DeMiddelnederlandsche Tauler-handschriften

801
De Middelnederlandsche Tauler-handschriften G.I. Lieftinck bron G.I. Lieftinck, De Middelnederlandsche Tauler-handschriften. J.B. Wolters, Groningen / Batavia 1936 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/lief002midd01_01/colofon.htm © 2010 dbnl / erven G.I. Lieftinck

Transcript of DeMiddelnederlandsche Tauler-handschriften

De MiddelnederlandscheTauler-handschriften

GI Lieftinck

bronGI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften JB Wolters Groningen Batavia

1936

Zie voor verantwoording httpwwwdbnlorgtekstlief002midd01_01colofonhtm

copy 2010 dbnl erven GI Lieftinck

to III

Afb IHs G 1 fol 1a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

V

AAN MIJN OUDERS

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

VII

Voorwoord

Bij het beeumlindigenmijner academische studieumln is het mij een behoefte mijn oprechtendank te betuigen aan hen die mij daarbij leiding hebben gegevenHet is mij een voorrecht U Hooggeleerde Brugmans die de eenige overlevende

zijt van mijn professoren persoonlijk te kunnen zeggen hoeveel ik aan Uw collegesheb gehad en hoezeer ik erkentelijk ben voor de door U getoonde belangstelling inmijn studieHooggeleerde Verdenius nooit zal ik de aangename uren vergeten in Uw

nabijheid doorgebracht waarin Gij mij als promotor geleid hebt bij de afwerking vanmijn proefschrift De bereidwilligheid waarmee Gij zonder eenige bedenking deplaats van den zoozeer betreurden Prof Prinsen die aanvankelijk mijn promotorzou zijn hebt willen innemen heeft mij zeer getroffen Uw uitgebreide kennis vanhet Middelnederlandsch en de grondigheid waarmede Gij U verdiept hebt in mijnteksten deden mij herhaaldelijk denken aan Uw voorganger Prof Stoett wiensnagedachtenis bij mij in hooge eere staatHooggeleerde De Groot en Zeergeleerde De Decker ook U dank ik voor Uw

interessante collegesHet proefschrift dat thans aan de Faculteit wordt voorgelegd is het resultaat van

eenige jaren arbeid te Rotterdam in de nabijheid van Prof Willem de Vreese Menigprivatissimum bij dezen grooten mediaevist is eraan voorafgegaan De belangeloozevriendschap die ik te zijnen huize heb ondervonden zal mij steeds in gedachteblijvenHet plan om een studie temaken van de in Nederlandsche handschriften bewaarde

mystieke geschriften is echter veel ouder Dit rijpte nu reeds meer dan tien jaargeleden tijdens de belangwekkende lezingen over demystiek vanMevr L de Hartog- Meyjes door haar in Amersfoort en Amsterdam gehouden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

VIII

Ik stel er prijs op Mevrouw de Hartog daarvoor op deze plaats nog eens dank tezeggenOok in het buitenland trof mij de buitengewone welwillendheid en de belangstelling

die men toonde voor het onderwerp mijner studieDe Eerw PP Benedictijnen te Leuven verleendenmij meer dan eens gastvrijheid

Onder hen zij speciaal mijn dank gebracht aan Dom Hildebrand Bascour die mijmenig uur van zijn kostbaren tijd afstond Prof AL Corin te Luik en Prof Jos Muumlllerte Bonn bewezen mij groote diensten door hun bewonderenswaardige kennis derRijnsche dialectenTenslotte dank ik nog de Nederlandsche Hoogleeraren Dr F Sassen Dr HJ

Pos de Eerw PP Dr Bonav Kruitwagen OFM en S Axters OP voor hunwaardevolle inlichtingen en alle beheerders van bibliotheken in binnen- en buitenlanddie mij ter wille waren door het in bruikleen geven van hun kostbaarheden SpeciaalU Hooggeleerde Scholte betuig ik mijn erkentelijkheid voor het groote aantalgegevens dat Gij mij bezorgd hebt ter orieumlntatie in hetgeen in de laatste jaren overde mystieke literatuur in Duitschland verschenen isIk eindig met een woord van hulde aan de firma JB Wolters te Groningen die

geen moeite gespaard heeft aan de goede verzorging van mijn dissertatie en eenwoord van dank aan mijn vriend NP van den Berg voor het samenstellen van hetregister

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

IX

Literatuur

Afkortingen

Analecta BollandianaAnal BollNederlandsch archief voorkerkgeschiedenis Nieuwe serie

Arch K NS

Beitraumlge zur Geschichte der deutschenSprache und Literatur

Beitraumlge

Bibliotheca Neerlandica Manuscriptaeen beschrijving van meer dan 11000

BNM

Nederlandsche handschriften over degeheele wereld verspreid van taalkundiglitterair-historisch kunst-historisch enoudheidkundig standpunt beschouwdmet een groot aantal indices inmanuscript bewerkt door Willem deVreese te VoorschotenKleine Texte fuumlr Vorlesungen undUebungen hsg von H Lietzmann

Kl T

Leuvensche bijdragen Ts voor modernephilologie

Leuv Bijdr

Neophilologus Driemaandeliks tijdschriftvoor de wetenschappelike beoefening

Neophilol

van levende vreemde talen en van haarletterkundeOns geestelijk erf Driemaandelijksch tsvoor de studie der Nederlandsche

OGE

vroomheid vanaf de bekeering tot ca1750Studien Ts voor godsdienstwetenschap en letteren

Studien

Taal en LetterenT en LTs voor Nederlandsche taal- enletterkunde

Ts

Deutsche Vierteljahrsschrift fuumlrLiteraturwissenschaft undGeistesgeschichte

Deutsche Vierteljahrsschr

Zs fuumlr deutsches Altertum und deutscheLiteratur

Zs fd Alt

Zs fuumlr deutsche PhilologieZs fd Philol

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Woordenboeken en grammaticas

Glossarium latino-germanicum mediaeet infimae aetatis Francofurti ad M1857 (Diefenb)

L Diefenbach

MittelniederlaumlndischeGrammatik 2 AuflLeipzig 1910 (Franck)

J Franck

Schriften zur limburgischen Sprache undLitteratur T en L VIII (1898) p 49 sq

id

Etymologisch woordenboek derNederlandsche taal s-Gravenhage1912 (Franck-Van Wijk)

J Franck en N Van Wijk

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

X

Middelnederlandsche spraakkunstGroningen 1887 (v Helten)

WL Van Helten

Deutsches Woumlrterbuch Leipzig 1854-(Grimm)

JuW Grimm

Mittelniederdeutsches HandwoumlrterbuchHamburg 1928- (Lasch-Borchling)

A Lasch uC Borchling

Mittelhochdeutsches HandwoumlrterbuchLeipzig 1872-78 3 Bde (Lexer)

M Lexer

Mittelhochdeutsches WoumlrterbuchLeipzig 1854-61 3 Bde in 4 dln (MhdW)

W Muumlller uF Zarncke

Rheinisches Woumlrterbuch Bonn 1928-Josef MuumlllerMittelhochdeutsche Grammatik 12 AuflHalle 1929 (Paul)

H Paul

Middelnederlandsche spraakkunstSyntaxis 3e dr s-Gravenhage 1923(Stoett)

FA Stoett

Middelnederlandsch woordenboeks-Gravenhage 1885- (Verdam)

E Verwijs en J Verdam

Middelnederlandsch handwoordenboeks-Gravenhage 1932 (VerdamHandwbk)

J Verdam en CH Ebbinge Wubben

Bronnen

Het klooster te Windesheim en zijninvloed Utrecht 1875-80 3 dln(Acquoy)

JGR Acquoy

Leven van Sinte Lutgart 2e en 3e boekNaar het Latijn van Thomas van

Willem van Afflighem

Cantimpreacute Uitg dF Van VeerdeghemLeiden 1899Bijdragen tot een bibliographie van deNederlandsch-Dominikaanschevroomheid zp [1934] (Axters)

S Axters OP

Schets van een geschiedenis derNederlandsche scholastieke vaktaal

id

Kultuurleven VI p 108 sq (AxtersKultuurleven)Der leken spieghel Uitg door M deVries Leiden 1848 3 dln (Lekensp)

J Boendale

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Les filigranes Dictionnaire historique desmarques du papier degraves leur apparition

CM Briquet

vers 1282 jusquen 1600 Genegraveve etc1907 4 t (Briquet)De frequenti communione in ecclesiaoccidentali usque ad annum c 1000

P Browe SJ

documenta varia [Pontificia universitasgregoriana Textus et documenta seriestheologica 5] Romae 1932Die oumlftere Kommunion der Laien imMittelalter Bonner Zs f Theol u SeelsVI (1929) p 1 sq

id

Het nederduitsch glossarium van BernLeiden 1889

F Buitenrust Hettema

Ueber den Ursprung vonmhd Zecke unddessen Bedeutung bei Tauler Neophilol1921 p 161 sq

AL Corin

Allerlei Taulerisches Ein BischenWortdeutung - Etymologische BrockenLeuv Bijdr XVIII (1926) p 72 sq

id

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XJ

Meister Eckeharts lateinische Schriftenund die Grundanschauung seiner Lehre

HS Denifle OP

Arch f Litt u Kirchengesch II (1886)p 417 sqTaulers Bekehrung kritisch untersuchtStrassburg enz 1879 (Den)

id

Ueber die Anfaumlnge der Predigtweise derdeutschen Mystiker Arch f Litt uKirchengesch II (1886) p 641 sq

id

catholique contenant lexposeacute desdoctrines de la theacuteologie catholique leurs

Dictionnaire de theacuteologie

preuves et leur histoire Paris 1930-(Dictionn de theacuteol cath)Die Verbreitung oberlaumlndischerMystikerwerke im Niederlaumlndischen auf

[B] W Dolch

Grund der Handschriften dagestellt IDiss Weida iTh 1909 (Dolch)hsg vF Pfeiffer 2 unveraumlnd Auflanastat Neudr der Ausg v 1857

Meister Eckehart

[Deutsche Mystiker des XIVJahrhunderts II] Goumlttingen 1906(Pfeiffer II of Pf)Deutsche Predigten und Traktateausgew uumlbertr und eingel vFSchulze-Maizier Leipzig 1927

id

Quaestiones parisisienses ed ADondaine OP Commentariolum de

id

Eckardi magisterio adiunxit R Klibansky[M Eckardi opera latina auspiciis institutiS Sabinae in urbe ad codicum fidem edfasc XIII] Lipsiae 1936Reden der Unterscheidung hsg vEDiederichs [Kl T nr 117 anastat

id

neudr der 1 Aufl von 1913] Bonn 1925(Diederichs)Schriften und Predigten aus dem Mhduumlbers u hsg vH Buumlttner Jena 19212 Bde

id

De legende van Sinte Kunera in deMiddeleeuwen Diss Leiden 1922(Emonds)

E [MTh] Emonds OFM

Geschichte der deutschen MystikerEckhart Tauler und Seuse im XIXJahrhundert Diss Freiburg i Ue 1931

G Fischer

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Corpus iuris canonici II Decretaliumcollectiones Lipsiae 1881

A Friedberg

The legends of the Jews (Transl bHSzold) Philadelphia 1909-28 6 vols

L Grinzberg

Die geschichtlichen Grundlagen derdeutschen Mystik DeutscheVierteljahrsschr XII (1934) p 400 sq

H Grundmann

Religioumlse Bewegungen im MittelalterUntersuchungen uumlber die geschichtlichen

id

Zusammenhaumlnge zwischen der Ketzereiden Bettelorden und der religioumlsenFrauenbewegung im 12 u 13Jahrhundert und uumlber die geschichtlichenGrundlagen der deutschen Mystik[Historische Studien hsg vE Ebering267] Berlin 1935

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XIJ

Mengeldichten uitg dJ Van Mierlo SJ[Leuvensche Studieumln en Tekstuitgaven2] Brussel enz 1912

Hadewijch

Johannes Tauler als Prediger DissLund 1923

D Helander

Naar het te Arnhem berustende hs metinl en aant uitg dD De Mans-Gravenhage 1919

Hier beginnen sommige stichtige puntenvan onsen oelden zusteren

Handwoumlrterbuch des deutschenAberglaubens Berlin 1927- (Handwdd Abergl)

E Hoffmann - Krayer uH Baechtold -Staeubli

Mein Leben Aufzeichnungen undErinnerungen Hannover 1868 6 Bde

H Hoffmann von Fallersleben

Eine mittelniederfraumlnkische Uumlbertragungdes Bestiaire damour Diss Upsala1925 (Holmberg)

J Holmberg

Bucheinbaumlnde aus der PreussischenStaats-Bibliothek zu Berlin Leipzig 1925

MJ Husung

Uit Ruusbroecs vriendenkring Jan vanRuusbroec leven werken onder

J Huyben OSB

redactie van hetRuusbroec-Genootschap Uitg Mechelenenz 1931 p 101 sqMeister Eckehart Das System seinerreligiosen Lehre und Lebensweisheit

O Karrer

Textbuch aus den gedruckten undungedruckten Stuumlcken mit EinfuumlhrungMuumlnchen [1926]Meister Eckeharts Rechtfertigungsschriftvom Jahre 1326 Erfurt 1927 (Karrer -Piesch)

O Karrer uH Piesch

De Limburgsche sermoenen Leiden[1895] (Kern)

JH Kern

De Muumlnstersche schrijfmeester HermanStrepel (1447) en de schriftsoorten van

B Kruitwagen OFM

de Broeders van het Gemeene Leven ende Windesheimers Het Boek XXII(1934) p 209 sq en XXIII (1935) p 1sqDe zalige Petrus Canisius en de mystiekvan Johannes Tauler OP Studien 1921p 347 sq

id

Het schrijven op feestdagen in demiddeleeuwen Ts v Boek- enBibliotheekwezen V (1907) p 97 sq

id

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Quellen und Forschungen zur Geschichteder deutschen Mystik Bonn 1902(Langenberg)

R Langenberg

La connaissance de la nature et dumonde [La vie en France au Moyen-AgeIII] Paris 1927 (Langlois)

ChV Langlois

Corsendonca sive Antverpiae 1644I Latomus et I Hoybergiusuitg dJH Bormans Gent 1850Leven van Sinte Christina de

wonderbareHendrik Mande als bewerker encompilator Ts 51 (1932) p 207 sq

GI Lieftinck

Naturen Bloeme uitg door E VerwijsGroningen 1878 (Nat Bl)

Jacob van Maerlant

Rymbybel uitg door J David Brussel1858-61 3 dln

id

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XIIJ

Heinrich Suso en de moderne devotenArch K NS XIX (1926) p 279 sq

D De Man

Meister Eckehart in Weesperhandschriften Arch K NS XX (1927)p 281 sq

id

Een onbekende Middelnederlandschevertaling van Johann Taulers preekenArch K NS XX (1927) p 35 sq

id

Sacrorum conciliorum nova etamplissima collectio Venetiis 1758-9831 t

JD Mansi

De godsvrucht in de Nederlanden naarhandschriften van gebedenboeken der15e eeuw Leuven 1930- (Meertens)

M Meertens (Zr Imelda)

Das Buch der Natur ed F PfeifferStuttgart 1861

Konrad von Megenberg

Over het ontstaan der Germaanschemystiek OGE I (1927) p 11 sq

J Van Mierlo SJ

Patrologiae cursus completus Serieslatina Parisiis 1864-90 (PL)

JP Migne

Scholastikerzitate bei Tauler DeutscheVierteljahrsschr I (1923) p 400 sq

G Muumlller

Zur Bestimmung des BegriffslsquoAltdeutsche Mystikrsquo idem IV (1926) p97 sq

id

Untersuchungen zu Johann Taulersdeutschen Predigten Diss Rostock1911

[KW] L Naumann

Eckehartstudien Texte undUntersuchungen [Beil z 38 Jahresber

M Pahnke

des Gymn zu Neuhaldensleben]Neuhaldensleben 1913 (Pahnke)Middelnederlandsche gedichten enfragmenten Gent 1893 sq

N de Pauw

Begijnhoven en spiritualiteit OGE III(1929) p 165 sq

LJM Philippen pr

De origine monasterii Viridisvallis unacum vitis B Joannis Rusbrochii primi

Henricus Pomerius

prioris hujus monasterii et aliquotcoaetaneorum ejus Anal Boll IV 257sqGeschichte der deutschen Mystik imMittelalter nach den Quellen unters udargest Leipzig 1874-93 3 Bde

W Preger

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Aus deutschen Handschriften der KoumlnBibl zu Bruumlssel II Zs fd Philol 36(1904) p 58 sq (Priebsch)

R Priebsch

Deutsche Mystikertexte des MittelaltersI Bonn 1929 (Quint-Myst)

J Quint

Die Ueberlieferung der deutschenPredigten Meister Eckeharts textkritischuntersucht Bonn 1932 (Quint)

id

Nog een vergeten mystieke grootheidOGE II III

L Reypens SJ en J Huyben OSB

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XIIIJ

Geschichte vom lieben Gott Rom 1904RM RilkeVier Schriften in niederdeutscherSprache mit einer Vorrede vC Ullmann

J Rusbroek

[hsg v (KF) Av Arnswaldt] Hannover1848Werken uitg door hetRuusbroec-Genootschap te AntwerpenMechelen enz 1932-34 4 dln (Ruusbr)

Jv Ruusbroec

Mystiker-Texte und -Uebersetzungen IIIDer Katholik Zs f katholische

W Schleussner

Wissenschaft und kirchliches Leben 33Jhg 4 Folge Bd XI p 184 sqJohannes Tauler von StrassburgHamburg 1841

C Schmidt

Deutsche Schriften hsg vK BihlmeyerStuttgart 1907

H Seuse

Beati Henrici Susonis Horologiumsapientiae ed C Richstaumltter SJ Taurini1929 (Richst)

id

Geschiedenis der Athenaeum-Bibliotheekte Deventer Ts v Boek- enBibliotheekwezen V (1907) p 145 sq

JC Van Slee

Ueber die Zersetzung und Vererbung inden deutschen Mystikerwerken DissGiessen 1910

A Spamer

Het papier in de Nederlanden gedurendede Middeleeuwen inzonderheid in

JH De Stoppelaar

Zeeland Middelburg 1869 (DeStoppelaar)Handschriftliches zur deutschen MystikZs fd Philol 54 p 283 sq

Ph Strauch

Zur Gottesfreund-Frage I II Zs fdPhilol 34 (1902) p 235 sq 41 (1909)p 18 sq (Strauch)

id

Zu Taulers Predigten Beitraumlge 44 p 1sq

id

Predigfast fruchtbar zů eim rechtchristlichen Leben [ed A Petri] Basel1521 (Bas dr)Zie Cor II p XVII sq

J Tauler

Von eym waren Euangelischen lebenGoumltliche Predig Leren Epistolen

id

Cantilenen Prophetien Coumlllen 1543(C)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Zie Cor I p XIX sqPredigten Nach den besten Ausg undin unveraumlnd Text in die jetzige

id

Schriftsprache uumlbertr Frankfurt aM1826 3 dlnid 2 Aufl Neue Bearb der Ausg v 1826vJ Hamberger Frankfurt aM 1864 3dln

id

Die Predigten aus der Engelberger undFreiburger Handschrift sowie aus

id

Schmidts Abschriften der ehemaligenStrassburger Handschriften hsg vFVetter [Deutsche Texte des MittelaltersX] Berlin 1910 (Vetter of V)Predigten uumlbertr u eingel vWLehmann Jena 1913 2 Bde (Lehmann)

id

Ausgewaumlhlte Predigten hsg vLNaumann [Kl T nr 127] Bonn 1914

id

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XV

Sermons de Tauler et autres eacutecritsmystiques I Le codex Vindobonensis

J Tauler

2744 II Le codex Vindob 2739 eacuted pALCorin [Bibl de la Fac de Philosophie etLettres de lUniv de Liegravege fasc XXXIIIXLII] Paris 1924-29 (Cor I en II)Sermons Traduction sur les plus anciensmanuscrits allemands p Hugueny OP

id

[G] Theacutery OP et AL Corin Paris1927-35Edition critique des piegraveces relatives auprocegraves dEckhart contenues dans le

G Theacutery OP

manuscrit 33b de la bibliothegraveque deSoest Archives dhistoire doctrinale etliteacuterature du Moyen-Age t I (1926) p129-268 (Theacutery)Des coninx summe Leiden [1900-07]2 dln

DC Tinbergen

Drei unbekannte deutsche Schriften hsgvF Jostes Histor Jahrbuch 1885(Jostes-Veghe)

Johannes Veghe

Boekbanden uit s-Hertogenbosch HetBoek XX (1932) p 209 sq

P Verheyden

Meister Eckart en de Nederlandsemystiek Arch K NS III (1905) p 50sq

CGN De Vooys

Middelnederlandse legenden enexempelen 2e dr Groningen 1926

id

Verspreide mnl geestelike gedichtenliederen en rijmspreuken Ts 23 (1904)p 41 sq

id

Bouwstoffen van het Middelnederlandschwoordenboek s-Gravenhage 1927- (=Verdam dl X)

W [L] De Vreese

De handschriften van Jan vanRuusbroecs werken Gent (De Vreeseof De Vreese Hss v Ruusbroec)

id

Handschriften en handschriftkundeWinkler Prins Algemeene

id

Encyclopaedie 5e dr VIII Amsterdam1935 p 853 sq (De Vr-WP)Paradox over den grooten nood derNederlandsche philologie Leiden 1933(De Vreese Paradox)

id

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Ruysbroeck Biographie Nationale publp lAcad royale des Sc et des L et desB-A de Belgique t XX (1908-1910)

id

Ueber eine Bibliotheca NeerlandicaManuscripta Zs fd Alt 51 (1909) p 76sq

id

Altdeutsche Predigten und Gebete ausHandschriften Basel 1876(Wackernagel)

W Wackernagel

De Dietse vertaling van SusosHorologium aeternae sapientiae DissUtrecht 1926

AGM Van de Wijnpersse (ZrHildegarde)

Hadewych Een studie over de mens ende schrijfster Diss Utrecht 1934

MH Van der Zeyde

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XVI

Inleiding

Toen de geleerde Dominicaan HS D e n i f l e in 1875 in zijn opzienbarende kritieknaar aanleiding van P r e g e r s Geschichte der deutschen Mystik1) op schitterendewijze het dilettantisme in de toenmalige studie der mystiek aan de kaak gesteld haden later door zijn publicaties over Eckeharts Latijnsche geschriften2) aantoonde datdeze mysticus voor datgene wat men tot dusverre als het meest essentieeumlle vanzijn leer had aangezien schatplichtig bleek te zijn aan de scholastiek en met nameaan haar grootsten meester T h oma s v a n A q u i n o den lsquodoctor angelicusrsquoheeft men zij het dan ook na hardnekkigen tegenstand van P r e g e r en de zijnenwel moeten toegeven dat D e n i f l e door zijn onderzoekingen een radicaleomwenteling had gebracht op dit terrein en dat het in het vervolg onmogelijk zouzijn om de Duitsche mystiek te bestudeeren afgezonderd van de gelijktijdigescholastiek en met name van de geschriften van den heiligen Thomas Het wasovertuigend bewezen dat men de voorstelling die men zich van Eckehart en deandere mystici in den loop der jaren gevormd had geheel diende te wijzigen en hetis begrijpelijk dat na D e n i f l e s artikelen en publicaties er voor langen tijd eenstilstand in de studie der mystiek is ingetreden lsquoMan war durch das scharfe GerichtD e n i f l e s uumlber die bisherigen Leistungen etwas eingeschuumlchtert wordenrsquo3)Dat D e n i f l e te ver veel te ver is gegaan doordat hij het Eckehart-probleem

alleen van het standpunt der scholastiek en speciaal van dat der Thomistenbenaderde - hij kwam er zelfs toe te beweren dat men in Eckehart niet meer daneen slecht onderlegde en betweterige leerling van Thomas te zien had dubbelgevaarlijk daar zijn werken in de landstaal geschreven zich richtende tot een leeken-en vrouwenpubliek terecht als ongewenschte lectuur door de kerkelijke overheidverboden waren -

1) Historisch-politische Blaumltter 1875 Bd 75 p 679 sq2) Meister Eckeharts lateinische Schriften und die Grundanschauung seiner Lehre Arch f Litt

u Kirchengesch II (1886) p 417 sq3) G F i s c h e r Geschichte der Entdeckung der deutschenMystiker Eckhart Tauler und Seuse

im XIX Jahrhundert p 127

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XVIJ

is reeds van den aanvang af ingezien Dat men Eckehart allereerst als mysticus tebeschouwen heeft ontging dezen geleerde geheel en al Dit neemt echter niet wegdat juist D e n i f l e s studieumln de richting aangewezen hebben voor het verderonderzoek op zuiver philologische basis aan den eenen kant voor degeschiedvorsching der mystiek aan den anderen Immers ook D e n i f l e s artikelUumlber die Anfaumlnge der Predigtweise der deutschenMystiker1) is baanbrekend geweesthij was de eerste die zich afvroeg wie dezemystici waren voor wie zij hun geschriftenschreven hun sermoenen hielden kortom ook in historischen zin had hij oog voorperspectief De Romantiek die met de mystici lsquogeschwaumlrmtrsquo had en het als eentypisch kenmerk had beschouwd dat men van hun uiterlijke omstandigheden zooweinig afwist vergenoegde zich met uitspraken als lsquoihr wirkliches Leben in derGeschichte blieb in Dunkelheit gehuumlllt ihr Leben war verborgen in Gott und wirkennen nur ihr inneres Leben in der Ideersquo al had de vorm waarin deze mystiek totons gekomen is van den aanvang af bedenkingen tegen deze opvattingen moetenwakker roepen Immers wat men tot dusverre als Duitsche mystiek kende wasvoor het grootste gedeelte in preeken overgeleverd met andere woorden het warengeen geestelijke belevingen die door iemand te boek gesteld werden om deze voorzichzelf te objectiveeren maar veeleer uiteenzettingen die zich onmiddellijk totandere menschen richtten - die een opgave in het openbare kerkelijke leven tevervullen haddenD e n i f l e heeft ons den historischen achtergrond dezer prediking laten zien door

zich af te vragen hoe het kwam dat deze sermoenen speciaal door Dominicanengehoudenwerden enwaarom dewetenschappelijk gevormden onder hen demagistrien lectores juist hun gehoor in de vrouwenkloosters zochten Een nauwkeurigonderzoek der constituties en instructies der orde heeft het antwoord op deze vragengegeven Daaruit blijkt dat zij dit deden gehoor gevende aan een opdracht vanhooger hand die in verband stond met een groot probleem dat in die dagen dekerkelijke overheid bezig hield het vraagstuk der religieuzevrouwen-gemeenschappen Als gevolg van de beginnende secularisatie van hetgodsdienstige leven van het einde der 12e eeuw af zijn er naast de bestaandemonniken-orden langzamerhand nieuwe gemeenschappen gegroeid waar hetverlangen bestond naar een geestelijk leven en waar de

1) Arch f Litt u Kirchengesch II (1886) p 641

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XVIIJ

oude idealen van armoede en reinheid tot nieuwen bloei geraakten Het warenvooral vrouwen die zich door tijdelijke geloften gebonden inbegijnengemeenschappen verzamelden of een toevlucht zochten in de talrijkevrouwenconventen die overal gesticht werden Dit nieuw ontwakende geestelijkleven kenmerkte zich vooral door het mystieke door de persoonlijke aanraking methet goddelijke door openbaringen die zich kleedden in nieuwe belevingsvormenals visioenen extasen en revelaties en daar vooral in het begin goede geestelijkeleiding dikwijls ontbrak begon deze mystiek al spoedig allerlei uitwassen tevertoonen die de kerkelijke overheid groote zorg baardenWel was het sinds 1216 aan de vrome vrouwen in de Nederlanden Frankrijk en

Duitschland geoorloofd om samen te wonen in religieuze gemeenschappenbegijnhoven maar men kon zich in die dagen een geestelijk leven religio nietgescheiden denken van ordo van kloosterregel en zoo heeft men van den aanvangaf niet getracht om voor deze nieuwe beweging den haar passenden vorm te vindenmaar geprobeerd haar in de bestaande kloosterorden in te lijven Trouwens ookvoor deze vrouwen bleek het leven in de wereld zeer bezwaarlijk te zijn daar alleende kloosters door allerlei beschermende rechten in staat waren om haar het zoozeer gewenschtemilieu van stilte en afzondering te verschaffen waaraan zij behoeftehadden Zoo zien wij het aantal vrouwenconventen gestadig toenemen en daardeze alleen konden ingericht worden van-uit en door de bestaandemannenkloosterszagen de Cisterciensers en Praemonstratensers die zich daarmee altijd belasthadden zich voor een taak geplaatst waartegen zij niet opgewassen bleken te zijnen waaraan zij zich dan ook zooveel mogelijk trachtten te onttrekkenTenslotte heeft men de cura monialium definitief opgedragen aan de nieuw

opgerichte Dominicaner-orde en zoo is het te verklaren dat de mystieke preekendie in de landstaal gehouden werden met het oog op het publiek dat geen Latijnverstond alle gehouden zijn door predikheeren en dat zij den neerslag vertoonenvan de Dominicaansche geleerdheid zij zijn voor een goed deel te beschouwen alspopularisatie van de scholastieke theologie en wijsbegeerte Dat de curie juist degeleerden onder hen met de visitatie dier kloosters belast heeft vindt zijn oorzaakin het hooge intellectueele peil van de bewoonsters Meerendeels herbergden dezekloosters vrouwen uit de hoogste standen die al

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XIX

verstonden ze gewoonlijk geen Latijn een niet geringe ontwikkeling bezaten en dievooral intellectueel groote behoefte hadden aan leidingZeer leerrijk is in dit opzicht de instructie van den provinciaal der orde H e rm a n n

v o n M i n d e n waaruit blijkt dat speciaal lectores en magistri voor het toezicht opdie kloosters werden uitgezocht1) lsquoProvidete ne refectione careant verbi dei sedsicut erudicioni ipsarum convenit per fratres doctos prediceturrsquoD e n i f l e die zich ook hier weer eenzijdig op het standpunt der scholastiek

plaatst betreurt het als vurig bewonderaar dier middeleeuwsche geleerdheid datvele knappe scholastici hun wetenschap door deze populariseering in devrouwenkloosters nutteloos verspilden Hij postuleert dat die Dominicanenaanvankelijk scholastici waren die door hun nevenberoep2) de leiding dervrouwenkloosters ook het karakter van mystici kregenHeeft hij hierin gelijk en zijn de eersten dezer meesters aanvankelijk eerder door

hun beroep dan door roeping met het mystieke leven in de vrouwenkloosters inaanraking gekomen dan mag men met H e r b e r t G r u n dma n n 3) aannemen datdit groote geestelijke gebeuren dat een aanvang genomen heeft in de kring derbegijnenbewegingen om zoo te zeggen een wedergeboorte heeft beteekend voorde scholastiek en dat beide prediker en gehoor elkaar wederzijds hebben beiumlnvloedDe eerste getuigenissen aangaande deze revolutie in de geesteswereld die wij

zich in het begin der 13e eeuw in verschillende streken tegelijk zien voltrekkenzonder dat men er tot nog toe in geslaagd is de betrekkingen tusschen dezestroomingen nader te bepalen4) zijn indirect Het zijn verhalen van tijdgenooten en

1) oc p 645 sq2) D e n i f l e haalt als bewijsplaats de volgende verordening aan Moneo insuper sorores quod

vocent fratres sicut possunt rarius utilitate vel necessitate legittima non existente cum ipsiscolis choro studio confessionibus et aliis observanciis proprii ordinis debeant intendere

3) H G r u n d m a n n Die geschichtlichen Grundlagen der deutschen Mystik DeutscheVierteljahrsschr XII (1934) p 400 sq

4) Zoo juist heeft G r u n d m a n n de studie van dit onderwerp een grooten stap verder gebrachtmet de publicatie van een naar het ons toeschijnt voortreffelijk gefundeerd werk over lsquoDiereligioumlsen Bewegungen im Mittelalterrsquo alwaar men een uitgebreide literatuur over deze stofkan vinden waaruit blijkt dat schr zich geheel op de hoogte heeft gesteld van hetgeen ookin de Nederlanden over dit onderwerp verschenen is Te onbegrijpelijker komt het ons derhalvevoor dat schr volhardt in zijn vereenzelviging van Duitsch en Dietsch en de Nederlandencultureel eenvoudigweg bij Duitschland annexeert

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XX

lateren bewonderend bezorgd en ook dikwijls spottend al naar hun zienswijzeover begenadigingen bovenzinnelijke vertroostingen extasen en revelaties die inzekere kringen van vrome vrouwen ervaren werden en die ons natuurlijk overgeleverdworden in het kleed waarmee bewondering nuchtere beschouwing of ergernis zegetooid hebben Zeer zeldzaam zijn daarnaast ook geschriften overgeleverd waarinzulke belevingen door de begenadigden zelf zijn opgeteekend Deze behooren dantot de vroegste mystieke geschriften die wij hebben Wij denken aan H a d ew i j c h B e a t r i j s v a n N a z a r e t h H i l d e g a r d v o n B i n g e n enMe c h t h i l d v o nMa g d e b u r g Zij staan thans in het middelpunt der belangstelling daar men inden laatsten tijd vooral ook de hooge artistieke waarde van deze literatuur is gaanbeseffen Hoewel men zich met name wat de uitdrukkingsvormen dezer mystiekbetreft die een lange ontwikkelingsgeschiedenis vooronderstellen in allerleigissingen verdiept heeft blijven de oorsprongen dezer geestelijke kunst in nevelengehuld H a d ew i j c h staat als dichteres nog steeds als een onoplosbaar raadselin onze literatuur De bewonderenswaardige studies van R e y p e n s en V a nM i e r l o hebben ondanks alle moeite niet meer dan een schemerachtig licht kunnenwerpen op de dichteres en haar omgeving zoodat het nog altijd moeilijk valt omhaar figuur historisch in perspectief te zien1)Maakte men zich van deze verschijningen vroeger gemakkelijk af met woorden

als hysterie en overspannen verbeelding tegenwoordig breekt gelukkig hoe langerhoe meer de opvatting baan dat wij hier met geniale kunstuitingen te doen hebbendie wij daarom zoo sporadisch en opzichzelf staand aantreffen omdat slechts aanzeer enkelen het instrument gegeven is om mystieke belevingen anders danstamelend te verklanken Als wij uit verhalen der 13e eeuw vernemen dat vrouwenin de eenzaamheid met bovenmenschelijke stemmen maar met onverstaanbarewoorden zongen of als wij lezen in het leven van S i n t e L u t g a r t dat een dernonnen die in de kerk tegenover haar stond zag dat terwijl de heilige psalmenzong er een schijnsel van haar mond uitging dat heel het koor verlichtte2) danhebben wij zoodanige mededeelingen niet als fantastische verhalen op te vattenmaar

1) Interessant is het onlangs verschenen proefschrift van MH v a n d e r Z e y d e datHadewijch ook van den psychologischen kant belicht

2) W i l l e m v a n A f f l i g h e m Het leven van Sinte Lutgardis Uitg door F v a nV e e r d i g h e m Leiden 1899 (II r 5993 sq)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXJ

dan zijn dat verbeeldingen van onzegbare realiteiten die ons alleen van dengeestelijken kant toegankelijk zijn1)MetG r u n dma n n verwondert het ons dat Q u i n t die dien lsquoAusbruch derMinnersquo

zoo juist heeft gekenschetst als de kern van alle mystiek zoo veel belevingsvormenvan de vrouwen-mystiek der 13e eeuw verre houdt van de lsquoechtersquo mystiek slechtszeer weinigen toch waren kunstenaars en vermochten hun belevingen teobjectiveeren en men kan zich eenigszins voorstellen welk een nameloos lijden ditvoor haar geweest zal zijn en hoe velen niet bestand tegen de geweldige spanningendie zich in haar zieleleven ophoopten in ziekelijke verbeeldingen dreigden ten onderte gaan anderen meer verstandelijk aangelegd verstrikt raakten in allerleigevaarlijke speculatiesBezien wij nu in dit licht de zielszorg en prediking der Dominicanen als Eckehart

Tauler Seuse en zoovele anderen waarvan wij de namen niet kennen dan begrijpenwij welk een verlossing zij beteekend moet hebben voor zoovele zielen die overvolvan belevingen niet in staat waren zich te uiten of haar gedachten te ordenen maartevens welk een overweldigenden invloed en inspiratie ook van haar op de predikersen zielszorgers is uitgegaan en hoe de aan spitsvondigheden doodgeloopenscholastiek opnieuw tot levende gedachte aangeblazen kon worden in hunsermoenen Meer nog dan bewijzen en uiteenzettingen in ontelbare lsquodistinctionesrsquois toch de juichkreet van die onbekende

Alle dingheSijn mi te ingheIc ben so wijtOm een onghescepenHebbic begrepenIn eweghen tijtIc hebdt ghevaenHet heet mi ontdaenWidere dan wijtMi es te inghe al elDat wette welGhi dies oec daer sijt2)

1) Zoo zal onze tijd die H a d e w i j c h nu ook van den psychologischen kant heeft leeren bezienop den duur misschien ook eens een zekere categorie van heiligenlevens leeren lezenwaaraan men om de fantastische berichten die zij behelzen nooit veel aandacht besteedheeft Er zijn in het Leven van Christina de Wonderbare gedeelten te vinden die bij mij weleens het vermoeden hebben doen rijzen dat er mystieke ervaringen uit de tweede of derdehand medegedeeld aan ten grondslag zouden kunnen liggen (ed B o r m a n s r 495-532)Evenals bij de groote mystieke schrijfsters speelt ook in dit verhaal de priester een rol Zonderleiding zijn deze vrouwen nooit geweest en wij kunnen gevoegelijk aannemen dat haarbiechtvaders dikwijls groote zielkundigen waren De priester in Christinas vite zal van de zielvan de heilige vermoedelijk meer begrepen hebben dan de beschrijver van haar leven

2) Op naam van Hadewijch Zie Mengeldichten [Leuvensche studieumln en tekstuitgaven 2] Brusselenz 1912 p 100 nr 21

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXIJ

En zegt Eckehart in zijn taal dan niet hetzelfde lsquoWo ich bin da ist Gott und wo Gottist da bin ich Was Gott ist das ist mein und was mein ist das liebe ich und wasich liebe das liebt mich und zieht mich hinein in sich und was mich in sich gezogendas bin ich mehr als ich selber binrsquo1)

Zeker Eckeharts Latijnsche geschriften zullen van groote waarde blijken te zijnvoor de kennis van zijn leer en van de plaats die hij ingenomen heeft in de geleerdewereld van zijn tijd en al kan men van te voren haast wel vaststellen dat een genialegeest als hij ook in deze wereld een bijzondere plaats ingenomen moet hebben2)als mysticus is hij alleen van den geestelijken kant te benaderen zijn lsquogevaarlijkersquouitspraken - voor zoover ze althans van hem afkomstig zijn - zullen alleen verstaanworden door den geestelijk wedergeborene die lsquowaarheidrsquo herkennen zal lsquoKoumlnntetihr mit meinem Herzen denken ihr verstuumlndet wohl was ich sage denn es ist wahrund die Wahrheit redet sich selberrsquo moet hij eens gezegd hebbenDoch niet alleen heeft de prediking der Dominicanen ordenend gewerkt op het

denken ook moreel heeft hun zielszorg veel tot stand gebracht Doordat zij fijnepsychologen waren hebben zij de geweldige spanningen van dit geestelijke levenweten af te reageeren de excessen die tot geestelijken hoogmoed en moreeleongebondenheid moesten leiden beteugeld Op mentaal gebied is het vooralEckehart die telkens de subtiele speculaties ten achter stelt bij het lsquoouerformechrsquoweten dat geboren wordt in de ϑεῖα ἀγνωσία lsquomen sal commen in een ouerformechweten want dit onweten en sal niet commen van onwetentheden maer van weteneso salmen commen in dezen onweten Ende dan sullen

1) O K a r r e r Meister Eckehart Muumlnchen 1926 p 1722) Cum hunc in modum opera germanica vinculis artioribus quam philologi concedere solent

cum latinis connexa esse demonstratur stulti tantum erit opinari vilioris illa venire hac affinitateperspecta zegt R K l i b a n s k y in zijn Commentariolum (p XXI) bij de uitgave derQuaestiones parisienses Dit en het volgende citaat weerlegt oi duidelijk de meening vanG r u n d m a n n (p 427) als zouden de uitgevers der Latijnsche geschriften op het voetspoorvan D e n i f l e Eckeharts leer s l e c h t s uit de ontwikkeling der scholastieke theologie enphilosophie willen verklaren Nam lingua materna apud religiosas moniales simplicioresquedicit quorum animos concutiendo ad lsquohominem exteriorem exuendumrsquo et ad lsquoreditum in seipsumrsquo impellere studet lingua docta apud eruditos doctrina instructos et in elementis saltemtheologiae versatos Subtilia hic sublimia illic Eckardum liquet proferre Integendeel zonneklaarblijkt hun bewondering voor den m y s t i c u s Eckehart

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXIIJ

wy worden wetende metten godliken wetenne ende dan wort gheedelt ende geciertons onweten metten ouernatuerliken wetene godsrsquo (E I 2 zie beneden p 216 r7 vlgg) Het is vooral naarmate wij verder komen in de 14e eeuw en in den tijd diedaarop volgt dat de prediking zich minder op het mentale dan op het moreele terreinbeweegt het is alsof wij verder afraken van het groote eigen beleven dat langs denweg van het verstand vooral voorlichting behoeft het is alsof het intellectueele peildaalt en de zedelijke moeilijkheden de overhand nemen Althans de sermoenenvan Tauler en Seuse bewegen zich meer op dit terreinHet is juist uit dezen tijd dat ons de meeste handschriften zijn overgeleverd en

daarom gaat de bestudeering van de mystieke literatuur ook met anderemoeilijkheden gepaard wij moeten er ons rekenschap van geven dat wij bij hetlezen van deze teksten niet meer zoo onmiddellijk met mystiek in aanraking komenals in de sporadisch voorkomende geschriften uit vroegeren tijd Zoo kwamGuuml n t h e r M uuml l l e r er eenige jaren geleden toe om te schrijven dat wij eerdermoesten spreken van Schrifttum der altdeutschen Mystik dan van mystiekeliteratuur1) Een onderzoeker van de Nederlandsche mystieke literatuur die zichgrootendeels parallel en in nauwe afhankelijkheid van de Duitsche ontwikkeld heeftzal met deze zienswijze rekening te houden hebben hij zal zich steeds voor oogenmoeten stellen dat de handschriften als geheel beschouwd naar hun uiterlijkezoowel als naar hun innerlijke kenmerken reeds een indruk geven van het milieuwaarvoor zij geschreven zijn en hij wachte er zich voor de stukken die om hunmystieken inhoud hem in het bijzonder interesseeren buiten het groote verband tebeschouwen De overlevering in de handschriften geeft een neerslag van heel hetkerkelijk-pastorale leven der late middeleeuwen wat wij als literatuur willen genietenis in opzet niet anders dan stichtelijke lectuur geweest en zoodoende bieden nietalleen de handschriften een vaak zeer gevarieerden inhoud maar in eacuteeacutenzelfdetractaat wordt vaak het verhevenste proza afgewisseld door zeer nuchtereaanwijzingen van zedelijken of kerkrechtelijken aard S p ame r s dissertatie2) heeftaan het licht gebracht dat zulke tractaten soms ware mozaiumleken te noemen zijn

1) G M uuml l l e r Zur Bestimmung des Begriffs lsquoAltdeutsche Mystikrsquo Deutsche VierteljahrsschrIV (1926) p 97 sq

2) A S p a m e r Ueber die Zersetzung und Vererbung in den deutschen MystikerwerkenGiessen 1910

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXIIIJ

Voor de geschiedenis der Duitsche mystieke geschriften op het Nederlandschetaalgebied danken wij het eerste onderzoek aan JH K e r n 1) die in 1895 eenverzameling sermoenen uitgaf naar een hs van ca 1350 bekend als de LimburgscheSermoenen Voor het grootste gedeelte bleken het vertalingen te zijn naar sermoenenvan den zg S t G e o r g e n e r P r e d i g e r reeds in 1875 uitgegeven door WWa c k e r n a g e l 2) De voortreffelijke studie die R L a n g e n b e r g 3) in 1902 in hetlicht gaf over eenige Nederduitsche handschriften waaronder ook een viertalOostmiddelnederlandsche uit het Windesheimsche mannenklooster Nazareth bijBredevoort in Gelderland bewoog zich evenals de vorige ook op de grens van hetNederlandsche taalgebied en het zou nog tot 1909 duren voordat W D o l c h 4) inzijn onvolprezen proefschrift beknopt en van een bewonderenswaardige volledigheiden nauwkeurigheid een gids zou samenstellen van alle handschriften die vertalingenvan Duitsche mystici bevatten5)Van de Nederlandsche onderzoekers is D e V o o y s de eenige geweest die aan

deze vertalingen de aandacht heeft besteed In een reeks van artikelen6) die hij in1905 publiceerde naar aanleiding van het werkje van L a n g e n b e r g bracht hijtezamen hetgeen hij aan lsquoEckehardiaanschersquo of lsquopseudo-Eckehardiaanschersquogeschriften in Middelnederlandsche hss had aangetroffen en wijdde hij tevens zijnaandacht aan de reactie die daarop gevolgd is bij Ruusbroec en Jan van LeeuwenTerloops wordt dan ook nog gewezen op invloed die van dergelijke geschriften opde taal van deze mystieken kan uitgegaan zijn Helaas is hetgeen geboden wordtzeer fragmentarisch en zoo kunnen wij ons ook meestal geen indruk vormenaangaande de hss waaruit hij geput heeft noch van het milieu waarin deze ontstaanwaren

1) JH K e r n De Limburgsche sermoenen Leiden 18952) W W a c k e r n a g e l Altdeutsche Predigten und Gebete Basel 18763) R L a n g e n b e r g Quellen u Forschungen zur Geschichte der deutschen Mystik Bonn

19024) W D o l c h Die Verbreitung oberlaumlndischer Mystikerwerke im Niederlaumlndischen Weida iTh

19095) Veel omvangrijker is de eenige jaren geleden verschenen Bibliographie van de

Nederlandsch-Dominikaansche vroomheid van S A x t e r s OP die uiteraard ook deDuitschemystici opneemt De periode die ons interesseerde bleek helaas vluchtig bewerkt hetgeenaan de waarde van een bibliographie uiteraard veel afbreuk doet

6) CGN d e V o o y s Meister Eckart en de Nederlandse mystiek Arch K NS III p 50 sq

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXV

De andere groote Duitsche mysticus J o h a n n e s T a u l e r heeft nog minderbelangstelling ontmoet dan zijn leermeester hoewel men uit de berichten van D eV r e e s e 1) wist dat dezen niet minder dan 50 hss uit de 15e en 16e eeuw metvertalingen van diens sermoenen bekend waren Men heeft zich alleen beziggehouden met het bekende verhaal van P ome r i u s 2) in zijn levensbeschrijvingvan Ruusbroec volgens hetwelk Tauler dezen in Groenendael bezocht zou hebben3)

en den proloog van eenMiddelnederlandsch Tauler-hs dat te Gent bewaard wordtdoor De Vreese afgedrukt in zijn artikel Ruysbroeck in de Biographie Nationale (ziehiervoacuteoacuter afb I) Deze proloog is natuurlijk een vertaling van de beneden afgedruktepassage uit P ome r i u s biographieAl is diens bewering dat Tauler in navolging van Ruusbroec er toe gekomen was

om in de landstaal te preeken natuurlijk een verzinsel4) en al is het zelfs moeilijkaan te nemen dat de eerstgenoemde die pas op lateren leeftijd (plusmn 1350) metRuusbroec in aanraking kwam een diepgaanden invloed van den Brabantschenmysticus kan ondergaan hebben het feit dat in een der oudste

1) W [L] d e V r e e s e Ueber eine Bibliotheca NeerlandicaManuscripta Zs fd Alt 51 (1909)p 76 sq In het artikel lsquoRuysbroeckrsquo (Biographie Nationale) van de hand van dezen geleerdekan men ook het een en ander over Tauler in de Nederlanden vinden

2) H e n r i c u s P o m e r i u s De origine monasterii Viridisvallis una cum vitis B JoannisRusbrochiiet aliquot coaetaneorum ejus Anal Boll IV 257 sq

3) de Argentina ac Basilea ac aliis Rheni praecipue partibus doctores ac clerici non mediocresad ejus venere devotam praesentiam Quorum praecipue unus fuisse dicitur doctor sacraepaginae Ordinis Praedicatorum magnae reputationis et excellentiae Canclaer (vlgs D eV r e e s e is hier Tauelaer te lezen) dictus cognomento Hic enim devotum priorem frequentervisitans in summa habuit reverentia A quo nimirum doctor magnus et parvus discipulus persuae humilitatis exercitium non parvummeruit verae sapientiae experimentum quemadmodumidem in suis tractatibus satis indicat quos haustu veritatis per longa temporum intervalla adinstar prioris ornate edidit ac sub materno idiomate ob sui magistri prioris scilicet reverentiamin magnae devotionis rivulum dilatavit (Pars II cap 18)

4) Nog op een andere plaats heeft men Tauler als navolger willen brandmerken in eacuteeacuten onzerhss het later te beschrijven hs Br 2 zou johannes taulerus de crumkens opgeraapt hebbendie de wise eersaem leerare Jordanus had laten vallen en daarvan eenige sermoenen hebbensamengesteld De woorden johannes taulerus zijn echter door een latere hand in marginebijgeschreven ter vervanging van dese waarmede de schrijfster van het hs de priorin vanhet klooster zichzelf bedoelde gelijk uit het verband blijkt (zie D o l c h sect 144)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXVJ

handschriften van zijn sermoenen een uittreksel voorkwam van diens Boec vandenvier becoringhen1) en dat Tauler eruit citeert in zijn 19e sermoen (zie V e t t e r p79 r 21)2) bewijst dat er wel degelijk van ontleening sprake kan zijnIn een veel minder verkorte lezing vindt men Ruusbroecs tractaat intusschen

eveneens terug in het tweede deel van den Bazelschen Tauler-druk van 1521 onderde preeken die de uitgever onder voorbehoud aan Tauler toeschrijft3) Het is dezeredactie die van Duitschland uit dus als preek van Tauler in de NoordelijkeNederlanden weer is binnengekomen althans wij treffen dit sermoen aan in eacuteeacutenNederduitsch en in twee Noord-Oost-Nederlandsche Tauler-handschriften4)Noemen wij tenslotte nog het artikel van D d e Ma n over een aantal fragmenten

van Taulers preeken in hs 1 G 28 (Cat nr 555) der Univ Bibl te Amsterdam (ca1500 afkomstig uit het Franciscanessen-klooster Maria op de Hoorne bij Groningen)waaraan de schrijver een opsomming toevoegt van eenige NederlandscheTauler-handschriften - 15e- en 16e-eeuwsche door elkaar - die hem tot de conclusievoeren dat Tauler in de Windesheimsche kloosters gaarne gelezen werd danhebben wij wel alles opgenoemd wat hier te lande over dezen mysticus gepubliceerdisHet meest geliefd zijn echter de geschriften van H e i n r i c h S e u s e geweest

Zijn lsquohondert articulenrsquo lsquoOrloy der ewigher wijsheitrsquo zijn preek lsquoLectulus nosterfloridusrsquo wij vinden ze in tallooze hand-

1) Die materie sunder tytulus und one thema naar het in 1870 verloren gegane Straatsburgschehs A 89 uitgegeven door C S c h m i d t in zijn monographie Johannes Tauler von Strassburg(Hamburg 1841) p 211 en later herdrukt in V e t t e r s uitgave als nr 79 Heeft Tauler dituittreksel wel gemaakt In eacuteeacuten der hss afkomstig uit het klooster Nazareth in Gelderlandkomt het ook voor en wel als proloog voor een anoniem tractaat (zie D e V r e e s e sbeschrijving van het Ruusbroec-hs M1)

2) Zie G T h eacute r y OP in zijn voorrede voor de Fransche vertaling van Taulers sermoenen Ip 41 noot 5 Deze geleerde neemt aan dat het excerpt het voorbeeld geweest is voorRuusbroecs tractaat een meening die J H u y b e n OSB overtuigend weerlegd heeft inhet Ruusbroecgedenkboek (p 131 vlg) Deze laatste had ook kunnen wijzen op de slotregelsvan het excerpt in een ander hs uit Straatsburg dat zeer waarschijnlijk direct op hs A 89terug gaat Dise vorgeschriben lere hat uns die minne gottes gesant durch einen heilgeneinsidel der ist ein priester mit goumltlicher wisheit und mit der heilgen geschrift durchluacutechtet miteime lutern einvaltigen leben Got lasz uns sin geniessen Amen (zie Beitraumlge 44 p 15)

3) Fol 177d Dit is reeds in 1848 medegedeeld door A v o n A r n s w a l d t 4) Zie beneden p 150 153 en vooral p 207 208

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXVIJ

schriften der vijftiende en zestiende eeuw1) In 1926 verscheen van de hand vanAGM v a n d e W i j n p e r s s e de uitgave van het eerste gedeelte eener zeeroude nog tijdens Susos leven ontstane vertaling van diens Horologium2) en het isdoor de kennismaking met deze buitengewoon belangrijke vertaling dat bij mij hetplan rijpte om eens na te gaan of er ook van de sermoenen van Tauler zulk eenuitgave mogelijk zou zijn Toen ik echter met dit doel voor oogen deMiddelnederlandsche Tauler-handschriften begon te onderzoeken bleek mij alspoedig dat een dergelijke redactie die alle andere door ouderdom en meerderevoortreffelijkheid in de schaduw stelt van Taulers sermoenen niet of niet meer isovergeleverd en bovendien dat een uitgave die een getrouw beeld geeft van dewijze waarop Tauler in de Nederlanden vertaald is en tevens van de geschiedenisvan die vertalingen een opgave zou zijn die niet binnen de grenzen zou vallen vaneen studie gelijk ik op mij genomen had Tegelijkertijd bleek dat een dergelijkeonderneming vooralsnog niet aan de orde kograven zijn daar het tekstonderzoek zichnergens zou kunnen aansluiten bij resultaten van de Tauler-vorsching in Duitschlandomdat van de zeer talrijke vijftiende-eeuwsche handschriften aldaar ongeveer nietsmeacuteeacuter bekend is dan een opgave van de sermoenen die zij behelzen bijeengebrachtin bibliotheek-catalogi en tijdschrift-artikelen In hoofdzaak toch kennen wij Taulerslechts uit twee uitgaven naar elkaar zeer verwante handschriften en uit een paaroude drukken Door ons onderzoek der Middelnederlandsche handschriften kwamechter tegelijkertijd iets anders aan het licht zij bleken ook nog uit een ander oogpuntinteressant te zijn daar wij op naam van Tauler allerlei sermoenen en tractatenaantroffen die al komen zij meerendeels voor diens auteurschap niet in aanmerkingvoor de kennis der mystieke geschriften en der gedachtenwereld van hen die Taulerssermoenen lazen en verbreidden zeer leerzaam konden zijn In het bijzonder opdeze preeken-verzamelingen is M uuml l l e r s benaming Schrifttum der Mystik vantoepassingEn zoo kwam ik tot de koerswijziging in mijn studie niet Taulers sermoenen

maar de Middelnederlandsche handschriften die ons overleveren hetgeen men inde middeleeuwen op diens naam

1) Zie ook D d e M a n Heinrich Suso en de moderne devoten Arch K NS XIX (1926) p279

2) AGM v a n d e W i j n p e r s s e (Zr Hildegarde) DeDietse vertaling vanSusosHorologiumaeternae sapientiae Groningen 1926

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXVIIJ

stelde werden het onderwerp van mijn onderzoekingen Ik besloot allereerst dehandschriften nauwkeurig te beschrijven en na die beschrijving de resultaten medete deelen van een vergelijking der codices naar hun uiterlijke en innerlijke kenmerkenspeciaal met het oog op de Tauler-teksten zoodoende mij kwijtende van de plichtom het Tauler-onderzoek hier te lande althans voor te bereiden Het zwaartepuntvan mijn arbeid heb ik echter in het tweede gedeelte daarvan gelegd de uitgavevan een aantal anoniememystieke tractaten die de handschriften tusschen Taulerssermoenen hebben opgenomen Ik hebmij hierin uitsluitend door mijn eigen voorkeuren smaak laten leiden Hetgeen mijn aandacht trok door schoonheid of originaliteitvan gedachten en beelden heb ik opgenomenZoo is dusmijn doel tweeledig geworden en het zal niemand die met deze literatuur

op de hoogte is verwonderen dat ik bij de bewerking dezer stof het meeste tedanken heb aan de voorlichting door het werk van twee voortreffelijke geleerdendie op het gebied van de mystieke literatuur pioniersarbeid hebben verricht D eV r e e s e s Handschriften van Jan van Ruusbroecs werken en C o r i n sTauler-uitgave werken van verschillenden aard doch in combinatie als leerboekenmijn lichtend voorbeeldDe aandachtige lezing van D e V r e e s e s werk leverde een schat van gegevens

op voor de kennis van de lectuur in onze middeleeuwsche kloosters en van hunscriptoria niet in de laatste plaats Dit boek leerde mij dat men door aandacht tebesteden aan oogenschijnlijk kleine palaeographische bijzonderheden soms totallerlei onverwachte ontdekkingen kan komen die van groot belang zijn voor hetbegrip van den tekst Het leerde mij niet uitsluitend aandacht te geven aan bekendenamen in dezen bij uitstek anoniemen tijd mij niet door auteursnamen en gevestigdereputaties te laten leiden ook buiten dat veld vindt men schoonheid genoegDoor C o r i n s uitgave der oude Weensche Tauler-handschriften leerde ik dat

men een handschrift met mystieke teksten als eacuteeacuten geheel moet beschouwen wilmen een juist oordeel verkrijgen omtrent de onderdeelen Zij vormt een welkomeaanvulling voor de in dit opzicht zeer gebrekkige standaard-editie der Pruisischeacademie In C o r i n s prachtige inleidingen vond ik de resultaten bijeen evendegelijk en uitgebreid als die welke ik in het werk van D e V r e e s e had leerenwaardeeren Het is vooral ook C o r i n s

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXIX

methode van uitgeven zijn eerbied voor de overlevering der handschriften die mijnbewondering gaande maaktenMet groote dankbaarheid mag ik hier vermelden dat ik te Rotterdam eenige jaren

mocht verkeeren in de nabijheid van Prof D e V r e e s e die mij als mijn leermeestermet groote bereidwilligheid heeft ingewijd in de geheimen van palaeographie enmiddeleeuwsche bibliographie Het eerste gedeelte van mijn proefschrift dat dehandschriften van de Nederlandsche Taulervertalingen beschrijft geheel naar hetvoorbeeld van die der werken van Ruusbroec is dan ook het resultaat van mijnarbeid onder D e V r e e s e s leiding In het laatste jaar van mijn studie heb ik ookmijn anderen mentor mogen ontmoeten een bezoek aan Prof C o r i n te Luikwaaraan ik de aangenaamste herinneringen behouden zal was de inleiding tot eenlevendige correspondentie naar aanleiding van de interpretatie van een tractaathet schoonste doch misschien tevens het duisterste mijner tekstuitgave Descherpzinnige emendaties van den Luikschen professor hebben gemaakt dat deuitgever althans eenigermate het pad heeft kunnen effenen voor dengene die zichverdiepen wil in de schoonheden daarvanNa de beschrijving der handschriften hebben wij in twee hoofdstukken hun

onderlinge verhouding geschetst respectievelijk naar hunne uitwendige en inwendigekenmerken Hadden wij aanvankelijk gedacht een uitgave te kunnen bezorgen vande Nederlandsche versie van Taulers preeken het bleek al spoedig dat dit voorloopigeen illusie zou moeten blijven want een nauwkeurige vergelijking van eenigesermoenen bracht aanstonds aan het licht dat omstreeks het einde der 15e eeuwverschillende vertalingen in omloop waren en dat het niet gemakkelijk zou vallenom een keus te doen aangezien geen dier redacties door ouderdom een meerderevoortreffelijkheid speciaal in het oog springt Het onderzoek wees uit dat er geenenkel handschrift meer bleek te bestaan dat ouder was dan ca 1440 dus bijnaeen eeuw na Taulers dood al pleit de overlevering van verschillende lezingen inhss uit de laatste zestig jaren der 15e eeuw wel voor de onderstelling dat dienspreeken hier te lande reeds vroeg vertaald zullen zijnVan eacuteeacuten enkel sermoen weten wij met zekerheid dat het reeds zeer vroeg bekend

is geweest daar het voorkomt in een handschrift dat berust in de Univ Bibl te Genten dat omstreeks 1410 op de grens van Limburg en Brabant geschreven zal zijnHoewel

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXX

dit hs in den loop der tijden herhaaldelijk genoemd is en er ook reeds eeninhoudsopgave van bestaat van de hand van N a p d e P a uw oordeelden wij hetnochtans zeer noodzakelijk voor de kennis van de mystieke geschriften in deNederlanden uit het begin der 15e eeuw om het nogmaals in extenso te beschrijvenTerwijl wij van vele der Tauler-handschriften den indruk krijgen dat men veelaloverschreef zonder dat men den tekst verstond zoodat wij ons soms moeilijk eenoordeel kunnen vormen aangaande den trap van beschaving van het publiekwaarvoor ze geschreven werden maakt juist dit oudste document daarop eenuitzondering Allereerst bevat het Taulers Cordula-sermoen dat onder het werkvan den mysticus een bijzondere plaats inneemt door de origineele wijze waarophij zijn onderwerp behandeld heeft het kleine lsquojonkferken Cordularsquo was eacuteeacuten derelfduizend maagden uit de beoremde Ursula-legende die tijdens den terugtochtvan een pelgrimsvaart naar Rome aan den Rijn door de Hunnen omgebracht zijnen door haar marteldood haar Hemelschen Bruidegom verheerlijkt hebben Het iseen typisch vroeg-middeleeuwsch verhaal dat door Tauler op de hem eigene wijzefijn psychologisch verdiept gebruikt wordt om te laten zien dat bij heiligheid hetaccent niet op de volmaaktheid of de helfhaftigheid moet gelegd worden maar dathet martelaarschap een openbaring is van de heerlijkheid van Christus Dit lieueionfrouken was op haer zeluen ghewijst ende in haer eighene crancheit ghelatenzegt Tauler van Cordula Onder deze groote schaar van heldinnen was er eacuteeacuten dieniet durfde en zich verstopte om den marteldood te ontgaan en juist deze eenedie gewoon menschelijk bang was interesseert Tauler en is het geen wonder zijdie de minste was van allen heeft door haar dood haar Heiland verheerlijkt als geenvan haar gezellen want allen die dode die bloet storttinghe die cloppels ende diecoluen die wondense ende bouen al die viantlike aenschyne der boser liede ditghinc al doer haer herte ende doer haer fantasie ende sy starf met een ighelikeneen sonderlike doot in haren ghemuede soe dat sy inden stride sterf meneghendoot daer die ander mer enen en storuenDit fijne trekje onderstelt een psychologisch onderscheidingsvermogen bij de

hoorders en juist daardoor spreekt het tot den modernen mensch die zoo ver afstaat van de middeleeuwsche heldenvereering die wij zoo vaak in heiligen-legendenaantreffen Het doet ons denken aan dien grijzen kolonel uit den Wereldoorlog

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXXJ

die vergezeld van zijn adjudant op een zeer gevaarlijke plaats de krijgsverrichtingengadesloeg doodsbleek en klappertandende van angst en die toen de adjudanthem spottend vroeg wat hem scheelde antwoordde lsquoik ben bang doodsbang maarals jij zoo bang waart als ik was je al lang weggeloopenrsquo Is het niet merkwaardigdat juist dit sermoen het eerst in ons land is binnengedrongen waar men door alletijden zoo weinig gevoeld heeft voor het heroiumlsche en waar het verzet tegenheldenvereering met name in den godsdienst het eerst en het hevigst zou uitbrekendat juist deze passage uit het Cordula-sermoen weerklank heeft gevonden bij dendichter van het leven eener Nederlandsche heilige S i n t e K u n e r a v a nR h e n e n 1) die Taulers visie op de heilige Cordula met een geringe wijziging inzijn verhaal te pas bracht Een andere gedachte die ons een blik gunt op hetgeestelijk niveau van dit handschrift is in een wat jonger gedeelte van den codexte vinden Die xije meester sprect meester eggaert beter es die aelmosenenghenomen doer god dan C marct doer god gegheuen gheuet een rijc manhondert marct wert goets soe woerdt hem CC marc wert eren weder Ende alsoedecke alse die aerm man sijn hant van hem biedt die aelmosenen tonfane alsodecke versmaet die mensche hem seluen Toen wij deze plaats ontmoetten kwamons het diepzinnige verhaal van Der Bettler und das stolze fraumlulein uit R i l k e sGeschichten vom lieben Gott in de gedachten Zou het R i l k e als thema kunnengediend hebben Het is als eacuteeacuten van de lsquodrie goede leeren van Meester Eckehartrsquoin talrijke handschriften en drukken overgeleverdDat men den naam Eckehart niet overal zoo openlijk vermelden durfde is ook in

de Nederlandsche handschriften gemakkelijk aan te toonen Dit blijkt onder andereuit het prachtige foliohandschrift uit Brussel afkomstig uit het adellijkevrouwenklooster Galilea te Gent dat behalve voor Tauler vooral met het oog opEckehart van belang is daar het drie van zijn sermoenen behelst wier redactie voorde tekstcritiek van groot gewicht is gebleken Te oordeelen naar het opschrift datde geheele collectie

1) E m o n d s die deze legende heeft uitgegeven vestigde daar reeds de aandacht op Menkan het verhaal in dezen zelfden codex vinden Het is echter ruim 70 jaar later dan Taulerspreek te boek gesteld zoodat het lang niet onmogelijk is dat het dichtwerkje ook ontstaan isin het klooster waar het afgeschreven is en dat de schrijver het oudste gedeelte dat er laterbij ingebonden werd gekend heeft

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXXIJ

preeken en tractaten aan Tauler toeschrijft wist de afschrijfster - het was de priorinvan het klooster zelf - niet dat zij sermoenen van Eckehart afschreef Deze nederigevrouw die wij persoonlijk leeren kennen doordat zij aan het einde zelf haar lezerstoespreekt was wel de laatste om zich met kettersche geschriften af te geven HetBuch von den drei Durchbruumlchen dat naar wij uit D e n i f l e s uitgave1) zien kunnenEckehart op een paar plaatsen met name noemt vinden wij in dit hs eveneenstusschen Taulers preeken doch in een gecastigeerde lezing Eckehart is een leerareof een groot meester geworden en zijn uitspraken heeft men besnoeidZoo moeten wij dus het milieu waarin het handschrift ontstond en de houding der

kopiiumlste ten opzichte van hetgeen zij afschreef in het oog houden wanneer wijbevinden dat in Eckeharts 6e sermoen een lezing voorkomt die alle tot nog toebekende verbetert de pericope waarin Eckehart zegt dat de menschelijke ziel doorde genade kan komen in de lsquoongeschapenheidrsquo en daarin zelfs de engelen voorbijstreeft omdat de engel geschapen is schijnt in alle Duitsche hss opzettelijkbedorven te zijn Dat alleen het Gentsche hs de oorspronkelijke lezing bewaardheeft is aan louter toeval te danken en levert geen bewijs tegen de rechtzinnigheidder nonnen van Galilea Hoezeer verschilt dit milieu van dat van het mannenkloosterNazareth in het Oosten van Gelderland dat gezien de geschriften dieL a n g e n b e r g heeft uitgegeven een haard van heterodoxie moet geweest zijnTaulers sermoenen schijnen daar intusschen weinig of zonder aandacht gelezente zijn want het handschrift met diens preeken waarvan men de beschrijvingbeneden aantreft wemelt van fouten en is niet of zoo goed als niet gecorrigeerdHet andere Noord-Nederlandsche handschrift dat wij nog hebben is afkomstig

uit het St Ursulenhuis te Deventer2) en geeft ons evenmin een hoogen dunk vanhet milieu waarin het ontstaan is het is buitengewoon slordig geschreven en deafschrijfster heeft niet eens demoeite genomen om de bladzijden te linieeren voordat

1) HS D e n i f l e Taulers Bekehrung p 138 141 142 1432) Dit was de gemeenschappelijke naam die in 1470 gegeven werd aan de twee aan elkaar

grenzende zusterhuizen Brandes- en Kerstekens-huus dochter-instellingen van het befaamdeMeester-Geerts-huus dat beschreven is door D e M a n in zijn uitgave der Stichtige puntenvan onsen oelden zusteren

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXXIIJ

zij begon te schrijven Het Ursulen-huis was dan ook een geheel andere instellingdan het Gentsche klooster dat alleen vrouwen uit de hoogste standen binnen zijnmuren herbergde De bewoonsters van het eerste waren vrouwen uit de volks-klasseen wij moeten haar dus een anderen maatstaf aanleggen In dit licht bezien is hetzeer merkwaardig dat daar belangstelling bestond voor de sermoenen van Taulermaar tevens verbaast het ons wel een weinig dat wij daartusschen een preekaantreffen1) zoacuteoacute laag bij den grond als wij nog nergens in deze categorie vanhandschriften gevonden hebben Zulke ontdekkingen temperen onze bewonderingwel wat en wij vragen ons af of iemand die zoo iets de moeite waard vond om opte nemen wel eenig begrip van Taulers diepzinnige leeringen gehad kan hebbenDaarbij moeten wij ook den tijd van ontstaan van de handschriften in aanmerkingnemen de hss uit Galilea zijn van plusmn 1445 het Deventersche van 1517Een derde cultuurkring vinden wij vertegenwoordigd in het Limburgsche handschrift

uit Maeseyck2) Evenals van Galilea krijgen wij ook van het St Agneten-kloosterden indruk van een hoog beschavingspeil Hier valt echter niet zoozeer deintellectueele ontwikkeling in het oog als wel een zekere voorliefde voor hetplastische Te weinig zijn nog de eigenaardigheden der Nederfrankische beschavingonderzocht maar wij meenen hier op verschillende plaatsen aanwijzingen te vindendat de autochthone cultuur van Limburg in de vroegere middeleeuwen zich langerstaande heeft gehouden danmen gewoonlijk wel aanneemt Wij kennen ons te zeerleek op dit gebied om in dezen meer positiefs te zeggen

Bij de uitgave der teksten hebben wij ons aanhanger betoond van het diplomatischeprincipe zooveel als maar eenigszins mogelijk was hebben wij het karakter vanhet handschrift trachten te behouden Wij geven hoofdletters phraseeringen endergelijke negravet zoo als wij ze vonden Bij teksten die toch alleen gelezen zullenworden door hen die er zich in willen verdiepen en die dus verondersteld wordeneen zekere scholing in het Middelnederlandsch achter den rug te hebben leek ditons geen bezwaar op te leveren Bovendien ondervangt men zoodoende ook hetlang niet denk-

1) Zie pag 1022) Zie over dit Windesheimsche nonnen-klooster dat A c q u o y niet beschreven heeft D e

V r e e s e p 252

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXXIIIJ

beeldige gevaar om zijn eigen interpretatie aan anderen op te dringen Ik weet uitervaring hoe dikwijls een moderne interpunctie iemand op een verkeerd spoor kanbrengen Waar de lezing in verschillende handschriften belangrijke onderlingeafwijkingen vertoont hebben wij door parallel-teksten daarvan een indruk trachtente gevenIn de aanteekeningen vindt men behalve de palaeographische verantwoording

van den tekst ook de varianten der andere handschriften Het bleek ondoenlijk tezijn om ook de kleinere verschillen die prozateksten in zoo grooten getale vertoonenalle op te nemen Moge mijn willekeur hierin niet al te willekeurig blijken te zijn Bijde tekstverklaringen heb ik erop gerekend dat de lezer V e r d am sMiddelnederlandsche woordenboek bij de hand heeft Aan dialectstudie enwoordgeographie heb ik mij niet gewaagd De enkele opmerkingen die ik over detaal van de handschriften heb neergeschreven waren voor een oppervlakkigelocaliseering daarvan noodzakelijkEr rest mij nog iets te zeggen over het schrift De belangwekkende studie van B

K r u i t w a g e n OFM over de benamingen van de schriftsoorten die bij deWindesheimers in zwang waren1) kan men met vrucht raadplegen bij de fotos dieik aan mijn werk toegevoegd heb Het artikel van den geleerden Franciscaan luidteen hernieuwde studie in van het Windesheimsche schrift die wellicht eens eenduidelijkere qualificatie zal mogelijk maken dan ik in mijn beschrijvingen van deverschillende schrifttypen gegeven heb Het leek mij een hachelijke ondernemingom de minutieuse determinatie van de diverse schriftsoorten die ik in navolgingvan Prof D e V r e e s e - meestal zelfs na een onderhoud met dezen over hetbetreffende hs - samenstelde thans reeds te gaan vervangen door aanduidingenals rotunda breviturabastarda of modus copiistarum Ook nu nog bleek het heelmoeilijk te zijn om uit te maken met welk type wij te doen hadden

1) De Muumlnstersche schrijfmeester Herman Strepel (1447) en de schriftsoorten van de Broedersvan het Gemeene Leven en de Windesheimers Het Boek 193435

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

1

Beschrijving der handschriftenVan de Middelnederlandsche Taulerhandschriften was er reeds eacuteeacuten uitvoerigbeschreven door W i l l em d e V r e e s e als hs T van zijn groote publicatie overde lsquoHandschriften van Jan van Ruusbroecs werkenrsquo in het vervolg afgekort als hsRsbr T Negen andere vindt men hierachter beschreven onder de volgendesignaturen

Hs Be 1Berlijn Pruisische Staats-BibliotheekMs German fol 823

Hs Be 2Berlijn Pruisische Staats-BibliotheekMs German oct 188

Hs Br 1Brussel Koninklijke Bibliotheek No228384 (Cat II 1167)

Hs Br 2Brussel Koninklijke Bibliotheek No64344 (Cat III 1992)

Hs Br 3Brussel Koninklijke Bibliotheek No 2184(Cat III 1991)

Hs DDeventer Athenaeum-Bibliotheek No101 D 12 (Cat 66)

Hs G 1Gent Universiteits-Bibliotheek No 966Hs LLeiden Bibliotheek der Maatschappij der

Nederlandsche Letterkunde No 327Hs UUtrecht Universiteits-Bibliotheek No

VE 18 (Cat 1027)

Als tiende handschrift tenslotte een verzamelcodex die voor zoover mij bekendonze oudste Tauler-documenten bevat

Hs G 2Gent Universiteits-Bibliotheek No 1330

De beschrijving van hs Br 1 is van de hand van Prof De Vreese en ik mochtdeze op een paar plaatsen eenigszins aangepast aan de overige beschrijvingenin mijn werk opnemen Voor een goed deel bestond die van Hs Br 2 oacuteoacutek reeds enik maakte van de concepten daarvoor dankbaar gebruik

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

2

In het kort vindt men demeeste dezer hss besproken door P S t e f a n u s A x t e r sOP in zijn lsquoBijdragen tot een bibliographie van de Nederlandsch-Dominikaanschevroomheidrsquo z pl [1934] p 62-77 waarin ook 16e-eeuwsche Taulerhandschriftenvermeld wordenVoor hs G 2 zie men nog de korte inhoudsopgave van N a p o l e o n d e P a uw

in lsquoMiddelnederlandsche Gedichten en Fragmentenrsquo I 705-707 en de kortebespreking van PE Emo n d s OFM op pag 12 van zijn proefschrift lsquoDe legendevan Sinte Kunera in de Middeleeuwenrsquo Leiden 1922

Verklaring der teekens

voluit in het handschrift-)regel-wisseling in het hs-|pagina-wisseling in het hs-lombarden en initialen inhet hs

-vet

rood in het hs-gespatieerdmet rood onderstreept inhet hs

-cursief

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

3

Br 1

Handschrift papier en perkament berustende in de Koninklijke Bibliotheek te BrusselNo 228384 (Cat II 1167) ca 1440 2 bll omstreeks 1540 bijgevoegd 1 quarternpapier met een vel perk in t midden 1 quartern met een vel perk van buiten eneen in t midden 2 quarternen met een vel perk in t midden een half sextern meteen vel perk in t midden een half sextern papier met een vel perk in t midden eneacuteeacuten blad perk achteraan twee quarternen papier een quartern papier waarvanhet 8ste blad is weggesneden met een bl perk in t midden een quartern papiermet een vel perk van buiten en een in t midden 4 quarternen met een vel perk int midden een quartern papier waarvan het 8e blad is weggesneden een oudperkamenten schutblad alles samen 145 bll 211212 times 135141 elke blz verdeeldin twee kolommen met zwarten inkt afgeschreven 1561625 times 43547 en gelijndvoor 31 rr te beginnen met bl 3 gefolieerd lsquoirsquo tot en met lsquocxxxviijrsquo waarbij het cijferlsquoLxxviijrsquo is overgeslagen Geen sporen van signaturen noch custoden

blankFol 1aH i e r b e g h i n t d i et a f e l e d e r

1b

s e rm o n e n d e sh e l i g h e n a u g u s t i n it o t t e n b r o e d e r e ni n d e r w o e s t i n e n l i V p d e n v i e r d e ns o n d a c h i n d e na d u e n t Van puerheit derconsiencien l i j V p a u g u s t i n sd a c h Van prisinghe tweer

Expl 2a

ghesclachten vanmonikenx x x i

blank2b

Van dertiendach1)

HEbdi ghehoert mijn alreliefste broeders die alre

3a=lsquoirsquo

helichste coninghen denheere ghesocht te hebbenneerstelic Ende wi niet entwifelen dat si soukendegheuonden hebben godende mensche Ende wipredeken ende vastelicgheloeuen hem dierbaerghiften gheoffert tehebben

1) Boven de afschrijving door de hand van 1b-2a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

4

V a n o n d e r d a n i c h e i t t o t s i n e np r i e s t e r e n d a t a n d e r s e rm o e n

iijcd

T e g h e n d i e a c h t e r s p r a k ee n d e mu rmu r e r i n g h e d a td e r d e s e rm o e n

viijb

V a n d e r o n t f a e rm h e r t i c h e i te n d e g o d d i e n s t i g h e ng h e b e d e d a t v i e r d e s e rm o e n

xijb

V a n d e r h e r em i t e n l e u e n e n d ea c h t i n g h e s i j n s s e l u e s d a tv i j f s t e s e rm o e n

xvija

D a t d i e b r o e d e r e n n i e tc u r i o e s e n s u l l e n w e s e n

xxa

o n d e r s o u k e n d e h o g h e d i n g h ev a n d e r g o d h e i t d a t s e s t eS e rm o e n

V a n g h e h o e r s a emh e i tl i j d s a emh e i t v l i e t i c h e i t e n d er e y n i c h e i t v i i s e rm o e n

xxijd

V a n l e d i c h e i t t e s c uw e n d a ta c h t s t e s e rm o e n

xxiijd

T e g h e n d i e s i e c t e d e rn y d i c h e i t d a t n e g h e n d es e rm o e n

xxvja

V a n d e r g h e b o e r t e n c r i s t ie n d e h o e d a t t e t k i n d e k i n

xxvijcd

i h e s u s t e o n t f a n g h e n i s xS e rm o e n

V a n d e r g o t h e i t 1) e n d eme n s c h e i [t] c r i s t i d a t x is e rm o e n

xxixb

1) hs goetheit eerste e doorgehaald

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Va n d e r p r i s i n g h e t w e e rg h e s l a c h t e v a n mo e n k e n d a tx i i s e rm o e n

xxxia

V a n d e r n u t t i c h e i t d e sg h e b e e d s e n d e s i i n r e c r a c h td a t x i i j s e rm o e n 2)

xxxiiija

V a n d e r i n s e t t i n g h e d e rh e r em i t e n d i e n y ew e l i c

xxxvjb

o n t f a n g h e n w e r d e n d a t x i i i js e rm o e n

V a n d e r p r i s i n g h e d e r d o e c h te n d e d e s v r e d e n x v s e rm o e n

xxxviija

V a n b e h o e d i n g h e d e r t o n g h e ne n [d e ] d e s zw i g h e n s x v i 3)s e rm o e n

xlc

V a n v r o e t h e i t t e v e r c r i g h e nd a t x v i i S e rm o e n

xlid

V a n p r i s i n g h e d e ro n t f a rm h e r t i c h e i t d a t x v i i j s e rm o e n

xliiijc

V a n g h e h o e r s a emh e i t e n d ev a n o n d e r s c e y t d e s

xlvijb

g h e b i e d e r s d a t n e g h e n t i e n d es e rm o e n

V a n p r i s i n g h e d e rv o l h e r d i n g h e d a t x x s e rm o e n

xlixd

V a n t o e r n e e n d e h a t e t es c uw e n d a t i4) t w i n t i c h s t es e rm o e n

lb

2) hs Vander tot sermoen op een opgeplakt stukje papier3) hs xvij j uitgeradeerd4) hs i bovengeschreven met wigje ingevoegd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

5

V a n p u e r h e i t d e rc o n s c i e n c i e n d a t x x i is e rm o e n

lid

V a n n u t t e r d r o e u i c h e i t e n d eb e r o u e n d e w t s t o r t i n g h e d e rt r a n e n x x i i i s e rm o e n 1)

liiia

V a n l a c h t e r i n g h e d e rh o e u e r d i e n e n d e p r i s i n g h e

lvc

d e r o e tm o e d i c h e i t x x i i i js e rm o e n

V a n s t e r c h e i t d e rv o l s t a n d i c h e i t i n d e rb e d r u c k i n g h e x x v s e rm o e n

lvjd

60 (lviij)a Expl ende ghi sult ontfanghen dat ewighe rijc welc ons moetverlenen die sonder leeft ende regneert Amen Deo gracias semper

60a rest en 60b onbeschreven60verso wordt ingenomen door de inhoudsopgave van het tweede deel van ons

handschrift waarin de sermoenen van Tauler Deze inhoudsopgave is oacuteoacutek van eenandere hand dan die van het hs doch omstreeks denzelfden tijd Zij brengt in eentabel de sermoenen samen gerangschikt naar de feesten van het kerkelijk jaar enwel allereerst met het oog op latere afschrijvers die het hs zullen gebruiken In dentekst zijn dan met zeer kleine letters correspondeerende aanwijzingen gegeven Dehand is dezelfde als in de tabel bijv

lixa Men sal alre eerste scriuen dat sermoen Kinder ic rade u lxiii

oflxive Dan scrijft het es heden CxxvijDe inhoudstabel geeft dan na het opschrift

para Dese nauolghende sermonen en salmen nyet scriuen alsoe sij hierstaen maer alsoe die tafel die hier volghet wtgheeft

de opgave in 2 kolommen

Inc para Des manendaghes in die cruceldaghe op die epistele2) Hoe datmen nyet veel wercks maken en sal van veel te biechten l x i i j

1) hs xxiij s in rasura2) hs tele bovengeschreven en door omhaling ingevoegd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

2e kol Expl Jtem een sermoen dat beghint Johannes die godlike mynnarec x x x v i i j Hieronder cursief

Dese navolghende sermoenen heeft ghemaect meester coenraedtaulaere

Onder aan de bladzij van dezelfde hand3) als de tabel doch zeer klein en slechtleesbaar

3) Zie echter de opvatting van D e V r e e s e

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

6

In elseghem habentur isti sermones magis correcti secundum linguam flamingammagis que fortassis ydonei pro exemplari ad excopiandum

Van fol lixa tot fol cxxxviij volgen nu sermoenen van Tauler en wel 57 58 6060a 60b 60c 60d 60e 60f 60g 60h 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 en56 van de uitgave van V e t t e r zonder opschrift of titel behalve dan de zooevenvermelde aanwijzingen

(XXI)Dat wi nv alle hier toecomen dat wi grondich

cxxxviijb expl

oetmoedich ende ghelatenmoeten werden Ende onsselfs te grondeverloechenen Dies helpeons god Nu ende ewelikeAmen Deo graciasd e o l a u s s emp e rDese voerscreuene leeredie leerde een helichpredecare die hiet detauweleere Dat wise nvalle veruolghen dies helpeons god AmenJohannes die godlikeminnare

Alsoet hier moghelic is indesen leuene Dat ons dit

141a Expl

ghescie des helpe onsgod Amen

Dit boec hoert toe dencloester tonser lieuer

13 rr lager

vrouwen in galileen binnenghent in vlaenderenIste liber pertinetmonasterio beate marievirginis in galilea in ciuitateque vocatur gandauum inflandria

141a (rest) 141bcd tot en met 145v onbeschreven doch wel in twee kolommenafgeschreven en gelijnd

Geschreven in een vaste regelmatige duidelijke zware en toch compresseaanvankelijk sierlijke gothische letter eenigszins afgerond slank onderaan fijnuitloopende1) Rubrieken van den kopiiumlst Interpunctie de punt oacuteoacutek voor hoofdletters

1) Zie afb V

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

tot en met bl lviijv meestal rood op zwart Te beginnen met bl lixa heeft de puntmeestal een staartje naar boven welk teeken ook als tintenel2) is gebezigd Bllxxija-lxxvc zijn wat kleiner geschreven dan de rest maar toch door denzelfdenkopiiumlst Eigennamen Latijnsche citaten etc zijn rood onderstreept Zwartehoofdletters rood doorstreept Bl 3a (ia) begint de tekst met een roode lombarde Hruim 4 rr hoog in de schachten drie Latijnsche kruisen en een alles in de roodemenie uitgespaard bl 61a (lix) een roode lombarde T eveneens 4 rr hoog verderaan t begin van elk sermoen een-

2) di opvulsel van een regel (Fr bout de ligne)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

7

voudige roode lombarden 2 rr hoog alles zonder eenige versiering uitgezonderdbl 14b (xij) waar het oog eener O in de 16e eeuw met met rossen inkt slechtgeteekende ranken en bloemen gevuld is Gewone verkortingen uit den tijd (dusook racie ed xa)Het geheele hs is met groote zorg lsquogecorrigeerdrsquo De sermoenen van Augustinusblijkbaar alleen door den kopiiumlst zelven met doorhalingen rood op zwart Maar inde sermoenen van Tauler zijn ook nog andere handen aan t werk geweest In deeerste plaats die welke op bl 60v (lviij) de tafel geschreven heeft die aangeeft inwelke orde men de sermoenen zal lsquoscriuenrsquo (afschrijven) Deze hand schrijft bijden aanvang van elk sermoen de noodige aanwijzingen aanvankelijk met grooteletter tamelijk zwarten inkt gaandeweg kleiner schrift en bleeker grijzen inkt Dezecorrector vervangt verder een aantal woorden die hij verouderd acht en dan ookmet 3 agrave 4 punten expungeert door andere hij schrijft ook interpretatieve glossenboven sommige woorden zonder expungeering bijv

liede van bewaerdenordenenapprobeerden

lxixa

dijnre veeliker crachtendierliker (zooook cixb cxvib)

lxivc

die dierlike veelike zielebeestelikelxxxiiaDat bewaert ons Sente pauwelslxxxviijd bijgeschrevenin siere meeninghenmemoriexccvernuftverstandenissexciijain rechter ordeninghenordinancienxciija xcviijddie vederen der windenof pennencxxvijadie doerheitzotheit (bis)cxxviija

Ook de expungeeringen betreffen herhaaldelijk zulke lsquoverjongingrsquo van woorden envormen

tweerande eụeḷquaetlxixdiṇdeṛ ẹwạngẹliẹnin zente jans epistelelxxxb

gheorḍeṇṭdineert cxxd cxxijbor-deṇinghẹnancie

xciijb

gheordeṇdẹneerde (bis) cxxxvicordeṇlịkẹnatelike

cxxxia

gheorḍenṭdeneert cviijcọnorḍeningheṇordinatelike (quid)naast

cxia

onordeningheonordinanciecviijc

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

8

eẉạngeliescriftuerexciijb

ḍ heịtzotheitxciiija

al mijn hẹbbịnghẹrijcheitcijdeen vernuftighe vẹliḳẹ voersienicheit totallen gheordeṇdẹn dinghendierlikeresp -neerden cxixb ṿeẹlicheitdier

cxvija

ṿoṛstẹnprincencxxvbeṇe sạmẹlinghẹeenre vgaderīghecxxxvijdlịngḥenẹmoese140baṇe heụendẹ menschenbeghīnende138c

Met een zeer fijne hand staat onderaan 68d 76d 81b een aanwijzing van denfeestdag in het Latijn van die hand zijn ook wel verbeteringen in den tekst70 (lxviij)c esbiste 103 (cij)b beter dat overgeslagen was Het is twijfelachtig

of dat de hand van den corrector isHier en daar verbeteringen van een anderen corrector het best te onderscheiden

bl cxxxija de sōdēOp een paar plaatsen staat nog in margine met een fijn pennetje nota op bl 91

(xc)a zelfs nota quod sequitur1) Een en ander van een andere hand dan die vanden correctorDe tafel op bl 60v kan niet heel veel jonger zijn dan het hs waarschijnlijk ca

1470 maar de meeste interlineaire glossen lijken noacuteg jonger te zijn wat hettwijfelachtig maakt of de glossen en correcties wel van de zelfde hand als de tafelzijn De aanteekening achter de tafel Dese navolghende sermoenenetc is nogweer jonger eind 15e E of wellicht eerst 153040 Daarentegen is de aanteekeningonderaan de tafel over het ex te Elseghem stellig gelijktijdig geschreven als detekst maar door een andere hand2) Het ndl bezittersmerk op bl 141a is gelijktijdigmet het hs op het woord vlaenderen na dat megravet de nu volgende Latijnscheaanteekening van den kopiiumlst isVan den kopiiumlst zelven zijn intusschen ook allerlei correcties aanwezig meestal

doorhalingen (rood op zwart) bijgeschreven woorden of zinnen de eerste meestalvlak tegen de afschrijving de andere in de onder- of bovenmarge rasuren bestrekenmet sandarak3) (bijv xcija) omzettingen waarbij het te verplaatsen

1) Sterk afgekort2) Mijns inziens is deze aanteekening van dezelfde hand als de tabel3) Men zie hierover D e Vr - WP pag 856

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

9

woord tusschen aanhalingsteekens is gevat en de plaats waar het komen moetmet een loodrecht streepje aangewezen [bijv Die sonne en sal niet lsquogaenrsquo onderl

(134d)] Eeacuten maal bl 98a heeft de kopiiumlst drie regels tekst beplakt met een strookjeperkament en daacuteaacuterop de verbeterde tekstEeacuten maal bl 72 (lxxi)d heeft de kopiiumlst ruimte open gelaten voor het nr van een

capittel van lsquoYsaiasrsquo welke naam oorspronkelijk evenzeer was opengelaten ennaderhand door een andere hand werd ingevuld Geheel onderaan aan den randvan t blad staat in een fijne hand caovo (capitulo quinto) het getal dat vertaaldin den tekst hoorde te staan s Kopiiumlsten teeken tot invoeging is het gewone wiggetjerood of zwart lsquodersquo corrector gebruikt hetzelfde maar gewoonlijk nog met een kruisjeer boven op met oogen aan de vier hoeken of ook wel vier kruiswijs geplaatstepuntenVan een niet nader te preciseeren hand zijn eenige vs en ws tot hoofdletters V

en W gemaakt (Zie oa 89b 109d 116a 72c) A uit a op bl cxb de veranderingvan m tot M bl lxxiijd wijst naar lsquodenrsquo correctorDe folieering is zeer waarschijnlijk van den schrijver der tabel op bl 60v De tafel

op bl 1b-2a is geschreven omstreeks 1540 door een hand diemij (di D e V r e e s e )ook uit andere hss bekend is de schrijver van deze blzz heeft boven eenigesermoenen den feestdag geschreven zwart en rood boven of onder in margineOp bl 1b onderaan en op bl 141a onder het slot staat de roode ronde stempel

van de Reacutepublique franccedilaise RF Bibliothegraveque Nationale en daarboven delangwerpige stempel zwart Bibliothegraveque de Bourgogne Het hs is dus blijkbaar uitGent naar Parijs gegaan ca 1794 en in 1815 naar Brussel teruggekeerd

De tekst is sterk Vlaamsch gekleurd

Papier

Zeer zwaar en weinig gelijmd

Watermerken

I In het eerste gedeelte van het hs bl 3-60 een ossenkop met open neus metstang en Sint-Andrieskruis identiek met B r i q u e t 14179 te Arkel 1434Woerden 1436 Leeuwenhorst 1439 lsquoHollandersquo 1437

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

10

II Van bl lix tot lxxxv en van xcvij tot cxiij twee dooreengestrengelde moeilijk tedetermineeren letters J en S In elk geval identiek met B r i q u e t 9737Antwerpen 1437-40 Utrecht 1438-40 Straatsburg 1435 D e S t o p p e l a a r plaat 5 nr 6 ao 1439 in mijn (di D e V r e e s e ) verzameling Den HaagRijksarchief ao 1439-40 Gouda Stadsrek 1437

III Van bl lxxxvi tot xcv en cxviij tot het einde een hart waarin een hoorn metriem is geteekend met een groote lelie erboven identiek met B r i q u e t 7863Brugge 1434 La Neuville 1433 lsquoHollandersquo 1430-40 in mijn verzameling Rekrentmeestersch Heusden 14461)

IV Het watermerk van de twee bll vooraan een gekroond wapenschild vanChampagne met 3 lelies en chef een vierblad boven het geheel en IP er ondernr 1048 en 1049 van B r i q u e t uit de jaren Brugge 1524-36 Rijsel en Leiden1532 Namen 153536 Utrecht 1536-38 Doornik 1543 Antwerpen 1542-46Middelburg 1537 (D e S t o p p e l a a r 15 1) in mijn eigen verzameling AbdijRijnsburg 1536-37 Rek Baljuwsch Delfland 1540 Nijmegen Stadsarch1542 Den Haag Rijksarchief 1543

Band

Nieuwe halfleeren band uit de jaren ca 1900 (reeds vermeld in den catalogus vanPater V a n d e n Gh e y n ) In den band vooraan zijn twee oude etiketjes geplaktop het eacuteeacutene een zwart rechthoekje 14 times 6 mm daarop gedrukt 8b op het andere15 times 5 mm 8cb op het eerste met een hand uit de 16e eeuw bijgeschreven 10op t andere hetzelfde getal door een hand uit de 18e eeuw beide etiketjes geelgewasschen

1) Dit is niet hetzelfde merk als hetwelk we vinden in het hierachter beschreven Hs U

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

11

Br 2

Handschrift papier en perkament berustende in de Koninklijke Bibliotheek te BrusselNo 64344 (Cat III 1992) bestaande uit twee gedeelten geschreven opverschillende tijdstippen der 15e eeuw

I

Papier en perkament Eeacuten blad papier eacuteeacuten sextern waarvan vel 1 en 6 perk 7sexternen waarvan vel 6 perk 1 sextern waarvan het 6e blad perkament is meteen kim 855 mm breed geheel blank 1 half sextern alles samen 114 bladenmetende 290 times 2062135 mm met inkt afgeschreven in 2 kolommen 214 times 6571mm en gelijnd voor 37 agrave 38 regels te beginnen met bl 2 door den kopiiumlst gefolieerdlsquoJrsquo tot en met lsquoCvrsquo die de laatste beschreven bladzij is In deze folieering is na folvj xxix lx lxxv xcvij telkens een bl ongenummerd gebleven cijfer xvj komt tweemaalvoor maar op het tweede xvj volgt xviij Geen signaturen maar alle custodenaanwezig Moderne folieering met inkt beginnende met blad 2 die gevolgd wordt

blank op een paar woorden nabovenaan rechts van het recto Die

Bl 1

Liberije uit de tweede helft der 16eeeuw

Het lsquoRidderboecrsquo een werk dat het eerstgesignaleerd is door CGN d e V o o y s

Fol 1a-110a

in Ts v Taal en Letterk no XXIII pag54

Dje ewige wairheit˙) sprect indereuangelien dat niemant en mach tween

Inc

1)hs dats -s halfuitgerad

heren dienen oft eest also dat1) hemyemant pijnt soe es noot dat hi denenen min ende den anderen hate

2)hs achter c | eendivisie-teeken

Ende want ic duc2) te geminde in onsenhere dat v dese voirseide woirde˙)raken mids dat ghi der werelt riddersijt ende oic der werelt dient gelijc datuwen staet ende uwe grote familiegetuge geeft Ende de werelt ende hoirdienaren toe behoiren enen anderen heredan cristum diens name dat ghi draghetWant ghi na hem kersten heet ende vhem hebt verbonden hem te dieneninden doepsele dair men sprac in uwenpersoen Credo Dats jc geloeue ghelijcghi oic hope ic namaels selue al willens

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

3)hs v op een andereletter

hebt gevest3) ende geconfirmeert indenvermsele dat in latine confirmacie heet dat in dietsche es te seggen eenvastmakinge Welke

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

12

cristus selue getuge geeft vander wereltende seit Mijn rike en es van deser wereltniet (ingev) Ende anderswairt De princedeser werelt sprect hi es aen mi comen ende hi en heeft niet aen mi vondenSoe es noot mijn lieue vrient dat voirseitis Want dese twee prince contrari sijndien ghi v pijnt te dienen dat ghi denenen getrouwe sijt ende den anderenongetrou Ende want mi dunct lieuegeminde dat ghi den ghenen getrou sijtdies v ten lesten sal af gaen endequalec lonen dat ic dair wt merkenmachWant ghi meest sinen rade volgt endeverkeert met sinen dienaren gelijc Sente

1b

gregorius seit Bewisen der werken esteken der minnen ende ghijs oic nietverlaten sijn en moghet ghi en moetmetten enen pertye houden want si inewighen stride sijn Als job de prophetetuget dair hi seit dat des menscen leuenes een ridderscap soe heb ic die bisijnder genaden een ridder ben desanders heren mi aengenomen wtcaritaten v tonderwisenne de condicienvan desen tween heren hoir macht hoirlant hoir hulperen hoir gesinde hoirenloen wie si sijn ende hoir condicie endewair om dat si aldus dagelex striden watdat oic ons dair aen belanc es dat wi onsdes strijts onderwijnden Want beterwaire pays dan onvrede ende dagelexkijf dair mens mochte verlaten sijn Op

1)hs ghijs -s uitgeraddat ghi te bat moghet weten want ghij1)

2)hs Wies -s uitgeradden enen moet afgaen Wie2) v bestweert es te verkiesen ∾ Inden ierstenoic lieue geminde suldi weten datdese ij heren sijn de coninc vaniherusalem dats te seggen des vredenons here ihesus cristus de ewige godssone god ende mensce de anderedie ic here hete niet dat icken voir enenhere houde of dat hi inder wairheit heresi Mair want si en als here dienen diedwase ridderen deser werelt˙) es deprince van babilonien dats der confusenende des onvreden lucifer de bose geestDe leydere der ridderen deseronsalegher werelt met sinen venijn dersonden verblijnt dat si leuende vallen als

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

dauid sprect jn den afgront der hellenOch merct oic mijn lieue vrient hoeongelijc es deser princen name soe eshoir condicie ende al dat hem toebehoirtAlsoe ghi ter stont selt verstaen ∾ ∾middot Nv wil ic v verclaren deser herencondicien ende natuer˙) Dese coninc

1c

van ihrlm es een god ewich almechtich here der heren coninc der coningenAmen Dats also vele te seggen Als datmoet gescien Ende aldus moechstu dine

109d expl

oeffeninge maken in dinen pater noster ende ouerpeysen cort of lanc na datdijnre deuocien dient als vanden beghinder werelt toten eynde des ordelsNiet langer en wil ic di leerenDat eynde doet mi wederkeerenNemet int goede dit prosentende maect dair af een fundamentjc hope al tymmeres du al dijn dagenhets vast genoech den last te dragenGHelooft gheeert ende gebenedijt si dealmechtige coninc der

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

13

glorien onse here ihesus cristus doirwien alle goet es inden hemelen endeopter eerden die mi bi sijnre grondeloserontfermherticheit heeft gewerdicht tetrecken met sijnre minnen ende doir miv te verwecken mijn lieue geminde inonsen here ende mi geleert met sijnrewijsheit die hi selue es des ic te vorenonwijs was Welke leere jc beghere wtgherechter caritaten dat ghi lieuegheminde wilt ontfaen inder seluercaritaten ende minnen dat hi se v doirmi als doir sijn snoede instrument heeftghewerdicht te openbaren om met hem haestelic ten stride tevaren dair ghi v wilt toe bereyden Want

110a

de tijt es hier die vyande sijn int velt dair om wapent v haestelic ende rijdt denconinc teghen dien wi dagelexwachtende sijn ende wi en weten nietwair hi ierst sal ouercomen mer desmoghen wi seker sijn als hi comet sijnwi onghereet dat hi ons achter laten sal dat welke op dat niet en gesciede moetverhueden sijn voirsienighe moghentheitDie metten vader ende den heilegengheest leuet ende regneert een god inderewicheit Amen

JHESUS MARIA

De rest van fol 110a is blank

Op den inhoud van dit groote door rijmende stukken onderbroken moraliseerendeproza-werk vol anecdotes en exempelen voor een groot deel buitengewoononderhoudend geschreven hoop ik binnenkort in een afzonderlijke studie terug tekomen Het thema van het boek is wellicht ontleend aan een lsquosententiersquo van S t B e r n a r d die ik aantrof in een uitgave van diens werken berustende in deGemeente-Bibliotheek van Rotterdam (Parisiis Apud Claudium Cheŭallonium adinsigne Solis in via Jacobea 1536 fol cvd)lsquoInter Babylonem et Hierusalem nulla pax est sed guerra continua Habet

vnaqueque ciuitas regem suum Rex HierusalemChristus dominus est rex Babylonisdiabolus Et cum alterum in iustitia alterum in malitia regnare delectet rex Babylonisquos potest de ciuibus Hierusalem per ministros suos scilicet spiritus immundosseducere vt seruire eos faciat iniquitati ad iniquitatem in Babylonem trahit(B e r n a r d ontwikkelt zijn gedachten in veel nauwer contact met 2 Kon 24 danhet Ridderboec)

Schrift

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Geschreven in een vaste duidelijke regelmatige doch niet sierlijke rotunda nogalgroot en zwaar en toch compres met een sterk

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

14

voorover hellende f en ʃ streepjes boven i en ij oacuteoacutek de y heeft veelal twee streepjesAfkortingen behalve de gewone

priarken patarken - patriarken grē - gracie Maia - Maria Mtha - Martha hten -crachten vorsʒ mʒ dʒ nʒ - vorseit met dat niet voʃr geʃcr1) (6c 47b) -voirscreuen gescreuen 9ondicie - condicie co coc - coninc dd - dauid (79d)ihrlm - iherusalem zi2 - zire -hʒ - -heit voʃ (ʃ met haal er doorheen) - voirseit spct- sprect wat - wairt

De taal die gebezigd werd is zeer duidelijk Brabantsch de correcties zijn zoo goedals alle verjongingen of vertalingen in een ander Westelijk getint taaleigen Wegenshet groote belang voor de dialectstudie volgen ze hier ongeveer allemaal

2a wympel - baniere kympen - strijt aldertiere - alderande oude - oudheitonghehuere - doorgeh 2b onghehiere - doorgeh brullende (niet bij V e r d am ) -tierende hoiren - hairen katyue - katyuich 4a entweder - het sij ongheordinerdeminne yemans anders - tot ya 6a verren () - beteren 6c (pass) ghert - beghert6d bescoot - baetet 7b (2 times) corre (Limb en Brab) - croegne 8d gemanc -gemayns 9a gheiic - beesten 9c (pass) yeuen - eua 10a - ghelijc 10c gher - begherte 11a sci| (lees scilt) - sa|del (corr ziet sci voor sa aan en maakt ersadel van) ghenechelt - ghenagelt 11c leyd - leed 12a menic|weruen - menichweruen 12b mi wondert - mi verwondert onnen - ionnen quadyen - quaedheden12d en 13a wairt - wordt 13a met corden wtgherect dat se spienen aenden cruce- dat gespannen ad cr wi saghenen - saghen hem 13b bes - bist 13c diene -diena 14b Enter - oft metten - met hem 14c alsoe es v verdienen te meerdere -verdiensten 14d lasi - lase 15b (3 times) motalen - metalen 15d sorcours - secours16a der kerstens kijndere - d kerstenen k 16b oic hueds hem - huedes 17csourcours - secors Si wi - sijn wi 17d cume - nauwe 18a Niet min - Niet te minenter - het sij binnen porten buten porten - b der p b der p leerren - leeraren18c hets den ogen belanc - hʒ es oppenbaer 20b wairt (hs wat) - wort 20d alsoverworden - a onderworpen 21a hi en heues moede niet - den moed niet oueraet- ouerdaet

1) Na de r een Duitsche schrijfletter h

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

15

21b luyt - geluyt 22a terwerckingen - verwerckingen 23d ongheuelligher -ongheualligher leden - geleden 24a soe en roeket si niet - roeken onbrukich -ongebrukich 25b al en dert men - derf 25c guetelic - goetelic 27d hanghene (2times) - hanghele henghene - hanghele 29a ontfeet - ontfenct 30c gods abolge endegramscap - abolge ende doorgeh 31c jc waern v - jc waerscouwe v 34c in wighe- om te strijden vitaelie - vitaelieren 34d si coylen (toylen) si eten - si drinckenetc 35d soe willen cume de dusentste sijn - soe willen sij nauwe 36a lude -lieden 36d soe volgt dair na dat si goets hoeghen worden - datworden doorgeh37c lasy - lasen 38a want onsen here en es niet belanc aen- en es niet beholpenaen 40d verwerken - vertoernen 43b yegewelc - yegelijck 43d yegew-yegelijckx 44d geuiel enen reckeleken priester - rijckeleken 48d hets oic denoghen belanc - oppenbaer 49a yeuen - eua 50c herden - herderen 50d noch enwenen - a gesubscribeerd 51b God salcalu maken - caluwe 52a met sinenmaten cleederen - met sinen metten c 57c gerenen wert ende beruert gt wertberuert 63b op dese wortelen wassen de tecken van allen s - tacken 63d metsymonien met barteringen van prouenden - met barteringen doorgehaald 64aonste (passim) - ionste si hemseluennemen metter nose - nvse daer de tonghehoir niet en dar baren - der 65a ghere ic - beghere ic 66c wapy (3 times) - wee (1 timeswee dij) 67c 1- lacen 75a de quade - de quade duyuel 77c misselgier -missagier 78a conde ende gracie hebbe - conde ende doorgeh 78b om speciaelminne conde ende vrientscap - conde doorgeh 78c betruwens - betrouwens78b gemuede - gemoede 84c de sommige sijn inder hellen dat si gelijc den goudeinden fornayse gesuuert worden - vagheuier dair yegewelc - yegelijc 86d eenewige bliscap ewelic wallende in hoir seluen - wassende 88a ongeletterde() -ongeleerde 90a vnderlinge - onderlinge

Interpunctie

Punt een enkele maal gerubriceerd ook wel een schuin streepje De meeste puntenworden met zware schuine strepen gerubriceerd vraagteeken (14d) dat zelden alsgewoon leesteeken ook voorkomt Deze komen ook vaak alleen voor Eigennamenbelangrijke woorden enz met rood onderstreept Hoofdletters regelmatiggerubriceerd Soms worden de regels met onhandige roode krullen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

16

opgevuld Waar de kopiiumlst rijmende regels opmerkte en telkens een nieuwen regelnam werden de beginletters gerubriceerd Fol 84b bemerkt hij niet dat het rijmopgehouden is en de hand der folieering zet er naast hier eindt de ricircmeDe afzonderlijke gedeelten beginnen met een roode lombarde niet steeds goed

gevormd (2 agrave 3 regels hoog) De D op fol 1a is 6 regels hoog met in de kleuruitgespaarde arabesken in de schachten en in het oog gestiliseerde bladeren metzwarten inkt geteekend De J op fol 1b eveneens met in de kleur uitgespaardearabesken in de schacht beslaat de geheele onderste helft der pag beneden ruim4 cm buiten den bladspiegel tredend De initialen geven niet het begin van eenhoofdstuk aan want tellende komt men niet uit bij de volgende opschriften in rubriekdie wel bij ongeluk door den kopiiumlst uit zijn voorbeeld zullen zijn overgenomen D a ts e u e n e n t w i n t i c s t e c a p (26b) fol 28 tot 32d bij iedere nieuwe afdeelingde cijfers x v i i j tot en met x x x i Dan houdt het weer op tot 39a Van daar af tot48d de cijfers x x x i i j tot x x x v i i j op 55d 57c en 67d hebben dan nog resp x l i x l i i en x l v j Meer is er niet De hellende ʃ van het opschrift van 26b identificeertmet zekerheid kopiist en rubricator Fol 110a onder Amen met groote roodegothische sierletters Jhesus MariaDe folieering is van een andere hand ongeveergelijktijdig

Correctie

Van een andere hand niet meer uit de 15e E1) met pikzwarten sterk glanzendeninkt op rasuren oacuteoacutek wel in margine Bleek uitgevallen letters worden aangedikt Hetveelvuldig voorkomende lsquolieue vrientrsquo wordt meestal doorgehaald2)

Papier

Zwaar en sterk gelijmd zoodat het watermerk slecht te zien is Fol 110b tot 113dzijn blank

Watermerken

I Fol 3-11 Zittende paus met tiara en sleutel wegens de lijm niet goed zichtbaarwaarschijnlijk identiek met B r i q u e t 7547 (Beauvais 1471) zie ook debeschrijving van Hs G 2

II Fol 13-20 Een gothische Y met kruis ongeveer gelijk aan B r i q u e t 91839184 (oa Utrecht 1476)

1) vgl 43d en 58c2) Met het oog op de vrouwelijke lezers in het klooster

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

17

III Fol 27-109 Ossenkop zonder neusgaten met stang en St Andrieskruis gelijkaan B r i q u e t 14238 (Parijs 1469) Bijna hetzelfde is B r i q u e t 14239 (oaBrugge 1478)

IV Fol 110 Ossenkop met neusgaten met stang en St Andrieskruis gelijk aanB r i q u e t 15075 (Brugge 1467 Staatsarchief)

Het blanke fol 112 heeft een watermerk als III

II

Papier en perkament geschreven 1446 Bestaande uit 3 octernen waarvan heteerste en het laatste vel perk is 1 septern waarvan het eerste vel perk is 1 octernwaarvan het le en 8e vel perk is 1 dito waarvan alleen het 8e vel perk is eenkatern van 10 vellen het 10e perk een blad perk oorspronkelijk tegen den bandgeplakt uit een lsquogezangboekrsquo1) alles samen 115 bladen 290 times 203213 mm metinkt afgeschreven in twee kolommen 215 times 60 agrave 73 mm Geen signaturen wegravelcustoden Moderne folieering van 114 tot 227 welke gevolgd wordt

Inhoud

(E I 2)Dit siin sermoene endeleeringhen eens werdeghe

114a

vander pre dickeerenordene gheheeten broederJan de taůweleere vander geestelikergheborten godswAer es hij die gheborenes der ioden conincwaer god es ende hoe datties Eerst in den vader Item

115c

in hem seluen It inderzielen

(I)dOen ihus was geboren115d

(II)Hoe endewaertoe god denmensche gescapen heeftna ziin beelde

117a

(E I 6)Des dicendaechs naerhalfvastenen hout men dit

117b

euwangelium Ende leertvanden tempel gods

1) Aldus BNM vlgs den catalogus van V a n d e n G h e y n lsquoFragments dantiphonaire noteacuteen parchemin XIVe siegraveclersquo

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(E I 42)Den derden sondach naerpaesschen

118d

mOdicum et Jam nonvidebitis me

(60a)Inde cruysdaghe119d(60b)Op den Assentioens dach

ij121d

(60e)Op den sinxen dach122b(60d)Van der heylegher

driůoudicheyt124b

(60c)van den heyleghensacramente

125d

(60f)Noch vanden heyleghensacramente

127b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

18

(60g)Den ijst Sondach naerSinxenen

129a

(60h)den derden Sondach naerSinxenen

130a

(61)Op Sente Jans baptistendach

131d

(62)Den vierden Sondach∵133c(63)Den vijften Sondach134d(III)Op onzer vroůwen dach

assůmptio135d

(VIII)Van der oedmoedicheyt137a(65)vanden heyleghen cruce

ons heeren Hoe datverhauen wert met lydene

137c

(65)van den heileghen cruce138c(IV)van der edelheyt des

lydens140a

(V)van iij rande vortgangedes menschen

140c

(57)Den xjst Sondach141d

(64)Den xiijst Sondach143a

(66)Op den xvst Sondach144d

(67)Op den xvjst Sondach146a

(68)Op Sente michiels dach147d(70)Op den xvijsten Sondach149a(71)[d]It sprect die prophete

inden zouter149d

(56)den xixsten Sondach150d(69)Ter kercwiinghen152b(58)Eene Instructie vander

biechten153b

(60)van den wezene gods153c(XXI)

1)hs eerste ebovengeschr

Deze vorscreuen1) leeredie leerde een heilichpredicheere die hiet de

153d

tauweleere dat wize nv alleveruolgen dies hulpe onsgod van der minnenderzielen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Hier beghint een prologhevan seuen sermoenen die

154c reg 9

ghemaect siin op dateuwangelium vanpalmsondage Die eerstetwee Die heeft die wiseeersaem leerare Jordanusgemaect Dat eerste vandezen tween houtment opden eersten sondachvanden aduent Ende dathout vander ezelinnenende vanden cleedren diezii onder ihesum spreiddenende vanden telgeren derboemen Dat andersermoen hoůtmen op denpalmsondach ende sprectvan dien seluen Ende hoedat die scaren ozannariepen Ende dit sermoenes gedeelt in drien deelenna drie staten dermenschen Als derbeginnender dervoortgaender ende derwlmaecter Die ander vsermoenen die ziin daertoe vergadert op die selueeuwangelie Ende batverclaert na onsemenscheyt endeJegenwordegewandelingehoe dat wi selue tot dienleuene moghen commenEnde hier inne zoe ziin dieander articulen dereuwangelien verůůlt dieJordanus achter lyet teverclaerne Ende dat hijdaer donckerliic ende cortgeset heeft Dat es hier batin verclaert tot onserverstannessen Aldus

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

19

1)in marg door correctormet Λ achter deseingevoegd johannes (hsʒoēs) taulerus

soe heeft dese1) hem na gegaen endeheeft die crůmkens wiselile () opgeraept die hem ontvielen ende dathem daer inne ontbleef dat heeft dieheylege geest door dezen armenmensche veruult danc hebbe die heilegegeest die geuer es alles goeds amenhier beghint Jordanus eerste sermoenop die euwangelie die men leest op deneersten sondach vanden aduent ons liefsheeren) ihũ xpristiMerct wel om godeeen grooete scare ampchet en es niet sonder sake dat dieheilege kerke die den geest desbrudegoems ende haers gods heuet dieprocessie metter passien xpristiverminghet want die processie heeftbliisscap inne ende de passie roůweI)

Hier beghint dat ander sermoen dat dieheileghe leerare Jordanus ghemaect

156b

heeft op die euwangelie vorscreuen welcsermoen men leest op den palmsondach

een groete scare stroyden haer cleedereninden weghe ampcII)

[E]en grooete scare ampcavander processien der beghinnendermenschen es wat gheseitIII)

157b

Noch vanden selueneen grooete scare ampc Na den tweenvoorseyden processien volghet die derde

158b

die den volcommenen godscouwendenmenschen toebehoortIV)

Hier beghint dat derde stůc vanden |vanden palmzondaghe dat doen

159a

ouerbleef Ende dat den eerbaren wizenleerare ontuiel dat heeft deze hier op

I) Het begin van dit sermoen in Hs Deventer Athen Bibil 101 E 7 (Cat nr 49) fol 93aII) Men vindt een uittreksel hiervan in Hs Deventer Athen Bibl 101 E 7 fol 130a-131aIII) dito fol 131a-131bIV) dito fol 131b-132b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

gheraept Ende dat hem hier In ontbleefdat heeft die heylege geest door dezearme creature veruult gode lof Deerstesermoen[E]en groete scare ampc ghi hebt welt()ghehoort In dat eerste ende in dat andersermoen hoe gedaen die grooete scarewas die Jhesum te ghemoete quamende wat haer dienst was een yegheliicIn sinen staet Nu willen wy voort sprekenvander deylinghen der scaren ende vandat doen achter bleef Het es te wetendat haer die scare deylde In drienHier begint dat ander deel vanden derdensermoene dat hout van dier derder

163c

scaren ende hoe dat hem die prelatenende waer dat die victorie ons selues instaet daer Jordanůs af seit in dat eerstesermoen van desen euwangelie datmenleest op den eersten sondach vandenaduent

163d

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

20

[E]en groete scare die ihesum tegemoete quam ampcadie ihesum te gemoete quamen mettelgeren van boemen daer die herdeeerbaer wize leeraer Jordanus herdescoenen verclaernisse af gedaen heeftden ghenen die hem verstaen ende derghenen die inden wech der volcomenheitvoortgaenmaer simpel ende onbesochtemenschen behoeuen noch wat meerondersceets te weten hoe si tot diervictorien ende volmaectheyt commenmoghenhet es te wetene ende vort te merkenedat onder dese grooete scare oec een

166c

1)door hand 16e E met Λingev in margine

esellinne was1) daer ihesus cristus opreet

Item noch van eenen anderen lichterenwechnV zo volght hier naer noch jAnderen wech die hier oec in behoort

176a

Hier beghint dat viifste sermoen op dieeuwangelie vanden aduent Ende hout

177c

vanden tranen die cristus wende op diestat van JherusalemhIier soe es te merken hoe dat alle diegroete scare verblijdde met groetervrouden ende songhen hem dat hoogelof Osanna in excelsis

2)hs memē 1e poot vanm doorgeh en uitgerad

maer hij sal voor ooghen nemen2) alledie zwaerheit anxt ende vreese diedaer in geleghen es ende voorsien

181b expl

sorchůůldichlec wat hem al nůtte endenoet es In desen staet siet dit sal hemdaer in behouden sonder val daer onsallen toe hulpen moet ons lieue heereJhũs xpristus die de euweghe wijsheitende onse ghewareghe spieghel esamenLaatste 10 regels blank

Hier beghint een merkelike leeringhenV alderliefte ghij hebt die passie onsheeren ihesu xpristi wel gehoort tot hier

181c

toe ende die gheestelike navolginghe wel

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

verstaen Nu willic v gheuen datalderhochste weerdichste ende datedelste poent dat ghij noch gehoort hebtEnde om dat Ic duchte dat ghijs niet terechte verstaen en sout noch onthoudenal seidict hů metten monde Daer ommehebbict v gescreuen op dat ghijt danaltoes weder vinden moeght als ghijtverloren hebt Nu dan ghij hebt ghehoortende metten ooghen uwes hertenghesien hoe dat cristus siin crucegedraghen heeft met groeter pinen totop den berch van caluarien zweetendewater ende bloedt dattet al zinen lichameneder liep tot vp die eerde zoe datmendaer siin vorspoer van sinen bloedemochte sien daer hij gegaen hadde Siethem nv aen met inneghen medelideneEnde sullen wi tot dezer volmaectheitcommen ende naectheit van buten ende

183a

van binnen so moete wi xiiij cleederenvůt trecken die wi aen ghedaen hebbensedert dat wi gedoept worden daer wionze eerste puerheit mede verlorenhebben dese sijn vij vutwendich endevij inwendichHier beghint dat eerste cleet Merctwelenz

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

21

Fol 197c gaat het betoog over in een rechtstreeksche persoonlijke geloofsbelijdenisvan de schrijfster als materI) van haar klooster die zich dan later uitbreidt tot heelhet publiek harer lezers

1)om dit woord eenvierkante haal bij wijzevan paraaf2)tweede r op n

Hier1) ommemiin vut uercorne2) alderlieftekinder xpī die ic anderwerf begheerete baren in die leuende binnenste onsliefs heeren ihũ xpī tot datti weder inv ghetransformeert werde Ontfaet dieleere uwer sondegher moeder die nietwerdich en ben de minste te zine van vallen [ende] moet da liden dat ic uwemoeder [ben] maer en bedroeft v hieromme niet want eest dat ghi valduldaneghe() sondeghe creatuere contonderworpen soe en es daer oec gheentwiuel aen ghi en sult v oec wel uwenscepper onderworpen want hoe diepersoen snoeder ende verworpender ziindaer hem die mensche ondergheeft hoesiin verdiente dan meerder es Ende aleest dat ic sondich ende snoede ben soeheeft hem god nochtan ghewerdichtmiins te ontfarmen ende aldusgedaendinc door mj te werken want ic segghehu voorwaer de dinghen die ic v leere dieen leeric v niet vut der letteren als hierende daer geraept Maer vutwarachteghen ondervinden ende desedinghen hebben mj wilen alzoe vremdegeweest als zij nv v ziin moghen Maerdoen Ic bekinde dat alle miin werc nieten was dan gebrec doen versaectic allemiin werken ende verstacse ende wasmiins selfs te male getroest ende liet mjsimpelic leyden vanden geeste gods daerhem geliefde niet alleene in mj Maer oecdoor ander menschen In allen da si opmj leyden ende boeghde mj daer ondermet ghedoechsamheit ende met vredenmiins herten endemaecte in allen dingenminen pays Siet doen wordic in dezenwech geset ende hier in voortgaendeso wardic bekinnende hoe zeere dat Ic daer voren doelde Ende dat goet dat

197d

Ic waende gecrighen met minen werkeninden opganc der minnen dat vandic vele

I) Zij moet dan een directe opvolgster zijn van de bekende H i l l e S o n d e r l a n t s die hetklooster hervormd heeft en juist het vorige jaar (1445) aldaar gestorven was (Zie A c q u o y III pag 219)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

edeliker aen die ander side met latenende met lydene want het es altoesedelder liden dan werken want indenlatene ende lidene soe werket godouerwezelike indenmenscheMaer indenwerken die demensche werct soe werkethi menscheliic Ende alsoe vele dan alsgod edelder es dan die mensche alzoevele zijn wercken edelder dan desmenschen werken Ende hier omme alderliefste soe volghet cristum na in dezerwisen somoegdi hem geliic werden endehier mede soe yndic dit bouxkiin vandeninwendeghen geesteliken na volghinghendes leuens ende der passien xpristi deogratias

3)bedoeld is alderlieftehetgeen overal eldersvoorkomt

ach alderlieste3) broederen ende susterenEnde gheminde kinderen dien IcAnderweruen begheere te baren Indie leuende binnenste ons liefs heerenihũ

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

22

xpristi tot datti weder in v leuendebinnenste getransformeert werde Ic bidduIn dier selůer minnen daer hi mede mintende ic in dat selůe dat ghi die dinghendie v doer mi toe vloyenHier omme soe nemet Indanke ende bidt voor mij dat god mijns

193c

armen sonderssen ghenadich wille ziinAmenBidt voor diet maecte ende heeftgescreuen want zij arm door gode esbleuen DoemenM vienhondert() screefna dat ihus ant tcruce bleef en xlvj oftedaer omtrent soe was dit eerst ghemaectte ghent van zuster alijt der priorinnenvan galileen god wille haer ziele

1)hs ghemaectgewinnenmet lichteren inkt waterpasdoorgehaald De inkt heeftde kleur van het volgendedeel van het hs

gewinnen1)

De rest der kolom is onbeschreven Van de volgende kolom zijn de twee eersteregels opengelaten voor een opschrift in rubriek

[D]at herte dat vol is van minnen Canqualijc hem seluen soe bedwinghen ten

198d

opembare in enigher wijs soe wat in heeftende ten ghene hem te bekinnen mitennighen teyken den ghenen dient mintEnde want dat voltrouwenongheveynsdelic mint ende voltrouwenende gunsten is te sinen lieue soebegheert dat ghelike antwerde te hebbenvan sinen lieue ende eyscht wedertekenne vanminnen Hier omme die bruytinder cantiken dat is die minnende zielewant si haer seluen gheuoelde vol vanminnen ende bereet tallen werken endetekenen van minnen soe eyscht si eengroot teken van minnen ende sprect vytharer volheyt ten eersten woorde Hicusse my mitten cussene sijns mons

Siet ziele mijn nu hebbe ic v gheseghtende ghescreuen hoe ghij met gode

227b expl

hebben selt een minleec ondersien endevriendeleec onderspreken eene

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

vnderlinghe vriendeleken ende eenegodleke onderkussene Wildi dit met dergracien godsmet der werken volbringhenSoemoeghdi behoudenmy ende v Endeen wildijs niet doen soe uerdoemdi myende v Leeft danne ende merct leeftende werct Siet yet ende niet

2)hs s tvriendeleect ende sprect2) Loeft endeghebrect kint ende mint uerlanct endesijt blint Rwnt ende kust werc ruste

3)hs d op tgod inne god nae der minnen ghebod3)

dat u uerleene teenen eeweghenloene Die vader Die sone ende | endedie heyleghe gheest Amen -

Twee laatste regels blank

In den linker bovenhoek227verso

Despice terrena celum pete te aeque

4)hs ml9cures () Sis miles4) purus semperdomino que paratus Ac () petedissolui sex sunt vestigia xpĩ

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

23

II A

Schrift

Aan dit gedeelte hebben twee handen gewerktFol 114a tot 198c zijn geschreven in een vaste duidelijke regelmatige sierlijkerotunda klein en compres1) Het aantal regels varieert dan ook van 54 tot 60 Er isgeen greintje rood bij te pas gekomen Voor zoover er opschriften zijn zijn die ingroote zwarte gothische letters geschreven zoo oacuteoacutek hier en daar een eerste regelDe t heeft altijd een haaltje aan het dwarsstreepje de ij is meestal ii geschrevenwaar j staat is deze soms van i haast niet te onderscheiden dikwijls wordt i aan hetbegin van een woord als J geschreven de slot-n heeft vaak de vorm van een 3 ofvan een Grieksche η welke laatste soms in het midden van het woord ook voorkomt g z en h een oog onder den regel op de u een kringetje ů (verzwuumlmt 198a)Leesteekens punt vaak met een haaltje naar boven en schuin streepje Voorparafen is plaats opengelaten waar dan eacuteeacuten of twee schuine streepjes staanEigennamen en aanhalingen voorloopig zwart onderstreept (zeer dun) Er is eenzeer uitgebreid verkortingssysteem gebezigd al komen verkortingen van de lettersn en m en het woordje lsquoendersquo naar verhouding niet veel voor De volgende werdenopgemerkt

sondlinge wkelic matien wc ʃmoen(met haal door ʃ) beghee natu2enmīnee

-er

ht-arm d w zwt wt h ald n-aerwt-oor

eerteike eerte2ike leeare leeae maiawae de creatue

-r

h hōme-ier

nate2Ʒ ceat2liic nat2like nat2enracie

-ur

ceature zi2 spect-re

onbegpelike begpinge ppeteyt (eerstep met abbr voor pro) onbegipelike(153a)

-ri

ccen-ru

vutd ingen spũc gũcien-ra

goot gotht gote-roo

1) Zie afb VII

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

24

Verder nog de volgende co = coninc(s) coumllike = coninclike Jt = item hƷ = het -hṭ

= heit dƷ = dat ald9 = aldus azles (z met lus) gg aug9 = aristotiles gregorius

(157b) augustinus ptyen (onder p een streepje) = partyen xs xi = cristus (- i)xristus xpristus euwa - euwangelium Jo - Johannes ihrlm - iherusalem Ditafkortingssysteem dat in jongere handschriften niet meer voorkomt doet vermoedendat een 14e-eeuwsch voorbeeld werd afgeschreven (Men zie D e V r e e s e Hssvan Ruusbroec hs C en hs mM)

Correcties van denzelfden corrector en op dezelfde manier als in IKomen deze in het eerste deel nl van fol 114 tot 155c zelden voor1) in het

volgende dat de sermoenen van Jordanus2) behelst zijn zij zoo talrijk dat deplaatsruimte niet toelaat om ze op te nemen Dit gedeelte is ook minder fraaigeschrevenVan een hand die niet veel later dan het hs behoeft te zijn zeer beverig en van

de vorige duidelijk te onderscheiden door den bruinen inkt zijn ingevoegde woorden(met in den tekst) verbeteringen en de vrij talrijke woorden in margine die blijkensde gebruikelijke twee stippen boven de eerste letters een woord in den tekst moetenvervangen of glosseeren bijv

114a waer god es daer moetti wercken - in margine hij (passim) 114b den adelder naturen - dat wesen 115b gedeelt - gheedelt 116c onvernuftegen - onredeliken119a můgge - mozie 121c dat zi - het zi (passim) 122a oft goddesen lieden an- gaue 122b n (= nair) - na zo moetic met di crigen - dingen 123a hueren - vren123b d (= dair doch niet begrepen - daer (passim) vernuftege - redelike 123cinderlike - nichlike 130adeze duegden in ons gesmaect - gesaeit 133adanalzo vele be-|respen ontfaet - in marg aansl reescap 134a inderlike - inwendige134c wert nemmermeer moetich soe werket zoe lidet - moede sij werket zie lidet135b

1) Alleacuteeacuten 120a Alsoe en ziin alle dinc (niet aansluitend in margine) sonder die godlike minnereysen doorgeh in marg met potl voer[deren] gt ontsteken (toe) versicht gt ghesicht hemen wort des leuende broodts niet - in marg aansl ghegeuen 126a Nv en is negeen naturlicdat gt Nv en is geen dinck naturlic dat 141a alte - also 154a En mach niement ij heerendienen gt mEn can gheen v[terlike] noch in[derlike] gt wtwendich noch inwendich 154b[hi]tten gt dingen

2) Dit is Jordanus van Quedlinburg en niet J van Groenendael gelijk D o l c h (p 83) meent

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

25

zi boeten haer nette - stoppen 135c te glansene - openbaren 144a h meeste pine(zie 123b) - hore 144a Ende en zii dan - het 144d onuernuftege -oner(onleesbaar) 151c vernuft - verstannisse

Deze glossen komen in het stuk met Jordanus sermoenen niet voor wel deinvoegingen de talrijke notas zijn ook van deze hand Van deze hand zijn ook welde talrijke soms op parafen gelijkende strepen en haken die als leesteekens dentekst trachten te verduidelijken (In het tekstgedeelte steeds weergegeven door |)

Van een derde zeer sierlijke hand is de invoeging in margine Eyghen wille Eyghenminne (ingev met Λ)

II B

Fol 198d tot het eind zijn door een andere gelijktijdige en gelijksoortige handgeschreven Aanvankelijk groot en breed wordt het schrift gaandeweg kleinerronder compresser het aantal regels varieert tusschen 46 en 56 merkwaardigerwijzezijn hier en daar een zeker getal regels weer wijduit geschreven Verkortingen nen m veelvuldiger afgekort dan in II A Voorts creatu2en wijshtLeesteekens punt De divisies aan het eind van den regel zijn gewoonlijk in t

oog vallend lang en zwaarOp een aantal plaatsen is ruimte voor een woord opengelaten deze ruimte is hier

en daar met potlood of met den stilus met het vereischte woord aangevuld

no amp intellige215bMerkwaardigekantteekeningen

leest dit ende leeft218b

Dit tweede gedeelte is evenmin gerubriceerd de ruimte is opengelaten vaak maarniet altijd staat er een representantDe taal van dit gedeelte van het hs is sterk Oostelijk gekleurd togravech acht ik het in

het geheel niet uitgesloten dat het ook in het klooster Galilea is afgeschreven Deafschrijfster heeft dan allereerst veel moeite gehad met het schrift getuige deveelvuldig voorkomende volkomen onbegrijpelijke woorden die wij aantreffenwaarvan zij kennelijk maar wat gemaakt heeft egraven de opengelaten en later aangevulderuimten Zoo zou ook heel goed te verklaren zijn waarom sommige regels ineensweer wijduit geschreven zijn zij waren aanvankelijk opengelaten en eerst latergeschreven en dan veel minder compres daar er rijkelijk plaats was

Papier

Het papier is van dezelfde soort als bij I

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

26

Watermerken

1 Fol 114-167 Kleine ossenkop zonder neusgaten als B r i q u e t 14232(Brussel 1440)

2 Fol 168 174 Gothische P met een klaverkruis gelijk aan D e S t o p p e l a a rXII 7 (Stedel rekening van Middelburg 1451)

3 Fol 171 173 179-191 Zie 14 Fol 192-206 Ossenkop zonder neusgaten gelijk aan B r i q u e t 14181

(Antwerpen 1443-49)5 Fol 208-213 Een gothische P Zie B r i q u e t 8525 (Douai 1452)6 Fol 214-222 Een eenhoorn nog het meest lijkende op B r i q u e t no 10015

(Brussel 1447)7 Fol 223 225 Zie 5

Herkomst

Blijkens de aanteekening op fol 198c is de codex althans voor een gedeeltegeschreven in het klooster Gatilea te Gent Blijkens de correctie die in de tweeeerste gedeelten van dezelfde hand is uit het begin der 16e eeuw op zijn vroegstzal het geheele hs ook wel aldaar geschreven zijn Er zijn geen sporen van laterebezitters De woorden lsquoDe Liberijersquo op het eerste onbeschreven blad maken onsniet wijzer

Band

Nieuwe band het oude leer over nieuwe kartonnen borden met een nieuwen rugOp het oude leer rechthoek en diagonalen met eacuteeacuten filet In den band vooraan iseen rechthoekig stukje perkament geplakt (ca 2 times 3 cm) met in cursief schrift vanca 1500 - xP ()

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

27

Hs U

Handschrift op papier uit het jaar 1442 berustende in de Universiteits-Bibliotheekte Utrecht VE 18 (No 1027) bestaande uit 1 blad perkament 1 blank blad papier8 sexternen 1 quintern 1 quintern minus 1 blad 1 sextern 1 septern 2 quinternen1 blad tezamen 162 bladen plus 2 schutbladen 141145 mm breed bij 214216mm hoog met den griffel afgeschreven (141 bij ca 95) en gelijnd met een aantalregels dat varieert tusschen 21 en 27 De kopiiumlst stoort zich zelden aan deafschrijving en de hoogte van den bladspiegel varieert tusschen 131 en 146 mmOok het lijnen is zeer onregelmatig geschied met 21 tot 27 regels per bladzijdeSignaturen zijn niet of niet meer aanwezig De reclamen in het midden derondermarge met robriek omgehaald (de hoeken worden door lussen gevormd) Defolieering is uit het begin van 1500 met inkt in romeinsche cijfers en begint bij deeerste beschreven pagina j-cxviij xix-lix Van 119 af wordt dus de c weggelatenEr zijn daarbij de volgende vergissingen gemaakt tusschen cxvj en cxvij is een bladniet meegeteld lij komt tweemaal voor Voorts vinden wij tusschen (c)xxxix en (c)xleen blank blad (C)xxv is veranderd uit (c)xxvij men lette tevens op (c)xxxiiji Detwee eerste bladen hebben aan elkaar en ook gedeeltelijk tegen den bandvastgezeten Later zijn ze losgeweekt om een stuk beschreven perkament dat ophet hout vastzit te kunnen bestudeeren Het is een fragment van een antiphonariumca 1350 geschreven1)

Het hs bevat de navolgende sermoenen van Tauler met rood of rood-onderstreeptopschrift Van een andere wel ongeveer gelijktijdige hand zijn de aanduidingenvoor de feestdagen die men in de kolom rechts aantreft

1) Deze wetenschap dank ik aan PB K r u i t w a g e n OFM

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

28

Andere handKopiiumlst

jaOpden xi sondach nae deroctauen van pynxsten

(57)Duo hominesascenderunt vtorarent vnusphariseus et alterpublicanus1)scribitur luce xviijcapittel | tulooriginaliter

vijb(58)KInder ich rade v

ende bidde v

viijb(60)MOyses die sprac

o ysrahel dijn got

xbpara Des maendachs in diecruis daghe

(60a)ONse heer spreectwie es van v allendie

xvjbpara Op ons herenhemelvaerts dach

(60b)D a t o n s e h e e rs i j n e i o n g e r nb e r e s p d ev a n d e no n g e l o ů i c h e i t

xxijb

(60c)D a t h o e c h t i j tv a n d e ns a c r ame n t

xxviija

(60d)D a t h o e c h t i j tv a n d e rh e y l g e rd r i j u o l d i c h e i t

xxxiija

(60e)D a t h o e c h t i j td a t d i e h e i l i g eg e e s t

1) hs pubblicanus eerste b uitgerad

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

g e g h e u e nw a e r t

xxxviijb

(60f)O n s h e e r nw o e r d e e n d ev a n d e rw e e r d i c h e i td e ss a c r ame n t s

xlvapara Op den anderensondach nader octauen2)

van pynxsten

(60g)E e n m i n s c h ema e c d e e e ng r o e ta u o n tm a e l e

xlixaOpden iij sondach naderoctauen van pynxsten

(60h)S i n t e p e t e rb e s c r i j f t d e s ee p i s t e l

2) hs v doorgeh rood op zw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

29

Andere handKopiiumlst

lva(61)D a t h o e c h t i j t

d e s h e y l i g e nJ o h a n n e sb a p t i s t e n

lxija

para Opden iiijde sondach naderoctauen van pynxsten

(62)MEn leest inderewangilien

lxvijb(63)O p t e n v i j f t e n

s o n d a c hn a d e r o c t a u e nv a n p i n x t e n

lxxapara Opden xiij sondach naderoctauen van pynxsten

(64)INder ewangilienvander weken daerdie luterste waerheitin geleghen es vandien dat ic deserdaghe aff seide datonse heer tot sijneniongeren sprac

lxxvja(65)V a n d e r

v e r h e f f i n g e nd e s h e i l i g e nc r u c e

lxxxjapara Opden xv sondach naderoctauen van pynxten

(66)Sueket ten eersten

lxxxvbpara Opten sestienden sondachnader octauen van pinxten

(67)S i n t e p a u l u sb e s c r i j u e td e s e e p i s t e l (zelfde hand als

eigendomsmerk)

xcija(68)D a t h o e c h t i j t

a l r e e n g e l e n

xcvjb

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(69)Wa tk i r c w i j n g eg e e s t l i j cb ew i j s e t

xcixbpara Opden vijtienden sondachnader octauen van pynxsten

(70)D e s e e p i s t e lb e s c r i j f t s i n t ep a u l u s

cijb(71)A l w a t t o t t e r

s a l i c h e i tb e h o e r t d e sv i n t 1) men h i j re e n e n w e c h

cvjapara Op den ixtienden sondachnader octauen van pynxten

(56)S i n t e p a u l u sb e s c r i j f t d e s ee p i s t e l

1) hs aan de t begin van een e geeumlxp en doorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

30

Aan het eind van dit sermoen

Dese voerscreuen leer die leerde een heylich predicaer die hiet detauweleere Dat wij nv dat alle veruolghen Des help ons god AmeN

Onmiddellijk hieronder op nieuwen regel Ohannes d met rood doorgehaaldNa een regel spatie volgt dan zonder opschrift

JOhannes die godlike minnaer die waert(XXI)

Dit stuk eindigt halverwege cxva De rest is onbeschreven cxvb blank

Andere handKopiiumlst

cxvjaDit is vanden heiligensacrament al en lŭydet

(Cor I 15)In nomine dominiAmenDIe edeleweerdighepenitencie

inden begyn neit daer vante sijn

cxvijb (118)Dit is oec schoen leer vanden heiligen sacrament

(Cor I 16)DErmeyster sprach

[c]xxa (121)Noch vanden seluenwerden heiligen1) sacrament

(XVII)DRijff die lammer

[c]xxib (122)vanden heiligen sacrament(XVIII)NV heffen wij aen

[c]xxvb (126)In ondermarge eenaanteekening afgedrukt alsnoot op pag 345

(XIX)Assit in pno sanctemaria meo DItbegenne sueken

[c]xxxixa (140) na twee regels spatie

Gheeyndt int Iaer ons heren MCCCCxlij Den iiijden dach in Iulio

Deze aanteekening rood omgehaald De rest der bldz onbeschreven [c]xxxixben 141 blank

[c]xla (142)

1) hs heligē boven eerste e een i g op h

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Finito libro sit laus gloria xpo Qui scripsit scripta2) sua dextera3) sit benedicta etcdoorgehaald Daaronder

2) hs scripca3) hs dexca

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

31

Andere handKopiiumlst

Dit is eyn schoen sermoenvanden werdighen heiligensacrament

(XV XVI)ICh ben een guet heerde

[c]xlviijb (150)

MIserunt iůdei ab jherosolimis et leuitas ad1) Iohannem ut interrogarenteum Tu qůis es(S II)

In margine

op den iiij sondaech vanden aduentVOx clamantes indeserto parate vias domini(Bas B)

In margineD i t e s o e c o p d e n i i i j s o n d a e c h i n d e n a d u e n t

Het handschrift eindigt

[c]lixa (161)

Dat wij hijr toe komen Des helpe ons god Amen AMEN

Na twee rr spatieDit boeck hoert toe den regularissen int besloten cloester binnen maeseyck[c]lixb

Dit is die tafel van desen boeckOpten xi sondach naeder octauen van pinxten I

1 regel spatie

Des maendaechs in die cruysdage xjOp ons heren hemeluaerts dach xvij

1)hs h doorstreeptDat hoechtijt vanden heiligen1) sacrament xxiijNoch vanden heiligen sacrament xxxixNoch vanden sacrament Jn nomine cxvj tot xlviij toeDat hoechtijt vander heiliger drieuoldiheit xxviij

2)hs watDat hoechtijt dat die heilige geest gegeuen waert2) xxxiij

3)hs octauOpten anderen sondach nader octauen3) van pinxten xlv

3)hs octauOpten derden sondach nader octauen3) van pincxten xlixDat hoechtijt des heiligen Johannes baptista lv

3)hs octauOpten iiijden sondach nader octauen3) van pinxten lxij

4)hs ocutOpten vden sondach nader octauen4) van pincxten lxvijVander verheffinge des heiligen cruce lxxvj

1) hs Johēm streep boven e doorgeh daarna t heele woord met zw en r geeumlxp enmet r doorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

4)hs ocutOpten xv sondach naeder octauen4) van pincxten lxxxiDat hoechtijt van alre engelen xcij foliumVander kirckwijingen cxvij

5)hs xiix geheeluitgeradeerd slechts destaarten der x-en zijn ernog Bedoeld was vijxden

(= 17en)

Oten ()5) sondach nader octauen van pincxten C foliumOpten ixtienden sondach nader octauen van pincxten cvj foliumEyn openbaringe van Johannes cxiijOpten iiij sondach inden aduent Miserunt iudei xlix

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

32

Schrift1)

Het handschrift is geschreven met een duidelijke vaste doch zeer onregelmatigehand door welke ook de volgende hss uit de Kon Bibl te den Haag geschrevenzijn 73H6 (Cat No 539) van 1431 73H19 (Cat 643) van 1435 73F25 (Cat 625)uit de 2de helft der 15e eeuw 73H22 (Cat 623) eind 15e eeuw en 73H24 (Cat618) eind 15e eeuw en hs VE 19 (Cat 1013) uit de Univ Bibl te Utrecht Deafgeronde letter is op den regel geschreven De ʃ komt daar niet onder uit en is vanonderen naar rechts omgebogen In de drie laatst genoemde Haagsche hss wordteen ʃ geschreven die recht naar beneden onder den regel spits uitloopt Degeschatte dateering van deze hss vindt hierin dus steun De schrijfster (de kopiiumlstwas een vrouw blijkens een aanteekening in hs 73F25 bidt voer die scrijuers omgods wil) is in latere jaren een meer moderne ʃ gaan schrijven in het rubriek-opschriftop fol 38b van 73H22 komt nog een keer haar oude ʃ te voorschijn terwijl omgekeerdin ons hs een doorloopende ʃ in opschriften ook reeds te zien is De y heeft steedseen stip i en ij meestal schuine streepjes De u met gesubscribeerde o komtveelvuldig voor vooral in het laatste sterk Duitsch getinte gedeelte

Interpunctie

Punt die soms hoog-punt nadert en dubbel-punt Rubrieken van de kopiiumlste rooddoorstreepte hoofdletters gerubriceerde zwarte en nieuwe roode punten Allecorrectie-teekens worden gerubriceerd alle denkbare paraafteekens (omgekeerdehoofdletter D met of zonder staart galg met schuin streepje of stip in den hoektwee schuine streepjes) Dikwijls wordt terwijl een bladzij reeds vol is een woordonder den laatsten regel nog afgemaakt en later met een roode lus omgehaald(soms meerdere woorden 117a) Roode opschriften komen voor van fol j tot cxvjZij geven soms den feestdag aan zijn dan weer een soort van titel De roodelombarden zijn meestal slecht gevormd een enkele keer een weinig versierd DeD op fol ja is met in de menie uitgespaarde en met zwart omgehaalde bladmotiefjesbewerkt de uiteinden loopen in klaverblaadjes uit In het wit van de letter een lintmet de zwarte woorden et veritas domini De D zal hiermede verbonden wel despreuk lsquoDeus et veritas dominirsquo moeten vormen Eigennamen

1) Zie afb VI

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

33

Latijnsche woorden en verder alles wat van belang geacht werd is rood onderstreeptOok de correctie is op een enkele uitzondering na uitsluitend door de kopiiumlsteverricht en schijnt wel in drie eacutetappes geschied te zijnTijdens het afschrijven ontdekte fouten worden geeumlxpungeerd enkele letters met

eacuteeacuten enkele stip Meestal echter worden deze uitgeradeerd Bij het rubriceerengeschiedt de correctie door het foutieve woord door te halen en opnieuw ditmaalmet streepjes te expungeeren Een of meer foutieve woorden worden ook vaakheel netjes beplakt met een reepje papier dat dan opnieuw beschreven is Ik vondlos in het hs liggende zoon reepje met robriek beschreven D e s ma e n d a c h s Nagrave de correctie tenslotte zijn op verschillende plaatsen met robriek doorgehaaldeletters en kleine woorden uitgeradeerd (xxiiija)Als invoegingsteeken wordt het wigje gebruikt meestal met iets erboven een

punt 3 punten of als er onderscheid noodig is een kruisje1) Het teeken vooromzetting van twee woorden is twee schuine streepjes voor beide woordenDe rechthoekige omhalingen met lussen zooals wij die bij de reclamen aantroffen

komen ook bij in margine ingevoegde woorden voor (ook deze in robriek of roodop zwart) Deze manier van omhalen was gewoonte in het klooster van Maeseyck(zie hss Kon Bibl 73F25 73H18 70E12) De afkortingen zijn de gewone Eenzelfdeteeken wordt voor -re- en -er- gebruikt weden = weerden (xva) don = doren (xb)d = der vuy vuy = vuyr ([c]xxiiijb) of vuyer ([c]xxvija) Verder goter = groter (xvb)pstn = priesteren (xva) spac = sprac (xiij)Niet heel veel later dan de hand van het hs zijn de opschriften aangebracht die

wij hierboven reeds samenbrachten in een tabel De letters zijn leelijk de roodeonderstrepingen maken het nog ergerVan een cursieve 15e-eeuwsche hand zijn de latijnsche doch ook wel

Nederlandsche glossen die tot fol xciiij geregeld in de marges voorkomen Ze zijnsoms (fol xiija la lja) verticaal geschrevenVan een hand uit het begin der 16e eeuw gothisch bastaardschrift is de

inhoudstabel van fol [c]lixb alsmede de pagineering (zie de hoofdletter C) Dezehand toont groote overeenkomst met

1) Geheel op zichzelf staat de expunctie van het woordje te op fol cijb met punten erboven egraveneronder Stellig van latere hand

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

34

die van het hs uit Maeseyck dat een vertaling van de sermoenen van Tauler naarden Bazelschen druk bevat Kon Bibl den Haag 73H21 (Cat No 633) uit het jaar1547 De letters in dit hs zijn echter zwaarder en breederOf de later toegevoegde opschriften van fol lxxxvb [c]xlviijb [c]liijb weacuteeacuter van een

andere hand zijn ben ik niet in staat uit te maken Het is mogelijk dat ze van deschrijfster uit later jaren zijn Zoo is het ook met correcties in het laatste sermoentw

lva wortse in marg voor geeumlxp en met rood doorgeh selixa verstuert boven met rood geeumlxp en doorgeh brenghen

Tenslotte is het eigendomsmerk op fol lixa uit denzelfden tijd afkomstig als deinhoudstabel Deze aanteekening treft men in bijna alle hss uit Maeseyck aan hetlaatst in hs Den Haag Kon Bibl 73H7 (Cat No 415) van ca 1500Over de geschiedenis van de hss die in Maastricht gevonden zijn in 1839

raadplege men de beschrijvingen van de Ruusbroechss T tot en met YIn den catalogus van de bibliotheek van het Sint-Agnetenklooster te Maeseyck

in 1795 opgemaakt staat onder no 14 te lezen

Sermoonboeck beginnende op den 10 zondag naarSinxten tot advent 1442 (in quarto)

Het lijdt wel geen twijfel of ons hs is bedoeldIn den lsquoCatalogus van boeken en handschriften gevonden te Maastricht in

1839rsquo vond ik onder de hss die naar Utrecht gezonden zijn drie nummers die inaanmerking komen

468 Liber precum (Nederduitsch)461 Godvruchtig boek in het Nederduitsch427 Sermonen van de Saramenten

Op de keerzijde van het perkamenten schutblad van ons hs is een ovaal etiketjegeplakt uit de eerste helft der vorige eeuw afkomstig

Aevum mediumScriptores ecclesiastNo 427

Het is gedrukt alleen het cijfer is geschreven Het is dus wel waarschijnlijk dat metlsquoSermonen van de Saramentenrsquo ons hs bedoeld is

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

35

Papier

Zwaar en weinig gelijmd op de kruispunten van nerven en waterlijnen zijn deafdrukken der soldeersels goed zichtbaar Het hs heeft slechts eacuteeacuten watermerk datbeschreven is door D e V r e e s e Hss van Ruusbroec Dl I pag 226 sub 2 (Zieook ald pag 257 aanhangsel voor de beschrijving van hs V)

Band

Het hs steekt nog in zijn oorspronkelijken kalfslederen band waarvan de rug opeen schandalige wijze hersteld is in lateren tijd De stempeling aan beide zijdendezelfde is zeer eenvoudig een veld van ruiten ingesloten door een rechthoekde lijnen bestaan uit twee filets Twee eenvoudige sloten zijn nog aanwezig deklampen ontbrekenAan de lange zijden der bladen hebben als bladwijzers kleine lusjes gezeten

Twee zijn nog over eacuteeacuten van perkament aan fol lxij en eacuteeacuten van rood leer aan folcxvj

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

36

Br 3

Handschrift op papier geschreven in het jaar 1486 berustende in de KoninklijkeBibliotheek te Brussel no 2184 (Cat III 1991) Het bevat 1 perk schutblad 1sextern 1 quintern plus 1 blad 7 sexternen 1 quintern plus 1 blad 5 sexterneneen cahier van 16 bladen (6-10) 1 sextern 2 quarternen 3 sexternen 1 quartern1 quartern minus 1 blad 1 perk schutblad tezamen 273 beschreven bladen plus2 schutbladen metende ongeveer 145 times 210 mm slordig afgeschreven voor eacuteeacutencolom ca 95 times 147 mm en gelijnd voor 29 tot 31 regels waarvan de laatste somsniet beschreven is Sommige pag zijn heelemaal tot onderaan toe gelijnd deonbeschrevene echter alleen met een scherp voorwerp Van inkt is daar althansniets meer te bespeuren De regels loopen soms een heel eind buiten de afschrijvingdoor en dit geldt dan ook voor de lijnen waarop of waartusschen ze geschrevenzijn De reclamen zijn alle nog aanwezig Er zijn geen signaturen Het hs is gefolieerddoor den kopiiumlst tevens rubricator met roode romeinsche cijfers beginnende bijhet eerste stuk van den tekst en wel J tot cclxx Deze folieering is danig in de warzij geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen

xix en xx - op rasuur xxi - i bijgeschreven xxx staat voor xxxiii xxxi - successveranderd in xxxiii xxxiiij lxxj van dez hand cursief en met zwarten inkt Cix -ix cursief in zwart naast roode C Cxvii moet zijn Cxvi Cxxxi - i ten onrechteuitgeradeerd Van Cxxxi tot Cxcv is de folieering eacuteeacuten blad achter (Cxxxv is verbeterdin Clxxv) Cxcvi - i half uitgewischt Daarop volgt Cxv Cxcvi - moet zijn resp Cxvijen Cxcviij Cxcix en CC zijn juist en werden met potlood veranderd in resp Cxcvijen Cxcviij (zelfde hand) Cxcviij (met potlood erboven ix) - moet zijn CCi Dan volgtopnieuw Cxcix - moet zijn CCij CC CCj worden overgeslagen CCij tot CCxix moetzijn CCiij tot CCxx Volgt CCij (-ij doorgeh xx bovengeschreven) - moet zijn CCxxiDit gaat zoo door en daar CCxxiiij en CCxxix ontbreken is de folieering CCxxx

weer in orde tot het einde toe CCxlxij heeft de tweede x op een andere letter Clxiijis met potlood veranderd in CClxiij

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

37

De voorbeelden voor de folieering zijn meestal aan den voet der pag nog zichtbaarsommige zijn rood ook hierin al verbeteringenDe moderne folieering met potlood beginnende bij het eerste schutblad slaat

tusschen 112 en 113 een blad over Wij hebben ons aan deze folieering gehouden

Inhoud

2b H i e r v o l g h e t e e n t a f e l e v a n s om i g h e n ma t e r i e n d i em e ns o u k e n s a l i n d e s e n n a v o l g h e n d e s e rm o e n e n o n t r e n t d e s e nt e e k e n eAermoede 31Beelden 5 8 23

Vrese gods 14 84 124 1463aH i e r v o l g h e t d i e t a f e l e v a n d e n n a v o l g h e n d e n s e rm o e n e n

1)2)

1) hs ʃ met haal er doorheen2) hs vt op et

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

38

1)2)3)4)5)6)7)

1) hs o p d e n i j sten s o n d a c h n a p a e s uitgeradeerd2) hs alte3) hs na c rasuur tusschen twee x-en zwarte v bovengeschr () na v met potlood nog ij

zichtbaar4) eerste o op a5) hs cxxxvix v doorgeh6) hs deze regel tusschengeschr7) hs Clxxxix 3e x uitgerad het kruisje voegt dit cijfer in achter dei (rechts)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

39

1)

Na een regel spatie

(S II)H i e r v o l g h e ns om i g h e g o e d es e rm o e n e d i eg h ema e c t h e e f tm e e s t e r J a n 2)

t a u w e l e e r eme e s t e ri n d e r g o d h e i t T e ne e r s t e n V p d e nv i e r d e n s o n d a c hi n d e n a d u e n tS e rm o e n ∾ ∾ ∾3)

DIe ioden ende diepharizeuze

(Bas B)V p d e n s e l u e ns o n d a c h e e n a n d e rs e rm o e nEGo vox clamantis indeserto parate viam dominietc

8a

(Cor II 10)v p S i a n se u a n g e l i s t e n d a c h

IN principio erat verbumetc

11b

(1)v p d e n h e l i g h e nk e e r s t d a c h

13a

S e rm o e n Puer natusestnobis et filius etc

1) hs zwarte v op roode i daarachter in zwart 238 (hand van plusmn 1600)2) hs ar waarschijnlijk dus C o n r a r d u s uitgerad en Jan er overheen spatie met roode

streep opgevuld3) Zie afb VIII

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(2)V p d e n d e r t i e na u e n t S e rm o e n

17b

Accipe puerum et matremeius et vade in terramisrael etc

(5)V p d e n d e r t i e n d a c hv p d i e e p i s t e l e

20b

S e rm o e n SVrge etilluminare iherusalem quiavenit lumen tuum etc

(4+3)V p d e n s e l u e n d a c hv p d i e e u a n g e l i e

22b

e e n a n d e r S e rm o e nVBi est qui natus est rexiudeorum etcV p d e n e e r s t e ns o n d a c h n a d i eo c t a u e v a n d e r t i e n -

27a

(XI)d a g h e S e rm o e n VInum non habent

27b

(6)V p d e n v i j f s t e ns o n d a c h n a e r

28b

d e r t i e n d a c hS e rm o e n IV gummeum suaue est et onusmeum leue

(XII)D e s s a t e r d a e c h sv o o r g r o o t u a s t e n

31a

a u e n t S e rm o e n Eratnauis in medio mari etihus solus in terra

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

40

(Bas H)v p d e n d o n d e r d a c hn a

35a

g r o o t u a s t e n a u e n tS e rm o e n DIcebat ihsad eos qui credebant ei exiudeis etc

(8)V p d e n v r i n d a c h n ag r o o t v a s t e n a u e n t

37b

S e rm o e Erat dies festusiudeorum etc

(9)V p d e n t w e e s t e ns o n d a c h i n d i e

42b

v a s t e n e S e rm o e nEGressus ihūs secessit inpartes tyri et sydonis etc

(11)V p d e n ma e n d a c hv o o r p a l m s o n d a c h

47a

S e rm o e n VLtimo diefestiuitatis clamabat etc

(12)D e s d i s e n d a e c h sv o o r p a l m s o n d a c h

51b

S e rm o e n VOsascenditead diem festum ego autemnon ascendam etcDes vrindachs voorpalmen Dat eerstesermoen

54a

(14)Expedit vobis ut vnusmoriatur homo pro populoetc

55a

(XIII)V p d e n s e l u e n d a c h E e n a n d e r

57b

s e rm o e n HEt es nootdat een

(Bas L)V p d e n d o n d e r d a c hn a p a e s s c h e nS e rm o e n RAbboni

60a

(Bas O)D e s v r i n d a e c h s n ap a e s c h e n o f

63a

v a n d e nS a c r ame n t eS e rm o e nECce ego vobiscum sumomnibus diebus usque adconsummacionem seculi

(XV + XVI)v p d e n t w e e s t e ns o n d a c h n a

69b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

p a e s c h e n S e rm o e nEGo sum pastor bonus

(XVII+XVIII)v p d e n s e l u e ns o n d a c h e e n a n d e r

75b

S e rm o e n DRijft dielammere

(58)D e s ma e n d a e c h s i nd i e c r u u s d a g h e v p t

78b

e p i s t e l e S e rm o e nCOnfitemini alterutrumpeccata vestra

(60a)V p d e n s e l u e n d a c hv p d i e e u a n g e l i e

79b

S e rm o e n DIxit ihsdiscipulis suis Quisvestrum habebit amicumet ibit ad eum media nocteI n a s c e n s i o e n sd a g h e v p d i e

84a

e u a n g e l i e S e rm o e n

(60b)REcumbentibus vndecimdiscipulis apparuit illis ihsetc

84b

(26)v p d e n h e l i g h e ns i n x e n d a c h D a t

89a

e e r s t e S e rm o e n REpleti sunt omnes spiritusancto etc

(60e)v p d e n s e l u e n d a c hD a t a n d e r s e rm o e n

94a

SI zijn alle vervult mettenhelighe gheest

(43)V p d e n s e l u e n d a c hD a t d e r d e s e rm o e n

99a

QVi spiritu dei aguntur hiidei filii etc

(60)v a n d e r h e l i g h e rt r i n i t e i t D a t e e r s t e

106b

s e rm o e n AVdi israeldeus tuus deus vnus estetc

(60d)V p d e n s e l u e ns o n d a c h e e n a n d e r

107b108a

s e rm o e n QVodscimusloquimur et quod vidimustestamur

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(60e)V a n d e n h e l i g h e ns a c r ame n t e d e s

112a

w e e r d e n l i c h a em so n s h e e r e n D a te e r s t e s e rm o e n Qqvi manducat carnemmeam etc

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

41

(60f)v a n d e n h e l i g h e ns a c r ame n t e D a t

116a

a n d e r s e rm o e n Qparavimanducat meam carnemet bibit meum sanguinemin me manet et ego in eo

(32)N o c h v a n d e nh e l i g h e n

121a

s a c r ame n t e d a tv i e r d e s e rm o e n EStscriptum in iohanne Caromea vere est cibus etsanguis meus vere estpotus

(33)N o c h v a n d e ns a c r ame n t e d a t

127b

v i e r d e S e rm o e nCAro mea vere est cibuset sanguis meus vere estpotus

(60g)v p d e n t w e e s t e ns o n d a c h n a d e r

133a

t r i n i t e i t S e rm o e nHOmo quidam fecit cenammagnam et vocauit multos

(y)Onmiddellijk aansluitendaan het Amen van nr 60g

paraO alre liefste wildiemmermeer of eewelic tot

136b

dinen besten comen sosulstu dese iij peynten metneerenste waernemenparaDat eerste es du sulstgode blootelic ende puerlicmynnen ende die eeregods in allen dinghen endeniet sonderlinghe des dijnsmaer sinen wille ende nietden dinen paraDat ander esdattu in al dinen werkenende vutganghe dijns selfsneerstelike waernemesende sie in dijngrondeloose niet meteender biblyuendermeeninghen waer mededu omme gaes ende wat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

indi zij paraDat derde es nieten neme di aen dat dijnniet en es laet alle dinc vphem seluen staen dat goetes laet goet blyuen endedat quaet es dat enberechte niet noch envraghe niet Maer keere diin dinen gront ende blijftdaer bi ende neme waerder vaderliker stemmen dieindi roupt ende roupt di inhem Dit ionne ons allendie mynlike zoete ihesus1)Amen

(60b)v p d e n d e r d e ns o n d a c h n a d e r

136b

t r i n i t h e i t S e rm o e n CArissimi Humiliamini subpotenti manu dei etc

(38)V p d e n v i e r d e ns o n d a c h D a t e e r s t e

142a

S e rm o e n EStotemisericordes sicut et patervester misericors est etc

(62)v p d e n s e l u e n 2)

s o n d a c h E e n a n d e rs e rm o e n MEn leest

148a

(63)V p d e n v i j f s t e ns o n d a c h n a d e r

152a

h e l i g h e r t r i n i t h e i tS e rm o e n Duc in altumet laxate rethia vestra incapturam etc

(72)V p d e n xste s o n d a c hS e rm o e n Cvm

155b

appropinquaret ihsiherosolimam vidensciuitatem fleuit super illametc

(78)N o c h v p d e n s e l u e ns o n d a c h E e n a n d e r

158b

s e rm o e n DOmus meadomus oracionis vocabitur

(57)v p d e n x i stens o n d a c h d a t e e r s t e

162a

S e rm o e n Dvo hominesascenderunt in templum vt

1) hs ihs zoete omgezet2) hs n op 1

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

orarent vnus pharizeus etalter publicanus

(VIII)V p d e n s e l u e ns o n d a c h E e n a n d e r

166b

s e rm o e n TErghewarigher

(73)V p d e n x i j stens o n d a c h S e rm o e n

168a

LIttera occidit spiritusautem viuificat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

42

(45)V p d e n x i i j stens o n d a c h D a t e e r s t e

170a

s e rm o e n Beati oculi quivident que vos videtis

(64)v p d e n s e l u e ns o n d a c h D a t

175a

t w e e s t e S e rm o e nBeati oculi1) qui vident quevos videtis

(54)v p d e n s e l u e ns o n d a c h D a t d e r d e

180b

s e rm o e n DIligesdominum deum tuum etc

(47)v p x v sten s o n d a c h D a t e e r s t e

187a

s e rm o e n FRatres Sispiritu viuimus spiritu etambulemus

(66)V p d e n s e l u e ns o n d a c h E e n a n d e r

192b

S e rm o e n PRimumquerite regnum dei etc

(67)V p d e n x v i stens o n d a c h S e rm o e n

197a

FLecto genua mea adpatrem domini nostri ihūxpi

(70)v p d e n x v i j stens o n d a c h S e rm o e n

203b

FRatres Obsecro vos egovinctus in domino etc

(56)V p d e n x i x sten

s o n d a c h S e rm o e n206a

FRatres Renouamini spiritumentis vestre

(81)V p d e n x x sten

s o n d a c h e n d e211b

v a n d e r h e l i g h e rm a g h e t S c o r d u l aS e rm o e n ECceprandium meum parauietc

1) hs gescheiden van vorig w door rood streepje

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(74)V p d e n s e l u e ns o n d a c h 2)Ee n a n d e r

215a

s e rm o e n ECceprandium meum parauietc

(69)v a n d e rk e r c w i h i n g h eS e rm o e n HEt es heden

220a

(61)H i e r v o l g h e ns om i g h e

223a

s e rm o e n e n v a n d e nh e l i g h e n paraV p s e n t ei a n s b a p t i s t e ng h e b o o r t e d a c h D a te e r s t e S e rm o e nDEse es ghecomenAangezien hier tevens eennieuw katern begint zalmen dit gedeelte welhebben toegevoegd alseen soort van aanhangsel

(40)N o c h v a n S i a nE e n a n d e r s e rm o e n

229a

Fvit in diebus herodis regisetc

(50)V p o n s e r v r a uw e ng h e b o o r t e n d a c h

235b

S e rm o e n TRansite adme omnes quiconcupiscitis me

(65)v a n d e rv e r h e f f i n g h e n d e s

240b

h e l i g h e n c r u c e nD a t e e r s t es e rm o e n HEt es heden

(65)v p d e n s e l u e n d a c he e n 3) a n d e r

245a

s e rm o e n EGo siexaltatus fuero omniatraham ad me ipsum

(68)V p S m i c h i e l sd a c h S e rm o e n HAerynghelen zien altoes

249b

(71)E e n g o e t S e rm o e nh o e h em d i e

253b

m e n s c h e o u f e n e ns a l DparaIe prophete spreect

2) hs s o n d e n met zwart dach erover heen geschreven3) hs 2e e boven geschreven en met Λ ingevoegd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

inden souter Reueladomino viam tuam etspera in eo et ipse faciet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

43

(Cor I 13)E e n a n d e r s e rm o e nv p d a t s e l u e v e e r s

257a

REuela domino viam tuamet spera in eo etc

(δ)1)Ee n s e rm o e n v a nv a l s c h e n v r i e n

261a

m e n s c h e n e n d ev a n me n i g h e rw i s e n

(Brief I)E e n s e rm o e n h o ee e n g h e e s t e l i k ev e r g a d e r i n g h e s i j ns a l IN xpo ihū en sijnreeewigher mynnen

(XXI)E e n s e rm o e nv a n d e n

271a

s e r a p h i n n e n me t v jv l o g h e l e n JOhannesdie godlike mynnareOnmiddellijk achter hetbovenstaande tractaat

273a

paraGhehent int iaer onsheeren M cccc endelxxxvi den eersten dachvan sporkele vp S ignaciusdach2) Bidt om gods willevoor diet heeft ghescreuen

Nota

paraMen ne sal gheenongheprouft dincversmaden noch te zeereprisen Daer omme vintyement in desenvoorscreuenen sermoeneneenighe dinghen ofleeringhen die hi niet enbeuoelt oft die sinen sinneniet en gheliken die enwille die leeringhe nietversmaden maer gheef-

1) Zie D o l c h sect 1472) 1 Februari

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

se ouer den ghenen diese3)

beuonde heeft want dese273b

voorscreuene leeringhenzijn ghemaect vutbeleefden gronde D e og r a c i a s s emp e r

De rest van de pag bevatnog eenigeaanteekeningen waaroverlater

Schrift

Het hs is geschreven door een zware vaste en duidelijke doch zeer onregelmatigehand dikwijls zoo compres dat niet uit te maken was of twee woordenaaneengeschreven zijn of niet De letters zijn afgerond en niet meer zuiver gothischDe afkortingen zijn behalve de gewone de volgende die niet vaak voorkomenxo naast xpo voor cristo (63b) wrlt voor weerelt glen (60a) - glorien ihrlm voor

iherusalem aplen - apostolen maa - maria (59b) waet voor waert (270b) terwijlbijv hee zeker als heere gelezen dient te wordenDe letters v en w zijn dikwijls zoo groot en zwierig dat zij indien zij bovendien

nog gerubriceerd zijn wel als hoofdletters opgevat dienen te worden i en y hebbenmeestal eacuteeacuten ij twee streepjes De kopiiumlst heeft het hs ook gerubriceerd (oacuteoacutekminuskels) en het van roode opschriften parafen (para) en lombarden voorzien Dezelaatste zijn goed gevormd en beslaan 3 rr Alleen die van

3) hs behouuen met r doorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

44

fol 4a is grooter (9 rr) en vertoont in de menie uitgespaard eenvoudige rankfigurenDe D van fol 192b werd in een P veranderd Bijzondere woorden zijn onderstreeptBehalve de zwarte merkteekens (rood 126a) verwijzende naar het register vanfol 2b vinden wij soms in rood n otilde of het woord e x emp e l in de marge Alsleesteekens vinden wij de punt die soms vrij hoog staat en een enkele maal meteen streepje gerubriceerd is (234b 236a 220b) en zelden het vraagteeken (213a)Foutieve woorden worden nooit geeumlxpungeerd maar steeds doorgehaald of

uitgeradeerd Daarna werd wel eens sandarak gebruikt om het papier weer glad temaken (59a) Vele soorten van invoegingsteekens komen voor In rood een kruisje(14a 20a etc) somsmet een stippellijntje (118b) een herkruist kruisje (262a 231a)een wigje (24a 35b etc) een streepje (30a) of twee (11b 12b etc) het teeken(14a 24a etc) soms met stippellijntje (92a) In zwart de meeste dezer teekenssoms gerubriceerd Dikwijls zijn van ingevoegde woorden of zinnen de voorbeeldenmet potlood geschreven nog zichtbaar (16b 47a 66a 229a)Als omzettingsteeken worden twee paar evenwijdige streepjes gebruikt soms met

de letters b a boven de om te zetten woordenEr zijn ook correcties en aanteekeningen van latere handen in het handschrift

aangetroffenI Een hand niet veel later dan het hs heeft tusschen e en g van beghingheop bl 238a een gezet en in margine we Van deze hand zijn wellicht ookde woorden notilde (6b 7b) en notilde bene (10a)

II Van een hand van ca 1600 die de later te vermelden opdracht van fol 2aschreef1) zijn de volgende cursieve aanteekeningen in margine24a myrra 26b thus 26b auruacutem 27a nota en de dunne onderstrepingen inden tekst met zwarten inkt het teeken en conclusio 29a zeer fijn en bijnaonleesbaar ende Inde () 30b dunne onderstrepingen in den tekst en inmargine de teekens gt en +Deze hand heeft ook correcties en verduidelijkende glossen aangebracht Hette verklaren woord of de te vervangen zin wordt met een fijn lijntje doorstreeptdaaraan evenwijdig een

1) Zie afb IX

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

45

lijntje boven en onder het woord 20b ouerdincken - onderdrucken 87aghecrighen - kyuen (= sive) contendere litigare 107b sonder - excepto132a +Wafenen - + wapen est exclamatio quasi och armeDe overige het grootste aantal vindt men in de teksten die hierachteruitgegeven zijn waarvoor men de aanteekeningen raadplege

III Van een hand uit het einde der 17e eeuw of misschien al uit het begin der18e stammende zijn de volgende woorden in margineGhelaetentheyt (27b) en Beelden (28b)

Herkomst

Al zijn er in het hs verschillende aanteekeningen te vinden die wijzen op vroegerebezitters geen ervan is in staat ons iets te vertellen aangaande het klooster waarhet geschreven isDe eenige aanteekening uit den tijd van het hs is die van den kopiiumlst op fol 1b

de keerzijde van het eerste schutblad dus Daar staat bovenaan in rubriek H xiixii veranderd uit xiiij (ij zijn uitgeradeerd doch de streepjes erboven zijn er nog)Deze H is geheel gelijk aan de roode lombarde op fol 57b Het cijfer geeft natuurlijkde plaats van het hs in de bibliotheek van het klooster aan

Fol 1a vinden wij boven aan de pagina van een en dezelfde cursieve hand devolgende aanteekeningen˙

1591 Den 1 sporcel 3 gǔHet vijfde bock

In desen bock staen veel schoone gheestelijcke sermonen ghemacktdoor den seer gheleerden ende verlichten taǔeleer

Fol 1b onder bovenstaand bibliotheek-merk met een zoogenaamdehumanistische hand van nagrave 1600

Desen boeck is ghescreuen1)de manire van Cǔelen

1) Waarschijnlijk heeft hierna in gestaan te oordeelen naar de grootte der rasuur zie afb X

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

46

Fol 2a midden op de pag door een fijne cursieve hand

R[everendissimus] P[ater] Henricus AldenardensisSacre Theologie Lector etGuardianus Mechliniensis dedithunc librum suacutebdito suoF[ratri] Gratiano Clerico Belliol[ensi]1)anno 1616 28 octob

Fol 273b acht regels onder D e o g r a c i a s s emp e r een vierregelige cursieveaanteekening van een hand die veel overeenkomst vertoont met die van fol 1adoch die helaas door veel zwarte inktkrassen geheel onleesbaar is gemaakt Deeerste woorden zijn misschien Desen bock en het laatste zou ghescreuen kunnenzijn2)Daaronder met lsquoblankersquo drukletters uit de 19e eeuw

F HENRICVS

Op het laatste schutblad tenslotte recto bovenaan met dezelfde cursieve handvan fol 1a

Janneken nicht hoǔtdesen bock wel in werdewant het is taǔlere

Watermerken

fol 1 tot 90 Een gothische Povereenkomende met D e

I

S t o p p e l a a r XII 11 doch zonder hetvierblad erbovenfol 92 tot 95 Dezelfde doch nu geheelovereenkomende met D e

II

S t o p p e l a a r voorkomende in eenstedelijke rekening van Middelburg over1477fol 98 Een hand met vierblad als D eS t o p p e l a a r XIII 4 voorkomende in

III

een rekening van de OLV-kerk te Sluisvan 1494fol 156 tot 222 Een schild met 3 lelieumlnmet kroon en letter onderaan als D e

IV

S t o p p e l a a r XIV 6 nog gevonden ineen rekening van OLV Broederschap

1) di inwoner van Belle Het is mij niet mogen gelukken iets omtrent deze personen teweten te komen (zie afb IX)

2) Doorlichting met ultra-violette stralen heeft geen succes gehad

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

te s-Hertogenbosch van 1495 en komtvan 1474 af in Middelburgscherekeningen voor

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

47

fol 223 tot 247 Het wapen van deDauphineacute doch zonder kroon gelijk

V

voorkomtbijD e S t o p p e l a a r XIV15in een stads-rekening van Middelburg uit1480 gevonden B r i q u e t no 1853oa Antwerpen 1461-65 BNMRentmeesterschap Bommenede1470-71fol 248 en 268 Ossenkop met stang enSt Andries-kruis nog het meest lijkende

VI

op D e S t o p p e l a a r VII 23 herkomstals IIIfol 269 tot 271 als VVIIfol 272 Een gothische P moeilijk tedefinieeren

VIII

Band

Het Hs steekt nog in zijn oorspronkelijken donker kalfslederen band doch is in denmodernen tijd geheel gerestaureerd rug en hoeken zijn vernieuwd en de houtenborden zijn er niet meer Van twee sloten zijn nog de sporen te zien Een rechthoekvan filets (3) omsluit een schuinkruis Op de snijpunten kleine ruiten van ruim 5mm2 met een heraldische lelie De vier driehoeken die door het schuinkruis gevormdworden zijn met vierkante stempels (ruim 10 mm2) met lsquohet lam godsrsquo versierdLangs de rechthoekszijden rolstempels van 5 times 1 cm voorstellende vier hertenwaarvan het voorste een gewei draagt De stempeling die aan beide zijden dezelfdeis geschiedde met weinig zorg

Voacuteoacuter in het hs tegen het bord van den band dat met papier uit den modernen tijdis beplakt een vierkant stukje perkament beschreven met het woord lsquoflamandrsquo metinkt door een hand uit de vorige eeuw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

48

Hs L

Handschrift op papier en perkament van ca 1490 berustende in de Bibliotheek derMij der Ned Letterkunde te Leiden no 327 Het bestaat uit 1 perk schutblad 1quintern waarvan de middelste 2 bladen worden gevormd door een diploma vanperkament en waarvan het eerste blad is zoekgeraakt 8 sexternen waarvan debinnenste en buitenste bladen van perkament zijn 4 sexternen waarvan de buitenstebladen van perkament zijn en waaraan in het midden telkens een blad perkamentis toegevoegd 4 sexternen als de acht eerste 1 blad papier tezamen 207 bladen141144 mm bij 113114 met inkt afgeschreven en gelijnd 9697 mm bij 6567met regelmatig 21 regels per bladzijde De reclamen (in de vouw) en meest allesignaturen zijn bewaard deze laatste bestaan uit roode (ii iii iiii) en zwarteRomeinsche cijfers j ij iij iiij v cj tot cv dj tot dv d+ (perk) ej tot ev e+ (perk)f() fj f3 f4 f15() f+ (perk) enz g h j a b d c e f g h Dat het hs niet ofzeer weinig afgesneden is blijkt uit de gaatjes voor het linieeren die nog regelmatigin margine voorkomen De folieering is uit den modernen tijdHet handschrift bevat

Fol 1a Een blad perkament dat als schutblad dient Hierop met de hand van heths de volgende korte spreuken

heilighe sacramenten ghelaten heeft in verlatenissen onser sondenende tot hulpen der gracienparaEen reyn ghemoede met vrolijcheiden inden dienst gods is recht als eenconincynne die met purpuren ghecleedt is ende voerden coninc staetMer eest dattu gode met onghenuechten dient soe bistu ghecleedt metsnoden cleederenparaRuysbroec Als ghi ghelaten sijt ende in temptacien sijt soe segt O hereic ben onwerdich enigher eeren ende alles goets ende troosts die goedemenschen hebben in v˙ Ende al ben ic arm ende ghelaten ic en sal v nietlaten mer ic sal roepen ende bidden sonder ophouden tot dier tijt dat vgracie ende mijn gheloeue mijn ziele ghesont maket

Fol 1b Een miniatuur voorstellende een rechthoek omraamd en horizontaal indrieeumln verdeeld door met guirlandes versierde

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

49

banden die voor zoover zij den middelsten grootsten rechthoek omsluiten groenen overigens rose gekleurd zijn Op de hoeken vierkante gouden rozetten op zwartengrond De bovenste en onderste rechthoek hebben op een blauw veld de wittemet rood versierde letters jhesus (Er lijkt jbesus te staan doch deze vergissing isontstaan doordat een driehoekig stukje te veel is uitgespaard) en maria Demiddelste rechthoek is wit en opgevuld met rood-blauwe ranken die een medaillonen in de hoeken vier met goud versierde rozetten omsluiten Het medaillon bevateen rose rood geopend hart waaruit witte linten te voorschijn komen die met blauweletters de volgende woorden dragen J h e s u s Amo r e w l n e r a t u s e s t Debladzij is verder met kleine bloemmotiefjes versierdHet hs bevat een verzameling sermoenen van Tauler beginnende bij Bas L Aandit eerste sermoen ontbreekt juist een blad zoodat het mogelijk is dat Bas L ookwerkelijk het eerste sermoen is geweest Aan de signatuur is dit niet te zien daarde eerste twee katernen slechts cijfers en geen letters hebben (zie boven) Het zijnde volgende preeken

(Bas L) b o u e n a l l e d i n cm i n n e n Hi i s e e n

2a

m e e s t e r d e rw a e r h e i t

(XV)O p t e n i e r s t e ns o n d a c h n a d i e

7a

o c t a u e v a np a e s c h e n h o e o n sh e r e s e e t I c b e ne e n g o e d t h e r d eE n d e h o e h i s i j ns c a p e w e l g h e s p i j s te n d e g h ew e i d th e e f t m e t h ems e l u e n i n d e ne d e l e n h o g h e nw e r d e g h es a c r ame n t e E n d eh o e d i e m e n s c h eg h e s c i c t s a l s i j nd i e a l l e d a g h e d a th e i l i g h e s a c r ame n tm a c h n eme n d e sg o e d e n t a uw e l e e r ss e rm o e n

N o c h o p t e n s e l u e nd a c h v a n d e n

14a

g o e d e n h e r d e e n d ev a n d a t s c a e p k e nd a t i s d i e m i n n e n d ez i e l e E n d e v a n d r i e

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

b e r g h e n d a e r d a ts c a e p k e n i n w e y d ti n d a t l e u e n e n d el i d e n e n d e d i ew o n d e n e n d e i n d a tb l o o t o n s l i e f sh e r e n E n d e v a n d e nh e i l i g h e n v i j fw o n d e n

(XVI)E n d e v a n d e n h e i l i - g h e n s a c r ame n t

14b

t o n f a e n E n d e h o eh i s i j n b r u y t l a e te n d e p r u e f t m e tg r o t e n sw a r e nl i d e n d e s g o e d e nt a uw e l e e r ss e rm o e n

(XX)N o c h o p t e n s e l u e nd a c h v a n d e n g o e d e

32a

h e r d e d i e d a e r a e nh em h e u e t d a t e e ng o e t h e r d e a e nh em h e b b e n s a l d e s g o e d e nt a uw e l e r s s e rm o e n

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

50

(EI 42)O p t e n d e r d e ns o n d a c h n a

35a

p a e s s c h e n Wa t d a tt o e b e h o e r t e n e nb e g h i n n e n d e n e n d ee n e n t o e n eme n d e ne n d e e n e nv o l c ome n e n 1)

men s c h e o p d a ta l d e r h o e c h s t eE n d e w a t d a t i se e n g h e l a t e n eg h e l a t e n h e i t i ng h e e s t e e n d e i nn a t u r e n D e sg o e d e n t a uw e l e e r ss e rm o e n

(V)M e r c t w e l d a t h i e rn a v o l g h e t

38a

(60a)D e s ma e n d a e c h s i nd i e c r u y s d a g h e

45a

w a t b i d d e n c l o p p e ne n d e s u e k e n i sE n d e w i e d i e v r i e n ti s d i e t o t o n sc o em t v a n d e rr e y s e n E n d e h o ed i e m e n s c h e d e s e nv r i e n t s a l t h u y sh a l e n E n d e w a tm e nv e r s t a e n s a l b id e s e n b r o o d e b i d e nv i s s c h e e n d e b i d e ne y e

(60b)O p t e n h e i l i g h e na s c e n s i d a c h o p

54a

d a t e u a n g e l i um v a nv e r h a e r t h e i t d e sh e r t e n e n d e w a td i e m a e c t e n d ev a n d e n b e r i s p e ng o d s E n d e v a n d e rq u a d e r c i s t e r n e nE n d e h o e g o d

1) hs volcomenden -d- doorgeh met rood

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

c l a e c h t o u e r 2) o n sE n d e v a ng h e e s t e l i k e ro n c u y s h e i t E n d ev a n v i e r g r a d e n d e rm i n n e n T s e rm o e n

Op t e n h e i l i g h e ns i n x e n d a c h v a n

62b

o nma t e d e sh e i l i g h e n

(26)g h e e s t s e n d ev a n d e r

63a

g h e l e g h e n t h e i te n d e p o e n t e n d i es i h e b b e n s e l e n d i ed e n h e i l i g e g h e e s to n t f a e n w i l l e nE n d e v a n s e u e ng a u e n d e sh e i l i g h e n g h e e s t se n d e v a n h a r e nw e r k e n T a uw e l e r ss e rm o e n

D e s ma e n d a e c h sn a s i n x e n d a c h h o ed i e h e i l i g h e

73a

(60e)g h e e s t i n d e nme n s c h e w e r c - k e t

73b

t w e e d i n g h e n a l sd a t h i y d e l t e n d ev e r u u l t d a t d a e ry d e l i s E n d e h o eh em e e n me n s c h eh e b b e n s a l i n a l l e no p u a l l e

(60g)O p t e n a n d e r e ns o n d a c h n a

82b

b e l o k e n s i n x e n v a no n d e r s c h e i t d e rw e r s c a p p e n E n d ev a n g h e n a d e d i ei n d e n h e i l i g h e ns a c r ame n t l e g h e tE n d e w a e r ommeme n d e n d o o t o n sh e r e n a l l e d a g h e

2) hs ouer claecht omgezet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

v a n n y e u s b e g a e tE n d e v a nc l e y nmo e d i c h e i ts omm i g h e rm e n s c h e n d e sg o e d e n t a uw e l e e r ss e rm o e n

N o c h o p t e n s e l u e nd a c h h o e e e n

89b

m e n s c h e ma e c t ee e n g r o o t a u e n te t e n h o e d a t a u e n te t e n i s d e r m i n n e n E n d e v a n d e rd o e c h t d e rs o b e r h e i t i n d r i em a n i e r e n v a nd r i e r h a n d eme n s c h e n d e sg o e d e n t a uw e l e e r se e n s c o e n s e rm o e n

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

51

HOmo quidam fecit cenammagnam Dit bescrijft lucasin sinen xiiij capittel Eenmenschemaecte een grootauent eten Auent eten iseten der minnen Want diesonderlinghe liefstevriende heeftmen ghernetotten auont etene Ditmachtmen oec gheestelikeverstaen Ende desen wort toe ghesproken Et

90a

ende drinct mijn vriendeende wort droncken mijnalder liefste Dat auent etenis totter soberheit tebetamen Si maectenonsen lieuen here eenauent eten Tweewerfmachmen eten alst nietverboden en is Wie hemaen dese wise dersoberheit hout die plechtder doecht der soberheitwant hi hout hem sober

(β)Expl Het is meerdersoberheit ende

95a

bescheidenheit soberlijc teswighen ende te sprekendan alle weghe teswighene ende alsoevoert van anderendoechden Dit meyndemijnhere s peter die daersprac sijt sober endewaect etc Siet ouermitsdie doecht der soberheitwortmen vrient derwaerheit ende coemt tottengroten auent etene Dat xpsihs ons lieue here indercracht sijns ewighenvaders ende in minnenharer beyder gonstelikenende eweliken bereet heeftsinen soberen heymelikenwisen vrienden dat winemmermeer en moeten

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

verwercken onsen lieuenhere met sonden des helpons god Amen

(60h)O p t e n d e r d e ns o n d a c h v t e r

95b

e p i s t o l e n v a n d r i ep u y n t e n d i e e e ny e g h e l i j c g o e tm e n s c h e v a n n o o d eh e b b e n s a l E n d ev a n d r i e s a k e n d i ed e n me n s c h eb i l l i k ev e r o e tm o e d i g h e ns o u d e E n d e h o ex p s a l l e d a g h e l i j d te n d e g h e c r u y s tw o r t v a n d e nb o e s e n me n s c h e nD e s g o e d e nt a uw e l e e r ss e rm o e n

(62)O p t e n v i e r d e ns o n d a c h o p d a t

106b

e u a n g e l i um v a nv i e r d e r h a n d ema t e n d i e d e nme n s c h e s a lw o r d e n g h e g h e u e nE n d e v a n v a l s c h e rg h e r e c h t i c h e i t

(38)N o c h o p t e n s e l u e nd a c h v a n w a t w i

113b114a

d o e n s e l e n o f l a t e nE n d e v a n n u t t i c h e i td e ro n t f e rm h e r t i c h e i tE n d e v a n s c a d e nd e s o r d e e l s E n d ev a n d e r m a t e n d a e rd a t e u a n g e l i um a fs e e t E n d e w a t t e td o e t d a t d i e l i e d eh e n s e l u e n n i e to u e r e n g h e u e nv o l c ome l i j c

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(63)O p t e n v i j f s t e ns o n d a c h o p d a t

124b

e u a n g e l i um w a t d a ts c e p i s d a e r i h e s u sw t l e e r t E n d e d a tg o d sg h e h o e r s amh e i tg a e t b o u e n a l r em e n s c h e ng h e h o e r s amh e i tE n d e v a ng h e e s t e l i k e rs ym o n i e n e n d e v a nv e e l a n d e r e np o e n t e n d e sg o e d e n t a uw e l e e r ss e rm o e n

Op t e n t i e n d e ns o n d a c h w a t

132a

i h e r u s a l em e n d ed a t v o l c i s d a e r xo p w e e n t E n d e v a nv a l s c h e v r e d e e n d eg h e n u e c h t e E n d ew e l c d i e t em p e l i sd a e r i h s

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

52

(72)i n g a e t E n d e w a tc o p e n e n v e r c o p e n

132b

g h e e s - t e l i j c i sE n d e h o eme n d i ew t u e r c o r e no n d e r s c h e i d e nma c h b i d a tw r o e g h e n d e rc o n s c i e n c i e n

N o c h o p t e n s e l u e nd a c h h o e d i e

138b

m e n s c h e e e nt emp e l e n d e e n ()g h e b e d e h u y s g o d sw o r t E n d e w i e

(78)d i e c o e p l u d e s i j nd i em e n v e r d r i u e n

139a

s a l E n d e w a t t o t t e ng h e b e d e h o e r tE n d e v a n d r i ep u n t e n d a e rm e nme d e ma c h c ome ni n d a t r i k e d e rz i e l e n

O p t e n x i s t e ns o n d a c h o p d a t

145a

e u a n g e l i um w a t d i et em p e l i s d a e r d i et w e e i n g a e n s e l e nE n d e d a t n i e t

(57)n u t - t e r s e n i st o t t e n v o e r t g a n c

145b

d a n d a t h e i l i g h es a c r ame n t E n d ev a n t e e k e n d e rv r u c h t e n dessacraments (hs in margdoor dez h met een wigjeingev)E n d e w a n n e e rm e n d a e r v r i l i j c t o eg a e n ma c h

(73)O p t e n x i j s t e ns o n d a c h d a t d i e

154b

o u d e ew e e e n

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

f i g u e r i s g h ew e e s td e r n i e uw e r E n d eh o e e e n y e g h e l i j cg h e e s t e l i j km e n s c h e o u e rm i t sd e r o u d e r ew e nt o t t e r n i e uw e rb e r e e t s a l w o r d e nE n d e d a t d i em e n s c h e d i e g o d sb e g h e e r t i n d e rw a e r h e i t g h e l a t e nmo e t w e s e n

(64)O p t e n x i i j s t e ns o n d a c h v a n d e n

159a

i n w e n d i g h e n a d e le n d e e d e l h e i t d i ei n d e n g r o n d ev e r b o r g h e n l e e tE n d e h o e d i em e n s c h e s a l s i j nv a n a l r e h e r t e n v a na l r e z i e l e n e n d ev a n a l l e n c r a c h t e nE n d e h o e d i e z i e l es i e t h a e r w e s e ne n d e a l h a e rc r a c h t e n E n d e v a nd a t w e s e n d e rz i e l e n

N o c h o p t e n s e l u e nd a c h v a n

169b

t w e e r h a n d e o g h e na l s i n w e n d i g h ee n d e w t w e n d i g h eE n d e w a t d a ti n w e n d i g h e o g h eb e h i j n d e r t E n d eh o e w i m e e r s i e nv a n

(45)x d a n d i ed i s c i p u l e n d e d e n

170a

E n d e h o e e e n sn o o t i s E n d eh o eme n d a t l i d e no n s h e r e no u e r d e n c k e n s a l

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(66)O p t e n x v s t e ns o n d a c h o p d a t

179b

e u a n g e l i um v a ns c a d e n d e rg h i e r i c h e i t e n d ev a n s u e k e l i j c h e i td e r n a t u r e n E n d ew e l c d a t r i j c k g o d si s e n d e s i j ng h e r e c h t i c h e i td i em e n s u e k e n s a lE n d e h o eme n d a tr i j c k v i j n t i n d e na l r e i n d e r s t e n d e sg r o n t s

O p t e n x v i s t e ns o n d a c h v t e r

187b

e p i s t o l e n v a ng h e l a t e n h e i tl e d i c h e i t o n a e nme l i j c h e i t ()1)En d e w e l c s i d i eb r e i d e d i e l e n g d e d i e h o e c h d e e n d ed i e d i e p t e E n d e

(67)d a e r d a t g h emo e d eo p g a e t t o t

188a

x p r i s t um d a e r v l i e t e t d e s e e d e l es a l u e s o n d e ro n d e r l a e t d e sg o e d e n t a uw e l e e r ss e rm o e n

1) Zoo oacuteoacutek in den index

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

53

N o c h o p t e n s e l u e nd a c h v t e re u a n g e l i e n v a n d e n

199b

i o n g h e l i n c d i eg h e s t o r u e n w a s

200a

e n d e o p t e r b a r e ng h e d r a g h e n w a e r te n d e h o e h i w o r tg h e d r a g h e n v a nv i e r d r a g h e r s e n d ew e l c d i e s i j n E n d eh o e d i e h e r es p r e c t i o n g h e l i n ci c s e g d i s t a e t o p d e s g o e d e nt a uw e l e r s s e rm o e nA Dolescens tibi dicosurge Jonghelinc ic seg distaet op Dit woort bescrijftlucas in sinen vijstecapittel Die ouergaendeconste sijnre minnen daers pauwels af sprect indeser teghenwoerdigherepistolen die heeft onslieue here ihs x bewijstaen desen ionghelinckHier wt comt dat begripenmet allen heilighen diebreide der minnen godsdie lengde sijnregheduerigher endeverduldigherlancmoedicheit diehoechde sijnre ghewoutdie diepte sijnre wijsheitya na moeghelijcheit dercreaturen paraNu dan indenbe- ghinne Jonghelinc ic segdistaet op Die ionghelinc

200b

moest eer steruen endeopter baren ghedraghenworden eer hi op staet

Expl ende gheuuelt hemseker der ewigher eren als

206a

dier nv ghebruken

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

teghenwoerdelijc al enghebruyct hi dier

(ν)noch niet als si nv doenDaer na mach die

206b

1)hs n begonnen endoorgeh2)hs comen met rdoorgeh

mensche1) noch2) daer toecomen dat hi datghetugheteghenwoerdichlijc nieten gheuuelt oft oeclicht nie en gheuueldealsoe hier ghesproken isnochtan eest ghewarichlijcweselijc in sinen gronde ishi anders dese ionghelincgheweest Ende dat salmendaer bi bekennen dat desmenschen vernuftigheverstant ghekeert is in datwerdighe leuen ons liefsheren ihu xpi ende in dieordinancie der heiligherkerken sonder dolen endemint dat ende meynt datende niet anders dan godin allen dinghen Ende enwilt niet dan god endegodlike dinghen ende datgod wil Al en heeft diemensche geen gheuuelikesekerheit dese dinghensijn nochtan ghetugheghewarige eensghesekerden gronts Endegheen onseker gront enmach dees dingengheleistenI) [Jongelinc diseg ic stant op Eer si godeden vader den soen endeden heilighen geest ewelijcAmen]II)

Aan het laatste sermoen ontbreken juist twee regels doch hier weten wij wegravel metzekerheid dat het hs meer bevat heeft want fol 207ab een los blad dat achteringeplakt is bevat een stuk van den inhoud

-ken sal207a(66)Opten xv sondach op dat

euangelium van enz(67)Opten xvisten sondach vter

epistolen van enzI) hs dit woord onder aan de bladz als custodeII) Aangevuld naar hs G 1

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(ν)Noch opten seluen dachvter euangelien vandenionghelinc enzOpten xvijsten sondachvter epistolen hoemenoetmoedicheitsaechtmoedicheit endeverduldicheit vercrighen salende die eenheit des

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

54

(70)gheest Ende hoe haer seluen diewaerheit biet ende trect dat ghemoedena haer Ende van die ghewarigheaenbeders die den vader aenbedeninden gheest ende inder waerheit

(71)Opten xviijsten sondach op dat woortReuela domino viam hoe hem eenmensche oefenent() sal in gheeste endein nature Here mijn aenschijn suect dijnaenschijn niet en keere dijn aenschijnvan mi Ende hoe wi ons totten liden onsheren selen keeren sonderlinghe metdeuocien in die heilige v wonden onsheren

(56)Opten xixsten sondach vter epistolen vander loghenen vanden

Door het hs worden aan Tauler toegeschreven XV XVI XX E I 42 60b 26 60gβ 60h 63 67 ν Het is zonder meer duidelijk dat de afschrijver hierin volkomenwillekeurig te werk ging en dat deze sermoenen alle aan Tauler werdentoegeschreven

Schrift1)

Geschreven in een vaste regelmatige duidelijke goed gevormde gothische lettereenigszins afgerond Rubrieken van den kopiiumlst Interpunctie de punt en hetvraagteeken de eerste noacuteoacuteit voor hoofdletters (Als uitzondering komen nog voorvoor hoofdletter (3b) punt plus roode hoog-punt (113a) en rood (76a)) Bijna dehelft van het geschrevene is rood onderstreept Als paraaf dient para Hoofdletters dochsoms ook kleine letters zijn rood doorstreept De lombarden aan het begin van iedersermoen zijn goed gevormd 3 rr hoog hier en daar zijn figuurtjes in de menieuitgespaard (7b 14b 32a 35b 54a 63a) De J van 14b beslaat zoowat de geheelepagina de R van 63a is in blauw uitgevoerd De zwarte voorbeelden zijn meestalnog zichtbaarHet geheele handschrift is met zorg gecorrigeerd eveneens door den afschrijver

zelf Later (blz 156) zal aangetoond worden dat voor sommige sermoenen eenander handschrift bij de correctie gebruikt is Zeer duidelijk onderscheiden zich indit opzicht de nos 60a 60b 60g 38 63 en 45 De afkortingen zijn de gewone Dei en ij hebben meestal streepjes y nooit een stip (y met twee streepjes op fol 117bzal wel een abuis zijn)Als invoegingsteeken treffen wij geregeld het wigje aan als tweede in denzelfden

regel (49b) (53a) (114b)Het in te voegen woord wordt meestal in margine geschreven doch zeer dikwijls

ook bovengeschreven In het hs komen weinig doorhalingen voor eigenlijk alleacuteeacutenwanneer de vergissing tijdens

1) Zie afb XI

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

55

het afschrijven werd opgemerkt (88b 96a) ook wel expunctie of zeer dunneonderstreping die dezelfde waarde heeft (120a) Meestal vinden wij bovendiendoorhaling met robriek Bij de correctie werd een systeem van vervanging gevolgdboven de eerste letter van het te vervangen woord werd een trema geplaatst en hetnieuwe woord voorzien van hetzelfde teeken in margine geschreven Het zijn bijnauitsluitend de sermoenen die met een ander hs gecollationneerd zijn die deze wijzevan invoegen en vervangen vertoonen Op fol 172a werd als vervangingsteekenvoor een geheelen zin het teeken ǔ gebezigdWij treffen in het hs ook Latijnsche en Nederlandsche glossen aan nu eens in

cursief- dan weer in rotunda-letters Nauwkeurige vergelijking leert dat wij hieroveral met de hand van den kopiiumlst te doen hebben Hij verstond Latijn en oacuteoacutek uithet feit dat hij corrigeerde met behulp van andere teksten blijkt dat hij niet maareen gewone afschrijver wasVeelvuldig komen in de marges ook allerlei teekens voor nu eens rood dan

weer zwart en de afkorting no eveneens van kopiiumlst Van een andere hand is notildebn (123b) en sequentia1) (136b) en de kinderachtige handjes die wij herhaaldelijkaantreffen Of de woorden dit doet luttel in rotunda-schrift op het ruwe perkamentvan fol 76b ook van deze hand zijn ben ik niet in staat uit te maken

Dialect

De taal vertoont Brabantsche eigenaardigheden

Herkomst

Het hs is waarschijnlijk in het jaar 1853 door de Mij d Ned Letterk verworvenmet vier andere hss geschonken door een lid dat onbekend wilde blijven2) het hsvertoont geen spoor van vroegere bezitters

Watermerken

Fol 12-90 108-131 147-157 161-168 Gekroonde kanmet eacuteeacuten oor en een klaverviererboven bijna gelijk aan D e S t o p p e l a a r XIII no 14 (Sluis 1488) B r i q u e t12621 (Bruges 1494 Cologne 1491-95 etc)Fol 96-105 160 196-205 Een wapenschild met drie lelieumln met bandswijs een

lijn erdoor gedekt door een kroon van klaver-

1) sterk afgekort2) Zie Verslag van den staat der Bibliotheek enz 185354 p 27

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

56

bladen niet in BNM B r i q u e t of D e S t o p p e l a a r

fol 96

fol 97

Fol 134-144 Een P met klavervier en stang Door den voet van de P een schuinstreepje in de richting van de dwarsbalk gelijk aan D e S t o p p e l a a r XII no 12(1486 Middelburg) B r i q u e t no 8671 (Brussel 1495)Fol 174-193 Een mouw met hand met klavervier en stang gelijk aan D e

S t o p p e l a a r XIII no 4 (Sluis 1494) plusmn B r i q u e t no 11422 (Namen 1490)

Band

Het hs is gebonden in een modernen perkamenten band Voacuteoacuter en achter zijn drieschutbladen van wit karton bijgebonden Met potlood voorin 11636 doorgehaaldeveneens uit den modernen tijd het nummer van een verloren gegaan journaal derMij der Ned Letterkunde te Leiden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

57

G 1

Handschrift op papier van ca 1500 berustende in de Universiteits-Bibliotheek teGent no 966 Het bestaat uit 7 quarternen 1 quartern plus 1 blad 21 quarternenen 3 bladen tezamen 236 bladen (de pagineering met potlood uit den modernentijd telt het ingevoegde blad als 58a) ca 193 mm hoog bij ca 140 mm breed metinkt afgeschreven en gelijnd 95 mm bij 125 mm met regelmatig 24 regels perpagina De gaatjes gemaakt voor het linieeren zijn overal nog aanwezig Er zijngeen reclamen Van signaturen zijn hier en daar nog sporen te zien (een kleineletter met een cijfer vj tot z en 81 tot 84 91 92) Op fol 218a 223b en 227b treffenwij nog half weggesneden aanwijzingen aan voor den rubricator respop sinte ians j dach op des heiligen cruys vheffige j ser d3 and s3

Het handschrift bevat een verzameling van de sermoenen van Tauler inNederlandsche vertaling voorafgegaan door een proloog waarop meermalen deaandacht is gevestigd en die hier ter wille van de volledigheid nog eens volgenmoge

(XIV)D e s e n a u o l g h e n d eg o e d e w e e r d i g e

1a

l e e r e h e e f tg h ema e c t d i eg o e d e t a uw e l e rDEse tauweler was eensonderlinghe vermertleeraer vander predicarenordenen Ende dese haddeden prior her ian vanruysbroeck in groter endesonderlingher reuerencienDaerom dat hien oec dickte visiteren plach Vanwelcken prior oec al washi een groet doctoer indergodheit hi als eenoetmoedich discipel pijndehi hem te ghecrighenexperiencie vanghewaerigher wijsheit endeleeren Alsoe oec die seluetauweler bescrijft in sijnenboecken die hi seer hogheghelijc des priors boeckenoec heeft bescreuen nietint latijn mer te dietschenNauolgende als eenoetmoedich discipel desprioers al (ingev) sijnsmeesters voetstappenWelcke leere hi oec temenighen steden heeftdoen vloyen als een riuier

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

comende wt ruysbroecsboeckenOp t e n a n d e r e ns o n d a c h v a n d e na d u e n t t a uw e l e r ss e rm o e n

H o e i o h a n n e n i nd i e w o e s t i j n d r i e

6a

v r a g e n s i j ng h e u r a e c h t E n d en o c h v a n v v r a g h e nE n d e h o e d i e

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

58

(S II)m e n s c h e t o tg h ew a r i g h e rg h e l a t e n t h e i t s a lc ome n E n d e h o e h ih em i n s i j n e ng r o n d e v e r n i e t s a lN o n s um Op t e n i i i js o n d a c h v a n d e na d u e n t d e s g o e d e nt a uw e l e r s s e rm o e n

(Bas B)O p t e n d e r d e ns o n d a c h v a n d e r

11a

a d u e n t h o e d a tm e ns a l c ome n t o tg h ew a r i g h e rg e l a t e n t h e i t e n d et o t e e n v o l d i c h e i td e s h e r t e n e n d ev a n o n d e r s c h e i td e r b e e l d e n e n d eh o e d a t w i g o d ea e n b e d e n s e l l e ni n d e n g h e e s t e n d ei n d e r w a e r h e i tt a uw e l e r s s e rm o e n

(1)O p t e n h e i l i g h e nk e r s t d a c h v a n

15b

d r i e e r h a n d eg h e b o e r t e D a ti e r s t e i n d e rg o d h e i t D i e a n d e rv a n d e rm e n s c h e l i k e rl u t e r h e i t D i e d e r d eh o e g o d g e e s t e l i j cg e b o r e n w o r t i n d e rz i e l e n me tg h e n a d e n e n d e me tm y n n e n J o h a n n e st a uw e l e r s s e rm o e n

(Cor II 10)O p s y n t i a n sew a n g e l i s t e n d a c ht a uw e l e r s s e rm o e n

20b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(2)O p a l d e r k i j n d e rd a c h t a uw e l e r ss e rm o e n

22b

(5)O p t e n h e i l i g ed e r t i e n d a c h h o e

26a

d i e m e n s c h e s a ls t a e n d i e J h m w i ls u e k e n v a n d i e nd a t g o d n i e t e n i sE n d e v a n t w e e r l e yv r e d e d e s g r o n t s e n d e v a ng h ew a r i g e n e n d ev o l c ome n v r e d eE n d e w a e rm e n s e b ib e k e n n e n s a lT a uw e l e r

(4 + 3)N o c h o p t e nh e i l i g e n

28b

d e r t i e n d a c h v a n d e n s u e k e n d e rz i e l e n E n d e v a n d e nl i c h t e d a e r g o d i ng e u o n d e n w o r tt a uw e l e r

N o c h o p t e nh e i l i g e n

34a

d e r t i e n d a c h d e sg o e d e n t a uw e l e r ss e rm o e nPer aliam viam reuersi suntin regionem suam Balaamdie propheet diepropheteerde dat eengeboren coninc soudecomen vanden geslechteiacobs Ende dies wordendie drie conyngen ghelijcvermaent dat si wachtendie sterre die hem daervertonen soude Ende doensi bekenden dat dat kijntgheboren was doenghingen si wt endequamen in xiij daghenende vonden dat kijntende quamen weder enenanderen wech in haer

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

conincrijck Het is eenonderscheit tusschenAliam ende alteram dat istusschen ander endeanders ander brenghetweselijc in ende andersbrenget toevallijc in Endedaer om spreec (is met rdoorgeh) ic si quamenenen anderen weseliken(ingev) wech in haer

34b

conincrijc paraHet sijn xiijdachuaerden die diemensche doen sal eer hibegynt een recht volcomenleuen Die ierste dachuaertis een goet vermoghenende eenExpl Ende wanneer diemensche dese xiij

36b

dachuaerden ghewandeltheeft so en derre hi nietweder gaen tot herodesnoch tot iherusalem diedrie weselike dachuaerdendie den mensche nietontvallen en moghen datdie mensche coemt in sijneyghen lant Die ierste dach

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

59

(α)I)is ende hoert denwtwendighenmensche toedat hi ledich stae al dat ophem vallen mach endelate die dinghen ledichlijcalst god wil hebben Dieander dach is endebehoert den inwendighenmensche toe dat hiledichlike bekenne alledingen die hem god tekennen ende te mynnengeeft Die derde dachuaerthoert den ouerstengodliken mensche toe diegeest die af ghesceiden isis ledich ende bloet sondermiddel in gode comenende dat en mach hemnyemant nemen want goden wils niet doen endeannes hem herde welende den mensche endunckes niet ende allecreaturen en vermochtensniet Dat wyer toe moetencomen dat (lt des o) geuegod Amen

(58)D e s g o e d e nt a uw e l e r s l e e r

36b

o p t e n a s c h s d a c hh o eme n s a lb i e c h t e n

(Bas H)O p t e n a n d e r e nd o n r e d a c h i n d i e

37b

v a s t e n t u a uw e l e e r ss e rm o e n

(8)O p t e n a n d e r e nv r i d a c h v a n d e r

40a

v a s t e n e n w a t d i ep i s s i j n e d i et o e g a n g e e n d e d i es i e k e n b e d u d e ns e rm o e n

I) Vlgs BNM oacuteoacutek in hs Brussel KB 12055

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(9)O p t e n a n d e r e ns o n d a c h i n d e r

45b

v a s t e n v a n d e nv r o u k e n v a nc h a n a n e u s d e sg o e d e n t a uw e l e r ss e rm o e n

(11)O p t e n ma e n d a c hv o e r p a l m e n d e s

50b

g o e d e n t a uw e l e r ss e rm o e n

(14)O p t e n p a lms o n d a c h d e s

56a

g o e d e n t a uw e l e r ss e rm o e n

(XIII)N o c h o p t e n s e l u e nd a c h d e s g o e d e nt a uw e l e r s s e rm o e n

59a

(Cor I 15 + Cor I 16)O p t e n w i t t e nd o n r e d a c h v a n d e n

61a

h e i l i g h e s a c r ame n td e s g o e d e nt a uw e l e r s s e rm o e n

(Bas L)O p t e n h e i l i g h e np a e s c h d a c h d e s

65a

g o e d e n t a uw e l e r ss e rm o e n

(XV)D e s i e r s t e ns o n d a e c h s n a d i e

68a

o c t a u e v a np a s c h e n D e sg o e d e n t a uw e l e r ss e rm o e n

(XVI)N o c h o p t e n s e l u e nd a c h v a n d e n h e r d e

71b

d e s g o e d e nt a uw e l e r s

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(XX)n o c h v a n d e ns e l u e n g o e d e n

81b

h e r d e t a uw e l e r ss e rm o e n

(E I 42)O p t e n i i j 1) s o n d a c hn a p a e s c h e n d e s

83a

g o e d e n t a uw e l e r ss e rm o e n

(V)m e r c t w2) we l d a th i e r n a v o l c h t

84b

(38)O p t e n i i i j s o n d a c hd e s g o e d e nt a uw e l e r s s e rm o e n

88b

1) hs bovengeschreven2) hs na w fout in het papier

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

60

(62)N o c h o p t e n s e l u e nd a c h

94b

(60a)D e s ma e n d a c h s i nd i e c r u y s d a g e o p t

98b

e w a n g e l i umt a uw e r l s s e rm o e n

(60b)O p t e n a s c e n c i d a c hd e s g o e d e n

103b

t a uw e l e r s s e rm o e nR e c umb e n t i b u sd i s c i p u l i s

(26)O p t e n s i n x e n d a c hs e rm o e n

108b

(60e)D e s ma e n d a e c h sn a s i n x e n s e rm o e n

114a

(60d)O p t e r h o g e r e n d ew e e r d i g h e r h e i l i g e r

119a

d r i e u o u d i c h e i td a c h e e n s c h o e ns e rm o e n

(33)O p t e n h o g h e nw e e r d i g h e n

124a

h o e c h t i j t v a n d e nh e i l i g e n s a c r ame n ti i i j 1) s e rm o n e (Inmargine d a t i js e rm o e )

(32)2) d e r d e 3) s e rm o e n (Iets fijner ernaast l e e s td i t i e r s t )

129b

1) hs v doorgeh iiij bovengeschr2) hs D a t uitgeradeerd3) hs anderde a en de helft van n uitgeradeerd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(60c)D a t d e r d e s e rm o e nv a n d e n h e i l i g es a c r ame n t

135b

(60f)141a V a n d e nh e i l i g h e ns a c r ame n t d a tv i e r d e s e rm o e n

(β zie beschrijving vanHsL)

O p t e n a n d e r d e ns o n d a c h n a s i n x e ns e rm o e n

146b

(60g)N o c h o p t e n s e l u e nd a c h s e rm o e n

149b

(60h)O p t e n d e r d e n n as i n x e n w t e re p i s t o l e n s e rm o e n

153a

(38)O p t e n v i e r d e ns o n d a c h s e rm o e n

159a

Estote misericordes sicutet pater misericors est etcsuect dit sermoen voer diecruys dage voer ascencydach

(63)O p t e n v i j f t e ns o n d a c h o p d a te w a n g e l i ums e rm o e n

(72)O p t e n x s o n d a c hn a s i n x e n s e rm o e n

162b

(78)O p t e n x4) s o n d a c hn a s i n x e n s e rm o e n

166a

(57)O p t e x j 5) s o n d a c hs e rm o e n

169b

4) hs xj -j uitgerad5) hs -j op rasuur

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(73)O p t e n x i j s o n d a c ho p d i e e p i s t o l es e rm o e n

173b

(64)O p t e n x i i j s o n d a c hs e rm o e n

175b

(45)N o c h o p t e n s e l u e nd a c h s e rm o e n

181b

(66)O p t e n x v s t e ns o n d a c h s e rm o e n

185b

(67)O p x v j s o n d a c h o pd i e e p i s t e l s

190a

(ν zie beschrijving vanHsL)

O p t e n 6) s e l u e ns o n d a c h s e rm o e n

196a

6) hs een woord uitgerad het volgende in marg

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

61

(70)O p t e n x v i j s o n d a c ho p t e p i s t o l e

199b

(71)O p t e x v i i j 1) s o n d a c hs e rm o e n

202b

(56)O p t e n x i x s o n d a c ho p d i e e p i s t o l ep a u l u s s e rm o e n

205b

(81)O p t e n x x s o n d a c hs e rm o e n

210b

(61)O p s i n t e J a n sb a p t i s t e n g e b o e r t es e rm o e n

218a

(65)O p d e s h e i l i g h e nc r u y s v e r h e f f i n g ei j s e rm o n e n

223b

(65)D a t a n d e r s e rm o e no p t e s e l [u e n ] d[a c h ]

227b

(68)O p a l d e r e n g h e l e nd a c h e e n s e rm o e n

231a

Dat het al of niet noemen van Taulers naam voor de critiek zonder belang is behoeftgeen betoog het hs is in zijn geheel als een Tauler-handschrift beschouwd Fol58a is ingelascht en gemerkt met een invoegingsteeken dat verwijst naar 59a Hetrecto is geheel beschreven het verso is op 6 regels na blankFol 235a eindigt de schrijfster na 4 regels spatie aldus

D i t b o e c i s g h e s c r e u e n i n d e n b e s l o t e n r e g u l a r e r s e nc l o e s t e r d a t g h e l e g e n i s b y n n e n o e s tm a l i n d a tm e r c g r e f s c a p v a n h a n t w e r p e n E n d e g h e s t i c h t i s i n d e re e r e n d e r p r e c e n t a c i e n d e r s a l i g h e r m a g h e t e n d eg h e b e n e d i d e r m o e d e r g o d s Ma r i a E n d e i s g h e e y n to p d i e v i g i l i e p a s i o n e p e t r i e t p a u l i d e r 2) g l o r i o s e re n d e h e i l i g h e r a p o s t e l e n v a n m i s u s t e r h e i l k e ni a c o p s E e n v a n d e n v i e r e n d i e d i t c l o e s t e r h e b b e n

1) hs voacuteoacuter x een v () uitgeradeerd2) hs ghi doorgehaald

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

h e l p e n b e g y n n e n t e r e e r e n g o d s m e r d i e m y n s t e i nd u e c h d e n E n e n A u e ma r i a w t m y n n e n

Na eacuteeacuten regel spatie

M e n e n ma e c h d i t b o e c n i e t v e r c o p e n w a n t t i s v e e lo p h e i l i g h e d a g e g h e s c r e u e n 3)

De rest evenals het verso onbeschrevenVoacuteoacuter en achter een perkamenten schutblad tegen het hout van den band geplakt

op het eerste staat in den linker bovenhoek - 15 in 17e-eeuwsch schrift Het hsheeft voacuteoacuter en achter twee schutbladen uit den modernen tijd Op het tweede is eenrechthoekig stukje perkament (137 times 86 mm) geplakt dat blijkbaar in het hsverdwaald is want het heeft er niets mee uit te staan Het is beschreven door twee18e-eeuwsche handen

3) Zie over het schrijven op heilige dagen PB K r u i t w a g e n Ts v Boek- enBibliotheekwezen V (1907) p 97 sq

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

62

A Ypeij1)Deeze Rethoricaale werken zijn geschreeven of gerijmd in het jaar 14671479 en 1480 amp 81 althants niet laater maar misschien wel eereumlr Vergelijk bl 67b

Daaronder het stempel der Univ Bibl te Gent Van de tweede hand zijn regel 1reg 5 het cijfer 1467 en de 9 die op een ander cijfer staat voorts reg 6-8

Schrift

Het hs is geschreven in een vaste regelmatige doch leelijk gevormde bastaard-lettervan omstreeks 1500 Het hs is zeer compres geschreven zoodat dikwijls niet uitte maken is of de woorden aaneen geschreven zijn of niet Wat de letters aangaatde i en de ij hebben meestal kleine streepjes de y nooit een stip Zeacuteeacuter zelden vindenwij ů (viůe 1b můer 111a)

Interpunctie

De punt en de dubbel-punt Bij de laatste is de bovenste punt zeer vaak voorzienvan een haaltje naar boven bij de enkele punt komt dit ook wel eens voor Rubriekenvan den kopiiumlst ook de roode opschriften De parafen hebben de volgende vormen

zij loopen meestal ver door Cijfers en namen zijn vaak roodonderstreept De lombarden aan het begin van ieder sermoen zijn leelijk die op fol6a 20b 28b 65a 71b 108b 119a 124a 196a 218a hebben in de menieuitgespaarde versiering De voorbeelden zijn veelal nog zichtbaar De eerste pagina2)met den proloog en het begin van het eerste sermoen is door de schrijfster oponhandige doch wel typische wijze versierd uit den rechter bovenhoek komt uiteen mouw een hand met uitgestrekten wijsvinger aan den onderkant der handhangt een lint met de woorden al om al Verder loopt er een eenvoudigerankenversiering langs de linkermarge beginnende bij den initiaal van het eerstesermoen langs dien van den proloog wat uitvoeriger aan de bovenmarge tot aande hand Het zijn zwarte ranken met krullen die met rood een weinig gewasschenzijn de rank boven aan draagt bloemfiguurtjes die aan

1) Zie over A[n n a e u s ] Y p e y (1760-1837) V a n d e r A a Biogr Woordenb dl 212) Zie afb I

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

63

dophei doen denken en linten Hierin van links naar rechts de volgende woordenjhesus maria petrus augustinus Van de initialen is vooral de onderste eenigszinsuitvoerig behandeld met zwart rood en rose Deze D heeft aan de linkerzijde eenuitkomend menschenhoofd uit den mond komt een lint te voorschijn dat naar denonderkant der pagina gaat en de woorden int hoexken ende int boexken best draagtIn het hs is veelvuldig afgekort het systeem biedt geen bijzonderheden Alleen

werd opgemerkt nat2 = natuer (18a) ihrlm = jherusalem s = sprac gl n = glorienʃ met een haal er door = seet (212a) gebndide = gebenedide p1or = prior (1a) dieoverigens bijna in elk hs voorkomenVoor de correctie die ook van eacuteeacuten en dezelfde hand is zijn de volgende systemen

aangewendI Tijdens het afschrijven ontdekte vergissingen worden geexpungeerd metveel punten of een enkele maal met een kartellijntje (3b) met zwart en rooddoorgehaald en dit alles wordt dan ook nog wel eens uitgeradeerd (231a)

II Enkele letters en kleine woorden worden meestal alleen uitgeradeerd somsna een nog natte roode doorhaling

III Invoegen geschiedt door bovenschrijven met een wigje of streepjeIV Tijdens de correctie geschiedt dit met rooden inkt Een enkele maal worden

ingevoegde woorden met rood overgehaald (10a) zoo vinden wij ook somspunt of dubbelpunt met rood aangedikt (10a) of bijgeschreven (179a)

V Invoegen van meer dan eacuteeacuten woord geschiedt met een rood kruisje (142b)

Het omzetten van twee woorden bcrachte aouerste (120b)

Herkomst

Over het lsquobesloten regularersen cloester dat ghelegen is bynnen oestmalrsquo waar heths zooals wij zagen geschreven is zie men A c q u o y III pag 226 vlg Over hetklooster en zijn eerste bewoonsters is weinig meacuteeacuter bekend dan hetgeen A c q u o ymeedeelt L a t om u s weet van den eersten tijd niet meer dan het volgende medete deelen lsquoDe fundatione huius quamquam omnium praecedentium postremahactenus nihil certi habere potui quam quod anno Domini 1494 a quodam indigenaeiusdem pagi Oostmallensis Ioanne Vander Schureninitium acceperit primasVirgines

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

64

ad leges Regulae SP Augustini informante Henrico Orshagio Corsendoncanopariter Canonico amp huius nouae domus Initiatore amp Rectorersquo (I L a t om u s amp IH o y b e r g i u s CORSENDONCA sive coenobii canonicorum regularium Ordinis SAugustini de Corsendoncq origo et processus Antverpiae 1644 pag 148)Over de lotgevallen van het hs in vroeger eeuwen is niets bekend In de BNM

zijn nog de volgende gegevens Catalogus Enschedeacute 1867 No 503 aangekochtdoor Nijhoff voor F 7 - Er is nog een Hs afkomstig uit dit klooster aanwezig in debibliotheek van den hertog van Aremberg

Watermerk

Het eacuteeacutenige watermerk dat in het hs voorkomt is het hart met een kruis er bovenzooals wij dat aantreffen in D e S t o p p e l a a r Pl V no 19 Het is aangetroffenin de archieven van Middelburg op het jaar 1504 B r i q u e t no 4235 (Metz 1492Arch munic Bullette de Metz)

Band

Het hs steekt nog in zijn oorspronkelijken band Voor en achter is deze op dezelfdewijze bestempeld een veld van ruiten wordt door drie rechthoeken omlijst de zijdenbestaan uit 3 filets Van de twee sloten zijn alleen de moeten nog zichtbaar Aaneacuteeacuten zijde langs den rug is de band geheel doorgescheurd oacuteoacutek de touwen In denmodernen tijd is de rug tusschen de twee eerste touwen gestempeld met SERMOENENVAN TAULER en geheel onderaan de letters HS alles in goud De borden zijn vaneikenhout

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

65

G 2

Handschrift op papier en perkament berustende in de Universiteits-Bibliotheek teGent No 1330 (vroeger no 1121) bestaande uit verschillende gedeelten opverschillende tijdstippen der 15de eeuw geschreven De slechte staat waarin hetverkeerde heeft het noodzakelijk gemaakt in den laatsten tijd om het geheel nieuwin te binden zoodat niet meer uit te maken is op hoedanige wijze het uit katernenopgebouwd is Het is ook geheel met blank papier doorschoten Het telt behalvede twee perkamenten schutbladen voacuteoacuter en achter (gedeeltelijk onleesbaar gewordenstukken van een monastiek brevier uit het eind der 12e of het begin der 13e eeuw)173 bladen de uitgescheurde bladen waarvan nog resten over zijn meegeteldI)metende 144146 times ca 115 mm De verschillende gedeelten zijn

I

Bl 1-19 afgeschreven en gelijnd 111 times 68 mm met regelmatig 22 regels diebuiten de afschrijving doorloopen De eerste pagina is voor een groot gedeeltevergaan Bl 4 5 14 en 15 zijn perkament Dit gedeelte bevat van fol 1a-18b eengedeelte van van Susos Horologium eterne sapiencie en wel R i c h s t II 2 blz184 reg 5 tot einde cap 2 (blz 199)

het es een ouer groete gaunen steruen dat es herte ende zieleverhauen te hebben totten henghen ende soe wanneer di doot cAlsoe zullen allen v werken ende alle v

1)hs i met zw inkt op eleuen ghericht1) werden op dat ghizelichlike steruenmoecht ende comentotter ensterfliker stat der ewigherzalicheyt

expl

(Zie A x t e r s pag 52 nr 139)Van 18b reg 9 tot 19b het volgende fragment

paraWee allen den ghenen die nae lost ende nae ghenuechte huers herten endehoers vleyschs leuen Wee hem allen die quaet doen Want bekenden sy dat hembereyt ware die toecomende verueerlike der hellen pine

I) Indien bl 162 waarvan zelfs geen spoor meer over is werkelijk bestaan heeft Ik zou andersgelooven aan een vergissing bij het pagineeren

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

66

Hier omme rade ich allen menschenende den sunderen meest dat sy hem

expl

nyet en beuelen vren swighene Wantghi swijcht ende ghelaet v oft ghi diesunden nyet en saecht Mer als ghibegrijpt dat ordel soe suldi wrake gheuenuwen vianden ende ghi sult hem louendie v ghehaet hebben

De rest der bldz is onbeschreven

Schrift

Een eenvoudige goed gevormde afgeronde gothische letter uit het eind der 15eeeuw De y heeft geen stip de ij en i meestal streepjes Afkortingen zijn de gewoneInterpunctie de punt meestal voor hoofdletters en vraagteeken (16a) Parafen paraen π Het hs is gerubriceerd door den kopiiumlst Eeacutenmaal in robriek het opschrift D i ew i j s h e i t s e e t (17a) Expunctie met weinig stippen (3b) Invoegingen met ʌgerubriceerd (18a)

Papier

Weinig gelijmd

Watermerk (bl 1 2)

Gekroond schild met drie lelieumln geheel gelijk aan D e S t o p p e l a a r XIV 5(Middelburg 1473) B r i q u e t nr 1697 (Metz 1472)

Bl 20-31 een gedeelte dat door verschillende handen uit het einde der 15e eeuwgeschreven is en wel

IIa

20a-21a afgeschreven 9566 mm en gelijnd met een dubbel aantal lijnen voor de17 regels per pag met dien verstande dat telkens een regel tusschen twee lijnenin werd geschreven De regels loopen hier en daar over de afschrijving door20a begint midden in meditatieumln over de zeven kruiswoorden

i j H u d e n s a l t u b i m ys i j n i n t p a r a d i j sVerleent my lieue here alsote leeuen dat ic verdienen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

mach te horen dine zuetestemmeCoemt myn vrindinne myngheminde bruyt want ic wil

expl

nv eyn eyndemaken dynreellinde ende armoeden opdattu met mynen

1)hs 2e i boven geschrheilighen1) ende allenengelen ewelijc inmynen rijke regneersende wones in blijscappensonder eynde Amen

Schrift

Een soort van schoonschrift uit denzelfden tijd als I van gothische bastaardlettersDat 21b reeds beschreven was zou men kunnen opmaken uit het feit dat het schriftop 21a hoe langer hoe compresser en kleiner wordt De kruiswoorden zelf zijn metrobriek geschreven hoofdletters gerubriceerd leesteeken de punt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

67

De invoegingen nu eens zwart dan weer rood met een wigje expunctie soms metrobriek en roode doorhalingTenslotte bleek er op 21a toch nog ruimte over te zijn die werd opgevuld met de

volgende dichtregels

paraJhu xpe dijn passie nagelen ende dootSpeer gheiselen croen wonden roetSweet water bloit ende pijn grootMoet ons troest sijn ter lester noet Amen

Geschreven door dezelfde hand doch nu met een nog al zwierige afgerondebastaardletter waarover later meer

Papier

Nog al zwaar weinig gelijmd weinig afgesneden getuige de gaatjes voor het lijnen

Watermerk

Paus op troon met tiara en sleutel (slechts het onderste deel zichtbaar) voor zooverte onderscheiden gelijk aan B r i q u e t nr 7547 (Beauvais 1471) volgens D eV r e e s e plusmn 1446-1465

IIb

21b-23b afgeschreven 94 times 67 mm en gelijnd met potlood voor 25 regels per pagDe regels loopen door over de afschrijving Dit gedeelte bevat eenige gebeden enmeditatieumln tot de Drie Koningen en den Heiligen Joseph

paraV a n d e n d r i e n c o n i n g h e n d i eo n s e n h e e r o f f e r d e n g o u t w i e r o e c e n d e m y r r e GHegruet sijt heilighe gloriosecoeninghen Jaspar Melchior endeBaltazar met allen den scharen vrsheers Ghegruet sijt ghi die gheroepenwaert totter ghebuerten des nůwenconincs mits der blinckender sterrenEnde vercrijcht ons oec ghenade aen vrbruyt die heilige maget maria ende dat

expl

wy onwerdighe moghen ontfangenwerden ende gherekent onder haerghemynde kindere van hoeren soen endehoer Amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

De rest van 23b wordt ingenomen door een zeer onhandig geteekend en gekleurdminiatuurtje in een omlijsting van twee zwarte concentrische lijnen voorstellendeeen man met onzichtbaar gemaakt hoofd in een blauw jasje met witten boord enwit schootsvel gele kousbeenen en bruine schoenen staande op een groen grondjeIn de rechterhand heeft hij een tang (blauw) en de linker- die opgeheven is houdteen hamer (blauw met gelen steel) vast

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

68

Daar omheen leest men op drie linten die op twee plaatsen buiten de omlijstinggaan met roode letters de volgende zinnetjes

L c h h e i t l i j d e n e n d e v e r d r i e t g o d s b o d e D e r y e r s t e n b r i e f h e i t g o d s b r i e f D e r a n d e r b r i e f h e i t l u c i f e r s

Deze pag zijn geschreven in vaste regelmatige goed gevormde afgerondegothische letters van omstreeks denzelfden tijd soortgelijk doch sierlijker dan dievan I De y heeft geen stip ij meestal en i soms streepjes De u heeft meestal eengesubscribeerde o Als interpunctieteekens dienen punt dubbel-punt ograveogravek voorhoofdletters en midden in den zin een fijn loodrecht streepje De rubrieken zijn vande hand van IIa die ook de miniatuur teekende die behoort bij het volgende stukDe paraaf en de lombarde van 21b zijn blauw Er komt bijna geen correctie voorAls invoegingsteeken wordt het wigje gebruikt gerubriceerd

IIc

24a tot 31b afgeschreven 110 times 80 mm met inkt en gelijnd voor 25 regels per pagDe regels loopen door over de afschrijving Geschreven door twee afwisselendehanden

Inhoud

Ascetische stukjes met de volgende opschriften in robriek

paraVA n e y n e n p e l g r i j m d i eg h e e r n h a d d e g h ew e e s t t e nh o g h e n i h e r u s a l em m e r h emo n tm o e t d e n d e v e l e p e r i k e l ee n d e t e g h e n h e i d e n d a e r h io u e rm i t s d e r g r a c i e n g o d s a fv e r l o e s t w a s M e r h emo n tm o e t d e n d e n o c h e y nsme e t m i t e y n e n v o e r s c o e t h ame r e n d e t a n g h e d o e n h iw e e n d e n a l l e p e r i k e l e d o e rg h ew e e s t t e h e b b e n

V a n d e r n o e t t o r f t d i sp e l g r i j m s

25b

V a n d e r g r o t e r a b b u s y e e n d eb l i j n t h e i t d e r w e r e l t l i k e r ee e r e e n d e s t a e t

26b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

S i n t e a u g u s t i j n s e e t i n ts e rm o e n v a n a l l e l u y a i n d e ns a t e r d a c h v a n s e p t u a g e s i m a

27b

V a n d e n l e c k e r s d i e h o n n e nb u e c k v o e r g o d a e n b e e d e ni n d e s e r t i j t

28b

Fol 29a is half beschreven Hieronder een eigendomsmerk (zie beneden) Doorde hand van IIb (ditmaal hebben de lange letters vaak lussen) en wederomgerubriceerd door de vorige hand zijn

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

69

29b en de eerste helft van 30a geschreven met het volgende opschrift

S i n t e i a c o b s c r i j f t i n s i j n r e e p i s t o l e v a n d e n l o u ee n d e l a s t e r e e y n r e t o n g h e (Jac III vs 1-11)

De vorige hand gaat dan weer verder met dicta patrum tot over de helft van 30b

V a n d e r v e r d u l d i c h e i t s e e tm e i s t e r i a n g e r s o n c a n c e l l i e rv a n p a r i j s

30b

Na een nieuw opschrift op 31b

Wa t e y n e n g o i d e n p e l g r i j m t o e h o e r t i n d e rw a n d e l i n g e

volgen nog 6 regels De rest is zoek geraaktDe hand die het begin en het einde van dit gedeelte schreef is dezelfde als die

van IIa Door de fijne haaltjes maakt het schrift een eenigszins zwierigen indrukHet is regelmatig doch wisselend van formaat Fol 29a en 30a zijn de letters dievan een gothisch bastaard-type zijn veel kleiner De y heeft steeds een stip ij altijden i soms streepjes Leesteekens punt (ook voor kleine lettes) vraagteeken ensoms een fijn loodrecht streepje midden in den zin Roode opschriften en parafengerubriceerde hoofdletters en roode onderstrepingen van eigennamen Correctieroode expunctie invoegingsteekens (ʌ en ⊺ (27a)) en omzettingsteekens (lsquo rsquo) Behalveexpunctie ook doorhalingen rood op zwart Radeeringen komen ook voor die somsmet een rood streepje bedekt worden

Watermerk

(24 25) Een gekroond wapenschild met drie lelieumln waar onder een letter hangt dieniet te definieeren was hetzelfde als B r i q u e t nr 1739 (gevonden in Namen 1468Brugge 1473 Rotterdam 1462)

III

Bl 32 afgeschreven met inkt 75 times 110 mm en gelijnd voor 26 reg

Inhoud

Va n n e r n s t i c h e i t Job seit Die mensche is gheboren tenarbeide en die voghele te vlieghen Hier

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

om steit ons te arbeiden Want die indererden wandeltop dat wi hemmetten leuenden heilighenals leuende lude ende nyet als dode

Expl (32b)

moghen louen dienen kinnen vreisenende mynnen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

70

De vijf laatste regels van het verso zijn nog gevuld met kleiner schrift van dezelfdehand

paraOnsen here is so bequaem die penitencie die hi hier doit dat een paternoster nv ghespraken mit innigher begerten meer sijn ziele ontlaet vansunden dan ofte hi brande x daghe int vechuier daer men nochtan nietin en wolde sijn enen dach om al ertrijc

Het schrift is als dat van I Geen watermerk

IV

Bl 33 wekt den indruk een schutblad te zijn geweest het papier is zeer vuil33a is blank op drie regels onderaan na

S()it tuo ciste() benedictus sit locus isteMe sil() et lectum benedic deus hoc quoque tectumpet() sis hoc signum fugias procul omne malignum

Het 16e-eeuwsche cursiefschrift is slecht leesbaar32b bovenaan beginnende

COnfiteor deo omnipotenti et beate marie virgini et omnibus sanctiseius et vobis pater quia ego peccator peccauj nimis contra legem deimei cogitacionem locucionem consensu tactu visu verbo et operemea culpa mea grauissima culpa Ideo precor vos ut oretis pro mepeccatore ad dominum deum nostrum Vt iste pius et misericors misereaturmei peccatoris AmeN Misereatur

De rest der pag is blank Geschreven in een cursieve hand van plusmn 1500

VI

Terwijl dus gebleken is dat de voorgaande bladen alle tot hetzelfde hs uit de 2ehelft der 15e E behoord hebben is dit niet het geval met fol 34 tot 40 die eenafgesloten geheel vormen en tot een wat vroeger tijdperk behooren De bladen zijnafgeschreven 63 times 102 mm en gelijnd voor 21-23 regels per pagina De regelsloopen vaak een heel eind buiten de afschrijving Deze bladen worden ingenomendoor D e r g o e d e r l e i k e n r e g h e l 1)Een derde van 40b is blankHet gedicht is geschreven met een duidelijke goedgevormde geheel afgeronde

gothische letter van plusmn 1420 De y en i hebben steeds een streepje de ij twee uvaak met gesubscribeerde o Er komen weinig afkortingen voor zelfs ende is veelalvoluit geschreven Het roode opschrift is van de hand die I en III geschreven

1) Uitgeg door N a p d e P a u w Middel-Ned Ged en Fragm I 1 bl 234-244

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

71

heeft en dus van veel lateren tijd Sinds het einde der eeuw is dit stuk dus met hetvoorgaande gedeelte van het hs verbonden geweest Dat het afgesneden is blijktuit het woord gaue in margine van 36a waarvan de e en de helft van de u niet meeraanwezig is al zijn de gaatjes van het linieeren op sommige bladen nog zichtbaarDe twee lombarden op fol 34a en de gerubriceerde hoofdletters van elken nieuwenregel zijn wel van dezelfde hand evenals de talrijke paraafteekens die voor aande regels voorkomen en de weinige doorhalingen Eeacuten maal is een regel dievergeten was met een zwart kruisje in de bovenmarge ingevoegd Van blad 37 isde rechter benedenhoek afgescheurd waardoor telkens de vier onderste regelsgemutileerd zijn in blad 40 is een gat waardoor oa de slot-aanteekening van denkopiiumlst bedorven is Het papier dat niet verschilt van dat van het eerste gedeeltevan het hs vertoont het volgende watermerk dat niet thuis te brengen was

bl 35

bl 36

Van blad 41 tot 49 weer een gedeelte dat beurtelings door verschillende handenuit het einde der 15e eeuw geschreven is

VIIIa

41ab afgeschreven 67104 mm en gelijnd voor 27 agrave 28 regels die vrijwel binnende afschrijving blijven

Inhoud

41a eerste helft een meditatie over het kruis des Heeren

paraSiet ghi mechde vr alre scoenste liefhanghen aenden crucemet gheneichdenhoefdedie wtgherecden bloidighe arme cristimoeten mijn ouerdecsel wesen

expl

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Dan volgt met bleekeren inkt geschreven het volgende tractaatje

Het sijn twelf ghebreken die den mensche letten te comen te volmaecten leuenDat ierste dat hem die mensche te seer1) bekummert met wtwindighen werkenende daer mede is dat verstant verdonckert

1) hs se

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

72

Dat xij is dat die mensche te seer1)ghekeert is met˙) mynnen ende met

41b expl

sorchvuldicheit op hem seluen endedaer mede verliest hi die mynne die hisculdich waer te hebben tot gode endetot synen euenkerst

De hand is dezelfde van I en III en de letters zijn even groot als die van het laatstegedeelte van III Midden in het blad is een gat waardoor eenige woorden verlorengegaan zijn

VIIIb

42a-43a afgeschreven 76 times 103 mm en gelijnd voor 26 agrave 27 regels die vrijwelbinnen de afschrijving blijven

Inhoud

paraVander heiligher maghet endemartelerssen sinte Dorothea een ghebetgetrocken wt haerre legendenOWeerde heilige bruyt ons heren ihūxpi gloriose maghet ende mertelerssesinte dorothea

ende oft ich onderwilen valle dat ichhaestelike moet wederopstaen ende

expl

ghenade vercrigen aen hem ouermitsuwe verdienste ende ghebet Des onnemy die vader die soen ende die heiligegheest Amen

De hand is dezelfde van IIb en het 2e gedeelte van IIc In de eerste regels hebbenook hier de lange letters lussen

VIIIc

43b Bijbelcitaten

V a n b e h o e t h e i t d e r s p r a k e n para Salomon der wijsman seet Eyn sachtmoedich antwordt brict den toerndes menschen

1) hs se

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

De hand is dezelfde van IIa enz De pag is niet geheel vol

VIIId

Fol 44a-46a afgeschreven 72 times 108 mm en gelijnd voor 26 agrave 27 regels die vrijwelregelmatig binnen de afschrijving blijven Zij worden ingenomen door een OfficiumMissae in het latijn

paraO f f i c i um m i s s e d e q u i n q u ev u l n e r i b u s x p i S a n c t u sb o n i f a t i u s e g r o t a u i t u s q u e a dmo r t em p e t e n s a d om i n ov i t am s u am p r o l o n g a r i A dq u em m i t t e n s d om i n u sa n g e l um s u um r a p h a e l emd i c e n s S u r g e e t s c r i b eo f f i c i um i s t u d

te humiliter deprecamur ut post obitumnostrum paradisi ianuam nobis tecum

expl

gaudenter introire concedas Qui vinis etregnas cum deo patre vnitate spiritussancti deus per omnia secula seculorumAmen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

73

Geschreven door een hand gelijkende op die van VIIIb doch de letters zijn nogmeer afgerond en vlotter en niet zoo goed gevormd De i heeft niet steeds eenstreepje Leesteekens punt en dubbelpunt waarvan de bovenste meestal voorzienmet een haaltje Rubrieken roode opschriften enz van den kopiiumlst De veelvuldigeafkortingen zijn de gebruikelijke

VIIIe

D i t i s l i b e r g e n e r a t i o n i s i h e s uxi d a tm e n l e e s t i n k e r s n a c h ti n d i e y e r s t e m i s s e

46ab

De hand is dezelfde van VIIIc

VIIIf

46b laatste regel tot 47b met inkt afgeschreven 75 times 110 mm en gelijnd voor 30regels die vrijwel binnen de afschrijving blijven

D i t i s e y n d e u o e t l i e t g e nv a n d e n h e i l i g h e n k e r s t e

46b

Vier regels notenbalkenmet onderschrift(47a)

Sy namen dat kindekijn metten teenenmetten teenen sussoe nynnoe Derheilighe kerst wil onser ghedenckensussoe nynnoe als wy suelen van ertrijcsceiden sussoe nynnoe

De eerste regel heeft vier balken de overige drie De noten hebben zware en dunnestokken ze zijn alle dicht In den laatsten regel een mol-teeken Na deze regels deoverige coupletten zonder muziek

Sy namen dat kindekijn metten halsesussoe nynnoe der heilighe kerst wil

expl

Fol 48 is uitgescheurdDe hand is dezelfde als die van VIIId Leesteekens punt veelal rood op zwart

De ij heeft twee streepjes de y niets

VIIIg

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

49ab Van de afschrijving is niets meer te zien Bladspiegel ca 116 times 77 mm gelijndvoor 31 regels

Inhoud

korte gebeden Fol 49b is voor twee derde beschreven

Die heilighe pous gregorius ende sijnnauolghers hebben verleent twintich

Inc

dusent iaer ende xxx jaer aflaets denghenen die met rouwe ende biechtedeuotelic op hun knye lesen voer datheilich cruys of die wapen der passienxpi die nauolghende vijf oracien met vijfpater noster ende aue maria

Het schrift is hetzelfde als dat van VIIIc alleen zijn de letters nog weer kleiner

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

74

In deze afdeeling van het hs komt het volgende watermerk voor fol 4445 eengothische P met open kruis Zie B r i q u e t nr 8615 (s-Hertogenbosch 1477-86Luxemburg 1479)

IX

Het nu volgende gedeelte van het hs fol 50 tot 821) behoort weer tot een vroegereperiode omtrent 1400 (op zijn laatst 1420) Blijkens de roode opschriften die evenalsdie van VI geschreven zijn door de hand van I III enz is dit gedeelte gelijk met VIin den codex opgenomen De afschrijving 79 times 109 mm met potlood is nog goedzichtbaar (Op eacuteeacuten plaats fol 64 is het papier daardoor geheel doorgesneden) Deregels 15 tot 18 per pagina loopen dikwijls buiten de afschrijving door Op fol 61ben 73b rood doorstreepte custoden Het gedeelte bestaat bijgevolg uit 2 sexternenen 9 bladen (frac12 sextern)

Inhoud

(V 81)V a n d e r g h e i s t e l i k e rb r u l o c h t E c c e p r a n d e ummeum p a r a u i

laatste regel64b

(Cor I 15 + 16)V a n d e n h e i l i g h e ns a c r ame n t e DJe edele werdeghepenitencie

(VI)E e n g o i d eo e f e n i n g h e Omijn god willic my pynendy te beschouwenne

75a

(VII)paraparaMilicia est vita hominissuper terram Job

81a

Geschreven in een rotunda der 14e eeuw Het is een duidelijke doch niet zeer fraaieen nogal onregelmatige beverige hand waarschijnlijk van iemand op hoogen leeftijdOok het oude schrift-type wijst in die richting Van de tweede helft van fol 50a afwordt het schrift vrij compres terwijl ook het aantal regels per pagina daar hetgrootste is Het opschrift van fol 81a is in schoonschrift geschreven Van fol 65aaf staan de woorden verder uiteen De y heeft steeds een stip i een stip of streepje

1) Zie afb III a-c

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ij meestal niets Er komen niet veel afkortingen voor ende treffen wij herhaaldelijkvoluit aan en behalve de nabbreviatuur die aan het woordeinde meestal met eenhaal aan de laatste letter vast zit vinden wij eigenlijk alleen nog de 14e eeuwscheafkorting voor minnen minne voorts wae = waere() deʃ (met haal door ʃ) =deser he = here ou = ouer ht = heit behalve dan

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

75

de in de latijnsche passages voorkomende die gedeeltelijk niet op te lossen waren1)Er komen vele verbeteringen voor Daar het papier op sommige plaatsen zoo weiniggelijmd is dat de letters geheel doorvloeiden zijn onder het afschrijven herhaaldelijkzulke woorden doorgehaald en opnieuw geschreven Verder werden dikwijls woordenverkeerd begonnen en doorgehaald of geeumlxpungeerd met een paar streepjes ofpunten daarna meestal met robriek ook nog eens doorgehaald Invoegingen inmargine met Een verbeterd woord wordt ook wel eens boven het doorgehaaldegeschreven en met twee parallel loopende streepjes ingevoegd Als leesteekensvinden wij de punt soms niet van een hoog-punt te onderscheiden de dubbelpunten (van 75a-81a) een schuin streepjeOf de rubrieken van den kopiiumlst zijn is niet uit te maken De roode lombarden aan

het begin der afzonderlijke tractaten zijn zeer onhandig De R van fol 81a heeftopen schachten Hoofdletters doch lang niet alle en een enkele maal ook kleineletters zijn rood doorstreept Deze rubrieken ook na leesteekens Belangrijkewoorden zijn onderstreept doch ook wel doacuteoacuterstreept Er zijn tamelijk veel parafen(para) De inkt is bleek-bruin en wel zoacuteoacute bleek dat op sommige plaatsen mede doordathet papier van sommige pag met name van de eerste zeer vuil is de tekst haastonleesbaar geworden is Dit was in het eind der 15e eeuw reeds het geval wantde ons reeds bekende hand van de roode opschriften heeft de letters op verschillendebladzijden met donkerzwarten inkt aangedikt (fol 50a 74b) Of die van 65b ook zoote beschouwen zijn of dat het verbeteringen zijn is nog de vraag Van weer eenandere hand zijn de toevoegingen en verbeteringen in bleek-grijzen inkt die meestalverjongingen van den tekst zijn

Het papier is als gezegd zeer weinig gelijmd Hier en daar is een hoek afgescheurd- op fol 82 na - niet tot nadeel van den tekst Fol 74 heeft in het midden een gatvan wel 3 vierkante cm

De volgende watermerken werden aangetroffen1 Bl 5051 6263 Een figuur als voorkomt bij D e S t o p p e l a a r I 9 en 10

(doch met een Byzantijnsch kruis erboven) dat in Zeeland eerst 1410 voorkomtdoch in Blois reeds 1363 Niet bij B r i q u e t of BNM

1) Zie afb III a-c

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

76

fol 50

fol 62

2 Bl 6869 en 82 Een dolfijn als B r i q u e t nr 5817 (Nieuwpoort 1415 141718)ongeveer gelijk aan D e S t o p p e l a a r VIII 9 in de grafelijke rekeningen van 1417aangetroffen

X

Met Bl 83 zijn wij weer in het eind der eeuw te oordeelen naar de paar letters dienog te zien zijn van een bijna geheel uitgescheurd blad Het schrift is niet nader tedefinieeren

XI

Anders is het met de twee volgende bladen waarvan de miniem kleine fragmentendie nog over zijn duidelijk de hand vertoonen die het nu volgende gedeelte vanhet hs geschreven heeft fol 86 tot 1491) Van een afschrijving is zoo goed als nietsmeer te zien de bladspiegel meet 90 agrave 92 bij 122 agrave 125 mm de bladen zijn aande zijkant sterk afgesneden zoodat de regels vaak tot den rand toe doorloopen Erzijn 24 agrave 27 regels per bladz Reclamen vindt men fol 113b 123b 131b en 143bFol 145a tot 148a dragen rechts onderaan de signaturen 1 tot 5 Fol 108a en 109ahebben op die plaats de afgeronde gothische letters resp see en mei stellig vanden kopiiumlst Zijn die ograveogravek als signaturen op te vatten

1) Zie afb IV

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

77

Inhoud

Dit gedeelte vangt aan midden in een tractaat over de X geboden

metter hant doet slaest Die andergraet dien god swaerlike wreect dat es

86a

dattu gode doedes dat es dattu di despines dattu goede liede verwerkestpriesters ende andere goede geestelikeliede dattu se bedroeůes ende daer dietempel gods was dattu dien stoeres alsoedecke alse du dat doest soe sondechstuin den heylighen gheest

Ende wi enech goet gheeft ende neemptalsoe ouer recht die doet dootsonde ende

88b expl

symonie Dit sijn x gebode ende verbodewie datter een brect die doet hoeftsonde

Die deerde graet (Zie P f e i f f e r IIpag 459 reg 5 vv)Wiltu weten oftu dinen euenkersten minsgelijc di seluen dat saltu daer ane

88b

proeuen alstu met heme coeps endevercoeps soe saltu begheren dat hemalsoe recht ghescie ane den coep alsedi (3 punten)

laetstu hem bederuen du en minneshem niet gelijc di seluen dumoetes gode

89a expl

ten ionxten daghe ouer hem antwordengheliker wijs oftune met dinen handenvermort haddes (Zie A x t e r s pag 43nr 115a)Twaelf meestre sijn verheuen inderscolen te parijs elke sprict sinen sin paraDieeerste spreket beter es die sondeghelaten doer god dan also vele daervore gheleden Dje xij meester sprect meester eggaertbeter es die aelmosenen ghenomen doer

92a

god dan C marct() doer god gegheuenNumochti vraghen hoemach dat sijn Dieaelmosene es doch heilich ende goetende dat es waer gheuet een rijc manhondert marct wert goets soe woerdt hemCC marc wert eren weder Ende alsoedecke als die rijcman sijn hant van hem

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

bidt die aelmosenen te gheuene alsoedecke ontfeet sine nature ghenuechteEnde also decke alse die aerm man sijnhant van hem biedt die aelmosenentonfane also decke versmaet diemensche hem seluen ende verdruct oecsinenatuere onder den ghenen daer hi dieaelmosenen af ontfaet Dese mensche

92b

die sal verheuen worden voer denhemelschen vader also voele alse eerebeter es inder tijt dan versmaetheit Deseselue meester sprict noch meer Dat ijmenschen te gader ginghen op enenweghe ende si beide gheliken loenontfaen hadden van gode ende daerstoende eene bloeme ende die een vandien ij dachte Du wils die bloeme aftrecken daer omme want si schoene esende wale riect Ende hi dachte wederdu wiltse laten staen doer god Ende diander mensche brake die bloeme hinedade eghene sonde daer ane Nochtandie mensche die di bloeme leet staendoer god die sal verheuen worden voerden anderen alsoe hoeghe alse vandererden toten hemele Wat waendi dan datdie mensche sal verhauen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

78

werden die wtgaet sijns selfs ende vanwillen aerm es ende verdruct endeversmaet sine natuere allen tijt om gode(Zie D o l c h pag 17 sect 10 Bas Dr fol316 d)

Twaelf vrochte machmenmerken en densacramente datmensacreert op den outaere Dje eerstevrocht es dat1) daer die zele mede

93a

gheghenst wort ende oec ghesůůertDaer af scrijft sinte gregorius Dieofferande die men sacreert in denoutaere behoet den mensche van sinensonden ende van leleken ghepeinse vander herten van desen sacramente seghetsinte Ambrosius

Die van desen brode et hi sal ewelikeleuen ende die arme selen dat broet

94b expl

eten ende selen ewelike ghesaedtworden ende met gode in hemelrikewesen ende heme sonder einde loeuendat wi daer moeten alle comen des moetons onnen die vader die sone ende dieheylighe gheest AmenHEt sijn xij poenten die sere hinderenden mensche die gheesteleecsijn wille tote enen volcomenen leuenete comene DAt eerste poent es dat hi

95a

alte wtwendech es Daer mede verliesthi inwendighe ghenade DAnder es Dathi te gherne es bi den lieden

Dje hem in desen poenten oeffenen diemoghen comen te dien vrochten die

95b expl

comen vanden heylighen endeghebenediden sacramente

Op enen tijt vraghede myn here sinte janewangeliste onsen here Here seet hi watsuldi den ghenen gheůen die hoeftsondelaten te doene om uwen wille Jan seitonse here die hoetsonde laten omminenwille te doene si soelen doerwondenmynherte met haere minnen ende diere

1) in marg ingev met ʌ (corr van IX)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

minnen en sal ic nemmermeervergheten

Here seit sente jan wat suldi den ghenengheůen dijt al laten ende v na volghen

96a expl

Ic salse daer boůen cronen in myn rikeende ic sal hen dienen alse een knecht(Zie D e V r e e s e Hss v RuusbroecDl I p 133)

Het gheuiel op enen tijt dat mijn heresente bernaert sat onder v sijnrebroeders omme te hebbene met hencollacie Ende dese v iongheren warensimpel ende sonderlinghe van leůeneende alse myn here sente bernaert aldussat in ene heymelike stede ende dese vionghelinge omtrent hem saten soe bathi hen lieden dat hem elc segghensoude in wat oeffeninghen dat hem godsonderlinghe meest gracien ghedaenhadde

Die v die altoes ghetidelike endeeenpaerlike dat doeghen ende dat liden

97b expl

sijns gods droech in syn herte metcompassien endemet ghevoeliken herten hi es myn hereende ic ben sijn knecht

98a

Goede punten sententien van patres98a tot 104b

Het was een heilich mensche hi hietoertlief (afgedrukt door D o l c h bl 13sect 1)]

[101b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

79

Djt sijn gracien die god gheuet inderzielen Die ierste es dat hi die sonden

104b

vůtwerpt ende hi met gracien in comt danontfaet die mensche enen iammer dat higracien soe langhe ghedarft heeft

Dje vj gracie es dat die ziele ontfeet eenlicht van gode daer mede doer schyntse

105b expl

alse van gode een licht ontfaen heeftende es een licht met gode also alse goddoer schijnt ende ouerschijnt al dat indenhemel es also doerschijnt die ziele allendat inden hemel es

Djt sijn x woerde die goet sijn ghemerctende gehouden Dat eerste es wat ghidoet dat doet altoes inden name cristi ende volgetna die voetstappen ons heren ihesucristi

106a

Een evangelie-synopsis

J o h a n n e s INt begin was dat woert

106a

Want die morghen sal sorghen voer hemseluen elken dach es ghenoech sijnsselfs sorghen

Niet en let ons also sere met gode te sineals een eighene minne ons selfs Ende

108a expl

niet en helpt ons soe sere daer toe alseen vertien ons selfs ende van minnenblidelike doghen

paraDat deerde es dat wi soe seldenpeinsen omme die grote bordene ende

108b expl

pine die onse here om onsen willeghedraghen heeftHet waren v leese meestere vergadert (D o l c h blz 16 sect 8)

109a

Ons here seit Ic en starf nemmer danene doet doer den mensche ende die

109b

mensche sterfter menich om minen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

willeenz goede punten en dictapatrum

Het tractaat lsquovan den gulden berchrsquo (ZieA x t e r s pag 32 nr 95)

111a-112b

EEn heilich mensche begheerde tewetene van onsen here hoe hi best leuen

112b

mochte na den wille ons heren (met veledicta Bernardi)

Ende niet versegghen onseeuenkerstene ghebreke Daer af ontfaet

114a expl

die menschemeerren loen dan van sijnredoeght

Onse here vraghede eenre heiligherzielen wie hi ware Ende si antwerde hemende sprac Ghi sijt een ziele widere endeeen adere schoerdere ende een hertebrekere Doen antwerde hi haer endeseide Ver ziele sidi yet wel gheboren Jaic seide si Jc ben vte uwen vadergheboren Ver ziele sidi iet rike Ja icseide si Al datghi hebt dats mine Doen seide onsehere wat es dat mine Doen seide si Ic

114b

ben uwe Tuschen onsen here ende diegoede ziele en es niet voele beschedensDie ons heren doet aensiet ende onsedoet ende dat wi emmer steruen moetenende die blijscap van hemelrike

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

80

ende die pine vander hellen hi mach hemhoeden van sonden (daarna ietsuitgeradeerd + wal1)Djt sijn goede poente daer die menscheniet en bedroghen enmach werden dieseheeft Dat eerste es vrede maken endevrede houden Dander es draghen endeverdraghen (goede punten en dictapatrum tot 115b)

paraEen heilich mensche vraghede onsenhere wedert beter ware te bedene so

115b

anderen te prekene soe te pensene omdat doeghen ons heren och omme sinegodheit Doen antwerde hem onse hereende seide Die beedt hi loeft mi endehoeght hem seluen Die anderen predicthi gheeft mi daer ic mi seluen om gaf datwas denmensche Diemijn doeghen anesiet met miere lieuer moeder ende metsente Janne hem salic dwaen van sinensonden metten watere ende mettenbloede dat ran vte miere siden Ende diemine godheit ane siet dat niemant doenen mach ic en gheeft hem vansonderlingher gracien soe hi mi meermint soe ic hem mi

seluen meer2) gheuen sal nare tekennene Wi soelen onsen here minnen

116a

om sine godheit ende om sinegherechticheit ende dat hi van minnenom onsen wille starf aen den cruce nietom hem seluen want hi es een bornedaer alle goet af comt Van allenontcommert te sine ende met gode eente sine dat es dat naeste Van allenbesoecht te sine ende in ghenentonbliuene dat es dat hoechste In allendinghen vrome te doene dat meeret denloen ende ghewarighe minne volmaectalle doeght Kennissemaect minne endeminne maect gheuoelen Here verleentmi uwe gracie dat ic mine schout quitenmoeten ieghen v ende allen uwen vrindedien ic schout schuldich ben Here al doeic dat ic schuldich ben nochtan maghic

1) hand v corr moest ingev worden voacuteor hoeden2) hs met + door corr in ondermarge ingev

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

wel segghen dat ic3) onnůtte ben Wanthere al doe ic dat ic schuldich ben tedoene nochtan en doe ic nemmermeerdan recht Die te doeghene es ghemaectende doeghen moet Dat hi wiselekedoeghe dat es hem goetDOen onse vrouwe te hemele voer doenhadde seinte Jan groetepine ende begheerde dat hi gherneonser vrouwen hadde ghesien Doen

116b

ghenoeghede dat onsen here dat sijngheest gheůoert waert in den hemelDoen hoerde sente Jan Dat onse hereende onse vrouwe daer deene spracmetten anderen vanden anxte endevander noet die si op ertrike hadden omsinen wille Die dit wille houden hi sal spreken alledaghe op deze v sere v pater noster

117b expl

ende v aue maria ende wete dattughecriges sonder twiuel dattu onse lieuehere gheloest heeft ende sijn lieuemoeder ghecreghen heeft tonsen behoefAue maria etc A u e ma r i a g r a c i ap l e n a d om i n u s t e c umb e n e d i c t a t u i n m u l i e r i b u s e tb e n e d i c t u s f r u c t u s v e n t r i s t u ii h e s u s c r i s t u s Ame n MEt vij doegheden comt die menschete hemelrike sonder vagheuier Dieeerste es doet vte al dat ieghen gode esDie andere

3) hs bovengeschr door corr

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

81

Dicta patrum en goede punten118a-122b

Vijf poenten maken den mensche sekerhemelrijcs Dat eerste poent es datmen

122b reg 5

sal weesen also scamel dat men niet ensal willen weesen in heimeliken stedenmet ongheliken personen niet om datmenden persoen sal mestrouwen maer wantwi cranc sijn

expl Dat v poent es datmen sal wesenin bedinghen altoes oftein werken van bedinghen nemmer ledich te sinemenne sal emmer yet goetswerkende sijnH o g h e t r o uw e l i c d a t g o d o n sb i s t a e t Goede punten en dicta patrumloopende tot

123a

Wat es oetmoedichede1)

Oetmoedichede es een na kennen ons125a reg 1

selfs condicie Wat kennic in mi seluen1)

Ene bloete ziele daer2) niet goets en esin ende essere yet goets in dat moeticenen anderen opdraghen Ende hier afso sprac meester eggaert Ic sal mineziele haten ende haticse soe verliesicseende vindese in gode waer ommesalicse haten1) Ic salse haten ommedatse ziele es ende ic salse haten ommedatsemine es ende ic salse haten ommedatse in ertrike es Waer omme es seziele Also langhe es se ziele alse nietgheenicht3) en es met gode Waer ommees se mine Also langhe es se mine alseouer een draecht met haren lichameende waer omme es se in ertrike Alsolanghe es se in ertrike alse hareghenuechten ende4) onghenůechten4) nietalleens en sijn ende als hare blijscapende hare droefheit niet alleens en sijnende als hare die ghene die haer goet

1) waagteeken door hand van I Deze maakt ook de volgende o tot O resp e tot E1) waagteeken door hand van I Deze maakt ook de volgende o tot O resp e tot E2) hs aer van hand van I in rasura1) waagteeken door hand van I Deze maakt ook de volgende o tot O resp e tot E3) hs ghenicht tweede e door hand van I4) in ondermarge (corr)4) in ondermarge (corr)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

doen ende quaet doen niet alleens ensijn ende als si dit al heeft soe en es siniet ziele no mine noin ertrike maer een gheest ende dan essi also verre van mi alse die hoeghesteeerde() es vander eerdenDat es een salich mensche dies godslichaem een spise es Gods5) pine sijnsause es Gods wonde sijn taůeerne es

125b

god es een leuen inder doet god es eenseker touerlaet in al onser noet

Dicta patrum tot

126a expl

v a n o n b e d r i e c h l i k [e r ]6)d e u o c i e nWAnt wi dit vinden dat adaem onseeerste vader gheuallen es ende

127a reg 11

bedrog[en]6) es in sire vernůfte Die alsovernůftic[h]6) was alsoe dat hi allencreatueren har[en]6) name gaf Endelucifer die de ouerste enghel was gheuallen es ende bedroghen es in sirevernuft ende oec balam die prophete diealso vernuftich was dat hi bekendetoecomende dinghe Ende oec menichander hoeghe verstendich mensche dieghedoelt heeft ende bedroeghen es Hierbi moghenwi merken dat allenmenschenbedroeghen werdenin haren vernufte si en hebben desexxiiij poenten die hier naer

127b

5) -s bijgeschreven (corr)6) hs marge afgesneden6) hs marge afgesneden6) hs marge afgesneden6) hs marge afgesneden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

82

ghescreuen sijn Ende soe wie dat (D o l c h p 45 sect 70 D e V o o y s ArchK NS III p 78 vlg)

Dat xxiiij poent es si gaen daer vore alsecleine kindere

128b expl

ende aenuaen1) allen tijt2) een nuwevolcomen leuen des bliuen si

129a

ongheachticht van vele lieden dat seluees hen lieuer dan alre menschenvrientscap

Mjnnen louen ende begheren Endevolghen der ouerster reden Ende reine

129a

herte met oetmoede Verlanghen na denouersten goede Biechte te sprekene vteminne tonfane Jhesus xpus soetelichame

Eest dattu di aen gode bints Ende dinerast[e]3) in hem vints Sone machdi

131a expl

niement deren (Devoot gedicht niet indichtvorm geschreven)

Een gheleert man vraghede erejoncfrouw[en]3) hoe dat si comen ware te

131b

also hoghen state van leuene Ende siantworde ouer mids die ghenade godsmet x poenten ende hi sprac segt midie x poenten ende si seide ic doentgherneDat eerste poent es dat ic mi altoes lietdaer ic mi vant des mijns yet soekendeDat ander poent es dat ic mi nietonschuldechde wat men op mi sprac icen liet mi altoes die waerheitontschuldeghenDat deerde poent es dat ic mi altoespijnde te sine een arm mensche endeaůe ghescheiden van allen creatuerentroeste

1) overgehaald door hand van I2) hs nae doorgehaald3) hs marge afgesneden3) hs marge afgesneden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Dat vierde poent es daer menmi ere boetdaer vloe ic ende daermen mi versmadedaer bleef icDat v poent es dat ic noeyt soe veledoeghens en hadde ic en begheres nochmeer te hebbene nochtan en dochtichsmi niet werdich Dat vj poent es dat icmi niet en liet ghenoeghen met eneghenlichte no met enegher gauen die mi godgaf ic en was altoes crighende na hogherwaerheitDat vij poent es dat ic mi altoesinnichleec neighede op dat goet dat godselue es Dat viij poentes alsic die liede vernam werkende ofte sprekende teghen dat ewangelium

132a

ende teghen die waerheit daer afberespticse omme hare ghebreke endedat dedic van claerre minnen want ic anesach hare ewighe scadeDat ix poent es sint dat ic quam op denwech mire salicheit sone keerdic nietmine sinne tote enegher creatuerenDat x poent es dat ic mi hebbegheoeffent inwendech ende vutwendechin allen doeghede[n]4) op dat alrehoechste dat ic gheleisten mochte Endeic hebbe ghewoent onder den hemeleende inden hemele met heilighen5) endemetten inghelen die sijn mi alsoe bekentallen alse enen goeden man sijnghesinde ende alsic in mi seluen kere sovindic in miere zielen dat beelde derheyligher driuoldicheit daer inne bekennicgod ende mi seluen ende allencreatueren een met gode Dit es mi alsowel bekant alse mine vinghere aen mijnhant Doen sprac hi gheloeft sij god nvbidt voer mi Neen here

4) hs marge afgesneden5) hs 2e h door een vlek onleesbaar

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

83

mer wijst mi hoe ic leůen sal Du salstdinen liue gheuen een sacht leuen op datdijn gheest onghehendert si Neen hereicmoet volghen onsen exemplare ihesumcristum in aermoede ende in alende in honghere ende in dorste ende inversmaetheiden totter doet (D o l c h p44 sect 68)

Dit sijn xij rade des gheestelekensleuens Dat eerste raet es willich

132b

aermoede sonder alle eyghenscap Daerop sprict onse here inder ewangelienWiltu volcomen sijn vercoep al dattuheefs ende

soe wie dese hout metten leuene die eseen ghewarich nae volghere ons heren

134a expl

ihesu cristi ende siere iongheren inderhoechster volcome[n]1) - heit Dat gheueons god te leuene AmeN

paraO suete ihesus hoe gherne soudic vminnenO suete ihesus nv gheeft ons v teminneneO suete ihesus comt in onse ziele tehůůsende ontfinct onse herten van binnenmetten brande der godliker minnen Osuete ihesus name maect ons vbequame Amenpara Die mensche es wijs ende wel gheleert

Die alle dinc ten besten keert

v a n d e n h e i l i g h e n k e r s t e e nm y n l i c l o f DEse ymne es vander heyligher gheboertons liefs heren ende waert enenmensche in ghegeuen int iaer ons liefsheren doen men screef Mcccxlviijopten heylighen kerst nacht die wiledatmen messe van onser vrouwen zancmet also groeter deuocien alse hem godye ghegaf in enegher oefeninghen dat hihem oyt2) toe keerde alsoe dat hi wel

1) hs marge afgesneden2) hs noyt n-uitgerad

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

weet dat si gode loflike ende eerlike esEnde alle die ghene diese alle daghelesente eren ende te werdicheiden der heyligher gheboert ons heren met

134b

innecheit ende met deuocien dat si vander heyligher gheboerten ons liefs herensonderlinghe gracie ende ghenadeontfaen selen Want si waert hem meerghegheuen om ander goider menschenwille diere gode met eren ende loeůensouden dan om sinen wille want het wasgods werc meer dan tsine want nochdoen datmen misse van onser vrouwenbegonste so en hadde hi noch deseoefeninghe niet voere ende eer diemisse voldaen waert soe was si hem enghegeuenmet also groter iubilacien alsehem god ye gegaf in enegheroefeninghen ghebenedijt moet hi altoessijn A men ym n u s 1) Verbliden wi onsinden heylighen here wi ballinghe dersalicheit ende bedroefde kindereadaems Gaen wi vte ieghen den conincder glorien ende louen wi den here dieons comt want die hemel es ontslotenende die porte es op ghedaen die conincder glorien para Die gracie ons liefs heren ihesu cristiende die caritate gods ende die

138a expl

ghemeinscap des heilichs geests sialtoes met mi ende met allen minenvrinden ende met ons allen para Amen

1) hs hand van I

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

84

V a n i h s m y n n e n e e n s c o e nr ym e 1)

O edele ziele mijn en was die trouwe nietgroetdat ihs xps marien sone om v vercoesdi dootO edele ziele mijn nv sijt hem onderdaen

Want hi wilt noch anders met v meyengaenHets sware pine ende meerre bersteDat anschijn van ihesum kersteTe verliesene ten ionxten dagheDan es alder werelt plagheMerct

Sente augustijn sprectdicta patrum tot143b

139a expl

V a n d e n p a t e r n o s t e r 1)SEůen beden sijn inden pater noster Dieverdriuen vij hoeftsonden ende bringhen

143b

inden mensche vij gauen des heylechsgheests ende vij salicheiden ende vijlone in hemelrike dat proeftmen al daerDeerste bede es heere vader vanhemelrike Dijn name werde geheylichtDat es here dese name vader werde waer in mi dat ic sy dijn heylech kint alsodu best een heylich vader Dit verdrijfthouerde

144a

Dat es gods kint te sine want salich sijnsi die haren vrede soeken in gode si

145b expl

soelen gods kindere geheiten sijn sprectonse here

Een heylich man leerd ons hoe wibegherlike tons heren tafelen soelen

146a

gaen Als wi onsen here soelen ontfaenSoe suele wi in onse ghebede gaenEnde voeghen ons in enen diepenghepeinse ende in eere hoegherbegheerten Ende bidden dese bede

1) hs hand van I1) hs hand van I

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

o r a c i o 1) para1) heden begheric heretonfane uwen heylighen ghebenedidenlichame also volcomelike als v uweghebenedide moeder ontfinc in harenghebenediden lichame soe biddic hereheden

en zoo voort goede punten en gebeden tot het verkrijgen van aflaat

E e n g h e b e t a l sm e n t e ns a c r ame n t e g a e t Alre ouerstepriester ende ghewarich bisscop die diseluen offert

daer hi met dien vader met den heylighengheest leeft ende es een gheweeldich

148b expl

god in die ewicheit dats emmermeersonder einde AmenD e o g r a c i a s

frac34 der pag is verder onbeschreven

Geschreven door een vlotte regelmatige goed leesbare hand omstreeks 1430De y heeft geen stip een enkele keer twee streepjes zooals i en ij De afkortingenzijn niet talrijk en beperken zich tot die voor n en er Zelfs ende vindt menherhaaldelijk voluit Als

1) hs hand van I1) hs hand van I

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

85

leesteeken vinden wij uitsluitend de punt oacuteoacutek voor hoofdletters Rubrieken van denkopiiumlst rood doorstreepte hoofdletters ook wel kleine letters parafen en met roodovergehaalde punten (zelden) Onhandig gevormde roode lombarden meestal nietheel veel grooter dan de zwarte hoofdletters komen in grooten getale voor Van106a-107b in robriek de namen der evangelisten In de bovenen ondermarge vindenwij nog de aanwijzingen voor den rubricator Eeacutenmaal 117b treffen wij een roodopschrift aan dat van den kopiiumlst is afgezien van het D e o g r a c i a s van fol 148bDe robriek door den kopiiumlst gebruikt was weinig geconcentreerd en het papierweinig gelijmd zoodat de letters wat doorgeloopen zijn Behalve door het verschilvan hand onderscheiden zich de andere roode opschriften door de grootereconcentratie van de robriek Deze hand kennen wij reeds Het is die van denafschrijver van I III enz van welke ook de opschriften van VI en IX zijn Ook hierheeft deze hand onduidelijke plaatsen met donkeren inkt aangedikt en tevens eenenkele keer een zwart of rood paraafteeken (147b 148a) of een roode onderstrepingaangebracht De verbeteringen van den kopiiumlst zijn zeldzaam hij haalt met rooddoor en schrijft het verbeterde woord erboven Van een andere hand die wij ookreeds kennen uit IX zijn de verbeteringen en invoegingen (met een kruisje) inbleek-grijzen inkt met een afgeronde gothische letter (aangeduid als c o r r ) Hieruitblijkt dus weer de eenheid met de overige gedeelten van het handschriftHet papier van dit stuk is weer zeer vuil en de inkt sepiakleurig zoodat het schrift

soms slecht leesbaar isIn het papier treffen wij de volgende watermerken aan1 Fol 9093 Een hand met 5-puntige ster ongeveer gelijk aan B r i q u e t nr

11087 (Maastricht 1435) de ster rust echter met eacuteeacuten punt onmiddellijk op denmiddenvinger2 Fol 104 tot 143 Een lelie gedekt door een leliekroon volkomen gelijk aan

B r i q u e t nr 7223 (Leiden Stadsarchief Tresoriersrekeningen van 1420) VolgensD e V r e e s e komt dit merk 1432 nog voor

XII

Bl 149 tot 152 van afschrijving is geen spoor meer over De bladspiegel is 75 times101 mm met 22 agrave 23 regels wat de eerste pag betreft en 72 times 98 mm met 24regels op de laatste Geen signaturen Fol 151b een reclame Die Fol 152 is opeen gedeelte met een stukje van een roode lombardeD() na geheel uitgescheurd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

86

Inhoud

Het is ondersceit tusschen gracie endenature Want alle die werke die sondergracie ghedaen sijn in bloter naturen dieen sijn nyet werdich ten ewighen leuenmede te comen Nature wilt dencreaturen leuen gracie beghert allecreaturen te steruen Nature wilt

ende dat vr heilicheit nyet alleen bi v ensy mer dat alle die ghene daer ghi bi sijt

149b expl

ruste hebbe in uwer heilicheit also verrein vr macht is

Drie poente sijn daer die mensche aenproeuen mach of die vermaninghe vangode sijn of vanden viant Dat ierste daermen aen proeuenmach of dat vermanenvan gode coemt is dat god coemtghestadelic ende is verbeidich

Want als die mensche hem nyet enbedwinct ende sprect

150b expl

ende werct metten heiten hoeften soontuaert hem lichtelijc dat hem sere

151a

berouwet alst leden is ende hi merct wathi gheseet of ghedaen heft

Die te sacramente werdelijc wilt gaen diesal hebben vijf poente Dat ierste is dathi sal hebben een suuer conscienciealso dat hi Expl Want het is seerorberlijc met mynne ende goeden opsatten sacramente gaen daer hisunderlinghe gauen ontfaet van gode

Wjlstu deuoet sijn so salstu ghernealleyn sijn Du salst alle dinc vander

151b

herten scheiden sonder god alleyn diedich Expl So wie op ertrijc blijft die wortontreynt ende die hem op heft die blijftreyn ende seker ende rustich

Geschreven en gerubriceerd door de hand van I III VIIIa De afkortingen zijn degewone In den volgenden zin want si is gheuoet metter mynnen gods Nature

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

neemt m alle haer werken af herkent men nog de oude afkorting voor minnedie uit het voorbeeld wegraverd overgenomenGeen watermerken

XIII

Bl 153 tot 161Zie hetgeen onder XI gezegd is

Inhoud

(VIII)para Dit sijn worde eenshoghe meest[ers]1)GHewaerlijc al dattuvoersettes in dynremeyninghen

153a

(IX)Wildi weten lieue menschewat daer toe behoert dat

154a

die mensche woerde eenhemels mensche eenenghels ende godleecmensche

(X)paraQuerite dominum dum inveniri potestDatmen gode vercrijchtdaer toe behoert een gans

155a

ghewarich afkeer van allendien dat niet luter god enes

1) hs marg afgesneden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

87

Geschreven en gerubriceerd door de hand van XI Uit de afkorting M voor menscheblijkt dat een 14e eeuwsch voorbeeld is gebruikt Verbeteringen en verduidelijkingenweer door dezelfde handen die wij in XI aantroffen

Watermerk

Zoowat hetzelfde als in IX voorkomt doch ditmaal op de nerf

fol 154

fol 155

fol 161

XIV

Bl 163 tot 173 afgeschreven met inkt 6870 bij 99102 mm met 30-35 regels diemeestal ver binnen de afschrijving blijven Vermoedelijk zijn de bladzijden niet gelijndwant de regels loopen nog al scheef Geen signaturen of reclamen

Inhoud

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Een fragment van een berijmd leven van Sinte Kunera laatstelijk uitgegeven doorE Emo n d s OFM1)

Schrift

Geschreven door een zeer eenvoudige kleine en toch duidelijke afgeronde gothischehand die op sommige plaatsen bijna cursief schrift schrijft Wat het type betreftvertoonen de letters veel overeenkomst met die van I enz De y heeft steeds eenstip De j van de ij is zeer kort deze zoowel als de i heeft meestal stippen Er is zeerweinig afgekort De eerste regel van iedere pagina vertoont vlechtvormigeverlengingen aan de lange letters die gerubri-

1) E E m o n d s OFM De legende van Sinte Kunera in de middeleeuwen Diss Leiden 1922pag 85 tot 104

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

88

ceerd zijn (oacuteoacutek de ds) Alle hoofdletters waarmede de regels beginnen zijngerubriceerd Roode lombarden fol 164b 167b 171b Hier en daar is een regelrood onderstreept Uit het roode opschrift van fol 171b blijkt dat de rubrieken vanden kopiiumlst zijn Foutieve woorden worden geeumlxpungeerd en soms bovendien metrood doorgehaald ook enkele doorhalingen met zwart of rood komen voor Veleverbeteringen en toevoegingen (in margine met rood of zwart wigje) zijn van dehand van den corrector ons ook uit andere gedeelten van het hs bekend nl dievan I Em o n d s identificeert mi ten onrechte deze met die van den kopiiumlst Vandeze hand zijn allereerst de ingevoegde regels 287 508 en 5811) Voorts zijn deregels 613 en 614 die onvolledig waren met rijmwoorden afgemaakt

Ende is gheworghet mit eenredwaelVander conighinnen dat wetenwy wael

Van deze hand zijn ook sommige woorden op rasuur reg 175 sprak- op rasuur van en reg 420 laghen reg 301 sy ingevoegd reg 304 haer in marg met roodwigje reg 427 op rasuur was sympel reg 588 lege gt legheAls leesteekens die sporadisch voorkomen worden punt en dubbel-punt (de

laatste met een haaltje aan de bovenste stip) gebezigd De fijne loodrechte streepjesdie als leesteeken ook nog al eens voorkomen zijn ook wel van den kopiiumlst Vanden corrector zijn intusschen de zwarte en roode parafen in galg-vorm die wij eldersreeds aantroffen want de kopiiumlst gebruikt ronde paraafteekens

Watermerk

Het papier vertoont een watermerk dat slechts voor een klein deel zichtbaar isMisschien een variant van dat onder II beschreven (fol 21)

fol 163

fol 167

1) De telling der regels van E m o n d s werd gevolgd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

89

Herkomst

Blijkens een aanteekening van D e V r e e s e is het hs in 1879 in het bezit gekomenvan de Universiteits-Bibliotheek te Gent

D i t h a n d s c h r i f t w e r d i n 1879 g e k o c h t v a n CA S e r r u r e s ame n me t t w e e a n d e r e d i e t h a n s o n d e r no 895 e n 896t e v i n d e n z i j n v o o r t w e e h o n d e r d f r a n k Z i e h e tlsquoD o s s i e r S e r r u r e rsquon o 3050e n d e d a a r b i j l i g g e n d e l o s s es c h u l d b e k e n t e n i s v a n CA S e r r u r e

15 Me i 1915W i l l em d e V r e e s e

Met potlood is naast deze aanteekening een groot vraagteeken gezet dat welbetrekking zal hebben op de lsquobijliggende losse schuldbekentenis die in het hs nietmeer aangetroffen wordtVan vorige eigenaars vinden wij nog de sporen in hanepooten (probeersels van depen uit de 17e eeuw) op sommige bladzijden tw

Desen boeck hooerttoe enken van houen(onleesbaarwoord)

29a

desen boeke()35b

desen bock hoert127b

onder aan de pag ondersteb veneerder met een in den inkt gedooptpotlood dan met de pend de bock J() hoert toeanna ve() hoert toeanna ve() van der houengod sijn loef vandesen die()god beleet daen salt beeter()

150a

Van een hand uit het eind der 16e eeuw

desen bock hoert die() scschoelevan s() lucien toe

173b

Band

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Het hs is gebonden in een band met een licht-kalfslederen rug1) Op den rug eenmarokijnlederen stukje met den titel VARIA MANUSCRIPTA NEERLANDICA in goudenletters onder aan met kleine letters MS 1330

1) Na 1922 Toen E m o n d s het hs gebruikte had het nog denoorspronkelijken band doorDE PAUW I 3 pag 705 beschreven als lederen band op hout

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

90

HsD

Handschrift op papier uit het jaar 1517 berustende in de Athenaeum-bibliotheek teDeventer No 1763 (101 D 12) cat no 66 Het bestaat uit frac12 quartern waarvanhet laatste blad is weggeknipt 1 quartern waarvan het eerste blad is weggeknipten waaraan een nieuw blad is toegevoegd 1 quartern frac12 quartern 7 quarternenfrac12 sextern 1 quartern frac12 sextern plus 1 blad 14 quarternen frac12 quartern minus 1blad frac12 sextern 9 quarternen frac12 sextern 1 quartern frac12 quartern minus 1 blad 1quartern waarvan het eerste blad is weggeknipt 1 quartern tezamen 325 bladenHet uitknippen der bladen is tijdens het copieeren geschied want nergens is detekst verstoord Voacuteoacuter en achter een vel perkament waarvan telkens de eacuteeacutene helfttegen het bord is geplakt en de andere als schutblad dient De bladen zijn ca 210times 140 mm met bruinkool of potlood zeer slordig en onregelmatig afgeschreven intwee kolommen ca 150 times 40 agrave 47 mm Van lijnen is niets te ontdekken de regelsloopen dan ook schots en scheef door elkaar Het aantal regels schrift varieerttusschen 27 en 32 Signaturen staan in de vouw en zijn veelal weggesneden aiijbiiij n()iij vi viij niij xi (resp op bl 9 14 33 55 57 65 124) zijn nog zichtbaarEr zijn geen reclamen De folieering is uit den modernen tijd en begint bij blad 2

Inhoud

Het eerste blad is afgeschreven doch overigens blank

Die tafele der nae uolgender seermonenis deseDes vierden sonne dages inder Aduenttwee sermonOpten heiligen keers dach Een sermon

Op sunte Johannes ewangelijsten dacheen sermonOpten heiligen dertij | den auent eensermonOpten heiligen dertyden dach tweesermonDes anderen donre dages inder vasteneen sermonDes anderen vrijdages inder vasten eenser[mon]Des anderen sonne dages inder vasteneen ser[mon]Des mane dages voer palmen eenser[mon]

1a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

91

Des vrij dages vor palmen twee sermonOpten heiligen paesdach een sermonDes mane dages in den bedeldagen eenser[mon]Op ons heren hemel vaerdes dach eenser[mon]Opten heiligen pijnxter dach een sermon

Vander heiliger drieuoldicheit op dieoctaue van pynxteren i ser[mon]Vanden heiligen sacramente vijf sermon

Des anderen sonne dages na pijnxtereni ser[mon]Des derden sonne dages na pinxtereneen ser[mon]Des vierden sonne dages na pynxtereni ser[mon]Des vijften sone dages na pinxteren iser[mon]Des tynden sonne dages twee sermonDes elften sonne dages een sermon

1b

Opten twalften soen dach een sermonDes dertyden sonne dages twee sermon

Des xv sonne dages i ser[mon]Des xvi sonne dages i ser[mon]Des xvij sonne dags J ser[mon]Des xix sonne dags J ser[mon]Vanden woerden ons heren een sermon

Van dauits woerden een sermonVan twee banyeren een sermonEen sermon op pinxter dach conradesOp onser vrouwen dach presentacie inden tempel twee sermon mit souenbenedixcienOp sunte katharien off op s Barbarendach deuote leeringe

1c

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Opten vrij dach vor vastelauent eenser[mon]Op onser vrouwen dach inder vasten dathoer die engel die boetscapte eensermonOp paesche dach een sermonDes mane dages toe paesschen1) eensermonDes dinxce dages toe paeschen eensermonOp alre heiligen dach een sermon

1d

Fol 2 is afgeschreven doch overigens blankFol 3 recto een stuk van de inhoudsopgave kruislings met rooden inkt

doorgehaald en zeer gevlekt

H i e r b e g h y n t C o n r a d u s v a np r u c i e n t o e g e n ome t t a uw e l e r

3verso

D a t i e r s t e 2) s e rm o n D e sv i e r d e n s o n n e d a g e s i n d e rA d u e n t Wo e d i e m e n s c h e t o ew a e r r e g h e l a t e n h e i t s a lc ome n E n d e w o e h i j h ems e l u e n i n d e r w a e r h e i t i ns i j n e n g r o n d e v e r n y e t e n s a l

De rest is onbeschreven 4ab is blank 4c halverwege de kolom

1) hs pāsschen2) hs -n uitgewischt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

92

D e s v i e r d e n s o n n ed a g e s i n d e r a d u e n tw o e d i e m e n s c h et o t g ew a r r eg e l a t e n h e i t s a lc ome n e n d e w o e h eh em s e l u e n i n d e rw a e r h e i t i n s i n e ng r o n d ev e r n i e t e n s a lC o n r a d s s e rm o n

4d

v a n p r u c i e n t o eg e n om t t a uw e l e r

De rest der kolom isonbeschrevenDan volgen van 5a tot 98ade navolgende sermoenen

(S II)Dʃe ioden ende diep|pharizeen

5a)

(Bas B)O p t e n s e l u e n d a c he e n s e rm o n h ome n 1)

10bc)

t o t e e n u o l d i c h e i td e r h e r t e n c ome ns a l E n d e v a no n d e r s c h e i d e n h e i td e r i n w e n d i g e rb e e l d e n E e ns e rm o e n

(1)O p t e n h e i l i g e nk e r s c h 2) d a c h e e n

15a)

s e e rm o n v a n d r i e rh a n d e g e b u r t e x p id a e r h em e e ny e g e l i c g u e tm e n s c h e t o eb e r e y d e n s a l O pd a t s e i n h emg h e s c h i e

) in den inhoud vermeld1) hs in margine) in den inhoud vermeld2) hs op een weggewischt woord) in den inhoud vermeld

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(Cor II 10)S e rm o n v a n s u n t e J o h a n n e s 3) v a n

20d21a)

d r i e n t u c k e n d a e rh i m e d e g e t o g e nw o r t e n e l c g u e t

(2)O p t e n d e r t i e n d e na u e n t w a t b y

23ab)

h e e r o d e sa r c h e l a u sb e t e y k e n t i s E n d ed a tm e n t e g e n d r i ev i a n d e v e c h t e nmo e t e e r m e n i n tl a n t v a n i s r a e l 4) d a ti s d e sb e s c h o uw e n sc ome n ma c h

(5)O p t e n h e i l i g e nd e r t i n d e n d a c h w o e

27a)

d e me n s c h e o p s a ls t a n d i e i hm w i ls u e k e n E n d e v a nt w y e r h a n d e v r e d ed e s g r o n d e s E n d ev a n g u e d e n v r e d ee n d e v a l s c h e nv r e d e

(4 + 3)o p t e n s e l u e n d a c he e n s e rm o n v a n d a t

29c)

s u k e n d e r s i e l e nE n d e v a n d e n l i c h t ed a e r g o di n g e u o n d e n w o r tE n d e d a t h i j d i e no n t b l y f t d i e n i no r e n n a t u r l i k e nl i c h t e w a e n t 5) t ev i n d e n t e m y n n e ne n d e v a n d r i n h a n d eo f f e r d a tm e nb r e n g e n s a l

3) hs Johāns) in den inhoud vermeld) in den inhoud vermeld4) hs isrl) in den inhoud vermeld) in den inhoud vermeld5) hs wae-|nt e op andere letter

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(Bas H)D e s a n d e r e n d o n r ed a g s i n d e r v a s t e n

35d36a)

v a n d e n s o n e e n d ev a n d e n k n e c h tg e l i k e t b y t w e e ng r o n d e n E n d e w e l ce e n g ew a r i o n g e rx p i i s e n d e v a nt w y e r h a n d eg e u a n n i s 6) a l s w t w e n d i c h e n d e i nw e n d i c h

(8)D e s a n d e r e nv r i d a g s i n d e r

39ab)

v a s t e n w a t d i ep i s c i n e d i e t o g a n g ee n d e d i e v e e l h e i td e r s i e k e ng e e s t e l i c b e t e y k e n tE n d e v a n d e n s i e k e n d i e x x x v i i ii a e r s i e c k g e l e g e nh a d d e S e rm o n

) in den inhoud vermeld6) hs geuānis) in den inhoud vermeld

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

93

(9)D e s a n d e r e n s o n n ed a g s i n d e r v a s t e n

45ab

w o e i h s v a n d e nv a l s c h e n g r o n d ew t g a e t e n d e v a nb a n i c h e i t e n d ei a c h t d e s g e e s t s e n d e v a n e e nd e u o e t e x emp e l ampw o e e e n d e u o e td i e n r e x p i g e i a g e tw o r t

(11)D e s ma n e d a g e sv o e r p a l m e n w o e

50b

d i e m e n s c h eg e e r n e l y d e n s o l d ee n d e w o e d i e i a c h te n d e d o r s t d e sb e g h i n e n d e nme n s c h e n g e l i k e tw o r t b y d e r 1)2) y a c h te n d e d o e r s t d e sh e r t e n e n d e w o ed i e m e n s c h e v a nh em s e l u e n n i e ()v e r [m a c h ]

(14)d e s v r i d a g e s v o e rp a l m e n w o e d i e

56ab

e y g e n n a t u r l i k ew i l l e v a n n o d ei n d e n me n s c h e ns t e r u e n mo e t e n d ev a n o n d e r s c h e i tw o e d a t s t e r u e n s c h i e n s a l i n t w y e rh a n d e l u d e w a n ta n d e r s s a l tg e s c h i e n i nb e g h y n e n d e nme n s c h e n d ea n d e r s i nv o l c [om e n ]

1) hs bydē -r achtergevoegd2) hs be|gynenden doorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(XIII)D e s s e l u e n d a g e sw o e d i e m e n s c h e i n

59d

d e r w a e r h e i t e e ns a l w e r d e n e n d ev a n v i e r r e h a n d es t e r u e n g e e s t e l i ce n d e l i c h am l i j cE n d e w o e me n d a tb e s c h o uw e n d el e u e n s om t i t l a t e ns a l

(Bas L)O p t e n h e i l i g e np a e s c h e d a c h w o e

62c

i h s h em v e r b e r g e tv a n d e n g e n e n d i em i t t e n c r e a t u r e nb e c ume r t s i j n E n d ew a e r om d a tm e nx p s m y n n e n s a lv a n d r i e p u n [t e n ]

(60a)d e s ma n e d a g e si n d e n b e d e l d a g e n 3)

65d

Wa t b i d d e nc l o p p e n 4) e n d es o e k e n s i j E n d ew i e d i e v r i e n t s i jd i e t o t o n s c o em tv a n d e n w e g e E n d ew o e d i e m e n s c h ed e s e n v r i n t s a l t eh u y s h a l e n e n d ew a tm e n v e r s t a e tb y d e n b[r o d e ] e[y e ]v[y s s c h e ]

(60b)O p o n s h e r e nh eme l w a r t s d a c h

71a

v a n h a r t h e i t d e sh e r t e n e n d e w a td i e m a k e t e n d e v a nd a t b e r i s p e n g o d e sE n d e v a n d e nq u a d e n s i j s t e r n e ne n d e w o e g o d o u e ro n s c l a g e t e n d ev a n g e e s t e l i k e ro n c u y s h e i t e n d e

3) hs dagēs -s geheel met robriek bedekt4) hs clōpē()

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

v i e r g[r a d e n ] d e rm[i n n e n ]5)

(26)o p t e n h i l i g e np y n x t e r d a c h v a n

75d76a

o nma t e d e sh e i l i g e n g e e s t se n d e v a n d e rg e l e g e n h e i t e n d ep u e r h e i t d i e s eh e b b e n s u l l e n d ed e n h e i l i g e n g e e s to[n]t[f a n g e n ] s u l l e n

(60d)o p d i e o c t a u e v a np i n x t e r e n v a n d e r

81d82a

h e i l i g e rd r i e u o l d i c h e i t e n d ev a n o n d e r s c h e i t e n d e w t g a n g e d e rp e r s o n e n e n d e w oe e n y e g e l i c d a tb e e l d e d e r h i l i g e rd r i u o l d i c h e i t i nh em b e u y n d e nma c h e n d e w a t d a tb e e l d e s i j E n d ew o e e e n me n s c h ei n h em g e t u c h v a nd e s e n b e e l d eb e u y [n d e ]

5) hs gmiddotdm

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

94

(60c)O p d e s h i l i g e ns a c r ame n t s v a n

86cd

d r i e n ma n i r e n g o d et e l a u e n E n d e w o eh em g o d m i t t e nme n s c h e nv e r e n i c h t E n d e w a e r a n me nme r k e n ma c h o f d a ts a c r ame n t i n o n sw e r k e t e n d e w a td a t w e r k e nb e h i n d e r t e n d e v a ns o r g e t o 1) t e g a n

(60f)d e s s e l u e n d a g e sd a t a n d e r d e

92a

s e rm o n w o e me ns o n d e r s u n d e s a ls i j n A l s m e n t o t t e ns a c r ame n t e g a e nw i l

Het volgende tractaat no δ is eigenlijk geen sermoen doch een verhandeling overhet communiceeren

D a t d e r d e s e rm o n v a n d e nh e i l i g e n s a c [r am e n t ]HIc est panis qui de celo descenditJohannis sexto capittelo2) Dat is Dit is dat

98a

broet dat vanden hemel comen is Hoedat die grondelose mijnne godes lichtetin alle sinen werken Doch soe is sesonderlinge gheschenen in desen werkeDat die grote god begauet heeft dencleynen menschen mitten rikenweerdigen sacramente daer hij hemseluen verborchlike in heeft ghedeckende verwonden Daer om dat hi in dieinwendicheit des menschen heymeliketot enicheit mit hem comen moghe Diehoghe rike gaue mach men an vierpunten prouen Teen iersten an dieedelicheideder wesene die daer in beslaten sijnTotten anderen maele datter enynge der

98b

drier personen sijn Toe den derden

1) hs t op v2) hs -o later bijgeschreven

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

maele ander mijnnen de ons daervertoghet is Totten vierden male andenvruchten die ons daer off comen sijnEnde daer off

Nv lese wij oec Dat SAugus[tinus]gevraget wert ofmen alle dage totten

106b expl

heiligen sacramente solde gaen of nietDie antwoerde is Alle dage datsacrament der genaden toe ontfaen daten laue ick niet noch ic en sceldes nietMer alle sonnedage soe verman | ne icttoe ontfangen Aldus redent die leerresmeestelic Want hem niet kundich en wasdes menschen herte ende hoerinwendige begeerte Mer waer eenmenschen in hem seluen gaet die p |proeft wal an desen v teykene of hi dickesolde dat sacramenteont faen of niet Dat ierste is Off hi hemin hem seluen te meer vernietet ende

106c

hem onweerdiger duncket ende bekenetDat ander is of hi dies te meer te vredenin sijnre inwendicheit geset wert Ende ofhi des te meer in onvreden ende onvroesijns selfs is so dat hi bi hem seluen nietbliuen en kan ende hem vander onrustengekieren can waer hi op hem seluenachtet of waer hi niet waerlike gelatenwert ˙) Dat derde is dat hi niet en valle inlauheit vanden ducken ontfaen Mer sinebegerte ende mynne te meer ontfuncketwert totten sacramente Ende waere dochof onder wilen3) die mensche viele inlauheit in dier hi hem des te meer in hemseluen geoetmodicht werde ˙) Dierlauheit en sal die mensche niet ver-

3) hs vilen u bovengeschreven

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

95

sagen Dat vierde is dathem vanden ducken toe

106d

gaen dies contrarieonliefliker ende bitter istytcortinge ende troestdeser werlt Dat vijfte is ofhi dat beuynt hem teoefenen in doechsamenwerken Ende om die temeer te oeffenen daer toegheneygt wert Aldus sigeantwoert to deservragen Ende het ducket mijna mijnen ducken waereenmensche hem drucketin der mijnnen inder lieftenxpi Dat sacramentgegeuen heeft dat hijt dante so dicke niet en mogeontfaen Ende want hideser edelre spysen soseer milde ende vri is endehi se vele lieuer ghift danmen se vmmer

(γ)meer mach ontfaen Endedaer omme solden wi se

107a

oec van hem vroelike endemit danckbarliker mynnenontfaen Daer om dat wieen in tyt mit hem werdenende oec ewilike bliuenDat gone v ende mi dievader die sone ende dieheilige geest Amen

(32)d a t v i e r d e s e rm o nv a n d e n h i l i g e n

107a

s a c r ame [n]t s 1) e n d ew o e d i e m e n s c h eh em v e r e n i c h tC o n r a d u s s e r [m o n ]

(33)d a t v i j f t e s e rm o nc o n r a d s v a n

114a

n u t t i c h e i t d e sh e i l i g e ns a c r ame n t s w o e

1) hs sacu|mets

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

o n g e l i c d a t t e th e i l i g e s a c r ame n to n t f a n g e n w a r tE n d e w a t d e v r u c h td e s h[e i l i g e n ]s a c [r am e n ]t sb e h i n d e r t e n d e v a nt w i e r l e y d a g e l i xg e b r e k e

(60g)D e s a n d e r e n s o n n ed a g e s n a b e l a k e n

120d

p i n x t e r e n v a no n d e r s c h e i t d e sw e r s c a e p s 2) En d ev a n d e r g e n a d e n d i ei n d e n h e i l i g e ns a c r ame n t e 3) l i c h te n d e w a e r om me nd e n d o o t o n s h e r e na l l e d a g e n v a n yb[e]g[a e t ]4)

