De rol en de aard van het object en de praktijk in het...

210
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Universiteit Gent academiejaar 2010-2011 De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse Anna de Bruyckere Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Wijsbegeerte Promotor: prof. dr. Maarten Van Dyck Commissarissen: prof. dr. Eric Schliesser en dr. Bert Leuridan

Transcript of De rol en de aard van het object en de praktijk in het...

Page 1: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Faculteit Letteren en Wijsbegeerte

Universiteit Gent

academiejaar 2010-2011

De rol en de aard van het object en de praktijk

in het werk van Joseph Rouse

Anna de Bruyckere

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Wijsbegeerte

Promotor: prof. dr. Maarten Van Dyck

Commissarissen: prof. dr. Eric Schliesser en dr. Bert Leuridan

Page 2: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph
Page 3: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

De rol en de aard van het object en de praktijk

in het werk van Joseph Rouse

Anna de Bruyckere

academiejaar 2010-2011

Page 4: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph
Page 5: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Abstract

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere i

Abstract

This paper aims to explicate the role and nature of the scientific object and scientific

practice in the work of Joseph Rouse. Rouse is a postconstructivist philosopher of science

committed to providing a jointly hermeneutic and naturalistic account of scientific practice

and its normativity. In his work he seeks to understand how scientific practice—which is both

normative and causal—allows the world to manifest itself, and how it governs a field of

possibilities, pointing toward meaningful actions and claims. As he discards a

representationalist ontology of knowing subjects as opposed to transcendent objects, we will

assess the coherence, clarity, and productivity of his proposed alternative, particularly his

account of the scientific object and practice. Our paper is all the more relevant as significant

parts of its topic remain largely implicit in Rouse's work.

We first introduce his practical universal hermeneutics and naturalism. We then

discuss the basics of his concepts of 'practice' and 'normativity'. We go on to flesh out his

notions of issues and stakes to which participants in scientific practice are normatively

accountable. We interpret issues as material-discursive intentional objects. Their resolution

amounts to a constitution of an object. Scientific practice plays a vital part in that constitution:

measuring interactions divide local phenomena into a subject and object pole. We claim

constitution is best thought of as a gradual process. We further sharpen our interpretation of

issues: we take it to be local, practically constituted object poles of a phenomenon. We then

uncover an unspoken-of transcendental move in Rouse's notions of 'practice' and

'phenomenon' which turns out to be highly disruptive. It fundamentally challenges Rouse's

entire account of scientific practice and its internal normativity.

Proceeding to the object, we claim it is a functional explication of what was already

implicit in scientific practice. It facilitates further measuring interaction, cross-phenomenal

inferences and eventually serves attaining local, broadly human goals. We conclude by

clarifying some problems that arise in Rouse's treatment of the object and by proposing a shift

from objectivity to responsiveness as core scientific value.

Page 6: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph
Page 7: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Voorwoord

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere iii

Voorwoord

… Beginnen waar je kunt is / nooit een zwaktebod, integendeel, het is een / verdergaan naar waar wat je kent /

vanzelf het onbekende wordt. …

In 2008 keek ik naar een aflevering van Zomergasten bij de VPRO met dr. Ronald Plasterk,

moleculair bioloog, Nederlands oud-minister van onderwijs en huidig lid van de Nederlandse

Tweede Kamer. Van jongs af aan keek ik met mijn vader naar het tv-programma Buitenhof op

zondagochtend, waar Plasterk een column had. Plasterk opende de deur naar vragen over de plaats

van wetenschap in de maatschappij. Zijn bijdragen blijven me inspireren, en het uitgebreide

interview leidde die zomer van 2008 tot een poëtisch portret. Ik legde het hem voor. In zijn

antwoord noemde hij de bovenstaande zinnen een “mooie beschrijving van het wetenschappelijk

proces, maar ook denk ik wel van een levenshouding”. Gaandeweg het schrijven van mijn thesis

herinnerde Marius Verhage me aan het gedicht en de correspondentie. Het trof me: de zinnen

passen eveneens goed—zij het eerder als streven dan als beschrijving—bij het werkproces waarvan

dit papieren of digitaal exemplaar de weerslag is. Overigens besloot ik de papieren exemplaren

bewust recto verso te af te drukken, om de benodigde hoeveelheid papier niet nodeloos te doen

groeien, ook al is het kwaad reeds geschied als ik kijk naar de mappen met artikels en concept-

versies.

Vele actoren en factoren speelden een rol in de totstandkoming van mijn werk. Mijn dank

gaat, ten eerste, uit naar mijn promotor, prof. dr. Maarten Van Dyck. Gaandeweg het proces nam hij

met de nodige tijd en aandacht verschillende rollen op zich, zoals die van inspirator, klankbord,

richtingwijzer en corrector. Ook prof. dr. Eric Schliesser hielp me op enkele beslissende momenten.

Mijn moeder, Romy de Bruyckere-Snoeck, stelde haar tijd en scherpe analysevermogen ter

beschikking. Ze heeft meermaals en succesvol als helder klankbord gediend, en altijd als voorbeeld.

Van haar heb ik bovendien een liefde voor systeemdenken geërfd, evenals van mijn vader, Rob de

Bruyckere. Hij is een onmisbare steun die bovenal tot uiting kwam tijdens de hoogdagen alsook de

herstelperiode van de hernia die mijn masterproefwerk diagonaal doorkruiste. Mijn zus, Andrea

Langerak-de Bruyckere, zocht herhaaldelijk artikels voor me op in de bibliotheek van de Radboud

Universiteit Nijmegen, en wees me op Google Scholar. Ook leverde ze zeer gewaardeerd

correctiewerk en speelde ze, zeker in de laatste fase, met verve de rol van telefonische hulpdienst.

Mixel Kiemen voorzag me van bergen literatuur, ideeën en kritische vragen, zij het

voornamelijk over onderwerpen waaraan ik in het uiteindelijke werk voorbij ben gegaan. Joni De

Mol en Katleen Gabriëls bezorgden me artikels uit Leidse en Brusselse bibliotheken. Katleen

Page 8: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Voorwoord

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere iv

corrigeerde bovendien een deel van de uiteindelijke tekst. Inge De Bal, Wouter Helsen en Maarten

De Bousser namen ook elk een deel voor hun rekening. Alain Vande Putte bewees eens te meer een

prettige filosofische sparring partner te zijn, en dat al vijf jaar. Sylvie Marie De Coninck en David

Troch zijn zulke partners als het gaat om allerlei soorten schrijverij; aan het Sint-Denijs-Westremse

werkkamp bewaar ik goede herinneringen. Mieke de Regt en Marius Verhage zijn de meest gemene

delers van goede herinneringen in het algemeen en vormen, thesis of niet, met succes en toewijding

mijn nuchtere ankerpunten.

Mijn opleiding aan de Universiteit Gent droeg ertoe bij dat een sluimerende interesse in

wetenschap zich kon ontplooien tot een actieve en kritische blik. Prof. dr. Karen Barad (UC Santa

Cruz) stuurde me een in Gent onvindbaar artikel samen met wat aanmoedigende woorden. Prof. dr.

Joe Rouse (Wesleyan University) bleek niet alleen een boeiend filosoof, maar ook een zeer

vriendelijk, begeesterd en begeesterend mens te zijn, geïnteresseerd in de vragen en commentaren

van een filosoof in training. Hij verleende bovendien toestemming om een aantal voor dit werk zeer

interessante working papers te gebruiken.

Tot slot wil ik de leden en oud-leden van 't Zal Wel Gaan bedanken. Deze Gentse

vrijdenkersvereniging voor studenten vormt sinds enkele jaren mijn garantie voor een brede

intellectuele input. Op de avonden van 't Zal zijn, onder vrienden en tussen pot en pint, veel ideeën

opgekomen en weer ondergegaan. Sommige zijn gebleven en vonden hun weg naar dit werk.

Boven alles is mijn masterproef, om het met de Griekse dichter Kavafis te zeggen, een reis

naar Ithaka gebleken. Onderweg heb ik veel moois en moeilijks leren kennen en bovenal zin

opgedaan om nieuwe reizen te ondernemen. Het besef dat ik al quasi een halve thesis schreef voor

mijn half jaar hernia-pauze en die stukken wegdeed ten dienste van een betere focus, is daar een

vroege illustratie van. De genoemde mensen stonden me bij, waarvoor dank. Dankzij hen kon ik

schrijven wat ik schreef. De verantwoordelijkheid voor fouten en andere tekortkomingen rust

natuurlijk volledig op mijn schouders. In de stukken die volgen, schrijf ik—op stukken in de

inleiding na—in de eerste persoon meervoud, om mijn (mijns inziens gerechtvaardigde) vraag naar

instemming van de lezer uit te drukken. Mijn masterproef is al met al een langgerekte oefening

geweest om een eigen stem te vinden evenals de wankele moed om die te gebruiken.

Gent, mei 2011

Page 9: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Inhoudstafel

Inhoudstafel

Abstract i

Voorwoord iii

Inhoudstafel v

Inleiding 1

Aanleiding 1

Vraagstelling 1

Relevantie 3

Concrete structuur 4

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding 7

1.1 Situering 7

1.1.1 Science studies 8

1.1.2 Science wars 9

1.1.3 Onderwerpen in science studies en het werk van Rouse 10

1.1.4 Post-constructivisme 12

1.2 Hermeneutiek 13

1.2.1 Twee niveaus van hermeneutiek in wetenschap 13

1.2.2 Een uitbreidend domein voor de hermeneutiek: van tekst naar sociale

wetenschappen 14

1.2.3 De tweede uitbreiding: van sociale wetenschappen naar wetenschap algemeen 16

1.2.4 Praktische hermeneutiek 17

1.2.5 Issues en stakes 21

1.2.6 Conclusies en verband met later werk 22

1.3 Naturalisme 24

1.3.1 Gangbare gedaanten van hedendaags wetenschapsfilosofisch naturalisme 25

1.3.1.1 Alternatieve formulering 26

1.3.2 Twee vormen van naturalisme 28

1.3.3 De verhouding tussen de twee vormen 30

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere v

Page 10: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Inhoudstafel

1.3.4 Verwerping van traditionele epistemologie 32

1.3.5 De wetenschapspraktijk als menselijk én natuurlijk 34

1.3.6 De onbegrijpelijkheid van de mediërende wetenschapspraktijk 36

1.3.7 De wetenschappelijke praktijk naturalistisch her-denken 37

1.4 Conclusie 38

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit 40

2.1 De wetenschapspraktijk 41

2.2 De term 'praktijk' 43

2.2.1 Tien stellingen over praktijken 43

2.2.1.1 Toelichting: praktijk als patronen van gebeurtenissen 44

2.2.1.2 Toelichting: praktijk als materieel en discursief 44

2.2.1.3 Toelichting: praktijken als normatief 45

2.2.1.4 Toelichting: constante herinterpretatie van praktijken 47

2.2.2 Temporaliteit 48

2.2.2.1 Temporaliteit qua objecten 49

2.2.2.2 Temporaliteit in relatie tot hermeneutiek en naturalisme 50

2.2.3 Betekenis 51

2.2.3.1 Betekenis in relatie tot hermeneutiek en naturalisme 53

2.2.4 De verweving van materie en discours 53

2.2.4.1 De betekenisrelatie 54

2.2.4.2 Tweerichtingsverkeer: wederzijdse determinatie? 56

2.2.4.3 Verweving van materie en discours in relatie tot hermeneutiek en

naturalisme 57

2.2.5 Normativiteit 57

2.2.5.1 Voorbeeld 58

2.2.5.2 Rol en positie van normen 59

2.2.5.3 Normativiteit in relatie tot hermeneutiek en naturalisme 60

2.2.6 Tot slot 61

2.3 Normativiteit in relatie tot het wetenschappelijk object 61

2.3.1 Normativiteit 62

2.3.2 Rouse' invulling van normativiteit: normative accountability 63

2.3.2.1 Normative accountability: waaraan? 64

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere vi

Page 11: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Inhoudstafel

2.3.2.2 Normative accountability vs. accountability to norms: Steve Fuller

en Francis Remedios 65

2.3.2.2.1 Mogelijke replieken: justificatie van de normen 66

2.3.2.2.2 Mogelijke replieken: paradox van de bescheiden wensen 67

2.3.2.2.3 Rouse' eigen repliek: justificatie in de praktijk 67

2.4 Kritiek: Stephen Turner 69

2.4.1 Turners kritieken 69

2.4.2 Turner en Rouse: verschillende vragen 71

2.4.3 Replieken van Rouse op de concrete bezwaren van Turner 72

2.4.3.1 Meredith Williams: verweving van causaliteit en normativiteit 72

2.4.3.2 Rouse' replieken op Turners bezwaar: “alles doortrekkende normativiteit” 75

2.4.3.3 Rouse' replieken op Turners bezwaar: niet-normatieve beschrijving 76

2.5 Conclusie 77

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk 79

3.1 Methodologische bemerkingen 80

3.2 Algemene duiding 81

3.2.1 Oorsprong van issues en stakes 81

3.2.2 Temporeel karakter 82

3.3 Verhouding tussen issue en stake: twee dimensies of niveaus van normativiteit 83

3.3.1 Niveaus 83

3.3.2 Dimensies 86

3.4 Stakes 87

3.4.1 Stakes: hermeneutische cirkel 87

3.5 Issues 89

3.5.1 Issue als intentioneel object 89

3.5.2 Issue als vraag die we stellen? 93

3.6 Intentioneel object vs. wetenschappelijk object 94

3.6.1 Wetenschappelijk object als toets voor kennis 94

3.6.1.1 Hoe kan iets dat al bepaald is, normatieve binding uitoefenen? 95

3.6.1.2 Probleem: wat doet ertoe? 96

3.6.1.3 Andere problemen 97

3.6.2 Onmogelijke positie 98

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere vii

Page 12: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Inhoudstafel

3.6.3 Rouse' tussenpositie 99

3.7 De verzoenbaarheid tussen het intentioneel object en het object 100

3.7.1 Ends 100

3.7.2 Alignments 102

3.7.2.1 Problemen met ends als emergente patronen 102

3.7.2.2 Issues als middel om de doelgerichtheid van de praktijk in vraag te stellen 103

3.7.3 Issues, ends, objecten? 104

3.7.3.1 Kanttekening bij het voorbeeld 105

3.7.4 Resolutie van issues 106

3.8 Receptie van het begrip issues door anderen 106

3.8.1 Isabelle Peschard 107

3.8.2 Fabienne Peter 107

3.8.3 Frank Nullmeier en Tanja Pritzlaff 108

3.8.4 Matthew Walhout 108

3.8.5 Synthese 109

3.9 Mogelijke verheldering: verschillende niveaus 110

3.9.1 Niveaus als sleutel tot temporaliteit en constitutie 113

3.10 Conclusie 115

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk 116

4.1 Fenomenen 117

4.1.1 Transcendente realiteit vs. fenomeen 118

4.1.2 Wat zijn fenomenen niet? 119

4.1.2.1 Wat zijn fenomenen wel: Ian Hacking en Nancy Cartwright 120

4.1.2.2 Wat zijn fenomenen wel: Karen Barad 121

4.1.2.3 Wat zijn fenomenen wel: de keuze van Rouse 122

4.2 Constitutie 122

4.2.1 Barads agential realism 123

4.2.2 Barads intra-action 125

4.2.2.1 Toelichting: kwantumfysica 125

4.2.2.2 Toelichting: hypothetisch sociaal-psychologisch experiment 126

4.2.3 Intra-actie en meten bij Rouse 128

4.2.3.1 De rol van de meting 129

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere viii

Page 13: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Inhoudstafel

4.2.3.2 Vergelijking met de hermeneutiek 130

4.2.3.3 Leidt de centrale rol van het meetproces tot reductionisme? 133

4.3 Praktijk als transcendentaal begrip 135

4.3.1 Kant: transcendentaal subject of eenheid van de apperceptie 136

4.3.2 Normative pragmatics of judgment 137

4.3.3 De praktijk als transcendentaal subject 139

4.3.4 De praktijk: objectiverende functie 143

4.3.4.1 Praktijken als meervoud 144

4.3.4.2 De praktijk: constitutie via meten 145

4.4 Kloof tussen het transcendentale en empirische 146

4.4.1 Fenomeen als transcendentaal begrip? 146

4.4.2 Trojaans paard: hoe het transcendentale te verbinden met het empirische? 147

4.4.3 De ontdubbeling als het in nieuwe termen stellen van Rouse' eigen vraag 149

4.5 Andere problemen 149

4.6 Conclusie 152

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse 154

5.1 Martin Heidegger en de relatie tussen existentie en essentie 154

5.1.1 Ontologie vs. ontologieën 155

5.1.2 Kochan: Rouse' verkeerde interpretatie van Heidegger 156

5.1.2.1 Kochans verkeerde interpretatie van Rouse 157

5.1.2.2 Is Rouse een realist of antirealist? 159

5.1.2.3 Alternatieve formulering 160

5.1.3 Existentie, essentie en temporaliteit 161

5.1.4 Rouse' omgang met ontologie en betekenis verzoend 162

5.2 Robert Brandom en de relatie tussen epistemologie en ontologie 162

5.2.1 Expressivisme: wat we doen als fundamenteel 163

5.2.1.1 Expressivisme: expressie als overgang tussen het impliciete en expliciete 164

5.2.1.2 Expressivisme: logica 164

5.2.2 Verhelderende parallellen met Rouse' werk 165

5.2.3 Rouse' omgang met epistemologie en ontologie verzoend 167

5.3 Het object 168

5.3.1 Het object en de verhouding tot Rheinbergers epistemic thing 169

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere ix

Page 14: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Inhoudstafel

5.3.1.1 Het object als functionele explicitatie ondergeschikt aan lokale doelen 170

5.3.1.2 Het object als expressie van impliciete capaciteiten 171

5.3.2 Het object als normatieve status 172

5.3.2.1 Het object als basis voor inter-fenomenale inferenties 172

5.3.2.2 Het object: horizontale en verticale as 174

5.3.2.3 Constitutie van het object: gradueel of discreet? 174

5.3.2.3.1 Aanscherping van onze eerdere interpretatie van issue 175

5.3.2.3.2 Issue als lokaal geconstitueerde objectpool van een fenomeen 177

5.3.3 Constitutie en de temporaliteit van ons wetenschappelijk begrip 177

5.4 Objectiviteit 178

5.4.1 Historische duiding van objectiviteit 179

5.4.2 Objectiviteit als subject-positie 180

5.4.3 Markeringen als koppelpunt voor de verweving van materie en discours 181

5.4.3.1 Kritische opmerking 182

5.4.4 Responsiviteit 183

5.5 Conclusie 183

Algemeen besluit 185

Deelconclusies 185

Antwoord op onze vraag 189

Beperkingen van deze studie en suggesties voor verder onderzoek 189

Bibliografie 191

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere x

Page 15: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Inleiding

Inleiding

… neither a conception of nature as seemingly utterly indifferent to norms, nor a humanismthat subordinates all understanding to parochial human capacities or interests …

Joseph Rouse – Articulating the World: Toward a New Scientific Image, p. 20

Aanleiding

Het bovenstaande citaat vat in enkele woorden de fascinatie samen die ik ontwikkelde voor

het werk van Joseph Rouse en die ik graag zou overbrengen. Rouse stelt zich vragen over de plaats

van mensen in de wereld en richt zich daarbij op wetenschap als plaats waar mens en wereld

samenkomen. Mijn keuze voor zijn werk als thesisonderwerp verliep via de ethiek van

wetenschapscommunicatie en via feministische (wetenschaps)filosofie. Ik wilde echter

'fundamenteler' werken en kwam uit bij het werk van Rouse—dat overigens relevant is voor beide

andere gebieden. Vragen naar wat wetenschap is, hoe ze zich verhoudt tot andere manieren die we

als mensen hebben om ons uit te drukken, en welke normatieve beginselen of mechanismen ons

vervlechten met de wereld waarin we leven, leerde ik langzaam articuleren middels het lezen van

zijn werk. Het volgen en beoordelen van de antwoorden die hij poogt te geven, vormde een grote

uitdaging.

Vraagstelling en -situering

In dit werk stellen we de vraag wat 'het object' inhoudt in het werk van Joseph Rouse. Hij

verwerpt het debat tussen wetenschappelijk realisme en sociaal-constructivisme, omdat beide

stromingen uitgaan van fundamenteel dezelfde visie op de relatie tussen kenner en wat gekend

wordt: een abstract kensubject dat tegenover een tijdloos object staat. De epistemische relatie houdt

tevens een wereldbeeld in: het subject is onderdeel van een menselijke, normatieve sfeer; het object

van de fysische, causale en anormatieve sfeer. Kennis bestaat uit juiste menselijke representaties

van de causale wereld. De onafhankelijkheid van subject en object staat in voor de toetsbaarheid en

dus voor de normativiteit van onze kennis (dat wil zeggen: dat onze kennis normatief is).

Rouse verwerpt zowel deze epistemische relatie als de achterliggende ontologie, die hij,

gegeven de vermeende vorm van onze kennis, 'representationalistisch' noemt. Hij poogt een

alternatief te formuleren dat vertrekt vanuit de wetenschapspraktijk. Zowel subject als object

hebben hun plaats in die wetenschapspraktijk. De onafhankelijkheid tussen beide komt op losse

schroeven te staan. Dit tast volgens Rouse niet zozeer de mogelijkheid van waardevolle kennis aan;

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 1

Page 16: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Inleiding

in zijn optiek is de normativiteit van die kennis precies onverklaarbaar als subject en object volledig

onafhankelijk worden geacht. Hij lokaliseert daarom de normativiteit van kennis eveneens in de

praktijk, in de relatie tussen aspecten van de praktijk die zich pas in de praktijk doen gelden als

subject en object. Sterker uitgedrukt: hij bestempelt normativiteit als kenmerk van de praktijk,

waarbij de praktijk voorafgaat aan het subject en object.

Het begrip 'normativiteit' is niet evident. Het is aangewezen het begrip uit te splitsen naar

normatieve autoriteit en normatieve binding. Het eerste betreft de vraag waarop een oordeel

gebaseerd moet zijn om correct te kunnen zijn. Wat betreft de normatieve autoriteit voor

wetenschappelijke kennis is Rouse het eens met de representationalisten: de toetssteen voor onze

kennis is de objectieve werkelijkheid. Rouse zal 'objectieve werkelijkheid' echter anders invullen en

proberen binnen de praktijk te brengen. Het tweede betreft de vraag hoe die objectieve

werkelijkheid ons denken en doen beïnvloedt of bindt, oftewel hoe die binding ontstaat en in stand

wordt gehouden.

Hier verschilt Rouse van zijn filosofische opponenten. Zij wijzen naar objectiviteit als

waarde die onze kennisverwerving stuurt en die instaat voor de binding aan de objectieve

werkelijkheid. Voor Rouse voldoet dit antwoord niet, want het betreft enkel een verschuiving van

het probleem: ze formuleren een waarde waaraan voldaan moet worden om te waarborgen dat ze het

object 'bereiken', dat ze als richtsnoer of maatstaf voor de geldigheid van onze kennis nemen.

Aangezien het normatieve en het causale, oftewel het subjectieve en het objectieve echter als twee

inherent gescheiden domeinen worden opgevat, is volgens Rouse zulk contact principieel

onmogelijk.

Rouse staat een radicale revisie voor van normativiteit; hij herlokaliseert haar naar de

praktijk. Als 'normativiteit' echter al geen evident begrip was, geldt dat evenmin voor het

praktijkbegrip, laat staan voor de toepassing van het eerste op het tweede. De praktijk gaat aan

zowel subject als object vooraf; ze is dus zowel discursief of conceptueel als materieel. Wat is de

normativiteit van een praktijk? Rouse probeert uit te werken hoe de concrete omgeving waar we

altijd al in zitten, invloed uitoefent op wat we (kunnen) zeggen, denken en doen. Niet alleen creëert

die omgeving wat Rouse noemt een 'veld van mogelijkheden'; ook kunnen we aan de hand van

contextuele doelen een oordeel vellen over die mogelijkheden tot handelen in termen van,

bijvoorbeeld, goed en slecht, gepast en ongepast of noodzakelijk en onnodig.

Als we dus vragen wat het object inhoudt in het werk van Joseph Rouse, worden we

gedwongen te vertrekken vanuit die normatief geachte wetenschapspraktijk. In deze masterproef

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 2

Page 17: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Inleiding

proberen we zijn visie op het object en de praktijk te expliciteren. Het eerste—het object—

thematiseert Rouse quasi in het geheel niet; het tweede—de praktijk—karakteriseert hij vrij

uitvoerig, hoewel hij het verband tussen de praktijk en het object (waaraan de praktijk zogezegd

'voorafgaat') wat terzijde laat. Leidende vraag in deze masterproef is dus: wat is de rol en de aard

van het object en wat is het verband tussen het object en de wetenschapspraktijk in Rouse'

beschouwing van wetenschap?

Relevantie

Mijn werk is, ten eerste, een individuele oefening in filosofische verheldering. Ondanks dat

ik tijdens en buiten mijn opleiding kennis maakte met andere wetenschapsfilosofen, is de verdieping

in Rouse' werk van een andere aard en gewicht. Ik heb me zijn perspectief zo grondig proberen

eigen te maken dat het soms moeilijk bleek er opnieuw afstand van te nemen om op te kunnen

merken waar de daadwerkelijke originaliteit en vruchtbaarheid van zijn analyse ligt, en eventuele

problemen of lacunes aan te wijzen. Niettemin vind ik dat ik daarin geslaagd ben. Zijn werk is een

perspectief dat ik kan innemen in het reflecteren over wetenschap en alle vragen daaromtrent, een

perspectief dat ik heb geleerd binnenstebuiten te keren, in de hoop open te blijven staan voor

uitdagingen.

Ten tweede poogt mijn werk het oeuvre van Rouse te ontsluiten voor lezers die er nog niet

bekend mee zijn. Dat oeuvre is significant in de hedendaagse filosofie: Rouse is één van de centrale

figuren die de practice turn in de sociale, politieke en wetenschapsfilosofie faciliteerden en blijven

toelichten en verfijnen. Daarnaast is hij wellicht de belangrijkste hedendaagse interpreet van Martin

Heidegger in de Anglo-Amerikaanse filosofie, en vormt hij, algemener gesproken, een interessant

kruispunt tussen de analytische en continentale wetenschapsfilosofie. Hij schrijft aan een

omvangrijk oeuvre waarin ik een aantal interessante sporen heb belicht.

Bovendien bleek er nog relatief weinig secundaire literatuur over zijn werk te zijn

verschenen, wat mijn taak er niet gemakkelijker maar wel uitdagender en potentieel interessanter op

maakte. Voor zover mogelijk heb ik gebruik gemaakt van de weinige beschikbare artikels en

gepoogd die in perspectief te plaatsen. Mijn eigen aanpak bestaat uit het wijzen op enkele rode

draden in zijn werk, het geven van een gedetailleerde analyse van enkele kernbegrippen, het

blootleggen van sommige wortels in zijn denken en aan de hand daarvan te komen tot een

interpretatie en oordeel over de vruchtbaarheid van zijn werk. Een constante is het afzetten van

Rouse' werk tegen wat ik noem de klassieke, traditionele of representationalistische notie—van het

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 3

Page 18: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Inleiding

object, van het beeld van wetenschap, van kennis, enzovoort. Dit dient een strategisch doel: het

moet het werk van Rouse duidelijker uit doen komen. Het vormt contrastmateriaal waarvan ik besef

dat het in de hier gepresenteerde, ongenuanceerde vorm in de praktijk quasi nooit zal voorkomen.

Ten derde, gelieerd aan het vorige, denk ik dat Rouse' rigoureuze, systematische aanpak leidt

tot iets dat wellicht als een wetenschapsfilosofisch kader zou kunnen dienen voor het zeer rijke

interdisciplinaire veld van science and technology studies. De laatste decennia zijn er vanuit

disciplines als sociologie, antropologie en geschiedenis, en vooral ook uit een wisselwerking van

zulke disciplines, creatieve studies gemaakt naar de wetenschapspraktijk die aspecten ervan onder

onze aandacht brengen die lange tijd werden verwaarloosd.

Auteurs als Bruno Latour brengen bij tijden zeer metaforische of juist intuïtieve analyses

naar voren van zaken als wetenschappelijk taalgebruik, de dynamiek tussen wetenschapper en

onderzoeksobject en de synergie tussen maatschappelijke en wetenschappelijke krachten. Die

analyses liggen echter qua concepten en methoden te ver verwijderd van de klassieke

wetenschapsfilosofie voor die laatste om zulke werken probleemloos als referent te nemen. Noties

als de aard van het object, objectiviteit en waarheid komen doorgaans slechts impliciet aan bod of

op zodanige wijze dat de behandeling moeilijk aansluiting vindt bij de lange traditie van de

filosofie. Dit kan verfrissend zijn, maar staat een daadwerkelijke uitwisseling ook in de weg. Het

werk van Rouse kan hier mogelijk een rol vervullen, aangezien het een grondige filosofische

analyse en keuze van vragen combineert met een uitzonderlijke sensibiliteit voor de specificiteit van

vaak verwaarloosde aspecten van de wetenschapspraktijk. Opdat zijn werk die rol kan vervullen,

moet het wel eerst grondig doorgelicht en her en der verhelderd worden. Daartoe wil ik bijdragen

met dit werk.

Concrete structuur

Het werk bestaat uit vijf hoofdstukken en een algemeen besluit. De eerste twee

hoofdstukken zijn voornamelijk inleidend en behandelen enkele basisaspecten van Rouse' werk die

cruciaal zijn om zijn visie op het object in te kaderen. Ze verschillen namelijk significant van hun

representationalistische pendanten. Aangezien het vooralsnog ontbreekt aan goede secundaire

literatuur, kon ik niet daarop voortbouwen maar moest ik ook de basis zelf uitspitten en formuleren;

daarom is zo'n uitgebreide bespreking niet alleen noodzakelijk maar ook nuttig.

Bovendien is de vraag die we stellen, een zeer fundamentele. Gegeven dat Rouse poogt een

kader te ontwikkelen dat in de belangrijkste opzichten haaks staat op de representationalistische

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 4

Page 19: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Inleiding

epistemologie en ontologie, vergt een helder zicht op het object een beknopte inleiding op de basis

van zijn kader. Door de alomvattendheid van dit kader heeft 'beknopt' echter een resultaat dat qua

absoluut aantal pagina's alsnog redelijk omvangrijk is. Niettemin moet (zo niet alles, dan toch het

meeste van) wat er staat, er daadwerkelijk staan, ook omdat Rouse' taalgebruik en conceptuele

arsenaal zeer rijk, maar complex is. Om de tekst niet al te compact en dus onbegrijpelijk te maken,

zeker voor wie nog niet bekend is met het werk van Rouse, hernemen we her en der herhaaldelijk

de belangrijkste zaken—doorlopen we aldus telkens opnieuw de hermeneutische cirkel die ook in

Rouse' werk zo centraal staat—en werken we enkele voorbeelden uit. De laatste drie hoofdstukken

vormen onze eigenlijke analyse. Ze reflecteren onze interpretatieve keuzes het sterkst en bevatten

voorstellen tot verheldering, wijziging of ontwikkeling. De inhoud van de hoofdstukken is als volgt.

Hoofdstuk 1 geeft allereerst een overzicht van de context waarin Joseph Rouse werkt. We

introduceren kort het interdisciplinaire veld van de science studies en bespreken de science wars uit

de jaren '90 om aan te geven dat het werk in dit veld met wisselend enthousiasme en sympathie

wordt ontvangen. Voorts bespreken we twee belangrijke filosofische engagementen die Rouse in

zijn werk aangaat: de hermeneutiek en het naturalisme. We duiden de betekenis van beide termen,

zowel in relatie tot het werk van Rouse als tot de filosofische traditie in het algemeen, en bespreken

hoe de engagementen zich tot elkaar verhouden. Hoofdstuk 1 geeft antwoord op de vraag in welke

termen de vraag naar het object volgens Rouse eigenlijk precies gesteld moet worden.

Hoofdstuk 2 licht twee begrippen uit het eerste hoofdstuk, 'praktijk' en 'normativiteit', verder

toe die cruciaal zullen blijken voor de plaats van het object in het werk Rouse. We proberen van de

praktijk een beeld in vogelvlucht te geven, om telkens verder in te zoomen op belangrijke

kenmerken. Nauw verweven met de praktijk is Rouse' invulling van normativiteit; de praktijk is

normatief. Ze heeft invloed op wat de participanten aan de praktijk begrijpelijk kunnen zeggen of

doen; ze structureert het veld van handelingsmogelijkheden. Hij concipieert normativiteit als

normative accountability naar issues en stakes die binnen de praktijk vorm aannemen eerder dan als

accountability to norms. Hoofdstuk 2 geeft dus antwoord op de vraag in welke termen we de beide

begrippen moeten verstaan om de reikwijdte en relevantie van Rouse' project te bevatten.

Hoofdstuk 3 gaat dieper in op de termen issues en stakes die zo belangrijk zijn om te

begrijpen hoe het komt dat onze kennis normatief is. We bespreken hun anaforisch en temporeel

karakter; ook zij krijgen maar in de praktijk betekenis. Stakes duiden we als de voorziene gevolgen

van een handeling, en dus wat die betekent voor onze toekomstige handelingsmogelijkheden. Voorts

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 5

Page 20: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Inleiding

komen we tot de conclusie dat een issue een intentioneel object is, waarvan de 'resolutie' instaat

voor de constitutie van (Rouse' versie van) het wetenschappelijk object. Hoofdstuk 3 geeft dus

antwoord op de vraag welke vorm de normatieve binding in de praktijk aanneemt. Ook vormt het

een eerste aanwijzing voor het verband tussen de normativiteit van de praktijk, de constitutie van

het object en de uiteindelijke normativiteit van onze kennis.

Hoofdstuk 4 behandelt de 'constitutie' van het object en wat die constitutie eigenlijk inhoudt.

Rouse duidt fenomenen, in plaats van objecten, aan als de metafysische basiseenheid van de

realiteit; we onderzoeken daarom wat 'fenomeen' wil zeggen. De constitutie van subject en object

vindt plaats binnen een fenomeen, middels een interactief meetproces. De stakes van de vorm of

methode van dit meten betreffen de specifieke wijzen waarop de vorm of methode ons in staat stelt

om te interageren met het intentioneel object, oftewel issue. Voorts gaan we in het tweede luik in op

de rol van de praktijk in de constitutie. Dit tweede luik legt belangrijke transcendentale tendenzen in

Rouse' werk bloot. In eerste instantie betekent dit vooral verheldering; in tweede instantie stelt het

Rouse' werk voor een fundamenteel probleem dat de coherentie van zijn gehele project in twijfel

trekt. Hoofdstuk 4 geeft dus antwoord op de vraag wat constitutie is, wat de rol van de praktijk is,

en of deze noties coherent zijn.

Hoofdstuk 5 gaat dieper in op de vraag wat het object nu eigenlijk is bij Rouse en wat voor

rol het vervult. We werken zijn heideggeriaanse en brandomiaanse inspiraties uit en gebruiken die

om problemen uit eerdere hoofdstukken mee te behandelen. We concluderen bijvoorbeeld dat

Rouse' ongedifferentieerde taalgebruik qua epistemologie, ontologie en betekenis toch niet

tegenstrijdig is. Ook stellen we dat constitutie van objecten moet gezien worden als een gradueel

proces in plaats van als discrete gebeurtenis. We scherpen onze interpretatie van issue aan: het is

best begrepen als een lokaal geconstitueerde objectpool. Na een expressivistische karakterisering

van de rol van het object in de praktijk bespreken we tot slot wat objectiviteit nog betekent in

Rouse' systeem. In hoofdstuk 5 komen alle sporen uit de voorgaande hoofdstukken samen; het

vormt een antwoord op de vraag naar de aard van het object en diens plaats in de praktijk.

Tot slot formuleren we een algemeen besluit. Daarin reflecteren we voor het laatst over de

vraag die aan de basis van ons werk lag: wat is de rol en de aard van het object en wat is het

verband tussen het object en de wetenschapspraktijk in Rouse' beschouwing van wetenschap?

Bovendien duiden we op interessante vervolgvragen en pistes die onduidelijkheden of lacunes in

Rouse' werk kunnen verhelderen of vullen.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 6

Page 21: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

We come to consider what is the case only in the course of taking our stand upon what it is to be. It is not that we thereby determine what is the case, for we do not. It is rather that we discover what is only by how it affects us.

Things matter to us, we are vulnerable to them, and only thereby can we make sense of what they are.

Joseph Rouse – Knowledge and Power, p. 65

Het doel van dit hoofdstuk is dus de basis te leggen voor een diepere studie van het werk van

Rouse omtrent het wetenschappelijk object in de hoofdstukken die op dit volgen. Om het werk van

Joseph Rouse te kunnen begrijpen, en om antwoord te kunnen geven op onze vraag naar de rol en

aard van het wetenschappelijke object, is het belangrijk om het kader te begrijpen waarbinnen

Rouse wetenschapsfilosofie bedrijft. Allereerst zetten we Rouse en zijn werk in perspectief door

kort in te gaan op science studies, het veld waarin Rouse zich beweegt, en zijn belangrijkste

sparring partners even aan te stippen. Voorts besteden we aandacht aan de startpunten van zijn

analyses. In de inleiding merkten we al op dat Rouse een fundamentele revisie voorstelt van de

gangbare wijze van over wetenschap denken. In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de problematiek

die Rouse leidt tot het verwerpen van die gangbare denkwijze en die een argument vormt voor het

proberen formuleren van een alternatief. Ook maken we het denkkader waarvan hij wél wil

vertrekken, specifieker en duiden we in de formulering van dit denkkader een aantal chronologische

stappen en verfijningen aan. In zijn vroege werk formuleert Rouse een universele hermeneutiek. We

zullen beargumenteren dat deze methode zowel licht werpt op de wijze waarop Rouse aan

wetenschapsfilosofie doet als op de wijze waarop wetenschappers aan wetenschap doen. Die

hermeneutiek blijft impliciet aanwezig in zijn verdere ontwikkeling, maar wordt in een later

stadium opnieuw geformuleerd in de vorm van een verbintenis aan het naturalisme, dat bovendien,

op zijn beurt, een instrument vormt om scherp te stellen wat er nu precies mis is met de klassieke

opvatting van kennis.

1.1 Situering

Joseph Rouse is een hedendaagse Amerikaanse wetenschapsfilosoof aan Wesleyan

University. Zijn werk situeert zich primair op het vlak van de wetenschapsfilosofie, maar in mindere

mate ook op het vlak van de sociale filosofie. Hij schrijft regelmatig over feministische filosofie en

over denkers als Martin Heidegger en Thomas Kuhn. Zijn werk kent een sterk historische inslag,

zowel in artikels die één (aspect van een) auteur belichten als in de teksten waarin hij zijn eigen

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 7

Page 22: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

ideeën ontwikkelt. Dat laatste doet hij steevast in relatie tot de hedendaagse en klassieke denkers die

hem inspireren, zoals Robert Brandom, John Haugeland en Otto Neurath. Rouse bezet een

belangrijke positie in het veld van de science studies. Hij synthetiseert in zijn werk de resultaten van

menige empirische interdisciplinaire studie en probeert te komen tot filosofisch stabiele noties van

kernbegrippen of -relaties als praktijken, relaties tussen subjecten en objecten en hoe die beide

polen op te vatten. In het vervolg bekijken we, om Rouse in de traditie te plaatsen in relatie waartoe

hij begrepen kan worden, het veld van de science studies en plaatsen we het kort in het kader van de

science wars. Daarna bespreken we zijn benaming als post-constructivist en hoe zich dat verhoudt

tot zijn en ons werk.

1.1.1 Science studies

Andrew Pickering besteedt aandacht aan de opkomst in de jaren '70 van de vorige eeuw van

SSK, de Sociology of Scientific Knowledge, in zijn canonieke Science as Practice and Culture

(1992). Het luidde een verschuiving in in de interdisciplinaire studie van wetenschap, die in de jaren

'80 definitief de tot op vandaag kenmerkende vorm aannam: “the move toward scientific practice,

what scientists actually do” (1992: 2). Mario Biagioli (1999) geeft aan dat een karakterisering van

een veld als science studies op het eerste gezicht niet zo moeilijk lijkt: het gaat immers om de studie

van wetenschap. Het gaat echter niet, zoals bijvoorbeeld in kunst- of literatuurwetenschap, om een

discipline die zijn eigen materiaal aflijnt, zoals de kunstwetenschap probeert te bepalen wat kunst is

en wat niet. Science studies vertrekken vanuit dat wat wordt aangemerkt door wetenschap als

wetenschap. De aflijning van het domein gebeurt dus niet op methodologische, maar op sociale

basis. Biagioli drukt het uit als een inverse kolonisatie: in plaats van dat science studies een veld

ontginnen, dicteert het veld hoe het bestudeerd moet worden (1999: xiii). De autoriteit ligt bij het

veld en dat veld staat niet altijd welwillend tegenover zijn bestudering. Niet zelden wordt science

studies voorgesteld als een onverdeeld kritisch apparaat, opgevat als afkeurend en bestrijdend in

plaats van onderzoekend en verhelderend (1999: xiii).

