggz. Wat speelt er? (pp. 166-178). Assen: Van Gorcum. Kouratovsky, V. (2002). Wat is er aan de hand met Jamila? Utrecht: Forum. Nederlands Jeugd Instituut. (2009). Project overzichtsstudie interventies voor migrantenjeugd. Een eerste verslag. Utrecht: NJI. Pels, T. (2004) Opvoeding en integratie Assen: Van Gorcum. Pels, TV.M., Distelbrink, M., & Tan, S. (2009?). Meetladder diversiteit interventies. Naar verhoging van bereik en effectiviteit van interventies voor verschillende (etnische) groepen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Hijmans van der Bergh, A. A. & Koperdraat, R. (red.). (1997). Kleurrijk resultaat telt: Interculturele kwaliteit in de jeugdzorg. Utrecht: Forum. Hijmans van den Bergh, A.A. (1993). De meerwaarde van een gezamenlijke inzet: Eindverslag van de voorstudie voor een landelijk coördinatie- en ondersteuningspunt deskundigheidbevordering ten behoeve van de hulpverlening aan allochtone jongeren. Utrecht: Nederlands Centrum Buitenlanders. Schreurs, D. & T.V.M. Pels. (1997). Opvoedingsondersteuning in Gouda: Een beeld van het aanbod voor Marokkaanse gezinnen met jonge kinderen. Gouda: Stichting Spel- en opvoedingsvoorlichting Zuid-Holland. Vollebergh, W. (2002). Gemiste kansen. Culturele diversiteit en jeugdzorg. Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen.

Page 40: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 40

Bijlagen

Bijlage A NJI databank ‘erkende interventies i.r.t. diversite it 29 erkende B-interventies en 1 erkende C-interventi e 1. Marokkaanse buurtvaders -Doel: Het vergroten van de veiligheid in de wijk door de jeugd aan te spreken op verkeerd gedrag en hen te corrigeren. De methodiek richt zich op Marokkaanse jongeren (van ongeveer 12 tot 18 jaar) die 's avonds in de buurt rondhangen en potentieel incidenten, overlast of kleine criminaliteit kunnen veroorzaken. -Waar: Buurt -Bereik: Zo verwijzen de buurtvaders jongeren met vragen over school en werk naar de trajectbegeleiders van de lokale welzijnsorganisaties. Het buurtvaderproject is ingebed in het formele netwerk in de buurt met als kernspelers: het stadsdeel, de politie, de welzijnsorganisaties (jeugdzorg en jongerenwerk) en jongerenvereniging. -Diversiteit element: De buurtvaders zijn zelf vader en van Marokkaanse afkomst. Zij surveilleren 's avonds de wijk in kleine groepjes. Hun activiteiten bestaan uit het contact leggen met jongeren die ze in hun rondes tegenkomen. Het is geënt op de Marokkaanse cultuur. Wil de sociale controle effectief zijn, dan moeten de jongeren deze ook accepteren. Hier speelt de oorspronkelijke Marokkaanse cultuur een rol. Allereerst is in deze cultuur eerbied voor de ouders, in het bijzonder de vaderfiguur, enorm belangrijk. Dit spelen de buurtvaders uit in hun straatcontact met de jongeren. -Effect: geen onderzoek gedaan. -Werkzame factoren: Het project is door gemeenschap zelf ontwikkeld en daardoor gedragen. Het surveilleren op straat. Extra sociale controle door vaders uit de eigen gemeenschap van de jongeren. Wisselwerking en samenwerking met professionele en informele netwerken. Intrinsiek gemotiveerde vrijwilligers. 2. Beter omgaan met pubers -Doel: In een vroeg stadium steun bieden bij de opvoeding van opgroeiende kinderen. Met deze interventie voorkomen dat problemen escaleren en dat ouders beroep moeten doen op hulpverlening. Doel is voor laagopgeleide ouders van pubers die in de leeftijd zijn van 12 -18 jaar zowel allochtone als autochtone. -Waar: ?? -Bereik: ?? -Diversiteit element: Videoband informatie voor ouders in verschillende talen. Nederlands, Turks, Marokkaans-Arabisch, Berbers, Papiaments. De kwaliteit van uitvoering wordt sterk bepaald door instellingen die de training voor cursusleiders aanbieden en door uitvoerders zelf. Voor het begeleiden van groepen allochtone ouders is het vaak essentieel dat de cursusleidsters dezelfde achtergrond hebben en dezelfde taal spreken. -Effect: Er is en wordt geen effectonderzoek naar deze interventie uitgevoerd. -Werkzame factoren: Aansluiten bij behoefte die ouders hebben aan steun bij de opvoeding van hun pubers en aansluiten bij lage opleidingsniveau van de doelgroep. Groepsgerichte aanpak waarbij ouders ervaringen kunnen uitwisselen, kennis opdoen over belangrijke thema’s in de puberteit en opvoedingsvaardigheden leren die gericht zijn op goed communicatie met de puber. Doelgerichte aanpak van de risico en beschermende factoren. Zelfvertrouwen van ouders wordt versterkt. 3. Big brothers, big sisters -Doel: Kinderen en jongeren ondersteunen zodat ze beter functioneren in het dagelijkse leven en zich beter kunnen redden. Leeftijd 4-24 jaar. Het is een soort mentoraatsprogramma. -Waar: Het ligt eraan waar de ‘leuke’ activiteiten worden uitgevoerd. -Bereik: ?? -Diversiteit element: Interventie niet speciaal ontwikkeld voor kinderen en jongeren of gezinnen met een buitenlandse achtergrond. -Effect: Er is geen effectonderzoek gedaan, maar wel een tevredenheidsonderzoek bij de gebruikers.