(y)na AmenI) O lieue kintwilstu vmmeer

124b reg 7

(60h)D e s d e r d e n s o n n ed a g e s v a n d r i e n

124a

p u n t e n d e e e ny e g e l i c g u e tm e n s c h e v a n n o d eh e b b e n s a l e n d ev a n t w e n s a k e n d i ed e n me n s c h e nb i l l i c sv e r o e tm o d i g e ns o l d e e n d e w o ex p s a l l e d a g e l i d e te n d e g e c r u c e t w o r tv a n s e n b o s e nme n s c h e n

(38)D e s v i e r d e n s o n n ed a g s v a n w a t w i

131b

d o e n e n d e l a t e n

2) hs werscāps3) hs sac |mēte4) hs b gI) Zie beschrijving van hs Br 3

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

s u l l e n e n d e 5) v a nn u t t i c h e i t d e rb a rm h e r t i c h e i t e nv a n d e r s c a d e d e so r d e l s e n d e v a nd e r m a t e n d a e r d a te w a n g e l i j v a ns e c h t e n d e w a t t e td o e t d a t d e l i d eh em n i e t v o l c o [m e n ]o u e r e n g[e u e n ]

(63)D e s v i j f t e n s o n n ed a g s 6) wa t d a t s c i j p

137d

d a e r i h s w t l e e r tE n d e d a t J h sg e h o r s amh e i tb a u e n g a e t a l r em e n s c h e ng e h o r s amh e i t e n d ev a n g e e s t e l i k e rS ymo n i e c o [n]r a [d s ]s e r [m o n ]

5) hs n op andere letter6) hs da | gs voor -gs waarsch da uitgewischt (roode vlek)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

96

(72)d e s t y n d e n s o n n ed a g e s w a t

142a

i h r u s ecirc l em e n d e d a tv o l c i s d a e r x s o ps c r e y d e e n d e v a nv a l s c h e n v r e d ee n d e g e n u c h t ee n d e w e l c d i et em p l s i j ˙ d a e r i h si n g a e t e n d e w a tc o p e n e n d ev e r c o p e n g e e s t l i cs i j e n d e w o e me nd i e w t u e r c o r e no n d e r s c h e i d e nma c h b i d a t v r o g e nd e r c o [n]c i e n c i 1)

(78)d e s s e l u e n d a g e sw o e d i e m e n s c h e

146a

e e n t emp l e n d e e e nb e d e h u y s g o d e sw o r t e n d e w i e d i ec o p l u d e s i j n d i em e n w t d r i u e n s a le n d e w a t t o t t e ng e b e d e h o e r t e n d ev a n d r i [u n t e n ]

(57)D e s e l f t e n s o n n ed a g e s w a t d i e

150a

t em ṗ e l s i j d a e r d et w e e i n g a e n s u l l e ne n d e d a t n i e tn u t t e r s e n i s t o t t e nv o e r t g a n c d a n d a th i l i g e s a c r ame n te n d e v a n t e y k e nd e r v r u c h t e n d e s hs a c r ame n t e sw a n n ev r i l i c d[a e r ] t[o] g[a e n ]

(73)D e s t w a l f t e n s o n n ed a g e s d a t d i e o l d e

155c

e e f i g u e r h e e f tg ew e e s t d e r n y e re e E n d e w o e e e n

1) hs mach tot cociēci in ondermarge

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

y e g e l i c g e e s t e l i cm e n s c h e v e rm i t sd e r o l d e r 2) e e t o t t e rn y e r b e r e y t w o r d e n˙) s a l I)

(45)d e s s e l u e n d a g e sv a n d a t e e n y e g e l i c

158b

g u e t m e n s c h e d r i eg h e t u g e s a l h e b b ee n d e v a n d e ni n w e n d i g e n o g e ne n d e w o e d i em y n n e g o d e s s a lw e s e n v a n a l r eh e r t e n v a n a l r ez i e l e n e n d e v a na l r e c r a c h t e ns e r [m o n ]I)

(64)D e s d e r t y n d e n s o n e d a g e s v a n

163bc

t w i e r h a n d e o g e na l s w t w e n d i c h e n d ei n w e n d i c h o g e nb e h i n d e r t w o e w i jm e r s i e n I)

(66)D e s x v s o n n e d a g sv a n s u e k i n g e d e s

169c

h eme l r i k e s d a t d i ew t w e n d i g e s o r g ed e r d i n g e n d r i eg r o t e s c a d e n d o e ti n d e n me n s c

(67)D e s x v i s o n n ed a g e s v a n d a t d i e

174c

m e n s c h e i s o f h id r i e m e n s c h e nw a e r e n d e w o e s i c kd e me n s c h k i e r e ns a l t o t t e ni n w e n d i g e n g r o n d e

2) hs op nyerI) Zie inhoudstabelI) Zie inhoudstabelI) Zie inhoudstabel

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(70)D i e x v i i s o n n e d a c hv a n b ew a r i n g e d e r

181a

e e n d r a c h t i c h e i t e nd e s v r e d e no n d e r l i n g eC o n r a d u s s e rm o n

(56)D i e x i x s o n n e d a c hv a v e r n y n g e d e s

184a

g e e s t s E n d e d a t h id r i e d y n g e l a t e nmo e t d i e t o t t e rv e r n y n g e c ome n w i le n d e d a t d i e g e e s td e s me n s c h e n v e e ln ame n h e e f t 3)

3) hs men heeft in ondermarge

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

97

(6)E e n s e rm o n 1)

v a n d e n w o e r d e n190c

o n s h e r e n M i j nJ u c k i s s u e t e e n d em y n b o r d e n i s l i c h tE n d e w a tm e nb y d e n J u c kv e r s t a e n s a l e n d eb y d e r b o r d e n

(Cor I 13)E e n s e rm o n v a n d e nw o e r d e d e s

193d194a

p r o p h e t e n i n d e ns a lm e a p e n b a r d e nh e r e n d i n e n w e c he n d e h o p e i n h eme n d e h i s a l t d o n i nh em e n d e h i s a l td o e n

(δ)E e n s e rm o n v a nt w e e b a n i i e r e n

198cd

A l s x p s e n d el u c i f e r s e n d e w i eb y l u c i f e r s b a n i e rb e t e y k e n t s i j n e n d en i e t t e v o l g e n e ns i j n i n o e rm a n i e r e n

Hier eindigt deverzameling hetgeen blijktuit den volgenden slotzinvan205ch i e r e y n d e t 2)me y s t e r C o n r a d u sv a n p r u c e ns e rm o n e n E e n a u ema r i e v o e r d i es c r i j f s t e r n o c h e e ns e rm o n o p p y n x t e rd a c h c o n r a d u

Van 205d tot 211b volgtdan nog de preek 60e die

1) hs na s een o met r doorgeh2) hs con doorgehaald

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

blijkbaar bij vergissingovergeslagen was

(titel 71)211b laatste 6 regelsE e n s e rm o n v a n d e nw o e r d e n d e sp r o p h e t e n i n d e ns a lm e n a p e n b a e rd e n h e r e n d y n e nw e c h E n d e h|h a p ei n h em e n d e

211c halverwege dekolomD e s d i n x c e d a g e st o e p a e s c h e n e e ns e rm o n v a n d e rg l o r i e n e n d ev r o e l i k e rv e r r i s e n i s s e a l r ew t u e r c o r e n r eg u e d e r m e n s c h e nDeze regels zijn kruiswijsmet rood van een anderekleur doorgehaald

211d is onbeschreven

p e t e r s d a c ha d v i n c u l a e e n A u e

212a

m a r i e v o e r d i es c r i j f s t e r om g o d e sw i l

Deze zin is de tweede helftvan den sluitzin van 316den 212 kwam bijgevolgdoor verkeerd binden nietop de juiste plaats Hetblad is verderonbeschreven en alleenafgeschreven evenals hetvolgende

213 is uitgesneden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

214a begint met 1frac12 regelschriftden rade ende ouercomenalle dyncen is overigensonbeschreven evenals fol214b

dyt boec hoert3) toe4)

deuenter in sunte vrsulenhuys

214c

3) hs -t tusschengeschr4) hs d doorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

98

H i e r b e g h y n e n d i e s e rm o n ev a n o n s e r l i e u e r v r o uw e np r e s e n t a c i eIC hebbe bereyt ene lanterne mijnensoen ihesum xpm sprect god die vader

215a

doer den propheet Wie is dese lanternedie god bereyt heeft sinen soen Deselanterne is die gloriose ioncfrouwe mariadier wi huden begaen dat hochtyt hoerepresentacien Als se huden van horenolders gepresentiert wart inden tempelDese gloriose ioncfer Nv mochte yemant vragen Waer omverwonderden hem die engelen aldus

225d expl

seer nadien mael dat hem god to kenenhadde ghegeuen doe se ierst ghescapenwaren dat hij die menscheit annemenwolde van eenre iocferen Ende dat deseioncfer hoer coningynne wesen soldeHier op is toe antworden Al ist dat dieengelen dit wal vuysten nochtan envuysten en bekanden se niet dat se inalsoegroter glorien ende mogentheit ende insoe groter ouertredender schoenheit

226a

ende claerheit gecledet mitter sonnendats mitter godheit alsoe heerlic opcomen solde inden hemel als se doesagen Ende daer om hadden se soegroet verwonderend a t a n d e r d e s e rm o nMijn alre liefsten laet ons besien deseioncfrouwe maria de huden der werelt

van horen olderen wort getoent Waer offdat se is gecomen waer hene dat sieopclymmet Ende hoe doechsam dat seis Hoe groet is te vermoden of hodanichse hier voermaels was of nv isDese weerdige persoen de allen heiligenwort voer gesat als een exempel Daer

226b

om salmen dat inden iersten merken dathoer ziele ende licham die toe eenrewoninge der ewiger wysheit des vaderssick getymmert hadde was reijn van alreboesheit ende onreynicheit Want in enesundige ziele en kan die ewige wysheitniet comen noch se en sal niet wonen ineen onreyne licham Als die scrijfture

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

secht Daer om bauen alle heiligen wortducker marien hochtyt geholden O gebendyde ˙) vijndersche der gracienO voertbrengersche des leuens Omoder

229d expl

der salicheit make dat hij doer dij ons tothem neme die doer dij tot ons isgecomenO gebenedydemaria doet doerdie gracie die du hebste geuonden datde gene die doer dij delachtich isgeworden onser crancheit ende armodeDat hi doer dijn heilige gebet onsdelachtich make sijnre glorien endesalicheit dijn soeneonse here die bauen al gebendijt is inewicheit Amend a t d e r d eMAect in groter vergaederinge1) enenvierliken dach hent anden hoerne2) des

230a

altars Dese woerde staen inden psalmwelke woerde wij trecken mogen to lofdeser nyer hochtyt marien presentacieWant onder allen rechtuerdigen nast densone godes holt die moder godes dieheerlicheit want se in horen tedereniaeren wart inden tempel gebracht op datse den heren enen vierliken dach solde

1) hs vgādinge2) hs eerste e bovengeschr

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

99

maken ende dat sie den heren soldelauen Ende dat hoer geesthem inden heren solde verblyden hentanden hoerne des altars dats hent se

230b

an die godheit mochte comen Ende want

Soe gaf die paus pauwels die nae hemquam sijnen breuen getuch dattet dus

239c d expl

geschiet was Ende dat nymant diegodes ende der apostelen petrus endepauwels wrake ontgaenwolde enmochteneder leggen dese hochtyt van marienpresentacie Odulfs eertbyscop vanmensheeft gegeuen allen steden endecloesteren die onder hem sijnt daermendie hochtyt der presentacie marien holdetof horen auent vastet alle die gene diein dat hochtyt tegenwordich sijnt endemit berou horen sunden viertich dageaflats ter eeren der moder godsd i e v i j b e n d i x c i e n ma r i e n Dye gebenedydemoder godes maria diemit also onsprekeliker groten ende

240a

mennichuoldigen benedixcien endegauen van gode gebenedyt is dat se oecvanden menschen nader menschelikermacht ggebenedyt ende geeert werdeDat is grote reden Want alle creatuerensijn ouermits der gebenedyder marienbenedixcien ge benedyt ende datbekende die heilige byscop Ancelmusdoe hij sprac ende sechde Aldus Ovrouwe vol ende ouer vol van allengenaden van welker volheit endeoueruloedicheit alle creatueren

240b

besprengt werden ende weder leuendichgemaket O gebendyde

Want die beuleckede van bynnen of vanbuten Soe en machste niet ontgaen die

259b expl

maldixcie die gescreuen staet in genisijwantu gehoert hebste die stemme dijnswiues dat is dijnre synlicheit ende dijnrevleischelicheit soe is die eerde vermaldytin dinen werken die eerde dat is debeuoelike natuer Mer wat die maldixcie

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

sij dat en is nv geen tyt to beduden Merons lieue here ihs xps moet ons daer vanouermits marien bendixci behuedenAmen1) o p s c e b a r b a r e n d a c hTOtten wtwendigen menschen toeregieren toe behoren vijf punten willen

259c

se wyse megeden werden Dat ierste issoberheit in eten ende in drijnken inonnuten tasten der wallustiger leden˙ Merin waken ende in vasten moet die guedemate oer oefenen Dat ander punte is Eenige fragmenten van nr 65 Baz drfol 153c 37-39 154a 35-42 154b

263a

22-41 (verkort) 154d 27-46 zijn in detweede helft van dit sermoen ingelascht

Mer hier scheide ic wt dien dat beualenis vander heiliger kerken paraJtem opcedars wasset wirroc die wirrockverdrijuet dat venynt ende verghiffnisseder slangen Nv mijn alre liefste sustereIc wil v seggen van enen cruce soe wedat op nemet die wort die alre bestemensche op eertrike ende hem enmogen gene plagen scaden noch diewerlt en mach hem niet deren Ende hijen queme oec

1) De stukken voorkomende op fol 215a tot 259b zijn in de tabel behoorende bij Groep IIaangeduid met η

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

100

numermeer in enich vegevuer Dyt cruceen is anders niet dan dat cruce godesvan vier holteren toe samen gemaketalse godlikemynne waer otmodicheit rechte ge latenheit ende onderdanige gehorsamheit

263b

Hier toe en is nymant te ionc ofte toe oltoft toe ranc Het vragede eens een guetmensche

Een geestelic mensche sal ansien sinenoerspronc daer hij sonder middel

265d expl

wtgevlaten is ende vlyeten hem daerweder toe mit allen eernste Hij salansien of merken wat hij is waer hij isende waer hi hene sal Ende merken wathij doet ende waer omme hijt doet endeblyuen stadich inder doecht ende inderwaerheit hent totter doet d e s v r i j d a g e s v o e rv a s t e l a u e n tDye oren heeft te horen die hore wat diegeest spreket der kerken dat is der

266a

gemenre kerstenheit Die verwynt sprackonse lieue here die en sal niet gequestwerden vander ander doot Dat is

Ende verheuen bauen alle dinck in datewige guet dat onse erue ende salicheitis C o n r a d u s s e rm o n Dit stuk Ruusbroecs tractaat lsquovandenIV becoringhenrsquo in preekvorm komt voor

274c expl

onder de sermoenen die op naam vanTauler opgenomen zijn in denBazelschen druk van 152122 en wel opfol 177d

Desmenschen leuen als Job sprect optereerden en is niet dan een ridderscap

274d

ende een strijt Al onse leuen is voltemptacien Also dattet van den heiligengeen leuen geheiten en wort ˙) mer eentemptacie Ende wanneer die eennetemptacie hene gaet soe sijn wi sondertwijuel die ander wachtende Ende dit isdie sake onse lieue here wil

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ons voer bescerme de almechtich isin ewicheit Amen(Bas W)

280b expl

Onmiddellijk volgend Hier eyndet diesoete leere die doer snydender is danenych zweert inden gront der ellendigergelaetenheit1) Die daer is eenontbijndinge alre scrijften Ende alleneden wtuercorenen kynderen godesbekent die daer allene weerdich sijnt sete verstane ende na te leuen gepredictende beleeft van enen heiligen meysterinder godheit Die die drie ierste dage nasijnre doot was inden paradyse daerEnoch ende Helyas in sijn Ende daer naevoer hij totter glorien godes int iaer onsherendusent vier hondert ende xlvi meysterconradus seer heilich van leuen

280c

O p o n s e r v r o uw e n d a c h i n d i ev a s t e s e rm o nMijn alre lijefsten in xpo Huden toe dageist een alten weerdigen hochtyt Als dat

die sone godes geboetscappet wort ˙)der glorioser ioncferen marien Vandenengel gabriel Die ene was van denouersten engelen Ende dit is geschiet openen vrijdach ende opten seluen dachwas doe der ioden paeschen Desen dachis seer hoge ende

1) hs gelātenheit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

101

weerdich om vele sakendie op desen dachgeschiet sijn Op desendach scop god Adam denierstenmenscheOp desenseluen dachI)

(ϑ)Ende dencken dan Dyt wilick laten om onser lieuer

286d expl

vrouwen wille hoer tereeren Ende des gelikesWie een smelic spytichwoert lydet of oeck eenonweerdich wort des en wilse nummermer1) ongeloentlaeten hoe cleyn dattet oecis en[de] wil hemsonderlinge gracie daervoer verwaruen van horengebenedeyden soen o p p a e s c h e d a c he e n s e rm o nMAria magdalena mariaiacobi ende maria salome

287a

coften salue op dat sesolden comen ende saluenJhm Die ynnige ziele diegehoert heeft hoe dat desedrie deuote vroukens2) Jhsvrendijnen haddenduerbaer salue ghecoftEnde hadden hem truwelicbereyt dat se solden gaenende saluen ihs lichamDieynnige ziele die dit walheeft verstaen Ende daerom oeck bewegen is Datse oec mochte gelic desendeuoeten vrouwen ihmgeestelike saluen mit alreynnicheit ende weerdicheitOp dat sie hier in hoere

287b

ynniger begeertenmogengenoch wesen Ende dienaden eysche hoere

I) 284v is blank De tekst loopt gewoon door1) hs -ert -t doorgeh2) hs vrouks

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ynnicheit moge veruullenSoe sal se marken vierdinge die daer toe horenDat deuoteliken toevolbrengen Dat ierste isdat se hoer ˙) sal pynen tewesen maria magdalenamaria iacobs ende mariesalome Dat ander is datdie ynnige ziele sal wetenmit wat salue dat se ihmsal saluen Ende waer vandat die salue van gemaktsal wesen Dat derde iswaer van wien dat se desesalue copen sal Teniersten

Dat een teyken endebewisinge is eens

298c expl

begynnenden geestelikenleuens Ende des leuensvan penetencien Mensaluet ten anderen dieiongen die dit sterflikeleuen voert doer gaenende daer in voert gaenende dit geschiet indervermynge dat een teykenende een bewisynge iseens voertgaenden leuensder oefenynge derdoechden Men saluet tenderden male die olden diedit sterflike leuen wtgaenende volbrengen ende ditgeschiet opten dootbeddeouermits den heiligen olyEnde dat is een teykenende ene bewysinge eensvolcomenen

(ι)leuens als een menschevan deser tytlicheit

298b

scheidet Ende wort ˙) danals een conic gesaluettotten wtgange endebesittinge des ewigenconicliken rikes Ende vartte oefenen ewiliken eenewich duerendeschouwende leuen in datrike der hemelen Amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

d e s ma n e d a g e st o e p a e s c h e n e e ns e rm o nMijn alre liefste bruderswant wi huden begaen een

seer genuchlike hochtytvander glorioserverrisenisse ons herenWant onse lieue here ihhsxps na dien dat hijgewrocht heeft dat werconser salicheitin dat middel der eerden Ende nae dien dat hij

299a

geleden heeft den alrenbitterlicstenscandelikesten3) doot vordie salicheit desmenscheliken geslechtesEnde na dien dat hiverresen is vander doothem

3) hs scandelikē in marg stē daarachter ingevoegd met een streepje

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

102

seluen heeft geapenbaertin drijerleye apenbaringeende gedanten alset schenSo isset noet enenyegeliken deuotenmenschen die mit xpobegeert to verrisen Dat hihem pynt te hebben endete geliken geestelic tespreken toe gelikenissedeser drijer apenbaringeWant gelic sueket altos sijngelic ende wordet ˙) altosalte in lichte ende gelicste toe geuoeget sinengelicke Alse wij danmerken mogen endeverstaen wtter lexcen deshiligen ewangelijs dat mengijsteren inder heiligerkerken gelesen heeft Soeheeft onse here ihs xps nasijnre verrisenisse hemierst geapenbaert mariamaddalena in een gedanteeens gardennars Tenanderen mael soe heeftonse lieue here ihs xpshem geapenbart in eengedante eens pelgrijmsden tween discipelen dievan iherusalem1) gengen inemaus alse wi verstaenwtten ewangelij van hudenpara Ten derden mael heefthem die mildeihs geapenbart dendiscipelen daer se vergae

299c

dert waren in enegedaente eens geests alshem dochte doe hij hemapenbaerde mit beslatendoren Die deuote ziele diemit xpo

(ϰ)Sie stonden in waerreoetmodicheit Ende se

306d expl

leefden in sijmppelre

1) hs ihrusal3

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

gehorsamheit Sie gengenvoert inden geest endevercregen grote gracievoer gode Ende sijngegeuen in enen exempelallen geestelikenmenschen Een deuoteziele die mit xpo begeert toverrisen die sal hoer pynente hebben een gedanteeens geestes Een geest ispuer ende onvermengetmit enigen dingen die vanmaterien sijn se is snelsubtyl ende onsterflic deogra(rest der paginaonbeschreven)

WAnt wij nv begaen diehochtyt vander glorioser

307a

verrisenisse ons heren Wtwelker wy merken mogendie vrolike verrisenisse alrewtuercorenre guedermenschen Soe wil ic nvwat rueren2) vandervrolicker blyschap endevrouden des ewigenleuens Al en can ick se nietclaerlike seggen alst inderwaerheit is Nochtan wil ickder wal soe nae tredenende v wal soe naerueren3) alst v yemantseggen mach Mer al datick daer van seggen machen heeft nietmeer gelikenisse daer by dan een dropelken

307b

waters bij die heele zeeEnde als die duyster nachtbyden alren claersten dageWant dat alle water ynketwaer4) ende die hemelpercament waer ˙) endealle boems blade ende alletongen pen[n]en waren die

2) hs rūr|en3) hs r euml4) hs wār

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

en solden niet wt scryuenconen die mynste blyscapdes ewigen leues dat eenkint ontfanct dat ierstghedoepet is

Dat deze preek die voorlsquozustersrsquo (vgl fol 308c)gehouden is in of bijDeventer werdopgeteekend misschienwel in het St Ursulen-huisblijkt uit de volgendepassageEnde enen yegeliken issijne placce bereyt inden

310c

hemel Ende god set enenyegeliken na weerdicheitdier placcen daer hi dieplacce mede verdienenmach Als in orden invergaederinge etc Elckmensche sal een claerheitende een cierheit desewigen leuens wesen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

103

Ende elcke ziele sal meer rumten hebbenende placen dan brabant ende stych vanwttricht Ende wy sullen gaen arm an armto deuenter te romen ten heiligen grauesyde bi syde voete bij voete in eenogenblyc Wi sullen gaen mit grotervrolicheit Wi sullen malcanderen cussenin den arm nemen ende dat sondersinlicheit

De prediker was een reizende monnik(wellicht een minoriet of een observantwant telkens haalt hij den heiligenFranciscus aan)

Susteren ic wandere waste vele om delande Ende sie dat die menschen alsoblyndelike wanderen dat wi onsen lieuenheren alsoe vele te dancken hebben Dathij ons wtter werlt ende wtten sundengeropen heeft ende heeft ons gebrachtdaer wi die helle ontgaen mogen endevercrigen dat ewige leuen (fol 311cd)De mentaliteit van dezen prediker issoms allesbehalve verheven

Inden hemel sulle wi al die verdoemdeninder hellen sien Ende onse olders ende

311d

vriende sulle wi bespotten dat se hemsoe ghehad hebben dat se tot dienewigen pynen gecomen sijntofVoert sulle wi daer hebben genuchteende wallust inden smakeWant daer sal

314b

eenre hande vuchticheit wtten darmenop comen op die tonge daer wi in sullengheuoelen alle maniere van smake Vanvysch van vleisch van wijn van byer vanlutter dranc van ypocras van rommenyevan malmacie ende al dat wi begeerenmoegen Alst was inden hemelschenbrode op dat die tonge oec oer gloriehebbe Ende woe wi nv mijn begeeren vangenuchten der spysen ende des

314c

dranckes woewi danmeer sullen hebben

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Want wil ick nv vele doerslaen soe blyfick god schuldich Mer lyde ic mij om godswillen ende neme niet dan mijnnoetdruchte soe blyft mij god schuldichWaarschijnlijk hebben wij hierverschillende aanteekeningen naar eenof meer sermoenen te boek gesteld wantde tekst valt vrij duidelijk in vier stukkenuiteen Op drie plaatsen (311b 311d315a) vinden wij een plotselingegedachtensprong die ingeleid wordt dooreen afzonderlijk gerubriceerd Item Hetsermoen eindigt met een exempel enwel een variant van het bekende exempelvan een doden ridder (Zie CGN d eV o o y s Middelnederlandsche legendenen exempelen 2e dr blz 315-319)

Ic wil v een exempel seggen ende daerwil ick v gode mede beuelen Het waren

315c

twe guede ridders Die ene bad denanderen dat hi woldecomen op enen sekeren dach endedienen hem tot sijnre werscap Ende hi

315d

belaefde hem dat hi comen wolde totsinre werscap na sijnre

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

104

begeerten Ende eer de dach deswerscapps an quam soe sterf hi Endeals die tyt der werscap anquam ende dieridder sin werscap holden solde Soequam die doede ridder tot hem als hehem belaeft hadde Doe he hem sachwart hi verueert ende sechde hoe comdijhier want ghi doot sijt Hi antwoerde wantick v gelaeft tot uwer werscap te | tocomen soe heeft mij god verhenget datick wedertot v gecomen byn Ende ouer souendage suldy weder tot mij comen ende

316a

dienen mij tot mijnre werscap ende icksal v een peert senden daer ghi medecomen sult Ende hier onder suldi v dingeschicken ende bereyden v mit bychtenEnde die ridder schicte ende bereydehem tegen den dach Ende als die souendage omgecomen waren Soe quamendaer twee witte peerde Op dat ene peertsat een engel op dat ander peert en satnymant Ende die engel nam den ridderop dat peert ende vuerden alsoe hastelicouer den wech als of hi doer die luchtgeulogen hadde Ende onder wegenquam hemnoch een dagelixsche sunde in Doewoende daer een heermyte onder wegen

316b

daer bichte he tegen Ende als hi gebychthadde togen se voert ende quamen voerdie borch Ende doe se clopten quam dieridder tot hem wt ende vragede hemwoese soe lange geweest hadde Doe sechdehij dat hij onder wegen ghebychtet haddeDoe leyde hem die ridder in ende sechdehi solde hem noch dat leste gerichte ophelpen setten Ende do die ridder in dieborch quam sach hi daer onsen lieuenheren maria die moder godes mit aldenengelen ende heiligen ter tafelen sittenin wonderliker groter vrouden endegenuchten Doe sechde hem die ridderhi moeste weder ommereysen Die ander ridder sechde hoesolde ick alrede weder omme ic byn

316c

hier nv noch ierst gecomen Ende en hebniet dan dat leste gerichte op gesat endehadde geerne langer daer gebleuen Die

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ander sechde ghi hebt hier wal twehondert iaer geweest Ende doe deseridder weder quam voer sine borch wastdaer al omgekiert Ende daer was eencloester getymmert Ende als hi ter portencloepte quam die portener Doe sechdedie ridder datmen hem in laten soldewant het hoerde hem toe ende hi plachdaer toe wonen Ende doe daer nymanten was die hem kande sechde hi dit iswonder wantick hier yo hude margen Doe was daereen olt bruder die sechde dat hi wal

316d

gehoert hadde van enen ridder die vander borch geuoert wort diemen niet enwijste waer hij blef ende dat waer1) waltwe hondert iaer geleden Doe blef deridder in dat cloester ende diende onselieuen heren noch wal viertich iaer lanckEnde was alden bruders een exempelder doechden Ende na der tyt en was heny drouich noch oec rechte blyde deograciasg h e s c r e u e n i n t i a e r o n sh e r e n d u s e n t v i j f h o n d e r te n d e x v i j g e e y n d e t o p

Deze zin is zooals wij zagen fol 212avervolgd en bij het binden zijn de laatsteonbeschreven bladen waarop ook het

1) hs wer a bovengeschreven

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

105

eigendomsmerk van heths voorkomt achter hetdeel dat aan desermoenen van Taulergewijd is terecht gekomenFol 317a-323d juist eenquartern is daarna nogweer aan het hstoegevoegd Het wordtingenomen door eentractaat dat dezaligsprekingen behandelt

D a t s o e t e s e rm o nd a t o n s e l i e u e h e r e

317a

d e d e o p t e n B e r c hd a t m a t h e u s 1)

g ema c t h e e f tAls ihs die scharen sachclam hij op enen berchEnde als hi was gesetenquamen sine discipelen tothem Endi hi loec sinenmont op ende leerde seende sechde Salich sijn diearme van geeste para Armevan geeste is dieoetmodich is van hertenDie heeft een arm geestdie niet grotelike ensmaket van hem seluen˙Alsoe wort oec verstaendie rike van geeste tewesen die houerdige dieniet en veruult dat gebotxpi sprekende Ten sy sakedat ghi omgekiert werdenende sijt als dyt kynt

Die hem verheeffet vandenlaue der menschen die

323c expl

wort oec van dermenschen lasterenveroetmodiget Waer eenyegelic sueket sine gloriedaer vruchtet hi sinenscade inder eerden Merdie geen eer en suket dan

1) hs t met zw bovengeschr

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

allene by gode˙ die envruchtet geen scade dangodes Daer omme seg ickdie sijn eere sueket indereerden die vruchtet sinenscade inder eerden Jst dateen ridder verduldelic lydetdat perikel des strijdeswant hi den roef hapet tebesitten hoe vele mijnsuldy vruchten den last derwerlt ghi die daerverbeydet dat

(λ)loen des he melschenconinges

323d

De rest der kolom isonbeschreven

Schrift

Het geheele hs is van eacuteeacuten en dezelfde hand het is overal goed leesbaar dochzeer onverzorgd en de afgeronde gothische letters vermoedelijk van iemand opleeftijd zijn verre van fraai2) Daar er geen lijnen waren loopen de regels nu eensnaar boven dan weer naar beneden af hoewel de afstand der regels vrijwel constantdezelfde bleef De woorden worden op middeleeuwsche wijze afgebroken nie|tinwendi|ch pa|uwel etc op een paar uitzonderingen na steeds zonderafkappingsteeken Bij regels die niet geheel gevuld zijn heeft de laatste letter eenkrul of haal een enkele maal met robriek versierd() Zoowel ij als y hebben vaakstreepjes i haast nooit De afkortingen zijn behalve de gewone voor m n en -erde volgende ht en h3 voor -heit wden wrt voor

2) Van een gelijksoortige hand is het grootste gedeelte van hs Deventer Athen Bibl 101 D 6(Cat nr 42) De correcties in het eerste deel van dit hs zijn van de hand van ons handschrift

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

106

werden wert (317a 134c) doch misschien ook voor wort (155c 278d)Voorts werd nog genoteerd vrouks = vroukens patiarche en selūs (= selues)

(132a) Zeer belangrijk echter is het volgende afkortingssysteem dat blijkbaar eenvocaal-lengte aanduidtdār wār beswārt hōr hōre hōrē hōren dōr hōrs rūren wōnet Dār wil hi by

wesen (300d) dār om so wolde god (241d) dat alle water ynket wār (307b) als vherte aldus wort˙) beswārt (277b) hoer wijsheit hōr geloue (228c) in hōr presentacie(230b) hōr reynich3 gelaten hebben (231a) naden eysche hōre ynnicheit (287a)hōrē inwendigen hoef pynen te bouwen (299c) van hōren olders (230c) dat gelouesal dōr marien gebet (238b) om hōrs selues bate (234b) soe wil ic nv wat rūrenvander vroliker blyscap (307a) terwijl even verder rurē staat waar boven de u eene geschreven is Jebuseus wōnet in dinen lande (300b)1) Een paar maal schijnt zulkeen rekking ook een consonant te gelden ende is sonder toeuen die vyftyn trā|pēopgeclomē (236c) clōpē (65d) Ook de wijze van corrigeeren geeft aanleiding toteen bijzondere bespreking Bij expunctie worden de stippen niet onder de teverwijderen letters aangebracht doch er boven Meestal wordt het te schrappenaantal letters bovendien nog met zwart en robriek doorgehaald Sommige lettersworden ook uitgewischt en de ontstane vlek wordt dan weer op smakelooze wijzemet robriek bedekt Dat de rubrieken van dezelfde hand zijn blijkt uit de roodeopschriften2) en de lombarden Hoofdletters en een enkele maal ook kleine letterszijn gerubriceerd oacuteoacutek voor leesteekens Initialen die op onhandige wijze een weinigversierd zijn vinden wij op fol 5a 21a en 215a Hier en daar treffen wij nog eenzeer onbeholpen versiering aan als verlenging van een lange letter op den eerstenregel van de pagina of figuurtjes onder aan de pagina in den vorm van een krakeling(fol 306d 322v) Uit een aantal overigens onbeschreven bladen blijkt dat somsde roode opschriften het eerst werden geschreven (4cd 211cd 212ab) Op andereplaatsen is het juist andersom daar men bij het schrijven der opschriften plaats tekort kwam en het onder aan de pagina vervolgde (142a) Dit blijkt eveneens uit hetafkorten der laatste woorden van het opschrift (120d 131b)

1) Twijfelachtig ende hi salt dō (193d opschrift) soe dō doch yettes wat (131d) stēne (68c) =steene te meer onzeker daar het nauw verwante hs Be 1 merkwaardigerwijs stemmenheeft (zie beneden pag 167)

2) Zie afb XIV

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

107

De interpunctie van het hs is niet overal gelijk Het eerste deel tot fol 215 scheidtzich ook in dit opzicht duidelijk af van het volgende geregeld wordt hier dedubbel-punt gebezigd oacuteoacutek wel de punt soms eenige bladzijden lang afgewisselddoor het schuine streepje Van 215 af echter treffen wij bijna uitsluitend de hoog-puntaan Wij kunnen hierin wel een aanwijzing zien dat van fol 215 af een andervoorbeeld gebruikt werd De paraaf heeft meestal den vorm van een galg eenenkele keer para (164b 126d)Als invoegingsteeken wordt gebezigd ⊺ zwart of rood op zwart ook wel een rood

kruisje

Herkomst

Wij zagen reeds dat het hs geschreven werd door een vrouw en toebehoord heeftaan het lsquoSunte vrsulen huysrsquo te Deventer1)

Papier

Dun en weinig gelijmd de inkt is dan ook dikwijls doorgeloopen

In het hs komen de volgende watermerken voorI Een gekroonde kan met twee ooren met een klavervier op de kroon geheelgelijk aan D e S t o p p e l a a r pl XIII 15 gevonden in een Middelburgscherekening uit het jaar 1523 BNM Rekeningen van het bosch te Den Haag(1521-24) rekeningen der stad Brielle (1536-37) B r i q u e t 12866 MaastrichtRijksarchief Laag-gerechtrolle No 7 (1535-47)

II Een gothische P met klavervier tusschen de nerven nog het meest lijkend opB r i q u e t 8644 Stadsrek Amsterdam 1533 (Stadsarchief)

III Een gekroond schild met drie lelieumln onder het schild hangt een letter de kroonsteekt een weinig uit buiten den rand van het schild en is bezet met lelieumln enfleurons Een variatie met minder uitloopende kroon komt ook voor B r i q u e t1732 oa gevonden in papier uit Utrecht (1518-19) BNM NijmegenStadsarchief 1521

IV Een zwaard met een ring als knop tusschen de nerven B r i q u e t 5140gevonden in s-Hertogenbosch 1526-32

Het handschrift bezit nog zijn oorspronkelijken band die echter aan de rugzijde aaneacuteeacuten kant geheel doorgescheurd is De band is

1) Zie JC v a n S l e e Ts v Boek- en Bibliotheekwezen V (1907) p 153 154

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

108

van fijn kalfsleder met koperen sloten waaraan de klampen ontbreken Deze zijnaan den voorkant een weinig versierd Aan den achterkant naar den rug toe hebbentwee koperen oogen gezeten waarschijnlijk om een ketting aan te bevestigen Eeacutenervan is nog aanwezig De borden zijn van eikenhout De band is voor en achterop dezelfde wijze gestempeld met filets (3) die twee rechthoeken binnen elkaarvormend een veld van ruiten omlijsten De zijden dier rechthoeken loopen door ensnijden elkaar wederkeerig De daardoor ontstane rechthoeken en sommige derruiten zijn gevuld met groote en kleine rozetten1)

1) De zwarte band van hs Deventer Athen Bibl 101 D 6 (Cat nr 42) heeft dezelfde sloten enstempeling doch de rozetten ontbreken Ook het formaat is hetzelfde Dit hs komt zondertwijfel eveneens uit het Sunte Ursulen-huis

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

109

Be 1

Handschrift op papier 1458 berustende in de Pruisische Staats-Bibliotheek teBerlijn Ms German Fol 823 bevattende 7 sexternen en eacuteeacuten sextern waarvanblad 8 9 10 en 12 weggesneden zijn alles samen 92 bladen metende 251 bij190192 mm afgeschreven met inkt in twee kolommen van 202208 bij 7478 mmen gelijnd voor 42 agrave 45 regels per kolom Er zijn geen signaturen of reclamen heths is sterk afgesneden Moderne folieering met potlood 1 tot 90 de laatste tweebladen die niet beschreven zijn zijn ook niet gefolieerd Fol 90 is gerestaureerdevenals de twee onbeschreven bladen waar uit den bovenhoek rechthoekige stukkenvan ca 5frac12 bij 8 cm geknipt waren Voacuteoacuter en achter 3 blanco bladen uit de 18e eeuwwaarvan de eerste en de laatste tegen den band geplakt zijn

Inhoud

Het hs bevat de volgende sermoenen van Tauler soms voorzien van een opschriftsoms niet

(S II)D e s v i e r d e ns o n d a g h e s i n d e ra d u e n tE e n s e rm o e n h o ed i e m e n s c h e t o t

1a

w a r e n g h e l a t e nh e i t s a l c ome n h o eh i h em s e l u e ni n d e r w a e r h e i t i ns i n e n g r o n d ev e r n i e t e n s a l

(Bas B)E e n s e rm o e n o p t e ns e l u e n d a c h

2d

h o eme n t o te e n v o l d i c h e i t d e sh e r t e n s a l c ome ne n d e v a no n d e r s c h e i t d e ri n w e n d i g h e rb e e l d e n

(Cor II 10)E e n s e rm o e n v a ns i n t e i o h a n n e s

4a

e w a n g e l i s t a v a nd r i e n t u c k e n d a e rh i m e d e g h e t o g h e nw o r t d a e r e e ny g h e l i c g u e tm e n s c h e

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

g h e t o g h e n s a lw o r d e n

(5)O p t e n h e y l i g h e nd e r t i e n d e n d a c he e n

4d

s e rm o e n H o e d i em e n s c h e s a lo p s t a e n d i e i h e s umw i l z o e k e n v a na l d i e n d a t g o d n i e te n i s e n d e v a nt w i e r l e y e v r e d e d e sg r o n d e s a l s v a ng h ew a r e e n d ew a s s c h e () v r e d e e nw a e r b i m e n s eb e k e n n e n s a l ∾

E e n s e rm o e n o p t e ns e l u e n d a c h v a n

5c

d a t z u e k e n d e rz i e l e n e n d e v a n d e nl i c h t e d a e r g o d i ng h e u o n d e n

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

110

w e r t e n d e d a t h id i e n o n t b l i u e t d i ei n h a r e nn a t u e r l i k e n l i c h t eh em me y n e n t ev i n d e n e n d e v a nd r y e r

(43)h a n d e o f f e rd a tm e n b r e n g h e ns a l ∾

5d

(9)T o t n y ema n t s r a e tampcO p t e n a n d e r d e ns o n n e n d a c h i n d e r

7c

v a s t e n h o e i h e s u sv a n d e n v a l s c h e ng r o n d e v u t g a e te n d e v a nb a n g h i c h e i t e n d ei a c h t d e s g h e e s t e sE n d e v a n e e nd e u o e t e x emp e lh o e e e n d e e r n ec r i s t i i n w e n d e l i k e ng h e i a g h e t w o r t E e ns e rm o e n

D e s s o n n e n d a g e sv o e r p a l m e n h o e

9b

d i e m e n s c h eg h e e r n e

(11)l i d e n s o u d e e n d eh o e d i e i a c h t e n d e

9c

d o r s t d e sb e g h i n n e n d e nme n s c h e s g h e l i k e tw o r t b i d e r i a c h te n d e d o r s t d e sh e r t e n E n h o e d i em e n s c h e v a n h ems e l u e n n i e t e nv e rm a c h E e ns e rm o e n

(14)O p t e n p a lm d a c hh o e d i e e y g h e n

11b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

n a t u e r l i k e w i l l e v a nn o d e i n d e nme n s c h e s t e r u e nmo e t E n d e v a no n d e r s c h e i t h o ed a t s t e r u e ng h e s c i e n s a l i nt w i e r h a n d e l u d ew a n t a n d e r s s a l tg h e s c h i e n i nb e g h i n d e n d eme n s c h e n e n d ea n d e r s i n v o l c ome nme n s c h e n

(XIII)O p t e n s e l u e n d a c hh o e d i e m e n s c h e

12c

i n d e r w a e r h e i t e e ns a l w e r d e n e n d ev a n v i e r e h a n d es t e r u e n b e i d eg h e e s t e l i c e n d el i c h ame l i c e n d eh o e d a tm e n d a tb e s c o uw e n d e l e u e ns omw i j l s l a t e n s a lom d a t w e r k e n d el e u e n E n d e me r c tw e l ∾ ∾

(Bas L)O p t e n h e i l i g h e np a e s c h e n d a c h H o e

13c

x s h emv e r b a r g h e t v a nd i e n g h e n e n d i em i t t e n c r e a t u r eb e c omme r t s i j nE n d e w a e r omd a tm e n x sm i n n e n s a l E n d ev a n d r i e p u n t e nd a e rm e n d i eg h ew a e r e m i n n e b ik e n n e n s a l

V a n i n w e n d i c he n d e v u t w e n d i c h

14c

o e f e n i n g h e e n d ev a n

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(Cor I 13)o n d e r s c h e i t d i e ri j () V a n b i e c h t e n

14d

v a n i n w e n d i c hd r a n g h e v a ni n w e n d i g h e l i c h t e v a n g h e l a t e n h e i te n d e e y g h e n s c a ps i j n s s e l u e s e n d ev a n g a e n t e nh e i l i g h e ns a c r ame n t e

(60a)D e s ma n e n d a g h e si n d i e c r u y s d a g h e n

16b

Wa t b i d d e n c l o p p e ne n d e s u e k e n s ie n d e w i e d i e v r i e n ts i d i e t o t o n sc omp t v a n d e rr e y s e n e n d e h o ed i e m e n s c h e d e s e nv r i e n t s a l t h u u sh a l e n e n d e w a tm e nv e r s t a e t b i d e nb r o d e e n w a t b i d e nv i s s c h e e n d e w a tb i j d e n e y e S e rm o

(60g + y)D e s a n d e r e ns o n n e n d a g e s n a

18b

b i l o k e n p i n x t e r e nv a n o n d e r s c h e i td e s w a r s c o p s e n d ev a n g h e n a d e d i ei n d e n h e i l i g h e ns a c r ame n t e l i c h tE n d e w a e r om me nd e n d o e t o n s h e r e na l l e d a g h e n y e sb e g a e t e n v a nc l e y n mo e d i c h e i ts omm i g h e rm e n s c h e n

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

111

(38)Estote misericordes sicutamp pater vester misericorsest ampc

19d

(63)DVc in altum amp laxatevechia vestra in capturam

22a

(72)O p t e n t i e n d e ns o n n e n d a c h Wa t

23b

i h e r u s a l em e n d ed a t v o l c i s d a e rx s o p w e e n t e n d ev a n v a l s c h e r v r e d ee n d e g h e n o e c h t ee n d e w e l c d i et em p e l s i d a e r x si n g a e t e n w a tc o p e n e n d ev e r c o p e n s ig h e e s t e l i c e n d eh o eme n d i ev u t u e r c o r e no n d e r s c e i d e n ma c hb i d a t w r o e g h e nd e r c o n s c i e n c i e n ∾∾ ∾

Op t e n s e l u e n d a c hh o e d i e m e n s c h e

24c

e e n t emp e l e n d eg h e b e d e h u y sg o e d s w o r t E n d ew i e d i e c o o p l u d es i j n d i em e n v u td r i u e n s a l E n d ew a t t o t t e n g h e b e d eh o e r t e n d e v a n d r i ep u n t e n d a e rm e nme d e ma c h c ome ni n

(78)d a t r i - k e d e rz i e l e n S e rm o e n

24d

(73)O p t e n t w a l e f f t e ns o n n e n d a c h d a t d i e

26a

o l d e e e f i g u r e

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

h e u e t g h ew e e s t d e rn y e r E n h o e e e ny g h e l i c g h e e s t e l i cm e n s c h e v e rm i t sd e r o l d e r e e t o t t e rn y e r b e r e y t s a lw o r d e n E n d e d a td i e m e [n]s c h e d i eg o d e b e g h e e r ti n d e r w a e r h e i tg h e l a t e n mo e tw e s e n

(64)BEati oculi qui vident quevos videtis ampc

26d

(60b)REcumbentibus vndecimdiscipulis apparuit eisJhesus

28d

(60c)QVi manducat carnemmeam ampc

30d

(60d)QVod scimus loquimur ampquod vidimus testamur ampc

32c

(60f)QVi maducat carnemmeam et bibit sanguinemmeum in me manet ampc

34b

(60h)Hvmiliamini sub potentimanu dei ampc

36b

(61)HJc venit in testimoniumampc

38c

(45)Op den xiii sonnen dachBEati oculi qui vident quevos videtis ampc

41a

(65)EGo si exaltatus fuero aterra omnia traham admeipsum ampc

43a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(66)PRimum querite regnumdei ampc

44d

(67)FLecto genua mea adpatrem domini nostri ihux

46c

(68)ANgeli eorum sempervident faciem patris ampc

48d

(69)THis huden die kerckwyynghe inder hogher

50b

moeder der heiligherkerken inden groten dome

(70)FRatres Obsecro vos egovinctus in domino

51c

(56)FRatres Renouamini spiritumentis vestre ampc

52c

(58)KInder ic rade ende biddev dat ghi leert gode inderlic

54d

ende blotelic biechten aluwe ghebreken ende leert

(60)Moyses sprac O israhel55b

(Rsbr IV bec)QVi habet aures audiendiaudiat quid spiritus dicat

55d

ecclesijs Qui vicerit nonledetur a morte secunda

(60 verkort)AVdi israel deus tuus vnusest ampc

57b

(1)ERat ioseph et mariamater ihu cristi

57c

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

112

(26)REpleti sunt omnes spiritusancto amp ceperunt loqui ampc

59c

(8)ERat dies festus Judeorumampc

61d

(76)VIdens ihesus turbasascendit in montem amp

64a

accesserunt ad eumdiscipuli eius amp aperiens ossuum ampc

(Bas CC)DIe mensche die godeswil sijn dien gheboren toeses stucke

67a

(Bas H)DIcebat ihuumls ad eos quicredebant ei ex iudeis ampc

67b

(40)FVit in diebus herodis regisampc

68b

(43)QVi spiritu dei aguntur Hijfilij dei sunt

71a

(Bas O)ECce vobiscum sumomnibus diebus vsque adcosummacionem seculi

74a

(54)DIliges dominum deumtuum ampc

76c

(Bas I)TWie van ihesus jongherenghinghen in dat casteelvan emaus

79a

(Bas W)IOb seit Des menscheleuen opter eerden

81d

(Bas K)EN was onse herten nietbernende in ons

83c

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(Bas R)I)ISt dat die weyten koernsterft so brenctet veelvruchten

85d

Een tractaat dat woordelijkovereen blijkt te komen

87b

met het 10e hoofdst vanDer maeghden Spiegheloa overgeleverd in tweehss der Mij v Letterk teLeiden nl nr 341 en 342In nr 341 beslaat het fol141a-149b Hss Rsbr M1

en M10 eveneensafkomstig uit Nazarethbehelzen oacuteoacutek fragmentenvan dit werk (zie D eV r e e s e p 107 156)

O Mijn ziele benedie denhere ende alle mijninnerste sinen heilighenname die hemele derhemelen moeten dieghebenedien ende louenparaO xpe coninc scepper derenghelen ende dermenschen daer eeruen ()ende snee in alre dinghendie in sijn beuoelen endeombeuoelic sinlic endeonsinlic ende also alle diedinghen die inmenigherhandenwisen haren wonder- likescepper bewisen also

87c

bewisen si v in harenghebruuc ende in harenwerke noch veelwonderliker want du gheendinc te vergheues nochsonder sake noch sonderreden in groten noch incleynen na haren bewisente vergheues ghescepenen hebste ende allewandelbair dinghen dieinder tijt ghescepen sijnhebben onwandelbaerlic indi in hare eerste zaken

I) Ooacutek in hs Deventer Athen Bibl 101 E 7 fol 133a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

gheleuet ende so wat naeformen ende ghedaentennae ordinancien diebehaechlic was inder tijtvoert te brenghen dat heeftin dijnre ghesichticheit voeralle tijt gheweest Ende alsodu here hemelen endeeerde sonder anderheit derkennissen indenbeghinnen onderonderscheit dijns werckesbeyde ghemaectHier om willen wi makenseuen columpnen1) mitten

89a expl

seuen gauen des heilighengheest daer die bloeme naenen gheesteliken sin oprustenmach Ende bewisen

1) hs colupnē

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

113

daermede hoe die vruchteder menichuoudighergracien van dier

(ε)sonderlinghe bloemen comt Ende hoe die bloeme

89b

vander roede ghewassenis ende der heiligherkerken voert ghegheuenAmenDIe coninghen quamen vutorientenIn desen ewangelio staenons twie punten te merkenDat eerste is vanderzueken der coninghen hoesi dit kijnt sochten Datanderde is van hareofferhande die si denkijnde brochten der alleminnende ziele heymelicin gheleert worden Jndeneersten male hoe si hemhebben sullen in diezoeken des kindes Jndenanderen male hoe si datkint mit gheestelikeofferhande sullen erenJnden heymeliken deskijnts sijn vier dinghen temerken

(ζ)I)Want doe si den conincherodes ghehoert hadden

90c expl

ghinghen si van hem endeboden hem die rugghe omvan hem te sceyden endevonden dat kijnt ihm dat isdie ewighe salicheit endedat in bethlehem datoueruloedicheit des brodesbedudet Want hi wort alleder oueruloedigherverdienten xpi ende sijnreheiligher mede deelachtichHier vint hi oec dat kijnt mitsijnre moeder maria dat ismit ontsprekelikertoevloynghe der gracien

I) Een kort uittreksel hiervan in hs Deventer Athen Bibl 101 E 7 fol 101a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

goodsWant si was vol vanghenaden Welkerghenaden ons deelachtichmaken moet die vader diesoon ende die heilighegheest Amen

Zes regels verderII)

Symoni symonis

Weer een paar regels daaronder

Explicit liber sermonummagistri conradi

1)9 tocognomento1) ()taular ordinispredicatorum doctorisdeuotissimiAnno domini Mo cccco lviiio

2)autupnoin autumpno2)

90d en de volgende 2bladen onbeschreven

Schrift

Het geheele hs is geschreven in een vaste duidelijke regelmatige nog al zwarezeer eenvoudige afgeronde gothische letter zooals wij zagen in den herfst van1458De y heeft zelden een stip i en ij meestal streepjes De u heeft soms twee

streepjes die naar beneden toe convergeeren dit is steeds het geval waar dezeu een w voorstelt sŭighende (33b) Interpunctie punt of hoog-punt die elkaar somsnaderen en soms een loodrecht streepje De afkortingen zijn behalve de gewoned voor daer en dan sporadisch de volgende die wel uit het voorbeeld zullenstammen wheit - waerheit wtoe - waertoe goter (13a) s (85a)

II) Zie afb XII

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

114

Dat v - voer door afschrijver niet begrepen werd blijkt wel uit vsmake - voersmake(84b) en even verder (84b) vergaender ghenaden waar het voorbeeld wel vgaendergehad zal hebbenRubrieken van den kopiiumlst rood doorstreepte hoofdletters bij uitzondering ook

kleine letters parafen (para) onderstreping van eigennamen en voor den lezerbelangrijke woorden roode lombarden die leelijk gevormd zijn 3 regels hoog somsmet kleine versiering in de menie uitgespaard (de M van la is wat uitvoerigerversierd) en tenslotte de roode opschriften die den inhoud aangeven in dezelfdebewoordingen als in andere handschriften van deze groep (hs L hs D en hs G1) Deze opschriften komen bij 16 sermoenen voor bij de overige is daarvoor ruimteopen gelaten De menie is op sommige plaatsen bijna geheel verbleekt zoodat deopschriften vaak uiterst moeilijk te lezen waren Op eenige doorhalingen na dietijdens het afschrijven gemaakt werden heeft het hs geen enkele verbeteringWaarschijnlijk werd afgeschreven uit meer dan eacuteeacuten hs want de leesbaarheid vanden tekst is zeer verschillend Sommige passages zijn duister door de vele foutenVan een andere hand is de aanteekening van twee regels op fol 1a De eerste

regel is zoo goed als geheel afgesneden

Dit boeck hoert tot() [cmaer() toe sinte marien]In naseret ende het is een conuents boeck

Misschien is van deze hand ook het overigens fijner geschreven opschrift van41a Op den xiii sonnen daechWat Symoni symonis aan het einde (90c) beduidt is mij niet duidelijk lsquoAan Simon

Simons zoonrsquoTegenover fol 1r door een hand uit den tijd van den aankoop

Anfang VJo Taulers Predigten Th1 Frf aM 1826

Seite 78

Deze hand schreef ook in den bovenhoek van fol 1b access 6728

Watermerken

I fol 1 (passim) Ossenkop met stang en St Andrieskruis zonder neusgatengelijk aan B r i q u e t 14181 (Antwerpen 1443-49 Leiden 1446)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

115

II fol 30 Gothische Y met stang en kruis gelijk aan B r i q u e t 9182(Stadsrekeningen Keulen nr 44 1467)

III fol 60 Een variant van het vorige gelijk aan B r i q u e t 9177 (Antwerpscheschepenbrieven 1451-53)

Herkomst

Het hs is dus afkomstig uit het vrouwenklooster van S M a r i a i n N a z a r e t hbij Bredevoort in Gelderland en niet zooals de catalogus aangeeft uit Antwerpeneen vergissing die berust op een verkeerde oplossing van de afkorting voorlsquoautumpnorsquo op fol 90cVan latere bezitters geen spoorHet hs werd 9 Febr 1860 door de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn gekocht van

Fred Muller te Amsterdam

Band

Het hs is gebonden in een band uit het einde der 18e eeuw met lederen rug enhoeken Op den rug met gouden letters

MANUSCRSERMOENEN1458

Daarboven een ten deele afgescheurd wit rondje met het cijfer 85 Onderaaneen rechthoekig etiketje van rood leder met gouden lettersMs germFol 823uit den modernen tijd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

116

Be 2

Handschrift op papier en perkament van ca 1490 berustende in de PruisischeStaats-Bibliotheek te Berlijn Ms German Oct 188 (acc 3367) bevattende tweeperkamenten schutbladen waarvan het eerste tegen het bord van den band geplaktis voorts 1 quintern waarvan het eerste vel perkament is 2 quarternen 2 quinternenals boven 1 quartern 1 quintern als boven 2 quarternen 1 quartern minus 1 blad1 quintern als boven 1 quartern 1 quintern minus 3 bladen 1 quartern waarvanhet eerste vel perkament is 1 quartern 1 quintern waarvan het tweede velperkament is 4 quarternen 1 quartern minus 1 blad 1 quartern 1 quintern alsboven 1 quartern 1 quintern als boven 2 quarternen 5 quinternen als bovenwaarvan het vierde een blad mist 3 quarternen 1 quintern als boven 3 quarternen2 schutbladen waarvan het tweede tegen het bord van den band geplakt is metende137138 bij 110111 mm afgeschreven met inkt in eacuteeacuten kolom van 9297 bij 6568mm en gelijnd voor 21 een enkele maal 20 regels per bladzijde alles tezamen336 beschreven bladen plus 4 schutbladen Er zijn geen signaturen of reclamenBij het binden zijn fol 251 (249)-260 (258) en fol 261 (259)-269 (267) verwisseldHet handschrift is niet of weinig afgesneden getuige de gaatjes gemaakt voor hetlinieeren die alle nog aanwezig zijn De moderne folieering met potlood is in de wargeloopen doordat na fol 120 een blad is overgeslagen (120a genoemd) Later ishier en daar deze folieering hersteld terwijl men tegelijk is begonnen te tellen bijhet tweede schutblad zoodat deze nieuwe folieering voacuteoacuter 120 eacuteeacuten en ernagrave tweenummers verschilt Wij houden ons aan deze laatste en geven de overgeleverdefolieering gemakshalve tusschen haakjes

Meditatieumln over de geboorte het levenen het sterven van Christus

MAria dat alre suuerlicste meechdekijnapenbaerden hoer in hoere

2a (1)

ontfanghenisse der duystereverdwalender werlt als

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

117

die steerne bouen den neuel ende alsdat roesken bouen diedoernenmiddotonbesmet van1) den neuel dererffunden() ende ongheprekelt vandendoernen der eygenre sunden Gheheilichtin hore2) moeder lichaem Sich o deuotesiele dijn yerste lichte inder margenstont

Daer quam dauid mytter herpen endesanck vroelick tot hoere hoechtijt O dach

37a (36a) expl

der vrouden ende der iubylacien allenmynnenden herten Denct voert para3) Datsuete cristallen tabernakel desmeechdeliken herten der glorioserconyngynnen der sueter moeder godsTen yersten myt alder vrouden die syinder eerden had myt oeren lieuen soenTen anderen mael myt alden druck endebangicheitE e n g o e d e l e e r EEn4) leere seytsoe wie synen slape om die god breketden dienst gods te doen of te hoerenen() sich myt gode te bekummeren sijnloen sal daer van alsoe ontellyc by godesijn als die steernen des meers ontellicsijn5)

para Tauleer seit nye en gheen lijden engheuiel en ghenen mensche et en weer

37b

van ewen tot ewen gedicht inden hertender heiliger drieuoldicheit dat weer cleynof groet Ende seit oec god gheuet oenalsoe genseliken inden lyden als indensacrament dye en alsoe weerdelikengenemen kunde Waer om en vuelt mendes niet alsoe wael als inden sacramentdat is des scout dat men lyden neemt alslijden ende nyet als een mynnen presentvanden alre liefsten vrient para Mynnetarmoede ende sueke lijden endebegheert versmaet te sijn soe en dorfstuweder bidden noch begheren god diehebstu hoe du wilste

1) hs van verbeterd uit mit2) hs ho- op rasuur3) paraaf blauw4) lombarde blauw5) 1frac12 regel onbeschreven

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

para Dye ionge eckert seit god maentsommyge menschen ende sy en volgenoen niet Ende gesciet dat ducke dat hisijn mannige nae oen trect ende gheeftsy enen anderen ende leet den menscheblyuen als hi is Ende dat wter denmensche nvmmer nyet en wort Deogracias Amen

Alsoe sprac die ewige god tot moysessynen lieuen gemynden dienre Sich aen

38a (37)

ende doe na den beeldenaer alrevolcomenheit Soe wie nv mytten saligenmoyses aensienden is den beeldenaeralre volcomenheit inden claren spiegeldes waren leuens ihu xpi Ende te rechtbedenct hoe dat die werdighe6) edelpersoen myt sijns seluesvercleynyn[ghe]7) den armen dwalende8)

mensche een beelt des waren engenweghes heeft voer gedraghen Ende insoe groter mynnen den ellendenduysteren deruende9) versmaden wegheheeft voergetreden Die vijnt dat sijnweerdige leuen stont op drie stucken

6) hs wedighe7) hs vercleynyn |8) hs w op andere letter9) hs deuende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

118

para D a t y e r s t e s t u c k i s v a na rm o e d e nDAt yerste stuck is waer armoe[de]1) Inwelken dat sich dat ewige woert gaf Doer

38b (37)

welken ghescapen was alle rijcheit bloetende gans te gronde setten Ende indenyersten nv der seppynghe() sijnre sielenmynnende was tot inden doot

V a n d e r v e r w o r p e n r eo e tm o e d i c h e i t o n s l i e u e nh e r e n d a t a n d e r s t u c k eDAt ander stuck daer op dat leuen2) dessueten ihs stont dat was verworpen

53a (52)

oetmoedicheit ende een mynlickontuallen sijns selues

paraV a n d e n me n i c h u o l d i g e nd r u c k e l i k e n l y d e n o n s l i e u e nh e r e nDAt dorde daer op dat weerdighe leuenons lieuen heren ihs stont dat was bitter3)pijnlick lidelick liden

62b (61)

Ende tot den fynen goude der godheitin die wy verenicht blyuen ende dat wy

80a (79) expl

daer lust ende waelbeuallen ontfanghenende daer hijt seluer afneemt Dat v endemy dit weder vaer des help ons die sueteihs Die myt den vader ende myt denheiligen geest regnierende is in ewicheitAmen

Er volgen dan de volgende stukken vanRuusbroecs tractaat lsquoVan dengheesteliken tabernakelrsquo80a tot 99b caput 44 tot 75I

Va n d e n w i j f s p e c i e b ome nd a e r m o y s e s d i e s a l u e a f

99b (98)

m a e c t e n e n d e w a t d i eb e d u d y n g h e d a e r a f i s

1) hs armoe|2) hs le| uē in marg bijgeschr3) hs b op pI Geciteerd naar de uitgave van Jan van Ruusbroecs werken door het

R u u s b r o e c -G e n o o t s c h a p Dl II Mechelen enz 1934

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

s u u e r l i c d e u o t e o e f f e n y n g h ev a n d e n l e u e n e n d e l y d e n o n sm y n l i k e n l i e f l i k e n b e h a l d e r se n d e v e r l o e s e r i h x p ig h e b e n e d i j t

De vier eerste hoofdstukjes vindt men inbovengemeld tractaat van Ruusbroec enwel Caput 81 tot 84 Het laatste zinnetjelsquoS i e t n u h e b b e i c u g h e n o em td i e v i e r e s p e s i b o eme d a e rM o y s e s d i e h e i l e g h e s a l v ea v e ma e c t e rsquo ontbreekt en in ons hsvolgt nog Caput 89 van pag 198 af tothet eind

Ende in deser wysen worden dieapostelen ghesaluet ende gheheilicht

112a (111) expl

Ende hier om gynghen sy voert in dercracht prediken ende doepen ende godwas mede werken ende conformierdenhoer werken en() hoer sermoene mytwonderliken teykenen ende miraculenetc (laatste regel onbeschreven)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

119

V a n d e r a rm o e d e n s u u e r l i k e l e e rSVnte gregorius sprict armoe[de]1) prueuet die ghewaervriende gods want het is twelic die mynt in den gheluck

112b (111)

weder dat men oen mynt of dat gheluc des sijn sy waelgewaer worden diet gheprueft hebben Onse heer ihsxps had voel vriende inden auont mael opten wittendonre daghe Mer hi had luttel vriende opten goedenvrydaghe Armoede is een vuer daerin die menschegebernt ende gheprueuet wort hoe luterlic hi godmyntI)

Daer om wart xps arme op eertrijc op dat hi ons rijcmakede in hemelrijc Alsoe voel sullen wy oen gelijc

113b (112) expl

sijn inden leuen alsoe voel sullen wy oen gelijc sijninden loen der ewiger glorien

Wederom een stuk uit Ruusbroecs Tabernakel en welCaput 138 tot pag 350 lsquoS i e t n u h e b b i c ug h e n o em t rsquo

114a (113) tot 130b (128)

de volgende stukken uit het lsquoG r o o t e B r i e f b o e k rsquovanH e i n r i c h S e u s e II) 2 tot 15 17met als opschrift

131a (129 tot 186a (184)

N emo p o t e s t d e o b u s ()d om i n u s ()s e r u i r een slechts tot pag 458 reg 10 16 18 20 tot pag 467reg 27 21 tot pag 470 reg 8 22 25 24 26

Dicta patrum tot 186b186a (184)(Bas B)de volgende sermoenen

van TaulerV o x c l am a n t i s i nd e s e r t o p a r a t ev i am d om i n i

187a (185) tot 230b (228b)

(XIV)E r u n t s i g n a i n s o l ee t c

193b (191)

(45)D y t i s e e n a l t e ns c h o n e n s e rm o e n

198b (196)

(76)para2) O r o v o s v tc a r i t a s v[e s t ]r am

205b (203)

m a g i s h[a b ]u n d a t

1) hs armoe|I) Deze gedachte als dictum Gregorii ook fol 294b (292)II) Geciteerd naar K B i h l m e y e r Heinrich Seuse Deutsche Schriften Stuttgart 1907 Zie

D o l c h sect 131-133 De tekst gaat op een Nederrijnsche overlevering terug2) paraaf blauw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Ee n a n d e r s c h o e ns e rm o e n

(49)para2)Ee n s c h o e ns e rm o e n v a n o n s e rl i e u e r v r o uw e n

213b (211)

(19)paraE e n s e rm o e nv a n d e r o p u a e r t o n sh e e r e n

219b (217)

(S II)E e n s c h o e ns e rm o e n

224a (222)

Dicta patrum230b (228)

2) paraaf blauw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

120

en dan daarbij aansluitend 261a (259)I)

para1) H i e r b e g h y n n e n s ommy g h el e r y n g h e d i e d i e h e i l i g e

231a (229) tot 250b (248)

d o c t o e r s b e s c r e u e n o u e rg h e s e t w t e n l a t i j n i nd u y s s c h e me e r a e n g e s y e nd e n g u e d e n s y n d a n d i e l e t t e rd e s l a t i j n s E n d e t e n y e r s t e nw o e d a t e e n o u e r s t e h em s a lh e b b e n t o t s y n e n o n d e r s a t e nt e r e g i e r e n H i e r a f s p r e e c ts u n t e g r e g o r y u s a l d u sA[l]soe danych sal wesen die ordynancieeens regiements dat die ghene die daeris een ouerste ende regiert Die salalsulke mate holden tot synenondersaten dat hi sye alsoe toelacheende toespreke dat sy oen ontsyen endedat hi sie alsoe toernich anspreke datsye oen mynnen

In uwer lijdsamheit suldy besitten uwezielen wat is die ziele te besitten anders

261a (259) expl

dan in allen dynghen volcomelic te leuenende alle becoringhe des herten wterkonst der doeghedente regieren Soe wie dan die lijdsamheitholt besit sijn ziele want daer wt wert hy

216b (259)

sterck teghens alle wederstoet ende hemseluen verwynnende heeft hiheerscappije ouer hem Amen para1) De s el e r i n g h e h e b i c d a t m e e s t ed e e l w t e e n e n b o e c kg h e t o e g h e n d a t g e h e y t e n i sv a n v i e r r e h a n d e o e f e n y n g ed e r z i e l e n v o e l d e s b o e c k sa f t e r g h e l a t e n h e b b e e n d ev o e l h e i l i g h e r l e r y n g h e w ta n d e r b o e k e n d a e r t o eg h e d a e n e n d e g h e t o e g h e nh e b b e En d e i s g h ema e c t o f s yt w e t e g a d e r s p r a k e n d i e z i e ld e r e w i g h e r w i j s h e i t A l s d i ed i s c i p e l v r a e g h e n d e e n d e d i e

I) Zie boven over de vergissing bij het binden begaan1) paraaf blauw1) paraaf blauw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

i n w e n d i g h e me n [s c h e ]2)

a n t w o e r d e n d e para1) D i e z i e l ev r a e g h e tOMensche siech3) my off ic by der gracygodes ghenade daer toe vercreghe myinwendelick te oefenen in desen viervoerscreuen als lancheit breetheit hoecheit ende diepheit Waer aen soude

262a (260)

icks beghynnen op dat ic dat loen deroefenyngen nyet en verloer of ic sonderordinancie voert voer para1) D i eme n s c h e a n t w o e r t OSielalssuntebernaerdus secht aen dy seluen salstubeghynnen te merken op dat | tu dy nyetkennende te vergheues tot anderendynghen keerste

Op 269b (267) volgt dan 251a (249) tot260b (258) en daarna 270a (268) tot278b (276)

D i e m e n s c h e Sunte augustynus seitgheloeft ende du hebste ontfaenwanneer

278b expl

dan enych mensche die in gracien isende wetende in gene doet sunden enis ende is in rechter

2) hs men-|1) paraaf blauw3) hs sich e bovengeschr1) paraaf blauw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

121

ghelouen der mynnen begherende datsacrament tontfaen soe ontfaet hijtgeestelick ende myt gracien inder zielenMer veel beter ist ontfaen sacramentlick

Onmiddellijk aansluitend tot 280b (278)een stuk dat een fragment blijkt te zijnvan een tractaat voorkomende in hs Uhetwelk men in het tekstgedeelteafgedrukt vindt als no XIX De variantennaar dit hs zijn aldaar opgeteekend Hetdraagt hier het volgende opschrift D i ti s w t e n e n s e rm o e n

Fol 280b (278) reg 4 sluit het volgendestuk aan dat hier een plaats vinde

paraSunte thomas spreect dat alle dieverclaeringhe ende die ghenade endesalicheit die onse heer ihs xps alle derwerlt heuet bracht aen sijnre menscheitleuen ende lijden dode endeopuerstandynge ende hemeluaert Dat hydie alte mael brenget enen yeghelikenmensche myt synen heilighen lichaemsoe en machmen geen ghenadegedencken die enychmensche begherenmach die daer in nyet besloten endebegrepen en sy Als onse heer tot sunteAugustynus sprace niet ic in dy mer dusalt verwandelen in my wat du wilste ofbegherenmogheste ghebreke verwynnenghenade doechden troest te gewynnendat vijndes du al hier of du te rechtesueken woude Hadde een menschegheleuet hondert of dusent iaerende had alle daghe hondert of dusentdoet sunden ghedaen ende weert dat

281a

hy gherechten rouwe had ende enenwaren gansen keer dede vanden sundentot gode Ende ghynge dan mytten keertot ten heylighen sacrament Soe weerdat soe cleynen dynck onsen heer indeser hoger edelre gauen alle die sundenin enen oghen blynck quijt te laten of tevergheuen als een stub wt dijnre hant teblasen Ende die keer mocht soecrechtich sijn alle pijn ende boet ghingemede af ende mocht een groet heilich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

werden Och kijnder welc een wondervermochten wy myt gode of wy ons totons seluen keerden ende daer by bleuenende nemen der ghenaden in ons waerSoe vermochten wy recht alle dynckende vonden hemelrijck in ons Ende daerom wilstu dynen lieuen god weerdelikenontfaen soe neemt waer hoe dijn ouerstecrachten in dynengod gericht sijn ende hoe dynen wilsynen wil suekende is ende wattu aen

281b

oenmeynende bist ende hoe dijn trouweaen oen bestaende is Die mensche engeneemt den lichaem ons heren nvmmerin desen hi en ontfaet sunderlinge groteghenade ende hoe ducker hoe meer Jadie mensche mocht den lichaem onsheren nemen in alsulker aendacht endemeynynge soude die mensche comen ininden nedersten chore der

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

122

enghelen Ja dat hi quaem inden anderen ia indenachten of inden neghende Daer om waren twemenschen ghelijck van leuen mer die een had denlichaem ons heren ducker myt weerdicheit genomendan die ander Doer dat sal die mensche soe veelmeerre sijn als een blynckende sonne voerdenanderen ende sal een sunderlynghe enynghe mytsynen god hebben Dit salighe nutten ende nemen denduerbaren lichaem ons heren en leghet nyet alleen aenwtwendighen ontfaen Mer het leget oec aenden geesteliker myt enenbegheerliken ghemoedemeynynge ende aendacht dit

282a

mach die mensche soe trouwelikenmeynen dat hi rijkerwort aen ghenaden dan enych mensche van eertrijcDit mach die mensche doen dusentwerf aen enendaghe ende meer hi sy waer hi sy sieck of ghesontMaer sacramentlick salmen sich daer toe voegen naewise goeder ordenynge ende nae groetheit derbegeerynghe heeft men euer die begheringe nyet soereysmen sy daer toe ende reyde ende halde si daertoe Soe wort men heilich inder tijt ende salich inderewicheit want gode na gaen ende oen volgen isheilicheit ende veruolgen is salicheit Dit gheeft ons dieleerre der waerheit die mynre der cuysheit ende datleuen der ewicheit Amen

(60g)V a n d e n h e i l i g e ns a c r ame n t

282a (280)

Onmiddellijk aansluitend nog een fragment vanbovengenoemd tractaat uit hs U en wel een stuk dat

287b (285)

in dit hs onmiddellijk volgt op het zoo juist vermeldestuk van XIX Het loopt tot 292a waar nog Dicta patrumvolgen tot 294b (292)

L e e r y n g e Wijf dynghen sijn daer hemeen geestelickmensche sonderlynge in oefenen sal als hi hemschicket te

294b

gaen totten heiligen sacrament des ghebenedidenlichaems ons lieuen heren ihu xpi Dat yerste is dat hyaenmerken sal wye dat die ghene is die hy ontfanget

295a (293)

Of om vermerynghe der verdyenten off omvertroestynghe

299a (297) expl

inden druck Om een onderscoerynge onser crancheit Of om een wtslutynghe der ondancbaerheit of om

299b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

onderstant onser euen menschen Op dat wy dieleuende ende doden daer mede te hulpen moegencomen of enych ander sake des ghelijck V a n d e ns a c r ame n t ENde als du dat sacrament ontfanghenhebste soe sulstu die groete waeldaet die hy dy bewijstheuet myt behoerliker weerdicheit ouerdencken endedaer of dancken ende louen Want hy heeft dy indensacrament seuen alte sonderlynge groete dyngenbewesenpara1) Ten yersten syne grote ende ouergroeteoetmoecheit (Slechts 6 punten worden genoemd)

1) paraaf blauw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

123

En wilt ons nyet vreemde wesen inder doet mer lijt mytons inden daghe Die vyande moeten confuus werden

301b (299) expl

die ons dan willen veruolghen Vernyel hoer stercheitin dijnre crachten want daer en is nyemant die ons danbeschermen sal dan du god die ons nv alsoe gesellikenbiste Amen

Hetzelfde sermoen van Tauler dat wij aantroffen opfol 213b

302a (300)

(49)DEn() begheet huden denmynliken dach

para1) Ee n s u u e r l i c p u n t EEnmaghet xpo die onderander meechden op een voertgaende leuen staet die

308a (306)

is ghelijck als een blenkende morgen sterre indenhemel Ende als een rose inden paradijs ende als eenschoen olijue boem

Den gheest der verstantenysse verdrijft gulsicheit endeis sap der bloemen Den gheest der smakender wijsheit

309b (307) expl

verdrijft onsuuerheit ende is den smaeck der bloemenAmen

Een uittreksel van Merswins tractaat Von den neunFelsen dat S t r a u c h in zijn artikel over dit onderwerpI)

niet genoemd heeft

DIt is een wtscrijft ende een ghetogen synne wt enenboeck dat heit vanden negen velden() ende heeft vier

309b (307) tot 332b (330)

capittelen para1) Dat yerste is hoe dat enen mensch voerquam ende een bedudynghe waer hem gegheuen vangod dat hi dit boeck scryuen most para Dat ander

want sy hem niet en keren myt enen bereydenverwegenen ghemoede ende myt eenre oetmoedyger

332a (330) expl

ghelatenre onderworpenheit waer alsulke menschenin dien weer god nvbereyder grote dynghen te werken in deser sorchlikertijt dan hi in hondert iaren ye ghewaert Hier af niet meer

332b

1) paraaf blauwI) P h S t r a u c h Zur Gottesfreund-Frage I Zs f Deutsche Philologie XXXIV pag 235 vlgg

Zie ook Bouwstoffen van het Middelnederlandsch Woordenboek bewerkt door W i l l e md e V r e e s e nr 93 (Boec dM)

1) paraaf blauw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

mer bidden wy onsen lieuen heer dat hy dat beste leerSoe meer gesacht soe myn geraect Mer swijcht al stilende en hebt ghenen wil soe hebstu voel Deo gracias

Korte punten en dicta patrum (oa 335a van Die heiligevader ruusbroeck)

332b (330) tot 337b (335)

Alsoe dick steruen wy gheestelick ende verdienenmartelaers loen para Deo gracias Amen

237b (235) expl

Schrift

Het handschrift is geschreven door een hand uit het einde der 15e eeuw zeerverwant aan die van hs G 1 dus vermoedelijk

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

124

uit dezelfde schrijfschool vast doch niet steeds zeer regelmatig Hoewel ook diths compres geschreven is kan men de scheiding der woorden toch steeds goedvaststellen Wat de letters aangaat i en ij hebben lang niet altijd streepjes de y dienooit een stip draagt heeft dikwijls een nauwlijks zichtbaren staart zoodat hij moeilijkvan een v te onderscheiden is1) Zeer zelden vinden wij ů (306b nůwer 289b gůnne)Interpunctie punt vaak gerubriceerd Rubrieken en roode opschriften van denkopiiumlst hoofdletters rood doorstreept soms ook kleine letters parafen dezelfde alsin hs G 1 Er komen ook veel blauwe parafen voor van een andere hand Van diehand zijn hoogst waarschijnlijk de talrijke roode lombarden (1 agrave 2 rr hoog) die zichonderscheiden door een andere kleur dan de roode opschriften en enkele blauweFol 107b en 108a zijn wel gerubriceerd doch de lombarden ontbreken hetgeenpleit voor deze opvatting Groote initialen en randversieringen in rood rose groenen blauw en vooral veel goud dat prachtig bewaard gebleven is vertoonen devolgende bladzijden 2a (1) 38a (37) 131a (129) 187a (185) 231a (229) en 261b(259) met resp M A D S A en ODe blauwe letters zijn in goud gevat en zijn met fijne witte arabesken beteekend

in het goud zijn soms weer ranken of figuren uitgespaard in blauw groen rood enrose De randversieringen zijn meestal gouden ranken met gekleurde bloemen ookwel rozetten Er komen in het handschrift nog veel minder rijk versierde blauweinitialen voor meestal met rood en goud bewerkt en soms een weinig groen ingrootte varieerende tusschen de vier en acht rr hoog De grootste daaronder (80b213b 219b en 302a) zijn nog vergezeld door een eenvoudige randversiering vanrozetten De D op fol 302a behoorde een M te zijn Fol 15a (14) heeft een goudenO met rose en groen versierd (5 rr hoog)

Afkortingen

Niet veel De volgende verdienen vermeldingVan 193b (191) tot 213a (211) komen zooals wij zagen drie sermoenen van

Tauler voor in deze en in deze drie alleacuteeacuten wordt het woord mensche afgekort doorM of Me een afkorting die uit het voorbeeld van den kopiiumlst zal stammen datwaarschijnlijk een 14e-eeuwsch hs was want na 1400 wordt zij niet meeraangetroffen

1) Zie afb XIII

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

125

Voorts nog de volgende

rdae (196a) deuende (38a)erdoervet (196b) wot (187a)respken (191a) ges ken (= gespreken vgl oacuteoacutek beneden p 252 r 40 var)

(193a)ribegpen (196a)aerd (196a) en misschien m (passim)n (op het eind)toer (309b)mn t (279a)

De correctie biedt weinig stof tot opmerkingen in het hs is weinig verbeterd hetgeenvolstrekt niet zeggen wil dat dat niet noodig was want het wemelt van fouten Eenmerkwaardigheid is dat zoo vaak vergeten werd een woord dat afgekapt werd aanhet einde van den regel af te maken op den volgenden

Herkomst

Het handschrift is in het bezit geweest van H H o f f m a n n v o n F a l l e r s l e b e n Zijn naam komt in Duitsche letters voor op fol 1a

Hoffmannvon Fallersleben

Het wordt vermeld in den catalogus dien hij in 1846 maakte toen hij zichgenoodzaakt zag zijn bibliotheek te koop aan te bieden Bibliotheca HoffmanniFallerslebensis Leipzig 1846 p 22 23 Nr XVII lsquoNiederlaumlndisches ErbauungsbuchrsquoIn 1850 verkocht hij de handschriften en Nederlandsche boeken samen voor 1000Th aan de Kon Bibliotheek te Berlijn1) Van vorige bezitters of van de herkomst vanhet handschrift is niets zekers bekend Het komt mij niet geheel onmogelijk voordat dit hs evenals hs G 1 geschreven zou kunnen zijn door lsquoheilken iacops Eenvanden vieren die dit cloester (het besloten klooster der Regularessen te Oostmallein het markgraafschap Antwerpen) hebben helpen begynnen ter eeren godsrsquo alzouden wij wat het dialect aangaat de schrijfster liever in het Oosten des landszoeken in de buurt van Arnhem Er komen echter bij nadere beschouwing ook nogal wat Westelijke vormen te voorschijn Welkom vergelijkings-materiaal leverde in

1) Zie Mein Leben Aufzeichnungen und Erinnerungen von Hoffmann von Fallersleben VHannover 1868 p 112-114

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

126

dit opzicht het tweemaal voorkomende 49ste sermoen van Tauler resp op fol 213ben 302a Beide werden afgeschreven naar egraveegraven en denzelfden tekst sterk Oostelijkgekleurd (men begeet huden oen solde balde) doch met Westelijke vormen Deeerste lezing is veel onnauwkeuriger dan de tweede die een zeer goeden tekstbiedt Nu heeft die eerste over het algemeenmeerWestelijke vormen dan de laatsteDit is begrijpelijk waar men nauwkeurig het voorbeeld volgt onderdrukt men heteigen dialect onwillekeurig meer Dat de Westelijke vormen van de schrijfster zijnen niet van het voorbeeld blijke uit den volgenden zin

Waer ghiericheit of vrecheit is dat is temael bose een grof l o t t e dat te mael

218b (216)

bose is Eenmensche s o l d alsoe myldesijn ouer dese snode v e r g a n c l i k edyngen Nv blyuen oec sommyghemenschen a e n die inwendighe dynghen Sy mochten alsulck sijn dat sy daernvmmermeer mede voer god enq u ame nweet waer ghiericheit vrecheit is dat iste mael een onreyn grof l o t dat te male

307a (305)

bose is Ende een mensche s o u d ealsoe mylde sijn ouer dese snodev e r g h e n c l i k e dyngen Nu blijuenoec sommyghe menschen a e ninwendighe dyngensy mochten alsoesijn dat sy nvmmer daer mede voer goden q u eme n 1)

Dat eacuteeacuten en hetzelfde voorbeeld gebruikt werd blijkt wel uit het onbegrepen l o t t e l o t voor het Duitsche l o c h en het door a e n vertaalde a n (ohne)Tenslotte wijst ook de band van het handschrift die vervaardigd is door de

Broeders des Gemeenen Levens uit D omu s F r a t r um Sa n c t i G r e g o r i i tes-Hertogenbosch in de richting van een Brabantsch klooster

Watermerken

I Fol 3 tot 107 110 tot het einde Een gothische Pmet stang en klavervier gelijkaan B r i q u e t no 8622 (Maastricht 1484 Utrecht 148586)

II Fol 108109 Een variant van het vorige B r i q u e t no 8628 (s-HertogenboschRek vh Hertogdom 149194)

Band

Het hs steekt nog in zijn oorspronkelijken band die uitvoerig beschreven is doorP r o s p e r V e r h e y d e n in lsquoHet

1) Spatieering van mij

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

127

Boekrsquo van 1932 p 209 vlgg1) De schrijver van dit artikel dateert dezen echter ca1516 hetgeen met het oog op het papier van ons hs te laat is Mogelijk is hetomstreeks dien tijd reeds herbonden Er zijn twee koperen sloten waaraan deklampen ontbreken Op den rug met inkt uit het einde der 17e eeuw

verscheyden onderrichtDebvn etc

hetgeen wel zal beteekenen D e b e a t a e v i r g i n i s n a t i v i t a t e e t c gezienhet begin van het eerste gedeelte van den inhoudOnderaan een rechthoekig etiketje van rood leder met gouden letters

Ms germuit den modernen tijd

Octav 188

Addendum

Hs G 2

De lsquoymnusrsquo op p 83 schijnt voor een gedeelte althans ook voor te komen in hsBrussel Kon Bibl nr II 278 fol 134 sq te oordeelen naar het incipit Het eindeervan is verschillend (Zie M e e r t e n s VI p 151)

1) De voorkant van den band is gereproduceerd in lsquoBucheinbaumlnde aus der PreussischenStaats-Bibliothek zu Berlinrsquo door MJ H u s u n g Leipzig 1925 Abb 46 Tafel XXXII Eenpotlood-aanteekening op het eerste schutblad heeft kennelijk betrekking op een ander werkwaarin de band beschreven is Zij luidt 27a (Alterer Platten-stempel 3) Vorderdeckel

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

128

Indeeling der handschriften in groepen

De Duitsche overlevering

Zooals wij in de hierbij afgedrukte inhoudstabellen der NederlandscheTauler-handschriften kunnen zien zijn de stukken die van oudsher als echteTauler-preeken beschouwd werden daarin aangeduid met de nummers die zij inde uitgave van V e t t e r - de eerste moderne standaard-editie die op handschriftenberust - gekregen hebben Daar nu bij de groepeering onzer hss de volgorde waarinde sermoenen overgeleverd zijn een groote rol speelt is het allereerst noodzakelijkdat wij uiteenzetten hoe deze rangschikking in V e t t e r s uitgave tot stand isgekomenVoor een gedeelte der verzameling stond den uitgever een zeer goede bron ten

dienste het Tauler-handschrift uit de Stifts-Bibliothek te Engelberg hs E dat noggeschreven is tijdens het leven van den mysticus (1359) De 44 sermoenen die hetbevat (van het eerste is alleen de tweede helft nog over) zijn op p 135-388afgedrukt precies in de volgorde waarin zij ook in het hs voorkomen Deze vormende kern van V e t t e r s editie Hs E heeft ons echter slechts ongeveer de helftovergeleverd van de 83 stukken (welbeschouwd zijn er 79 sermoenen en 4 tractaten)die van oudsher als de oorspronkelijke canon van Tauler-preeken beschouwd zijnReeds in 1498 verscheen deze verzameling te Leipzig in druk doch de uitgeverinterpoleerde nog 4 sermoenen in de reeks die men later als preeken van Eckehartheeft herkend In 1521 gaf A d am Pe t r i te Bazel deze 83 + 4 stukken opnieuwuit en voegde er een veertigtal nieuwe aan toe1) die hij uitdrukkelijk als opera spuriaonderscheidde van de erkend-echte Tauler-sermoenenDat deze 83 stukken inderdaad een zeer oude verzameling representeeren blijkt

uit het feit dat men ze gezamenlijk terugvond

1) Wij hebben deze laatste in onze tabellen aangeduid als Bas A enz (zie p 147-153)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

129

in drie handschriften (A 89 A 91 en A 88) geschreven in het voormaligeJohanniter-huis te Straatsburg die het eigendom zijn geweest van de bibliotheekdezer stad totdat ze tijdens het beleg van 1870 door den brand vernield werdenC a r l S c hm i d t die in 1841 de eerste monographie over Tauler in het licht

heeft gegeven kende deze hss en heeft ze in het kort beschreven Reeds in 1840maakte hij een afschrift van eacuteeacuten dezer een tweede waarin hij de lezingen van dedrie hss trachtte te combineeren heeft hij niet kunnen voltooien daar de hss tijdenszijn werk verloren gingen Een aanteekening van S c hm i d t waarin hij dit mededeeltheeft V e t t e r (p 3-5) voacuteoacuter zijn uitgave afgedrukt V e t t e r nu heeft zijn incompleteverzameling uit hs E aangevuld naar dit tweede afschrift van S c hm i d t hem doordiens zoon in bruikleen afgestaan en is daarbij als volgt te werk gegaan de eerste36 stukken (van het laatste alleen de eerste helft) van het afschrift plaatste hij voacuteoacuterde sermoenen van hs E en sloeg de nrs 17 18 25 29 30 31 34 en 35 overomdat hij die reeds uit hs E had afgeschreven Hij verwees bij die nummers naarde overeenkomstige stukken in hs E zoacuteoacute dat hij de nummering van het afschrifthandhaafde (dus na 16 verwijzingen naar hs E en daarop 19 en zoo voort) Desermoenen van hs E nummerde hij gewoon door halverwege 36 tot 71 met dienverstande dat hij de stukken die hij te voren overgeslagen had en die in hs E alleachter elkaar voorkomen doch in andere volgorde (17 18 30 29 25 31 34 35)resp 60a tot 60h noemde Na 71 het laatste sermoen van hs E gaf hij voorts de8 preeken die hem nog restten weer in de volgorde van de Zondagen van hetkerkelijke jaar Als laatste sermoen gaf hij tenslotte nog de zg Cordula-preek1) inde lezing van een 14e-eeuwsch hs uit de Univ Bibl te Freiburg i Br (F) dat hijeerst leerde kennen toen zijn uitgave bijna gereed wasWij zijn met opzet in dezen wat uitvoerig omdat V e t t e r ons omtrent zijn

werkwijze onvoldoende ingelicht heeft over den inhoud en rangschikking van hetdoor hem gebruikte afschrift tastten wij langen tijd in het duister daar het onmogelijkwas om wijs te worden uit de voetnoten aan het begin van iedere preek Wij hebbendaar eerst een goed inzicht in gekregen na kennismaking

1) In 1876 heeft W W a c k e r n a g e l deze preek reeds uitgegeven naar een 14e-eeuwsch hsuit de Univ Bibl te Bazel (B XI 23) in zijn Altdeutsche Predigten p 548 sq

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

130

met de voortreffelijk gefundeerde critiek van W S c h l e u s s n e r in lsquoDer Katholikrsquovan 19131) Aldaar wordt aangetoond dat V e t t e r zeacuteeacuter tot nadeel van zijn uitgaveverzuimd heeft om het eerste afschrift van S c hm i d t - dat deze in 1840 naar eacuteeacutenenkel hs het later te noemen hs A 89 vervaardigd had - te raadplegen hetwelkhem uitstekende diensten had kunnen bewijzen bij de bestudeering van hetlsquoamalgaamrsquo dat hij als voorbeeld nam2) Van dit afschrift dat niet meer schijnt tebestaan bezit de Bibliotheek te Straatsburg een in 1877 met groote zorgvervaardigde copie van de hand van RM We r n e r die met den beroemdenDominicaan HS D e n i f l e destijds het plan had opgevat daarvan een uitgave tebezorgenIn dit afschrift komen bovendien twee sermoenen voor die in V e t t e r s bron

ontbreken twee echte Tauler-preeken die ook in de oude drukken zijn opgenomenZe zijn sindsdien in 1922 uitgegeven door H e l a n d e r 3) (in onze tabellen nrs 65en 76)S c h l e u s s n e r voegt aan zijn beschouwing tenslotte eenige tabellen toe die

bij W e r n e r s copie gevoegd waren met een nauwkeurige inhouds-opgave vande hss A 89 en A 88 Over den inhoud en de rangschikking van het oudste hs A91 deelt W e r n e r niets mede Juist deze gegevens zouden van groot belangkunnen geweest zijn voor het inzicht in het ontstaan der verzameling De berichtenvan hen die het hs met eigen oogen gezien hebben spreken elkaar alle tegen Hetmeest geloofwaardig schijnt mij de mededeeling van S c hm i d t in het voorberichtvan zijn laatste afschrift door V e t t e r in zijn geheel afgedrukt (p 3-5) hij zegt daardat het hs 34 preeken bevatte benevens het begin van een 35ste en dat hs A 89hetwelk eenigen tijd later ontstaan was deze 35 sermoenen in dezelfde volgordebehelsde vermeerderd met een aantal andere4) Door de lijst van We r n e r

1) 93 Jhrg IV Folge Bd VI p 195 sq Het tijdschrift was in geen onzer bibliotheken aanwezighet ex dat ik gebruikte is uit de Staats-Bibliotheek te Berlijn

2) Zie over den toestand van het door V e t t e r gebruikte afschrift de noot op pag 4 van dienseditie

3) D H e l a n d e r Tauler als Prediger Diss Lund 19234) Toen S c h m i d t in 1841 zijn monographie uitgaf was het hs zoek Aan JJ B e c k s De

Tauleri dictione vernacula et mystica van 1786 ontleent hij de mededeeling dat het 38sermoenen bevatte met als aanhangsel drie tractaten onder een gemeenschappelijken titel(zonder twijfel V 58-60) Later is het teruggevonden getuige de varianten die hij eruitopteekende in zijn tweede afschrift Uit dezen tijd stamt ook wel zijn eigen beschrijving vanhet hs Tot dusverre is alles goed te begrijpen doch de meer gedetailleerde beschrijving dieP r e g e r in 1893 naar hij zelf zegt op grond van mededeelingen van S c h m i d t van heths geeft brengen ons weer opnieuw in moeilijkheden Hij zegt (III p 62) dat er togravech 38waren plus een kort tractaat over biecht en aflaat en wel 34 sermoenen gerangschikt volgenshet kerkelijke jaar waarvan het laatste voor den 10en Zondag (V 42) dan volgt het tractaaten tenslotte nog vier sermoenen als aanhangsel eacuteeacuten voor den derden (V 35 36 of 37) en3 voor den vijfden Zondag (36 39 41) Hoe komt P r e g e r hier aan Deze opgave isonmogelijk in overeenstemming te brengen met de gegevens over hs A 89

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

131

kennen wij de volgorde in hs A 89 zoodat wij dus ook een voorstelling hebben vanden inhoud van het oudste Straatsburgsche Tauler-hs dat als men de overleveringgelooven mag nog uit Taulers tijd althans uit de 14e eeuw stamde1)In dit oudste hs - en dit is met het oog op onze tweede groep belangrijk - was

reeds een rangschikking naar de feestdagen Waarschijnlijk was hier slechts dehelft van de verzameling overgeleverd want hs A 89 had een tweeledige collectie37 sermoenen waarvan er 34 en een deel van het 35ste ook in hs A 91voorkwamen dan volgden de tractaten V 58-60 waarmee het eerste deel afslooten vervolgens na een kerstpreek (V 1) - die S t r a u c h en N a uma n n 2) opEckeharts naam stellen - een tweede gedeelte met 34 preeken wederom naar deZon- en feestdagen gerangschikt Halverwege het laatste sermoen brak het hs afBlijkens den index die in den codex nog aanwezig was kwam hierna nog eenaanhangsel van 7 sermoenenHet jongste hs A 88 behelsde juist dezelfde sermoenen als hs A 89 doch

maakte er eacuteeacuten enkele verzameling van loopende van Kerstmis tot Allerzielen dengang van het kanonieke jaarW e r n e r s lijsten omgewerkt naar de nummering van V e t t e r geven ons hetvolgende beeld der hss A 89 en A 88

- 3 2 - - 6-11 - - 14 - 16-38 62 39A 891 2 3 4 5 6-11 12 13 14 15 16-3862 39

A 88

41 63 43 42 58-60 1 - 57 73 44 4564 54 47

A 89

41 63 43 42 - - 72 57 73 44 45 6454 47

A 88

66 67 53 70 56 74 81 75 76 71 -69 78 -

A 89

66 67 53 70 56 74 - 75 76 - 77 6978 58-60

A 88

1) S c h m i d t en op diens gezag ook P r e g e r rekenden ook hs A 89 nog tot de 14e eeuwMen houde echter in het oog dat men meestal te vroeg dateerde in dien tijd (Zie Cor I pVIII)

2) [KW] L N a u m a n n Untersuchungen zu Johann Taulers deutschen Predigten DissRostock 1911

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

132

79 - 40 61 46 48-50 52 51 65 6555 68 -

A 89

79 80 40 61 46 48-50 52 51 65 6555 68 81

A 88

77 76 - 4 5 12 72 15 13 80A 89- 76 71A 88

Hs E nu onderscheidt zich van deze drie hss door een andere rangschikking ingroote trekken is ook hier een verzameling in twee deelen te onderkennen waarinmen een volgorde naar de kerkelijke feestdagen kan aanwijzen maar wij krijgenden indruk dat de afschrijver niet wist voor welken dag ze bestemd waren en dusdaarom de volgorde gelaten heeft zooals hij ze vond V e t t e r deelt mede (p II)dat de index zelfs den Latijnschen bijbeltekst die boven iedere preek geschrevenis niet vermeldt maar de sermoenen alleen aanduidt naar het onderwerp dat zijbehandelen De volgorde van hs E is dus van veel grooter gewicht voor de filiatieder Tauler-hss daar zij karakteristiek is voor dat hs terwijl de rangschikking vande Straatsburgsche hss de traditioneele is In den laatsten tijd heeft men dan ookterecht de aandacht gevestigd op de volgorde daar ook de andere oude Tauler-hsszooals hs F (zie V e t t e r p V) en de Weensche hss 2744 en 2739 (in t vervolgsteeds aangeduid als Cor I en Cor II) ongerangschikte verzamelingen hebben1)Eeacuten groep der Nederlandsche hss nu illustreert het belang der volgorde zeerduidelijk zij bewijst daardoor een nauwe verwantschap met hs EIn een tweede groep zijn de stukken gerangschikt naar de kerkelijke feestdagen

Dat deze laatste intusschen verwant zou zijn met de handschriften-familie die ookaan de oudste drukken ten grondslag ligt is daarmede natuurlijk allerminst bewezenIn de volgende afdeeling zullen wij deze groepen naar hare uiterlijke kenmerkenaan een nader onderzoek onderwerpen

De Nederlandsche vertalingen

In hoofdzaak zijn de Nederlandsche Tauler-hss reeds geclassificeerd door WD o l c h in zijn dissertatie die eigenlijk de basis vormt voor alle onderzoek naar inhet Nederlandsch vertaalde teksten der Duitsche mystiek2) In zijn 14e hoofdstukdat aan

1) Zie G M uuml l l e r Scholastikerzitate bei Tauler Deutsche Vierteljahrsschr I 3 (1923) p 400sq

2) [B] W D o l c h Die Verbreitung oberlaumlndischer Mystikerwerke im Niederlaumlndischen T 1Weida i Th 1909

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

133

Tauler gewijd is heeft hij de desbetreffende hss ingedeeld in drie groepen tweegroote (I en III) en een kleine (II) welke laatste gelijk wij zien zullen dient tevervallen daar ons onderzoek uitwees dat D o l c h zich in dezen vergist heeft (ziebeneden p 144) Daar door het elimineeren van groep II toch een nieuwe indeelingnoodig was oordeelden wij het juister om de oorspronkelijke derde groep die zichin vele opzichten van alle overige hss scherp onderscheidt als groep I het eerst tebehandelen en D o l c h s eerste groep die zeer vage omtrekken vertoont en vanwelker oorspronkelijke verzameling wij ons eigenlijk geen voorstelling kunnen vormenbij gebrek aan voldoende gegevens als groep II te laten volgen

Groep I

Aan D o l c h (sect 142) waren bekend de hss U Br 2 hs Keulen Hist Archiv G B8o 71 en hs Leiden Univ Bibl Cod Voss var ling 4o 12 beide laatste door D eV r e e s e beschreven als Ruusbroec-handschriften resp hs Rsbr x en hs RsbrQ Het laatstgenoemde is inmiddels in 1914 bij de verwoesting der bibliotheek teLeuven aan welke het in bruikleen was afgestaan verloren gegaan Door deuitgebreide beschrijving staat ons echter nog een gedetailleerd beeld van het hsten diensteHs Br 1 is aan D o l c h onbekend gebleven1) en wordt het eerst vermeld bij

A x t e r s 2) Evenals Br 2 is het afkomstig uit het vrouwen-klooster Galilea te Genten zooals wij later zien zullen is de lezing dezer twee hss bijna woordelijk gelijkzoodat het wel waarschijnlijk is dat zij op eacuteeacuten en hetzelfde voorbeeld teruggaanBezien wij de tabel (p 130 131) waarop wij den inhoud der hss van groep I hebbenaangegeven dan blijken beide hss uiterlijk nogal van elkaar te verschillen in Br 2is de verzameling grooter geworden en bovendien is de rangschikking gewijzigdDeze is echter gelijk in de hss Br 1 en U het laatste geschreven in het StAgnes-klooster te Maeseyk even over de Belgische grens tusschen Roermond enSittard

1) Vermoedelijk omdat het in dl II van den Brusselschen catalogus als Augustinus-hs beschrevenis terwijl de overige Tauler-hss gezamenlijk in het derde deel behandeld worden De BNMbracht mij - en wellicht ook P A x t e r s - op het spoor

2) S A x t e r s OP Bijdragen tot een bibliographie van de Nederlandsch-Dominikaanschevroomheid zp 1934 nr 182

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

134

Laten wij eerst een oogenblik stilstaan bij laatstgenoemde twee hss Beide behelzeneen afgesloten verzameling van 23 stukken die als zoodanig een zeer oude traditievertegenwoordigt het is de tweede helft van de sermoenen die wij kennen uit hsE geheel in dezelfde volgorde gerangschikt met dien verstande dat nr 56 aanhet eind in plaats van aan het begin staat en dat nr 59 het middelste der drie kortetractaten (zie V e t t e r p 274-278) ontbreekt Deze rangschikking die gelijk wijzagen karakteristiek is voor hs E is een overtuigend bewijs voor den samenhangvan onze hss met dezen zeer ouden Tauler-codexZooals reeds bij de beschrijving der hss is opgemerkt zijn in beide hss later

notities aangebracht die aangeven voor welken feestdag de sermoenen bestemdwaren Hs U heeft daartoe een index samengesteld en Br 1 heeft bovendien nogbij elke preek aangegeven in welke orde een volgende kopiiumlst zal moeten afschrijvenen schreef daar tevens de opmerking bij dat in Elseghem1) een ander hs was datwegens de zuiverheid van het Vlaamsch geschikter werd geacht om als legger tedienen (zie boven p 6)Met Br 2 bezitten wij een tweede hs uit Galilea omstreeks denzelfden tijd

geschreven vermoedelijk eenige jaren later want het bevat dezelfde verzamelingpreeken thans echter gerangschikt overeenkomstig de kerkelijke feestdagen terwijlbovendien een aantal mystieke tractaten en sermoenen die eerder aan E c k e h a r tdan aan Tauler doen denken geiumlnterpoleerd zijn wij komen er later op terug Ookis de Tauler-preek nr 65 toegevoegd Of nu voor dit hs het exemplaar uit Elseghemals legger gebruikt kan zijn is vooralsnog niet uit te maken Een nader onderzoekzou kunnen vaststellen of de taal in hs Br 2 inderdaad zuiverder is Mijn voorloopigebevindingen zijn dat de beide hss in zuiverheid van taal en correctheid van lezingelkaar weinig toegeven beide zijn in menig opzicht voortreffelijkIn deze drie hss nu volgt na een aanteekening die de verzameling afsluit - deze

is woordelijk gelijk in alle drie - een tractaat dat naar mijn weten nog onbekend is(XXI)2) Het is

1) Domus Vallis B Mariae te Elseghem en Domus B Mariae in Galilea te Gent warentweeling-kloosters het eerste voor mannen het tweede voor vrouwen beide rijk begiftigddoor J o h a n E g g e r t zoon van den welbekenden W i l l e m E g g e r t die in de NieuweKerk te Amsterdam begraven ligt (Zie A c q u o y III p 78 79 218 219)

2) Zie boven p 6 18 en 30

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

135

niet onmogelijk dat het origineel Nederlandsch proza is Wij treffen het nog aanbuiten verband met Tauler in een aanhangsel van het uit Diepenveen afkomstigehs 101 E 7 (Cat nr 49) der Athenaeum-Bibliotheek te Deventer Te oordeelen naarhet papier en het schrift zal dit gedeelte ca 1430 geschreven zijn Het dialect isWestvlaamsch en het schijnt eerder aan de zusters te Diepenveen geschonken tezijn dan in haar klooster geschreven Het tractaat komt nog voor in een hs datevenals U uit Maeseyk stamt eveneens tusschen stukken die met Tauler niets temaken hebben het is nr 73 F 25 der Kon Bibl te Den Haag1) geschreven in detweede helft der 15e eeuw De tekst is behalve in laatstgenoemd hs haastwoordelijk gelijk in alle opgegeven bronnenNa nr XXI volgen in U nog twee aanhangsels waarvan het laatste in zijn geheel

is afgeschreven uit een hs van de eerste 30 jaren der 15e E uit hetzelfde kloosterafkomstig nl hs Den Haag Kon Bibl nr 73 H 25 als Ruusbroec-hs door D eV r e e s e beschreven p 228 sq (hs Rsbr W) Het desbetreffende gedeelte bevatallereerst een sermoen op den tekst Ego sum pastor bonus dat bekend is gemaaktdoor R P r i e b s c h 2) in zijn beschrijving van hs Brussel Kon Bibl nr 14688geschreven plusmn 1330 in ripuarisch dialect en dat met het oog op de Tauleriana dieerin voorkomen reeds lang de aandacht heeft getrokken Wij hebben deze preek(nr XV + XVI) in vier parallelle lezingen hierachter afgedruktHet volgende stuk S II is naar hs Br 14688 reeds uitgegeven door C o r i n

(Cor II 69) Het derde stuk is een sermoen dat bijna altijd samen met het vorigeop Taulers naam voorkomt nl Bas B S t r a u c h heeft gemeend deze beide laatstesermoenenmet zekerheid aan Tauler te kunnen toeschrijven3) ofschoon niet bekendis op welke grondenHet eerste aanhangsel van U dat wij zooeven overgeslagen hebben bevat

eveneens eenige tractaten die zeer nauw aan den naam Tauler verbonden zijnallereerst de stukken Cor I 15 en 16 reeds bekend door de uitgave van hs Vind2744 (Cor I) Ook deze tractaten kan men hierachter vinden parallel afgedrukt

1) In een ander hs uit dit klooster dat in dezelfde Bibliotheek bewaard wordt (73 F 24) komt V57 voor eveneens op zichzelf staande

2) Zie Zs fd Philol 36 p 58 sq3) Zie beneden p 204

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

136

met den overeenkomstigen tekst in een hs der tweede groepEr volgen dan nog drie stukken (hierachter nrs XVII tot XIX) waarvan het laatste

ten deele ook reeds bekend is uit P r i e b s c h beschrijving van hs Brussel 14688Zooals wij terloops vermeld hebben bevat hs Br 2 een aantal tractaten die sterk

aan Eckehart doen denken drie daarvan zijn bekend uit de uitgave van P f e i f f e rals sermoenen van Eckehart (E I 2 E I 6 en E I 42) Q u i n t heeft aangetoond1)dat de lezing dezer stukken nauw verwant is aan die der hss uit de bibliotheek vanE d L a n g e r -S c h r o l l te Braunau in Bohemen2) een drietal hss dat in denlaatsten tijd gebleken is van groote waarde te zijn voor de tekstcritiek van EckehartOp meer dan eacuteeacuten plaats is ook de Nederlandsche tekst in staat de Duitscheoverlevering te verbeterenHet tractaat dat gelijk D e n i f l e aangetoond heeft aan R u lm a n n Me r sw i n

tot voorbeeld heeft gediend voor zijn Buch von den drien durchbruacutechen komt ookin Br 2 voor (V) in een lezing zeer nauw verwant aan de Duitsche overlevering uitde 14e eeuw door D e n i f l e in zijn uitgave gevolgd3)Wij zien dus dat de hss van groep I op een zeer oude traditie teruggaan wij

vinden verwantschap met de oudste Tauler-handschriften die wij kennen voor dehoofdverzameling hs E en voor de appendices van U de ripuarische bronnenbekend geworden door de uitgaven van P r i e b s c h en C o r i n alle documentenontstaan tijdens het leven van Tauler Ook de geiumlnterpoleerde stukken in Br 2bleken op zeer goede bronnen terug te gaan Zoo hebben wij gemeend alle stukkendie wij op Taulers naam of in verband met Tauler in de hss dezer groep aantroffente moeten publiceeren daar zij ons zonder uitzondering belangrijk voorkwamenDe verzameling echte Tauler-preeken vereischt een diepgaande studie in verbandmet de tweede groep en ook een uitgave van deze komt mij gewenscht voorEr resten ons nog twee hss die zich bij de vorige schijnen aan te sluiten hss

Rsbr x en Q Deze beide behooren in ieder geval bij elkaar en een nadertekstonderzoek van Rsbr x zou daar Q

1) Zie J Q u i n t Die Ueberlieferung der deutschen Predigten Meister Eckeharts Bonn 19322) Zie P h S t r a u c h Zs fd Philol 54 p 283 sq3) Zie HS D e n i f l e OP Taulers Bekehrung Strassburg 1879 p 137 sq D o l c h sect 146

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

137

immers verloren gegaan is bij den brand te Leuven dus kunnen bewijzen dat D o l c hinderdaad gelijk heeft gehad toen hij ze in groep I onderbracht In Rsbr x dragende sermoenen geen aanwijzing voor den feestdag in Rsbr Q sommige wegravel en bijandere is zij later aangebracht1)

Groep II

Do l c h (p 81 82) bevond dat vijf groote en eenige kleinere verzamelingen vansermoenen van Tauler zoowel wat den inhoud als wat de volgorde betreft waarinzij afgeschreven zijn een aparte klasse vormden door hem groep I2) genoemd Destukken zijn in deze groep gerangschikt naar de feestdagen van het kerkelijk jaaren de volgorde komt daardoor eenigszins overeen met die in de verloren geganehss uit Straatsburg3) met die in een groep Duitsche hss die men den lsquogrootenTaulerrsquo noemt4) - een benaming die ontleend is aan een aanteekening in eacuteeacuten dezer- en tenslotte met die der eerste drukken van Leipzig Augsburg en BaselDuidelijker dan een wellicht toevallige overeenkomst tusschen onze hss en

genoemde Duitsche overlevering springen echter de verschillen in het oog1o een dertigtal sermoenen ontbreekt in onze groep

2o wij treffen er een aantal stukken in aan die in de Duitsche verzamelingenniet voorkomen

Deze verschillen maken dat het ons voorkomt dat wij alleszins verantwoord zijnom de groep voorloopig buiten verband met genoemde Duitsche overlevering tebeschouwenIn hetzelfde jaar van D o l c h s dissertatie vestigde S t r a u c h 5) en na dezen

N a uma n n in zijn proefschrift de aandacht op

1) De cijfers die D e V r e e s e aanzag voor een uit het voorbeeld overgenomen nummering(zie p 177) bleken aanduidingen voor den Zondag na Pinksteren te zijn

2) Om reeds genoemde redenen hebben wij haar groep II genoemd3) Zie hiervoor p 129 sqq4) Uitvoerig zijn deze hss beschreven door A S p a m e r Ueber dis Zersetzung und Vererbung

in den deutschen Mystikertexten Diss Giessen 1910 p 84 sq D o l c h p 81 noot 2spreekt over een verwantschap die zou bestaan tusschen gr II en den lsquogrooten TaulerrsquoZoolang de teksten echter nog niet bestudeerd zijn is het niet mogelijk dienaangaande ietsmeer te constateeren dan eenige overeenkomst in de rangschikking

5) P h S t r a u c h Zs fd Philol 41 p 18 sq waarin een uitvoerige inhoudsopgave

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

138

een Nederduitsch hs uit de Beverninsche Bibliothek te Hildesheim (no 724b) hsHi Had Do l c h dit hs gekend dan zou hij het stellig in verband met deNederlandsche genoemd hebben want het is in zeker opzicht als de Nederduitschevertegenwoordiger van groep II te beschouwen omdat wij er de voor deze groepkarakteristieke sermoenen S II Bas B Cor II 10 Cor 1 13 Bas H en Bas L inaantreffen1) maar aan den anderen kant ontbreken in onze hss de in hs Hivoorkomende nrs 23 24 en 76 en voorts Bas A C-G I K M-CC2) tevens bekenduit het tweede deel van den Bazelschen druk als lsquoopera spuria Taulerirsquo zoodat diths een soort van overgangs-positie inneemt tusschen de Nederlandsche en deDuitsche overleveringOok hsBe 1 heeft D o l c h niet gekend noch naar ik meen latere onderzoekers

want S t r a u c h in zijn reeds aangehaalde overzicht3) noemt het niet De eerstedie er gewag van maakt en er in de lsquoAdditions et Correctionsrsquo van zijn werkherhaaldelijk varianten uit opgeteekend heeft is C o r i n 4)Het hs is afkomstig uit het klooster Nazareth bij Bredevoort in Gelderland vlak

bij de tegenwoordige Duitsche grens en is het oudste van de groep ca 40 jaarouder dan de meeste andere (als wij hs G 2 geen Tauler-hs in eigenlijken zinuitsluiten) en in vele opzichten haar beste vertegenwoordigerDe samenstelling van het hs is ingewikkeld het schijnt opgebouwd te zijn uit drie

gedeelten waarvan alleen het eerste de structuur vertoont van gr II dwz derangschikking naar de feestdagen van het kerkelijke jaar en de overige kenmerkender groep die wij boven besproken hebben Ook vinden wij hier op

1) Typisch is ook dat in de hss van gr II de nummers 3 en 4 in omgekeerde volgordesamengesmolten tot eacuteeacuten sermoen voorkomen en bovendien in een uitgebreidere lezing(dwz megravet een passage over het goud) in overeenstemming met Cor II en hs Hi

2) Hiervan komen er een aantal voor in het derde deel van hs Be 1 een supplement dat gelijkwij zien zullen niets met de verzameling die wij gr II noemen uit te staan heeft Ook hs Dheeft er een paar van opgenomen in een aanhangsel

3) Beitraumlge 44 Ook in de BNM ontbreken gegevens over hs Be 14) Zie Cor II p 469 en 479 sq Zijn qualificatie en dialecte anversois stamt wel uit den catalogus

en berust gelijk wij hiervoacuteoacuter (p 115) zagen op een palaeographische vergissing C o r i nzal zijn gegevens wel niet zelf verzameld hebben want reeds een vluchtige kennismakinghad hem er wel van overtuigd dat het door de talrijke Saksische eigenaardigheden engermanismen alle kenmerken vertoont van een Noord-Oost-Nederlandsch handschrift

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

139

een paar uitzonderingen na1) boven alle sermoenen een uitgebreiden titel die inhouden feestdag aangeeft in dezelfde bewoordingen ongeveer als wij in andere hssder groep aantreffen (zie de beschrijvingen) Het tweede gedeelte onderscheidt zichhierin van het eerste dat de opschriften ontbreken en dat de sermoenen zijnafgeschreven in een volgorde die sterk doet denken aan die van de hss van grI2) 60b 60c 60d 60f 60h 613) 65-70 56 en dan de tractaten 58 en 60 De laatste18 preeken vormen het derde gedeelte der verzameling eigenlijk een aanhangselDat het niet tot het vorige deel behoort wordt ik zou haast zeggen bewezen doorhet feit dat nr 60 ten tweeden male is afgeschreven ditmaal in verkorten vormVergelijken wij nu op de bijgaande tabellen het gedeelte van Be 1 dat de

kenmerken van groep II draagt met de overige hss van de groep dan valt terstondin het oog dat Be 1 eenigszins apart staat de verzameling is veel kleiner Doordatmen in een reeks die gerangschikt is naar de feestdagen zoo gemakkelijk kaninvoegen zonder dat in de volgorde daarvan wezenlijk iets verandert is het bij grII veel moeilijker om uit te maken welke sermoenen behoord hebben tot denoorspronkelijken canon dan bij een gesloten geheel als groep I dat door de volgordegekenmerkt isDe kleine verzameling in Be 1 is de oudste en men zou dus geneigd zijn om aan

te nemen dat zij de oorspronkelijke het meest nabij komt Zeker is dit intusschenallerminst want zij kan overgeleverd zijn door een hs waarin sommige preekenwaren weggelaten Het hs staat immers op zichzelf en het feit dat al de overigehss van de groep in ver uit elkaar gelegen landstreken geschreven een grooteraantal sermoenen opgenomen hebben pleit voor deze laatste opvatting Zekerheidhebben wij echter niet voordat wij de lezingen van alle afzonderlijke sermoenenmet elkaar

1) De nrs 38 en 63 missen zulk een titel en wekken daardoor den indruk dat zij ingelascht zijnen in een ascendent van het hs niet voorkwamen Wij hebben nr 38 daarom in het volgendehoofdstuk geanalyseerd Ook nr 64 is zonder opschrift

2) Een analyse van nr 69 in het volgende hoofdstuk schijnt dit inzicht te bevestigen Men wachteer zich echter voor naar eacuteeacuten stuk de andere te beoordeelen

3) Hierop volgt nr 45 dat wellicht door de aanduiding van den feestdag (zie p 114) een andereherkomst verraadt Het is zooals wij zien zullen oacuteoacutek in verzamelingen overgeleverd die nietsmet gr I en II te maken hebben

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

140

vergeleken hebben eerst dan zullen wij iets meer kunnen zeggen over den omvangvan de verzameling waarop alle hss tenslotte teruggaan1) Hoewel wij definitiefdienaangaande nog weinig kunnen vaststellen is het toch wel mogelijk om hier endaar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ingevoegde stukken tesignaleeren en een richting aan te wijzen voor een verder onderzoek In het kortbespreken wij dus nu het verband dat er tusschen de hss onderling nog blijkt tebestaanHet dichtst bij Be 1 staat waarschijnlijk hsD ook Oostelijk Noord-Nederlandsch

zij vertoonen de volgende gemeenschappelijke kenmerkenI Op nr 60g volgt in beide het stukje y (door D o l c h aangeduid als O alreliefste)2)

II Beide hss noemen Tauler Meester Conrad Be 1 heeft ook nog denachternaam Tauler3) (zie p 113) maar D noemt hem Conradus van prucien(p 91 97) en verwart den mysticus met een zeker heilig man van dien naamdie in 1446 gestorven zou zijn (p 100)

III In het aanhangsel van D komen een paar sermoenen voor die wij ookaantreffen in het derde gedeelte van hs Be 1 nl Rsbr IV bec en Bas W4)

Een zeer nauwe verwantschap bestaat er tusschen hs G 1 geschreven in debuurt van Antwerpen en hs L waarvan de herkomst onbekend is doch datBrabantsche eigenaardigheden vertoont Ze gaan beide op eacuteeacuten en hetzelfdevoorbeeld terug Hs L is gelijk wij in de beschrijving reeds opmerkten grootergeweest blijkens een nog bewaard gebleven fragment van den

1) Het zoo dadelijk te bespreken nr 81 illustreert zeer duidelijk hoe men na tekstvergelijkingeerst aantoonen kan dat een sermoen geiumlnterpoleerd is in de reeks

2) Het komt zooals wij zien zullen ook voor in hs Br 3 en is op p 41 afgedrukt3) Meyster of doctor is begrijpelijk als men het aanzien dat Tauler genoot in aanmerking neemt

maar de naam Conradus bevreemdt zeer daar naar ons weten in de Duitsche overleveringTaulers voornaam steeds Johannes is Prof C o r i n zeide mij ter verklaring te denken aaneen doopnaam (Conrad) en een priesternaam (Johannes) hetgeen mij niet onmogelijkvoorkomt hoewel men den doopnaam (Conrad) eerder in een Straatsburgsch- dan in eenNederlandsch handschrift zou verwachten (Zie ook de hss Br 1 en Br 3)

4) De eigenlijke verzameling eindigt op fol 211b met nr 60e Het laatste sermoen werdaanvankelijk overgeslagen (zie p 97) Op fol 215a komt dan de appendix pas

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

141

index ontbreken achteraan minstens drie sermoenen Vooraan is misschien maareacuteeacuten blad verloren gegaan (zie p 49) zoodat de de verzameling aanving met BasL Onmogelijk is dat geenszins daar wij in een hs uit het einde der 16e E dat teBrussel bewaard wordt (Kon Bibl 222530) juist het eerste gedeelte der verzamelingen wel togravet Bas L aantreffen Waarschijnlijk heeft dus hs L uit twee deelen bestaan- hetgeen het kleine formaat van het hs in aanmerking genomen zeer begrijpelijkis omdat het boek anders te dik zou worden - en misschien gaat het Brusselschehs dat wij als hs Br 4 in de lijst hebben opgenomen1) wel terug op dit eerste deelvan L Dat het intusschen evenals L nauw verwant is met G 1 bewijzen wel destellig ingevoegde stukken XIV en αVergelijken wij nu G 1 en zijn verwanten met Be 1 en D dan ontmoeten wij in

de eerstgenoemde hss een aantal nieuwe preeken die waarschijnlijk oorspronkelijkin de reeks niet thuis hooren het zijn behalve XIV en α nog XV XVI XX E I 42 +V β en ν Hiervan treffen wij alleen ν in een Duitsch Taulerhandschrift aan nl hsHiDe nrs XV XVI en XX zijn drie sermoenen over den tekst Ego sum pastor bonus

waarvan wij de eerste twee bij gr I bespraken De redactie wijkt echter zoodanig afvan die der daar behandelde hss dat wij niet behoeven te denken aan een contactmet gr I in dezen Daarentegen heeft een sermoen dat een aaneenkoppeling isvan een gedeelte van E I 42 en het tractaat dat wij als nr V in ons tekstgedeeltehebben afgedrukt bijna woordelijk dezelfde lezing als de overeenkomstige stukkenin Br 22)De tractaten Cor I 15 en 16 samengesmolten tot eacuteeacuten sermoen voor den Witten

Donderdag benevens de zg Cordula-preek nr 81 zijn geiumlnterpoleerd in G 1Beide komen in woordelijk gelijke lezing oacuteoacutek voor in hs G 2 en wel in dl IX

daarvan (zie boven p 74) dat nog dateert uit de eerste jaren der 15e eeuw3)

1) Daar het niet meer tot het tijdvak behoort dat wij bestudeerden hebben wij het hs verder nietin ons onderzoek betrokken

2) Q u i n t vergist zich als hij in zijn tekstcritiek van E I 42 (p 429) zegt dat binnen het kaderder vier Nederlandsche hss Br 2 en hs Brussel Kon Bibl 300508 (ao 1552) eenerzijdsen G 1 en L aan den anderen kant bij elkaar hooren hs Br 3005 is een late en slechtedescendent van de groep waartoe G 1 en L behooren

3) Dl IX is als oudste Nederlandsche Tauler-document in zijn geheel hierachter afgedrukt (p245 sq)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

142

De verwantschap tusschen G 1 en G 2 is zeer nauwI G 2 heeft in Cor I 16 een Latijnsche passage ingevoegd oorspronkelijkwellicht een randglosse die in den tekst is geraakt G 1 heeft haar ook dochvertaald

II Nr 81 heeft in beide hss belangrijke interpolaties die herkend werden alsfragmenten uit E c k e h a r t s Reden der Unterscheidung

Met opzet hebben wij de bespreking van het grootste handschrift Br 3 voor hetlaatst bewaard omdat wij hierin verwantschapmet alle reeds genoemde hss kunnenaanwijzen De herkomst is onbekend doch het is zonder twijfel in Vlaanderengeschreven Het hs wekt den indruk naar verschillende bronnen bewerkt en nietalleen maar afgeschreven te zijn doorloopend biedt het een goeden tekst die echtergenormaliseerd blijkt en voor de Taulerstudie bijgevolg niet zoo interessant is alsde andere handschriften want hij staat verder af van het origineelEenige bron is Br 3 voor de volgende sermoenen XI XII 12 47 74 50 en Brief

I de nrs XI en XII zijn naar mijn weten nog onbekendUit het derde deel van Be 1 kennen wij Bas O 43 54 en 40Uit hs D 6 en δ1) terwijl wij tevens letten op de plaats van Cor I 13 en δ in Br

3 en DDe kenmerken die Be 1 en D gemeen hadden vinden wij oacuteoacutek in Br 3 terug 1o

Na nr 60g volgt het fragment y 2o Fol 4a staat Jan op rasuur van [Conr]ar[dus]Speciale verwantschap met de groep G 1 L en Br 4 is er eigenlijk niet nr 81

volgt de Duitsche lezing en de preek XV + XVI vinden wij in een redactie die eerderverwant is met die van hs U dan van G 1 LEr zijn nog meer rapporten tusschen Br 3 en de hss der eerste groep aan te

wijzenAllereerst noemen wij nr XXI een stuk dat karakteristiek bleek te zijn voor een

drietal hss van die groep In Br 3 komt het

1) Van dit tractaat - volgens S t r a u c h is het met zekerheid aan Tauler toe te schrijven (ziebeneden p 204) - dat R u l m a n n M e r s w i n tot voorbeeld heeft gediend voor zijnBannerbuumlchlein bestaat nog steeds geen uitgave Volgens D o l c h (sect 147) hebben deNederlandsche hss den besten tekst Het is mijn wensch het werk naar eacuteeacuten dezer uit tegeven met de varianten van hs Hi Dat dit nu nog niet geschieden kon vindt zijn oorzaakhierin dat ik tot dusver geen gelegenheid vond om ten tweeden male naar Hildesheim tereizen het hs wordt namelijk niet uitgeleend

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

143

voor het eerst op Taulers naam voor De herkomst uit een hs van gr I lijktwaarschijnlijk de tekst is woordelijk dezelfdeVerder af staat de redactie van VIII bekend uit Br 2 en die van XV + XVI en XVII

+ XVIII alle uitvoerig besproken in het tekstgedeelteWij zien uit deze gegevens dat de kopiiumlst van Br 3 een soort van standaard-hs

heeft willen maken waarin hij bedoelde alles samen te brengen wat hij op Taulersnaam had kunnen vinden Ook uit de normaliseering van den tekst blijkt dit strevenhet handschrift is als eacuteeacuten geheel geconcipieerd en staat in dit opzicht in scherpcontrast tegenover een heterogeen afschrift als Be 1Hs Br 3 is verder merkwaardig om de aanteekeningen uit lateren tijd die erin

voorkomen omstreeks 1600 is het in het bezit geweest van een zekeren H e n r i c u sA l d e n a r d e n s i s gardiaan van Mechelen een observant dus en een opvolgervan welbekende figuren als J o h a n n e s B r u gma n en H e n d r i k v a n H e r p Van zijn hand of van F G r a t i a n u s een klerk uit- of afkomstig van Belle die heths van hem ten geschenke ontving zijn eenige randglossen die bewijzen dat hijnog een ander hs gekend heeft verwant met de hss G 1 en L (zie hierachter p419) Uit dezen tijd is ook wel de interessante aanteekening op het schutblad Desenboeck is ghescreuen [in] de manire van Cůelen1) Slaat deze aanteekening op deredactie van het hs dan is haar belang niet te onderschatten Stond de bezittervan het hs (omstreeks dien tijd F r G r a t i a n u s v a n B e l l e of zijn begunstiger)in verbinding met den uitgever van den Keulschen druk P e t e r v a n N yme g e n(alias C a n i s i u s )2) Kende hij misschien handschriften uit Keulen3)

Tot groep II behoort tenslotte nog hs Amsterdam Univ Bibl 1 G 30 (Cat 523) Aeen 12o uit de tweede helft der 15e eeuw Het behelst fol 133 sq gescheiden dooreenige excerpten resp

1) Prof C o r i n gaf mij als zijn meening te kennen dat hierin een aanduiding van het schrifttypete zien is lsquonaar den Keulschen schrijftrantrsquo dus Het komt mij echter voor dat de jonge datum(nagrave 1600 vlgs D e V r e e s e ) deze uitlegging niet toelaat

2) Zie J H u y b e n OSB in OGE III p 145 sq en voacuteoacuter dezen B K r u i t w a g e n OFMin Studien 1921 (p 347-362)

3) Onze nasporingen naar den gardiaan van Mechelen bleven tot nog toe vruchteloos doch wijachten het geenszins onmogelijk dat er nog eens iets naders over deze ongetwijfeldinteressante figuur bekend wordt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

144

de sermoenen 69 en 57 Het hs bleek nauw verwant te zijn met hs Be 1Nr 65 is aangetroffen als aanhangsel van hs 238o van het MuseumMeermanno

Westreenianum (hs Me) Het dateert uit het einde der 15e eeuw en is dus wellichtouder dan het handschrift waarmede het samen ingebonden is1)Misschien zouden een drietal hss waarin sermoenen van Tauler voorkomen

tusschen - uit het Latijn vertaalde - preeken van J o r d a n u s v a nQu e d l i n b u r g ook tot groep II te rekenen zijnHs Brussel Kon Bibl no 1959 (Cat III 2004) hs Br 5 15e eeuw perk fol

205a - Bas B fol 208a - V 72 fol 212a - Cor I 13 en fol 216b - V 45Hs Brussel Kon Bibl no 42226 (Cat III 1990) Br 6 in folio perkament uit de

15e eeuw fol 118b - V 8Hs Gent Univ Bibl no 1038 G 3 15e eeuw fol 169a - V 8Alleen door een tekstvergelijking is dit natuurlijk pas uit te maken Zoo zal men

ook eerst na grondige studie kunnen te weten komen of D o l c h terecht hs BerlijnPruisische Staats-Bibl germ 4o 1079 (Arnsw 3136) Be 3 15e eeuw afkomstiguit Nazareth bij Bredevoort in een aparte paragraaf behandeld heeft2) Op bll 151ben 160b vinden wij in dit hs de nrs V 32 en V 33 die wagraveagraver zij voorkomen in gr IIsteeds tezamen aangetroffen worden Om deze reden plaatsen wij het hs dan ookvoorloopig in gr II

De overige handschriften

Nog twee belangrijke handschriften hebben wij in het kort te bespreken hs RsbrT en hs Be 2 beide reeds aan D o l c h bekend (sectsect 140 143)Hs Rsbr T behelst fol 1a sq de volgende sermoenen van Tauler 32 S II Bas

B 73 65 38 een stuk mij uit geen enkel ander

1) Volgens D e V r e e s e is de dateering van dit hs (1404) valsch daar het eerst ca 1510geschreven is (Paradox p 6)

2) D o l c h brengt het handschrift samen met hs Rsbr M5 onder in een aparte groep (gr II)hs Rsbr M5 bevat echter geen preeken van Tauler Heeft hij in het sermoen Beati oculi (fol1a) bij vergissing V 45 of 64 meenen te herkennen en brachten voorts zijn ontdekkingen overde Eckehart-teksten (sectsect 58 59) in de hss uit de Verzameling-v Arnswaldt hem tot een apartegroepeering van de onderhavige tweeWat ons betreft wij die hs Be 1 kennen uit hetzelfdeklooster afkomstig zouden geneigd zijn oacuteoacutek hs Be 3 voorloopig onder te brengen bij groepII (gr I van D o l c h )

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

145

Tauler-hs bekend (zie De Vr p 194) 14 nog een onbekend stuk (De Vr p 195)VIII ons bekend uit de hss Br 2 en Br 3 (zie het tekstgedeelte) en tenslotte nogeen zestal onbekende preeken of tractaten (De Vr p 195-197) alle door het hsaan Tauler toegeschreven D o l c h deelde het hs in bij groep II (bij hem gr I) zeerwaarschijnlijk ten onrechte in het volgende hoofdstuk zullen wij aan de hand eenerbespreking van nr 38 zien dat Rsbr T voor dit stuk althans - wij maken steedsweer deze reserve - een ons tot dusverre onbekende derde redactievertegenwoordigt Dit strookt geheel met de uiterlijke kenmerken van het hs devolgorde der sermoenen staat geheel op zichzelf en ook de stukken diegeiumlnterpoleerd zijn worden in de hss van gr II niet aangetroffen1) Ook hs Be 2staat wat rangschikking en inhoud betreft geheel op zichzelf Zooals wij zagenkomen er de volgende sermoenen in voor Bas B XIV2) 45 76 49 19 en S II (fol187a tot 230b) voorts twee fragmenten van het alleacuteeacuten in hs U overgeleverdetractaat XIX (fol 278b-292a) die hier en daar goede diensten kunnen bewijzen terverduidelijking van sommige passagesEindelijk treffen wij nr 49 op bl 302a nog eens aan (zie boven p 126) Voor de

nrs 19 49 en 76 is Be 2 tot nog toe de eenige bronAlles tezamen genomen kennen wij tot dusverre dus een twintigtal handschriften

met sermoenen van Tauler die wij ten naaste bij Middel-Nederlandsch zoudenkunnen noemen indien men dit begrip in het tijdelijke eenigszins ruim opvat zondertwijfel gaan zij alle terug op oude vertalingen gedeeltelijk misschien zelfs zeer oudeIn het volgende hoofdstuk hopen wij aan de hand van eenige tekstfragmenten aante toonen dat deze Nederlandsche overlevering van belang is voor de Tauler-studieVerreweg de grootste categorie der Nederlandsche Tauler-handschriften is echter

die van de 16e-eeuwsche en nog jongere Wij

1) Ten onrechte meende D o l c h dat nr XIII in het hs voorkomt nr VIII dat zoowel in gr I alsin gr II is aangetroffen zou het eenige aanknoopingspunt met de overige hss zijn ware hetniet dat de lezing van het tractaat in Rsbr T geheel verschillend is

2) Zooals wij zagen komt dit stuk ook voor in de hss G 1 en Br 4 De zinsbouw komt vrijwelovereen met dien van het sermoen in G 1 doch de tekst is veel minder goed Daar de preekniet in gr II schijnt thuis te hooren behoeven wij niet te denken aan verwantschap van Be2 met die groep

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

146

hebben deze niet binnen den kring van ons onderzoek betrokken om de volgenderedenenI Voorzoover zij op oudere hss teruggaan vertoont hun lezing alle kenmerken

van den tijd waarin zij ontstaan zijn dwz grootere breedvoerigheid paraphraseeringvan de moeilijke passages voor zoover die tenminste niet overgeslagen wordenen dan tenslotte wat hun uiterlijke kenmerken betreft interpolatie van een geheelander soort van tractaten en sermoenen dan die wij in de oudere hss aantroffenII Vele zullen op de drukken van Bazel (152122) en Keulen (1543 52 53 etc)

teruggaan gelijk voor sommige hss reeds aangetoond is (D o l c h sect 139)De begrenzing die wij aan onzen arbeid hebben gegeven komt ons dus wel

geoorloofd voor Zoo hebben wij hs D wegravel en hs Br 4 niegravet in ons onderzoekbetrokken omdat het karakter van hs D naar onze meening middeleeuwsch is endat van hs Br 4 niet de waarde van D voor de Tauler-studie is even groot als bijvdie van G 1Dat het aantal dier 16e-eeuwsche Tauler-hss intusschen niet gering is en

zoodoende een duidelijk beeld geeft van de populariteit die Tauler genoot blijkt weluit het artikel van D e V r e e s e Uumlber eine Bibliotheca Neerlandica Manuscripta1)waar hij zegt wel 85 Tauler-hss te kennen Verreweg het grootste aantal kan menvinden in de bibliotheken van Gent en Brussel2)

1) Zs f deutsches Altertum 51 (1909) p 76 sq2) Men raadplege voor deze hss behalve de BNM en A x t e r s den voortreffelijken klapper

op den handschriften-catalogus der Univ Bibl te Gent

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

147

Siglen

Nummers der sermoenen van Tauler inde uitgave van F V e t t e r Die Predigten

Arabische cijfers

Taulers Deutsche Texte des MA BdXI Berlin 1910 Nr 65 en 76 zijn doorV e t t e r overgeslagen en lateruitgegeven door D H e l a n d e r Taulerals Prediger Lund 1923

De stukken hierachter afgedrukt in hettekst-gedeelte

Romeinsche cijfers

Stukken waarvan Incipit en Explicit zijnopgegeven in de beschrijving van hethandschrift

Grieksche minuskels

Sermoenen die op E c k e h a r t s naamstaan naar de uitgave van F P f e i f f e r

E I

Deutsche Mystiker Bd II Goumlttingen1845 (Neudr 1907)

Sermoenen en tractaten uitgegeven doorAL C o r i n I Le codex Vindobonensis

Cor Ien Cor II

2744 II Le cod Vind 2739 Bibl de laFaculteacute de Phil et des Lettres de lUnivde Liegravege XXXIII XLII Liegravege etc1924-29

Sermoen als tweede preek vanS e u s evoorkomende in de uitg van K

S II

B i h l m e y e r Heinrich Seuse Stuttgart1907 (Cor II 69)

Sermoen als Taulers eerste briefvoorkomende in den Keulschen druk van1543

Brief II

R u u s b r o e c s tractaat Vanden vierbecoringhen als sermoen van Tauler

Rsbr IV bec

voorkomende in den Bazelschen drukvan 1521 en wel fol 177d

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Sermoenen uit het tweede deel van denBazelschen druk1) en welA - 165a (5)B - 166d (7)C - 172b (29)D - 175b (23)E - 181aF - 181b (31)G - 185c (32)H - 187d (34)I - 191d (46)K - 194b (47)L - 196a (48)M - 198d (107)N - 200d (108)O - 202a (84)2)P - 204c (85)Q - 212a (120)R - 213b (112)S - 219a (134)T - 220d (135)U - 222a (137)V - 223b (138)W - 225c (139)X - 230c (141)Y - 231c (142)Z - 233b (136)AA - 234d (114)BB - 236c (116)CC - 317d

Bas A B

1) Tusschen haakjes vindt men daarachter de nummers die zij dragen in de anonieme vertalingin modern Hoogduitsch verschenen te Frankfort aM in 1826 (2e en 3e dr door JH a m b e r g e r 1864 72)

2) Het eerste gedeelte is gelijk aan Cor I 14 het tweede vindt men in hs Br 14688

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

148

Groep I

2e h 15e E1442plusmn 1430plusmn 1430plusmn 1340St Agnes MaeseyckDiepenveen

den HaagKB 73 F 23

fol 116a

URsbr WVlaamschDev AthBibl 101 E 7

fol 222a

RipuarischBrussel KB14688

575860

60a = 17

60b = 18

60c = 30

60d = 29

60e = 25

60f = 31

60g = 34

60h = 35616263646566676869707156

XXIXXIXXICor I 15Cor I 16XVII

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XVIIIXIXXV + XVIXV + XVIXV + XVIS IIS IIS IIBas BBas BBas O (2e

dl)33 (fragm)XIX

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

149

plusmn 1460plusmn 14701446plusmn 14402e h 15e EAmsterdamGalilea GentSt Agnes

Maeseyck(verbrand 1914)

Rsbr Q

Rsbr xBr 2Br 1den Haag KB73 F 24fol 176b

E I 2 I5757II5757--E I 658--E I 4260--60a = 1760a = 17--60b = 1860b = 18

60c = 3060c = 3060c = 2560c = 30

60f = 3160d = 2960d = 29

60d = 2960c = 3060e = 25

60f = 3160f = 317060g = 3460g = 34

60h = 3560h = 3560h = 35-6161-6262-6363-III64-VIII65666566676567-IV68-V69-5770-6471566656

6768XXI707156

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

695860XXI

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

150

Groep II

plusmn 1490148615e E1522(Brabantsch)

(Vlaamsch)

LuchtenhoueHildesheim(Nederduitsch)

Druk Basel

LBr 3HiBas--Bas A--S IIS II--Bas BBas B--Cor II 10II-1Cor II 10E I 1-222---3---4---E I 2-555-4 + 34 + 3E I 4-XIμ Bas F Bas G

58E I 3

-6Rsbr IV bec6-XIICor I 137-Bas HBas E Bas H--888-999--δ10-111111-121212--13-1414 X1) Bas CC14

-XIIIν15---16Bas LBas LBas L-XVBas OBas I-XVIXV + XVIBas K-XXXVII + XVIII--

1) S t r a u c h nr 21b-d

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

E I 42 + V58----------

17 = 60a17 = 60a17 = 60a17 = 60a

18 = 60b18 = 60b18 = 60b18 = 60b

--23 2419 tot 24262625 = 60e25 = 60e

25 = 60e25 = 60e26 Bas M2)26

-436027 28-603229 = 60d

-29 = 60d3330 = 60e

-30 = 60cBas P Bas O31 = 60f

-31 = 60f29 = 60d32

-3230 = 60e33

-3331 = 60f34 = 60g

2) Vlgs S t r a u c h Bas N Ontbreekt in mij aanteekeningen Daar het hs niet uitgeleend wordtheb ik ze niet kunnen verifieeren

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

151

15171458plusmn 1410 en plusmn1430

eind 16e Eplusmn 1500

St UrsulenhuisDeventer

Nazareth bijBredevoort

(grens Brabanten Limburg)

Oestmalle bijAntwerpen

DBe 1G 2Br 4G 1---XIVXIVS IIS II-S IIS IIBas BBas B-Bas BBas B1--11Cor II 10Cor II 10-Cor II 10Cor II 102--22---------------55-554 + 34 + 3-+ 34 + 3---gaα----58-----Bas H--as HBas H8--8899-99-----1111-1111----------1414-1414XIIIXIII-IIIXIII----Cor I 15 +

Cor I 16Bas LBas L--Bas L-Cor I 13--XV----XVI----XX----E I 42 + V----38

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

----62

17 = 60a17 = 60a--17 = 60a

18 = 60b---18 = 60b

---------2626---25 = 60e

-----

29 = 60d----

30 = 60e---29 = 60d

31 = 60f---333)

γ---323)

32---30 = 60c

33---31 = 60f β

3) omgezet in hs Zie beschrijving3) omgezet in hs Zie beschrijving

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

152

Groep II (Vervolg)

plusmn 1490148615e E1522(Brabantsch)

(Vlaamsch)

LuchtenhoueHildesheim(Nederduitsch)

Druk Basel

LBr 3HiBas

34 = 60g β34 = 60g + y34 = 60g35 = 60h

35 = 60h35 = 60h35 = 60h36

---37623838383862-62636363 4339 41 63 43 42727272727878--57575757-VIII--73737373 446445644545644564-54-54-474747------------------------6666666667676767ν--53----index 707070 5470index 71565656index 56818181

747474-Brief I75 tot 77

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

69Bas W69-69 787861Bas Q804040 Bas R40505061-6146 48 49 52 50656551 65656565 556868 Bas U68-76 Bas S7671Bas T AA BB Y71-Bas Z C DCor I 13658δ1)59

Brief IBas V2)60

XXIBas X

1) S t r a u c h nr 82 83 842) S t r a u c h nr 86

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

153

15171458plusmn 1410 en plusmn1430

eind 16e Eplusmn 1500

St UrsulenhuisDeventer

Nazareth bijBredevoort

(grensBrabant enLimburg)

Oestmalle bijAntwerpen

DBe 1G 2Br 4G 1

34 = 60g + y34 = 60g + y--34 = 60g

35 = 60h---35 = 60h

-----3838--verwijzing 38-----6363--637272--727878--7857---57-----7373--7345---646464--45-18 = 60b---

-30 = 60c---

-29 = 60d---

-31 = 60f---

-35 = 60h---

-61----45----65---6666--666767--67-68--ν-69---7070--70 715656--56-5881-81-60Cor I 15--

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

-Rsbr IV becCor I 16---60VI---1VII---26-6168VIII--Cor I 1376IX--δBas CCX--

25 = 60eBas H-65

tekst 7140-6543-68

η plusmn 65Bas ORsbr IV bec54--Bas WBas IϑBas WιBas KϰBas R

ελζ

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

155

Vergelijking der groepen aan de hand van eenige teksten

De voorgaande bespreking der onderscheidene groepen van handschriften dieberustte op zuiver uiterlijke kenmerken behoeft thans nadere toetsing aan de handvan eenige tekstfragmenten Wij hebben ons voor dit doel beperkt tot een uitvoerigevergelijking der lezingen van eenige sermoenen die ons daartoe geschiktvoorkwamen en wel de preek 60a (naar V e t t e r ) die wij in alle groote hssaantreffen no 69 voornamelijk in groep I thuishoorende en tenslotte no 38 diealleen in de hss van gr II overgeleverd is Het scheen ons toe dat eenigeinteressante fragmenten van deze drie sermoenen die wij als parallel-teksten naastde overeenkomstige Duitsche van C o r i n of V e t t e r afdrukken over het algemeenwel een voorstelling zouden kunnen geven van de wijze waarop Tauler in de MEbij ons vertaald is hoewel men steeds de mogelijkheid in het oog dient te houdendat tenslotte ieder stuk afzonderlijk zal moeten worden getoetst Dit geldt in hetbijzonder voor groep II want terwijl gelijk wij zullen opmerken de hss van gr I oacuteoacutekwat de innerlijke critiek betreft ten nauwste samenhangen zoodat wij ze welhaastkunnen beschouwen als teruggaande op eacuteeacuten en denzelfden tekst vertoonen deteksten van gr II naast een algemeene overeenkomst toch ook weer onderlingeverschillen In het voorafgaande zagen wij reeds hoe eenige stukken te herkennenwaren als in de oorspronkelijke reeks ingevoegd Dit bleek bij de hss van gr Igemakkelijk te constateeren doch bij gr II blijven wij toch steeds eenigszins in hetonzekere of sommige sermoenen toegevoegd zijn in het eene hs dan welweggelaten in het andereHet Nederduitsche hs uit Hildesheim (Hi) hebben wij ook in ons onderzoek

betrokken daar het gelijk wij reeds zagen naar zijn uiterlijke kenmerken een soortvan overgangs-positie inneemt tusschen groep II en de groote verzameling onsovergeleverd in den Bazelschen druk Door de veel vrijere vertaling

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

156

en de talrijke interpolaties echter blijkt de lezing van dit hs van de Nederlandschedie immers het oorspronkelijke meestal letterlijk overbrengen nogal af te wijken endus ook in karakter daarvan te verschillen Slaat N a uma n n 1) de waarde van hsHi voor de Tauler-studie - mijns inziens terecht - niet hoog aan de Nederlandschevertalingen kunnen hoever op zichzelf ook ten achter staande bij het origineel juistdoor hun navolging (die in sommige gevallen niet meer is dan op den klank afoverbrengen van onbegrepen woorden in het eigen idioom) aan de tekstcritiek weleens goede diensten bewijzen

Sermoen over lsquoDixit ihesus discipulis suis Quis vestrum habebitamicumrsquo (V 60a)

In alle groote hss komt dit sermoen voor en daar het door eenige opmerkelijkepassages die in de oudste Duitsche hss onderling verschillen en mede doorsommige bijzondere woorden die natuurlijk in de vertaling wederom stof tot allerleiopmerkingen kunnen geven zeer interessant is bleek het als vergelijkingsobjectbijzonder geschiktTer algemeene orieumlntatie geven wij allereerst het begin van het sermoen In de

eerste kolom vindt men den tekst naar hs U vertegenwoordiger van de eerstegroep in de derde dien van hs Be 1 het oudste van gr II daartusschen in detweede kolom den zeer merkwaardigen tekst van hs L die een amalgaam vanbeide is het hs behoorende tot gr II is voor dit sermoen door den afschrijver zelfgecollationneerd met een hs uit de eerste groep Allereerst treffen wij veleingevoegde woorden aan - de tekst van gr I immers is meestal vollediger dan dievan gr II - doch vaak ook heeft gr I een andere lezing dan gr II en deze wordt danop handige wijze lsquohineincorrigiertrsquo Waarschijnlijk bevatte het hiertoe geraadpleegdehs slechts een paar preeken want wij troffen deze correcties alleen aan in devolgende sermoenen 60a 60b 60g 38 63 en 45In de vierde kolom komt dan nog hs Br 3 eveneens uit gr II met een tekst die

toch nog weer zoacuteoacuteveel verschilt van dien van

1) oc p 28

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

157

de andere hss van die groep dat het ons wenschelijk voorkwam om ook dezenapart af te schrijvenDe vier Nederl teksten kan men verder vergelijken met dien van C o r i n voor

ons doel geschikter geacht dan die van V e t t e r omdat zij daarmee meerovereenkomst vertoonen De varianten tenslotte van de overige Nederlandschehss benevens die van V e t t e r en hs Hi vindt men in de zesde kolomondergebracht

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

158

V 60A A

Hs Be 1 fol 16bHs L fol 45aHs U fol xb

1D e s ma n e n d a g h e si n d i e c r u y s d a g h e n

D e s ma e n d a e c h s i nd i e c r u y s d a g h e

1 para Des maendachs in diecruisdaghe

Wa t b i d d e n c l o p p e ne n d e s u e k e n s i

w a t b i d d e n c l o p p e ne n d e s u e k e n i sE n d e

5 e n d e w i e d i ev r i e n t s i d i e t o t

w i e d i e v r i e n t i sd i e t o t o n s c o em t

o n s c omp t v a n d e rv a n d e r r e y s e nr e y s e n e n d e h o eE n d e h o e d i ed i e m e n s c h e d e s e nv r i e n t s a l t h u u s

me n s c h e d e s e nv r i e n t s a l t h u y sh a l e n

10 h a l e n e n d ew a tm e n v e r s t a e t

E n d e w a tm e nv e r s t a e n s a l b i

b i d e n b r o d e e n d ed e s e n b r o o d e b i d e nw a t b i d e n v i s s c h ev i s s c h e e n d e b i d e n

e y e e n d e w a t b i j d e ne y e S e rm o 15DIxit ihus discipulis suisQuis vestrum habet

DIxit ihs discipulis suisquis vestrum habet

amicum et ibit ad eummedia nocte etc

amicum et ibit ad eummedia nocte etc

Onse here sprac tot sinenOns here sprac tot sinenONse here spreect wie es20 discipulen Welc uwerheeft enen vrient ende

discipulen welc uwer heeftenen vrient ende gaet tot

20 van v allen die eenenvrint heuet die inder nacht

gaet tot hem des midderhem des middernachtsqueme te sijnen huysenachtes ende spreketVrient lien mi drie broden

ende sprect vrient leent midrie broeden

ende seide vrint lene myiij brode want

25 want mijn vrient is tot mighecomen vanden weghe

want een (bovengeschr)mijn vrient is tot mi

25 een mijn vrint es comenvanden weghe tot my ende

ende ic en hebbe niet voerhem te legghen

ghecomen vandenwegheende ic en heb niet voerhem te legghen etc

ic en heb niet dat ic hemvoer legghen mach Endedie ghene van30 bynnen antwoert enmoye my niet die dorensijn gesloten ende diekinder sijn in rusten mit myic en mach niet op staen35 noch di yet gheuen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

para Dit ewangelium is voertlanc mer wi latent staenom der cortheit

Dit euangelium is voertlanc mer wi latent staenom die cortheit Ons here

Dit ewangilie es lanck datlaten wi nv voert (xia) staenomme der

40 Onse here leert ons hierdat wi bidden solen ende

(45b) leert ons hier dat wibidden selen ende seet Die

40 cortheit wille Onse lieueheer leert ons hijr in dat wibidden sullen sprect hi die seit Dien bidt dien wortbidt dien wort ghegheuenbidt hem woert gegheuenBidt so woert

ghegheuen die zueket diesal vinden ende

Die suect die sal vindenEnde die cloppet

45 dien cloppet dien sal opworden gheloken

die sal opghelokenworden

45 v gegheuen suect endeghi sult vinden clopt soewoert v opghedaen Wantdie bidt dien woertgegheuen wie suect hivint

Wat onderscheit salmen nvin desen drien weten

paraWat onderscheet salmennv in desen drien

50 die clopt dien duetmenop Wat onderscheidesalmen nv andesenwoerden

53 ende nemen als indenweten ende nemen als53 verstaen Bidden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

159

V 60A A

VariantenCorin I 129 A 1Hs Br 3 fol 79b

Vetter - Corin1 V p d e n s e l u e nd a c h

19 weler under uacutech 21go gt gat 22 zů eme 23

v p d i e e u a n g e l i eS e rm o e n

lt lihe 28 die ontbr 36geben etc 42 sprichet 44gegeben Bittent so wirtuacutech gegeben sůchent 53bitten sůchen 123 imegit antweder

Hs Hi - CorinDixit ihesus discipulis15 DIxit ihs discipulis19 als V 21 geet 22eme zo ontbr 25 van denwege 34 inder kammer

suissuis Quis vestrum habebitamicum et ibit ad eummedia nocte etc

39 um der cortheitVnse here sprach lsquoWilchOnse lieue heere ihs xpswillen 43 tot 47 wirt ontbr56 dat biddet meynet 60

vre hait enen vrůnt vnd geezo eme zo middernacht

20 die sprac tot sinendiscipulen Welc uwer

vnd tot 63 eme ontbr 68vnd spreche eme zoheuet eenen vrient endesunderlingen vlijt gekeertto den dinge

lsquoVrůnt borge mir drů broytwant min

comt tot hem inder middernacht ende spreket

dat he soket 101 lene115 bedde der

vrůnt die is komen vandeme lande zo mir vnd ich

25 Vriumlent leene my driebroode want mijn vrient es

contemplacien Nu isinhain eme neyt vůr zoleygenrsquo Vnd der die

tot mi comen vandenweghe ende ic en hebbe dusse begerte also lange

cloppende dat heom synes vnsturenvolherdens wille opsteit

ynwendich is die antweirtlsquoLa mich vngemoyt myne

29 niet voor hem telegghene

vnn geft ome allent dat hedůyren sint besloissen vndbegert 123 gift eddermyne kindere sind mit mirdorch de lerers of dor sicin deme bedde vndsuluen sunder middel 128inmach neit vp-gestain vnd

dir gegeyůenrsquo soket vn gi solt vindencloppet vnn iuuml salwerden opgedaenDit ewangelium dat is vort

lanc dat lais wir staindůrch die kůrde

37 Dit euangelie es voortlanc maer wi latent staenomder cortheit Onse lieue

Hs Br 1 - Hs UVnse lieůe here die leirtvns hie-ynne dat wir

40 heere leert ons hier inhoe dat wi bidden sullenDien

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

1 2 S e rm o e n o p te u a n g e l i um 30

beyden soilen vnd sprachlsquoDie byddit deme wirtgegeyůen sůckt vnd ir

bidt dien wert ghegheuenBidt v sal ghegheuenwerden souct ende ghi antworde 32 besloten 37

voertlanc 42 sullen Endespreect 47 wie bidt wert

soilt vinden clopt so wirtůch ůp-gedain Want we

45 sult vinden clopt endev sal vpghedaen werden

ghegheuen 49 die vintbid deme wirt die soickt51 Nu wat o salmen andie vint die clopt deme

deyt man vprsquo Nů dese drie worden verstaen81 die sprac96 hem ingev 99 Dat isgod 101 dat hi hem

wat vnderscheydes salman an deisen drin worden

Wat onderscheede salmennv in desen drien nemen

gheue iij broede Dat isvernemen bidden53 als in biddene insouckene

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

160

[V 60A A]

Hs Be 1 fol 16bHs L fol 45bHs U fol xia

54 bidden soeken endecloppen Wi sellen mitten

in bidden sueken endecloppen Wi selen metten

54 Sueken Cloppen Datwillen wi mitten eersten

eersten weten dat biddeniersten weten dat biddenprueuen Dat bidden datmeent een toeghekeertghemoede mit ynnigher

meynt een toeghekeertghemoede met eender

meynt een toe ghemoedemit eenre ynnigherbegheerten

59 begheerten tot gode(in margine ingevoegd)tot gode endeinnigher begheerten totgode ende eysschen watvan hem (endehem

60 heysschen wat vanhem

Mer dat soeken dat is eenvutuerkiesen des

in marg) Mer dat suekendat is een wtuerkiesen

Mer dat sueken dat hi onshet sueken dat es

65 eens voer dat anderWant die soeket die heefft

des eens voer dat anderwant die suect die heeft tot

65 een wtuerkiesen eenvoer dat ander want die

tot dien dinghen sinendien dinghen sinensuect die heuet sijnenneerste gekeert tot dien sonderlinghen vlijt

ghekeertsonderlinghen vlytghekeert

die si soeket merdie hi sueket meer69 dat hi suect voer ander

70 dan tot ander (16e)dinghen

dan tot anderen dinghen

Mer cloppen dat is eenvolherden ende niet of te

Mer cloppen is eenvolherden ende niet af te

dinghen Mer die cloptmeynt een volherden ende

laten eerman vercreghenheeft datmen begheert

laten eermen vercreghenheeft dat men begheert

niet aflaten tot dat menvercrijcht datmen

75 Ende aldus hebbendese drie als bidden

Ende aldus hebben desedrie als bidden sueken

75 begeert Ende desewoerden hebben groet

soeken ende cloppen goetonderscheit

ende cloppen grootonderscheet

onderscheit BiddenSueken Cloppen

para Nu willen wi voer onspara Nu willen wi voer onsNu nemen wi voer ons80 nemen des lererswoerden onder omelyen

nemen des leeraerswoor-(46a) den inder

80 (ingev) des leereswoerde inder omelienBeda die spreect Dese Beda seit dat dese vrientomelien daer beda seetvrint die aldus van den die tot sinen vriendeDat dese vrient die totlande es comen tot sijnenvrint

vanden reysen ghecomenis is dat

sinen vriende vandenweghe ghecomen

85 ghemoede desmenschen Want dat

is is dat ghemoede desmenschen Want

85 Dat is dat gemoede desminschen ende dat gaetalte dicke in een verre ghemode gaet vake

swaerlic vandentghemoede gaet alte (inmarg

menschen in enen verenvreemden lande

ingev) dicke swaerlijc vanden mensche in

88 lant der ongelijkcheit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

90 der onghelijcheitenen vreemden verrenlande der onghelijcheit

ende compt dan wederhongherich ende dorstichalles guedes Ende dan

ende coemt dan wederhongherich ende dorstichalles goets Ende dan en

92 ende compt dansomwijlen wederhongherich ende doerstichalles guets

95 en heeft die menschehem niet voer te settenmer hi gaet tot sinen

heeft die mensche hemniet voer te setten mer higaet tot sinen vrient

95 ende dan so (ingev) enheuet hem die minscheniet voor te leggen (xib)

vrient dat is god ende cloptvoer sijn doren ende

dat is god ende cloptDan so gaet hi te sijnenvrint dat es onse

100 bidt dat hi hem gheuedrie broden dat is

voer sijnre doren ende bidtdat hi hem gheue drie

100 lieue heer ende bidtvoer sijne doer dat hi(ingev) hem iij brodere verstandenisse der

heiligher drieuoldicheitbroden dat isverstandenisse

103 ende die vrientder heiligher drieuuldicheitEnde die

gheue Dat es te verstaender heyliger drijuoldicheit

ontsculdicht hem endevrient die daer in is (die is in marg ingev)ontsculdicht hem ende

105 eit ende die daer in esdie spriect Laet myongemoyet want mijne

108 seit laet mionghemoeyet

seet Laet mi onghemoeyt108 doren sijn geslotenmijne

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

161

[V 60A A]

VariantenCorin I 130 A 8Hs Br 3 fol 79b

verstannesse dh drvnd soicken vnd cloppenDat wil wir mit deme

54 ende in cloppene Wisullen metten eerstenweten

Hs Br 2 - Hs Ueirsten proyůen Datbidden

dat dat bidden meent

1 Inde cruys daghe 19sprect jnder euwangelien

dat meynt eyn zogekeirtgemoite mit eynre

een toe ghekeertghemoede met innigher

30 antwerde 37 es vort38 nv ontbr 42

ynnicher begeirungen zogode vnd heisschenetzwat

59 begheerten tot gode

zullen ende sprect 48hem wort gegeuen 49 dievint 51 Nv wat o salmenan deze iij woerde

van eme Mer dat soickendat hie vns heyst soicken

Maer dat soucken es eenvut verkiesen des eens

verstaen 66 Wie souct 79tot 82 Beda die sprac 86

dat is eyn vff-erkeysen eynvůr deme anderen wan die

65 voor dat ander want diesouct die heeft tot dien

dat ontbr 99 dat is godsoickt die hait sinen vlijsdinghen die hi souct sijn100 bidt hem vor sine doregekeirt zo demesonderlinghe neerstedatti hem geue drie broededat is verstannissed

sůnderlingen dat hiesoickt vůr ander

ghekeert meer dan totanderen

dhdr 105 ende die diespr 116 heileger cont

dinck Dan die clopt datmeynt eyn volherden vnd

71 dinghen Maer cloppenes een vulherden ende niet

127 sal worden gegeuen129 Ende souct

neytaf-laisen bys mandaterkricht dat man meint

af te latene voor menvercreghen heeft datmen

Hs D - Hs Be 1Vnd haint diese wort goitvnderscheyt bidden

75 begheert Aldus hebbendese drie als bidden

1 i n d e nb e d e l d a g e n 7v a n d e n w e g e 11

soicken vnd cloppensoucken (80a) endecloppen groot onderscheet

v e r s t a e t b y d e n b eNv neymen wir her-vůrNu willen wi voor onsv y (= brode eye vyssche)S e rm o ontbr 15 tot 18

vns des leirers vs-leygůngein der omelyen Beda die

80 nemen des leeraerswoerden beda inder

ontbr 22 ter midder nachtsprach lsquoDijs vrunt dieomelien daer hi seit Dat28 dat ic hem voer leggeEnde so vort 37-39

alsůs von deme lande zosyme vrůnde is komen

dese vrient die tot sinenvrient vanden wegheghecomen

ontbr 42 Die bidt ende vsalghegeuen werden

dat is dat gemoite desmenschens dat gemoite

85 es es dat ghemoededes menschen want dat

Desugraveeke() die sal vindendat geyt alzo dicke vndghemoede gaet dickentDie cloppet die sal werdensweirlichen vandenzwaerlic vanden mensche

in eenen verren vremden opghedaen 69 die sisoeket

menschen in eyn verrevremde

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ontbr 71 dat ontbr 73eer datmen 83 vanden

lant der vngelicheit90 lande der onghelijcheit

weghe ghecomen is datgemoede des men schensij 87 seer swaerlike

vnd kompt dan etzwanneweder hůngerich vnddůrstich allis gůtz vnd

ende dan comtet wederhongherich ende durstichalles goets Ende

88 enen veren ontbr 97hi ontbr 98 dat god is117 die begeerte

so inhait eme desmenscheltngt neit vůr zoleygene so geyt he zosyme vrůnde dat is got

95 dan en heeft diemensche hem niet vorente settene Maer hi gaet totsynen vriende dats totgode

Hs Ge 1 - Hs Be 1vnd clopt vnd biddit vůrende clopt voor sijn duere3 tot 14 o p te w a n g e l i um

synre důren dat he emegeyůe drů broit dat isverstentnisse der heiliger

100 ende bidt dat hi hemgheue drie broode dat esverstannesse der heligher t a uw e r l s s e rm o e n

46 op ghedaenworden 67 sinen ontbr69 die hi suect 77 groot

dryůeldicheit Vnd der103 drieuoudicheit Endedie

onderscheit 81 dat bedaseet 82 vanden weghe ghecomen isda-inne is die

intschůldichetvrient ontscu[l]dicht hem

tot sijnen vrient 87sich vnd spricht108 ende seit Laet mi on-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

162

[V 60A A]

Hs Be 1 fol 16cHs L fol 46aHs U fol xib

109 Want mine doren sijnghesloten endemijn Kindersijn mit mi opten

want mijn doren sijnghesloten ende mijnkijndere sijn met mi opten

109 kinder sijn te beddedat sijn die leere (oorsprleere uitgerad) die

bedde dat sijn die leeraersdie sijn met gode inden

112 sijn met gode inden

bedde (dat bedde inmarg ingev)

116 bedde dercontemplacien Mer dat

der contemplacienMer diebegheerte clopt soe langhe

116 bedde dercontemplacien Nu dese die

begheerte cloppet sodat die vrient opstaet endegheeft haer

volherdt also langhecloppende dat dese ommesijns volherdens

langhe dat die vrient opstaet ende ghift hem120 al dat hi eyschet Datis dat onse here ghift enter

al dat si eyschet Dat is datons here gheeft haerantwoerde (h antw in

120 herdens wille opstaetende ghieft hem dat hi wiltDat es dat hi hemantwoerde

doer die leerers of sondermiddel doer hem seluen

marg ingev) doer dieleeraers of sonder (46b)

ghieft doer die leere ofdoer hem seluen

125 Hier om seit onse lieuehere ihesus xpūs Bidt ende

middel doer hem seluenHier om seet ons here ihs

125 sonder myddel Endedaerommesprac xpus bidt

v sal worden ghegheuenxps bidt ende v sal wordenv woert gegheuen Cloptsoect ende ghi sult vindenende cloppet

ghegheuen suect ende ghiselt

so woert v op gedaenSuect so suldi vinden

130 v sal werden opghedaen

vinden clopt ende v salworden opghedaen

130 Bidt so woert vgegheuen

V 60A B

Hs Be 1 fol 17aHs L fol 48bHs U fol xiiia

1 Nu comen desemenschen mit wertliken

Nu comen desemenschenmet werliker herten ende

1 nv dese minschencomen mit hoeren

herten ende mit harenmet haren besetenen(ltbeseten) gronde ende

wereltliken herten endemithoren besetenen grondeende

beseten gronde endebidden ende beden5 mer hem en wert desbrodes niet mer die steen

bidden ende beden vele (inmarg ingev) mer hen en

5 beden ende bidden veleende hem en woert des

wort des broots niet merdie steen

leuende broets niet (xiiib)Dat en es gods scolt nietmer hoere lude10 scolt ende dien woertdien steen voer dat broet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

12 dat is een herd stienenherte dor ende colt ende

dat is een haert steenen(49a) herte dorre endecout ende verlesschet (in

dat es een haert steenenhert dorre ende caltverblust sonder aendacht verlesschet sonder

andacht15 ende ghenade Ende ditis godes scult niet mer

marg vervangen doorverbluscht) sonder

15 ende genade endelesen vaste die bueke wt

haer eyghen Si lesen vastedie boeken

aendachte ende ghenadeEnde dit en is gods scout

deen na den anderenende dat en smaect hemniet

ouer dat een voor endeniet mer haer eyghen19 ende dies en achten siniet

20 dat ander nae mer tensmaket hem niet

scout Si lesen vast dieboeken ouer die een voerdat ander na mer tensmaect hem niet ende dies

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

163

[V 60A A]

VariantenCorin I 131 A 21Hs Br 3 fol 80a

dicwijl 117 die begheerte119 gheeft haer al dat si

lsquoLa mich vngemoyt wantmyne důren sint beslossen

109 ghemoyt want mijndueren sijn ghesloten

120 Dat is tot 123 ofvnd myne kinder sint mitende mijn kindere sijn metontbr 125 lieue ontbr129 Colpt ()

mir an deme beddersquo Datsint die leirer die sint mitgode an deme bedde der

mi te bedde dat sijn dieleeraren die zijn met godeinden

heilicher contemplacienNů deiser beheirt alz lange

116 bedde dercontemplacien Maer die

cloppende dat deiser ltsygtdůrch sins

begheerte clopt so langhedat die vrient vpstaet endegheeft hem

herdens wille vp-steyt vndgeyt eme allit dat hie wiltdat is dat got

120 al dat hi heeschet Dates dat onse heere hemgheeft

eme geyt antweirt důrchdie leirer of důrch sich

antwoerde duer dieleeraers of sonder middel

selůer sůnder middel Vnddar-vmbe sprach cristus

125 duer hem seluenHieromme seit onse heere

lsquoBid so wirt vch gegeyůensoickt so vint ir clopt so

ihs xps Bidt ende hu salwerden ghegheuensoucket ende ghi sult

wirt ůch vp-gedainrsquo130 vinden clopt ende husal werden vp ghedaen

V 60A B

VariantenCorin I 137A 17

Hs Br 3 fol81b

Vetter -Corin

Nů deiseltngtMenschen

1 Nu comendesemenschen

3 m irem bgrunde 6

koment mitiren

metweerliker

das brot 13weriltlichenherten endehert und dherzen mitmet haren19 endachtnoch

irenbesessenen

besetenengronde endebidden grůnden

vnder enquillet26 getůt

biddent vndbeydent vnd

5 den endebeden maer

28 lit er gtin wirt deshem en wertleit er sichbroitz neytdes broots

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

niet maerdie steen

40gebiegen

das inis neytgotz schůlt

43 einemsvnder ir50 Liebeseygenkint vorschůlt Vnddisemden wirt dersteininsteyn vůr datgrunde 60broyt dat is

eyn der wiseman 64 disesteine an dinkopf varen67

lembelin95 in

vnd genadenvnd leysent

15 ghenadeMaer dit en

das du in nutwider

hartsteynen

12 dat eseen hart

etlicherwise

vaste diebůche vs eyn

es gods scultniet maer

steinest(S c hm i d t

herzeltngthart důrre

herte durrecaut ende

ime ihtvnd kalt vndverblusschetwiderstandest85

verlosschenain andacht

sonderaendachtende

Hs Hi -Corin

na demeanderenvnd dat

haer eyghinSi lesenvaste die

insmacht inbouckenneit vnd desouer datinaicht hieneit noch

een vorendat ander na

3 m oreneigen

ltingt hieinqůeilt

20 maer tensmaect hemniet beseitennoch hie

gronde 14indůrstdar-na neit verlesschet

16 vuumlste30 heft heweder anwan nyes

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

164

[V 60A B]

Hs Be 1fol 17a

Hs L fol49a

Hs U folxiiib

en achten siniet (endeniet inmargineingev)

30 nae Soleggen si

na Dan soelegghen si hen

30morghens

26 Want alssi dit doen in

Want als sidit doen in

26 als dytdoet in

hem nederneder endeheffen sieenre grouereenre grouereenre grouerendeslapen endeweder aenblinderwisen soeblenderslapensdes merghensals te

voerenwesen so enhebben si

en hebben sidaer ghenen

wijsen solegghen sy ende desheffen si weder

aen van nieusdaer gheendorst nochverlanghen

hem alsoneder endeslaepen des

morghensheuen siweder anvan nywes

dorst nochverlanghe

Ende dat sialdus hoer

ende dat sialdus haer

34 Als sihoer gebetalso

35 ghebetdoen dat

ghebet doendat dunct

(ingev)doen dan

dunct hemhendunct (alsghenoechghenoechgenoechEnde hiersijn Endedoorgeh)om worthier om worthem het eshaer grontharen grontal genoechalso hart alsalsoe haertende hijr bijeen molenals eenwoert hoerstien datmensi noch

molensteendat mense

gront alsohaert alseen noch

brenoch40 brekennochbughen can

ken nochbughen enmach

40 molensteyn datmensegebrekennochgebuyghen

Comt men sian (17b) mit

Comtmenseaen metenighen

en canende comptmen hem enighen

dinghen dataen mit dinghe datteghen heneynighen teghensis het si indoen oft

dinghen die

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

hemcontrarie

hem is tsi indoen45 of in latenso wortmen

in laten soewortmen

45 sijn danso woert

des grondesden grontmen desalsoalsoegronts welghewaerghewaergewaerdatmendatmenmen machwonder sietwonder sietdaer wonder

aensien an die herdeaen diestienigheberghen

hardesteenigheberghen

55 wilstemer vlie vanhem

soe (49b) datghise yet vele(ingev)

55 eenwoertende vlien

50 Lieue kintvoer desenstienighengronde

Lieue kijndervoer desesteenighegronde

50 Kindervoer desensteynengront hoet v berechten wilt

huede dihuedt vende en mer vliet vanhenende en heb

niet veel teende enhebt niet

hebt nietvoel

doen mitveel te doenredenen mithem sonochhem datdattu se yetberechten

woorden(nw in

ghijse yetvole

margberespenwilt dan ingev) met

henOnse heresprac Ja Ja

Ons heresprac ia ia

Onse heerspreect Ja ia

neen neenDencke als

neen neenDenct alsdie

Neyn neynGhedincende

60 die wisemagheden

wisemeechden

60 doe alsede wijse

spraken opspraken opman diedat v nochdat ons nochsprack dat vons biv biende onsauenturenauenturenniet en

gebreke niet enontbreke

niet enghebreke

Siet oec toedat di dese

Siet oec toedat v dese

waert oecdat dese

65 stienenniet an dijn

steenen nietaen v hoeft

65 steenaen dijn

houet enen comenhoeft vurencomenende waertbuyge dijBughe dioec datse

aen v hoeftdaer onderende huededese

ende siedattu hem

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

68 nietweder enstaeste

quamen(endequamen

steene dat sidi niet

in margineingev)

69 (ingev)weder envaren bughet v

daer onder(do inmargineingev) endesiet dattuhen nietweder enstaet

74 Lieue kintdoet den

Lieue kijnthet sijn oec

74 (xiiiia) Hetsijn oec

mont toe datcleynecleynhertekeselsteynekieselingeteghensgode op

neen lieuekynt neen

steen dieoec haert

(het neensijn Neen liefin margineingev)

kent doeden monttoe ende

78doet denmont toe

78 doen dijnhert teghen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

165

[V 60A B]

VariantenCorin I 138 A 9Hs Br 3 fol 81b

47 also dat men machwonder seen van dengroten harden steynenbergen 54 dattu ores

Alz hie dat gedeyltlgtt ineynre groyůer blinder

26 Want als zi dat doen ineender grouer blender

dinges icht berichtenwilles oec van eynen

wysen so liet hie nedervnd sleift des

wisen So en hebben zidaer gheenen durst noch

worde sunder vlii se 61iuncfrouwen spreken

morgens heift hie eůer analz van eirst

30 verlanghen na Solegghen sij hem nederende slapen

67 vnn suuml dattu on nichtweder en staest weret oecdat et weren cleyne

dat hie also sinegebeidelyne

ende desmorghens heffenzij weder aen van nieusEnde als zi aldus haer

keserlingen 76 do denmont to vnn bewerre dy

gedoy so důnckit in id sygenoch Vnd hieby wirt sin

35 ghebet doen so dinkethem ghenouch Ende hier

myt orer harder verkertheitgrunt also hart alz eynomme wert haer grontnicht sunder keer dy togode vnn

moilenstein dat man syweder gebrechen

alsoo hart als eenmuelensteen datmensebreken

do dyn herte tegen on opLeue kint om godes willen

noch bůygen inkan40 noch bughen en mach

weset sachtm vnnleiflick den genen vnn iuumlouel meynen

Komet man sy an miteynigen dingen dat wedersy is id sy an doine

Comtmen dan aen hemmet eenighen dinghen datieghen hem es het si in

Hs Br 1 - Hs Uof an laissene so wirt mandes grůntz so gewar

45 doene of in latene sowertmen dien gront

2 weerliken 5 biddenende beden 17 maer dat26 als zii dit doen 30 so

man mag wůnder seynharde steynende berge

alsoo gheware datmenwonder ziet an die hardesteenighe berghen

heffen 34 Dat si also haerghebet doen 41 noch

Kint leyf kint vůr diesensteynenden grůnden hůde

50 Lief kint voor desesteenighe gronde hoede di

ghebreken nochdich vnde inhaif neyt vylende en hebbe niet vele tegheboeghen 43 an hem44 die weder hem sijn

reydens mit in dat dů syeyt

doenemet hem so dattuseyet berechten wils

50 Lief kint 60 maeghden(op rasuur) die spraken (ltsprac) Dat (op rasuur)

berichten wiltz dan eynwort vnd vlů

55 dan een woert endevlie

66 varen 69 en ontbr74 clene keselsteene

Vnse here sprach lsquoYa yaneyn neinrsquo Dencke

Onse heere sprac ia ianeen neen Dinckt als

Neen lk neen doe 78dat herte 80 Lief kint ic

vnd doy alz die wysemaedesprachen lsquodat ůchvnd vns neytingebrechersquo

60 die wise maechdenspraken Vp dat ons endev niet en ghebreke bidde (om doorgeh) hu

om gode ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

om al dat ic hu bmSi ouch dat dir dieserSie toe dat di dese84 die ghene ontbr 90Want ontbr 91 dicke

steyn an dynen kop neitinvaire bůyge dich vnd

65 steene aen dinenhoof-(82a) de niet encomen verborghen inden gront lt

tot men an hemhůde dich dat dů ey neitweder-in-steyns

Hs Br 2 - Hs U

2 werliken 5 bidden endebeden 17 maer dat 26als hi dit doet30 so heffen 34 dat ziialzoe haer gebet doen dat

id sin oůch ltoůchgt cleynkeselsteyne Neyn leyf

74 Lief kint doe den monttoe ende dijn herte openeieghen gode dinct hem al genouch 41

noch brekenkint neyn do den můnt tzovnd do dat

noch geboghen enhertze intgain got vp78

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

166

[V 60A B]

Hs Be 1 fol 17aHs L fol 49aHs U fol xiiiia

ende doet dat herte teghengode open Lieue

79 onsen lieuen heer opLyeue kinder ic bidde v

81 lieue kint om god endekijnt om god ende omal dat ic bidden machom al dat ic di biddenmach wes sachmoedich

alle dat ic v bidden machweest saechtmoedichteghen

omme gode sijtsaichtmoedich endeoetmoedich

ende oetmoedich teghensghen hen allen ende84 teghen die ghene die v85 hem allen die dicontrarie sijn

veroetmoedicht v teghendie v contrarie sijn endehert (ende h in marg

88 swighe ende verdrageende neem dijns grondes

ingev) Swijcht endeverdraecht ende nemt ws

88 weder sijn swijcht endeverdraecht ende nyemet

ghewaer Dese stemmen()gronts waer Dese steenevrs grons waer Want deselegghen vake verbondenligghen dicke verborghensteene ligghen dickwijleindenmensche langhewileinden mensche langheninden gront lange tijt tot dathent men si in enigherwisen roert

tijt teynt mense in enigherwisen ruert

men hem aen (ingev)compt in eynigher wijsen

V 60a C

Hs Be 1 fol 17bHs L fol 50aHs U fol xiiiib

1 Desen valschen ludenwort oec die slangheghegheuen voer den visch

para Desen valschen liedenwort oec die slangheghegeuen voer den visch

1 hem woert die slangevorden vyssche Kinder datsyn alle ordelende ludenalso die slange Kijnder dat sijn alle

ordeelendemenschen (Kijndermenschen in

5 schiet hoer fenijn alsodoen alle ordelendeminschen

7 Want (17e) als dieslanghe omme gaet ende

marg ingev) (50b) Wantghelijc (in marg) als dieslanghe omgaetendeghiet

Wat si sien of wat sy horendat woert al vergiffenissein hem ghiet sijn venijn vut so

doen dese10 luden Want wat si sienof horen dat wert vermitsharen quaden oerdel venijn

haer venijn wt alsoe doendese lieden Want wat sisien ende horen

10 dat ghieten sy wt mitvercleyninghen op anderminschen ende sij enmerken

in hem ende datdat is ouermits haren13 niet wat sij seluer sijn14 ghieten si vut mit te ver-quaden ordeel venijn in

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

167

[V 60A B]

VariantenCorin I 139 A 15Hs Br 3 fol 81b

can 43 aen hem 44 dieteghen hem ziin 50 liefkint 54 vole ontbr 55vlie alzoe ons 64

Leyf kint do id vmb gotvnd vmbe allit dat ich

81 Lief kint om gode endeom al dat ic hu verbidden

waeren 69 en ontbr 74clene kesselsteene

gebidden mach vnd sytsenftmoidich vnd

mach weest sachtmoedichende oetmoedich

neen lk neen 78 datherte 80 lief kint Ic bidduom gode ende om

oitmoidich leimbegchin1)

intgain de die ůch weder85 ieghen hem allen die dicontrarie zijn

al dat ic v bidden mach84 die ghene ontbr 90

sint swicht vnde verdraytvnd neympt vrs grůntz war

88 Swighe ende verdragheende neme dijns gronts

Want ontbr 91 dickeDiese steyne lygent dickegheware Dese steeneverborghen inden gront lttot men aen hem comt

verborgen in demMenschen lange

ligghen dicken verborgheninden mensche langhe

Hs D - Hs Be 1wyle bys man sy ankomptmit eyniger wysen

tijt tot dies mense roert

2 mit oeren werliken 15Ende dit en is 17 merhaer eyghen ontbr 27wise 31 slapen 40 encan 42 se (nu geeumlxp)an 50 voer desen hardenstenighen gront 52 enontbr 54 berispen ofberichten 61 spreken Opdat iu ende ons 63ghebreke 65steencome 75 Endedoe dat herte 90 Desesteene ( hs stēne Ziebeschrijving van het hs)91 verborgenHs G 1 - Hs Be 11 dese lieden metweerliker herten 3 harenontbr 15 Ende dit en is17 haer eyghen scout 19die een voer die ander na27 blinder ontbr 30 Danso legghen 31 slapen 35dan dunct 36 ghenochsijn 40 en mach 50 voerdese stenighe gronden 58Ja ende neen (ende

1) hs leintlegcich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

geschreven bovenuitgerad ia neen) 60 hsmech aansluitend in margden 63 ghebreke 65 oecniet 75 ende doet datherte teghen gode open83 Weest saechtmoedichhem allen endeveroetmoedicht v voer diecontrarie sijn 90 waerDese steenen ligghendicke verborghen93 tyttheynt

V 60a C

VariantenCorin I 141 A 8Hs Br 3 fol 82a

Vetter - CorinIn wirt oůch der slange1 para Desen valschen lieden6 vergift 12 vernichtende23 dis und das 24 Dise

vůr den visch Kinder datsint al vrdelend lůde also

wert oec die slangheghegheuen voor den visch

sl die sint 26 blintslichenalz der slange sleyt27 ungunst 40 dertoirrant ontbr 41 das

al-vmbe vnd gůys sinvergyfnisse also sint deise

scorpio 46 dvmme ontbr54 Vnd ontbr das

vrdeilende lůde wat syseint of hoirt dat wirtvergyftlich in in

7 want ghelijc dat dieslanghe omme gaet endeghiet haer fenijn huut lechelet vornan und

smeichelet59 der valschevnd dat geyssent sy vs mit

vercleynltggtůngen10 alsoe doen ooc deselieden want wat si sien of

Hs Hi - Corinvnd mit verneittungenhooren dat es overmits4 lopet al vmme 12vernichtingen

haren quaden oordeele

der anderen14 venijn in hem ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

168

[V 60A C]

Hs Be 1 fol 17eHs L fol 50bHs U fol xiiiib

15 cleynen ende tevernieten

hem ende dat ghieten siwt met vercleynen endevernieten eens anders

18 eens anders Ende deseslanghen sijn in hem also

Ende dese slangen sijn inhem soe lanc ia vander

Dese slanghen sijn oec

lanc Ja vander eenre wanteenre want totter ander Sitotter ander Si en sien nieten sien niet wat si seluewat si seluen sijn mer dussijn mer dus ende alsoeende alsoe solde die endedie sijn Die slanghen sijn

soude die ende die sijnDie slanghen

25 wel cleyn als prickendat is verborghen ongunst

sijn oec wel cleyn alspricken dat is verborghen

25 wel blenderlijc indenminsche dat es

ongonst beheyndigheverborghen ongonste endelaghen ende vercleyninghe(beheyndighe

behendelike stieken endevercleyninghe die wt

vercleyninghe in30 eenen bosen grondecomen

31 ende dese verborghensi ende steken si seer

marg ingev) ende deseverberghen si ende

daer voer huet v endeordelt v seluen endenyemant anders heymeliken vut mer al vutsteeken zeer heymelike wt

mer al wt enen quaden enen quaden grondeKijnder35 daer voer hoedet vseluen ende nyemantanders

gronde Kijnder daer voerhuedt u ende ordeelt v(endev in marg ingev)seluen ende niementanders

40 Desen luden wart oecdat scorpioen voer dat eye

para Desen lieden wort oecdat scorpioen voer dat ey

40 Desen minschen wortdat (ingev) scorpioen voer

dat is een valsche gheloueghegheuen dat is eenvalsche gheloeue van hen

dat ey (uit eye) Dat eseen valsche geloue van van hem seluen een

valsche44 domme vermetelheitseluen ende een valsche

toeuerlaet (ende 44 hem seluen

toeuerlaet in marg ingev)ende een valsche dommevermetelheit Soe

So segghen si waer omsegghen si waer om enende segghen50 en solde ic niet also walvaren als die Ic bede ic

soude ic niet alsoe welvaren als die ende die Ic

50 waeromme en solde icniet also wel varen als die

singhe ende lese so waelbede ende singhe endeof die Ic bede ende ic leseals hy Ende gheliker wijsals dat scorpioen voer

leue also wel (51a) als siEnde gheliker wijs

ende ic leue also wel alsdie sij doen als dat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

55 smyeket mitten mondeende after steket mitten

als dat scorpioen smeeketmettenmonde ende achter

55 scorpioen dat lecht voermitten monde ende nae

sterte also ghescietet mitstect metten sterte alsoestieket mitten sterte Alsoedesen valschenmenschenint eynde Als die

gheschiet (gtgheschietet)met desen valschen

schiet deser minschenvalscher toe versichte

60 valsche beseten grontdesen luden ontglidet

menschen int eynde alsdie valsche beseten gront

60 aen den eynde als hemde gront ontdect mitvalscheit beseten deser lieden ontgliedet

ende hen ondect (ende ondect in

65 soe vallen si inmistroest ende in twiuel

marg ingev) soe vallen siin mistroest ende twiuele

65 dan so vallen sij inmestroest ende weerden

ende als die doot coomptEnde als die doot coemtsoe worden si

ewelijc verloren dan cometdie steke der ewigher soe worden si ewelic

verdoemt69 para Kinder dit doetdatmen

ewelijc verdoemt Kijnder69 doet Dat men des

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

169

[V 60A C]

VariantenCorin I 141 A 16Hs Br 3 fol 82b

guden menschen Vn sisyn also lange slangen datse 25 als

15 dat ghieten si vut met(82b) vercleene endevernietene

prickelkens of luttekenegen ogen 27vngunsticheit

vnd sint die slangen in inalso lanck als van

eens anders Ende dese(ingev) slanghen sijn

de behendelike steiket vnnvercleynet de guden

eynre want zo der andereSy inseynt neyt wilch sy

20 in hem alsoo lanc iavander eender weech

menschen vnn sligen vnnselůer sint ain also vndtotter ander Zij en sien nietspyen also mit houumleschenbehenden vnn

alsůs soild dys vnd die sinDie slangen sint

wat si selue sijn maer dusende so soude die

cloken worden or fenijn vtoren quaden gronde op de

oůch waile cleyne alspricken dat is verborgene

25 ende die zijn Deseslanghen sijn oec wel

simpelen gudhertigenafgvnsticheit vndecleene dat es verborghenonionst menschen Och kinderbehende stiche vnd

hodet iuuml ernstlic hir vor vnnan merket iuwen

vercleynůnge die vs eimeboysen grůnde her-vs

rechten gront wo de gestaltsy dat gi iuuml suluen nicht en

slichent da-vůr hůyd ůchvrdelt vch selůer vndeneymant anders

31 ende dese verberghensij ende steken zeereheymelic vut maer al vuteenen quaden gronde

bedreget vnn merket nichtvele anderlude Want alsulkenmenschen wert de crabbe

35 Kinder daer voren hoethu ende oordeelt v seluenende niement anders of scorpie vor dat ey 55

lechgelt vůr vnd ontbr 61Als de v bes gr sickvntdecket 67 ewelikenverdomet in deme strickede dodes

Diesen Menschen wirt dertoirrant dyt scorpio vůr datey dat is eyn

40 Desen lieden wert oecdat scorpioen voor dat eygheboden dat es een

Hs Br 1 - Hs Uvalsltcgtsch gelůůe van inselůer eyn valsch

valschs gheloue van hemseluen ende een valsches

5 also sijn al ordeelendelieden 7 sien ofte horen

zoversicht vnde eynedvmme vermessenheit

45 sche dommevermetelheit

dat werct 25blendelinghe 27behendighe 51als die ende die 54 alslsquoWar-vmbe insoild ichSo segghen si waer ommehi 55 lect 58 minschenontbr 61 die gront ontdect

neyt alz wail varen alz dievnd die ich beyden

50 en soudic niet alsoo welvaren als die ende die ic

Die valsche beseten grontsingen vnd leysen vndbidde ende singhe ende69 Kinder dat doet datmen des gronts

leyůen alz wail alz sy

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

doyntrsquo Vnd alz dat scorpiodat

leue alsoo wel als zij Endegheliker wijs

niet ware en neemt Dat iseen

lechgelt vůr vndschmeichet mit deme

55 als dat scorpioen vorensmeeket metten mondeende achter steket metten můnde vnd hinden sticht id

mitHs Br 2 - Hs Uden stertzse also geschůytsterte Alsoo gheschietet3 ordeelende menschendeiser valschermet desen valschen

menschen5 alsoe ziin 6 liede wat zisien of hooren dat werct

zoversicht an deme endealz der grund sich indeckit

60 int hende als dievalsche besetene grontdesen lieden ontgaet 24 siin wel blendelingedan valschen besessenen

grůnt 27 behendege 52 dieende die 54 alshii 55 lect 56 stectachter 58 minschen

so vallen sy in mystroistvnd in tzwiůel vnd werden

65 so vallen si inmestrooste ende twifele

ontbr 61 de gront ontdectdie valsche bezeten

ewiclichen verloren sokomet der stich des

ende als die doot comt sowerden zi eewelikeverloren Kinder

gront 69 Kinder datewigen doitz Kinder dit69 dit doet dat men den

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

170

Hs Be 1 fol 17eHs L fol 51aHs U fol xiiiib

70 den gronde ende dieghebreken niet waer enneemt

dit doet datmen den grontende die ghebreken nietwaer en neemt ende dat is

70 gronts niet waer ennyemt dat es een hardesorchlijc (xva) dinck

een herde sorghelijc dinc(ende dinc in margingev)

A

Een vergelijking der beide groepen valt in het voordeel der eerste uit zoowel watstijl als wat nauwkeurigheid betreft Soms is de tekst ook vollediger overgeleverdToch blijkt reeds bij deze eerste kennismaking het belang dat ook groep II heeftals wij letten op het laatste deel der passage die wij afdrukken van r 117 af Nůdeiser beheirt alz lange cloppende door gr II weergegeven door Mer dat begheertecloppet so langhe Mogelijk is natuurlijk dat beheirt (V behert) niet begrepen isdoch de lezing verdient alle aandacht daar wij ook in Hi lezen Nu is dusse begertealso lange cloppende hetgeen een gemeenschappelijken Duitschen grondtekstbewijst afwijkende van de handschriften die door uitgave binnen ons bereik zijngebracht en van de drukkenTypisch is verder dat groep II zich nauw aansluit bij het Engelbergsche hs

(V e t t e r ) wat het volgende betreft das ist das Got ime git antweder durch die lereroder durch sich selber sunder mittel (r 121) terwijl gr I de lezing van het Keulschehs (C o r i n I) de afschriften van S c hm i d t en de oude drukken volgt met dat isdat got eme geyt antweirt důrch die leirer of důrch sich selůer sůnder middel (r 122)Hs Br 3 bewijst door deze plaats nog een andere bron te hebben gebruikt verwantaan Cor I en wij herinneren ons het veelzeggende zinnetje op het schutblad in demanire van Cůelen1)

1) Zie boven p 143

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

171

VariantenCorin I 143 A 16Hs Br 3 fol 82b

doet datmen des grontsniet wel waere en neemt

deit dait man des grůndesvnd der gebreche neyt

70 gront ende dieghebreken niet waer enneemt war-innympt dat is eyn

harde sorglich dinckHs D - Hs Be 1

8 wtgietet sijn fenijnAlsoe 13 dat wtgietense mit vermijnren endevernieten 25 oec wal 31verbargen se ende stekenseer h wt 41 voer dat eyghegeuen 44vermetenheit 51 als dieende die 52 lese Endeleue also wal als se 56achter 60 beseten ontbr

Hs G 1 - Hs Be 18 haer fenijn wt also 11dat is ouermits 14 15twee maal te ontbr 19soe lanc 23 ende dieontbr 24 oec wel 31verberghen sy ende(hierna rasuur) steken seerheymelijc wt 41 voer datey ghegeuen 43 endeeen valsche dommevermeteltheit Endeseggen 51 als die endedie Ic bidde ende syngheende leue also wel als si54 voer ontbr 56 achtersteect (hierna 2 woordenuitgeradeerd) mettensteerte 60 beseten ontbr

B

Een volgend fragment dat wij kozen is Cor I pag 137 A r 17 sqq Het eerstegedeelte toont het losse verband aan tusschen Hi en de overige hss der tweedegroep Hi sluit zich meer aan bij gr I die overigens de Duitsche hss op den voetvolgt Men lette bij gr II op de toevoeging mer die steen de verplaatsing van hetzinnetje Ende dit is godes scult niet mer haer eyghen en de toevoeging() evenverder van so en hebben si daer gheen dorst noch verlanghe nae V e t t e r s endacht

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(r 19) reeds door S t r a u c h verbeterd1) in enacht naast enaicht in Cor I vindtgeen steun in de Nederlandsche hssGroep I vertoont op haar beurt samenhangmet V e t t e r een apert foutieve lezing

Gedenke und tu als der wise man sprach (r 59) wordt klakkeloos overgenomen enalleen Br 1 heeft maeghden en spraken op rasuur van man() en sprac Wij vindendus in de beide Nederlandsche handschriften-groepen beurtelings de lezingen derbeide oude Duitsche Tauler-codices terugVan r 64 af volgt een passage die den vertalers heel wat moeite gekost heeft

Allereerst is het begin van dezen zin in de beide Duitsche Hss verschillendV e t t e r begint Si och das dir dise steine an din kopf varen tegenover Cor

I Si ouch dat dir dieser steyn an dynen kop neit invaire

1) Zie B e i t r auml g e 44 p 24

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

172

Tauler verwijdert zich van zijn oorspronkelijk beeld den steenen grond in sommigemenschen en vervolgt lsquoZou het gebeuren dat deze steenen op uw hoofdaankwamen buk u dan en pas op dat ge niet terugwerpt Ook geen kleinekiezelsteentjesneen houdt den mond toe en open uw hart tegenover GodrsquoOf gelijk H u g u e n y en C o r i n den tekst vertalen naar Cor I1)lsquoVeille aussi agrave ce que ces pierres ne tatteignent pas agrave la tecircte courbe-toi et

garde-toi de rejeter la pierre ne fucirct-ce mecircme que de tout petits cailloux Non cherenfant ferme la bouche et ouvre ton coeur agrave DieursquoDe lsquocloursquo is door geen der Nederlandsche vertalers eigenlijk begrepen hoewel

het mogelijk is dat groep I die een andere gedachtengang heeft ook een andervoorbeeld heeft gehad Het begin sluit zich weer aan bij de lezing van V e t t e r enonze middel-eeuwsche vertaler verstaat zijn tekst goed door Si och das dir disesteine an din kopf varen weer te geven door waert oec dat dese steen aen dijnhoeft vuren doch verder afwijkend buyge dij daer onder ende huede dese steenedat si di niet weder en varen Het sijn oec cleyn kieselinge steen die oec haert sijndus lsquoMocht er zoon steen op uw hoofd aankomen buk u dan en pas op dat hij uniet raakt er zijn ook kleine kiezelsteentjes die oacuteoacutek hard zijnrsquo (hoe klein ze ook zijnze kunnen hard aankomen) De aansluiting met het volgende Neen lief kent doeden mont toe ende doen dijn hert teghen onsen lieuen heer op mislukt ofschoonmen de stellig origineele andere lezing niet kennende dit laatste wel zou kunnenopvatten als een aansporing tot zachtmoedigheid en gelatenheid zonder meerGroep II volgt een andere lezing nl die van het afschrift van S c hm i d t dat

volgens V e t t e r ime iht widerstandest heeft2) Wij vinden hier Siet oec toe dat didese stienen niet an dijn houet en comen Bughe di ende sie dattu hem niet wederen staeste en dan den moeilijken passus eenvoudig overslaande Lieue kint doetden mont toe dat herte teghens gode op Tenslotte is het de moeite waard

1) H u g u e n y T h eacute r y et C o r i n Sermons de Tauler T I Paris [1927] p 3182) De verwarring steinen - standen is het beste te begrijpen in het ripuarische taalgebied en

levert een mooi argument voor C o r i n s theorie aangaande den Keulschen oorsprongImmers door weglating van de n-abbreviatuur in wider-in-steyns krijgen wij steys een tochwel voornamelijk ripuarischen vorm

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

173

om eens na te gaan hoe handig de schrijver van L de beide lezingen weet tecombineeren Hs Br 3 laat ons bij dergelijke moeilijke plaatsen gewoonlijk in densteekWij wezen er reeds op dat dit hs voor de Tauler-teksten eigenlijk het minst

belangrijk is voorzoover het tenminste niet onze eenige bron is Wij zullen echterzien dat de lsquoopera spuria Taulerirsquo er beter afkomenWij eindigen met op te merken dat het merkwaardig is dat geacuteeacuten der Nederl hss

het woord leimbegchin (r 85) (door C o r i n verbeterd uit leintlegcich bij V e t t e rlembelin lsquolammetjesrsquo) vertaald heeft alle laten het weg Heeft men een umlautsvormniet begrepen of had het voorbeeld evenals Cor I een corrupt woord

C

Als laatste fragment tenslotte Cor I pag 141A r 8 sqq Het eerste gedeelte geeftde bekende passage over de groote slangen en de kleine lsquoprikkenrsquo waaraan C o r i nop p 142 van zijn uitgave een uitvoerige aanteekening gewijd heeft Cor I heeft hetwoord pricken (r 26) hetwelk door den Elzassischen lsquovertalerrsquo in blintslichenveranderd zou zijn Nu is echter merkwaardig dat het voorbeeld van de eerste groepniet pricke doch blintsliche geweest is overeenkomstig het hs van V e t t e r dusDit woord in onze streken geheel onbekend is de oorzaak geworden dat de heelepassage bedorven is in de hss van die groep Men heeft er maar iets van gemaakten de woorden blenderlijc en blendelinghe1) alleen herinneren ons nog aan hetgeenhet voorbeeld gehad zal hebben Groep II vond het in het Nederlandsch bekendepricke en had zoodoende met deze passage geen moeite De oorspronkelijkheidvan lsquoprickenrsquo staat dus in t geheel niet vastIn het daarop volgende gedeelte lette men op dezen zin bij gr I die mijns inziens

heel goed origineel zou kunnen zijn Ic bede ende ic lese ende ic leue also wel alsdie sij doen als dat scorpioen dat lecht voer mitten monde (r 52) Cor I heeft ichbeyden singen vnd leysen vnd leyůen alz wail alz sy doynt Vnd als dat sc Vndontbreekt bij V e t t e r en een tekst zonder dit woord zal de oorzaak van denveranderden zinsbouw in gr I zijn geweestBelangrijker echter is de weergave van lechgelt (r 55) door lecht

1) Mogelijk is intusschen dat blendelinghe van hss Br 1 en Br 2 een substantief is en misschiensynoniem met pricke al is het naar mijn weten nog niet overgeleverd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

174

of lect (var) stelling juister tenzij men in lechgeln een frequentativum van lecken(lambere) wil zien want tegenover steken mitten sterte staat lecken mitten mondezoacuteoacute is de schorpioen in de overlevering bekend (zie V e r d am iv schorpioen VII678) De vorm lecht van U is eerder een bijvorm van lect (zie P a u l sect 812 enbeneden p 255 r 36 bedecht) dan behoorende bij mhd lecircchen (bedriegen)Bijgevolg komt het mij voor dat de vertaling lsquosourit par devant et flatte avec labouchersquo (H u g u e n y ) of lsquolaumlchelt vorne und schmeichelt mit dem Munde(L e hma n n ) onjuist is daar lechgeln - lsquoglimlachenrsquo het beeld bederftBij gr II valt het woord ontglidet (r 61) - Br 3 vervlakt het tot het kleurlooze ontgaet

- ons op waardoor blijkt dat het beeld van den schorpioen niet begrepen werdimmers het lsquoin cauda venenumrsquo ont-dekt zijn waren aard De intelligente bewerkervan beide lezingen toont ook hier weer veel begrip als die valsche beseten grontdeser lieden (lees desen l) ontgliedet ende hen ondect dus lsquoals de grond hetfundament van uiterlijkheid waarop hun leven gebouwd is wegvalt - door tegenspoedbijvoorbeeld - en hun waren aard bloot legtrsquoWij nemen thans afscheid van no 60a doch niet zonder nog even te vermeldendat beide groepen een tekst met pfaffen (hs E) = lsquopausrsquo (zie C o r i n Leuv bijdrXVIII p 76) tot voorbeeld hebben gehad als weergave van paisse in Intvallent dirdan die gebregge dat dů neyt inweys zo sagene alz dů zo deme bichtere komisso geloiůe dat dir die svnde bas sin vergeyůen [dan]

V 69 A

Hs Br 3 fol 220aHs Br 2 fol 152b

1 Vander kercwihinghe Sermoen1 Ter kercwiinghenHEt es heden die keercwihinghe deshelighen tempels gods

[H]Et es heden die kercwiinghe jnderhogher moeder kercke inden grooetendom te colene ende oec

5 Ende alsoo ic hier voren gheseit hebbealle die wisen ende oufeninghen derheligher kerken wijst ons

5 jn vele steden ouer al colene Ende alsic ghisteren sprac alle die wize endeoeffeninge der heilegher kerken die wiistons op den inwendeghen

vp den inwendighen mensche daermensche Daert inder waerheitkerckwihinge

10 inder waerheit keercwihinghe soudesijn ende een ghewarich vereenensonder onderlaet Ende die vutwendighe

10 soude ziin (152c) ende een ghewarichvereenen sonder onderlaet Ende dievutwendege oeffeninge die

13 oufeninghe roupt ende vermaent ons13 roept ende vermaent ons to eender

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

175

dat dů sy deme paisse selůer gebichtet hetz (Cor I 148 A r 4 niet in onsvoorbeeld) Hs Br 1 heeft den pape selue Br 2 den zeluen() U den priester seluegr II den priester seluen (Bas dr heeft oacuteoacutek priester) alleacuteeacuten L vervangt in marginepriester door paeus

Sermoen over lsquoIn domo tua oportet me manerersquo [V 69]

Het sermoen dat wij thans willen bespreken komt behalve bij groep I ook nog voorin hs Be 1 en hs Br 3 van de tweede groep Bij de determineering dezer groepennaar hun uiterlijke kenmerken stuitten wij reeds op eigenaardigheden die er opkonden wijzen dat slechts het eerste gedeelte van hs Be 1 tot groep II behoortIn het tweede deel van dit hs verwees de volgorde der sermoenen ons naar groepI en inderdaad ook de tekst van no 69 bevestigt dit vermoeden Deze sluit zichnauw aan bij de lezing van gr I zoacuteoacute zelfs dat wij konden volstaan met alleenvarianten op te nemen Ook de tekst van hs Br 3 dat ten opzichte van de anderehss steeds een aparte positie inneemt verschilt niet zooveel van de andere lezingenJa er is zooals wij aan de hand der hiervolgende fragmenten hopen te kunnenaantoonen een duidelijke eenheid van de gezamenlijke Nederlandsche teksten teonderkermen tegenover de Duitsche Onder de varianten hebben wij ook die vanhs 1 G 30 uit de Univ Bibl te Amsterdam (hs A) afgedrukt dat zeer nauw verwantbleek te zijn aan hs Be 1 Zooals wij reeds zagen behelst het behalve no 69 alleacuteeacutennog no 57

V 69 A

VariantenVetter bldz 377 1Corin - Vetter1 In domo tua oportet me manere Es ist

huacutette die kilwin inder hohen můterkilchein dem groszligen tume und gestern wasdas selbe in vil

1 Brůder Johan tauler 2 der kirwigentag vnser můder der heiliger kirchen 9eyne war virneygvnge 16 haben 17virnvwnge 18 dito 21 an allenkleflicheiden 22 vnd anhenlicheiden 22vindent 23 vnd alliz daz mvz abe 24daz van inbvzen 28 iren wisen vw

5 stetten uacuteber alles koeln und als ichgesteren seite alle wise und uebungeder heiligen kilchen die wiset alles uf deninnewendigen menschen da in derwarheit kilwin und ein wor10 vernuacutewunge solte sin ane underlos

Hs Br 1 - Hs Br 2Und dise uswendige uebunge die

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

1 ontbr 6 also 26 toe gheuallen is13 rueffet und locket und manet uns

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

176

[V 69 A]

Hs Br 3 fol 220aHs Br 2 fol 152c

14 tot eender ghewarigher bereedinghendat god in ons vulcomelike weerscepenmochte

14 ghewaregher bereedingen dat godvolcomeliic in ons werscapen mochte

Keercwihinghe bediet alsoo vele als eenevernieuwinghe Daer dese vernieuwinghegheschien sal daer

Kercwihinge dat bediedt alzoe vele alseen vernieůwinge Daer dezevernieuwinge gescien sal daer moet die

20 moet die nature haers selfsverloochenen ende onder ghedruct

20 nature haers selues verlooechenenende onder gedruct worden van alder

werden van alre aennemelicheit daerseannemeliicheit daer zii haer zeluen jnnehaer seluen in vint Het zi vriende ofmaghe of wattet es Het moet

vint het zii vriende oft mage oft wat dates het moet altemale of

25 alte male af dat van binnen buteninder natueren toe gheuallen es ende al

25 dat van bůyten inder naturen geůallenes ende al daer die nature haren lost

daer die natuere haren lust aennemet inaen nemt In allen haren wizen endeal hare wisen ende werken Hier toe eslijflike oufeninghe goet

werken Hier toe es lijffelike oeffeningegoed ende nůtteliic

30 ende nuttelic als waken vasten endebeden vp dattet die natuere machverdraghen

30 teliic Als waken vasten ende bedenop dat die nature mach gedragen

V 69 B

Hs Br 3 fol 221aHs Br 2 fol 152d

1 Ende alsoo als dit licht hier schijnt indesen gront dat verdonkert ende

1 Alzoe als dat licht hier sciint in dezengront dat duystert ende verblint

verblent alle ghescepen licht Endealle gescepene lichte Ende wort5 wert alsoo claer inden gront dat dengheest alsoo begripelic wert (221b) dat

5 alzoe claer inden gront dat den geestewort alzoe begripeliic dat ieghen hemsciint als een důysternisse van ieghen hem schijnt als een donckernesseonbegripelicheit des lichts want het eshem ende allen creaturen

van onbegripelicheit des lichts Wanttethem ende alle creatueren10 onbegripelic es Want alre creatuerenverstannesse houdt hem ieghen dienlichte als der vledermuus ooghe

10 onbegripeliic want allen creaturenverstannissen hoůden hem jeghen datlicht als der zwaluwen ooghe

13 haer houdt ieghen die clare sonne13 haer hout jegen der clare zonne

Dat schene recht als eene donckernessedat scene recht als een duysternisse

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

18 van onbegripeliken lichte om18 van onbegripeliken lichte van cranc-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

177

[V 69 A]

VariantenVetter bldz 377 7Hs U - Hs Br 214 zů einer woren bereitunge das Got

in uns vollekomenliche wirtschaft muacutegegehaben

1 Wat kircwijnge geestlijc bewijset 6also 11 waer vereenen 14 voer

Kilwin meint als vil als ein vernuacutewungeDo dise vernuacutewunge sol geschehen domůs die nature ir bereydinghen gt bereydinghen 17 dat

ontbr 18 Mer daer 23 in ingev 23 datsij 26 toe gheuallen es ende daer dienatuer al horen lost aen nyempt in al hoerwew 31 oft die natuer vermach

20 selbes verloigenen und under getruketwerden in aller kleblichkeit undanhenglicheit do si sich an vint es sindie fruacutent oder die mogen und alles dasmůs ze mole ab das von

Hs Be 1 - Hs Br 2

3 der heiligher k 4 te colene ontbrende was dat selue in vs 9 daer 11

25 ussen in der nature zů gevallen istund alles das do die nature lust an nimet

ghewair 15 versceppen 21 onderdructin allen iren sinnen oder kreften in allen26 toe gheuallen is ende al dat haer diewisen und werken Her zů ist lipliche

uumlbunge gůt und natuer lust an neemt in al hare sinneende crachten in allen wisen endewerken 30 vasten bidden op dats dn

30 nutz als vasten und wachen ob esdie nature erliden mag

Hs A - Hs Br 2

1 Vander kercwijnge een suuerlijcsermoen 3 der hiliger kerken 4 tecolene ontbr Ende dat selue was invoel steden ouer al colen 6 wize endeontbr 8 ons al op 9 Daer 11vereninge 13 tot een bereidinge 18vereninge (2 times) 21 van allen ann 26toe geuallen is lijflijke oeffeninge guetende nvtticheit Als waken vasten biddenop dattet die natuer dr m

V 69 B

VariantenVetter bldz 378 24

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Corin - Vetter1 Also dis liecht das hie schinet in disengrunt das verduacutenstert und verblendetalle geschaffene liechter die iegeschinent und wirt als klar

1 also dvit dit 1 2 also daz virdustert6 daz iz da-intgein schinit 12 disem 1

5 in dem grunde das es dem geiste wirtals uacuteberswenkig das es engegen inschinet als ein duacutensternisse von 13 swalben (a1 op ras) sich haldent

20 Dan abe sprichet eyn heidenschemeister 21 in der selen 27 Vort asman 31 dede he do 31 dvrrenvichboim 38 dvrren vigboim 39 allisda wir 40 den (-ngt-s) sinen 41 in dern 47 raserige 48 dorheit vnd ouch istden 50 hette vnd die vlizlichen lesevnd den d iz eyn rd sin 53 sage vch

uacuteberswenklicheit des liechtes wan10 es ime und allen creaturenunbegriflich ist Wan aller creaturenverstentnisse haltent sich engegen demliechte als der swalwen ǒge sich haltetengegen der claren sunnen

Hs Br 1 - Hs Br 215 und ob du mit dinen kranken ǒgenwoltest staren in das rat der sunnen dasschine dime gesichte als ein

13 die cl s 18 crancheit 21 een d 26verstoet 31 dorren fighe-

18 duacutensternisse von uacutebertreffendem

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

178

[V 69 B]

Hs Br 3 fol 221bHs Br 2 fol 152d

20 die crancheit dijnre oeghen Daer ofscrijft een heydin coninc God es een

20 heiden diinder ooghen Daer af scriifteen heiden coninc god es duysternisse

donkernesse inder zielen na allen lichteinder zielen na allen lichte Ende menende men bekentene metonbekennessen des ghemoeds Dit

bekentene met onbekennissen desgemoeds Dit es ons een

25 es ons een groot lachter dat eenheydin coninc dat verstont Waer mede

25 groot lachter dat een heiden conincdat verstaet waer met gaen wi arm volc

gaen wi aerm volc omme para Nu alsoomenomme Nv alzo men van dezervan deser keercwihinghen leest vanzacheus dat hi onsen heere

kercwihingen leest van zacheus dattionsen heere gherne hadde ghezien

30 gheerne hadde ghesien maer hi wascort Wat dede hi hi clam vp eenen

30 Maer hi was cort wat dede hi hii clamop eenen doyren vigheboom Alzoe doet

dorren figheboom Also doet diede mensche hij begeert dien te ziene diemensche hi begheert dien te ziene diedit wonder ende dit ghestoorm

dit wonder ende dit ghestooer in hemmaect

35 in hem maect Maer daer toe es diemensche te cort ende te cleene Wat sal

35 Maer daer toe es die mensche te cortende te cleyne wat sal hi daer toe doen

hi dan daer toe doen Hi sal clemmen vphi sal clemmen op den doyrenvighebooem dat is daer ic hier voren den dorren figheboomDat es daer wi hier

voren of40 ghesproken hebben als steruen densijnnen ende der natueren ende leuen

40 afghesproken hebbe Alsoe steruender zinne ende der naturen ende leůen

den inwendighen mensche daer god vpden inwendeghen mensche daer god opwandelt als ghi wel ghehoort hebt Dit esdie alre meeste sottheit

wandelt als ghi ghehoort hebt Dit es diealder meeste doyrheit

45 voor die wise der weerelt die noyt45 voor de wize der weerelt die noit

ghehoort was Het dinct hem raseriezijnde Maer kinder ic segghe hu voorwaer dit es

gehoirt wert Het dinct hem raserie ziindeMaer kindre ic segge v voor waer

V 69 C

Hs Br 3 fol 222aHs Br 2 fol 152d

1 para Van desen wart S hildegaerdegheopenbaert onder vele mynlike

1 van dezen wert S hildegarden geoppenbaert onder vele minliker dingen Ende(153a) het staet alzoe in Sente dinghen ende het staet alsoe in S

hildegaerts

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

5 bouc twee cleene beeldekineghemaect

5 hildegarden boůch Twee cleynebeeldekens gemaect dat een is in(ingev) een blau cleet gewonden endeen

Dat een es in een blaeu cleet ghewonden8 ende en heeft gheen oeghen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

179

[V 69 B]

VariantenVetter bldz 378 32boem 38 wihebben 43 wel gh 44zotheit 48 sijn

19 liechte und von krankheit des ŏgenDannan ab schribet ein heidenscherkuacutenig lsquoGot ist ein duacutensternisse in derselen nach allem liechte und manbekennet in mit unbekentnisse desgemuetesrsquo Dis ist uns ein gros

Hs U - Hs Br 2

1 op 9 tot 10 allen ontbr voacuteoacuter alleende 12 sweluwen oeghenhalden 13die cl s 18 crancheit 21 eene d vanonbegrijplicheden 23 ende dienbekenten 25 laster 26 verstoent 30dede hi doe hij 31 dorren vigeboům 34gestuert 35 es hij te cort 37 eenendorren vigeboům 38 wij hijrvoerhebben 43 wel hebt g Ende dit45 nye ghehoert en waert want het d48 sijn

25 laster das dis ein heiden und dar zůein kuacutenig verstůnt Wo mit gon wir armvolk umbe Nu als man von diser kilwinliset von Zacheus das er unseren herrengerne hette30 gesehen aber er was ze kurtz wastet er er clam vf einen duacuterren figbŏm -also tůt der mensche er begert den zesehende der dis wunder und disgestuacuterme alles in

Hs Be 1 - Hs Br 235 im gemacht hat aber dar zů ist dermensche ze kurtz und ze klein Was soler dar zů tůn Er sol uf klimmen uf denduacuterren vig bǒm das ist alles das do wirvor ab

6 ombegripelic 10 aller 12 zwaluwenoghen haer holt 20 Daer af ontbr 25man dat verstont 31 dorren vigheboem34 al in hm 38 wi voer van ghesprokenhebben als steruen 44 Die is die 48sijnHs A - Hs Br 240 gesprochen haben als sterben den

sinnen und der nature und leben deminnewendigen menschen do Got ufwandelt als ir wol gehoert hant Das istdie aller meiste torheit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

2 verduustert 6 onbegrijplic 10 alre cr12 ogen hoer holden 13 die cl s 18

45 vor den wisen der welte die ie gehoertwart

crancheit 20 Daer af ontbr 21 heidensc 22 lichten 24 ons ontbr 25 heydensman dat verstont 27 in dk 30 te cort31 dorren vigheboem (2 times) 34 ghestueral in hem 38 ic voer van g 42 lauen()daer Daer 43 wal gheh h 45 nye 48te sijn

Es dunket si ein raserig[e] sin und zemole ein affenheit und so ist den wol alsdie licht zwei hundert

50 mark wert buecher habent undflisseklich lesent und dunket es rechttorheit sin Aber kinder ich sage das fuacuterwor dis ist die torheit die Got

V 69 C

VariantenVetter 379 15Corin - Vetter1 Von disem wart der edelen creaturen

S Hiltgart geoffenbart under vilminneklichen dingen und stet also in SHiltgarten bůche gemolet und

1 Also wart 2 vnd (in ras) vilwnenclicher d 3 also ontbr 7 dasontbr 8 und ontbr 9 alre 14 sinesselvis 15 und ontbr und w und w 18vnd keyn ouge 27 inboven disen 31van deme 33 2e times die ontbr 34 2e timesdas ontbr 36

5 och in unser swester reventor zweikleine bildelinDas eine das ist in ein blo kleit gewunden8 und das enhat nuacutet ǒgen an

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

180

[V 69 C]

Hs Br 3 fol 222aHs Br 2 fol 153a

9 ende sijn cleet es al vul oeghen Endedat bediet die helighe vreese gods daten es niet alsulke vreese

9 heeft geen ooghen ende zijn cleet esvol oogen ende dat bediet die heiligevreeze gods Dat en es niet alsulken

als wij vreese heeten maer het es eenvlitich waer nemen die mensche

vreese als wi vreeze heeten Maer het eseen vlietich waer nemen die

15 sijns selfs in allen steden wisenwoerden ende wercken

15 mensche ziins selues jn allen stedenin wizen in woirden ende in werken

Ende es daer omme sonder aensichteende sonder oeghen want het verghetetsijns selfs weder men hem

Ende es daer omme sonder aensciinende zonder ooegen want het vergetziins selůes weder ment mint ofte

20 mint of haet Ende het es sonderhande want het staet ledich alreannemelicheit

20 haet Ende hets sonder hande wanthet staet ledich alder aen nemeliicheit

Ende daer staet een ander beelde in eenander bleec cleet met vpgheheuenen

Ende daer staet een ander beelde in eenander bleec cleet met

25 heuenen handen ende staen allebeede baeruoet ende dit en heeft gheen

25 opgheheůenen handen ende staendealle beyde beruoet Ende dit en heeft

hooft Want vp desen staet die godheitgeen hooeft want op dezen staet diein eenen claren gronde Ende dat en heeftniet formelics Ende

godlicheit in eennen claren gronde endedat en heeft niet formeliics Ende

30 dat meent die onbegripelike claregodheit vp dit beelde in des hoofts statwant die godheit es sijn hooft

30 dat meint de onbegripelike claregodheit op dat beelde in des hooeftstadwant die godheit es ziin hooft

Ende dat beelde meent ghewarigheEnde meint dat belde gewarege35 aermoede des gheests Des hooft esgod eyghin Dese bleecheit des cleedes

35 blooete armoede des geests dieshooeft is god eyghen Deze bleecheit des

meent eenvuldighe wandelinghe endecleets meent eenvoldege wandelingeonannemelicheit ende ghelatentheit Zijstaen alle beede met blooten

ende onannemelicheit ende gelatenheitSi staen alle beye met

40 voeten Dat meent die blootenavolghinghe des ghewarighen beeldes

40 blooeten voeten dat meynt die blooetena volginge des gewarege beelden ons

(222b) ons heeren ihu xpi Dat blaeuheeren ihu x1 Dat blau cleet dat meentcleet meent onwandelbaerheit alsoo dathem die mensche niet en

onwandelbaerheit Niet dat hem demensche heden

45 sal heden oufenen ende morghenaflaten Het sal sijn een ghestadich bi

45 oeffenen ende morghen aflaten salHet zal ziin een ghewarich biibliuen tot

bliuen totten hende met vp gherechtenhanden ghereet te zine in

den eynde met opgherechten handengereet te zine in allen godliken

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

51 alle godlike werken ende lidene Dites emmer wel een dorre figeboom daer

51 werken ende lidene Dit es emmer weleen doyre vigebooem daer alle die

si alle vp clemmenmoeten die gode inderedelster wisen zien sullen

opclemmen moeten die gode jnderedelster wizen zůllen

55 in tijt ende in eewicheit55 zien in tiit ende in eůwicheitOnse heere seide Zachee com neder (oprasuur) in dijn bloote niet met

Ons heere sprac zacheůs comt hierneder in diin blooete niet met

dooghen met vermoghen so mochticheden comen in dijn huus ende dat

doghen noch vermoghen zo mochticheden commen in diin hůys dat

63 moet van noode zijn Eist nv ooc63 moet van nooede ziin Eest nv oec

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

181

[V 69 C]

VariantenVetter 379 18eygenclich die bl 37 der wandelonge opras van des geistes 38 in llg 44 vnd

9 im selber und sin kleit das ist alles volǒgen und meinet das die heilige vorchte

iz morne slafen laze 46 an id salGotz Das enist alsoliche vorchte nuacutet alsemtzlich vnwandelberich 49 an allenir vorchte heissent sunder es ist eingw 52 dore 56 sprach do ontbr 61flissig war nemen der mensche sin

selbes in allen stetten niet vnd nit-dogen-noch-virmogen 63Ist nů wol daz dv 65 yt gelvchtit 67eygenclich 70 yt 72 die wirkent

15 und wisen in worten in werkenund is dar umbe ane antlit und hat enkeinǒge wan si vergisset ir selbes ob mansi minne oder hasse

Hs Br 1 - Hs Br 220 lobe oder schelte und es ist anehende wan es stet lidig allerannemlicheit in aller wise in rechtergelossenheit Und do stet ein anders biin einem bleichen kleide mit uf

5 bouc 15 steden wisen 17 aensichte19 men 25 staen 46 ghestade 52dorre 55 sijn 57 niet Niet doghen nochvermoghen So mochtic 70 aennemende ontbr 74 en sijt in rechter ghelHs U - Hs Br 225 gehaben henden und stont alle beide

barfůs und dis enhat nuacutet hǒbtes wan obdisem stot die gotheit in einem luterenklaren golde und das enhat nuacutetfoermliches antlites denne

5 bueke ghemaect 10 al vol o 17aensichte 20 het es oec 24 beeldekijn

30 ein luter golt und meint dieunbekentliche gotheit und dem fliessent

ander bl cl 25 staen 36 god eyghenclare unden uf dis bilde in des hǒbteses 43 cleet meynt 46 gestadich 47stat und die gotheit die ist sin hǒbet und

meint das bilde das worre blosse op geheuenen 52 dorre 57 als Br 163 Eest dattu nv op 65 ingelucht 69in ontbr 70 noch yet aencleuens der n73 en bes 74 in rechter gel comen

35 armuete des geistes des hǒbet ist Goteigen Dise bleicheit des kleides meineteinvaltikeit der wandelunge undunannemlicheit und lidige luteregelossenheit Si stont alle beide mit

Hs Be 1 - Hs Br 240 blossen fuessen das meint die blossenachvolgunge des woren bildes unsersherren Jhesu Christi Das blo kleit das

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

meint unwandelberkeit nuacutet das man sichhuacutete uebe und morne

5 boeck ghemaect 10 meynt 17aensichte 19 waerment mint of haet21 na aen nemeliicheit in alre wisen inrechter ghelatenheit 24 beelde ontbrander ontbr 25 staet 30 dat ontbr 31in die hoeft stat staet die godlicheit Wantdie godlicheit is sijn hoeft 37 des cleetsontbr wanderinghe 45 oefene aflate46 stade 52 dorre 54 edelscher 57niet niet() 64 dattu desen boem bistghecomen ende hi di 65 inghelecht duen heefte des 67 wel ontbr 70 aennende ontbr 72 nature is te gaderwerkende die een mitten anderen 73en sijt 74 in gherechter gh ghecomen

46 sloffe lasse aber es sol sin einemzeklich unwandelber volle herten untzan das ende mit uf gerichten hendengereit ze sinde in allen goumlttelichen50 willen wurkende und lidende Dis istiemer zo mole wol der torechte (lttorrechte) vigbovm do alle die ufklemmenmuumlssent die Got in der edelstenwise sullent55 sehen in zit und in ewikeitWie sprichet unser herre do zů ZacheuslsquoIle und kum her niderrsquo Du můst her abdu ensolt von allem disem ein trahen nuacutethalten

Hs A - Hs Br 2

5 boeck gemaket 10 al vol o 10 meent16 3 times in ontbr 17 daer yn sonder

60 Denne gang her nider in din luternicht nuacutet tǒgen noch vermuacutegen so můsich huacutette komen in din hus aensicht 19 waerment 24 beelde

ontbr ander ontbr 2563 das můs von not sin Ist dir nu als

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

182

[V 69 C]

Hs Br 3 fol 222aHs Br 2 fol 153a

64 dattu wel vp den boom bestghecomen ende die de waerheit yets wat

64 wel dattů op den booem best comenende v die waerheit yets wat jn gelicht

inghelicht heeft ende du en hebbest nietheeft ende ghii en hebbes noch niet welbezeten noch en es wel beseten noch en es indi niet

eyghenlike gheworden69 Want du hebbest noch yets watin di niet eygelike worden want ghiancleuelicheit der naturen want dienatuere ende die gracie werken deenmetten anderen ende en zijt noch

70 hebt noch yets wat aennemelicheitende ancleůelicheit der naturen want denature ende de genade werken deenmetten anderen ende en eest noch nietinder ghelatenheit

75 niet in rechter ghelatentheit comen (ltghecomen)

75 comen

A

Als eerste fragment geven wij weer het begin (thans naar V e t t e r ) om eenalgemeene indruk te geven van de wijze van vertalen Met opzet werd een passagezonder bijzondere moeilijkheden gekozen Merkwaardig is alleen vernuacutewunge (r10) in overeenstemming met den Keulschen druk dat in de vertalingen vereenenof vereninge (hs A) wordt een lezing die de drukken van Leipzig Augsburg enBazel op haar hand heeft terwijl ook Cor II (p 219 r 5) een aarzeling te zien geeftin virneygvnge tegenover een paar regels verder virnuwnge

B

Het volgende stuk (p 378 r 24 sqq) is zeer leerrijk voor de groepeering derhandschriften het woord vberschwenclich(eit) (r 6 9) wordt weergegeven dooronbegripelic(heit) waarbij dan opvalt dat de hss Br 1 Br 2 U en Br 3 gezamenlijkbegripelic hebben klaarblijkelijk een lapsus in het prototype van deze vier hss daartoch even verder onbegripelicheit volgt De hss Be 1 en A hebben hetgeen bedoeldwerd onbegripelic Der swalwen oge (r 13) door C o r i n ongerijmd gevonden1)wordt door Br 3 verbeterd

1) Zie Cor II p 224 noot 1 C o r i n wil die schwachen ougen lezen De Nederlandsche hsssteunen deze emendatie niet en al is ook mij geen overlevering bekend die zegt dat zwaluwenslechte oogen hebben het feit dat C o n r a d v o n M e g e n b e r g in zijn Buch der Naturspreekt over blindgeboren zwaluwen die op lateren leeftijd weer ziende worden (edP f e i f f e r p 201) bewijst dat er verhalen over de oogen van de zwaluw de ronde dedenEn is het hierachter als no XIX uitgegeven stuk er niet om aan te toonen dat onze kennisomtrent deze volksverhalen nog verre van volledig is

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

183

[V 69 C]

VariantenVetter 380 8staen 28 golde Dat ene heeft nietformelics ende meen 31 in die hoefts

64 wol das du uf den bǒm bist komenund dir die worheit etwas geluacutechtet hat

stad staet die godlicheit 34 dieund du enhast es nuacutet besessen nochenist dir nuacutet eigenlich worden gewarige 35 Dat houet 37 des cleets

ontbr wanderinge 38 ende gelatenheitontbr 42 lieuen h 45 oeffene aflate46 Mer het sal sijn scade() blijuen 52dorre 57 niet met te dogen of verm somoet ic 64 op desen b biste gecomenEnde hi di die w 66 heeft du en heuestedes noch niet bes noch ist in di 70aenn ende ontbr 72 die nat is die tegaderwerkende die ene mitten anderen73 en sijt 74 ander (geeumlxp) rechter ggec

70 wan du hast noch etwas ankleblicheitder naturen wan die nature und diegnade wuacuterkent noch mit einander undenbist du noch nuacutet in rechte gelossenheitkomen

in der vledermuus ooghe hetgeen zeker begrijpelijker is al komt het ons nietwaarschijnlijk voor dat deze lezing origineel zou zijn Dat er in alle hss zoo weinigterecht is gekomen van den volgenden zin (r 15) zal wel te wijten zijn aan hetoverspringen van het eene sunnen (r 14) op het volgende (r 16) Dezehomoiumloteleuton-uitvalling zou dan een nieuw bewijs leveren voor eengemeenschappelijken oorsprong onzer tekstenEen welkome bevestiging van C o r i n s opvatting van het woord dvrren vichboim

(r 31) - waarvan het eerste lid niets met lsquodorrsquo uit te staan zou hebben doch eerdermet lsquodoornrsquo en dit dan in uitgebreide beteekenis lsquowildrsquo - levert de in hs Br 2 bewaardelezing doyren vigheboom1)Een eind verder treft ons wederom in alle hss het weglaten van r 47 vnd tot r

52 Aber hetgeen heel goed opnieuw een geval van homoiumloteleuton-uitvalling zijnkan als men let op het (in Cor II althans) twee maal voorkomen van het woorddorheit

C

Als derde fragment (V e t t e r p 379 r 15 sqq) geven wij de bekende passagewaar Tauler het visioen van de heilige H i l d e g a r d v a n B i n g e n bespreektnaar aanleiding van een aan zijn auditorium bekende miniatuur voorkomende ineen handschrift dat in het klooster waar hij predikte in den lsquoreefterrsquo voor tafel-

1) Dat Tauler geweten zou hebben dat de sycomore een soort van eschdoorn is en zoodoendeeen woordspeling ācer - ăcer gemaakt zou kunnen hebben komt mij niet waarschijnlijk voor(Zie Cor II p 224)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

184

lectuur gebruikt werd C o r i n heeft een miniatuur die geheel beantwoordt aanTaulers beschrijving in zijn tekstuitgave gereproduceerd (Cor II p 227) naar eenhs afkomstig uit het Benedictijner nonnen-klooster Rupertsberg vlak bij Bingenad Rijn dat nu nog bewaard wordt te Wiesbaden Vermoedelijk zal Tauler zijnsermoen ook aldaar gehouden hebben op een zijner reizen langs den Rijn en er isalle kans dat deminiatuur uit dit nog bestaande hs en dat waarvan Tauler gewaagdeeacuteeacuten en hetzelfde is Om de beschrijving met name van het tweede lsquobeeldekenrsquogoed te kunnen begrijpen is deze reproductie haast onmisbaar en daarom vergevenwij het den vertaler gaarne dat hij te kort geschoten is Toch is het wel gelukt omer iets leesbaars van te maken Zooals wij in ons eerste fragment zagen staan dehss Be 1 en A apart ten opzichte van de andere Hs A blijkt hier de beste lezingte hebben omdat het r 28 golde nog overgeleverd heeft dat bij alle overige hssgronde is geworden Beide hss hebben na stat (r 32) staet die godlicheit DeNederlandsche lezing (wij geven alleen het tweede gedeelte) is dus op deze manierweer te geven lsquoDaar staat nog een andere figuur in een kleed dat vaal is metopgeheven handen en beide staan zij barvoets en de laatstgenoemde heeft geenhoofd want de goddelijkheid staat daarop in een klaar gouden schijnsel en dat isvormloos en dat beduidt de onbegrijpelijke klare godheid Boven deze figuur op deplaats van het hoofd staat de goddelijkheid want de goddelijkheid is haar hoofdrsquoMen geve toe dat de zin niet kwaad is weergegeven en bedenke dat zonder hetplaatje ook de tegenwoordige lezer met de handen in het haar zou gezeten hebbenmet und dem (of van deme desnoods zie Cor II) fliessent clare unden uf dis bildein des hǒbtes statV e t t e r verbetert (r 43) nut das man sich hutte be und morne sloffe Lasse

aber es sol sin in sloffen lasse aber naar de Straatsburgsche hss Cor II heeft vndiz morne slafen laze an id sal sin Al onze hss hebben ende morghen af late ofaflaten sal Deze variant verdient aandacht zoolang wij aangaande de juiste lezingnog geen volkomen helderheid hebbenVan nit-dogen-noch-virmogen (r 61) een vaststaande uitdrukking door Tauler

in nr 45 (V e t t e r p 19729) nog eens gebezigd komt begrijpelijker wijze in hetNederlandsch niet veel terechtHet laatste gedeelte van dit fragment diene nog eens om het soms belangrijke

verschil aan te toonen tusschen onze redactie en de Duitsche (r 52)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

185

Sermoen over lsquoEstote misericordes sieut et pater vester misericors estrsquo[V 38]

Het derde sermoen dat wij bespreken zullen is nr 38 dat gelijk wij zagen alleenin gr II voorkomt en gezien de uiterlijke kenmerken ook daarin thuis schijnt tehooren immers wij vinden het in alle hss van de groep en ook overal op dezelfdeplaats in de reeks al houden wij bij deze laatste omstandigheid in het oog dat devolgorde geen bewijs is voor een al of niet behooren tot den oorspronkelijken canonomdat de sermoenen in groep II immers gerangschikt zijn naar de feestdagen vanhet kerkelijke jaarOnze bijzondere aandacht trok deze preek door de overlevering ervan in hs L

zij behoort toch tot de stukken die evenals nr 60a door den kopiiumlst van het hsgecollationneerd zijn met een ander Voor nr 60a bleek ter collatie een hs van deeerste groep gebruikt te zijn dit was voor nr 38 onmogelijk want dit sermoen komtin groep I niet voor en wij moesten dus naar een andere bron zoeken Daar de preekin vele hss is overgeleverd zelfs in het wat de volgorde der stukken betreft geheelop zichzelf staande hs Rsbr T is zij dus in verschillende opzichten belangrijk voorons onderzoekAllereerst bleek evenals bij nr 60a nauwe samenhang met de hss G 1 Br 3

en D waardoor wij een bewijs kregen voor ons vermoeden dat nr 38 thuis hoortin den oorspronkelijken canon van gr II Voorts was geen der verbeteringen enverduidelijkende glossen in hs L te verklaren met behulp van die handschriften endus ook hier bleek wel degelijk een andere redactie lsquohineincorrigiertrsquo te zijn Dat hsvoor de collatie gebruikt bevatte dus teksten die afkomstig waren uit verschillendeverzamelingen uit groep I vertegenwoordigd door 60a en gelijk ik ontdekte ookdoor 60b - egraven een redactie waartoe 38 en 63 behoorenDe lezing van nr 38 in hs Be 1 wijkt af van die in de andere handschriften en

ook dit stuk bevestigt bij nadere kennismaking het vermoeden dat wij op grond vanuiterlijke kenmerken daaromtrent koesterden door het ontbreken toch van denlangen titel met inhouds-opgave - een der kenmerken van gr II - bleken zich de nrs38 en 63 te onderscheiden van de andere sermoenen in het eerste gedeelte vanBe 1 De tekst van nr 38 vertoont vele overeenkomsten met dien van hs Rsbr Ten blijkt door gelijken zinsbouw en woordenkeus met dezen tot een en dezelfderedactie

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

186

te behooren al is dit op vele plaatsen helaas niet meer te controleeren daar RsbrT ons bij moeilijke passages meestal in den steek laat en het onbegrepene naareigen inzicht veranderde of eenvoudig wegliet Toch blijkt er in Be 1 op verschillendepunten ook verwantschap met gr II zoodat Be 1 met betrekking tot nr 38 eentusschen-positie inneemt tusschen Rsbr T en de hss van groep II Zeer merkwaardigis het tenslotte dat wij in staat zijn de meeste verbeteringen in L te verklaren uit delezingen van Be 1 en Rsbr T

V 38 A

Hs Be 1 fol 20bHs L fol 117a

1 Nu voert soe sprac dat ewangelium vaneenre gueder maten Deze mate is des

1 Nu sprect dit euangelium voert vaneenre goeder maten Dese mate is des

menschen ghemode ende daer wertmede ghemeten In deser maten

menschen ghemoede ende daer wort inghemeten In deser maten wort

5 soe wert god ghemeten so wat u diesghewerden sal

5 god ghemeten soe wat v oec sijnsgheworden sal

Lieue kinder nv is dese edele mate daergod so wonnentlike in solde wonen alsoontkent ende onsuuert

Mer lieue kijndere nv is dese edel matedaer god so wonderlike in soude woonen(daer tot woonen in marg)

10 ende al vol vulnissen datter god nieten mach in Welkes stat eyghen het van

10 alsoe seer ontreynicht ende ontsuuertende alsoe vol vulnissen dat god daer

rechte solde sijn mer dat is vol stinckedesdinghes ende eerdscher

niet in en mach Ende dat een eyghenstat gods van recht (vr in marg) sijnsoude dat is nv vol15 stinckende dincs vol eertschervulnissen

16 vulnisse endemesses Dijn ghemoedestaet rechte scadelic te pande Die selue

ende messien Dijn ghemoede staetstadelike te pande want in die selue

tijt alstu dit tot gode soldeste keren indinen ghebede so stat dijn

stonde (in tot stonde in marg) als ghi vte gode sout keeren in dinen

20 ghemoede te pande ende du bistedes ongheweldich ende god en mach

20 ghebede (in tot ghebede in marg)soe staet v ghemoede te pande ende ghien sijt dies niet gheweldich noch god enmach nerghens daer in

nergent daer in Want du heueste diewant ghi hebt die creaturen een25 creaturen den doerwachter daer voergheset die gode dat hinderen dat hi daer

25 portier daer voer ghemaect die godbehijnderen dat hi daer niet in en mach

niet in en mach Ende daer om alstuEnde hier om alstu aldus (in marg) bidtbiddeste sonder ghemoede so ensmakedet die niet want god

ende bedeste sonder ghemoede soe ensmaket v niet ende

30 daer niet in en is so verdriets di30 (117b) want god daer niet in (ingev)en is soe verdrietet v gheringhe endedan loepti wt Lieue kijnt losset vghemoede van allen eynden (in margdien) daer dat te pande staet ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

schier ende lopes vut lieue kint losse dijnghemoede van allen eynden daert tepande staet van alle (20c)35 der minnen ende meninghe endegonste der creaturen Want sal god daerin so moet van node die

35 van alre minnen ende meyninghenende gonsten der creaturenWant sal goddaer in soe moeten die crea-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

187

Om dit aan te toonen geven wij weer eenige fragmenten waarin wij de tekstenparallel afdrukken

hs L benevens de varianten van de hssG 1 Br 3 en D met den tekst van Lvoacuteoacuterdat die verbeterd werd

1e kolom

hs Be 12e kolomhs Rsbr T3e kolomde tekst naar de uitgave van C o r i n metdaaronder de varianten van V e t t e r suitgave

4e kolom

V 38 A

Cor I 43 A 23Hs Rsbr T fol 24a

1 Nů vort sprach dat ewangeliům vaneynre gůder maissen Diese maisse dat

1 voert (lt woert) spreect dat ewangeliumvan eenre goeder maten Dese maete es

is des Menschen gemoite da-mit wirtgemessen In deiser maissen so

des mynschen ghemoede dat daer metwoert ghemeten in

5 wirt got gemessen wat dir des werdensal

5 deser maten waert god ghemeten watwij des werden sal

Leyf kinder nů is die eidele maisse dagot so wůnnenclichen ynne soildewoynen die is also intreint vnd

lieue kinder nu es die edel mate daergod soe minlike in soude wonen die esalsoe ontreynt (lt ontrennt)

10 intsůůert vnd als vol vůlnisses dat gotdar-in neit inmach des eygene stat dat

10 ende ontsuuert ende alsoe volwlnissen Dat god daer in niet wonen en

id van reichte soilde syn dat is volstinckendes dinges vnd

mach Des die eyghen stat van rechtesoude sijn dat es vol eertscher

14 ertscher vůlre letden ind mistis14 becommernissen

Dit gemoite steyt reichte scheitlichen zopande Die selůe stůnde als

Dat ghemoede staet rechte scadelike tepande

dů zo gode soildes keiren in dymegebeide so steyt dit gemoite zo

als du di te gode soudt keren in dinenghebede Soe staet dit ghemoede

20 pande vnd dů bis is vngeweldich vndgot inmach neirgen dar-in

20 moede te pande Ende du bestesongheweldich ende god en mach

Neyn neyt dů hais die důyrwerdernerghent daer in Ende hebt een25 der creatůren dar-vůr gesat die gotdes hinderent dat hie neyt drin inmach

25 doerwerder der creaturen daer vore(lt wore) gheset die gode des hindert

Vnd dar-vmbe als dů alsůs beitz anedat hi niet daer in en mach ende daergemoite so insmacht dirt neyt want gotneyt dynne inis So

omme alstu dus bedes met enenbehanghenen ghemoede soe en

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

30 verdrůystz dich scheire vnd loifs vs30 smaket di niet Want god niet daer inen es Soe verdrietes di schiere endeloept wt Kinder loesse dijn ghemoedevan alle dien daert te pande staet vanalle mynnen ende neighinghen

Leyf kint loise din gemoite van allen denenden da id zo pande steyt van al dermynnen vnd35 meynůngen vnd gůnst der creatůren35 der creatuerenWan sal got in so mois van noit decreatůre vs Mache din vas ledich

Want sal god daer in soemoet van (24b)noede die creaturen wt Maket

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

188

[V 38 A]

Hs Be 1 fol 20cHs L fol 117b

38 creaturen vut Make dijn vat ledichende holt di vri van alre ydelre

38 turen van node wt Maect v vat ledichende hout v vri van allen ydelen (in

becommernissen want ten wert denmarg) becommeringhen Want ten wortvuere nye also natuerliken op te gaenden vier nie alsoe natuerlic opwaerts tenoch enen voghel so licht te vlieghen alstis enen menshe gherechten

gaen noch enighen voghel soe lichte tevlieghen

44 (lent doorgeh) ledenden ghemoedealst enen recht biddende (in margop te gaen in gode Ende hier om weetvoir waer sullen wi ymmermeer comen

45 ledighen) ghemoede op is te gane tot(in bovengeschr) gode Ende hier omwet

inden gront godes ende in dat enghestegodes so moeten wi

voerwaer selen wi emmermeer comeninden gront gods ende in sinenenghesten (boven eerste e een

50 ten minsten eerst comen in onseneyghen gront ende in onsen engheste

50 stip in marg ingheesten) soemoeten wi ten alre (ingev) minsten ierstcomen in onsen eyghenen (in marg)gront ende in onsen enighesten (in

ende dat sal syn een luttereghemoedicheit

marg ingheesten) Ende dit salgheschien

55 ende daer sal die ziele te male opdraghen mit alle eer ghebreken ende

55 in luter ghemoedicheit (boven ghe-oet-) ende daer sal haer die ziele te mael

legghen haer voer die poerten der groteropdraghen met al haren ghebre- (118a)oerbaricheit godes daer god vut smeltetin barmherticheit

ken ende stercken (gt strecken in marglegghen) haer

6060 voer die porte (lt porten) der grotergoetheit gods daer god wt vlietet endesmeltet in ontfermherticheit

Hs G 1 - Hs L (oorspronkelijk)1 voer 5 oec ontbr 6 voacuteoacuter sal mach doorgeh 7 edel ontbr 17 stadeliken

24 creatuer 28 ende bedeste ontbr 37 van node alle cr 41 nyet 49 enghesten53 dito 58 strecken 60 poerte

Hs Br 3 - Hs L (oorspronkelijk)5 v ontbr 17 ghestadelike 23 nieuwers 24 een ontbr 32 losse 41 ten es

dv 49 eenichsten 53 dito 55 puer ghemoede 58 strecken

Hs D - Hs L (oorspronkelijk)11 dat tot 15 vulnissen ontbr 17 stadelic 24 die portenars 30 ynne en is 49

engeste 51 ten minsten ontbr 53 engheste 58 strecken 62 barmherticheit

V 38 B

Hs Be 1 fol 20cHs L fol 118b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

1 ende drincti in di seluer niet endebeghin dan een ander werck sonder alle

1 Ende en betrouwe op v seluen nietnoch en beghint gheen ander dinc noch

twiuel het vallet seluen of ende lost hemvut

werc want sonder twiuel si smelten selueaf ende lossen hen

5 Ic hebbe ghesien alsmen siluer grauetso wasset dat water dat men niet welghewinnen en can so heefftmen

5 Ic heb ghesien wanneer men siluergraeft dattet water dan biwilen henouerwast (biw hen over in marg)

dan mit behendicheit ghemaket dat8 datmens niet wel gheuinden en9 hem dat water seluer vut zoetet ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

189

[V 38 A]

Cor I 45 A 10Hs Rsbr T fol 24b

38 vnd halt dich vry van ydelenbekummernissen wan id inwart dem vůre

38 dijn vat (lt wat) ledich ende houdt dyvri van ydelen becommernissen Want

ney als natůrlich vp zo gain noch eymehet en wert den viere nye soe natuerlijcvoigele alz licht zo vleigene alslttgt id iseyme reichten

op te gane Noch enen voghel soe lichtte vlieghenne Als

43 leigdichme gemoite vp zo gain in gotenen rechten ledighen ghemoede op44 te gane in god

Ind dar-vmbe wyst vůr wair soilen wirvmmer komen in den grunt gotz vnd in

Ende daer ommeweet voerwaer Soe wiein (hs ny) wilt comen inden gront gods

dat ingeiste gotz so mois wir zo demealre minsten

ende in dat ynnichste gods Soe moetenwij totten alren

50 tzeirst komen in vnsen eygenen grůntvnd in vnse ingeiste

50 minsten eerst comen in onseneighenen gront ia in onse ynnichste

vnd dat sal sin in lůtere demoidicheytende dat sal sijn in luterre oetmoedicheit55 vnd da sal sich die sele zo-mailevp-dragen mit allen eren gebrechen vnd

55 ende daer sal haer die siele te maleop draghen met alle haren ghebreken

al eren svnden vnd leygen sich vůr dieende met al haeren sunden endeportze der groisser eirlttgtweirtgeyt gotzda

legghen haer voer die poerte der groeterwerdicheit gods

60 got vs smilzit in barmherzicheyt60 daer god wtsmeltet met miltheit endeontfermherticheit

Vetter - Corin1 vor so 10 also vol fules mistes 12 stat es von 14 irdenscher fuler letden() gtlieben door corr verb in erden 16 das stet 20 sin ungew 25 gesetzt 29 darinne 48 innigoste 51 innigostes 59 erwirdikeit

V 38 B

Cor I 46 A 24Hs Rsbr T fol 24b

1 Drinck dich in dich seluer neyt begyndan eyns anderen wercks ayn allenzwiůel id ůelt selůer aůe vnde loist sich5 Als ich hain geseyn als man siluergreift so verweyst sich dat wasser datmans neyt wail gewynnen inkan8 So hait man gemacht mit be-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

190

[V 38 B]

Hs Be 1 fol 20cHs L fol 118b

10 dan so vintmen scat die alle oncostbitaelt die daer om verteert is ende

10 mach Mer soe maken die lieden metbeheyndicheit dattet water hem seluenwt puttet ende dan vintmen den (ingev)scat die alden cost betaelt die daer opverteert is ende

15 daer bouen grote wynninghe Alsosaltu di liden ende laten desen druc ende

15 daer bouen grote winninghe Aldusseldi v liden ende laten in desen drucke

beelde ende die weder wordigheende beelden ende ghebreken die ghighebreke die du weder dijn ghemoedeende herten liden moetes die

teghen uwen danc ende herte liden moetWant seker si scieten

20 di pinighen Seker het schiet sich20 (in marg verv door werpen) henseluen ten lesten (ten 1 in marg)

(20d) seluer vut ende dat sal alden arbeitbetalen ende di sal groet guet daer medein comen

wt ende dat sal al den arbeit betalenende v sal groot goet daer mede wederin comen

Hs G 1 - Hs L (oorspronkelijk)

8 wel ontbr 22 al ontbr

Hs D - Hs L (oorspronkelijk)

2 dinc noch ontbr 4 vallen seluen 8 ghewynnen en kan 19 schieten hem seluerlt scheyden hem seluen 22 dat se al 23 daer van weder

V 38 C

Hs Be 1 fol 21bHs L fol 121a

1 Hier om is die mensche alsoonghelaten ende breket vut ende en can

1 Aldus en can hem die mensche nietghelaten mer hi brect wt ende en mach

hem in dese drucke niet gheliden daerleit also wonderlike grote scade

hem in desen druc niet gheliden (ghe-in marg) Och hier leet

5 an Lieue kint bliue bi di seluen ende5 soe wonderliken groten scade aenLieue kijnt blijft bi v seluen ende

ghetrouwe gode sonder twiuel hi loset diende holt di in oetmoedicheit

betrouwet gode sonder twiuel hi sal vverlossen Ende hout v in oetmoedicheit

9 ende in weerdighe vruchtenende in eerwerdige voertgange10 gange (Ende tot voertgange inondermarge ingev) Want ghi sout vin(121b) oetmoedicheit ende ineerwerdicheit ontvruchten Biet ende rect

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

die hant dijnre begheerten alleen wttotten

So biet die hant vut dijnre begheringheallien totten ouer weseliken bloeten15 lutteren wesen dat god alleenweseliken is ende niet en holde van aldat mijnre is dan dat

15 ouersten ouerweseliken bloetenluteren wesen dat (in marg daer) godalleen weseliken is ende niet en achtevan al dien dat minder is dan hi

Hs G 1 - Hs L (oorspronkelijk)

11 sout van oetm 13 ontfructen Siet ende recht

Hs Br 3 - Hs L (oorspronkelijk)

13 ontsien reect 15 pueren 17 alleen ontbr

Hs D - Hs L (oorspronkelijk)

11 Want hi holdet dij in oetmodicheit ende in eerweerdigen ontfruchten13 wtreyke 14 alleen ontbr 15 ouersten ontbr 18 van al dien ontbr

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

191

[V 38 B]

Cor I 47 A 8Hs Rsbr T fol 24b

10 hendicheit dat sich dat wasser selůervys-schůyt vnd dan so vint man schatzdie alle die kost betzailt die drůp verzeirtis vnd da-oyůerlttgt

15 groisse wynnůnge Also salt dů dichlyden vnd laisen deisen drůck ind deise

15 Aldus salstu di liden ende laten indesen druck ende in dese beelden Ende

bilde ind die widerweirdige gebreche diedů weder dyn gemoite

die ghebreke die du weder dinen willeliden moet ende di

19 vnd herze liden mois dich pingen19 pineghen seker het valt van seluen

sicher id schůt sich seluer vs ind dat salalle die arbeit betzalen vnd

aue (hs ane) ende dat sal alle dienarbeit betalen ende di sal groet goet

24 dir sal grois gůt dar-mit in-komendaer af comen dattu di daer in lidet25 met verduldicheit

Vetter - Corin

1 selber nuacutet in begin 6 verwechset 11 us schuacutet 12 den schatz 13 gezert douacuteber gr gewinnunge 19 pingende

V 38 C

Cor I 53 A 7Hs Rsbr T fol 26b

1 Her-vmbe is der Mensche alsvngelaissen vnd bricht vs vnd inkan sichin disme drůcke neyt geliden Da

1 Hier omme es die mynsche alsoeonghelaten ende brect wt ende en canhem in desen druck niet gheliden

4 heyt also groys wůnderlich schade afende daer leecht alte wonderlike5 groete scade aen

Leif kint blyf by disme vnd getrůwe godeayn allen zwyůel hie loist dich

ghetrouwet gode sonder allen twiuel hilost dy ende drucke dy te maele inghewaregher ghelatenheit ende

9 vnd halt dich in oitmoidicheyt vnd10 oetmoedicheit in gods liefsten wille

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

in eirwerdicher vorten So bůyt dyne hantvs dinre begeirůngen alleine zo15 deme ouerweyslichme bloisenlůterme weysene dat got alleineweyselichen is vnd neyt inhalt van alledeme dat mynre is dan dat

Vetter - Corin

4 litan 6 vnd ontbr 9 deműtkeit 13 die h 16 wesende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

192

V 38 D

Hs Be 1 fol 21bHs L fol 122a

1 Extendens se ad anteriora supernavocacione Du moetste Als die lieue

1 Ghi moet als die lieue paulus seet vwtrecken totten dinghen die voer ons sijn

Paulus spreket sijn vutgherecht tottervoersten der ouerster ropinghe

ouermits der ouerster ropinghe (in margExtendens se ad5 anteriora superne vocationis)

6 dattu ontvalleste allent dien dat minreis dan dat in dat daert so lutterlike ende

soe dattu ontvallest allen dien dat datouerste goet niet en is ende di keert

soe wonnentlike was So hanghet diearme mensche recht

daert alre luterste ende alre volcomensteis Dan hanghet die

10 of hi henghe tusschen twie wandenende hem dunct hi en hebbe hem nochhier noch daer

10 arme mensche recht of hi hinghetusschen twe wijnden ende hem duncthi en (is doorgeh) heeft troest noch(heeft tot noch in marg) hier noch daerende is aldus in noode

ende is aldus in noden recht of hi15 onder enen kelter laghe ende wordeghedrucket

15 recht oft hi onder enen sarck lagheende worde ghedruct

Hs G 1 - Hs L (oorspronkelijk)

2 wt trecken 6 dat ontbr 12 hi en is 15 serck (na s letter uitgerad)

Hs Br 3 - Hs L (oorspronkelijk)

2 voren sijn der ouerster roupinghen 8 puerst

Hs D - Hs L (oorspronkelijk)

2 v ontbr voer dij 7 ende di keert ontbr 9 ghenochlicste is 11 wanden 12duncket dat he noch hier noch daer en is

V 38 E

Hs Be 1 fol 21cHs L fol 122b

1 dan compt onse here mitterouervloeyender maten ende ghiet hem

1 soe comt hi metter oueruloyendermaten ende ghiet hem seluen indermaten

seluen in die mate Want di en machWant v en mach anders niet versaden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

5 anders niet ghenoeghen Niet andersen maket die mate soe ouervlietende

5 Anders niet dan hi selue en mach desemate soe oueruloyende maken van

vanden ouerweseliken guede dat hi seluedesen ouerweseliken goede dat hi selueis dat si tot allen eynden ouergaet Danduet die gheest enen

is soe dat si tot allen eynden ouerloeptDan doet

10 ouerzwanc in dat godlike afgronde hi ghiet hem vut ende blijfft nochtan vol recht die ene cleyne hose stake

10 dese gheest enen ouerswanc indengodliken afgronde hi loept ouer (inmarg ghiet hem wt) ende blijft nochtanvol ghelijc oftmen een cleijn hoesken (inmarg cruesen) of15 laersken stake in een grondeloes

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

193

V 38 D

Cor I 55 A 2Hs Rsbr T fol 25b

1 Extendens se ad teriore supernevocacione lsquoDůmoistrsquo alz der lieůe Paůlus

1 Extendens se et terriorem supernavocacione (dit alles doorgeh) Du moets

sprach lsquosin vs-gedeynt zo den vorstender ouerster royffůngenrsquo

als die reine sinte pauwels sijn wtghedent ende ghespannen

55 totten vordersten der ouersteroefeninghen dattu ontfalles allen dien datminder es dan dat ende (26a) dat daersoe lustelijc es ende mynlic was Soe esdie erme mynsche alsoe

dat dů intfals alle deme dat minre is wandat ind dat daso lůstlich vnd so wunnenclic was Soheyt der Mensche reichte als of10 hie hange intůschen zwen wendenvnd in důnckt hie inhaůe hie noch

10 ellendich ende ghelaten Ende woertalsoe ghedruct

da vnd is alsůs in noiden reichte15 als of he vnder eine keltere leige vndwvit gedrůckt

Vetter - Corin

1 Extendens se superne vocatione 4 vordersten 6 enphallest 9 stat 11 wederhie

V 38 E

Cor I 56 A 9Hs Rsbr T fol 26a

1 dan komt der here mit deroyůervlůssiger maissen vnd gůst sichseluer in die maisse

1 Dan coemt die here met eenre oueruloedegher maten ende ghieft hem

want ir inmach anders genoigenseluen in die maete want haer en5 neyt vnd macht die maisse alsouervleissende van deme

5 mach anders niet ghenoghen endemaect die mate alsoe oueruloyende

ouerweyselichme gůde dat hey selůervanden ouerweseliken goede dat hi selueis dat sy an allen enden ouer-geyt Dadeit der geyst eynen ouerswanck

es dat sy aen allen enden ouer gaetDaer doet die gheest enen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

10 in dat gotliche afgrunde Hie gůst sichvs vnd blijft doch vol als die eyn cleynecroissen steysse in dat

10 ouerswanc in dat godlijc afgronde Highiet hem wt ende blijft doch vol Als dieeen cleyen cruysken sciepe

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

194

[V 38 E]

Hs Be 1 fol 21cHs L fol 122b

16 in dat grondelose meer (lt zee) datworde drade vol ende ghinghe ouer ende

16 meer want dat worde drade vol endeliep ouer ende bleue nochtan vol Hier

bleue nochtans vol para Hier gheuet godden gheest hem seluer

gheeft hem god selue den gheest ineenre oueruloedigher wisen

20 in eenre oueruloedigher wisen datverre is bouen dat ye ghebaerde

20 dat verre is bouen al dat si yeghebaerde (in marg begheerde)

Hs G 1 - Hs L (oorspronkelijk)

1 ouervlodigher 15 leersken 16 drayde 20 verre is dat si ye

Hs Br 3 - Hs L (oorspronkelijk)

2 ende tot maten ingev 14 hosekin of leerskin 16 zee gheringhe

Hs D - Hs L (oorspronkelijk)

5 seluen Ende mach 9 syden 16 thants 20 al ontbr

V 38 F

Hs Be 1 fol 21dHs L fol 123b

1 Aldus wert dese mate ouer uloedichdat alle die werlt hier of wert gherijct

1 Siet aldus wort dese mateoueruloedich soe dat alle die werelt daer

Ende en waren dese luden niet inderkerstenheit die werlt en stonde

rijc af wort Want en waren dese edeleliede niet inder kerstenheit

5 niet een stonde5 (inder k in marg) die werelt en stondeniet een vre

Hs Br 3 - Hs L (oorspronkelijk)

4 menschen

Hs D - Hs L (oorspronkelijk)

3 van wort Want al en 4 menschen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

V 38 G

Hs Be 1 fol 21dHs L fol 124a

1 Hi mach wel comen tot vernuftighenbekennisse gheliker wijs als roed

1 Hi mach wel comen tot vernuftighenverstande godliker wijs als misschijn

messync yets Want tschijnt al goutsonder this hem inder wairheit seer

(geeumlxp roet mession in marg) yets watschijnt als gout al (ltals) eest

5 veer Also is veel valschen schijns5 hem inder waerheit seer verre Aldusis oec een valsche schijn onder der (diebovengeschr) le- (124b) uendigher

8 sonder die leuende wairheit Mer die8 waerheit Mer voerwaer die

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

195

[V 38 E]

Cor I 56 A 21Hs Rsbr T fol 26a

16 grůndeloyse mer dat wůrde balde volvnd geynge ouer vnd bleůe doch vol Hie

16 in die grondelose see dat woerdeschier vol ende ghinghe ouer ende bleue

geyt got deme geyste sich selůer in eynreoůervlůyssicher wysen

doch vol Hier ghieft god den gheest hemselven in eenre oueruloedegher

20 dat verre is inboyůen dat sy eybegeirde

20 wisen dat verre es boven dat si iebegherre

Vetter - Corin

12 klein krusen 20 verre ist und ob allen dingen

V 38 F

Cor I 58 A 18Hs Rsbr T fol 26b

1 Alsůs wirt diese maisse ouervlůssichdat alle die werilt hin-af wirt gericht vnd

1 Aldus woert die mate ouerulodich datalle die werelt na hon woert ghericht

inweren diese lůde neyt in dercristenheyt die werilt inbestoinde

ende en waeren diese liede niet inkerstenheit die werelt en

5 neit eine stůnde5 stonde

Vetter - Corin

2 gerichtet 4 enstuumlnde

V 38 G

Cor I 59 A 20Hs Rsbr T fol 27a

1 Hie mach wail komen zo vernůnftichmebekentnisse als roit messinck dat schint

1 Hi mach wel comen tot vernufteghenbekennisse (lt -en) als roet missinc dat

etzwanne als goilt ain ist eme gar verrein der

schijnt yetswat als gout Mer hets hemzeer verre Inder waerheit

5 wairheyt also is vyl valschis schines5 alsoe es voele valsches schijns

8 ane die leyůendige wairheyt die moys8 Mer die leuende waerheit moet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

196

[V 38 G]

Hs Be 1 fol 21dHs L fol 124a

9 leuende wairheit moet in desen wisenende weghen ghesocht werden

9 leuendighe waerheit moet aldus indeser wisen (in dw in marg) ghesochtworden

Nu waer hi wel een doir die sinenwijngaert in dat noorden settede daer diesonne nymmermeer en

Nu waert wel een dwaes mensche (inmarg) die sinen wijngaert in dat noordensette daer die sonne nemmermeer

15 schene ende die begheert hadde diesonne te siene ende keerde haer die

15 mermeer en schene oft die de sonnebegheerde te sien ende den neck (in

necken thoe ende sijn aen sicht vandersonnen

marg rugghe) daer toe keerde ende dataensicht daer af

Hs G 1 - Hs L (oorspronkelijk)

2 metschyen dat schijnet als 7 leuender 9 waerheit ontbr 15 schijne Oft diesonne en begh ts 16 uoert

Hs Br 3 - Hs L (oorspronkelijk)

2 messinc

Hs D - Hs L (oorspronkelijk)

2 verstande Ghelic alse messinck 4 al ist inder 6 ist oec wal valsche s derontbr

A

Met opzet hebben wij als eerste fragment weer een passage uitgekozen zonderveel moeilijkheden bij de vertaling om een indruk te geven van de verschillenderedacties Hs Rsbr T dat ons op alle moeilijke plaatsen in den steek laat vertoontzich in dit fragment op zijn best en representeert hier in tegenstelling met desecundaire veranderingen in corrupte passages wellicht het zuiverst zijnoorspronkelijke redactie Deze correspondeert in vele gevallen met den tekst in Be1 maar staat nog dichter bij de verbeterde lezing van LNemen wij hs L als uitgangspunt en duiden wij zijn beide lezingen aan met L1

en L2 dan beschikken wij over de volgende gegevens

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

I

Eenheid der hss L1 G 1 Br 3 D Be 1 tegenover de Duitsche hss die hs RsbrT op hun hand hebben blijkt uitr 24 dů hais die důyrwerder der creatůren dar-vůr gesat - ghi hebt die creaturen

een portier (doer wachter) daer voer ghemaectr 42 als id is eyme reichten leigdichme gemoite - alst enen recht biddende

ghemoede op is te ganer 48 sq in dat ingeiste gotz in vnse ingeiste (V innigoste) - in alle hss is er een

aarzeling te bespeuren omdat men ingeiste niet begreep (het dialect van het origineelmoet dus dicht bij Cor I

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

197

[V 38 G]

Cor I 60 A 2Hs Rsbr T fol 27a

9 in deiser wysen vnd weygen gesoitwerden

9 in deser wisen ghesocht werden

Nv were die wail eyn doyre die synenwyngart in dat norden sette dar diesvnne nummer ingeschiene

Nv waere die wel een doer oft een gheckDie sinen wijngaert int verborghen endeint doncker sette

15 ind die geringe hedde die svnne zoseyne vnd keirt ir den nacken vnd synantlitze keirde van der svnnen

15 daer die sonne nummer en scheneende die begheringhe hadde die sonnete siene ende haer den rugghe keerdeende sijn aensichte vander sonnenkeerde

Vetter - Corin

2 roit moumlsch schinet 4 Aber es ist 8 aber 13 hinder einen berg saste 15 derbegerunge

hebben gestaan) - L enghesten gt inghesten gt ingheesten enighesten gt ingheestenG 1 enghesten Br 3 eenichsten waarsch secundair uit engesten Be 1 enghesteD engester 54 demoidicheyt - ghemoedicheit (= aequitas)r 59 eirtweirtgeyt (V erwirdikeit) - de grondtekst moet een corrupt woord gehad

hebben evenals Cor I door Be 1 misschien benaderd op den klank af metoerbaricheit (nog niet overgeleverd) de overige hss goetheit

II

In de volgende passages heeft L2 de lezingen van Be 1 en Rsbr T op haar handr 8 da got so wůnnenclichen ynne soilde woynen - dgs wonderlike isw L2

wonnentlike Be 1 minlike Rsbr T waarschijnlijk te verklaren uit het niet begrijpenvan wunlec dat voorkwam in een ascendent hetwelk wij een keer aantroffen in hsG 2 (zie hierachter pag 247 r 21) L2 berust natuurlijk op een onbegrepenwonnentlikeZoo ook de invoegingen in de rr 13 19 40 52 59Niet verbeterd r 4 in ghemeten (L1 G 1 Br 3 D) tegenover daer wert mede

ghemeten (Be 1 Rsbr T)r 61 wt vlietet ende smelt (L1 G 1 Br 3 D) - wt smeltet Be 1 Rsbr T

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

198

III

Alleacuteeacuten uit hs Rsbr T te verklaren zijn tenslotte de verbeteringenr 33 van allen eynden gt dien (ook niet bij C o r i n )r 44 recht biddende gt ledighen ghemoeder 55 ghemoedicheit (aequitas) gt oetmoedicheitVoor dit fragment is dus stellig de belangrijkste lezing te vinden in Rsbr T Ook

vergeleken met den tekst van de Duitsche overlevering is zij van belangr 29 met enen behanghenen ghemoede verdient dunkt mij aandacht Indien

gemoite door P H u g u e n y in zijn inleiding op de Fransche vertaling der sermoenen(p 79 sqq) juist is weergegeven door lsquovouloir foncierrsquo hetgeen hij naar Taulerseigen woorden uitlegt als lsquoun perpeacutetuel retour dinclination et regard vers le fond deson origine [qui] ne seacuteteint jamais mecircme chez les damneacutesrsquo dan kan ane gemoitevertaald door lsquosans ton vouloir foncierrsquo niet juist zijn1) maar moeten wij met Rsbr Tlezen met enen behanghenen ghemoedeOok de lezing eertscher becommernissen (r 13) is dunkt mij interessant De

vergelijking van des mynschen ghemoede met een onrein vat is door Rsbr Tlogischer ontwikkeld de verontreinigingen van het vat overgebracht op lsquohet gemoedrsquozijn immers de eertsche becommernissen waardoor tghemoede te pande staetEen herhaling en opsomming dier ongerechtigheden waardoor vastgehouden wordtaan het beeld van het vat verzwakt mi de vergelijking niet weinig

B

Het volgende fragment levert een belangrijk verschil op tusschen de lezing van Be1 eenerzijds tegenover L G 1 Br 3 D De tekst van Rsbr T is onvolledig en voorzoover er nog iets overgeleverd is corruptr 1 Drinck dich in dich seluer neyt begyn dan eyns anderen wercks is in Be 1

weergegeven door ende drincti in di seluer niet ende beghin dan een ander werckDe door C o r i n geiumlncrimineerde punctuatie van V e t t e r (Cor I p 46 laatste regel)wordt door Be 1 toevalligerwijze ondersteund Het is waarschijnlijk dat ende uit enbij vergissing met abbreviatuur te verklaren isDe hss van gr II hebben een geheel andere lezing ende drincti

1) Le vouloir foncier est bien une volonteacute permanente dont linfluence se fait sentir dans tousnos actes deacutelibeacutereacutes et tous nos jugementsrsquo (Sermons de Tauler I Introduction theacuteologiquep 117)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

199

in di seluer werd in een ascendent van deze hss niet verstaan en men maakte erEnde betrouwe op v seluen niet noch en beghint gheen ander (dinck noch) wercvanOpmerking verdient voorts de vertaling van vys-schuyt (r 11) dat even verder

nog eens voorkomt (r 20) De Fransche vertaling geeft het woord weer doorlsquoseacutecoulerrsquo lsquoJai vu que dans les mines dargent leau saccumule parfois en telleabondance quil devient difficile dextraire le minerai En pareil cas on sarrangehabilement pour que leau seacutecoule delle-mecircmersquoHs Be 1 heeft wt zoetet dat mij toeschijnt terug te gaan op wt suetet

palaeographisch te verklaren uit een niet goed gelezen wt scietet te meer daareven verder r 20 het oorspronkelijke het schiet sich seluer vut nog bewaard is Deandere hss hebben den eersten keer het teekenende wt puttet

Over de volgende fragmenten die wij ter vergelijking nog afdrukken kunnen wij nahet voorgaande kort zijn

C

Zeer ingewikkeld is de verhouding der handschriften in de vertaling van r 9 vnd haltdich in oitmoidicheyt vnd in eirwerdicher vorten L1 G 1 D hebben alle drieontvruchten hetgeen wel voor een oorspronkelijke eenheid pleit (ontsien van Br 3zal wel weer secundair zijn) Van deze vier hss schijnt D den oorspronkelijkentoestand het best bewaard te hebben De veranderingen die deWestelijke hss L1G 1 en Br 3 hebben aangebracht zullen dunkt ons op rekening van een andereinterpretatie van ontvruchten te schrijven zijn men schijnt het werkwoord als nomenactionis niet te hebben begrepen Het hs waarmede L gecollationneerd is zalvorten (bij Be 1 juist weergegeven door vruchten) hebben gehad waaruit menvoertgange gemaakt heeft Rsbr T is op deze plaats geheel afwijkend van L

D

Deze passage is interessant daar Rsbr T den latijnschen tekst ongeveer op dezelfdewijze verhaspelt als Cor I terwijl de hss Be 1 en L1 op zichzelf staande adanteriora hebben hetgeen er uitziet als ware het uit het hoofd verbeterd uit ad teriorevan Cor I1)Merken wij verder nog op hoe Be 1 nauwen samenhang vertoont

1) De tekst van Phil III 13-14 luidt ad ea vero quae sunt priora extendens meipsum Addestinatum persequor ad bravium supernae vocationis Dei in Chr Jesu

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

200

met de hss van gr II door lutterlike naast alre luterste van deze hss tegenoverlůstliche van Cor I en Rsbr T (r 8)Het in de Middeleeuwen aan den Nederrijn en in Neder-Duitschland nog

onbekende kelter (r 15) vinden wij alleen in Be 1 (waarschijnlijk zooals zoo vaakop den klank af overgenomen) de overige hss hebben sarckr 10 wynden in L G 1 en Br 3 is verklaarbaar uit een onbegrepen umlauts-vorm

wenden

E

De groote moeilijkheid in dit stuk is het woord hose (Be 1) hoesken of laersken(L1 G 1 Br 3) als vertaling van croissen (reg 14)Hs Be 1 met hose alleacuteeacuten bewijst dat laersken der andere hss een soort van

verduidelijking daarvan zijn zal1) Aan de 16e-eeuwsche beteekenis van laars - lsquokruikbierkanrsquo ontleend aan den vorm - vgl Hd seinen Stiefel trinken en misschienV e r d am iv bierleerse - behoeven wij hier niet te denkenIn L werd hoesken in marg door cruesen vervangen dat men ook in Rsbr T

vindt (cruysken)Door het woord ghebaerde (r 21) toont Be 1 opnieuw zijn verwantschap met gr

II tegenover Cor I Rsbr T en L2 Het woord is in Be 1 alleen begrijpelijk lsquodat verreis boven al wat zich ooit openbaardersquo

F

r 2 na hon woert gericht zou tot steun kunnen aangevoerd worden voor V e t t e r shin ab wirt gerichtet al zegt deze vorm in een Limburgsch handschrift niet veel Deandere hss hebben in ieder geval en ook mi terecht rijc af wort of gerijct hetgeenC o r i n s uitleg volkomen in t gelijk stelt

G

Men zou kunnen denken dat gr II een vollediger redactie heeft bewaard in Aldusis oec een valsche schijn onder der leuendigher waerheit Mer voerwaer dieleuendighe waerheit moet maar het is evengoed mogelijk dat men van ane -onder maakte en den zin verder aanvulde om dien begrijpelijk te makenrugghe (r 17) van L2 vinden wij terug bij Rsbr T onbegrijpelijk is noert of uoert

van G 1

1) Een welkome bevestiging levert in dezen het N e d e r d u i t s c h G l o s s a r i u m v a nB e r n p 33 hose vel laerse - ocrea

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

201

Al hebben wij voor veel ingewikkelde verhoudingen tusschen de verschillendeNederlandsche hss eenigszins een verklaring kunnen geven duidelijkheid is ernog allerminstNo 38 schijnt in Be 1 niet tot de 2e groep te behooren al legt de lezing soms

frappante overeenkomsten daarmede aan den dagIn L verwijzen de meeste verbeteringen ons naar Be 1 de overige naar een

redactie waartoe oacuteoacutek hs Rsbr T behoort voorzoover deze tenminste nog teherkennen is voor de op moeilijke plaatsen afwijkende lezing moeten wij zeerwaarschijnlijk een lateren afschrijver verantwoordelijk stellenVoor Be 1 zou men zich den toestand misschien als volgt kunnen indenkenAllereerst is het handschrift zelf niet meer dan een werktuiglijk afschrift naar een

ander dat sterk Duitsch getint was - getuige de vele woorden die op den klank afzijn overgebracht in het dialect van den afschrijver - doch dat er overigens precieszoo uitgezien zal hebben als het onze voor een persoonlijke verwerking van zijnstof achten wij den kopiiumlst niet in staat De ascendent van ons handschrift intusschenzal geschreven zijn door iemand die critisch te werk is gegaan Evenals voor L ishier een hs van groep II als legger gebruikt althans voor de stukken tot en met nr60b de tekstvergelijking van nr 60a en de geheel met de overige hss der groepovereenkomende titel-opschriften laten dit buiten twijfel Voor nr 38 en 63 schijntechter een ander handschrift afgeschreven te zijn wellicht hetzelfde dat gebruikt isvoor de tweede helft van de verzameling De kopiiumlst ziende dat de tekst voor dezesermoenen in dit laatste hs de beste was heeft het verkieslijker geacht om hiervoordat hs als legger te gebruiken Inmiddels moet hij zijn oorspronkelijk voorbeeld ookbij de hand hebben gehad en het hier en daar gebruikt hebben want anders zoudende overeenkomsten met groep II niet te verklaren zijn In Be 1 zouden dan drieredacties vertegenwoordigd zijn gr II gr I en die van Rsbr T Helaas is ons dezederde redactie van Tauler-vertalingen te weinig bekend dan dat wij in dezen meerdan vermoedens kunnen uitspreken De onmiskenbare verwantschap tusschen Be1 Rsbr T en het hs dat ter verbetering van L is gebruikt mogen wij in ieder gevalbeschouwen als een bewijs voor het bestaan ervan

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

202

Conclusie

Wij zijn thans aan het einde van ons onderzoek gekomen Een nadere beschouwingvan de verschillende redacties bevestigde ons vermoeden dat met name bij groepII de uiterlijke verschillen der handschriften (zie p 132 sq) weerspiegeld zoudenzijn in de lezing der teksten die wij er in aantreffen Hetgeen wij voor drie sermoenenhebben gedaan zou eigenlijk voor elken tekst moeten worden herhaald en zoo isdit onderzoek te beschouwen als een inleiding en mogelijk als een richtsnoer voorverdere bestudeering Er bestaat reden om aan te nemen dat binnen gr II nauwesamenhang bestaat tusschen een aantal stukken die om zoo te zeggen denoorspronkelijken canon vertegenwoordigen en zoo zou met betrekking tot dezesermoenen de toestand wel ongeveer die van het door ons behandelde nr 60akunnen zijn Wij kunnen dus wel als zeker aannemen dat er twee oorspronkelijkeverzamelingen geweest zijn de eerste groep I is ons naar alle waarschijnlijkheidvolkomen gaaf overgeleverd in drie gelijktijdige doch in verschillende landstrekengeschreven handschriften de andere groep II is in den loop der tijden haastonkenbaar geworden door alle mogelijke interpolaties in de oorspronkelijke reeksdoor collatie met andere teksten (zooals in hs L) en ookmisschien doordat sommigesermoenen vervangen werden omdat men daarvoor een beteren tekst bij de handhad (nr 38 in hs Be 1)Er is nog een andere omstandigheid die wij bij de bestudeering van groep II in

aanmerking dienen te nemen de Duitsche overlevering der Tauler-sermoenen InV e t t e r s uitgave zijn de nummers 36 (2e helft) tot en met 71 afgedrukt naar heths uit Engelberg hiervan kennen wij er 11 bovendien door C o r i n s uitgave vanhs Vind 2744 en 8 door die van hs Vind 27391) De overige preeken kennen wijalleacuteeacuten nog uit de oude drukkenNr 1 tot 36 (1e helft) en 72 tot 80 gaf Vetter uit naar het voor

1) Deze beide laatste hss behooren bijeen en vullen elkaar aan

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

203

onze begrippen zeer gebrekkige afschrift van C a r l S c hm i d t van drie in 1870verloren gegane handschriften uit Straatsburg Zeventien hiervan kennen wijwederom uit hs Vind 2739 voor de rest zijn V e t t e r s uitgave en de drukken onzeeenige bronnenC o r i n spreekt in zijn uitgave der Weensche hss over talrijke varianten die zijn

hss zouden vertoonen met het hs uit Engelberg (I pag IX) Wij kunnen dit aantalwerkelijk zoo groot niet vinden in elk geval verbeteren zij meestal V e t t e r s tekstalleen maar en laten woordenkeus en zinsbouw onaangetast Men vergelijke hetgeringe aantal dier varianten in onze parallelle fragmenten eens met dengevarieerden aanblik dien de Nederlandsche vertalingen bieden Het is mogelijkgezien den hoogen ouderdom der overlevering zelfs zeer waarschijnlijk dat de driegenoemde hss werkelijk het zuiverste beeld geven van hetgeen Tauler gesprokenheeft maar het blijft steeds de ervaring van eacuteeacuten hoorder want dat deze tweeredacties die zoo weinig van elkaar verschillen noodzakelijker wijze moeten teruggaan op eacuteeacuten origineel staat bij ons vast omdat wij hier immers te doen hebben metde weergave van het gesproken woordIn onze eerste groep van handschriften meenen wij nu de vertegenwoordigster

van deze redactie te kunnen herkennen Een uitgave van de sermoenen uit eacuteeacutenvan de hss van gr I is dus het eerste aan de beurt Indien wij bijvoorbeeld hs Udoor het dialect het dichtst staande bij het origineel zouden afdrukken met devarianten van hss Br 1 en Br 2 en eventueel ook met die van handschriften vangr II (wij bedoelen in gevallen als het hierboven behandelde nr 69 dat uit gr Istamt) dan zou men de Tauler-studie goede diensten kunnen bewijzen van eenaantal sermoenen zou men althans eacuteeacuten lezing beter kunnen fundeerenVoor diepgaande studie van de sermoenen in de hss van gr II overgeleverd

zou men de andere 15e-eeuwsche Duitsche hss moeten kennen en met name deverzameling die men met T heeft aangeduid nog bewaard in hss door S p ame rin zijn dissertatie besproken1) die D o l c h verwant acht met de Nederlandsche hssMen zou alvast kunnen beginnen met ieder sermoen op zichzelf te bestudeerenhetgeen mi door photografieeumln het beste gedaan zou kunnen worden Eigenlijkmoet men nota nemen

1) oc p 84 sq

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

204

van de gezamenlijke Duitsche hss waarvan S t r a u c h in zijn artikel Zu TaulersPredigten1) een korte inhouds-opgave volgens de nummering van Vetter gegevenheeft2) Eerst als wij het verband tusschen de Nederlandsche lezingen en de Duitschekennen zullen wij in staat zijn die naar waarde te schatten en de filiatie onzer tekstenvast te stellen Zoolang wij van vele sermoenen niet meer dan eacuteeacuten lezing naar eenhandschrift en dan nog naar onbetrouwbare afschriften daarvan hebben is hetonmogelijk om tot klaarheid te komen omtrent een zoo sterk gevarieerde collectievan vertalingenVoor het gemak geven wij tenslotte een lijst van de voorloopig algemeen als echt

erkende sermoenen met opgave van de edities waarin men ze bestudeeren kanterwijl wij daarachter met onze siglen de Nederl hss vermelden waarin ze te vindenzijnVoor de Duitsche uitgaven nemen wij de volgende afkortingen

- C S c hm i d t in zijnmonographie naarhs A 89

SS

- V e t t e r naar het 2e afschrift van C a r lS c hm i d t

VS

- H e l a n d e r naar het 1e afschrift vanC a r l S c hm i d t

HS

- V e t t e r naar hs 124 derlsquoStifts-Bibliothekrsquo te Engelberg (E)

VE

- V e t t e r naar hs 41 der Univ Bibl teFreiburg (F)

VF

- C o r i n naar hs Vindob 2744Cor I- C o r i n naar hs Vindob 2739Cor II- W a c k e r n a g e l naar hs Basel B XI23

W

N1 tot N4 - N a uma n n naar de hss uit Berlijn germ 8o 68 germ 4o 166 germ4o 1131 en germ fol 1257N Hi - N a uma n n naar hs HiVan de drukken wordt alleen die van Keulen 1543 (C) de ascendent van de

latere Nederlandsche drukken genoemdDe twee sermoenen die V e t t e r overgeslagen heeft worden met 65 en 76

aangeduidS t r a u c h wil voorts nog acht sermoenen met min of meer zekerheid aan Tauler

toeschrijven vier daarvan (1 2 6 en 7) komen oacuteoacutek in onze hss voor Wij geven zemet onze siglen S II Bas B Cor I 13 en δ (S II is gelijk wij zagen als S e u s e stweede sermoen uitgeg door B i h l m e y e r naar hs Giessen Univ Bibl nr 850en naar hs Brussel 14688 door C o r i n )

1) B e i t r auml g e 442) Men toetse deze opgaven aan de hss want de inhoudsopgaven der Ned hss zijn

onbetrouwbaar gebleken

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

205

Br 3 G 1 D Be 1 HiVS C1Br 3 G 1 D HiVS Cor II C2Br 3 G 1 D Be 1 HiVSCor II C3Br 3 G 1 D Be 1 HiVSCor II C4Br 3 G 1 D Be 1 HiVS Cor II C5Br 3 DVS Cor II C6-VS C7Br 3 G 1 D Be 1 HiBr 6 G 3

VS C8

Br 3 G 1 D Be 1 HiVS C9-VS Cor II C10Br 3 G 1 D Be 1 HiVS Cor II C11Br 3 HiVS Cor II C12-VS Cor II C13Br 3 G 1 D Be 1 HiRsbr T

VS Cor II C14

2e dl Br 3 G 1 D Be1 Hi

VS 2e dl Cor II C15

-VS C16Be 2VS Cor II C(17 18) 19-VS C20-VS C21-VS C22HiVS Cor II C23 24Br 3 L G 1 D Be 1Hi

VS C(25) 26

-VS C27-VS N4 C28

Br 3 G 1 D Rsbr T Be3 Hi

VS N Hi C(29 30 31) 32

Br 3 G 1 D Be 3 HiVS N Hi C33-VS + E Cor I C(34 35) 36-VE Cor I C37Br 3 L G 1 D Be 1Rsbr T Hi

VE Cor I C38

-VE C39

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Br 3 Be 1 HiVE Cor I C40-VE N1 C41

-VE C42Br 3 Be 1 HiVE C43-VE C44Br 3 L G 1 D Be 1Hi Be 2 Br 5

VE Cor I C45

-VE C46

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

206

Br 3 HiVE C47-VE C48Be 2 (2 times)VE C49Br 3 HiVE C50-VE C51 52 53Br 3 Be 1 HiVE C54-VE C55gr I Br 3 G 1 D Be 1Hi

VE C56

gr I Br 3 L G 1 D AHi

VE Cor I C57

gr I Br 3 Be 1 HiVE Cgeen sermoenen58-VE Cgeen sermoenen59gr I Br 3 Be 1 HiVE Cgeen sermoenen60gr I Br 3 L G 1 D Be1 Hi

VE Cor I C60a = 17

gr I Br 3 L G 1 D Be1 Hi

VE Cor I C60b = 18

gr I Br 3 G 1 D Be 1Hi

VE C60c = 30

gr I Br 3 G 1 D Be 1Hi

VE C60d = 29

gr I Br 3 L G 1 D HiVE Cor I N2 C60e = 25gr I Br 3 G 1 D Be 1Hi

VE Cor I C60f = 31

gr I Br 3 L G 1 D Be1 Hi Be 2

VE Cor I C60g = 34

gr I Br 3 L G 1 D Be1 Hi

VE C60h = 35

gr I Br 3 G 1 Be 1 HiVE C61gr I Br 3 L G 1VE C62gr I Br 3 L G 1 D Be1 Hi

VE Cor I C63

gr I Br 3 L G 1 D Be1 Hi

VE Cor II C64

gr I Br 3 G 1 Be 1 HiVE Cor II C65gr I Br 3 L G 1 D Be1 Hi

VE Cor II C66

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

gr I Br 3 L G 1 D Be1 Hi

VE Cor II C67

gr I Br 3 G 1 Be 1 HiVE Cor II C68gr I Br 3 Be 1 A HiVE Cor II C69gr I Br 3 G 1 D Be 1Hi

VE Cor II C70

gr I Br 3 G 1VE Cor II71Br 3 L G 1 D Be 1Hi Br 5

VS Cor II C72

Br 3 L G 1 D Be 1Hi Rsbr T

VS Cor II C73

Br 3 HiVS C74-VS C75Be 2VS C76-VS Cor II C77Br 3 L G 1 D Be 1Hi

VS Cor II C78

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

207

plusmn Rsbr M1SS VS79

-VS Cor II C80Br 3 G 1 G 2 HiVF C81Br 2 Br 3 G 1 Rsbr TMe

HS Cor II C65

Be 1 HiHS C76U Br 3 G 1 D Be 1Hi Rsbr T Be 2

Cor II (Aanh) S II CS II

U Br 3 G 1 D Be 1Hi Rsbr T Be 2 Br 5

CBas B

Br 3 D Be 1 Hi Br5Cor I CCor I 13Br 3 D Hiniet uitgegevenδ

Bij V 79 Die materie sunder tytulus und one thema dat een kort uittreksel is uitRuusbroecs Vanden vier becoringhen moeten wij nog een oogenblik stilstaanAangezien het in een der oudste Tauler-hss onder diens sermoenen voorkwamzou dit tractaat misschien wel met eenige reden als bewijs kunnen gelden voor hetcontact tusschen deze twee mystici Dat het echter niet gelijk door G T h eacute r y OPis verondersteld aan Ruusbroec tot voorbeeld gediend kan hebben is door JH u y b e n OSB op overtuigende wijze aangetoond (zie onze inleiding p xxvj)Ruusbroec citeert nl ergens St Gregorius verkeerd terwijl de overeenkomstigeplaats in het uittreksel het citaat verbetert echter tot nadeel van den context Hetwekt bevreemding dat men in deze quaestie ook niet de mnl Tauler-hss en dendruk van 1521 in het geding heeft gebracht In 1848 heeft V o n A r n sw a l d t deaandacht reeds gevestigd op een veel uitvoerigere Duitsche redactie van het tractaatdie als sermoen op den tekst Qui habet aures audiendi etc in het tweede deel vandien druk opgenomen is Deze lezing waarin Ruusbroecs lsquofoutrsquo nog overgeleverdis kan zeer goed een tusschenstadium representeeren Dat ook dit sermoen nietorigineel is blijkt wel duidelijk uit een mystieke passage met typischRuusbroeckiaansche woorden die ingekort werd omdat men haar niet begreep

Vnd dann wirt mitt luumlsten erfuumlllet alle desmenschen inwendicheit Vnnd disz ist die

Ende dan wert met loste beweecht al desmenschen inwindicheit Ende hier-af

verborgenste stymme mit dero(Basdr fol 180c)

comt ghieren ende crighen inder minnenongheiumlntheit Ende dit is dieverborghenste stemme daer (RsbrIII p 56 r 9 vlg)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

208

Dit sermoen vinden wij ook terug in de hss Hi Be 1 en D en wel in dezelfderedactie die aan den ouden druk ten grondslag heeft gelegen De volgende passagemoge dit nog aantoonen Rsbr III p 51 r 3 Want hare natuere ende hareinwendighe zinne vloeyen ende glorieumlren inden lichte der natueren luidt in hs Be1 Want haer natuer ende haer inwendige sinne die floreren ende blossemen indenlichte der naturen (fol 56b) en in den druk wann ir natur vnd inwendige synn dieacuteflorieren oder bluumlen in dem liecht der natur (fol 179b) Zoo hebben wij hier dus demerkwaardige omstandigheid dat een tractaat van Ruusbroec via Duitschland alssermoen van Tauler in Noord-Nederland teruggkeerd is Het spreekt vanzelf dat wijdeze preek in geen enkel Zuidnederlandsch Tauler-hs hebben aangetroffen evenminals V 79 daar had men Ruusbroecs werkje immers onmiddellijk herkend Dat menin Nazareth het tractaat niet herkend heeft is duidelijk als men bedenkt dat het ineen goede het oorspronkelijke zeer nabij komende lezing voorkomt in een anderhs uit hetzelfde klooster (hs Rsbr M5) en wel als proloog van H e n r i c u s d eV r i m a r i a s De quadruplici instinctu Het is naar dit hs uitgegeven door A V o nA r n sw a l d t in zijn Vier Schriften von JohannRusbroek in niederdeutscher Sprache(Hannover 1848)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

209

Tekstgedeelte

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

211

[Hs Br 2]

[1] E I 2

+114a[2] Dit siin sermoene ende leeringhen eens werdeghe vander+[3] predickeeren ordene gheheeten broeder Jan de taůweleere[4] vander geesteliker gheborten gods

[5] WAer es hij die gheboren es der ioden coninc Nv merct hier[6] vander geboert waer zii ghesciede waer es hij die geboren es Ic[7] spreke alsoe ic meer ghesproken hebbe dat deze gheboerte ghesciet[8] inder zielen in alle der wyzen alzo zii ghesciet inder euwicheit[9] noch meer noch min want het es eenne geboerte ende deze gheboerte[10] ghesciet inden wezenne ende inden gronde der zielen Siet hier op[11] vallen vraghen Ten eersten zint dat god in allen dinghen vernuftichlic[12] es Ende inde dinghen meerder es dan de dinghen in hem[13] zeluen ziin ende natůerliker want waer god es daer moetti wercken[14] ende hemseluen bekinnen ende ziin wort spreken wat eyghelikere[15] eygenscap dat de ziele heeft tot dezen wercken gods voor andere[16] onuernuftege creaturen in dien god oec es dit ondersceet dat merct

[17] God es in allen dingen wezelic werckelic ende geweldichlic maer[18] hi es allene gebaert inder zielen want alle creaturen ziin een voetspoer[19] tot gode maer de ziele des menschen es ter gelicheit gods[20] gebeeldt Siet dit belde moet geciert ende volbracht worden met[21] dezer geboort des wercs noch dezer geboert en es geen creature ontfanckelic[22] dan die ziele alleene Inder waerheit wat volcommenheden[23] in de ziele commen sal het zii godlic een formechlic licht genade of[24] salicheit dat moet al van noode met dezer geboerten commen in[25] de ziele ende in negheender wizen anders Lyde dan alleene deze[26] geboerte in dy zo vinstu alle in di zo vinstu alle goet alle troost[27] alle leuen wezen ende waerheit Ende versuemstu ofte verroekelooestu[28] dit zo versuemstu alle goet ende alle zalicheit ende wat[29] dy in dezen innecomt dat brinct luyter wezen ende gestadicheit[30] ende wattu sprecs ofte meynes buten dezen dat verderft nemet[31] hoe dat ghi wilt ende waer ghi wilt het verderft entelic

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

212

[1] maer deze geboorte alleene geeft wezen ende al dat ander sal[2] verderuen maer in dezer geboerten so wertstu deylachtich des

+14b[3] + godliken invlots ende alle ziinder gauen Siet des werden die[4] andere creaturen niet ontfanckelic in dien dat dat beelde gods[5] niet en es want der zielen beelde behoort eygenlic te dezer geboert[6] die eygelic ende zonderlinge inder zielen gesciet ende geboren wert[7] vanden vader inden gronde ende inden inwendichsten der zielen[8] daer nie beelde in en lichte noch nie cracht in en lach Die ander[9] vrage es Sint dat dit werc der geboert gesciet inden wezene ende[10] inden gront der zielen zo gesciet dit alzo wel inden zondare als[11] in eennen goeden mensche wat genaden ofte wat nůts geleit hier ane[12] want die gront der natueren es in hem beiden geliic Ja oec in[13] dien die inde helle ziin bliift den adel der naturen euwelic Nv merct[14] dit ondersceet eygenscap der [geboerten]1) es dat zii allen weghen[15] gesciet met nuwen lichte zii brinct altoes grooet licht inde ziele[16] want der goetheit aert es dat zii hare moet vutstorten waer zii[17] es Inder geboert stort hem god inde ziele met lichte alsoe dat[18] dat licht zo grooet wert inden wezene ende inden gronde der zielen[19] dattet hem vutworpt ende ouervloyt in die crachte ende oec inden[20] vterliken mensche Alzoe Sente pauwels gesciede doen hem[21] ruerde met zinen lichte op den wech ende hem toesprac een ghelikenesse[22] des lichts versceen daer vutwendich dat zine ghesellen[23] zaghen ende het omvinc pauwelze Alzoe sprekic vanden zaleghen[24] van ouervloyichheyden des lichts dat inder zielen gront es dat[25] ouerghietet hem inden lichame ende hi wert daer af al vol[26] claerheden Siet des en mach de zondeere niet ontfaen want[27] hy en es dies niet weerdich want hi es vervult metten zonden[28] ende met houerden ende dat heet een donckernesse Daer[29] omme sprect Johannes die donckernesse en ontfingen noch en begrepen[30] niet dat licht ende dat es dies scout want dien wech[31] daer dat licht in zoude gaen es becommert ende versparret met[32] valscheyt ende met donckernissen Want licht ende donckernisse[33] en moghen niet deen metten anderen in een bestaen noch oec[34] god ende creature want sal god ingaen zo moet de creatuere vut[35] Dees lichts wert de mensche wel gewaere wanneer hy hem te gode[36] keert want altehans lichtet ende sciint in hem een licht ende[37] geuet hem te kennene wat hi doen ende laten sal ende menege[38] waerheit daer hy te voren niet af en wiste noch en verstont waer

+114c[39] + af ende hoe moechstu dit weten Sich dat merct hier by[40] diin herte wert dicke verueert ende bekeert vander weerelt wie

1) hs naturen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

213

[1] mocht di dat gescien dan met der invlietingen dit es zo edel ende[2] so luyter dat di alles des verdrietet dat god ofte godlic niet en es[3] het trect di te gode ende du werts vele luyter vermaninghen[4] gheware ende du en wets niet wanen zy di commen Nv merct[5] dit inwendich neygen en comt di niet van eennegher creaturen[6] noch van eennegher aenwisinghen want wat creatuere werct ofte[7] wyzet dat comt al van buyten Maer die gront vander zielen[8] die wert alleene geruert van dezen wercke Ende zoe du dy[9] mer ledich houdes soe du meer lichts ende waerheyts ende[10] ondersceet vindes ende daer omme en verdoelt negeen mensche[11] aen negheenen dinghen dan alleene om datti desen van eerst[12] ontgaen was ende vutwendich te vele behulpen woude Daeromme[13] sprect Sente Augůstiin Hoe vele es deser die dit licht[14] der waerheit hebben ghesocht ende altoes wtwendich daer zii[15] niet en was daer omme quamen zij ten lesten so verre vut dat zy[16] nemmermeer weder in en quamen ende daer omme en heb[b]en[17] zii die waerheit niet gevonden want waerheyt es inwendich inden[18] gronde ende niet vutwendich Wie nv wilt vinden licht ende[19] ondersceet alder waerheit die lyde ende neme ware der gebooerte[20] in hem ende in sinen gronde So werden alle die crachten[21] verlichtet ende alle die vterlike mensche want altehans[22] als god den gront geruert inwendich So werpt hem dat licht[23] indie crachte Ende can die mensche onderwilen meer dan[24] hem yemen gheleeren mach Alzo die prophete sprect ic hebbe[25] verstaen bouen alle die my leerden Siet omme dat dit licht niet[26] scinen noch lichten en mach inden zondare daer omme es dat[27] onmogelic dat deze geborte in hem ghescien mach want dese[28] geborte en mach niet bestaen met donckerheit der sonden want[29] zij alleene doch niet en gesciet inden crachten maer inden wesene[30] ende inden gronde

[31] Nv es vraghe Sint god de vadre ghebaert alleene in den wezene[32] ende inden gronde der zielen ende niet inden crachten wat sal[33] haer dienst dan hier toe ledich houden ende dezen vieren wat[34] noode es des Sint dat het inden crachten niet en gesciet Dats wel[35] gevragt Nv merct dit ondersceet wel een yegelike creature die werct[36] haer werc doer J eynde ende dat eynde es altoes dat eerste inder[37] meyninghen ende het es dat leste inden wercken Alzoe meynt

+114d[38] god in allen zinen wercken een eynde dat es hem seluen ende+

[39] datti die ziele met allen haren crachten in dat eynde bringe dat es[40] in hem seluen door dat werct god alle zine wercken Door dat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

214

[1] gebaert de vader sinen zone inder sielen dat alle die crachte[2] der zielen in dat selue commen Hii suect alleene dien dat[3] inder zielen es ende roepse altoes te dier wersscap ende te dezen[4] houe Nu heeft haer de ziele vutgesprayt met den crachten ende[5] ghestroit yegelic in haer werc die cracht des ziens in die ooghen[6] de cract des hoerens in die oeren die cracht des sprekens inder[7] tongen Ende aldus ziin haer crachte deste cranckere inwendich[8] te werckene want een yegelike gesprayde cracht es onvolcommen[9] hier omme wilt zii crachtichlic wercken inwendich zo moet zii[10] weder in roepen al haer crachten ende vergaderen van allen[11] gesprayden dinghen in een inwendich werc want Sente Augustin[12] sprect de ziele es meer daer zy mint dan zy inden lichame es[13] dien zi doch leuen geeft