De verschuiving van aandacht naar de praktijk, welwillend bezien of niet, betekende een

einde van de periode waarin de conceptualiteit van wetenschap het belangrijkste, zo niet het enige

aspect was aan wetenschappelijk gedrag dat breed werd bestudeerd. Een belangrijk aspect was de

ontwikkeling van empirische studies (Pickering 1992: 5), waarvan The Uses of Experiment

(Gooding et al. 1989) en Models as Mediators (Morgan en Morrison 1999) belangrijke voorbeelden

zijn die, afhankelijk van de discipline, even canoniek zijn als Pickerings boek. In die boeken wordt

de rol van dagdagelijkse onderzoeksactiviteiten zoals experimenteren en modelleren opnieuw

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 8

Page 23: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

bekeken en afgeschilderd als gedeeltelijk autonome wetenschappelijke systemen die

verantwoordelijk zijn voor zaken als het openleggen van nieuwe gebieden van onderzoek die nog

niet geconceptualiseerd werden, het leggen van de verbinding tussen theorie en realiteit of het

zorgen voor de uitbreiding van semantiek of toepassingsgebied van theorieën. Bovendien is de

dagdagelijkse praktijk volgens science students zodanig van invloed dat categorieën en

onderscheidingen die we doorgaans voor evident aannemen zoals die tussen natuur en cultuur of

lichaam en geest, in wezen in de praktijk worden gemaakt (Pickering 1992: 21). Dit is bovendien

een van de plaatsen waar wetenschapsfilosofie vanuit een minderheidsstandpunt belangrijke

inzichten kan verschaffen, zoals de feministische (Nelson en Nelson 1996). Daarop, en op andere

aspecten van de praktijk, verliezen we echter het zicht als we ons enkel richten op een

rationalistische en theoretische beschouwing van wetenschap. Deze aspecten terug onder de

aandacht brengen is wellicht het belangrijkste streven in science studies—hoewel het niet altijd

even helder gebeurt, waar ze terecht op afgerekend worden.

1.1.2 Science wars

De protagonisten van de science wars waren, in dat opzicht conform verwachting, niet

zelden prominente science students, zoals bijvoorbeeld Bruno Latour (Frasca-Spada en Jardine

1997: 222). Paul Gross en Norman Levitt brachten in 1994 de eerste editie van Higher Superstition.

The Academic Left and Its Quarrels with Science uit. Ze viseerden niet zozeer Latour persoonlijk als

wel Amerikaanse boegbeelden van onder meer de postmoderne, feministische en

multiculturalistische filosofie als “'Academic Left' at once militant and ill-informed in its criticisms

of science” (Frasca-Spada en Jardine 1997: 219). Ze beschuldigen de academische linkse elite ervan

niet alleen (en soms terecht) kritisch te staan tegenover bepaalde toepassingen van

wetenschappelijke kennis, maar een vijandigheid tentoon te spreiden naar de sociale structuren van

wetenschap, naar een vermeende gedeelde mentaliteit van individuele wetenschappers en naar de

inhoud van wetenschappelijke kennis zelf (1998: 2). Waar de natuurwetenschappen lange tijd

bespaard zijn gebleven van ongeïnformeerd en politiek gemotiveerd commentaar, is dit veranderd,

en hebben de science students “overcome their former timidity or indifference toward the subject

[of natural science] not by studying it in detail but rather by creating a repertoire of rationalizations

for avoiding such study” (1998: 6). Gross en Levitt proberen aan te tonen dat er een kwalitatief

verschil is met een serieuze en objectieve onderneming als de natuurwetenschap en dat de ideologen

van de science studies van die status moeten afblijven. De Sokal hoax, waarbij een bewust onzinnig

artikel van Alan Sokal door de selectie kwam van een tijdschrift van de soort geviseerd door Gross

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 9

Page 24: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

en Levitt, bleek voor de verdedigers van een strenge, pure wetenschap1 een zeer krachtige illustratie

van de vermeende absurditeit en betekenisloosheid van science studies.

Benjamin Cohen trekt een voor de hand liggende parallel met het Two Cultures-debat

ingeluid door C.P. Snow in zijn beroemde toespraak en tekst The Two Cultures and the Scientific

Revolution (Cohen 2001). Daarin kaartte Snow aan dat de mens- en natuurwetenschappen in wezen

zodanig van elkaar verschilden dat er ook een kwalitatieve kloof gaapte tussen de niveaus van

geloofwaardigheid en autoriteit waar beide groepen beroep op kunnen doen. Cohen wijst er echter

op dat de science wars uit de jaren '90 van de vorige eeuw anders verliepen dan de strijd tussen

Snow en zijn menswetenschappelijke opponenten. Waar hun strijd ging om de vraag welke van de

twee groepen superieur was of het belangrijkste in de menselijke geschiedenis, draaiden de science

wars om het omgaan met de kloof tussen de groepen. De natuurwetenschappen willen de kloof

zowel retorisch, inhoudelijk als politiek in stand houden; science studies probeert de kloof juist

minder evident te maken, te wijzen op overlappingen en overbruggingen, of de kloof zelfs in zijn

geheel te ontkennen (Cohen 2001: 11). Het onbegrip voor elkaar tiert welig (Frasca-Spada en

Jardine 1997: 222) en draait om wederzijdse karikaturen van wetenschap: “science as a

disinterested pursuit of knowledge vs sciences as socially and politically engaged activities”

(Frasca-Spada en Jardine 1997: 230). Het wetenschappelijk object neemt in beide zeer verschillende

vormen aan.

1.1.3 Onderwerpen in science studies en het werk van Rouse

Het is in deze context dat het domein van de science studies zich verder ontwikkeld heeft en

waarin ook het werk van Rouse zijn ontstaan kent. Het veld is zeer breed en belicht zeer veel

aspecten van wetenschap in de praktijk. Zo is een telkens terugkerend thema de epistemologische

impasse van het debat tussen realisme en constructivisme qua wetenschappelijke kennis en

objecten, en de grens die beide vertegenwoordigen tussen het object en het subject (Biagioli 1999:

xv). Dit is ook een thema dat in het oeuvre van Rouse centraal staat. Bovendien is het een poging

om ook de retorische impasse van de science wars achter zich te laten—een poging die echter

regelmatig verkeerd wordt verstaan als de zoveelste sociaal-constructivistische, relativistische

zweer. Rouse staat eveneens stil bij een ander veel voorkomende cluster van thema's, die wordt

1 Frasca-Spada en Jardine (1997: 230) wijzen zijdelings op werk van Mary Douglas die het taalgebruik van de science defenders analyseert en een overvloed aan reinheidsmetaforen opmerkt. Ze wijst erop dat “concerns about contamination and defilement are particularly in evidence when the threat is from something that is of uncertain status, neither flesh nor fowl: science studies, bordering as they do on the Humanities and Sciences, are just such ambiguous objects” (Frasca-Spada en Jardine 1997: 230). Het dient als illustratie voor de bewering dat het debat niet in erg emotioneel neutrale termen werd gevoerd.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 10

Page 25: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

gekenmerkt door de vraag naar de vorming en invloed van cognitieve stijlen, regionale culturen,

historische contingenties, instrumenten, technieken en technologie op de ontwikkeling van

wetenschap (Biagioli 1999: xv). Rouse legt zelf vooral de nadruk op het feit dat praktijken

historisch en materieel zijn. In lijn van Martin Heidegger benadrukt hij dat we altijd al ergens zijn,

geconfronteerd met mogelijkheden die onder meer bestaan dankzij de al aanwezige instrumenten.

Voorts is ook de feministische (wetenschaps)filosofie goed vertegenwoordigd in science studies,

evenals de vraag in hoeverre een institutie als wetenschap bevooroordeeld is ten voordele van

dominante sociale groepen in het algemeen, langs assen van gender, seksuele voorkeur, ras of

lichamelijke kwaliteiten (Biagioli 1999: xv). Ook wat dit betreft geeft Rouse blijk van een grote

sensibiliteit. Hij schrijft regelmatig over feministische filosofie en treedt er in zijn grote werken

(1987, 1996a, 2002a) herhaaldelijk en diepgaand mee in dialoog.

Een laatste voorbeeld van het soort vragen dat aan de orde van de dag is in science studies,

vallen onder wat Lorraine Daston noemt “applied metaphysics” noemt: toegepaste metafysica

“studies the dynamic world of what emerges and disappears from the horizon of the working

scientist” (2000: 1). De objecten die het bestudeert, zijn tegelijkertijd werkelijk én historisch (2000:

3). De overeenstemmende ontologie zou er dus eveneens een dynamische zijn, een “ontology in

motion” (2000: 14). Ook Rouse houdt zich bezig met de vraag waarom bepaalde

onderzoeksobjecten opduiken om later weer te verdwijnen, ofwel uit desinteresse, ofwel uit beter

inzicht, en waarom bepaalde objecten al wél een betrekkelijk lang leven leiden.2 Rouse klinkt zijn

eigen denken vast aan het denken van vele anderen. We noemden al figuren als Martin Heidegger,

Robert Brandom, Thomas Kuhn, Otto Neurath en John Haugeland. Onder de veelbesproken

feministische auteurs die zowel bijdragen aan zijn wetenschapsfilosofische, praktijktheoretische als

morele ontwikkeling zijn Karen Barad, Evelyn Fox Keller en Donna Haraway. Ook denkers als

Nancy Cartwright, Ian Hacking, Bruno Latour en W.V.O. Quine behoren tot zijn vaste intellectuele

entourage. De opgesomde mensen behoren tot zeer uiteenlopende stromingen. Rouse' oeuvre staat

op het kruispunt van sommige ervan en verkrijgt helderheid met betrekking tot andere van die

denkers door zich tegenover hen te positioneren. Het maakt hem tot een auteur die niet alleen

boeiend is om te lezen omwille van wat hij zelf aan syntheses, terminologie en analyses bijdraagt,

maar ook omwille van het beeld van de rijke filosofische traditie relevant voor het onderwerp.

2 Daston contrasteert de toegepaste met een pure metafysica, die “treats the ethereal world of what is always and everywhere from a God's-eye-viewpoint” (2000: 1). Rouse ontkent de mogelijkheid van zo een zuivere metafysica, zoals we in latere hoofdstukken zullen zien. Waarschijnlijk is, ook gegeven Dastons eigen positie, dat ze het onderscheid voornamelijk retorisch bedoelt. Niettemin lijkt het een standaard te veronderstellen, zij het een standaard waarvan Rouse (en vermoedelijk dus Daston zelf ook) beseft dat ze omwille van later te bespreken, maar redelijk intuïtieve redenen per definitie onhaalbaar is voor mensen.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 11

Page 26: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

1.1.4 Post-constructivisme

Rouse wil zich niet laten gijzelen door het debat tussen realisme en antirealisme of

constructivisme. Peter Wehling (2006) rangschikt Rouse samen met denkers als Andrew Pickering

en Karen Barad onder de naam van post-constructivisme3, dat hij in zijn kiem aanwezig ziet al sinds

midden jaren '80 van de vorige eeuw, maar de laatste jaren tot wasdom ziet komen (2006: 81). De

term moet duiden op de verwerping van realisme en constructivisme als twee onontkoombare polen

in een debat dat eigenlijk in verkeerde termen is gesteld. Sociaal-constructivisme, bijvoorbeeld in

de vorm van SSK (Longino 2011), verschoof de aandacht van rationele, objectivistische

argumentatie voor de primauteit van wetenschappelijke kennis en het aannemen van specifieke

claims, naar sociale factoren die minstens een rol spelen in dit proces.

De termen waarin het realisme de vraag stelde, bleven bij de sociaal-constructivisten echter

ongewijzigd, zoals de premisse dat er zoiets bestaat als een aflijnbaar domein van

wetenschappelijke kennis en de veronderstelling dat sociale en cognitieve factoren in alle gevallen

te onderscheiden en van elkaar gescheiden zijn (Wehling 2006: 83). Een belangrijk verwijt aan het

adres van sociaal-constructivisten is hun rigoureuze uitsluiting van om het even welke niet-sociale

factor in hun verklaringen van wetenschappelijke kennis (2006: 84). Post-constructivisten ijveren

ervoor dat het veld van science studies de gewonnen inzichten in het belang van het sociale en

discursieve behoudt, maar die opnieuw probeert te integreren met de materiële aspecten van

wetenschap (2006: 85). Ze verwerpen daarbij de representationalistische ontologie: de wereld

bestaat uit objecten, dingen die gegeven en onafhankelijk van ons zijn in hun bestaan en

eigenschappen. Tegenover die wereld staat een kennend subject wiens kenactiviteit ten gronde

neerkomt op het representeren van die objectieve wereld tegenover hem. De toets voor die

kenactiviteit, het argument op basis waarvan die kennis waardevol wordt geacht, is de

overeenkomst tussen de inherent onherleidbare polen van kennis en gekende.

Wat er voor die representationalistische ontologie in de plaats kan komen is het belangrijkste

strijdpunt voor post-constructivisten en betreft een radicale herinterpretatie van wat kennis is, hoe

het tot stand komt en hoe het beoordeeld kan en moet worden. Zoals in de inleiding beschreven

proberen we in deze scriptie te achterhalen hoe het alternatief dat Rouse formuleert, eruit ziet,

waarbij we ons richten op de rol en hoedanigheid van het object in zo'n ontologie. In de rest van dit

hoofdstuk bekijken we twee kenmerken, twee rode draden in zijn werk die een eerste indruk geven

van hoe hij zijn alternatief bekleedt: hermeneutiek en naturalisme.

3 Het is een term die Rouse zelf niet regelmatig bezigt, maar wel bijvoorbeeld in 2002b: 62.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 12

Page 27: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

1.2 Hermeneutiek

In deze paragraaf duiden we het belang van de hermeneutiek als methode in het werk van

Rouse. We geven een korte historische kadering van de hermeneutiek die zich uitbreidt van een

exegetisch instrument tot een methodologie om praktijken mee te benaderen, eerst enkel de

menswetenschappen, daarna wetenschap in het algemeen. We geven een eerste karakterisering van

waar zo'n praktijk uit bestaat en waar het belang ervan ligt. We raken voor het eerst aan de

begrippen issues en stakes, die in hoofdstuk 3 uitgebreid besproken zullen worden in relatie tot het

wetenschappelijk object. Deze bespreking vormt een eerste concretisering van het alternatief voor

een representationalistische ontologie: een praktische universele hermeneutiek benadert het

wetenschappelijk object te midden van en middels instrumenten, rollen, doelen, sociale relaties en

materiële omstandigheden, kortweg: de specifieke configuratie van de omgeving. Die dingen bieden

een startpunt voor de interpretatie van het wetenschappelijk object in kwestie. Zo'n interpretatie

maakt echter deel uit te maken van de configuratie, waardoor deze wijzigt en er zich nieuwe

interpretatieve vraagstukken opdringen. We herkennen hierin de hermeneutische cirkel (Rouse

1987: 182). Alvorens over te gaan tot een bespreking van de tweede belangrijke rode draad in het

werk van Rouse, namelijk het naturalisme, merken we op dat de referenties aan de hermeneutiek in

recenter werk wat op de achtergrond zijn geraakt, maar dat ze niettemin nog steeds zeer relevant is

en doorklinkt in de specifieke invulling die Rouse aan zijn naturalisme geeft.

1.2.1 Twee niveaus van hermeneutiek in wetenschap

In zijn eerste monografie (1987) benadert Rouse de wetenschap op hermeneutische wijze.

Thema van dat werk is de relatie tussen kennis en macht, of ook tussen epistemologie en politiek

denken. Om die relatie bloot te leggen of er een inzichtelijk perspectief op aan te nemen, betoogt

Rouse, moeten we zowel de traditionele opvatting van kennis als van macht herformuleren. 4 Wat

betreft kennis stelt hij de eerder beschreven shift in focus voor: niet langer moeten we kijken naar

wetenschap als een representatieve en bovenal retrospectieve reconstructie van hetgeen we al

kennen (2002a: 160). We moeten juist aandacht besteden aan de praktijk van wetenschap, aan hoe

wetenschap gericht is op het onderzoek naar wat we nog niet kennen of doorgronden, en waar we

meer over te weten willen komen middels interactie tussen dat onbekende enerzijds en onszelf en 4 We behandelen zijn her-denking van het concept macht verder niet, maar voor de geïnteresseerde lezer: hij neemt

daarvoor de analyse van Michel Foucault als basis (zie bijvoorbeeld Rouse 1993), toont hoe die niet alleen voor de menswetenschappen vruchtbaar is, maar eveneens voor de natuurwetenschappen, en komt zodoende tot een verband met politiek: de wetenschappen als geheel zijn doordrenkt van een machtsdynamiek die we moeten onderkennen om op een heldere wijze om te kunnen gaan met de specifieke en algemene problemen die ze stelt. De politieke dimensie kent tevens een algemener gezicht dat men in eerste instantie wellicht niet direct als politiek herkent, namelijk hoe wetenschap en kennis onze handelingsmogelijkheden beïnvloeden.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 13

Page 28: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

wat we al denken te weten anderzijds. Rouse probeert dus te begrijpen wat wetenschappers

eigenlijk doen als ze aan wetenschap doen door hun gedrag in zijn context te plaatsen, in plaats van

het eruit te halen zoals men doet als men een rationalistische reconstructie van kennis geeft. Rouse

ontplooit aldus een filosofische hermeneutiek van de wetenschapspraktijk.

Het is echter belangrijk om op te merken dat met deze toepassing het belang van de

hermeneutiek in het werk van Rouse niet volledig geduid is. Hij laat namelijk zien hoe niet alleen

het denken over wetenschap, maar ook wetenschap zelf hermeneutisch is: het gedrag van

deelnemers aan de wetenschapspraktijk kan het beste als hermeneutisch begrepen worden, of nog

sterker, het is hermeneutisch van aard. Volgens Rouse is wetenschap een universele praktische

hermeneutiek: de wetenschapspraktijk omvat het te begrijpen wetenschappelijk object en is gericht

op het doorvorsen van dat object, terwijl ze in de vorm van haar deelnemers, haar instrumenten,

haar materiële omgeving en sociale rollen tegelijkertijd het interpretatief kader5 biedt (1996: 135).

Om de tweevoudige plaats van de hermeneutiek in het werk van Rouse beter te begrijpen, gaan we

achtereenvolgens kort in op de geschiedenis van de hermeneutiek en hoe de extrapolatie van de

hermeneutiek naar andere en bredere domeinen als begrijpelijk en vruchtbaar werd begrepen; op

cruciale punten van de praktische hermeneutiek van Heidegger die Rouse aanneemt als pijlers voor

zijn eigen ideeën; en op de conclusies die we kunnen trekken uit zijn aanwending van de

hermeneutiek.

1.2.2 Een uitbreidend domein voor de hermeneutiek: van tekst naar sociale wetenschappen

Wilhelm Dilthey, vader van de hermeneutiek als methode van de sociale wetenschappen,

transponeerde haar als methode van de studie van teksten naar de studie van het sociale domein.

Cruciaal in Diltheys extrapolatie van de methode naar het bredere toepassingsgebied, namelijk het

domein van de geesteswetenschappen dat naast teksten bijvoorbeeld ook handelingen en sociale

rollen als studie-objecten omvat, is de veronderstelling dat dit bredere gebied op eenzelfde manier

als altijd al betekenisvol moet worden verondersteld als dat we met teksten doen (Rouse 1987: 42).

Teksten6 treden we immers tegemoet in de veronderstelling dat ze betekenisvol zijn en dat we

middels aandachtige lezing een beredeneerde poging kunnen doen om die betekenis te achterhalen

of te verduidelijken—dat is wat interpretatie is: proberen begrijpen (1987: 42). In dit begrijpen is

5 De tegenstelling tussen object en kader krijgt, dankzij de woordkeus, te veel nadruk. Doorheen dit hoofdstuk zal blijken dat het geen tegenstelling betreft, maar eerder een pragmatische opdeling die interactie tussen de componenten niet uitsluit en bovendien kan verschuiven: wat als object en wat als kader wordt aanschouwd, verschilt per context (en gestelde vraag), maar ook waar de grenzen van het object geacht worden te liggen.

6 Merk op dat aan de identificatie van een tekst als tekst al een interpretatie voorafging, namelijk dat het object verondersteld wordt een drager te zijn van een betekenisvolle boodschap.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 14

Page 29: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

niet alleen wat er staat van belang; ook onze premisse dat het betekenisvol is en vooronderstellingen

over wat die betekenis zou kunnen zijn, zijn belangrijk (1987: 43). We gebruiken in het

interpreteren van een bepaald niveau (een woord, een zin, de tekst als geheel) telkens de context:

een woord kan verduidelijkt worden door de woorden eromheen. De betekenis van grotere gehelen

als een zin of de integrale tekst kan vanuit meerdere richtingen verhelderd worden, ten eerste vanuit

de kleinere bouwstenen waaruit het bestaat, zoals een zin opgebouwd is uit woorden en een tekst uit

delen of paragrafen; en ten tweede vanuit de bredere context, zoals een zin kadert in een alinea en

een tekst geschreven wordt in een bepaald tijdsgewricht door een specifieke auteur, als deel van een

zeker corpus of een traditie. Op basis van onze kennis over zaken als woordbetekenis, grammatica

en socio-culturele context springen we heen en weer tussen wat er staat en wat we denken dat er

staat en stemmen we beide steeds fijner op elkaar af.7

De betekenis die we na dit proces van fine tuning uit de tekst gedestilleerd hebben, is echter

niet noodzakelijk ook de betekenis die een ander eruit zou halen, precies omwille van het feit dat we

niet enkel afgaan op wat er staat, maar ook op wat we al (denken te) weten over de tekstuele en

niet-tekstuele context. Toch is interpretatie niet puur subjectief, aangezien ze gericht is op the sense of a publicly accessible object … within the context of the public, social world. There is no certainty that our arguments will be conclusive, but there is the basis for an appeal to argument. (1987: 44)

Zowel hetgeen we interpreteren als hetgeen we gebruiken als veronderstellingen bij het

interpreteren, is minstens ten dele publiek toegankelijk.8 Afgaand op dit belangrijke publieke aspect

kunnen we dus de confrontatie aangaan met anderen en hen proberen te overtuigen van onze

zienswijze. De sociale context waar Rouse over spreekt als hulp om iets te begrijpen,

karakteriseerde Dilthey als een begrip van (de zin van) het leven. Rouse vermijdt deze boutade en

houdt het bij “an understanding of a particular society and culture, and through this a grasp of what

it is to be in a society or a culture” (1987: 45). Later in dit hoofdstuk krijgt dit een minder vage

invulling. Kort gezegd: het zal betrekking hebben op vaardigheden voor het gepast ageren en

reageren, gegeven bepaalde situaties. De keuze voor 'grasp' benadrukt deze lokale, praktische 7 Dit afstemmen hoeft niet lineair-teleologisch te zijn. Nieuwe inzichten kunnen ook een zeer gedetailleerde en

aannemelijke interpretatie in één klap onderuithalen.8 Dit – de aanwezigheid van een publieke grond voor discussie over interpretaties – neemt niet weg dat er ook private

invloed is voor interpretatie. Mijn gevoeligheden in het interpreteren van een tekst of eender welk object kwamen tot stand op basis van mijn leven tot dan toe en zullen me wellicht drijven tot het leggen van andere klemtonen dan iemand anders zou doen. Mijn specifieke corpus van ervaringen (dat zaken als waardeoordelen en positieve of juist negatieve associaties bevat) deel ik met niemand volledig. Dat neemt niet weg dat ik misschien niet alles, maar wel véél kan delen met anderen, zoals gebeurtenissen die we collectief hebben meegemaakt of, veel algemener, eenzelfde fysiologie en eruit voortvloeiende reacties. Ook al is er geen ultieme standaard want geen ultiem collectief referentiekader, toch valt interpretatie binnen het domein van zinvol discours. Door de minstens partiële publieke aard van wat te interpreteren valt en de premissen op basis waarvan geïnterpreteerd wordt, is een (middels spraak of druk of anderszins) publiek gemaakte interpretatie kritisch tegen het licht te houden en te betwisten.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 15

Page 30: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

invulling.9

Alasdair MacIntyre (1977), die ook voor Rouse een inspiratiebron vormt, kan de centraliteit

van interpretatie verhelderen, niet alleen zoals ze voor het tegemoet treden van teksten geldt, maar

ook voor onze sociale interactie. Ons sociale leven kan maar bestaan omdat we er stilzwijgend

vanuit gaan dat andermans gedrag zinvol is zoals het onze dat ook is, en dat we het kunnen

proberen te begrijpen zoals we het onze begrijpelijk kunnen maken. Enkel op basis van die

aannames is betrouwbaar redeneren en redelijk handelen in de sociale context mogelijk. Die

aannames zijn gegrond in een cultuur, die kan worden aanschouwd als een verzameling

interpretatieve schema's die aanwijzingen geven voor de betekenis van bepaalde (combinaties van)

gedragingen. Met behulp van die interpretatieve schema's kunnen we huidig en toekomstig gedrag

begrijpen. We leiden uit de samenhang van onze en andermans vroegere gedragingen af wat de

betekenis van huidige en toekomstige handelingen kan zijn (MacIntyre 1977: 453, 454).10

1.2.3 De tweede uitbreiding: van sociale wetenschappen naar wetenschap algemeen

De volgende uitbreiding van de hermeneutiek, over de grenzen van het domein van de

menswetenschappen heen naar de wetenschapspraktijk als zodanig, kan niet gebeuren zonder

vragen te stellen bij de verdedigbaarheid en wenselijkheid van dat onderscheid. We kunnen daar

niet op ingaan, maar beperken ons ertoe te vermelden dat Rouse die scheiding verwerpt. Hij biedt

daarvoor een verfijnde argumentatie (1987: h3, h6; 2002a: h3), maar we kunnen ook een wat

pragmatischer en simpeler argument geven. Aangezien wetenschap immers, ongeacht wat ze

bestudeert, een menselijke activiteit is die zich richt op het begrijpen van een bepaald object—

daarbij afgaand op wat we al weten en op hoe we het in een bepaalde omgeving kunnen ontmoeten

—valt de wetenschapspraktijk als zodanig, en niet alleen de menswetenschappen hermeneutisch op

te vatten. Binnen die benadering biedt de universele praktische hermeneutiek, uitgelegd aan de hand

van Wittgenstein en vooral Heidegger, volgens Rouse het meest beloftevolle perspectief.11

9 Merk ook op dat Rouse' gebruik van het onbepaald lidwoord twee interpretaties toelaat (die niet noodzakelijk in strijd zijn met elkaar): (praktisch) begrip van wat het betekent om ingebed te zijn in een maatschappij en dus niet in een sociaal vacuüm te leven; of (praktisch) begrip van wat het betekent om ingebed te zijn in een specifieke maatschappij, gecontrasteerd met andere maatschappijen. In feite duiden deze interpretaties op twee niveaus van ingebed zijn die beide potentieel aanwezig zijn, hoewel niet noodzakelijk bewust.

10 Zulke schema's vormen overigens een noodzakelijke voorwaarde voor een praktijk: zonder zulke schema's zouden we niet in staat zijn de betekenis van onze handelingen te onderkennen en zouden handelingen dus ook niet kunnen samenhangen of op elkaar betrokken kunnen zijn op een manier dat ze karakteriseerbaar zijn als toebehorend aan eenzelfde praktijk (Rouse 1996: 169).

11 Een ander type vormt de theoretische hermeneutiek of de hermeneutiek van de vertaling, die Rouse aan de hand van W.V.O. Quine en Donald Davidson schetst (1987: 48). Deze vorm van hermeneutiek bespreekt Rouse voornamelijk omwille van zijn contrastieve waarde met de praktische hermeneutiek die hijzelf voorstaat. We zullen ons dus omwille van de focus van ons eigen onderzoek niet hier verder in verdiepen. Het toevoegsel 'universeel' dient als aanduiding voor het feit dat deze hermeneutiek niet inherent beperkt is tot één domein. Dit geldt ook voor de

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 16

Page 31: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

Waar Dilthey de hermeneutiek ziet als een bewuste methode van de geesteswetenschappen,

beschouwt Rouse haar anders en tweeledig. Enerzijds vat hij haar op als een methode om over

wetenschap te denken; anderzijds toont zijn beschrijving van wetenschap dat de hermeneutiek niet

alleen bruikbaar is voor de wetenschapsfilosofie, maar evenzeer werkzaam is in de praktijken die de

wetenschapsfilosofen bestuderen. Hermeneutiek ontwikkelt zich dus van een expliciete methode om

aan één soort wetenschap—toegespitst op en gekozen omwille van dat ene studieobject of -domein,

namelijk de mens, zijn geest, zijn gedrag—te doen, tot een methode om aan wetenschapsfilosofie te

doen, dus: om over wetenschap te denken. Vervolgens poneert Rouse dat ook de

wetenschapspraktijk zélf hermeneutisch is, ook als dat niet strookt met het gangbare (zelf)beeld van

de wetenschap als gericht op representatie van transcendente objecten, niet omwille van wat er

onderzocht wordt, maar omwille van dat er onderzocht wordt. Onderzoek als het achterhalen van

betekenis is niet gebonden aan een specifiek domein van objecten: “Meaningfulness is not a distinct

feature of some kinds of objects … but is the situated disclosure of anything as what it is” (2002a:

133). Zoals we een tekst proberen te begrijpen vanuit wat we weten over de auteur, zijn milieu, en

ook woorden, leestekens, …, zo proberen we ons wetenschappelijk object te begrijpen in het kader

van “our actual involvement with a situation that matters to us” (1987: 65). Onze interpretaties zijn

pogingen om iets te begrijpen, in de veronderstelling dat er iets te begrijpen valt en dat het ertoe

doet om het juist te doen. De betekenis die iets heeft, verwerft het door een plaats in onze praktijk in

te nemen, een plaats die identificeerbaar is in zijn relatie tot andere objecten, onszelf en

mogelijkheden van handelen. Het is de activiteit van het onderzoek die helpt om die plaats, middels

het articuleren van de genoemde relaties, te bepalen. We vertrekken daarbij vanuit onze huidige

situatie, die dienst doet als 'interpretatief kader', oftewel de configuratie waarin het object zijn plaats

moet verwerven. Hermeneutiek, als interpretatiemethode, komt dus neer op het achterhalen van

betekenis. Dit staat gelijk aan het leren identificeren, te midden van andere dingen oftewel binnen

een concrete situatie of context van een object.

1.2.4 Praktische hermeneutiek

Rouse neemt een lezing van Martin Heidegger12 als startpunt voor zijn universele praktische

theoretische hermeneutiek.12 Voor kenners van Heidegger is het wellicht belangrijk te signaleren dat Rouse zich bewust is van Heideggers

ambivalente houding ten opzichte van wetenschap, en hoe die zich verhoudt tot de praktische hermeneutiek van alledag. In (Rouse 1987: 73-80) bespreekt hij op welke punten hij dus afstand neemt van Heidegger, hoe hij zich sommige inzichten toe-eigent en op andere en soms op contraire wijze toepast voor eigen doeleinden. Meer over de wetenschapsfilosofie van Heidegger door de ogen van Rouse is te vinden in (2005b). Jeff Kochan (2011) schreef een zeer kritisch stuk over hoe Rouse zich Heidegger toe-eigent, op basis van fouten in de interpretatie van Heidegger. Aangezien deze fouten echter gesitueerd zijn in de verhouding tussen Rouse' en Heideggers werk en de coherentie

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 17

Page 32: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

hemeneutiek. Van Heidegger neemt hij het idee van interpretatie als the working out of the possibilities open within a situation … For that matter, understanding what someone is up to is more than just formulating an adequate description of their behavior that would let us predict it. Interpretation is a matter of coming to see what is at issue … What we need to get clear about is not just what we do, but the point of doing it, and how such a point takes hold over us and gives meaning to what we do. (Rouse 1987: 48, 49)

Rouse wil geen doelen of normen van buitenaf poneren, maar wil proberen te begrijpen hoe

wetenschappers komen tot het gedrag dat ze stellen. Essentieel is echter om deze vraag niet op een

metaniveau en definitief te pogen te beantwoorden, maar telkens opnieuw bij elke beslissing die we

nemen om in een gegeven historisch-materiële situatie eerder x dan y te doen; wetenschappelijk

inzicht is “both 'thrown' into a historically concrete situation and articulated as a practical

competence for taking up specific possibilities that that situation present[s]” (2002a: 68). Er is geen

sprake van een ideaal stappenplan; de concrete situatie waarin men zich bevindt, presenteert een

aantal specifieke handelingsmogelijkheden en vragen, en de kunst is om er daar een of meerdere uit

te kiezen en die uit te werken.

De hermeneutiek die Rouse voorstaat, probeert inzichtelijk te maken hoe wetenschappers

beslissen te doen wat ze doen aan de hand van de concrete mogelijkheden waarmee ze

geconfronteerd worden. Kernbegrip daarin is responsiviteit. We kunnen dat zien als een

gevoeligheid voor iets wat belangrijk wordt geacht om het eigen gedrag op aan te passen of aan te

doen beantwoorden. Interpretatie zoals Rouse haar wil opvatten richt zich precies daarop:

wetenschapsfilosofen proberen, door responsief te zijn naar wat er nu precies in een

wetenschappelijke praktijk voorvalt, begrijpelijk te maken hoe wetenschappers gaandeweg iets

kunnen leren zeggen over en doen met wat ze op dat moment nog niet doorgronden; terwijl

wetenschappers proberen wat ze onderzoeken begrijpelijk te maken door responsief te zijn naar dat

slechts gedeeltelijk gekende intentioneel object.13

Die responsiviteit is de basis voor interactie tussen mensen en dingen, of ook tussen mensen

onderling. Die interactie bepaalt ons bestaan. In dat opzicht is Rouse zeer existentialistisch: wat

men doet, bepaalt wie men is en wat het bestaan voor die persoon betekent. We vormen ons een

beeld van onszelf en de wereld “in what we do and how we do it; our everyday practices and our

bearing as we engage in them make us what we are and repeatedly remake us” (1987: 59). Alles wat

we doen, draagt daarom bij aan ons begrip van onszelf en onze omgeving. Actie en begrip gaan

van Rouse' analyse niet direct in gevaar brengt, laten we dit verder terzijde.13 In hoofdstuk 3 bespreken we uitgebreid waaraan wetenschappers responsief moeten zijn volgens Rouse. Het gebruik

van de term 'intentioneel object' is hier een vooruitschaduwing van en moet erop wijzen dat men gericht is op iets materieels, zonder precies te weten wat het is en vooral zonder te veronderstellen dat het een object is dat de sfeer van menselijke betekenisverlening radicaal transcendeert.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 18

Page 33: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

hand in hand:Interpretation is existence … We come to consider what is the case only in the course of taking our stand upon what it is to be. It is not that we thereby determine what is the case, for we do not. It is rather that we discover what is only by how it affects us. Things matter to us, we are vulnerable to them, and only thereby can we make sense of what they are. (Rouse 1987: 65)

Die interactie bepaalt dus niet enkel ons bestaan, maar ook de mogelijkheid om de dingen om ons

heen te kennen. Rouse verankert zijn visie op wetenschap in deze continue en tweerichtingsrelatie

tussen interpreteren en bestaan, of de vorm die ons bestaan aanneemt (1996: 144; 1987: 49, 59). De

wetenschapspraktijk omvat zowel ons, de interpreten, als wat geïnterpreteerd wordt alsook alles wat

daarbij kan helpen. Wetenschap is de praktijk waarin we onszelf en onze omgeving systematisch

onderzoeken, maar door te handelen, wat tegelijk een belichaming is van onze interpretatie van wat

mogelijk is, van wat het betekent om überhaupt te bestaan. Het is niet alleen zo dat

wetenschappelijke bevindingen leiden tot het verfijnen van ons zelf- en wereldbeeld; we kunnen

maar wetenschap bedrijven als we al een zelf- en wereldbeeld hebben—dat vervolgens in het proces

wel degelijk bijgesteld of verfijnd wordt, naargelang wijzigende omstandigheden en inzichten.

We zijn altijd al ergens—de fameuze 'geworpenheid' van Heidegger (Frede 2006: 53, 55;

Rouse 2002a: 68). Onze context is een gegeven en het is van daaruit dat we onszelf kunnen

manifesteren (1987: 64). Hoe we onszelf kunnen manifesteren wordt bepaald door de specificiteit

van de omgeving, die vorm aanneemt in zaken als voorwerpen, instrumenten, ruimtes, maar ook

rollen, instituties en doelen. Bovendien moeten we beseffen wat 'we' behelzen. We zijn meer dan

enkel cognitie; we zijn ook een lichaam dat zich met een specifiek perspectief, mogelijkheid tot

mobiliteit, gemak van voortbestaan, … in een omgeving positioneert (2007a: 53). Ons lichaam

evenzeer als wat ons lichaam omringt, bepaalt hoe we ons kunnen opstellen en wat we kunnen

doen.14 Hoe we reageren op onze omgeving toont impliciet de betekenis die ze voor ons heeft. Wat

doen we ermee? Hoe stellen we ons op? Wat achten we mogelijk en onmogelijk? De

ondoordringbaarheid van muren die we ondoordringbaar achten, is bijvoorbeeld af te leiden uit hoe

we niet proberen erdoorheen te lopen—tenzij we een bulldozer besturen tijdens sloopwerken. Dan

neemt, omdat we ons in een omhulsel bevinden waarvan we ons de capaciteiten toe-eigenen, de

ondoordringbaarheid van diezelfde muren plots een andere betekenis aan. Wij zijn het niet die

volledig zelfstandig betekenis toekennen aan onze omgeving. Wij zijn immers zelf, met onze

vaardigheden en gesteldheden, slechts een deel van een configuratie van objecten, woorden, sociale

14 Simpele voorbeelden: een blinde mens kan niet afgaan op visuele prikkels, een mank mens wordt in zijn ervaring van de wereld gehinderd door de rigiditeit van het lichaam, ... . Deze bepaling situeert zich echter niet alleen in gebreken; een mens met een zeer goed ontwikkelde smaak kan beter bepalen wat de bestanddelen zijn van wat hij eet (2002: 211, 214).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 19

Page 34: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

relaties die in hun verhoudingen tot elkaar een 'altijd al betekenisvolle' omgeving vormen. Wel

kunnen we ingrijpen op onze omgeving en op onszelf, en die configuratie en aldus de betekenis

naar onze hand te pogen te zetten (1996: 152).

Die omgeving is geen onderwerp voor keuze of deliberatie. We kunnen de omgeving niet

beschouwen als een object dat tegenover ons staat; het is hetgeen waarbinnen we dingen kunnen

beschouwen, maar de omgeving zelf kan niet als ding worden bekeken. Rouse betoogt dat we ons

altijd al bevindenin a world whose sense is already laid out toward concrete possibilities. We choose among specific possibilities, but we do not in that same way choose the field of possibilities from among which we choose. This field remains hidden from us, not in the sense of something ineffable or mysterious, but as something so close to us and so obvious that we see right through it. (1987: 62)

We zitten erin en hebben het ermee te doen (1987: 64). Leren omgaan met de wereld vergt kennis

die niet te vatten is als overtuiging, dispositie of het volgen van regels (1987: 61). Die kennis is

eerder een vaardigheid, niet te formaliseren of abstraheren tot een expliciet kader of een logica

compleet met axiomastelsel en inferentieregels. Deze know-how over hoe, en wat het betekent om,

in de wereld te staan is niet analyseerbaar. Een praktijk is geen representatie van de wereld, maar

een manier om ermee om te gaan (1987: 159).