Page 41: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 41

-Werkzame factoren: Vertrouwensrelatie met een volwassene buiten het gezin. Het opdoen van positieve ervaringen. Exclusieve aandacht en stabiliteit van het contact (op een volwassene kunnen bouwen.) 4. Boekenpret -Doel: De leescultuur bij kinderen van laaggeschoolde autochtone en allochtone gezinnen bevorderen. -Waar: Thuis en op de centra. Intensiteit wordt aangepast aan de behoefte van de gezinnen. -Bereik: (Gemeenten kunnen het project aanschaffen). -Diversiteit element: Diverse materialen voor thuis beschikbaar zoals seep-ontdekboeken voorleesboekejes en tipen boekjes in het Nederlands, Turks, Marokkaans-Arabisch. -Effect: Effectiviteit niet aangetoond. Positieve invloed op materiële leesomgeving, interactief voorlezen en voorleesgedrag ouders. Maar zeer zwakke bewijskracht. -Werkzame factoren: Doorgaande lijn van 0-6 jaar. Aandacht thuis en in de centra voor lezen. Aandacht zowel voor materiële als sociale leesomgeving. 5. Girls talk -Doel: De bevordering van de seksuele gezondheid, gezond seksueel gedrag en seksuele interactiecompetentie. Het is bedoeld voor heteroseksuele meisjes met diverse etnische achtergronden in de leeftijd van 14-18 jaar. -Waar: School, buitenschoolse opvang en in instellingen jeugdzorg. -Bereik: Folders in buurthuizen en in de residentiële jeugdzorg. -Diversiteit element: Inhoudelijk is de interventie aangepast op verschillende etnische achtergrond van de meisjes. Veel aandacht voor reflectie naar eigen achtergrond. -Effect: Onderzoek met sterke bewijskracht. Positief effect op intentie tot pilgebruik, condoomgebruik en controle in seksuele situaties. Het bevordert bewustzijn van meisjes. -Werkzame factoren: Inhoud en opbouw van het programma zijn aangepast aan de specifieke behoefte van laagopgeleide adolescente meiden met diverse culturele achtergronden. Gezien het intieme en in sommige culturen taboekarakter van het onderwerp wordt veel aandacht besteed aan veiligheid en groepsregels. 6. Home start -Doel: Het voorkomen dat alledaagse problemen van ouders met kinderen uitgroeien tot ernstige en langdurige problemen. Voor ouders met een kind dat jonger is dan 6 jaar. Ouders geven zelf aan waar zij ondersteuning in willen hebben. -Waar: In het huis van de ouders die hulp willen. -Bereik: ?? -Diversiteit element: De interventie is niet speciaal bedoeld voor allochtone jeugdigen. Programma heeft wel specifieke voorlichtingsmateriaal voor ouders met een allochtone achtergrond en er is cursus materiaal voor het werken met deze specifieke groep. -Effect: Het onderzoek leidt tot een verhoogd ouderlijk welzijn. De opvoedingscompetentie nam toe en er is minder sprake van opvoedingsstress. -Werkzame factoren: Vraaggerichte werkwijze. Praktische hulp en ondersteuning bij problemen en opvoeding. Empowerment gerichte werkwijze. 7. Instapje -Doel: Het verbeteren van de onderwijskansen van kinderen in achterstandssituaties door ouders te leren hoe zij hun kinderen kunnen ondersteunen. Het is bedoeld voor laagopgeleide ouders met kinderen in de leeftijd van 1-2 jaar. -Waar: Bij ouders thuis. -Bereik: ?? -Diversiteit element: Huisbezoeken gedaan door iemand bij voorkeur uit dezelfde etnische groep en dezelfde taal spreekt. De interventie is speciaal bedoeld voor laagopgeleide Somalische, Antilliaanse en Ghanese ouders. De doelgroep is bij de herziening verbreed naar Nederlandse enTurkse ouders met een lage opleiding. -Effect: Instapkinderen scoorden hoger op een ontwikkelingsschaal dan de controlegroep. Moeders boden het kind betere ondersteuning. -Werkzame factoren: Outreachende benadering door huisbezoeken. Voorbeeldfunctie van de instapje medewerker als het gaat om het kind steunen, zelf laten ontdekken, structureren, grenzen stellen, uitleg geven. Actieve inbreng moeder door activiteiten met het kind te ondernemen onder begeleiding van de medewerker in de eigen thuissituatie.