[14] Een gelikennesse Het was een heiden meester die was geleert[15] op eenne const ende dat was eenrande rekeninge ende die const[16] zochte hy met alte grooter neersticheit So datti alle ziin cracht[17] daer op ghekeert hadde Ende de stad daer hi in woende die ward[18] gewonnen vanden vianden Alexander hadde beuolen datmen alle[19] die stad ten zweerde leueren soude sonder dien meester alleene[20] ende binnen dien quam een vanden vianden tot dien meester ende[21] toech een zwaert ende hy en wiste niet dat die meester was dien[22] alexander beůolen hadde ten liue te houdene ende de gene sprac[23] te hem ende seide sprect haesteliic ende zegt wie du best ende[24] hoe du heets ofte ic doode di Die meester was zo ingegoten datti[25] dies viants niet en zach noch en horde noch niet en conste geweten[26] wat hy meende noch hi en conste hem niet zo vele gevteren alzo[27] hadde hi al sine crachte ingekeert op siin const datti hadde mogen[28] spreken ic heete alzoe Ende doen ziin viant langhe ende vele[29] geroupen hadde Aldus vor hem staende ende hi niet en antwerde[30] doen slouch hi hem den hals af Siet dit was om een naturlike[31] const te gewinnenne hoe ongelic meer dan sullen wi ons ontrecken[32] van allen dinghen ende vergaderen alle onze crachte om te scouwene[33] ende te bekinnenne die enege ongemetene euwege waerheit[34] hier toe zamene ende vergadre alle dine zinne alle dine crachte

+115a[35] + vernůft ende alle diin gedincken dat keere in dien gronde daer[36] dese scat in verborgen es Maer sal dat gescien so moestu alle[37] wercken ontvallen ende comen in een onweten saltu dit vinden

[38] Nv es een vraghe oft niet edelre en ware dat een yegelike cracht[39] haer eyghen werc behilde ende dat die eenne des ander niet en[40] hinderde aen haer werc In my en mach geene wize creaturliics

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

215

[1] wetens ziin dat niet en hinderde alzo al god alle dinc weet[2] sonder hindernesse ende also sal die salege doen dit es een[3] nutte vrage nv merct dit ondersceet die salege die sien god[4] ane claer sonder beelde ende in dien bekinnen zi alle dinc Ja[5] god selue besiet in hem ende bekint in hem alle dinc hy en[6] darf hem niet keeren van den eennen op dat ander alsoe als wy[7] moeten waert alzo in dezen leuene dat wy alle tiit eennen spiegel[8] voor ons hadden in dien wy in eennen oogen blicke alle dinc sagen[9] ende bekinden in eennen beelde So en waren ons wercken noch ons[10] weten negeen hyndernesse Maer want wi ons keeren moeten van[11] op deen op dander daer omme en maegt niet geziin in ons dat een[12] sonder hindernesse des anderen want die ziele es altemale alzo[13] gebonden toten crachten dat zi met hem vlietet waer dat zii henen[14] keeren want in allen den wercken die de crachten wercken daer[15] moet de ziele bij ziin ende ooec met aendacht ofte zii en mochten[16] niet wercken vlietet de ziele dan met haerer aendacht te vterliken[17] wercken zo moet van noode zii des te cranckere ziin aen[18] haeren inwendeghen wercken want te dezer gebort so wilt god[19] ende moet hebben een ledege onbecommerde vrie ziele In welkere[20] zielen dat niet en es dan hi alleene

[21] hier af sprect die werdege heere ihesus cristus selue wie yet anders[22] mint dan my ende noemt vader ende moeder ende vele ander[23] dinghen die en es miins niet werdich Noch ic en ben niet commen[24] op eerterike om vrede te bringene maer dat zwaert om dat ic alle[25] dingen af sceyden ende afsnyden zal die zweger den brueder dat[26] kint der moeder ende den vrient die waerlic din viant es want[27] wat dy heymelic es ende wat daer inne es dat es waerlic diin viant

+115b[28] wilt diin ooghe alle dinc zien ende diin oere alle dinc hooren ende+

[29] diin herte alle dinc bedincken Inder waerheit in alle dezen moet[30] de ziele gesprayt werden Daer omme sprect een meester wanneer[31] de mensche eenich inwendich werc sal wercken so moet hy alle[32] zine crachte intrecken ende vergaderen als in eenen winkel ziinder[33] zielen ende verbergen hem daer voor alle beelden ende formen[34] Ende dan mach hy aldaer inwendichlike werken hier moetti dan[35] commen in een vergeeten ende in J niet weten want het moet[36] ziin in eender stilheit ende in eennen zwigene daer dit woirt sal[37] gehoirt werden want men mach dezen woirde niet bat gediennen[38] dan met stilheyt ende met zwigene daer machment hooren ende[39] aldus verstaet men te rechte inden onwetene daer men niet en weet[40] daer wiset hem ende oppenbaert hem

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

216

[1] Nv valt eenne vrage aldus Ja ghi settet al onse salicheit[2] in een onweten ende onweten dat luyt als een gebrec ende[3] god heeft den mensche gemaect datti wete Alsoe die prophete[4] sprect heere maecse dat zij weten want waer een onweten es[5] dats gebrec ende dat es ydel want een gebreclic mensche een[6] zot ofte een doore die es onwetende dat es waer alzo verre als[7] hy inden onwetene bliift maer men sal commen in een ouerformech[8] weten want dit onweten en sal niet commen van onwetentheden[9] maer [van wetene]1) so salmen commen in [dezen onweten]2)[10] Ende dan sullen wy worden wetende metten godliken wetenne[11] ende dan wort gheedelt ende geciert ons onweten metten ouernatuerliken[12] wetene gods ende in dezen daer wi ons aldus houden[13] god lidende zo ziin wi altevele volcommendere ende edelre dan[14] of wy wrachten Daer omme sprect een meester dat die cracht[15] des hoerens vele edelder es dan die cracht des ziens want men leert[16] hier velemeer wiisheiden metten hoorne dan metten siene ende[17] leeft hier meer inder wiisheit Men vint van eenen heidenen meester[18] doen hi siec lach ende te hants steruen zoude doen spraken sine[19] jongheren onderlinghe voor hem van grooter wisheiden ende hy[20] hief ziin hooft up alzo steruende ende zeide Ach laet my noch deze[21] const leeren op dat icker euwelic gebruken mach Alsoe dat hoeren[22] brinct van buyten in ende dat zien dat leedet van binnen meer

+115c[23] + vut Ja dat werc des ziens aen hem seluen Ende daer omme ziin[24] wy inden euweghen leuene saleghere jn de cracht des hooerens dan[25] inde cracht des ziens want [dat]3) werc des hoorens des euweghen[26] woirts dat es in my Ende dat werc des ziens gheet van my ende[27] hooren benic lidende maer dat sien benic werckende Maer onse[28] salicheit en leegt niet aen onsen wercken maer aen dien dat wy[29] god liden want alzo vele als god edelder es dan die creatuere Also[30] vele es dat werc gods edelder dan dat mine Ja van ongemetender[31] minnen heeft god onse salicheit gekeert in eennen lydene[32] want wi meer lyden dan wercken ende ongeliic meer nemen[33] dan gheuen Ende oec een yegelike gaue bereit die ontfanckelicheit[34] tot eender meerder ende nuwer gauen want een yegelike[35] gaue die widet die ontfanckelicheit ende die gebaringe tot [e]ender[36] meerder groetere ontfaningen | Ende hier omme sprect zulc[37] meester dat de ziele aenden ontfange gode geliict es want alzo[38] god ongemeten es aen den geuene alzo es oec de ziele onmetich[39] aen den nemene ofte ontfaene Ende alzo god es almachtich[40] aen den werckene Alsoe es de ziele afgrondich aen den lydene

1) hs van dezen onwetene2) hs een weten3) hs jnt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

217

[1] ende daer omme wert se ouerformt met gode ende in gode God[2] die sal wercken ende zi sal liden hi sal hem seluen kinnen ende[3] minnen in haere Ende zi sal bekinnen met siinder bekinnessen[4] ende zi sal minnen met ziinder minnen Ende daer omme es zii vele[5] saleghere inden zinen dan inden haren ende alzoe es oec haer[6] salicheit meer gelegen in zinen wercken dan inden haren

[7] Sente dyonisius waert gevraegt van eennen zinen ionghere waer[8] omme es thymoteus alderuerlichst ane volcommenheit Doen sprac[9] dyonisius thymotheus es een godlidende man die in dien volstonde die[10] verlichte alle menschen ende aldus en es diin onweten negeen gebrec[11] maer dine hoechste volcommenheit Ende diin lyden es aldus diin[12] ouerste werc Ende aldus in dezer wysen moetstu afgaen alle diinder[13] wercken ende moet doen zwighen alle dine crachten saltu inder[14] waerheit in di beuinden deze geboerte ende saltu vinden den eengheboirnen[15] alle dattu anders vinds dat moetstu voorloopen ende[16] achter rugghe setten Dat wy alle dat voorloepen ende verliezen[17] moeten dat desen eengeboirnen coninc niet wel en beualt Des[18] hulpe ons die daer omme geboren menschelic dat wi arme crancke[19] menschen in hem geboiren woirden godlic amen

[20] I

+115c[21] waer god es ende hoe datti es+[22] Eerst in den vader Item in hem seluen Item inder zielen

+115d[23] DOen ihesus was geboren te bethleem Juda inden dagen des+[24] conincs herodes doe quamen de coninge te iherusalem ende spraken[25] waer es hii die geboren es der Joden coninc Nv spreken wi[26] dit woirt waer es hi die geboren es Tot deser vragen sullen[27] wy antwoirden in drie mannieren wy spreken ten eersten es[28] hy inden vader als een werckelic beelde alder creaturen Ten[29] anderen male es hi in hem seluen als een vutulot alles wezens[30] Ten derden male es hi inder zielen als een zalicheit der sielen[31] Nv spreken wi ten eersten hi es in den vader als een werkelic[32] beelde alder creaturen dit es hem proper eygen Nv merct met[33] zinne die meesters van godliker const die spreken van twerande[34] ondersceet inder godheit dat een dat es ondersceet der persoene[35] ende dit ziin ondersceet na dinghen Dander ondersceet dat heet[36] een ondersceet der redenen alzo wy spreken naer ons verstaen dat[37] es dinclic ondersceet daer dat een dinc dat ander niet en es in

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

218

[1] negeender mannieren alzo wi segghen een hout es een ander dinc[2] dan een steen Aldus siin die ondersceet der persoene want de vader[3] es een ander dinc dinclic sprekende dan die zone want de vader[4] hi en es in geender mannieren de zone noch de zone en es in geender[5] mannieren de vader Ende alzo en es de helege geest in gender[6] mannieren vader noch zone

[7] Nu ziin andeṙ ondersceet inder godheit die moeten wi nemen[8] die moeten wi nemen inden wezene ende deze moeten wi nemen[9] na redenen Alse wy spreken dat in gode es ondersceet tusschen[10] wezen ende nature Dit ziin alleene ondersceede die wy nemen[11] naer redene om sulke proprieteyt die wi vinden in gode want[12] deze ondersceet die en ziin niet dinclic want sii siin alleene na[13] redene want in gode es een dinc wezen ende nature

[14] Nv merct dit met neernste dat dit waer es van godliken wezene[15] ende oec van yegeliken wezene | alzo alst es een blooet wezen bi[16] hem seluen na wezeliken eygenscap zo es een yegelic wezen zonder[17] werc Maer godlic wezen dat en es niet een blooet wezen bi hem[18] seluen Maer het es in hem seluen een vernuftich wezen [19] Hier omme zo es godlic wezen werckende ende daer omme es[20] een dinc wezen ende nature ende werc in gode Maer dat ondersceet[21] dat men hier verstaen sal die zin na redene dat wezen als[22] wezen niet en werct Maer wezen alzo alst es een vernuftich[23] wezen zo eest werckende ende al hier so verstaen wi godlike[24] nature want een yegelike nature verstaen wy in haer werc Nv

+16a[25] + merct dit godlic wezen dat draegt hem vte in eennen lichte[26] dat licht dat en es anders niet dan wezen Maer het es anders[27] na redenne want die vutdracht die es inder wize eens vernuftichs[28] wercs van dezen vutdragene zo verstaen wi de vaderlicheit des[29] die daer es noet eygenscap die daer settet die persoen des vaders[30] want de vader en heeft zinen soene niet van dien datti vader es[31] Maer hi heeft zinen zone vander eygenscap die wi daer noemen[32] vaderlicheit die daer wert georspronct vut dezen vernuftegen[33] wercke des godliken wezens Die vader en vlietet niet vut den wezene[34] Maer hi wert geoirspronct vten wesene alsoe doen alle die persoene[35] in dezen zinne

[36] Also wi een gelikennesse spreken mogen vander bloemen de[37] bloeme oirspronct vter wortelen des boems Alsoe oirsprongen[38] die persoene vter macht godlics wezens Maer vlieten der[39] persoene dat es daer een persoen comt vten anderen Ende al[40] hier es de vader een begin sonder begin na werc der naturen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

219

[1] Ende de zone J begin van eennen beginne als eenne vrucht[2] der natueren Ende de helege geest een geestende cracht die[3] daer vut vlietet als een minne harer beydere

[4] Nv spreken wi vanden vader omme dat die vaderlicheit die daer[5] zettet die persooen des vaders die daer geoirsprongt wert vander[6] vutdragingen des godlics lichts dat daer godlic wesen es na dingen[7] Maer een anders na redene In dezen dat de vader geoirspronct[8] wert zo keert die vader in hem seluen ende begript in hem dat[9] godlike wezen na der wise eender vruchtbaregher naturen want[10] dit godlike wezen en es niet iegenworp der vernuft des vaders na[11] wezelike wise Maer het es ieghenwoirp zinen vernemene na wize[12] der naturen hier omme es godlic wezen inden vader ongeboren[13] ende in werkeliker wize hier omme heet de vader een beelde alder[14] formelicheit want in dezen zeluen nv dat de vader in hem gekeert[15] heeft zo begriipt hi hem zeluen in hem seluen als een eygen beelde[16] ziins zelues ende alder dinghen hier omme zo herbeeldet hem[17] inden begripene alle creaturen na der wise des ongescapens woirts[18] dat daer es dat wezelike beelde des vaders in dien dat de vader[19] begriipt alle dinc als in haren werkeliken beelde ende al hier[20] salmen verstaen als men vraegt waer es die daer es geboren Hii[21] es inden vader als een werckelic belde alder creaturen alzo als ic[22] nv bewijst hebbe

[23] Nv vraeghtmen dan ten anderen male waer es hi die geboren

+116b[24] es So sprekic aldus daer toe hi es in hem seluen Als een vutulot+[25] alles wezens Ic hebbe voor gesproken dat die vader nv in dien[26] seluen nv datti gekeert es in hem seluen zo begript hi hem[27] seluen Nv spreken die meestren dat eennen yegeliken vernuftegen[28] begripe na volgende es een woirt

[29] Des zy eenne gelikennesse wanneer dat ic in my begripe eenne[30] rooese so sprekic een woort vander roesen dat zi eenne bloeme es[31] die heeft roede bladere | ende binnen gelu coerekens ende dat woirt[32] es van noode navolgende den eersten begripe dat in my es vander[33] roezen alzo ic spreken mach van mi seluen waert dat zake dat ic[34] mi seluen begrepe oft verstonde zo sprakic van mi seluen een wort[35] ic ben die mensche Alsoe doet die vader want hi hem versteet in[36] hem seluen zo sprect hi van hem seluen een woirt ende dat woirt[37] es siin zone dien hi gebaert vter vruchtbaerheit ziinder genatuerder[38] natueren Aldus salmen verstaen hoe die zone geboren wert vanden[39] vader in ondersceet der persoene ende nochtan behoudende die[40] eenicheit der naturen want die zone inden vutvlot ziinder naturen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

220

[1] geboirte zo behout hi die ongedeylde nature des vaders maer[2] in eender ander mannieren want die zelue nature die daer es[3] inden vader ongeboren ende werckelic die es inden zone geboren[4] ende ontfanckelic Niet dat nature na wise der naturen gebaert[5] oft geboren wort Maer si gebaert ende wert geboren inden persoen[6] daer in dat steet gebaren ende geboren werden vut der cracht der[7] naturen Als inden vader gebarende ende inden zone geboren te[8] zine Aldus salmen verstaen die inhangende eygenscap die daer[9] setten dat ondersceet der persoene ende wie zi behouden die[10] eeninge der naturen na verdraginghe dit werc ende dezen vutulot[11] des sooens vanden vader dat daer vutget als j woirt vanden[12] begripe des vaders dat die vader van hem seluen sprect[13] dit es sake alder creaturen die daer vte gegaen ziin in eygenscap[14] en[de] wezene ende die god noch of sceppen mochte op datti[15] woude want Sente augustinus sprect dat god niet en vermochte[16] geen dinc te sceppene en waere deze gebooerte in hem niet want in[17] dezer begripingen dat de vader den sone begriipt in hem zeluen[18] In dien begripene zo draegt god moederlic in hem alle creaturen[19] Ende in dien datti hem zeluen begript so sprect hi een woirt van[20] hem zeluen ende zo gebaert hi in zinen woirde voert alle creaturen[21] Hier omme es deze geboirte een sake alder dingen | Aldus sprect[22] Johannes alle dinc ziin biden woirde gemaect ende zonder dat

+116c[23] + woirt zo en es niet gemaect Vraegt men nv ten anderen male[24] waer es hi die geboren es zo antwert men daer toe hi es in hem[25] seluen als een vutulot alles wezens

[26] TEn derden male es hi inder zielen als een salicheit der zielen[27] van dezen zinne hebbic vele gesproken Ende merct my nv wel[28] wat ic meyne Als augustiin sprect dat god eenen yegeliken naerder[29] es dan die dingen hem seluen ziin want alzo als alle gescapene[30] dingen gescapen ziin ende geuloten ziin in gescapen wesen ouermids[31] de euwege gebooirt alzo behouden alle dinc wezen ouermids[32] die zelue gebooirt want waert dat god ziin jegenwordicheit[33] eennen ooegenblic af keerde zo souden alle creaturen te nieute[34] werden hier omme bliuen allen creaturen in haren wezene[35] dit es van allen creaturen gemeynlic gesproken Maer dat god[36] der zielen des menschen niet anders iegenwordich en es dan hy[37] es onvernuftegen creaturen des en salmen niet houden Ende des[38] gee[f]t1) aristoteles redene inden boucke der zielen daer hy sprect[39] de ziele des menschen als si gescapen es es zii als eenne geplaende[40] tafelle daer niet inne gescreuen en es | ende daer men nochtan in

1) hs geeʃt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

221

[1] scriuen mach | ende hier omme spreken die meesteren dat alle dat[2] verstannisse dat de ziele verstaen zal dat moet zii constichlike[3] nemen vanden creaturen ouermids de zinne Ende hier omme zo[4] meynden zomege meesteren dat die verstannisse materie ware |[5] ende dat en mach niet siin waer Die leeraren spreken dat de[6] ziele heeft drie partyen | als memorie verstannesse ende wille Die[7] meesteren hebben onderlinge criich Ofte deze iij partyen der[8] zielen ziin toeual ofte niet Sulke meesteren spreken dat zi siin[9] toeual Sulke spreken dat zi niet en ziin toeual maer dat zii siin[10] de ziele selue Sulke spreken dat zi ziin inuallende eygenscape alsoe[11] die persoene siin inder godheit welc van dezen drien waer segt dat[12] laten wi nv bliuen Maer ic wille spreken vander middelster partien[13] dat es vander verstannissen Dit verstannisse alsoe leeren alle[14] meesteren dat es mogelic in hem seluen die dingen te verstaenne[15] diet nv niet en heeft want dit verstannisse inder zielen es een[16] puer mogen des werken hem toeual es ende daer omme al dat[17] de ziele in dezer mannieren verstaen sal dat moet zi verstaen in[18] toecommende waerheit der beelden zi zin zinlic ofte vernuftich

+116d[19] waere nv dat zake dat de ziele niet en hadde geene andere+

[20] manniere van verstaenne dat daer vri ware van alre mogelicheit[21] so sprecic dat de ziele noch in desen leuene noch inden toecommenden[22] leuene en mochte te geennen hoegheren scouwene comen[23] dan in beelden Ende des en salmen niet houden want ten es niet[24] waer ende dat bewize ic aldus Neiginge der zielen die suket ende settet[25] mogelicheit ware nv dan dat sake dat mogelicheit bleue inder[26] zielen so name de ziele altoes in haer verstaen manniere vander[27] neygingen ende dat en mach niet ziin want alle dingen hebben van[28] naturen meer neyginge toter eerster saken diese gesaket heeft dan[29] si doen tote hem seluen Ende aldus ziin de heidene commen ter[30] eerster saken ware dan dat zake dat die verstannesse mogelike[31] wise behouden soude zo en ware god niet jegenworp des verstannessen[32] sonder middel maer hii ware iegenworp na wise der[33] neygingen ende dat moeste van nooede ziin ouermids beelde ende[34] dat en es niet | Ende daer omme es desen zin valsch | ende zi ziin alle[35] bedrogen dien houden want die edel appostel Paulus sprect Dan[36] zullen wi zien ende bekinnen van aensichte te aensichte | alzo wi[37] bekint ziin ende dat sal ziin sonder beelde

[38] Nv willic voort spreken waer dat gelegen es de salicheit der zielen[39] die meesteren spreken dat god die vernuftege ziele sceppet inden[40] lichame des menschen want god es iegenwordich der materien eer si

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

222

[1] de ziele ontfaet Ende als de materie bereet es na loop der tiit so scept[2] god J vernuftege ziele van nieute ende vereenichtze der materien[3] al sceppende ende al vereynegende so scept hise In dezen wercke[4] zo druct god inden gronde der zielen eenne voncke sinder godliker[5] claerheit In welker voncken dat de ziele gode wezenlike begript[6] ende gebrukelic na der wize gods Ende alsoe als god voren was[7] iegenwordich der materien des lichamen na ongebrukeliker wize[8] alsoe es hi nv der zielen inder voncken iegenwordich na gebrukeliker[9] wize Dit es die edel bant ouermids dien alle creaturen hangen[10] ende cleuen aen gode te stoorde god dese voncke so moeste hi[11] stooiren alle zine ordineringe dit werc des voncken dat es in iegenworp[12] dat selue dat hii begriipt Deze voncke en es anders niet antwerdende[13] in zinen wercke dan godlic wezen met al siinder riicheit[14] ende die voncke besittet hem in zinen werke om euwich leuen te

+117a[15] + gebrukene daer omme es hi beroeft alder neygingen in alder[16] mogelicheit wanner dan de ziele van harer mogelicheit getransformeert[17] wert in dit ouerste werc des godliken voncken so en[18] bliift inder zielen niet meer dan een werc dat daer steet ende[19] euwelic staen sal inder zielen na der wise des godlike wesens dat[20] hem inder voncken besittet in sinen wercke der salicheit Vraegt[21] men nv dan waer es hi die geboren es So antwert men aldus hi[22] es inder sielen als een salicheit der zielen geliic dat ic voren geseit[23] hebbe ende dat wi deze salicheit euwelic gebruken ende besitten[24] mogen des hulpe ons die heere die de salicheit vooirseit es amen

[25] E I 6

+17b reg 41[26] + Des dicendaechs naer halfvastenen hout men dit[27] euwangelium Ende leert vanden tempel gods

[28] MEn leest inden heilegen euwangelio dat ons heere ginc inden[29] tempel ende was vutworpende die daer cochten ende vercochten[30] Ende hi sprac toten anderen die daer hadden duuen doet deze[31] henen doet deze wech

[32] waer omme was Jhesus vutworpende die daer cochten ende vercochten[33] ende hiet den genen henen doen die daer hadden duuen[34] hi en meynde anders niet dan datti den tempel ledich hebben[35] woude recht of hi spreken woude Ic hebbe recht te dezen tempel

+117c[36] + ende wille alleene daer in sijn ende heerscap hebben daer inne

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

223

[1] wat es dit gesproken Desen tempel daer god heerscap in hebben[2] wilt geweldechlic na zinen wille dat es des menschen ziele die hi[3] so rechte te siinder gelikennessen gebeelt heeft na hem ende[4] gescapen Alzo wy lezen in genisi dat ons heere sprac maken wi[5] den mensche na onsen beelde ende tot onser gelikenessen Ende[6] dat heeft hy oec gedaen God heeft des menschen siele alzo gelic[7] hem gemaect dat in hemelrike noch in eerterike van allen dien[8] wunchliken creaturen die god so eerliken gescapen heeft negeen[9] creature en es die gode also gelic es als des menschen ziele Ende[10] daer omme beualt hem desen tempel alzo wel want hi hem alzo[11] geliic es ende om datti hem selue alzo wel behaegt als hi in desen[12] tempel alleene es so es al siin spel in desem tempel der sielen[13] alleene te sine

[14] Ay nv merct wie waeren die daer coochten ende vercochten[15] ende wie ziin si noch merct dat wel Ic en wille nv te desen[16] male niet spreken dan van goeden lieden nochtan willic v dat[17] bewizen welc die coopliede waren ende noch ziin die ons heere[18] vutslouch ende vut dreef ende dat doetti noch Alle die in dezen[19] tempel coopen ende vercoopen diere en wilt hi eennen niet daer[20] inne laten Siet dit ziin alle coopliede die hem hoeden voor[21] groue sonden ende waren gherne goede liede ende doen goede[22] wercken gode teender eeren als vasten waken ende beden ende[23] des geliics wat dat es alrande goet werc ende die doenze doch[24] daer omme op dat hem god yet daer voren geue ofte daer omme[25] ye doe dat zi gerne hadden ofte daer hem lief toe ware | Dit[26] ziin alle coopliede ende dit es ront te verstane want zii willen[27] deen om dander geuen ende willen alsoe met gode coopmanscapen |[28] Aen dezen coop ziin si bedroghen want alle dat zi hebben ende[29] alle dat zi goets connen gewerken ende alle dat sii goets vermogen[30] te doene het zii vterlic ofte innerlic dat ziin si sculdich te werckene[31] Ende al waert mogelic dat zii alle dat de weerelt beuaen heeft om[32] gode gauen Ende dat si alle de duegdelike wercken die gedaen[33] siin ende sullen werden van allen menschen vanden beginne der[34] weerelt toten eynde der weerelt alleene wrachten om gods wille |[35] Nochtan en waere hem god niets niet sculdich daer voire te doene[36] ofte yet omme te gheuene hii en wout doen te vergheefs van ziinder[37] groeter goedertierenheit want dat si sijn dat siin zii van gode Ende[38] alle dat zi hebben dat hebben zii van gode ende niets niet en hebben

+117d[39] zij van hem zeluen Ende daer omme en es hem god om hare+

[40] wercken noch om haere ghiften niet sculdich want zij en geuen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

224

[1] vanden haren niet Si en wercken oec met hem seluen niet Also[2] ons heere selue sprect sonder my en moegdi niet doen Ende daer[3] omme ziint herde zotte ende doerachtege liede die alsoe coopmanscapen[4] willen iegen gode | ende zii bekennen de waerheit cleyne[5] ende recht als niet | daer omme slouchze ende dreefse god vten[6] tempel | het en mach niet by een staen licht ende duysternisse God[7] es een licht ende de waerheit in hem seluen So wanneer dat god[8] comt in dezen tempel so verdrijft hi vte die duysternesse dat es die[9] onbekennesse | ende oppenbaert hem seluen met lichte ende met[10] waerheden dan ziin die coopliede wege als de waerheit wert[11] bekent ende dan en begeertmen geender coepmanscap

[12] God en suect des ziins niet in allen zinen wercken hy es ledich[13] ende vri ende hi werct siin werc vut rechter minnen Alsoe doet[14] oec deze mensche die met gode vereenicht es die steet des wercs[15] oec ledich ende vri in allen sinen wercken | Ende wercse alleene[16] gode teender eeren ende en zuect des ziins niet ende god die[17] werct in hem Ic spreke noch meer die wile de mensche yets yet[18] zuect in allen sinen wercken van alle dien dat god geuen mach[19] ofte geuen wilt zo es hi dien cooplieden geliic

[20] wildi dan der coopmanscap te male ledich siin alsoe dat v god[21] in desen tempel late so saltu alle dattu vermoges in allen dinen[22] wercken luyterlic doen gode tot eender eeren ende te loue ende[23] sult dies also ledich staen als dat niet ledich es noch hier noch[24] daer en es Ende du en sult niets niet daer omme begeeren ende[25] merct wanneer du aldus werckes zo siin dine wercken goet ende[26] godlic Ende dan siin deze coopliede altemale vute gedreuen vt[27] dezen tempel ende god es alleene daer inne want de mensche niet[28] dan god en meynt siet aldus es dese tempel ledich van dezen[29] cooplieden Nv merct die mensche die niet en meent dan gode[30] alleene ende die eere gods die es ghewarichlike vri alle dier coopmanscap[31] ende ledich in allen zinen wercken ende hi en suect des[32] ziins niet

[33] Ic hebbe voiren gesproken dat onse heere sprac toten lieden[34] die duuen hadden doet deze wech doet deze henen Deze liede[35] en dreef hi niet vte noch hii en sloechse niet zeere Maer hi[36] sprac soetelijc doet deze wech Als oft hi spreken woude deze en[37] ziin niet quaet Maer doch maken si hindernesse der luyterer[38] waerheit

+118a[39] + Deze liede dat siin goede die haer wercken doen luyterlic dor[40] gode ende en sueken des haren niet daer ane maer sy doenze met

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

225

[1] eygenscape met tiide met getale met vore met na In desen wercken[2] siin zi gehindert der aldernaester waerheit want sii souden vri[3] ende ledich ziin alzo ons heere ihesus cristus selue vri ende ledich[4] es Ende ontfeet hem alle tiit sonder onderlaet nuwe ende zonder[5] tiit van zinen hemelschen vader Ende es hem sonder onderlaet[6] inden seluen nv weder in ghebarende volcomelic met dancbareghen[7] loue der vaderliker hoecheit met eenre geliker werdicheit Aldus[8] siet soude de mensche staen die der alder hoechster waerheit[9] ontfanclic woude werden ende leuen daer in sonder vore ende[10] sonder na ende sonder hindernisse alder beelden ende alder wercken[11] alsoe hy ye stont ledich ende vri eer hii yet was | in dezen nv[12] ontfaende nuwe godlike gauen Ende die weder in gebarende sonder[13] hindernisse jn dezen seluen lichte met dancbaregen loue in onzen[14] heere ihesu cristo Siet dan waren de duuen en wege dat es die hindernisse[15] ende die eygenscap alder wercken die nochtan goet siin[16] ende daer de mensche des siins niet in en suect Daer omme sprac[17] ons heere te rechte goedertierlic doet deze henen doet deze en[18] weghe Als oft hi spreken woude al es dit goet doch bringet hindernisse[19] jn

[20] wanneer siet dat dan dezen tempel aldus ledich es van allen[21] hyndernessen dat es van eygenscape ende van onbekennessen zo[22] blijft hy also scoene ende lichtet alzo luyter claer ouer al ende[23] dor al dat god gescepen heeft dat hem niement weder scinen en[24] mach dan die ongescapene god alleene inder rechter waerheit zo[25] en es desen tempel oec niement el geliic dan den ongescapenen[26] god alleene Al dat onder de ingelen es dat en geliict desen tempel[27] niets niet | Die hoochste ingel die gheliken dezen tempel in sulker[28] wyze ende doch niet altemale Dat zi desen tempel geliken in sulker[29] wize dat es aen bekinnesse ende aen minne doch es hem een pael[30] gesettet ende daer ouer en moghen zii niet Maer die siele mach wel[31] bat voirt want stonde de siele des menschen die inder tiit noch[32] leefde geliic den oversten Ingel die mensche mochte nochtan in sinen[33] vrien vermogene ontellike hoogher bouen den inghel comen In[34] elken nv nuwe sonder getal dat es sonder wise ende ouer de wize[35] der inglen ende alder gescapender vernufte God es alleenne ongescapen

+118b[36] ende vri ende daer omme es die ingel hem alleene geliic+[37] na der vriheit maer niet na der ongescapenheit want die ingel es[38] gescapen Maer wanneer dat die siele daer toe comt in dit onmetelike[39] licht so sleet zii in haer niets niet so verre vanden gescapenen yet[40] inden niets niete dat zii niets niet weder commen en mach van

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

226

[1] haer seluen in haere gescapenheit Ende god die ondersteet met[2] siinder ongescapenheit haere niets niet ende onthout die ziele in[3] siin yets yet De ziele heeft gewaget te niete te werdene ende si[4] en can oec van haer seluen tot haer seluen niet weder gekeeren[5] zoe verre es zii haer seluen ontgaen Maer god die heeftze onderstaen[6] ende dat moet van noede ziin want alzoe ic eer sprac Jhesus was[7] gegaen inden tempel ende was vutwerpende de ghene die daer[8] cochten ende vercoochten ende begonste te sprekene toten anderen[9] doet deze henen doet deze en w[e]ge1) Ende dat es dat woirt Jhesus[10] ghinc in ende begonste te sprekene inden tempel der zielen Siet[11] wet dat voir waer | wilt de ziele yement anders redene houden[12] inden tempel der sielen dan Jhesus alleene | zo zwigt ihesus als[13] oft hi daer niet thuys en ware | want hi en es daer oec niet[14] thuys want de ziele heeft vremde gaste met dien zii redent[15] Sal ihesus redenen inder zielen so moet zi alleene siin ende zii[16] moet selue zwigen sal zii Jhesus hoeren spreken Ja hoe gaet hi[17] in | ende hoe beghint hi te sprekenne | hy began te sprekenne wat[18] sprect Jhesus | hi sprect dat selue datti es | wat es hii hi es een woirt[19] des vaders In dien woirde sprect de vader hem seluen ende[20] alle godlike nature ende alle dat god es alsoe als hiit bekent |[21] Ende hi bekennet alsoe alst es Ende want hi volcomen es in[22] sijnder bekinnesse ende in siinder vermoghentheit hier omme[23] es hi ooec volcomen in sinen sprekene Daer hii sprect dat[24] woirt daer sprect hii hem seluen ende alle dinc in eennen anderen[25] persoen ende geeft hem die selue nature die hi selue heeft[26] Ende hi sprect alle vernuftege geeste inden seluen woirde naden[27] beelde alsoe het inbliuende es na den zone vutlichtende alsoe elc[28] bi hem seluen es niet geliic in alder wiize geliic dat een es den[29] seluen woirde Maer die geest in sinen vernufte heeft mogelicheit[30] te ontfaene van genaden des selfs woirts ende dat selue woirt[31] alst in hem zeluen es dit heeft de vader al gesproken door dat[32] woirt ende al dat inden woirde es Sint dat dan die vader dit

+118c[33] + al ghesproken heeft wat js dan dat Jhesus inder sielen es[34] sprekende Alsoe als jc gesproken hebbe Die vader sprect dat[35] woirt ende sprect inden woirde ende anders niet Ende Jhesus[36] sprect inder sielen die wise ziins sprekens es datti hem seluen[37] oppenbaert ende alle dat die vader in hem gesproken heeft na[38] der wise dat die geest ontfanckelic es

[39] Hi oppenbaert vaderlike heerscap inden geeste In eenre onmeteliker[40] godliker gewout Ende zo wanneer dat die geest deze

1) hs wge

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

227

[1] gewout onfeet inden zone ende door den zone zo wert hi geweldich[2] in elken voortgane Alsoe datti gheliic ende geweldich wert in allen[3] duegden ende in alre volcomender luyterheit alsoe dat hem noch[4] lief noch leet noch tiit noch al dat god inder tiit gescapen heeft[5] niet gestoren en mach hi en bliift geweldeliken daer in staende[6] als in eender godliker cracht daer alle dingen cleyne iegen ziin ende[7] niet en vermoghen

[8] Jhesus oppenbaert hem ten anderen male inder zielen met[9] onmeteliker wiisheit die hii selue es ende alle dat daer jnne es[10] alsoe als dat selue een es So wanneer die wiisheit metter zielen[11] geenicht wert soe es haer alle twiuel ende alle dolinge ende alle[12] demsternisse ganselike te male af genomen Ende wert gesettet in[13] een luyter claer licht dat god selue es Gheliic als david die profete[14] sprect Heere in dinen lichte sullen wi dat licht bekennen daer wert[15] god met gode bekent inder zielen Ende zi bekint met deser wisheit[16] haer seluen ende alle dinc ende die zelue wiisheit bekintze met[17] haer seluen Ende si bekent met dier seluer wiisheit die vaderlike[18] heerscap in vruchtbareger vruchtbaerheit Ende zii bekent die[19] wezelike isticheit in simpelre eenicheit sonder eenich ondersceit[20] Jhesus oppenbaert hem oec met eender onmeteliker zueticheit[21] ende riicheit vte des heylegen geest cracht vutzweuende ende[22] ouerzweuende ende invlietende met ouervloyegher riicheit in allen[23] ontfanckeliken herten Ende ziet zoe wanneer hem Jhesus aldus[24] oppenbaert met deser riicheit ende zueticheit ende hem eenicht[25] metter zielen dan vlietet de siele in hem seluen ende ouer alle[26] dinc van genaden sonder middel met gewoude in haer eerste begin[27] ende dan es die vterste mensche gehoersam den innersten mensche

+118d[28] toter dooet ende es in gestaden vrede jnden vrede gods alle tiit+[29] Dat Jhesus aldus in ons commen moet ende vte moet werpen alle[30] hindernisse ende henen doen ende maken ons een met hem Alsoe[31] hii een es in den vader ende metten helegen geest een god eeuwelic[32] zonder eynde dat wy aldus met hem vereenicht werden moeten in[33] de weerelt der weerelde dies moet hy ons hulpen Amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

228

[1] E I 42

+118d reg 9[2] + Den derden sondach naer paesschen[3] [M]Odicum et Jam non videbitis me

[4] Ic hebbe een woirt gesproken ten latine dat sente Johannes bescriift[5] in dat euwangelium datmen leest vanden zondage dit woirt[6] sprac ons heere Jhesus tot zinen jongheren Een weynich ofte een[7] luttel ende te hants en suldi mi niet zien Siet hoe cleine dat es dat[8] die creature in ons lichtet soe en sien wi gods niet Sente augustiin[9] vraegde wat es euwich leuen Ende hy antwerde ende sprac vraechstu[10] my wat euwich leuen es vrage ende hoert dat eewich leuen[11] selue want niement en weet bat wat hitte es dan die hitte heeft[12] Niement en weet bat wat wijsheit es dan die wijsheit heeft Niemen[13] en weet bat wat euwich leuen es dan dat euwich leuen zelue[14] Nu sprect dat euwich leuen zelue onse lieue heere ihesus cristus[15] Vader dat es euwich leuen dat men di bekinne alleene eenen gewaregen[16] god Een weynich ofte een luttel ende te hants en zuldi[17] my niet zien Ghy sult weten sage de ziele god van verren in eennen[18] middelle ofte in eender wolken eennen ogenblic zoo en keerde zi[19] haer van gode niet om dusentich gulden weerelde wat waendi dan[20] wat dat es daer men gode siet in hem seluen alsoe als hi es sonder[21] middel in sinen bloeten wezene Alle die creaturen die god ye[22] gesciep ende noch sceppen mochte op datti woude dat es alzo[23] weynich ofte alsoe lettel iegen gode Ja den hemel die soe grooet[24] es ende zo wiidt seydict v ghi en soudes niet geloeuen Maer die[25] een naelde name ende ruerde den hemel metten poente vander[26] naelden dat plexken dat dien poent vander naelden aen den hemel[27] bedecte dat ware groeter iegen den hemel ende jegen alle de[28] weerelt dan den hemel ende alle de weerelt iegen gode Daer omme[29] eest herde wel gesproken Een weynich ofte een luttel ende te hants[30] en suldi mi niet zien Alsoe lange als die creature yet in v lichtet

+119a[31] + zo en siedi gode niet hoe cleyne dat es het moet al aue Daer[32] omme sprect de ziele int boec der minnen Ic hebbe omme geloepen[33] alle die stad ende alle die straten ende ic hebben gesocht die mijn[34] ziele daer min[n]et ende ic en vants niet Si vant inglen ende vele[35] dinghen Maer si en vant niet hem dien haer ziele daer mint Si[36] sprac daer na Doen ic een wenich ofte een luttel ouerspranc doen[37] vandic hem dien miin siele daer mint Recht of si spreken woude[38] Doen jc ouerginc alle creaturen dat een weinich ofte een luttel

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

229

[1] es te achtene doen vandic dien min ziele daer mint De ziele die[2] daer gode wilt vinden die moet ouergaen ende ouerspringen alle[3] creaturen sal zi gode vinden

[4] Nv wet dat god de ziele alzo crachtichlike mint waert mogelic[5] datment alzo seggen mochte die gode benemen wilde datti die[6] ziele niet minnen en soude hi bename hem siin leuen ende siin[7] wezen want de minne daer god de ziele mede mint dat es ziin[8] leuen Ende in dier seluer minnen vlietet vte de heleghe geest ende[9] die selue minne es die helege gheest Sint dat god dan de ziele aldus[10] crachtichliken mint so moet de siele alzo groeten edelen dinc ziin[11] dat niet en es te gelikene van gescapenen creaturen Alsoe een[12] meester sprect int bouc vander zielen en ware geen middel die[13] oege sage een můgge aen den hemel Ende hi sprac waer en[de][14] hi meynt dat vier ende die locht ende vele dincs dat tusschen den[15] hemel ende de oege es Een ander meester sprect en ware[16] geen middel min oege en sage niet ende sii spreken beede waer[17] Die eerste sprect en waere geen middel de oege sage een mozie[18] aen den hemel ende hi meynt en waere geen middel tusschen gode[19] ende der zielen te hants zage zi gode want god en heeft geenen[20] middel noch hi en mach oec geenen middel liden

[21] waere de ziele altemale ontblooetet ofte ontcleet van allen[22] middele zo waer haer god bloot te anscouwene ende hi gaue[23] haere hemzeluen altemale Die wile dat de ziele niet altemale[24] ontbloot ofte ontdect en es van allen middelle hoe cleyne dat es[25] daer zij mede becommert es zo en ziet zi gode niet want waere[26] yet middels tusschen lijf ende ziele alzo groot als een haer breet[27] daer en worde nemmermeer eeninge Als dit dan es aen liiffelike[28] dingen zo eest ooec aen geestelike dingen Sente bernart sprect[29] wiltu de waerheit leeren kennen luyterlike zo legt aue vroude ende

+119b[30] vreeze toeuerlaet oeffeninge ende pine want vroude es een middel+[31] vreese es een middel toeuerlaet oeffeninge ende pine het es al een[32] middel die wile dattuut aenziet ende het di weder aensiet Die[33] ander meester sprect en ware geen middel min oege en saghe niet[34] legghe ic de hant al vaste op min oege so en zie ic niet hebbicze[35] voor mi ende vander oege alte hant zie ic ze dat comt bider grofheyt[36] die aen de hant leegt daer omme moet geluytert werden ende[37] cleine voge werden inder locht ende inden lichte ende alzo een[38] beelde gedragen wert in mijn oege | dat merct aen eennen spiegel[39] houdi dien voer di so hersciint dijn beelde inden spieghel ende[40] daer omme zo en bestu selue inden spiegel niet die oege ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

230

[1] de ziele es een alsuken spiegel dat altemale daer inne herbeeldet[2] dat daer iegen gehouden wert daer omme en sie ic niet de hant[3] ofte den steen inden spiegel Maer ic sie een beelde vander hant[4] oft vanden steene Maer dat selue beelde en sie ic niet in eennen[5] anderen beelde ofte in eennen middel Maer ic siet sonder middel[6] ende sonder beelde | Ende dat beelde es dat middel want dat[7] beelde es sonder middel want het es loepen sonder loepen het[8] maect wel loepen Ende grooetheit sonder groetheit maect wel[9] grootheit Alsoe es oec beelde zonder beelde want en wert niet[10] gesien in eenen anderen beelde daer af es dat euwege woirt dat[11] middel ende dat beelde selue dat daer es sonder middel ende[12] sonder beelde selue Op dat die ziele inden euwegen woirde god[13] begripe ende bekinne sonder middel ende sonder beelde |

[14] Inder zielen vernufticheit es van jerst eene cracht die gods[15] gesmaect heeft oft gewaere wert ende die cracht heeft v eygenscapen[16] dat eerste es dat zii aůe sceedt van hier ende van nv[17] Dander es dat zii niet geliic es dat derde dat zi luyter ende[18] onuermingt es | dat vierde es dat zii in haer zeluen wederwerkende of[19] zuekende es dat viiffte es dat zi een beelde es | Dat eerste es si sceydet[20] aue van hier ende van nv hier ende nv dat es stad ende tiit |[21] nv es dat es dat aldermi[n]ste van der tiit Ende het en es noch een[22] stuc der tiit noch een deel der tiit het es wel een smaec der tiit[23] ende een poent der tiit ende een eynde der tiit nochtan hoe cleyne[24] dat es het moet aue al dat die tiit ruert Oec moet aue dat ander[25] si sceidet aue van hier Hier dat es herde cleyne nochtan hoe cleyne

+2[26] + dat es het moet aue Dat ander dat zii niet geliic es Een meester[27] sprect God es zulc een wezen die niet geliic es noch niet geliic en[28] mach werden Nv sprect Johannes wi sullen gods kinder geheeten[29] werden sullen wi dan gods kinder ziin [soe moeten wi hem geliic

+119c[30] + ziin]1) hoe sprect dan die meester god es een wezen die niet geliic en[31] es Dat verstaet aldus In dien dat die cracht der sielen niet geliic es[32] zo es zii gode geliic Ja van siinre genaden recht alzo gode niet[33] geliic es alzoe es oec dezer cracht niet geliic Ghi sult dat weten[34] dat alle creaturen die iagen ende wercken daer omme naturliken[35] dat zii gode geliic werden die hemel en liepe nemmermeer noch en[36] jaechde noch en s[och]te en sochte hii god niet oft eenne gelikennesse[37] gods | En wrachte god niet in allen dingen die nature en wrachte[38] niet noch en begeerde niet aen geennen dingen want het zii di lief[39] oft leedt gi wetet ofte ghi en wetet niet Doch heymelic zuect[40] die nature ende meynt god inden binnensten Nye en gedorste

1) ontbr in hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

231

[1] geenen mensche zo seere die hem drincken gaue dat hiis begeeren[2] soude | en waere daer niet yet wat goets inne Die nature en meynt[3] geen dinc noch eten noch drincken noch cleedre noch gemac noch[4] niet anders en waere daer niet wat gods inne Si suect heymelic[5] ende iaegt ende criget emmermeer na dien dat zi god daer inne

+3[6] vendet | Dat derde dat zi luyter ende onuerminget es Gods nature+

[7] es dat si niet vermangens noch vermingens en mach liden Alsoe[8] heeft oec dees cracht der sielen geen vermang noch vermingen[9] daer en es niet vremts jn | noch daer en mach niet vremts in[10] geuallen Sprakic tot eennen scoenen mensche datti bleec ofte[11] zwerte waere Ic dade hem onrecht De ziele sal ziin altemale sonder[12] gemanc ende zonder verminghen gescapender creaturen alsoe als[13] god es sonder vermang ende sonder vermingen met yemande die[14] mi min cappe name die name my daer mede ende al datter ane[15] hangt Als ic henen ga so gaet dat al met mi dat aen my es waer[16] op de geest gevuecht ofte gebouwet es die dat trect die trect den[17] geest met hem Die geest daer niet op gebouwet en ware noch aen[18] niet en hangt die dat ommekeerde hemel ende eerde bleue onbeweecht[19] | want hii en hanct aen niet noch niet en hanct aen hem |

+4[20] dat vierde es dat zii alle wege jnwendich suekende es God es+[21] een alzulken wezen dat alle wege woenende es jnden alre binnensten[22] daeromme vernufticheit es alle wege in suekende Maer die wille[23] geet op datti daer mint alse my comt min vernuft zo gietet hem[24] miin wille met siinre minnen op hem ende dat genuegt hem wel[25] Nv sprect sente pauwels wy sullen gode bekinnen alsoe wi van[26] gode bekint ziin Sente Jan sprect wi selen gode bekennen

+119d[27] alsoe hi es Soudic geverwet ziin so moestic aen my hebben+

[28] dat der varwen toe behoort Nemmermer en werdic gevarwet[29] Ic en hebbe dat wezen der varwen aen my Nemmermeer[30] en magic gode zien dan inden seluen daer hem god in siet[31] Daer af sprect sente augustiin God woent in eenen lichte daer[32] geen toeganc toe en es Nochtan en sal hem hier omme niement[33] versagen men woent wel inden wege of in eennen toegange ende[34] dat es goet maer het es der waerheit verre want en es god niet

+5[35] Dat viiffte es dat een beelde es Ja nv merct met neerenste ende+

[36] onthout dit wel in dien hebdi die predicate altemale beelde ende[37] beelde dat es zo te male een deen metten anderen datmen geen[38] ondersceet daer tusschen verstaen en mach | men versteet wel dat[39] vier sonder hitte ende die hitte sonder dat vier | Men versteet[40] wel de zonne sonder dat licht ende dat licht zonder de zonne

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

232

[1] Maer men mach geen ondersceet verstaen tusschen beeld ende beelde[2] want het werdt deen met den anderen geboren ende het sterft[3] deen metten anderen Alse miin vader sterft daer omme en sterue[4] ic niet Maer daer sterft datmen nemmermeer en sprect het es[5] ziin sone | Maer men sprect wel het was ziin sone Maectmen oec die[6] want wit In dien dat zii wit es zo es zii geliic alre witheit Siet alzo eest[7] hier verginge dat beelde dat na god gebeeldt es soe verginge oec dat[8] beelde gods Ic wille een woirt spreken Ja dier es ijoftiij merket[9] wel te rechte vernufticheit die blincket ende doerbrect alle die[10] winckele der godheit ende nemt den sone inder herten des vaders[11] ende zii en rust nemmermeer si en brect jn jnden gront daer goed[12] ende waerheit vutbrect ende nemt haere inden beginne der goetheit[13] ende daer waerheit vutgaet | ende daer het geenen name en heeft[14] het brect vte in eennen vele hoogheren gronde dan goede ende[15] wiisheit es Maer den wille genuecht wel an gode alsoe hi goed[16] es | Maer vernufticheit die sceedet dit altemale aue ende gaet in[17] ende doorbrect in de wortele daer die zone vut comt ende die helege[18] geest vutvloyende es Dat wi dit mogen begripen ende euwelic[19] salich moeten werden dies hulpe ons de vader de zone ende de[20] heylege geest amen

[21] II

+117a reg 15[22] + Hoe ende waertoe god den mensche gescapen heeft[23] na ziin beelde

[24] ONse heere god sprac maken wi den mensche na onsen beelde[25] ende tot onser gelikennessen Dat die mensche naer gode gebeeldt[26] es dat leegt ander werckender cracht Dat gedinckenesse warp[27] hem inden vader ende dat verstaannesse inden zone nv en heefstu[28] noch niet dan twee persoene So es die vader anscouwende zinen[29] zone dat ziin beelde es ende daer in hebben zii eenen wellost ende[30] daer af comt de minne haerer beider ende dat es die helege geest[31] du sult al dinen wille werpen in gode ende in gode verliesen so[32] hebstu al dine wellost dien du emmermeer an gode begeren moges |[33] ende dan aldereerst bestu gebeelt na gode alse dine crachten[34] dat wercken Ic spreke waere een mensche in eenicheden alleene[35] ende verhieůen hem bouen hemseluen ende ouer alle dinc | dees[36] mensche ware gode vele gelikere dan een ander mensche die[37] nochtan goede wercken wrachte ende berechte met sinen woirden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

233

[1] een geheel conincrike want die gode alleene blooet mint dien geeft[2] god hem seluen oec blooet Maer berechtinge der creaturen benemet[3] gewarege aenschouwinge | O mensche hier toe heeft di god gescapen[4] dat ghi hem alleene bekinnen ende minnen soudt het mochte J[5] eenvuldich simpel mensche ziin die nie lettere en leerde hem soude[6] meer geoppenbaert werden dan allen den meesteren die ye te[7] pariis const geleerden Ach lieue mensche kende di dat ic v seggen[8] wille en[de] waerdi versmaet ende verworpen ende verallendicht[9] hoe zalich soude ziin de mensche die aldus versmaet es van hem[10] seluen wat waendi hoe genoechlic datti god es in te woennene

+117b[11] Maer nochtan sal die men- sche noch meer moeten hebben hi sal+[12] gedoodt moeten ziin ende alder dingen gestoruen die god ye gesciep[13] Ja hoe scoene dat si siin ofte hoe jammerlic dat zii siin dat zi hem[14] niets niet en beroeren noch en bewegen te lieue noch te leede Du[15] salt alder dingen doodt ziin ende alle dingen sullen di doodt siin[16] Du sult dinen wille begeuen hebben ende dine natuerlike const[17] altemale Ende als du aldus alle dingen gelaten hebs zo verheft[18] di god bouen di seluen Ende hi sal di in eennen ogenblic oppenbaren[19] sine godlike waerheit ende daer leerstu meer wisheden dan alle[20] de meesters die ye te pariis lagen geleeren mochten daer god den[21] mensche leert daer moeten alle naturlike conste afgaen Dien[22] mensche dien dit gesciet dien eest onmogeliic datti nemmermeer[23] hem van gode keere dat es een volcommen mensche die also[24] dicke als hi wilt vut gode ende in gode gaet ende nemt zinen nooddorst[25] sonder gebrec O mensche aldus blooet zuldi te gode gaen so[26] wertstu begrepen van gode Maer het ziin vele menschen die gode[27] dienen om den anxt vander hellen ofte on den loen van hemelrike[28] Maer dat en es de gerechte of de gewarege minne niet want hets[29] naturlic dattu gode mints om datti di gescapen ende gemaect[30] heeft ende dit en es niet blooet gemint noch dies zuldi cleynen[31] loen gecrigen inden euweghen leuene want ghi dient hem van[32] noode ende niet van rechter liefden Maer oftmen di seide dattu[33] nemmermeer in hemelrike comen souds ende dat ghi in de helle[34] euwelic sout moeten ziin dat ghi dan gode minnet ende dienet[35] van rechter liefden dat waere blooet gemint Dat wi dan gode aldus[36] blooet minnen moeten ende ziins euwelic gebruken moeten des[37] moetti ons hulpen amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

234

[1] III

+135d reg 38[2] + Op onzer vroůwen dach assůmptio

[3] ONse heere sprect inder euwangelien maria heeft dat beste deel[4] vercoren Al was dit ghesproken van marien magdalenen So mach[5] ment doch vele eygheliker spreken van marien onser lieuen vrouwen[6] martha hadde cristum ghenooedt in haren liiffeliken hůse ende[7] diende hem liifliic ende spiisden oec Maria haer zůster noedde[8] cristum in haer geesteliic hůys ende spiisdene geestelic dat hem[9] ongheliic vele weerdere ende beqůamer was Doen martha ouer[10] haer claegde doen onscůldichdeze ons lieůe heere ihesus ende prees[11] marien ende seide dat si dat alder beste deel vercoren hadde Maer[12] Maria die werdeghe moeder ons heeren die dede in ihesů de dinc[13] alder edeliixt ende alder hoechst Si diende cristo ende diende

+136a[14] + cristum ende noeddene werdichliic ende sonderlinghe in haer[15] huys vor alle creaturen want alle creaturen bidden gode alzo tot[16] haren huys te commen dat zi yet van hem nemen ende om dat[17] zii siins ghenieten willen want dat is der creaturen eyghen dat si[18] wat van gode ontfaen Alle haer wezen ende haer werken ende[19] beweghen ende alle dat zii hebben Ende dats gods eyghen dat[20] hiit gheůe Siet god is een luyter gheuere ende men vint niet datti[21] ye ghenam van eenegher creaturen sonder alleene vander werdegher[22] maghet marien Ende die ontfincken alzoe eyghenliic te haren hůys[23] dat si hem heeft ghegheuen menschelike nature ende daer met es[24] zii allen creaturen ouergescreden ende daeromme heeft zii dat[25] beste deel vercoren Marta hadde oft bat cristum in haer huys[26] Maer maria bat cristum ende noeddene in haer seluen jn haerer[27] zielen die eyghelic ziin huys is want in allen creaturen en is god[28] niet alzo eyghelic als inder zielen ende vele eygheliker dan jnden[29] hemel Ic spreke allen creaturen metten anderen ende alle dat onder[30] hem es dat en heeft allegadere niet alzo vele gods noch en mach[31] gods niet alzo vele in hem hopen als die ziele alleene want zij[32] es alleene een eyghen stad gods ende alle dat in hare is dat is gods[33] ontfanckeliic ende negheen creature en mach in haer commen[34] Ende in dit huys ontfinck maria ihesum Martha ontfinc cristum[35] als eennen mensche in hair huys Maer maria ontfinc cristum als[36] haren god in haer seluen Ende dat ongheliic ende vele edelder[37] was si spiisden oec Ende dat es xpristůs oft gods spize alzoe hi[38] selue sprect den wille ziins vaders wat waendi hoe god daer naer

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

235

[1] honghert datti eennen goeden wille in ons veruolge des en consten[2] alle creaturen niet ghedinken noch ghepeysen hoe dat god met[3] allen dien datti es hem es jaghende ende begerende ende quellende[4] op datti ons moghe herhalen met allen dien datti gheleysten mach[5] Ende het en begheerde nie moeder alzo seere haer lieue eeneghe[6] kint te ziene | noch nie creature sinen lieuen gheminden vrient[7] dusentich weruen meer ende sonder getal zo begheert god datti[8] vander zielen ghemint worde ende ghesien

[9] God heeft [hem]1) gheleget in eenen wonderliken strecke in allen[10] creaturen Ja hy heeft hem ghelegt voor de voete der sielen hoe dat hem[11] de ziele nemen wilt met ghemake trect hiize naer hem Maer met

+136b[12] pinen stect hiise vooert Siet alle dat god ye verhengde met dien+

[13] seluen jaegt hi minen wille Ende dit is die meyninghe gods in[14] allen dingen Ende aldus spiisde maria cristum edelikere dan ye[15] creature Ende diende hem niet alleene metter herten maer met[16] haer seluen Si ontfinc dat eůwege woirt ende diende hem Ende[17] dien worde en mach men niet bat ghedienen dan datment hoore[18] ende datmen hem eene ledicheit ende een stille make ende een[19] ghesaemt gemoede dat ment versta | daer met dient men dien[20] woirde eygelic ende oirdenliic Si sat en[de] hoorde ziin woirt wie[21] heeft dit woirt alzo edelic ontfaen ende hem ghedient als die[22] Edele Jonfroůlike maghet maria want zi heeft den woirde al voldaen[23] Ende het es ghecleet met haeren vleessche ende menscheliker[24] naturen Ende daer omme sprac die inghel gabriel wel te rechte[25] die heere es met di Maer alle creaturen siin met gode want zi[26] willen siins ghenieten

[27] In twerande wiis is god metten lieden die een siin alzoe dat alle[28] haer goede wercken die zii doen die doen zii met sulker meeninghen[29] het zii hem seluen ofte den creaturen dat zii niet luyterliic en[30] connen haer werc ghewerken door gode zii en meynen wat yets[31] daer inne ende alsoe werden haer goede werken verderft Desen[32] lieden siin de creaturen een middel tusschen gode ende hem ende[33] daer omme werden al hare werken creaturliic Maer nv ziin een[34] partye van andren lieden ende met dien es god alzoe | dat god een[35] middel es tusschen den creaturen ende hem God es dien lieden na[36] ende hii wert ghenomen in dien lieden ende alle dier lieden wercke[37] hoe snoede dat sii siin ofte hoe vremde die werden alle godlic ende[38] van naturen des middels en maecht niet minder siin Dezer liede[39] wercken werden alzoe ghewracht dat god van nooede moet haer[40] mede werker ziin jn allen dinghen | deze hebben cristum wel thůys

1) ontbr in hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

236

[1] ghenoedt Si nemen god in hem seluen Ende nemmermeer en sal[2] hem die mensche verre van gode nemen noch god verre van hem

+nota[3] + Ons heere sprect ic sta ende cloppe voor der doren God en comt[4] nemmermeer naerder dan voor der doren vanden quaden menschen

+136c[5] + in desen leuene Maer den goeden menschen es god altemale[6] binnen Maer den quaden menschen bliift hii vor de dore staende[7] ende siet ende wacht oft zii hem de doren wouden open doen ende[8] so soude hii ter stont snelliken ingaen Maer oft ghii hem vůtdringhes[9] vůt uwer doren So en can hii niet in ghecommen noch[10] ghi en laet hem gheen stad in di hebben zo en comt hii doch niet[11] voorder dan voor der doren Wet dat voor waer zo waer[12] dat god stad vint daer moet hi in ziin ende van noode werken

+nota[13] + Alle die wercke die god werct ende die hii ye ghewrachte die[14] werct hi daer omme datti J werc volbringhen moghe ende[15] dat es datti de ziele salich make Ende alle de gauen die hii[16] ye ghegaf in hemelrike ofte jn eerterike die gaf hii daer omme

+nota[17] + datti eene gaůe gheuen mochte ende dat is hem zeluen God[18] en es gheens dincs mildere noch riickere dan ziins selůes Alle[19] de gauen die god ye ghegaf hoe snoede oft hoe cleyne dat ghi[20] ghedincken ende ghepeysen mocht die en gaf hi nye zo gherne[21] als hi hem selůen gheeft Ende altemale datti ye ghewrachte[22] ofte ye gegaf dat en es niet dan een bereyden om hem seluen te[23] gheuene ende om deze dinc siin alle dinghen ghescapen ende[24] nieůwers om anders dan dat zii de siele bereyden ende voeghen[25] dat haer gods loste ende dat si en moghen ontfaen | het zii dach[26] oft nacht god werct sonder onderlaet jn eenen yegeliken oghenblicke[27] wanneer dat hi stad vinden mach datti veruulle alle de[28] winclen der sielen op dat hoochste datti ontfaen mach want daer[29] en es gheen twiuel ane daer en mach niet ydels bliuen Woude nv[30] de mensche wel laghen ende waer nemen zire hoocheit die soude[31] maken een nůwe ydel in hem ende een nuwe ontfanckelicheit gods[32] Ende alzoe ginge de mensche in eennen afgronde sonder eynde[33] ende name alle weghe god jn eenre meerder gauen Ende in eenre[34] nůwer gauen ofte wizen Daer die inghel tot onser vrouwen sprac[35] Du best vol gracien Doen en meyndy niet dat zi niet meer ontfaen[36] en soude want si ontfinc zint ende nam alle tiit toe Maer si was

+nota[37] + te dier tiit vol al haerer ontfanckelijcheit ende veruult op dat[38] hoochste Maer die veruullinge mocht si weder tot eenre vele meerder[39] ontfanckelicheit ende meerder veruullinghen bringhen Ende alzoe[40] eest oec in ons Also lange als wi niet en hebben al dat de ziele cristi

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

237

[1] hadde zo moghen wi alle tiit toenemen in der gracien ende in der[2] minnen Ende oec zuldi weten dat de mensche nemmermeer soe

+136d[3] vele en mach ghewillen inder minnen daer dit gewarege toenemen+

[4] der minnen alleene an leegt hij en mach dat selue datti wilt in eene[5] vele meerder ende hoogher wisen hebben dats dattu gode gherne[6] alzoe vele waers als hi in hem zeluen es Ende daer en moegstu[7] niet meerders ghewillen in eennre meerder minnen ende zoe wie[8] hier ane toeneemt die nemet jnder waerheit toe Ende hoe vele[9] goeder werken hi doch doet en neemt hi hier jnne niet toe zo en[10] nemt hi inder waerheit niet toe Oec en mach de mensche nemmermeer[11] soe groeten goet ontfaen van gode hi en mochte wel een vele[12] meerder ontfaen Ende nochtan dat selue in een vele meerder wize[13] Recht als eene voncke viers Die voncke viers heeft viers nature[14] in hare Maer nochtan en es zi niet alzoe groet als alle viere Ende[15] aldus es gods meyninghe datti ons al ende dat meeste gheuen[16] wilt waert zo dat wi ons al gheydelt hadden Ende datti stad in[17] ons alzo grooet ledich vonde want van noode wilt god ende moet[18] veruullen die stad die wi hem bereyden ende die hii in ons ledich[19] ende onbecommert vint Het ware onmogheliic ende het en mach[20] nemmermeer siin dat god in ons commen mach eer wi hem stad[21] geuen dat is alzo langhe als wi inden sonden willen ziin ende ons[22] binnenste daer met belemmert ende gheuůlt is Ende alzoe onmogeliic

+nota[23] oec waert dat god [d]aer niet en ware daer men hem stad gheeft+[24] Siet ghi en dorft niet meer doen wiltu gode nooeden dan dattu[25] 25 hem die stad in di bereydes ende ghi moeght voorwaer seker siin[26] datti hem in alre wizen daer hi hem ye in ghegaf di hem sal gheuen

+nota[27] in dezer stad Nv waer mede machmen dan gode stad gheuen Siet+[28] alleene met ghewaregher volcommender oedmoedicheit want die[29] is alleene gods stad ende die was ghewarichleec gods stad ende[30] volcommenlic gods stad

[31] ende die oedmoedicheit was ghewarichlic ende volmaecteliic[32] in onser vrouwen Doe zi sprac toten Inghel Siet hier de[33] deerne gods Als of si segghen wilde Ic ben sonder mate gode[34] onderworpen al dat hii in my wilt dat sallic doen ende dat salic[35] siin wilt hi werken daer benic altemale toe bereet ende hem[36] onderworpen ic ben de derne gods ic maecht al wel liden Siet die[37] hem dus gode noch onder woirpe ende liete gode alleene werken[38] hii soude cristum in siin huys wel ontfaen want inden ghewareghen

+137a[39] oedmoedeghen mensche zo wilt god werken groete ende onghemeten+

[40] dinghen Ende god mach den ghewareghen oedmoedeghen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

238

[1] mensche alzo luttel wedersegghen als hii mach hem seluen Andere[2] důegden gheeft god van wille Maer dezen gheeft god van naturen[3] hem seluen van nooede Dat wi dan deze ghewarege volcommene[4] oedmoedicheit vercrighen moeten dies hulpe ons de heere alder[5] oedmoedicheit Jhesus cristus de weerde gods zone amen

[6] IV

+140a reg 18[7] + van der edelheyt des lydens

[8] EEn prior van colene sprac eens dat dat lyden alzoe edel ende[9] alzoe luyter es het sceedt den mensche van allen creaturen ende[10] vereenichten gheheelliic met gode Ic spreke vorwaer wat dat[11] edelder es dan lyden des en canic niet verstaen Ja van werkene[12] inder tiit want hadde yet beters geweest dan lyden wet dat cristus[13] dlyden niet en hadde vůtvercoren bouen alle dat inde weerelt es[14] Nv sprekic dat geen dinc edelre en es dan lyden sonder lyden[15] Dit es vrome redene dieze wel verstaet Ic hebben lyden zeere[16] ghepriist ende het es oec wel recht Maer nv priisic niet lyden[17] want alzoe was cristus al datti leedt dat was sonder lyden ende[18] dat deden iijstůcken Dat eerste was datti niet edelder en bekinde[19] Dander was hi woude ons allen salich maken dat derde was hy[20] woůde volbringhen den wille ziins vaders dit es dat aldermeeste[21] datti leedt zonder lyden Want hy altooes stont in sinen vader[22] daer hy vutgegaen was want daeromme bekinde hy alle dinc in[23] zinen vader Ende hy sach den wille siins vaders jnden vaderliken[24] gronde daer hi noyt vůt quam daer omme was cristus in sinen vader[25] ende bekinde die edelheit des lydens Ende dat edel jnbliuen datti[26] jn sinen vader bleef dat maectene alzoe onlydelic datti leet sonder[27] lyden Al was zine edele menschelike nature geůoellende des lydens[28] Daer omme meyne ic lieůe mensche dat wi sullen lyden sonder[29] liden So werdden wi geliic cristo Dat onze nature gherenen wert

+140b[30] + van lydene dat es wel menschelijc Maer dat ons ouerste crachten[31] verhauen siin bouen tiit daer gaen wi bouen lyden sonder liden[32] al dat lydeliic es | In dezer wisen siet zoe machmen lyden sonder[33] lyden Daer omme sprac cristus Mine bordene es licht ende miin[34] joc dat es zůete Daer omme wie dat daer steet op een verthyden[35] siins selůes dien es dat lyden licht ende alle dinc es hem zůete[36] want hij versmaet hem selůen Ende hij begheert datten alle lieden[37] versmaden op dat hii mach jn sekerheden siins selfs vertyens

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

239

+nota[1] staen Daer omme bekennen zii dat noyt minne volbracht en was+[2] sonder liden want de meeste minne die cristus ye ghetoende dat was[3] inden lydene datti leedt Ende daer omme begheeren de vriende ons[4] heeren lyden op dat sii hem weder antwerden | metter seluer minnen[5] daer hise mede ghemint heeft op dat zii hem daer mede gheliken[6] mogen want gheliicheit des wercs es geliicheit des loens vor eenen gherechten[7] heere Want ouermits dat volbringhen dat cristus volbrachte[8] den wille ziins vaders zo es hii ende siin vader een want zii ziin[9] van naturen een ouermids dat inbliuen datti in sinen vader bleef

[10] Maer dat wi vereenicht werden met gode dat es van ghenaden[11] want wi ons dicke van hem ghekeert hebben Datti ons dan weder[12] ontfeet ende tot hem neemt dat doetti van ghenaden want daer[13] wi ons afkeeren van onzen wezene met vryheit ons willen daer[14] vertyen wi des goets ende der riicheyt die ons gheloeft es Maer[15] als wi wederkeeren tot onsen goede ende men ons ontfeet dat[16] comt van genaden die men ons doet

[17] Nv sprekic willen wi dan gode geliken dat moet met lydene ziin Ende[18] het es twerande lyden Dat een es vutwendich lyden anden lichame[19] Dander es een inwendich lyden ende dat bediet alzo vele al dat de[20] mensche hem seluen liidt Ende die hem seluen wilt lyden die moet drie[21] poente hebben Dat eerste datti reyne zii van herten dat ander datti[22] zii waernemende des ingeestens dat god in ziinre sielen geestet[23] Dat derde es datti eennen luyteren wederblic antwerde ouermids[24] dien ingheestene Ach lieue mensche als ic alle dinc hebbe leden[25] en hebbic my seluen niet leden soe benic verre van dien daer ic[26] hier af ghesproken hebbe daer by gaet aendacht bouen genade[27] Ende dat tuycht Sente pauwels want hy sprect dat ic ben dat[28] benic vander genaden gods want genade ende gracie dat es creature

+140c[29] Maer andacht es een lyden alder creaturen ende een afsceyden+

[30] van alder ghescapender dinc In dezen weghe daer leert de mensche[31] hem seluen lyden want als ic my seluen leden hebbe ende alle[32] ghescapene dinc zoe wert my ghegheuen een ouerzwanc die leit[33] my alzoe hooghe dat ict niet en can begripen Dan wert my ghegeuen[34] eenen indrůc dat doet mi sceiden van alder ghescapender Ende dan[35] benic zweuende inde wostine der godheit Ende dan en bekenne[36] ic ghene creature want ic bem alzo hooeghe verhauen in die onghescapenheit[37] dat ic ben leden my selůen na mins selfsheit Endaer[38] bi gae lyden bouen al dat jc verstaen can Want dat ic alsoe waere[39] dat god sprake jeghen my dat en brachte my negheen verdienen[40] Maer dat ic lyde om de waerheit dat doet my looen verdienen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

240

[1] V

+140c reg 20[2] + van iij rande vortgange des menschen

[3] HEt ziin drie vraghen ende in dezen drien vraghen es alle dat[4] besloten dat eennen beginnenden mensche ende eenen toenemenden[5] mensche ende eenen volcommenen mensche toe behoort op dat[6] alder hoochste

[7] Die eerste vrage es welc die alder behendichste doirbroke es die[8] de mensche inder tiit gedoen mach tot eenen volcommenen leuene

[9] Dander vrage es welc die aldersekerste graet es daer de mensche[10] inder tiit op mach ghestaen na dezen doirbroke

[11] Die derde vrage es welc die naeste vereeninge es daer hem de[12] mensche inder tiit met vereeneghen mach gode

[13] Een willich afganc jn geest ende in naturen es die behendichste[14] dooirbroke Ende een [gelatene]1) gelatenheit in geeste ende in[15] naturen es die sekerste graet een vernůftich doir breken door[16] geest ende door nature es die naeste vereeninge met gode

[17] van den beginnenden mensche

[18] DAt eerste dat toebehoort beginnenden menschen dat es een[19] willich afganc jn geeste ende in naturen wat es een willich afganc[20] in geeste ende in naturen Een willich afganc inder naturen dat[21] es dat de mensche willichlic af ga allen lůst der naturen Dan alzoe[22] vele als der naturen eene notdorft es ende den mensche eene vorderinge[23] mach siin tot gode Ende wat dat es datti dies ledich sta want zoe

+140d[24] + wie dat daer wilt begripen die euwege dinc inder hooecheit die[25] moet laten dese verganckelike dinc jnder nederheit Alsoe paulus[26] sprect Bruederen eist dat ghi leeft na der begheerten uwes vleeschs[27] soe suldi steruen Maer dooeddi metten gheeste de wercke des[28] vleeschs zo suldi leuen Dat de mensche hem beelde na den[29] lieffeliken cristum Hier af seyt Sente pauwels doet vte den ouden[30] mensche met zinen werken ende cleedt v ende doet ane onzen[31] heere ihesum cristum

[32] Een willich afganc des geests es wanneer de mensche deze[33] verganckelike dinghen ouersprinct soe comt hi op die eůwege[34] dinghen Ende die wert hy dan lusteliker gebrůkende dan die eerste[35] ende dat behoort hem toe van naturen want die geest eůwich ende[36] gheestelic es | Nv es te aensiene ofte die geest hem seluen ende die

1) ontbr in hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

241

[1] zůeticheit meer suect ofte meynt dan godlike eere Ende recht alsoe[2] als die mensche heeft gedaen eenen willeghen afganc alre ouerůloedegher[3] zůeticheit [der naturen also moet hy doen eenen willeghen[4] afganc alre ouerůloedegher zůeticheit]1) des geests

[5] Hier af spreken sommege meesters Sůlke liede nemen gode als hy[6] hem licht ende smaect Ende deze en nemen gods niet want als dat[7] lichten ende dat smaken af gaet zo gaen si gods aůe Dese liede[8] nemen den sciin voor dat wezen Maer andere nemen gode in lichten[9] ende in smaken Ende en nemen lichten ende smaken niet want als[10] lichten ende smaken afgaet so en gaensi gode niet af Dese nemen[11] dat wezen voor den sciin Gheestelike zůeticheit es die sciin Die[12] den sciin nemen voor dat wesen dat ziin vterlike menschen Maer[13] die dat wesen nemen voor den sciin dat siin jnnerlike menschen

[14] Hier af hadde een mensche begherte van gode te wetene welc[15] vterliic ofte jnnerlike menschen waren Doen wert hem gheantwert[16] van gode Alle die mine eere voort setten jn al haren werken jnnerlic[17] ofte vterlic zoe ziin sii doch jnwendege menschen Maer alle die[18] miin eere niet voir en setten wat die wercken jnnerliic ofte vterliic[19] zii siin doch vterlike menschen Wie dezen willichliken afganc heeft[20] gedaen jn geeste ende jn nature Die heeft ghenomen den behendichsten[21] doirbroke Ende dit behoort te rechte toe beghinnenden[22] menschen

[23] vanden toenemenden menschen

[24] DAt ander dat toebehoort toenemenden menschen Dat es een[25] gelatene gelatenheit jn gheest ende in naturen Wat es eene gelatene[26] ghelatenheit in geest ende in naturen Eene gelatene gelatenheit[27] inder naturen es dit dat die mensche in allen crachten der naturen

+141a[28] hem god late wercke hoe hi wilt Ende wanneer hy wilt ende+

[29] waer hi wilt ende dat hi wilt Ende jnder eerster ghelatenheit[30] hem oedmoedelike boege onder gode ende onder alle creaturen

[31] hier af sprect sente pieter Alder liefste oedmoedicht v onder de gheweldege[32] hant gods op datti v verhoghe inder tiit siinder vysitacien

[33] Eene gelatene gelatenheit inden geeste es dat wat god inden[34] geeste jnwendichs wonders volbrinct datti dies ledich sta Ende oft[35] hem god in den geeste wedertrect met siinder jnwendegher sueticheit[36] datti hem god late jnden wedertreckene als inder oppenbaringen[37] Ende vrede hebbe in den werken gods Hier af sprect[38] sente dyonisiůs wanneer god in miinder zielen es zoe es my alte[39] wel al gaue mi god dat my alle creaturen onderdanich waeren als

1) ontbr in hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

242

[1] hem my en ware niet alzoe wel Maer als hy my ontgaet zo hebbic[2] jammer daer naer Sich dat es [m]iin1) gebrec Want salomon sprect[3] men sal ruste hebben jnden dingen Dezen jammer telt Sente[4] dyonisius voor een gebrec want hi en stont doe noch niet jn eene[5] gelatene gelatenheit Een leerare sprect Eene gelatenheit bouen[6] alle gelatenheit dat es gelaten ziin jn gelatenheiden Die mensche[7] soude in alzo groeter eenicheit staen jn gode datti vůtwendich[8] hem seluen niet en vonde dies hem gheluste Ende jnwendich ziins[9] selůes niet en vonde dies hem verdrote Ende wat god in hem[10] ofte in allen creaturen volbrochte hy gaue hi name jnnerlic ofte[11] vterliic datti hem eenen ganzen vrede ofte raste vonde jn allen[12] den wercken gods van dezen vrede sprect een leeraere wet dat[13] jnder waerheit wanneer du jn allen dinen doene ende latene eenen[14] luyteren vrede vindes dattu dan gode luyterliken meyns jn allen[15] dinen wercken Maer en es des niet inder waerheit zoe en meynstu[16] gode niet lůyterlike Deze gelatene gelatenheit jn geest ende in[17] naturen es die sekerste graet die behooert te rechte toenemenden[18] menschen

[19] van den volcomennen menschen

[20] DAt derde dat behoort volcommenen menschen dat es een vernuftich[21] doirbreken dooir geest ende door nature wat es een vernuftich[22] doorbreken dor geest ende door nature Een vernuftich[23] dorbreken dor nature es dit Dat de mensche vernuftichlic door[24] siin nature ende door alle creaturliic dinc alzoe breke datti met Sente[25] augustine spreken mach alle creaturen siin ons een wech tot gode[26] Siet de mensche eene groote starke creature datti dan niet op die

+141b[27] + grootheit noch op die starcheit der creaturen en bliue Maer[28] datti op groetheit ende starcheit des sceppers bliue die de creature[29] ghemaect heeft siet de mensche een wise scoene creature datti[30] dan niet op die wiisheit noch scoenheit der creaturen en bliue[31] Maer datti op die wiisheit ende scoenheit des sceppers bliue die[32] de creature gemaect heeft Ende alzoe dat die mensche jn allen[33] dingen neme den sceppere jnder ghesceppenessen ende niet die[34] ghesceppenesse inden sceppere Alzoe dat de mensche jn allen[35] dingen god sette tot eenen euwegen middelaere tusschen hem ende[36] alle creaturen niet de creaturen een middel tusschen hem ende gode

[37] Een vernuftich doorbreken door den geest es dit dat die geest[38] vernůftichlic door hem seluen ende in hem seluen ende dor alle

1) hs dijn

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

243

[1] creaturen dringhe ende breke Ende dezen doorbroke soe dicke[2] doe datti alle creaturen verliese Ende hem seluen een eenich een[3] inden eenen vinde Het en es noch niet die hoochste salicheit des[4] geests want dat daer vint die geest dat es een Ende dat eenich[5] een dat daer vonden wert dat es dat ander Hier es dan noch eene[6] tweeheit Maer wanneer die geest vernuftichlic jn hem seluen ende[7] door hem seluen ende dor alle creaturen dringhet ende breket alzoe[8] datti negheene růste en wilt hebben in geenen ghescapenen dingen[9] Ende dezen dorbroke zoe dicken doet dat hi hem zeluen inde[10] onghescapenheit verlieze ende een eenich een metten eenen werdt[11] Hier af sprect Sente pauwels wie aen gode hangt die werdt een[12] geest met gode Ende jn desen werdene zoe es die geest siins selues[13] ontworden Ende es een eenich een inden eenen worden Deze[14] ontwordene ontwordenheit es dat hoochste armoede ende die ouerste[15] riicheit des geests Deze vernůftege dorbroke dor geest ende door[16] nature es die naeste vereeninge met gode Dese hooghe werdeghe[17] doirbroke hoort toe rechten volcommenen menschen

[18] In dezen iij vraghen siin vj grade die allen verstendeghen creaturen[19] toe behoeren die daer willen vercrighen de hoochste salicheyt[20] dien eersten es een willich afganc jnder naturen Dander es een[21] willich afganc jnden geeste Die derde es eene ghelatene gelatenheit[22] inder naturen de vierde es eene gelatene gelatenheit inden geeste[23] Die vste es een vernuftich dorbreken dor die nature Die vjste es

+141c[24] een vernuftich dorbreken dor den geest bouen deze grade en+

[25] quam nie noch en comt nemmermeer creature lucifer woude hier[26] bouen daer omme moeste hi hier onder Hier af sprect die werde[27] coninclike maghet maria jnden magnificat hy te storde de houerdeghe[28] inder gedachten siins herten hy sette de geweldege vanden[29] stoele dat was lucifer met sinen gezellen om haer houerdicheit[30] ende verhoochde die oedmoedege dat was maria met harer gheselscap[31] met huerer oedmoedicheyt wie hier toe commen sal hi[32] moet sonder beelde staen alzoe als hi dede doe hi niet en was

[33] Nu es een vrage een mensche die voren jn eenen vernuftegen[34] leuene gegaen heeft die weet doch vele ende dat ziin doch alle[35] beelden hoe mach hy dan gestaen sonder beelde alsoe doen hi[36] niet en was Dat merct Een groot meester sprac haddic alle die[37] beelden jn miinder vernůft die alle vernůftege menschen ye ontfingen[38] stondic sonder alle eygenscap jn doene ende jn latene noch[39] niet vore noch niet na Dan dat ic jn desen teghenwordeghen nv[40] vri ende ledich stonde lydende wat god van my hebben woude ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

244

[1] dien vor alle dingen volgde zo stondic sonder hindernisse alder[2] beelden alsoe doe jc niet en was Ende dat en benemen my alle die[3] wercken niet die ic ye gewrachte Nv ziin sulke liede die[4] dit wanen doen ende dat laten Sy wanen hier laten ende daer[5] doen Ende een vorghesettet beelde die vrie werke gods benemt[6] dat es eene hindernisse der ouerster waerheit Doch behoeret[7] toe beginnenden menschen Her dauid sprect Ic sal hooren[8] wat god in my spreket Wet dat de mensche die gods woird[9] hooeren sal hi moet gelaten siin want dat selue dat dair hoort[10] dat es dat selue dat daer ghehort wert Die mensche die nv[11] hoort wat god in hem sprect ende vten jnsprekene gods wrachte[12] ende dan des wercs ledich stonde dat es den wech der ouerster[13] waerheit Die mensche die nv vri stonde ende ledich alre voorsetter[14] beelden ende vten jnsprekene gods wrachte ende des wercs nochtan[15] ledich stonde die brachte des daechs vrůchte sonder alle getale

[16] Nu valt een vraghe | een mensche die hemseluen van siinder juegt[17] geleeft heeft Ofte die mensche jn dezer volcommenheit soude[18] mogen commen Dies wert eene berechtinge gegeuen van gode[19] Het en es geen so quaden mordenare inder tiit wilt hi hem van mi[20] laten trecken Ic wille hem aen cristus mins soens stad eenen volcommenen[21] navolgher maken Hier af sprect Sente bernaert God en[22] wilt den mensche niet hebben alzoe hij was Maer hy wilten

+141d[23] + hebben alzoe hi selue wilt siin Ende die genade te sine wat dat[24] hii selue wilt die werdt den mensche eygenliic Ende en laet hy[25] niet af zii wert hem gadelic ende stondelic Dat wi te deser eenicheit[26] comen moghen des hulpe ons god fiat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

245

[Hs G 2 Hs Br 3]

[1] V 81

+211b reg 16Up d e n xxsten s o n d a c h +

+50a reg 1

+ v a n d e r g h e i s t e l i k e r

e n d e v a n d e r h e l i g h e rb r u l o c h t m a g h e t S e n t e c o r d u l a5 S e rm o e n5 Ecce prandeum meum paraui

ECce prandium meum parauiMEn begheet huden den dachetcder feesten van hoe dat een

brulocht ghemaect was van eensconincs sone ende daer af sprac10 dat ewaengelium Ende oec soees als op desen tijt die feestevander edelre ioncfrouwen sinte

Die edele maghet sente cordulacordelen Dit lieue ionfroukendie was tot haer seluenwas op haer zeluen ghewijst ende15 ghelaten in harer eyghener crancheit15 in haer eighene crancheit ghelatenende doe ghinc si inden alreEnde doen dit alsus wasnedersten graet voor alle diedoen ghinc sy aenden alre nederstenandere in menscheliker vreesengraet voer al die anderende anxste ende en wilde nietmagheden ende ioncfrouwen ia

20 in mynscheliken vruchten endeontsiene ende en woude niet

ghesleghen wesen Ende es dochgheslaghen sijn Ende het es welwel te prouuene dat si overmidste proeůenne dat sy ouermidsdat selue quam inden alre ouerstendat selve quam inden alre ouersten25 graet ende bouen hem allen25 graet ende bouen hen allenwant alle die doot die blootsturtinghedie voer haer gheslagen warendie clippelen ende dieWant allen die dode die bloetcoluen die wondden haer ende

+50b

+ stort tinghe die cloppels ende

dat viandelike aensien der booserdie coluen die wondense ende

+212alieden Dit al ghinc haer+30 bouen al die viantlike aenschyne

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

der boser liede dit ghinc

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

246

duer haer herte ende duer1 al doer haer herte ende doerhaer fantezie ende sterf methaer fantasie ende sy sterf meteenen yegheliken een sonderlingheeen igheliken een sonderlike dootdoot in haren ghemoedein haren ghemuede soe dat sy5 Ende street ieghen menighen5 inden stride sterf meneghendoot daer die andere ghelijcdoot daer die ander mer eneneene storuen Na al desen leidseen storuen Maer na alle desehaer ghewillichlike onder dates sy comen als een heeldinneganse ghewelt harer vyandenmet enen koenen verweghenen10 ende onder dat zweert destormenterers

10 ghemuede ende heeft [te]1) hant

willichlijc haer ouer ghegheuenende heeft haer gheleecht onderdie ghewelt haerre viande endeonder den strijt der doot

15 Kinder kinder hier es15 Och vriende hier moghen wyons zeere temerkene die ouerwonderlikemerken die ouerwonderlike trouwetrauwe gods ende[gods]1) ende sine verborghennedie verborghene wech hoe godweghe hoe god denden mensche tot hem trect inmynsche tot hem trect ende in20 wonderliker wisen totten hoochsten20 wonderlike wisen tot den hoechstendinghen heen ende důer

+51a

+ dinghen brinct ende in dien

gheproufden wisen ende weghendoerpruefden wisen ende wegheGod laet dicke den menscheleit want god leit decke denvallen in grooter moortdadighermynsche in groten mordayegen25 becoringhen ende laet hem comen25 becoringhen ia in groten noetin grooter noot ende in ghedrangheende ghedranghe ende in mynschelikeende in menschelikercrancheit gheuoelt dancrancheit Woude dan die menschedie mynsche hem gode indengode in dien weghe volghenweghen volghende ende30 ende sijns daer in waer nemen30 sijns daer in vernyet sonderhi worde sonder alle twifeltwyvel hy woert dusent graettwaelf dusent grade hoogherhogher gheůoert oůermids den

1) naar G 11) naar G 1

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

gheuoert overmits dien strijtstrijt ende sijn crancheit daer hyende crancheit woude hi vlijtin gheprueft es woude hy vlijt35 ende neerenste hebben dat35 ende eernst hebben alsoe dathi dies waer name in dien dathijs waername in dien dat hyhi aensaghe ende waer name deraensaghe ende waername dergoddeliker hulpen ende gode betrauwedegodliker hulpen ende gode ghetroůdeende an hem niet enende niet aen hem en40 twifelde ende oec niet in eenigher40 twiuelde ende dat hy oec niet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

247

1 onrechter vriheit en viele so en1 in enigheren onrechtere vriheit

+51b

+ mochte die becoringhe nemmermeeren viele soe en mochte die

so quaet noch zo zwaerbecoringhe nummermeer soezijn noch so groot datse hembose noch soe swaer ghesijn noch5 deeren mochte5 soe groet dat hem die yet hinderenNu leest men in die daghelicschemůchte Nv leestmen inteuangelie hoe dat een brulochtdaghelijcs ewaengelium alsoe alsghemaect wort van eensvoerseit es hoe dat een brulochtconincs sone ende hoe vele liedeghemaect es oft wort van eens10 daer ghenoot worden totter10 conincs sone ende hoe uele liede

dat daer ghenoet waren totweerscap Die heere dat es diedierre weerscap Dese coninc es

+212bhemelsche vader Die brudegoem+die hiemelsche vader die brudegom

dat es onse heere ihesuses ihesus cristus ons here15 cristus Die bruyt dat sijn of es15 die brůyt dat sijn wy dijn zieledijn ende mijn ziele wi sijn alleende die mine wy sijn alle gheroepengheroupen ende ghenoodt endeende alle dinc sijn te malealle dinghen zijn te male bereetbereit inder vereninghe gods metDie vereeninghe gods metterder mynnender zielen sijnre20 mynnender zielen met sijnre20 brůyt Och dit es soe onsprekelijcbruut die es also onsprekelicso na so wůnlec soe inrelecende es so na so inrelic soende soe heimelec oft hiemelslecheymelic so vriendelic so mynlicso mynlec ende so vrindelicdattet te male ouergaet alledat te male ouertreet alle verstentenisse25 verstannessen ende consten Die25 ende alle conste diegroote meesters van parijs enrike meesters van parijs en connenconen met al harer behendicheitmet al haerrer behindicheithier bi niet comen Ende wouden

+52a

+ hier by niet comen ende wouden

si hier af meer spreken si moestensy hier iet meer af spreken30 te male verstommen ende hoe si30 soe moesten sy verstommenhier meer af wilden spreken hoenochtan ende hoe sy daer meerzijs min bekenden ende verstondenaf wouden spreken hoe sy myn

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Niet alleene natuerlikebekennen souden ende verstaenmaer ooc ghenadelike rijcheit enwant niet allene met natuerliken35 machse niet vutspreken noch35 consten oft rijcheiden sonder deralle helighen noch alle ynghelenghenade rijcheide die van bouen

comen moet soe en machmensniet wtspreken ia noch alleheilighen noch alle enghelen

40 sonder een eenvoudich men-40 Mer een inwendich ynnich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

248

1 sche die hem aen gode ghelaten1 mynschelken dat hem god teheeft ende gheootmoedicht diegronde ghelaten ende oetmoedichbeuindes ende gheuoeles yets wates die beůindes ende gheuoelesin synen inwendighen gront endeyestwat in sinen inwindeghen5 en machs nochtan niet begripen5 deghen gront ende en maechsnoch in gheenre wijs te woerdedoch niet te worden brenghenbringhen want het es verrenoch in gheenre wijs begripenbouen dat begrijp alre creatuerenWant het es verre bouen begrijp

alre creatůeren Nv es hier10 seer groet gheestelike vroůde ende blijscap te hebbenne ende

+52b

+ te scheppenne in den here in deser brulocht van sijnre groter

ghenaden die hy ons bewijst in deser vereninghen onser zielen methem seluen want het es alle mynschen een groet troest dies waernemen wille ende daer om soe sprict ysaias die propheet loeft ghi15 hiemel ende verblijt v ende vervrout v erde want god heeft vertroestsijn volc ende wilt hem ontfermen ouer sijn ermeWant des sijt ghewets Alsoe waerlijc als god leůet dat omme desmynschen goede leůen goet werc oft goeden wille oft guede begheertevervrouden hen alle heilighen in hiemelrijc ende in eertrike20 ende alle inghelen in alsulken vrouden dat alle die werelt dierghelijc niet gheleisten en canJa een yeghelijc heilich so hi hogher es soe sijn vroude daer af

+53a

+ meerder es ende die vroude al ghesament es noch can recht

teghen die vroude die god heeft in die werken als een sempsaet25 bi alder werelt want god es een metten rechte werke ende indengoeden werken ende hier bi soe mach ysayas wel spreken verurouthiemel ende erde god heeft vertroest sijn volc NV merct dat hysprict god heeft vertroest sijn volc ende wille hem ontfermen oůersijn erme die erme sijn gode ghelaten ende hier om neempt hier30 hem ane heeft yemant enen vrient die erm es hy en bedenct sijnreniet noch en belijdt sijns niet Mer heeft hy goet ende es hi wijs soeseechtmen hem dů best mijn moech ende belijdt sijns te hantMer tot den ermen sprect men god berade dy důs woert die erme

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

+53b

+ gode ghelaten ende waer dese erme comen daer vinden sy vrede

35 ende hebben gode in allen steden Ja op dat sy ghedoechsam sijndaer in ende dat sijt gherne ende verduldichlijc nemen vanderhant gods ende hem dies niet te myn mer te meer te gode kerenWant god die neempt haer waer omme dat sy hem ghelaten sijnende ghegheuen Ende daer omme sprict onse here inder ewaengelien˙40 Dat die erme van gheeste salich sijn want dat rike der

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

249

1 hiemelen es haer˙ Nv willen wy ons dan weder blielic keren totdeser mynliker brulocht daer wy een deel wt ghegaen sijn wantdaer in hebben wy ons sere te verbliden alsoe als voerseit es staphans

5 Nu dese bruut salmen bereeden5 Nv dese brůyt salmen bereydenalsoo men die eertsche bruudenals men die eertsche bruytbereet Men salse wasschenbereidt men salse dwaen endeende met nieuwe cleederen cleedenontcleeden ende cleden met nůwenende chieren met alre chierhedenclederen ende men salse10 ende die oude cleedere

+54a

+ cieren met alre cierheit ende

met allen wech worpen nochtans11 die oude cledere salmen ewechdat si goet zijn Dat wasschenwerpen nochtan dat sy goet sijnwattet es dat verstaet ghi welkindere dat dwaen datmen dieDat es een reyninghe der zondenbruyt dwaen sal wat dat es dat15 ende der ghebreken Ende dat15 verstaet dy wel want het es eenvut doen in eenen grouuen synnereyninghe van sůnden ende vandendat es dat die mensche vut doeghebreke ende dat wt doenoude onduechden oude zedender ouder clederen na enen grouenende oude ghewoenten Endesyn meyn ic dat dat die

+213adie nieuwe cleedere dat sijn+20 mynsche die oude ondogheden

21 nieuwe duechden ende een hemelschende die oude seden ende ghewoentengodlic leuen inden nieuwenaf legghen moet endemensche die na cristumdese nůwe cleder dat sijn nvghebeelt esdogheden ende een hiemelsche

25 godlike leuen ende enen nuwenmynsche dat es inden inwindeghenmynsche dat es die minsche

Maer nv in eenendie na cristum ghebeelt es Maeranderen sin of men ooc dienv oec in enen naerderen syn30 goede cleederen om dat si out30 machmen dese bruyt paleren diesijn der bruut vutdoet ofmenoude clederen die men wt doetooc alsoo deser godliker bruytdat sijn die mynder doechdendese oude cleederen die mindereende wisen om dat sy oec out

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

duegden zijn ende wisen omdat34 sijn soe salmense wt doen35 si out sijn yet vut sal doen ende

+54b

+ ende sal haer ander aendoen

sal haer andere andoen in eenrein eenre hogher wisen Soehoogher wisen Ende ofmen sprekicsalmen dan dese bruyt cleedenof niet van duechden ontcleetende met nuwen dierbaren clederensal werden ende bouen die duechdenals voerseit es ende die40 comen Mochtment yet40 oude dat es die mynre doechden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

250

1 bescudden dattet niet onrecht1 wt doen recht oft men segghenen ware ghesproken comen bouenwoude het en es niet ghenoechdie duechden ya ende oecdatmen vanden mynre doechdenneen Niement en sal noch enontcleedt sal werden Men moet5 mach bouen die duegden comen5 oec ouer die doechden comendat hise niet en sal mynnen nochmochtmen desen sinne yet batoufenen noch hebbenhelpen soe dat niet onrecht en

ware ghesproken dat waer goetNv mochtmen dan vraghen10 machmen dan comen oůer dieduechden ic spreke ia ende oecneen nyemant en sal noch oecen mach ouer die duechdencomen˙ Alsoe dat hise niet en15 sal minnen oft oeffenen noch

16 Maer nvhebben˙ Maer nv es dit doches dat doch waer dat die menschewaer Waert dat sake datvan gode ontrocken werteen mynsche van gode ghetrectende al die wile en oufent hi hem

+55a

+ ware als paulus was uel consimiles

20 niet aen werken van duechden20 similes al die wile en oefent hinoch aen verduldicheit nochhem niet aen werke der doghedenaen ontfaermherticheit endenocht aen gheduldicheitvele dier ghelikenocht aen ontfermherticheit ende

aen vele deser ghelike25 maer als25 Mer als hy weder coempt tothi weder comt tot hem seluenhem zeluen soe heft hy weder aendan heeft hi alle duechdenalle doechden te werken als haerals haer tijt comt te werkenetijt coempt ende also waest met

paulus doen hi raptus was alle30 die wile was hy alder doechdenende alles wercs ledich ende wasin dien deel ende in dien sinbouen alle doechden comen mertrouwen doen hi weder tot hem

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

35 seluen qůam ende tot hemzeluen ghelaten was doen erbeidehy herde zeer in prediken inscriuen sijn epistolen ende in anderenstůcken als wel aen hem40 schint

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

251

1 Noch in eenen anderen sin van1 Nu verstaet noch in anderenduechden ontcleedt te werdenestucken enen anderen syn vanDie mensche wilde dit of datduechden ontcleedt te sijn datvan gode hebben hi wilde

+55b

+ machmen aldus verstaen die

5 gheerne alsoo arm zijn dat hi5 goet willighe mynsche die willeniet den eenen nacht en laghe[dit]1) ende dat van gode hebbendaer hi den anderen lachhy woude gherne alsoe erm sijn

dat hi niet den enen nacht enlaghe daer hi den anderen laghe

10 ende wilde gheerne alle waerheit10 ende hy woude gherne allebekennen ende grooten troostwaerheit bekennen ende gheůoelenvan gode hebben ende gheuoelenende groten troest heimelicende hebben heymelicheit endemet gode hebben˙ endedat hem ware als dien ende dien esdat hem waer als dien oft dien es

15 ende dan segghen ay here ic woude dat my aldus wale met godewaere ende dat ic alsoe ůele aendachten hadde te gode in bedinghenals ander liede doen ende hebben oft ic woude aldus oft alsoe ermoft hier oft daer sijn ende ic en doe alsůs oft alsoe niet oft my enwort nummer recht ic moet in ellenden sijn oft in eenre clůsen oft20 in een cloester dan woert my recht

+56a

+ kinder lieue kinder dit sijn noch al die oude cleder die men deser

bruyt wt doen moet Ja al schijnden sy nochtan oft al sijn sy oecmede in enen deel oec goet want sy wt goetwillicheit comen endealsoe aenghedaen sijn Sy moeten nochtan wt Ja sal dese bruyt25 haren brudegom wel beuallen In sinen oghen behaghelic sijn wantsy sijn alte enghe ende alte naůwe ende alte zere aentlijf gheprintDat es alsoe uele te segghen als dit bistu inder waerheit noch alselue ende anders niet te male Het es al eyghen wille al en weetstůysniet oft al en dunckes ty niet Want nummermeer en staet30 onůrede in dy op het en coempt al van eyghen wille menmerct oft men en mercs niet Ende daer bi als die liede segghen

1) naar G 1

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

+56b

+ Neen neen dit en dunct my niet oft dat en dient my niet dat

en es anders niet te segghen dan ic en wils my niet doen dienenWant wouden sijt hen doen dienen ende wouden sy hen daer in35 laten ende hen daer toe voeghen ende keren alsoe wel als totenen anderen dinghe dat sy willen oft dat hon ghenůecht daersy hůn toe keren het soude hon alsoe wel dienen als dat ander dincdoet noch myn noch meer Ende hier by eest goet te průeůenneende te merkenne dat anders niet en es dan eyghen wille˙ Ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

252

1 dan merct noch aldus˙ Soe wat mynsche die de dinghe sal vliendat en sal niet sijn alsoe dat hy yet sal sueken die oft die steede

+57a

+ oft die wyse die liede die menichte oft die werken Neen neen

dat en es niet die sake dat v desse oft dese sake oft dese wise5 oft dese dinghen hinderen Sonder ghi sijt in die dinghen seluendat v hindert want ghi hebt v onordelec daer in Ende daer omhef aen dy seluen ten eersten aen ende laet dy want inder waerheitdu en vliets ten eersten selue waer dů vliets daer vinstu hindernisseende onůrede het sy waer dat sy˙ Nv die liede die ůele sueken van10 buten het sy aen steden oft aen werken oft aen enegher wisen inellenden in ermoeden in versmaetheiden hoe groet dat sy Nochen eest al niet noch du en vinste daer niet vrede het es te mael

+57b

+ onrecht ghesoecht Die alsoe sueken hoe sy vorder wt gaen soe

sy myn vinden Want sy iaghen recht als een dies weechs hebben15 ghemist hoe hi vorder gheet hoe hy meer verdoelt Mer wat esdat beste dat hy nv doet Hi laet hem zelven metten eerstensoe heeft hi alle dinc ghelaten inder waerheit al liet eenmynsche een conincrike ia oft alle die werelt ende behoůthi hem zeluen soe en heeft hi nochtan niet ghelaten˙ Mer20 laet die mynsche hem zeluen soe wat dat hi dan behout totsijnre noetdůrf soe heeft hi nochtan alle dinc ghelaten˙ Hetsprict een heilich man op dat woert dat sinte peter sprictHere wy hebben alle dinc ghelaten ende hy en hadde niet ghelaten

+58a

+ dan een qůaet net ende een scheep˙ Nv sprect die heilighe die

25 dat cleine willichlic laet die en laet niet dat allene sonder hy laetalle dat vertich liede moghen ghewinnen ia oft moghen begherenWant wie sinen wille laet ende hem seluen laet die heeft alle dincghelaten alsoe waerlic ofse sijn eyghen waren ende hise besetenhadde in ganser ghewelt want wat dů niet en wils begheren dat30 hebstu al doer gode ghelaten˙ Daer omme sprict onse here Salichsijn die erm van gheeste dat es die erm van wille des en sal nyemanttwiůelen Had enighe oft waer enighe wise beter gheweest ons here

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

hadse ghesproken˙ Als hy oec sprac Soe wie my nae volghen

+58b

+ wilt die verloeghene sijns selfs ten eersten ende hier lieghet al

35 aen dat esNeem dijns waer ende soe waer du dy vints daer laet dy endesuect dinen god in allen dinghen ende maect dinen vrede in allendinghen soe hebstu warighen vrede ende anders niet Och ochkinder kinder dit es die ontcledinghe daer ic te hans eer af40 sprac

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

253

1 Van dien al ontcleedt te werdene1 Van desen eighen wille ende

+213bende te stane in den alre+eighen verkiesen ontcleedt te

wel beuallicsten liefsten willesijn dat waest daer ic meende vangods in rechter ghewarer ghelatentheitdesen te mael ontcleedt te werden5 hoet god wille in dien5 ende inden alre liefsten willehem te latene ende tontcleedenegods in gherechter waregher ghelatenheitvan allen dien hoe goet dattetghestaen hoet god wilt

voor di schijn[e]t2) of es endein dien hem te laten ende van

ontsinken inden godliken willeallen den anderen ontcleedt

10 te1) woerden ho goet sy voer dyschinen oft sijn ende dan te maelontsincken inden godliken wille

+59a

+ siet kinder dit eest dat ic

meende vanden ontcledennedaermen dese gheestelike brůytaf ontcleeden soude

20 want hoe goet dat es so heeft die20 Want hoe goet des mynschenmensche eenen verborghenenvoerhebbinghe oft sijn meyningheonnaert in hem die al dat goetis soe heeft doch mynschelikein hem verderft ende vernieltcrancheit enen verborghenenrecht als die edele goede spiseonnaert in hem die alle goet25 soude verderuen in een onreyne25 in hem verniet ende verderftscotele of goeden wijn in eenrecht als die goede edel spiseonreyn vatdade in een schotel die onreyne

ware ofte die goede wijn dadein een onreyn vaet die onreynicheit30 der schotelen bederuede tehans die goede spise ende datonreyn vat den goeden wijn ditbekent die mynlike god ende

Dit bekent die ghetrauwelaet den mynsche dit al oůer

2) hs schijnct1) hs oft te

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

35 trauwe mynlike god ende laet35 vallen soe dat hi weder en neemptdie mensche dat oueruallen dat hioft en wille ende dit verhenghetnoch en meent noch en wilt omdatdie here te male om dat hy hemhi hem leere laten in den boosenlere laten in desen bosen onnartonnaert als verwonnen Endeals verwonnen te sijn40 hem es die ontcleedinghe dicken40 Dese ontcledinghe es decke

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

254

onghelijc beter dan dat hi met+59b

+ den mynsche beter ende onghelijc

vele groote dinghen ghecleet warenůtter dan dat hy met velegroeten dinghen ghecleedt waer˙Ende hier suldy weten dat noet mynsche alsus naect ontcleedt5 was noch alsoe bloet en was Dat is dat hem nye mynsche in desertijt alsoe uele en liet in god ende om god hy en vant hem nochmeer te laten Want na deser wijs te spreken soe heeft dese hogheedel wel gheboren rike milde hoeschs ende ontfermhertich mynlicende ghenadich brugom ia die fonteyne is ende here alre doechden10 die heeft lieuer een naect bloet brůyt die van allen dinghen veroetmoedichtes dan een rike in deser wijs op dat hy in die erm brůytsijn ouerůlodighe mynne toenen mach ende haer sieren na sinen

+60a

+ behaghen dat hy lichte in die rike niet doen en soude Want

haer mocht důncken sy waer rike sy en hadde sijnre ghichten niet15 veel te doene Och kinder es weneghen die des te recht waer neemptende hon daer toe gheuen het es een ghelijc weder ghilt ende eenghelijc coep alsoe vele alstu wt gaet alre dinc ende dijns selfs sichalsoe vele no myn no meer soe gaet god in mit alden sinen ende alsdů wt gaest te mael dijns selfs soe coempt god te mael in dich20 ende daer om heeft aen dy te gronde te laten ende al soe dy seluenwt te gaen ende laet dy dat costen al datstu gheleysten mogheswant soe vinstů ghewaren vrede in dy dats in dinen god die in

+60b

+ dy es ende nerghers anders die anders vrede sueken oft willen

sueken sy moghent doen Mer het es verloren cost ende pine om niet25 Want daer en coempt niet af die lieden en dorsten nummerpensen wat sy deden mer si souden pensen wat sy waren Warendie liede goet ende haer wesen soe mochten haer werken zeerlichten Waer dy recht soe waren dijn werken recht Nv dinctheilicheit op een doen men sal heilicheit setten in sijn Want die

30 werken en1) heilighen nyement Mer wy suelen die werken heilighenia hoe heilich dat die werken sijn soe en heilighen sy nochtan onste mael niet˙ Alsoe verre als sy werken sijn Mer als wy heilich

1) hs ende˙)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

sijn ende wesen hebben alsoe Verheilighen wy al ons werken dat sy

+61a

+ eten slapen oft waken oft spreken oft wat dat sy doen Die niet

35 van groten wesen en es wat hy werc daer en woert niet wt alsdie vliet soude gaen daer op datmen goet syNiet allene nocht oec alsoe vele en salmen dencken wat menghedoet oft die werken mer hoe die gront sy die gront daert al aenleghet dat es des mynschen wesen ende gront goet sy groetelike

40 slechts gheseecht daer des [mynschen]2) werken haer goetheit aen-

2) naar G 1

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

255

1 nemen dat sy goet heiten oft sijn dat es daer omme dat die mynsche1)

sijn ghemoede grotelic ende sere te gode hebbe˙ Daer op setal dijn stůderen Dat dy god groet werde ende dat alle dijn ernstende vlijt te male zere tot hem sy in allen dinen werken ende in5 alle dinen latene inder waerheit hoe du des meer hebst hoe alle

+61bdine werken meer goet ende godlic werden˙ Want hanct dy god ane+

soe hanct hi dy alle goet ane ende suecstů gode soe vinstů alle goet

Och kinder die sijns grontsOch kindere die sijns gronswaer name wat in hem warewaer name ende sijns onnarts10 ende zijns onnaerts ende liete10 ende mercte wat in hem waerhem ende volghede gode inende liete hem zeluen ende volghedewelker wisen ende in welkengode in welker wisen endeweghe hi hem trecken wilde dieweghen dat [hi] hem treckenquame cortelike daer duere endewoude die qůame saen daer dore15 name van gode al dat vp viele15 ende name van gode al dat daerinwendich ende vutwendich Nemeop viele inwindich ende wtwindichdie verborghene oordeeleNem die verborghenne ordelegods met dancbaerheden alende verghenkenisse gods metschijntet ooc zeere vreemde endedancbaerheide Mer lasen dit20 wonderlic ende onghelijc In dien20 heeft nv den mynschen soewerdestu bet ghecleedt dan mettervreemde ende soe onmaer endealre hoochster wisen lichtehet důnct hon soe onghelijcmet welker du di te maleEnde nochtan soe worstu ingroot wanes ende achtesdesen bat ghecleedt dan met2525 dien alre hoechsten wisen met

dien du lichte grote dinghenDo segghen si O heere ic waresoudts wanen schaffen Soe gherne mijns selfs gheweldichspreken si dan och here ic waerende hadde gheerne dat ic

+62a

+ gherne mijns selfs gheweldich

30 inwendelic te vreden ware ende30 ende ic hadde gherne dat ic inwindich

+214adat my ware als dien ende dien+te vreden waer ende dat

1) hs mynschen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

es Ne[e]n kint het sal eenmy waer als dien oft dien˙ Neenander zijn Du moets ontcleedtkint het sal een ander sijn duwerden du moetes vp dijn nietmoets ontcleedt sijn ende op dijn35 ghewijst werden ende aensien35 niet ghewijst werden ende besienwat in di verborghen endewat in ů bedecht ende verborghenbedect leit Blijft bi di seluenleecht Oec blijft bi dy seluenIc vraegde eenen edelen manic vraghe enen hoghen edelen˙eenen alsoo helighen man watJa een te mael heilighen myn-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

256

1 sijn hoochste voorwerp was Doe1 sche Wat sijn hoechste voerworpsprac hi die sonden ende alsoowaer doen antwerde hi mycome ic in mynen god Ende hemdie sunden die ic ghedaen hebbewas wel recht Alsoo late di godeal soe comic in mynen god ay5 ende alle creaturen wisen vp dijn5 inder waerheit hem was rechtsonden ende oordeele di seluenaldus soe begheer ic oec van vso en wertstu niet veroordeeltdat ghi v gode ende alle creatuerenvan gode na Sente pauwelslaet wisen op v sundenwise Dit sal sijn inder waerheitende ordelt v zeluen Soe en10 in di sonder alle gheueynstheit10 werdy van gode niet verordelt˙Het en sal niet sijn ghemaecteNa sinte paulus lere dit saloetmoedicheit want die es eenwesen in dy inder waerheitsuster der houerdicheit het salsonder alle gloseren Het en salsijn inden gront ende in dat nietniet sijn ghemaect oetmoedicheit

+62b

+ want die es˙ een suster ende

16 een ghespeellinne der onnardegherhouerdicheit Ic meyne dattute gronde versinkes in dijn

Niet met eenen ghestormeniet˙ Niet met enen ghestorme20 oftmen dat hooft bederuen wilde20 als oft men dat hoeft brekenmaer met eenre stilder ghesaedterwille Sonder het sal sijn metghelatener onderworpenheiteenre ghesaettre wisen endein oetmoedigher vreesen godsghelatender onderdanicheit inderLegt hem dinen boosen beslondenoetmoedegher vresen gods25 verdoruenen gront voren25 ach lech hem dinen boesen

onnardeghenende dan inden gheeste so soucketbeslinde gront voereraet aen hemin inneghen hertteliken ghebede

ende dat inden gheest aldus soesueke aen hem dattu wils

30 Waer du30 Waer du anders lopes˙ het enanders loopes ten helpet di niethelpt dy niet˙ Noch du en saltiNoch en oordineert di na desenniet oec na desen rechten oft nanoch na dien niet dat es te maledien dat es te mael een blintheit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

een blentheit Alsoo onghelijc alswant alsoe onghelijc alse die35 die liede zijn alsoo sijn oec hare35 mynschen sijn soe sijn oec haerweghe te gode Dat eens menschenweghe te gode dat een mynscheleuen es dat es des andersleuen dat enen anderen contrariedoot Na dat die lieden vanalsoe menigherande als diecomplexien zijn ende van natueren

+63r

+ mynschen sijn van natueren

40 daer na oordineert haer40 ende van complexen daer na richtendie ghenade Ende daer ommesy dicke haer ghemuede ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

257

1 en zie niet vp die wisen dier1 haer weghe te gode Ende daerlieden Vp hare duegden moghestuomme en sich niet op die wise

+214bwel sien die si hebben in+der liede mer op die dogheden

oetmoedicheden in sachtmoedichedenSoe moechstu wel sien die wise5 ende dier ghelike Die5 die sy aen hen hebben het sywisen der oudinghen die nemeoetmoedicheit ende saechtmoedicheitals dijn roup es In dien datende dier ghelike Merdi god gheroupen heeft inbouen al neem dijns grons waeredien volghe Naemstuus alleeneende dijns roeps Ja vore alle10 met neerenste ware du soudest10 dinc soe neme ware welc dijnalsoo bloot vinden ende bekennenroep sy in dien di god gheroepenals dijn hant Maer nvheeft˙ Ja naemstů meten blijfstu bi di seluen nietvlite waere du soudts alsoe bloetnoch en soukes niet trauwelicvinden ende bekennen alse dijn15 van binnen maer ghi siet al vut15 hant Mer nv en blijf dy by vwaert ende daer omme ontblijftseluen niet noch ghi en suekeshu god ende die waerheit endeoec niet ghetrouwelic van binnenghi zijt hu seluen onbekent endedan ghi siet al wtwert Ende hiergaet recht als in eenen cirkelom ontblijft v god ende die waerheit20 Ouer xx oft ouer xxx iaer

+63b

+ ende ghi v seluen onbekent

als ghi in eenen gheesteliken21 bekent ende gaet rechte ommeleuen gheschenen hebt so zijals een lepel want ouer xx oftdijs recht alsoo na ende alsooouer xxx iaer als ghi in uwenverre comen als des eersten daghesgheesteliken leuenne ghesce[n]en1)

25 Dat es sekerlike iammer25 hebt soe eest rechte alsoenae ende ghi sijts alsoe verrecomen als des eersten daghesdoen ghijs beghonst ay inderwaerheit dat es een iame[r]lic30 dincdat ghi se alwillens versuemt

31 Alsoo nemet uwer tacken wareAch nv neempt uwer tackenende doodet die ende niet die natuerewaere ende doet die dat begheericEnde want ghi dies niet envan v want om dat

1) hs ghesceren

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

doet daer omme dat ghi te vorenghijs niet en doet dat ghi te35 in eenen iare vergadert hebt35 voren in een iaer vercreghen hebtdat verliesdi vp een huere datdat verliesdy op een stondees lichte in woerden of inhet sy in worden oft in werkenwerken die vten boosen tackendie wt bosen tacken wassen diewassen die in den gront stekeninden gronde steken ic segghe40 Die wile dat ghi die menichfoudighe40 dy inder waerheit die wile datvpsetten nauwe wiltůwen gront met desen menich-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

258

1 besitten ende ghi hu daer mede1 uoldighen op ghesette ende wisenghecleedt hebt so en mach hu

+64a

+ nae uwen wille beseten es ende

die brudegoem niet na synenv daer mede hebt ghecleet soewille cleedenen sal noch en mach v die brudegom

5 degom nummermer nae sinenwille cleeden

Haddic eenenHaddic manlic willen werkenyegheliken gheuolghet ic wareic ware langhe doet ende deslanghe doot Nu en neemtonnarts der natůeren ghestoruen˙10 gheender wisen of werken ware10 Noch en nem gheenre wisendan zijns godliken willen Mintnoch gheens wercs ware danende meent gode van grondeihesus golijcs willen˙ Oec meyntende zijn eere ende niet die uweende mynt gode van grondein gheenen dinghen noch lustende van synne ende sijn ere15 noch nutticheit Ende gheeft v15 ende niets niet des uwes in

+215ain die godlike duysternesse+eneghen dinghen noch lůst noch

ende in die onkennesse desverborghenen

nůtte ende gheeft v in dat

af gronts ende laetgheůenckenisse des godlikenhu in dien in welker wisen hidůysternissen ende in dat onbekennisse20 hu leedt so sal hi v vruegdelike20 kennisse des verborghen afgrondemet hem seluen in vruegdelikerende volcht hem in welkerwisen cleeden Alsoo dat nye

+64b

+ wisen hi v voert hebben Wille

oeghe en sach noch oore enSoe sal hi v inwonentlike in hemhoorde noch in des menschenzeluen in wonderliken ende met25 herte en quam Dat ons allen25 wonderliken wisen cleeden alsoedat ghesciede dies helpe ons diedat nie oghe en sach noch oremynlike god duer hem seluenen hoerde noch nie in mynschenAmenherte en ghinc dat god met

sijnre ghemynder brůyt meynt te30 doene˙ ende dat god bereet heeftallen den ghenen dien mynnenDat ons dit alsoe gheschie dies

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

helpe ons die mynlike god methem seluen Amen Laet onberecht35 alle man doen tsine Ende ghancte gronde ende doet tdine Vanbinnen dat deren dat en es niette weren Het en stae te godealle dijn begheren God sy gheloeft40 Amen alleluya Amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

259

[Hs G 2 Hs U]

[1] Corin I 15

+cxvj aDit is vanden heiligen sacrament+

+64b

+ Va n d e n h e i l i g h e ns a c r ame n t e

al en lǔydet inden begynneit daer van te sijn5 In nomine domini AmenDIe edele weerdighe penitencie

+65a

+ DIe edele werdeghe penitencie

die onse lieue heer ihesusdie onse lieůe here ihesus cristuscristus dede inder tijt die is mijndede op eertrike die es myneende niet sijnende niet sine˙ Die mynlike10 Dat ander de mynnencliche10 toekeer dien hy dede inden handentoekeer inden wille sijns hemelschensijns vaders ende in sinenvaders die sijn mijnwille die es myne ende niet sineende niet sijnDie hete tranen die hy oecDat derde die hitzighe trenesciep vten gronde sijns herten15 die sich scepden wten gronde sijns15 met onsten sijnre zielen wtůlietendeherten mit gůnste sijnre selenwt sinen minliken lieflikenwtgietende wt sijnen minnentlikenoghen die tranen sijn mijn endeliefliken oeghen˙ die treneniet sijn Sy sijn een reyninghesijn mijn ende niet sijn Wantmijnre zielen een betalinghe20 sij sijn eyne reyninghe mijnre20 mijnre schoůt Sijn aendachtichzielen ende betalinghe al mijnreinneghe ghebet dat was alsoescolt˙sterc dat alle die crachten vanDat vierde was sijn aendechtichbinnen ende van bůten te grondeinnich gebet dat was also sterckvlietende waeren in die ziele25 dat sich alle sijne crachten van

+65b

+ Die ziele sprac vader dijn wille

bynnen ende van buten toe gronde26 gheschie ende niet die mine herelieten in die ziel Die ziel spracdat gheb[e]dt1) es mine endevader dijn wille de gheschie endeniet dineniet der mijn Dat gebet es mijnO here want ic nv alle30 ende niet dijn want ic alle mijne30 myne daghe minen wille behouden

1) hs ghebodt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

daghe mijnen wille heb behaldenhebbe soe bid ic di lieueHeer alstu dijnen wil ouergaueshere om des vrien oůer gheůensso geef mij cracht dat ic wt allewille dijns willen inden willemijnen wille geleydt weerdedijns vaders dattu my cracht35 Dat vijfde es dat opgesichte35 gheefts wt te gane alle mijnsdijnre gotlicher barmherticheitwillen Dat ghesichte dijnre godlikerdoe ic sculdich was due ledestuontfermherticheit dat esmy mit groter ghedult ende dumyne ende niet dine

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

260

+cxvj ben heues my geen guet voer behalden+1 Want lieue here doen ic sculdich

Doe ich my verloes duewas doen beiddestu mynsvondestu my Doe ic my seluermet groeter ghedult˙ ende důliet mijnen vianden doe behuedestuen hebst my gheen goet voer5 my dat si my niet en mochten5 ghehoudenderen Doe ic my dode doeDoen ic my verloes doen woudtsgeuestu my dat leuen Doe waertdů my doen ic my seluen lietop gesloeten dijne sijde ende

+66a

+ minen vianden doen behuedes

dijn edel hert goet wt dat leuendu my dat sy my niet en mochten10 Alle dese minnen werken sijn10 bederuen doen ic my doeddemijn ende niet dijn˙ Hijr opdoen ghaefstů my dat leuen˙ doenhoept mijne ziel want icher nyewaert ontploken dijn syde endegeens in geleefde der mynstenwt dijnre herten soe ghoet endenoch des meystenstortde dat leuen wt op my alle

15 Dat vjde also du my ghemint15 dese minlike tekenne sijn waerlike

heues went inden doetalle mijn ende niet dijn˙ hierende heues my veruolt mitop stort haer mijn ziele ende hierallen guede Doe woldestu miop leent ende stoent sy hare˙die lesse laten Doe waert gesienWant icker nie gheen en beleefde20 inden rade der heyliger20 des mynsten˙ noch des meesten˙drijuoldicheit dat der minnaerOec hebstu my ghemint here totsijnen lieuen niet gegeuen eninder doot ende du hebst mymach dan sich seluer Ende hijverůůlt met alle goedebewijsde doe dat minnen werkeDaer nae woudstu my dy seluen25 mit hem seluen doe hi sat25 te lesten laten doen wort dit

gheschicketaender rijcher tafelen des weerdigen

+66b

+ inden rade der heiligher

auont eten ende soldedriůoldicheit dat die mynnaresijnen lieuen iongeren sich seluersijn lieue niet ghegheuen engheuen Doe waren sij te cleynemach dan hem seluen ende doen30 alsulken conynck te besluyten30 bewijsde hi dat mynne werc metin hore zielen Daeromme indenhem seluen ende bereide hemeersten eer hij sich yeman gaefvoer ons ende om onsen wille

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

so ontfinck hij sich seluen wantte steruen want wy ander nietminschelike natuer niet reydichen mochten versoent werden35 en was hem te ontfaen op dat35 met sinen hiemelschen vader

+117aallet dat daer aen gebrake+noch aen sijn myn comen˙ Nv

veruolde mit sijnen ontfenckenyssewant hy dan van mynnen omalso als hi in allen dingenonsen wille ghestoruen es soehoer was voer gegaen Also woldeheischt mynne een antwerde van40 hi hoer oec voer gaen in sijnen40 desen doot˙ Oec van ons alst

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

261

1 ontfenckenysse Hij wolde sijwel recht es soe dat wy lerenleeren eten sijn edel vleyschewat steruen om sinen willeHi wolde si leren drinckensijn edel bluet Hij wolde sij

5 leren minnen god ende minsche in eynre personen Hi woldehoer gheuen te gebruyken ende te geuoelen gotlicher gotheiten gescapenheit want hij hem seluen niet behalden en heetdan den die sijnre niet ontfaen en moghen Hijr op spriect datewangilium Als ghij gemeten hebt also woert v gemeten

10 Dat vijde es dye vrocht des weerdigen lijdens ende sijns steruensDoe hij aenden cruce hinck doe waren wonden en wonden Daer

waren smerten en1) smerten Dat bewijst der priester inder messenals hij dat sacrament deylt Tot eenre bewijsinghen der deylingensijnre leeden ende oprijten sijnre wonden ende alle sijnre aederen15 ende afscheidinge der edelre selen vanden lijue Doe sich der edeleworm vant aen den cruce van sexten tijt tot noen tijt Den derprophete sach inden geest doe hij sprack jc ben een worm endeniet een minsche Hijr op spriecht sinte paulus Vuelt in vch des19 onse heer ihesus cristus in hem geuoelde Doe hij sprac vader mijnen

+117bgeest gheue ich in dijnen handen Doe geschiede dat weerdighe+

offer onser verlosingen aen den cruce onses heren ihesu cristi alledese dinghen sijnt mijn ende niet dijn Ich heb een getuych aendenprophete die sprach Heer ghenuechich verlosinghe es in dij Nuverlose den edelen worm vanden cruce dat gebraden lam Alstu25 mit minnen totten weerdighen sacrament gaes so es dij dat gebradenlam eene artcedie Sijne wonden legge in dijne ende die dijne leggein die sijne ende wassche dij inden heyten mynnen bluede sowortstu een nuwe geboren minsche Dat heylige sacrament es eeneartcedie der zielen ende alle der crachten die daer gewondt sijn30 mit sonden der wonden en mach niet so voel ghesijn die rijuyer diedaer vliet wten edelen herten ons heren ihesu cristi ende werendijnre wonden also voel als alre minschen wonden die salue desedelen bluets ons heren ihesu cristi die sal heyl maken alle dijne

1) hs ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

wonden ende sal dij vruchtbaer maken in allen duechden ende35 en heuestu selue gheene doecht heuestu dat lijden ons heren ihesucristi so heuestu alle doecht dattu eerliken comes voer dat oerdelgods Die edel wonde des herten ons heren ihesu cristi die es eeneloen ende eene eer alre wonden die daer geleden weerden van

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

262

+118a=cxvij

+ geest ende van vleysche Alstu ontfinges dat liecht der werelt

so begeer dat hij dich gheue te bekennen dat sijne ende dat dijneals hijt becant wilt hebben Alstu ontfinghes dat lam gods dat daerdreghet alre minschen sonden spriect Sinte Iohannes so ontfingestu5 den die daer gebracht heeft den duerbaren schat wt vreemden landedie vrucht wten vaderliken herten ende wilt dich betalen alledijne scolt die du sculdich bys inden hemel ende op der eerdenende der selue gieft dij oec grote gauen dat hi dich helt tot allendoechden daer du mynne toe heues ende begeerde Lieff kint en10 machstu dich tot allen tijden niet daer toe geuen dattu ontfaesdat heylige sacramente soe saltu di keren totter vrucht des sacramentesEnde en machstu tot allen tijden ende alle dage dese dinghenniet gedencken so salstuus begeren waer du bes Et si inder kerckenoff inder cameren so knyel voer dat getruwe herte ons heren ihesu15 cristi als hi knyelde voer sijnen hemelschen vader mit eenenbornenden eernste ende mit hitsicher begheeringhen Heer so begeeric ouermits dijn gebeet bruederlike minne inden hemel ende indereerden alle der minschen die huden arbeyden in dijnen heyligen

+118b=cxvij

+ wonden ende oec alre heyligen wonden ende in hoer inreliken toe

20 keer ende in hoere wterlicken oefeninghen ende die treen hoereoeghen ende inden wee hoers herten ende inden ghenoech doenhore sonden ende alle die du vernuwes in dijnen duerbaren dodeEnde alle die minschen daer du mit minnen ende mit lieue inwoens Want ich dich niet gheeeren en mach noch en can noch oec25 niet weerdich en ben So begeer ich dat dij eer ende loeff geschieouermits desen minschen Nu begeer ich bruederlike minne indenhiemel van alle den heyligen die hoer bluet vergoten ende verteerthebben daer sij sich te gronde lieten en allet dat god van hemgedaen wolde hebben30 Och gruetet den meyster die v die cracht gaef dat v nyemandes lijdens genoech en konde ghedoen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

263

[1] Corin I 16

Dit is oec schoen leer vandenheiligen sacrament

+118b=cxvij (reg 18)DEr meyster sprach van viereleye+Nv spreken die meistere dat

steruen dat der minsche+67a

+ die mynsche sal steruen den

6 steruen sal Wij solen steruen6 sůnden hy sal steruen den sinnenden sonden Wij solen steruenhi sal steruen der dinghen hy salden synnen Wij solen steruensteruen van binnen hy sal steruenvan minnen Wij solen steruenvan mynnen10 van bynnen Wij solen steruen10 Ende hier toe soe heeft dieden sonden daeromme moetmynsche te hebbenne gansenganse rou ende gewaer biechtrouwe van sinen sonden endeende ghenuech ghedoen sijn indenghewareghe biechte ende volcomen

+119a=cxvilijden ons heren ihesu+ghenoechdoen Ende dit

15 cristi Also bereyden wij ons15 sal hy al werpen ende menghentotten auont etenmet den werden lidenne ons liefs

heren ihesu cristi sonder dwelkeons ghene penitencie stadedoen en můchte Ende alsoe20 doende alst gheseit es soe moghenwy ons bereyden tot tenvroliken etenne dat men metalre soberheit doen sal˙ Ende

+67b

+ dit aůont eten es dat heilighe

sacrement26 want doen onse ghetrouwe vrient onse mynnende here diehoghe coninc sone des oůersten ende der mynnen cristus ihesusvan ons scheiden soude ende in verren lande weder tot sinenvader trecken soude Want hi ons ghenomen hadde te besorghenne30 Soe woůde hi ons ordineren spise ende dranc daer wy bi leuen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

souden alle die wile dat hy henen wareEnde daer in dien aůont maele doen hy dit dede daer liet hy onswt sijnre milder ontfermherticheit ghenadicheit ende goedertierenheit

+68a

+ Alsoe groete oůerůloedicheit in dien edelen gherichte dat

35 dat niet versceppen nocht verteert en mach werden nv nochtnůmmermeer Want alle creatueren die hy an die moghen daeraf eten ende drincken na lost ende ghenuechte haerren begheerten

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

264

1 hoe dicke sy willen comende ende gaende af ende toe nochtan

en1) maecht nummermeer verscepen werden nocht ten endecomen Maer dat daer sal ewelic ghenoech oůerschietenEnde desen oůeruloedighen schat deser rijcheit die es al gheleghen5 ende verborghen in dien heilighen sacremente alsoe ic seide

+68b

+ Ende hier toe moet men gaen met groter soberheit dat es dat

men ontcleet ende ontbloet moet sijn oft pinen ontbloet tewesenne van alle dien dat sienlic es oft ghenuechlic den synnenia op dat men den rechten smaec deser spisen hebben wille daer10 men anders niet toe comen en mach dan alsoe

Een meyster spriect een minscheEnde hier omme soe sprectmochte mit alsulker minneneen meester een mynsche mochteende begeerden totten heyligenhem alsoe bereiden ende metsacrament ghaen hedde hi voelalsulker mynnen ende begheerten15 sonden gedaen sij woerden hem15 tot den heilighen sacrementealle vergheuen beyde scolt endegaen al hadde hy vele sundenpijne daer toe heet dat heyligeghedaen sy werden hem allesacrament die cracht heddervergheuen daer toe heeft datminsche doetlike sonden ouerheilich sacrement die cracht al20 hem die hi gerne biechde ende20 hadde die mynsche dootlikehem vergeten weer die soldensůnde oůer hem die hy ghernehem gherekent weerden voerbiechten soude wist hise Maerdegelijxe sonden

+69a

+ die hem vergheten waren

die souden hem gherekent25 werden voer daghelijcsche sonden

26 Dat ontfenckenysseNv suldy weten dat datons heren ihesu cristi Datontfanckenisse des lichamen onses viereleyeheren ghesciet in drien manierenDat eerste es ons heren ihesuDat een es ons liefs heren ihesu30 cristi ende nyemant meer als hi30 cristi alleene ende dat en es nietsich seluer ontfinck aenden weerdighenmeer dan hi hem zeluen ontfincauont eten Dat ontfinckenysseinden werden aůont etenne want

1) hs ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

es sijn allene endedat ontfanckenisse es sine endenyemant meenyemens meer dat andere

ontfanckenisse35 Dat ander ontfenckenysse es35 es ghemeyne allenghemeyne allen minschen diemynschen die hon ghesůůertsich also ghereynicht hebbenhebben van haren sunden ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

265

1 van al horen sonden Ende staen1 staen ontsculdich van grotenonsculdich van grouen sondenende grouen sůnden endeEnde staen mit gotlicher endestaen in broderliker mynnenbruederlijker minnen denesDien es gheraden tot drien5 gheraden tot drien hoechtijden

+69b

+ hoechtiden inden iare tot den

inden iaer te gaen totten heyligen6 heilighen sacremente gane endesacrament Die des nietdie des niet en deden oft doenen doen den es geboden eensen wouden dien eest eens ghebodeninden iaer Ende die dit latentinden iare10 sonder sake ende raet hoers10 Ende die dit laten sonder sakebiechters Dese es my als eenoft raet haers biechters die en

+119b=cxviijheyden den salmen begrauen+sijn anders niet te houdenne dan

op den velderechte alse heydenne Ende deseDie meysteren vraghen ofsoude men graůen op den velde15 der priesteren ende der15 Nv mocht men vraghen oftleyen ontfenckenysse gelijc sijalleens es der priesters oft der

liede ontfenckenisse inden heilighensacrementeHic in terr[o]go vtrum percepcio

20 sacr[a]ment[i] [a presbitro]1)

deseruiat et valeat populo sicutpropria id est vtrum ipsis valeatex quo non semper sicutet p[resbit]ri ire possunt

25 Daer toe antwoert men aldus+70a

+ hier toe antwoert men aldus

Der priester es een ghemeyn26 die priester es een ghemeyn manman der heyliger kerken endeder heiligher kerken ende desdes volx Daeromme seget hijůolcstotter messen wter doecht endeEt ergo omnes illi cům ipsowerken aller gueder mynschen30 participant in illa p[er]cepcione

sacramenti qui sunt in gracia etsine peccatis etc sy autem ista

1) zie voor deze passage afb III a-c

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

questiooft der priesters ende der liede35 ontfenckenisse ghelijc sijn etcSic intelligatur vtrum populusita bene et in differenciis potestire ad sacramentum sicut presbitri40 dicitur quod sic

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

266

1 Sy meliores vite sint quampresbitri quia presbitri ex caractereipsis in presso per manusepiscopi ex virtute dei solum hoc5 sorciuntur priuilegium quod possuntsacramentum corpus dominicum manibůs sůis deo dicatis

+70b

+ contrectare quod loyce

facere non possunt Sed illo non10 abstante qui melioris vite estdignus et melius ad sacramentumaccedit et ipsum efficaciusad secundum sůmet

Der minsche vraghet sich endeNv moch yement vraghen15 spriect Heer sal ich gaen totten15 O here sal ic gaen totten heilighenheyligen sacramente Ich en gheuoelsacramente ende ic en gheůoeledoch gheene ynnicheit nietghene innicheitDer meyster antwoert CometHier op antwerden die meesterendij die caltheit wt scolt so enende segghen Coemt dy20 ganck daer niet Comet dich die20 die coutheit slapheit endekaltheit dat dich god versuekentraecheit wt dijnre scout dat eswilt so laet dich en sijne barmherticheitwt dinen sunden soe en ghancende ganck daer toedaer niet Mer comet omme datSinte Bernaert spriect He es datdy god prueuen wille25 vuyr dat dij doer hitzen sal˙ He25 Soe laet dy in sijnre ontfermherticheites die minne die dij doer vlietenende ganc daer toesal˙ suetlichen mit luste He esDie mynlike sinte bernaertdie cracht die dich helpen sal tesprictuerwennen alle dijne becoringheDat cristus inden heylighen

+71a

+ sacramente es dat vuer dat

31 dy ontsteken sal ende heitenhy es die mynne die dy doervlietensal met sueticheiden ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

met luste Hy es die kracht die35 dy alle becoringhe ende alle dijnghebrec sal helpen verwinnen˙

Nu nyemen wij die eersteNv laet ons eerst weten endenoetrufte alre minschen wie dievernemen dies ons meest noetgeestliche solden sijn totten heyligenes dat es hoe die mynsche gheschict40 sacramente Sij solden heb-40 sal wesen die tot den

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

267

1 ben een ynnich gebeet Ende eene1 heilighen sacramente sal gaeninrelike aendacht ende eenedat es aldus sy souden hebbenhitzige begeeringe ende eeneinnich ghebet ende inrelic aendachtbornende minne Als der minscheende een hete begheerte5 dese iiij stucken heet so sal hi5 ende een bernende minne alsstaen mit eersamer vreysen als offdese mynsche wie hy es dese

+120a=[c]xixhi stoende voerder hellen poerten+iiij stůcken heeft˙ Soe sal hy

van rechter onweerdicheitvoert staen rechte oft hy stonde

+71b

+ op der hellen porte rechte met

10 vresen van rechten onwerdicheitende spreken aldus ieghen hem

Want heddestu luterheit alreseluen Sich al hadstu dieengelen ende leuen ende lijdenluterheit alder enghelen Endealre heyligen Ende oetmoedicheitdat leuen ende liden alre heilighen15 der coningynne Marien15 ende die oetmoedicheitNochtan waerstu onweerdichmarien der coninghinnen vandes sacraments Hyromme sprecthemelrike Nochtan weerstu onwerdichder priester Heer ich en ben nietdes sacramentsweerdich dattu comes in datHier op sprect die priester20 huys mijnre gedechten mijnre20 here ic en ben des niet werdichwoerde mijns můnds mijnredat tů coempt int hůys mijnrewerken Mer spreeck een woertghedachten mijnre woerde mijnsende mijne siel woert gesontmonts ende mijnre werke˙ Mer

sprect een woert ende mijn ziele25 woert ghesont

Alstu gaest vanden elter soEnde alstu ghaest vandenganck mit oetmoediger begeertenoůtaere soe ghanc dan in oetmoedigherende spreec lieue heer ichdancbaerheit Endedanck dij dattu also geduldelike

+72a

+ sprect here ic dancke dy dattu

30 heues gedoucht dat ic30 alsoe gheduldich best gheweestdijne vrie guede der ic nietieghen my erme mynsche Datweerdich en bin heb ontfanghenic doer dijnre vrier gůeden dy

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ontfanghen hebbe des ic nietwerdich en ben

35 Nu mocht yemant vragen Heer35 Nv můchdy my vraghen herewie sal ic my keeren als ich dathoe sal ic my hebben als ic datheylige sacrament ontfanghenheilighe sacrament ontfanghenheb Ich wijse dij op onsen heerhebbeihesum cristum doe he sich seluenIc wijsdy op onsen here40 ontfangen hadde doe keerde40 ihesum cristum Na dien dat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

268

1 he sich tot sijnen bitteren lijden1 hy sich seluen ontfanghenhadde doen keerde hy hemtot sinen bitteren liden wert

Die inkeer was so groet dat hijDie inkeer die was soe sterc5 bluet ende water sweyde ende5 ende soe groet dat hem waterwas also sterck ende also langheende bloet wt sinen liůe vloyedewant hij aen dat cruce starffVan dien heten ghebeede dat

hy beedde recht alst sweet wtdes mynschen liůe pleecht te10 driůenne van hetten der stoůen

+72b

+ oft des erbeits die de mynsche

doet Ende dese inkeer důerdealsoe langhe tot dat hy aent

Also doen oec ende nyem waercrůce sterf˙ Siet mynsche aldus15 wt wat minnen he it vergolden15 doet ghy oec Ende nem daer wtheet Sich hij es god ende minschewat mynnen dat dů ghehadt hebstde dich so liefliken ghedientSich hi es god ende mynscheheet Sich wie du sijnen dienstdie dy soe liefelijc ghedient heeft19 ende sijn bitter lijden ontfanghenSich ane hoe du sinen dienst

+120b=[c]xixhees ende wie du des+20 ende sijn bitter liden ontfanghen

gebruyct hees mit dancbaerheithebs ende hoe du des ghebrůůctSich leefstu also so es dier dathebst met dancbaerheiden˙ Sichheylige sacrament eene artcediemynsche leefstu aldus soe es dy

dat heilighe sacrement een arsaterie25 ende een ghesunde

Die derde ontfenckenysse desDie derde ontfenckenisse dessacraments es naden rijken minscheheilighen sacraments die es teHeer wat solen sij hebbenverstane na den riken gheesteliken

29 mynsche Nv mocht men

+73a

+ dan voert vraghen here wat

selen dese hebbenEene onbeulecte luterheit DatDese suelen hebben ene onbevlecde

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

es eene onbeulecte lůterheit dielůterheit Dat es eendaer niet en leent op tijtlikeonbeulecte luterheit die daer35 dinghen Ende gheen creatuer35 niet en acht op enich tijtlicverurouwen van buten nochdinc Ende dien gheen creatůerevan bynnen niet te hopen opverbliden en mach nocht van

binnen nocht van butenNocht die van binnen niet en40 hoect op eneghen gheesteliken

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

269

1 eynighen geestliken troest noch1 troest˙ nocht die niet en woertniet en weerde bedrueft van geestlikerbedrůeft van enegher gheestelikerbecoringhen Noch en solenbecoringhen Ende dese mynschenniet sueken eynige eygenscap insůelen oec sonder ghesuec sijn5 den werken die god in ons doet5 enegher eyghenscap inden werken

gods die hy in hem liden doetNoch en solen niet glorieeren inNocht sy en suelen niet gloriereneynighen wtspreken noch enin eneghen wtsprekenne solen nyemen bewijsinge gheuen

+73b

+ nocht sy en suelen nyemende

10 dat si alsulc minschen sijn10 bewisinghe gheuen dat sy alsulkemynsche sijn

Sij solen sich halden dat sijSy suelen hon houden voerdie groetste sonder sijn Ende sidie groefste sundaren die leuensolen hebben eene gruenendeSy suelen hebben een ghesaette15 consciencie die comet wtonbeulecter

15 consciencie die coemt wt eenre

luterheit Wanne alleonbeulecder luterheitmiddel af sijn dat geyne strauenSich mynsche dan es die consciencieinder consciencien en sy so staetpuer reyne edel luter ende

onbeuelct wanneer dat alle dat20 myddel af es dat es als daergheen scruuen en es inderconsciencienWant dan soe staet sy gans te

si te vreden Dan spricht der heervreden˙ Ende dan soe sprect die25 ich wille nuumlwe maken alle dinck25 almechtighe here˙ Sich ic makeso begint he te gruumlenen endealle dinc nůwevrucht te bringen Als der Mandelkernen

+74a

+ Soe beghint die mynsche

boum die heet weinichte groienne als die kernen desblader ende voel vruchten Endeamandels boems doen30 sijne keernen sijn suet ende sijne30 Die amandelboem heeft velescael es haert sij lijdent den vruchten ende luttel bladere

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

+121a=[c]xxwint ende den reghen ende die+ende die kern[e sijn su]ete1) ende

keerne steyt in hore sueticheitsijn schellen sijn haert [Ende dieschelle] lijdt den reghen en[de35 den wint] Mer die kerne diestee[t in hare]r rechtere edelheitende in haerre insueticheit endeblijft ongheqůest ende onghedeert39 van reghenne oft van winde

1) hs groote gaten in het papier Naar G 1

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

270

1 Ende saltu der keernen gebruyken1 Maer salstu der kernen ghebrukenso moet die scale geslagensoe moet die schale gheslaghenweerden tot mennighensijn tot vele menighenstucken Saltu der sueticheit derstůcken5 gotheit ende der minscheit gebruyken5 Sich ghelijcker wijs segghic dySo moetstu geslaghenoec saltu der sůeticheit [der gotheit]1)

weerden van bynnen ende vanende der mynscheit cristibuyten ende moets te stuckenghebruken soe moetstu gheslaghenghemaect weerden ende moets9 werden van binnen ende10 mit lijden erarnet weerden

+74b

+ van bůten ende moets te stucken

ghemaect werdenIc segghe dy saltu dat inghesůete ende dat ewighe waelghebrůken dat moetstu met

15 [grondelosen d]rucke2) endebitterheiden[ende wee vercri]ghen

So dat lijden ye groter woertMaer soe dat [wee groter]wie du der waerheit ey bloetlikerwoert soe du der wae[rheit bloteli]kergebruykes Ende recht als dieghebrůůcts Ende rechte20 keern behalden woert voer den20 als die kerne behouden endewint ende den reghen Also moetbehoet woert voer reghen endebeuoelich arbeyde behaldenvoer wint oůermids die schaleweerden in lijden Ende nyemenAlsoe moet die erbeit ende dieen es lijdens weerdich dan dervrucht des erbeits behouden25 son gods ende den hijt van vryer25 werden in lidenne Ende lidensminnen geuen wilt Ende wisten es nyemant wert dan dieyeman dat lijden also edel weersone gods ende dien hijt vanHij solde sich daer teghen bereydenvrier mynnen gheuen wilt Endeals totten weerdeghen

+75a

+ wiste enich mynsche dat liden

30 heyligen sacramente30 soe edel waere hy soude hemdaer tseghen bereiden als ieghen

1) ontbr in hs2) zie vorige pag 1)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

dat heilighe sacrement etc Datwy dan aldus vromelike ommedie mynne cristi tot desen edelen35 lidenne keren ende voeghenmoeten˙Dat wy die vrucht daeraef ghesmaken˙ Dies help onsgod ewelike Amen Amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

271

[Hs G 2]

[1] VI

[2] Ee n g o i d e o e f e n i n g h e

+75a reg 9[3] O mijn god willic my pynen dy te beschouwenne soe bestů onbegripelic+[4] mynen verstentenissen willic dy mynnen soe bestu[5] onghelijc mynen begheerten Mer studeric nae půerheit te hant[6] vindic dat mijn gront es te male dijns begripelic

+75b[7]Want hy es ghe- formt nae dinen beelde inden welken alse+

[8] in enen spieghele dijn godlic beelde hem openbaren ende vertoenen[9] soude waert dat sake dat die spieghel mijns gronts pure[10] suuer reyne ende droeghe ware ende onůermiddelt van anderen[11] dinghen

[12] Hier omme willic laten van schouwende leůen want ic dy niet[13] begripen en can ende ic wille af laten van dierre hogher mynnen[14] want ic my daer mede niet gheliken en can Maer ic wil růsten ende[15] lyden dy in my te werkenne ende ic wille swighen op dat ic dy

+76a[16] mach horen spreken in my Ende ic wil my daer toe af+[17] trecken van allen wtwendeghen werken op dat ic dy mach[18] kůndich doen mynen gront Ende my met dy verenighen[19]Want du best een půer simpelheit ende heylicheit ende[20] van natueren soe bestu een ewighe woninghe inden pueren[21] reynen ende suueren herten˙ Een phelosophe vraghede eenen[22] god scouwenden mynsche van sinen volcomen leuen hy antwerde[23] dattet waere voele erbeits Want als ic gode alre naest gae[24] soe vindic my alre verste ende hoe ic hem meer bekenne hoe[25] hy my meer ontblijft Des ghelijc vraghede hy noch enen anderen

+76b[26] god mynnenden mynsche ende die antwerde hem dat sijn leuen+

[27] ware al vol anxt want hoe ic gode meer mynne hoe ic meerderen[28] anxt hebbe ende sorchertegher bin gode te verliesene Ende hoe[29] ic hem meer mynne hoe ic hem bat mynnen mach ende begheerlike[30] gheuoele ende hier omme soe twiuel ic oft ic werdich ben dat[31] my god mynne oft hate Ten derden male soe vraghede dese[32] philosoep hoe hy leeft dye sijn herte reyn maect Hy sprac die es[33] altoes in vreden ende voeghet hem nae den wille gods Want hy

+77a[34] weet wel soe wat dat god werct dat dat syne beste es Ende+

[35] hier omme soe en es niet beter dan dat die mynsche sta met enen[36] reynre herten Want om dat die mynschen cleine ghebreken oefenen[37] ende sotheit dat es die sake dat sy niet reyn herten en hebben ende[38] oec dat sy hebben van bůten hindernisse ende van binnen lyden[39] Ende sonderlinghe als sy comen in haerrer inwindegher oeffeninghen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

272

[1] Ende dit liden ende dese hindernisse die coempt oec meest den[2] mynsche toe om dat hy niet ghelijc en steet in allen dinghen ende[3] dat sy haers selfs niet matich en sijn

+77b[4] +Ende daer by die een ghewarighe reyn herte hebben wille˙[5] Ende tot ghewarighen inwindeghen ende herteliken ghebeede[6] comen wille ende gode alsoe sueken ende vinden wille smaken ende[7] gheuoelen hem es bouen al groet noet dat hy sijns selfs gheheellic[8] lere sterven ende wt gaen in allen dinghen Ende dat hy altoes[9] stae in allen dinghen onder gode in warigher volcomenre[10] ghehorrentheit hoet god wil dat sijt oec sonder enighe můrmůracien[11] in alre wijs alsoe met gode willen ende anders niet[12] Ende dat hy oec selue gheen dinghen en doen noch om lief noch

+78a[13] +om leet noch om gheen anderen saken Dan puerlic alleene[14] omme dat hy meynt dat daer gods wille ende gods ere in[15] gheleghen es in die dinghen die hy doen sal want die aldus stůnde[16] altijt gherecht onder gode ende onder sine prelate in gods stat in[17] allen dinghen sijns selfs wtgaende ende verloeghenen[de]1) die souden[18] sonder enighe twiuel gode vinden ende sijns selfs gheůoelen[19] smaken ende ghebruken

[20]Want dese ghehorsamheit es een duechde buten der welken[21] gheen werke soe groete en mach ghesijn noch ghedaen werden[22] Een cleyn werke es voele nůtter ghedaen in ghewarigher ghehorsamheit[23] het sy in horen lesenne ende bedenne in contempleren oft

+78b[24] + [wat]2) is dat du moechs ghedincken Nee[m]3) hoe snoede aen4) werke[25] du wils het sy wat dat sy dat maect ghehorsamheit edelre ende die[26] betere dan alle die andere grote hoghe werke die aen hen seluen[27] groet hoghe ende edel sijn ghehorsamheit werket alle weghen dat[28] alre best in allen dinghen

[29] Och soe en dwaelt oec die ghehorsamheit niet noch nv noch[30] nummermeer˙ Noch sy en versuemt nummermeer niet soe wat sy[31] doet in enighen dinghen Ghehorsamheit en derf nummermeer niet[32] beteren nocht haer en ghebrect gheens goetsx02D9 Soe waer die[33] mynsche in ghehorsamheit wt gaet sijns selfs ende hem des ghetroest

+79a[34] + doer god in dien seluen poente moet god ingaen van noede

[35]Want die hem seluen niet en wilt dien moet god willen gheliker[36] wijs want ic mijns willen ben wtghegaen inden handen mijns[37] prelaets ende ic mijns selfs niet en wille daer omme moet hy my[38] willen ende versůemt hy my aen den minsten deel soe versuemt[39] hy hem seluen Ende alsoe in allen dinghen daer ic my niet en

1) hs verloeghenen2) ontbr in hs3) hs Neen4) hs Aen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

273

[1] wille daer moet hy my willen ende daer wilt my god nv merct[2] wat wille hy my dat ic my niet en wille ende daer ic my seluen[3] laten daer wille hi my ende wille my van node willen alle dat[4] hy hem seluen wille

+79b[5] Ende en dede des god niet inder waerheit die god es soe en+

[6] ware god niet gherechtich noch en ware niet god noch gherechtich[7] goet dat doch sijn natuerlic wesen es in ghewarighen oetmoedigher[8] ghehorsamheit en sal niet werden vonden ic wille aldůs[9] Ic wille alsoe ic wil dat oft dat sonder het sal wesen een luter[10] wtgaen aldes dinen˙ Ende daer om ende in den alder besten ghebede[11] dat die mynsche mach beden daer sal hi segghen fiat voluntas tua[12] Here gheeft dattu wilst hy en sal niet bidden om ewich leuen[13] noch om duechde˙ Mer hy sal segghen doch hoe ende wat du doen[14] wilst in alre wijs Dit ouertreedt ende ouer gheet dat eerste alse

+80a[15] die hiemel bouen die erde wanneer men tghebet alsoe verre+

[16] ghebrinct soe heeft men wel ghebet datmen te mael wt es ghegaen[17] in god in ghewarigher ghehorsamheit ende alsoe ghewarighe ghehorsamheit[18] niet en sal hebben Ic wille alsoe en sal nummer van[19] haer ghehoert werden ic en wille Want ic en wille dat es een verghiffenisse[20] alre ghehorsamheit Want die mynnende augustinus seit[21] die ghetrouwe dienre gods die ghelust nummer datmen hem[22] segghe oft ghebiede dat hy gherne hoert mer sijn hoechste ernst[23] ende vlijt es te horen wat gode alre meest bevalt dat crechtichste

+80b[24] werc oft ghebet alle dinc mede te werkenne oft te verweruen+

[25] op dat hoechste dat es dat wt enen ledighen ghemoede gaet hoe[26] dat ghemoede ledigher es hoe dat ghebet krechtigher es oft werc[27] werdigher ende lofliker ende volcomender es dat ledich ghemůede[28] vermach alle dinc˙ wat es ledich ghemoede dat nerghens mede[29] becommert en es noch tot ghenen dinghen ghebonden noch verhanghen[30] en es noch dat sijn beeste tot gheenre wise ghebonde[n]

+81a[31] en heeft nocht thsine in ghenen dinghen en meynt dan dat altemael+[32] inden liefsten wille gods ver- droncken ende ontsoncken es[33] Ende sinen wille altemael wt ghegaen es nummermeer en mach[34] die mynsche gheen soe snoede werc ghewerken het en neemt hier[35] sijn kracht ende sijn moghen Alsoe k[r]achtelijc1) soude men beden[36] datmen wilde dat alle die crachte sijnre lede mede beedden Oren[37] oghen ende mont herte ende alle die synne Ende niet en soudemen[38] ophouden men en worde een met dien datmen vint inden erbeit[39] Dat ons dit ghescie des helpe ons god Amen

1) hs kachtelijc

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

274

[1] VII

+81a reg 14[2] + Milicia est vita hominis super terram Job

[3] RIdderscap es dleůen des mynschen vpder eerden˙

+81b[4] + Een ridder die uoel sterker schalker wreder viande met felre[5] wapen heeft Dien es noet wil hy onuerwonnen ongheuanghen[6] ende onghewont bliuen dat hy sinen casteel vast sluyt waec[7] ende bewaer met stercker hulpen ende met sulker wapen ende[8] were die hem nůtste sijn hoer stercheit schalcheit ende felheit[9] hoerre wapen mede te weder stane ende te verwinnen Ende[10] sonderlinghen die groete gate of porten sal hy meest ende nernstelijcste[11] bewaren Daer sy hon meest moghen deren

[12] Gheestelike ridderscap es dan oec dat leuen elcs mynschen[13] opder eerden˙

+82a[14] + Want elc mynsche heeft uoele sterker schalker viande met felre[15] ende menigherhande wapen altoes op hem vechtende niet[16] allene om hem tijtlic te berouen te vanghen te wonden oft te[17] doeden mer om hem van ewigher eerrijcheit ghesontheit ende leuen[18] te berouen ende met onsprekeliker pinen Aen lijf ende ziel sonder[19] versteruen doen te steruen

[20] Deerste schaere deser viande dats die zee deser werelt die sinte[21] anthonis waert vertoent al oůertoghen met stricken ende riep ende[22] seyde˙ O wie m[ach]1) doer alle dese stricken ontgaen h[em waert]1)

+82b[23] + gheantwoert alleen oetmoedicheit want wat recht oetmoedicheit[24] es dats cleeyn ende neder ende daer omme maecht bat leghe[25] bockende crupen bider eerden˙ doer die enghe weghe ende stricken[26] deser werelt dan die houerdighe wtgherechte halse Want die[27] werelt en acht niet die oetmoedich ende simpel sijn in abijt ende[28] in wanderinghen aen hoer te trecken oft te tůenen mer sy schaemt[29] hoer sulker mynschen ende sy scoůse sy versmaetse ende haetse[30] als die hoůerdighe scriben ende phary[see]n1) deden onsen here[31] ihesum cristum [Amen]

1) hs papier afgescheurd Zie aant1) hs papier afgescheurd Zie aant1) hs papier afgescheurd Zie aant

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

275

[Hs G 2 Hs Br 2]

VIII

1

+137a reg 10van der oedmoedicheyt+

+153a

+ Dit sijn worde eens hoghen

mees[ters]DE ghewareghe godlike minnereGHewaerlijc al dattu voersettes5 en can gheenen naerderen5 in dynre meyninghen datwech vinden noch rechtere nochgod in hem seluen niet en iszeekere dan gherechte oedmoedicheitdat en can nemmermeer soe goetAlsoe als oedmoedicheitghesijn den si hindernis teres eene gaue ouer alle ghescapenenaester waerheit10 creaturen Daer omme sprac ons10 Sinte Augustijn seghetheere ihesus cristus jnder euwangelienVraecht men mi welc die besteLeert van my dat ic benmensch waer vander werelt Icgoedertiere ende oedmoedich vanantwoerde die oetmoedichsteherten Nů merct vander oedmoedicheittotten ghewaerre godliker15 Si brinct met hare15 minnen en canic naerre rechtereenen edelen scat ende eenennoch sekere wech vindendieren tresoer dat es dat si haerdan gherecht oetmoedicheit Siherte leert ende ganselic temaect den mensche snel lichtnieute maect Ende settet dencleyn subtijl sterc lydsom ende20 mensche in eenen ghestadenghewareghen

20 vredesom Pijn onurede ende

vrede daer hi nemmermeerghebrec alre doeghet comettoe commen en machvan ghebrec der oetmoedicheitanders dan met oedmoedicheiden

+notaIc sprek nv ende emmermeer+

25 dat nie mensche pine noch leeten ghewan ander dan om dathem ghebrac gherechte oedmoedicheitwant pine ende leetcomt van rechter hoeuerdicheit30 Hadde lůcifer oedmoedich gewest30 Houerdie maecte lucifer důůel

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

hy en ware noyt důůel ghe-adam sterfelec ende ons allen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

276

1 worden ende hy en hadde noit1 ende brengt meneghen te grotervanden aensichte gods gheuallenpinen Maria om haer oetmoedicheitHoeuerde die gaf hem denontfinc si gode endeval Ons lieue vrouwe want zijmocht niet sondeghen Die oec5 volcommen oedmoedich was zoe5 soe waer en mocht niet sondeghenen dede zoe noyt sonde endeEnde god mocht in hemgods minne en wert nie in haerwerken dat hij woudeghemindert alzoe vele als eenDie oetmoedghe mensch kintjnkel haer Een mensche diehem voer niet van hem seluen10 recht oedmoedich ware die en10 daer om en trect hi hem nietdade nemmermeer sonde wantane gheenre gauen mer blidelijcwat pinen ledts ofte versmaethedenlijdelijc dancbaerlijc ende medewerkelijcdat men hem dade hem

+153b

+ laet hij gode werken

en dochte nemmermeer datmendat hi wil metten sinen ende15 hem onrecht dade Ende daer15 seit altijt met onser vrouwenomme waere god geweldich inSiet hier die deerne ons herenhem te werkene alle datti woudedats ic ben dyn creature daerzonder hindernisse Ende hier opmede dat hij doen mach dat hijsprect Sinte augůstiin Die mywil die creatoer Desen mensch20 vraechde welc de beste mensche20 en mach smaettenisse aermoedevander weerelt ware Ic antwerddenoch lijden storen want hij esende sprake dat es die aldergodes ende niet sijns selfs endeoedmoedichste mensche die indaer omme soe en wil hij nietal eerterike is ende des wascroenen hij beuelet gode dat sijn25 my oec een weruen geůraecht25 dats hem seluen hi keert hijende jc antwerde alzoe endehoedt hij heilt als hem ghenueghetanders nietNv merct de wize eens rechtsoedmoedichs menschen hoe hi

30 hem in allen dinghen hoůden zal Ten eersten begint hij in hem

+137bseluen ende bekint hem des onwerdich Dat god ziins ye ghedachte+

ende ghemaect heeft hi bekint hem des onwerdich datten godspiist ende sonder onderlaet onthout des danct hi gode alle tiit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

onuertallic oedmoedichlic met alle siinder macht Hii en verheft35 hem nemmermeer in geender gaůen Die hij natůrlic van godeontfaen heeft Alsoe const wiisheit starcheit maghe ende vergancliicgoet Ende wat der dinghen es ofte der gauen die nature gheleistenmach die hem god ghegheuen heeft ofte gheeft dies dinct hi hemaltemale onwerdich Ende al es hi mensche gheworden dat hiis niet40 verdienen en can noch verdient en heeft dat dinct hem Maer hi

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

277

1 ontfaet die gaůen in dier wisen dat god es sonder waer omme want god dezen mensche geestelike gauen geeft ende hi selue degaůe es zo neemt hem een recht oedmoedich mensche van allendien gauen niets niet ane datti van hem yet es anders dan van5 gods ontelliker goetheit alleene Ja hi nemes hem van siins selfheytalzo luttel ane als hi hem ane nam van hem selůen yet te zinedoen hi selue niet en was Ic spreke nv ende eůwelic dat god inallen sinen werken ende in allen zinen gauen in dezen mensche temale onghehindert es Ende daer omme volbrincten god op ziin10 alder hoochste Alse dit god aldůs wercken wilt des es dezemensche ledich lydende mede werkende volghende ghetroůwe

waer dat dese mensche is sithii staet hii gaet hii leegt hijwaer dese gaet of staet leghethem seluen důnct datti onwerdichof sittet Wat hij et of drincket

es der stad die hi ghebrůy[c]t1)en alre noottorft kent hij hem

15 ofte becommert want15 onwerdich Ja dat ander ludehii en hout hem selůen nemmermeerversmaden of verkiesen důnctouer dat een gerecht volcommenhem om sijn cleynheit te groetoedmoedich menschete wesen ende dus blijft hijvan rechte siin soůde Daer ommezonder claghen in allen druc ende20 bekent hie hem dies onwerdich20 onwerdendatti selůe wesen machDese mach steruen zonderende doen mach dat dinct hempijne want syns selfs en wil hijalte cleyne Et hij drinct hij watniet sijn Gheen gaůe en machdat es Die minste stad inderhem hoghen want ghelijc den25 herberghen ende die nederste25 boem can hi hem boghen diestad anden dissche Ende datsijn telghen daer na neighet naesnooetste deel der spisen endedat hij vrochten meer vercrighetdes drancx dat begheert hijDits die gherecht oetmoedicheitEnde cortelic geseit alle dat dender groter heileghen die30 mensche toebehort ter nootdorst30 hem seluen in allen gauen endedat hem dat worde vanden

+154a

+ doechden vernederen ende onwerdich

alder minsten ende vanden alderkenden om dat sij gode

1) hs ghebruyt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ontweertsten deele ende dat daernae synre werdicheit met diensteelker mallic ouerbliift dat ontfeetnoch loůe niet en mochten verghelden35 hii blidelic ende hem dinct35 Dus doet oetmoedicheitnochtan datti des onwerdich esgods minne vercrighen Ende

+137cte gebruken Ende deze mensche+sonder verlies daer ewich in

staet aldůs sonder claghebliuen Deo gracias

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

278

1 ongepiint jn allen dinghen want hi nemt alle dinc blooet vanderhant gods daer omme en can hi hem niet beclagen vaneeneger creaturen hoe onwerdichlic dat zi hem te hem wertshebben al verstaken zine ofte sloegen ofte verdoruen ofte onderůoet5 torden ja oft oec doodden dezen mensche en dochte nemmermeerdatmen hem onrecht dade noch hi en gaefs niemende scoutcleen noch grooet van geenen dinghen Ende hi stonde zelůe sonderpine want hiit alte male blooet van gode name zo bekint hiidat ziin alderbeste es want god en gheeft niemende gheen dinc10 het en es ziin alder beste Ende ziet dit es alzo ghewarichliicwaer als dat god leeft Dit ziin de weghe cort ende gherechtinder waerheit dat die mensche mach jn godliker minnen volcommenwerden Ende daer jnne euwelic bliuen Dat wi hier toecommen moeten dies hulpe ons god amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

279

[Hs G 2]

IX

+154a reg 7[2] Wildi weten lieue mensche wat daer toe behoert dat die mensche+

[3] woerde een hemels mensche een enghels ende godleec mensche[4] Die mensche sal hem alsoe houden dat alle weghe sijn inganc een[5] ghewarech grondeloes wtganc sal sijn sijns selfs inder waerheit[6] ende alre dinghe Ende dan weder omme alle sijn wtgange dat die[7] sijn een ghewarich luter inganc in god Dese M veruolcht die[8] alre ouerste volcommenheit In dien dat die Minsche steet in desen[9] dat hij arm is alder eyghenscap dat hi alsoe voele scoets niet en[10] hebbe dat hi een almossen daer inne ontfaen mochte Want dese[11] M dade inder waerheit sonde name hi hem iets ane Want aen[12] name hi hem iet dat hi iet ware dat ware die scadelijcste val ende[13] een sorchelec stoet nochtan in desen mochte hi een gans lantscap

+154b[14] hebben Ende alsoe luttel als hi hem des goets inden ingange aen+

[15] neemt alsoe luttel nemt hi hem ane alle dies dat van buten is[16] Al ware oec alle dinc sijnre eighen Wie of woer ane salmen dese[17] liede bekennen Daer ane dat hem wale ghenůecht alle dat dat[18] hem god toevoecht des gaet haer hemelrike hier ane ende důert[19] ewelijc Si hebben in allen dinghen gansen vreede Si hebben hier[20] nv aen gheuaen dies si ewelijc gebruken soelen Dese liede si laten[21] gode dat sijne ende si behouden dat hore dat es een vernietheit[22] Ende daer omme beneemt hem god dat hare ende gheet hem dat[23] sine dat is al moghenticheit in hem want si worden sijns alsoe[24] gheweldich dat hi buten hem niet en doet want hi es hoers alsoe[25] gheweldich dat sij egheen dinc en doen buten hem Dese en machmen[26] niet bekennen bi haer vernuft nocht bi groten ongheordenneerden[27] oefeninghen noch aen schine noch aen cledere weder si[28] graů oft blaů draghen sijn si in sloete in cloestere of in clusen[29] sijn sij rike of te male aerm sij en sijn oec niet te male wtgeroepen[30] van groeten geeste noch van sůnderlinghen schine Mer men

+155a[31] machse alleene bekennen aen enen ghewaregen godliken weesene+

[32] daer met vint mense inder waerheit alse grote weder woordicheit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

280

[1] ende liden op hem valt soe vint mense welc sij sijn inden weesene[2] ende inden gronde soe sinken si hem diepere in ende sien in haer[3] niet ende laten hen oec dien dies sij sijn Nu helpt mi claghen metten[4] sueten name ihesus voer den hemelschen vader ouer v ende ouer[5] mi ende ouer allen die ghene die desen ontbleuen sijn Ende en[6] laet ons nemmer op gehouden tot dat die leuende cracht der[7] smakender wijsheit ouerhant gheneempt in ons Alsoe dat in ons[8] volbracht werde dien wi ontbleuen sijn want hi egheen dinc[9] gheredere en heeft te gheůene nocht hem werdere en is ende oec[10] gheen dinc nůttere noch betere en is den mensche

X

+155a reg 19[13] + Querite dominum dum inveniri potest

[14] Datmen gode vercrijcht daer toe behoert een gans ghewarich[15] afkeer van allen dien dat niet luter god en es Ende een volcomenen[16] toekeer ende in keer in gode met enen vrien willighen vergaderene[17] alder crachte ende ghemueds ende sinne Ende al eest dat des

+155b[18] + toekeers ghenoech es alsoe verre alst aenden minsch es doch en[19] es dit niet ghenoech en si dat dat werc gods daer toe come ende[20] van sijnre ghenaden sine hulpe si dat hi desen keer inder waerheit[21] volbrenge ende in vliete inden gront ende verheffe alsoe den[22] Mensche ouer syn naturlike cracht Ende alsoe woert die M in[23] gode geset Wat es nů die beste ende die naeste beredinghe hier[24] toe dat de M aldus werde ouerhauen van gode Ende worde een[25] godleec M dat es dat die M si een inwoenre in hem seluen ende[26] leere hem ghewoenleec j keeren in hem seluen daer vint men[27] ghewaerechleec dat licht lichtende ende daer hoert men die insprekenge[28] ende maninghe ende dat driuen des heylichs geests[29] Ende daer sal oec die M met allen vliete volghen Die heylighe[30] gheest trect ende dryft de sinne sonder onderlaet Mer dies en[31] versteet die wtwendeghe M niet die heylighe gheest hi raet ende[32] trect al op ledicheit luterheit eenvoldicheit ende op stilheit Daer[33] ieghen drijft die natuere ende die sinnen ende die viant ende die[34] werelt op menichvoldicheit ende wtwendicheit ende onraste Des

+156a[35] + soude die innighe M met vliet waer nemen dat hi gods in hem[36] gheware werde ende soe moet hi bi hem seluen bliuen ende gode[37] stat gheuen dat hi sijns wercs in hem becomen mach Die stad gods[38] es alleene inwendech Want dat rike gods es in v Die daer in niet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

281

[1] en compt daer die stat es hi en derf niet claghen hi si aerm ende[2] hem en woert des scats niet alsoe vele liede doen Si claghen god[3] en doet hem niet ende si en gheuoelen sijns niet noch hi en trect[4] hem niet Wat derf ieman dat der zonnen witen dat in sijn[5] huys niet en schint die sijn vinsteren toe doet daer si in schinen[6] soude Sinte augustijn sprict O du alre ghedoechste god ic socht[7] di ende ic en vant di niet wiens schout was dat ic en quam niet[8] daer du waerst Du waerst in ende ic was al wt du waerst na ende[9] ic was verre ware ic daer comen daer du waerst ic had di altehant[10] vonden ende hi sprict oec Och du nůwe aůde waerheit wi heb ic di[11] soe lansem1) ende soe spade leider vonden Soe wie wilt vinden allen[12] troest alle waerheit die moet al enwendich soeken ende doen den

+156b[13] enwendeghen gront op ende houden hem ghelijc onder gode+

[14] noch en si onder hem noch voer hem noch beneden hem Mer al[15] bouen hem soe moeghen die godleec wtvliet die sonder onderlaet[16] vlieten ende nemmer vliets op en houden in hem vlieten Wie wout[17] den vliete des waters witen dat in sijn vat niet en vloete of sijn[18] vat onder den vliet niet en es als die inwendicheit onder gehouden[19] wert ende toe ghevoecht soe coempt die godleec zonne die nummer[20] verdonkert en woert ende worpt haren claren schyn in den toe[21] ghekeerden gront ende doet alse die lijfleec zonne die worpt haren[22] schijn te sůůeren bloeteleec op dat ertrijc dat ghelijc onder hare[23] es ende daer si dan gheen middel en vint noch hendernissen daer[24] trect si ten eersten alle die vochticheit ende wulicheit vter erden[25] ende maecse droghe ende reine ende waerme ende trecse op ende[26] op tot aenden speer der sonnen daer woert die groeue wasom alsoe[27] luter ende alsoe claer dat recht licht alse die sterren recht aldus[28] gheschiet den enwendeghen M die ghelijc en es ende onder hem[29] ende onvermiddelt daer compt die godleke sonne ende schint[30] inden edelen gront sonder onderlaet ende met haren lutersten

+157a[31] edelsten sutsten ghelans soe trecse altemale wte alle die onluterheit+[32] eertschere ghenůchten ende trect den geest allensken op ende[33] op tot aenden luteren speer der godheit ende maecten altemale[34] godvaer dat die M alsoe decke dat in hem gheuoelt dat hem[35] god meer in is dan hi hem seluen of enich dinc Ende lichten sinen[36] gront voel claerliker dan die materilike zonne sinen wtwendeghen[37] oghen ende gheuoelt hem een metten liechte Van desen liechte[38] sprac ysaias doen ic in mi seluen was doen waert mijn geest gheuoert[39] ouer mi en tuschen hemel ende erde tot ihe[rusale]m2) in dat beken-

1) hs lansē2) hs ihesū

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

282

[1] nisse gods dit optrecken dit woert geboren wt een crachteghen[2] intreckene ende daer behoert toe een vergaderinghe der wt wendigher[3] sinnen Ende wt vereninghen der crachte soe coempt die[4] geeste in di[e]1) inwendicheit Van desen sprict cristus Vader ic bidde di[5] dat si een werden als ghi ende ic een sijn ende wij volbracht werden[6] in een vre wie mochte lustelike dinc ghesijn dan een sijn alsoe[7] alse die hemelsche vader ende sijn alre gheminste sone een sijn[8] die enicheit ouergheet alle enicheit die eneghe vernufte begripen

+157b[9] + mach Daer omme sprac moyses O israhel dijn god es een god[10] wie in die enicheit conste gheraken die verlore alle menichvoldicheit[11] ende si woerde hem eenvuldich Dese eenvoldicheit ende eenheit[12] die woert vervolcht met inwendicheit die blijft verborghen ende[13] onbekent allen wtwendeghen minschen in tijt ende in ewicheit[14] Een groet leerare sprac˙ Voele liede soelen in dat eweghe leuen[15] comen dien2) die2) heymelicheit ende de naeheit gods alsoe onbekent[16] sal sijn als een grouen gebore als die quame met sinen groten leem[17] scoenen voer eens conincxs tafele daer hi nie meer en quam ende[18] nie meer af en hadde ghesien ende hi niet en wiste hoe hi ghebeeren[19] soude dat en ware egheen wonder want men vint liede die doch[20] een geestelec schijn langhe gedraghen hebben ende goede liede willen[21] syn ende heten die hem alle haer daghe alsoe laten ghenůeghen[22] dat si vander vereninghen ende vander heymelicheit gods alsoe[23] luttel hem aen nemen te vraghene te vorderene of te smakene als van[24] soudaen van babilonien oft van ouer zee Si en dinken noch en[25] quelen niet te meer daer nae dan als ocht hem niet aen en ghinghe

+158a[26] + hoeren si van god- liken dinghen seggen dies verstaen si alsoe[27] vele als walscher tonghen een ditsche verstaen dat si horen pater[28] noster ende horen sauter vele lesen ende hoer dorre ghehorsamme[29] werken metten vterliken sinnen doen dit ghenuecht hem herde[30] wale God vereenighe hem met wien hi wille wat gheet hem dies ane[31] Mer viele enich vterlec vordel aen ghewin aen ere ocht aen ghenuechliken[32] dinghen die iemant voer hem hadde men soude wel[33] sien wie hem dat aen ghinghe wat wondere eest dan alsi te gode[34] comen dat si dan oec den inneghen vrinden goeds daer alte ongelijc[35] selen sijn nummermeer sonder einde Waer omme sprict ysaias[36] doen ic in mi seluen was doen wert ic gheuoert ouer mi daer in[37] wordet vonden dat rike gods dat is van binnen Hi sprac in tuschen[38] hemel ende erde te iherusalem in dat bekennisse gods daer[39] quam hi in een vergheten alle deser werelt ende doch en mochte

1) hs dijn2) hs dien die di2) hs dien die di

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

283

[1] hi niet dit ertrike rumen met natueren Ende oec en mochte[2] die natuere niet geheleec inden hemel Ende aldus was hi tuschen[3] beiden Die geest toech die natuere na hem ouer die ertsche[4] insinkinghe inwoninghe ende daer af quam hi te iherusalem inden

+158b[5] ghewaregen vrede ende in dat bekennisse gods dit gheschiet+[6] inden crachteghen indringhene gods ende intreckene ende inden[7] insinkene ende in smeltene in gode Dit beuint die innighe M die[8] in can wonen ende hem daer voeghen in die vereeninghe gods in[9] inwendicheit daer woert gheboren enicheit Wat mensche die in[10] desen wesene steet die moet ende sal alte nauwe op sijn hoede[11] staen dat hi niet vremers in hem en late comen dat dien onghelijc[12] ende vreemde si Het sijn beelden oft ghedachten oft enighe[13] menichvoldicheit wtwendech oft de M verroekeloest dese gauen[14] gods Ende soe ghesciet decke dat de mensche in alte grote dusternisse[15] woert geslaghen ende in dorrecheit alsoe dat in hem valt[16] een verdriet alder goeder oefeninghen van doegheden hi en weet[17] niet dat godleec is het en si hem een martilie ende een pine hi en[18] can hem weder ghedienen noch ghespannen noch gedringhen in[19] gode ende en weet niet waer dat hi hem mach keeren Hier inne[20] sal hem die M liden in minliker geduldicheit want hier omme[21] soe en eest niet al verloren Maer die ghetruwe vader die ghestaedt[22] dit van grondeloser minnen om den M te warnene dat hi voert[23] meer te naůwere op sijn hoede sta want dat alsoe lichtelec woert

+159a[24] gewonnen dies en heeft men niet alsoe grote hoede Ende oec+[25] ghestaedt dit god dattu sies dat niet des dijns en es alstu iet goets[26] doest Ende dattu dijn cleinheit bekens ende hem des te dankeliker[27] best ende datment met vliete weder in gode draghe Ende hem[28] metten alder scerpsten gronde sijns geests allene bekenne innerlike[29] ende waerleec inwindich ende wtwendich met allen crachten[30] metten gauen weder te kerene ende hem weder te draghene metten[31] gauen inden oerspronc˙ ende bekennen dat daer die gauen wtgheůloeten[32] sijn Ende daer dragen bi hem met allen crachten sinen wille[33] ende meyningen ende daer loue oec den here ende daer draghe[34] oec allen gauen met hem in Ende en hebbe egheen ghemenc dan[35] opten oerspronc Ende alsoe voele als den weder keer ende den[36] inkeer crachteger ende sterker ende luterre is alsoe voele sal de[37] M meere hoechelikere werdelikere innichlikere gods inder enicheit[38] gebruken ende alsoe voele als des min es alsoe vele sal dat gebruken[39] minre sijn Alsoe als die inghele alle haere werdicheit ende hoecheit[40] hebben allene verdient met haren crachteghen toekere Ende alsoe

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

284

[1] met eenen keerene in enen blicke veruolghen si allen dat si hebben[2] ende vmmermeer hebben soelen alsoe voele heeft die M meer[3] dat hi meneghen toekeer mach doen Ja dusent dusent keere in

+159b[4] + enen iegeliken oghen blicke mochte de M naerdere verdere[5] diepere in gode comen wonderleec ende onsprekerleec oft die keer[6] gans ware in gode ende bloterlec ende luterleec ghemeint soe woerde[7] in enen iegeliken keere geboren nůwe ghenade nuwe luterheit[8] nůwe naheit nuwe profijt Wat versumen die di roekeloes gayloes[9] sonder dit henen gaen ende tot soe groeten dinghen comen mochten[10] dies si eweleec ontbeeren moeten alsoe langhe als god god es die[11] des gans vermoghen hadde dat hi allen sijn saet oft hi hauere[12] oft witsen saide ende dies [e]en1) iegelike coren mochte wenschen[13] oft dat met sinen wille robine smaragden ende soffiere ende perlen[14] worden ende des dan niet en wouden wenschen ende liet vitsen[15] bliuen dat dochte der werelt een groete versumenisse Noch dusent[16] werf ende sonder alle ghetale versuemt die M meer die hem niet[17] met allen crachten willens ende begherens in gode innichleec en[18] keert ende in sinen alre liefsten oerspronc ende in sinen alre besten[19] wille Ende hem daer decke vernůwet ende herbiede te gode ende[20] veruerscht met nuwen keeren alsoe decke als hem dat enwendeghe[21] dat onghenaemde keert soe keert hem alle dat met dat name heeft[22] inden M inden seluen keere antwert in gode dat ouer alle namen es

+160a[23] + ende daer met alle dat name in hem heeft inden minsche ende[24] daer omme soudemen den innerliken keer dicke vernuwen ende[25] keeren wte menicheiden in enicheiden wt tijt in ewicheit wt[26] creatuerlicheit in dat godlike afgronde wt hem seluen ende dat wt[27] allen dinghen ende doen dat alsoe crachtichleec datmen met enen[28] keere x iaer of xx iaer verlorens tijts verhaelde vten gronde in[29] gode Siet een ghelikenisse Een minsche woude voer een zele[30] totten lichame ons heren gaen doen si onsen heren ontfaen hadde[31] doen dacht si keerdi in gode luterleec ende ledechlec ende laet[32] onsen here die ziele ende alle zielen tot sinen godliken wille Ende[33] si keerde haer ledechleec allene te goede van allen beelden ende[34] gaf hem staet in haer te werkene Ende van desen toekeere ende[35] af keere Soe woerden dien minsche gegheuen C zielen tote diere[36] zielen wten vagheuiere Dit was voer des menschen ieghenwordicheit[37] dese twee predicte de toůwelere Ende van enen M die begherde[38] zere te wetene welic leuen onsen here alre ghenueghelecs were doen[39] wert hem onse here ihesus cristus geopenbaert als een alte scoene[40] iongelinc Ende voer hem sach hi drie minschen Die j minsche

1) hs en

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

285

+160b[1] die lach voer sine voete op die erde Ende onse here reichte sijn+

[2] hant wt ende hieltse ouer hem Die ander M die stoent voer ons[3] heren anschijn Mer doch hadde hem die M den rugghe gekeert[4] soe dat hi hem niet ane en sach ende stoent hem doch vele na bi[5] Mer die deerde M die was op verhauen vander erden voer dat[6] anschijn ons heren ende vloech hem om syn hoeft al ane ende[7] omme Dit M begheerde eene verclaringhe wat dit bediede[8] Doen weert hem geantwert Die liggende M op der erden dat[9] meint die liede die al ligghen op haer wise ende op haer op sette[10] wtwendegher werlicheit ende oefeninghe ende onraste liggen Soe[11] en connen si voer die menichvoldicheit haer gh[e]muede1) niet op[12] gherechten gode aen te siene wi si seggen singhen leesen been oft[13] wat dat si doen daer hout hij sijn minlike hant ouer ende verbeidt[14] dat hij gherne in hem wrachte oft hise ledich vonde Maer hi laetse[15] in haer wise want hi en dwinctere niet die bliuen wille die bliue[16] Maer die voer sijn anschijn stonden dat sijn die minnaren ende[17] gheureede M Maer doch wie si niet op haren opsatte en ligghen[18] als die andere doch behoert hem decke wt te gheuene ane oefeninghe

+161a[19] der doechden dat si iets wat anderen lieden moeten voer gaen+

[20] met leerene met troestene in menegher wisen in dat op hen valt[21] het si met sprekene met scriuene met dienene oft wat dat is Dese[22] menichvoldicheit al eest dat sijt luterlec meynen doch soe woert[23] die inwendeghe oghe metter sinliker werkelicheit yets wat gheuaen[24] ende verduustert dat si te dier wilen gode also claerlec niet in hem[25] en connen ghesien inden gheeste Maer alsoe vollec alsi hen omkeren[26] soe staen si ieghen myn aensichte in enen blicke soe vinden si mi[27] in hare geeste inden gronde haers ledeghen ongeuanghen ghemůeds[28] dat niet en meint dan mi in allen dinghen ende ic werde dan sienlec[29] ende snellec in hem Maer die deerde opuerhauene M die vlieghen[30] dat syn die menschen die alre wtwendeghen werkeliken ertschere[31] becommernisse ledich sijn ende ledeghen hem alre wtwendegher[32] dinghe dat ic sonder onderlaet in hem můcht na minen liefsten[33] wille werken mijn weerc Dese vlieghen wale tuschen hemel ende[34] erde want haer toenemen es snel als die wolke want si sijn te[35] male vri ende onghebonden te desen of te dien Ende alsoe ic[36] ben betere dan alle dinc alsoe is dat betere dat ic in hem werke

+161b[37] daer omme sijn si mi meer dan alre minschen werc Dese gheuen+

[38] mi stadt in hen te werkene daer omme sijn si mi die liefste voer[39] alle M Ende haer sijn dat si sijn dat is mi lusterlikere dan alre[40] andere minschen doen oft werken Deo gracias Amen

1) hs ghmmuede

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

286

[Hs Br 3]

XI

+27a reg 30[2] + Vp d e n e e r s t e n s o n d a c h n a d i e o c t a u e v a n d e r t i e n d a g h e[ 3 ] Se rm o e n

+27b[4] + VInum non habent Het staet ghescreuen inder ewangelien vander[5] brulocht Dat onse lieue vrauwe sprac tot onsen heere Zi en[6] hebben gheenen wijn Als die mensche staet ende heeft hem[7] gheoufent met alle synen crachten met grooter mynnen ende met[8] grooter begherten als dien die smaec die mynne ende dat gheuoelen[9] wert ghenomen ende den crachten dat werc ontfalt so mach[10] men spreken Zi en hebben gheenen wijn Hier sal hem die mensche[11] laten onder gode ende en nemen hem niet an ende gheuen hem[12] ouer in den wille gods

+Ghelaetentheyt[13] + Als dese mensche staet in deser ghelatentheit recht als eewelic[14] alsoo te blyuene dan vp eenen oghenblic als hijs alder minst betrauwet[15] sonder eenich toesien zijns selfs so gheschiet dit verwandelen[16]Wi[l]t1) hem nv die mensche vele vutkeeren met synen[17] synnen ende wilt hi hem vele annemen goede werken te doene[18] dinct hem dat hise ledichlike doen sal so heeft hi onrecht[19] want hi en es noch niet ten rechten gronde comen daer hise ledichlike[20] vut doen soude Die werken menichfuldeghen Ic en spreke niet[21] van dien menschen die niet meer voren en hebben dan werc ende[22] onlede die niet beters en weten die sullen daer bi bliuen met[23] grooten neerste Ende en sullen hem seluen niet ledeghen voor[24] datse god ledeghen wilt Ic en segghe niet dat die goede onlede[25] dat die quaet es ic segghe datse goet es Want cristus sprac Martha[26] hu leuen es goet Maer ic spreke van dien lieden die gheuoelen[27] datse die heere ledighen wilt dat si hem daer toe laten moeten oft[28] si sijn hem seluen een eewighe scade Ons en ghebreect gheen goet

+28a[29] + noch gheen ghenade wi en hebben maer te vele goets Want[30] als die mensche ghestaen heeft inder grooter rijcheit inder sceppinghen[31] met grooter begheerten in beeldeliker wisen als hem dat[32] ghenomen wert ende hem dat niet meer en dient ende staet recht[33] dat hem dinct dat hi gods ende alre duechden quite es dan es[34] hi vele bereedere die waerheit tontfane in die aermoede dan hi

1) hs wiʃt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

287

[1] in die rijcheit der beelden was up dat hi hem met eenen rechten[2] ondergheuene zijns selfs daer toe laten wilt Het en es ons niet[3] zeere vruchtbaer dat wi gheerne vele hooren ende vernemen[4] Gaet in uwen eyghenen gront daer wert hu die waerheit gheopenbaert[5]Want daer die waerheit gheschiet daer wert die mensche[6] alsoo eenvuldich of hi noyt bekennen of weten ghehadt en hadde[7] Daer gaet al te nieute dat eenen mensche een onderstant ende een[8] onthout gheweest heeft Die mensche wert ghelaten buten alle[9] ontfaermicheit˙ dat gherecht oordeel houdet altoos synen hals[10] bouen Dese mensche en wert niet onthouden van gode noch van[11] hem seluen Hi wert onthouden als dat dierkin onthouden wert[12] van gode maer het en bekennes niet Also wert die mensche al[13] ware hi inden hemel ende saghe hem aen creatuerliker wijs hi[14] ware alsoo verre van gode alst vander eerden totten hemel es[15] Sulke menschen werden alsoo inwendelike ghedrucket ende ghedreuen[16] tot een vernietene haers slefs ende in sulker persen gheset[17] dat die natuere lieuer hadde die nederste stede der hellen daer[18] te sine daer lucifer es dan in dat wee daer sij hem in laten Ende[19] dese menschen ontsincken hem seluen ende allen creatueren ende

+28b[20] en behouden niet Meester egghaert seit Alsoo langhe als eenich+

+Beelden[21] creatuerlic beelde inden mensche es so en wert dat eewich woert+[22] nemmermeer bekent Maer also saen als hem die mensche af[23] keert van allen creatueren inder stilheit so wert dat eewighe[24] woert gheboren inder zielen

[25] Een vraghe es na dien dat in pynen ende in grondeloosen wee[26] onse naeste salicheit gheleghen es ende onse vulcomenste hoe[27] comet dan dat wij ons soe noode daer in dorren gheuen Hier[28] toe wart gheantwoort dat es tweer dinghen scult Dat een es dat[29] wij ons seluen besitten met mynnen ende met lieften Dat ander[30] es ouermits dat wee Die alre hoochste ende ghetrauste gaue[31] comende vter vaderliker herten die god gheuen mach in deser tijt[32] dat es een grondeloos wee dat alle die crachten ommevaet so[33] dat die mensche sijn werc verliest van binnen ende van buten[34]Wat menschen die tot desen wee ende drucke gheheeschet of[35] vermaent wert die en heuet niet te doene dan hi recht waerneme[36] dat dat wee niet ghehindert en werde van hem ende dat hi een[37] recht lider zij in allen dien dat die druc in hem heeschende es[38] Ende datghene dat die druc gheuet beede van buten ende van[39] binnen ende al dat dat den mensche ghegheuen wert in desen druc[40] daer mach hij hem vriehelic toe houden God zij ghelooft

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

288

[1] God zij ghelooft in 16e E doorgehaald voacuteoacuter God dat verwijst naar in[2] marg soo wien dat godt geeft te lyden beyds wtwendich ende inwend[3] als hyt ouer den mensche geschieden wilt ende bekent dat den mensche[4] noot is ende diet neemt in een ghewaerighe verduldicheyt ende in gewaerighe[5] eenicheit tusschen hem ende Godt Godt bemindt die mensche die hem[6] aldus lijt in alsoo volcomen leuen dat hy daernaer noyt verbelt en wort[7] stadelick Mint onsen heere met een volcommen minne ende bekent v seluen[8] cleyn als doen ghy niet en waert ende bekent alle menschen op haer hoochste[9] dat wilt ons die soete Jesus geuen Amen

[10] XII

+31a reg 26[11] + De s s a t e r d a e c h s v o o r g r o o t u a s t e n a u e n t S e rm o e n[12] Erat navis in medio mari et ihesus solus in terra

[13] Sente marcus bescrijft ons dat onse heere ghinc in die woestine[14] an eenen berch ende hadde ghespijst vm volcs Daer na hi sine

+31b[15] + iongheren hiet ouerscepen ende onse heere ihesus cristus bleef[16] alleene vpder eerden Ende doe si quamen vp die zee so hief een[17] groot storm ende een ongheweerte alsoo dat si waenden verderuen[18] Doe saghen zi ten lande ende saghen ihesum alleene vp den lande[19] ende si en kendens niet ende zij waenden dat een ghedroch ware[20] Souden si behouden blyuen onse heere moeste hem helpen

[21] Nu sijn wi hier al te samen inder tijt als anden houuer der zee[22] ende souden ouer die zee in dat ander lant Dat lant daer wij in[23] souden dat es dat eewighe leuen daer ons god toe ghescepen heeft[24] Sullen wi nv ouer comen dat moet sijn in drierande wijs Wi moeten[25] vlieghen zwemmen of scepen Hier toe dienen ons iij peynten[26] Dat eerste es in werkender wisen dat ander es in scauwender[27] wisen dat derde es in af ghescheedender wisen Maer die ghene[28] die daer ouer gheuloghen sijn dat was iohannes baptista maria[29] magdalena die daer laghen inder wildernessen ende andere af[30] ghescheedene menschen Die waren waerlic af ghescheeden naden[31] sinne ende naden schine Dit es vremde ende wonderlic ende doch[32] moghelic Nv sijn andere menschen die die weerelt oufenen ende[33] mynnen Die hebben pine ende liden in al haren werken ende[34] comen selden tot eenen goeden hende Want si en hebben onsen[35] heere ihesum cristum niet voren Wie esser nv die niet voren en[36] heeft eyghin goet ende eyghin moet Het si papen ofte monicke[37] nonnen ofte canonike Bestu met eenen aermen versmaden mensche[38] also vele als met dinen riken vrienden zo en hebdi niet voren[39] dan onsen heere ihesum Want een meester seit dat die scepen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

289

+32a[1] van marsilien selden ten lande comen want die zee es so sorchlic+[2] Alsoe eist oec in die zee deser werelt daer es ghestorm noot ende[3] liden want die wint es ons ieghen Een man of een wijf die inder[4] wet sijn die moeten besorghet sijn voor haer kindere ende voor[5] haer ghesinde dat si hem goet ghewinnen Sal die mensche hier[6] ouer comen dat hi die dinghen ledichlike antiere in ghelatentheden[7] dat hi come in die ghelijcheit alsoot god gheordineert heeft so[8] moet hi vertien ende af laten te stane vp vriende ende vp maghe[9] ende vp goet Ende en sal gheen onderstant hebben noch niets niet[10] dat hem een hynder zi tot onsen lieuen heere te comene Ende[11] oec sal hi sijns selfs vutgaen in allen dien daer sijn eyghin natuere[12] vp ghenighet es Minstu goet of vriende of dijn eyghin natuere[13] ongheordineerdelic so en mynstu niet onsen heere ihesum Nu[14] segghen somighe menschen wi moeten eten ende drincken ende[15] sorghen om onse nootdurst Dat es wel waer God die heeft die[16] natuere alsoo gheordineert dat si noot durst behouft Maer ic segghe[17] dat die mensche alsoo ghelaten soude sijn waere hi daer hi gheenen[18] nootdurst en hadde hi soude hem gode lieuer laten eer hi dede[19] yeghen den wille gods Verlore hi dan sijn leuen wat lagher an[20] Ende of hi storue in rechter ghelatentheit als hij schiede vander[21] tijt so voere hi inder eewicheit Het es doch onmoghelic dat god[22] eenen mensche laten soude die hem betrauwede Het es dickent[23] gheschiet dat sijn vrienden gheleden hebben doch en ghinc hi[24] hem niet af inder noot die een vul betrauwen hadden Lieue[25] kinder daer omme betrauwet gode ende mynt onsen lieuen heere

+32b[26] ihesum cristum alleene dat moet van noo de zijn wi moeten+

[27] onsen heere mynnen ende meenen voor alle creatueren Wat es[28] nv al tempeest in die zee dat den mensche ieghen es Dat sijn[29] vriende goet ende maghe ende eyghen natuere Dese moet die[30] mensche al te samen verwinnen sal hi overcomen ende dies en[31] vermach hi niet sonder die hulpe gods Nu hebbic een middel[32] vonden dat sijn die daer ouerschepen die hebben eyghenscap bi[33] onsen heere ihesum cristum Die schinen biden creatueren ende[34] sijn doch waerlic af ghescheeden in den wesene ende inden synnen[35] Recht als die mensche die in eenen schepe es dat daer te lande[36] vaert wat die mensche doet slaept hi waect hi eet hi drinct hi[37] altoos naket hi ten lande Daer omme seit Sente pauwels Wat wi[38] doen dat sullen wi doen in den name ons liefs heeren

[39] Nu willic hu eene figuere bedieden met eenen gheesteliken sinne[40] Een conic sant vte sine schepen in tartarien om coomescap Die

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

290

[1] waren vte drie iaer lanc Doe si weder quamen so brochten zi[2] gout seluere elpenbeen of yuoor paeuwen ende meercatten

[3] Biden ouersten menschen nemen wi dat gout Als die cracht[4] der sonnen ghebreedt inder herten der eerden als dat eerderike[5] grooter grof es alsoo ghebreedt die godlike cracht in onsen grouuen[6] lichame ende in onser zielen ende snidet den gheest vander zielen[7] alsoo dat die gheest een wert met gode Alsoe gheschiede Sente[8] pauwelse doe hi ghesleghen was in die eerde doe was die gheest[9] met gode ende die ziele was nochtan inden lichame Daer es die[10] ziele daer si den lichame leuen gheeft maer daer so haer tot

+33a[11] + gode keert daer es so gheest Dat ouerste deel was ghekeert tot[12] gode ende na dat so siele was gaf so den lichame leuen

[13] Die ander coomenscap dat was seluere dat blinckende ende[14] schinende es Alsoo es dat scauwende leuen in vernufteghen beelden[15] ende formen in menichfuldighen lusteliken voorworpe Inder[16] waerheit sal hem recht gheschien het moet hem ontuallen Alsoo[17] gheschiedet sente pauwelse Hi was een vanden wijsten van alder[18] wet Doe hem god trac inden derden hemel doe wert hem vutghedreuen[19] ende vutgheplaemt al die const ende wijsheit die hi[20] ontfaen hadde Doe hi neder quam tot hem seluen doe en wiste[21] hi niet dan ihesum cristum ende dien ghecruust Hi liep hi ran hi[22] predicte hi hadde aerbeit ende pine Soude hi vanden synen leuen[23] hi moeste bi wilen coruen vlechten daer hi synen nootdurst of nam[24] Hi mochtet van hem ghenomen hebben maer hi sach an haeren[25] onnaert Zi hadden lichte gheseit neemt dat dine es Zi ontfinghen[26] van hem gheestelic goet ende waren hem weder sculdich lijflic goet

[27] Die derde coomenscap was elpenbeen of yuoor Inden eersten[28] es elpenbeen wit zo het ouder wert so het rooder wert Alsoo es[29] die mensche die gode dient so hi ouder wert so hi vierigher wert[30] inden dienst gods ende in goddeliker mynnen Hoe comt dat een[31] cranck mensche meer vermach inden dienste gods dan hondert[32] andere Dat es die sake dat hi rooder ende vierigher es in goddeliker[33] mynnen

[34] Die vierde coomescap dat waren paeuwen die gheliken den edelen

+33b[35] + gheesteliken mensche die tot synen aerde ghecomen es Die[36] blijscap ende weelde ende die verborghene vruechde die dese[37] mensche heeft die en connen alle herten niet begripen dan diet[38] beuonden hebben Wanneer die paeu aensiet sine schone vederen[39] ende sine spieghelen so vervreugt hi hem wanneer hi dan aen[40] siet sijn hatelike voete so sinket hi hem nedere Alsoo doet dese

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

291

[1] edele gheestelike mensche hi sinket hem neder inden gront der[2] rechter oetmoedicheit ende hout hem voor niet Dat zekerste[3] teekin daermen dese bi bekennen mach dat es dat si hem altoes[4] houden voor aerme sondaren

[5] Die vijfste coomescap dat waren meercatten Die doen na so[6] wat si voren sien doen Alsoo doet oec die edele mensche Nu segghen[7] somighe menschen Ja heere wistic hoe ic leuen soude hadde ic[8] een reghele daer ic na leefde Dit es schande van eenen verstandighen[9] mensche dat hi dat vraecht hoe hi leuen sal Siet an onsen[10] lieuen heere ihesum cristum die maniere sijns leuens Hi en[11] meende noyt anders dan die eere sijns vaders ende alre menschen[12] salicheit Nv hebbic hu dit ghewijst vp een vulcomen leuen ende[13] uwer es lettel die my verstaen

[14] Nv sijn vier peynten die ons hinderen eens vulcomen leuens

[15] Dat eerste es onbekennesse dat ghijs niet en bekent ende daer[16] omme en vervolghdijs niet Ghi weerlike herten dat ghi my beschempt[17] ende bespot dat es een teekin dattet den auende naect[18] ende dat hu dat licht der waerheit niet en schijnt Welke waert[19] dat ghi bekendet ende verstont so daeddi daer neerenst ende vlijt[20] toe dattet hu worde Recht als een die in zee gheweest heeft die[21] weet te segghene van anxste ende van noode ende van ghestorme

+34a[22] Andere menschen die vp den lande blyuen die en weten daer+[23] niet af Maer dese menschen die god in neemt in lidene ende[24] in drucke ende beuinden die dinghen met oufeninghen die connen[25] hier af ghesegghen Ende hier vut leeren andere mensche die dit[26] niet besocht noch beuoelt en hebben met oufeninghen Ende die[27] en weten daer niet af

[28] Dat ander peynt es een ommoghen ende omminne dat een[29] mensche spreect Gods sone heere hoe sal dit sijn En sal ic niet[30] vriende ende maghe hebben dit ludet harde wonderlic Ja men[31] mach vriende hebben in ledigher wijs

[32] Dat derde es dat die mensche te zeere gheneycht es vp die[33] cranckeit sijnre natueren dat die mensche heeft een twifel ende[34] dinct hem een ghedroch sijnde ende dat hijs niet vulbringhen en[35] soude connen Die mensche moet hebben een verweghen ghemoede[36] waer hi der onduecht gheware wert dat hi daer ieghen stride[37] metter duecht Die mensche moet sijn natuere dwinghen ende[38] keeren hem van vele clappens etens drinkens slapens ende waer[39] die natuere toe ghenighet es dat hi hem daer in drucke ende breke

[40] Dat vierde es dat die mensche te vele mynt vriende ende maghe

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

292

[1] ende dese verganghelike dinghen die hem hynderen tot synder[2] eewigher salicheit Waer die mensche wijs ende voor saghe hi die[3] dinghen so bekende hi dattet nemmermeer goet hende en name[4] Dese vier peynten hynderen ons dat wi niet en sien onsen heere[5] ihesum Die iongheren saghen onsen heere ihesum alleene vp[6] den lande

[7] Nu sijn vijf peynten die ons een hulpe sijn tot eenen vulcomenen[8] leuene die behooren tot desen schepe daer wi mede overcomen

+34b[9] + Dat eerste es die royer Dat ander es die mast Dat derde es dat[10] seil Dat vierde es die naelde Dat vijfste es die seyl steen

[11] Dat eerste es die royer die alle dinc vutrecht na gods eere[12] Hier wert die mensche gheware of hi doet den vremden als den[13] vrienden ende synen euen kersten als hem seluen

[14] Dat ander es die mast een gans vul betrauwen tot gode dat[15] die mensche si stout ende coene ende hebbe een verweghe[16] ghemoede Een rudder die synen sone wilt senden ten stride hi[17] doet hem leeren striden vp dat hi staerc ende coene werde Alsoo[18] doet ons hemelsche vader hi leert ons dickent met lidene vp dat[19] wi staerc ende vroom werden souden Nu siet an onsen lieuen heere[20] ihesum cristum waer oeyt vromer rudder Hi voerde die baniere[21] inder doot ende staerf inden strijde waer was ye sijns ghelijc[22] Hi was al sijn daghe in aermoeden in lidene ende versmatheden[23] Hi was gheboren bi iherusalem ende was een edel ghesaet mensche[24] ende was zeere onghemynt van vele menschen dat hi niet en was te[25] iherusalem dan tot eender tijt Ende doe hi vulwassen was ende[26] xxxiij iaer hout was doe namen si hem ende hinghene an een cruce[27] Ende sijn hemelsche vader ghinc hem af in eender wijs maer in[28] eender ander wijsen schiet die godheit noeyt van synen lichame[29] noch van sijnder zielen

[30] Dat derde dat es dat seil dat es ghelijc dat cleet dat hinc te[31] iherusalem inden tempel dat was ghedeelt in twee deelen Alsoo sal[32] wesen dijn mynne ghedeelt in twee deelen tot gode ende tot uwen[33] euen mensche Alsoo dattu gode mynnest bouen al ende dynen[34] euen mensche ghelijc di seluen in rechter ordinancien so sietstu[35] onsen heere ihesum Die iongheren saghen onsen heere ihesum[36] alleene vp den lande

+35a[37] + Dat vier de dat es die naelde dat es die beroeringhe gods dat[38] hi alsoo een met gode wert dat hi hem roert sonder alle middel

[39] Dat vijfste dat es die seilsteen Als maria magdalene die roerde[40] onsen heere ihesum cristum Wat es sonde Sonde en es niet Maer

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

293

[1] die mensche es een sondare die alle dinc vernielt ende vercleent[2] hoe helich die goede werken sijn ende hoe groot die ghenade gods es[3] Zo sijn die menschen doch ghesonken inden gront rechter oetmoedicheit[4] ende nederheit Ende dese menschen en houden niet[5] van hem seluen dan een arm sondare Dese sondaren roeren onsen[6] heere ihesum alleene Met desen vijf peynten comt die mensche[7] tot synen hoochsten aerde Dat wi alsoo leuen moeten dat wi dese[8] waerheit veruolghen dies helpe ons god Amen

XIII

+57b reg 23Vp den seluen dach Een ander sermoen+

+reg 24[11] HEt es noot dat een mensche sterue vp dat al dat volc niet en+

[12] verderue etc Dan es die mensche een als die inwendighe mensche[13] ghekeert staet tot gode ende als die wtwendighe mensche den[14] inwendighen volghet Voort so sullen alle crachten des menschen

+58a[15] vereenicht sijn alsoo dat die wille hem niet en sette ieghen die+

[16] rechte redene ende die redene sal gheuesticht wesen inden liefsten[17] wille gods Voort een mensche die een wilt wesen die moet in[18] hem seluen onghedeelt wesen ende verscheeden van al dat hem[19] vremde es Alle creatueren sijn den mensche vreemde god es sijn[20] eyghin want alle creatueren werden den mensche berouet Alsoo[21] vele heeft hi gode als hi sinen wille laet in gode Hier omme sal een[22] mensche die een wilt sijn verscheeden wesen van alle creatueren[23] die die eenheit in hem mochte verstooren so sal hem god dan[24] vereenighen metten mensche Hier omme sprac cristus Een es[25] noot ende dat was dat beste deel dat maria vercoren hadde

[26] Nu als die mensche een wilt wesen so eist noot dat hi gheestelike[27] sterue Die menschen steruen inden lichame in vier manieren[28] want somighe werden met ghewelde doot ghesleghen Andere[29] steruen met blijscepen Andere met droufheden Ende somighe[30] een natuerlike doot Aldus sijn oec vierderande gheestelike doode[31] of steruene

[32] Somighe lieden steruen gheestelic met ghewelde dat sijn die[33] ghene die god met sijnre moghentheit van eenen quaden state[34] haestelike tot hem trecket ende toocht hem den scat sijnre wijsheit[35] al so vele dat si vergheten alle creatueren ende alle oufeninghen[36] der zinnen ende dit es eene ghenoughelike doot Aldus es paulus

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

294

[1] ghestoruen die vul was met eenen quaden wille ende in den weghe[2] wart hi neder ghesleghen ende mynlike weder vp gherecht ende[3] starf alsoo allen creatueren want doe hi vp stont en sach hi niet[4] met openen oeghen

+58b[5] + Andere liede steruen gheestelic met vruechden Dese sijn ons[6] beteekent bider ioncfrauwen die onse heere verwecte vander doot[7] Die ioncfrauwe was twaelf iaer out ende staerf in haers vaders[8] huus Aldus sal die mensche ionc wesen Hi es ionc die onverbeelt[9] es van allen creatueren ende staet in sijnre eerster puerheit Ende[10] hi sal oec wesen ioncfrauwe dat es hi sal onverbeelt wesen van allen[11] grouuen beelden Sente pauwels seit Een ioncfrauwe die dincket[12] die dinghen die gods sijn Hij sal oec sijn in sijns vaders huus ende[13] dat alleene Dat es hi sal vergheten alre creatueren ende sijn in[14] sijns vaders huus dat es dat hi altoes bereet sij te veruullene den[15] liefsten wille des vaders van hemelrike Hi sal oec sijn eenich ende[16] eenvoudich want god es gheerne metten ghenen die eenvoudich[17] sijn Van wijsheit en comt niet eenvoudicheit want van wijsheit[18] comt dwaesheit Maer die smakende eenuoudicheit maket eenen[19] mensche gode bequame want onse heere seit inder euangelien[20]Weest wijs als dat serpent ende eenuoudich als die duue Die[21] mensche sal oec gheestelic twaelf iaer out wesen Dat es hi sal[22] houden die tien gheboden in goddeliker lieften ende in mynnen[23] tot synen euen kerstin Dese ioncfrauwe en hadde niemene die[24] voor haer badt dan alleene haren vader Dat es als die mensche ghelaten[25] es van allen creatueren ende hi die creatueren ghelaten heeft[26] om gode so onderwint hem alleene van desen mensche die hemelsche[27] vader Ende toocht hem sinen hemelschen scat so oueruloedichlic[28] dat hi van grooten wondere ende vruechden steruet een soete

+59a[29] + ver- weende doot Ende hier omme seit paulus cristus es mijn[30] leuen ende steruen es mijn ghewin Hier omme staet inder coninghen[31] bouc dat die conighinne van saba quam om te hoorene salemoens[32] wijsheit Ende als si sine wijsheit ende moghentheit sach wart zi[33] ontgheestet Aldus wanneer die mensche smaket ende vernemet dien[34] onghemetenen scat der goddeliker goetheit so wert hi natuerlic[35] ontgheestet ende steruet een zoete doot inden wondere der goddeliker[36] goetheit Ende god ontfaet desen mensche ende starctene[37] met zijnre godliker cracht Ende dan beghint die mensche een[38] nieu leuen met cristo ende seit metten apostele Sente pauwels Ic[39] leue maer niet ic maer cristus leeft in my

[40] Die derde steruen gheestelic van droufheden Dese sijn be-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

295

[1] teekent biden ionghelinc dien god verwecte die ooc een eenich[2] sone was sijnre moeder Dese was uter poorten ghedraghen Hier[3] bi versta ic eenen mensche die der creatueren ghebruket heeft[4] so dat hem die ghebrukenesse der creatueren wel na vter poorten[5] des hemels heuet bracht Die ten laetsten beroert wart vander[6] ontfarmherticheit gods so dat hi ouerdincket wat grooter scaden[7] hem die creatueren ghedaen hebben ende wat grooter ghewin[8] hem comen mach van godliker oufeninghen ende valt aldus in[9] berauwenessen vander verzwimelheit des edelen tijts ende steruet[10] aldus een gheestelike doot Aldus was paulus den creatueren ghestoruen[11] doe hi seide Die weerelt es my een cruce ende ic der

+59b[12] weerelt Ende dese ionghelinc hadde alleene zine moedere die+

[13] voor hem badt Aldus ooc als dese mensche ghestoruen es sijns[14] selfs ende alle creatueren so en behouuet hi niet dan sijnre moeder[15] dat es die ghenade gods die sine moeder es die hem sterket in[16] een godlic leuen

[17] Die vierde mensche steruet een natuerlike doot Ende dese es[18] beteekent bi lazarum die eene natuerlike doot starf Ende en[19] hadde niemene die voor hem badt dan zijn twee susteren als[20] maria ende martha Hier bi verstaetmen eenen gheesteliken[21] mensche die leuet in gheesteliker oufeninghen ende alsoo der weerelt[22] steruet Die mensche en heeft niemende die voor hem bidt dan[23] sijn twee susteren als maria ende martha dat sijn oufeninghen[24] des scauwenden leuens ende des werckenden leuens Ende dese[25] twee susteren bidden zeere voor hem Die oufeninghe des werkenden[26] leuens es eene vutwendighe oufeninghe als den hongherighen te[27] spijsene den durstighen te lauene ende in dier ghelijc Hier omme[28] sprac onse heere Martha martha du best sorchfoudich in vele[29] dinghen want dese oufeninghen es met onleden ende sorchfoudicheden[30] becommert Maer die oufeninghe des scauwenden leuens[31] leit in ghelatentheit der creatueren ende staet in een goddelic[32] bekennen ende mynnen Ende dese mensche wert een gheest met[33] gode Dese oufeninghe es edelre dan die eerste want haer weder[34] blic es god maer dat weder blic des werkenden leuens es die euen[35] kersten mensche of dat werc datmen den euen kerstenen mensche[36] bewijst nader oordinancien gods Ende daer omme sprac onse

+60a[37] heere Maria heeft dat beste deel vercoren dat was dat deel des+[38] bescauwenden leuens Al es dat bescauwende leuen beter dan dat[39] werkende leuen nochtan saltu weten dattet onder tijden noot es[40] datmen die oufeninghe des bescauwenden leuens late ende terde

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

296

[1] indat werkende leuen Want saghestu dinen euen kerstin in noode[2] mochstu hem helpen ende saghestu dattet anders niemant en dade[3] du waers sculdich te latene dat scauwen ende hem te helpene totter[4] tijt toe dat hi vut dier noot es Ende dan moghestu weder gaen[5] totter oufeninghen des bescauwenden leuens want beede sijn se[6] goet Marien deel was goet ende marthen deel en was niet quaet[7] Een yeghelic was goet Laet ons gode bidden dat hi ons een verleene[8] eist dat die mensche een wilt wesen so eist noot dat hi sterue[9] in een van desen vier manieren God verleene ons die doot die ons[10] bringhe inder eewigher glorien met cristo eewelic te leuene Amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

297

[Hs G 1]

[1] XIV

+1a[2] Op t e n a n d e r e n s o n d a c h v a n d e n a d u e n t t a uw e l e r s +

[3] s e rm o e n

[4] DIe ghenade des hemelschen vaders si met ons allen Amen

[5] Men heeft heden in desen sondaghe ghelesen dat ewangelium

+1b[6] dat Sinte lucas bescrijft in sijnen xxisten capittel Ende het is+[7] een artikel ons gheloefs te weten die toecoemst des ionxsten[8] daechs als god ten oerdel sal comen Ende enen iegheliken sal[9] oerdelen na sijnen verdienten Sinte iheronmius seet dat xv teekenen[10] sellen gheschien voer den ionxsten dage Nv seet dit ewangelium[11] Erant signa in sole et luna et stellis et in terris etc Het selen sijn[12] teekenen inder sonnen ende inder manen ende inden sterren ende[13] inder eerden bedruckinge der menschen Die sonne sal verliesen[14] haren schijn dat is vander godliker moghentheit Ende die mane[15] sal worden als een bloet Ende dat eertrijck sal beuen ende die[16] sterren sellen vallen vanden hemel

[17] Nv dese xv teekenen die gheschien voer den ionxsten dage[18] die wil ic vertellen ende deilense dan in drien Dese xv teekenen[19] die gheschien oec geestelijc in enen volcomenen mensche viůe[20] inden wtwendighen mensche viue inden inwendighen mensche[21] ende viue inden ouersten godliken mensche Sal die mensche nv[22] inder tijt wesen na sijnen rechten adele soe moet die wtwendighe[23] mensche ende die inwendighe mensche ende die ouerste godlike[24] mensche vergaderen op enen poent Alsoe dat die mensche ledich[25] moet staen inwendelijc ende wtwendelijc Het selen dan gheschien[26] xv teekenen voer den ionxsten daghe

+2a[27] Dat een teiken dat daer gheschien sal dat sal gheschien inder+[28] zee Daer sal heffen een ghedranck ende si sal haer setten xl[29] cubitus bouen alle berghen dat sal gheschien totten iersten dach[30] Des anderen daechs sal dat weder neder sincken onder die eerde[31] alsoe datmens nyet en sal moghen sien

[32] Des derden daechs soe sellen hem verheffen die dieren der zee

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

298

[1] die walvisschen ende dat wonder der zee ende geuen wt een gheluyt[2] tot inden hemel ende dat en sal nyemant verstaen dan god alleen[3] Des vierden daechs soe sal die zee bernen alsoe dat daer niet[4] in en sal bliuen

[5] Des vijfsten daech soe sal dat loef ende gras bloet dauwen[6] Des sesten daechs soe sal alle ghesticht vallen Des seuenden[7] daechs soe sellen die steenen schoren ende hem slaen teghen een

[8] Des achsten daechs so sal wesen eertbeuinge

[9] Des negenden daechs soe sellen alle berghen ende houelen[10] worden gheslecht

[11] Des x daechs so sal worden een ghedrange ende verderuinghe[12] ende verdoringhe onder den volc

[13] Opten xj dach soe sellen op staen alle doden wten graue ende[14] alle ghebeenten selen comen bouen der eerden

[15] Opten xij dach soe sellen vallen die sterren vanden hemel

[16] Opten xiij dach soe salt al steruen dat in eertrijck leuet

[17] Opten xiiij dach soe sal bornen hemel ende eerde

+2b[18] + Des xv daech sal weder worden een nyewe hemel ende eerde[19] Ende nochtant soe salt sijn die selue hemel ende eerde mer daer

[20] sal gheschien een verclaringhe alsoe dat alle grofheit daer af[21] sal worden ghenomen

[22] Nv willen wi segghen hoe dat dese xv teekenen gheestelijc[23] gheschien inden mensche

[24] Dat ierste teeken dat daer inden mensche gheschiet dat is dat[25] gedranghe dat is dat die mensche bekent dat hi sijnen heer sijnen[26] god vertoernt heuet ende dat hi hem van gode ghesceiden heeft[27] Als dit die mensche dan bekent soe heft daer rouwe ende wee[28] inden mensche alsoe dat daer wort een carmen ende weenen[29] Ende dit heiten sommighe menschen grofheit ende het werct[30] doch te mael seer ende het is te louen Dit coemt van aendachte[31] ende van begheerte wanneer des menschen herte verwermt wort[32] oft verwermt is van godliker mynnen als hi dan screit so wort[33] daer een vercuelen Kijnder weet daer om en straft dat nyet[34] want het is dat ierste teeken inden mensche Dat ander teeken[35] dat daer gheschiet inden mensche dat is dat hi bekent sijn ghebreken[36] ende heeft daer wroegen af in sijn consciencie ende sinct[37] hem te gronde in oetmoedicheiden ende dat hi sijnen heer god[38] vertoernt heeft dat bekent hi Kijnder weet dat voerwaer dat

+3a[39] + dicwile eens menschen beste is dat hi gheuallen heeft in ghebreken[40] want hi wort daer mede veroetmoedicht Nyet also dat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

299

[1] gij yet verstaet dat ic orlof gheue tot sonden mer daer god gestaet[2] daer eest dicwijl des menschen beste Want den mensche wort[3] hier vreemt oerdel verboden also dat hi niemanden oerdelen en[4] derre dan hem seluen segghende in hem seluen Ic en ken niemande[5] ghebreckeliker dan my seluen wat weet ic van enen anderen[6] Och kijnder hoe mach ons soe seer onrecht geschien dat wi soe[7] lichtelijc onsen euenen mensche oerdelen Dit is dat ander teeken[8] dat inden mensche gheschiet dat is dat hi neder ghedruct wort[9] in hem seluen in oetmoedicheiden

[10] Dat derde teiken dat daer gheschiet inden mensche dat is dat[11] sijn begeerte op gaet inden hemel ende dat hi heuet rouwe ende[12] wee ende gaet dicwile te biechten ende biecht sijn sonden ende[13] sijnen verloren tijt

[14] Mer nv sijn sommighe menschen daer op ghekeert dat si comen[15] met behendigher biechten ende pijnen haer dinghen suuerlijc[16] voert te brengen Het is meer te louen ende het verwect meer[17] totter doecht datmen opelijc ende ongheueynsdelijc die sunden[18] biechte also alse god den mensche gheuet te bekennen

+3b[19] Dat vierde teeken dat gesciet inden menschen dat is dat vier+[20] der godliker mynnen dat verbernt ende verdwijnt alle grofheit[21] inden mensche daer hi hem aen versuymt heeft Dat vijfte teeken[22] dat daer gheschiet inden mensche dat is dat daer verduwet wort[23] alle natuerlike beweeginghe ende neyginghe inden mensche ende[24] hi wort gheset in sijnen adel Dese v teekenen gheschien inden[25] wtwendighen mensche

[26] Dat seste teeken dat daer gheschiet inden mensche dat is dat[27] alle insettinghe van buyten ende alle inghenomen beelden ende[28] alle bewiselike heilicheit van buyten moet al neder vallich worden[29] Sal die mensche leeren inwoenen in god van bynnen soe moet[30] hem alle wtwendighe aenghenomenheit benomen worden

[31] Dat seuende teeken dat daer gheschiet inden mensche dat is[32] dat alle besittinghe alle eyghentscap ende goetdunckelijcheit[33] moet te nyet worden inden mensche Alsoe aristotiles seit Sal mijn[34] oghe seet hi enighe verwe ontfaen oft begripen soe moetse sonder[35] alle verwe wesen Sal die mensche enighe godlike waerheit ghewaer[36] worden soe moeten hem alle sijn welbehaghenen ontuallen

[37] Dat achste teeken dat daer gheschiet inden mensche dat is

+4a[38] dat inden mensche geschiet een beanx- tinghe ende een beuinghe+[39] ende dat coemt van ouerdruyste der godliker heimelijcheit die en[40] can die natuer nyet bedwinghen gelijckerwijs dat een carstanie

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

300

[1] op borst van ouer sterker heitten des viers Sweghe dese mensche[2] in desen ouerdruyst met sinte pauwels men souden loeuen met[3] sinte pauwels

[4] Dat ix ste teeken dat daer inden mensche gheschiet dat is[5] daer wort alsulcke eendrachticheit met gode ende den mensche[6] dat hem die mensche altemael richt na den wille gods ende oec[7] soe richt hem god nades menschen wille Ghelikerwijs alst oft een[8] vrient quame voer eens vrients dore ende hi seide hem dat hi[9] nv niet muetich en ware ende hieten weder wech gaen ende[10] nochtan so bleue hi sijn vrient Also gheschiet tusschen god ende[11] den mensche want soe wat dat god wilt dat wil dese mensche[12] ende wat die mensche wil dat wil god

[13] Dat x teeken dat daer gheschiet inden mensche dat is vanden[14] ouerwonderliken ende onbegripeliken godliken beelde ende vreemden[15] wonderen die god den mensche openbaert dat den mensche[16] also doervaert ende verveert recht als oft een arm mensche quame[17] voer den paus oft voer enen groten heer die hem sijn heymelijcheit

+4b[18] + woude seggen van rechter natueren soe soude die mensche seer[19] ververt ende verscrict worden Also ghesciet tusschen god ende[20] desen mensche Dan soe wort daer alsulken verworden ende ontworden[21] dat hi van hem seluen niet en weet Als der mynliker[22] hester ghesciede doen sy quam voer den coninck assuerum ende[23] si sach sijn heerlijcheit soe quam si wt haer seluen also dat si[24] van haer seluen niet en wiste Doen moestese die coninc onderstaen[25] want si was haers selfs ongeweldich van sijnre teghenwoerdicheit[26] Alsoe moet desen menschen van gode gheschien sonder middel[27] anders soe soude die natuer verderft worden want si en mocht[28] nyet gedragen die rijcheit die de geest beuijnt tusschen gode ende[29] den mensche Ende dese v teekenen gheschien inden inwendighen[30] mensche Dat xiste teeken dat daer gheschiet inden mensche[31] dat is dat dese menschen niet en rueken noch en passen op verworpentheit[32] oft versmaetheit Dese menschen sijn ongheacht ende[33] onbekent ende het sijn luttel menschen die mynne oft vermogen[34] daer toe hebben oft iet van hem houden Ende si houden hem[35] selue oec voer niet Mer inden lesten oerdel soe selen si bekent[36] worden voer alle menschen daer sellen si oerdel geuen ouer ander

+5a[37] + menschen ende nyemant en salse dan veroerdelen Dat xij ste[38] teeken dat daer ghesciet inden mensche dat is dat dese mensche[39] alle dies beroeft wort dat hem god ye ghegaf als inwendige rijcheit[40] ende alle godlike beuyndinghe of beuoelinghe ende alle dies dat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

301

[1] hi van gode ye verstont Ende hi staet arm elleyndich ende bloet[2] ende beroeft alles troests Desen mensche ghesciet recht als sinte[3] pauwels gheschiede doen hi weder quam na dat hi getrocken[4] hadde gheweest inden derden hemel doen en bekende hi nyemande[5] dan onsen here Jhesum cristum ende dien ghecruyst Alle die[6] rijcheiden die hi doer varen hadde dier waert hi beroeft ende hi[7] en hadde niet meer na dier tijt dat hi weder quam dan hem god[8] leenen ende borgen woude Als god woude soe dichte ende screef[9] hi sijn epistolen ende alst got nyet en woude soe stont hijs ledich[10] Also ghesciet desen menschen als hem god sijn heymelijcheit[11] openbaert soe eest alsoe ende als des niet en gheschiet soe eest[12] oec alsoe si en hebben noch lief noch leet Dat xiij ste teeken dat[13] daer ghesciet inden mensche dat is een steruen eenre sonderlingher[14] wonderliker doot Alle wee ende pijn af sonder dit steruen Het

+5b[15] waer een saechte doot te steruen metten sweerde voer desen+

[16] noot Ende dese pijn en consten alle herten niet ghedencken dan[17] alleene die ghene die dat onderuonden heeft Want die natuere[18] wort hier also verderft datse nummermeer ghesonden dach en[19] heeft noch en mach ghecrigen Mer daer en leet niet aen want[20] den vrede ende die vroude ende dat ghewyn dat dese menschen[21] van bynnen hebben dat mach dat al van bynnen wel dragen dat[22] god op hem laet vallen

[23] Dat xiiij ste teeken dat daer ghesciet inden mensche dat is[24] dat in hem verbrant wort alle grofheit alle anderheit ende alle[25] dat vremde is Ghelijckerwijs dat die fenyx verbrant inden vier[26] ende van dien asschen wort daer een nuwe fenix Also wort hier[27] een nuwe godlike mensche ende nochtant eest die selue mensche

[28] Dat xv ste teeken dat daer ghesciet inden mensche dat is als[29] geseet is dat daer wort een nuwe mensche ende nochtant eest[30] die selue mensche Dese drierhande menschen als die wtwendige[31] die inwendige ende die ouerste godlike mensche si ouerdraghen[32] hier al op een pont Dese menschen sijn alsoe ghelaten inder wil[33] gods alsoe dat god in hem woent als in een conincrijck Ende[34] sy sijn also willeloes ende alsoe ledich haers selfs als si waren doen

+6a[35] si niet en waren Nv wil ic dese reden laten varen Het sellen sijn+

[36] teekenen inder sonnen ende inder manen ende inden sterren Dat[37] wi dese waerheit al in ons beuijnde moeten des help ons god[38] Amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

302

[Hs Br 14688 Hs U]

XV

1

+142a = [c]xl

+Dit is eyn schoen sermoen vanden werdighen heiligen sacrament

5 ICh ben een guet heerde Dit wort es ghescreuen inden xdencapittel des heylighen ewangilii sinte Johannes Dit woert sprack onseheer ihesus cristus van hem seluer Ich bin een guet heerde Cristen

minschen sijnt die scaep sijnre weiden Als der prophete [spraeck]1)

inder personen der cristenre Wij sijn sijn volc in scaep sijnre weiden10 Hijromme sprack sinte peter inder epistelen totten die toe desengueden heerde gekeert sijn Ghi waert eweynich verdoelt als schaepmer nv sijt ghij gekeert totten heerden inden bisschop uwer zielen

Hij is een guet heerde niet+69a reg 1

+Jhesus sprach ich byn eyn

allene daromme dat hi sijnegůyt hirde hie is eyn gůyt hirde15 scaep beschermet heet voer den15 neit alleyne dat hie sijne schaiffewolue ende voerden grymmendenbeschirmet hait vůr deme wůlffelewen mer oec omme datvnd vůr deme grymmendenhijse wel weydet ende spijst mit

+69b

+ lewen Mer oůch dar vmb dat

hem seluer inden heylighen sacramentehie wail sij weydet ind spiset20 ende hi gan wael20 mit eme selůer in deme heilgensijnen scheepkijn dat sij hemsacramente Jnd hie gan des walalle daghe eten Ende der gonstesynen scheifgyn dat sij in alle dagevolgede die heylige kerke inder

+70a

+ essen der gůnst voilgde de heilge

ersticheit Also dat alle cristenkirche in der eirsticheit Also25 minschen alle daghe namen dat25 dat alle cristene menschen alleheylighe sacrament Mer doe diedage namen dat heilge sacramentheylighe kerke die heyden innaem doe waert sij wijt ende vole

1) naar Rsbr W

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

minschen bleuen bij hore eyghenscap30 Doe begonde die minne tekalden dat die minschen nietalle daghe en namen dat heylighe

+142b = [c]xlsacramente Went ane+

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

303

1 Sinte Augustijnum also dat solke minschen nochtan alle daghenamen dat heylige sacramente Mer die meyste menyge nietEnde onder den seluen die het alle daghe namen vant hi veleonvlijtiger minschen Ende oec die it selden daden vant hij dijt5 in scaden namen Hijromme sprac hi alle daghe dat heylige sacramentte ontfaen dat en loue ic niet noch en sceldes niet mer ichvermane v dat ghijt des sondaghes ontfaet Ende dit behaechdeder heyliger kerken ende der paus heet dit gescreuen indenbueke sijnre geboden dat alle cristen minschen dit hielden doch10 liet hij die eerste wijse in hore vryheit wie het degelix doen woldedat hijt doen mochte Dat hi sprac noch ich en loues dat woertwort zeer gehantiert totter afwijsinghen des heylighen sacramentsMer dat hi sprac noch ic en sceldes des woertes en gebruycketmen niet also seer totter toewijsinghen noch oec des woerts alle15 sondaghe Ende hijromme scelden sullige des sinte augustijnus nietschelden en doerste Wie derre ic scelden dat sinte augustijnus nochder paus die heylige kerke niet en scyldet mer meer dringeuolgelices Nu heet der paus wandelinge [ghedaen] 1) omme der onnůtticheitdes leuens der minschen omme den onvlijte ende der calder minnen

+143a = [c]xljwille ende sacht dat doch totten alren mynsten alle cristen+

21 minschen solden drywerf inden jaer ontfaen dat heylige sacramentop den dach der geboerten ons heren To paesschen ende toepinxten ende wie des niet en dade den en soldemen niet haldenvoer eenen cristen minsche Doch bleef dat woert alle daghe in25 sijnre crachte Hijrnae geuyel dat die heylige kerke sach groteonachsamheit voelre minschen totten heyligen sacramente Endeomme ghedwanx wille als god sprac dwincse in te gaen op dat dieminsche niet te male en verderue so sat hij doe dat niet ghemynreten mach weerde dat is dat alle cristen minschen totten mynsten30 eyns inden jaer solen ontfane dat heylige sacrament toe paesschen

ende dat en mach nyem[an]1) gelaten dan wt rade der biechtertot eynre tijt inder hi sich moghe bereyden of het noet es Meralle iaer te laten wt eygenen willen dat es weder die heylighe

1) naar Rsbr W

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

kerke ende es ewich verdoemenysse ouer alle dese redene verboet35 noch nye paus noch bisscop degelijx toe ganck mer dat es meerder paus heuet georloft ende reet te volgen der eerster wijsen derheyliger kerken alle daghe te nyemen dat heylige sacramente

+143b = [c]xljende heuet gesat jnden buec sijnre geboden dat in latijne het+

decretum Ind dit sijn die woerde des paus Dat broet is deghelix

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

304

1 broet dat nyem deghelix op dat it dich orberlic sy also leuedattu het deghelic moghes nyemen dit sijn die woert des paus

Mer wie der mynsche gheschicketMer wie der mensche soilesal sijn die alle daghegeschickit syn die alle dage dat5 dat heilighe sacrament nyemen

+70b

+ heilge sacrament neman mach

mach dat solder weten Voldes6 dat sult ir wyssen voylis dů indu in dijnen gronde eyn willichdyme grunde eyn wyllich wederweder segghen alre creatuerlikersagen alre creaturlicher besitzůngenbesittinghe nae lust In dattuna sinlicher lůst ind dat10 cristum jhesum onsen lyeuen heer10 du cristum ihesum vnsen lieůensoekes in der rechten des vaders

+71a

+ herren soickis in der rechterin

Ind niet die in der tijt sijnhant des vaders ind neit die inmer ewijghe dinck ende suekestuder zijt sin Mer ewige dinckonsen heer in eten in drinckensoickes dů die in essen in drincken15 in slapen in waken In doen in15 cken in slaiffen1) in wachen inlaten in bynnen in buten Inddoyn in laissen in bynnen inhuedes du dich gherne voer

+71b

+ buyssen ind hoides dich gerne

deghelic sonden of alsus godvůr degelichen sůnden Of alsusdijn waer om is in allen dinghengot din war vmb is in allen20 soe nyem koenlic Ind oetmoedelic20 dingen so nym koynlichen inddat heylighe sacrament alleoitmodichlichen dat heilge sacramentdaghe des gan dich god Ind

+72a

+ alle dage ind des gan

it is dich guet Doch sullighedir got ind id is dir goitmynschen de des seluen goeden

25 grundes sijnt in ghaen niet alle daghe totten heylighen sacrament

+144a = [c]xlijMer dat heuet saken der nv niet noet en is te segghen Mer sy+

doruen dat sy sien dat sy hoeren schade yet doen Ouch sijnsollighe mynschen willen ouch doen als guede mynschen in willentotten mynsten des sondaghes tot gode ghaen Sullighe sueken daer

1) hs claiffen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

30 in tijtlic dinck Die sijn ewich verdoemenis weert Sullighe doentouch in eynre dommicheit Ind in weten niet wat sy voer hebbendan datsi willen doen als ander lude of hanghen aen tijtlike onnuttendinck Ind haent die voer Sy willen clappen daer in velletlieghen jnd drieghen sy willen eten ende drincken bouen noetroft35 Ind sy setten gheuensde noetroft sy willen die dinck hebben naelost der synnen Als verre alsy moghen Ind sijn eyghenwillichInd onghebrokens ghemoeds vnmynsam vnverdrechlic cleppichloeghenachtich Hoer rocke hoer feylen behaghelic hoer ransen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

305

1 hoer hantschoen hoer schoen hoer cleynnoden Ind reynlicheitsollighe nae hoeren vermoghen Ind hebben hoere voel eyn willichblijuen bijden dinghen die sy weten onnutte ende sinlich Huedichby dijnre ewijgher salicheit voer natuerlike neighinghe ende gunst5 Want sy sijn oersake Deser onnutter dinghen Ind nyem waerbistu op dich seluer of op yemant natuerlicken ghekeert so heuestu

+144b = [c]xlijgheern dye dinck die daer toe dyenen so verrestu dich billich+

den heylighen sacrament Nu sijn sullighe mynschen myt desendinghen gheuanghen Ind in willen sy ommer niet dese in10 willent niet verstaen den behenden in gryep den die natureheymelichen deyt inder natuerliker boesheyt Der du onbehuetsamlijcwaer ghenomen hees Aen den daer du op gheneyghet bisDen dich lust te behaghen Ind dat dich behacht Want het is boesheitder natueren Ende wt guet schijnende dinghen heet beghen ghenomen15 Ind ouch niet groeff versuymenisse en weyt so ontsculdichtsich der mynsche In wilt niet dat hy natuerlic gheneyghet syInd voelen doch eyns anderen Als hy by sich seluen koemptDoch behilpt hy sich wye he mach dat he by den blijue dat hembehaecht Deser mynschen toe ganck is onseker totten heylighen20 sacrament Sullighe spreken ich en meyne niet ouels In kroytmych niet In truwen werestu wijs du vluwes Inde gundes alle denghenen te vlyen den du ewygher salicheyt gunds Want ich hoerdevan eynen sonderlinghen gods vrynde Dat twe heylighe man aten

+145a = [c]xliijeyns op eynre stat daer diende hem eyn Joncfrou dueghentlic+

Doe sy van dan quamen doe loefde die eyn die joncfrou van hoere26 doecht Doe dat der ander hoerde Doe huede he sich dat hy hemnvmmer weder daer in bracht Sich die wijse ghetruwe vryndeons lieuen heren Jhesu cristi wie die wijsliken ghewandelt hebben nvontschuldicht men sich soe voel soe sijnt guede mynschen so ist30 eyn noetroftich werck dat men hem deyt Ind maken voel gherumeshoere consciencien dat sy dencken sy moeten dit wael doen Indwillen dan noch des sondaghes totten heylighen sacrament ghaenInd voert doen wes hem lust Dese mynschen ghaen onsekerlic

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

totten heylighen sacrament Sy sijnt harder inwendicheit Hoen35 gheschyet als den yser dat der smyt hardet also werdent syvan den ontfaen des heylighen sacraments ghehardet dat sy telesten der onnutticheyt niet consciencie in hebben Inde ghaen

+145b = [c]xliijalso heen in hebben gueden moet in bedrieghen sich seluer Desen+

luden rade ic willen sy dat sacrament dicker nyemen dan ghemeyn40 kristen lude dat sy sych also ducke bereyden daer toe als sich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

306

1 ghemeyn lude bereyden moeten toe paesschen die daer mytvasten myt rouwen myt biechten hoer ongherechte ghemoededringhen in guetwillicheit dat sy voert nv nvmmer in willensondighen Den gueden wille moeten alle mynschen hebben sy5 ghaen anders ongheweerlic op den gueden willen waycht het dieheylighe kirke myt hem ende ghyeft hem dat heylighe sacramentNiet dicker in rade ich desen voerghenoemden mynschentoe te ghaen dan alsoe dicke als bereydinghe gheeft Ind dattudie mynste deghelixte sonde myden wils als verre als du machs10 Want sanctus Aůgůstinus spriecht die sonde in is so deghelix soghenedich niet behaghet sy dich sy woert doetlic niet in wene dat

+146a = [c]xliiijdie deghelix sonden die du ghedaen hees Ind dich leyt sijn dat+

die yet doetlich werden Mer dat were dattu huden van krancheidenghedaen heues dat in hem seluer deghelixste sonde is behaecht15 dich dat werck also dattu dat voert meer doen wils Ind daer bijblijuen wils so kerestu dich van gode so is dat werc der sondennv doetlic dat deghelix was doe du dat dedes van krancheit Indesen reden verstant dat sollighe mynschen sijn ewelic vandenheylighen sacrament ghewijst Sůllighe moghent etzwat nyemen20 Sullighen moghent alle daghe nyemen Noch eyns ich byn eyn guet

[Hs Br 14688 Hs U]

XVI

heerde Hijr toe nyem ich eynenJch neyman eynen sprůch ůssproeke wt der mynnen bueckder mynnen boiche Sage mir densaghe my de daer mynnet mijnedar mynt myn sele wa weydes25 siel waer weydestu waer rustes25 dů ind waroywes dů in demedu in den mydden daghe dat ich

+72b

+ midden dage dat ich eyt irre

yet dolende werde nae die weydegainde werde nae deme veydijnre gheselscap In wetstudinre geselschaft Jn weystů neitniet o du schoenste der wijueO dů schoinste der wyůe so30 so ganck wt ende ganck af nae30 gannck vs ind ganck af na den

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

den voetsporen des vees dijnrevoisporen des veys dinre geselschaftgheselscap Ind weyde dijne sickelijn

+73a

+ ind weyde dyne ziickelgin

bijden tabernakel derby den tabernaculen derheerden Dese vraghe deyt derheirden Diese vraige deit der35 aenvaende mynsche ende oec35 anvainde mensche etzwannesullighe voert ghaende Ind duckdoynt sy die vortgainden Jnd

+146b = [c]xliiijdie volcomen Inden beghenne+

+73b

+ důcke die volkomen in deme

des aenvanghes des voertghan-begynne des anvainden ind des

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

307

[Hs Br 3 Hs L]

XVI

+14a reg 15No c h o p t e n s e l u e n d a c h +22 Noch anders Ic ben een goet

v a n d e n g o e d e n h e r d e e n d eherde Hier toe neme ic een woertv a n d a t s c a e p k e n d a tvter mynnen boucke Seght mi25 i s d i e m i n n e n d e z i e l e E n d e25 dien daer mynnet mine zielev a n d r i e b e r g h e n d a e rwaer weedestu waer rustes dud a t s c a e p k e n i n w e y d tinden middaghe dat ic niet dwalendei n d a t l e u e n e n d e l i d e nen werde na dat vee dijnse n d e d i e w o n d e n e n d e i ngheselscaps En kenstu di niet30 d a t b l o o t o n s l i e f s h e r e n30 o alre schoonste der wiuen soE n d e v a n d e n h e i l i g h e nganc vut ende gaet af na die

+14bv i j f w o n d e n E n d e v a n d e n +voetstappen des vees dijnre gheselscap

h e i l i - g h e n s a c r ame n tende voede dijn buckent o n f a e n E n d e h o e h i s i j nbiden tabernakelen der herden35 b r u y t l a e t e n d e p r u e f t35 Dese vraghe doet den beghinnendenme t g r o t e n sw a r e n l i d e nmenschen yets wat doend e s g o e d e n t a uw e l e e r sS e rm o e n

ende den voortgaenden ende

IC ben een goet herde Hierdickent den vulcomenen inden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

308

[Hs Br 14688 Hs U]

1 ghes Ind der volcomenheit1 vortgains ind der volkomenheytso sich der mynsche keertsoe sich der menschein sich seluer in die teghenwoerdicheitkeret in sich selůer in dieons lieuen heren Indintgeinwordicheit vns heren

heeft van bynnen lieflich openheit+74a

+ vnd hait van inbynnen leifliche

20 heit Ind teghenwoerdicheit ons20 offenheit Vnd intgainwordicheitlieuen heren so siet hy sijneverghetenheit

vns lieůen herren so

Ind sijne vnvermoghensijt hie sine vergeyt ind sinInde kranckeit Ind siet datvnuermoigen ind cranckheytgunstighe gonnen Ind dat krechtigheind sijt dat gůnstige gůnnen25 vermoghen sijnslieuen heerden

+74b

+ ind dat creftige vermoigen

wye he sijn scheepken weydet26 sins lieůen heirden Wie hiesine scheifgin lieflichen weydet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

309

[Hs Br 3 Hs L]

1 toe nemic een sprake vter minnen1 beghinne des annemens voortgancsboeke Segt mi du dienender vulcomenheit Alsmijn ziele mint waer weides duhem die mensche keert in hemwaer rustu inden middaghe datseluen in die ieghenwoerdicheit5 ic niet dwasende en worde na5 ons heeren ende heeft van binnendie cudde dijnre ghesellen Enlieflic openheit ende ieghenwetes du niet o du scoenste derwoerdicheit ons liefs heeren sowiuen soe gaet wt ende gaet afna den voetsporen des weechs10 dijnre gheselscaps ende weidedijn hueckene biden tabernaculender herden Dese vraghedoen die aenvaende menschenende oec soe doent die voertgaende15 menschen Ende oec soedoent dicke die volcomenne indenbeghinne des aenvaens endedes voertgaens inder volcomenheitAls hem die mensche keert insiet hi sijn vergaen ende zijn20 hem seluen in die teghenwoerdicheit20 onvermoghen ende crancheit

+15aons heren ende heeft+ende siet dat ionsteghe ionnen

van binnen lieflike openheitende dat crachtighe vermoghenEnde in die teghenwoerdicheitzijns liefs herden hoe hi sijnons liefs heren soe siet hi sijnscapelkins voedet Dies es ghetughe25 verreheit ende sijn onvermoeghene25 onse heere ihesus cristuscrancheit Ende hi sietdie daer es dat helighe sacramentdaer oec ende merct dieDie hedele substancie dieghestadighe onste sijns liefsen heeft gheen onderstant zihoe hi sijn scaepkens weidetonthoudet die forme Alsoo es

30 desen menschen Na haren deele

+73a

+ en hebben zi gheen onderstant van allen tijtliken dinghen daer

zij die ontbeeren sal hem god wesen alleene een onderstant Daer

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

die priester consacreert dat helighe sacrament dat werc en es despriesters niet Het en es oec der woerden niet Onse heere ihesus35 cristus doet dat werc selue overmids dat instrument of reeschapdat die priester es Inden ghetughe des priesters so gheeft hi crachtden woerden Alsoo es desen sonderlinghen menschen die ghenadedie in hem leuet die en es haer lieder niet si es ons heeren ihesucristi die in hem werct Zij sijn een instrument of reescap ghetughe40 of een lidende cracht die gode liden in zinen werken Dat helighe

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

310

[Hs Br 14688 Hs U]

so weer der mynsche gherneSo were der mensche gerneinden gheselscap Ind in weytin die geselschaff vnd enweys20 niet wye he daer toe komen sal20 neit wo hie dar zo komen salso spriect hy in bynnen in hertelicher

+75a

+ So spricht hie inbynnen in

begheerlicheit Segghehertzelicher begerlicheit zo dememy den mijne seel mynnet waergůden hirden sage mir denrustestu inden mydde daghe datda mynnet myn sele wae weydes25 ich yet dolende weerde naeder25 du wa roiwes du in deme middengheselscap dijnre weyden diedage dat ich eyt irre gaindeweyde dat sijn die wtuercoren

+75b

+ werde na der geselschaiff dyns

gods totten die mynsche woldeveys Dyt vye dat sint die vsserweltenInd vreyset sich doelen gaensgotz zo deme dys mensche30 Als Joseph dolende ghinc op30 woilde ind voirtet sich irreden acker doe he sijn bruedergains alz Joseph irre geinck ůpsuecht in sycheym Ind waert

+76a

+ dem acker do hie soichte sine

ghewijst dat he sy vant inbroider in sycheym Vnd wartdothaym Wael mach men sichgewyst dat hie sij vant in dochaym35 verueren dolende ghaende want35 Woil mach man sich

+147a = [c]xlvvoel is des dolens Den ynnichliken+voirten irre gains Want veile is

vraghen woert gheantwoertdes irredůms dem in relicheit vragenvander ynnichliker waerheit

+76b

+ wirt geantwert van der ynnerlicher

wairheit Jn weystů des

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

311

[Hs Br 3 Hs L]

1 sacrament en schijnt niet datter es ende dat daer niet en es datschijnt daer Alsoo es desen menschen daer si ghebarende sijndie vrucht des helighen sacraments dat sij werden van ghenadendat en schinen sij niet ende dat sij niet en schinen dat sijn si- Zij5 schinen voor grouue vutwendighe menschen ende houden hemseluen voor grouue sondaers die dat goet gods bedoruen hebbenDatmen rieket dat en es daer niet dat men smaket en es daerniet Datmen noch en rieket noch ensmaket noch en gheuoelt dates daer dat es dat helighe sacrament Alsoo es desen menschen10 hoe dat si gheuoelen metter sinlicheit doch sijn si vul des helighensacraments Als du vp does dinen mont ende ontfaes dat helighesacrament met gansen gheloue verborghen onder die forme desbroots so doet die gheest vp sinen mont zijnre begheerten ende

+73b

+ sluut in hem dat gheestelike verborghen goet als die spieghel die

15 sonne in hem sluut wies si daer gheuoelen ende ghebruken indengheeste dat es onbekent allen crachten van binnen ende van butenNu heffen wi an van desen

Soe waer dan oec die menschso ware die mensche gheerne ingherne in dier gheselscap endedat gheselscap ende en weet niet20 en weet niet hoe hi daer toe20 hoe hi daer toe comen machcomen sal So sprect hi van binnenSo spreect hi van binnen metmet herteliker begheertenherteliker begheerten totten goedentoeten goeden herde Segt mi duherde Secht my dien daerdien mijn ziele mint waer weidestumint mine ziele waer weedestu25 waer rustu inden middaghe25 waer rustestu inden middagheop dat ic niet dwalende endat ic niet dwalende en werdeworde na die gheselscap dijnsna dat vee dijns gheselscapsvees Dit vee dat sijn die wtuercoreneDat vee dat sijn die v[ut]verweelden1)

gods Ende hier toe wildegods daer dese mensche toe30 die mensche gherne comen ende30 wilt ende ontsiet hem dwalensontsiet hem nochtan in te ganeAlsoo ioseph dwalende ghinc vpals ioseph inghinc opten ackerden ackere doen hi zijn broeders

1) hs vi verweelden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

doen hi sochte sijn bruederensochte in sychem ende wart ghewijstEnde hem waert ghewijst soedat hise vant in dothaym

+15bdat hise vant in dotha- im+35 Wel mach men ontsien dwalens

36 Och wel mach hi hem ontsienwant vele es des dwalens Denvoer sijn ingaen der dolingheninreliken vragende wert gheantwoertwant des dolens is vele endevander inreliker waerheitdie wech is enghe die ten40 leuen leydt Doch tot deser

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

312

[Hs Br 14688 Hs U]

In wetstu des niet so ghanckneit so gainck vs van dinrewt van dijnre eyghenschap Indegenschaff ind gainck dins selůes5 ghanck dijns seluen af Ind volghe5 af ind voilge deme voisporenden voetsporen der heyligherder heiligen apostolen ind apostolen der leeren Ind

+77a

+ der lerrer ind den voispoiren

den voetsporen mennich lieuesmanigen lieůen menschen demynschen die der waerheitder waerheit getrůwe sint in10 ghetruwe gheweest sijn in ghesonder10 gesůnder cristelicher ordenungekristliker ordinyngheOuch weyde dijne zickelijnOůch weyde dyne zijckelginbijden tabbernakel der herdenby den tabernaculen der hirdenzickelijn dat sijn die synne in

+77b

+ zijckelgin dat sint die sinne

15 krechte der selen die gheweydet15 ind die crefte der sele die geweydetwerden myt der lere Nu hebtwerden mit der leire vnsghy vre zickelen huden wterheren Oůch hait ir vre zickelgincoyen ghedreuen aen dat velthoide vsser Coellen gedreuen anbys her toe den wijer Ind sijtdit velt bis hier zo deme wyer20 komen her by dit tabbernakel

+78a

+ ind syt hir komen by den

der heerden te weyden vre sickelen21 tabernackel der heirden zo weydenDyt tabbernakel der heerdenvre zijckelgin dat tabernackelis die stoil de heerden sijn Dyeder heirden is dys stoillerer die doer dat jaer hi lerend[ie]1) heirden sint die leirrer25 Ind die zickelen weyden Sy sijnind die zijckelgin weyden sypredicker off onser vrouwenbrueder of welker ordenen dat sijn

Want ich dan huden den stoel+78b

+ sin ich dan hůde den stoil

des tabbernakels becommer soedes tabernackels bekůmberen soghehoert mych te bescheydengeborret mir zo bescheydene die39 die vraghe waer weydestu waer39 vrage wa weydes dů wa roiwes

1) hs der

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

313

[Hs Br 3 Hs L]

1 inreliker vraghen wort gheantwoertvander inreliker waerheitEn wetstijs niet soe gaet wtEnde weetstu dies niet so gancdijnre eyghenscap ende gaet dijnsvte van dijnre eyghinscap ende5 selfs wt ende volghe die voetstappen5 ganc dijns selfs af ende volghe dieder heiligher apostolenvoetstappen der heiligher apostolenende der leraren ende menichsder leeraers ende menichsliefs menschen die der waerheitlieuen menschen die der waerheitghetrouwe gheweest heeftghetrauwe gheweest hebben

Och weide dijn huexkene bidentabernaculen der herden Diehuexkene dat sijn die sinne15 ende crachten der zielen die gheweidtworden metter leren cristiNu heden hebdi v huexkenevter koyen ghedreuen aent velttot ghi biden vee sijt comen al20 hier bi dat tabernakel des herdente weiden v huexkene Dit tabernakeldes herden dat is die

+16apreecstoel of die stat daermen+

op predict Die herden dat sijn25 die leeraren die allet iaer doerden luden leeren hier ende anderswaer met harer leeren endegoeden leuenne diet voer beleefthebben ende ons ghelaten tot30 enen exempel om na te volghenedaer si henen sijn Ende die desehuexkene weiden ende ter weidendriuen dat sijn predicaersoft onser lieuer vrouwen brueders

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

35 oft van wat ordinen dat si sijnEnde want ic dan heden denstoel des tabernakels becommerthebbe soe gheboert mi dievraghe te vestene ende daer40 toe te antwoerden Waer weides

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

314

[Hs Br 14688 Hs U]

1 rustestu Inden mydden daghe1 dů in deme midden dage WantWant mych dat niet also open

+79a

+ mir dat neit alz offen in ist

en is als het byllichen soldealz id billiche were ich neymen

+147b = [c]xlvweer mych alst sulde Soe+zo holpen deme heilgen propheten

nyemen ich te helpen den5 ten Ezechielem důrch den der6 heylighen propheten Ezechielenmůnt gotz die vrage bericht Wadoer den der heylighe gheestweydes dů die antworde in dengods die vraghe berichtet Waer

+79b

+ hoen bergen israhel sal sin ir

weydestu Die antwoert Indenweyde da soilen sij royn in gronenden10 hoghen berch Israhel sal sijn10 crůdenhoer weyde daer soelen sy rastenNů mercket dry berge in israhelin gruenende cruden Nu mirkedie der prophete wyset inddrij berghe in ysrahel die der prophetespricht der berch gotz der vette

wijset2) Ind spriecht Der14 berch der zoe samen gerůnnen

15 berch gods der vette berch Der+80a

+ berch is der důre lijf vns lieůen

toe samen gherunnen berch is datheren ihesus cristus den derduer lijf ons heren Jhesu cristiheilge geist dede zo samen runnen

den der heylighe [gheest]3) dededar is veil geliedere eyn liif

te samen rynnen dat is voeldat is der berch in deme dat gode20 gheledere eyn lijff dat is der

+80b

+ behaigede zo woynen alz der

berch In den gode behaghet te21 prophete spricht Oůch sprichtwonen als der prophete spriectSanctus paulus der voilde derOuch spriect sanctus paulus Dergotheit behagede lijflich zo woynenvoellede der godheit behaeghedein eme Nů etzeliche werde25 lijflic te woenen in hem

Nu sullighe weerde lieue mynschenlieůe menschen die schaif sintdie schaep sijn des guedendes gůden hirden die doint alz

2) hs wijset ende3) ontbr in hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

heerden die doen als ghescreuen+81a

+ ge- schreůen is neit in sal id

35 is Niet en salt v ydel sijn vroech35 ůch ydel sin vro up sta[n]1) vůrop te staen voerden liecht wantdie lichte want got hait geloiftgod heuet gheloeft die cronedie crone den die wol wachenden die wael waeken Aldus sijnalsus sint die lieůen scheifgin39 die lieue schepken huden opghe-39 in hude up gestanden vro ind

1) hs marge afgesneden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

315

[Hs Br 3 Hs L]

1 du inden middaghe Ende wantmi nv dit niet alsoe open en isalst wel billijc ende betamelijcware ende alst oec met rechte5 sijn soude soe nemic te hulpenden heilighen propheet ezechieldoer den welken die gheest godstot deser vraghen antwoert endebericht Waer weidestu Ende die10 antwoerde is aldus Inden hooghen

+16b berghe israel sal sijn haer+

weide Siet daer selen si rustenin groenen crude Nu merct driedinghen in israel die de propheet15 wijst ende sprac aldus Die berchgods ende die vette berch diete samen gheronnen berch datis dat ouerblijf ons liefs herenihesu cristi dat die heilighe gheest20 te gader dede ronnen ouermidsdie bernende minne die hi tothare alder salicheit hadde Naenen anderen sin soe hebbenoec die felle ioden te gader doen

25 ronnen want cristus veel van hen gheleden heeft ouermids menighepersecucie die si hem aendeden soe dattet bloot wt alle sinen liuete gader ran Ende dat lijf cristi is in dien behaghende te wonenneAls die propheet sprac Ende oec sint pauwels Der volheit dergodheit behaghede lijflijc te wonenne in mi Nu sprecic tot sommighen

+17alieuen werden menschen die daer sijn scape ende gods+

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

31 herden hier om seg ic ende van hen begheric dat si doen

willen alsoe als ghescreuen isNiet en sal in v ydel sijn oft tevergheefs die ghenade gods Ende35 ghi selt vroech op staen voerden lichte want god heeft gheloeftdie crone den ghenen diewel waken Aldus dan soe sijndie lieue schaepkens dat sijn die40 wtvercoren kijndere cristi die

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

316

[Hs Br 14688 Hs U]

1 standen vroech ind sijn gheghanghen1 sint gegaingen in die weyde desin die weyde desleyuens vnses lieuen herren ihesusleuens ons heren [dat is datcristus dat is dat vlijssige

4 vlytighe aen syen Ind dat oeuen]1)+81b

+ an sein Vnd dat oyůen in

+148a = [c]xlvjInden leuen ons heren so weydet+5 deme leůen vns lieůen heren

sich dijne seel wanneer sy aenihesus cristus So weydet sich dynesiet dat luter armoede in datsele Wanne sij an sijt dat lutterluter leuen ons heren Jhesu cristiarmoide Vnd dat lutter leyůen

vns lieuen heren ihesus cristus

Sijne mynschelike wandelingheSine mynnencliche wandelinge15 mit sijnre lieůer moeder Ind15 mit sinre lieůer moider Vndmit sijnen vrienden Ind bij sijnen

+82a

+ mit sinen vianden So geit dit

vianden soe gheyt ditscheifgen weyden in důssemschepken weiden In desen bergheberghe van eyme sinre leiflichervan eynen liefliken sprůncksprůche zo dem anderen Van20 totten anderen Van eynen mynnen20 eynre sinre minnen wercken zowerke totten ander wentdem anderen bis in die werdein die werde wonden Inde diewůnden Vnd die milde vergessůngemylde wtgietinghe sijns edelensins eidelen duren bloidesdueren bloets went inden mynnenbis in den getrůwen doit vns25 doet ons lieuen ghetruwen

+82b

+ lieuen getrůwen heren ihesus

heren Dit is dat weyden dieser26 cristus Dit is dat weyden dieserscheepken Inder coelre vroechdenscheifgin in der koilre vroůdenWant sy noch hongherichwant sij noch hůngerich sint sosijn soe voerloept dat eyn denvůr loůffet in dat ander alz ůp30 anderen als op den velde Wanneer30 deme veilde Wanne eyn scheifgindat eyn scheepken siet eynsijt eyn groyn bůysschengruen buschken graes of eyngrais of ein crutgin dat id lichte

1) naar Rsbr W

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

cruydeghen dat het licht van+83a

+ van natůren bekent dat id emme

naturen kent dat het hem smecklicsmeichlich is so louffet id vůr den35 is soe loepet voerden anderen35 anderen schaiffen hyn dat is datschapen heen dat is dat loepenloiffen dinre selen in bynnen Vpdijnre seelen van bynnen opder weyden dys berges Hie vůrder weyden des berghes Hyr voerloeptloůffet ein scheifgin dat andereyn scheepken dat ander

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

317

[Hs Br 3 Hs L]

1 gherne weiden souden dats diegherne dat woort gods horensouden Die sijn heden vroechopghestaenende sijn ghegaen inden5 werden lichaem ons herenihesu cristi ende hebben dien metgheesteliken oefeninghen al doervaren Want dat si te dier weidengaen dat is haer vliteghe aensien10 ende haer crachtighe endeghestadighe oefeninghe in datsuete leuen ons liefs heren ihesucristi Siet dan weidet ende spijsthaer die ziele wanneer si aensietDie ziele wanneer si aensiet

+17bdie willighe ar- moede ende+15 die puer aermoede ende dat puer

16 dat luter liden ons ghetrousleuen ons liefs heeren jhesu cristiheren ihesu cristi Ende alsi oeczijn minlike wandelinghe metaensiet sijn minlike wandelinghesijnre lieuer moeder ende metmet sijnre lieuer moeder endesynen vrienden ende bi synen20 met sinen gheminden vrienden20 vianden so gaet dat scapelkinende met sinen vianden Siet aldusweeden inden berghe van desengheet dit scaepken dat is dieliefliken spruten vanden eenenminnende ziele weiden in desentotten anderen van een sijnreberch die cristus menschelijcmynnen werke totten anderen25 leuen is in al dien dat van hem25 tot in die weerden wonden endeghescreuen is vander eenderin die milde vutsturtinghe zijnsleren in die andere Ja al tot inedelen dierbaren bloets tot indie werdighe wonden ende indie minlike doot ons ghetrau die minlike verghietinghe ende

+74a

+ wen heeren Dit es dat weeden

30 milde wtstortinghe sijns edelen30 deser scapelkins inden coudendierbaren bloots tot in die menschelikevorst Ende want si noch hongherich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

doot ons ghetrous herensijn zo voor loopt datDit is dat weiden der scaepkenseen dat ander vpden veldeinder coelder morghenstont EndeWanneer dat een scaep siet een35 de want si dan noch hongherachtich35 groen struuxkin gars of crudekinsijn soe voerloept datdattet lichte van natuereneen dat ander alst opten veldekent dat hem smakelic es socomt Ende dat is in deser wisenloopet voor die andere henenWanneer dat een scaepken sietDat es dat loopen dijnre zielen40 een scoen groen bosschelken40 len van binnen op der seluer

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

318

[Hs Br 14688 Hs U]

Want eyn mynsche heet inWant ein meynsche hait in einreeynre tijt voel meer hindernyssezijt etzwanne me hyndernisse

+148b = [c]xlvjdan op die ander Van slapen +

+83b

+ dan up der andere van slaiffe

van bielden Van krancheidenvan bilden van crancheit Van15 van mengherhande ongheschyckheit15 manigherhainde vngeschickeitVan inrelicher kaltheit vanVan y[n]relicher1) kaltheit vaninrelichen wee van duysternysseynrelicher we van duysternisse inin bynnen dat he hem nietbynnen dat hie eme neit gedoinghedoen in kan wanneer dat19 ein kan Wanne dat got inthelt20 god onthelt sijnen troest ende

+84a

+ sinen invlůs vnd sin licht So

sijn liecht soe gheyt id aldusgeit id alsůs Dit deit got vmb goitDat deyt dich god omme guet

1) hs ymrelicher

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

319

[Hs Br 3 Hs L]

1 ghers oft een crudeken dattet1 weeden des berghes Hier voorlicht van naturen wel kent endeloopt dat een scaep dat ander

+18adat hem smakelike is ende+

sijnre naturen beuallijc soe loepet5 voer die andere scapen omdat te ghecrighen ende af tebitene eer die andere daer aencomen Och lieue mensche ditmeyn ic dat anders niet en is10 dan dat lopen dijnre zielenvan binnen opter weiden deswant een mensche heeft totberchs voerseet Siet hier voerloepteenre tijt yets wat meer hyndernessendan dat een scaepken datdan vp die andere vanander Dat een smenschen minnendeslapene van beelden van crancheden15 ziele voerloept op een tijt15 van menegherande ongheschictheiteens anders menschen minnendevan inreliker cautheitziele nochtan dat si beide invan inreliken wee van duusternessenminnen gaen weiden Ende ditvan binnen dat hicoemt aldus toe Want des menschenhem niet ghedoen en can wanneer20 scaepkens dat sijn die20 god onthoudt sijn invloetcrachten van binnen die hebbenende sijn licht so gaedt aldusop een tijt meer hijndernisse danDit doet di god om goetop een ander tijt ende alst soe

is soe en connen si niet ghelopen inder weiden ghelijc den anderen25 die op die tijt gheen hijndernisse en hebben Oec coemt dese hijndernisse

+18bvan slapericheiden ende op een ander tijt van weeldicheiden+

ende somtijt van crancheiden ende van menigherhandeonghescictheiden of van inreliker wee van inwendigher duysternissenalsoe dat die arme mensche hem seluen niet ghehelpen en30 can noch hem te gode ghegeuen op dien tijt als op enen anderenwant wanneer dat god sinen invloet onthoudet soe gatet aldusEnde dit doet die goedertieren god alte male int goede Oec na enen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

anderen sin soe voerloept dat een scaepken dat ander wanneer alsdie een cracht der zielen meer gheneicht ghestoect ende gheport wort35 van binnen soe dat si meer smakens heeft ende gheuuelens minnensende ghebrukens nv in dit nv in dat dat die ander crachten op die tijtniet en hebben al hebben sijt wel op een ander tijt in anderen oft in

+19agheliken saken alst dese licht niet en heeft Ende dees weechs ende+

kennens onderlinghe is ons groot noot op dat wi ons seluen te male40 niet en verwanen mer te naerdere onse alleyndicheit leeren bekennen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

320

[Hs Br 14688 Hs U]

1 daer nae als hy dich schickinghe1 dar na alz hie dir schickůngeghieft so loepstu ende weydesgijft so loiffes dů ind weydeslustliken Inde voercompslůystlichen Ind vůrkomes etzwannedicwijle die ander Och wye waledie anderen Och wie5 is dich dan wanneer du openheit5 wail is dir dan Wanne dat důheues Ind mynne In desenvoerghenoemden

offenheit haist ind mynne in

dinghen soe weydestudiesen vůrgenanten dyngen Solustlichen in desen berghe

+84b

+ weydes dů lůstlichen in diesme

Ind rastes in den groenen derberge Vnd rastes in deme gronender10 vrocht des doedes ons lyeuen10 nender vrůcht des dodes vnsheren ihesu cristi Her omme hyndernysselieůen heren ihesus cristus Horen sijn dier niet hyndernyssevmb hindernisse in sint dirdattu niet ghedoen enneit hindernisse dat dů emekons in binnen desen dinghenneit gedoin ein kainst in bynnen15 dat en sal dy niet achter rugghe15 nen den dingen dat in sal dichsetten lijt dich daer ynne

+85a

+ neit zo růcke setzen Lyd

dich da ynne vnd var vort

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

321

[Hs Br 3 Hs L]

1 Mer hier na lieue kijnt als dese1 Maer als hi di gheschichtheitvlaghen ouerleden sijn ende higheeft so loopestu ende weedesdi scencket sijn godlike gracielustelike ende voor comes yetsdien edelen dranc soe lopestuwat den anderen Och hoe wel5 ende wordes ontsteken ende5 es di dan wanneer du openheitvoercomt dan die andere diehebs ende mynne in desen voorverre voer di waren Och hoeghenoomden dinghen So weedestuhemels is di dan ende hoe wellustelic in desen berghe endelust di dan tot allen gheestelikenrustes inden groenen crude der10 saken wanneer dattu openheit10 vrucht des doots ons liefs heerenin di vindes ende minne in desenihesu cristi Hier omme sijn hindernessenvoerghenoemden dinghen sietdat gheen hindernessendan weidestu lustelijc in desenen sijn Dattu niet ghedoen enberch ende rustes in die groenheitcons die dinghen dat en sal hu15 der vrucht des doots ons heren15 niet te rugghe setten Lijdtihesu cristi alle hijndernissehu daer in ende vaer voorten is di gheen hijndernisseDat

du niet ghedoen en const binnen den dinghen dat is in hoghen gheesteli-

+19b ken beuindene ende gheuuelene dat en sal di niet te rugghe setten+

20 alst niet beter sijn en mach soe houdi vromelijc Ende emmer oefent dialle daghe in dat wtwendighe leuen ende liden ons liefs heren ihesu cristiende houdet di vaste daer in ende vaert daer in voert Ja hoe misselijcdat di oec dient oft smaect emmer en laet niet af tot aen dier tijt datgod anders versiet Want hi een ghetrouwe herde is ende weet bat25 wat sinen scaepkens noot is dan si selue doen Ende daer om soeen is den menschen die hen te gode voeghen willen gheen dinc beterenoch nuttere dan dat si hen altijt pinen vromelijc ende gheheelijcaltemale onder gode te latene in allen dinghen die god op hen vallenlaet van binnen oft van buten mits hem seluen oft enighen anderen

+20acreaturen sonder wtnemen der dinghen Mer dit is leider metten+

31 menighen herde swaer ende pijnlijc te doen eer si selue totten

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

gheuuelene comen dat aldus ghedaen moet sijn ende daer bi soemoet hen veel costen ende si moeten menighe pine ende bloodighenarbeit doeghen ende liden ende menighe gruwelike verborghenne35 doncker weghe doer varen eer si hier toe gheraken Wat waendilieue mensche hoe sere dat die ghehijnderde scaepkens screyenals si hongherich vander weien comen ent hen daer niet ghegaenen is na haren begheren ende niet ghecrighen en connen dat siminnen ende gherne hebben souden Och hoe vreesen si hen si40 duchten seker te steruene om dat si haer voetsel niet ghenomen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

322

[Hs L]

[1] en hebben noch en connen ghenemen alsoe hen dunct dat die andere

+20b[2] + wel nemen ende ghenomen hebben Want het waer eenre minnender[3] zielen veel saechtere een doot te steruen waert moeghelijc om gods[4] wille dan dat si niet ghecrighen en can na haer begheerte dien si[5] met minnen omvaen heeft ende begrepen Och hoe quets ende hoe[6] wee doet haer dat si gherne haers herten bloot in sijnre minnen[7] verteeren soude ende dat hise niet aen en siet dien si soe zere[8] mint mer sijn aensicht afkeert van haer ende laetse op haer seluen[9] staen altemale sonder troost ende solaas yets yet van hem te ontfane[10] Ja doch een woordeken te minsten dat troestelijc ware van hem te[11] ontfane dat waer harer herten dusent merc wert Och lieue kijndere[12] dit en ghesciet sonder waer omme niet dat dit die milde ghenadighe[13] god doet want hi doetet al om een beter dat hier wt maken wille

+21a[14] + dwelc hem wel condich is al eest di noch verbor ghen Ende want[15] desen ghelatenen mensche die minne gods al en weet hijs niet te[16] male verblijnt heeft soe en can hi niet te recht aenghesien ende[17] ghemerken datten sijn lief weder mint dien hi nochtan dus gherne[18] minnen soude om dat hem dunct dat hi hem alte male gheen[19] teeken van minnen en toent als voerseet is Ende dat en dunct[20] desen mensche niet alleen dat hem sijn lief niet weder en mint[21] mer hem dunct oec dat hi alte male van hem verworpen is ende[22] verstoten ende dat hi hem recht onwert heeft soe dat hi hem niet[23] sien en wille noch horen noemen te sinen goede Och lieue ghelatene[24] mensche hier in sidi bedroghen het en is seker alsoe niet als ghi waent[25] ende v dunct want wildijt weten ende verstaen soe is een ghelaten[26] mensche ia aldus ghelaten een vercoren mensche Want die ghetrouwe

+21b[27] + god die en soudene aldus niet prueuen met desen lidene dat[28] soe edel is en woude hi er niet een wtuercoren kijnt af maken hier[29] namaels Hi doeghet alleene om een prueuen ghelijc een brudegom[30] die ondertrouwe ghedaen heeft sijn gheminde bruyt ende die dan[31] beprueuen wille oft si hem ghetrouwe is ende ghestadich in sijnre[32] minnen soe ondersuect hi oec nauwe oft si haer herte yet gheleet[33] heeft aen enighen mensche die leeft buten hem Ende dit doet hi in[34] deser manieren hi gheeft haer te kennen ende doet haer verstaen[35] dat hi zeer onledich moet sijn met anderen saken dan met haer[36] soe dat hi haer in langhen tiden niet pleghen en mach noch si[37] sijns mer dat hi die dinghen besorghen moet diemen inder brulocht[38] behoeuen sal ende orberen moet ende hoe dat hi nernstich moet

+22a[39] + sijn son- der sparen die te vercrighen Noch meer seet hi haer[40] aldus dat hi verre van huys moet varen onder sijn vriende om te

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

323

[Hs L]

[1] biddenen op sinen dach etc Doer al dat hi nochtan dit altemale[2] te voren voersien ende bestemt heeft soe heeft hijt nochtan aldus[3] op een scalcheit der bruyt te verstaen ghegheuen ende doetse[4] waers wanen op dat die arme sottinne haer nieuwers voer hoeden[5] en soude Ende hadse anders yement int herte lief dat si haer[6] alsoe te vrilikere ende ongheueyndelikere tot dien keeren soude ende[7] liefscap toenen ende oec doen als si waende dan meer dan op een[8] ander tijt vri te wesen ende onberespt ongemerct ende onghesien[9] verre van hem diense ondertrouwe heeft Ende want hi wel weet[10] datse hem emmer nv sonder enighen twiuel openbaren soude als

+22b[11] in gane in stane in sprekene in ondersiene ende in anderen+

[12] manieren die daer toe horen heymelijc oft openbaer met hem[13] seluen ende met enighen teekenen met boden ende met brieuen[14] oft anders hoe dat si Soe en is hi ghenen tijt verre van haer mer[15] hi comt ende gaet altoes al heymelijc onder tusschen ende staet[16] achter der doren ende merct altijt wel nauwe al haer wercken[17] ende siet wat si te handen trect Ende dan ten langhen lesten soe[18] doet hi haer van vers te verstaen gheuen dat hijt al aenghesien heeft[19] dat si bedreuen heeft Ende heeft hi dan enighe onghetrouwicheit[20] in haer ghesien oft in enigher wijs in haer beuonden hoe dat si[21] want hise noch niet beslapen en heeft ende thuwelijc niet vaste[22] ghemaect noch beseghelt en is van hen beiden soe versiert hi[23] enighe andere hoghere ende meerdere sake die hi dan voer handen

+23a[24] nemt ende meynt te doen ende dan soe scheit hi alsoe van haer+[25] met hoechsheiden sonder enighe diffamacie ende hi laetse sijn[26] datse is ende trect sijnder straten licht tot eenre andere Ende[27] dan alsoe voert tot dat hise alle beprueft heeft toet dat hi vijnt[28] die sinen oghen behaghelijc is die hi dan trouwet Ende soe die[29] brudegom wisere ende beheindeghere is soe hi dese prueue wiseliker[30] ende beheyndichliker aen leecht Ende en prueft dit niet alleen[31] een weke oft twee mer een iaer of twee of drie oft meer na dat hi[32] wijs is Want een verborghen dinc dat heymelijc is dat mach onder[33] wilen wel herde langhen tijt staen eert wt coemt ende int openbaer[34] ghebracht wordt Ende daer om is langhe prueuen goet al nemtse[35] die menighe noode Vijnt hise hem oec goet ende getrouwe ende[36] dat si haer vriendelijc lijdt ende verwacht des tijts al die wile

+23b[37] dat hi van haer is Ende si verbeidt sijnder toecoemst in verbeidenre+

[38] ghedoechsamheit sonder haer tot yement anders te keren die leeft[39] of wt te siene op enighe andere vreemde saken die toeten dinc niet[40] en horen Soe verblijdt hi hem sonder twiuel wel sere van haerder

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

324

[Hs L]

[1] tamelijcheit dat hi alselken een vonden heeft daer hi met rechte[2] die minne sijns herten stoutelijc ende coenlijc in behoudender wijs[3] aen legghen mach ende biedt ende bewijst haer alle die ere die[4] hi mach Ende niet en biet hi haer alsoe veel eeren reuerencien[5] ende werdicheiden hi en kent altoes wel datse meerder eeren[6] wert is want hijt ondersocht heeft ende beuonden Want nemmermeer[7] en machmen alsoe wel gheweten ende gheprueuen hoe zere[8] oft hoe vele dat een mensche den anderen mint alsmen des ghewaer

+24a[9] + mach worden in lidene ende in begheuentheiden ende in[10] pinen ende verdriete dat men liden ende doeghen siet enen mensche[11] om eens anders wille Want dat is sonder enighen twiuel waer alsoe[12] vele als een mensche mach liden ende doeghen om enen anderen hem[13] te lieue alsoe vele mint hi hem min noch meer Ende aldus soe eest[14] recht in alre wijs met onsen ghetrouwen vrient ende minnare[15] ihesu cristo Daer hi alder liefste die minne siins herten aen legghen[16] soude ende wille die prueft hi aldermeest met lidene ende gheues[17] hen alsoe vele te liden ende te draghen als hem behaghelijc is ende[18] hi oec haer stercheit kent datse om sinen wille ghedraghen connen[19] ende moeghen ende niet meer alsoe die apostel seet

[20] Het beginsel van heilighen leuene der vercorender menschen die namaels[21] toe selen nemen inder minnen cristi dat is liden Ende dat die

+24b[22] + vercoren menschen sijn ende lieue vriende cristi die aldus ghelaten[23] sijn dat machmen aldus prueuen Want openbaer sondaren die hen[24] tot gode niet en voeghen noch gode niet toe en hoeren alsoe te duchten[25] is die en hebben des lidens niet ende god en seyndes hen niet toe want[26] si hem niet toe en horen ende hi hem haerder niet onderwinden en[27] wille Ende wouden hem die selue sondaren te gode keeren ter[28] stont souden si in becoringhen vallen daer si voermaels niet af[29] en wisten als ic selue vele personen ghekent hebbe dien dit ghesciet[30] heeft Tot enen teeken dat alle die ghene die tot gode selen comen[31] ende hem toe horen dat die den wech des lidens ouer moeten Alsoen[32] ihesus cristus die sone der minnen selue voerghegaen ende ghesmaect[33] heeft ende is alsoe tot sinen vader comen vanden welken

+25a[34] + hi hier neder quam ende van minnen om ons li- den woude tot[35] in die doot Ende hadde oec die vader van hemelrijc yet beters oft[36] edelders gheweten dan liden dat is goet te moeden dat hijt sinen enighen[37] gheminden sone ghegheuen soude hebben Ende daer om lieue kijndere[38] alle die ghelaten sijn enen tijt van gode ende alsoe in liden sijt[39] laet ons liden blidelike met onsen gheminden vrient ihesu cristo[40] op dat wi alsoe yetswat sijnre minnen ende sinen lidene antwoerden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

325

[Hs L]

[1] ieghen al dat grote swaer liden dat hi om onsen wille gheleden[2] heeft oft wi hem oec yet gheliken mochten Want sonder twiuel[3] soe wi meer lidens hebben ia met verduldicheiden ende meer op ons[4] seluen bliuen staen in deser tijt soe wi den lidene ons heren dat hi[5] hier inder tijt leedt meer ghetuychs gheuen met onsen leuene ende hem

+25b[6] ghelijc sijn Ende hoe dat met ons gaet laet ons boven al goet+[7] betrouwen in onsen lieuen here hebben want soemen hem meer[8] betrout soe hijt bat maect ende ons meer gheeft Want noyt mensche[9] en mocht hem te vele betrouwen Sijn goetheit en maechs niet laten[10] die ghene te troesten die haers selfs wtgaen ende hen gode altemale[11] beuelen ende allen hope ende troest ende haer betrouwen in hem setten

[12] Nu willen wi dan weder keeren totten scaepkens daer wi lang[13] eer af spraken Al sijn wi daer af ghetreden om deser ghelatender[14] menschen wille daer ic nv langhe af ghesproken hebbe om hen[15] te waerscuwene hoe si hen die wile hebben selen datse haer[16] brudegom ihesus cristus prueuen wille oft si hem hertelijc minnen[17] oft niet oft enen anderen lieuer hebben dan hem Want haddense[18] yement anders lieuer dan hem dat soude hem inder langher

+26a[19] stont inder ghelatentheit openbaren want si souden in anderen+

[20] dinghen haers herten ghenuechte ende solaes sueken ende daer[21] op met minnen vallen Ende daer om lieue mensche al die wile dat[22] aldus met v staet soe lijdt v verduldichlijc ende verwacht ghetrouwelijc[23] des heren ws liefs Ende en keert v emmer niet af van hem op enige[24] ander creaturen met ghenuechten ende solaes daer in te rapene Al[25] schijnt hi nv verre te wesen van v hi is v nochtan herde bi ende[26] merct v nauwe want dedi anders dan aldus soe soudine verbelghen[27] ende van v veriaghen Verwacht dan sijns ende hi sal dan seker[28] comen ende niet langhe merren Want kende hi uwen gront ws herten[29] dat ghijs niet langhe en soudes connen ghedraghen noch gheliden[30] dat hi v hem niet en openbaert na uwen wille soe soude hi v seker

+26b[31] te hulpen comen ende troestelijc ende onder- stant wesen want hi al+[32] vol trouwen is Mer nv kent hi v herte bat dan ghi ende hi weet[33] bat wat ghi om sinen wille liden moecht dan ghi selue doet Ende[34] daer om sijt des te vreden ende laeten comen dreighen ende slaen[35] hoe hi wille sonder stenen beclaghen oft berespen ende latene[36] werken hoe hi wille hi is wijs hi saelt al wel maken betroudijs hem[37] Hi en is niet gherne berespt in sinen werken noch hi en hoert niet[38] gherne ghecroen van dien die niet alsoe wel en weten wes dat si hem[39] betrouwen als hi wel weet wat hi doet Ende dan sal hi met desen[40] ghehijnderden scaepkens die aldus na haer begheerte niet ghe-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

326

[Hs Br 14688 Hs U]

Ind voerwaer die scape schryentdie schaif schrient sere Wanneseer wanne sy hongherichsij hůngerich van der weydenvan der weyden koment Ochkoment Oůch wan dat scheifgin10 wanne dat scheepken der weyden10 der weyden cristi hůnger lijdetcristi hongher lijdet eyneneynen dach of ein iair of langerdach of eyn iaer of langher Datdat inreliche schrien des geistesinreliche schryen des gheestes

+85b

+ wie mach die steymme

+149a = [c]xlvijwe mach die stemme horen+houmlren dan alleyne got wie

dan alleyn god We mach troesten15 mach troisten den troistelosen16 den troestloesen gront wegrůnt wie mach helpen danmach helpen dan der herdeder heirde weder ůp die heydeweder op die weyde daer dieda die sele gespijset wirt indeseel ghespijset woert Ind ghesterketgesteirckit da sij vort mach20 sterket dat sy voert mach komen20 komen an den anderen berchaen den anderen berghe

Dit is die vette berch die+86a

+ dat is der vette berch die

kostber weerdighe seel ons lieuenkoistber werdige sele vns lieůen30 heren ihesu cristi De weyde des30 heren ihesu cristi Die weydeberghes is dattu aen sies diedysses berges is dat dů an seysvnmyddelike vereyni[n]ghe derdie vnmiddeliche vereynungegodheit Ind der liefliker selender gotheit Vnd der leiflichercristi Hijr om is sy der vette berchselen vns lieůen heren ihesus35 Ind der acker der god ghebenedijt35 cristus Hir vmb is sy der vetteheet voer allen creatueren

+86b

+ berch vnd der acker der got

Ind ouermyts sy is der dueregebenediet haumlt vůr allen [creaturen]1)

lijf cristi vereynighet der gotheitVnd oůermitz sij is der39 Deser dinghen inreliche open-39 důre lijf vns lieůen herren ihesus

1) Zie aant

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

327

[Hs Br 3 Hs L]

1 weyden en connen groot medeliden met hen hebben want si indrucke ende in druefheiden sijn Mer desen druck sal saen verwandeltsijn in groter bliscap Alsoe die goede herde selue seet inder

+27aeuangelien tot sinen scapen Ghi selt v bedrueuen ende die werelt+

5 sal haer verbliden mer v droefheit sal verwandelt worden in bliscappenOch denct alle minnende hertenwanneer dat dese scaepkensDie scapen screyen zeere alsder weiden cristi hongher lidensi hongherich vander weedenenen dach oft een iaer oft meercomen Och wanneer dat scaepkin10 O wee ende wach bouen alle wee10 kin der weeden cristi hongherdes inrelecs screyens des screyenslijdt eenen dach of een iaer ofdes gheest wie mach diemeer dat inrelic screyen desweenlike stemme horen dan alleengheests wie mach die stemmegod Wie mach dat grondelosehooren sonder alleene god Wie15 lose wee van binnen saten ende

+74b

+ mach troosten den troostelozen

ghenesen dan alleen god Wie16 zen gront dan die herde wedermach troesten den troesteloesenvp die weede bringhende daergront die van minnen is ghewontdie ziele ghespijst weert endeende niet en can ghecrighenghesterket dat si voort mach20 dien hi mint dan alleen godcomen anden anderen berchEnde wie mach oec desen screyendenscapen helpen dan alleengod die goede herde soe dat hidie weide op doe daer in dat25 die ziele ghespijst si ende ghesterctwort op dat si voert comenmach op dien anderen berchdat is die vette berchdat es die vette berch dieDese costelike vette berch datcostelike werdighe ziele ons liefs

+27b is die werdighe ziele ons liefs+30 heeren ihesu cristi Die weede dies

31 heren ihesu cristi Die weide desbeerchs es dattu ansies die wonderlike

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

berchs is dattu aensies dieonghemiddelde

vereeninghe der godheit

vereninghe endeende der lieueliker zielen cristidie sameninghe der godlijcheitHier omme es zi die vette beerch35 ende liefliker zielen Hier om so35 ende die acker die god ghebenedijtis hi die vette berch ende dieheeft voor alle creatuerenacker die god ghebenedijt heeftende ouermits haer es dat dierbaervoer alle creaturen Ende ouermidslichame cristi vereenichthaer soe is dien dierbarender godheit Deser dinghen inrelike40 lichaem cristi verenicht der god-40 like openheit ende beuindinghe

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

328

[Hs Br 14688 Hs U]

1 heit Ind bevyndinghe is lustighe1 cristus Vereyniget der gotheytweyde dijnre selen Als die seledieser dinge inreliche offenheitaensiet die wijse wijsheit derJnd bevindinge is lůstliche weydewijser selen cristi Ind mynsamen4 de dinre sele alz die sele an sijt5 sy is in ireme Adel dorste koinlichen

+87a

+ die wyse wysheit der wyser selen

hijr omme lijden noetvnses lieůen herren ihesusvan bynnen Ind van butencristus vnd wie minsam sy is inwt adel inrelichen weten waerirme adel wie ardich vnd lieflichomme Ind waer toeind getrůwe deme vrsprůnck ind

10 deme geschaffenen vngevisterwairer gantzer wyser trůwen inddoirste kůnlichen hir vmb lijden

+87b

+ noit in bynnen ind in bůyssen

vs adele inreliches wisses war15 vmb ind wair zo

Als ditalz dit schaifschaep in deser weyden is Ind dine sele [in]1) deiser weyden is

+149b = [c]xlvijdat een woerdes meer ghewaer+vnd ein wirt is me gewar dan

dan dat ander Och wye sy dandat ander Oůch wie sij dan20 loepen in hoere stilheit van den20 loůffent in irre stilheit van demeeenen totten anderen Dat inrelicheeyme zo deme anderen dat ynrelichebeuynden is so lieflicken

+88a

+ bevinden is so leiflich

so hemels so wonderlijc id deitind so heimelsch ind so wunderlichsy springhen Inde loepen indat id sij deit springen ind25 hem seluer Inde vlijtelichen weiden25 loůffen in in selůer ind vlijslichenals dies lieue mynschen diesweyden Alse deise lieůe menschengheploghen hebben den morghendys geplagen haint denso moghen sy wael komen tottenmorgen so moigen sij wail komenelter Ind sueken hem toe maele29 zo deme elter vnd soicken in

1) ontbr in hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

30 te eten die daer is die herde die+88b

+ zo male zo essen Jnd der da

berghe In de weyde Ind ontfaenis der heirde der berge ind diedat heylighe sacrament Ind gaenweyde intfain dat heilige sacramentsitten by sich seluer Ind inind geint sitzen by sichkunstu diese dinghen niet alwegheselůer Jnd in kanstů diesen35 weghe ghelijck wael ghedoen dat35 dingen alle weghe geliche woilis billich Dat in schaed dich nietneit gedoyn dat is billich dat indaer omme en saltu niet afschadet dir neyt dar vmb eyn laeten noch en salt dich niet

+89a

+ saltů neit af laissen noch in salt

verueren Mer ganc voert aendendich neit ir veiren mer ganck vort40 dirden berch der godheit40 an den dirden berch der gotheit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

329

[Hs Br 3 Hs L]

1 heit Deser dinghen inrelike openheit1 es lustelike weede dijnre zielenende smakelike beuindingheAls die ziele aensiet die wise wijsheitdat is lustelike weide der zielender wiser zielen cristi endecristi ende hoe minsam is si inhoe minsaem si es in haren aerde5 haren adel soe dat si coenlijc op5 so soudse coenlic dorren hierhem liden ende pine doeghenomme liden noot van binnen endebeide van binnen ende van butenvan buten vten aerde inrelicswt adele inrelecs wetenswetens waer omme ende waer toeende bekennens Daer om ende10 waer toe ende om wien datselijdt want soe si des meer willesoe si hier meer lidens begherenmoet van rechter scout ende alwt rechter scout van minnen

+28aEnde als dan dat scaepken dijn+

16 ziele in deser weiden is ende een16 Als dit scaepkin dine ziele invan haren vruchten dies meerdeser weeden es ende deen meerghewaer wert dan die anderegheware werdet dan dat anderAch hoe si dan lopen in dieOch hoe si dan loopen in harer20 inrelijcheit van binnen inderbegheerten

20 stilheit vanden eenen totten

ende springhen in hem seluenanderen Dat inrelic beuindendes gheest vanden enen tot denes zo zoete zo lieflic zo hemelschanderen ia van alle dien dat hizo wonderlic dat sise doet loopenvter rechter minnen om onsende inden oplukene25 ghedaen heeft Ende als dan die25 ende neerstelike weeden Als deseminnende ziele aensiet elc bisonderlinghe

lieue menschen dies ghepleghen

wat die menscheit cristihebben des morghens moghen zijvan buten inden lichaem persenwel comen ten autare endeende pinen gheleden heeft om onssoucken hem te male te etene30 Ende oec sijn minnende ziele wt30 die daer es die herde die berchwat minnen dat die here hemende die weede ende ontfaen dat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

daer toe ghegheuen heeft endehelighe sacrament ende gaenouerghegheuen inden handen dersitten bi hem seluen Ende ensondaren Ende dan die godheitconstu dese dinghen altoes niet35 die hem daer toe vernedert heeft35 euen wel ghedoen dat es recht datdat si die me inder zielen cristi om

+75a

+ en scadet di niet daer omme

onsen wille ghestort heeft ende bien suldi niet of laten noch enhem ende in hem ghebleuen heeftsal di niet veruaren Maer gaetdaermen hem alle onwerde endevoort anden berch der godheit

+28bversmaetheit gheboden ende +

41 ghedaen heeft Ach als ghi dit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

330

[Hs Br 14688 Hs U]

Der dirde berch is dat ongheschapenDer dirde berch is dat vngeschaffenguet cristus Inden berghegoit cristus in demeis die rast des myddendaghesberge is dey roy des midden35 daer haldet dit schaepkijn sijne35 dages da heildet dit schaif sinemeridien Alleyn dat diese dinck

+89b

+ meridien alleyne dat deise

in dich sich verghaen moghendinck in dir sich ergain moigenin daghe Ind oich inde nachtenin dage vnd oůch in naichte indInd in eynre vren machstuin eynre vren maichtů weyden40 weyden in allen dryen berghen40 in allen dren bergen nů van dem

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

331

[Hs Br 3 Hs L]

1 ende veel meer wel te recht aensiet inden inwendighen grontws herten Ay dat inrelec beuinden ende beuuelen dat daer dan isdat is lieflijc ende soe hemels ende soe wonderlijc het doet singhenende springhen ende lopen ende hem seluen blidelijc weiden Als5 dese lieue menschelkens des gheploghen hebben inder nacht metwerdigher aendacht ende gheesteliker oefeninghen dan smerghenssoe moghen si wel comen ten outare om dat lammeken cristumihesum altemale tetene die daer is die herde die berch ende dieweide ende ontfaen dat heilige sacrament want hi onnes hen wel Ende10 dat si dan gaen sitten bi hen seluen sonder vele becommernissen vanherten ende keeren haer inwendighe crachten weder in gode een goede

+29a wile tot dat si inwendichs inwerckens gheuuelen dat dat h sacrament+

van binnen in hen werct op dat sijs waer nemen Ende en constudese dinghen die hier voer ghescreuen sijn niet alle weghe euen15 wel ghedoen alst wel billijc noot waer ende profitelijc Mer wantpruefelijc is datmens altijt niet ghelijc wel ghedoen en can ouermidsonse menschelike crancheit die groot is in ons dit en scaedt dienochtan al niet ende du en selt daer om niet af laten noch di oecverueren Mer gaet altoes voert tot aenden derden berch der godheit20 Die derde berch dat is die onghescapen goetheit cristus Siet indesen berch soe is die ruste des middaechs Al hier houdet dat scaepdat onnosel lam cristus die oec selue die herde is sinen middach

+29bende sijn noenstont hier schijnt die sonne ten heetsten van alden+

daghe hier eest tspel volmaect Doch eest alsoe dat desen dinghen25 in di verwandelen moeghen want onder dach ende nacht ia endein eenre weien soe moeghestu clymmen ende vanden herde gheweytworden in alle drie die berghen Nu in dien ende nv in desen soedat niet altoes alsoe ende alsoe en moet sijn gheweydt mer datmenyerst ga weiden inden nedersten ende dan opclimmen inden anderen30 ende dan tot opten derden Mer na datmen meest bereetscap heeft

nv te desen ende dan te diendaer na mach men weiden gaenDie derde berch es dat onghescepen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

nv hier nv daer na lust dergoet cristus In dienbegheerten der minnender hertenberghe es die ruste des middaechs35 Doch na settinghe der woorden35 daechs daer hout dit scaepkinsoe hebben wijt aldus begrepenzijn meridies Alleene dat

dese dinghen in hem vergaenDie weide des derden berchsmoghen inden daghe ende oecis dat du aensiet die wonderlikeinder nacht In eenre hueren40 ordinancie ende cierheit der40 moghestu weeden in alle drien

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

332

[Hs Br 14688 Hs U]

1 Nu van den inde[n]1) nae settinghe1 in den doch na setzůngen der

der woerde heb wer id alsusworde ham wir id alsus ge greiffenbegrepen Dye weyde des berghes

+90a

+ Die weyde dys bergis is

+150a = [c]xlviiis als du aensies die creaturlicheit+als dů ansijs die creatůrlicheit

gods dat is sijne edel5 gotz dat is sin eidel menscheit6 mynscheit ende die wonderlikeind die wunderliche ordenungeordenynghe ende cierde der hiemelvnd tzeirde der hemele ind derende der enghele inde derengel ind der menschen sunderlichmynsche sonderlinghen wye godwie got mit dir gedain hait10 mit dich ghedaen heuet so wetstu10 so weystu wail wie dir gescheitwael wye dich gheschyet is

+90b

+ is van gode so dů dan an seys

van gode so du dan aensies diedie vngeschaiffenheit dat is gotlichongheschapenheyt Dat is godlichweysen die heilige dryueldicheitwesen die heylighe drijuoldicheitdar mach dir werden alz15 Daer dich werdent also15 veil offenheit dat dů verlůsesveel offenheit Dattu verlusschesdich vnd offenheit ind dat geistin openheit Ind dat gheystverslindet bis in vnbekennen des

gheyst verslinde[t]2) went in onbekennendins ind des sinen so moistů

des dijns ende des sijns+91a

+ van noit rasten in stilheit want

20 soe moetstu van noede rasten20 da in bistů neit in dinre vermogenheitin stillicheit Want daer in bistuvan wůnder weirstů wůnderloisniet in dijnre moghentheit vanind singkes in dat ewigewonder woertstu wonderloes Indedat die geware roye is dat heildetsinckes in dat ewighe dat diehie mit der meridien roye der25 ghewaer rast is Daer helt hy25 da sprach ich bin ein goit heirdemit dich meredien rast der daersprac ich byn eyn guet hierde

1) hs inde2) ns verslindes

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Nu by dijnre beuinghinghen en+91b

+ na dinre bevindůnge in bliůes

30 blyues du neyt daer Doch bistu30 dů neit da doch bistů aldaaldaer cristo also gheeynichtcristo Also geeyniget dat dinDat dijn wael ende dijn we inderwail ind din we inder zijt neittijt niet anders en sal sijn dananders in sal sin dan vs eme ditwt hem Dat laet dier lief sijnsal dir leif sin ind bis vort alle35 ende bis voert meer alle dijne35 dine dage ein scheifgin der

+150b = [c]xlviijdaghe eyn schepeken der weyden+weyden des gůden heirden de

des gueden hirden die daerda sprach Jch bin ein gůit heirdesprack Ich byn eyn guet hirde

+92a

+ Selich sint die die dys hirde

39 Selich sijn sij de dis heerde39 weyden sal eweclichen in deme

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

333

[Hs Br 3 Hs L]

1 hemelen ende oec die creatuer- 1 desen berghen nv vanden eenen

+30alijcheit gods dat is die werdighe+nv vanden anderen Doch na

menscheit ons heren ihesu cristisettinghe der woerden hebbenEnde alstu al dit met sonderlijcheidenwijt aldus begrepen Die weede5 aensiets ende hoe god5 des berchs es als du aensies diemet di ghedaen heeft soe wetestucreatuerlicheit gods dat es sijnwel hoe di ghesciet is van godeedele menscheit ende die wonderlikeEnde alstu dan oec aensiet dieoordineringhe ende verchiertheitonghescapenheit des godlijcs wesensdes hemels ende der10 dien spieghel sonder vlecke10 ynghelen ende der menschender hogher drieuuldicheit daersonderlinghe hoe god met didi wort alsoe vele openheidenghedaen heeft so weetstu weldattu di verliest in die openheithoe di gheschiet es van gode Alsende die gheest hem verswijndetdu aensiest die ongheschepenheit15 ende versinct in een onbekende15 dat es dat goddelic wesenruste in stillen Want daer endie helighe drieuoudicheit daerwetstu niet in dinen vermoeghenewerden di also vele openhedendaer wordstu van wonderedattu verlieses di ende openheitwonderloes ende van bekennenende die gheest verslindet tot20 kenloes ende van minnen minloes20 in onbekennene dijns ende desende van lichte duyster endezijns so moetstu van noode rustensinckes in dat ewige een dat diein stilheden want daer enbestughewarighe ruste is Siet dit houdetniet in dinen vermoghenedie here met di inder rustenVan wondere werstu wonderloos25 des middaechs die daer van hem25 ende zinkes in dat eewighe datseluen sprect Ic ben een goet herdedie gheware ruste es Daer houdt

hi metten middaghe ruste diedaer sprac ic ben een goet herde

Nu al bestu hier toe comen datNu bij dijnre beuindinghen en

+30ben is niet met dijn- re beuindinghen+30 bliuestu daer niet doch bestu

31 mer het is di ghescietaldaer cristo zoe gheeenicht datvander gracien gods ende sijnredijn wel ende dijn wee inder tijt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ghenaden Ende oec en moeghestuniet anders en sal wesen dan vutdaer in niet langhe bliuenhem Dit laet di lief wesen ende35 hier inder tijt wesende mer doch35 weest voort meer al dijn daghealst di ghesciet soe bestu meteen scaepkin der weeden descristo alsoe verenicht als datgoeden herden die daer spracdaer dijn wel ende dijn wee op dieIc ben een goet herde Salichtijt niet anders en sal sijn dan