Regels kunnen, omwille van de ontwikkeling van praktijken, nooit exhaustief zijn voor alle

mogelijke situaties waarin je terecht kunt komen; ze zijn altijd geformuleerd op basis van concrete

conflicten in het verleden, terwijl we niet weten hoe de toekomst eruit zal zien. Het omgaan met de

wereld is daarom niet luisteren naar regels of afgaan op overtuigingen, maar juist leren afstemmen

op de specificiteit van de wereld zelf. Dit is de responsiviteit die we eerder vermeldden (1996: 149),

en die we al illustreerden met het voorbeeld van omgaan met muren. Het is niet genoeg om van

mening te zijn dat muur x of muur y ondoordringbaar is, of de regel te volgen dat je niet moet

proberen om door ondoordringbare muren heen te lopen; je moet leren wat ondoordringbaarheid

betekent, hoe je het herkent, en hoe je er in uiteenlopende situaties mee om moet gaan. Afgaande op

de regel dat een muur ondoordringbaar is, kun je met een relatief nieuw instrument als een

bulldozer niets aanvangen. De regel, streng opgevat, biedt hier te weinig ruimte.15 Leren omgaan

met de wereld is dus leren hoe je op een betekenisvolle manier handelt in gekende én ongekende

situaties: “What one learns is not the repetition of an actual movement or thought pattern, but the

grasp of a field of possibilities” (1987: 61). Rouse noemt de benodigde kennis dan ook lokaal en

existentieel, niet gericht op een “conceptualization of the world” maar een soort “performative

15 In de praktijk gaat wellicht niemand zo wereldvreemd of orthodox met regels om. Dit maakt echter het betoog van Rouse niet minder aannemelijk; integendeel, het toont immers dat we regels an sich niet genoeg achten in onze interactie met de wereld, of een exhaustieve beschrijving van die interactie erin zien.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 20

Page 35: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

grasp of how to cope with it” (1987: 62).

Deze vaardigheden van omgaan met de wereld moeten we opvatten als het interpretatief

kader waarbinnen we het object ontmoeten. De hermeneutiek, als instrument voor tekstuele analyse

op basis van grammatica, lexicon en cultureel kader, leidde tot een begrip van een tekst. De

praktische hermeneutiek, als manier om aan wetenschappelijk onderzoek te doen op basis van

vaardigheden om op zinvolle wijze met woorden en dingen om te gaan, leidt tot een praktisch-

discursief begrip van een object en wat we ermee kunnen doen.16 Dit zal specifiek betekenisvol

blijken in relatie tot het object en hoe we ons daartoe kunnen verhouden. De vraag hoe onze

representaties verbonden kunnen zijn en als zodanig getoetst kunnen worden aan de objecten zelf

om de waarde ervan te bepalen, is in Rouse' typering gedeeltelijk naast de kwestie, of op zijn minst

niet zo centraal als wordt aangenomen in representationalistische beschouwingen van wetenschap.

Niet alleen wijst hij representaties af als de primaire vorm van wetenschappelijke kennis; hij zal er

ook op wijzen dat interactie met het object, en dus het object zelf, noodzakelijk is voor het ontstaan

en de verdere ontwikkeling van onze wetenschappelijke kennis. Het is ondenkbaar dat onze

praktijken het contact met de objectieve wereld zouden verliezen; in Rouse' opvatting maakt die

immers deel uit van de praktijk (2007c: 74).

1.2.5 Issues en stakes

Aan deze interactie en het wezenlijke belang ervan voor het begrijpen van wetenschap

koppelt Rouse de termen at issue en at stake, die vanaf (1987) een prominente plaats en rol krijgen

in zijn werk. In hoofdstuk 3 gaan we dieper in op de manier waarop Rouse deze uitdrukkingen

aanwendt, maar laat ons hier aanduiden hoe ze relevant zijn in het kader van zijn hermeneutiek. In

(denken over) wetenschap is er iets at stake, ofwel op het spel. Dit, deze inzet, valt samen met

“what is disclosed in our interpretations … But what is at stake is … not a value(s) posited in the

interpretation, but the place of the interpretation in its world” (1987: 67). De 'inzet' zowel als de

'uitkomst' van wetenschap zijn een begrip van de wereld en onszelf in die wereld. Dit begrip op zijn

beurt heeft zijn weerslag op hoe we onszelf kunnen manifesteren en hoe we kunnen interageren met

die wereld.17 Wij staan dus niet tegenover de wereld als almachtige heersers van het universum,

maar bevinden ons er middenin. Hoe we onszelf begrijpen en hoe we de wereld begrijpen zijn

daarom onmogelijk als twee aparte domeinen van interpretatie op te vatten. Ondanks onze

ongelooflijke vaardigheden om zaken naar onze hand te zetten, bezetten we nooit de stoel van de

16 De formulering op basis van praktisch-discursieve vaardigheden is afkomstig uit Rouse' latere werk. 17 Dit is een invulling van de politieke dimensie die centraal staat in zijn eerdere werk, maar die later een beetje naar

de achtergrond verschuift.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 21

Page 36: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

poppenspeler die aan de touwtjes trekt; onze positie is eerder vergelijkbaar met meeleeftheater waar

we als publiek onderdeel uitmaken van de show. Wat op het spel staat is niet alleen een oordeel over

het stuk, maar betreft evenzeer (of: vooral) de richting die het stuk uitgaat en de rol die wij voor

onszelf kunnen opeisen.

Zoals het publiek in meeleeftheater niet het enige is dat het uiteindelijke stuk bepaalt—er

zijn ook de (andere) spelers, de ruimte waarin zij zich bevinden en de rekwisieten waar ze over

beschikken en de onderlinge relaties die al deze elementen met elkaar aangaan—zo is er in de

wetenschapspraktijk ook méér om rekening mee te houden dan enkel onszelf. Dit vormt een

mogelijk antwoord op de vraag “what is at issue”. Wat de kwestie of het centrale probleem of

vraagstuk is in een praktijk, kan in geen geval “a belief or a value whose authority depends upon

us” (1987: 67) zijn. Ons eigen gedrag verwijst naar meer dan enkel zichzelf; we stellen of bepalen

ons gedrag immers, zoals hierboven uiteengezet, binnen een bepaalde materiële, praktisch-

discursieve setting waarvan de interne verhoudingen ons gedrag betekenisvol maken, als meest (of

juist minst) logische stap aanduiden of specifieke alternatieven bieden. Wij hebben die setting niet

gekozen en voor zover we de mogelijkheid hebben er iets aan te veranderen, is dat slechts

incrementeel en zonder zicht op (de gevolgen van) mogelijke veranderingen die uit andere mensen

of dingen of verhoudingen voortkomen. Op de setting, de wetenschapspraktijk, gaan we in

hoofdstuk 2 dieper in. Specifiekere invulling van wat die issues, kwesties of vragen kunnen zijn,

stellen we voorlopig uit tot hoofdstuk 3. Hoe dan ook, benadrukt Rouse in lijn van Heidegger,

kunnen we nooit tot begrip komen als het niet op basis van meer dan alleen onszelf is.

1.2.6 Conclusies en verband met later werk

Rouse zet aldus in zijn vroege werk uiteen hoe hermeneutiek een vruchtbare methode kan

zijn voor wetenschapsfilosofen om over wetenschap te denken. Wat we begrijpen tijdens die

hermeneutische oefening, zijn geen abstracte wetenschappelijke concepten of constructen, maar wat

wetenschappers eigenlijk doen als ze aan wetenschap doen. Het begrip of de interpretatie raakt aan

een idee van betekenis als altijd ingebed in praktische omstandigheden. Alle begrip behoeft een

interpretatieve context om te kunnen ontstaan, en die context moeten we niet (zuiver) theoretisch

maar juist lokaal, praktisch en existentieel opvatten: “The point is to give primacy not to particular

occasion sentences, but to particular occasions—that is, to what we do (or can do) in particular

situations” (1987: 72). Voor de filosoof biedt dit een opening om anders na te denken over

traditionele wetenschapsfilosofische vragen zoals naar waarheid of objectiviteit. Ook vormt het de

basis voor een potentieel verdedigbare beschrijving van de verhouding tussen de wetenschapper en

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 22

Page 37: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

zijn wetenschappelijk object. Deze basis is in feite niets anders dan de hermeneutische cirkel,

waarbij we de methode niet enkel meer voor de interpretatie van teksten gebruiken maar ook voor

onszelf en onze omgeving als geheel. Die cirkel doorlopen we telkens met nieuwe vragen, op zoek

naar nieuwe inzichten. Het doet er voor het welslagen van de interpretatie niet toe of we ons

onderzoeksobject inherent betekenisvol achten, zoals we doorgaans doen bij mensen en menselijke

artefacten, maar niet bij natuurlijke dingen. Cruciaal is niet wat wordt geïnterpreteerd, maar waar

interpreteren eigenlijk op neerkomt: het gaat immers om “an interplay between the understanding

of the world as the meaningful configuration within which things are manifest as what they are and

the interpretation of particular things within the world” (Rouse 1987: 182).

Een tegenwerping kan zijn dat het vrij evident is dat we iets proberen te begrijpen door het

af te zetten tegen wat we al denken te weten en hoe het in zijn context past. Is Rouse' nadruk op een

hermeneutiek in dat opzicht cliché of zelfs triviaal? Neen: de vruchtbaarheid van zijn uiteenzetting

ligt erin dat we beseffen dat kennisverwerving geen passief eenrichtingsverkeer is maar wel een

actief ingrijpen op het altijd al betekenisvolle object en zijn omgeving, waarbij de betekenis instaat

voor de werkzaamheid, alsook dat het de aanzet vormt voor een kennisopvatting die niet uitgaat van

de representationalistische aard van kennis. Het richt onze aandacht op het existentiële aspect van

wetenschap. Niet alleen is het zo dat we middels handelen (manipuleren, observeren, interveniëren,

schrijven, spreken, …) tot wetenschappelijke kennis komen; ook creëren we middels die kennis

eerst en vooral nieuwe handelingsmogelijkheden, zowel binnen als buiten de wetenschappelijke

praktijk. De vraag naar wat wetenschap is, is dus beter te begrijpen als de vraag wat we doen als we

aan wetenschap doen. Deze kansen stellen ons voor beslissingen over hoe verder te gaan die hun

belangrijkste impact niet hebben op een verzameling van abstracte kennis, maar op hoe we als

mensen kunnen leven.

Deze impact op de loop van ons leven en onze praktijken zal Rouse, zoals we zien in

volgende hoofdstukken, telkens afzetten tegen de statische, wetenschappelijke analyse van de

wereld als onderverdeeld in subjecten en objecten. Waar bij Rouse de belangrijkste relatie tussen

mens en wereld een fundamenteel open en op de toekomst gerichte wederzijdse vorming is, is die in

het subject-object-kader eerder te karakteriseren als een gescheidenheid door een rookgordijn dat

we pogen weg te wimpelen. Rouse zal proberen te beargumenteren waarom zo'n ontologie niet

houdbaar is en een alternatief formuleren dat ontologische primauteit legt bij het veld van

handelingsmogelijkheden. In onze praktische interpretaties gaan we precies uit van een begrip van

dat veld en realiseren we een deel van die mogelijkheden, die vervolgens ons begrip van het veld

herschikken. Dimitri Ginev (2003: 68, 69) wijst erop dat het vertrekken vanuit een praktijk de

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 23

Page 38: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

mogelijkheid biedt om de epistemologische tegenstelling tussen subject en object te overstijgen

zonder de grenzen van het eigen kennen uit het oog te verliezen. De praktische hermeneutiek hoopt

aldus te komen tot een ontologie waarin het materiële en het conceptuele, of zo men wil, het

objectieve en het subjectieve, kunnen worden herkend als onontwarbaar verweven. Die

verwevenheid is wat de praktisch hermeneutische cirkel mogelijk én noodzakelijk maakt: beide

sferen zijn betekenisvol betrokken op elkaar, waardoor begrip mogelijk is. Dit begrip verandert

echter het geheel waar beide componenten deel van uitmaken en spoort aldus voortdurend aan tot

een nieuwe rondgang.

Zoals eerder vermeld wordt de hermeneutiek zoals die in (1987) uitgebreid besproken en

uitgewerkt wordt, niet meer expliciet hernomen in later werk. De belangrijkste aspecten blijven

echter impliciet wel aanwezig en centraal.18 Vanaf (2002a) treedt naturalisme (voorlopig definitief)

op de voorgrond. Met deze verschuiving wordt betekenis en interpretatie niet minder belangrijk,

maar wel minder zichtbaar. Niettemin kunnen we Rouse' uitwerking van een filosofisch naturalisme

beschouwen als een verdere ontwikkeling van zijn hermeneutiek. De notie van responsiviteit was al

aanwezig in zijn hermeneutiek en komt terug in de vraag naar de normatieve autoriteit voor onze

kennis, namelijk het wetenschappelijk object. Ook het vraagstuk van hoe onze kennis normatief

gebonden kan zijn door die objecten—dat wellicht het centrale probleem is voor een

representationalistische kennisopvatting—is nog steeds aanwezig. Ten slotte zal ook het

interpretatieve aspect van onszelf als wezens van vlees en bloed die zichzelf begrijpen middels

wetenschap en die niet tegenover de wereld staan, maar erin opgenomen zijn, een leidend motief

zijn in zijn naturalisme. Wetenschap opgevat als open praktijk die telkens opnieuw de

hermeneutische cirkel doorloopt, blijft het leidende thema.

1.3 Naturalisme

Ondanks dat pas vanaf (2002a) het filosofisch naturalisme op de voorgrond treedt, zijn een

aantal aspecten ervan zoals vermeld ook in het vroegere werk van Rouse al aanwezig, zoals de

reconceptie van de relatie tussen het praktische en theoretische in wetenschap als ultiem emergent

uit onze gedeelde biologisch-sociale aard en hoe we causaal interageren met onze omgeving

(2002a: h6, 2008: 10). Hij benadrukt dat een “recognition of this practical situatedness in the midst

of causal intra-action19 … crucial to a defensible philosophical naturalism” is (2002a: 356). Rouse 18 We wijzen bijvoorbeeld op de prominente plaats van wat Rouse “cultural studies of science” noemt die zich

expliciet richten op hoe betekenis tot stand komt en welke rol ze speelt in de wetenschapspraktijk (1996a).19 Deze term is afkomstig uit het werk van Karen Barad en wordt in hoofdstuk 4 uitgebreid toegelicht. Voor nu moet

het volstaan te vermelden dat het in feite hetzelfde is als interactie, maar we moeten benadrukken dat de delen of componenten van een interactie niet volledig onafhankelijk van de interactie definieerbaar zijn. Ze krijgen hun

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 24

Page 39: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

maakt dus wat er eigenlijk gebeurt in die wetenschap tot maatstaf voor zijn beschouwing van

wetenschap en kennis, middels het gebruik van het concept van praktijken. Doorheen zijn werk,

alsook in ons volgende hoofdstuk, wordt gepoogd een robuustere inhoud te geven aan dit concept

dat, mede omwille van de sterke opgang die het de laatste decennia maakte in verschillende takken

van de sociale wetenschappen, soms verweten wordt theoretisch leeg, incoherent of zelfs

inconsistent te zijn (2007b: 500).

In de komende paragrafen bespreken we eerst enkele gangbare gedaanten van hedendaags

wetenschapsfilosofisch naturalisme, ter contrast voor de wijze waarop Rouse zich de term toe-

eigent. Achtereenvolgens belichten we de twee vormen van naturalisme zoals Rouse die

onderscheidt en hoe die zich tot elkaar verhouden; hoe zijn verwerping van een klassieke invulling

van epistemologie begrepen kan worden vanuit zijn naturalisme; hoe de wetenschapspraktijk een

speciale rol vervult in het mediëren tussen de natuurlijke en menselijke wereld; en hoe, ten slotte,

Rouse in zijn formulering van het naturalisme een nieuwe en betere manier ziet kiemen om over de

wetenschapspraktijk na te denken en te spreken. Deze manier zal invloed hebben op de rol en aard

die Rouse nog aan het wetenschappelijk object kan toeschrijven.

1.3.1 Gangbare gedaanten van hedendaags wetenschapsfilosofisch naturalisme

Alex Rosenberg buigt zich in zijn werk onder meer over de geschiedenis en actualiteit van

naturalisme in de filosofie. Wat betreft wetenschapsfilosofie en in het bijzonder de vraag naar de

oorsprong van de normatieve kracht van methodologie, beschrijft hij een normatief naturalisme als

de stelling die poneert dat filosofische reflectie over methodologische voorschriften voor

wetenschappelijk onderzoek moeten worden “constructed in the light of the contingent scientific

theories we endorse, and … assessed in the light of such factual theories as well” (Rosenberg 1990:

34). Hij zet het tegenover een normatief apriorisme dat stelt dat “scientific method is a matter of a

priori reflection and justification” (1990: 34), zoals vaak wordt toegeschreven aan Kant. In (1996)

beschrijft hij hoe Ernest Nagel in de jaren '50 van de 20e eeuw het startpunt is gebleken van een

hernieuwd naturalisme. Het legde verwijten naast zich neer als zou het een ongegrond vertrouwen

in wetenschap betekenen dat qua onverdedigbaarheid gelijk staat aan filosoferen op religieuze

gronden. Volgens de traditionele epistemologische opvatting moest filosofie die wetenschappelijke

kennis tot referentiepunt wilde maken, gebouwd zijn op een funderende beschouwing over de

logische validiteit van de wetenschappelijke logica en resultaten. W.V.O. Quine opende de deur naar

Anglo-Amerikaanse filosofie die meer mocht zijn dan logische verheldering en die moest worden

identiteit ten dele uit de interactie.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 25

Page 40: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

beoordeeld zoals hoogst abstracte wetenschappelijke theorieën dat moesten (1996: 1, 2). Binnen de

wetenschapsfilosofie resulteert dit volgens Rosenberg (1996: 3) in de poging de inzichten samen te

brengen dat, enerzijds, de wetenschapsgeschiedenis het gezicht van wetenschap als menselijke

institutie toont en dat, anderzijds, de methoden van de wetenschap tegelijk wel degelijk de sleutel

zijn tot het verwerven van objectieve kennis die deze menselijke, sociaal-psychologische context

overstijgt.

Rosenberg duidt het bovendien als een realistisch geïnspireerde beweging tegen

constructivistisch relativisme uit de sociale epistemologie. Zo kon dit laatste worden verslagen op

eigen grond: By embracing the thesis that we must look to science for the justification of science's own methods, these [realist] philosophers showed their respect for 'the actual practice of science', while nevertheless invoking the findings and methods of their preferred sciences and scientists. (Rosenberg 1996: 10)

Naturalisme was voor realisten een manier om in te gaan tegen de strijd van de constructivisten

tegen de cognitieve of culturele hegemonie van wetenschap en is aldus een factor in de science

wars geweest. Rosenberg karakteriseert naturalisme in de wetenschapsfilosofie20 volgens de

volgende vier beweringen: 1. The repudiation of 'first philosophy'. Epistemology is not to be treated as a propaedeutic to the

acquisition of further knowledge.2. Scientism. The sciences – from physics to psychology and even occasionally sociology, their

methods and findings – are to be the guide to epistemology and metaphysics. But the more well-established the finding and method the greater the reliance philosophy may place upon it. And physics embodies the most well-established methods and findings.

3. Darwinism. To a large extent Darwinian theory is to be both the model of scientific theorizing and the guide to philosophical theory because it maximally combines relevance to human affairs and well-foundedness. …

4. Progressivity. Arguments from the history or sociology of science to the non-rationality, or nor cumulativity, or non-progressive character of science, are all either unsound and/or invalid.

Uit deze vier axioma's blijkt een beeld van een wetenschapsfilosofie die zichzelf niet als normatieve

grond naar voren schuift voor wetenschappelijke kennis; die niet alleen gebruik mag maken van

relevante wetenschappelijke bevindingen maar dat ook waardeert als belangrijkste bron en leidsel;

en die uitgaat van de vooruitgang van wetenschap die te karakteriseren valt als een survival of the

fittest ideas.

1.3.1.1 Alternatieve formulering

De bovenstaande formulering van de kern van wetenschapsfilosofisch naturalisme is, zo zal

blijken uit wat volgt, slechts ten dele navolgbaar voor Rouse.21 Gegeven dat hij als post-

20 De vierde schrijft Rosenberg specifiek toe aan de wetenschapsfilosofie; de andere drie aan naturalistische filosofie in het algemeen.

21 Zoals we in wat volgt uiteenzetten, legt Rouse een commitment voor naturalisme op zijn eigen manier uit. Dit is

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 26

Page 41: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

constructivist de materialiteit van de wetenschapspraktijk benadrukt, vindt hij een plaats tussen de

realisten die tegen de constructivisten of constructivistisch relativisten ageren, en tegen hun

afwijzing van de culturele hegemonie van wetenschap die niet zelden wordt begrepen als een zaag

die aan de stoelpoten van de betrouwbaarheid van wetenschap wordt gezet. Niettemin wil Rouse

ook een deel van die constructivistische erfenis overnemen. De tegenstelling tussen beide wil hij

overstijgen, zoals we later in deze paragraaf uiteenzetten. Voorts zal hij zich blijken te kunnen

vinden in de gidsende rol die relevante wetenschappelijke resultaten toebedeeld krijgen als het gaat

om filosofische beschouwingen over zaken als kennis, moraliteit en taal. Desondanks zal hij de

wetenschappelijke vooruitgangsmythe betwisten. Een evolutionair kader voor een naturalistische

wetenschapsfilosofie vindt hij veelbelovend, maar voorlopig niet meer dan dat. Hij wijst erop dat

het nog geen enkele belofte heeft ingelost (2002a: 74, 75). Zelf zoekt hij zijn inspiratie in andere

denkers om onze wetenschapspraktijk intelligibel te maken, denkers die evenzeer maar op andere

wijze aandacht hebben voor de dynamiek tussen onszelf en omgeving in het algemeen, en als het

om kennisverwerving gaat in het bijzonder.

James O'Shea (2010) karakteriseert naturalisme in wetenschapsfilosofie op net iets andere

wijze die bovendien aanleiding geeft tot andere vragen. Hij verwijst terug naar de probleemstelling

van Wilfrid Sellars, die ook voor Rouse een directe inspiratie vormt en die we zodoende als beter

uitgangspunt kunnen nemen voor de bespreking van Rouse' naturalisme. Sellars verzet zich tegen

de “Myth of the Given” die pretendeert dat we onze kennis opbouwen uit inherent anormatieve

gegevenheden, zoals brute zintuiglijke data. Doordat die data non-conceptueel en non-inferentieel

zou zijn, zou er geen normatieve dimensie aan kleven. Voortbouwend op deze elementen zouden we

ons corpus aan kennis kunnen rechtvaardigen in, finaal, niet-normatieve termen (O'Shea 2010: 313,

314). Zelfs als deze de bouwstenen blijken te zijn, hebben we nog niet verklaard hoe zulke niet-

normatieve zaken hun significantie aan kunnen nemen in de wél normatieve inferenties. Het leidt

Sellars tot de conclusie dat “[s]ensations, if they are to amount to states of knowledge, must on this

view have a far more intimate connection with normative conceptual thinking than traditional

empiricism suggests” (O'Shea 2010: 314). Als naturalisme wordt opgevat als de beperking op het

verklaren van normatieve epistemische fenomenen, de beperking dat er enkel beroep mag worden

gedaan op tijdruimtelijke causale processen die in de wetenschappen zo vruchtbaar blijken, lopen

we het gevaar die fenomenen radicaal verkeerd te begrijpen.

De uitdaging aan het adres van filosofisch naturalisten bestaat erin om verklaringen van niet

echter niet het enige alternatief, zoals ook blijkt uit Callebaut (1993) die zeer uiteenlopende invullingen aan bod laat komen van filosofen als Ronald Giere, Philip Kitcher, Thomas Nickles, Bruno Latour en Helen Longino.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 27

Page 42: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

alleen epistemische, maar ook andersoortige normatieve fenomenen te integreren in de genoemde

soort verklaringen die in de wetenschappen zo vruchtbaar blijken. Het is het zoeken naar

verzoening tussen onszelf én onze normatief geladen gedragingen als onderdeel van de causale

wereld (O'Shea 2010: 315). In zekere zin betekent dit een kanttekening bij Nagels stelling dat een

filosofisch naturalisme geen expliciete of begrondende argumentatie behoeft voor de keuze zich te

verlaten op wetenschappelijke resultaten en methoden als leidsel. Het betekent concreet dat, in

zoverre wetenschapsfilosofen er niet in slagen te tonen hoe verklaringen van hoe we kunnen komen

tot betrouwbare kennis gerelateerd zijn aan wetenschappelijke verklaringen over of gebruik makend

van noties als het object, causaliteit of wetmatigheid, een beroep op zulke noties als het object,

causaliteit of wetmatigheid in het verklaren van de normatieve dimensie van onze kennis niet

geoorloofd is.22

1.3.2 Twee vormen van naturalisme

Rouse identificeert twee belangrijke vormen van naturalisme: metafysisch en

wetenschappelijk23 (2007c: 66). Metafysisch naturalisme is het streven om zaken als de geest

(mind), moraliteit of kennis te begrijpen als onderdeel van de natuurlijke wereld die hoofdzakelijk

middels de wetenschap wordt ontgonnen (2007c: 66). Het is in de overeenkomstige vakgebieden

van epistemologie, ethiek en cognitieve filosofie dat deze vorm van naturalisme prominent is

(2007c: 67). Hier betreft het dus de afwijzing van bovennatuurlijke of anderszins wetenschappelijk

onbegrijpelijke verklaringen. Bemerk dat, hoewel deze zelfbeperking over het algemeen niet ter

discussie staat als het gaat om conflicten tussen wetenschap en religie, de ervaren zelfevidentie een

stuk minder is als het gaat om verklaringen van hoe kennis, moraal en de geest zich eigenlijk

verhouden tot het wetenschappelijke. Vaak wordt er immers een scheiding gemaakt tussen de

natuurlijke, wetenschappelijk verklaarbare wereld, waar ook wij met ons lichaam deel van

uitmaken; en de menselijke of culturele wereld.

In die laatste worden zaken als moraliteit en vrije wil niet zelden een zekere

22 Rouse geeft het volgende voorbeeld als hij spreekt over naturalisme inzake intentionaliteit: “Metaphysical naturalists nowadays often aspire to explain intentionality in terms of the causal-functional roles of mental representations or linguistic expressions within an overall economy of human behavior. Such an account presupposes that sense can be made of causal relations or causal roles independent of intentional or semantic determinations” (2002a: 270). Rouse is van mening dat dat een ongeoorloofde vooronderstelling is, of minstens één die nadere staving behoeft. Hijzelf meent wel degelijk, zoals we in hoofdstuk 4 nog zullen zien, dat intentionaliteit en causaliteit met elkaar te maken hebben, maar acht het noodzakelijk die relatie nauwgezet in kaart te brengen, “begin[ning] by considering experimental practices in the sciences as themselves causal interactions” (2002a: 270).

23 Dit wetenschappelijk naturalisme noemt hij in 2002a: 2 nog 'metafilosofisch naturalisme'. De omschrijvingen en het gebruik zijn inwisselbaar. Wij kiezen voor de recentere benaming van 'wetenschappelijk naturalisme', aangezien dat het duidelijkst maakt wat de maatstaf vormt: de wetenschap.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 28

Page 43: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

onafhankelijkheid ten opzichte van het natuurlijke of materiële toegeschreven. Dit is een schending

van het metafysisch naturalisme. Die is enkel aanvaardbaar als wordt beargumenteerd waarom die

menselijke wereld inherent anders zou zijn. Bemerk echter dat dit bij succes zou betekenen dat het

metafysisch naturalisme als geheel verworpen zou worden. Daarenboven signaleert Rouse een

probleem in het scheiden van die natuurlijke en menselijke wereld voor het verklaren van de

normatieve structuur en dimensies van wetenschap, een probleem dat we later in deze paragraaf

bespreken. Bovendien bestaat er geen consensus over waaruit die natuurlijke wereld nu eigenlijk

bestaat en dus waarop men beroep mag doen voor verklaringen—enige mogelijkheden zijn causale

mechanismen of interactie, objecten of toch wetten (2007c: 68). Uiteindelijk betreft dit naturalisme

de vraag wie of wat normatieve autoriteit over onze oordelen heeft; het antwoord is hier dat enkel

de natuurlijke wereld die heeft (2007c: 62, 67).

De tweede vorm van naturalisme, het wetenschappelijk naturalisme, heeft zijn belangrijkste

locus in de wetenschapsfilosofie (2007c: 67). Het betreft een inperking van de autoriteit van de

filosofie ten opzichte van de wetenschap, daar waar het in metafysisch naturalisme een beperking

was van de vrijheid van de filosofie en wetenschap ten opzichte van de natuurlijke wereld: de

filosofie mag geen beperkingen opleggen aan het denken (waaronder dus de wetenschap) die niet

worden erkend of gedicteerd door de wetenschapspraktijk. Voor wetenschappelijke naturalisten

bepaalt de wetenschap niet per se de inhoud van de filosofie, maar op zijn minst het kader

waarbinnen ze mag spreken. We kunnen de parallel trekken met de vorige vorm: die poneerde de

normatieve hegemonie van de natuurlijke wereld, terwijl in deze vorm vooral de hegemonie van de

filosofie wordt verworpen.

Rouse verklaart deze vorm van naturalisme door haar te plaatsen binnen haar historische

ontwikkeling. In de 19e eeuw ontstaat er de expansiedrift van de succesvolle natuurwetenschappen,

die na de overname van het domein van de natuur uit handen van de filosofie, ook het domein van

de mens, de geest en het morele vermogen wil incorporeren (2007c: 62). Initieel verzet van

filosofen als Husserl en Carnap—op zeer verschillende wijze—cirkelen rond de verwerping van de

gedachte dat de geldigheid van het denken kan worden gefundeerd op de contingentie van de

wetenschap (2002a: 30, 31). Ze zien in die begronding een onvervreemdbare taak voor de filosofie.

Deze programma's falen echter stuk voor stuk, terwijl de wetenschap haar grote vlucht blijft

voortzetten.24 Het steeds hardnekkigere idee dat de normatieve kracht van de wetenschap wellicht 24 Het valt buiten het bestek van dit werk om daar dieper op in te gaan, zoals Rouse zelf wel doet (2002a: hoofdstuk 2,

voornamelijk pp. 69-76), maar voor wat volgt is het interessant om kort zijn diagnose voor dit falen aan te stippen: “The problem concerns how an allegedly necessary, immaterial, and atemporal structure of language, consciousness, or representation is actually instantiated in the concrete, historical-material world, in such a way that its supposed necessity is bindingly authoritative” (2002a: 70). Het problematische dualisme tussen de natuurlijke, temporele,

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 29

Page 44: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

toch—minstens ten dele—vanuit die wetenschap zelf verklaard moet worden, gekoppeld aan

nieuwe veelbelovende én meer gegronde empirische onderzoeksprogramma's (2007c: 63, 64),

mondt uiteindelijk uit in de groeiende erkenning dat de filosofie geen puur filosofische (dus:

wetenschappelijk ongerechtvaardigde) beperkingen mag opleggen aan hoe aan wetenschap gedaan

moet worden.

1.3.3 De verhouding tussen de twee vormen

De samenhang tussen beide vormen kunnen we als volgt beredeneren: waar metafysisch

naturalisme een stelling is over welke soort verklaringen—in te delen naar welke bron of toetssteen

als ultiem autoritair wordt genomen—geldingskracht hebben, is het wetenschappelijk naturalisme

eerder een stelling over welke soort verklaringen van geldingskracht geldingskracht hebben.25

Rouse beziet de combinatie van deze twee vormen als noodzakelijk voor een coherent naturalisme.

We kunnen deze eis van de combinatie van de twee vormen begrijpen als een streven naar een

breder toepasbaar en daardoor vruchtbaarder naturalisme. Wat hebben we immers aan interessante

filosofische verklaringen van cognitie als die, zodra ze voet buiten het eigen domein zetten,

verkruimelen onder kennis die we op basis van diens wetenschappelijke begronding niet zomaar

terzijde kunnen schuiven? Of omgekeerd: wat hebben we aan een 'sluitende' verklaring van een

fenomeen als we beroep moeten doen op een deus ex machina? Brede toepasbaarheid kan echter op

gespannen voet komen te staan met inhoudelijkheid; een succesvolle combinatie van beide vormen

van naturalisme is dus niet evident zonder die bij voorbaat te legen en daardoor irrelevant te maken.

Dat is niet het enige potentiële probleem. Het eerder aangehaalde gebrek aan consensus over

waar nu precies die natuurlijke wereld uit bestaat of in welk vocabulaire we erover moeten spreken,

vormt eveneens een uitdaging. Rouse stelt niet alleen die divergentie vast, maar ook het

commentaar van filosofen als Thomas Kuhn en Arthur Fine dat deze getolereerd moet worden,

omdat de beoefening van wetenschap er blijkbaar niet onder lijdt. De wetenschap lijkt geen

uitsluitsel te bieden voor metafysica (2007c: 69). Waar deze bepleite tolerantie in eerste instantie het

probleem lijkt op te lossen omdat het filosofen ruim baan geeft hun metafysica te formuleren, te

beargumenteren, en aan te wenden in, bijvoorbeeld, hun verklaringen voor taal, kennis en

moraliteit, wijst Rouse erop dat dit mogelijk juist de achterdeur openzet om toch opnieuw

materiële wereld en een normatieve sfeer die zich daar volledig buitenstelt maar er wel bindend voor moet zijn, zal Rouse proberen op te lossen door de evidentie ervan in twijfel te trekken en te tonen dat een alternatieve conceptie mogelijk is.

25 Als we de wereld als autoriteit nemen voor onze kennis en accepteren dat de wetenschap die zelf onderdeel is van de wereld die het beste beschrijft, kunnen we geen plaats hebben voor een filosofie die buiten de wereld pretendeert te staan.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 30

Page 45: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

filosofische restricties op te leggen aan de wetenschap. Als wetenschap immers geen uitsluitsel

geeft over de waarde van een metafysica, zou die wellicht opnieuw wetenschappelijk arbitraire

normen opleggen aan de praktijk.

We moeten immers beseffen dat filosofische beschouwingen van moraliteit, taal en kennis

óók toepasbaar moeten zijn op de wetenschapspraktijk zelf (2007c: 70). Rouse expliciteert zijn

gedachtegang niet, maar het zou de volgende kunnen zijn: zelfs als filosofen enkel pretenderen te

beschrijven en verklaren, krijgt zo'n beschouwing desalniettemin een impliciet normatieve dimensie

omdat wordt getoond waarom iets zo moet gebeuren of zijn, en niet anders. Bovendien sluit het

aanwenden van één vocabulaire mogelijkerwijs andere uit. Zelfs als het vocabulaire geen positieve

normen formuleert, heeft het aldus een negatieve normerende werking. Daarnaast kunnen we erop

wijzen dat juist de fundamentele, doorgaans impliciet blijvende metafysica vandaag die van het

subject en het object lijkt te zijn, ongeacht of die realistisch of constructivistisch worden opgevat.

Verderop in deze paragraaf leggen we uitgebreider uit welke problemen daarmee gepaard gaan. Laat

het voor nu volstaan dat het overnemen of in stand houden van deze metafysica door filosofen

helemaal niet zo epistemologisch en ontologisch neutraal is als het lijkt. Ook al faciliteert de

scheiding tussen object en subject de meeste kennisverwerving zeer goed, niettemin belet het ons

bepaalde aspecten van de wetenschapspraktijk helder uiteen te zetten en is het zelfs problematisch

voor een goed doordacht naturalisme.

(De noodzakelijke tekortkoming van) zo'n herintroductie van normatieve beperkingen

vanwege filosofie op de wetenschap is nog op een andere manier te verhelderen, als consequentie

van Rouse' nadruk op het temporele karakter26 van wetenschappelijk onderzoek: onderzoek is “an

activity that transcends present understanding” (2002a: 26, zie ook 1996: 135). In het denken over

wetenschap zijn we echter aangewezen op het verleden. Waar we de filosofische beschouwingen als

abstracties op basis van wetenschappelijke resultaten inruilden voor de studie van hoe die

wetenschappelijke resultaten concreet tot stand komen, hebben we een belangrijke stap in de goede

richting gezet. Feit blijft echter dat we in ons denken over wetenschap niet vooruit kunnen lopen op

toekomstige ontwikkelingen in wetenschap. De kans dat we het wezenlijk open einde van

onderzoek miskennen en laten dichtslibben met (naar de toekomst toe) normatieve beschouwingen

over hoe het in het verleden ging, is reëel.

Als die kans onafwendbaar is, is overigens ook Rouse' eigen poging tot mislukken gedoemd.

Er zijn echter twee nauw verweven uitwegen voor hem. Ten eerste benadrukt hij dat we in de

wereld zitten en geen extern normerend standpunt kunnen aannemen, wat in deze paragraaf

26 In hoofdstuk 2 bespreken we temporaliteit als kenmerk van praktijken.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 31

Page 46: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

gedetailleerd uiteen wordt gezet. Zo'n standpunt beschouwt Rouse als onmogelijk en onwenselijk,

maar er is dus ook geen sprake van. Ten tweede benadrukt hij dat filosofische reflectie niet alleen in

de wereld, maar ook intern aan de wetenschapspraktijk is (2002a: 162, 180).

Verhelderend in deze context is ook Alasdair MacIntyre (1977) die ingaat op het falen van

programma's die proberen een set van regels of principes te formuleren die in moet staan voor de

juiste, rationele koppeling tussen observatie en generalisatie, oftewel, een theorie voor inductie

(1977: 471). Zijn artikel is gemotiveerd door de vraag of er nog een grond is om epistemologische

keuzes te maken in tijden van epistemologische crisis, bijvoorbeeld bij het ineen stuiken van een

Kuhniaans paradigma. Hij wijst op de noodzaak van een historische dimensie om te kunnen

verklaren hoe we komen tot bepaalde voor waar aangenomen generalisaties. Het is immers niet zo

dat we daadwerkelijk alles tegelijk in twijfel trekken, zoals het cartesiaanse beeld van een

epistemologische crisis ons doet geloven (1977: 466). In plaats van alles van de grond op te bouwen

—op basis waarvan, als we alles in twijfel trokken?—proberen we volgens MacIntyre te komen tot

een narratief dat ons in staat stelt te begrijpen wat we deden en waarom we nu vinden dat het

onverdedigbaar is (1977: 455). We hebben nood aan een narratief dat onze epistemische keuzes in

het perspectief zet van wat er toen geweten was en belangrijk werd geacht (1977: 469).

In plaats van dus te zoeken naar de tijdloze set van regels die ons een wetenschappelijk

feilloze toekomst zou bezorgen—een idee dat vanuit het perspectief van de geschiedenis absurd is

—zetten we beter in op een begrip van hoe vernieuwing van zulke regels en principes de oude in

perspectief plaatst. Het is immers enkel door ze in dat (historisch) perspectief te plaatsen dat

duidelijk wordt waar de vruchtbaarheid van de nieuwe ligt en de tekortkomingen van de oude. In

tegenstelling tot iemand als Paul Feyerabend, die de beredeneerbaarheid van regels en principes tout

court lijkt op te geven (2008: 57), benadrukt MacIntyre het belang van de historische dimensie.

Rouse werkt in de traditie van de wetenschapsfilosofen die het schema van wetenschappelijke

vooruitgang als (deze keer echt de laatste) schellen die van de ogen vallen, vervangen door een

narratief dat openstaat voor herinterpretatie.

1.3.4 Verwerping van traditionele epistemologie

Rouse zal een normatieve beperking op wetenschap vanwege de filosofie ook

methodologisch verwerpen als onrealistisch. In het analyseren en beoordelen van wat goede

wetenschappelijke methoden zijn om te komen tot goede wetenschappelijke resultaten, neemt de

wetenschapsfilosoof (of -socioloog of …) een onbestaanbare positie in: die van een ongesitueerd en

alwetend subject ten opzichte van een bij voorbaat welomlijnde praktijk (2009a: 201). Ze meet zich

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 32

Page 47: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

de mogelijkheden aan om de praktijk als geheel te kunnen bestuderen, vanuit een zogenaamd

goddelijk standpunt (2007c: 70)27, van waaruit andere en bovendien waarachtigere conclusies te

trekken zijn. Die zijn niet zozeer gebaseerd op de praktische en soms (gedeeltelijk) ongearticuleerde

of als suboptimaal erkende beslissingen over hoe verder te gaan die wetenschappers dagelijks

nemen, maar op een geïdealiseerde weergave van een proces van kennisverwerving dat het liefst

algoritmisch uit te drukken is en waarvan de waarde af te meten is aan vooraf geformuleerde

principes en procedures.