Page 42: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 42

8. Jump in -Doel: Focus op de totale dagelijkse lichamelijke activiteit en de sportdeelname van kinderen in de basisschoolleeftijd. Deels preventie van overgewicht. -Waar: In of vlak bij school. -Bereik: ?? -Diversiteit element: Om de inhoud van het materiaal van ‘Jump in’ aan te laten sluiten bij de taal en wensen van kinderen en ouders van verschillende achtergronden zijn er focusgroep interviews en pre-testen uitgevoerd. Sommige voorlichtingsbijeenkomsten voor ouders kunne ook worden georganiseerd in de eigen taal. -Effect: Een sterk effect. De pilot heeft aangtoond dat de interventie effectief lichamelijke activiteit van de kinderen beinvloed. Effect gezien dat het preventief werkt. -Werkzame factoren: ?? 9. Kaleidoscoop -Doel: Het vergroten van de onderwijskansen van kinderen. -Waar: Peuterspeelzaal en basisonderwijs. -Bereik: ?? -Diversiteit element: Ontwikkeld voor allochtone en autochtone kinderen. Informatie voor ouders in meerdere talen beschikbaar. -Effect: Verschillende resultaten gevonden dat kinderen betere resultaten halen op cognitieve en taaltoetsen. -Werkzame factoren: Doorgaande ontwikkelingslijn van de peuterspeelzaal naar de basisschool. Gericht op de brede ontwikkeling van kinderen. Actief leren staat centraal. Aandacht voor plannen en reflecteren. 10. Ko-totaal -Doel: Het vergroten van de Nederlandse taalvaardigheid. Het programma is bedoeld voor meertalige groepen, waaronder risicokinderen die Nederlands taalvaardig zijn. -Waar: Op kdv’s en op scholen. -Bereik: ?? -Diversiteit element: Allochtone kinderen kunnen er baat bij hebben, maar het programma is gericht op kinderen met een taalachterstand. Het gaat erom dat het heterogeen samengestelde groepen zijn. -Effect: Er is geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het programma. -Werkzame factoren: ?? 11. Lang leve de liefde 3 -Doel: Het bevorderen van seksuele interactiecompetentie van meisjes en jongens. Lespakket voor 2 en 3 vmbo. Naast lessen ook boekje met achtergrondinformatie over de te behandelen thema’s. -Waar: school. De GGD biedt het lespakket aan. -Bereik: Goed, omdat het in de les op school gebeurd. -Diversiteit element: In het lespakket is rekening gehouden met de grote diversiteit van de populatie op het vmbo. Er wordt dus aandacht besteed aan verschillende normen en waarden rond seksualiteit en de dilemma’s die vooral veel allochtone jongeren hebben. Het sluit aan bij thema’s zoals maagdenvlies verkering en sluit daarom aan bij hun belevingswereld en hun vragen. -Effect: Goede resultaten. Significant meer kennis over seksuele risico’s en sterkere liberalisering in attitude ten aanzien van homoseksualiteit. De lessen hebben niet zoals beoogd geleid tot vermindering van de relevante verschillen in seksuele interactiecompetentie tussen jongens en meisjes. -Werkzame factoren: ??? 12. Moeders informeren moeders -Doel: Het vergroten van het zelfvertrouwen, de zelfredzaamheid en het zelfzorgvermogen van moeders met een eerste kind en hun sociale netwerk te versterken. Het programma is gericht op moeders met een eerste kind tussen 0 en 18 maanden en dan vooral moeders met specifieke sociaal-economische kenmerken, moeders van baby's met complicaties die voor, tijdens of na de bevalling zijn opgetreden, en moeders van baby's met een handicap. -Waar: Thuis bij de moeders -Bereik: via consultatiebureau.