+75b

+ zijn zi die des herden weeden

40 wt hem Dit laet v lief sijn ende40 eewelic ghebruken sullen inden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

334

[Hs Br 14688 Hs U]

1 weyden sal ewelichen in den1 geberge des ewigen leyůens Ereghebirchte des ewighen leuensind lof sij deme gůden heirdenEer ende loff sij den guedenin diesme ind in alme amenhirden in desen ende in allen5 Amen AMEN

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

335

[Hs Br 3 Hs L]

1 sijt voertmeer alle daghe een1 berghe des eewighen leuens Eerescaepken der weiden des goetsende lof zi dien goeden herde inherden Och hoe ouer salich sijndesen ende in allen Amensi die dese herde sal weiden inden5 berch des ewichs leuens Desegoede herde die heeft sijn scape

zere ghemint alst wel aen hem schijnt want om dat hise ghetrouwelijcieghen die wolue behueden ende bescermen soude soe heeft hi hemswaerlijc vanden woluen der ioden laten quetsen ende heeft menighe10 wonde ontfaen die sijn scape souden hebben moeten liden en had

+31ahise niet bescermt Ende dit selen wi gheestelijc aldus mercken+

ende in ons seluen aensien Want in onsen lieuen here ihesu cristosijn vijf weselike duechden verclaert volcomenre dachuaert doerdie heilighe v wonden die hi ontfaen heeft Die dachuaert dat15 is meerderen in godliker enicheit Die wech doer die wonde desluchteren voets dat is begheerlike te steruen alles weselecs natuerlecsonordelijcs ende creaturlijcs lust Die wech doer die wonde des rechtenvoets dat is een sterc doerdringhen in alle toevallender wederwerdicheitverduldigher volherdender dancbaerheit gode dancken20 ende louen vanden weseliken goede dat god selue is Die wechdoer die wonde der luchter hant die is gheleghen in alre oefeninghender duecht in oetmoedigher ghehoersamheit enen onderval dijnsselfs alte male onder gode in alre beuijndelijcheit ende saechtmoe-

+31b digher sinckinghen ewigher ghelatentheit ons onbekent in die+

25 hoecheit godlijcs willen Die wech doer die wonde der rechter hantdat is ledich afghesceiden armoede des gheests eenvuldich sonderbeelden ende formen met weseliker minnen indringhende in dieverclaerde lutere eerbaerheit met weseliker bloetheit in die godlikeverborghene eenvuldicheit Dien wech doer die wonde des herten30 die is gheleghen inden sacramente der ghehoorsamheit in dieheilicheit der heiligher kerken ende in allen wtwendighen goedenwerken In miltheiden met heeten begheerte met wiseloeser beuijndinghen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

in inrelijcheiden ons selfs in ons herte binnen ende bernenin dien bernenden afgronde ende ontsincken sonder beelden in35 die duyster stille godliker enicheit Gheloeft soe si dese goede herde

+32adie dus vro- melijc voer sijn scapen ghestreden heeft Amen+

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

336

[Hs U Hs Br 3]

[1] XVII

v p d e n s e l u e n s o n d a c h+121a = [c]xx reg 17

+ Noch vanden seluen werden

e e n a n d e r S e rm o e nheiligen sacrament

DRijft die lammere in dieDRijff die lammer in die5 woestine Daer du vindest die5 woestijn daer du vindes die alrealder beste ende edelste weedebeste ende edelste weyde DieDie lammere die daer gheuoetlammer die dae gheuoedt weerdenwerden in die woestine aen dieinder woestijnen aen denhooghe berghe vanden edelenhoghen geberchte vanden edelen10 bloumen die werden vet ende10 bloemen die weerdent vethaer vleeschs es zoete als oftende hoer vleys es suet als mitmet honighe ouer goten warehonich ouergoten sy Also sijntAlsoo sijn ghenaden rijke menschen

+121b = [c]xxb

+ ghenaden rijche mynschen

als zi ontfaen dat heligheals sy ontfanghen dat heylige15 sacrament so ontfaen si dat lam15 sacrament so ontfaen sy datder puerheit dat verchiert eslam der luterheit dat ghesiertmet duechden zijns werden leuenses mit doechden sijns weerdenende met alle den werdenleuen ende mit alle den werdenwonden zijns lidens ende met alwonden sijns lijdens ende mit20 sijnre godheit Daer omme sprac20 alle sijnre gotheit Hijrom spraconse heere Zij gaen vte endeder heer sy gaen wt ende vindenvinden goede weede ende gaenguede weide ende gaen enin ende vinden ghenouchlikeende vinden genuechlike weideweede die si niet bekennen nochder sy bekennen noch begrijpen25 begripen en moghen maer die25 en mogen Mer der geest dergheest der waerheit weedetsewaerheit der weidet sy vanVan deser weeden werden si vuldeser weiden weerden sy volduechden ende inreliker oufeninghenduechden inreliker oefeninghenSoe ghebaert die heligheso gebeert sy der heylige geest30 gheest in hem een helich leuen30 in een heylich leuen want hoerwant haer leuen es helicheit endeleuen es heylicheit ende heylicheit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

helicheit es haer leuen Dat helighees hoer leuen Dit heyligeghebaert hem vut onbeulecterleuen gebeert sich wt onbeulecterpuerheit ende vut denluterheit ende wt grunde35 gronde der conciencien ende35 der consciencien ende wt alle denvut alden poeynten die voorsprokenstucken die voer gesproken sijntsijn Dese ontfanghenessedes helighen sacramentses der sonderlingher menschen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

337

[Hs U]

[1] Dit ontfenckenysse es der sonderlinger minschen des heyligen[2] sacraments den gieft getuych onse heer ihesus cristus der dae[3] es dat heylige sacrament die edel substancie die en heet geyn[4] onderstant sy onthaldet forme Also es desen minschen nae horen[5] deyl en hebben sy gheyn onderstant van allen tijtliken dinghen[6] mer god allene es hoer onderstant Als der priester consecree[r]t1)

+122a = [c]xxi[7] + dat heylige sacrament dat werck en [es]2) des priesters niet et[8] es oec der woerde niet Onse heer ihesus cristus deyt dat werc[9] selue Enden getuych des priesters so geeft hij cracht den woerden[10] Also es desen sonderlingen minschen die genade die en hem[11] leuet die en es hem niet Si es ons heren ihesu christi dijt en hem[12] deit si sijnt een getuych ende eene lijdende cracht die god lijdent[13] in alle sijnen werken Dat heylige sacrament dat en schijnt niet[14] dat daer es Ende dat daer niet en es dat schijnt daer Also es[15] desen minschen dae sij gebarende sijnt in den gelanze der heyliger[16] vrocht des heyligen sacraments dat sy van genaden woerden[17] sijn dat en schijnen sy niet Ende dat sy niet en sijn dat schijnen[18] sy Sy schinen voer groue wtwendige minschen ende halden sich[19] seluer voer groue sonder die dat guet gods verderuet hebben[20] Datmen ruket dat en es daer niet Ende datmen gesmaket dat en[21] es daer niet Mer datmen en ruket noch en smaket noch en geuoelt[22] dat es dat heylige sacrament Also es desen minsche wie dat[23] sy niet en geuoelen mit synlicheit doch sijnt sy vol des heyligen[24] sacraments Alstu op deys dijnen mont ende ontfinges dat heylige

+122b=[c]xxi[25] + sacrament mit gansen gelouuen verborgen onder eenre formen[26] des broets so deit der geest op sijnen mont der begeerden ende[27] sluyt in sich dat geestliche verborgen guet Als der spiegel deit[28] die sonne In sich sluyten wes si daer geuoelen ende gebruyken[29] inden geest dat es onbecant allen crachten van bennen ende van[30] buyten Kinder dat dueck es te male guet ende die ellen es duer[31] dat wenich yeman betaelt

1) hs consecreet2) ontbr in hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

338

[Hs U Hs Br 3]

[1] XVIII

Noch vanden heiligen sacrament

NV heffen wij aen van desenSonderlinghe menschen die allesonderlingen minschen die alle5 dinc ghelaten hebben wanneer5 dinck gelaten hebben Wannedie gaen ten helighen sacramentedie totten heyligen sacramentso ontfaen sij drierandegaen soe ontfangen sy dryerleyepuerheit Puerheit der zielenluterheit Luterheit der zeilenpuerheit des ghemoets ende puerheitLuterheit des ghemoets Luterheit

+76ades gheests Sij ontfaen+10 des geests Ontfaen sy luterheit

11 puerheit der zielen Dese gheschietder zielen dat gescyet aenderaen die menscheit ons heerenminscheit ons heren ihesuihesu cristi als hi glorificeerdecristi Als hi sich glorificierde opvp den berch daer was petrusdeme berghe Daer was petrus Jacobus15 iacobus ende iohannes In dier15 ende Johannes Inder claerheitclaerheit sprac petrus Heere hiersprac petrus Heer hijr eesteist goet sijn Petrus en bekendeguet sijn petrus en becande indenin dien tijden niet beters wanttijden niet bat want sijne sinlikesijn sinlike crachten wordenvervruechdet

crachten woerden vervrouwet

20 doe hi hoorde die20 doe hij hoerde die stemmestemme Hier es mijn een gheboorneHij es mijn wtuercoren soen insone in wien ic mi weldene ich my wael behage Doebehaghe Doe vielen zi vp haervielen sy op dat aengesichte totteraensichte ter eerden Die wileeerden dye wijle dat sy25 dat si saghen doe waren sij25 sagen doe waren sy drůncken indroncken in haren sinliken crachten

+123a = [c]xxij

+ horen sinliken crachten Want

maer doe si hoorden doedoe sy die stemme hoerden doeontghinghen si haers selfs totquamen sy van hem seluen datdatse die heere vp hief endesy onse heer op hieff doe en30 doen en saghen sij niemende dan30 saghen sy nyeman dan ihesum allene

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ihesum alleene Ghi gheestelikeGhy geestlike minschen nvmenschen nu neemt ware in desennyemet waer in desen grondegronde neemt waer dieNyemet waer der luterheit derpuerheit der apostelen in harenapostelen in horen nederslach35 neder slach Doe si gheuoelden35 doe sy wolden glorierenmet synlichenmet haren sinliken crachten doecrachten doe en mochtenen mochten sij niet ghelanghensy niet ghereyken tot horen ynrelijkentot haren gronde daer ommegronde daeromme

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

339

1 moesten sij deruen inreliker1 moesten sy deruen ynrelikerwaerheit Die sone gods doe hiwaerheit Der soen gods doehinc anden cruce sprac hihij aenden cruce hinck DoeVader in dinen handen beuelicspraeck hij vader mijnen geest5 mynen gheest Doe drouch hij5 geue ich in dinen handen Doevp al dat hi hadde nader gheschepentheitdruech hij hem op allet dat hiende dat hi gheleeftontfangen hadde nae der ghescapenheithadde Alsoo sullen alleende dat hij geleeftvernuftighe gheeste wat sij vanhadde Also sullen alle vernuftige10 gode ontfanghen hebben dat10 geesten wat sy van gode vntfanghensullen zi ledichlike weder in hemhebben dat solen sydraghenledeliken weder in hem draghenDie ander puerheit es puerheitDie ander luchterheit des ghemoedsdes ghemoets die dendie den minsche ghegeuen15 mensche ghegheuen wert inden15 wort inder ontfenckenysseontfane des helighen sacramentsdes heyligen sacraments Die luterheitDie puerheit ontfinc moyses vpontfinck moyses op denden berch doe hem die heere toeberge doe hem der heer toesprac Ende van sijnre tieghenwoerdicheitspraec van sijnre tegenwoerdicheit20 ende van synen hemelschen20 ende van sijnen hiemelschentoe sprekene ontfinctoespreken daer ontfinckdaer moyses een so groot lichtMoyses eyn so grote liecht dat

+76bdat daer ghinghen rayen van+daer gingen raydien van sijnen

synen aensichte als of hi hoorne+123b = [c]xxij

+ aensichte als of hy horne hedde

25 ghehadt hadde Moyses ontfinc25 Ende Moyses ontfinck sulkesulke ghenade sijnre ieghenwoerdicheitghenade van sijnre teghenwoerdicheitende hemelschen toesprekeneende van sijnen hemelschenNu meerct ghi edeletoe spreken Nu merketgheesten wat claerheden moegdighi edel geesten wat claerheit30 ontfaen wanneer ghi vereenicht30 moghet ghi ontfaen wan ghijwert in gode ende god heeft ingeeynicht woert in god ende godhu sijn rusten Want hi spreketheuet in v sijne raste Want derMijn woninghe es metten kinderenheer sprack Mijne woeninghe

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

der menschen wanneeres inder minschen kindern Wan35 die mynnare wilt vereenighen met35 sich der mynnaer wilt eygenensinen lieue zo gheeft hi haer sinemit sijnen lyeue so gieft hi hoergauen daer mede trect hise vutsijne gauen daer mit trect hehaer seluen dat si haers selfs tesij wt hoer seluer so dat synieute wert dat si der natuerenhoers selues te nyeten woert40 gheen lust en mach gheuen Met40 dat sy der naturen geynen lust

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

340

1 allen dien dinghen die die natuere1 en mach gheuen mit alle dienin sinlicheden vervruegdendinghen die natuer in sinlicheitmoghen daer hem dat lieflic indenuervrouwen mach dat sich datgronde openbaert daer veruloeytlieflic inden gronde openbaert5 haer die ziele vp een ander5 daer vervlyet sich de ziel op eengoet dat si selue es Hier behouftander guet dan sy seluer es Hijsij goeder wijsheit ende dier enbederff sy gueder wijsheit endeheeft si selue niet zi en weetderre en heet sy seluer niet syniet waer si haer keeren salen weit niet waer sy henen sal10 Het es haer onverstandelic si10 keren et es hoer onverstendicheiten cans niet gheminnen HetSy en cans noch niet gemynnenes bouen al dat hare ende datet es bouen allet datgod in haer doet Daer ommehoer ende dat god in hoer deytsalse comen tot deser puerheitHyromme sal sy comen tot deser15 zo moet haer ghemoede eenvoudich15 luterheit so moet hoer gemoedewerden ghelic eenen kindeeenuoldich weerden als een kintdat niet en besittet ende gheendat niet en besittet noch geenemenichfoudicheit en heeft Endemennichuoldicheit en heet Endescreyt doch nader voester burst

+124a = [c]xxiij

+ scryet doch nae der ammen der

20 alst sughens begheert ende wanneertboerst als et suken sal ende wanneertdier melc deruen sal so21 et sal deruen der melc soe woerdetwertet bedrouft Dien edelen bedroufdenbedrueft Desen edelen bedruefdenkinderen gheloefde diekenderen den gelieftheere an der weerder riker tafelender heer aen der weerdiger rijker25 des werdighen auentmaels25 tafelen des weerdigen auontsIc en wil hu niet weesen lateneten te troesten Doe hi spracIc wille hu eenen anderen troosterich en wil uch niet weysen Ichsenden die sal eewelic met huwil v eenen anderen troester

+77awesen hi sal hu leeren alle+senden die sal eweliken mit v

30 waerhede Salich sijnse alle die30 sijn hij sal v leren alle waerheitin deser scolen sijn Hi salseSelich sijn alle die in deserleeren alle waerhede van binnenscolen sijn he sal hem lerenende van buten hi salse leerenalle waerheit van bynnen ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

steruen alre sinliker dinghen hivan buten Ende hi sal sij leeren35 salse leeren afscheeden van35 steruen allen sinliken dingenvrienden ende van allen tijtlikenHe sal sy leeren aue scheidendinghen ende van harer eyghenervan vrienden ende van maghennatueren Hi salse leerenende van allen tijtliken dinghenmynnen dat onbekende goet hiende van hore eygenre naturen40 sal wesen een licht harer ken-40 he sal sij leeren mynnen dat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

341

1 nessen hi salse leeden in hare1 onbecande guet he sal sijnverstannesse Hi gheuet hemliecht hore bekentenysse He salmet ionste haren begripe endehem leyden in hoer verstennyssemet minliken eeninghen harenHe gieft sich mit gonst5 zielen ende met soeten haerpen5 horen begrijpe Ende mit mynlikerharen hoorne ende metten minlikeneyningen hore selen endein starene haers oorsproncsmit sueter herpen horen gehorenDan ontfaen si dat dieende mitten mynliken instarenheere sprac in den auentmalehoers oerspronges So10 naden eersten voorsprokenen10 ontfaen si dat der heer spraeckwoorden Dan suldi bekennenaen den auont eten nae den eerstendat ic ben in den vader ende ghivoergesproken woerde sosijt in my ende ic ben in v Desesult ghi my bekennen Dat ichdinghen werden hu bekent inben inden vader ende ghi sijt15 den pueren ghemoede dat alsoo15 in my ende ich ben in vch deseeenvoudich es

+124b = [c]xxiij

+ dinghen weerdent vch bekant

inden lůteren ghemoede dat alsoeenvoldich es

Dat derde peyntDat derde stuck es luterheit20 dat es puerheit des gheests Die20 des geestes Die luterheit ontfenckpuerheit ontfinc Sente pauwels doeSinte paulus doe he ghetoghenhi ghetrocken wert inden derdenwaert in den derdenhemel daer hoorde hi die dinghenhemel Doe hi sprack ic wistdie nye ooghe ghesien en macheenen minsche die ghetogen25 noch mont ghespreken noch hoore25 waert inden derden hemel daerghehoorenhoerde hij die dinck die oughe

niet ghesien en mach nochmont niet gespreken noch oer

Daer wert hi nederniet gehoren en mach doe waert30 ghetrocken van allen synennatuerliken

30 he neder geslagen van alle sijnen

crachten ende spracnatuerliken crachten Ende spracHeere wat wilstu dat ic doe doehere wat woltu dat ich doenen was paulus niet meer sijnsDoe en was paulus niet mee

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

selfs hij hadde hem ghelatensyns selues Hy hadde sich35 Ende hier staet des gheests35 eenen anderen gelaten Hijr aenpuerheit dat hi niet en hebbesteyt des geestes luterheit dateyghin wille noch eyghin mynnehi niet en heb eyghen willenoch eyghin behaghelicheit nochnoch eyghen minne noch eygenen trecke gheen vreemt goetbehegelicheit Hij in trect geyn40 tot hem Hier omme sprac die40 vremde guet te sich Hijromme

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

342

1 heere Die zijn ziele lief heeft die1 sprack der heer de sijne zieleverliest se ende die sijn zielelief heet der verliese sy De sijnehatet die vintse inden eewighenziel haet der vint sy inden ewighen

+77bleuene Alsoo doen alle die +leuen Also doent alle die

5 ghene die haers gheests lusten5 ghene die hoers geestes lustesende begheerten niet en volghenbegeerde niet en volgen als derAls die gheest also bloot wordengeest also bloet woerden is so blijftes hoe en blijft hi niet aremhe van noeden arm Soe sprackDan spreect hi metter mynnenderhij mitter mynnender zielen10 der zielen Heere waer weedestu10 Heer waer weydestu dijne scaepdine scapen Dat doe ic in derDat doen ich inder woestijnenwoestinen inden hooghen middaghe

+125a = [c]xxiiij

+ aenden hogen mydden daghe

daer die sonne schijnt indaer die sonne schijnet in horeharer hoochster claerheit Als diehoechster claerheit Als die sonne15 sonne werpt haer hitte in dat15 hoer hitte wirpet in dat eertrijckeeertrijc so langhe dattet heetetalso langhe dat et hitdetzo breedet si dat gout inder eerdenso brůedet sij dat golt indenende verteert alle vuchticheiteertrijke So dringet die hitdeDan werpt die sonne haerwt den eertrijke ende verteert20 heetende cracht vp der eerden20 alle vuchticheit so wirpet dieende datter te voren een hindersonne hoer hitde cracht op datwas dat verteert si als neuel endeeertrijke dat daer voer eenalle middel ende al dat den lichtehinder was dat verteert sij allescadet Des morghens vroe soneůele ende alle middel ende25 schint die sonne ouer die fonteyne25 allet dat deme liecht hindertende gheeft een schijnInder morgen vroech so schijntouer dat hoochste inden hooghendie sonne ouer die fonteyne endemiddaghe so schijnt diegieft eenen schijn ouer datsonne in die fonteyne Also saenhoechste aen den myddaghe30 als dat water ontfanghen heeft30 so schijnt die sonne in die fonteynedie sonne so ghebaert si eenalso balde dat water ontfangenander sonne dan en maect sijheet die sonne so gebaertgheenen schijn aen den hooghensij ander sonnen weder

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

soe in maect sij geynen schijn35 Alsoo dat beelde dat ic hu35 op dat hoechste Also dat exempelgheue metter sonnen alsoo gheschietetdat ich v gegheuen heb mittermetter puerheit dessonnen also geschiet dergheestes Als dat vier des helighenluterheit des geests als datgheests langhe heeft gheberrentvuyr des heyligen geestes langhe40 desen gheest so wert hi40 gebornet heet desen geeste so

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

343

1 duer heet ende ontfaet dat gaut1 woert hij doer hitzich ende ontfaetder mynnen ende staet in eenredat golt der minnen endevierigher vlammen ende werptsteyt in eenre vuyriger vlammenhuut sijn begheerte ende heeftende wirpt wt sijne begeerde5 hem ontblootet van anderheit5 ende heet sich ontbloetetDan gheit hem dat vier dervan anderheit so gaet datgodheit in desen bernendenvuyr der gotheit in desen bornendengheest Daer wert verberrentgeest daer woert verbrantalle middele dat gode hindertalle myddel die god hindert10 alle zijns werkens die daer es10 alle sijns wercs daer es dermiddel vanden gheeste ende

+125b = [c]xxiiij

+ myddel vanden geestende steyt

staet bloot in sijnre formen Daerbloet in sijnre formen daerschijnt die hedele sonne derschijnt die edel sonne der gotheit

+78agodheit in die puerheit des+in die luterheit des geestes so

15 gheests Dan weedet hem die15 weidet sich der geest wten vermoghengheest vten vermoghene desdes heren ende wirpetheeren ende werpt hem vp densich op den velde der gotheitvelde der godheit ende sincketende sincket sich in die gonsthem inden ionst sijnre eewighersijnre ewiger minnen ende trect20 mynnen ende trect in hem synen20 in sich horen minnaer ende himinnare ende hi rust inden hemelikenrastet inden heymelichen indeninden loueliken indenliefliken in den formeliken jndeninreliken inden formeliken dat hiynrelichen dat he nae hemna hem ghebeelt heeft Datgebielt heet Dat tabbernakel25 tabernakel heeft hi selue ghehelicht25 heet he hem seluer geheylichtmetter vrucht sijns werdighenmitter vrocht sijns weerdigensteruens dat hi so hooghelicsteruens Dat he so hoge gemintheeft ghemint Du edelheet Du edel geeste sich aengheest siet ane dinen aert endedijnen adel ende bewijse deme30 bewise dien eere ende gheeft30 eer ende gief den mynnaer sijnedinen mynnare zijn saut dat hisolt den hi also swaer ende haertso hertelike gherne heeft Dieerarnet heet Die ziel sprac Watziele sprac wat hebbic te gheueneheb ich te geuen et es doch

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

het es doch al zine Die heereallet sijn Der heer spricht geeff35 sprac Gheeft mi dat ic di ghegheuen35 my dat ich dij gegheuen hebhebbe onbeulect endeonbeulect ende reyne Die zielreyne Die ziele sprac Heere icsprach Heer ich geue dij datgheue di dat ende dat nemeende dat mijn ende werp myEnde werpt my in dat vier desin dat vuyr des heyligen geestes40 helighen gheests ende verberne40 ende verborne my in dijne edel

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

344

1 my in dijn edele gotheit Die1 gotheit ende sencke my in datmeester sprac Die oeghe enafgront dijnre gotheit Der meysterheeft gheen verwe daer ommesprack dat oege en heetheeftet onderscheet alre vaerwengeene verwe hijromme heuet5 Ic segghe hoe edel dat die hooghe5 onderscheyt van allen uerwenes du moghes dat ghesichteIch seg dich wie edel dat datblenden met eenen stroo alsoege es du machs dat gesichtemet eenen grooten steene Alsooblenden mit eynen halme alssegghe ic di dattu die puerheitmit eenen groten steene Also10 dijns gheests moghes beulecken10 seg ich dij dattu die luterheitmet ydelen woerden ende met

+126a = [c]xxv

+ dijns geestes moges beulecken

ydelen ghedachten ende met alremit moetighen woerden endemenichfoudicheit die di des berouenmit ydelen ghedechten endemoghen Alsoo vele als dumit al der mennichuoldicheit15 di ledich houdts al soo veleghebrukestu

15 die dy des beraden mogen Also

des gronts Wanneer duvoel alstu dij der ydelheit ledichgode hinders zijns werkens sohaldes also voel gebruykestudoestu eene gheestelike moortdijns grondes Ende wanneer duende so valstu vter ghenadengod hinders sijns werkes so20 goddeliker heymelicheit Nu20 deystu eenen geestliken moertprouue wattu verliest Du valsAlstu den geestliken moert

+78bvut godliker eenicheit ende oneers+hees gedaen so velstu wt genaden

maechdeliken staet endegotlicher heymlicheit Numoederlike eere ende oneers datprueue wattu verluyst du veles

25 gheselscap der yngh[el]en1) ende25 wt gotlicher eynicheit ende

werpes di vut broederliker mynnenoneeres meechtlike doecht endeende dienes eenen onwerdigherenmoederlike eer ende oneeres diedan du selue sijsgheselscap der engelen ende

wirpes dij wt bruederliker minnen30 ende diens eenen onweerdigher

Dugheues dinen vianden gheweltdan du seluer best duouer di Nu merke hoe du waersgieues dijnen vianden gewalt

1) hs ynghē

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

du stondes in yngheliker puerheitouer dich Nu merke wie dunu siet hier worpes du diweers doe du stoendes in gelijker35 huut metten ynghelen Hier omme35 luterheit Sich nv wirpestuhoede di voor gheestelikedij wt mitten quaden engelenouerdie ende voor gheestelikeHijr omme bewaer dij vanoncuuscheit ende voor vutwendighegeestliker houerdien ende voersonden Die eerste sinnengeestlike onkuyscheit ende voer40 moeten behouden werden met40 wtwendijghe sonden Der eerste

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

345

1 oetmoedicheden Die eerste goede1 sen moet behalden weerden mitwerken werden inden helighenoetmoedicheit ende die eerstesacramente ghewonnen Endeguede werken weerden indendie andere quade dinghenheyligen sacrament ghewonnen5 werden inden sacramente verhoedet5 ende die ander bose dingendat si niet en gheschienweerden inden heyligen sacramenteBidden wi onsen lieuen heereverhuet datsi niet en geschienByddet god voer mych Desdat wi sijns ghebruken inderdat wi ons alsoe moeten hebben10 eewicheit Amen10 begeer ich

[Hs U Hs Br 14688]

[Hs U]

XIX

[12] Assit in prin[cipi]o sanct[a] Maria meo1)

+126b = [c]xxv[13] DIt begenne sueken den der nye gheminnen noch gemint in+

[14] waert Hijr sijnse comen ouer alle berghe in die duyster cracht[15] gods daer woert gehoert luyt sonder luyt dat es een bloet in[16] zuch in hoer een sich alle dinck in stilt Daer woert gesien liecht[17] sonder liecht dat es een bloet beuoelen In hoer eenlich alle dinck[18] in stilt Daer ruyken sy dat niet en bleyff dat es dat ongemeten[19] wesen der verborgenre gotheit Daer ruyken si dat niet en was[20] ende doch wael ontfaen mach in duysterheit der stillen Daer[21] stoent die ziel grondeloes dat es een ouerwůnden wonder alle[22] hore vermoghenheit Daer steyt die sele bieldeloes ende hore[23] naturen weseloes ende sincket op dat niet

[24] NU begennen wij desen sermoen inden name ons heren ihesu cristi[25] te verluchten Wij hebben gesproken Dit begennen sueken de daer[26] nye ghemynt en waert Nu es doch in god eene ewige minne die[27] onwandelbaer es Also sullen wij dit verstaen eer ey creatuer gescapen[28] waert do en mynde sy niet ende sy en was niet do was sy[29] onontfenclich gotliker minnen ende alle sijns gotlichen goets Want

+127a = [c]xxvi[30] dat wt werken gotlicher minnen en ginck op creaturen niet Want+[31] de creatuer was onghescapen doe minde god sich seluer ende in[32] sijn vermoghen mynde hij creatuern als hij se sceppen wolde[33] doe sceppede der heer creatuern doe mynde hij sy Ende sprack

1) Zie aant Onder aan bldz door andere hand Dit sermoen wil sijn van den h sacrament meris swaer te verstaen mer slaet ouer viij blader aen dit teyken + vandaer voert ist beter teverstaen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

[34] et es guet dat ich gescapen heb Do begonde [der]2) creatuer redelike

2) ontbr in hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

346

[1] ziel god toe minnen ende verlangede hoer in horen oerspronc Doe[2] die redelike ziel stoent ontsculdelike doe mynde sij sich seluer[3] ende weer geern groter geweest dan sy was mit weten ende verstentenysse[4] als god Nu sien wi aen dat edel begen als god minsche[5] weerden wol[de] Do woerden beweget die crachte der hiemelen[6] ende worden vlietende berghe ende dat afgrůnt bewegede sich[7] mit gonst deme geest sich bekant te maken reydelichen Ende[8] sande wt eenen engel tot eenre joncfrouwen alre joncfrouwen[9] ende condichde hoer die grote boetscap dat gotlike natuer sich[10] wolde vereynigen mit minscheliker natuern Nu merke dat begen[11] Doe formyerde der heylige geest den licham inder joncfrouwen[12] gescapen die edel ziel vanden vermoghen der heyliger drijuoldicheit[13] geeynicht gotliker natuern mit minscheliker naturen vanden

+127b = [c]xxvj[14] + heyligen geest hij heet sich wtgegoten die ewige minne in die ziel[15] ons heren ihesu cristi doe dat ewighe woert mit hoer geeynicht[16] waert doe ontfinck sy sonder myddel ende dat openbaert sy ons[17] voert mitten wtwerken der mynnen Nu prueft die minnen werke ons[18] heren ihesu cristi daer hi ons geopenbaert heet die ewige minne dat[19] der vader gaef sijnen eyngeboren soen in minscheliker naturen dat[20] he der solde dienen Ende nyem waer sijnre mynnen wie he dich[21] gedient heet mit sijnen weerdighen leuen He heet sich dich gegeuen[22] tot eenre spijsen ende sijn bluet tot eenen dranc ende die cracht[23] wten herten ende sijne sele tot eenen pande ende tot eenen weerdighen[24] offer Also als he dich heet voer gegaen also salstu hem[25] volgen Want dich es geboden du salt god minnen van alle dijnen[26] herten van alle dijnen crachten Van al dijnre selen mit eenen[27] ongedeylden gemoede Wie wilstu nv god geminnen destu niet en[28] bekennes noch en versteys noch en hees sijn bielde noch forme[29] noch en constse niet begrijpen mit alle dijnre vernůft so antwoerdestu[30] my her weder Ich minne god inden gelouue Ich seg[31] dich dat es waer also doent alle minschen die behalden sullen

+128a = [c]xxvij[32] + werden ende doch gotliker sueticheit nummer en ghe uoelen[33] inder tijt Du geestelike minsche du sals hoger minnen ende anders[34] beden dan die werelt Also sprac onse heer totter heydynnen[35] op den putte die gewaer aenbeder beden inden geest ende[36] inder waerheit Wat es een gebeder dat es een mynner Wat es een[37] minner dat es een bekenner Wat es een bekenner der dae bekent[38] dat hij mynt Wilstu dat gebot gotliker minnen veruollen so werp[39] dijne minne inden eengeboren soen ihesum cristum so wortse gecleyt[40] mitten vuyer des heyligen geestes Want die eengeboren soen rast

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

347

[1] inden vader also es dijne minne gedragen inden vader vanden[2] eengeboren soen Alsoe bestu comen in die duyster cracht bouen[3] alle engelen Dae spricht der vader du getruwe dochter Wan du[4] mit sulker eeren comes ende bes des dijnen wt geganghen ende[5] en heues dij seluer niet behalden allet dat der heylige geest in[6] dij heet gedaen dat heuestu gedragen in mijnen eengeboren soen[7] des woerdestu gecleyt mitten cleyde der onscult dat es der[8] heylige geest du edel coninx kent Wonderlike dinc saltu vernyemen[9] inden duysternysse des godheit Daer woert gehoert luyt[10] sonder luyt wat es der luyt den die edel ziel hoert sonder stemmen[11] der luyt die doer siet den gront dijnre zielen ende alle dijne

+128b = [c]xxvij[12] crachten weerdent veruolt mit vrouden In soldestu dich niet+[13] verůroůwen dae dich geopent woert dat werck datter vader[14] gebaert sijn ewich woert mit vrochtbaerheit sijns wesens ende gieft[15] den sone allet dat hi es dan dat gebaren behelt he hem seluer[16] allet datter soen ontfinct dat ontfinct hi wt desen gronde vanden[17] vader ende mit alle den keert he weder inden vader Mer die[18] geboert behelt he sich seluer der vader minnet den soen ende[19] der soen mint den vader ende geestent den heyligen geest dat[20] es eene vroude dae sy hem seluer in sijn eene genuechde ende[21] gebruyken hoers selues ende alle die selich sijn Die natuerlike[22] meyster bescrijuen Vander Sonnen daer sy drijuet hoer rat in[23] horen cyrkel ende speelt mit hoer seluer daer geit alsus gedaen[24] schijn Ende en weer die locht niet een myddel tusschen den[25] creaturen ende der sonnen die sonne beschiene dat kint inder[26] moeder Den vyssche inden water ende alle vrochte der dieren[27] Van sueticheit des gedoens der sonnen gheuet nv eene onvernůftige[28] creatuer alsulke vroude ende suete luste Wat vrouden es[29] dan daer der vader gebaert sijn ewich woert ende drinct wten[30] afgronde her voer mit sulker sueticheit ende clynt wt vaderliker[31] vrochtbaerheit Der vader spoelt mit sijnre minnen mitten sone

+129a = [c]xxviij[32] ende der soen spoelt mitten vader mit alle den dat hi ontfangen+

[33] heet dat es eene vroude dae her voer clynt mit der heylige geest[34] Nu merket dat gedoen doer dat guyt in dat guyt da de gotheit[35] des vaders doer die gotheit des soens guytet sich inden heyligen[36] geest tot eenen leuen alre creaturen Daer der minner doer den[37] minner inden minner woert ghemint alle creaturen in deser minnen[38] woert gehoert luyt sonder luyt Sonder alle gescapen luyt dat[39] es een bloet in zucht in dene sich een alle dinck in stylt Nu woert[40] gesien liecht sonder liecht dat liecht woert gesien sonder natuerlich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

348

[1] liecht Du edel ziel in dijnen gront glanzet dat ewige woert der[2] schijn des ewigen vaders in dene he alle dinc bekent also sy hem[3] behagelijc sijn mit sijnen glanzen ghieft he hoer die wijsheit dan[4] ontfaet sy onderscheit alle der dingen die voer gesproken sijn[5] also voel als hoer mogelijc es He gieft hoer te bekennen eenen[6] eenvoldigen god der da nameloes es ende onderscheit der personen[7] ende gelijc inder naturen ende inder mynnen een God[8] en es niet menre in eenre personen dan in allen drien he en es[9] oec niet meere in hem allen drien dan in eenen ende sijne werken[10] sijn onghedeylt dae sy gaen op creaturen He gaef hoer onderscheit

+129b = [c]xxviij[11] + inden hiemelschen geesten daer sy staren in dat aensichte gods[12] Och des glanzens dat der minnen gront deyt inden hemelschen[13] geesten Och der lieflicheit daer sich blic in blic vereenicht Der[14] bruygom sprack totter bruyt dich es bekant woerden inden ende[15] onder hiemelschen dingen ende du en bekens dich seluer niet[16] He gieft dich drye dinc te bekennen daer mit saltu veruollen[17] sijnen wille Dat eerste es bekenne den adel dijns geests dattu[18] alsulc gescapen liecht best daer sich god seluer in besiet Ende[19] noch eenen merenen adel Du best eene gaue inden edelen personen[20] die vader gaef dy den soen dat hi dy solde losen mit sijnre minnen[21] der soen gaef dich den vader dat he dich solde behalden der[22] heylige geest wilt dy mit hem vereenigen Och waer waert ye gaue[23] so edeliken gegheuen of ontfangen ende so liefliken behalden[24] ende mit sulker sueticheit geůoedt Och du getruwe dochter nyem[25] waer des anderen guets dat also grote dinck doer dijnen wille[26] geschiet sijn alle creaturen en kunnen des guets niet gedencken

[27] Sich nv nyem waer des derden goets dat es dat alre groetste daer[28] dich der edel mynnen gront heet vercoren wt sijnen vrien adel[29] dich toe geit mit sijner gonste in sich seluer ende gieft dy te bekennen

+130a = [c]xxix[30] + in hem seluen den adel sijnre andere geboert Daer dich[31] der geest so hogelijc gewijt heet ende du suys sijn ghescapen[32] bielde inden spiegel der heyliger drijuoldicheit ende du bekennes[33] dae den adel den dich got gan dae he dich minnet omme sich[34] seluen nader wijden ende der diepten also stortet god in dich[35] mit sijnre ewiger sueticheit Dae vergietestu dijns selues ende[36] sinckes in dijnen oerspronc Och du edel coninx kint wat mach[37] ich van dij gespreken want sich der mynner dijnre heet onderwonden[38] ende voedet dich mitten sijnen ende openbaert dich[39] sijnen heymlichen willen dat es een bloet beuoelen inden eenen[40] daer sich alle dinc in stilt daer ruyken sy dat niet en bleyf dat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

349

[1] es dat ongemeten wesen der verborgenre gotheit In desen hemele[2] waert paulus geuoert du sich hem opsloech die gront des edelen[3] minnende grondes dae hoerde hi ende sach die dinck die[4] onsprekelijc sijn Van den lůyt ende vanden gesichte ende van[5] den geuoelen dů en mocht he niet blijuen ende quam van hem[6] seluer Ey doch ontfinck he eynen roeke dat hi waert eyn vol[7] vaet Nae dene roeke liep die minnende ziel doe hoer die cleyder[8] aue ghetogen woerden ende sy waert geslagen ende doe sy

+130b = [c]xxix[9] gewont waert doe bedorf sij der saluen Die figuer van der saluen+

[10] liestmen vanden priester inder alder wet wannee he inden hogetijden[11] ginck inden tempel in die inreste heymlicheit dat he gode[12] offerhande solde doen So goetmen eene waelruykende salue op[13] sijn hoeft dat sy vloet ouer sijne boerste ende ouer alle sijne[14] cleyder bis op sijnen soům ende vanden sueten roeke waert alle[15] dat volck verurouwet Nu nyemet een getuych van onsen heer[16] ihesu cristo Doe hi inden tempel sat predekende Der heylige geest[17] sat op hem ende salueden so ouervloedelijc sijne gescapenheit[18] inder vereyninghen gotliker naturen mit minscheliker naturen[19] dat wij alle gesaluet woerden dat bewijsde hij doe hi riep mit[20] luyder stemmen Off yeman es den doerst die come ende drinck[21] wter leuender fonteynen dat v voert aen nummeer in doerst[22] Doe wijsde he aen die ryuyer die gegrauen solden weerden in sijner[23] edelre minscheit sijne weerdige wonden die ryuyeren leyden dich[24] totter fonteynen Die fonteyne leydet dich totter leuender aderen[25] wter leuender ader sprinct die fonteyne ende die ryuyeren Nye[26] en waert rijuyer sy en hedde eene fonteyne ende nye en waert[27] fonteyne sy en hedde eene leuende ader die vruchtbaer weer Die

+131a = [c]xxx[28] rijuyer openbaert die volheit der fonteynen die fonteyne+

[29] openbaert dy dat leuen der leuendiger aederen die adere es van[30] hoer seluer ende gieft leuen [ende]1) wesen allen dingen wten vermoghen[31] der heyliger drijuoldicheit Die leuende ader es der vader[32] ende die wijsheit des soens es die fonteyne der heylige geest es de[33] rijuyer die vlůytet wten vader ende wten soen he es die suete[34] salue die sich gietet inden redeliken geest die dae van minnen[35] gewont es Deser reden es een getuych onse heer ihesus cristus[36] de sprack [Wat die vader heeft dat es mijn]1) Mijn heyligen[37] geest nyempt vanden mijnen ende geeft v In desen gronde es[38] kelleneer die edel ziel ons heren ihesu cristi Sy es der emmer[39] de daer wtgietet die fonteyne ende die fonteyne es enden[40] emmer ende der emmer in die fonteyne Sich des liefliken wtgietens

1) [] ingevoegd naar hs Be 21) [] ingevoegd naar hs Be 2

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

350

[1] da sy dy geopenbaert heet da si dich erarnt heet mitter vrocht[2] des weerdighen steruens alle der dinghen daer wij van gesproken[3] hebben vander genaden gods ende daer wij noch af spreken sullen

[4] Sich wilstu comen tot desen gronde so gebeer dich alle dage[5] inden beuoelen ons heren ihesu cristi aen den cruce cleyde dijne[6] ziel inder vuyriger minnen Soe hi sijne ziel voer dich offerde[7] so vet dijne ziel mitter edelre saluen des heyligen geest die hij bereyt[8] heet inden herten ons heren ihesu cristi so comestu mit eeren

+131b = [c]xxx[9] + in Die natuerlike meyster spreken vanden edelen arn dat he[10] sijn hoeft geůůllic ende hi begint te singen so beuoelt hi dat sijn[11] snauil dorre es dan so vlieget hi tot eenen groenen boům ende[12] sleyt sijnen snauel in dat merch vanden boume en[de]1) zuycht in[13] sich die suete vochticheit des boůms ende stercket sich dan[14] begint hi te singhen ende wirft sijne oughen in die sonne Doen[15] du als dese vogel du reydelike geest Vette dich inden edelen[16] wonden ende zuych in dich et es allet dijn oefen dich also[17] langhe dat dijn hert ende dijne sele uerwondet weerde Siet dan der[18] vader dattu ghewont bes mit sijnen eengeboren soen so spriect[19] der vader coem mijne wtuercoren sint dattu draghes dat teyken[20] mijns soens so wil ic dich cleyden mitten cleyde der bruyt ende[21] ganck in die raste des bruygoms eene eer in sijnre cronen ende[22] een loen alle sijns arbeyts Doe der bruygom sach sijne bruyt[23] inden cleyde sijnre wonden So spraeck hy coem mijne wtuercoren[24] wt dusentich ich wil dich wijsen mijne eer Doe toech der bruygom[25] wt sijne herpe [ende begonde der bruyt te spelen wat was die[26] herpe]2) dat he hoer toe sprake Sint du ghewont bes doer mich[27] so wil ic in dich storten die salue mijnen heyligen geest de

+132a = [c]xxxj[28] + ewelike in dich vlieten sal Nu steyt die edel seel bloet van[29] hoer seluer ende van allen creaturen als een spiegel daer die sonne[30] in luchtet Ende men siet die sonne voel bat inden spiegel dan in[31] hoere eygenscap Nu merke den aedel der zielen daer die edel sonne[32] der gotheit in gelanzet daer ontfanct sy dat cleyt der bruyt vanden[33] liecht der ewiger eeren So woert ouerformet gescapen liechte Daer[34] sueken sy dat niet en was Ende doch wale ontfaen mach in de duysterheit[35] der styllenWat sal ic nv spreken du edel coninx kint du best[36] my ontvlogen in alsulke hoecheit die bouen es alle mijnen synnen

[37] Du alre liefste berichte my dryer vraghen Segge my wie es[38] dijn mynre gedaen Die bruyt sprac der mynner es alsullic afgronde[39] ende alsulc liecht in sijnre eeren daer hi es in schoenheit[40] ende in cyerheit ende in genůechde sijns selfs dat et

1) hs2) [] ingevoegd naar hs Be 2

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

351

[Hs Br 14688 Hs U]

1 alre gescapenheit onbecant es Daeromme heytet eene duysterstylle Och der gerocheit die daer es inder duyster styllen Daersteyt die ziel bieldeloes dat es een ouer wonden wonder alre vermogenheit4 Ende en sulde de ziel niet wonderen Dat sy van

+132b = [c]xxxjgenaden ende van nyeten gescapen es inden mynnen gront+

toe nyeten In doch so en kan sy hem sijne eer niet gemynrennoch gemeren dan also voel als sich der mynnen gront van vryheitstortet in die ziel also edelichen ende also liefliken of he der zieleneygen sy Nu merke sulke gelijkenysse Waer die minne minnet10 daer stortet sy sich in datsy minnet Minne es also gans dat hoervroude es dat sy rast in dat sy minnet mit geuoelen ende trectin sich dat dae minne es ende vollet sich mitter cracht des minnersNu merke dat wonder dat sich die ziel heet wt gegoten mitalle den horen ende dat sy van gode ontfanghen heet ende draget15 inden minner ende trect den in sich dat he leuet in hoer Endehi van woert sy sterck ende crachtich ende hoer leuen es verborghen

inden bruygomNu segghe my du alre liefsteNů sage mir dů alre leiftewat es dijn werke inden minnenwat is din werck in deme mynnen20 gront Dat es beuoelike minne20 grůnde dat is bevoilichedie gieft my den adel der minnenmynne den geůet mir der adelwat weer my omme dieder mynnen Wat were mir vmbmynne en hedde ich niet dendey mynne In hedde si neitadel Der adel gieuet sulc lost

+187a

+ adel der adel geůet alsůlche

25 ende sulc vroude die my mijns25 lůst vnd alsůlche vreůde deselues berouuet ende ouerbielt mymich berůůet myns selůes vndinden seluen dat ic niet en ben oůerbildet mich mit deme dat

+133a = [c]xxxijNu segghe my alre liefste+ich neit in bin Nů sage mir alre

wat es die hoechste vroudeleifte wat is de hoiste vreůde30 der seliger Dese vrage berichte30 der selicher dey vrage berichtet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

de ziel ons heren ihesu cristi die+187b

+ die sele vns Heren Jhesu Cristi

de weerdichste es ende die hoechsteDie de wirdieste is vnd dieDie hoechste vroude die syhoiste Die vreůde de si intfeinckontfinct in der vereyningen gotlicherin der vereynůngen gotlicher35 naturen mit minscheliker35 natůren mit mynschlichernaturen der personen des ewigennatůren der personen deswoerds Dae becande die edelewigen wordes Do bekante dieziel dat den hemelschen vaderedel sele Dat deme hemelschengenoech solde geschien alle sijns

+188a

+ vader ge- noich soilde geschein

40 willen in hoer Wat was der wil40 Allis sins willen in ir wat was

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

352

1 des hiemelschen vaders dat wyr1 der wille sins hemelschen vadersselich woerden Wie vrouwetDan dat wir selich wrden Wesich des die edel ziel dat mitvreůwet dis sich de edel selehoere verdienten solde afgelachtDat mit irme verdeynen soilde5 weerden der middel die tusschen5 af gelaicht werden der middelgode ende den minsche was Met

+188b

+ der tůschen gode vnd deme

den verdienen ons heren ihesumynschen was mit deme verdeynencristi gaen wy in die ewighe eervns Heren Jhesu CristiDese antwoerde ontfingestuGeyn wir in de ewige ere De10 vanden heyligen geest in dijnen10 antwert de intfeis dů van demegronde in ganzen geloue soheiligen geiste in dyme grůndewoert die ziel geuoert in onsichticheitin gantzme geloyůen so wirt dein die scole des heyligen

+189a

+ sele gevoirt in vnsichticheit

geests Daer steyt die ziel minnein de schole des heilgen geistis15 loes ende heet hoer minneghesencket

15 da steit de sele mynnelois Vnd

in die ongescapen minnehait ere mynne gesenckit in dieende die es hoer leuen endevngescaffene mynne De ungescaffenehoer natuer es weseloes endemynne die is ir leyůensincket op dat niet Niet dat die

+189b

+ Vnd is ir natůre wey- selois

20 natuer hoer wesen verliese Mer20 Vnd sůicket vp dat neit datsy sincket in een diep afgrontnatůre ir weysen verleyse Wantdes eenvoldigen wesens daer insi sůycket in eyn deif afgrůndees drijheit Woltu nv by desendes eynveldichen wesens dagronde blijuen daer wy af gesprokenynne is dryheit Woiltu nů bliůen25 sproken hebben So dringe dich25 bi deisme grůnde so drinck in

+133b = [c]xxxijin dat eenuoldighe dijns geestes+

+190a

+ dat eynvel- diche dins geistes

daer es in verborgenlichenvader al Als die eenen vogel laet vliegen inder nacht die enweit wijse noch wege ende laet sich in sijn verderuen hij en weit30 niet waermen vanct hi en weit niet waer hi sich stoet aen eenenboum Och valt in eenen putte Also doen du oec Het gescyet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

dicwijle dat god eenen voersmaeck ghieft der dinghen daer wijvan hebben ende bewijst dae mit dat hi dich ewelike geuen wiltbeuoelen sijnre gotheit Des en ontfingestu niet mit minnen du35 en behaldes et oec niet mit wijsheit du en draghes oec niet weder inmit dancbaerheit Hijromme woert dy dijn ynrelike troest benomenSulligen woert der ynrelike troest benomen want sy noch nietgelutert en sijn te gronde daer wij van spreken Omme dat sy desderuen so weerden sy bereyt ende weerden van minnen sieck40 Ende si doen als der vogel die daer vliecht inder nacht ende laet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

353

1 sich in sijn verderuen Gieft dich god sinen troest so ontfangenmit groter oetmoedicheit ende en vrouwe dich niet te zeer Endenyempt hi dij sijnen troest so en bedrueue dij niet te zeer mergedencke dattu onweerdich sijs Ende dattu en dick verderuet hees5 ende den heer deck oneer ghedaen mit sijnen gauen ende heues

+134a = [c]xxxiijeygen mynne ende eygen wille ende dij behaget dat dijne dat+

du voernyemes ende du begeers vremdes guets dat dij god syals die sich geoefent hebben ende suekes waer du mit begeerdenende mit gedachten cans sueticheit in draghen Hijromme so nyemet10 dich god billich sijnen troest Geef ouer alle dese dinck die ic dyvertelt hebbe laet dich in verderuen mitten vogel wat god mitdich doen wilt Wilt he dich nyemen of geuen dat es allet guetGehenct he den bosen geest of der werelde dat sy dich becoringhedoen so sy dich ye mee wt drijuen also dringe dich ye mee in15 In dat eenvoldige dijns geestes daer du vints so verborgenlichvader Als der vader suyt dattu dich hem toe gronde heues gelatenSo woert dich weder geheuen den troest den du verloren heddesende he es dijn besorger Sinte paulus spriect wie gearbeyt de esweerdich te eten des broets dat hi inden wege niet en verderue20 Wie gestreden heet mit den sweerde de es noetruftich dancs Wiedaer arbeyt die vergietet sijnen sweyte Die der strijdet mittensweerde die verguytet sijn bloet Nu merket dese minschen die alsoarbeiden die drucken hoer vleysche Sy lijdent dese werelt mit

+134b = [c]xxxiijgroter gedolt mit mennygerleye becoringhe weerden sy wel+

beweghet ende ghemoyet Mer der gront blijft stede Sy lijden26 becoringe des bosen geestes als die sculdige hoer ordel es syvreysen sy hebben te wenich gedaen Hoer leuen es een steruenende verbirget sich in cristo Hijr omme verteren sy dat merch wtenbeynen dat bluet wten aderen ende vergieten deck horen sweyte

+die sal men deck sterken mitten brode der engelen mit den+

31 heyligen sacramente Der ynrelike minsche strijdet mitten sweerdedat sweert es begeerdenWant hi begeert voel geestliker dingen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ende oec hemelsche dingen vanden moet hi allet scheyden Numerc den strijt wat he mit minnen heet beseten dat moet he allet35 laten Dene salmen drencken mitten edelen balsam die daer vlietetwten edelen herten ons heren ihesu cristi den die heylige geestepottet wten vermoghen der drijuoldicheit Nu merke du getruwearbeyder so wie dich paulus geruepen heet ende en laets nieteynvoldich hene gaen Nyem waer des leuendigen broets dat daer40 es dat heylige sacrament sich aen sijne eerwerdicheit ende dennůtte den du daer van ontfinges

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

354

1 Ysayas der prophete sprack van deser spijsen doe men hem

+135a = [c]xxxiiji

+ wolde doden doe barch hi sich in enen holen boům doe quamen

sijne viande mit eenre holtenre seghen ende vonden hem indenboům ende wolden hem deylen van een ander Doe sprack der5 eene beydet laet my den verderfden minsche vragen Seg watsprekestu van dijnen gode doer des wille we dich willen doedenDoe antworde Isayas ich spreke van mijnen gode ende vanmijnen heren Et comet een volc nae my dat sal die spijseeten die der heer seluer es solde ich de spijse eens eten daer10 wolde ich deser dode xcix omme lijden Sich aen die ioncfrouwemaria doe sy stoent in eenre vuyriger minnen ende mit grondeloseroetmoedicheit dat sy solde dienen der ioncfrouwen die godssoen gebaren solde Doe waert den heylige geest sijn werke mitsijnre vuyriger minnen vanden reynen bluede also gepuyrt inden15 vuyr doe der heylige geest formeert den licham inder vereeningendes ewigen woerts so waert der edel lichame als een honych droyppender daer vlietet wten vuyr der heyliger sacramenten dat es deroughen appel der heyliger kerken ende verluchtet alle sijne geledereHet es oec dat testamente der minnen Et es oec die vroude der20 heyligen ende es eene eere des ewigen vaders ende vruchte der

+135b = [c]xxxiiji

+ joncfrouwen Sich dese dinck ontfingestu alle inden heyligen

sacramente ontfangestůůt in eenen reynen herten so gheuet dichewich leuen Die natuerliche meyster spreken vanden onvernuftighendieren Wannee dat dat pantele beůoelet dat et sal steruen25 so sueket dat alre edelste ghecruyte ende yetet sich sat ende legetsich daer mit teghen die sonne dan werket die hitte der sonnenin dat ghecruyte so ghieuet dat gecruyte een alsulligen suetenroeke dan letet dat dyer in desen geroche sijn leůen Also geschietdich wanne du ontfinghes dat heylige sacramente so eynghet he30 sich in dich ende dat sijn es wort dijn ende en es nerghentwonde aen den edelen lichame sy en gheue dich eene nůwe crachteende gietet indich die edel honich droppen die bereyt sijn indendou des heyligen geest ende die dou des heyligen geest vettet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

dich Alstu gaes totten heyligen sacramente so ontfangestu35 dat gedode lam ende ontfangest die vergietinghe des bluetsOch des edelen gerůechs dat dan es in dijnre zielen mochtendie crachte dijnre naturen dis geruechs gheuoelen si en38 mochtens niet gedraghen Wanne du hoeres die messe So steystuander ioncfrouwen Marien stat toe eenen ghetuyghe dae der

+136a = [c]xxxv

+ priester begeyt den doet ons heren ihesu cristi ende die vergie-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

355

1 tinghe sijns bluets daer met die heylige kerke geeerweerdiget es

alsoe onse ihesu[s] crist[us]1) heet uerwonnen mit sijnen dode endemitter vergietinghe sijns bluets ende mit derre crachte solenwij uerwennen die geleder der heyliger kerken

5 Die natuerlike meyster sprekenvan eenen vogele die heitetDe heydensche meister sprechenzydich die es te male groenvan eyme vogel der heischeitwan her uoelt dat hi steruen salder seydich der is zo male groneso gaet hi inden stroum die daerWan der gevoylet dat he sterůen10 vluytet wten paradijse teghen10 sal so geit hey in dender sonnen daer sy schijnet opstroym der da vlůset vs demden myddach Ende inden stroeme

+190b

+ para- dyse intgeygen der sůnnen

vernuwet der vogel sijnda sy lůchtet vp deme middagevleysche ende wesschet sijnein deme stroyme vernůwet15 vederen daeromme dat hij reyne15 der vogel sin vleisch Vnd weschetsterůe Also doen du redelikersine vederen dar vmb datgeeste Ganck inden stroume dehe reyne sterůe Also do dů oůchdaer vlietet wten herten ons

+191a

+ du reidelicher geist Ganck in

heren ihesu cristi ende wt vlietetden stroym der da vlůssit vs deme20 wter cracht der gotheit Dat hert20 herzen vns heren Jhesu Cristiwaert op gedaen op den myddagheVnd vys vlůsit vis craift dermit eenen scerpen speergotheit Dat herze vp gedainIn desen stroůme vernůwe dijnenwart an deme crůce myt eymegeest ende reynighe dijnescarpen sper In disme stroym25 consciencie of sy beulect sy

+191b

+ vernůwe dynen geist vnd reynůnge

Cleyde dich mitten bluede des26 dine consciencie of si bevleckitlams Sterck dich mitter crachtsy vnd cleyde dich mytder gotheit so bereydestu dydeme bloide des lamps vndtotten geestliken dode Sich desestercke dich mit der craift der30 vogel drinct wten stroůme des30 gotheit So bereydes dů dich zoparadijses mit sulliger lustdeme geistlichen dode Sich deser

1) hs ihū xpi

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

dat hi van rechter lust strift+192a

+ vogel drincket vys deme stroyme

Also doen oec du redelikerdes paradijs mit sůlchergeest prueue wie ongelijc eslůst dat he van rechter sůyssicheit35 der stroum die daer vlietet wten35 stirft Also do oůch důparadijse den stroum die daerdů reidelicher geist Proyůe wevlietet wten herten ons herenvngelich is der stroym der da

+136b = [c]xxxvihesu cristi ende wt ewigher+vlůssit vs deme paradyse deme

minnen ende wt sulken beuoelen+192b

+ stroyme der da vlůssit vis

40 wie dranck der vogel datter40 deme herzen vns Heren Jhesu

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

356

1 starff Drinck du wter rijuyeren1 Cristi Vnd vs ewiger mynnendattu ewelike leues der vogelvnd vs sůlchme bevoylen Webleyf inden stroům Also nyemdranc der vogel dat hey starfdu dijne woenynghe inden hertenDrinck dů vs deme ryůere Dat5 ons heren ihesu cristi Dat daer5 dů ewelichen leůes Der voygeles die scats camer der heyliger

+193a

+ bleif in deme stroym Also

drijuoldicheit ende wees du mitnym dů dyne woynůnge in demeenen scerpen speer daer in geziegeltherzen vns heren Jhesu CristiDie meyster vragent inderDat da is de schatzcamer Der10 scolen wie dat mochte gesijn10 heilger driůeldicheit Vnd důdat onsen heer sijn edel hertebist mit eyme scarpen sper Darwaert op gedaen doe hi doetin gesegelt Die meister vragentwas ende onse salicheit dae wt

+193b

+ in der scholen we dat moichte

vloet dat et niet en waert opgesyn Dat vnsme heren Jhesu15 gedaen doe hi leefde Die hoechste15 Cristi sin edel hertze wart vpgedainmeyster die antwoert doedo hey doit was vnd vnsegesciede eer den ewigen wordeselicheit da vis vlois Dat iddat daer gheeynighet waert mitneit wart vp gedain do id leůedeziel ende mit lijue wten vermoghen19 Der hoiste meister der antwert20 der heyliger drijuoldicheit

+194a

+ Do gescach ere deme ewi- gen

Der alre mynste sprac endeworde Dat da geeyniget wartantwoerde wie konde ich datmyt selen vnd myt lyue visgelijden solde dat edel hertedeme vermogen der heilger dryueldicheitons heren ihesu cristi sijn gewontDer alre mynste der25 id was doch vol wonden Nye en25 antwert We kůnde ich dat gelidenwaert der edelre minscheit slachsoilde dat edel herze vnsgegheuen noch ouel woert toeHeren Jhesu Cristi sin gewůnt gesproken dat edel herte en

+194b

+ id was doch vol gewunt ney in

worde doer wont Wnat datwart der edelre mynscheit slach30 leuen der zielen also edeliken30 gegeůen noch oůel wort gesprochendaer in es Solde dat speer sijnDat edel herze id in wůrdeghesteken in dat herte die wijleverwůnt Want dat leůen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

dattet leefde soe weren dieder selen so eydelichen dar innewonden alle uerwondt woerden

+195a

+ is Soilde dat sper sin gestechen

35 Neyn meyster dat weer te swaer35 in dat herze Die wile dat

+137a = [c]xxxvjte gedencken Wanneer du ontfinghes+leifde So weren die wůnden

dat heylige sacramentealle verwůndet worden neynso weide dich in deser weydenmeister dat were also swair zoDie meyster spreken van eenengedencken Wanne dů intfeist dat40 dier het der luch dat heuet een40 heilge sacrament so weyde dich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

357

1 so scerpe gesichte wanneer het+195b

+ in deser weyden De meister

sijnen geselle siet in sijne ougen2 sprechen van eyme deyre Datso ontfaet hi ionghen Sich duheisset der seych der hait eynredeliker geest also doen oecalso scarp gesichte wanne hie5 sich inden edelen minnenden5 gesiith sinen gesellen in irregront dat hi dich also vercorenoůgen so intfeit si ir iůngen inheet dat he dich der spijsen gansich Du reidelicher geist alsodie du salt eten dat es sijn

+196a

+ do dů ouch sich in den edelen

eenboren sone den he ewelikenmynnen grůnt Dat hey dich10 geberende es nader ongescapenheit10 also erweilt hait Dat hey dirHeuestu hem mit minnengan der spisen Dat dů de saltontfanghen de vrucht den eengeborenessen Dat da is sine eynigesoen wt vaderlichergeboren sůn den he eweclichengonste so gebaer in weder want

+196b

+ gebeiren is na der vngescaffenheit

15 alle dingen sijn als niet si en15 fenheit haistu in mit mynnenwerden weder gedraghen in horenintfangen die vrůcht den eynigenoerspronge Die ioncfrouwe mariageboren sun vs vederlichergebaer horen soen ende druechgůnst So gebeire in weder Wanthem inden tempel ende offerde19 alle doichden sint alle neit20 hem den ewighen vader ende

+197a

+ Sy in werden dan we- der

gaef en der heyliger kerken Doegedragen in eren vrsprůnconse heer ihesus cristus aenden

cruce hinc doe sprac hi vader mijnen geest beuele ich in dijnenhanden doe druech he den vader op allet dat hi geleeft hadde Also25 doen du oec na den dijnen Allet dattu ontfanghen heues indenheyligen sacramente dat drach weder inden vader in crachte des

+137b = [c]xxxvjheylighen geestes Sich aen dat Olifant wanneer et sijne vrucht geberen+

sal so en maecht niet totter eerden dat sijne vrocht geberewant sijne beyn sijn gans so sueket eene suete fonteyne ende dae30 geberet sijne vrucht als dat ionge vellet in dat water so ontfaent diebaren ende voeden dat ionge mit hore cracht Also duen du oec

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Wattu ontfangen hees wt vaderliker gůnste inden heyligen sacramenteminnen rijke vrucht die saltu weder geberen inder cracht desheyligen geest in dat wilde meer der gotheit die solen die vrucht35 wael voeden Och des edelen voedens dat der geest also geuoedtwoert mit sijnen vruchten die hi ontfinct wten wilden meere dergotheit dat ontfingestu inden heyligen sacramenteDie natuerlijc meyster spreken vanden steynbuck wanneer hi beuoeltdat hi steruen sal so sueket hi die steynrotze dat alre hoechste40 gebirchte dan keert hi sijn houet mit sijnen hornen tegen die sonne

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

358

1 ende staert mit sijnen ougen in die sonne also lange dat sijne ougenvuyrich werden ende die horne werdent bornende ende dat houft

+138a = [c]xxxvij

+ vol hidden ende inder hitten leet der steynbuck sijn leuen

Also geschiet dich voel edeliker alstu ontfanges dat heylige sacramente5 so gaestu in die steynrotze inder wildernisse in dat hoghegebirchte Die steynrotz es dat weerdighe leuen ons heren ihesu cristiwent in sijn edel steruen mit sulker minnen ende gedult dit eseen wilternisse allen minschen want nyeman inden wege gewandelenen can Ganck in die steynrotze sy leyt dich in dat hoge ghebirchte10 der godheit keer dat houft teghen dat rat der sonnen mit dijnrebegeerden ende staer mit dijnen oughen in die sonne alsoe langedat dijne horne borrende weerden De horne dat es die getruwearbeyder die da dick gestoruen es van bynnen ende van butenende heet vergoten sijnen sweite Dat ander horne es dat sweert15 dat da dick gewont heuet sijnen geest dat he sich moet scheidenvan alle dene dat hem lost of lostich was Hijromme solen diehorne borrende weerden Du getruwe arbeyder ontfanck dijnenloen staer inden minnen gront Sich inden gront sijns vryen adels19 dat he dich vercoren heet tot alsulken groten guede dat soe voel

+138a = [c]xxxvij

+ minschen verborghen es ende bes dancbaer want wonderliche

dinghen sijn mit dich gedaen dat dij der vader heet gegheuensijne vrochte in der he selue es dat heylighe sacramente In denwaert die brulocht volbracht inder minnen grůnt daer sich godeyniget mit dijnre zielen inden vuyr des heyligen geest daer in25 laet dijn leuen Nu mochstu spreken ghi hebt inden eersten alsohoge gesproken ende hebbet my her nae also vele wechs wtgeůoertHijr op antwoerde ich dich so ye hoger op stijghen so ye dieperonderganc dat es bekende waerheitNu hebben wij gesproken vanden edelen geestliken minschen Nu30 willen wij spreken vanden ydelen geestliken minschen Si draghenschijn ende leuen niet den openbaer ich hoer scande als hem dieleere der heiliger kerken achten Die lere nyemen alreleye minschendie dae gheestlic sijn Et sijn voel geestliker minschen die hebben

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

grote sorchuoldicheit omme hoer lijflike noetruft Hijromme vergeten35 sy der ewiger dinghen Sy hebben groten vlijt omme wtwendighe

+139a = [c]xxxviij

+ reynicheit sij sien euer wenich wie reyne sy van bynnen sijn Sy

willen hebben reynlike cleyder ende hoer huys gesyert ende eersambijder tafelen Dat es der wech der valscher minnen behagelijc gaensy totter kirken sy willen die eerste an den altaer sijn Ende hem40 důnct dat sy gherechtuerdich sijn sy hebben also suete worde men-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

359

1 nichuoldich es hoer gebeer Sy werken betijden guede werken endeen hebben doch niet grondes Sy hebben eenen morghen dat sihoer leuen willen beteren ende daer en woert doch niet wt Sycomen totter biechten mit also cleynen rouwe wat ich hem segghe5 het en hilpt niet die valsche minne heetsy beseten die rechtuerdichtalle dinck in hem Seg ich hem een woert in der biechten siantwoerden ij her weder ende behelpen sich mit also schonenwoerden sy en meynens niet Hijromme sijn sy logeneer inderbiechten ende in den gebede Si spreken vader onse ende meynen10 eenen anderen god Hoer hert es als een vogel die daer vliechtinder locht ende en heet geenen rowe of rast also sijn hoer gedochtenende en rasten nummermeer hoer ougen sijn als een valkewat sy begrijpen connen Och wie verlanget horen herten ende wie

+139b = [c]xxxviijverdriet hem der tijt dat hem niet en mach weerden hoers herten+

vergetzlicheit ende dat sy den vinden dat es hoer grote scade16 Nu prueft in vch seluer ghi halue verdoruen gheesten wie wiltghi ouerwennen den eersten wtbroke van desen tijtlichen dinghenende vander geselscap Ghij hebt ontfanghen eenen gueden willedat es sy willen scheiden van al desen dinghen Nu comt ydel eer0 ende ongeor[de]nyerde woerde ende scande ende doen my temale we Segt my lieue heer wie solen wy bestaen dat wij ouerwennendesen harden strijck Ich seg dich et es een cleyndinck dattu verteers bluet ende vleysche op dattu weder bringesdie vrucht die du versuymet heues Merck in dy seluer dijnen25 groten scade Wat den gerechtighen es een voertganck ende godeis eene ewige eer dat es dy eene scolt te betalen

Die meyster vragen inder scolenwat dat hoechste oerdel syDe Meister vragent in derdat god gieft geestliken minschenscolen Wat dat hoiste ordel sy30 inder tijt Die meyster antwoert30 Dat got geůet geistlichen mynschendu vraghes also groterin der zijt Der Meisterdinghen Et en es noch vuyerantwert Du vragis also grosernoch sweert noch tijtlike doet

+197b

+ dinge id in is noch vůre

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Dat hoechste oerdel dat dichnoch swert noch zijtlich doit35 god gieft dattu salt deruen doer35 Dat hoiste vrdel dat dir gotdijnre ydelheit willen eenen dachgeůet Dat du salt darůen eynender troest der lieflicheit desdach durch dinre ydelgeit willenhiemelschen insiens dat goddes troistis der leyflicheit Des

+140a = [c]xxxixduet in enen ledigen luteren+heymelschen seintz Dat got deit

gront Waeromme eest een so+198a

+ in eyme leydichen lůteren

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

360

1 scerp ordel des woert doch1 grunde Warumbe is id eyn sowenich beuoelt off becant inderscarp vrdel Dis wirt wenichtijt Dat moet gode erbermengevoilt in der zijt Dat moissedat wy solen deruen der ewigergot erbarmen Dat wir solen5 antwoerden die god gieft omme5 darůen der ewiger antwerdeneen ygelijc goet werke Och wat

+198b

+ die got geůet vmbe etlich goit

antwoerden gieft dan god ommewerck Och wat antwerden geůeteen lieflijc toekeer die dae gheschietdan got vmbe eyn leyflich zonae sijnen willen Desenkeir De da geschůit na sinen10 sermoen draghen wij in diescatzcamer

10 willen

der heyliger drijuoldicheitons heren Jhesu cristi Deo gracias

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

361

[Hs L]

XX

[1]

+32a reg 2[2] No c h o p t e n s e l u e n d a c h v a n d e n g o e d e h e r d e +

[3] d i e d a e r a e n h em h e u e t d a t e e n g o e t h e r d e a e n h em[ 4 ] h e b b e n s a l d e s g o e d e n t a uw e l e r s s e rm o e n

[5] ONder wilen is god inder zielen als een herde Dat is als si merct[6] hoe goedertierlijc ende hoe lieflijc hi dat verloren scaep dat hi[7] verloren hadde quam hier neder in deser ellendigher werelt ende[8] in deser iammerheit om dat te sueken Ende doen hijt vant metten[9] lichte sijns lichamen die seer licht bernde metten viere sijnre[10] godheit Doen nam hijt op sijn scouderen ende droecht tot sinen[11] anderen enghelschen scapen die hi thuys ghelaten hadde Hi[12] haddese daer ghelaten ende niet verlaten doen hi ons alsoe sochte[13] dat hi hem doch behuede Hi quam hier ende en schiet van daer

+32b[14] niet hi nam aen die menscheit ende en verdeilde niet die godheit+[15] Hi waert cranc ende en verloes sijn stercheit niet Hi waert arm[16] ende en verloes sijn conincrike niet Hi waert versmadelijc ende en[17] verloes sijn eer niet Hi waert vermaledijt die ghebenedijt is sonder[18] eynde Hi waert doottelijc ende sterf ende bleef nochtan ondoottelijc[19] ende leeft ewelijc Wie is daer daer soe menich wandel op[20] valt ende blijft nochtan onghewandelt god ende een ghewarich[21] mensche die na menscheliker naturen wandelbarich waert om[22] dat hi ons brachte tot sijnre stedicheit

[23] Ende wilde horen dat hi ghewarichlijc een goet herde is die daer[24] aen hem heeft dat een goet herde aen hem hebben sal Hi heeft op[25] sijn hoeft een crone van bloemen Ende aen sijn scouderen enen[26] horen Ende aan sijnre siden een male Ende in sijnre eender hant

+33a[27] een floeyte Ende in sijnre ander hant enen staf ende een roede+[28] ende enen hont ghebonden

[29] Op ons heren hoeft was een crone dat is die ondoottelike[30] glorie wt sijnre godheit Aender cronen sijn die rosen der[31] martelaren ende die lelyen der meechden ende die fioletten der[32] confessoren Den horen aender scouderen dat waren die schinende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

362

[1] blinckende zuete sermonen die hi metten werken bewijsde in[2] deser werelt Sijn male is sijn menscheit daer hij sijn broot[3] in droech dat is die godheit die is der enghelen broot ende[4] alre goeder kerstenre menschen Sijn pipe oft floeyte dat was sijns[5] heilighen gheest stemme die seuen stemmen gaf dat waren sijn[6] seuen gauen Sijn staf was sijn cruys daer hi mede die helle brac[7] ende den boesen viant verwan ende behielt ende behuede sijn

+33b[8] + scape voer die boese valsche woluen alsoe die herde opgherecht[9] pleghet te1) stane Sijn roede was sijn rechtuerdicheit daer mede[10] hi die goede bericht ende die quade castijt Sinen hont dat was[11] die versameninghe der apostolen die metter leeringhen bieschen[12] ende belden ende verdreuen die woluen met haren tonghen dats[13] met haren woorden lecten si ende heilden der sondaren wonden[14] Siet kijndere dit is ons goede herde die van hem seluen seet Ic[15] ben een goet herde want ic sette mijn lijf voer mijn scape Ghewarichlike[16] ghi sijt een goet herde ende een alder beste lieflijc herde want[17] ghi v seluen ghegheuen hebt te lone om dijn scape Ende dat ouerwonderlike[18] sere te louen is om dattu dijn scape in desen iammerliken[19] vreeseliken winter des ellendighen druckeliken leuens niet hongherich

+34a[20] + steruen en liets mer ghi cocht hem hoy want ghi waerdet[21] selue hoy om dat si v eten mochten Welc herde heeft dit ghedaen[22] dan die ghewarighe god gods sone Ghi wordet hoy want ghi waert[23] mensche daer af sprect die propheet Ghewarichlijc alle menschen[24] sijn hoy heden scone merghen iammerlijc heden groen merghen[25] dorre heden bloyende merghen vertreden heden leuende merghen[26] doot Ende alsoe waert die goede herde een doot hoy om dat wi[27] hem eten mochten ende worden scoen groen bloyende inder weiden[28] sijns paradijs daer wien selue met vollen monde eten moeghen[29] met sinen anderen scapen dat is met sinen enghelen die niet en[30] vielen daer selen wi en eten als si doen als wi hem ghelijc worden[31] nader opuerstandenissen Want dan selen wi hem sien niet doer

+34b[32] + enen spieghel ende bedect als nv mer al- soe ghewarichlijc als[33] hi is Daer sal hi ons smaken alsoe hi is niet als doot hoy mer als[34] een leuende bloeme daer wt dat wi selen moeghen zuyghen ia[35] met vollen monde dat suete ende dat alder suetste honich Ende[36] dat clerste luterste honich sijnre zuetster lieuer godheit Och met[37] hoe luyterre ende claerre stemmen mijns herten gheroepen o wi[38] met ghebrokenre ende ghescoerder herten ende met natten oghen

1) hs op te

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

363

[1] 1 gheroepen suete bloeme hoe langhe sal ic arme ellendich iammerlike[2] mensche in desen ellendighen lichaem deser onghetrouwer[3] werelt ende in deser menichfuldigher becoringhen verdroncken

+nota[4] ligghen Och selen mi emmermeer der snelre bien vloeghele ghegheuen+

[5] 5 worden dat ic daer vloeghe daer ic ruste vinden mochte

+35a[6] in die groene weide der enghelen in dat bernende ende niet+[7] verterende vier der seraphinnen In den sueten scoet des wisen[8] herden In dat blinckende minlike herte des goeden des zueten des[9] lieuen ihesus daer wilic in en trouwen ic wille Het is goet dat wi hier[10] sijn sprac sint peter doen hi ghesien hadde die claerheit des verwandelden[11] scoenen ihesus Mer het was om niet die tijt en was[12] doen noch niet comen hi moest vanden berghe der staringhen[13] weder hier neder in hem seluen Alsoe moeten wi oec weder hier[14] neder tot onser materien vallen om den hertsen zueten ihesus[15] onsen goeden herde

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

364

[Hs Br 1]

XXI

[1]

+cxxxviijb reg 22[2] + Johannes die godlike minnare die wart teenen male gheopenbaert[3] die glorie ende die heymelicheit gods des ewichs leuens Onder[4] ander dinghen die hi sach So sach hi enen ceraphin vlieghen inden[5] throen gods mit vi vloghele Ende sijn sanc was helich helich

+cxxxviijc[6 ] + helich is onse heere god Ceraphin is also vele ghesproken Als[7 ] die berrende is in die minne gods Ende beteekent een minnende[8 ] ziele die daer ontsteken is ende bernende in die minne gods godlike[9 ] Dese ziele sal hebben vi vloghele Deerste vloghel is Dat so[10] sal versmaden dese weerlt ende al haer rijcheit Want cristus spreect[11] het ne mach niemen ij heeren dienen die contrarie sijn Niemen[12] en mach gode dienen mit ganser herten ende der weerlt volghen[13] Hier omme salmen die weerlt versmaden Die ander vloghel is[14] minne ten hemelschen dinghen Ende dit seit Sente pauwels Onse[15] wandelinghe sal sijn inden hemel Die derde vloghel is sijns selues[16] of te gane ende hem seluen niet te behoudene in gheenen dinghen[17] uterlike noch inderlike Ende dit spreect cristus die mj volghen[18] wille die verloechene sijns selues ende volghe mj Die vierde vloghel[19] is dicke hem te oufenne in helighen ghepeynse ende in claerheden

+cxxxviijd[20] + siere consciencien Die | vijfste vloghel is een claer bekennen godliker[21] wijsheit ende vulmaecten wille hebben haer ghenouch te sine[22] altoes wanneer dat hi van binnen wert ghemaent vander waerheit[23] gods Die seste vloghel is te hebbene een berrende begheerte om[24] quite te sine des kaerkers vander doot zijns eyghins lichamen ende[25] in te wonene mit cristus Ende dit is dat Sente pauwels seit Ic onsalich[26] mensche wie sal mj verlossen vanden karkere des doots dat ic[27] wone mit cristus Dit sijn vj vloghele eenre minnender zielen Daer[28] mede dat so vlieghen sal omtrent den throen der heligher drieuoudicheit[29] Ende sal singhen drie waerf helich helich helich Dat is helich[30] is die vader helich is die sone helich is die helighe gheest Die[31] vader in siere gheweldicheit Die sone in siere wijsheit Die helighe[32] gheest in siere grondeloeser ontfaermicheit Dese ziele die aldus

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

365

+141a[1] ontgaen is haer zeluen Ende allene bernende is in die minne gods+[2] die is ghelijc den ceraphin Sente pauwels spreect Die minne gods is[3] ghegoten in onse herten vanden helighen gheest die ons ghegheuen[4] is Nu spreken wi vander minnender zielen die ouermits der godliker[5] minnen sal werden ghelijc den ceraphin Dese minne werct in[6] volcomenen menschen drie dinghen Teerste is dat die mensche[7] ghedoot sal werden gheestelike Want die minne is staerc als die[8] doot Dit spreect Sente pauwels ghi sijt doot ende hu leuen is verborghen[9] mit cristo in gode Ende elc dode heuet drie dinghen Teerste[10] is dat hi ghelijc staet alre dinghen eere ofte oneere Tander is dat[11] hem alle hitte vergaen is Terde is dat sine ieghenwordicheit versmaet[12] is van allen lieden Willen wi spreken van eenen mensche[13] die doot sal sijn gheestelike Die sal dese voerseide drie dinghen

+141b[14] in hem hebben gheestelike Ten eer sten male so sal hi ghelijc+[15] staen ende onbeweghelic alre dinghen ghelijc ende onghelijc[16] Ende sal also gheerne sijn versmaet als te hebbene eere ende[17] vordeel van eerderike Want Sente pauwels spreect Ic hebbe alle[18] dinc gheacht als linghene onder mine voete om te behoudene[19] alleene cristus Also segghe ic dat die mensche ledich sal staen alre[20] dinghen ende doot Ende also cleyne achten alle ghescepene dinghen[21] Als of god nye dinghen ghescepen hadde Ende also ledich staen[22] in sijns selues sake ende alre creatueren Also hi ledich is der dinghen[23] die niet en sijn Dit is dat eerste poeint dat de mensche hebben sal[24] die gheestelike doot sal sijn Dat ander poeint is dat die mensche[25] ontgaen sal sijn alre ongheordineerder hitten So dat die cracht[26] der minnen in hem heeft ghedoot alle natuerlike ghenouchten[27] Ende oec die nighinghe totten sonden Dat die gracie gods so[28] ghebonden heeft die nederste crachte of partie des menschen dat

+141c[29] so altoes onderdanich si der ouerster redenen Dat derde poeint+[30] is datmen hebben sal dat is dat die ieghenwordicheit sijns leuens[31] pine si allen werliken herten die minners sijn der vergancliker[32] dinghen Want paulus spreect die werlt is mj een cruus ende ic[33] der werlt Also sal die mensche leuen mit gode ende doot sijn[34] der werlt Dat die werlt anxt hebbe voer sijn leuen Ende dat hi[35] ghecruust werde van haren leuene Want elc wachte hem dies[36] Also vele als hi ghemint is vander werlt Also vele is hi ghelijc[37] der werlt Want ghelijcheit is zake der minnen Een ander poeint[38] werct oec minne Dat is dat so den mensche doet quellen na die[39] dinghen die hi mint Dit seit die bruut inder minnen bouke Segghet[40] minen lieue dat ic quelle van minnen Dit werct die minne gods

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

366

[1] dat die mensche alle creatueren vergheet Ende allene heeft een[2] inwindich quellen ende een inwindich begheeren na gode Noch

+141d[3] + werct die minne een ander dat die ziele wert ghetransformeert[4] in gode Sente Augustijn Seecht so wat die mensche mint dien is hi[5] ghelijc Mint die mensche dan gode So wert hi ghetransformeert[6] in gode want minne maect ghelijcheit in desen ouersten werke[7] Ende dan so doet die gheest sijn hoechste doot Want hi ontfaet[8] een minlic steruen ouermits die gracie ende een godlic beroeren[9 ] bouen gracien dat die mensche beuint in hem seluen eene voersmaec[10] des ewichs leuens Ende dit is der werlt onbekent Ende[11] hier omme so siet allene die weerlt die uterste hartheit Daer mede[12] dat dese mensche is een cruus allen weerliken herten Maer sine[13] bekennen niet die inwendighe soetheit Ende dat verholen leuen[14] dat die mensche heeft mit gode Dit spreect Sente ian dat wi sijn[15] comen vander doot int leuen want wi minnen Dit hoert dan elken[16] mensche te hebbene die daer wil wesen een Ceraphin ende volcomen

+142a[17] + te sine Alsoet hier moghelic is in desen leuene Dat ons[18] dit ghescie des helpe ons god Amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

367

Aanteekeningen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

368

Indeeling der Aanteekeningen

De tekstuitgave geschiedt handschrifts-gewijs telkens wanneer een nieuw gedeeltebegint wordt het betreffende hs in de aanteekeningen in het kort besproken Daarnavolgen naar bladzij en regel der uitgave gerangschikt de annotaties Deze zijndrieeumlrlei in de eerste rubriek geven wij de palaeographische verantwoording vanden tekst (α) in de tweede de varianten (β) terwijl de aanteekeningen die dienenom den tekst te verduidelijken in de laatste rubriek zijn ondergebracht (γ)

De volgende teekens werden gebruikt

- voluit in het hs)- regel-wisseling in het hs|- pagina-wisseling in het hs- veranderd ingt- veranderd uitlt- regel 5 in de tekst-uitgave5- dezelfde regel- in het hs aaneengeschreven met hetvolgende woord en later door eenstreepje gescheiden

gesch v w

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

369

Handschrift Br 2(p 211-244 zie tevens p 275-278)

Dit hs neemt onder onze Tauler-hss een bijzondere plaats in doordat de lsquooperaspuria Taulerirsquo die erin voorkomen voor het meerendeel in geen enkel ander hswerden aangetroffen De kopiiumlste schreef ze alle aan Tauler toe blijkens deaanteekeningen aan het begin en het einde der verzameling (zie boven p 17 18)Drie dezer stukken kennen wij als sermoenen van Eckehart uit P f e i f f e r s editie1)Door Q u i n t s omvangrijke critische verhandeling over Eckeharts Duitsche preekenis aan het licht gekomen dat ons hs voor de tekstcritiek van deze sermoenen vangroot belang is op vele plaatsen is Q u i n t met behulp van den tekst van Br 2 instaat geweest P f e i f f e r s lezing te verbeteren2) Voor Eckeharts tweede sermoen(E I 2) is ons hs eigenlijk de beste bron Minder goed is de redactie van de tweeandere preeken E I 6 en E I 42 - op zichzelf van groote waarde daar zij behoorentot de weinige stukken waarvan Eckeharts auteurschap vast schijnt te staan3) -doch ook hier treffen wij nog wel eens zeer belangrijke varianten aan Zoo werd hetbelang van de mnl lezing van E I 6 door Q u i n t onderschat hij zag nl over hethoofd dat een uiterst belangrijke passage die in de geheele Duitsche overleveringbedorven is met behulp van Br 2 te verbeteren is (P f II p 36 r 16 sele moetzijn engel) Het eerste gedeelte van E I 42 treffen wij zooals wij reeds zagen (p141) bovendien aan in G 1 en L Wij hebben de varianten dezer hss in deaanteekeningen opgenomen Na E I 2 drukken wij nog een tractaat af nr I datbijna zonder merkbaren overgang daarbij aansluit doch slechts den textus met ditsermoen gemeen heeft In deze verhandeling heeft men getracht allerleischolastiek-theologische begrippen voor leeken toegankelijk te maken Voor degeschiedenis der philosophische taal een gebied dat nog nauwelijks ontgonnen iszal dit stuk dus een merkwaardig document blijken te zijn Voor de verklaring vanden tekst heb ik mij gewend tot Prof F S a s s e n uit Nijmegen wiens geleerdeannotaties bijna alle parallellen uit T h oma s v a n A q u i o n s SummaTheologicaeden lezer in staat stellen

1) F P f e i f f e r Deutsche Mystiker II p 10 33 en 1402) J Q u i n t Die Ueberlieferung der deutschen Predigten Eckeharts textkritisch untersucht

Bonn 19323) E I 6 bevat op p 227 r 27-28 een van Eckeharts veroordeelde stellingen (zie beneden p

376) en p 232 r 8 sq werd onlangs aangehaald als bewijsplaats voor de verwantschap vanE I 42 met Eckeharts Quaestiones Parisienses (zie beneden p 378)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

370

zich eenigszins te orieumlnteeren in deze stof Ik maak van de gelegenheid om hemdaarvoor openlijk dank te zeggen gaarne gebruikDit voorbeeld van scholastieke theologie lsquoin usum delphinirsquo in casu

lsquosanctimonialiumrsquo werpt overigens een helder licht op den hoogen trap vanbeschaving die de nonnen van Galilea bereikt hadden De schrijfster van het hssuster alijt die priorinne was een vrouw van meer dan gewone ontwikkeling Zooalswij zagen (p 18 sq) vervaardigde zij zelf vijf sermoenen naar punten van Jordanus- vermoedelijk Jordanus van Quedlinburg - van wien zij een tweetal preeken hadafgeschreven Aan het einde hiervan (p 21) richt zij persoonlijk het woord tot haarlezers Dat zij schreef voor een intellectueel publiek blijkt uit het karakter van destukken die wij in ons hs tusschen de sermoenen van Tauler aantreffen In deinleiding hebben wij ons een oogenblik bezig gehouden met de uiterlijke verschillendie de hss onderling vertoonen de inhoud logenstraft onze uitkomsten niet In hetprachtig bewaard gebleven folio-handschrift uit Galilea geschreven door de fijnehand van een vijftiende-eeuwsche aristocrate in een taal die reeds de kenmerkenvertoont van hetgeen wij tegenwoordig lsquoalgemeen beschaafdrsquo zouden noemen zalmen tevergeefs aardige exempelen fantastische verhalen en dergelijke zoekenDe lectuur die in dit klooster geliefd was is wel in de eerste plaatsmystiek-theologische literatuur (maar dan met een speculatief tintje) en het is niettoevallig dat juist in digravet hs drie sermoenen van Eckehart voorkomen hoewel het bijons vaststaat dat niet zuster Alijt degene was die de verboden waar onder de vlagvan Tauler binnensmokkelde daarvoor kennen wij haar te goed uit haar naschriftIntellectueel waren de nonnen van Galilea zonder dat wij echter kunnen zeggendat de sfeer intellectualistisch was De volgende stukken II II en IV getuigendaarvan Ook hier evenals bij Eckehart worden herhaaldelijk veelweterij ensubtiliteiten ten achter gesteld bij de kennis Gods die op een onweten berust deΘεῖα ἀγνωσία De stof die in al onze hss behandeld wordt is overal vrijwel dezelfdede nietigheid van het werkende leven voorzoover het geen geestelijken achtergrondheeft de verdieping van het begrip armoede en het betrekken van het ganscheleven op een wederkeerig zoeken van God en de ziel De vorm echter waarin dezegedachten gegoten zijn is verschillend niet het aanschouwelijke niet het strevennaar concretiseerende en verduidelijkende plastiek overheerscht - zooals bijvoorbeeldin het later te behandelen hs U - maar wel het intellectueel beheerschte de logischebetoogtrant en strengheid van compositie Hs U levert ons passages over die inprachtig beeldenrijk proza geschreven zijn de onzegbare belevingen omscheppendin een plastische taal vol verbeeldingen maar dit proza is verbrokkeld en mist destilistische eenheid van de tractaten uit Br 2 Zoo treffen wij in laatsgenoemd hseen stijl-figuur aan als het woordenspel met de beide beteekenissen van liden onslijden en de oude beteekenis voorbijgaan achter zich laten (zie p 238 sq) Met detractaten II III en IV bevinden wij ons heelemaal in het milieu van Eckehart enofschoon wij van geen dezer het origineel hebben kunnen vinden blijkt toch uitparallelle passages en woordenkeus duidelijk de herkomst uit Eckeharts omgevingVan nr V is de oorspronkelijke lezing bekend het is een vertaling van

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

371

Das Buch von den drei Durchbruumlchen (D o l c h sect 146) door D e n i f l e in 1879uitgegeven achter zijn studie lsquoTaulers Bekehrung kritisch untersuchtrsquo Zooals wijreeds zagen (p 141) komt het eveneens voor in de hss L en G 1 Behalve devarianten dezer hss hebben wij ook de lezing van D e n i f l e s tekst af en toe in deaanteekeningen opgenomen Ons hs volgt vrijwel den uitgegeven Duitschen tekstdoch ookmet de varianten daarvan vertoont demnl lezing punten van overeenkomstEeacuten verschil met den tekst van D e n i f l e is van belang om even bij stil te staaneen paar maal wordt Eckehart genoemd waar onze tekst den naam weglaat endien vervangt door Een leerare sprect of Een groot meester sprac eenmerkwaardigheid die ook bij D e n i f l e s varianten op te merken valt Wij vestigener tevens de aandacht op dat hoewel in hs Br 2 herhaaldelijk dicta Eckardivoorkomen diens naam nergens vermeld wordt

Diatect De taal van het hs vertoont hier en daar Vlaamsche- resp Westvlaamschekenmerken zoe (= zij 276b) geroupen slouch doch over het algemeen zou meneerder kunnen spreken van een Vlaamsch-Westbrabantsche omgangstaal waarinmen evenals tegenwoordig in de hoogere standen de dialect-eigenaardighedenonderdrukte Als voorbeeld geven wij de volgende doubletten vutslouch - sloechsezuekende - boec - bouc brueder - moeder bekinnen - bekennen ondersceet -ondersceit helege geest (1 times heylege geest) - heilich wenich - weinich wisheden- wiisheiden belde - gebeeldt zin - ziin cochten - vercoochten geverwet - gevarwetvrucht - locht wlmaecter - volcommen luttel - lettel zondare - zondeere gheet -gaet etc Germanismen als wunchliken cleine voge leert (ledig maken) in desemtempel zullen wel uit het voorbeeld stammen

Uitgave Wij hebben den tekst zooveel mogelijk diplomatisch afgedrukt Slechts openkele plaatsen is deze verbeterd doch alleen daar waar wij zekerheid meendente hebben Had ons hs met andere hss een fout gemeen en was deze dus nietaan de kopiiste te wijten dan lieten wij haar meestal ook in den tekst staan Deverbeteringen door latere handen aangebracht hebben wij niet in den tekstopgenomen De leesteekens van het hs zijn gehandhaafd doch daar ze vaakmoeilijk te onderscheiden waren van die van een latere hand werden ook dezeopgenomen Deze fraseeringen doen zich meestal voor als haken strepenvraagteekens ed In onze uitgave zijn ze weergegeven met een loodrechte streep(zie boven p 25) Omdat wij in de aanteekeningen van deze streep steeds gebruikmaken om het einde van een regel in het hs aan te duiden hebben wij om verwarringte voorkomen in die voor hs Br 2 de letters nr gebruikt Daar het hs nietgerubriceerd is komen er geen parafen voor doch wel teekens die deze voorloopigrepresenteerenWij begonnen in zulk geval een nieuwe alinea Waar representantenvoor lombarden stonden hebben wij een vette letter ingevuld De vette letters vande opschriften bedoelen de zware letters die het hs ter plaatse heeft weer te geven

10 hier hs h 13 moettihs in marg hij ingev

αp 211

(corr)1) 16 creaturen ) 20worden )

1) Hiermede wordt de oudste hand bedoeld

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

372

1 maer ) 8 nie hs lt niet12 want hs hiervoacuteoacuter

αp 212

representant van q 13adel hs in marg datwesen (corr) 14[geboerten] naar degezamenlijke Duitsche hss18 wert ) 20 pauwels hsonderstreept gesciendehs gescie- in ras 26zondeere ) 36 altehanshs -hans buiten afschr 38noch hs gesch vw 39ende hs ende ende

20 doen hem versta doengod hem 23 Alzoe versta

γ

zoo verging het denzaligen ook De meesteDuitsche hss alse dieseligen Unde vonuumlberfl hetgeenduidelijker zooal nietjuister is

9 mer ) meer ) 12ontgaen hs lt ongaen 16

αp 213

heb[b]en hs heben 19alder hs lt der 25 ommehs gesch vw dat hsd op t 26 zondare ) 31ghebaert ) 33 haer hs h35 gevragt hs 2e g heeftgeen lus Misschien staater gevraeit

32 sq versta waarom zalmen den dienst dier

γ

krachten hiertoe dan vrijmaken en hen in rusthouden Deze lezing wijkteenigszins of van die vanP f doch geeft debedoeling goed weer

1 gebaert hs gebt 6 desh hs d op h 11 Augustin

αp 214

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

hs onderstreept 12lichame hs gesch vw19 zweerde ) 21 zwaerths zwt 27 hadde hsgesch vw 29 en hs eop a 34 hier hs h

6 des sprekens demeesteDuitsche hss hebben

γ

smeckens hetgeen methet oog op lsquozienrsquo enlsquohoorenrsquo origineel schijnt14 sq P f is minderuitvoerig en Alexanderwordt niet genoemd Hierschijnt een vermenging tehebben plaats gehad vantwee verhalen de doodvan Archimedes teSyracuse (L i v i u s XXV)en Alexanders bevel omhet huis van den dichterPindarus te sparen bij deverwoesting van Thebe(P l u t a r c h u s AlexanderXIX) Hieruit blijkt tenovervloede dat deDuitsche lezing dieAlexander niet noemt deoorspronkelijke is 24ingegoten vgl V e r d amIII 870 hoewel het woordmogelijk is komtP f e i f f e r s in gezogenmijvoor oorspronkelijk te zijn40 In my en mach MetQ u i n t te veranderen inEn mach in my

7 waert hs wt 20 es hshiervoacuteoacuter was doorgeh 21

αp 215

ihesus cristus hsonderstreept 24 zwaerths zwt

2 sal met Q u i n t teveranderen in al doen =

γ

doen 3 die tot beeldemet de beste Duitsche hsste lezen die sien aen ingod een beelde 7 waert =

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Waert 22 noemt = zaltdus versta telt van belangacht (Q u i n t p 35) 25sweger zie Luc 12 53(waarschijnlijk uit het hoofdgeciteerd) Mogelijk met deoude drukken te lezenswester 27 ende tot esontbr in bijna alle hssAlleen hs Bra 3 (zieQ u i n t p XLII) heeft ietsovereenkomstigs unde dirinne ist hetgeen onsjuister voorkomt dan delezing van ons hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

373

11 gheedelt hs gedeelt- in marg (corr) 29

αp 216

edelder hs lt gdelder 39es hs s op 1

9 De emendaties vindensteun bij de geheele

γ

Duitsche overlevering Hieris de Θεῖα ἀγνωσία vanD i o n y s i u s bedoeld Zieook p 294 r 17 waardezelfde gedachteontwikkeld wordt 22 endetot seluen B uuml t t n e rvertaalt das Sehen weistmehr hinaus schon dieTaumltigkeit des Sehensselber Vergelijk hiervoorde spreekwijzen zijn blikrichten op zijn oog op ietsvestigen enz 35gebaringe Q u i n t (p 29)heeft over het hoofdgezien dat ook ons hseen bedorven lezing heeftlees begeringe 37 geliictPf ebenmezig

1 se hs lt so 5 haer hsh 7 dyonisius hs

αp 217

onderstreept waert hswt 19 amen na dit woordbegint op nieuwen regelzonder merkbarenovergang het volgendetractaat 34 dat es hs inmarg ingev (corr)

8 alderverlichst (10verlichte) alle Duitsche

γ

hss alle fuumlrliefe (fuumlrliefe)Dat fuumlrliefe origineel isblijkt wel uit voerloepen inreg 15 en 16 dat wegravel juistvertaald is (Zie hierachterp 316 r 35 sq) 18geboren lees g waert 28Quia deus uno actu et se

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

et omnia intelligit unicumverbum ejus estexpressivum non solumpatris sed etiamcreaturarum (T h oma eA q u i n a t i s SummaTheologicae I 34 3) 34ondersceet der persdistinctio personarum 35ond na d dist realis 36ond d red dist rationis37 distinctio realis una resnon est alia

8 2e timesmoeten hs moe endan nr moeten 13 nature

αp 218

hs hierna spatie voor parazonder representant 21hier hs h 23 hier ) 35zinne hs als bij 13

3 dinclic realiter Zie T h A q S Theol I 30 1 ad

γ

2 9 na redenen dedistinctio rationis is eenonderscheid dat onsverstand in de dingen legtzoodanig zijn deonderscheiden diebetrekking hebben op deessentia Dei (wezene)afgezien vanbovengenoemde distinctiorealis personarum in DeoAlse tot nature Als wijzeggen dat in Godonderscheid is tusschenessentia (wesen) en natura(wezen opgevat alsprincipium operationis)dan is dat slechts eendistinctio rationis realiter(dinclic) zijn die twee inGod hetzelfde 14 sq Ditgeldt ook van de natuurvan de geschapen dingenOok bij hen bestaattusschen essentia ennatura slechts eendistinctio rationis maar increaturis essentia et

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

operatio distinguunturrealiter in Deo autemoperatio est ejus essentiauna res in Deo essentianatura et operatio 24wanttot werc omnis natura exoperatione cognosciturNvetc het licht dat van Goduitgaat de Zoon lumen delumine is van Gods wezenniet verschillend (S TheolI 27 1) Het is eenverstandelijke werkingGods (inder wize eensvernuftichs wercs)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

374

tusschen Gods wezen enGods werk is slechts eendistinctio rationis Door dielsquovernuftige werkingrsquoontstaat echter in God eendubbele relatiopaternitas-filiatio Dezerelationes zijn in Godrealiter subsistentespaternitas subsistens estpersona patris filiatiosubsistens est persona filii(S Theol I 30 2 I 33 2)32 Die tot wesene Paternon procedit ex divinaessentia sed originemhabet in essentia Dei (vglS Theol I 29 4) 40 begins begin principium sineprincipio (vlgs T h A q principium non deprincipio S Theol I 334)

3 beydere zie p 218 sub13 19 hier hs h 22

αp 219

bewijst hs lt bewʃt 27dat hs van in margvervangen door - (corr) 30woort hs lt wort inmarg nota (corr)

1 Filius est principiumprincipii (vlgs T h A q

γ

principium a principio STheol I 33 4) 2 SpiritusSanctus ex Patre et Filioprocedit een processioamoris (S Theol I 27 3)4 sq Lumen divinum (=Filius) realiter nondistinguitur ab essentiadivina differt autem abessentia secundumrationem (S Theol I 282) 8 sq Pater non intelligitessentiam divinamtamquam essentiam sedtamquam naturam (ie

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

tamquam principiumoperationis generationiset creationis) 10iegenworp objectum nawezelike w secundumessentiam 11 vernemeneintelligentia na wdnaturen sec naturam 13hier tot 19 beelde Paterintelligendo se tamquamimitabilem in creaturisconcipit verbum (S TheolI 34 1 sub 3 en 3) Godbegrijpt zichzelf als eenbeeld van alle dingen(exemplar omnium rerum)dwz als een voorbeeldvan alle wezensvormender dingen (S Theol I 351-2) 16 hem = hi hem 24vutulot processio 27-28verbum dicitur conceptiointellectus quicunqueintelligit ex hoc ipso quodintelligit procedit aliquidintra ipsum scil verbum(S Theol I 27 1) 37ziinder genatuerdernatueren de uitdrukkingennatura naturans (= God) ennatura naturata (= wereld)komen van S c o t u sE r i u g e n a Met genatnat schijnt hier echternatura naturans bedoeld tezijn

4 Niet hs hiervoor eenstreepje misschien repres

αp 220

voor para 5 wort ) wert ) 11daer hs d woirt hs ltvt + eerste haal van een u16 niet hs na stip nogeen | 32 waert hs wt 34hier hs h 37onvernuftegen hs inmarg verv dooronredeliken (corr) 38aristoteles hs hiervoor Suitgerad

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

3 Pater dicitur ingenitusfilius natus 8 Aldus enz

γ

het onderscheid derPersonen komt voort uit derelaties in Godinhangende immanens 10na verdraginghe 13 dites sake God schept dedingen volgens causaeexemplares 15 sqvolgens A zijn de causaeexemplares van alledingen in God (vgl ookJoh I 3) 37 Ende Vanhier af is de tekst zeerduister

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

375

en naar het ons voorkomtcorrupt Het eerstegedeelte heeft grooteovereenkomst met eenstuk uit hs Berlijn germ40 1084 (hs Rsbr M5) fol12a sq (L a n g e n b e r g p 190 sq)

28 meer hs in margingev 32 hii hs hii endan nr hi

αp 221

4 zomege meesterenwsch zijn de stoiumlcijnen

γ

bedoeld 5 Die leerarenA u g u s t i n u s en al zijnaanhangers 8 Sulke mT h oma s A q potentiaesunt in anima tanquamaccidentia in substantia (STheol I 87 1) 9 SulkeA u g u s t i n u s csonderscheiden de ziel ende vermogens nietwezenlijk 10 Sulkeinuallende 13 Dit etcintellectus est in potentiaad cognoscendum (vgl STheol I 84-85) 20 dat =datse 35 Paulus I Cor1312

15 neygingen hs ltmeygingen 16 harer )

αp 222

1-3 S Theol I 90 4 4voncke scintilla animae

γ

Vgl ook V 64 p 347 r11 6 na der wize godsdwz onmiddellijk 11 dattot begriipt de zielevonki s wat zij kent 16wanner in het andereleven is de ziel van haarkennis-door-beelden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

bevrijd en kent zij alleen opde wijze der zielevonk

4 genisi hs onderstreept16 willic hs hierna willic

αp 223

(nr) doorgeh 21 grouehs gesch vw ghernehs ghne 22 als hs ltAls (2e corr)

2 heere ) 29 die niet hsd op n

αp 224

1met hem seluen Q u i n tM y s t von in selber 11

γ

ende Beter Q u i n tM y s t Unde die warheitbegert dekeiner k 23 datniet subst als tot 24 esQ u i n t M y s t als do duniht enwere

2 aldernaester hs ltaldermeester 7 Aldus hs

αp 225

hiervoacuteoacuter open plaatszonder representant voorpara 31 voirt hs hierna puntegraven schuin streepje

7 met tot weerdicheitB uuml t t n e r vertaalt zu

γ

gleicher WuumlrdichkeitS c h u l z e -M a i z i e r slaatde passage over 20wanneer siet = wanneerhii siet 22 blijft juister isblicket van P f 23 dat hemtot machS c h u l z e -M a i z i e rvertaalt dass niemand ihmim Widerschein begegnenkann 24 alleene inder =alleene inder 37 ingelP f sele door Q u i n t tenonrechte gehandhaafd deengel is geschapen maarde ziel kan door de genadekomen in den toestandwaarin zij was toen zij nog

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

niet geschapen was lsquodangeraakt zij in haar nietsniet (den toestand van nogniet geschapen zijn)rsquo Voorsleet zie V e r d am VII1215

18 Jhesus hs hierna(corr) hii hs gt hii(corr)

αp 226

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

376

26 tot 32 Q u i n t M y s t emendeert P f e i f f e r s

γ

tekst aldus unde sprichetalle vernuumlnftige geiste indem worte glich demeselben worte nach dembilde als ez inne blibendeist nach dem so ez uzliuhtende ist also ist einiegelich wort bi ime selberniht gelich in aller wisedem selben worte mecirc siehabent muumlgelicheitenpfangen glicheit zeenpfahende von gnadendes selben wortes undedaz wort als ez in imeselber ist daz hat der vaterallez gesprochen mit demworte und allez daz indeme worte ist Onze tekstis te zeer corrupt dan datwij dezen zouden kunnenverbeteren

9 onmeteliker ) 27 vterstehs gesch vw

αp 227

9 selue es tot een es Doorhomoiumlotel een stuk

γ

uitgevallen Q u i n tM y s t diu er selber ist inder wisheite sich der vaterselber bekennet mit allersiner veterlicher kraftUnde daz selbe wort dazouch diu wisheit selber isund allez daz da inne istdaz is allez daz selbe einigein 13 david Ps 36 10 19isticheit A x t e r s Kultuurleven VI (1935) p258 zegt dat het woord bijRuusbroec een vertalingvan entitas is de uitgeversvan Ruusbroec echtergeven quidditas descholastische wezenheidop (III p 308) 21

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

vutzweuende endeouerzu Q u i n t M y s t uzquellende unduumlberquellende 27 tot godszie K a r r e r - P i e s c h p96 sub 9 en p 152 sub 9T h eacute r y sect II 4 9 (p 180)en sect II 52 (p 258) 28vrede gods Q u i n tM y s t dienste gotes

11 bat hs b op v 18 zooontbrak in hs ter plaatste

αp 228

si erboven ingev in margzoo (alles corr) 26 denhs hierna hel doorgeh34 minnet hs minet eonvolkomen

2 3 Opschriften G 1 Lzie beschrijving 5 leest

β

scrijft G 1 11 die hitte dselue h G 1 12 heeftontbr G 1 18 zoo ontbrG 1 L 23 soe ontbr G1 L 24 soudes s my G1 L

13 můgge hs in margvervangen door mozie

αp 229

(corr) 15 en hs en en(nr) 22 waer haer hs wh 27 daer hs d 32 totaan p 230 r 3 in margeen streep met nota 37voge hs -oge buiten deafschrijving

7 daer tot mint daer die zgode mm G 1 L als hs

β

lt G 1 17 mozie muggheL G 1 21 ofte ende G 122 te anscouwene aen tesc L G 1 23 a ontbl abloet G 1 L 32 ende totaensiet ende du wederaensiet L G 1 De restontbreekt enmet Merct weldat hier na volghet sluit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

dan in beide hss nr Vaan

12 meester vlgsA r i s t o t e l e s is dit een

γ

gezegde vanD emo c r i t u s (Περὶψυχῆς B 7) 13 můggeP f ein ameiz oder einemuumlggen 17 mozie P f ameiz 18meynt en waereP f meinet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

377

war Were 28 Sentebernart P f Boeumltius (ziehet 3e bk van diens Deconsolatione philosophiae)36 moet = moetse 37cleine vogeS c h u l z e -M a i z i e r gesiebt alzo tot wert teveranderen in alzo (=alse) een beelde gedragenwerden P f und als einbilde getragen in min ouge

3 ic sie hs sie icomgezet 6 beelde | hs

αp 230

beelde 12 die hs die die(nr) 14 gods hs g op v17 es hs behalve puntdoor corr nog een |toegev 26 aue als 17 29[] naar alle Duitschehss ingev zal met hetwisselen der bldzuitgevallen zijn 31 aldusIn hs lt aldus in (2e corr)33 sult hs gt selt 36s[och]te hs ochuitgeradeerd

1 een alsuken s =alsulken Vgl nog heden

γ

in de spreektaal zukke 4sq P f aber daz selbebilde daz ensihe ich niht ineim anderen bilde oder ineime mitel mecircre ich siheez acircne mitel und acircne bildeunt daz bilde ist daz mitelwan bilde ist ane bildeunde loufen acircne loufen ezmachet wol loufende door Q u i n t naar denBazelschen druk als volgtverbeterd ich sihe ez acircnemitel und acircne bilde w a ndaz bilde ist daz mitelu n d e n i h t e i n a n d e rm i t e l wan bilde ist anebilde unde loufen acircne

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

loufen ez machet wolloufende unde groezi istacircne groezi mecircr si machetgrocircz unde dacirc von ist bildeacircne bilde wan ez wirtn i h t gesehen in eimandern bilde Daz ecircwicwort ist daz mitel unde dazbilde selbe daz dacirc ist acircnemitel und acircne bilde ucircf dazdiu secircle in dem ecircwigenworte got begricircfet undebekennet acircne mitel undacircne bildeS c h u l z e -M a i z i e rvertaalt deze passagealdus dies Bild selberaber das sehe ich nicht ineinem anderen Bilde oderin einem Vermittelndemsondern ich sehe esunmittelbar und ohne Bildweil das Bild selber dasVermittelnde ist und nichtein anderes VermittelndesDas Bild ist ohne Bild weiles nicht gesehen wird ineinem andern Bilde envoorts wat er volgtoverslaande Das ewigeWort ist selber dasVermittelnde und das Bilddas da ist ohneVermittelndes und ohneBild auf dass die Seele indem ewigen Wortebegreife und erkenneunmittelbar und ohne BildHet volgende geeft debedoeling wellicht weerHet beeld datbemiddelende kennis vanGod geeft (het EeuwigeWoord) is niet zelf weerbemiddeld er is geenbeeld van het beeldwaardoor wij hetlaatstgenoemde zoudenkennen In zooverre is hetbeeld van God dat wijkennen absolute kennis (=kennis van het beeld zegravelf)en kennen wij God

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

middellijkabsoluut Eckehartvermijdt het God alsvoorwerp van onze kennisop een oneindigen afstandvan bemiddelingen teplaatsen er is eacuteeacutenbemiddeling maar dezekennen wij absoluut en inzooverre ook Godabsoluut Om wat er volgtte begrijpen is inovereenstemming met deDuitsche teksten eenomzetting noodig r 7 esloepen gt loepen es Indeze passage wordt deverhouding kennis vanvoorwerp - kennis van hetbeeld daarvan geiumlllustreerdmet die van loepen -loepen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

378

en groetheit - groetheit hetschijnt dat Eckehart hierdoelt op een beeld in onzekennis van loepen enz Ditbeeld is de lsquoideersquo vanloepen Naast die ideekennen wij ook nogconcrete voorstellingenvan loepen Deze staan alsvolgt tot elkaar loepen essonder loepen maar hetmaect wel loepen dwzhet concrete loopen isalleen mogelijk op grondvan de idee Bezien wij nuhet mogelijke verband methet beelde als absolute(niet in infinitumvoortgaande) bemiddelingtusschen kennis envoorwerp van kennisP l a t o leerde delsquoafbeeldingrsquo der idee in hetconcrete verschijnselwaarbij dat verschijnseldus lsquolijkt oprsquo de idee (zijnlsquomodelrsquo) A r i s t o t e l e svraagt naar aanleidingdaarvan of er dan niet eenderde iets moet zijn datmaacuteaacutekt dat de verschijningop de idee lijkt (een soortvan stempel of matrijs) enzoo in infinitum Wellichtgaan de passages overloepen en groetheit daaropterug en is ook daarvan debedoeling het beeld isabsoluut beeld vagraven hetvoorwerp niet beeld vaneen beeld (Vgl T h A q S Theol I 12 9) 10 daeraf de conclusie En zoo ishet Eeuwige Woord 18wederwerkende P f minder duidelijk wirkendeZie V e r d am IX 2003sub 3 21 nv es versta lsquonvesrsquo 39 niet Doch verstaniet doch

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

2 soude | hs soudemiddot enhs lt ende 4 anders hs

αp 231

in marg ingev 11 zwertehs zwte 17 daer hs d18 eerde ) 24 miin hs ltinne genuegt hs n is nietduidelijk 32 hier hs h

2 goets lees met P f gods 7 verm noch verm

γ

P f gemanges liden macnoch vermischunge ZieV e r d am iv gemanc 13die P f Swer an minekapun iht hafte oder dar ufiht buwete der die kapunzuumlge der zuumlge daz dermite daz daran haftet Methet oog hierop zullen wij inonzen tekst voacuteoacuter al (r 14)ende moeten schrappen17 Die geest P f Dermensche der niena ufgebuwen were noch anniht enhaftete der denneumbe kerte himel underde der mensche blibezemale unbeweglich

4 daer hs d 5 sone| hssonemiddot 7 hier hs behalve

αp 232

punt oacuteoacutek nog | (corr) 11 jnhs In doorgeh 12 derhs in marg vervangendoor dair (corr) 19werden) 20 heylege hsgesch vw 28 noch hserboven ingev

9 blincket juister P f bliket in Deze passage

γ

over de vernufticheit heeftR K l i b a n s k y onlangsals parallel-plaatsaangehaald in de uitgaveder QuaestionesParisienses (zie p XVIIIsq 17 sq)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

3O hs hiervoacuteoacuter een openplaats zonder representant

αp 233

voor para 7 di hs lt gy 8waerdi hs wdi 9 soudehs e op i 10 datti hs -tiuitgerad In marg hij ingev(corr) 12 gesciep hs plijkt op x 20 daer hs als3 O 21 moeten hs inmarg ingev 26 wertstuhs wtstu

35 hair hs lt hairr 37xpristůs )

αp 234

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

379

4 De eerste regels doenaan Tauler denken vgl V

γ

49 (p 220 r 4) 13 cristonl als moeder

6 gheminden hs heti-streepje staat op den

αp 235

laatsten poot van de m 15met hs lt mett 28 diedoen hs i op e

9 in te verbeteren in teHet schijnt moeilijk om een

γ

verband te ontdekkentusschen de passage vanr 9 tot 14 Ende en hetgeenverder volgt De bedoelingschijnt intusschen hetvolgende te zijn God heeftzichzelf in de creaturengelegd tot eenwonderlijken strik Ja Hijheeft zich gelegd voor devoeten der ziel hoe de zielHem ontvangen wil Hijtrekt haar met de zoetheidder Godsbeleving (metghemake) maar met lijdengeeft Hij haar de sporenZiet met alles wat Godover ons laat komen jaagtHij mijn wil voort Dit isGods bedoeling in alledingen Dit beeld doetdenken aan Eckeharts 69esermoen (P f II p 221 r31 sq) 25 di het schijntdat hierna iets isuitgevallen

2 gode hs gesch v w 11doren hs behalve punt

αp 236

ook nog | (corr) 25 si enhs lt sire ) 35 meyndyhs 2e y op begonnen e

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

3 Vgl D i e d e r i c h s p25 r 32 13 Alle tot make

γ

vgl D i e d p 35 r 10-1825 moghen lees moghe34 Daer tot 39 Ende vglT h oma s v a nA q u i n o SummaTheologicae III 275

1 in hs 2 times in rasura 23god [d]aer hs god 29

αp 237

stad ende hs hiernavolmome doorgeh 37ende hs hierna liededoorgeh

13 es hs erboven ingev(corr) 22 bekinde hs lt

αp 238

bekint 31 sonder liden hsbuiten de afschrijving

11 Ja tot tiit verstatenminste wat het

γ

werkende leven aangaat12 Zie P f II nr 104 p337 14 ZieL a n g e n b e r g p 197

7 volbrachte hs hiernaden wille doorgeh 24 ic

αp 239

hs c in ras 37 ic hserboven ingev Endaer )

19 al = als 20 liidt Let ophet woordenspel met de

γ

twee beteekenissen vanliden 26 aendacht devotie

11 hem hs op nrherhaald en doorgeh 14

αp 240

[gelatene] Naar D e n i f l e23 datti hs -i doorgeh inmarg hij (corr)

2 ontbr L G 1Onmiddellijk aansl aan het

β

1e dl van E I 42 Merct

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

wel dat hier na volghet 4toenemendentoecomenden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

380

G 1 7 doirbrokedoerbreke L -breec G 112 met tot gode mgmede vm G 1 L 17ontbr G 1 L 23 dat esdat oefeninghe is G 1 L27 steruen D e n st andem geist 29 cristumbeelde cristi G 1 L D e n 34 gebrůkende werkendeG 1 L 35 eůwich endee is die G 1 L 36aensiene D e n entsitzent

23wat tot datti D e n wasdes uacutebrigen si daz er Het

γ

woord uacutebrigen werd bij devertaling overgeslagenwaarschijnlijk daar men hetniet begreep (zie var) 33ouersprinct vgl boven p228 r 36

3 [] Door homoiumloteluitgevallen Naar L

αp 241

hersteld 9 en hsbovengeschr 15wert ) 31hier hs hiervoacuteoacuter spatiezonder repres voor para 38alte hs gt also (2e corr)

1 eere ontbr G 1 3naturen also n also moet

β

hi doen enen afganc alreouervlodigher sueticheitder naturen also G 1 7lichten licht G 1 11Gheestelike tot sciin ontbrG 1 L 12-20 inwendighewtwendighe (passim) G 1L 14 van gode ontbr G1 L 16 werken werkenwat dat die werken inw ofwtw soe L 23 ontbr G 1L 24 toenemendentoecomende G 1 28wercke werken G 1 L 29

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ende dat hi wilt ontbr G1 L Ende jnder endedier L 34 dies d altoes G1 L 35 god ontbr G 1L 38 alte also G 1 L 39onderdanich also o G 1L5 sommege meestersD e n meister egghart

γ

(vgl P f II p 685 r 22sq P a h n k e p 38 IVsub 1) 6 smaect hunwelgevallig is 27 cr dnversta in alles wat hemvan nature overkomttegenover wat God in dengeest hem doet beleven 28wercke versta hi werckeD e n sich got lăsse [undlasse in] wuacuterken wie erwelle [] naar de var doorD e n ingev

2 naer hs aan r isgeknoeid [m]iin Naar G

αp 242

1 L 8 ziins hs ziins enop nr siins 12 eenleeraere hs ons hee eenleeae ons h doorgeh 27creaturen hs -nbijgeschr en gesch vw

2 naer aen G 1 L 7groeter enigher G 1 L

β

vůtwendich wtw in hemseluen niet en vonde dieshem verdrote ende in allencr G 1 8 hem seluen inhs L 11 datti hem eenendat hi enen G 1 L 17toenemendentoecomende G 1 19 ontbrL G 1 21 wat tot natureontbr G 1 doirbrekendoerbroke L 23 dorbrekendoerbroke G 1 26 grooteontbr G 1 29 creaturemensche oft cr G 1 L 33ende tot ghesceppenesseontbr G 1 37 doorbreken

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

door doerbroke in G 1 38door tot ende ontbr G 1

34 inden lees dan indenD e n sunder in alzoe totgode ontbr D e n

γ

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

381

6 tweeheit hs buiten deafschrijving 7 ende hs -e

αp 243

tusschengeschr alzoehs op nr herhaald endoorgeh 8 ghesc dingenhs d gh omgezet 10werdt ) 18 In hs hiervoacuteoacuterspatie zonder repres voorpara verstendeghen hs -r-bovengeschr 27 hy hshiervoacuteoacuter repres voor para

1 9 do(o)rbrokedoerbreke L 7 hem tot dor

β

ontbr D e n 9 Endedezen Ende die (ingev)desen G 1 inde onghescD e n und allegeschaffenheit 13 Ende totworden ontbr G 1 20 21afganc afgaen G 1 23 24dorbreken doerbroke G1 dor die D e n in der 26onder neder G 1 27 hy totstoele Hi die schoerde diehouerdighe ghedachtesijns herten hi settede diemachtighe vanden stoel G1 L 29 om met G 1 L30maria si G 1 L 35 hoetot beelde ontbr G 1 40wat tot my van god wat hivan my G 1

4 want tot ander D e n wan der da vindet dz ist

γ

eines der geist der hetfunden dz da funden wirtdz ist dz ander dz einig einist funden 14ontwordenheit D e n gewordenheit 16 godeD e n hierna Von disemdurchbruch sprachmeisteregghart Under got undunder gotheit ist als verreunderscheid als der himelob der erde Got derwuacuterket duacute gotheit wuacuterket

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

nit Si hat ǒch nit zewuacuterken Wenne nun dergeist durch alle creaturenbrichet und kumt in gotbelibet er da nit so ist sindurchbruch vil edler dennesin usflusz (zie P a h n k e p 9 en 38 IV sub 2) 36Een groot meester D e n Meister Ekkhart (zieP a h n k e p 39 IV sub 3)

22 den hs herhaald opnr 26 god fiat hs buitenafschrijving

αp 244

5 die dat di(e) G 1 L 12dat tot 15 die ontbr G 1

β

L 16 juegt iongher iochtG 1 18 berechtingeantwoerde G 1 L 23Ende tot wilt ontbr G 124 wilt sijn w L 25gadelic ende stondelicdaghelic ende scouwelijcG 1 L 26 fiat Amen LG 1

8 spreket D e n hiernaDar zo sprichet meister

γ

Ekart der mentsch dermůss gar gelǎssen sin der (zie P a h n k e p 39 IVsub 4 Deze passage vindtmen ten deele ook inEckeharts 96e preek) 9want tot wert Debeteekenis is men moetzelf tot stilte gekomen zijnom het woord der stilte tekunnen hooren 14jnsprekene D e n gerůn15 getale D e n hiernaund us dem selben gruntgot sinen ainbornen sunusgeberend ist uss demselben grund wird er lluacutezit mit geberende wan dersel grunt und gottes gruntist ein grunt und disegeburt were nit minre

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

denne got selber ist 16eenmensche tot commenD e n wie dermensch sőlthan gelept von iugent uffder zů dirre volkomenheitmőhte komen Evenzooalle andere Duitsche hssMet het oog op hetvolgende is deNederlandsche lezing teverkiezen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

382

20 aen tot stad om Christus mijns zoons wil die immers aan het kruis denmoordenaar vergiffenis schonk 23 Ende tot stondelic D e n und die gnǎd duacute imiecz wirt i rlich lǎt er nit abe si wirt im t glich und stűndlich Ook hier schijnt onzelezing origineel de genade om te zijn hetgeen wij willen wordt in potentie een deelvan ons laten wij niet af dan wordt zij zoacuteoacute dat wij haar bij voortduring deelachtigzijn

Handschrift G 2 (deel IX)(p 245-274)

Van het verzamel-hs G 2 geven wij allereerst deel IX uit zooals wij zagen hetoudste Nederlandsche Tauler-document dat wij tot dusverre hebben kunnenopsporen Het behelst om te beginnenV 81 de zg Cordula-preekWa c k e r n a g e lheeft er in 1876 reeds een uitgave van bezorgd naar hs B XI 23 der Univ Bibl teBazel (14e E) en in lateren tijd drukte V e t t e r haar af naar hs F (oc p 431 sq)In onze inleiding hebben wij er reeds op gewezen hoe belangrijk het is voor dekennis der Nederlandsche beschaving dat omstreeks het einde der 14e eeuw juistdigravet sermoen dat onder het werk van Tauler uitmunt door zijn verfijnde psychologiezijn weg verder gevonden heeft in onze literatuur Het is nl niet alleen reeds vroegvertaald hetgeen in dien tijd nog zooveel niet zegt maar de hoofdgedachte daaruitvond ook weerklank in de harten want zij werd verwerkt in een onzer Nederlandscheheiligen-levens gelijk Emo n d s heeft aangetoond1) Het sermoen is onsovergeleverd in twee redacties Die van G 2 - waarbij zich gelijk wij betoogdhebben2) G 1 aansluit - is door interpolaties belangrijk uitgebreid De herkomstdezer invoegingen hebben wij kunnen nagaan p 248 r 26 tot 249 r 3 is ontleendaan Eckeharts 91e sermoen de twee andere p 251 r 15-252 r 36 en p 254 r4-255 r 7 aan diens Reden der Unterscheidung Laatstgenoemde passages zijnook verwerkt in het tractaat Vanden XII dogheden3) dat vroeger aan Ruusbroecwerd toegeschreven4) Hs G 2 neemt vollediger over dan de compilator vangenoemd tractaat zoodat XII D als bron voor onze interpolaties niet in aanmerkingkomt Intusschen is de wijze waarop de gedachten van Eckehart aan het geheelzijn geassimileerd zeer harmonisch te noemen Wij hebben hier weer een duidelijkvoorbeeld van de manier waarop men de geschriften van den grooten mysticusondanks het verbod toch binnenloodste Van de lezing van G 1 die in hoofdzaakovereen

1) oc p 342) p 141 1423) Zie Ruusbroec IV p 256 r 13-21 28-p 257 r 13 21-25 p 260 r 24-261 r 8 12-21 24-p

262 r 204) Over de toeschrijving wordt nog steeds gestreden De voornaamste argumenten tegen

Ruusbroecs auteurschap zijn in het kort nog eens te boek gesteld in de inleiding op dl IVvan de nieuwe uitgave van diens werken

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

383

komt met die van ons hs geven wij de voornaamste varianten in het apparaat Inhs Br 3 komt het sermoen eveneens voor doch in een lezing die de traditioneelezeer nabij komt Wij drukken dezen tekst naast dien van G 2 af en voegen er devarianten van hs Hi aan toe De vergelijking van deze vier hss met de bekendeDuitsche overlevering leert dat er zekere eenheid van lezing tegenoverlaatstgenoemde te constateeren valt zoodat er dus verband blijkt te bestaantusschen Hi en de drie Nederlandsche hss Zooals wij uit de varianten zien zullenstaat Hi aan den anderen kant weer geheel op zichzelf mede door eenigeinvoegingen die wij volledigheidshalve ook in de aanteekeningen hebbenopgenomenAan het tractaat dat wij hierna afdrukken Cor I 15 + 16 is de naam van Tauler

eveneens nauw verbonden het is een versmelting van de twee stukken waarmeehet oude hs Vind 2744 (Cor I) de verzameling Taulersermoenen afsluit nr 15 en16 der uitgave In een bijna woordelijk met C o r i n s teksten overeenkomende lezingtroffen wij ze ook aan in het eerste aanhangsel van hs U Wij drukken deze tekstenparallel aan die van G 2 afHet eerste gedeelte van ons tractaat (Cor I 15) is een ontroerende meditatie

over het lijden des Heeren een stuk Middeleeuwsch proza van groote schoonheiddat in de lezing van G 2 nog aanzienlijk gewonnen heeft doordat ons hs de storendeindeeling in punten heeft weggelaten Zoo is ook het rhythme der zinnen beterbewaard gebleven (zie p 259 r 18-20 bijv) Zou aan dit gedeelte misschien eenLatijnsch voorbeeld ten grondslag gelegen hebben Wij hebben elders1) ook eenskunnen aantoonen dat Middeleeuwsch proza dat om zijn rhythme en gespannenheidplotseling modern aandeed naar het voorbeeld van een Latijnschen tekst ontstaanbleek te zijnOns hs mist voorts het zevende punt verreweg het langste van allemaal en de

samensteller weet met veel smaak den overgang naar het tweede gedeelte tot standte brengen De beide zinnen op p 260a en 263a vloeien volkomen natuurlijk ineenNv want hy dan van mynnen om onsen wille ghestoruen es soe heischt mynne eenantwerde van desen doot Oec van ons alst wel recht es soe dat wy leren wat steruenom sinen willen Nv spreken die meistere dat die mynsche sal steruen den sůnden Cor I 16 begint in U met een uitspraak van der meyster over viereleye steruenDeze worden alleen genoemd doch niet nader behandeld G 2 vermijdt wederomom over vier te spreken omdat ze toch niet nader worden uitgewerkt en bewijstmeer begrip van compositie te hebben Met C o r i n 2) zou men desnoods kunnenvolhouden dat alleen het eerste het steruen den sonden behandeld wordt eigenlijkis nr 16 een uiteenzetting naar aanleiding van in dien tijd actueele quaesties nopenshet communiceeren De kern van het betoog vormen de drie ontfenckenyssen onsheren ihesu cristi Cor I en U kondigen er vier aan doch beschrijven er maar drieJuist deze onregelmatigheden van de redactie van Cor I bewijzen dunkt ons deprioriteit daarvan blijkbaar is nr 16 een fragment van een grooter geheelKeeren wij thans weer terug tot G 2 dan blijkt de tekst in het tweede

1) Vgl Ts 51 p 208 sq2) Zie Cor I 320 noot

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

384

gedeelte juist uitvoeriger te zijn dan in de hss der andere redactie Een stuk datvoorkomt op p 263 r 26 sq is misschien te beschouwen als een interpolatie vanden bewerker om als overgangs-passage te dienen maar met de Latijnschepericopen op p 265a en 266 is het anders gesteld op het eerste gezicht deden zeons denken aan in den tekst verdwaald geraakte randglossen Zij komen echtereveneens voor in het nauw aan G 2 verwante hs G 1 doch ditmaal inNederlandsche versieEr is nog een andere omstandigheid die ons verbiedt om allereerst aan een

verdwaalde randglosse te denken in den Bazelschen druk zoowel als in hs Hikomt een sermoen voor (Bas O) dat waarschijnlijk samengesteld is uit twee deelenHet eerste vindt men in hs Vind 2744 uitgegeven als Cor I 14 het tweede deelwerd door P r i e b s c h aangetroffen in hs Br 146881) Beide hss komen uit debuurt van Keulen waar het hiervoor behandelde Cordula-sermoen stellig ookgehouden is want St Cordula werd speciaal te Keulen vereerdIn het tweede gedeelte van Bas O nu troffen wij eenige passages uit Cor I 16

aan en eveneens de passage die G 2 in Latijnsche versie overgeleverd heeftBij de bespreking van de teksten die wij uitgeven naar hs U zullen wij nog eenige

tractaten bespreken die over het Sacrament en de quaesties betreffende hetcommuniceeren handelen deze stukken schijnen samen te hangen met de hierbesproken tractaten want ook daarin komen passages voor die wij aantreffen inhet tweede deel van Bas O en in nog andere gedeelten van hs Br 14688 Wijzouden denkbeeldige lijnen kunnen trekken die de hss Vind 2744 Br 14688 Uen G 2 onderling verbinden en het knooppunt dezer lijnen ligt ongetwijfeld in debuurt van KeulenWij hebben het vermoeden reeds geuit dat Cor I 15 op een Latijnsch origineel

terug zou kunnen gaan zou het niet mogelijk zijn dat ook nr 16 naar een Latijnschvoorbeeld is ontstaan en dat de bewerker2) van de redactie van G 2 sommigestukken die hij voor leeken ongeschikt achtte eenvoudig onvertaald lietWat deze tractaten - of tekst-fragmenten onverschillig hoe men ze wil noemen -

overigens met Tauler te maken hebben is vooralsnog niet duidelijk Eeacuten ding iszeker ze komen deels in oude deels in op oude hss teruggaande codices tezamenmet diens sermoenen voor Cor I 16 is eigenlijk alleen daarom van belang hethangt ten nauwste samen met de Tauler-traditie3)In hs G 2 volgt voorts nr VI dat verwantschap vertoont met de beide vorige

stukken het vangt aan met een meditatie geheel in denzelfden toon

1) Zie Zs fd Philol 36 p 74 (nr 9)2) De kopiiumlst van hs G 2 echter verstond geen woord Latijn en was evenmin op de hoogte van

de Lat abbreviaturen want hij nam sommige woorden verkeerd over (in terrego sacrimento)evenals de afkortingen zoodat de emendatie van den tekst heel wat hoofdbrekens gekostheeft Gelukkig was de passage in G 1 grootendeels vertaald overgeleverd (zie afb III a-c)

3) Ook het beeld van den mandelkernen boum waarmee het tractaat besluit doet ons weerterstond aan Tauler denken

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

385

als Cor I 15 Zou ook dit stuk niet teruggaan op een Latijnschen tekst Het woordschouwende leůen (r 12) zoo ongewoon in deze beteekenis schijnt wel eenvertaling te zijn van vita speculativa Op p 271 r 21 volgt dan een uitspraak vaneen phelosophe waaraan voorts nog eenige gedachten worden vastgeknoopt totdatop de volgende pagina (r 20 sq) het tractaat beeumlindigd wordt met een groot stuk1)uit Eckeharts Reden der Unterscheidung Zooals wij zagen zijn uit dit werk ookeenige passages die in V 81 geiumlnterpoleerd zijn overgenomenNr VII tenslotte is een kort fragment over de gheestelike ridderscap dat wij alleen

volledigheidshalve nog laten volgen hiermede is deel IX van hs G 2 in zijn geheelgepubliceerd

Dialect

Zooals Emo n d s (p 62) reeds bericht heeft is de geheele codex geschreven opde grens van Limburg en Brabant Deel IX maakt daarop geen uitzondering de taalis wel in hoofdzaak Brabantsch met veel Oostelijker resp Limburgsche vormenWij noteerden de volgende eigenaardigheden steet (p 272) ouergheet (p 273)begheet (p 245a) broderliker (p 265a) erme (p 248a) erbeit (p 273) crechtichste(p 273) weerstu (p 267a) sunden (p 264a) můchte (p 263a) stortde (p 260a)onbevlecde (p 268a) hiemelschen (p 260a) dich (p 254) vch (p 261) bedecht(p 255a Deze vorm is bij mijn weten nog niet overgeleverd men zie ook boven p174 hetgeen wij opmerkten bij den vorm lecht in hs U) vaet (p 253a) scheep (p252) moech (p 248a Zie F r a n c k T en L VIII p 506 sub 15) ghesoecht (p252 Zie K e r n sect 15 F r a n c k T en L VIII p 504) Nooit vindt men -out- -aut-voor -alt- zeacuteeacuter zelden vormen met -old- driůoldicheit (p 260a) menichuoldighen(p 258a) Meer Westelijk-Brabantsche vormen zijn mordayegen (p 246a) en blielic(p 249)

Uitgave

In de beschrijving van het hs hebben wij vermeld dat het papier van dit gedeeltezeer slecht is daardoor zijn telkens letters doorgeloopen daarna doorgehaald enopnieuw geschreven Dergelijke doorhalingen die alleen te wijten zijn aan dentoestand van het papier zijn in de aanteekeningen onvermeld gebleven Deverbeteringen van den corrector die bleeken inkt gebruikte (corr) werden eenenkelen keer in den tekst gehandhaafd die van den tweeden corrector alleen inuiterste noodzaak Bij parafen werd een nieuwe alinea begonnen wanneer hiervanwerd afgeweken hebben wij zulks vermeld Voor de uitgave der teksten uit Br 2en U zie men de aanteekeningen bij deze hss

Hs G 1 2 3 Opten XXsondach sermoen 5 paraui

βp 245a

p Siet ic heb mijn maeltijtbereyt 10 ewaengelium e van heden 19magheden mechden 23proeůenne beprueuenen

1) Dit stuk komt eveneens voor in Vanden XII Dogheden zie Ruusbroec IV p 248-251

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

27 bloet bloot- 28cloppels cluppels 30aenschyne aensichte

Hs Hi 18 andere aiuncfrowen demit or weren

βp 245b

22 ghesleghen unn woldegerne ontgaen hebben dendoet (Zie

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

386

V e t t e r ) 25 hem allen sic suluen 26 doot dodender eluen dusentmeigeden27 clippelen swerden 28wondden dorwonden orherte

30 vernyet hs verneemtdoorgeh - erboven ingev

αp 246a

30 sonder hs geschvw

Hs G 1 1 ende et 6 daereen yegelijc vanden

β

anderen mer een doot ensterf 8 heeldinne kueneheelt dynen 9verweghenen verweechden 12 gheleecht ghecleet 15 vriende Kijnder 27 gheuoelt totvernyet Eest dan hempijnt na te volghen endegod ende sijns selfs daerin waer neemt 36 hijs hi

1 sq Emo n d s (p 3435) teekent aan dat deze

γ

passage oacuteoacutek voorkomt inde legende van St Kunerain een redactie die hij metE aanduidt Zij zou uit V81 in het verhaal vanKunera geraakt zijn dieimmers ook eacuteeacuten der 11000maagden was 30 vernyet Hoewel deze vormpaleographisch misschiente verklaren is uit wernyět(= war nyemt) geeftvernyet ook een goedenzin en dat hij zichzelfdaarin tot niets maakt

15 hier hs i opbegonnen e 20 totten tot

αp 246b

wisen hs in ondermarge

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ingev 21 důer hs ů opa

Hs Hi 6 andere anderennicht dan eynen doet

β

storuen 10 torm alsV e t t e r 16ouerwonderlike ouergrote 21 heen ontbr 24vallen comen 27 ende in ontbr 37 ende waername ontbr

1 in hs in | in 6 int hsin doorgeh -

αp 247a

bovengeschr 15 wy hsvij doorgeh - erboveningev 16 mine hs doorgeh - in marg ingev21wůnlec hs winlec alsvorige 22 hiemelslec hshemelec als vorige 34met hs bovengeschr 40ynnich hs eenwindichdoorgeh en enicherboven doorgeh inmarg - ingev

Hs G 1 16 mine mijnelt mijnne 21 wůnlec

β

wynlijc 22 oft hiemelslec ontbr 24 ouertreet oende bouen gaet 34 wanttot wtspreken Want menen maechs niet wtspralleen metter rijch d natconsten sonder derghenadigher r die vbcm40 ynnich eenwldig

34 sq De bedoeling isdoor deze redactie nietgevat Zie Br 3

γ

8 wort ) 10 worden ) 31hier hs hierna afdoorgeh

αp 247b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Hs Hi 10 daer dar tototter weerscap ontbr 16

β

eyn iűwelke sele wi syn al26 groote wyse 34ghenadelike gnaden 35machse mach men

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

387

16 hem hs honredoorgeh - in marg ingev

αp 248a

19 hen hs hierna diedoorgeh 22 Ja hshierna en doorgeh 24sempsaet hs zinplaet gtzimplaet doorgeh enopnieuw geschrevendoorgeh In bovenmarg -ingev 37 gode hsbovengeschr

Hs G 1 17 ghewets seker 19 vervrouden

β

verurochden endeverblijden 23 noch can nochtan 25 god tot werken god die recht is ende hiis metten gw een mettengw 26 bi om verurouttot god Loeft ghi hemelenende veruroude di eerdewant die here 29 hier totane hier ontrect hi er hemane 31 noch tot niet ontbr 37 keren keerenWaer om dat in prouerbisstaet Die erme hebbengode regneert in datheymelijc

9 Dit stuk tot p 249 r 3is duidelijk te herkennen

γ

als een interpolatie Degedachte die erinontwikkeld wordt vindenwij bijna woordelijk inE c k e h a r t s 91esermoen (zie P f e i f f e r IIp 299) zie ook hs Br14688 fol 212b sq(P r i e b s c h p 80) 17ghewets een vorm met tis eacuteeacutenmaal gevonden(V e r d am II 18731920) Is hier aanhypercorrectie te denken26 Jes 49 13 29 neempthier hem ane Trekt hij

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

zich hun lot aan (zieV e r d am I 130 9bL a s c h -B o r c h l i n g I98)

7 ende ontcleeden hsme cleide doorgeh - in

αp 249a

ondermarge ingev 16reyninghe hs lt - n 21 2etimes ende hs hierna oudedoorgeh 25 ende enen hs ende enen erboveningev 29 nv hs aan dev is geknoeid

Hs G 1 3 staphans tehans 7 ende ontcl ontbr

β

15 wel wel meyn ic 16reyninghe reynighen Vanhier tot en met 18 ouderontbr 19 meyn daermede m 20 die oude tot af sijn oude ghebreken endesos ende so ghew 25ende enen inden 28 nacristum naden beeldecristi 36 wisen wisenWaer af dat paulus seit Adhuc excellentiorem viamvobis demonstro (1 Cor1231) Noch toen ic u enenhogeren wech 38 ende ende vercieren 40 oude o cleeder

25 ende enen lees metG 1 inden het voorbeeld

γ

zal wel endē gehadhebben (zie echter deaant bij Br 3) 33 wisen = modus vivendi ZieV e r d am IX 2678 sub 938 ende lees met G 1ende vercieren

Hs Hi 11 met allen ontbr 13 ontbr 15 Ende

βp 249b

tot ghewoenten vnn deolde cledere vt to doen datsyn alle ondogeden vnn

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

seden verlaten 21hemelsch ontbr 29 sin totp 250 r 4 neen wisen somoet men or de o clvtdoen omdat si olt syndat syn de mynre d de salmen or vtdoen vnn hogerd sal se an doen de inhoger wisen gaen Vnn ofmen vragede machmenwal hoger komen bouendogeden Ja vnn neyn

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

388

22 inden zoo ook Hitegenover V e t t e r und

γ

den 37 ofmen of niet versta al of niet

15 minnen hs 16 dit hs dit | dit 18 ghetrect

αp 250a

hs ghetrouet doorgeh -in ondermarge ingev 26heft hs lt heeft 39 hem hs hierna scheendoorgeh

Hs G 1 10 Machmen totcomen Machenen ouer

β

comen dd 18 ghetrect opghetrocken 19 velconsimiles ontbr 27 alstot paulus als elckenwerck sijn tc Ende adede sinte p 29 raptus rdats opghetogen was 34tot op 39 stůcken saken

Hs Hi 18 ontrocken wert verheuen werdet bouen

βp 250b

sic suluen al de w 19 hitot 21 noch hem dedogede nicht in werkenderwisen n 27 heeft heuet weder an

3 te hs hierna werdendoorgeh 29 dunckes ty

αp 251a

hs důncstůys doorgehIn marg duncke[s] (-safgesneden) ty ingev 30het en coempt in hs 2 times32 Neen hs para Neen34-39 Niet duidelijk of erhen of hon staat

Hs G 1 1 in tot stucken ontbr 3 duechden d oft

β

5 goet willighe godwillige9 laghe sliepen 10 alle

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

alle der dinghen 12heimelic endeheymelijcheit 15 dat totaldus oft ontbr 22schijnden schijnense 24Ja ontbr 32 dunct dient36 anderen ontbr

15-20 Uit EckehartsReden der

γ

Unterscheidung Ed ED i e d e r i c h s p 7 r 3-822 schijnden het zwakkeimperf van schijnen is nietonbekend (zie V a nH e l t e n sect 167 ) hierechter schijnt eenpraesensvorm te staan27-31 Ende dito p 7 r9-12 was

8 selue lt seluen lt seluer13 sy hs hi doorgeh -

αp 252

in ondermarge 16 Hi hspara Hi 36 1e times waer hserboven ingev

Hs G 1 2 yet ontbr 6onordelec

β

ongheordineerdelijc 7 hefaen beghint-aen 8 du totselue ten sij dat ghi selueierst vliet Waer ghi vliet 9sueken sueckens endewtuerkiesen hebben 11 inversm in versmaet tesijne of dier ghelijc hoegroot dat dit is 13 wt ontbr 14 een dies desgeens die des w ghemystHoe 16Hi tot eersten merdat hi ierst hs late 17inder Want inder 26vertich weerlike 34 lieghettot Neem leget al aen Datis neme 40 sprac gespreken hebbe

1-35Weer uitbovengenoemd tractaat

γ

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

van EckehartD i e d e r i c h s p 7 r 12- p 8 r 13 das 8 du envliets versta tenzij dat geallereerst u zelf ontvliedt26vertich D i e d e r i c h s weltlich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

389

10 te hs oft te Naar G1 28 ofte tot schotelen

αp 253a

hs in ondermarge ingevNa schotelen nogbederfde te hans diegoede spise 33 die hsden doorgeh - erboveningev mynlike hs -n(vergeten door te halen) 36wille hs 2e 1 doorgeh

Hs G 1 3 dat Ende dat7 ghestaen te staen 8 te

β

grondelijc te 20 goet groet 35 hi hi niet 36 oft noch 39 te sijn sijnde

35 neempt oft teverbeteren in meent noch

γ

2 alre hs hierna bedoorgeh

αp 253b

Hs Hi 24 als tot vat alsde eg sp d in eyner onr

β

stinckeder scuttelen 37noch leifheft noch wil 39als verw recht als eenverwonnen man

39 Let op de eenheid vanalle hss ten opz van deHoogduitsche overlevering

γ

7 te hs hierna gheuendoorgeh 25Want hs para

αp 254a

Want 29 in hs hiernadijn geeumlxp en doorgehWant hs para Want 40 daer hs d

Hs G 1 4 ontcleedt onghecleedt 5 was was

β

Hi en mocht noch bloter

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ende naecter wesen is is te verstaen 6 tijt gelatenheit (ingev) 8mynlende ghen ontbr 9 is alles goets 10 dinghen dghelaten ende 12 toenen bewisen haer sieren dieverschieren sinen s willeende 13 rike r van eygenwille ende begripe 14 rike r genoch ghichten gyfte 15 es deserbruyden sijn 16 gheuen vuegen ghilt ghelden 19soe tot 20 siet also veelmyn noch meer soe gaetgod in met alden sijnenEnde als ghi ws selfsaltemael wtgaet so coemtgod altemael in v 20 heeftaen heft 25Want tot af si en selens niet vijnden 28recht oprecht Nv totdoen Nu dan somachmen vragen oft hstaet op een d Neen Mer33 wesen wetenVerheilighen vele heiligen34 dat sy doen dattet si35 werc werct als al 36gaen tot sy daerop staenom g te wesen 37 Niet totwat Men en sal nietaendencken of alleenaenmerken watmen 38 sytot al is daerse wtghedaenwordenWant dengront ist daer al 39 es esdat groetelike gr g sy40 slechts Slechtelijc

5 was hierna invoegenHi en mocht noch bloter

γ

ende naecter wesen (G 1)5-7 Want zieD i e d e r i c h s p 8 r 17tot 18 der 15 Och tot 23anders dito p 8 r 18 dertot 25 25 die tot p 255ar 7 dito p 8 r 26 tot p9 r 13 gůtt 34 doen metG 1 te schrappen 39

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

gront goet lees grontGoed

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

390

1 onghelijc beter hs bongh omgezet Hs Hi 2dinghen dogeden

αβp 254b

6 goet hs e op d 10waer hs heeft achter r

αp 255a

een afgesneden egestaan 13 [hi] hs Papier zeer vuil 27 soudts hs t bovengeschr 36 in hs hierna dy doorgehDaarna inktvlek en ertegenaan ů Stond er iů37 Oec hs para Oec

Hs G 1 daer omme vandi ende dat die m 4

β

werken doen 14 die totdore ontbr 16 inw endewtw van bynnen endevan buyten die soude saenalle dinc doer comen endedie verb ord endeverhengenissen g metdancb nemen 23 nochtan ontbr 26 lichte machschien 27 schaffen bedrijuen 29 mijns tot 32waer van bynnen wel tevreden ende ic woude weldat mi te moede ware 33een ander al anders 36bedecht bedect

18 verghenkenisse leesin aansluiting bij G 1

γ

verhenkenissen 36bedecht) zie boven p 174over den vorm lecht

32 Ne[e]n hs Nen 33ontcleedt tot moetes hs

αp 255b

buiten de afschrijvingaansluitend in de beidemarges bijgeschreven

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Hs Hi 15 vp alsV e t t e r 20 w ende ongh

β

onmogelic 21 metter totachtes mit den alrehogesten wijsesten lichtemyt welken du selues tomael grote dingenmeyndest to bedriuen 37hierna vnn merke di vlitichan dattu dynen gront irstenvindest wi willen al grotedingen hebben vnn doenvnn vnse cleyne dingen enweten wi nicht Wiarbeiden al vergeuest indussen wege dit en is dewech nicht Al vnse grotewerken vasten wakenarbeiden misse singenvnn alle disciplinen en suumletgod nicht an en steistunicht in (ingev) rechtergrondeloser bekantenissedynes nichtes vnn inrechter gelatenheit dynessulues wo et god mit dimaket laet se singen vnnropen so lude dat mentouer eyne mile hore goden suumlet et nicht an heansuumlet dynen inwendigengront den bereide vnn somach des ropens lichtegenoch

22 lichte versta metwelke gij misschien De

γ

lezing van Hi schijntsecundair te zijn Hetwoord ontbreekt bijV e t t e r W a c k e r n a g e l laat onsgeheel in den steek

2 doen hs n op r 9 Soe hs para Soe 13 Het hs para

αp 256a

Het 14 ghemaect hshierna sonder geeumlxp endoorgeh 19 ghestorme hs storme ghe- in margingev rood onderstr 26

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

beslinde ) 30Waer hspara Waer

Hs G 1 11 dit totgloseren Dit sal inder

α

wsa gheueynstheitwesen in v ende s enichgl 26 beslinde verslijmden 34 alse

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

391

tot sijn als die m vanmaecselen ende vanseden ende vanmanyerensijn 37 dat dat is 40 daerna in alsomenigherhandewise

26 beslinde De variantgeeft ons het recht om hier

γ

beslijmde te lezen Zie ookBr 3 37 dat lees met G1 dat is

2 hi hs in marg ingev37 es hs dito

αp 256b

Hs Hi 4 Alsoo totoordeele Also do duuml occ

β

verlaet di gode vnn allecreaturen de wesenmogen vnn dencke opdyne sunden vnn ordel 9wise worden 10 in di ontbr gheu glose 14 dat dynen 20 bederuen ver- 24 Legt hem Seggegode 25 verdoruenen ontbr voren tot hem methartteliken innichlikengebede vnn soke in omeartzedie in dyneninwendigen geiste 32oordineert regere 37 es is to gode 38 Na dat Also dicke als 40oordineert tot ghenade richtet sic ducke oregnade

24 beslonden zoo ookHi niet bij V e r d am

γ

L a s c h -B o r c h l i n g Letweer op de eenheid alonzer teksten tegenoverde Duitsche overlevering

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

4 Soe hs para Soe 8 waere) 10 ware ) 26 alsoe hs

αp 257a

hierna nae doorgeh 28beghonst hs s op t 29iame[r]lic) hs iamelic

Hs G 1 4 Soe tot ghelike Ghi moet nochtan wel

β

aensien die wisen alsoetm ende dier ghelijc 11in tot heeft in di ende datghi van god gheroepen sijt12 Ja tot soudts Naemdidies met vliete waer ghisouten 20 ghi ghi blijft 24ghesc hebt h ghesc teleuenne 25 soe totbeghonst soe sidijs alsona als des iersten daechsbi na doen ghijs begonste36 op tot stonde ineender ure 40 die wile also langhe

13 soudts sc den roep(zie var) 22 lepel het

γ

Duitsche loumlffel (= Lauf) opden klank af vertaaldH u g u e n y vertaaltteekenend Vous suivezainsi votre petit train-train24 G 1 is duidelijker 31tacken Hiermede zijnondergrondsche wortelswortelstokken bedoeld (ZieC o r i n Neophilol 1921p 161 sqq)

Hs Hi 7 es is Des nemvor al dinck war welk dyn

αp 257b

roep is 12 hant h allewarheit 18 zijt ontbr 19cirkel vmmeloep want 22hebt hebbet geleyuet 31tacken gebreken 35vergadert mit arbeitversammet 36 huere tijt38 tacken ongelatenheit39 steken st als tackenHierna de volgendeinterpolatie Kinder in

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

iuumlwen anbegynne vnniuumlwer ioget weset vlitich iuumlto geuen in iuumlwenuumlnwendigen1) gront socomit gi

1) hs uumlnwen wendigen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

392

mit lichten arbeit vort vnnlert gi1) iuuml verlaten in allendingen vnn iuumlwen willenvnn syn breken wo guumlet heoec si vnn legget dar analle iuumlwe wijsheit vernuumlftvnn arbeit dat men iuumlversmadet vnn nicht enachtet Want versumet giiuuml hir in in iuumlwer ioget gikomt in deme oldernummer hir to Hir nacomet dat men so veleolder menschen verdoruenvindet eigen synnich vnneygenwillich houerdichvnn ondilldich2) vnnwederstreuumlich allen gudenvnderwisinghen si enwillen anders nichtannemen dan3) dat si inder ioget hebben gelert datholden si bouen alle dinckneyne onderrichtinge toden inwendigen grondewillen noch konnen siverstaen et duncket on alawijse wesen si wederspreken dat mit wredenquaden mode vnn gelatevnn willen om ore oltheitdat men alle dinck na orenhouede predike Vnnseggen dit en hebben orevorvaders nicht geleertmen wil nuuml veel nyesopbringen men wil nuumlbeter wesen dan ore oldenOch kinder dit comt al darvan dat men sick in derioget nicht en geuet torecht to den warendogeden suumlnder bliuetalleyne staen in denvtwendigen wisen Ic seggeiuuml men mach alle dussevtwendige wisen al puntlicholden in allen

1) hs g heeft twee streepjes Staat er iji2) hs boven eerste i een streepje3) hs n op t

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

opsettingen ia dat menoec eynen dor den slijketreckede vnn mit4) den4)

voten trede vnn bliuennochtan inwendich in dengronde | like seerhouerdich onduldichongelaten vnn mit allengroten sundengeonreniget Dussevtwendige wercke syn nuumlter tijt alleyn vnsegeistlicheit Et is sic seerto vruchten als et tomerken steit dat sigemeynliken5) gescheenvmme wedergift edderlouumles edder notruumlftes Mennemt gemeynliken dengeistliken schyn an wantmen konde in demewertliken schyne dat nichthebben dat wi nuuml hebbenEyn iuumlwelick leer synengront merken dat he insynen ende nicht en werdehoren gi hebbet iuuml loenontfangen Weer de grontrecht wi sulden van anxteswegen nauuml eyn6) ogeopdorren slagen of eynendropen waters dorrendrincken Sunder vnsekonheit vnn drijsticheitbewiset ons ydel to wesenvnn alleyn in deme schemevnn schyne wanderen inden vtwendigen opsetten40 ghi tot ghi devtwendige vnnm ops vnnwisen na al iuumlwen willesyn beseten vnn gi iuuml

2 wille hs lt willen 14ende (2e times) hs hierna

αp 258a

van doorgeh 15 ende hs para ende

4) hs ingevoegd4) hs ingevoegd5) hs 2e e op i6) hs 1 doorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Hs G 1 1 op ghes opsetten 3 v ghi u 7

β

manlic langhe m 10Noch en nem Daerom enneemt 20 verborghen godliken 23 inwonentlike in wonliken lt in woenliken27 in en ghinc in open gh 34 Laet van hier afontbr

7 manlic als datief op tevatten Zie Br 3

γ

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

393

Hs Hi 7 eenen tot 15 alman geuolget ic were

βp 258b

lange doet want anderlude insettinge vnn wise deon van gewoenheit lichtsyn de syn mi ondrechlickvnn indussen vtwendigenwisen en ist doch nichtgelegen woe groet si synMen sal alleyn war nemendes godliken willen vnn salgod leifhebben vnnmeynen van gront syneshertten vnn syne ere vnnnicht onse ere of willennoch lust noch not inneynen dingen 17onkennesse bekantenisse 19 indien gode in welker wijs 20vruegdelike wonderliken21 vr tot cleeden wonneliken wisen vnncleiden 24 noch tot Amen Dat ons dit al bescheedes help ons god Amen

24 vlietende waeren hsvlieten -de waeren

αp 259a

erboven ingev (corr) 27gheb [e]dt naar G 1 29here ) 31 bid ic hs inrasura (2e corr)

Hs G 1 2 tot 5 Optenwitten donredach vanden

β

heilighe sacrament desgoeden tauwelers sermoenNon in solo pane uiuithomo sed in omni verboquod procedit de ore deoNyet alleen inden brodedat is inden substancialenof mateerliken brode oftoec o[n] substancialenende gheesteliken dat isdat lichaem xpi indensacrament des outaers enleeft die mensche mer in

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

elcken woerde dat daervoert gaet vanden mondegods Lieue kijnder dat isalle die dinghen die godghedaen ende ghesprokenheeft die heeft highesproken ghedaen endegheleert tot onser leerende tot onser salicheitEnde daer omme die edel 6 werdeghe ontbr 9Die tot sine ontbr 24 vlw vloten 25 Die ziele also datse 29 O here Ende 32 des tot willen datvri ouergheuen uws w 35gheefts verleenen wilt

36 ghesichte Cor Ivpgesichte (Lat

γ

suspectus) =contemplationconsideacuteration

7 heer ) 16mit ) 24 innich hs in marg ingev

αp 259b

2 doen beiddestu hsdoen beiddest- in ras (2e

αp 260a

corr) myns hs my -ns(corr) 12 waert ) 17 haer hs hiervoacuteoacuter hare (e nietaf) doorgeh 19Want hs para Want 25 wort ) 30mynne hs 31 seluen hs bovengeschr (corr)36 myn aldus hs gtminne (corr) 37 mynnen hs y gt i (corr) 39antwerde )

Hs G 1 6 woudts dů woudi gt vondi 12 syde

β

ghebenedide s 13 ghoettot stortde goety endestortet wt uwer herten 15waerlike warechtich 17haer h wt 19 20 ontbr24 Daer tot dit ende tenlesten soe Want dit 28

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ghegheuen lieuersgheuen en m 29 dan totdoen ende daerom 40Oec tot ons ontbr - Pag261a 2 wat ontbr

19 Cor I ingeleyfdegewoonlijk met dat =

γ

suivre imiter exeacutecuteraccomplir 25 te lesten Cor I die letze = cadeaud adieu dernierteacutemoignage damour VglU

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

394

5 my hs i gt y 7 waert totde g van goet hs geschr

αp 260b

op een opgeplakt reepjepapier 9 wt hs buiten deafschrijving 22 gegeuen hs geuen ge- erboveningev 32 sich hs hiernaema geeumlxp en doorgeh

19 lesse zie V e r d amIV 412 Vgl Luc 2219 35

γ

dat versta dat hi 34reydich Cor I reidichmhd reite = bereid (Engready) Het woordontbreekt ook bijV e r d am

6 hoer hs voacuteoacuter de h ietsgeeumlxp doorgeh en

αp 261b

uitgerad 11 waren ) 19ihesus ) cristus ) 25weerdighen ) 27 dij hshierna mitten geeumlxp endoorgeh 38 weerden )

7 en versta in Cor Iminder juist gotliche gůde

γ

v n d geschaffenheit Doorhet H Sacrament tochgeeft Christus zijn godheidin geschapen vorm nl deHostie 12 en Cor I inwaarschijnlijk beter danende (zie r 11) 16 vant versta bevond Cor Iwant dat wel origineel zalzijn in ieder geval is hetveel teekender

1 werelt ) 19 alre hs ltallre in hs erboven

αp 262

ingev 22 hore ) 28 gronde hs -de buitenafschrijving (corr) 31 des hs des | des 1e timesgeeumlxp en doorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ghenoech tot ghedoen hs en k gen ghedomgezet

10 geuen Cor I gevoigen20 ende die versta ende

γ

in die (Cor I) 27 verteert Cor I gestoirt 28 en versta in

4 sluit onmiddellijk aan bijp 261 r2 5 den hs om

αp 263a

doorgeh - bovengeschr(corr) 10 soe hserboven ingev 17 heren hs hierna ihū xpi rooddoorstr en geeumlxp 20gheseit hs 2e e op i 27mynnen hs 29Want hs para Want 30 Soe hspara Soe 32 Ende hshierna die doorgeh 35nocht hs hiervoacuteoacuter nochdoor 2en corr doorgeh

Hs G 1 10 heeft behoeft22 etenne auontmael 23

β

Ende Lieue kijnder 26mynnende mynlike 27ende der m der m sone29Want ouermits dat 31henen wech 33 milder ontbr 35 versceppen verscepen

35 versceppen lees metG 1 verscepen (zie p

γ

264a r 2) 36 hy = hys(hij het)

13 ghenuech hs inondermarge ingev

αp 263b

2 en Naar G 1 3 daer sal hs dat - erboven ingev

αp 264a

(corr) 14 mynnen ) 17werden ) 22 hise hshierna in ondermarge

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ingev di souden hemvergheuen werden (corr)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

395

Hs G 1 3 sal moet 5alsoe tot seide ontbr 8

β

sienlic synlijc 22Maer totwaren mer vergh hadde27 ontf ontfanghen(passim) 30 allene ontbr32 aůont etenne - mael

29 Vgl voor deze passageL a n g e n b e r g p 204

γ

13 Ende hs para Ende 15Nv hs voacuteoacuter N repres

αp 265a

voor para 16 es der hshierna liede doorgeh 19tot p 266a r 19 zie afbIII a-c

Hs G 1 11 biechters biechtvaders 14 graůen

γ

g storuen si 16 oft der ende der leecker 17 indentot sacr ontbr 19-24ontbr 29 tot p 266a 14 ende daer om alle die daersijn inder gracien gods diedeilen met hem in dienontfanghen des heilighensacraments Noch is tevraghen of dat volc alsowel ende onderscheidelijcmach gaen totten heilighensacrament als die priestersMen seet ia eest dat sivan beteren leuen sijn dandie priesters Want denpriesteren wtten teeken dathem biden handen desbisscops in gheprint isvander cracht godsbehoert alleen dat vordeltoe dat si metten handendie gode ghewijt sijnmoghen handelen endetracteren dat alre heilichstelichaem ons heeren datdie leecken niet doen enmoghenMer die ghene die

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

beter is van leuen die gaetweerdeliker ende badttotten heilighen sacramentende het is hem nutter totsijnre salicheit

4 sq zie beneden deaant bij p 303 14 dwz

γ

niet in gewijde aarde 26ghemeyn man dwz hijis de tusschenpersoon devertegenwoordiger vanbeide

1 al hs erboven ingev11 Dese hs lt Den

αp 265b

29 wter tot mynschen alsvertegenwoordiger der

γ

gemeente zegt hij dit Ditis niet de vertaling van eenbepaalde formule doch dede algemeene strekking(zie bijv deofferande-gebeden in dencanon der mis)

19 segghen hs hiernamoghen geeumlxp en

αp 266a

doorgeh 31 sal hshiervoacuteoacuter es doorgeh 39gheschict hs ghestichtgt - (corr) gt ghereit (2ecorr)

1-13 Deze gedachte vindtmen eveneens ontwikkeld

γ

in het 2e deel van Bas Ofol 204a dat men ookaantreft in hs Brussel14688 Dit fragment is deschakel die dezeinterpolatie - men zoukunnen denken aan eenLatijnsche randglosse ineen ascendent van onshs die in den tekst isgeraakt - verbindt met eeninterpolatie in nr XV (zie

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

aant bij p 303) Het isopmerkenswaard dat deauteur aanhanger blijkt tezijn van de theorie die aande lsquohandopleggingrsquo(impositio manuum) debeteekenis gaf van deindrukking van het

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

396

sacramenteele zegel(impressio caracteris1)sacramentalis) Volgensvele theologen derMiddeleeuwen bestond hetessentieele derpriesterwijding in deaanraking van calix enpatena (traditioinstrumentorum) naar hetvoorbeeld van A l b e r t u sM a g n u s T h oma sv a n A q u i n o (De fideiarticulis et septemsacramentis) en lateronder invloed van hetdecreet Pro Armenis vanhet Concilie van Florence(1439) Met dat al blevener steeds aanhangers vande oude leer bestaan woB o n a v e n t u r a P e t r u s d eT a r a n t a s i a enD i o n y s i u sC a r t h u s i a n u s 2)8 loyce = layci

24-29 Deze passage vindtmen woordelijk in een

γp 266b

ander gedeelte van hs14688 nl fol 207b sq(P r i e b s c h p 79) Hetsluit aldaar onmiddellijkaan bij het in de aant bij p267b te vermeldenfragment

12 Sich hs para Sich 13Ende hs para Ende 16

αp 267a

coninghinnen hs coninc-ghinnen erboven ingev(corr) Cor I konincgen17 Nochtan hs paraNochtan hierna wortstudoorgeh 21 int hs lt in(corr) 23 Mer hs

1) Zie Dictionn de theacuteol cath II 2 col 1698 sq2) id XI 2 col 1315 sq 1322 sq en 1327-1330

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

hiervoacuteoacuter gerubr Sdoorgeh 40 Na hs para Nahiervoacuteoacuter Nv doorgeh

Hs G 1 8 voert staen voerstaen 9 porte putte

β

10 onwerdicheit o ophem seluen 19 op om 22mynre tot monts mijns mmijnre w 32 gůeden goetheit

19-25 Het gebed dat depriester uitspreekt in de

γ

mis onmiddellijk voor decommunie Domine nonsum dignus ut intres subtectum meum sed tantumdic verbo et sanabituranima mea (Missaleromanum Ordo missae)

27 begeerten hs buitenafschrijving 30 heues) hs2e e op s

αp 267b

27 begeerten kanbezwaarlijk juist zijn en is

γ

eerder een verzinsel vanden kopiiumlst 35 tot p 268br 23 Dit stuk treft menook aan in hs Br 14688fol 206a sq (P r i e b s c h p 79) Dit is de schakel diehet tractaat verbindt metnr XIX

7 Van hs para Van 15 daer hs dat geeumlxp en

αp 268a

doorgeh in marg - 17 19Sich hs para Sich 19 dusinen hs hy dinendoorgeh In marg - ingev(corr) 33 Dat hs para Dat

Hs G 1 7 dat hy beedde ontbr 10 driůenne

β

vloyen 11 die tot doet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ontbr 16 dat ontbr 23leefstu doet ghi 26ontfenckenisse ontfanghenisse 30 here tothebben wat s deze

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

397

rijcke geestelikemenschenh 33 Dat Wat is eenonbeulecte luterheit Dat 37en noch bedroeuen en 40hoect haect

6 ende Br 14688 vndwerte also 1 7 Van = van

γ

8 recht = Recht 15 Endetot hebst Stellig corruptzie paralleltekst Cor Inym war vs wat mynnenhe dich gegoilden (racheteacute)hait 40 hoect = hoghet(Zie V e r d am III 520)Evenmin als haken (var)is dit werkwoordovergeleverd met depraepositie op zoodathopen wel origineel zal zijn(Cor I neit inhoift)

4 inkeer hs keer in-erboven ingev 5 sweyde

αp 268b

hs - dete te geeumlxp endoorgeh 33 lůterheit hsmet fijne pen erboveningev

15 he it verg zieparalleltekst 37

γ

Homoioteleuton-uitvallingCor I noch van innen nvvssen noch vi neit hoffenvp

6 liden hs gt lieden(corr) 15 consciencie hsconscienciencie

αp 269a

Hs G 1 6 liden ontbr 9noch nyemende te kennen

β

en gheeft dat hi alsulckengheuoelen heeft 14ghesaette g gheurede 20als daer aldaer 21

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

scruuen berispen 26nůwe uwe 37 insueticheit rechter sueticheit

8 wtsprekenne) hetmededeelen van mystieke

γ

ervaringen 16onbeulecder) zieparallel-tekst 19 onbeuelct metathesis vooronbeulect 21 scruuen)V e r d am geeft alleen hetpartic gescrouen op Vglons schroeven eenteekenend woord Corin Ievenals U straiffen 37insueticheit ZieV e r d am iv in p 824sub 2

17 af hs hierna esgeeumlxp en doorgeh 25

αp 269b

nuumlwe hs boven u een e26 gruumlenen dito 28 boum hs boven u een abbrev-m doorgeh 33 sueticheit hs op een opgeplaktreepje papier

14 gruenende Bij demystieken een gewoon

γ

woord Vgl het lsquoewiggruumlnende nunrsquo vanEckehart 15 onbeulecter juister Cor I oyůenderdwz als men zich oefentom tot luterheit te komenwordt de conscienciegescherpt 33 sueticheit juister Cor I geroicheit (=Geruhigkeit) hetwelk alsgerocheit verderopaangetroffen wordt (p 351r 2)

9 werden ) hs hiervoacuteoacutersijn doorgeh 21 woert )26 wert )

αp 270a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Hs G 1 6 [der gotheit]ende ontbr 12 in

β

ghesuete ouersuete 13wael w wesen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

398

12 in ghesuete Niet bijV e r d am in is een

γ

versterkend partikel bij hetadiectivische ghesuet (vglghesacht gheruum) Zieook bij p 269a 37

29 weerdeghen hs g opn

αp 270b

10 erarnet Niet bijV e r d am versta

γ

vrijgekocht (zie V e r d amiv arnen en verderbeneden p 343a 32)

2 door 2en corr 5 Mer hs para Mer 6 begripelic hs

αp 271

hierna in ondermargeingev ende ontfenckelec(corr) 8 hem ) 9leesteeken van corr(passim) 16 Ende hs paraEnde 17 werken hs ltweken 18 Ende hs paraEnde 21 eenen hs lt een23 erbeits hs hierna 3roode punten 25 ontblijft dito 36 mynschen hshierna niet reyn herten enhebben ende oec hebbendat sy hebben van butenhindernisse ende vanbinnen liden doorgeh

12 sch 1 hier is bedoeldvita speculativa en niet vita

γ

contemplativa 14 gheliken versta want tot diehoogte kan ik mij nietverheffen

5 ghewarighen hs hiernainwindegher geeumlxp en

αp 272

doorgeh herteliken hs- n abbrev vlh 8 Ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

hs para Ende 9 in a hshiervoacuteoacuter ende doorgehdoor lh warigher hs gtghe- (corr) 10ghehorrentheit aldus hsgt ghehoersamheit (corr)11 willen hs lt wille(corr) 12 Ende hs paraEnde 13 Dan hs para Dan19 ghebruken hs -kēn-n doorgeh 17verloeghenen [de] hs-nen | 22 Een hs para Eenes hs hiervoacuteoacuter engeeumlxp en doorgeh (corr)25 het sy hs s lt 1 26hen ) 29 dwaelt hswaest doorgeh en -bovengeschr (corr) oec hs erboven ingev 31Gheh hs para Gheh 38minsten hsbovengeschr door veellatere hand (17e E)

3 matich haers selfsmatich sijn is nog niet

γ

overgeleverd Debedoeling is die zichzelfnog niet in bedwanghebben 10 ghehorrentheit Met opzet gehandhaafdNiet bij V e r d am 20 tothet einde Dit stuk komtwoordelijk overeenmet hetbegin van E c k e h a r t sReden derUnterscheidung ed ED i e d e r i c h s p 5 r 6 -p 6 r 38 25 die verstades te D i e d e r i c h s esmacht dir ware gehorsamyedler und besser 29 dwaelt D i e d irret 37 hy scde prelaat

9 sonder hs hiervooralsoe doorgeh 10 in den

αp 273

hs in den ingev (corr)11 mynsche hs -ngeeumlxp en doorgeh 12Here hs para Here 17

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ghewarighe hs -rdoorgeh 18 dubbel-puntvlh 29 ghebonden hsgheboden abbrev v 2encorr 30 wise hs gt-n (2ecorr) 35 k[r]achtelijc hsj op c 38 ophouden hs-dēmē -ēm geeumlxp endoorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

399

10 ende in den ende teschrappen 13 doch

γ

imperatief 16 ghebet participium 19verghiffenisse door V a nM i e r l o vertaald doorverderf (zie Ruusbroec IVp251 noot 4) 30 beeste vgl F r a n c k sect 115 9 ivleest D i e d e r i c h s sinbestes

2 Geschreven in eenschoonschrift-letter

αp 274

(textura) roodonderstreept en metzwarten inkt omgehaald 5wapen hs gt -enen(corr) Dien hs para Dien 9wapen hs gt -enne(corr) Ende hs para Ende10 gate hs bovengeschr(corr) 11 Daer hs paraDaer 15 wapen als 9 18ziel hs hiervoor aenzielen geeumlxp en doorgeh20 Deerste hs voacuteoacuter paravier roode punten inruitvoorm dats hshiervoor es doorgeh 21waert hs was geeumlxp endoorgeh - erboven ingev22 wie hs hierna machdese stricken alle ontgaengeeumlxp en doorgeh 23oetmoedicheit (2e times ) hs-it doorgeh (lh) 24 leghe hs gt legghen (corr) 28tůenen hs gt -nenne(corr) 30 phary [see]n hs phary | n 31 [Amen] hs

21 anthonis voor eenparallel-plaats zie men

γ

V e r d am VII 2313 24leghe b laag bukkende28 tůenen waarschijnlijk

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

is tienne bedoeldsynoniem met het vorige

Handschrift G 2 (deel XIII)(p 275-285)

Ook dit gedeelte van G 2 drukken wij in zijn geheel af omdat het in meer dan eacuteeacutenopzicht verwant blijkt te zijn met de Tauler-hss Nr VIII een tractaat over deoetmoedicheit komt eveneens voor in Br 2 Br 3 en Rsbr T De lezingen loopenin de verschillende hss zoacuteoacute ver uiteen dat het onmogelijk was om er door hetopteekenen van de varianten een beeld van te geven Wij hebben het stuk nu in detwee het meest van elkaar afwijkende lezingen afgedrukt en wel naar G 2 en Br2 De redactie overgeleverd in laatsgenoemd hs is de uitvoerigste Zij bevat oade door R u u s b r o e c geiumlncrimineerde passage uit Eckeharts 87e preek1) waaraanwij in onze hss herhaaldelijk herinnerd worden2) (p 277b r 5) Daartegenovervinden wij in G 2 weer een echt Tauleriaansch beeld dat in de andere hss ontbreekt(p 277a r 23)Nr IX is naar mijn weten eveneens nog onbekend De geestelijke armoede die

onafhankelijk is van het aardsche bezit wordt ongeveer in dezelfde bewoordingenbesproken als in Taulers 6e sermoen (V 6 p 27 2)Nr X is voor een gedeelte althans te vinden in hs Hi Het is gepubliceerd door

P h S t r a u c h (Zs fd Philol 41 p 29 sq) en daar het dus voor iedereentoegankelijk is hebben wij slechts hier en daar de varianten met ons hs genoteerdwanneer wij dit ter verduidelijking van onzen tekst noodig achtten In Hi eindigt hetstuk bij p 282 r 35 selen

1) Zie D o l c h sect 1002) Zie p 288 r 8

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

400

sijn nummermeer sonder einde Er volgt dan nog als slot Nu helpe uns de leiflikegod to gewarer enicheit Amen Ons hs neemt dan de gedachte van Ezechiel (ziep 281 r 38) - door het hs abusievelijk Ysaias genoemd - weer op en ontwikkeltdie verder Op p 284 r 29 volgen dan twee bijzonder mooie exempelen waarnahet tractaat met een korte reminiscentie aan het voorgaande afsluit Eenmerkwaardigheid is dat tusschen de twee exempelen in het volgende zinnetje eenafscheiding schijnt te maken dese twee predicte te (door latere hand veranderd inde) toůwelere1) Wat is hiermede bedoeld De twee exempelen Het is ook mogelijkdat de stukken IX en X in hun geheel met lsquodese tweersquo bedoeld kunnen zijn Het isnamelijk zooals wij hopen aan te toonen niet uitgesloten dat deze twee tractatensamen uit hetzelfde hs zijn afgeschreven Daarvoor pleiten de volgendeomstandigheden 1o In beide stukken wordt mensche of minsche geregeld afgekortdoor M 20 In plaats van de uitgang -lijc vinden wij meestal -leecNr VIII daarentegen heeft steeds mensch voluit2) en inplaats van -leec komt

uitsluitend de uitgang -lijc voor Het is dus mogelijk dat IX en X nauwer bijeenbehooren Het zinnetje dese twee predicte te toůwelere zou dan een randnootgeweest kunnen zijn die de afschrijver bij vergissing in zijn tekst overnam Dat hijhaar niet verstond blijkt wel uit te dat eerst veel later in de is veranderdIndien de twee exempelen geiumlnterpoleerd zijn dan heeft men met de keuze een

gelukkigen greep gedaan want zij passen zeer goed in het geheel Wij zoudengeneigd zijn op grond van de oude toeschrijving het auteurschap van Tauler voormogelijk te houden In ieder geval schijnt er niets te zijn dat er tegen zou kunnenpleiten

Dialect

Ook hier is de taal in hoofdzaak Brabantsch met hier en daar Oostelijke respLimburgsche eigenaardighedenWij noteerden gayloes been (orare) gheet (donat)liechte zele (anima) reichte (= reicte) stoent (stetit) můcht woer (ubi) stoet (status)en eenvoldicheit (geiumlsoleerd naast ou-vormen voor oorspr -old -ald)

Uitgave

De afkorting M voor mensche of minsche in de nrs IX en X hebben wij laten staanDe correctors van deel XIII van het hs zijn de zelfde als die van deel IX Voor denparallel-tekst van nr VIII zie men hetgeen is opgemerkt in de aanteekeningen voorp 211-244

3 mees [ters] hsgedeeltelijk weggesneden

αp 275a

13 oetmoedichste hsstip en volgende para v 2encorr 15minnen hs 30Houerdie hs H lt h (2e

1) Dit is de eerste keer dat Tauler genoemd wordt in een Nederlandsch hs Dl IX stamt uit deeerste helft der 15e eeuw 1430 ongeveer en werd waarschijnlijk afgeschreven naar een14e-eeuwsch voorbeeld gelijk blijkt uit de afkorting M voor mensche die geregeld voorkomt

2) Hier treffen wij een keer m met gesubscribeerde n = minnen aan

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

corr) maecte hs abovengeschr důůel hsstip v 2en corr 31 ons hs hiervoacuteoacuter al doorgehallen hs stip v 2en corr

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

401

24 sprek hs lt spre (2ecorr) 26 ander hs -d

αp 275b

geeumlxp en doorgeh inmarg ders (2e corr)

18 leert ontledigtgermanisme niet bij

γ

V e r d am Br 3 leedtRsbr T dat sy leet vanherten ganssel te nmDeze passage is duidelijkals men de parallellepassage van r 24 sq in diths vergelijkt Ic spreke nuende vmmermeer Dat nyemynsche pine noch hertenleet en ghewan

28 de hs lt die 35natůrlic ) 36 Alsoe hs

αp 276b

Bij wijze van expunctieonderstreept in marg als(corr)

15 sq Vgl Pf II p 283r 10 34 onuertallic

γ

telkens en telkens weerBr 3 onverghetelikeooetm Rsbr Tonuergetelike ende oetm37 gheleisten Br 3verleesten

28 Dits hs Dits | ditsαp 277a

1 sonder Br 3 sijn RsbrT maer hi ontfanghet in

γp 277b

ghiften naeder wisen dergoetheit gods sonderwaeromme Inden welkenhi hem seluen gheeft endedie ghiefte selueWaarschijnlijk is dit deorigineele lezing 5 sq Vgl Pf II p 281 r 14Wan sol der mensche

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

werliche arm sin so sol ersines geschaffenen willenalso ledic sin als er wasdo er niht enwas Zie ookRuusbroec IV p 41 r 11R u u s b r o e c kende hetsermoen van Eckehartblijkbaar en vond dezepassage gevaarlijk(D o l c h sectsect 99-103)Herinneringen aan dezeuitspraak van Eckehartvinden wij in onze tekstenop tal van plaatsen terug17 ouer dat versta meerdan hetgeen

7 Ende hi stonde Rsbr Tende sterue selue In

γp 278

overeenstemminghiermede zal men storuemoeten lezen

3 woerde ) 14 ingange hs lt omgange

αp 279

14 ingange sc in godHet oorspronkelijkeomgange verdient oacuteoacutekaandacht 28 graů oft blaů graů en blaů sluiten allekleuren in Vgl V e r d amiv blau

20 sine hs de i-streep iszwaar maar dient wegens

αp 280

de plaatsing als zoodanigen niet als abbreviatuuraangezien te worden (zier 25 die)

1 sijn inden lees sijninden 7 smakender wijsheit

γ

= sapida sapientia dezevende en hoogste gavevan den H Geest Tauler(V 26) noemt haarsmackende wisheit doorH u g u e n y vertaald als

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

deacutelectable sagesse diwijsheid die uit denwezensgrond stamt eenintuiumltieve gave (Zie ook Ts51 p 207 sq) 13 Hi

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

402

Des sonavendes vorpalmen Pater ego in eiset tu in me ut sintconsummati in unum 19ende tot si de lezing sineh staat ons toe hierin eensubject te zien dat hetwerk Gods door zijngenade hem helptOrigineel schijntintusschen de lezing vanHi te zijn et en si dat datwerck godes dar to komevnn van synre genadenvnn van synre hulpevollenbringe dussen kereinder w 24 ouerhauen Hi verheuen 25 ende tot26 seluen Hi vnn leereynen saligen inkeer in sicsulven 38Want tot v zieLuc 1721 Ecce enimregnum dei intra vos est

4 in hs hiervoacuteoacuter seingev (corr) 10 nuwe

αp 281

aůde hs we oůde () nůingev tusschen e en ovoacuteoacuter we nu ingev beidedoorgeh In ondermargenůwe Over oů heen aumisschien alles door corric hs in marg (corr)

Hs Hi 2 scats stat 6ghedoechste

β

goedertierenste 10Och totwaerh Och och du aldew ic ontbr

13 ghelijc gelijkmoedigvgl aequo animo In het

γ

volgende steedswoordenspel met ditwoord waarvan debeteekenissen parallelloopen met die vanaequus 14 si versta zie

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Hi see 15 wtvliet plurvgl Hi utvloden 22 tesůůeren Stellig bedorvenHi des somers ghelijc versta zich als een vlakteuitstrekt onder haar 24wulicheit) lees vulicheitZie voor deze passage PfII p 220 r 1 sq 27 dat totsterren versta dat hetzoo helder wordt als desterren Hi datse rechteluchtet als de st 28 ghelijcen Hi gelijck ome unnunder ome Parallel metghelijc van 22 zal ghelijcen de ontvankelijkheid engelijkheid des gemoedsaanduiden waarmede deziel de goddelijke instralingtegemoet treedt 34godvaer teekenender dangoddancksam van Hi 35lichten lees licht en VglHi unn luchtet in synen gr38 ysaias vgl Ezech 8339 en tuschen vgl p 282r 38 in tuschen Tot nogtoe alleen als bijwoordgenoteerd 39 ihe [rusale]m naar p 282 r 38

6 lustelike hs lt luste like(2e corr) 8 ouergheet

αp 282

hs t op e daarachternieuwe t 17 ende hs inmarg ingev eerste eafgesn (corr) 21 heten hs gt heiten (2e corr) 38dat hs hierna kdoorgeh

4 di[e] Hi de 6 vre ontbr in Hi Te schrappen

γ

Vgl Joh 1723 ut sintconsummati in unum 16gebore zie V 39 p 15728 sq 27 als tot verstaen Hi als de walen datDudesch versteit 35 einde Hi hierna Nu helpe uns

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

de leiflike god to gewarerenicheit Amen

1 rumen hs gt ruymen(2e corr) 2 geheleec hs

αp 283

gt gheheleec (2e corr) 16doegheden hs stip v2en corr 17 pine dito

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

403

19 gode dito 23 sta dito 24 heeft hs lt geeft(2e corr) hoede hs -ed-op -ed- (2e corr) 32 bi hs doorgeh (corr)

4 insinkinghe versta inwin der ertscher ins

γ

insinkinghe ontbr bijV e r d am 11 vremers zie S t o e t t sect 160 18 hemw ghed sc oefeninghenvd 28 metten tot geests met een scherpengeestelijken blik die uitden wezensgrond komt 34Ende tot oerspronc envereenzelvige zich niet metde wereld maar richte zichgeheel op den oorsprong(Voor ghemenc zie ookboven p 14)

4 iegeliken hs legelikenin ondermarge ie ingev 1-

αp 284

geeumlxp (corr) 35 dienminsche hs lt dieminschen 2e n vanminschen niet doorgeh(corr) 37 de hs d op t(corr)

10 es die = es Die 12dies [e]en = dies een 21met adverbium

γ

8 dat hs lt die 10werlicheit hs gt

αp 285

werkelicheit -ke- in margingev (corr) hetgeenmisschien bedoeld is (zier 30) anders weer tegeven door wereldschheid17 gheureede hsgheurde in marg -ee-ingev (corr) 26 blicke hs lt blike 29 ende hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

lt in (corr) snellec hssnel- doorgeh (corr) Hshad dus sienlec in snellecin hem hetgeen verbeterdwerd in sienlec endelec inhem 34 erde hs stip v2en corr wolke ditowant hs lt wat (corr)

29 snellec duidelijkzichtbaar Zie V e r d am

γ

iv snel sub 3 34 want totwolke een citaat Zie Jer4 13 Ecce quasi nubesascendet et quasitempestas currus eius

Handschrift Br 3(p 286-296 zie tevens p 245b-258b 307a-345b)

Het groote standaard-handschrift van 1486 is in onze uitgave vertegenwoordigddoor drie preeken De eerste dezer nr XI geeft den indruk niet af te zijn De17e-eeuwsche bezitter van het hs heeft er een slot aan gemaakt misschien hadhij daarvoor een andere bron bij de hand1) Nr XIImunt uit door levendigen trant enaanschouwelijke beelden en zou het auteurschap van Tauler alleszins waardig zijnHet is echter evenmin als nr XI uit andere bronnen bekend Mystiek van hoogereorde vinden wij in het diepzinnige sermoen dat wij als nr XIII afdrukken Het is eenbuitengewoon belangwekkend document in de Tauler-literatuur en het zou ons nietverbazen wanneer het te eeniger tijd ook nog eens in een Duitsch

1) Zie de aant bij p 321a r 16

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

404

Tauler-hs werd aangetroffen Het heeft stellig deel uitgemaakt van de verzamelingdie de kern vormde van groep II den oorspronkelijken canon van die groep dus enhet komt behalve in deze hss bovendien voor in hs Utrecht Univ Bibl V L 8(D o l c h sect 140 D e V r e e s e hs Rsbr F f) uit het midden der 16e eeuw eveneenstezamen met sermoenen van Tauler De lezing is in alle hss die wij bestudeerdenbijna woordelijk gelijk hetgeen blijken moge uit de varianten van Be 1 G 1 en Ddie wij hebben opgeteekend Wij zijn geneigd om het sermoen aan Tauler toe teschrijven

Dialect

Duidelijk Vlaamsch bepaaldelijkWestvlaamsch wij geven de volgende voorbeeldenhouuer (ripa) boucke gheproufden trauwe huere (hora) hu hedele antiereoudinghen vp so (pron 2e pers) daer duere helighen bereeden ongheweerteen verder steeds puer en puerheit waar de parallel-teksten luter luterheit hebbenDeze laatste omstandigheid wijst misschien op de nabijheid der Fransche taalgrensVan de herkomst is niets meer bekend dan dat het hs plusmn 1600 in het bezit was vanH e n d r i k v a n A u d e n a e r d e

8 smaec hs hierna eenkomma (16e E) mynne

αp 286

dito 9 ghenomen ditoontfalt hs doorgeh en inmarg ontvalt (16e E) 13Ghelaetentheyt hs handvan plusmn 1700 29Want hsWants -s doorgeh

11 nemen tot an trekkezich niets van de aardsche

γ

dingen aan (niet = niets)Zie r 17 15 verwandelen nl van water in wijn 20menichfuldeghen zieV e r d am ivmenichvoudich(eit) 31 intot wisen tot speculatieover den kosmos bijv (ziep 287 r 1)

21 Beelden als p 286 r13 31 god hs gauen -ē

αp 287

uitgerad gau gt god 38Ende tot gheuet hs in16e E doorgeh in margen dat hij ooc die oorsaackis des lydens met ingev

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

12 al = als 16 slefs metathesis-vorm voor selfs

γ

20 Meester egghaert Ditcitaat komt geheel overeenmet hetgeen Eckehartleerde al hebben wij nietkunnen opsporen aan welkwerk het ontleend is VlgsD e Ma n kan menditzelfde citaat vinden inhs Den Haag KB 73 G261) 33 werc al hetmenschelijk doen endenken

28 ouer hs oueruloghen-uloghen doorgeh 35cristum hs in margine

αp 288

6 dat tot stadelick verstadat die mensch daarna bij

γ

voortduring vrij wordt vande wereld der beelden 8doen tot waert zie aantbij p 277 r 5 29 die hiermede zijn deoudvaders gemeend dehermieten waarvan hetVaderboec verhaalt

1) D D e M a n Meister Eckehart in Weesper handschriften Arch K NS XX p 283

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

405

9 onderstant basis vanwereldlijk leven 32

γp 289

eyghenscap hun wezenis geworteld in J Chr (zieL a s c h - B o r c h l i n g ivecircgenschop)

17 was hs -s buitenafschrijving

αp 290

3 Biden tot gout Hethoogste in den mensch

γ

vergelijken wij met hetgoud 4 ghebreedt wschis hier evenals op p 342r 17 ghebroedet of broedette lezen (vgl Eng tobreed Fri briede breacutede)de beteekenissen vanbraden en broeden loopenin het mnl wel eensdooreen en men zou dusde ee van ghebreedt uiteen a kunnen verklarenMen zou deze moeilijkepassage misschien alsvolgt kunneninterpreteeren Zooals dekracht der zon het goudbroedt in het hart deraarde wanneer zijzwanger is van edelesubstantie (als van r 4 nietalleen tijdelijk maar tevensvoorwaardelijk) 5 in dwars door 22 Ongeveerhetzelfde deelt Tauler overzichzelf mede in zijn 56esermoen (V e t t e r p 261r 24 sq) 39 spieghelen teekening op de veerenJ o h a n n e s V e g h egebruikt hetzelfde beeld(J o s t e s Veghe p 367)Zie ook K o n r a d v o nMe g e n b e r g edP f e i f f e r p 213

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

28 omminne )αp 291

18Welke waert Menlette hier op de relatieve

γ

aansluiting (een Latijnscheconstructie quam sicognosceres) 23 inneemt het beeld van het schipwordt volgehouden 28 dat leidt een tegenwerping in34 ghedroch dwzChristus en zijn gebodverschrikken hem VglMarc 649 putaveruntphantasma esse

17 Alsoo tot vader hs inbovenmarge ingev Van

αp 292

een oorspronkelijkeinvoeging met potlood isAlss nog zichtbaar 28noeyt hs e op begonneny

23 bi iherusalem hierwordt gezinspeeld op de

γ

beteekenis van Jerusalemvredestad (vgl V 20 p84 r 2) Christus was eenghesaet mensche dit isgesymboliseerd door Zijngeboorte bij JerusalemAan deze gedachte houdtde auteur vast slechtseacuteeacutenmaal was de Heer teJerusalem als kind van 12jaar de eenige maal datHij niet zeere onghemyntwas Hij kwam er nietweer dan om er testerven in de vredestaddoor Zijn offer demenscheid den eeuwigenvrede hergevendeTekstueel was Jesusmeerdere malen inJerusalem 27-29 zie V39 p 157 r 12-23 30 VglMatth 27 51 37-40 zieV 20 p 81 r 22 sq

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

24 Een hs E op eαp 293

10 Zie beschrijving derhss Be 1 G 1 D 11 noot

β

dat nutte als D 15 die totredene der rechter dogetof reden Be 1 18 ver-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

406

scheeden hi salverscheiden G 1 27 sterue starfe Be 1 29 met van(2 times) D 30 Aldus totsteruene ontbr D 32gheestelic ontbr Be 1G 1 D 33 die die godvan enen staet sijnremoghentheit tot hemtrecket haestelic endethoent hem Be 1 quaden ontbr G 1 D 34 toocht toent G 1 D

34 toocht hem = toochthem 36 paulus Hand 9

γ

5 steruen storuen Be 1met vreuchden van

βp 294

vrouden D 6 beteekent ontbr G 1 heere ditoverwecte verwrecte Be1 8 10 onverbeelt onuermiddelt D Be 1onmiddelt G 1 12 ende tothuus ontbr D 13 dat daer G 1 14 te veruullene ontbr G 1 16 es tot die wil ghernemit luden wesendie Be 1 D 18 smakende smakelike G 1 D 19bequaeme bequaemlijcG 1 Be 1 22 in mynnen mijnnen hebben D 23 tot ontbr Be 1 26 so totvader so onderw h allendeser m die hv Be 1Soe onderw hem desenmenschen allene (alleendese mensche G 1) D G1 29 hier omme hier vanD 34 so Ende soe D

3 Deze gedachte is ookontwikkeld in Eckeharts

γ

19e sermoen (P f p 83 r5-8) 17 sq vglEckeharts 2e sermoen (zie

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

boven p 216 r 4 sq) 18smakende eenv eenweten van binnen uitintuiumltief De beteekenisloopt ongeveer parallel metdie van smakende wijsheit(sapida sapientia (zie p280 r 7) 21 Dat es bedoeld worden de Xgeboden van het OT enChristus twee nieuwegeboden (Matth 22 37-40)32 Vgl 1 Kon 10 5 nonhabebat ultra spiritum

11 weerelt ) 30becommert hs in rasura

αp 295

1 god cristus G 1 3ghebruket ghebruck D

β

heeft ontbr G 1 4 wel na volna Be 1 9verzwimelheit versumelheit Be 1 G 1D 11 Die tot weerelt Diewerlt is mi ghecruust endeic bin die (der G 1) werltghecr Be 1 G 1 Ic bijnder w ghecr Ende die wis mij ghecr D 29 dinghen dingen een is noot G 130 scauwenden besc G1 31 creatueren cr endein ledicheit D Be 1 32bekennen kennen Be 134 euen ontbr G 1 35mensche ontbr Be 1 D(2 times) 38 bescauwende scouwende G 1 D(passim)

11Gal 4 16 33 weder blic = respectus De

γ

beteekenis zal zijn haarblik is gericht op God Godis haar doel

1 euen k ewen kmensche D dinen tot

βp 296

dattet enen die hulpe

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

behoeuede ende dattet Be1 7 een verleene eneverlene Be 1 een (ltverleen) | verlene D

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

407

1 sq deze gedachte is geheel inTaulers geest zie V 56 p 264 r 9 sq

γ

7 een versta eenheid hettegenovergestelde vanmenichuoudicheit(innerlijke verdeeldheid) zie p 286 r20

Handschrift G 1(p 297-301)

Uit dit hs drukken wij het eerste sermoen af als nr XIV Er zijn verschillende preekenover den tekst Erunt signa in sole etc de teekenen die de komst van den jongstendag aankondigen bekend wij troffen ze aan onder de sermoenen van J o r d a n u sv a n Qu e d l i n b u r g en in de door K e r n uitgegeven Limburgsche sermoenen1)

Als thema hebben deze stukken echter den tekst van het Evangelie2) terwijl onzepreek het verhaal volgt dat P e t r u s C ome s t o r overlevert naar een werk vanH i e r o n ymu s 3) Annales Hebreorum dat in de uitgave van M i g n e ontbreekt endus blijkbaar verloren is gegaan Wij vinden deze 15 teekenen vertaald ook terugin B o e n d a l e s Lekenspieghel Behalve in ons hs hebben wij de preek alleacuteeacuten nogaangetroffen in hs Be 2 eveneens onder de sermoenen van Tauler De variantenvan dit hs kan men in onze aanteekeningen vinden

Dialect

Het hs dat afgeschreven is te Oestmalle (bij Antwerpen) vertoont wel overwegendWestbrabantsche kenmerken

5Men hs hiervoacuteoacuter spatievoor paraaf 8 oerdel hs

αp 297

eerste e bovengeschr 10seet ) 21 mensche hserboven ingevoegd

Hs Be 2 2 Erunt signa insole etc Die meyster sprict

β

myt ons Men las ensondach een ewangeliumende is een artikel desgelouen toecomst desionxte dages als god tegericht comen 11 Erant totetc ontbr 13 inder tot

1) Nr 22) Luc 2125 sq3) Ze worden eveneens behandeld in een tractaat dat voorkomt in hs Rsbr M7 ook hier wordt

Hieronymus genoemd (Zie D e V r e e s e p 139)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

menschen op der eerden24 vergaderen verdragen27 inder tot berghen inden meer dat heeft eengedrenge ende settetoen boue die eerde 32der zee inden meer

6 Sinte lucas Luc 2125sq 9 iheronimus Naar

γ

P e t r u s C ome s t o r zouHieronymus ditbehandelen in AnnalesHebreorum een werk datwij niet meer bezitten (ziePL 198 p 1611 enLekensp III p 264 sq en344 sq) 11 Erant leesErunt 28 ghedranck opstuwing

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

408

6 sal hs hierna eenlosse l 11 worden ) 12

αp 298

ende hs hierna verdrorr na d doorgeh en daarnade rest 18 een hsbovengeschr 25 heer hshiervoacuteoacuter s doorgeh 33weet hs erboveningevoegd 37 heer ) 38weet hs in ondermargeingev

Hs Be 2 1 dat tot hemel die meerwonder ende

β

geuen een geluyt (lt gelut)in den hemel 3 sal totbernen soe verbernt datmeer 6 soe tot vallen vellet gebussche 7 sellentot een ryten die steenende scoeren van een 11gedrange tot volc gedrenge ende eenverderfenise omdat volc 13soe tot eerden soe staendie doden op wt den enalle gebeinte steet bouender eerden 22 willen totmensche ontbr 26 ende dat ander heeft datdorden dat hi oen verlorenheeft 28 carmen screyen29 het tot seer ic weechtdoch gaer seer 31verwermt wort oft ontbr32 screit weent 33vercuelen vercoelinge 36in sijn ende heet endebekent 39 dicwile duc

29 grofheit omdat het totde laagste sfeer van hetgeestelijke leven behoort

γ

1 mer hs hiervoacuteoacuter Mbegonnen 21 hi hs

αp 299

hierna ha doorgehversuymt hs hiervoacuteoacuter

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

verswijnt geeumlxp endoorgeh 40 natuer hsnat2

Hs Be 2 2 den tot oerdel hier wt wort den M

β

ordele 4 segghende totseluen ontbr 5ghebreckeliker gebrekelnoch sundich ic ontbr 7Dit tot gheschiet ontbr 15behendigher beheinder16 Het tot datmen Ic louewege meer dat ghy 20verbernt ende verdwijnt verteert 21 versuymt versumt 22 verduwet verdouwet 24 gheset weder gesat adel adelende in sijn onscout 27insettinghe gesetten 29in god ontbr 30 wtwaenghen wteringenomenheit 32 alle (1etimes) alle eygen 33 moet totinden van bynnen datmoet te riten ende tescoert werden in desen 36welbehaghenen waelbeuallen 38beanxtinghe verueeringe40 dat een als een ey ofeen

15 suuerlijc met een mooivernisje 28 bewiselike

γ

waarneembaar dusuiterlijk (zie V e r d am Handwbk iv G r i mm I1780) 33 aristotiles Tauler haalt dit gezegdevan A r i s t o t e l e s aan inzijn 1e sermoen (V e t t e r p 9) Zie ook beneden p344 r 2 36welbehaghenen klaarblijkelijk eenpluralis-vorm

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

8 vrients hs gesch vw18 natueren ) 21 van hs

αp 300

hierna s uitgerad 27mocht hs na o letteruitgerad 40 beuyndinghe hs gesch vw alle hserboven ingev

Hs Be 2 1 heitten desviers heysten 8 ende tot

β

ware ende weer hi nyetwael moetich 9 ende totgaen ende versecht ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

409

veit () oen weder gaen 12ontbr 14 ouerwonderlikentot godliken ouerswenckelikengodliken ende totwonderen ontbr 15openbaert tot paus apenbaert vandenvremden wonder dat denmensche doervaert Dat isinder waerheit alsoequeem een armemenschevoerden pawes 19 endeverscrict ontbr 23heerlijcheit) heerheit endesijn gewalt 26 desen totrijcheit god desen Monderstaen sonder myddelanders die natuer wordebederflic die en mochsnyet gedragen dese rijche29 Ende tot mensche ontbr 31 noch en passenop ontbr 33 vermogen tothouden moge tot oenhebben of yet van oen heltsy hauden 40 ofbeuoelinghe ontbr

15 waer ik verkeer daarik het hs niet meer kan

αp 301

raadplegen in onzekerheidof er misschien niet weerstond 24 ende hshiervoacuteoacuter al doorgeh 31ouerste hs -ebovengeschr 36 inden hs boven i een i 37beuijnde hs u op v

Hs Be 2 2 ende beroeft ontbr 5 ende tot

β

ghecruyst die gecruystwart 7 niet ontbr 14 alletot af alle we we en pijndeaf 16 pijn pijnde dan totheeft dant diet doeruarenhebben 18 verderft verderflic 19 heeft tot aen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

leuet ende dat leghetseer wael 20 ende datghewyn ontbr 21 dat totwel allet dat 24 in hem daer 33 alsoe totconincrijck God dieregniert ende woent in oenals een coninc in sijn rijc34 ledich gelediget 35laten varen redenbesluyte

14 Alle tot steruen Allewee en pijn zijn niets

γ

vergeleken bij dezen dood33 Ende tot waren vglweer de aant bij p 277reg 5

Handschrift U(p 302-350 zie tevens p 259b-270b)

Zooals wij in de beschrijving zagen volgen in dit hs na de verzamelingTauler-sermoenen nog twee aanhangsels het eerste met vijf tractaten die handelenover het H Sacrament het tweede met drie preeken Al deze stukken zijn gelijkwij zien zullen op een of andere wijze met Tauler in verband te brengen Van tweedaaren Cor I 15 en 16 die wij als parallelteksten van de overeenkomstige tractatenin hs G 2 reeds hebben afgedrukt constateerden wij een bijna woordelijkeovereenkomst met het Weensche hs 2744 ca 1350 in de buurt van Keulengeschreven eacuteeacuten der belangrijkste Tauler-hss die nog bewaard zijn gebleven Wijzullen zien dat ook de overige stukken die wij uit ons hs afdrukken meerendeelsop zeer oude bronnen teruggaanVan de drie sermoenen uit het tweede aanhangsel zijn de beide laatste S II en

Bas B die door S t r a u c h als echte Tauler-preeken beschouwd werden vooriedereen toegankelijk Het eerste stuk eigenlijk twee

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

410

sermoenen (XV + XVI) over denzelfden Bijbel-tekst Ego sum pastor bonusonvolkomen gescheiden door den aanhef Noch eyns (fol 146a) vindt men in eenminder uitvoerige redactie eveneens in het reeds door ons genoemde ripuarischehs van ca 1330 dat te Brussel bewaard wordt Br 146881) P r i e b s c h die heths beschreven heeft heeft de preek in haar geheel afgedrukt en meende haar aanTauler te kunnen toeschrijven Wij hebben dezen tekst naast dien van U afgedrukten tevens de lezingen van de hss Rsbr W Br 3 G 1 toegankelijk gemaakt doormiddel van varianten of door den tekst in zijn geheel af te drukken naast die van Br14688 en UDen kortsten en naar alle waarschijnlijkheid oorspronkelijken vorm vertoont de

preek in Br 14688 (opnieuw naar het hs uitgegeven daar P r i e b s c h tekst tewenschen overlaat) wat in U en de overige Nederlandsche hss tot een apartsermoen is uitgedijd is hier niet meer dan een korte inleiding over hetcommuniceeren (XV) en de eigenlijke preek (XVI) vangt eerst aan bij Ich neymaneynen sprůch2)(p 306a) De Nederlandsche hss hebben een nieuw begintoegevoegd en een groot stuk geiumlnterpoleerd duidelijk als een inlasch kenbaardaar wij het ook in andere tractaten overgeleverd vinden3) Tenslotte is aan het eindenog een groote passage toegevoegd een lange uitweiding over hen die onwaardigvoorbereid ter communie gaan waarin een merkwaardig exempel voorkomt datons aan verhalen uit het lsquoVaderboecrsquo doet denkenDaar de Nederlandsche teksten wat dit eerste sermoen betreft ongeveer

gelijkluidend zijn hebben wij kunnen volstaan met van nr XV alleen den tekst vanU af te drukken In de aanteekeningen vindt men dan de varianten der andere hssen wel allereerst die van hs Rsbr W zooals wij reeds opmerkten het onmiddellijkevoorbeeld van U (zie p 316b r 3) gemakshalve met W aangeduid en voorts dievan de hss Br 3 L en G 1 Voor de tweede helft van het sermoen (XVI) blekende verhoudingen ingewikkelder te zijn zoodat een parallel-uitgave van vier tekstennoodig werd geacht links weer Br 14688 en U die zoowel wat de lezing als wathet dialect betreft waarin zij geschreven zijn het dichtst bij elkaar staan rechtsallereerst de tekst naar Br 3 die nog weinig afwijkt van de beide eerstgenoemdeafgezien van het nogal aanzienlijke dialectverschil waardoor vele secundairevarianten ontstaan zijn Wij vermelden ook nog dat van p 313a-317a een stuk isweggelaten en dat op p 309-310 een interpolatie voorkomt woordelijk gelijk aande passage die wij in U aantreffen tusschen de beneden te vermelden fragmentenXVII en XVIII Een geheel vervormden tekst vinden wij tenslotte in de hss L en G1 van welke L is vertegenwoordigd in de vierde kolom zij lijkt op sommige plaatsenmeer een paraphrase in de manier van H e n d r i k M a n d e Groote ingelaschteuitweidingen die door taal en stijl heelemaal het karakter van de 15e eeuw

1) Naar dit hs heeft C o r i n nr S II afgedrukt als aanhangsel van het tweede deel zijnerTauler-editie

2) De lsquotextusrsquo van het sermoen - in de Nederl hss dus het tweede nr XVI - is dan ook veeleerCant 17

3) Oa in het tweede gedeelte van Bas O eveneens voorkomende in Br 14688

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

411

dragen hebben het sermoen twee maal zoo lang gemaakt De grootste daarvankomt ons zeer merkwaardig voor de ziel die door God in de eenzaamheid gevoerdis wordt vergeleken bij de aardsche bruid wier trouw door haar beminde op deproef gesteld wordt Wij hebben tevergeefs gezocht naar de bron van deze gelijkeniswant wij achten het niet waarschijnlijk dat het beeld aan het dagelijksche leven isontleend daarvoor schijnt het ons te litterair toe In de verte herinnert het aan Dearrha anime van H u g o d e S a n c t o -V i c t o r e of aan een dergelijkvroeg-middeleeuwsch tractaat maar aan den anderen kant doet het Oostersch aande cynisch bedachtzame wereldling hoort eerder thuis in een Arabische vertellingdan in een mystiek tractaat dat geschreven is in een Nederlandsch nonnenkloosteruit de tweede helft der 15e eeuwHet sermoen eindigt in de hss L en G 1 met een meditatie over de wonden van

s Heeren handen en voeten waarmee Tauler ook eenige malen zijn sermoenenbeeumlindigd heeft1) Men heeft deze passages weinig Tauleriaansch gevonden onzetekst bewijst dat zij meer voorkwamen Zou het min of meer een stereotiep slotkunnen geweest zijn dat de predikheeren gebruikten aan het einde van eensermoenKeeren wij thans nog even terug tot de oorspronkelijke redactie van ons sermoen

dan rest ons nog iets te zeggen over het belang van de Nederlandsche teksten voorde kennis van het origineel Gelijk wij zien zullen zijn wij erin geslaagd den tekstvan Br 14688 opmeer dan eacuteeacuten plaats te verbeteren Bij eacuteeacuten dier emendaties moetenwij een oogenblik stil staan P r i e b s c h voerde als argument voor het mogelijkeauteurschap van Tauler aan dat de stad Keulen genoemd wordt Juist deze plaatsheeft ons wel eens doen denken aan een Nederlandschen of althansNederfrankischen oorsprong De bedoelde passage vinden wij op p 312a r 18Oůch hait ir vre zickelgin hoide vsser Coellen gedreuen an dit velt bis hier zo demewyer Hs U heeft merkwaardigerwijze vter coyen dat zeker te verkiezen is alsmen let op den context Gaan wij nu uit van de onderstelling dat Br 14688 teruggaatop een meer Westelijk origineel dan is het zeer wel aan te nemen dat de kopiiumlsthet hem onbekende woord coyen veranderde in Coellen doch niet dat men inMaeseyck Coellen een zeer goed bekende stad verving door coyen Trouwensoacuteoacutek L enG 1 hebben koyen Met meer grond dan P r i e b s c h voor zijn toeschrijvingaan Tauler had zouden wij kunnen besluiten tot den Nederfrankischen oorsprongvan onzen tekst in geen enkel ander Duitsch hs is het sermoen tot dusverreaangetroffen wegravel daarentegen in vijf Nederlandsche - en zelfs in drie onderlingverschillende redacties2)Zeer nauw verwant met de preeken XV en XVI zijn wel de twee tractaten

1) Vgl V 60a 71 46 en Cor I 13 Zie Cor I p 150 noot2) Is de vorm coye in de ME misschien tot het Nederlandsche taalgebied beperkt geweest In

dat geval ware het mogelijk dat een afschrijver uit het Rijngebied den vorm niet begrepenzou hebben kaue kowe koumluwe was - en is vlgs het Rheinisches Woumlrterbuch nog steeds -de gewone vorm voor het aan het Latijn ontleende woord (cavea) in meer Oostelijk gelegenstreken

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

412

XVII en XVIII die eveneens bijeenhoorenWij treffen ze aan in het eerste aanhangselvan ons hs nagrave Cor I 15 en 16 Eigenlijk zijn het twee brokstukken waarin telkensde herinnering naklinkt van lsquode schaapjes die gevoerd worden naar het gebergteop den hoogen middagrsquo (p 336 342 343) Als paralleltekst drukken wij daarnaasteen sermoen af dat in hs Br 2 onmiddellijk volgt op nr XV + XVI waarin beidestukken tot eacuteeacuten preek zijn versmolten met als opschrift vp den seluen sondach eenander Sermoen Ten opzichte van Br 3 heeft U een passage meer nl het eindvan nr XVII dat zich als interpolatie duidelijk onderscheidt doordat Br 3 dit stuk innr XV + XVI ingelascht heeft Zooals wij zien is de bouw der hier behandeldeteksten gemakkelijk te begrijpen De compositie is niet sterk men heeft bekendestukken alle het H Sacrament behandelende aan elkaar geschakeld en er zoosermoenen van gemaakt Maar welke prachtige passages vinden wij daaronderMen lette eens op het schilderachtige beeld van de fontein op p 342 Herinnert hetons niet aan de schoonste gedeelten uit Ruusbroecs Gheestelike BrulochtEenmerkwaardig mozaiumlek tenslotte geeft het buitengewoonmoeilijk verstaanbare

tractaat XIX te zien waarmee wij de verzameling afsluiten In het thema datontwikkeld wordt op p 345 zijn reminiscentieumln aan Eckeharts tractaat Von deruumlbervart der gotheit (zie P f e i f f e r II Tr XI p 507) aan te wijzen doch deovereenkomst is alleen uiterlijk de gedachte die eraan ten grondslag ligt verschiltaanmerkelijk van die van Eckehart Kleurrijke beelden bespiegelingen over deDrieeumlenheid vermaningen wonderverhalen over dieren wisselen elkaar af WatP h i l i p p e d e T h a ocirc n deed met betrekking tot de theologie en R i c h a r d d eF o u r n i v a l voor het hoofsche liefdeleven de allegorische toepassing van dewonderbaarlijke natuurlijke historie der middeleeuwen dat vinden wij hier ten opzichtevan het verborgen leven met God En hoe schoon vindt deze mystiekegeest-vervoering haar uitdrukking in de aan alle werkelijkheid ontheven fantasieeumlnover legendarische dierenDat ons tractaat een mozaiumlek is blijkt uit de parallelteksten die wij ervan hebben

Immers eenige stukken vindt men in een gedeelte van Br 14688 dat geheeldenzelfden bouw vertoont zonder merkbaren overgang worden allerlei fragmentenaan elkaar geschakeld Zoo vinden wij in U stukken die in Br 14688 ontbreken enomgekeerd Een tweeden parallel troffen wij aan in hs Be 2 twee fragmententusschen sermoenen van Tauler in ze zijn in de aanteekeningen vermeld bij devarianten Hier en daar hebben ze den tekst van U helpen verbeterenEr is een aanmerkelijk verschil tusschen de mystiek waarmee wij hier kennis

maken en die uit Br 2 het andere hs van groep I waarin de lsquoopera spuria Taulerirsquoalle duidelijk den invloed vertoonen van Meister Eckehart en zijn kring De mystiekin de stukken die wij uit hs U in het licht geven is veeleer gevoels-mystiek zij isbeeldend dwz zij tracht haar belevingen onder woorden te brengen met behulpvan beelden die zij ontleent aan de wereld om zich heen zooals een artiest hetgeschapene tracht te herscheppen naar het beeld dat hij intuiumltief daarvan geschouwdheeft in zichzelf De speculaties in het hs uit Galilea waren begrenzingen vanbegrippen door het verstand de verbeeldingen in hs U zijn kunstuitingen van eenvisionnairen geest

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

413

Dialect

Het dialect van ons hs is Oostlimburgsch dat naast de kenmerken die K e r nopgeeft sich ich sullige - solke - alsullic ouch - oich (sect 90) he - hy - her hidden -hitten - hitdet scepden wilternisse (sect 107) vaet graes spraeck - sprack gaef (sect16) hierde - herde - heerde hemelschen - hiemelschen glorificiert ghieft reet (=hortatur) trene (sect 131) ontfenckenysse en zelfs ontfinckenysse můnds - wondeninreliche - beuoelike due - doe bueck - groenen - boům ghemoyet heet hees (sect122) wye (= hoe) hijr dae ende - ind en (= in) steyt (sect 222) ook allerlei vormenheeft die wij in het Keulsche dialect van Br 14688 terugvinden1) haent (= habent)sijnt (= sunt) deyt (= facit) bys (= usque) sacht (= dixit) zeilen (= animae) hitzigevergetzlicheit

Uitgave

Ook hier drukken wij den tekst zooveel mogelijk diplomatisch af en verbeteren alleenhier en daar naar hs Rsbr W (voor het gemak aangeduid met hs W) dat wij immersals het directe voorbeeld leerden kennen voor de nrs XV en XVI Wat het oplossender parafen betreft geldt ook hier weer hetgeen wij boven toepasten Voor de tekstenvan L en Br 3 zie men hetgeen wij opmerkten bij de tekstuitgave dezer hss

24 kirche hs cursiefbovengeschr (latere h)

αp 302a

2 Zie boven p 31 8[spraeck] hs ontbr 12

αp 302b

bisschop hs in rasuravan bosch houe (corr)

2 ontbr Rsbr W Voor detitels der andere hss zie

β

beschrijvingen 5 Ich tot Dit Ego pastor bonus L G1 7 seluer s ende spracaldus L G 1 heer lyeueh W Cristen kijndere dieL G 1 8 weiden w endesijn vee Br 3 11 eweynichverdoelt wilen dwalendeBr 3 ietswat (ierstwat gtierst wat G 1) dwasende(V e r d am II 496) L G1 als ontbr L G 1 12inden bisschop indenbosch houeW ende b Br

1) In hoeverre wij die op rekening van de afschrijfster of van haar voorbeeld moeten stellen benik niet in staat uit te maken in ieder geval zij uit het Oostelijke deel van het taalgebied wantwij vinden steeds vormen als scolt wolde halden kaltheit en geen enkele keer ou-vormen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

3 met salicheiden L G 118 weydet voedet Br 319 heylighen edelenhoghen werdeghen L G1 20 gan gan des W 23inder ersticheit indenbeghinne Br 3 ontbr LG 1 25 namen ontfanghen souden endeoec ontfinghen L G 1 26Mer ontbr W 29eyghenscap e ende bihaer oude ghewoenten LG 1

9 in = ind 12 bisschop Vgl 1 Petr 225 ad

γ

pastorem et episcopumanimarum vestrarum

1 Augustijnum hs -nūs(zie W) 2 dat hs

αp 303

hiervoacuteoacuter alle geeumlxp endoorgeh 5 sprac hshiervoacuteoacuter spriect Zie vorige15 sondaghe hs -daghein marg ingev 18[ghedaen] ontbr hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

414

26 voelre hs lt volre 31 nyem [an] hs nyem a a met r doorgeh 33heylighe hs hierna nr die hey geeumlxpen doorgeh 38 het hs Het

1 Augustijnum -nūs -s doorgeh Wnochtan ontbr L G 1 2 meyste

β

menyge m menye W dat meeste deelBr 3 die menichte L menighe G 1 3namen daghe W 4 onvlijtiger onneerstigher Br 3 dijt tot namen dieswaernamen Br 3 die biden (vanden G1) seluen nemen scade namen L G 16 sceldes niet lachters Br 3 mispriseL G 1 (L lt prise) 7 Ende tot kerken ontbr L G 1 8 inden tot dat in sijnboeck der ghesette ind dat W 9 geboden ghesedtten Br 3 L G 1 dat endebegheerde dat L G 1 dit die hghesette L 11 hi sinte augustijn L G1 Br 3 13 sceldes lachters 14toewijsinghen tuwijsijnghen W 15sondaghe daghe (geeumlxp) sondagheWscelden lachterent (2 times) Br 3 sc endelachteren L G 1 (2 times) 16Wie tot noch noch oec L G 1 17 scyldet tot paus scelden en dorsten mer si volchdentende present meer dan anders te doenEnde al heeft die paus hieraf L G 1dringeuolgelic dryn ghevolghichW daeringheuolghelic Br 3 18 wandelinghe verw Br 3 onnůtticheit ontblijf L G 120 sacht sedte Br 3 25 crachte crachte soe wie dat hem daer na hieldeende toebereide dat hijt alle daghenemen woude hi mocht wel doen wantdien orlof bleef den mensche L G 1 27ghedwanx bedwancs Br 3 wille wom die lieden daer mede te dwingheneL G 1 28 sat (satte W) tot ghemynret seide hi doen een woort dat nietghehijndert mwL G 1 31 biechter biecht W biechtvaders L G 1 Br 3 32dat hi hem dan sette enen anderen tijtin welken hi hemm ber daer toe te gaenJa oft oec noot is dien tijt alsoe teversettene op die ewighe verdoemenissedie dat niet doen en woude endecrighelike in contrarien bleef staendeende alle dese redenen L G 1 33 te

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

het te W 36 heuet heet id (id ingev) W38 geboden ghesetten L G 1 Br 3

1 Zie A u g u s t i n u s De sermoneDomini in monte (PL 36 1280) Vgl ook

γ

de beschrijving van hs D op p 94 21Dit werd besloten op het concilium vanA g d e 1) 28 Op het ConciliumLateranense IV (1215) Canon lsquoOmnisutriusque sexusrsquo2) 38 het = heet 39decretum Zie Decretales Gregorii IXlibri V Tit 38 De poenitentiis etremissionibus c XII3) Al deze quaestieszijn behandeld in een ander werkje vanP B r ow e SJ De frequenti

1) Zie P B r o w e in Bonner Zs f Theol u Seels VI (1929) p 72) Zie JD M a n s i Sacrorum conciliorum nova et amplissima collectio Venetiis 1778 XXII

1007 E - 1010 A3) A F r i e d b e r g Corpus iuris canonici II Decretalium collectiones Lipsiae 1881 p 887 sq

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

415

communione in ecclesiaoccidentali usque adannum c 1000 documentavaria1)

12 hant hs met roodeninkt erboven ingev (corr)

αp 304a

15 [s]laiffen hs c en ʃworden in den tijd van onshs licht verward Zie eenvoorbeeld in Vind 2744 opde reprod van C o r i n opp 323 links 3e rvogeclaigen

13 ende hs erboveningev 14 onsen heer hs

αp 304b

on doorgeh en -bovengeschr 33 vellet hs veylt y doorgehdaarna het heele woord Inmarg - ingev 36 Als hsboven s een o

1 orberlic deghelix orbW daghelijcs orb L G 1

β

Br 3 6 Voldes Woldes W11 rechten r wech L G1 ter r hant sijns v Br 313 ende ontbr W endetot 16 Ind Sich menschesoecstu aldus gode als icsegghe eest invan butenende van binnen inhoechden ende indennedersten ende L G 115 waken waghen(geeumlxp) waken W 22 Indtot guet ontbr L G 1 24goeden ontbr L G 1 26dat tot doen si hebbensaken die mi te male nieten sijn te segghen mer sibehoeuen dat si henondersueken oft voersienop dat si haer scade nieten doen L G 1 Mer sy

1) Romae 1932 (Pontificia universitas gregoriana Textus et documenta Series theologica 5)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

tot doen ontbr Br 3 28willen tot in willen ontbrL G 1 30 Die tot weert die haer ewegheverdoemenisse worden LG 1 31 voer tot voer doen oft wat si voerhebben dan allene datsidoen willen als danderluden oft si doent wtghewoenten endehanghen nochtan aen onntijtl d ende doen als dievorste L G 1 32 willen ontbr Br 3 onnuttenontbr Br 3 33 daer in daer Br 3 vellet veyl W34 drieghen be- Br 3 Inddrieghen ontbr L G 136 eyghenwillich eenwillich L G 1 37onghebr ghem onghebroecsam L G 1Br 3 cleppich ontbr LG 1 Br 3 38loeghenachtich ontbr Br3 Hoer tot p 305 2 willich Haer habijt behaghelende si sijn proper van alharen dinghen na al harenvermoeghen Ende harersijn vele die willen hebbeneen willich L G 1 ransen crantsen Br 3

18 of = Ofγ

6 bistu hs hierna opgeeumlxp en doorgeh 8 Nu

αp 305

hs N een weinig versierd15 ontsculdicht aldus hsboven i een g en boven 2et een e() bijgeschr De cis ogravef later ingev ogravef wasonduidelijk

5 onnutter zeer onn Lseer nutte G 1 6 yemant

β

y anders L Br 3 wanteest soe en() nemestugherne ende L 7 verrestu

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

tot billich veruerrestu dimet rechte Br 3 9 niet niet weten

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

416

Br 3 niet merken nochverstaen ende si en willenemmer niet leeren merkenende kennen L G 1 10den tot gryep datbehendich ingheuen Br 313Want tot so Endenochtan dat dit dus is soeL G 1 15 niet W inmarg niet vers verzwimenessen Br 3 16niet emmer niet weten LG 1 17 eyns anderen een ander G 1 anders Br3 20 In kroyt het en deert(hindert Br 3) L G 1 21du vluwes ghi soudetscuwen Br 3 gundes gende riedet oec L G 1 22vlyen scuwen Br 3 23aten saten Br 3 24 stat tijt (geeumlxp) stat W 29 sich ontbr L G 1 Br 3 soe soe sere ende soe L G1 30 gherumes gheruunsL G 1 31 moeten moeghen dit ende L G 1dit ontbr Br 3 34 harder te mael verhaerdt vanhaerre L G 1

9 hoewel zij dit in hetgeheel niet willen Deze

γ

willen niet inzien hoe denatuur heimelijk speculeertop de natuurlijke boosheidin den mensch daar gij uargeloos aan hebtovergeleverd in hetgeenwaar gij uw hart aanverpand hebt en waar gijbehagen in schept wanthet is boosheid der natuuren het heeft begingenomen met goedschijnende dingen en ookniet met grof verzuim Danverontschuldigt zich demensch en wil niet weten(zie var) dat hij aan

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

natuurlijke geneigdheidgevolg geeft maar weettoch wel beter als 20kroyt Zie V e r d am ivcroden en L e x e r I 1750

22 ůs hs v metgesubscr o

αp 306a

6 dat hs dat | dat 9 alsdu hs du als erboven

αp 306b

ingev 11 dat hs buitenafschr 13 yet hs yt eerboven ingev 20 regel 20en 22 sluiten aan 28wetstu hs weetstueerste e geeumlxp endoorgeh

1 myt tot wille metbiechtene het toe bereiden

β

ende met ghewarigherpenitencie ende haeronrecht ghemoededwinghen ingoetwillicheiden Desengw L G 1 die metrauwe harerongherechticheit dringhenin Br 3 5 ongheweerlic onwerdelic Br 3ongheweerlic toe (to -ebijgeschr toe geeumlxp) Wgaen daer andersonnuttelijc toe L G 1 5waycht het wacht nahen L G 1 8 alsoe totgheeft als du dese ber indi vindes L G 1bereydinghe tot mynste si hem aldus bereedenEnde ten minsten Br 3 9machs hierna Want dansoe moghestu hopen opdie ghenadicheit godsEnde soe mach oec dieheilighe kerke hopen datyet goets wt di geborenmach worden want dieminnende Aug L G 1 10so ghenedich ontbr Br 3

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

11 dat ontbr W 19 etzwat et(z) wan W bi wilenL G 1 som wilen Br 3 20nyemen hierna des sigod gheloeft (Amen G 1)L G 1 25 rustes ruwesW 31 vees wyes W 35ende oec sullighe getwatdoent si die W

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

417

5 ongheweerlic =ongheweerdelic hetz als

γ

onwerdichlike Zie variant11 ghenedich onbelangrijk niet in =Niet in 19 etzwat lees metW etwan of etzwan 27 yet lees met Br 3 en L nyet

22 In marg door hand vanca 1600 met Nota hic

αp 307a

est novus sermo sedsecundus super illud egosum pastor bonus vt aliaexemplaria manu scriptahabent 27 niet hs inmarg ingev 32 dijnre hsr in ras

hs W 2 keert keric 21 hy ontbr

βp 308b

19 vergaen aldus hsdoorgeh en in marg alias

αp 309a

verheyt (ca 1600) 32alleene hs erboveningev 35 overmids hs sop t

24 Dies tot p 311 16buten een geiumlnterpoleerd

γ

stuk dat men in hs Uaantreft in XVII p 3372-30 27 Die sq Hetschijnt moeilijk te zijn omaan de termen substancieonderstant en forme detechnische beteekenis toete kennen die zij in de taalder scholastieke theologenhadden indien mentenminste niet wil treden inhaarkloverijen die onstoeschijnen vreemd te zijngeweest aan den geestvan den samensteller vanons tractaat De

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

algemeene beteekenisdezer vergelijking toch isduidelijk De substantievan brood en wijn in deeucharistie is na deconsecratie veranderd indie van het lichaam en hetbloed van den Christus Enzoo bestaat de gestalte(Lat accidentia) van brooden wijn die blijft na detranssubstantiatie nietmeer krachtens de eigengeschapen substantie(onderstant = Latsuppositum) maarkrachtens de substantievan het geiumlncarneerdeWoord En evenzoosteunen deze geestelijkwedergeboren menschenniet meer op tijdelijkedingen maar als deze voorhen weggevallen zijnleven zij alleen uit God

11 hueckene aldus hsin marg bucxkene

αp 309b

Hs G 1 25 verreheit versheit

β

25 deme hs m gt in 34dochaym hs y op i 38

αp 310a

ynnerlicher hs eerste rgeeumlxp

37Met de Ned hss is hierte lezen Dem inrelich eitvragen

γ

p 310b β Hs W 21 hy ontbr 22 begh b tottengueden heerden 25weerde w als scaep alssc geeumlxp 27 wtuercoren uterwelden 29 vreyset vortet 33 sy in

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

418

2menschen hs in margingev 28 v[ut]verweelden

αp 311a

hs bovengeschr siveelecti (ca 1600) 37inreliken hs halfdoorgeh en onderstr Inmarg sive intime rogantirespondetur (ca 1600)

17 Bedoeld is Revenonsagrave nos moutons

γ

16 vns heren hs cursbovengeschr (corr)

αp 312a

26 onser vrouwen brueder Carmelieten

γp 312b

3 ich hs hiervoacuteoacuter weredoorgeh neymen hs

αp 314a

curs bovengeschr (corr)6 můnt hs open ruimte(rasuur) waarin curs -(corr) 18 dar hs -rgevlekt en onduidelijk 36geloift hs s gt f

3 byllichen hs byllich -ētoegevoegd 4 weer hs

αp 314b

weer weer 11 soelen hs solen e erboveningev 14 spriecht hsspricht e als vorige 24voellede hs gtvoelheden (hoog bovenlaatste e een abbr) 34ghescreuen hs boven creen h ingev en weeruitgerad 37 god hshierna heeft geeumlxp endoorgeh

Hs W 14 Ind hiervoacuteoacuterook ende Ind echter op

β

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

nr 18 [gheest] ontbr 24voellede voelede

6 Ezech 34 14 15 sq Vgl Ps 67 16 Mons Dei

γ

mons pinguis MonscoagulatusMons in quobeneplacitum est Deohabitare in eo Hiermedewerd Christus bedoeld (ZieS B r u n o n i sH e r b i p o l e n s i sepiscopi expositiopsalmorum PL 142 p253) 19 Vgl 1 Cor 1212

1 inden hs erboveningev 25 hen hs lt hem

αp 315

39 dat sijn hs in margingev

Hs G 1 1 inden m desm 3 billijc ende ontbr 33

β

in ontbr 39 dat sijn ontbr 40 kijndere ontbr

18 ouerblijf = Latreliquiae wat Christus ons

γ

nagelaten heeft dus hetH Sacrament

2 leyuens hs eerste e opi 3 vlijssige hs -e bijna

αp 316a

geheel afgesneden 7 8lutter hs lucter

3 [] hs ontbr 19liefliken hs l lt i 36

αp 316b

heen aldus hs buitenafschr door corr -ētoegev

Hs Rsbr W 3 [] beslaatin dit hs juist een regel 14mynschelike mynlike

β

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

14mynschelike Origineelis wel mynlike van variant

γ

19 sprůnck spruitje Hetwoord - dat sprůche vanhs 14688 verbetert - is indeze beteekenis in hetmnl naar mijn weten nogniet aan-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

419

getroffen Het laat zichechter uit degrondbeteekenisgemakkelijk afleiden Voorhet mhd vergelijke mendie bluomen stacircnt insprunge (Mhd W II2546) en der vicircol spranc(L e x e r II 1111 aldaaronjuist verklaard) 29 eyn verbetert in van hs14688

21 berghe hs hiernaverwijzing naar in marg

αp 317a

die Christi menschelickleuen is scilicet humanitaschristi (ca 1600) 30couden vorst hsdoorgeh en in marg metverwijzing alias coelenmorgenstont sive vitaincipientium (ca 1600)

22 spruten Deze lezingverdient aandacht Br 3

γ

blijkt op een andereredactie terug te gaan

13 up hs lt inαp 318a

Hs G 1 15 voerloept loept 30 op dien tot

βp 319b

anderen opt die een alsop die ander tijt 34gheneicht gheneichtheit()38 alst als 40 bekennen kennen

15 sal hs -l met roodeninkt 17 var hs boven aeen boogje

αp 320a

Hs W 2 ghieft ghietβp 320b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

9 den groenen der leesmet Br 3 den groenen

γ

crude der Zoo is oacuteoacutek hs14688 te emendeeren 14in tot dinghen zoolang gein dien toestand zijt

16 voort hs hieṛna eenverwijzing naar in marg

αp 321a

hic desunt a fol (hierna 3() doorgeh en gevlekt)223 usque ad 228 incipitJa hoe miss (ca 1600)Zooals wij boven ookkunnen opmerken (307a14 309a 19 307a 2130) kende de schrijverdezer aanteekening eenhs van de groep L G 1want p 321b r 22 lezenwij Ja hoe misselijc

33 hen hs lt hemαp 321b

Hs G 1 15 vrucht vruchten 19 beuindene

β

beuyndinghen 35 toe doer

22 misselijc hoeaverechts het u schijnt tedienen of te smaken

γ

6 haers hs -sbovengeschr 7 en siet

αp 322

hs siet en omgezet 20dat hem sijn hs datsehaer in marg vervangendoor - 21 hem (1e times) hslt hen

Hs G 1 5 omvaen beuaen quets ghequets

β

11 ontfane horen 20 dathem sijn datse haer 28hier ontbr

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

7 dan (1e times) hs in margingev

αp 323

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

420

Hs G 1 8 ongemerct omonghem 10 enighen tw

β

tw nv 17 ten ll lange tenl 27 alsoe ontbrbeprueft ghe -

25 hoechsheiden zie Desconinx summe ed

γ

T i n b e r g e n 292hoechsch sonder totdiffamacie zonder haar inopspraak te brengen

3 haer hs ha 10 men hs hierna siet door

αp 324

onderstreping verwijderdsiet hs in marg ingev22 ende hs erboveningev

Hs G 1 36 moeden vermoeden

β

35Zie P f e i f f e r II p 337r 27 (ook in XII DoghedenRuusbroec IV p 236)

γ

Hs G 1 18 langher ontbr 19 inder der 20

βp 325

dinghen ontbr 26 v nvsoudine soudi my 27 vanv ontbr 28 langhe -er31 onderstant -dich 35beclaghen claghen

8 der hs e op i 17 die hs hierna d doorgeh 28

αp 326a

vette hs vecte 35 dito37 [creaturen] hs tene2laatste e doorgeh Zie CorI p XI c2en = creaturenDeze afkorting werdwaarschijnlijk bedoeld

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

14 stemme hs stemeabbrev van corr horen

αp 326b

hs hiervoacuteoacuter hem eynjoncfrouw dueghentlic Doesy van dan quamen Doeloefde die eyn die joncfrouvan hoere doecht Doe datmet zwart en rood velemalen doorgeh (ziehiervoacuteoacuter p 305 24) 32vereyni[n]ghe hsvereynighe

Hs W 7 voerwaer verwort

β

Hs G 1 11 des screyens ontbr 18 minnen binnen

βp 327b

17 [in] ingevoegd naar UDit komt mij voor meer

αγp 328a

voor de hand te liggen danP r i e b s c h s emendatiealz dit schaif deiserweyden dine sele is 18 dan hs n op t 30 Jnd P r i e b s c h s emendatiegt in is onnoodig Verstaind den der da ist

23 wonderlijc hswonder -lijc erboven

αp 328b

ingev (corr) 31 In de hslt Inde

Hs W 23wonderlijc id deitsy wonder id si deit 31 Inde Inde

β

4 Ind = Ind wie 26 als =Als 31 In de = Ind die 32

γ

Ind tot seluer inkeeren inzichzelf

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

421

8 toe hs hierna eenverwijzing naar in marg

αp 329a

datse lydt ende hoe symeer lydt hoe sy meerbegeert te lyden (ca 1600)18 werdet) hs t op s

40 ende hs ende endeαp 329b

Hs G 1 32 daer toe seluen ende ouerghegh

β

ontbr 36 die me die ltdiene 40 versmaetheit smatheit

3 zielen hierna doorhomoioteleuton een stuk

γ

uitgevallen Zieparallelteksten 9 Daer om = waer om 30 Ende totziele behoort tot vorigenzin

35 schaepkijn hsschaep -kijn in marg

αp 330b

ingev (corr) sijne hs-n uitgerad

37 sich verghaen geschieden gebeuren

γ

(Niet bij V e r d am zie Br3)

39 In hs hiervoor iaingev (ca 1600)

αp 331a

38 Die hs para buitenafschrijving

αp 331b

Hs G 1 4 weiden vermeyden 12 inwerckens

β

werckens 13 van binnen ontbr 26 weien weiden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

27 worden ontbr 30bereetscap -pen

17 die = di 26 weien geeft geen zin zieparallelteksten

γ

10 dir hs hiervoacuteoacuter Ddoorgeh 16 geist hs g

αp 332a

op v 25 heirde hshiervoacuteoacuter roye doorgeh

16 vnd lees in of mogelijkvnd in (ihn) in 16 geist

γ

lees met U en W geistgeist Of moet men metBr 3 der geist verslindetlezen 31 Also = also

1 nae settinghe hsnaesettinghe 16

αp 332b

verlussches hs verlusesdoorgeh in marg - ingev(corr) 29 by hs begeeumlxp en half uitgerad -erboven ingev

Hs W 16 verlussches verluses 29 by be

β

25 eewighe hs hiernaeen ingev (ca 1600)

αp 333a

18 di ende hs volgt delezing van hs 14688

γ

evenals in den volgendenregel

1 die hs der in margvervangen door - 2 gods

αp 333b

hs erboven ingev 3 ons hs s op andere letter

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

422

Hs G 1 1 die der 2 gods ontbr 11 der der

β

godliker moghentheit endder 16 in stillen endestille

8 Ende tot 23 Siet Ookdeze lezing verdient

γ

aandacht 23 dit vgl Br14688

19 verduldigher hsboven v een abbrev voor-er doorgeh

αp 335b

Hs G 1 23saechtmoedigher -heit 33bernen bernende

β

12 tot 36 Vgl T a u l e r V60a 71 46 en Cor I 13

γ

In al deze sermoenen vindtmen aan het einde eenstukje gelijk wij hieraantreffen een meditatieover de Wonden desHeeren die met den tekstniets uit te staan heeftMen heeft dit steeds weinigTauleriaansch gevondenen eerder aan S u s ogedacht Het schijnt datTauler met voorliefdeeindigde met eendergelijke meditatie 13vercl volc Men zougeneigd zijn te lezen metvolc In Christus lijdenkomen wij tot 5 wezenlijkedeugden waaraan wij deelkrijgen door ons in te levenin de 5 wonden 16weselecs een kleurlooswoord zonder bepaaldebeteekenis tegenoverweselike duechden 19

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

verduldigher lees metverd Zie 13

2 3 Zie boven p 30 4 die hs hierna weide geeumlxp

αp 336a

en doorgeh 5 woestijn hs -e uitgerad die hghierna dbi uitgerad 20Hyrom hs Hyrōm 32heylige leuen hs lhomgezet

4 Vgl Jes 16 1 Zie ookBreviarium Romanum

γ

Feria sexta QuatuorTemporum AdventusResp I ad matutinum

10 desen hs hiernagena geeumlxp en doorgeh14 en hs erboven ingev

αp 337

1 Deze passagegeiumlnterpoleerd in Br 3 op

γ

p 309 sq in XVI 2 den versta daarvan 30 Kinder Deze spreekwijze wasmij tot dusverre onbekendzulke kostelijke enkostbare stof koopenmaarweinigen

2 Zie boven p 30 8Luterheit hs Luteheit

αp 338a

eerste e geeumlxp 19vervrouwet hs 2e eerboven ingev 29 sy hstusschengeschreven 36 en hs en abbr halfuitgerad

4 Sluit onmiddellijk aan bijp 336b

γp 338b

1 ynreliker hs -ke egeeumlxp en doorgeh

αp 339a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

35 eygenen niet bijV e r d am Evenals in reg

γ

31 en in overeenstemmingmet den paralleltekst zalmen hier eynigen moetenlezen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

423

16 weerden ) 35 allen hs hiervoacuteoacuter in geeumlxp endoorgeh 39 hore )

αp 340a

5 vervlyet tot op ZieV e r d am IX 222 Aanm

β

21 dier hs hiervoacuteoacuter dervoester burst doorgeh

αp 340b

6 dat lees met U danγ

3 verstennysse hsn-abbreviatuur met potlood

αp 341a

4 gieft hs g lt h 15 dese hs dese dese

1 leeden hs d op r 9 den hs e op r

αp 341b

7 geest hs -ts -s geeumlxpen doorgeh 8 van noeden

αp 342a

hs niet doorgeh -bovengeschr 11 ich hshierna iets doorgeh

10 Hieruit blijktverwantschap met XVI 14

γ

Ditzelfde beeld hiervoacuteoacuter p290 reg 4 Ooacutek hier heeftBr 3 breedet 19 wt versta die vuchticheit wtDit beeld ook hiervoacuteoacuter p281 reg 19 sq (VglP f e i f f e r II p 220 r 1sq) 26 Dit beeld levertmoeilijkheid op men zalhier moeten denken aaneen spring-fontein Bijzonsopgang wordt alleenhet bovenste gedeeltebeschenen terwijl middenop den dag als de zonloodrecht schijnt in het

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

bassin zij het in bewegingzijnde water een schitteringverleent verblindend alshet zonlicht zelve

39 gheberrent hs -rentin rasura

αp 342b

8 hoe lees met U soeγ

7 desen hs hiernaminsche geeumlxp en

αp 343a

doorgeh 34 spricht hsspucht 39 vuyr )

11 vanden versta wegvan 12 formen principium

γ

formalis 22 formeliken zie sub 12 32 erarnet zieboven p 270b 10

5 ontblootet hs 1erboven ingev

αp 343b

10 die U komt mij voorde juiste lezing bewaard te

γ

hebben 31 dat tot heeft de afwijkende lezing berustop een niet verstaan vanerarnet 38 dat neme juister dat mijne

12 moetighen hshierboven een glosse

αp 344a

ledigen rood onderstreept(kop) 22 wt hs erboveningev 27moederlike hsmoedelike 2e e geeumlxp endoorgeh

2 Der meyster zieV e t t e r nr 1 pag 9 en

γ

hiervoacuteoacuter XIV p 299 r 33als gezegde vanA r i s t o t e l e s (Περὶψυχῆς B 7)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

424

15 beraden onduidelijkMet Br 3 is hier berouente lezen 40 Der eerstehet verband met hetvoorgaande is nietduidelijk

15 houdts hs d op tαp 344b

33 in yngheliker schijntorigineel te zijn al geeft in

γ

geliker van U oacuteoacutek eengoeden zin

9 10 hs met roodomgehaald 12 prin [cipi]o

αp 345a

hs pno sanct [a] hssancte 13 in waert hsewaert e- geeumlxpdoorgeh en uitgerad inbovengeschreven 15gehoert hs lt gehoertgin hs hierna zuchgeeumlxp doorgeh en halfuitgerad 27 ey hshiervoacuteoacuter y doorgeh enuitgerad 33 creatuern )

12Waarschijnlijk is hierinniet meer dan een

γ

invocatie te zien 13 suekenden der misschien teverbeteren in s de der (zier 25) Dit begin denoorsprong der dingenzoeken zij die in dentoestand van lsquoniet minnenrsquoen lsquoniet gemind wordenrsquogekomen zijn in de stilteder godheid hoewel mendan nogmoeite zal hebbenom den vorm waert teverklaren Zou daarommisschien het volgendebedoeld kunnen zijn Zoektdit begin daar waar (nog)geen minnen noch

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

gemind-worden was InEckeharts 11e tractaatkomt een passage voordie nauwe verwantschapmet het begin van onstractaat vertoont nlP f e i f f e r II p 507 r 3sq Diz bewegen suochetden der selbe niegeminnete noch der niegeminnet wart - dezedrang in de ziel zoektdengene die niet mintnoch gemind wordt nl hetallerinnigste in de godheidwaarvanP f e i f f e r s tekstzegt dacirc er weder minnenoch kein genantheit istdacirc enminnet er noch enwirtnie geminnet (r 13) Dezezin doet ons aarzelen omonzen tekst te verbeterenHeeft men de invocatie alstekst aangezien enbewegen in begenneveranderd Hoe het ookzij ons tractaat heeftslechts enkeleaanrakingspunten metP f e i f f e r s tekst en dientvoorloopig geheel opzichzelf beschouwd teworden 14 sq zieP f e i f f e r r 16 sq 15bloet in zuch teveranderen in bloetin zucht- lsquoeen bloote zuchtrsquo (vgl 1Kon 19 12) Beneden p347 r 39 bloet in zucht16 een versta eenen (=uniunt D i e f e n b p 627)17 eenlich waarschijnlijkis hier ook een sich telezen Wil men eenlich datzoover ik weet nog nietbekend is handhaven danis de zin als volgt teinterpreteeren dat is eenlsquobloot bevoelenrsquo van alledingen in de stilte in haargodvormige eenheid 20mach de zin eischt machwerden doch werden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ontbreekt p 350 r 34eveneens Daer zieP f e i f f e r r 35-40 21ouerwůnden P f e i f f e r uumlberwunderende

7 lieuen heere hs heerelieuen omgezet

αp 345b

1 hoer hs hiervoacuteoacuter ingeeumlxp en doorgeh 5

αp 346

wol[de] hs wol- | 12 die hs hiervoacuteoacuter ziel geeumlxpen doorgeh 17 voert

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

425

hs erboven ingev 34 die hs hierna wt geeumlxp endoorgeh 35 den hsbuiten afschrijving 39 soen hs hiervoacuteoacuter son als 3440 vuyer )

6 vlietende berghe Jes64 1 tot 3 11 sq voor

γ

het lichaam dat in dejonkvrouw geschapen was20 der sc der m naturen

12 niet hs erboveningev 14 gebaert hs lt

αp 347

gebaerht hierna sijnensoen geeumlxp en doorgehvrochtbaerheit hs -ht lt-t 24 schijn hs erboveningev 29 sijn hs sijnē-ē geeumlxp hierna soengeeumlxp en doorgeh 30clynt hs lt clymt 33 her hs h 34 doer hsdoor Hiervoacuteoacuter do datguyt geeumlxp en doorgeh

11 doer siet vgl hetDuitsche durch ziehet 23

γ

geit gaat van haar uit 24Ende vgl hiervoor p229 r 11 sq 30 clymt hetwoord is veranderd inclynt gelijk wij reg 33 ookaantreffen Deze vorm zalwel berusten op eenverkeerd opgelost cl t 34Let op hoe dit in zijn werkgaat het giet doacuteoacuter en hetgiet igraven Daar waar degodheit des Vaders doacuteoacuterde godheid des Zoons zich[uit]giet in den H Geest toteen leven aller cr Als menin r 35 doer vervangt doordaer is een minderingewikkelde uitleg

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

mogelijk Let op hoe ditdaar in zijn werk gaat (nlin de Drieeumlenheid) het gietin het doorstroomt degodheid des Vaders en degodheid des Zoons gietzich in den H Geest 37woert ghemint twee maalte lezen haplographie 39Vgl p 345 r 15 16

2 hem hs hiernabehelich geeumlxp en

αp 348

doorgeh 3 sijn hs hiernadubbel-punt met roode stiper overheen 14 inden )21 der hs hiervoacuteoacuter derheylige geest geeumlxp endoorgeh 29 sijner hssijner abbrev doorgeh 35ewiger hs lt ewige envan het volg w gesch 38dich hs hiervoacuteoacuter sdoorgeh

Hs Be 2 36Och D i t i sw t e n e n s e rm o e n

β

Och 37 sich tot heet oender mynnen dijn dy heet 38dich sijnen oen synen 39een inden 40 ruyken totbleyf ruchken sy daernyet en blyuet

7 een = een 12 glanzens dit slaat op dien

γ

wezens-blik waarmee deziel de hemelschemysterien schouwt 25 desanderen g dit slaat terugop 19 Du 29 toe geit misschien te verbeteren intoeget (= trahit) 39 datvgl p 345 r 17 Dezeplaats pleit voor de tweedeverklaring die wij aldaargaven Hier moeten wijaldus vertalen dat is eenlsquobloot bevoelenrsquo in degodvormige eenheid (nl

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

de scintilla animae) waarinalle dingen verstillen

3 die dinck hs die buitenafschrijving 16

αp 349

predekende hs ltpredeken 26 nye en hsen erboven ingev 30 leuen[ende] wesen hs wesenleuen omgezet ende naarBe 2 ingev

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

426

Hs Be 2 1 ongemeten onghemysschede 2 waert

β

tot opsloech wertgerucket paulus doe sichop sl 3 dae doen 4 sijntot blijuen sijn van dienghes ende v dien geluytende vd gheu doe enmochte hi daer nyet bl 9bedorf behoeuede 10wet ewen 12 offerhande totdoen solde offerengoetmen goeyt men oen14 bis hent ende totverurouwet dat verurwaert alle dvvdsr 16predekende endepredicten 22Doe tot ryuyer Doe meynden hi dieryuieren 25 ryuyeren ryuer 33 vlůytet vlyet 38kelleneer kelneryn 40 in in is in

7 Hoogl 57 38 Dewezenlijke identiteit der

γ

drie Personen in de HDrieeumlenheid daar menzich deze echter nietstatisch voorstellen kanmoet men zich dieindenken als een gestadigin elkaar vervloeien vanliefde-stroomen tusschende drie Personen en denedelen grond dermenschelijke ziel Voor delaatste is de Christus demiddelaar

1 erarnt hs er- in rasura10 geůůllic hs de

αp 350

gesubscr os zijn nietduidelijk hi dat hs h inrasura 11 groenen hsgroten geeumlxp en -bovengeschr 15 du hsdu daer daer geeumlxp endoorgeh 18 eengeboren

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

hs eenboren in marg geingev 33 ouerformet hslt ouerfomet 35 styllen hs roode punt opdubbel-punt

Hs Be 2 1 erarnt gearnet 9 in Die

β

hiertusschen het sermoenV 60 g van Tauler Ziebeschrijving 10 geůůllic geuullic beuoelt ghe- 11groenen groten 12merch morch zuycht trecht 17uerw w ghewont wort 21eene eer ende du bistden brudegom een eer 23wtuerc wtuerweelde 26doer mich doer my endemyt my 28 Nu tot reg 37 ontbr

9 arn Onder de veleverhalen over den adelaar

γ

die in de ME de rondededen vermeldt hetHandw dd Abergl ergeen over het zingen vandezen vogel wegravel over densnavel dien hij wet aaneen steen1) (I 179) dat totgeůůllic Naar debeteekenis kunnen wijslechts raden de variantheeft woordelijk hetzelfdeParallel aan p 355 reg 9sq is misschien te denkenaan sijn hoest (supremamdiem) geůůllit ProfC o r i n deed mij eenaardige gissing aan dehand die in ieder gevaleen begrijpelijken zin geeftdat he sijn

1) Eenige verwantschapmet ons verhaal vertoontmisschien hetgeen P h i l i p p e d e T h a ocirc nomtrent den vogel vertelt in zijn Bestiaire (plusmn 1130) den oudsten Franschen PhysiologusLaigle est le roi des oiseaux Cest le clairvoyant par excellence Il ne cille pas en fixant lesoleil et exerce ses petits agrave le regarder en face Lorsquil vieillit il seacutelegraveve au plus haut desairs puis se plonge trois fois dans une fontaine qui est du cocircteacute de lOrient apregraves quoi ilredevient jeune (L a n g l o i s p 23) Iets dergelijks vertelt M e g e n b e r g in zijn Buch derNatur (Ed P f e i f f e r p 166) Er is ook verwantschap met het verhaal over den zydich p355 r 7

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

427

hoeft geůůllit (= behoeft -als hij zijn nooddruftbevredigd heeft zieV e r d am iv) 12 zuycht mhd ziuhet Zie var - =suget zou ook een zingeven 34 sueken met p345 r 19 hier waarschook ruyken te lezen

5 ende hs ende endeαp 351b

Hs Be 2 2 Ochontbreekt tot p 353 reg18 Sinte

β

2 gerocheit = geruhigkeitVgl het adj geroe en Cor

γ

I p 322 r 15 3 ouerwonden vgl p 345 r 2115 inden lees in (adv)den 16 hi = hier 20beuoelike minne liefdedie door openbaringschouwt en geniet 21 denadel lees der adel gelijkde paralleltekst heeft hetbeuoelike ontleent deminne aan den verhevenaard der liefde

3 sich hs in marg ingevαp 352a

20 sůicket lees met Usincket neit dat lees met

γ

U neit Neit dat 22sůycket als 20

37 ynrelike hs boven reen stip 39 sieck hserboven ingev

αp 352b

27 daer tot al Een duisterzinnetje alwaar gij in het

γ

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

verborgen den Vader vindtHet woordje al staat op heteind van den regel en isdus mogelijk te veelgezien Als op denvolgenden Vgl p 353 r15 32 daer wij van hebben waar wij het overhebben Mogelijk isgesproken uitgevallen Zier 38

1 sinen hs erboveningev 2 mit hs m3

αp 353

boven eerste poot van meen doorgeh i-streepje 14wt hs buiten deafschrijving 15 vints so hs sv omgezet 24mennigerleye hs -gl-tusschen g en l ietsdoorgeh en uitgerad wel hs erboven ingev 25stede hs lt ostede 26 es hs in marg ingev 34wat hs in rasura 38paulus hs rooddoorstreept

Hs Be 2 18 Sinte hiervervolgt Be 2 weer

β

onmiddellijk aansluitend bijp 351 r 2 stylle para Suntede heuet die 20 dancs dranckes 23 drucken drincken 24 wel tot stede wael bewegen oer grontblijuet doch stede 26 hoer ontbr es ontbr 27vreysen tot wenich vruchten dat sy hebben tecleyn 33 ende tot dingen ontbr Nu tot beseten Nuprueft den strijt die hi heetmyt mynnen bes 37 pottet perst 40 eerwerdicheit weerdicheit

7 guets = guets 15daer vgl p 352b r 27

γ

18 Sinte paulus Behalve

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

aan 1 Tim 518 schijnthier gedacht te zijn aan 2Tim 2 hoewel destrekking verschillend isgearbeyt = g

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

428

heuet 20 dancs lees metBe 2 drancs met het oogop reg 35 37 pottet ookperset van Be 2 verdientaandacht

1 doe men) hs lt doemen13 waert hs wracht

αp 354

geeumlxp en doorgeh -bovengeschr den hs nop r 24Wannee dat hsdat erboven ingev pantele hs pancele 35 gedode hs hs heylige dodeheyli- geeumlxp en doorgeh36 gerůechs hsgesubscr e 38 du hshierna hoes of heesgeeumlxp en doorgeh

Hs Br 2 3 seghen sagen 9 solde mochte 15

β

formeert formeerde 16droyppen droep 18geledere leder 24 pantele pantele duidelijk met t26 hitte heitste 27 so totgecruyte ontbr 28 danletet daer leet geroche roeke 29 eynghet enyget31 gheue gheuet 36gerůechs roekes(passim)

1Ysaias In M a e r l a n t sRijmbijbel (14441 sq)

γ

wordt verhaald van denprofeet Ysaias dat hij doorKoning Manasses met erezaghe die houtin was intweeeumln gezaagd is (ZieP e t r u s C ome s t o r 3ebk der koningen cap 32waar oacuteoacutek sprake is vaneen serra lignea) Hetverhaal is zeer bekendgeweest in de MEverbreid door de

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

kerkvaders (oaO r i g e n e s ) het gaatterug op hetpseudo-epigraphischewerk Martyrium ofAscensio Isayae (Vgl LG r i n z b e r g Thelegendsof the Jews IV p 103])of op mondelinge traditieVoor r 4 Doe tot r 10 hebik geen bron kunnenopsporen 24 pantele Hetverhaal is bij mijn wetennog onbekend De panterwas bekend om denliefelijken geur die vanhem uitging (ZieH o lm b e r g p 197 enreeds P h i l i p p e d eT h a ocirc n in zijn Bestiaire)Men denkt hier natuurlijkallereerst aan den phoenix

17 oůch du hs oůch |du hs erboven ingev

αp 355a

4 kerken hs buitenafschrijving 9 so hs

αp 355b

hierna gee geeumlxp endoorgeh 18 ons hshierna Jh doorgeh 29dese hs lt deser 35 der hs hierna st | geeumlxp endoorgeh

Hs Be 2 3 mitter verg myt wtgyetinge ende

β

ontbr 4 geleder gelider 6die die heit daer sydich9 inden in enen 10 vluytet vlyet 15 dat opdat 19ende wt vlietet ontbr 31lust sueticheit 39beuoelen gheuoelen

7 zydich vgl G r i mm ivsittich = psittacus de

γ

papegaai Het Handw ddAbergl levert ons geenenkele fabel omtrent den

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

papegaai over 24 reynighe verbetert reynůnge vanBr 14688 32 strift metathesis-vorm van stirft

11 edel hs in margingev 16 meyster hs

αp 356b

meyste 18 waert hserboven ingev 24 sijn hshiervoacuteoacuter op geeumlxp endoorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

429

Hs Be 2 1 wter rijuyeren wt ryuyerop 7 wees du

β

du byst 8 geziegelt gesegelt 15 hi et 16antwoert antwoerden 28en tot wont ende waertgewont 34 verwondt vernyewet 36 Hier breektBe 2 af en zondermerkbaren overgangvolgen dicta patrum etc

9 De bron voor dezepassage schijnt voorloopig

γ

onvindbaar Het volgendeis misschien bedoeld delsquohoechste meysterrsquo zegtdat het onvereenigbaarzou zijn met het wezen vanhet EeuwigeWoord dat bijChristus incarnatievereenigd werd met smenschen ziel en lichaamen dus eacuteeacuten was met denlevenden Christus dat hetna diens dood met Zijnhartebloed uitgestort werdhet is wedergekeerd in denGoddelijken oorsprong Delsquoalremynstersquo zeide dat hethart Christi bij elke wondeHem toegebracht tijdensZijn leven door het lijdendat de menschheid hemaandeed doorwond werd(zie voor deze gedachteboven p 245 sq) Indiendit hart zoo kostbaar doorde wonden terwille van demenschheid zelf getroffenzou worden terwijl hetleefde lsquosoe weren diewonden alle uerwondtwoerdenrsquo di dat complexvan wonden zou danlsquouerwondtrsquo (geschonden)worden De mystiekebeteekenis hiervan ismoeilijk onder woorden tebrengen 40 luch Zonder

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

twijfel is hiermee de luchs(G r i mm VI 1222)bedoeld seych van Br14688 laat zichpalaeographisch welverklaren uit loych Zievoor het ontbreken van de-s in beide hssF r a n c k -V a n W i j k ivlos De lynx was in de MEbekend om zijn scherpgezicht Ook voor ditverhaal heb ik geen bronkunnen vinden

18 horen hs - rē in ras25 ontfanghen) hs lt et 32

αp 357b

gůnste hs hiervoacuteoacutercracht geeumlxp en doorgeh38 wanneer hs hiervoacuteoacuterwe als 32

2 sijne Het grammatischgeslacht gaat hier voor het

γ

sexueele 10 geberende verbetert gebeiren van Br14688 27 Olifant Eenigszins afwijkende vanhetgeen Ma e r l a n tvertelt over den olifant(Nat Bl Bk I r 1517 sq1560 sq) 33 minnen rijke versta als minrijke 38steynbuck dit verhaal hebik evenmin kunnen vinden

18 vryen hs hierna aldgeeumlxp en doorgeh 21 dij

αp 358

hs j in rasura 26 vele hs vole 27 so ye (2e times) hs aaneen en latergescheiden 29 Nu (2e times) hs para Nu 36 sij hshiervoacuteoacuter sy geeumlxp endoorgeh 37 cleyder hs-r buiten afschrijving 40 datsy hs hierna geuergeeumlxp en doorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

6 Die tot steruen als eentusschenzin op te vatten 7

γ

went in dat uitloopt in 12De lees Deen (= Dateen) Vgl voor dezepassage p 353 r 18 sq32 leere = leerre(leeraren) Die lere

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

430

nyemen De leerarenbeschouwen allerleimenschen reeds alsgeestelijk indien ze maargeestelijken naar t uiterlijkzijn

14 weerden hs inboven-marge ingev 20

αp 359b

ongeor [de]nyerde hsongeor- | nyerde 22 desen hs hierna strijt geeumlxpen doorgeh strijck hsroode punt op dubbelpunt23 verteers hs vtes detweede abbrev is nietduidelijk 25 gerechtighen hs 2e e lijkt op o 26 is hs erboven ingev 40 so hs hierna swaer geeumlxpen doorgeh

22 strijck strik De kopiiumlsthad eerst strijt geschreven

γ

hetwelk meer voor de handschijnt te liggen

10 Hier volgt nog eenbeeld dat men ook vindt

αγp 360a

bij P f e i f f e r II p 26 reg20 sq (Zie P r i e b s c h p78 sq)

1 scerp hs inboven-marge ingev 9Desen hs n op r

αp 360b

Handschrift L(p 361-363 zie tevens p 307-335)

In de hss L en G 1 komt nog een derde sermoen voor op den tekst Ego sum pastorbonus (Nr XX) dat een geheel ander karakter vertoont dan de nrs XV en XVI ditcharmante gothische miniatuurtje wellicht de oudste Nederlandsche pastoralestamt uit een vroeger tijdperk Waarschijnlijk gaat het terug op een pericope uit het

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Boec der Minnen1) een devoot tractaat dat ons is overgeleverd in een hs van voacuteoacuter1300 (Den Haag Kon Bibl 73 G 30 cat nr 611 fol 9b-12b) afkomstig uit hetOude convent van St Johannes Evangelista teWeesp doch stellig in Zuid-Nederlandgeschreven want de taal is Vlaamsch met Brabantsche en nog Oostelijkereigenaardigheden Aan onzen tekst ligt een ietwat uitvoerigere redactie ten grondslagwaardoor ons een paar zeer schoone passages bewaard gebleven zijn die in hetBoec der Minnen ontbreken (rr 12-22 en 30-32) Dat dit geen invoegsels van laterentijd zijn gelijk er in hs L zooals wij reeds opmerkten zoo veel voorkomen isonmiddellijk te zien aan het prachtige proza dat door zijn korte perioden enparallelismen bewijst te zijn gevormd in een brein dat zich van het Latijn als voertuigzijner gedachten bediende Het onderscheidt zich van het veel vrijere en maar al tedikwijls breedsprakige proza dat zich ontwikkelde in den kring der Moderne Devotie2)Ten overvloede kan men zich door lezing van het geheele werk ervan overtuigendat men in het Boec der Minnen herhaaldelijk dergelijke in het Latijn gedachtepassages aantreft

1) Zie D e V r e e s e Bouwstoffen nr 93 alwaar ook hs Rsbr M5 genoemd wordt als bronvoor het tractaat

2) Vergelijk bijvoorbeeld de lange passage op p 321-326 stellig een invoeging uit den tijd vanhet hs stammende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

431

Wij geven den tekst van L met de varianten van het bijna gelijkluidende hs G 1en die van het oude tractaat (hs H)

Dialect

De taal van hs L is ongetwijfeld Zuidnederlandsch het is niet in het meestWestelijkegedeelte geschreven want Westvlaamsche criteria ontbreken Ook wijst niets ofzoo goed als niets op Limburg zoodat wij het gebied waarin het hs geschreven iswaarschijnlijk tusschen deze landstreken in moeten zoeken Enkele vormen die indit verband de aandacht verdienen hebben wij genoteerdsueken boeken - bloot (sanguis) bloodighen ropinghe - ondertrouwe

waerscuwene - smerghens verhaertheit saechtere - meechden clerste (= claerste)- hertsen - seyndes beheindeghere breide heilden (sanaverunt) - weien (pratum)bien (apes) puynten - sinxen messien ingvaeoonsch zijn misschien omelienhoechsheiden (p 323 r 25)

2-4 Zie beschrijving G 1ontbr H 5 Als een herde

βp 361

is god in der zyelen HDatis ontbr H si hi G 1 6goedert tot verloren dathi dat H 7 quam totsueken zochte in dezewarelt dů hi mensche wartH 8 hijt hi G 1 mettentot Doen ontbr H 10 nam leghde H sijn tot 23 dye scůderen zijnremenscheyt ende drůgh datmit pinen toit der coyen deringhele H 12 verlaten ghe- G 1 16 conincrike rijcheit G 1 17 sonder inder ewicheit s G 1 23wilde wil tu H ghew waerlike H goet ontbrH die tot sal Hi haddean hem bi gheliken al dyepuente dye herden pleghente hebbene H 24 heeft hadde H 25 crone hůdekijn H hoet G 1scouderen ocsele H halsG 1 26 male scarpe H27 floeyte pipe H staf stock G 1 29 heren herden H dat tot wt zijnre onsterfliker glorienH 30 Aender totconfessoren ontbr H 32

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Den tot p 362 werelt Dyehoren was zine predicadedye hi verwlde mit denwerken H

23 wilde = wildiγ

9 te naar G 1αp 362

2male scarpe H sijn brtot menschen dat broet

β

zijnre gotheyt in haddeverborghen dye dat broetis der inghele ende dm H4 oft fl ontbr H 7 viant gheyst H behielt tot voer zine scaep medebescermde van H 8valsche ontbr H alsoetot stane want hi dar anstuunt vp gherect als dyeherde pleight te důne H 9pleghet te pleghe te G 1hetgeen erop schijnt tewijzen dat de kopiiumlste opdictaat afschreefrechtuerd gherechticheytH 11 vers sameningheH bieschen ende belden bassen H1) b endehelden G 1 14 Siet k ontbr H goede ontbr H15 Ghew warlike H 17dat tot is ontbr H 18

1) dit hs heeft ook in het verder verloop van den zin praesensvormen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

432

dattu niet h st en liets dat nyet verhongherenen zouden H iammerl vr ontbr H 19 ellend druck iammerlijcs H 20 mer totmochten zoe bis du zelueworden hoy vp dat wi dieten mochten H 22 dandie Du H ghew warighe H hoy tot ghi een hoy dů du H 23Ghew tot sijn alle vleischis H 24 heden tot iamm ontbr H 25 heden totvertr ontbr H 26 goede trouwe H een eendorre ende welkende endeeen H wi dů zijn scaepH 27 inder tot paradijs ende ewelijc leuende endedat hi di brochte in dyegrůne blůyende weydezijns riken H 28 selue ontbr G 1 29 die tot vielen ontbr H 30 als si doen ontbr H 31 nader datsnader H opuerst vpverrijsnisse H doer alsin H 32 bed als nv bedectlike H mer tot is mar als hi is in der wareytH 35 monde m drinkenH ende tot luterste ontbr H 36 zl luttere HOch tot claerre O wi mitluder H 37 luyterre sueter G 1 38 ghebr endeghesc tebrokenre Hnatten weenenden H

8 alsoe tot stane zie H11 bieschen basten 33

γ

ons datief 37 luyterreende claerre lees met Hluder

1 suete H 3 times sůtearme ontbr H iammerl

βp 363

ontbr H 2 ell 1 ellende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

dis cranks lichamen H 4Och ontbr H 5 dat totmochte dat ic moghevlieghen H 6 in dar icrusten moghe in H 8 blminl vlakerende H 9 intot wille ontbr H 10 sintpeter pyeter H ghes totdes ghesien | heidde desG l des tot scoenen ontbr H 11 Mer want H12 doen noch noch tůstaringhen bescouwinghen H 14 omden hertsen van derharten des H 15 ontbr Hherde h Amen G 1

1 gheroepen suete =gheroepen suete

γ

Handschrift Br 1(p 364-366)

Het tractaat over den serafijn met de zes vleugelen nr XXI waarmee wij onzeuitgave besluiten komt gelijk wij zagen in de hss van groep I voor doch in alleduidelijk gescheiden van de sermoenen van Tauler Er is ook niet de minste redenom het met hs Br 3 het groote standaard-handschrift aan Tauler toe te schrijvenwant het is ons als afzonderlijk tractaat ook uit andere hss bekend waarin overigensniets van dezen mysticus voorkomt De oudste bron is een aanhangsel van hs nr49 (101 E 7) van de Athenaeum-Bibliotheek te Deventer (D 2) uit Diepenveenafkomstig Dit aanhangsel is inWestvlaamsch dialect geschreven de zusters hebbenhet misschien toegezonden gekregen uit Vlaanderen Een andere bron is nog hs73 F 23 (cat nr 662) van de Kon Bibl te Den Haag (Ha) Den besten tekst vindenwij in hs Br 1 evenals Br 2 uit Galilea in Gent

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

433

afkomstig Wij drukken dezen af en geven de varianten van D 2 U Br 2 Br 3 enHa Het dichtst bij elkaar staan Br 1 D 2 en U (zij gaan op eacuteeacuten voorbeeld terugzie p 365 r 32 en 366 r 11) daarbij sluiten zich Br 2 en Br 3 nauw aan Degrootste verschillen vertoont Ha die bewijzen dat aan dit hs een andere redactieten grondslag ligt (zie het begin en vooral p 366 r 7) De omstandigheid dat hettractaat in twee verschillende redacties overgeleverd is beide in Oostelijke hss -U en Ha komen uit Maeseyck - schijnt aannemelijk te maken dat de oorsprong ookOostelijk te zoeken is

Dialect

De taal van het hs is duidelijk Westvlaamsch zie bijv bouke oufene so (pron 2epers s) hu linghene

10 weerlt ) 22 waerheit hs wheit 25 Ic hs I op

αp 364

i 32 aldus hs hierna isuitgerad

2 Johannes tot minnare S e r a p h i n JOhannes

β

apostel ende euangelistdie die ionger was diecristus sonderlinge mindeonder alle die andere Ha3 des tot leuens d vadersBr 2 ende del Br 3ontbr Ha 5 sijn tot was hi sanck Ha 7 in tot gods ontbr Br 2 een eenyegelike Ha 8 ontsteken ontfinct Ha godlike ontbr Br 3 9 is ontbr D2 Br 2 10 al ontbr D 2Br 3 haer rijch hoerenheysche Ha 11 het totniemen gt [M]En cangheen (2e corr) Br 2 12mit tot herten ontbr Br 313 versmaden v salmengode gewynnen Ha is isdat die mensche salhebben Ha 14 ten hem hemelscher Ha 15 is ddms (zie 13) Ha 16 ofte gane willen wtgaenHa behoudene houdeneBr 2 17 uterl n ind wtwendich n inwendich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Ha Br 2 lezing Ha gt - 18verl versake Ha selues s ende neme sijn cruceop Ha 19 is tot in isddmsh dat is dat hi hemdic oef sal Ha 20 is isddmhs Ha godl wijsh der waerheit gods Havulm tot haer sijnsvolmaectes willen hemHa22 altoes in allen tydenHa hi zij Br 2ghemaent vermaent D 2U 23 is te h als 13 (Ha)25 in ontbr Br 3 Ha 26doots lichams U 31gheweld moghentheit Br3 Ha 32 in met D 2 Uontfaermich ontfermherticheit U Br 2goedertierenheit Ha

2 Zie Openb 4 8 maarvooral Jes 6 2 3 14

γ

pauwels Phil 3 20 25Rom 7 24 Infelix egohomo quis me liberabit decorpore mortis huius

15 ghelijc ende onghelijc hs twee maal j in i

αp 365

veranderd (ij gt u) 18linghene hs moese alsglosse erboven (zie p 8)32 paulus hs in raswerlt ) 36 als hi hs hierboven ingev (corr)

1 haer tot allene alretijtliker dingen ende

β

gestoruen alre genoechtendes lichaems endewtgegaen is hoers selfsende al Ha 2 die is ontbrBr 2 5 in inden Br 2 8verborghen gehudet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

434

U ontbr D 2 11 hitte dinc Br 2 12 lieden menschen D 2 Br 2 UBr 3Willen Nu willen Ueenen e volcomen Ha13 14 gheestelike ontbrHa 13 Die Ten eerstenU dese voerseide ontbrHa 14 Ten tot staen alsodat hi gelijc can s U 15onbew onbeweecht Haghel ende ongh gelucende ongeluc U ontbrHa 16 als tot eerderike als gheeert of voerdel tehebben Ha 18 linghene slijck U Br 2 mes Br 3mest Ha onder tot voete ontbr Br 3 19 Also totEnde Alsoe sal dm diealre d ledich st s endedoet sijn geestelic die moetHa 20 ende doot ontbrU alle ontbr Br 2 alletot dinghen als een doedeU 22 in ontbr U Br 3sake ontbr D 2 Hacreat c geestelic endelichamlic Ha 23 die ontbrU eerste tot sijn ontbrBr 3 Ha 24 die mensche ontbr Ha 25 sal sijn ontbr Ha hitten gtdingen Br 2 28 crachte of ontbr D 2 U Ha partie nature Ha 29 redenen r of der ouersten naturenHa 30 datmen tot is dateen geestlijc doet minschehsd is U ontbr Ha datdie die Br 2 32 paulus cristus D 2 U ic ic benHa 33 werlt w een cruceHamit ontbr Ha 34 die alle die Ha anxt tot voer een cruce (hebbedoorgeh) ende pine hebbevoer Br 3 Ende tot leuene Ende d soe gwv sinenl D 2 U Ende d hi gw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

vander weerelt l Br 3Ende si g werden eenyegelic vhl Ha 35 elc totdies die huede hem endesie wael toe Ha 37 Een Ende een Br 2 Br 3Ende een bovengeschrD 2 Ende die minne inmarg ingev U 38 wercttot minne dat die mwHa

2 pauwels Rom 5 5 7Want tot doot Hoogl 8 6

γ

8 Col 3 3 17 pauwels Phil 3 8 32 paulus Gal6 14

3 die hs hierna rasuur 5dan hs buiten

αp 366

afschrijving 8 ouermits hs o op ras v d 11uterste hs 2e t op ras vch

2 Noch tot ander Datderde punt is Ha 6 werke

β

crachten ende w Br 2 7Ende tot doet soect Hadoot daet Br 2Want Want minne maectghelijcheit in desenouersten werken Want D2 9 seluen ontbr D 2 UBr 2 Br 3 11 omme totweerlt sien sy allene aenHa die tot hartheit diehutersche h D 2 aen(ingev) die v teertsche hU die wtwendighe h Br3 onse wtw hardicheit Ha13 verholen verborgenHa 14 dat wi tot doot wiweten dat wy ouer geuoertsijn vander doet Ha 15 intleuen in gode D 2minnen leuen Ha hoert be- Ha 16 ende ontbrBr 2 volcomen eenvulcomen mensche Br 217 te tot einde werden in

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

enen goeden leuen alsoeals dat mogelic is in desertijt Ha Dat tot Amen ontbr D 2 des onne onsde vader de zone ende deheilege geest amen Br 2

14 ian 1 Joh 3 14 4Augustijn hetzelfde zegt

γ

Eckehart in de 60e preekvan P f e i f f e r s uitg (p192 r 5) De Bazelschedruk stelt het gezegde opnaam van ein meister (fol300c)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

435

Woordenlijst1)

aendacht 239 26adel 21213 29722 328ab8 329b5 7 351ab21 35818alsuken 2301ane nemen (hem) 248a29 28611arnen 3501 (var)

bedecht 174 255a36bederflic 30027 (var)beeste 27330beghindende 110begripen 2198 15 etcbehanghen 187 198den ogen belanc 14 15beraden 344a15bescoot 14beslint 256a26beslont 256b24beuinghinghen 33229beuoelike minne 351b20beuoelen (l beuoelic) 112bewiselike 29928blendelinghe 169 173blenderlijc 168 173blijft 22522blincket 2329bosch houe 302b12 (var)breedet zie ghe- 342b17brullende 14

dinclic 21737 2183doer siet 34711doyre(n) vigheboom 178 180 183dwasen 302b11 (var)een (= eenheid) 2967een (= unire) 345a16 34739eenlich 345a17smakende eenuoudicheit 29418eeruen (l eerden) 112engheste(n) 188 197en tuschen (adj) 28139erarnen 270b10 343a32 3501ersticheit 302b23eygenen 339a35eyghenscap 28932eynghet 35429

forme 309a29 343a12

1) Evenals bij het samenstellen der aanteekeningen rekenden wij erop dat de gebruiker dezerlijst Verdams Middelnederlandsche Woordenboek bij de hand heeft

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

formelicheit 21914formeliken 343a22

gadelic 24425ghebaerde 194 200gebaringe 21635ghebreeden (zie breeden) 2904gebussche 2986 (var)ghedoechste 2816ghedranck 29728ghehorrentheit 27210gehudet 3658 (var)geleder 3554geliict 21637ghelijc 28113 22 28gheliken 27114ghemenc 14 28334ghemoedicheit 188 197 198genatuerder 21937ghenedich 306b11alre ghenueghelecs 28438ghequets 3225geroche 35428gerocheit 3512gerůechs 35436geschieden (trans) 2883

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

436

ghesichte 259a36ghesichticheit 112gespreken (part) 125 25240 (var)getwat 306b35 (var)geůůllic 35010ghewets 248a17glanzen 3483godvaer 28134godwillige 251a5goeyt (praet v gieten) 34912 (var)gruenende 269b14

haect op 268a40 (var)heelt dynen () 2468 (var)heerheit 30023 (var)heysten heitste 3001 (var) 35426 (var)heitten 3001helden () 36212 (var)hertsen zuet 36314hoechsheiden 32325hoect op 268a40hoeft 35010hutersche 36611 (var)

iegenworp 21910 11yestwat 248a4ingheesten 188 197ingegoten 21424in ghesuete 270a12inhangende 2208insinkinghe 2834insueticheit 269a37inuallende 22110inwonentlike 258a23ioncfrauwe (adj) 29410isticheit 22719

kelter 192 200cleine voge 22937clynt 34730 33coerekens 21931coyen 312b18 313b18 36110 (var)coylen () 15in kroyt mych niet 30520

lecht 168 174leert 275b18dat leghet seer wael 30119 (var)lepel 257a22lesse 260b19te lesten 260a25

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

linghene 8 36518lot(te) 126

manlic 258a7hem matich sijn 2723menichfuldeghen 28620mette (adj = mate) 15mozie 22913můgge 22913

navolgende 21932noemt 21522noert() uoert() 196 200

oerbaricheit 188 197oghen blynck 121oirsprongen 21834 37 etconaenmelijcheit (2 times) 52onbeuelct 269a19hem ondergheuen 2872onderscheidelijc 265a37 (var)onderscoerynge 122onderstant 2877 2899 309a28 32531 3374 5 6onghemysschede 3491 (var)ongheordineerdelijc 2526 (var)ongeornyerde 35920onghequest 269a36ongheueyndelikere 3236ongheweerlic 306b5onmiddelt 2948 10 (var)ontfanckelic 2204 2716 (var)ontfinct 3648 (var)ontwordenheit 24314onuertallic 276b34opgesichte 259b35ordinatelike 7ouerblijf 31518ouerformech 2167ouergaende conste 53ouerhauen 28024ouerswenckeliken 30014 (var)ouerzweuende 22721ouervloyegher (supereffluens) 22722ouerwůnden ouer wonden 345a21 351b3

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

437

quets (adj) 3225ranc (V e r d am VI 1025 Aanm 2) 100reichte 2851reydich 260b34reysen 122ruchken 34840 (var)ruwes 306b25 (var)

schijnden 251a22schouwende (speculativa) 27112scouwelijc 24425 (var)scruuen 269a21zydich 355b7slefs 28716snee (l zee) 112snellec 28529spieghelen (subst) 29039sprůnck 316b19stadelick 286strijck 35922strift 355b32substancie 309a27sueken 35034te sůůeren 28122suuerlijc (peioratief) 29915

tacken 257a31toe geit 34829toe gheboren 112toeual 2219toylen() 15tůenen 27428twelic 119

vutdracht 21827vutdragen 21825 28 etcwter 29930 (var)uterwelden 310b27 (var)wtgeroepen 27929wt zoetet 188 199wtsprekenne 269a8vutzweuende 22721v[ut]verweelden wtuerweelde 311a28 35023wtvliet (plur) 28115vutulot 21729 21924 etcveyl 304b33 (var)veit (l heit) 3009 (var)verderflic 30118 (var)verdraginghe 22010 etcsich verghaen 330b37vergaen (subst) 309a19

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

verghenkenisse 255a18verghiffenisse 27319verheilighen 254a33verleesten 276b37 (var)verlussches 33216vermang 23113vermangens 2317vermingens 2317 12vernemene 21911vernyet 246a30verren() 14versheit 309b25verslijmt 256a26verslindet 332a17 333a19vervlyet sich op 340a5verweechden 246a9 (var)verwort() 326b7 (var)vlieten 21838voellede 314b24uoert() noert() 196 200volna 2954 (var)vorspoer 20vortet 310b29 (var)vremers 28311

wafenen 45wassche (l valsche) 109weder blic 29511wege meer 29916 (var)welbehaghenen (plur) 29936werckelic 21728werlicheit 28510wyes 306b31 (var)wynlijc 247a21 (var)wunchliken 2238wůnlec 197 247a21

zuch 345a16zuycht 35012

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

438

Register)

A

Acquoy - xxxiij 21 63 134Afflighem - zie WillemAgde (Conc v -) - 414Agnes-klooster (Agneten-) - xxxiij 34 133 148Albertus Magus - 396Alexander - 214 372Alijt - 22 370Ambrosius - 78Anna van der Hoven - 89Annales Hebreorum - 407Anselmus - 99Antonius (Anthonis ampc) - 274 399Antwerpen - 61 115 125 140 151 153Archimedes - 372Aremberg (hertog v -) - 64Aristoteles - 220 299 376 378 408 423Arnswaldt (Von -) - xxvj 144 207Arrha Animae (De -) - 411Ascensio - zie MartyriumAudenaerde - zie HenricusAugustinus - 3 7 84 94 120 121 213 214 220 228 231 242 273 275276 303 306 366 372 375 413 414 416 434Axters - xxiiij 2 65 77 79 133 145 376

B

Babilonien - 282Beatrijs van Nazareth - xxBeck - 130Beda - 160 161Belle - zie GratianusBernard van Clairvaux - 13 78 79 229 244 266 377Bestiaire dAmour - 428Bihlmeyer - 119 147 204Bingen ad Rijn - 184Boec der Minnen - 123 430Boendale (Jan van -) - 407Boeumlthius - 377Bonaventura - 396Bonifacius - 72Borchling - zie Lasch-BorchlingBormans - xxjBrabant - 103Brandes-huus - xxxij

) De nummers der blzz werden cursief gedrukt wanneer men het woord in een der hss aantreft

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Braunau - 136Bredevoort - 115 138 144 151Breviarium Romanum - 422Briefboek (Groote -) - 119Browe - 414Brugman (Johannes -) - 143Brulocht (Die Chierheit der Gheesteliker -) - 412Bruno Herbipolensis - 418Buch der Natur - 182 405 426Buch von den drien durchbruacutechen - xxxij 136 371Buumlttner - 373 375

C

Canclaer - xxvCanisius - 143Carmelieten - 418Christina de Wonderbare - xxjCisterciensers - xviijComestor - zie PetrusConinx Summe (Des-) - 420Conrad - zie Konrad

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

439

Conradus (Conrardus) van Prucien - 39 91 sq 140Consolatione Philosophiae (De -) - 377Cordula - xxx 129 141 245 382 384Corin - xxviij 135 136 138 140 143 147 155 157 sq 172 sq 383 391415 426Corin I - 132 147 204Corin I 13 - 43 97 110 142 144 150 sq 204 411 422Corin I 14 - 147 384Corin II - 132 147 204Corin II 10 - 39 58 92 109 150 151Corsendonc - 64

D

Decretales Gregorii - 414Democritus - 376Denifle - xvj passim 130 136 371 tot 382 passimDeventer - xxxij 102 103 107Diederichs - 379 388 389 398 399Diefenbach - 424Diepenveen - 135 148 432Dionysius Areopagita - 217 242 373Dionysius Carthusianus - 396Doden Ridder (Van een -) - 103Dolch - xxiiij 24 43 78 79 82 83 119 132 sq passim 371 401 404Dominicanen - xviij xxjDorothea - 72

E

Eckehart (Egghaert ampc) - xvj passim 77 81 134 136 142 147 287 369370 371 378 379 380 381 382 385 387 388 397 398 399 401 404406 412 424 434Eckert (Jonge -) - 117Eggert (Johannes en Willem -) - 134Elseghem - 6 8 134Emonds - xxxj 2 87 88 89 382 385 386Enschedeacute - 64

F

Fischer - xvjFlorence (Conc v -) - 396

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Fournival - zie RichardFranciscanessen-klooster xxvjFranciscus - 103Franck - 385 399Franck-Van Wijk - 429Friedberg - 414

G

Galilea-klooster - xxxj 6 22 25 26 133 134 149 370 412 432Georgener Prediger - xxiiijGent - xxxj 6 22 26 133 432Gerson - 69Gratianus Belliolensis - 46 143Gregorius de Groote - 12 73 78 119 120 207Gregorius IX - 404Gregorius (Dom frat S -) - 126Grimm - 408 428 429Grinzberg - 428Groningen - xxvjGrundmann - xix sqGulden berch (Van den -) - 79

H

Hadewych - xxHamberger - 147

H a n d s c h r i f t e n

AmsterdamUn Bibl 1G30 (cat 523) hs A - 143 175 sqUn Bibl 1G28 (cat 555) - xxvjBaselB XI 23 - 129 204 382BerlijnPr St Bibl germ 8o 68 - 204Pr St Bibl germ 4o 166 - 204Pr St Bibl germ 4o 1079 (hs Be 3) - 144Pr St Bibl germ 4o 1131 - 204Pr St Bibl germ fol 1257 - 204BrusselKon Bibl 42226 (cat III 1990) hs Br 6 - 144

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

440

Kon Bibl 1959 (cat III 2004) hs Br 5 - 144Kon Bibl 222430 (cat III 2432) hs Br 4 - 141 151 153Kon Bibl 300508 (cat III 1993) - 141Kon Bibl 12055 (cat II 993) - 59Kon Bibl 14688 (cat I 876) - 136 147 204 384 395 396 410 412

DeventerAth Bibl 101D6 (cat 42) - 105 180Ath Bibl 101E7 (cat 49) - 19 112 113 135 432

EngelbergStifts-Bibl (hs E) - 128 204Freiburg i BrUn Bibl (hs F) - 129 204GentUn Bibl 895 - 89Un Bibl 896 - 89Un Bibl 1038 (hs G 3) - 144

GiessenUn Bibl nr 850 - 204

Den HaagKon Bibl 70E12 (cat 88) - 33Kon Bibl 73F23 (cat 662) - 148 432Kon Bibl 73F24 (cat 620) - 135 149Kon Bibl 73F25 (cat 625) - 32 135Kon Bibl 73G26 (cat 594) - 404Kon Bibl 73G30 (cat 611) - 430Kon Bibl 73H6 (cat 539) - 32Kon Bibl 73H7 (cat 415) - 34Kon Bibl 73H18 (cat 685) - 33Kon Bibl 73H19 (cat 643) - 32Kon Bibl 73H21 (cat 633) - 34Kon Bibl 73H22 (cat 623) - 32Kon Bibl 73H24 (cat 618) - 32Mus Meerm Westr hs 23 8o (hs Me) - 144

HildesheimBevern Bibl 724b (hs Hi) - 138 150-152 155 383 399LeidenMij d Ned Letterk 341 - 112Mij d Ned Letterk 342 - 112

StraatsburgSt Bibl A 88 - 129St Bibl A 89 - 000 129 208St Bibl A 91 - 129St Bibl Tegenwoord te Stuttgart Zie S t r a u c h Beitr 44 hs Stu 1 - xxvj

Utrecht

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Un Bibl VE 19 (cat 1013) - 32

De VreeseRsbr M1 - xxvj 112Rsbr M5 - 144 207 375Rsbr M7 - 407Rsbr M10 - 112Rsbr Q - 133 136 149Rsbr T - 144 399 sqRsbr W - 135 148 410Rsbr x - 133 136 149Rsbr Ff - 404WeenenVind 2739 - zie Corin IIVind 2744 - zie Corin I

Helander - 130 147 204Heilken Jacops - 61 125Helten (Van -) - 388Hendrik Mande - 410Hendrik van Herp - 143Henricus Aldenardensis - 46 143 404Henricus de Vrimaria - 208Henricus Pomerius - xxvHerman Strepel - xxxiiijHermann von Minden - xixHertogenbosch (s-) - 126Hieronymus (Jeronimus ampc) - 297 407Hildegard (Hiltgart ampc) von Bingen - xx 178 179 183Hille Sonderlants - 21Hoffmann von Fallersleben - 125Holmberg - 428Honderd Artikelen - xxvjHoorne (Maria op de) xxvj

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

441

Horologium Aeternae Sapientiae - xxvj sq 65Hoven (Av -) - zie AnnaHoybergius - 64Hugo de S Victore - 411Hugueny - 172 174 198 391 399Husung - 127Huyben - xxvj 143 207

I

Ignatius - 43

J

Jacops - zie HeilkenJohannes Evangelista-klooster - 430Johanniterhuis - 129Jordanus van Quedlinburg - xxv 18 19 20 24 25 144 370 407Jordanus van Groenendaal - 24Jostes - 405

K

Karrer - xxijKarrer-Piesch - 376Kern - xxiiij 385 407 413Kerstekens-huus - xxxijKeulen (Coelen Colene ampc) - 45 143 170 172 174 175 238 312 384409 411Klibansky - xxij 378Konrad von Megenberg - 182 405 426Kruitwagen - xxxiiij 27 61 143Kunera (Cunera) - xxxj 87 386

L

Langenberg - xxiiij xxxij 375 379 395Langer-Schroll - 136Langlois - 426Lasch-Borchling - 387 391 405

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Lateranense (Conc) - 414Latomus - 63 64Lectulus noster floridus - xxvjLeeuwen (Jan van -) - xxiiijLehmann - 174Leiken (Der goeder - reghel) - 70Lekenspieghel - 407Lexer - 416 419Limburgsche Sermoenen - xxiiij 407Livius - 372Luchtenhove - 150Lucien (schoele van St -) - 89Lutgart - xx

M

Maatsch d Ned Letterkunde - 48 55 56 112Maechden Spieghel (Der -) - 112Maerlant (Jacob van -) - 428 429Maeseyck - xxxiij 31 34 148 401 433Man (De -) - xxvj sq xxxij 404Mande - zie HendrikMansi - 414Mariendaal - 134Marsilien - 289Martyrium Isayae - 428Mechelen (Gardiaan van -) - 46Mechthild von Magdeburg - xxMeertens - 127Meester-Geerts-huus - xxxijMegenberg - zie KonradMerswin - zie RulmannMierlo (Van -) - xx 399Migne - 407 418Muumlller G - xxiij xxvij 132

N

Natueren Bloeme (Der -) - 429Naumann - 131 137 156 204Nazareth - xxiiij xxvj xxxij 112 114 115 138 144 151Neun Felsen (Von den -) - 123Nijhoff - 64

O

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Odulf van Mainz - 99Oertlief - 78Oestmalle - 61 63 125 151 407Origenes - 428Orshagius - 64

P

Pahnke - 380 381Parijs - 77 247

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

442

Pauw (Nap de -) - xxx 2 70 89Peter van Nymegen - zie CanisiusPetri (Adam) - 128Petrus Comestor - 407 428Petrus de Tarantasia - 396Pfeiffer - 136 147 182 369 370 372 sq 405 406Pfeiffer II serm 2-406Pfeiffer II serm 4-430Pfeiffer II serm 19-416Pfeiffer II serm 60-434Pfeiffer II serm 68-402 423Pfeiffer II serm 69-379Pfeiffer II serm 87-401Pfeiffer II serm 91-387Pfeiffer II serm 96-381Pfeiffer II serm 104-379 420Pfeiffer II tract 6-77Pfeiffer II tract 11-424Pfeiffer II p 684 22 - 380Philippe de Thaocircn - 412 426 428Piesch - zie KarrerPlato - 378Plutarchus - 372Pomerius - zie HenricusPreger - xvj 131Premonstratensers - xviijPriebsch - 135 136 384 387 396 410 420 430Prucien - zie Conradus

Q

Quaestiones Parisienses - xxij 369 378Quedlinburg - zie JordanusQuint - xxj 136 141 369 372 375 376 377

R

Reden der Unterscheidung - 142 379 382 385 388 398Reypens - xxRichard de Fournival - 412Richstaumltter - 65Ridderboec - 11 13Rilke - xxxjRomen - 103Rulmann Merswin - 123 136 142

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Rupertsberg - 184Ruusbroec (Ruysbroeck ampc) - xxiiij sq 24 35 48 57 78 100 118 119 123133 135 147 207 208 382 385 399 401 420Rijmbijbel - 428

S

Sassen - 369Schleussner - 130Schmidt - xxvj 129 sq passim 163 170 172 204Schulze-Maizier - 375 377Schuren (Joannes Vander -) - 63Scotus Eriugena - 374Serrure - 89Slee (Van -) - 107Sonderlants - zie HilleSpamer - xxiij 137 203Stoett - 403Strauch - 123 131 135 137 138 142 150 152 171 204 409Summa Theologicae - 369 373 sq passimSuso (Seuse ampc) - xxj 65 119 147 422Syracuse - 372

T

Tabernakel (Vanden gheesteliken -) - 118 119Tartarien - 289Tauler (Tauweleere ampc) xxv sq 6 17 18 19 30 39 46 49 sq passim 57sq passim 91 sq passim 113 114 117 123 124 126 128 sq passim 161175 183 211 284 307 400 sq passimThebe - 372Theacutery - xxvj 172 207 376Thomas Aquinas - xvj 121 369 373 sq passimThymotheus - 217Tinbergen - 420XII Dogheden (Vanden -) - 382 385 420

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

443

U

Ubervart der Gottheit (Von der -) - 412Ursula-legende - xxxUrselen (St - huis) - xxxij 102 107 108 151

V

Vaderboec - 404 410Veerdighem (Van -) - xxVeghe (Johannes) - 405Verdam - xxxiiij 14 174 200 375 378 387 391 394 397 398 399 401403 408 413 416 421 422 423 427Verheyden - 126Vetter - 128 sq 147 204V 1 - 408 423V 6 - 399V 19 - xxvjV 20 - 405V 26 - 401V 39 - 402 405V 46 - 411 422V 49 - 379V 56 - 405 407V 60a - 411 422V 64 - 375V 71 - 411 422IV Becoringen (Vanden -) - xxvj 100 111 147 150 153 207Vooys (De -) - xxiiij 11 82 103Vreese (De -) - xxv xxviij 1 5 8 9 24 35 67 78 85 89 112 123 133 135137 143 144 146 404 407 430Vrimaria - zie HenricusVrouwen-broeders (OL -) - 312 418

W

Wackernagel - xxiiij 129 204 382 390Weesp - 404 430Werner - 130Willem van Afflighem - xxWijnpersse (Van de -) - xxvijWttricht (Stych van -) - 103

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Y

Ypey - 62

Z

Zeyde (Van der -) - xx

Corrigenda

De dwarsstreepjes aan de meest rechtsgeteekende nerf van het watermerk vanfol 97 dienen te vervallen

p 56

Hs Be 1 is ook reeds bekend geweestaan D d e Ma n (zie Arch K NS XXp 35 sq)

p 138

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

445

[Afbeeldingen]

Afb IIHs Br 14688 fol 68b 69a

Afb IIIaHs G 2 fol 69b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

446

Afb IIIbHs G 2 fol 70a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

447

Afb IIIcHs G 2 fol 70b

Afb IVHs G 2 fol 134a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

448

Afb VHs Br 1 fol cxxxviijb

Afb VIHs U fol 145a ([c]xliij)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

449

Afb VIIHs Br 2 fol 193c

Afb VIIIHs Br 3 fol 4a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

450

Afb IXHs Br 3 fol 2a

Afb XHs Br 3 fol lb

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

451

Afb XIHs L fol 117b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

452

Afb XIIHs Be 1 fol 90c

Afb XIIIHs Be 2 fol 287b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

453

Afb XIVHs D fol 5a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

1

Stellingen

I

Ten onrechte laat J Quint in zijn lsquoDie Ueberlieferung der deutschen PredigtenMeisterEckeharts textkritisch untersuchtrsquo na om met behulp van hs Brussel Kon Bibl nr643-44 in Eckeharts 6e sermoen wan diu secircle ist geschaffen (Ed Pfeiffer p 36 r16) te verbeteren in wan der engel ist geschaffen

II

Ten onrechte neemt genoemde schrijver in zijn boven aangehaald werk aan datbinnen de groep gevormd door de mnl hss Br 2 Br 3 Ge en Le er een nieuwegroepeering mogelijk is van de hss Br 2 en Br 3 eenerzijds tegenover de hss Geen Le aan den anderen kant

III

Dat men Hendrik Mande als auteur nog altijd overschat vindt zijn oorzaak in degeringe aandacht die men besteedt aan het gelijktijdige anonieme proza

IV

Demeening van J Karsemeijer voorgestaan in zijn proefschrift lsquoDe dichter Jeremiasde Deckerrsquo (Amsterdam 1934) dat deze dichter weinig was ingenomen met de leerder Stoa (p 226) is aanvechtbaar

V

lsquoHet leven van Nicolaas Beetsrsquo door PD Chantepie de la Saussaye is alsbiographische arbeid weinig geslaagd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

2

VI

Greebes opvatting van plicht in de poeumlzie van Jacques Perk is onjuistACJA Greebe Jacques Perks Mathilde-cyclus in den oorspronkelijken vorm

hersteld s-Gravenhage 1915

VII

Zoomin de voorstelling die Van Leeuwen (p 13 vlgg) geeft van den naturalist alsde naam is aanvaardbaarWLME van Leeuwen Naturalisme en Romantiek Groningen 1935

VIII

Ten onrechte verandert J Verdam (Middelned Wbk VII 1334) Daermede comenwy totter smakender wijsheyt Gods (W Moll Johannes Brugman I p 285) inDaermede comen wy totten smaken der wijsheyt Gods

IX

Verdams verklaring van het woord canon (Middelned Wbk III 1170) is onjuist

X

Het woord poppen in Hoofts Warenar (reg 354) is in de uitgaven van P Leendertzen J Bergsma verkeerd verklaard

XI

In het vijftiende der Geusen-Liedekens is het woord damboreus (strophe 7) eenverbastering van damoureus en beteekent de helden de hoofdpersonenHet Geuzenliedboek ed Kuiper-Leendertz Zutphen 192425

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

3

XII

Dat de satisfactie-onderhandelingen te Utrecht langeren tijd in beslag namen danin de meeste Hollandsche steden mag niet worden toegeschreven aan den oudenafkeer der Stichtenaren tegen de Hollanders gelijk R Fruin doet (Verspr geschrIII p 141)

XIII

Op grond van de bestaande wetenschappelijke literatuur mag men verwachten datde verovering van Abessynieuml aan Italieuml voorloopig niet die voordeelen zal opleverendie men er zich blijkens officieele Italiaansche uitspraken van voorstelt