Zo rigoureus en al te generaliserend als het op eerste gezicht mag lijken, vat Rouse deze

bekritiseerde positie samen onder de naam van epistemologie of een epistemologische opvatting

van kennis (1996: h7; 2002a: 140). De wortel van het epistemologisch kwaad is de assumptie dat

wetenschappelijke kennis identificeerbaar is als zodanig en dat het een coherent studiedomein

vormt (1996: 179, 180; 2002a: 140). Rouse vindt het een misvatting te denken dat kennis verwijst

naar een duidelijk omlijnd corpus van beweringen. Hij hanteert Michael Williams' criteria wat

betreft het bepalen van de inhoud van epistemologie, of de epistemologische manier van denken

wat betreft kennis:The traditional philosophical examination of knowledge … points to four central ideas: an assessment of the totality of our knowledge of the world, issuing in a judgment delivered from a distinctively detached standpoint, and amounting to a verdict on our claim to have knowledge of an objective world. (Williams in Rouse 2002a: 141)

De filosoof, maar ook de wetenschapper, die zo te werk gaat of denkt, bezondigt zich aan

wat Rouse epistemic ascent noemt (2011: 7), een notie die hij modelleerde naar W.V.O. Quine's

semantic ascent. De parallel bestaat in de wijziging van het (of preciezer: het opklimmen naar een

meta-) niveau van discours: in plaats van te spreken over hoe wetenschap praktisch wordt bedreven,

spreekt men over de “justification of propositions or timeless sentences that can be extracted from

these activities” (2011: 7). Het belangrijkste bezwaar luidt dat dit soort epistemologie “make[s] it

difficult to show how sciences like ours could reveal such a world from within it” (2002a: 5). Deze

werkwijze om over wetenschap te denken en te oordelen moet vermeden worden, aldus Rouse,

zowel omwille van onaanvaardbare of onoplosbare problematische gevolgen die enkel ontstonden

omdat werd uitgegaan van een foute beginsituatie, als omwille van diens irrealistische premissen op

zich.

De schadelijke gevolgen die Rouse onderscheidt, worden in een later deel van dit hoofdstuk

27 Bemerk dat, als we Rouse volgen in zijn stelling dat deze positie niet alleen metaforisch gesproken goddelijk is, maar ook daadwerkelijk bovennatuurlijk geachte kwaliteiten (zoals bijvoorbeeld alwetendheid) zou vergen, dit in tegenspraak is met het metafysisch naturalisme—een naturalisme dat veel filosofen als evident beschouwen. De grond die het biedt om dit meest gangbare beeld van epistemologie aan te vallen, wordt echter vaak niet opgemerkt of genegeerd.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 33

Page 48: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

verder uiteengezet, maar beknopt gesteld ziet hij in de epistemische opklimming de kiem van de

scheiding tussen het anormatieve domein van de natuur en het normatieve domein van menselijke

kennis, taal en moraliteit. Uit die scheiding ontstaat wat hij het representationalistische legitimatie-

project van de wetenschappen noemt (1996a: 21-25). Vanuit de representationalistische visie poogt

men om los van de concrete praktijk te formuleren wat wetenschappelijke kennis as such waardevol

maakt en welke abstracte standaarden moeten gelden voor haar beoordeling.

Rouse poneert dat dit een intelligibel antwoord op de vraag naar de oorsprong van de

normatieve binding van wetenschappen echter onmogelijk maakt, precies omdat ze miskennen dat

die intern is aan de praktijk. Met die stelling schrijft hij de klassieke epistemologie af als één groot

legitimatie-project, een project dat in wezen een falend antwoord is op de vraag naar wat onze

kennis tot kennis maakt en waaraan de normatieve dimensie ervan ontspringt. Die laatste van de

twee vragen accepteert hij, maar hij wil een antwoord in fundamenteel andere termen geven. Rouse

duidt erop dat het feit dat onze kennis normatief is, immers een gevolg is van het feit dat ze intern

aan de praktijk is. Hij legt aldus de oorsprong van die normativiteit in een praktisch-discursieve

responsiviteit naar het intentioneel object, oftewel in de praktische interactie met het

onderzoeksobject. In hoofdstuk 2 en 3 gaan we daar dieper op in.

1.3.5 De wetenschapspraktijk als menselijk én natuurlijk

De zojuist besproken vooronderstelde ongesitueerdheid van de wetenschapper in de

representationalistische visie laat ons toe terug te keren naar wat Rouse bestempelt als de

belangrijkste reden om beide eerder geïdentificeerde vormen van naturalisme te zien als

noodzakelijk voor een coherent naturalisme. De voorstelling van de ongesitueerde

wetenschapsbeschouwer28 is een miskenning van de daadwerkelijke positie (en mogelijke invulling

van de taak) van een beschouwer van wetenschap. Die staat immers helemaal niet buiten de

praktijk, maar zit er middenin (1987: 66, telkens terugkerend tot 2011: 8). Ze moet zich erin

mengen om haar informatie te bekomen. Ze kan pogen afstand te nemen, maar de afstand tot één

aspect betekent altijd een toenadering tot andere aspecten. Ze bevindt zich in hetzelfde materiële en

semantische netwerk, en bedient zich van eendere cognitieve, affectieve en lichamelijke

capaciteiten om te komen tot haar beschouwing. Rouse legt, in zijn belangrijkste verantwoording

voor zijn eis tot combinatie van de twee vormen van naturalisme, niet zozeer de nadruk op die

gedeelde ruimte, maar vooral op de ook al aangehaalde gedeelde aard van de beschouwer en de

28 Zoals juist hierboven ook werd opgemerkt: dit geldt ook voor de wetenschapsbeschouwer die zelf ook wetenschapper zou zijn.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 34

Page 49: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

(mensen in de) praktijk, en dat wij allen onderdeel zijn van wat we eigenlijk proberen te begrijpen

in de wetenschappelijke praktijk: “scientific understanding is achieved by natural beings, and nature

is intelligible to us primarily through scientific practice” (2002a: 2, 3). Wij zijn natuurlijke wezens

en ons wetenschappelijk inzicht is het vehikel waarmee we de natuur interpreteren en begrijpelijk

maken voor onszelf.

Cruciaal hierin is het feit dat wij zowel onderdeel zijn van de natuur als van betekenisvolle,

menselijke praktijken; we zijn zowel biologische als rationele wezens (2002a: 103). Als we

(wetenschappelijk) willen begrijpen wat onze taal, kennis en moraliteit zijn, als we inzichtelijk

willen maken hoe ze betrekking kunnen hebben op dat andere gezicht van ons, het materiële of het

biologische en fysische, moet dat gebeuren in termen die verenigbaar zijn met onze biologische

natuur. De wetenschapspraktijk is een plaats bij uitstek waar beide sferen29 samenkomen, hoewel dit

eigenlijk geldt voor eender welke praktijk (zie ook hoofdstuk 2). Wetenschappelijke activiteit is

onderdeel van de natuurlijke wereld, terwijl ze tegelijkertijd een sociale, menselijke, betekenisvolle

activiteit is. Dit komt onder meer tot uiting in—op zichzelf plausibele—biologische of juist

sociologische verklaringen van menselijk gedrag.

Het probleem ligt niet zozeer in het feit dat er in verklaringen van wat wetenschap is, wordt

verwezen naar biologische of juist sociologische factoren, als wel in het feit dat de manier waarop

het respectievelijk biologische en sociologische domein wordt opgevat, de verzoenbaarheid van

beide bij voorbaat uitsluit (2002a: 11). Het feit dat wetenschappelijke praktijken zowel diep

menselijk zijn in de zin dat ze ingebed zijn in en responsief zijn naar problemen en vraagstukken in

ons dagelijks leven in onze specifieke socioculturele omgeving; als dat ze de instrumenten zijn

waarmee we pogen een zogenaamd natuurlijke, anormatieve en van causaliteit doortrokken wereld

te begrijpen die menselijke betekenisverlening te boven of te buiten gaat, is onbegrijpelijk (2002a:

97). Hoe kan immers iets dat voorbij onze betekenisverlening ligt, worden ontsloten, juist door een

betekenisverlenende praktijk? Hoe kan normativiteit, opgevat als eigen aan de menselijke en

betekenisverlenende sfeer, betrekking hebben op iets dat zich er fundamenteel aan onttrekt en

anormatief wordt geacht? En even zo pregnant: hoe kan iets dat ten gronde anormatief wordt

verondersteld, zoals de materiële wereld, een normatieve binding uitoefenen op ons gedrag en onze

kennis?

29 'Sferen' mag echter niet opgevat worden als twee inherent gescheiden werelden of domeinen; ze zijn volgens Rouse twee zijden van één medaille. Hoe hij deze eenheid concipieert, zetten we later in dit hoofdstuk uiteen. Niettemin erkent hij wel dat we betekenisvol kunnen spreken over het natuurlijke en menselijke, maar de scheiding tussen beide brengen we zelf teweeg in onze praktijk (2002a: 85).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 35

Page 50: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

1.3.6 De onbegrijpelijkheid van de mediërende wetenschapspraktijk

Rouse bespreekt de antwoorden die hedendaagse naturalisten30 op deze vragen geven,

antwoorden die verwijzen naar noodzakelijkheden in de vorm van causaliteit of wetmatigheid. Hij

toont waarom zulke verklaringen niet voldoen om de normatieve rol van wetenschappelijke

praktijken in het sturen van hun participanten intelligibel te maken:Such manifestations of natural necessity occur at two levels. First, physical events, including all of our actions, exemplify physical possibilities; some intended actions fail because the conditions needed for their success are not possible. Second, and more important, scientific practices articulate and make intelligible the necessary structures of the natural world, and thereby reveal the significance of the successes and failures of the first kind. … The problem for naturalists in the philosophy of science … concerns how to make intelligible the normative force and authority of scientific practices within the world disclosed by the sciences. The issue becomes clearer in asking what we are talking about when we talk about science. Are we talking about actual, concrete historical-material activities, or are we talking about an idealized, rational reconstruction of scientific norms? Similarly, ambiguities arise in naturalist conceptions of nature. Are we talking about the causal or nomological structure of possible worlds that the actual world exemplifies? Or are we only talking about what actually exists historically and materially? (2002a: 73, 74)

Rouse betwist niet zozeer de denkbaarheid van een ideale wereld of mogelijke werelden waarin

absolute wetmatigheden bestaan, of het bestaan van wetmatigheden, die hij opvat als de

mogelijkheid om van één geval een inferentie te maken naar toekomstig gedrag in gelijkaardig

geachte gevallen met gelijkaardig geachte entiteiten (2007c: 81). Waar het schoentje wel wringt, is

hoe een in de praktijk empirisch vastgesteld verband een normatieve status kan worden

toegeschreven op basis van zo'n ideaal verband uit een ideale of rationele reconstructie van de

praktijk. In feite verplaatsen we het probleem: als we aannemen dat een post hoc en geïdealiseerde

vorm van wetenschap toegang heeft tot geïdealiseerde en normatief geladen verbanden zoals

noodzakelijkheden los van de contingente praktijk, weten we helaas nog niet hoe die contingente

praktijk zich verhoudt—als er überhaupt sprake is van een verhouding—tot de geïdealiseerde versie

ervan (2002a: 75).

Het schisma tussen theorie en praktijk is exemplarisch voor Rouse' oeuvre; hier wordt echter

duidelijk dat het niet enkel een kwestie van descriptieve adequaatheid is. In deze passage toont hij

wat er eigenlijk op het spel staat als we onze wetenschapsbeschouwing baseren op een

geïdealiseerde reconstructie van de resultaten: we zouden komen tot het formuleren van

onbruikbare, inhoudsloze normen en niet kunnen verklaren hoe onze wetenschap haar geïntendeerd

object weet te bereiken en begrijpen. Hoe de wetenschappelijke praktijk, die zélf onderdeel is van

de empirische werkelijkheid, zo'n inferentie van het normatieve domein van betekenis en justificatie

30 Rouse bespreekt ook Husserl en Carnap die, ondanks de immense verschillen in hun aanpak, beiden probeerden om normativiteit te gronden in logische structuren van het bewustzijn of taal (2002a: 32, 74). Het belangrijkste maar volgens Rouse in deze context irrelevante verschil tussen deze twee heren en de hedendaagse naturalisten, is of de noodzakelijkheid als a priori of a posteriori moet worden opgevat.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 36

Page 51: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

naar het contingente domein van de natuurlijke wereld zou kunnen maken, is onbegrijpelijk. Zowel

realistisch-objectivistische als constructivistisch-humanistische theorieën pretenderen alle aspecten,

zoals de aard en het succes, van wetenschap te verklaren. Beide theorieën stippen plausibele punten

aan waar rekening mee moet worden gehouden. Niettemin bestaan ze volledig naast elkaar, en is

hun onverenigbaarheid én hun inherente tekortkoming het beste zichtbaar in de wetenschappelijke

praktijk, de plaats waar 'natuur' of 'object' en 'cultuur' of 'subject' samenkomen.

Die praktijk vervult, aldus Rouse' bespreking van Robert Brandom, voor beide domeinen de

functie van onmogelijke intermediair, gelijkaardig aan de functie van Descartes' pijnappelklier in

zijn metafysica van lichaam en geest. De praktijk zou gelijktijdig zowel natuur als cultuur moeten

zijn. De kaders laten voor zo'n tweeslachtigheid echter geen ruimte, omdat ze het domein dat niet

het eigen is, negeren, het belang ervan wegredeneren of het beschouwen als ruis—in het realisme of

objectivisme stapt men over het feit heen dat het beeld van de menselijke kenner als ongesitueerd,

onbelichaamd of belangeloos geen instantiatie kent en historisch gezien ook geen noodzakelijke

voorwaarde is voor waardevolle kennis, terwijl in constructivistische kringen het object dat de

wetenschap bestudeert, geacht wordt ondergeschikt aan of ontoegankelijk voor de subjectieve

grillen van de menselijke representatie te zijn.31

Probleem met zo'n dualisme, dat Rouse in navolging van Brandom niet zonder retorische

gevoeligheid aanduidt als een “debilitating dualism” (2002a: 97), is dat de rol van de intermediair

niet uit te leggen valt: beide domeinen zijn onherleidbaar anders, enig 'contact' is uitgesloten. Wat

het realisme en het constructivisme echter delen is de conceptualisering van natuur en normativiteit.

Juist doordat ze dit delen zijn hun beschouwingen zo inherent tegenstrijdig32 en werkt hun dualisme

inderdaad slopend voor een wetenschapsbeschouwing die de normatieve structuur en dimensies van

wetenschappen begrijpelijk poogt te maken.

1.3.7 De wetenschappelijke praktijk naturalistisch her-denken

De reconceptie van de voorgestelde relatie tussen de noodzakelijkheden van het normatieve

en de contingenties van het natuurlijke, anormatieve—die in wezen een reconceptie van de termen

vergt waarin de relatie en de domeinen van natuur en normativiteit worden gesteld—beschouwt

Rouse als de grootste uitdaging voor een coherent filosofisch naturalisme. Het kan daarenboven

31 Dit is natuurlijk een gechargeerd voorbeeld en veronderstelt foutief consensus over deze zaken, maar het vermag hopelijk enkele fundamentele spanningen aanduiden.

32 Rouse gaat uitgebreid in op Quine en Rorty die men zou kunnen beschouwen als in se redelijk overtuigende stemmen voor beide zijden van de medaille. In 2002a: hoofdstuk 3 poneert hij echter dat beide “take for granted the notion that causal interaction among things and normative relations between intensions are distinct domains of possible objects of knowledge” (2002a: 132).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 37

Page 52: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

dienen als karakterisering van de rode draad door Rouse' oeuvre. Een volwassen naturalisme

behoeft “a plausibly developed account of how the normative accountability of scientific practices

might be intelligible as part of the world that those practices disclose” (2002a: 74). Niet alleen vergt

het een her-denken van natuur en normativiteit, maar gaandeweg zal ook blijken dat het zo

gangbare beeld van wetenschap als representationele kennispraktijk onhoudbaar wordt. Dit beeld

gaat immers óók uit van gescheiden sferen van datgene wat wordt afgebeeld, en de afbeelding die

erbuiten staat en haar normatieve status verwerft door (inherent menselijke) praktijken van

justificatie van representationele adequaatheid (2011: 14). Ook hier zet het dualisme zijn slopende

werking voort: hoe kan de afbeelding verbonden zijn aan wat ze poogt af te beelden als hun beider

sferen als gescheiden worden opgevat (2002a: 104)? Welke praktijk kan deze kloof overbruggen?

Geen enkele, zal Rouse antwoorden, omdat de kloof net zó geschapen werd dat hij onoverbrugbaar

is. Rouse volgt Wilfrid Sellars33 als hij pleit voor een “a rapprochement of the Sellarsian spaces of

causes and reasons” (2011: 15). Niet alleen de kennispraktijk, maar ook wie kent, wat gekend wordt

en wat kennis is, zal uiteindelijk anders ingevuld moeten worden, zo claimt Rouse, als we willen

begrijpen hoe onze wetenschappelijke praktijken kunnen werken zoals ze werken (2002a: 305).

De cruciale vraag na zijn kritiek: wat stelt Rouse ervoor in de plaats? Is hij ook in staat tot

constructief werk? In wat volgt zullen we daarop antwoorden middels het bespreken van zijn

voorgestelde shift in focus van wetenschappelijke kennis als coherent studiedomein naar

wetenschappelijke praktijken (2009a: 205), of ook wel: de vervanging van het epistemologisch

project door een gedeeld of verstrengeld metafysisch, semantisch en politiek project (2011: 6).

Rouse zal weg bewegen van wetenschap als een kennispraktijk die buiten de wereld staat die ze wil

kennen, naar een existentiële opvatting van wetenschap (2002a: 68) als de praktijk waarin we al

zitten, en van waaruit we middels praktische en discursieve interactie pogen te komen tot een

uitbreiding van onze gezichtspunten, manieren van spreken en handelingsmogelijkheden (2009a:

202). Het zijn deze praktijken waarbinnen ook het object geplaatst wordt, en wier kenmerken de

speelruimte die Rouse aan het object kan geven, zullen beïnvloeden.

1.4 Conclusie

Joseph Rouse is een hedendaagse Amerikaanse wetenschapsfilosoof die een prominente

speler is binnen de interdisciplinaire science studies. Zijn werk is gericht op het begrijpen van

wetenschap vanuit de wetenschapspraktijk. Twee rode draden in zijn analyse zijn de praktische

33 Rouse pleit echter niet voor een soort parallellisme tussen beide spaces, maar voor een verweving. In dat opzicht gaat hij verder dan Sellars (Rouse 2002a: 98). 1996a toont al een behoorlijk vastbesloten afwijzing van de scheiding tussen de natuurlijke en de sociale wereld (146-149).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 38

Page 53: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 1: Joseph Rouse, een inleiding

universele hermeneutiek en een naturalistisch engagement. Het eerste houdt in dat zowel wat

wetenschappers als wat wetenschapsfilosofen doen, begrepen kan worden in het licht van de

hermeneutische cirkel: we gaan uit van een onderzoeksobject dat nooit geïsoleerd is, maar in een

concrete omgeving tegemoet getreden wordt. De interpretatie gebeurt aan de hand van de middelen

die de directe omgeving biedt. Die middelen zijn zowel materieel als sociale en conceptueel.

Doordat de omgeving stapsgewijs wijzigt met elke interpretatieve handeling, kan de cirkel telkens

opnieuw doorlopen worden en leiden tot nieuwe inzichten en vragen. Er staat iets op het spel, at

stake, in de praktijk: namelijk wat we kunnen doen en aldus wie we kunnen zijn. De configuratie

van de praktijk leidt ons in onze handelingen en in waarop we onze aandacht richten: datgene wat

at issue is. De hermeneutiek, in haar nadruk op de nauwe relatie tussen onderzoeksobject, hun

omgeving en hun interpretatie, vormt een eerste rudimentaire blik op een alternatief voor een

representationalistische ontologie van subject tegenover object; in de hermeneutiek is er immers

sprake van een circulaire wisselwerking eerder dan van een tegenstelling.

De tweede rode draad is die van naturalisme en heeft boven alles betrekking op de plaats van

onszelf in de wereld. Een representationalistische ontologie maakt die plaats volgens Rouse

onbegrijpelijk: wij als gedeeltelijk normatieve, gedeeltelijk fysische, causale wezens worden geacht

betekenis te kunnen geven aan een domein dat zodanig geconcipieerd wordt dat het zich net onttrekt

aan onze normatieve, culturele sfeer. Ook is het onduidelijk hoe iets anormatiefs dat zich

fundamenteel aan onze sfeer onttrekt, ooit een geloofwaardig of zelfs mogelijk richtpunt zou zijn

voor de toetsing van onze kennis. De belangrijkste uitdaging van een coherent naturalisme is dan

ook de verklaring van de rol van onze gedeelde normatieve en causale wetenschapspraktijk in het

komen tot wetenschappelijke kennis, en wat dit ontologisch impliceert voor de systematisch apart

van elkaar geconcipieerde sferen van het menselijke en het natuurlijke, het subjectieve en het

objectieve of het normatieve en het causale. Rouse herdenkt radicaal de representationalistische

notie van wetenschap en komt tot een existentiële opvatting van de wetenschapspraktijk. We

bevinden ons altijd al in die praktijk, van waaruit we middels materieel-discursieve interactie met

onze omgeving streven naar onze handelingsmogelijkheden qua denken, spreken en doen. De vraag

naar de rol en de aard van het wetenschappelijk object als het niet het object uit de

representationalistische ontologie kan zijn, zal niet beantwoord kunnen worden zonder een

beknopte beschouwing van wat een praktijk is. In het volgende hoofdstuk bespreken we daarom dat

begrip en de cruciale normatieve dimensie en werking ervan.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 39

Page 54: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

Classical epistemology endorses that assumption: we only have access to the world through representations, and the principles or standards that legitimate those representations. Standpoint theories rightly took a different

approach: knowledge claims occur as part of practical and perceptual interaction with one anotherin shared surroundings. We judge our knowledge claims and principles of justification

by what they enable us to see, to say, and to do, not the other way around.

Joseph Rouse – Standpoint Theories Reconsidered, p. 202

Na een inleiding op het werk van Rouse in het vorige hoofdstuk geven we in dit hoofdstuk

een uiteenzetting van wat Rouse verstaat onder praktijken. Een van de inhoudelijke verschuivingen

die Rouse voorstelt in de wetenschapsfilosofie is die van focus op wetenschappelijke kennis naar

wetenschapspraktijk. Het is enkel op basis van de praktijk dat we wetenschap kunnen bedrijven, en

a fortiori ook over wetenschap kunnen spreken. De term dook in het vorige hoofdstuk al eens op en

zal, ook in latere hoofdstukken, blijken een cruciale rol te spelen in Rouse' uitwerking van een anti-

representationalistische ontologie, en dus in de aard en de rol van het wetenschappelijk object in

zijn beschouwing van wetenschap. Het begrip is voor vrijwel elk domein in het werk van Rouse

belangrijk, zoals wanneer het gaat om taal, normativiteit, kennis, macht en ontologie. Ondanks dat

dit stuk voor stuk interessante domeinen zijn, die zorgvuldige bespreking en soms ook contestatie

verdienen, zullen we ons pogen te beperken tot de implicaties van het praktijkconcept voor de notie

van het wetenschappelijk object.

We bekijken ter inleiding het hermeneutisch karakter van de praktijk, aan de hand van een

aantal voorbeelden waarin zowel het lokale karakter van wetenschappelijk werk centraal staat als

het besef van de praktische interactie met de omgeving als mogelijkheidsvoorwaarde voor

kennisverwerving. Voorts zullen we zijn praktijkconcept presenteren, en dat zullen we in lagen

doen, de belangrijkste zaken telkens hernemend. Eerst doen we het aan de hand van een aantal door

hemzelf geformuleerde stellingen. Deze stellingen zijn redelijk programmatisch, en wellicht voor de

lezer onbekend met zijn werk of met enige practice theory een taaie beet. Daarom, als tweede laag,

bespreken we de verzameling stellingen, in een poging de implicaties ervan zo helder mogelijk

samen te vatten. Nog iets meer ademruimte geeft de derde laag, een selectieve becommentariëring

van deze stellingen, waarin we de aspecten die het belangrijkst zijn met het oog op onze

hoofdvraag, uitgebreider bespreken. Deze aspecten zijn temporaliteit; betekenis; de verwevenheid

van materie en discours en normativiteit. Ze leggen kenmerken van de praktijk bloot die een

rechtstreekse invloed hebben op hoe het wetenschappelijk object geconcipieerd kan worden.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 40

Page 55: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

Vervolgens, als vierde en laatste laag, gaan we dieper in op normativiteit. Waar normativiteit en de

praktijk in dit hoofdstuk al innig verbonden bleken, diepen we de connectie uit tussen Rouse' notie

van normativiteit en de rol die objecten daarin spelen.

2.1 De wetenschapspraktijk

Om zijn karakterisering van hermeneutische wetenschap en wetenschapsfilosofie te

concretiseren, werkt Rouse een aantal van de voorgestelde revisies in detail uit. Telkens is daarbij

de specifieke configuratie van de omgeving—met haar doelen en mogelijkheden—doorslaggevend.

Ten eerste bespreekt hij bijvoorbeeld hoe praktische interactie een noodzakelijke voorwaarde vormt

voor het formuleren van wetenschappelijke theorieën alsook voor het begrijpen van wat die

theorieën nu eigenlijk uitdrukken. Zo is, zeker tijdens de ontwikkelingsfase, de waarde en vorm van

een theorie niet gelegen in enkele algemene axioma's en theorema's die men toepast op specifieke

gevallen middels deductief redeneren; eerder is een theorie een losse verzameling van modellen die

specifieke gevallen verbinden middels analogisch redeneren.

Bovendien zet Rouse ook de keuze voor projecten in perspectief. Hij betwist het beeld dat

bijvoorbeeld Larry Laudan naar voren schuift, van wetenschap als problem solving. Volgens Laudan

beslissen wetenschappers wat ze ondernemen aan de hand van problemen die opduiken binnen een

theorie, waarbij hij veronderstelt, in tegenstelling tot Rouse, dat er wel degelijk sprake is van het

soort geünificeerde, streng geformuleerde theorie die poogt een volledig domein te beschrijven. De

problemen in zo'n theorie betreffen bijvoorbeeld delen die onderling inconsistent blijken, alsook

empirische problemen, dus gevallen waarin voorspellingen bijvoorbeeld niet accuraat zijn. Rouse

ziet een alternatief: keuzes voor wetenschappelijke projecten worden in grote mate bepaald door

wat er binnen bereik van de beschikbare middelen (geld, vaardigheden, menskracht, instrumenten,

…) ligt. De omgeving dicteert niet alleen wat mogelijk is, maar ook wat als goede mogelijkheid

wordt gezien. In plaats van problemen als leidend te nemen bij beslissingen over welke richting

onderzoek moet uitgaan, acht Rouse de praktische, lokale opportuniteiten belangrijker, te meer

omdat de problem solving-metafoor uitgaat van een foutieve, want gerationaliseerde notie van wat

een wetenschappelijke theorie is (1987: 80-95).

Ten tweede besteedt hij aandacht aan de rol van experimenten in wetenschap. Die bestaat

niet enkel uit het observeerbaar maken van theoretische entiteiten, maar ook voor het onderscheiden

en identificeren van zulke entiteiten, mogelijk zelfs nog voordat ze theoretisch begrijpelijk of

afgeleid zijn. Bovendien vergt het soms enige, in realiteit vaak veel, praktische training om te leren

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 41

Page 56: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

omgaan met theorieën, technieken en modellen, en te leren hoe concrete situaties het beste worden

gesubsumeerd of bewerkt. Dit is een essentieel aspect van het succesvol kunnen opzetten en

uitvoeren van experimenten, want niet alleen behoeven we een (al dan niet goed gearticuleerd) idee

van wat we hopen te vinden; het hoe en het waar vergt een praktische greep op het kunnen

construeren van wat Rouse noemt micro-worlds (1987: 95-111).

Ten derde wijst hij op een interpretatie van de zogenoemde universele aard van

wetenschappelijke kennis, niet zozeer als gedecontextualiseerde kennis, dus kennis die

onafhankelijk geworden is van de grillen van de specifieke empirische omstandigheden waarin ze

verkregen werd, maar als gestandaardiseerde kennis. Kennis vergt immers altijd een context waarin

ze zich kan tonen. De reden dat medicijnen werken, ligt voornamelijk bij de stoffen in het medicijn,

maar vaak ook bij de manipulatie van het gedragspatroon van de patiënt, qua moment van inname,

de manier van inname en de beperking van de inname van andere medicijnen of voedsel. Zo hangt

ook het welslagen van de replicatie van een experiment niet alleen af van de 'kennis', maar vooral

(of zelfs: in wezen) van het repliceren van de juiste materiële en praktische omstandigheden waarin

het gewenste effect zich kan voordoen en zichtbaar worden. Het lokale karakter van kennis raakt

dus niet verloren als ze de grenzen van haar geboorteplaats overgaat; eerder leren we hoe we de

omstandigheden elders kunnen manipuleren (liefst op een simpele en simplificerende wijze,

bijvoorbeeld in het construeren van specifieke instrumenten die deze transformatie in één keer

bewerkstelligen) zodanig dat we hetzelfde fenomeen zullen krijgen (1987: 111-119).

Tot slot toont Rouse hoe we in onze beoordeling van wetenschappelijke kennis afgaan op

pragmatische overwegingen, samen te vatten onder de vraag: welk concreet doel dient iets? Aan de

hand daarvan bepalen we of de kennis voldoet en of ze voldoende precies is. Dit is geenszins een

devaluatie van de geldigheid van de kennis; Rouse beargumenteert juist dat dit de enig mogelijke

wijze is om tot geldigheid te komen. De vraag naar geldigheid is altijd een vraag naar geldigheid-in-

relatie-tot-iets; als we het (contextuele) doel van wat we ondernamen, loslaten, hebben we

hoegenaamd geen standaard meer om te bepalen of we het doel haalden, gegeven de specifieke

eisen die het stelde (1987: 119-125). Wat langzaam ontstaat in zijn bespreking is een beeld van

wetenschappelijke kennis: kennis moet niet begrepen worden als een uitdijend en soms weer wat

vermagerend corpus van ware beweringen, maar naar hoe het gebruikt wordt, welke rollen het kan

vervullen en waartoe het ons in staat stelt. Wetenschappelijke kennis “involves a local, existential

knowledge located in a circumspective grasp of the configuration of institutions, social roles,

equipment, and practices that makes science an intelligible activity in our world” (1987: 126).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 42

Page 57: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

Wetenschappelijke kennis herdefinieert hij dus als een actieve interpretatieve verhouding tot de

wereld en het wetenschappelijk object.

2.2 De term 'praktijk'

De term 'praktijk' vraagt nadrukkelijk om precisering. Stephen Turner (2007b: 110, 111)

merkt op dat de vaagheid van het begrip helaas ook vaak symptomatisch is voor het gebruik ervan

als triviaal of ongegrond. Hij lijkt dit inherent te vinden aan het feit dat het een modewoord is dat

wordt aangewend als alternatief voor andersoortige, ontologisch robuustere verklaringen. Rouse

maakt zich er echter niet gemakkelijk vanaf. Een praktijk is, in eerste aannemelijke formulering, het

geheel van activiteiten, actoren en omgeving (1987: 65, 1996: 133). Op deze manier plaatsen we

ons echter recht in het vizier van Turner, want deze korte zin roept meer vragen op dan dat ze

antwoorden geeft. Gegeven de beperkte focus van ons werk kunnen we vele interessante dimensies

van het concept helaas niet uitdiepen.1 We zullen voorts Rouse' typering selectief

becommentariëren, met het oog op de volgende hoofdstukken en de vraag naar de rol en aard van

het wetenschappelijk object in de anti-representationalistische ontologie van Rouse.

2.2.1 Tien stellingen over praktijken

De volgende tien stellingen zijn een eerste, eerder abstracte, beschrijving van wat praktijken

behelzen in de beschouwing van wetenschap die Rouse ons biedt. Indachtig onze bespreking van

zijn hermeneutiek alsook de vragen die Rouse vanuit zijn naturalisme stelt nemen ze echter een

eerste betekenis aan. In de bespreking ervan refereren we telkens terug aan de stellingen enkel met

het cijfer: 1. practices are composed of temporally extended events or processes;2. practices are identifiable as patterns of ongoing engagement with the world, but these patterns

exist only through their repetition or continuation; 3. these patterns are sustained only through the establishment and enforcement of 'norms'; 4. practices are therefore sustained only against resistance and difference and always engage

relations of power; 5. the constitutive role of resistance and difference is a further reason why the identity of a practice

is never entirely fixed by its history and thus why its constitutive pattern cannot be exclusively fixed by a rule (practices are open to continual reinterpretation and semantic drift);

6. practices matter (there is always something at issue and at stake in practices and in the conflicts over their ongoing reproduction and reinterpretation);

7. agency and the agents (not necessarily limited to individual human beings) who participate in practices are both partially constituted by how that participation actually develops, and in this sense, 'practice' is a more basic category than 'subject' or 'agent';

8. practices are not just patterns of action, but the meaningful configurations of the world within

1 Een andere, zeer korte inleiding op het praktijkbegrip is (2007c: 74, 75), die werd geschreven voor een publiek dat er niet zo bekend mee is en wellicht redeneert vanuit gangbare misvattingen.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 43

Page 58: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

which actions can take place intelligibly, and thus practices incorporate the objects that they are enacted with and on and the settings in which they are enacted;

9. practices are always simultaneously material and discursive; 10. practices are spatiotemporally open, that is, they do not demarcate and cannot be confined within

spatially or temporally bounded regions of the world. (1996a: 134, 135)

2.2.1.1 Toelichting: praktijk als patronen van gebeurtenissen

Een heel algemeen beeld van een praktijk dat uit dit blokcitaat oprijst, is een beeld van een

praktijk die niets anders is dan wat er in wezen gebeurt binnen die praktijk: de gebeurtenissen en

processen die plaatsgrijpen (1). Bovendien leren we dat die nadrukkelijk in de tijd zijn. We hebben

dus niet te maken met temporeel geabstraheerde, uit de tijdscontext gerukte gebeurtenissen. Op

basis van die vermelding mogen we vermoeden dat die tijdsdimensie significant is. Daar gaan we

dieper op in in paragraaf 2.2.2. Bovendien leren we (uit 10) dat tijd alsook ruimte als specifieke

context wellicht belangrijke aspecten zijn voor de praktijk, maar dat ze niettemin geen vaste

grenzen aannemen als het om tijd en ruimte gaat. Een mogelijke invulling hiervan is dat oude

praktijken weer opnieuw opgenomen kunnen worden, ook als ze een tijdje in onbruik zijn geweest;

en dat een lokale praktijk, zoals een onderzoeksgroep die zich bijvoorbeeld richt op de geschiedenis

van de 18e eeuwse fysica in Frankrijk, zonder problemen pendanten kan hebben of krijgen in

andere delen van de wereld die zich met dezelfde vragen bezighouden. Over een praktijk die in

onbruik raakt, kan niet meer worden gezegd dat ze daadwerkelijk bestaat, behalve dan in de

geschiedenisboeken. Wel is er de mogelijkheid om de praktijk opnieuw leven in te blazen door de

“patterns of ongoing engagement with the world” weer opnieuw op te nemen. De enige

mogelijkheid om praktijken te onderscheiden, is dan ook middels de (beschrijving van de)

constitutieve patronen van interactie met de wereld.

2.2.1.2 Toelichting: praktijk als materieel en discursief

Overigens is de woordkeus voor 'binnen' bij het spreken over gebeurtenissen en processen

binnen de praktijk wat dubieus. Het lijkt immers een 'buiten' te veronderstellen, waarbij we de

sociale interactie als een praktijk zouden kunnen zien die als een collectief geheel raakpunten heeft

met een niet-sociale, materiële wereld. Dat is niet terecht (8): praktijken zijn niet alleen sociale

interacties, of menselijke gedragingen, maar omvatten juist ook de niet-sociale, materiële omgeving

waarin sociale interactie plaatsneemt. Bovendien is er constant sprake van interactie die zowel

sociaal als materieel is—als we koffie gaan drinken, is het gesprek en de lichaamstaal tussen de

mensen even belangrijk om de situatie als 'koffie-drink-moment' te herkennen als de tafel, de

stoelen, de koffie en de tassen. Dit is ook direct een illustratie van (9): praktijken zijn tegelijkertijd

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 44

Page 59: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

materieel en discursief of conceptueel.

Niet alleen verdwijnt het idee dat praktijken enkel menselijke en sociale aspecten hebben;

ook spreekt het een centrale positie van mensen in de praktijk tegen. De menselijke deelnemers aan

de praktijk verliezen de laatste restjes van de primaire positie van transcendentaal of

epistemologisch subject die hun soms in de wetenschapsfilosofische geschiedenis werd

toegeschreven (7). Bovendien benadrukt Rouse dat menselijke deelnemers niet de enige

betekenisvolle zijn: “agents” zijn “not necessarily limited to individual human beings”. Zowel

mensen als dingen, of subjecten en objecten, worden geconstitueerd of voorafgegaan door de

praktijk. Dit is geenszins evident, maar rechtstreeks relevant voor de vraag van onze scriptie; we

zullen het in hoofdstuk 4 en 5 uitgebreid bespreken. Belangrijk om in het achterhoofd te houden, is

dat zowel mensen als dingen omvat worden door de praktijk, en dat hun identiteit gedeeltelijk wordt

bepaald door wat er in de praktijk gebeurt en hoe de praktijk evolueert. De woordkeus voor

'gedeeltelijk' duidt erop dat Rouse een atomistische kijk op mensen en dingen niet geheel verlaat,

maar minstens zwaar nuanceert in zijn nadruk op de constitutieve werking van de praktijk. Wat

Rouse boven alles wil tegenspreken, is het beeld van praktijk als een menselijke sfeer die haar

tegendeel of sparring partner heeft in een ongeïnterpreteerde wereld die onherleidbaar en

transcendent aan de menselijke sfeer is.2 Merk ook op dat het spreken in termen van interactie met

de wereld nog steeds kan suggereren dat wij als mensen die tegenover de wereld staan, met die

wereld interageren. Daarom spreken we in het vervolg van deze bespreking beter in termen van

interactie in de wereld.

2.2.1.3 Toelichting: praktijken als normatief

Ook al kunnen we praktijken provisorisch van elkaar onderscheiden aan de hand van hun

patronen van interactie in de wereld, de unifiërende kracht van deze patronen ligt niet in hun

descriptieve regulariteit. Het is immers niet zo dat de interactie in de wereld gebeurt zoals ze

gebeurt zuiver en alleen omdat ze nu eenmaal zo gebeurt. Ook hebben we in hoofdstuk 1 gezien dat

Rouse de mogelijkheid van een qua tijd en plaats soeverein standpunt3 buiten de praktijk afwijst die 2 Rouse spreekt in deze stellingen over praktijken in het meervoud. Dat wordt verklaard, ten eerste, omdat hij hier de

term definieert met het oog op wetenschap, maar ook met het oog op andere menselijke domeinen. In dat opzicht zijn er dus meerdere praktijken, die elkaar doorgaans gedeeltelijk overlappen (2007c: 75). Ten tweede kunnen we vanuit pragmatisch oogpunt spreken over wetenschapspraktijken, aangezien onderzoeksgroepen vaak in relatieve afzondering leven. Dit is echter, zoals gezegd, pragmatisch. In hoofdstuk 4 gaan we hier iets dieper op in als we spreken over de praktijk als transcendentaal begrip.

3 Rouse spreekt uitvoerig over het idee van epistemologische soevereiniteit in (1996b). Hij lijkt te bedoelen een standpunt, ongeacht of iemand het inneemt of niet, dat zich zelf onttrekt aan enige normatieve binding, maar wel de plaats is waar normatieve binding voor praktijken buiten dat standpunt van uitgaat. Hij modelleerde de notie op Foucaults bespreking van politieke soevereiniteit (Foucault 1989). We spreken er verder over in paragraaf 2.3.2.2.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 45

Page 60: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

de identiteit en eenheid van die praktijk zou bepalen of vastleggen. Die identiteit en eenheid zijn

normatief (3). In paragraaf 2.3 van dit hoofdstuk bekijken we hoe Rouse kan spreken over zulke

normativiteit ondanks dat hij ontkent dat er van buitenaf regels kunnen worden aangereikt. Cruciaal

is een aspect van de hermeneutische cirkel die we vorig hoofdstuk kort bespraken. In

wetenschappelijk onderzoek proberen we inzicht te verwerven in een object, proces of effect door

het in het perspectief te plaatsen van wat we vermoeden en denken zeker te weten. De methoden die

we hanteren, hoeven we niet telkens opnieuw vanuit het niets te bedenken; in eender welke situatie

is er al een scala aan methoden beschikbaar, evenals een verzameling instrumenten, praktische

adviezen van voorgangers en collega's en impliciete voorbeelden van onderzoek in de vorm van

projecten van die mensen in onze omgeving, over het succes waarvan we ons een mening vormen in

relatie tot de doelen van die projecten. Dit zijn in wezen allemaal soorten 'bronnen' die besloten

liggen in wat we het interpretatief kader noemden tijdens onze bespreking van de praktische

hermeneutiek in hoofdstuk 1.