Page 43: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 43

-Diversiteit element: Geen. -Effect: Geen duidelijke positieve effecten. -Werkzame factoren: - Informatie wordt op maat gegeven. Informatie wordt een-op-een gegeven. De moeder krijgt positieve feedback. Voorlichting wordt gecombineerd met ondersteuning. De bezoekmoeder heeft een vergelijkbare achtergrond als de moeder. 13. Opstap -Doel: Het vergroten van de onderwijskansen van kinderen in achterstandsituaties en hun ouders. Het gaat om het voorbereiden op het formele onderwijs. -Waar: School -Bereik: ?? -Diversiteit element: Er is veel materiaal voor kinderen en ouders in het Nederlands, Turks, Arabisch en Papiaments. Paraprofessionals zijn afkomstig uit de etnische doelgroep van de gezinnen die ze gaan begeleiden. Zij spreken in de meeste gevallen dezelfde taal als in de gezinnen. -Effect: Positieve effecten als het gaat om de doorstroming naar het basisonderwijs. Voor de rest weinig resultaten en bewijzen. Het belangrijkste resultaat is dat Turkse en Marokkaanse kinderen beter doorstromen naar groep 3. -Werkzame factoren: ?? 14. Opstapje -Doel: Betere aansluiting met de basisschool. Het vergroten van de kennis en vaardigheden die het kind nodig heeft om in groep 1 goed te functioneren. Het is een gezinsgericht stimuleringsprogramma. -Waar: Peuterspeelzaal -Bereik: ?? -Diversiteit element: Er is veel materiaal voor kinderen en ouders in het Nederlands, Turks, Arabisch en Papiaments. Dit programma is met name voor Turkse, Marokkaanse, Somalische, Antilliaanse en Nederlandse kinderen in achterstandsituaties ontwikkeld. Men streeft ernaar dat contactmedewerkers zoveel mogelijk uit de etnische cultuur afkomstig zijn en dus ook dezelfde taal spreken. -Effect: Onderzoek laat geen effect zien. Waardering is groot bij dit programma. -Werkzame factoren: ?? 15. Opvoeden en zo -Doel: Het vergroten van de opvoedingscompetentie van ouders met kinderen in de basisschoolleeftijd, indien er sprake is van een ernstige opvoedingsproblematiek. In eerste instantie bij ouders in achterstandssituaties. Dus voor autochtone en allochtone ouders die laag opgeleid zijn. -Waar: Ouders met kinderen op de basisschool. -Bereik: ?? -Diversiteit element: Dvd’s en oudermateriaal van opvoeden en zo zijn beschikbaar in vier talen; Nederlands, Turks, Marokkaans-Arabisch en Papiamento. Er was een migrantenvesie van deze interventie maar die is in 2006 verwerkt in deze huidige versie. -Effect: Cursus effectiever bij ouders met een lage SES. Voor de rest zegt het weinig over het effect van de studie. Ouders waren over de cursus tevreden, omdat het zo dicht bij hun eigen opvoedingspraktijk stond. De meeste allochtone ouders vonden de cursus te kort. Voor deze groep is de kennis en vaardigheden nieuw. Voor Hollandse ouders is de kennis niet nieuw, maar konden het moeilijk in de praktijk toepassen. Kortom, veel ouders meer zelfvertrouwen. -Werkzame factoren: Ouders leren gewenst gedrag aandacht te geven en ongewenst gedrag uit te doven. De cursus is in vorm en inhoud afgestemd op ouders in achterstandssituaties. Het gaat om een combinatie van instructie en oefening. 16. Peuters inzicht -Doel: De interventie richt zich op het vergroten van opvoedingsvaardigheden van ouders. Het doel van de cursus is dat ouders hun kind adequaat steunen, stimuleren en sturen in de dagelijkse opvoedsituatie. De cursus is bestemd voor ouders van kinderen van 2 en 3 jaar. Het gaat om gezinnen waarbij sprake is van een 'normale' opvoedingssituatie of gezinnen waarbij sprake is van (toenemende) opvoedingsspanning. -Waar: De cursus bestaat uit een groepsgericht aanbod van 4 tot 7 bijeenkomsten. Peuter in Zicht! zal veelal uitgevoerd worden door de jeugdgezondheidszorg, met als locatie een consultatiebureau. Maar

Page 44: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 44

ook peuterspeelzalen, buurthuizen en kinderdagverblijven zijn geschikte uitvoeringslocaties. Opvangvoorzieningen en asielzoekerscentra zijn ook geschikte locaties. -Bereik: ?? -Diversiteit element: De oudercursus is integraal en expliciet ontwikkeld voor ouders van 'alle' peuters: autochtoon of allochtoon. Ouders worden aangesproken op het feit dat ze een peuter opvoeden, hun etnische achtergrond is van secundair belang. De oudermaterialen bij de cursus zijn ook verschenen in het Turks en Arabisch. De cursus is in pilots getest bij groepen van Nederlandse, Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse komaf. Ook zijn pilots met 'gemengde' groepen uitgevoerd. -Effect: veel tevredenheid onder de ouders. Goede resultaten in de opvoeding na de cursus volgens de ouders. Cursus aangepast op basis van de evaluatie. -Werkzame factoren: - een groep biedt ouders kans om uit te wisselen, van elkaar te leren en kennis te genereren. getrainde cursusleiders. een standaardprogramma. gebruik van video's. aandacht voor leerstijlen. veel tijd ingeruimd voor vaardigheidsoefeningen. thuiswerkopdrachten 17. Piramide -Doel: Het bestrijden van onderwijsachterstanden bij kinderen 2.5-6 jaar. -Waar: Peuterspeelzaal en 1e en 2e klas basisonderwijs. -Bereik: ?? -Diversiteit element: Het heeft speciale aandacht voor onder andere allochtone kinderen. Er is een speciale taallijn en extra ondersteuning in de vorm van tutoring voor kinderen die dat nodig hebben. Voor allochtone ouders is er informatie in ouderactiviteiten in de eigen taal. -Effect: Een quasi-experimentaal onderzoek laat positieve resultaten zien. -Werkzame factoren: Er is een doorgaande ontwikkelingslijn van de peuterspelzaal naar de basisschool. De totaalmethode is gericht op de brede ontwikkeling van kinderen. Duidelijke structuur voor leidsters. Differentiatie mogelijkheden voor de kinderen. Tutors voor kinderen die extra ondersteuning nodig hebben. 18. Rots en Water -Doel: Het begeleiden en steunen van de sociaal-emotionele en de mentale ontwikkeling van jongeren. Het leren verdedigen tegen verschillende vormen van geweld en gevoel te krijgen voor grensoverschrijdend gedrag. -Waar: Basisschool, justitiële inrichtingen en GGZ. 14 lessen. -Bereik: ?? -Diversiteit element: De resultaten laten zien dat het bij allochtone jongens goed is aangeslagen. Men vermeldt niet welke of eventuele aanpassingen in het project zijn gedaan. Men claimt dat het om jongens gaat die zich verbaal niet goed kunnen uiten en daar vallen ook veel allochtone jongens onder. -Effect: Veranderingsonderzoek heeft positieve resultaten opgeleverd. -Werkzame factor: Permanent aandacht voor de leefwereld van de jongeren werkt heel goed. Inhaken op fysieke ontwikkeling. Aansluiten bij conflictervaringen in de alledaagse situaties. Huiswerk maken en in het werkstuk relatie leggen tussen de les en het eigen leven. 19. Speelplezier -Doel: VVE programma. Ontwikkelingsstimulering. Het vergroten van de kans op een succesvolle schoolloopbaan. Voor kinderen uit kansarme milieus. -Waar: Voorschool, peuterspeelzaal, kdv. -Bereik: ?? -Diversiteit element: De peuterthemaklapper is speciaal ontwikkeld voor allochtone peuters. Structureel elke dag gewerkt aan spelstimulering, woordenschatuitbreiding en spreken en luisteren. Dagelijkse thematische taalactieplannen ingezet. Kinderen die geen Nederlands kennen kunnen instromen en snel de taal leren. Ouders ook geïnformeerd hierover en betrokken om spelletjes met de kinderen thuis te doen. -Effect: Nog geen onderzoek gedaan. -Werkzame factoren: Spel van hoge kwaliteit, structurele gerichtheid op spelend handelen benoemen, inspireren en inleven, transfer naar thuismilieu. 20. Sporen: -Doel: Het vergroten van de kansen op een succesvolle schoolloopbaan van kinderen uit kansarme gezinnen. Het is een VVE programma. -Waar: Voorschool, peuterspeelzaal, en vroegschool.