Handbuch der geographischen Wissenschaften Potsdam 1930-

De expeditie door de Dankali-woestijn in1930-31 Ts Kon Ned AardrGenootsch 1935 p 715 vlgg

JJW de Vries

Koloniale vraagstukken in ItaliaanschNoord-Afrika id p 837 vlgg

HN ter Veen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

to III

Afb IHs G 1 fol 1a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

V

AAN MIJN OUDERS

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

VII

Voorwoord

Bij het beeumlindigenmijner academische studieumln is het mij een behoefte mijn oprechtendank te betuigen aan hen die mij daarbij leiding hebben gegevenHet is mij een voorrecht U Hooggeleerde Brugmans die de eenige overlevende

zijt van mijn professoren persoonlijk te kunnen zeggen hoeveel ik aan Uw collegesheb gehad en hoezeer ik erkentelijk ben voor de door U getoonde belangstelling inmijn studieHooggeleerde Verdenius nooit zal ik de aangename uren vergeten in Uw

nabijheid doorgebracht waarin Gij mij als promotor geleid hebt bij de afwerking vanmijn proefschrift De bereidwilligheid waarmee Gij zonder eenige bedenking deplaats van den zoozeer betreurden Prof Prinsen die aanvankelijk mijn promotorzou zijn hebt willen innemen heeft mij zeer getroffen Uw uitgebreide kennis vanhet Middelnederlandsch en de grondigheid waarmede Gij U verdiept hebt in mijnteksten deden mij herhaaldelijk denken aan Uw voorganger Prof Stoett wiensnagedachtenis bij mij in hooge eere staatHooggeleerde De Groot en Zeergeleerde De Decker ook U dank ik voor Uw

interessante collegesHet proefschrift dat thans aan de Faculteit wordt voorgelegd is het resultaat van

eenige jaren arbeid te Rotterdam in de nabijheid van Prof Willem de Vreese Menigprivatissimum bij dezen grooten mediaevist is eraan voorafgegaan De belangeloozevriendschap die ik te zijnen huize heb ondervonden zal mij steeds in gedachteblijvenHet plan om een studie temaken van de in Nederlandsche handschriften bewaarde

mystieke geschriften is echter veel ouder Dit rijpte nu reeds meer dan tien jaargeleden tijdens de belangwekkende lezingen over demystiek vanMevr L de Hartog- Meyjes door haar in Amersfoort en Amsterdam gehouden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

VIII

Ik stel er prijs op Mevrouw de Hartog daarvoor op deze plaats nog eens dank tezeggenOok in het buitenland trof mij de buitengewone welwillendheid en de belangstelling

die men toonde voor het onderwerp mijner studieDe Eerw PP Benedictijnen te Leuven verleendenmij meer dan eens gastvrijheid

Onder hen zij speciaal mijn dank gebracht aan Dom Hildebrand Bascour die mijmenig uur van zijn kostbaren tijd afstond Prof AL Corin te Luik en Prof Jos Muumlllerte Bonn bewezen mij groote diensten door hun bewonderenswaardige kennis derRijnsche dialectenTenslotte dank ik nog de Nederlandsche Hoogleeraren Dr F Sassen Dr HJ

Pos de Eerw PP Dr Bonav Kruitwagen OFM en S Axters OP voor hunwaardevolle inlichtingen en alle beheerders van bibliotheken in binnen- en buitenlanddie mij ter wille waren door het in bruikleen geven van hun kostbaarheden SpeciaalU Hooggeleerde Scholte betuig ik mijn erkentelijkheid voor het groote aantalgegevens dat Gij mij bezorgd hebt ter orieumlntatie in hetgeen in de laatste jaren overde mystieke literatuur in Duitschland verschenen isIk eindig met een woord van hulde aan de firma JB Wolters te Groningen die

geen moeite gespaard heeft aan de goede verzorging van mijn dissertatie en eenwoord van dank aan mijn vriend NP van den Berg voor het samenstellen van hetregister

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

IX

Literatuur

Afkortingen

Analecta BollandianaAnal BollNederlandsch archief voorkerkgeschiedenis Nieuwe serie

Arch K NS

Beitraumlge zur Geschichte der deutschenSprache und Literatur

Beitraumlge

Bibliotheca Neerlandica Manuscriptaeen beschrijving van meer dan 11000

BNM

Nederlandsche handschriften over degeheele wereld verspreid van taalkundiglitterair-historisch kunst-historisch enoudheidkundig standpunt beschouwdmet een groot aantal indices inmanuscript bewerkt door Willem deVreese te VoorschotenKleine Texte fuumlr Vorlesungen undUebungen hsg von H Lietzmann

Kl T

Leuvensche bijdragen Ts voor modernephilologie

Leuv Bijdr

Neophilologus Driemaandeliks tijdschriftvoor de wetenschappelike beoefening

Neophilol

van levende vreemde talen en van haarletterkundeOns geestelijk erf Driemaandelijksch tsvoor de studie der Nederlandsche

OGE

vroomheid vanaf de bekeering tot ca1750Studien Ts voor godsdienstwetenschap en letteren

Studien

Taal en LetterenT en LTs voor Nederlandsche taal- enletterkunde

Ts

Deutsche Vierteljahrsschrift fuumlrLiteraturwissenschaft undGeistesgeschichte

Deutsche Vierteljahrsschr

Zs fuumlr deutsches Altertum und deutscheLiteratur

Zs fd Alt

Zs fuumlr deutsche PhilologieZs fd Philol

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Woordenboeken en grammaticas

Glossarium latino-germanicum mediaeet infimae aetatis Francofurti ad M1857 (Diefenb)

L Diefenbach

MittelniederlaumlndischeGrammatik 2 AuflLeipzig 1910 (Franck)

J Franck

Schriften zur limburgischen Sprache undLitteratur T en L VIII (1898) p 49 sq

id

Etymologisch woordenboek derNederlandsche taal s-Gravenhage1912 (Franck-Van Wijk)

J Franck en N Van Wijk

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

X

Middelnederlandsche spraakkunstGroningen 1887 (v Helten)

WL Van Helten

Deutsches Woumlrterbuch Leipzig 1854-(Grimm)

JuW Grimm

Mittelniederdeutsches HandwoumlrterbuchHamburg 1928- (Lasch-Borchling)

A Lasch uC Borchling

Mittelhochdeutsches HandwoumlrterbuchLeipzig 1872-78 3 Bde (Lexer)

M Lexer

Mittelhochdeutsches WoumlrterbuchLeipzig 1854-61 3 Bde in 4 dln (MhdW)

W Muumlller uF Zarncke

Rheinisches Woumlrterbuch Bonn 1928-Josef MuumlllerMittelhochdeutsche Grammatik 12 AuflHalle 1929 (Paul)

H Paul

Middelnederlandsche spraakkunstSyntaxis 3e dr s-Gravenhage 1923(Stoett)

FA Stoett

Middelnederlandsch woordenboeks-Gravenhage 1885- (Verdam)

E Verwijs en J Verdam

Middelnederlandsch handwoordenboeks-Gravenhage 1932 (VerdamHandwbk)

J Verdam en CH Ebbinge Wubben

Bronnen

Het klooster te Windesheim en zijninvloed Utrecht 1875-80 3 dln(Acquoy)

JGR Acquoy

Leven van Sinte Lutgart 2e en 3e boekNaar het Latijn van Thomas van

Willem van Afflighem

Cantimpreacute Uitg dF Van VeerdeghemLeiden 1899Bijdragen tot een bibliographie van deNederlandsch-Dominikaanschevroomheid zp [1934] (Axters)

S Axters OP

Schets van een geschiedenis derNederlandsche scholastieke vaktaal

id

Kultuurleven VI p 108 sq (AxtersKultuurleven)Der leken spieghel Uitg door M deVries Leiden 1848 3 dln (Lekensp)

J Boendale

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Les filigranes Dictionnaire historique desmarques du papier degraves leur apparition

CM Briquet

vers 1282 jusquen 1600 Genegraveve etc1907 4 t (Briquet)De frequenti communione in ecclesiaoccidentali usque ad annum c 1000

P Browe SJ

documenta varia [Pontificia universitasgregoriana Textus et documenta seriestheologica 5] Romae 1932Die oumlftere Kommunion der Laien imMittelalter Bonner Zs f Theol u SeelsVI (1929) p 1 sq

id

Het nederduitsch glossarium van BernLeiden 1889

F Buitenrust Hettema

Ueber den Ursprung vonmhd Zecke unddessen Bedeutung bei Tauler Neophilol1921 p 161 sq

AL Corin

Allerlei Taulerisches Ein BischenWortdeutung - Etymologische BrockenLeuv Bijdr XVIII (1926) p 72 sq

id

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XJ

Meister Eckeharts lateinische Schriftenund die Grundanschauung seiner Lehre

HS Denifle OP

Arch f Litt u Kirchengesch II (1886)p 417 sqTaulers Bekehrung kritisch untersuchtStrassburg enz 1879 (Den)

id

Ueber die Anfaumlnge der Predigtweise derdeutschen Mystiker Arch f Litt uKirchengesch II (1886) p 641 sq

id

catholique contenant lexposeacute desdoctrines de la theacuteologie catholique leurs

Dictionnaire de theacuteologie

preuves et leur histoire Paris 1930-(Dictionn de theacuteol cath)Die Verbreitung oberlaumlndischerMystikerwerke im Niederlaumlndischen auf

[B] W Dolch

Grund der Handschriften dagestellt IDiss Weida iTh 1909 (Dolch)hsg vF Pfeiffer 2 unveraumlnd Auflanastat Neudr der Ausg v 1857

Meister Eckehart

[Deutsche Mystiker des XIVJahrhunderts II] Goumlttingen 1906(Pfeiffer II of Pf)Deutsche Predigten und Traktateausgew uumlbertr und eingel vFSchulze-Maizier Leipzig 1927

id

Quaestiones parisisienses ed ADondaine OP Commentariolum de

id

Eckardi magisterio adiunxit R Klibansky[M Eckardi opera latina auspiciis institutiS Sabinae in urbe ad codicum fidem edfasc XIII] Lipsiae 1936Reden der Unterscheidung hsg vEDiederichs [Kl T nr 117 anastat

id

neudr der 1 Aufl von 1913] Bonn 1925(Diederichs)Schriften und Predigten aus dem Mhduumlbers u hsg vH Buumlttner Jena 19212 Bde

id

De legende van Sinte Kunera in deMiddeleeuwen Diss Leiden 1922(Emonds)

E [MTh] Emonds OFM

Geschichte der deutschen MystikerEckhart Tauler und Seuse im XIXJahrhundert Diss Freiburg i Ue 1931

G Fischer

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Corpus iuris canonici II Decretaliumcollectiones Lipsiae 1881

A Friedberg

The legends of the Jews (Transl bHSzold) Philadelphia 1909-28 6 vols

L Grinzberg

Die geschichtlichen Grundlagen derdeutschen Mystik DeutscheVierteljahrsschr XII (1934) p 400 sq

H Grundmann

Religioumlse Bewegungen im MittelalterUntersuchungen uumlber die geschichtlichen

id

Zusammenhaumlnge zwischen der Ketzereiden Bettelorden und der religioumlsenFrauenbewegung im 12 u 13Jahrhundert und uumlber die geschichtlichenGrundlagen der deutschen Mystik[Historische Studien hsg vE Ebering267] Berlin 1935

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XIJ

Mengeldichten uitg dJ Van Mierlo SJ[Leuvensche Studieumln en Tekstuitgaven2] Brussel enz 1912

Hadewijch

Johannes Tauler als Prediger DissLund 1923

D Helander

Naar het te Arnhem berustende hs metinl en aant uitg dD De Mans-Gravenhage 1919

Hier beginnen sommige stichtige puntenvan onsen oelden zusteren

Handwoumlrterbuch des deutschenAberglaubens Berlin 1927- (Handwdd Abergl)

E Hoffmann - Krayer uH Baechtold -Staeubli

Mein Leben Aufzeichnungen undErinnerungen Hannover 1868 6 Bde

H Hoffmann von Fallersleben

Eine mittelniederfraumlnkische Uumlbertragungdes Bestiaire damour Diss Upsala1925 (Holmberg)

J Holmberg

Bucheinbaumlnde aus der PreussischenStaats-Bibliothek zu Berlin Leipzig 1925

MJ Husung

Uit Ruusbroecs vriendenkring Jan vanRuusbroec leven werken onder

J Huyben OSB

redactie van hetRuusbroec-Genootschap Uitg Mechelenenz 1931 p 101 sqMeister Eckehart Das System seinerreligiosen Lehre und Lebensweisheit

O Karrer

Textbuch aus den gedruckten undungedruckten Stuumlcken mit EinfuumlhrungMuumlnchen [1926]Meister Eckeharts Rechtfertigungsschriftvom Jahre 1326 Erfurt 1927 (Karrer -Piesch)

O Karrer uH Piesch

De Limburgsche sermoenen Leiden[1895] (Kern)

JH Kern

De Muumlnstersche schrijfmeester HermanStrepel (1447) en de schriftsoorten van

B Kruitwagen OFM

de Broeders van het Gemeene Leven ende Windesheimers Het Boek XXII(1934) p 209 sq en XXIII (1935) p 1sqDe zalige Petrus Canisius en de mystiekvan Johannes Tauler OP Studien 1921p 347 sq

id

Het schrijven op feestdagen in demiddeleeuwen Ts v Boek- enBibliotheekwezen V (1907) p 97 sq

id

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Quellen und Forschungen zur Geschichteder deutschen Mystik Bonn 1902(Langenberg)

R Langenberg

La connaissance de la nature et dumonde [La vie en France au Moyen-AgeIII] Paris 1927 (Langlois)

ChV Langlois

Corsendonca sive Antverpiae 1644I Latomus et I Hoybergiusuitg dJH Bormans Gent 1850Leven van Sinte Christina de

wonderbareHendrik Mande als bewerker encompilator Ts 51 (1932) p 207 sq

GI Lieftinck

Naturen Bloeme uitg door E VerwijsGroningen 1878 (Nat Bl)

Jacob van Maerlant

Rymbybel uitg door J David Brussel1858-61 3 dln

id

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XIIJ

Heinrich Suso en de moderne devotenArch K NS XIX (1926) p 279 sq

D De Man

Meister Eckehart in Weesperhandschriften Arch K NS XX (1927)p 281 sq

id

Een onbekende Middelnederlandschevertaling van Johann Taulers preekenArch K NS XX (1927) p 35 sq

id

Sacrorum conciliorum nova etamplissima collectio Venetiis 1758-9831 t

JD Mansi

De godsvrucht in de Nederlanden naarhandschriften van gebedenboeken der15e eeuw Leuven 1930- (Meertens)

M Meertens (Zr Imelda)

Das Buch der Natur ed F PfeifferStuttgart 1861

Konrad von Megenberg

Over het ontstaan der Germaanschemystiek OGE I (1927) p 11 sq

J Van Mierlo SJ

Patrologiae cursus completus Serieslatina Parisiis 1864-90 (PL)

JP Migne

Scholastikerzitate bei Tauler DeutscheVierteljahrsschr I (1923) p 400 sq

G Muumlller

Zur Bestimmung des BegriffslsquoAltdeutsche Mystikrsquo idem IV (1926) p97 sq

id

Untersuchungen zu Johann Taulersdeutschen Predigten Diss Rostock1911

[KW] L Naumann

Eckehartstudien Texte undUntersuchungen [Beil z 38 Jahresber

M Pahnke

des Gymn zu Neuhaldensleben]Neuhaldensleben 1913 (Pahnke)Middelnederlandsche gedichten enfragmenten Gent 1893 sq

N de Pauw

Begijnhoven en spiritualiteit OGE III(1929) p 165 sq

LJM Philippen pr

De origine monasterii Viridisvallis unacum vitis B Joannis Rusbrochii primi

Henricus Pomerius

prioris hujus monasterii et aliquotcoaetaneorum ejus Anal Boll IV 257sqGeschichte der deutschen Mystik imMittelalter nach den Quellen unters udargest Leipzig 1874-93 3 Bde

W Preger

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Aus deutschen Handschriften der KoumlnBibl zu Bruumlssel II Zs fd Philol 36(1904) p 58 sq (Priebsch)

R Priebsch

Deutsche Mystikertexte des MittelaltersI Bonn 1929 (Quint-Myst)

J Quint

Die Ueberlieferung der deutschenPredigten Meister Eckeharts textkritischuntersucht Bonn 1932 (Quint)

id

Nog een vergeten mystieke grootheidOGE II III

L Reypens SJ en J Huyben OSB

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XIIIJ

Geschichte vom lieben Gott Rom 1904RM RilkeVier Schriften in niederdeutscherSprache mit einer Vorrede vC Ullmann

J Rusbroek

[hsg v (KF) Av Arnswaldt] Hannover1848Werken uitg door hetRuusbroec-Genootschap te AntwerpenMechelen enz 1932-34 4 dln (Ruusbr)

Jv Ruusbroec

Mystiker-Texte und -Uebersetzungen IIIDer Katholik Zs f katholische

W Schleussner

Wissenschaft und kirchliches Leben 33Jhg 4 Folge Bd XI p 184 sqJohannes Tauler von StrassburgHamburg 1841

C Schmidt

Deutsche Schriften hsg vK BihlmeyerStuttgart 1907

H Seuse

Beati Henrici Susonis Horologiumsapientiae ed C Richstaumltter SJ Taurini1929 (Richst)

id

Geschiedenis der Athenaeum-Bibliotheekte Deventer Ts v Boek- enBibliotheekwezen V (1907) p 145 sq

JC Van Slee

Ueber die Zersetzung und Vererbung inden deutschen Mystikerwerken DissGiessen 1910

A Spamer

Het papier in de Nederlanden gedurendede Middeleeuwen inzonderheid in

JH De Stoppelaar

Zeeland Middelburg 1869 (DeStoppelaar)Handschriftliches zur deutschen MystikZs fd Philol 54 p 283 sq

Ph Strauch

Zur Gottesfreund-Frage I II Zs fdPhilol 34 (1902) p 235 sq 41 (1909)p 18 sq (Strauch)

id

Zu Taulers Predigten Beitraumlge 44 p 1sq

id

Predigfast fruchtbar zů eim rechtchristlichen Leben [ed A Petri] Basel1521 (Bas dr)Zie Cor II p XVII sq

J Tauler

Von eym waren Euangelischen lebenGoumltliche Predig Leren Epistolen

id

Cantilenen Prophetien Coumlllen 1543(C)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Zie Cor I p XIX sqPredigten Nach den besten Ausg undin unveraumlnd Text in die jetzige

id

Schriftsprache uumlbertr Frankfurt aM1826 3 dlnid 2 Aufl Neue Bearb der Ausg v 1826vJ Hamberger Frankfurt aM 1864 3dln

id

Die Predigten aus der Engelberger undFreiburger Handschrift sowie aus

id

Schmidts Abschriften der ehemaligenStrassburger Handschriften hsg vFVetter [Deutsche Texte des MittelaltersX] Berlin 1910 (Vetter of V)Predigten uumlbertr u eingel vWLehmann Jena 1913 2 Bde (Lehmann)

id

Ausgewaumlhlte Predigten hsg vLNaumann [Kl T nr 127] Bonn 1914

id

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XV

Sermons de Tauler et autres eacutecritsmystiques I Le codex Vindobonensis

J Tauler

2744 II Le codex Vindob 2739 eacuted pALCorin [Bibl de la Fac de Philosophie etLettres de lUniv de Liegravege fasc XXXIIIXLII] Paris 1924-29 (Cor I en II)Sermons Traduction sur les plus anciensmanuscrits allemands p Hugueny OP

id

[G] Theacutery OP et AL Corin Paris1927-35Edition critique des piegraveces relatives auprocegraves dEckhart contenues dans le

G Theacutery OP

manuscrit 33b de la bibliothegraveque deSoest Archives dhistoire doctrinale etliteacuterature du Moyen-Age t I (1926) p129-268 (Theacutery)Des coninx summe Leiden [1900-07]2 dln

DC Tinbergen

Drei unbekannte deutsche Schriften hsgvF Jostes Histor Jahrbuch 1885(Jostes-Veghe)

Johannes Veghe

Boekbanden uit s-Hertogenbosch HetBoek XX (1932) p 209 sq

P Verheyden

Meister Eckart en de Nederlandsemystiek Arch K NS III (1905) p 50sq

CGN De Vooys

Middelnederlandse legenden enexempelen 2e dr Groningen 1926

id

Verspreide mnl geestelike gedichtenliederen en rijmspreuken Ts 23 (1904)p 41 sq

id

Bouwstoffen van het Middelnederlandschwoordenboek s-Gravenhage 1927- (=Verdam dl X)

W [L] De Vreese

De handschriften van Jan vanRuusbroecs werken Gent (De Vreeseof De Vreese Hss v Ruusbroec)

id

Handschriften en handschriftkundeWinkler Prins Algemeene

id

Encyclopaedie 5e dr VIII Amsterdam1935 p 853 sq (De Vr-WP)Paradox over den grooten nood derNederlandsche philologie Leiden 1933(De Vreese Paradox)

id

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Ruysbroeck Biographie Nationale publp lAcad royale des Sc et des L et desB-A de Belgique t XX (1908-1910)

id

Ueber eine Bibliotheca NeerlandicaManuscripta Zs fd Alt 51 (1909) p 76sq

id

Altdeutsche Predigten und Gebete ausHandschriften Basel 1876(Wackernagel)

W Wackernagel

De Dietse vertaling van SusosHorologium aeternae sapientiae DissUtrecht 1926

AGM Van de Wijnpersse (ZrHildegarde)

Hadewych Een studie over de mens ende schrijfster Diss Utrecht 1934

MH Van der Zeyde

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XVI

Inleiding

Toen de geleerde Dominicaan HS D e n i f l e in 1875 in zijn opzienbarende kritieknaar aanleiding van P r e g e r s Geschichte der deutschen Mystik1) op schitterendewijze het dilettantisme in de toenmalige studie der mystiek aan de kaak gesteld haden later door zijn publicaties over Eckeharts Latijnsche geschriften2) aantoonde datdeze mysticus voor datgene wat men tot dusverre als het meest essentieeumlle vanzijn leer had aangezien schatplichtig bleek te zijn aan de scholastiek en met nameaan haar grootsten meester T h oma s v a n A q u i n o den lsquodoctor angelicusrsquoheeft men zij het dan ook na hardnekkigen tegenstand van P r e g e r en de zijnenwel moeten toegeven dat D e n i f l e door zijn onderzoekingen een radicaleomwenteling had gebracht op dit terrein en dat het in het vervolg onmogelijk zouzijn om de Duitsche mystiek te bestudeeren afgezonderd van de gelijktijdigescholastiek en met name van de geschriften van den heiligen Thomas Het wasovertuigend bewezen dat men de voorstelling die men zich van Eckehart en deandere mystici in den loop der jaren gevormd had geheel diende te wijzigen en hetis begrijpelijk dat na D e n i f l e s artikelen en publicaties er voor langen tijd eenstilstand in de studie der mystiek is ingetreden lsquoMan war durch das scharfe GerichtD e n i f l e s uumlber die bisherigen Leistungen etwas eingeschuumlchtert wordenrsquo3)Dat D e n i f l e te ver veel te ver is gegaan doordat hij het Eckehart-probleem

alleen van het standpunt der scholastiek en speciaal van dat der Thomistenbenaderde - hij kwam er zelfs toe te beweren dat men in Eckehart niet meer daneen slecht onderlegde en betweterige leerling van Thomas te zien had dubbelgevaarlijk daar zijn werken in de landstaal geschreven zich richtende tot een leeken-en vrouwenpubliek terecht als ongewenschte lectuur door de kerkelijke overheidverboden waren -

1) Historisch-politische Blaumltter 1875 Bd 75 p 679 sq2) Meister Eckeharts lateinische Schriften und die Grundanschauung seiner Lehre Arch f Litt

u Kirchengesch II (1886) p 417 sq3) G F i s c h e r Geschichte der Entdeckung der deutschenMystiker Eckhart Tauler und Seuse

im XIX Jahrhundert p 127

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XVIJ

is reeds van den aanvang af ingezien Dat men Eckehart allereerst als mysticus tebeschouwen heeft ontging dezen geleerde geheel en al Dit neemt echter niet wegdat juist D e n i f l e s studieumln de richting aangewezen hebben voor het verderonderzoek op zuiver philologische basis aan den eenen kant voor degeschiedvorsching der mystiek aan den anderen Immers ook D e n i f l e s artikelUumlber die Anfaumlnge der Predigtweise der deutschenMystiker1) is baanbrekend geweesthij was de eerste die zich afvroeg wie dezemystici waren voor wie zij hun geschriftenschreven hun sermoenen hielden kortom ook in historischen zin had hij oog voorperspectief De Romantiek die met de mystici lsquogeschwaumlrmtrsquo had en het als eentypisch kenmerk had beschouwd dat men van hun uiterlijke omstandigheden zooweinig afwist vergenoegde zich met uitspraken als lsquoihr wirkliches Leben in derGeschichte blieb in Dunkelheit gehuumlllt ihr Leben war verborgen in Gott und wirkennen nur ihr inneres Leben in der Ideersquo al had de vorm waarin deze mystiek totons gekomen is van den aanvang af bedenkingen tegen deze opvattingen moetenwakker roepen Immers wat men tot dusverre als Duitsche mystiek kende wasvoor het grootste gedeelte in preeken overgeleverd met andere woorden het warengeen geestelijke belevingen die door iemand te boek gesteld werden om deze voorzichzelf te objectiveeren maar veeleer uiteenzettingen die zich onmiddellijk totandere menschen richtten - die een opgave in het openbare kerkelijke leven tevervullen haddenD e n i f l e heeft ons den historischen achtergrond dezer prediking laten zien door

zich af te vragen hoe het kwam dat deze sermoenen speciaal door Dominicanengehoudenwerden enwaarom dewetenschappelijk gevormden onder hen demagistrien lectores juist hun gehoor in de vrouwenkloosters zochten Een nauwkeurigonderzoek der constituties en instructies der orde heeft het antwoord op deze vragengegeven Daaruit blijkt dat zij dit deden gehoor gevende aan een opdracht vanhooger hand die in verband stond met een groot probleem dat in die dagen dekerkelijke overheid bezig hield het vraagstuk der religieuzevrouwen-gemeenschappen Als gevolg van de beginnende secularisatie van hetgodsdienstige leven van het einde der 12e eeuw af zijn er naast de bestaandemonniken-orden langzamerhand nieuwe gemeenschappen gegroeid waar hetverlangen bestond naar een geestelijk leven en waar de

1) Arch f Litt u Kirchengesch II (1886) p 641

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XVIIJ

oude idealen van armoede en reinheid tot nieuwen bloei geraakten Het warenvooral vrouwen die zich door tijdelijke geloften gebonden inbegijnengemeenschappen verzamelden of een toevlucht zochten in de talrijkevrouwenconventen die overal gesticht werden Dit nieuw ontwakende geestelijkleven kenmerkte zich vooral door het mystieke door de persoonlijke aanraking methet goddelijke door openbaringen die zich kleedden in nieuwe belevingsvormenals visioenen extasen en revelaties en daar vooral in het begin goede geestelijkeleiding dikwijls ontbrak begon deze mystiek al spoedig allerlei uitwassen tevertoonen die de kerkelijke overheid groote zorg baardenWel was het sinds 1216 aan de vrome vrouwen in de Nederlanden Frankrijk en

Duitschland geoorloofd om samen te wonen in religieuze gemeenschappenbegijnhoven maar men kon zich in die dagen een geestelijk leven religio nietgescheiden denken van ordo van kloosterregel en zoo heeft men van den aanvangaf niet getracht om voor deze nieuwe beweging den haar passenden vorm te vindenmaar geprobeerd haar in de bestaande kloosterorden in te lijven Trouwens ookvoor deze vrouwen bleek het leven in de wereld zeer bezwaarlijk te zijn daar alleende kloosters door allerlei beschermende rechten in staat waren om haar het zoozeer gewenschtemilieu van stilte en afzondering te verschaffen waaraan zij behoeftehadden Zoo zien wij het aantal vrouwenconventen gestadig toenemen en daardeze alleen konden ingericht worden van-uit en door de bestaandemannenkloosterszagen de Cisterciensers en Praemonstratensers die zich daarmee altijd belasthadden zich voor een taak geplaatst waartegen zij niet opgewassen bleken te zijnen waaraan zij zich dan ook zooveel mogelijk trachtten te onttrekkenTenslotte heeft men de cura monialium definitief opgedragen aan de nieuw

opgerichte Dominicaner-orde en zoo is het te verklaren dat de mystieke preekendie in de landstaal gehouden werden met het oog op het publiek dat geen Latijnverstond alle gehouden zijn door predikheeren en dat zij den neerslag vertoonenvan de Dominicaansche geleerdheid zij zijn voor een goed deel te beschouwen alspopularisatie van de scholastieke theologie en wijsbegeerte Dat de curie juist degeleerden onder hen met de visitatie dier kloosters belast heeft vindt zijn oorzaakin het hooge intellectueele peil van de bewoonsters Meerendeels herbergden dezekloosters vrouwen uit de hoogste standen die al

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XIX

verstonden ze gewoonlijk geen Latijn een niet geringe ontwikkeling bezaten en dievooral intellectueel groote behoefte hadden aan leidingZeer leerrijk is in dit opzicht de instructie van den provinciaal der orde H e rm a n n

v o n M i n d e n waaruit blijkt dat speciaal lectores en magistri voor het toezicht opdie kloosters werden uitgezocht1) lsquoProvidete ne refectione careant verbi dei sedsicut erudicioni ipsarum convenit per fratres doctos prediceturrsquoD e n i f l e die zich ook hier weer eenzijdig op het standpunt der scholastiek

plaatst betreurt het als vurig bewonderaar dier middeleeuwsche geleerdheid datvele knappe scholastici hun wetenschap door deze populariseering in devrouwenkloosters nutteloos verspilden Hij postuleert dat die Dominicanenaanvankelijk scholastici waren die door hun nevenberoep2) de leiding dervrouwenkloosters ook het karakter van mystici kregenHeeft hij hierin gelijk en zijn de eersten dezer meesters aanvankelijk eerder door

hun beroep dan door roeping met het mystieke leven in de vrouwenkloosters inaanraking gekomen dan mag men met H e r b e r t G r u n dma n n 3) aannemen datdit groote geestelijke gebeuren dat een aanvang genomen heeft in de kring derbegijnenbewegingen om zoo te zeggen een wedergeboorte heeft beteekend voorde scholastiek en dat beide prediker en gehoor elkaar wederzijds hebben beiumlnvloedDe eerste getuigenissen aangaande deze revolutie in de geesteswereld die wij

zich in het begin der 13e eeuw in verschillende streken tegelijk zien voltrekkenzonder dat men er tot nog toe in geslaagd is de betrekkingen tusschen dezestroomingen nader te bepalen4) zijn indirect Het zijn verhalen van tijdgenooten en

1) oc p 645 sq2) D e n i f l e haalt als bewijsplaats de volgende verordening aan Moneo insuper sorores quod

vocent fratres sicut possunt rarius utilitate vel necessitate legittima non existente cum ipsiscolis choro studio confessionibus et aliis observanciis proprii ordinis debeant intendere

3) H G r u n d m a n n Die geschichtlichen Grundlagen der deutschen Mystik DeutscheVierteljahrsschr XII (1934) p 400 sq

4) Zoo juist heeft G r u n d m a n n de studie van dit onderwerp een grooten stap verder gebrachtmet de publicatie van een naar het ons toeschijnt voortreffelijk gefundeerd werk over lsquoDiereligioumlsen Bewegungen im Mittelalterrsquo alwaar men een uitgebreide literatuur over deze stofkan vinden waaruit blijkt dat schr zich geheel op de hoogte heeft gesteld van hetgeen ookin de Nederlanden over dit onderwerp verschenen is Te onbegrijpelijker komt het ons derhalvevoor dat schr volhardt in zijn vereenzelviging van Duitsch en Dietsch en de Nederlandencultureel eenvoudigweg bij Duitschland annexeert

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XX

lateren bewonderend bezorgd en ook dikwijls spottend al naar hun zienswijzeover begenadigingen bovenzinnelijke vertroostingen extasen en revelaties die inzekere kringen van vrome vrouwen ervaren werden en die ons natuurlijk overgeleverdworden in het kleed waarmee bewondering nuchtere beschouwing of ergernis zegetooid hebben Zeer zeldzaam zijn daarnaast ook geschriften overgeleverd waarinzulke belevingen door de begenadigden zelf zijn opgeteekend Deze behooren dantot de vroegste mystieke geschriften die wij hebben Wij denken aan H a d ew i j c h B e a t r i j s v a n N a z a r e t h H i l d e g a r d v o n B i n g e n enMe c h t h i l d v o nMa g d e b u r g Zij staan thans in het middelpunt der belangstelling daar men inden laatsten tijd vooral ook de hooge artistieke waarde van deze literatuur is gaanbeseffen Hoewel men zich met name wat de uitdrukkingsvormen dezer mystiekbetreft die een lange ontwikkelingsgeschiedenis vooronderstellen in allerleigissingen verdiept heeft blijven de oorsprongen dezer geestelijke kunst in nevelengehuld H a d ew i j c h staat als dichteres nog steeds als een onoplosbaar raadselin onze literatuur De bewonderenswaardige studies van R e y p e n s en V a nM i e r l o hebben ondanks alle moeite niet meer dan een schemerachtig licht kunnenwerpen op de dichteres en haar omgeving zoodat het nog altijd moeilijk valt omhaar figuur historisch in perspectief te zien1)Maakte men zich van deze verschijningen vroeger gemakkelijk af met woorden

als hysterie en overspannen verbeelding tegenwoordig breekt gelukkig hoe langerhoe meer de opvatting baan dat wij hier met geniale kunstuitingen te doen hebbendie wij daarom zoo sporadisch en opzichzelf staand aantreffen omdat slechts aanzeer enkelen het instrument gegeven is om mystieke belevingen anders danstamelend te verklanken Als wij uit verhalen der 13e eeuw vernemen dat vrouwenin de eenzaamheid met bovenmenschelijke stemmen maar met onverstaanbarewoorden zongen of als wij lezen in het leven van S i n t e L u t g a r t dat een dernonnen die in de kerk tegenover haar stond zag dat terwijl de heilige psalmenzong er een schijnsel van haar mond uitging dat heel het koor verlichtte2) danhebben wij zoodanige mededeelingen niet als fantastische verhalen op te vattenmaar

1) Interessant is het onlangs verschenen proefschrift van MH v a n d e r Z e y d e datHadewijch ook van den psychologischen kant belicht

2) W i l l e m v a n A f f l i g h e m Het leven van Sinte Lutgardis Uitg door F v a nV e e r d i g h e m Leiden 1899 (II r 5993 sq)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXJ

dan zijn dat verbeeldingen van onzegbare realiteiten die ons alleen van dengeestelijken kant toegankelijk zijn1)MetG r u n dma n n verwondert het ons dat Q u i n t die dien lsquoAusbruch derMinnersquo

zoo juist heeft gekenschetst als de kern van alle mystiek zoo veel belevingsvormenvan de vrouwen-mystiek der 13e eeuw verre houdt van de lsquoechtersquo mystiek slechtszeer weinigen toch waren kunstenaars en vermochten hun belevingen teobjectiveeren en men kan zich eenigszins voorstellen welk een nameloos lijden ditvoor haar geweest zal zijn en hoe velen niet bestand tegen de geweldige spanningendie zich in haar zieleleven ophoopten in ziekelijke verbeeldingen dreigden ten onderte gaan anderen meer verstandelijk aangelegd verstrikt raakten in allerleigevaarlijke speculatiesBezien wij nu in dit licht de zielszorg en prediking der Dominicanen als Eckehart

Tauler Seuse en zoovele anderen waarvan wij de namen niet kennen dan begrijpenwij welk een verlossing zij beteekend moet hebben voor zoovele zielen die overvolvan belevingen niet in staat waren zich te uiten of haar gedachten te ordenen maartevens welk een overweldigenden invloed en inspiratie ook van haar op de predikersen zielszorgers is uitgegaan en hoe de aan spitsvondigheden doodgeloopenscholastiek opnieuw tot levende gedachte aangeblazen kon worden in hunsermoenen Meer nog dan bewijzen en uiteenzettingen in ontelbare lsquodistinctionesrsquois toch de juichkreet van die onbekende

Alle dingheSijn mi te ingheIc ben so wijtOm een onghescepenHebbic begrepenIn eweghen tijtIc hebdt ghevaenHet heet mi ontdaenWidere dan wijtMi es te inghe al elDat wette welGhi dies oec daer sijt2)

1) Zoo zal onze tijd die H a d e w i j c h nu ook van den psychologischen kant heeft leeren bezienop den duur misschien ook eens een zekere categorie van heiligenlevens leeren lezenwaaraan men om de fantastische berichten die zij behelzen nooit veel aandacht besteedheeft Er zijn in het Leven van Christina de Wonderbare gedeelten te vinden die bij mij weleens het vermoeden hebben doen rijzen dat er mystieke ervaringen uit de tweede of derdehand medegedeeld aan ten grondslag zouden kunnen liggen (ed B o r m a n s r 495-532)Evenals bij de groote mystieke schrijfsters speelt ook in dit verhaal de priester een rol Zonderleiding zijn deze vrouwen nooit geweest en wij kunnen gevoegelijk aannemen dat haarbiechtvaders dikwijls groote zielkundigen waren De priester in Christinas vite zal van de zielvan de heilige vermoedelijk meer begrepen hebben dan de beschrijver van haar leven

2) Op naam van Hadewijch Zie Mengeldichten [Leuvensche studieumln en tekstuitgaven 2] Brusselenz 1912 p 100 nr 21

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXIJ

En zegt Eckehart in zijn taal dan niet hetzelfde lsquoWo ich bin da ist Gott und wo Gottist da bin ich Was Gott ist das ist mein und was mein ist das liebe ich und wasich liebe das liebt mich und zieht mich hinein in sich und was mich in sich gezogendas bin ich mehr als ich selber binrsquo1)

Zeker Eckeharts Latijnsche geschriften zullen van groote waarde blijken te zijnvoor de kennis van zijn leer en van de plaats die hij ingenomen heeft in de geleerdewereld van zijn tijd en al kan men van te voren haast wel vaststellen dat een genialegeest als hij ook in deze wereld een bijzondere plaats ingenomen moet hebben2)als mysticus is hij alleen van den geestelijken kant te benaderen zijn lsquogevaarlijkersquouitspraken - voor zoover ze althans van hem afkomstig zijn - zullen alleen verstaanworden door den geestelijk wedergeborene die lsquowaarheidrsquo herkennen zal lsquoKoumlnntetihr mit meinem Herzen denken ihr verstuumlndet wohl was ich sage denn es ist wahrund die Wahrheit redet sich selberrsquo moet hij eens gezegd hebbenDoch niet alleen heeft de prediking der Dominicanen ordenend gewerkt op het

denken ook moreel heeft hun zielszorg veel tot stand gebracht Doordat zij fijnepsychologen waren hebben zij de geweldige spanningen van dit geestelijke levenweten af te reageeren de excessen die tot geestelijken hoogmoed en moreeleongebondenheid moesten leiden beteugeld Op mentaal gebied is het vooralEckehart die telkens de subtiele speculaties ten achter stelt bij het lsquoouerformechrsquoweten dat geboren wordt in de ϑεῖα ἀγνωσία lsquomen sal commen in een ouerformechweten want dit onweten en sal niet commen van onwetentheden maer van weteneso salmen commen in dezen onweten Ende dan sullen

1) O K a r r e r Meister Eckehart Muumlnchen 1926 p 1722) Cum hunc in modum opera germanica vinculis artioribus quam philologi concedere solent

cum latinis connexa esse demonstratur stulti tantum erit opinari vilioris illa venire hac affinitateperspecta zegt R K l i b a n s k y in zijn Commentariolum (p XXI) bij de uitgave derQuaestiones parisienses Dit en het volgende citaat weerlegt oi duidelijk de meening vanG r u n d m a n n (p 427) als zouden de uitgevers der Latijnsche geschriften op het voetspoorvan D e n i f l e Eckeharts leer s l e c h t s uit de ontwikkeling der scholastieke theologie enphilosophie willen verklaren Nam lingua materna apud religiosas moniales simplicioresquedicit quorum animos concutiendo ad lsquohominem exteriorem exuendumrsquo et ad lsquoreditum in seipsumrsquo impellere studet lingua docta apud eruditos doctrina instructos et in elementis saltemtheologiae versatos Subtilia hic sublimia illic Eckardum liquet proferre Integendeel zonneklaarblijkt hun bewondering voor den m y s t i c u s Eckehart

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXIIJ

wy worden wetende metten godliken wetenne ende dan wort gheedelt ende geciertons onweten metten ouernatuerliken wetene godsrsquo (E I 2 zie beneden p 216 r7 vlgg) Het is vooral naarmate wij verder komen in de 14e eeuw en in den tijd diedaarop volgt dat de prediking zich minder op het mentale dan op het moreele terreinbeweegt het is alsof wij verder afraken van het groote eigen beleven dat langs denweg van het verstand vooral voorlichting behoeft het is alsof het intellectueele peildaalt en de zedelijke moeilijkheden de overhand nemen Althans de sermoenenvan Tauler en Seuse bewegen zich meer op dit terreinHet is juist uit dezen tijd dat ons de meeste handschriften zijn overgeleverd en

daarom gaat de bestudeering van de mystieke literatuur ook met anderemoeilijkheden gepaard wij moeten er ons rekenschap van geven dat wij bij hetlezen van deze teksten niet meer zoo onmiddellijk met mystiek in aanraking komenals in de sporadisch voorkomende geschriften uit vroegeren tijd Zoo kwamGuuml n t h e r M uuml l l e r er eenige jaren geleden toe om te schrijven dat wij eerdermoesten spreken van Schrifttum der altdeutschen Mystik dan van mystiekeliteratuur1) Een onderzoeker van de Nederlandsche mystieke literatuur die zichgrootendeels parallel en in nauwe afhankelijkheid van de Duitsche ontwikkeld heeftzal met deze zienswijze rekening te houden hebben hij zal zich steeds voor oogenmoeten stellen dat de handschriften als geheel beschouwd naar hun uiterlijkezoowel als naar hun innerlijke kenmerken reeds een indruk geven van het milieuwaarvoor zij geschreven zijn en hij wachte er zich voor de stukken die om hunmystieken inhoud hem in het bijzonder interesseeren buiten het groote verband tebeschouwen De overlevering in de handschriften geeft een neerslag van heel hetkerkelijk-pastorale leven der late middeleeuwen wat wij als literatuur willen genietenis in opzet niet anders dan stichtelijke lectuur geweest en zoodoende bieden nietalleen de handschriften een vaak zeer gevarieerden inhoud maar in eacuteeacutenzelfdetractaat wordt vaak het verhevenste proza afgewisseld door zeer nuchtereaanwijzingen van zedelijken of kerkrechtelijken aard S p ame r s dissertatie2) heeftaan het licht gebracht dat zulke tractaten soms ware mozaiumleken te noemen zijn

1) G M uuml l l e r Zur Bestimmung des Begriffs lsquoAltdeutsche Mystikrsquo Deutsche VierteljahrsschrIV (1926) p 97 sq

2) A S p a m e r Ueber die Zersetzung und Vererbung in den deutschen MystikerwerkenGiessen 1910

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXIIIJ

Voor de geschiedenis der Duitsche mystieke geschriften op het Nederlandschetaalgebied danken wij het eerste onderzoek aan JH K e r n 1) die in 1895 eenverzameling sermoenen uitgaf naar een hs van ca 1350 bekend als de LimburgscheSermoenen Voor het grootste gedeelte bleken het vertalingen te zijn naar sermoenenvan den zg S t G e o r g e n e r P r e d i g e r reeds in 1875 uitgegeven door WWa c k e r n a g e l 2) De voortreffelijke studie die R L a n g e n b e r g 3) in 1902 in hetlicht gaf over eenige Nederduitsche handschriften waaronder ook een viertalOostmiddelnederlandsche uit het Windesheimsche mannenklooster Nazareth bijBredevoort in Gelderland bewoog zich evenals de vorige ook op de grens van hetNederlandsche taalgebied en het zou nog tot 1909 duren voordat W D o l c h 4) inzijn onvolprezen proefschrift beknopt en van een bewonderenswaardige volledigheiden nauwkeurigheid een gids zou samenstellen van alle handschriften die vertalingenvan Duitsche mystici bevatten5)Van de Nederlandsche onderzoekers is D e V o o y s de eenige geweest die aan

deze vertalingen de aandacht heeft besteed In een reeks van artikelen6) die hij in1905 publiceerde naar aanleiding van het werkje van L a n g e n b e r g bracht hijtezamen hetgeen hij aan lsquoEckehardiaanschersquo of lsquopseudo-Eckehardiaanschersquogeschriften in Middelnederlandsche hss had aangetroffen en wijdde hij tevens zijnaandacht aan de reactie die daarop gevolgd is bij Ruusbroec en Jan van LeeuwenTerloops wordt dan ook nog gewezen op invloed die van dergelijke geschriften opde taal van deze mystieken kan uitgegaan zijn Helaas is hetgeen geboden wordtzeer fragmentarisch en zoo kunnen wij ons ook meestal geen indruk vormenaangaande de hss waaruit hij geput heeft noch van het milieu waarin deze ontstaanwaren

1) JH K e r n De Limburgsche sermoenen Leiden 18952) W W a c k e r n a g e l Altdeutsche Predigten und Gebete Basel 18763) R L a n g e n b e r g Quellen u Forschungen zur Geschichte der deutschen Mystik Bonn

19024) W D o l c h Die Verbreitung oberlaumlndischer Mystikerwerke im Niederlaumlndischen Weida iTh

19095) Veel omvangrijker is de eenige jaren geleden verschenen Bibliographie van de

Nederlandsch-Dominikaansche vroomheid van S A x t e r s OP die uiteraard ook deDuitschemystici opneemt De periode die ons interesseerde bleek helaas vluchtig bewerkt hetgeenaan de waarde van een bibliographie uiteraard veel afbreuk doet

6) CGN d e V o o y s Meister Eckart en de Nederlandse mystiek Arch K NS III p 50 sq

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXV

De andere groote Duitsche mysticus J o h a n n e s T a u l e r heeft nog minderbelangstelling ontmoet dan zijn leermeester hoewel men uit de berichten van D eV r e e s e 1) wist dat dezen niet minder dan 50 hss uit de 15e en 16e eeuw metvertalingen van diens sermoenen bekend waren Men heeft zich alleen beziggehouden met het bekende verhaal van P ome r i u s 2) in zijn levensbeschrijvingvan Ruusbroec volgens hetwelk Tauler dezen in Groenendael bezocht zou hebben3)

en den proloog van eenMiddelnederlandsch Tauler-hs dat te Gent bewaard wordtdoor De Vreese afgedrukt in zijn artikel Ruysbroeck in de Biographie Nationale (ziehiervoacuteoacuter afb I) Deze proloog is natuurlijk een vertaling van de beneden afgedruktepassage uit P ome r i u s biographieAl is diens bewering dat Tauler in navolging van Ruusbroec er toe gekomen was

om in de landstaal te preeken natuurlijk een verzinsel4) en al is het zelfs moeilijkaan te nemen dat de eerstgenoemde die pas op lateren leeftijd (plusmn 1350) metRuusbroec in aanraking kwam een diepgaanden invloed van den Brabantschenmysticus kan ondergaan hebben het feit dat in een der oudste

1) W [L] d e V r e e s e Ueber eine Bibliotheca NeerlandicaManuscripta Zs fd Alt 51 (1909)p 76 sq In het artikel lsquoRuysbroeckrsquo (Biographie Nationale) van de hand van dezen geleerdekan men ook het een en ander over Tauler in de Nederlanden vinden

2) H e n r i c u s P o m e r i u s De origine monasterii Viridisvallis una cum vitis B JoannisRusbrochiiet aliquot coaetaneorum ejus Anal Boll IV 257 sq

3) de Argentina ac Basilea ac aliis Rheni praecipue partibus doctores ac clerici non mediocresad ejus venere devotam praesentiam Quorum praecipue unus fuisse dicitur doctor sacraepaginae Ordinis Praedicatorum magnae reputationis et excellentiae Canclaer (vlgs D eV r e e s e is hier Tauelaer te lezen) dictus cognomento Hic enim devotum priorem frequentervisitans in summa habuit reverentia A quo nimirum doctor magnus et parvus discipulus persuae humilitatis exercitium non parvummeruit verae sapientiae experimentum quemadmodumidem in suis tractatibus satis indicat quos haustu veritatis per longa temporum intervalla adinstar prioris ornate edidit ac sub materno idiomate ob sui magistri prioris scilicet reverentiamin magnae devotionis rivulum dilatavit (Pars II cap 18)

4) Nog op een andere plaats heeft men Tauler als navolger willen brandmerken in eacuteeacuten onzerhss het later te beschrijven hs Br 2 zou johannes taulerus de crumkens opgeraapt hebbendie de wise eersaem leerare Jordanus had laten vallen en daarvan eenige sermoenen hebbensamengesteld De woorden johannes taulerus zijn echter door een latere hand in marginebijgeschreven ter vervanging van dese waarmede de schrijfster van het hs de priorin vanhet klooster zichzelf bedoelde gelijk uit het verband blijkt (zie D o l c h sect 144)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXVJ

handschriften van zijn sermoenen een uittreksel voorkwam van diens Boec vandenvier becoringhen1) en dat Tauler eruit citeert in zijn 19e sermoen (zie V e t t e r p79 r 21)2) bewijst dat er wel degelijk van ontleening sprake kan zijnIn een veel minder verkorte lezing vindt men Ruusbroecs tractaat intusschen

eveneens terug in het tweede deel van den Bazelschen Tauler-druk van 1521 onderde preeken die de uitgever onder voorbehoud aan Tauler toeschrijft3) Het is dezeredactie die van Duitschland uit dus als preek van Tauler in de NoordelijkeNederlanden weer is binnengekomen althans wij treffen dit sermoen aan in eacuteeacutenNederduitsch en in twee Noord-Oost-Nederlandsche Tauler-handschriften4)Noemen wij tenslotte nog het artikel van D d e Ma n over een aantal fragmenten

van Taulers preeken in hs 1 G 28 (Cat nr 555) der Univ Bibl te Amsterdam (ca1500 afkomstig uit het Franciscanessen-klooster Maria op de Hoorne bij Groningen)waaraan de schrijver een opsomming toevoegt van eenige NederlandscheTauler-handschriften - 15e- en 16e-eeuwsche door elkaar - die hem tot de conclusievoeren dat Tauler in de Windesheimsche kloosters gaarne gelezen werd danhebben wij wel alles opgenoemd wat hier te lande over dezen mysticus gepubliceerdisHet meest geliefd zijn echter de geschriften van H e i n r i c h S e u s e geweest

Zijn lsquohondert articulenrsquo lsquoOrloy der ewigher wijsheitrsquo zijn preek lsquoLectulus nosterfloridusrsquo wij vinden ze in tallooze hand-

1) Die materie sunder tytulus und one thema naar het in 1870 verloren gegane Straatsburgschehs A 89 uitgegeven door C S c h m i d t in zijn monographie Johannes Tauler von Strassburg(Hamburg 1841) p 211 en later herdrukt in V e t t e r s uitgave als nr 79 Heeft Tauler dituittreksel wel gemaakt In eacuteeacuten der hss afkomstig uit het klooster Nazareth in Gelderlandkomt het ook voor en wel als proloog voor een anoniem tractaat (zie D e V r e e s e sbeschrijving van het Ruusbroec-hs M1)

2) Zie G T h eacute r y OP in zijn voorrede voor de Fransche vertaling van Taulers sermoenen Ip 41 noot 5 Deze geleerde neemt aan dat het excerpt het voorbeeld geweest is voorRuusbroecs tractaat een meening die J H u y b e n OSB overtuigend weerlegd heeft inhet Ruusbroecgedenkboek (p 131 vlg) Deze laatste had ook kunnen wijzen op de slotregelsvan het excerpt in een ander hs uit Straatsburg dat zeer waarschijnlijk direct op hs A 89terug gaat Dise vorgeschriben lere hat uns die minne gottes gesant durch einen heilgeneinsidel der ist ein priester mit goumltlicher wisheit und mit der heilgen geschrift durchluacutechtet miteime lutern einvaltigen leben Got lasz uns sin geniessen Amen (zie Beitraumlge 44 p 15)

3) Fol 177d Dit is reeds in 1848 medegedeeld door A v o n A r n s w a l d t 4) Zie beneden p 150 153 en vooral p 207 208

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXVIJ

schriften der vijftiende en zestiende eeuw1) In 1926 verscheen van de hand vanAGM v a n d e W i j n p e r s s e de uitgave van het eerste gedeelte eener zeeroude nog tijdens Susos leven ontstane vertaling van diens Horologium2) en het isdoor de kennismaking met deze buitengewoon belangrijke vertaling dat bij mij hetplan rijpte om eens na te gaan of er ook van de sermoenen van Tauler zulk eenuitgave mogelijk zou zijn Toen ik echter met dit doel voor oogen deMiddelnederlandsche Tauler-handschriften begon te onderzoeken bleek mij alspoedig dat een dergelijke redactie die alle andere door ouderdom en meerderevoortreffelijkheid in de schaduw stelt van Taulers sermoenen niet of niet meer isovergeleverd en bovendien dat een uitgave die een getrouw beeld geeft van dewijze waarop Tauler in de Nederlanden vertaald is en tevens van de geschiedenisvan die vertalingen een opgave zou zijn die niet binnen de grenzen zou vallen vaneen studie gelijk ik op mij genomen had Tegelijkertijd bleek dat een dergelijkeonderneming vooralsnog niet aan de orde kograven zijn daar het tekstonderzoek zichnergens zou kunnen aansluiten bij resultaten van de Tauler-vorsching in Duitschlandomdat van de zeer talrijke vijftiende-eeuwsche handschriften aldaar ongeveer nietsmeacuteeacuter bekend is dan een opgave van de sermoenen die zij behelzen bijeengebrachtin bibliotheek-catalogi en tijdschrift-artikelen In hoofdzaak toch kennen wij Taulerslechts uit twee uitgaven naar elkaar zeer verwante handschriften en uit een paaroude drukken Door ons onderzoek der Middelnederlandsche handschriften kwamechter tegelijkertijd iets anders aan het licht zij bleken ook nog uit een ander oogpuntinteressant te zijn daar wij op naam van Tauler allerlei sermoenen en tractatenaantroffen die al komen zij meerendeels voor diens auteurschap niet in aanmerkingvoor de kennis der mystieke geschriften en der gedachtenwereld van hen die Taulerssermoenen lazen en verbreidden zeer leerzaam konden zijn In het bijzonder opdeze preeken-verzamelingen is M uuml l l e r s benaming Schrifttum der Mystik vantoepassingEn zoo kwam ik tot de koerswijziging in mijn studie niet Taulers sermoenen

maar de Middelnederlandsche handschriften die ons overleveren hetgeen men inde middeleeuwen op diens naam

1) Zie ook D d e M a n Heinrich Suso en de moderne devoten Arch K NS XIX (1926) p279

2) AGM v a n d e W i j n p e r s s e (Zr Hildegarde) DeDietse vertaling vanSusosHorologiumaeternae sapientiae Groningen 1926

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXVIIJ

stelde werden het onderwerp van mijn onderzoekingen Ik besloot allereerst dehandschriften nauwkeurig te beschrijven en na die beschrijving de resultaten medete deelen van een vergelijking der codices naar hun uiterlijke en innerlijke kenmerkenspeciaal met het oog op de Tauler-teksten zoodoende mij kwijtende van de plichtom het Tauler-onderzoek hier te lande althans voor te bereiden Het zwaartepuntvan mijn arbeid heb ik echter in het tweede gedeelte daarvan gelegd de uitgavevan een aantal anoniememystieke tractaten die de handschriften tusschen Taulerssermoenen hebben opgenomen Ik hebmij hierin uitsluitend door mijn eigen voorkeuren smaak laten leiden Hetgeen mijn aandacht trok door schoonheid of originaliteitvan gedachten en beelden heb ik opgenomenZoo is dusmijn doel tweeledig geworden en het zal niemand die met deze literatuur

op de hoogte is verwonderen dat ik bij de bewerking dezer stof het meeste tedanken heb aan de voorlichting door het werk van twee voortreffelijke geleerdendie op het gebied van de mystieke literatuur pioniersarbeid hebben verricht D eV r e e s e s Handschriften van Jan van Ruusbroecs werken en C o r i n sTauler-uitgave werken van verschillenden aard doch in combinatie als leerboekenmijn lichtend voorbeeldDe aandachtige lezing van D e V r e e s e s werk leverde een schat van gegevens

op voor de kennis van de lectuur in onze middeleeuwsche kloosters en van hunscriptoria niet in de laatste plaats Dit boek leerde mij dat men door aandacht tebesteden aan oogenschijnlijk kleine palaeographische bijzonderheden soms totallerlei onverwachte ontdekkingen kan komen die van groot belang zijn voor hetbegrip van den tekst Het leerde mij niet uitsluitend aandacht te geven aan bekendenamen in dezen bij uitstek anoniemen tijd mij niet door auteursnamen en gevestigdereputaties te laten leiden ook buiten dat veld vindt men schoonheid genoegDoor C o r i n s uitgave der oude Weensche Tauler-handschriften leerde ik dat

men een handschrift met mystieke teksten als eacuteeacuten geheel moet beschouwen wilmen een juist oordeel verkrijgen omtrent de onderdeelen Zij vormt een welkomeaanvulling voor de in dit opzicht zeer gebrekkige standaard-editie der Pruisischeacademie In C o r i n s prachtige inleidingen vond ik de resultaten bijeen evendegelijk en uitgebreid als die welke ik in het werk van D e V r e e s e had leerenwaardeeren Het is vooral ook C o r i n s

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXIX

methode van uitgeven zijn eerbied voor de overlevering der handschriften die mijnbewondering gaande maaktenMet groote dankbaarheid mag ik hier vermelden dat ik te Rotterdam eenige jaren

mocht verkeeren in de nabijheid van Prof D e V r e e s e die mij als mijn leermeestermet groote bereidwilligheid heeft ingewijd in de geheimen van palaeographie enmiddeleeuwsche bibliographie Het eerste gedeelte van mijn proefschrift dat dehandschriften van de Nederlandsche Taulervertalingen beschrijft geheel naar hetvoorbeeld van die der werken van Ruusbroec is dan ook het resultaat van mijnarbeid onder D e V r e e s e s leiding In het laatste jaar van mijn studie heb ik ookmijn anderen mentor mogen ontmoeten een bezoek aan Prof C o r i n te Luikwaaraan ik de aangenaamste herinneringen behouden zal was de inleiding tot eenlevendige correspondentie naar aanleiding van de interpretatie van een tractaathet schoonste doch misschien tevens het duisterste mijner tekstuitgave Descherpzinnige emendaties van den Luikschen professor hebben gemaakt dat deuitgever althans eenigermate het pad heeft kunnen effenen voor dengene die zichverdiepen wil in de schoonheden daarvanNa de beschrijving der handschriften hebben wij in twee hoofdstukken hun

onderlinge verhouding geschetst respectievelijk naar hunne uitwendige en inwendigekenmerken Hadden wij aanvankelijk gedacht een uitgave te kunnen bezorgen vande Nederlandsche versie van Taulers preeken het bleek al spoedig dat dit voorloopigeen illusie zou moeten blijven want een nauwkeurige vergelijking van eenigesermoenen bracht aanstonds aan het licht dat omstreeks het einde der 15e eeuwverschillende vertalingen in omloop waren en dat het niet gemakkelijk zou vallenom een keus te doen aangezien geen dier redacties door ouderdom een meerderevoortreffelijkheid speciaal in het oog springt Het onderzoek wees uit dat er geenenkel handschrift meer bleek te bestaan dat ouder was dan ca 1440 dus bijnaeen eeuw na Taulers dood al pleit de overlevering van verschillende lezingen inhss uit de laatste zestig jaren der 15e eeuw wel voor de onderstelling dat dienspreeken hier te lande reeds vroeg vertaald zullen zijnVan eacuteeacuten enkel sermoen weten wij met zekerheid dat het reeds zeer vroeg bekend

is geweest daar het voorkomt in een handschrift dat berust in de Univ Bibl te Genten dat omstreeks 1410 op de grens van Limburg en Brabant geschreven zal zijnHoewel

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXX

dit hs in den loop der tijden herhaaldelijk genoemd is en er ook reeds eeninhoudsopgave van bestaat van de hand van N a p d e P a uw oordeelden wij hetnochtans zeer noodzakelijk voor de kennis van de mystieke geschriften in deNederlanden uit het begin der 15e eeuw om het nogmaals in extenso te beschrijvenTerwijl wij van vele der Tauler-handschriften den indruk krijgen dat men veelaloverschreef zonder dat men den tekst verstond zoodat wij ons soms moeilijk eenoordeel kunnen vormen aangaande den trap van beschaving van het publiekwaarvoor ze geschreven werden maakt juist dit oudste document daarop eenuitzondering Allereerst bevat het Taulers Cordula-sermoen dat onder het werkvan den mysticus een bijzondere plaats inneemt door de origineele wijze waarophij zijn onderwerp behandeld heeft het kleine lsquojonkferken Cordularsquo was eacuteeacuten derelfduizend maagden uit de beoremde Ursula-legende die tijdens den terugtochtvan een pelgrimsvaart naar Rome aan den Rijn door de Hunnen omgebracht zijnen door haar marteldood haar Hemelschen Bruidegom verheerlijkt hebben Het iseen typisch vroeg-middeleeuwsch verhaal dat door Tauler op de hem eigene wijzefijn psychologisch verdiept gebruikt wordt om te laten zien dat bij heiligheid hetaccent niet op de volmaaktheid of de helfhaftigheid moet gelegd worden maar dathet martelaarschap een openbaring is van de heerlijkheid van Christus Dit lieueionfrouken was op haer zeluen ghewijst ende in haer eighene crancheit ghelatenzegt Tauler van Cordula Onder deze groote schaar van heldinnen was er eacuteeacuten dieniet durfde en zich verstopte om den marteldood te ontgaan en juist deze eenedie gewoon menschelijk bang was interesseert Tauler en is het geen wonder zijdie de minste was van allen heeft door haar dood haar Heiland verheerlijkt als geenvan haar gezellen want allen die dode die bloet storttinghe die cloppels ende diecoluen die wondense ende bouen al die viantlike aenschyne der boser liede ditghinc al doer haer herte ende doer haer fantasie ende sy starf met een ighelikeneen sonderlike doot in haren ghemuede soe dat sy inden stride sterf meneghendoot daer die ander mer enen en storuenDit fijne trekje onderstelt een psychologisch onderscheidingsvermogen bij de

hoorders en juist daardoor spreekt het tot den modernen mensch die zoo ver afstaat van de middeleeuwsche heldenvereering die wij zoo vaak in heiligen-legendenaantreffen Het doet ons denken aan dien grijzen kolonel uit den Wereldoorlog

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXXJ

die vergezeld van zijn adjudant op een zeer gevaarlijke plaats de krijgsverrichtingengadesloeg doodsbleek en klappertandende van angst en die toen de adjudanthem spottend vroeg wat hem scheelde antwoordde lsquoik ben bang doodsbang maarals jij zoo bang waart als ik was je al lang weggeloopenrsquo Is het niet merkwaardigdat juist dit sermoen het eerst in ons land is binnengedrongen waar men door alletijden zoo weinig gevoeld heeft voor het heroiumlsche en waar het verzet tegenheldenvereering met name in den godsdienst het eerst en het hevigst zou uitbrekendat juist deze passage uit het Cordula-sermoen weerklank heeft gevonden bij dendichter van het leven eener Nederlandsche heilige S i n t e K u n e r a v a nR h e n e n 1) die Taulers visie op de heilige Cordula met een geringe wijziging inzijn verhaal te pas bracht Een andere gedachte die ons een blik gunt op hetgeestelijk niveau van dit handschrift is in een wat jonger gedeelte van den codexte vinden Die xije meester sprect meester eggaert beter es die aelmosenenghenomen doer god dan C marct doer god gegheuen gheuet een rijc manhondert marct wert goets soe woerdt hem CC marc wert eren weder Ende alsoedecke alse die aerm man sijn hant van hem biedt die aelmosenen tonfane alsodecke versmaet die mensche hem seluen Toen wij deze plaats ontmoetten kwamons het diepzinnige verhaal van Der Bettler und das stolze fraumlulein uit R i l k e sGeschichten vom lieben Gott in de gedachten Zou het R i l k e als thema kunnengediend hebben Het is als eacuteeacuten van de lsquodrie goede leeren van Meester Eckehartrsquoin talrijke handschriften en drukken overgeleverdDat men den naam Eckehart niet overal zoo openlijk vermelden durfde is ook in

de Nederlandsche handschriften gemakkelijk aan te toonen Dit blijkt onder andereuit het prachtige foliohandschrift uit Brussel afkomstig uit het adellijkevrouwenklooster Galilea te Gent dat behalve voor Tauler vooral met het oog opEckehart van belang is daar het drie van zijn sermoenen behelst wier redactie voorde tekstcritiek van groot gewicht is gebleken Te oordeelen naar het opschrift datde geheele collectie

1) E m o n d s die deze legende heeft uitgegeven vestigde daar reeds de aandacht op Menkan het verhaal in dezen zelfden codex vinden Het is echter ruim 70 jaar later dan Taulerspreek te boek gesteld zoodat het lang niet onmogelijk is dat het dichtwerkje ook ontstaan isin het klooster waar het afgeschreven is en dat de schrijver het oudste gedeelte dat er laterbij ingebonden werd gekend heeft

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXXIJ

preeken en tractaten aan Tauler toeschrijft wist de afschrijfster - het was de priorinvan het klooster zelf - niet dat zij sermoenen van Eckehart afschreef Deze nederigevrouw die wij persoonlijk leeren kennen doordat zij aan het einde zelf haar lezerstoespreekt was wel de laatste om zich met kettersche geschriften af te geven HetBuch von den drei Durchbruumlchen dat naar wij uit D e n i f l e s uitgave1) zien kunnenEckehart op een paar plaatsen met name noemt vinden wij in dit hs eveneenstusschen Taulers preeken doch in een gecastigeerde lezing Eckehart is een leerareof een groot meester geworden en zijn uitspraken heeft men besnoeidZoo moeten wij dus het milieu waarin het handschrift ontstond en de houding der

kopiiumlste ten opzichte van hetgeen zij afschreef in het oog houden wanneer wijbevinden dat in Eckeharts 6e sermoen een lezing voorkomt die alle tot nog toebekende verbetert de pericope waarin Eckehart zegt dat de menschelijke ziel doorde genade kan komen in de lsquoongeschapenheidrsquo en daarin zelfs de engelen voorbijstreeft omdat de engel geschapen is schijnt in alle Duitsche hss opzettelijkbedorven te zijn Dat alleen het Gentsche hs de oorspronkelijke lezing bewaardheeft is aan louter toeval te danken en levert geen bewijs tegen de rechtzinnigheidder nonnen van Galilea Hoezeer verschilt dit milieu van dat van het mannenkloosterNazareth in het Oosten van Gelderland dat gezien de geschriften dieL a n g e n b e r g heeft uitgegeven een haard van heterodoxie moet geweest zijnTaulers sermoenen schijnen daar intusschen weinig of zonder aandacht gelezente zijn want het handschrift met diens preeken waarvan men de beschrijvingbeneden aantreft wemelt van fouten en is niet of zoo goed als niet gecorrigeerdHet andere Noord-Nederlandsche handschrift dat wij nog hebben is afkomstig

uit het St Ursulenhuis te Deventer2) en geeft ons evenmin een hoogen dunk vanhet milieu waarin het ontstaan is het is buitengewoon slordig geschreven en deafschrijfster heeft niet eens demoeite genomen om de bladzijden te linieeren voordat

1) HS D e n i f l e Taulers Bekehrung p 138 141 142 1432) Dit was de gemeenschappelijke naam die in 1470 gegeven werd aan de twee aan elkaar

grenzende zusterhuizen Brandes- en Kerstekens-huus dochter-instellingen van het befaamdeMeester-Geerts-huus dat beschreven is door D e M a n in zijn uitgave der Stichtige puntenvan onsen oelden zusteren

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXXIIJ

zij begon te schrijven Het Ursulen-huis was dan ook een geheel andere instellingdan het Gentsche klooster dat alleen vrouwen uit de hoogste standen binnen zijnmuren herbergde De bewoonsters van het eerste waren vrouwen uit de volks-klasseen wij moeten haar dus een anderen maatstaf aanleggen In dit licht bezien is hetzeer merkwaardig dat daar belangstelling bestond voor de sermoenen van Taulermaar tevens verbaast het ons wel een weinig dat wij daartusschen een preekaantreffen1) zoacuteoacute laag bij den grond als wij nog nergens in deze categorie vanhandschriften gevonden hebben Zulke ontdekkingen temperen onze bewonderingwel wat en wij vragen ons af of iemand die zoo iets de moeite waard vond om opte nemen wel eenig begrip van Taulers diepzinnige leeringen gehad kan hebbenDaarbij moeten wij ook den tijd van ontstaan van de handschriften in aanmerkingnemen de hss uit Galilea zijn van plusmn 1445 het Deventersche van 1517Een derde cultuurkring vinden wij vertegenwoordigd in het Limburgsche handschrift

uit Maeseyck2) Evenals van Galilea krijgen wij ook van het St Agneten-kloosterden indruk van een hoog beschavingspeil Hier valt echter niet zoozeer deintellectueele ontwikkeling in het oog als wel een zekere voorliefde voor hetplastische Te weinig zijn nog de eigenaardigheden der Nederfrankische beschavingonderzocht maar wij meenen hier op verschillende plaatsen aanwijzingen te vindendat de autochthone cultuur van Limburg in de vroegere middeleeuwen zich langerstaande heeft gehouden danmen gewoonlijk wel aanneemt Wij kennen ons te zeerleek op dit gebied om in dezen meer positiefs te zeggen

Bij de uitgave der teksten hebben wij ons aanhanger betoond van het diplomatischeprincipe zooveel als maar eenigszins mogelijk was hebben wij het karakter vanhet handschrift trachten te behouden Wij geven hoofdletters phraseeringen endergelijke negravet zoo als wij ze vonden Bij teksten die toch alleen gelezen zullenworden door hen die er zich in willen verdiepen en die dus verondersteld wordeneen zekere scholing in het Middelnederlandsch achter den rug te hebben leek ditons geen bezwaar op te leveren Bovendien ondervangt men zoodoende ook hetlang niet denk-

1) Zie pag 1022) Zie over dit Windesheimsche nonnen-klooster dat A c q u o y niet beschreven heeft D e

V r e e s e p 252

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XXXIIIJ

beeldige gevaar om zijn eigen interpretatie aan anderen op te dringen Ik weet uitervaring hoe dikwijls een moderne interpunctie iemand op een verkeerd spoor kanbrengen Waar de lezing in verschillende handschriften belangrijke onderlingeafwijkingen vertoont hebben wij door parallel-teksten daarvan een indruk trachtente gevenIn de aanteekeningen vindt men behalve de palaeographische verantwoording

van den tekst ook de varianten der andere handschriften Het bleek ondoenlijk tezijn om ook de kleinere verschillen die prozateksten in zoo grooten getale vertoonenalle op te nemen Moge mijn willekeur hierin niet al te willekeurig blijken te zijn Bijde tekstverklaringen heb ik erop gerekend dat de lezer V e r d am sMiddelnederlandsche woordenboek bij de hand heeft Aan dialectstudie enwoordgeographie heb ik mij niet gewaagd De enkele opmerkingen die ik over detaal van de handschriften heb neergeschreven waren voor een oppervlakkigelocaliseering daarvan noodzakelijkEr rest mij nog iets te zeggen over het schrift De belangwekkende studie van B

K r u i t w a g e n OFM over de benamingen van de schriftsoorten die bij deWindesheimers in zwang waren1) kan men met vrucht raadplegen bij de fotos dieik aan mijn werk toegevoegd heb Het artikel van den geleerden Franciscaan luidteen hernieuwde studie in van het Windesheimsche schrift die wellicht eens eenduidelijkere qualificatie zal mogelijk maken dan ik in mijn beschrijvingen van deverschillende schrifttypen gegeven heb Het leek mij een hachelijke ondernemingom de minutieuse determinatie van de diverse schriftsoorten die ik in navolgingvan Prof D e V r e e s e - meestal zelfs na een onderhoud met dezen over hetbetreffende hs - samenstelde thans reeds te gaan vervangen door aanduidingenals rotunda breviturabastarda of modus copiistarum Ook nu nog bleek het heelmoeilijk te zijn om uit te maken met welk type wij te doen hadden

1) De Muumlnstersche schrijfmeester Herman Strepel (1447) en de schriftsoorten van de Broedersvan het Gemeene Leven en de Windesheimers Het Boek 193435

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

1

Beschrijving der handschriftenVan de Middelnederlandsche Taulerhandschriften was er reeds eacuteeacuten uitvoerigbeschreven door W i l l em d e V r e e s e als hs T van zijn groote publicatie overde lsquoHandschriften van Jan van Ruusbroecs werkenrsquo in het vervolg afgekort als hsRsbr T Negen andere vindt men hierachter beschreven onder de volgendesignaturen

Hs Be 1Berlijn Pruisische Staats-BibliotheekMs German fol 823

Hs Be 2Berlijn Pruisische Staats-BibliotheekMs German oct 188

Hs Br 1Brussel Koninklijke Bibliotheek No228384 (Cat II 1167)

Hs Br 2Brussel Koninklijke Bibliotheek No64344 (Cat III 1992)

Hs Br 3Brussel Koninklijke Bibliotheek No 2184(Cat III 1991)

Hs DDeventer Athenaeum-Bibliotheek No101 D 12 (Cat 66)

Hs G 1Gent Universiteits-Bibliotheek No 966Hs LLeiden Bibliotheek der Maatschappij der

Nederlandsche Letterkunde No 327Hs UUtrecht Universiteits-Bibliotheek No

VE 18 (Cat 1027)

Als tiende handschrift tenslotte een verzamelcodex die voor zoover mij bekendonze oudste Tauler-documenten bevat

Hs G 2Gent Universiteits-Bibliotheek No 1330

De beschrijving van hs Br 1 is van de hand van Prof De Vreese en ik mochtdeze op een paar plaatsen eenigszins aangepast aan de overige beschrijvingenin mijn werk opnemen Voor een goed deel bestond die van Hs Br 2 oacuteoacutek reeds enik maakte van de concepten daarvoor dankbaar gebruik

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

2

In het kort vindt men demeeste dezer hss besproken door P S t e f a n u s A x t e r sOP in zijn lsquoBijdragen tot een bibliographie van de Nederlandsch-Dominikaanschevroomheidrsquo z pl [1934] p 62-77 waarin ook 16e-eeuwsche Taulerhandschriftenvermeld wordenVoor hs G 2 zie men nog de korte inhoudsopgave van N a p o l e o n d e P a uw

in lsquoMiddelnederlandsche Gedichten en Fragmentenrsquo I 705-707 en de kortebespreking van PE Emo n d s OFM op pag 12 van zijn proefschrift lsquoDe legendevan Sinte Kunera in de Middeleeuwenrsquo Leiden 1922

Verklaring der teekens

voluit in het handschrift-)regel-wisseling in het hs-|pagina-wisseling in het hs-lombarden en initialen inhet hs

-vet

rood in het hs-gespatieerdmet rood onderstreept inhet hs

-cursief

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

3

Br 1

Handschrift papier en perkament berustende in de Koninklijke Bibliotheek te BrusselNo 228384 (Cat II 1167) ca 1440 2 bll omstreeks 1540 bijgevoegd 1 quarternpapier met een vel perk in t midden 1 quartern met een vel perk van buiten eneen in t midden 2 quarternen met een vel perk in t midden een half sextern meteen vel perk in t midden een half sextern papier met een vel perk in t midden eneacuteeacuten blad perk achteraan twee quarternen papier een quartern papier waarvanhet 8ste blad is weggesneden met een bl perk in t midden een quartern papiermet een vel perk van buiten en een in t midden 4 quarternen met een vel perk int midden een quartern papier waarvan het 8e blad is weggesneden een oudperkamenten schutblad alles samen 145 bll 211212 times 135141 elke blz verdeeldin twee kolommen met zwarten inkt afgeschreven 1561625 times 43547 en gelijndvoor 31 rr te beginnen met bl 3 gefolieerd lsquoirsquo tot en met lsquocxxxviijrsquo waarbij het cijferlsquoLxxviijrsquo is overgeslagen Geen sporen van signaturen noch custoden

blankFol 1aH i e r b e g h i n t d i et a f e l e d e r

1b

s e rm o n e n d e sh e l i g h e n a u g u s t i n it o t t e n b r o e d e r e ni n d e r w o e s t i n e n l i V p d e n v i e r d e ns o n d a c h i n d e na d u e n t Van puerheit derconsiencien l i j V p a u g u s t i n sd a c h Van prisinghe tweer

Expl 2a

ghesclachten vanmonikenx x x i

blank2b

Van dertiendach1)

HEbdi ghehoert mijn alreliefste broeders die alre

3a=lsquoirsquo

helichste coninghen denheere ghesocht te hebbenneerstelic Ende wi niet entwifelen dat si soukendegheuonden hebben godende mensche Ende wipredeken ende vastelicgheloeuen hem dierbaerghiften gheoffert tehebben

1) Boven de afschrijving door de hand van 1b-2a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

4

V a n o n d e r d a n i c h e i t t o t s i n e np r i e s t e r e n d a t a n d e r s e rm o e n

iijcd

T e g h e n d i e a c h t e r s p r a k ee n d e mu rmu r e r i n g h e d a td e r d e s e rm o e n

viijb

V a n d e r o n t f a e rm h e r t i c h e i te n d e g o d d i e n s t i g h e ng h e b e d e d a t v i e r d e s e rm o e n

xijb

V a n d e r h e r em i t e n l e u e n e n d ea c h t i n g h e s i j n s s e l u e s d a tv i j f s t e s e rm o e n

xvija

D a t d i e b r o e d e r e n n i e tc u r i o e s e n s u l l e n w e s e n

xxa

o n d e r s o u k e n d e h o g h e d i n g h ev a n d e r g o d h e i t d a t s e s t eS e rm o e n

V a n g h e h o e r s a emh e i tl i j d s a emh e i t v l i e t i c h e i t e n d er e y n i c h e i t v i i s e rm o e n

xxijd

V a n l e d i c h e i t t e s c uw e n d a ta c h t s t e s e rm o e n

xxiijd

T e g h e n d i e s i e c t e d e rn y d i c h e i t d a t n e g h e n d es e rm o e n

xxvja

V a n d e r g h e b o e r t e n c r i s t ie n d e h o e d a t t e t k i n d e k i n

xxvijcd

i h e s u s t e o n t f a n g h e n i s xS e rm o e n

V a n d e r g o t h e i t 1) e n d eme n s c h e i [t] c r i s t i d a t x is e rm o e n

xxixb

1) hs goetheit eerste e doorgehaald

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Va n d e r p r i s i n g h e t w e e rg h e s l a c h t e v a n mo e n k e n d a tx i i s e rm o e n

xxxia

V a n d e r n u t t i c h e i t d e sg h e b e e d s e n d e s i i n r e c r a c h td a t x i i j s e rm o e n 2)

xxxiiija

V a n d e r i n s e t t i n g h e d e rh e r em i t e n d i e n y ew e l i c

xxxvjb

o n t f a n g h e n w e r d e n d a t x i i i js e rm o e n

V a n d e r p r i s i n g h e d e r d o e c h te n d e d e s v r e d e n x v s e rm o e n

xxxviija

V a n b e h o e d i n g h e d e r t o n g h e ne n [d e ] d e s zw i g h e n s x v i 3)s e rm o e n

xlc

V a n v r o e t h e i t t e v e r c r i g h e nd a t x v i i S e rm o e n

xlid

V a n p r i s i n g h e d e ro n t f a rm h e r t i c h e i t d a t x v i i j s e rm o e n

xliiijc

V a n g h e h o e r s a emh e i t e n d ev a n o n d e r s c e y t d e s

xlvijb

g h e b i e d e r s d a t n e g h e n t i e n d es e rm o e n

V a n p r i s i n g h e d e rv o l h e r d i n g h e d a t x x s e rm o e n

xlixd

V a n t o e r n e e n d e h a t e t es c uw e n d a t i4) t w i n t i c h s t es e rm o e n

lb

2) hs Vander tot sermoen op een opgeplakt stukje papier3) hs xvij j uitgeradeerd4) hs i bovengeschreven met wigje ingevoegd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

5

V a n p u e r h e i t d e rc o n s c i e n c i e n d a t x x i is e rm o e n

lid

V a n n u t t e r d r o e u i c h e i t e n d eb e r o u e n d e w t s t o r t i n g h e d e rt r a n e n x x i i i s e rm o e n 1)

liiia

V a n l a c h t e r i n g h e d e rh o e u e r d i e n e n d e p r i s i n g h e

lvc

d e r o e tm o e d i c h e i t x x i i i js e rm o e n

V a n s t e r c h e i t d e rv o l s t a n d i c h e i t i n d e rb e d r u c k i n g h e x x v s e rm o e n

lvjd

60 (lviij)a Expl ende ghi sult ontfanghen dat ewighe rijc welc ons moetverlenen die sonder leeft ende regneert Amen Deo gracias semper

60a rest en 60b onbeschreven60verso wordt ingenomen door de inhoudsopgave van het tweede deel van ons

handschrift waarin de sermoenen van Tauler Deze inhoudsopgave is oacuteoacutek van eenandere hand dan die van het hs doch omstreeks denzelfden tijd Zij brengt in eentabel de sermoenen samen gerangschikt naar de feesten van het kerkelijk jaar enwel allereerst met het oog op latere afschrijvers die het hs zullen gebruiken In dentekst zijn dan met zeer kleine letters correspondeerende aanwijzingen gegeven Dehand is dezelfde als in de tabel bijv

lixa Men sal alre eerste scriuen dat sermoen Kinder ic rade u lxiii

oflxive Dan scrijft het es heden CxxvijDe inhoudstabel geeft dan na het opschrift

para Dese nauolghende sermonen en salmen nyet scriuen alsoe sij hierstaen maer alsoe die tafel die hier volghet wtgheeft

de opgave in 2 kolommen

Inc para Des manendaghes in die cruceldaghe op die epistele2) Hoe datmen nyet veel wercks maken en sal van veel te biechten l x i i j

1) hs xxiij s in rasura2) hs tele bovengeschreven en door omhaling ingevoegd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

2e kol Expl Jtem een sermoen dat beghint Johannes die godlike mynnarec x x x v i i j Hieronder cursief

Dese navolghende sermoenen heeft ghemaect meester coenraedtaulaere

Onder aan de bladzij van dezelfde hand3) als de tabel doch zeer klein en slechtleesbaar

3) Zie echter de opvatting van D e V r e e s e

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

6

In elseghem habentur isti sermones magis correcti secundum linguam flamingammagis que fortassis ydonei pro exemplari ad excopiandum

Van fol lixa tot fol cxxxviij volgen nu sermoenen van Tauler en wel 57 58 6060a 60b 60c 60d 60e 60f 60g 60h 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 en56 van de uitgave van V e t t e r zonder opschrift of titel behalve dan de zooevenvermelde aanwijzingen

(XXI)Dat wi nv alle hier toecomen dat wi grondich

cxxxviijb expl

oetmoedich ende ghelatenmoeten werden Ende onsselfs te grondeverloechenen Dies helpeons god Nu ende ewelikeAmen Deo graciasd e o l a u s s emp e rDese voerscreuene leeredie leerde een helichpredecare die hiet detauweleere Dat wise nvalle veruolghen dies helpeons god AmenJohannes die godlikeminnare

Alsoet hier moghelic is indesen leuene Dat ons dit

141a Expl

ghescie des helpe onsgod Amen

Dit boec hoert toe dencloester tonser lieuer

13 rr lager

vrouwen in galileen binnenghent in vlaenderenIste liber pertinetmonasterio beate marievirginis in galilea in ciuitateque vocatur gandauum inflandria

141a (rest) 141bcd tot en met 145v onbeschreven doch wel in twee kolommenafgeschreven en gelijnd

Geschreven in een vaste regelmatige duidelijke zware en toch compresseaanvankelijk sierlijke gothische letter eenigszins afgerond slank onderaan fijnuitloopende1) Rubrieken van den kopiiumlst Interpunctie de punt oacuteoacutek voor hoofdletters

1) Zie afb V

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

tot en met bl lviijv meestal rood op zwart Te beginnen met bl lixa heeft de puntmeestal een staartje naar boven welk teeken ook als tintenel2) is gebezigd Bllxxija-lxxvc zijn wat kleiner geschreven dan de rest maar toch door denzelfdenkopiiumlst Eigennamen Latijnsche citaten etc zijn rood onderstreept Zwartehoofdletters rood doorstreept Bl 3a (ia) begint de tekst met een roode lombarde Hruim 4 rr hoog in de schachten drie Latijnsche kruisen en een alles in de roodemenie uitgespaard bl 61a (lix) een roode lombarde T eveneens 4 rr hoog verderaan t begin van elk sermoen een-

2) di opvulsel van een regel (Fr bout de ligne)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

7

voudige roode lombarden 2 rr hoog alles zonder eenige versiering uitgezonderdbl 14b (xij) waar het oog eener O in de 16e eeuw met met rossen inkt slechtgeteekende ranken en bloemen gevuld is Gewone verkortingen uit den tijd (dusook racie ed xa)Het geheele hs is met groote zorg lsquogecorrigeerdrsquo De sermoenen van Augustinusblijkbaar alleen door den kopiiumlst zelven met doorhalingen rood op zwart Maar inde sermoenen van Tauler zijn ook nog andere handen aan t werk geweest In deeerste plaats die welke op bl 60v (lviij) de tafel geschreven heeft die aangeeft inwelke orde men de sermoenen zal lsquoscriuenrsquo (afschrijven) Deze hand schrijft bijden aanvang van elk sermoen de noodige aanwijzingen aanvankelijk met grooteletter tamelijk zwarten inkt gaandeweg kleiner schrift en bleeker grijzen inkt Dezecorrector vervangt verder een aantal woorden die hij verouderd acht en dan ookmet 3 agrave 4 punten expungeert door andere hij schrijft ook interpretatieve glossenboven sommige woorden zonder expungeering bijv

liede van bewaerdenordenenapprobeerden

lxixa

dijnre veeliker crachtendierliker (zooook cixb cxvib)

lxivc

die dierlike veelike zielebeestelikelxxxiiaDat bewaert ons Sente pauwelslxxxviijd bijgeschrevenin siere meeninghenmemoriexccvernuftverstandenissexciijain rechter ordeninghenordinancienxciija xcviijddie vederen der windenof pennencxxvijadie doerheitzotheit (bis)cxxviija

Ook de expungeeringen betreffen herhaaldelijk zulke lsquoverjongingrsquo van woorden envormen

tweerande eụeḷquaetlxixdiṇdeṛ ẹwạngẹliẹnin zente jans epistelelxxxb

gheorḍeṇṭdineert cxxd cxxijbor-deṇinghẹnancie

xciijb

gheordeṇdẹneerde (bis) cxxxvicordeṇlịkẹnatelike

cxxxia

gheorḍenṭdeneert cviijcọnorḍeningheṇordinatelike (quid)naast

cxia

onordeningheonordinanciecviijc

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

8

eẉạngeliescriftuerexciijb

ḍ heịtzotheitxciiija

al mijn hẹbbịnghẹrijcheitcijdeen vernuftighe vẹliḳẹ voersienicheit totallen gheordeṇdẹn dinghendierlikeresp -neerden cxixb ṿeẹlicheitdier

cxvija

ṿoṛstẹnprincencxxvbeṇe sạmẹlinghẹeenre vgaderīghecxxxvijdlịngḥenẹmoese140baṇe heụendẹ menschenbeghīnende138c

Met een zeer fijne hand staat onderaan 68d 76d 81b een aanwijzing van denfeestdag in het Latijn van die hand zijn ook wel verbeteringen in den tekst70 (lxviij)c esbiste 103 (cij)b beter dat overgeslagen was Het is twijfelachtig

of dat de hand van den corrector isHier en daar verbeteringen van een anderen corrector het best te onderscheiden

bl cxxxija de sōdēOp een paar plaatsen staat nog in margine met een fijn pennetje nota op bl 91

(xc)a zelfs nota quod sequitur1) Een en ander van een andere hand dan die vanden correctorDe tafel op bl 60v kan niet heel veel jonger zijn dan het hs waarschijnlijk ca

1470 maar de meeste interlineaire glossen lijken noacuteg jonger te zijn wat hettwijfelachtig maakt of de glossen en correcties wel van de zelfde hand als de tafelzijn De aanteekening achter de tafel Dese navolghende sermoenenetc is nogweer jonger eind 15e E of wellicht eerst 153040 Daarentegen is de aanteekeningonderaan de tafel over het ex te Elseghem stellig gelijktijdig geschreven als detekst maar door een andere hand2) Het ndl bezittersmerk op bl 141a is gelijktijdigmet het hs op het woord vlaenderen na dat megravet de nu volgende Latijnscheaanteekening van den kopiiumlst isVan den kopiiumlst zelven zijn intusschen ook allerlei correcties aanwezig meestal

doorhalingen (rood op zwart) bijgeschreven woorden of zinnen de eerste meestalvlak tegen de afschrijving de andere in de onder- of bovenmarge rasuren bestrekenmet sandarak3) (bijv xcija) omzettingen waarbij het te verplaatsen

1) Sterk afgekort2) Mijns inziens is deze aanteekening van dezelfde hand als de tabel3) Men zie hierover D e Vr - WP pag 856

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

9

woord tusschen aanhalingsteekens is gevat en de plaats waar het komen moetmet een loodrecht streepje aangewezen [bijv Die sonne en sal niet lsquogaenrsquo onderl

(134d)] Eeacuten maal bl 98a heeft de kopiiumlst drie regels tekst beplakt met een strookjeperkament en daacuteaacuterop de verbeterde tekstEeacuten maal bl 72 (lxxi)d heeft de kopiiumlst ruimte open gelaten voor het nr van een

capittel van lsquoYsaiasrsquo welke naam oorspronkelijk evenzeer was opengelaten ennaderhand door een andere hand werd ingevuld Geheel onderaan aan den randvan t blad staat in een fijne hand caovo (capitulo quinto) het getal dat vertaaldin den tekst hoorde te staan s Kopiiumlsten teeken tot invoeging is het gewone wiggetjerood of zwart lsquodersquo corrector gebruikt hetzelfde maar gewoonlijk nog met een kruisjeer boven op met oogen aan de vier hoeken of ook wel vier kruiswijs geplaatstepuntenVan een niet nader te preciseeren hand zijn eenige vs en ws tot hoofdletters V

en W gemaakt (Zie oa 89b 109d 116a 72c) A uit a op bl cxb de veranderingvan m tot M bl lxxiijd wijst naar lsquodenrsquo correctorDe folieering is zeer waarschijnlijk van den schrijver der tabel op bl 60v De tafel

op bl 1b-2a is geschreven omstreeks 1540 door een hand diemij (di D e V r e e s e )ook uit andere hss bekend is de schrijver van deze blzz heeft boven eenigesermoenen den feestdag geschreven zwart en rood boven of onder in margineOp bl 1b onderaan en op bl 141a onder het slot staat de roode ronde stempel

van de Reacutepublique franccedilaise RF Bibliothegraveque Nationale en daarboven delangwerpige stempel zwart Bibliothegraveque de Bourgogne Het hs is dus blijkbaar uitGent naar Parijs gegaan ca 1794 en in 1815 naar Brussel teruggekeerd

De tekst is sterk Vlaamsch gekleurd

Papier

Zeer zwaar en weinig gelijmd

Watermerken

I In het eerste gedeelte van het hs bl 3-60 een ossenkop met open neus metstang en Sint-Andrieskruis identiek met B r i q u e t 14179 te Arkel 1434Woerden 1436 Leeuwenhorst 1439 lsquoHollandersquo 1437

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

10

II Van bl lix tot lxxxv en van xcvij tot cxiij twee dooreengestrengelde moeilijk tedetermineeren letters J en S In elk geval identiek met B r i q u e t 9737Antwerpen 1437-40 Utrecht 1438-40 Straatsburg 1435 D e S t o p p e l a a r plaat 5 nr 6 ao 1439 in mijn (di D e V r e e s e ) verzameling Den HaagRijksarchief ao 1439-40 Gouda Stadsrek 1437

III Van bl lxxxvi tot xcv en cxviij tot het einde een hart waarin een hoorn metriem is geteekend met een groote lelie erboven identiek met B r i q u e t 7863Brugge 1434 La Neuville 1433 lsquoHollandersquo 1430-40 in mijn verzameling Rekrentmeestersch Heusden 14461)

IV Het watermerk van de twee bll vooraan een gekroond wapenschild vanChampagne met 3 lelies en chef een vierblad boven het geheel en IP er ondernr 1048 en 1049 van B r i q u e t uit de jaren Brugge 1524-36 Rijsel en Leiden1532 Namen 153536 Utrecht 1536-38 Doornik 1543 Antwerpen 1542-46Middelburg 1537 (D e S t o p p e l a a r 15 1) in mijn eigen verzameling AbdijRijnsburg 1536-37 Rek Baljuwsch Delfland 1540 Nijmegen Stadsarch1542 Den Haag Rijksarchief 1543

Band

Nieuwe halfleeren band uit de jaren ca 1900 (reeds vermeld in den catalogus vanPater V a n d e n Gh e y n ) In den band vooraan zijn twee oude etiketjes geplaktop het eacuteeacutene een zwart rechthoekje 14 times 6 mm daarop gedrukt 8b op het andere15 times 5 mm 8cb op het eerste met een hand uit de 16e eeuw bijgeschreven 10op t andere hetzelfde getal door een hand uit de 18e eeuw beide etiketjes geelgewasschen

1) Dit is niet hetzelfde merk als hetwelk we vinden in het hierachter beschreven Hs U

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

11

Br 2

Handschrift papier en perkament berustende in de Koninklijke Bibliotheek te BrusselNo 64344 (Cat III 1992) bestaande uit twee gedeelten geschreven opverschillende tijdstippen der 15e eeuw

I

Papier en perkament Eeacuten blad papier eacuteeacuten sextern waarvan vel 1 en 6 perk 7sexternen waarvan vel 6 perk 1 sextern waarvan het 6e blad perkament is meteen kim 855 mm breed geheel blank 1 half sextern alles samen 114 bladenmetende 290 times 2062135 mm met inkt afgeschreven in 2 kolommen 214 times 6571mm en gelijnd voor 37 agrave 38 regels te beginnen met bl 2 door den kopiiumlst gefolieerdlsquoJrsquo tot en met lsquoCvrsquo die de laatste beschreven bladzij is In deze folieering is na folvj xxix lx lxxv xcvij telkens een bl ongenummerd gebleven cijfer xvj komt tweemaalvoor maar op het tweede xvj volgt xviij Geen signaturen maar alle custodenaanwezig Moderne folieering met inkt beginnende met blad 2 die gevolgd wordt

blank op een paar woorden nabovenaan rechts van het recto Die

Bl 1

Liberije uit de tweede helft der 16eeeuw

Het lsquoRidderboecrsquo een werk dat het eerstgesignaleerd is door CGN d e V o o y s

Fol 1a-110a

in Ts v Taal en Letterk no XXIII pag54

Dje ewige wairheit˙) sprect indereuangelien dat niemant en mach tween

Inc

1)hs dats -s halfuitgerad

heren dienen oft eest also dat1) hemyemant pijnt soe es noot dat hi denenen min ende den anderen hate

2)hs achter c | eendivisie-teeken

Ende want ic duc2) te geminde in onsenhere dat v dese voirseide woirde˙)raken mids dat ghi der werelt riddersijt ende oic der werelt dient gelijc datuwen staet ende uwe grote familiegetuge geeft Ende de werelt ende hoirdienaren toe behoiren enen anderen heredan cristum diens name dat ghi draghetWant ghi na hem kersten heet ende vhem hebt verbonden hem te dieneninden doepsele dair men sprac in uwenpersoen Credo Dats jc geloeue ghelijcghi oic hope ic namaels selue al willens

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

3)hs v op een andereletter

hebt gevest3) ende geconfirmeert indenvermsele dat in latine confirmacie heet dat in dietsche es te seggen eenvastmakinge Welke

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

12

cristus selue getuge geeft vander wereltende seit Mijn rike en es van deser wereltniet (ingev) Ende anderswairt De princedeser werelt sprect hi es aen mi comen ende hi en heeft niet aen mi vondenSoe es noot mijn lieue vrient dat voirseitis Want dese twee prince contrari sijndien ghi v pijnt te dienen dat ghi denenen getrouwe sijt ende den anderenongetrou Ende want mi dunct lieuegeminde dat ghi den ghenen getrou sijtdies v ten lesten sal af gaen endequalec lonen dat ic dair wt merkenmachWant ghi meest sinen rade volgt endeverkeert met sinen dienaren gelijc Sente

1b

gregorius seit Bewisen der werken esteken der minnen ende ghijs oic nietverlaten sijn en moghet ghi en moetmetten enen pertye houden want si inewighen stride sijn Als job de prophetetuget dair hi seit dat des menscen leuenes een ridderscap soe heb ic die bisijnder genaden een ridder ben desanders heren mi aengenomen wtcaritaten v tonderwisenne de condicienvan desen tween heren hoir macht hoirlant hoir hulperen hoir gesinde hoirenloen wie si sijn ende hoir condicie endewair om dat si aldus dagelex striden watdat oic ons dair aen belanc es dat wi onsdes strijts onderwijnden Want beterwaire pays dan onvrede ende dagelexkijf dair mens mochte verlaten sijn Op

1)hs ghijs -s uitgeraddat ghi te bat moghet weten want ghij1)

2)hs Wies -s uitgeradden enen moet afgaen Wie2) v bestweert es te verkiesen ∾ Inden ierstenoic lieue geminde suldi weten datdese ij heren sijn de coninc vaniherusalem dats te seggen des vredenons here ihesus cristus de ewige godssone god ende mensce de anderedie ic here hete niet dat icken voir enenhere houde of dat hi inder wairheit heresi Mair want si en als here dienen diedwase ridderen deser werelt˙) es deprince van babilonien dats der confusenende des onvreden lucifer de bose geestDe leydere der ridderen deseronsalegher werelt met sinen venijn dersonden verblijnt dat si leuende vallen als

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

dauid sprect jn den afgront der hellenOch merct oic mijn lieue vrient hoeongelijc es deser princen name soe eshoir condicie ende al dat hem toebehoirtAlsoe ghi ter stont selt verstaen ∾ ∾middot Nv wil ic v verclaren deser herencondicien ende natuer˙) Dese coninc

1c

van ihrlm es een god ewich almechtich here der heren coninc der coningenAmen Dats also vele te seggen Als datmoet gescien Ende aldus moechstu dine

109d expl

oeffeninge maken in dinen pater noster ende ouerpeysen cort of lanc na datdijnre deuocien dient als vanden beghinder werelt toten eynde des ordelsNiet langer en wil ic di leerenDat eynde doet mi wederkeerenNemet int goede dit prosentende maect dair af een fundamentjc hope al tymmeres du al dijn dagenhets vast genoech den last te dragenGHelooft gheeert ende gebenedijt si dealmechtige coninc der

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

13

glorien onse here ihesus cristus doirwien alle goet es inden hemelen endeopter eerden die mi bi sijnre grondeloserontfermherticheit heeft gewerdicht tetrecken met sijnre minnen ende doir miv te verwecken mijn lieue geminde inonsen here ende mi geleert met sijnrewijsheit die hi selue es des ic te vorenonwijs was Welke leere jc beghere wtgherechter caritaten dat ghi lieuegheminde wilt ontfaen inder seluercaritaten ende minnen dat hi se v doirmi als doir sijn snoede instrument heeftghewerdicht te openbaren om met hem haestelic ten stride tevaren dair ghi v wilt toe bereyden Want

110a

de tijt es hier die vyande sijn int velt dair om wapent v haestelic ende rijdt denconinc teghen dien wi dagelexwachtende sijn ende wi en weten nietwair hi ierst sal ouercomen mer desmoghen wi seker sijn als hi comet sijnwi onghereet dat hi ons achter laten sal dat welke op dat niet en gesciede moetverhueden sijn voirsienighe moghentheitDie metten vader ende den heilegengheest leuet ende regneert een god inderewicheit Amen

JHESUS MARIA

De rest van fol 110a is blank

Op den inhoud van dit groote door rijmende stukken onderbroken moraliseerendeproza-werk vol anecdotes en exempelen voor een groot deel buitengewoononderhoudend geschreven hoop ik binnenkort in een afzonderlijke studie terug tekomen Het thema van het boek is wellicht ontleend aan een lsquosententiersquo van S t B e r n a r d die ik aantrof in een uitgave van diens werken berustende in deGemeente-Bibliotheek van Rotterdam (Parisiis Apud Claudium Cheŭallonium adinsigne Solis in via Jacobea 1536 fol cvd)lsquoInter Babylonem et Hierusalem nulla pax est sed guerra continua Habet

vnaqueque ciuitas regem suum Rex HierusalemChristus dominus est rex Babylonisdiabolus Et cum alterum in iustitia alterum in malitia regnare delectet rex Babylonisquos potest de ciuibus Hierusalem per ministros suos scilicet spiritus immundosseducere vt seruire eos faciat iniquitati ad iniquitatem in Babylonem trahit(B e r n a r d ontwikkelt zijn gedachten in veel nauwer contact met 2 Kon 24 danhet Ridderboec)

Schrift

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Geschreven in een vaste duidelijke regelmatige doch niet sierlijke rotunda nogalgroot en zwaar en toch compres met een sterk

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

14

voorover hellende f en ʃ streepjes boven i en ij oacuteoacutek de y heeft veelal twee streepjesAfkortingen behalve de gewone

priarken patarken - patriarken grē - gracie Maia - Maria Mtha - Martha hten -crachten vorsʒ mʒ dʒ nʒ - vorseit met dat niet voʃr geʃcr1) (6c 47b) -voirscreuen gescreuen 9ondicie - condicie co coc - coninc dd - dauid (79d)ihrlm - iherusalem zi2 - zire -hʒ - -heit voʃ (ʃ met haal er doorheen) - voirseit spct- sprect wat - wairt

De taal die gebezigd werd is zeer duidelijk Brabantsch de correcties zijn zoo goedals alle verjongingen of vertalingen in een ander Westelijk getint taaleigen Wegenshet groote belang voor de dialectstudie volgen ze hier ongeveer allemaal

2a wympel - baniere kympen - strijt aldertiere - alderande oude - oudheitonghehuere - doorgeh 2b onghehiere - doorgeh brullende (niet bij V e r d am ) -tierende hoiren - hairen katyue - katyuich 4a entweder - het sij ongheordinerdeminne yemans anders - tot ya 6a verren () - beteren 6c (pass) ghert - beghert6d bescoot - baetet 7b (2 times) corre (Limb en Brab) - croegne 8d gemanc -gemayns 9a gheiic - beesten 9c (pass) yeuen - eua 10a - ghelijc 10c gher - begherte 11a sci| (lees scilt) - sa|del (corr ziet sci voor sa aan en maakt ersadel van) ghenechelt - ghenagelt 11c leyd - leed 12a menic|weruen - menichweruen 12b mi wondert - mi verwondert onnen - ionnen quadyen - quaedheden12d en 13a wairt - wordt 13a met corden wtgherect dat se spienen aenden cruce- dat gespannen ad cr wi saghenen - saghen hem 13b bes - bist 13c diene -diena 14b Enter - oft metten - met hem 14c alsoe es v verdienen te meerdere -verdiensten 14d lasi - lase 15b (3 times) motalen - metalen 15d sorcours - secours16a der kerstens kijndere - d kerstenen k 16b oic hueds hem - huedes 17csourcours - secors Si wi - sijn wi 17d cume - nauwe 18a Niet min - Niet te minenter - het sij binnen porten buten porten - b der p b der p leerren - leeraren18c hets den ogen belanc - hʒ es oppenbaer 20b wairt (hs wat) - wort 20d alsoverworden - a onderworpen 21a hi en heues moede niet - den moed niet oueraet- ouerdaet

1) Na de r een Duitsche schrijfletter h

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

15

21b luyt - geluyt 22a terwerckingen - verwerckingen 23d ongheuelligher -ongheualligher leden - geleden 24a soe en roeket si niet - roeken onbrukich -ongebrukich 25b al en dert men - derf 25c guetelic - goetelic 27d hanghene (2times) - hanghele henghene - hanghele 29a ontfeet - ontfenct 30c gods abolge endegramscap - abolge ende doorgeh 31c jc waern v - jc waerscouwe v 34c in wighe- om te strijden vitaelie - vitaelieren 34d si coylen (toylen) si eten - si drinckenetc 35d soe willen cume de dusentste sijn - soe willen sij nauwe 36a lude -lieden 36d soe volgt dair na dat si goets hoeghen worden - datworden doorgeh37c lasy - lasen 38a want onsen here en es niet belanc aen- en es niet beholpenaen 40d verwerken - vertoernen 43b yegewelc - yegelijck 43d yegew-yegelijckx 44d geuiel enen reckeleken priester - rijckeleken 48d hets oic denoghen belanc - oppenbaer 49a yeuen - eua 50c herden - herderen 50d noch enwenen - a gesubscribeerd 51b God salcalu maken - caluwe 52a met sinenmaten cleederen - met sinen metten c 57c gerenen wert ende beruert gt wertberuert 63b op dese wortelen wassen de tecken van allen s - tacken 63d metsymonien met barteringen van prouenden - met barteringen doorgehaald 64aonste (passim) - ionste si hemseluennemen metter nose - nvse daer de tonghehoir niet en dar baren - der 65a ghere ic - beghere ic 66c wapy (3 times) - wee (1 timeswee dij) 67c 1- lacen 75a de quade - de quade duyuel 77c misselgier -missagier 78a conde ende gracie hebbe - conde ende doorgeh 78b om speciaelminne conde ende vrientscap - conde doorgeh 78c betruwens - betrouwens78b gemuede - gemoede 84c de sommige sijn inder hellen dat si gelijc den goudeinden fornayse gesuuert worden - vagheuier dair yegewelc - yegelijc 86d eenewige bliscap ewelic wallende in hoir seluen - wassende 88a ongeletterde() -ongeleerde 90a vnderlinge - onderlinge

Interpunctie

Punt een enkele maal gerubriceerd ook wel een schuin streepje De meeste puntenworden met zware schuine strepen gerubriceerd vraagteeken (14d) dat zelden alsgewoon leesteeken ook voorkomt Deze komen ook vaak alleen voor Eigennamenbelangrijke woorden enz met rood onderstreept Hoofdletters regelmatiggerubriceerd Soms worden de regels met onhandige roode krullen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

16

opgevuld Waar de kopiiumlst rijmende regels opmerkte en telkens een nieuwen regelnam werden de beginletters gerubriceerd Fol 84b bemerkt hij niet dat het rijmopgehouden is en de hand der folieering zet er naast hier eindt de ricircmeDe afzonderlijke gedeelten beginnen met een roode lombarde niet steeds goed

gevormd (2 agrave 3 regels hoog) De D op fol 1a is 6 regels hoog met in de kleuruitgespaarde arabesken in de schachten en in het oog gestiliseerde bladeren metzwarten inkt geteekend De J op fol 1b eveneens met in de kleur uitgespaardearabesken in de schacht beslaat de geheele onderste helft der pag beneden ruim4 cm buiten den bladspiegel tredend De initialen geven niet het begin van eenhoofdstuk aan want tellende komt men niet uit bij de volgende opschriften in rubriekdie wel bij ongeluk door den kopiiumlst uit zijn voorbeeld zullen zijn overgenomen D a ts e u e n e n t w i n t i c s t e c a p (26b) fol 28 tot 32d bij iedere nieuwe afdeelingde cijfers x v i i j tot en met x x x i Dan houdt het weer op tot 39a Van daar af tot48d de cijfers x x x i i j tot x x x v i i j op 55d 57c en 67d hebben dan nog resp x l i x l i i en x l v j Meer is er niet De hellende ʃ van het opschrift van 26b identificeertmet zekerheid kopiist en rubricator Fol 110a onder Amen met groote roodegothische sierletters Jhesus MariaDe folieering is van een andere hand ongeveergelijktijdig

Correctie

Van een andere hand niet meer uit de 15e E1) met pikzwarten sterk glanzendeninkt op rasuren oacuteoacutek wel in margine Bleek uitgevallen letters worden aangedikt Hetveelvuldig voorkomende lsquolieue vrientrsquo wordt meestal doorgehaald2)

Papier

Zwaar en sterk gelijmd zoodat het watermerk slecht te zien is Fol 110b tot 113dzijn blank

Watermerken

I Fol 3-11 Zittende paus met tiara en sleutel wegens de lijm niet goed zichtbaarwaarschijnlijk identiek met B r i q u e t 7547 (Beauvais 1471) zie ook debeschrijving van Hs G 2

II Fol 13-20 Een gothische Y met kruis ongeveer gelijk aan B r i q u e t 91839184 (oa Utrecht 1476)

1) vgl 43d en 58c2) Met het oog op de vrouwelijke lezers in het klooster

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

17

III Fol 27-109 Ossenkop zonder neusgaten met stang en St Andrieskruis gelijkaan B r i q u e t 14238 (Parijs 1469) Bijna hetzelfde is B r i q u e t 14239 (oaBrugge 1478)

IV Fol 110 Ossenkop met neusgaten met stang en St Andrieskruis gelijk aanB r i q u e t 15075 (Brugge 1467 Staatsarchief)

Het blanke fol 112 heeft een watermerk als III

II

Papier en perkament geschreven 1446 Bestaande uit 3 octernen waarvan heteerste en het laatste vel perk is 1 septern waarvan het eerste vel perk is 1 octernwaarvan het le en 8e vel perk is 1 dito waarvan alleen het 8e vel perk is eenkatern van 10 vellen het 10e perk een blad perk oorspronkelijk tegen den bandgeplakt uit een lsquogezangboekrsquo1) alles samen 115 bladen 290 times 203213 mm metinkt afgeschreven in twee kolommen 215 times 60 agrave 73 mm Geen signaturen wegravelcustoden Moderne folieering van 114 tot 227 welke gevolgd wordt

Inhoud

(E I 2)Dit siin sermoene endeleeringhen eens werdeghe

114a

vander pre dickeerenordene gheheeten broederJan de taůweleere vander geestelikergheborten godswAer es hij die gheborenes der ioden conincwaer god es ende hoe datties Eerst in den vader Item

115c

in hem seluen It inderzielen

(I)dOen ihus was geboren115d

(II)Hoe endewaertoe god denmensche gescapen heeftna ziin beelde

117a

(E I 6)Des dicendaechs naerhalfvastenen hout men dit

117b

euwangelium Ende leertvanden tempel gods

1) Aldus BNM vlgs den catalogus van V a n d e n G h e y n lsquoFragments dantiphonaire noteacuteen parchemin XIVe siegraveclersquo

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(E I 42)Den derden sondach naerpaesschen

118d

mOdicum et Jam nonvidebitis me

(60a)Inde cruysdaghe119d(60b)Op den Assentioens dach

ij121d

(60e)Op den sinxen dach122b(60d)Van der heylegher

driůoudicheyt124b

(60c)van den heyleghensacramente

125d

(60f)Noch vanden heyleghensacramente

127b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

18

(60g)Den ijst Sondach naerSinxenen

129a

(60h)den derden Sondach naerSinxenen

130a

(61)Op Sente Jans baptistendach

131d

(62)Den vierden Sondach∵133c(63)Den vijften Sondach134d(III)Op onzer vroůwen dach

assůmptio135d

(VIII)Van der oedmoedicheyt137a(65)vanden heyleghen cruce

ons heeren Hoe datverhauen wert met lydene

137c

(65)van den heileghen cruce138c(IV)van der edelheyt des

lydens140a

(V)van iij rande vortgangedes menschen

140c

(57)Den xjst Sondach141d

(64)Den xiijst Sondach143a

(66)Op den xvst Sondach144d

(67)Op den xvjst Sondach146a

(68)Op Sente michiels dach147d(70)Op den xvijsten Sondach149a(71)[d]It sprect die prophete

inden zouter149d

(56)den xixsten Sondach150d(69)Ter kercwiinghen152b(58)Eene Instructie vander

biechten153b

(60)van den wezene gods153c(XXI)

1)hs eerste ebovengeschr

Deze vorscreuen1) leeredie leerde een heilichpredicheere die hiet de

153d

tauweleere dat wize nv alleveruolgen dies hulpe onsgod van der minnenderzielen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Hier beghint een prologhevan seuen sermoenen die

154c reg 9

ghemaect siin op dateuwangelium vanpalmsondage Die eerstetwee Die heeft die wiseeersaem leerare Jordanusgemaect Dat eerste vandezen tween houtment opden eersten sondachvanden aduent Ende dathout vander ezelinnenende vanden cleedren diezii onder ihesum spreiddenende vanden telgeren derboemen Dat andersermoen hoůtmen op denpalmsondach ende sprectvan dien seluen Ende hoedat die scaren ozannariepen Ende dit sermoenes gedeelt in drien deelenna drie staten dermenschen Als derbeginnender dervoortgaender ende derwlmaecter Die ander vsermoenen die ziin daertoe vergadert op die selueeuwangelie Ende batverclaert na onsemenscheyt endeJegenwordegewandelingehoe dat wi selue tot dienleuene moghen commenEnde hier inne zoe ziin dieander articulen dereuwangelien verůůlt dieJordanus achter lyet teverclaerne Ende dat hijdaer donckerliic ende cortgeset heeft Dat es hier batin verclaert tot onserverstannessen Aldus

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

19

1)in marg door correctormet Λ achter deseingevoegd johannes (hsʒoēs) taulerus

soe heeft dese1) hem na gegaen endeheeft die crůmkens wiselile () opgeraept die hem ontvielen ende dathem daer inne ontbleef dat heeft dieheylege geest door dezen armenmensche veruult danc hebbe die heilegegeest die geuer es alles goeds amenhier beghint Jordanus eerste sermoenop die euwangelie die men leest op deneersten sondach vanden aduent ons liefsheeren) ihũ xpristiMerct wel om godeeen grooete scare ampchet en es niet sonder sake dat dieheilege kerke die den geest desbrudegoems ende haers gods heuet dieprocessie metter passien xpristiverminghet want die processie heeftbliisscap inne ende de passie roůweI)

Hier beghint dat ander sermoen dat dieheileghe leerare Jordanus ghemaect

156b

heeft op die euwangelie vorscreuen welcsermoen men leest op den palmsondach

een groete scare stroyden haer cleedereninden weghe ampcII)

[E]en grooete scare ampcavander processien der beghinnendermenschen es wat gheseitIII)

157b

Noch vanden selueneen grooete scare ampc Na den tweenvoorseyden processien volghet die derde

158b

die den volcommenen godscouwendenmenschen toebehoortIV)

Hier beghint dat derde stůc vanden |vanden palmzondaghe dat doen

159a

ouerbleef Ende dat den eerbaren wizenleerare ontuiel dat heeft deze hier op

I) Het begin van dit sermoen in Hs Deventer Athen Bibil 101 E 7 (Cat nr 49) fol 93aII) Men vindt een uittreksel hiervan in Hs Deventer Athen Bibl 101 E 7 fol 130a-131aIII) dito fol 131a-131bIV) dito fol 131b-132b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

gheraept Ende dat hem hier In ontbleefdat heeft die heylege geest door dezearme creature veruult gode lof Deerstesermoen[E]en groete scare ampc ghi hebt welt()ghehoort In dat eerste ende in dat andersermoen hoe gedaen die grooete scarewas die Jhesum te ghemoete quamende wat haer dienst was een yegheliicIn sinen staet Nu willen wy voort sprekenvander deylinghen der scaren ende vandat doen achter bleef Het es te wetendat haer die scare deylde In drienHier begint dat ander deel vanden derdensermoene dat hout van dier derder

163c

scaren ende hoe dat hem die prelatenende waer dat die victorie ons selues instaet daer Jordanůs af seit in dat eerstesermoen van desen euwangelie datmenleest op den eersten sondach vandenaduent

163d

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

20

[E]en groete scare die ihesum tegemoete quam ampcadie ihesum te gemoete quamen mettelgeren van boemen daer die herdeeerbaer wize leeraer Jordanus herdescoenen verclaernisse af gedaen heeftden ghenen die hem verstaen ende derghenen die inden wech der volcomenheitvoortgaenmaer simpel ende onbesochtemenschen behoeuen noch wat meerondersceets te weten hoe si tot diervictorien ende volmaectheyt commenmoghenhet es te wetene ende vort te merkenedat onder dese grooete scare oec een

166c

1)door hand 16e E met Λingev in margine

esellinne was1) daer ihesus cristus opreet

Item noch van eenen anderen lichterenwechnV zo volght hier naer noch jAnderen wech die hier oec in behoort

176a

Hier beghint dat viifste sermoen op dieeuwangelie vanden aduent Ende hout

177c

vanden tranen die cristus wende op diestat van JherusalemhIier soe es te merken hoe dat alle diegroete scare verblijdde met groetervrouden ende songhen hem dat hoogelof Osanna in excelsis

2)hs memē 1e poot vanm doorgeh en uitgerad

maer hij sal voor ooghen nemen2) alledie zwaerheit anxt ende vreese diedaer in geleghen es ende voorsien

181b expl

sorchůůldichlec wat hem al nůtte endenoet es In desen staet siet dit sal hemdaer in behouden sonder val daer onsallen toe hulpen moet ons lieue heereJhũs xpristus die de euweghe wijsheitende onse ghewareghe spieghel esamenLaatste 10 regels blank

Hier beghint een merkelike leeringhenV alderliefte ghij hebt die passie onsheeren ihesu xpristi wel gehoort tot hier

181c

toe ende die gheestelike navolginghe wel

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

verstaen Nu willic v gheuen datalderhochste weerdichste ende datedelste poent dat ghij noch gehoort hebtEnde om dat Ic duchte dat ghijs niet terechte verstaen en sout noch onthoudenal seidict hů metten monde Daer ommehebbict v gescreuen op dat ghijt danaltoes weder vinden moeght als ghijtverloren hebt Nu dan ghij hebt ghehoortende metten ooghen uwes hertenghesien hoe dat cristus siin crucegedraghen heeft met groeter pinen totop den berch van caluarien zweetendewater ende bloedt dattet al zinen lichameneder liep tot vp die eerde zoe datmendaer siin vorspoer van sinen bloedemochte sien daer hij gegaen hadde Siethem nv aen met inneghen medelideneEnde sullen wi tot dezer volmaectheitcommen ende naectheit van buten ende

183a

van binnen so moete wi xiiij cleederenvůt trecken die wi aen ghedaen hebbensedert dat wi gedoept worden daer wionze eerste puerheit mede verlorenhebben dese sijn vij vutwendich endevij inwendichHier beghint dat eerste cleet Merctwelenz

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

21

Fol 197c gaat het betoog over in een rechtstreeksche persoonlijke geloofsbelijdenisvan de schrijfster als materI) van haar klooster die zich dan later uitbreidt tot heelhet publiek harer lezers

1)om dit woord eenvierkante haal bij wijzevan paraaf2)tweede r op n

Hier1) ommemiin vut uercorne2) alderlieftekinder xpī die ic anderwerf begheerete baren in die leuende binnenste onsliefs heeren ihũ xpī tot datti weder inv ghetransformeert werde Ontfaet dieleere uwer sondegher moeder die nietwerdich en ben de minste te zine van vallen [ende] moet da liden dat ic uwemoeder [ben] maer en bedroeft v hieromme niet want eest dat ghi valduldaneghe() sondeghe creatuere contonderworpen soe en es daer oec gheentwiuel aen ghi en sult v oec wel uwenscepper onderworpen want hoe diepersoen snoeder ende verworpender ziindaer hem die mensche ondergheeft hoesiin verdiente dan meerder es Ende aleest dat ic sondich ende snoede ben soeheeft hem god nochtan ghewerdichtmiins te ontfarmen ende aldusgedaendinc door mj te werken want ic segghehu voorwaer de dinghen die ic v leere dieen leeric v niet vut der letteren als hierende daer geraept Maer vutwarachteghen ondervinden ende desedinghen hebben mj wilen alzoe vremdegeweest als zij nv v ziin moghen Maerdoen Ic bekinde dat alle miin werc nieten was dan gebrec doen versaectic allemiin werken ende verstacse ende wasmiins selfs te male getroest ende liet mjsimpelic leyden vanden geeste gods daerhem geliefde niet alleene in mj Maer oecdoor ander menschen In allen da si opmj leyden ende boeghde mj daer ondermet ghedoechsamheit ende met vredenmiins herten endemaecte in allen dingenminen pays Siet doen wordic in dezenwech geset ende hier in voortgaendeso wardic bekinnende hoe zeere dat Ic daer voren doelde Ende dat goet dat

197d

Ic waende gecrighen met minen werkeninden opganc der minnen dat vandic vele

I) Zij moet dan een directe opvolgster zijn van de bekende H i l l e S o n d e r l a n t s die hetklooster hervormd heeft en juist het vorige jaar (1445) aldaar gestorven was (Zie A c q u o y III pag 219)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

edeliker aen die ander side met latenende met lydene want het es altoesedelder liden dan werken want indenlatene ende lidene soe werket godouerwezelike indenmenscheMaer indenwerken die demensche werct soe werkethi menscheliic Ende alsoe vele dan alsgod edelder es dan die mensche alzoevele zijn wercken edelder dan desmenschen werken Ende hier omme alderliefste soe volghet cristum na in dezerwisen somoegdi hem geliic werden endehier mede soe yndic dit bouxkiin vandeninwendeghen geesteliken na volghinghendes leuens ende der passien xpristi deogratias

3)bedoeld is alderlieftehetgeen overal eldersvoorkomt

ach alderlieste3) broederen ende susterenEnde gheminde kinderen dien IcAnderweruen begheere te baren Indie leuende binnenste ons liefs heerenihũ

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

22

xpristi tot datti weder in v leuendebinnenste getransformeert werde Ic bidduIn dier selůer minnen daer hi mede mintende ic in dat selůe dat ghi die dinghendie v doer mi toe vloyenHier omme soe nemet Indanke ende bidt voor mij dat god mijns

193c

armen sonderssen ghenadich wille ziinAmenBidt voor diet maecte ende heeftgescreuen want zij arm door gode esbleuen DoemenM vienhondert() screefna dat ihus ant tcruce bleef en xlvj oftedaer omtrent soe was dit eerst ghemaectte ghent van zuster alijt der priorinnenvan galileen god wille haer ziele

1)hs ghemaectgewinnenmet lichteren inkt waterpasdoorgehaald De inkt heeftde kleur van het volgendedeel van het hs

gewinnen1)

De rest der kolom is onbeschreven Van de volgende kolom zijn de twee eersteregels opengelaten voor een opschrift in rubriek

[D]at herte dat vol is van minnen Canqualijc hem seluen soe bedwinghen ten

198d

opembare in enigher wijs soe wat in heeftende ten ghene hem te bekinnen mitennighen teyken den ghenen dient mintEnde want dat voltrouwenongheveynsdelic mint ende voltrouwenende gunsten is te sinen lieue soebegheert dat ghelike antwerde te hebbenvan sinen lieue ende eyscht wedertekenne vanminnen Hier omme die bruytinder cantiken dat is die minnende zielewant si haer seluen gheuoelde vol vanminnen ende bereet tallen werken endetekenen van minnen soe eyscht si eengroot teken van minnen ende sprect vytharer volheyt ten eersten woorde Hicusse my mitten cussene sijns mons

Siet ziele mijn nu hebbe ic v gheseghtende ghescreuen hoe ghij met gode

227b expl

hebben selt een minleec ondersien endevriendeleec onderspreken eene

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

vnderlinghe vriendeleken ende eenegodleke onderkussene Wildi dit met dergracien godsmet der werken volbringhenSoemoeghdi behoudenmy ende v Endeen wildijs niet doen soe uerdoemdi myende v Leeft danne ende merct leeftende werct Siet yet ende niet

2)hs s tvriendeleect ende sprect2) Loeft endeghebrect kint ende mint uerlanct endesijt blint Rwnt ende kust werc ruste

3)hs d op tgod inne god nae der minnen ghebod3)

dat u uerleene teenen eeweghenloene Die vader Die sone ende | endedie heyleghe gheest Amen -

Twee laatste regels blank

In den linker bovenhoek227verso

Despice terrena celum pete te aeque

4)hs ml9cures () Sis miles4) purus semperdomino que paratus Ac () petedissolui sex sunt vestigia xpĩ

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

23

II A

Schrift

Aan dit gedeelte hebben twee handen gewerktFol 114a tot 198c zijn geschreven in een vaste duidelijke regelmatige sierlijkerotunda klein en compres1) Het aantal regels varieert dan ook van 54 tot 60 Er isgeen greintje rood bij te pas gekomen Voor zoover er opschriften zijn zijn die ingroote zwarte gothische letters geschreven zoo oacuteoacutek hier en daar een eerste regelDe t heeft altijd een haaltje aan het dwarsstreepje de ij is meestal ii geschrevenwaar j staat is deze soms van i haast niet te onderscheiden dikwijls wordt i aan hetbegin van een woord als J geschreven de slot-n heeft vaak de vorm van een 3 ofvan een Grieksche η welke laatste soms in het midden van het woord ook voorkomt g z en h een oog onder den regel op de u een kringetje ů (verzwuumlmt 198a)Leesteekens punt vaak met een haaltje naar boven en schuin streepje Voorparafen is plaats opengelaten waar dan eacuteeacuten of twee schuine streepjes staanEigennamen en aanhalingen voorloopig zwart onderstreept (zeer dun) Er is eenzeer uitgebreid verkortingssysteem gebezigd al komen verkortingen van de lettersn en m en het woordje lsquoendersquo naar verhouding niet veel voor De volgende werdenopgemerkt

sondlinge wkelic matien wc ʃmoen(met haal door ʃ) beghee natu2enmīnee

-er

ht-arm d w zwt wt h ald n-aerwt-oor

eerteike eerte2ike leeare leeae maiawae de creatue

-r

h hōme-ier

nate2Ʒ ceat2liic nat2like nat2enracie

-ur

ceature zi2 spect-re

onbegpelike begpinge ppeteyt (eerstep met abbr voor pro) onbegipelike(153a)

-ri

ccen-ru

vutd ingen spũc gũcien-ra

goot gotht gote-roo

1) Zie afb VII

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

24

Verder nog de volgende co = coninc(s) coumllike = coninclike Jt = item hƷ = het -hṭ

= heit dƷ = dat ald9 = aldus azles (z met lus) gg aug9 = aristotiles gregorius

(157b) augustinus ptyen (onder p een streepje) = partyen xs xi = cristus (- i)xristus xpristus euwa - euwangelium Jo - Johannes ihrlm - iherusalem Ditafkortingssysteem dat in jongere handschriften niet meer voorkomt doet vermoedendat een 14e-eeuwsch voorbeeld werd afgeschreven (Men zie D e V r e e s e Hssvan Ruusbroec hs C en hs mM)

Correcties van denzelfden corrector en op dezelfde manier als in IKomen deze in het eerste deel nl van fol 114 tot 155c zelden voor1) in het

volgende dat de sermoenen van Jordanus2) behelst zijn zij zoo talrijk dat deplaatsruimte niet toelaat om ze op te nemen Dit gedeelte is ook minder fraaigeschrevenVan een hand die niet veel later dan het hs behoeft te zijn zeer beverig en van

de vorige duidelijk te onderscheiden door den bruinen inkt zijn ingevoegde woorden(met in den tekst) verbeteringen en de vrij talrijke woorden in margine die blijkensde gebruikelijke twee stippen boven de eerste letters een woord in den tekst moetenvervangen of glosseeren bijv

114a waer god es daer moetti wercken - in margine hij (passim) 114b den adelder naturen - dat wesen 115b gedeelt - gheedelt 116c onvernuftegen - onredeliken119a můgge - mozie 121c dat zi - het zi (passim) 122a oft goddesen lieden an- gaue 122b n (= nair) - na zo moetic met di crigen - dingen 123a hueren - vren123b d (= dair doch niet begrepen - daer (passim) vernuftege - redelike 123cinderlike - nichlike 130adeze duegden in ons gesmaect - gesaeit 133adanalzo vele be-|respen ontfaet - in marg aansl reescap 134a inderlike - inwendige134c wert nemmermeer moetich soe werket zoe lidet - moede sij werket zie lidet135b

1) Alleacuteeacuten 120a Alsoe en ziin alle dinc (niet aansluitend in margine) sonder die godlike minnereysen doorgeh in marg met potl voer[deren] gt ontsteken (toe) versicht gt ghesicht hemen wort des leuende broodts niet - in marg aansl ghegeuen 126a Nv en is negeen naturlicdat gt Nv en is geen dinck naturlic dat 141a alte - also 154a En mach niement ij heerendienen gt mEn can gheen v[terlike] noch in[derlike] gt wtwendich noch inwendich 154b[hi]tten gt dingen

2) Dit is Jordanus van Quedlinburg en niet J van Groenendael gelijk D o l c h (p 83) meent

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

25

zi boeten haer nette - stoppen 135c te glansene - openbaren 144a h meeste pine(zie 123b) - hore 144a Ende en zii dan - het 144d onuernuftege -oner(onleesbaar) 151c vernuft - verstannisse

Deze glossen komen in het stuk met Jordanus sermoenen niet voor wel deinvoegingen de talrijke notas zijn ook van deze hand Van deze hand zijn ook welde talrijke soms op parafen gelijkende strepen en haken die als leesteekens dentekst trachten te verduidelijken (In het tekstgedeelte steeds weergegeven door |)

Van een derde zeer sierlijke hand is de invoeging in margine Eyghen wille Eyghenminne (ingev met Λ)

II B

Fol 198d tot het eind zijn door een andere gelijktijdige en gelijksoortige handgeschreven Aanvankelijk groot en breed wordt het schrift gaandeweg kleinerronder compresser het aantal regels varieert tusschen 46 en 56 merkwaardigerwijzezijn hier en daar een zeker getal regels weer wijduit geschreven Verkortingen nen m veelvuldiger afgekort dan in II A Voorts creatu2en wijshtLeesteekens punt De divisies aan het eind van den regel zijn gewoonlijk in t

oog vallend lang en zwaarOp een aantal plaatsen is ruimte voor een woord opengelaten deze ruimte is hier

en daar met potlood of met den stilus met het vereischte woord aangevuld

no amp intellige215bMerkwaardigekantteekeningen

leest dit ende leeft218b

Dit tweede gedeelte is evenmin gerubriceerd de ruimte is opengelaten vaak maarniet altijd staat er een representantDe taal van dit gedeelte van het hs is sterk Oostelijk gekleurd togravech acht ik het in

het geheel niet uitgesloten dat het ook in het klooster Galilea is afgeschreven Deafschrijfster heeft dan allereerst veel moeite gehad met het schrift getuige deveelvuldig voorkomende volkomen onbegrijpelijke woorden die wij aantreffenwaarvan zij kennelijk maar wat gemaakt heeft egraven de opengelaten en later aangevulderuimten Zoo zou ook heel goed te verklaren zijn waarom sommige regels ineensweer wijduit geschreven zijn zij waren aanvankelijk opengelaten en eerst latergeschreven en dan veel minder compres daar er rijkelijk plaats was

Papier

Het papier is van dezelfde soort als bij I

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

26

Watermerken

1 Fol 114-167 Kleine ossenkop zonder neusgaten als B r i q u e t 14232(Brussel 1440)

2 Fol 168 174 Gothische P met een klaverkruis gelijk aan D e S t o p p e l a a rXII 7 (Stedel rekening van Middelburg 1451)

3 Fol 171 173 179-191 Zie 14 Fol 192-206 Ossenkop zonder neusgaten gelijk aan B r i q u e t 14181

(Antwerpen 1443-49)5 Fol 208-213 Een gothische P Zie B r i q u e t 8525 (Douai 1452)6 Fol 214-222 Een eenhoorn nog het meest lijkende op B r i q u e t no 10015

(Brussel 1447)7 Fol 223 225 Zie 5

Herkomst

Blijkens de aanteekening op fol 198c is de codex althans voor een gedeeltegeschreven in het klooster Gatilea te Gent Blijkens de correctie die in de tweeeerste gedeelten van dezelfde hand is uit het begin der 16e eeuw op zijn vroegstzal het geheele hs ook wel aldaar geschreven zijn Er zijn geen sporen van laterebezitters De woorden lsquoDe Liberijersquo op het eerste onbeschreven blad maken onsniet wijzer

Band

Nieuwe band het oude leer over nieuwe kartonnen borden met een nieuwen rugOp het oude leer rechthoek en diagonalen met eacuteeacuten filet In den band vooraan iseen rechthoekig stukje perkament geplakt (ca 2 times 3 cm) met in cursief schrift vanca 1500 - xP ()

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

27

Hs U

Handschrift op papier uit het jaar 1442 berustende in de Universiteits-Bibliotheekte Utrecht VE 18 (No 1027) bestaande uit 1 blad perkament 1 blank blad papier8 sexternen 1 quintern 1 quintern minus 1 blad 1 sextern 1 septern 2 quinternen1 blad tezamen 162 bladen plus 2 schutbladen 141145 mm breed bij 214216mm hoog met den griffel afgeschreven (141 bij ca 95) en gelijnd met een aantalregels dat varieert tusschen 21 en 27 De kopiiumlst stoort zich zelden aan deafschrijving en de hoogte van den bladspiegel varieert tusschen 131 en 146 mmOok het lijnen is zeer onregelmatig geschied met 21 tot 27 regels per bladzijdeSignaturen zijn niet of niet meer aanwezig De reclamen in het midden derondermarge met robriek omgehaald (de hoeken worden door lussen gevormd) Defolieering is uit het begin van 1500 met inkt in romeinsche cijfers en begint bij deeerste beschreven pagina j-cxviij xix-lix Van 119 af wordt dus de c weggelatenEr zijn daarbij de volgende vergissingen gemaakt tusschen cxvj en cxvij is een bladniet meegeteld lij komt tweemaal voor Voorts vinden wij tusschen (c)xxxix en (c)xleen blank blad (C)xxv is veranderd uit (c)xxvij men lette tevens op (c)xxxiiji Detwee eerste bladen hebben aan elkaar en ook gedeeltelijk tegen den bandvastgezeten Later zijn ze losgeweekt om een stuk beschreven perkament dat ophet hout vastzit te kunnen bestudeeren Het is een fragment van een antiphonariumca 1350 geschreven1)

Het hs bevat de navolgende sermoenen van Tauler met rood of rood-onderstreeptopschrift Van een andere wel ongeveer gelijktijdige hand zijn de aanduidingenvoor de feestdagen die men in de kolom rechts aantreft

1) Deze wetenschap dank ik aan PB K r u i t w a g e n OFM

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

28

Andere handKopiiumlst

jaOpden xi sondach nae deroctauen van pynxsten

(57)Duo hominesascenderunt vtorarent vnusphariseus et alterpublicanus1)scribitur luce xviijcapittel | tulooriginaliter

vijb(58)KInder ich rade v

ende bidde v

viijb(60)MOyses die sprac

o ysrahel dijn got

xbpara Des maendachs in diecruis daghe

(60a)ONse heer spreectwie es van v allendie

xvjbpara Op ons herenhemelvaerts dach

(60b)D a t o n s e h e e rs i j n e i o n g e r nb e r e s p d ev a n d e no n g e l o ů i c h e i t

xxijb

(60c)D a t h o e c h t i j tv a n d e ns a c r ame n t

xxviija

(60d)D a t h o e c h t i j tv a n d e rh e y l g e rd r i j u o l d i c h e i t

xxxiija

(60e)D a t h o e c h t i j td a t d i e h e i l i g eg e e s t

1) hs pubblicanus eerste b uitgerad

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

g e g h e u e nw a e r t

xxxviijb

(60f)O n s h e e r nw o e r d e e n d ev a n d e rw e e r d i c h e i td e ss a c r ame n t s

xlvapara Op den anderensondach nader octauen2)

van pynxsten

(60g)E e n m i n s c h ema e c d e e e ng r o e ta u o n tm a e l e

xlixaOpden iij sondach naderoctauen van pynxsten

(60h)S i n t e p e t e rb e s c r i j f t d e s ee p i s t e l

2) hs v doorgeh rood op zw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

29

Andere handKopiiumlst

lva(61)D a t h o e c h t i j t

d e s h e y l i g e nJ o h a n n e sb a p t i s t e n

lxija

para Opden iiijde sondach naderoctauen van pynxsten

(62)MEn leest inderewangilien

lxvijb(63)O p t e n v i j f t e n

s o n d a c hn a d e r o c t a u e nv a n p i n x t e n

lxxapara Opden xiij sondach naderoctauen van pynxsten

(64)INder ewangilienvander weken daerdie luterste waerheitin geleghen es vandien dat ic deserdaghe aff seide datonse heer tot sijneniongeren sprac

lxxvja(65)V a n d e r

v e r h e f f i n g e nd e s h e i l i g e nc r u c e

lxxxjapara Opden xv sondach naderoctauen van pynxten

(66)Sueket ten eersten

lxxxvbpara Opten sestienden sondachnader octauen van pinxten

(67)S i n t e p a u l u sb e s c r i j u e td e s e e p i s t e l (zelfde hand als

eigendomsmerk)

xcija(68)D a t h o e c h t i j t

a l r e e n g e l e n

xcvjb

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(69)Wa tk i r c w i j n g eg e e s t l i j cb ew i j s e t

xcixbpara Opden vijtienden sondachnader octauen van pynxsten

(70)D e s e e p i s t e lb e s c r i j f t s i n t ep a u l u s

cijb(71)A l w a t t o t t e r

s a l i c h e i tb e h o e r t d e sv i n t 1) men h i j re e n e n w e c h

cvjapara Op den ixtienden sondachnader octauen van pynxten

(56)S i n t e p a u l u sb e s c r i j f t d e s ee p i s t e l

1) hs aan de t begin van een e geeumlxp en doorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

30

Aan het eind van dit sermoen

Dese voerscreuen leer die leerde een heylich predicaer die hiet detauweleere Dat wij nv dat alle veruolghen Des help ons god AmeN

Onmiddellijk hieronder op nieuwen regel Ohannes d met rood doorgehaaldNa een regel spatie volgt dan zonder opschrift

JOhannes die godlike minnaer die waert(XXI)

Dit stuk eindigt halverwege cxva De rest is onbeschreven cxvb blank

Andere handKopiiumlst

cxvjaDit is vanden heiligensacrament al en lŭydet

(Cor I 15)In nomine dominiAmenDIe edeleweerdighepenitencie

inden begyn neit daer vante sijn

cxvijb (118)Dit is oec schoen leer vanden heiligen sacrament

(Cor I 16)DErmeyster sprach

[c]xxa (121)Noch vanden seluenwerden heiligen1) sacrament

(XVII)DRijff die lammer

[c]xxib (122)vanden heiligen sacrament(XVIII)NV heffen wij aen

[c]xxvb (126)In ondermarge eenaanteekening afgedrukt alsnoot op pag 345

(XIX)Assit in pno sanctemaria meo DItbegenne sueken

[c]xxxixa (140) na twee regels spatie

Gheeyndt int Iaer ons heren MCCCCxlij Den iiijden dach in Iulio

Deze aanteekening rood omgehaald De rest der bldz onbeschreven [c]xxxixben 141 blank

[c]xla (142)

1) hs heligē boven eerste e een i g op h

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Finito libro sit laus gloria xpo Qui scripsit scripta2) sua dextera3) sit benedicta etcdoorgehaald Daaronder

2) hs scripca3) hs dexca

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

31

Andere handKopiiumlst

Dit is eyn schoen sermoenvanden werdighen heiligensacrament

(XV XVI)ICh ben een guet heerde

[c]xlviijb (150)

MIserunt iůdei ab jherosolimis et leuitas ad1) Iohannem ut interrogarenteum Tu qůis es(S II)

In margine

op den iiij sondaech vanden aduentVOx clamantes indeserto parate vias domini(Bas B)

In margineD i t e s o e c o p d e n i i i j s o n d a e c h i n d e n a d u e n t

Het handschrift eindigt

[c]lixa (161)

Dat wij hijr toe komen Des helpe ons god Amen AMEN

Na twee rr spatieDit boeck hoert toe den regularissen int besloten cloester binnen maeseyck[c]lixb

Dit is die tafel van desen boeckOpten xi sondach naeder octauen van pinxten I

1 regel spatie

Des maendaechs in die cruysdage xjOp ons heren hemeluaerts dach xvij

1)hs h doorstreeptDat hoechtijt vanden heiligen1) sacrament xxiijNoch vanden heiligen sacrament xxxixNoch vanden sacrament Jn nomine cxvj tot xlviij toeDat hoechtijt vander heiliger drieuoldiheit xxviij

2)hs watDat hoechtijt dat die heilige geest gegeuen waert2) xxxiij

3)hs octauOpten anderen sondach nader octauen3) van pinxten xlv

3)hs octauOpten derden sondach nader octauen3) van pincxten xlixDat hoechtijt des heiligen Johannes baptista lv

3)hs octauOpten iiijden sondach nader octauen3) van pinxten lxij

4)hs ocutOpten vden sondach nader octauen4) van pincxten lxvijVander verheffinge des heiligen cruce lxxvj

1) hs Johēm streep boven e doorgeh daarna t heele woord met zw en r geeumlxp enmet r doorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

4)hs ocutOpten xv sondach naeder octauen4) van pincxten lxxxiDat hoechtijt van alre engelen xcij foliumVander kirckwijingen cxvij

5)hs xiix geheeluitgeradeerd slechts destaarten der x-en zijn ernog Bedoeld was vijxden

(= 17en)

Oten ()5) sondach nader octauen van pincxten C foliumOpten ixtienden sondach nader octauen van pincxten cvj foliumEyn openbaringe van Johannes cxiijOpten iiij sondach inden aduent Miserunt iudei xlix

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

32

Schrift1)

Het handschrift is geschreven met een duidelijke vaste doch zeer onregelmatigehand door welke ook de volgende hss uit de Kon Bibl te den Haag geschrevenzijn 73H6 (Cat No 539) van 1431 73H19 (Cat 643) van 1435 73F25 (Cat 625)uit de 2de helft der 15e eeuw 73H22 (Cat 623) eind 15e eeuw en 73H24 (Cat618) eind 15e eeuw en hs VE 19 (Cat 1013) uit de Univ Bibl te Utrecht Deafgeronde letter is op den regel geschreven De ʃ komt daar niet onder uit en is vanonderen naar rechts omgebogen In de drie laatst genoemde Haagsche hss wordteen ʃ geschreven die recht naar beneden onder den regel spits uitloopt Degeschatte dateering van deze hss vindt hierin dus steun De schrijfster (de kopiiumlstwas een vrouw blijkens een aanteekening in hs 73F25 bidt voer die scrijuers omgods wil) is in latere jaren een meer moderne ʃ gaan schrijven in het rubriek-opschriftop fol 38b van 73H22 komt nog een keer haar oude ʃ te voorschijn terwijl omgekeerdin ons hs een doorloopende ʃ in opschriften ook reeds te zien is De y heeft steedseen stip i en ij meestal schuine streepjes De u met gesubscribeerde o komtveelvuldig voor vooral in het laatste sterk Duitsch getinte gedeelte

Interpunctie

Punt die soms hoog-punt nadert en dubbel-punt Rubrieken van de kopiiumlste rooddoorstreepte hoofdletters gerubriceerde zwarte en nieuwe roode punten Allecorrectie-teekens worden gerubriceerd alle denkbare paraafteekens (omgekeerdehoofdletter D met of zonder staart galg met schuin streepje of stip in den hoektwee schuine streepjes) Dikwijls wordt terwijl een bladzij reeds vol is een woordonder den laatsten regel nog afgemaakt en later met een roode lus omgehaald(soms meerdere woorden 117a) Roode opschriften komen voor van fol j tot cxvjZij geven soms den feestdag aan zijn dan weer een soort van titel De roodelombarden zijn meestal slecht gevormd een enkele keer een weinig versierd DeD op fol ja is met in de menie uitgespaarde en met zwart omgehaalde bladmotiefjesbewerkt de uiteinden loopen in klaverblaadjes uit In het wit van de letter een lintmet de zwarte woorden et veritas domini De D zal hiermede verbonden wel despreuk lsquoDeus et veritas dominirsquo moeten vormen Eigennamen

1) Zie afb VI

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

33

Latijnsche woorden en verder alles wat van belang geacht werd is rood onderstreeptOok de correctie is op een enkele uitzondering na uitsluitend door de kopiiumlsteverricht en schijnt wel in drie eacutetappes geschied te zijnTijdens het afschrijven ontdekte fouten worden geeumlxpungeerd enkele letters met

eacuteeacuten enkele stip Meestal echter worden deze uitgeradeerd Bij het rubriceerengeschiedt de correctie door het foutieve woord door te halen en opnieuw ditmaalmet streepjes te expungeeren Een of meer foutieve woorden worden ook vaakheel netjes beplakt met een reepje papier dat dan opnieuw beschreven is Ik vondlos in het hs liggende zoon reepje met robriek beschreven D e s ma e n d a c h s Nagrave de correctie tenslotte zijn op verschillende plaatsen met robriek doorgehaaldeletters en kleine woorden uitgeradeerd (xxiiija)Als invoegingsteeken wordt het wigje gebruikt meestal met iets erboven een

punt 3 punten of als er onderscheid noodig is een kruisje1) Het teeken vooromzetting van twee woorden is twee schuine streepjes voor beide woordenDe rechthoekige omhalingen met lussen zooals wij die bij de reclamen aantroffen

komen ook bij in margine ingevoegde woorden voor (ook deze in robriek of roodop zwart) Deze manier van omhalen was gewoonte in het klooster van Maeseyck(zie hss Kon Bibl 73F25 73H18 70E12) De afkortingen zijn de gewone Eenzelfdeteeken wordt voor -re- en -er- gebruikt weden = weerden (xva) don = doren (xb)d = der vuy vuy = vuyr ([c]xxiiijb) of vuyer ([c]xxvija) Verder goter = groter (xvb)pstn = priesteren (xva) spac = sprac (xiij)Niet heel veel later dan de hand van het hs zijn de opschriften aangebracht die

wij hierboven reeds samenbrachten in een tabel De letters zijn leelijk de roodeonderstrepingen maken het nog ergerVan een cursieve 15e-eeuwsche hand zijn de latijnsche doch ook wel

Nederlandsche glossen die tot fol xciiij geregeld in de marges voorkomen Ze zijnsoms (fol xiija la lja) verticaal geschrevenVan een hand uit het begin der 16e eeuw gothisch bastaardschrift is de

inhoudstabel van fol [c]lixb alsmede de pagineering (zie de hoofdletter C) Dezehand toont groote overeenkomst met

1) Geheel op zichzelf staat de expunctie van het woordje te op fol cijb met punten erboven egraveneronder Stellig van latere hand

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

34

die van het hs uit Maeseyck dat een vertaling van de sermoenen van Tauler naarden Bazelschen druk bevat Kon Bibl den Haag 73H21 (Cat No 633) uit het jaar1547 De letters in dit hs zijn echter zwaarder en breederOf de later toegevoegde opschriften van fol lxxxvb [c]xlviijb [c]liijb weacuteeacuter van een

andere hand zijn ben ik niet in staat uit te maken Het is mogelijk dat ze van deschrijfster uit later jaren zijn Zoo is het ook met correcties in het laatste sermoentw

lva wortse in marg voor geeumlxp en met rood doorgeh selixa verstuert boven met rood geeumlxp en doorgeh brenghen

Tenslotte is het eigendomsmerk op fol lixa uit denzelfden tijd afkomstig als deinhoudstabel Deze aanteekening treft men in bijna alle hss uit Maeseyck aan hetlaatst in hs Den Haag Kon Bibl 73H7 (Cat No 415) van ca 1500Over de geschiedenis van de hss die in Maastricht gevonden zijn in 1839

raadplege men de beschrijvingen van de Ruusbroechss T tot en met YIn den catalogus van de bibliotheek van het Sint-Agnetenklooster te Maeseyck

in 1795 opgemaakt staat onder no 14 te lezen

Sermoonboeck beginnende op den 10 zondag naarSinxten tot advent 1442 (in quarto)

Het lijdt wel geen twijfel of ons hs is bedoeldIn den lsquoCatalogus van boeken en handschriften gevonden te Maastricht in

1839rsquo vond ik onder de hss die naar Utrecht gezonden zijn drie nummers die inaanmerking komen

468 Liber precum (Nederduitsch)461 Godvruchtig boek in het Nederduitsch427 Sermonen van de Saramenten

Op de keerzijde van het perkamenten schutblad van ons hs is een ovaal etiketjegeplakt uit de eerste helft der vorige eeuw afkomstig

Aevum mediumScriptores ecclesiastNo 427

Het is gedrukt alleen het cijfer is geschreven Het is dus wel waarschijnlijk dat metlsquoSermonen van de Saramentenrsquo ons hs bedoeld is

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

35

Papier

Zwaar en weinig gelijmd op de kruispunten van nerven en waterlijnen zijn deafdrukken der soldeersels goed zichtbaar Het hs heeft slechts eacuteeacuten watermerk datbeschreven is door D e V r e e s e Hss van Ruusbroec Dl I pag 226 sub 2 (Zieook ald pag 257 aanhangsel voor de beschrijving van hs V)

Band

Het hs steekt nog in zijn oorspronkelijken kalfslederen band waarvan de rug opeen schandalige wijze hersteld is in lateren tijd De stempeling aan beide zijdendezelfde is zeer eenvoudig een veld van ruiten ingesloten door een rechthoekde lijnen bestaan uit twee filets Twee eenvoudige sloten zijn nog aanwezig deklampen ontbrekenAan de lange zijden der bladen hebben als bladwijzers kleine lusjes gezeten

Twee zijn nog over eacuteeacuten van perkament aan fol lxij en eacuteeacuten van rood leer aan folcxvj

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

36

Br 3

Handschrift op papier geschreven in het jaar 1486 berustende in de KoninklijkeBibliotheek te Brussel no 2184 (Cat III 1991) Het bevat 1 perk schutblad 1sextern 1 quintern plus 1 blad 7 sexternen 1 quintern plus 1 blad 5 sexterneneen cahier van 16 bladen (6-10) 1 sextern 2 quarternen 3 sexternen 1 quartern1 quartern minus 1 blad 1 perk schutblad tezamen 273 beschreven bladen plus2 schutbladen metende ongeveer 145 times 210 mm slordig afgeschreven voor eacuteeacutencolom ca 95 times 147 mm en gelijnd voor 29 tot 31 regels waarvan de laatste somsniet beschreven is Sommige pag zijn heelemaal tot onderaan toe gelijnd deonbeschrevene echter alleen met een scherp voorwerp Van inkt is daar althansniets meer te bespeuren De regels loopen soms een heel eind buiten de afschrijvingdoor en dit geldt dan ook voor de lijnen waarop of waartusschen ze geschrevenzijn De reclamen zijn alle nog aanwezig Er zijn geen signaturen Het hs is gefolieerddoor den kopiiumlst tevens rubricator met roode romeinsche cijfers beginnende bijhet eerste stuk van den tekst en wel J tot cclxx Deze folieering is danig in de warzij geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen

xix en xx - op rasuur xxi - i bijgeschreven xxx staat voor xxxiii xxxi - successveranderd in xxxiii xxxiiij lxxj van dez hand cursief en met zwarten inkt Cix -ix cursief in zwart naast roode C Cxvii moet zijn Cxvi Cxxxi - i ten onrechteuitgeradeerd Van Cxxxi tot Cxcv is de folieering eacuteeacuten blad achter (Cxxxv is verbeterdin Clxxv) Cxcvi - i half uitgewischt Daarop volgt Cxv Cxcvi - moet zijn resp Cxvijen Cxcviij Cxcix en CC zijn juist en werden met potlood veranderd in resp Cxcvijen Cxcviij (zelfde hand) Cxcviij (met potlood erboven ix) - moet zijn CCi Dan volgtopnieuw Cxcix - moet zijn CCij CC CCj worden overgeslagen CCij tot CCxix moetzijn CCiij tot CCxx Volgt CCij (-ij doorgeh xx bovengeschreven) - moet zijn CCxxiDit gaat zoo door en daar CCxxiiij en CCxxix ontbreken is de folieering CCxxx

weer in orde tot het einde toe CCxlxij heeft de tweede x op een andere letter Clxiijis met potlood veranderd in CClxiij

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

37

De voorbeelden voor de folieering zijn meestal aan den voet der pag nog zichtbaarsommige zijn rood ook hierin al verbeteringenDe moderne folieering met potlood beginnende bij het eerste schutblad slaat

tusschen 112 en 113 een blad over Wij hebben ons aan deze folieering gehouden

Inhoud

2b H i e r v o l g h e t e e n t a f e l e v a n s om i g h e n ma t e r i e n d i em e ns o u k e n s a l i n d e s e n n a v o l g h e n d e s e rm o e n e n o n t r e n t d e s e nt e e k e n eAermoede 31Beelden 5 8 23

Vrese gods 14 84 124 1463aH i e r v o l g h e t d i e t a f e l e v a n d e n n a v o l g h e n d e n s e rm o e n e n

1)2)

1) hs ʃ met haal er doorheen2) hs vt op et

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

38

1)2)3)4)5)6)7)

1) hs o p d e n i j sten s o n d a c h n a p a e s uitgeradeerd2) hs alte3) hs na c rasuur tusschen twee x-en zwarte v bovengeschr () na v met potlood nog ij

zichtbaar4) eerste o op a5) hs cxxxvix v doorgeh6) hs deze regel tusschengeschr7) hs Clxxxix 3e x uitgerad het kruisje voegt dit cijfer in achter dei (rechts)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

39

1)

Na een regel spatie

(S II)H i e r v o l g h e ns om i g h e g o e d es e rm o e n e d i eg h ema e c t h e e f tm e e s t e r J a n 2)

t a u w e l e e r eme e s t e ri n d e r g o d h e i t T e ne e r s t e n V p d e nv i e r d e n s o n d a c hi n d e n a d u e n tS e rm o e n ∾ ∾ ∾3)

DIe ioden ende diepharizeuze

(Bas B)V p d e n s e l u e ns o n d a c h e e n a n d e rs e rm o e nEGo vox clamantis indeserto parate viam dominietc

8a

(Cor II 10)v p S i a n se u a n g e l i s t e n d a c h

IN principio erat verbumetc

11b

(1)v p d e n h e l i g h e nk e e r s t d a c h

13a

S e rm o e n Puer natusestnobis et filius etc

1) hs zwarte v op roode i daarachter in zwart 238 (hand van plusmn 1600)2) hs ar waarschijnlijk dus C o n r a r d u s uitgerad en Jan er overheen spatie met roode

streep opgevuld3) Zie afb VIII

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(2)V p d e n d e r t i e na u e n t S e rm o e n

17b

Accipe puerum et matremeius et vade in terramisrael etc

(5)V p d e n d e r t i e n d a c hv p d i e e p i s t e l e

20b

S e rm o e n SVrge etilluminare iherusalem quiavenit lumen tuum etc

(4+3)V p d e n s e l u e n d a c hv p d i e e u a n g e l i e

22b

e e n a n d e r S e rm o e nVBi est qui natus est rexiudeorum etcV p d e n e e r s t e ns o n d a c h n a d i eo c t a u e v a n d e r t i e n -

27a

(XI)d a g h e S e rm o e n VInum non habent

27b

(6)V p d e n v i j f s t e ns o n d a c h n a e r

28b

d e r t i e n d a c hS e rm o e n IV gummeum suaue est et onusmeum leue

(XII)D e s s a t e r d a e c h sv o o r g r o o t u a s t e n

31a

a u e n t S e rm o e n Eratnauis in medio mari etihus solus in terra

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

40

(Bas H)v p d e n d o n d e r d a c hn a

35a

g r o o t u a s t e n a u e n tS e rm o e n DIcebat ihsad eos qui credebant ei exiudeis etc

(8)V p d e n v r i n d a c h n ag r o o t v a s t e n a u e n t

37b

S e rm o e Erat dies festusiudeorum etc

(9)V p d e n t w e e s t e ns o n d a c h i n d i e

42b

v a s t e n e S e rm o e nEGressus ihūs secessit inpartes tyri et sydonis etc

(11)V p d e n ma e n d a c hv o o r p a l m s o n d a c h

47a

S e rm o e n VLtimo diefestiuitatis clamabat etc

(12)D e s d i s e n d a e c h sv o o r p a l m s o n d a c h

51b

S e rm o e n VOsascenditead diem festum ego autemnon ascendam etcDes vrindachs voorpalmen Dat eerstesermoen

54a

(14)Expedit vobis ut vnusmoriatur homo pro populoetc

55a

(XIII)V p d e n s e l u e n d a c h E e n a n d e r

57b

s e rm o e n HEt es nootdat een

(Bas L)V p d e n d o n d e r d a c hn a p a e s s c h e nS e rm o e n RAbboni

60a

(Bas O)D e s v r i n d a e c h s n ap a e s c h e n o f

63a

v a n d e nS a c r ame n t eS e rm o e nECce ego vobiscum sumomnibus diebus usque adconsummacionem seculi

(XV + XVI)v p d e n t w e e s t e ns o n d a c h n a

69b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

p a e s c h e n S e rm o e nEGo sum pastor bonus

(XVII+XVIII)v p d e n s e l u e ns o n d a c h e e n a n d e r

75b

S e rm o e n DRijft dielammere

(58)D e s ma e n d a e c h s i nd i e c r u u s d a g h e v p t

78b

e p i s t e l e S e rm o e nCOnfitemini alterutrumpeccata vestra

(60a)V p d e n s e l u e n d a c hv p d i e e u a n g e l i e

79b

S e rm o e n DIxit ihsdiscipulis suis Quisvestrum habebit amicumet ibit ad eum media nocteI n a s c e n s i o e n sd a g h e v p d i e

84a

e u a n g e l i e S e rm o e n

(60b)REcumbentibus vndecimdiscipulis apparuit illis ihsetc

84b

(26)v p d e n h e l i g h e ns i n x e n d a c h D a t

89a

e e r s t e S e rm o e n REpleti sunt omnes spiritusancto etc

(60e)v p d e n s e l u e n d a c hD a t a n d e r s e rm o e n

94a

SI zijn alle vervult mettenhelighe gheest

(43)V p d e n s e l u e n d a c hD a t d e r d e s e rm o e n

99a

QVi spiritu dei aguntur hiidei filii etc

(60)v a n d e r h e l i g h e rt r i n i t e i t D a t e e r s t e

106b

s e rm o e n AVdi israeldeus tuus deus vnus estetc

(60d)V p d e n s e l u e ns o n d a c h e e n a n d e r

107b108a

s e rm o e n QVodscimusloquimur et quod vidimustestamur

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(60e)V a n d e n h e l i g h e ns a c r ame n t e d e s

112a

w e e r d e n l i c h a em so n s h e e r e n D a te e r s t e s e rm o e n Qqvi manducat carnemmeam etc

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

41

(60f)v a n d e n h e l i g h e ns a c r ame n t e D a t

116a

a n d e r s e rm o e n Qparavimanducat meam carnemet bibit meum sanguinemin me manet et ego in eo

(32)N o c h v a n d e nh e l i g h e n

121a

s a c r ame n t e d a tv i e r d e s e rm o e n EStscriptum in iohanne Caromea vere est cibus etsanguis meus vere estpotus

(33)N o c h v a n d e ns a c r ame n t e d a t

127b

v i e r d e S e rm o e nCAro mea vere est cibuset sanguis meus vere estpotus

(60g)v p d e n t w e e s t e ns o n d a c h n a d e r

133a

t r i n i t e i t S e rm o e nHOmo quidam fecit cenammagnam et vocauit multos

(y)Onmiddellijk aansluitendaan het Amen van nr 60g

paraO alre liefste wildiemmermeer of eewelic tot

136b

dinen besten comen sosulstu dese iij peynten metneerenste waernemenparaDat eerste es du sulstgode blootelic ende puerlicmynnen ende die eeregods in allen dinghen endeniet sonderlinghe des dijnsmaer sinen wille ende nietden dinen paraDat ander esdattu in al dinen werkenende vutganghe dijns selfsneerstelike waernemesende sie in dijngrondeloose niet meteender biblyuendermeeninghen waer mededu omme gaes ende wat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

indi zij paraDat derde es nieten neme di aen dat dijnniet en es laet alle dinc vphem seluen staen dat goetes laet goet blyuen endedat quaet es dat enberechte niet noch envraghe niet Maer keere diin dinen gront ende blijftdaer bi ende neme waerder vaderliker stemmen dieindi roupt ende roupt di inhem Dit ionne ons allendie mynlike zoete ihesus1)Amen

(60b)v p d e n d e r d e ns o n d a c h n a d e r

136b

t r i n i t h e i t S e rm o e n CArissimi Humiliamini subpotenti manu dei etc

(38)V p d e n v i e r d e ns o n d a c h D a t e e r s t e

142a

S e rm o e n EStotemisericordes sicut et patervester misericors est etc

(62)v p d e n s e l u e n 2)

s o n d a c h E e n a n d e rs e rm o e n MEn leest

148a

(63)V p d e n v i j f s t e ns o n d a c h n a d e r

152a

h e l i g h e r t r i n i t h e i tS e rm o e n Duc in altumet laxate rethia vestra incapturam etc

(72)V p d e n xste s o n d a c hS e rm o e n Cvm

155b

appropinquaret ihsiherosolimam vidensciuitatem fleuit super illametc

(78)N o c h v p d e n s e l u e ns o n d a c h E e n a n d e r

158b

s e rm o e n DOmus meadomus oracionis vocabitur

(57)v p d e n x i stens o n d a c h d a t e e r s t e

162a

S e rm o e n Dvo hominesascenderunt in templum vt

1) hs ihs zoete omgezet2) hs n op 1

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

orarent vnus pharizeus etalter publicanus

(VIII)V p d e n s e l u e ns o n d a c h E e n a n d e r

166b

s e rm o e n TErghewarigher

(73)V p d e n x i j stens o n d a c h S e rm o e n

168a

LIttera occidit spiritusautem viuificat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

42

(45)V p d e n x i i j stens o n d a c h D a t e e r s t e

170a

s e rm o e n Beati oculi quivident que vos videtis

(64)v p d e n s e l u e ns o n d a c h D a t

175a

t w e e s t e S e rm o e nBeati oculi1) qui vident quevos videtis

(54)v p d e n s e l u e ns o n d a c h D a t d e r d e

180b

s e rm o e n DIligesdominum deum tuum etc

(47)v p x v sten s o n d a c h D a t e e r s t e

187a

s e rm o e n FRatres Sispiritu viuimus spiritu etambulemus

(66)V p d e n s e l u e ns o n d a c h E e n a n d e r

192b

S e rm o e n PRimumquerite regnum dei etc

(67)V p d e n x v i stens o n d a c h S e rm o e n

197a

FLecto genua mea adpatrem domini nostri ihūxpi

(70)v p d e n x v i j stens o n d a c h S e rm o e n

203b

FRatres Obsecro vos egovinctus in domino etc

(56)V p d e n x i x sten

s o n d a c h S e rm o e n206a

FRatres Renouamini spiritumentis vestre

(81)V p d e n x x sten

s o n d a c h e n d e211b

v a n d e r h e l i g h e rm a g h e t S c o r d u l aS e rm o e n ECceprandium meum parauietc

1) hs gescheiden van vorig w door rood streepje

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(74)V p d e n s e l u e ns o n d a c h 2)Ee n a n d e r

215a

s e rm o e n ECceprandium meum parauietc

(69)v a n d e rk e r c w i h i n g h eS e rm o e n HEt es heden

220a

(61)H i e r v o l g h e ns om i g h e

223a

s e rm o e n e n v a n d e nh e l i g h e n paraV p s e n t ei a n s b a p t i s t e ng h e b o o r t e d a c h D a te e r s t e S e rm o e nDEse es ghecomenAangezien hier tevens eennieuw katern begint zalmen dit gedeelte welhebben toegevoegd alseen soort van aanhangsel

(40)N o c h v a n S i a nE e n a n d e r s e rm o e n

229a

Fvit in diebus herodis regisetc

(50)V p o n s e r v r a uw e ng h e b o o r t e n d a c h

235b

S e rm o e n TRansite adme omnes quiconcupiscitis me

(65)v a n d e rv e r h e f f i n g h e n d e s

240b

h e l i g h e n c r u c e nD a t e e r s t es e rm o e n HEt es heden

(65)v p d e n s e l u e n d a c he e n 3) a n d e r

245a

s e rm o e n EGo siexaltatus fuero omniatraham ad me ipsum

(68)V p S m i c h i e l sd a c h S e rm o e n HAerynghelen zien altoes

249b

(71)E e n g o e t S e rm o e nh o e h em d i e

253b

m e n s c h e o u f e n e ns a l DparaIe prophete spreect

2) hs s o n d e n met zwart dach erover heen geschreven3) hs 2e e boven geschreven en met Λ ingevoegd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

inden souter Reueladomino viam tuam etspera in eo et ipse faciet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

43

(Cor I 13)E e n a n d e r s e rm o e nv p d a t s e l u e v e e r s

257a

REuela domino viam tuamet spera in eo etc

(δ)1)Ee n s e rm o e n v a nv a l s c h e n v r i e n

261a

m e n s c h e n e n d ev a n me n i g h e rw i s e n

(Brief I)E e n s e rm o e n h o ee e n g h e e s t e l i k ev e r g a d e r i n g h e s i j ns a l IN xpo ihū en sijnreeewigher mynnen

(XXI)E e n s e rm o e nv a n d e n

271a

s e r a p h i n n e n me t v jv l o g h e l e n JOhannesdie godlike mynnareOnmiddellijk achter hetbovenstaande tractaat

273a

paraGhehent int iaer onsheeren M cccc endelxxxvi den eersten dachvan sporkele vp S ignaciusdach2) Bidt om gods willevoor diet heeft ghescreuen

Nota

paraMen ne sal gheenongheprouft dincversmaden noch te zeereprisen Daer omme vintyement in desenvoorscreuenen sermoeneneenighe dinghen ofleeringhen die hi niet enbeuoelt oft die sinen sinneniet en gheliken die enwille die leeringhe nietversmaden maer gheef-

1) Zie D o l c h sect 1472) 1 Februari

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

se ouer den ghenen diese3)

beuonde heeft want dese273b

voorscreuene leeringhenzijn ghemaect vutbeleefden gronde D e og r a c i a s s emp e r

De rest van de pag bevatnog eenigeaanteekeningen waaroverlater

Schrift

Het hs is geschreven door een zware vaste en duidelijke doch zeer onregelmatigehand dikwijls zoo compres dat niet uit te maken was of twee woordenaaneengeschreven zijn of niet De letters zijn afgerond en niet meer zuiver gothischDe afkortingen zijn behalve de gewone de volgende die niet vaak voorkomenxo naast xpo voor cristo (63b) wrlt voor weerelt glen (60a) - glorien ihrlm voor

iherusalem aplen - apostolen maa - maria (59b) waet voor waert (270b) terwijlbijv hee zeker als heere gelezen dient te wordenDe letters v en w zijn dikwijls zoo groot en zwierig dat zij indien zij bovendien

nog gerubriceerd zijn wel als hoofdletters opgevat dienen te worden i en y hebbenmeestal eacuteeacuten ij twee streepjes De kopiiumlst heeft het hs ook gerubriceerd (oacuteoacutekminuskels) en het van roode opschriften parafen (para) en lombarden voorzien Dezelaatste zijn goed gevormd en beslaan 3 rr Alleen die van

3) hs behouuen met r doorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

44

fol 4a is grooter (9 rr) en vertoont in de menie uitgespaard eenvoudige rankfigurenDe D van fol 192b werd in een P veranderd Bijzondere woorden zijn onderstreeptBehalve de zwarte merkteekens (rood 126a) verwijzende naar het register vanfol 2b vinden wij soms in rood n otilde of het woord e x emp e l in de marge Alsleesteekens vinden wij de punt die soms vrij hoog staat en een enkele maal meteen streepje gerubriceerd is (234b 236a 220b) en zelden het vraagteeken (213a)Foutieve woorden worden nooit geeumlxpungeerd maar steeds doorgehaald of

uitgeradeerd Daarna werd wel eens sandarak gebruikt om het papier weer glad temaken (59a) Vele soorten van invoegingsteekens komen voor In rood een kruisje(14a 20a etc) somsmet een stippellijntje (118b) een herkruist kruisje (262a 231a)een wigje (24a 35b etc) een streepje (30a) of twee (11b 12b etc) het teeken(14a 24a etc) soms met stippellijntje (92a) In zwart de meeste dezer teekenssoms gerubriceerd Dikwijls zijn van ingevoegde woorden of zinnen de voorbeeldenmet potlood geschreven nog zichtbaar (16b 47a 66a 229a)Als omzettingsteeken worden twee paar evenwijdige streepjes gebruikt soms met

de letters b a boven de om te zetten woordenEr zijn ook correcties en aanteekeningen van latere handen in het handschrift

aangetroffenI Een hand niet veel later dan het hs heeft tusschen e en g van beghingheop bl 238a een gezet en in margine we Van deze hand zijn wellicht ookde woorden notilde (6b 7b) en notilde bene (10a)

II Van een hand van ca 1600 die de later te vermelden opdracht van fol 2aschreef1) zijn de volgende cursieve aanteekeningen in margine24a myrra 26b thus 26b auruacutem 27a nota en de dunne onderstrepingen inden tekst met zwarten inkt het teeken en conclusio 29a zeer fijn en bijnaonleesbaar ende Inde () 30b dunne onderstrepingen in den tekst en inmargine de teekens gt en +Deze hand heeft ook correcties en verduidelijkende glossen aangebracht Hette verklaren woord of de te vervangen zin wordt met een fijn lijntje doorstreeptdaaraan evenwijdig een

1) Zie afb IX

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

45

lijntje boven en onder het woord 20b ouerdincken - onderdrucken 87aghecrighen - kyuen (= sive) contendere litigare 107b sonder - excepto132a +Wafenen - + wapen est exclamatio quasi och armeDe overige het grootste aantal vindt men in de teksten die hierachteruitgegeven zijn waarvoor men de aanteekeningen raadplege

III Van een hand uit het einde der 17e eeuw of misschien al uit het begin der18e stammende zijn de volgende woorden in margineGhelaetentheyt (27b) en Beelden (28b)

Herkomst

Al zijn er in het hs verschillende aanteekeningen te vinden die wijzen op vroegerebezitters geen ervan is in staat ons iets te vertellen aangaande het klooster waarhet geschreven isDe eenige aanteekening uit den tijd van het hs is die van den kopiiumlst op fol 1b

de keerzijde van het eerste schutblad dus Daar staat bovenaan in rubriek H xiixii veranderd uit xiiij (ij zijn uitgeradeerd doch de streepjes erboven zijn er nog)Deze H is geheel gelijk aan de roode lombarde op fol 57b Het cijfer geeft natuurlijkde plaats van het hs in de bibliotheek van het klooster aan

Fol 1a vinden wij boven aan de pagina van een en dezelfde cursieve hand devolgende aanteekeningen˙

1591 Den 1 sporcel 3 gǔHet vijfde bock

In desen bock staen veel schoone gheestelijcke sermonen ghemacktdoor den seer gheleerden ende verlichten taǔeleer

Fol 1b onder bovenstaand bibliotheek-merk met een zoogenaamdehumanistische hand van nagrave 1600

Desen boeck is ghescreuen1)de manire van Cǔelen

1) Waarschijnlijk heeft hierna in gestaan te oordeelen naar de grootte der rasuur zie afb X

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

46

Fol 2a midden op de pag door een fijne cursieve hand

R[everendissimus] P[ater] Henricus AldenardensisSacre Theologie Lector etGuardianus Mechliniensis dedithunc librum suacutebdito suoF[ratri] Gratiano Clerico Belliol[ensi]1)anno 1616 28 octob

Fol 273b acht regels onder D e o g r a c i a s s emp e r een vierregelige cursieveaanteekening van een hand die veel overeenkomst vertoont met die van fol 1adoch die helaas door veel zwarte inktkrassen geheel onleesbaar is gemaakt Deeerste woorden zijn misschien Desen bock en het laatste zou ghescreuen kunnenzijn2)Daaronder met lsquoblankersquo drukletters uit de 19e eeuw

F HENRICVS

Op het laatste schutblad tenslotte recto bovenaan met dezelfde cursieve handvan fol 1a

Janneken nicht hoǔtdesen bock wel in werdewant het is taǔlere

Watermerken

fol 1 tot 90 Een gothische Povereenkomende met D e

I

S t o p p e l a a r XII 11 doch zonder hetvierblad erbovenfol 92 tot 95 Dezelfde doch nu geheelovereenkomende met D e

II

S t o p p e l a a r voorkomende in eenstedelijke rekening van Middelburg over1477fol 98 Een hand met vierblad als D eS t o p p e l a a r XIII 4 voorkomende in

III

een rekening van de OLV-kerk te Sluisvan 1494fol 156 tot 222 Een schild met 3 lelieumlnmet kroon en letter onderaan als D e

IV

S t o p p e l a a r XIV 6 nog gevonden ineen rekening van OLV Broederschap

1) di inwoner van Belle Het is mij niet mogen gelukken iets omtrent deze personen teweten te komen (zie afb IX)

2) Doorlichting met ultra-violette stralen heeft geen succes gehad

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

te s-Hertogenbosch van 1495 en komtvan 1474 af in Middelburgscherekeningen voor

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

47

fol 223 tot 247 Het wapen van deDauphineacute doch zonder kroon gelijk

V

voorkomtbijD e S t o p p e l a a r XIV15in een stads-rekening van Middelburg uit1480 gevonden B r i q u e t no 1853oa Antwerpen 1461-65 BNMRentmeesterschap Bommenede1470-71fol 248 en 268 Ossenkop met stang enSt Andries-kruis nog het meest lijkende

VI

op D e S t o p p e l a a r VII 23 herkomstals IIIfol 269 tot 271 als VVIIfol 272 Een gothische P moeilijk tedefinieeren

VIII

Band

Het Hs steekt nog in zijn oorspronkelijken donker kalfslederen band doch is in denmodernen tijd geheel gerestaureerd rug en hoeken zijn vernieuwd en de houtenborden zijn er niet meer Van twee sloten zijn nog de sporen te zien Een rechthoekvan filets (3) omsluit een schuinkruis Op de snijpunten kleine ruiten van ruim 5mm2 met een heraldische lelie De vier driehoeken die door het schuinkruis gevormdworden zijn met vierkante stempels (ruim 10 mm2) met lsquohet lam godsrsquo versierdLangs de rechthoekszijden rolstempels van 5 times 1 cm voorstellende vier hertenwaarvan het voorste een gewei draagt De stempeling die aan beide zijden dezelfdeis geschiedde met weinig zorg

Voacuteoacuter in het hs tegen het bord van den band dat met papier uit den modernen tijdis beplakt een vierkant stukje perkament beschreven met het woord lsquoflamandrsquo metinkt door een hand uit de vorige eeuw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

48

Hs L

Handschrift op papier en perkament van ca 1490 berustende in de Bibliotheek derMij der Ned Letterkunde te Leiden no 327 Het bestaat uit 1 perk schutblad 1quintern waarvan de middelste 2 bladen worden gevormd door een diploma vanperkament en waarvan het eerste blad is zoekgeraakt 8 sexternen waarvan debinnenste en buitenste bladen van perkament zijn 4 sexternen waarvan de buitenstebladen van perkament zijn en waaraan in het midden telkens een blad perkamentis toegevoegd 4 sexternen als de acht eerste 1 blad papier tezamen 207 bladen141144 mm bij 113114 met inkt afgeschreven en gelijnd 9697 mm bij 6567met regelmatig 21 regels per bladzijde De reclamen (in de vouw) en meest allesignaturen zijn bewaard deze laatste bestaan uit roode (ii iii iiii) en zwarteRomeinsche cijfers j ij iij iiij v cj tot cv dj tot dv d+ (perk) ej tot ev e+ (perk)f() fj f3 f4 f15() f+ (perk) enz g h j a b d c e f g h Dat het hs niet ofzeer weinig afgesneden is blijkt uit de gaatjes voor het linieeren die nog regelmatigin margine voorkomen De folieering is uit den modernen tijdHet handschrift bevat

Fol 1a Een blad perkament dat als schutblad dient Hierop met de hand van heths de volgende korte spreuken

heilighe sacramenten ghelaten heeft in verlatenissen onser sondenende tot hulpen der gracienparaEen reyn ghemoede met vrolijcheiden inden dienst gods is recht als eenconincynne die met purpuren ghecleedt is ende voerden coninc staetMer eest dattu gode met onghenuechten dient soe bistu ghecleedt metsnoden cleederenparaRuysbroec Als ghi ghelaten sijt ende in temptacien sijt soe segt O hereic ben onwerdich enigher eeren ende alles goets ende troosts die goedemenschen hebben in v˙ Ende al ben ic arm ende ghelaten ic en sal v nietlaten mer ic sal roepen ende bidden sonder ophouden tot dier tijt dat vgracie ende mijn gheloeue mijn ziele ghesont maket

Fol 1b Een miniatuur voorstellende een rechthoek omraamd en horizontaal indrieeumln verdeeld door met guirlandes versierde

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

49

banden die voor zoover zij den middelsten grootsten rechthoek omsluiten groenen overigens rose gekleurd zijn Op de hoeken vierkante gouden rozetten op zwartengrond De bovenste en onderste rechthoek hebben op een blauw veld de wittemet rood versierde letters jhesus (Er lijkt jbesus te staan doch deze vergissing isontstaan doordat een driehoekig stukje te veel is uitgespaard) en maria Demiddelste rechthoek is wit en opgevuld met rood-blauwe ranken die een medaillonen in de hoeken vier met goud versierde rozetten omsluiten Het medaillon bevateen rose rood geopend hart waaruit witte linten te voorschijn komen die met blauweletters de volgende woorden dragen J h e s u s Amo r e w l n e r a t u s e s t Debladzij is verder met kleine bloemmotiefjes versierdHet hs bevat een verzameling sermoenen van Tauler beginnende bij Bas L Aandit eerste sermoen ontbreekt juist een blad zoodat het mogelijk is dat Bas L ookwerkelijk het eerste sermoen is geweest Aan de signatuur is dit niet te zien daarde eerste twee katernen slechts cijfers en geen letters hebben (zie boven) Het zijnde volgende preeken

(Bas L) b o u e n a l l e d i n cm i n n e n Hi i s e e n

2a

m e e s t e r d e rw a e r h e i t

(XV)O p t e n i e r s t e ns o n d a c h n a d i e

7a

o c t a u e v a np a e s c h e n h o e o n sh e r e s e e t I c b e ne e n g o e d t h e r d eE n d e h o e h i s i j ns c a p e w e l g h e s p i j s te n d e g h ew e i d th e e f t m e t h ems e l u e n i n d e ne d e l e n h o g h e nw e r d e g h es a c r ame n t e E n d eh o e d i e m e n s c h eg h e s c i c t s a l s i j nd i e a l l e d a g h e d a th e i l i g h e s a c r ame n tm a c h n eme n d e sg o e d e n t a uw e l e e r ss e rm o e n

N o c h o p t e n s e l u e nd a c h v a n d e n

14a

g o e d e n h e r d e e n d ev a n d a t s c a e p k e nd a t i s d i e m i n n e n d ez i e l e E n d e v a n d r i e

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

b e r g h e n d a e r d a ts c a e p k e n i n w e y d ti n d a t l e u e n e n d el i d e n e n d e d i ew o n d e n e n d e i n d a tb l o o t o n s l i e f sh e r e n E n d e v a n d e nh e i l i g h e n v i j fw o n d e n

(XVI)E n d e v a n d e n h e i l i - g h e n s a c r ame n t

14b

t o n f a e n E n d e h o eh i s i j n b r u y t l a e te n d e p r u e f t m e tg r o t e n sw a r e nl i d e n d e s g o e d e nt a uw e l e e r ss e rm o e n

(XX)N o c h o p t e n s e l u e nd a c h v a n d e n g o e d e

32a

h e r d e d i e d a e r a e nh em h e u e t d a t e e ng o e t h e r d e a e nh em h e b b e n s a l d e s g o e d e nt a uw e l e r s s e rm o e n

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

50

(EI 42)O p t e n d e r d e ns o n d a c h n a

35a

p a e s s c h e n Wa t d a tt o e b e h o e r t e n e nb e g h i n n e n d e n e n d ee n e n t o e n eme n d e ne n d e e n e nv o l c ome n e n 1)

men s c h e o p d a ta l d e r h o e c h s t eE n d e w a t d a t i se e n g h e l a t e n eg h e l a t e n h e i t i ng h e e s t e e n d e i nn a t u r e n D e sg o e d e n t a uw e l e e r ss e rm o e n

(V)M e r c t w e l d a t h i e rn a v o l g h e t

38a

(60a)D e s ma e n d a e c h s i nd i e c r u y s d a g h e

45a

w a t b i d d e n c l o p p e ne n d e s u e k e n i sE n d e w i e d i e v r i e n ti s d i e t o t o n sc o em t v a n d e rr e y s e n E n d e h o ed i e m e n s c h e d e s e nv r i e n t s a l t h u y sh a l e n E n d e w a tm e nv e r s t a e n s a l b id e s e n b r o o d e b i d e nv i s s c h e e n d e b i d e ne y e

(60b)O p t e n h e i l i g h e na s c e n s i d a c h o p

54a

d a t e u a n g e l i um v a nv e r h a e r t h e i t d e sh e r t e n e n d e w a td i e m a e c t e n d ev a n d e n b e r i s p e ng o d s E n d e v a n d e rq u a d e r c i s t e r n e nE n d e h o e g o d

1) hs volcomenden -d- doorgeh met rood

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

c l a e c h t o u e r 2) o n sE n d e v a ng h e e s t e l i k e ro n c u y s h e i t E n d ev a n v i e r g r a d e n d e rm i n n e n T s e rm o e n

Op t e n h e i l i g h e ns i n x e n d a c h v a n

62b

o nma t e d e sh e i l i g h e n

(26)g h e e s t s e n d ev a n d e r

63a

g h e l e g h e n t h e i te n d e p o e n t e n d i es i h e b b e n s e l e n d i ed e n h e i l i g e g h e e s to n t f a e n w i l l e nE n d e v a n s e u e ng a u e n d e sh e i l i g h e n g h e e s t se n d e v a n h a r e nw e r k e n T a uw e l e r ss e rm o e n

D e s ma e n d a e c h sn a s i n x e n d a c h h o ed i e h e i l i g h e

73a

(60e)g h e e s t i n d e nme n s c h e w e r c - k e t

73b

t w e e d i n g h e n a l sd a t h i y d e l t e n d ev e r u u l t d a t d a e ry d e l i s E n d e h o eh em e e n me n s c h eh e b b e n s a l i n a l l e no p u a l l e

(60g)O p t e n a n d e r e ns o n d a c h n a

82b

b e l o k e n s i n x e n v a no n d e r s c h e i t d e rw e r s c a p p e n E n d ev a n g h e n a d e d i ei n d e n h e i l i g h e ns a c r ame n t l e g h e tE n d e w a e r ommeme n d e n d o o t o n sh e r e n a l l e d a g h e

2) hs ouer claecht omgezet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

v a n n y e u s b e g a e tE n d e v a nc l e y nmo e d i c h e i ts omm i g h e rm e n s c h e n d e sg o e d e n t a uw e l e e r ss e rm o e n

N o c h o p t e n s e l u e nd a c h h o e e e n

89b

m e n s c h e ma e c t ee e n g r o o t a u e n te t e n h o e d a t a u e n te t e n i s d e r m i n n e n E n d e v a n d e rd o e c h t d e rs o b e r h e i t i n d r i em a n i e r e n v a nd r i e r h a n d eme n s c h e n d e sg o e d e n t a uw e l e e r se e n s c o e n s e rm o e n

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

51

HOmo quidam fecit cenammagnam Dit bescrijft lucasin sinen xiiij capittel Eenmenschemaecte een grootauent eten Auent eten iseten der minnen Want diesonderlinghe liefstevriende heeftmen ghernetotten auont etene Ditmachtmen oec gheestelikeverstaen Ende desen wort toe ghesproken Et

90a

ende drinct mijn vriendeende wort droncken mijnalder liefste Dat auent etenis totter soberheit tebetamen Si maectenonsen lieuen here eenauent eten Tweewerfmachmen eten alst nietverboden en is Wie hemaen dese wise dersoberheit hout die plechtder doecht der soberheitwant hi hout hem sober

(β)Expl Het is meerdersoberheit ende

95a

bescheidenheit soberlijc teswighen ende te sprekendan alle weghe teswighene ende alsoevoert van anderendoechden Dit meyndemijnhere s peter die daersprac sijt sober endewaect etc Siet ouermitsdie doecht der soberheitwortmen vrient derwaerheit ende coemt tottengroten auent etene Dat xpsihs ons lieue here indercracht sijns ewighenvaders ende in minnenharer beyder gonstelikenende eweliken bereet heeftsinen soberen heymelikenwisen vrienden dat winemmermeer en moeten

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

verwercken onsen lieuenhere met sonden des helpons god Amen

(60h)O p t e n d e r d e ns o n d a c h v t e r

95b

e p i s t o l e n v a n d r i ep u y n t e n d i e e e ny e g h e l i j c g o e tm e n s c h e v a n n o o d eh e b b e n s a l E n d ev a n d r i e s a k e n d i ed e n me n s c h eb i l l i k ev e r o e tm o e d i g h e ns o u d e E n d e h o ex p s a l l e d a g h e l i j d te n d e g h e c r u y s tw o r t v a n d e nb o e s e n me n s c h e nD e s g o e d e nt a uw e l e e r ss e rm o e n

(62)O p t e n v i e r d e ns o n d a c h o p d a t

106b

e u a n g e l i um v a nv i e r d e r h a n d ema t e n d i e d e nme n s c h e s a lw o r d e n g h e g h e u e nE n d e v a n v a l s c h e rg h e r e c h t i c h e i t

(38)N o c h o p t e n s e l u e nd a c h v a n w a t w i

113b114a

d o e n s e l e n o f l a t e nE n d e v a n n u t t i c h e i td e ro n t f e rm h e r t i c h e i tE n d e v a n s c a d e nd e s o r d e e l s E n d ev a n d e r m a t e n d a e rd a t e u a n g e l i um a fs e e t E n d e w a t t e td o e t d a t d i e l i e d eh e n s e l u e n n i e to u e r e n g h e u e nv o l c ome l i j c

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(63)O p t e n v i j f s t e ns o n d a c h o p d a t

124b

e u a n g e l i um w a t d a ts c e p i s d a e r i h e s u sw t l e e r t E n d e d a tg o d sg h e h o e r s amh e i tg a e t b o u e n a l r em e n s c h e ng h e h o e r s amh e i tE n d e v a ng h e e s t e l i k e rs ym o n i e n e n d e v a nv e e l a n d e r e np o e n t e n d e sg o e d e n t a uw e l e e r ss e rm o e n

Op t e n t i e n d e ns o n d a c h w a t

132a

i h e r u s a l em e n d ed a t v o l c i s d a e r xo p w e e n t E n d e v a nv a l s c h e v r e d e e n d eg h e n u e c h t e E n d ew e l c d i e t em p e l i sd a e r i h s

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

52

(72)i n g a e t E n d e w a tc o p e n e n v e r c o p e n

132b

g h e e s - t e l i j c i sE n d e h o eme n d i ew t u e r c o r e no n d e r s c h e i d e nma c h b i d a tw r o e g h e n d e rc o n s c i e n c i e n

N o c h o p t e n s e l u e nd a c h h o e d i e

138b

m e n s c h e e e nt emp e l e n d e e n ()g h e b e d e h u y s g o d sw o r t E n d e w i e

(78)d i e c o e p l u d e s i j nd i em e n v e r d r i u e n

139a

s a l E n d e w a t t o t t e ng h e b e d e h o e r tE n d e v a n d r i ep u n t e n d a e rm e nme d e ma c h c ome ni n d a t r i k e d e rz i e l e n

O p t e n x i s t e ns o n d a c h o p d a t

145a

e u a n g e l i um w a t d i et em p e l i s d a e r d i et w e e i n g a e n s e l e nE n d e d a t n i e t

(57)n u t - t e r s e n i st o t t e n v o e r t g a n c

145b

d a n d a t h e i l i g h es a c r ame n t E n d ev a n t e e k e n d e rv r u c h t e n dessacraments (hs in margdoor dez h met een wigjeingev)E n d e w a n n e e rm e n d a e r v r i l i j c t o eg a e n ma c h

(73)O p t e n x i j s t e ns o n d a c h d a t d i e

154b

o u d e ew e e e n

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

f i g u e r i s g h ew e e s td e r n i e uw e r E n d eh o e e e n y e g h e l i j cg h e e s t e l i j km e n s c h e o u e rm i t sd e r o u d e r ew e nt o t t e r n i e uw e rb e r e e t s a l w o r d e nE n d e d a t d i em e n s c h e d i e g o d sb e g h e e r t i n d e rw a e r h e i t g h e l a t e nmo e t w e s e n

(64)O p t e n x i i j s t e ns o n d a c h v a n d e n

159a

i n w e n d i g h e n a d e le n d e e d e l h e i t d i ei n d e n g r o n d ev e r b o r g h e n l e e tE n d e h o e d i em e n s c h e s a l s i j nv a n a l r e h e r t e n v a na l r e z i e l e n e n d ev a n a l l e n c r a c h t e nE n d e h o e d i e z i e l es i e t h a e r w e s e ne n d e a l h a e rc r a c h t e n E n d e v a nd a t w e s e n d e rz i e l e n

N o c h o p t e n s e l u e nd a c h v a n

169b

t w e e r h a n d e o g h e na l s i n w e n d i g h ee n d e w t w e n d i g h eE n d e w a t d a ti n w e n d i g h e o g h eb e h i j n d e r t E n d eh o e w i m e e r s i e nv a n

(45)x d a n d i ed i s c i p u l e n d e d e n

170a

E n d e h o e e e n sn o o t i s E n d eh o eme n d a t l i d e no n s h e r e no u e r d e n c k e n s a l

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(66)O p t e n x v s t e ns o n d a c h o p d a t

179b

e u a n g e l i um v a ns c a d e n d e rg h i e r i c h e i t e n d ev a n s u e k e l i j c h e i td e r n a t u r e n E n d ew e l c d a t r i j c k g o d si s e n d e s i j ng h e r e c h t i c h e i td i em e n s u e k e n s a lE n d e h o eme n d a tr i j c k v i j n t i n d e na l r e i n d e r s t e n d e sg r o n t s

O p t e n x v i s t e ns o n d a c h v t e r

187b

e p i s t o l e n v a ng h e l a t e n h e i tl e d i c h e i t o n a e nme l i j c h e i t ()1)En d e w e l c s i d i eb r e i d e d i e l e n g d e d i e h o e c h d e e n d ed i e d i e p t e E n d e

(67)d a e r d a t g h emo e d eo p g a e t t o t

188a

x p r i s t um d a e r v l i e t e t d e s e e d e l es a l u e s o n d e ro n d e r l a e t d e sg o e d e n t a uw e l e e r ss e rm o e n

1) Zoo oacuteoacutek in den index

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

53

N o c h o p t e n s e l u e nd a c h v t e re u a n g e l i e n v a n d e n

199b

i o n g h e l i n c d i eg h e s t o r u e n w a s

200a

e n d e o p t e r b a r e ng h e d r a g h e n w a e r te n d e h o e h i w o r tg h e d r a g h e n v a nv i e r d r a g h e r s e n d ew e l c d i e s i j n E n d eh o e d i e h e r es p r e c t i o n g h e l i n ci c s e g d i s t a e t o p d e s g o e d e nt a uw e l e r s s e rm o e nA Dolescens tibi dicosurge Jonghelinc ic seg distaet op Dit woort bescrijftlucas in sinen vijstecapittel Die ouergaendeconste sijnre minnen daers pauwels af sprect indeser teghenwoerdigherepistolen die heeft onslieue here ihs x bewijstaen desen ionghelinckHier wt comt dat begripenmet allen heilighen diebreide der minnen godsdie lengde sijnregheduerigher endeverduldigherlancmoedicheit diehoechde sijnre ghewoutdie diepte sijnre wijsheitya na moeghelijcheit dercreaturen paraNu dan indenbe- ghinne Jonghelinc ic segdistaet op Die ionghelinc

200b

moest eer steruen endeopter baren ghedraghenworden eer hi op staet

Expl ende gheuuelt hemseker der ewigher eren als

206a

dier nv ghebruken

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

teghenwoerdelijc al enghebruyct hi dier

(ν)noch niet als si nv doenDaer na mach die

206b

1)hs n begonnen endoorgeh2)hs comen met rdoorgeh

mensche1) noch2) daer toecomen dat hi datghetugheteghenwoerdichlijc nieten gheuuelt oft oeclicht nie en gheuueldealsoe hier ghesproken isnochtan eest ghewarichlijcweselijc in sinen gronde ishi anders dese ionghelincgheweest Ende dat salmendaer bi bekennen dat desmenschen vernuftigheverstant ghekeert is in datwerdighe leuen ons liefsheren ihu xpi ende in dieordinancie der heiligherkerken sonder dolen endemint dat ende meynt datende niet anders dan godin allen dinghen Ende enwilt niet dan god endegodlike dinghen ende datgod wil Al en heeft diemensche geen gheuuelikesekerheit dese dinghensijn nochtan ghetugheghewarige eensghesekerden gronts Endegheen onseker gront enmach dees dingengheleistenI) [Jongelinc diseg ic stant op Eer si godeden vader den soen endeden heilighen geest ewelijcAmen]II)

Aan het laatste sermoen ontbreken juist twee regels doch hier weten wij wegravel metzekerheid dat het hs meer bevat heeft want fol 207ab een los blad dat achteringeplakt is bevat een stuk van den inhoud

-ken sal207a(66)Opten xv sondach op dat

euangelium van enz(67)Opten xvisten sondach vter

epistolen van enzI) hs dit woord onder aan de bladz als custodeII) Aangevuld naar hs G 1

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(ν)Noch opten seluen dachvter euangelien vandenionghelinc enzOpten xvijsten sondachvter epistolen hoemenoetmoedicheitsaechtmoedicheit endeverduldicheit vercrighen salende die eenheit des

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

54

(70)gheest Ende hoe haer seluen diewaerheit biet ende trect dat ghemoedena haer Ende van die ghewarigheaenbeders die den vader aenbedeninden gheest ende inder waerheit

(71)Opten xviijsten sondach op dat woortReuela domino viam hoe hem eenmensche oefenent() sal in gheeste endein nature Here mijn aenschijn suect dijnaenschijn niet en keere dijn aenschijnvan mi Ende hoe wi ons totten liden onsheren selen keeren sonderlinghe metdeuocien in die heilige v wonden onsheren

(56)Opten xixsten sondach vter epistolen vander loghenen vanden

Door het hs worden aan Tauler toegeschreven XV XVI XX E I 42 60b 26 60gβ 60h 63 67 ν Het is zonder meer duidelijk dat de afschrijver hierin volkomenwillekeurig te werk ging en dat deze sermoenen alle aan Tauler werdentoegeschreven

Schrift1)

Geschreven in een vaste regelmatige duidelijke goed gevormde gothische lettereenigszins afgerond Rubrieken van den kopiiumlst Interpunctie de punt en hetvraagteeken de eerste noacuteoacuteit voor hoofdletters (Als uitzondering komen nog voorvoor hoofdletter (3b) punt plus roode hoog-punt (113a) en rood (76a)) Bijna dehelft van het geschrevene is rood onderstreept Als paraaf dient para Hoofdletters dochsoms ook kleine letters zijn rood doorstreept De lombarden aan het begin van iedersermoen zijn goed gevormd 3 rr hoog hier en daar zijn figuurtjes in de menieuitgespaard (7b 14b 32a 35b 54a 63a) De J van 14b beslaat zoowat de geheelepagina de R van 63a is in blauw uitgevoerd De zwarte voorbeelden zijn meestalnog zichtbaarHet geheele handschrift is met zorg gecorrigeerd eveneens door den afschrijver

zelf Later (blz 156) zal aangetoond worden dat voor sommige sermoenen eenander handschrift bij de correctie gebruikt is Zeer duidelijk onderscheiden zich indit opzicht de nos 60a 60b 60g 38 63 en 45 De afkortingen zijn de gewone Dei en ij hebben meestal streepjes y nooit een stip (y met twee streepjes op fol 117bzal wel een abuis zijn)Als invoegingsteeken treffen wij geregeld het wigje aan als tweede in denzelfden

regel (49b) (53a) (114b)Het in te voegen woord wordt meestal in margine geschreven doch zeer dikwijls

ook bovengeschreven In het hs komen weinig doorhalingen voor eigenlijk alleacuteeacutenwanneer de vergissing tijdens

1) Zie afb XI

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

55

het afschrijven werd opgemerkt (88b 96a) ook wel expunctie of zeer dunneonderstreping die dezelfde waarde heeft (120a) Meestal vinden wij bovendiendoorhaling met robriek Bij de correctie werd een systeem van vervanging gevolgdboven de eerste letter van het te vervangen woord werd een trema geplaatst en hetnieuwe woord voorzien van hetzelfde teeken in margine geschreven Het zijn bijnauitsluitend de sermoenen die met een ander hs gecollationneerd zijn die deze wijzevan invoegen en vervangen vertoonen Op fol 172a werd als vervangingsteekenvoor een geheelen zin het teeken ǔ gebezigdWij treffen in het hs ook Latijnsche en Nederlandsche glossen aan nu eens in

cursief- dan weer in rotunda-letters Nauwkeurige vergelijking leert dat wij hieroveral met de hand van den kopiiumlst te doen hebben Hij verstond Latijn en oacuteoacutek uithet feit dat hij corrigeerde met behulp van andere teksten blijkt dat hij niet maareen gewone afschrijver wasVeelvuldig komen in de marges ook allerlei teekens voor nu eens rood dan

weer zwart en de afkorting no eveneens van kopiiumlst Van een andere hand is notildebn (123b) en sequentia1) (136b) en de kinderachtige handjes die wij herhaaldelijkaantreffen Of de woorden dit doet luttel in rotunda-schrift op het ruwe perkamentvan fol 76b ook van deze hand zijn ben ik niet in staat uit te maken

Dialect

De taal vertoont Brabantsche eigenaardigheden

Herkomst

Het hs is waarschijnlijk in het jaar 1853 door de Mij d Ned Letterk verworvenmet vier andere hss geschonken door een lid dat onbekend wilde blijven2) het hsvertoont geen spoor van vroegere bezitters

Watermerken

Fol 12-90 108-131 147-157 161-168 Gekroonde kanmet eacuteeacuten oor en een klaverviererboven bijna gelijk aan D e S t o p p e l a a r XIII no 14 (Sluis 1488) B r i q u e t12621 (Bruges 1494 Cologne 1491-95 etc)Fol 96-105 160 196-205 Een wapenschild met drie lelieumln met bandswijs een

lijn erdoor gedekt door een kroon van klaver-

1) sterk afgekort2) Zie Verslag van den staat der Bibliotheek enz 185354 p 27

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

56

bladen niet in BNM B r i q u e t of D e S t o p p e l a a r

fol 96

fol 97

Fol 134-144 Een P met klavervier en stang Door den voet van de P een schuinstreepje in de richting van de dwarsbalk gelijk aan D e S t o p p e l a a r XII no 12(1486 Middelburg) B r i q u e t no 8671 (Brussel 1495)Fol 174-193 Een mouw met hand met klavervier en stang gelijk aan D e

S t o p p e l a a r XIII no 4 (Sluis 1494) plusmn B r i q u e t no 11422 (Namen 1490)

Band

Het hs is gebonden in een modernen perkamenten band Voacuteoacuter en achter zijn drieschutbladen van wit karton bijgebonden Met potlood voorin 11636 doorgehaaldeveneens uit den modernen tijd het nummer van een verloren gegaan journaal derMij der Ned Letterkunde te Leiden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

57

G 1

Handschrift op papier van ca 1500 berustende in de Universiteits-Bibliotheek teGent no 966 Het bestaat uit 7 quarternen 1 quartern plus 1 blad 21 quarternenen 3 bladen tezamen 236 bladen (de pagineering met potlood uit den modernentijd telt het ingevoegde blad als 58a) ca 193 mm hoog bij ca 140 mm breed metinkt afgeschreven en gelijnd 95 mm bij 125 mm met regelmatig 24 regels perpagina De gaatjes gemaakt voor het linieeren zijn overal nog aanwezig Er zijngeen reclamen Van signaturen zijn hier en daar nog sporen te zien (een kleineletter met een cijfer vj tot z en 81 tot 84 91 92) Op fol 218a 223b en 227b treffenwij nog half weggesneden aanwijzingen aan voor den rubricator respop sinte ians j dach op des heiligen cruys vheffige j ser d3 and s3

Het handschrift bevat een verzameling van de sermoenen van Tauler inNederlandsche vertaling voorafgegaan door een proloog waarop meermalen deaandacht is gevestigd en die hier ter wille van de volledigheid nog eens volgenmoge

(XIV)D e s e n a u o l g h e n d eg o e d e w e e r d i g e

1a

l e e r e h e e f tg h ema e c t d i eg o e d e t a uw e l e rDEse tauweler was eensonderlinghe vermertleeraer vander predicarenordenen Ende dese haddeden prior her ian vanruysbroeck in groter endesonderlingher reuerencienDaerom dat hien oec dickte visiteren plach Vanwelcken prior oec al washi een groet doctoer indergodheit hi als eenoetmoedich discipel pijndehi hem te ghecrighenexperiencie vanghewaerigher wijsheit endeleeren Alsoe oec die seluetauweler bescrijft in sijnenboecken die hi seer hogheghelijc des priors boeckenoec heeft bescreuen nietint latijn mer te dietschenNauolgende als eenoetmoedich discipel desprioers al (ingev) sijnsmeesters voetstappenWelcke leere hi oec temenighen steden heeftdoen vloyen als een riuier

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

comende wt ruysbroecsboeckenOp t e n a n d e r e ns o n d a c h v a n d e na d u e n t t a uw e l e r ss e rm o e n

H o e i o h a n n e n i nd i e w o e s t i j n d r i e

6a

v r a g e n s i j ng h e u r a e c h t E n d en o c h v a n v v r a g h e nE n d e h o e d i e

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

58

(S II)m e n s c h e t o tg h ew a r i g h e rg h e l a t e n t h e i t s a lc ome n E n d e h o e h ih em i n s i j n e ng r o n d e v e r n i e t s a lN o n s um Op t e n i i i js o n d a c h v a n d e na d u e n t d e s g o e d e nt a uw e l e r s s e rm o e n

(Bas B)O p t e n d e r d e ns o n d a c h v a n d e r

11a

a d u e n t h o e d a tm e ns a l c ome n t o tg h ew a r i g h e rg e l a t e n t h e i t e n d et o t e e n v o l d i c h e i td e s h e r t e n e n d ev a n o n d e r s c h e i td e r b e e l d e n e n d eh o e d a t w i g o d ea e n b e d e n s e l l e ni n d e n g h e e s t e n d ei n d e r w a e r h e i tt a uw e l e r s s e rm o e n

(1)O p t e n h e i l i g h e nk e r s t d a c h v a n

15b

d r i e e r h a n d eg h e b o e r t e D a ti e r s t e i n d e rg o d h e i t D i e a n d e rv a n d e rm e n s c h e l i k e rl u t e r h e i t D i e d e r d eh o e g o d g e e s t e l i j cg e b o r e n w o r t i n d e rz i e l e n me tg h e n a d e n e n d e me tm y n n e n J o h a n n e st a uw e l e r s s e rm o e n

(Cor II 10)O p s y n t i a n sew a n g e l i s t e n d a c ht a uw e l e r s s e rm o e n

20b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(2)O p a l d e r k i j n d e rd a c h t a uw e l e r ss e rm o e n

22b

(5)O p t e n h e i l i g ed e r t i e n d a c h h o e

26a

d i e m e n s c h e s a ls t a e n d i e J h m w i ls u e k e n v a n d i e nd a t g o d n i e t e n i sE n d e v a n t w e e r l e yv r e d e d e s g r o n t s e n d e v a ng h ew a r i g e n e n d ev o l c ome n v r e d eE n d e w a e rm e n s e b ib e k e n n e n s a lT a uw e l e r

(4 + 3)N o c h o p t e nh e i l i g e n

28b

d e r t i e n d a c h v a n d e n s u e k e n d e rz i e l e n E n d e v a n d e nl i c h t e d a e r g o d i ng e u o n d e n w o r tt a uw e l e r

N o c h o p t e nh e i l i g e n

34a

d e r t i e n d a c h d e sg o e d e n t a uw e l e r ss e rm o e nPer aliam viam reuersi suntin regionem suam Balaamdie propheet diepropheteerde dat eengeboren coninc soudecomen vanden geslechteiacobs Ende dies wordendie drie conyngen ghelijcvermaent dat si wachtendie sterre die hem daervertonen soude Ende doensi bekenden dat dat kijntgheboren was doenghingen si wt endequamen in xiij daghenende vonden dat kijntende quamen weder enenanderen wech in haer

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

conincrijck Het is eenonderscheit tusschenAliam ende alteram dat istusschen ander endeanders ander brenghetweselijc in ende andersbrenget toevallijc in Endedaer om spreec (is met rdoorgeh) ic si quamenenen anderen weseliken(ingev) wech in haer

34b

conincrijc paraHet sijn xiijdachuaerden die diemensche doen sal eer hibegynt een recht volcomenleuen Die ierste dachuaertis een goet vermoghenende eenExpl Ende wanneer diemensche dese xiij

36b

dachuaerden ghewandeltheeft so en derre hi nietweder gaen tot herodesnoch tot iherusalem diedrie weselike dachuaerdendie den mensche nietontvallen en moghen datdie mensche coemt in sijneyghen lant Die ierste dach

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

59

(α)I)is ende hoert denwtwendighenmensche toedat hi ledich stae al dat ophem vallen mach endelate die dinghen ledichlijcalst god wil hebben Dieander dach is endebehoert den inwendighenmensche toe dat hiledichlike bekenne alledingen die hem god tekennen ende te mynnengeeft Die derde dachuaerthoert den ouerstengodliken mensche toe diegeest die af ghesceiden isis ledich ende bloet sondermiddel in gode comenende dat en mach hemnyemant nemen want goden wils niet doen endeannes hem herde welende den mensche endunckes niet ende allecreaturen en vermochtensniet Dat wyer toe moetencomen dat (lt des o) geuegod Amen

(58)D e s g o e d e nt a uw e l e r s l e e r

36b

o p t e n a s c h s d a c hh o eme n s a lb i e c h t e n

(Bas H)O p t e n a n d e r e nd o n r e d a c h i n d i e

37b

v a s t e n t u a uw e l e e r ss e rm o e n

(8)O p t e n a n d e r e nv r i d a c h v a n d e r

40a

v a s t e n e n w a t d i ep i s s i j n e d i et o e g a n g e e n d e d i es i e k e n b e d u d e ns e rm o e n

I) Vlgs BNM oacuteoacutek in hs Brussel KB 12055

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(9)O p t e n a n d e r e ns o n d a c h i n d e r

45b

v a s t e n v a n d e nv r o u k e n v a nc h a n a n e u s d e sg o e d e n t a uw e l e r ss e rm o e n

(11)O p t e n ma e n d a c hv o e r p a l m e n d e s

50b

g o e d e n t a uw e l e r ss e rm o e n

(14)O p t e n p a lms o n d a c h d e s

56a

g o e d e n t a uw e l e r ss e rm o e n

(XIII)N o c h o p t e n s e l u e nd a c h d e s g o e d e nt a uw e l e r s s e rm o e n

59a

(Cor I 15 + Cor I 16)O p t e n w i t t e nd o n r e d a c h v a n d e n

61a

h e i l i g h e s a c r ame n td e s g o e d e nt a uw e l e r s s e rm o e n

(Bas L)O p t e n h e i l i g h e np a e s c h d a c h d e s

65a

g o e d e n t a uw e l e r ss e rm o e n

(XV)D e s i e r s t e ns o n d a e c h s n a d i e

68a

o c t a u e v a np a s c h e n D e sg o e d e n t a uw e l e r ss e rm o e n

(XVI)N o c h o p t e n s e l u e nd a c h v a n d e n h e r d e

71b

d e s g o e d e nt a uw e l e r s

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(XX)n o c h v a n d e ns e l u e n g o e d e n

81b

h e r d e t a uw e l e r ss e rm o e n

(E I 42)O p t e n i i j 1) s o n d a c hn a p a e s c h e n d e s

83a

g o e d e n t a uw e l e r ss e rm o e n

(V)m e r c t w2) we l d a th i e r n a v o l c h t

84b

(38)O p t e n i i i j s o n d a c hd e s g o e d e nt a uw e l e r s s e rm o e n

88b

1) hs bovengeschreven2) hs na w fout in het papier

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

60

(62)N o c h o p t e n s e l u e nd a c h

94b

(60a)D e s ma e n d a c h s i nd i e c r u y s d a g e o p t

98b

e w a n g e l i umt a uw e r l s s e rm o e n

(60b)O p t e n a s c e n c i d a c hd e s g o e d e n

103b

t a uw e l e r s s e rm o e nR e c umb e n t i b u sd i s c i p u l i s

(26)O p t e n s i n x e n d a c hs e rm o e n

108b

(60e)D e s ma e n d a e c h sn a s i n x e n s e rm o e n

114a

(60d)O p t e r h o g e r e n d ew e e r d i g h e r h e i l i g e r

119a

d r i e u o u d i c h e i td a c h e e n s c h o e ns e rm o e n

(33)O p t e n h o g h e nw e e r d i g h e n

124a

h o e c h t i j t v a n d e nh e i l i g e n s a c r ame n ti i i j 1) s e rm o n e (Inmargine d a t i js e rm o e )

(32)2) d e r d e 3) s e rm o e n (Iets fijner ernaast l e e s td i t i e r s t )

129b

1) hs v doorgeh iiij bovengeschr2) hs D a t uitgeradeerd3) hs anderde a en de helft van n uitgeradeerd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(60c)D a t d e r d e s e rm o e nv a n d e n h e i l i g es a c r ame n t

135b

(60f)141a V a n d e nh e i l i g h e ns a c r ame n t d a tv i e r d e s e rm o e n

(β zie beschrijving vanHsL)

O p t e n a n d e r d e ns o n d a c h n a s i n x e ns e rm o e n

146b

(60g)N o c h o p t e n s e l u e nd a c h s e rm o e n

149b

(60h)O p t e n d e r d e n n as i n x e n w t e re p i s t o l e n s e rm o e n

153a

(38)O p t e n v i e r d e ns o n d a c h s e rm o e n

159a

Estote misericordes sicutet pater misericors est etcsuect dit sermoen voer diecruys dage voer ascencydach

(63)O p t e n v i j f t e ns o n d a c h o p d a te w a n g e l i ums e rm o e n

(72)O p t e n x s o n d a c hn a s i n x e n s e rm o e n

162b

(78)O p t e n x4) s o n d a c hn a s i n x e n s e rm o e n

166a

(57)O p t e x j 5) s o n d a c hs e rm o e n

169b

4) hs xj -j uitgerad5) hs -j op rasuur

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(73)O p t e n x i j s o n d a c ho p d i e e p i s t o l es e rm o e n

173b

(64)O p t e n x i i j s o n d a c hs e rm o e n

175b

(45)N o c h o p t e n s e l u e nd a c h s e rm o e n

181b

(66)O p t e n x v s t e ns o n d a c h s e rm o e n

185b

(67)O p x v j s o n d a c h o pd i e e p i s t e l s

190a

(ν zie beschrijving vanHsL)

O p t e n 6) s e l u e ns o n d a c h s e rm o e n

196a

6) hs een woord uitgerad het volgende in marg

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

61

(70)O p t e n x v i j s o n d a c ho p t e p i s t o l e

199b

(71)O p t e x v i i j 1) s o n d a c hs e rm o e n

202b

(56)O p t e n x i x s o n d a c ho p d i e e p i s t o l ep a u l u s s e rm o e n

205b

(81)O p t e n x x s o n d a c hs e rm o e n

210b

(61)O p s i n t e J a n sb a p t i s t e n g e b o e r t es e rm o e n

218a

(65)O p d e s h e i l i g h e nc r u y s v e r h e f f i n g ei j s e rm o n e n

223b

(65)D a t a n d e r s e rm o e no p t e s e l [u e n ] d[a c h ]

227b

(68)O p a l d e r e n g h e l e nd a c h e e n s e rm o e n

231a

Dat het al of niet noemen van Taulers naam voor de critiek zonder belang is behoeftgeen betoog het hs is in zijn geheel als een Tauler-handschrift beschouwd Fol58a is ingelascht en gemerkt met een invoegingsteeken dat verwijst naar 59a Hetrecto is geheel beschreven het verso is op 6 regels na blankFol 235a eindigt de schrijfster na 4 regels spatie aldus

D i t b o e c i s g h e s c r e u e n i n d e n b e s l o t e n r e g u l a r e r s e nc l o e s t e r d a t g h e l e g e n i s b y n n e n o e s tm a l i n d a tm e r c g r e f s c a p v a n h a n t w e r p e n E n d e g h e s t i c h t i s i n d e re e r e n d e r p r e c e n t a c i e n d e r s a l i g h e r m a g h e t e n d eg h e b e n e d i d e r m o e d e r g o d s Ma r i a E n d e i s g h e e y n to p d i e v i g i l i e p a s i o n e p e t r i e t p a u l i d e r 2) g l o r i o s e re n d e h e i l i g h e r a p o s t e l e n v a n m i s u s t e r h e i l k e ni a c o p s E e n v a n d e n v i e r e n d i e d i t c l o e s t e r h e b b e n

1) hs voacuteoacuter x een v () uitgeradeerd2) hs ghi doorgehaald

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

h e l p e n b e g y n n e n t e r e e r e n g o d s m e r d i e m y n s t e i nd u e c h d e n E n e n A u e ma r i a w t m y n n e n

Na eacuteeacuten regel spatie

M e n e n ma e c h d i t b o e c n i e t v e r c o p e n w a n t t i s v e e lo p h e i l i g h e d a g e g h e s c r e u e n 3)

De rest evenals het verso onbeschrevenVoacuteoacuter en achter een perkamenten schutblad tegen het hout van den band geplakt

op het eerste staat in den linker bovenhoek - 15 in 17e-eeuwsch schrift Het hsheeft voacuteoacuter en achter twee schutbladen uit den modernen tijd Op het tweede is eenrechthoekig stukje perkament (137 times 86 mm) geplakt dat blijkbaar in het hsverdwaald is want het heeft er niets mee uit te staan Het is beschreven door twee18e-eeuwsche handen

3) Zie over het schrijven op heilige dagen PB K r u i t w a g e n Ts v Boek- enBibliotheekwezen V (1907) p 97 sq

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

62

A Ypeij1)Deeze Rethoricaale werken zijn geschreeven of gerijmd in het jaar 14671479 en 1480 amp 81 althants niet laater maar misschien wel eereumlr Vergelijk bl 67b

Daaronder het stempel der Univ Bibl te Gent Van de tweede hand zijn regel 1reg 5 het cijfer 1467 en de 9 die op een ander cijfer staat voorts reg 6-8

Schrift

Het hs is geschreven in een vaste regelmatige doch leelijk gevormde bastaard-lettervan omstreeks 1500 Het hs is zeer compres geschreven zoodat dikwijls niet uitte maken is of de woorden aaneen geschreven zijn of niet Wat de letters aangaatde i en de ij hebben meestal kleine streepjes de y nooit een stip Zeacuteeacuter zelden vindenwij ů (viůe 1b můer 111a)

Interpunctie

De punt en de dubbel-punt Bij de laatste is de bovenste punt zeer vaak voorzienvan een haaltje naar boven bij de enkele punt komt dit ook wel eens voor Rubriekenvan den kopiiumlst ook de roode opschriften De parafen hebben de volgende vormen

zij loopen meestal ver door Cijfers en namen zijn vaak roodonderstreept De lombarden aan het begin van ieder sermoen zijn leelijk die op fol6a 20b 28b 65a 71b 108b 119a 124a 196a 218a hebben in de menieuitgespaarde versiering De voorbeelden zijn veelal nog zichtbaar De eerste pagina2)met den proloog en het begin van het eerste sermoen is door de schrijfster oponhandige doch wel typische wijze versierd uit den rechter bovenhoek komt uiteen mouw een hand met uitgestrekten wijsvinger aan den onderkant der handhangt een lint met de woorden al om al Verder loopt er een eenvoudigerankenversiering langs de linkermarge beginnende bij den initiaal van het eerstesermoen langs dien van den proloog wat uitvoeriger aan de bovenmarge tot aande hand Het zijn zwarte ranken met krullen die met rood een weinig gewasschenzijn de rank boven aan draagt bloemfiguurtjes die aan

1) Zie over A[n n a e u s ] Y p e y (1760-1837) V a n d e r A a Biogr Woordenb dl 212) Zie afb I

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

63

dophei doen denken en linten Hierin van links naar rechts de volgende woordenjhesus maria petrus augustinus Van de initialen is vooral de onderste eenigszinsuitvoerig behandeld met zwart rood en rose Deze D heeft aan de linkerzijde eenuitkomend menschenhoofd uit den mond komt een lint te voorschijn dat naar denonderkant der pagina gaat en de woorden int hoexken ende int boexken best draagtIn het hs is veelvuldig afgekort het systeem biedt geen bijzonderheden Alleen

werd opgemerkt nat2 = natuer (18a) ihrlm = jherusalem s = sprac gl n = glorienʃ met een haal er door = seet (212a) gebndide = gebenedide p1or = prior (1a) dieoverigens bijna in elk hs voorkomenVoor de correctie die ook van eacuteeacuten en dezelfde hand is zijn de volgende systemen

aangewendI Tijdens het afschrijven ontdekte vergissingen worden geexpungeerd metveel punten of een enkele maal met een kartellijntje (3b) met zwart en rooddoorgehaald en dit alles wordt dan ook nog wel eens uitgeradeerd (231a)

II Enkele letters en kleine woorden worden meestal alleen uitgeradeerd somsna een nog natte roode doorhaling

III Invoegen geschiedt door bovenschrijven met een wigje of streepjeIV Tijdens de correctie geschiedt dit met rooden inkt Een enkele maal worden

ingevoegde woorden met rood overgehaald (10a) zoo vinden wij ook somspunt of dubbelpunt met rood aangedikt (10a) of bijgeschreven (179a)

V Invoegen van meer dan eacuteeacuten woord geschiedt met een rood kruisje (142b)

Het omzetten van twee woorden bcrachte aouerste (120b)

Herkomst

Over het lsquobesloten regularersen cloester dat ghelegen is bynnen oestmalrsquo waar heths zooals wij zagen geschreven is zie men A c q u o y III pag 226 vlg Over hetklooster en zijn eerste bewoonsters is weinig meacuteeacuter bekend dan hetgeen A c q u o ymeedeelt L a t om u s weet van den eersten tijd niet meer dan het volgende medete deelen lsquoDe fundatione huius quamquam omnium praecedentium postremahactenus nihil certi habere potui quam quod anno Domini 1494 a quodam indigenaeiusdem pagi Oostmallensis Ioanne Vander Schureninitium acceperit primasVirgines

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

64

ad leges Regulae SP Augustini informante Henrico Orshagio Corsendoncanopariter Canonico amp huius nouae domus Initiatore amp Rectorersquo (I L a t om u s amp IH o y b e r g i u s CORSENDONCA sive coenobii canonicorum regularium Ordinis SAugustini de Corsendoncq origo et processus Antverpiae 1644 pag 148)Over de lotgevallen van het hs in vroeger eeuwen is niets bekend In de BNM

zijn nog de volgende gegevens Catalogus Enschedeacute 1867 No 503 aangekochtdoor Nijhoff voor F 7 - Er is nog een Hs afkomstig uit dit klooster aanwezig in debibliotheek van den hertog van Aremberg

Watermerk

Het eacuteeacutenige watermerk dat in het hs voorkomt is het hart met een kruis er bovenzooals wij dat aantreffen in D e S t o p p e l a a r Pl V no 19 Het is aangetroffenin de archieven van Middelburg op het jaar 1504 B r i q u e t no 4235 (Metz 1492Arch munic Bullette de Metz)

Band

Het hs steekt nog in zijn oorspronkelijken band Voor en achter is deze op dezelfdewijze bestempeld een veld van ruiten wordt door drie rechthoeken omlijst de zijdenbestaan uit 3 filets Van de twee sloten zijn alleen de moeten nog zichtbaar Aaneacuteeacuten zijde langs den rug is de band geheel doorgescheurd oacuteoacutek de touwen In denmodernen tijd is de rug tusschen de twee eerste touwen gestempeld met SERMOENENVAN TAULER en geheel onderaan de letters HS alles in goud De borden zijn vaneikenhout

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

65

G 2

Handschrift op papier en perkament berustende in de Universiteits-Bibliotheek teGent No 1330 (vroeger no 1121) bestaande uit verschillende gedeelten opverschillende tijdstippen der 15de eeuw geschreven De slechte staat waarin hetverkeerde heeft het noodzakelijk gemaakt in den laatsten tijd om het geheel nieuwin te binden zoodat niet meer uit te maken is op hoedanige wijze het uit katernenopgebouwd is Het is ook geheel met blank papier doorschoten Het telt behalvede twee perkamenten schutbladen voacuteoacuter en achter (gedeeltelijk onleesbaar gewordenstukken van een monastiek brevier uit het eind der 12e of het begin der 13e eeuw)173 bladen de uitgescheurde bladen waarvan nog resten over zijn meegeteldI)metende 144146 times ca 115 mm De verschillende gedeelten zijn

I

Bl 1-19 afgeschreven en gelijnd 111 times 68 mm met regelmatig 22 regels diebuiten de afschrijving doorloopen De eerste pagina is voor een groot gedeeltevergaan Bl 4 5 14 en 15 zijn perkament Dit gedeelte bevat van fol 1a-18b eengedeelte van van Susos Horologium eterne sapiencie en wel R i c h s t II 2 blz184 reg 5 tot einde cap 2 (blz 199)

het es een ouer groete gaunen steruen dat es herte ende zieleverhauen te hebben totten henghen ende soe wanneer di doot cAlsoe zullen allen v werken ende alle v

1)hs i met zw inkt op eleuen ghericht1) werden op dat ghizelichlike steruenmoecht ende comentotter ensterfliker stat der ewigherzalicheyt

expl

(Zie A x t e r s pag 52 nr 139)Van 18b reg 9 tot 19b het volgende fragment

paraWee allen den ghenen die nae lost ende nae ghenuechte huers herten endehoers vleyschs leuen Wee hem allen die quaet doen Want bekenden sy dat hembereyt ware die toecomende verueerlike der hellen pine

I) Indien bl 162 waarvan zelfs geen spoor meer over is werkelijk bestaan heeft Ik zou andersgelooven aan een vergissing bij het pagineeren

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

66

Hier omme rade ich allen menschenende den sunderen meest dat sy hem

expl

nyet en beuelen vren swighene Wantghi swijcht ende ghelaet v oft ghi diesunden nyet en saecht Mer als ghibegrijpt dat ordel soe suldi wrake gheuenuwen vianden ende ghi sult hem louendie v ghehaet hebben

De rest der bldz is onbeschreven

Schrift

Een eenvoudige goed gevormde afgeronde gothische letter uit het eind der 15eeeuw De y heeft geen stip de ij en i meestal streepjes Afkortingen zijn de gewoneInterpunctie de punt meestal voor hoofdletters en vraagteeken (16a) Parafen paraen π Het hs is gerubriceerd door den kopiiumlst Eeacutenmaal in robriek het opschrift D i ew i j s h e i t s e e t (17a) Expunctie met weinig stippen (3b) Invoegingen met ʌgerubriceerd (18a)

Papier

Weinig gelijmd

Watermerk (bl 1 2)

Gekroond schild met drie lelieumln geheel gelijk aan D e S t o p p e l a a r XIV 5(Middelburg 1473) B r i q u e t nr 1697 (Metz 1472)

Bl 20-31 een gedeelte dat door verschillende handen uit het einde der 15e eeuwgeschreven is en wel

IIa

20a-21a afgeschreven 9566 mm en gelijnd met een dubbel aantal lijnen voor de17 regels per pag met dien verstande dat telkens een regel tusschen twee lijnenin werd geschreven De regels loopen hier en daar over de afschrijving door20a begint midden in meditatieumln over de zeven kruiswoorden

i j H u d e n s a l t u b i m ys i j n i n t p a r a d i j sVerleent my lieue here alsote leeuen dat ic verdienen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

mach te horen dine zuetestemmeCoemt myn vrindinne myngheminde bruyt want ic wil

expl

nv eyn eyndemaken dynreellinde ende armoeden opdattu met mynen

1)hs 2e i boven geschrheilighen1) ende allenengelen ewelijc inmynen rijke regneersende wones in blijscappensonder eynde Amen

Schrift

Een soort van schoonschrift uit denzelfden tijd als I van gothische bastaardlettersDat 21b reeds beschreven was zou men kunnen opmaken uit het feit dat het schriftop 21a hoe langer hoe compresser en kleiner wordt De kruiswoorden zelf zijn metrobriek geschreven hoofdletters gerubriceerd leesteeken de punt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

67

De invoegingen nu eens zwart dan weer rood met een wigje expunctie soms metrobriek en roode doorhalingTenslotte bleek er op 21a toch nog ruimte over te zijn die werd opgevuld met de

volgende dichtregels

paraJhu xpe dijn passie nagelen ende dootSpeer gheiselen croen wonden roetSweet water bloit ende pijn grootMoet ons troest sijn ter lester noet Amen

Geschreven door dezelfde hand doch nu met een nog al zwierige afgerondebastaardletter waarover later meer

Papier

Nog al zwaar weinig gelijmd weinig afgesneden getuige de gaatjes voor het lijnen

Watermerk

Paus op troon met tiara en sleutel (slechts het onderste deel zichtbaar) voor zooverte onderscheiden gelijk aan B r i q u e t nr 7547 (Beauvais 1471) volgens D eV r e e s e plusmn 1446-1465

IIb

21b-23b afgeschreven 94 times 67 mm en gelijnd met potlood voor 25 regels per pagDe regels loopen door over de afschrijving Dit gedeelte bevat eenige gebeden enmeditatieumln tot de Drie Koningen en den Heiligen Joseph

paraV a n d e n d r i e n c o n i n g h e n d i eo n s e n h e e r o f f e r d e n g o u t w i e r o e c e n d e m y r r e GHegruet sijt heilighe gloriosecoeninghen Jaspar Melchior endeBaltazar met allen den scharen vrsheers Ghegruet sijt ghi die gheroepenwaert totter ghebuerten des nůwenconincs mits der blinckender sterrenEnde vercrijcht ons oec ghenade aen vrbruyt die heilige maget maria ende dat

expl

wy onwerdighe moghen ontfangenwerden ende gherekent onder haerghemynde kindere van hoeren soen endehoer Amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

De rest van 23b wordt ingenomen door een zeer onhandig geteekend en gekleurdminiatuurtje in een omlijsting van twee zwarte concentrische lijnen voorstellendeeen man met onzichtbaar gemaakt hoofd in een blauw jasje met witten boord enwit schootsvel gele kousbeenen en bruine schoenen staande op een groen grondjeIn de rechterhand heeft hij een tang (blauw) en de linker- die opgeheven is houdteen hamer (blauw met gelen steel) vast

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

68

Daar omheen leest men op drie linten die op twee plaatsen buiten de omlijstinggaan met roode letters de volgende zinnetjes

L c h h e i t l i j d e n e n d e v e r d r i e t g o d s b o d e D e r y e r s t e n b r i e f h e i t g o d s b r i e f D e r a n d e r b r i e f h e i t l u c i f e r s

Deze pag zijn geschreven in vaste regelmatige goed gevormde afgerondegothische letters van omstreeks denzelfden tijd soortgelijk doch sierlijker dan dievan I De y heeft geen stip ij meestal en i soms streepjes De u heeft meestal eengesubscribeerde o Als interpunctieteekens dienen punt dubbel-punt ograveogravek voorhoofdletters en midden in den zin een fijn loodrecht streepje De rubrieken zijn vande hand van IIa die ook de miniatuur teekende die behoort bij het volgende stukDe paraaf en de lombarde van 21b zijn blauw Er komt bijna geen correctie voorAls invoegingsteeken wordt het wigje gebruikt gerubriceerd

IIc

24a tot 31b afgeschreven 110 times 80 mm met inkt en gelijnd voor 25 regels per pagDe regels loopen door over de afschrijving Geschreven door twee afwisselendehanden

Inhoud

Ascetische stukjes met de volgende opschriften in robriek

paraVA n e y n e n p e l g r i j m d i eg h e e r n h a d d e g h ew e e s t t e nh o g h e n i h e r u s a l em m e r h emo n tm o e t d e n d e v e l e p e r i k e l ee n d e t e g h e n h e i d e n d a e r h io u e rm i t s d e r g r a c i e n g o d s a fv e r l o e s t w a s M e r h emo n tm o e t d e n d e n o c h e y nsme e t m i t e y n e n v o e r s c o e t h ame r e n d e t a n g h e d o e n h iw e e n d e n a l l e p e r i k e l e d o e rg h ew e e s t t e h e b b e n

V a n d e r n o e t t o r f t d i sp e l g r i j m s

25b

V a n d e r g r o t e r a b b u s y e e n d eb l i j n t h e i t d e r w e r e l t l i k e r ee e r e e n d e s t a e t

26b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

S i n t e a u g u s t i j n s e e t i n ts e rm o e n v a n a l l e l u y a i n d e ns a t e r d a c h v a n s e p t u a g e s i m a

27b

V a n d e n l e c k e r s d i e h o n n e nb u e c k v o e r g o d a e n b e e d e ni n d e s e r t i j t

28b

Fol 29a is half beschreven Hieronder een eigendomsmerk (zie beneden) Doorde hand van IIb (ditmaal hebben de lange letters vaak lussen) en wederomgerubriceerd door de vorige hand zijn

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

69

29b en de eerste helft van 30a geschreven met het volgende opschrift

S i n t e i a c o b s c r i j f t i n s i j n r e e p i s t o l e v a n d e n l o u ee n d e l a s t e r e e y n r e t o n g h e (Jac III vs 1-11)

De vorige hand gaat dan weer verder met dicta patrum tot over de helft van 30b

V a n d e r v e r d u l d i c h e i t s e e tm e i s t e r i a n g e r s o n c a n c e l l i e rv a n p a r i j s

30b

Na een nieuw opschrift op 31b

Wa t e y n e n g o i d e n p e l g r i j m t o e h o e r t i n d e rw a n d e l i n g e

volgen nog 6 regels De rest is zoek geraaktDe hand die het begin en het einde van dit gedeelte schreef is dezelfde als die

van IIa Door de fijne haaltjes maakt het schrift een eenigszins zwierigen indrukHet is regelmatig doch wisselend van formaat Fol 29a en 30a zijn de letters dievan een gothisch bastaard-type zijn veel kleiner De y heeft steeds een stip ij altijden i soms streepjes Leesteekens punt (ook voor kleine lettes) vraagteeken ensoms een fijn loodrecht streepje midden in den zin Roode opschriften en parafengerubriceerde hoofdletters en roode onderstrepingen van eigennamen Correctieroode expunctie invoegingsteekens (ʌ en ⊺ (27a)) en omzettingsteekens (lsquo rsquo) Behalveexpunctie ook doorhalingen rood op zwart Radeeringen komen ook voor die somsmet een rood streepje bedekt worden

Watermerk

(24 25) Een gekroond wapenschild met drie lelieumln waar onder een letter hangt dieniet te definieeren was hetzelfde als B r i q u e t nr 1739 (gevonden in Namen 1468Brugge 1473 Rotterdam 1462)

III

Bl 32 afgeschreven met inkt 75 times 110 mm en gelijnd voor 26 reg

Inhoud

Va n n e r n s t i c h e i t Job seit Die mensche is gheboren tenarbeide en die voghele te vlieghen Hier

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

om steit ons te arbeiden Want die indererden wandeltop dat wi hemmetten leuenden heilighenals leuende lude ende nyet als dode

Expl (32b)

moghen louen dienen kinnen vreisenende mynnen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

70

De vijf laatste regels van het verso zijn nog gevuld met kleiner schrift van dezelfdehand

paraOnsen here is so bequaem die penitencie die hi hier doit dat een paternoster nv ghespraken mit innigher begerten meer sijn ziele ontlaet vansunden dan ofte hi brande x daghe int vechuier daer men nochtan nietin en wolde sijn enen dach om al ertrijc

Het schrift is als dat van I Geen watermerk

IV

Bl 33 wekt den indruk een schutblad te zijn geweest het papier is zeer vuil33a is blank op drie regels onderaan na

S()it tuo ciste() benedictus sit locus isteMe sil() et lectum benedic deus hoc quoque tectumpet() sis hoc signum fugias procul omne malignum

Het 16e-eeuwsche cursiefschrift is slecht leesbaar32b bovenaan beginnende

COnfiteor deo omnipotenti et beate marie virgini et omnibus sanctiseius et vobis pater quia ego peccator peccauj nimis contra legem deimei cogitacionem locucionem consensu tactu visu verbo et operemea culpa mea grauissima culpa Ideo precor vos ut oretis pro mepeccatore ad dominum deum nostrum Vt iste pius et misericors misereaturmei peccatoris AmeN Misereatur

De rest der pag is blank Geschreven in een cursieve hand van plusmn 1500

VI

Terwijl dus gebleken is dat de voorgaande bladen alle tot hetzelfde hs uit de 2ehelft der 15e E behoord hebben is dit niet het geval met fol 34 tot 40 die eenafgesloten geheel vormen en tot een wat vroeger tijdperk behooren De bladen zijnafgeschreven 63 times 102 mm en gelijnd voor 21-23 regels per pagina De regelsloopen vaak een heel eind buiten de afschrijving Deze bladen worden ingenomendoor D e r g o e d e r l e i k e n r e g h e l 1)Een derde van 40b is blankHet gedicht is geschreven met een duidelijke goedgevormde geheel afgeronde

gothische letter van plusmn 1420 De y en i hebben steeds een streepje de ij twee uvaak met gesubscribeerde o Er komen weinig afkortingen voor zelfs ende is veelalvoluit geschreven Het roode opschrift is van de hand die I en III geschreven

1) Uitgeg door N a p d e P a u w Middel-Ned Ged en Fragm I 1 bl 234-244

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

71

heeft en dus van veel lateren tijd Sinds het einde der eeuw is dit stuk dus met hetvoorgaande gedeelte van het hs verbonden geweest Dat het afgesneden is blijktuit het woord gaue in margine van 36a waarvan de e en de helft van de u niet meeraanwezig is al zijn de gaatjes van het linieeren op sommige bladen nog zichtbaarDe twee lombarden op fol 34a en de gerubriceerde hoofdletters van elken nieuwenregel zijn wel van dezelfde hand evenals de talrijke paraafteekens die voor aande regels voorkomen en de weinige doorhalingen Eeacuten maal is een regel dievergeten was met een zwart kruisje in de bovenmarge ingevoegd Van blad 37 isde rechter benedenhoek afgescheurd waardoor telkens de vier onderste regelsgemutileerd zijn in blad 40 is een gat waardoor oa de slot-aanteekening van denkopiiumlst bedorven is Het papier dat niet verschilt van dat van het eerste gedeeltevan het hs vertoont het volgende watermerk dat niet thuis te brengen was

bl 35

bl 36

Van blad 41 tot 49 weer een gedeelte dat beurtelings door verschillende handenuit het einde der 15e eeuw geschreven is

VIIIa

41ab afgeschreven 67104 mm en gelijnd voor 27 agrave 28 regels die vrijwel binnende afschrijving blijven

Inhoud

41a eerste helft een meditatie over het kruis des Heeren

paraSiet ghi mechde vr alre scoenste liefhanghen aenden crucemet gheneichdenhoefdedie wtgherecden bloidighe arme cristimoeten mijn ouerdecsel wesen

expl

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Dan volgt met bleekeren inkt geschreven het volgende tractaatje

Het sijn twelf ghebreken die den mensche letten te comen te volmaecten leuenDat ierste dat hem die mensche te seer1) bekummert met wtwindighen werkenende daer mede is dat verstant verdonckert

1) hs se

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

72

Dat xij is dat die mensche te seer1)ghekeert is met˙) mynnen ende met

41b expl

sorchvuldicheit op hem seluen endedaer mede verliest hi die mynne die hisculdich waer te hebben tot gode endetot synen euenkerst

De hand is dezelfde van I en III en de letters zijn even groot als die van het laatstegedeelte van III Midden in het blad is een gat waardoor eenige woorden verlorengegaan zijn

VIIIb

42a-43a afgeschreven 76 times 103 mm en gelijnd voor 26 agrave 27 regels die vrijwelbinnen de afschrijving blijven

Inhoud

paraVander heiligher maghet endemartelerssen sinte Dorothea een ghebetgetrocken wt haerre legendenOWeerde heilige bruyt ons heren ihūxpi gloriose maghet ende mertelerssesinte dorothea

ende oft ich onderwilen valle dat ichhaestelike moet wederopstaen ende

expl

ghenade vercrigen aen hem ouermitsuwe verdienste ende ghebet Des onnemy die vader die soen ende die heiligegheest Amen

De hand is dezelfde van IIb en het 2e gedeelte van IIc In de eerste regels hebbenook hier de lange letters lussen

VIIIc

43b Bijbelcitaten

V a n b e h o e t h e i t d e r s p r a k e n para Salomon der wijsman seet Eyn sachtmoedich antwordt brict den toerndes menschen

1) hs se

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

De hand is dezelfde van IIa enz De pag is niet geheel vol

VIIId

Fol 44a-46a afgeschreven 72 times 108 mm en gelijnd voor 26 agrave 27 regels die vrijwelregelmatig binnen de afschrijving blijven Zij worden ingenomen door een OfficiumMissae in het latijn

paraO f f i c i um m i s s e d e q u i n q u ev u l n e r i b u s x p i S a n c t u sb o n i f a t i u s e g r o t a u i t u s q u e a dmo r t em p e t e n s a d om i n ov i t am s u am p r o l o n g a r i A dq u em m i t t e n s d om i n u sa n g e l um s u um r a p h a e l emd i c e n s S u r g e e t s c r i b eo f f i c i um i s t u d

te humiliter deprecamur ut post obitumnostrum paradisi ianuam nobis tecum

expl

gaudenter introire concedas Qui vinis etregnas cum deo patre vnitate spiritussancti deus per omnia secula seculorumAmen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

73

Geschreven door een hand gelijkende op die van VIIIb doch de letters zijn nogmeer afgerond en vlotter en niet zoo goed gevormd De i heeft niet steeds eenstreepje Leesteekens punt en dubbelpunt waarvan de bovenste meestal voorzienmet een haaltje Rubrieken roode opschriften enz van den kopiiumlst De veelvuldigeafkortingen zijn de gebruikelijke

VIIIe

D i t i s l i b e r g e n e r a t i o n i s i h e s uxi d a tm e n l e e s t i n k e r s n a c h ti n d i e y e r s t e m i s s e

46ab

De hand is dezelfde van VIIIc

VIIIf

46b laatste regel tot 47b met inkt afgeschreven 75 times 110 mm en gelijnd voor 30regels die vrijwel binnen de afschrijving blijven

D i t i s e y n d e u o e t l i e t g e nv a n d e n h e i l i g h e n k e r s t e

46b

Vier regels notenbalkenmet onderschrift(47a)

Sy namen dat kindekijn metten teenenmetten teenen sussoe nynnoe Derheilighe kerst wil onser ghedenckensussoe nynnoe als wy suelen van ertrijcsceiden sussoe nynnoe

De eerste regel heeft vier balken de overige drie De noten hebben zware en dunnestokken ze zijn alle dicht In den laatsten regel een mol-teeken Na deze regels deoverige coupletten zonder muziek

Sy namen dat kindekijn metten halsesussoe nynnoe der heilighe kerst wil

expl

Fol 48 is uitgescheurdDe hand is dezelfde als die van VIIId Leesteekens punt veelal rood op zwart

De ij heeft twee streepjes de y niets

VIIIg

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

49ab Van de afschrijving is niets meer te zien Bladspiegel ca 116 times 77 mm gelijndvoor 31 regels

Inhoud

korte gebeden Fol 49b is voor twee derde beschreven

Die heilighe pous gregorius ende sijnnauolghers hebben verleent twintich

Inc

dusent iaer ende xxx jaer aflaets denghenen die met rouwe ende biechtedeuotelic op hun knye lesen voer datheilich cruys of die wapen der passienxpi die nauolghende vijf oracien met vijfpater noster ende aue maria

Het schrift is hetzelfde als dat van VIIIc alleen zijn de letters nog weer kleiner

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

74

In deze afdeeling van het hs komt het volgende watermerk voor fol 4445 eengothische P met open kruis Zie B r i q u e t nr 8615 (s-Hertogenbosch 1477-86Luxemburg 1479)

IX

Het nu volgende gedeelte van het hs fol 50 tot 821) behoort weer tot een vroegereperiode omtrent 1400 (op zijn laatst 1420) Blijkens de roode opschriften die evenalsdie van VI geschreven zijn door de hand van I III enz is dit gedeelte gelijk met VIin den codex opgenomen De afschrijving 79 times 109 mm met potlood is nog goedzichtbaar (Op eacuteeacuten plaats fol 64 is het papier daardoor geheel doorgesneden) Deregels 15 tot 18 per pagina loopen dikwijls buiten de afschrijving door Op fol 61ben 73b rood doorstreepte custoden Het gedeelte bestaat bijgevolg uit 2 sexternenen 9 bladen (frac12 sextern)

Inhoud

(V 81)V a n d e r g h e i s t e l i k e rb r u l o c h t E c c e p r a n d e ummeum p a r a u i

laatste regel64b

(Cor I 15 + 16)V a n d e n h e i l i g h e ns a c r ame n t e DJe edele werdeghepenitencie

(VI)E e n g o i d eo e f e n i n g h e Omijn god willic my pynendy te beschouwenne

75a

(VII)paraparaMilicia est vita hominissuper terram Job

81a

Geschreven in een rotunda der 14e eeuw Het is een duidelijke doch niet zeer fraaieen nogal onregelmatige beverige hand waarschijnlijk van iemand op hoogen leeftijdOok het oude schrift-type wijst in die richting Van de tweede helft van fol 50a afwordt het schrift vrij compres terwijl ook het aantal regels per pagina daar hetgrootste is Het opschrift van fol 81a is in schoonschrift geschreven Van fol 65aaf staan de woorden verder uiteen De y heeft steeds een stip i een stip of streepje

1) Zie afb III a-c

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ij meestal niets Er komen niet veel afkortingen voor ende treffen wij herhaaldelijkvoluit aan en behalve de nabbreviatuur die aan het woordeinde meestal met eenhaal aan de laatste letter vast zit vinden wij eigenlijk alleen nog de 14e eeuwscheafkorting voor minnen minne voorts wae = waere() deʃ (met haal door ʃ) =deser he = here ou = ouer ht = heit behalve dan

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

75

de in de latijnsche passages voorkomende die gedeeltelijk niet op te lossen waren1)Er komen vele verbeteringen voor Daar het papier op sommige plaatsen zoo weiniggelijmd is dat de letters geheel doorvloeiden zijn onder het afschrijven herhaaldelijkzulke woorden doorgehaald en opnieuw geschreven Verder werden dikwijls woordenverkeerd begonnen en doorgehaald of geeumlxpungeerd met een paar streepjes ofpunten daarna meestal met robriek ook nog eens doorgehaald Invoegingen inmargine met Een verbeterd woord wordt ook wel eens boven het doorgehaaldegeschreven en met twee parallel loopende streepjes ingevoegd Als leesteekensvinden wij de punt soms niet van een hoog-punt te onderscheiden de dubbelpunten (van 75a-81a) een schuin streepjeOf de rubrieken van den kopiiumlst zijn is niet uit te maken De roode lombarden aan

het begin der afzonderlijke tractaten zijn zeer onhandig De R van fol 81a heeftopen schachten Hoofdletters doch lang niet alle en een enkele maal ook kleineletters zijn rood doorstreept Deze rubrieken ook na leesteekens Belangrijkewoorden zijn onderstreept doch ook wel doacuteoacuterstreept Er zijn tamelijk veel parafen(para) De inkt is bleek-bruin en wel zoacuteoacute bleek dat op sommige plaatsen mede doordathet papier van sommige pag met name van de eerste zeer vuil is de tekst haastonleesbaar geworden is Dit was in het eind der 15e eeuw reeds het geval wantde ons reeds bekende hand van de roode opschriften heeft de letters op verschillendebladzijden met donkerzwarten inkt aangedikt (fol 50a 74b) Of die van 65b ook zoote beschouwen zijn of dat het verbeteringen zijn is nog de vraag Van weer eenandere hand zijn de toevoegingen en verbeteringen in bleek-grijzen inkt die meestalverjongingen van den tekst zijn

Het papier is als gezegd zeer weinig gelijmd Hier en daar is een hoek afgescheurd- op fol 82 na - niet tot nadeel van den tekst Fol 74 heeft in het midden een gatvan wel 3 vierkante cm

De volgende watermerken werden aangetroffen1 Bl 5051 6263 Een figuur als voorkomt bij D e S t o p p e l a a r I 9 en 10

(doch met een Byzantijnsch kruis erboven) dat in Zeeland eerst 1410 voorkomtdoch in Blois reeds 1363 Niet bij B r i q u e t of BNM

1) Zie afb III a-c

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

76

fol 50

fol 62

2 Bl 6869 en 82 Een dolfijn als B r i q u e t nr 5817 (Nieuwpoort 1415 141718)ongeveer gelijk aan D e S t o p p e l a a r VIII 9 in de grafelijke rekeningen van 1417aangetroffen

X

Met Bl 83 zijn wij weer in het eind der eeuw te oordeelen naar de paar letters dienog te zien zijn van een bijna geheel uitgescheurd blad Het schrift is niet nader tedefinieeren

XI

Anders is het met de twee volgende bladen waarvan de miniem kleine fragmentendie nog over zijn duidelijk de hand vertoonen die het nu volgende gedeelte vanhet hs geschreven heeft fol 86 tot 1491) Van een afschrijving is zoo goed als nietsmeer te zien de bladspiegel meet 90 agrave 92 bij 122 agrave 125 mm de bladen zijn aande zijkant sterk afgesneden zoodat de regels vaak tot den rand toe doorloopen Erzijn 24 agrave 27 regels per bladz Reclamen vindt men fol 113b 123b 131b en 143bFol 145a tot 148a dragen rechts onderaan de signaturen 1 tot 5 Fol 108a en 109ahebben op die plaats de afgeronde gothische letters resp see en mei stellig vanden kopiiumlst Zijn die ograveogravek als signaturen op te vatten

1) Zie afb IV

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

77

Inhoud

Dit gedeelte vangt aan midden in een tractaat over de X geboden

metter hant doet slaest Die andergraet dien god swaerlike wreect dat es

86a

dattu gode doedes dat es dattu di despines dattu goede liede verwerkestpriesters ende andere goede geestelikeliede dattu se bedroeůes ende daer dietempel gods was dattu dien stoeres alsoedecke alse du dat doest soe sondechstuin den heylighen gheest

Ende wi enech goet gheeft ende neemptalsoe ouer recht die doet dootsonde ende

88b expl

symonie Dit sijn x gebode ende verbodewie datter een brect die doet hoeftsonde

Die deerde graet (Zie P f e i f f e r IIpag 459 reg 5 vv)Wiltu weten oftu dinen euenkersten minsgelijc di seluen dat saltu daer ane

88b

proeuen alstu met heme coeps endevercoeps soe saltu begheren dat hemalsoe recht ghescie ane den coep alsedi (3 punten)

laetstu hem bederuen du en minneshem niet gelijc di seluen dumoetes gode

89a expl

ten ionxten daghe ouer hem antwordengheliker wijs oftune met dinen handenvermort haddes (Zie A x t e r s pag 43nr 115a)Twaelf meestre sijn verheuen inderscolen te parijs elke sprict sinen sin paraDieeerste spreket beter es die sondeghelaten doer god dan also vele daervore gheleden Dje xij meester sprect meester eggaertbeter es die aelmosenen ghenomen doer

92a

god dan C marct() doer god gegheuenNumochti vraghen hoemach dat sijn Dieaelmosene es doch heilich ende goetende dat es waer gheuet een rijc manhondert marct wert goets soe woerdt hemCC marc wert eren weder Ende alsoedecke als die rijcman sijn hant van hem

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

bidt die aelmosenen te gheuene alsoedecke ontfeet sine nature ghenuechteEnde also decke alse die aerm man sijnhant van hem biedt die aelmosenentonfane also decke versmaet diemensche hem seluen ende verdruct oecsinenatuere onder den ghenen daer hi dieaelmosenen af ontfaet Dese mensche

92b

die sal verheuen worden voer denhemelschen vader also voele alse eerebeter es inder tijt dan versmaetheit Deseselue meester sprict noch meer Dat ijmenschen te gader ginghen op enenweghe ende si beide gheliken loenontfaen hadden van gode ende daerstoende eene bloeme ende die een vandien ij dachte Du wils die bloeme aftrecken daer omme want si schoene esende wale riect Ende hi dachte wederdu wiltse laten staen doer god Ende diander mensche brake die bloeme hinedade eghene sonde daer ane Nochtandie mensche die di bloeme leet staendoer god die sal verheuen worden voerden anderen alsoe hoeghe alse vandererden toten hemele Wat waendi dan datdie mensche sal verhauen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

78

werden die wtgaet sijns selfs ende vanwillen aerm es ende verdruct endeversmaet sine natuere allen tijt om gode(Zie D o l c h pag 17 sect 10 Bas Dr fol316 d)

Twaelf vrochte machmenmerken en densacramente datmensacreert op den outaere Dje eerstevrocht es dat1) daer die zele mede

93a

gheghenst wort ende oec ghesůůertDaer af scrijft sinte gregorius Dieofferande die men sacreert in denoutaere behoet den mensche van sinensonden ende van leleken ghepeinse vander herten van desen sacramente seghetsinte Ambrosius

Die van desen brode et hi sal ewelikeleuen ende die arme selen dat broet

94b expl

eten ende selen ewelike ghesaedtworden ende met gode in hemelrikewesen ende heme sonder einde loeuendat wi daer moeten alle comen des moetons onnen die vader die sone ende dieheylighe gheest AmenHEt sijn xij poenten die sere hinderenden mensche die gheesteleecsijn wille tote enen volcomenen leuenete comene DAt eerste poent es dat hi

95a

alte wtwendech es Daer mede verliesthi inwendighe ghenade DAnder es Dathi te gherne es bi den lieden

Dje hem in desen poenten oeffenen diemoghen comen te dien vrochten die

95b expl

comen vanden heylighen endeghebenediden sacramente

Op enen tijt vraghede myn here sinte janewangeliste onsen here Here seet hi watsuldi den ghenen gheůen die hoeftsondelaten te doene om uwen wille Jan seitonse here die hoetsonde laten omminenwille te doene si soelen doerwondenmynherte met haere minnen ende diere

1) in marg ingev met ʌ (corr van IX)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

minnen en sal ic nemmermeervergheten

Here seit sente jan wat suldi den ghenengheůen dijt al laten ende v na volghen

96a expl

Ic salse daer boůen cronen in myn rikeende ic sal hen dienen alse een knecht(Zie D e V r e e s e Hss v RuusbroecDl I p 133)

Het gheuiel op enen tijt dat mijn heresente bernaert sat onder v sijnrebroeders omme te hebbene met hencollacie Ende dese v iongheren warensimpel ende sonderlinghe van leůeneende alse myn here sente bernaert aldussat in ene heymelike stede ende dese vionghelinge omtrent hem saten soe bathi hen lieden dat hem elc segghensoude in wat oeffeninghen dat hem godsonderlinghe meest gracien ghedaenhadde

Die v die altoes ghetidelike endeeenpaerlike dat doeghen ende dat liden

97b expl

sijns gods droech in syn herte metcompassien endemet ghevoeliken herten hi es myn hereende ic ben sijn knecht

98a

Goede punten sententien van patres98a tot 104b

Het was een heilich mensche hi hietoertlief (afgedrukt door D o l c h bl 13sect 1)]

[101b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

79

Djt sijn gracien die god gheuet inderzielen Die ierste es dat hi die sonden

104b

vůtwerpt ende hi met gracien in comt danontfaet die mensche enen iammer dat higracien soe langhe ghedarft heeft

Dje vj gracie es dat die ziele ontfeet eenlicht van gode daer mede doer schyntse

105b expl

alse van gode een licht ontfaen heeftende es een licht met gode also alse goddoer schijnt ende ouerschijnt al dat indenhemel es also doerschijnt die ziele allendat inden hemel es

Djt sijn x woerde die goet sijn ghemerctende gehouden Dat eerste es wat ghidoet dat doet altoes inden name cristi ende volgetna die voetstappen ons heren ihesucristi

106a

Een evangelie-synopsis

J o h a n n e s INt begin was dat woert

106a

Want die morghen sal sorghen voer hemseluen elken dach es ghenoech sijnsselfs sorghen

Niet en let ons also sere met gode te sineals een eighene minne ons selfs Ende

108a expl

niet en helpt ons soe sere daer toe alseen vertien ons selfs ende van minnenblidelike doghen

paraDat deerde es dat wi soe seldenpeinsen omme die grote bordene ende

108b expl

pine die onse here om onsen willeghedraghen heeftHet waren v leese meestere vergadert (D o l c h blz 16 sect 8)

109a

Ons here seit Ic en starf nemmer danene doet doer den mensche ende die

109b

mensche sterfter menich om minen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

willeenz goede punten en dictapatrum

Het tractaat lsquovan den gulden berchrsquo (ZieA x t e r s pag 32 nr 95)

111a-112b

EEn heilich mensche begheerde tewetene van onsen here hoe hi best leuen

112b

mochte na den wille ons heren (met veledicta Bernardi)

Ende niet versegghen onseeuenkerstene ghebreke Daer af ontfaet

114a expl

die menschemeerren loen dan van sijnredoeght

Onse here vraghede eenre heiligherzielen wie hi ware Ende si antwerde hemende sprac Ghi sijt een ziele widere endeeen adere schoerdere ende een hertebrekere Doen antwerde hi haer endeseide Ver ziele sidi yet wel gheboren Jaic seide si Jc ben vte uwen vadergheboren Ver ziele sidi iet rike Ja icseide si Al datghi hebt dats mine Doen seide onsehere wat es dat mine Doen seide si Ic

114b

ben uwe Tuschen onsen here ende diegoede ziele en es niet voele beschedensDie ons heren doet aensiet ende onsedoet ende dat wi emmer steruen moetenende die blijscap van hemelrike

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

80

ende die pine vander hellen hi mach hemhoeden van sonden (daarna ietsuitgeradeerd + wal1)Djt sijn goede poente daer die menscheniet en bedroghen enmach werden dieseheeft Dat eerste es vrede maken endevrede houden Dander es draghen endeverdraghen (goede punten en dictapatrum tot 115b)

paraEen heilich mensche vraghede onsenhere wedert beter ware te bedene so

115b

anderen te prekene soe te pensene omdat doeghen ons heren och omme sinegodheit Doen antwerde hem onse hereende seide Die beedt hi loeft mi endehoeght hem seluen Die anderen predicthi gheeft mi daer ic mi seluen om gaf datwas denmensche Diemijn doeghen anesiet met miere lieuer moeder ende metsente Janne hem salic dwaen van sinensonden metten watere ende mettenbloede dat ran vte miere siden Ende diemine godheit ane siet dat niemant doenen mach ic en gheeft hem vansonderlingher gracien soe hi mi meermint soe ic hem mi

seluen meer2) gheuen sal nare tekennene Wi soelen onsen here minnen

116a

om sine godheit ende om sinegherechticheit ende dat hi van minnenom onsen wille starf aen den cruce nietom hem seluen want hi es een bornedaer alle goet af comt Van allenontcommert te sine ende met gode eente sine dat es dat naeste Van allenbesoecht te sine ende in ghenentonbliuene dat es dat hoechste In allendinghen vrome te doene dat meeret denloen ende ghewarighe minne volmaectalle doeght Kennissemaect minne endeminne maect gheuoelen Here verleentmi uwe gracie dat ic mine schout quitenmoeten ieghen v ende allen uwen vrindedien ic schout schuldich ben Here al doeic dat ic schuldich ben nochtan maghic

1) hand v corr moest ingev worden voacuteor hoeden2) hs met + door corr in ondermarge ingev

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

wel segghen dat ic3) onnůtte ben Wanthere al doe ic dat ic schuldich ben tedoene nochtan en doe ic nemmermeerdan recht Die te doeghene es ghemaectende doeghen moet Dat hi wiselekedoeghe dat es hem goetDOen onse vrouwe te hemele voer doenhadde seinte Jan groetepine ende begheerde dat hi gherneonser vrouwen hadde ghesien Doen

116b

ghenoeghede dat onsen here dat sijngheest gheůoert waert in den hemelDoen hoerde sente Jan Dat onse hereende onse vrouwe daer deene spracmetten anderen vanden anxte endevander noet die si op ertrike hadden omsinen wille Die dit wille houden hi sal spreken alledaghe op deze v sere v pater noster

117b expl

ende v aue maria ende wete dattughecriges sonder twiuel dattu onse lieuehere gheloest heeft ende sijn lieuemoeder ghecreghen heeft tonsen behoefAue maria etc A u e ma r i a g r a c i ap l e n a d om i n u s t e c umb e n e d i c t a t u i n m u l i e r i b u s e tb e n e d i c t u s f r u c t u s v e n t r i s t u ii h e s u s c r i s t u s Ame n MEt vij doegheden comt die menschete hemelrike sonder vagheuier Dieeerste es doet vte al dat ieghen gode esDie andere

3) hs bovengeschr door corr

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

81

Dicta patrum en goede punten118a-122b

Vijf poenten maken den mensche sekerhemelrijcs Dat eerste poent es datmen

122b reg 5

sal weesen also scamel dat men niet ensal willen weesen in heimeliken stedenmet ongheliken personen niet om datmenden persoen sal mestrouwen maer wantwi cranc sijn

expl Dat v poent es datmen sal wesenin bedinghen altoes oftein werken van bedinghen nemmer ledich te sinemenne sal emmer yet goetswerkende sijnH o g h e t r o uw e l i c d a t g o d o n sb i s t a e t Goede punten en dicta patrumloopende tot

123a

Wat es oetmoedichede1)

Oetmoedichede es een na kennen ons125a reg 1

selfs condicie Wat kennic in mi seluen1)

Ene bloete ziele daer2) niet goets en esin ende essere yet goets in dat moeticenen anderen opdraghen Ende hier afso sprac meester eggaert Ic sal mineziele haten ende haticse soe verliesicseende vindese in gode waer ommesalicse haten1) Ic salse haten ommedatse ziele es ende ic salse haten ommedatsemine es ende ic salse haten ommedatse in ertrike es Waer omme es seziele Also langhe es se ziele alse nietgheenicht3) en es met gode Waer ommees se mine Also langhe es se mine alseouer een draecht met haren lichameende waer omme es se in ertrike Alsolanghe es se in ertrike alse hareghenuechten ende4) onghenůechten4) nietalleens en sijn ende als hare blijscapende hare droefheit niet alleens en sijnende als hare die ghene die haer goet

1) waagteeken door hand van I Deze maakt ook de volgende o tot O resp e tot E1) waagteeken door hand van I Deze maakt ook de volgende o tot O resp e tot E2) hs aer van hand van I in rasura1) waagteeken door hand van I Deze maakt ook de volgende o tot O resp e tot E3) hs ghenicht tweede e door hand van I4) in ondermarge (corr)4) in ondermarge (corr)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

doen ende quaet doen niet alleens ensijn ende als si dit al heeft soe en es siniet ziele no mine noin ertrike maer een gheest ende dan essi also verre van mi alse die hoeghesteeerde() es vander eerdenDat es een salich mensche dies godslichaem een spise es Gods5) pine sijnsause es Gods wonde sijn taůeerne es

125b

god es een leuen inder doet god es eenseker touerlaet in al onser noet

Dicta patrum tot

126a expl

v a n o n b e d r i e c h l i k [e r ]6)d e u o c i e nWAnt wi dit vinden dat adaem onseeerste vader gheuallen es ende

127a reg 11

bedrog[en]6) es in sire vernůfte Die alsovernůftic[h]6) was alsoe dat hi allencreatueren har[en]6) name gaf Endelucifer die de ouerste enghel was gheuallen es ende bedroghen es in sirevernuft ende oec balam die prophete diealso vernuftich was dat hi bekendetoecomende dinghe Ende oec menichander hoeghe verstendich mensche dieghedoelt heeft ende bedroeghen es Hierbi moghenwi merken dat allenmenschenbedroeghen werdenin haren vernufte si en hebben desexxiiij poenten die hier naer

127b

5) -s bijgeschreven (corr)6) hs marge afgesneden6) hs marge afgesneden6) hs marge afgesneden6) hs marge afgesneden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

82

ghescreuen sijn Ende soe wie dat (D o l c h p 45 sect 70 D e V o o y s ArchK NS III p 78 vlg)

Dat xxiiij poent es si gaen daer vore alsecleine kindere

128b expl

ende aenuaen1) allen tijt2) een nuwevolcomen leuen des bliuen si

129a

ongheachticht van vele lieden dat seluees hen lieuer dan alre menschenvrientscap

Mjnnen louen ende begheren Endevolghen der ouerster reden Ende reine

129a

herte met oetmoede Verlanghen na denouersten goede Biechte te sprekene vteminne tonfane Jhesus xpus soetelichame

Eest dattu di aen gode bints Ende dinerast[e]3) in hem vints Sone machdi

131a expl

niement deren (Devoot gedicht niet indichtvorm geschreven)

Een gheleert man vraghede erejoncfrouw[en]3) hoe dat si comen ware te

131b

also hoghen state van leuene Ende siantworde ouer mids die ghenade godsmet x poenten ende hi sprac segt midie x poenten ende si seide ic doentgherneDat eerste poent es dat ic mi altoes lietdaer ic mi vant des mijns yet soekendeDat ander poent es dat ic mi nietonschuldechde wat men op mi sprac icen liet mi altoes die waerheitontschuldeghenDat deerde poent es dat ic mi altoespijnde te sine een arm mensche endeaůe ghescheiden van allen creatuerentroeste

1) overgehaald door hand van I2) hs nae doorgehaald3) hs marge afgesneden3) hs marge afgesneden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Dat vierde poent es daer menmi ere boetdaer vloe ic ende daermen mi versmadedaer bleef icDat v poent es dat ic noeyt soe veledoeghens en hadde ic en begheres nochmeer te hebbene nochtan en dochtichsmi niet werdich Dat vj poent es dat icmi niet en liet ghenoeghen met eneghenlichte no met enegher gauen die mi godgaf ic en was altoes crighende na hogherwaerheitDat vij poent es dat ic mi altoesinnichleec neighede op dat goet dat godselue es Dat viij poentes alsic die liede vernam werkende ofte sprekende teghen dat ewangelium

132a

ende teghen die waerheit daer afberespticse omme hare ghebreke endedat dedic van claerre minnen want ic anesach hare ewighe scadeDat ix poent es sint dat ic quam op denwech mire salicheit sone keerdic nietmine sinne tote enegher creatuerenDat x poent es dat ic mi hebbegheoeffent inwendech ende vutwendechin allen doeghede[n]4) op dat alrehoechste dat ic gheleisten mochte Endeic hebbe ghewoent onder den hemeleende inden hemele met heilighen5) endemetten inghelen die sijn mi alsoe bekentallen alse enen goeden man sijnghesinde ende alsic in mi seluen kere sovindic in miere zielen dat beelde derheyligher driuoldicheit daer inne bekennicgod ende mi seluen ende allencreatueren een met gode Dit es mi alsowel bekant alse mine vinghere aen mijnhant Doen sprac hi gheloeft sij god nvbidt voer mi Neen here

4) hs marge afgesneden5) hs 2e h door een vlek onleesbaar

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

83

mer wijst mi hoe ic leůen sal Du salstdinen liue gheuen een sacht leuen op datdijn gheest onghehendert si Neen hereicmoet volghen onsen exemplare ihesumcristum in aermoede ende in alende in honghere ende in dorste ende inversmaetheiden totter doet (D o l c h p44 sect 68)

Dit sijn xij rade des gheestelekensleuens Dat eerste raet es willich

132b

aermoede sonder alle eyghenscap Daerop sprict onse here inder ewangelienWiltu volcomen sijn vercoep al dattuheefs ende

soe wie dese hout metten leuene die eseen ghewarich nae volghere ons heren

134a expl

ihesu cristi ende siere iongheren inderhoechster volcome[n]1) - heit Dat gheueons god te leuene AmeN

paraO suete ihesus hoe gherne soudic vminnenO suete ihesus nv gheeft ons v teminneneO suete ihesus comt in onse ziele tehůůsende ontfinct onse herten van binnenmetten brande der godliker minnen Osuete ihesus name maect ons vbequame Amenpara Die mensche es wijs ende wel gheleert

Die alle dinc ten besten keert

v a n d e n h e i l i g h e n k e r s t e e nm y n l i c l o f DEse ymne es vander heyligher gheboertons liefs heren ende waert enenmensche in ghegeuen int iaer ons liefsheren doen men screef Mcccxlviijopten heylighen kerst nacht die wiledatmen messe van onser vrouwen zancmet also groeter deuocien alse hem godye ghegaf in enegher oefeninghen dat hihem oyt2) toe keerde alsoe dat hi wel

1) hs marge afgesneden2) hs noyt n-uitgerad

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

weet dat si gode loflike ende eerlike esEnde alle die ghene diese alle daghelesente eren ende te werdicheiden der heyligher gheboert ons heren met

134b

innecheit ende met deuocien dat si vander heyligher gheboerten ons liefs herensonderlinghe gracie ende ghenadeontfaen selen Want si waert hem meerghegheuen om ander goider menschenwille diere gode met eren ende loeůensouden dan om sinen wille want het wasgods werc meer dan tsine want nochdoen datmen misse van onser vrouwenbegonste so en hadde hi noch deseoefeninghe niet voere ende eer diemisse voldaen waert soe was si hem enghegeuenmet also groter iubilacien alsehem god ye gegaf in enegheroefeninghen ghebenedijt moet hi altoessijn A men ym n u s 1) Verbliden wi onsinden heylighen here wi ballinghe dersalicheit ende bedroefde kindereadaems Gaen wi vte ieghen den conincder glorien ende louen wi den here dieons comt want die hemel es ontslotenende die porte es op ghedaen die conincder glorien para Die gracie ons liefs heren ihesu cristiende die caritate gods ende die

138a expl

ghemeinscap des heilichs geests sialtoes met mi ende met allen minenvrinden ende met ons allen para Amen

1) hs hand van I

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

84

V a n i h s m y n n e n e e n s c o e nr ym e 1)

O edele ziele mijn en was die trouwe nietgroetdat ihs xps marien sone om v vercoesdi dootO edele ziele mijn nv sijt hem onderdaen

Want hi wilt noch anders met v meyengaenHets sware pine ende meerre bersteDat anschijn van ihesum kersteTe verliesene ten ionxten dagheDan es alder werelt plagheMerct

Sente augustijn sprectdicta patrum tot143b

139a expl

V a n d e n p a t e r n o s t e r 1)SEůen beden sijn inden pater noster Dieverdriuen vij hoeftsonden ende bringhen

143b

inden mensche vij gauen des heylechsgheests ende vij salicheiden ende vijlone in hemelrike dat proeftmen al daerDeerste bede es heere vader vanhemelrike Dijn name werde geheylichtDat es here dese name vader werde waer in mi dat ic sy dijn heylech kint alsodu best een heylich vader Dit verdrijfthouerde

144a

Dat es gods kint te sine want salich sijnsi die haren vrede soeken in gode si

145b expl

soelen gods kindere geheiten sijn sprectonse here

Een heylich man leerd ons hoe wibegherlike tons heren tafelen soelen

146a

gaen Als wi onsen here soelen ontfaenSoe suele wi in onse ghebede gaenEnde voeghen ons in enen diepenghepeinse ende in eere hoegherbegheerten Ende bidden dese bede

1) hs hand van I1) hs hand van I

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

o r a c i o 1) para1) heden begheric heretonfane uwen heylighen ghebenedidenlichame also volcomelike als v uweghebenedide moeder ontfinc in harenghebenediden lichame soe biddic hereheden

en zoo voort goede punten en gebeden tot het verkrijgen van aflaat

E e n g h e b e t a l sm e n t e ns a c r ame n t e g a e t Alre ouerstepriester ende ghewarich bisscop die diseluen offert

daer hi met dien vader met den heylighengheest leeft ende es een gheweeldich

148b expl

god in die ewicheit dats emmermeersonder einde AmenD e o g r a c i a s

frac34 der pag is verder onbeschreven

Geschreven door een vlotte regelmatige goed leesbare hand omstreeks 1430De y heeft geen stip een enkele keer twee streepjes zooals i en ij De afkortingenzijn niet talrijk en beperken zich tot die voor n en er Zelfs ende vindt menherhaaldelijk voluit Als

1) hs hand van I1) hs hand van I

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

85

leesteeken vinden wij uitsluitend de punt oacuteoacutek voor hoofdletters Rubrieken van denkopiiumlst rood doorstreepte hoofdletters ook wel kleine letters parafen en met roodovergehaalde punten (zelden) Onhandig gevormde roode lombarden meestal nietheel veel grooter dan de zwarte hoofdletters komen in grooten getale voor Van106a-107b in robriek de namen der evangelisten In de bovenen ondermarge vindenwij nog de aanwijzingen voor den rubricator Eeacutenmaal 117b treffen wij een roodopschrift aan dat van den kopiiumlst is afgezien van het D e o g r a c i a s van fol 148bDe robriek door den kopiiumlst gebruikt was weinig geconcentreerd en het papierweinig gelijmd zoodat de letters wat doorgeloopen zijn Behalve door het verschilvan hand onderscheiden zich de andere roode opschriften door de grootereconcentratie van de robriek Deze hand kennen wij reeds Het is die van denafschrijver van I III enz van welke ook de opschriften van VI en IX zijn Ook hierheeft deze hand onduidelijke plaatsen met donkeren inkt aangedikt en tevens eenenkele keer een zwart of rood paraafteeken (147b 148a) of een roode onderstrepingaangebracht De verbeteringen van den kopiiumlst zijn zeldzaam hij haalt met rooddoor en schrijft het verbeterde woord erboven Van een andere hand die wij ookreeds kennen uit IX zijn de verbeteringen en invoegingen (met een kruisje) inbleek-grijzen inkt met een afgeronde gothische letter (aangeduid als c o r r ) Hieruitblijkt dus weer de eenheid met de overige gedeelten van het handschriftHet papier van dit stuk is weer zeer vuil en de inkt sepiakleurig zoodat het schrift

soms slecht leesbaar isIn het papier treffen wij de volgende watermerken aan1 Fol 9093 Een hand met 5-puntige ster ongeveer gelijk aan B r i q u e t nr

11087 (Maastricht 1435) de ster rust echter met eacuteeacuten punt onmiddellijk op denmiddenvinger2 Fol 104 tot 143 Een lelie gedekt door een leliekroon volkomen gelijk aan

B r i q u e t nr 7223 (Leiden Stadsarchief Tresoriersrekeningen van 1420) VolgensD e V r e e s e komt dit merk 1432 nog voor

XII

Bl 149 tot 152 van afschrijving is geen spoor meer over De bladspiegel is 75 times101 mm met 22 agrave 23 regels wat de eerste pag betreft en 72 times 98 mm met 24regels op de laatste Geen signaturen Fol 151b een reclame Die Fol 152 is opeen gedeelte met een stukje van een roode lombardeD() na geheel uitgescheurd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

86

Inhoud

Het is ondersceit tusschen gracie endenature Want alle die werke die sondergracie ghedaen sijn in bloter naturen dieen sijn nyet werdich ten ewighen leuenmede te comen Nature wilt dencreaturen leuen gracie beghert allecreaturen te steruen Nature wilt

ende dat vr heilicheit nyet alleen bi v ensy mer dat alle die ghene daer ghi bi sijt

149b expl

ruste hebbe in uwer heilicheit also verrein vr macht is

Drie poente sijn daer die mensche aenproeuen mach of die vermaninghe vangode sijn of vanden viant Dat ierste daermen aen proeuenmach of dat vermanenvan gode coemt is dat god coemtghestadelic ende is verbeidich

Want als die mensche hem nyet enbedwinct ende sprect

150b expl

ende werct metten heiten hoeften soontuaert hem lichtelijc dat hem sere

151a

berouwet alst leden is ende hi merct wathi gheseet of ghedaen heft

Die te sacramente werdelijc wilt gaen diesal hebben vijf poente Dat ierste is dathi sal hebben een suuer conscienciealso dat hi Expl Want het is seerorberlijc met mynne ende goeden opsatten sacramente gaen daer hisunderlinghe gauen ontfaet van gode

Wjlstu deuoet sijn so salstu ghernealleyn sijn Du salst alle dinc vander

151b

herten scheiden sonder god alleyn diedich Expl So wie op ertrijc blijft die wortontreynt ende die hem op heft die blijftreyn ende seker ende rustich

Geschreven en gerubriceerd door de hand van I III VIIIa De afkortingen zijn degewone In den volgenden zin want si is gheuoet metter mynnen gods Nature

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

neemt m alle haer werken af herkent men nog de oude afkorting voor minnedie uit het voorbeeld wegraverd overgenomenGeen watermerken

XIII

Bl 153 tot 161Zie hetgeen onder XI gezegd is

Inhoud

(VIII)para Dit sijn worde eenshoghe meest[ers]1)GHewaerlijc al dattuvoersettes in dynremeyninghen

153a

(IX)Wildi weten lieue menschewat daer toe behoert dat

154a

die mensche woerde eenhemels mensche eenenghels ende godleecmensche

(X)paraQuerite dominum dum inveniri potestDatmen gode vercrijchtdaer toe behoert een gans

155a

ghewarich afkeer van allendien dat niet luter god enes

1) hs marg afgesneden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

87

Geschreven en gerubriceerd door de hand van XI Uit de afkorting M voor menscheblijkt dat een 14e eeuwsch voorbeeld is gebruikt Verbeteringen en verduidelijkingenweer door dezelfde handen die wij in XI aantroffen

Watermerk

Zoowat hetzelfde als in IX voorkomt doch ditmaal op de nerf

fol 154

fol 155

fol 161

XIV

Bl 163 tot 173 afgeschreven met inkt 6870 bij 99102 mm met 30-35 regels diemeestal ver binnen de afschrijving blijven Vermoedelijk zijn de bladzijden niet gelijndwant de regels loopen nog al scheef Geen signaturen of reclamen

Inhoud

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Een fragment van een berijmd leven van Sinte Kunera laatstelijk uitgegeven doorE Emo n d s OFM1)

Schrift

Geschreven door een zeer eenvoudige kleine en toch duidelijke afgeronde gothischehand die op sommige plaatsen bijna cursief schrift schrijft Wat het type betreftvertoonen de letters veel overeenkomst met die van I enz De y heeft steeds eenstip De j van de ij is zeer kort deze zoowel als de i heeft meestal stippen Er is zeerweinig afgekort De eerste regel van iedere pagina vertoont vlechtvormigeverlengingen aan de lange letters die gerubri-

1) E E m o n d s OFM De legende van Sinte Kunera in de middeleeuwen Diss Leiden 1922pag 85 tot 104

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

88

ceerd zijn (oacuteoacutek de ds) Alle hoofdletters waarmede de regels beginnen zijngerubriceerd Roode lombarden fol 164b 167b 171b Hier en daar is een regelrood onderstreept Uit het roode opschrift van fol 171b blijkt dat de rubrieken vanden kopiiumlst zijn Foutieve woorden worden geeumlxpungeerd en soms bovendien metrood doorgehaald ook enkele doorhalingen met zwart of rood komen voor Veleverbeteringen en toevoegingen (in margine met rood of zwart wigje) zijn van dehand van den corrector ons ook uit andere gedeelten van het hs bekend nl dievan I Em o n d s identificeert mi ten onrechte deze met die van den kopiiumlst Vandeze hand zijn allereerst de ingevoegde regels 287 508 en 5811) Voorts zijn deregels 613 en 614 die onvolledig waren met rijmwoorden afgemaakt

Ende is gheworghet mit eenredwaelVander conighinnen dat wetenwy wael

Van deze hand zijn ook sommige woorden op rasuur reg 175 sprak- op rasuur van en reg 420 laghen reg 301 sy ingevoegd reg 304 haer in marg met roodwigje reg 427 op rasuur was sympel reg 588 lege gt legheAls leesteekens die sporadisch voorkomen worden punt en dubbel-punt (de

laatste met een haaltje aan de bovenste stip) gebezigd De fijne loodrechte streepjesdie als leesteeken ook nog al eens voorkomen zijn ook wel van den kopiiumlst Vanden corrector zijn intusschen de zwarte en roode parafen in galg-vorm die wij eldersreeds aantroffen want de kopiiumlst gebruikt ronde paraafteekens

Watermerk

Het papier vertoont een watermerk dat slechts voor een klein deel zichtbaar isMisschien een variant van dat onder II beschreven (fol 21)

fol 163

fol 167

1) De telling der regels van E m o n d s werd gevolgd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

89

Herkomst

Blijkens een aanteekening van D e V r e e s e is het hs in 1879 in het bezit gekomenvan de Universiteits-Bibliotheek te Gent

D i t h a n d s c h r i f t w e r d i n 1879 g e k o c h t v a n CA S e r r u r e s ame n me t t w e e a n d e r e d i e t h a n s o n d e r no 895 e n 896t e v i n d e n z i j n v o o r t w e e h o n d e r d f r a n k Z i e h e tlsquoD o s s i e r S e r r u r e rsquon o 3050e n d e d a a r b i j l i g g e n d e l o s s es c h u l d b e k e n t e n i s v a n CA S e r r u r e

15 Me i 1915W i l l em d e V r e e s e

Met potlood is naast deze aanteekening een groot vraagteeken gezet dat welbetrekking zal hebben op de lsquobijliggende losse schuldbekentenis die in het hs nietmeer aangetroffen wordtVan vorige eigenaars vinden wij nog de sporen in hanepooten (probeersels van depen uit de 17e eeuw) op sommige bladzijden tw

Desen boeck hooerttoe enken van houen(onleesbaarwoord)

29a

desen boeke()35b

desen bock hoert127b

onder aan de pag ondersteb veneerder met een in den inkt gedooptpotlood dan met de pend de bock J() hoert toeanna ve() hoert toeanna ve() van der houengod sijn loef vandesen die()god beleet daen salt beeter()

150a

Van een hand uit het eind der 16e eeuw

desen bock hoert die() scschoelevan s() lucien toe

173b

Band

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Het hs is gebonden in een band met een licht-kalfslederen rug1) Op den rug eenmarokijnlederen stukje met den titel VARIA MANUSCRIPTA NEERLANDICA in goudenletters onder aan met kleine letters MS 1330

1) Na 1922 Toen E m o n d s het hs gebruikte had het nog denoorspronkelijken band doorDE PAUW I 3 pag 705 beschreven als lederen band op hout

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

90

HsD

Handschrift op papier uit het jaar 1517 berustende in de Athenaeum-bibliotheek teDeventer No 1763 (101 D 12) cat no 66 Het bestaat uit frac12 quartern waarvanhet laatste blad is weggeknipt 1 quartern waarvan het eerste blad is weggeknipten waaraan een nieuw blad is toegevoegd 1 quartern frac12 quartern 7 quarternenfrac12 sextern 1 quartern frac12 sextern plus 1 blad 14 quarternen frac12 quartern minus 1blad frac12 sextern 9 quarternen frac12 sextern 1 quartern frac12 quartern minus 1 blad 1quartern waarvan het eerste blad is weggeknipt 1 quartern tezamen 325 bladenHet uitknippen der bladen is tijdens het copieeren geschied want nergens is detekst verstoord Voacuteoacuter en achter een vel perkament waarvan telkens de eacuteeacutene helfttegen het bord is geplakt en de andere als schutblad dient De bladen zijn ca 210times 140 mm met bruinkool of potlood zeer slordig en onregelmatig afgeschreven intwee kolommen ca 150 times 40 agrave 47 mm Van lijnen is niets te ontdekken de regelsloopen dan ook schots en scheef door elkaar Het aantal regels schrift varieerttusschen 27 en 32 Signaturen staan in de vouw en zijn veelal weggesneden aiijbiiij n()iij vi viij niij xi (resp op bl 9 14 33 55 57 65 124) zijn nog zichtbaarEr zijn geen reclamen De folieering is uit den modernen tijd en begint bij blad 2

Inhoud

Het eerste blad is afgeschreven doch overigens blank

Die tafele der nae uolgender seermonenis deseDes vierden sonne dages inder Aduenttwee sermonOpten heiligen keers dach Een sermon

Op sunte Johannes ewangelijsten dacheen sermonOpten heiligen dertij | den auent eensermonOpten heiligen dertyden dach tweesermonDes anderen donre dages inder vasteneen sermonDes anderen vrijdages inder vasten eenser[mon]Des anderen sonne dages inder vasteneen ser[mon]Des mane dages voer palmen eenser[mon]

1a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

91

Des vrij dages vor palmen twee sermonOpten heiligen paesdach een sermonDes mane dages in den bedeldagen eenser[mon]Op ons heren hemel vaerdes dach eenser[mon]Opten heiligen pijnxter dach een sermon

Vander heiliger drieuoldicheit op dieoctaue van pynxteren i ser[mon]Vanden heiligen sacramente vijf sermon

Des anderen sonne dages na pijnxtereni ser[mon]Des derden sonne dages na pinxtereneen ser[mon]Des vierden sonne dages na pynxtereni ser[mon]Des vijften sone dages na pinxteren iser[mon]Des tynden sonne dages twee sermonDes elften sonne dages een sermon

1b

Opten twalften soen dach een sermonDes dertyden sonne dages twee sermon

Des xv sonne dages i ser[mon]Des xvi sonne dages i ser[mon]Des xvij sonne dags J ser[mon]Des xix sonne dags J ser[mon]Vanden woerden ons heren een sermon

Van dauits woerden een sermonVan twee banyeren een sermonEen sermon op pinxter dach conradesOp onser vrouwen dach presentacie inden tempel twee sermon mit souenbenedixcienOp sunte katharien off op s Barbarendach deuote leeringe

1c

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Opten vrij dach vor vastelauent eenser[mon]Op onser vrouwen dach inder vasten dathoer die engel die boetscapte eensermonOp paesche dach een sermonDes mane dages toe paesschen1) eensermonDes dinxce dages toe paeschen eensermonOp alre heiligen dach een sermon

1d

Fol 2 is afgeschreven doch overigens blankFol 3 recto een stuk van de inhoudsopgave kruislings met rooden inkt

doorgehaald en zeer gevlekt

H i e r b e g h y n t C o n r a d u s v a np r u c i e n t o e g e n ome t t a uw e l e r

3verso

D a t i e r s t e 2) s e rm o n D e sv i e r d e n s o n n e d a g e s i n d e rA d u e n t Wo e d i e m e n s c h e t o ew a e r r e g h e l a t e n h e i t s a lc ome n E n d e w o e h i j h ems e l u e n i n d e r w a e r h e i t i ns i j n e n g r o n d e v e r n y e t e n s a l

De rest is onbeschreven 4ab is blank 4c halverwege de kolom

1) hs pāsschen2) hs -n uitgewischt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

92

D e s v i e r d e n s o n n ed a g e s i n d e r a d u e n tw o e d i e m e n s c h et o t g ew a r r eg e l a t e n h e i t s a lc ome n e n d e w o e h eh em s e l u e n i n d e rw a e r h e i t i n s i n e ng r o n d ev e r n i e t e n s a lC o n r a d s s e rm o n

4d

v a n p r u c i e n t o eg e n om t t a uw e l e r

De rest der kolom isonbeschrevenDan volgen van 5a tot 98ade navolgende sermoenen

(S II)Dʃe ioden ende diep|pharizeen

5a)

(Bas B)O p t e n s e l u e n d a c he e n s e rm o n h ome n 1)

10bc)

t o t e e n u o l d i c h e i td e r h e r t e n c ome ns a l E n d e v a no n d e r s c h e i d e n h e i td e r i n w e n d i g e rb e e l d e n E e ns e rm o e n

(1)O p t e n h e i l i g e nk e r s c h 2) d a c h e e n

15a)

s e e rm o n v a n d r i e rh a n d e g e b u r t e x p id a e r h em e e ny e g e l i c g u e tm e n s c h e t o eb e r e y d e n s a l O pd a t s e i n h emg h e s c h i e

) in den inhoud vermeld1) hs in margine) in den inhoud vermeld2) hs op een weggewischt woord) in den inhoud vermeld

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(Cor II 10)S e rm o n v a n s u n t e J o h a n n e s 3) v a n

20d21a)

d r i e n t u c k e n d a e rh i m e d e g e t o g e nw o r t e n e l c g u e t

(2)O p t e n d e r t i e n d e na u e n t w a t b y

23ab)

h e e r o d e sa r c h e l a u sb e t e y k e n t i s E n d ed a tm e n t e g e n d r i ev i a n d e v e c h t e nmo e t e e r m e n i n tl a n t v a n i s r a e l 4) d a ti s d e sb e s c h o uw e n sc ome n ma c h

(5)O p t e n h e i l i g e nd e r t i n d e n d a c h w o e

27a)

d e me n s c h e o p s a ls t a n d i e i hm w i ls u e k e n E n d e v a nt w y e r h a n d e v r e d ed e s g r o n d e s E n d ev a n g u e d e n v r e d ee n d e v a l s c h e nv r e d e

(4 + 3)o p t e n s e l u e n d a c he e n s e rm o n v a n d a t

29c)

s u k e n d e r s i e l e nE n d e v a n d e n l i c h t ed a e r g o di n g e u o n d e n w o r tE n d e d a t h i j d i e no n t b l y f t d i e n i no r e n n a t u r l i k e nl i c h t e w a e n t 5) t ev i n d e n t e m y n n e ne n d e v a n d r i n h a n d eo f f e r d a tm e nb r e n g e n s a l

3) hs Johāns) in den inhoud vermeld) in den inhoud vermeld4) hs isrl) in den inhoud vermeld) in den inhoud vermeld5) hs wae-|nt e op andere letter

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(Bas H)D e s a n d e r e n d o n r ed a g s i n d e r v a s t e n

35d36a)

v a n d e n s o n e e n d ev a n d e n k n e c h tg e l i k e t b y t w e e ng r o n d e n E n d e w e l ce e n g ew a r i o n g e rx p i i s e n d e v a nt w y e r h a n d eg e u a n n i s 6) a l s w t w e n d i c h e n d e i nw e n d i c h

(8)D e s a n d e r e nv r i d a g s i n d e r

39ab)

v a s t e n w a t d i ep i s c i n e d i e t o g a n g ee n d e d i e v e e l h e i td e r s i e k e ng e e s t e l i c b e t e y k e n tE n d e v a n d e n s i e k e n d i e x x x v i i ii a e r s i e c k g e l e g e nh a d d e S e rm o n

) in den inhoud vermeld6) hs geuānis) in den inhoud vermeld

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

93

(9)D e s a n d e r e n s o n n ed a g s i n d e r v a s t e n

45ab

w o e i h s v a n d e nv a l s c h e n g r o n d ew t g a e t e n d e v a nb a n i c h e i t e n d ei a c h t d e s g e e s t s e n d e v a n e e nd e u o e t e x emp e l ampw o e e e n d e u o e td i e n r e x p i g e i a g e tw o r t

(11)D e s ma n e d a g e sv o e r p a l m e n w o e

50b

d i e m e n s c h eg e e r n e l y d e n s o l d ee n d e w o e d i e i a c h te n d e d o r s t d e sb e g h i n e n d e nme n s c h e n g e l i k e tw o r t b y d e r 1)2) y a c h te n d e d o e r s t d e sh e r t e n e n d e w o ed i e m e n s c h e v a nh em s e l u e n n i e ()v e r [m a c h ]

(14)d e s v r i d a g e s v o e rp a l m e n w o e d i e

56ab

e y g e n n a t u r l i k ew i l l e v a n n o d ei n d e n me n s c h e ns t e r u e n mo e t e n d ev a n o n d e r s c h e i tw o e d a t s t e r u e n s c h i e n s a l i n t w y e rh a n d e l u d e w a n ta n d e r s s a l tg e s c h i e n i nb e g h y n e n d e nme n s c h e n d ea n d e r s i nv o l c [om e n ]

1) hs bydē -r achtergevoegd2) hs be|gynenden doorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(XIII)D e s s e l u e n d a g e sw o e d i e m e n s c h e i n

59d

d e r w a e r h e i t e e ns a l w e r d e n e n d ev a n v i e r r e h a n d es t e r u e n g e e s t e l i ce n d e l i c h am l i j cE n d e w o e me n d a tb e s c h o uw e n d el e u e n s om t i t l a t e ns a l

(Bas L)O p t e n h e i l i g e np a e s c h e d a c h w o e

62c

i h s h em v e r b e r g e tv a n d e n g e n e n d i em i t t e n c r e a t u r e nb e c ume r t s i j n E n d ew a e r om d a tm e nx p s m y n n e n s a lv a n d r i e p u n [t e n ]

(60a)d e s ma n e d a g e si n d e n b e d e l d a g e n 3)

65d

Wa t b i d d e nc l o p p e n 4) e n d es o e k e n s i j E n d ew i e d i e v r i e n t s i jd i e t o t o n s c o em tv a n d e n w e g e E n d ew o e d i e m e n s c h ed e s e n v r i n t s a l t eh u y s h a l e n e n d ew a tm e n v e r s t a e tb y d e n b[r o d e ] e[y e ]v[y s s c h e ]

(60b)O p o n s h e r e nh eme l w a r t s d a c h

71a

v a n h a r t h e i t d e sh e r t e n e n d e w a td i e m a k e t e n d e v a nd a t b e r i s p e n g o d e sE n d e v a n d e nq u a d e n s i j s t e r n e ne n d e w o e g o d o u e ro n s c l a g e t e n d ev a n g e e s t e l i k e ro n c u y s h e i t e n d e

3) hs dagēs -s geheel met robriek bedekt4) hs clōpē()

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

v i e r g[r a d e n ] d e rm[i n n e n ]5)

(26)o p t e n h i l i g e np y n x t e r d a c h v a n

75d76a

o nma t e d e sh e i l i g e n g e e s t se n d e v a n d e rg e l e g e n h e i t e n d ep u e r h e i t d i e s eh e b b e n s u l l e n d ed e n h e i l i g e n g e e s to[n]t[f a n g e n ] s u l l e n

(60d)o p d i e o c t a u e v a np i n x t e r e n v a n d e r

81d82a

h e i l i g e rd r i e u o l d i c h e i t e n d ev a n o n d e r s c h e i t e n d e w t g a n g e d e rp e r s o n e n e n d e w oe e n y e g e l i c d a tb e e l d e d e r h i l i g e rd r i u o l d i c h e i t i nh em b e u y n d e nma c h e n d e w a t d a tb e e l d e s i j E n d ew o e e e n me n s c h ei n h em g e t u c h v a nd e s e n b e e l d eb e u y [n d e ]

5) hs gmiddotdm

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

94

(60c)O p d e s h i l i g e ns a c r ame n t s v a n

86cd

d r i e n ma n i r e n g o d et e l a u e n E n d e w o eh em g o d m i t t e nme n s c h e nv e r e n i c h t E n d e w a e r a n me nme r k e n ma c h o f d a ts a c r ame n t i n o n sw e r k e t e n d e w a td a t w e r k e nb e h i n d e r t e n d e v a ns o r g e t o 1) t e g a n

(60f)d e s s e l u e n d a g e sd a t a n d e r d e

92a

s e rm o n w o e me ns o n d e r s u n d e s a ls i j n A l s m e n t o t t e ns a c r ame n t e g a e nw i l

Het volgende tractaat no δ is eigenlijk geen sermoen doch een verhandeling overhet communiceeren

D a t d e r d e s e rm o n v a n d e nh e i l i g e n s a c [r am e n t ]HIc est panis qui de celo descenditJohannis sexto capittelo2) Dat is Dit is dat

98a

broet dat vanden hemel comen is Hoedat die grondelose mijnne godes lichtetin alle sinen werken Doch soe is sesonderlinge gheschenen in desen werkeDat die grote god begauet heeft dencleynen menschen mitten rikenweerdigen sacramente daer hij hemseluen verborchlike in heeft ghedeckende verwonden Daer om dat hi in dieinwendicheit des menschen heymeliketot enicheit mit hem comen moghe Diehoghe rike gaue mach men an vierpunten prouen Teen iersten an dieedelicheideder wesene die daer in beslaten sijnTotten anderen maele datter enynge der

98b

drier personen sijn Toe den derden

1) hs t op v2) hs -o later bijgeschreven

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

maele ander mijnnen de ons daervertoghet is Totten vierden male andenvruchten die ons daer off comen sijnEnde daer off

Nv lese wij oec Dat SAugus[tinus]gevraget wert ofmen alle dage totten

106b expl

heiligen sacramente solde gaen of nietDie antwoerde is Alle dage datsacrament der genaden toe ontfaen daten laue ick niet noch ic en sceldes nietMer alle sonnedage soe verman | ne icttoe ontfangen Aldus redent die leerresmeestelic Want hem niet kundich en wasdes menschen herte ende hoerinwendige begeerte Mer waer eenmenschen in hem seluen gaet die p |proeft wal an desen v teykene of hi dickesolde dat sacramenteont faen of niet Dat ierste is Off hi hemin hem seluen te meer vernietet ende

106c

hem onweerdiger duncket ende bekenetDat ander is of hi dies te meer te vredenin sijnre inwendicheit geset wert Ende ofhi des te meer in onvreden ende onvroesijns selfs is so dat hi bi hem seluen nietbliuen en kan ende hem vander onrustengekieren can waer hi op hem seluenachtet of waer hi niet waerlike gelatenwert ˙) Dat derde is dat hi niet en valle inlauheit vanden ducken ontfaen Mer sinebegerte ende mynne te meer ontfuncketwert totten sacramente Ende waere dochof onder wilen3) die mensche viele inlauheit in dier hi hem des te meer in hemseluen geoetmodicht werde ˙) Dierlauheit en sal die mensche niet ver-

3) hs vilen u bovengeschreven

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

95

sagen Dat vierde is dathem vanden ducken toe

106d

gaen dies contrarieonliefliker ende bitter istytcortinge ende troestdeser werlt Dat vijfte is ofhi dat beuynt hem teoefenen in doechsamenwerken Ende om die temeer te oeffenen daer toegheneygt wert Aldus sigeantwoert to deservragen Ende het ducket mijna mijnen ducken waereenmensche hem drucketin der mijnnen inder lieftenxpi Dat sacramentgegeuen heeft dat hijt dante so dicke niet en mogeontfaen Ende want hideser edelre spysen soseer milde ende vri is endehi se vele lieuer ghift danmen se vmmer

(γ)meer mach ontfaen Endedaer omme solden wi se

107a

oec van hem vroelike endemit danckbarliker mynnenontfaen Daer om dat wieen in tyt mit hem werdenende oec ewilike bliuenDat gone v ende mi dievader die sone ende dieheilige geest Amen

(32)d a t v i e r d e s e rm o nv a n d e n h i l i g e n

107a

s a c r ame [n]t s 1) e n d ew o e d i e m e n s c h eh em v e r e n i c h tC o n r a d u s s e r [m o n ]

(33)d a t v i j f t e s e rm o nc o n r a d s v a n

114a

n u t t i c h e i t d e sh e i l i g e ns a c r ame n t s w o e

1) hs sacu|mets

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

o n g e l i c d a t t e th e i l i g e s a c r ame n to n t f a n g e n w a r tE n d e w a t d e v r u c h td e s h[e i l i g e n ]s a c [r am e n ]t sb e h i n d e r t e n d e v a nt w i e r l e y d a g e l i xg e b r e k e

(60g)D e s a n d e r e n s o n n ed a g e s n a b e l a k e n

120d

p i n x t e r e n v a no n d e r s c h e i t d e sw e r s c a e p s 2) En d ev a n d e r g e n a d e n d i ei n d e n h e i l i g e ns a c r ame n t e 3) l i c h te n d e w a e r om me nd e n d o o t o n s h e r e na l l e d a g e n v a n yb[e]g[a e t ]4)

(y)na AmenI) O lieue kintwilstu vmmeer

124b reg 7

(60h)D e s d e r d e n s o n n ed a g e s v a n d r i e n

124a

p u n t e n d e e e ny e g e l i c g u e tm e n s c h e v a n n o d eh e b b e n s a l e n d ev a n t w e n s a k e n d i ed e n me n s c h e nb i l l i c sv e r o e tm o d i g e ns o l d e e n d e w o ex p s a l l e d a g e l i d e te n d e g e c r u c e t w o r tv a n s e n b o s e nme n s c h e n