Op basis van deze rijkheid van onze omgeving en in relatie tot wat we willen bereiken

vormen we ons oordeel over welke handelingen geschikt, goed, gepast, noodzakelijk, of juist

ongewenst of verkeerd zijn. Onze omgeving stuurt als het ware ons gedrag. Als Rouse zegt dat de

praktijk normatief is, bedoelt hij precies dit: dat de praktijk op een of andere manier stuurt wat we

doen, denken en zeggen.4

Dit kan leiden tot 'normen' in de zin van impliciete vuistregels voor keuzes. We bespreken

dit in meer detail in paragraaf 3. Belangrijk in verband met het praktijkbegrip is dat het deze

normativiteit is die de patronen van interactie in de wereld en bijgevolg ook de praktijk in stand

houdt (3). Als er sprake is van meningsverschillen—zonder dat we ons kunnen beroepen op dat

soevereine standpunt dat alle kwesties kan beslechten voor ons—ontspinnen zich discussies om

anderen te engageren in het eigen standpunt. Dit is een invulling van wat Rouse de constitutieve rol

van weerstand en verschil noemt (4). Doorgaans zijn het de onderzoeksgebieden met de kwesties

die de meeste meningsverschillen genereren die ook de meeste vooruitgang boeken. Men voert

normaliter maar een discussie als men meent dat een discussie het waard is om gevoerd te worden;

het wijst erop dat men vermoedt dat er iets belangrijks op het spel staat (6) dat ons begrip van het

onderzoeksgebied kan verdiepen, verbreden of zelfs radicaal kan veranderen.

4 Zijn inspiratiebronnen als het dit kenmerk van praktijken betreft, zijn onder andere Robert Brandom (2000 en 2007a,b,c) en John Haugeland (1998).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 46

Page 61: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

2.2.1.4 Toelichting: constante herinterpretatie van praktijken

Het is echter tijdens zulke debatten dat niet alleen nieuwe kennis wordt verworven, maar de

oude ook in een nieuw licht kan komen te staan.5 Dat geldt niet alleen voor het inzicht dat we

denken te hebben in processen, relaties of objecten, maar evengoed in de waarde van onze

methoden en instrumenten. Het doorlopen van de hermeneutische cirkel leidt immers, theoretisch,

elke keer tot een kleine, vaak minieme wijziging van het interpretatief kader waarmee we de

volgende keer de cirkel zullen doorlopen; op zeldzame momenten is deze wijziging groter, of zelfs

volledig. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval als we kijken naar het effect van newtoniaanse

mechanica die de aristoteliaanse mechanica's voor het boven- en ondermaanse kon synthetiseren.

Deze synthese betekende echter een zeer ingrijpende, fundamentele wijziging in wat het was om

mechanica te doen, en tot verregaande herinterpretaties van gekende fenomenen; niettemin is

mechanica nog steeds mechanica, zij het dat ze een heel andere betekenis heeft aangenomen. Dat is

wat Rouse bedoelt met “continual reinterpretation and semantic drift” (5).

De conflicten over herinterpretatie of radicale herziening vinden maar plaats als de

deelnemers van de praktijk de indruk hebben dat de (uitkomst van de) conflicten ertoe doen, en dat

datgene waar men over praat, daadwerkelijk bestaat. Dit klinkt zeer triviaal, zo niet absurd, maar

het betreft een aspect dat de wetenschapspraktijk zowel bijzonder als bijzonder interessant maakt: in

onderzoek zijn we juist gericht op dat wat we nog niet kennen. Een van de eigenschappen van het

ongekende is dat we, afgezien van alle mogelijke andere onzekerheden, niet eens zeker kunnen zijn

dat het object, het effect, de causale relatie, het proces dat we proberen te onderzoeken, niet illusoir

is. Een niet-wetenschappelijke parallel kunnen we zien in het kind dat leert dat de donkere,

bewegende vlekken op de muur geen autonome wezens zijn, maar schaduwen van de mensen bij

hem in de buurt, of in studenten die het verschil leren kennen tussen correlatie en causatie en inzien

dat het hypothetische verband tussen het aantal brunettes en de kans op verkeersongelukken geen

substantieel verband is. In termen van Rouse: er blijkt in deze gevallen niets at issue te zijn (6). De

genoemde stakes en issues zijn centraal voor het voortbestaan van praktijken: If there is nothing at stake in how the issue(s) governing a practice are worked out through its ongoing differential reproduction, or no responsiveness to those stakes in that working out, then the practice disappears, and with it the issues that it constituted. (2010: 3)

In hoofdstuk 3 gaan we dieper in op beide begrippen, de centraliteit ervan en hoe we ze precies

moeten interpreteren.

Na deze initiële, beknopte karakterisering van praktijken in vogelvlucht belichten we in wat

5 Dit is ook het onderwerp van het artikel van Alasdair MacIntyre, Epistemological Crises, Dramatic Narrative and the Philosophy of Science (1977), dat we in het vorige hoofdstuk al aanhaalden.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 47

Page 62: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

volgt een aantal van de hierboven al aangestipte kenmerken van praktijken nog iets uitgebreider:

temporaliteit, betekenis, de verweving van materie en discours en normativiteit. Telkens sluiten we

deze bespiegelingen af door ze in het perspectief van Rouse' in hoofdstuk 1 besproken

hermeneutiek en naturalisme te plaatsen.

2.2.2 Temporaliteit

Wetenschap, zoals ze bedreven wordt in praktijken, kan niet gekarakteriseerd worden als een

lineair of teleologisch proces, of als het oplossen van een raadsel waarbij steeds meer componenten

verhelderd worden totdat alles duidelijk is en niets nog uitleg behoeft of vragen oproept. Het is niet

deze gestileerde weergave van het proces dat de kern uitmaakt van praktijken. Praktijken zijn juist

temporeel, oftewel in de tijd, niet los te zien van het verloop van de tijd. Merk daarbij op dat

praktijken bestaan in de voortgaande interactie in de wereld; als we zeggen dat praktijken temporeel

zijn, zeggen we dus eigenlijk dat de patronen van die interactie niet los van de tijd te begrijpen zijn,

aan de hand van een plaats in een zogenaamd tijdloos verhaal.

Dat betekent niet dat de patronen van interactie niet herhaalbaar zouden zijn, maar wel dat er

nooit sprake kan zijn van een volledig identieke instantiatie van eenzelfde ideële inhoud. Bij het

doorlopen van de hermeneutische cirkel wordt immers de interpretatie toegevoegd aan het begrip

van de omgeving waarmee een nieuwe interpretatie of een interpretatie van iets nieuws kan worden

aangevangen. De wijziging, hoe klein of groot ook, staat een exacte kopie in de weg. Bovendien

ontkent Rouse in lijn van Heidegger dat betekenis überhaupt geen ideële inhoud is, maar een

contextuele relatie. Daarop komen we in de volgende paragraaf terug. De patronen van interactie

waaruit de praktijk bestaat krijgen hun betekenis dus uit de samenhang met andere gebeurtenissen

en handelingen, met mensen en dingen. Een exacte replicatie van die configuratie is onmogelijk.

Zelfs als dit wel mogelijk zou zijn, is het significant dat die herhaling optreedt, en is er, paradoxaal

genoeg, omwille van het feit dat dit een herhaling is, geen sprake van een daadwerkelijke herhaling.

De eerste uitvoering deed iets nieuws, terwijl deze tweede, die pretendeert te herhalen, tegelijk ook

replicatie is en een overeenkomstige betekenis aanneemt (1996a: 138) van het zoeken naar

bevestiging, precisering, verwerping, … . Deze doelen en hun vervulling speelden als zodanig niet,

konden niet spelen in de eerste uitvoering. 'Eenzelfde handeling' neemt dus afhankelijk van haar

plaats in een tijdlijn een andere betekenis aan.

Hier is ook goed zichtbaar dat praktijken een speciale relatie hebben met de toekomst. Rouse

ziet die relatie als de inclusie van de toekomst in de huidige praktijk. De toekomst is de verdere

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 48

Page 63: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

ontwikkeling van een praktijk die, weliswaar dus pas achteraf, nader of duidelijker articuleert wat

de centrale beslommeringen waren. Op het moment zelf zijn er immers meerdere mogelijkheden om

uit te werken. In de wetenschapspraktijk is dit kenmerk volgens Rouse bovengemiddeld sterk,

aangezien die is “oriented toward the disclosure of what is presently unknown” (1996a: 137).

Wetenschap is immers meer dan telkens impliciet opnieuw interpreteren; ze streeft actief naar beter

en uitgebreider begrip.

2.2.2.1 Temporaliteit qua objecten

Bovendien, zoals we hierboven al aanstipten, is het niet enkel een beter begrip van hoe of

wat de zaken zijn, maar ook welke zaken er zijn. De temporaliteit van de interacties die de praktijk

vormen, heeft dus direct betrekking op de componenten van de interacties. Deze componenten zijn

de mensen en de dingen in de praktijk, evenals de kennis die ontstaat uit de interactie. Zo stelt

Rouse dat het onmogelijk is om te bepalen wat het subject en subjectiviteit inhouden volledig

afzonderlijk van de praktijken waarin ze tot uiting komen: “In the stronger sense, an agent belongs

to a practice to the extent that an adequate understanding of the agent (and the agency of the agent)

includes an account of its participation in that practice” (1996a: 144). Kennis is evenzeer intern aan

de praktijk, en als zodanig temporeel (1996a: 135). Als we serieus willen nemen hoe de contextuele

oorsprong of ontstaan van kennis ook diens mogelijkheden tot justificatie bevat, en als we erkennen

dat kennis ontdaan van lokale, contextuele verwijzingen naar haar object onbegrijpelijk wordt, is dit

volgens Rouse een onontkoombare conclusie.

Voor het object maakt Rouse een analoge redenering als voor het subject, maar die werkt hij

niet uit (1996a: 143). Het is echter hiernaar dat onze grootste interesse uitgaat, en waarbij gebrek

aan zijn uitwerking ook het nut toont van ons werk. Wat we in elk geval weten, is dat objecten deel

zijn van praktijken. Ze geven mede vorm aan de praktijk als geheel, alsook aan de mogelijke

handelingen en gebeurtenissen in relatie tot andere dingen en mensen. Als zodanig kunnen we nooit

het contact verliezen met het materiële, en is de door het idealisme geïnspireerde vraag of de wereld

'buiten' ons wel echt bestaat, bij voorbaat van betekenis ontdaan. Het is simpelweg per definitie

onmogelijk om in het luchtledige te spreken of te handelen. Niettemin moet het wel mogelijk

blijven om het bij het verkeerde eind te hebben in het spreken over de wereld (2007c: 74).6 Cruciaal

6 Het probleem dat zo centraal is in debatten over wetenschappelijk realisme, namelijk de (on)mogelijkheid van het overbruggen van de kloof tussen onze kennis en de wereld, wordt hier dus a priori uitgesloten—dit echter op voorwaarde dat Rouse erin slaagt duidelijk te maken hoe het materiële en discursieve wezenlijk op elkaar betrokken zijn zonder de mogelijkheid van incorrectheid uit te sluiten, of ook: hoe er sprake kan zijn van verwevenheid zonder determinatie.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 49

Page 64: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

is de vraag welke plaats het materiële dat onderdeel is van een temporeel opgevatte praktijk, een

praktijk die ten dele constitutief wordt geacht voor de objecten (alsook voor de subjecten) in die

praktijk, nog kunnen innemen in het verwerven en justifiëren van onze kennis. Deze discussie gaan

we aan verspreid over hoofdstuk 3, 4 en 5.

2.2.2.2 Temporaliteit in relatie tot hermeneutiek en naturalisme

Indachtig Rouse' verbintenis aan hermeneutiek en naturalisme wat betreft de

wetenschapspraktijk, zien we dat vanuit hermeneutisch standpunt temporaliteit niet meer dan een

evidentie is. Zoals we al beschreven, benadrukt de hermeneutiek immers het telkens opnieuw

doorlopen van een hermeneutische cirkel: het komen tot een interpretatie op basis van een begrip

van de specifieke configuratie van de relevant geachte kenmerken van de omgeving, oftewel op

basis van een interpretatief kader. Het toevoegen van nieuw gemaakte interpretaties aan het kader

om nieuwe interpretatieve taken te ondernemen, alsook oude interpretaties te hernemen in het licht

van nieuw inzichten, heeft tot gevolg dat het begrip van wat er in de praktijk gebeurt, temporeel is.

Gegeven dat objecten ten dele worden geconstitueerd door (de ontwikkeling van) de praktijk, strekt

deze temporaliteit zich ook uit naar die objecten. Dit is een zeer sterk verschilpunt met de

representationalistische notie van het object als onveranderlijk, tijdloos en onafhankelijk van onze

interactie ermee.

Tegelijk toont dit punt de spanning met het wetenschapsfilosofisch naturalisme van de vorm

die Alex Rosenberg beschrijft en die we bespraken in hoofdstuk 1. Daar zagen we immers dat main

stream naturalisme bezwaar maakt tegen het (sociaal-constructivistisch) relativeren van het

wetenschappelijk object aan de context waarin het wordt bestudeerd. Ook al toont de

wetenschapsgeschiedenis dat menselijke, sociaal-psychologische factoren hun invloed hebben, toch

is dat voor hen geen reden te denken dat er geen kennisverwerving kan zijn over objecten die deze

context transcenderen. Dit is precies wat Rouse wél onmogelijk acht; objecten worden partieel

geconstitueerd door het verloop van de interacties, van de praktijk. Zijn naturalisme, geformuleerd

als de erkenning dat de normatieve autoriteit van onze kennis gelegen is in de wereld, is niet per

definitie problematisch, maar blijkt ten minste een dynamische visie op de wereld te

veronderstellen. Die dynamiek is een gevolg van de centraliteit van de hermeneutische cirkel.7

Belangrijkste uitdaging is te tonen wat die constitutie behelst en hoe die ruimte laat om nog

7 Rouse duidt zijn visie op wetenschap aan als “non-equilibrium epistemic dynamics”, aangezien we door onze wetenschappelijke activiteiten onze omgeving transformeren, op zodanige wijze dat nieuwe vragen en doelen kunnen ontstaan. Er kan zijn “a genuine normative grip upon situated knowers, without needing to project an eventual convergence in epistemic equilibrium” (2009a: 207).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 50

Page 65: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

onderscheid te maken tussen juiste en onjuiste beweringen over die wereld. Die uitdaging nemen

we aan in hoofdstuk 4 en 5; in hoofdstuk 3 bekijken we van dichterbij welke normatieve gronden

ons binden in de wetenschapspraktijk, oftewel hoe de normatieve autoriteit van 'de wereld' concreet

vorm aanneemt.

2.2.3 Betekenis

Een begrip dat eerder in dit hoofdstuk al telkens naar voren kwam, is dat van betekenis. Dit

begrip speelt een zeer belangrijke rol in Rouse' beschouwing van praktijken, en dus in zijn werk als

geheel, zoals we ook al zagen in onze bespreking van zijn hermeneutiek in hoofdstuk 1. Omwille

van de duidelijkheid moeten we een aantal verschillende invullingen van betekenis uit elkaar

trekken en naast elkaar plaatsen in het licht van de tien stellingen over praktijken, zonder daarmee

te willen impliceren dat ze ook in zijn werk los van elkaar zouden staan. Achtereenvolgens zullen

we kort, opnieuw in aanloop naar de volgende hoofdstukken, betekenis als belang; als

begrijpelijkheid; en als relatie tussen taal en wereld bespreken.

Een eerste wijze waarop betekenis in Rouse' beschouwing van praktijken figureert, is als van

belang, belangwekkend of waardevol. Praktijken “matter”, doen ertoe:8 het gaat ergens over en er

staat iets op het spel (1996a: 135). Eerder gaven we al een eerste invulling aan deze twee

specificaties: het gaat om de erkenning dat dingen correct of incorrect kunnen zijn, en hoe zo'n

oordeel invloed heeft op hoe de praktijk (en de mensen en dingen in de praktijk) zich verder kan en

zal ontwikkelen. Wat we belangwekkend achten, heeft invloed op de doelen die we ons stellen en

geeft aldus richting aan ons handelen. Deze doelen staan zelf ook niet vast, maar kunnen

verschuiven onder invloed van voortschrijdend inzicht (1996a: 142, 143). Indachtig dat praktijken

in wezen patronen van interactie zijn, bemerken we dat betekenis, opgevat als waarde of belang,

aldus richtinggevend is voor de praktijk.

Een tweede invulling van betekenis is 'begrijpelijkheid'. Binnen de verzameling van dingen

die we kunnen doen in een concrete situatie, kunnen we op basis van die situatie gradaties van

begrijpelijkheid onderscheiden. Zittend aan een bureau dat bezaaid ligt met schrijfwaren is

schrijven een zeer begrijpelijke actie, nadenken ook (omdat we het kunnen opvatten als

voorbereiding op aan de slag gaan met de schrijfwaren), maar wachten op een trein volstrekt niet.

Betekenis als begrijpelijkheid geeft dus richting aan de praktijk, maar op een concreter niveau dan

8 Deze quasi-letterlijke vertaling gaat overigens voorbij aan de tweede betekenis van “matter”: materie. Om ook recht te doen aan dit aspect terwijl we de dimensie van 'is van belang' behouden, zouden we kunnen zeggen dat praktijken substantieel zijn.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 51

Page 66: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

in de vorige alinea. Het is een aspect is van 'configuraties van de wereld' (zoals we in de bespreking

van de hermeneutiek zagen) en doet sommige stappen logischer lijken om te nemen dan andere.

Begrijpelijkheid kunnen we dan omschrijven als de uitkomst van een gradueel oordeel over de

zinvolheid van bepaalde manieren van omgaan met de gegeven situatie, een oordeel over het

gepercipieerde verband tussen de stand van zaken in de wereld en hoe iemand erop reageert.

Beide invullingen van betekenis, belangwekkendheid en begrijpelijkheid, zijn dus op te

vatten als iets dat de praktijk richting geeft. De eerste vorm speelt zich af op een abstracter niveau,

terwijl de tweede een oordeel is over concrete situaties. Ze zijn echter niet los van elkaar te

begrijpen. Oordelen over significantie—een begrip dat beide dimensies kan verenigen—

doortrekken de wetenschapspraktijk volledig. Het gaat dan bijvoorbeeld om vragen naar welke

onderzoeksprojecten interessant zijn, welke berekeningen of bewerkingen op een data-corpus

vruchtbaar zouden zijn, op welk niveau van detail een proces beschreven moet worden of welke

resultaten belangrijk genoeg zijn om te publiceren (1996a: 166). Deze vragen zouden we kunnen

samenvatten als kwesties van ordening van belangwekkendheid. De relatie met betekenis als

begrijpelijkheid wordt duidelijk in het geval dat het belang van een geplande handeling slechts

gering is, of wordt betwist. Als iets geen of weinig belang heeft of lijkt te hebben, is het ook niet

begrijpelijk waarom we het doen, of zelfs wat we precies doen, hoewel we de handeling wel kennen

of zelfs kunnen uitvoeren. Waarom doet men iets wat onbelangrijk is? Missen we een belangrijke

dimensie? Er lijken immers andere dingen te zijn die belangrijker zijn.

Een klassiek voorbeeld is de typering van middeleeuwse filosofie als bezig met vragen zoals

hoeveel engelen kunnen dansen op de punt van een naald. We kunnen ons wel een provisorisch

beeld vormen van de componenten van deze vraag, alsook van het geheel, maar het ontgaat ons

waarom deze vraag gesteld moet worden. Een mogelijke uitweg biedt het idee dat de vraag niet

werkelijk onbelangrijk is, maar dat we een belangrijke dimensie missen die het belang ervan

begrijpelijk maakt. Wat wij hier 'dimensie' noemen—geen ongewone manier van spreken—is een

rol die Rouse' praktijken vervullen. Ze zijn echter minder een dimensie van een vraag als dat een

vraag een dimensie van hen is. Het is pas in relatie tot andere vragen (en pogingen om ze te

beantwoorden) dat een specifieke kwestie als belangrijk kan worden aanschouwd. Praktijken9

vormen de bedding van zo'n kwestie, en bepalen aldus het belang en de begrijpelijkheid (1996a:

9 Merk op dat het niet evident is om praktijken tegelijk te blijven opvatten als patronen van handelingen en gebeurtenissen, zonder toch abstractie te gaan maken zodra het onderwerp significantie of coherentie van praktijken betreft. Het is immers nog te overzien hoe we de samenhang en patronen van wat belangrijk wordt geacht, kunnen verklaren voor een praktijk als we die opvatten op het niveau van een onderzoeksgroep die in dagelijks en intensief contact met elkaar staan; voor de wetenschapspraktijk als geheel is dit al minder evident. In hoofdstuk 4 gaan we er dieper op in als we bespreken dat we de praktijk in feite als transcendentaal begrip moeten opvatten.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 52

Page 67: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

167). De derde aangekondigde wijze waarop betekenis kan worden ingevuld, die betrekking heeft

op betekenis als relatie tussen taal en wereld, bespreken we in de volgende paragraaf, die handelt

over de verweving van materie en discours en bespreken we in paragraaf 2.2.4.

2.2.3.1 Betekenis in relatie tot hermeneutiek en naturalisme

Betekenis is een centraal begrip in de hermeneutiek. Wat we doen in de wetenschapspraktijk

staat in het teken van het begrijpen van nog onbegrepen zaken (objecten, relaties, fenomenen). Zo'n

betekenis heeft iets door zijn plaats in onze praktijk in relatie tot andere aspecten van de praktijk.

Om de betekenis te achterhalen, doorlopen we de hermeneutische cirkel. We vertrekken vanuit het

interpretatief kader dat ons huidig begrip van de situatie waarin we verkeren, ons biedt. Het begrip

van de situatie dat we al hebben, is een manier waarop de praktijk richting biedt aan onze

handelingen en ons spreken. Die handelingen en dat spreken zijn vormen van hermeneutische

interactie, interactie die ons in staat stelt iets, bijvoorbeeld een object, te leren identificeren of

kenmerken aan de hand van zijn plaats in de context.

De spanning met naturalisme is wat betreft dit aspect van praktijken minder pregnant. Main

stream naturalisten kunnen immers akkoord gaan dat 'betekenis' als fenomeen een naturalistische

verklaring behoeft, dus: een verklaring die consistent is met, of zelfs geënt op, de beste

wetenschappelijke resultaten van het moment. De specifieke formulering van naturalisme zoals we

die bij Rouse vinden, is eveneens in overeenkomst met hoe betekenis wordt opgevat in relatie tot

praktijken. De uitdaging van die formulering bestond er immers in om te tonen hoe de

betekenisvolle, normatieve sfeer van menselijk handelen verbonden kan zijn met de (in het

representationalisme als zodanig opgevatte) in se betekenisloze natuurlijke, fysische sfeer van de

door causaliteit doortrokken wereld. Het praktijkbegrip zoals Rouse dat naar voren schuift alsook de

invulling die hij geeft aan betekenis, beogen juist deze verbinding tussen het materiële en

discursieve te belichten en verhelderen.

2.2.4 De verweving van materie en discours

We vermeldden al dat praktijken altijd zowel materieel als discursief zijn; dingen maken

integraal deel uit van de praktijk zoals Rouse die concipieert. Toch is het een vergissing om

praktijken te zien als talige praktijken waaraan de objecten louter zijn toegevoegd, als extraatje.

Integendeel, Rouse werkt toe naar een visie waarin taal maar kan bestaan in relatie tot die objecten.

De dingen zijn de noodzakelijke voorwaarde voor conceptuele articulatie (2007c: 74). Bovendien

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 53

Page 68: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

doet het idee van praktijk-met-extraatje niets af aan de foute verhouding tussen taal en wereld.

Rouse ageert ook wat betreft taal tegen een representationalistische visie (1996a: 153, 214): hij

verwerpt dat taal enkel een intentionele weergave zou zijn van wereldlijke tegenhangers.

Taal is een onderdeel van de wereld in plaats van dat ze er als (al dan niet vertekenende)

spiegel tegenover staat. Ze heeft aldus een potentiële werkzaamheid die we soms duidelijk

opmerken—denk aan hoe uitgewerkte vormen van talig onderscheid, zoals die van geoefende

wijnproevers, ons kunnen toelaten discriminaties en vergelijkingen te leren maken die voor leken of

mensen die niet over hetzelfde verfijnde talige perceptie-apparaat beschikken, niet haalbaar zijn—

maar die niet begrijpelijk is in een representationalistisch wereldbeeld. Immers, hoe kan taal, als ze

slechts weergave van de wereld is, ooit iets veranderen in de wereld? Als ze dat wél zou kunnen,

zou de wereld niet meer als onafhankelijke maatstaf voor de juistheid van die intentionaliteit

kunnen gelden. Dit is in het representationalisme echter juist een voorwaarde voor de normativiteit

van onze kennis.

2.2.4.1 De betekenisrelatie

Rouse wil betekenistheorie naturaliseren. Hij ontkent dat betekenissen entiteiten zijn die

onafhankelijk van hun uitdrukking bestaan: “signification is always an irreducible configuration of

the world itself” (1996a: 154). De tekens als dragers van betekenis bestaan enkel in de wereld. Wat

echter als teken (voor wat) kan functioneren, is niet vooraf vastgelegd, maar is afhankelijk van de

praktijk van iets op te nemen als teken voor iets anders (1996a: 155). Er is geen inherente

eigenschap van tekens, betekenissen of referenten, behalve de eigenschap die ze met alles delen: ze

zijn onderdeel van de wereld. Talige uitingen staan wat dat betreft op gelijke voet met niet-talige

zaken die we als betekenisvol beschouwen: in ons dagdagelijkse bestaan moeten we, net zoals met

dingen, met talige uitingen om zien te gaan en proberen ze begrijpelijk te maken, zodanig dat we ze

kunnen gebruiken voor onze eigen doeleinden (1996a: 209).

Taal, toegegeven, vervult hier meerdere rollen. Zoals in het voorbeeld van de wijnproever

lijkt taal wel degelijk een instrument te zijn om de wereld, in dit geval specifiek de wijn, mee te

ontleden. Ze staat tussen ons en de wijn, en medieert onze ontmoeting, staat toe die te analyseren.

Deze presentatie is echter bedrieglijk. Rouse zal zeggen dat taal niet zozeer medieert10 tussen ons en

10 Dat de taal niet medieert tussen ons en de wereld, en dat ons denken of onze ervaring dat in Rouse' beschouwing dat ook niet doen, betekent niet dat alles—taal, wereld, denken, ervaring—direct aanwezig en toegankelijk is voor ons. Telkens opnieuw hamert Rouse er immers op dat ons begrip afhangt van al die dingen samen. In dat opzicht is niets direct aanwezig, maar kunnen we de (materiële, discursieve, experiëntiële, …) dingen maar leren kennen in hun configuratie met andere dingen. Of om terug te verwijzen naar onze bespreking van de hermeneutiek: niets kunnen begrijpen zonder interpretatief kader (of zo je wil, zonder mediatie van iets anders), maar dat kader en wat we willen

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 54

Page 69: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

de wijn, maar slechts een andere manier is van interactie tussen ons en de wereld. Als men

accepteert dat er geen sluitsteen voor betekenis bestaat, is het proeven van de wijn evenzeer een

referentiepunt in het begrijpen waarover we spreken als dat het spreken een referentiepunt is in het

proeven van de wijn. Dit voorbeeld kan niet anders dan circulair zijn omdat we het afgezonderd

hebben van de rest van de praktijk. Zodra men echter bemerkt dat men in realiteit altijd al iets weet

over de wijn (op zijn minst de kleur, de perceptie dat ze vloeibaar is, …) en altijd al communiceert

met andere mensen (waarbij de woorden die gebruikt worden om over de wijn te spreken minstens

ten dele bekend zijn uit andere contexten), maakt de bezwaarlijke circulariteit plaats voor een

aanvaardbaarder holisme qua betekenis (1996a: 210, 217).

Dit gaat niet alleen op voor woordbetekenissen, maar ook voor betekenissen van zaken als

theorieën, formules en grafische weergaves, zaken die even relevant zijn als taal11 voor een

beschouwing van wetenschap. Het uitbreiden van het aantal modellen, opgevat als de

concretiseringen van een theorie die die theorie binnen het bereik brengen van situaties zoals die

onderzoek aan de orde zijn (1996a: 225), hoeven we in dit opzicht niet op te vatten als iets dat de

betekenis van een theorie stelselmatig verandert want uitbreidt, noch als irrelevant voor de

betekenis van een theorie omdat die laatste toch, als ze waar wordt geacht, universele toepassing

zou moeten vinden. Integendeel, betekenis is geen eigenschap van een theorie (of, bij uitbreiding,

van woorden of eender wat dat geacht wordt betekenisvol te zijn; betekenis is “the field or context

within which richer and more complex connections between sentences and things are established”

(1996a: 226).

Zo opgevat is de betekenis van een theorie hoe de theorie, middels modellen, dingen

(specifieker: woorden en materiële zaken) met elkaar in verband brengt. De betekenis is het in

verband brengen. Het analytisch onderscheid tussen het teken ('wat betekent'), de referent ('wat

wordt betekend') en de betekenis dat ook buiten de lokale context overeind zou blijven, klapt in

elkaar. Er blijft een lokale relatie over tussen het teken en de referent. De betekenis, als mentale

pendant van referent en teken, is enkel die lokale relatie tussen beide polen, en heeft geen

zelfstandig bestaan. Tekens zijn niet inherent tekens; referenten zijn niet inherent referenten. 'Teken'

en 'referent' zijn rollen die een woord of ding kan vervullen. De wijze waarop het onderscheid

tussen wat betekent en wat betekend wordt nog kan opduiken, is dus een pragmatische, in het

interpreteren zijn niet essentieel gescheiden van elkaar. Ze zijn onderdeel van een en hetzelfde, namelijk de wereld, en aan de hand van wat we willen begrijpen, bepalen we moment per moment wat het kader uitmaakt (1996a: 209, 210; 1987: 65).

11 Om geen misverstanden te laten bestaan: Rouse vindt taal inderdaad zeer relevant voor wetenschap, juist omdat hij haar niet beschouwt als iets extern aan de wereld, of intern maar irrelevant voor de praktijk, omdat ze geen onderdeel zou zijn van de wereld en dus slechts onderzoeksinstrument (1996a: 215).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 55

Page 70: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

beantwoorden van een vraag hoe begrip van iets tot stand komt. In die lokale context kunnen we

wijzen op wat betekent en wat wordt betekend.12 Buiten die context kan dat niet. Er zijn geen

betekenisentiteiten in de wereld, een ook geen entiteiten wier enige rol is referent of

betekenisdrager te zijn; betekenis is een relatie tussen dingen in de wereld.

2.2.4.2 Tweerichtingsverkeer: wederzijdse determinatie?

Als Rouse dus zegt dat praktijken tegelijk materieel en discursief zijn, kunnen we dat op een

aantal manieren begrijpen, mede in het licht van de bovenstaande uitleg. Het betreft

tweerichtingsverkeer: niet alleen heeft discours—begrepen als dat wat verbindingen legt, dus

betekenis draagt—materie nodig om begrijpelijk te zijn; ook heeft materie discours nodig om

begrepen te worden. Zit de betekenis in het discours? Ja, aangezien we discours opvatten, niet als

een aparte sfeer van de wereld, maar als iets wat de wereld doortrekt. Bovendien, aangezien Rouse

benadrukt dat taal inderdaad in de wereld is die we pogen te begrijpen, kunnen we discours in

zekere zin ook als materieel opvatten, tenminste als we de klassieke tegenstelling van 'materieel vs.

immaterieel' gelijk laten lopen met 'in/van de wereld vs. buiten de wereld'.

De al eerder aangehaalde moeilijkheid wordt na deze korte uiteenzetting over de verweving

van materie en discours echter enkel pregnanter: hoe kunnen we voorkomen dat deze wederzijdse

afhankelijkheid inzake begrip niet ineenklapt tot een gedetermineerdheid, waarbij we niet meer

kunnen verklaren dat we soms fouten maken en die kunnen corrigeren? Immers, als we de woorden

voor de smaak van de wijn leren aan de hand van de wijn, en als we wijn leren proeven aan de hand

van die woorden, belanden we dan niet in een perfecte cirkel, in een geval van de slang die in zijn

eigen staart bijt? Algemener: kunnen we nog verklaren hoe we onderscheid maken tussen juiste en

onjuiste beweringen, en wat dat onderscheid waard is—Rouse acht de waarde van dat onderscheid

immers (terecht) juist zeer centraal voor de wetenschapspraktijken. Als we dat onderscheid niet

meer kunnen maken, is het moeilijk nog te begrijpen wat er nog op het spel kan staan in wat we

zeggen en doen.

Dat Rouse een representationalistische beschouwing van kennis en wetenschap afwijst

omwille van de onoverbrugbare kloof tussen wat we zeggen en wat er is, is op het eerste zicht 12 In hoofdstuk 4, wanneer we ons buigen over de vraag wat de 'constitutie' van het wetenschappelijk object inhoudt bij

Rouse, zullen we zien dat ook daar het onderscheid (in dat geval: tussen de subjectpool en de objectpool van een fenomeen) een pragmatisch en lokaal geconstitueerd onderscheid is. Evenzo is in het geval van betekenis, die Rouse zoals gezegd opvat als relatie tussen twee zaken, de betekenis slechts lokaal te duiden. De betekenis is dan een specifieke, lokale relatie tussen twee componenten van de lokale context. Belangrijkst om te beseffen is dat Rouse verwerpt dat betekenis een inherente eigenschap zou zijn van de dingen, of dat er dingen (bijvoorbeeld: woorden) bestaan die het alleenrecht hebben in het dragen van betekenis en die vervolgens aan in zichzelf betekenisloze dingen gekoppeld zouden worden.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 56

Page 71: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

redelijk. De werkelijke test bestaat er echter in of hij ofwel toont hoe hij zonder kloof toch een

minimale speelruimte weet te constitueren waardoor we tegelijk creatief kunnen denken, terwijl we

in die creativiteit toch ook gerechtvaardigd of niet gerechtvaardigd kunnen zijn; ofwel die kloof

opnieuw vorm weet te geven zodanig dat onze kennis en waar die kennis over gaat fundamenteel op

elkaar betrokken kunnen worden zonder daarvoor de kostprijs te betalen van de in hoofdstuk 1

uiteengezette filosofische onbegrijpelijkheid van begrippen als (on)geldigheid of (on)juistheid.

2.2.4.3 Verweving van materie en discours in relatie tot hermeneutiek en naturalisme

Bekeken vanuit hermeneutisch standpunt is de verweving van materie en discours zeer

begrijpelijk. Materie en discours zijn immers verzamelnamen of categoriseringen voor alles wat er

in de wereld is, categoriseringen die we verder kunnen uitsplitsen naar categorieën als dingen,

mensen, sociale rollen, instrumenten. Bovendien zijn complexere entiteiten vaak gemengd materieel

en discursief, zoals bijvoorbeeld bruiloften of bewegwijzering in een stad. Niet alleen is alles in

feite materieel en/of hermeneutisch; ook in het doorlopen van de hermeneutische cirkel, in ons

onderzoek, maken we zowel gebruik van materiële als van discursieve hulpmiddelen. We schrijven

rapporten bijvoorbeeld, en we hanteren instrumenten.

Bovendien geeft het bovenstaande al iets meer richting in het begrijpen hoe Rouse' notie van

de temporaliteit van praktijken misschien toch naturalistisch kan zijn. Rouse staat een dynamische

visie op de realiteit voor, waarin de relatie tussen materie en discours (een discours dat even goed in

de wereld zit) geen eenrichtingsverkeer is en een materiële basis zou bepalen wat erover kan

worden gezegd. Rouse duidt erop dat onze discursieve capaciteit zich inderdaad noodzakelijkerwijs

ontwikkelt in relatie tot de materiële aspecten van de wereld, maar dat die capaciteiten ons ook

toestaan om op nieuwe manieren te interageren met het materiële. Waar sociaal-constructivisten

eenzijdig de nadruk legden op hoe (onder meer) ons discours de mogelijkheden voor objectieve

kennis bemoeilijkt, saboteert of zelfs onmogelijk maakt, benadrukken postconstructivisten als

Rouse de onmisbare materiële dimensie van de wereld. Dat kunnen we opvatten als een handreiking

naar het main stream naturalisme. De kloof met Rouse' naturalisme blijft echter gapen als het gaat

om de transcendentie van objecten; Rouse blijft die ontkennen.

2.2.5 Normativiteit

Praktijken, dus patronen van gebeurtenissen en handelingen, zijn enkel op basis van

normativiteit identificeerbaar. Normativiteit, als kenmerk van praktijken, kunnen we ook

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 57

Page 72: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

omschrijven als de invloed van de lokale situatie op normatieve oordelen, een invloed die de

participanten aan de praktijk ervaren. Het gaat dan om allerlei soorten normatieve oordelen, zoals of

iets al dan niet gepast is om te zeggen of doen, of ook geschikt, urgent of accuraat. Rouse maakt

normativiteit tot het belangrijkste kenmerk van praktijken, en ook voor de ontwikkeling en het

voortbestaan van de praktijk is het cruciaal. Hij poneert immers bijvoorbeeld dat de patronen zelf

maar bestaan zolang ze worden geïnstantieerd. Dat komt omdat hij de autoriteit om te bepalen of

iets deel is van de praktijk, toebedeelt aan de deelnemers van die praktijk. Zo wordt duidelijk

waarom er geen identificatie zonder instantiatie kan zijn: als de praktijk niet 'in de praktijk wordt

gebracht', zijn er ook geen deelnemers aan de praktijk, en is er dus geen basis voor een oordeel of

een bepaalde handeling of gebeurtenis deel is van een patroon dat in verband wordt gebracht met de

identiteit van een praktijk (1996a: 136).

Het oordeel is gebaseerd op een conceptie—vanwege de deelnemers aan een praktijk—van

wat de praktijk zou moeten zijn en of een bepaalde handeling of gebeurtenis aan deze norm voldoet.

Of er consensus zal bestaan, valt niet op voorhand te zeggen.13 Niettemin zijn ook de deelnemers

aan de praktijk niet degenen met het absolute laatste woord. Wie die deelnemers zijn, is immers ook

een mogelijk onderwerp van discussie, evenals de doelen die moeten worden gehaald of waarover

gewerkt moet worden: “none of these … automatically takes priority in sustaining an ongoing

pattern of practice” (1996a: 139). Bij gebrek aan een tijdloos fundament of soeverein standpunt op

basis waarvan we deze kwesties kunnen beslechten, hoeft er volgens Rouse geen chaos of

desintegratie op te treden. Praktijken worden niet enkel bij elkaar gehouden door gedeelde

methoden of gedeelde gedachten over wat er gedaan moet worden, waarom, en wat het eigenlijk is

dat onderzocht wordt, hoewel deze gemeenschappelijkheid kan helpen. De cohesie ligt in het feit

dat zaken als methodologie en overtuigingen over wat onderzocht wordt op zichzelf uiteenlopend

kunnen zijn, maar toch op elkaar betrokken worden geacht door de mensen die ze hanteren (2007c:

74).

2.2.5.1 Voorbeeld

Op het eerste zicht lijkt dat gratuit. Als ik besluit mij in mijn studies economie in het geheel

niets aan te trekken van prijzen als evenwichtsmechanisme voor vraag en aanbod, en prijzen

daarentegen een functie maak van de opwarming van de aarde, gebeurt er in eerste instantie niets.

13 Als er geen consensus bestaat, en er dus door bepaalde deelnemers aan een praktijk wordt gepoogd de praktijk af te schermen, is dit evengoed relevant voor de praktijk, omdat de deelnemers daarmee uiting geven aan wat zij denken dat de grenzen van gepast en ongepast gedrag is en impliciet of expliciet om navolging vragen.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 58

Page 73: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

Wat het echter tot gevolg zal hebben, is dat er in latere instanties ook niets zal gebeuren: mijn werk

zal door de wetenschappelijke gemeenschap zo goed als volledig genegeerd worden—tenzij als

voorbeeld van esoterische economie—aangezien het beantwoordt aan hun conceptuele systeem

noch aan het gros van de empirisch vastgestelde en als significant geoormerkte verbanden.14 Ik

word pas onderdeel van de praktijk in mijn streven om te tonen hoe mijn these een belangrijke

verfijning, aanvulling of verwerping van de traditie inhoudt. De deelnemers van die praktijk zullen,

geconfronteerd met zo'n uitdaging, de strategie van het negeren niet zomaar meer kunnen toepassen.