Page 45: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 45

-Bereik: ?? -Diversiteit element: Goed toepasbaar omdat de pedagogische aanpak contextueel is door het verbinden van school, gezin en buurt en door de nadruk op multimodaal (niet alleen talig). De structurele feedback aan de ouders is ook voor anderstalige ouders begrijpelijk en toegankelijk. -Effect: Geen onderzoek voor handen. -Werkzame factoren: Samenhangend systeem van documenteren. Consequent aansluiten bij interesse van kinderen. Werken in kleine groepjes, verrijkte leeromgeving in termen van taalaanbod, ruimte en materialen. Afstemmen met ouders en school en met de buurt. Structuur voor overleg en ondersteuning van professionals. 21. Startblokken en Basisontwikkeling -Doel: Het vergoten van de kansen op een optimale ontwikkeling en op een succesvolle deelname van het onderwijsleerproces. -Waar: peuterspeelzaal en eerste vier klassen van het basisonderwijs. -Bereik: ?? -Diversiteit element: Niet specifiek, maar wordt wel gebruikt voor onderwijsachterstanden bestrijden waar vaak allochtone kinderen onder vallen. -Effect: Positieve effecten op sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen die het programma hebben gevolgd ,maar niet voor cognitieve- en taalontwikkeling. -Werkzame factoren: Oriëntatie op het bevorderen van een brede ontwikkeling. Ontwikkelingsgerichte benadering. Werken met bouwstenen in plaats van vaststaand gesloten programma. Werken aan doorgaande ontwikkelingslijn van peuterspeelzaal en basisschool. 22. Stevig ouderschap -Doel: Het verkleinen van het risico voor ernstige opvoedproblematiek. -Waar: Ouders met pasgeboren kind waar risico is op opvoedingsproblemen. Er wordt een vragenlijst afgekomen bij de geselecteerde ouder [niet duidelijk hoe ze gesignaleerd worden en wat het bereik is]. Ze zijn geselecteerd op een aantal selectiecriteria. Huisbezoeken vinden thuis bij de ouders en het kind plaats. De jeugdverpleegkundige heeft een extra opleiding hiervoor gevold. -Bereik: ?? -Diversiteit element: Selectie-instrument is vertaald in het Engels, Frans, Turks en Arabisch. -Effect: Het risico wordt inderdaad verkleind met deze aanpak. Of het daadwerkelijk aan de preventie bijdraagt is niet onderzocht. Veronderstelde werkzame ingrediënten: Aanbod is gekoppeld aan laagdrempelige vertrouwde JGZ. Huisbezoeken hebben snellere signalerende functie. Vraaggericht en verwijsmogelijkheid naar andere voorzieningen. 23. Taallijn -Doel: Trainen en deskundigheidsbevordering leidsters VVE en KDV om de interactieve taalstimulering van kinderen tot 6 jaar te verbeteren. -Waar: ?? -Bereik: Groot, omdat die kinderen al op een peuterspeelzaal en of kdv zitten en daar ermee in aanraking komen. -Diversiteit element: Er wordt geen onderscheid gemaakt met allochtone kinderen. Er wordt alleen gekeken of kinderen thuis een tweede taal spreken en naar taalzwakke kinderen ongeacht hun ‘culturele’ achtergrond. Bij taalzwakke kinderen wordt aandacht besteed aan woordenschatuitbreiding. -Effect: Een inhoudsanalyse laat zien dat kinderen meer woorden leren, beter verhaaltjes begrijpen en meer gaan praten. 24. Veiligheidskaarten -Doel: Heeft preventieve werking en wil ouders informeren over veiligheid en veiligheidsbewust maken. -Waar: De kaarten (verschillende leeftijdsgroepen) worden uitgedeeld door de wijkverpleegkundige op het consultatiebureau. Elke kaart wordt aangereikt aan het begin van een ontwikkelingsfase. Er zijn bij elke kaart steeds twee contact momenten; het geven en het krijgen van de kaart met mondelinge toevoeging. -Bereik: Groot bereik onder ouders, ook allochtone ouders. -Diversiteit element: Brochures in het Arabisch en Turks. -Effect: Twijfels effecten, maar is op basis van theoretisch basis aannemelijk dat het veiligheidsbevorderend werkt.