(38)D e s v i e r d e n s o n n ed a g s v a n w a t w i

131b

d o e n e n d e l a t e n

2) hs werscāps3) hs sac |mēte4) hs b gI) Zie beschrijving van hs Br 3

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

s u l l e n e n d e 5) v a nn u t t i c h e i t d e rb a rm h e r t i c h e i t e nv a n d e r s c a d e d e so r d e l s e n d e v a nd e r m a t e n d a e r d a te w a n g e l i j v a ns e c h t e n d e w a t t e td o e t d a t d e l i d eh em n i e t v o l c o [m e n ]o u e r e n g[e u e n ]

(63)D e s v i j f t e n s o n n ed a g s 6) wa t d a t s c i j p

137d

d a e r i h s w t l e e r tE n d e d a t J h sg e h o r s amh e i tb a u e n g a e t a l r em e n s c h e ng e h o r s amh e i t e n d ev a n g e e s t e l i k e rS ymo n i e c o [n]r a [d s ]s e r [m o n ]

5) hs n op andere letter6) hs da | gs voor -gs waarsch da uitgewischt (roode vlek)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

96

(72)d e s t y n d e n s o n n ed a g e s w a t

142a

i h r u s ecirc l em e n d e d a tv o l c i s d a e r x s o ps c r e y d e e n d e v a nv a l s c h e n v r e d ee n d e g e n u c h t ee n d e w e l c d i et em p l s i j ˙ d a e r i h si n g a e t e n d e w a tc o p e n e n d ev e r c o p e n g e e s t l i cs i j e n d e w o e me nd i e w t u e r c o r e no n d e r s c h e i d e nma c h b i d a t v r o g e nd e r c o [n]c i e n c i 1)

(78)d e s s e l u e n d a g e sw o e d i e m e n s c h e

146a

e e n t emp l e n d e e e nb e d e h u y s g o d e sw o r t e n d e w i e d i ec o p l u d e s i j n d i em e n w t d r i u e n s a le n d e w a t t o t t e ng e b e d e h o e r t e n d ev a n d r i [u n t e n ]

(57)D e s e l f t e n s o n n ed a g e s w a t d i e

150a

t em ṗ e l s i j d a e r d et w e e i n g a e n s u l l e ne n d e d a t n i e tn u t t e r s e n i s t o t t e nv o e r t g a n c d a n d a th i l i g e s a c r ame n te n d e v a n t e y k e nd e r v r u c h t e n d e s hs a c r ame n t e sw a n n ev r i l i c d[a e r ] t[o] g[a e n ]

(73)D e s t w a l f t e n s o n n ed a g e s d a t d i e o l d e

155c

e e f i g u e r h e e f tg ew e e s t d e r n y e re e E n d e w o e e e n

1) hs mach tot cociēci in ondermarge

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

y e g e l i c g e e s t e l i cm e n s c h e v e rm i t sd e r o l d e r 2) e e t o t t e rn y e r b e r e y t w o r d e n˙) s a l I)

(45)d e s s e l u e n d a g e sv a n d a t e e n y e g e l i c

158b

g u e t m e n s c h e d r i eg h e t u g e s a l h e b b ee n d e v a n d e ni n w e n d i g e n o g e ne n d e w o e d i em y n n e g o d e s s a lw e s e n v a n a l r eh e r t e n v a n a l r ez i e l e n e n d e v a na l r e c r a c h t e ns e r [m o n ]I)

(64)D e s d e r t y n d e n s o n e d a g e s v a n

163bc

t w i e r h a n d e o g e na l s w t w e n d i c h e n d ei n w e n d i c h o g e nb e h i n d e r t w o e w i jm e r s i e n I)

(66)D e s x v s o n n e d a g sv a n s u e k i n g e d e s

169c

h eme l r i k e s d a t d i ew t w e n d i g e s o r g ed e r d i n g e n d r i eg r o t e s c a d e n d o e ti n d e n me n s c

(67)D e s x v i s o n n ed a g e s v a n d a t d i e

174c

m e n s c h e i s o f h id r i e m e n s c h e nw a e r e n d e w o e s i c kd e me n s c h k i e r e ns a l t o t t e ni n w e n d i g e n g r o n d e

2) hs op nyerI) Zie inhoudstabelI) Zie inhoudstabelI) Zie inhoudstabel

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(70)D i e x v i i s o n n e d a c hv a n b ew a r i n g e d e r

181a

e e n d r a c h t i c h e i t e nd e s v r e d e no n d e r l i n g eC o n r a d u s s e rm o n

(56)D i e x i x s o n n e d a c hv a v e r n y n g e d e s

184a

g e e s t s E n d e d a t h id r i e d y n g e l a t e nmo e t d i e t o t t e rv e r n y n g e c ome n w i le n d e d a t d i e g e e s td e s me n s c h e n v e e ln ame n h e e f t 3)

3) hs men heeft in ondermarge

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

97

(6)E e n s e rm o n 1)

v a n d e n w o e r d e n190c

o n s h e r e n M i j nJ u c k i s s u e t e e n d em y n b o r d e n i s l i c h tE n d e w a tm e nb y d e n J u c kv e r s t a e n s a l e n d eb y d e r b o r d e n

(Cor I 13)E e n s e rm o n v a n d e nw o e r d e d e s

193d194a

p r o p h e t e n i n d e ns a lm e a p e n b a r d e nh e r e n d i n e n w e c he n d e h o p e i n h eme n d e h i s a l t d o n i nh em e n d e h i s a l td o e n

(δ)E e n s e rm o n v a nt w e e b a n i i e r e n

198cd

A l s x p s e n d el u c i f e r s e n d e w i eb y l u c i f e r s b a n i e rb e t e y k e n t s i j n e n d en i e t t e v o l g e n e ns i j n i n o e rm a n i e r e n

Hier eindigt deverzameling hetgeen blijktuit den volgenden slotzinvan205ch i e r e y n d e t 2)me y s t e r C o n r a d u sv a n p r u c e ns e rm o n e n E e n a u ema r i e v o e r d i es c r i j f s t e r n o c h e e ns e rm o n o p p y n x t e rd a c h c o n r a d u

Van 205d tot 211b volgtdan nog de preek 60e die

1) hs na s een o met r doorgeh2) hs con doorgehaald

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

blijkbaar bij vergissingovergeslagen was

(titel 71)211b laatste 6 regelsE e n s e rm o n v a n d e nw o e r d e n d e sp r o p h e t e n i n d e ns a lm e n a p e n b a e rd e n h e r e n d y n e nw e c h E n d e h|h a p ei n h em e n d e

211c halverwege dekolomD e s d i n x c e d a g e st o e p a e s c h e n e e ns e rm o n v a n d e rg l o r i e n e n d ev r o e l i k e rv e r r i s e n i s s e a l r ew t u e r c o r e n r eg u e d e r m e n s c h e nDeze regels zijn kruiswijsmet rood van een anderekleur doorgehaald

211d is onbeschreven

p e t e r s d a c ha d v i n c u l a e e n A u e

212a

m a r i e v o e r d i es c r i j f s t e r om g o d e sw i l

Deze zin is de tweede helftvan den sluitzin van 316den 212 kwam bijgevolgdoor verkeerd binden nietop de juiste plaats Hetblad is verderonbeschreven en alleenafgeschreven evenals hetvolgende

213 is uitgesneden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

214a begint met 1frac12 regelschriftden rade ende ouercomenalle dyncen is overigensonbeschreven evenals fol214b

dyt boec hoert3) toe4)

deuenter in sunte vrsulenhuys

214c

3) hs -t tusschengeschr4) hs d doorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

98

H i e r b e g h y n e n d i e s e rm o n ev a n o n s e r l i e u e r v r o uw e np r e s e n t a c i eIC hebbe bereyt ene lanterne mijnensoen ihesum xpm sprect god die vader

215a

doer den propheet Wie is dese lanternedie god bereyt heeft sinen soen Deselanterne is die gloriose ioncfrouwe mariadier wi huden begaen dat hochtyt hoerepresentacien Als se huden van horenolders gepresentiert wart inden tempelDese gloriose ioncfer Nv mochte yemant vragen Waer omverwonderden hem die engelen aldus

225d expl

seer nadien mael dat hem god to kenenhadde ghegeuen doe se ierst ghescapenwaren dat hij die menscheit annemenwolde van eenre iocferen Ende dat deseioncfer hoer coningynne wesen soldeHier op is toe antworden Al ist dat dieengelen dit wal vuysten nochtan envuysten en bekanden se niet dat se inalsoegroter glorien ende mogentheit ende insoe groter ouertredender schoenheit

226a

ende claerheit gecledet mitter sonnendats mitter godheit alsoe heerlic opcomen solde inden hemel als se doesagen Ende daer om hadden se soegroet verwonderend a t a n d e r d e s e rm o nMijn alre liefsten laet ons besien deseioncfrouwe maria de huden der werelt

van horen olderen wort getoent Waer offdat se is gecomen waer hene dat sieopclymmet Ende hoe doechsam dat seis Hoe groet is te vermoden of hodanichse hier voermaels was of nv isDese weerdige persoen de allen heiligenwort voer gesat als een exempel Daer

226b

om salmen dat inden iersten merken dathoer ziele ende licham die toe eenrewoninge der ewiger wysheit des vaderssick getymmert hadde was reijn van alreboesheit ende onreynicheit Want in enesundige ziele en kan die ewige wysheitniet comen noch se en sal niet wonen ineen onreyne licham Als die scrijfture

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

secht Daer om bauen alle heiligen wortducker marien hochtyt geholden O gebendyde ˙) vijndersche der gracienO voertbrengersche des leuens Omoder

229d expl

der salicheit make dat hij doer dij ons tothem neme die doer dij tot ons isgecomenO gebenedydemaria doet doerdie gracie die du hebste geuonden datde gene die doer dij delachtich isgeworden onser crancheit ende armodeDat hi doer dijn heilige gebet onsdelachtich make sijnre glorien endesalicheit dijn soeneonse here die bauen al gebendijt is inewicheit Amend a t d e r d eMAect in groter vergaederinge1) enenvierliken dach hent anden hoerne2) des

230a

altars Dese woerde staen inden psalmwelke woerde wij trecken mogen to lofdeser nyer hochtyt marien presentacieWant onder allen rechtuerdigen nast densone godes holt die moder godes dieheerlicheit want se in horen tedereniaeren wart inden tempel gebracht op datse den heren enen vierliken dach solde

1) hs vgādinge2) hs eerste e bovengeschr

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

99

maken ende dat sie den heren soldelauen Ende dat hoer geesthem inden heren solde verblyden hentanden hoerne des altars dats hent se

230b

an die godheit mochte comen Ende want

Soe gaf die paus pauwels die nae hemquam sijnen breuen getuch dattet dus

239c d expl

geschiet was Ende dat nymant diegodes ende der apostelen petrus endepauwels wrake ontgaenwolde enmochteneder leggen dese hochtyt van marienpresentacie Odulfs eertbyscop vanmensheeft gegeuen allen steden endecloesteren die onder hem sijnt daermendie hochtyt der presentacie marien holdetof horen auent vastet alle die gene diein dat hochtyt tegenwordich sijnt endemit berou horen sunden viertich dageaflats ter eeren der moder godsd i e v i j b e n d i x c i e n ma r i e n Dye gebenedydemoder godes maria diemit also onsprekeliker groten ende

240a

mennichuoldigen benedixcien endegauen van gode gebenedyt is dat se oecvanden menschen nader menschelikermacht ggebenedyt ende geeert werdeDat is grote reden Want alle creatuerensijn ouermits der gebenedyder marienbenedixcien ge benedyt ende datbekende die heilige byscop Ancelmusdoe hij sprac ende sechde Aldus Ovrouwe vol ende ouer vol van allengenaden van welker volheit endeoueruloedicheit alle creatueren

240b

besprengt werden ende weder leuendichgemaket O gebendyde

Want die beuleckede van bynnen of vanbuten Soe en machste niet ontgaen die

259b expl

maldixcie die gescreuen staet in genisijwantu gehoert hebste die stemme dijnswiues dat is dijnre synlicheit ende dijnrevleischelicheit soe is die eerde vermaldytin dinen werken die eerde dat is debeuoelike natuer Mer wat die maldixcie

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

sij dat en is nv geen tyt to beduden Merons lieue here ihs xps moet ons daer vanouermits marien bendixci behuedenAmen1) o p s c e b a r b a r e n d a c hTOtten wtwendigen menschen toeregieren toe behoren vijf punten willen

259c

se wyse megeden werden Dat ierste issoberheit in eten ende in drijnken inonnuten tasten der wallustiger leden˙ Merin waken ende in vasten moet die guedemate oer oefenen Dat ander punte is Eenige fragmenten van nr 65 Baz drfol 153c 37-39 154a 35-42 154b

263a

22-41 (verkort) 154d 27-46 zijn in detweede helft van dit sermoen ingelascht

Mer hier scheide ic wt dien dat beualenis vander heiliger kerken paraJtem opcedars wasset wirroc die wirrockverdrijuet dat venynt ende verghiffnisseder slangen Nv mijn alre liefste sustereIc wil v seggen van enen cruce soe wedat op nemet die wort die alre bestemensche op eertrike ende hem enmogen gene plagen scaden noch diewerlt en mach hem niet deren Ende hijen queme oec

1) De stukken voorkomende op fol 215a tot 259b zijn in de tabel behoorende bij Groep IIaangeduid met η

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

100

numermeer in enich vegevuer Dyt cruceen is anders niet dan dat cruce godesvan vier holteren toe samen gemaketalse godlikemynne waer otmodicheit rechte ge latenheit ende onderdanige gehorsamheit

263b

Hier toe en is nymant te ionc ofte toe oltoft toe ranc Het vragede eens een guetmensche

Een geestelic mensche sal ansien sinenoerspronc daer hij sonder middel

265d expl

wtgevlaten is ende vlyeten hem daerweder toe mit allen eernste Hij salansien of merken wat hij is waer hij isende waer hi hene sal Ende merken wathij doet ende waer omme hijt doet endeblyuen stadich inder doecht ende inderwaerheit hent totter doet d e s v r i j d a g e s v o e rv a s t e l a u e n tDye oren heeft te horen die hore wat diegeest spreket der kerken dat is der

266a

gemenre kerstenheit Die verwynt sprackonse lieue here die en sal niet gequestwerden vander ander doot Dat is

Ende verheuen bauen alle dinck in datewige guet dat onse erue ende salicheitis C o n r a d u s s e rm o n Dit stuk Ruusbroecs tractaat lsquovandenIV becoringhenrsquo in preekvorm komt voor

274c expl

onder de sermoenen die op naam vanTauler opgenomen zijn in denBazelschen druk van 152122 en wel opfol 177d

Desmenschen leuen als Job sprect optereerden en is niet dan een ridderscap

274d

ende een strijt Al onse leuen is voltemptacien Also dattet van den heiligengeen leuen geheiten en wort ˙) mer eentemptacie Ende wanneer die eennetemptacie hene gaet soe sijn wi sondertwijuel die ander wachtende Ende dit isdie sake onse lieue here wil

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ons voer bescerme de almechtich isin ewicheit Amen(Bas W)

280b expl

Onmiddellijk volgend Hier eyndet diesoete leere die doer snydender is danenych zweert inden gront der ellendigergelaetenheit1) Die daer is eenontbijndinge alre scrijften Ende alleneden wtuercorenen kynderen godesbekent die daer allene weerdich sijnt sete verstane ende na te leuen gepredictende beleeft van enen heiligen meysterinder godheit Die die drie ierste dage nasijnre doot was inden paradyse daerEnoch ende Helyas in sijn Ende daer naevoer hij totter glorien godes int iaer onsherendusent vier hondert ende xlvi meysterconradus seer heilich van leuen

280c

O p o n s e r v r o uw e n d a c h i n d i ev a s t e s e rm o nMijn alre lijefsten in xpo Huden toe dageist een alten weerdigen hochtyt Als dat

die sone godes geboetscappet wort ˙)der glorioser ioncferen marien Vandenengel gabriel Die ene was van denouersten engelen Ende dit is geschiet openen vrijdach ende opten seluen dachwas doe der ioden paeschen Desen dachis seer hoge ende

1) hs gelātenheit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

101

weerdich om vele sakendie op desen dachgeschiet sijn Op desendach scop god Adam denierstenmenscheOp desenseluen dachI)

(ϑ)Ende dencken dan Dyt wilick laten om onser lieuer

286d expl

vrouwen wille hoer tereeren Ende des gelikesWie een smelic spytichwoert lydet of oeck eenonweerdich wort des en wilse nummermer1) ongeloentlaeten hoe cleyn dattet oecis en[de] wil hemsonderlinge gracie daervoer verwaruen van horengebenedeyden soen o p p a e s c h e d a c he e n s e rm o nMAria magdalena mariaiacobi ende maria salome

287a

coften salue op dat sesolden comen ende saluenJhm Die ynnige ziele diegehoert heeft hoe dat desedrie deuote vroukens2) Jhsvrendijnen haddenduerbaer salue ghecoftEnde hadden hem truwelicbereyt dat se solden gaenende saluen ihs lichamDieynnige ziele die dit walheeft verstaen Ende daerom oeck bewegen is Datse oec mochte gelic desendeuoeten vrouwen ihmgeestelike saluen mit alreynnicheit ende weerdicheitOp dat sie hier in hoere

287b

ynniger begeertenmogengenoch wesen Ende dienaden eysche hoere

I) 284v is blank De tekst loopt gewoon door1) hs -ert -t doorgeh2) hs vrouks

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ynnicheit moge veruullenSoe sal se marken vierdinge die daer toe horenDat deuoteliken toevolbrengen Dat ierste isdat se hoer ˙) sal pynen tewesen maria magdalenamaria iacobs ende mariesalome Dat ander is datdie ynnige ziele sal wetenmit wat salue dat se ihmsal saluen Ende waer vandat die salue van gemaktsal wesen Dat derde iswaer van wien dat se desesalue copen sal Teniersten

Dat een teyken endebewisinge is eens

298c expl

begynnenden geestelikenleuens Ende des leuensvan penetencien Mensaluet ten anderen dieiongen die dit sterflikeleuen voert doer gaenende daer in voert gaenende dit geschiet indervermynge dat een teykenende een bewisynge iseens voertgaenden leuensder oefenynge derdoechden Men saluet tenderden male die olden diedit sterflike leuen wtgaenende volbrengen ende ditgeschiet opten dootbeddeouermits den heiligen olyEnde dat is een teykenende ene bewysinge eensvolcomenen

(ι)leuens als een menschevan deser tytlicheit

298b

scheidet Ende wort ˙) danals een conic gesaluettotten wtgange endebesittinge des ewigenconicliken rikes Ende vartte oefenen ewiliken eenewich duerendeschouwende leuen in datrike der hemelen Amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

d e s ma n e d a g e st o e p a e s c h e n e e ns e rm o nMijn alre liefste bruderswant wi huden begaen een

seer genuchlike hochtytvander glorioserverrisenisse ons herenWant onse lieue here ihhsxps na dien dat hijgewrocht heeft dat werconser salicheitin dat middel der eerden Ende nae dien dat hij

299a

geleden heeft den alrenbitterlicstenscandelikesten3) doot vordie salicheit desmenscheliken geslechtesEnde na dien dat hiverresen is vander doothem

3) hs scandelikē in marg stē daarachter ingevoegd met een streepje

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

102

seluen heeft geapenbaertin drijerleye apenbaringeende gedanten alset schenSo isset noet enenyegeliken deuotenmenschen die mit xpobegeert to verrisen Dat hihem pynt te hebben endete geliken geestelic tespreken toe gelikenissedeser drijer apenbaringeWant gelic sueket altos sijngelic ende wordet ˙) altosalte in lichte ende gelicste toe geuoeget sinengelicke Alse wij danmerken mogen endeverstaen wtter lexcen deshiligen ewangelijs dat mengijsteren inder heiligerkerken gelesen heeft Soeheeft onse here ihs xps nasijnre verrisenisse hemierst geapenbaert mariamaddalena in een gedanteeens gardennars Tenanderen mael soe heeftonse lieue here ihs xpshem geapenbart in eengedante eens pelgrijmsden tween discipelen dievan iherusalem1) gengen inemaus alse wi verstaenwtten ewangelij van hudenpara Ten derden mael heefthem die mildeihs geapenbart dendiscipelen daer se vergae

299c

dert waren in enegedaente eens geests alshem dochte doe hij hemapenbaerde mit beslatendoren Die deuote ziele diemit xpo

(ϰ)Sie stonden in waerreoetmodicheit Ende se

306d expl

leefden in sijmppelre

1) hs ihrusal3

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

gehorsamheit Sie gengenvoert inden geest endevercregen grote gracievoer gode Ende sijngegeuen in enen exempelallen geestelikenmenschen Een deuoteziele die mit xpo begeert toverrisen die sal hoer pynente hebben een gedanteeens geestes Een geest ispuer ende onvermengetmit enigen dingen die vanmaterien sijn se is snelsubtyl ende onsterflic deogra(rest der paginaonbeschreven)

WAnt wij nv begaen diehochtyt vander glorioser

307a

verrisenisse ons heren Wtwelker wy merken mogendie vrolike verrisenisse alrewtuercorenre guedermenschen Soe wil ic nvwat rueren2) vandervrolicker blyschap endevrouden des ewigenleuens Al en can ick se nietclaerlike seggen alst inderwaerheit is Nochtan wil ickder wal soe nae tredenende v wal soe naerueren3) alst v yemantseggen mach Mer al datick daer van seggen machen heeft nietmeer gelikenisse daer by dan een dropelken

307b

waters bij die heele zeeEnde als die duyster nachtbyden alren claersten dageWant dat alle water ynketwaer4) ende die hemelpercament waer ˙) endealle boems blade ende alletongen pen[n]en waren die

2) hs rūr|en3) hs r euml4) hs wār

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

en solden niet wt scryuenconen die mynste blyscapdes ewigen leues dat eenkint ontfanct dat ierstghedoepet is

Dat deze preek die voorlsquozustersrsquo (vgl fol 308c)gehouden is in of bijDeventer werdopgeteekend misschienwel in het St Ursulen-huisblijkt uit de volgendepassageEnde enen yegeliken issijne placce bereyt inden

310c

hemel Ende god set enenyegeliken na weerdicheitdier placcen daer hi dieplacce mede verdienenmach Als in orden invergaederinge etc Elckmensche sal een claerheitende een cierheit desewigen leuens wesen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

103

Ende elcke ziele sal meer rumten hebbenende placen dan brabant ende stych vanwttricht Ende wy sullen gaen arm an armto deuenter te romen ten heiligen grauesyde bi syde voete bij voete in eenogenblyc Wi sullen gaen mit grotervrolicheit Wi sullen malcanderen cussenin den arm nemen ende dat sondersinlicheit

De prediker was een reizende monnik(wellicht een minoriet of een observantwant telkens haalt hij den heiligenFranciscus aan)

Susteren ic wandere waste vele om delande Ende sie dat die menschen alsoblyndelike wanderen dat wi onsen lieuenheren alsoe vele te dancken hebben Dathij ons wtter werlt ende wtten sundengeropen heeft ende heeft ons gebrachtdaer wi die helle ontgaen mogen endevercrigen dat ewige leuen (fol 311cd)De mentaliteit van dezen prediker issoms allesbehalve verheven

Inden hemel sulle wi al die verdoemdeninder hellen sien Ende onse olders ende

311d

vriende sulle wi bespotten dat se hemsoe ghehad hebben dat se tot dienewigen pynen gecomen sijntofVoert sulle wi daer hebben genuchteende wallust inden smakeWant daer sal

314b

eenre hande vuchticheit wtten darmenop comen op die tonge daer wi in sullengheuoelen alle maniere van smake Vanvysch van vleisch van wijn van byer vanlutter dranc van ypocras van rommenyevan malmacie ende al dat wi begeerenmoegen Alst was inden hemelschenbrode op dat die tonge oec oer gloriehebbe Ende woe wi nv mijn begeeren vangenuchten der spysen ende des

314c

dranckes woewi danmeer sullen hebben

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Want wil ick nv vele doerslaen soe blyfick god schuldich Mer lyde ic mij om godswillen ende neme niet dan mijnnoetdruchte soe blyft mij god schuldichWaarschijnlijk hebben wij hierverschillende aanteekeningen naar eenof meer sermoenen te boek gesteld wantde tekst valt vrij duidelijk in vier stukkenuiteen Op drie plaatsen (311b 311d315a) vinden wij een plotselingegedachtensprong die ingeleid wordt dooreen afzonderlijk gerubriceerd Item Hetsermoen eindigt met een exempel enwel een variant van het bekende exempelvan een doden ridder (Zie CGN d eV o o y s Middelnederlandsche legendenen exempelen 2e dr blz 315-319)

Ic wil v een exempel seggen ende daerwil ick v gode mede beuelen Het waren

315c

twe guede ridders Die ene bad denanderen dat hi woldecomen op enen sekeren dach endedienen hem tot sijnre werscap Ende hi

315d

belaefde hem dat hi comen wolde totsinre werscap na sijnre

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

104

begeerten Ende eer de dach deswerscapps an quam soe sterf hi Endeals die tyt der werscap anquam ende dieridder sin werscap holden solde Soequam die doede ridder tot hem als hehem belaeft hadde Doe he hem sachwart hi verueert ende sechde hoe comdijhier want ghi doot sijt Hi antwoerde wantick v gelaeft tot uwer werscap te | tocomen soe heeft mij god verhenget datick wedertot v gecomen byn Ende ouer souendage suldy weder tot mij comen ende

316a

dienen mij tot mijnre werscap ende icksal v een peert senden daer ghi medecomen sult Ende hier onder suldi v dingeschicken ende bereyden v mit bychtenEnde die ridder schicte ende bereydehem tegen den dach Ende als die souendage omgecomen waren Soe quamendaer twee witte peerde Op dat ene peertsat een engel op dat ander peert en satnymant Ende die engel nam den ridderop dat peert ende vuerden alsoe hastelicouer den wech als of hi doer die luchtgeulogen hadde Ende onder wegenquam hemnoch een dagelixsche sunde in Doewoende daer een heermyte onder wegen

316b

daer bichte he tegen Ende als hi gebychthadde togen se voert ende quamen voerdie borch Ende doe se clopten quam dieridder tot hem wt ende vragede hemwoese soe lange geweest hadde Doe sechdehij dat hij onder wegen ghebychtet haddeDoe leyde hem die ridder in ende sechdehi solde hem noch dat leste gerichte ophelpen setten Ende do die ridder in dieborch quam sach hi daer onsen lieuenheren maria die moder godes mit aldenengelen ende heiligen ter tafelen sittenin wonderliker groter vrouden endegenuchten Doe sechde hem die ridderhi moeste weder ommereysen Die ander ridder sechde hoesolde ick alrede weder omme ic byn

316c

hier nv noch ierst gecomen Ende en hebniet dan dat leste gerichte op gesat endehadde geerne langer daer gebleuen Die

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ander sechde ghi hebt hier wal twehondert iaer geweest Ende doe deseridder weder quam voer sine borch wastdaer al omgekiert Ende daer was eencloester getymmert Ende als hi ter portencloepte quam die portener Doe sechdedie ridder datmen hem in laten soldewant het hoerde hem toe ende hi plachdaer toe wonen Ende doe daer nymanten was die hem kande sechde hi dit iswonder wantick hier yo hude margen Doe was daereen olt bruder die sechde dat hi wal

316d

gehoert hadde van enen ridder die vander borch geuoert wort diemen niet enwijste waer hij blef ende dat waer1) waltwe hondert iaer geleden Doe blef deridder in dat cloester ende diende onselieuen heren noch wal viertich iaer lanckEnde was alden bruders een exempelder doechden Ende na der tyt en was heny drouich noch oec rechte blyde deograciasg h e s c r e u e n i n t i a e r o n sh e r e n d u s e n t v i j f h o n d e r te n d e x v i j g e e y n d e t o p

Deze zin is zooals wij zagen fol 212avervolgd en bij het binden zijn de laatsteonbeschreven bladen waarop ook het

1) hs wer a bovengeschreven

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

105

eigendomsmerk van heths voorkomt achter hetdeel dat aan desermoenen van Taulergewijd is terecht gekomenFol 317a-323d juist eenquartern is daarna nogweer aan het hstoegevoegd Het wordtingenomen door eentractaat dat dezaligsprekingen behandelt

D a t s o e t e s e rm o nd a t o n s e l i e u e h e r e

317a

d e d e o p t e n B e r c hd a t m a t h e u s 1)

g ema c t h e e f tAls ihs die scharen sachclam hij op enen berchEnde als hi was gesetenquamen sine discipelen tothem Endi hi loec sinenmont op ende leerde seende sechde Salich sijn diearme van geeste para Armevan geeste is dieoetmodich is van hertenDie heeft een arm geestdie niet grotelike ensmaket van hem seluen˙Alsoe wort oec verstaendie rike van geeste tewesen die houerdige dieniet en veruult dat gebotxpi sprekende Ten sy sakedat ghi omgekiert werdenende sijt als dyt kynt

Die hem verheeffet vandenlaue der menschen die

323c expl

wort oec van dermenschen lasterenveroetmodiget Waer eenyegelic sueket sine gloriedaer vruchtet hi sinenscade inder eerden Merdie geen eer en suket dan

1) hs t met zw bovengeschr

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

allene by gode˙ die envruchtet geen scade dangodes Daer omme seg ickdie sijn eere sueket indereerden die vruchtet sinenscade inder eerden Jst dateen ridder verduldelic lydetdat perikel des strijdeswant hi den roef hapet tebesitten hoe vele mijnsuldy vruchten den last derwerlt ghi die daerverbeydet dat

(λ)loen des he melschenconinges

323d

De rest der kolom isonbeschreven

Schrift

Het geheele hs is van eacuteeacuten en dezelfde hand het is overal goed leesbaar dochzeer onverzorgd en de afgeronde gothische letters vermoedelijk van iemand opleeftijd zijn verre van fraai2) Daar er geen lijnen waren loopen de regels nu eensnaar boven dan weer naar beneden af hoewel de afstand der regels vrijwel constantdezelfde bleef De woorden worden op middeleeuwsche wijze afgebroken nie|tinwendi|ch pa|uwel etc op een paar uitzonderingen na steeds zonderafkappingsteeken Bij regels die niet geheel gevuld zijn heeft de laatste letter eenkrul of haal een enkele maal met robriek versierd() Zoowel ij als y hebben vaakstreepjes i haast nooit De afkortingen zijn behalve de gewone voor m n en -erde volgende ht en h3 voor -heit wden wrt voor

2) Van een gelijksoortige hand is het grootste gedeelte van hs Deventer Athen Bibl 101 D 6(Cat nr 42) De correcties in het eerste deel van dit hs zijn van de hand van ons handschrift

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

106

werden wert (317a 134c) doch misschien ook voor wort (155c 278d)Voorts werd nog genoteerd vrouks = vroukens patiarche en selūs (= selues)

(132a) Zeer belangrijk echter is het volgende afkortingssysteem dat blijkbaar eenvocaal-lengte aanduidtdār wār beswārt hōr hōre hōrē hōren dōr hōrs rūren wōnet Dār wil hi by

wesen (300d) dār om so wolde god (241d) dat alle water ynket wār (307b) als vherte aldus wort˙) beswārt (277b) hoer wijsheit hōr geloue (228c) in hōr presentacie(230b) hōr reynich3 gelaten hebben (231a) naden eysche hōre ynnicheit (287a)hōrē inwendigen hoef pynen te bouwen (299c) van hōren olders (230c) dat gelouesal dōr marien gebet (238b) om hōrs selues bate (234b) soe wil ic nv wat rūrenvander vroliker blyscap (307a) terwijl even verder rurē staat waar boven de u eene geschreven is Jebuseus wōnet in dinen lande (300b)1) Een paar maal schijnt zulkeen rekking ook een consonant te gelden ende is sonder toeuen die vyftyn trā|pēopgeclomē (236c) clōpē (65d) Ook de wijze van corrigeeren geeft aanleiding toteen bijzondere bespreking Bij expunctie worden de stippen niet onder de teverwijderen letters aangebracht doch er boven Meestal wordt het te schrappenaantal letters bovendien nog met zwart en robriek doorgehaald Sommige lettersworden ook uitgewischt en de ontstane vlek wordt dan weer op smakelooze wijzemet robriek bedekt Dat de rubrieken van dezelfde hand zijn blijkt uit de roodeopschriften2) en de lombarden Hoofdletters en een enkele maal ook kleine letterszijn gerubriceerd oacuteoacutek voor leesteekens Initialen die op onhandige wijze een weinigversierd zijn vinden wij op fol 5a 21a en 215a Hier en daar treffen wij nog eenzeer onbeholpen versiering aan als verlenging van een lange letter op den eerstenregel van de pagina of figuurtjes onder aan de pagina in den vorm van een krakeling(fol 306d 322v) Uit een aantal overigens onbeschreven bladen blijkt dat somsde roode opschriften het eerst werden geschreven (4cd 211cd 212ab) Op andereplaatsen is het juist andersom daar men bij het schrijven der opschriften plaats tekort kwam en het onder aan de pagina vervolgde (142a) Dit blijkt eveneens uit hetafkorten der laatste woorden van het opschrift (120d 131b)

1) Twijfelachtig ende hi salt dō (193d opschrift) soe dō doch yettes wat (131d) stēne (68c) =steene te meer onzeker daar het nauw verwante hs Be 1 merkwaardigerwijs stemmenheeft (zie beneden pag 167)

2) Zie afb XIV

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

107

De interpunctie van het hs is niet overal gelijk Het eerste deel tot fol 215 scheidtzich ook in dit opzicht duidelijk af van het volgende geregeld wordt hier dedubbel-punt gebezigd oacuteoacutek wel de punt soms eenige bladzijden lang afgewisselddoor het schuine streepje Van 215 af echter treffen wij bijna uitsluitend de hoog-puntaan Wij kunnen hierin wel een aanwijzing zien dat van fol 215 af een andervoorbeeld gebruikt werd De paraaf heeft meestal den vorm van een galg eenenkele keer para (164b 126d)Als invoegingsteeken wordt gebezigd ⊺ zwart of rood op zwart ook wel een rood

kruisje

Herkomst

Wij zagen reeds dat het hs geschreven werd door een vrouw en toebehoord heeftaan het lsquoSunte vrsulen huysrsquo te Deventer1)

Papier

Dun en weinig gelijmd de inkt is dan ook dikwijls doorgeloopen

In het hs komen de volgende watermerken voorI Een gekroonde kan met twee ooren met een klavervier op de kroon geheelgelijk aan D e S t o p p e l a a r pl XIII 15 gevonden in een Middelburgscherekening uit het jaar 1523 BNM Rekeningen van het bosch te Den Haag(1521-24) rekeningen der stad Brielle (1536-37) B r i q u e t 12866 MaastrichtRijksarchief Laag-gerechtrolle No 7 (1535-47)

II Een gothische P met klavervier tusschen de nerven nog het meest lijkend opB r i q u e t 8644 Stadsrek Amsterdam 1533 (Stadsarchief)

III Een gekroond schild met drie lelieumln onder het schild hangt een letter de kroonsteekt een weinig uit buiten den rand van het schild en is bezet met lelieumln enfleurons Een variatie met minder uitloopende kroon komt ook voor B r i q u e t1732 oa gevonden in papier uit Utrecht (1518-19) BNM NijmegenStadsarchief 1521

IV Een zwaard met een ring als knop tusschen de nerven B r i q u e t 5140gevonden in s-Hertogenbosch 1526-32

Het handschrift bezit nog zijn oorspronkelijken band die echter aan de rugzijde aaneacuteeacuten kant geheel doorgescheurd is De band is

1) Zie JC v a n S l e e Ts v Boek- en Bibliotheekwezen V (1907) p 153 154

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

108

van fijn kalfsleder met koperen sloten waaraan de klampen ontbreken Deze zijnaan den voorkant een weinig versierd Aan den achterkant naar den rug toe hebbentwee koperen oogen gezeten waarschijnlijk om een ketting aan te bevestigen Eeacutenervan is nog aanwezig De borden zijn van eikenhout De band is voor en achterop dezelfde wijze gestempeld met filets (3) die twee rechthoeken binnen elkaarvormend een veld van ruiten omlijsten De zijden dier rechthoeken loopen door ensnijden elkaar wederkeerig De daardoor ontstane rechthoeken en sommige derruiten zijn gevuld met groote en kleine rozetten1)

1) De zwarte band van hs Deventer Athen Bibl 101 D 6 (Cat nr 42) heeft dezelfde sloten enstempeling doch de rozetten ontbreken Ook het formaat is hetzelfde Dit hs komt zondertwijfel eveneens uit het Sunte Ursulen-huis

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

109

Be 1

Handschrift op papier 1458 berustende in de Pruisische Staats-Bibliotheek teBerlijn Ms German Fol 823 bevattende 7 sexternen en eacuteeacuten sextern waarvanblad 8 9 10 en 12 weggesneden zijn alles samen 92 bladen metende 251 bij190192 mm afgeschreven met inkt in twee kolommen van 202208 bij 7478 mmen gelijnd voor 42 agrave 45 regels per kolom Er zijn geen signaturen of reclamen heths is sterk afgesneden Moderne folieering met potlood 1 tot 90 de laatste tweebladen die niet beschreven zijn zijn ook niet gefolieerd Fol 90 is gerestaureerdevenals de twee onbeschreven bladen waar uit den bovenhoek rechthoekige stukkenvan ca 5frac12 bij 8 cm geknipt waren Voacuteoacuter en achter 3 blanco bladen uit de 18e eeuwwaarvan de eerste en de laatste tegen den band geplakt zijn

Inhoud

Het hs bevat de volgende sermoenen van Tauler soms voorzien van een opschriftsoms niet

(S II)D e s v i e r d e ns o n d a g h e s i n d e ra d u e n tE e n s e rm o e n h o ed i e m e n s c h e t o t

1a

w a r e n g h e l a t e nh e i t s a l c ome n h o eh i h em s e l u e ni n d e r w a e r h e i t i ns i n e n g r o n d ev e r n i e t e n s a l

(Bas B)E e n s e rm o e n o p t e ns e l u e n d a c h

2d

h o eme n t o te e n v o l d i c h e i t d e sh e r t e n s a l c ome ne n d e v a no n d e r s c h e i t d e ri n w e n d i g h e rb e e l d e n

(Cor II 10)E e n s e rm o e n v a ns i n t e i o h a n n e s

4a

e w a n g e l i s t a v a nd r i e n t u c k e n d a e rh i m e d e g h e t o g h e nw o r t d a e r e e ny g h e l i c g u e tm e n s c h e

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

g h e t o g h e n s a lw o r d e n

(5)O p t e n h e y l i g h e nd e r t i e n d e n d a c he e n

4d

s e rm o e n H o e d i em e n s c h e s a lo p s t a e n d i e i h e s umw i l z o e k e n v a na l d i e n d a t g o d n i e te n i s e n d e v a nt w i e r l e y e v r e d e d e sg r o n d e s a l s v a ng h ew a r e e n d ew a s s c h e () v r e d e e nw a e r b i m e n s eb e k e n n e n s a l ∾

E e n s e rm o e n o p t e ns e l u e n d a c h v a n

5c

d a t z u e k e n d e rz i e l e n e n d e v a n d e nl i c h t e d a e r g o d i ng h e u o n d e n

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

110

w e r t e n d e d a t h id i e n o n t b l i u e t d i ei n h a r e nn a t u e r l i k e n l i c h t eh em me y n e n t ev i n d e n e n d e v a nd r y e r

(43)h a n d e o f f e rd a tm e n b r e n g h e ns a l ∾

5d

(9)T o t n y ema n t s r a e tampcO p t e n a n d e r d e ns o n n e n d a c h i n d e r

7c

v a s t e n h o e i h e s u sv a n d e n v a l s c h e ng r o n d e v u t g a e te n d e v a nb a n g h i c h e i t e n d ei a c h t d e s g h e e s t e sE n d e v a n e e nd e u o e t e x emp e lh o e e e n d e e r n ec r i s t i i n w e n d e l i k e ng h e i a g h e t w o r t E e ns e rm o e n

D e s s o n n e n d a g e sv o e r p a l m e n h o e

9b

d i e m e n s c h eg h e e r n e

(11)l i d e n s o u d e e n d eh o e d i e i a c h t e n d e

9c

d o r s t d e sb e g h i n n e n d e nme n s c h e s g h e l i k e tw o r t b i d e r i a c h te n d e d o r s t d e sh e r t e n E n h o e d i em e n s c h e v a n h ems e l u e n n i e t e nv e rm a c h E e ns e rm o e n

(14)O p t e n p a lm d a c hh o e d i e e y g h e n

11b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

n a t u e r l i k e w i l l e v a nn o d e i n d e nme n s c h e s t e r u e nmo e t E n d e v a no n d e r s c h e i t h o ed a t s t e r u e ng h e s c i e n s a l i nt w i e r h a n d e l u d ew a n t a n d e r s s a l tg h e s c h i e n i nb e g h i n d e n d eme n s c h e n e n d ea n d e r s i n v o l c ome nme n s c h e n

(XIII)O p t e n s e l u e n d a c hh o e d i e m e n s c h e

12c

i n d e r w a e r h e i t e e ns a l w e r d e n e n d ev a n v i e r e h a n d es t e r u e n b e i d eg h e e s t e l i c e n d el i c h ame l i c e n d eh o e d a tm e n d a tb e s c o uw e n d e l e u e ns omw i j l s l a t e n s a lom d a t w e r k e n d el e u e n E n d e me r c tw e l ∾ ∾

(Bas L)O p t e n h e i l i g h e np a e s c h e n d a c h H o e

13c

x s h emv e r b a r g h e t v a nd i e n g h e n e n d i em i t t e n c r e a t u r eb e c omme r t s i j nE n d e w a e r omd a tm e n x sm i n n e n s a l E n d ev a n d r i e p u n t e nd a e rm e n d i eg h ew a e r e m i n n e b ik e n n e n s a l

V a n i n w e n d i c he n d e v u t w e n d i c h

14c

o e f e n i n g h e e n d ev a n

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(Cor I 13)o n d e r s c h e i t d i e ri j () V a n b i e c h t e n

14d

v a n i n w e n d i c hd r a n g h e v a ni n w e n d i g h e l i c h t e v a n g h e l a t e n h e i te n d e e y g h e n s c a ps i j n s s e l u e s e n d ev a n g a e n t e nh e i l i g h e ns a c r ame n t e

(60a)D e s ma n e n d a g h e si n d i e c r u y s d a g h e n

16b

Wa t b i d d e n c l o p p e ne n d e s u e k e n s ie n d e w i e d i e v r i e n ts i d i e t o t o n sc omp t v a n d e rr e y s e n e n d e h o ed i e m e n s c h e d e s e nv r i e n t s a l t h u u sh a l e n e n d e w a tm e nv e r s t a e t b i d e nb r o d e e n w a t b i d e nv i s s c h e e n d e w a tb i j d e n e y e S e rm o

(60g + y)D e s a n d e r e ns o n n e n d a g e s n a

18b

b i l o k e n p i n x t e r e nv a n o n d e r s c h e i td e s w a r s c o p s e n d ev a n g h e n a d e d i ei n d e n h e i l i g h e ns a c r ame n t e l i c h tE n d e w a e r om me nd e n d o e t o n s h e r e na l l e d a g h e n y e sb e g a e t e n v a nc l e y n mo e d i c h e i ts omm i g h e rm e n s c h e n

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

111

(38)Estote misericordes sicutamp pater vester misericorsest ampc

19d

(63)DVc in altum amp laxatevechia vestra in capturam

22a

(72)O p t e n t i e n d e ns o n n e n d a c h Wa t

23b

i h e r u s a l em e n d ed a t v o l c i s d a e rx s o p w e e n t e n d ev a n v a l s c h e r v r e d ee n d e g h e n o e c h t ee n d e w e l c d i et em p e l s i d a e r x si n g a e t e n w a tc o p e n e n d ev e r c o p e n s ig h e e s t e l i c e n d eh o eme n d i ev u t u e r c o r e no n d e r s c e i d e n ma c hb i d a t w r o e g h e nd e r c o n s c i e n c i e n ∾∾ ∾

Op t e n s e l u e n d a c hh o e d i e m e n s c h e

24c

e e n t emp e l e n d eg h e b e d e h u y sg o e d s w o r t E n d ew i e d i e c o o p l u d es i j n d i em e n v u td r i u e n s a l E n d ew a t t o t t e n g h e b e d eh o e r t e n d e v a n d r i ep u n t e n d a e rm e nme d e ma c h c ome ni n

(78)d a t r i - k e d e rz i e l e n S e rm o e n

24d

(73)O p t e n t w a l e f f t e ns o n n e n d a c h d a t d i e

26a

o l d e e e f i g u r e

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

h e u e t g h ew e e s t d e rn y e r E n h o e e e ny g h e l i c g h e e s t e l i cm e n s c h e v e rm i t sd e r o l d e r e e t o t t e rn y e r b e r e y t s a lw o r d e n E n d e d a td i e m e [n]s c h e d i eg o d e b e g h e e r ti n d e r w a e r h e i tg h e l a t e n mo e tw e s e n

(64)BEati oculi qui vident quevos videtis ampc

26d

(60b)REcumbentibus vndecimdiscipulis apparuit eisJhesus

28d

(60c)QVi manducat carnemmeam ampc

30d

(60d)QVod scimus loquimur ampquod vidimus testamur ampc

32c

(60f)QVi maducat carnemmeam et bibit sanguinemmeum in me manet ampc

34b

(60h)Hvmiliamini sub potentimanu dei ampc

36b

(61)HJc venit in testimoniumampc

38c

(45)Op den xiii sonnen dachBEati oculi qui vident quevos videtis ampc

41a

(65)EGo si exaltatus fuero aterra omnia traham admeipsum ampc

43a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(66)PRimum querite regnumdei ampc

44d

(67)FLecto genua mea adpatrem domini nostri ihux

46c

(68)ANgeli eorum sempervident faciem patris ampc

48d

(69)THis huden die kerckwyynghe inder hogher

50b

moeder der heiligherkerken inden groten dome

(70)FRatres Obsecro vos egovinctus in domino

51c

(56)FRatres Renouamini spiritumentis vestre ampc

52c

(58)KInder ic rade ende biddev dat ghi leert gode inderlic

54d

ende blotelic biechten aluwe ghebreken ende leert

(60)Moyses sprac O israhel55b

(Rsbr IV bec)QVi habet aures audiendiaudiat quid spiritus dicat

55d

ecclesijs Qui vicerit nonledetur a morte secunda

(60 verkort)AVdi israel deus tuus vnusest ampc

57b

(1)ERat ioseph et mariamater ihu cristi

57c

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

112

(26)REpleti sunt omnes spiritusancto amp ceperunt loqui ampc

59c

(8)ERat dies festus Judeorumampc

61d

(76)VIdens ihesus turbasascendit in montem amp

64a

accesserunt ad eumdiscipuli eius amp aperiens ossuum ampc

(Bas CC)DIe mensche die godeswil sijn dien gheboren toeses stucke

67a

(Bas H)DIcebat ihuumls ad eos quicredebant ei ex iudeis ampc

67b

(40)FVit in diebus herodis regisampc

68b

(43)QVi spiritu dei aguntur Hijfilij dei sunt

71a

(Bas O)ECce vobiscum sumomnibus diebus vsque adcosummacionem seculi

74a

(54)DIliges dominum deumtuum ampc

76c

(Bas I)TWie van ihesus jongherenghinghen in dat casteelvan emaus

79a

(Bas W)IOb seit Des menscheleuen opter eerden

81d

(Bas K)EN was onse herten nietbernende in ons

83c

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(Bas R)I)ISt dat die weyten koernsterft so brenctet veelvruchten

85d

Een tractaat dat woordelijkovereen blijkt te komen

87b

met het 10e hoofdst vanDer maeghden Spiegheloa overgeleverd in tweehss der Mij v Letterk teLeiden nl nr 341 en 342In nr 341 beslaat het fol141a-149b Hss Rsbr M1

en M10 eveneensafkomstig uit Nazarethbehelzen oacuteoacutek fragmentenvan dit werk (zie D eV r e e s e p 107 156)

O Mijn ziele benedie denhere ende alle mijninnerste sinen heilighenname die hemele derhemelen moeten dieghebenedien ende louenparaO xpe coninc scepper derenghelen ende dermenschen daer eeruen ()ende snee in alre dinghendie in sijn beuoelen endeombeuoelic sinlic endeonsinlic ende also alle diedinghen die inmenigherhandenwisen haren wonder- likescepper bewisen also

87c

bewisen si v in harenghebruuc ende in harenwerke noch veelwonderliker want du gheendinc te vergheues nochsonder sake noch sonderreden in groten noch incleynen na haren bewisente vergheues ghescepenen hebste ende allewandelbair dinghen dieinder tijt ghescepen sijnhebben onwandelbaerlic indi in hare eerste zaken

I) Ooacutek in hs Deventer Athen Bibl 101 E 7 fol 133a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

gheleuet ende so wat naeformen ende ghedaentennae ordinancien diebehaechlic was inder tijtvoert te brenghen dat heeftin dijnre ghesichticheit voeralle tijt gheweest Ende alsodu here hemelen endeeerde sonder anderheit derkennissen indenbeghinnen onderonderscheit dijns werckesbeyde ghemaectHier om willen wi makenseuen columpnen1) mitten

89a expl

seuen gauen des heilighengheest daer die bloeme naenen gheesteliken sin oprustenmach Ende bewisen

1) hs colupnē

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

113

daermede hoe die vruchteder menichuoudighergracien van dier

(ε)sonderlinghe bloemen comt Ende hoe die bloeme

89b

vander roede ghewassenis ende der heiligherkerken voert ghegheuenAmenDIe coninghen quamen vutorientenIn desen ewangelio staenons twie punten te merkenDat eerste is vanderzueken der coninghen hoesi dit kijnt sochten Datanderde is van hareofferhande die si denkijnde brochten der alleminnende ziele heymelicin gheleert worden Jndeneersten male hoe si hemhebben sullen in diezoeken des kindes Jndenanderen male hoe si datkint mit gheestelikeofferhande sullen erenJnden heymeliken deskijnts sijn vier dinghen temerken

(ζ)I)Want doe si den conincherodes ghehoert hadden

90c expl

ghinghen si van hem endeboden hem die rugghe omvan hem te sceyden endevonden dat kijnt ihm dat isdie ewighe salicheit endedat in bethlehem datoueruloedicheit des brodesbedudet Want hi wort alleder oueruloedigherverdienten xpi ende sijnreheiligher mede deelachtichHier vint hi oec dat kijnt mitsijnre moeder maria dat ismit ontsprekelikertoevloynghe der gracien

I) Een kort uittreksel hiervan in hs Deventer Athen Bibl 101 E 7 fol 101a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

goodsWant si was vol vanghenaden Welkerghenaden ons deelachtichmaken moet die vader diesoon ende die heilighegheest Amen

Zes regels verderII)

Symoni symonis

Weer een paar regels daaronder

Explicit liber sermonummagistri conradi

1)9 tocognomento1) ()taular ordinispredicatorum doctorisdeuotissimiAnno domini Mo cccco lviiio

2)autupnoin autumpno2)

90d en de volgende 2bladen onbeschreven

Schrift

Het geheele hs is geschreven in een vaste duidelijke regelmatige nog al zwarezeer eenvoudige afgeronde gothische letter zooals wij zagen in den herfst van1458De y heeft zelden een stip i en ij meestal streepjes De u heeft soms twee

streepjes die naar beneden toe convergeeren dit is steeds het geval waar dezeu een w voorstelt sŭighende (33b) Interpunctie punt of hoog-punt die elkaar somsnaderen en soms een loodrecht streepje De afkortingen zijn behalve de gewoned voor daer en dan sporadisch de volgende die wel uit het voorbeeld zullenstammen wheit - waerheit wtoe - waertoe goter (13a) s (85a)

II) Zie afb XII

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

114

Dat v - voer door afschrijver niet begrepen werd blijkt wel uit vsmake - voersmake(84b) en even verder (84b) vergaender ghenaden waar het voorbeeld wel vgaendergehad zal hebbenRubrieken van den kopiiumlst rood doorstreepte hoofdletters bij uitzondering ook

kleine letters parafen (para) onderstreping van eigennamen en voor den lezerbelangrijke woorden roode lombarden die leelijk gevormd zijn 3 regels hoog somsmet kleine versiering in de menie uitgespaard (de M van la is wat uitvoerigerversierd) en tenslotte de roode opschriften die den inhoud aangeven in dezelfdebewoordingen als in andere handschriften van deze groep (hs L hs D en hs G1) Deze opschriften komen bij 16 sermoenen voor bij de overige is daarvoor ruimteopen gelaten De menie is op sommige plaatsen bijna geheel verbleekt zoodat deopschriften vaak uiterst moeilijk te lezen waren Op eenige doorhalingen na dietijdens het afschrijven gemaakt werden heeft het hs geen enkele verbeteringWaarschijnlijk werd afgeschreven uit meer dan eacuteeacuten hs want de leesbaarheid vanden tekst is zeer verschillend Sommige passages zijn duister door de vele foutenVan een andere hand is de aanteekening van twee regels op fol 1a De eerste

regel is zoo goed als geheel afgesneden

Dit boeck hoert tot() [cmaer() toe sinte marien]In naseret ende het is een conuents boeck

Misschien is van deze hand ook het overigens fijner geschreven opschrift van41a Op den xiii sonnen daechWat Symoni symonis aan het einde (90c) beduidt is mij niet duidelijk lsquoAan Simon

Simons zoonrsquoTegenover fol 1r door een hand uit den tijd van den aankoop

Anfang VJo Taulers Predigten Th1 Frf aM 1826

Seite 78

Deze hand schreef ook in den bovenhoek van fol 1b access 6728

Watermerken

I fol 1 (passim) Ossenkop met stang en St Andrieskruis zonder neusgatengelijk aan B r i q u e t 14181 (Antwerpen 1443-49 Leiden 1446)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

115

II fol 30 Gothische Y met stang en kruis gelijk aan B r i q u e t 9182(Stadsrekeningen Keulen nr 44 1467)

III fol 60 Een variant van het vorige gelijk aan B r i q u e t 9177 (Antwerpscheschepenbrieven 1451-53)

Herkomst

Het hs is dus afkomstig uit het vrouwenklooster van S M a r i a i n N a z a r e t hbij Bredevoort in Gelderland en niet zooals de catalogus aangeeft uit Antwerpeneen vergissing die berust op een verkeerde oplossing van de afkorting voorlsquoautumpnorsquo op fol 90cVan latere bezitters geen spoorHet hs werd 9 Febr 1860 door de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn gekocht van

Fred Muller te Amsterdam

Band

Het hs is gebonden in een band uit het einde der 18e eeuw met lederen rug enhoeken Op den rug met gouden letters

MANUSCRSERMOENEN1458

Daarboven een ten deele afgescheurd wit rondje met het cijfer 85 Onderaaneen rechthoekig etiketje van rood leder met gouden lettersMs germFol 823uit den modernen tijd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

116

Be 2

Handschrift op papier en perkament van ca 1490 berustende in de PruisischeStaats-Bibliotheek te Berlijn Ms German Oct 188 (acc 3367) bevattende tweeperkamenten schutbladen waarvan het eerste tegen het bord van den band geplaktis voorts 1 quintern waarvan het eerste vel perkament is 2 quarternen 2 quinternenals boven 1 quartern 1 quintern als boven 2 quarternen 1 quartern minus 1 blad1 quintern als boven 1 quartern 1 quintern minus 3 bladen 1 quartern waarvanhet eerste vel perkament is 1 quartern 1 quintern waarvan het tweede velperkament is 4 quarternen 1 quartern minus 1 blad 1 quartern 1 quintern alsboven 1 quartern 1 quintern als boven 2 quarternen 5 quinternen als bovenwaarvan het vierde een blad mist 3 quarternen 1 quintern als boven 3 quarternen2 schutbladen waarvan het tweede tegen het bord van den band geplakt is metende137138 bij 110111 mm afgeschreven met inkt in eacuteeacuten kolom van 9297 bij 6568mm en gelijnd voor 21 een enkele maal 20 regels per bladzijde alles tezamen336 beschreven bladen plus 4 schutbladen Er zijn geen signaturen of reclamenBij het binden zijn fol 251 (249)-260 (258) en fol 261 (259)-269 (267) verwisseldHet handschrift is niet of weinig afgesneden getuige de gaatjes gemaakt voor hetlinieeren die alle nog aanwezig zijn De moderne folieering met potlood is in de wargeloopen doordat na fol 120 een blad is overgeslagen (120a genoemd) Later ishier en daar deze folieering hersteld terwijl men tegelijk is begonnen te tellen bijhet tweede schutblad zoodat deze nieuwe folieering voacuteoacuter 120 eacuteeacuten en ernagrave tweenummers verschilt Wij houden ons aan deze laatste en geven de overgeleverdefolieering gemakshalve tusschen haakjes

Meditatieumln over de geboorte het levenen het sterven van Christus

MAria dat alre suuerlicste meechdekijnapenbaerden hoer in hoere

2a (1)

ontfanghenisse der duystereverdwalender werlt als

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

117

die steerne bouen den neuel ende alsdat roesken bouen diedoernenmiddotonbesmet van1) den neuel dererffunden() ende ongheprekelt vandendoernen der eygenre sunden Gheheilichtin hore2) moeder lichaem Sich o deuotesiele dijn yerste lichte inder margenstont

Daer quam dauid mytter herpen endesanck vroelick tot hoere hoechtijt O dach

37a (36a) expl

der vrouden ende der iubylacien allenmynnenden herten Denct voert para3) Datsuete cristallen tabernakel desmeechdeliken herten der glorioserconyngynnen der sueter moeder godsTen yersten myt alder vrouden die syinder eerden had myt oeren lieuen soenTen anderen mael myt alden druck endebangicheitE e n g o e d e l e e r EEn4) leere seytsoe wie synen slape om die god breketden dienst gods te doen of te hoerenen() sich myt gode te bekummeren sijnloen sal daer van alsoe ontellyc by godesijn als die steernen des meers ontellicsijn5)

para Tauleer seit nye en gheen lijden engheuiel en ghenen mensche et en weer

37b

van ewen tot ewen gedicht inden hertender heiliger drieuoldicheit dat weer cleynof groet Ende seit oec god gheuet oenalsoe genseliken inden lyden als indensacrament dye en alsoe weerdelikengenemen kunde Waer om en vuelt mendes niet alsoe wael als inden sacramentdat is des scout dat men lyden neemt alslijden ende nyet als een mynnen presentvanden alre liefsten vrient para Mynnetarmoede ende sueke lijden endebegheert versmaet te sijn soe en dorfstuweder bidden noch begheren god diehebstu hoe du wilste

1) hs van verbeterd uit mit2) hs ho- op rasuur3) paraaf blauw4) lombarde blauw5) 1frac12 regel onbeschreven

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

para Dye ionge eckert seit god maentsommyge menschen ende sy en volgenoen niet Ende gesciet dat ducke dat hisijn mannige nae oen trect ende gheeftsy enen anderen ende leet den menscheblyuen als hi is Ende dat wter denmensche nvmmer nyet en wort Deogracias Amen

Alsoe sprac die ewige god tot moysessynen lieuen gemynden dienre Sich aen

38a (37)

ende doe na den beeldenaer alrevolcomenheit Soe wie nv mytten saligenmoyses aensienden is den beeldenaeralre volcomenheit inden claren spiegeldes waren leuens ihu xpi Ende te rechtbedenct hoe dat die werdighe6) edelpersoen myt sijns seluesvercleynyn[ghe]7) den armen dwalende8)

mensche een beelt des waren engenweghes heeft voer gedraghen Ende insoe groter mynnen den ellendenduysteren deruende9) versmaden wegheheeft voergetreden Die vijnt dat sijnweerdige leuen stont op drie stucken

6) hs wedighe7) hs vercleynyn |8) hs w op andere letter9) hs deuende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

118

para D a t y e r s t e s t u c k i s v a na rm o e d e nDAt yerste stuck is waer armoe[de]1) Inwelken dat sich dat ewige woert gaf Doer

38b (37)

welken ghescapen was alle rijcheit bloetende gans te gronde setten Ende indenyersten nv der seppynghe() sijnre sielenmynnende was tot inden doot

V a n d e r v e r w o r p e n r eo e tm o e d i c h e i t o n s l i e u e nh e r e n d a t a n d e r s t u c k eDAt ander stuck daer op dat leuen2) dessueten ihs stont dat was verworpen

53a (52)

oetmoedicheit ende een mynlickontuallen sijns selues

paraV a n d e n me n i c h u o l d i g e nd r u c k e l i k e n l y d e n o n s l i e u e nh e r e nDAt dorde daer op dat weerdighe leuenons lieuen heren ihs stont dat was bitter3)pijnlick lidelick liden

62b (61)

Ende tot den fynen goude der godheitin die wy verenicht blyuen ende dat wy

80a (79) expl

daer lust ende waelbeuallen ontfanghenende daer hijt seluer afneemt Dat v endemy dit weder vaer des help ons die sueteihs Die myt den vader ende myt denheiligen geest regnierende is in ewicheitAmen

Er volgen dan de volgende stukken vanRuusbroecs tractaat lsquoVan dengheesteliken tabernakelrsquo80a tot 99b caput 44 tot 75I

Va n d e n w i j f s p e c i e b ome nd a e r m o y s e s d i e s a l u e a f

99b (98)

m a e c t e n e n d e w a t d i eb e d u d y n g h e d a e r a f i s

1) hs armoe|2) hs le| uē in marg bijgeschr3) hs b op pI Geciteerd naar de uitgave van Jan van Ruusbroecs werken door het

R u u s b r o e c -G e n o o t s c h a p Dl II Mechelen enz 1934

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

s u u e r l i c d e u o t e o e f f e n y n g h ev a n d e n l e u e n e n d e l y d e n o n sm y n l i k e n l i e f l i k e n b e h a l d e r se n d e v e r l o e s e r i h x p ig h e b e n e d i j t

De vier eerste hoofdstukjes vindt men inbovengemeld tractaat van Ruusbroec enwel Caput 81 tot 84 Het laatste zinnetjelsquoS i e t n u h e b b e i c u g h e n o em td i e v i e r e s p e s i b o eme d a e rM o y s e s d i e h e i l e g h e s a l v ea v e ma e c t e rsquo ontbreekt en in ons hsvolgt nog Caput 89 van pag 198 af tothet eind

Ende in deser wysen worden dieapostelen ghesaluet ende gheheilicht

112a (111) expl

Ende hier om gynghen sy voert in dercracht prediken ende doepen ende godwas mede werken ende conformierdenhoer werken en() hoer sermoene mytwonderliken teykenen ende miraculenetc (laatste regel onbeschreven)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

119

V a n d e r a rm o e d e n s u u e r l i k e l e e rSVnte gregorius sprict armoe[de]1) prueuet die ghewaervriende gods want het is twelic die mynt in den gheluck

112b (111)

weder dat men oen mynt of dat gheluc des sijn sy waelgewaer worden diet gheprueft hebben Onse heer ihsxps had voel vriende inden auont mael opten wittendonre daghe Mer hi had luttel vriende opten goedenvrydaghe Armoede is een vuer daerin die menschegebernt ende gheprueuet wort hoe luterlic hi godmyntI)

Daer om wart xps arme op eertrijc op dat hi ons rijcmakede in hemelrijc Alsoe voel sullen wy oen gelijc

113b (112) expl

sijn inden leuen alsoe voel sullen wy oen gelijc sijninden loen der ewiger glorien

Wederom een stuk uit Ruusbroecs Tabernakel en welCaput 138 tot pag 350 lsquoS i e t n u h e b b i c ug h e n o em t rsquo

114a (113) tot 130b (128)

de volgende stukken uit het lsquoG r o o t e B r i e f b o e k rsquovanH e i n r i c h S e u s e II) 2 tot 15 17met als opschrift

131a (129 tot 186a (184)

N emo p o t e s t d e o b u s ()d om i n u s ()s e r u i r een slechts tot pag 458 reg 10 16 18 20 tot pag 467reg 27 21 tot pag 470 reg 8 22 25 24 26

Dicta patrum tot 186b186a (184)(Bas B)de volgende sermoenen

van TaulerV o x c l am a n t i s i nd e s e r t o p a r a t ev i am d om i n i

187a (185) tot 230b (228b)

(XIV)E r u n t s i g n a i n s o l ee t c

193b (191)

(45)D y t i s e e n a l t e ns c h o n e n s e rm o e n

198b (196)

(76)para2) O r o v o s v tc a r i t a s v[e s t ]r am

205b (203)

m a g i s h[a b ]u n d a t

1) hs armoe|I) Deze gedachte als dictum Gregorii ook fol 294b (292)II) Geciteerd naar K B i h l m e y e r Heinrich Seuse Deutsche Schriften Stuttgart 1907 Zie

D o l c h sect 131-133 De tekst gaat op een Nederrijnsche overlevering terug2) paraaf blauw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Ee n a n d e r s c h o e ns e rm o e n

(49)para2)Ee n s c h o e ns e rm o e n v a n o n s e rl i e u e r v r o uw e n

213b (211)

(19)paraE e n s e rm o e nv a n d e r o p u a e r t o n sh e e r e n

219b (217)

(S II)E e n s c h o e ns e rm o e n

224a (222)

Dicta patrum230b (228)

2) paraaf blauw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

120

en dan daarbij aansluitend 261a (259)I)

para1) H i e r b e g h y n n e n s ommy g h el e r y n g h e d i e d i e h e i l i g e

231a (229) tot 250b (248)

d o c t o e r s b e s c r e u e n o u e rg h e s e t w t e n l a t i j n i nd u y s s c h e me e r a e n g e s y e nd e n g u e d e n s y n d a n d i e l e t t e rd e s l a t i j n s E n d e t e n y e r s t e nw o e d a t e e n o u e r s t e h em s a lh e b b e n t o t s y n e n o n d e r s a t e nt e r e g i e r e n H i e r a f s p r e e c ts u n t e g r e g o r y u s a l d u sA[l]soe danych sal wesen die ordynancieeens regiements dat die ghene die daeris een ouerste ende regiert Die salalsulke mate holden tot synenondersaten dat hi sye alsoe toelacheende toespreke dat sy oen ontsyen endedat hi sie alsoe toernich anspreke datsye oen mynnen

In uwer lijdsamheit suldy besitten uwezielen wat is die ziele te besitten anders

261a (259) expl

dan in allen dynghen volcomelic te leuenende alle becoringhe des herten wterkonst der doeghedente regieren Soe wie dan die lijdsamheitholt besit sijn ziele want daer wt wert hy

216b (259)

sterck teghens alle wederstoet ende hemseluen verwynnende heeft hiheerscappije ouer hem Amen para1) De s el e r i n g h e h e b i c d a t m e e s t ed e e l w t e e n e n b o e c kg h e t o e g h e n d a t g e h e y t e n i sv a n v i e r r e h a n d e o e f e n y n g ed e r z i e l e n v o e l d e s b o e c k sa f t e r g h e l a t e n h e b b e e n d ev o e l h e i l i g h e r l e r y n g h e w ta n d e r b o e k e n d a e r t o eg h e d a e n e n d e g h e t o e g h e nh e b b e En d e i s g h ema e c t o f s yt w e t e g a d e r s p r a k e n d i e z i e ld e r e w i g h e r w i j s h e i t A l s d i ed i s c i p e l v r a e g h e n d e e n d e d i e

I) Zie boven over de vergissing bij het binden begaan1) paraaf blauw1) paraaf blauw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

i n w e n d i g h e me n [s c h e ]2)

a n t w o e r d e n d e para1) D i e z i e l ev r a e g h e tOMensche siech3) my off ic by der gracygodes ghenade daer toe vercreghe myinwendelick te oefenen in desen viervoerscreuen als lancheit breetheit hoecheit ende diepheit Waer aen soude

262a (260)

icks beghynnen op dat ic dat loen deroefenyngen nyet en verloer of ic sonderordinancie voert voer para1) D i eme n s c h e a n t w o e r t OSielalssuntebernaerdus secht aen dy seluen salstubeghynnen te merken op dat | tu dy nyetkennende te vergheues tot anderendynghen keerste

Op 269b (267) volgt dan 251a (249) tot260b (258) en daarna 270a (268) tot278b (276)

D i e m e n s c h e Sunte augustynus seitgheloeft ende du hebste ontfaenwanneer

278b expl

dan enych mensche die in gracien isende wetende in gene doet sunden enis ende is in rechter

2) hs men-|1) paraaf blauw3) hs sich e bovengeschr1) paraaf blauw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

121

ghelouen der mynnen begherende datsacrament tontfaen soe ontfaet hijtgeestelick ende myt gracien inder zielenMer veel beter ist ontfaen sacramentlick

Onmiddellijk aansluitend tot 280b (278)een stuk dat een fragment blijkt te zijnvan een tractaat voorkomende in hs Uhetwelk men in het tekstgedeelteafgedrukt vindt als no XIX De variantennaar dit hs zijn aldaar opgeteekend Hetdraagt hier het volgende opschrift D i ti s w t e n e n s e rm o e n

Fol 280b (278) reg 4 sluit het volgendestuk aan dat hier een plaats vinde

paraSunte thomas spreect dat alle dieverclaeringhe ende die ghenade endesalicheit die onse heer ihs xps alle derwerlt heuet bracht aen sijnre menscheitleuen ende lijden dode endeopuerstandynge ende hemeluaert Dat hydie alte mael brenget enen yeghelikenmensche myt synen heilighen lichaemsoe en machmen geen ghenadegedencken die enychmensche begherenmach die daer in nyet besloten endebegrepen en sy Als onse heer tot sunteAugustynus sprace niet ic in dy mer dusalt verwandelen in my wat du wilste ofbegherenmogheste ghebreke verwynnenghenade doechden troest te gewynnendat vijndes du al hier of du te rechtesueken woude Hadde een menschegheleuet hondert of dusent iaerende had alle daghe hondert of dusentdoet sunden ghedaen ende weert dat

281a

hy gherechten rouwe had ende enenwaren gansen keer dede vanden sundentot gode Ende ghynge dan mytten keertot ten heylighen sacrament Soe weerdat soe cleynen dynck onsen heer indeser hoger edelre gauen alle die sundenin enen oghen blynck quijt te laten of tevergheuen als een stub wt dijnre hant teblasen Ende die keer mocht soecrechtich sijn alle pijn ende boet ghingemede af ende mocht een groet heilich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

werden Och kijnder welc een wondervermochten wy myt gode of wy ons totons seluen keerden ende daer by bleuenende nemen der ghenaden in ons waerSoe vermochten wy recht alle dynckende vonden hemelrijck in ons Ende daerom wilstu dynen lieuen god weerdelikenontfaen soe neemt waer hoe dijn ouerstecrachten in dynengod gericht sijn ende hoe dynen wilsynen wil suekende is ende wattu aen

281b

oenmeynende bist ende hoe dijn trouweaen oen bestaende is Die mensche engeneemt den lichaem ons heren nvmmerin desen hi en ontfaet sunderlinge groteghenade ende hoe ducker hoe meer Jadie mensche mocht den lichaem onsheren nemen in alsulker aendacht endemeynynge soude die mensche comen ininden nedersten chore der

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

122

enghelen Ja dat hi quaem inden anderen ia indenachten of inden neghende Daer om waren twemenschen ghelijck van leuen mer die een had denlichaem ons heren ducker myt weerdicheit genomendan die ander Doer dat sal die mensche soe veelmeerre sijn als een blynckende sonne voerdenanderen ende sal een sunderlynghe enynghe mytsynen god hebben Dit salighe nutten ende nemen denduerbaren lichaem ons heren en leghet nyet alleen aenwtwendighen ontfaen Mer het leget oec aenden geesteliker myt enenbegheerliken ghemoedemeynynge ende aendacht dit

282a

mach die mensche soe trouwelikenmeynen dat hi rijkerwort aen ghenaden dan enych mensche van eertrijcDit mach die mensche doen dusentwerf aen enendaghe ende meer hi sy waer hi sy sieck of ghesontMaer sacramentlick salmen sich daer toe voegen naewise goeder ordenynge ende nae groetheit derbegeerynghe heeft men euer die begheringe nyet soereysmen sy daer toe ende reyde ende halde si daertoe Soe wort men heilich inder tijt ende salich inderewicheit want gode na gaen ende oen volgen isheilicheit ende veruolgen is salicheit Dit gheeft ons dieleerre der waerheit die mynre der cuysheit ende datleuen der ewicheit Amen

(60g)V a n d e n h e i l i g e ns a c r ame n t

282a (280)

Onmiddellijk aansluitend nog een fragment vanbovengenoemd tractaat uit hs U en wel een stuk dat

287b (285)

in dit hs onmiddellijk volgt op het zoo juist vermeldestuk van XIX Het loopt tot 292a waar nog Dicta patrumvolgen tot 294b (292)

L e e r y n g e Wijf dynghen sijn daer hemeen geestelickmensche sonderlynge in oefenen sal als hi hemschicket te

294b

gaen totten heiligen sacrament des ghebenedidenlichaems ons lieuen heren ihu xpi Dat yerste is dat hyaenmerken sal wye dat die ghene is die hy ontfanget

295a (293)

Of om vermerynghe der verdyenten off omvertroestynghe

299a (297) expl

inden druck Om een onderscoerynge onser crancheit Of om een wtslutynghe der ondancbaerheit of om

299b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

onderstant onser euen menschen Op dat wy dieleuende ende doden daer mede te hulpen moegencomen of enych ander sake des ghelijck V a n d e ns a c r ame n t ENde als du dat sacrament ontfanghenhebste soe sulstu die groete waeldaet die hy dy bewijstheuet myt behoerliker weerdicheit ouerdencken endedaer of dancken ende louen Want hy heeft dy indensacrament seuen alte sonderlynge groete dyngenbewesenpara1) Ten yersten syne grote ende ouergroeteoetmoecheit (Slechts 6 punten worden genoemd)

1) paraaf blauw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

123

En wilt ons nyet vreemde wesen inder doet mer lijt mytons inden daghe Die vyande moeten confuus werden

301b (299) expl

die ons dan willen veruolghen Vernyel hoer stercheitin dijnre crachten want daer en is nyemant die ons danbeschermen sal dan du god die ons nv alsoe gesellikenbiste Amen

Hetzelfde sermoen van Tauler dat wij aantroffen opfol 213b

302a (300)

(49)DEn() begheet huden denmynliken dach

para1) Ee n s u u e r l i c p u n t EEnmaghet xpo die onderander meechden op een voertgaende leuen staet die

308a (306)

is ghelijck als een blenkende morgen sterre indenhemel Ende als een rose inden paradijs ende als eenschoen olijue boem

Den gheest der verstantenysse verdrijft gulsicheit endeis sap der bloemen Den gheest der smakender wijsheit

309b (307) expl

verdrijft onsuuerheit ende is den smaeck der bloemenAmen

Een uittreksel van Merswins tractaat Von den neunFelsen dat S t r a u c h in zijn artikel over dit onderwerpI)

niet genoemd heeft

DIt is een wtscrijft ende een ghetogen synne wt enenboeck dat heit vanden negen velden() ende heeft vier

309b (307) tot 332b (330)

capittelen para1) Dat yerste is hoe dat enen mensch voerquam ende een bedudynghe waer hem gegheuen vangod dat hi dit boeck scryuen most para Dat ander

want sy hem niet en keren myt enen bereydenverwegenen ghemoede ende myt eenre oetmoedyger

332a (330) expl

ghelatenre onderworpenheit waer alsulke menschenin dien weer god nvbereyder grote dynghen te werken in deser sorchlikertijt dan hi in hondert iaren ye ghewaert Hier af niet meer

332b

1) paraaf blauwI) P h S t r a u c h Zur Gottesfreund-Frage I Zs f Deutsche Philologie XXXIV pag 235 vlgg

Zie ook Bouwstoffen van het Middelnederlandsch Woordenboek bewerkt door W i l l e md e V r e e s e nr 93 (Boec dM)

1) paraaf blauw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

mer bidden wy onsen lieuen heer dat hy dat beste leerSoe meer gesacht soe myn geraect Mer swijcht al stilende en hebt ghenen wil soe hebstu voel Deo gracias

Korte punten en dicta patrum (oa 335a van Die heiligevader ruusbroeck)

332b (330) tot 337b (335)

Alsoe dick steruen wy gheestelick ende verdienenmartelaers loen para Deo gracias Amen

237b (235) expl

Schrift

Het handschrift is geschreven door een hand uit het einde der 15e eeuw zeerverwant aan die van hs G 1 dus vermoedelijk

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

124

uit dezelfde schrijfschool vast doch niet steeds zeer regelmatig Hoewel ook diths compres geschreven is kan men de scheiding der woorden toch steeds goedvaststellen Wat de letters aangaat i en ij hebben lang niet altijd streepjes de y dienooit een stip draagt heeft dikwijls een nauwlijks zichtbaren staart zoodat hij moeilijkvan een v te onderscheiden is1) Zeer zelden vinden wij ů (306b nůwer 289b gůnne)Interpunctie punt vaak gerubriceerd Rubrieken en roode opschriften van denkopiiumlst hoofdletters rood doorstreept soms ook kleine letters parafen dezelfde alsin hs G 1 Er komen ook veel blauwe parafen voor van een andere hand Van diehand zijn hoogst waarschijnlijk de talrijke roode lombarden (1 agrave 2 rr hoog) die zichonderscheiden door een andere kleur dan de roode opschriften en enkele blauweFol 107b en 108a zijn wel gerubriceerd doch de lombarden ontbreken hetgeenpleit voor deze opvatting Groote initialen en randversieringen in rood rose groenen blauw en vooral veel goud dat prachtig bewaard gebleven is vertoonen devolgende bladzijden 2a (1) 38a (37) 131a (129) 187a (185) 231a (229) en 261b(259) met resp M A D S A en ODe blauwe letters zijn in goud gevat en zijn met fijne witte arabesken beteekend

in het goud zijn soms weer ranken of figuren uitgespaard in blauw groen rood enrose De randversieringen zijn meestal gouden ranken met gekleurde bloemen ookwel rozetten Er komen in het handschrift nog veel minder rijk versierde blauweinitialen voor meestal met rood en goud bewerkt en soms een weinig groen ingrootte varieerende tusschen de vier en acht rr hoog De grootste daaronder (80b213b 219b en 302a) zijn nog vergezeld door een eenvoudige randversiering vanrozetten De D op fol 302a behoorde een M te zijn Fol 15a (14) heeft een goudenO met rose en groen versierd (5 rr hoog)

Afkortingen

Niet veel De volgende verdienen vermeldingVan 193b (191) tot 213a (211) komen zooals wij zagen drie sermoenen van

Tauler voor in deze en in deze drie alleacuteeacuten wordt het woord mensche afgekort doorM of Me een afkorting die uit het voorbeeld van den kopiiumlst zal stammen datwaarschijnlijk een 14e-eeuwsch hs was want na 1400 wordt zij niet meeraangetroffen

1) Zie afb XIII

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

125

Voorts nog de volgende

rdae (196a) deuende (38a)erdoervet (196b) wot (187a)respken (191a) ges ken (= gespreken vgl oacuteoacutek beneden p 252 r 40 var)

(193a)ribegpen (196a)aerd (196a) en misschien m (passim)n (op het eind)toer (309b)mn t (279a)

De correctie biedt weinig stof tot opmerkingen in het hs is weinig verbeterd hetgeenvolstrekt niet zeggen wil dat dat niet noodig was want het wemelt van fouten Eenmerkwaardigheid is dat zoo vaak vergeten werd een woord dat afgekapt werd aanhet einde van den regel af te maken op den volgenden

Herkomst

Het handschrift is in het bezit geweest van H H o f f m a n n v o n F a l l e r s l e b e n Zijn naam komt in Duitsche letters voor op fol 1a

Hoffmannvon Fallersleben

Het wordt vermeld in den catalogus dien hij in 1846 maakte toen hij zichgenoodzaakt zag zijn bibliotheek te koop aan te bieden Bibliotheca HoffmanniFallerslebensis Leipzig 1846 p 22 23 Nr XVII lsquoNiederlaumlndisches ErbauungsbuchrsquoIn 1850 verkocht hij de handschriften en Nederlandsche boeken samen voor 1000Th aan de Kon Bibliotheek te Berlijn1) Van vorige bezitters of van de herkomst vanhet handschrift is niets zekers bekend Het komt mij niet geheel onmogelijk voordat dit hs evenals hs G 1 geschreven zou kunnen zijn door lsquoheilken iacops Eenvanden vieren die dit cloester (het besloten klooster der Regularessen te Oostmallein het markgraafschap Antwerpen) hebben helpen begynnen ter eeren godsrsquo alzouden wij wat het dialect aangaat de schrijfster liever in het Oosten des landszoeken in de buurt van Arnhem Er komen echter bij nadere beschouwing ook nogal wat Westelijke vormen te voorschijn Welkom vergelijkings-materiaal leverde in

1) Zie Mein Leben Aufzeichnungen und Erinnerungen von Hoffmann von Fallersleben VHannover 1868 p 112-114

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

126

dit opzicht het tweemaal voorkomende 49ste sermoen van Tauler resp op fol 213ben 302a Beide werden afgeschreven naar egraveegraven en denzelfden tekst sterk Oostelijkgekleurd (men begeet huden oen solde balde) doch met Westelijke vormen Deeerste lezing is veel onnauwkeuriger dan de tweede die een zeer goeden tekstbiedt Nu heeft die eerste over het algemeenmeerWestelijke vormen dan de laatsteDit is begrijpelijk waar men nauwkeurig het voorbeeld volgt onderdrukt men heteigen dialect onwillekeurig meer Dat de Westelijke vormen van de schrijfster zijnen niet van het voorbeeld blijke uit den volgenden zin

Waer ghiericheit of vrecheit is dat is temael bose een grof l o t t e dat te mael

218b (216)

bose is Eenmensche s o l d alsoe myldesijn ouer dese snode v e r g a n c l i k edyngen Nv blyuen oec sommyghemenschen a e n die inwendighe dynghen Sy mochten alsulck sijn dat sy daernvmmermeer mede voer god enq u ame nweet waer ghiericheit vrecheit is dat iste mael een onreyn grof l o t dat te male

307a (305)

bose is Ende een mensche s o u d ealsoe mylde sijn ouer dese snodev e r g h e n c l i k e dyngen Nu blijuenoec sommyghe menschen a e ninwendighe dyngensy mochten alsoesijn dat sy nvmmer daer mede voer goden q u eme n 1)

Dat eacuteeacuten en hetzelfde voorbeeld gebruikt werd blijkt wel uit het onbegrepen l o t t e l o t voor het Duitsche l o c h en het door a e n vertaalde a n (ohne)Tenslotte wijst ook de band van het handschrift die vervaardigd is door de

Broeders des Gemeenen Levens uit D omu s F r a t r um Sa n c t i G r e g o r i i tes-Hertogenbosch in de richting van een Brabantsch klooster

Watermerken

I Fol 3 tot 107 110 tot het einde Een gothische Pmet stang en klavervier gelijkaan B r i q u e t no 8622 (Maastricht 1484 Utrecht 148586)

II Fol 108109 Een variant van het vorige B r i q u e t no 8628 (s-HertogenboschRek vh Hertogdom 149194)

Band

Het hs steekt nog in zijn oorspronkelijken band die uitvoerig beschreven is doorP r o s p e r V e r h e y d e n in lsquoHet

1) Spatieering van mij

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

127

Boekrsquo van 1932 p 209 vlgg1) De schrijver van dit artikel dateert dezen echter ca1516 hetgeen met het oog op het papier van ons hs te laat is Mogelijk is hetomstreeks dien tijd reeds herbonden Er zijn twee koperen sloten waaraan deklampen ontbreken Op den rug met inkt uit het einde der 17e eeuw

verscheyden onderrichtDebvn etc

hetgeen wel zal beteekenen D e b e a t a e v i r g i n i s n a t i v i t a t e e t c gezienhet begin van het eerste gedeelte van den inhoudOnderaan een rechthoekig etiketje van rood leder met gouden letters

Ms germuit den modernen tijd

Octav 188

Addendum

Hs G 2

De lsquoymnusrsquo op p 83 schijnt voor een gedeelte althans ook voor te komen in hsBrussel Kon Bibl nr II 278 fol 134 sq te oordeelen naar het incipit Het eindeervan is verschillend (Zie M e e r t e n s VI p 151)

1) De voorkant van den band is gereproduceerd in lsquoBucheinbaumlnde aus der PreussischenStaats-Bibliothek zu Berlinrsquo door MJ H u s u n g Leipzig 1925 Abb 46 Tafel XXXII Eenpotlood-aanteekening op het eerste schutblad heeft kennelijk betrekking op een ander werkwaarin de band beschreven is Zij luidt 27a (Alterer Platten-stempel 3) Vorderdeckel

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

128

Indeeling der handschriften in groepen

De Duitsche overlevering

Zooals wij in de hierbij afgedrukte inhoudstabellen der NederlandscheTauler-handschriften kunnen zien zijn de stukken die van oudsher als echteTauler-preeken beschouwd werden daarin aangeduid met de nummers die zij inde uitgave van V e t t e r - de eerste moderne standaard-editie die op handschriftenberust - gekregen hebben Daar nu bij de groepeering onzer hss de volgorde waarinde sermoenen overgeleverd zijn een groote rol speelt is het allereerst noodzakelijkdat wij uiteenzetten hoe deze rangschikking in V e t t e r s uitgave tot stand isgekomenVoor een gedeelte der verzameling stond den uitgever een zeer goede bron ten

dienste het Tauler-handschrift uit de Stifts-Bibliothek te Engelberg hs E dat noggeschreven is tijdens het leven van den mysticus (1359) De 44 sermoenen die hetbevat (van het eerste is alleen de tweede helft nog over) zijn op p 135-388afgedrukt precies in de volgorde waarin zij ook in het hs voorkomen Deze vormende kern van V e t t e r s editie Hs E heeft ons echter slechts ongeveer de helftovergeleverd van de 83 stukken (welbeschouwd zijn er 79 sermoenen en 4 tractaten)die van oudsher als de oorspronkelijke canon van Tauler-preeken beschouwd zijnReeds in 1498 verscheen deze verzameling te Leipzig in druk doch de uitgeverinterpoleerde nog 4 sermoenen in de reeks die men later als preeken van Eckehartheeft herkend In 1521 gaf A d am Pe t r i te Bazel deze 83 + 4 stukken opnieuwuit en voegde er een veertigtal nieuwe aan toe1) die hij uitdrukkelijk als opera spuriaonderscheidde van de erkend-echte Tauler-sermoenenDat deze 83 stukken inderdaad een zeer oude verzameling representeeren blijkt

uit het feit dat men ze gezamenlijk terugvond

1) Wij hebben deze laatste in onze tabellen aangeduid als Bas A enz (zie p 147-153)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

129

in drie handschriften (A 89 A 91 en A 88) geschreven in het voormaligeJohanniter-huis te Straatsburg die het eigendom zijn geweest van de bibliotheekdezer stad totdat ze tijdens het beleg van 1870 door den brand vernield werdenC a r l S c hm i d t die in 1841 de eerste monographie over Tauler in het licht

heeft gegeven kende deze hss en heeft ze in het kort beschreven Reeds in 1840maakte hij een afschrift van eacuteeacuten dezer een tweede waarin hij de lezingen van dedrie hss trachtte te combineeren heeft hij niet kunnen voltooien daar de hss tijdenszijn werk verloren gingen Een aanteekening van S c hm i d t waarin hij dit mededeeltheeft V e t t e r (p 3-5) voacuteoacuter zijn uitgave afgedrukt V e t t e r nu heeft zijn incompleteverzameling uit hs E aangevuld naar dit tweede afschrift van S c hm i d t hem doordiens zoon in bruikleen afgestaan en is daarbij als volgt te werk gegaan de eerste36 stukken (van het laatste alleen de eerste helft) van het afschrift plaatste hij voacuteoacuterde sermoenen van hs E en sloeg de nrs 17 18 25 29 30 31 34 en 35 overomdat hij die reeds uit hs E had afgeschreven Hij verwees bij die nummers naarde overeenkomstige stukken in hs E zoacuteoacute dat hij de nummering van het afschrifthandhaafde (dus na 16 verwijzingen naar hs E en daarop 19 en zoo voort) Desermoenen van hs E nummerde hij gewoon door halverwege 36 tot 71 met dienverstande dat hij de stukken die hij te voren overgeslagen had en die in hs E alleachter elkaar voorkomen doch in andere volgorde (17 18 30 29 25 31 34 35)resp 60a tot 60h noemde Na 71 het laatste sermoen van hs E gaf hij voorts de8 preeken die hem nog restten weer in de volgorde van de Zondagen van hetkerkelijke jaar Als laatste sermoen gaf hij tenslotte nog de zg Cordula-preek1) inde lezing van een 14e-eeuwsch hs uit de Univ Bibl te Freiburg i Br (F) dat hijeerst leerde kennen toen zijn uitgave bijna gereed wasWij zijn met opzet in dezen wat uitvoerig omdat V e t t e r ons omtrent zijn

werkwijze onvoldoende ingelicht heeft over den inhoud en rangschikking van hetdoor hem gebruikte afschrift tastten wij langen tijd in het duister daar het onmogelijkwas om wijs te worden uit de voetnoten aan het begin van iedere preek Wij hebbendaar eerst een goed inzicht in gekregen na kennismaking

1) In 1876 heeft W W a c k e r n a g e l deze preek reeds uitgegeven naar een 14e-eeuwsch hsuit de Univ Bibl te Bazel (B XI 23) in zijn Altdeutsche Predigten p 548 sq

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

130

met de voortreffelijk gefundeerde critiek van W S c h l e u s s n e r in lsquoDer Katholikrsquovan 19131) Aldaar wordt aangetoond dat V e t t e r zeacuteeacuter tot nadeel van zijn uitgaveverzuimd heeft om het eerste afschrift van S c hm i d t - dat deze in 1840 naar eacuteeacutenenkel hs het later te noemen hs A 89 vervaardigd had - te raadplegen hetwelkhem uitstekende diensten had kunnen bewijzen bij de bestudeering van hetlsquoamalgaamrsquo dat hij als voorbeeld nam2) Van dit afschrift dat niet meer schijnt tebestaan bezit de Bibliotheek te Straatsburg een in 1877 met groote zorgvervaardigde copie van de hand van RM We r n e r die met den beroemdenDominicaan HS D e n i f l e destijds het plan had opgevat daarvan een uitgave tebezorgenIn dit afschrift komen bovendien twee sermoenen voor die in V e t t e r s bron

ontbreken twee echte Tauler-preeken die ook in de oude drukken zijn opgenomenZe zijn sindsdien in 1922 uitgegeven door H e l a n d e r 3) (in onze tabellen nrs 65en 76)S c h l e u s s n e r voegt aan zijn beschouwing tenslotte eenige tabellen toe die

bij W e r n e r s copie gevoegd waren met een nauwkeurige inhouds-opgave vande hss A 89 en A 88 Over den inhoud en de rangschikking van het oudste hs A91 deelt W e r n e r niets mede Juist deze gegevens zouden van groot belangkunnen geweest zijn voor het inzicht in het ontstaan der verzameling De berichtenvan hen die het hs met eigen oogen gezien hebben spreken elkaar alle tegen Hetmeest geloofwaardig schijnt mij de mededeeling van S c hm i d t in het voorberichtvan zijn laatste afschrift door V e t t e r in zijn geheel afgedrukt (p 3-5) hij zegt daardat het hs 34 preeken bevatte benevens het begin van een 35ste en dat hs A 89hetwelk eenigen tijd later ontstaan was deze 35 sermoenen in dezelfde volgordebehelsde vermeerderd met een aantal andere4) Door de lijst van We r n e r

1) 93 Jhrg IV Folge Bd VI p 195 sq Het tijdschrift was in geen onzer bibliotheken aanwezighet ex dat ik gebruikte is uit de Staats-Bibliotheek te Berlijn

2) Zie over den toestand van het door V e t t e r gebruikte afschrift de noot op pag 4 van dienseditie

3) D H e l a n d e r Tauler als Prediger Diss Lund 19234) Toen S c h m i d t in 1841 zijn monographie uitgaf was het hs zoek Aan JJ B e c k s De

Tauleri dictione vernacula et mystica van 1786 ontleent hij de mededeeling dat het 38sermoenen bevatte met als aanhangsel drie tractaten onder een gemeenschappelijken titel(zonder twijfel V 58-60) Later is het teruggevonden getuige de varianten die hij eruitopteekende in zijn tweede afschrift Uit dezen tijd stamt ook wel zijn eigen beschrijving vanhet hs Tot dusverre is alles goed te begrijpen doch de meer gedetailleerde beschrijving dieP r e g e r in 1893 naar hij zelf zegt op grond van mededeelingen van S c h m i d t van heths geeft brengen ons weer opnieuw in moeilijkheden Hij zegt (III p 62) dat er togravech 38waren plus een kort tractaat over biecht en aflaat en wel 34 sermoenen gerangschikt volgenshet kerkelijke jaar waarvan het laatste voor den 10en Zondag (V 42) dan volgt het tractaaten tenslotte nog vier sermoenen als aanhangsel eacuteeacuten voor den derden (V 35 36 of 37) en3 voor den vijfden Zondag (36 39 41) Hoe komt P r e g e r hier aan Deze opgave isonmogelijk in overeenstemming te brengen met de gegevens over hs A 89

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

131

kennen wij de volgorde in hs A 89 zoodat wij dus ook een voorstelling hebben vanden inhoud van het oudste Straatsburgsche Tauler-hs dat als men de overleveringgelooven mag nog uit Taulers tijd althans uit de 14e eeuw stamde1)In dit oudste hs - en dit is met het oog op onze tweede groep belangrijk - was

reeds een rangschikking naar de feestdagen Waarschijnlijk was hier slechts dehelft van de verzameling overgeleverd want hs A 89 had een tweeledige collectie37 sermoenen waarvan er 34 en een deel van het 35ste ook in hs A 91voorkwamen dan volgden de tractaten V 58-60 waarmee het eerste deel afslooten vervolgens na een kerstpreek (V 1) - die S t r a u c h en N a uma n n 2) opEckeharts naam stellen - een tweede gedeelte met 34 preeken wederom naar deZon- en feestdagen gerangschikt Halverwege het laatste sermoen brak het hs afBlijkens den index die in den codex nog aanwezig was kwam hierna nog eenaanhangsel van 7 sermoenenHet jongste hs A 88 behelsde juist dezelfde sermoenen als hs A 89 doch

maakte er eacuteeacuten enkele verzameling van loopende van Kerstmis tot Allerzielen dengang van het kanonieke jaarW e r n e r s lijsten omgewerkt naar de nummering van V e t t e r geven ons hetvolgende beeld der hss A 89 en A 88

- 3 2 - - 6-11 - - 14 - 16-38 62 39A 891 2 3 4 5 6-11 12 13 14 15 16-3862 39

A 88

41 63 43 42 58-60 1 - 57 73 44 4564 54 47

A 89

41 63 43 42 - - 72 57 73 44 45 6454 47

A 88

66 67 53 70 56 74 81 75 76 71 -69 78 -

A 89

66 67 53 70 56 74 - 75 76 - 77 6978 58-60

A 88

1) S c h m i d t en op diens gezag ook P r e g e r rekenden ook hs A 89 nog tot de 14e eeuwMen houde echter in het oog dat men meestal te vroeg dateerde in dien tijd (Zie Cor I pVIII)

2) [KW] L N a u m a n n Untersuchungen zu Johann Taulers deutschen Predigten DissRostock 1911

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

132

79 - 40 61 46 48-50 52 51 65 6555 68 -

A 89

79 80 40 61 46 48-50 52 51 65 6555 68 81

A 88

77 76 - 4 5 12 72 15 13 80A 89- 76 71A 88

Hs E nu onderscheidt zich van deze drie hss door een andere rangschikking ingroote trekken is ook hier een verzameling in twee deelen te onderkennen waarinmen een volgorde naar de kerkelijke feestdagen kan aanwijzen maar wij krijgenden indruk dat de afschrijver niet wist voor welken dag ze bestemd waren en dusdaarom de volgorde gelaten heeft zooals hij ze vond V e t t e r deelt mede (p II)dat de index zelfs den Latijnschen bijbeltekst die boven iedere preek geschrevenis niet vermeldt maar de sermoenen alleen aanduidt naar het onderwerp dat zijbehandelen De volgorde van hs E is dus van veel grooter gewicht voor de filiatieder Tauler-hss daar zij karakteristiek is voor dat hs terwijl de rangschikking vande Straatsburgsche hss de traditioneele is In den laatsten tijd heeft men dan ookterecht de aandacht gevestigd op de volgorde daar ook de andere oude Tauler-hsszooals hs F (zie V e t t e r p V) en de Weensche hss 2744 en 2739 (in t vervolgsteeds aangeduid als Cor I en Cor II) ongerangschikte verzamelingen hebben1)Eeacuten groep der Nederlandsche hss nu illustreert het belang der volgorde zeerduidelijk zij bewijst daardoor een nauwe verwantschap met hs EIn een tweede groep zijn de stukken gerangschikt naar de kerkelijke feestdagen

Dat deze laatste intusschen verwant zou zijn met de handschriften-familie die ookaan de oudste drukken ten grondslag ligt is daarmede natuurlijk allerminst bewezenIn de volgende afdeeling zullen wij deze groepen naar hare uiterlijke kenmerkenaan een nader onderzoek onderwerpen

De Nederlandsche vertalingen

In hoofdzaak zijn de Nederlandsche Tauler-hss reeds geclassificeerd door WD o l c h in zijn dissertatie die eigenlijk de basis vormt voor alle onderzoek naar inhet Nederlandsch vertaalde teksten der Duitsche mystiek2) In zijn 14e hoofdstukdat aan

1) Zie G M uuml l l e r Scholastikerzitate bei Tauler Deutsche Vierteljahrsschr I 3 (1923) p 400sq

2) [B] W D o l c h Die Verbreitung oberlaumlndischer Mystikerwerke im Niederlaumlndischen T 1Weida i Th 1909

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

133

Tauler gewijd is heeft hij de desbetreffende hss ingedeeld in drie groepen tweegroote (I en III) en een kleine (II) welke laatste gelijk wij zien zullen dient tevervallen daar ons onderzoek uitwees dat D o l c h zich in dezen vergist heeft (ziebeneden p 144) Daar door het elimineeren van groep II toch een nieuwe indeelingnoodig was oordeelden wij het juister om de oorspronkelijke derde groep die zichin vele opzichten van alle overige hss scherp onderscheidt als groep I het eerst tebehandelen en D o l c h s eerste groep die zeer vage omtrekken vertoont en vanwelker oorspronkelijke verzameling wij ons eigenlijk geen voorstelling kunnen vormenbij gebrek aan voldoende gegevens als groep II te laten volgen

Groep I

Aan D o l c h (sect 142) waren bekend de hss U Br 2 hs Keulen Hist Archiv G B8o 71 en hs Leiden Univ Bibl Cod Voss var ling 4o 12 beide laatste door D eV r e e s e beschreven als Ruusbroec-handschriften resp hs Rsbr x en hs RsbrQ Het laatstgenoemde is inmiddels in 1914 bij de verwoesting der bibliotheek teLeuven aan welke het in bruikleen was afgestaan verloren gegaan Door deuitgebreide beschrijving staat ons echter nog een gedetailleerd beeld van het hsten diensteHs Br 1 is aan D o l c h onbekend gebleven1) en wordt het eerst vermeld bij

A x t e r s 2) Evenals Br 2 is het afkomstig uit het vrouwen-klooster Galilea te Genten zooals wij later zien zullen is de lezing dezer twee hss bijna woordelijk gelijkzoodat het wel waarschijnlijk is dat zij op eacuteeacuten en hetzelfde voorbeeld teruggaanBezien wij de tabel (p 130 131) waarop wij den inhoud der hss van groep I hebbenaangegeven dan blijken beide hss uiterlijk nogal van elkaar te verschillen in Br 2is de verzameling grooter geworden en bovendien is de rangschikking gewijzigdDeze is echter gelijk in de hss Br 1 en U het laatste geschreven in het StAgnes-klooster te Maeseyk even over de Belgische grens tusschen Roermond enSittard

1) Vermoedelijk omdat het in dl II van den Brusselschen catalogus als Augustinus-hs beschrevenis terwijl de overige Tauler-hss gezamenlijk in het derde deel behandeld worden De BNMbracht mij - en wellicht ook P A x t e r s - op het spoor

2) S A x t e r s OP Bijdragen tot een bibliographie van de Nederlandsch-Dominikaanschevroomheid zp 1934 nr 182

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

134

Laten wij eerst een oogenblik stilstaan bij laatstgenoemde twee hss Beide behelzeneen afgesloten verzameling van 23 stukken die als zoodanig een zeer oude traditievertegenwoordigt het is de tweede helft van de sermoenen die wij kennen uit hsE geheel in dezelfde volgorde gerangschikt met dien verstande dat nr 56 aanhet eind in plaats van aan het begin staat en dat nr 59 het middelste der drie kortetractaten (zie V e t t e r p 274-278) ontbreekt Deze rangschikking die gelijk wijzagen karakteristiek is voor hs E is een overtuigend bewijs voor den samenhangvan onze hss met dezen zeer ouden Tauler-codexZooals reeds bij de beschrijving der hss is opgemerkt zijn in beide hss later

notities aangebracht die aangeven voor welken feestdag de sermoenen bestemdwaren Hs U heeft daartoe een index samengesteld en Br 1 heeft bovendien nogbij elke preek aangegeven in welke orde een volgende kopiiumlst zal moeten afschrijvenen schreef daar tevens de opmerking bij dat in Elseghem1) een ander hs was datwegens de zuiverheid van het Vlaamsch geschikter werd geacht om als legger tedienen (zie boven p 6)Met Br 2 bezitten wij een tweede hs uit Galilea omstreeks denzelfden tijd

geschreven vermoedelijk eenige jaren later want het bevat dezelfde verzamelingpreeken thans echter gerangschikt overeenkomstig de kerkelijke feestdagen terwijlbovendien een aantal mystieke tractaten en sermoenen die eerder aan E c k e h a r tdan aan Tauler doen denken geiumlnterpoleerd zijn wij komen er later op terug Ookis de Tauler-preek nr 65 toegevoegd Of nu voor dit hs het exemplaar uit Elseghemals legger gebruikt kan zijn is vooralsnog niet uit te maken Een nader onderzoekzou kunnen vaststellen of de taal in hs Br 2 inderdaad zuiverder is Mijn voorloopigebevindingen zijn dat de beide hss in zuiverheid van taal en correctheid van lezingelkaar weinig toegeven beide zijn in menig opzicht voortreffelijkIn deze drie hss nu volgt na een aanteekening die de verzameling afsluit - deze

is woordelijk gelijk in alle drie - een tractaat dat naar mijn weten nog onbekend is(XXI)2) Het is

1) Domus Vallis B Mariae te Elseghem en Domus B Mariae in Galilea te Gent warentweeling-kloosters het eerste voor mannen het tweede voor vrouwen beide rijk begiftigddoor J o h a n E g g e r t zoon van den welbekenden W i l l e m E g g e r t die in de NieuweKerk te Amsterdam begraven ligt (Zie A c q u o y III p 78 79 218 219)

2) Zie boven p 6 18 en 30

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

135

niet onmogelijk dat het origineel Nederlandsch proza is Wij treffen het nog aanbuiten verband met Tauler in een aanhangsel van het uit Diepenveen afkomstigehs 101 E 7 (Cat nr 49) der Athenaeum-Bibliotheek te Deventer Te oordeelen naarhet papier en het schrift zal dit gedeelte ca 1430 geschreven zijn Het dialect isWestvlaamsch en het schijnt eerder aan de zusters te Diepenveen geschonken tezijn dan in haar klooster geschreven Het tractaat komt nog voor in een hs datevenals U uit Maeseyk stamt eveneens tusschen stukken die met Tauler niets temaken hebben het is nr 73 F 25 der Kon Bibl te Den Haag1) geschreven in detweede helft der 15e eeuw De tekst is behalve in laatstgenoemd hs haastwoordelijk gelijk in alle opgegeven bronnenNa nr XXI volgen in U nog twee aanhangsels waarvan het laatste in zijn geheel

is afgeschreven uit een hs van de eerste 30 jaren der 15e E uit hetzelfde kloosterafkomstig nl hs Den Haag Kon Bibl nr 73 H 25 als Ruusbroec-hs door D eV r e e s e beschreven p 228 sq (hs Rsbr W) Het desbetreffende gedeelte bevatallereerst een sermoen op den tekst Ego sum pastor bonus dat bekend is gemaaktdoor R P r i e b s c h 2) in zijn beschrijving van hs Brussel Kon Bibl nr 14688geschreven plusmn 1330 in ripuarisch dialect en dat met het oog op de Tauleriana dieerin voorkomen reeds lang de aandacht heeft getrokken Wij hebben deze preek(nr XV + XVI) in vier parallelle lezingen hierachter afgedruktHet volgende stuk S II is naar hs Br 14688 reeds uitgegeven door C o r i n

(Cor II 69) Het derde stuk is een sermoen dat bijna altijd samen met het vorigeop Taulers naam voorkomt nl Bas B S t r a u c h heeft gemeend deze beide laatstesermoenenmet zekerheid aan Tauler te kunnen toeschrijven3) ofschoon niet bekendis op welke grondenHet eerste aanhangsel van U dat wij zooeven overgeslagen hebben bevat

eveneens eenige tractaten die zeer nauw aan den naam Tauler verbonden zijnallereerst de stukken Cor I 15 en 16 reeds bekend door de uitgave van hs Vind2744 (Cor I) Ook deze tractaten kan men hierachter vinden parallel afgedrukt

1) In een ander hs uit dit klooster dat in dezelfde Bibliotheek bewaard wordt (73 F 24) komt V57 voor eveneens op zichzelf staande

2) Zie Zs fd Philol 36 p 58 sq3) Zie beneden p 204

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

136

met den overeenkomstigen tekst in een hs der tweede groepEr volgen dan nog drie stukken (hierachter nrs XVII tot XIX) waarvan het laatste

ten deele ook reeds bekend is uit P r i e b s c h beschrijving van hs Brussel 14688Zooals wij terloops vermeld hebben bevat hs Br 2 een aantal tractaten die sterk

aan Eckehart doen denken drie daarvan zijn bekend uit de uitgave van P f e i f f e rals sermoenen van Eckehart (E I 2 E I 6 en E I 42) Q u i n t heeft aangetoond1)dat de lezing dezer stukken nauw verwant is aan die der hss uit de bibliotheek vanE d L a n g e r -S c h r o l l te Braunau in Bohemen2) een drietal hss dat in denlaatsten tijd gebleken is van groote waarde te zijn voor de tekstcritiek van EckehartOp meer dan eacuteeacuten plaats is ook de Nederlandsche tekst in staat de Duitscheoverlevering te verbeterenHet tractaat dat gelijk D e n i f l e aangetoond heeft aan R u lm a n n Me r sw i n

tot voorbeeld heeft gediend voor zijn Buch von den drien durchbruacutechen komt ookin Br 2 voor (V) in een lezing zeer nauw verwant aan de Duitsche overlevering uitde 14e eeuw door D e n i f l e in zijn uitgave gevolgd3)Wij zien dus dat de hss van groep I op een zeer oude traditie teruggaan wij

vinden verwantschap met de oudste Tauler-handschriften die wij kennen voor dehoofdverzameling hs E en voor de appendices van U de ripuarische bronnenbekend geworden door de uitgaven van P r i e b s c h en C o r i n alle documentenontstaan tijdens het leven van Tauler Ook de geiumlnterpoleerde stukken in Br 2bleken op zeer goede bronnen terug te gaan Zoo hebben wij gemeend alle stukkendie wij op Taulers naam of in verband met Tauler in de hss dezer groep aantroffente moeten publiceeren daar zij ons zonder uitzondering belangrijk voorkwamenDe verzameling echte Tauler-preeken vereischt een diepgaande studie in verbandmet de tweede groep en ook een uitgave van deze komt mij gewenscht voorEr resten ons nog twee hss die zich bij de vorige schijnen aan te sluiten hss

Rsbr x en Q Deze beide behooren in ieder geval bij elkaar en een nadertekstonderzoek van Rsbr x zou daar Q

1) Zie J Q u i n t Die Ueberlieferung der deutschen Predigten Meister Eckeharts Bonn 19322) Zie P h S t r a u c h Zs fd Philol 54 p 283 sq3) Zie HS D e n i f l e OP Taulers Bekehrung Strassburg 1879 p 137 sq D o l c h sect 146

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

137

immers verloren gegaan is bij den brand te Leuven dus kunnen bewijzen dat D o l c hinderdaad gelijk heeft gehad toen hij ze in groep I onderbracht In Rsbr x dragende sermoenen geen aanwijzing voor den feestdag in Rsbr Q sommige wegravel en bijandere is zij later aangebracht1)

Groep II

Do l c h (p 81 82) bevond dat vijf groote en eenige kleinere verzamelingen vansermoenen van Tauler zoowel wat den inhoud als wat de volgorde betreft waarinzij afgeschreven zijn een aparte klasse vormden door hem groep I2) genoemd Destukken zijn in deze groep gerangschikt naar de feestdagen van het kerkelijk jaaren de volgorde komt daardoor eenigszins overeen met die in de verloren geganehss uit Straatsburg3) met die in een groep Duitsche hss die men den lsquogrootenTaulerrsquo noemt4) - een benaming die ontleend is aan een aanteekening in eacuteeacuten dezer- en tenslotte met die der eerste drukken van Leipzig Augsburg en BaselDuidelijker dan een wellicht toevallige overeenkomst tusschen onze hss en

genoemde Duitsche overlevering springen echter de verschillen in het oog1o een dertigtal sermoenen ontbreekt in onze groep

2o wij treffen er een aantal stukken in aan die in de Duitsche verzamelingenniet voorkomen

Deze verschillen maken dat het ons voorkomt dat wij alleszins verantwoord zijnom de groep voorloopig buiten verband met genoemde Duitsche overlevering tebeschouwenIn hetzelfde jaar van D o l c h s dissertatie vestigde S t r a u c h 5) en na dezen

N a uma n n in zijn proefschrift de aandacht op

1) De cijfers die D e V r e e s e aanzag voor een uit het voorbeeld overgenomen nummering(zie p 177) bleken aanduidingen voor den Zondag na Pinksteren te zijn

2) Om reeds genoemde redenen hebben wij haar groep II genoemd3) Zie hiervoor p 129 sqq4) Uitvoerig zijn deze hss beschreven door A S p a m e r Ueber dis Zersetzung und Vererbung

in den deutschen Mystikertexten Diss Giessen 1910 p 84 sq D o l c h p 81 noot 2spreekt over een verwantschap die zou bestaan tusschen gr II en den lsquogrooten TaulerrsquoZoolang de teksten echter nog niet bestudeerd zijn is het niet mogelijk dienaangaande ietsmeer te constateeren dan eenige overeenkomst in de rangschikking

5) P h S t r a u c h Zs fd Philol 41 p 18 sq waarin een uitvoerige inhoudsopgave

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

138

een Nederduitsch hs uit de Beverninsche Bibliothek te Hildesheim (no 724b) hsHi Had Do l c h dit hs gekend dan zou hij het stellig in verband met deNederlandsche genoemd hebben want het is in zeker opzicht als de Nederduitschevertegenwoordiger van groep II te beschouwen omdat wij er de voor deze groepkarakteristieke sermoenen S II Bas B Cor II 10 Cor 1 13 Bas H en Bas L inaantreffen1) maar aan den anderen kant ontbreken in onze hss de in hs Hivoorkomende nrs 23 24 en 76 en voorts Bas A C-G I K M-CC2) tevens bekenduit het tweede deel van den Bazelschen druk als lsquoopera spuria Taulerirsquo zoodat diths een soort van overgangs-positie inneemt tusschen de Nederlandsche en deDuitsche overleveringOok hsBe 1 heeft D o l c h niet gekend noch naar ik meen latere onderzoekers

want S t r a u c h in zijn reeds aangehaalde overzicht3) noemt het niet De eerstedie er gewag van maakt en er in de lsquoAdditions et Correctionsrsquo van zijn werkherhaaldelijk varianten uit opgeteekend heeft is C o r i n 4)Het hs is afkomstig uit het klooster Nazareth bij Bredevoort in Gelderland vlak

bij de tegenwoordige Duitsche grens en is het oudste van de groep ca 40 jaarouder dan de meeste andere (als wij hs G 2 geen Tauler-hs in eigenlijken zinuitsluiten) en in vele opzichten haar beste vertegenwoordigerDe samenstelling van het hs is ingewikkeld het schijnt opgebouwd te zijn uit drie

gedeelten waarvan alleen het eerste de structuur vertoont van gr II dwz derangschikking naar de feestdagen van het kerkelijke jaar en de overige kenmerkender groep die wij boven besproken hebben Ook vinden wij hier op

1) Typisch is ook dat in de hss van gr II de nummers 3 en 4 in omgekeerde volgordesamengesmolten tot eacuteeacuten sermoen voorkomen en bovendien in een uitgebreidere lezing(dwz megravet een passage over het goud) in overeenstemming met Cor II en hs Hi

2) Hiervan komen er een aantal voor in het derde deel van hs Be 1 een supplement dat gelijkwij zien zullen niets met de verzameling die wij gr II noemen uit te staan heeft Ook hs Dheeft er een paar van opgenomen in een aanhangsel

3) Beitraumlge 44 Ook in de BNM ontbreken gegevens over hs Be 14) Zie Cor II p 469 en 479 sq Zijn qualificatie en dialecte anversois stamt wel uit den catalogus

en berust gelijk wij hiervoacuteoacuter (p 115) zagen op een palaeographische vergissing C o r i nzal zijn gegevens wel niet zelf verzameld hebben want reeds een vluchtige kennismakinghad hem er wel van overtuigd dat het door de talrijke Saksische eigenaardigheden engermanismen alle kenmerken vertoont van een Noord-Oost-Nederlandsch handschrift

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

139

een paar uitzonderingen na1) boven alle sermoenen een uitgebreiden titel die inhouden feestdag aangeeft in dezelfde bewoordingen ongeveer als wij in andere hssder groep aantreffen (zie de beschrijvingen) Het tweede gedeelte onderscheidt zichhierin van het eerste dat de opschriften ontbreken en dat de sermoenen zijnafgeschreven in een volgorde die sterk doet denken aan die van de hss van grI2) 60b 60c 60d 60f 60h 613) 65-70 56 en dan de tractaten 58 en 60 De laatste18 preeken vormen het derde gedeelte der verzameling eigenlijk een aanhangselDat het niet tot het vorige deel behoort wordt ik zou haast zeggen bewezen doorhet feit dat nr 60 ten tweeden male is afgeschreven ditmaal in verkorten vormVergelijken wij nu op de bijgaande tabellen het gedeelte van Be 1 dat de

kenmerken van groep II draagt met de overige hss van de groep dan valt terstondin het oog dat Be 1 eenigszins apart staat de verzameling is veel kleiner Doordatmen in een reeks die gerangschikt is naar de feestdagen zoo gemakkelijk kaninvoegen zonder dat in de volgorde daarvan wezenlijk iets verandert is het bij grII veel moeilijker om uit te maken welke sermoenen behoord hebben tot denoorspronkelijken canon dan bij een gesloten geheel als groep I dat door de volgordegekenmerkt isDe kleine verzameling in Be 1 is de oudste en men zou dus geneigd zijn om aan

te nemen dat zij de oorspronkelijke het meest nabij komt Zeker is dit intusschenallerminst want zij kan overgeleverd zijn door een hs waarin sommige preekenwaren weggelaten Het hs staat immers op zichzelf en het feit dat al de overigehss van de groep in ver uit elkaar gelegen landstreken geschreven een grooteraantal sermoenen opgenomen hebben pleit voor deze laatste opvatting Zekerheidhebben wij echter niet voordat wij de lezingen van alle afzonderlijke sermoenenmet elkaar

1) De nrs 38 en 63 missen zulk een titel en wekken daardoor den indruk dat zij ingelascht zijnen in een ascendent van het hs niet voorkwamen Wij hebben nr 38 daarom in het volgendehoofdstuk geanalyseerd Ook nr 64 is zonder opschrift

2) Een analyse van nr 69 in het volgende hoofdstuk schijnt dit inzicht te bevestigen Men wachteer zich echter voor naar eacuteeacuten stuk de andere te beoordeelen

3) Hierop volgt nr 45 dat wellicht door de aanduiding van den feestdag (zie p 114) een andereherkomst verraadt Het is zooals wij zien zullen oacuteoacutek in verzamelingen overgeleverd die nietsmet gr I en II te maken hebben

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

140

vergeleken hebben eerst dan zullen wij iets meer kunnen zeggen over den omvangvan de verzameling waarop alle hss tenslotte teruggaan1) Hoewel wij definitiefdienaangaande nog weinig kunnen vaststellen is het toch wel mogelijk om hier endaar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ingevoegde stukken tesignaleeren en een richting aan te wijzen voor een verder onderzoek In het kortbespreken wij dus nu het verband dat er tusschen de hss onderling nog blijkt tebestaanHet dichtst bij Be 1 staat waarschijnlijk hsD ook Oostelijk Noord-Nederlandsch

zij vertoonen de volgende gemeenschappelijke kenmerkenI Op nr 60g volgt in beide het stukje y (door D o l c h aangeduid als O alreliefste)2)

II Beide hss noemen Tauler Meester Conrad Be 1 heeft ook nog denachternaam Tauler3) (zie p 113) maar D noemt hem Conradus van prucien(p 91 97) en verwart den mysticus met een zeker heilig man van dien naamdie in 1446 gestorven zou zijn (p 100)

III In het aanhangsel van D komen een paar sermoenen voor die wij ookaantreffen in het derde gedeelte van hs Be 1 nl Rsbr IV bec en Bas W4)

Een zeer nauwe verwantschap bestaat er tusschen hs G 1 geschreven in debuurt van Antwerpen en hs L waarvan de herkomst onbekend is doch datBrabantsche eigenaardigheden vertoont Ze gaan beide op eacuteeacuten en hetzelfdevoorbeeld terug Hs L is gelijk wij in de beschrijving reeds opmerkten grootergeweest blijkens een nog bewaard gebleven fragment van den

1) Het zoo dadelijk te bespreken nr 81 illustreert zeer duidelijk hoe men na tekstvergelijkingeerst aantoonen kan dat een sermoen geiumlnterpoleerd is in de reeks

2) Het komt zooals wij zien zullen ook voor in hs Br 3 en is op p 41 afgedrukt3) Meyster of doctor is begrijpelijk als men het aanzien dat Tauler genoot in aanmerking neemt

maar de naam Conradus bevreemdt zeer daar naar ons weten in de Duitsche overleveringTaulers voornaam steeds Johannes is Prof C o r i n zeide mij ter verklaring te denken aaneen doopnaam (Conrad) en een priesternaam (Johannes) hetgeen mij niet onmogelijkvoorkomt hoewel men den doopnaam (Conrad) eerder in een Straatsburgsch- dan in eenNederlandsch handschrift zou verwachten (Zie ook de hss Br 1 en Br 3)

4) De eigenlijke verzameling eindigt op fol 211b met nr 60e Het laatste sermoen werdaanvankelijk overgeslagen (zie p 97) Op fol 215a komt dan de appendix pas

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

141

index ontbreken achteraan minstens drie sermoenen Vooraan is misschien maareacuteeacuten blad verloren gegaan (zie p 49) zoodat de de verzameling aanving met BasL Onmogelijk is dat geenszins daar wij in een hs uit het einde der 16e E dat teBrussel bewaard wordt (Kon Bibl 222530) juist het eerste gedeelte der verzamelingen wel togravet Bas L aantreffen Waarschijnlijk heeft dus hs L uit twee deelen bestaan- hetgeen het kleine formaat van het hs in aanmerking genomen zeer begrijpelijkis omdat het boek anders te dik zou worden - en misschien gaat het Brusselschehs dat wij als hs Br 4 in de lijst hebben opgenomen1) wel terug op dit eerste deelvan L Dat het intusschen evenals L nauw verwant is met G 1 bewijzen wel destellig ingevoegde stukken XIV en αVergelijken wij nu G 1 en zijn verwanten met Be 1 en D dan ontmoeten wij in

de eerstgenoemde hss een aantal nieuwe preeken die waarschijnlijk oorspronkelijkin de reeks niet thuis hooren het zijn behalve XIV en α nog XV XVI XX E I 42 +V β en ν Hiervan treffen wij alleen ν in een Duitsch Taulerhandschrift aan nl hsHiDe nrs XV XVI en XX zijn drie sermoenen over den tekst Ego sum pastor bonus

waarvan wij de eerste twee bij gr I bespraken De redactie wijkt echter zoodanig afvan die der daar behandelde hss dat wij niet behoeven te denken aan een contactmet gr I in dezen Daarentegen heeft een sermoen dat een aaneenkoppeling isvan een gedeelte van E I 42 en het tractaat dat wij als nr V in ons tekstgedeeltehebben afgedrukt bijna woordelijk dezelfde lezing als de overeenkomstige stukkenin Br 22)De tractaten Cor I 15 en 16 samengesmolten tot eacuteeacuten sermoen voor den Witten

Donderdag benevens de zg Cordula-preek nr 81 zijn geiumlnterpoleerd in G 1Beide komen in woordelijk gelijke lezing oacuteoacutek voor in hs G 2 en wel in dl IX

daarvan (zie boven p 74) dat nog dateert uit de eerste jaren der 15e eeuw3)

1) Daar het niet meer tot het tijdvak behoort dat wij bestudeerden hebben wij het hs verder nietin ons onderzoek betrokken

2) Q u i n t vergist zich als hij in zijn tekstcritiek van E I 42 (p 429) zegt dat binnen het kaderder vier Nederlandsche hss Br 2 en hs Brussel Kon Bibl 300508 (ao 1552) eenerzijdsen G 1 en L aan den anderen kant bij elkaar hooren hs Br 3005 is een late en slechtedescendent van de groep waartoe G 1 en L behooren

3) Dl IX is als oudste Nederlandsche Tauler-document in zijn geheel hierachter afgedrukt (p245 sq)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

142

De verwantschap tusschen G 1 en G 2 is zeer nauwI G 2 heeft in Cor I 16 een Latijnsche passage ingevoegd oorspronkelijkwellicht een randglosse die in den tekst is geraakt G 1 heeft haar ook dochvertaald

II Nr 81 heeft in beide hss belangrijke interpolaties die herkend werden alsfragmenten uit E c k e h a r t s Reden der Unterscheidung

Met opzet hebben wij de bespreking van het grootste handschrift Br 3 voor hetlaatst bewaard omdat wij hierin verwantschapmet alle reeds genoemde hss kunnenaanwijzen De herkomst is onbekend doch het is zonder twijfel in Vlaanderengeschreven Het hs wekt den indruk naar verschillende bronnen bewerkt en nietalleen maar afgeschreven te zijn doorloopend biedt het een goeden tekst die echtergenormaliseerd blijkt en voor de Taulerstudie bijgevolg niet zoo interessant is alsde andere handschriften want hij staat verder af van het origineelEenige bron is Br 3 voor de volgende sermoenen XI XII 12 47 74 50 en Brief

I de nrs XI en XII zijn naar mijn weten nog onbekendUit het derde deel van Be 1 kennen wij Bas O 43 54 en 40Uit hs D 6 en δ1) terwijl wij tevens letten op de plaats van Cor I 13 en δ in Br

3 en DDe kenmerken die Be 1 en D gemeen hadden vinden wij oacuteoacutek in Br 3 terug 1o

Na nr 60g volgt het fragment y 2o Fol 4a staat Jan op rasuur van [Conr]ar[dus]Speciale verwantschap met de groep G 1 L en Br 4 is er eigenlijk niet nr 81

volgt de Duitsche lezing en de preek XV + XVI vinden wij in een redactie die eerderverwant is met die van hs U dan van G 1 LEr zijn nog meer rapporten tusschen Br 3 en de hss der eerste groep aan te

wijzenAllereerst noemen wij nr XXI een stuk dat karakteristiek bleek te zijn voor een

drietal hss van die groep In Br 3 komt het

1) Van dit tractaat - volgens S t r a u c h is het met zekerheid aan Tauler toe te schrijven (ziebeneden p 204) - dat R u l m a n n M e r s w i n tot voorbeeld heeft gediend voor zijnBannerbuumlchlein bestaat nog steeds geen uitgave Volgens D o l c h (sect 147) hebben deNederlandsche hss den besten tekst Het is mijn wensch het werk naar eacuteeacuten dezer uit tegeven met de varianten van hs Hi Dat dit nu nog niet geschieden kon vindt zijn oorzaakhierin dat ik tot dusver geen gelegenheid vond om ten tweeden male naar Hildesheim tereizen het hs wordt namelijk niet uitgeleend

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

143

voor het eerst op Taulers naam voor De herkomst uit een hs van gr I lijktwaarschijnlijk de tekst is woordelijk dezelfdeVerder af staat de redactie van VIII bekend uit Br 2 en die van XV + XVI en XVII

+ XVIII alle uitvoerig besproken in het tekstgedeelteWij zien uit deze gegevens dat de kopiiumlst van Br 3 een soort van standaard-hs

heeft willen maken waarin hij bedoelde alles samen te brengen wat hij op Taulersnaam had kunnen vinden Ook uit de normaliseering van den tekst blijkt dit strevenhet handschrift is als eacuteeacuten geheel geconcipieerd en staat in dit opzicht in scherpcontrast tegenover een heterogeen afschrift als Be 1Hs Br 3 is verder merkwaardig om de aanteekeningen uit lateren tijd die erin

voorkomen omstreeks 1600 is het in het bezit geweest van een zekeren H e n r i c u sA l d e n a r d e n s i s gardiaan van Mechelen een observant dus en een opvolgervan welbekende figuren als J o h a n n e s B r u gma n en H e n d r i k v a n H e r p Van zijn hand of van F G r a t i a n u s een klerk uit- of afkomstig van Belle die heths van hem ten geschenke ontving zijn eenige randglossen die bewijzen dat hijnog een ander hs gekend heeft verwant met de hss G 1 en L (zie hierachter p419) Uit dezen tijd is ook wel de interessante aanteekening op het schutblad Desenboeck is ghescreuen [in] de manire van Cůelen1) Slaat deze aanteekening op deredactie van het hs dan is haar belang niet te onderschatten Stond de bezittervan het hs (omstreeks dien tijd F r G r a t i a n u s v a n B e l l e of zijn begunstiger)in verbinding met den uitgever van den Keulschen druk P e t e r v a n N yme g e n(alias C a n i s i u s )2) Kende hij misschien handschriften uit Keulen3)

Tot groep II behoort tenslotte nog hs Amsterdam Univ Bibl 1 G 30 (Cat 523) Aeen 12o uit de tweede helft der 15e eeuw Het behelst fol 133 sq gescheiden dooreenige excerpten resp

1) Prof C o r i n gaf mij als zijn meening te kennen dat hierin een aanduiding van het schrifttypete zien is lsquonaar den Keulschen schrijftrantrsquo dus Het komt mij echter voor dat de jonge datum(nagrave 1600 vlgs D e V r e e s e ) deze uitlegging niet toelaat

2) Zie J H u y b e n OSB in OGE III p 145 sq en voacuteoacuter dezen B K r u i t w a g e n OFMin Studien 1921 (p 347-362)

3) Onze nasporingen naar den gardiaan van Mechelen bleven tot nog toe vruchteloos doch wijachten het geenszins onmogelijk dat er nog eens iets naders over deze ongetwijfeldinteressante figuur bekend wordt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

144

de sermoenen 69 en 57 Het hs bleek nauw verwant te zijn met hs Be 1Nr 65 is aangetroffen als aanhangsel van hs 238o van het MuseumMeermanno

Westreenianum (hs Me) Het dateert uit het einde der 15e eeuw en is dus wellichtouder dan het handschrift waarmede het samen ingebonden is1)Misschien zouden een drietal hss waarin sermoenen van Tauler voorkomen

tusschen - uit het Latijn vertaalde - preeken van J o r d a n u s v a nQu e d l i n b u r g ook tot groep II te rekenen zijnHs Brussel Kon Bibl no 1959 (Cat III 2004) hs Br 5 15e eeuw perk fol

205a - Bas B fol 208a - V 72 fol 212a - Cor I 13 en fol 216b - V 45Hs Brussel Kon Bibl no 42226 (Cat III 1990) Br 6 in folio perkament uit de

15e eeuw fol 118b - V 8Hs Gent Univ Bibl no 1038 G 3 15e eeuw fol 169a - V 8Alleen door een tekstvergelijking is dit natuurlijk pas uit te maken Zoo zal men

ook eerst na grondige studie kunnen te weten komen of D o l c h terecht hs BerlijnPruisische Staats-Bibl germ 4o 1079 (Arnsw 3136) Be 3 15e eeuw afkomstiguit Nazareth bij Bredevoort in een aparte paragraaf behandeld heeft2) Op bll 151ben 160b vinden wij in dit hs de nrs V 32 en V 33 die wagraveagraver zij voorkomen in gr IIsteeds tezamen aangetroffen worden Om deze reden plaatsen wij het hs dan ookvoorloopig in gr II

De overige handschriften

Nog twee belangrijke handschriften hebben wij in het kort te bespreken hs RsbrT en hs Be 2 beide reeds aan D o l c h bekend (sectsect 140 143)Hs Rsbr T behelst fol 1a sq de volgende sermoenen van Tauler 32 S II Bas

B 73 65 38 een stuk mij uit geen enkel ander

1) Volgens D e V r e e s e is de dateering van dit hs (1404) valsch daar het eerst ca 1510geschreven is (Paradox p 6)

2) D o l c h brengt het handschrift samen met hs Rsbr M5 onder in een aparte groep (gr II)hs Rsbr M5 bevat echter geen preeken van Tauler Heeft hij in het sermoen Beati oculi (fol1a) bij vergissing V 45 of 64 meenen te herkennen en brachten voorts zijn ontdekkingen overde Eckehart-teksten (sectsect 58 59) in de hss uit de Verzameling-v Arnswaldt hem tot een apartegroepeering van de onderhavige tweeWat ons betreft wij die hs Be 1 kennen uit hetzelfdeklooster afkomstig zouden geneigd zijn oacuteoacutek hs Be 3 voorloopig onder te brengen bij groepII (gr I van D o l c h )

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

145

Tauler-hs bekend (zie De Vr p 194) 14 nog een onbekend stuk (De Vr p 195)VIII ons bekend uit de hss Br 2 en Br 3 (zie het tekstgedeelte) en tenslotte nogeen zestal onbekende preeken of tractaten (De Vr p 195-197) alle door het hsaan Tauler toegeschreven D o l c h deelde het hs in bij groep II (bij hem gr I) zeerwaarschijnlijk ten onrechte in het volgende hoofdstuk zullen wij aan de hand eenerbespreking van nr 38 zien dat Rsbr T voor dit stuk althans - wij maken steedsweer deze reserve - een ons tot dusverre onbekende derde redactievertegenwoordigt Dit strookt geheel met de uiterlijke kenmerken van het hs devolgorde der sermoenen staat geheel op zichzelf en ook de stukken diegeiumlnterpoleerd zijn worden in de hss van gr II niet aangetroffen1) Ook hs Be 2staat wat rangschikking en inhoud betreft geheel op zichzelf Zooals wij zagenkomen er de volgende sermoenen in voor Bas B XIV2) 45 76 49 19 en S II (fol187a tot 230b) voorts twee fragmenten van het alleacuteeacuten in hs U overgeleverdetractaat XIX (fol 278b-292a) die hier en daar goede diensten kunnen bewijzen terverduidelijking van sommige passagesEindelijk treffen wij nr 49 op bl 302a nog eens aan (zie boven p 126) Voor de

nrs 19 49 en 76 is Be 2 tot nog toe de eenige bronAlles tezamen genomen kennen wij tot dusverre dus een twintigtal handschriften

met sermoenen van Tauler die wij ten naaste bij Middel-Nederlandsch zoudenkunnen noemen indien men dit begrip in het tijdelijke eenigszins ruim opvat zondertwijfel gaan zij alle terug op oude vertalingen gedeeltelijk misschien zelfs zeer oudeIn het volgende hoofdstuk hopen wij aan de hand van eenige tekstfragmenten aante toonen dat deze Nederlandsche overlevering van belang is voor de Tauler-studieVerreweg de grootste categorie der Nederlandsche Tauler-handschriften is echter

die van de 16e-eeuwsche en nog jongere Wij

1) Ten onrechte meende D o l c h dat nr XIII in het hs voorkomt nr VIII dat zoowel in gr I alsin gr II is aangetroffen zou het eenige aanknoopingspunt met de overige hss zijn ware hetniet dat de lezing van het tractaat in Rsbr T geheel verschillend is

2) Zooals wij zagen komt dit stuk ook voor in de hss G 1 en Br 4 De zinsbouw komt vrijwelovereen met dien van het sermoen in G 1 doch de tekst is veel minder goed Daar de preekniet in gr II schijnt thuis te hooren behoeven wij niet te denken aan verwantschap van Be2 met die groep

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

146

hebben deze niet binnen den kring van ons onderzoek betrokken om de volgenderedenenI Voorzoover zij op oudere hss teruggaan vertoont hun lezing alle kenmerken

van den tijd waarin zij ontstaan zijn dwz grootere breedvoerigheid paraphraseeringvan de moeilijke passages voor zoover die tenminste niet overgeslagen wordenen dan tenslotte wat hun uiterlijke kenmerken betreft interpolatie van een geheelander soort van tractaten en sermoenen dan die wij in de oudere hss aantroffenII Vele zullen op de drukken van Bazel (152122) en Keulen (1543 52 53 etc)

teruggaan gelijk voor sommige hss reeds aangetoond is (D o l c h sect 139)De begrenzing die wij aan onzen arbeid hebben gegeven komt ons dus wel

geoorloofd voor Zoo hebben wij hs D wegravel en hs Br 4 niegravet in ons onderzoekbetrokken omdat het karakter van hs D naar onze meening middeleeuwsch is endat van hs Br 4 niet de waarde van D voor de Tauler-studie is even groot als bijvdie van G 1Dat het aantal dier 16e-eeuwsche Tauler-hss intusschen niet gering is en

zoodoende een duidelijk beeld geeft van de populariteit die Tauler genoot blijkt weluit het artikel van D e V r e e s e Uumlber eine Bibliotheca Neerlandica Manuscripta1)waar hij zegt wel 85 Tauler-hss te kennen Verreweg het grootste aantal kan menvinden in de bibliotheken van Gent en Brussel2)

1) Zs f deutsches Altertum 51 (1909) p 76 sq2) Men raadplege voor deze hss behalve de BNM en A x t e r s den voortreffelijken klapper

op den handschriften-catalogus der Univ Bibl te Gent

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

147

Siglen

Nummers der sermoenen van Tauler inde uitgave van F V e t t e r Die Predigten

Arabische cijfers

Taulers Deutsche Texte des MA BdXI Berlin 1910 Nr 65 en 76 zijn doorV e t t e r overgeslagen en lateruitgegeven door D H e l a n d e r Taulerals Prediger Lund 1923

De stukken hierachter afgedrukt in hettekst-gedeelte

Romeinsche cijfers

Stukken waarvan Incipit en Explicit zijnopgegeven in de beschrijving van hethandschrift

Grieksche minuskels

Sermoenen die op E c k e h a r t s naamstaan naar de uitgave van F P f e i f f e r

E I

Deutsche Mystiker Bd II Goumlttingen1845 (Neudr 1907)

Sermoenen en tractaten uitgegeven doorAL C o r i n I Le codex Vindobonensis

Cor Ien Cor II

2744 II Le cod Vind 2739 Bibl de laFaculteacute de Phil et des Lettres de lUnivde Liegravege XXXIII XLII Liegravege etc1924-29

Sermoen als tweede preek vanS e u s evoorkomende in de uitg van K

S II

B i h l m e y e r Heinrich Seuse Stuttgart1907 (Cor II 69)

Sermoen als Taulers eerste briefvoorkomende in den Keulschen druk van1543

Brief II

R u u s b r o e c s tractaat Vanden vierbecoringhen als sermoen van Tauler

Rsbr IV bec

voorkomende in den Bazelschen drukvan 1521 en wel fol 177d

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Sermoenen uit het tweede deel van denBazelschen druk1) en welA - 165a (5)B - 166d (7)C - 172b (29)D - 175b (23)E - 181aF - 181b (31)G - 185c (32)H - 187d (34)I - 191d (46)K - 194b (47)L - 196a (48)M - 198d (107)N - 200d (108)O - 202a (84)2)P - 204c (85)Q - 212a (120)R - 213b (112)S - 219a (134)T - 220d (135)U - 222a (137)V - 223b (138)W - 225c (139)X - 230c (141)Y - 231c (142)Z - 233b (136)AA - 234d (114)BB - 236c (116)CC - 317d

Bas A B

1) Tusschen haakjes vindt men daarachter de nummers die zij dragen in de anonieme vertalingin modern Hoogduitsch verschenen te Frankfort aM in 1826 (2e en 3e dr door JH a m b e r g e r 1864 72)

2) Het eerste gedeelte is gelijk aan Cor I 14 het tweede vindt men in hs Br 14688

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

148

Groep I

2e h 15e E1442plusmn 1430plusmn 1430plusmn 1340St Agnes MaeseyckDiepenveen

den HaagKB 73 F 23

fol 116a

URsbr WVlaamschDev AthBibl 101 E 7

fol 222a

RipuarischBrussel KB14688

575860

60a = 17

60b = 18

60c = 30

60d = 29

60e = 25

60f = 31

60g = 34

60h = 35616263646566676869707156

XXIXXIXXICor I 15Cor I 16XVII

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

XVIIIXIXXV + XVIXV + XVIXV + XVIS IIS IIS IIBas BBas BBas O (2e

dl)33 (fragm)XIX

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

149

plusmn 1460plusmn 14701446plusmn 14402e h 15e EAmsterdamGalilea GentSt Agnes

Maeseyck(verbrand 1914)

Rsbr Q

Rsbr xBr 2Br 1den Haag KB73 F 24fol 176b

E I 2 I5757II5757--E I 658--E I 4260--60a = 1760a = 17--60b = 1860b = 18

60c = 3060c = 3060c = 2560c = 30

60f = 3160d = 2960d = 29

60d = 2960c = 3060e = 25

60f = 3160f = 317060g = 3460g = 34

60h = 3560h = 3560h = 35-6161-6262-6363-III64-VIII65666566676567-IV68-V69-5770-6471566656

6768XXI707156

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

695860XXI

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

150

Groep II

plusmn 1490148615e E1522(Brabantsch)

(Vlaamsch)

LuchtenhoueHildesheim(Nederduitsch)

Druk Basel

LBr 3HiBas--Bas A--S IIS II--Bas BBas B--Cor II 10II-1Cor II 10E I 1-222---3---4---E I 2-555-4 + 34 + 3E I 4-XIμ Bas F Bas G

58E I 3

-6Rsbr IV bec6-XIICor I 137-Bas HBas E Bas H--888-999--δ10-111111-121212--13-1414 X1) Bas CC14

-XIIIν15---16Bas LBas LBas L-XVBas OBas I-XVIXV + XVIBas K-XXXVII + XVIII--

1) S t r a u c h nr 21b-d

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

E I 42 + V58----------

17 = 60a17 = 60a17 = 60a17 = 60a

18 = 60b18 = 60b18 = 60b18 = 60b

--23 2419 tot 24262625 = 60e25 = 60e

25 = 60e25 = 60e26 Bas M2)26

-436027 28-603229 = 60d

-29 = 60d3330 = 60e

-30 = 60cBas P Bas O31 = 60f

-31 = 60f29 = 60d32

-3230 = 60e33

-3331 = 60f34 = 60g

2) Vlgs S t r a u c h Bas N Ontbreekt in mij aanteekeningen Daar het hs niet uitgeleend wordtheb ik ze niet kunnen verifieeren

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

151

15171458plusmn 1410 en plusmn1430

eind 16e Eplusmn 1500

St UrsulenhuisDeventer

Nazareth bijBredevoort

(grens Brabanten Limburg)

Oestmalle bijAntwerpen

DBe 1G 2Br 4G 1---XIVXIVS IIS II-S IIS IIBas BBas B-Bas BBas B1--11Cor II 10Cor II 10-Cor II 10Cor II 102--22---------------55-554 + 34 + 3-+ 34 + 3---gaα----58-----Bas H--as HBas H8--8899-99-----1111-1111----------1414-1414XIIIXIII-IIIXIII----Cor I 15 +

Cor I 16Bas LBas L--Bas L-Cor I 13--XV----XVI----XX----E I 42 + V----38

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

----62

17 = 60a17 = 60a--17 = 60a

18 = 60b---18 = 60b

---------2626---25 = 60e

-----

29 = 60d----

30 = 60e---29 = 60d

31 = 60f---333)

γ---323)

32---30 = 60c

33---31 = 60f β

3) omgezet in hs Zie beschrijving3) omgezet in hs Zie beschrijving

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

152

Groep II (Vervolg)

plusmn 1490148615e E1522(Brabantsch)

(Vlaamsch)

LuchtenhoueHildesheim(Nederduitsch)

Druk Basel

LBr 3HiBas

34 = 60g β34 = 60g + y34 = 60g35 = 60h

35 = 60h35 = 60h35 = 60h36

---37623838383862-62636363 4339 41 63 43 42727272727878--57575757-VIII--73737373 446445644545644564-54-54-474747------------------------6666666667676767ν--53----index 707070 5470index 71565656index 56818181

747474-Brief I75 tot 77

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

69Bas W69-69 787861Bas Q804040 Bas R40505061-6146 48 49 52 50656551 65656565 556868 Bas U68-76 Bas S7671Bas T AA BB Y71-Bas Z C DCor I 13658δ1)59

Brief IBas V2)60

XXIBas X

1) S t r a u c h nr 82 83 842) S t r a u c h nr 86

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

153

15171458plusmn 1410 en plusmn1430

eind 16e Eplusmn 1500

St UrsulenhuisDeventer

Nazareth bijBredevoort

(grensBrabant enLimburg)

Oestmalle bijAntwerpen

DBe 1G 2Br 4G 1

34 = 60g + y34 = 60g + y--34 = 60g

35 = 60h---35 = 60h

-----3838--verwijzing 38-----6363--637272--727878--7857---57-----7373--7345---646464--45-18 = 60b---

-30 = 60c---

-29 = 60d---

-31 = 60f---

-35 = 60h---

-61----45----65---6666--666767--67-68--ν-69---7070--70 715656--56-5881-81-60Cor I 15--

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

-Rsbr IV becCor I 16---60VI---1VII---26-6168VIII--Cor I 1376IX--δBas CCX--

25 = 60eBas H-65

tekst 7140-6543-68

η plusmn 65Bas ORsbr IV bec54--Bas WBas IϑBas WιBas KϰBas R

ελζ

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

155

Vergelijking der groepen aan de hand van eenige teksten

De voorgaande bespreking der onderscheidene groepen van handschriften dieberustte op zuiver uiterlijke kenmerken behoeft thans nadere toetsing aan de handvan eenige tekstfragmenten Wij hebben ons voor dit doel beperkt tot een uitvoerigevergelijking der lezingen van eenige sermoenen die ons daartoe geschiktvoorkwamen en wel de preek 60a (naar V e t t e r ) die wij in alle groote hssaantreffen no 69 voornamelijk in groep I thuishoorende en tenslotte no 38 diealleen in de hss van gr II overgeleverd is Het scheen ons toe dat eenigeinteressante fragmenten van deze drie sermoenen die wij als parallel-teksten naastde overeenkomstige Duitsche van C o r i n of V e t t e r afdrukken over het algemeenwel een voorstelling zouden kunnen geven van de wijze waarop Tauler in de MEbij ons vertaald is hoewel men steeds de mogelijkheid in het oog dient te houdendat tenslotte ieder stuk afzonderlijk zal moeten worden getoetst Dit geldt in hetbijzonder voor groep II want terwijl gelijk wij zullen opmerken de hss van gr I oacuteoacutekwat de innerlijke critiek betreft ten nauwste samenhangen zoodat wij ze welhaastkunnen beschouwen als teruggaande op eacuteeacuten en denzelfden tekst vertoonen deteksten van gr II naast een algemeene overeenkomst toch ook weer onderlingeverschillen In het voorafgaande zagen wij reeds hoe eenige stukken te herkennenwaren als in de oorspronkelijke reeks ingevoegd Dit bleek bij de hss van gr Igemakkelijk te constateeren doch bij gr II blijven wij toch steeds eenigszins in hetonzekere of sommige sermoenen toegevoegd zijn in het eene hs dan welweggelaten in het andereHet Nederduitsche hs uit Hildesheim (Hi) hebben wij ook in ons onderzoek

betrokken daar het gelijk wij reeds zagen naar zijn uiterlijke kenmerken een soortvan overgangs-positie inneemt tusschen groep II en de groote verzameling onsovergeleverd in den Bazelschen druk Door de veel vrijere vertaling

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

156

en de talrijke interpolaties echter blijkt de lezing van dit hs van de Nederlandschedie immers het oorspronkelijke meestal letterlijk overbrengen nogal af te wijken endus ook in karakter daarvan te verschillen Slaat N a uma n n 1) de waarde van hsHi voor de Tauler-studie - mijns inziens terecht - niet hoog aan de Nederlandschevertalingen kunnen hoever op zichzelf ook ten achter staande bij het origineel juistdoor hun navolging (die in sommige gevallen niet meer is dan op den klank afoverbrengen van onbegrepen woorden in het eigen idioom) aan de tekstcritiek weleens goede diensten bewijzen

Sermoen over lsquoDixit ihesus discipulis suis Quis vestrum habebitamicumrsquo (V 60a)

In alle groote hss komt dit sermoen voor en daar het door eenige opmerkelijkepassages die in de oudste Duitsche hss onderling verschillen en mede doorsommige bijzondere woorden die natuurlijk in de vertaling wederom stof tot allerleiopmerkingen kunnen geven zeer interessant is bleek het als vergelijkingsobjectbijzonder geschiktTer algemeene orieumlntatie geven wij allereerst het begin van het sermoen In de

eerste kolom vindt men den tekst naar hs U vertegenwoordiger van de eerstegroep in de derde dien van hs Be 1 het oudste van gr II daartusschen in detweede kolom den zeer merkwaardigen tekst van hs L die een amalgaam vanbeide is het hs behoorende tot gr II is voor dit sermoen door den afschrijver zelfgecollationneerd met een hs uit de eerste groep Allereerst treffen wij veleingevoegde woorden aan - de tekst van gr I immers is meestal vollediger dan dievan gr II - doch vaak ook heeft gr I een andere lezing dan gr II en deze wordt danop handige wijze lsquohineincorrigiertrsquo Waarschijnlijk bevatte het hiertoe geraadpleegdehs slechts een paar preeken want wij troffen deze correcties alleen aan in devolgende sermoenen 60a 60b 60g 38 63 en 45In de vierde kolom komt dan nog hs Br 3 eveneens uit gr II met een tekst die

toch nog weer zoacuteoacuteveel verschilt van dien van

1) oc p 28

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

157

de andere hss van die groep dat het ons wenschelijk voorkwam om ook dezenapart af te schrijvenDe vier Nederl teksten kan men verder vergelijken met dien van C o r i n voor

ons doel geschikter geacht dan die van V e t t e r omdat zij daarmee meerovereenkomst vertoonen De varianten tenslotte van de overige Nederlandschehss benevens die van V e t t e r en hs Hi vindt men in de zesde kolomondergebracht

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

158

V 60A A

Hs Be 1 fol 16bHs L fol 45aHs U fol xb

1D e s ma n e n d a g h e si n d i e c r u y s d a g h e n

D e s ma e n d a e c h s i nd i e c r u y s d a g h e

1 para Des maendachs in diecruisdaghe

Wa t b i d d e n c l o p p e ne n d e s u e k e n s i

w a t b i d d e n c l o p p e ne n d e s u e k e n i sE n d e

5 e n d e w i e d i ev r i e n t s i d i e t o t

w i e d i e v r i e n t i sd i e t o t o n s c o em t

o n s c omp t v a n d e rv a n d e r r e y s e nr e y s e n e n d e h o eE n d e h o e d i ed i e m e n s c h e d e s e nv r i e n t s a l t h u u s

me n s c h e d e s e nv r i e n t s a l t h u y sh a l e n

10 h a l e n e n d ew a tm e n v e r s t a e t

E n d e w a tm e nv e r s t a e n s a l b i

b i d e n b r o d e e n d ed e s e n b r o o d e b i d e nw a t b i d e n v i s s c h ev i s s c h e e n d e b i d e n

e y e e n d e w a t b i j d e ne y e S e rm o 15DIxit ihus discipulis suisQuis vestrum habet

DIxit ihs discipulis suisquis vestrum habet

amicum et ibit ad eummedia nocte etc

amicum et ibit ad eummedia nocte etc

Onse here sprac tot sinenOns here sprac tot sinenONse here spreect wie es20 discipulen Welc uwerheeft enen vrient ende

discipulen welc uwer heeftenen vrient ende gaet tot

20 van v allen die eenenvrint heuet die inder nacht

gaet tot hem des midderhem des middernachtsqueme te sijnen huysenachtes ende spreketVrient lien mi drie broden

ende sprect vrient leent midrie broeden

ende seide vrint lene myiij brode want

25 want mijn vrient is tot mighecomen vanden weghe

want een (bovengeschr)mijn vrient is tot mi

25 een mijn vrint es comenvanden weghe tot my ende

ende ic en hebbe niet voerhem te legghen

ghecomen vandenwegheende ic en heb niet voerhem te legghen etc

ic en heb niet dat ic hemvoer legghen mach Endedie ghene van30 bynnen antwoert enmoye my niet die dorensijn gesloten ende diekinder sijn in rusten mit myic en mach niet op staen35 noch di yet gheuen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

para Dit ewangelium is voertlanc mer wi latent staenom der cortheit

Dit euangelium is voertlanc mer wi latent staenom die cortheit Ons here

Dit ewangilie es lanck datlaten wi nv voert (xia) staenomme der

40 Onse here leert ons hierdat wi bidden solen ende

(45b) leert ons hier dat wibidden selen ende seet Die

40 cortheit wille Onse lieueheer leert ons hijr in dat wibidden sullen sprect hi die seit Dien bidt dien wortbidt dien wort ghegheuenbidt hem woert gegheuenBidt so woert

ghegheuen die zueket diesal vinden ende

Die suect die sal vindenEnde die cloppet

45 dien cloppet dien sal opworden gheloken

die sal opghelokenworden

45 v gegheuen suect endeghi sult vinden clopt soewoert v opghedaen Wantdie bidt dien woertgegheuen wie suect hivint

Wat onderscheit salmen nvin desen drien weten

paraWat onderscheet salmennv in desen drien

50 die clopt dien duetmenop Wat onderscheidesalmen nv andesenwoerden

53 ende nemen als indenweten ende nemen als53 verstaen Bidden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

159

V 60A A

VariantenCorin I 129 A 1Hs Br 3 fol 79b

Vetter - Corin1 V p d e n s e l u e nd a c h

19 weler under uacutech 21go gt gat 22 zů eme 23

v p d i e e u a n g e l i eS e rm o e n

lt lihe 28 die ontbr 36geben etc 42 sprichet 44gegeben Bittent so wirtuacutech gegeben sůchent 53bitten sůchen 123 imegit antweder

Hs Hi - CorinDixit ihesus discipulis15 DIxit ihs discipulis19 als V 21 geet 22eme zo ontbr 25 van denwege 34 inder kammer

suissuis Quis vestrum habebitamicum et ibit ad eummedia nocte etc

39 um der cortheitVnse here sprach lsquoWilchOnse lieue heere ihs xpswillen 43 tot 47 wirt ontbr56 dat biddet meynet 60

vre hait enen vrůnt vnd geezo eme zo middernacht

20 die sprac tot sinendiscipulen Welc uwer

vnd tot 63 eme ontbr 68vnd spreche eme zoheuet eenen vrient endesunderlingen vlijt gekeertto den dinge

lsquoVrůnt borge mir drů broytwant min

comt tot hem inder middernacht ende spreket

dat he soket 101 lene115 bedde der

vrůnt die is komen vandeme lande zo mir vnd ich

25 Vriumlent leene my driebroode want mijn vrient es

contemplacien Nu isinhain eme neyt vůr zoleygenrsquo Vnd der die

tot mi comen vandenweghe ende ic en hebbe dusse begerte also lange

cloppende dat heom synes vnsturenvolherdens wille opsteit

ynwendich is die antweirtlsquoLa mich vngemoyt myne

29 niet voor hem telegghene

vnn geft ome allent dat hedůyren sint besloissen vndbegert 123 gift eddermyne kindere sind mit mirdorch de lerers of dor sicin deme bedde vndsuluen sunder middel 128inmach neit vp-gestain vnd

dir gegeyůenrsquo soket vn gi solt vindencloppet vnn iuuml salwerden opgedaenDit ewangelium dat is vort

lanc dat lais wir staindůrch die kůrde

37 Dit euangelie es voortlanc maer wi latent staenomder cortheit Onse lieue

Hs Br 1 - Hs UVnse lieůe here die leirtvns hie-ynne dat wir

40 heere leert ons hier inhoe dat wi bidden sullenDien

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

1 2 S e rm o e n o p te u a n g e l i um 30

beyden soilen vnd sprachlsquoDie byddit deme wirtgegeyůen sůckt vnd ir

bidt dien wert ghegheuenBidt v sal ghegheuenwerden souct ende ghi antworde 32 besloten 37

voertlanc 42 sullen Endespreect 47 wie bidt wert

soilt vinden clopt so wirtůch ůp-gedain Want we

45 sult vinden clopt endev sal vpghedaen werden

ghegheuen 49 die vintbid deme wirt die soickt51 Nu wat o salmen andie vint die clopt deme

deyt man vprsquo Nů dese drie worden verstaen81 die sprac96 hem ingev 99 Dat isgod 101 dat hi hem

wat vnderscheydes salman an deisen drin worden

Wat onderscheede salmennv in desen drien nemen

gheue iij broede Dat isvernemen bidden53 als in biddene insouckene

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

160

[V 60A A]

Hs Be 1 fol 16bHs L fol 45bHs U fol xia

54 bidden soeken endecloppen Wi sellen mitten

in bidden sueken endecloppen Wi selen metten

54 Sueken Cloppen Datwillen wi mitten eersten

eersten weten dat biddeniersten weten dat biddenprueuen Dat bidden datmeent een toeghekeertghemoede mit ynnigher

meynt een toeghekeertghemoede met eender

meynt een toe ghemoedemit eenre ynnigherbegheerten

59 begheerten tot gode(in margine ingevoegd)tot gode endeinnigher begheerten totgode ende eysschen watvan hem (endehem

60 heysschen wat vanhem

Mer dat soeken dat is eenvutuerkiesen des

in marg) Mer dat suekendat is een wtuerkiesen

Mer dat sueken dat hi onshet sueken dat es

65 eens voer dat anderWant die soeket die heefft

des eens voer dat anderwant die suect die heeft tot

65 een wtuerkiesen eenvoer dat ander want die

tot dien dinghen sinendien dinghen sinensuect die heuet sijnenneerste gekeert tot dien sonderlinghen vlijt

ghekeertsonderlinghen vlytghekeert

die si soeket merdie hi sueket meer69 dat hi suect voer ander

70 dan tot ander (16e)dinghen

dan tot anderen dinghen

Mer cloppen dat is eenvolherden ende niet of te

Mer cloppen is eenvolherden ende niet af te

dinghen Mer die cloptmeynt een volherden ende

laten eerman vercreghenheeft datmen begheert

laten eermen vercreghenheeft dat men begheert

niet aflaten tot dat menvercrijcht datmen

75 Ende aldus hebbendese drie als bidden

Ende aldus hebben desedrie als bidden sueken

75 begeert Ende desewoerden hebben groet

soeken ende cloppen goetonderscheit

ende cloppen grootonderscheet

onderscheit BiddenSueken Cloppen

para Nu willen wi voer onspara Nu willen wi voer onsNu nemen wi voer ons80 nemen des lererswoerden onder omelyen

nemen des leeraerswoor-(46a) den inder

80 (ingev) des leereswoerde inder omelienBeda die spreect Dese Beda seit dat dese vrientomelien daer beda seetvrint die aldus van den die tot sinen vriendeDat dese vrient die totlande es comen tot sijnenvrint

vanden reysen ghecomenis is dat

sinen vriende vandenweghe ghecomen

85 ghemoede desmenschen Want dat

is is dat ghemoede desmenschen Want

85 Dat is dat gemoede desminschen ende dat gaetalte dicke in een verre ghemode gaet vake

swaerlic vandentghemoede gaet alte (inmarg

menschen in enen verenvreemden lande

ingev) dicke swaerlijc vanden mensche in

88 lant der ongelijkcheit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

90 der onghelijcheitenen vreemden verrenlande der onghelijcheit

ende compt dan wederhongherich ende dorstichalles guedes Ende dan

ende coemt dan wederhongherich ende dorstichalles goets Ende dan en

92 ende compt dansomwijlen wederhongherich ende doerstichalles guets

95 en heeft die menschehem niet voer te settenmer hi gaet tot sinen

heeft die mensche hemniet voer te setten mer higaet tot sinen vrient

95 ende dan so (ingev) enheuet hem die minscheniet voor te leggen (xib)

vrient dat is god ende cloptvoer sijn doren ende

dat is god ende cloptDan so gaet hi te sijnenvrint dat es onse

100 bidt dat hi hem gheuedrie broden dat is

voer sijnre doren ende bidtdat hi hem gheue drie

100 lieue heer ende bidtvoer sijne doer dat hi(ingev) hem iij brodere verstandenisse der

heiligher drieuoldicheitbroden dat isverstandenisse

103 ende die vrientder heiligher drieuuldicheitEnde die

gheue Dat es te verstaender heyliger drijuoldicheit

ontsculdicht hem endevrient die daer in is (die is in marg ingev)ontsculdicht hem ende

105 eit ende die daer in esdie spriect Laet myongemoyet want mijne

108 seit laet mionghemoeyet

seet Laet mi onghemoeyt108 doren sijn geslotenmijne

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

161

[V 60A A]

VariantenCorin I 130 A 8Hs Br 3 fol 79b

verstannesse dh drvnd soicken vnd cloppenDat wil wir mit deme

54 ende in cloppene Wisullen metten eerstenweten

Hs Br 2 - Hs Ueirsten proyůen Datbidden

dat dat bidden meent

1 Inde cruys daghe 19sprect jnder euwangelien

dat meynt eyn zogekeirtgemoite mit eynre

een toe ghekeertghemoede met innigher

30 antwerde 37 es vort38 nv ontbr 42

ynnicher begeirungen zogode vnd heisschenetzwat

59 begheerten tot gode

zullen ende sprect 48hem wort gegeuen 49 dievint 51 Nv wat o salmenan deze iij woerde

van eme Mer dat soickendat hie vns heyst soicken

Maer dat soucken es eenvut verkiesen des eens

verstaen 66 Wie souct 79tot 82 Beda die sprac 86

dat is eyn vff-erkeysen eynvůr deme anderen wan die

65 voor dat ander want diesouct die heeft tot dien

dat ontbr 99 dat is godsoickt die hait sinen vlijsdinghen die hi souct sijn100 bidt hem vor sine doregekeirt zo demesonderlinghe neerstedatti hem geue drie broededat is verstannissed

sůnderlingen dat hiesoickt vůr ander

ghekeert meer dan totanderen

dhdr 105 ende die diespr 116 heileger cont

dinck Dan die clopt datmeynt eyn volherden vnd

71 dinghen Maer cloppenes een vulherden ende niet

127 sal worden gegeuen129 Ende souct

neytaf-laisen bys mandaterkricht dat man meint

af te latene voor menvercreghen heeft datmen

Hs D - Hs Be 1Vnd haint diese wort goitvnderscheyt bidden

75 begheert Aldus hebbendese drie als bidden

1 i n d e nb e d e l d a g e n 7v a n d e n w e g e 11

soicken vnd cloppensoucken (80a) endecloppen groot onderscheet

v e r s t a e t b y d e n b eNv neymen wir her-vůrNu willen wi voor onsv y (= brode eye vyssche)S e rm o ontbr 15 tot 18

vns des leirers vs-leygůngein der omelyen Beda die

80 nemen des leeraerswoerden beda inder

ontbr 22 ter midder nachtsprach lsquoDijs vrunt dieomelien daer hi seit Dat28 dat ic hem voer leggeEnde so vort 37-39

alsůs von deme lande zosyme vrůnde is komen

dese vrient die tot sinenvrient vanden wegheghecomen

ontbr 42 Die bidt ende vsalghegeuen werden

dat is dat gemoite desmenschens dat gemoite

85 es es dat ghemoededes menschen want dat

Desugraveeke() die sal vindendat geyt alzo dicke vndghemoede gaet dickentDie cloppet die sal werdensweirlichen vandenzwaerlic vanden mensche

in eenen verren vremden opghedaen 69 die sisoeket

menschen in eyn verrevremde

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ontbr 71 dat ontbr 73eer datmen 83 vanden

lant der vngelicheit90 lande der onghelijcheit

weghe ghecomen is datgemoede des men schensij 87 seer swaerlike

vnd kompt dan etzwanneweder hůngerich vnddůrstich allis gůtz vnd

ende dan comtet wederhongherich ende durstichalles goets Ende

88 enen veren ontbr 97hi ontbr 98 dat god is117 die begeerte

so inhait eme desmenscheltngt neit vůr zoleygene so geyt he zosyme vrůnde dat is got

95 dan en heeft diemensche hem niet vorente settene Maer hi gaet totsynen vriende dats totgode

Hs Ge 1 - Hs Be 1vnd clopt vnd biddit vůrende clopt voor sijn duere3 tot 14 o p te w a n g e l i um

synre důren dat he emegeyůe drů broit dat isverstentnisse der heiliger

100 ende bidt dat hi hemgheue drie broode dat esverstannesse der heligher t a uw e r l s s e rm o e n

46 op ghedaenworden 67 sinen ontbr69 die hi suect 77 groot

dryůeldicheit Vnd der103 drieuoudicheit Endedie

onderscheit 81 dat bedaseet 82 vanden weghe ghecomen isda-inne is die

intschůldichetvrient ontscu[l]dicht hem

tot sijnen vrient 87sich vnd spricht108 ende seit Laet mi on-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

162

[V 60A A]

Hs Be 1 fol 16cHs L fol 46aHs U fol xib

109 Want mine doren sijnghesloten endemijn Kindersijn mit mi opten

want mijn doren sijnghesloten ende mijnkijndere sijn met mi opten

109 kinder sijn te beddedat sijn die leere (oorsprleere uitgerad) die

bedde dat sijn die leeraersdie sijn met gode inden

112 sijn met gode inden

bedde (dat bedde inmarg ingev)

116 bedde dercontemplacien Mer dat

der contemplacienMer diebegheerte clopt soe langhe

116 bedde dercontemplacien Nu dese die

begheerte cloppet sodat die vrient opstaet endegheeft haer

volherdt also langhecloppende dat dese ommesijns volherdens

langhe dat die vrient opstaet ende ghift hem120 al dat hi eyschet Datis dat onse here ghift enter

al dat si eyschet Dat is datons here gheeft haerantwoerde (h antw in

120 herdens wille opstaetende ghieft hem dat hi wiltDat es dat hi hemantwoerde

doer die leerers of sondermiddel doer hem seluen

marg ingev) doer dieleeraers of sonder (46b)

ghieft doer die leere ofdoer hem seluen

125 Hier om seit onse lieuehere ihesus xpūs Bidt ende

middel doer hem seluenHier om seet ons here ihs

125 sonder myddel Endedaerommesprac xpus bidt

v sal worden ghegheuenxps bidt ende v sal wordenv woert gegheuen Cloptsoect ende ghi sult vindenende cloppet

ghegheuen suect ende ghiselt

so woert v op gedaenSuect so suldi vinden

130 v sal werden opghedaen

vinden clopt ende v salworden opghedaen

130 Bidt so woert vgegheuen

V 60A B

Hs Be 1 fol 17aHs L fol 48bHs U fol xiiia

1 Nu comen desemenschen mit wertliken

Nu comen desemenschenmet werliker herten ende

1 nv dese minschencomen mit hoeren

herten ende mit harenmet haren besetenen(ltbeseten) gronde ende

wereltliken herten endemithoren besetenen grondeende

beseten gronde endebidden ende beden5 mer hem en wert desbrodes niet mer die steen

bidden ende beden vele (inmarg ingev) mer hen en

5 beden ende bidden veleende hem en woert des

wort des broots niet merdie steen

leuende broets niet (xiiib)Dat en es gods scolt nietmer hoere lude10 scolt ende dien woertdien steen voer dat broet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

12 dat is een herd stienenherte dor ende colt ende

dat is een haert steenen(49a) herte dorre endecout ende verlesschet (in

dat es een haert steenenhert dorre ende caltverblust sonder aendacht verlesschet sonder

andacht15 ende ghenade Ende ditis godes scult niet mer

marg vervangen doorverbluscht) sonder

15 ende genade endelesen vaste die bueke wt

haer eyghen Si lesen vastedie boeken

aendachte ende ghenadeEnde dit en is gods scout

deen na den anderenende dat en smaect hemniet

ouer dat een voor endeniet mer haer eyghen19 ende dies en achten siniet

20 dat ander nae mer tensmaket hem niet

scout Si lesen vast dieboeken ouer die een voerdat ander na mer tensmaect hem niet ende dies

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

163

[V 60A A]

VariantenCorin I 131 A 21Hs Br 3 fol 80a

dicwijl 117 die begheerte119 gheeft haer al dat si

lsquoLa mich vngemoyt wantmyne důren sint beslossen

109 ghemoyt want mijndueren sijn ghesloten

120 Dat is tot 123 ofvnd myne kinder sint mitende mijn kindere sijn metontbr 125 lieue ontbr129 Colpt ()

mir an deme beddersquo Datsint die leirer die sint mitgode an deme bedde der

mi te bedde dat sijn dieleeraren die zijn met godeinden

heilicher contemplacienNů deiser beheirt alz lange

116 bedde dercontemplacien Maer die

cloppende dat deiser ltsygtdůrch sins

begheerte clopt so langhedat die vrient vpstaet endegheeft hem

herdens wille vp-steyt vndgeyt eme allit dat hie wiltdat is dat got

120 al dat hi heeschet Dates dat onse heere hemgheeft

eme geyt antweirt důrchdie leirer of důrch sich

antwoerde duer dieleeraers of sonder middel

selůer sůnder middel Vnddar-vmbe sprach cristus

125 duer hem seluenHieromme seit onse heere

lsquoBid so wirt vch gegeyůensoickt so vint ir clopt so

ihs xps Bidt ende hu salwerden ghegheuensoucket ende ghi sult

wirt ůch vp-gedainrsquo130 vinden clopt ende husal werden vp ghedaen

V 60A B

VariantenCorin I 137A 17

Hs Br 3 fol81b

Vetter -Corin

Nů deiseltngtMenschen

1 Nu comendesemenschen

3 m irem bgrunde 6

koment mitiren

metweerliker

das brot 13weriltlichenherten endehert und dherzen mitmet haren19 endachtnoch

irenbesessenen

besetenengronde endebidden grůnden

vnder enquillet26 getůt

biddent vndbeydent vnd

5 den endebeden maer

28 lit er gtin wirt deshem en wertleit er sichbroitz neytdes broots

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

niet maerdie steen

40gebiegen

das inis neytgotz schůlt

43 einemsvnder ir50 Liebeseygenkint vorschůlt Vnddisemden wirt dersteininsteyn vůr datgrunde 60broyt dat is

eyn der wiseman 64 disesteine an dinkopf varen67

lembelin95 in

vnd genadenvnd leysent

15 ghenadeMaer dit en

das du in nutwider

hartsteynen

12 dat eseen hart

etlicherwise

vaste diebůche vs eyn

es gods scultniet maer

steinest(S c hm i d t

herzeltngthart důrre

herte durrecaut ende

ime ihtvnd kalt vndverblusschetwiderstandest85

verlosschenain andacht

sonderaendachtende

Hs Hi -Corin

na demeanderenvnd dat

haer eyghinSi lesenvaste die

insmacht inbouckenneit vnd desouer datinaicht hieneit noch

een vorendat ander na

3 m oreneigen

ltingt hieinqůeilt

20 maer tensmaect hemniet beseitennoch hie

gronde 14indůrstdar-na neit verlesschet

16 vuumlste30 heft heweder anwan nyes

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

164

[V 60A B]

Hs Be 1fol 17a

Hs L fol49a

Hs U folxiiib

en achten siniet (endeniet inmargineingev)

30 nae Soleggen si

na Dan soelegghen si hen

30morghens

26 Want alssi dit doen in

Want als sidit doen in

26 als dytdoet in

hem nederneder endeheffen sieenre grouereenre grouereenre grouerendeslapen endeweder aenblinderwisen soeblenderslapensdes merghensals te

voerenwesen so enhebben si

en hebben sidaer ghenen

wijsen solegghen sy ende desheffen si weder

aen van nieusdaer gheendorst nochverlanghen

hem alsoneder endeslaepen des

morghensheuen siweder anvan nywes

dorst nochverlanghe

Ende dat sialdus hoer

ende dat sialdus haer

34 Als sihoer gebetalso

35 ghebetdoen dat

ghebet doendat dunct

(ingev)doen dan

dunct hemhendunct (alsghenoechghenoechgenoechEnde hiersijn Endedoorgeh)om worthier om worthem het eshaer grontharen grontal genoechalso hart alsalsoe haertende hijr bijeen molenals eenwoert hoerstien datmensi noch

molensteendat mense

gront alsohaert alseen noch

brenoch40 brekennochbughen can

ken nochbughen enmach

40 molensteyn datmensegebrekennochgebuyghen

Comt men sian (17b) mit

Comtmenseaen metenighen

en canende comptmen hem enighen

dinghen dataen mit dinghe datteghen heneynighen teghensis het si indoen oft

dinghen die

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

hemcontrarie

hem is tsi indoen45 of in latenso wortmen

in laten soewortmen

45 sijn danso woert

des grondesden grontmen desalsoalsoegronts welghewaerghewaergewaerdatmendatmenmen machwonder sietwonder sietdaer wonder

aensien an die herdeaen diestienigheberghen

hardesteenigheberghen

55 wilstemer vlie vanhem

soe (49b) datghise yet vele(ingev)

55 eenwoertende vlien

50 Lieue kintvoer desenstienighengronde

Lieue kijndervoer desesteenighegronde

50 Kindervoer desensteynengront hoet v berechten wilt

huede dihuedt vende en mer vliet vanhenende en heb

niet veel teende enhebt niet

hebt nietvoel

doen mitveel te doenredenen mithem sonochhem datdattu se yetberechten

woorden(nw in

ghijse yetvole

margberespenwilt dan ingev) met

henOnse heresprac Ja Ja

Ons heresprac ia ia

Onse heerspreect Ja ia

neen neenDencke als

neen neenDenct alsdie

Neyn neynGhedincende

60 die wisemagheden

wisemeechden

60 doe alsede wijse

spraken opspraken opman diedat v nochdat ons nochsprack dat vons biv biende onsauenturenauenturenniet en

gebreke niet enontbreke

niet enghebreke

Siet oec toedat di dese

Siet oec toedat v dese

waert oecdat dese

65 stienenniet an dijn

steenen nietaen v hoeft

65 steenaen dijn

houet enen comenhoeft vurencomenende waertbuyge dijBughe dioec datse

aen v hoeftdaer onderende huededese

ende siedattu hem

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

68 nietweder enstaeste

quamen(endequamen

steene dat sidi niet

in margineingev)

69 (ingev)weder envaren bughet v

daer onder(do inmargineingev) endesiet dattuhen nietweder enstaet

74 Lieue kintdoet den

Lieue kijnthet sijn oec

74 (xiiiia) Hetsijn oec

mont toe datcleynecleynhertekeselsteynekieselingeteghensgode op

neen lieuekynt neen

steen dieoec haert

(het neensijn Neen liefin margineingev)

kent doeden monttoe ende

78doet denmont toe

78 doen dijnhert teghen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

165

[V 60A B]

VariantenCorin I 138 A 9Hs Br 3 fol 81b

47 also dat men machwonder seen van dengroten harden steynenbergen 54 dattu ores

Alz hie dat gedeyltlgtt ineynre groyůer blinder

26 Want als zi dat doen ineender grouer blender

dinges icht berichtenwilles oec van eynen

wysen so liet hie nedervnd sleift des

wisen So en hebben zidaer gheenen durst noch

worde sunder vlii se 61iuncfrouwen spreken

morgens heift hie eůer analz van eirst

30 verlanghen na Solegghen sij hem nederende slapen

67 vnn suuml dattu on nichtweder en staest weret oecdat et weren cleyne

dat hie also sinegebeidelyne

ende desmorghens heffenzij weder aen van nieusEnde als zi aldus haer

keserlingen 76 do denmont to vnn bewerre dy

gedoy so důnckit in id sygenoch Vnd hieby wirt sin

35 ghebet doen so dinkethem ghenouch Ende hier

myt orer harder verkertheitgrunt also hart alz eynomme wert haer grontnicht sunder keer dy togode vnn

moilenstein dat man syweder gebrechen

alsoo hart als eenmuelensteen datmensebreken

do dyn herte tegen on opLeue kint om godes willen

noch bůygen inkan40 noch bughen en mach

weset sachtm vnnleiflick den genen vnn iuumlouel meynen

Komet man sy an miteynigen dingen dat wedersy is id sy an doine

Comtmen dan aen hemmet eenighen dinghen datieghen hem es het si in

Hs Br 1 - Hs Uof an laissene so wirt mandes grůntz so gewar

45 doene of in latene sowertmen dien gront

2 weerliken 5 biddenende beden 17 maer dat26 als zii dit doen 30 so

man mag wůnder seynharde steynende berge

alsoo gheware datmenwonder ziet an die hardesteenighe berghen

heffen 34 Dat si also haerghebet doen 41 noch

Kint leyf kint vůr diesensteynenden grůnden hůde

50 Lief kint voor desesteenighe gronde hoede di

ghebreken nochdich vnde inhaif neyt vylende en hebbe niet vele tegheboeghen 43 an hem44 die weder hem sijn

reydens mit in dat dů syeyt

doenemet hem so dattuseyet berechten wils

50 Lief kint 60 maeghden(op rasuur) die spraken (ltsprac) Dat (op rasuur)

berichten wiltz dan eynwort vnd vlů

55 dan een woert endevlie

66 varen 69 en ontbr74 clene keselsteene

Vnse here sprach lsquoYa yaneyn neinrsquo Dencke

Onse heere sprac ia ianeen neen Dinckt als

Neen lk neen doe 78dat herte 80 Lief kint ic

vnd doy alz die wysemaedesprachen lsquodat ůchvnd vns neytingebrechersquo

60 die wise maechdenspraken Vp dat ons endev niet en ghebreke bidde (om doorgeh) hu

om gode ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

om al dat ic hu bmSi ouch dat dir dieserSie toe dat di dese84 die ghene ontbr 90Want ontbr 91 dicke

steyn an dynen kop neitinvaire bůyge dich vnd

65 steene aen dinenhoof-(82a) de niet encomen verborghen inden gront lt

tot men an hemhůde dich dat dů ey neitweder-in-steyns

Hs Br 2 - Hs U

2 werliken 5 bidden endebeden 17 maer dat 26als hi dit doet30 so heffen 34 dat ziialzoe haer gebet doen dat

id sin oůch ltoůchgt cleynkeselsteyne Neyn leyf

74 Lief kint doe den monttoe ende dijn herte openeieghen gode dinct hem al genouch 41

noch brekenkint neyn do den můnt tzovnd do dat

noch geboghen enhertze intgain got vp78

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

166

[V 60A B]

Hs Be 1 fol 17aHs L fol 49aHs U fol xiiiia

ende doet dat herte teghengode open Lieue

79 onsen lieuen heer opLyeue kinder ic bidde v

81 lieue kint om god endekijnt om god ende omal dat ic bidden machom al dat ic di biddenmach wes sachmoedich

alle dat ic v bidden machweest saechtmoedichteghen

omme gode sijtsaichtmoedich endeoetmoedich

ende oetmoedich teghensghen hen allen ende84 teghen die ghene die v85 hem allen die dicontrarie sijn

veroetmoedicht v teghendie v contrarie sijn endehert (ende h in marg

88 swighe ende verdrageende neem dijns grondes

ingev) Swijcht endeverdraecht ende nemt ws

88 weder sijn swijcht endeverdraecht ende nyemet

ghewaer Dese stemmen()gronts waer Dese steenevrs grons waer Want deselegghen vake verbondenligghen dicke verborghensteene ligghen dickwijleindenmensche langhewileinden mensche langheninden gront lange tijt tot dathent men si in enigherwisen roert

tijt teynt mense in enigherwisen ruert

men hem aen (ingev)compt in eynigher wijsen

V 60a C

Hs Be 1 fol 17bHs L fol 50aHs U fol xiiiib

1 Desen valschen ludenwort oec die slangheghegheuen voer den visch

para Desen valschen liedenwort oec die slangheghegeuen voer den visch

1 hem woert die slangevorden vyssche Kinder datsyn alle ordelende ludenalso die slange Kijnder dat sijn alle

ordeelendemenschen (Kijndermenschen in

5 schiet hoer fenijn alsodoen alle ordelendeminschen

7 Want (17e) als dieslanghe omme gaet ende

marg ingev) (50b) Wantghelijc (in marg) als dieslanghe omgaetendeghiet

Wat si sien of wat sy horendat woert al vergiffenissein hem ghiet sijn venijn vut so

doen dese10 luden Want wat si sienof horen dat wert vermitsharen quaden oerdel venijn

haer venijn wt alsoe doendese lieden Want wat sisien ende horen

10 dat ghieten sy wt mitvercleyninghen op anderminschen ende sij enmerken

in hem ende datdat is ouermits haren13 niet wat sij seluer sijn14 ghieten si vut mit te ver-quaden ordeel venijn in

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

167

[V 60A B]

VariantenCorin I 139 A 15Hs Br 3 fol 81b

can 43 aen hem 44 dieteghen hem ziin 50 liefkint 54 vole ontbr 55vlie alzoe ons 64

Leyf kint do id vmb gotvnd vmbe allit dat ich

81 Lief kint om gode endeom al dat ic hu verbidden

waeren 69 en ontbr 74clene kesselsteene

gebidden mach vnd sytsenftmoidich vnd

mach weest sachtmoedichende oetmoedich

neen lk neen 78 datherte 80 lief kint Ic bidduom gode ende om

oitmoidich leimbegchin1)

intgain de die ůch weder85 ieghen hem allen die dicontrarie zijn

al dat ic v bidden mach84 die ghene ontbr 90

sint swicht vnde verdraytvnd neympt vrs grůntz war

88 Swighe ende verdragheende neme dijns gronts

Want ontbr 91 dickeDiese steyne lygent dickegheware Dese steeneverborghen inden gront lttot men aen hem comt

verborgen in demMenschen lange

ligghen dicken verborgheninden mensche langhe

Hs D - Hs Be 1wyle bys man sy ankomptmit eyniger wysen

tijt tot dies mense roert

2 mit oeren werliken 15Ende dit en is 17 merhaer eyghen ontbr 27wise 31 slapen 40 encan 42 se (nu geeumlxp)an 50 voer desen hardenstenighen gront 52 enontbr 54 berispen ofberichten 61 spreken Opdat iu ende ons 63ghebreke 65steencome 75 Endedoe dat herte 90 Desesteene ( hs stēne Ziebeschrijving van het hs)91 verborgenHs G 1 - Hs Be 11 dese lieden metweerliker herten 3 harenontbr 15 Ende dit en is17 haer eyghen scout 19die een voer die ander na27 blinder ontbr 30 Danso legghen 31 slapen 35dan dunct 36 ghenochsijn 40 en mach 50 voerdese stenighe gronden 58Ja ende neen (ende

1) hs leintlegcich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

geschreven bovenuitgerad ia neen) 60 hsmech aansluitend in margden 63 ghebreke 65 oecniet 75 ende doet datherte teghen gode open83 Weest saechtmoedichhem allen endeveroetmoedicht v voer diecontrarie sijn 90 waerDese steenen ligghendicke verborghen93 tyttheynt

V 60a C

VariantenCorin I 141 A 8Hs Br 3 fol 82a

Vetter - CorinIn wirt oůch der slange1 para Desen valschen lieden6 vergift 12 vernichtende23 dis und das 24 Dise

vůr den visch Kinder datsint al vrdelend lůde also

wert oec die slangheghegheuen voor den visch

sl die sint 26 blintslichenalz der slange sleyt27 ungunst 40 dertoirrant ontbr 41 das

al-vmbe vnd gůys sinvergyfnisse also sint deise

scorpio 46 dvmme ontbr54 Vnd ontbr das

vrdeilende lůde wat syseint of hoirt dat wirtvergyftlich in in

7 want ghelijc dat dieslanghe omme gaet endeghiet haer fenijn huut lechelet vornan und

smeichelet59 der valschevnd dat geyssent sy vs mit

vercleynltggtůngen10 alsoe doen ooc deselieden want wat si sien of

Hs Hi - Corinvnd mit verneittungenhooren dat es overmits4 lopet al vmme 12vernichtingen

haren quaden oordeele

der anderen14 venijn in hem ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

168

[V 60A C]

Hs Be 1 fol 17eHs L fol 50bHs U fol xiiiib

15 cleynen ende tevernieten

hem ende dat ghieten siwt met vercleynen endevernieten eens anders

18 eens anders Ende deseslanghen sijn in hem also

Ende dese slangen sijn inhem soe lanc ia vander

Dese slanghen sijn oec

lanc Ja vander eenre wanteenre want totter ander Sitotter ander Si en sien nieten sien niet wat si seluewat si seluen sijn mer dussijn mer dus ende alsoeende alsoe solde die endedie sijn Die slanghen sijn

soude die ende die sijnDie slanghen

25 wel cleyn als prickendat is verborghen ongunst

sijn oec wel cleyn alspricken dat is verborghen

25 wel blenderlijc indenminsche dat es

ongonst beheyndigheverborghen ongonste endelaghen ende vercleyninghe(beheyndighe

behendelike stieken endevercleyninghe die wt

vercleyninghe in30 eenen bosen grondecomen

31 ende dese verborghensi ende steken si seer

marg ingev) ende deseverberghen si ende

daer voer huet v endeordelt v seluen endenyemant anders heymeliken vut mer al vutsteeken zeer heymelike wt

mer al wt enen quaden enen quaden grondeKijnder35 daer voer hoedet vseluen ende nyemantanders

gronde Kijnder daer voerhuedt u ende ordeelt v(endev in marg ingev)seluen ende niementanders

40 Desen luden wart oecdat scorpioen voer dat eye

para Desen lieden wort oecdat scorpioen voer dat ey

40 Desen minschen wortdat (ingev) scorpioen voer

dat is een valsche gheloueghegheuen dat is eenvalsche gheloeue van hen

dat ey (uit eye) Dat eseen valsche geloue van van hem seluen een

valsche44 domme vermetelheitseluen ende een valsche

toeuerlaet (ende 44 hem seluen

toeuerlaet in marg ingev)ende een valsche dommevermetelheit Soe

So segghen si waer omsegghen si waer om enende segghen50 en solde ic niet also walvaren als die Ic bede ic

soude ic niet alsoe welvaren als die ende die Ic

50 waeromme en solde icniet also wel varen als die

singhe ende lese so waelbede ende singhe endeof die Ic bede ende ic leseals hy Ende gheliker wijsals dat scorpioen voer

leue also wel (51a) als siEnde gheliker wijs

ende ic leue also wel alsdie sij doen als dat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

55 smyeket mitten mondeende after steket mitten

als dat scorpioen smeeketmettenmonde ende achter

55 scorpioen dat lecht voermitten monde ende nae

sterte also ghescietet mitstect metten sterte alsoestieket mitten sterte Alsoedesen valschenmenschenint eynde Als die

gheschiet (gtgheschietet)met desen valschen

schiet deser minschenvalscher toe versichte

60 valsche beseten grontdesen luden ontglidet

menschen int eynde alsdie valsche beseten gront

60 aen den eynde als hemde gront ontdect mitvalscheit beseten deser lieden ontgliedet

ende hen ondect (ende ondect in

65 soe vallen si inmistroest ende in twiuel

marg ingev) soe vallen siin mistroest ende twiuele

65 dan so vallen sij inmestroest ende weerden

ende als die doot coomptEnde als die doot coemtsoe worden si

ewelijc verloren dan cometdie steke der ewigher soe worden si ewelic

verdoemt69 para Kinder dit doetdatmen

ewelijc verdoemt Kijnder69 doet Dat men des

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

169

[V 60A C]

VariantenCorin I 141 A 16Hs Br 3 fol 82b

guden menschen Vn sisyn also lange slangen datse 25 als

15 dat ghieten si vut met(82b) vercleene endevernietene

prickelkens of luttekenegen ogen 27vngunsticheit

vnd sint die slangen in inalso lanck als van

eens anders Ende dese(ingev) slanghen sijn

de behendelike steiket vnnvercleynet de guden

eynre want zo der andereSy inseynt neyt wilch sy

20 in hem alsoo lanc iavander eender weech

menschen vnn sligen vnnselůer sint ain also vndtotter ander Zij en sien nietspyen also mit houumleschenbehenden vnn

alsůs soild dys vnd die sinDie slangen sint

wat si selue sijn maer dusende so soude die

cloken worden or fenijn vtoren quaden gronde op de

oůch waile cleyne alspricken dat is verborgene

25 ende die zijn Deseslanghen sijn oec wel

simpelen gudhertigenafgvnsticheit vndecleene dat es verborghenonionst menschen Och kinderbehende stiche vnd

hodet iuuml ernstlic hir vor vnnan merket iuwen

vercleynůnge die vs eimeboysen grůnde her-vs

rechten gront wo de gestaltsy dat gi iuuml suluen nicht en

slichent da-vůr hůyd ůchvrdelt vch selůer vndeneymant anders

31 ende dese verberghensij ende steken zeereheymelic vut maer al vuteenen quaden gronde

bedreget vnn merket nichtvele anderlude Want alsulkenmenschen wert de crabbe

35 Kinder daer voren hoethu ende oordeelt v seluenende niement anders of scorpie vor dat ey 55

lechgelt vůr vnd ontbr 61Als de v bes gr sickvntdecket 67 ewelikenverdomet in deme strickede dodes

Diesen Menschen wirt dertoirrant dyt scorpio vůr datey dat is eyn

40 Desen lieden wert oecdat scorpioen voor dat eygheboden dat es een

Hs Br 1 - Hs Uvalsltcgtsch gelůůe van inselůer eyn valsch

valschs gheloue van hemseluen ende een valsches

5 also sijn al ordeelendelieden 7 sien ofte horen

zoversicht vnde eynedvmme vermessenheit

45 sche dommevermetelheit

dat werct 25blendelinghe 27behendighe 51als die ende die 54 alslsquoWar-vmbe insoild ichSo segghen si waer ommehi 55 lect 58 minschenontbr 61 die gront ontdect

neyt alz wail varen alz dievnd die ich beyden

50 en soudic niet alsoo welvaren als die ende die ic

Die valsche beseten grontsingen vnd leysen vndbidde ende singhe ende69 Kinder dat doet datmen des gronts

leyůen alz wail alz sy

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

doyntrsquo Vnd alz dat scorpiodat

leue alsoo wel als zij Endegheliker wijs

niet ware en neemt Dat iseen

lechgelt vůr vndschmeichet mit deme

55 als dat scorpioen vorensmeeket metten mondeende achter steket metten můnde vnd hinden sticht id

mitHs Br 2 - Hs Uden stertzse also geschůytsterte Alsoo gheschietet3 ordeelende menschendeiser valschermet desen valschen

menschen5 alsoe ziin 6 liede wat zisien of hooren dat werct

zoversicht an deme endealz der grund sich indeckit

60 int hende als dievalsche besetene grontdesen lieden ontgaet 24 siin wel blendelingedan valschen besessenen

grůnt 27 behendege 52 dieende die 54 alshii 55 lect 56 stectachter 58 minschen

so vallen sy in mystroistvnd in tzwiůel vnd werden

65 so vallen si inmestrooste ende twifele

ontbr 61 de gront ontdectdie valsche bezeten

ewiclichen verloren sokomet der stich des

ende als die doot comt sowerden zi eewelikeverloren Kinder

gront 69 Kinder datewigen doitz Kinder dit69 dit doet dat men den

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

170

Hs Be 1 fol 17eHs L fol 51aHs U fol xiiiib

70 den gronde ende dieghebreken niet waer enneemt

dit doet datmen den grontende die ghebreken nietwaer en neemt ende dat is

70 gronts niet waer ennyemt dat es een hardesorchlijc (xva) dinck

een herde sorghelijc dinc(ende dinc in margingev)

A

Een vergelijking der beide groepen valt in het voordeel der eerste uit zoowel watstijl als wat nauwkeurigheid betreft Soms is de tekst ook vollediger overgeleverdToch blijkt reeds bij deze eerste kennismaking het belang dat ook groep II heeftals wij letten op het laatste deel der passage die wij afdrukken van r 117 af Nůdeiser beheirt alz lange cloppende door gr II weergegeven door Mer dat begheertecloppet so langhe Mogelijk is natuurlijk dat beheirt (V behert) niet begrepen isdoch de lezing verdient alle aandacht daar wij ook in Hi lezen Nu is dusse begertealso lange cloppende hetgeen een gemeenschappelijken Duitschen grondtekstbewijst afwijkende van de handschriften die door uitgave binnen ons bereik zijngebracht en van de drukkenTypisch is verder dat groep II zich nauw aansluit bij het Engelbergsche hs

(V e t t e r ) wat het volgende betreft das ist das Got ime git antweder durch die lereroder durch sich selber sunder mittel (r 121) terwijl gr I de lezing van het Keulschehs (C o r i n I) de afschriften van S c hm i d t en de oude drukken volgt met dat isdat got eme geyt antweirt důrch die leirer of důrch sich selůer sůnder middel (r 122)Hs Br 3 bewijst door deze plaats nog een andere bron te hebben gebruikt verwantaan Cor I en wij herinneren ons het veelzeggende zinnetje op het schutblad in demanire van Cůelen1)

1) Zie boven p 143

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

171

VariantenCorin I 143 A 16Hs Br 3 fol 82b

doet datmen des grontsniet wel waere en neemt

deit dait man des grůndesvnd der gebreche neyt

70 gront ende dieghebreken niet waer enneemt war-innympt dat is eyn

harde sorglich dinckHs D - Hs Be 1

8 wtgietet sijn fenijnAlsoe 13 dat wtgietense mit vermijnren endevernieten 25 oec wal 31verbargen se ende stekenseer h wt 41 voer dat eyghegeuen 44vermetenheit 51 als dieende die 52 lese Endeleue also wal als se 56achter 60 beseten ontbr

Hs G 1 - Hs Be 18 haer fenijn wt also 11dat is ouermits 14 15twee maal te ontbr 19soe lanc 23 ende dieontbr 24 oec wel 31verberghen sy ende(hierna rasuur) steken seerheymelijc wt 41 voer datey ghegeuen 43 endeeen valsche dommevermeteltheit Endeseggen 51 als die endedie Ic bidde ende syngheende leue also wel als si54 voer ontbr 56 achtersteect (hierna 2 woordenuitgeradeerd) mettensteerte 60 beseten ontbr

B

Een volgend fragment dat wij kozen is Cor I pag 137 A r 17 sqq Het eerstegedeelte toont het losse verband aan tusschen Hi en de overige hss der tweedegroep Hi sluit zich meer aan bij gr I die overigens de Duitsche hss op den voetvolgt Men lette bij gr II op de toevoeging mer die steen de verplaatsing van hetzinnetje Ende dit is godes scult niet mer haer eyghen en de toevoeging() evenverder van so en hebben si daer gheen dorst noch verlanghe nae V e t t e r s endacht

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

(r 19) reeds door S t r a u c h verbeterd1) in enacht naast enaicht in Cor I vindtgeen steun in de Nederlandsche hssGroep I vertoont op haar beurt samenhangmet V e t t e r een apert foutieve lezing

Gedenke und tu als der wise man sprach (r 59) wordt klakkeloos overgenomen enalleen Br 1 heeft maeghden en spraken op rasuur van man() en sprac Wij vindendus in de beide Nederlandsche handschriften-groepen beurtelings de lezingen derbeide oude Duitsche Tauler-codices terugVan r 64 af volgt een passage die den vertalers heel wat moeite gekost heeft

Allereerst is het begin van dezen zin in de beide Duitsche Hss verschillendV e t t e r begint Si och das dir dise steine an din kopf varen tegenover Cor

I Si ouch dat dir dieser steyn an dynen kop neit invaire

1) Zie B e i t r auml g e 44 p 24

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

172

Tauler verwijdert zich van zijn oorspronkelijk beeld den steenen grond in sommigemenschen en vervolgt lsquoZou het gebeuren dat deze steenen op uw hoofdaankwamen buk u dan en pas op dat ge niet terugwerpt Ook geen kleinekiezelsteentjesneen houdt den mond toe en open uw hart tegenover GodrsquoOf gelijk H u g u e n y en C o r i n den tekst vertalen naar Cor I1)lsquoVeille aussi agrave ce que ces pierres ne tatteignent pas agrave la tecircte courbe-toi et

garde-toi de rejeter la pierre ne fucirct-ce mecircme que de tout petits cailloux Non cherenfant ferme la bouche et ouvre ton coeur agrave DieursquoDe lsquocloursquo is door geen der Nederlandsche vertalers eigenlijk begrepen hoewel

het mogelijk is dat groep I die een andere gedachtengang heeft ook een andervoorbeeld heeft gehad Het begin sluit zich weer aan bij de lezing van V e t t e r enonze middel-eeuwsche vertaler verstaat zijn tekst goed door Si och das dir disesteine an din kopf varen weer te geven door waert oec dat dese steen aen dijnhoeft vuren doch verder afwijkend buyge dij daer onder ende huede dese steenedat si di niet weder en varen Het sijn oec cleyn kieselinge steen die oec haert sijndus lsquoMocht er zoon steen op uw hoofd aankomen buk u dan en pas op dat hij uniet raakt er zijn ook kleine kiezelsteentjes die oacuteoacutek hard zijnrsquo (hoe klein ze ook zijnze kunnen hard aankomen) De aansluiting met het volgende Neen lief kent doeden mont toe ende doen dijn hert teghen onsen lieuen heer op mislukt ofschoonmen de stellig origineele andere lezing niet kennende dit laatste wel zou kunnenopvatten als een aansporing tot zachtmoedigheid en gelatenheid zonder meerGroep II volgt een andere lezing nl die van het afschrift van S c hm i d t dat

volgens V e t t e r ime iht widerstandest heeft2) Wij vinden hier Siet oec toe dat didese stienen niet an dijn houet en comen Bughe di ende sie dattu hem niet wederen staeste en dan den moeilijken passus eenvoudig overslaande Lieue kint doetden mont toe dat herte teghens gode op Tenslotte is het de moeite waard

1) H u g u e n y T h eacute r y et C o r i n Sermons de Tauler T I Paris [1927] p 3182) De verwarring steinen - standen is het beste te begrijpen in het ripuarische taalgebied en

levert een mooi argument voor C o r i n s theorie aangaande den Keulschen oorsprongImmers door weglating van de n-abbreviatuur in wider-in-steyns krijgen wij steys een tochwel voornamelijk ripuarischen vorm

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

173

om eens na te gaan hoe handig de schrijver van L de beide lezingen weet tecombineeren Hs Br 3 laat ons bij dergelijke moeilijke plaatsen gewoonlijk in densteekWij wezen er reeds op dat dit hs voor de Tauler-teksten eigenlijk het minst

belangrijk is voorzoover het tenminste niet onze eenige bron is Wij zullen echterzien dat de lsquoopera spuria Taulerirsquo er beter afkomenWij eindigen met op te merken dat het merkwaardig is dat geacuteeacuten der Nederl hss

het woord leimbegchin (r 85) (door C o r i n verbeterd uit leintlegcich bij V e t t e rlembelin lsquolammetjesrsquo) vertaald heeft alle laten het weg Heeft men een umlautsvormniet begrepen of had het voorbeeld evenals Cor I een corrupt woord

C

Als laatste fragment tenslotte Cor I pag 141A r 8 sqq Het eerste gedeelte geeftde bekende passage over de groote slangen en de kleine lsquoprikkenrsquo waaraan C o r i nop p 142 van zijn uitgave een uitvoerige aanteekening gewijd heeft Cor I heeft hetwoord pricken (r 26) hetwelk door den Elzassischen lsquovertalerrsquo in blintslichenveranderd zou zijn Nu is echter merkwaardig dat het voorbeeld van de eerste groepniet pricke doch blintsliche geweest is overeenkomstig het hs van V e t t e r dusDit woord in onze streken geheel onbekend is de oorzaak geworden dat de heelepassage bedorven is in de hss van die groep Men heeft er maar iets van gemaakten de woorden blenderlijc en blendelinghe1) alleen herinneren ons nog aan hetgeenhet voorbeeld gehad zal hebben Groep II vond het in het Nederlandsch bekendepricke en had zoodoende met deze passage geen moeite De oorspronkelijkheidvan lsquoprickenrsquo staat dus in t geheel niet vastIn het daarop volgende gedeelte lette men op dezen zin bij gr I die mijns inziens

heel goed origineel zou kunnen zijn Ic bede ende ic lese ende ic leue also wel alsdie sij doen als dat scorpioen dat lecht voer mitten monde (r 52) Cor I heeft ichbeyden singen vnd leysen vnd leyůen alz wail alz sy doynt Vnd als dat sc Vndontbreekt bij V e t t e r en een tekst zonder dit woord zal de oorzaak van denveranderden zinsbouw in gr I zijn geweestBelangrijker echter is de weergave van lechgelt (r 55) door lecht

1) Mogelijk is intusschen dat blendelinghe van hss Br 1 en Br 2 een substantief is en misschiensynoniem met pricke al is het naar mijn weten nog niet overgeleverd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

174

of lect (var) stelling juister tenzij men in lechgeln een frequentativum van lecken(lambere) wil zien want tegenover steken mitten sterte staat lecken mitten mondezoacuteoacute is de schorpioen in de overlevering bekend (zie V e r d am iv schorpioen VII678) De vorm lecht van U is eerder een bijvorm van lect (zie P a u l sect 812 enbeneden p 255 r 36 bedecht) dan behoorende bij mhd lecircchen (bedriegen)Bijgevolg komt het mij voor dat de vertaling lsquosourit par devant et flatte avec labouchersquo (H u g u e n y ) of lsquolaumlchelt vorne und schmeichelt mit dem Munde(L e hma n n ) onjuist is daar lechgeln - lsquoglimlachenrsquo het beeld bederftBij gr II valt het woord ontglidet (r 61) - Br 3 vervlakt het tot het kleurlooze ontgaet

- ons op waardoor blijkt dat het beeld van den schorpioen niet begrepen werdimmers het lsquoin cauda venenumrsquo ont-dekt zijn waren aard De intelligente bewerkervan beide lezingen toont ook hier weer veel begrip als die valsche beseten grontdeser lieden (lees desen l) ontgliedet ende hen ondect dus lsquoals de grond hetfundament van uiterlijkheid waarop hun leven gebouwd is wegvalt - door tegenspoedbijvoorbeeld - en hun waren aard bloot legtrsquoWij nemen thans afscheid van no 60a doch niet zonder nog even te vermeldendat beide groepen een tekst met pfaffen (hs E) = lsquopausrsquo (zie C o r i n Leuv bijdrXVIII p 76) tot voorbeeld hebben gehad als weergave van paisse in Intvallent dirdan die gebregge dat dů neyt inweys zo sagene alz dů zo deme bichtere komisso geloiůe dat dir die svnde bas sin vergeyůen [dan]

V 69 A

Hs Br 3 fol 220aHs Br 2 fol 152b

1 Vander kercwihinghe Sermoen1 Ter kercwiinghenHEt es heden die keercwihinghe deshelighen tempels gods

[H]Et es heden die kercwiinghe jnderhogher moeder kercke inden grooetendom te colene ende oec

5 Ende alsoo ic hier voren gheseit hebbealle die wisen ende oufeninghen derheligher kerken wijst ons

5 jn vele steden ouer al colene Ende alsic ghisteren sprac alle die wize endeoeffeninge der heilegher kerken die wiistons op den inwendeghen

vp den inwendighen mensche daermensche Daert inder waerheitkerckwihinge

10 inder waerheit keercwihinghe soudesijn ende een ghewarich vereenensonder onderlaet Ende die vutwendighe

10 soude ziin (152c) ende een ghewarichvereenen sonder onderlaet Ende dievutwendege oeffeninge die

13 oufeninghe roupt ende vermaent ons13 roept ende vermaent ons to eender

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

175

dat dů sy deme paisse selůer gebichtet hetz (Cor I 148 A r 4 niet in onsvoorbeeld) Hs Br 1 heeft den pape selue Br 2 den zeluen() U den priester seluegr II den priester seluen (Bas dr heeft oacuteoacutek priester) alleacuteeacuten L vervangt in marginepriester door paeus

Sermoen over lsquoIn domo tua oportet me manerersquo [V 69]

Het sermoen dat wij thans willen bespreken komt behalve bij groep I ook nog voorin hs Be 1 en hs Br 3 van de tweede groep Bij de determineering dezer groepennaar hun uiterlijke kenmerken stuitten wij reeds op eigenaardigheden die er opkonden wijzen dat slechts het eerste gedeelte van hs Be 1 tot groep II behoortIn het tweede deel van dit hs verwees de volgorde der sermoenen ons naar groepI en inderdaad ook de tekst van no 69 bevestigt dit vermoeden Deze sluit zichnauw aan bij de lezing van gr I zoacuteoacute zelfs dat wij konden volstaan met alleenvarianten op te nemen Ook de tekst van hs Br 3 dat ten opzichte van de anderehss steeds een aparte positie inneemt verschilt niet zooveel van de andere lezingenJa er is zooals wij aan de hand der hiervolgende fragmenten hopen te kunnenaantoonen een duidelijke eenheid van de gezamenlijke Nederlandsche teksten teonderkermen tegenover de Duitsche Onder de varianten hebben wij ook die vanhs 1 G 30 uit de Univ Bibl te Amsterdam (hs A) afgedrukt dat zeer nauw verwantbleek te zijn aan hs Be 1 Zooals wij reeds zagen behelst het behalve no 69 alleacuteeacutennog no 57

V 69 A

VariantenVetter bldz 377 1Corin - Vetter1 In domo tua oportet me manere Es ist

huacutette die kilwin inder hohen můterkilchein dem groszligen tume und gestern wasdas selbe in vil

1 Brůder Johan tauler 2 der kirwigentag vnser můder der heiliger kirchen 9eyne war virneygvnge 16 haben 17virnvwnge 18 dito 21 an allenkleflicheiden 22 vnd anhenlicheiden 22vindent 23 vnd alliz daz mvz abe 24daz van inbvzen 28 iren wisen vw

5 stetten uacuteber alles koeln und als ichgesteren seite alle wise und uebungeder heiligen kilchen die wiset alles uf deninnewendigen menschen da in derwarheit kilwin und ein wor10 vernuacutewunge solte sin ane underlos

Hs Br 1 - Hs Br 2Und dise uswendige uebunge die

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

1 ontbr 6 also 26 toe gheuallen is13 rueffet und locket und manet uns

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

176

[V 69 A]

Hs Br 3 fol 220aHs Br 2 fol 152c

14 tot eender ghewarigher bereedinghendat god in ons vulcomelike weerscepenmochte

14 ghewaregher bereedingen dat godvolcomeliic in ons werscapen mochte

Keercwihinghe bediet alsoo vele als eenevernieuwinghe Daer dese vernieuwinghegheschien sal daer

Kercwihinge dat bediedt alzoe vele alseen vernieůwinge Daer dezevernieuwinge gescien sal daer moet die

20 moet die nature haers selfsverloochenen ende onder ghedruct

20 nature haers selues verlooechenenende onder gedruct worden van alder

werden van alre aennemelicheit daerseannemeliicheit daer zii haer zeluen jnnehaer seluen in vint Het zi vriende ofmaghe of wattet es Het moet

vint het zii vriende oft mage oft wat dates het moet altemale of

25 alte male af dat van binnen buteninder natueren toe gheuallen es ende al

25 dat van bůyten inder naturen geůallenes ende al daer die nature haren lost

daer die natuere haren lust aennemet inaen nemt In allen haren wizen endeal hare wisen ende werken Hier toe eslijflike oufeninghe goet

werken Hier toe es lijffelike oeffeningegoed ende nůtteliic

30 ende nuttelic als waken vasten endebeden vp dattet die natuere machverdraghen

30 teliic Als waken vasten ende bedenop dat die nature mach gedragen

V 69 B

Hs Br 3 fol 221aHs Br 2 fol 152d

1 Ende alsoo als dit licht hier schijnt indesen gront dat verdonkert ende

1 Alzoe als dat licht hier sciint in dezengront dat duystert ende verblint

verblent alle ghescepen licht Endealle gescepene lichte Ende wort5 wert alsoo claer inden gront dat dengheest alsoo begripelic wert (221b) dat

5 alzoe claer inden gront dat den geestewort alzoe begripeliic dat ieghen hemsciint als een důysternisse van ieghen hem schijnt als een donckernesseonbegripelicheit des lichts want het eshem ende allen creaturen

van onbegripelicheit des lichts Wanttethem ende alle creatueren10 onbegripelic es Want alre creatuerenverstannesse houdt hem ieghen dienlichte als der vledermuus ooghe

10 onbegripeliic want allen creaturenverstannissen hoůden hem jeghen datlicht als der zwaluwen ooghe

13 haer houdt ieghen die clare sonne13 haer hout jegen der clare zonne

Dat schene recht als eene donckernessedat scene recht als een duysternisse

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

18 van onbegripeliken lichte om18 van onbegripeliken lichte van cranc-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

177

[V 69 A]

VariantenVetter bldz 377 7Hs U - Hs Br 214 zů einer woren bereitunge das Got

in uns vollekomenliche wirtschaft muacutegegehaben

1 Wat kircwijnge geestlijc bewijset 6also 11 waer vereenen 14 voer

Kilwin meint als vil als ein vernuacutewungeDo dise vernuacutewunge sol geschehen domůs die nature ir bereydinghen gt bereydinghen 17 dat

ontbr 18 Mer daer 23 in ingev 23 datsij 26 toe gheuallen es ende daer dienatuer al horen lost aen nyempt in al hoerwew 31 oft die natuer vermach

20 selbes verloigenen und under getruketwerden in aller kleblichkeit undanhenglicheit do si sich an vint es sindie fruacutent oder die mogen und alles dasmůs ze mole ab das von

Hs Be 1 - Hs Br 2

3 der heiligher k 4 te colene ontbrende was dat selue in vs 9 daer 11

25 ussen in der nature zů gevallen istund alles das do die nature lust an nimet

ghewair 15 versceppen 21 onderdructin allen iren sinnen oder kreften in allen26 toe gheuallen is ende al dat haer diewisen und werken Her zů ist lipliche

uumlbunge gůt und natuer lust an neemt in al hare sinneende crachten in allen wisen endewerken 30 vasten bidden op dats dn

30 nutz als vasten und wachen ob esdie nature erliden mag

Hs A - Hs Br 2

1 Vander kercwijnge een suuerlijcsermoen 3 der hiliger kerken 4 tecolene ontbr Ende dat selue was invoel steden ouer al colen 6 wize endeontbr 8 ons al op 9 Daer 11vereninge 13 tot een bereidinge 18vereninge (2 times) 21 van allen ann 26toe geuallen is lijflijke oeffeninge guetende nvtticheit Als waken vasten biddenop dattet die natuer dr m

V 69 B

VariantenVetter bldz 378 24

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Corin - Vetter1 Also dis liecht das hie schinet in disengrunt das verduacutenstert und verblendetalle geschaffene liechter die iegeschinent und wirt als klar

1 also dvit dit 1 2 also daz virdustert6 daz iz da-intgein schinit 12 disem 1

5 in dem grunde das es dem geiste wirtals uacuteberswenkig das es engegen inschinet als ein duacutensternisse von 13 swalben (a1 op ras) sich haldent

20 Dan abe sprichet eyn heidenschemeister 21 in der selen 27 Vort asman 31 dede he do 31 dvrrenvichboim 38 dvrren vigboim 39 allisda wir 40 den (-ngt-s) sinen 41 in dern 47 raserige 48 dorheit vnd ouch istden 50 hette vnd die vlizlichen lesevnd den d iz eyn rd sin 53 sage vch

uacuteberswenklicheit des liechtes wan10 es ime und allen creaturenunbegriflich ist Wan aller creaturenverstentnisse haltent sich engegen demliechte als der swalwen ǒge sich haltetengegen der claren sunnen

Hs Br 1 - Hs Br 215 und ob du mit dinen kranken ǒgenwoltest staren in das rat der sunnen dasschine dime gesichte als ein

13 die cl s 18 crancheit 21 een d 26verstoet 31 dorren fighe-

18 duacutensternisse von uacutebertreffendem

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

178

[V 69 B]

Hs Br 3 fol 221bHs Br 2 fol 152d

20 die crancheit dijnre oeghen Daer ofscrijft een heydin coninc God es een

20 heiden diinder ooghen Daer af scriifteen heiden coninc god es duysternisse

donkernesse inder zielen na allen lichteinder zielen na allen lichte Ende menende men bekentene metonbekennessen des ghemoeds Dit

bekentene met onbekennissen desgemoeds Dit es ons een

25 es ons een groot lachter dat eenheydin coninc dat verstont Waer mede

25 groot lachter dat een heiden conincdat verstaet waer met gaen wi arm volc

gaen wi aerm volc omme para Nu alsoomenomme Nv alzo men van dezervan deser keercwihinghen leest vanzacheus dat hi onsen heere

kercwihingen leest van zacheus dattionsen heere gherne hadde ghezien

30 gheerne hadde ghesien maer hi wascort Wat dede hi hi clam vp eenen

30 Maer hi was cort wat dede hi hii clamop eenen doyren vigheboom Alzoe doet

dorren figheboom Also doet diede mensche hij begeert dien te ziene diemensche hi begheert dien te ziene diedit wonder ende dit ghestoorm

dit wonder ende dit ghestooer in hemmaect

35 in hem maect Maer daer toe es diemensche te cort ende te cleene Wat sal

35 Maer daer toe es die mensche te cortende te cleyne wat sal hi daer toe doen

hi dan daer toe doen Hi sal clemmen vphi sal clemmen op den doyrenvighebooem dat is daer ic hier voren den dorren figheboomDat es daer wi hier

voren of40 ghesproken hebben als steruen densijnnen ende der natueren ende leuen

40 afghesproken hebbe Alsoe steruender zinne ende der naturen ende leůen

den inwendighen mensche daer god vpden inwendeghen mensche daer god opwandelt als ghi wel ghehoort hebt Dit esdie alre meeste sottheit

wandelt als ghi ghehoort hebt Dit es diealder meeste doyrheit

45 voor die wise der weerelt die noyt45 voor de wize der weerelt die noit

ghehoort was Het dinct hem raseriezijnde Maer kinder ic segghe hu voorwaer dit es

gehoirt wert Het dinct hem raserie ziindeMaer kindre ic segge v voor waer

V 69 C

Hs Br 3 fol 222aHs Br 2 fol 152d

1 para Van desen wart S hildegaerdegheopenbaert onder vele mynlike

1 van dezen wert S hildegarden geoppenbaert onder vele minliker dingen Ende(153a) het staet alzoe in Sente dinghen ende het staet alsoe in S

hildegaerts

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

5 bouc twee cleene beeldekineghemaect

5 hildegarden boůch Twee cleynebeeldekens gemaect dat een is in(ingev) een blau cleet gewonden endeen

Dat een es in een blaeu cleet ghewonden8 ende en heeft gheen oeghen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

179

[V 69 B]

VariantenVetter bldz 378 32boem 38 wihebben 43 wel gh 44zotheit 48 sijn

19 liechte und von krankheit des ŏgenDannan ab schribet ein heidenscherkuacutenig lsquoGot ist ein duacutensternisse in derselen nach allem liechte und manbekennet in mit unbekentnisse desgemuetesrsquo Dis ist uns ein gros

Hs U - Hs Br 2

1 op 9 tot 10 allen ontbr voacuteoacuter alleende 12 sweluwen oeghenhalden 13die cl s 18 crancheit 21 eene d vanonbegrijplicheden 23 ende dienbekenten 25 laster 26 verstoent 30dede hi doe hij 31 dorren vigeboům 34gestuert 35 es hij te cort 37 eenendorren vigeboům 38 wij hijrvoerhebben 43 wel hebt g Ende dit45 nye ghehoert en waert want het d48 sijn

25 laster das dis ein heiden und dar zůein kuacutenig verstůnt Wo mit gon wir armvolk umbe Nu als man von diser kilwinliset von Zacheus das er unseren herrengerne hette30 gesehen aber er was ze kurtz wastet er er clam vf einen duacuterren figbŏm -also tůt der mensche er begert den zesehende der dis wunder und disgestuacuterme alles in

Hs Be 1 - Hs Br 235 im gemacht hat aber dar zů ist dermensche ze kurtz und ze klein Was soler dar zů tůn Er sol uf klimmen uf denduacuterren vig bǒm das ist alles das do wirvor ab

6 ombegripelic 10 aller 12 zwaluwenoghen haer holt 20 Daer af ontbr 25man dat verstont 31 dorren vigheboem34 al in hm 38 wi voer van ghesprokenhebben als steruen 44 Die is die 48sijnHs A - Hs Br 240 gesprochen haben als sterben den

sinnen und der nature und leben deminnewendigen menschen do Got ufwandelt als ir wol gehoert hant Das istdie aller meiste torheit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

2 verduustert 6 onbegrijplic 10 alre cr12 ogen hoer holden 13 die cl s 18

45 vor den wisen der welte die ie gehoertwart

crancheit 20 Daer af ontbr 21 heidensc 22 lichten 24 ons ontbr 25 heydensman dat verstont 27 in dk 30 te cort31 dorren vigheboem (2 times) 34 ghestueral in hem 38 ic voer van g 42 lauen()daer Daer 43 wal gheh h 45 nye 48te sijn

Es dunket si ein raserig[e] sin und zemole ein affenheit und so ist den wol alsdie licht zwei hundert

50 mark wert buecher habent undflisseklich lesent und dunket es rechttorheit sin Aber kinder ich sage das fuacuterwor dis ist die torheit die Got

V 69 C

VariantenVetter 379 15Corin - Vetter1 Von disem wart der edelen creaturen

S Hiltgart geoffenbart under vilminneklichen dingen und stet also in SHiltgarten bůche gemolet und

1 Also wart 2 vnd (in ras) vilwnenclicher d 3 also ontbr 7 dasontbr 8 und ontbr 9 alre 14 sinesselvis 15 und ontbr und w und w 18vnd keyn ouge 27 inboven disen 31van deme 33 2e times die ontbr 34 2e timesdas ontbr 36

5 och in unser swester reventor zweikleine bildelinDas eine das ist in ein blo kleit gewunden8 und das enhat nuacutet ǒgen an

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

180

[V 69 C]

Hs Br 3 fol 222aHs Br 2 fol 153a

9 ende sijn cleet es al vul oeghen Endedat bediet die helighe vreese gods daten es niet alsulke vreese

9 heeft geen ooghen ende zijn cleet esvol oogen ende dat bediet die heiligevreeze gods Dat en es niet alsulken

als wij vreese heeten maer het es eenvlitich waer nemen die mensche

vreese als wi vreeze heeten Maer het eseen vlietich waer nemen die

15 sijns selfs in allen steden wisenwoerden ende wercken

15 mensche ziins selues jn allen stedenin wizen in woirden ende in werken

Ende es daer omme sonder aensichteende sonder oeghen want het verghetetsijns selfs weder men hem

Ende es daer omme sonder aensciinende zonder ooegen want het vergetziins selůes weder ment mint ofte

20 mint of haet Ende het es sonderhande want het staet ledich alreannemelicheit

20 haet Ende hets sonder hande wanthet staet ledich alder aen nemeliicheit

Ende daer staet een ander beelde in eenander bleec cleet met vpgheheuenen

Ende daer staet een ander beelde in eenander bleec cleet met

25 heuenen handen ende staen allebeede baeruoet ende dit en heeft gheen

25 opgheheůenen handen ende staendealle beyde beruoet Ende dit en heeft

hooft Want vp desen staet die godheitgeen hooeft want op dezen staet diein eenen claren gronde Ende dat en heeftniet formelics Ende

godlicheit in eennen claren gronde endedat en heeft niet formeliics Ende

30 dat meent die onbegripelike claregodheit vp dit beelde in des hoofts statwant die godheit es sijn hooft

30 dat meint de onbegripelike claregodheit op dat beelde in des hooeftstadwant die godheit es ziin hooft

Ende dat beelde meent ghewarigheEnde meint dat belde gewarege35 aermoede des gheests Des hooft esgod eyghin Dese bleecheit des cleedes

35 blooete armoede des geests dieshooeft is god eyghen Deze bleecheit des

meent eenvuldighe wandelinghe endecleets meent eenvoldege wandelingeonannemelicheit ende ghelatentheit Zijstaen alle beede met blooten

ende onannemelicheit ende gelatenheitSi staen alle beye met

40 voeten Dat meent die blootenavolghinghe des ghewarighen beeldes

40 blooeten voeten dat meynt die blooetena volginge des gewarege beelden ons

(222b) ons heeren ihu xpi Dat blaeuheeren ihu x1 Dat blau cleet dat meentcleet meent onwandelbaerheit alsoo dathem die mensche niet en

onwandelbaerheit Niet dat hem demensche heden

45 sal heden oufenen ende morghenaflaten Het sal sijn een ghestadich bi

45 oeffenen ende morghen aflaten salHet zal ziin een ghewarich biibliuen tot

bliuen totten hende met vp gherechtenhanden ghereet te zine in

den eynde met opgherechten handengereet te zine in allen godliken

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

51 alle godlike werken ende lidene Dites emmer wel een dorre figeboom daer

51 werken ende lidene Dit es emmer weleen doyre vigebooem daer alle die

si alle vp clemmenmoeten die gode inderedelster wisen zien sullen

opclemmen moeten die gode jnderedelster wizen zůllen

55 in tijt ende in eewicheit55 zien in tiit ende in eůwicheitOnse heere seide Zachee com neder (oprasuur) in dijn bloote niet met

Ons heere sprac zacheůs comt hierneder in diin blooete niet met

dooghen met vermoghen so mochticheden comen in dijn huus ende dat

doghen noch vermoghen zo mochticheden commen in diin hůys dat

63 moet van noode zijn Eist nv ooc63 moet van nooede ziin Eest nv oec

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

181

[V 69 C]

VariantenVetter 379 18eygenclich die bl 37 der wandelonge opras van des geistes 38 in llg 44 vnd

9 im selber und sin kleit das ist alles volǒgen und meinet das die heilige vorchte

iz morne slafen laze 46 an id salGotz Das enist alsoliche vorchte nuacutet alsemtzlich vnwandelberich 49 an allenir vorchte heissent sunder es ist eingw 52 dore 56 sprach do ontbr 61flissig war nemen der mensche sin

selbes in allen stetten niet vnd nit-dogen-noch-virmogen 63Ist nů wol daz dv 65 yt gelvchtit 67eygenclich 70 yt 72 die wirkent

15 und wisen in worten in werkenund is dar umbe ane antlit und hat enkeinǒge wan si vergisset ir selbes ob mansi minne oder hasse

Hs Br 1 - Hs Br 220 lobe oder schelte und es ist anehende wan es stet lidig allerannemlicheit in aller wise in rechtergelossenheit Und do stet ein anders biin einem bleichen kleide mit uf

5 bouc 15 steden wisen 17 aensichte19 men 25 staen 46 ghestade 52dorre 55 sijn 57 niet Niet doghen nochvermoghen So mochtic 70 aennemende ontbr 74 en sijt in rechter ghelHs U - Hs Br 225 gehaben henden und stont alle beide

barfůs und dis enhat nuacutet hǒbtes wan obdisem stot die gotheit in einem luterenklaren golde und das enhat nuacutetfoermliches antlites denne

5 bueke ghemaect 10 al vol o 17aensichte 20 het es oec 24 beeldekijn

30 ein luter golt und meint dieunbekentliche gotheit und dem fliessent

ander bl cl 25 staen 36 god eyghenclare unden uf dis bilde in des hǒbteses 43 cleet meynt 46 gestadich 47stat und die gotheit die ist sin hǒbet und

meint das bilde das worre blosse op geheuenen 52 dorre 57 als Br 163 Eest dattu nv op 65 ingelucht 69in ontbr 70 noch yet aencleuens der n73 en bes 74 in rechter gel comen

35 armuete des geistes des hǒbet ist Goteigen Dise bleicheit des kleides meineteinvaltikeit der wandelunge undunannemlicheit und lidige luteregelossenheit Si stont alle beide mit

Hs Be 1 - Hs Br 240 blossen fuessen das meint die blossenachvolgunge des woren bildes unsersherren Jhesu Christi Das blo kleit das

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

meint unwandelberkeit nuacutet das man sichhuacutete uebe und morne

5 boeck ghemaect 10 meynt 17aensichte 19 waerment mint of haet21 na aen nemeliicheit in alre wisen inrechter ghelatenheit 24 beelde ontbrander ontbr 25 staet 30 dat ontbr 31in die hoeft stat staet die godlicheit Wantdie godlicheit is sijn hoeft 37 des cleetsontbr wanderinghe 45 oefene aflate46 stade 52 dorre 54 edelscher 57niet niet() 64 dattu desen boem bistghecomen ende hi di 65 inghelecht duen heefte des 67 wel ontbr 70 aennende ontbr 72 nature is te gaderwerkende die een mitten anderen 73en sijt 74 in gherechter gh ghecomen

46 sloffe lasse aber es sol sin einemzeklich unwandelber volle herten untzan das ende mit uf gerichten hendengereit ze sinde in allen goumlttelichen50 willen wurkende und lidende Dis istiemer zo mole wol der torechte (lttorrechte) vigbovm do alle die ufklemmenmuumlssent die Got in der edelstenwise sullent55 sehen in zit und in ewikeitWie sprichet unser herre do zů ZacheuslsquoIle und kum her niderrsquo Du můst her abdu ensolt von allem disem ein trahen nuacutethalten

Hs A - Hs Br 2

5 boeck gemaket 10 al vol o 10 meent16 3 times in ontbr 17 daer yn sonder

60 Denne gang her nider in din luternicht nuacutet tǒgen noch vermuacutegen so můsich huacutette komen in din hus aensicht 19 waerment 24 beelde

ontbr ander ontbr 2563 das můs von not sin Ist dir nu als

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

182

[V 69 C]

Hs Br 3 fol 222aHs Br 2 fol 153a

64 dattu wel vp den boom bestghecomen ende die de waerheit yets wat

64 wel dattů op den booem best comenende v die waerheit yets wat jn gelicht

inghelicht heeft ende du en hebbest nietheeft ende ghii en hebbes noch niet welbezeten noch en es wel beseten noch en es indi niet

eyghenlike gheworden69 Want du hebbest noch yets watin di niet eygelike worden want ghiancleuelicheit der naturen want dienatuere ende die gracie werken deenmetten anderen ende en zijt noch

70 hebt noch yets wat aennemelicheitende ancleůelicheit der naturen want denature ende de genade werken deenmetten anderen ende en eest noch nietinder ghelatenheit

75 niet in rechter ghelatentheit comen (ltghecomen)

75 comen

A

Als eerste fragment geven wij weer het begin (thans naar V e t t e r ) om eenalgemeene indruk te geven van de wijze van vertalen Met opzet werd een passagezonder bijzondere moeilijkheden gekozen Merkwaardig is alleen vernuacutewunge (r10) in overeenstemming met den Keulschen druk dat in de vertalingen vereenenof vereninge (hs A) wordt een lezing die de drukken van Leipzig Augsburg enBazel op haar hand heeft terwijl ook Cor II (p 219 r 5) een aarzeling te zien geeftin virneygvnge tegenover een paar regels verder virnuwnge

B

Het volgende stuk (p 378 r 24 sqq) is zeer leerrijk voor de groepeering derhandschriften het woord vberschwenclich(eit) (r 6 9) wordt weergegeven dooronbegripelic(heit) waarbij dan opvalt dat de hss Br 1 Br 2 U en Br 3 gezamenlijkbegripelic hebben klaarblijkelijk een lapsus in het prototype van deze vier hss daartoch even verder onbegripelicheit volgt De hss Be 1 en A hebben hetgeen bedoeldwerd onbegripelic Der swalwen oge (r 13) door C o r i n ongerijmd gevonden1)wordt door Br 3 verbeterd

1) Zie Cor II p 224 noot 1 C o r i n wil die schwachen ougen lezen De Nederlandsche hsssteunen deze emendatie niet en al is ook mij geen overlevering bekend die zegt dat zwaluwenslechte oogen hebben het feit dat C o n r a d v o n M e g e n b e r g in zijn Buch der Naturspreekt over blindgeboren zwaluwen die op lateren leeftijd weer ziende worden (edP f e i f f e r p 201) bewijst dat er verhalen over de oogen van de zwaluw de ronde dedenEn is het hierachter als no XIX uitgegeven stuk er niet om aan te toonen dat onze kennisomtrent deze volksverhalen nog verre van volledig is

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

183

[V 69 C]

VariantenVetter 380 8staen 28 golde Dat ene heeft nietformelics ende meen 31 in die hoefts

64 wol das du uf den bǒm bist komenund dir die worheit etwas geluacutechtet hat

stad staet die godlicheit 34 dieund du enhast es nuacutet besessen nochenist dir nuacutet eigenlich worden gewarige 35 Dat houet 37 des cleets

ontbr wanderinge 38 ende gelatenheitontbr 42 lieuen h 45 oeffene aflate46 Mer het sal sijn scade() blijuen 52dorre 57 niet met te dogen of verm somoet ic 64 op desen b biste gecomenEnde hi di die w 66 heeft du en heuestedes noch niet bes noch ist in di 70aenn ende ontbr 72 die nat is die tegaderwerkende die ene mitten anderen73 en sijt 74 ander (geeumlxp) rechter ggec

70 wan du hast noch etwas ankleblicheitder naturen wan die nature und diegnade wuacuterkent noch mit einander undenbist du noch nuacutet in rechte gelossenheitkomen

in der vledermuus ooghe hetgeen zeker begrijpelijker is al komt het ons nietwaarschijnlijk voor dat deze lezing origineel zou zijn Dat er in alle hss zoo weinigterecht is gekomen van den volgenden zin (r 15) zal wel te wijten zijn aan hetoverspringen van het eene sunnen (r 14) op het volgende (r 16) Dezehomoiumloteleuton-uitvalling zou dan een nieuw bewijs leveren voor eengemeenschappelijken oorsprong onzer tekstenEen welkome bevestiging van C o r i n s opvatting van het woord dvrren vichboim

(r 31) - waarvan het eerste lid niets met lsquodorrsquo uit te staan zou hebben doch eerdermet lsquodoornrsquo en dit dan in uitgebreide beteekenis lsquowildrsquo - levert de in hs Br 2 bewaardelezing doyren vigheboom1)Een eind verder treft ons wederom in alle hss het weglaten van r 47 vnd tot r

52 Aber hetgeen heel goed opnieuw een geval van homoiumloteleuton-uitvalling zijnkan als men let op het (in Cor II althans) twee maal voorkomen van het woorddorheit

C

Als derde fragment (V e t t e r p 379 r 15 sqq) geven wij de bekende passagewaar Tauler het visioen van de heilige H i l d e g a r d v a n B i n g e n bespreektnaar aanleiding van een aan zijn auditorium bekende miniatuur voorkomende ineen handschrift dat in het klooster waar hij predikte in den lsquoreefterrsquo voor tafel-

1) Dat Tauler geweten zou hebben dat de sycomore een soort van eschdoorn is en zoodoendeeen woordspeling ācer - ăcer gemaakt zou kunnen hebben komt mij niet waarschijnlijk voor(Zie Cor II p 224)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

184

lectuur gebruikt werd C o r i n heeft een miniatuur die geheel beantwoordt aanTaulers beschrijving in zijn tekstuitgave gereproduceerd (Cor II p 227) naar eenhs afkomstig uit het Benedictijner nonnen-klooster Rupertsberg vlak bij Bingenad Rijn dat nu nog bewaard wordt te Wiesbaden Vermoedelijk zal Tauler zijnsermoen ook aldaar gehouden hebben op een zijner reizen langs den Rijn en er isalle kans dat deminiatuur uit dit nog bestaande hs en dat waarvan Tauler gewaagdeeacuteeacuten en hetzelfde is Om de beschrijving met name van het tweede lsquobeeldekenrsquogoed te kunnen begrijpen is deze reproductie haast onmisbaar en daarom vergevenwij het den vertaler gaarne dat hij te kort geschoten is Toch is het wel gelukt omer iets leesbaars van te maken Zooals wij in ons eerste fragment zagen staan dehss Be 1 en A apart ten opzichte van de andere Hs A blijkt hier de beste lezingte hebben omdat het r 28 golde nog overgeleverd heeft dat bij alle overige hssgronde is geworden Beide hss hebben na stat (r 32) staet die godlicheit DeNederlandsche lezing (wij geven alleen het tweede gedeelte) is dus op deze manierweer te geven lsquoDaar staat nog een andere figuur in een kleed dat vaal is metopgeheven handen en beide staan zij barvoets en de laatstgenoemde heeft geenhoofd want de goddelijkheid staat daarop in een klaar gouden schijnsel en dat isvormloos en dat beduidt de onbegrijpelijke klare godheid Boven deze figuur op deplaats van het hoofd staat de goddelijkheid want de goddelijkheid is haar hoofdrsquoMen geve toe dat de zin niet kwaad is weergegeven en bedenke dat zonder hetplaatje ook de tegenwoordige lezer met de handen in het haar zou gezeten hebbenmet und dem (of van deme desnoods zie Cor II) fliessent clare unden uf dis bildein des hǒbtes statV e t t e r verbetert (r 43) nut das man sich hutte be und morne sloffe Lasse

aber es sol sin in sloffen lasse aber naar de Straatsburgsche hss Cor II heeft vndiz morne slafen laze an id sal sin Al onze hss hebben ende morghen af late ofaflaten sal Deze variant verdient aandacht zoolang wij aangaande de juiste lezingnog geen volkomen helderheid hebbenVan nit-dogen-noch-virmogen (r 61) een vaststaande uitdrukking door Tauler

in nr 45 (V e t t e r p 19729) nog eens gebezigd komt begrijpelijker wijze in hetNederlandsch niet veel terechtHet laatste gedeelte van dit fragment diene nog eens om het soms belangrijke

verschil aan te toonen tusschen onze redactie en de Duitsche (r 52)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

185

Sermoen over lsquoEstote misericordes sieut et pater vester misericors estrsquo[V 38]

Het derde sermoen dat wij bespreken zullen is nr 38 dat gelijk wij zagen alleenin gr II voorkomt en gezien de uiterlijke kenmerken ook daarin thuis schijnt tehooren immers wij vinden het in alle hss van de groep en ook overal op dezelfdeplaats in de reeks al houden wij bij deze laatste omstandigheid in het oog dat devolgorde geen bewijs is voor een al of niet behooren tot den oorspronkelijken canonomdat de sermoenen in groep II immers gerangschikt zijn naar de feestdagen vanhet kerkelijke jaarOnze bijzondere aandacht trok deze preek door de overlevering ervan in hs L

zij behoort toch tot de stukken die evenals nr 60a door den kopiiumlst van het hsgecollationneerd zijn met een ander Voor nr 60a bleek ter collatie een hs van deeerste groep gebruikt te zijn dit was voor nr 38 onmogelijk want dit sermoen komtin groep I niet voor en wij moesten dus naar een andere bron zoeken Daar de preekin vele hss is overgeleverd zelfs in het wat de volgorde der stukken betreft geheelop zichzelf staande hs Rsbr T is zij dus in verschillende opzichten belangrijk voorons onderzoekAllereerst bleek evenals bij nr 60a nauwe samenhang met de hss G 1 Br 3

en D waardoor wij een bewijs kregen voor ons vermoeden dat nr 38 thuis hoortin den oorspronkelijken canon van gr II Voorts was geen der verbeteringen enverduidelijkende glossen in hs L te verklaren met behulp van die handschriften endus ook hier bleek wel degelijk een andere redactie lsquohineincorrigiertrsquo te zijn Dat hsvoor de collatie gebruikt bevatte dus teksten die afkomstig waren uit verschillendeverzamelingen uit groep I vertegenwoordigd door 60a en gelijk ik ontdekte ookdoor 60b - egraven een redactie waartoe 38 en 63 behoorenDe lezing van nr 38 in hs Be 1 wijkt af van die in de andere handschriften en

ook dit stuk bevestigt bij nadere kennismaking het vermoeden dat wij op grond vanuiterlijke kenmerken daaromtrent koesterden door het ontbreken toch van denlangen titel met inhouds-opgave - een der kenmerken van gr II - bleken zich de nrs38 en 63 te onderscheiden van de andere sermoenen in het eerste gedeelte vanBe 1 De tekst van nr 38 vertoont vele overeenkomsten met dien van hs Rsbr Ten blijkt door gelijken zinsbouw en woordenkeus met dezen tot een en dezelfderedactie

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

186

te behooren al is dit op vele plaatsen helaas niet meer te controleeren daar RsbrT ons bij moeilijke passages meestal in den steek laat en het onbegrepene naareigen inzicht veranderde of eenvoudig wegliet Toch blijkt er in Be 1 op verschillendepunten ook verwantschap met gr II zoodat Be 1 met betrekking tot nr 38 eentusschen-positie inneemt tusschen Rsbr T en de hss van groep II Zeer merkwaardigis het tenslotte dat wij in staat zijn de meeste verbeteringen in L te verklaren uit delezingen van Be 1 en Rsbr T

V 38 A

Hs Be 1 fol 20bHs L fol 117a

1 Nu voert soe sprac dat ewangelium vaneenre gueder maten Deze mate is des

1 Nu sprect dit euangelium voert vaneenre goeder maten Dese mate is des

menschen ghemode ende daer wertmede ghemeten In deser maten

menschen ghemoede ende daer wort inghemeten In deser maten wort

5 soe wert god ghemeten so wat u diesghewerden sal

5 god ghemeten soe wat v oec sijnsgheworden sal

Lieue kinder nv is dese edele mate daergod so wonnentlike in solde wonen alsoontkent ende onsuuert

Mer lieue kijndere nv is dese edel matedaer god so wonderlike in soude woonen(daer tot woonen in marg)

10 ende al vol vulnissen datter god nieten mach in Welkes stat eyghen het van

10 alsoe seer ontreynicht ende ontsuuertende alsoe vol vulnissen dat god daer

rechte solde sijn mer dat is vol stinckedesdinghes ende eerdscher

niet in en mach Ende dat een eyghenstat gods van recht (vr in marg) sijnsoude dat is nv vol15 stinckende dincs vol eertschervulnissen

16 vulnisse endemesses Dijn ghemoedestaet rechte scadelic te pande Die selue

ende messien Dijn ghemoede staetstadelike te pande want in die selue

tijt alstu dit tot gode soldeste keren indinen ghebede so stat dijn

stonde (in tot stonde in marg) als ghi vte gode sout keeren in dinen

20 ghemoede te pande ende du bistedes ongheweldich ende god en mach

20 ghebede (in tot ghebede in marg)soe staet v ghemoede te pande ende ghien sijt dies niet gheweldich noch god enmach nerghens daer in

nergent daer in Want du heueste diewant ghi hebt die creaturen een25 creaturen den doerwachter daer voergheset die gode dat hinderen dat hi daer

25 portier daer voer ghemaect die godbehijnderen dat hi daer niet in en mach

niet in en mach Ende daer om alstuEnde hier om alstu aldus (in marg) bidtbiddeste sonder ghemoede so ensmakedet die niet want god

ende bedeste sonder ghemoede soe ensmaket v niet ende

30 daer niet in en is so verdriets di30 (117b) want god daer niet in (ingev)en is soe verdrietet v gheringhe endedan loepti wt Lieue kijnt losset vghemoede van allen eynden (in margdien) daer dat te pande staet ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

schier ende lopes vut lieue kint losse dijnghemoede van allen eynden daert tepande staet van alle (20c)35 der minnen ende meninghe endegonste der creaturen Want sal god daerin so moet van node die

35 van alre minnen ende meyninghenende gonsten der creaturenWant sal goddaer in soe moeten die crea-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

187

Om dit aan te toonen geven wij weer eenige fragmenten waarin wij de tekstenparallel afdrukken

hs L benevens de varianten van de hssG 1 Br 3 en D met den tekst van Lvoacuteoacuterdat die verbeterd werd

1e kolom

hs Be 12e kolomhs Rsbr T3e kolomde tekst naar de uitgave van C o r i n metdaaronder de varianten van V e t t e r suitgave

4e kolom

V 38 A

Cor I 43 A 23Hs Rsbr T fol 24a

1 Nů vort sprach dat ewangeliům vaneynre gůder maissen Diese maisse dat

1 voert (lt woert) spreect dat ewangeliumvan eenre goeder maten Dese maete es

is des Menschen gemoite da-mit wirtgemessen In deiser maissen so

des mynschen ghemoede dat daer metwoert ghemeten in

5 wirt got gemessen wat dir des werdensal

5 deser maten waert god ghemeten watwij des werden sal

Leyf kinder nů is die eidele maisse dagot so wůnnenclichen ynne soildewoynen die is also intreint vnd

lieue kinder nu es die edel mate daergod soe minlike in soude wonen die esalsoe ontreynt (lt ontrennt)

10 intsůůert vnd als vol vůlnisses dat gotdar-in neit inmach des eygene stat dat

10 ende ontsuuert ende alsoe volwlnissen Dat god daer in niet wonen en

id van reichte soilde syn dat is volstinckendes dinges vnd

mach Des die eyghen stat van rechtesoude sijn dat es vol eertscher

14 ertscher vůlre letden ind mistis14 becommernissen

Dit gemoite steyt reichte scheitlichen zopande Die selůe stůnde als

Dat ghemoede staet rechte scadelike tepande

dů zo gode soildes keiren in dymegebeide so steyt dit gemoite zo

als du di te gode soudt keren in dinenghebede Soe staet dit ghemoede

20 pande vnd dů bis is vngeweldich vndgot inmach neirgen dar-in

20 moede te pande Ende du bestesongheweldich ende god en mach

Neyn neyt dů hais die důyrwerdernerghent daer in Ende hebt een25 der creatůren dar-vůr gesat die gotdes hinderent dat hie neyt drin inmach

25 doerwerder der creaturen daer vore(lt wore) gheset die gode des hindert

Vnd dar-vmbe als dů alsůs beitz anedat hi niet daer in en mach ende daergemoite so insmacht dirt neyt want gotneyt dynne inis So

omme alstu dus bedes met enenbehanghenen ghemoede soe en

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

30 verdrůystz dich scheire vnd loifs vs30 smaket di niet Want god niet daer inen es Soe verdrietes di schiere endeloept wt Kinder loesse dijn ghemoedevan alle dien daert te pande staet vanalle mynnen ende neighinghen

Leyf kint loise din gemoite van allen denenden da id zo pande steyt van al dermynnen vnd35 meynůngen vnd gůnst der creatůren35 der creatuerenWan sal got in so mois van noit decreatůre vs Mache din vas ledich

Want sal god daer in soemoet van (24b)noede die creaturen wt Maket

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

188

[V 38 A]

Hs Be 1 fol 20cHs L fol 117b

38 creaturen vut Make dijn vat ledichende holt di vri van alre ydelre

38 turen van node wt Maect v vat ledichende hout v vri van allen ydelen (in

becommernissen want ten wert denmarg) becommeringhen Want ten wortvuere nye also natuerliken op te gaenden vier nie alsoe natuerlic opwaerts tenoch enen voghel so licht te vlieghen alstis enen menshe gherechten

gaen noch enighen voghel soe lichte tevlieghen

44 (lent doorgeh) ledenden ghemoedealst enen recht biddende (in margop te gaen in gode Ende hier om weetvoir waer sullen wi ymmermeer comen

45 ledighen) ghemoede op is te gane tot(in bovengeschr) gode Ende hier omwet

inden gront godes ende in dat enghestegodes so moeten wi

voerwaer selen wi emmermeer comeninden gront gods ende in sinenenghesten (boven eerste e een

50 ten minsten eerst comen in onseneyghen gront ende in onsen engheste

50 stip in marg ingheesten) soemoeten wi ten alre (ingev) minsten ierstcomen in onsen eyghenen (in marg)gront ende in onsen enighesten (in

ende dat sal syn een luttereghemoedicheit

marg ingheesten) Ende dit salgheschien

55 ende daer sal die ziele te male opdraghen mit alle eer ghebreken ende

55 in luter ghemoedicheit (boven ghe-oet-) ende daer sal haer die ziele te mael

legghen haer voer die poerten der groteropdraghen met al haren ghebre- (118a)oerbaricheit godes daer god vut smeltetin barmherticheit

ken ende stercken (gt strecken in marglegghen) haer

6060 voer die porte (lt porten) der grotergoetheit gods daer god wt vlietet endesmeltet in ontfermherticheit

Hs G 1 - Hs L (oorspronkelijk)1 voer 5 oec ontbr 6 voacuteoacuter sal mach doorgeh 7 edel ontbr 17 stadeliken

24 creatuer 28 ende bedeste ontbr 37 van node alle cr 41 nyet 49 enghesten53 dito 58 strecken 60 poerte

Hs Br 3 - Hs L (oorspronkelijk)5 v ontbr 17 ghestadelike 23 nieuwers 24 een ontbr 32 losse 41 ten es

dv 49 eenichsten 53 dito 55 puer ghemoede 58 strecken

Hs D - Hs L (oorspronkelijk)11 dat tot 15 vulnissen ontbr 17 stadelic 24 die portenars 30 ynne en is 49

engeste 51 ten minsten ontbr 53 engheste 58 strecken 62 barmherticheit

V 38 B

Hs Be 1 fol 20cHs L fol 118b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

1 ende drincti in di seluer niet endebeghin dan een ander werck sonder alle

1 Ende en betrouwe op v seluen nietnoch en beghint gheen ander dinc noch

twiuel het vallet seluen of ende lost hemvut

werc want sonder twiuel si smelten selueaf ende lossen hen

5 Ic hebbe ghesien alsmen siluer grauetso wasset dat water dat men niet welghewinnen en can so heefftmen

5 Ic heb ghesien wanneer men siluergraeft dattet water dan biwilen henouerwast (biw hen over in marg)

dan mit behendicheit ghemaket dat8 datmens niet wel gheuinden en9 hem dat water seluer vut zoetet ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

189

[V 38 A]

Cor I 45 A 10Hs Rsbr T fol 24b

38 vnd halt dich vry van ydelenbekummernissen wan id inwart dem vůre

38 dijn vat (lt wat) ledich ende houdt dyvri van ydelen becommernissen Want

ney als natůrlich vp zo gain noch eymehet en wert den viere nye soe natuerlijcvoigele alz licht zo vleigene alslttgt id iseyme reichten

op te gane Noch enen voghel soe lichtte vlieghenne Als

43 leigdichme gemoite vp zo gain in gotenen rechten ledighen ghemoede op44 te gane in god

Ind dar-vmbe wyst vůr wair soilen wirvmmer komen in den grunt gotz vnd in

Ende daer ommeweet voerwaer Soe wiein (hs ny) wilt comen inden gront gods

dat ingeiste gotz so mois wir zo demealre minsten

ende in dat ynnichste gods Soe moetenwij totten alren

50 tzeirst komen in vnsen eygenen grůntvnd in vnse ingeiste

50 minsten eerst comen in onseneighenen gront ia in onse ynnichste

vnd dat sal sin in lůtere demoidicheytende dat sal sijn in luterre oetmoedicheit55 vnd da sal sich die sele zo-mailevp-dragen mit allen eren gebrechen vnd

55 ende daer sal haer die siele te maleop draghen met alle haren ghebreken

al eren svnden vnd leygen sich vůr dieende met al haeren sunden endeportze der groisser eirlttgtweirtgeyt gotzda

legghen haer voer die poerte der groeterwerdicheit gods

60 got vs smilzit in barmherzicheyt60 daer god wtsmeltet met miltheit endeontfermherticheit

Vetter - Corin1 vor so 10 also vol fules mistes 12 stat es von 14 irdenscher fuler letden() gtlieben door corr verb in erden 16 das stet 20 sin ungew 25 gesetzt 29 darinne 48 innigoste 51 innigostes 59 erwirdikeit

V 38 B

Cor I 46 A 24Hs Rsbr T fol 24b

1 Drinck dich in dich seluer neyt begyndan eyns anderen wercks ayn allenzwiůel id ůelt selůer aůe vnde loist sich5 Als ich hain geseyn als man siluergreift so verweyst sich dat wasser datmans neyt wail gewynnen inkan8 So hait man gemacht mit be-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

190

[V 38 B]

Hs Be 1 fol 20cHs L fol 118b

10 dan so vintmen scat die alle oncostbitaelt die daer om verteert is ende

10 mach Mer soe maken die lieden metbeheyndicheit dattet water hem seluenwt puttet ende dan vintmen den (ingev)scat die alden cost betaelt die daer opverteert is ende

15 daer bouen grote wynninghe Alsosaltu di liden ende laten desen druc ende

15 daer bouen grote winninghe Aldusseldi v liden ende laten in desen drucke

beelde ende die weder wordigheende beelden ende ghebreken die ghighebreke die du weder dijn ghemoedeende herten liden moetes die

teghen uwen danc ende herte liden moetWant seker si scieten

20 di pinighen Seker het schiet sich20 (in marg verv door werpen) henseluen ten lesten (ten 1 in marg)

(20d) seluer vut ende dat sal alden arbeitbetalen ende di sal groet guet daer medein comen

wt ende dat sal al den arbeit betalenende v sal groot goet daer mede wederin comen

Hs G 1 - Hs L (oorspronkelijk)

8 wel ontbr 22 al ontbr

Hs D - Hs L (oorspronkelijk)

2 dinc noch ontbr 4 vallen seluen 8 ghewynnen en kan 19 schieten hem seluerlt scheyden hem seluen 22 dat se al 23 daer van weder

V 38 C

Hs Be 1 fol 21bHs L fol 121a

1 Hier om is die mensche alsoonghelaten ende breket vut ende en can

1 Aldus en can hem die mensche nietghelaten mer hi brect wt ende en mach

hem in dese drucke niet gheliden daerleit also wonderlike grote scade

hem in desen druc niet gheliden (ghe-in marg) Och hier leet

5 an Lieue kint bliue bi di seluen ende5 soe wonderliken groten scade aenLieue kijnt blijft bi v seluen ende

ghetrouwe gode sonder twiuel hi loset diende holt di in oetmoedicheit

betrouwet gode sonder twiuel hi sal vverlossen Ende hout v in oetmoedicheit

9 ende in weerdighe vruchtenende in eerwerdige voertgange10 gange (Ende tot voertgange inondermarge ingev) Want ghi sout vin(121b) oetmoedicheit ende ineerwerdicheit ontvruchten Biet ende rect

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

die hant dijnre begheerten alleen wttotten

So biet die hant vut dijnre begheringheallien totten ouer weseliken bloeten15 lutteren wesen dat god alleenweseliken is ende niet en holde van aldat mijnre is dan dat

15 ouersten ouerweseliken bloetenluteren wesen dat (in marg daer) godalleen weseliken is ende niet en achtevan al dien dat minder is dan hi

Hs G 1 - Hs L (oorspronkelijk)

11 sout van oetm 13 ontfructen Siet ende recht

Hs Br 3 - Hs L (oorspronkelijk)

13 ontsien reect 15 pueren 17 alleen ontbr

Hs D - Hs L (oorspronkelijk)

11 Want hi holdet dij in oetmodicheit ende in eerweerdigen ontfruchten13 wtreyke 14 alleen ontbr 15 ouersten ontbr 18 van al dien ontbr

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

191

[V 38 B]

Cor I 47 A 8Hs Rsbr T fol 24b

10 hendicheit dat sich dat wasser selůervys-schůyt vnd dan so vint man schatzdie alle die kost betzailt die drůp verzeirtis vnd da-oyůerlttgt

15 groisse wynnůnge Also salt dů dichlyden vnd laisen deisen drůck ind deise

15 Aldus salstu di liden ende laten indesen druck ende in dese beelden Ende

bilde ind die widerweirdige gebreche diedů weder dyn gemoite

die ghebreke die du weder dinen willeliden moet ende di

19 vnd herze liden mois dich pingen19 pineghen seker het valt van seluen

sicher id schůt sich seluer vs ind dat salalle die arbeit betzalen vnd

aue (hs ane) ende dat sal alle dienarbeit betalen ende di sal groet goet

24 dir sal grois gůt dar-mit in-komendaer af comen dattu di daer in lidet25 met verduldicheit

Vetter - Corin

1 selber nuacutet in begin 6 verwechset 11 us schuacutet 12 den schatz 13 gezert douacuteber gr gewinnunge 19 pingende

V 38 C

Cor I 53 A 7Hs Rsbr T fol 26b

1 Her-vmbe is der Mensche alsvngelaissen vnd bricht vs vnd inkan sichin disme drůcke neyt geliden Da

1 Hier omme es die mynsche alsoeonghelaten ende brect wt ende en canhem in desen druck niet gheliden

4 heyt also groys wůnderlich schade afende daer leecht alte wonderlike5 groete scade aen

Leif kint blyf by disme vnd getrůwe godeayn allen zwyůel hie loist dich

ghetrouwet gode sonder allen twiuel hilost dy ende drucke dy te maele inghewaregher ghelatenheit ende

9 vnd halt dich in oitmoidicheyt vnd10 oetmoedicheit in gods liefsten wille

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

in eirwerdicher vorten So bůyt dyne hantvs dinre begeirůngen alleine zo15 deme ouerweyslichme bloisenlůterme weysene dat got alleineweyselichen is vnd neyt inhalt van alledeme dat mynre is dan dat

Vetter - Corin

4 litan 6 vnd ontbr 9 deműtkeit 13 die h 16 wesende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

192

V 38 D

Hs Be 1 fol 21bHs L fol 122a

1 Extendens se ad anteriora supernavocacione Du moetste Als die lieue

1 Ghi moet als die lieue paulus seet vwtrecken totten dinghen die voer ons sijn

Paulus spreket sijn vutgherecht tottervoersten der ouerster ropinghe

ouermits der ouerster ropinghe (in margExtendens se ad5 anteriora superne vocationis)

6 dattu ontvalleste allent dien dat minreis dan dat in dat daert so lutterlike ende

soe dattu ontvallest allen dien dat datouerste goet niet en is ende di keert

soe wonnentlike was So hanghet diearme mensche recht

daert alre luterste ende alre volcomensteis Dan hanghet die

10 of hi henghe tusschen twie wandenende hem dunct hi en hebbe hem nochhier noch daer

10 arme mensche recht of hi hinghetusschen twe wijnden ende hem duncthi en (is doorgeh) heeft troest noch(heeft tot noch in marg) hier noch daerende is aldus in noode

ende is aldus in noden recht of hi15 onder enen kelter laghe ende wordeghedrucket

15 recht oft hi onder enen sarck lagheende worde ghedruct

Hs G 1 - Hs L (oorspronkelijk)

2 wt trecken 6 dat ontbr 12 hi en is 15 serck (na s letter uitgerad)

Hs Br 3 - Hs L (oorspronkelijk)

2 voren sijn der ouerster roupinghen 8 puerst

Hs D - Hs L (oorspronkelijk)

2 v ontbr voer dij 7 ende di keert ontbr 9 ghenochlicste is 11 wanden 12duncket dat he noch hier noch daer en is

V 38 E

Hs Be 1 fol 21cHs L fol 122b

1 dan compt onse here mitterouervloeyender maten ende ghiet hem

1 soe comt hi metter oueruloyendermaten ende ghiet hem seluen indermaten

seluen in die mate Want di en machWant v en mach anders niet versaden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

5 anders niet ghenoeghen Niet andersen maket die mate soe ouervlietende

5 Anders niet dan hi selue en mach desemate soe oueruloyende maken van

vanden ouerweseliken guede dat hi seluedesen ouerweseliken goede dat hi selueis dat si tot allen eynden ouergaet Danduet die gheest enen

is soe dat si tot allen eynden ouerloeptDan doet

10 ouerzwanc in dat godlike afgronde hi ghiet hem vut ende blijfft nochtan vol recht die ene cleyne hose stake

10 dese gheest enen ouerswanc indengodliken afgronde hi loept ouer (inmarg ghiet hem wt) ende blijft nochtanvol ghelijc oftmen een cleijn hoesken (inmarg cruesen) of15 laersken stake in een grondeloes

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

193

V 38 D

Cor I 55 A 2Hs Rsbr T fol 25b

1 Extendens se ad teriore supernevocacione lsquoDůmoistrsquo alz der lieůe Paůlus

1 Extendens se et terriorem supernavocacione (dit alles doorgeh) Du moets

sprach lsquosin vs-gedeynt zo den vorstender ouerster royffůngenrsquo

als die reine sinte pauwels sijn wtghedent ende ghespannen

55 totten vordersten der ouersteroefeninghen dattu ontfalles allen dien datminder es dan dat ende (26a) dat daersoe lustelijc es ende mynlic was Soe esdie erme mynsche alsoe

dat dů intfals alle deme dat minre is wandat ind dat daso lůstlich vnd so wunnenclic was Soheyt der Mensche reichte als of10 hie hange intůschen zwen wendenvnd in důnckt hie inhaůe hie noch

10 ellendich ende ghelaten Ende woertalsoe ghedruct

da vnd is alsůs in noiden reichte15 als of he vnder eine keltere leige vndwvit gedrůckt

Vetter - Corin

1 Extendens se superne vocatione 4 vordersten 6 enphallest 9 stat 11 wederhie

V 38 E

Cor I 56 A 9Hs Rsbr T fol 26a

1 dan komt der here mit deroyůervlůssiger maissen vnd gůst sichseluer in die maisse

1 Dan coemt die here met eenre oueruloedegher maten ende ghieft hem

want ir inmach anders genoigenseluen in die maete want haer en5 neyt vnd macht die maisse alsouervleissende van deme

5 mach anders niet ghenoghen endemaect die mate alsoe oueruloyende

ouerweyselichme gůde dat hey selůervanden ouerweseliken goede dat hi selueis dat sy an allen enden ouer-geyt Dadeit der geyst eynen ouerswanck

es dat sy aen allen enden ouer gaetDaer doet die gheest enen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

10 in dat gotliche afgrunde Hie gůst sichvs vnd blijft doch vol als die eyn cleynecroissen steysse in dat

10 ouerswanc in dat godlijc afgronde Highiet hem wt ende blijft doch vol Als dieeen cleyen cruysken sciepe

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

194

[V 38 E]

Hs Be 1 fol 21cHs L fol 122b

16 in dat grondelose meer (lt zee) datworde drade vol ende ghinghe ouer ende

16 meer want dat worde drade vol endeliep ouer ende bleue nochtan vol Hier

bleue nochtans vol para Hier gheuet godden gheest hem seluer

gheeft hem god selue den gheest ineenre oueruloedigher wisen

20 in eenre oueruloedigher wisen datverre is bouen dat ye ghebaerde

20 dat verre is bouen al dat si yeghebaerde (in marg begheerde)

Hs G 1 - Hs L (oorspronkelijk)

1 ouervlodigher 15 leersken 16 drayde 20 verre is dat si ye

Hs Br 3 - Hs L (oorspronkelijk)

2 ende tot maten ingev 14 hosekin of leerskin 16 zee gheringhe

Hs D - Hs L (oorspronkelijk)

5 seluen Ende mach 9 syden 16 thants 20 al ontbr

V 38 F

Hs Be 1 fol 21dHs L fol 123b

1 Aldus wert dese mate ouer uloedichdat alle die werlt hier of wert gherijct

1 Siet aldus wort dese mateoueruloedich soe dat alle die werelt daer

Ende en waren dese luden niet inderkerstenheit die werlt en stonde

rijc af wort Want en waren dese edeleliede niet inder kerstenheit

5 niet een stonde5 (inder k in marg) die werelt en stondeniet een vre

Hs Br 3 - Hs L (oorspronkelijk)

4 menschen

Hs D - Hs L (oorspronkelijk)

3 van wort Want al en 4 menschen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

V 38 G

Hs Be 1 fol 21dHs L fol 124a

1 Hi mach wel comen tot vernuftighenbekennisse gheliker wijs als roed

1 Hi mach wel comen tot vernuftighenverstande godliker wijs als misschijn

messync yets Want tschijnt al goutsonder this hem inder wairheit seer

(geeumlxp roet mession in marg) yets watschijnt als gout al (ltals) eest

5 veer Also is veel valschen schijns5 hem inder waerheit seer verre Aldusis oec een valsche schijn onder der (diebovengeschr) le- (124b) uendigher

8 sonder die leuende wairheit Mer die8 waerheit Mer voerwaer die

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

195

[V 38 E]

Cor I 56 A 21Hs Rsbr T fol 26a

16 grůndeloyse mer dat wůrde balde volvnd geynge ouer vnd bleůe doch vol Hie

16 in die grondelose see dat woerdeschier vol ende ghinghe ouer ende bleue

geyt got deme geyste sich selůer in eynreoůervlůyssicher wysen

doch vol Hier ghieft god den gheest hemselven in eenre oueruloedegher

20 dat verre is inboyůen dat sy eybegeirde

20 wisen dat verre es boven dat si iebegherre

Vetter - Corin

12 klein krusen 20 verre ist und ob allen dingen

V 38 F

Cor I 58 A 18Hs Rsbr T fol 26b

1 Alsůs wirt diese maisse ouervlůssichdat alle die werilt hin-af wirt gericht vnd

1 Aldus woert die mate ouerulodich datalle die werelt na hon woert ghericht

inweren diese lůde neyt in dercristenheyt die werilt inbestoinde

ende en waeren diese liede niet inkerstenheit die werelt en

5 neit eine stůnde5 stonde

Vetter - Corin

2 gerichtet 4 enstuumlnde

V 38 G

Cor I 59 A 20Hs Rsbr T fol 27a

1 Hie mach wail komen zo vernůnftichmebekentnisse als roit messinck dat schint

1 Hi mach wel comen tot vernufteghenbekennisse (lt -en) als roet missinc dat

etzwanne als goilt ain ist eme gar verrein der

schijnt yetswat als gout Mer hets hemzeer verre Inder waerheit

5 wairheyt also is vyl valschis schines5 alsoe es voele valsches schijns

8 ane die leyůendige wairheyt die moys8 Mer die leuende waerheit moet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

196

[V 38 G]

Hs Be 1 fol 21dHs L fol 124a

9 leuende wairheit moet in desen wisenende weghen ghesocht werden

9 leuendighe waerheit moet aldus indeser wisen (in dw in marg) ghesochtworden

Nu waer hi wel een doir die sinenwijngaert in dat noorden settede daer diesonne nymmermeer en

Nu waert wel een dwaes mensche (inmarg) die sinen wijngaert in dat noordensette daer die sonne nemmermeer

15 schene ende die begheert hadde diesonne te siene ende keerde haer die

15 mermeer en schene oft die de sonnebegheerde te sien ende den neck (in

necken thoe ende sijn aen sicht vandersonnen

marg rugghe) daer toe keerde ende dataensicht daer af

Hs G 1 - Hs L (oorspronkelijk)

2 metschyen dat schijnet als 7 leuender 9 waerheit ontbr 15 schijne Oft diesonne en begh ts 16 uoert

Hs Br 3 - Hs L (oorspronkelijk)

2 messinc

Hs D - Hs L (oorspronkelijk)

2 verstande Ghelic alse messinck 4 al ist inder 6 ist oec wal valsche s derontbr

A

Met opzet hebben wij als eerste fragment weer een passage uitgekozen zonderveel moeilijkheden bij de vertaling om een indruk te geven van de verschillenderedacties Hs Rsbr T dat ons op alle moeilijke plaatsen in den steek laat vertoontzich in dit fragment op zijn best en representeert hier in tegenstelling met desecundaire veranderingen in corrupte passages wellicht het zuiverst zijnoorspronkelijke redactie Deze correspondeert in vele gevallen met den tekst in Be1 maar staat nog dichter bij de verbeterde lezing van LNemen wij hs L als uitgangspunt en duiden wij zijn beide lezingen aan met L1

en L2 dan beschikken wij over de volgende gegevens

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

I

Eenheid der hss L1 G 1 Br 3 D Be 1 tegenover de Duitsche hss die hs RsbrT op hun hand hebben blijkt uitr 24 dů hais die důyrwerder der creatůren dar-vůr gesat - ghi hebt die creaturen

een portier (doer wachter) daer voer ghemaectr 42 als id is eyme reichten leigdichme gemoite - alst enen recht biddende

ghemoede op is te ganer 48 sq in dat ingeiste gotz in vnse ingeiste (V innigoste) - in alle hss is er een

aarzeling te bespeuren omdat men ingeiste niet begreep (het dialect van het origineelmoet dus dicht bij Cor I

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

197

[V 38 G]

Cor I 60 A 2Hs Rsbr T fol 27a

9 in deiser wysen vnd weygen gesoitwerden

9 in deser wisen ghesocht werden

Nv were die wail eyn doyre die synenwyngart in dat norden sette dar diesvnne nummer ingeschiene

Nv waere die wel een doer oft een gheckDie sinen wijngaert int verborghen endeint doncker sette

15 ind die geringe hedde die svnne zoseyne vnd keirt ir den nacken vnd synantlitze keirde van der svnnen

15 daer die sonne nummer en scheneende die begheringhe hadde die sonnete siene ende haer den rugghe keerdeende sijn aensichte vander sonnenkeerde

Vetter - Corin

2 roit moumlsch schinet 4 Aber es ist 8 aber 13 hinder einen berg saste 15 derbegerunge

hebben gestaan) - L enghesten gt inghesten gt ingheesten enighesten gt ingheestenG 1 enghesten Br 3 eenichsten waarsch secundair uit engesten Be 1 enghesteD engester 54 demoidicheyt - ghemoedicheit (= aequitas)r 59 eirtweirtgeyt (V erwirdikeit) - de grondtekst moet een corrupt woord gehad

hebben evenals Cor I door Be 1 misschien benaderd op den klank af metoerbaricheit (nog niet overgeleverd) de overige hss goetheit

II

In de volgende passages heeft L2 de lezingen van Be 1 en Rsbr T op haar handr 8 da got so wůnnenclichen ynne soilde woynen - dgs wonderlike isw L2

wonnentlike Be 1 minlike Rsbr T waarschijnlijk te verklaren uit het niet begrijpenvan wunlec dat voorkwam in een ascendent hetwelk wij een keer aantroffen in hsG 2 (zie hierachter pag 247 r 21) L2 berust natuurlijk op een onbegrepenwonnentlikeZoo ook de invoegingen in de rr 13 19 40 52 59Niet verbeterd r 4 in ghemeten (L1 G 1 Br 3 D) tegenover daer wert mede

ghemeten (Be 1 Rsbr T)r 61 wt vlietet ende smelt (L1 G 1 Br 3 D) - wt smeltet Be 1 Rsbr T

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

198

III

Alleacuteeacuten uit hs Rsbr T te verklaren zijn tenslotte de verbeteringenr 33 van allen eynden gt dien (ook niet bij C o r i n )r 44 recht biddende gt ledighen ghemoeder 55 ghemoedicheit (aequitas) gt oetmoedicheitVoor dit fragment is dus stellig de belangrijkste lezing te vinden in Rsbr T Ook

vergeleken met den tekst van de Duitsche overlevering is zij van belangr 29 met enen behanghenen ghemoede verdient dunkt mij aandacht Indien

gemoite door P H u g u e n y in zijn inleiding op de Fransche vertaling der sermoenen(p 79 sqq) juist is weergegeven door lsquovouloir foncierrsquo hetgeen hij naar Taulerseigen woorden uitlegt als lsquoun perpeacutetuel retour dinclination et regard vers le fond deson origine [qui] ne seacuteteint jamais mecircme chez les damneacutesrsquo dan kan ane gemoitevertaald door lsquosans ton vouloir foncierrsquo niet juist zijn1) maar moeten wij met Rsbr Tlezen met enen behanghenen ghemoedeOok de lezing eertscher becommernissen (r 13) is dunkt mij interessant De

vergelijking van des mynschen ghemoede met een onrein vat is door Rsbr Tlogischer ontwikkeld de verontreinigingen van het vat overgebracht op lsquohet gemoedrsquozijn immers de eertsche becommernissen waardoor tghemoede te pande staetEen herhaling en opsomming dier ongerechtigheden waardoor vastgehouden wordtaan het beeld van het vat verzwakt mi de vergelijking niet weinig

B

Het volgende fragment levert een belangrijk verschil op tusschen de lezing van Be1 eenerzijds tegenover L G 1 Br 3 D De tekst van Rsbr T is onvolledig en voorzoover er nog iets overgeleverd is corruptr 1 Drinck dich in dich seluer neyt begyn dan eyns anderen wercks is in Be 1

weergegeven door ende drincti in di seluer niet ende beghin dan een ander werckDe door C o r i n geiumlncrimineerde punctuatie van V e t t e r (Cor I p 46 laatste regel)wordt door Be 1 toevalligerwijze ondersteund Het is waarschijnlijk dat ende uit enbij vergissing met abbreviatuur te verklaren isDe hss van gr II hebben een geheel andere lezing ende drincti

1) Le vouloir foncier est bien une volonteacute permanente dont linfluence se fait sentir dans tousnos actes deacutelibeacutereacutes et tous nos jugementsrsquo (Sermons de Tauler I Introduction theacuteologiquep 117)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

199

in di seluer werd in een ascendent van deze hss niet verstaan en men maakte erEnde betrouwe op v seluen niet noch en beghint gheen ander (dinck noch) wercvanOpmerking verdient voorts de vertaling van vys-schuyt (r 11) dat even verder

nog eens voorkomt (r 20) De Fransche vertaling geeft het woord weer doorlsquoseacutecoulerrsquo lsquoJai vu que dans les mines dargent leau saccumule parfois en telleabondance quil devient difficile dextraire le minerai En pareil cas on sarrangehabilement pour que leau seacutecoule delle-mecircmersquoHs Be 1 heeft wt zoetet dat mij toeschijnt terug te gaan op wt suetet

palaeographisch te verklaren uit een niet goed gelezen wt scietet te meer daareven verder r 20 het oorspronkelijke het schiet sich seluer vut nog bewaard is Deandere hss hebben den eersten keer het teekenende wt puttet

Over de volgende fragmenten die wij ter vergelijking nog afdrukken kunnen wij nahet voorgaande kort zijn

C

Zeer ingewikkeld is de verhouding der handschriften in de vertaling van r 9 vnd haltdich in oitmoidicheyt vnd in eirwerdicher vorten L1 G 1 D hebben alle drieontvruchten hetgeen wel voor een oorspronkelijke eenheid pleit (ontsien van Br 3zal wel weer secundair zijn) Van deze vier hss schijnt D den oorspronkelijkentoestand het best bewaard te hebben De veranderingen die deWestelijke hss L1G 1 en Br 3 hebben aangebracht zullen dunkt ons op rekening van een andereinterpretatie van ontvruchten te schrijven zijn men schijnt het werkwoord als nomenactionis niet te hebben begrepen Het hs waarmede L gecollationneerd is zalvorten (bij Be 1 juist weergegeven door vruchten) hebben gehad waaruit menvoertgange gemaakt heeft Rsbr T is op deze plaats geheel afwijkend van L

D

Deze passage is interessant daar Rsbr T den latijnschen tekst ongeveer op dezelfdewijze verhaspelt als Cor I terwijl de hss Be 1 en L1 op zichzelf staande adanteriora hebben hetgeen er uitziet als ware het uit het hoofd verbeterd uit ad teriorevan Cor I1)Merken wij verder nog op hoe Be 1 nauwen samenhang vertoont

1) De tekst van Phil III 13-14 luidt ad ea vero quae sunt priora extendens meipsum Addestinatum persequor ad bravium supernae vocationis Dei in Chr Jesu

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

200

met de hss van gr II door lutterlike naast alre luterste van deze hss tegenoverlůstliche van Cor I en Rsbr T (r 8)Het in de Middeleeuwen aan den Nederrijn en in Neder-Duitschland nog

onbekende kelter (r 15) vinden wij alleen in Be 1 (waarschijnlijk zooals zoo vaakop den klank af overgenomen) de overige hss hebben sarckr 10 wynden in L G 1 en Br 3 is verklaarbaar uit een onbegrepen umlauts-vorm

wenden

E

De groote moeilijkheid in dit stuk is het woord hose (Be 1) hoesken of laersken(L1 G 1 Br 3) als vertaling van croissen (reg 14)Hs Be 1 met hose alleacuteeacuten bewijst dat laersken der andere hss een soort van

verduidelijking daarvan zijn zal1) Aan de 16e-eeuwsche beteekenis van laars - lsquokruikbierkanrsquo ontleend aan den vorm - vgl Hd seinen Stiefel trinken en misschienV e r d am iv bierleerse - behoeven wij hier niet te denkenIn L werd hoesken in marg door cruesen vervangen dat men ook in Rsbr T

vindt (cruysken)Door het woord ghebaerde (r 21) toont Be 1 opnieuw zijn verwantschap met gr

II tegenover Cor I Rsbr T en L2 Het woord is in Be 1 alleen begrijpelijk lsquodat verreis boven al wat zich ooit openbaardersquo

F

r 2 na hon woert gericht zou tot steun kunnen aangevoerd worden voor V e t t e r shin ab wirt gerichtet al zegt deze vorm in een Limburgsch handschrift niet veel Deandere hss hebben in ieder geval en ook mi terecht rijc af wort of gerijct hetgeenC o r i n s uitleg volkomen in t gelijk stelt

G

Men zou kunnen denken dat gr II een vollediger redactie heeft bewaard in Aldusis oec een valsche schijn onder der leuendigher waerheit Mer voerwaer dieleuendighe waerheit moet maar het is evengoed mogelijk dat men van ane -onder maakte en den zin verder aanvulde om dien begrijpelijk te makenrugghe (r 17) van L2 vinden wij terug bij Rsbr T onbegrijpelijk is noert of uoert

van G 1

1) Een welkome bevestiging levert in dezen het N e d e r d u i t s c h G l o s s a r i u m v a nB e r n p 33 hose vel laerse - ocrea

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

201

Al hebben wij voor veel ingewikkelde verhoudingen tusschen de verschillendeNederlandsche hss eenigszins een verklaring kunnen geven duidelijkheid is ernog allerminstNo 38 schijnt in Be 1 niet tot de 2e groep te behooren al legt de lezing soms

frappante overeenkomsten daarmede aan den dagIn L verwijzen de meeste verbeteringen ons naar Be 1 de overige naar een

redactie waartoe oacuteoacutek hs Rsbr T behoort voorzoover deze tenminste nog teherkennen is voor de op moeilijke plaatsen afwijkende lezing moeten wij zeerwaarschijnlijk een lateren afschrijver verantwoordelijk stellenVoor Be 1 zou men zich den toestand misschien als volgt kunnen indenkenAllereerst is het handschrift zelf niet meer dan een werktuiglijk afschrift naar een

ander dat sterk Duitsch getint was - getuige de vele woorden die op den klank afzijn overgebracht in het dialect van den afschrijver - doch dat er overigens precieszoo uitgezien zal hebben als het onze voor een persoonlijke verwerking van zijnstof achten wij den kopiiumlst niet in staat De ascendent van ons handschrift intusschenzal geschreven zijn door iemand die critisch te werk is gegaan Evenals voor L ishier een hs van groep II als legger gebruikt althans voor de stukken tot en met nr60b de tekstvergelijking van nr 60a en de geheel met de overige hss der groepovereenkomende titel-opschriften laten dit buiten twijfel Voor nr 38 en 63 schijntechter een ander handschrift afgeschreven te zijn wellicht hetzelfde dat gebruikt isvoor de tweede helft van de verzameling De kopiiumlst ziende dat de tekst voor dezesermoenen in dit laatste hs de beste was heeft het verkieslijker geacht om hiervoordat hs als legger te gebruiken Inmiddels moet hij zijn oorspronkelijk voorbeeld ookbij de hand hebben gehad en het hier en daar gebruikt hebben want anders zoudende overeenkomsten met groep II niet te verklaren zijn In Be 1 zouden dan drieredacties vertegenwoordigd zijn gr II gr I en die van Rsbr T Helaas is ons dezederde redactie van Tauler-vertalingen te weinig bekend dan dat wij in dezen meerdan vermoedens kunnen uitspreken De onmiskenbare verwantschap tusschen Be1 Rsbr T en het hs dat ter verbetering van L is gebruikt mogen wij in ieder gevalbeschouwen als een bewijs voor het bestaan ervan

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

202

Conclusie

Wij zijn thans aan het einde van ons onderzoek gekomen Een nadere beschouwingvan de verschillende redacties bevestigde ons vermoeden dat met name bij groepII de uiterlijke verschillen der handschriften (zie p 132 sq) weerspiegeld zoudenzijn in de lezing der teksten die wij er in aantreffen Hetgeen wij voor drie sermoenenhebben gedaan zou eigenlijk voor elken tekst moeten worden herhaald en zoo isdit onderzoek te beschouwen als een inleiding en mogelijk als een richtsnoer voorverdere bestudeering Er bestaat reden om aan te nemen dat binnen gr II nauwesamenhang bestaat tusschen een aantal stukken die om zoo te zeggen denoorspronkelijken canon vertegenwoordigen en zoo zou met betrekking tot dezesermoenen de toestand wel ongeveer die van het door ons behandelde nr 60akunnen zijn Wij kunnen dus wel als zeker aannemen dat er twee oorspronkelijkeverzamelingen geweest zijn de eerste groep I is ons naar alle waarschijnlijkheidvolkomen gaaf overgeleverd in drie gelijktijdige doch in verschillende landstrekengeschreven handschriften de andere groep II is in den loop der tijden haastonkenbaar geworden door alle mogelijke interpolaties in de oorspronkelijke reeksdoor collatie met andere teksten (zooals in hs L) en ookmisschien doordat sommigesermoenen vervangen werden omdat men daarvoor een beteren tekst bij de handhad (nr 38 in hs Be 1)Er is nog een andere omstandigheid die wij bij de bestudeering van groep II in

aanmerking dienen te nemen de Duitsche overlevering der Tauler-sermoenen InV e t t e r s uitgave zijn de nummers 36 (2e helft) tot en met 71 afgedrukt naar heths uit Engelberg hiervan kennen wij er 11 bovendien door C o r i n s uitgave vanhs Vind 2744 en 8 door die van hs Vind 27391) De overige preeken kennen wijalleacuteeacuten nog uit de oude drukkenNr 1 tot 36 (1e helft) en 72 tot 80 gaf Vetter uit naar het voor

1) Deze beide laatste hss behooren bijeen en vullen elkaar aan

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

203

onze begrippen zeer gebrekkige afschrift van C a r l S c hm i d t van drie in 1870verloren gegane handschriften uit Straatsburg Zeventien hiervan kennen wijwederom uit hs Vind 2739 voor de rest zijn V e t t e r s uitgave en de drukken onzeeenige bronnenC o r i n spreekt in zijn uitgave der Weensche hss over talrijke varianten die zijn

hss zouden vertoonen met het hs uit Engelberg (I pag IX) Wij kunnen dit aantalwerkelijk zoo groot niet vinden in elk geval verbeteren zij meestal V e t t e r s tekstalleen maar en laten woordenkeus en zinsbouw onaangetast Men vergelijke hetgeringe aantal dier varianten in onze parallelle fragmenten eens met dengevarieerden aanblik dien de Nederlandsche vertalingen bieden Het is mogelijkgezien den hoogen ouderdom der overlevering zelfs zeer waarschijnlijk dat de driegenoemde hss werkelijk het zuiverste beeld geven van hetgeen Tauler gesprokenheeft maar het blijft steeds de ervaring van eacuteeacuten hoorder want dat deze tweeredacties die zoo weinig van elkaar verschillen noodzakelijker wijze moeten teruggaan op eacuteeacuten origineel staat bij ons vast omdat wij hier immers te doen hebben metde weergave van het gesproken woordIn onze eerste groep van handschriften meenen wij nu de vertegenwoordigster

van deze redactie te kunnen herkennen Een uitgave van de sermoenen uit eacuteeacutenvan de hss van gr I is dus het eerste aan de beurt Indien wij bijvoorbeeld hs Udoor het dialect het dichtst staande bij het origineel zouden afdrukken met devarianten van hss Br 1 en Br 2 en eventueel ook met die van handschriften vangr II (wij bedoelen in gevallen als het hierboven behandelde nr 69 dat uit gr Istamt) dan zou men de Tauler-studie goede diensten kunnen bewijzen van eenaantal sermoenen zou men althans eacuteeacuten lezing beter kunnen fundeerenVoor diepgaande studie van de sermoenen in de hss van gr II overgeleverd

zou men de andere 15e-eeuwsche Duitsche hss moeten kennen en met name deverzameling die men met T heeft aangeduid nog bewaard in hss door S p ame rin zijn dissertatie besproken1) die D o l c h verwant acht met de Nederlandsche hssMen zou alvast kunnen beginnen met ieder sermoen op zichzelf te bestudeerenhetgeen mi door photografieeumln het beste gedaan zou kunnen worden Eigenlijkmoet men nota nemen

1) oc p 84 sq

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

204

van de gezamenlijke Duitsche hss waarvan S t r a u c h in zijn artikel Zu TaulersPredigten1) een korte inhouds-opgave volgens de nummering van Vetter gegevenheeft2) Eerst als wij het verband tusschen de Nederlandsche lezingen en de Duitschekennen zullen wij in staat zijn die naar waarde te schatten en de filiatie onzer tekstenvast te stellen Zoolang wij van vele sermoenen niet meer dan eacuteeacuten lezing naar eenhandschrift en dan nog naar onbetrouwbare afschriften daarvan hebben is hetonmogelijk om tot klaarheid te komen omtrent een zoo sterk gevarieerde collectievan vertalingenVoor het gemak geven wij tenslotte een lijst van de voorloopig algemeen als echt

erkende sermoenen met opgave van de edities waarin men ze bestudeeren kanterwijl wij daarachter met onze siglen de Nederl hss vermelden waarin ze te vindenzijnVoor de Duitsche uitgaven nemen wij de volgende afkortingen

- C S c hm i d t in zijnmonographie naarhs A 89

SS

- V e t t e r naar het 2e afschrift van C a r lS c hm i d t

VS

- H e l a n d e r naar het 1e afschrift vanC a r l S c hm i d t

HS

- V e t t e r naar hs 124 derlsquoStifts-Bibliothekrsquo te Engelberg (E)

VE

- V e t t e r naar hs 41 der Univ Bibl teFreiburg (F)

VF

- C o r i n naar hs Vindob 2744Cor I- C o r i n naar hs Vindob 2739Cor II- W a c k e r n a g e l naar hs Basel B XI23

W

N1 tot N4 - N a uma n n naar de hss uit Berlijn germ 8o 68 germ 4o 166 germ4o 1131 en germ fol 1257N Hi - N a uma n n naar hs HiVan de drukken wordt alleen die van Keulen 1543 (C) de ascendent van de

latere Nederlandsche drukken genoemdDe twee sermoenen die V e t t e r overgeslagen heeft worden met 65 en 76

aangeduidS t r a u c h wil voorts nog acht sermoenen met min of meer zekerheid aan Tauler

toeschrijven vier daarvan (1 2 6 en 7) komen oacuteoacutek in onze hss voor Wij geven zemet onze siglen S II Bas B Cor I 13 en δ (S II is gelijk wij zagen als S e u s e stweede sermoen uitgeg door B i h l m e y e r naar hs Giessen Univ Bibl nr 850en naar hs Brussel 14688 door C o r i n )

1) B e i t r auml g e 442) Men toetse deze opgaven aan de hss want de inhoudsopgaven der Ned hss zijn

onbetrouwbaar gebleken

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

205

Br 3 G 1 D Be 1 HiVS C1Br 3 G 1 D HiVS Cor II C2Br 3 G 1 D Be 1 HiVSCor II C3Br 3 G 1 D Be 1 HiVSCor II C4Br 3 G 1 D Be 1 HiVS Cor II C5Br 3 DVS Cor II C6-VS C7Br 3 G 1 D Be 1 HiBr 6 G 3

VS C8

Br 3 G 1 D Be 1 HiVS C9-VS Cor II C10Br 3 G 1 D Be 1 HiVS Cor II C11Br 3 HiVS Cor II C12-VS Cor II C13Br 3 G 1 D Be 1 HiRsbr T

VS Cor II C14

2e dl Br 3 G 1 D Be1 Hi

VS 2e dl Cor II C15

-VS C16Be 2VS Cor II C(17 18) 19-VS C20-VS C21-VS C22HiVS Cor II C23 24Br 3 L G 1 D Be 1Hi

VS C(25) 26

-VS C27-VS N4 C28

Br 3 G 1 D Rsbr T Be3 Hi

VS N Hi C(29 30 31) 32

Br 3 G 1 D Be 3 HiVS N Hi C33-VS + E Cor I C(34 35) 36-VE Cor I C37Br 3 L G 1 D Be 1Rsbr T Hi

VE Cor I C38

-VE C39

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Br 3 Be 1 HiVE Cor I C40-VE N1 C41

-VE C42Br 3 Be 1 HiVE C43-VE C44Br 3 L G 1 D Be 1Hi Be 2 Br 5

VE Cor I C45

-VE C46

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

206

Br 3 HiVE C47-VE C48Be 2 (2 times)VE C49Br 3 HiVE C50-VE C51 52 53Br 3 Be 1 HiVE C54-VE C55gr I Br 3 G 1 D Be 1Hi

VE C56

gr I Br 3 L G 1 D AHi

VE Cor I C57

gr I Br 3 Be 1 HiVE Cgeen sermoenen58-VE Cgeen sermoenen59gr I Br 3 Be 1 HiVE Cgeen sermoenen60gr I Br 3 L G 1 D Be1 Hi

VE Cor I C60a = 17

gr I Br 3 L G 1 D Be1 Hi

VE Cor I C60b = 18

gr I Br 3 G 1 D Be 1Hi

VE C60c = 30

gr I Br 3 G 1 D Be 1Hi

VE C60d = 29

gr I Br 3 L G 1 D HiVE Cor I N2 C60e = 25gr I Br 3 G 1 D Be 1Hi

VE Cor I C60f = 31

gr I Br 3 L G 1 D Be1 Hi Be 2

VE Cor I C60g = 34

gr I Br 3 L G 1 D Be1 Hi

VE C60h = 35

gr I Br 3 G 1 Be 1 HiVE C61gr I Br 3 L G 1VE C62gr I Br 3 L G 1 D Be1 Hi

VE Cor I C63

gr I Br 3 L G 1 D Be1 Hi

VE Cor II C64

gr I Br 3 G 1 Be 1 HiVE Cor II C65gr I Br 3 L G 1 D Be1 Hi

VE Cor II C66

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

gr I Br 3 L G 1 D Be1 Hi

VE Cor II C67

gr I Br 3 G 1 Be 1 HiVE Cor II C68gr I Br 3 Be 1 A HiVE Cor II C69gr I Br 3 G 1 D Be 1Hi

VE Cor II C70

gr I Br 3 G 1VE Cor II71Br 3 L G 1 D Be 1Hi Br 5

VS Cor II C72

Br 3 L G 1 D Be 1Hi Rsbr T

VS Cor II C73

Br 3 HiVS C74-VS C75Be 2VS C76-VS Cor II C77Br 3 L G 1 D Be 1Hi

VS Cor II C78

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

207

plusmn Rsbr M1SS VS79

-VS Cor II C80Br 3 G 1 G 2 HiVF C81Br 2 Br 3 G 1 Rsbr TMe

HS Cor II C65

Be 1 HiHS C76U Br 3 G 1 D Be 1Hi Rsbr T Be 2

Cor II (Aanh) S II CS II

U Br 3 G 1 D Be 1Hi Rsbr T Be 2 Br 5

CBas B

Br 3 D Be 1 Hi Br5Cor I CCor I 13Br 3 D Hiniet uitgegevenδ

Bij V 79 Die materie sunder tytulus und one thema dat een kort uittreksel is uitRuusbroecs Vanden vier becoringhen moeten wij nog een oogenblik stilstaanAangezien het in een der oudste Tauler-hss onder diens sermoenen voorkwamzou dit tractaat misschien wel met eenige reden als bewijs kunnen gelden voor hetcontact tusschen deze twee mystici Dat het echter niet gelijk door G T h eacute r y OPis verondersteld aan Ruusbroec tot voorbeeld gediend kan hebben is door JH u y b e n OSB op overtuigende wijze aangetoond (zie onze inleiding p xxvj)Ruusbroec citeert nl ergens St Gregorius verkeerd terwijl de overeenkomstigeplaats in het uittreksel het citaat verbetert echter tot nadeel van den context Hetwekt bevreemding dat men in deze quaestie ook niet de mnl Tauler-hss en dendruk van 1521 in het geding heeft gebracht In 1848 heeft V o n A r n sw a l d t deaandacht reeds gevestigd op een veel uitvoerigere Duitsche redactie van het tractaatdie als sermoen op den tekst Qui habet aures audiendi etc in het tweede deel vandien druk opgenomen is Deze lezing waarin Ruusbroecs lsquofoutrsquo nog overgeleverdis kan zeer goed een tusschenstadium representeeren Dat ook dit sermoen nietorigineel is blijkt wel duidelijk uit een mystieke passage met typischRuusbroeckiaansche woorden die ingekort werd omdat men haar niet begreep

Vnd dann wirt mitt luumlsten erfuumlllet alle desmenschen inwendicheit Vnnd disz ist die

Ende dan wert met loste beweecht al desmenschen inwindicheit Ende hier-af

verborgenste stymme mit dero(Basdr fol 180c)

comt ghieren ende crighen inder minnenongheiumlntheit Ende dit is dieverborghenste stemme daer (RsbrIII p 56 r 9 vlg)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

208

Dit sermoen vinden wij ook terug in de hss Hi Be 1 en D en wel in dezelfderedactie die aan den ouden druk ten grondslag heeft gelegen De volgende passagemoge dit nog aantoonen Rsbr III p 51 r 3 Want hare natuere ende hareinwendighe zinne vloeyen ende glorieumlren inden lichte der natueren luidt in hs Be1 Want haer natuer ende haer inwendige sinne die floreren ende blossemen indenlichte der naturen (fol 56b) en in den druk wann ir natur vnd inwendige synn dieacuteflorieren oder bluumlen in dem liecht der natur (fol 179b) Zoo hebben wij hier dus demerkwaardige omstandigheid dat een tractaat van Ruusbroec via Duitschland alssermoen van Tauler in Noord-Nederland teruggkeerd is Het spreekt vanzelf dat wijdeze preek in geen enkel Zuidnederlandsch Tauler-hs hebben aangetroffen evenminals V 79 daar had men Ruusbroecs werkje immers onmiddellijk herkend Dat menin Nazareth het tractaat niet herkend heeft is duidelijk als men bedenkt dat het ineen goede het oorspronkelijke zeer nabij komende lezing voorkomt in een anderhs uit hetzelfde klooster (hs Rsbr M5) en wel als proloog van H e n r i c u s d eV r i m a r i a s De quadruplici instinctu Het is naar dit hs uitgegeven door A V o nA r n sw a l d t in zijn Vier Schriften von JohannRusbroek in niederdeutscher Sprache(Hannover 1848)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

209

Tekstgedeelte

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

211

[Hs Br 2]

[1] E I 2

+114a[2] Dit siin sermoene ende leeringhen eens werdeghe vander+[3] predickeeren ordene gheheeten broeder Jan de taůweleere[4] vander geesteliker gheborten gods

[5] WAer es hij die gheboren es der ioden coninc Nv merct hier[6] vander geboert waer zii ghesciede waer es hij die geboren es Ic[7] spreke alsoe ic meer ghesproken hebbe dat deze gheboerte ghesciet[8] inder zielen in alle der wyzen alzo zii ghesciet inder euwicheit[9] noch meer noch min want het es eenne geboerte ende deze gheboerte[10] ghesciet inden wezenne ende inden gronde der zielen Siet hier op[11] vallen vraghen Ten eersten zint dat god in allen dinghen vernuftichlic[12] es Ende inde dinghen meerder es dan de dinghen in hem[13] zeluen ziin ende natůerliker want waer god es daer moetti wercken[14] ende hemseluen bekinnen ende ziin wort spreken wat eyghelikere[15] eygenscap dat de ziele heeft tot dezen wercken gods voor andere[16] onuernuftege creaturen in dien god oec es dit ondersceet dat merct

[17] God es in allen dingen wezelic werckelic ende geweldichlic maer[18] hi es allene gebaert inder zielen want alle creaturen ziin een voetspoer[19] tot gode maer de ziele des menschen es ter gelicheit gods[20] gebeeldt Siet dit belde moet geciert ende volbracht worden met[21] dezer geboort des wercs noch dezer geboert en es geen creature ontfanckelic[22] dan die ziele alleene Inder waerheit wat volcommenheden[23] in de ziele commen sal het zii godlic een formechlic licht genade of[24] salicheit dat moet al van noode met dezer geboerten commen in[25] de ziele ende in negheender wizen anders Lyde dan alleene deze[26] geboerte in dy zo vinstu alle in di zo vinstu alle goet alle troost[27] alle leuen wezen ende waerheit Ende versuemstu ofte verroekelooestu[28] dit zo versuemstu alle goet ende alle zalicheit ende wat[29] dy in dezen innecomt dat brinct luyter wezen ende gestadicheit[30] ende wattu sprecs ofte meynes buten dezen dat verderft nemet[31] hoe dat ghi wilt ende waer ghi wilt het verderft entelic

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

212

[1] maer deze geboorte alleene geeft wezen ende al dat ander sal[2] verderuen maer in dezer geboerten so wertstu deylachtich des

+14b[3] + godliken invlots ende alle ziinder gauen Siet des werden die[4] andere creaturen niet ontfanckelic in dien dat dat beelde gods[5] niet en es want der zielen beelde behoort eygenlic te dezer geboert[6] die eygelic ende zonderlinge inder zielen gesciet ende geboren wert[7] vanden vader inden gronde ende inden inwendichsten der zielen[8] daer nie beelde in en lichte noch nie cracht in en lach Die ander[9] vrage es Sint dat dit werc der geboert gesciet inden wezene ende[10] inden gront der zielen zo gesciet dit alzo wel inden zondare als[11] in eennen goeden mensche wat genaden ofte wat nůts geleit hier ane[12] want die gront der natueren es in hem beiden geliic Ja oec in[13] dien die inde helle ziin bliift den adel der naturen euwelic Nv merct[14] dit ondersceet eygenscap der [geboerten]1) es dat zii allen weghen[15] gesciet met nuwen lichte zii brinct altoes grooet licht inde ziele[16] want der goetheit aert es dat zii hare moet vutstorten waer zii[17] es Inder geboert stort hem god inde ziele met lichte alsoe dat[18] dat licht zo grooet wert inden wezene ende inden gronde der zielen[19] dattet hem vutworpt ende ouervloyt in die crachte ende oec inden[20] vterliken mensche Alzoe Sente pauwels gesciede doen hem[21] ruerde met zinen lichte op den wech ende hem toesprac een ghelikenesse[22] des lichts versceen daer vutwendich dat zine ghesellen[23] zaghen ende het omvinc pauwelze Alzoe sprekic vanden zaleghen[24] van ouervloyichheyden des lichts dat inder zielen gront es dat[25] ouerghietet hem inden lichame ende hi wert daer af al vol[26] claerheden Siet des en mach de zondeere niet ontfaen want[27] hy en es dies niet weerdich want hi es vervult metten zonden[28] ende met houerden ende dat heet een donckernesse Daer[29] omme sprect Johannes die donckernesse en ontfingen noch en begrepen[30] niet dat licht ende dat es dies scout want dien wech[31] daer dat licht in zoude gaen es becommert ende versparret met[32] valscheyt ende met donckernissen Want licht ende donckernisse[33] en moghen niet deen metten anderen in een bestaen noch oec[34] god ende creature want sal god ingaen zo moet de creatuere vut[35] Dees lichts wert de mensche wel gewaere wanneer hy hem te gode[36] keert want altehans lichtet ende sciint in hem een licht ende[37] geuet hem te kennene wat hi doen ende laten sal ende menege[38] waerheit daer hy te voren niet af en wiste noch en verstont waer

+114c[39] + af ende hoe moechstu dit weten Sich dat merct hier by[40] diin herte wert dicke verueert ende bekeert vander weerelt wie

1) hs naturen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

213

[1] mocht di dat gescien dan met der invlietingen dit es zo edel ende[2] so luyter dat di alles des verdrietet dat god ofte godlic niet en es[3] het trect di te gode ende du werts vele luyter vermaninghen[4] gheware ende du en wets niet wanen zy di commen Nv merct[5] dit inwendich neygen en comt di niet van eennegher creaturen[6] noch van eennegher aenwisinghen want wat creatuere werct ofte[7] wyzet dat comt al van buyten Maer die gront vander zielen[8] die wert alleene geruert van dezen wercke Ende zoe du dy[9] mer ledich houdes soe du meer lichts ende waerheyts ende[10] ondersceet vindes ende daer omme en verdoelt negeen mensche[11] aen negheenen dinghen dan alleene om datti desen van eerst[12] ontgaen was ende vutwendich te vele behulpen woude Daeromme[13] sprect Sente Augůstiin Hoe vele es deser die dit licht[14] der waerheit hebben ghesocht ende altoes wtwendich daer zii[15] niet en was daer omme quamen zij ten lesten so verre vut dat zy[16] nemmermeer weder in en quamen ende daer omme en heb[b]en[17] zii die waerheit niet gevonden want waerheyt es inwendich inden[18] gronde ende niet vutwendich Wie nv wilt vinden licht ende[19] ondersceet alder waerheit die lyde ende neme ware der gebooerte[20] in hem ende in sinen gronde So werden alle die crachten[21] verlichtet ende alle die vterlike mensche want altehans[22] als god den gront geruert inwendich So werpt hem dat licht[23] indie crachte Ende can die mensche onderwilen meer dan[24] hem yemen gheleeren mach Alzo die prophete sprect ic hebbe[25] verstaen bouen alle die my leerden Siet omme dat dit licht niet[26] scinen noch lichten en mach inden zondare daer omme es dat[27] onmogelic dat deze geborte in hem ghescien mach want dese[28] geborte en mach niet bestaen met donckerheit der sonden want[29] zij alleene doch niet en gesciet inden crachten maer inden wesene[30] ende inden gronde

[31] Nv es vraghe Sint god de vadre ghebaert alleene in den wezene[32] ende inden gronde der zielen ende niet inden crachten wat sal[33] haer dienst dan hier toe ledich houden ende dezen vieren wat[34] noode es des Sint dat het inden crachten niet en gesciet Dats wel[35] gevragt Nv merct dit ondersceet wel een yegelike creature die werct[36] haer werc doer J eynde ende dat eynde es altoes dat eerste inder[37] meyninghen ende het es dat leste inden wercken Alzoe meynt

+114d[38] god in allen zinen wercken een eynde dat es hem seluen ende+

[39] datti die ziele met allen haren crachten in dat eynde bringe dat es[40] in hem seluen door dat werct god alle zine wercken Door dat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

214

[1] gebaert de vader sinen zone inder sielen dat alle die crachte[2] der zielen in dat selue commen Hii suect alleene dien dat[3] inder zielen es ende roepse altoes te dier wersscap ende te dezen[4] houe Nu heeft haer de ziele vutgesprayt met den crachten ende[5] ghestroit yegelic in haer werc die cracht des ziens in die ooghen[6] de cract des hoerens in die oeren die cracht des sprekens inder[7] tongen Ende aldus ziin haer crachte deste cranckere inwendich[8] te werckene want een yegelike gesprayde cracht es onvolcommen[9] hier omme wilt zii crachtichlic wercken inwendich zo moet zii[10] weder in roepen al haer crachten ende vergaderen van allen[11] gesprayden dinghen in een inwendich werc want Sente Augustin[12] sprect de ziele es meer daer zy mint dan zy inden lichame es[13] dien zi doch leuen geeft

[14] Een gelikennesse Het was een heiden meester die was geleert[15] op eenne const ende dat was eenrande rekeninge ende die const[16] zochte hy met alte grooter neersticheit So datti alle ziin cracht[17] daer op ghekeert hadde Ende de stad daer hi in woende die ward[18] gewonnen vanden vianden Alexander hadde beuolen datmen alle[19] die stad ten zweerde leueren soude sonder dien meester alleene[20] ende binnen dien quam een vanden vianden tot dien meester ende[21] toech een zwaert ende hy en wiste niet dat die meester was dien[22] alexander beůolen hadde ten liue te houdene ende de gene sprac[23] te hem ende seide sprect haesteliic ende zegt wie du best ende[24] hoe du heets ofte ic doode di Die meester was zo ingegoten datti[25] dies viants niet en zach noch en horde noch niet en conste geweten[26] wat hy meende noch hi en conste hem niet zo vele gevteren alzo[27] hadde hi al sine crachte ingekeert op siin const datti hadde mogen[28] spreken ic heete alzoe Ende doen ziin viant langhe ende vele[29] geroupen hadde Aldus vor hem staende ende hi niet en antwerde[30] doen slouch hi hem den hals af Siet dit was om een naturlike[31] const te gewinnenne hoe ongelic meer dan sullen wi ons ontrecken[32] van allen dinghen ende vergaderen alle onze crachte om te scouwene[33] ende te bekinnenne die enege ongemetene euwege waerheit[34] hier toe zamene ende vergadre alle dine zinne alle dine crachte