Adequater is het om een inhoudelijk antwoord te formuleren, dat zowel positief als negatief kan

uitvallen. Ze worden immers op hun eigen ambities verslagen als ze materiaal negeren dat

beargumenteerbaar relevant is voor die ambities. Dat betekent niet dat ik hiermee definitief tot de

praktijk toegetreden ben. Als de main stream economen immers sterk kunnen argumenteren dat

mijn werk op cruciale componenten tekortschiet of in elkaar klapt, ben ik weer aan zet zoals zij dat

eerder waren, en kan ik hun uitdaging enkel negeren op straffe van opnieuw in insignificantie weg

te zakken. Dit proces kan, in het geval de main stream economen er niet in slagen voor zichzelf en

elkaar—en mij—duidelijk te maken waarom mijn werk niet relevant is, tot een verbreding of

verlegging van de praktijk leiden; (gedeeltelijk) andere kwesties treden voor het voetlicht, nieuwe

vragen komen centraal te staan.

Bovendien is het belangrijk om op te merken dat deze kwesties en vragen, evenals de oude,

'belang hebben' in de zin dat hun beslechting verschil maakt voor mogelijke toekomstige

handelingen—zoals het spreken over hoe prijzen tot stand komen en beleidsaanbevelingen die we

daaruit menen te kunnen afleiden. Hun beslechting is niet triviaal, omdat ze ergens over gaan,

betrekking hebben op iets dat inperkt wat we nu en in de toekomst zinvol kunnen doen en zeggen.

Eerder in dit hoofdstuk merkten we op dat ons gedrag naar meer verwijst dan enkel zichzelf; het

spel van de bepaling van wat dit 'meer' is, wordt gespeeld met als inzet het spectrum van mogelijk

toekomstig gedrag. Een praktijk valt niet te begrijpen zonder aandacht te schenken aan de vraag wat

de issues en stakes zijn.

2.2.5.2 Rol en positie van normen

Bovenstaand beschreven 'proces' is een voorbeeld van hoe patronen van interactie die de

14 Merk op dat 'normativiteit' dus niet alleen betrekking heeft op relaties tussen mensen—wat een gedachte is die voortkomt uit het idee dat normativiteit regelgeleid zou zijn en dat die regels enkel herkend en dus juist nageleefd kunnen worden door mensen. Ook dingen of verbanden die men meent te kunnen vaststellen in 'de wereld', zijn normatief. Rouse onderscheidt deze instanties van normativiteit principieel niet: “'[R]esistance' encompasses both the recalcitrance of things and the nonconformity of agents. This usage is not a conflation of distinct kinds of phenomena but a recognition of their inextricable intertwining and interchangeability” (1996a: 140n).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 59

Page 74: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

praktijk vormen, in stand worden gehouden. Het voorbeeld toont hoe zowel main stream werk als

marginaal werk dat zich betrokken acht op de main stream, vormgeven aan een praktijk. Enkel

zolang als er economen zijn die begaan zijn met hun werk, in de zin dat ze pogen onderscheid te

maken tussen geldige en ongeldige claims, kan men spreken over een praktijk. De normen waarover

Rouse spreekt, die centraal zijn voor het voortbestaan van de praktijk, zijn dus niet zozeer op te

vatten als een regel, omdat een regel altijd wordt geformuleerd op basis van kennis uit het verleden

en op basis van de toenmalige lacunes of blinde vlekken in kennis toekomstige ontwikkelingen zou

uitsluiten (1996a: 137, 141).

De normen zijn zelf niet buiten de praktijk of tijd vastgesteld, maar worden constant

opnieuw verscherpt volgens nieuwe inzichten, op basis van wat er al werd gedaan. Ze zijn in dat

opzicht intern te noemen, maar geenszins arbitrair; ze drukken een betrokkenheid uit op de claims

die op dat moment aanvaard worden, op oude en nog te komen bevindingen, en op het werk van

andere wetenschappers die pretenderen zich op hetzelfde onderzoeksobject te richten. Deze

betrokkenheid, die Rouse normative accountability (2003: 467) noemt en aanduidt als het

wezenskenmerk van praktijken, staat in voor de mogelijke identificatie en cohesie van een

specifieke praktijk. Het gaat om een inherent open definitie die telkens opnieuw ter discussie wordt

of moet worden gesteld omwille van wat we kunnen samenvatten als voortschrijdend inzicht. Het is

bovendien dit kenmerk dat in Rouse' systeem moet instaan voor het contact tussen onderzoeker en

wat ze onderzoekt: het object. Dit, alsook de notie van normative accountability en het contrast met

normativiteit opgevat als het volgen van regels, werken we verder uit in later in dit hoofdstuk.

2.2.5.3 Normativiteit in relatie tot hermeneutiek en naturalisme

Rouse' hermeneutische benadering en de normativiteit van de praktijk zijn sterk aan elkaar

verbonden. In paragraaf 2.3 gaan we dieper in op die normativiteit, en zullen we zien dat ze net als

de hermeneutiek steunt op het inzicht dat we altijd al ergens zijn. Het is dankzij interactie in een

concrete omgeving dat we kunnen handelen en spreken en ons bovendien oordelen kunnen vormen

over dat handelen en spreken. Het feit dat Rouse normativiteit in de wereld situeert, is aanvaardbaar

voor naturalisten. Daarmee is echter in het geheel niet gezegd dat Rouse' specificatie van hoe

normativiteit precies ingebed is in de wereld, naturalistisch evident is. Om daar meer over te kunnen

zeggen, moeten we er eerst dieper op ingaan. Dat doen we in paragraaf 2.3.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 60

Page 75: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

2.2.6 Tot slot

Deze beknopte weergave van Rouse' karakterisering van praktijken kan niet anders dan in

gebreke blijven in het zicht van de (noodzakelijke) aandacht die hij er zelf telkens opnieuw aan

besteedde in zijn werk; alsook in het besef dat wat praktijken zijn, gevolgen heeft voor

beschouwingen over taal, moraliteit, kennis, objectiviteit, macht, … die niet evident zijn, al

helemaal niet wanneer vergeleken met de representationalistische pendanten van zulke noties. De

bovenstaande punten bieden echter wel een eerste kennismaking waarvan we enkel mogen hopen

dat die nieuwsgierig maakt om meer te lezen bij de auteur zelf. Bovendien moet het onze lezer in

staat stellen om met iets meer kennis van zaken de volgende hoofdstukken in te gaan. Tot slot

merken we op dat, ook als men Rouse' visie op praktijken op punten verwerpt, de vraag blijft

bestaan hoe onze wetenschappelijke kennis over de wereld 'contact maakt' met die wereld. Wij doen

hier echter geen uitspraak over de verdedigbaarheid van zijn concept van praktijken, maar pogen

dat in de hoofdstukken die komen wel te doen over (een deel van) het antwoord dat hij op de vraag

over de verhouding tussen wetenschap en wereld geeft.

2.3 Normativiteit in relatie tot het wetenschappelijk object

In dit deel van het huidig hoofdstuk bekijken we in meer detail Rouse' specifieke conceptie

van de normativiteit van de wetenschapspraktijk. Normativiteit en wetenschappelijke objecten zijn

in het werk van Joseph Rouse nauw met elkaar verbonden. Die relatie bestaat ook in de gangbare,

representationalistische visie op wetenschappelijke kennis, maar neemt daar, zoals al aangehaald,

een radicaal andere vorm aan. Zulke visies gaan doorgaans uit van een anormatieve natuurlijke

wereld of een verzameling van wetenschappelijke objecten die op zichzelf anormatief zijn, waarbij

de normativiteit betrekking heeft op het domein van (de structuur, toetsbaarheid of geldigheid van)

onze kennis of weergaven ervan en het anormatieve karakter van de objecten de voorwaarde is voor

de normativiteit van onze kennis. Rouse verwerpt deze beide stellingen. Hij ontkent dat er zoiets

zou zijn als een anormatieve wereld of anormatieve wetenschappelijke objecten, alsook een

aflijnbaar domein van normativiteit. Normativiteit is een aspect van alles wat we doen. Objecten

zijn geen dingen die aan de normativiteit van praktijken voorafgaan, maar krijgen hun identiteit in

binnen de praktijk, worden pas in de praktijk geconstitueerd. Objecten zijn dus in zekere mate15

afhankelijk van de normativiteit van de wetenschapspraktijk, en zijn als zodanig onderdeel van de

normatieve configuratie van de wereld.

In dit luik gaan we dieper in op wat normativiteit is voor Rouse en hoe ze verbonden is met 15 Deze mate onderzoeken we verder in hoofdstuk 4 en 5.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 61

Page 76: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

zijn notie van het wetenschappelijk object. We bespreken invullingen van normativiteit die volgens

Rouse tekortschieten als adequate karakterisering van hoe normativiteit definiërend kan zijn voor

een praktijk, hoe normatieve binding van de wereld over onze kennis tot stand komt en hoe onze

kennis zelf aldus als onderdeel van de wereld begrijpelijk is. Voorts bespreken we de invulling van

normativiteit die Rouse eraan geeft: normative accountability. We behandelen de kritiek van

Stephen Turner alsook het antwoord van Rouse en anderen die eenzelfde normatieve insteek kiezen.

In het volgende hoofdstuk gaan we uitgebreid in op wat Rouse kan bedoelen met issues en stakes,

onmisbare begrippen als we spreken over normativiteit opgevat als normative accountability.

2.3.1 Normativiteit

In het spreken over normativiteit zijn er verschillende componenten waar talloze denkers in

de geschiedenis van de filosofie zich over hebben gebogen. Er is bijvoorbeeld wat Christine

Korsgaard noemt “the normative question,” oftewel de vraag naar de binding van normativiteit, de

vraag waarom ik moreel zou moeten zijn (1996). Peter Railton (2000, 2) wijst er bovendien op dat

we een onderscheid kunnen maken tussen zaken die simpelweg conform de norm zijn, en zaken die,

in hoe ze zijn of ondernomen worden, daadwerkelijk gestuurd of geïnformeerd werden door die

norm. Dit resoneert met Kants onderscheid van handelingen die gesteld worden uit achting voor de

morele wet, of enkel qua effect daarmee overeenstemmen (Kant 1997: 400, 401).16 Kunnen we

beide gevallen als gebonden classificeren, of moeten we die eerste afschrijven als een toevalsmatige

of insignificante overeenkomst? Bovendien blijkt in het dagelijks leven dat we ons ook kunnen

onttrekken aan de binding van het normatieve; het valt dus niet samen met een determinisme. Deze

vragen zeggen echter nog niet alles over normativiteit. De bindende kracht wordt geacht een

eigenschap van normativiteit te zijn, maar wat is zijzelf? Wat is het dat al dan niet die bindende

kracht heeft? Railton (2000, 1) drukt het uit als een domein: er is het domein dat karakterisering in

termen van goed en slecht, juist en fout of andere typering vraagt, of zelfs toelaat; en er is een

domein van wat er mogelijk of gewoonlijk of daadwerkelijk is. Hieruit kunnen we nog niet afleiden

wat het is waarop deze karakterisering van toepassing is, maar wel dat er scheiding tussen beide

sferen bestaat. Joseph Raz (2000, 34) zoekt niet naar het domein of de verzameling van objecten of

zaken die normatief zijn. Normativiteit is niet zozeer een eigenschap van bepaalde objecten op zich

(zoals gedachten, woorden of materiële zaken), maar eerder het fenomeen dat aspecten van de

16 Een nog andere maar eveneens verhelderende uitdrukking van dit onderscheid is die van John Haugeland: “Perhaps the broadest distinction among rules is between those that we understand as merely exhibited in what happens, and those that we understand as, in some way, governing or determining what happens” (1998: 305).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 62

Page 77: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

wereld bindende redenen kunnen vormen voor cognitief, affectief of wilskrachtig gedrag, redenen

die teruggaan op standaarden van wat gepast is of wat hoort, en wat niet.

Het is met de invulling van Joseph Raz dat Joseph Rouse zich vermoedelijk het meest kan

identificeren. Normativiteit voor Rouse is “the whole range of phenomena for which it is

appropriate to apply normative concepts, such as correct or incorrect, just or unjust … and the like”

(Rouse 2007: 48). Deze formulering leunt op het eerste zicht echter het dichtste aan bij die van

Railton, en niet Raz. Rouse spreekt immers, zoals Railton, over datgene wat een karakterisering in

normatieve termen behoeft. Het antwoord op de vraag wat dit is, wat er binnen dit domein valt, is

zelf echter ook normatief gebonden en kan niet bepaald worden zonder gebruik te maken van

normen—hier scheiden de wegen van Rouse en Railton zich. Het normatieve domein is niet a priori

identificeerbaar, als staande tegenover een domein dat niet normatief is. Het domein waarover

Railton spreekt, bestaat volgens Rouse dus niet als zodanig, in de vorm van normatieve entiteiten

zoals woorden of gedachten die afgesloten zijn van niet-normatieve, zoals 'de dingen' oftewel onze

materiële omgeving. Rouse vindt aansluiting bij Raz in de opvatting dat normativiteit het fenomeen

is dat zaken een bepaalde normatieve status hebben op basis van hoe ze zich verhouden tot (andere)

aspecten van de wereld (2002a: 226) die ervoor relevant worden geacht. Hierbij is de relevantie-

relatie zelf ook normatief geladen: wat is belangrijk, wat doet ertoe, en wat niet? Een antwoord

geven op zulke vragen impliceert een visie op hoe normativiteit in de praktijk ingevuld wordt.

Rouse ziet twee belangrijke manieren (die tot verschillende uitkomsten kunnen leiden), waarvan hij

voor de eerste zal kiezen: normative accountability en accountability to norms (2003: 468).

2.3.2 Rouse' invulling van normativiteit: normative accountability

Rouse spreekt over normativiteit als een normatieve verantwoordelijkheid naar of een

rekenschap-geven van issues en stakes. Normativiteit drukt aldus uit dat iets—om het voor het

moment zo algemeen mogelijk te houden—wordt afgetoetst aan iets anders, en een waarde krijgt in

het licht daarvan. De term die hij gebruikt voor die verantwoording is accountability. Die term goed

in het Nederlands vertalen is niet onproblematisch. De moeilijkheid van de bepaling van de

betekenis en de vertaling is gelegen in de attributie van de eigenschap aan zowel menselijke

deelnemers aan een praktijk als handelingen (Rouse 2003: 467) en capaciteiten (2002a: 226). Een

rechttoe rechtaan vertaling als 'verantwoordelijkheid' is daardoor moeilijk aanvaardbaar: is het

intelligibel om te spreken over de verantwoordelijkheid van een handeling? Een handeling kan

bijvoorbeeld zelf geen verantwoordelijkheid voor iets nemen in de vrij gangbare betekenis dat ze

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 63

Page 78: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

een keuze zou maken en zich schikt in de consequenties daarvan. Eerder spreken we in die termen

over de persoon die de handeling stelt. Bovendien betwist Rouse dat de relatie tot issues en stakes er

één is van verantwoordelijkheid in de zin dat wij zouden kunnen kiezen wat de issues en stakes zijn

(2002a: 259). Die afhankelijkheid van onze keuze en onze keuze alleen zou immers de normatieve

binding teniet doen; we kunnen dan op eender welk moment kiezen ons er niet meer door te laten

binden, terwijl binding veronderstelt dat van deze volledige vrijheid geen sprake is. Hij neemt de

binding die we in het dagelijks leven ervaren, juist prima facie aan en vraagt zich, zoals Korsgaard,

af hoe die tot stand komt.17

Een andere vertaling kan liggen in de sfeer van antwoorden op, of beantwoording aan iets.

In die sfeer liggen ook de uitdrukkingen van rekenschap geven, in rekening brengen of ergens mee

rekenen. Ook in deze zegswijzen zit er een element van verantwoordelijkheid dat we zojuist hebben

afgewezen als onderdeel van de juiste vertaling, maar de nadruk ligt op de relatie met het andere, de

relatie tot hetgeen waarvan men zich rekenschap geeft, of hetgeen waaraan iets beantwoordt. De

intentionaliteit blijft echter bezwaarlijk, maar heeft wellicht minder te maken met de vertaling van

accountability dan met de attributie ervan aan handelingen en capaciteiten op zich. De toeschrijving

van de eigenschap in de vorm van deze uitdrukkingen aan handelingen behoeft al iets minder

fantasie als we veronderstellen dat de personen die de handelingen stellen of de capaciteiten

ontwikkelen en aanwenden verantwoording afleggen of rekenschap moeten geven, en dat we

volstaan met te zeggen dat de handelingen en capaciteiten betrokken moeten zijn—voorlopig:

betrokken op iets anders. Dit vullen we later in dit hoofdstuk in.

2.3.2.1 Normative accountability: waaraan?

De bovenstaande paragraaf blijft echter steriel; we hebben immers nog niet ingevuld

waaraan men rekenschap moet geven, of waarop handelingen en capaciteiten dan betrokken moeten

zijn. Daarin kunnen we twee componenten onderscheiden, die in de praktijk echter niet van elkaar

te scheiden zijn. Ten eerste geven we ons in wat we doen en zeggen, rekenschap van de wereld om

ons heen en van hoe wij in die wereld staan. Wijzelf alsook onze handelingen en capaciteiten, zijn

betrokken op onze omgeving. We houden rekening met andere mensen, sociale verhoudingen en

maatschappelijke rollen, maar ook met materiële kenmerken, gebruiksvoorwerpen en instrumenten.

Onze positie te midden hiervan maakt sommige handelingen mogelijk, gebruikelijk of noodzakelijk,

en andere irrelevant of zelfs onmogelijk. De configuratie van de wereld met ons erin geeft dus een

17 Dat betekent niet dat Rouse niet erkent dat deze binding soms wel degelijk op losse schroeven kan komen te staan, of zelfs verdwijnt, en dat wij daar een hand in kunnen hebben, zie bijvoorbeeld (2010: 31).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 64

Page 79: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

eerste richting aan wat we doen en zeggen, aan de praktijk. Ten tweede is er een andere, cruciale

component die evenzeer het geheel van al onze handelingen tezamen richting geeft en die ontstaat

uit die configuratie:These patterns of interaction constitute something at issue and at stake in their outcome. … [W]hat is at stake … is the difference it would make to resolve the issue one way rather that another. But that difference is not already settled, and there is no agreed-upon formulation of what the issues and stakes are. Working out what is at issue in these practices and how the resolution of that issue matters is what the practice is about. (Rouse 2007: 50)

Het is in het antwoorden op de kwesties die zich stellen in onze interactie met onze omgeving, en de

vraag naar waarom we doen wat we doen of wat we ermee willen bereiken, dat we gebonden zijn.

Op deze kwesties zijn zowel wijzelf als onze handelingen betrokken. Het is de betrokkenheid hierop

die eenheid aan praktijken geeft, zoals we eerder in dit hoofdstuk op iets andere wijze al uitgelegd

zagen.18 Het is niet zo dat we ons er niet aan kunnen onttrekken, maar we zijn erdoor gebonden

omwille van het feit dat, of we het nu willen of niet, onze toekomst op het spel staat en wat voor

plaats wij in de toekomst zullen innemen. Een later, substantieel deel van dit hoofdstuk zullen we

besteden aan de invulling van issues en stakes, en hun relatie tot het wetenschappelijk object in de

wetenschapspraktijk. Eerst gaan we echter in op het onderscheid tussen deze normatieve

betrokkenheid en de betrokkenheid op of verantwoordingsplicht aan normen, alsook op de kritiek

die Rouse' opvatting van normativiteit ten deel valt.

2.3.2.2 Normative accountability vs. accountability to norms: Steve Fuller en Francis Remedios

Rouse duidt op een cruciaal verschil tussen normatieve betrokkenheid en

verantwoordingsplicht aan normen.Where Fuller and Remedios construe normativity as accountability to norms, I understand it as normative accountability. Fuller and Remedios think a practice is not genuinely accountable to norms unless the norms in question are settled by some process independent of the practice itself. (Rouse 2003: 468)

Rouse verwerpt de mogelijkheid dat normativiteit mogelijk is middels vooraf en extern aan de

praktijk opgestelde regels (Remedios 2003: 451). Dat zou een positie van soevereiniteit betekenen

(Rouse 2003: 469): een positie die zich boven alles bevindt en van waaruit absolute waardeoordelen

en normatieve voorschriften kunnen worden geformuleerd. Die positie is niet intelligibel: de

scheidsrechterspositie is wellicht denkbaar, maar niet realistisch. Ongeacht of het wetenschappers of

politici of desnoods staatshoofden zouden zijn die zich de positie toe-eigenen, op basis van hun

18 In het licht van deze wederzijdse bepaling is Rouse' volgende opmerking begrijpelijk: “I argue that such a normative conception of practices is not merely a good way to think about practices. It is also a good way to explicate normativity” (2007a: 47).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 65

Page 80: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

mens-zijn zitten ze zij aan zij met de mensen en dingen die ze pogen te normeren, in de wereld.

Bovendien is het onduidelijk op basis waarvan die normatieve voorschriften zouden worden

gemaakt. Indachtig wat we hebben gezegd in het eerste hoofdstuk over epistemic ascent: door weg

te bewegen van de dingen en te spreken over het spreken over de dingen is het onduidelijk hoe het

de band tussen ons spreken en de dingen zou verbeteren in plaats van zou leiden tot

epistemologische regressie. Waar onze activiteiten begrijpelijk worden in hun context en in relatie

daartoe kunnen worden gerechtvaardigd, is het onduidelijk hoe een rechtvaardiging die teruggaat op

een zogenaamd qua tijd en ruimte universele norm, ooit binding over ons krijgt. Onze directe relatie

met het tijdloze is immers onbestaande of tenminste substantieel beperkt door onze eigen beperking

van in de tijd en in de wereld te zijn; in het licht van onze beperking staan er andere dingen voor

ons op het spel. De stelling dat onze wetenschapspraktijk, die net als wij tijdruimtelijk beperkt is,

geïnformeerd zou worden door dat wat op geen enkele wijze door tijd en ruimte bepaald is, is voor

Rouse een kwalitatief raadsel.

2.3.2.2.1 Mogelijke replieken: justificatie van de normen

Het raadsel wordt al minder raadselachtig als we meestappen in Steve Fullers suggestie van

basisnormen voor wetenschap. Op meta-niveau, dus op politiek-maatschappelijk niveau, moeten we

streven naar een open samenleving en de democratisering van kennis; op object-niveau, dus in de

wetenschap, moeten we streven naar efficiëntie (Remedios 2003: 452). Deze doelen klinken

aannemelijk. Dat is echter niet zo omdat ze feitelijk onze doelen zijn, maar omdat ze normatief zijn

en stroken met onze huidige intuïtie—we keuren ze goed. Er zijn echter ook argumenten denkbaar

om tegen deze doelen in te brengen. Ongeacht wat die argumenten zijn, rijst de vraag op basis

waarvan we zulke normen kunnen justifiëren. Aangezien de norm van efficiëntie in Fullers optiek

niet gebonden is aan de praktijk, is dat alvast geen grond, en dat terwijl er dáár mensen zijn die wel

rechtstreeks beïnvloed worden door die norm. Dat lijkt verdacht, zoals we het gaandeweg ook

verdacht zijn gaan vinden dat normen van geslachts- of rassensegregatie verheven waren boven de

beperkingen en het leed dat die veroorzaakten aan de direct betrokkenen. De inroeping van een

ander soeverein standpunt om het ene te rechtvaardigen (voorzover de notie van twee soevereine

standpunten überhaupt een coherente notie), plaatst de kiem voor regressie: bevraging van dit

soevereine standpunt en de voorschriften die het afvaardigt, loopt tegen dezelfde moeilijke vragen

op. Het rechtvaardigen van de norm van efficiëntie op object-niveau kan nog plaatsvinden door

verwijzing naar de norm op meta-niveau: een open en democratische samenleving. Er is echter geen

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 66

Page 81: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

norm die deze norm kan rechtvaardigen, of in elk geval niet één die Fuller expliciteert. In het geval

dat er wel opnieuw een soeverein standpunt geclaimd wordt om de vragen omtrent deze norm op te

lossen, regrediëren we enkel verder.

2.3.2.2.2 Mogelijke replieken: paradox van de bescheiden wensen

Op het object-niveau dat Fuller identificeert, ontstaan er problemen die praktisch gezien

mogelijk nog stringenter zijn. Het stellen van efficiëntie als doel van onderzoek, is geenszins

eenduidig. Gaat het om efficiëntie in termen van geld, tijd of menskracht? In relatie waartoe wordt

besloten over een methodiek voor de kosten-baten-analyse, die noodzakelijk is voor een efficiëntie-

oordeel? Bovendien is efficiëntie als grondnorm ver verwijderd van wat er in de praktijk

gewaardeerd wordt. Zo zou het foutloos, probleemloos en met zo weinig mogelijk middelen leren

uitvoeren van een experiment, een goede werkwijze zijn. Dit reduceert de wetenschapper tot

kermisklant die een kunstje uitvoert. In relatie tot een doel als inzicht verwerven is het veel

vruchtbaarder—of: beter—om een experiment, na initiële reproductie, te repliceren in andere

contexten en met net andere gegevens, materialen of opstellingen, om meer te weten te komen.

Efficiëntie bij nieuwe opzetten is echter veel onzekerder dan bij gekende (opnieuw afgezien van de

vraag in welke termen efficiëntie gemeten zou moeten worden). Ook dit werkt imitatie van gekende

experimenten in de hand. Het heeft aldus de schijn van een inherent conservatisme over zich. Er is

immers geen garantie dat vooropgestelde normen die afgeleid zouden zijn van de grondnorm van

efficiëntie, een handvat bieden voor (partieel) nieuwe situaties zonder het potentieel vernieuwende

te behandelen als gelijk aan vertrouwde situaties, met het risico het vernieuwende ervan te

miskennen en in de kiem te smoren. Het gevaar lijkt de paradox van de bescheiden wensen te zijn:

als we niet te ambitieus zijn en ons succes vervolgens enkel afmeten aan de mate waarin we aan

onze ambities hebben voldaan, is het niet moeilijk om te slagen, maar laten we veel kansen liggen,

kansen die we in de huidige praktijk doorgaans proberen te grijpen.

2.3.2.2.3 Rouse' eigen repliek: justificatie in de praktijk

Wat wellicht voor Rouse als belangrijkste bezwaar telt tegen normativiteit als

verantwoordingsplicht naar vooraf opgestelde normen, sluit aan bij het laatste. Als we kennis over

de wereld willen vergaren, is het zeer vreemd dat we meer bezig zouden zijn met de zogenaamde

standaarden waaraan die kennis moet voldoen dan met de wereld.19 De wereld is in Rouse'

19 Wehling (2006: 85) dicht het, zoals besproken in hoofdstuk 1, specifiek aan de postconstructivisten toe dat ze de objectieve realiteit redden uit de afvalcontainer van het sociaal constructivisme, zij het dat ze termen als object,

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 67

Page 82: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

naturalisme de toetssteen voor onze kennis; hij zal nooit ontkennen dat justificatie belangrijk is,

maar wel kanttekeningen plaatsen als men de wereld als toetssteen voor onze kennis vervangt door

afgeleide normen voor die kennis.20 Onze kennis alsook de justificatie waaraan we die willen

onderwerpen, zijn onderdeel van de wereld. De normen zelf zijn dat ook, ongeacht of we menen ze

volledig los van de wereld te hebben verkregen of ze uit de wereld te hebben gepuurd. Justificatie

gebeurt aldus, kan niet anders dan gebeuren, op basis van de wereld (2009a: 202). Daarom

suggereert hij een “naturalistic shift away from 'internal' accountability to knowers’ epistemic

standards or procedures, toward accountability to relevant aspects of the world that inquiry might

disclose” (2009a: 205).

Uit bovenstaande over Fullers beschouwing wil Rouse een algemene les trekken. Een

“conception of normativity as 'constitutional' amounts instead to an exemption from normative

accountability”: door het poneren van normen die zelf niet ter discussie staan, ontlopen ze de

discussie met mensen die rechtstreeks gebonden worden door deze standaarden en die op basis van

hun positie wellicht de juistheid van de norm contesteren.21 Dit staat haaks op de normatieve

binding die Rouse als authentiek neemt, die ontstaat op basis van responsiviteit naar en

responsabiliteit voor andere mensen en dingen in een omgeving waar we nooit buiten kunnen, en

die we wel kunnen proberen te veranderen, maar die van veel meer afhangt of uit veel meer bestaat

dan ieder van ons alleen. Rouse trekt een evolutionair-biologische parallel: de significante

omgeving van een organisme bestaat uit datgene wat beslissende invloed heeft op het leven van een

organisme in kwestie. Als wij, conform de parallel, het organisme zijn, krijgt de wereld betekenis

aan de hand van onze “emergent projects and commitments” (2002a: 258). 'Mijn' wereld neemt niet

alleen vorm aan in het licht van mijn projecten, maar staat juist op het spel, en daarmee ook de

verdere opneming, wijziging of voltooiing van mijn projecten. Normativiteit vergt iets “at stake in

my doings [that] is both significant for me and beyond my control.” Zo'n inzet ontstaat “in the intra-

objectiviteit en realiteit niet als onproblematisch opvatten. Belangrijkste is echter dat het object weer een belangrijke rol speelt in beschouwingen over wetenschap.

20 Dit betekent evenmin dat Rouse blind is voor kokerzicht, vooroordelen, theorie-afhankelijkheid en allerlei andere mechanismen die een probleemloos contact met de wereld in de weg staan. Daarbij valt op te merken dat het volgen van normen, zeker als dat zonder gevoeligheid naar het onderzoeksobject gebeurt, deze mechanismen doorgaans ook niet uitschakelt; in de formulering en handhaving van die normen sluipen die zaken binnen.

21 Dit betekent niet dat Rouse zou ontkennen dat we normen formuleren. Die hebben echter slechts een tijdelijk karakter en verkrijgen hun normatieve kracht uit de normatieve configuratie van de wereld die aanleiding gaf tot het formuleren. Anders gezegd: de norm zelf heeft geen feitelijke status, maar een normatieve, en die status kan op eender welk moment op basis van die normatieve configuratie gewijzigd worden. In zichzelf heeft de formulering van de norm dus geen bindende kracht (zie bijvoorbeeld 2002a: 161, 351, 352). In hoofdstuk 5 gaan we in op het expressivisme van Robert Brandom, dat normativiteit verklaart als explicitering van iets dat al impliciet was in de praktijk—we bespreken het daar echter in het licht van het wetenschappelijk object, dat we kunnen zien als een explicitering van wat er impliciet in de praktijk aanwezig was.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 68

Page 83: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

active shaping of a partially shared practical configuration of the world” (2002a: 259). Rouse keert

zich met zijn nadruk op de oorsprong van de bindende kracht in de praktijk aldus tegen

normativiteit als het volgen van regels die losstaan van die praktijk of daarbuiten werden

geformuleerd. Die bindende kracht is gelegen in issues en stakes. Alvorens die nader te bestuderen,

belichten we een deel van de kritiek die Rouse ten deel valt vanwege Stephen Turner.

2.4 Kritiek: Stephen Turner

Stephen Turner is niet alleen een fervent criticus van Rouse' concept van praktijken, zoals

we zagen in hoofdstuk 1 en dit hoofdstuk, maar even goed van zijn opvatting van en manier van

omgaan met normativiteit. In verschillende artikels heeft hij ideeën van denkers als Robert

Brandom en ook Rouse aangevallen. We stippen hier enkele punten aan. We hebben inmiddels

gezien hoe belangrijk het normatieve aspect is voor hoe Rouse praktijken opvat, en hoe belangrijk

de rol van praktijken en normativiteit is in relatie tot wetenschap. Fundamentele problemen met

beide begrippen zijn zodoende in staat om de bodem weg te slaan onder Rouse' werk. Een adequaat

antwoord, of minstens een antwoord dat een mogelijke executie uit zou stellen, is dus onontbeerlijk.

2.4.1 Turners kritieken

Turner gaat ten eerste niet akkoord met Rouse' opvatting van normativiteit als iets dat alles

in de wereld doortrekt. Turner maakt een onderscheid tussen zaken die normatief zijn en zaken die

dat niet zijn (1998: 133-140), hoewel hij niet direct een algoritme biedt om dit onderscheid te

effectueren voor concrete gevallen. Hij koppelt normativiteit aan regels of andersoortige morele

theoretisering. Er zijn twee belangrijke scenario's waarin die regels nog niet geformuleerd zijn en er

volgens Turner dus nog geen sprake is van moraliteit en normativiteit. De eerste is een historische,

of zelfs prehistorische, waarin het gedrag van een groep wezens zuiver biologisch en instinctmatig

verklaard moet worden. Mogelijkerwijs spelen er groepspsychologische overwegingen. Moraliteit

ontstaat maar bij het afwijken van individuen van de instinctmatige groepsgeest, waarbij de groep in

crisis komt—het afwijkende gedrag werd niet voor mogelijk gehouden—en maatregelen formuleert

(1998: 129, 130). Die maatregelen zijn normatief, en betreffen bijvoorbeeld de explicitering van

regels en het ontwikkelen van uitsluitingsmechanismen. Voordien is er geen sprake van moraliteit,

en evenmin van iets als impliciete normativiteit, zoals Brandom betoogt.

Turner benadrukt dat impliciete normativiteit niet te onderscheiden is van causaal gedrag.

Een kind—en dit is het tweede scenario van nog niet geformuleerde regels—leert zeer veel

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 69

Page 84: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

impliciet door imitatie of middels feedbackmechanismen van beloning en straf. Een kind, tenzij we

het van bij de geboorte aanwezig veronderstellen, heeft op dat moment nog niet het morele

conceptuele apparaat om bepaalde handelingen te leren classeren als juist of fout, en om te beseffen

waarom bepaalde classificaties juist of fout zijn. Een standje resoneert dus niet zozeer met een

morele capaciteit, alswel met een causaliteit van doelen bereiken. Straf is niet leuk en behelst het

niet meer met de blokken mogen spelen. Dankuwel zeggen levert goedkeuring en een extra koekje

op. Is dit een causaal mechanisme, of toch een morele handeling? Turner opteert voorzichtig voor

de eerste (1998: 134). Uit deze overwegingen blijkt dat Turner bij de alomtegenwoordigheid van

normativiteit dus minstens twee belangrijke kanttekeningen zet.

Voorts maakt Turner de bedenking dat het veronderstellen van een normativiteit die alles

doortrekt, in feite een magisch residu is, zoals de notie van goddelijke wet nog naklinkt in

natuurwet en goddelijke almacht in iets als causale krachten (1998: 131, 132). Turner wijst op een

historische ontwikkeling in metafysische opvattingen over de (bestanddelen van de) wereld en ziet

een onderscheid tussen een causaal en een (in de vorm van regels en normen te karakteriseren)

normatief domein zoals veel hedendaagse denkers dat zien, als een begrijpelijke deconstructie van

die magie; in plaats van het vasthouden aan een, naar Turners maatstaven mysterieuze, alles

doortrekkende normativiteit als een theologisch residu.

Tot slot verwijt Turner Rouse in de valkuil van het probleem van beschrijving te trappen

(Turner 2007a: 57, 60). Dit is in het bestek van ons werk het belangrijkste bezwaar. Het probleem is

de vraag of we de – normatieve – beschrijving van een situatie zoals die wordt gegeven door

mensen in die situatie, moeten accepteren als de enige waarachtige. Volgens Turner is in het geval

van Rouse en Brandom de belangrijkste vraag: volstaan beschrijvingen en verklaringen van situaties

of fenomenen ook als ze niet verwijzen naar de normatieve dimensie? Turner zal zeggen van wel,

en dat daarmee de noodzakelijkheid en ook de plausibiliteit van de normativistische beschrijvingen

van, bijvoorbeeld, wetenschap wegvalt. Hij geeft een voorbeeld van een studie naar wederzijdse

betrekkingen onder aapjes (2007a: 62, 63). Het gedrag van de aapjes kan beschreven worden met

een causaal mechanisme, terwijl auteurs als Rouse zouden volhouden dat deze aapjes, en het

onderscheid dat ze maken tussen familie en niet-familie in het verlenen van diensten, niet

waarachtig worden beschreven als we de normativiteit niet in rekening brengen.

Turner schuift in de plaats een onderzoeker naar voren die het normatieve aspect van

situaties on hold zet om zo, vrij van normatieve implicaties, te kunnen observeren en leren. Zo'n

externe positie kan de normativiteit waaraan de ingezetenen van een situatie onderworpen zijn,

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 70

Page 85: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

tussen haakjes zetten, en andere wetmatigheden ontdekken dan mogelijk bij een focus die beperkt

wordt door de noodzaak om recht te doen aan hun ervaring van normatief gebonden te zijn.

Bovendien toont het voorbeeld van de aapjes, waarbij er voor het gedrag van de aapjes wel degelijk

een plausibele verklaring te vinden is als alternatief voor die die verwijst naar normativiteit, dat

verwijzing naar normativiteit geen noodzakelijkheid is voor een goede verklaring. Normativiteit is

dan een kenmerk van de situatie waarvan men abstractie maakt zonder dat de mogelijkheid om iets

zinnigs te zeggen over het geheel daarmee verdwijnt.

2.4.2 Turner en Rouse: verschillende vragen

Uit het werk van Rouse zijn mogelijke replieken af te leiden op de problemen die Turner

aankaart. Belangrijker nog is op te merken dat de conflicten tussen Turner en Rouse voornamelijk

verklaarbaar zijn doordat beiden zeer verschillende vragen stellen. Ze betwisten daarmee impliciet

het nut of de primauteit van de vragen die de ander stelt. Het maakt het beslechten van hun

meningsverschillen zeer moeilijk, precies omdat ze teruggaan op fundamentele keuzes of

opvattingen. Turner ziet de (pre-)historische genese van moraal alsook de verklaring voor de

historische en ruimtelijke diversiteit van moraal als belangrijkste vragen (1998: 125), terwijl Rouse

vertrekt vanuit de vraag hoe de plaats en taak van de wetenschapspraktijk begrijpelijk kan worden

gemaakt, indachtig de diepe en volgens hem onmogelijke spagaat waarin een dichotomie tussen

natuur en cultuur of anormativiteit en normativiteit resulteert.

De genetische vraag vindt Rouse niet interessant, omdat hij uitgaat van de vaststelling dat

we in een van normativiteit doortrokken praktijk leven. Hij erkent wel, in de voetsporen van

Brandom en Haugeland, dat het noodzakelijk is om uiteindelijk ook die vraag te beantwoorden,

maar ze is maar van later orde, onder meer omdat zeggen hoe normativiteit ontstond, niet volstaat

om te zeggen wat ze is (2002a: 256 en 256n). Rouse vat zijn eigen project op zoals hij de projecten

van Brandom en Haugeland interpreteert, namelijk “expressive rather than explanatory” (2002a:

194). Rouse' eigen werk volgt hun beider werk dat do[es] not show how norms can be generated from something non-normative, but instead their projects crucially presuppose having already been implicitly committed to ongoing engagement with a surrounding world. (2002a: 256)

Hun projecten zijn kantiaans geïnformeerd in de zin dat ze zich afvragen welke noodzakelijkheden

verondersteld moeten worden om de normatieve binding die we in de praktijk ervaren, te kunnen

verklaren. De veronderstelling dat de wereld waarin we ingebed zijn, inherent normatief is, is zo'n

noodzakelijkheid en dient om voor onszelf uit te drukken en begrijpelijk te maken wat we eigenlijk

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 71

Page 86: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

altijd al deden, eerder dan om vanuit een extern standpunt een theorie ter verklaring van het geheel

te bieden. Dit laatste is vanuit het oogpunt van een gedesïnteresseerde22 hang naar verklaring een

zwaktebod, maar waardevol vanuit het wereldbeeld van Rouse. Daar bestaat zoiets als desinteresse

immers niet, niet omdat alles te reduceren zou zijn tot een machtsspel, maar omdat wetenschap

zoals onze andere activiteiten, in wezen een onderneming met grote existentiële weerslag is. Het

afwijzen van het waarderen van een desinteresse of belangeloosheid ten opzichte van een

onderzoeksonderwerp houdt geen hoogmis van subjectivisme in, maar wel een realisatie van de

verankering van wetenschap in een wereld die van het grootste belang is voor wie en wat we

kunnen zijn.