Page 46: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 46

25. Armoede en gezondheid van kinderen -Doel: Het terugdringen van de deprivatie die samenhangt met de gezondheid van kinderen. Met deprivatie worden zaken, activiteiten of voorzieningen bedoeld die vanwege financiële redenen niet beschikbaar of niet toegankelijk zijn voor ouders. -Waar: Instanties waaronder het consultatiebureau. -Bereik: Ouders in die situatie worden op het consultatiebureau opgemerkt. Er is dus een signaleringsfunctie. -Diversiteit element: Geen. De interventie wordt voor allochtone groepen op de gebruikelijke wijze uitgevoerd. -Effect: ?? -Werkzame factoren: Er is aansluiting bij door de ouders ervaren knelpunten, omdat ouders hun kinderen willen beschermen tegen de gevolgen van armoede. Beschikbaar stellen van geoormerkte financiële middelen. Integrale aanpak van financiële problematiek in gezinnen door de sociale dienst. Inbedding in de JGZ waardoor de gezondheid van de kinderen en de gezinssituatie gevold wordt. 26. Bemoeizorg in de jeugdgezondheidszorg -Doel: Het bereiken van gedeelde zorg me de cliënt waarin de cliënt herkent en erkent dat er een probleem is voor de gezondheid van het kind zonder dat gedwongen hulpverlening nodig is. De interventie is bedoeld voor ouders van kinderen in de leeftijd van 1-16 jaar of de jongeren zelf in de leeftijd van 16-19 jaar. -Waar: ?? -Bereik: Via instanties ingang gezet: 29% huiarts, 20% B. Jeugdzorg, alg. maatschappelijk werk 17%, 24% cliënten AMK, Raad kinderbescherming of BJZ. -Diversiteit element: Indien nodig kan er een tolkentelefoon of allochtone intermediair worden ingeschakeld. -Effect: ?? -Werkzame factoren: ?? 27. Gezonde school en genotmiddelen -Doel: De preventie van het gebruik van genotmiddelen voor leerlingen van 10-12 jaar en 12-14 jaar. Het was oorspronkelijk ontwikkeld voor het voortgezet onderwijs. Het doel is onder andere het opstellen van een gezondheidsbeleid. -Waar: School. -Bereik: ?? -Diversiteit element: Het gaat uit van een multiculturele samenleving en daarom is de inhoud erop aangepast. Er zijn geen extra faciliteiten zoals instructies in verschillende talen of tolken. -Effect: Effecten laten een gedifferentieerd beeld zien op gedragsniveau, kennis en houdingsniveau. Er lijkt een relatie te bestaan tussen intensiteit en kwaliteit. Het is de vraag of effecten op lange termijn standhouden. -Werkzame factoren: Er is een iintegrale benadering waarmee binnen een school structureel en in samenhang aandacht wordt besteed aan genotmiddelen. 28. Home party Geen verdere tekst beschikbaar om de interventie ondervoorbehoud erkend is door het NJI. 29. VIPP-SD -Doel: Het verminderen van externaliserende gedragsproblemen bij kinderen door het versterken van ouderlijke sensitiviteit en bevordering en consistente maar sensitieve disciplinering. Kern is positieve feedback op video-opnames van de interactie tussen ouders en kinderen (1-3 jaar). Het doel is het voorkomen dat de gedragsproblemen erger worden. -Waar: ?? -Bereik: ?? -Diversiteit element: De interventie is niet speciaal ontwikkeld voor jeugdigen of gezinnen met een allochtone achtergrond. Op dit moment wordt er gewerkt aan een aanpassing van programma voor tweede generatie immigranten van Turkse afkomst. -Effect: Er is sterk bewijs dat de vaardigheden van de interventiegroep ten aan zien van sensitiviteit en sensitief disciplineren significant zijn verbeterd.