+115a[35] + vernůft ende alle diin gedincken dat keere in dien gronde daer[36] dese scat in verborgen es Maer sal dat gescien so moestu alle[37] wercken ontvallen ende comen in een onweten saltu dit vinden

[38] Nv es een vraghe oft niet edelre en ware dat een yegelike cracht[39] haer eyghen werc behilde ende dat die eenne des ander niet en[40] hinderde aen haer werc In my en mach geene wize creaturliics

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

215

[1] wetens ziin dat niet en hinderde alzo al god alle dinc weet[2] sonder hindernesse ende also sal die salege doen dit es een[3] nutte vrage nv merct dit ondersceet die salege die sien god[4] ane claer sonder beelde ende in dien bekinnen zi alle dinc Ja[5] god selue besiet in hem ende bekint in hem alle dinc hy en[6] darf hem niet keeren van den eennen op dat ander alsoe als wy[7] moeten waert alzo in dezen leuene dat wy alle tiit eennen spiegel[8] voor ons hadden in dien wy in eennen oogen blicke alle dinc sagen[9] ende bekinden in eennen beelde So en waren ons wercken noch ons[10] weten negeen hyndernesse Maer want wi ons keeren moeten van[11] op deen op dander daer omme en maegt niet geziin in ons dat een[12] sonder hindernesse des anderen want die ziele es altemale alzo[13] gebonden toten crachten dat zi met hem vlietet waer dat zii henen[14] keeren want in allen den wercken die de crachten wercken daer[15] moet de ziele bij ziin ende ooec met aendacht ofte zii en mochten[16] niet wercken vlietet de ziele dan met haerer aendacht te vterliken[17] wercken zo moet van noode zii des te cranckere ziin aen[18] haeren inwendeghen wercken want te dezer gebort so wilt god[19] ende moet hebben een ledege onbecommerde vrie ziele In welkere[20] zielen dat niet en es dan hi alleene

[21] hier af sprect die werdege heere ihesus cristus selue wie yet anders[22] mint dan my ende noemt vader ende moeder ende vele ander[23] dinghen die en es miins niet werdich Noch ic en ben niet commen[24] op eerterike om vrede te bringene maer dat zwaert om dat ic alle[25] dingen af sceyden ende afsnyden zal die zweger den brueder dat[26] kint der moeder ende den vrient die waerlic din viant es want[27] wat dy heymelic es ende wat daer inne es dat es waerlic diin viant

+115b[28] wilt diin ooghe alle dinc zien ende diin oere alle dinc hooren ende+

[29] diin herte alle dinc bedincken Inder waerheit in alle dezen moet[30] de ziele gesprayt werden Daer omme sprect een meester wanneer[31] de mensche eenich inwendich werc sal wercken so moet hy alle[32] zine crachte intrecken ende vergaderen als in eenen winkel ziinder[33] zielen ende verbergen hem daer voor alle beelden ende formen[34] Ende dan mach hy aldaer inwendichlike werken hier moetti dan[35] commen in een vergeeten ende in J niet weten want het moet[36] ziin in eender stilheit ende in eennen zwigene daer dit woirt sal[37] gehoirt werden want men mach dezen woirde niet bat gediennen[38] dan met stilheyt ende met zwigene daer machment hooren ende[39] aldus verstaet men te rechte inden onwetene daer men niet en weet[40] daer wiset hem ende oppenbaert hem

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

216

[1] Nv valt eenne vrage aldus Ja ghi settet al onse salicheit[2] in een onweten ende onweten dat luyt als een gebrec ende[3] god heeft den mensche gemaect datti wete Alsoe die prophete[4] sprect heere maecse dat zij weten want waer een onweten es[5] dats gebrec ende dat es ydel want een gebreclic mensche een[6] zot ofte een doore die es onwetende dat es waer alzo verre als[7] hy inden onwetene bliift maer men sal commen in een ouerformech[8] weten want dit onweten en sal niet commen van onwetentheden[9] maer [van wetene]1) so salmen commen in [dezen onweten]2)[10] Ende dan sullen wy worden wetende metten godliken wetenne[11] ende dan wort gheedelt ende geciert ons onweten metten ouernatuerliken[12] wetene gods ende in dezen daer wi ons aldus houden[13] god lidende zo ziin wi altevele volcommendere ende edelre dan[14] of wy wrachten Daer omme sprect een meester dat die cracht[15] des hoerens vele edelder es dan die cracht des ziens want men leert[16] hier velemeer wiisheiden metten hoorne dan metten siene ende[17] leeft hier meer inder wiisheit Men vint van eenen heidenen meester[18] doen hi siec lach ende te hants steruen zoude doen spraken sine[19] jongheren onderlinghe voor hem van grooter wisheiden ende hy[20] hief ziin hooft up alzo steruende ende zeide Ach laet my noch deze[21] const leeren op dat icker euwelic gebruken mach Alsoe dat hoeren[22] brinct van buyten in ende dat zien dat leedet van binnen meer

+115c[23] + vut Ja dat werc des ziens aen hem seluen Ende daer omme ziin[24] wy inden euweghen leuene saleghere jn de cracht des hooerens dan[25] inde cracht des ziens want [dat]3) werc des hoorens des euweghen[26] woirts dat es in my Ende dat werc des ziens gheet van my ende[27] hooren benic lidende maer dat sien benic werckende Maer onse[28] salicheit en leegt niet aen onsen wercken maer aen dien dat wy[29] god liden want alzo vele als god edelder es dan die creatuere Also[30] vele es dat werc gods edelder dan dat mine Ja van ongemetender[31] minnen heeft god onse salicheit gekeert in eennen lydene[32] want wi meer lyden dan wercken ende ongeliic meer nemen[33] dan gheuen Ende oec een yegelike gaue bereit die ontfanckelicheit[34] tot eender meerder ende nuwer gauen want een yegelike[35] gaue die widet die ontfanckelicheit ende die gebaringe tot [e]ender[36] meerder groetere ontfaningen | Ende hier omme sprect zulc[37] meester dat de ziele aenden ontfange gode geliict es want alzo[38] god ongemeten es aen den geuene alzo es oec de ziele onmetich[39] aen den nemene ofte ontfaene Ende alzo god es almachtich[40] aen den werckene Alsoe es de ziele afgrondich aen den lydene

1) hs van dezen onwetene2) hs een weten3) hs jnt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

217

[1] ende daer omme wert se ouerformt met gode ende in gode God[2] die sal wercken ende zi sal liden hi sal hem seluen kinnen ende[3] minnen in haere Ende zi sal bekinnen met siinder bekinnessen[4] ende zi sal minnen met ziinder minnen Ende daer omme es zii vele[5] saleghere inden zinen dan inden haren ende alzoe es oec haer[6] salicheit meer gelegen in zinen wercken dan inden haren

[7] Sente dyonisius waert gevraegt van eennen zinen ionghere waer[8] omme es thymoteus alderuerlichst ane volcommenheit Doen sprac[9] dyonisius thymotheus es een godlidende man die in dien volstonde die[10] verlichte alle menschen ende aldus en es diin onweten negeen gebrec[11] maer dine hoechste volcommenheit Ende diin lyden es aldus diin[12] ouerste werc Ende aldus in dezer wysen moetstu afgaen alle diinder[13] wercken ende moet doen zwighen alle dine crachten saltu inder[14] waerheit in di beuinden deze geboerte ende saltu vinden den eengheboirnen[15] alle dattu anders vinds dat moetstu voorloopen ende[16] achter rugghe setten Dat wy alle dat voorloepen ende verliezen[17] moeten dat desen eengeboirnen coninc niet wel en beualt Des[18] hulpe ons die daer omme geboren menschelic dat wi arme crancke[19] menschen in hem geboiren woirden godlic amen

[20] I

+115c[21] waer god es ende hoe datti es+[22] Eerst in den vader Item in hem seluen Item inder zielen

+115d[23] DOen ihesus was geboren te bethleem Juda inden dagen des+[24] conincs herodes doe quamen de coninge te iherusalem ende spraken[25] waer es hii die geboren es der Joden coninc Nv spreken wi[26] dit woirt waer es hi die geboren es Tot deser vragen sullen[27] wy antwoirden in drie mannieren wy spreken ten eersten es[28] hy inden vader als een werckelic beelde alder creaturen Ten[29] anderen male es hi in hem seluen als een vutulot alles wezens[30] Ten derden male es hi inder zielen als een zalicheit der sielen[31] Nv spreken wi ten eersten hi es in den vader als een werkelic[32] beelde alder creaturen dit es hem proper eygen Nv merct met[33] zinne die meesters van godliker const die spreken van twerande[34] ondersceet inder godheit dat een dat es ondersceet der persoene[35] ende dit ziin ondersceet na dinghen Dander ondersceet dat heet[36] een ondersceet der redenen alzo wy spreken naer ons verstaen dat[37] es dinclic ondersceet daer dat een dinc dat ander niet en es in

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

218

[1] negeender mannieren alzo wi segghen een hout es een ander dinc[2] dan een steen Aldus siin die ondersceet der persoene want de vader[3] es een ander dinc dinclic sprekende dan die zone want de vader[4] hi en es in geender mannieren de zone noch de zone en es in geender[5] mannieren de vader Ende alzo en es de helege geest in gender[6] mannieren vader noch zone

[7] Nu ziin andeṙ ondersceet inder godheit die moeten wi nemen[8] die moeten wi nemen inden wezene ende deze moeten wi nemen[9] na redenen Alse wy spreken dat in gode es ondersceet tusschen[10] wezen ende nature Dit ziin alleene ondersceede die wy nemen[11] naer redene om sulke proprieteyt die wi vinden in gode want[12] deze ondersceet die en ziin niet dinclic want sii siin alleene na[13] redene want in gode es een dinc wezen ende nature

[14] Nv merct dit met neernste dat dit waer es van godliken wezene[15] ende oec van yegeliken wezene | alzo alst es een blooet wezen bi[16] hem seluen na wezeliken eygenscap zo es een yegelic wezen zonder[17] werc Maer godlic wezen dat en es niet een blooet wezen bi hem[18] seluen Maer het es in hem seluen een vernuftich wezen [19] Hier omme zo es godlic wezen werckende ende daer omme es[20] een dinc wezen ende nature ende werc in gode Maer dat ondersceet[21] dat men hier verstaen sal die zin na redene dat wezen als[22] wezen niet en werct Maer wezen alzo alst es een vernuftich[23] wezen zo eest werckende ende al hier so verstaen wi godlike[24] nature want een yegelike nature verstaen wy in haer werc Nv

+16a[25] + merct dit godlic wezen dat draegt hem vte in eennen lichte[26] dat licht dat en es anders niet dan wezen Maer het es anders[27] na redenne want die vutdracht die es inder wize eens vernuftichs[28] wercs van dezen vutdragene zo verstaen wi de vaderlicheit des[29] die daer es noet eygenscap die daer settet die persoen des vaders[30] want de vader en heeft zinen soene niet van dien datti vader es[31] Maer hi heeft zinen zone vander eygenscap die wi daer noemen[32] vaderlicheit die daer wert georspronct vut dezen vernuftegen[33] wercke des godliken wezens Die vader en vlietet niet vut den wezene[34] Maer hi wert geoirspronct vten wesene alsoe doen alle die persoene[35] in dezen zinne

[36] Also wi een gelikennesse spreken mogen vander bloemen de[37] bloeme oirspronct vter wortelen des boems Alsoe oirsprongen[38] die persoene vter macht godlics wezens Maer vlieten der[39] persoene dat es daer een persoen comt vten anderen Ende al[40] hier es de vader een begin sonder begin na werc der naturen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

219

[1] Ende de zone J begin van eennen beginne als eenne vrucht[2] der natueren Ende de helege geest een geestende cracht die[3] daer vut vlietet als een minne harer beydere

[4] Nv spreken wi vanden vader omme dat die vaderlicheit die daer[5] zettet die persooen des vaders die daer geoirsprongt wert vander[6] vutdragingen des godlics lichts dat daer godlic wesen es na dingen[7] Maer een anders na redene In dezen dat de vader geoirspronct[8] wert zo keert die vader in hem seluen ende begript in hem dat[9] godlike wezen na der wise eender vruchtbaregher naturen want[10] dit godlike wezen en es niet iegenworp der vernuft des vaders na[11] wezelike wise Maer het es ieghenwoirp zinen vernemene na wize[12] der naturen hier omme es godlic wezen inden vader ongeboren[13] ende in werkeliker wize hier omme heet de vader een beelde alder[14] formelicheit want in dezen zeluen nv dat de vader in hem gekeert[15] heeft zo begriipt hi hem zeluen in hem seluen als een eygen beelde[16] ziins zelues ende alder dinghen hier omme zo herbeeldet hem[17] inden begripene alle creaturen na der wise des ongescapens woirts[18] dat daer es dat wezelike beelde des vaders in dien dat de vader[19] begriipt alle dinc als in haren werkeliken beelde ende al hier[20] salmen verstaen als men vraegt waer es die daer es geboren Hii[21] es inden vader als een werckelic belde alder creaturen alzo als ic[22] nv bewijst hebbe

[23] Nv vraeghtmen dan ten anderen male waer es hi die geboren

+116b[24] es So sprekic aldus daer toe hi es in hem seluen Als een vutulot+[25] alles wezens Ic hebbe voor gesproken dat die vader nv in dien[26] seluen nv datti gekeert es in hem seluen zo begript hi hem[27] seluen Nv spreken die meestren dat eennen yegeliken vernuftegen[28] begripe na volgende es een woirt

[29] Des zy eenne gelikennesse wanneer dat ic in my begripe eenne[30] rooese so sprekic een woort vander roesen dat zi eenne bloeme es[31] die heeft roede bladere | ende binnen gelu coerekens ende dat woirt[32] es van noode navolgende den eersten begripe dat in my es vander[33] roezen alzo ic spreken mach van mi seluen waert dat zake dat ic[34] mi seluen begrepe oft verstonde zo sprakic van mi seluen een wort[35] ic ben die mensche Alsoe doet die vader want hi hem versteet in[36] hem seluen zo sprect hi van hem seluen een woirt ende dat woirt[37] es siin zone dien hi gebaert vter vruchtbaerheit ziinder genatuerder[38] natueren Aldus salmen verstaen hoe die zone geboren wert vanden[39] vader in ondersceet der persoene ende nochtan behoudende die[40] eenicheit der naturen want die zone inden vutvlot ziinder naturen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

220

[1] geboirte zo behout hi die ongedeylde nature des vaders maer[2] in eender ander mannieren want die zelue nature die daer es[3] inden vader ongeboren ende werckelic die es inden zone geboren[4] ende ontfanckelic Niet dat nature na wise der naturen gebaert[5] oft geboren wort Maer si gebaert ende wert geboren inden persoen[6] daer in dat steet gebaren ende geboren werden vut der cracht der[7] naturen Als inden vader gebarende ende inden zone geboren te[8] zine Aldus salmen verstaen die inhangende eygenscap die daer[9] setten dat ondersceet der persoene ende wie zi behouden die[10] eeninge der naturen na verdraginghe dit werc ende dezen vutulot[11] des sooens vanden vader dat daer vutget als j woirt vanden[12] begripe des vaders dat die vader van hem seluen sprect[13] dit es sake alder creaturen die daer vte gegaen ziin in eygenscap[14] en[de] wezene ende die god noch of sceppen mochte op datti[15] woude want Sente augustinus sprect dat god niet en vermochte[16] geen dinc te sceppene en waere deze gebooerte in hem niet want in[17] dezer begripingen dat de vader den sone begriipt in hem zeluen[18] In dien begripene zo draegt god moederlic in hem alle creaturen[19] Ende in dien datti hem zeluen begript so sprect hi een woirt van[20] hem zeluen ende zo gebaert hi in zinen woirde voert alle creaturen[21] Hier omme es deze geboirte een sake alder dingen | Aldus sprect[22] Johannes alle dinc ziin biden woirde gemaect ende zonder dat

+116c[23] + woirt zo en es niet gemaect Vraegt men nv ten anderen male[24] waer es hi die geboren es zo antwert men daer toe hi es in hem[25] seluen als een vutulot alles wezens

[26] TEn derden male es hi inder zielen als een salicheit der zielen[27] van dezen zinne hebbic vele gesproken Ende merct my nv wel[28] wat ic meyne Als augustiin sprect dat god eenen yegeliken naerder[29] es dan die dingen hem seluen ziin want alzo als alle gescapene[30] dingen gescapen ziin ende geuloten ziin in gescapen wesen ouermids[31] de euwege gebooirt alzo behouden alle dinc wezen ouermids[32] die zelue gebooirt want waert dat god ziin jegenwordicheit[33] eennen ooegenblic af keerde zo souden alle creaturen te nieute[34] werden hier omme bliuen allen creaturen in haren wezene[35] dit es van allen creaturen gemeynlic gesproken Maer dat god[36] der zielen des menschen niet anders iegenwordich en es dan hy[37] es onvernuftegen creaturen des en salmen niet houden Ende des[38] gee[f]t1) aristoteles redene inden boucke der zielen daer hy sprect[39] de ziele des menschen als si gescapen es es zii als eenne geplaende[40] tafelle daer niet inne gescreuen en es | ende daer men nochtan in

1) hs geeʃt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

221

[1] scriuen mach | ende hier omme spreken die meesteren dat alle dat[2] verstannisse dat de ziele verstaen zal dat moet zii constichlike[3] nemen vanden creaturen ouermids de zinne Ende hier omme zo[4] meynden zomege meesteren dat die verstannisse materie ware |[5] ende dat en mach niet siin waer Die leeraren spreken dat de[6] ziele heeft drie partyen | als memorie verstannesse ende wille Die[7] meesteren hebben onderlinge criich Ofte deze iij partyen der[8] zielen ziin toeual ofte niet Sulke meesteren spreken dat zi siin[9] toeual Sulke spreken dat zi niet en ziin toeual maer dat zii siin[10] de ziele selue Sulke spreken dat zi ziin inuallende eygenscape alsoe[11] die persoene siin inder godheit welc van dezen drien waer segt dat[12] laten wi nv bliuen Maer ic wille spreken vander middelster partien[13] dat es vander verstannissen Dit verstannisse alsoe leeren alle[14] meesteren dat es mogelic in hem seluen die dingen te verstaenne[15] diet nv niet en heeft want dit verstannisse inder zielen es een[16] puer mogen des werken hem toeual es ende daer omme al dat[17] de ziele in dezer mannieren verstaen sal dat moet zi verstaen in[18] toecommende waerheit der beelden zi zin zinlic ofte vernuftich

+116d[19] waere nv dat zake dat de ziele niet en hadde geene andere+

[20] manniere van verstaenne dat daer vri ware van alre mogelicheit[21] so sprecic dat de ziele noch in desen leuene noch inden toecommenden[22] leuene en mochte te geennen hoegheren scouwene comen[23] dan in beelden Ende des en salmen niet houden want ten es niet[24] waer ende dat bewize ic aldus Neiginge der zielen die suket ende settet[25] mogelicheit ware nv dan dat sake dat mogelicheit bleue inder[26] zielen so name de ziele altoes in haer verstaen manniere vander[27] neygingen ende dat en mach niet ziin want alle dingen hebben van[28] naturen meer neyginge toter eerster saken diese gesaket heeft dan[29] si doen tote hem seluen Ende aldus ziin de heidene commen ter[30] eerster saken ware dan dat zake dat die verstannesse mogelike[31] wise behouden soude zo en ware god niet jegenworp des verstannessen[32] sonder middel maer hii ware iegenworp na wise der[33] neygingen ende dat moeste van nooede ziin ouermids beelde ende[34] dat en es niet | Ende daer omme es desen zin valsch | ende zi ziin alle[35] bedrogen dien houden want die edel appostel Paulus sprect Dan[36] zullen wi zien ende bekinnen van aensichte te aensichte | alzo wi[37] bekint ziin ende dat sal ziin sonder beelde

[38] Nv willic voort spreken waer dat gelegen es de salicheit der zielen[39] die meesteren spreken dat god die vernuftege ziele sceppet inden[40] lichame des menschen want god es iegenwordich der materien eer si

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

222

[1] de ziele ontfaet Ende als de materie bereet es na loop der tiit so scept[2] god J vernuftege ziele van nieute ende vereenichtze der materien[3] al sceppende ende al vereynegende so scept hise In dezen wercke[4] zo druct god inden gronde der zielen eenne voncke sinder godliker[5] claerheit In welker voncken dat de ziele gode wezenlike begript[6] ende gebrukelic na der wize gods Ende alsoe als god voren was[7] iegenwordich der materien des lichamen na ongebrukeliker wize[8] alsoe es hi nv der zielen inder voncken iegenwordich na gebrukeliker[9] wize Dit es die edel bant ouermids dien alle creaturen hangen[10] ende cleuen aen gode te stoorde god dese voncke so moeste hi[11] stooiren alle zine ordineringe dit werc des voncken dat es in iegenworp[12] dat selue dat hii begriipt Deze voncke en es anders niet antwerdende[13] in zinen wercke dan godlic wezen met al siinder riicheit[14] ende die voncke besittet hem in zinen werke om euwich leuen te

+117a[15] + gebrukene daer omme es hi beroeft alder neygingen in alder[16] mogelicheit wanner dan de ziele van harer mogelicheit getransformeert[17] wert in dit ouerste werc des godliken voncken so en[18] bliift inder zielen niet meer dan een werc dat daer steet ende[19] euwelic staen sal inder zielen na der wise des godlike wesens dat[20] hem inder voncken besittet in sinen wercke der salicheit Vraegt[21] men nv dan waer es hi die geboren es So antwert men aldus hi[22] es inder sielen als een salicheit der zielen geliic dat ic voren geseit[23] hebbe ende dat wi deze salicheit euwelic gebruken ende besitten[24] mogen des hulpe ons die heere die de salicheit vooirseit es amen

[25] E I 6

+17b reg 41[26] + Des dicendaechs naer halfvastenen hout men dit[27] euwangelium Ende leert vanden tempel gods

[28] MEn leest inden heilegen euwangelio dat ons heere ginc inden[29] tempel ende was vutworpende die daer cochten ende vercochten[30] Ende hi sprac toten anderen die daer hadden duuen doet deze[31] henen doet deze wech

[32] waer omme was Jhesus vutworpende die daer cochten ende vercochten[33] ende hiet den genen henen doen die daer hadden duuen[34] hi en meynde anders niet dan datti den tempel ledich hebben[35] woude recht of hi spreken woude Ic hebbe recht te dezen tempel

+117c[36] + ende wille alleene daer in sijn ende heerscap hebben daer inne

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

223

[1] wat es dit gesproken Desen tempel daer god heerscap in hebben[2] wilt geweldechlic na zinen wille dat es des menschen ziele die hi[3] so rechte te siinder gelikennessen gebeelt heeft na hem ende[4] gescapen Alzo wy lezen in genisi dat ons heere sprac maken wi[5] den mensche na onsen beelde ende tot onser gelikenessen Ende[6] dat heeft hy oec gedaen God heeft des menschen siele alzo gelic[7] hem gemaect dat in hemelrike noch in eerterike van allen dien[8] wunchliken creaturen die god so eerliken gescapen heeft negeen[9] creature en es die gode also gelic es als des menschen ziele Ende[10] daer omme beualt hem desen tempel alzo wel want hi hem alzo[11] geliic es ende om datti hem selue alzo wel behaegt als hi in desen[12] tempel alleene es so es al siin spel in desem tempel der sielen[13] alleene te sine

[14] Ay nv merct wie waeren die daer coochten ende vercochten[15] ende wie ziin si noch merct dat wel Ic en wille nv te desen[16] male niet spreken dan van goeden lieden nochtan willic v dat[17] bewizen welc die coopliede waren ende noch ziin die ons heere[18] vutslouch ende vut dreef ende dat doetti noch Alle die in dezen[19] tempel coopen ende vercoopen diere en wilt hi eennen niet daer[20] inne laten Siet dit ziin alle coopliede die hem hoeden voor[21] groue sonden ende waren gherne goede liede ende doen goede[22] wercken gode teender eeren als vasten waken ende beden ende[23] des geliics wat dat es alrande goet werc ende die doenze doch[24] daer omme op dat hem god yet daer voren geue ofte daer omme[25] ye doe dat zi gerne hadden ofte daer hem lief toe ware | Dit[26] ziin alle coopliede ende dit es ront te verstane want zii willen[27] deen om dander geuen ende willen alsoe met gode coopmanscapen |[28] Aen dezen coop ziin si bedroghen want alle dat zi hebben ende[29] alle dat zi goets connen gewerken ende alle dat sii goets vermogen[30] te doene het zii vterlic ofte innerlic dat ziin si sculdich te werckene[31] Ende al waert mogelic dat zii alle dat de weerelt beuaen heeft om[32] gode gauen Ende dat si alle de duegdelike wercken die gedaen[33] siin ende sullen werden van allen menschen vanden beginne der[34] weerelt toten eynde der weerelt alleene wrachten om gods wille |[35] Nochtan en waere hem god niets niet sculdich daer voire te doene[36] ofte yet omme te gheuene hii en wout doen te vergheefs van ziinder[37] groeter goedertierenheit want dat si sijn dat siin zii van gode Ende[38] alle dat zi hebben dat hebben zii van gode ende niets niet en hebben

+117d[39] zij van hem zeluen Ende daer omme en es hem god om hare+

[40] wercken noch om haere ghiften niet sculdich want zij en geuen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

224

[1] vanden haren niet Si en wercken oec met hem seluen niet Also[2] ons heere selue sprect sonder my en moegdi niet doen Ende daer[3] omme ziint herde zotte ende doerachtege liede die alsoe coopmanscapen[4] willen iegen gode | ende zii bekennen de waerheit cleyne[5] ende recht als niet | daer omme slouchze ende dreefse god vten[6] tempel | het en mach niet by een staen licht ende duysternisse God[7] es een licht ende de waerheit in hem seluen So wanneer dat god[8] comt in dezen tempel so verdrijft hi vte die duysternesse dat es die[9] onbekennesse | ende oppenbaert hem seluen met lichte ende met[10] waerheden dan ziin die coopliede wege als de waerheit wert[11] bekent ende dan en begeertmen geender coepmanscap

[12] God en suect des ziins niet in allen zinen wercken hy es ledich[13] ende vri ende hi werct siin werc vut rechter minnen Alsoe doet[14] oec deze mensche die met gode vereenicht es die steet des wercs[15] oec ledich ende vri in allen sinen wercken | Ende wercse alleene[16] gode teender eeren ende en zuect des ziins niet ende god die[17] werct in hem Ic spreke noch meer die wile de mensche yets yet[18] zuect in allen sinen wercken van alle dien dat god geuen mach[19] ofte geuen wilt zo es hi dien cooplieden geliic

[20] wildi dan der coopmanscap te male ledich siin alsoe dat v god[21] in desen tempel late so saltu alle dattu vermoges in allen dinen[22] wercken luyterlic doen gode tot eender eeren ende te loue ende[23] sult dies also ledich staen als dat niet ledich es noch hier noch[24] daer en es Ende du en sult niets niet daer omme begeeren ende[25] merct wanneer du aldus werckes zo siin dine wercken goet ende[26] godlic Ende dan siin deze coopliede altemale vute gedreuen vt[27] dezen tempel ende god es alleene daer inne want de mensche niet[28] dan god en meynt siet aldus es dese tempel ledich van dezen[29] cooplieden Nv merct die mensche die niet en meent dan gode[30] alleene ende die eere gods die es ghewarichlike vri alle dier coopmanscap[31] ende ledich in allen zinen wercken ende hi en suect des[32] ziins niet

[33] Ic hebbe voiren gesproken dat onse heere sprac toten lieden[34] die duuen hadden doet deze wech doet deze henen Deze liede[35] en dreef hi niet vte noch hii en sloechse niet zeere Maer hi[36] sprac soetelijc doet deze wech Als oft hi spreken woude deze en[37] ziin niet quaet Maer doch maken si hindernesse der luyterer[38] waerheit

+118a[39] + Deze liede dat siin goede die haer wercken doen luyterlic dor[40] gode ende en sueken des haren niet daer ane maer sy doenze met

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

225

[1] eygenscape met tiide met getale met vore met na In desen wercken[2] siin zi gehindert der aldernaester waerheit want sii souden vri[3] ende ledich ziin alzo ons heere ihesus cristus selue vri ende ledich[4] es Ende ontfeet hem alle tiit sonder onderlaet nuwe ende zonder[5] tiit van zinen hemelschen vader Ende es hem sonder onderlaet[6] inden seluen nv weder in ghebarende volcomelic met dancbareghen[7] loue der vaderliker hoecheit met eenre geliker werdicheit Aldus[8] siet soude de mensche staen die der alder hoechster waerheit[9] ontfanclic woude werden ende leuen daer in sonder vore ende[10] sonder na ende sonder hindernisse alder beelden ende alder wercken[11] alsoe hy ye stont ledich ende vri eer hii yet was | in dezen nv[12] ontfaende nuwe godlike gauen Ende die weder in gebarende sonder[13] hindernisse jn dezen seluen lichte met dancbaregen loue in onzen[14] heere ihesu cristo Siet dan waren de duuen en wege dat es die hindernisse[15] ende die eygenscap alder wercken die nochtan goet siin[16] ende daer de mensche des siins niet in en suect Daer omme sprac[17] ons heere te rechte goedertierlic doet deze henen doet deze en[18] weghe Als oft hi spreken woude al es dit goet doch bringet hindernisse[19] jn

[20] wanneer siet dat dan dezen tempel aldus ledich es van allen[21] hyndernessen dat es van eygenscape ende van onbekennessen zo[22] blijft hy also scoene ende lichtet alzo luyter claer ouer al ende[23] dor al dat god gescepen heeft dat hem niement weder scinen en[24] mach dan die ongescapene god alleene inder rechter waerheit zo[25] en es desen tempel oec niement el geliic dan den ongescapenen[26] god alleene Al dat onder de ingelen es dat en geliict desen tempel[27] niets niet | Die hoochste ingel die gheliken dezen tempel in sulker[28] wyze ende doch niet altemale Dat zi desen tempel geliken in sulker[29] wize dat es aen bekinnesse ende aen minne doch es hem een pael[30] gesettet ende daer ouer en moghen zii niet Maer die siele mach wel[31] bat voirt want stonde de siele des menschen die inder tiit noch[32] leefde geliic den oversten Ingel die mensche mochte nochtan in sinen[33] vrien vermogene ontellike hoogher bouen den inghel comen In[34] elken nv nuwe sonder getal dat es sonder wise ende ouer de wize[35] der inglen ende alder gescapender vernufte God es alleenne ongescapen

+118b[36] ende vri ende daer omme es die ingel hem alleene geliic+[37] na der vriheit maer niet na der ongescapenheit want die ingel es[38] gescapen Maer wanneer dat die siele daer toe comt in dit onmetelike[39] licht so sleet zii in haer niets niet so verre vanden gescapenen yet[40] inden niets niete dat zii niets niet weder commen en mach van

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

226

[1] haer seluen in haere gescapenheit Ende god die ondersteet met[2] siinder ongescapenheit haere niets niet ende onthout die ziele in[3] siin yets yet De ziele heeft gewaget te niete te werdene ende si[4] en can oec van haer seluen tot haer seluen niet weder gekeeren[5] zoe verre es zii haer seluen ontgaen Maer god die heeftze onderstaen[6] ende dat moet van noede ziin want alzoe ic eer sprac Jhesus was[7] gegaen inden tempel ende was vutwerpende de ghene die daer[8] cochten ende vercoochten ende begonste te sprekene toten anderen[9] doet deze henen doet deze en w[e]ge1) Ende dat es dat woirt Jhesus[10] ghinc in ende begonste te sprekene inden tempel der zielen Siet[11] wet dat voir waer | wilt de ziele yement anders redene houden[12] inden tempel der sielen dan Jhesus alleene | zo zwigt ihesus als[13] oft hi daer niet thuys en ware | want hi en es daer oec niet[14] thuys want de ziele heeft vremde gaste met dien zii redent[15] Sal ihesus redenen inder zielen so moet zi alleene siin ende zii[16] moet selue zwigen sal zii Jhesus hoeren spreken Ja hoe gaet hi[17] in | ende hoe beghint hi te sprekenne | hy began te sprekenne wat[18] sprect Jhesus | hi sprect dat selue datti es | wat es hii hi es een woirt[19] des vaders In dien woirde sprect de vader hem seluen ende[20] alle godlike nature ende alle dat god es alsoe als hiit bekent |[21] Ende hi bekennet alsoe alst es Ende want hi volcomen es in[22] sijnder bekinnesse ende in siinder vermoghentheit hier omme[23] es hi ooec volcomen in sinen sprekene Daer hii sprect dat[24] woirt daer sprect hii hem seluen ende alle dinc in eennen anderen[25] persoen ende geeft hem die selue nature die hi selue heeft[26] Ende hi sprect alle vernuftege geeste inden seluen woirde naden[27] beelde alsoe het inbliuende es na den zone vutlichtende alsoe elc[28] bi hem seluen es niet geliic in alder wiize geliic dat een es den[29] seluen woirde Maer die geest in sinen vernufte heeft mogelicheit[30] te ontfaene van genaden des selfs woirts ende dat selue woirt[31] alst in hem zeluen es dit heeft de vader al gesproken door dat[32] woirt ende al dat inden woirde es Sint dat dan die vader dit

+118c[33] + al ghesproken heeft wat js dan dat Jhesus inder sielen es[34] sprekende Alsoe als jc gesproken hebbe Die vader sprect dat[35] woirt ende sprect inden woirde ende anders niet Ende Jhesus[36] sprect inder sielen die wise ziins sprekens es datti hem seluen[37] oppenbaert ende alle dat die vader in hem gesproken heeft na[38] der wise dat die geest ontfanckelic es

[39] Hi oppenbaert vaderlike heerscap inden geeste In eenre onmeteliker[40] godliker gewout Ende zo wanneer dat die geest deze

1) hs wge

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

227

[1] gewout onfeet inden zone ende door den zone zo wert hi geweldich[2] in elken voortgane Alsoe datti gheliic ende geweldich wert in allen[3] duegden ende in alre volcomender luyterheit alsoe dat hem noch[4] lief noch leet noch tiit noch al dat god inder tiit gescapen heeft[5] niet gestoren en mach hi en bliift geweldeliken daer in staende[6] als in eender godliker cracht daer alle dingen cleyne iegen ziin ende[7] niet en vermoghen

[8] Jhesus oppenbaert hem ten anderen male inder zielen met[9] onmeteliker wiisheit die hii selue es ende alle dat daer jnne es[10] alsoe als dat selue een es So wanneer die wiisheit metter zielen[11] geenicht wert soe es haer alle twiuel ende alle dolinge ende alle[12] demsternisse ganselike te male af genomen Ende wert gesettet in[13] een luyter claer licht dat god selue es Gheliic als david die profete[14] sprect Heere in dinen lichte sullen wi dat licht bekennen daer wert[15] god met gode bekent inder zielen Ende zi bekint met deser wisheit[16] haer seluen ende alle dinc ende die zelue wiisheit bekintze met[17] haer seluen Ende si bekent met dier seluer wiisheit die vaderlike[18] heerscap in vruchtbareger vruchtbaerheit Ende zii bekent die[19] wezelike isticheit in simpelre eenicheit sonder eenich ondersceit[20] Jhesus oppenbaert hem oec met eender onmeteliker zueticheit[21] ende riicheit vte des heylegen geest cracht vutzweuende ende[22] ouerzweuende ende invlietende met ouervloyegher riicheit in allen[23] ontfanckeliken herten Ende ziet zoe wanneer hem Jhesus aldus[24] oppenbaert met deser riicheit ende zueticheit ende hem eenicht[25] metter zielen dan vlietet de siele in hem seluen ende ouer alle[26] dinc van genaden sonder middel met gewoude in haer eerste begin[27] ende dan es die vterste mensche gehoersam den innersten mensche

+118d[28] toter dooet ende es in gestaden vrede jnden vrede gods alle tiit+[29] Dat Jhesus aldus in ons commen moet ende vte moet werpen alle[30] hindernisse ende henen doen ende maken ons een met hem Alsoe[31] hii een es in den vader ende metten helegen geest een god eeuwelic[32] zonder eynde dat wy aldus met hem vereenicht werden moeten in[33] de weerelt der weerelde dies moet hy ons hulpen Amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

228

[1] E I 42

+118d reg 9[2] + Den derden sondach naer paesschen[3] [M]Odicum et Jam non videbitis me

[4] Ic hebbe een woirt gesproken ten latine dat sente Johannes bescriift[5] in dat euwangelium datmen leest vanden zondage dit woirt[6] sprac ons heere Jhesus tot zinen jongheren Een weynich ofte een[7] luttel ende te hants en suldi mi niet zien Siet hoe cleine dat es dat[8] die creature in ons lichtet soe en sien wi gods niet Sente augustiin[9] vraegde wat es euwich leuen Ende hy antwerde ende sprac vraechstu[10] my wat euwich leuen es vrage ende hoert dat eewich leuen[11] selue want niement en weet bat wat hitte es dan die hitte heeft[12] Niement en weet bat wat wijsheit es dan die wijsheit heeft Niemen[13] en weet bat wat euwich leuen es dan dat euwich leuen zelue[14] Nu sprect dat euwich leuen zelue onse lieue heere ihesus cristus[15] Vader dat es euwich leuen dat men di bekinne alleene eenen gewaregen[16] god Een weynich ofte een luttel ende te hants en zuldi[17] my niet zien Ghy sult weten sage de ziele god van verren in eennen[18] middelle ofte in eender wolken eennen ogenblic zoo en keerde zi[19] haer van gode niet om dusentich gulden weerelde wat waendi dan[20] wat dat es daer men gode siet in hem seluen alsoe als hi es sonder[21] middel in sinen bloeten wezene Alle die creaturen die god ye[22] gesciep ende noch sceppen mochte op datti woude dat es alzo[23] weynich ofte alsoe lettel iegen gode Ja den hemel die soe grooet[24] es ende zo wiidt seydict v ghi en soudes niet geloeuen Maer die[25] een naelde name ende ruerde den hemel metten poente vander[26] naelden dat plexken dat dien poent vander naelden aen den hemel[27] bedecte dat ware groeter iegen den hemel ende jegen alle de[28] weerelt dan den hemel ende alle de weerelt iegen gode Daer omme[29] eest herde wel gesproken Een weynich ofte een luttel ende te hants[30] en suldi mi niet zien Alsoe lange als die creature yet in v lichtet

+119a[31] + zo en siedi gode niet hoe cleyne dat es het moet al aue Daer[32] omme sprect de ziele int boec der minnen Ic hebbe omme geloepen[33] alle die stad ende alle die straten ende ic hebben gesocht die mijn[34] ziele daer min[n]et ende ic en vants niet Si vant inglen ende vele[35] dinghen Maer si en vant niet hem dien haer ziele daer mint Si[36] sprac daer na Doen ic een wenich ofte een luttel ouerspranc doen[37] vandic hem dien miin siele daer mint Recht of si spreken woude[38] Doen jc ouerginc alle creaturen dat een weinich ofte een luttel

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

229

[1] es te achtene doen vandic dien min ziele daer mint De ziele die[2] daer gode wilt vinden die moet ouergaen ende ouerspringen alle[3] creaturen sal zi gode vinden

[4] Nv wet dat god de ziele alzo crachtichlike mint waert mogelic[5] datment alzo seggen mochte die gode benemen wilde datti die[6] ziele niet minnen en soude hi bename hem siin leuen ende siin[7] wezen want de minne daer god de ziele mede mint dat es ziin[8] leuen Ende in dier seluer minnen vlietet vte de heleghe geest ende[9] die selue minne es die helege gheest Sint dat god dan de ziele aldus[10] crachtichliken mint so moet de siele alzo groeten edelen dinc ziin[11] dat niet en es te gelikene van gescapenen creaturen Alsoe een[12] meester sprect int bouc vander zielen en ware geen middel die[13] oege sage een můgge aen den hemel Ende hi sprac waer en[de][14] hi meynt dat vier ende die locht ende vele dincs dat tusschen den[15] hemel ende de oege es Een ander meester sprect en ware[16] geen middel min oege en sage niet ende sii spreken beede waer[17] Die eerste sprect en waere geen middel de oege sage een mozie[18] aen den hemel ende hi meynt en waere geen middel tusschen gode[19] ende der zielen te hants zage zi gode want god en heeft geenen[20] middel noch hi en mach oec geenen middel liden

[21] waere de ziele altemale ontblooetet ofte ontcleet van allen[22] middele zo waer haer god bloot te anscouwene ende hi gaue[23] haere hemzeluen altemale Die wile dat de ziele niet altemale[24] ontbloot ofte ontdect en es van allen middelle hoe cleyne dat es[25] daer zij mede becommert es zo en ziet zi gode niet want waere[26] yet middels tusschen lijf ende ziele alzo groot als een haer breet[27] daer en worde nemmermeer eeninge Als dit dan es aen liiffelike[28] dingen zo eest ooec aen geestelike dingen Sente bernart sprect[29] wiltu de waerheit leeren kennen luyterlike zo legt aue vroude ende

+119b[30] vreeze toeuerlaet oeffeninge ende pine want vroude es een middel+[31] vreese es een middel toeuerlaet oeffeninge ende pine het es al een[32] middel die wile dattuut aenziet ende het di weder aensiet Die[33] ander meester sprect en ware geen middel min oege en saghe niet[34] legghe ic de hant al vaste op min oege so en zie ic niet hebbicze[35] voor mi ende vander oege alte hant zie ic ze dat comt bider grofheyt[36] die aen de hant leegt daer omme moet geluytert werden ende[37] cleine voge werden inder locht ende inden lichte ende alzo een[38] beelde gedragen wert in mijn oege | dat merct aen eennen spiegel[39] houdi dien voer di so hersciint dijn beelde inden spieghel ende[40] daer omme zo en bestu selue inden spiegel niet die oege ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

230

[1] de ziele es een alsuken spiegel dat altemale daer inne herbeeldet[2] dat daer iegen gehouden wert daer omme en sie ic niet de hant[3] ofte den steen inden spiegel Maer ic sie een beelde vander hant[4] oft vanden steene Maer dat selue beelde en sie ic niet in eennen[5] anderen beelde ofte in eennen middel Maer ic siet sonder middel[6] ende sonder beelde | Ende dat beelde es dat middel want dat[7] beelde es sonder middel want het es loepen sonder loepen het[8] maect wel loepen Ende grooetheit sonder groetheit maect wel[9] grootheit Alsoe es oec beelde zonder beelde want en wert niet[10] gesien in eenen anderen beelde daer af es dat euwege woirt dat[11] middel ende dat beelde selue dat daer es sonder middel ende[12] sonder beelde selue Op dat die ziele inden euwegen woirde god[13] begripe ende bekinne sonder middel ende sonder beelde |

[14] Inder zielen vernufticheit es van jerst eene cracht die gods[15] gesmaect heeft oft gewaere wert ende die cracht heeft v eygenscapen[16] dat eerste es dat zii aůe sceedt van hier ende van nv[17] Dander es dat zii niet geliic es dat derde dat zi luyter ende[18] onuermingt es | dat vierde es dat zii in haer zeluen wederwerkende of[19] zuekende es dat viiffte es dat zi een beelde es | Dat eerste es si sceydet[20] aue van hier ende van nv hier ende nv dat es stad ende tiit |[21] nv es dat es dat aldermi[n]ste van der tiit Ende het en es noch een[22] stuc der tiit noch een deel der tiit het es wel een smaec der tiit[23] ende een poent der tiit ende een eynde der tiit nochtan hoe cleyne[24] dat es het moet aue al dat die tiit ruert Oec moet aue dat ander[25] si sceidet aue van hier Hier dat es herde cleyne nochtan hoe cleyne

+2[26] + dat es het moet aue Dat ander dat zii niet geliic es Een meester[27] sprect God es zulc een wezen die niet geliic es noch niet geliic en[28] mach werden Nv sprect Johannes wi sullen gods kinder geheeten[29] werden sullen wi dan gods kinder ziin [soe moeten wi hem geliic

+119c[30] + ziin]1) hoe sprect dan die meester god es een wezen die niet geliic en[31] es Dat verstaet aldus In dien dat die cracht der sielen niet geliic es[32] zo es zii gode geliic Ja van siinre genaden recht alzo gode niet[33] geliic es alzoe es oec dezer cracht niet geliic Ghi sult dat weten[34] dat alle creaturen die iagen ende wercken daer omme naturliken[35] dat zii gode geliic werden die hemel en liepe nemmermeer noch en[36] jaechde noch en s[och]te en sochte hii god niet oft eenne gelikennesse[37] gods | En wrachte god niet in allen dingen die nature en wrachte[38] niet noch en begeerde niet aen geennen dingen want het zii di lief[39] oft leedt gi wetet ofte ghi en wetet niet Doch heymelic zuect[40] die nature ende meynt god inden binnensten Nye en gedorste

1) ontbr in hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

231

[1] geenen mensche zo seere die hem drincken gaue dat hiis begeeren[2] soude | en waere daer niet yet wat goets inne Die nature en meynt[3] geen dinc noch eten noch drincken noch cleedre noch gemac noch[4] niet anders en waere daer niet wat gods inne Si suect heymelic[5] ende iaegt ende criget emmermeer na dien dat zi god daer inne

+3[6] vendet | Dat derde dat zi luyter ende onuerminget es Gods nature+

[7] es dat si niet vermangens noch vermingens en mach liden Alsoe[8] heeft oec dees cracht der sielen geen vermang noch vermingen[9] daer en es niet vremts jn | noch daer en mach niet vremts in[10] geuallen Sprakic tot eennen scoenen mensche datti bleec ofte[11] zwerte waere Ic dade hem onrecht De ziele sal ziin altemale sonder[12] gemanc ende zonder verminghen gescapender creaturen alsoe als[13] god es sonder vermang ende sonder vermingen met yemande die[14] mi min cappe name die name my daer mede ende al datter ane[15] hangt Als ic henen ga so gaet dat al met mi dat aen my es waer[16] op de geest gevuecht ofte gebouwet es die dat trect die trect den[17] geest met hem Die geest daer niet op gebouwet en ware noch aen[18] niet en hangt die dat ommekeerde hemel ende eerde bleue onbeweecht[19] | want hii en hanct aen niet noch niet en hanct aen hem |

+4[20] dat vierde es dat zii alle wege jnwendich suekende es God es+[21] een alzulken wezen dat alle wege woenende es jnden alre binnensten[22] daeromme vernufticheit es alle wege in suekende Maer die wille[23] geet op datti daer mint alse my comt min vernuft zo gietet hem[24] miin wille met siinre minnen op hem ende dat genuegt hem wel[25] Nv sprect sente pauwels wy sullen gode bekinnen alsoe wi van[26] gode bekint ziin Sente Jan sprect wi selen gode bekennen

+119d[27] alsoe hi es Soudic geverwet ziin so moestic aen my hebben+

[28] dat der varwen toe behoort Nemmermer en werdic gevarwet[29] Ic en hebbe dat wezen der varwen aen my Nemmermeer[30] en magic gode zien dan inden seluen daer hem god in siet[31] Daer af sprect sente augustiin God woent in eenen lichte daer[32] geen toeganc toe en es Nochtan en sal hem hier omme niement[33] versagen men woent wel inden wege of in eennen toegange ende[34] dat es goet maer het es der waerheit verre want en es god niet

+5[35] Dat viiffte es dat een beelde es Ja nv merct met neerenste ende+

[36] onthout dit wel in dien hebdi die predicate altemale beelde ende[37] beelde dat es zo te male een deen metten anderen datmen geen[38] ondersceet daer tusschen verstaen en mach | men versteet wel dat[39] vier sonder hitte ende die hitte sonder dat vier | Men versteet[40] wel de zonne sonder dat licht ende dat licht zonder de zonne

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

232

[1] Maer men mach geen ondersceet verstaen tusschen beeld ende beelde[2] want het werdt deen met den anderen geboren ende het sterft[3] deen metten anderen Alse miin vader sterft daer omme en sterue[4] ic niet Maer daer sterft datmen nemmermeer en sprect het es[5] ziin sone | Maer men sprect wel het was ziin sone Maectmen oec die[6] want wit In dien dat zii wit es zo es zii geliic alre witheit Siet alzo eest[7] hier verginge dat beelde dat na god gebeeldt es soe verginge oec dat[8] beelde gods Ic wille een woirt spreken Ja dier es ijoftiij merket[9] wel te rechte vernufticheit die blincket ende doerbrect alle die[10] winckele der godheit ende nemt den sone inder herten des vaders[11] ende zii en rust nemmermeer si en brect jn jnden gront daer goed[12] ende waerheit vutbrect ende nemt haere inden beginne der goetheit[13] ende daer waerheit vutgaet | ende daer het geenen name en heeft[14] het brect vte in eennen vele hoogheren gronde dan goede ende[15] wiisheit es Maer den wille genuecht wel an gode alsoe hi goed[16] es | Maer vernufticheit die sceedet dit altemale aue ende gaet in[17] ende doorbrect in de wortele daer die zone vut comt ende die helege[18] geest vutvloyende es Dat wi dit mogen begripen ende euwelic[19] salich moeten werden dies hulpe ons de vader de zone ende de[20] heylege geest amen

[21] II

+117a reg 15[22] + Hoe ende waertoe god den mensche gescapen heeft[23] na ziin beelde

[24] ONse heere god sprac maken wi den mensche na onsen beelde[25] ende tot onser gelikennessen Dat die mensche naer gode gebeeldt[26] es dat leegt ander werckender cracht Dat gedinckenesse warp[27] hem inden vader ende dat verstaannesse inden zone nv en heefstu[28] noch niet dan twee persoene So es die vader anscouwende zinen[29] zone dat ziin beelde es ende daer in hebben zii eenen wellost ende[30] daer af comt de minne haerer beider ende dat es die helege geest[31] du sult al dinen wille werpen in gode ende in gode verliesen so[32] hebstu al dine wellost dien du emmermeer an gode begeren moges |[33] ende dan aldereerst bestu gebeelt na gode alse dine crachten[34] dat wercken Ic spreke waere een mensche in eenicheden alleene[35] ende verhieůen hem bouen hemseluen ende ouer alle dinc | dees[36] mensche ware gode vele gelikere dan een ander mensche die[37] nochtan goede wercken wrachte ende berechte met sinen woirden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

233

[1] een geheel conincrike want die gode alleene blooet mint dien geeft[2] god hem seluen oec blooet Maer berechtinge der creaturen benemet[3] gewarege aenschouwinge | O mensche hier toe heeft di god gescapen[4] dat ghi hem alleene bekinnen ende minnen soudt het mochte J[5] eenvuldich simpel mensche ziin die nie lettere en leerde hem soude[6] meer geoppenbaert werden dan allen den meesteren die ye te[7] pariis const geleerden Ach lieue mensche kende di dat ic v seggen[8] wille en[de] waerdi versmaet ende verworpen ende verallendicht[9] hoe zalich soude ziin de mensche die aldus versmaet es van hem[10] seluen wat waendi hoe genoechlic datti god es in te woennene

+117b[11] Maer nochtan sal die men- sche noch meer moeten hebben hi sal+[12] gedoodt moeten ziin ende alder dingen gestoruen die god ye gesciep[13] Ja hoe scoene dat si siin ofte hoe jammerlic dat zii siin dat zi hem[14] niets niet en beroeren noch en bewegen te lieue noch te leede Du[15] salt alder dingen doodt ziin ende alle dingen sullen di doodt siin[16] Du sult dinen wille begeuen hebben ende dine natuerlike const[17] altemale Ende als du aldus alle dingen gelaten hebs zo verheft[18] di god bouen di seluen Ende hi sal di in eennen ogenblic oppenbaren[19] sine godlike waerheit ende daer leerstu meer wisheden dan alle[20] de meesters die ye te pariis lagen geleeren mochten daer god den[21] mensche leert daer moeten alle naturlike conste afgaen Dien[22] mensche dien dit gesciet dien eest onmogeliic datti nemmermeer[23] hem van gode keere dat es een volcommen mensche die also[24] dicke als hi wilt vut gode ende in gode gaet ende nemt zinen nooddorst[25] sonder gebrec O mensche aldus blooet zuldi te gode gaen so[26] wertstu begrepen van gode Maer het ziin vele menschen die gode[27] dienen om den anxt vander hellen ofte on den loen van hemelrike[28] Maer dat en es de gerechte of de gewarege minne niet want hets[29] naturlic dattu gode mints om datti di gescapen ende gemaect[30] heeft ende dit en es niet blooet gemint noch dies zuldi cleynen[31] loen gecrigen inden euweghen leuene want ghi dient hem van[32] noode ende niet van rechter liefden Maer oftmen di seide dattu[33] nemmermeer in hemelrike comen souds ende dat ghi in de helle[34] euwelic sout moeten ziin dat ghi dan gode minnet ende dienet[35] van rechter liefden dat waere blooet gemint Dat wi dan gode aldus[36] blooet minnen moeten ende ziins euwelic gebruken moeten des[37] moetti ons hulpen amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

234

[1] III

+135d reg 38[2] + Op onzer vroůwen dach assůmptio

[3] ONse heere sprect inder euwangelien maria heeft dat beste deel[4] vercoren Al was dit ghesproken van marien magdalenen So mach[5] ment doch vele eygheliker spreken van marien onser lieuen vrouwen[6] martha hadde cristum ghenooedt in haren liiffeliken hůse ende[7] diende hem liifliic ende spiisden oec Maria haer zůster noedde[8] cristum in haer geesteliic hůys ende spiisdene geestelic dat hem[9] ongheliic vele weerdere ende beqůamer was Doen martha ouer[10] haer claegde doen onscůldichdeze ons lieůe heere ihesus ende prees[11] marien ende seide dat si dat alder beste deel vercoren hadde Maer[12] Maria die werdeghe moeder ons heeren die dede in ihesů de dinc[13] alder edeliixt ende alder hoechst Si diende cristo ende diende

+136a[14] + cristum ende noeddene werdichliic ende sonderlinghe in haer[15] huys vor alle creaturen want alle creaturen bidden gode alzo tot[16] haren huys te commen dat zi yet van hem nemen ende om dat[17] zii siins ghenieten willen want dat is der creaturen eyghen dat si[18] wat van gode ontfaen Alle haer wezen ende haer werken ende[19] beweghen ende alle dat zii hebben Ende dats gods eyghen dat[20] hiit gheůe Siet god is een luyter gheuere ende men vint niet datti[21] ye ghenam van eenegher creaturen sonder alleene vander werdegher[22] maghet marien Ende die ontfincken alzoe eyghenliic te haren hůys[23] dat si hem heeft ghegheuen menschelike nature ende daer met es[24] zii allen creaturen ouergescreden ende daeromme heeft zii dat[25] beste deel vercoren Marta hadde oft bat cristum in haer huys[26] Maer maria bat cristum ende noeddene in haer seluen jn haerer[27] zielen die eyghelic ziin huys is want in allen creaturen en is god[28] niet alzo eyghelic als inder zielen ende vele eygheliker dan jnden[29] hemel Ic spreke allen creaturen metten anderen ende alle dat onder[30] hem es dat en heeft allegadere niet alzo vele gods noch en mach[31] gods niet alzo vele in hem hopen als die ziele alleene want zij[32] es alleene een eyghen stad gods ende alle dat in hare is dat is gods[33] ontfanckeliic ende negheen creature en mach in haer commen[34] Ende in dit huys ontfinck maria ihesum Martha ontfinc cristum[35] als eennen mensche in hair huys Maer maria ontfinc cristum als[36] haren god in haer seluen Ende dat ongheliic ende vele edelder[37] was si spiisden oec Ende dat es xpristůs oft gods spize alzoe hi[38] selue sprect den wille ziins vaders wat waendi hoe god daer naer

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

235

[1] honghert datti eennen goeden wille in ons veruolge des en consten[2] alle creaturen niet ghedinken noch ghepeysen hoe dat god met[3] allen dien datti es hem es jaghende ende begerende ende quellende[4] op datti ons moghe herhalen met allen dien datti gheleysten mach[5] Ende het en begheerde nie moeder alzo seere haer lieue eeneghe[6] kint te ziene | noch nie creature sinen lieuen gheminden vrient[7] dusentich weruen meer ende sonder getal zo begheert god datti[8] vander zielen ghemint worde ende ghesien

[9] God heeft [hem]1) gheleget in eenen wonderliken strecke in allen[10] creaturen Ja hy heeft hem ghelegt voor de voete der sielen hoe dat hem[11] de ziele nemen wilt met ghemake trect hiize naer hem Maer met

+136b[12] pinen stect hiise vooert Siet alle dat god ye verhengde met dien+

[13] seluen jaegt hi minen wille Ende dit is die meyninghe gods in[14] allen dingen Ende aldus spiisde maria cristum edelikere dan ye[15] creature Ende diende hem niet alleene metter herten maer met[16] haer seluen Si ontfinc dat eůwege woirt ende diende hem Ende[17] dien worde en mach men niet bat ghedienen dan datment hoore[18] ende datmen hem eene ledicheit ende een stille make ende een[19] ghesaemt gemoede dat ment versta | daer met dient men dien[20] woirde eygelic ende oirdenliic Si sat en[de] hoorde ziin woirt wie[21] heeft dit woirt alzo edelic ontfaen ende hem ghedient als die[22] Edele Jonfroůlike maghet maria want zi heeft den woirde al voldaen[23] Ende het es ghecleet met haeren vleessche ende menscheliker[24] naturen Ende daer omme sprac die inghel gabriel wel te rechte[25] die heere es met di Maer alle creaturen siin met gode want zi[26] willen siins ghenieten

[27] In twerande wiis is god metten lieden die een siin alzoe dat alle[28] haer goede wercken die zii doen die doen zii met sulker meeninghen[29] het zii hem seluen ofte den creaturen dat zii niet luyterliic en[30] connen haer werc ghewerken door gode zii en meynen wat yets[31] daer inne ende alsoe werden haer goede werken verderft Desen[32] lieden siin de creaturen een middel tusschen gode ende hem ende[33] daer omme werden al hare werken creaturliic Maer nv ziin een[34] partye van andren lieden ende met dien es god alzoe | dat god een[35] middel es tusschen den creaturen ende hem God es dien lieden na[36] ende hii wert ghenomen in dien lieden ende alle dier lieden wercke[37] hoe snoede dat sii siin ofte hoe vremde die werden alle godlic ende[38] van naturen des middels en maecht niet minder siin Dezer liede[39] wercken werden alzoe ghewracht dat god van nooede moet haer[40] mede werker ziin jn allen dinghen | deze hebben cristum wel thůys

1) ontbr in hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

236

[1] ghenoedt Si nemen god in hem seluen Ende nemmermeer en sal[2] hem die mensche verre van gode nemen noch god verre van hem

+nota[3] + Ons heere sprect ic sta ende cloppe voor der doren God en comt[4] nemmermeer naerder dan voor der doren vanden quaden menschen

+136c[5] + in desen leuene Maer den goeden menschen es god altemale[6] binnen Maer den quaden menschen bliift hii vor de dore staende[7] ende siet ende wacht oft zii hem de doren wouden open doen ende[8] so soude hii ter stont snelliken ingaen Maer oft ghii hem vůtdringhes[9] vůt uwer doren So en can hii niet in ghecommen noch[10] ghi en laet hem gheen stad in di hebben zo en comt hii doch niet[11] voorder dan voor der doren Wet dat voor waer zo waer[12] dat god stad vint daer moet hi in ziin ende van noode werken

+nota[13] + Alle die wercke die god werct ende die hii ye ghewrachte die[14] werct hi daer omme datti J werc volbringhen moghe ende[15] dat es datti de ziele salich make Ende alle de gauen die hii[16] ye ghegaf in hemelrike ofte jn eerterike die gaf hii daer omme

+nota[17] + datti eene gaůe gheuen mochte ende dat is hem zeluen God[18] en es gheens dincs mildere noch riickere dan ziins selůes Alle[19] de gauen die god ye ghegaf hoe snoede oft hoe cleyne dat ghi[20] ghedincken ende ghepeysen mocht die en gaf hi nye zo gherne[21] als hi hem selůen gheeft Ende altemale datti ye ghewrachte[22] ofte ye gegaf dat en es niet dan een bereyden om hem seluen te[23] gheuene ende om deze dinc siin alle dinghen ghescapen ende[24] nieůwers om anders dan dat zii de siele bereyden ende voeghen[25] dat haer gods loste ende dat si en moghen ontfaen | het zii dach[26] oft nacht god werct sonder onderlaet jn eenen yegeliken oghenblicke[27] wanneer dat hi stad vinden mach datti veruulle alle de[28] winclen der sielen op dat hoochste datti ontfaen mach want daer[29] en es gheen twiuel ane daer en mach niet ydels bliuen Woude nv[30] de mensche wel laghen ende waer nemen zire hoocheit die soude[31] maken een nůwe ydel in hem ende een nuwe ontfanckelicheit gods[32] Ende alzoe ginge de mensche in eennen afgronde sonder eynde[33] ende name alle weghe god jn eenre meerder gauen Ende in eenre[34] nůwer gauen ofte wizen Daer die inghel tot onser vrouwen sprac[35] Du best vol gracien Doen en meyndy niet dat zi niet meer ontfaen[36] en soude want si ontfinc zint ende nam alle tiit toe Maer si was

+nota[37] + te dier tiit vol al haerer ontfanckelijcheit ende veruult op dat[38] hoochste Maer die veruullinge mocht si weder tot eenre vele meerder[39] ontfanckelicheit ende meerder veruullinghen bringhen Ende alzoe[40] eest oec in ons Also lange als wi niet en hebben al dat de ziele cristi

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

237

[1] hadde zo moghen wi alle tiit toenemen in der gracien ende in der[2] minnen Ende oec zuldi weten dat de mensche nemmermeer soe

+136d[3] vele en mach ghewillen inder minnen daer dit gewarege toenemen+

[4] der minnen alleene an leegt hij en mach dat selue datti wilt in eene[5] vele meerder ende hoogher wisen hebben dats dattu gode gherne[6] alzoe vele waers als hi in hem zeluen es Ende daer en moegstu[7] niet meerders ghewillen in eennre meerder minnen ende zoe wie[8] hier ane toeneemt die nemet jnder waerheit toe Ende hoe vele[9] goeder werken hi doch doet en neemt hi hier jnne niet toe zo en[10] nemt hi inder waerheit niet toe Oec en mach de mensche nemmermeer[11] soe groeten goet ontfaen van gode hi en mochte wel een vele[12] meerder ontfaen Ende nochtan dat selue in een vele meerder wize[13] Recht als eene voncke viers Die voncke viers heeft viers nature[14] in hare Maer nochtan en es zi niet alzoe groet als alle viere Ende[15] aldus es gods meyninghe datti ons al ende dat meeste gheuen[16] wilt waert zo dat wi ons al gheydelt hadden Ende datti stad in[17] ons alzo grooet ledich vonde want van noode wilt god ende moet[18] veruullen die stad die wi hem bereyden ende die hii in ons ledich[19] ende onbecommert vint Het ware onmogheliic ende het en mach[20] nemmermeer siin dat god in ons commen mach eer wi hem stad[21] geuen dat is alzo langhe als wi inden sonden willen ziin ende ons[22] binnenste daer met belemmert ende gheuůlt is Ende alzoe onmogeliic

+nota[23] oec waert dat god [d]aer niet en ware daer men hem stad gheeft+[24] Siet ghi en dorft niet meer doen wiltu gode nooeden dan dattu[25] 25 hem die stad in di bereydes ende ghi moeght voorwaer seker siin[26] datti hem in alre wizen daer hi hem ye in ghegaf di hem sal gheuen

+nota[27] in dezer stad Nv waer mede machmen dan gode stad gheuen Siet+[28] alleene met ghewaregher volcommender oedmoedicheit want die[29] is alleene gods stad ende die was ghewarichleec gods stad ende[30] volcommenlic gods stad

[31] ende die oedmoedicheit was ghewarichlic ende volmaecteliic[32] in onser vrouwen Doe zi sprac toten Inghel Siet hier de[33] deerne gods Als of si segghen wilde Ic ben sonder mate gode[34] onderworpen al dat hii in my wilt dat sallic doen ende dat salic[35] siin wilt hi werken daer benic altemale toe bereet ende hem[36] onderworpen ic ben de derne gods ic maecht al wel liden Siet die[37] hem dus gode noch onder woirpe ende liete gode alleene werken[38] hii soude cristum in siin huys wel ontfaen want inden ghewareghen

+137a[39] oedmoedeghen mensche zo wilt god werken groete ende onghemeten+

[40] dinghen Ende god mach den ghewareghen oedmoedeghen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

238

[1] mensche alzo luttel wedersegghen als hii mach hem seluen Andere[2] důegden gheeft god van wille Maer dezen gheeft god van naturen[3] hem seluen van nooede Dat wi dan deze ghewarege volcommene[4] oedmoedicheit vercrighen moeten dies hulpe ons de heere alder[5] oedmoedicheit Jhesus cristus de weerde gods zone amen

[6] IV

+140a reg 18[7] + van der edelheyt des lydens

[8] EEn prior van colene sprac eens dat dat lyden alzoe edel ende[9] alzoe luyter es het sceedt den mensche van allen creaturen ende[10] vereenichten gheheelliic met gode Ic spreke vorwaer wat dat[11] edelder es dan lyden des en canic niet verstaen Ja van werkene[12] inder tiit want hadde yet beters geweest dan lyden wet dat cristus[13] dlyden niet en hadde vůtvercoren bouen alle dat inde weerelt es[14] Nv sprekic dat geen dinc edelre en es dan lyden sonder lyden[15] Dit es vrome redene dieze wel verstaet Ic hebben lyden zeere[16] ghepriist ende het es oec wel recht Maer nv priisic niet lyden[17] want alzoe was cristus al datti leedt dat was sonder lyden ende[18] dat deden iijstůcken Dat eerste was datti niet edelder en bekinde[19] Dander was hi woude ons allen salich maken dat derde was hy[20] woůde volbringhen den wille ziins vaders dit es dat aldermeeste[21] datti leedt zonder lyden Want hy altooes stont in sinen vader[22] daer hy vutgegaen was want daeromme bekinde hy alle dinc in[23] zinen vader Ende hy sach den wille siins vaders jnden vaderliken[24] gronde daer hi noyt vůt quam daer omme was cristus in sinen vader[25] ende bekinde die edelheit des lydens Ende dat edel jnbliuen datti[26] jn sinen vader bleef dat maectene alzoe onlydelic datti leet sonder[27] lyden Al was zine edele menschelike nature geůoellende des lydens[28] Daer omme meyne ic lieůe mensche dat wi sullen lyden sonder[29] liden So werdden wi geliic cristo Dat onze nature gherenen wert

+140b[30] + van lydene dat es wel menschelijc Maer dat ons ouerste crachten[31] verhauen siin bouen tiit daer gaen wi bouen lyden sonder liden[32] al dat lydeliic es | In dezer wisen siet zoe machmen lyden sonder[33] lyden Daer omme sprac cristus Mine bordene es licht ende miin[34] joc dat es zůete Daer omme wie dat daer steet op een verthyden[35] siins selůes dien es dat lyden licht ende alle dinc es hem zůete[36] want hij versmaet hem selůen Ende hij begheert datten alle lieden[37] versmaden op dat hii mach jn sekerheden siins selfs vertyens

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

239

+nota[1] staen Daer omme bekennen zii dat noyt minne volbracht en was+[2] sonder liden want de meeste minne die cristus ye ghetoende dat was[3] inden lydene datti leedt Ende daer omme begheeren de vriende ons[4] heeren lyden op dat sii hem weder antwerden | metter seluer minnen[5] daer hise mede ghemint heeft op dat zii hem daer mede gheliken[6] mogen want gheliicheit des wercs es geliicheit des loens vor eenen gherechten[7] heere Want ouermits dat volbringhen dat cristus volbrachte[8] den wille ziins vaders zo es hii ende siin vader een want zii ziin[9] van naturen een ouermids dat inbliuen datti in sinen vader bleef

[10] Maer dat wi vereenicht werden met gode dat es van ghenaden[11] want wi ons dicke van hem ghekeert hebben Datti ons dan weder[12] ontfeet ende tot hem neemt dat doetti van ghenaden want daer[13] wi ons afkeeren van onzen wezene met vryheit ons willen daer[14] vertyen wi des goets ende der riicheyt die ons gheloeft es Maer[15] als wi wederkeeren tot onsen goede ende men ons ontfeet dat[16] comt van genaden die men ons doet

[17] Nv sprekic willen wi dan gode geliken dat moet met lydene ziin Ende[18] het es twerande lyden Dat een es vutwendich lyden anden lichame[19] Dander es een inwendich lyden ende dat bediet alzo vele al dat de[20] mensche hem seluen liidt Ende die hem seluen wilt lyden die moet drie[21] poente hebben Dat eerste datti reyne zii van herten dat ander datti[22] zii waernemende des ingeestens dat god in ziinre sielen geestet[23] Dat derde es datti eennen luyteren wederblic antwerde ouermids[24] dien ingheestene Ach lieue mensche als ic alle dinc hebbe leden[25] en hebbic my seluen niet leden soe benic verre van dien daer ic[26] hier af ghesproken hebbe daer by gaet aendacht bouen genade[27] Ende dat tuycht Sente pauwels want hy sprect dat ic ben dat[28] benic vander genaden gods want genade ende gracie dat es creature

+140c[29] Maer andacht es een lyden alder creaturen ende een afsceyden+

[30] van alder ghescapender dinc In dezen weghe daer leert de mensche[31] hem seluen lyden want als ic my seluen leden hebbe ende alle[32] ghescapene dinc zoe wert my ghegheuen een ouerzwanc die leit[33] my alzoe hooghe dat ict niet en can begripen Dan wert my ghegeuen[34] eenen indrůc dat doet mi sceiden van alder ghescapender Ende dan[35] benic zweuende inde wostine der godheit Ende dan en bekenne[36] ic ghene creature want ic bem alzo hooeghe verhauen in die onghescapenheit[37] dat ic ben leden my selůen na mins selfsheit Endaer[38] bi gae lyden bouen al dat jc verstaen can Want dat ic alsoe waere[39] dat god sprake jeghen my dat en brachte my negheen verdienen[40] Maer dat ic lyde om de waerheit dat doet my looen verdienen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

240

[1] V

+140c reg 20[2] + van iij rande vortgange des menschen

[3] HEt ziin drie vraghen ende in dezen drien vraghen es alle dat[4] besloten dat eennen beginnenden mensche ende eenen toenemenden[5] mensche ende eenen volcommenen mensche toe behoort op dat[6] alder hoochste

[7] Die eerste vrage es welc die alder behendichste doirbroke es die[8] de mensche inder tiit gedoen mach tot eenen volcommenen leuene

[9] Dander vrage es welc die aldersekerste graet es daer de mensche[10] inder tiit op mach ghestaen na dezen doirbroke

[11] Die derde vrage es welc die naeste vereeninge es daer hem de[12] mensche inder tiit met vereeneghen mach gode

[13] Een willich afganc jn geest ende in naturen es die behendichste[14] dooirbroke Ende een [gelatene]1) gelatenheit in geeste ende in[15] naturen es die sekerste graet een vernůftich doir breken door[16] geest ende door nature es die naeste vereeninge met gode

[17] van den beginnenden mensche

[18] DAt eerste dat toebehoort beginnenden menschen dat es een[19] willich afganc jn geeste ende in naturen wat es een willich afganc[20] in geeste ende in naturen Een willich afganc inder naturen dat[21] es dat de mensche willichlic af ga allen lůst der naturen Dan alzoe[22] vele als der naturen eene notdorft es ende den mensche eene vorderinge[23] mach siin tot gode Ende wat dat es datti dies ledich sta want zoe

+140d[24] + wie dat daer wilt begripen die euwege dinc inder hooecheit die[25] moet laten dese verganckelike dinc jnder nederheit Alsoe paulus[26] sprect Bruederen eist dat ghi leeft na der begheerten uwes vleeschs[27] soe suldi steruen Maer dooeddi metten gheeste de wercke des[28] vleeschs zo suldi leuen Dat de mensche hem beelde na den[29] lieffeliken cristum Hier af seyt Sente pauwels doet vte den ouden[30] mensche met zinen werken ende cleedt v ende doet ane onzen[31] heere ihesum cristum

[32] Een willich afganc des geests es wanneer de mensche deze[33] verganckelike dinghen ouersprinct soe comt hi op die eůwege[34] dinghen Ende die wert hy dan lusteliker gebrůkende dan die eerste[35] ende dat behoort hem toe van naturen want die geest eůwich ende[36] gheestelic es | Nv es te aensiene ofte die geest hem seluen ende die

1) ontbr in hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

241

[1] zůeticheit meer suect ofte meynt dan godlike eere Ende recht alsoe[2] als die mensche heeft gedaen eenen willeghen afganc alre ouerůloedegher[3] zůeticheit [der naturen also moet hy doen eenen willeghen[4] afganc alre ouerůloedegher zůeticheit]1) des geests

[5] Hier af spreken sommege meesters Sůlke liede nemen gode als hy[6] hem licht ende smaect Ende deze en nemen gods niet want als dat[7] lichten ende dat smaken af gaet zo gaen si gods aůe Dese liede[8] nemen den sciin voor dat wezen Maer andere nemen gode in lichten[9] ende in smaken Ende en nemen lichten ende smaken niet want als[10] lichten ende smaken afgaet so en gaensi gode niet af Dese nemen[11] dat wezen voor den sciin Gheestelike zůeticheit es die sciin Die[12] den sciin nemen voor dat wesen dat ziin vterlike menschen Maer[13] die dat wesen nemen voor den sciin dat siin jnnerlike menschen

[14] Hier af hadde een mensche begherte van gode te wetene welc[15] vterliic ofte jnnerlike menschen waren Doen wert hem gheantwert[16] van gode Alle die mine eere voort setten jn al haren werken jnnerlic[17] ofte vterlic zoe ziin sii doch jnwendege menschen Maer alle die[18] miin eere niet voir en setten wat die wercken jnnerliic ofte vterliic[19] zii siin doch vterlike menschen Wie dezen willichliken afganc heeft[20] gedaen jn geeste ende jn nature Die heeft ghenomen den behendichsten[21] doirbroke Ende dit behoort te rechte toe beghinnenden[22] menschen

[23] vanden toenemenden menschen

[24] DAt ander dat toebehoort toenemenden menschen Dat es een[25] gelatene gelatenheit jn gheest ende in naturen Wat es eene gelatene[26] ghelatenheit in geest ende in naturen Eene gelatene gelatenheit[27] inder naturen es dit dat die mensche in allen crachten der naturen

+141a[28] hem god late wercke hoe hi wilt Ende wanneer hy wilt ende+

[29] waer hi wilt ende dat hi wilt Ende jnder eerster ghelatenheit[30] hem oedmoedelike boege onder gode ende onder alle creaturen

[31] hier af sprect sente pieter Alder liefste oedmoedicht v onder de gheweldege[32] hant gods op datti v verhoghe inder tiit siinder vysitacien

[33] Eene gelatene gelatenheit inden geeste es dat wat god inden[34] geeste jnwendichs wonders volbrinct datti dies ledich sta Ende oft[35] hem god in den geeste wedertrect met siinder jnwendegher sueticheit[36] datti hem god late jnden wedertreckene als inder oppenbaringen[37] Ende vrede hebbe in den werken gods Hier af sprect[38] sente dyonisiůs wanneer god in miinder zielen es zoe es my alte[39] wel al gaue mi god dat my alle creaturen onderdanich waeren als

1) ontbr in hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

242

[1] hem my en ware niet alzoe wel Maer als hy my ontgaet zo hebbic[2] jammer daer naer Sich dat es [m]iin1) gebrec Want salomon sprect[3] men sal ruste hebben jnden dingen Dezen jammer telt Sente[4] dyonisius voor een gebrec want hi en stont doe noch niet jn eene[5] gelatene gelatenheit Een leerare sprect Eene gelatenheit bouen[6] alle gelatenheit dat es gelaten ziin jn gelatenheiden Die mensche[7] soude in alzo groeter eenicheit staen jn gode datti vůtwendich[8] hem seluen niet en vonde dies hem gheluste Ende jnwendich ziins[9] selůes niet en vonde dies hem verdrote Ende wat god in hem[10] ofte in allen creaturen volbrochte hy gaue hi name jnnerlic ofte[11] vterliic datti hem eenen ganzen vrede ofte raste vonde jn allen[12] den wercken gods van dezen vrede sprect een leeraere wet dat[13] jnder waerheit wanneer du jn allen dinen doene ende latene eenen[14] luyteren vrede vindes dattu dan gode luyterliken meyns jn allen[15] dinen wercken Maer en es des niet inder waerheit zoe en meynstu[16] gode niet lůyterlike Deze gelatene gelatenheit jn geest ende in[17] naturen es die sekerste graet die behooert te rechte toenemenden[18] menschen

[19] van den volcomennen menschen

[20] DAt derde dat behoort volcommenen menschen dat es een vernuftich[21] doirbreken dooir geest ende door nature wat es een vernuftich[22] doorbreken dor geest ende door nature Een vernuftich[23] dorbreken dor nature es dit Dat de mensche vernuftichlic door[24] siin nature ende door alle creaturliic dinc alzoe breke datti met Sente[25] augustine spreken mach alle creaturen siin ons een wech tot gode[26] Siet de mensche eene groote starke creature datti dan niet op die

+141b[27] + grootheit noch op die starcheit der creaturen en bliue Maer[28] datti op groetheit ende starcheit des sceppers bliue die de creature[29] ghemaect heeft siet de mensche een wise scoene creature datti[30] dan niet op die wiisheit noch scoenheit der creaturen en bliue[31] Maer datti op die wiisheit ende scoenheit des sceppers bliue die[32] de creature gemaect heeft Ende alzoe dat die mensche jn allen[33] dingen neme den sceppere jnder ghesceppenessen ende niet die[34] ghesceppenesse inden sceppere Alzoe dat de mensche jn allen[35] dingen god sette tot eenen euwegen middelaere tusschen hem ende[36] alle creaturen niet de creaturen een middel tusschen hem ende gode

[37] Een vernuftich doorbreken door den geest es dit dat die geest[38] vernůftichlic door hem seluen ende in hem seluen ende dor alle

1) hs dijn

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

243

[1] creaturen dringhe ende breke Ende dezen doorbroke soe dicke[2] doe datti alle creaturen verliese Ende hem seluen een eenich een[3] inden eenen vinde Het en es noch niet die hoochste salicheit des[4] geests want dat daer vint die geest dat es een Ende dat eenich[5] een dat daer vonden wert dat es dat ander Hier es dan noch eene[6] tweeheit Maer wanneer die geest vernuftichlic jn hem seluen ende[7] door hem seluen ende dor alle creaturen dringhet ende breket alzoe[8] datti negheene růste en wilt hebben in geenen ghescapenen dingen[9] Ende dezen dorbroke zoe dicken doet dat hi hem zeluen inde[10] onghescapenheit verlieze ende een eenich een metten eenen werdt[11] Hier af sprect Sente pauwels wie aen gode hangt die werdt een[12] geest met gode Ende jn desen werdene zoe es die geest siins selues[13] ontworden Ende es een eenich een inden eenen worden Deze[14] ontwordene ontwordenheit es dat hoochste armoede ende die ouerste[15] riicheit des geests Deze vernůftege dorbroke dor geest ende door[16] nature es die naeste vereeninge met gode Dese hooghe werdeghe[17] doirbroke hoort toe rechten volcommenen menschen

[18] In dezen iij vraghen siin vj grade die allen verstendeghen creaturen[19] toe behoeren die daer willen vercrighen de hoochste salicheyt[20] dien eersten es een willich afganc jnder naturen Dander es een[21] willich afganc jnden geeste Die derde es eene ghelatene gelatenheit[22] inder naturen de vierde es eene gelatene gelatenheit inden geeste[23] Die vste es een vernuftich dorbreken dor die nature Die vjste es

+141c[24] een vernuftich dorbreken dor den geest bouen deze grade en+

[25] quam nie noch en comt nemmermeer creature lucifer woude hier[26] bouen daer omme moeste hi hier onder Hier af sprect die werde[27] coninclike maghet maria jnden magnificat hy te storde de houerdeghe[28] inder gedachten siins herten hy sette de geweldege vanden[29] stoele dat was lucifer met sinen gezellen om haer houerdicheit[30] ende verhoochde die oedmoedege dat was maria met harer gheselscap[31] met huerer oedmoedicheyt wie hier toe commen sal hi[32] moet sonder beelde staen alzoe als hi dede doe hi niet en was

[33] Nu es een vrage een mensche die voren jn eenen vernuftegen[34] leuene gegaen heeft die weet doch vele ende dat ziin doch alle[35] beelden hoe mach hy dan gestaen sonder beelde alsoe doen hi[36] niet en was Dat merct Een groot meester sprac haddic alle die[37] beelden jn miinder vernůft die alle vernůftege menschen ye ontfingen[38] stondic sonder alle eygenscap jn doene ende jn latene noch[39] niet vore noch niet na Dan dat ic jn desen teghenwordeghen nv[40] vri ende ledich stonde lydende wat god van my hebben woude ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

244

[1] dien vor alle dingen volgde zo stondic sonder hindernisse alder[2] beelden alsoe doe jc niet en was Ende dat en benemen my alle die[3] wercken niet die ic ye gewrachte Nv ziin sulke liede die[4] dit wanen doen ende dat laten Sy wanen hier laten ende daer[5] doen Ende een vorghesettet beelde die vrie werke gods benemt[6] dat es eene hindernisse der ouerster waerheit Doch behoeret[7] toe beginnenden menschen Her dauid sprect Ic sal hooren[8] wat god in my spreket Wet dat de mensche die gods woird[9] hooeren sal hi moet gelaten siin want dat selue dat dair hoort[10] dat es dat selue dat daer ghehort wert Die mensche die nv[11] hoort wat god in hem sprect ende vten jnsprekene gods wrachte[12] ende dan des wercs ledich stonde dat es den wech der ouerster[13] waerheit Die mensche die nv vri stonde ende ledich alre voorsetter[14] beelden ende vten jnsprekene gods wrachte ende des wercs nochtan[15] ledich stonde die brachte des daechs vrůchte sonder alle getale

[16] Nu valt een vraghe | een mensche die hemseluen van siinder juegt[17] geleeft heeft Ofte die mensche jn dezer volcommenheit soude[18] mogen commen Dies wert eene berechtinge gegeuen van gode[19] Het en es geen so quaden mordenare inder tiit wilt hi hem van mi[20] laten trecken Ic wille hem aen cristus mins soens stad eenen volcommenen[21] navolgher maken Hier af sprect Sente bernaert God en[22] wilt den mensche niet hebben alzoe hij was Maer hy wilten

+141d[23] + hebben alzoe hi selue wilt siin Ende die genade te sine wat dat[24] hii selue wilt die werdt den mensche eygenliic Ende en laet hy[25] niet af zii wert hem gadelic ende stondelic Dat wi te deser eenicheit[26] comen moghen des hulpe ons god fiat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

245

[Hs G 2 Hs Br 3]

[1] V 81

+211b reg 16Up d e n xxsten s o n d a c h +

+50a reg 1

+ v a n d e r g h e i s t e l i k e r

e n d e v a n d e r h e l i g h e rb r u l o c h t m a g h e t S e n t e c o r d u l a5 S e rm o e n5 Ecce prandeum meum paraui

ECce prandium meum parauiMEn begheet huden den dachetcder feesten van hoe dat een

brulocht ghemaect was van eensconincs sone ende daer af sprac10 dat ewaengelium Ende oec soees als op desen tijt die feestevander edelre ioncfrouwen sinte

Die edele maghet sente cordulacordelen Dit lieue ionfroukendie was tot haer seluenwas op haer zeluen ghewijst ende15 ghelaten in harer eyghener crancheit15 in haer eighene crancheit ghelatenende doe ghinc si inden alreEnde doen dit alsus wasnedersten graet voor alle diedoen ghinc sy aenden alre nederstenandere in menscheliker vreesengraet voer al die anderende anxste ende en wilde nietmagheden ende ioncfrouwen ia

20 in mynscheliken vruchten endeontsiene ende en woude niet

ghesleghen wesen Ende es dochgheslaghen sijn Ende het es welwel te prouuene dat si overmidste proeůenne dat sy ouermidsdat selue quam inden alre ouerstendat selve quam inden alre ouersten25 graet ende bouen hem allen25 graet ende bouen hen allenwant alle die doot die blootsturtinghedie voer haer gheslagen warendie clippelen ende dieWant allen die dode die bloetcoluen die wondden haer ende

+50b

+ stort tinghe die cloppels ende

dat viandelike aensien der booserdie coluen die wondense ende

+212alieden Dit al ghinc haer+30 bouen al die viantlike aenschyne

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

der boser liede dit ghinc

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

246

duer haer herte ende duer1 al doer haer herte ende doerhaer fantezie ende sterf methaer fantasie ende sy sterf meteenen yegheliken een sonderlingheeen igheliken een sonderlike dootdoot in haren ghemoedein haren ghemuede soe dat sy5 Ende street ieghen menighen5 inden stride sterf meneghendoot daer die andere ghelijcdoot daer die ander mer eneneene storuen Na al desen leidseen storuen Maer na alle desehaer ghewillichlike onder dates sy comen als een heeldinneganse ghewelt harer vyandenmet enen koenen verweghenen10 ende onder dat zweert destormenterers

10 ghemuede ende heeft [te]1) hant

willichlijc haer ouer ghegheuenende heeft haer gheleecht onderdie ghewelt haerre viande endeonder den strijt der doot

15 Kinder kinder hier es15 Och vriende hier moghen wyons zeere temerkene die ouerwonderlikemerken die ouerwonderlike trouwetrauwe gods ende[gods]1) ende sine verborghennedie verborghene wech hoe godweghe hoe god denden mensche tot hem trect inmynsche tot hem trect ende in20 wonderliker wisen totten hoochsten20 wonderlike wisen tot den hoechstendinghen heen ende důer

+51a

+ dinghen brinct ende in dien

gheproufden wisen ende weghendoerpruefden wisen ende wegheGod laet dicke den menscheleit want god leit decke denvallen in grooter moortdadighermynsche in groten mordayegen25 becoringhen ende laet hem comen25 becoringhen ia in groten noetin grooter noot ende in ghedrangheende ghedranghe ende in mynschelikeende in menschelikercrancheit gheuoelt dancrancheit Woude dan die menschedie mynsche hem gode indengode in dien weghe volghenweghen volghende ende30 ende sijns daer in waer nemen30 sijns daer in vernyet sonderhi worde sonder alle twifeltwyvel hy woert dusent graettwaelf dusent grade hoogherhogher gheůoert oůermids den

1) naar G 11) naar G 1

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

gheuoert overmits dien strijtstrijt ende sijn crancheit daer hyende crancheit woude hi vlijtin gheprueft es woude hy vlijt35 ende neerenste hebben dat35 ende eernst hebben alsoe dathi dies waer name in dien dathijs waername in dien dat hyhi aensaghe ende waer name deraensaghe ende waername dergoddeliker hulpen ende gode betrauwedegodliker hulpen ende gode ghetroůdeende an hem niet enende niet aen hem en40 twifelde ende oec niet in eenigher40 twiuelde ende dat hy oec niet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

247

1 onrechter vriheit en viele so en1 in enigheren onrechtere vriheit

+51b

+ mochte die becoringhe nemmermeeren viele soe en mochte die

so quaet noch zo zwaerbecoringhe nummermeer soezijn noch so groot datse hembose noch soe swaer ghesijn noch5 deeren mochte5 soe groet dat hem die yet hinderenNu leest men in die daghelicschemůchte Nv leestmen inteuangelie hoe dat een brulochtdaghelijcs ewaengelium alsoe alsghemaect wort van eensvoerseit es hoe dat een brulochtconincs sone ende hoe vele liedeghemaect es oft wort van eens10 daer ghenoot worden totter10 conincs sone ende hoe uele liede

dat daer ghenoet waren totweerscap Die heere dat es diedierre weerscap Dese coninc es

+212bhemelsche vader Die brudegoem+die hiemelsche vader die brudegom

dat es onse heere ihesuses ihesus cristus ons here15 cristus Die bruyt dat sijn of es15 die brůyt dat sijn wy dijn zieledijn ende mijn ziele wi sijn alleende die mine wy sijn alle gheroepengheroupen ende ghenoodt endeende alle dinc sijn te malealle dinghen zijn te male bereetbereit inder vereninghe gods metDie vereeninghe gods metterder mynnender zielen sijnre20 mynnender zielen met sijnre20 brůyt Och dit es soe onsprekelijcbruut die es also onsprekelicso na so wůnlec soe inrelecende es so na so inrelic soende soe heimelec oft hiemelslecheymelic so vriendelic so mynlicso mynlec ende so vrindelicdattet te male ouergaet alledat te male ouertreet alle verstentenisse25 verstannessen ende consten Die25 ende alle conste diegroote meesters van parijs enrike meesters van parijs en connenconen met al harer behendicheitmet al haerrer behindicheithier bi niet comen Ende wouden

+52a

+ hier by niet comen ende wouden

si hier af meer spreken si moestensy hier iet meer af spreken30 te male verstommen ende hoe si30 soe moesten sy verstommenhier meer af wilden spreken hoenochtan ende hoe sy daer meerzijs min bekenden ende verstondenaf wouden spreken hoe sy myn

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Niet alleene natuerlikebekennen souden ende verstaenmaer ooc ghenadelike rijcheit enwant niet allene met natuerliken35 machse niet vutspreken noch35 consten oft rijcheiden sonder deralle helighen noch alle ynghelenghenade rijcheide die van bouen

comen moet soe en machmensniet wtspreken ia noch alleheilighen noch alle enghelen

40 sonder een eenvoudich men-40 Mer een inwendich ynnich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

248

1 sche die hem aen gode ghelaten1 mynschelken dat hem god teheeft ende gheootmoedicht diegronde ghelaten ende oetmoedichbeuindes ende gheuoeles yets wates die beůindes ende gheuoelesin synen inwendighen gront endeyestwat in sinen inwindeghen5 en machs nochtan niet begripen5 deghen gront ende en maechsnoch in gheenre wijs te woerdedoch niet te worden brenghenbringhen want het es verrenoch in gheenre wijs begripenbouen dat begrijp alre creatuerenWant het es verre bouen begrijp

alre creatůeren Nv es hier10 seer groet gheestelike vroůde ende blijscap te hebbenne ende

+52b

+ te scheppenne in den here in deser brulocht van sijnre groter

ghenaden die hy ons bewijst in deser vereninghen onser zielen methem seluen want het es alle mynschen een groet troest dies waernemen wille ende daer om soe sprict ysaias die propheet loeft ghi15 hiemel ende verblijt v ende vervrout v erde want god heeft vertroestsijn volc ende wilt hem ontfermen ouer sijn ermeWant des sijt ghewets Alsoe waerlijc als god leůet dat omme desmynschen goede leůen goet werc oft goeden wille oft guede begheertevervrouden hen alle heilighen in hiemelrijc ende in eertrike20 ende alle inghelen in alsulken vrouden dat alle die werelt dierghelijc niet gheleisten en canJa een yeghelijc heilich so hi hogher es soe sijn vroude daer af

+53a

+ meerder es ende die vroude al ghesament es noch can recht

teghen die vroude die god heeft in die werken als een sempsaet25 bi alder werelt want god es een metten rechte werke ende indengoeden werken ende hier bi soe mach ysayas wel spreken verurouthiemel ende erde god heeft vertroest sijn volc NV merct dat hysprict god heeft vertroest sijn volc ende wille hem ontfermen oůersijn erme die erme sijn gode ghelaten ende hier om neempt hier30 hem ane heeft yemant enen vrient die erm es hy en bedenct sijnreniet noch en belijdt sijns niet Mer heeft hy goet ende es hi wijs soeseechtmen hem dů best mijn moech ende belijdt sijns te hantMer tot den ermen sprect men god berade dy důs woert die erme

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

+53b

+ gode ghelaten ende waer dese erme comen daer vinden sy vrede

35 ende hebben gode in allen steden Ja op dat sy ghedoechsam sijndaer in ende dat sijt gherne ende verduldichlijc nemen vanderhant gods ende hem dies niet te myn mer te meer te gode kerenWant god die neempt haer waer omme dat sy hem ghelaten sijnende ghegheuen Ende daer omme sprict onse here inder ewaengelien˙40 Dat die erme van gheeste salich sijn want dat rike der

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

249

1 hiemelen es haer˙ Nv willen wy ons dan weder blielic keren totdeser mynliker brulocht daer wy een deel wt ghegaen sijn wantdaer in hebben wy ons sere te verbliden alsoe als voerseit es staphans

5 Nu dese bruut salmen bereeden5 Nv dese brůyt salmen bereydenalsoo men die eertsche bruudenals men die eertsche bruytbereet Men salse wasschenbereidt men salse dwaen endeende met nieuwe cleederen cleedenontcleeden ende cleden met nůwenende chieren met alre chierhedenclederen ende men salse10 ende die oude cleedere

+54a

+ cieren met alre cierheit ende

met allen wech worpen nochtans11 die oude cledere salmen ewechdat si goet zijn Dat wasschenwerpen nochtan dat sy goet sijnwattet es dat verstaet ghi welkindere dat dwaen datmen dieDat es een reyninghe der zondenbruyt dwaen sal wat dat es dat15 ende der ghebreken Ende dat15 verstaet dy wel want het es eenvut doen in eenen grouuen synnereyninghe van sůnden ende vandendat es dat die mensche vut doeghebreke ende dat wt doenoude onduechden oude zedender ouder clederen na enen grouenende oude ghewoenten Endesyn meyn ic dat dat die

+213adie nieuwe cleedere dat sijn+20 mynsche die oude ondogheden

21 nieuwe duechden ende een hemelschende die oude seden ende ghewoentengodlic leuen inden nieuwenaf legghen moet endemensche die na cristumdese nůwe cleder dat sijn nvghebeelt esdogheden ende een hiemelsche

25 godlike leuen ende enen nuwenmynsche dat es inden inwindeghenmynsche dat es die minsche

Maer nv in eenendie na cristum ghebeelt es Maeranderen sin of men ooc dienv oec in enen naerderen syn30 goede cleederen om dat si out30 machmen dese bruyt paleren diesijn der bruut vutdoet ofmenoude clederen die men wt doetooc alsoo deser godliker bruytdat sijn die mynder doechdendese oude cleederen die mindereende wisen om dat sy oec out

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

duegden zijn ende wisen omdat34 sijn soe salmense wt doen35 si out sijn yet vut sal doen ende

+54b

+ ende sal haer ander aendoen

sal haer andere andoen in eenrein eenre hogher wisen Soehoogher wisen Ende ofmen sprekicsalmen dan dese bruyt cleedenof niet van duechden ontcleetende met nuwen dierbaren clederensal werden ende bouen die duechdenals voerseit es ende die40 comen Mochtment yet40 oude dat es die mynre doechden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

250

1 bescudden dattet niet onrecht1 wt doen recht oft men segghenen ware ghesproken comen bouenwoude het en es niet ghenoechdie duechden ya ende oecdatmen vanden mynre doechdenneen Niement en sal noch enontcleedt sal werden Men moet5 mach bouen die duegden comen5 oec ouer die doechden comendat hise niet en sal mynnen nochmochtmen desen sinne yet batoufenen noch hebbenhelpen soe dat niet onrecht en

ware ghesproken dat waer goetNv mochtmen dan vraghen10 machmen dan comen oůer dieduechden ic spreke ia ende oecneen nyemant en sal noch oecen mach ouer die duechdencomen˙ Alsoe dat hise niet en15 sal minnen oft oeffenen noch

16 Maer nvhebben˙ Maer nv es dit doches dat doch waer dat die menschewaer Waert dat sake datvan gode ontrocken werteen mynsche van gode ghetrectende al die wile en oufent hi hem

+55a

+ ware als paulus was uel consimiles

20 niet aen werken van duechden20 similes al die wile en oefent hinoch aen verduldicheit nochhem niet aen werke der doghedenaen ontfaermherticheit endenocht aen gheduldicheitvele dier ghelikenocht aen ontfermherticheit ende

aen vele deser ghelike25 maer als25 Mer als hy weder coempt tothi weder comt tot hem seluenhem zeluen soe heft hy weder aendan heeft hi alle duechdenalle doechden te werken als haerals haer tijt comt te werkenetijt coempt ende also waest met

paulus doen hi raptus was alle30 die wile was hy alder doechdenende alles wercs ledich ende wasin dien deel ende in dien sinbouen alle doechden comen mertrouwen doen hi weder tot hem

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

35 seluen qůam ende tot hemzeluen ghelaten was doen erbeidehy herde zeer in prediken inscriuen sijn epistolen ende in anderenstůcken als wel aen hem40 schint

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

251

1 Noch in eenen anderen sin van1 Nu verstaet noch in anderenduechden ontcleedt te werdenestucken enen anderen syn vanDie mensche wilde dit of datduechden ontcleedt te sijn datvan gode hebben hi wilde

+55b

+ machmen aldus verstaen die

5 gheerne alsoo arm zijn dat hi5 goet willighe mynsche die willeniet den eenen nacht en laghe[dit]1) ende dat van gode hebbendaer hi den anderen lachhy woude gherne alsoe erm sijn

dat hi niet den enen nacht enlaghe daer hi den anderen laghe

10 ende wilde gheerne alle waerheit10 ende hy woude gherne allebekennen ende grooten troostwaerheit bekennen ende gheůoelenvan gode hebben ende gheuoelenende groten troest heimelicende hebben heymelicheit endemet gode hebben˙ endedat hem ware als dien ende dien esdat hem waer als dien oft dien es

15 ende dan segghen ay here ic woude dat my aldus wale met godewaere ende dat ic alsoe ůele aendachten hadde te gode in bedinghenals ander liede doen ende hebben oft ic woude aldus oft alsoe ermoft hier oft daer sijn ende ic en doe alsůs oft alsoe niet oft my enwort nummer recht ic moet in ellenden sijn oft in eenre clůsen oft20 in een cloester dan woert my recht

+56a

+ kinder lieue kinder dit sijn noch al die oude cleder die men deser

bruyt wt doen moet Ja al schijnden sy nochtan oft al sijn sy oecmede in enen deel oec goet want sy wt goetwillicheit comen endealsoe aenghedaen sijn Sy moeten nochtan wt Ja sal dese bruyt25 haren brudegom wel beuallen In sinen oghen behaghelic sijn wantsy sijn alte enghe ende alte naůwe ende alte zere aentlijf gheprintDat es alsoe uele te segghen als dit bistu inder waerheit noch alselue ende anders niet te male Het es al eyghen wille al en weetstůysniet oft al en dunckes ty niet Want nummermeer en staet30 onůrede in dy op het en coempt al van eyghen wille menmerct oft men en mercs niet Ende daer bi als die liede segghen

1) naar G 1

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

+56b

+ Neen neen dit en dunct my niet oft dat en dient my niet dat

en es anders niet te segghen dan ic en wils my niet doen dienenWant wouden sijt hen doen dienen ende wouden sy hen daer in35 laten ende hen daer toe voeghen ende keren alsoe wel als totenen anderen dinghe dat sy willen oft dat hon ghenůecht daersy hůn toe keren het soude hon alsoe wel dienen als dat ander dincdoet noch myn noch meer Ende hier by eest goet te průeůenneende te merkenne dat anders niet en es dan eyghen wille˙ Ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

252

1 dan merct noch aldus˙ Soe wat mynsche die de dinghe sal vliendat en sal niet sijn alsoe dat hy yet sal sueken die oft die steede

+57a

+ oft die wyse die liede die menichte oft die werken Neen neen

dat en es niet die sake dat v desse oft dese sake oft dese wise5 oft dese dinghen hinderen Sonder ghi sijt in die dinghen seluendat v hindert want ghi hebt v onordelec daer in Ende daer omhef aen dy seluen ten eersten aen ende laet dy want inder waerheitdu en vliets ten eersten selue waer dů vliets daer vinstu hindernisseende onůrede het sy waer dat sy˙ Nv die liede die ůele sueken van10 buten het sy aen steden oft aen werken oft aen enegher wisen inellenden in ermoeden in versmaetheiden hoe groet dat sy Nochen eest al niet noch du en vinste daer niet vrede het es te mael

+57b

+ onrecht ghesoecht Die alsoe sueken hoe sy vorder wt gaen soe

sy myn vinden Want sy iaghen recht als een dies weechs hebben15 ghemist hoe hi vorder gheet hoe hy meer verdoelt Mer wat esdat beste dat hy nv doet Hi laet hem zelven metten eerstensoe heeft hi alle dinc ghelaten inder waerheit al liet eenmynsche een conincrike ia oft alle die werelt ende behoůthi hem zeluen soe en heeft hi nochtan niet ghelaten˙ Mer20 laet die mynsche hem zeluen soe wat dat hi dan behout totsijnre noetdůrf soe heeft hi nochtan alle dinc ghelaten˙ Hetsprict een heilich man op dat woert dat sinte peter sprictHere wy hebben alle dinc ghelaten ende hy en hadde niet ghelaten

+58a

+ dan een qůaet net ende een scheep˙ Nv sprect die heilighe die

25 dat cleine willichlic laet die en laet niet dat allene sonder hy laetalle dat vertich liede moghen ghewinnen ia oft moghen begherenWant wie sinen wille laet ende hem seluen laet die heeft alle dincghelaten alsoe waerlic ofse sijn eyghen waren ende hise besetenhadde in ganser ghewelt want wat dů niet en wils begheren dat30 hebstu al doer gode ghelaten˙ Daer omme sprict onse here Salichsijn die erm van gheeste dat es die erm van wille des en sal nyemanttwiůelen Had enighe oft waer enighe wise beter gheweest ons here

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

hadse ghesproken˙ Als hy oec sprac Soe wie my nae volghen

+58b

+ wilt die verloeghene sijns selfs ten eersten ende hier lieghet al

35 aen dat esNeem dijns waer ende soe waer du dy vints daer laet dy endesuect dinen god in allen dinghen ende maect dinen vrede in allendinghen soe hebstu warighen vrede ende anders niet Och ochkinder kinder dit es die ontcledinghe daer ic te hans eer af40 sprac

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

253

1 Van dien al ontcleedt te werdene1 Van desen eighen wille ende

+213bende te stane in den alre+eighen verkiesen ontcleedt te

wel beuallicsten liefsten willesijn dat waest daer ic meende vangods in rechter ghewarer ghelatentheitdesen te mael ontcleedt te werden5 hoet god wille in dien5 ende inden alre liefsten willehem te latene ende tontcleedenegods in gherechter waregher ghelatenheitvan allen dien hoe goet dattetghestaen hoet god wilt

voor di schijn[e]t2) of es endein dien hem te laten ende van

ontsinken inden godliken willeallen den anderen ontcleedt

10 te1) woerden ho goet sy voer dyschinen oft sijn ende dan te maelontsincken inden godliken wille

+59a

+ siet kinder dit eest dat ic

meende vanden ontcledennedaermen dese gheestelike brůytaf ontcleeden soude

20 want hoe goet dat es so heeft die20 Want hoe goet des mynschenmensche eenen verborghenenvoerhebbinghe oft sijn meyningheonnaert in hem die al dat goetis soe heeft doch mynschelikein hem verderft ende vernieltcrancheit enen verborghenenrecht als die edele goede spiseonnaert in hem die alle goet25 soude verderuen in een onreyne25 in hem verniet ende verderftscotele of goeden wijn in eenrecht als die goede edel spiseonreyn vatdade in een schotel die onreyne

ware ofte die goede wijn dadein een onreyn vaet die onreynicheit30 der schotelen bederuede tehans die goede spise ende datonreyn vat den goeden wijn ditbekent die mynlike god ende

Dit bekent die ghetrauwelaet den mynsche dit al oůer

2) hs schijnct1) hs oft te

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

35 trauwe mynlike god ende laet35 vallen soe dat hi weder en neemptdie mensche dat oueruallen dat hioft en wille ende dit verhenghetnoch en meent noch en wilt omdatdie here te male om dat hy hemhi hem leere laten in den boosenlere laten in desen bosen onnartonnaert als verwonnen Endeals verwonnen te sijn40 hem es die ontcleedinghe dicken40 Dese ontcledinghe es decke

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

254

onghelijc beter dan dat hi met+59b

+ den mynsche beter ende onghelijc

vele groote dinghen ghecleet warenůtter dan dat hy met velegroeten dinghen ghecleedt waer˙Ende hier suldy weten dat noet mynsche alsus naect ontcleedt5 was noch alsoe bloet en was Dat is dat hem nye mynsche in desertijt alsoe uele en liet in god ende om god hy en vant hem nochmeer te laten Want na deser wijs te spreken soe heeft dese hogheedel wel gheboren rike milde hoeschs ende ontfermhertich mynlicende ghenadich brugom ia die fonteyne is ende here alre doechden10 die heeft lieuer een naect bloet brůyt die van allen dinghen veroetmoedichtes dan een rike in deser wijs op dat hy in die erm brůytsijn ouerůlodighe mynne toenen mach ende haer sieren na sinen

+60a

+ behaghen dat hy lichte in die rike niet doen en soude Want

haer mocht důncken sy waer rike sy en hadde sijnre ghichten niet15 veel te doene Och kinder es weneghen die des te recht waer neemptende hon daer toe gheuen het es een ghelijc weder ghilt ende eenghelijc coep alsoe vele alstu wt gaet alre dinc ende dijns selfs sichalsoe vele no myn no meer soe gaet god in mit alden sinen ende alsdů wt gaest te mael dijns selfs soe coempt god te mael in dich20 ende daer om heeft aen dy te gronde te laten ende al soe dy seluenwt te gaen ende laet dy dat costen al datstu gheleysten mogheswant soe vinstů ghewaren vrede in dy dats in dinen god die in

+60b

+ dy es ende nerghers anders die anders vrede sueken oft willen

sueken sy moghent doen Mer het es verloren cost ende pine om niet25 Want daer en coempt niet af die lieden en dorsten nummerpensen wat sy deden mer si souden pensen wat sy waren Warendie liede goet ende haer wesen soe mochten haer werken zeerlichten Waer dy recht soe waren dijn werken recht Nv dinctheilicheit op een doen men sal heilicheit setten in sijn Want die

30 werken en1) heilighen nyement Mer wy suelen die werken heilighenia hoe heilich dat die werken sijn soe en heilighen sy nochtan onste mael niet˙ Alsoe verre als sy werken sijn Mer als wy heilich

1) hs ende˙)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

sijn ende wesen hebben alsoe Verheilighen wy al ons werken dat sy

+61a

+ eten slapen oft waken oft spreken oft wat dat sy doen Die niet

35 van groten wesen en es wat hy werc daer en woert niet wt alsdie vliet soude gaen daer op datmen goet syNiet allene nocht oec alsoe vele en salmen dencken wat menghedoet oft die werken mer hoe die gront sy die gront daert al aenleghet dat es des mynschen wesen ende gront goet sy groetelike

40 slechts gheseecht daer des [mynschen]2) werken haer goetheit aen-

2) naar G 1

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

255

1 nemen dat sy goet heiten oft sijn dat es daer omme dat die mynsche1)

sijn ghemoede grotelic ende sere te gode hebbe˙ Daer op setal dijn stůderen Dat dy god groet werde ende dat alle dijn ernstende vlijt te male zere tot hem sy in allen dinen werken ende in5 alle dinen latene inder waerheit hoe du des meer hebst hoe alle

+61bdine werken meer goet ende godlic werden˙ Want hanct dy god ane+

soe hanct hi dy alle goet ane ende suecstů gode soe vinstů alle goet

Och kinder die sijns grontsOch kindere die sijns gronswaer name wat in hem warewaer name ende sijns onnarts10 ende zijns onnaerts ende liete10 ende mercte wat in hem waerhem ende volghede gode inende liete hem zeluen ende volghedewelker wisen ende in welkengode in welker wisen endeweghe hi hem trecken wilde dieweghen dat [hi] hem treckenquame cortelike daer duere endewoude die qůame saen daer dore15 name van gode al dat vp viele15 ende name van gode al dat daerinwendich ende vutwendich Nemeop viele inwindich ende wtwindichdie verborghene oordeeleNem die verborghenne ordelegods met dancbaerheden alende verghenkenisse gods metschijntet ooc zeere vreemde endedancbaerheide Mer lasen dit20 wonderlic ende onghelijc In dien20 heeft nv den mynschen soewerdestu bet ghecleedt dan mettervreemde ende soe onmaer endealre hoochster wisen lichtehet důnct hon soe onghelijcmet welker du di te maleEnde nochtan soe worstu ingroot wanes ende achtesdesen bat ghecleedt dan met2525 dien alre hoechsten wisen met

dien du lichte grote dinghenDo segghen si O heere ic waresoudts wanen schaffen Soe gherne mijns selfs gheweldichspreken si dan och here ic waerende hadde gheerne dat ic

+62a

+ gherne mijns selfs gheweldich

30 inwendelic te vreden ware ende30 ende ic hadde gherne dat ic inwindich

+214adat my ware als dien ende dien+te vreden waer ende dat

1) hs mynschen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

es Ne[e]n kint het sal eenmy waer als dien oft dien˙ Neenander zijn Du moets ontcleedtkint het sal een ander sijn duwerden du moetes vp dijn nietmoets ontcleedt sijn ende op dijn35 ghewijst werden ende aensien35 niet ghewijst werden ende besienwat in di verborghen endewat in ů bedecht ende verborghenbedect leit Blijft bi di seluenleecht Oec blijft bi dy seluenIc vraegde eenen edelen manic vraghe enen hoghen edelen˙eenen alsoo helighen man watJa een te mael heilighen myn-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

256

1 sijn hoochste voorwerp was Doe1 sche Wat sijn hoechste voerworpsprac hi die sonden ende alsoowaer doen antwerde hi mycome ic in mynen god Ende hemdie sunden die ic ghedaen hebbewas wel recht Alsoo late di godeal soe comic in mynen god ay5 ende alle creaturen wisen vp dijn5 inder waerheit hem was rechtsonden ende oordeele di seluenaldus soe begheer ic oec van vso en wertstu niet veroordeeltdat ghi v gode ende alle creatuerenvan gode na Sente pauwelslaet wisen op v sundenwise Dit sal sijn inder waerheitende ordelt v zeluen Soe en10 in di sonder alle gheueynstheit10 werdy van gode niet verordelt˙Het en sal niet sijn ghemaecteNa sinte paulus lere dit saloetmoedicheit want die es eenwesen in dy inder waerheitsuster der houerdicheit het salsonder alle gloseren Het en salsijn inden gront ende in dat nietniet sijn ghemaect oetmoedicheit

+62b

+ want die es˙ een suster ende

16 een ghespeellinne der onnardegherhouerdicheit Ic meyne dattute gronde versinkes in dijn

Niet met eenen ghestormeniet˙ Niet met enen ghestorme20 oftmen dat hooft bederuen wilde20 als oft men dat hoeft brekenmaer met eenre stilder ghesaedterwille Sonder het sal sijn metghelatener onderworpenheiteenre ghesaettre wisen endein oetmoedigher vreesen godsghelatender onderdanicheit inderLegt hem dinen boosen beslondenoetmoedegher vresen gods25 verdoruenen gront voren25 ach lech hem dinen boesen

onnardeghenende dan inden gheeste so soucketbeslinde gront voereraet aen hemin inneghen hertteliken ghebede

ende dat inden gheest aldus soesueke aen hem dattu wils

30 Waer du30 Waer du anders lopes˙ het enanders loopes ten helpet di niethelpt dy niet˙ Noch du en saltiNoch en oordineert di na desenniet oec na desen rechten oft nanoch na dien niet dat es te maledien dat es te mael een blintheit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

een blentheit Alsoo onghelijc alswant alsoe onghelijc alse die35 die liede zijn alsoo sijn oec hare35 mynschen sijn soe sijn oec haerweghe te gode Dat eens menschenweghe te gode dat een mynscheleuen es dat es des andersleuen dat enen anderen contrariedoot Na dat die lieden vanalsoe menigherande als diecomplexien zijn ende van natueren

+63r

+ mynschen sijn van natueren

40 daer na oordineert haer40 ende van complexen daer na richtendie ghenade Ende daer ommesy dicke haer ghemuede ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

257

1 en zie niet vp die wisen dier1 haer weghe te gode Ende daerlieden Vp hare duegden moghestuomme en sich niet op die wise

+214bwel sien die si hebben in+der liede mer op die dogheden

oetmoedicheden in sachtmoedichedenSoe moechstu wel sien die wise5 ende dier ghelike Die5 die sy aen hen hebben het sywisen der oudinghen die nemeoetmoedicheit ende saechtmoedicheitals dijn roup es In dien datende dier ghelike Merdi god gheroupen heeft inbouen al neem dijns grons waeredien volghe Naemstuus alleeneende dijns roeps Ja vore alle10 met neerenste ware du soudest10 dinc soe neme ware welc dijnalsoo bloot vinden ende bekennenroep sy in dien di god gheroepenals dijn hant Maer nvheeft˙ Ja naemstů meten blijfstu bi di seluen nietvlite waere du soudts alsoe bloetnoch en soukes niet trauwelicvinden ende bekennen alse dijn15 van binnen maer ghi siet al vut15 hant Mer nv en blijf dy by vwaert ende daer omme ontblijftseluen niet noch ghi en suekeshu god ende die waerheit endeoec niet ghetrouwelic van binnenghi zijt hu seluen onbekent endedan ghi siet al wtwert Ende hiergaet recht als in eenen cirkelom ontblijft v god ende die waerheit20 Ouer xx oft ouer xxx iaer

+63b

+ ende ghi v seluen onbekent

als ghi in eenen gheesteliken21 bekent ende gaet rechte ommeleuen gheschenen hebt so zijals een lepel want ouer xx oftdijs recht alsoo na ende alsooouer xxx iaer als ghi in uwenverre comen als des eersten daghesgheesteliken leuenne ghesce[n]en1)

25 Dat es sekerlike iammer25 hebt soe eest rechte alsoenae ende ghi sijts alsoe verrecomen als des eersten daghesdoen ghijs beghonst ay inderwaerheit dat es een iame[r]lic30 dincdat ghi se alwillens versuemt

31 Alsoo nemet uwer tacken wareAch nv neempt uwer tackenende doodet die ende niet die natuerewaere ende doet die dat begheericEnde want ghi dies niet envan v want om dat

1) hs ghesceren

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

doet daer omme dat ghi te vorenghijs niet en doet dat ghi te35 in eenen iare vergadert hebt35 voren in een iaer vercreghen hebtdat verliesdi vp een huere datdat verliesdy op een stondees lichte in woerden of inhet sy in worden oft in werkenwerken die vten boosen tackendie wt bosen tacken wassen diewassen die in den gront stekeninden gronde steken ic segghe40 Die wile dat ghi die menichfoudighe40 dy inder waerheit die wile datvpsetten nauwe wiltůwen gront met desen menich-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

258

1 besitten ende ghi hu daer mede1 uoldighen op ghesette ende wisenghecleedt hebt so en mach hu

+64a

+ nae uwen wille beseten es ende

die brudegoem niet na synenv daer mede hebt ghecleet soewille cleedenen sal noch en mach v die brudegom

5 degom nummermer nae sinenwille cleeden

Haddic eenenHaddic manlic willen werkenyegheliken gheuolghet ic wareic ware langhe doet ende deslanghe doot Nu en neemtonnarts der natůeren ghestoruen˙10 gheender wisen of werken ware10 Noch en nem gheenre wisendan zijns godliken willen Mintnoch gheens wercs ware danende meent gode van grondeihesus golijcs willen˙ Oec meyntende zijn eere ende niet die uweende mynt gode van grondein gheenen dinghen noch lustende van synne ende sijn ere15 noch nutticheit Ende gheeft v15 ende niets niet des uwes in

+215ain die godlike duysternesse+eneghen dinghen noch lůst noch

ende in die onkennesse desverborghenen

nůtte ende gheeft v in dat

af gronts ende laetgheůenckenisse des godlikenhu in dien in welker wisen hidůysternissen ende in dat onbekennisse20 hu leedt so sal hi v vruegdelike20 kennisse des verborghen afgrondemet hem seluen in vruegdelikerende volcht hem in welkerwisen cleeden Alsoo dat nye

+64b

+ wisen hi v voert hebben Wille

oeghe en sach noch oore enSoe sal hi v inwonentlike in hemhoorde noch in des menschenzeluen in wonderliken ende met25 herte en quam Dat ons allen25 wonderliken wisen cleeden alsoedat ghesciede dies helpe ons diedat nie oghe en sach noch oremynlike god duer hem seluenen hoerde noch nie in mynschenAmenherte en ghinc dat god met

sijnre ghemynder brůyt meynt te30 doene˙ ende dat god bereet heeftallen den ghenen dien mynnenDat ons dit alsoe gheschie dies

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

helpe ons die mynlike god methem seluen Amen Laet onberecht35 alle man doen tsine Ende ghancte gronde ende doet tdine Vanbinnen dat deren dat en es niette weren Het en stae te godealle dijn begheren God sy gheloeft40 Amen alleluya Amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

259

[Hs G 2 Hs U]

[1] Corin I 15

+cxvj aDit is vanden heiligen sacrament+

+64b

+ Va n d e n h e i l i g h e ns a c r ame n t e

al en lǔydet inden begynneit daer van te sijn5 In nomine domini AmenDIe edele weerdighe penitencie

+65a

+ DIe edele werdeghe penitencie

die onse lieue heer ihesusdie onse lieůe here ihesus cristuscristus dede inder tijt die is mijndede op eertrike die es myneende niet sijnende niet sine˙ Die mynlike10 Dat ander de mynnencliche10 toekeer dien hy dede inden handentoekeer inden wille sijns hemelschensijns vaders ende in sinenvaders die sijn mijnwille die es myne ende niet sineende niet sijnDie hete tranen die hy oecDat derde die hitzighe trenesciep vten gronde sijns herten15 die sich scepden wten gronde sijns15 met onsten sijnre zielen wtůlietendeherten mit gůnste sijnre selenwt sinen minliken lieflikenwtgietende wt sijnen minnentlikenoghen die tranen sijn mijn endeliefliken oeghen˙ die treneniet sijn Sy sijn een reyninghesijn mijn ende niet sijn Wantmijnre zielen een betalinghe20 sij sijn eyne reyninghe mijnre20 mijnre schoůt Sijn aendachtichzielen ende betalinghe al mijnreinneghe ghebet dat was alsoescolt˙sterc dat alle die crachten vanDat vierde was sijn aendechtichbinnen ende van bůten te grondeinnich gebet dat was also sterckvlietende waeren in die ziele25 dat sich alle sijne crachten van

+65b

+ Die ziele sprac vader dijn wille

bynnen ende van buten toe gronde26 gheschie ende niet die mine herelieten in die ziel Die ziel spracdat gheb[e]dt1) es mine endevader dijn wille de gheschie endeniet dineniet der mijn Dat gebet es mijnO here want ic nv alle30 ende niet dijn want ic alle mijne30 myne daghe minen wille behouden

1) hs ghebodt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

daghe mijnen wille heb behaldenhebbe soe bid ic di lieueHeer alstu dijnen wil ouergaueshere om des vrien oůer gheůensso geef mij cracht dat ic wt allewille dijns willen inden willemijnen wille geleydt weerdedijns vaders dattu my cracht35 Dat vijfde es dat opgesichte35 gheefts wt te gane alle mijnsdijnre gotlicher barmherticheitwillen Dat ghesichte dijnre godlikerdoe ic sculdich was due ledestuontfermherticheit dat esmy mit groter ghedult ende dumyne ende niet dine

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

260

+cxvj ben heues my geen guet voer behalden+1 Want lieue here doen ic sculdich

Doe ich my verloes duewas doen beiddestu mynsvondestu my Doe ic my seluermet groeter ghedult˙ ende důliet mijnen vianden doe behuedestuen hebst my gheen goet voer5 my dat si my niet en mochten5 ghehoudenderen Doe ic my dode doeDoen ic my verloes doen woudtsgeuestu my dat leuen Doe waertdů my doen ic my seluen lietop gesloeten dijne sijde ende

+66a

+ minen vianden doen behuedes

dijn edel hert goet wt dat leuendu my dat sy my niet en mochten10 Alle dese minnen werken sijn10 bederuen doen ic my doeddemijn ende niet dijn˙ Hijr opdoen ghaefstů my dat leuen˙ doenhoept mijne ziel want icher nyewaert ontploken dijn syde endegeens in geleefde der mynstenwt dijnre herten soe ghoet endenoch des meystenstortde dat leuen wt op my alle

15 Dat vjde also du my ghemint15 dese minlike tekenne sijn waerlike

heues went inden doetalle mijn ende niet dijn˙ hierende heues my veruolt mitop stort haer mijn ziele ende hierallen guede Doe woldestu miop leent ende stoent sy hare˙die lesse laten Doe waert gesienWant icker nie gheen en beleefde20 inden rade der heyliger20 des mynsten˙ noch des meesten˙drijuoldicheit dat der minnaerOec hebstu my ghemint here totsijnen lieuen niet gegeuen eninder doot ende du hebst mymach dan sich seluer Ende hijverůůlt met alle goedebewijsde doe dat minnen werkeDaer nae woudstu my dy seluen25 mit hem seluen doe hi sat25 te lesten laten doen wort dit

gheschicketaender rijcher tafelen des weerdigen

+66b

+ inden rade der heiligher

auont eten ende soldedriůoldicheit dat die mynnaresijnen lieuen iongeren sich seluersijn lieue niet ghegheuen engheuen Doe waren sij te cleynemach dan hem seluen ende doen30 alsulken conynck te besluyten30 bewijsde hi dat mynne werc metin hore zielen Daeromme indenhem seluen ende bereide hemeersten eer hij sich yeman gaefvoer ons ende om onsen wille

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

so ontfinck hij sich seluen wantte steruen want wy ander nietminschelike natuer niet reydichen mochten versoent werden35 en was hem te ontfaen op dat35 met sinen hiemelschen vader

+117aallet dat daer aen gebrake+noch aen sijn myn comen˙ Nv

veruolde mit sijnen ontfenckenyssewant hy dan van mynnen omalso als hi in allen dingenonsen wille ghestoruen es soehoer was voer gegaen Also woldeheischt mynne een antwerde van40 hi hoer oec voer gaen in sijnen40 desen doot˙ Oec van ons alst

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

261

1 ontfenckenysse Hij wolde sijwel recht es soe dat wy lerenleeren eten sijn edel vleyschewat steruen om sinen willeHi wolde si leren drinckensijn edel bluet Hij wolde sij

5 leren minnen god ende minsche in eynre personen Hi woldehoer gheuen te gebruyken ende te geuoelen gotlicher gotheiten gescapenheit want hij hem seluen niet behalden en heetdan den die sijnre niet ontfaen en moghen Hijr op spriect datewangilium Als ghij gemeten hebt also woert v gemeten

10 Dat vijde es dye vrocht des weerdigen lijdens ende sijns steruensDoe hij aenden cruce hinck doe waren wonden en wonden Daer

waren smerten en1) smerten Dat bewijst der priester inder messenals hij dat sacrament deylt Tot eenre bewijsinghen der deylingensijnre leeden ende oprijten sijnre wonden ende alle sijnre aederen15 ende afscheidinge der edelre selen vanden lijue Doe sich der edeleworm vant aen den cruce van sexten tijt tot noen tijt Den derprophete sach inden geest doe hij sprack jc ben een worm endeniet een minsche Hijr op spriecht sinte paulus Vuelt in vch des19 onse heer ihesus cristus in hem geuoelde Doe hij sprac vader mijnen

+117bgeest gheue ich in dijnen handen Doe geschiede dat weerdighe+

offer onser verlosingen aen den cruce onses heren ihesu cristi alledese dinghen sijnt mijn ende niet dijn Ich heb een getuych aendenprophete die sprach Heer ghenuechich verlosinghe es in dij Nuverlose den edelen worm vanden cruce dat gebraden lam Alstu25 mit minnen totten weerdighen sacrament gaes so es dij dat gebradenlam eene artcedie Sijne wonden legge in dijne ende die dijne leggein die sijne ende wassche dij inden heyten mynnen bluede sowortstu een nuwe geboren minsche Dat heylige sacrament es eeneartcedie der zielen ende alle der crachten die daer gewondt sijn30 mit sonden der wonden en mach niet so voel ghesijn die rijuyer diedaer vliet wten edelen herten ons heren ihesu cristi ende werendijnre wonden also voel als alre minschen wonden die salue desedelen bluets ons heren ihesu cristi die sal heyl maken alle dijne

1) hs ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

wonden ende sal dij vruchtbaer maken in allen duechden ende35 en heuestu selue gheene doecht heuestu dat lijden ons heren ihesucristi so heuestu alle doecht dattu eerliken comes voer dat oerdelgods Die edel wonde des herten ons heren ihesu cristi die es eeneloen ende eene eer alre wonden die daer geleden weerden van

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

262

+118a=cxvij

+ geest ende van vleysche Alstu ontfinges dat liecht der werelt

so begeer dat hij dich gheue te bekennen dat sijne ende dat dijneals hijt becant wilt hebben Alstu ontfinghes dat lam gods dat daerdreghet alre minschen sonden spriect Sinte Iohannes so ontfingestu5 den die daer gebracht heeft den duerbaren schat wt vreemden landedie vrucht wten vaderliken herten ende wilt dich betalen alledijne scolt die du sculdich bys inden hemel ende op der eerdenende der selue gieft dij oec grote gauen dat hi dich helt tot allendoechden daer du mynne toe heues ende begeerde Lieff kint en10 machstu dich tot allen tijden niet daer toe geuen dattu ontfaesdat heylige sacramente soe saltu di keren totter vrucht des sacramentesEnde en machstu tot allen tijden ende alle dage dese dinghenniet gedencken so salstuus begeren waer du bes Et si inder kerckenoff inder cameren so knyel voer dat getruwe herte ons heren ihesu15 cristi als hi knyelde voer sijnen hemelschen vader mit eenenbornenden eernste ende mit hitsicher begheeringhen Heer so begeeric ouermits dijn gebeet bruederlike minne inden hemel ende indereerden alle der minschen die huden arbeyden in dijnen heyligen

+118b=cxvij

+ wonden ende oec alre heyligen wonden ende in hoer inreliken toe

20 keer ende in hoere wterlicken oefeninghen ende die treen hoereoeghen ende inden wee hoers herten ende inden ghenoech doenhore sonden ende alle die du vernuwes in dijnen duerbaren dodeEnde alle die minschen daer du mit minnen ende mit lieue inwoens Want ich dich niet gheeeren en mach noch en can noch oec25 niet weerdich en ben So begeer ich dat dij eer ende loeff geschieouermits desen minschen Nu begeer ich bruederlike minne indenhiemel van alle den heyligen die hoer bluet vergoten ende verteerthebben daer sij sich te gronde lieten en allet dat god van hemgedaen wolde hebben30 Och gruetet den meyster die v die cracht gaef dat v nyemandes lijdens genoech en konde ghedoen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

263

[1] Corin I 16

Dit is oec schoen leer vandenheiligen sacrament

+118b=cxvij (reg 18)DEr meyster sprach van viereleye+Nv spreken die meistere dat

steruen dat der minsche+67a

+ die mynsche sal steruen den

6 steruen sal Wij solen steruen6 sůnden hy sal steruen den sinnenden sonden Wij solen steruenhi sal steruen der dinghen hy salden synnen Wij solen steruensteruen van binnen hy sal steruenvan minnen Wij solen steruenvan mynnen10 van bynnen Wij solen steruen10 Ende hier toe soe heeft dieden sonden daeromme moetmynsche te hebbenne gansenganse rou ende gewaer biechtrouwe van sinen sonden endeende ghenuech ghedoen sijn indenghewareghe biechte ende volcomen

+119a=cxvilijden ons heren ihesu+ghenoechdoen Ende dit

15 cristi Also bereyden wij ons15 sal hy al werpen ende menghentotten auont etenmet den werden lidenne ons liefs

heren ihesu cristi sonder dwelkeons ghene penitencie stadedoen en můchte Ende alsoe20 doende alst gheseit es soe moghenwy ons bereyden tot tenvroliken etenne dat men metalre soberheit doen sal˙ Ende

+67b

+ dit aůont eten es dat heilighe

sacrement26 want doen onse ghetrouwe vrient onse mynnende here diehoghe coninc sone des oůersten ende der mynnen cristus ihesusvan ons scheiden soude ende in verren lande weder tot sinenvader trecken soude Want hi ons ghenomen hadde te besorghenne30 Soe woůde hi ons ordineren spise ende dranc daer wy bi leuen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

souden alle die wile dat hy henen wareEnde daer in dien aůont maele doen hy dit dede daer liet hy onswt sijnre milder ontfermherticheit ghenadicheit ende goedertierenheit

+68a

+ Alsoe groete oůerůloedicheit in dien edelen gherichte dat

35 dat niet versceppen nocht verteert en mach werden nv nochtnůmmermeer Want alle creatueren die hy an die moghen daeraf eten ende drincken na lost ende ghenuechte haerren begheerten

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

264

1 hoe dicke sy willen comende ende gaende af ende toe nochtan

en1) maecht nummermeer verscepen werden nocht ten endecomen Maer dat daer sal ewelic ghenoech oůerschietenEnde desen oůeruloedighen schat deser rijcheit die es al gheleghen5 ende verborghen in dien heilighen sacremente alsoe ic seide

+68b

+ Ende hier toe moet men gaen met groter soberheit dat es dat

men ontcleet ende ontbloet moet sijn oft pinen ontbloet tewesenne van alle dien dat sienlic es oft ghenuechlic den synnenia op dat men den rechten smaec deser spisen hebben wille daer10 men anders niet toe comen en mach dan alsoe

Een meyster spriect een minscheEnde hier omme soe sprectmochte mit alsulker minneneen meester een mynsche mochteende begeerden totten heyligenhem alsoe bereiden ende metsacrament ghaen hedde hi voelalsulker mynnen ende begheerten15 sonden gedaen sij woerden hem15 tot den heilighen sacrementealle vergheuen beyde scolt endegaen al hadde hy vele sundenpijne daer toe heet dat heyligeghedaen sy werden hem allesacrament die cracht heddervergheuen daer toe heeft datminsche doetlike sonden ouerheilich sacrement die cracht al20 hem die hi gerne biechde ende20 hadde die mynsche dootlikehem vergeten weer die soldensůnde oůer hem die hy ghernehem gherekent weerden voerbiechten soude wist hise Maerdegelijxe sonden

+69a

+ die hem vergheten waren

die souden hem gherekent25 werden voer daghelijcsche sonden

26 Dat ontfenckenysseNv suldy weten dat datons heren ihesu cristi Datontfanckenisse des lichamen onses viereleyeheren ghesciet in drien manierenDat eerste es ons heren ihesuDat een es ons liefs heren ihesu30 cristi ende nyemant meer als hi30 cristi alleene ende dat en es nietsich seluer ontfinck aenden weerdighenmeer dan hi hem zeluen ontfincauont eten Dat ontfinckenysseinden werden aůont etenne want

1) hs ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

es sijn allene endedat ontfanckenisse es sine endenyemant meenyemens meer dat andere

ontfanckenisse35 Dat ander ontfenckenysse es35 es ghemeyne allenghemeyne allen minschen diemynschen die hon ghesůůertsich also ghereynicht hebbenhebben van haren sunden ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

265

1 van al horen sonden Ende staen1 staen ontsculdich van grotenonsculdich van grouen sondenende grouen sůnden endeEnde staen mit gotlicher endestaen in broderliker mynnenbruederlijker minnen denesDien es gheraden tot drien5 gheraden tot drien hoechtijden

+69b

+ hoechtiden inden iare tot den

inden iaer te gaen totten heyligen6 heilighen sacremente gane endesacrament Die des nietdie des niet en deden oft doenen doen den es geboden eensen wouden dien eest eens ghebodeninden iaer Ende die dit latentinden iare10 sonder sake ende raet hoers10 Ende die dit laten sonder sakebiechters Dese es my als eenoft raet haers biechters die en

+119b=cxviijheyden den salmen begrauen+sijn anders niet te houdenne dan

op den velderechte alse heydenne Ende deseDie meysteren vraghen ofsoude men graůen op den velde15 der priesteren ende der15 Nv mocht men vraghen oftleyen ontfenckenysse gelijc sijalleens es der priesters oft der

liede ontfenckenisse inden heilighensacrementeHic in terr[o]go vtrum percepcio

20 sacr[a]ment[i] [a presbitro]1)

deseruiat et valeat populo sicutpropria id est vtrum ipsis valeatex quo non semper sicutet p[resbit]ri ire possunt

25 Daer toe antwoert men aldus+70a

+ hier toe antwoert men aldus

Der priester es een ghemeyn26 die priester es een ghemeyn manman der heyliger kerken endeder heiligher kerken ende desdes volx Daeromme seget hijůolcstotter messen wter doecht endeEt ergo omnes illi cům ipsowerken aller gueder mynschen30 participant in illa p[er]cepcione

sacramenti qui sunt in gracia etsine peccatis etc sy autem ista

1) zie voor deze passage afb III a-c

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

questiooft der priesters ende der liede35 ontfenckenisse ghelijc sijn etcSic intelligatur vtrum populusita bene et in differenciis potestire ad sacramentum sicut presbitri40 dicitur quod sic

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

266

1 Sy meliores vite sint quampresbitri quia presbitri ex caractereipsis in presso per manusepiscopi ex virtute dei solum hoc5 sorciuntur priuilegium quod possuntsacramentum corpus dominicum manibůs sůis deo dicatis

+70b

+ contrectare quod loyce

facere non possunt Sed illo non10 abstante qui melioris vite estdignus et melius ad sacramentumaccedit et ipsum efficaciusad secundum sůmet

Der minsche vraghet sich endeNv moch yement vraghen15 spriect Heer sal ich gaen totten15 O here sal ic gaen totten heilighenheyligen sacramente Ich en gheuoelsacramente ende ic en gheůoeledoch gheene ynnicheit nietghene innicheitDer meyster antwoert CometHier op antwerden die meesterendij die caltheit wt scolt so enende segghen Coemt dy20 ganck daer niet Comet dich die20 die coutheit slapheit endekaltheit dat dich god versuekentraecheit wt dijnre scout dat eswilt so laet dich en sijne barmherticheitwt dinen sunden soe en ghancende ganck daer toedaer niet Mer comet omme datSinte Bernaert spriect He es datdy god prueuen wille25 vuyr dat dij doer hitzen sal˙ He25 Soe laet dy in sijnre ontfermherticheites die minne die dij doer vlietenende ganc daer toesal˙ suetlichen mit luste He esDie mynlike sinte bernaertdie cracht die dich helpen sal tesprictuerwennen alle dijne becoringheDat cristus inden heylighen

+71a

+ sacramente es dat vuer dat

31 dy ontsteken sal ende heitenhy es die mynne die dy doervlietensal met sueticheiden ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

met luste Hy es die kracht die35 dy alle becoringhe ende alle dijnghebrec sal helpen verwinnen˙

Nu nyemen wij die eersteNv laet ons eerst weten endenoetrufte alre minschen wie dievernemen dies ons meest noetgeestliche solden sijn totten heyligenes dat es hoe die mynsche gheschict40 sacramente Sij solden heb-40 sal wesen die tot den

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

267

1 ben een ynnich gebeet Ende eene1 heilighen sacramente sal gaeninrelike aendacht ende eenedat es aldus sy souden hebbenhitzige begeeringe ende eeneinnich ghebet ende inrelic aendachtbornende minne Als der minscheende een hete begheerte5 dese iiij stucken heet so sal hi5 ende een bernende minne alsstaen mit eersamer vreysen als offdese mynsche wie hy es dese

+120a=[c]xixhi stoende voerder hellen poerten+iiij stůcken heeft˙ Soe sal hy

van rechter onweerdicheitvoert staen rechte oft hy stonde

+71b

+ op der hellen porte rechte met

10 vresen van rechten onwerdicheitende spreken aldus ieghen hem

Want heddestu luterheit alreseluen Sich al hadstu dieengelen ende leuen ende lijdenluterheit alder enghelen Endealre heyligen Ende oetmoedicheitdat leuen ende liden alre heilighen15 der coningynne Marien15 ende die oetmoedicheitNochtan waerstu onweerdichmarien der coninghinnen vandes sacraments Hyromme sprecthemelrike Nochtan weerstu onwerdichder priester Heer ich en ben nietdes sacramentsweerdich dattu comes in datHier op sprect die priester20 huys mijnre gedechten mijnre20 here ic en ben des niet werdichwoerde mijns můnds mijnredat tů coempt int hůys mijnrewerken Mer spreeck een woertghedachten mijnre woerde mijnsende mijne siel woert gesontmonts ende mijnre werke˙ Mer

sprect een woert ende mijn ziele25 woert ghesont

Alstu gaest vanden elter soEnde alstu ghaest vandenganck mit oetmoediger begeertenoůtaere soe ghanc dan in oetmoedigherende spreec lieue heer ichdancbaerheit Endedanck dij dattu also geduldelike

+72a

+ sprect here ic dancke dy dattu

30 heues gedoucht dat ic30 alsoe gheduldich best gheweestdijne vrie guede der ic nietieghen my erme mynsche Datweerdich en bin heb ontfanghenic doer dijnre vrier gůeden dy

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ontfanghen hebbe des ic nietwerdich en ben

35 Nu mocht yemant vragen Heer35 Nv můchdy my vraghen herewie sal ic my keeren als ich dathoe sal ic my hebben als ic datheylige sacrament ontfanghenheilighe sacrament ontfanghenheb Ich wijse dij op onsen heerhebbeihesum cristum doe he sich seluenIc wijsdy op onsen here40 ontfangen hadde doe keerde40 ihesum cristum Na dien dat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

268

1 he sich tot sijnen bitteren lijden1 hy sich seluen ontfanghenhadde doen keerde hy hemtot sinen bitteren liden wert

Die inkeer was so groet dat hijDie inkeer die was soe sterc5 bluet ende water sweyde ende5 ende soe groet dat hem waterwas also sterck ende also langheende bloet wt sinen liůe vloyedewant hij aen dat cruce starffVan dien heten ghebeede dat

hy beedde recht alst sweet wtdes mynschen liůe pleecht te10 driůenne van hetten der stoůen

+72b

+ oft des erbeits die de mynsche

doet Ende dese inkeer důerdealsoe langhe tot dat hy aent

Also doen oec ende nyem waercrůce sterf˙ Siet mynsche aldus15 wt wat minnen he it vergolden15 doet ghy oec Ende nem daer wtheet Sich hij es god ende minschewat mynnen dat dů ghehadt hebstde dich so liefliken ghedientSich hi es god ende mynscheheet Sich wie du sijnen dienstdie dy soe liefelijc ghedient heeft19 ende sijn bitter lijden ontfanghenSich ane hoe du sinen dienst

+120b=[c]xixhees ende wie du des+20 ende sijn bitter liden ontfanghen

gebruyct hees mit dancbaerheithebs ende hoe du des ghebrůůctSich leefstu also so es dier dathebst met dancbaerheiden˙ Sichheylige sacrament eene artcediemynsche leefstu aldus soe es dy

dat heilighe sacrement een arsaterie25 ende een ghesunde

Die derde ontfenckenysse desDie derde ontfenckenisse dessacraments es naden rijken minscheheilighen sacraments die es teHeer wat solen sij hebbenverstane na den riken gheesteliken

29 mynsche Nv mocht men

+73a

+ dan voert vraghen here wat

selen dese hebbenEene onbeulecte luterheit DatDese suelen hebben ene onbevlecde

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

es eene onbeulecte lůterheit dielůterheit Dat es eendaer niet en leent op tijtlikeonbeulecte luterheit die daer35 dinghen Ende gheen creatuer35 niet en acht op enich tijtlicverurouwen van buten nochdinc Ende dien gheen creatůerevan bynnen niet te hopen opverbliden en mach nocht van

binnen nocht van butenNocht die van binnen niet en40 hoect op eneghen gheesteliken

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

269

1 eynighen geestliken troest noch1 troest˙ nocht die niet en woertniet en weerde bedrueft van geestlikerbedrůeft van enegher gheestelikerbecoringhen Noch en solenbecoringhen Ende dese mynschenniet sueken eynige eygenscap insůelen oec sonder ghesuec sijn5 den werken die god in ons doet5 enegher eyghenscap inden werken

gods die hy in hem liden doetNoch en solen niet glorieeren inNocht sy en suelen niet gloriereneynighen wtspreken noch enin eneghen wtsprekenne solen nyemen bewijsinge gheuen

+73b

+ nocht sy en suelen nyemende

10 dat si alsulc minschen sijn10 bewisinghe gheuen dat sy alsulkemynsche sijn

Sij solen sich halden dat sijSy suelen hon houden voerdie groetste sonder sijn Ende sidie groefste sundaren die leuensolen hebben eene gruenendeSy suelen hebben een ghesaette15 consciencie die comet wtonbeulecter

15 consciencie die coemt wt eenre

luterheit Wanne alleonbeulecder luterheitmiddel af sijn dat geyne strauenSich mynsche dan es die consciencieinder consciencien en sy so staetpuer reyne edel luter ende

onbeuelct wanneer dat alle dat20 myddel af es dat es als daergheen scruuen en es inderconsciencienWant dan soe staet sy gans te

si te vreden Dan spricht der heervreden˙ Ende dan soe sprect die25 ich wille nuumlwe maken alle dinck25 almechtighe here˙ Sich ic makeso begint he te gruumlenen endealle dinc nůwevrucht te bringen Als der Mandelkernen

+74a

+ Soe beghint die mynsche

boum die heet weinichte groienne als die kernen desblader ende voel vruchten Endeamandels boems doen30 sijne keernen sijn suet ende sijne30 Die amandelboem heeft velescael es haert sij lijdent den vruchten ende luttel bladere

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

+121a=[c]xxwint ende den reghen ende die+ende die kern[e sijn su]ete1) ende

keerne steyt in hore sueticheitsijn schellen sijn haert [Ende dieschelle] lijdt den reghen en[de35 den wint] Mer die kerne diestee[t in hare]r rechtere edelheitende in haerre insueticheit endeblijft ongheqůest ende onghedeert39 van reghenne oft van winde

1) hs groote gaten in het papier Naar G 1

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

270

1 Ende saltu der keernen gebruyken1 Maer salstu der kernen ghebrukenso moet die scale geslagensoe moet die schale gheslaghenweerden tot mennighensijn tot vele menighenstucken Saltu der sueticheit derstůcken5 gotheit ende der minscheit gebruyken5 Sich ghelijcker wijs segghic dySo moetstu geslaghenoec saltu der sůeticheit [der gotheit]1)

weerden van bynnen ende vanende der mynscheit cristibuyten ende moets te stuckenghebruken soe moetstu gheslaghenghemaect weerden ende moets9 werden van binnen ende10 mit lijden erarnet weerden

+74b

+ van bůten ende moets te stucken

ghemaect werdenIc segghe dy saltu dat inghesůete ende dat ewighe waelghebrůken dat moetstu met

15 [grondelosen d]rucke2) endebitterheiden[ende wee vercri]ghen

So dat lijden ye groter woertMaer soe dat [wee groter]wie du der waerheit ey bloetlikerwoert soe du der wae[rheit bloteli]kergebruykes Ende recht als dieghebrůůcts Ende rechte20 keern behalden woert voer den20 als die kerne behouden endewint ende den reghen Also moetbehoet woert voer reghen endebeuoelich arbeyde behaldenvoer wint oůermids die schaleweerden in lijden Ende nyemenAlsoe moet die erbeit ende dieen es lijdens weerdich dan dervrucht des erbeits behouden25 son gods ende den hijt van vryer25 werden in lidenne Ende lidensminnen geuen wilt Ende wisten es nyemant wert dan dieyeman dat lijden also edel weersone gods ende dien hijt vanHij solde sich daer teghen bereydenvrier mynnen gheuen wilt Endeals totten weerdeghen

+75a

+ wiste enich mynsche dat liden

30 heyligen sacramente30 soe edel waere hy soude hemdaer tseghen bereiden als ieghen

1) ontbr in hs2) zie vorige pag 1)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

dat heilighe sacrement etc Datwy dan aldus vromelike ommedie mynne cristi tot desen edelen35 lidenne keren ende voeghenmoeten˙Dat wy die vrucht daeraef ghesmaken˙ Dies help onsgod ewelike Amen Amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

271

[Hs G 2]

[1] VI

[2] Ee n g o i d e o e f e n i n g h e

+75a reg 9[3] O mijn god willic my pynen dy te beschouwenne soe bestů onbegripelic+[4] mynen verstentenissen willic dy mynnen soe bestu[5] onghelijc mynen begheerten Mer studeric nae půerheit te hant[6] vindic dat mijn gront es te male dijns begripelic

+75b[7]Want hy es ghe- formt nae dinen beelde inden welken alse+

[8] in enen spieghele dijn godlic beelde hem openbaren ende vertoenen[9] soude waert dat sake dat die spieghel mijns gronts pure[10] suuer reyne ende droeghe ware ende onůermiddelt van anderen[11] dinghen

[12] Hier omme willic laten van schouwende leůen want ic dy niet[13] begripen en can ende ic wille af laten van dierre hogher mynnen[14] want ic my daer mede niet gheliken en can Maer ic wil růsten ende[15] lyden dy in my te werkenne ende ic wille swighen op dat ic dy

+76a[16] mach horen spreken in my Ende ic wil my daer toe af+[17] trecken van allen wtwendeghen werken op dat ic dy mach[18] kůndich doen mynen gront Ende my met dy verenighen[19]Want du best een půer simpelheit ende heylicheit ende[20] van natueren soe bestu een ewighe woninghe inden pueren[21] reynen ende suueren herten˙ Een phelosophe vraghede eenen[22] god scouwenden mynsche van sinen volcomen leuen hy antwerde[23] dattet waere voele erbeits Want als ic gode alre naest gae[24] soe vindic my alre verste ende hoe ic hem meer bekenne hoe[25] hy my meer ontblijft Des ghelijc vraghede hy noch enen anderen

+76b[26] god mynnenden mynsche ende die antwerde hem dat sijn leuen+

[27] ware al vol anxt want hoe ic gode meer mynne hoe ic meerderen[28] anxt hebbe ende sorchertegher bin gode te verliesene Ende hoe[29] ic hem meer mynne hoe ic hem bat mynnen mach ende begheerlike[30] gheuoele ende hier omme soe twiuel ic oft ic werdich ben dat[31] my god mynne oft hate Ten derden male soe vraghede dese[32] philosoep hoe hy leeft dye sijn herte reyn maect Hy sprac die es[33] altoes in vreden ende voeghet hem nae den wille gods Want hy

+77a[34] weet wel soe wat dat god werct dat dat syne beste es Ende+

[35] hier omme soe en es niet beter dan dat die mynsche sta met enen[36] reynre herten Want om dat die mynschen cleine ghebreken oefenen[37] ende sotheit dat es die sake dat sy niet reyn herten en hebben ende[38] oec dat sy hebben van bůten hindernisse ende van binnen lyden[39] Ende sonderlinghe als sy comen in haerrer inwindegher oeffeninghen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

272

[1] Ende dit liden ende dese hindernisse die coempt oec meest den[2] mynsche toe om dat hy niet ghelijc en steet in allen dinghen ende[3] dat sy haers selfs niet matich en sijn

+77b[4] +Ende daer by die een ghewarighe reyn herte hebben wille˙[5] Ende tot ghewarighen inwindeghen ende herteliken ghebeede[6] comen wille ende gode alsoe sueken ende vinden wille smaken ende[7] gheuoelen hem es bouen al groet noet dat hy sijns selfs gheheellic[8] lere sterven ende wt gaen in allen dinghen Ende dat hy altoes[9] stae in allen dinghen onder gode in warigher volcomenre[10] ghehorrentheit hoet god wil dat sijt oec sonder enighe můrmůracien[11] in alre wijs alsoe met gode willen ende anders niet[12] Ende dat hy oec selue gheen dinghen en doen noch om lief noch

+78a[13] +om leet noch om gheen anderen saken Dan puerlic alleene[14] omme dat hy meynt dat daer gods wille ende gods ere in[15] gheleghen es in die dinghen die hy doen sal want die aldus stůnde[16] altijt gherecht onder gode ende onder sine prelate in gods stat in[17] allen dinghen sijns selfs wtgaende ende verloeghenen[de]1) die souden[18] sonder enighe twiuel gode vinden ende sijns selfs gheůoelen[19] smaken ende ghebruken

[20]Want dese ghehorsamheit es een duechde buten der welken[21] gheen werke soe groete en mach ghesijn noch ghedaen werden[22] Een cleyn werke es voele nůtter ghedaen in ghewarigher ghehorsamheit[23] het sy in horen lesenne ende bedenne in contempleren oft

+78b[24] + [wat]2) is dat du moechs ghedincken Nee[m]3) hoe snoede aen4) werke[25] du wils het sy wat dat sy dat maect ghehorsamheit edelre ende die[26] betere dan alle die andere grote hoghe werke die aen hen seluen[27] groet hoghe ende edel sijn ghehorsamheit werket alle weghen dat[28] alre best in allen dinghen

[29] Och soe en dwaelt oec die ghehorsamheit niet noch nv noch[30] nummermeer˙ Noch sy en versuemt nummermeer niet soe wat sy[31] doet in enighen dinghen Ghehorsamheit en derf nummermeer niet[32] beteren nocht haer en ghebrect gheens goetsx02D9 Soe waer die[33] mynsche in ghehorsamheit wt gaet sijns selfs ende hem des ghetroest

+79a[34] + doer god in dien seluen poente moet god ingaen van noede

[35]Want die hem seluen niet en wilt dien moet god willen gheliker[36] wijs want ic mijns willen ben wtghegaen inden handen mijns[37] prelaets ende ic mijns selfs niet en wille daer omme moet hy my[38] willen ende versůemt hy my aen den minsten deel soe versuemt[39] hy hem seluen Ende alsoe in allen dinghen daer ic my niet en

1) hs verloeghenen2) ontbr in hs3) hs Neen4) hs Aen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

273

[1] wille daer moet hy my willen ende daer wilt my god nv merct[2] wat wille hy my dat ic my niet en wille ende daer ic my seluen[3] laten daer wille hi my ende wille my van node willen alle dat[4] hy hem seluen wille

+79b[5] Ende en dede des god niet inder waerheit die god es soe en+

[6] ware god niet gherechtich noch en ware niet god noch gherechtich[7] goet dat doch sijn natuerlic wesen es in ghewarighen oetmoedigher[8] ghehorsamheit en sal niet werden vonden ic wille aldůs[9] Ic wille alsoe ic wil dat oft dat sonder het sal wesen een luter[10] wtgaen aldes dinen˙ Ende daer om ende in den alder besten ghebede[11] dat die mynsche mach beden daer sal hi segghen fiat voluntas tua[12] Here gheeft dattu wilst hy en sal niet bidden om ewich leuen[13] noch om duechde˙ Mer hy sal segghen doch hoe ende wat du doen[14] wilst in alre wijs Dit ouertreedt ende ouer gheet dat eerste alse

+80a[15] die hiemel bouen die erde wanneer men tghebet alsoe verre+

[16] ghebrinct soe heeft men wel ghebet datmen te mael wt es ghegaen[17] in god in ghewarigher ghehorsamheit ende alsoe ghewarighe ghehorsamheit[18] niet en sal hebben Ic wille alsoe en sal nummer van[19] haer ghehoert werden ic en wille Want ic en wille dat es een verghiffenisse[20] alre ghehorsamheit Want die mynnende augustinus seit[21] die ghetrouwe dienre gods die ghelust nummer datmen hem[22] segghe oft ghebiede dat hy gherne hoert mer sijn hoechste ernst[23] ende vlijt es te horen wat gode alre meest bevalt dat crechtichste

+80b[24] werc oft ghebet alle dinc mede te werkenne oft te verweruen+

[25] op dat hoechste dat es dat wt enen ledighen ghemoede gaet hoe[26] dat ghemoede ledigher es hoe dat ghebet krechtigher es oft werc[27] werdigher ende lofliker ende volcomender es dat ledich ghemůede[28] vermach alle dinc˙ wat es ledich ghemoede dat nerghens mede[29] becommert en es noch tot ghenen dinghen ghebonden noch verhanghen[30] en es noch dat sijn beeste tot gheenre wise ghebonde[n]

+81a[31] en heeft nocht thsine in ghenen dinghen en meynt dan dat altemael+[32] inden liefsten wille gods ver- droncken ende ontsoncken es[33] Ende sinen wille altemael wt ghegaen es nummermeer en mach[34] die mynsche gheen soe snoede werc ghewerken het en neemt hier[35] sijn kracht ende sijn moghen Alsoe k[r]achtelijc1) soude men beden[36] datmen wilde dat alle die crachte sijnre lede mede beedden Oren[37] oghen ende mont herte ende alle die synne Ende niet en soudemen[38] ophouden men en worde een met dien datmen vint inden erbeit[39] Dat ons dit ghescie des helpe ons god Amen

1) hs kachtelijc

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

274

[1] VII

+81a reg 14[2] + Milicia est vita hominis super terram Job

[3] RIdderscap es dleůen des mynschen vpder eerden˙

+81b[4] + Een ridder die uoel sterker schalker wreder viande met felre[5] wapen heeft Dien es noet wil hy onuerwonnen ongheuanghen[6] ende onghewont bliuen dat hy sinen casteel vast sluyt waec[7] ende bewaer met stercker hulpen ende met sulker wapen ende[8] were die hem nůtste sijn hoer stercheit schalcheit ende felheit[9] hoerre wapen mede te weder stane ende te verwinnen Ende[10] sonderlinghen die groete gate of porten sal hy meest ende nernstelijcste[11] bewaren Daer sy hon meest moghen deren

[12] Gheestelike ridderscap es dan oec dat leuen elcs mynschen[13] opder eerden˙

+82a[14] + Want elc mynsche heeft uoele sterker schalker viande met felre[15] ende menigherhande wapen altoes op hem vechtende niet[16] allene om hem tijtlic te berouen te vanghen te wonden oft te[17] doeden mer om hem van ewigher eerrijcheit ghesontheit ende leuen[18] te berouen ende met onsprekeliker pinen Aen lijf ende ziel sonder[19] versteruen doen te steruen

[20] Deerste schaere deser viande dats die zee deser werelt die sinte[21] anthonis waert vertoent al oůertoghen met stricken ende riep ende[22] seyde˙ O wie m[ach]1) doer alle dese stricken ontgaen h[em waert]1)

+82b[23] + gheantwoert alleen oetmoedicheit want wat recht oetmoedicheit[24] es dats cleeyn ende neder ende daer omme maecht bat leghe[25] bockende crupen bider eerden˙ doer die enghe weghe ende stricken[26] deser werelt dan die houerdighe wtgherechte halse Want die[27] werelt en acht niet die oetmoedich ende simpel sijn in abijt ende[28] in wanderinghen aen hoer te trecken oft te tůenen mer sy schaemt[29] hoer sulker mynschen ende sy scoůse sy versmaetse ende haetse[30] als die hoůerdighe scriben ende phary[see]n1) deden onsen here[31] ihesum cristum [Amen]

1) hs papier afgescheurd Zie aant1) hs papier afgescheurd Zie aant1) hs papier afgescheurd Zie aant

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

275

[Hs G 2 Hs Br 2]

VIII

1

+137a reg 10van der oedmoedicheyt+

+153a

+ Dit sijn worde eens hoghen

mees[ters]DE ghewareghe godlike minnereGHewaerlijc al dattu voersettes5 en can gheenen naerderen5 in dynre meyninghen datwech vinden noch rechtere nochgod in hem seluen niet en iszeekere dan gherechte oedmoedicheitdat en can nemmermeer soe goetAlsoe als oedmoedicheitghesijn den si hindernis teres eene gaue ouer alle ghescapenenaester waerheit10 creaturen Daer omme sprac ons10 Sinte Augustijn seghetheere ihesus cristus jnder euwangelienVraecht men mi welc die besteLeert van my dat ic benmensch waer vander werelt Icgoedertiere ende oedmoedich vanantwoerde die oetmoedichsteherten Nů merct vander oedmoedicheittotten ghewaerre godliker15 Si brinct met hare15 minnen en canic naerre rechtereenen edelen scat ende eenennoch sekere wech vindendieren tresoer dat es dat si haerdan gherecht oetmoedicheit Siherte leert ende ganselic temaect den mensche snel lichtnieute maect Ende settet dencleyn subtijl sterc lydsom ende20 mensche in eenen ghestadenghewareghen

20 vredesom Pijn onurede ende

vrede daer hi nemmermeerghebrec alre doeghet comettoe commen en machvan ghebrec der oetmoedicheitanders dan met oedmoedicheiden

+notaIc sprek nv ende emmermeer+

25 dat nie mensche pine noch leeten ghewan ander dan om dathem ghebrac gherechte oedmoedicheitwant pine ende leetcomt van rechter hoeuerdicheit30 Hadde lůcifer oedmoedich gewest30 Houerdie maecte lucifer důůel

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

hy en ware noyt důůel ghe-adam sterfelec ende ons allen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

276

1 worden ende hy en hadde noit1 ende brengt meneghen te grotervanden aensichte gods gheuallenpinen Maria om haer oetmoedicheitHoeuerde die gaf hem denontfinc si gode endeval Ons lieue vrouwe want zijmocht niet sondeghen Die oec5 volcommen oedmoedich was zoe5 soe waer en mocht niet sondeghenen dede zoe noyt sonde endeEnde god mocht in hemgods minne en wert nie in haerwerken dat hij woudeghemindert alzoe vele als eenDie oetmoedghe mensch kintjnkel haer Een mensche diehem voer niet van hem seluen10 recht oedmoedich ware die en10 daer om en trect hi hem nietdade nemmermeer sonde wantane gheenre gauen mer blidelijcwat pinen ledts ofte versmaethedenlijdelijc dancbaerlijc ende medewerkelijcdat men hem dade hem

+153b

+ laet hij gode werken

en dochte nemmermeer datmendat hi wil metten sinen ende15 hem onrecht dade Ende daer15 seit altijt met onser vrouwenomme waere god geweldich inSiet hier die deerne ons herenhem te werkene alle datti woudedats ic ben dyn creature daerzonder hindernisse Ende hier opmede dat hij doen mach dat hijsprect Sinte augůstiin Die mywil die creatoer Desen mensch20 vraechde welc de beste mensche20 en mach smaettenisse aermoedevander weerelt ware Ic antwerddenoch lijden storen want hij esende sprake dat es die aldergodes ende niet sijns selfs endeoedmoedichste mensche die indaer omme soe en wil hij nietal eerterike is ende des wascroenen hij beuelet gode dat sijn25 my oec een weruen geůraecht25 dats hem seluen hi keert hijende jc antwerde alzoe endehoedt hij heilt als hem ghenueghetanders nietNv merct de wize eens rechtsoedmoedichs menschen hoe hi

30 hem in allen dinghen hoůden zal Ten eersten begint hij in hem

+137bseluen ende bekint hem des onwerdich Dat god ziins ye ghedachte+

ende ghemaect heeft hi bekint hem des onwerdich datten godspiist ende sonder onderlaet onthout des danct hi gode alle tiit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

onuertallic oedmoedichlic met alle siinder macht Hii en verheft35 hem nemmermeer in geender gaůen Die hij natůrlic van godeontfaen heeft Alsoe const wiisheit starcheit maghe ende vergancliicgoet Ende wat der dinghen es ofte der gauen die nature gheleistenmach die hem god ghegheuen heeft ofte gheeft dies dinct hi hemaltemale onwerdich Ende al es hi mensche gheworden dat hiis niet40 verdienen en can noch verdient en heeft dat dinct hem Maer hi

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

277

1 ontfaet die gaůen in dier wisen dat god es sonder waer omme want god dezen mensche geestelike gauen geeft ende hi selue degaůe es zo neemt hem een recht oedmoedich mensche van allendien gauen niets niet ane datti van hem yet es anders dan van5 gods ontelliker goetheit alleene Ja hi nemes hem van siins selfheytalzo luttel ane als hi hem ane nam van hem selůen yet te zinedoen hi selue niet en was Ic spreke nv ende eůwelic dat god inallen sinen werken ende in allen zinen gauen in dezen mensche temale onghehindert es Ende daer omme volbrincten god op ziin10 alder hoochste Alse dit god aldůs wercken wilt des es dezemensche ledich lydende mede werkende volghende ghetroůwe

waer dat dese mensche is sithii staet hii gaet hii leegt hijwaer dese gaet of staet leghethem seluen důnct datti onwerdichof sittet Wat hij et of drincket

es der stad die hi ghebrůy[c]t1)en alre noottorft kent hij hem

15 ofte becommert want15 onwerdich Ja dat ander ludehii en hout hem selůen nemmermeerversmaden of verkiesen důnctouer dat een gerecht volcommenhem om sijn cleynheit te groetoedmoedich menschete wesen ende dus blijft hijvan rechte siin soůde Daer ommezonder claghen in allen druc ende20 bekent hie hem dies onwerdich20 onwerdendatti selůe wesen machDese mach steruen zonderende doen mach dat dinct hempijne want syns selfs en wil hijalte cleyne Et hij drinct hij watniet sijn Gheen gaůe en machdat es Die minste stad inderhem hoghen want ghelijc den25 herberghen ende die nederste25 boem can hi hem boghen diestad anden dissche Ende datsijn telghen daer na neighet naesnooetste deel der spisen endedat hij vrochten meer vercrighetdes drancx dat begheert hijDits die gherecht oetmoedicheitEnde cortelic geseit alle dat dender groter heileghen die30 mensche toebehort ter nootdorst30 hem seluen in allen gauen endedat hem dat worde vanden

+154a

+ doechden vernederen ende onwerdich

alder minsten ende vanden alderkenden om dat sij gode

1) hs ghebruyt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ontweertsten deele ende dat daernae synre werdicheit met diensteelker mallic ouerbliift dat ontfeetnoch loůe niet en mochten verghelden35 hii blidelic ende hem dinct35 Dus doet oetmoedicheitnochtan datti des onwerdich esgods minne vercrighen Ende

+137cte gebruken Ende deze mensche+sonder verlies daer ewich in

staet aldůs sonder claghebliuen Deo gracias

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

278

1 ongepiint jn allen dinghen want hi nemt alle dinc blooet vanderhant gods daer omme en can hi hem niet beclagen vaneeneger creaturen hoe onwerdichlic dat zi hem te hem wertshebben al verstaken zine ofte sloegen ofte verdoruen ofte onderůoet5 torden ja oft oec doodden dezen mensche en dochte nemmermeerdatmen hem onrecht dade noch hi en gaefs niemende scoutcleen noch grooet van geenen dinghen Ende hi stonde zelůe sonderpine want hiit alte male blooet van gode name zo bekint hiidat ziin alderbeste es want god en gheeft niemende gheen dinc10 het en es ziin alder beste Ende ziet dit es alzo ghewarichliicwaer als dat god leeft Dit ziin de weghe cort ende gherechtinder waerheit dat die mensche mach jn godliker minnen volcommenwerden Ende daer jnne euwelic bliuen Dat wi hier toecommen moeten dies hulpe ons god amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

279

[Hs G 2]

IX

+154a reg 7[2] Wildi weten lieue mensche wat daer toe behoert dat die mensche+

[3] woerde een hemels mensche een enghels ende godleec mensche[4] Die mensche sal hem alsoe houden dat alle weghe sijn inganc een[5] ghewarech grondeloes wtganc sal sijn sijns selfs inder waerheit[6] ende alre dinghe Ende dan weder omme alle sijn wtgange dat die[7] sijn een ghewarich luter inganc in god Dese M veruolcht die[8] alre ouerste volcommenheit In dien dat die Minsche steet in desen[9] dat hij arm is alder eyghenscap dat hi alsoe voele scoets niet en[10] hebbe dat hi een almossen daer inne ontfaen mochte Want dese[11] M dade inder waerheit sonde name hi hem iets ane Want aen[12] name hi hem iet dat hi iet ware dat ware die scadelijcste val ende[13] een sorchelec stoet nochtan in desen mochte hi een gans lantscap

+154b[14] hebben Ende alsoe luttel als hi hem des goets inden ingange aen+

[15] neemt alsoe luttel nemt hi hem ane alle dies dat van buten is[16] Al ware oec alle dinc sijnre eighen Wie of woer ane salmen dese[17] liede bekennen Daer ane dat hem wale ghenůecht alle dat dat[18] hem god toevoecht des gaet haer hemelrike hier ane ende důert[19] ewelijc Si hebben in allen dinghen gansen vreede Si hebben hier[20] nv aen gheuaen dies si ewelijc gebruken soelen Dese liede si laten[21] gode dat sijne ende si behouden dat hore dat es een vernietheit[22] Ende daer omme beneemt hem god dat hare ende gheet hem dat[23] sine dat is al moghenticheit in hem want si worden sijns alsoe[24] gheweldich dat hi buten hem niet en doet want hi es hoers alsoe[25] gheweldich dat sij egheen dinc en doen buten hem Dese en machmen[26] niet bekennen bi haer vernuft nocht bi groten ongheordenneerden[27] oefeninghen noch aen schine noch aen cledere weder si[28] graů oft blaů draghen sijn si in sloete in cloestere of in clusen[29] sijn sij rike of te male aerm sij en sijn oec niet te male wtgeroepen[30] van groeten geeste noch van sůnderlinghen schine Mer men

+155a[31] machse alleene bekennen aen enen ghewaregen godliken weesene+

[32] daer met vint mense inder waerheit alse grote weder woordicheit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

280

[1] ende liden op hem valt soe vint mense welc sij sijn inden weesene[2] ende inden gronde soe sinken si hem diepere in ende sien in haer[3] niet ende laten hen oec dien dies sij sijn Nu helpt mi claghen metten[4] sueten name ihesus voer den hemelschen vader ouer v ende ouer[5] mi ende ouer allen die ghene die desen ontbleuen sijn Ende en[6] laet ons nemmer op gehouden tot dat die leuende cracht der[7] smakender wijsheit ouerhant gheneempt in ons Alsoe dat in ons[8] volbracht werde dien wi ontbleuen sijn want hi egheen dinc[9] gheredere en heeft te gheůene nocht hem werdere en is ende oec[10] gheen dinc nůttere noch betere en is den mensche

X

+155a reg 19[13] + Querite dominum dum inveniri potest

[14] Datmen gode vercrijcht daer toe behoert een gans ghewarich[15] afkeer van allen dien dat niet luter god en es Ende een volcomenen[16] toekeer ende in keer in gode met enen vrien willighen vergaderene[17] alder crachte ende ghemueds ende sinne Ende al eest dat des

+155b[18] + toekeers ghenoech es alsoe verre alst aenden minsch es doch en[19] es dit niet ghenoech en si dat dat werc gods daer toe come ende[20] van sijnre ghenaden sine hulpe si dat hi desen keer inder waerheit[21] volbrenge ende in vliete inden gront ende verheffe alsoe den[22] Mensche ouer syn naturlike cracht Ende alsoe woert die M in[23] gode geset Wat es nů die beste ende die naeste beredinghe hier[24] toe dat de M aldus werde ouerhauen van gode Ende worde een[25] godleec M dat es dat die M si een inwoenre in hem seluen ende[26] leere hem ghewoenleec j keeren in hem seluen daer vint men[27] ghewaerechleec dat licht lichtende ende daer hoert men die insprekenge[28] ende maninghe ende dat driuen des heylichs geests[29] Ende daer sal oec die M met allen vliete volghen Die heylighe[30] gheest trect ende dryft de sinne sonder onderlaet Mer dies en[31] versteet die wtwendeghe M niet die heylighe gheest hi raet ende[32] trect al op ledicheit luterheit eenvoldicheit ende op stilheit Daer[33] ieghen drijft die natuere ende die sinnen ende die viant ende die[34] werelt op menichvoldicheit ende wtwendicheit ende onraste Des

+156a[35] + soude die innighe M met vliet waer nemen dat hi gods in hem[36] gheware werde ende soe moet hi bi hem seluen bliuen ende gode[37] stat gheuen dat hi sijns wercs in hem becomen mach Die stad gods[38] es alleene inwendech Want dat rike gods es in v Die daer in niet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

281

[1] en compt daer die stat es hi en derf niet claghen hi si aerm ende[2] hem en woert des scats niet alsoe vele liede doen Si claghen god[3] en doet hem niet ende si en gheuoelen sijns niet noch hi en trect[4] hem niet Wat derf ieman dat der zonnen witen dat in sijn[5] huys niet en schint die sijn vinsteren toe doet daer si in schinen[6] soude Sinte augustijn sprict O du alre ghedoechste god ic socht[7] di ende ic en vant di niet wiens schout was dat ic en quam niet[8] daer du waerst Du waerst in ende ic was al wt du waerst na ende[9] ic was verre ware ic daer comen daer du waerst ic had di altehant[10] vonden ende hi sprict oec Och du nůwe aůde waerheit wi heb ic di[11] soe lansem1) ende soe spade leider vonden Soe wie wilt vinden allen[12] troest alle waerheit die moet al enwendich soeken ende doen den

+156b[13] enwendeghen gront op ende houden hem ghelijc onder gode+

[14] noch en si onder hem noch voer hem noch beneden hem Mer al[15] bouen hem soe moeghen die godleec wtvliet die sonder onderlaet[16] vlieten ende nemmer vliets op en houden in hem vlieten Wie wout[17] den vliete des waters witen dat in sijn vat niet en vloete of sijn[18] vat onder den vliet niet en es als die inwendicheit onder gehouden[19] wert ende toe ghevoecht soe coempt die godleec zonne die nummer[20] verdonkert en woert ende worpt haren claren schyn in den toe[21] ghekeerden gront ende doet alse die lijfleec zonne die worpt haren[22] schijn te sůůeren bloeteleec op dat ertrijc dat ghelijc onder hare[23] es ende daer si dan gheen middel en vint noch hendernissen daer[24] trect si ten eersten alle die vochticheit ende wulicheit vter erden[25] ende maecse droghe ende reine ende waerme ende trecse op ende[26] op tot aenden speer der sonnen daer woert die groeue wasom alsoe[27] luter ende alsoe claer dat recht licht alse die sterren recht aldus[28] gheschiet den enwendeghen M die ghelijc en es ende onder hem[29] ende onvermiddelt daer compt die godleke sonne ende schint[30] inden edelen gront sonder onderlaet ende met haren lutersten

+157a[31] edelsten sutsten ghelans soe trecse altemale wte alle die onluterheit+[32] eertschere ghenůchten ende trect den geest allensken op ende[33] op tot aenden luteren speer der godheit ende maecten altemale[34] godvaer dat die M alsoe decke dat in hem gheuoelt dat hem[35] god meer in is dan hi hem seluen of enich dinc Ende lichten sinen[36] gront voel claerliker dan die materilike zonne sinen wtwendeghen[37] oghen ende gheuoelt hem een metten liechte Van desen liechte[38] sprac ysaias doen ic in mi seluen was doen waert mijn geest gheuoert[39] ouer mi en tuschen hemel ende erde tot ihe[rusale]m2) in dat beken-

1) hs lansē2) hs ihesū

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

282

[1] nisse gods dit optrecken dit woert geboren wt een crachteghen[2] intreckene ende daer behoert toe een vergaderinghe der wt wendigher[3] sinnen Ende wt vereninghen der crachte soe coempt die[4] geeste in di[e]1) inwendicheit Van desen sprict cristus Vader ic bidde di[5] dat si een werden als ghi ende ic een sijn ende wij volbracht werden[6] in een vre wie mochte lustelike dinc ghesijn dan een sijn alsoe[7] alse die hemelsche vader ende sijn alre gheminste sone een sijn[8] die enicheit ouergheet alle enicheit die eneghe vernufte begripen

+157b[9] + mach Daer omme sprac moyses O israhel dijn god es een god[10] wie in die enicheit conste gheraken die verlore alle menichvoldicheit[11] ende si woerde hem eenvuldich Dese eenvoldicheit ende eenheit[12] die woert vervolcht met inwendicheit die blijft verborghen ende[13] onbekent allen wtwendeghen minschen in tijt ende in ewicheit[14] Een groet leerare sprac˙ Voele liede soelen in dat eweghe leuen[15] comen dien2) die2) heymelicheit ende de naeheit gods alsoe onbekent[16] sal sijn als een grouen gebore als die quame met sinen groten leem[17] scoenen voer eens conincxs tafele daer hi nie meer en quam ende[18] nie meer af en hadde ghesien ende hi niet en wiste hoe hi ghebeeren[19] soude dat en ware egheen wonder want men vint liede die doch[20] een geestelec schijn langhe gedraghen hebben ende goede liede willen[21] syn ende heten die hem alle haer daghe alsoe laten ghenůeghen[22] dat si vander vereninghen ende vander heymelicheit gods alsoe[23] luttel hem aen nemen te vraghene te vorderene of te smakene als van[24] soudaen van babilonien oft van ouer zee Si en dinken noch en[25] quelen niet te meer daer nae dan als ocht hem niet aen en ghinghe

+158a[26] + hoeren si van god- liken dinghen seggen dies verstaen si alsoe[27] vele als walscher tonghen een ditsche verstaen dat si horen pater[28] noster ende horen sauter vele lesen ende hoer dorre ghehorsamme[29] werken metten vterliken sinnen doen dit ghenuecht hem herde[30] wale God vereenighe hem met wien hi wille wat gheet hem dies ane[31] Mer viele enich vterlec vordel aen ghewin aen ere ocht aen ghenuechliken[32] dinghen die iemant voer hem hadde men soude wel[33] sien wie hem dat aen ghinghe wat wondere eest dan alsi te gode[34] comen dat si dan oec den inneghen vrinden goeds daer alte ongelijc[35] selen sijn nummermeer sonder einde Waer omme sprict ysaias[36] doen ic in mi seluen was doen wert ic gheuoert ouer mi daer in[37] wordet vonden dat rike gods dat is van binnen Hi sprac in tuschen[38] hemel ende erde te iherusalem in dat bekennisse gods daer[39] quam hi in een vergheten alle deser werelt ende doch en mochte

1) hs dijn2) hs dien die di2) hs dien die di

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

283

[1] hi niet dit ertrike rumen met natueren Ende oec en mochte[2] die natuere niet geheleec inden hemel Ende aldus was hi tuschen[3] beiden Die geest toech die natuere na hem ouer die ertsche[4] insinkinghe inwoninghe ende daer af quam hi te iherusalem inden

+158b[5] ghewaregen vrede ende in dat bekennisse gods dit gheschiet+[6] inden crachteghen indringhene gods ende intreckene ende inden[7] insinkene ende in smeltene in gode Dit beuint die innighe M die[8] in can wonen ende hem daer voeghen in die vereeninghe gods in[9] inwendicheit daer woert gheboren enicheit Wat mensche die in[10] desen wesene steet die moet ende sal alte nauwe op sijn hoede[11] staen dat hi niet vremers in hem en late comen dat dien onghelijc[12] ende vreemde si Het sijn beelden oft ghedachten oft enighe[13] menichvoldicheit wtwendech oft de M verroekeloest dese gauen[14] gods Ende soe ghesciet decke dat de mensche in alte grote dusternisse[15] woert geslaghen ende in dorrecheit alsoe dat in hem valt[16] een verdriet alder goeder oefeninghen van doegheden hi en weet[17] niet dat godleec is het en si hem een martilie ende een pine hi en[18] can hem weder ghedienen noch ghespannen noch gedringhen in[19] gode ende en weet niet waer dat hi hem mach keeren Hier inne[20] sal hem die M liden in minliker geduldicheit want hier omme[21] soe en eest niet al verloren Maer die ghetruwe vader die ghestaedt[22] dit van grondeloser minnen om den M te warnene dat hi voert[23] meer te naůwere op sijn hoede sta want dat alsoe lichtelec woert

+159a[24] gewonnen dies en heeft men niet alsoe grote hoede Ende oec+[25] ghestaedt dit god dattu sies dat niet des dijns en es alstu iet goets[26] doest Ende dattu dijn cleinheit bekens ende hem des te dankeliker[27] best ende datment met vliete weder in gode draghe Ende hem[28] metten alder scerpsten gronde sijns geests allene bekenne innerlike[29] ende waerleec inwindich ende wtwendich met allen crachten[30] metten gauen weder te kerene ende hem weder te draghene metten[31] gauen inden oerspronc˙ ende bekennen dat daer die gauen wtgheůloeten[32] sijn Ende daer dragen bi hem met allen crachten sinen wille[33] ende meyningen ende daer loue oec den here ende daer draghe[34] oec allen gauen met hem in Ende en hebbe egheen ghemenc dan[35] opten oerspronc Ende alsoe voele als den weder keer ende den[36] inkeer crachteger ende sterker ende luterre is alsoe voele sal de[37] M meere hoechelikere werdelikere innichlikere gods inder enicheit[38] gebruken ende alsoe voele als des min es alsoe vele sal dat gebruken[39] minre sijn Alsoe als die inghele alle haere werdicheit ende hoecheit[40] hebben allene verdient met haren crachteghen toekere Ende alsoe

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

284

[1] met eenen keerene in enen blicke veruolghen si allen dat si hebben[2] ende vmmermeer hebben soelen alsoe voele heeft die M meer[3] dat hi meneghen toekeer mach doen Ja dusent dusent keere in

+159b[4] + enen iegeliken oghen blicke mochte de M naerdere verdere[5] diepere in gode comen wonderleec ende onsprekerleec oft die keer[6] gans ware in gode ende bloterlec ende luterleec ghemeint soe woerde[7] in enen iegeliken keere geboren nůwe ghenade nuwe luterheit[8] nůwe naheit nuwe profijt Wat versumen die di roekeloes gayloes[9] sonder dit henen gaen ende tot soe groeten dinghen comen mochten[10] dies si eweleec ontbeeren moeten alsoe langhe als god god es die[11] des gans vermoghen hadde dat hi allen sijn saet oft hi hauere[12] oft witsen saide ende dies [e]en1) iegelike coren mochte wenschen[13] oft dat met sinen wille robine smaragden ende soffiere ende perlen[14] worden ende des dan niet en wouden wenschen ende liet vitsen[15] bliuen dat dochte der werelt een groete versumenisse Noch dusent[16] werf ende sonder alle ghetale versuemt die M meer die hem niet[17] met allen crachten willens ende begherens in gode innichleec en[18] keert ende in sinen alre liefsten oerspronc ende in sinen alre besten[19] wille Ende hem daer decke vernůwet ende herbiede te gode ende[20] veruerscht met nuwen keeren alsoe decke als hem dat enwendeghe[21] dat onghenaemde keert soe keert hem alle dat met dat name heeft[22] inden M inden seluen keere antwert in gode dat ouer alle namen es

+160a[23] + ende daer met alle dat name in hem heeft inden minsche ende[24] daer omme soudemen den innerliken keer dicke vernuwen ende[25] keeren wte menicheiden in enicheiden wt tijt in ewicheit wt[26] creatuerlicheit in dat godlike afgronde wt hem seluen ende dat wt[27] allen dinghen ende doen dat alsoe crachtichleec datmen met enen[28] keere x iaer of xx iaer verlorens tijts verhaelde vten gronde in[29] gode Siet een ghelikenisse Een minsche woude voer een zele[30] totten lichame ons heren gaen doen si onsen heren ontfaen hadde[31] doen dacht si keerdi in gode luterleec ende ledechlec ende laet[32] onsen here die ziele ende alle zielen tot sinen godliken wille Ende[33] si keerde haer ledechleec allene te goede van allen beelden ende[34] gaf hem staet in haer te werkene Ende van desen toekeere ende[35] af keere Soe woerden dien minsche gegheuen C zielen tote diere[36] zielen wten vagheuiere Dit was voer des menschen ieghenwordicheit[37] dese twee predicte de toůwelere Ende van enen M die begherde[38] zere te wetene welic leuen onsen here alre ghenueghelecs were doen[39] wert hem onse here ihesus cristus geopenbaert als een alte scoene[40] iongelinc Ende voer hem sach hi drie minschen Die j minsche

1) hs en

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

285

+160b[1] die lach voer sine voete op die erde Ende onse here reichte sijn+

[2] hant wt ende hieltse ouer hem Die ander M die stoent voer ons[3] heren anschijn Mer doch hadde hem die M den rugghe gekeert[4] soe dat hi hem niet ane en sach ende stoent hem doch vele na bi[5] Mer die deerde M die was op verhauen vander erden voer dat[6] anschijn ons heren ende vloech hem om syn hoeft al ane ende[7] omme Dit M begheerde eene verclaringhe wat dit bediede[8] Doen weert hem geantwert Die liggende M op der erden dat[9] meint die liede die al ligghen op haer wise ende op haer op sette[10] wtwendegher werlicheit ende oefeninghe ende onraste liggen Soe[11] en connen si voer die menichvoldicheit haer gh[e]muede1) niet op[12] gherechten gode aen te siene wi si seggen singhen leesen been oft[13] wat dat si doen daer hout hij sijn minlike hant ouer ende verbeidt[14] dat hij gherne in hem wrachte oft hise ledich vonde Maer hi laetse[15] in haer wise want hi en dwinctere niet die bliuen wille die bliue[16] Maer die voer sijn anschijn stonden dat sijn die minnaren ende[17] gheureede M Maer doch wie si niet op haren opsatte en ligghen[18] als die andere doch behoert hem decke wt te gheuene ane oefeninghe

+161a[19] der doechden dat si iets wat anderen lieden moeten voer gaen+

[20] met leerene met troestene in menegher wisen in dat op hen valt[21] het si met sprekene met scriuene met dienene oft wat dat is Dese[22] menichvoldicheit al eest dat sijt luterlec meynen doch soe woert[23] die inwendeghe oghe metter sinliker werkelicheit yets wat gheuaen[24] ende verduustert dat si te dier wilen gode also claerlec niet in hem[25] en connen ghesien inden gheeste Maer alsoe vollec alsi hen omkeren[26] soe staen si ieghen myn aensichte in enen blicke soe vinden si mi[27] in hare geeste inden gronde haers ledeghen ongeuanghen ghemůeds[28] dat niet en meint dan mi in allen dinghen ende ic werde dan sienlec[29] ende snellec in hem Maer die deerde opuerhauene M die vlieghen[30] dat syn die menschen die alre wtwendeghen werkeliken ertschere[31] becommernisse ledich sijn ende ledeghen hem alre wtwendegher[32] dinghe dat ic sonder onderlaet in hem můcht na minen liefsten[33] wille werken mijn weerc Dese vlieghen wale tuschen hemel ende[34] erde want haer toenemen es snel als die wolke want si sijn te[35] male vri ende onghebonden te desen of te dien Ende alsoe ic[36] ben betere dan alle dinc alsoe is dat betere dat ic in hem werke

+161b[37] daer omme sijn si mi meer dan alre minschen werc Dese gheuen+

[38] mi stadt in hen te werkene daer omme sijn si mi die liefste voer[39] alle M Ende haer sijn dat si sijn dat is mi lusterlikere dan alre[40] andere minschen doen oft werken Deo gracias Amen

1) hs ghmmuede

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

286

[Hs Br 3]

XI

+27a reg 30[2] + Vp d e n e e r s t e n s o n d a c h n a d i e o c t a u e v a n d e r t i e n d a g h e[ 3 ] Se rm o e n

+27b[4] + VInum non habent Het staet ghescreuen inder ewangelien vander[5] brulocht Dat onse lieue vrauwe sprac tot onsen heere Zi en[6] hebben gheenen wijn Als die mensche staet ende heeft hem[7] gheoufent met alle synen crachten met grooter mynnen ende met[8] grooter begherten als dien die smaec die mynne ende dat gheuoelen[9] wert ghenomen ende den crachten dat werc ontfalt so mach[10] men spreken Zi en hebben gheenen wijn Hier sal hem die mensche[11] laten onder gode ende en nemen hem niet an ende gheuen hem[12] ouer in den wille gods

+Ghelaetentheyt[13] + Als dese mensche staet in deser ghelatentheit recht als eewelic[14] alsoo te blyuene dan vp eenen oghenblic als hijs alder minst betrauwet[15] sonder eenich toesien zijns selfs so gheschiet dit verwandelen[16]Wi[l]t1) hem nv die mensche vele vutkeeren met synen[17] synnen ende wilt hi hem vele annemen goede werken te doene[18] dinct hem dat hise ledichlike doen sal so heeft hi onrecht[19] want hi en es noch niet ten rechten gronde comen daer hise ledichlike[20] vut doen soude Die werken menichfuldeghen Ic en spreke niet[21] van dien menschen die niet meer voren en hebben dan werc ende[22] onlede die niet beters en weten die sullen daer bi bliuen met[23] grooten neerste Ende en sullen hem seluen niet ledeghen voor[24] datse god ledeghen wilt Ic en segghe niet dat die goede onlede[25] dat die quaet es ic segghe datse goet es Want cristus sprac Martha[26] hu leuen es goet Maer ic spreke van dien lieden die gheuoelen[27] datse die heere ledighen wilt dat si hem daer toe laten moeten oft[28] si sijn hem seluen een eewighe scade Ons en ghebreect gheen goet

+28a[29] + noch gheen ghenade wi en hebben maer te vele goets Want[30] als die mensche ghestaen heeft inder grooter rijcheit inder sceppinghen[31] met grooter begheerten in beeldeliker wisen als hem dat[32] ghenomen wert ende hem dat niet meer en dient ende staet recht[33] dat hem dinct dat hi gods ende alre duechden quite es dan es[34] hi vele bereedere die waerheit tontfane in die aermoede dan hi

1) hs wiʃt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

287

[1] in die rijcheit der beelden was up dat hi hem met eenen rechten[2] ondergheuene zijns selfs daer toe laten wilt Het en es ons niet[3] zeere vruchtbaer dat wi gheerne vele hooren ende vernemen[4] Gaet in uwen eyghenen gront daer wert hu die waerheit gheopenbaert[5]Want daer die waerheit gheschiet daer wert die mensche[6] alsoo eenvuldich of hi noyt bekennen of weten ghehadt en hadde[7] Daer gaet al te nieute dat eenen mensche een onderstant ende een[8] onthout gheweest heeft Die mensche wert ghelaten buten alle[9] ontfaermicheit˙ dat gherecht oordeel houdet altoos synen hals[10] bouen Dese mensche en wert niet onthouden van gode noch van[11] hem seluen Hi wert onthouden als dat dierkin onthouden wert[12] van gode maer het en bekennes niet Also wert die mensche al[13] ware hi inden hemel ende saghe hem aen creatuerliker wijs hi[14] ware alsoo verre van gode alst vander eerden totten hemel es[15] Sulke menschen werden alsoo inwendelike ghedrucket ende ghedreuen[16] tot een vernietene haers slefs ende in sulker persen gheset[17] dat die natuere lieuer hadde die nederste stede der hellen daer[18] te sine daer lucifer es dan in dat wee daer sij hem in laten Ende[19] dese menschen ontsincken hem seluen ende allen creatueren ende

+28b[20] en behouden niet Meester egghaert seit Alsoo langhe als eenich+

+Beelden[21] creatuerlic beelde inden mensche es so en wert dat eewich woert+[22] nemmermeer bekent Maer also saen als hem die mensche af[23] keert van allen creatueren inder stilheit so wert dat eewighe[24] woert gheboren inder zielen

[25] Een vraghe es na dien dat in pynen ende in grondeloosen wee[26] onse naeste salicheit gheleghen es ende onse vulcomenste hoe[27] comet dan dat wij ons soe noode daer in dorren gheuen Hier[28] toe wart gheantwoort dat es tweer dinghen scult Dat een es dat[29] wij ons seluen besitten met mynnen ende met lieften Dat ander[30] es ouermits dat wee Die alre hoochste ende ghetrauste gaue[31] comende vter vaderliker herten die god gheuen mach in deser tijt[32] dat es een grondeloos wee dat alle die crachten ommevaet so[33] dat die mensche sijn werc verliest van binnen ende van buten[34]Wat menschen die tot desen wee ende drucke gheheeschet of[35] vermaent wert die en heuet niet te doene dan hi recht waerneme[36] dat dat wee niet ghehindert en werde van hem ende dat hi een[37] recht lider zij in allen dien dat die druc in hem heeschende es[38] Ende datghene dat die druc gheuet beede van buten ende van[39] binnen ende al dat dat den mensche ghegheuen wert in desen druc[40] daer mach hij hem vriehelic toe houden God zij ghelooft

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

288

[1] God zij ghelooft in 16e E doorgehaald voacuteoacuter God dat verwijst naar in[2] marg soo wien dat godt geeft te lyden beyds wtwendich ende inwend[3] als hyt ouer den mensche geschieden wilt ende bekent dat den mensche[4] noot is ende diet neemt in een ghewaerighe verduldicheyt ende in gewaerighe[5] eenicheit tusschen hem ende Godt Godt bemindt die mensche die hem[6] aldus lijt in alsoo volcomen leuen dat hy daernaer noyt verbelt en wort[7] stadelick Mint onsen heere met een volcommen minne ende bekent v seluen[8] cleyn als doen ghy niet en waert ende bekent alle menschen op haer hoochste[9] dat wilt ons die soete Jesus geuen Amen

[10] XII

+31a reg 26[11] + De s s a t e r d a e c h s v o o r g r o o t u a s t e n a u e n t S e rm o e n[12] Erat navis in medio mari et ihesus solus in terra

[13] Sente marcus bescrijft ons dat onse heere ghinc in die woestine[14] an eenen berch ende hadde ghespijst vm volcs Daer na hi sine

+31b[15] + iongheren hiet ouerscepen ende onse heere ihesus cristus bleef[16] alleene vpder eerden Ende doe si quamen vp die zee so hief een[17] groot storm ende een ongheweerte alsoo dat si waenden verderuen[18] Doe saghen zi ten lande ende saghen ihesum alleene vp den lande[19] ende si en kendens niet ende zij waenden dat een ghedroch ware[20] Souden si behouden blyuen onse heere moeste hem helpen

[21] Nu sijn wi hier al te samen inder tijt als anden houuer der zee[22] ende souden ouer die zee in dat ander lant Dat lant daer wij in[23] souden dat es dat eewighe leuen daer ons god toe ghescepen heeft[24] Sullen wi nv ouer comen dat moet sijn in drierande wijs Wi moeten[25] vlieghen zwemmen of scepen Hier toe dienen ons iij peynten[26] Dat eerste es in werkender wisen dat ander es in scauwender[27] wisen dat derde es in af ghescheedender wisen Maer die ghene[28] die daer ouer gheuloghen sijn dat was iohannes baptista maria[29] magdalena die daer laghen inder wildernessen ende andere af[30] ghescheedene menschen Die waren waerlic af ghescheeden naden[31] sinne ende naden schine Dit es vremde ende wonderlic ende doch[32] moghelic Nv sijn andere menschen die die weerelt oufenen ende[33] mynnen Die hebben pine ende liden in al haren werken ende[34] comen selden tot eenen goeden hende Want si en hebben onsen[35] heere ihesum cristum niet voren Wie esser nv die niet voren en[36] heeft eyghin goet ende eyghin moet Het si papen ofte monicke[37] nonnen ofte canonike Bestu met eenen aermen versmaden mensche[38] also vele als met dinen riken vrienden zo en hebdi niet voren[39] dan onsen heere ihesum Want een meester seit dat die scepen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

289

+32a[1] van marsilien selden ten lande comen want die zee es so sorchlic+[2] Alsoe eist oec in die zee deser werelt daer es ghestorm noot ende[3] liden want die wint es ons ieghen Een man of een wijf die inder[4] wet sijn die moeten besorghet sijn voor haer kindere ende voor[5] haer ghesinde dat si hem goet ghewinnen Sal die mensche hier[6] ouer comen dat hi die dinghen ledichlike antiere in ghelatentheden[7] dat hi come in die ghelijcheit alsoot god gheordineert heeft so[8] moet hi vertien ende af laten te stane vp vriende ende vp maghe[9] ende vp goet Ende en sal gheen onderstant hebben noch niets niet[10] dat hem een hynder zi tot onsen lieuen heere te comene Ende[11] oec sal hi sijns selfs vutgaen in allen dien daer sijn eyghin natuere[12] vp ghenighet es Minstu goet of vriende of dijn eyghin natuere[13] ongheordineerdelic so en mynstu niet onsen heere ihesum Nu[14] segghen somighe menschen wi moeten eten ende drincken ende[15] sorghen om onse nootdurst Dat es wel waer God die heeft die[16] natuere alsoo gheordineert dat si noot durst behouft Maer ic segghe[17] dat die mensche alsoo ghelaten soude sijn waere hi daer hi gheenen[18] nootdurst en hadde hi soude hem gode lieuer laten eer hi dede[19] yeghen den wille gods Verlore hi dan sijn leuen wat lagher an[20] Ende of hi storue in rechter ghelatentheit als hij schiede vander[21] tijt so voere hi inder eewicheit Het es doch onmoghelic dat god[22] eenen mensche laten soude die hem betrauwede Het es dickent[23] gheschiet dat sijn vrienden gheleden hebben doch en ghinc hi[24] hem niet af inder noot die een vul betrauwen hadden Lieue[25] kinder daer omme betrauwet gode ende mynt onsen lieuen heere

+32b[26] ihesum cristum alleene dat moet van noo de zijn wi moeten+

[27] onsen heere mynnen ende meenen voor alle creatueren Wat es[28] nv al tempeest in die zee dat den mensche ieghen es Dat sijn[29] vriende goet ende maghe ende eyghen natuere Dese moet die[30] mensche al te samen verwinnen sal hi overcomen ende dies en[31] vermach hi niet sonder die hulpe gods Nu hebbic een middel[32] vonden dat sijn die daer ouerschepen die hebben eyghenscap bi[33] onsen heere ihesum cristum Die schinen biden creatueren ende[34] sijn doch waerlic af ghescheeden in den wesene ende inden synnen[35] Recht als die mensche die in eenen schepe es dat daer te lande[36] vaert wat die mensche doet slaept hi waect hi eet hi drinct hi[37] altoos naket hi ten lande Daer omme seit Sente pauwels Wat wi[38] doen dat sullen wi doen in den name ons liefs heeren

[39] Nu willic hu eene figuere bedieden met eenen gheesteliken sinne[40] Een conic sant vte sine schepen in tartarien om coomescap Die

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

290

[1] waren vte drie iaer lanc Doe si weder quamen so brochten zi[2] gout seluere elpenbeen of yuoor paeuwen ende meercatten

[3] Biden ouersten menschen nemen wi dat gout Als die cracht[4] der sonnen ghebreedt inder herten der eerden als dat eerderike[5] grooter grof es alsoo ghebreedt die godlike cracht in onsen grouuen[6] lichame ende in onser zielen ende snidet den gheest vander zielen[7] alsoo dat die gheest een wert met gode Alsoe gheschiede Sente[8] pauwelse doe hi ghesleghen was in die eerde doe was die gheest[9] met gode ende die ziele was nochtan inden lichame Daer es die[10] ziele daer si den lichame leuen gheeft maer daer so haer tot

+33a[11] + gode keert daer es so gheest Dat ouerste deel was ghekeert tot[12] gode ende na dat so siele was gaf so den lichame leuen

[13] Die ander coomenscap dat was seluere dat blinckende ende[14] schinende es Alsoo es dat scauwende leuen in vernufteghen beelden[15] ende formen in menichfuldighen lusteliken voorworpe Inder[16] waerheit sal hem recht gheschien het moet hem ontuallen Alsoo[17] gheschiedet sente pauwelse Hi was een vanden wijsten van alder[18] wet Doe hem god trac inden derden hemel doe wert hem vutghedreuen[19] ende vutgheplaemt al die const ende wijsheit die hi[20] ontfaen hadde Doe hi neder quam tot hem seluen doe en wiste[21] hi niet dan ihesum cristum ende dien ghecruust Hi liep hi ran hi[22] predicte hi hadde aerbeit ende pine Soude hi vanden synen leuen[23] hi moeste bi wilen coruen vlechten daer hi synen nootdurst of nam[24] Hi mochtet van hem ghenomen hebben maer hi sach an haeren[25] onnaert Zi hadden lichte gheseit neemt dat dine es Zi ontfinghen[26] van hem gheestelic goet ende waren hem weder sculdich lijflic goet

[27] Die derde coomenscap was elpenbeen of yuoor Inden eersten[28] es elpenbeen wit zo het ouder wert so het rooder wert Alsoo es[29] die mensche die gode dient so hi ouder wert so hi vierigher wert[30] inden dienst gods ende in goddeliker mynnen Hoe comt dat een[31] cranck mensche meer vermach inden dienste gods dan hondert[32] andere Dat es die sake dat hi rooder ende vierigher es in goddeliker[33] mynnen

[34] Die vierde coomescap dat waren paeuwen die gheliken den edelen

+33b[35] + gheesteliken mensche die tot synen aerde ghecomen es Die[36] blijscap ende weelde ende die verborghene vruechde die dese[37] mensche heeft die en connen alle herten niet begripen dan diet[38] beuonden hebben Wanneer die paeu aensiet sine schone vederen[39] ende sine spieghelen so vervreugt hi hem wanneer hi dan aen[40] siet sijn hatelike voete so sinket hi hem nedere Alsoo doet dese

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

291

[1] edele gheestelike mensche hi sinket hem neder inden gront der[2] rechter oetmoedicheit ende hout hem voor niet Dat zekerste[3] teekin daermen dese bi bekennen mach dat es dat si hem altoes[4] houden voor aerme sondaren

[5] Die vijfste coomescap dat waren meercatten Die doen na so[6] wat si voren sien doen Alsoo doet oec die edele mensche Nu segghen[7] somighe menschen Ja heere wistic hoe ic leuen soude hadde ic[8] een reghele daer ic na leefde Dit es schande van eenen verstandighen[9] mensche dat hi dat vraecht hoe hi leuen sal Siet an onsen[10] lieuen heere ihesum cristum die maniere sijns leuens Hi en[11] meende noyt anders dan die eere sijns vaders ende alre menschen[12] salicheit Nv hebbic hu dit ghewijst vp een vulcomen leuen ende[13] uwer es lettel die my verstaen

[14] Nv sijn vier peynten die ons hinderen eens vulcomen leuens

[15] Dat eerste es onbekennesse dat ghijs niet en bekent ende daer[16] omme en vervolghdijs niet Ghi weerlike herten dat ghi my beschempt[17] ende bespot dat es een teekin dattet den auende naect[18] ende dat hu dat licht der waerheit niet en schijnt Welke waert[19] dat ghi bekendet ende verstont so daeddi daer neerenst ende vlijt[20] toe dattet hu worde Recht als een die in zee gheweest heeft die[21] weet te segghene van anxste ende van noode ende van ghestorme

+34a[22] Andere menschen die vp den lande blyuen die en weten daer+[23] niet af Maer dese menschen die god in neemt in lidene ende[24] in drucke ende beuinden die dinghen met oufeninghen die connen[25] hier af ghesegghen Ende hier vut leeren andere mensche die dit[26] niet besocht noch beuoelt en hebben met oufeninghen Ende die[27] en weten daer niet af

[28] Dat ander peynt es een ommoghen ende omminne dat een[29] mensche spreect Gods sone heere hoe sal dit sijn En sal ic niet[30] vriende ende maghe hebben dit ludet harde wonderlic Ja men[31] mach vriende hebben in ledigher wijs

[32] Dat derde es dat die mensche te zeere gheneycht es vp die[33] cranckeit sijnre natueren dat die mensche heeft een twifel ende[34] dinct hem een ghedroch sijnde ende dat hijs niet vulbringhen en[35] soude connen Die mensche moet hebben een verweghen ghemoede[36] waer hi der onduecht gheware wert dat hi daer ieghen stride[37] metter duecht Die mensche moet sijn natuere dwinghen ende[38] keeren hem van vele clappens etens drinkens slapens ende waer[39] die natuere toe ghenighet es dat hi hem daer in drucke ende breke

[40] Dat vierde es dat die mensche te vele mynt vriende ende maghe

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

292

[1] ende dese verganghelike dinghen die hem hynderen tot synder[2] eewigher salicheit Waer die mensche wijs ende voor saghe hi die[3] dinghen so bekende hi dattet nemmermeer goet hende en name[4] Dese vier peynten hynderen ons dat wi niet en sien onsen heere[5] ihesum Die iongheren saghen onsen heere ihesum alleene vp[6] den lande

[7] Nu sijn vijf peynten die ons een hulpe sijn tot eenen vulcomenen[8] leuene die behooren tot desen schepe daer wi mede overcomen

+34b[9] + Dat eerste es die royer Dat ander es die mast Dat derde es dat[10] seil Dat vierde es die naelde Dat vijfste es die seyl steen

[11] Dat eerste es die royer die alle dinc vutrecht na gods eere[12] Hier wert die mensche gheware of hi doet den vremden als den[13] vrienden ende synen euen kersten als hem seluen

[14] Dat ander es die mast een gans vul betrauwen tot gode dat[15] die mensche si stout ende coene ende hebbe een verweghe[16] ghemoede Een rudder die synen sone wilt senden ten stride hi[17] doet hem leeren striden vp dat hi staerc ende coene werde Alsoo[18] doet ons hemelsche vader hi leert ons dickent met lidene vp dat[19] wi staerc ende vroom werden souden Nu siet an onsen lieuen heere[20] ihesum cristum waer oeyt vromer rudder Hi voerde die baniere[21] inder doot ende staerf inden strijde waer was ye sijns ghelijc[22] Hi was al sijn daghe in aermoeden in lidene ende versmatheden[23] Hi was gheboren bi iherusalem ende was een edel ghesaet mensche[24] ende was zeere onghemynt van vele menschen dat hi niet en was te[25] iherusalem dan tot eender tijt Ende doe hi vulwassen was ende[26] xxxiij iaer hout was doe namen si hem ende hinghene an een cruce[27] Ende sijn hemelsche vader ghinc hem af in eender wijs maer in[28] eender ander wijsen schiet die godheit noeyt van synen lichame[29] noch van sijnder zielen

[30] Dat derde dat es dat seil dat es ghelijc dat cleet dat hinc te[31] iherusalem inden tempel dat was ghedeelt in twee deelen Alsoo sal[32] wesen dijn mynne ghedeelt in twee deelen tot gode ende tot uwen[33] euen mensche Alsoo dattu gode mynnest bouen al ende dynen[34] euen mensche ghelijc di seluen in rechter ordinancien so sietstu[35] onsen heere ihesum Die iongheren saghen onsen heere ihesum[36] alleene vp den lande

+35a[37] + Dat vier de dat es die naelde dat es die beroeringhe gods dat[38] hi alsoo een met gode wert dat hi hem roert sonder alle middel

[39] Dat vijfste dat es die seilsteen Als maria magdalene die roerde[40] onsen heere ihesum cristum Wat es sonde Sonde en es niet Maer

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

293

[1] die mensche es een sondare die alle dinc vernielt ende vercleent[2] hoe helich die goede werken sijn ende hoe groot die ghenade gods es[3] Zo sijn die menschen doch ghesonken inden gront rechter oetmoedicheit[4] ende nederheit Ende dese menschen en houden niet[5] van hem seluen dan een arm sondare Dese sondaren roeren onsen[6] heere ihesum alleene Met desen vijf peynten comt die mensche[7] tot synen hoochsten aerde Dat wi alsoo leuen moeten dat wi dese[8] waerheit veruolghen dies helpe ons god Amen

XIII

+57b reg 23Vp den seluen dach Een ander sermoen+

+reg 24[11] HEt es noot dat een mensche sterue vp dat al dat volc niet en+

[12] verderue etc Dan es die mensche een als die inwendighe mensche[13] ghekeert staet tot gode ende als die wtwendighe mensche den[14] inwendighen volghet Voort so sullen alle crachten des menschen

+58a[15] vereenicht sijn alsoo dat die wille hem niet en sette ieghen die+

[16] rechte redene ende die redene sal gheuesticht wesen inden liefsten[17] wille gods Voort een mensche die een wilt wesen die moet in[18] hem seluen onghedeelt wesen ende verscheeden van al dat hem[19] vremde es Alle creatueren sijn den mensche vreemde god es sijn[20] eyghin want alle creatueren werden den mensche berouet Alsoo[21] vele heeft hi gode als hi sinen wille laet in gode Hier omme sal een[22] mensche die een wilt sijn verscheeden wesen van alle creatueren[23] die die eenheit in hem mochte verstooren so sal hem god dan[24] vereenighen metten mensche Hier omme sprac cristus Een es[25] noot ende dat was dat beste deel dat maria vercoren hadde

[26] Nu als die mensche een wilt wesen so eist noot dat hi gheestelike[27] sterue Die menschen steruen inden lichame in vier manieren[28] want somighe werden met ghewelde doot ghesleghen Andere[29] steruen met blijscepen Andere met droufheden Ende somighe[30] een natuerlike doot Aldus sijn oec vierderande gheestelike doode[31] of steruene

[32] Somighe lieden steruen gheestelic met ghewelde dat sijn die[33] ghene die god met sijnre moghentheit van eenen quaden state[34] haestelike tot hem trecket ende toocht hem den scat sijnre wijsheit[35] al so vele dat si vergheten alle creatueren ende alle oufeninghen[36] der zinnen ende dit es eene ghenoughelike doot Aldus es paulus

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

294

[1] ghestoruen die vul was met eenen quaden wille ende in den weghe[2] wart hi neder ghesleghen ende mynlike weder vp gherecht ende[3] starf alsoo allen creatueren want doe hi vp stont en sach hi niet[4] met openen oeghen

+58b[5] + Andere liede steruen gheestelic met vruechden Dese sijn ons[6] beteekent bider ioncfrauwen die onse heere verwecte vander doot[7] Die ioncfrauwe was twaelf iaer out ende staerf in haers vaders[8] huus Aldus sal die mensche ionc wesen Hi es ionc die onverbeelt[9] es van allen creatueren ende staet in sijnre eerster puerheit Ende[10] hi sal oec wesen ioncfrauwe dat es hi sal onverbeelt wesen van allen[11] grouuen beelden Sente pauwels seit Een ioncfrauwe die dincket[12] die dinghen die gods sijn Hij sal oec sijn in sijns vaders huus ende[13] dat alleene Dat es hi sal vergheten alre creatueren ende sijn in[14] sijns vaders huus dat es dat hi altoes bereet sij te veruullene den[15] liefsten wille des vaders van hemelrike Hi sal oec sijn eenich ende[16] eenvoudich want god es gheerne metten ghenen die eenvoudich[17] sijn Van wijsheit en comt niet eenvoudicheit want van wijsheit[18] comt dwaesheit Maer die smakende eenuoudicheit maket eenen[19] mensche gode bequame want onse heere seit inder euangelien[20]Weest wijs als dat serpent ende eenuoudich als die duue Die[21] mensche sal oec gheestelic twaelf iaer out wesen Dat es hi sal[22] houden die tien gheboden in goddeliker lieften ende in mynnen[23] tot synen euen kerstin Dese ioncfrauwe en hadde niemene die[24] voor haer badt dan alleene haren vader Dat es als die mensche ghelaten[25] es van allen creatueren ende hi die creatueren ghelaten heeft[26] om gode so onderwint hem alleene van desen mensche die hemelsche[27] vader Ende toocht hem sinen hemelschen scat so oueruloedichlic[28] dat hi van grooten wondere ende vruechden steruet een soete

+59a[29] + ver- weende doot Ende hier omme seit paulus cristus es mijn[30] leuen ende steruen es mijn ghewin Hier omme staet inder coninghen[31] bouc dat die conighinne van saba quam om te hoorene salemoens[32] wijsheit Ende als si sine wijsheit ende moghentheit sach wart zi[33] ontgheestet Aldus wanneer die mensche smaket ende vernemet dien[34] onghemetenen scat der goddeliker goetheit so wert hi natuerlic[35] ontgheestet ende steruet een zoete doot inden wondere der goddeliker[36] goetheit Ende god ontfaet desen mensche ende starctene[37] met zijnre godliker cracht Ende dan beghint die mensche een[38] nieu leuen met cristo ende seit metten apostele Sente pauwels Ic[39] leue maer niet ic maer cristus leeft in my

[40] Die derde steruen gheestelic van droufheden Dese sijn be-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

295

[1] teekent biden ionghelinc dien god verwecte die ooc een eenich[2] sone was sijnre moeder Dese was uter poorten ghedraghen Hier[3] bi versta ic eenen mensche die der creatueren ghebruket heeft[4] so dat hem die ghebrukenesse der creatueren wel na vter poorten[5] des hemels heuet bracht Die ten laetsten beroert wart vander[6] ontfarmherticheit gods so dat hi ouerdincket wat grooter scaden[7] hem die creatueren ghedaen hebben ende wat grooter ghewin[8] hem comen mach van godliker oufeninghen ende valt aldus in[9] berauwenessen vander verzwimelheit des edelen tijts ende steruet[10] aldus een gheestelike doot Aldus was paulus den creatueren ghestoruen[11] doe hi seide Die weerelt es my een cruce ende ic der

+59b[12] weerelt Ende dese ionghelinc hadde alleene zine moedere die+

[13] voor hem badt Aldus ooc als dese mensche ghestoruen es sijns[14] selfs ende alle creatueren so en behouuet hi niet dan sijnre moeder[15] dat es die ghenade gods die sine moeder es die hem sterket in[16] een godlic leuen

[17] Die vierde mensche steruet een natuerlike doot Ende dese es[18] beteekent bi lazarum die eene natuerlike doot starf Ende en[19] hadde niemene die voor hem badt dan zijn twee susteren als[20] maria ende martha Hier bi verstaetmen eenen gheesteliken[21] mensche die leuet in gheesteliker oufeninghen ende alsoo der weerelt[22] steruet Die mensche en heeft niemende die voor hem bidt dan[23] sijn twee susteren als maria ende martha dat sijn oufeninghen[24] des scauwenden leuens ende des werckenden leuens Ende dese[25] twee susteren bidden zeere voor hem Die oufeninghe des werkenden[26] leuens es eene vutwendighe oufeninghe als den hongherighen te[27] spijsene den durstighen te lauene ende in dier ghelijc Hier omme[28] sprac onse heere Martha martha du best sorchfoudich in vele[29] dinghen want dese oufeninghen es met onleden ende sorchfoudicheden[30] becommert Maer die oufeninghe des scauwenden leuens[31] leit in ghelatentheit der creatueren ende staet in een goddelic[32] bekennen ende mynnen Ende dese mensche wert een gheest met[33] gode Dese oufeninghe es edelre dan die eerste want haer weder[34] blic es god maer dat weder blic des werkenden leuens es die euen[35] kersten mensche of dat werc datmen den euen kerstenen mensche[36] bewijst nader oordinancien gods Ende daer omme sprac onse

+60a[37] heere Maria heeft dat beste deel vercoren dat was dat deel des+[38] bescauwenden leuens Al es dat bescauwende leuen beter dan dat[39] werkende leuen nochtan saltu weten dattet onder tijden noot es[40] datmen die oufeninghe des bescauwenden leuens late ende terde

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

296

[1] indat werkende leuen Want saghestu dinen euen kerstin in noode[2] mochstu hem helpen ende saghestu dattet anders niemant en dade[3] du waers sculdich te latene dat scauwen ende hem te helpene totter[4] tijt toe dat hi vut dier noot es Ende dan moghestu weder gaen[5] totter oufeninghen des bescauwenden leuens want beede sijn se[6] goet Marien deel was goet ende marthen deel en was niet quaet[7] Een yeghelic was goet Laet ons gode bidden dat hi ons een verleene[8] eist dat die mensche een wilt wesen so eist noot dat hi sterue[9] in een van desen vier manieren God verleene ons die doot die ons[10] bringhe inder eewigher glorien met cristo eewelic te leuene Amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

297

[Hs G 1]

[1] XIV

+1a[2] Op t e n a n d e r e n s o n d a c h v a n d e n a d u e n t t a uw e l e r s +

[3] s e rm o e n

[4] DIe ghenade des hemelschen vaders si met ons allen Amen

[5] Men heeft heden in desen sondaghe ghelesen dat ewangelium

+1b[6] dat Sinte lucas bescrijft in sijnen xxisten capittel Ende het is+[7] een artikel ons gheloefs te weten die toecoemst des ionxsten[8] daechs als god ten oerdel sal comen Ende enen iegheliken sal[9] oerdelen na sijnen verdienten Sinte iheronmius seet dat xv teekenen[10] sellen gheschien voer den ionxsten dage Nv seet dit ewangelium[11] Erant signa in sole et luna et stellis et in terris etc Het selen sijn[12] teekenen inder sonnen ende inder manen ende inden sterren ende[13] inder eerden bedruckinge der menschen Die sonne sal verliesen[14] haren schijn dat is vander godliker moghentheit Ende die mane[15] sal worden als een bloet Ende dat eertrijck sal beuen ende die[16] sterren sellen vallen vanden hemel

[17] Nv dese xv teekenen die gheschien voer den ionxsten dage[18] die wil ic vertellen ende deilense dan in drien Dese xv teekenen[19] die gheschien oec geestelijc in enen volcomenen mensche viůe[20] inden wtwendighen mensche viue inden inwendighen mensche[21] ende viue inden ouersten godliken mensche Sal die mensche nv[22] inder tijt wesen na sijnen rechten adele soe moet die wtwendighe[23] mensche ende die inwendighe mensche ende die ouerste godlike[24] mensche vergaderen op enen poent Alsoe dat die mensche ledich[25] moet staen inwendelijc ende wtwendelijc Het selen dan gheschien[26] xv teekenen voer den ionxsten daghe

+2a[27] Dat een teiken dat daer gheschien sal dat sal gheschien inder+[28] zee Daer sal heffen een ghedranck ende si sal haer setten xl[29] cubitus bouen alle berghen dat sal gheschien totten iersten dach[30] Des anderen daechs sal dat weder neder sincken onder die eerde[31] alsoe datmens nyet en sal moghen sien

[32] Des derden daechs soe sellen hem verheffen die dieren der zee

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

298

[1] die walvisschen ende dat wonder der zee ende geuen wt een gheluyt[2] tot inden hemel ende dat en sal nyemant verstaen dan god alleen[3] Des vierden daechs soe sal die zee bernen alsoe dat daer niet[4] in en sal bliuen

[5] Des vijfsten daech soe sal dat loef ende gras bloet dauwen[6] Des sesten daechs soe sal alle ghesticht vallen Des seuenden[7] daechs soe sellen die steenen schoren ende hem slaen teghen een

[8] Des achsten daechs so sal wesen eertbeuinge

[9] Des negenden daechs soe sellen alle berghen ende houelen[10] worden gheslecht

[11] Des x daechs so sal worden een ghedrange ende verderuinghe[12] ende verdoringhe onder den volc

[13] Opten xj dach soe sellen op staen alle doden wten graue ende[14] alle ghebeenten selen comen bouen der eerden

[15] Opten xij dach soe sellen vallen die sterren vanden hemel

[16] Opten xiij dach soe salt al steruen dat in eertrijck leuet

[17] Opten xiiij dach soe sal bornen hemel ende eerde

+2b[18] + Des xv daech sal weder worden een nyewe hemel ende eerde[19] Ende nochtant soe salt sijn die selue hemel ende eerde mer daer

[20] sal gheschien een verclaringhe alsoe dat alle grofheit daer af[21] sal worden ghenomen

[22] Nv willen wi segghen hoe dat dese xv teekenen gheestelijc[23] gheschien inden mensche

[24] Dat ierste teeken dat daer inden mensche gheschiet dat is dat[25] gedranghe dat is dat die mensche bekent dat hi sijnen heer sijnen[26] god vertoernt heuet ende dat hi hem van gode ghesceiden heeft[27] Als dit die mensche dan bekent soe heft daer rouwe ende wee[28] inden mensche alsoe dat daer wort een carmen ende weenen[29] Ende dit heiten sommighe menschen grofheit ende het werct[30] doch te mael seer ende het is te louen Dit coemt van aendachte[31] ende van begheerte wanneer des menschen herte verwermt wort[32] oft verwermt is van godliker mynnen als hi dan screit so wort[33] daer een vercuelen Kijnder weet daer om en straft dat nyet[34] want het is dat ierste teeken inden mensche Dat ander teeken[35] dat daer gheschiet inden mensche dat is dat hi bekent sijn ghebreken[36] ende heeft daer wroegen af in sijn consciencie ende sinct[37] hem te gronde in oetmoedicheiden ende dat hi sijnen heer god[38] vertoernt heeft dat bekent hi Kijnder weet dat voerwaer dat

+3a[39] + dicwile eens menschen beste is dat hi gheuallen heeft in ghebreken[40] want hi wort daer mede veroetmoedicht Nyet also dat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

299

[1] gij yet verstaet dat ic orlof gheue tot sonden mer daer god gestaet[2] daer eest dicwijl des menschen beste Want den mensche wort[3] hier vreemt oerdel verboden also dat hi niemanden oerdelen en[4] derre dan hem seluen segghende in hem seluen Ic en ken niemande[5] ghebreckeliker dan my seluen wat weet ic van enen anderen[6] Och kijnder hoe mach ons soe seer onrecht geschien dat wi soe[7] lichtelijc onsen euenen mensche oerdelen Dit is dat ander teeken[8] dat inden mensche gheschiet dat is dat hi neder ghedruct wort[9] in hem seluen in oetmoedicheiden

[10] Dat derde teiken dat daer gheschiet inden mensche dat is dat[11] sijn begeerte op gaet inden hemel ende dat hi heuet rouwe ende[12] wee ende gaet dicwile te biechten ende biecht sijn sonden ende[13] sijnen verloren tijt

[14] Mer nv sijn sommighe menschen daer op ghekeert dat si comen[15] met behendigher biechten ende pijnen haer dinghen suuerlijc[16] voert te brengen Het is meer te louen ende het verwect meer[17] totter doecht datmen opelijc ende ongheueynsdelijc die sunden[18] biechte also alse god den mensche gheuet te bekennen

+3b[19] Dat vierde teeken dat gesciet inden menschen dat is dat vier+[20] der godliker mynnen dat verbernt ende verdwijnt alle grofheit[21] inden mensche daer hi hem aen versuymt heeft Dat vijfte teeken[22] dat daer gheschiet inden mensche dat is dat daer verduwet wort[23] alle natuerlike beweeginghe ende neyginghe inden mensche ende[24] hi wort gheset in sijnen adel Dese v teekenen gheschien inden[25] wtwendighen mensche

[26] Dat seste teeken dat daer gheschiet inden mensche dat is dat[27] alle insettinghe van buyten ende alle inghenomen beelden ende[28] alle bewiselike heilicheit van buyten moet al neder vallich worden[29] Sal die mensche leeren inwoenen in god van bynnen soe moet[30] hem alle wtwendighe aenghenomenheit benomen worden

[31] Dat seuende teeken dat daer gheschiet inden mensche dat is[32] dat alle besittinghe alle eyghentscap ende goetdunckelijcheit[33] moet te nyet worden inden mensche Alsoe aristotiles seit Sal mijn[34] oghe seet hi enighe verwe ontfaen oft begripen soe moetse sonder[35] alle verwe wesen Sal die mensche enighe godlike waerheit ghewaer[36] worden soe moeten hem alle sijn welbehaghenen ontuallen

[37] Dat achste teeken dat daer gheschiet inden mensche dat is

+4a[38] dat inden mensche geschiet een beanx- tinghe ende een beuinghe+[39] ende dat coemt van ouerdruyste der godliker heimelijcheit die en[40] can die natuer nyet bedwinghen gelijckerwijs dat een carstanie

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

300

[1] op borst van ouer sterker heitten des viers Sweghe dese mensche[2] in desen ouerdruyst met sinte pauwels men souden loeuen met[3] sinte pauwels

[4] Dat ix ste teeken dat daer inden mensche gheschiet dat is[5] daer wort alsulcke eendrachticheit met gode ende den mensche[6] dat hem die mensche altemael richt na den wille gods ende oec[7] soe richt hem god nades menschen wille Ghelikerwijs alst oft een[8] vrient quame voer eens vrients dore ende hi seide hem dat hi[9] nv niet muetich en ware ende hieten weder wech gaen ende[10] nochtan so bleue hi sijn vrient Also gheschiet tusschen god ende[11] den mensche want soe wat dat god wilt dat wil dese mensche[12] ende wat die mensche wil dat wil god

[13] Dat x teeken dat daer gheschiet inden mensche dat is vanden[14] ouerwonderliken ende onbegripeliken godliken beelde ende vreemden[15] wonderen die god den mensche openbaert dat den mensche[16] also doervaert ende verveert recht als oft een arm mensche quame[17] voer den paus oft voer enen groten heer die hem sijn heymelijcheit

+4b[18] + woude seggen van rechter natueren soe soude die mensche seer[19] ververt ende verscrict worden Also ghesciet tusschen god ende[20] desen mensche Dan soe wort daer alsulken verworden ende ontworden[21] dat hi van hem seluen niet en weet Als der mynliker[22] hester ghesciede doen sy quam voer den coninck assuerum ende[23] si sach sijn heerlijcheit soe quam si wt haer seluen also dat si[24] van haer seluen niet en wiste Doen moestese die coninc onderstaen[25] want si was haers selfs ongeweldich van sijnre teghenwoerdicheit[26] Alsoe moet desen menschen van gode gheschien sonder middel[27] anders soe soude die natuer verderft worden want si en mocht[28] nyet gedragen die rijcheit die de geest beuijnt tusschen gode ende[29] den mensche Ende dese v teekenen gheschien inden inwendighen[30] mensche Dat xiste teeken dat daer gheschiet inden mensche[31] dat is dat dese menschen niet en rueken noch en passen op verworpentheit[32] oft versmaetheit Dese menschen sijn ongheacht ende[33] onbekent ende het sijn luttel menschen die mynne oft vermogen[34] daer toe hebben oft iet van hem houden Ende si houden hem[35] selue oec voer niet Mer inden lesten oerdel soe selen si bekent[36] worden voer alle menschen daer sellen si oerdel geuen ouer ander

+5a[37] + menschen ende nyemant en salse dan veroerdelen Dat xij ste[38] teeken dat daer ghesciet inden mensche dat is dat dese mensche[39] alle dies beroeft wort dat hem god ye ghegaf als inwendige rijcheit[40] ende alle godlike beuyndinghe of beuoelinghe ende alle dies dat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

301

[1] hi van gode ye verstont Ende hi staet arm elleyndich ende bloet[2] ende beroeft alles troests Desen mensche ghesciet recht als sinte[3] pauwels gheschiede doen hi weder quam na dat hi getrocken[4] hadde gheweest inden derden hemel doen en bekende hi nyemande[5] dan onsen here Jhesum cristum ende dien ghecruyst Alle die[6] rijcheiden die hi doer varen hadde dier waert hi beroeft ende hi[7] en hadde niet meer na dier tijt dat hi weder quam dan hem god[8] leenen ende borgen woude Als god woude soe dichte ende screef[9] hi sijn epistolen ende alst got nyet en woude soe stont hijs ledich[10] Also ghesciet desen menschen als hem god sijn heymelijcheit[11] openbaert soe eest alsoe ende als des niet en gheschiet soe eest[12] oec alsoe si en hebben noch lief noch leet Dat xiij ste teeken dat[13] daer ghesciet inden mensche dat is een steruen eenre sonderlingher[14] wonderliker doot Alle wee ende pijn af sonder dit steruen Het

+5b[15] waer een saechte doot te steruen metten sweerde voer desen+

[16] noot Ende dese pijn en consten alle herten niet ghedencken dan[17] alleene die ghene die dat onderuonden heeft Want die natuere[18] wort hier also verderft datse nummermeer ghesonden dach en[19] heeft noch en mach ghecrigen Mer daer en leet niet aen want[20] den vrede ende die vroude ende dat ghewyn dat dese menschen[21] van bynnen hebben dat mach dat al van bynnen wel dragen dat[22] god op hem laet vallen

[23] Dat xiiij ste teeken dat daer ghesciet inden mensche dat is[24] dat in hem verbrant wort alle grofheit alle anderheit ende alle[25] dat vremde is Ghelijckerwijs dat die fenyx verbrant inden vier[26] ende van dien asschen wort daer een nuwe fenix Also wort hier[27] een nuwe godlike mensche ende nochtant eest die selue mensche

[28] Dat xv ste teeken dat daer ghesciet inden mensche dat is als[29] geseet is dat daer wort een nuwe mensche ende nochtant eest[30] die selue mensche Dese drierhande menschen als die wtwendige[31] die inwendige ende die ouerste godlike mensche si ouerdraghen[32] hier al op een pont Dese menschen sijn alsoe ghelaten inder wil[33] gods alsoe dat god in hem woent als in een conincrijck Ende[34] sy sijn also willeloes ende alsoe ledich haers selfs als si waren doen

+6a[35] si niet en waren Nv wil ic dese reden laten varen Het sellen sijn+

[36] teekenen inder sonnen ende inder manen ende inden sterren Dat[37] wi dese waerheit al in ons beuijnde moeten des help ons god[38] Amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

302

[Hs Br 14688 Hs U]

XV

1

+142a = [c]xl

+Dit is eyn schoen sermoen vanden werdighen heiligen sacrament

5 ICh ben een guet heerde Dit wort es ghescreuen inden xdencapittel des heylighen ewangilii sinte Johannes Dit woert sprack onseheer ihesus cristus van hem seluer Ich bin een guet heerde Cristen

minschen sijnt die scaep sijnre weiden Als der prophete [spraeck]1)

inder personen der cristenre Wij sijn sijn volc in scaep sijnre weiden10 Hijromme sprack sinte peter inder epistelen totten die toe desengueden heerde gekeert sijn Ghi waert eweynich verdoelt als schaepmer nv sijt ghij gekeert totten heerden inden bisschop uwer zielen

Hij is een guet heerde niet+69a reg 1

+Jhesus sprach ich byn eyn

allene daromme dat hi sijnegůyt hirde hie is eyn gůyt hirde15 scaep beschermet heet voer den15 neit alleyne dat hie sijne schaiffewolue ende voerden grymmendenbeschirmet hait vůr deme wůlffelewen mer oec omme datvnd vůr deme grymmendenhijse wel weydet ende spijst mit

+69b

+ lewen Mer oůch dar vmb dat

hem seluer inden heylighen sacramentehie wail sij weydet ind spiset20 ende hi gan wael20 mit eme selůer in deme heilgensijnen scheepkijn dat sij hemsacramente Jnd hie gan des walalle daghe eten Ende der gonstesynen scheifgyn dat sij in alle dagevolgede die heylige kerke inder

+70a

+ essen der gůnst voilgde de heilge

ersticheit Also dat alle cristenkirche in der eirsticheit Also25 minschen alle daghe namen dat25 dat alle cristene menschen alleheylighe sacrament Mer doe diedage namen dat heilge sacramentheylighe kerke die heyden innaem doe waert sij wijt ende vole

1) naar Rsbr W

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

minschen bleuen bij hore eyghenscap30 Doe begonde die minne tekalden dat die minschen nietalle daghe en namen dat heylighe

+142b = [c]xlsacramente Went ane+

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

303

1 Sinte Augustijnum also dat solke minschen nochtan alle daghenamen dat heylige sacramente Mer die meyste menyge nietEnde onder den seluen die het alle daghe namen vant hi veleonvlijtiger minschen Ende oec die it selden daden vant hij dijt5 in scaden namen Hijromme sprac hi alle daghe dat heylige sacramentte ontfaen dat en loue ic niet noch en sceldes niet mer ichvermane v dat ghijt des sondaghes ontfaet Ende dit behaechdeder heyliger kerken ende der paus heet dit gescreuen indenbueke sijnre geboden dat alle cristen minschen dit hielden doch10 liet hij die eerste wijse in hore vryheit wie het degelix doen woldedat hijt doen mochte Dat hi sprac noch ich en loues dat woertwort zeer gehantiert totter afwijsinghen des heylighen sacramentsMer dat hi sprac noch ic en sceldes des woertes en gebruycketmen niet also seer totter toewijsinghen noch oec des woerts alle15 sondaghe Ende hijromme scelden sullige des sinte augustijnus nietschelden en doerste Wie derre ic scelden dat sinte augustijnus nochder paus die heylige kerke niet en scyldet mer meer dringeuolgelices Nu heet der paus wandelinge [ghedaen] 1) omme der onnůtticheitdes leuens der minschen omme den onvlijte ende der calder minnen

+143a = [c]xljwille ende sacht dat doch totten alren mynsten alle cristen+

21 minschen solden drywerf inden jaer ontfaen dat heylige sacramentop den dach der geboerten ons heren To paesschen ende toepinxten ende wie des niet en dade den en soldemen niet haldenvoer eenen cristen minsche Doch bleef dat woert alle daghe in25 sijnre crachte Hijrnae geuyel dat die heylige kerke sach groteonachsamheit voelre minschen totten heyligen sacramente Endeomme ghedwanx wille als god sprac dwincse in te gaen op dat dieminsche niet te male en verderue so sat hij doe dat niet ghemynreten mach weerde dat is dat alle cristen minschen totten mynsten30 eyns inden jaer solen ontfane dat heylige sacrament toe paesschen

ende dat en mach nyem[an]1) gelaten dan wt rade der biechtertot eynre tijt inder hi sich moghe bereyden of het noet es Meralle iaer te laten wt eygenen willen dat es weder die heylighe

1) naar Rsbr W

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

kerke ende es ewich verdoemenysse ouer alle dese redene verboet35 noch nye paus noch bisscop degelijx toe ganck mer dat es meerder paus heuet georloft ende reet te volgen der eerster wijsen derheyliger kerken alle daghe te nyemen dat heylige sacramente

+143b = [c]xljende heuet gesat jnden buec sijnre geboden dat in latijne het+

decretum Ind dit sijn die woerde des paus Dat broet is deghelix

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

304

1 broet dat nyem deghelix op dat it dich orberlic sy also leuedattu het deghelic moghes nyemen dit sijn die woert des paus

Mer wie der mynsche gheschicketMer wie der mensche soilesal sijn die alle daghegeschickit syn die alle dage dat5 dat heilighe sacrament nyemen

+70b

+ heilge sacrament neman mach

mach dat solder weten Voldes6 dat sult ir wyssen voylis dů indu in dijnen gronde eyn willichdyme grunde eyn wyllich wederweder segghen alre creatuerlikersagen alre creaturlicher besitzůngenbesittinghe nae lust In dattuna sinlicher lůst ind dat10 cristum jhesum onsen lyeuen heer10 du cristum ihesum vnsen lieůensoekes in der rechten des vaders

+71a

+ herren soickis in der rechterin

Ind niet die in der tijt sijnhant des vaders ind neit die inmer ewijghe dinck ende suekestuder zijt sin Mer ewige dinckonsen heer in eten in drinckensoickes dů die in essen in drincken15 in slapen in waken In doen in15 cken in slaiffen1) in wachen inlaten in bynnen in buten Inddoyn in laissen in bynnen inhuedes du dich gherne voer

+71b

+ buyssen ind hoides dich gerne

deghelic sonden of alsus godvůr degelichen sůnden Of alsusdijn waer om is in allen dinghengot din war vmb is in allen20 soe nyem koenlic Ind oetmoedelic20 dingen so nym koynlichen inddat heylighe sacrament alleoitmodichlichen dat heilge sacramentdaghe des gan dich god Ind

+72a

+ alle dage ind des gan

it is dich guet Doch sullighedir got ind id is dir goitmynschen de des seluen goeden

25 grundes sijnt in ghaen niet alle daghe totten heylighen sacrament

+144a = [c]xlijMer dat heuet saken der nv niet noet en is te segghen Mer sy+

doruen dat sy sien dat sy hoeren schade yet doen Ouch sijnsollighe mynschen willen ouch doen als guede mynschen in willentotten mynsten des sondaghes tot gode ghaen Sullighe sueken daer

1) hs claiffen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

30 in tijtlic dinck Die sijn ewich verdoemenis weert Sullighe doentouch in eynre dommicheit Ind in weten niet wat sy voer hebbendan datsi willen doen als ander lude of hanghen aen tijtlike onnuttendinck Ind haent die voer Sy willen clappen daer in velletlieghen jnd drieghen sy willen eten ende drincken bouen noetroft35 Ind sy setten gheuensde noetroft sy willen die dinck hebben naelost der synnen Als verre alsy moghen Ind sijn eyghenwillichInd onghebrokens ghemoeds vnmynsam vnverdrechlic cleppichloeghenachtich Hoer rocke hoer feylen behaghelic hoer ransen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

305

1 hoer hantschoen hoer schoen hoer cleynnoden Ind reynlicheitsollighe nae hoeren vermoghen Ind hebben hoere voel eyn willichblijuen bijden dinghen die sy weten onnutte ende sinlich Huedichby dijnre ewijgher salicheit voer natuerlike neighinghe ende gunst5 Want sy sijn oersake Deser onnutter dinghen Ind nyem waerbistu op dich seluer of op yemant natuerlicken ghekeert so heuestu

+144b = [c]xlijgheern dye dinck die daer toe dyenen so verrestu dich billich+

den heylighen sacrament Nu sijn sullighe mynschen myt desendinghen gheuanghen Ind in willen sy ommer niet dese in10 willent niet verstaen den behenden in gryep den die natureheymelichen deyt inder natuerliker boesheyt Der du onbehuetsamlijcwaer ghenomen hees Aen den daer du op gheneyghet bisDen dich lust te behaghen Ind dat dich behacht Want het is boesheitder natueren Ende wt guet schijnende dinghen heet beghen ghenomen15 Ind ouch niet groeff versuymenisse en weyt so ontsculdichtsich der mynsche In wilt niet dat hy natuerlic gheneyghet syInd voelen doch eyns anderen Als hy by sich seluen koemptDoch behilpt hy sich wye he mach dat he by den blijue dat hembehaecht Deser mynschen toe ganck is onseker totten heylighen20 sacrament Sullighe spreken ich en meyne niet ouels In kroytmych niet In truwen werestu wijs du vluwes Inde gundes alle denghenen te vlyen den du ewygher salicheyt gunds Want ich hoerdevan eynen sonderlinghen gods vrynde Dat twe heylighe man aten

+145a = [c]xliijeyns op eynre stat daer diende hem eyn Joncfrou dueghentlic+

Doe sy van dan quamen doe loefde die eyn die joncfrou van hoere26 doecht Doe dat der ander hoerde Doe huede he sich dat hy hemnvmmer weder daer in bracht Sich die wijse ghetruwe vryndeons lieuen heren Jhesu cristi wie die wijsliken ghewandelt hebben nvontschuldicht men sich soe voel soe sijnt guede mynschen so ist30 eyn noetroftich werck dat men hem deyt Ind maken voel gherumeshoere consciencien dat sy dencken sy moeten dit wael doen Indwillen dan noch des sondaghes totten heylighen sacrament ghaenInd voert doen wes hem lust Dese mynschen ghaen onsekerlic

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

totten heylighen sacrament Sy sijnt harder inwendicheit Hoen35 gheschyet als den yser dat der smyt hardet also werdent syvan den ontfaen des heylighen sacraments ghehardet dat sy telesten der onnutticheyt niet consciencie in hebben Inde ghaen

+145b = [c]xliijalso heen in hebben gueden moet in bedrieghen sich seluer Desen+

luden rade ic willen sy dat sacrament dicker nyemen dan ghemeyn40 kristen lude dat sy sych also ducke bereyden daer toe als sich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

306

1 ghemeyn lude bereyden moeten toe paesschen die daer mytvasten myt rouwen myt biechten hoer ongherechte ghemoededringhen in guetwillicheit dat sy voert nv nvmmer in willensondighen Den gueden wille moeten alle mynschen hebben sy5 ghaen anders ongheweerlic op den gueden willen waycht het dieheylighe kirke myt hem ende ghyeft hem dat heylighe sacramentNiet dicker in rade ich desen voerghenoemden mynschentoe te ghaen dan alsoe dicke als bereydinghe gheeft Ind dattudie mynste deghelixte sonde myden wils als verre als du machs10 Want sanctus Aůgůstinus spriecht die sonde in is so deghelix soghenedich niet behaghet sy dich sy woert doetlic niet in wene dat

+146a = [c]xliiijdie deghelix sonden die du ghedaen hees Ind dich leyt sijn dat+

die yet doetlich werden Mer dat were dattu huden van krancheidenghedaen heues dat in hem seluer deghelixste sonde is behaecht15 dich dat werck also dattu dat voert meer doen wils Ind daer bijblijuen wils so kerestu dich van gode so is dat werc der sondennv doetlic dat deghelix was doe du dat dedes van krancheit Indesen reden verstant dat sollighe mynschen sijn ewelic vandenheylighen sacrament ghewijst Sůllighe moghent etzwat nyemen20 Sullighen moghent alle daghe nyemen Noch eyns ich byn eyn guet

[Hs Br 14688 Hs U]

XVI

heerde Hijr toe nyem ich eynenJch neyman eynen sprůch ůssproeke wt der mynnen bueckder mynnen boiche Sage mir densaghe my de daer mynnet mijnedar mynt myn sele wa weydes25 siel waer weydestu waer rustes25 dů ind waroywes dů in demedu in den mydden daghe dat ich

+72b

+ midden dage dat ich eyt irre

yet dolende werde nae die weydegainde werde nae deme veydijnre gheselscap In wetstudinre geselschaft Jn weystů neitniet o du schoenste der wijueO dů schoinste der wyůe so30 so ganck wt ende ganck af nae30 gannck vs ind ganck af na den

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

den voetsporen des vees dijnrevoisporen des veys dinre geselschaftgheselscap Ind weyde dijne sickelijn

+73a

+ ind weyde dyne ziickelgin

bijden tabernakel derby den tabernaculen derheerden Dese vraghe deyt derheirden Diese vraige deit der35 aenvaende mynsche ende oec35 anvainde mensche etzwannesullighe voert ghaende Ind duckdoynt sy die vortgainden Jnd

+146b = [c]xliiijdie volcomen Inden beghenne+

+73b

+ důcke die volkomen in deme

des aenvanghes des voertghan-begynne des anvainden ind des

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

307

[Hs Br 3 Hs L]

XVI

+14a reg 15No c h o p t e n s e l u e n d a c h +22 Noch anders Ic ben een goet

v a n d e n g o e d e n h e r d e e n d eherde Hier toe neme ic een woertv a n d a t s c a e p k e n d a tvter mynnen boucke Seght mi25 i s d i e m i n n e n d e z i e l e E n d e25 dien daer mynnet mine zielev a n d r i e b e r g h e n d a e rwaer weedestu waer rustes dud a t s c a e p k e n i n w e y d tinden middaghe dat ic niet dwalendei n d a t l e u e n e n d e l i d e nen werde na dat vee dijnse n d e d i e w o n d e n e n d e i ngheselscaps En kenstu di niet30 d a t b l o o t o n s l i e f s h e r e n30 o alre schoonste der wiuen soE n d e v a n d e n h e i l i g h e nganc vut ende gaet af na die

+14bv i j f w o n d e n E n d e v a n d e n +voetstappen des vees dijnre gheselscap

h e i l i - g h e n s a c r ame n tende voede dijn buckent o n f a e n E n d e h o e h i s i j nbiden tabernakelen der herden35 b r u y t l a e t e n d e p r u e f t35 Dese vraghe doet den beghinnendenme t g r o t e n sw a r e n l i d e nmenschen yets wat doend e s g o e d e n t a uw e l e e r sS e rm o e n

ende den voortgaenden ende

IC ben een goet herde Hierdickent den vulcomenen inden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

308

[Hs Br 14688 Hs U]

1 ghes Ind der volcomenheit1 vortgains ind der volkomenheytso sich der mynsche keertsoe sich der menschein sich seluer in die teghenwoerdicheitkeret in sich selůer in dieons lieuen heren Indintgeinwordicheit vns heren

heeft van bynnen lieflich openheit+74a

+ vnd hait van inbynnen leifliche

20 heit Ind teghenwoerdicheit ons20 offenheit Vnd intgainwordicheitlieuen heren so siet hy sijneverghetenheit

vns lieůen herren so

Ind sijne vnvermoghensijt hie sine vergeyt ind sinInde kranckeit Ind siet datvnuermoigen ind cranckheytgunstighe gonnen Ind dat krechtigheind sijt dat gůnstige gůnnen25 vermoghen sijnslieuen heerden

+74b

+ ind dat creftige vermoigen

wye he sijn scheepken weydet26 sins lieůen heirden Wie hiesine scheifgin lieflichen weydet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

309

[Hs Br 3 Hs L]

1 toe nemic een sprake vter minnen1 beghinne des annemens voortgancsboeke Segt mi du dienender vulcomenheit Alsmijn ziele mint waer weides duhem die mensche keert in hemwaer rustu inden middaghe datseluen in die ieghenwoerdicheit5 ic niet dwasende en worde na5 ons heeren ende heeft van binnendie cudde dijnre ghesellen Enlieflic openheit ende ieghenwetes du niet o du scoenste derwoerdicheit ons liefs heeren sowiuen soe gaet wt ende gaet afna den voetsporen des weechs10 dijnre gheselscaps ende weidedijn hueckene biden tabernaculender herden Dese vraghedoen die aenvaende menschenende oec soe doent die voertgaende15 menschen Ende oec soedoent dicke die volcomenne indenbeghinne des aenvaens endedes voertgaens inder volcomenheitAls hem die mensche keert insiet hi sijn vergaen ende zijn20 hem seluen in die teghenwoerdicheit20 onvermoghen ende crancheit

+15aons heren ende heeft+ende siet dat ionsteghe ionnen

van binnen lieflike openheitende dat crachtighe vermoghenEnde in die teghenwoerdicheitzijns liefs herden hoe hi sijnons liefs heren soe siet hi sijnscapelkins voedet Dies es ghetughe25 verreheit ende sijn onvermoeghene25 onse heere ihesus cristuscrancheit Ende hi sietdie daer es dat helighe sacramentdaer oec ende merct dieDie hedele substancie dieghestadighe onste sijns liefsen heeft gheen onderstant zihoe hi sijn scaepkens weidetonthoudet die forme Alsoo es

30 desen menschen Na haren deele

+73a

+ en hebben zi gheen onderstant van allen tijtliken dinghen daer

zij die ontbeeren sal hem god wesen alleene een onderstant Daer

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

die priester consacreert dat helighe sacrament dat werc en es despriesters niet Het en es oec der woerden niet Onse heere ihesus35 cristus doet dat werc selue overmids dat instrument of reeschapdat die priester es Inden ghetughe des priesters so gheeft hi crachtden woerden Alsoo es desen sonderlinghen menschen die ghenadedie in hem leuet die en es haer lieder niet si es ons heeren ihesucristi die in hem werct Zij sijn een instrument of reescap ghetughe40 of een lidende cracht die gode liden in zinen werken Dat helighe

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

310

[Hs Br 14688 Hs U]

so weer der mynsche gherneSo were der mensche gerneinden gheselscap Ind in weytin die geselschaff vnd enweys20 niet wye he daer toe komen sal20 neit wo hie dar zo komen salso spriect hy in bynnen in hertelicher

+75a

+ So spricht hie inbynnen in

begheerlicheit Segghehertzelicher begerlicheit zo dememy den mijne seel mynnet waergůden hirden sage mir denrustestu inden mydde daghe datda mynnet myn sele wae weydes25 ich yet dolende weerde naeder25 du wa roiwes du in deme middengheselscap dijnre weyden diedage dat ich eyt irre gaindeweyde dat sijn die wtuercoren

+75b

+ werde na der geselschaiff dyns

gods totten die mynsche woldeveys Dyt vye dat sint die vsserweltenInd vreyset sich doelen gaensgotz zo deme dys mensche30 Als Joseph dolende ghinc op30 woilde ind voirtet sich irreden acker doe he sijn bruedergains alz Joseph irre geinck ůpsuecht in sycheym Ind waert

+76a

+ dem acker do hie soichte sine

ghewijst dat he sy vant inbroider in sycheym Vnd wartdothaym Wael mach men sichgewyst dat hie sij vant in dochaym35 verueren dolende ghaende want35 Woil mach man sich

+147a = [c]xlvvoel is des dolens Den ynnichliken+voirten irre gains Want veile is

vraghen woert gheantwoertdes irredůms dem in relicheit vragenvander ynnichliker waerheit

+76b

+ wirt geantwert van der ynnerlicher

wairheit Jn weystů des

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

311

[Hs Br 3 Hs L]

1 sacrament en schijnt niet datter es ende dat daer niet en es datschijnt daer Alsoo es desen menschen daer si ghebarende sijndie vrucht des helighen sacraments dat sij werden van ghenadendat en schinen sij niet ende dat sij niet en schinen dat sijn si- Zij5 schinen voor grouue vutwendighe menschen ende houden hemseluen voor grouue sondaers die dat goet gods bedoruen hebbenDatmen rieket dat en es daer niet dat men smaket en es daerniet Datmen noch en rieket noch ensmaket noch en gheuoelt dates daer dat es dat helighe sacrament Alsoo es desen menschen10 hoe dat si gheuoelen metter sinlicheit doch sijn si vul des helighensacraments Als du vp does dinen mont ende ontfaes dat helighesacrament met gansen gheloue verborghen onder die forme desbroots so doet die gheest vp sinen mont zijnre begheerten ende

+73b

+ sluut in hem dat gheestelike verborghen goet als die spieghel die

15 sonne in hem sluut wies si daer gheuoelen ende ghebruken indengheeste dat es onbekent allen crachten van binnen ende van butenNu heffen wi an van desen

Soe waer dan oec die menschso ware die mensche gheerne ingherne in dier gheselscap endedat gheselscap ende en weet niet20 en weet niet hoe hi daer toe20 hoe hi daer toe comen machcomen sal So sprect hi van binnenSo spreect hi van binnen metmet herteliker begheertenherteliker begheerten totten goedentoeten goeden herde Segt mi duherde Secht my dien daerdien mijn ziele mint waer weidestumint mine ziele waer weedestu25 waer rustu inden middaghe25 waer rustestu inden middagheop dat ic niet dwalende endat ic niet dwalende en werdeworde na die gheselscap dijnsna dat vee dijns gheselscapsvees Dit vee dat sijn die wtuercoreneDat vee dat sijn die v[ut]verweelden1)

gods Ende hier toe wildegods daer dese mensche toe30 die mensche gherne comen ende30 wilt ende ontsiet hem dwalensontsiet hem nochtan in te ganeAlsoo ioseph dwalende ghinc vpals ioseph inghinc opten ackerden ackere doen hi zijn broeders

1) hs vi verweelden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

doen hi sochte sijn bruederensochte in sychem ende wart ghewijstEnde hem waert ghewijst soedat hise vant in dothaym

+15bdat hise vant in dotha- im+35 Wel mach men ontsien dwalens

36 Och wel mach hi hem ontsienwant vele es des dwalens Denvoer sijn ingaen der dolingheninreliken vragende wert gheantwoertwant des dolens is vele endevander inreliker waerheitdie wech is enghe die ten40 leuen leydt Doch tot deser

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

312

[Hs Br 14688 Hs U]

In wetstu des niet so ghanckneit so gainck vs van dinrewt van dijnre eyghenschap Indegenschaff ind gainck dins selůes5 ghanck dijns seluen af Ind volghe5 af ind voilge deme voisporenden voetsporen der heyligherder heiligen apostolen ind apostolen der leeren Ind

+77a

+ der lerrer ind den voispoiren

den voetsporen mennich lieuesmanigen lieůen menschen demynschen die der waerheitder waerheit getrůwe sint in10 ghetruwe gheweest sijn in ghesonder10 gesůnder cristelicher ordenungekristliker ordinyngheOuch weyde dijne zickelijnOůch weyde dyne zijckelginbijden tabbernakel der herdenby den tabernaculen der hirdenzickelijn dat sijn die synne in

+77b

+ zijckelgin dat sint die sinne

15 krechte der selen die gheweydet15 ind die crefte der sele die geweydetwerden myt der lere Nu hebtwerden mit der leire vnsghy vre zickelen huden wterheren Oůch hait ir vre zickelgincoyen ghedreuen aen dat velthoide vsser Coellen gedreuen anbys her toe den wijer Ind sijtdit velt bis hier zo deme wyer20 komen her by dit tabbernakel

+78a

+ ind syt hir komen by den

der heerden te weyden vre sickelen21 tabernackel der heirden zo weydenDyt tabbernakel der heerdenvre zijckelgin dat tabernackelis die stoil de heerden sijn Dyeder heirden is dys stoillerer die doer dat jaer hi lerend[ie]1) heirden sint die leirrer25 Ind die zickelen weyden Sy sijnind die zijckelgin weyden sypredicker off onser vrouwenbrueder of welker ordenen dat sijn

Want ich dan huden den stoel+78b

+ sin ich dan hůde den stoil

des tabbernakels becommer soedes tabernackels bekůmberen soghehoert mych te bescheydengeborret mir zo bescheydene die39 die vraghe waer weydestu waer39 vrage wa weydes dů wa roiwes

1) hs der

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

313

[Hs Br 3 Hs L]

1 inreliker vraghen wort gheantwoertvander inreliker waerheitEn wetstijs niet soe gaet wtEnde weetstu dies niet so gancdijnre eyghenscap ende gaet dijnsvte van dijnre eyghinscap ende5 selfs wt ende volghe die voetstappen5 ganc dijns selfs af ende volghe dieder heiligher apostolenvoetstappen der heiligher apostolenende der leraren ende menichsder leeraers ende menichsliefs menschen die der waerheitlieuen menschen die der waerheitghetrouwe gheweest heeftghetrauwe gheweest hebben

Och weide dijn huexkene bidentabernaculen der herden Diehuexkene dat sijn die sinne15 ende crachten der zielen die gheweidtworden metter leren cristiNu heden hebdi v huexkenevter koyen ghedreuen aent velttot ghi biden vee sijt comen al20 hier bi dat tabernakel des herdente weiden v huexkene Dit tabernakeldes herden dat is die

+16apreecstoel of die stat daermen+

op predict Die herden dat sijn25 die leeraren die allet iaer doerden luden leeren hier ende anderswaer met harer leeren endegoeden leuenne diet voer beleefthebben ende ons ghelaten tot30 enen exempel om na te volghenedaer si henen sijn Ende die desehuexkene weiden ende ter weidendriuen dat sijn predicaersoft onser lieuer vrouwen brueders

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

35 oft van wat ordinen dat si sijnEnde want ic dan heden denstoel des tabernakels becommerthebbe soe gheboert mi dievraghe te vestene ende daer40 toe te antwoerden Waer weides

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

314

[Hs Br 14688 Hs U]

1 rustestu Inden mydden daghe1 dů in deme midden dage WantWant mych dat niet also open

+79a

+ mir dat neit alz offen in ist

en is als het byllichen soldealz id billiche were ich neymen

+147b = [c]xlvweer mych alst sulde Soe+zo holpen deme heilgen propheten

nyemen ich te helpen den5 ten Ezechielem důrch den der6 heylighen propheten Ezechielenmůnt gotz die vrage bericht Wadoer den der heylighe gheestweydes dů die antworde in dengods die vraghe berichtet Waer

+79b

+ hoen bergen israhel sal sin ir

weydestu Die antwoert Indenweyde da soilen sij royn in gronenden10 hoghen berch Israhel sal sijn10 crůdenhoer weyde daer soelen sy rastenNů mercket dry berge in israhelin gruenende cruden Nu mirkedie der prophete wyset inddrij berghe in ysrahel die der prophetespricht der berch gotz der vette

wijset2) Ind spriecht Der14 berch der zoe samen gerůnnen

15 berch gods der vette berch Der+80a

+ berch is der důre lijf vns lieůen

toe samen gherunnen berch is datheren ihesus cristus den derduer lijf ons heren Jhesu cristiheilge geist dede zo samen runnen

den der heylighe [gheest]3) dededar is veil geliedere eyn liif

te samen rynnen dat is voeldat is der berch in deme dat gode20 gheledere eyn lijff dat is der

+80b

+ behaigede zo woynen alz der

berch In den gode behaghet te21 prophete spricht Oůch sprichtwonen als der prophete spriectSanctus paulus der voilde derOuch spriect sanctus paulus Dergotheit behagede lijflich zo woynenvoellede der godheit behaeghedein eme Nů etzeliche werde25 lijflic te woenen in hem

Nu sullighe weerde lieue mynschenlieůe menschen die schaif sintdie schaep sijn des guedendes gůden hirden die doint alz

2) hs wijset ende3) ontbr in hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

heerden die doen als ghescreuen+81a

+ ge- schreůen is neit in sal id

35 is Niet en salt v ydel sijn vroech35 ůch ydel sin vro up sta[n]1) vůrop te staen voerden liecht wantdie lichte want got hait geloiftgod heuet gheloeft die cronedie crone den die wol wachenden die wael waeken Aldus sijnalsus sint die lieůen scheifgin39 die lieue schepken huden opghe-39 in hude up gestanden vro ind

1) hs marge afgesneden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

315

[Hs Br 3 Hs L]

1 du inden middaghe Ende wantmi nv dit niet alsoe open en isalst wel billijc ende betamelijcware ende alst oec met rechte5 sijn soude soe nemic te hulpenden heilighen propheet ezechieldoer den welken die gheest godstot deser vraghen antwoert endebericht Waer weidestu Ende die10 antwoerde is aldus Inden hooghen

+16b berghe israel sal sijn haer+

weide Siet daer selen si rustenin groenen crude Nu merct driedinghen in israel die de propheet15 wijst ende sprac aldus Die berchgods ende die vette berch diete samen gheronnen berch datis dat ouerblijf ons liefs herenihesu cristi dat die heilighe gheest20 te gader dede ronnen ouermidsdie bernende minne die hi tothare alder salicheit hadde Naenen anderen sin soe hebbenoec die felle ioden te gader doen

25 ronnen want cristus veel van hen gheleden heeft ouermids menighepersecucie die si hem aendeden soe dattet bloot wt alle sinen liuete gader ran Ende dat lijf cristi is in dien behaghende te wonenneAls die propheet sprac Ende oec sint pauwels Der volheit dergodheit behaghede lijflijc te wonenne in mi Nu sprecic tot sommighen

+17alieuen werden menschen die daer sijn scape ende gods+

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

31 herden hier om seg ic ende van hen begheric dat si doen

willen alsoe als ghescreuen isNiet en sal in v ydel sijn oft tevergheefs die ghenade gods Ende35 ghi selt vroech op staen voerden lichte want god heeft gheloeftdie crone den ghenen diewel waken Aldus dan soe sijndie lieue schaepkens dat sijn die40 wtvercoren kijndere cristi die

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

316

[Hs Br 14688 Hs U]

1 standen vroech ind sijn gheghanghen1 sint gegaingen in die weyde desin die weyde desleyuens vnses lieuen herren ihesusleuens ons heren [dat is datcristus dat is dat vlijssige

4 vlytighe aen syen Ind dat oeuen]1)+81b

+ an sein Vnd dat oyůen in

+148a = [c]xlvjInden leuen ons heren so weydet+5 deme leůen vns lieůen heren

sich dijne seel wanneer sy aenihesus cristus So weydet sich dynesiet dat luter armoede in datsele Wanne sij an sijt dat lutterluter leuen ons heren Jhesu cristiarmoide Vnd dat lutter leyůen

vns lieuen heren ihesus cristus

Sijne mynschelike wandelingheSine mynnencliche wandelinge15 mit sijnre lieůer moeder Ind15 mit sinre lieůer moider Vndmit sijnen vrienden Ind bij sijnen

+82a

+ mit sinen vianden So geit dit

vianden soe gheyt ditscheifgen weyden in důssemschepken weiden In desen bergheberghe van eyme sinre leiflichervan eynen liefliken sprůncksprůche zo dem anderen Van20 totten anderen Van eynen mynnen20 eynre sinre minnen wercken zowerke totten ander wentdem anderen bis in die werdein die werde wonden Inde diewůnden Vnd die milde vergessůngemylde wtgietinghe sijns edelensins eidelen duren bloidesdueren bloets went inden mynnenbis in den getrůwen doit vns25 doet ons lieuen ghetruwen

+82b

+ lieuen getrůwen heren ihesus

heren Dit is dat weyden dieser26 cristus Dit is dat weyden dieserscheepken Inder coelre vroechdenscheifgin in der koilre vroůdenWant sy noch hongherichwant sij noch hůngerich sint sosijn soe voerloept dat eyn denvůr loůffet in dat ander alz ůp30 anderen als op den velde Wanneer30 deme veilde Wanne eyn scheifgindat eyn scheepken siet eynsijt eyn groyn bůysschengruen buschken graes of eyngrais of ein crutgin dat id lichte

1) naar Rsbr W

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

cruydeghen dat het licht van+83a

+ van natůren bekent dat id emme

naturen kent dat het hem smecklicsmeichlich is so louffet id vůr den35 is soe loepet voerden anderen35 anderen schaiffen hyn dat is datschapen heen dat is dat loepenloiffen dinre selen in bynnen Vpdijnre seelen van bynnen opder weyden dys berges Hie vůrder weyden des berghes Hyr voerloeptloůffet ein scheifgin dat andereyn scheepken dat ander

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

317

[Hs Br 3 Hs L]

1 gherne weiden souden dats diegherne dat woort gods horensouden Die sijn heden vroechopghestaenende sijn ghegaen inden5 werden lichaem ons herenihesu cristi ende hebben dien metgheesteliken oefeninghen al doervaren Want dat si te dier weidengaen dat is haer vliteghe aensien10 ende haer crachtighe endeghestadighe oefeninghe in datsuete leuen ons liefs heren ihesucristi Siet dan weidet ende spijsthaer die ziele wanneer si aensietDie ziele wanneer si aensiet

+17bdie willighe ar- moede ende+15 die puer aermoede ende dat puer

16 dat luter liden ons ghetrousleuen ons liefs heeren jhesu cristiheren ihesu cristi Ende alsi oeczijn minlike wandelinghe metaensiet sijn minlike wandelinghesijnre lieuer moeder ende metmet sijnre lieuer moeder endesynen vrienden ende bi synen20 met sinen gheminden vrienden20 vianden so gaet dat scapelkinende met sinen vianden Siet aldusweeden inden berghe van desengheet dit scaepken dat is dieliefliken spruten vanden eenenminnende ziele weiden in desentotten anderen van een sijnreberch die cristus menschelijcmynnen werke totten anderen25 leuen is in al dien dat van hem25 tot in die weerden wonden endeghescreuen is vander eenderin die milde vutsturtinghe zijnsleren in die andere Ja al tot inedelen dierbaren bloets tot indie werdighe wonden ende indie minlike doot ons ghetrau die minlike verghietinghe ende

+74a

+ wen heeren Dit es dat weeden

30 milde wtstortinghe sijns edelen30 deser scapelkins inden coudendierbaren bloots tot in die menschelikevorst Ende want si noch hongherich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

doot ons ghetrous herensijn zo voor loopt datDit is dat weiden der scaepkenseen dat ander vpden veldeinder coelder morghenstont EndeWanneer dat een scaep siet een35 de want si dan noch hongherachtich35 groen struuxkin gars of crudekinsijn soe voerloept datdattet lichte van natuereneen dat ander alst opten veldekent dat hem smakelic es socomt Ende dat is in deser wisenloopet voor die andere henenWanneer dat een scaepken sietDat es dat loopen dijnre zielen40 een scoen groen bosschelken40 len van binnen op der seluer

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

318

[Hs Br 14688 Hs U]

Want eyn mynsche heet inWant ein meynsche hait in einreeynre tijt voel meer hindernyssezijt etzwanne me hyndernisse

+148b = [c]xlvjdan op die ander Van slapen +

+83b

+ dan up der andere van slaiffe

van bielden Van krancheidenvan bilden van crancheit Van15 van mengherhande ongheschyckheit15 manigherhainde vngeschickeitVan inrelicher kaltheit vanVan y[n]relicher1) kaltheit vaninrelichen wee van duysternysseynrelicher we van duysternisse inin bynnen dat he hem nietbynnen dat hie eme neit gedoinghedoen in kan wanneer dat19 ein kan Wanne dat got inthelt20 god onthelt sijnen troest ende

+84a

+ sinen invlůs vnd sin licht So

sijn liecht soe gheyt id aldusgeit id alsůs Dit deit got vmb goitDat deyt dich god omme guet

1) hs ymrelicher

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

319

[Hs Br 3 Hs L]

1 ghers oft een crudeken dattet1 weeden des berghes Hier voorlicht van naturen wel kent endeloopt dat een scaep dat ander

+18adat hem smakelike is ende+

sijnre naturen beuallijc soe loepet5 voer die andere scapen omdat te ghecrighen ende af tebitene eer die andere daer aencomen Och lieue mensche ditmeyn ic dat anders niet en is10 dan dat lopen dijnre zielenvan binnen opter weiden deswant een mensche heeft totberchs voerseet Siet hier voerloepteenre tijt yets wat meer hyndernessendan dat een scaepken datdan vp die andere vanander Dat een smenschen minnendeslapene van beelden van crancheden15 ziele voerloept op een tijt15 van menegherande ongheschictheiteens anders menschen minnendevan inreliker cautheitziele nochtan dat si beide invan inreliken wee van duusternessenminnen gaen weiden Ende ditvan binnen dat hicoemt aldus toe Want des menschenhem niet ghedoen en can wanneer20 scaepkens dat sijn die20 god onthoudt sijn invloetcrachten van binnen die hebbenende sijn licht so gaedt aldusop een tijt meer hijndernisse danDit doet di god om goetop een ander tijt ende alst soe

is soe en connen si niet ghelopen inder weiden ghelijc den anderen25 die op die tijt gheen hijndernisse en hebben Oec coemt dese hijndernisse

+18bvan slapericheiden ende op een ander tijt van weeldicheiden+

ende somtijt van crancheiden ende van menigherhandeonghescictheiden of van inreliker wee van inwendigher duysternissenalsoe dat die arme mensche hem seluen niet ghehelpen en30 can noch hem te gode ghegeuen op dien tijt als op enen anderenwant wanneer dat god sinen invloet onthoudet soe gatet aldusEnde dit doet die goedertieren god alte male int goede Oec na enen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

anderen sin soe voerloept dat een scaepken dat ander wanneer alsdie een cracht der zielen meer gheneicht ghestoect ende gheport wort35 van binnen soe dat si meer smakens heeft ende gheuuelens minnensende ghebrukens nv in dit nv in dat dat die ander crachten op die tijtniet en hebben al hebben sijt wel op een ander tijt in anderen oft in

+19agheliken saken alst dese licht niet en heeft Ende dees weechs ende+

kennens onderlinghe is ons groot noot op dat wi ons seluen te male40 niet en verwanen mer te naerdere onse alleyndicheit leeren bekennen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

320

[Hs Br 14688 Hs U]

1 daer nae als hy dich schickinghe1 dar na alz hie dir schickůngeghieft so loepstu ende weydesgijft so loiffes dů ind weydeslustliken Inde voercompslůystlichen Ind vůrkomes etzwannedicwijle die ander Och wye waledie anderen Och wie5 is dich dan wanneer du openheit5 wail is dir dan Wanne dat důheues Ind mynne In desenvoerghenoemden

offenheit haist ind mynne in

dinghen soe weydestudiesen vůrgenanten dyngen Solustlichen in desen berghe

+84b

+ weydes dů lůstlichen in diesme

Ind rastes in den groenen derberge Vnd rastes in deme gronender10 vrocht des doedes ons lyeuen10 nender vrůcht des dodes vnsheren ihesu cristi Her omme hyndernysselieůen heren ihesus cristus Horen sijn dier niet hyndernyssevmb hindernisse in sint dirdattu niet ghedoen enneit hindernisse dat dů emekons in binnen desen dinghenneit gedoin ein kainst in bynnen15 dat en sal dy niet achter rugghe15 nen den dingen dat in sal dichsetten lijt dich daer ynne

+85a

+ neit zo růcke setzen Lyd

dich da ynne vnd var vort

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

321

[Hs Br 3 Hs L]

1 Mer hier na lieue kijnt als dese1 Maer als hi di gheschichtheitvlaghen ouerleden sijn ende higheeft so loopestu ende weedesdi scencket sijn godlike gracielustelike ende voor comes yetsdien edelen dranc soe lopestuwat den anderen Och hoe wel5 ende wordes ontsteken ende5 es di dan wanneer du openheitvoercomt dan die andere diehebs ende mynne in desen voorverre voer di waren Och hoeghenoomden dinghen So weedestuhemels is di dan ende hoe wellustelic in desen berghe endelust di dan tot allen gheestelikenrustes inden groenen crude der10 saken wanneer dattu openheit10 vrucht des doots ons liefs heerenin di vindes ende minne in desenihesu cristi Hier omme sijn hindernessenvoerghenoemden dinghen sietdat gheen hindernessendan weidestu lustelijc in desenen sijn Dattu niet ghedoen enberch ende rustes in die groenheitcons die dinghen dat en sal hu15 der vrucht des doots ons heren15 niet te rugghe setten Lijdtihesu cristi alle hijndernissehu daer in ende vaer voorten is di gheen hijndernisseDat

du niet ghedoen en const binnen den dinghen dat is in hoghen gheesteli-

+19b ken beuindene ende gheuuelene dat en sal di niet te rugghe setten+

20 alst niet beter sijn en mach soe houdi vromelijc Ende emmer oefent dialle daghe in dat wtwendighe leuen ende liden ons liefs heren ihesu cristiende houdet di vaste daer in ende vaert daer in voert Ja hoe misselijcdat di oec dient oft smaect emmer en laet niet af tot aen dier tijt datgod anders versiet Want hi een ghetrouwe herde is ende weet bat25 wat sinen scaepkens noot is dan si selue doen Ende daer om soeen is den menschen die hen te gode voeghen willen gheen dinc beterenoch nuttere dan dat si hen altijt pinen vromelijc ende gheheelijcaltemale onder gode te latene in allen dinghen die god op hen vallenlaet van binnen oft van buten mits hem seluen oft enighen anderen

+20acreaturen sonder wtnemen der dinghen Mer dit is leider metten+

31 menighen herde swaer ende pijnlijc te doen eer si selue totten

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

gheuuelene comen dat aldus ghedaen moet sijn ende daer bi soemoet hen veel costen ende si moeten menighe pine ende bloodighenarbeit doeghen ende liden ende menighe gruwelike verborghenne35 doncker weghe doer varen eer si hier toe gheraken Wat waendilieue mensche hoe sere dat die ghehijnderde scaepkens screyenals si hongherich vander weien comen ent hen daer niet ghegaenen is na haren begheren ende niet ghecrighen en connen dat siminnen ende gherne hebben souden Och hoe vreesen si hen si40 duchten seker te steruene om dat si haer voetsel niet ghenomen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

322

[Hs L]

[1] en hebben noch en connen ghenemen alsoe hen dunct dat die andere

+20b[2] + wel nemen ende ghenomen hebben Want het waer eenre minnender[3] zielen veel saechtere een doot te steruen waert moeghelijc om gods[4] wille dan dat si niet ghecrighen en can na haer begheerte dien si[5] met minnen omvaen heeft ende begrepen Och hoe quets ende hoe[6] wee doet haer dat si gherne haers herten bloot in sijnre minnen[7] verteeren soude ende dat hise niet aen en siet dien si soe zere[8] mint mer sijn aensicht afkeert van haer ende laetse op haer seluen[9] staen altemale sonder troost ende solaas yets yet van hem te ontfane[10] Ja doch een woordeken te minsten dat troestelijc ware van hem te[11] ontfane dat waer harer herten dusent merc wert Och lieue kijndere[12] dit en ghesciet sonder waer omme niet dat dit die milde ghenadighe[13] god doet want hi doetet al om een beter dat hier wt maken wille

+21a[14] + dwelc hem wel condich is al eest di noch verbor ghen Ende want[15] desen ghelatenen mensche die minne gods al en weet hijs niet te[16] male verblijnt heeft soe en can hi niet te recht aenghesien ende[17] ghemerken datten sijn lief weder mint dien hi nochtan dus gherne[18] minnen soude om dat hem dunct dat hi hem alte male gheen[19] teeken van minnen en toent als voerseet is Ende dat en dunct[20] desen mensche niet alleen dat hem sijn lief niet weder en mint[21] mer hem dunct oec dat hi alte male van hem verworpen is ende[22] verstoten ende dat hi hem recht onwert heeft soe dat hi hem niet[23] sien en wille noch horen noemen te sinen goede Och lieue ghelatene[24] mensche hier in sidi bedroghen het en is seker alsoe niet als ghi waent[25] ende v dunct want wildijt weten ende verstaen soe is een ghelaten[26] mensche ia aldus ghelaten een vercoren mensche Want die ghetrouwe

+21b[27] + god die en soudene aldus niet prueuen met desen lidene dat[28] soe edel is en woude hi er niet een wtuercoren kijnt af maken hier[29] namaels Hi doeghet alleene om een prueuen ghelijc een brudegom[30] die ondertrouwe ghedaen heeft sijn gheminde bruyt ende die dan[31] beprueuen wille oft si hem ghetrouwe is ende ghestadich in sijnre[32] minnen soe ondersuect hi oec nauwe oft si haer herte yet gheleet[33] heeft aen enighen mensche die leeft buten hem Ende dit doet hi in[34] deser manieren hi gheeft haer te kennen ende doet haer verstaen[35] dat hi zeer onledich moet sijn met anderen saken dan met haer[36] soe dat hi haer in langhen tiden niet pleghen en mach noch si[37] sijns mer dat hi die dinghen besorghen moet diemen inder brulocht[38] behoeuen sal ende orberen moet ende hoe dat hi nernstich moet

+22a[39] + sijn son- der sparen die te vercrighen Noch meer seet hi haer[40] aldus dat hi verre van huys moet varen onder sijn vriende om te

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

323

[Hs L]

[1] biddenen op sinen dach etc Doer al dat hi nochtan dit altemale[2] te voren voersien ende bestemt heeft soe heeft hijt nochtan aldus[3] op een scalcheit der bruyt te verstaen ghegheuen ende doetse[4] waers wanen op dat die arme sottinne haer nieuwers voer hoeden[5] en soude Ende hadse anders yement int herte lief dat si haer[6] alsoe te vrilikere ende ongheueyndelikere tot dien keeren soude ende[7] liefscap toenen ende oec doen als si waende dan meer dan op een[8] ander tijt vri te wesen ende onberespt ongemerct ende onghesien[9] verre van hem diense ondertrouwe heeft Ende want hi wel weet[10] datse hem emmer nv sonder enighen twiuel openbaren soude als

+22b[11] in gane in stane in sprekene in ondersiene ende in anderen+

[12] manieren die daer toe horen heymelijc oft openbaer met hem[13] seluen ende met enighen teekenen met boden ende met brieuen[14] oft anders hoe dat si Soe en is hi ghenen tijt verre van haer mer[15] hi comt ende gaet altoes al heymelijc onder tusschen ende staet[16] achter der doren ende merct altijt wel nauwe al haer wercken[17] ende siet wat si te handen trect Ende dan ten langhen lesten soe[18] doet hi haer van vers te verstaen gheuen dat hijt al aenghesien heeft[19] dat si bedreuen heeft Ende heeft hi dan enighe onghetrouwicheit[20] in haer ghesien oft in enigher wijs in haer beuonden hoe dat si[21] want hise noch niet beslapen en heeft ende thuwelijc niet vaste[22] ghemaect noch beseghelt en is van hen beiden soe versiert hi[23] enighe andere hoghere ende meerdere sake die hi dan voer handen

+23a[24] nemt ende meynt te doen ende dan soe scheit hi alsoe van haer+[25] met hoechsheiden sonder enighe diffamacie ende hi laetse sijn[26] datse is ende trect sijnder straten licht tot eenre andere Ende[27] dan alsoe voert tot dat hise alle beprueft heeft toet dat hi vijnt[28] die sinen oghen behaghelijc is die hi dan trouwet Ende soe die[29] brudegom wisere ende beheindeghere is soe hi dese prueue wiseliker[30] ende beheyndichliker aen leecht Ende en prueft dit niet alleen[31] een weke oft twee mer een iaer of twee of drie oft meer na dat hi[32] wijs is Want een verborghen dinc dat heymelijc is dat mach onder[33] wilen wel herde langhen tijt staen eert wt coemt ende int openbaer[34] ghebracht wordt Ende daer om is langhe prueuen goet al nemtse[35] die menighe noode Vijnt hise hem oec goet ende getrouwe ende[36] dat si haer vriendelijc lijdt ende verwacht des tijts al die wile

+23b[37] dat hi van haer is Ende si verbeidt sijnder toecoemst in verbeidenre+

[38] ghedoechsamheit sonder haer tot yement anders te keren die leeft[39] of wt te siene op enighe andere vreemde saken die toeten dinc niet[40] en horen Soe verblijdt hi hem sonder twiuel wel sere van haerder

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

324

[Hs L]

[1] tamelijcheit dat hi alselken een vonden heeft daer hi met rechte[2] die minne sijns herten stoutelijc ende coenlijc in behoudender wijs[3] aen legghen mach ende biedt ende bewijst haer alle die ere die[4] hi mach Ende niet en biet hi haer alsoe veel eeren reuerencien[5] ende werdicheiden hi en kent altoes wel datse meerder eeren[6] wert is want hijt ondersocht heeft ende beuonden Want nemmermeer[7] en machmen alsoe wel gheweten ende gheprueuen hoe zere[8] oft hoe vele dat een mensche den anderen mint alsmen des ghewaer

+24a[9] + mach worden in lidene ende in begheuentheiden ende in[10] pinen ende verdriete dat men liden ende doeghen siet enen mensche[11] om eens anders wille Want dat is sonder enighen twiuel waer alsoe[12] vele als een mensche mach liden ende doeghen om enen anderen hem[13] te lieue alsoe vele mint hi hem min noch meer Ende aldus soe eest[14] recht in alre wijs met onsen ghetrouwen vrient ende minnare[15] ihesu cristo Daer hi alder liefste die minne siins herten aen legghen[16] soude ende wille die prueft hi aldermeest met lidene ende gheues[17] hen alsoe vele te liden ende te draghen als hem behaghelijc is ende[18] hi oec haer stercheit kent datse om sinen wille ghedraghen connen[19] ende moeghen ende niet meer alsoe die apostel seet

[20] Het beginsel van heilighen leuene der vercorender menschen die namaels[21] toe selen nemen inder minnen cristi dat is liden Ende dat die

+24b[22] + vercoren menschen sijn ende lieue vriende cristi die aldus ghelaten[23] sijn dat machmen aldus prueuen Want openbaer sondaren die hen[24] tot gode niet en voeghen noch gode niet toe en hoeren alsoe te duchten[25] is die en hebben des lidens niet ende god en seyndes hen niet toe want[26] si hem niet toe en horen ende hi hem haerder niet onderwinden en[27] wille Ende wouden hem die selue sondaren te gode keeren ter[28] stont souden si in becoringhen vallen daer si voermaels niet af[29] en wisten als ic selue vele personen ghekent hebbe dien dit ghesciet[30] heeft Tot enen teeken dat alle die ghene die tot gode selen comen[31] ende hem toe horen dat die den wech des lidens ouer moeten Alsoen[32] ihesus cristus die sone der minnen selue voerghegaen ende ghesmaect[33] heeft ende is alsoe tot sinen vader comen vanden welken

+25a[34] + hi hier neder quam ende van minnen om ons li- den woude tot[35] in die doot Ende hadde oec die vader van hemelrijc yet beters oft[36] edelders gheweten dan liden dat is goet te moeden dat hijt sinen enighen[37] gheminden sone ghegheuen soude hebben Ende daer om lieue kijndere[38] alle die ghelaten sijn enen tijt van gode ende alsoe in liden sijt[39] laet ons liden blidelike met onsen gheminden vrient ihesu cristo[40] op dat wi alsoe yetswat sijnre minnen ende sinen lidene antwoerden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

325

[Hs L]

[1] ieghen al dat grote swaer liden dat hi om onsen wille gheleden[2] heeft oft wi hem oec yet gheliken mochten Want sonder twiuel[3] soe wi meer lidens hebben ia met verduldicheiden ende meer op ons[4] seluen bliuen staen in deser tijt soe wi den lidene ons heren dat hi[5] hier inder tijt leedt meer ghetuychs gheuen met onsen leuene ende hem

+25b[6] ghelijc sijn Ende hoe dat met ons gaet laet ons boven al goet+[7] betrouwen in onsen lieuen here hebben want soemen hem meer[8] betrout soe hijt bat maect ende ons meer gheeft Want noyt mensche[9] en mocht hem te vele betrouwen Sijn goetheit en maechs niet laten[10] die ghene te troesten die haers selfs wtgaen ende hen gode altemale[11] beuelen ende allen hope ende troest ende haer betrouwen in hem setten

[12] Nu willen wi dan weder keeren totten scaepkens daer wi lang[13] eer af spraken Al sijn wi daer af ghetreden om deser ghelatender[14] menschen wille daer ic nv langhe af ghesproken hebbe om hen[15] te waerscuwene hoe si hen die wile hebben selen datse haer[16] brudegom ihesus cristus prueuen wille oft si hem hertelijc minnen[17] oft niet oft enen anderen lieuer hebben dan hem Want haddense[18] yement anders lieuer dan hem dat soude hem inder langher

+26a[19] stont inder ghelatentheit openbaren want si souden in anderen+

[20] dinghen haers herten ghenuechte ende solaes sueken ende daer[21] op met minnen vallen Ende daer om lieue mensche al die wile dat[22] aldus met v staet soe lijdt v verduldichlijc ende verwacht ghetrouwelijc[23] des heren ws liefs Ende en keert v emmer niet af van hem op enige[24] ander creaturen met ghenuechten ende solaes daer in te rapene Al[25] schijnt hi nv verre te wesen van v hi is v nochtan herde bi ende[26] merct v nauwe want dedi anders dan aldus soe soudine verbelghen[27] ende van v veriaghen Verwacht dan sijns ende hi sal dan seker[28] comen ende niet langhe merren Want kende hi uwen gront ws herten[29] dat ghijs niet langhe en soudes connen ghedraghen noch gheliden[30] dat hi v hem niet en openbaert na uwen wille soe soude hi v seker

+26b[31] te hulpen comen ende troestelijc ende onder- stant wesen want hi al+[32] vol trouwen is Mer nv kent hi v herte bat dan ghi ende hi weet[33] bat wat ghi om sinen wille liden moecht dan ghi selue doet Ende[34] daer om sijt des te vreden ende laeten comen dreighen ende slaen[35] hoe hi wille sonder stenen beclaghen oft berespen ende latene[36] werken hoe hi wille hi is wijs hi saelt al wel maken betroudijs hem[37] Hi en is niet gherne berespt in sinen werken noch hi en hoert niet[38] gherne ghecroen van dien die niet alsoe wel en weten wes dat si hem[39] betrouwen als hi wel weet wat hi doet Ende dan sal hi met desen[40] ghehijnderden scaepkens die aldus na haer begheerte niet ghe-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

326

[Hs Br 14688 Hs U]

Ind voerwaer die scape schryentdie schaif schrient sere Wanneseer wanne sy hongherichsij hůngerich van der weydenvan der weyden koment Ochkoment Oůch wan dat scheifgin10 wanne dat scheepken der weyden10 der weyden cristi hůnger lijdetcristi hongher lijdet eyneneynen dach of ein iair of langerdach of eyn iaer of langher Datdat inreliche schrien des geistesinreliche schryen des gheestes

+85b

+ wie mach die steymme

+149a = [c]xlvijwe mach die stemme horen+houmlren dan alleyne got wie

dan alleyn god We mach troesten15 mach troisten den troistelosen16 den troestloesen gront wegrůnt wie mach helpen danmach helpen dan der herdeder heirde weder ůp die heydeweder op die weyde daer dieda die sele gespijset wirt indeseel ghespijset woert Ind ghesterketgesteirckit da sij vort mach20 sterket dat sy voert mach komen20 komen an den anderen berchaen den anderen berghe

Dit is die vette berch die+86a

+ dat is der vette berch die

kostber weerdighe seel ons lieuenkoistber werdige sele vns lieůen30 heren ihesu cristi De weyde des30 heren ihesu cristi Die weydeberghes is dattu aen sies diedysses berges is dat dů an seysvnmyddelike vereyni[n]ghe derdie vnmiddeliche vereynungegodheit Ind der liefliker selender gotheit Vnd der leiflichercristi Hijr om is sy der vette berchselen vns lieůen heren ihesus35 Ind der acker der god ghebenedijt35 cristus Hir vmb is sy der vetteheet voer allen creatueren

+86b

+ berch vnd der acker der got

Ind ouermyts sy is der dueregebenediet haumlt vůr allen [creaturen]1)

lijf cristi vereynighet der gotheitVnd oůermitz sij is der39 Deser dinghen inreliche open-39 důre lijf vns lieůen herren ihesus

1) Zie aant

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

327

[Hs Br 3 Hs L]

1 weyden en connen groot medeliden met hen hebben want si indrucke ende in druefheiden sijn Mer desen druck sal saen verwandeltsijn in groter bliscap Alsoe die goede herde selue seet inder

+27aeuangelien tot sinen scapen Ghi selt v bedrueuen ende die werelt+

5 sal haer verbliden mer v droefheit sal verwandelt worden in bliscappenOch denct alle minnende hertenwanneer dat dese scaepkensDie scapen screyen zeere alsder weiden cristi hongher lidensi hongherich vander weedenenen dach oft een iaer oft meercomen Och wanneer dat scaepkin10 O wee ende wach bouen alle wee10 kin der weeden cristi hongherdes inrelecs screyens des screyenslijdt eenen dach of een iaer ofdes gheest wie mach diemeer dat inrelic screyen desweenlike stemme horen dan alleengheests wie mach die stemmegod Wie mach dat grondelosehooren sonder alleene god Wie15 lose wee van binnen saten ende

+74b

+ mach troosten den troostelozen

ghenesen dan alleen god Wie16 zen gront dan die herde wedermach troesten den troesteloesenvp die weede bringhende daergront die van minnen is ghewontdie ziele ghespijst weert endeende niet en can ghecrighenghesterket dat si voort mach20 dien hi mint dan alleen godcomen anden anderen berchEnde wie mach oec desen screyendenscapen helpen dan alleengod die goede herde soe dat hidie weide op doe daer in dat25 die ziele ghespijst si ende ghesterctwort op dat si voert comenmach op dien anderen berchdat is die vette berchdat es die vette berch dieDese costelike vette berch datcostelike werdighe ziele ons liefs

+27b is die werdighe ziele ons liefs+30 heeren ihesu cristi Die weede dies

31 heren ihesu cristi Die weide desbeerchs es dattu ansies die wonderlike

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

berchs is dattu aensies dieonghemiddelde

vereeninghe der godheit

vereninghe endeende der lieueliker zielen cristidie sameninghe der godlijcheitHier omme es zi die vette beerch35 ende liefliker zielen Hier om so35 ende die acker die god ghebenedijtis hi die vette berch ende dieheeft voor alle creatuerenacker die god ghebenedijt heeftende ouermits haer es dat dierbaervoer alle creaturen Ende ouermidslichame cristi vereenichthaer soe is dien dierbarender godheit Deser dinghen inrelike40 lichaem cristi verenicht der god-40 like openheit ende beuindinghe

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

328

[Hs Br 14688 Hs U]

1 heit Ind bevyndinghe is lustighe1 cristus Vereyniget der gotheytweyde dijnre selen Als die seledieser dinge inreliche offenheitaensiet die wijse wijsheit derJnd bevindinge is lůstliche weydewijser selen cristi Ind mynsamen4 de dinre sele alz die sele an sijt5 sy is in ireme Adel dorste koinlichen

+87a

+ die wyse wysheit der wyser selen

hijr omme lijden noetvnses lieůen herren ihesusvan bynnen Ind van butencristus vnd wie minsam sy is inwt adel inrelichen weten waerirme adel wie ardich vnd lieflichomme Ind waer toeind getrůwe deme vrsprůnck ind

10 deme geschaffenen vngevisterwairer gantzer wyser trůwen inddoirste kůnlichen hir vmb lijden

+87b

+ noit in bynnen ind in bůyssen

vs adele inreliches wisses war15 vmb ind wair zo

Als ditalz dit schaifschaep in deser weyden is Ind dine sele [in]1) deiser weyden is

+149b = [c]xlvijdat een woerdes meer ghewaer+vnd ein wirt is me gewar dan

dan dat ander Och wye sy dandat ander Oůch wie sij dan20 loepen in hoere stilheit van den20 loůffent in irre stilheit van demeeenen totten anderen Dat inrelicheeyme zo deme anderen dat ynrelichebeuynden is so lieflicken

+88a

+ bevinden is so leiflich

so hemels so wonderlijc id deitind so heimelsch ind so wunderlichsy springhen Inde loepen indat id sij deit springen ind25 hem seluer Inde vlijtelichen weiden25 loůffen in in selůer ind vlijslichenals dies lieue mynschen diesweyden Alse deise lieůe menschengheploghen hebben den morghendys geplagen haint denso moghen sy wael komen tottenmorgen so moigen sij wail komenelter Ind sueken hem toe maele29 zo deme elter vnd soicken in

1) ontbr in hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

30 te eten die daer is die herde die+88b

+ zo male zo essen Jnd der da

berghe In de weyde Ind ontfaenis der heirde der berge ind diedat heylighe sacrament Ind gaenweyde intfain dat heilige sacramentsitten by sich seluer Ind inind geint sitzen by sichkunstu diese dinghen niet alwegheselůer Jnd in kanstů diesen35 weghe ghelijck wael ghedoen dat35 dingen alle weghe geliche woilis billich Dat in schaed dich nietneit gedoyn dat is billich dat indaer omme en saltu niet afschadet dir neyt dar vmb eyn laeten noch en salt dich niet

+89a

+ saltů neit af laissen noch in salt

verueren Mer ganc voert aendendich neit ir veiren mer ganck vort40 dirden berch der godheit40 an den dirden berch der gotheit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

329

[Hs Br 3 Hs L]

1 heit Deser dinghen inrelike openheit1 es lustelike weede dijnre zielenende smakelike beuindingheAls die ziele aensiet die wise wijsheitdat is lustelike weide der zielender wiser zielen cristi endecristi ende hoe minsam is si inhoe minsaem si es in haren aerde5 haren adel soe dat si coenlijc op5 so soudse coenlic dorren hierhem liden ende pine doeghenomme liden noot van binnen endebeide van binnen ende van butenvan buten vten aerde inrelicswt adele inrelecs wetenswetens waer omme ende waer toeende bekennens Daer om ende10 waer toe ende om wien datselijdt want soe si des meer willesoe si hier meer lidens begherenmoet van rechter scout ende alwt rechter scout van minnen

+28aEnde als dan dat scaepken dijn+

16 ziele in deser weiden is ende een16 Als dit scaepkin dine ziele invan haren vruchten dies meerdeser weeden es ende deen meerghewaer wert dan die anderegheware werdet dan dat anderAch hoe si dan lopen in dieOch hoe si dan loopen in harer20 inrelijcheit van binnen inderbegheerten

20 stilheit vanden eenen totten

ende springhen in hem seluenanderen Dat inrelic beuindendes gheest vanden enen tot denes zo zoete zo lieflic zo hemelschanderen ia van alle dien dat hizo wonderlic dat sise doet loopenvter rechter minnen om onsende inden oplukene25 ghedaen heeft Ende als dan die25 ende neerstelike weeden Als deseminnende ziele aensiet elc bisonderlinghe

lieue menschen dies ghepleghen

wat die menscheit cristihebben des morghens moghen zijvan buten inden lichaem persenwel comen ten autare endeende pinen gheleden heeft om onssoucken hem te male te etene30 Ende oec sijn minnende ziele wt30 die daer es die herde die berchwat minnen dat die here hemende die weede ende ontfaen dat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

daer toe ghegheuen heeft endehelighe sacrament ende gaenouerghegheuen inden handen dersitten bi hem seluen Ende ensondaren Ende dan die godheitconstu dese dinghen altoes niet35 die hem daer toe vernedert heeft35 euen wel ghedoen dat es recht datdat si die me inder zielen cristi om

+75a

+ en scadet di niet daer omme

onsen wille ghestort heeft ende bien suldi niet of laten noch enhem ende in hem ghebleuen heeftsal di niet veruaren Maer gaetdaermen hem alle onwerde endevoort anden berch der godheit

+28bversmaetheit gheboden ende +

41 ghedaen heeft Ach als ghi dit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

330

[Hs Br 14688 Hs U]

Der dirde berch is dat ongheschapenDer dirde berch is dat vngeschaffenguet cristus Inden berghegoit cristus in demeis die rast des myddendaghesberge is dey roy des midden35 daer haldet dit schaepkijn sijne35 dages da heildet dit schaif sinemeridien Alleyn dat diese dinck

+89b

+ meridien alleyne dat deise

in dich sich verghaen moghendinck in dir sich ergain moigenin daghe Ind oich inde nachtenin dage vnd oůch in naichte indInd in eynre vren machstuin eynre vren maichtů weyden40 weyden in allen dryen berghen40 in allen dren bergen nů van dem

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

331

[Hs Br 3 Hs L]

1 ende veel meer wel te recht aensiet inden inwendighen grontws herten Ay dat inrelec beuinden ende beuuelen dat daer dan isdat is lieflijc ende soe hemels ende soe wonderlijc het doet singhenende springhen ende lopen ende hem seluen blidelijc weiden Als5 dese lieue menschelkens des gheploghen hebben inder nacht metwerdigher aendacht ende gheesteliker oefeninghen dan smerghenssoe moghen si wel comen ten outare om dat lammeken cristumihesum altemale tetene die daer is die herde die berch ende dieweide ende ontfaen dat heilige sacrament want hi onnes hen wel Ende10 dat si dan gaen sitten bi hen seluen sonder vele becommernissen vanherten ende keeren haer inwendighe crachten weder in gode een goede

+29a wile tot dat si inwendichs inwerckens gheuuelen dat dat h sacrament+

van binnen in hen werct op dat sijs waer nemen Ende en constudese dinghen die hier voer ghescreuen sijn niet alle weghe euen15 wel ghedoen alst wel billijc noot waer ende profitelijc Mer wantpruefelijc is datmens altijt niet ghelijc wel ghedoen en can ouermidsonse menschelike crancheit die groot is in ons dit en scaedt dienochtan al niet ende du en selt daer om niet af laten noch di oecverueren Mer gaet altoes voert tot aenden derden berch der godheit20 Die derde berch dat is die onghescapen goetheit cristus Siet indesen berch soe is die ruste des middaechs Al hier houdet dat scaepdat onnosel lam cristus die oec selue die herde is sinen middach

+29bende sijn noenstont hier schijnt die sonne ten heetsten van alden+

daghe hier eest tspel volmaect Doch eest alsoe dat desen dinghen25 in di verwandelen moeghen want onder dach ende nacht ia endein eenre weien soe moeghestu clymmen ende vanden herde gheweytworden in alle drie die berghen Nu in dien ende nv in desen soedat niet altoes alsoe ende alsoe en moet sijn gheweydt mer datmenyerst ga weiden inden nedersten ende dan opclimmen inden anderen30 ende dan tot opten derden Mer na datmen meest bereetscap heeft

nv te desen ende dan te diendaer na mach men weiden gaenDie derde berch es dat onghescepen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

nv hier nv daer na lust dergoet cristus In dienbegheerten der minnender hertenberghe es die ruste des middaechs35 Doch na settinghe der woorden35 daechs daer hout dit scaepkinsoe hebben wijt aldus begrepenzijn meridies Alleene dat

dese dinghen in hem vergaenDie weide des derden berchsmoghen inden daghe ende oecis dat du aensiet die wonderlikeinder nacht In eenre hueren40 ordinancie ende cierheit der40 moghestu weeden in alle drien

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

332

[Hs Br 14688 Hs U]

1 Nu van den inde[n]1) nae settinghe1 in den doch na setzůngen der

der woerde heb wer id alsusworde ham wir id alsus ge greiffenbegrepen Dye weyde des berghes

+90a

+ Die weyde dys bergis is

+150a = [c]xlviiis als du aensies die creaturlicheit+als dů ansijs die creatůrlicheit

gods dat is sijne edel5 gotz dat is sin eidel menscheit6 mynscheit ende die wonderlikeind die wunderliche ordenungeordenynghe ende cierde der hiemelvnd tzeirde der hemele ind derende der enghele inde derengel ind der menschen sunderlichmynsche sonderlinghen wye godwie got mit dir gedain hait10 mit dich ghedaen heuet so wetstu10 so weystu wail wie dir gescheitwael wye dich gheschyet is

+90b

+ is van gode so dů dan an seys

van gode so du dan aensies diedie vngeschaiffenheit dat is gotlichongheschapenheyt Dat is godlichweysen die heilige dryueldicheitwesen die heylighe drijuoldicheitdar mach dir werden alz15 Daer dich werdent also15 veil offenheit dat dů verlůsesveel offenheit Dattu verlusschesdich vnd offenheit ind dat geistin openheit Ind dat gheystverslindet bis in vnbekennen des

gheyst verslinde[t]2) went in onbekennendins ind des sinen so moistů

des dijns ende des sijns+91a

+ van noit rasten in stilheit want

20 soe moetstu van noede rasten20 da in bistů neit in dinre vermogenheitin stillicheit Want daer in bistuvan wůnder weirstů wůnderloisniet in dijnre moghentheit vanind singkes in dat ewigewonder woertstu wonderloes Indedat die geware roye is dat heildetsinckes in dat ewighe dat diehie mit der meridien roye der25 ghewaer rast is Daer helt hy25 da sprach ich bin ein goit heirdemit dich meredien rast der daersprac ich byn eyn guet hierde

1) hs inde2) ns verslindes

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Nu by dijnre beuinghinghen en+91b

+ na dinre bevindůnge in bliůes

30 blyues du neyt daer Doch bistu30 dů neit da doch bistů aldaaldaer cristo also gheeynichtcristo Also geeyniget dat dinDat dijn wael ende dijn we inderwail ind din we inder zijt neittijt niet anders en sal sijn dananders in sal sin dan vs eme ditwt hem Dat laet dier lief sijnsal dir leif sin ind bis vort alle35 ende bis voert meer alle dijne35 dine dage ein scheifgin der

+150b = [c]xlviijdaghe eyn schepeken der weyden+weyden des gůden heirden de

des gueden hirden die daerda sprach Jch bin ein gůit heirdesprack Ich byn eyn guet hirde

+92a

+ Selich sint die die dys hirde

39 Selich sijn sij de dis heerde39 weyden sal eweclichen in deme

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

333

[Hs Br 3 Hs L]

1 hemelen ende oec die creatuer- 1 desen berghen nv vanden eenen

+30alijcheit gods dat is die werdighe+nv vanden anderen Doch na

menscheit ons heren ihesu cristisettinghe der woerden hebbenEnde alstu al dit met sonderlijcheidenwijt aldus begrepen Die weede5 aensiets ende hoe god5 des berchs es als du aensies diemet di ghedaen heeft soe wetestucreatuerlicheit gods dat es sijnwel hoe di ghesciet is van godeedele menscheit ende die wonderlikeEnde alstu dan oec aensiet dieoordineringhe ende verchiertheitonghescapenheit des godlijcs wesensdes hemels ende der10 dien spieghel sonder vlecke10 ynghelen ende der menschender hogher drieuuldicheit daersonderlinghe hoe god met didi wort alsoe vele openheidenghedaen heeft so weetstu weldattu di verliest in die openheithoe di gheschiet es van gode Alsende die gheest hem verswijndetdu aensiest die ongheschepenheit15 ende versinct in een onbekende15 dat es dat goddelic wesenruste in stillen Want daer endie helighe drieuoudicheit daerwetstu niet in dinen vermoeghenewerden di also vele openhedendaer wordstu van wonderedattu verlieses di ende openheitwonderloes ende van bekennenende die gheest verslindet tot20 kenloes ende van minnen minloes20 in onbekennene dijns ende desende van lichte duyster endezijns so moetstu van noode rustensinckes in dat ewige een dat diein stilheden want daer enbestughewarighe ruste is Siet dit houdetniet in dinen vermoghenedie here met di inder rustenVan wondere werstu wonderloos25 des middaechs die daer van hem25 ende zinkes in dat eewighe datseluen sprect Ic ben een goet herdedie gheware ruste es Daer houdt

hi metten middaghe ruste diedaer sprac ic ben een goet herde

Nu al bestu hier toe comen datNu bij dijnre beuindinghen en

+30ben is niet met dijn- re beuindinghen+30 bliuestu daer niet doch bestu

31 mer het is di ghescietaldaer cristo zoe gheeenicht datvander gracien gods ende sijnredijn wel ende dijn wee inder tijt

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ghenaden Ende oec en moeghestuniet anders en sal wesen dan vutdaer in niet langhe bliuenhem Dit laet di lief wesen ende35 hier inder tijt wesende mer doch35 weest voort meer al dijn daghealst di ghesciet soe bestu meteen scaepkin der weeden descristo alsoe verenicht als datgoeden herden die daer spracdaer dijn wel ende dijn wee op dieIc ben een goet herde Salichtijt niet anders en sal sijn dan

+75b

+ zijn zi die des herden weeden

40 wt hem Dit laet v lief sijn ende40 eewelic ghebruken sullen inden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

334

[Hs Br 14688 Hs U]

1 weyden sal ewelichen in den1 geberge des ewigen leyůens Ereghebirchte des ewighen leuensind lof sij deme gůden heirdenEer ende loff sij den guedenin diesme ind in alme amenhirden in desen ende in allen5 Amen AMEN