2.4.3 Replieken van Rouse op de concrete bezwaren van Turner

Het besef dat beiden andere vragen stellen, neemt echter niet weg dat het zinvol is de

kritieken van Turner van naderbij te bekijken—hoewel we het verschil in perspectief in het

achterhoofd moeten blijven houden. Turner maakt bezwaar tegen de alomtegenwoordigheid van

normativiteit op basis van het argument dat het normatieve noodzakelijkerwijs ontstaat uit het niet-

normatieve, namelijk het causale. Rouse zal bezwaar maken tegen de manier waarop Turner meent

een begrip als causaliteit onproblematisch te kunnen aanwenden. Het herkennen van patronen zoals

causaliteit is voor Rouse een normatieve aangelegenheid. Hij volgt Dennett in te zeggen dat we niet

kunnen spreken over patronen daar waar ze niet herkend worden (Rouse 2009b: 8). We worden

immers op elk moment geconfronteerd met onnoemlijk veel patronen, maar we moeten leren

onderscheiden welke van belang zijn (2009b: 8). Daartoe moeten we leren zien welke

eigenschappen van onze (materiële en sociale) omgeving relevant zijn als aanwijzingen om te

handelen.

2.4.3.1 Meredith Williams: verweving van causaliteit en normativiteit

Turner kan repliceren dat ook dit laatste leerproces, zoals alle, uiteindelijk een causale vorm

aanneemt bij het kind. Deze discussie grondig voeren ligt buiten het bestek van ons onderwerp.

Rouse zelf behandelt het vraagstuk uitgebreid, onder meer in (2002a: 111-116). Meredith Williams 22 Lorraine Daston (1999) benoemt desinteresse of belangeloosheid als een van de belangrijkste gezichten van

objectiviteit vandaag. Historisch gezien, zo toont ze in haar zeer interessante artikel, is dit echter niet evident. Vanuit een representationalistische visie op wetenschap, gepaard gaande in de 19e eeuw met wat Daston omschrijft als een soort globalisering van het wetenschapsbedrijf met een navenante noodzaak tot communiceerbaarheid over grenzen van gemeenschappen en unieke vaardigheden heen, is de gevraagde desinteresse wel begrijpelijk. Persoonlijke belangen kunnen immers invloed hebben op het spreekwoordelijke rookgordijn tussen subject en object en op de wijze waarop men het op wil trekken. In hoofdstuk 4 bespreken we dit kenmerk uitgebreider, alsook een antwoord op de vraag wat objectiviteit kan zijn in de anti-representationalistische ontologie van Rouse.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 72

Page 87: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

(2010) ontwikkelt een interessant argument dat een prominente plaats geeft aan causaliteit in het

leerproces zonder onze normativiteit daartoe te reduceren. Ze gaat uit van Sellars' uitdaging voor

het naturalisme, kort besproken in hoofdstuk 1, die duidt op de noodzaak onze normatieve en

causale aard te verzoenen. Volgens Williams behoeven we “an understanding of how it is our first

(physical) nature to acquire a second (enculturated) nature” (2010: 358). Ze vindt dat begrip in “the

learning situation”, oftewel in een leertijd waarin iemand wordt geïnstrueerd middels socialisatie.

Ze neemt als model voor deze relatie die tussen meester en gezel. Ogenschijnlijk probleem is dat de

gezel nog geen ontwikkeld conceptueel apparaat heeft, of kennis van geldende regels: hoe kan de

gezel dan op juiste manier verwerken wat de meester hem zegt en toont (2010: 363)?

Sleutels voor een antwoord op deze vraag zijn een gedeelde causale relatie met de concrete

omgeving waarin ze verkeren, én het idee van normatieve gemeenschappelijke praktijken, waarbij

afwijking van de groep een afwijking van de norm betekent (2010: 364). Die normatieve praktijken

stuiten bij vraag naar justificatie vroeg of laat op “bedrock judgments,” grondoordelen, die de vorm

aannemen van “This is simply what I do” (2010: 356). Beide zogenoemde sleutels zijn bekend,

maar worden vaak gezien als concurrenten qua verklaring. Dat leidt tot karikaturale extremen:

radicaal behavioristisch of juist puur intellectualistisch. In het eerste geval ontstijgt geen enkel mens

ooit de fase van kind ten opzichte van zijn omgeving, verkrijgt hij nooit enige autonomie van

denken; in het tweede geval worden we geboren als volgroeide normatieve wezens en is het niet

verklaarbaar waarom de ervaring toont dat enige socialisatie toch noodzakelijk is (2010: 368, 369).

Williams probeert de middenweg te bewandelen. Cruciaal is dat kwesties van justificatie van kennis

en normen hoegenaamd geen plaats hebben in de leertijd. De leertijd dient voor het ijken van de bij

de gezel te ontwikkelen normatieve maatstaf, zoals er streepjes op een duimstok moeten worden

gezet:Initiate learning, then, is enculturation into bedrock practices, practices that put in place the metre sticks for ‘measuring’ normative similarities that enable moves within the game. The learning situation is not an epistemic context but one of calibration and norm setting. Bedrock judgments do not stand in need of justification in the way that a theory or hypothesis does. … The master’s judgment of how to carry on is the standard for correctness for the pupil, but it is not the justification. Nor need the master have any justification independently of his own judgment in the situation. (2010: 369)

De gezel hoeft dus geen normatief oordeel over de juistheid te vellen van wat de meester hem

probeert te leren. De meester geeft op dat moment enkel de maatstaf aan hem door, leert hem die

gebruiken door de triangulatie met de door hen gedeelde omgeving. In de context van de leertijd

staan de normatieve maatstaven dus buiten discussie. Pas als de gezel een meester is geworden en

enige autonomie in zijn denken heeft verworven, kunnen vragen gesteld worden over die

maatstaven.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 73

Page 88: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

De rol van de gemeenschap is eveneens te vergelijken met een aspect van de al genoemde

duimstok. De duimstok verenigt twee aspecten in zich: niet alleen vormt het een materieel ijkpunt

of maatstaf; ook is hij door zijn materialiteit een rigide instrument. Die rigiditeit is bij mensen

complexer. Waar een duimstok voor het doel van meten werd gemaakt, zijn mensen meer dan

meetinstrumenten; we kunnen ons lichaam en perceptuele capaciteiten daartoe aanwenden, maar we

zijn meer dan die capaciteiten alleen, en zijn op meer gericht dan enkel op 'meten'. Deze

speelruimte, zo poneert Williams, doet af aan de rigiditeit van onze maatstaven, terwijl we die

rigiditeit wel nodig hebben én doorgaans ervaren in onze morele oordelen. Williams schrijft haar

toe aan de gemeenschap, oftewel de “I-we sociality”: “[s]uccess at such measuring requires that we

reach the same measurements” (2010: 366).

Williams schuift dus de leertijd naar voren als het moment waarop iemand wordt geïnitieerd

in de normatieve praktijk middels het leren van hoe, bijvoorbeeld, woorden moeten worden

gebruikt.23 De causale relaties die we hebben met onze omgeving zijn in die leertijd noodzakelijk,

maar niet voldoende (2010: 367). Merk ook op hoe Williams' argumentatie een kanttekening kan

vormen bij Turners bezwaar dat elk leerproces causaal is, omdat normatieve begrippen er nog niet

zijn. Turner vraagt zich af, in Williams' termen, hoe en op welk moment ooit de sprong wordt

gemaakt van causale naar normatieve relaties tussen de meester en gezel en de gedeelde omgeving.

Williams geeft ons een schetsmatig antwoord op het hoe, maar nog niet op welk moment. Wel geeft

ze impliciet een reden waarom de gezel niet zou willen blijven steken in de causale fase, waarbij

zijn schijnbaar normatieve reacties in feite manipulaties zijn. Williams wijst immers op de

autonomie van denken die we verkrijgen door ons de maatstaven eigen te maken, die we missen als

we in de complete afhankelijkheidsrelatie tot meester en omgeving blijven.24

23 Williams gaat uit van normatieve oordelen als impliciet gegrond in wat we doen, en die aangeleerd kunnen worden door te tonen hoe ze moeten worden geveld, in welke contexten: “To adopt the concept is to acquire the technique for using it. … The training is not itself to be explained in terms of rules, beliefs, or any other cognitive vehicle, though what the training is for is described in such terms. Rules and concepts express what is acquired in training, and what is acquired in training is expressed by a modal change, by what must be – ‘a new kind of judgment’.” (Williams 2010: 372)

24 In dit kader zijn de opmerkingen van Robert Brandom (2007b: 27) zeer illustratief Hij vraagt zich af welke soorten normatieve binding verantwoord zijn, aangezien we onszelf met zulke binding wel degelijk van een beetje vrijheid beroven. Hij schuift een paradigmatisch voorbeeld naar voren dat moet dienen om te beoordelen of de kosten en baten van de zelfbeperking met elkaar in verantwoordbaar evenwicht zijn. Dat paradigmatisch voorbeeld is de normen die taalgebruik omgeven. Welbeschouwd moeten we aan een wirwar van regeltjes voldoen, ook al kunnen we in elke context beperkte schendingen toestaan zonder onbegrijpelijk te worden voor elkaar. Daartegenover staat echter een immense, onvoorstelbare explosie aan expressieve mogelijkheden, een “capacity for radical semantic novelty”. Die wordt tastbaar in het feit dat een zin, geconstrueerd uit een basisvocabulaire van ongeveer 5000 woorden en volgens de grammaticale regels, quasi altijd nieuw is, nog nooit gezegd of geschreven is geweest door iemand anders. Gegeven hoeveel elk van ons dagelijks zegt, is dit ongelooflijk, te meer omdat we die zinnen wel begrijpen en er begrijpelijke replieken op kunnen formuleren. Wanneer de gezel in de leertijd begint te beseffen welke rijkdom er schuilt in de maatstaven die hij aangereikt krijgt, kan dit voldoende motief vormen om de maatstaven niet alleen te leren, maar ook te incorporeren als eigen maatstaven.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 74

Page 89: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

2.4.3.2 Rouse' replieken op Turners bezwaar: “alles doortrekkende normativiteit”

Ten tweede is er Turners verwijzing naar de zogenoemde theologische oorsprong van het

vasthouden aan een alles doortrekkende normativiteit. Het is een zeer algemeen cultuurkritisch

punt, dat wellicht meer dient als een aanzet tot verder denken dan als een volwaardige stelling op

zich en sterk afhankelijk is van voortschrijdend inzicht inzake wat goede en slechte overblijfselen

zijn. Rouse haalt elders de naar zijn zeggen theologische oorsprong aan van het externe standpunt

van onderzoekers die zich menen buiten een onderzoekssituatie op te kunnen houden. Dit is niet

alleen spreekwoordelijk, maar ook zeer letterlijk een god's eye view (Rouse 2007c: 70). Turner

bezondigt zich ook aan te denken dat zo'n positie innemen intelligibel is als hij spreekt over

onderzoekers die de normatieve kracht van een situatie die zij van buitenaf bestuderen, tussen

haakjes kunnen plaatsen en los daarvan er iets zinnigs over kunnen zeggen.

Het is belangrijk om de situatie in het geval van de onderzoeker en de aapjes te ontdubbelen

als we spreken over de normatieve binding van een situatie. Zelfs als zo'n god's eye view in dit

onderzoek mogelijk zou zijn, waarbij de onderzoeker volledig buiten het habitat van de aapjes zou

staan, betekent dit niet dat de onderzoeker niet gebonden zou zijn door de normativiteit van de

onderzoekssituatie. Die situatie kenmerkt zich bijvoorbeeld door de aanwezigheid van collega's,

relevante literatuur, beproefde methoden van observatie en praktische instrumenten daartoe. Ze is,

in het geval van die externe positie, volledig te onderscheiden van de normativiteit van de situatie

waarin de aapjes zich bevinden. Hun situatie kenmerkt zich bijvoorbeeld door de mate waarin hun

habitat vijandig is ten opzichte van hun voortbestaan, hoeveel soortgenoten er zijn en wie er al dan

niet tot de familie behoort. Het belang van de ontdubbeling van de normativiteit van de situatie laat

zich pas echt voelen als we die externe positie voor de onderzoeker opgeven, omdat die onmogelijk

is zoals Rouse beweert. Illustratief is het voorbeeld van een interne positie voor de onderzoeker die

diametraal tegenover de vorige positie staat: de onderzoeker gaat voor langere tijd tussen de aapjes

leven. Dan nóg is de normativiteit van de situatie te onderscheiden voor onderzoeker en aapjes. De

onderzoeker bevindt zich in dezelfde situatie (bijvoorbeeld: locatie) als de aapjes, maar neemt geen

deel aan hun uitwisselingen. De aapjes nemen op hun beurt niet volledig deel aan de praktijken van

onderzoek waaraan de onderzoeker verantwoording verschuldigd is.

Bij normatieve binding van een situatie gaat het immers om de relevante configuratie van de

omgeving (2002a: 258). Welke elementen in een omgeving relevant zijn wordt in dit geval bepaald

in relatie tot het onderzoek van de onderzoeker, en de dienstenuitwisseling van de aapjes. Dus ook

als de onderzoeker vanuit extern oogpunt bezien in materieel exact dezelfde situatie zou verkeren,

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 75

Page 90: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

dan nog zou de configuratie verschillen. Sommige materiële aspecten zullen immers voor de

onderzoeker geen rol spelen in het bereiken van zijn onderzoeksdoelen, terwijl dat voor wie of wat

bestudeert wordt, heel anders kan zijn. De aapjes zullen bijvoorbeeld geaffecteerd worden door

notenschaarste en hun bereidheid om nootjes te delen, wellicht aanpassen; terwijl dit aspect van de

omgeving niet relevant is voor de onderzoeker die zijn eigen voorraad voedsel heeft. Daarnaast kent

elke situatie ook een discursieve dimensie. Hierbij gaan we er stilzwijgend van uit dat onderzoekers

altijd een minstens gedeeltelijk ander conceptueel apparaat zullen hanteren dan wie of wat ze

onderzoeken. In het geval het gaat om een niet-levend onderzoeksobject is het verschil qua

discursieve dimensie evident.

Turner zal niet ontkennen dat de onderzoeker normatief gebonden is, maar zal die binding

anders willen uitdrukken dan Rouse, bijvoorbeeld middels procedures of regels, waarvan Rouse in

de lijn van Brandom volhoudt dat die regels explicitaties zijn van de normativiteit die al impliciet is

aan praktijken.

2.4.3.3 Rouse' replieken op Turners bezwaar: niet-normatieve beschrijving

Het is echter maar de vraag—om op Turners derde en laatste probleem in te gaan—of Rouse

inderdaad meent dat niet-normatieve beschrijvingen van situaties zoals die van de aapjes, per

definitie onjuist zijn. Ten eerste zou hij bezwaar maken tegen de stelling dat die beschrijvingen niet-

normatief zijn. Ten tweede is de beschouwing die Rouse geeft van wetenschap en de

wetenschapspraktijk expliciet gericht op de vraag hoe we de normativiteit ervan kunnen verklaren.

Dat in zo'n beschouwing normativiteit een centrale plaats inneemt, is vanzelfsprekend; immers,

zelfs als men het wil reduceren tot iets niet-normatiefs, vormt het bespreken van die voorgestelde

reductie een belangrijk onderdeel van de beschouwing. Dat Rouse die normativiteit als een

inherente eigenschap beschouwt van de wetenschapspraktijk, betekent niet dat die in elke activiteit

die wordt ondernomen in die wetenschapspraktijk een centrale rol moet krijgen. Het is immers een

beschouwing over wat wetenschap mogelijk maakt, wat één van haar fundamentele kenmerken is,

maar daarmee is niet gezegd dat ze in elke instantiatie pontificaal de aandacht vraagt. Analoog is dat

overwegingen over hoe we tot betrouwbare kennis kunnen of moeten komen, ons er niet van

weerhouden om (op wat voor manier dan ook) een concrete poging te ondernemen om tot kennis te

komen zonder onze filosofische overwegingen als absoluut leidsel te nemen. Natuurlijk, we nemen

een aantal basale vuistregels in acht, maar het uitgesponnen debat over verschillende theorieën van

waarheid of ontologie zijn op dat moment niet aan de orde.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 76

Page 91: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

Hun conflict is dus in zekere zin te verklaren—hoewel niet volledig onschadelijk te maken

—door de kwestie die ze het belangrijkste achten.25 Voor Rouse is dat de vraag naar hoe de wereld

waar we zelf met onze lichamelijkheid en geestelijkheid onderdeel van uitmaken, bindend kan zijn

voor wat we zeggen en doen. Turner is hierin niet geïnteresseerd, en stelt zich in de plaats vragen

over die wereld, over fenomenen in die wereld die hij vanuit een extern perspectief poogt te

verklaren. Rouse ontkent niet dat dit prima facie een zinvolle bezigheid lijkt; in de praktijk is het

ook zo dat we een aantal dingen kunnen bekijken van een afstand, en dat de kennis die we op basis

daarvan opdoen, geldig is. Rouse' project is echter net de wens te kunnen verklaren hoe we vanuit

de wetenschapspraktijk die wetenschapspraktijk begrijpelijk kunnen maken. Kunnen we daartoe

geen gebruik maken van causale verbanden, van biologische inzichten, of van iets anders dan

normativiteit?

Neen, dat is absurd. Het is juist de uitdaging om deze aspecten of soorten verklaringen te

integreren (Rouse 2002b: 77). Gegeven de vraag—hoe we de normativiteit van de

wetenschapspraktijk kunnen verklaren, reflexief, van binnenuit—zijn Turners bezwaren relevant,

maar niet doorslaggevend. Hij wijst terecht op de moeilijkheid van het differentiëren van causale en

normatieve reacties voor het oog van de buitenstaander, en op de mogelijkheid voor een

onderzoeker om abstractie te maken van bepaalde oppervlakkige kenmerken van een situatie. Bij

het beantwoorden van Rouse' vraag is normativiteit echter geen oppervlakkig kenmerk van de

situatie dat we weg kunnen abstraheren; het is de kern. Tenzij Turner kan tonen dat Rouse' vraag in

fundamenteel verkeerde termen gegoten is, is het pleit dus niet beslecht.

2.5 Conclusie

Rouse vertrekt in zijn hermeneutische benadering van wetenschap van een begrip van de

praktijk. Praktijken zijn patronen van gebeurtenissen en handelingen. Ze zijn tegelijk materieel en

discursief: ze omvatten mensen en hun sociale relaties maar ook hun materiële omgeving.

Normativiteit is voor Rouse een kenmerk van praktijken. Hiermee bedoelt Rouse dat de praktijk,

dus de patronen van lokale gebeurtenissen en handelingen waarin we opgenomen zijn, op de een of

andere manier invloed uitoefent op wat we doen en zeggen. De praktijk stuurt ons in onze oordelen

of iets gepast, noodzakelijk, accuraat, geschikt of juist is om te zeggen of te doen. Zulke oordelen

vormen we op basis van de hulpmiddelen die de praktijk, oftewel onze omgeving, ons biedt—

25 Bemerk dat 'wat ze het belangrijkste achten' in feite invullingen zijn van stakes, een begrip dat we eerder al even aanstipten en in het volgende hoofdstuk uitgebreider aan de orde zal komen. De discussie tussen Turner en Rouse is echter al een mooie illustratie van hoe verschillende stakes tot diepe meningsverschillen kunnen leiden.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 77

Page 92: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 2: De praktijk en normativiteit

hulpmiddelen bijvoorbeeld in de vorm van instrumenten, exempla, methoden of argumenten.

Tevens stuurt ze ons in oordelen die over de praktijk gaan: wie behoort ertoe en wie niet?

Ook dat is een vraag die we enkel vanuit de praktijk kunnen beantwoorden, en die telkens opnieuw

ter tafel ligt. Ook voor het antwoord op dit soort vragen beschikken we dus niet over een extern

standpunt van waaruit we de kwestie voor eens en voor altijd kunnen beslechten. Zoals voor andere

vragen hebben we de hermeneutische cirkel tot onze beschikking: we kunnen maar een antwoord

formuleren door gebruik te maken van het begrip dat we op dat moment van onze omgeving

hebben. Dit is in feite een andere manier om de betekenis van normative accountability te duiden,

de manier waarop Rouse onze omgang met normen beschouwt. Het geeft onze antwoorden een

temporeel karakter. Aangezien zulke antwoorden ook ons begrip van onze omgeving doen

verschuiven, het begrip dat moet dienen voor het beantwoorden van nieuwe of te hernemen vragen,

hebben ook praktijken als geheel een temporeel karakter.

Critici als Stephen Turner, Steve Fuller en Francis Remedios betwisten de coherentie van

Rouse' invulling van normative accountability, onder meer precies op basis van het ontbreken van

een definitieve grond; en de observatie dat we veel gedragspatronen kunnen verklaren in exclusief

causale termen en dus geen beroep hoeven doen op normativiteit. In dat opzicht is het belangrijk te

bemerken dat het uitgangspunt van Rouse significant van dat van voornoemde denkers verschilt:

Rouse vertrekt vanuit de observatie dat we normatief gebonden zijn, en wil dit proberen te

verklaren. Hij neemt dus van meet af aan een aan de praktijk intern standpunt aan, terwijl de

anderen een (volgens Rouse niet intelligibele) externe positie innemen en zich de vraag stellen of

we wel echt gebonden zijn.

Niettemin blijft ook voor Rouse de vraag naar het verband tussen normativiteit en causaliteit

belangrijk, niet zozeer vanuit de gedachte dat de een gereduceerd zou kunnen of moeten worden tot

de ander, maar vanuit de observatie dat wij mensen zowel normatieve als causale wezens zijn. Die

relatie begrijpen is essentieel als we inzicht willen verwerven in het succes van de

wetenschapspraktijk. Zowel Rouse als bijvoorbeeld Meredith Williams gaan op veelbelovende

wijze op dit verband in. Onze aandacht verschuift in het volgende hoofdstuk naar hoe die

normatieve binding in de praktijk die Rouse prima facie aanvaardt, nu precies ontstaat, en welke

vorm ze aanneemt: issues en stakes. Dit kan hopelijk een antwoord geven op de—volgens Fuller en

Remedios kwalijke—gevolgen van het ontbreken van een definitieve grond voor normativiteit.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 78

Page 93: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

What is authoritative over and constitutive of human agency and meaning, I will argue, is not the independentobjective natures of things, but the emergent configuration of a situation as having something at stake

in its outcome. … In a normatively inert world of indifferent and senseless objects,significance could only come from the commitments or desires of subjects.

Joseph Rouse – How Scientific Practices Matter, p. 257

Het spreken over Rouse' opvatting van normativiteit zonder duiding van datgene waaraan

we verantwoording verschuldigd zijn of, anders gezegd, waarop onze handelingen betrokken

moeten zijn—issues en stakes—blijft steriel. De begrippen issue en stake zijn al in het vroege werk

van Rouse aanwezig (zie bijvoorbeeld 1987: 48, 67, …; 1996a: voornamelijk 141-143). Hun belang

en frequentie is echter toegenomen in de loop van de tijd. Dat is bijvoorbeeld op te maken uit het

feit dat beide begrippen in de index van (1987) nog ontbreken, dat in die van (1996a) enkel stakes is

opgenomen, en in die van (2002a) allebei met veelvuldige verwijzingen. Het is eveneens

begrijpelijk vanuit de expliciete aandacht die Rouse schenkt aan zijn praktijkconcept, dat in (1987)

al aanwezig was, maar pas in (1996a) en later uitgebreid wordt uitgewerkt. Centraal in die

uitwerking staat normative accountability, aangezien dat het kenmerk is dat eenheid geeft aan een

praktijk. Zo'n accountability kan echter niet bestaan zonder duiding van waaraan men accountable

moet zijn: dat zijn de issues en stakes. We zagen in vorig hoofdstuk (in paragraaf 2.2.1.4) nog het

centrale belang van deze begrippen voor het voortbestaan van een praktijk.1 De vraag naar de

reconciliatie van de normativiteit van wetenschapspraktijken en naturalisme, waarbij de begrippen

het alternatief moeten zijn voor vooraf bepaalde normen en de schakels vormen tussen de bevochten

zijden van de dichotomie natuur en cultuur of anormatieve wereld en normatieve menselijke sfeer,

maakt hun sterke aanwezigheid vanzelfsprekend.

Ondanks hun belang is de invulling van de begrippen, vooral van issue, niet zo evident.2 In

de volgende paragrafen werken we die invullingen verder uit. Dit is onder meer omdat Rouse de

begrippen gebruikt als anaforen die, om hun rol in de verklaring van een in de praktijk gegronde

normativiteit te kunnen vervullen, tot op zekere hoogte inherent onbepaald moeten blijven. Er

kunnen wel invullingen worden gegeven, maar de begrippen zelf worden gekenmerkt door het feit

1 We citeerden toen Rouse die dit belang kernachtig uitdrukt: “If there is nothing at stake in how the issue(s) governing a practice are worked out through its ongoing differential reproduction, or no responsiveness to those stakes in that working out, then the practice disappears, and with it the issues that it constituted” (2010: 3).

2 Op zeldzame momenten maakt Rouse zelf geen duidelijk onderscheid, zoals in (1987: 169 en 184). Gegeven wat volgt en gegeven het vroege moment in zijn werk, negeren we dit echter.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 79

Page 94: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

dat ze in abstracto oningevuld zijn en particuliere, concrete invullingen toelaten en behoeven.

Consequentie is dat de begrippen voor heel veel verschillende zaken kunnen staan, en het niet

duidelijk is of er überhaupt enige invulling te geven valt zonder aan het anaforische karakter tekort

te doen. Een tweede gevolg—en gevaar—is dat enige binding op mogelijke invullingen zou

ontbreken, en dat we dus te maken hebben met lege, betekenisloze concepten. In wat volgt gaan we

in op bepalingen of karakteriseringen én invullingen die Rouse geeft in verschillende werken,

evenals op hoe hij de begrippen aanwendt, en in welke relatie ze staan tot het wetenschappelijk

object. Ook belichten we hoe ze door anderen worden overgenomen en daarmee impliciet

geïnterpreteerd, in de hoop helderheid te kunnen scheppen over de reikwijdte van de begrippen, om

zo te kunnen komen tot een gefundeerd oordeel over de bruikbaarheid, de functie en het al dan niet

naar voldoening functioneren ervan in zijn opvatting van normativiteit. De leidende vraag in de

beschouwing is de verhouding tot het object. Zoals we in paragraaf 2.3.2.2 zagen, wil Rouse de

wereld belangrijker maken als toetssteen voor onze beweringen dan op basis daarvan geformuleerde

regels voor hoe die wereld te leren kennen. Deze wens neigt naar het reïnstalleren van het object als

ultieme toets, maar dat object wordt nu juist gekaapt door de dichotomie van natuur en cultuur, of

de causale en normatieve sfeer. Rouse probeert een derde weg te vinden in het issue, dat we zullen

benoemen als intentioneel object. Daarbij zal de 'resolutie' van het intentioneel object gelijkstaan

aan de constitutie van het object. In hoofdstuk 4 diepen we die notie van constitutie verder uit.

3.1 Methodologische bemerkingen

Rouse benadrukt in recenter werk (2009b, 2010) dat issue en stake moeten worden opgevat

als anaforische begrippen. Een woord is anaforisch als het de functie heeft van iets (of iemand) aan

te duiden dat (die) al genoemd is geweest of dat (die) duidelijk uit de context op te maken is (King

2005). We volgen Braun (2007) in de toeschrijving van twee soorten betekenissen aan verwijzende

woorden in het algemeen en aan anaforen in het bijzonder. Ten eerste is er de betekenis die de term

zelf heeft, de taalkundige betekenis. Ten tweede is er de betekenis als inhoud, dus hoe de term

wordt ingevuld in verschillende contexten. Wellicht de meest voorkomende anaforen in ons

taalgebruik zijn persoonlijke voornaamwoorden; 'ik' verwijst naar gelang de context naar

verschillende personen.

Ondanks het anaforische karakter van de woorden proberen we in dit hoofdstuk tóch iets

meer te zeggen over de betekenis ervan. Doen we er verkeerd aan om anaforische begrippen te

willen verhelderen? We menen van niet. Dat de context-gebonden invulling van een begrip voor

degene die het hanteert in een concrete situatie, moeilijk, of wellicht zelfs nooit volledig sluitend te

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 80

Page 95: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

definiëren is, sluit niet uit dat er enige eisen worden gesteld aan het begrip. Dit is noodzakelijk om

het inhoudelijk karakter van het begrip te verzekeren. Zelfs bij andere anaforen, zelfs bij de meest

gebruikte als 'ik' of 'hij' laten we de betekenis niet enkel afhangen van de inhoudelijke betekenis,

maar poneren we ook een taalkundige betekenis. Een minimum-eis als het gaat om de genoemde

persoonlijke voornaamwoorden is bijvoorbeeld dat de termen verwijzen naar personen die te

onderscheiden zijn van anderen. De vraag om iets dat in de praktijk anaforisch is en vaak impliciet

blijft, in een filosofische uiteenzetting te expliciteren, is in dit geval dus geoorloofd.

We baseren ons in onze uiteenzetting over wat de beste interpretatie is van issues en stakes,

niet op één of een beperkt aantal van Rouse' werken in het bijzonder. Zelfs in het vroege werk zijn

de begrippen zoals gezegd al aanwezig; hun belang en verschijningsfrequentie wordt alleen maar

groter naarmate Rouse' oeuvre groeit. Daarom hebben we geen van de bronnen als geprivilegieerd

beschouwd en plaatsten we ze op één lijn qua belang. Als men toch een provisorische hiërarchie aan

wil brengen, zijn (2008) en (2010) erg belangrijk gebleken. (2008) is van belang omdat Rouse

daarin zowel meer helderheid schept over de verhouding tussen issue en het object, als meer

verwarring door een derde term, end, te introduceren; en (2010) omdat hij daarin speelt met de term

issue en in dat spel meer duidelijkheid geeft over hoe het op te vatten.

3.2 Algemene duiding

Als eerste verdere introductie met de begrippen bespreken we de oorsprong die concrete

invullingen van beide begrippen telkens hebben in de wetenschapspraktijk zelf. Ook duiden we op

het feit dat, naast praktijken als geheel, ook issues en stakes een temporeel karakter hebben. Dit zal

specifiek van invloed blijken op de temporaliteit die Rouse ook wil toeschrijven aan

wetenschappelijke objecten.

3.2.1 Oorsprong van issues en stakes

In (2002a: 357) spreekt Rouse over wat hij wil zeggen met issues en stakes, ook al benoemt

hij ze in deze context nog niet expliciet als anaforisch. De reden dat hij anaforische begrippen

gebruikt, wordt eveneens duidelijk: issues en stakes zijn fundamenteel afhankelijk van reële—in

tegenstelling tot puur logische of nomologische—mogelijkheden in concrete omstandigheden. De

normativiteit van een gegeven situatie valt niet te karakteriseren buiten een verwijzing naar de

specificiteit van die situatie en van onze aanwezigheid daarin, om. Issues en stakes “belong” tot de

“causally intra-active circumstances.” Rouse duidt de begrippen als volgt:The term 'at issue' indicates that agents can belong to the same situation, as a setting for real

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 81

Page 96: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

possibilities, even though the appropriate characterization of the situation and its possibilities is contested. The term 'at stake' expresses a normative accountability that outruns any definite formulation of what one is accountable to. (Rouse 2002a: 357)

Van deze bepaling worden we nauwelijks wijzer, behalve wellicht dat de begrippen werkelijk

anaforisch zijn—zonder invulling is het moeilijk om er zinvol over te spreken. Wat we er niettemin

uit leren, is dat het issue iets te maken heeft met de materiële configuratie waarin de deelnemers aan

een praktijk zich bevinden, maar dat ze het over de beschrijving van de situatie niet met elkaar eens

hoeven te zijn.3 Niettemin is er sprake van belonging, van een gezamenlijke betrokkenheid of

toebehoren aan die situatie. We kunnen op basis van dit fragment echter niet zeggen dat issue de

situatie waarin men vertoeft, is, maar de concrete situatie treedt naar voren als essentieel voor de

bepaling van wat de issue wel is. De stakes koppelt Rouse in dit fragment aan het feit dat er

normatief iets op het spel staat. Wat dat is, zouden we gegeven de beeldspraak van het spel, de inzet

kunnen noemen. We kunnen die inzet niet volledig kennen of definitief formuleren, gezien zijn

gebruik van any: nu noch in de toekomst, zo lijkt het. Deze bepaling laat ons in het duister, en geeft

zo goed als geen aanknopingspunt voor een antwoord op de vraag naar de bepaling alsook

mogelijke (beperkingen op) invullingen van stake.

3.2.2 Temporeel karakter

Elders (2010: 30) belicht Rouse het verband tussen het anaforisch karakter en de temporele

dimensie van de begrippen, waarvan hij de invulling bestempelt als 'nooit af': The terms 'at issue' and 'at stake' are anaphoric expressions that both refer back to the ways our various comportments act upon and interpret one another, and ahead to how the practice thereby constituted is to be carried on. Our comportments are what they are only as contributions to a larger pattern of practice, but the determination of what that larger pattern is (and whether there is such a pattern) is always in medias res. (Rouse 2010: 30)

Dit biedt enige verduidelijking in verband met het feit dat we de stakes of de inzet niet definitief

kunnen formuleren of invullen—wat afgaande op dit fragment ook voor issue lijkt te gelden. Als we

serieus nemen dat de inzet van een situatie aan die situatie zelf ontspringt (2002a: 257-259) en dat

die situatie zelf bestaat uit gedragingen, acties en interpretaties die maar zijn wat ze zijn in het licht

van een groter geheel van diezelfde soort dingen, is het aannemelijk dat de inzet van een situatie

nooit sluitend ingevuld kan worden. De configuratie van die situatie—die we kunnen ook

omschrijven als: hetgeen in het licht waarvan iets is wat het is—is immers nooit afgerond.

Rouse geeft in een recenter werk het voorbeeld dat hij bij Samuel Wheeler haalt: of een

sporter die vroeg in de match scoort, het beslissende punt van de wedstrijd heeft gemaakt, is pas na

3 Hier blijkt de Kuhniaanse en MacIntyriaanse inspiratie van Rouse, zie bijvoorbeeld (Rouse 1987: h2 en MacIntyre 1977).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 82

Page 97: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

de wedstrijd duidelijk (2002a: 175).4 De werkelijkheid is echter nooit zo strikt en netjes opgedeeld

in episodes als een voetbalwedstrijd. De vraag naar wat er dus op het spel staat, hoe een bepaald

fenomeen zich verhoudt tot andere gebeurtenissen, heeft nooit een definitief afgerond antwoord. De

invulling die men geeft aan issues en stakes van de praktijk is zowel de basis om het verleden te

interpreteren als een richtlijn of gids voor hoe de praktijk verder te zetten. Het verder zetten van de

praktijk, dus het verder zetten van interactie in de wereld, kan nieuwe inzichten opleveren die ook

ons begrip van de issues en stakes telkens opnieuw wijzigen.

In (2009b: 16) plaatst hij de inhoudelijkheid van de termen op de voorgrond. Opnieuw is

hier de temporele dimensie belangrijk. Het gaat hier echter vooral over hoe de inhoud van

concepten die we gebruiken in de wetenschapspraktijk niet a priori af te lijnen is. Rouse noemt

bijvoorbeeld 'gen' en 'kracht', maar andere goede voorbeelden zouden zijn 'atoom' of 'cultuur', dus

concepten waarvan de inhoud, datgene waarnaar ze worden geacht te verwijzen, sterk wijzigt.

Middels onze praktijken van experimenteren en modelleren zijn we steeds beter in staat om te

articuleren wat een concept inhoudt: ‘Issues’ and ‘stakes’ are fundamentally anaphoric concepts. They give us ways to refer to the scope and significance of a pattern, a concept, or a practice (what is at stake there), and what it would be for things to go on in the same way under other circumstances or more stringent demands (what is at issue), even though those issues and stakes might be contested or unknown. (Rouse 2009b: 16)

Hier krijgen we bovendien meer een idee van wat de anaforische begrippen inhouden. Stakes

hebben te maken met de significantie of de betekenis. Issues hebben te maken met een soort

stabiliteit van hetgeen we op gericht zijn. Het is echter nog onduidelijk of het om de stabiliteit van

een object gaat, of om de stabiliteit of vasthoudendheid waarmee wij vragen kunnen stellen. Het

volgende moet daarin helderheid kunnen scheppen.

3.3 Verhouding tussen issue en stake: twee dimensies of niveaus van normativiteit

In recent werk stipt Rouse nog een andere manier aan om te duiden wat het verschil is tussen

de begrippen. Het verband tussen beide drukt hij uit als twee dimensies van normativiteit (2009b: 7,

8), of ook twee niveaus van normatieve binding (2010: 26).

3.3.1 Niveaus

Het eerste niveau betreft een verantwoordelijkheid naar problemen die in de praktijk gerezen

zijn. Die problemen of kwesties—issues—behoeven een respons, een manier van ermee om te gaan.

4 Rouse benadrukt, in navolging van Wheeler, dat in het bepalen van de betekenis van het doelpunt, het niet gaat om een epistemologische bepaling, maar om een ontologische. In hoofdstuk 4 en 5 gaan we dieper in op de verhouding tussen epistemologie en ontologie.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 83

Page 98: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

Deze respons kan bij verschillende personen verschillende vormen aannemen, maar alle zijn (of

vermoeden dat ze zijn)5 gericht op hetzelfde probleem. Het tweede niveau betreft de vraag naar wat

die verschillen in aanpak betekenen. Ook al zijn de verschillende handelingen vermoedelijk gericht

op hetzelfde, toch is het zeer goed mogelijk dat de uitkomst gedeeltelijk afhankelijk is van de

manier van aanpak. Op het eerste zicht lijkt dit een onaanvaardbare interdependentie te

veronderstellen tussen de wijze van onderzoek en wat wordt onderzocht, en aldus een smet te

werpen op de waarde van de uitkomst, maar dit is een te snelle conclusie.

Een heel simpel voorbeeld: als we pogen een hoekig object te laten bewegen door het te

proberen te rollen, zal het ons niet lukken precies omwille van de hoekigheid en de weerstand die

die hoeken bieden. Op basis van deze mislukking kunnen wij, als lezers die beseffen dat het object

hoekig is, niet concluderen dat het object bewegingsloos of niet te bewegen is. In een

onderzoekssituatie waarin onderzoekers een object tegemoet treden dat nog grotendeels onbekend

is, is een contextuele equivalent van ons besef van de hoekigheid en de implicaties ervan, niet

noodzakelijk aanwezig. Het object moet onderzocht worden precies omdat er nog zoveel onbekend

over is—en omdat we vermoeden dat het belangrijk is om er meer over te weten. Onterechte

conclusies kunnen onder meer worden getrokken precies omdat we de betekenis en gevolgen van

onze manier van aanpak niet beseffen.

Hoe kunnen we ons echter preciezer voorstellen wat voor vorm aandacht voor de stakes

aanneemt? Als we spreken over 'aandacht voor de stakes', gaat het dus om aandacht voor de wijze

waarop een manier van aanpak van de kwestie waarop we gericht zijn, invloed kan hebben op de

uitkomst. Uit het voorgaande voorbeeld blijkt immers dat we juist pas achteraf, met andere en

wellicht uitgebreidere kennis van zaken, daadwerkelijk kunnen oordelen over die invloed. Rouse

besteedt in (2010) geen aandacht aan deze gedachte, maar we moeten daarbij het volgende

opmerken. De momenten in de tijd die wij in het voorgaande voorbeeld identificeerden, zijn enkel

relatief van elkaar te onderscheiden en zijn niet de enige mogelijke in zo'n reeks of periode. We

gingen ervan uit dat er, ten opzichte van tijdstip t, een moment t + x zou komen waarop we ten

gevolge van een uitgebreider referentiekader anders tegen het probleem van tijdstip t aan zouden

kijken. We veronderstelden bovendien impliciet dat we een significant andere blik zouden hebben,

een focale verandering die ons iets belangrijks zou hebben bijgebracht. Het is echter onmogelijk om

a priori te bepalen hoeveel tijd er tussen t en t + x moet verstrijken voordat die verandering heeft

plaatsgevonden, te meer daar de verandering significant moet zijn. Die significantie, zo betoogt

5 Rouse laat de mogelijkheid dat we erachter komen dat we toch over verschillende zaken praten, of zelfs over zaken die achteraf ruis blijken te zijn, expliciet open (2010: 1, 2).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 84

Page 99: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

Rouse elders (bijvoorbeeld doorheen 1987), is zelf onderwerp van een lokaal, contextueel en

praktisch oordeel (zie ook paragraaf 2.2.3).

Tot slot moeten we ons vragen stellen hoe vaak zo'n focale verandering kan plaatsvinden.

Wat we in het dagelijks leven 'voortschrijdend inzicht' noemen, is immers volstrekt niet beperkt tot

één moment en periode; integendeel, het is net voortschrijdend omdat het voort blijft schrijden. Er

kunnen meerdere momenten optreden waarop we de zaken anders (zijn) gaan bekijken.