Page 47: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 47

-Werkzame factoren: De videofeedback op eigen interactiegedrag tussen moeder en kind. Gerichtheid op sensitiviteit en disciplinering in de dagelijkse situaties. Kortdurende interventies, interventie op vroeg leeftijd. 30. Overstap -Doel: Het is gericht op leesachterstanden te voorkomen van kinderen in achterstandsituaties. Kinderen in de leeftijd 6-7 jaar en hun ouders die in een achterstandsituatie verkeren. Het doel is dus het bevorderen van de onderwijskansen van deze kinderen. -Waar: school -Bereik: ?? -Diversiteit element: Interventie is niet speciaal ontwikkeld voor jeugdigen of gezinnen met een allochtone achtergrond, maar er zijn wel verschillende materialen in het Turks en het Marokkaanse-Arabisch beschikbaar. -Effect: Het onderzoek heeft aangetoond dat kinderen die hebben meegedaan aan overstap beter presteren op de Cito-toets voor begrijpend lezen. -Werkzame factoren: Kinderen oefenen thuis wat op school geleerd is. Betrokkenheid van ouders bij het lezen.

Page 48: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 48

Bijlage B Richtlijn Verklaringskaders expliciteren en navrage n (Kouratovsky 2008a) Richtlijn Verklaringskaders expliciteren en navragen Waarom en wanneer Het navragen, expliciteren en in kaart brengen van mogelijke verklaringskaders is een belangrijk onderdeel van zowel het diagnostisch als het therapeutische proces. Voor effectieve behandeling is het daarom nodig om zoveel als mogelijk aan te sluiten op de wijze van ziektebeleving en bijbehorende verklaringskader(s). Dit blijkt bijvoorbeeld bij angst, depressie (Kirmayer 2001, Bohnlein, 2001).en psychose (Rousseau, en anderen, 2005). (Zie ook Borra, Rohlof & van Dijk, 2002). Bijkomende uitgangspunten:

• Voorwaarde bij het navragen van mogelijke verklaringskaders is het expliciteren van de context en de strekking van de diagnostische en therapeutische gesprekken. • De aanwezigheid van meerdere verklaringskaders geldt ook voor ons als persoon en als deskundige / specialist. Iedere vraag impliceert en vraagt dan ook een antwoord van onze kant.

Hoe Mogelijke vragen om in gesprek te komen en de verklaringskaders van ouders na te vragen:

• Wat betekent de naam van uw kind en is hij / zij naar iemand vernoemd? • Hoe moet een kind van de leeftijd van uw kind zich vanuit uw achtergrond gedragen? • Wat is daarvoor nodig? • Is bij dit kind alles even goed verlopen? • Bij een probleem als dit, dat niet zo maar weggaat, gaat men aan allerlei dingen denken. Waaraan heeft u al niet gedacht bij wat het probleem veroorzaakt? • Hoe zou dit vroeger, in uw eigen land of vanuit uw eigen achtergrond, kunnen worden genoemd en hoe zou er mee om worden gegaan? • De meeste problemen verdwijnen gelukkig weer. Hoe komt het dat dit probleem niet verdwijnt? • Vaak zijn er ook al van allerlei dingen geprobeerd. Op welke manieren heeft u dat? • Hoezeer beïnvloedt dit probleem met uw kind uw leven? • Zou het ooit overgaan, denkt u? Waar bent u vooral bang voor? • Ziet u nog mogelijkheden, behalve de inspanningen van onze afdeling, om uit te proberen? • Kent u anderen met een dergelijk probleem? Wat doen zij eraan? • Hoe kunnen problemen als dit worden voorkomen?

Page 49: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 49

Bijlage C Vragenlijst voorliggende zorginstellingen 1 Vraag 1) Hoe presenteert de zorginstelling zich in de richting van haar doelgroep? Vraag 2) Hoe zorgt de zorginstelling ervoor dat de doelgroep kennis heeft van het bestaan van deze instelling en van hetgeen zij te bieden heeft? Vraag 3) Wat beoogt de zorginstelling met activiteiten aanbod te bereiken? Vraag 4) In hoeverre wordt de allochtone doelgroep (allochtone jongeren van Turkse, Marokkaanse, Antilliaanse en Somalische afkomst) momenteel bereikt ? M.a.w. in hoeverre maakt de allochtone doelgroep gebruik van het (activiteiten)aanbod zoals dat door de zorginstelling geboden wordt? Vraag 5) Is de verdeling van allochtone en autochtone jongeren die de zorginstelling middels haar activiteiten bereikt evenredig met de werkelijke verdeling allochtone en autochtone jongeren binnen de gemeente waarin de zorginstelling actief opereert? Vraag 6) Welke problemen ervaart de zorginstelling als het gaat om het bereiken van de allochtone doelgroep (jongeren)? Vraag 7) Wat doet de zorginstelling om deze problemen het hoofd te bieden? Vraag 8) Heeft de zorginstelling tevens een signalerende en daarop volgend een doorverwijzende functie daar waar het gaat om gedragsproblemen bij de jongeren zelf, problemen in de school- en/of thuissituatie e.d.? Vraag 9) Indien de zorginstelling inderdaad tevens een signalerende functie heeft; wordt er bij allochtone en autochtone jongeren in een evenredig aantal gevallen ‘probleemgedrag’ (zie vorige vraag) gesignaleerd? Zo nee, wat is hiervan een mogelijke/waarschijnlijke oorzaak? Vraag 10) Indien de zorginstelling inderdaad tevens een doorverwijzende functie heeft: naar welke instanties worden allochtone en autochtone jongeren verwezen?