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

335

[Hs Br 3 Hs L]

1 sijt voertmeer alle daghe een1 berghe des eewighen leuens Eerescaepken der weiden des goetsende lof zi dien goeden herde inherden Och hoe ouer salich sijndesen ende in allen Amensi die dese herde sal weiden inden5 berch des ewichs leuens Desegoede herde die heeft sijn scape

zere ghemint alst wel aen hem schijnt want om dat hise ghetrouwelijcieghen die wolue behueden ende bescermen soude soe heeft hi hemswaerlijc vanden woluen der ioden laten quetsen ende heeft menighe10 wonde ontfaen die sijn scape souden hebben moeten liden en had

+31ahise niet bescermt Ende dit selen wi gheestelijc aldus mercken+

ende in ons seluen aensien Want in onsen lieuen here ihesu cristosijn vijf weselike duechden verclaert volcomenre dachuaert doerdie heilighe v wonden die hi ontfaen heeft Die dachuaert dat15 is meerderen in godliker enicheit Die wech doer die wonde desluchteren voets dat is begheerlike te steruen alles weselecs natuerlecsonordelijcs ende creaturlijcs lust Die wech doer die wonde des rechtenvoets dat is een sterc doerdringhen in alle toevallender wederwerdicheitverduldigher volherdender dancbaerheit gode dancken20 ende louen vanden weseliken goede dat god selue is Die wechdoer die wonde der luchter hant die is gheleghen in alre oefeninghender duecht in oetmoedigher ghehoersamheit enen onderval dijnsselfs alte male onder gode in alre beuijndelijcheit ende saechtmoe-

+31b digher sinckinghen ewigher ghelatentheit ons onbekent in die+

25 hoecheit godlijcs willen Die wech doer die wonde der rechter hantdat is ledich afghesceiden armoede des gheests eenvuldich sonderbeelden ende formen met weseliker minnen indringhende in dieverclaerde lutere eerbaerheit met weseliker bloetheit in die godlikeverborghene eenvuldicheit Dien wech doer die wonde des herten30 die is gheleghen inden sacramente der ghehoorsamheit in dieheilicheit der heiligher kerken ende in allen wtwendighen goedenwerken In miltheiden met heeten begheerte met wiseloeser beuijndinghen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

in inrelijcheiden ons selfs in ons herte binnen ende bernenin dien bernenden afgronde ende ontsincken sonder beelden in35 die duyster stille godliker enicheit Gheloeft soe si dese goede herde

+32adie dus vro- melijc voer sijn scapen ghestreden heeft Amen+

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

336

[Hs U Hs Br 3]

[1] XVII

v p d e n s e l u e n s o n d a c h+121a = [c]xx reg 17

+ Noch vanden seluen werden

e e n a n d e r S e rm o e nheiligen sacrament

DRijft die lammere in dieDRijff die lammer in die5 woestine Daer du vindest die5 woestijn daer du vindes die alrealder beste ende edelste weedebeste ende edelste weyde DieDie lammere die daer gheuoetlammer die dae gheuoedt weerdenwerden in die woestine aen dieinder woestijnen aen denhooghe berghe vanden edelenhoghen geberchte vanden edelen10 bloumen die werden vet ende10 bloemen die weerdent vethaer vleeschs es zoete als oftende hoer vleys es suet als mitmet honighe ouer goten warehonich ouergoten sy Also sijntAlsoo sijn ghenaden rijke menschen

+121b = [c]xxb

+ ghenaden rijche mynschen

als zi ontfaen dat heligheals sy ontfanghen dat heylige15 sacrament so ontfaen si dat lam15 sacrament so ontfaen sy datder puerheit dat verchiert eslam der luterheit dat ghesiertmet duechden zijns werden leuenses mit doechden sijns weerdenende met alle den werdenleuen ende mit alle den werdenwonden zijns lidens ende met alwonden sijns lijdens ende mit20 sijnre godheit Daer omme sprac20 alle sijnre gotheit Hijrom spraconse heere Zij gaen vte endeder heer sy gaen wt ende vindenvinden goede weede ende gaenguede weide ende gaen enin ende vinden ghenouchlikeende vinden genuechlike weideweede die si niet bekennen nochder sy bekennen noch begrijpen25 begripen en moghen maer die25 en mogen Mer der geest dergheest der waerheit weedetsewaerheit der weidet sy vanVan deser weeden werden si vuldeser weiden weerden sy volduechden ende inreliker oufeninghenduechden inreliker oefeninghenSoe ghebaert die heligheso gebeert sy der heylige geest30 gheest in hem een helich leuen30 in een heylich leuen want hoerwant haer leuen es helicheit endeleuen es heylicheit ende heylicheit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

helicheit es haer leuen Dat helighees hoer leuen Dit heyligeghebaert hem vut onbeulecterleuen gebeert sich wt onbeulecterpuerheit ende vut denluterheit ende wt grunde35 gronde der conciencien ende35 der consciencien ende wt alle denvut alden poeynten die voorsprokenstucken die voer gesproken sijntsijn Dese ontfanghenessedes helighen sacramentses der sonderlingher menschen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

337

[Hs U]

[1] Dit ontfenckenysse es der sonderlinger minschen des heyligen[2] sacraments den gieft getuych onse heer ihesus cristus der dae[3] es dat heylige sacrament die edel substancie die en heet geyn[4] onderstant sy onthaldet forme Also es desen minschen nae horen[5] deyl en hebben sy gheyn onderstant van allen tijtliken dinghen[6] mer god allene es hoer onderstant Als der priester consecree[r]t1)

+122a = [c]xxi[7] + dat heylige sacrament dat werck en [es]2) des priesters niet et[8] es oec der woerde niet Onse heer ihesus cristus deyt dat werc[9] selue Enden getuych des priesters so geeft hij cracht den woerden[10] Also es desen sonderlingen minschen die genade die en hem[11] leuet die en es hem niet Si es ons heren ihesu christi dijt en hem[12] deit si sijnt een getuych ende eene lijdende cracht die god lijdent[13] in alle sijnen werken Dat heylige sacrament dat en schijnt niet[14] dat daer es Ende dat daer niet en es dat schijnt daer Also es[15] desen minschen dae sij gebarende sijnt in den gelanze der heyliger[16] vrocht des heyligen sacraments dat sy van genaden woerden[17] sijn dat en schijnen sy niet Ende dat sy niet en sijn dat schijnen[18] sy Sy schinen voer groue wtwendige minschen ende halden sich[19] seluer voer groue sonder die dat guet gods verderuet hebben[20] Datmen ruket dat en es daer niet Ende datmen gesmaket dat en[21] es daer niet Mer datmen en ruket noch en smaket noch en geuoelt[22] dat es dat heylige sacrament Also es desen minsche wie dat[23] sy niet en geuoelen mit synlicheit doch sijnt sy vol des heyligen[24] sacraments Alstu op deys dijnen mont ende ontfinges dat heylige

+122b=[c]xxi[25] + sacrament mit gansen gelouuen verborgen onder eenre formen[26] des broets so deit der geest op sijnen mont der begeerden ende[27] sluyt in sich dat geestliche verborgen guet Als der spiegel deit[28] die sonne In sich sluyten wes si daer geuoelen ende gebruyken[29] inden geest dat es onbecant allen crachten van bennen ende van[30] buyten Kinder dat dueck es te male guet ende die ellen es duer[31] dat wenich yeman betaelt

1) hs consecreet2) ontbr in hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

338

[Hs U Hs Br 3]

[1] XVIII

Noch vanden heiligen sacrament

NV heffen wij aen van desenSonderlinghe menschen die allesonderlingen minschen die alle5 dinc ghelaten hebben wanneer5 dinck gelaten hebben Wannedie gaen ten helighen sacramentedie totten heyligen sacramentso ontfaen sij drierandegaen soe ontfangen sy dryerleyepuerheit Puerheit der zielenluterheit Luterheit der zeilenpuerheit des ghemoets ende puerheitLuterheit des ghemoets Luterheit

+76ades gheests Sij ontfaen+10 des geests Ontfaen sy luterheit

11 puerheit der zielen Dese gheschietder zielen dat gescyet aenderaen die menscheit ons heerenminscheit ons heren ihesuihesu cristi als hi glorificeerdecristi Als hi sich glorificierde opvp den berch daer was petrusdeme berghe Daer was petrus Jacobus15 iacobus ende iohannes In dier15 ende Johannes Inder claerheitclaerheit sprac petrus Heere hiersprac petrus Heer hijr eesteist goet sijn Petrus en bekendeguet sijn petrus en becande indenin dien tijden niet beters wanttijden niet bat want sijne sinlikesijn sinlike crachten wordenvervruechdet

crachten woerden vervrouwet

20 doe hi hoorde die20 doe hij hoerde die stemmestemme Hier es mijn een gheboorneHij es mijn wtuercoren soen insone in wien ic mi weldene ich my wael behage Doebehaghe Doe vielen zi vp haervielen sy op dat aengesichte totteraensichte ter eerden Die wileeerden dye wijle dat sy25 dat si saghen doe waren sij25 sagen doe waren sy drůncken indroncken in haren sinliken crachten

+123a = [c]xxij

+ horen sinliken crachten Want

maer doe si hoorden doedoe sy die stemme hoerden doeontghinghen si haers selfs totquamen sy van hem seluen datdatse die heere vp hief endesy onse heer op hieff doe en30 doen en saghen sij niemende dan30 saghen sy nyeman dan ihesum allene

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ihesum alleene Ghi gheestelikeGhy geestlike minschen nvmenschen nu neemt ware in desennyemet waer in desen grondegronde neemt waer dieNyemet waer der luterheit derpuerheit der apostelen in harenapostelen in horen nederslach35 neder slach Doe si gheuoelden35 doe sy wolden glorierenmet synlichenmet haren sinliken crachten doecrachten doe en mochtenen mochten sij niet ghelanghensy niet ghereyken tot horen ynrelijkentot haren gronde daer ommegronde daeromme

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

339

1 moesten sij deruen inreliker1 moesten sy deruen ynrelikerwaerheit Die sone gods doe hiwaerheit Der soen gods doehinc anden cruce sprac hihij aenden cruce hinck DoeVader in dinen handen beuelicspraeck hij vader mijnen geest5 mynen gheest Doe drouch hij5 geue ich in dinen handen Doevp al dat hi hadde nader gheschepentheitdruech hij hem op allet dat hiende dat hi gheleeftontfangen hadde nae der ghescapenheithadde Alsoo sullen alleende dat hij geleeftvernuftighe gheeste wat sij vanhadde Also sullen alle vernuftige10 gode ontfanghen hebben dat10 geesten wat sy van gode vntfanghensullen zi ledichlike weder in hemhebben dat solen sydraghenledeliken weder in hem draghenDie ander puerheit es puerheitDie ander luchterheit des ghemoedsdes ghemoets die dendie den minsche ghegeuen15 mensche ghegheuen wert inden15 wort inder ontfenckenysseontfane des helighen sacramentsdes heyligen sacraments Die luterheitDie puerheit ontfinc moyses vpontfinck moyses op denden berch doe hem die heere toeberge doe hem der heer toesprac Ende van sijnre tieghenwoerdicheitspraec van sijnre tegenwoerdicheit20 ende van synen hemelschen20 ende van sijnen hiemelschentoe sprekene ontfinctoespreken daer ontfinckdaer moyses een so groot lichtMoyses eyn so grote liecht dat

+76bdat daer ghinghen rayen van+daer gingen raydien van sijnen

synen aensichte als of hi hoorne+123b = [c]xxij

+ aensichte als of hy horne hedde

25 ghehadt hadde Moyses ontfinc25 Ende Moyses ontfinck sulkesulke ghenade sijnre ieghenwoerdicheitghenade van sijnre teghenwoerdicheitende hemelschen toesprekeneende van sijnen hemelschenNu meerct ghi edeletoe spreken Nu merketgheesten wat claerheden moegdighi edel geesten wat claerheit30 ontfaen wanneer ghi vereenicht30 moghet ghi ontfaen wan ghijwert in gode ende god heeft ingeeynicht woert in god ende godhu sijn rusten Want hi spreketheuet in v sijne raste Want derMijn woninghe es metten kinderenheer sprack Mijne woeninghe

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

der menschen wanneeres inder minschen kindern Wan35 die mynnare wilt vereenighen met35 sich der mynnaer wilt eygenensinen lieue zo gheeft hi haer sinemit sijnen lyeue so gieft hi hoergauen daer mede trect hise vutsijne gauen daer mit trect hehaer seluen dat si haers selfs tesij wt hoer seluer so dat synieute wert dat si der natuerenhoers selues te nyeten woert40 gheen lust en mach gheuen Met40 dat sy der naturen geynen lust

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

340

1 allen dien dinghen die die natuere1 en mach gheuen mit alle dienin sinlicheden vervruegdendinghen die natuer in sinlicheitmoghen daer hem dat lieflic indenuervrouwen mach dat sich datgronde openbaert daer veruloeytlieflic inden gronde openbaert5 haer die ziele vp een ander5 daer vervlyet sich de ziel op eengoet dat si selue es Hier behouftander guet dan sy seluer es Hijsij goeder wijsheit ende dier enbederff sy gueder wijsheit endeheeft si selue niet zi en weetderre en heet sy seluer niet syniet waer si haer keeren salen weit niet waer sy henen sal10 Het es haer onverstandelic si10 keren et es hoer onverstendicheiten cans niet gheminnen HetSy en cans noch niet gemynnenes bouen al dat hare ende datet es bouen allet datgod in haer doet Daer ommehoer ende dat god in hoer deytsalse comen tot deser puerheitHyromme sal sy comen tot deser15 zo moet haer ghemoede eenvoudich15 luterheit so moet hoer gemoedewerden ghelic eenen kindeeenuoldich weerden als een kintdat niet en besittet ende gheendat niet en besittet noch geenemenichfoudicheit en heeft Endemennichuoldicheit en heet Endescreyt doch nader voester burst

+124a = [c]xxiij

+ scryet doch nae der ammen der

20 alst sughens begheert ende wanneertboerst als et suken sal ende wanneertdier melc deruen sal so21 et sal deruen der melc soe woerdetwertet bedrouft Dien edelen bedroufdenbedrueft Desen edelen bedruefdenkinderen gheloefde diekenderen den gelieftheere an der weerder riker tafelender heer aen der weerdiger rijker25 des werdighen auentmaels25 tafelen des weerdigen auontsIc en wil hu niet weesen lateneten te troesten Doe hi spracIc wille hu eenen anderen troosterich en wil uch niet weysen Ichsenden die sal eewelic met huwil v eenen anderen troester

+77awesen hi sal hu leeren alle+senden die sal eweliken mit v

30 waerhede Salich sijnse alle die30 sijn hij sal v leren alle waerheitin deser scolen sijn Hi salseSelich sijn alle die in deserleeren alle waerhede van binnenscolen sijn he sal hem lerenende van buten hi salse leerenalle waerheit van bynnen ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

steruen alre sinliker dinghen hivan buten Ende hi sal sij leeren35 salse leeren afscheeden van35 steruen allen sinliken dingenvrienden ende van allen tijtlikenHe sal sy leeren aue scheidendinghen ende van harer eyghenervan vrienden ende van maghennatueren Hi salse leerenende van allen tijtliken dinghenmynnen dat onbekende goet hiende van hore eygenre naturen40 sal wesen een licht harer ken-40 he sal sij leeren mynnen dat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

341

1 nessen hi salse leeden in hare1 onbecande guet he sal sijnverstannesse Hi gheuet hemliecht hore bekentenysse He salmet ionste haren begripe endehem leyden in hoer verstennyssemet minliken eeninghen harenHe gieft sich mit gonst5 zielen ende met soeten haerpen5 horen begrijpe Ende mit mynlikerharen hoorne ende metten minlikeneyningen hore selen endein starene haers oorsproncsmit sueter herpen horen gehorenDan ontfaen si dat dieende mitten mynliken instarenheere sprac in den auentmalehoers oerspronges So10 naden eersten voorsprokenen10 ontfaen si dat der heer spraeckwoorden Dan suldi bekennenaen den auont eten nae den eerstendat ic ben in den vader ende ghivoergesproken woerde sosijt in my ende ic ben in v Desesult ghi my bekennen Dat ichdinghen werden hu bekent inben inden vader ende ghi sijt15 den pueren ghemoede dat alsoo15 in my ende ich ben in vch deseeenvoudich es

+124b = [c]xxiij

+ dinghen weerdent vch bekant

inden lůteren ghemoede dat alsoeenvoldich es

Dat derde peyntDat derde stuck es luterheit20 dat es puerheit des gheests Die20 des geestes Die luterheit ontfenckpuerheit ontfinc Sente pauwels doeSinte paulus doe he ghetoghenhi ghetrocken wert inden derdenwaert in den derdenhemel daer hoorde hi die dinghenhemel Doe hi sprack ic wistdie nye ooghe ghesien en macheenen minsche die ghetogen25 noch mont ghespreken noch hoore25 waert inden derden hemel daerghehoorenhoerde hij die dinck die oughe

niet ghesien en mach nochmont niet gespreken noch oer

Daer wert hi nederniet gehoren en mach doe waert30 ghetrocken van allen synennatuerliken

30 he neder geslagen van alle sijnen

crachten ende spracnatuerliken crachten Ende spracHeere wat wilstu dat ic doe doehere wat woltu dat ich doenen was paulus niet meer sijnsDoe en was paulus niet mee

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

selfs hij hadde hem ghelatensyns selues Hy hadde sich35 Ende hier staet des gheests35 eenen anderen gelaten Hijr aenpuerheit dat hi niet en hebbesteyt des geestes luterheit dateyghin wille noch eyghin mynnehi niet en heb eyghen willenoch eyghin behaghelicheit nochnoch eyghen minne noch eygenen trecke gheen vreemt goetbehegelicheit Hij in trect geyn40 tot hem Hier omme sprac die40 vremde guet te sich Hijromme

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

342

1 heere Die zijn ziele lief heeft die1 sprack der heer de sijne zieleverliest se ende die sijn zielelief heet der verliese sy De sijnehatet die vintse inden eewighenziel haet der vint sy inden ewighen

+77bleuene Alsoo doen alle die +leuen Also doent alle die

5 ghene die haers gheests lusten5 ghene die hoers geestes lustesende begheerten niet en volghenbegeerde niet en volgen als derAls die gheest also bloot wordengeest also bloet woerden is so blijftes hoe en blijft hi niet aremhe van noeden arm Soe sprackDan spreect hi metter mynnenderhij mitter mynnender zielen10 der zielen Heere waer weedestu10 Heer waer weydestu dijne scaepdine scapen Dat doe ic in derDat doen ich inder woestijnenwoestinen inden hooghen middaghe

+125a = [c]xxiiij

+ aenden hogen mydden daghe

daer die sonne schijnt indaer die sonne schijnet in horeharer hoochster claerheit Als diehoechster claerheit Als die sonne15 sonne werpt haer hitte in dat15 hoer hitte wirpet in dat eertrijckeeertrijc so langhe dattet heetetalso langhe dat et hitdetzo breedet si dat gout inder eerdenso brůedet sij dat golt indenende verteert alle vuchticheiteertrijke So dringet die hitdeDan werpt die sonne haerwt den eertrijke ende verteert20 heetende cracht vp der eerden20 alle vuchticheit so wirpet dieende datter te voren een hindersonne hoer hitde cracht op datwas dat verteert si als neuel endeeertrijke dat daer voer eenalle middel ende al dat den lichtehinder was dat verteert sij allescadet Des morghens vroe soneůele ende alle middel ende25 schint die sonne ouer die fonteyne25 allet dat deme liecht hindertende gheeft een schijnInder morgen vroech so schijntouer dat hoochste inden hooghendie sonne ouer die fonteyne endemiddaghe so schijnt diegieft eenen schijn ouer datsonne in die fonteyne Also saenhoechste aen den myddaghe30 als dat water ontfanghen heeft30 so schijnt die sonne in die fonteynedie sonne so ghebaert si eenalso balde dat water ontfangenander sonne dan en maect sijheet die sonne so gebaertgheenen schijn aen den hooghensij ander sonnen weder

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

soe in maect sij geynen schijn35 Alsoo dat beelde dat ic hu35 op dat hoechste Also dat exempelgheue metter sonnen alsoo gheschietetdat ich v gegheuen heb mittermetter puerheit dessonnen also geschiet dergheestes Als dat vier des helighenluterheit des geests als datgheests langhe heeft gheberrentvuyr des heyligen geestes langhe40 desen gheest so wert hi40 gebornet heet desen geeste so

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

343

1 duer heet ende ontfaet dat gaut1 woert hij doer hitzich ende ontfaetder mynnen ende staet in eenredat golt der minnen endevierigher vlammen ende werptsteyt in eenre vuyriger vlammenhuut sijn begheerte ende heeftende wirpt wt sijne begeerde5 hem ontblootet van anderheit5 ende heet sich ontbloetetDan gheit hem dat vier dervan anderheit so gaet datgodheit in desen bernendenvuyr der gotheit in desen bornendengheest Daer wert verberrentgeest daer woert verbrantalle middele dat gode hindertalle myddel die god hindert10 alle zijns werkens die daer es10 alle sijns wercs daer es dermiddel vanden gheeste ende

+125b = [c]xxiiij

+ myddel vanden geestende steyt

staet bloot in sijnre formen Daerbloet in sijnre formen daerschijnt die hedele sonne derschijnt die edel sonne der gotheit

+78agodheit in die puerheit des+in die luterheit des geestes so

15 gheests Dan weedet hem die15 weidet sich der geest wten vermoghengheest vten vermoghene desdes heren ende wirpetheeren ende werpt hem vp densich op den velde der gotheitvelde der godheit ende sincketende sincket sich in die gonsthem inden ionst sijnre eewighersijnre ewiger minnen ende trect20 mynnen ende trect in hem synen20 in sich horen minnaer ende himinnare ende hi rust inden hemelikenrastet inden heymelichen indeninden loueliken indenliefliken in den formeliken jndeninreliken inden formeliken dat hiynrelichen dat he nae hemna hem ghebeelt heeft Datgebielt heet Dat tabbernakel25 tabernakel heeft hi selue ghehelicht25 heet he hem seluer geheylichtmetter vrucht sijns werdighenmitter vrocht sijns weerdigensteruens dat hi so hooghelicsteruens Dat he so hoge gemintheeft ghemint Du edelheet Du edel geeste sich aengheest siet ane dinen aert endedijnen adel ende bewijse deme30 bewise dien eere ende gheeft30 eer ende gief den mynnaer sijnedinen mynnare zijn saut dat hisolt den hi also swaer ende haertso hertelike gherne heeft Dieerarnet heet Die ziel sprac Watziele sprac wat hebbic te gheueneheb ich te geuen et es doch

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

het es doch al zine Die heereallet sijn Der heer spricht geeff35 sprac Gheeft mi dat ic di ghegheuen35 my dat ich dij gegheuen hebhebbe onbeulect endeonbeulect ende reyne Die zielreyne Die ziele sprac Heere icsprach Heer ich geue dij datgheue di dat ende dat nemeende dat mijn ende werp myEnde werpt my in dat vier desin dat vuyr des heyligen geestes40 helighen gheests ende verberne40 ende verborne my in dijne edel

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

344

1 my in dijn edele gotheit Die1 gotheit ende sencke my in datmeester sprac Die oeghe enafgront dijnre gotheit Der meysterheeft gheen verwe daer ommesprack dat oege en heetheeftet onderscheet alre vaerwengeene verwe hijromme heuet5 Ic segghe hoe edel dat die hooghe5 onderscheyt van allen uerwenes du moghes dat ghesichteIch seg dich wie edel dat datblenden met eenen stroo alsoege es du machs dat gesichtemet eenen grooten steene Alsooblenden mit eynen halme alssegghe ic di dattu die puerheitmit eenen groten steene Also10 dijns gheests moghes beulecken10 seg ich dij dattu die luterheitmet ydelen woerden ende met

+126a = [c]xxv

+ dijns geestes moges beulecken

ydelen ghedachten ende met alremit moetighen woerden endemenichfoudicheit die di des berouenmit ydelen ghedechten endemoghen Alsoo vele als dumit al der mennichuoldicheit15 di ledich houdts al soo veleghebrukestu

15 die dy des beraden mogen Also

des gronts Wanneer duvoel alstu dij der ydelheit ledichgode hinders zijns werkens sohaldes also voel gebruykestudoestu eene gheestelike moortdijns grondes Ende wanneer duende so valstu vter ghenadengod hinders sijns werkes so20 goddeliker heymelicheit Nu20 deystu eenen geestliken moertprouue wattu verliest Du valsAlstu den geestliken moert

+78bvut godliker eenicheit ende oneers+hees gedaen so velstu wt genaden

maechdeliken staet endegotlicher heymlicheit Numoederlike eere ende oneers datprueue wattu verluyst du veles

25 gheselscap der yngh[el]en1) ende25 wt gotlicher eynicheit ende

werpes di vut broederliker mynnenoneeres meechtlike doecht endeende dienes eenen onwerdigherenmoederlike eer ende oneeres diedan du selue sijsgheselscap der engelen ende

wirpes dij wt bruederliker minnen30 ende diens eenen onweerdigher

Dugheues dinen vianden gheweltdan du seluer best duouer di Nu merke hoe du waersgieues dijnen vianden gewalt

1) hs ynghē

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

du stondes in yngheliker puerheitouer dich Nu merke wie dunu siet hier worpes du diweers doe du stoendes in gelijker35 huut metten ynghelen Hier omme35 luterheit Sich nv wirpestuhoede di voor gheestelikedij wt mitten quaden engelenouerdie ende voor gheestelikeHijr omme bewaer dij vanoncuuscheit ende voor vutwendighegeestliker houerdien ende voersonden Die eerste sinnengeestlike onkuyscheit ende voer40 moeten behouden werden met40 wtwendijghe sonden Der eerste

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

345

1 oetmoedicheden Die eerste goede1 sen moet behalden weerden mitwerken werden inden helighenoetmoedicheit ende die eerstesacramente ghewonnen Endeguede werken weerden indendie andere quade dinghenheyligen sacrament ghewonnen5 werden inden sacramente verhoedet5 ende die ander bose dingendat si niet en gheschienweerden inden heyligen sacramenteBidden wi onsen lieuen heereverhuet datsi niet en geschienByddet god voer mych Desdat wi sijns ghebruken inderdat wi ons alsoe moeten hebben10 eewicheit Amen10 begeer ich

[Hs U Hs Br 14688]

[Hs U]

XIX

[12] Assit in prin[cipi]o sanct[a] Maria meo1)

+126b = [c]xxv[13] DIt begenne sueken den der nye gheminnen noch gemint in+

[14] waert Hijr sijnse comen ouer alle berghe in die duyster cracht[15] gods daer woert gehoert luyt sonder luyt dat es een bloet in[16] zuch in hoer een sich alle dinck in stilt Daer woert gesien liecht[17] sonder liecht dat es een bloet beuoelen In hoer eenlich alle dinck[18] in stilt Daer ruyken sy dat niet en bleyff dat es dat ongemeten[19] wesen der verborgenre gotheit Daer ruyken si dat niet en was[20] ende doch wael ontfaen mach in duysterheit der stillen Daer[21] stoent die ziel grondeloes dat es een ouerwůnden wonder alle[22] hore vermoghenheit Daer steyt die sele bieldeloes ende hore[23] naturen weseloes ende sincket op dat niet

[24] NU begennen wij desen sermoen inden name ons heren ihesu cristi[25] te verluchten Wij hebben gesproken Dit begennen sueken de daer[26] nye ghemynt en waert Nu es doch in god eene ewige minne die[27] onwandelbaer es Also sullen wij dit verstaen eer ey creatuer gescapen[28] waert do en mynde sy niet ende sy en was niet do was sy[29] onontfenclich gotliker minnen ende alle sijns gotlichen goets Want

+127a = [c]xxvi[30] dat wt werken gotlicher minnen en ginck op creaturen niet Want+[31] de creatuer was onghescapen doe minde god sich seluer ende in[32] sijn vermoghen mynde hij creatuern als hij se sceppen wolde[33] doe sceppede der heer creatuern doe mynde hij sy Ende sprack

1) Zie aant Onder aan bldz door andere hand Dit sermoen wil sijn van den h sacrament meris swaer te verstaen mer slaet ouer viij blader aen dit teyken + vandaer voert ist beter teverstaen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

[34] et es guet dat ich gescapen heb Do begonde [der]2) creatuer redelike

2) ontbr in hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

346

[1] ziel god toe minnen ende verlangede hoer in horen oerspronc Doe[2] die redelike ziel stoent ontsculdelike doe mynde sij sich seluer[3] ende weer geern groter geweest dan sy was mit weten ende verstentenysse[4] als god Nu sien wi aen dat edel begen als god minsche[5] weerden wol[de] Do woerden beweget die crachte der hiemelen[6] ende worden vlietende berghe ende dat afgrůnt bewegede sich[7] mit gonst deme geest sich bekant te maken reydelichen Ende[8] sande wt eenen engel tot eenre joncfrouwen alre joncfrouwen[9] ende condichde hoer die grote boetscap dat gotlike natuer sich[10] wolde vereynigen mit minscheliker natuern Nu merke dat begen[11] Doe formyerde der heylige geest den licham inder joncfrouwen[12] gescapen die edel ziel vanden vermoghen der heyliger drijuoldicheit[13] geeynicht gotliker natuern mit minscheliker naturen vanden

+127b = [c]xxvj[14] + heyligen geest hij heet sich wtgegoten die ewige minne in die ziel[15] ons heren ihesu cristi doe dat ewighe woert mit hoer geeynicht[16] waert doe ontfinck sy sonder myddel ende dat openbaert sy ons[17] voert mitten wtwerken der mynnen Nu prueft die minnen werke ons[18] heren ihesu cristi daer hi ons geopenbaert heet die ewige minne dat[19] der vader gaef sijnen eyngeboren soen in minscheliker naturen dat[20] he der solde dienen Ende nyem waer sijnre mynnen wie he dich[21] gedient heet mit sijnen weerdighen leuen He heet sich dich gegeuen[22] tot eenre spijsen ende sijn bluet tot eenen dranc ende die cracht[23] wten herten ende sijne sele tot eenen pande ende tot eenen weerdighen[24] offer Also als he dich heet voer gegaen also salstu hem[25] volgen Want dich es geboden du salt god minnen van alle dijnen[26] herten van alle dijnen crachten Van al dijnre selen mit eenen[27] ongedeylden gemoede Wie wilstu nv god geminnen destu niet en[28] bekennes noch en versteys noch en hees sijn bielde noch forme[29] noch en constse niet begrijpen mit alle dijnre vernůft so antwoerdestu[30] my her weder Ich minne god inden gelouue Ich seg[31] dich dat es waer also doent alle minschen die behalden sullen

+128a = [c]xxvij[32] + werden ende doch gotliker sueticheit nummer en ghe uoelen[33] inder tijt Du geestelike minsche du sals hoger minnen ende anders[34] beden dan die werelt Also sprac onse heer totter heydynnen[35] op den putte die gewaer aenbeder beden inden geest ende[36] inder waerheit Wat es een gebeder dat es een mynner Wat es een[37] minner dat es een bekenner Wat es een bekenner der dae bekent[38] dat hij mynt Wilstu dat gebot gotliker minnen veruollen so werp[39] dijne minne inden eengeboren soen ihesum cristum so wortse gecleyt[40] mitten vuyer des heyligen geestes Want die eengeboren soen rast

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

347

[1] inden vader also es dijne minne gedragen inden vader vanden[2] eengeboren soen Alsoe bestu comen in die duyster cracht bouen[3] alle engelen Dae spricht der vader du getruwe dochter Wan du[4] mit sulker eeren comes ende bes des dijnen wt geganghen ende[5] en heues dij seluer niet behalden allet dat der heylige geest in[6] dij heet gedaen dat heuestu gedragen in mijnen eengeboren soen[7] des woerdestu gecleyt mitten cleyde der onscult dat es der[8] heylige geest du edel coninx kent Wonderlike dinc saltu vernyemen[9] inden duysternysse des godheit Daer woert gehoert luyt[10] sonder luyt wat es der luyt den die edel ziel hoert sonder stemmen[11] der luyt die doer siet den gront dijnre zielen ende alle dijne

+128b = [c]xxvij[12] crachten weerdent veruolt mit vrouden In soldestu dich niet+[13] verůroůwen dae dich geopent woert dat werck datter vader[14] gebaert sijn ewich woert mit vrochtbaerheit sijns wesens ende gieft[15] den sone allet dat hi es dan dat gebaren behelt he hem seluer[16] allet datter soen ontfinct dat ontfinct hi wt desen gronde vanden[17] vader ende mit alle den keert he weder inden vader Mer die[18] geboert behelt he sich seluer der vader minnet den soen ende[19] der soen mint den vader ende geestent den heyligen geest dat[20] es eene vroude dae sy hem seluer in sijn eene genuechde ende[21] gebruyken hoers selues ende alle die selich sijn Die natuerlike[22] meyster bescrijuen Vander Sonnen daer sy drijuet hoer rat in[23] horen cyrkel ende speelt mit hoer seluer daer geit alsus gedaen[24] schijn Ende en weer die locht niet een myddel tusschen den[25] creaturen ende der sonnen die sonne beschiene dat kint inder[26] moeder Den vyssche inden water ende alle vrochte der dieren[27] Van sueticheit des gedoens der sonnen gheuet nv eene onvernůftige[28] creatuer alsulke vroude ende suete luste Wat vrouden es[29] dan daer der vader gebaert sijn ewich woert ende drinct wten[30] afgronde her voer mit sulker sueticheit ende clynt wt vaderliker[31] vrochtbaerheit Der vader spoelt mit sijnre minnen mitten sone

+129a = [c]xxviij[32] ende der soen spoelt mitten vader mit alle den dat hi ontfangen+

[33] heet dat es eene vroude dae her voer clynt mit der heylige geest[34] Nu merket dat gedoen doer dat guyt in dat guyt da de gotheit[35] des vaders doer die gotheit des soens guytet sich inden heyligen[36] geest tot eenen leuen alre creaturen Daer der minner doer den[37] minner inden minner woert ghemint alle creaturen in deser minnen[38] woert gehoert luyt sonder luyt Sonder alle gescapen luyt dat[39] es een bloet in zucht in dene sich een alle dinck in stylt Nu woert[40] gesien liecht sonder liecht dat liecht woert gesien sonder natuerlich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

348

[1] liecht Du edel ziel in dijnen gront glanzet dat ewige woert der[2] schijn des ewigen vaders in dene he alle dinc bekent also sy hem[3] behagelijc sijn mit sijnen glanzen ghieft he hoer die wijsheit dan[4] ontfaet sy onderscheit alle der dingen die voer gesproken sijn[5] also voel als hoer mogelijc es He gieft hoer te bekennen eenen[6] eenvoldigen god der da nameloes es ende onderscheit der personen[7] ende gelijc inder naturen ende inder mynnen een God[8] en es niet menre in eenre personen dan in allen drien he en es[9] oec niet meere in hem allen drien dan in eenen ende sijne werken[10] sijn onghedeylt dae sy gaen op creaturen He gaef hoer onderscheit

+129b = [c]xxviij[11] + inden hiemelschen geesten daer sy staren in dat aensichte gods[12] Och des glanzens dat der minnen gront deyt inden hemelschen[13] geesten Och der lieflicheit daer sich blic in blic vereenicht Der[14] bruygom sprack totter bruyt dich es bekant woerden inden ende[15] onder hiemelschen dingen ende du en bekens dich seluer niet[16] He gieft dich drye dinc te bekennen daer mit saltu veruollen[17] sijnen wille Dat eerste es bekenne den adel dijns geests dattu[18] alsulc gescapen liecht best daer sich god seluer in besiet Ende[19] noch eenen merenen adel Du best eene gaue inden edelen personen[20] die vader gaef dy den soen dat hi dy solde losen mit sijnre minnen[21] der soen gaef dich den vader dat he dich solde behalden der[22] heylige geest wilt dy mit hem vereenigen Och waer waert ye gaue[23] so edeliken gegheuen of ontfangen ende so liefliken behalden[24] ende mit sulker sueticheit geůoedt Och du getruwe dochter nyem[25] waer des anderen guets dat also grote dinck doer dijnen wille[26] geschiet sijn alle creaturen en kunnen des guets niet gedencken

[27] Sich nv nyem waer des derden goets dat es dat alre groetste daer[28] dich der edel mynnen gront heet vercoren wt sijnen vrien adel[29] dich toe geit mit sijner gonste in sich seluer ende gieft dy te bekennen

+130a = [c]xxix[30] + in hem seluen den adel sijnre andere geboert Daer dich[31] der geest so hogelijc gewijt heet ende du suys sijn ghescapen[32] bielde inden spiegel der heyliger drijuoldicheit ende du bekennes[33] dae den adel den dich got gan dae he dich minnet omme sich[34] seluen nader wijden ende der diepten also stortet god in dich[35] mit sijnre ewiger sueticheit Dae vergietestu dijns selues ende[36] sinckes in dijnen oerspronc Och du edel coninx kint wat mach[37] ich van dij gespreken want sich der mynner dijnre heet onderwonden[38] ende voedet dich mitten sijnen ende openbaert dich[39] sijnen heymlichen willen dat es een bloet beuoelen inden eenen[40] daer sich alle dinc in stilt daer ruyken sy dat niet en bleyf dat

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

349

[1] es dat ongemeten wesen der verborgenre gotheit In desen hemele[2] waert paulus geuoert du sich hem opsloech die gront des edelen[3] minnende grondes dae hoerde hi ende sach die dinck die[4] onsprekelijc sijn Van den lůyt ende vanden gesichte ende van[5] den geuoelen dů en mocht he niet blijuen ende quam van hem[6] seluer Ey doch ontfinck he eynen roeke dat hi waert eyn vol[7] vaet Nae dene roeke liep die minnende ziel doe hoer die cleyder[8] aue ghetogen woerden ende sy waert geslagen ende doe sy

+130b = [c]xxix[9] gewont waert doe bedorf sij der saluen Die figuer van der saluen+

[10] liestmen vanden priester inder alder wet wannee he inden hogetijden[11] ginck inden tempel in die inreste heymlicheit dat he gode[12] offerhande solde doen So goetmen eene waelruykende salue op[13] sijn hoeft dat sy vloet ouer sijne boerste ende ouer alle sijne[14] cleyder bis op sijnen soům ende vanden sueten roeke waert alle[15] dat volck verurouwet Nu nyemet een getuych van onsen heer[16] ihesu cristo Doe hi inden tempel sat predekende Der heylige geest[17] sat op hem ende salueden so ouervloedelijc sijne gescapenheit[18] inder vereyninghen gotliker naturen mit minscheliker naturen[19] dat wij alle gesaluet woerden dat bewijsde hij doe hi riep mit[20] luyder stemmen Off yeman es den doerst die come ende drinck[21] wter leuender fonteynen dat v voert aen nummeer in doerst[22] Doe wijsde he aen die ryuyer die gegrauen solden weerden in sijner[23] edelre minscheit sijne weerdige wonden die ryuyeren leyden dich[24] totter fonteynen Die fonteyne leydet dich totter leuender aderen[25] wter leuender ader sprinct die fonteyne ende die ryuyeren Nye[26] en waert rijuyer sy en hedde eene fonteyne ende nye en waert[27] fonteyne sy en hedde eene leuende ader die vruchtbaer weer Die

+131a = [c]xxx[28] rijuyer openbaert die volheit der fonteynen die fonteyne+

[29] openbaert dy dat leuen der leuendiger aederen die adere es van[30] hoer seluer ende gieft leuen [ende]1) wesen allen dingen wten vermoghen[31] der heyliger drijuoldicheit Die leuende ader es der vader[32] ende die wijsheit des soens es die fonteyne der heylige geest es de[33] rijuyer die vlůytet wten vader ende wten soen he es die suete[34] salue die sich gietet inden redeliken geest die dae van minnen[35] gewont es Deser reden es een getuych onse heer ihesus cristus[36] de sprack [Wat die vader heeft dat es mijn]1) Mijn heyligen[37] geest nyempt vanden mijnen ende geeft v In desen gronde es[38] kelleneer die edel ziel ons heren ihesu cristi Sy es der emmer[39] de daer wtgietet die fonteyne ende die fonteyne es enden[40] emmer ende der emmer in die fonteyne Sich des liefliken wtgietens

1) [] ingevoegd naar hs Be 21) [] ingevoegd naar hs Be 2

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

350

[1] da sy dy geopenbaert heet da si dich erarnt heet mitter vrocht[2] des weerdighen steruens alle der dinghen daer wij van gesproken[3] hebben vander genaden gods ende daer wij noch af spreken sullen

[4] Sich wilstu comen tot desen gronde so gebeer dich alle dage[5] inden beuoelen ons heren ihesu cristi aen den cruce cleyde dijne[6] ziel inder vuyriger minnen Soe hi sijne ziel voer dich offerde[7] so vet dijne ziel mitter edelre saluen des heyligen geest die hij bereyt[8] heet inden herten ons heren ihesu cristi so comestu mit eeren

+131b = [c]xxx[9] + in Die natuerlike meyster spreken vanden edelen arn dat he[10] sijn hoeft geůůllic ende hi begint te singen so beuoelt hi dat sijn[11] snauil dorre es dan so vlieget hi tot eenen groenen boům ende[12] sleyt sijnen snauel in dat merch vanden boume en[de]1) zuycht in[13] sich die suete vochticheit des boůms ende stercket sich dan[14] begint hi te singhen ende wirft sijne oughen in die sonne Doen[15] du als dese vogel du reydelike geest Vette dich inden edelen[16] wonden ende zuych in dich et es allet dijn oefen dich also[17] langhe dat dijn hert ende dijne sele uerwondet weerde Siet dan der[18] vader dattu ghewont bes mit sijnen eengeboren soen so spriect[19] der vader coem mijne wtuercoren sint dattu draghes dat teyken[20] mijns soens so wil ic dich cleyden mitten cleyde der bruyt ende[21] ganck in die raste des bruygoms eene eer in sijnre cronen ende[22] een loen alle sijns arbeyts Doe der bruygom sach sijne bruyt[23] inden cleyde sijnre wonden So spraeck hy coem mijne wtuercoren[24] wt dusentich ich wil dich wijsen mijne eer Doe toech der bruygom[25] wt sijne herpe [ende begonde der bruyt te spelen wat was die[26] herpe]2) dat he hoer toe sprake Sint du ghewont bes doer mich[27] so wil ic in dich storten die salue mijnen heyligen geest de

+132a = [c]xxxj[28] + ewelike in dich vlieten sal Nu steyt die edel seel bloet van[29] hoer seluer ende van allen creaturen als een spiegel daer die sonne[30] in luchtet Ende men siet die sonne voel bat inden spiegel dan in[31] hoere eygenscap Nu merke den aedel der zielen daer die edel sonne[32] der gotheit in gelanzet daer ontfanct sy dat cleyt der bruyt vanden[33] liecht der ewiger eeren So woert ouerformet gescapen liechte Daer[34] sueken sy dat niet en was Ende doch wale ontfaen mach in de duysterheit[35] der styllenWat sal ic nv spreken du edel coninx kint du best[36] my ontvlogen in alsulke hoecheit die bouen es alle mijnen synnen

[37] Du alre liefste berichte my dryer vraghen Segge my wie es[38] dijn mynre gedaen Die bruyt sprac der mynner es alsullic afgronde[39] ende alsulc liecht in sijnre eeren daer hi es in schoenheit[40] ende in cyerheit ende in genůechde sijns selfs dat et

1) hs2) [] ingevoegd naar hs Be 2

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

351

[Hs Br 14688 Hs U]

1 alre gescapenheit onbecant es Daeromme heytet eene duysterstylle Och der gerocheit die daer es inder duyster styllen Daersteyt die ziel bieldeloes dat es een ouer wonden wonder alre vermogenheit4 Ende en sulde de ziel niet wonderen Dat sy van

+132b = [c]xxxjgenaden ende van nyeten gescapen es inden mynnen gront+

toe nyeten In doch so en kan sy hem sijne eer niet gemynrennoch gemeren dan also voel als sich der mynnen gront van vryheitstortet in die ziel also edelichen ende also liefliken of he der zieleneygen sy Nu merke sulke gelijkenysse Waer die minne minnet10 daer stortet sy sich in datsy minnet Minne es also gans dat hoervroude es dat sy rast in dat sy minnet mit geuoelen ende trectin sich dat dae minne es ende vollet sich mitter cracht des minnersNu merke dat wonder dat sich die ziel heet wt gegoten mitalle den horen ende dat sy van gode ontfanghen heet ende draget15 inden minner ende trect den in sich dat he leuet in hoer Endehi van woert sy sterck ende crachtich ende hoer leuen es verborghen

inden bruygomNu segghe my du alre liefsteNů sage mir dů alre leiftewat es dijn werke inden minnenwat is din werck in deme mynnen20 gront Dat es beuoelike minne20 grůnde dat is bevoilichedie gieft my den adel der minnenmynne den geůet mir der adelwat weer my omme dieder mynnen Wat were mir vmbmynne en hedde ich niet dendey mynne In hedde si neitadel Der adel gieuet sulc lost

+187a

+ adel der adel geůet alsůlche

25 ende sulc vroude die my mijns25 lůst vnd alsůlche vreůde deselues berouuet ende ouerbielt mymich berůůet myns selůes vndinden seluen dat ic niet en ben oůerbildet mich mit deme dat

+133a = [c]xxxijNu segghe my alre liefste+ich neit in bin Nů sage mir alre

wat es die hoechste vroudeleifte wat is de hoiste vreůde30 der seliger Dese vrage berichte30 der selicher dey vrage berichtet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

de ziel ons heren ihesu cristi die+187b

+ die sele vns Heren Jhesu Cristi

de weerdichste es ende die hoechsteDie de wirdieste is vnd dieDie hoechste vroude die syhoiste Die vreůde de si intfeinckontfinct in der vereyningen gotlicherin der vereynůngen gotlicher35 naturen mit minscheliker35 natůren mit mynschlichernaturen der personen des ewigennatůren der personen deswoerds Dae becande die edelewigen wordes Do bekante dieziel dat den hemelschen vaderedel sele Dat deme hemelschengenoech solde geschien alle sijns

+188a

+ vader ge- noich soilde geschein

40 willen in hoer Wat was der wil40 Allis sins willen in ir wat was

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

352

1 des hiemelschen vaders dat wyr1 der wille sins hemelschen vadersselich woerden Wie vrouwetDan dat wir selich wrden Wesich des die edel ziel dat mitvreůwet dis sich de edel selehoere verdienten solde afgelachtDat mit irme verdeynen soilde5 weerden der middel die tusschen5 af gelaicht werden der middelgode ende den minsche was Met

+188b

+ der tůschen gode vnd deme

den verdienen ons heren ihesumynschen was mit deme verdeynencristi gaen wy in die ewighe eervns Heren Jhesu CristiDese antwoerde ontfingestuGeyn wir in de ewige ere De10 vanden heyligen geest in dijnen10 antwert de intfeis dů van demegronde in ganzen geloue soheiligen geiste in dyme grůndewoert die ziel geuoert in onsichticheitin gantzme geloyůen so wirt dein die scole des heyligen

+189a

+ sele gevoirt in vnsichticheit

geests Daer steyt die ziel minnein de schole des heilgen geistis15 loes ende heet hoer minneghesencket

15 da steit de sele mynnelois Vnd

in die ongescapen minnehait ere mynne gesenckit in dieende die es hoer leuen endevngescaffene mynne De ungescaffenehoer natuer es weseloes endemynne die is ir leyůensincket op dat niet Niet dat die

+189b

+ Vnd is ir natůre wey- selois

20 natuer hoer wesen verliese Mer20 Vnd sůicket vp dat neit datsy sincket in een diep afgrontnatůre ir weysen verleyse Wantdes eenvoldigen wesens daer insi sůycket in eyn deif afgrůndees drijheit Woltu nv by desendes eynveldichen wesens dagronde blijuen daer wy af gesprokenynne is dryheit Woiltu nů bliůen25 sproken hebben So dringe dich25 bi deisme grůnde so drinck in

+133b = [c]xxxijin dat eenuoldighe dijns geestes+

+190a

+ dat eynvel- diche dins geistes

daer es in verborgenlichenvader al Als die eenen vogel laet vliegen inder nacht die enweit wijse noch wege ende laet sich in sijn verderuen hij en weit30 niet waermen vanct hi en weit niet waer hi sich stoet aen eenenboum Och valt in eenen putte Also doen du oec Het gescyet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

dicwijle dat god eenen voersmaeck ghieft der dinghen daer wijvan hebben ende bewijst dae mit dat hi dich ewelike geuen wiltbeuoelen sijnre gotheit Des en ontfingestu niet mit minnen du35 en behaldes et oec niet mit wijsheit du en draghes oec niet weder inmit dancbaerheit Hijromme woert dy dijn ynrelike troest benomenSulligen woert der ynrelike troest benomen want sy noch nietgelutert en sijn te gronde daer wij van spreken Omme dat sy desderuen so weerden sy bereyt ende weerden van minnen sieck40 Ende si doen als der vogel die daer vliecht inder nacht ende laet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

353

1 sich in sijn verderuen Gieft dich god sinen troest so ontfangenmit groter oetmoedicheit ende en vrouwe dich niet te zeer Endenyempt hi dij sijnen troest so en bedrueue dij niet te zeer mergedencke dattu onweerdich sijs Ende dattu en dick verderuet hees5 ende den heer deck oneer ghedaen mit sijnen gauen ende heues

+134a = [c]xxxiijeygen mynne ende eygen wille ende dij behaget dat dijne dat+

du voernyemes ende du begeers vremdes guets dat dij god syals die sich geoefent hebben ende suekes waer du mit begeerdenende mit gedachten cans sueticheit in draghen Hijromme so nyemet10 dich god billich sijnen troest Geef ouer alle dese dinck die ic dyvertelt hebbe laet dich in verderuen mitten vogel wat god mitdich doen wilt Wilt he dich nyemen of geuen dat es allet guetGehenct he den bosen geest of der werelde dat sy dich becoringhedoen so sy dich ye mee wt drijuen also dringe dich ye mee in15 In dat eenvoldige dijns geestes daer du vints so verborgenlichvader Als der vader suyt dattu dich hem toe gronde heues gelatenSo woert dich weder geheuen den troest den du verloren heddesende he es dijn besorger Sinte paulus spriect wie gearbeyt de esweerdich te eten des broets dat hi inden wege niet en verderue20 Wie gestreden heet mit den sweerde de es noetruftich dancs Wiedaer arbeyt die vergietet sijnen sweyte Die der strijdet mittensweerde die verguytet sijn bloet Nu merket dese minschen die alsoarbeiden die drucken hoer vleysche Sy lijdent dese werelt mit

+134b = [c]xxxiijgroter gedolt mit mennygerleye becoringhe weerden sy wel+

beweghet ende ghemoyet Mer der gront blijft stede Sy lijden26 becoringe des bosen geestes als die sculdige hoer ordel es syvreysen sy hebben te wenich gedaen Hoer leuen es een steruenende verbirget sich in cristo Hijr omme verteren sy dat merch wtenbeynen dat bluet wten aderen ende vergieten deck horen sweyte

+die sal men deck sterken mitten brode der engelen mit den+

31 heyligen sacramente Der ynrelike minsche strijdet mitten sweerdedat sweert es begeerdenWant hi begeert voel geestliker dingen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ende oec hemelsche dingen vanden moet hi allet scheyden Numerc den strijt wat he mit minnen heet beseten dat moet he allet35 laten Dene salmen drencken mitten edelen balsam die daer vlietetwten edelen herten ons heren ihesu cristi den die heylige geestepottet wten vermoghen der drijuoldicheit Nu merke du getruwearbeyder so wie dich paulus geruepen heet ende en laets nieteynvoldich hene gaen Nyem waer des leuendigen broets dat daer40 es dat heylige sacrament sich aen sijne eerwerdicheit ende dennůtte den du daer van ontfinges

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

354

1 Ysayas der prophete sprack van deser spijsen doe men hem

+135a = [c]xxxiiji

+ wolde doden doe barch hi sich in enen holen boům doe quamen

sijne viande mit eenre holtenre seghen ende vonden hem indenboům ende wolden hem deylen van een ander Doe sprack der5 eene beydet laet my den verderfden minsche vragen Seg watsprekestu van dijnen gode doer des wille we dich willen doedenDoe antworde Isayas ich spreke van mijnen gode ende vanmijnen heren Et comet een volc nae my dat sal die spijseeten die der heer seluer es solde ich de spijse eens eten daer10 wolde ich deser dode xcix omme lijden Sich aen die ioncfrouwemaria doe sy stoent in eenre vuyriger minnen ende mit grondeloseroetmoedicheit dat sy solde dienen der ioncfrouwen die godssoen gebaren solde Doe waert den heylige geest sijn werke mitsijnre vuyriger minnen vanden reynen bluede also gepuyrt inden15 vuyr doe der heylige geest formeert den licham inder vereeningendes ewigen woerts so waert der edel lichame als een honych droyppender daer vlietet wten vuyr der heyliger sacramenten dat es deroughen appel der heyliger kerken ende verluchtet alle sijne geledereHet es oec dat testamente der minnen Et es oec die vroude der20 heyligen ende es eene eere des ewigen vaders ende vruchte der

+135b = [c]xxxiiji

+ joncfrouwen Sich dese dinck ontfingestu alle inden heyligen

sacramente ontfangestůůt in eenen reynen herten so gheuet dichewich leuen Die natuerliche meyster spreken vanden onvernuftighendieren Wannee dat dat pantele beůoelet dat et sal steruen25 so sueket dat alre edelste ghecruyte ende yetet sich sat ende legetsich daer mit teghen die sonne dan werket die hitte der sonnenin dat ghecruyte so ghieuet dat gecruyte een alsulligen suetenroeke dan letet dat dyer in desen geroche sijn leůen Also geschietdich wanne du ontfinghes dat heylige sacramente so eynghet he30 sich in dich ende dat sijn es wort dijn ende en es nerghentwonde aen den edelen lichame sy en gheue dich eene nůwe crachteende gietet indich die edel honich droppen die bereyt sijn indendou des heyligen geest ende die dou des heyligen geest vettet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

dich Alstu gaes totten heyligen sacramente so ontfangestu35 dat gedode lam ende ontfangest die vergietinghe des bluetsOch des edelen gerůechs dat dan es in dijnre zielen mochtendie crachte dijnre naturen dis geruechs gheuoelen si en38 mochtens niet gedraghen Wanne du hoeres die messe So steystuander ioncfrouwen Marien stat toe eenen ghetuyghe dae der

+136a = [c]xxxv

+ priester begeyt den doet ons heren ihesu cristi ende die vergie-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

355

1 tinghe sijns bluets daer met die heylige kerke geeerweerdiget es

alsoe onse ihesu[s] crist[us]1) heet uerwonnen mit sijnen dode endemitter vergietinghe sijns bluets ende mit derre crachte solenwij uerwennen die geleder der heyliger kerken

5 Die natuerlike meyster sprekenvan eenen vogele die heitetDe heydensche meister sprechenzydich die es te male groenvan eyme vogel der heischeitwan her uoelt dat hi steruen salder seydich der is zo male groneso gaet hi inden stroum die daerWan der gevoylet dat he sterůen10 vluytet wten paradijse teghen10 sal so geit hey in dender sonnen daer sy schijnet opstroym der da vlůset vs demden myddach Ende inden stroeme

+190b

+ para- dyse intgeygen der sůnnen

vernuwet der vogel sijnda sy lůchtet vp deme middagevleysche ende wesschet sijnein deme stroyme vernůwet15 vederen daeromme dat hij reyne15 der vogel sin vleisch Vnd weschetsterůe Also doen du redelikersine vederen dar vmb datgeeste Ganck inden stroume dehe reyne sterůe Also do dů oůchdaer vlietet wten herten ons

+191a

+ du reidelicher geist Ganck in

heren ihesu cristi ende wt vlietetden stroym der da vlůssit vs deme20 wter cracht der gotheit Dat hert20 herzen vns heren Jhesu Cristiwaert op gedaen op den myddagheVnd vys vlůsit vis craift dermit eenen scerpen speergotheit Dat herze vp gedainIn desen stroůme vernůwe dijnenwart an deme crůce myt eymegeest ende reynighe dijnescarpen sper In disme stroym25 consciencie of sy beulect sy

+191b

+ vernůwe dynen geist vnd reynůnge

Cleyde dich mitten bluede des26 dine consciencie of si bevleckitlams Sterck dich mitter crachtsy vnd cleyde dich mytder gotheit so bereydestu dydeme bloide des lamps vndtotten geestliken dode Sich desestercke dich mit der craift der30 vogel drinct wten stroůme des30 gotheit So bereydes dů dich zoparadijses mit sulliger lustdeme geistlichen dode Sich deser

1) hs ihū xpi

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

dat hi van rechter lust strift+192a

+ vogel drincket vys deme stroyme

Also doen oec du redelikerdes paradijs mit sůlchergeest prueue wie ongelijc eslůst dat he van rechter sůyssicheit35 der stroum die daer vlietet wten35 stirft Also do oůch důparadijse den stroum die daerdů reidelicher geist Proyůe wevlietet wten herten ons herenvngelich is der stroym der da

+136b = [c]xxxvihesu cristi ende wt ewigher+vlůssit vs deme paradyse deme

minnen ende wt sulken beuoelen+192b

+ stroyme der da vlůssit vis

40 wie dranck der vogel datter40 deme herzen vns Heren Jhesu

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

356

1 starff Drinck du wter rijuyeren1 Cristi Vnd vs ewiger mynnendattu ewelike leues der vogelvnd vs sůlchme bevoylen Webleyf inden stroům Also nyemdranc der vogel dat hey starfdu dijne woenynghe inden hertenDrinck dů vs deme ryůere Dat5 ons heren ihesu cristi Dat daer5 dů ewelichen leůes Der voygeles die scats camer der heyliger

+193a

+ bleif in deme stroym Also

drijuoldicheit ende wees du mitnym dů dyne woynůnge in demeenen scerpen speer daer in geziegeltherzen vns heren Jhesu CristiDie meyster vragent inderDat da is de schatzcamer Der10 scolen wie dat mochte gesijn10 heilger driůeldicheit Vnd důdat onsen heer sijn edel hertebist mit eyme scarpen sper Darwaert op gedaen doe hi doetin gesegelt Die meister vragentwas ende onse salicheit dae wt

+193b

+ in der scholen we dat moichte

vloet dat et niet en waert opgesyn Dat vnsme heren Jhesu15 gedaen doe hi leefde Die hoechste15 Cristi sin edel hertze wart vpgedainmeyster die antwoert doedo hey doit was vnd vnsegesciede eer den ewigen wordeselicheit da vis vlois Dat iddat daer gheeynighet waert mitneit wart vp gedain do id leůedeziel ende mit lijue wten vermoghen19 Der hoiste meister der antwert20 der heyliger drijuoldicheit

+194a

+ Do gescach ere deme ewi- gen

Der alre mynste sprac endeworde Dat da geeyniget wartantwoerde wie konde ich datmyt selen vnd myt lyue visgelijden solde dat edel hertedeme vermogen der heilger dryueldicheitons heren ihesu cristi sijn gewontDer alre mynste der25 id was doch vol wonden Nye en25 antwert We kůnde ich dat gelidenwaert der edelre minscheit slachsoilde dat edel herze vnsgegheuen noch ouel woert toeHeren Jhesu Cristi sin gewůnt gesproken dat edel herte en

+194b

+ id was doch vol gewunt ney in

worde doer wont Wnat datwart der edelre mynscheit slach30 leuen der zielen also edeliken30 gegeůen noch oůel wort gesprochendaer in es Solde dat speer sijnDat edel herze id in wůrdeghesteken in dat herte die wijleverwůnt Want dat leůen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

dattet leefde soe weren dieder selen so eydelichen dar innewonden alle uerwondt woerden

+195a

+ is Soilde dat sper sin gestechen

35 Neyn meyster dat weer te swaer35 in dat herze Die wile dat

+137a = [c]xxxvjte gedencken Wanneer du ontfinghes+leifde So weren die wůnden

dat heylige sacramentealle verwůndet worden neynso weide dich in deser weydenmeister dat were also swair zoDie meyster spreken van eenengedencken Wanne dů intfeist dat40 dier het der luch dat heuet een40 heilge sacrament so weyde dich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

357

1 so scerpe gesichte wanneer het+195b

+ in deser weyden De meister

sijnen geselle siet in sijne ougen2 sprechen van eyme deyre Datso ontfaet hi ionghen Sich duheisset der seych der hait eynredeliker geest also doen oecalso scarp gesichte wanne hie5 sich inden edelen minnenden5 gesiith sinen gesellen in irregront dat hi dich also vercorenoůgen so intfeit si ir iůngen inheet dat he dich der spijsen gansich Du reidelicher geist alsodie du salt eten dat es sijn

+196a

+ do dů ouch sich in den edelen

eenboren sone den he ewelikenmynnen grůnt Dat hey dich10 geberende es nader ongescapenheit10 also erweilt hait Dat hey dirHeuestu hem mit minnengan der spisen Dat dů de saltontfanghen de vrucht den eengeborenessen Dat da is sine eynigesoen wt vaderlichergeboren sůn den he eweclichengonste so gebaer in weder want

+196b

+ gebeiren is na der vngescaffenheit

15 alle dingen sijn als niet si en15 fenheit haistu in mit mynnenwerden weder gedraghen in horenintfangen die vrůcht den eynigenoerspronge Die ioncfrouwe mariageboren sun vs vederlichergebaer horen soen ende druechgůnst So gebeire in weder Wanthem inden tempel ende offerde19 alle doichden sint alle neit20 hem den ewighen vader ende

+197a

+ Sy in werden dan we- der

gaef en der heyliger kerken Doegedragen in eren vrsprůnconse heer ihesus cristus aenden

cruce hinc doe sprac hi vader mijnen geest beuele ich in dijnenhanden doe druech he den vader op allet dat hi geleeft hadde Also25 doen du oec na den dijnen Allet dattu ontfanghen heues indenheyligen sacramente dat drach weder inden vader in crachte des

+137b = [c]xxxvjheylighen geestes Sich aen dat Olifant wanneer et sijne vrucht geberen+

sal so en maecht niet totter eerden dat sijne vrocht geberewant sijne beyn sijn gans so sueket eene suete fonteyne ende dae30 geberet sijne vrucht als dat ionge vellet in dat water so ontfaent diebaren ende voeden dat ionge mit hore cracht Also duen du oec

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Wattu ontfangen hees wt vaderliker gůnste inden heyligen sacramenteminnen rijke vrucht die saltu weder geberen inder cracht desheyligen geest in dat wilde meer der gotheit die solen die vrucht35 wael voeden Och des edelen voedens dat der geest also geuoedtwoert mit sijnen vruchten die hi ontfinct wten wilden meere dergotheit dat ontfingestu inden heyligen sacramenteDie natuerlijc meyster spreken vanden steynbuck wanneer hi beuoeltdat hi steruen sal so sueket hi die steynrotze dat alre hoechste40 gebirchte dan keert hi sijn houet mit sijnen hornen tegen die sonne

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

358

1 ende staert mit sijnen ougen in die sonne also lange dat sijne ougenvuyrich werden ende die horne werdent bornende ende dat houft

+138a = [c]xxxvij

+ vol hidden ende inder hitten leet der steynbuck sijn leuen

Also geschiet dich voel edeliker alstu ontfanges dat heylige sacramente5 so gaestu in die steynrotze inder wildernisse in dat hoghegebirchte Die steynrotz es dat weerdighe leuen ons heren ihesu cristiwent in sijn edel steruen mit sulker minnen ende gedult dit eseen wilternisse allen minschen want nyeman inden wege gewandelenen can Ganck in die steynrotze sy leyt dich in dat hoge ghebirchte10 der godheit keer dat houft teghen dat rat der sonnen mit dijnrebegeerden ende staer mit dijnen oughen in die sonne alsoe langedat dijne horne borrende weerden De horne dat es die getruwearbeyder die da dick gestoruen es van bynnen ende van butenende heet vergoten sijnen sweite Dat ander horne es dat sweert15 dat da dick gewont heuet sijnen geest dat he sich moet scheidenvan alle dene dat hem lost of lostich was Hijromme solen diehorne borrende weerden Du getruwe arbeyder ontfanck dijnenloen staer inden minnen gront Sich inden gront sijns vryen adels19 dat he dich vercoren heet tot alsulken groten guede dat soe voel

+138a = [c]xxxvij

+ minschen verborghen es ende bes dancbaer want wonderliche

dinghen sijn mit dich gedaen dat dij der vader heet gegheuensijne vrochte in der he selue es dat heylighe sacramente In denwaert die brulocht volbracht inder minnen grůnt daer sich godeyniget mit dijnre zielen inden vuyr des heyligen geest daer in25 laet dijn leuen Nu mochstu spreken ghi hebt inden eersten alsohoge gesproken ende hebbet my her nae also vele wechs wtgeůoertHijr op antwoerde ich dich so ye hoger op stijghen so ye dieperonderganc dat es bekende waerheitNu hebben wij gesproken vanden edelen geestliken minschen Nu30 willen wij spreken vanden ydelen geestliken minschen Si draghenschijn ende leuen niet den openbaer ich hoer scande als hem dieleere der heiliger kerken achten Die lere nyemen alreleye minschendie dae gheestlic sijn Et sijn voel geestliker minschen die hebben

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

grote sorchuoldicheit omme hoer lijflike noetruft Hijromme vergeten35 sy der ewiger dinghen Sy hebben groten vlijt omme wtwendighe

+139a = [c]xxxviij

+ reynicheit sij sien euer wenich wie reyne sy van bynnen sijn Sy

willen hebben reynlike cleyder ende hoer huys gesyert ende eersambijder tafelen Dat es der wech der valscher minnen behagelijc gaensy totter kirken sy willen die eerste an den altaer sijn Ende hem40 důnct dat sy gherechtuerdich sijn sy hebben also suete worde men-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

359

1 nichuoldich es hoer gebeer Sy werken betijden guede werken endeen hebben doch niet grondes Sy hebben eenen morghen dat sihoer leuen willen beteren ende daer en woert doch niet wt Sycomen totter biechten mit also cleynen rouwe wat ich hem segghe5 het en hilpt niet die valsche minne heetsy beseten die rechtuerdichtalle dinck in hem Seg ich hem een woert in der biechten siantwoerden ij her weder ende behelpen sich mit also schonenwoerden sy en meynens niet Hijromme sijn sy logeneer inderbiechten ende in den gebede Si spreken vader onse ende meynen10 eenen anderen god Hoer hert es als een vogel die daer vliechtinder locht ende en heet geenen rowe of rast also sijn hoer gedochtenende en rasten nummermeer hoer ougen sijn als een valkewat sy begrijpen connen Och wie verlanget horen herten ende wie

+139b = [c]xxxviijverdriet hem der tijt dat hem niet en mach weerden hoers herten+

vergetzlicheit ende dat sy den vinden dat es hoer grote scade16 Nu prueft in vch seluer ghi halue verdoruen gheesten wie wiltghi ouerwennen den eersten wtbroke van desen tijtlichen dinghenende vander geselscap Ghij hebt ontfanghen eenen gueden willedat es sy willen scheiden van al desen dinghen Nu comt ydel eer0 ende ongeor[de]nyerde woerde ende scande ende doen my temale we Segt my lieue heer wie solen wy bestaen dat wij ouerwennendesen harden strijck Ich seg dich et es een cleyndinck dattu verteers bluet ende vleysche op dattu weder bringesdie vrucht die du versuymet heues Merck in dy seluer dijnen25 groten scade Wat den gerechtighen es een voertganck ende godeis eene ewige eer dat es dy eene scolt te betalen

Die meyster vragen inder scolenwat dat hoechste oerdel syDe Meister vragent in derdat god gieft geestliken minschenscolen Wat dat hoiste ordel sy30 inder tijt Die meyster antwoert30 Dat got geůet geistlichen mynschendu vraghes also groterin der zijt Der Meisterdinghen Et en es noch vuyerantwert Du vragis also grosernoch sweert noch tijtlike doet

+197b

+ dinge id in is noch vůre

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Dat hoechste oerdel dat dichnoch swert noch zijtlich doit35 god gieft dattu salt deruen doer35 Dat hoiste vrdel dat dir gotdijnre ydelheit willen eenen dachgeůet Dat du salt darůen eynender troest der lieflicheit desdach durch dinre ydelgeit willenhiemelschen insiens dat goddes troistis der leyflicheit Des

+140a = [c]xxxixduet in enen ledigen luteren+heymelschen seintz Dat got deit

gront Waeromme eest een so+198a

+ in eyme leydichen lůteren

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

360

1 scerp ordel des woert doch1 grunde Warumbe is id eyn sowenich beuoelt off becant inderscarp vrdel Dis wirt wenichtijt Dat moet gode erbermengevoilt in der zijt Dat moissedat wy solen deruen der ewigergot erbarmen Dat wir solen5 antwoerden die god gieft omme5 darůen der ewiger antwerdeneen ygelijc goet werke Och wat

+198b

+ die got geůet vmbe etlich goit

antwoerden gieft dan god ommewerck Och wat antwerden geůeteen lieflijc toekeer die dae gheschietdan got vmbe eyn leyflich zonae sijnen willen Desenkeir De da geschůit na sinen10 sermoen draghen wij in diescatzcamer

10 willen

der heyliger drijuoldicheitons heren Jhesu cristi Deo gracias

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

361

[Hs L]

XX

[1]

+32a reg 2[2] No c h o p t e n s e l u e n d a c h v a n d e n g o e d e h e r d e +

[3] d i e d a e r a e n h em h e u e t d a t e e n g o e t h e r d e a e n h em[ 4 ] h e b b e n s a l d e s g o e d e n t a uw e l e r s s e rm o e n

[5] ONder wilen is god inder zielen als een herde Dat is als si merct[6] hoe goedertierlijc ende hoe lieflijc hi dat verloren scaep dat hi[7] verloren hadde quam hier neder in deser ellendigher werelt ende[8] in deser iammerheit om dat te sueken Ende doen hijt vant metten[9] lichte sijns lichamen die seer licht bernde metten viere sijnre[10] godheit Doen nam hijt op sijn scouderen ende droecht tot sinen[11] anderen enghelschen scapen die hi thuys ghelaten hadde Hi[12] haddese daer ghelaten ende niet verlaten doen hi ons alsoe sochte[13] dat hi hem doch behuede Hi quam hier ende en schiet van daer

+32b[14] niet hi nam aen die menscheit ende en verdeilde niet die godheit+[15] Hi waert cranc ende en verloes sijn stercheit niet Hi waert arm[16] ende en verloes sijn conincrike niet Hi waert versmadelijc ende en[17] verloes sijn eer niet Hi waert vermaledijt die ghebenedijt is sonder[18] eynde Hi waert doottelijc ende sterf ende bleef nochtan ondoottelijc[19] ende leeft ewelijc Wie is daer daer soe menich wandel op[20] valt ende blijft nochtan onghewandelt god ende een ghewarich[21] mensche die na menscheliker naturen wandelbarich waert om[22] dat hi ons brachte tot sijnre stedicheit

[23] Ende wilde horen dat hi ghewarichlijc een goet herde is die daer[24] aen hem heeft dat een goet herde aen hem hebben sal Hi heeft op[25] sijn hoeft een crone van bloemen Ende aen sijn scouderen enen[26] horen Ende aan sijnre siden een male Ende in sijnre eender hant

+33a[27] een floeyte Ende in sijnre ander hant enen staf ende een roede+[28] ende enen hont ghebonden

[29] Op ons heren hoeft was een crone dat is die ondoottelike[30] glorie wt sijnre godheit Aender cronen sijn die rosen der[31] martelaren ende die lelyen der meechden ende die fioletten der[32] confessoren Den horen aender scouderen dat waren die schinende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

362

[1] blinckende zuete sermonen die hi metten werken bewijsde in[2] deser werelt Sijn male is sijn menscheit daer hij sijn broot[3] in droech dat is die godheit die is der enghelen broot ende[4] alre goeder kerstenre menschen Sijn pipe oft floeyte dat was sijns[5] heilighen gheest stemme die seuen stemmen gaf dat waren sijn[6] seuen gauen Sijn staf was sijn cruys daer hi mede die helle brac[7] ende den boesen viant verwan ende behielt ende behuede sijn

+33b[8] + scape voer die boese valsche woluen alsoe die herde opgherecht[9] pleghet te1) stane Sijn roede was sijn rechtuerdicheit daer mede[10] hi die goede bericht ende die quade castijt Sinen hont dat was[11] die versameninghe der apostolen die metter leeringhen bieschen[12] ende belden ende verdreuen die woluen met haren tonghen dats[13] met haren woorden lecten si ende heilden der sondaren wonden[14] Siet kijndere dit is ons goede herde die van hem seluen seet Ic[15] ben een goet herde want ic sette mijn lijf voer mijn scape Ghewarichlike[16] ghi sijt een goet herde ende een alder beste lieflijc herde want[17] ghi v seluen ghegheuen hebt te lone om dijn scape Ende dat ouerwonderlike[18] sere te louen is om dattu dijn scape in desen iammerliken[19] vreeseliken winter des ellendighen druckeliken leuens niet hongherich

+34a[20] + steruen en liets mer ghi cocht hem hoy want ghi waerdet[21] selue hoy om dat si v eten mochten Welc herde heeft dit ghedaen[22] dan die ghewarighe god gods sone Ghi wordet hoy want ghi waert[23] mensche daer af sprect die propheet Ghewarichlijc alle menschen[24] sijn hoy heden scone merghen iammerlijc heden groen merghen[25] dorre heden bloyende merghen vertreden heden leuende merghen[26] doot Ende alsoe waert die goede herde een doot hoy om dat wi[27] hem eten mochten ende worden scoen groen bloyende inder weiden[28] sijns paradijs daer wien selue met vollen monde eten moeghen[29] met sinen anderen scapen dat is met sinen enghelen die niet en[30] vielen daer selen wi en eten als si doen als wi hem ghelijc worden[31] nader opuerstandenissen Want dan selen wi hem sien niet doer

+34b[32] + enen spieghel ende bedect als nv mer al- soe ghewarichlijc als[33] hi is Daer sal hi ons smaken alsoe hi is niet als doot hoy mer als[34] een leuende bloeme daer wt dat wi selen moeghen zuyghen ia[35] met vollen monde dat suete ende dat alder suetste honich Ende[36] dat clerste luterste honich sijnre zuetster lieuer godheit Och met[37] hoe luyterre ende claerre stemmen mijns herten gheroepen o wi[38] met ghebrokenre ende ghescoerder herten ende met natten oghen

1) hs op te

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

363

[1] 1 gheroepen suete bloeme hoe langhe sal ic arme ellendich iammerlike[2] mensche in desen ellendighen lichaem deser onghetrouwer[3] werelt ende in deser menichfuldigher becoringhen verdroncken

+nota[4] ligghen Och selen mi emmermeer der snelre bien vloeghele ghegheuen+

[5] 5 worden dat ic daer vloeghe daer ic ruste vinden mochte

+35a[6] in die groene weide der enghelen in dat bernende ende niet+[7] verterende vier der seraphinnen In den sueten scoet des wisen[8] herden In dat blinckende minlike herte des goeden des zueten des[9] lieuen ihesus daer wilic in en trouwen ic wille Het is goet dat wi hier[10] sijn sprac sint peter doen hi ghesien hadde die claerheit des verwandelden[11] scoenen ihesus Mer het was om niet die tijt en was[12] doen noch niet comen hi moest vanden berghe der staringhen[13] weder hier neder in hem seluen Alsoe moeten wi oec weder hier[14] neder tot onser materien vallen om den hertsen zueten ihesus[15] onsen goeden herde

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

364

[Hs Br 1]

XXI

[1]

+cxxxviijb reg 22[2] + Johannes die godlike minnare die wart teenen male gheopenbaert[3] die glorie ende die heymelicheit gods des ewichs leuens Onder[4] ander dinghen die hi sach So sach hi enen ceraphin vlieghen inden[5] throen gods mit vi vloghele Ende sijn sanc was helich helich

+cxxxviijc[6 ] + helich is onse heere god Ceraphin is also vele ghesproken Als[7 ] die berrende is in die minne gods Ende beteekent een minnende[8 ] ziele die daer ontsteken is ende bernende in die minne gods godlike[9 ] Dese ziele sal hebben vi vloghele Deerste vloghel is Dat so[10] sal versmaden dese weerlt ende al haer rijcheit Want cristus spreect[11] het ne mach niemen ij heeren dienen die contrarie sijn Niemen[12] en mach gode dienen mit ganser herten ende der weerlt volghen[13] Hier omme salmen die weerlt versmaden Die ander vloghel is[14] minne ten hemelschen dinghen Ende dit seit Sente pauwels Onse[15] wandelinghe sal sijn inden hemel Die derde vloghel is sijns selues[16] of te gane ende hem seluen niet te behoudene in gheenen dinghen[17] uterlike noch inderlike Ende dit spreect cristus die mj volghen[18] wille die verloechene sijns selues ende volghe mj Die vierde vloghel[19] is dicke hem te oufenne in helighen ghepeynse ende in claerheden

+cxxxviijd[20] + siere consciencien Die | vijfste vloghel is een claer bekennen godliker[21] wijsheit ende vulmaecten wille hebben haer ghenouch te sine[22] altoes wanneer dat hi van binnen wert ghemaent vander waerheit[23] gods Die seste vloghel is te hebbene een berrende begheerte om[24] quite te sine des kaerkers vander doot zijns eyghins lichamen ende[25] in te wonene mit cristus Ende dit is dat Sente pauwels seit Ic onsalich[26] mensche wie sal mj verlossen vanden karkere des doots dat ic[27] wone mit cristus Dit sijn vj vloghele eenre minnender zielen Daer[28] mede dat so vlieghen sal omtrent den throen der heligher drieuoudicheit[29] Ende sal singhen drie waerf helich helich helich Dat is helich[30] is die vader helich is die sone helich is die helighe gheest Die[31] vader in siere gheweldicheit Die sone in siere wijsheit Die helighe[32] gheest in siere grondeloeser ontfaermicheit Dese ziele die aldus

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

365

+141a[1] ontgaen is haer zeluen Ende allene bernende is in die minne gods+[2] die is ghelijc den ceraphin Sente pauwels spreect Die minne gods is[3] ghegoten in onse herten vanden helighen gheest die ons ghegheuen[4] is Nu spreken wi vander minnender zielen die ouermits der godliker[5] minnen sal werden ghelijc den ceraphin Dese minne werct in[6] volcomenen menschen drie dinghen Teerste is dat die mensche[7] ghedoot sal werden gheestelike Want die minne is staerc als die[8] doot Dit spreect Sente pauwels ghi sijt doot ende hu leuen is verborghen[9] mit cristo in gode Ende elc dode heuet drie dinghen Teerste[10] is dat hi ghelijc staet alre dinghen eere ofte oneere Tander is dat[11] hem alle hitte vergaen is Terde is dat sine ieghenwordicheit versmaet[12] is van allen lieden Willen wi spreken van eenen mensche[13] die doot sal sijn gheestelike Die sal dese voerseide drie dinghen

+141b[14] in hem hebben gheestelike Ten eer sten male so sal hi ghelijc+[15] staen ende onbeweghelic alre dinghen ghelijc ende onghelijc[16] Ende sal also gheerne sijn versmaet als te hebbene eere ende[17] vordeel van eerderike Want Sente pauwels spreect Ic hebbe alle[18] dinc gheacht als linghene onder mine voete om te behoudene[19] alleene cristus Also segghe ic dat die mensche ledich sal staen alre[20] dinghen ende doot Ende also cleyne achten alle ghescepene dinghen[21] Als of god nye dinghen ghescepen hadde Ende also ledich staen[22] in sijns selues sake ende alre creatueren Also hi ledich is der dinghen[23] die niet en sijn Dit is dat eerste poeint dat de mensche hebben sal[24] die gheestelike doot sal sijn Dat ander poeint is dat die mensche[25] ontgaen sal sijn alre ongheordineerder hitten So dat die cracht[26] der minnen in hem heeft ghedoot alle natuerlike ghenouchten[27] Ende oec die nighinghe totten sonden Dat die gracie gods so[28] ghebonden heeft die nederste crachte of partie des menschen dat

+141c[29] so altoes onderdanich si der ouerster redenen Dat derde poeint+[30] is datmen hebben sal dat is dat die ieghenwordicheit sijns leuens[31] pine si allen werliken herten die minners sijn der vergancliker[32] dinghen Want paulus spreect die werlt is mj een cruus ende ic[33] der werlt Also sal die mensche leuen mit gode ende doot sijn[34] der werlt Dat die werlt anxt hebbe voer sijn leuen Ende dat hi[35] ghecruust werde van haren leuene Want elc wachte hem dies[36] Also vele als hi ghemint is vander werlt Also vele is hi ghelijc[37] der werlt Want ghelijcheit is zake der minnen Een ander poeint[38] werct oec minne Dat is dat so den mensche doet quellen na die[39] dinghen die hi mint Dit seit die bruut inder minnen bouke Segghet[40] minen lieue dat ic quelle van minnen Dit werct die minne gods

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

366

[1] dat die mensche alle creatueren vergheet Ende allene heeft een[2] inwindich quellen ende een inwindich begheeren na gode Noch

+141d[3] + werct die minne een ander dat die ziele wert ghetransformeert[4] in gode Sente Augustijn Seecht so wat die mensche mint dien is hi[5] ghelijc Mint die mensche dan gode So wert hi ghetransformeert[6] in gode want minne maect ghelijcheit in desen ouersten werke[7] Ende dan so doet die gheest sijn hoechste doot Want hi ontfaet[8] een minlic steruen ouermits die gracie ende een godlic beroeren[9 ] bouen gracien dat die mensche beuint in hem seluen eene voersmaec[10] des ewichs leuens Ende dit is der werlt onbekent Ende[11] hier omme so siet allene die weerlt die uterste hartheit Daer mede[12] dat dese mensche is een cruus allen weerliken herten Maer sine[13] bekennen niet die inwendighe soetheit Ende dat verholen leuen[14] dat die mensche heeft mit gode Dit spreect Sente ian dat wi sijn[15] comen vander doot int leuen want wi minnen Dit hoert dan elken[16] mensche te hebbene die daer wil wesen een Ceraphin ende volcomen

+142a[17] + te sine Alsoet hier moghelic is in desen leuene Dat ons[18] dit ghescie des helpe ons god Amen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

367

Aanteekeningen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

368

Indeeling der Aanteekeningen

De tekstuitgave geschiedt handschrifts-gewijs telkens wanneer een nieuw gedeeltebegint wordt het betreffende hs in de aanteekeningen in het kort besproken Daarnavolgen naar bladzij en regel der uitgave gerangschikt de annotaties Deze zijndrieeumlrlei in de eerste rubriek geven wij de palaeographische verantwoording vanden tekst (α) in de tweede de varianten (β) terwijl de aanteekeningen die dienenom den tekst te verduidelijken in de laatste rubriek zijn ondergebracht (γ)

De volgende teekens werden gebruikt

- voluit in het hs)- regel-wisseling in het hs|- pagina-wisseling in het hs- veranderd ingt- veranderd uitlt- regel 5 in de tekst-uitgave5- dezelfde regel- in het hs aaneengeschreven met hetvolgende woord en later door eenstreepje gescheiden

gesch v w

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

369

Handschrift Br 2(p 211-244 zie tevens p 275-278)

Dit hs neemt onder onze Tauler-hss een bijzondere plaats in doordat de lsquooperaspuria Taulerirsquo die erin voorkomen voor het meerendeel in geen enkel ander hswerden aangetroffen De kopiiumlste schreef ze alle aan Tauler toe blijkens deaanteekeningen aan het begin en het einde der verzameling (zie boven p 17 18)Drie dezer stukken kennen wij als sermoenen van Eckehart uit P f e i f f e r s editie1)Door Q u i n t s omvangrijke critische verhandeling over Eckeharts Duitsche preekenis aan het licht gekomen dat ons hs voor de tekstcritiek van deze sermoenen vangroot belang is op vele plaatsen is Q u i n t met behulp van den tekst van Br 2 instaat geweest P f e i f f e r s lezing te verbeteren2) Voor Eckeharts tweede sermoen(E I 2) is ons hs eigenlijk de beste bron Minder goed is de redactie van de tweeandere preeken E I 6 en E I 42 - op zichzelf van groote waarde daar zij behoorentot de weinige stukken waarvan Eckeharts auteurschap vast schijnt te staan3) -doch ook hier treffen wij nog wel eens zeer belangrijke varianten aan Zoo werd hetbelang van de mnl lezing van E I 6 door Q u i n t onderschat hij zag nl over hethoofd dat een uiterst belangrijke passage die in de geheele Duitsche overleveringbedorven is met behulp van Br 2 te verbeteren is (P f II p 36 r 16 sele moetzijn engel) Het eerste gedeelte van E I 42 treffen wij zooals wij reeds zagen (p141) bovendien aan in G 1 en L Wij hebben de varianten dezer hss in deaanteekeningen opgenomen Na E I 2 drukken wij nog een tractaat af nr I datbijna zonder merkbaren overgang daarbij aansluit doch slechts den textus met ditsermoen gemeen heeft In deze verhandeling heeft men getracht allerleischolastiek-theologische begrippen voor leeken toegankelijk te maken Voor degeschiedenis der philosophische taal een gebied dat nog nauwelijks ontgonnen iszal dit stuk dus een merkwaardig document blijken te zijn Voor de verklaring vanden tekst heb ik mij gewend tot Prof F S a s s e n uit Nijmegen wiens geleerdeannotaties bijna alle parallellen uit T h oma s v a n A q u i o n s SummaTheologicaeden lezer in staat stellen

1) F P f e i f f e r Deutsche Mystiker II p 10 33 en 1402) J Q u i n t Die Ueberlieferung der deutschen Predigten Eckeharts textkritisch untersucht

Bonn 19323) E I 6 bevat op p 227 r 27-28 een van Eckeharts veroordeelde stellingen (zie beneden p

376) en p 232 r 8 sq werd onlangs aangehaald als bewijsplaats voor de verwantschap vanE I 42 met Eckeharts Quaestiones Parisienses (zie beneden p 378)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

370

zich eenigszins te orieumlnteeren in deze stof Ik maak van de gelegenheid om hemdaarvoor openlijk dank te zeggen gaarne gebruikDit voorbeeld van scholastieke theologie lsquoin usum delphinirsquo in casu

lsquosanctimonialiumrsquo werpt overigens een helder licht op den hoogen trap vanbeschaving die de nonnen van Galilea bereikt hadden De schrijfster van het hssuster alijt die priorinne was een vrouw van meer dan gewone ontwikkeling Zooalswij zagen (p 18 sq) vervaardigde zij zelf vijf sermoenen naar punten van Jordanus- vermoedelijk Jordanus van Quedlinburg - van wien zij een tweetal preeken hadafgeschreven Aan het einde hiervan (p 21) richt zij persoonlijk het woord tot haarlezers Dat zij schreef voor een intellectueel publiek blijkt uit het karakter van destukken die wij in ons hs tusschen de sermoenen van Tauler aantreffen In deinleiding hebben wij ons een oogenblik bezig gehouden met de uiterlijke verschillendie de hss onderling vertoonen de inhoud logenstraft onze uitkomsten niet In hetprachtig bewaard gebleven folio-handschrift uit Galilea geschreven door de fijnehand van een vijftiende-eeuwsche aristocrate in een taal die reeds de kenmerkenvertoont van hetgeen wij tegenwoordig lsquoalgemeen beschaafdrsquo zouden noemen zalmen tevergeefs aardige exempelen fantastische verhalen en dergelijke zoekenDe lectuur die in dit klooster geliefd was is wel in de eerste plaatsmystiek-theologische literatuur (maar dan met een speculatief tintje) en het is niettoevallig dat juist in digravet hs drie sermoenen van Eckehart voorkomen hoewel het bijons vaststaat dat niet zuster Alijt degene was die de verboden waar onder de vlagvan Tauler binnensmokkelde daarvoor kennen wij haar te goed uit haar naschriftIntellectueel waren de nonnen van Galilea zonder dat wij echter kunnen zeggendat de sfeer intellectualistisch was De volgende stukken II II en IV getuigendaarvan Ook hier evenals bij Eckehart worden herhaaldelijk veelweterij ensubtiliteiten ten achter gesteld bij de kennis Gods die op een onweten berust deΘεῖα ἀγνωσία De stof die in al onze hss behandeld wordt is overal vrijwel dezelfdede nietigheid van het werkende leven voorzoover het geen geestelijken achtergrondheeft de verdieping van het begrip armoede en het betrekken van het ganscheleven op een wederkeerig zoeken van God en de ziel De vorm echter waarin dezegedachten gegoten zijn is verschillend niet het aanschouwelijke niet het strevennaar concretiseerende en verduidelijkende plastiek overheerscht - zooals bijvoorbeeldin het later te behandelen hs U - maar wel het intellectueel beheerschte de logischebetoogtrant en strengheid van compositie Hs U levert ons passages over die inprachtig beeldenrijk proza geschreven zijn de onzegbare belevingen omscheppendin een plastische taal vol verbeeldingen maar dit proza is verbrokkeld en mist destilistische eenheid van de tractaten uit Br 2 Zoo treffen wij in laatsgenoemd hseen stijl-figuur aan als het woordenspel met de beide beteekenissen van liden onslijden en de oude beteekenis voorbijgaan achter zich laten (zie p 238 sq) Met detractaten II III en IV bevinden wij ons heelemaal in het milieu van Eckehart enofschoon wij van geen dezer het origineel hebben kunnen vinden blijkt toch uitparallelle passages en woordenkeus duidelijk de herkomst uit Eckeharts omgevingVan nr V is de oorspronkelijke lezing bekend het is een vertaling van

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

371

Das Buch von den drei Durchbruumlchen (D o l c h sect 146) door D e n i f l e in 1879uitgegeven achter zijn studie lsquoTaulers Bekehrung kritisch untersuchtrsquo Zooals wijreeds zagen (p 141) komt het eveneens voor in de hss L en G 1 Behalve devarianten dezer hss hebben wij ook de lezing van D e n i f l e s tekst af en toe in deaanteekeningen opgenomen Ons hs volgt vrijwel den uitgegeven Duitschen tekstdoch ookmet de varianten daarvan vertoont demnl lezing punten van overeenkomstEeacuten verschil met den tekst van D e n i f l e is van belang om even bij stil te staaneen paar maal wordt Eckehart genoemd waar onze tekst den naam weglaat endien vervangt door Een leerare sprect of Een groot meester sprac eenmerkwaardigheid die ook bij D e n i f l e s varianten op te merken valt Wij vestigener tevens de aandacht op dat hoewel in hs Br 2 herhaaldelijk dicta Eckardivoorkomen diens naam nergens vermeld wordt

Diatect De taal van het hs vertoont hier en daar Vlaamsche- resp Westvlaamschekenmerken zoe (= zij 276b) geroupen slouch doch over het algemeen zou meneerder kunnen spreken van een Vlaamsch-Westbrabantsche omgangstaal waarinmen evenals tegenwoordig in de hoogere standen de dialect-eigenaardighedenonderdrukte Als voorbeeld geven wij de volgende doubletten vutslouch - sloechsezuekende - boec - bouc brueder - moeder bekinnen - bekennen ondersceet -ondersceit helege geest (1 times heylege geest) - heilich wenich - weinich wisheden- wiisheiden belde - gebeeldt zin - ziin cochten - vercoochten geverwet - gevarwetvrucht - locht wlmaecter - volcommen luttel - lettel zondare - zondeere gheet -gaet etc Germanismen als wunchliken cleine voge leert (ledig maken) in desemtempel zullen wel uit het voorbeeld stammen

Uitgave Wij hebben den tekst zooveel mogelijk diplomatisch afgedrukt Slechts openkele plaatsen is deze verbeterd doch alleen daar waar wij zekerheid meendente hebben Had ons hs met andere hss een fout gemeen en was deze dus nietaan de kopiiste te wijten dan lieten wij haar meestal ook in den tekst staan Deverbeteringen door latere handen aangebracht hebben wij niet in den tekstopgenomen De leesteekens van het hs zijn gehandhaafd doch daar ze vaakmoeilijk te onderscheiden waren van die van een latere hand werden ook dezeopgenomen Deze fraseeringen doen zich meestal voor als haken strepenvraagteekens ed In onze uitgave zijn ze weergegeven met een loodrechte streep(zie boven p 25) Omdat wij in de aanteekeningen van deze streep steeds gebruikmaken om het einde van een regel in het hs aan te duiden hebben wij om verwarringte voorkomen in die voor hs Br 2 de letters nr gebruikt Daar het hs nietgerubriceerd is komen er geen parafen voor doch wel teekens die deze voorloopigrepresenteerenWij begonnen in zulk geval een nieuwe alinea Waar representantenvoor lombarden stonden hebben wij een vette letter ingevuld De vette letters vande opschriften bedoelen de zware letters die het hs ter plaatse heeft weer te geven

10 hier hs h 13 moettihs in marg hij ingev

αp 211

(corr)1) 16 creaturen ) 20worden )

1) Hiermede wordt de oudste hand bedoeld

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

372

1 maer ) 8 nie hs lt niet12 want hs hiervoacuteoacuter

αp 212

representant van q 13adel hs in marg datwesen (corr) 14[geboerten] naar degezamenlijke Duitsche hss18 wert ) 20 pauwels hsonderstreept gesciendehs gescie- in ras 26zondeere ) 36 altehanshs -hans buiten afschr 38noch hs gesch vw 39ende hs ende ende

20 doen hem versta doengod hem 23 Alzoe versta

γ

zoo verging het denzaligen ook De meesteDuitsche hss alse dieseligen Unde vonuumlberfl hetgeenduidelijker zooal nietjuister is

9 mer ) meer ) 12ontgaen hs lt ongaen 16

αp 213

heb[b]en hs heben 19alder hs lt der 25 ommehs gesch vw dat hsd op t 26 zondare ) 31ghebaert ) 33 haer hs h35 gevragt hs 2e g heeftgeen lus Misschien staater gevraeit

32 sq versta waarom zalmen den dienst dier

γ

krachten hiertoe dan vrijmaken en hen in rusthouden Deze lezing wijkteenigszins of van die vanP f doch geeft debedoeling goed weer

1 gebaert hs gebt 6 desh hs d op h 11 Augustin

αp 214

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

hs onderstreept 12lichame hs gesch vw19 zweerde ) 21 zwaerths zwt 27 hadde hsgesch vw 29 en hs eop a 34 hier hs h

6 des sprekens demeesteDuitsche hss hebben

γ

smeckens hetgeen methet oog op lsquozienrsquo enlsquohoorenrsquo origineel schijnt14 sq P f is minderuitvoerig en Alexanderwordt niet genoemd Hierschijnt een vermenging tehebben plaats gehad vantwee verhalen de doodvan Archimedes teSyracuse (L i v i u s XXV)en Alexanders bevel omhet huis van den dichterPindarus te sparen bij deverwoesting van Thebe(P l u t a r c h u s AlexanderXIX) Hieruit blijkt tenovervloede dat deDuitsche lezing dieAlexander niet noemt deoorspronkelijke is 24ingegoten vgl V e r d amIII 870 hoewel het woordmogelijk is komtP f e i f f e r s in gezogenmijvoor oorspronkelijk te zijn40 In my en mach MetQ u i n t te veranderen inEn mach in my

7 waert hs wt 20 es hshiervoacuteoacuter was doorgeh 21

αp 215

ihesus cristus hsonderstreept 24 zwaerths zwt

2 sal met Q u i n t teveranderen in al doen =

γ

doen 3 die tot beeldemet de beste Duitsche hsste lezen die sien aen ingod een beelde 7 waert =

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Waert 22 noemt = zaltdus versta telt van belangacht (Q u i n t p 35) 25sweger zie Luc 12 53(waarschijnlijk uit het hoofdgeciteerd) Mogelijk met deoude drukken te lezenswester 27 ende tot esontbr in bijna alle hssAlleen hs Bra 3 (zieQ u i n t p XLII) heeft ietsovereenkomstigs unde dirinne ist hetgeen onsjuister voorkomt dan delezing van ons hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

373

11 gheedelt hs gedeelt- in marg (corr) 29

αp 216

edelder hs lt gdelder 39es hs s op 1

9 De emendaties vindensteun bij de geheele

γ

Duitsche overlevering Hieris de Θεῖα ἀγνωσία vanD i o n y s i u s bedoeld Zieook p 294 r 17 waardezelfde gedachteontwikkeld wordt 22 endetot seluen B uuml t t n e rvertaalt das Sehen weistmehr hinaus schon dieTaumltigkeit des Sehensselber Vergelijk hiervoorde spreekwijzen zijn blikrichten op zijn oog op ietsvestigen enz 35gebaringe Q u i n t (p 29)heeft over het hoofdgezien dat ook ons hseen bedorven lezing heeftlees begeringe 37 geliictPf ebenmezig

1 se hs lt so 5 haer hsh 7 dyonisius hs

αp 217

onderstreept waert hswt 19 amen na dit woordbegint op nieuwen regelzonder merkbarenovergang het volgendetractaat 34 dat es hs inmarg ingev (corr)

8 alderverlichst (10verlichte) alle Duitsche

γ

hss alle fuumlrliefe (fuumlrliefe)Dat fuumlrliefe origineel isblijkt wel uit voerloepen inreg 15 en 16 dat wegravel juistvertaald is (Zie hierachterp 316 r 35 sq) 18geboren lees g waert 28Quia deus uno actu et se

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

et omnia intelligit unicumverbum ejus estexpressivum non solumpatris sed etiamcreaturarum (T h oma eA q u i n a t i s SummaTheologicae I 34 3) 34ondersceet der persdistinctio personarum 35ond na d dist realis 36ond d red dist rationis37 distinctio realis una resnon est alia

8 2e timesmoeten hs moe endan nr moeten 13 nature

αp 218

hs hierna spatie voor parazonder representant 21hier hs h 23 hier ) 35zinne hs als bij 13

3 dinclic realiter Zie T h A q S Theol I 30 1 ad

γ

2 9 na redenen dedistinctio rationis is eenonderscheid dat onsverstand in de dingen legtzoodanig zijn deonderscheiden diebetrekking hebben op deessentia Dei (wezene)afgezien vanbovengenoemde distinctiorealis personarum in DeoAlse tot nature Als wijzeggen dat in Godonderscheid is tusschenessentia (wesen) en natura(wezen opgevat alsprincipium operationis)dan is dat slechts eendistinctio rationis realiter(dinclic) zijn die twee inGod hetzelfde 14 sq Ditgeldt ook van de natuurvan de geschapen dingenOok bij hen bestaattusschen essentia ennatura slechts eendistinctio rationis maar increaturis essentia et

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

operatio distinguunturrealiter in Deo autemoperatio est ejus essentiauna res in Deo essentianatura et operatio 24wanttot werc omnis natura exoperatione cognosciturNvetc het licht dat van Goduitgaat de Zoon lumen delumine is van Gods wezenniet verschillend (S TheolI 27 1) Het is eenverstandelijke werkingGods (inder wize eensvernuftichs wercs)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

374

tusschen Gods wezen enGods werk is slechts eendistinctio rationis Door dielsquovernuftige werkingrsquoontstaat echter in God eendubbele relatiopaternitas-filiatio Dezerelationes zijn in Godrealiter subsistentespaternitas subsistens estpersona patris filiatiosubsistens est persona filii(S Theol I 30 2 I 33 2)32 Die tot wesene Paternon procedit ex divinaessentia sed originemhabet in essentia Dei (vglS Theol I 29 4) 40 begins begin principium sineprincipio (vlgs T h A q principium non deprincipio S Theol I 334)

3 beydere zie p 218 sub13 19 hier hs h 22

αp 219

bewijst hs lt bewʃt 27dat hs van in margvervangen door - (corr) 30woort hs lt wort inmarg nota (corr)

1 Filius est principiumprincipii (vlgs T h A q

γ

principium a principio STheol I 33 4) 2 SpiritusSanctus ex Patre et Filioprocedit een processioamoris (S Theol I 27 3)4 sq Lumen divinum (=Filius) realiter nondistinguitur ab essentiadivina differt autem abessentia secundumrationem (S Theol I 282) 8 sq Pater non intelligitessentiam divinamtamquam essentiam sedtamquam naturam (ie

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

tamquam principiumoperationis generationiset creationis) 10iegenworp objectum nawezelike w secundumessentiam 11 vernemeneintelligentia na wdnaturen sec naturam 13hier tot 19 beelde Paterintelligendo se tamquamimitabilem in creaturisconcipit verbum (S TheolI 34 1 sub 3 en 3) Godbegrijpt zichzelf als eenbeeld van alle dingen(exemplar omnium rerum)dwz als een voorbeeldvan alle wezensvormender dingen (S Theol I 351-2) 16 hem = hi hem 24vutulot processio 27-28verbum dicitur conceptiointellectus quicunqueintelligit ex hoc ipso quodintelligit procedit aliquidintra ipsum scil verbum(S Theol I 27 1) 37ziinder genatuerdernatueren de uitdrukkingennatura naturans (= God) ennatura naturata (= wereld)komen van S c o t u sE r i u g e n a Met genatnat schijnt hier echternatura naturans bedoeld tezijn

4 Niet hs hiervoor eenstreepje misschien repres

αp 220

voor para 5 wort ) wert ) 11daer hs d woirt hs ltvt + eerste haal van een u16 niet hs na stip nogeen | 32 waert hs wt 34hier hs h 37onvernuftegen hs inmarg verv dooronredeliken (corr) 38aristoteles hs hiervoor Suitgerad

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

3 Pater dicitur ingenitusfilius natus 8 Aldus enz

γ

het onderscheid derPersonen komt voort uit derelaties in Godinhangende immanens 10na verdraginghe 13 dites sake God schept dedingen volgens causaeexemplares 15 sqvolgens A zijn de causaeexemplares van alledingen in God (vgl ookJoh I 3) 37 Ende Vanhier af is de tekst zeerduister

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

375

en naar het ons voorkomtcorrupt Het eerstegedeelte heeft grooteovereenkomst met eenstuk uit hs Berlijn germ40 1084 (hs Rsbr M5) fol12a sq (L a n g e n b e r g p 190 sq)

28 meer hs in margingev 32 hii hs hii endan nr hi

αp 221

4 zomege meesterenwsch zijn de stoiumlcijnen

γ

bedoeld 5 Die leerarenA u g u s t i n u s en al zijnaanhangers 8 Sulke mT h oma s A q potentiaesunt in anima tanquamaccidentia in substantia (STheol I 87 1) 9 SulkeA u g u s t i n u s csonderscheiden de ziel ende vermogens nietwezenlijk 10 Sulkeinuallende 13 Dit etcintellectus est in potentiaad cognoscendum (vgl STheol I 84-85) 20 dat =datse 35 Paulus I Cor1312

15 neygingen hs ltmeygingen 16 harer )

αp 222

1-3 S Theol I 90 4 4voncke scintilla animae

γ

Vgl ook V 64 p 347 r11 6 na der wize godsdwz onmiddellijk 11 dattot begriipt de zielevonki s wat zij kent 16wanner in het andereleven is de ziel van haarkennis-door-beelden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

bevrijd en kent zij alleen opde wijze der zielevonk

4 genisi hs onderstreept16 willic hs hierna willic

αp 223

(nr) doorgeh 21 grouehs gesch vw ghernehs ghne 22 als hs ltAls (2e corr)

2 heere ) 29 die niet hsd op n

αp 224

1met hem seluen Q u i n tM y s t von in selber 11

γ

ende Beter Q u i n tM y s t Unde die warheitbegert dekeiner k 23 datniet subst als tot 24 esQ u i n t M y s t als do duniht enwere

2 aldernaester hs ltaldermeester 7 Aldus hs

αp 225

hiervoacuteoacuter open plaatszonder representant voorpara 31 voirt hs hierna puntegraven schuin streepje

7 met tot weerdicheitB uuml t t n e r vertaalt zu

γ

gleicher WuumlrdichkeitS c h u l z e -M a i z i e r slaatde passage over 20wanneer siet = wanneerhii siet 22 blijft juister isblicket van P f 23 dat hemtot machS c h u l z e -M a i z i e rvertaalt dass niemand ihmim Widerschein begegnenkann 24 alleene inder =alleene inder 37 ingelP f sele door Q u i n t tenonrechte gehandhaafd deengel is geschapen maarde ziel kan door de genadekomen in den toestandwaarin zij was toen zij nog

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

niet geschapen was lsquodangeraakt zij in haar nietsniet (den toestand van nogniet geschapen zijn)rsquo Voorsleet zie V e r d am VII1215

18 Jhesus hs hierna(corr) hii hs gt hii(corr)

αp 226

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

376

26 tot 32 Q u i n t M y s t emendeert P f e i f f e r s

γ

tekst aldus unde sprichetalle vernuumlnftige geiste indem worte glich demeselben worte nach dembilde als ez inne blibendeist nach dem so ez uzliuhtende ist also ist einiegelich wort bi ime selberniht gelich in aller wisedem selben worte mecirc siehabent muumlgelicheitenpfangen glicheit zeenpfahende von gnadendes selben wortes undedaz wort als ez in imeselber ist daz hat der vaterallez gesprochen mit demworte und allez daz indeme worte ist Onze tekstis te zeer corrupt dan datwij dezen zouden kunnenverbeteren

9 onmeteliker ) 27 vterstehs gesch vw

αp 227

9 selue es tot een es Doorhomoiumlotel een stuk

γ

uitgevallen Q u i n tM y s t diu er selber ist inder wisheite sich der vaterselber bekennet mit allersiner veterlicher kraftUnde daz selbe wort dazouch diu wisheit selber isund allez daz da inne istdaz is allez daz selbe einigein 13 david Ps 36 10 19isticheit A x t e r s Kultuurleven VI (1935) p258 zegt dat het woord bijRuusbroec een vertalingvan entitas is de uitgeversvan Ruusbroec echtergeven quidditas descholastische wezenheidop (III p 308) 21

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

vutzweuende endeouerzu Q u i n t M y s t uzquellende unduumlberquellende 27 tot godszie K a r r e r - P i e s c h p96 sub 9 en p 152 sub 9T h eacute r y sect II 4 9 (p 180)en sect II 52 (p 258) 28vrede gods Q u i n tM y s t dienste gotes

11 bat hs b op v 18 zooontbrak in hs ter plaatste

αp 228

si erboven ingev in margzoo (alles corr) 26 denhs hierna hel doorgeh34 minnet hs minet eonvolkomen

2 3 Opschriften G 1 Lzie beschrijving 5 leest

β

scrijft G 1 11 die hitte dselue h G 1 12 heeftontbr G 1 18 zoo ontbrG 1 L 23 soe ontbr G1 L 24 soudes s my G1 L

13 můgge hs in margvervangen door mozie

αp 229

(corr) 15 en hs en en(nr) 22 waer haer hs wh 27 daer hs d 32 totaan p 230 r 3 in margeen streep met nota 37voge hs -oge buiten deafschrijving

7 daer tot mint daer die zgode mm G 1 L als hs

β

lt G 1 17 mozie muggheL G 1 21 ofte ende G 122 te anscouwene aen tesc L G 1 23 a ontbl abloet G 1 L 32 ende totaensiet ende du wederaensiet L G 1 De restontbreekt enmet Merct weldat hier na volghet sluit

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

dan in beide hss nr Vaan

12 meester vlgsA r i s t o t e l e s is dit een

γ

gezegde vanD emo c r i t u s (Περὶψυχῆς B 7) 13 můggeP f ein ameiz oder einemuumlggen 17 mozie P f ameiz 18meynt en waereP f meinet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

377

war Were 28 Sentebernart P f Boeumltius (ziehet 3e bk van diens Deconsolatione philosophiae)36 moet = moetse 37cleine vogeS c h u l z e -M a i z i e r gesiebt alzo tot wert teveranderen in alzo (=alse) een beelde gedragenwerden P f und als einbilde getragen in min ouge

3 ic sie hs sie icomgezet 6 beelde | hs

αp 230

beelde 12 die hs die die(nr) 14 gods hs g op v17 es hs behalve puntdoor corr nog een |toegev 26 aue als 17 29[] naar alle Duitschehss ingev zal met hetwisselen der bldzuitgevallen zijn 31 aldusIn hs lt aldus in (2e corr)33 sult hs gt selt 36s[och]te hs ochuitgeradeerd

1 een alsuken s =alsulken Vgl nog heden

γ

in de spreektaal zukke 4sq P f aber daz selbebilde daz ensihe ich niht ineim anderen bilde oder ineime mitel mecircre ich siheez acircne mitel und acircne bildeunt daz bilde ist daz mitelwan bilde ist ane bildeunde loufen acircne loufen ezmachet wol loufende door Q u i n t naar denBazelschen druk als volgtverbeterd ich sihe ez acircnemitel und acircne bilde w a ndaz bilde ist daz mitelu n d e n i h t e i n a n d e rm i t e l wan bilde ist anebilde unde loufen acircne

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

loufen ez machet wolloufende unde groezi istacircne groezi mecircr si machetgrocircz unde dacirc von ist bildeacircne bilde wan ez wirtn i h t gesehen in eimandern bilde Daz ecircwicwort ist daz mitel unde dazbilde selbe daz dacirc ist acircnemitel und acircne bilde ucircf dazdiu secircle in dem ecircwigenworte got begricircfet undebekennet acircne mitel undacircne bildeS c h u l z e -M a i z i e rvertaalt deze passagealdus dies Bild selberaber das sehe ich nicht ineinem anderen Bilde oderin einem Vermittelndemsondern ich sehe esunmittelbar und ohne Bildweil das Bild selber dasVermittelnde ist und nichtein anderes VermittelndesDas Bild ist ohne Bild weiles nicht gesehen wird ineinem andern Bilde envoorts wat er volgtoverslaande Das ewigeWort ist selber dasVermittelnde und das Bilddas da ist ohneVermittelndes und ohneBild auf dass die Seele indem ewigen Wortebegreife und erkenneunmittelbar und ohne BildHet volgende geeft debedoeling wellicht weerHet beeld datbemiddelende kennis vanGod geeft (het EeuwigeWoord) is niet zelf weerbemiddeld er is geenbeeld van het beeldwaardoor wij hetlaatstgenoemde zoudenkennen In zooverre is hetbeeld van God dat wijkennen absolute kennis (=kennis van het beeld zegravelf)en kennen wij God

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

middellijkabsoluut Eckehartvermijdt het God alsvoorwerp van onze kennisop een oneindigen afstandvan bemiddelingen teplaatsen er is eacuteeacutenbemiddeling maar dezekennen wij absoluut en inzooverre ook Godabsoluut Om wat er volgtte begrijpen is inovereenstemming met deDuitsche teksten eenomzetting noodig r 7 esloepen gt loepen es Indeze passage wordt deverhouding kennis vanvoorwerp - kennis van hetbeeld daarvan geiumlllustreerdmet die van loepen -loepen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

378

en groetheit - groetheit hetschijnt dat Eckehart hierdoelt op een beeld in onzekennis van loepen enz Ditbeeld is de lsquoideersquo vanloepen Naast die ideekennen wij ook nogconcrete voorstellingenvan loepen Deze staan alsvolgt tot elkaar loepen essonder loepen maar hetmaect wel loepen dwzhet concrete loopen isalleen mogelijk op grondvan de idee Bezien wij nuhet mogelijke verband methet beelde als absolute(niet in infinitumvoortgaande) bemiddelingtusschen kennis envoorwerp van kennisP l a t o leerde delsquoafbeeldingrsquo der idee in hetconcrete verschijnselwaarbij dat verschijnseldus lsquolijkt oprsquo de idee (zijnlsquomodelrsquo) A r i s t o t e l e svraagt naar aanleidingdaarvan of er dan niet eenderde iets moet zijn datmaacuteaacutekt dat de verschijningop de idee lijkt (een soortvan stempel of matrijs) enzoo in infinitum Wellichtgaan de passages overloepen en groetheit daaropterug en is ook daarvan debedoeling het beeld isabsoluut beeld vagraven hetvoorwerp niet beeld vaneen beeld (Vgl T h A q S Theol I 12 9) 10 daeraf de conclusie En zoo ishet Eeuwige Woord 18wederwerkende P f minder duidelijk wirkendeZie V e r d am IX 2003sub 3 21 nv es versta lsquonvesrsquo 39 niet Doch verstaniet doch

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

2 soude | hs soudemiddot enhs lt ende 4 anders hs

αp 231

in marg ingev 11 zwertehs zwte 17 daer hs d18 eerde ) 24 miin hs ltinne genuegt hs n is nietduidelijk 32 hier hs h

2 goets lees met P f gods 7 verm noch verm

γ

P f gemanges liden macnoch vermischunge ZieV e r d am iv gemanc 13die P f Swer an minekapun iht hafte oder dar ufiht buwete der die kapunzuumlge der zuumlge daz dermite daz daran haftet Methet oog hierop zullen wij inonzen tekst voacuteoacuter al (r 14)ende moeten schrappen17 Die geest P f Dermensche der niena ufgebuwen were noch anniht enhaftete der denneumbe kerte himel underde der mensche blibezemale unbeweglich

4 daer hs d 5 sone| hssonemiddot 7 hier hs behalve

αp 232

punt oacuteoacutek nog | (corr) 11 jnhs In doorgeh 12 derhs in marg vervangendoor dair (corr) 19werden) 20 heylege hsgesch vw 28 noch hserboven ingev

9 blincket juister P f bliket in Deze passage

γ

over de vernufticheit heeftR K l i b a n s k y onlangsals parallel-plaatsaangehaald in de uitgaveder QuaestionesParisienses (zie p XVIIIsq 17 sq)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

3O hs hiervoacuteoacuter een openplaats zonder representant

αp 233

voor para 7 di hs lt gy 8waerdi hs wdi 9 soudehs e op i 10 datti hs -tiuitgerad In marg hij ingev(corr) 12 gesciep hs plijkt op x 20 daer hs als3 O 21 moeten hs inmarg ingev 26 wertstuhs wtstu

35 hair hs lt hairr 37xpristůs )

αp 234

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

379

4 De eerste regels doenaan Tauler denken vgl V

γ

49 (p 220 r 4) 13 cristonl als moeder

6 gheminden hs heti-streepje staat op den

αp 235

laatsten poot van de m 15met hs lt mett 28 diedoen hs i op e

9 in te verbeteren in teHet schijnt moeilijk om een

γ

verband te ontdekkentusschen de passage vanr 9 tot 14 Ende en hetgeenverder volgt De bedoelingschijnt intusschen hetvolgende te zijn God heeftzichzelf in de creaturengelegd tot eenwonderlijken strik Ja Hijheeft zich gelegd voor devoeten der ziel hoe de zielHem ontvangen wil Hijtrekt haar met de zoetheidder Godsbeleving (metghemake) maar met lijdengeeft Hij haar de sporenZiet met alles wat Godover ons laat komen jaagtHij mijn wil voort Dit isGods bedoeling in alledingen Dit beeld doetdenken aan Eckeharts 69esermoen (P f II p 221 r31 sq) 25 di het schijntdat hierna iets isuitgevallen

2 gode hs gesch v w 11doren hs behalve punt

αp 236

ook nog | (corr) 25 si enhs lt sire ) 35 meyndyhs 2e y op begonnen e

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

3 Vgl D i e d e r i c h s p25 r 32 13 Alle tot make

γ

vgl D i e d p 35 r 10-1825 moghen lees moghe34 Daer tot 39 Ende vglT h oma s v a nA q u i n o SummaTheologicae III 275

1 in hs 2 times in rasura 23god [d]aer hs god 29

αp 237

stad ende hs hiernavolmome doorgeh 37ende hs hierna liededoorgeh

13 es hs erboven ingev(corr) 22 bekinde hs lt

αp 238

bekint 31 sonder liden hsbuiten de afschrijving

11 Ja tot tiit verstatenminste wat het

γ

werkende leven aangaat12 Zie P f II nr 104 p337 14 ZieL a n g e n b e r g p 197

7 volbrachte hs hiernaden wille doorgeh 24 ic

αp 239

hs c in ras 37 ic hserboven ingev Endaer )

19 al = als 20 liidt Let ophet woordenspel met de

γ

twee beteekenissen vanliden 26 aendacht devotie

11 hem hs op nrherhaald en doorgeh 14

αp 240

[gelatene] Naar D e n i f l e23 datti hs -i doorgeh inmarg hij (corr)

2 ontbr L G 1Onmiddellijk aansl aan het

β

1e dl van E I 42 Merct

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

wel dat hier na volghet 4toenemendentoecomenden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

380

G 1 7 doirbrokedoerbreke L -breec G 112 met tot gode mgmede vm G 1 L 17ontbr G 1 L 23 dat esdat oefeninghe is G 1 L27 steruen D e n st andem geist 29 cristumbeelde cristi G 1 L D e n 34 gebrůkende werkendeG 1 L 35 eůwich endee is die G 1 L 36aensiene D e n entsitzent

23wat tot datti D e n wasdes uacutebrigen si daz er Het

γ

woord uacutebrigen werd bij devertaling overgeslagenwaarschijnlijk daar men hetniet begreep (zie var) 33ouersprinct vgl boven p228 r 36

3 [] Door homoiumloteluitgevallen Naar L

αp 241

hersteld 9 en hsbovengeschr 15wert ) 31hier hs hiervoacuteoacuter spatiezonder repres voor para 38alte hs gt also (2e corr)

1 eere ontbr G 1 3naturen also n also moet

β

hi doen enen afganc alreouervlodigher sueticheitder naturen also G 1 7lichten licht G 1 11Gheestelike tot sciin ontbrG 1 L 12-20 inwendighewtwendighe (passim) G 1L 14 van gode ontbr G1 L 16 werken werkenwat dat die werken inw ofwtw soe L 23 ontbr G 1L 24 toenemendentoecomende G 1 28wercke werken G 1 L 29

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ende dat hi wilt ontbr G1 L Ende jnder endedier L 34 dies d altoes G1 L 35 god ontbr G 1L 38 alte also G 1 L 39onderdanich also o G 1L5 sommege meestersD e n meister egghart

γ

(vgl P f II p 685 r 22sq P a h n k e p 38 IVsub 1) 6 smaect hunwelgevallig is 27 cr dnversta in alles wat hemvan nature overkomttegenover wat God in dengeest hem doet beleven 28wercke versta hi werckeD e n sich got lăsse [undlasse in] wuacuterken wie erwelle [] naar de var doorD e n ingev

2 naer hs aan r isgeknoeid [m]iin Naar G

αp 242

1 L 8 ziins hs ziins enop nr siins 12 eenleeraere hs ons hee eenleeae ons h doorgeh 27creaturen hs -nbijgeschr en gesch vw

2 naer aen G 1 L 7groeter enigher G 1 L

β

vůtwendich wtw in hemseluen niet en vonde dieshem verdrote ende in allencr G 1 8 hem seluen inhs L 11 datti hem eenendat hi enen G 1 L 17toenemendentoecomende G 1 19 ontbrL G 1 21 wat tot natureontbr G 1 doirbrekendoerbroke L 23 dorbrekendoerbroke G 1 26 grooteontbr G 1 29 creaturemensche oft cr G 1 L 33ende tot ghesceppenesseontbr G 1 37 doorbreken

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

door doerbroke in G 1 38door tot ende ontbr G 1

34 inden lees dan indenD e n sunder in alzoe totgode ontbr D e n

γ

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

381

6 tweeheit hs buiten deafschrijving 7 ende hs -e

αp 243

tusschengeschr alzoehs op nr herhaald endoorgeh 8 ghesc dingenhs d gh omgezet 10werdt ) 18 In hs hiervoacuteoacuterspatie zonder repres voorpara verstendeghen hs -r-bovengeschr 27 hy hshiervoacuteoacuter repres voor para

1 9 do(o)rbrokedoerbreke L 7 hem tot dor

β

ontbr D e n 9 Endedezen Ende die (ingev)desen G 1 inde onghescD e n und allegeschaffenheit 13 Ende totworden ontbr G 1 20 21afganc afgaen G 1 23 24dorbreken doerbroke G1 dor die D e n in der 26onder neder G 1 27 hy totstoele Hi die schoerde diehouerdighe ghedachtesijns herten hi settede diemachtighe vanden stoel G1 L 29 om met G 1 L30maria si G 1 L 35 hoetot beelde ontbr G 1 40wat tot my van god wat hivan my G 1

4 want tot ander D e n wan der da vindet dz ist

γ

eines der geist der hetfunden dz da funden wirtdz ist dz ander dz einig einist funden 14ontwordenheit D e n gewordenheit 16 godeD e n hierna Von disemdurchbruch sprachmeisteregghart Under got undunder gotheit ist als verreunderscheid als der himelob der erde Got derwuacuterket duacute gotheit wuacuterket

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

nit Si hat ǒch nit zewuacuterken Wenne nun dergeist durch alle creaturenbrichet und kumt in gotbelibet er da nit so ist sindurchbruch vil edler dennesin usflusz (zie P a h n k e p 9 en 38 IV sub 2) 36Een groot meester D e n Meister Ekkhart (zieP a h n k e p 39 IV sub 3)

22 den hs herhaald opnr 26 god fiat hs buitenafschrijving

αp 244

5 die dat di(e) G 1 L 12dat tot 15 die ontbr G 1

β

L 16 juegt iongher iochtG 1 18 berechtingeantwoerde G 1 L 23Ende tot wilt ontbr G 124 wilt sijn w L 25gadelic ende stondelicdaghelic ende scouwelijcG 1 L 26 fiat Amen LG 1

8 spreket D e n hiernaDar zo sprichet meister

γ

Ekart der mentsch dermůss gar gelǎssen sin der (zie P a h n k e p 39 IVsub 4 Deze passage vindtmen ten deele ook inEckeharts 96e preek) 9want tot wert Debeteekenis is men moetzelf tot stilte gekomen zijnom het woord der stilte tekunnen hooren 14jnsprekene D e n gerůn15 getale D e n hiernaund us dem selben gruntgot sinen ainbornen sunusgeberend ist uss demselben grund wird er lluacutezit mit geberende wan dersel grunt und gottes gruntist ein grunt und disegeburt were nit minre

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

denne got selber ist 16eenmensche tot commenD e n wie dermensch sőlthan gelept von iugent uffder zů dirre volkomenheitmőhte komen Evenzooalle andere Duitsche hssMet het oog op hetvolgende is deNederlandsche lezing teverkiezen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

382

20 aen tot stad om Christus mijns zoons wil die immers aan het kruis denmoordenaar vergiffenis schonk 23 Ende tot stondelic D e n und die gnǎd duacute imiecz wirt i rlich lǎt er nit abe si wirt im t glich und stűndlich Ook hier schijnt onzelezing origineel de genade om te zijn hetgeen wij willen wordt in potentie een deelvan ons laten wij niet af dan wordt zij zoacuteoacute dat wij haar bij voortduring deelachtigzijn

Handschrift G 2 (deel IX)(p 245-274)

Van het verzamel-hs G 2 geven wij allereerst deel IX uit zooals wij zagen hetoudste Nederlandsche Tauler-document dat wij tot dusverre hebben kunnenopsporen Het behelst om te beginnenV 81 de zg Cordula-preekWa c k e r n a g e lheeft er in 1876 reeds een uitgave van bezorgd naar hs B XI 23 der Univ Bibl teBazel (14e E) en in lateren tijd drukte V e t t e r haar af naar hs F (oc p 431 sq)In onze inleiding hebben wij er reeds op gewezen hoe belangrijk het is voor dekennis der Nederlandsche beschaving dat omstreeks het einde der 14e eeuw juistdigravet sermoen dat onder het werk van Tauler uitmunt door zijn verfijnde psychologiezijn weg verder gevonden heeft in onze literatuur Het is nl niet alleen reeds vroegvertaald hetgeen in dien tijd nog zooveel niet zegt maar de hoofdgedachte daaruitvond ook weerklank in de harten want zij werd verwerkt in een onzer Nederlandscheheiligen-levens gelijk Emo n d s heeft aangetoond1) Het sermoen is onsovergeleverd in twee redacties Die van G 2 - waarbij zich gelijk wij betoogdhebben2) G 1 aansluit - is door interpolaties belangrijk uitgebreid De herkomstdezer invoegingen hebben wij kunnen nagaan p 248 r 26 tot 249 r 3 is ontleendaan Eckeharts 91e sermoen de twee andere p 251 r 15-252 r 36 en p 254 r4-255 r 7 aan diens Reden der Unterscheidung Laatstgenoemde passages zijnook verwerkt in het tractaat Vanden XII dogheden3) dat vroeger aan Ruusbroecwerd toegeschreven4) Hs G 2 neemt vollediger over dan de compilator vangenoemd tractaat zoodat XII D als bron voor onze interpolaties niet in aanmerkingkomt Intusschen is de wijze waarop de gedachten van Eckehart aan het geheelzijn geassimileerd zeer harmonisch te noemen Wij hebben hier weer een duidelijkvoorbeeld van de manier waarop men de geschriften van den grooten mysticusondanks het verbod toch binnenloodste Van de lezing van G 1 die in hoofdzaakovereen

1) oc p 342) p 141 1423) Zie Ruusbroec IV p 256 r 13-21 28-p 257 r 13 21-25 p 260 r 24-261 r 8 12-21 24-p

262 r 204) Over de toeschrijving wordt nog steeds gestreden De voornaamste argumenten tegen

Ruusbroecs auteurschap zijn in het kort nog eens te boek gesteld in de inleiding op dl IVvan de nieuwe uitgave van diens werken

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

383

komt met die van ons hs geven wij de voornaamste varianten in het apparaat Inhs Br 3 komt het sermoen eveneens voor doch in een lezing die de traditioneelezeer nabij komt Wij drukken dezen tekst naast dien van G 2 af en voegen er devarianten van hs Hi aan toe De vergelijking van deze vier hss met de bekendeDuitsche overlevering leert dat er zekere eenheid van lezing tegenoverlaatstgenoemde te constateeren valt zoodat er dus verband blijkt te bestaantusschen Hi en de drie Nederlandsche hss Zooals wij uit de varianten zien zullenstaat Hi aan den anderen kant weer geheel op zichzelf mede door eenigeinvoegingen die wij volledigheidshalve ook in de aanteekeningen hebbenopgenomenAan het tractaat dat wij hierna afdrukken Cor I 15 + 16 is de naam van Tauler

eveneens nauw verbonden het is een versmelting van de twee stukken waarmeehet oude hs Vind 2744 (Cor I) de verzameling Taulersermoenen afsluit nr 15 en16 der uitgave In een bijna woordelijk met C o r i n s teksten overeenkomende lezingtroffen wij ze ook aan in het eerste aanhangsel van hs U Wij drukken deze tekstenparallel aan die van G 2 afHet eerste gedeelte van ons tractaat (Cor I 15) is een ontroerende meditatie

over het lijden des Heeren een stuk Middeleeuwsch proza van groote schoonheiddat in de lezing van G 2 nog aanzienlijk gewonnen heeft doordat ons hs de storendeindeeling in punten heeft weggelaten Zoo is ook het rhythme der zinnen beterbewaard gebleven (zie p 259 r 18-20 bijv) Zou aan dit gedeelte misschien eenLatijnsch voorbeeld ten grondslag gelegen hebben Wij hebben elders1) ook eenskunnen aantoonen dat Middeleeuwsch proza dat om zijn rhythme en gespannenheidplotseling modern aandeed naar het voorbeeld van een Latijnschen tekst ontstaanbleek te zijnOns hs mist voorts het zevende punt verreweg het langste van allemaal en de

samensteller weet met veel smaak den overgang naar het tweede gedeelte tot standte brengen De beide zinnen op p 260a en 263a vloeien volkomen natuurlijk ineenNv want hy dan van mynnen om onsen wille ghestoruen es soe heischt mynne eenantwerde van desen doot Oec van ons alst wel recht es soe dat wy leren wat steruenom sinen willen Nv spreken die meistere dat die mynsche sal steruen den sůnden Cor I 16 begint in U met een uitspraak van der meyster over viereleye steruenDeze worden alleen genoemd doch niet nader behandeld G 2 vermijdt wederomom over vier te spreken omdat ze toch niet nader worden uitgewerkt en bewijstmeer begrip van compositie te hebben Met C o r i n 2) zou men desnoods kunnenvolhouden dat alleen het eerste het steruen den sonden behandeld wordt eigenlijkis nr 16 een uiteenzetting naar aanleiding van in dien tijd actueele quaesties nopenshet communiceeren De kern van het betoog vormen de drie ontfenckenyssen onsheren ihesu cristi Cor I en U kondigen er vier aan doch beschrijven er maar drieJuist deze onregelmatigheden van de redactie van Cor I bewijzen dunkt ons deprioriteit daarvan blijkbaar is nr 16 een fragment van een grooter geheelKeeren wij thans weer terug tot G 2 dan blijkt de tekst in het tweede

1) Vgl Ts 51 p 208 sq2) Zie Cor I 320 noot

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

384

gedeelte juist uitvoeriger te zijn dan in de hss der andere redactie Een stuk datvoorkomt op p 263 r 26 sq is misschien te beschouwen als een interpolatie vanden bewerker om als overgangs-passage te dienen maar met de Latijnschepericopen op p 265a en 266 is het anders gesteld op het eerste gezicht deden zeons denken aan in den tekst verdwaald geraakte randglossen Zij komen echtereveneens voor in het nauw aan G 2 verwante hs G 1 doch ditmaal inNederlandsche versieEr is nog een andere omstandigheid die ons verbiedt om allereerst aan een

verdwaalde randglosse te denken in den Bazelschen druk zoowel als in hs Hikomt een sermoen voor (Bas O) dat waarschijnlijk samengesteld is uit twee deelenHet eerste vindt men in hs Vind 2744 uitgegeven als Cor I 14 het tweede deelwerd door P r i e b s c h aangetroffen in hs Br 146881) Beide hss komen uit debuurt van Keulen waar het hiervoor behandelde Cordula-sermoen stellig ookgehouden is want St Cordula werd speciaal te Keulen vereerdIn het tweede gedeelte van Bas O nu troffen wij eenige passages uit Cor I 16

aan en eveneens de passage die G 2 in Latijnsche versie overgeleverd heeftBij de bespreking van de teksten die wij uitgeven naar hs U zullen wij nog eenige

tractaten bespreken die over het Sacrament en de quaesties betreffende hetcommuniceeren handelen deze stukken schijnen samen te hangen met de hierbesproken tractaten want ook daarin komen passages voor die wij aantreffen inhet tweede deel van Bas O en in nog andere gedeelten van hs Br 14688 Wijzouden denkbeeldige lijnen kunnen trekken die de hss Vind 2744 Br 14688 Uen G 2 onderling verbinden en het knooppunt dezer lijnen ligt ongetwijfeld in debuurt van KeulenWij hebben het vermoeden reeds geuit dat Cor I 15 op een Latijnsch origineel

terug zou kunnen gaan zou het niet mogelijk zijn dat ook nr 16 naar een Latijnschvoorbeeld is ontstaan en dat de bewerker2) van de redactie van G 2 sommigestukken die hij voor leeken ongeschikt achtte eenvoudig onvertaald lietWat deze tractaten - of tekst-fragmenten onverschillig hoe men ze wil noemen -

overigens met Tauler te maken hebben is vooralsnog niet duidelijk Eeacuten ding iszeker ze komen deels in oude deels in op oude hss teruggaande codices tezamenmet diens sermoenen voor Cor I 16 is eigenlijk alleen daarom van belang hethangt ten nauwste samen met de Tauler-traditie3)In hs G 2 volgt voorts nr VI dat verwantschap vertoont met de beide vorige

stukken het vangt aan met een meditatie geheel in denzelfden toon

1) Zie Zs fd Philol 36 p 74 (nr 9)2) De kopiiumlst van hs G 2 echter verstond geen woord Latijn en was evenmin op de hoogte van

de Lat abbreviaturen want hij nam sommige woorden verkeerd over (in terrego sacrimento)evenals de afkortingen zoodat de emendatie van den tekst heel wat hoofdbrekens gekostheeft Gelukkig was de passage in G 1 grootendeels vertaald overgeleverd (zie afb III a-c)

3) Ook het beeld van den mandelkernen boum waarmee het tractaat besluit doet ons weerterstond aan Tauler denken

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

385

als Cor I 15 Zou ook dit stuk niet teruggaan op een Latijnschen tekst Het woordschouwende leůen (r 12) zoo ongewoon in deze beteekenis schijnt wel eenvertaling te zijn van vita speculativa Op p 271 r 21 volgt dan een uitspraak vaneen phelosophe waaraan voorts nog eenige gedachten worden vastgeknoopt totdatop de volgende pagina (r 20 sq) het tractaat beeumlindigd wordt met een groot stuk1)uit Eckeharts Reden der Unterscheidung Zooals wij zagen zijn uit dit werk ookeenige passages die in V 81 geiumlnterpoleerd zijn overgenomenNr VII tenslotte is een kort fragment over de gheestelike ridderscap dat wij alleen

volledigheidshalve nog laten volgen hiermede is deel IX van hs G 2 in zijn geheelgepubliceerd

Dialect

Zooals Emo n d s (p 62) reeds bericht heeft is de geheele codex geschreven opde grens van Limburg en Brabant Deel IX maakt daarop geen uitzondering de taalis wel in hoofdzaak Brabantsch met veel Oostelijker resp Limburgsche vormenWij noteerden de volgende eigenaardigheden steet (p 272) ouergheet (p 273)begheet (p 245a) broderliker (p 265a) erme (p 248a) erbeit (p 273) crechtichste(p 273) weerstu (p 267a) sunden (p 264a) můchte (p 263a) stortde (p 260a)onbevlecde (p 268a) hiemelschen (p 260a) dich (p 254) vch (p 261) bedecht(p 255a Deze vorm is bij mijn weten nog niet overgeleverd men zie ook boven p174 hetgeen wij opmerkten bij den vorm lecht in hs U) vaet (p 253a) scheep (p252) moech (p 248a Zie F r a n c k T en L VIII p 506 sub 15) ghesoecht (p252 Zie K e r n sect 15 F r a n c k T en L VIII p 504) Nooit vindt men -out- -aut-voor -alt- zeacuteeacuter zelden vormen met -old- driůoldicheit (p 260a) menichuoldighen(p 258a) Meer Westelijk-Brabantsche vormen zijn mordayegen (p 246a) en blielic(p 249)

Uitgave

In de beschrijving van het hs hebben wij vermeld dat het papier van dit gedeeltezeer slecht is daardoor zijn telkens letters doorgeloopen daarna doorgehaald enopnieuw geschreven Dergelijke doorhalingen die alleen te wijten zijn aan dentoestand van het papier zijn in de aanteekeningen onvermeld gebleven Deverbeteringen van den corrector die bleeken inkt gebruikte (corr) werden eenenkelen keer in den tekst gehandhaafd die van den tweeden corrector alleen inuiterste noodzaak Bij parafen werd een nieuwe alinea begonnen wanneer hiervanwerd afgeweken hebben wij zulks vermeld Voor de uitgave der teksten uit Br 2en U zie men de aanteekeningen bij deze hss

Hs G 1 2 3 Opten XXsondach sermoen 5 paraui

βp 245a

p Siet ic heb mijn maeltijtbereyt 10 ewaengelium e van heden 19magheden mechden 23proeůenne beprueuenen

1) Dit stuk komt eveneens voor in Vanden XII Dogheden zie Ruusbroec IV p 248-251

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

27 bloet bloot- 28cloppels cluppels 30aenschyne aensichte

Hs Hi 18 andere aiuncfrowen demit or weren

βp 245b

22 ghesleghen unn woldegerne ontgaen hebben dendoet (Zie

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

386

V e t t e r ) 25 hem allen sic suluen 26 doot dodender eluen dusentmeigeden27 clippelen swerden 28wondden dorwonden orherte

30 vernyet hs verneemtdoorgeh - erboven ingev

αp 246a

30 sonder hs geschvw

Hs G 1 1 ende et 6 daereen yegelijc vanden

β

anderen mer een doot ensterf 8 heeldinne kueneheelt dynen 9verweghenen verweechden 12 gheleecht ghecleet 15 vriende Kijnder 27 gheuoelt totvernyet Eest dan hempijnt na te volghen endegod ende sijns selfs daerin waer neemt 36 hijs hi

1 sq Emo n d s (p 3435) teekent aan dat deze

γ

passage oacuteoacutek voorkomt inde legende van St Kunerain een redactie die hij metE aanduidt Zij zou uit V81 in het verhaal vanKunera geraakt zijn dieimmers ook eacuteeacuten der 11000maagden was 30 vernyet Hoewel deze vormpaleographisch misschiente verklaren is uit wernyět(= war nyemt) geeftvernyet ook een goedenzin en dat hij zichzelfdaarin tot niets maakt

15 hier hs i opbegonnen e 20 totten tot

αp 246b

wisen hs in ondermarge

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ingev 21 důer hs ů opa

Hs Hi 6 andere anderennicht dan eynen doet

β

storuen 10 torm alsV e t t e r 16ouerwonderlike ouergrote 21 heen ontbr 24vallen comen 27 ende in ontbr 37 ende waername ontbr

1 in hs in | in 6 int hsin doorgeh -

αp 247a

bovengeschr 15 wy hsvij doorgeh - erboveningev 16 mine hs doorgeh - in marg ingev21wůnlec hs winlec alsvorige 22 hiemelslec hshemelec als vorige 34met hs bovengeschr 40ynnich hs eenwindichdoorgeh en enicherboven doorgeh inmarg - ingev

Hs G 1 16 mine mijnelt mijnne 21 wůnlec

β

wynlijc 22 oft hiemelslec ontbr 24 ouertreet oende bouen gaet 34 wanttot wtspreken Want menen maechs niet wtspralleen metter rijch d natconsten sonder derghenadigher r die vbcm40 ynnich eenwldig

34 sq De bedoeling isdoor deze redactie nietgevat Zie Br 3

γ

8 wort ) 10 worden ) 31hier hs hierna afdoorgeh

αp 247b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Hs Hi 10 daer dar tototter weerscap ontbr 16

β

eyn iűwelke sele wi syn al26 groote wyse 34ghenadelike gnaden 35machse mach men

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

387

16 hem hs honredoorgeh - in marg ingev

αp 248a

19 hen hs hierna diedoorgeh 22 Ja hshierna en doorgeh 24sempsaet hs zinplaet gtzimplaet doorgeh enopnieuw geschrevendoorgeh In bovenmarg -ingev 37 gode hsbovengeschr

Hs G 1 17 ghewets seker 19 vervrouden

β

verurochden endeverblijden 23 noch can nochtan 25 god tot werken god die recht is ende hiis metten gw een mettengw 26 bi om verurouttot god Loeft ghi hemelenende veruroude di eerdewant die here 29 hier totane hier ontrect hi er hemane 31 noch tot niet ontbr 37 keren keerenWaer om dat in prouerbisstaet Die erme hebbengode regneert in datheymelijc

9 Dit stuk tot p 249 r 3is duidelijk te herkennen

γ

als een interpolatie Degedachte die erinontwikkeld wordt vindenwij bijna woordelijk inE c k e h a r t s 91esermoen (zie P f e i f f e r IIp 299) zie ook hs Br14688 fol 212b sq(P r i e b s c h p 80) 17ghewets een vorm met tis eacuteeacutenmaal gevonden(V e r d am II 18731920) Is hier aanhypercorrectie te denken26 Jes 49 13 29 neempthier hem ane Trekt hij

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

zich hun lot aan (zieV e r d am I 130 9bL a s c h -B o r c h l i n g I98)

7 ende ontcleeden hsme cleide doorgeh - in

αp 249a

ondermarge ingev 16reyninghe hs lt - n 21 2etimes ende hs hierna oudedoorgeh 25 ende enen hs ende enen erboveningev 29 nv hs aan dev is geknoeid

Hs G 1 3 staphans tehans 7 ende ontcl ontbr

β

15 wel wel meyn ic 16reyninghe reynighen Vanhier tot en met 18 ouderontbr 19 meyn daermede m 20 die oude tot af sijn oude ghebreken endesos ende so ghew 25ende enen inden 28 nacristum naden beeldecristi 36 wisen wisenWaer af dat paulus seit Adhuc excellentiorem viamvobis demonstro (1 Cor1231) Noch toen ic u enenhogeren wech 38 ende ende vercieren 40 oude o cleeder

25 ende enen lees metG 1 inden het voorbeeld

γ

zal wel endē gehadhebben (zie echter deaant bij Br 3) 33 wisen = modus vivendi ZieV e r d am IX 2678 sub 938 ende lees met G 1ende vercieren

Hs Hi 11 met allen ontbr 13 ontbr 15 Ende

βp 249b

tot ghewoenten vnn deolde cledere vt to doen datsyn alle ondogeden vnn

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

seden verlaten 21hemelsch ontbr 29 sin totp 250 r 4 neen wisen somoet men or de o clvtdoen omdat si olt syndat syn de mynre d de salmen or vtdoen vnn hogerd sal se an doen de inhoger wisen gaen Vnn ofmen vragede machmenwal hoger komen bouendogeden Ja vnn neyn

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

388

22 inden zoo ook Hitegenover V e t t e r und

γ

den 37 ofmen of niet versta al of niet

15 minnen hs 16 dit hs dit | dit 18 ghetrect

αp 250a

hs ghetrouet doorgeh -in ondermarge ingev 26heft hs lt heeft 39 hem hs hierna scheendoorgeh

Hs G 1 10 Machmen totcomen Machenen ouer

β

comen dd 18 ghetrect opghetrocken 19 velconsimiles ontbr 27 alstot paulus als elckenwerck sijn tc Ende adede sinte p 29 raptus rdats opghetogen was 34tot op 39 stůcken saken

Hs Hi 18 ontrocken wert verheuen werdet bouen

βp 250b

sic suluen al de w 19 hitot 21 noch hem dedogede nicht in werkenderwisen n 27 heeft heuet weder an

3 te hs hierna werdendoorgeh 29 dunckes ty

αp 251a

hs důncstůys doorgehIn marg duncke[s] (-safgesneden) ty ingev 30het en coempt in hs 2 times32 Neen hs para Neen34-39 Niet duidelijk of erhen of hon staat

Hs G 1 1 in tot stucken ontbr 3 duechden d oft

β

5 goet willighe godwillige9 laghe sliepen 10 alle

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

alle der dinghen 12heimelic endeheymelijcheit 15 dat totaldus oft ontbr 22schijnden schijnense 24Ja ontbr 32 dunct dient36 anderen ontbr

15-20 Uit EckehartsReden der

γ

Unterscheidung Ed ED i e d e r i c h s p 7 r 3-822 schijnden het zwakkeimperf van schijnen is nietonbekend (zie V a nH e l t e n sect 167 ) hierechter schijnt eenpraesensvorm te staan27-31 Ende dito p 7 r9-12 was

8 selue lt seluen lt seluer13 sy hs hi doorgeh -

αp 252

in ondermarge 16 Hi hspara Hi 36 1e times waer hserboven ingev

Hs G 1 2 yet ontbr 6onordelec

β

ongheordineerdelijc 7 hefaen beghint-aen 8 du totselue ten sij dat ghi selueierst vliet Waer ghi vliet 9sueken sueckens endewtuerkiesen hebben 11 inversm in versmaet tesijne of dier ghelijc hoegroot dat dit is 13 wt ontbr 14 een dies desgeens die des w ghemystHoe 16Hi tot eersten merdat hi ierst hs late 17inder Want inder 26vertich weerlike 34 lieghettot Neem leget al aen Datis neme 40 sprac gespreken hebbe

1-35Weer uitbovengenoemd tractaat

γ

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

van EckehartD i e d e r i c h s p 7 r 12- p 8 r 13 das 8 du envliets versta tenzij dat geallereerst u zelf ontvliedt26vertich D i e d e r i c h s weltlich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

389

10 te hs oft te Naar G1 28 ofte tot schotelen

αp 253a

hs in ondermarge ingevNa schotelen nogbederfde te hans diegoede spise 33 die hsden doorgeh - erboveningev mynlike hs -n(vergeten door te halen) 36wille hs 2e 1 doorgeh

Hs G 1 3 dat Ende dat7 ghestaen te staen 8 te

β

grondelijc te 20 goet groet 35 hi hi niet 36 oft noch 39 te sijn sijnde

35 neempt oft teverbeteren in meent noch

γ

2 alre hs hierna bedoorgeh

αp 253b

Hs Hi 24 als tot vat alsde eg sp d in eyner onr

β

stinckeder scuttelen 37noch leifheft noch wil 39als verw recht als eenverwonnen man

39 Let op de eenheid vanalle hss ten opz van deHoogduitsche overlevering

γ

7 te hs hierna gheuendoorgeh 25Want hs para

αp 254a

Want 29 in hs hiernadijn geeumlxp en doorgehWant hs para Want 40 daer hs d

Hs G 1 4 ontcleedt onghecleedt 5 was was

β

Hi en mocht noch bloter

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ende naecter wesen is is te verstaen 6 tijt gelatenheit (ingev) 8mynlende ghen ontbr 9 is alles goets 10 dinghen dghelaten ende 12 toenen bewisen haer sieren dieverschieren sinen s willeende 13 rike r van eygenwille ende begripe 14 rike r genoch ghichten gyfte 15 es deserbruyden sijn 16 gheuen vuegen ghilt ghelden 19soe tot 20 siet also veelmyn noch meer soe gaetgod in met alden sijnenEnde als ghi ws selfsaltemael wtgaet so coemtgod altemael in v 20 heeftaen heft 25Want tot af si en selens niet vijnden 28recht oprecht Nv totdoen Nu dan somachmen vragen oft hstaet op een d Neen Mer33 wesen wetenVerheilighen vele heiligen34 dat sy doen dattet si35 werc werct als al 36gaen tot sy daerop staenom g te wesen 37 Niet totwat Men en sal nietaendencken of alleenaenmerken watmen 38 sytot al is daerse wtghedaenwordenWant dengront ist daer al 39 es esdat groetelike gr g sy40 slechts Slechtelijc

5 was hierna invoegenHi en mocht noch bloter

γ

ende naecter wesen (G 1)5-7 Want zieD i e d e r i c h s p 8 r 17tot 18 der 15 Och tot 23anders dito p 8 r 18 dertot 25 25 die tot p 255ar 7 dito p 8 r 26 tot p9 r 13 gůtt 34 doen metG 1 te schrappen 39

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

gront goet lees grontGoed

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

390

1 onghelijc beter hs bongh omgezet Hs Hi 2dinghen dogeden

αβp 254b

6 goet hs e op d 10waer hs heeft achter r

αp 255a

een afgesneden egestaan 13 [hi] hs Papier zeer vuil 27 soudts hs t bovengeschr 36 in hs hierna dy doorgehDaarna inktvlek en ertegenaan ů Stond er iů37 Oec hs para Oec

Hs G 1 daer omme vandi ende dat die m 4

β

werken doen 14 die totdore ontbr 16 inw endewtw van bynnen endevan buyten die soude saenalle dinc doer comen endedie verb ord endeverhengenissen g metdancb nemen 23 nochtan ontbr 26 lichte machschien 27 schaffen bedrijuen 29 mijns tot 32waer van bynnen wel tevreden ende ic woude weldat mi te moede ware 33een ander al anders 36bedecht bedect

18 verghenkenisse leesin aansluiting bij G 1

γ

verhenkenissen 36bedecht) zie boven p 174over den vorm lecht

32 Ne[e]n hs Nen 33ontcleedt tot moetes hs

αp 255b

buiten de afschrijvingaansluitend in de beidemarges bijgeschreven

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Hs Hi 15 vp alsV e t t e r 20 w ende ongh

β

onmogelic 21 metter totachtes mit den alrehogesten wijsesten lichtemyt welken du selues tomael grote dingenmeyndest to bedriuen 37hierna vnn merke di vlitichan dattu dynen gront irstenvindest wi willen al grotedingen hebben vnn doenvnn vnse cleyne dingen enweten wi nicht Wiarbeiden al vergeuest indussen wege dit en is dewech nicht Al vnse grotewerken vasten wakenarbeiden misse singenvnn alle disciplinen en suumletgod nicht an en steistunicht in (ingev) rechtergrondeloser bekantenissedynes nichtes vnn inrechter gelatenheit dynessulues wo et god mit dimaket laet se singen vnnropen so lude dat mentouer eyne mile hore goden suumlet et nicht an heansuumlet dynen inwendigengront den bereide vnn somach des ropens lichtegenoch

22 lichte versta metwelke gij misschien De

γ

lezing van Hi schijntsecundair te zijn Hetwoord ontbreekt bijV e t t e r W a c k e r n a g e l laat onsgeheel in den steek

2 doen hs n op r 9 Soe hs para Soe 13 Het hs para

αp 256a

Het 14 ghemaect hshierna sonder geeumlxp endoorgeh 19 ghestorme hs storme ghe- in margingev rood onderstr 26

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

beslinde ) 30Waer hspara Waer

Hs G 1 11 dit totgloseren Dit sal inder

α

wsa gheueynstheitwesen in v ende s enichgl 26 beslinde verslijmden 34 alse

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

391

tot sijn als die m vanmaecselen ende vanseden ende vanmanyerensijn 37 dat dat is 40 daerna in alsomenigherhandewise

26 beslinde De variantgeeft ons het recht om hier

γ

beslijmde te lezen Zie ookBr 3 37 dat lees met G1 dat is

2 hi hs in marg ingev37 es hs dito

αp 256b

Hs Hi 4 Alsoo totoordeele Also do duuml occ

β

verlaet di gode vnn allecreaturen de wesenmogen vnn dencke opdyne sunden vnn ordel 9wise worden 10 in di ontbr gheu glose 14 dat dynen 20 bederuen ver- 24 Legt hem Seggegode 25 verdoruenen ontbr voren tot hem methartteliken innichlikengebede vnn soke in omeartzedie in dyneninwendigen geiste 32oordineert regere 37 es is to gode 38 Na dat Also dicke als 40oordineert tot ghenade richtet sic ducke oregnade

24 beslonden zoo ookHi niet bij V e r d am

γ

L a s c h -B o r c h l i n g Letweer op de eenheid alonzer teksten tegenoverde Duitsche overlevering

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

4 Soe hs para Soe 8 waere) 10 ware ) 26 alsoe hs

αp 257a

hierna nae doorgeh 28beghonst hs s op t 29iame[r]lic) hs iamelic

Hs G 1 4 Soe tot ghelike Ghi moet nochtan wel

β

aensien die wisen alsoetm ende dier ghelijc 11in tot heeft in di ende datghi van god gheroepen sijt12 Ja tot soudts Naemdidies met vliete waer ghisouten 20 ghi ghi blijft 24ghesc hebt h ghesc teleuenne 25 soe totbeghonst soe sidijs alsona als des iersten daechsbi na doen ghijs begonste36 op tot stonde ineender ure 40 die wile also langhe

13 soudts sc den roep(zie var) 22 lepel het

γ

Duitsche loumlffel (= Lauf) opden klank af vertaaldH u g u e n y vertaaltteekenend Vous suivezainsi votre petit train-train24 G 1 is duidelijker 31tacken Hiermede zijnondergrondsche wortelswortelstokken bedoeld (ZieC o r i n Neophilol 1921p 161 sqq)

Hs Hi 7 es is Des nemvor al dinck war welk dyn

αp 257b

roep is 12 hant h allewarheit 18 zijt ontbr 19cirkel vmmeloep want 22hebt hebbet geleyuet 31tacken gebreken 35vergadert mit arbeitversammet 36 huere tijt38 tacken ongelatenheit39 steken st als tackenHierna de volgendeinterpolatie Kinder in

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

iuumlwen anbegynne vnniuumlwer ioget weset vlitich iuumlto geuen in iuumlwenuumlnwendigen1) gront socomit gi

1) hs uumlnwen wendigen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

392

mit lichten arbeit vort vnnlert gi1) iuuml verlaten in allendingen vnn iuumlwen willenvnn syn breken wo guumlet heoec si vnn legget dar analle iuumlwe wijsheit vernuumlftvnn arbeit dat men iuumlversmadet vnn nicht enachtet Want versumet giiuuml hir in in iuumlwer ioget gikomt in deme oldernummer hir to Hir nacomet dat men so veleolder menschen verdoruenvindet eigen synnich vnneygenwillich houerdichvnn ondilldich2) vnnwederstreuumlich allen gudenvnderwisinghen si enwillen anders nichtannemen dan3) dat si inder ioget hebben gelert datholden si bouen alle dinckneyne onderrichtinge toden inwendigen grondewillen noch konnen siverstaen et duncket on alawijse wesen si wederspreken dat mit wredenquaden mode vnn gelatevnn willen om ore oltheitdat men alle dinck na orenhouede predike Vnnseggen dit en hebben orevorvaders nicht geleertmen wil nuuml veel nyesopbringen men wil nuumlbeter wesen dan ore oldenOch kinder dit comt al darvan dat men sick in derioget nicht en geuet torecht to den warendogeden suumlnder bliuetalleyne staen in denvtwendigen wisen Ic seggeiuuml men mach alle dussevtwendige wisen al puntlicholden in allen

1) hs g heeft twee streepjes Staat er iji2) hs boven eerste i een streepje3) hs n op t

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

opsettingen ia dat menoec eynen dor den slijketreckede vnn mit4) den4)

voten trede vnn bliuennochtan inwendich in dengronde | like seerhouerdich onduldichongelaten vnn mit allengroten sundengeonreniget Dussevtwendige wercke syn nuumlter tijt alleyn vnsegeistlicheit Et is sic seerto vruchten als et tomerken steit dat sigemeynliken5) gescheenvmme wedergift edderlouumles edder notruumlftes Mennemt gemeynliken dengeistliken schyn an wantmen konde in demewertliken schyne dat nichthebben dat wi nuuml hebbenEyn iuumlwelick leer synengront merken dat he insynen ende nicht en werdehoren gi hebbet iuuml loenontfangen Weer de grontrecht wi sulden van anxteswegen nauuml eyn6) ogeopdorren slagen of eynendropen waters dorrendrincken Sunder vnsekonheit vnn drijsticheitbewiset ons ydel to wesenvnn alleyn in deme schemevnn schyne wanderen inden vtwendigen opsetten40 ghi tot ghi devtwendige vnnm ops vnnwisen na al iuumlwen willesyn beseten vnn gi iuuml

2 wille hs lt willen 14ende (2e times) hs hierna

αp 258a

van doorgeh 15 ende hs para ende

4) hs ingevoegd4) hs ingevoegd5) hs 2e e op i6) hs 1 doorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Hs G 1 1 op ghes opsetten 3 v ghi u 7

β

manlic langhe m 10Noch en nem Daerom enneemt 20 verborghen godliken 23 inwonentlike in wonliken lt in woenliken27 in en ghinc in open gh 34 Laet van hier afontbr

7 manlic als datief op tevatten Zie Br 3

γ

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

393

Hs Hi 7 eenen tot 15 alman geuolget ic were

βp 258b

lange doet want anderlude insettinge vnn wise deon van gewoenheit lichtsyn de syn mi ondrechlickvnn indussen vtwendigenwisen en ist doch nichtgelegen woe groet si synMen sal alleyn war nemendes godliken willen vnn salgod leifhebben vnnmeynen van gront syneshertten vnn syne ere vnnnicht onse ere of willennoch lust noch not inneynen dingen 17onkennesse bekantenisse 19 indien gode in welker wijs 20vruegdelike wonderliken21 vr tot cleeden wonneliken wisen vnncleiden 24 noch tot Amen Dat ons dit al bescheedes help ons god Amen

24 vlietende waeren hsvlieten -de waeren

αp 259a

erboven ingev (corr) 27gheb [e]dt naar G 1 29here ) 31 bid ic hs inrasura (2e corr)

Hs G 1 2 tot 5 Optenwitten donredach vanden

β

heilighe sacrament desgoeden tauwelers sermoenNon in solo pane uiuithomo sed in omni verboquod procedit de ore deoNyet alleen inden brodedat is inden substancialenof mateerliken brode oftoec o[n] substancialenende gheesteliken dat isdat lichaem xpi indensacrament des outaers enleeft die mensche mer in

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

elcken woerde dat daervoert gaet vanden mondegods Lieue kijnder dat isalle die dinghen die godghedaen ende ghesprokenheeft die heeft highesproken ghedaen endegheleert tot onser leerende tot onser salicheitEnde daer omme die edel 6 werdeghe ontbr 9Die tot sine ontbr 24 vlw vloten 25 Die ziele also datse 29 O here Ende 32 des tot willen datvri ouergheuen uws w 35gheefts verleenen wilt

36 ghesichte Cor Ivpgesichte (Lat

γ

suspectus) =contemplationconsideacuteration

7 heer ) 16mit ) 24 innich hs in marg ingev

αp 259b

2 doen beiddestu hsdoen beiddest- in ras (2e

αp 260a

corr) myns hs my -ns(corr) 12 waert ) 17 haer hs hiervoacuteoacuter hare (e nietaf) doorgeh 19Want hs para Want 25 wort ) 30mynne hs 31 seluen hs bovengeschr (corr)36 myn aldus hs gtminne (corr) 37 mynnen hs y gt i (corr) 39antwerde )

Hs G 1 6 woudts dů woudi gt vondi 12 syde

β

ghebenedide s 13 ghoettot stortde goety endestortet wt uwer herten 15waerlike warechtich 17haer h wt 19 20 ontbr24 Daer tot dit ende tenlesten soe Want dit 28

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ghegheuen lieuersgheuen en m 29 dan totdoen ende daerom 40Oec tot ons ontbr - Pag261a 2 wat ontbr

19 Cor I ingeleyfdegewoonlijk met dat =

γ

suivre imiter exeacutecuteraccomplir 25 te lesten Cor I die letze = cadeaud adieu dernierteacutemoignage damour VglU

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

394

5 my hs i gt y 7 waert totde g van goet hs geschr

αp 260b

op een opgeplakt reepjepapier 9 wt hs buiten deafschrijving 22 gegeuen hs geuen ge- erboveningev 32 sich hs hiernaema geeumlxp en doorgeh

19 lesse zie V e r d amIV 412 Vgl Luc 2219 35

γ

dat versta dat hi 34reydich Cor I reidichmhd reite = bereid (Engready) Het woordontbreekt ook bijV e r d am

6 hoer hs voacuteoacuter de h ietsgeeumlxp doorgeh en

αp 261b

uitgerad 11 waren ) 19ihesus ) cristus ) 25weerdighen ) 27 dij hshierna mitten geeumlxp endoorgeh 38 weerden )

7 en versta in Cor Iminder juist gotliche gůde

γ

v n d geschaffenheit Doorhet H Sacrament tochgeeft Christus zijn godheidin geschapen vorm nl deHostie 12 en Cor I inwaarschijnlijk beter danende (zie r 11) 16 vant versta bevond Cor Iwant dat wel origineel zalzijn in ieder geval is hetveel teekender

1 werelt ) 19 alre hs ltallre in hs erboven

αp 262

ingev 22 hore ) 28 gronde hs -de buitenafschrijving (corr) 31 des hs des | des 1e timesgeeumlxp en doorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ghenoech tot ghedoen hs en k gen ghedomgezet

10 geuen Cor I gevoigen20 ende die versta ende

γ

in die (Cor I) 27 verteert Cor I gestoirt 28 en versta in

4 sluit onmiddellijk aan bijp 261 r2 5 den hs om

αp 263a

doorgeh - bovengeschr(corr) 10 soe hserboven ingev 17 heren hs hierna ihū xpi rooddoorstr en geeumlxp 20gheseit hs 2e e op i 27mynnen hs 29Want hs para Want 30 Soe hspara Soe 32 Ende hshierna die doorgeh 35nocht hs hiervoacuteoacuter nochdoor 2en corr doorgeh

Hs G 1 10 heeft behoeft22 etenne auontmael 23

β

Ende Lieue kijnder 26mynnende mynlike 27ende der m der m sone29Want ouermits dat 31henen wech 33 milder ontbr 35 versceppen verscepen

35 versceppen lees metG 1 verscepen (zie p

γ

264a r 2) 36 hy = hys(hij het)

13 ghenuech hs inondermarge ingev

αp 263b

2 en Naar G 1 3 daer sal hs dat - erboven ingev

αp 264a

(corr) 14 mynnen ) 17werden ) 22 hise hshierna in ondermarge

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ingev di souden hemvergheuen werden (corr)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

395

Hs G 1 3 sal moet 5alsoe tot seide ontbr 8

β

sienlic synlijc 22Maer totwaren mer vergh hadde27 ontf ontfanghen(passim) 30 allene ontbr32 aůont etenne - mael

29 Vgl voor deze passageL a n g e n b e r g p 204

γ

13 Ende hs para Ende 15Nv hs voacuteoacuter N repres

αp 265a

voor para 16 es der hshierna liede doorgeh 19tot p 266a r 19 zie afbIII a-c

Hs G 1 11 biechters biechtvaders 14 graůen

γ

g storuen si 16 oft der ende der leecker 17 indentot sacr ontbr 19-24ontbr 29 tot p 266a 14 ende daer om alle die daersijn inder gracien gods diedeilen met hem in dienontfanghen des heilighensacraments Noch is tevraghen of dat volc alsowel ende onderscheidelijcmach gaen totten heilighensacrament als die priestersMen seet ia eest dat sivan beteren leuen sijn dandie priesters Want denpriesteren wtten teeken dathem biden handen desbisscops in gheprint isvander cracht godsbehoert alleen dat vordeltoe dat si metten handendie gode ghewijt sijnmoghen handelen endetracteren dat alre heilichstelichaem ons heeren datdie leecken niet doen enmoghenMer die ghene die

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

beter is van leuen die gaetweerdeliker ende badttotten heilighen sacramentende het is hem nutter totsijnre salicheit

4 sq zie beneden deaant bij p 303 14 dwz

γ

niet in gewijde aarde 26ghemeyn man dwz hijis de tusschenpersoon devertegenwoordiger vanbeide

1 al hs erboven ingev11 Dese hs lt Den

αp 265b

29 wter tot mynschen alsvertegenwoordiger der

γ

gemeente zegt hij dit Ditis niet de vertaling van eenbepaalde formule doch dede algemeene strekking(zie bijv deofferande-gebeden in dencanon der mis)

19 segghen hs hiernamoghen geeumlxp en

αp 266a

doorgeh 31 sal hshiervoacuteoacuter es doorgeh 39gheschict hs ghestichtgt - (corr) gt ghereit (2ecorr)

1-13 Deze gedachte vindtmen eveneens ontwikkeld

γ

in het 2e deel van Bas Ofol 204a dat men ookaantreft in hs Brussel14688 Dit fragment is deschakel die dezeinterpolatie - men zoukunnen denken aan eenLatijnsche randglosse ineen ascendent van onshs die in den tekst isgeraakt - verbindt met eeninterpolatie in nr XV (zie

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

aant bij p 303) Het isopmerkenswaard dat deauteur aanhanger blijkt tezijn van de theorie die aande lsquohandopleggingrsquo(impositio manuum) debeteekenis gaf van deindrukking van het

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

396

sacramenteele zegel(impressio caracteris1)sacramentalis) Volgensvele theologen derMiddeleeuwen bestond hetessentieele derpriesterwijding in deaanraking van calix enpatena (traditioinstrumentorum) naar hetvoorbeeld van A l b e r t u sM a g n u s T h oma sv a n A q u i n o (De fideiarticulis et septemsacramentis) en lateronder invloed van hetdecreet Pro Armenis vanhet Concilie van Florence(1439) Met dat al blevener steeds aanhangers vande oude leer bestaan woB o n a v e n t u r a P e t r u s d eT a r a n t a s i a enD i o n y s i u sC a r t h u s i a n u s 2)8 loyce = layci

24-29 Deze passage vindtmen woordelijk in een

γp 266b

ander gedeelte van hs14688 nl fol 207b sq(P r i e b s c h p 79) Hetsluit aldaar onmiddellijkaan bij het in de aant bij p267b te vermeldenfragment

12 Sich hs para Sich 13Ende hs para Ende 16

αp 267a

coninghinnen hs coninc-ghinnen erboven ingev(corr) Cor I konincgen17 Nochtan hs paraNochtan hierna wortstudoorgeh 21 int hs lt in(corr) 23 Mer hs

1) Zie Dictionn de theacuteol cath II 2 col 1698 sq2) id XI 2 col 1315 sq 1322 sq en 1327-1330

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

hiervoacuteoacuter gerubr Sdoorgeh 40 Na hs para Nahiervoacuteoacuter Nv doorgeh

Hs G 1 8 voert staen voerstaen 9 porte putte

β

10 onwerdicheit o ophem seluen 19 op om 22mynre tot monts mijns mmijnre w 32 gůeden goetheit

19-25 Het gebed dat depriester uitspreekt in de

γ

mis onmiddellijk voor decommunie Domine nonsum dignus ut intres subtectum meum sed tantumdic verbo et sanabituranima mea (Missaleromanum Ordo missae)

27 begeerten hs buitenafschrijving 30 heues) hs2e e op s

αp 267b

27 begeerten kanbezwaarlijk juist zijn en is

γ

eerder een verzinsel vanden kopiiumlst 35 tot p 268br 23 Dit stuk treft menook aan in hs Br 14688fol 206a sq (P r i e b s c h p 79) Dit is de schakel diehet tractaat verbindt metnr XIX

7 Van hs para Van 15 daer hs dat geeumlxp en

αp 268a

doorgeh in marg - 17 19Sich hs para Sich 19 dusinen hs hy dinendoorgeh In marg - ingev(corr) 33 Dat hs para Dat

Hs G 1 7 dat hy beedde ontbr 10 driůenne

β

vloyen 11 die tot doet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ontbr 16 dat ontbr 23leefstu doet ghi 26ontfenckenisse ontfanghenisse 30 here tothebben wat s deze

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

397

rijcke geestelikemenschenh 33 Dat Wat is eenonbeulecte luterheit Dat 37en noch bedroeuen en 40hoect haect

6 ende Br 14688 vndwerte also 1 7 Van = van

γ

8 recht = Recht 15 Endetot hebst Stellig corruptzie paralleltekst Cor Inym war vs wat mynnenhe dich gegoilden (racheteacute)hait 40 hoect = hoghet(Zie V e r d am III 520)Evenmin als haken (var)is dit werkwoordovergeleverd met depraepositie op zoodathopen wel origineel zal zijn(Cor I neit inhoift)

4 inkeer hs keer in-erboven ingev 5 sweyde

αp 268b

hs - dete te geeumlxp endoorgeh 33 lůterheit hsmet fijne pen erboveningev

15 he it verg zieparalleltekst 37

γ

Homoioteleuton-uitvallingCor I noch van innen nvvssen noch vi neit hoffenvp

6 liden hs gt lieden(corr) 15 consciencie hsconscienciencie

αp 269a

Hs G 1 6 liden ontbr 9noch nyemende te kennen

β

en gheeft dat hi alsulckengheuoelen heeft 14ghesaette g gheurede 20als daer aldaer 21

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

scruuen berispen 26nůwe uwe 37 insueticheit rechter sueticheit

8 wtsprekenne) hetmededeelen van mystieke

γ

ervaringen 16onbeulecder) zieparallel-tekst 19 onbeuelct metathesis vooronbeulect 21 scruuen)V e r d am geeft alleen hetpartic gescrouen op Vglons schroeven eenteekenend woord Corin Ievenals U straiffen 37insueticheit ZieV e r d am iv in p 824sub 2

17 af hs hierna esgeeumlxp en doorgeh 25

αp 269b

nuumlwe hs boven u een e26 gruumlenen dito 28 boum hs boven u een abbrev-m doorgeh 33 sueticheit hs op een opgeplaktreepje papier

14 gruenende Bij demystieken een gewoon

γ

woord Vgl het lsquoewiggruumlnende nunrsquo vanEckehart 15 onbeulecter juister Cor I oyůenderdwz als men zich oefentom tot luterheit te komenwordt de conscienciegescherpt 33 sueticheit juister Cor I geroicheit (=Geruhigkeit) hetwelk alsgerocheit verderopaangetroffen wordt (p 351r 2)

9 werden ) hs hiervoacuteoacutersijn doorgeh 21 woert )26 wert )

αp 270a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Hs G 1 6 [der gotheit]ende ontbr 12 in

β

ghesuete ouersuete 13wael w wesen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

398

12 in ghesuete Niet bijV e r d am in is een

γ

versterkend partikel bij hetadiectivische ghesuet (vglghesacht gheruum) Zieook bij p 269a 37

29 weerdeghen hs g opn

αp 270b

10 erarnet Niet bijV e r d am versta

γ

vrijgekocht (zie V e r d amiv arnen en verderbeneden p 343a 32)

2 door 2en corr 5 Mer hs para Mer 6 begripelic hs

αp 271

hierna in ondermargeingev ende ontfenckelec(corr) 8 hem ) 9leesteeken van corr(passim) 16 Ende hs paraEnde 17 werken hs ltweken 18 Ende hs paraEnde 21 eenen hs lt een23 erbeits hs hierna 3roode punten 25 ontblijft dito 36 mynschen hshierna niet reyn herten enhebben ende oec hebbendat sy hebben van butenhindernisse ende vanbinnen liden doorgeh

12 sch 1 hier is bedoeldvita speculativa en niet vita

γ

contemplativa 14 gheliken versta want tot diehoogte kan ik mij nietverheffen

5 ghewarighen hs hiernainwindegher geeumlxp en

αp 272

doorgeh herteliken hs- n abbrev vlh 8 Ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

hs para Ende 9 in a hshiervoacuteoacuter ende doorgehdoor lh warigher hs gtghe- (corr) 10ghehorrentheit aldus hsgt ghehoersamheit (corr)11 willen hs lt wille(corr) 12 Ende hs paraEnde 13 Dan hs para Dan19 ghebruken hs -kēn-n doorgeh 17verloeghenen [de] hs-nen | 22 Een hs para Eenes hs hiervoacuteoacuter engeeumlxp en doorgeh (corr)25 het sy hs s lt 1 26hen ) 29 dwaelt hswaest doorgeh en -bovengeschr (corr) oec hs erboven ingev 31Gheh hs para Gheh 38minsten hsbovengeschr door veellatere hand (17e E)

3 matich haers selfsmatich sijn is nog niet

γ

overgeleverd Debedoeling is die zichzelfnog niet in bedwanghebben 10 ghehorrentheit Met opzet gehandhaafdNiet bij V e r d am 20 tothet einde Dit stuk komtwoordelijk overeenmet hetbegin van E c k e h a r t sReden derUnterscheidung ed ED i e d e r i c h s p 5 r 6 -p 6 r 38 25 die verstades te D i e d e r i c h s esmacht dir ware gehorsamyedler und besser 29 dwaelt D i e d irret 37 hy scde prelaat

9 sonder hs hiervooralsoe doorgeh 10 in den

αp 273

hs in den ingev (corr)11 mynsche hs -ngeeumlxp en doorgeh 12Here hs para Here 17

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ghewarighe hs -rdoorgeh 18 dubbel-puntvlh 29 ghebonden hsgheboden abbrev v 2encorr 30 wise hs gt-n (2ecorr) 35 k[r]achtelijc hsj op c 38 ophouden hs-dēmē -ēm geeumlxp endoorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

399

10 ende in den ende teschrappen 13 doch

γ

imperatief 16 ghebet participium 19verghiffenisse door V a nM i e r l o vertaald doorverderf (zie Ruusbroec IVp251 noot 4) 30 beeste vgl F r a n c k sect 115 9 ivleest D i e d e r i c h s sinbestes

2 Geschreven in eenschoonschrift-letter

αp 274

(textura) roodonderstreept en metzwarten inkt omgehaald 5wapen hs gt -enen(corr) Dien hs para Dien 9wapen hs gt -enne(corr) Ende hs para Ende10 gate hs bovengeschr(corr) 11 Daer hs paraDaer 15 wapen als 9 18ziel hs hiervoor aenzielen geeumlxp en doorgeh20 Deerste hs voacuteoacuter paravier roode punten inruitvoorm dats hshiervoor es doorgeh 21waert hs was geeumlxp endoorgeh - erboven ingev22 wie hs hierna machdese stricken alle ontgaengeeumlxp en doorgeh 23oetmoedicheit (2e times ) hs-it doorgeh (lh) 24 leghe hs gt legghen (corr) 28tůenen hs gt -nenne(corr) 30 phary [see]n hs phary | n 31 [Amen] hs

21 anthonis voor eenparallel-plaats zie men

γ

V e r d am VII 2313 24leghe b laag bukkende28 tůenen waarschijnlijk

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

is tienne bedoeldsynoniem met het vorige

Handschrift G 2 (deel XIII)(p 275-285)

Ook dit gedeelte van G 2 drukken wij in zijn geheel af omdat het in meer dan eacuteeacutenopzicht verwant blijkt te zijn met de Tauler-hss Nr VIII een tractaat over deoetmoedicheit komt eveneens voor in Br 2 Br 3 en Rsbr T De lezingen loopenin de verschillende hss zoacuteoacute ver uiteen dat het onmogelijk was om er door hetopteekenen van de varianten een beeld van te geven Wij hebben het stuk nu in detwee het meest van elkaar afwijkende lezingen afgedrukt en wel naar G 2 en Br2 De redactie overgeleverd in laatsgenoemd hs is de uitvoerigste Zij bevat oade door R u u s b r o e c geiumlncrimineerde passage uit Eckeharts 87e preek1) waaraanwij in onze hss herhaaldelijk herinnerd worden2) (p 277b r 5) Daartegenovervinden wij in G 2 weer een echt Tauleriaansch beeld dat in de andere hss ontbreekt(p 277a r 23)Nr IX is naar mijn weten eveneens nog onbekend De geestelijke armoede die

onafhankelijk is van het aardsche bezit wordt ongeveer in dezelfde bewoordingenbesproken als in Taulers 6e sermoen (V 6 p 27 2)Nr X is voor een gedeelte althans te vinden in hs Hi Het is gepubliceerd door

P h S t r a u c h (Zs fd Philol 41 p 29 sq) en daar het dus voor iedereentoegankelijk is hebben wij slechts hier en daar de varianten met ons hs genoteerdwanneer wij dit ter verduidelijking van onzen tekst noodig achtten In Hi eindigt hetstuk bij p 282 r 35 selen

1) Zie D o l c h sect 1002) Zie p 288 r 8

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

400

sijn nummermeer sonder einde Er volgt dan nog als slot Nu helpe uns de leiflikegod to gewarer enicheit Amen Ons hs neemt dan de gedachte van Ezechiel (ziep 281 r 38) - door het hs abusievelijk Ysaias genoemd - weer op en ontwikkeltdie verder Op p 284 r 29 volgen dan twee bijzonder mooie exempelen waarnahet tractaat met een korte reminiscentie aan het voorgaande afsluit Eenmerkwaardigheid is dat tusschen de twee exempelen in het volgende zinnetje eenafscheiding schijnt te maken dese twee predicte te (door latere hand veranderd inde) toůwelere1) Wat is hiermede bedoeld De twee exempelen Het is ook mogelijkdat de stukken IX en X in hun geheel met lsquodese tweersquo bedoeld kunnen zijn Het isnamelijk zooals wij hopen aan te toonen niet uitgesloten dat deze twee tractatensamen uit hetzelfde hs zijn afgeschreven Daarvoor pleiten de volgendeomstandigheden 1o In beide stukken wordt mensche of minsche geregeld afgekortdoor M 20 In plaats van de uitgang -lijc vinden wij meestal -leecNr VIII daarentegen heeft steeds mensch voluit2) en inplaats van -leec komt

uitsluitend de uitgang -lijc voor Het is dus mogelijk dat IX en X nauwer bijeenbehooren Het zinnetje dese twee predicte te toůwelere zou dan een randnootgeweest kunnen zijn die de afschrijver bij vergissing in zijn tekst overnam Dat hijhaar niet verstond blijkt wel uit te dat eerst veel later in de is veranderdIndien de twee exempelen geiumlnterpoleerd zijn dan heeft men met de keuze een

gelukkigen greep gedaan want zij passen zeer goed in het geheel Wij zoudengeneigd zijn op grond van de oude toeschrijving het auteurschap van Tauler voormogelijk te houden In ieder geval schijnt er niets te zijn dat er tegen zou kunnenpleiten

Dialect

Ook hier is de taal in hoofdzaak Brabantsch met hier en daar Oostelijke respLimburgsche eigenaardighedenWij noteerden gayloes been (orare) gheet (donat)liechte zele (anima) reichte (= reicte) stoent (stetit) můcht woer (ubi) stoet (status)en eenvoldicheit (geiumlsoleerd naast ou-vormen voor oorspr -old -ald)

Uitgave

De afkorting M voor mensche of minsche in de nrs IX en X hebben wij laten staanDe correctors van deel XIII van het hs zijn de zelfde als die van deel IX Voor denparallel-tekst van nr VIII zie men hetgeen is opgemerkt in de aanteekeningen voorp 211-244

3 mees [ters] hsgedeeltelijk weggesneden

αp 275a

13 oetmoedichste hsstip en volgende para v 2encorr 15minnen hs 30Houerdie hs H lt h (2e

1) Dit is de eerste keer dat Tauler genoemd wordt in een Nederlandsch hs Dl IX stamt uit deeerste helft der 15e eeuw 1430 ongeveer en werd waarschijnlijk afgeschreven naar een14e-eeuwsch voorbeeld gelijk blijkt uit de afkorting M voor mensche die geregeld voorkomt

2) Hier treffen wij een keer m met gesubscribeerde n = minnen aan

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

corr) maecte hs abovengeschr důůel hsstip v 2en corr 31 ons hs hiervoacuteoacuter al doorgehallen hs stip v 2en corr

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

401

24 sprek hs lt spre (2ecorr) 26 ander hs -d

αp 275b

geeumlxp en doorgeh inmarg ders (2e corr)

18 leert ontledigtgermanisme niet bij

γ

V e r d am Br 3 leedtRsbr T dat sy leet vanherten ganssel te nmDeze passage is duidelijkals men de parallellepassage van r 24 sq in diths vergelijkt Ic spreke nuende vmmermeer Dat nyemynsche pine noch hertenleet en ghewan

28 de hs lt die 35natůrlic ) 36 Alsoe hs

αp 276b

Bij wijze van expunctieonderstreept in marg als(corr)

15 sq Vgl Pf II p 283r 10 34 onuertallic

γ

telkens en telkens weerBr 3 onverghetelikeooetm Rsbr Tonuergetelike ende oetm37 gheleisten Br 3verleesten

28 Dits hs Dits | ditsαp 277a

1 sonder Br 3 sijn RsbrT maer hi ontfanghet in

γp 277b

ghiften naeder wisen dergoetheit gods sonderwaeromme Inden welkenhi hem seluen gheeft endedie ghiefte selueWaarschijnlijk is dit deorigineele lezing 5 sq Vgl Pf II p 281 r 14Wan sol der mensche

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

werliche arm sin so sol ersines geschaffenen willenalso ledic sin als er wasdo er niht enwas Zie ookRuusbroec IV p 41 r 11R u u s b r o e c kende hetsermoen van Eckehartblijkbaar en vond dezepassage gevaarlijk(D o l c h sectsect 99-103)Herinneringen aan dezeuitspraak van Eckehartvinden wij in onze tekstenop tal van plaatsen terug17 ouer dat versta meerdan hetgeen

7 Ende hi stonde Rsbr Tende sterue selue In

γp 278

overeenstemminghiermede zal men storuemoeten lezen

3 woerde ) 14 ingange hs lt omgange

αp 279

14 ingange sc in godHet oorspronkelijkeomgange verdient oacuteoacutekaandacht 28 graů oft blaů graů en blaů sluiten allekleuren in Vgl V e r d amiv blau

20 sine hs de i-streep iszwaar maar dient wegens

αp 280

de plaatsing als zoodanigen niet als abbreviatuuraangezien te worden (zier 25 die)

1 sijn inden lees sijninden 7 smakender wijsheit

γ

= sapida sapientia dezevende en hoogste gavevan den H Geest Tauler(V 26) noemt haarsmackende wisheit doorH u g u e n y vertaald als

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

deacutelectable sagesse diwijsheid die uit denwezensgrond stamt eenintuiumltieve gave (Zie ook Ts51 p 207 sq) 13 Hi

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

402

Des sonavendes vorpalmen Pater ego in eiset tu in me ut sintconsummati in unum 19ende tot si de lezing sineh staat ons toe hierin eensubject te zien dat hetwerk Gods door zijngenade hem helptOrigineel schijntintusschen de lezing vanHi te zijn et en si dat datwerck godes dar to komevnn van synre genadenvnn van synre hulpevollenbringe dussen kereinder w 24 ouerhauen Hi verheuen 25 ende tot26 seluen Hi vnn leereynen saligen inkeer in sicsulven 38Want tot v zieLuc 1721 Ecce enimregnum dei intra vos est

4 in hs hiervoacuteoacuter seingev (corr) 10 nuwe

αp 281

aůde hs we oůde () nůingev tusschen e en ovoacuteoacuter we nu ingev beidedoorgeh In ondermargenůwe Over oů heen aumisschien alles door corric hs in marg (corr)

Hs Hi 2 scats stat 6ghedoechste

β

goedertierenste 10Och totwaerh Och och du aldew ic ontbr

13 ghelijc gelijkmoedigvgl aequo animo In het

γ

volgende steedswoordenspel met ditwoord waarvan debeteekenissen parallelloopen met die vanaequus 14 si versta zie

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Hi see 15 wtvliet plurvgl Hi utvloden 22 tesůůeren Stellig bedorvenHi des somers ghelijc versta zich als een vlakteuitstrekt onder haar 24wulicheit) lees vulicheitZie voor deze passage PfII p 220 r 1 sq 27 dat totsterren versta dat hetzoo helder wordt als desterren Hi datse rechteluchtet als de st 28 ghelijcen Hi gelijck ome unnunder ome Parallel metghelijc van 22 zal ghelijcen de ontvankelijkheid engelijkheid des gemoedsaanduiden waarmede deziel de goddelijke instralingtegemoet treedt 34godvaer teekenender dangoddancksam van Hi 35lichten lees licht en VglHi unn luchtet in synen gr38 ysaias vgl Ezech 8339 en tuschen vgl p 282r 38 in tuschen Tot nogtoe alleen als bijwoordgenoteerd 39 ihe [rusale]m naar p 282 r 38

6 lustelike hs lt luste like(2e corr) 8 ouergheet

αp 282

hs t op e daarachternieuwe t 17 ende hs inmarg ingev eerste eafgesn (corr) 21 heten hs gt heiten (2e corr) 38dat hs hierna kdoorgeh

4 di[e] Hi de 6 vre ontbr in Hi Te schrappen

γ

Vgl Joh 1723 ut sintconsummati in unum 16gebore zie V 39 p 15728 sq 27 als tot verstaen Hi als de walen datDudesch versteit 35 einde Hi hierna Nu helpe uns

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

de leiflike god to gewarerenicheit Amen

1 rumen hs gt ruymen(2e corr) 2 geheleec hs

αp 283

gt gheheleec (2e corr) 16doegheden hs stip v2en corr 17 pine dito

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

403

19 gode dito 23 sta dito 24 heeft hs lt geeft(2e corr) hoede hs -ed-op -ed- (2e corr) 32 bi hs doorgeh (corr)

4 insinkinghe versta inwin der ertscher ins

γ

insinkinghe ontbr bijV e r d am 11 vremers zie S t o e t t sect 160 18 hemw ghed sc oefeninghenvd 28 metten tot geests met een scherpengeestelijken blik die uitden wezensgrond komt 34Ende tot oerspronc envereenzelvige zich niet metde wereld maar richte zichgeheel op den oorsprong(Voor ghemenc zie ookboven p 14)

4 iegeliken hs legelikenin ondermarge ie ingev 1-

αp 284

geeumlxp (corr) 35 dienminsche hs lt dieminschen 2e n vanminschen niet doorgeh(corr) 37 de hs d op t(corr)

10 es die = es Die 12dies [e]en = dies een 21met adverbium

γ

8 dat hs lt die 10werlicheit hs gt

αp 285

werkelicheit -ke- in margingev (corr) hetgeenmisschien bedoeld is (zier 30) anders weer tegeven door wereldschheid17 gheureede hsgheurde in marg -ee-ingev (corr) 26 blicke hs lt blike 29 ende hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

lt in (corr) snellec hssnel- doorgeh (corr) Hshad dus sienlec in snellecin hem hetgeen verbeterdwerd in sienlec endelec inhem 34 erde hs stip v2en corr wolke ditowant hs lt wat (corr)

29 snellec duidelijkzichtbaar Zie V e r d am

γ

iv snel sub 3 34 want totwolke een citaat Zie Jer4 13 Ecce quasi nubesascendet et quasitempestas currus eius

Handschrift Br 3(p 286-296 zie tevens p 245b-258b 307a-345b)

Het groote standaard-handschrift van 1486 is in onze uitgave vertegenwoordigddoor drie preeken De eerste dezer nr XI geeft den indruk niet af te zijn De17e-eeuwsche bezitter van het hs heeft er een slot aan gemaakt misschien hadhij daarvoor een andere bron bij de hand1) Nr XIImunt uit door levendigen trant enaanschouwelijke beelden en zou het auteurschap van Tauler alleszins waardig zijnHet is echter evenmin als nr XI uit andere bronnen bekend Mystiek van hoogereorde vinden wij in het diepzinnige sermoen dat wij als nr XIII afdrukken Het is eenbuitengewoon belangwekkend document in de Tauler-literatuur en het zou ons nietverbazen wanneer het te eeniger tijd ook nog eens in een Duitsch

1) Zie de aant bij p 321a r 16

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

404

Tauler-hs werd aangetroffen Het heeft stellig deel uitgemaakt van de verzamelingdie de kern vormde van groep II den oorspronkelijken canon van die groep dus enhet komt behalve in deze hss bovendien voor in hs Utrecht Univ Bibl V L 8(D o l c h sect 140 D e V r e e s e hs Rsbr F f) uit het midden der 16e eeuw eveneenstezamen met sermoenen van Tauler De lezing is in alle hss die wij bestudeerdenbijna woordelijk gelijk hetgeen blijken moge uit de varianten van Be 1 G 1 en Ddie wij hebben opgeteekend Wij zijn geneigd om het sermoen aan Tauler toe teschrijven

Dialect

Duidelijk Vlaamsch bepaaldelijkWestvlaamsch wij geven de volgende voorbeeldenhouuer (ripa) boucke gheproufden trauwe huere (hora) hu hedele antiereoudinghen vp so (pron 2e pers) daer duere helighen bereeden ongheweerteen verder steeds puer en puerheit waar de parallel-teksten luter luterheit hebbenDeze laatste omstandigheid wijst misschien op de nabijheid der Fransche taalgrensVan de herkomst is niets meer bekend dan dat het hs plusmn 1600 in het bezit was vanH e n d r i k v a n A u d e n a e r d e

8 smaec hs hierna eenkomma (16e E) mynne

αp 286

dito 9 ghenomen ditoontfalt hs doorgeh en inmarg ontvalt (16e E) 13Ghelaetentheyt hs handvan plusmn 1700 29Want hsWants -s doorgeh

11 nemen tot an trekkezich niets van de aardsche

γ

dingen aan (niet = niets)Zie r 17 15 verwandelen nl van water in wijn 20menichfuldeghen zieV e r d am ivmenichvoudich(eit) 31 intot wisen tot speculatieover den kosmos bijv (ziep 287 r 1)

21 Beelden als p 286 r13 31 god hs gauen -ē

αp 287

uitgerad gau gt god 38Ende tot gheuet hs in16e E doorgeh in margen dat hij ooc die oorsaackis des lydens met ingev

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

12 al = als 16 slefs metathesis-vorm voor selfs

γ

20 Meester egghaert Ditcitaat komt geheel overeenmet hetgeen Eckehartleerde al hebben wij nietkunnen opsporen aan welkwerk het ontleend is VlgsD e Ma n kan menditzelfde citaat vinden inhs Den Haag KB 73 G261) 33 werc al hetmenschelijk doen endenken

28 ouer hs oueruloghen-uloghen doorgeh 35cristum hs in margine

αp 288

6 dat tot stadelick verstadat die mensch daarna bij

γ

voortduring vrij wordt vande wereld der beelden 8doen tot waert zie aantbij p 277 r 5 29 die hiermede zijn deoudvaders gemeend dehermieten waarvan hetVaderboec verhaalt

1) D D e M a n Meister Eckehart in Weesper handschriften Arch K NS XX p 283

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

405

9 onderstant basis vanwereldlijk leven 32

γp 289

eyghenscap hun wezenis geworteld in J Chr (zieL a s c h - B o r c h l i n g ivecircgenschop)

17 was hs -s buitenafschrijving

αp 290

3 Biden tot gout Hethoogste in den mensch

γ

vergelijken wij met hetgoud 4 ghebreedt wschis hier evenals op p 342r 17 ghebroedet of broedette lezen (vgl Eng tobreed Fri briede breacutede)de beteekenissen vanbraden en broeden loopenin het mnl wel eensdooreen en men zou dusde ee van ghebreedt uiteen a kunnen verklarenMen zou deze moeilijkepassage misschien alsvolgt kunneninterpreteeren Zooals dekracht der zon het goudbroedt in het hart deraarde wanneer zijzwanger is van edelesubstantie (als van r 4 nietalleen tijdelijk maar tevensvoorwaardelijk) 5 in dwars door 22 Ongeveerhetzelfde deelt Tauler overzichzelf mede in zijn 56esermoen (V e t t e r p 261r 24 sq) 39 spieghelen teekening op de veerenJ o h a n n e s V e g h egebruikt hetzelfde beeld(J o s t e s Veghe p 367)Zie ook K o n r a d v o nMe g e n b e r g edP f e i f f e r p 213

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

28 omminne )αp 291

18Welke waert Menlette hier op de relatieve

γ

aansluiting (een Latijnscheconstructie quam sicognosceres) 23 inneemt het beeld van het schipwordt volgehouden 28 dat leidt een tegenwerping in34 ghedroch dwzChristus en zijn gebodverschrikken hem VglMarc 649 putaveruntphantasma esse

17 Alsoo tot vader hs inbovenmarge ingev Van

αp 292

een oorspronkelijkeinvoeging met potlood isAlss nog zichtbaar 28noeyt hs e op begonneny

23 bi iherusalem hierwordt gezinspeeld op de

γ

beteekenis van Jerusalemvredestad (vgl V 20 p84 r 2) Christus was eenghesaet mensche dit isgesymboliseerd door Zijngeboorte bij JerusalemAan deze gedachte houdtde auteur vast slechtseacuteeacutenmaal was de Heer teJerusalem als kind van 12jaar de eenige maal datHij niet zeere onghemyntwas Hij kwam er nietweer dan om er testerven in de vredestaddoor Zijn offer demenscheid den eeuwigenvrede hergevendeTekstueel was Jesusmeerdere malen inJerusalem 27-29 zie V39 p 157 r 12-23 30 VglMatth 27 51 37-40 zieV 20 p 81 r 22 sq

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

24 Een hs E op eαp 293

10 Zie beschrijving derhss Be 1 G 1 D 11 noot

β

dat nutte als D 15 die totredene der rechter dogetof reden Be 1 18 ver-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

406

scheeden hi salverscheiden G 1 27 sterue starfe Be 1 29 met van(2 times) D 30 Aldus totsteruene ontbr D 32gheestelic ontbr Be 1G 1 D 33 die die godvan enen staet sijnremoghentheit tot hemtrecket haestelic endethoent hem Be 1 quaden ontbr G 1 D 34 toocht toent G 1 D

34 toocht hem = toochthem 36 paulus Hand 9

γ

5 steruen storuen Be 1met vreuchden van

βp 294

vrouden D 6 beteekent ontbr G 1 heere ditoverwecte verwrecte Be1 8 10 onverbeelt onuermiddelt D Be 1onmiddelt G 1 12 ende tothuus ontbr D 13 dat daer G 1 14 te veruullene ontbr G 1 16 es tot die wil ghernemit luden wesendie Be 1 D 18 smakende smakelike G 1 D 19bequaeme bequaemlijcG 1 Be 1 22 in mynnen mijnnen hebben D 23 tot ontbr Be 1 26 so totvader so onderw h allendeser m die hv Be 1Soe onderw hem desenmenschen allene (alleendese mensche G 1) D G1 29 hier omme hier vanD 34 so Ende soe D

3 Deze gedachte is ookontwikkeld in Eckeharts

γ

19e sermoen (P f p 83 r5-8) 17 sq vglEckeharts 2e sermoen (zie

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

boven p 216 r 4 sq) 18smakende eenv eenweten van binnen uitintuiumltief De beteekenisloopt ongeveer parallel metdie van smakende wijsheit(sapida sapientia (zie p280 r 7) 21 Dat es bedoeld worden de Xgeboden van het OT enChristus twee nieuwegeboden (Matth 22 37-40)32 Vgl 1 Kon 10 5 nonhabebat ultra spiritum

11 weerelt ) 30becommert hs in rasura

αp 295

1 god cristus G 1 3ghebruket ghebruck D

β

heeft ontbr G 1 4 wel na volna Be 1 9verzwimelheit versumelheit Be 1 G 1D 11 Die tot weerelt Diewerlt is mi ghecruust endeic bin die (der G 1) werltghecr Be 1 G 1 Ic bijnder w ghecr Ende die wis mij ghecr D 29 dinghen dingen een is noot G 130 scauwenden besc G1 31 creatueren cr endein ledicheit D Be 1 32bekennen kennen Be 134 euen ontbr G 1 35mensche ontbr Be 1 D(2 times) 38 bescauwende scouwende G 1 D(passim)

11Gal 4 16 33 weder blic = respectus De

γ

beteekenis zal zijn haarblik is gericht op God Godis haar doel

1 euen k ewen kmensche D dinen tot

βp 296

dattet enen die hulpe

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

behoeuede ende dattet Be1 7 een verleene eneverlene Be 1 een (ltverleen) | verlene D

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

407

1 sq deze gedachte is geheel inTaulers geest zie V 56 p 264 r 9 sq

γ

7 een versta eenheid hettegenovergestelde vanmenichuoudicheit(innerlijke verdeeldheid) zie p 286 r20

Handschrift G 1(p 297-301)

Uit dit hs drukken wij het eerste sermoen af als nr XIV Er zijn verschillende preekenover den tekst Erunt signa in sole etc de teekenen die de komst van den jongstendag aankondigen bekend wij troffen ze aan onder de sermoenen van J o r d a n u sv a n Qu e d l i n b u r g en in de door K e r n uitgegeven Limburgsche sermoenen1)

Als thema hebben deze stukken echter den tekst van het Evangelie2) terwijl onzepreek het verhaal volgt dat P e t r u s C ome s t o r overlevert naar een werk vanH i e r o n ymu s 3) Annales Hebreorum dat in de uitgave van M i g n e ontbreekt endus blijkbaar verloren is gegaan Wij vinden deze 15 teekenen vertaald ook terugin B o e n d a l e s Lekenspieghel Behalve in ons hs hebben wij de preek alleacuteeacuten nogaangetroffen in hs Be 2 eveneens onder de sermoenen van Tauler De variantenvan dit hs kan men in onze aanteekeningen vinden

Dialect

Het hs dat afgeschreven is te Oestmalle (bij Antwerpen) vertoont wel overwegendWestbrabantsche kenmerken

5Men hs hiervoacuteoacuter spatievoor paraaf 8 oerdel hs

αp 297

eerste e bovengeschr 10seet ) 21 mensche hserboven ingevoegd

Hs Be 2 2 Erunt signa insole etc Die meyster sprict

β

myt ons Men las ensondach een ewangeliumende is een artikel desgelouen toecomst desionxte dages als god tegericht comen 11 Erant totetc ontbr 13 inder tot

1) Nr 22) Luc 2125 sq3) Ze worden eveneens behandeld in een tractaat dat voorkomt in hs Rsbr M7 ook hier wordt

Hieronymus genoemd (Zie D e V r e e s e p 139)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

menschen op der eerden24 vergaderen verdragen27 inder tot berghen inden meer dat heeft eengedrenge ende settetoen boue die eerde 32der zee inden meer

6 Sinte lucas Luc 2125sq 9 iheronimus Naar

γ

P e t r u s C ome s t o r zouHieronymus ditbehandelen in AnnalesHebreorum een werk datwij niet meer bezitten (ziePL 198 p 1611 enLekensp III p 264 sq en344 sq) 11 Erant leesErunt 28 ghedranck opstuwing

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

408

6 sal hs hierna eenlosse l 11 worden ) 12

αp 298

ende hs hierna verdrorr na d doorgeh en daarnade rest 18 een hsbovengeschr 25 heer hshiervoacuteoacuter s doorgeh 33weet hs erboveningevoegd 37 heer ) 38weet hs in ondermargeingev

Hs Be 2 1 dat tot hemel die meerwonder ende

β

geuen een geluyt (lt gelut)in den hemel 3 sal totbernen soe verbernt datmeer 6 soe tot vallen vellet gebussche 7 sellentot een ryten die steenende scoeren van een 11gedrange tot volc gedrenge ende eenverderfenise omdat volc 13soe tot eerden soe staendie doden op wt den enalle gebeinte steet bouender eerden 22 willen totmensche ontbr 26 ende dat ander heeft datdorden dat hi oen verlorenheeft 28 carmen screyen29 het tot seer ic weechtdoch gaer seer 31verwermt wort oft ontbr32 screit weent 33vercuelen vercoelinge 36in sijn ende heet endebekent 39 dicwile duc

29 grofheit omdat het totde laagste sfeer van hetgeestelijke leven behoort

γ

1 mer hs hiervoacuteoacuter Mbegonnen 21 hi hs

αp 299

hierna ha doorgehversuymt hs hiervoacuteoacuter

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

verswijnt geeumlxp endoorgeh 40 natuer hsnat2

Hs Be 2 2 den tot oerdel hier wt wort den M

β

ordele 4 segghende totseluen ontbr 5ghebreckeliker gebrekelnoch sundich ic ontbr 7Dit tot gheschiet ontbr 15behendigher beheinder16 Het tot datmen Ic louewege meer dat ghy 20verbernt ende verdwijnt verteert 21 versuymt versumt 22 verduwet verdouwet 24 gheset weder gesat adel adelende in sijn onscout 27insettinghe gesetten 29in god ontbr 30 wtwaenghen wteringenomenheit 32 alle (1etimes) alle eygen 33 moet totinden van bynnen datmoet te riten ende tescoert werden in desen 36welbehaghenen waelbeuallen 38beanxtinghe verueeringe40 dat een als een ey ofeen

15 suuerlijc met een mooivernisje 28 bewiselike

γ

waarneembaar dusuiterlijk (zie V e r d am Handwbk iv G r i mm I1780) 33 aristotiles Tauler haalt dit gezegdevan A r i s t o t e l e s aan inzijn 1e sermoen (V e t t e r p 9) Zie ook beneden p344 r 2 36welbehaghenen klaarblijkelijk eenpluralis-vorm

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

8 vrients hs gesch vw18 natueren ) 21 van hs

αp 300

hierna s uitgerad 27mocht hs na o letteruitgerad 40 beuyndinghe hs gesch vw alle hserboven ingev

Hs Be 2 1 heitten desviers heysten 8 ende tot

β

ware ende weer hi nyetwael moetich 9 ende totgaen ende versecht ende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

409

veit () oen weder gaen 12ontbr 14 ouerwonderlikentot godliken ouerswenckelikengodliken ende totwonderen ontbr 15openbaert tot paus apenbaert vandenvremden wonder dat denmensche doervaert Dat isinder waerheit alsoequeem een armemenschevoerden pawes 19 endeverscrict ontbr 23heerlijcheit) heerheit endesijn gewalt 26 desen totrijcheit god desen Monderstaen sonder myddelanders die natuer wordebederflic die en mochsnyet gedragen dese rijche29 Ende tot mensche ontbr 31 noch en passenop ontbr 33 vermogen tothouden moge tot oenhebben of yet van oen heltsy hauden 40 ofbeuoelinghe ontbr

15 waer ik verkeer daarik het hs niet meer kan

αp 301

raadplegen in onzekerheidof er misschien niet weerstond 24 ende hshiervoacuteoacuter al doorgeh 31ouerste hs -ebovengeschr 36 inden hs boven i een i 37beuijnde hs u op v

Hs Be 2 2 ende beroeft ontbr 5 ende tot

β

ghecruyst die gecruystwart 7 niet ontbr 14 alletot af alle we we en pijndeaf 16 pijn pijnde dan totheeft dant diet doeruarenhebben 18 verderft verderflic 19 heeft tot aen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

leuet ende dat leghetseer wael 20 ende datghewyn ontbr 21 dat totwel allet dat 24 in hem daer 33 alsoe totconincrijck God dieregniert ende woent in oenals een coninc in sijn rijc34 ledich gelediget 35laten varen redenbesluyte

14 Alle tot steruen Allewee en pijn zijn niets

γ

vergeleken bij dezen dood33 Ende tot waren vglweer de aant bij p 277reg 5

Handschrift U(p 302-350 zie tevens p 259b-270b)

Zooals wij in de beschrijving zagen volgen in dit hs na de verzamelingTauler-sermoenen nog twee aanhangsels het eerste met vijf tractaten die handelenover het H Sacrament het tweede met drie preeken Al deze stukken zijn gelijkwij zien zullen op een of andere wijze met Tauler in verband te brengen Van tweedaaren Cor I 15 en 16 die wij als parallelteksten van de overeenkomstige tractatenin hs G 2 reeds hebben afgedrukt constateerden wij een bijna woordelijkeovereenkomst met het Weensche hs 2744 ca 1350 in de buurt van Keulengeschreven eacuteeacuten der belangrijkste Tauler-hss die nog bewaard zijn gebleven Wijzullen zien dat ook de overige stukken die wij uit ons hs afdrukken meerendeelsop zeer oude bronnen teruggaanVan de drie sermoenen uit het tweede aanhangsel zijn de beide laatste S II en

Bas B die door S t r a u c h als echte Tauler-preeken beschouwd werden vooriedereen toegankelijk Het eerste stuk eigenlijk twee

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

410

sermoenen (XV + XVI) over denzelfden Bijbel-tekst Ego sum pastor bonusonvolkomen gescheiden door den aanhef Noch eyns (fol 146a) vindt men in eenminder uitvoerige redactie eveneens in het reeds door ons genoemde ripuarischehs van ca 1330 dat te Brussel bewaard wordt Br 146881) P r i e b s c h die heths beschreven heeft heeft de preek in haar geheel afgedrukt en meende haar aanTauler te kunnen toeschrijven Wij hebben dezen tekst naast dien van U afgedrukten tevens de lezingen van de hss Rsbr W Br 3 G 1 toegankelijk gemaakt doormiddel van varianten of door den tekst in zijn geheel af te drukken naast die van Br14688 en UDen kortsten en naar alle waarschijnlijkheid oorspronkelijken vorm vertoont de

preek in Br 14688 (opnieuw naar het hs uitgegeven daar P r i e b s c h tekst tewenschen overlaat) wat in U en de overige Nederlandsche hss tot een apartsermoen is uitgedijd is hier niet meer dan een korte inleiding over hetcommuniceeren (XV) en de eigenlijke preek (XVI) vangt eerst aan bij Ich neymaneynen sprůch2)(p 306a) De Nederlandsche hss hebben een nieuw begintoegevoegd en een groot stuk geiumlnterpoleerd duidelijk als een inlasch kenbaardaar wij het ook in andere tractaten overgeleverd vinden3) Tenslotte is aan het eindenog een groote passage toegevoegd een lange uitweiding over hen die onwaardigvoorbereid ter communie gaan waarin een merkwaardig exempel voorkomt datons aan verhalen uit het lsquoVaderboecrsquo doet denkenDaar de Nederlandsche teksten wat dit eerste sermoen betreft ongeveer

gelijkluidend zijn hebben wij kunnen volstaan met van nr XV alleen den tekst vanU af te drukken In de aanteekeningen vindt men dan de varianten der andere hssen wel allereerst die van hs Rsbr W zooals wij reeds opmerkten het onmiddellijkevoorbeeld van U (zie p 316b r 3) gemakshalve met W aangeduid en voorts dievan de hss Br 3 L en G 1 Voor de tweede helft van het sermoen (XVI) blekende verhoudingen ingewikkelder te zijn zoodat een parallel-uitgave van vier tekstennoodig werd geacht links weer Br 14688 en U die zoowel wat de lezing als wathet dialect betreft waarin zij geschreven zijn het dichtst bij elkaar staan rechtsallereerst de tekst naar Br 3 die nog weinig afwijkt van de beide eerstgenoemdeafgezien van het nogal aanzienlijke dialectverschil waardoor vele secundairevarianten ontstaan zijn Wij vermelden ook nog dat van p 313a-317a een stuk isweggelaten en dat op p 309-310 een interpolatie voorkomt woordelijk gelijk aande passage die wij in U aantreffen tusschen de beneden te vermelden fragmentenXVII en XVIII Een geheel vervormden tekst vinden wij tenslotte in de hss L en G1 van welke L is vertegenwoordigd in de vierde kolom zij lijkt op sommige plaatsenmeer een paraphrase in de manier van H e n d r i k M a n d e Groote ingelaschteuitweidingen die door taal en stijl heelemaal het karakter van de 15e eeuw

1) Naar dit hs heeft C o r i n nr S II afgedrukt als aanhangsel van het tweede deel zijnerTauler-editie

2) De lsquotextusrsquo van het sermoen - in de Nederl hss dus het tweede nr XVI - is dan ook veeleerCant 17

3) Oa in het tweede gedeelte van Bas O eveneens voorkomende in Br 14688

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

411

dragen hebben het sermoen twee maal zoo lang gemaakt De grootste daarvankomt ons zeer merkwaardig voor de ziel die door God in de eenzaamheid gevoerdis wordt vergeleken bij de aardsche bruid wier trouw door haar beminde op deproef gesteld wordt Wij hebben tevergeefs gezocht naar de bron van deze gelijkeniswant wij achten het niet waarschijnlijk dat het beeld aan het dagelijksche leven isontleend daarvoor schijnt het ons te litterair toe In de verte herinnert het aan Dearrha anime van H u g o d e S a n c t o -V i c t o r e of aan een dergelijkvroeg-middeleeuwsch tractaat maar aan den anderen kant doet het Oostersch aande cynisch bedachtzame wereldling hoort eerder thuis in een Arabische vertellingdan in een mystiek tractaat dat geschreven is in een Nederlandsch nonnenkloosteruit de tweede helft der 15e eeuwHet sermoen eindigt in de hss L en G 1 met een meditatie over de wonden van

s Heeren handen en voeten waarmee Tauler ook eenige malen zijn sermoenenbeeumlindigd heeft1) Men heeft deze passages weinig Tauleriaansch gevonden onzetekst bewijst dat zij meer voorkwamen Zou het min of meer een stereotiep slotkunnen geweest zijn dat de predikheeren gebruikten aan het einde van eensermoenKeeren wij thans nog even terug tot de oorspronkelijke redactie van ons sermoen

dan rest ons nog iets te zeggen over het belang van de Nederlandsche teksten voorde kennis van het origineel Gelijk wij zien zullen zijn wij erin geslaagd den tekstvan Br 14688 opmeer dan eacuteeacuten plaats te verbeteren Bij eacuteeacuten dier emendaties moetenwij een oogenblik stil staan P r i e b s c h voerde als argument voor het mogelijkeauteurschap van Tauler aan dat de stad Keulen genoemd wordt Juist deze plaatsheeft ons wel eens doen denken aan een Nederlandschen of althansNederfrankischen oorsprong De bedoelde passage vinden wij op p 312a r 18Oůch hait ir vre zickelgin hoide vsser Coellen gedreuen an dit velt bis hier zo demewyer Hs U heeft merkwaardigerwijze vter coyen dat zeker te verkiezen is alsmen let op den context Gaan wij nu uit van de onderstelling dat Br 14688 teruggaatop een meer Westelijk origineel dan is het zeer wel aan te nemen dat de kopiiumlsthet hem onbekende woord coyen veranderde in Coellen doch niet dat men inMaeseyck Coellen een zeer goed bekende stad verving door coyen Trouwensoacuteoacutek L enG 1 hebben koyen Met meer grond dan P r i e b s c h voor zijn toeschrijvingaan Tauler had zouden wij kunnen besluiten tot den Nederfrankischen oorsprongvan onzen tekst in geen enkel ander Duitsch hs is het sermoen tot dusverreaangetroffen wegravel daarentegen in vijf Nederlandsche - en zelfs in drie onderlingverschillende redacties2)Zeer nauw verwant met de preeken XV en XVI zijn wel de twee tractaten

1) Vgl V 60a 71 46 en Cor I 13 Zie Cor I p 150 noot2) Is de vorm coye in de ME misschien tot het Nederlandsche taalgebied beperkt geweest In

dat geval ware het mogelijk dat een afschrijver uit het Rijngebied den vorm niet begrepenzou hebben kaue kowe koumluwe was - en is vlgs het Rheinisches Woumlrterbuch nog steeds -de gewone vorm voor het aan het Latijn ontleende woord (cavea) in meer Oostelijk gelegenstreken

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

412

XVII en XVIII die eveneens bijeenhoorenWij treffen ze aan in het eerste aanhangselvan ons hs nagrave Cor I 15 en 16 Eigenlijk zijn het twee brokstukken waarin telkensde herinnering naklinkt van lsquode schaapjes die gevoerd worden naar het gebergteop den hoogen middagrsquo (p 336 342 343) Als paralleltekst drukken wij daarnaasteen sermoen af dat in hs Br 2 onmiddellijk volgt op nr XV + XVI waarin beidestukken tot eacuteeacuten preek zijn versmolten met als opschrift vp den seluen sondach eenander Sermoen Ten opzichte van Br 3 heeft U een passage meer nl het eindvan nr XVII dat zich als interpolatie duidelijk onderscheidt doordat Br 3 dit stuk innr XV + XVI ingelascht heeft Zooals wij zien is de bouw der hier behandeldeteksten gemakkelijk te begrijpen De compositie is niet sterk men heeft bekendestukken alle het H Sacrament behandelende aan elkaar geschakeld en er zoosermoenen van gemaakt Maar welke prachtige passages vinden wij daaronderMen lette eens op het schilderachtige beeld van de fontein op p 342 Herinnert hetons niet aan de schoonste gedeelten uit Ruusbroecs Gheestelike BrulochtEenmerkwaardig mozaiumlek tenslotte geeft het buitengewoonmoeilijk verstaanbare

tractaat XIX te zien waarmee wij de verzameling afsluiten In het thema datontwikkeld wordt op p 345 zijn reminiscentieumln aan Eckeharts tractaat Von deruumlbervart der gotheit (zie P f e i f f e r II Tr XI p 507) aan te wijzen doch deovereenkomst is alleen uiterlijk de gedachte die eraan ten grondslag ligt verschiltaanmerkelijk van die van Eckehart Kleurrijke beelden bespiegelingen over deDrieeumlenheid vermaningen wonderverhalen over dieren wisselen elkaar af WatP h i l i p p e d e T h a ocirc n deed met betrekking tot de theologie en R i c h a r d d eF o u r n i v a l voor het hoofsche liefdeleven de allegorische toepassing van dewonderbaarlijke natuurlijke historie der middeleeuwen dat vinden wij hier ten opzichtevan het verborgen leven met God En hoe schoon vindt deze mystiekegeest-vervoering haar uitdrukking in de aan alle werkelijkheid ontheven fantasieeumlnover legendarische dierenDat ons tractaat een mozaiumlek is blijkt uit de parallelteksten die wij ervan hebben

Immers eenige stukken vindt men in een gedeelte van Br 14688 dat geheeldenzelfden bouw vertoont zonder merkbaren overgang worden allerlei fragmentenaan elkaar geschakeld Zoo vinden wij in U stukken die in Br 14688 ontbreken enomgekeerd Een tweeden parallel troffen wij aan in hs Be 2 twee fragmententusschen sermoenen van Tauler in ze zijn in de aanteekeningen vermeld bij devarianten Hier en daar hebben ze den tekst van U helpen verbeterenEr is een aanmerkelijk verschil tusschen de mystiek waarmee wij hier kennis

maken en die uit Br 2 het andere hs van groep I waarin de lsquoopera spuria Taulerirsquoalle duidelijk den invloed vertoonen van Meister Eckehart en zijn kring De mystiekin de stukken die wij uit hs U in het licht geven is veeleer gevoels-mystiek zij isbeeldend dwz zij tracht haar belevingen onder woorden te brengen met behulpvan beelden die zij ontleent aan de wereld om zich heen zooals een artiest hetgeschapene tracht te herscheppen naar het beeld dat hij intuiumltief daarvan geschouwdheeft in zichzelf De speculaties in het hs uit Galilea waren begrenzingen vanbegrippen door het verstand de verbeeldingen in hs U zijn kunstuitingen van eenvisionnairen geest

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

413

Dialect

Het dialect van ons hs is Oostlimburgsch dat naast de kenmerken die K e r nopgeeft sich ich sullige - solke - alsullic ouch - oich (sect 90) he - hy - her hidden -hitten - hitdet scepden wilternisse (sect 107) vaet graes spraeck - sprack gaef (sect16) hierde - herde - heerde hemelschen - hiemelschen glorificiert ghieft reet (=hortatur) trene (sect 131) ontfenckenysse en zelfs ontfinckenysse můnds - wondeninreliche - beuoelike due - doe bueck - groenen - boům ghemoyet heet hees (sect122) wye (= hoe) hijr dae ende - ind en (= in) steyt (sect 222) ook allerlei vormenheeft die wij in het Keulsche dialect van Br 14688 terugvinden1) haent (= habent)sijnt (= sunt) deyt (= facit) bys (= usque) sacht (= dixit) zeilen (= animae) hitzigevergetzlicheit

Uitgave

Ook hier drukken wij den tekst zooveel mogelijk diplomatisch af en verbeteren alleenhier en daar naar hs Rsbr W (voor het gemak aangeduid met hs W) dat wij immersals het directe voorbeeld leerden kennen voor de nrs XV en XVI Wat het oplossender parafen betreft geldt ook hier weer hetgeen wij boven toepasten Voor de tekstenvan L en Br 3 zie men hetgeen wij opmerkten bij de tekstuitgave dezer hss

24 kirche hs cursiefbovengeschr (latere h)

αp 302a

2 Zie boven p 31 8[spraeck] hs ontbr 12

αp 302b

bisschop hs in rasuravan bosch houe (corr)

2 ontbr Rsbr W Voor detitels der andere hss zie

β

beschrijvingen 5 Ich tot Dit Ego pastor bonus L G1 7 seluer s ende spracaldus L G 1 heer lyeueh W Cristen kijndere dieL G 1 8 weiden w endesijn vee Br 3 11 eweynichverdoelt wilen dwalendeBr 3 ietswat (ierstwat gtierst wat G 1) dwasende(V e r d am II 496) L G1 als ontbr L G 1 12inden bisschop indenbosch houeW ende b Br

1) In hoeverre wij die op rekening van de afschrijfster of van haar voorbeeld moeten stellen benik niet in staat uit te maken in ieder geval zij uit het Oostelijke deel van het taalgebied wantwij vinden steeds vormen als scolt wolde halden kaltheit en geen enkele keer ou-vormen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

3 met salicheiden L G 118 weydet voedet Br 319 heylighen edelenhoghen werdeghen L G1 20 gan gan des W 23inder ersticheit indenbeghinne Br 3 ontbr LG 1 25 namen ontfanghen souden endeoec ontfinghen L G 1 26Mer ontbr W 29eyghenscap e ende bihaer oude ghewoenten LG 1

9 in = ind 12 bisschop Vgl 1 Petr 225 ad

γ

pastorem et episcopumanimarum vestrarum

1 Augustijnum hs -nūs(zie W) 2 dat hs

αp 303

hiervoacuteoacuter alle geeumlxp endoorgeh 5 sprac hshiervoacuteoacuter spriect Zie vorige15 sondaghe hs -daghein marg ingev 18[ghedaen] ontbr hs

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

414

26 voelre hs lt volre 31 nyem [an] hs nyem a a met r doorgeh 33heylighe hs hierna nr die hey geeumlxpen doorgeh 38 het hs Het

1 Augustijnum -nūs -s doorgeh Wnochtan ontbr L G 1 2 meyste

β

menyge m menye W dat meeste deelBr 3 die menichte L menighe G 1 3namen daghe W 4 onvlijtiger onneerstigher Br 3 dijt tot namen dieswaernamen Br 3 die biden (vanden G1) seluen nemen scade namen L G 16 sceldes niet lachters Br 3 mispriseL G 1 (L lt prise) 7 Ende tot kerken ontbr L G 1 8 inden tot dat in sijnboeck der ghesette ind dat W 9 geboden ghesedtten Br 3 L G 1 dat endebegheerde dat L G 1 dit die hghesette L 11 hi sinte augustijn L G1 Br 3 13 sceldes lachters 14toewijsinghen tuwijsijnghen W 15sondaghe daghe (geeumlxp) sondagheWscelden lachterent (2 times) Br 3 sc endelachteren L G 1 (2 times) 16Wie tot noch noch oec L G 1 17 scyldet tot paus scelden en dorsten mer si volchdentende present meer dan anders te doenEnde al heeft die paus hieraf L G 1dringeuolgelic dryn ghevolghichW daeringheuolghelic Br 3 18 wandelinghe verw Br 3 onnůtticheit ontblijf L G 120 sacht sedte Br 3 25 crachte crachte soe wie dat hem daer na hieldeende toebereide dat hijt alle daghenemen woude hi mocht wel doen wantdien orlof bleef den mensche L G 1 27ghedwanx bedwancs Br 3 wille wom die lieden daer mede te dwingheneL G 1 28 sat (satte W) tot ghemynret seide hi doen een woort dat nietghehijndert mwL G 1 31 biechter biecht W biechtvaders L G 1 Br 3 32dat hi hem dan sette enen anderen tijtin welken hi hemm ber daer toe te gaenJa oft oec noot is dien tijt alsoe teversettene op die ewighe verdoemenissedie dat niet doen en woude endecrighelike in contrarien bleef staendeende alle dese redenen L G 1 33 te

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

het te W 36 heuet heet id (id ingev) W38 geboden ghesetten L G 1 Br 3

1 Zie A u g u s t i n u s De sermoneDomini in monte (PL 36 1280) Vgl ook

γ

de beschrijving van hs D op p 94 21Dit werd besloten op het concilium vanA g d e 1) 28 Op het ConciliumLateranense IV (1215) Canon lsquoOmnisutriusque sexusrsquo2) 38 het = heet 39decretum Zie Decretales Gregorii IXlibri V Tit 38 De poenitentiis etremissionibus c XII3) Al deze quaestieszijn behandeld in een ander werkje vanP B r ow e SJ De frequenti

1) Zie P B r o w e in Bonner Zs f Theol u Seels VI (1929) p 72) Zie JD M a n s i Sacrorum conciliorum nova et amplissima collectio Venetiis 1778 XXII

1007 E - 1010 A3) A F r i e d b e r g Corpus iuris canonici II Decretalium collectiones Lipsiae 1881 p 887 sq

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

415

communione in ecclesiaoccidentali usque adannum c 1000 documentavaria1)

12 hant hs met roodeninkt erboven ingev (corr)

αp 304a

15 [s]laiffen hs c en ʃworden in den tijd van onshs licht verward Zie eenvoorbeeld in Vind 2744 opde reprod van C o r i n opp 323 links 3e rvogeclaigen

13 ende hs erboveningev 14 onsen heer hs

αp 304b

on doorgeh en -bovengeschr 33 vellet hs veylt y doorgehdaarna het heele woord Inmarg - ingev 36 Als hsboven s een o

1 orberlic deghelix orbW daghelijcs orb L G 1

β

Br 3 6 Voldes Woldes W11 rechten r wech L G1 ter r hant sijns v Br 313 ende ontbr W endetot 16 Ind Sich menschesoecstu aldus gode als icsegghe eest invan butenende van binnen inhoechden ende indennedersten ende L G 115 waken waghen(geeumlxp) waken W 22 Indtot guet ontbr L G 1 24goeden ontbr L G 1 26dat tot doen si hebbensaken die mi te male nieten sijn te segghen mer sibehoeuen dat si henondersueken oft voersienop dat si haer scade nieten doen L G 1 Mer sy

1) Romae 1932 (Pontificia universitas gregoriana Textus et documenta Series theologica 5)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

tot doen ontbr Br 3 28willen tot in willen ontbrL G 1 30 Die tot weert die haer ewegheverdoemenisse worden LG 1 31 voer tot voer doen oft wat si voerhebben dan allene datsidoen willen als danderluden oft si doent wtghewoenten endehanghen nochtan aen onntijtl d ende doen als dievorste L G 1 32 willen ontbr Br 3 onnuttenontbr Br 3 33 daer in daer Br 3 vellet veyl W34 drieghen be- Br 3 Inddrieghen ontbr L G 136 eyghenwillich eenwillich L G 1 37onghebr ghem onghebroecsam L G 1Br 3 cleppich ontbr LG 1 Br 3 38loeghenachtich ontbr Br3 Hoer tot p 305 2 willich Haer habijt behaghelende si sijn proper van alharen dinghen na al harenvermoeghen Ende harersijn vele die willen hebbeneen willich L G 1 ransen crantsen Br 3

18 of = Ofγ

6 bistu hs hierna opgeeumlxp en doorgeh 8 Nu

αp 305

hs N een weinig versierd15 ontsculdicht aldus hsboven i een g en boven 2et een e() bijgeschr De cis ogravef later ingev ogravef wasonduidelijk

5 onnutter zeer onn Lseer nutte G 1 6 yemant

β

y anders L Br 3 wanteest soe en() nemestugherne ende L 7 verrestu

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

tot billich veruerrestu dimet rechte Br 3 9 niet niet weten

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

416

Br 3 niet merken nochverstaen ende si en willenemmer niet leeren merkenende kennen L G 1 10den tot gryep datbehendich ingheuen Br 313Want tot so Endenochtan dat dit dus is soeL G 1 15 niet W inmarg niet vers verzwimenessen Br 3 16niet emmer niet weten LG 1 17 eyns anderen een ander G 1 anders Br3 20 In kroyt het en deert(hindert Br 3) L G 1 21du vluwes ghi soudetscuwen Br 3 gundes gende riedet oec L G 1 22vlyen scuwen Br 3 23aten saten Br 3 24 stat tijt (geeumlxp) stat W 29 sich ontbr L G 1 Br 3 soe soe sere ende soe L G1 30 gherumes gheruunsL G 1 31 moeten moeghen dit ende L G 1dit ontbr Br 3 34 harder te mael verhaerdt vanhaerre L G 1

9 hoewel zij dit in hetgeheel niet willen Deze

γ

willen niet inzien hoe denatuur heimelijk speculeertop de natuurlijke boosheidin den mensch daar gij uargeloos aan hebtovergeleverd in hetgeenwaar gij uw hart aanverpand hebt en waar gijbehagen in schept wanthet is boosheid der natuuren het heeft begingenomen met goedschijnende dingen en ookniet met grof verzuim Danverontschuldigt zich demensch en wil niet weten(zie var) dat hij aan

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

natuurlijke geneigdheidgevolg geeft maar weettoch wel beter als 20kroyt Zie V e r d am ivcroden en L e x e r I 1750

22 ůs hs v metgesubscr o

αp 306a

6 dat hs dat | dat 9 alsdu hs du als erboven

αp 306b

ingev 11 dat hs buitenafschr 13 yet hs yt eerboven ingev 20 regel 20en 22 sluiten aan 28wetstu hs weetstueerste e geeumlxp endoorgeh

1 myt tot wille metbiechtene het toe bereiden

β

ende met ghewarigherpenitencie ende haeronrecht ghemoededwinghen ingoetwillicheiden Desengw L G 1 die metrauwe harerongherechticheit dringhenin Br 3 5 ongheweerlic onwerdelic Br 3ongheweerlic toe (to -ebijgeschr toe geeumlxp) Wgaen daer andersonnuttelijc toe L G 1 5waycht het wacht nahen L G 1 8 alsoe totgheeft als du dese ber indi vindes L G 1bereydinghe tot mynste si hem aldus bereedenEnde ten minsten Br 3 9machs hierna Want dansoe moghestu hopen opdie ghenadicheit godsEnde soe mach oec dieheilighe kerke hopen datyet goets wt di geborenmach worden want dieminnende Aug L G 1 10so ghenedich ontbr Br 3

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

11 dat ontbr W 19 etzwat et(z) wan W bi wilenL G 1 som wilen Br 3 20nyemen hierna des sigod gheloeft (Amen G 1)L G 1 25 rustes ruwesW 31 vees wyes W 35ende oec sullighe getwatdoent si die W

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

417

5 ongheweerlic =ongheweerdelic hetz als

γ

onwerdichlike Zie variant11 ghenedich onbelangrijk niet in =Niet in 19 etzwat lees metW etwan of etzwan 27 yet lees met Br 3 en L nyet

22 In marg door hand vanca 1600 met Nota hic

αp 307a

est novus sermo sedsecundus super illud egosum pastor bonus vt aliaexemplaria manu scriptahabent 27 niet hs inmarg ingev 32 dijnre hsr in ras

hs W 2 keert keric 21 hy ontbr

βp 308b

19 vergaen aldus hsdoorgeh en in marg alias

αp 309a

verheyt (ca 1600) 32alleene hs erboveningev 35 overmids hs sop t

24 Dies tot p 311 16buten een geiumlnterpoleerd

γ

stuk dat men in hs Uaantreft in XVII p 3372-30 27 Die sq Hetschijnt moeilijk te zijn omaan de termen substancieonderstant en forme detechnische beteekenis toete kennen die zij in de taalder scholastieke theologenhadden indien mentenminste niet wil treden inhaarkloverijen die onstoeschijnen vreemd te zijngeweest aan den geestvan den samensteller vanons tractaat De

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

algemeene beteekenisdezer vergelijking toch isduidelijk De substantievan brood en wijn in deeucharistie is na deconsecratie veranderd indie van het lichaam en hetbloed van den Christus Enzoo bestaat de gestalte(Lat accidentia) van brooden wijn die blijft na detranssubstantiatie nietmeer krachtens de eigengeschapen substantie(onderstant = Latsuppositum) maarkrachtens de substantievan het geiumlncarneerdeWoord En evenzoosteunen deze geestelijkwedergeboren menschenniet meer op tijdelijkedingen maar als deze voorhen weggevallen zijnleven zij alleen uit God

11 hueckene aldus hsin marg bucxkene

αp 309b

Hs G 1 25 verreheit versheit

β

25 deme hs m gt in 34dochaym hs y op i 38

αp 310a

ynnerlicher hs eerste rgeeumlxp

37Met de Ned hss is hierte lezen Dem inrelich eitvragen

γ

p 310b β Hs W 21 hy ontbr 22 begh b tottengueden heerden 25weerde w als scaep alssc geeumlxp 27 wtuercoren uterwelden 29 vreyset vortet 33 sy in

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

418

2menschen hs in margingev 28 v[ut]verweelden

αp 311a

hs bovengeschr siveelecti (ca 1600) 37inreliken hs halfdoorgeh en onderstr Inmarg sive intime rogantirespondetur (ca 1600)

17 Bedoeld is Revenonsagrave nos moutons

γ

16 vns heren hs cursbovengeschr (corr)

αp 312a

26 onser vrouwen brueder Carmelieten

γp 312b

3 ich hs hiervoacuteoacuter weredoorgeh neymen hs

αp 314a

curs bovengeschr (corr)6 můnt hs open ruimte(rasuur) waarin curs -(corr) 18 dar hs -rgevlekt en onduidelijk 36geloift hs s gt f

3 byllichen hs byllich -ētoegevoegd 4 weer hs

αp 314b

weer weer 11 soelen hs solen e erboveningev 14 spriecht hsspricht e als vorige 24voellede hs gtvoelheden (hoog bovenlaatste e een abbr) 34ghescreuen hs boven creen h ingev en weeruitgerad 37 god hshierna heeft geeumlxp endoorgeh

Hs W 14 Ind hiervoacuteoacuterook ende Ind echter op

β

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

nr 18 [gheest] ontbr 24voellede voelede

6 Ezech 34 14 15 sq Vgl Ps 67 16 Mons Dei

γ

mons pinguis MonscoagulatusMons in quobeneplacitum est Deohabitare in eo Hiermedewerd Christus bedoeld (ZieS B r u n o n i sH e r b i p o l e n s i sepiscopi expositiopsalmorum PL 142 p253) 19 Vgl 1 Cor 1212

1 inden hs erboveningev 25 hen hs lt hem

αp 315

39 dat sijn hs in margingev

Hs G 1 1 inden m desm 3 billijc ende ontbr 33

β

in ontbr 39 dat sijn ontbr 40 kijndere ontbr

18 ouerblijf = Latreliquiae wat Christus ons

γ

nagelaten heeft dus hetH Sacrament

2 leyuens hs eerste e opi 3 vlijssige hs -e bijna

αp 316a

geheel afgesneden 7 8lutter hs lucter

3 [] hs ontbr 19liefliken hs l lt i 36

αp 316b

heen aldus hs buitenafschr door corr -ētoegev

Hs Rsbr W 3 [] beslaatin dit hs juist een regel 14mynschelike mynlike

β

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

14mynschelike Origineelis wel mynlike van variant

γ

19 sprůnck spruitje Hetwoord - dat sprůche vanhs 14688 verbetert - is indeze beteekenis in hetmnl naar mijn weten nogniet aan-

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

419

getroffen Het laat zichechter uit degrondbeteekenisgemakkelijk afleiden Voorhet mhd vergelijke mendie bluomen stacircnt insprunge (Mhd W II2546) en der vicircol spranc(L e x e r II 1111 aldaaronjuist verklaard) 29 eyn verbetert in van hs14688

21 berghe hs hiernaverwijzing naar in marg

αp 317a

die Christi menschelickleuen is scilicet humanitaschristi (ca 1600) 30couden vorst hsdoorgeh en in marg metverwijzing alias coelenmorgenstont sive vitaincipientium (ca 1600)

22 spruten Deze lezingverdient aandacht Br 3

γ

blijkt op een andereredactie terug te gaan

13 up hs lt inαp 318a

Hs G 1 15 voerloept loept 30 op dien tot

βp 319b

anderen opt die een alsop die ander tijt 34gheneicht gheneichtheit()38 alst als 40 bekennen kennen

15 sal hs -l met roodeninkt 17 var hs boven aeen boogje

αp 320a

Hs W 2 ghieft ghietβp 320b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

9 den groenen der leesmet Br 3 den groenen

γ

crude der Zoo is oacuteoacutek hs14688 te emendeeren 14in tot dinghen zoolang gein dien toestand zijt

16 voort hs hieṛna eenverwijzing naar in marg

αp 321a

hic desunt a fol (hierna 3() doorgeh en gevlekt)223 usque ad 228 incipitJa hoe miss (ca 1600)Zooals wij boven ookkunnen opmerken (307a14 309a 19 307a 2130) kende de schrijverdezer aanteekening eenhs van de groep L G 1want p 321b r 22 lezenwij Ja hoe misselijc

33 hen hs lt hemαp 321b

Hs G 1 15 vrucht vruchten 19 beuindene

β

beuyndinghen 35 toe doer

22 misselijc hoeaverechts het u schijnt tedienen of te smaken

γ

6 haers hs -sbovengeschr 7 en siet

αp 322

hs siet en omgezet 20dat hem sijn hs datsehaer in marg vervangendoor - 21 hem (1e times) hslt hen

Hs G 1 5 omvaen beuaen quets ghequets

β

11 ontfane horen 20 dathem sijn datse haer 28hier ontbr

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

7 dan (1e times) hs in margingev

αp 323

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

420

Hs G 1 8 ongemerct omonghem 10 enighen tw

β

tw nv 17 ten ll lange tenl 27 alsoe ontbrbeprueft ghe -

25 hoechsheiden zie Desconinx summe ed

γ

T i n b e r g e n 292hoechsch sonder totdiffamacie zonder haar inopspraak te brengen

3 haer hs ha 10 men hs hierna siet door

αp 324

onderstreping verwijderdsiet hs in marg ingev22 ende hs erboveningev

Hs G 1 36 moeden vermoeden

β

35Zie P f e i f f e r II p 337r 27 (ook in XII DoghedenRuusbroec IV p 236)

γ

Hs G 1 18 langher ontbr 19 inder der 20

βp 325

dinghen ontbr 26 v nvsoudine soudi my 27 vanv ontbr 28 langhe -er31 onderstant -dich 35beclaghen claghen

8 der hs e op i 17 die hs hierna d doorgeh 28

αp 326a

vette hs vecte 35 dito37 [creaturen] hs tene2laatste e doorgeh Zie CorI p XI c2en = creaturenDeze afkorting werdwaarschijnlijk bedoeld

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

14 stemme hs stemeabbrev van corr horen

αp 326b

hs hiervoacuteoacuter hem eynjoncfrouw dueghentlic Doesy van dan quamen Doeloefde die eyn die joncfrouvan hoere doecht Doe datmet zwart en rood velemalen doorgeh (ziehiervoacuteoacuter p 305 24) 32vereyni[n]ghe hsvereynighe

Hs W 7 voerwaer verwort

β

Hs G 1 11 des screyens ontbr 18 minnen binnen

βp 327b

17 [in] ingevoegd naar UDit komt mij voor meer

αγp 328a

voor de hand te liggen danP r i e b s c h s emendatiealz dit schaif deiserweyden dine sele is 18 dan hs n op t 30 Jnd P r i e b s c h s emendatiegt in is onnoodig Verstaind den der da ist

23 wonderlijc hswonder -lijc erboven

αp 328b

ingev (corr) 31 In de hslt Inde

Hs W 23wonderlijc id deitsy wonder id si deit 31 Inde Inde

β

4 Ind = Ind wie 26 als =Als 31 In de = Ind die 32

γ

Ind tot seluer inkeeren inzichzelf

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

421

8 toe hs hierna eenverwijzing naar in marg

αp 329a

datse lydt ende hoe symeer lydt hoe sy meerbegeert te lyden (ca 1600)18 werdet) hs t op s

40 ende hs ende endeαp 329b

Hs G 1 32 daer toe seluen ende ouerghegh

β

ontbr 36 die me die ltdiene 40 versmaetheit smatheit

3 zielen hierna doorhomoioteleuton een stuk

γ

uitgevallen Zieparallelteksten 9 Daer om = waer om 30 Ende totziele behoort tot vorigenzin

35 schaepkijn hsschaep -kijn in marg

αp 330b

ingev (corr) sijne hs-n uitgerad

37 sich verghaen geschieden gebeuren

γ

(Niet bij V e r d am zie Br3)

39 In hs hiervoor iaingev (ca 1600)

αp 331a

38 Die hs para buitenafschrijving

αp 331b

Hs G 1 4 weiden vermeyden 12 inwerckens

β

werckens 13 van binnen ontbr 26 weien weiden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

27 worden ontbr 30bereetscap -pen

17 die = di 26 weien geeft geen zin zieparallelteksten

γ

10 dir hs hiervoacuteoacuter Ddoorgeh 16 geist hs g

αp 332a

op v 25 heirde hshiervoacuteoacuter roye doorgeh

16 vnd lees in of mogelijkvnd in (ihn) in 16 geist

γ

lees met U en W geistgeist Of moet men metBr 3 der geist verslindetlezen 31 Also = also

1 nae settinghe hsnaesettinghe 16

αp 332b

verlussches hs verlusesdoorgeh in marg - ingev(corr) 29 by hs begeeumlxp en half uitgerad -erboven ingev

Hs W 16 verlussches verluses 29 by be

β

25 eewighe hs hiernaeen ingev (ca 1600)

αp 333a

18 di ende hs volgt delezing van hs 14688

γ

evenals in den volgendenregel

1 die hs der in margvervangen door - 2 gods

αp 333b

hs erboven ingev 3 ons hs s op andere letter

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

422

Hs G 1 1 die der 2 gods ontbr 11 der der

β

godliker moghentheit endder 16 in stillen endestille

8 Ende tot 23 Siet Ookdeze lezing verdient

γ

aandacht 23 dit vgl Br14688

19 verduldigher hsboven v een abbrev voor-er doorgeh

αp 335b

Hs G 1 23saechtmoedigher -heit 33bernen bernende

β

12 tot 36 Vgl T a u l e r V60a 71 46 en Cor I 13

γ

In al deze sermoenen vindtmen aan het einde eenstukje gelijk wij hieraantreffen een meditatieover de Wonden desHeeren die met den tekstniets uit te staan heeftMen heeft dit steeds weinigTauleriaansch gevondenen eerder aan S u s ogedacht Het schijnt datTauler met voorliefdeeindigde met eendergelijke meditatie 13vercl volc Men zougeneigd zijn te lezen metvolc In Christus lijdenkomen wij tot 5 wezenlijkedeugden waaraan wij deelkrijgen door ons in te levenin de 5 wonden 16weselecs een kleurlooswoord zonder bepaaldebeteekenis tegenoverweselike duechden 19

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

verduldigher lees metverd Zie 13

2 3 Zie boven p 30 4 die hs hierna weide geeumlxp

αp 336a

en doorgeh 5 woestijn hs -e uitgerad die hghierna dbi uitgerad 20Hyrom hs Hyrōm 32heylige leuen hs lhomgezet

4 Vgl Jes 16 1 Zie ookBreviarium Romanum

γ

Feria sexta QuatuorTemporum AdventusResp I ad matutinum

10 desen hs hiernagena geeumlxp en doorgeh14 en hs erboven ingev

αp 337

1 Deze passagegeiumlnterpoleerd in Br 3 op

γ

p 309 sq in XVI 2 den versta daarvan 30 Kinder Deze spreekwijze wasmij tot dusverre onbekendzulke kostelijke enkostbare stof koopenmaarweinigen

2 Zie boven p 30 8Luterheit hs Luteheit

αp 338a

eerste e geeumlxp 19vervrouwet hs 2e eerboven ingev 29 sy hstusschengeschreven 36 en hs en abbr halfuitgerad

4 Sluit onmiddellijk aan bijp 336b

γp 338b

1 ynreliker hs -ke egeeumlxp en doorgeh

αp 339a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

35 eygenen niet bijV e r d am Evenals in reg

γ

31 en in overeenstemmingmet den paralleltekst zalmen hier eynigen moetenlezen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

423

16 weerden ) 35 allen hs hiervoacuteoacuter in geeumlxp endoorgeh 39 hore )

αp 340a

5 vervlyet tot op ZieV e r d am IX 222 Aanm

β

21 dier hs hiervoacuteoacuter dervoester burst doorgeh

αp 340b

6 dat lees met U danγ

3 verstennysse hsn-abbreviatuur met potlood

αp 341a

4 gieft hs g lt h 15 dese hs dese dese

1 leeden hs d op r 9 den hs e op r

αp 341b

7 geest hs -ts -s geeumlxpen doorgeh 8 van noeden

αp 342a

hs niet doorgeh -bovengeschr 11 ich hshierna iets doorgeh

10 Hieruit blijktverwantschap met XVI 14

γ

Ditzelfde beeld hiervoacuteoacuter p290 reg 4 Ooacutek hier heeftBr 3 breedet 19 wt versta die vuchticheit wtDit beeld ook hiervoacuteoacuter p281 reg 19 sq (VglP f e i f f e r II p 220 r 1sq) 26 Dit beeld levertmoeilijkheid op men zalhier moeten denken aaneen spring-fontein Bijzonsopgang wordt alleenhet bovenste gedeeltebeschenen terwijl middenop den dag als de zonloodrecht schijnt in het

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

bassin zij het in bewegingzijnde water een schitteringverleent verblindend alshet zonlicht zelve

39 gheberrent hs -rentin rasura

αp 342b

8 hoe lees met U soeγ

7 desen hs hiernaminsche geeumlxp en

αp 343a

doorgeh 34 spricht hsspucht 39 vuyr )

11 vanden versta wegvan 12 formen principium

γ

formalis 22 formeliken zie sub 12 32 erarnet zieboven p 270b 10

5 ontblootet hs 1erboven ingev

αp 343b

10 die U komt mij voorde juiste lezing bewaard te

γ

hebben 31 dat tot heeft de afwijkende lezing berustop een niet verstaan vanerarnet 38 dat neme juister dat mijne

12 moetighen hshierboven een glosse

αp 344a

ledigen rood onderstreept(kop) 22 wt hs erboveningev 27moederlike hsmoedelike 2e e geeumlxp endoorgeh

2 Der meyster zieV e t t e r nr 1 pag 9 en

γ

hiervoacuteoacuter XIV p 299 r 33als gezegde vanA r i s t o t e l e s (Περὶψυχῆς B 7)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

424

15 beraden onduidelijkMet Br 3 is hier berouente lezen 40 Der eerstehet verband met hetvoorgaande is nietduidelijk

15 houdts hs d op tαp 344b

33 in yngheliker schijntorigineel te zijn al geeft in

γ

geliker van U oacuteoacutek eengoeden zin

9 10 hs met roodomgehaald 12 prin [cipi]o

αp 345a

hs pno sanct [a] hssancte 13 in waert hsewaert e- geeumlxpdoorgeh en uitgerad inbovengeschreven 15gehoert hs lt gehoertgin hs hierna zuchgeeumlxp doorgeh en halfuitgerad 27 ey hshiervoacuteoacuter y doorgeh enuitgerad 33 creatuern )

12Waarschijnlijk is hierinniet meer dan een

γ

invocatie te zien 13 suekenden der misschien teverbeteren in s de der (zier 25) Dit begin denoorsprong der dingenzoeken zij die in dentoestand van lsquoniet minnenrsquoen lsquoniet gemind wordenrsquogekomen zijn in de stilteder godheid hoewel mendan nogmoeite zal hebbenom den vorm waert teverklaren Zou daarommisschien het volgendebedoeld kunnen zijn Zoektdit begin daar waar (nog)geen minnen noch

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

gemind-worden was InEckeharts 11e tractaatkomt een passage voordie nauwe verwantschapmet het begin van onstractaat vertoont nlP f e i f f e r II p 507 r 3sq Diz bewegen suochetden der selbe niegeminnete noch der niegeminnet wart - dezedrang in de ziel zoektdengene die niet mintnoch gemind wordt nl hetallerinnigste in de godheidwaarvanP f e i f f e r s tekstzegt dacirc er weder minnenoch kein genantheit istdacirc enminnet er noch enwirtnie geminnet (r 13) Dezezin doet ons aarzelen omonzen tekst te verbeterenHeeft men de invocatie alstekst aangezien enbewegen in begenneveranderd Hoe het ookzij ons tractaat heeftslechts enkeleaanrakingspunten metP f e i f f e r s tekst en dientvoorloopig geheel opzichzelf beschouwd teworden 14 sq zieP f e i f f e r r 16 sq 15bloet in zuch teveranderen in bloetin zucht- lsquoeen bloote zuchtrsquo (vgl 1Kon 19 12) Beneden p347 r 39 bloet in zucht16 een versta eenen (=uniunt D i e f e n b p 627)17 eenlich waarschijnlijkis hier ook een sich telezen Wil men eenlich datzoover ik weet nog nietbekend is handhaven danis de zin als volgt teinterpreteeren dat is eenlsquobloot bevoelenrsquo van alledingen in de stilte in haargodvormige eenheid 20mach de zin eischt machwerden doch werden

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

ontbreekt p 350 r 34eveneens Daer zieP f e i f f e r r 35-40 21ouerwůnden P f e i f f e r uumlberwunderende

7 lieuen heere hs heerelieuen omgezet

αp 345b

1 hoer hs hiervoacuteoacuter ingeeumlxp en doorgeh 5

αp 346

wol[de] hs wol- | 12 die hs hiervoacuteoacuter ziel geeumlxpen doorgeh 17 voert

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

425

hs erboven ingev 34 die hs hierna wt geeumlxp endoorgeh 35 den hsbuiten afschrijving 39 soen hs hiervoacuteoacuter son als 3440 vuyer )

6 vlietende berghe Jes64 1 tot 3 11 sq voor

γ

het lichaam dat in dejonkvrouw geschapen was20 der sc der m naturen

12 niet hs erboveningev 14 gebaert hs lt

αp 347

gebaerht hierna sijnensoen geeumlxp en doorgehvrochtbaerheit hs -ht lt-t 24 schijn hs erboveningev 29 sijn hs sijnē-ē geeumlxp hierna soengeeumlxp en doorgeh 30clynt hs lt clymt 33 her hs h 34 doer hsdoor Hiervoacuteoacuter do datguyt geeumlxp en doorgeh

11 doer siet vgl hetDuitsche durch ziehet 23

γ

geit gaat van haar uit 24Ende vgl hiervoor p229 r 11 sq 30 clymt hetwoord is veranderd inclynt gelijk wij reg 33 ookaantreffen Deze vorm zalwel berusten op eenverkeerd opgelost cl t 34Let op hoe dit in zijn werkgaat het giet doacuteoacuter en hetgiet igraven Daar waar degodheit des Vaders doacuteoacuterde godheid des Zoons zich[uit]giet in den H Geest toteen leven aller cr Als menin r 35 doer vervangt doordaer is een minderingewikkelde uitleg

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

mogelijk Let op hoe ditdaar in zijn werk gaat (nlin de Drieeumlenheid) het gietin het doorstroomt degodheid des Vaders en degodheid des Zoons gietzich in den H Geest 37woert ghemint twee maalte lezen haplographie 39Vgl p 345 r 15 16

2 hem hs hiernabehelich geeumlxp en

αp 348

doorgeh 3 sijn hs hiernadubbel-punt met roode stiper overheen 14 inden )21 der hs hiervoacuteoacuter derheylige geest geeumlxp endoorgeh 29 sijner hssijner abbrev doorgeh 35ewiger hs lt ewige envan het volg w gesch 38dich hs hiervoacuteoacuter sdoorgeh

Hs Be 2 36Och D i t i sw t e n e n s e rm o e n

β

Och 37 sich tot heet oender mynnen dijn dy heet 38dich sijnen oen synen 39een inden 40 ruyken totbleyf ruchken sy daernyet en blyuet

7 een = een 12 glanzens dit slaat op dien

γ

wezens-blik waarmee deziel de hemelschemysterien schouwt 25 desanderen g dit slaat terugop 19 Du 29 toe geit misschien te verbeteren intoeget (= trahit) 39 datvgl p 345 r 17 Dezeplaats pleit voor de tweedeverklaring die wij aldaargaven Hier moeten wijaldus vertalen dat is eenlsquobloot bevoelenrsquo in degodvormige eenheid (nl

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

de scintilla animae) waarinalle dingen verstillen

3 die dinck hs die buitenafschrijving 16

αp 349

predekende hs ltpredeken 26 nye en hsen erboven ingev 30 leuen[ende] wesen hs wesenleuen omgezet ende naarBe 2 ingev

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

426

Hs Be 2 1 ongemeten onghemysschede 2 waert

β

tot opsloech wertgerucket paulus doe sichop sl 3 dae doen 4 sijntot blijuen sijn van dienghes ende v dien geluytende vd gheu doe enmochte hi daer nyet bl 9bedorf behoeuede 10wet ewen 12 offerhande totdoen solde offerengoetmen goeyt men oen14 bis hent ende totverurouwet dat verurwaert alle dvvdsr 16predekende endepredicten 22Doe tot ryuyer Doe meynden hi dieryuieren 25 ryuyeren ryuer 33 vlůytet vlyet 38kelleneer kelneryn 40 in in is in

7 Hoogl 57 38 Dewezenlijke identiteit der

γ

drie Personen in de HDrieeumlenheid daar menzich deze echter nietstatisch voorstellen kanmoet men zich dieindenken als een gestadigin elkaar vervloeien vanliefde-stroomen tusschende drie Personen en denedelen grond dermenschelijke ziel Voor delaatste is de Christus demiddelaar

1 erarnt hs er- in rasura10 geůůllic hs de

αp 350

gesubscr os zijn nietduidelijk hi dat hs h inrasura 11 groenen hsgroten geeumlxp en -bovengeschr 15 du hsdu daer daer geeumlxp endoorgeh 18 eengeboren

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

hs eenboren in marg geingev 33 ouerformet hslt ouerfomet 35 styllen hs roode punt opdubbel-punt

Hs Be 2 1 erarnt gearnet 9 in Die

β

hiertusschen het sermoenV 60 g van Tauler Ziebeschrijving 10 geůůllic geuullic beuoelt ghe- 11groenen groten 12merch morch zuycht trecht 17uerw w ghewont wort 21eene eer ende du bistden brudegom een eer 23wtuerc wtuerweelde 26doer mich doer my endemyt my 28 Nu tot reg 37 ontbr

9 arn Onder de veleverhalen over den adelaar

γ

die in de ME de rondededen vermeldt hetHandw dd Abergl ergeen over het zingen vandezen vogel wegravel over densnavel dien hij wet aaneen steen1) (I 179) dat totgeůůllic Naar debeteekenis kunnen wijslechts raden de variantheeft woordelijk hetzelfdeParallel aan p 355 reg 9sq is misschien te denkenaan sijn hoest (supremamdiem) geůůllit ProfC o r i n deed mij eenaardige gissing aan dehand die in ieder gevaleen begrijpelijken zin geeftdat he sijn

1) Eenige verwantschapmet ons verhaal vertoontmisschien hetgeen P h i l i p p e d e T h a ocirc nomtrent den vogel vertelt in zijn Bestiaire (plusmn 1130) den oudsten Franschen PhysiologusLaigle est le roi des oiseaux Cest le clairvoyant par excellence Il ne cille pas en fixant lesoleil et exerce ses petits agrave le regarder en face Lorsquil vieillit il seacutelegraveve au plus haut desairs puis se plonge trois fois dans une fontaine qui est du cocircteacute de lOrient apregraves quoi ilredevient jeune (L a n g l o i s p 23) Iets dergelijks vertelt M e g e n b e r g in zijn Buch derNatur (Ed P f e i f f e r p 166) Er is ook verwantschap met het verhaal over den zydich p355 r 7

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

427

hoeft geůůllit (= behoeft -als hij zijn nooddruftbevredigd heeft zieV e r d am iv) 12 zuycht mhd ziuhet Zie var - =suget zou ook een zingeven 34 sueken met p345 r 19 hier waarschook ruyken te lezen

5 ende hs ende endeαp 351b

Hs Be 2 2 Ochontbreekt tot p 353 reg18 Sinte

β

2 gerocheit = geruhigkeitVgl het adj geroe en Cor

γ

I p 322 r 15 3 ouerwonden vgl p 345 r 2115 inden lees in (adv)den 16 hi = hier 20beuoelike minne liefdedie door openbaringschouwt en geniet 21 denadel lees der adel gelijkde paralleltekst heeft hetbeuoelike ontleent deminne aan den verhevenaard der liefde

3 sich hs in marg ingevαp 352a

20 sůicket lees met Usincket neit dat lees met

γ

U neit Neit dat 22sůycket als 20

37 ynrelike hs boven reen stip 39 sieck hserboven ingev

αp 352b

27 daer tot al Een duisterzinnetje alwaar gij in het

γ

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

verborgen den Vader vindtHet woordje al staat op heteind van den regel en isdus mogelijk te veelgezien Als op denvolgenden Vgl p 353 r15 32 daer wij van hebben waar wij het overhebben Mogelijk isgesproken uitgevallen Zier 38

1 sinen hs erboveningev 2 mit hs m3

αp 353

boven eerste poot van meen doorgeh i-streepje 14wt hs buiten deafschrijving 15 vints so hs sv omgezet 24mennigerleye hs -gl-tusschen g en l ietsdoorgeh en uitgerad wel hs erboven ingev 25stede hs lt ostede 26 es hs in marg ingev 34wat hs in rasura 38paulus hs rooddoorstreept

Hs Be 2 18 Sinte hiervervolgt Be 2 weer

β

onmiddellijk aansluitend bijp 351 r 2 stylle para Suntede heuet die 20 dancs dranckes 23 drucken drincken 24 wel tot stede wael bewegen oer grontblijuet doch stede 26 hoer ontbr es ontbr 27vreysen tot wenich vruchten dat sy hebben tecleyn 33 ende tot dingen ontbr Nu tot beseten Nuprueft den strijt die hi heetmyt mynnen bes 37 pottet perst 40 eerwerdicheit weerdicheit

7 guets = guets 15daer vgl p 352b r 27

γ

18 Sinte paulus Behalve

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

aan 1 Tim 518 schijnthier gedacht te zijn aan 2Tim 2 hoewel destrekking verschillend isgearbeyt = g

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

428

heuet 20 dancs lees metBe 2 drancs met het oogop reg 35 37 pottet ookperset van Be 2 verdientaandacht

1 doe men) hs lt doemen13 waert hs wracht

αp 354

geeumlxp en doorgeh -bovengeschr den hs nop r 24Wannee dat hsdat erboven ingev pantele hs pancele 35 gedode hs hs heylige dodeheyli- geeumlxp en doorgeh36 gerůechs hsgesubscr e 38 du hshierna hoes of heesgeeumlxp en doorgeh

Hs Br 2 3 seghen sagen 9 solde mochte 15

β

formeert formeerde 16droyppen droep 18geledere leder 24 pantele pantele duidelijk met t26 hitte heitste 27 so totgecruyte ontbr 28 danletet daer leet geroche roeke 29 eynghet enyget31 gheue gheuet 36gerůechs roekes(passim)

1Ysaias In M a e r l a n t sRijmbijbel (14441 sq)

γ

wordt verhaald van denprofeet Ysaias dat hij doorKoning Manasses met erezaghe die houtin was intweeeumln gezaagd is (ZieP e t r u s C ome s t o r 3ebk der koningen cap 32waar oacuteoacutek sprake is vaneen serra lignea) Hetverhaal is zeer bekendgeweest in de MEverbreid door de

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

kerkvaders (oaO r i g e n e s ) het gaatterug op hetpseudo-epigraphischewerk Martyrium ofAscensio Isayae (Vgl LG r i n z b e r g Thelegendsof the Jews IV p 103])of op mondelinge traditieVoor r 4 Doe tot r 10 hebik geen bron kunnenopsporen 24 pantele Hetverhaal is bij mijn wetennog onbekend De panterwas bekend om denliefelijken geur die vanhem uitging (ZieH o lm b e r g p 197 enreeds P h i l i p p e d eT h a ocirc n in zijn Bestiaire)Men denkt hier natuurlijkallereerst aan den phoenix

17 oůch du hs oůch |du hs erboven ingev

αp 355a

4 kerken hs buitenafschrijving 9 so hs

αp 355b

hierna gee geeumlxp endoorgeh 18 ons hshierna Jh doorgeh 29dese hs lt deser 35 der hs hierna st | geeumlxp endoorgeh

Hs Be 2 3 mitter verg myt wtgyetinge ende

β

ontbr 4 geleder gelider 6die die heit daer sydich9 inden in enen 10 vluytet vlyet 15 dat opdat 19ende wt vlietet ontbr 31lust sueticheit 39beuoelen gheuoelen

7 zydich vgl G r i mm ivsittich = psittacus de

γ

papegaai Het Handw ddAbergl levert ons geenenkele fabel omtrent den

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

papegaai over 24 reynighe verbetert reynůnge vanBr 14688 32 strift metathesis-vorm van stirft

11 edel hs in margingev 16 meyster hs

αp 356b

meyste 18 waert hserboven ingev 24 sijn hshiervoacuteoacuter op geeumlxp endoorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

429

Hs Be 2 1 wter rijuyeren wt ryuyerop 7 wees du

β

du byst 8 geziegelt gesegelt 15 hi et 16antwoert antwoerden 28en tot wont ende waertgewont 34 verwondt vernyewet 36 Hier breektBe 2 af en zondermerkbaren overgangvolgen dicta patrum etc

9 De bron voor dezepassage schijnt voorloopig

γ

onvindbaar Het volgendeis misschien bedoeld delsquohoechste meysterrsquo zegtdat het onvereenigbaarzou zijn met het wezen vanhet EeuwigeWoord dat bijChristus incarnatievereenigd werd met smenschen ziel en lichaamen dus eacuteeacuten was met denlevenden Christus dat hetna diens dood met Zijnhartebloed uitgestort werdhet is wedergekeerd in denGoddelijken oorsprong Delsquoalremynstersquo zeide dat hethart Christi bij elke wondeHem toegebracht tijdensZijn leven door het lijdendat de menschheid hemaandeed doorwond werd(zie voor deze gedachteboven p 245 sq) Indiendit hart zoo kostbaar doorde wonden terwille van demenschheid zelf getroffenzou worden terwijl hetleefde lsquosoe weren diewonden alle uerwondtwoerdenrsquo di dat complexvan wonden zou danlsquouerwondtrsquo (geschonden)worden De mystiekebeteekenis hiervan ismoeilijk onder woorden tebrengen 40 luch Zonder

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

twijfel is hiermee de luchs(G r i mm VI 1222)bedoeld seych van Br14688 laat zichpalaeographisch welverklaren uit loych Zievoor het ontbreken van de-s in beide hssF r a n c k -V a n W i j k ivlos De lynx was in de MEbekend om zijn scherpgezicht Ook voor ditverhaal heb ik geen bronkunnen vinden

18 horen hs - rē in ras25 ontfanghen) hs lt et 32

αp 357b

gůnste hs hiervoacuteoacutercracht geeumlxp en doorgeh38 wanneer hs hiervoacuteoacuterwe als 32

2 sijne Het grammatischgeslacht gaat hier voor het

γ

sexueele 10 geberende verbetert gebeiren van Br14688 27 Olifant Eenigszins afwijkende vanhetgeen Ma e r l a n tvertelt over den olifant(Nat Bl Bk I r 1517 sq1560 sq) 33 minnen rijke versta als minrijke 38steynbuck dit verhaal hebik evenmin kunnen vinden

18 vryen hs hierna aldgeeumlxp en doorgeh 21 dij

αp 358

hs j in rasura 26 vele hs vole 27 so ye (2e times) hs aaneen en latergescheiden 29 Nu (2e times) hs para Nu 36 sij hshiervoacuteoacuter sy geeumlxp endoorgeh 37 cleyder hs-r buiten afschrijving 40 datsy hs hierna geuergeeumlxp en doorgeh

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

6 Die tot steruen als eentusschenzin op te vatten 7

γ

went in dat uitloopt in 12De lees Deen (= Dateen) Vgl voor dezepassage p 353 r 18 sq32 leere = leerre(leeraren) Die lere

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

430

nyemen De leerarenbeschouwen allerleimenschen reeds alsgeestelijk indien ze maargeestelijken naar t uiterlijkzijn

14 weerden hs inboven-marge ingev 20

αp 359b

ongeor [de]nyerde hsongeor- | nyerde 22 desen hs hierna strijt geeumlxpen doorgeh strijck hsroode punt op dubbelpunt23 verteers hs vtes detweede abbrev is nietduidelijk 25 gerechtighen hs 2e e lijkt op o 26 is hs erboven ingev 40 so hs hierna swaer geeumlxpen doorgeh

22 strijck strik De kopiiumlsthad eerst strijt geschreven

γ

hetwelk meer voor de handschijnt te liggen

10 Hier volgt nog eenbeeld dat men ook vindt

αγp 360a

bij P f e i f f e r II p 26 reg20 sq (Zie P r i e b s c h p78 sq)

1 scerp hs inboven-marge ingev 9Desen hs n op r

αp 360b

Handschrift L(p 361-363 zie tevens p 307-335)

In de hss L en G 1 komt nog een derde sermoen voor op den tekst Ego sum pastorbonus (Nr XX) dat een geheel ander karakter vertoont dan de nrs XV en XVI ditcharmante gothische miniatuurtje wellicht de oudste Nederlandsche pastoralestamt uit een vroeger tijdperk Waarschijnlijk gaat het terug op een pericope uit het

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Boec der Minnen1) een devoot tractaat dat ons is overgeleverd in een hs van voacuteoacuter1300 (Den Haag Kon Bibl 73 G 30 cat nr 611 fol 9b-12b) afkomstig uit hetOude convent van St Johannes Evangelista teWeesp doch stellig in Zuid-Nederlandgeschreven want de taal is Vlaamsch met Brabantsche en nog Oostelijkereigenaardigheden Aan onzen tekst ligt een ietwat uitvoerigere redactie ten grondslagwaardoor ons een paar zeer schoone passages bewaard gebleven zijn die in hetBoec der Minnen ontbreken (rr 12-22 en 30-32) Dat dit geen invoegsels van laterentijd zijn gelijk er in hs L zooals wij reeds opmerkten zoo veel voorkomen isonmiddellijk te zien aan het prachtige proza dat door zijn korte perioden enparallelismen bewijst te zijn gevormd in een brein dat zich van het Latijn als voertuigzijner gedachten bediende Het onderscheidt zich van het veel vrijere en maar al tedikwijls breedsprakige proza dat zich ontwikkelde in den kring der Moderne Devotie2)Ten overvloede kan men zich door lezing van het geheele werk ervan overtuigendat men in het Boec der Minnen herhaaldelijk dergelijke in het Latijn gedachtepassages aantreft

1) Zie D e V r e e s e Bouwstoffen nr 93 alwaar ook hs Rsbr M5 genoemd wordt als bronvoor het tractaat

2) Vergelijk bijvoorbeeld de lange passage op p 321-326 stellig een invoeging uit den tijd vanhet hs stammende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

431

Wij geven den tekst van L met de varianten van het bijna gelijkluidende hs G 1en die van het oude tractaat (hs H)

Dialect

De taal van hs L is ongetwijfeld Zuidnederlandsch het is niet in het meestWestelijkegedeelte geschreven want Westvlaamsche criteria ontbreken Ook wijst niets ofzoo goed als niets op Limburg zoodat wij het gebied waarin het hs geschreven iswaarschijnlijk tusschen deze landstreken in moeten zoeken Enkele vormen die indit verband de aandacht verdienen hebben wij genoteerdsueken boeken - bloot (sanguis) bloodighen ropinghe - ondertrouwe

waerscuwene - smerghens verhaertheit saechtere - meechden clerste (= claerste)- hertsen - seyndes beheindeghere breide heilden (sanaverunt) - weien (pratum)bien (apes) puynten - sinxen messien ingvaeoonsch zijn misschien omelienhoechsheiden (p 323 r 25)

2-4 Zie beschrijving G 1ontbr H 5 Als een herde

βp 361

is god in der zyelen HDatis ontbr H si hi G 1 6goedert tot verloren dathi dat H 7 quam totsueken zochte in dezewarelt dů hi mensche wartH 8 hijt hi G 1 mettentot Doen ontbr H 10 nam leghde H sijn tot 23 dye scůderen zijnremenscheyt ende drůgh datmit pinen toit der coyen deringhele H 12 verlaten ghe- G 1 16 conincrike rijcheit G 1 17 sonder inder ewicheit s G 1 23wilde wil tu H ghew waerlike H goet ontbrH die tot sal Hi haddean hem bi gheliken al dyepuente dye herden pleghente hebbene H 24 heeft hadde H 25 crone hůdekijn H hoet G 1scouderen ocsele H halsG 1 26 male scarpe H27 floeyte pipe H staf stock G 1 29 heren herden H dat tot wt zijnre onsterfliker glorienH 30 Aender totconfessoren ontbr H 32

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Den tot p 362 werelt Dyehoren was zine predicadedye hi verwlde mit denwerken H

23 wilde = wildiγ

9 te naar G 1αp 362

2male scarpe H sijn brtot menschen dat broet

β

zijnre gotheyt in haddeverborghen dye dat broetis der inghele ende dm H4 oft fl ontbr H 7 viant gheyst H behielt tot voer zine scaep medebescermde van H 8valsche ontbr H alsoetot stane want hi dar anstuunt vp gherect als dyeherde pleight te důne H 9pleghet te pleghe te G 1hetgeen erop schijnt tewijzen dat de kopiiumlste opdictaat afschreefrechtuerd gherechticheytH 11 vers sameningheH bieschen ende belden bassen H1) b endehelden G 1 14 Siet k ontbr H goede ontbr H15 Ghew warlike H 17dat tot is ontbr H 18

1) dit hs heeft ook in het verder verloop van den zin praesensvormen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

432

dattu niet h st en liets dat nyet verhongherenen zouden H iammerl vr ontbr H 19 ellend druck iammerlijcs H 20 mer totmochten zoe bis du zelueworden hoy vp dat wi dieten mochten H 22 dandie Du H ghew warighe H hoy tot ghi een hoy dů du H 23Ghew tot sijn alle vleischis H 24 heden tot iamm ontbr H 25 heden totvertr ontbr H 26 goede trouwe H een eendorre ende welkende endeeen H wi dů zijn scaepH 27 inder tot paradijs ende ewelijc leuende endedat hi di brochte in dyegrůne blůyende weydezijns riken H 28 selue ontbr G 1 29 die tot vielen ontbr H 30 als si doen ontbr H 31 nader datsnader H opuerst vpverrijsnisse H doer alsin H 32 bed als nv bedectlike H mer tot is mar als hi is in der wareytH 35 monde m drinkenH ende tot luterste ontbr H 36 zl luttere HOch tot claerre O wi mitluder H 37 luyterre sueter G 1 38 ghebr endeghesc tebrokenre Hnatten weenenden H

8 alsoe tot stane zie H11 bieschen basten 33

γ

ons datief 37 luyterreende claerre lees met Hluder

1 suete H 3 times sůtearme ontbr H iammerl

βp 363

ontbr H 2 ell 1 ellende

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

dis cranks lichamen H 4Och ontbr H 5 dat totmochte dat ic moghevlieghen H 6 in dar icrusten moghe in H 8 blminl vlakerende H 9 intot wille ontbr H 10 sintpeter pyeter H ghes totdes ghesien | heidde desG l des tot scoenen ontbr H 11 Mer want H12 doen noch noch tůstaringhen bescouwinghen H 14 omden hertsen van derharten des H 15 ontbr Hherde h Amen G 1

1 gheroepen suete =gheroepen suete

γ

Handschrift Br 1(p 364-366)

Het tractaat over den serafijn met de zes vleugelen nr XXI waarmee wij onzeuitgave besluiten komt gelijk wij zagen in de hss van groep I voor doch in alleduidelijk gescheiden van de sermoenen van Tauler Er is ook niet de minste redenom het met hs Br 3 het groote standaard-handschrift aan Tauler toe te schrijvenwant het is ons als afzonderlijk tractaat ook uit andere hss bekend waarin overigensniets van dezen mysticus voorkomt De oudste bron is een aanhangsel van hs nr49 (101 E 7) van de Athenaeum-Bibliotheek te Deventer (D 2) uit Diepenveenafkomstig Dit aanhangsel is inWestvlaamsch dialect geschreven de zusters hebbenhet misschien toegezonden gekregen uit Vlaanderen Een andere bron is nog hs73 F 23 (cat nr 662) van de Kon Bibl te Den Haag (Ha) Den besten tekst vindenwij in hs Br 1 evenals Br 2 uit Galilea in Gent

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

433

afkomstig Wij drukken dezen af en geven de varianten van D 2 U Br 2 Br 3 enHa Het dichtst bij elkaar staan Br 1 D 2 en U (zij gaan op eacuteeacuten voorbeeld terugzie p 365 r 32 en 366 r 11) daarbij sluiten zich Br 2 en Br 3 nauw aan Degrootste verschillen vertoont Ha die bewijzen dat aan dit hs een andere redactieten grondslag ligt (zie het begin en vooral p 366 r 7) De omstandigheid dat hettractaat in twee verschillende redacties overgeleverd is beide in Oostelijke hss -U en Ha komen uit Maeseyck - schijnt aannemelijk te maken dat de oorsprong ookOostelijk te zoeken is

Dialect

De taal van het hs is duidelijk Westvlaamsch zie bijv bouke oufene so (pron 2epers s) hu linghene

10 weerlt ) 22 waerheit hs wheit 25 Ic hs I op

αp 364

i 32 aldus hs hierna isuitgerad

2 Johannes tot minnare S e r a p h i n JOhannes

β

apostel ende euangelistdie die ionger was diecristus sonderlinge mindeonder alle die andere Ha3 des tot leuens d vadersBr 2 ende del Br 3ontbr Ha 5 sijn tot was hi sanck Ha 7 in tot gods ontbr Br 2 een eenyegelike Ha 8 ontsteken ontfinct Ha godlike ontbr Br 3 9 is ontbr D2 Br 2 10 al ontbr D 2Br 3 haer rijch hoerenheysche Ha 11 het totniemen gt [M]En cangheen (2e corr) Br 2 12mit tot herten ontbr Br 313 versmaden v salmengode gewynnen Ha is isdat die mensche salhebben Ha 14 ten hem hemelscher Ha 15 is ddms (zie 13) Ha 16 ofte gane willen wtgaenHa behoudene houdeneBr 2 17 uterl n ind wtwendich n inwendich

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Ha Br 2 lezing Ha gt - 18verl versake Ha selues s ende neme sijn cruceop Ha 19 is tot in isddmsh dat is dat hi hemdic oef sal Ha 20 is isddmhs Ha godl wijsh der waerheit gods Havulm tot haer sijnsvolmaectes willen hemHa22 altoes in allen tydenHa hi zij Br 2ghemaent vermaent D 2U 23 is te h als 13 (Ha)25 in ontbr Br 3 Ha 26doots lichams U 31gheweld moghentheit Br3 Ha 32 in met D 2 Uontfaermich ontfermherticheit U Br 2goedertierenheit Ha

2 Zie Openb 4 8 maarvooral Jes 6 2 3 14

γ

pauwels Phil 3 20 25Rom 7 24 Infelix egohomo quis me liberabit decorpore mortis huius

15 ghelijc ende onghelijc hs twee maal j in i

αp 365

veranderd (ij gt u) 18linghene hs moese alsglosse erboven (zie p 8)32 paulus hs in raswerlt ) 36 als hi hs hierboven ingev (corr)

1 haer tot allene alretijtliker dingen ende

β

gestoruen alre genoechtendes lichaems endewtgegaen is hoers selfsende al Ha 2 die is ontbrBr 2 5 in inden Br 2 8verborghen gehudet

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

434

U ontbr D 2 11 hitte dinc Br 2 12 lieden menschen D 2 Br 2 UBr 3Willen Nu willen Ueenen e volcomen Ha13 14 gheestelike ontbrHa 13 Die Ten eerstenU dese voerseide ontbrHa 14 Ten tot staen alsodat hi gelijc can s U 15onbew onbeweecht Haghel ende ongh gelucende ongeluc U ontbrHa 16 als tot eerderike als gheeert of voerdel tehebben Ha 18 linghene slijck U Br 2 mes Br 3mest Ha onder tot voete ontbr Br 3 19 Also totEnde Alsoe sal dm diealre d ledich st s endedoet sijn geestelic die moetHa 20 ende doot ontbrU alle ontbr Br 2 alletot dinghen als een doedeU 22 in ontbr U Br 3sake ontbr D 2 Hacreat c geestelic endelichamlic Ha 23 die ontbrU eerste tot sijn ontbrBr 3 Ha 24 die mensche ontbr Ha 25 sal sijn ontbr Ha hitten gtdingen Br 2 28 crachte of ontbr D 2 U Ha partie nature Ha 29 redenen r of der ouersten naturenHa 30 datmen tot is dateen geestlijc doet minschehsd is U ontbr Ha datdie die Br 2 32 paulus cristus D 2 U ic ic benHa 33 werlt w een cruceHamit ontbr Ha 34 die alle die Ha anxt tot voer een cruce (hebbedoorgeh) ende pine hebbevoer Br 3 Ende tot leuene Ende d soe gwv sinenl D 2 U Ende d hi gw

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

vander weerelt l Br 3Ende si g werden eenyegelic vhl Ha 35 elc totdies die huede hem endesie wael toe Ha 37 Een Ende een Br 2 Br 3Ende een bovengeschrD 2 Ende die minne inmarg ingev U 38 wercttot minne dat die mwHa

2 pauwels Rom 5 5 7Want tot doot Hoogl 8 6

γ

8 Col 3 3 17 pauwels Phil 3 8 32 paulus Gal6 14

3 die hs hierna rasuur 5dan hs buiten

αp 366

afschrijving 8 ouermits hs o op ras v d 11uterste hs 2e t op ras vch

2 Noch tot ander Datderde punt is Ha 6 werke

β

crachten ende w Br 2 7Ende tot doet soect Hadoot daet Br 2Want Want minne maectghelijcheit in desenouersten werken Want D2 9 seluen ontbr D 2 UBr 2 Br 3 11 omme totweerlt sien sy allene aenHa die tot hartheit diehutersche h D 2 aen(ingev) die v teertsche hU die wtwendighe h Br3 onse wtw hardicheit Ha13 verholen verborgenHa 14 dat wi tot doot wiweten dat wy ouer geuoertsijn vander doet Ha 15 intleuen in gode D 2minnen leuen Ha hoert be- Ha 16 ende ontbrBr 2 volcomen eenvulcomen mensche Br 217 te tot einde werden in

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

enen goeden leuen alsoeals dat mogelic is in desertijt Ha Dat tot Amen ontbr D 2 des onne onsde vader de zone ende deheilege geest amen Br 2

14 ian 1 Joh 3 14 4Augustijn hetzelfde zegt

γ

Eckehart in de 60e preekvan P f e i f f e r s uitg (p192 r 5) De Bazelschedruk stelt het gezegde opnaam van ein meister (fol300c)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

435

Woordenlijst1)

aendacht 239 26adel 21213 29722 328ab8 329b5 7 351ab21 35818alsuken 2301ane nemen (hem) 248a29 28611arnen 3501 (var)

bedecht 174 255a36bederflic 30027 (var)beeste 27330beghindende 110begripen 2198 15 etcbehanghen 187 198den ogen belanc 14 15beraden 344a15bescoot 14beslint 256a26beslont 256b24beuinghinghen 33229beuoelike minne 351b20beuoelen (l beuoelic) 112bewiselike 29928blendelinghe 169 173blenderlijc 168 173blijft 22522blincket 2329bosch houe 302b12 (var)breedet zie ghe- 342b17brullende 14

dinclic 21737 2183doer siet 34711doyre(n) vigheboom 178 180 183dwasen 302b11 (var)een (= eenheid) 2967een (= unire) 345a16 34739eenlich 345a17smakende eenuoudicheit 29418eeruen (l eerden) 112engheste(n) 188 197en tuschen (adj) 28139erarnen 270b10 343a32 3501ersticheit 302b23eygenen 339a35eyghenscap 28932eynghet 35429

forme 309a29 343a12

1) Evenals bij het samenstellen der aanteekeningen rekenden wij erop dat de gebruiker dezerlijst Verdams Middelnederlandsche Woordenboek bij de hand heeft

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

formelicheit 21914formeliken 343a22

gadelic 24425ghebaerde 194 200gebaringe 21635ghebreeden (zie breeden) 2904gebussche 2986 (var)ghedoechste 2816ghedranck 29728ghehorrentheit 27210gehudet 3658 (var)geleder 3554geliict 21637ghelijc 28113 22 28gheliken 27114ghemenc 14 28334ghemoedicheit 188 197 198genatuerder 21937ghenedich 306b11alre ghenueghelecs 28438ghequets 3225geroche 35428gerocheit 3512gerůechs 35436geschieden (trans) 2883

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

436

ghesichte 259a36ghesichticheit 112gespreken (part) 125 25240 (var)getwat 306b35 (var)geůůllic 35010ghewets 248a17glanzen 3483godvaer 28134godwillige 251a5goeyt (praet v gieten) 34912 (var)gruenende 269b14

haect op 268a40 (var)heelt dynen () 2468 (var)heerheit 30023 (var)heysten heitste 3001 (var) 35426 (var)heitten 3001helden () 36212 (var)hertsen zuet 36314hoechsheiden 32325hoect op 268a40hoeft 35010hutersche 36611 (var)

iegenworp 21910 11yestwat 248a4ingheesten 188 197ingegoten 21424in ghesuete 270a12inhangende 2208insinkinghe 2834insueticheit 269a37inuallende 22110inwonentlike 258a23ioncfrauwe (adj) 29410isticheit 22719

kelter 192 200cleine voge 22937clynt 34730 33coerekens 21931coyen 312b18 313b18 36110 (var)coylen () 15in kroyt mych niet 30520

lecht 168 174leert 275b18dat leghet seer wael 30119 (var)lepel 257a22lesse 260b19te lesten 260a25

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

linghene 8 36518lot(te) 126

manlic 258a7hem matich sijn 2723menichfuldeghen 28620mette (adj = mate) 15mozie 22913můgge 22913

navolgende 21932noemt 21522noert() uoert() 196 200

oerbaricheit 188 197oghen blynck 121oirsprongen 21834 37 etconaenmelijcheit (2 times) 52onbeuelct 269a19hem ondergheuen 2872onderscheidelijc 265a37 (var)onderscoerynge 122onderstant 2877 2899 309a28 32531 3374 5 6onghemysschede 3491 (var)ongheordineerdelijc 2526 (var)ongeornyerde 35920onghequest 269a36ongheueyndelikere 3236ongheweerlic 306b5onmiddelt 2948 10 (var)ontfanckelic 2204 2716 (var)ontfinct 3648 (var)ontwordenheit 24314onuertallic 276b34opgesichte 259b35ordinatelike 7ouerblijf 31518ouerformech 2167ouergaende conste 53ouerhauen 28024ouerswenckeliken 30014 (var)ouerzweuende 22721ouervloyegher (supereffluens) 22722ouerwůnden ouer wonden 345a21 351b3

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

437

quets (adj) 3225ranc (V e r d am VI 1025 Aanm 2) 100reichte 2851reydich 260b34reysen 122ruchken 34840 (var)ruwes 306b25 (var)

schijnden 251a22schouwende (speculativa) 27112scouwelijc 24425 (var)scruuen 269a21zydich 355b7slefs 28716snee (l zee) 112snellec 28529spieghelen (subst) 29039sprůnck 316b19stadelick 286strijck 35922strift 355b32substancie 309a27sueken 35034te sůůeren 28122suuerlijc (peioratief) 29915

tacken 257a31toe geit 34829toe gheboren 112toeual 2219toylen() 15tůenen 27428twelic 119

vutdracht 21827vutdragen 21825 28 etcwter 29930 (var)uterwelden 310b27 (var)wtgeroepen 27929wt zoetet 188 199wtsprekenne 269a8vutzweuende 22721v[ut]verweelden wtuerweelde 311a28 35023wtvliet (plur) 28115vutulot 21729 21924 etcveyl 304b33 (var)veit (l heit) 3009 (var)verderflic 30118 (var)verdraginghe 22010 etcsich verghaen 330b37vergaen (subst) 309a19

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

verghenkenisse 255a18verghiffenisse 27319verheilighen 254a33verleesten 276b37 (var)verlussches 33216vermang 23113vermangens 2317vermingens 2317 12vernemene 21911vernyet 246a30verren() 14versheit 309b25verslijmt 256a26verslindet 332a17 333a19vervlyet sich op 340a5verweechden 246a9 (var)verwort() 326b7 (var)vlieten 21838voellede 314b24uoert() noert() 196 200volna 2954 (var)vorspoer 20vortet 310b29 (var)vremers 28311

wafenen 45wassche (l valsche) 109weder blic 29511wege meer 29916 (var)welbehaghenen (plur) 29936werckelic 21728werlicheit 28510wyes 306b31 (var)wynlijc 247a21 (var)wunchliken 2238wůnlec 197 247a21

zuch 345a16zuycht 35012

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

438

Register)

A

Acquoy - xxxiij 21 63 134Afflighem - zie WillemAgde (Conc v -) - 414Agnes-klooster (Agneten-) - xxxiij 34 133 148Albertus Magus - 396Alexander - 214 372Alijt - 22 370Ambrosius - 78Anna van der Hoven - 89Annales Hebreorum - 407Anselmus - 99Antonius (Anthonis ampc) - 274 399Antwerpen - 61 115 125 140 151 153Archimedes - 372Aremberg (hertog v -) - 64Aristoteles - 220 299 376 378 408 423Arnswaldt (Von -) - xxvj 144 207Arrha Animae (De -) - 411Ascensio - zie MartyriumAudenaerde - zie HenricusAugustinus - 3 7 84 94 120 121 213 214 220 228 231 242 273 275276 303 306 366 372 375 413 414 416 434Axters - xxiiij 2 65 77 79 133 145 376

B

Babilonien - 282Beatrijs van Nazareth - xxBeck - 130Beda - 160 161Belle - zie GratianusBernard van Clairvaux - 13 78 79 229 244 266 377Bestiaire dAmour - 428Bihlmeyer - 119 147 204Bingen ad Rijn - 184Boec der Minnen - 123 430Boendale (Jan van -) - 407Boeumlthius - 377Bonaventura - 396Bonifacius - 72Borchling - zie Lasch-BorchlingBormans - xxjBrabant - 103Brandes-huus - xxxij

) De nummers der blzz werden cursief gedrukt wanneer men het woord in een der hss aantreft

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Braunau - 136Bredevoort - 115 138 144 151Breviarium Romanum - 422Briefboek (Groote -) - 119Browe - 414Brugman (Johannes -) - 143Brulocht (Die Chierheit der Gheesteliker -) - 412Bruno Herbipolensis - 418Buch der Natur - 182 405 426Buch von den drien durchbruacutechen - xxxij 136 371Buumlttner - 373 375

C

Canclaer - xxvCanisius - 143Carmelieten - 418Christina de Wonderbare - xxjCisterciensers - xviijComestor - zie PetrusConinx Summe (Des-) - 420Conrad - zie Konrad

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

439

Conradus (Conrardus) van Prucien - 39 91 sq 140Consolatione Philosophiae (De -) - 377Cordula - xxx 129 141 245 382 384Corin - xxviij 135 136 138 140 143 147 155 157 sq 172 sq 383 391415 426Corin I - 132 147 204Corin I 13 - 43 97 110 142 144 150 sq 204 411 422Corin I 14 - 147 384Corin II - 132 147 204Corin II 10 - 39 58 92 109 150 151Corsendonc - 64

D

Decretales Gregorii - 414Democritus - 376Denifle - xvj passim 130 136 371 tot 382 passimDeventer - xxxij 102 103 107Diederichs - 379 388 389 398 399Diefenbach - 424Diepenveen - 135 148 432Dionysius Areopagita - 217 242 373Dionysius Carthusianus - 396Doden Ridder (Van een -) - 103Dolch - xxiiij 24 43 78 79 82 83 119 132 sq passim 371 401 404Dominicanen - xviij xxjDorothea - 72

E

Eckehart (Egghaert ampc) - xvj passim 77 81 134 136 142 147 287 369370 371 378 379 380 381 382 385 387 388 397 398 399 401 404406 412 424 434Eckert (Jonge -) - 117Eggert (Johannes en Willem -) - 134Elseghem - 6 8 134Emonds - xxxj 2 87 88 89 382 385 386Enschedeacute - 64

F

Fischer - xvjFlorence (Conc v -) - 396

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Fournival - zie RichardFranciscanessen-klooster xxvjFranciscus - 103Franck - 385 399Franck-Van Wijk - 429Friedberg - 414

G

Galilea-klooster - xxxj 6 22 25 26 133 134 149 370 412 432Georgener Prediger - xxiiijGent - xxxj 6 22 26 133 432Gerson - 69Gratianus Belliolensis - 46 143Gregorius de Groote - 12 73 78 119 120 207Gregorius IX - 404Gregorius (Dom frat S -) - 126Grimm - 408 428 429Grinzberg - 428Groningen - xxvjGrundmann - xix sqGulden berch (Van den -) - 79

H

Hadewych - xxHamberger - 147

H a n d s c h r i f t e n

AmsterdamUn Bibl 1G30 (cat 523) hs A - 143 175 sqUn Bibl 1G28 (cat 555) - xxvjBaselB XI 23 - 129 204 382BerlijnPr St Bibl germ 8o 68 - 204Pr St Bibl germ 4o 166 - 204Pr St Bibl germ 4o 1079 (hs Be 3) - 144Pr St Bibl germ 4o 1131 - 204Pr St Bibl germ fol 1257 - 204BrusselKon Bibl 42226 (cat III 1990) hs Br 6 - 144

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

440

Kon Bibl 1959 (cat III 2004) hs Br 5 - 144Kon Bibl 222430 (cat III 2432) hs Br 4 - 141 151 153Kon Bibl 300508 (cat III 1993) - 141Kon Bibl 12055 (cat II 993) - 59Kon Bibl 14688 (cat I 876) - 136 147 204 384 395 396 410 412

DeventerAth Bibl 101D6 (cat 42) - 105 180Ath Bibl 101E7 (cat 49) - 19 112 113 135 432

EngelbergStifts-Bibl (hs E) - 128 204Freiburg i BrUn Bibl (hs F) - 129 204GentUn Bibl 895 - 89Un Bibl 896 - 89Un Bibl 1038 (hs G 3) - 144

GiessenUn Bibl nr 850 - 204

Den HaagKon Bibl 70E12 (cat 88) - 33Kon Bibl 73F23 (cat 662) - 148 432Kon Bibl 73F24 (cat 620) - 135 149Kon Bibl 73F25 (cat 625) - 32 135Kon Bibl 73G26 (cat 594) - 404Kon Bibl 73G30 (cat 611) - 430Kon Bibl 73H6 (cat 539) - 32Kon Bibl 73H7 (cat 415) - 34Kon Bibl 73H18 (cat 685) - 33Kon Bibl 73H19 (cat 643) - 32Kon Bibl 73H21 (cat 633) - 34Kon Bibl 73H22 (cat 623) - 32Kon Bibl 73H24 (cat 618) - 32Mus Meerm Westr hs 23 8o (hs Me) - 144

HildesheimBevern Bibl 724b (hs Hi) - 138 150-152 155 383 399LeidenMij d Ned Letterk 341 - 112Mij d Ned Letterk 342 - 112

StraatsburgSt Bibl A 88 - 129St Bibl A 89 - 000 129 208St Bibl A 91 - 129St Bibl Tegenwoord te Stuttgart Zie S t r a u c h Beitr 44 hs Stu 1 - xxvj

Utrecht

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Un Bibl VE 19 (cat 1013) - 32

De VreeseRsbr M1 - xxvj 112Rsbr M5 - 144 207 375Rsbr M7 - 407Rsbr M10 - 112Rsbr Q - 133 136 149Rsbr T - 144 399 sqRsbr W - 135 148 410Rsbr x - 133 136 149Rsbr Ff - 404WeenenVind 2739 - zie Corin IIVind 2744 - zie Corin I

Helander - 130 147 204Heilken Jacops - 61 125Helten (Van -) - 388Hendrik Mande - 410Hendrik van Herp - 143Henricus Aldenardensis - 46 143 404Henricus de Vrimaria - 208Henricus Pomerius - xxvHerman Strepel - xxxiiijHermann von Minden - xixHertogenbosch (s-) - 126Hieronymus (Jeronimus ampc) - 297 407Hildegard (Hiltgart ampc) von Bingen - xx 178 179 183Hille Sonderlants - 21Hoffmann von Fallersleben - 125Holmberg - 428Honderd Artikelen - xxvjHoorne (Maria op de) xxvj

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

441

Horologium Aeternae Sapientiae - xxvj sq 65Hoven (Av -) - zie AnnaHoybergius - 64Hugo de S Victore - 411Hugueny - 172 174 198 391 399Husung - 127Huyben - xxvj 143 207

I

Ignatius - 43

J

Jacops - zie HeilkenJohannes Evangelista-klooster - 430Johanniterhuis - 129Jordanus van Quedlinburg - xxv 18 19 20 24 25 144 370 407Jordanus van Groenendaal - 24Jostes - 405

K

Karrer - xxijKarrer-Piesch - 376Kern - xxiiij 385 407 413Kerstekens-huus - xxxijKeulen (Coelen Colene ampc) - 45 143 170 172 174 175 238 312 384409 411Klibansky - xxij 378Konrad von Megenberg - 182 405 426Kruitwagen - xxxiiij 27 61 143Kunera (Cunera) - xxxj 87 386

L

Langenberg - xxiiij xxxij 375 379 395Langer-Schroll - 136Langlois - 426Lasch-Borchling - 387 391 405

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Lateranense (Conc) - 414Latomus - 63 64Lectulus noster floridus - xxvjLeeuwen (Jan van -) - xxiiijLehmann - 174Leiken (Der goeder - reghel) - 70Lekenspieghel - 407Lexer - 416 419Limburgsche Sermoenen - xxiiij 407Livius - 372Luchtenhove - 150Lucien (schoele van St -) - 89Lutgart - xx

M

Maatsch d Ned Letterkunde - 48 55 56 112Maechden Spieghel (Der -) - 112Maerlant (Jacob van -) - 428 429Maeseyck - xxxiij 31 34 148 401 433Man (De -) - xxvj sq xxxij 404Mande - zie HendrikMansi - 414Mariendaal - 134Marsilien - 289Martyrium Isayae - 428Mechelen (Gardiaan van -) - 46Mechthild von Magdeburg - xxMeertens - 127Meester-Geerts-huus - xxxijMegenberg - zie KonradMerswin - zie RulmannMierlo (Van -) - xx 399Migne - 407 418Muumlller G - xxiij xxvij 132

N

Natueren Bloeme (Der -) - 429Naumann - 131 137 156 204Nazareth - xxiiij xxvj xxxij 112 114 115 138 144 151Neun Felsen (Von den -) - 123Nijhoff - 64

O

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Odulf van Mainz - 99Oertlief - 78Oestmalle - 61 63 125 151 407Origenes - 428Orshagius - 64

P

Pahnke - 380 381Parijs - 77 247

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

442

Pauw (Nap de -) - xxx 2 70 89Peter van Nymegen - zie CanisiusPetri (Adam) - 128Petrus Comestor - 407 428Petrus de Tarantasia - 396Pfeiffer - 136 147 182 369 370 372 sq 405 406Pfeiffer II serm 2-406Pfeiffer II serm 4-430Pfeiffer II serm 19-416Pfeiffer II serm 60-434Pfeiffer II serm 68-402 423Pfeiffer II serm 69-379Pfeiffer II serm 87-401Pfeiffer II serm 91-387Pfeiffer II serm 96-381Pfeiffer II serm 104-379 420Pfeiffer II tract 6-77Pfeiffer II tract 11-424Pfeiffer II p 684 22 - 380Philippe de Thaocircn - 412 426 428Piesch - zie KarrerPlato - 378Plutarchus - 372Pomerius - zie HenricusPreger - xvj 131Premonstratensers - xviijPriebsch - 135 136 384 387 396 410 420 430Prucien - zie Conradus

Q

Quaestiones Parisienses - xxij 369 378Quedlinburg - zie JordanusQuint - xxj 136 141 369 372 375 376 377

R

Reden der Unterscheidung - 142 379 382 385 388 398Reypens - xxRichard de Fournival - 412Richstaumltter - 65Ridderboec - 11 13Rilke - xxxjRomen - 103Rulmann Merswin - 123 136 142

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Rupertsberg - 184Ruusbroec (Ruysbroeck ampc) - xxiiij sq 24 35 48 57 78 100 118 119 123133 135 147 207 208 382 385 399 401 420Rijmbijbel - 428

S

Sassen - 369Schleussner - 130Schmidt - xxvj 129 sq passim 163 170 172 204Schulze-Maizier - 375 377Schuren (Joannes Vander -) - 63Scotus Eriugena - 374Serrure - 89Slee (Van -) - 107Sonderlants - zie HilleSpamer - xxiij 137 203Stoett - 403Strauch - 123 131 135 137 138 142 150 152 171 204 409Summa Theologicae - 369 373 sq passimSuso (Seuse ampc) - xxj 65 119 147 422Syracuse - 372

T

Tabernakel (Vanden gheesteliken -) - 118 119Tartarien - 289Tauler (Tauweleere ampc) xxv sq 6 17 18 19 30 39 46 49 sq passim 57sq passim 91 sq passim 113 114 117 123 124 126 128 sq passim 161175 183 211 284 307 400 sq passimThebe - 372Theacutery - xxvj 172 207 376Thomas Aquinas - xvj 121 369 373 sq passimThymotheus - 217Tinbergen - 420XII Dogheden (Vanden -) - 382 385 420

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

443

U

Ubervart der Gottheit (Von der -) - 412Ursula-legende - xxxUrselen (St - huis) - xxxij 102 107 108 151

V

Vaderboec - 404 410Veerdighem (Van -) - xxVeghe (Johannes) - 405Verdam - xxxiiij 14 174 200 375 378 387 391 394 397 398 399 401403 408 413 416 421 422 423 427Verheyden - 126Vetter - 128 sq 147 204V 1 - 408 423V 6 - 399V 19 - xxvjV 20 - 405V 26 - 401V 39 - 402 405V 46 - 411 422V 49 - 379V 56 - 405 407V 60a - 411 422V 64 - 375V 71 - 411 422IV Becoringen (Vanden -) - xxvj 100 111 147 150 153 207Vooys (De -) - xxiiij 11 82 103Vreese (De -) - xxv xxviij 1 5 8 9 24 35 67 78 85 89 112 123 133 135137 143 144 146 404 407 430Vrimaria - zie HenricusVrouwen-broeders (OL -) - 312 418

W

Wackernagel - xxiiij 129 204 382 390Weesp - 404 430Werner - 130Willem van Afflighem - xxWijnpersse (Van de -) - xxvijWttricht (Stych van -) - 103

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

Y

Ypey - 62

Z

Zeyde (Van der -) - xx

Corrigenda

De dwarsstreepjes aan de meest rechtsgeteekende nerf van het watermerk vanfol 97 dienen te vervallen

p 56

Hs Be 1 is ook reeds bekend geweestaan D d e Ma n (zie Arch K NS XXp 35 sq)

p 138

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

445

[Afbeeldingen]

Afb IIHs Br 14688 fol 68b 69a

Afb IIIaHs G 2 fol 69b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

446

Afb IIIbHs G 2 fol 70a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

447

Afb IIIcHs G 2 fol 70b

Afb IVHs G 2 fol 134a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

448

Afb VHs Br 1 fol cxxxviijb

Afb VIHs U fol 145a ([c]xliij)

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

449

Afb VIIHs Br 2 fol 193c

Afb VIIIHs Br 3 fol 4a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

450

Afb IXHs Br 3 fol 2a

Afb XHs Br 3 fol lb

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

451

Afb XIHs L fol 117b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

452

Afb XIIHs Be 1 fol 90c

Afb XIIIHs Be 2 fol 287b

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

453

Afb XIVHs D fol 5a

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

1

Stellingen

I

Ten onrechte laat J Quint in zijn lsquoDie Ueberlieferung der deutschen PredigtenMeisterEckeharts textkritisch untersuchtrsquo na om met behulp van hs Brussel Kon Bibl nr643-44 in Eckeharts 6e sermoen wan diu secircle ist geschaffen (Ed Pfeiffer p 36 r16) te verbeteren in wan der engel ist geschaffen

II

Ten onrechte neemt genoemde schrijver in zijn boven aangehaald werk aan datbinnen de groep gevormd door de mnl hss Br 2 Br 3 Ge en Le er een nieuwegroepeering mogelijk is van de hss Br 2 en Br 3 eenerzijds tegenover de hss Geen Le aan den anderen kant

III

Dat men Hendrik Mande als auteur nog altijd overschat vindt zijn oorzaak in degeringe aandacht die men besteedt aan het gelijktijdige anonieme proza

IV

Demeening van J Karsemeijer voorgestaan in zijn proefschrift lsquoDe dichter Jeremiasde Deckerrsquo (Amsterdam 1934) dat deze dichter weinig was ingenomen met de leerder Stoa (p 226) is aanvechtbaar

V

lsquoHet leven van Nicolaas Beetsrsquo door PD Chantepie de la Saussaye is alsbiographische arbeid weinig geslaagd

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

2

VI

Greebes opvatting van plicht in de poeumlzie van Jacques Perk is onjuistACJA Greebe Jacques Perks Mathilde-cyclus in den oorspronkelijken vorm

hersteld s-Gravenhage 1915

VII

Zoomin de voorstelling die Van Leeuwen (p 13 vlgg) geeft van den naturalist alsde naam is aanvaardbaarWLME van Leeuwen Naturalisme en Romantiek Groningen 1935

VIII

Ten onrechte verandert J Verdam (Middelned Wbk VII 1334) Daermede comenwy totter smakender wijsheyt Gods (W Moll Johannes Brugman I p 285) inDaermede comen wy totten smaken der wijsheyt Gods

IX

Verdams verklaring van het woord canon (Middelned Wbk III 1170) is onjuist

X

Het woord poppen in Hoofts Warenar (reg 354) is in de uitgaven van P Leendertzen J Bergsma verkeerd verklaard

XI

In het vijftiende der Geusen-Liedekens is het woord damboreus (strophe 7) eenverbastering van damoureus en beteekent de helden de hoofdpersonenHet Geuzenliedboek ed Kuiper-Leendertz Zutphen 192425

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften

3

XII

Dat de satisfactie-onderhandelingen te Utrecht langeren tijd in beslag namen danin de meeste Hollandsche steden mag niet worden toegeschreven aan den oudenafkeer der Stichtenaren tegen de Hollanders gelijk R Fruin doet (Verspr geschrIII p 141)

XIII

Op grond van de bestaande wetenschappelijke literatuur mag men verwachten datde verovering van Abessynieuml aan Italieuml voorloopig niet die voordeelen zal opleverendie men er zich blijkens officieele Italiaansche uitspraken van voorstelt

Handbuch der geographischen Wissenschaften Potsdam 1930-

De expeditie door de Dankali-woestijn in1930-31 Ts Kon Ned AardrGenootsch 1935 p 715 vlgg

JJW de Vries

Koloniale vraagstukken in ItaliaanschNoord-Afrika id p 837 vlgg

HN ter Veen

GI Lieftinck De Middelnederlandsche Tauler-handschriften