Page 50: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 50

Vraag 11) Hoe ziet het activiteitenaanbod van de zorginstelling eruit dat specifiek gericht is op allochtone jongeren? (een greep eruit) Vraag 12) Welke ervaringen heeft de zorginstelling daarmee? Vraag 13) Wat zijn de successen/best practices? Vraag 14) Waarin komt de zorginstelling kennis tekort om het activiteitenaanbod te optimaliseren zodat ook de allochtone doelgroep wordt bereikt en aangesproken. Overige opmerkingen:

Page 51: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 51

Bijlage D Vragenlijst geïndiceerde zorginstellingen Vraag 1) Is de verdeling van allochtone en autochtone jongeren die de zorginstelling in behandeling heeft evenredig met de werkelijke verdeling allochtone en autochtone jongeren binnen de gemeente waarin de zorginstelling actief is? Vraag 2) Welke problemen ervaart de zorginstelling als het gaat om hulpverlening/behandeling van de allochtone doelgroep? Vraag 3) Wat doet de zorginstelling om deze problemen het hoofd te bieden? Vraag 4) In hoeverre is er sprake van evenredige uitvalspercentages (vroegtijdige beëindiging van behandeltraject) van allochtone en autochtone jongeren? Vraag 5) Hoe ziet het hulpverleningsaanbod van de zorginstelling eruit dat specifiek gericht is op allochtone jongeren? (een greep eruit) Vraag 6) Welke ervaringen heeft de zorginstelling daarmee? Vraag 7) Wat zijn de successen/best practices? Vraag 8) Waarin komt de zorginstelling kennis/kunde tekort om het hulpverleningsaanbod te optimaliseren zodat ook de allochtone doelgroep effectief kan worden behandeld/doorverwezen naar specialistische zorg etc.. Overige opmerkingen :

Page 52: Eindrapport Fontys intercultureel jeugdwerk en jeugdzorg.def

Fontys Hogeschool Pedagogiek 52

Bijlage E

Overzicht respondenten, betrokkenen en contactperso nen Aan dit onderzoek hebben de volgende personen meegewerkt: Naam Organisatie Functie Bas Levering Fontys Hogeschool Pedagogiek Algemeen Lector Pedagogiek Ellen Allewijn Fontys Hogeschool Pedagogiek Promovena Pedagogiek Matthijs van Beem Fontys Hogeschool Pedagogiek Teamleider/docent Sociologie Mirthe den Hartog Fontys Hogeschool Pedagogiek Docent Psychologie Liesbeth van Hoof Fontys Hogeschool Pedagogiek Docent Orthopedagogiek Marieke Krooneman Fontys Hogeschool Pedagogiek Docent Pedagogiek Seyda Buurman-Kutsal Fontys Hogeschool Pedagogiek Docent Pedagogiek / Diversiteit Ab van de Wakker PON Projectleider DJ Diverse personen

Projectgroep Diversiteit in het Jeugdbeleid

Academische Werkplaats

Marthe van Groeningen De Twern Beleidsstafmedewerker Bart Lonterman De Twern Jongerenwerker Olton Berrenstein De Twern Jongerenwerker Maria Melis De Twern Jongerenwerker Gaby Rog De Twern Jongerenwerker Rogier van Luxemburg De Twern Jongerenwerker Myriam van Corler De Combinatie Jeugdzorg Beleidsstafmedewerker Lydia Lioe-Anjie De Combinatie Jeugdzorg Jeugdhulpverlener Michelle Braams De Combinatie Jeugdzorg Jeugdhulpverlener Jurriaan Ashmann De Combinatie Jeugdzorg Zorgmanager Diversiteit Marije van Nifterik De Combinatie Jeugdzorg Jeugdhulpverlener Lia van Rosmalen

De Combinatie Jeugdzorg

Stafmedewerker deskundigheidsbevordering

Esther van Wanrooij Kompaan en de Bocht Programma-manager innovatie Andrea Ossenblok Kompaan en de Bocht Unitmanager preventie Herman Couwenberg Kompaan en de Bocht Unithoofd ambulante hulpverlening Sjaak Bons Kompaan en de Bocht Teamleider Mohamed el Farougui

Kompaan en de Bocht

Unitmanager multiculturele projecten

Simon van de Nieuwenhof

Lumens Groep Beleidsstafmedewerker

Ahmed Kotati Lumens Groep Jongerenwerker Cindy van Cuijk Lumens Groep Zorgcoördinator Richard van de Zanden Lumens Groep Unitmanager Talentontwikkeling Hans de Bruijn Lumens Groep Unitmanager Jeugd & Gezin Arjen Appels

Lumens Groep

Interventiemedewerker / jongerenwerker