Geformuleerd in termen van de hermeneutische cirkel: ook al rondden we een interpretatie op een

gegeven moment af, dit sluit niet uit dat we op een later moment opnieuw gedwongen worden ons

voorlopig antwoord onder de loep te nemen. Wellicht moeten we het aanpassen omdat ons

interpretatief kader gewijzigd is sinds we onze interpretatie afrondden. We kunnen bijvoorbeeld

hebben moeten concluderen dat een van onze premissen vals was of we hebben nieuwe premissen

toegevoegd, op basis waarvan we ook tot een andere conclusie komen. Als we, ter voorbeeld,

aanvaarden dat iemands onaangepaste, gevaarlijke, afschrikwekkende gedrag verklaard kan worden

door de duivel die in die persoon is gevaren, is het voorstel tot exorcisme zeer begrijpelijk om het

gedrag te doen stoppen; de ziel staat op het spel. Nu we een meer neurobiologische

probleemdefinitie hanteren, doen we geen beroep meer op de priester met zijn kruis, maar op een

psychiater-apotheker. Niet langer is het de ziel die op het spel staat, maar de neurologische

gezondheid, eventueel uitgedrukt als neurochemische balans. Nieuwe inzichten (over onze

hersenen, de invloed van onze omgeving of—wie weet, ook al lijkt het onwaarschijnlijk—het

bovennatuurlijke) kan ons opnieuw leiden tot nieuwe probleemdefinities en voorgestelde remedies.

Aandacht voor stakes—waarbij we stakes opvatten als de betekenis en gevolgen van

verschillende benaderingswijzen—kan dus nooit afgesloten zijn. We hebben geen redenen om te

veronderstellen dat die aandacht ooit overbodig wordt. Ook al kunnen we op tijdstip t nog niet

oordelen en handelen op basis van ons inzicht op t + x, we kunnen wel proberen te achterhalen wat

we precies doen en waarom we de ene aanpak boven een andere verkiezen. We kunnen aldus onze

premissen en voorlopige oordelen proberen te expliciteren en rechtvaardigen (2008: 13). Deze

activiteit is reflexief bij uitstek: we proberen te bepalen wat de issues en stakes van het moment

zijn, in het besef dat die formulering directe invloed heeft op wat ze in de toekomst kunnen zijn. 6

Het is een vergissing om te denken dat we hiermee de invullingen van de begrippen voor eens en

voor altijd vastleggen (2010: 27). Zoals ook taal en kennis geen representaties zijn van situaties in

de wereld die zichzelf buiten die wereld bevinden, zijn deze geopperde of bepleite invullingen

6 In het voorbeeld van het hoekig of rond object: de bewegingloosheid die we constateren, roept in elk van beide gevallen andere vragen op.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 85

Page 100: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

themselves accountable possibilities (ways of actively configuring one's situation from within) rather than exhaustive or definitive representations of them. … [Accounts of what is at issue and at stake in our performances] sustain accountability to what is at stake in our circumstances, by simultaneously expressing that accountability, holding us accountable (by making a claim), and further articulating what that accountability entails. (2002a: 357)

De invullingen van wat het is dat ons bindt in een situatie die we in discussie naar voren schuiven,

zijn zelf uitingen van de ervaring dat we gebonden zijn, en een poging om die binding voort te

zetten naar onze beste inzichten.7

Hoewel het in dit fragment niet als zodanig geëxpliciteerd wordt—tenzij men het wil lezen

in het zinsdeel tussen haakjes over de actieve configuratie van binnenuit—spelen niet enkel

logische argumenten afgesneden van hun materiële context een rol in de discussie. De materiële

context biedt een weerstand die niet (volledig) afhankelijk is van logische argumenten die erover

worden geformuleerd. Strikt genomen zijn de geponeerde invullingen van de issues en stakes

overigens zelf ook materieel, zij het in schrift of in spraak, en als zodanig onderdeel van de

materiële context.

3.3.2 Dimensies

In (2009b) wordt het verband tussen issues en stakes op een soortgelijke manier

verduidelijkt. Daar spreekt Rouse evenwel niet over niveaus, maar over dimensies van

normativiteit. Hij doet dat specifiek in relatie tot conceptuele normativiteit, maar we menen dat we

er tevens een algemene les uit kunnen trekken over de verhouding tussen de begrippen.A concept expresses a norm of classification, with respect to which concept users may then succeed or fail to show how various circumstances accord with that norm. … Both dimensions of conceptual normativity are needed: we need both to specify what the concept is “about” such that we know what is within its domain, and we need to understand what it would be for it to apply successfully or correctly within that domain. (2009b: 7, 8)

Het issue wordt hier gespecificeerd als het intentioneel object van een concept. Waar gaat dit

concept over, of—als we over meer willen spreken dan een concept alleen, bijvoorbeeld over een

praktijk—waarop is een praktijk gericht? Waarover spreken we als we dit concept gebruiken? De

stakes of de inzet van een concept is de betekenis die een succesvolle toepassing ervan zou hebben,

bijvoorbeeld in termen van handelingen die ze als zinvol doet uitschijnen. Wat verandert dit

(gebruik van het) concept aan de configuratie van de wereld, aan de wereld zoals wij, er midden in

zittend, die kennen?

7 Niettemin benadrukt Rouse in eerder werk dat “precisely because what is at issue in a practice and what is at stake in conflicts over those issues are assumed to be what 'everybody knows,' these issues and stakes often remain only partially articulated and therefore ironically less susceptible to normative constraint” (1996a: 142, 143). Het is doorgaans pas bij conflict dat we expliciteren waar we ons door laten leiden. In paragraaf 4.4.4 bekijken we dit van dichterbij.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 86

Page 101: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

3.4 Stakes

In de bovenstaande paragrafen hebben we een eerste bepaling proberen te geven van issues

en stakes bij Rouse. Het eerste begrip lijkt betrekking te hebben op wat er wordt gedaan in een

praktijk en op de vraag waarop we gericht zijn of moeten zijn in die praktijk. Het tweede begrip

plaatst deze activiteit in een bredere context en betreft een visie op hoe de issues van een praktijk

ertoe doen, welke betekenis ze aannemen in de verdere ontwikkeling van de praktijk.

Beide begrippen hebben een essentieel temporeel karakter. Hun invulling is nooit af, al was

het maar omdat deze invullingen zelf onderdeel zijn van de configuratie van de wereld waarover ze

iets pogen te zeggen, en middels zichzelf die configuratie wijzigen, wat vraagt om hernieuwde

formulering. Door te spreken over de taalkundige betekenis van de begrippen hebben we impliciet,

indachtig het feit dat Rouse de termen als anaforen behandelt, het scala aan mogelijke contextuele

betekenissen ingeperkt. Niettemin hebben we nog onvoldoende helderheid verkregen over de

verhouding tussen de begrippen en het wetenschappelijk object. Daarom richten we ons in de

volgende paragrafen specifiek op invullingen die Rouse zelf geeft doorheen zijn werk, ook al is hij

stellig in zijn waarschuwing voor de verwarring van de algemeenheid van de begrippen met een

specifieke invulling ervan (2010: 27).

3.4.1 Stakes: hermeneutische cirkel

De manier waarop Rouse stake typeert, is zeer consequent. Al in zijn vroegste werk brengt

hij stakes in verband met onze doelen in een praktijk en hoe we die al dan niet zullen bereiken:

“something at stake, something that counts as success or failure in satisfying our ends” (1987: 154).

Als er iets at stake is in wat we doen, staan we, ten eerste, niet onverschillig tegenover het

ondernemen ervan, is het per definitie niet zinloos—aangezien het in het licht van een doel moet

worden gezien. Ten tweede laat ook het precieze verloop en het resultaat van wat we ondernemen,

ons niet onverschillig. Ook dat heeft immers invloed op het bereiken van ons doel. Onze activiteit,

wat we ondernemen, is dan “such that it can be done correctly or incorrectly” (2009b: 12).

Het is op voorhand echter niet altijd duidelijk wat de stakes in een situatie zijn. We kunnen

een slecht inzicht hebben in de situatie, waar anderen ons op kunnen wijzen, of we kunnen nieuwe

inzichten verwerven. Zelfs conventies, zoals manieren van groeten of bepaalde verkeersregels

(2002a: 245), zijn niet per definitie zinloos in zichzelf. De conventie kan maar gerechtvaardigd

conventioneel zijn als blijkt dat er inderdaad geen directe belangen mee gemoeid zijn. Of we links

of rechts rijden, maakt in wezen niet uit. Strikt genomen is de zaak hiermee niet afgedaan. Het kan

immers blijken, volgens het hypothetisch voorbeeld van Rouse (2002a: 245), dat ons brein zodanig

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 87

Page 102: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

geconfigureerd is dat er in landen waar men links (of rechts) rijdt, significant meer dodelijke

ongelukken gebeuren. Op dat moment, in het licht van die kennis, wordt de conventie in kwestie

alsnog onderwerp voor een moreel argument. Het is dan onjuist om de conventie te blijven

hanteren, omdat inmiddels wordt erkend dat het in het licht van de verkeersveiligheid wel degelijk

verschil maakt aan welke zijde van de weg we rijden.

Zo zien we dat ook de vraag naar de stakes van een situatie, maar beantwoord kan worden

middels de hermeneutische cirkel: op basis van de situatie waarin we verkeren en wat we menen

daarover te weten (in dit geval: de gevaren van het verkeer en de eigenschappen van mensen en

voertuigen die eraan deelnemen), schatten we de gevolgen van onze mogelijke handelingen in en

maken we een keuze over welke optie we in de praktijk zullen brengen. Bij de keuze of we links of

rechts rijden, en bij de kennis die we menen te hebben dat beide zijden van de weg aan elkaar gelijk

zijn qua veiligheid voor weggebruikers, maken we een keuze op basis van andere factoren,

bijvoorbeeld: hoe zijn de meeste auto's al ingericht, aan welke kant rijden we al? Belangen van de

auto-industrie krijgen wellicht de bovenhand, als de beslissing veiligheidstechnisch toch neutraal is.

Zodra echter blijkt dat de configuratie van ons brein niet neutraal staat ten overstaan van het

links of rechts rijden, verandert ons interpretatief kader significant, en moeten we een nieuwe

afweging maken: wat is conform de meest recente inzichten de beste kant van de weg om aan te

rijden? Ons interpretatief kader omvat, nog steeds, óók niet-cognitieve, materiële zaken als de al

genoemde rijgewoontes en de wijze waarop de meeste auto's zijn ingericht, maar deze aspecten van

de situatie krijgen een veel kleiner gewicht in het licht van ons nieuw verworven neurologisch

inzicht. Waar verkeersveiligheid één van de belangen was—naast bijvoorbeeld dat van de auto-

industrie—die speelden in de beslissing om links of rechts te rijden, herdefinieert ons nieuwe

neurologisch inzicht het gewicht en de betekenis van wat er in de te nemen beslissing op het spel

staat. Het gaat niet langer om geld (of marktaandeel, of zelfs esthetiek), maar om mensenlevens.

Waar we eerder (at) stake al vertaalden als 'de inzet', of iets dat 'op het spel staat', blijkt dat

dat een redelijke weergave is. Niet alleen drukt die laatste zegswijze uit dat het ergens om gaat, dat

het van belang is; het doet ook recht aan de prospectieve duiding, waar Rouse zo op hamert.

Aangezien onze doelen alsook de manieren waarop we ze denken te kunnen bereiken, mede

ontstaan in de praktijk, evolueren ze parallel aan die praktijk.8 Met wijzigende doelen, en

wijzigende inzichten9 die we opdoen in het licht van die doelen, is de bepaling van wat er op het 8 Zie ook hoofdstuk 1 en 2, waarin we uitlegden dat activiteiten maar zinvol kunnen zijn in de context van andere

activiteiten, mensen, dingen, rollen en instrumenten en zich pas dan als een aannemelijke of zinvolle stap in een proces kunnen voordoen.

9 Het gaat om wijzigende inzichten, niet in de laatste plaats over de implicaties van ons eigen denken, die ons ertoe kunnen brengen om meer aan te nemen dan we eerder aannamen (als we menen dat er terecht meer onder een

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 88

Page 103: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

spel staat, dus nooit af.

Wat er uiteindelijk op het spel staat in onze wetenschapspraktijk, is niet de kennis die we

kunnen verwerven—die is voor Rouse een intermediair doel, ook al krijgt ze in de praktijk vaak de

primauteit (2002a: 343). Die kennis is echter, op algemenere schaal, een middel om onszelf te leren

kennen en te kunnen manifesteren. Het zijn dus onze mogelijkheden tot handelen, en daarmee onze

plaats in de wereld, die ultiem de inzet zijn van de wetenschapspraktijk. In het licht daarvan nemen

onze handelingen hun betekenis aan.

3.5 Issues

We schreven dat issue betrekking lijkt te hebben op wat er wordt gedaan of waarop men zich

richt in een praktijk. We zouden kunnen opteren voor de vertaling van 'kwestie'. Die vertaling lijkt

niet alleen lexicografisch, maar ook inhoudelijk juist gekozen. 'Kwestie' is immers verwant aan

'vraag' en een 'kwestie' kan dus zijn iets dat in vraag gesteld wordt. Bovendien heeft het ook de

betekenis van 'probleem'. Ook gebruikten we de karakterisering van intentioneel object. In wat volgt

proberen we vooral die laatste karakterisering uit te benen, in de hoop een duidelijke keuze te

kunnen maken voor de interpretatie van issue als 'intentioneel object' of als 'kwestie', of dat we tot

de conclusie komen dat beide van toepassing zijn. Tot slot behandelen we de relatie van issue tot het

representationalistisch wetenschappelijk object.

3.5.1 Issue als intentioneel object

De karakterisering van issue als intentioneel object komt doorheen zijn werk terug, zoals in

(1987: 185) of ook in (1996a: 142), waarin hij “what those activities are about” gelijkstelt aan

“what is 'at issue' in the practices”. Het is echter in (2010: 1, 2) dat hij de scherpste typering biedt.

Als iemand zegt dat x of y at issue is in een bepaalde praktijk, gaat het om een “directed[ness]

toward” x of y. De activiteiten in die praktijk zijn enkel te begrijpen als we die gerichtheid in

ogenschouw nemen.10 Bovendien zijn verschillende deelnemers aan de praktijk gericht op hetzelfde

intentioneel object, ook als ze verschillen van mening over de hoedanigheid ervan—hoewel later

theorie valt of door een model verklaard wordt dan eerder aangenomen) of juist minder (als we menen, op basis van gevolgen die we niet kunnen accepteren in de context van andere gegevens, dat er toch een defect moet zijn met de theorie of het model).

10 Dit is bovendien een van de redenen dat auteurs als Rouse zich niet kunnen vinden in het sociaal-constructivisme. Door de waarheidswaarde van de claims die wetenschappers maken, alsook de procedurele checks die ze inbouwen om die waarheidswaarde te toetsen, irrelevant te verklaren voor hun eigen verklaringstaak (zie bijvoorbeeld Bloor 1999), verliezen ze volgens post-constructivisten als Rouse, maar ook Bruno Latour en Andrew Pickering bijvoorbeeld (Wehling 2006: 89-92), precies het zicht op datgene wat de bestudeerde activiteiten eenheid en betekenis geeft.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 89

Page 104: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

kan blijken dat ze toch over verschillende zaken spraken, of zelfs over iets dat eigenlijk ruis blijkt te

zijn. Die gezamenlijke gerichtheid komt voornamelijk tot stand in de discursieve dimensie van de

praktijk: door te spreken met elkaar over een intentioneel object kunnen we herkennen dat we over

hetzelfde praten of niet. Middels het spreken krijgt het de status van intentioneel object.

De vraag naar de hoedanigheid van het intentioneel object is een onderdeel van waar ze over

spreken, maar hoeft niet het enige gespreksonderwerp te zijn. We treden iets immers in een context

tegemoet, vaak in de vorm van een vraagstuk. We kunnen bijvoorbeeld proberen te achterhalen wat

de relatie is van een genetische mutatie tot de productie van bloedplaatjes in het beenmerg, of hoe

die mutatie zich verhoudt tot het klachtenpatroon van een patiënt. Ondanks dat in beide (en

mogelijk nog veel meer) gevallen de mutatie (een aanzienlijk deel van) het intentioneel object

uitmaakt, hoeven de onderzoekers die zich elk met één van de vragen bezighouden, het niet a priori

eens te zijn over de specificiteiten van de mutatie zelf. Ze kunnen elk een formulering naar voren

schuiven, maar er is geen garantie dat er één is die ze allen erkennen als neutraal en toch nog

zodanig specifiek dat ze zinvol blijft.

Toch is het niet zo dat een dergelijk aan consensus ongestraft kan blijven bestaan. De

onderzoekers uit het voorbeeld van de vorige alinea kunnen wel beweren dat ze over hetzelfde

spreken als de één zegt dat de mutatie erfelijk is, en de ander zegt dat ze dat niet is, maar de

(impliciete) acceptatie van de bewering van de ander maakt de eigen bewering zinloos. Het kan op

het eerste zicht immers niet beide tegelijk zijn, tenzij we specificeren hoe—het is bijvoorbeeld

mogelijk dat de mutatie niet erfelijk is, maar er een bepaalde combinatie van erfelijke genetische

eigenschappen is die het optreden van de mutatie waarschijnlijker, hoewel niet noodzakelijk, maakt

dan wanneer die aanleg er niet was. Als we wél tegenstrijdigheden in onze beweringen aanvaarden,

kunnen we bezwaarlijk nog zeggen dat we over hetzelfde spreken, of zelfs wellicht überhaupt over

eender wat. Rouse haalt John Haugeland aan die de mutatie uit het voorgaande, als een voorbeeld

van een issue of intentioneel object, zou typeren als “a 'constituted objective phenomenon'”: het

intentioneel object is “a locus of potential (unacceptable) incompatibility” (2010: 1, 2). Als beide

onderzoekers menen met een werkelijke mutatie van doen te hebben, is die mutatie een plaats

geworden waar er wel verschillende, maar geen tegenstrijdige dingen meer over worden mogen

aangenomen.

Toch is de oplossing voor zo'n tegenstrijdigheid niet per definitie de erkenning dat slechts

één bewering waar kan zijn. Het is immers ook mogelijk dat middels die tegenstrijdigheid aan het

licht komt dat er, zoals we eerder al aanhaalden, in feite sprake is—en altijd al was—van meerdere

intentionele objecten. Dit zou betekenen dat we per abuis hebben aangenomen dat we spraken over

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 90

Page 105: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

hetzelfde; in werkelijkheid namen we onze intentionele objecten ongerechtvaardigd samen als één.

Wellicht dachten de onderzoekers bij verschillende patiënten te maken te hebben met eenzelfde

mutatie, en stonden ze versteld over de extreem uiteenlopende reacties op behandelingen; maar

blijkt er bij nader onderzoek een klein maar significant verschil te zijn in de eiwitstructuur van de

mutaties van de patiënten. Daarnaast kan blijken dat de onderzoekers spraken over verschillende,

maar voor de goede verstaander niet tegenstrijdige aspecten van hetzelfde intentioneel object. Dit

kan bijvoorbeeld het geval zijn als de dokters die de patiënten behandelen, het al genoemde verschil

uit het oog verliezen tussen erfelijkheid van de mutatie zelf, en erfelijkheid van de randvoorwaarden

van de mutatie, en op basis van die slordigheid tot verschillende antwoorden komen op de vraag: is

de mutatie erfelijk? Ten slotte is het mogelijk dat het intentioneel object ruis is en altijd al was. Van

dat laatste zijn er overvloedig veel historische gevallen; denk bijvoorbeeld aan Pouchet die spontane

generatie verdedigde als oorzaak van de uiterlijke kenmerken van fermentatie, maar die het in de

verklaring van fermentatie moest afleggen tegen Pasteur die de microbe ontdekte. Vandaag is de

consensus dat er nooit zoiets geweest is als spontane generatie (Latour 1999a, h5).

Dat niet eender wat beweerd kan worden over een intentioneel object, bleek al uit het

verband tussen het optreden van tegenstrijdigheden en het al dan niet (voort)bestaan van het

intentioneel object. Dit gaat echter niet enkel op in het geval van tegenstrijdige beweringen, dus bij

een conflict tussen discursieve entiteiten. Er is maar een intentioneel object voor een bewering als

die bewering ook daadwerkelijk gericht is op en in haar reikwijdte afhankelijk is van hetgeen ze

zegt op gericht te zijn. Dit klinkt triviaal, maar is het niet. Het verwijst naar praktijken van toetsing

en erkenning, of van verantwoordelijkheid voor een overeenstemming tussen wat men zegt en

waarover men het zegt. Het is pas middels die toetsing dat het verband tussen de bewering en het

intentioneel object bestaat: “There is nothing at issue in a practice (and hence no practice) without

such ongoing intra-actions that actually hold performances accountable to what is (thereby) at issue

among them” (Rouse 2010: 2).

Indachtig onze vertaling van issue als kwestie en onze verwijzing naar 'vraag', is een issue

dus maar een issue, of een kwestie maar een kwestie, vanaf dat ze gesteld of opgenomen wordt.

Onafhankelijk van onze projecten bestaan er geen kwesties. Als we echter issue en 'kwestie'

vervangen door intentioneel object, komen we in vaarwater dat een constructivistische of zelfs

idealistische onderstroom heeft. Als het intentioneel object immers samenvalt met het

wetenschappelijk object, ontkennen we de realiteit van objecten als wij er niet op gericht zijn. Een

genuanceerd antwoord hierop vergt een blik, iets later in dit hoofdstuk, op het verband tussen een

intentioneel object en het wetenschappelijk object en wordt verder behandeld in het volgende

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 91

Page 106: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

hoofdstuk.

Deze idealistische resonantie is niet het enige probleem dat we signaleren. Rouse is niet

altijd consistent. Het is moeilijk, en wellicht ook te veel van de auteur gevraagd, om de begrippen

van issues en stakes over de grenzen van verschillende werken heen te vergelijken. Niettemin blijft

hij de begrippen gebruiken en verwijst hij regelmatig terug naar zijn eigen werk, waaruit we

opmaken dat hijzelf wel degelijk een grote continuïteit ziet. Zelfs binnen de grenzen van een artikel

duiken er echter onduidelijkheden op, zoals in 2009b (16, 17). Issue wordt daar als anaforisch

benoemd, zoals we al zagen, en is een term die ons toelaat zonder verdere lokale specificaties te

refereren aan “what it would be for things to go on in the same way under other circumstances or

more stringent demands” (2009b: 16). De things verwijzen terug naar “a pattern, a concept, a

practice” in de vorige zin; potentiële intentionele objecten dus, woorden die invullen welke issue

het is dat zich zou voortzetten.

Onze bovenstaande uiteenzetting over issue als intentioneel object is hiermee in

overeenstemming. Dat we überhaupt besluiten om ons te richten op het intentioneel object in

kwestie, verraadt onze premisse dat het ertoe doet in het begrijpen van minstens één, maar liefst

meerdere fenomenen, en dat het geen ruis of illusie of parasitair fenomeen is. Natuurlijk kan het,

nogmaals, ruis blijken te zijn, maar we vermoeden voorlopig van niet. Het beeld dat we ons vormen

van het intentioneel object, kunnen we uitdrukken zoals Rouse het in bovenstaand citaat doet: wat

een intentioneel object is, is hoe het zich gedraagt en herkenbaar blijft als zichzelf onder

verschillende omstandigheden en bij uiteenlopende behandeling.

Al op de volgende pagina (2009b: 17) worden we echter aan het twijfelen gebracht. Rouse

spreekt, zoals ook wij in paragraaf 2.3.2.2 in het vorige hoofdstuk, over hoe in de experimentele

praktijk niet telkens eenzelfde kunstje wordt opgevoerd. In termen van de hermeneutiek: het is niet

zo dat men telkens dezelfde hermeneutische cirkel doorloopt. Er wordt juist gestreefd naar een

reeks van telkens net iets andere uitvoeringen die ons in staat stelt meer te weten te komen over wat

het is dat we manipuleren. Hij verwijst naar zo'n reeks experimenten als “ongoing differential

reproduction, as new, potentially destabilizing elements are introduced into a relatively well-

understood system” (2009b: 17). De relevantie van het voorgaande citaat in het kader van dit pleit

volgt even later: deze voortgaande differentiëring “reconfigure[s] what is at issue … in its ongoing

reproduction”.

Door het interpretatief kader, dat gevormd wordt door een experimentele opzet, bij zulke

reproducties telkens incrementeel en aspect per aspect te wijzigen, doorlopen we telkens opnieuw

de hermeneutische cirkel in de hoop iets nieuws bij te leren over het intentioneel object. Als het

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 92

Page 107: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

intentioneel object hier het experimenteel systeem is, kan ofwel ons begrip ervan wijzigen door de

inzichten verkregen middels de differentiële reproductie, ofwel kan blijken dat ons intentioneel

object in feite een samentrekking van verschillende intentioneel objecten is, ofwel zelfs ruis. Hoe is

de neerzetting van het intentioneel object als dat wat stabiel is onder verschillende omstandigheden

en behandelingen, te verzoenen met de stelling dat het wijzigen van die omstandigheden en

behandelingen óók de reconfiguratie of wijziging van het intentioneel object inhoudt?

3.5.2 Issue als vraag die we stellen?

Wellicht ligt de oplossing erin om issue niet als intentioneel object te begrijpen, maar als de

vraag die we stellen. Het issue is dan niet wat we in vraag stellen, maar eerder dat en hoe we in

vraag stellen. Een kleine—of zelfs geen—wijziging van de omstandigheden kan dan al een

wijziging in het issue tot gevolg hebben. In paragraaf 2.2.2 beschreven we al dat een reproductie of

replicatie van een experiment de vraag van het oorspronkelijke experiment niet zomaar overneemt;

de hernemingen stellen gedeeltelijk andere en nieuwe vragen die nog niet konden gesteld worden in

de oorspronkelijke versie. Bij een reproductie, eenvoudig gesteld, zoeken we immers naar een

bevestiging van een resultaat, omdat we het mogelijk achten dat de steekproef niet volledig

representatief was, of omdat de vorige resultaten wellicht op toeval gestoeld waren. Bij een

replicatie gaat het eveneens om bevestiging, maar proberen we bijvoorbeeld de interdependentie

tussen het resultaat en de experimentele opzet te achterhalen.

Stel dat we de invloed onderzoeken van een bepaald eiwit op de verstorende werking die de

mutatie van een paar alinea's geleden had op de productie van bloedplaatjes in het beenmerg. In het

oorspronkelijke11 experiment is er sprake van een hypothese die we willen toetsen. De hypothese

van de reproducerende of replicerende experimenten luidt echter als volgt: het gevonden verband is

stabiel en dus niet toevalsmatig oftewel: het optreden van het gevonden verband is niet toe te

schrijven aan de experimentele opzet maar moet toegeschreven worden aan het verband tussen

mutatie en eiwit.

Deze invulling kan echter niet volstaan. De interpretatie van issue als vraag die we stellen in

plaats van datgene waarover we vragen stellen, is niet alleen in strijd met de duiding van het begrip

in het bovenstaande citaat uit (2009b: 16), maar ook met (2010: 1), waarin hij uitlegt dat er sprake is

van een gedeeld issue ook als men er een gedeeltelijk verschillende invulling aan geeft of het met

andere vragen tegemoet treedt. Bovendien benadrukt Rouse overal in zijn werk het belang van de

11 Natuurlijk is de duiding van een experiment als 'oorspronkelijk' afhankelijk van het perspectief dat ingenomen wordt.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 93

Page 108: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

concrete, materiële omgeving in hoe de (wetenschaps)praktijk zich ontwikkelt. Zoals we eerder

beschreven in hoofdstuk 1 en 2, maar ook uit de eerder geciteerde fragmenten (bijvoorbeeld 2002a:

357; 2010: 30) bleek, wortelen de issues in patronen van de praktijk, zijn ze verbonden met reële

mogelijkheden eerder dan met puur logische (2002a: 337). Een van de verschillen tussen die laatste

twee soorten houdt juist verband met de ontkenning van de primauteit van theorie of het denken

alleen; een praktijk behelst evengoed het doen, ook als iemand nog niet weet wat voor implicaties

haar activiteiten hebben.

Op basis van deze argumenten lijkt ons de interpretatie van issue als gestelde vraag niet

voldoende. Het probleem van aan het einde van paragraaf 3.5.1 blijft echter bestaan: hoe is de

karakterisering van het intentioneel object als dat wat stabiel is onder verschillende omstandigheden

en behandelingen, te verzoenen met de stelling dat het wijzigen van die omstandigheden en

behandelingen óók de reconfiguratie of wijziging van het intentioneel object inhoudt? Een laatste

piste die wij onderscheiden en die wellicht een uitweg biedt, is de terugkerende vraag naar de

verhouding tussen het intentioneel object en het wetenschappelijk object. Het antwoord zal liggen in

de al herhaaldelijk aangehaalde hermeneutische cirkel die de basis is voor wat we doen als we aan

wetenschap doen.

3.6 Intentioneel object vs. wetenschappelijk object

Dat het intentioneel en (representationalistisch opgevatte) wetenschappelijk object niet

zomaar samenvallen, blijkt bijvoorbeeld al uit (1987: 197) waarin Rouse benadrukt: het is “only in

the context of some issue(s) at stake in our practices that anything shows up meaningfully at all,

including the objects of natural science”. Deze formulering maakt een identiteit onwaarschijnlijk;

iets dat in de context van iets anders maar manifest kan zijn, zou een erg omslachtige en bovendien

triviale aandoende beschrijving zijn als de zaken waaraan gerefereerd wordt in wezen één zijn. Het

citaat maakt de interpretatie van issue als probleem of vraagstuk ook plausibeler. Eerder schoten we

de interpretatie als 'vraag' af, maar 'vraagstuk' oftewel 'probleem' kunnen we als de gemene deler

van een verzameling vragen beschouwen; een 'probleem' is iets dat vele (soorten) vragen oproept.

Ook is het verzoenbaar met de vertaling van issue als intentioneel object: een probleem kunnen we

opvatten als datgene waarop we gericht zijn. Dat kan zeer goed een materiële dimensie hebben,

maar ook een sociale, psychologische of conceptuele.

3.6.1 Wetenschappelijk object als toets voor kennis

In een klassieke kijk op wetenschap is het object de toets voor onze kennis. Ondanks dat het

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 94

Page 109: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

niet de enige invulling van objectiviteit is (Daston 1999), concipiëren we objectiviteit vandaag vaak

als de waarde die instaat voor het eindresultaat van overeenkomst tussen het object en onze kennis

ervan. Rouse kiest ervoor om normativiteit te koppelen aan issues en stakes waartoe men responsief

moet zijn. Beide opvattingen zijn probleemloos compatibel met elkaar als issues eigenlijk

wetenschappelijke objecten zijn. In paragrafen 1.3.6 en 1.3.7 bleek echter al dat Rouse

fundamentele problemen heeft met de klassieke opvatting van een anormatieve en naar ons mensen

onverschillige natuur tegenover een menselijke, betekenisverlenende sfeer die als een deken over

die natuur ligt. De onhoudbaarheid van dit dualisme is duidelijk in de vorm van elk mens alsook in

de wetenschapspraktijk zelf, die deel uitmaakt van beide sferen en die geacht wordt de sferen aan

elkaar te ontsluiten.

3.6.1.1 Hoe kan iets dat al bepaald is, normatieve binding uitoefenen?

De grootste onoverkomelijkheid was wellicht dat de anormatieve natuur gedefinieerd wordt

in termen—fundamenteel voorbij de betekenisvolle menselijke sfeer liggend—die het onmogelijk

maken te verstaan hoe de natuur precies middels die betekenisvolle menselijke sfeer kan worden

begrepen en uitgelegd. Rouse zet beide opvattingen, inclusief zijn bezwaar tegen de klassieke, nog

eens naast elkaar:What is authoritative over and constitutive of human agency and meaning, I will argue, is not the independent objective natures of things, but the emergent configuration of a situation as having something at stake in its outcome. … In a normatively inert world of indifferent and senseless objects, significance could only come from the commitments or desires of subjects. (2002a: 257)

Problematisch aan de klassieke opvatting is, juist doordat er geen noodzakelijke band bestaat tussen

wat men zegt en waarover men het zegt zoals Rouse die wel probeert te smeden, het arbitraire

karakter dat die veronderstelde band aanneemt.

De normatieve binding die subjecten zelf tot stand kunnen brengen, is als een veter die ze

strikken en op eender welk moment weer kunnen lostrekken. Als we niet kunnen tonen hoe de

objecten, hoe de wereld een plaats kan krijgen in onze overwegingen en discussies, blijven deze

steriel en intra-linguïstisch. De oplossing ligt niet in meer of andere richtlijnen voor hoe subjecten

zich tot objecten moeten verhouden (2010: 16); ook die richtlijnen zijn arbitrair in de zin dat ze

geen daadwerkelijke normatieve kracht hebben. Ze blijven immers subject en object scheiden, en

het object aldus buiten de greep houden van het subject en andersom. Rouse ziet de oplossing in het

toekennen van bindende kracht aan iets dat onafhankelijk is van onszelf, maar wel van belang voor

wie we kunnen zijn en wat we kunnen doen. Het gaat dan om aspecten van de configuratie waarin

we ons bevinden, die we niet zelf kunnen kiezen of sluitend kunnen manipuleren, maar die

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 95

Page 110: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

niettemin onze mogelijkheden bepalen.

Bovendien acht Rouse het cruciaal dat het belang van onze situatie, om daadwerkelijk

belang te kunnen hebben, nooit vervuld of voltooid kan zijn. De situatie zou daarmee zijn

normatieve binding over ons verliezen. Een wetenschappelijk object, opgevat als een object dat

onafhankelijk van ons bestaat en geen betekenis voor ons heeft behalve die die we er bewust aan

toekennen, kan volgens Rouse geen element zijn in een te vellen oordeel over wat we doen, een

oordeel dat differentieert, bijvoorbeeld tussen gepast en ongepast, juist of onjuist en normaal of

afwijkend. Hoe we oordelen over iets dat enkel relevant is als wij het als zodanig bestempelen, kan

voor hem geen verschil maken in het bereiken van doelen of in het soort mens dat we kunnen zijn.

Het moet uit zichzelf weerstand bieden, en bepaalde mogelijkheden tot handelen openen en

uitsluiten.

3.6.1.2 Probleem: wat doet ertoe?

Het bovenstaande is echter niet zo begrijpelijk of evident als Rouse het wil doen uitschijnen.

Rouse heeft gelijk dat de beenmergmutatie die we al herhaaldelijk aanbrachten als voorbeeld, uit

zichzelf 'weerstand biedt' en bepaalde mogelijkheden tot handelen opent en sluit, zowel voor de

dragende patiënt als voor de familie en vrienden van die drager. De mutatie doet er dus toe. Tegelijk

lijkt het intuïtief aanvaardbaar te zeggen dat de mutatie er maar toe doet omdat wij het die betekenis

geven. Het is immers omdat wij niet onverschillig staan tegenover het leven van de drager dat de

mutatie ertoe doet. De wereld vergaat immers niet door de mutatie; hoogstens verandert ze een heel

klein beetje doordat de drager van de mutatie—mogelijk—vroeg sterft.

Een Rouse wat meer toegenegen interpretatie van 'betekenis' is ook mogelijk en gaat als

volgt. Natuurlijk, als wij niet zouden houden van de patiënt met de beenmergmutatie, zou het

bestaan van de mutatie er niet toe doen. Dit is echter een theoretisch geval. Rouse zou hier

vermoedelijk in lijn van Heidegger benadrukken dat we altijd al ergens zijn. Een van de aspecten

van de omgeving waarin we verkeren, is dat we haast per definitie banden hebben met de mensen

om ons heen. Hoewel we soms kunnen kiezen met wie we bevriend worden, hebben we onze

familie bijvoorbeeld niet te kiezen, en zijn, bij nader inzien, ook vriendschappen meer door onze

omgeving bepaald. We doorzoeken immers geen database gesorteerd op persoonlijkheidskenmerken

of doelen in het leven, maar we doen het met de mensen die we toch al tegenkomen—in het

onderwijs, op ons werk, in de buurt. Zo beschouwd is betekenisverlening inderdaad niet volledig

aan ons.

Laten we echter for the sake of argument toch het voorbeeld waarin wij degenen zijn die

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 96

Page 111: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

betekenis verlenen, uitbenen. Gegeven het voorgaande en dit concrete voorbeeld in het bijzonder is

het ons te kort door de bocht om te poneren dat iets dat al bepaald is, dus inherente grenzen en

eigenschappen heeft, per definitie geen autoritaire toetssteen zou kunnen zijn voor onze kennis en

pool om ons op te richten in de wetenschapspraktijk. Rouse lijkt te bedoelen dat onze keuzes geen

echte keuzes zijn als ze geen invloed hebben op de loop en het zijn der dingen. We zouden geen

verantwoordelijkheid dragen als onze keuzes op de lange termijn geen consequenties hebben.

Daadwerkelijke normativiteit is dan uitgesloten, omdat alles toch wel zou zijn wat het is en we

enkel tijdelijk van de waarheid zouden kunnen afdwalen.

Een van de dingen die hij echter over het hoofd ziet, is dat de notie van tijdelijkheid pas een

relevante vorm aanneemt als we het afzetten tegen de lengte van een mensenleven. Als men

veronderstelt dat er op enig moment alles geweten is wat er te weten valt, waardoor we in een soort

handelingsvacuüm terecht zouden komen; of dat het slechts een kwestie van tijd is voordat onze

problemen opgelost zijn, waardoor de normatieve binding in onze huidige situatie haar betekenis

verliest, gaat men voorbij aan het verschil tussen concrete mensen en de mensheid als geheel. Dat in

zo'n perspectief de problemen van de mensheid ooit opgelost zouden zijn, doet niets af aan het

belang van mensen die in het hier en nu worstelen met hun problemen en verre van de garantie

hebben dat ze die zullen kunnen oplossen. Het voorbeeld van de beenmergmutatie hernemend: het

zijn deze mensen, in het hier en nu, die ofwel de onderzoekers en dokters zijn, ofwel de mensen die

beroep doen op deze onderzoekers en dokters. De urgentie van de beenmergmutatie die een geliefd

mensenleven onherroepelijk bedreigt, is ons inziens meer dan voldoende grond voor daadwerkelijke

normatieve binding.

Voor individuele mensen, of voor specifieke generaties, geldt aldus iets anders dan voor de

mensheid als tijdloze abstractie inzake normatieve binding—een besef dat Rouse zou moeten

aanspreken, als algemeen menselijke pendant van de concrete wetenschapper of onderzoeker die hij

opvoert als vervanging voor het tijdloze, lichaamloze kensubject. Dit is een belangrijke

tegenwerping op een van Rouse' belangrijkste argumenten voor zijn stelling dat iets dat al bepaald

is, geen daadwerkelijke normatieve kracht kan hebben.

3.6.1.3 Andere problemen

Argumenten die overblijven, zijn bijvoorbeeld de wat zwakke stelling dat zelfs als alles al

bepaald zou zijn, we niet zeker kunnen zijn dat we er betrouwbare kennis over verwerven; het is

onduidelijk hoe dit epistemologisch probleem opgelost wordt door aan te nemen dat de dingen nog

niet volledig bepaald zijn.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 97

Page 112: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

Bovendien belanden we door Rouse' manier van uitdrukken in een opmerkelijke spagaat met

betrekking tot het wetenschappelijk object. Als we spreken in termen van 'uit zichzelf weerstand

bieden' zoals we een paar alinea's terug deden, lijkt niets méér geschikt om zo'n rol te vervullen dan

precies een representationalistisch wetenschappelijk object! Dat biedt immers weerstand, dat bood

het, en dat zal het bieden, ongeacht wat wij ervan vinden of ermee doen. De weerstand die een

wetenschappelijk object geacht wordt te bieden, is bij uitstek een maatstaf voor goed en fout. In dat

opzicht is het ook zeer betekenisvol. Tegelijk houdt Rouse vol dat iets niet betekenisvol kan zijn

voor ons handelen als het niet op enige manier van ons afhangt. Die afhankelijkheidsrelatie werken

we in het volgende hoofdstuk uit, als we proberen te duiden wat Rouse bedoelt als hij spreekt over

de 'constitutie' van het object.

3.6.2 Onmogelijke positie

Een andere benaderingswijze van het vraagstuk waarom het representationalistisch

wetenschappelijk object voor Rouse niet de toetssteen kan vormen voor onze kennis, is af te leiden

uit onze positie binnen de praktijk. We kunnen die positie niet overstijgen en een goddelijk

standpunt innemen, alwaar we kennis kunnen nemen van het wetenschappelijk object zoals het is,

en weer afdalen om onze bevindingen eraan af te toetsen. Het toekennen van autoriteit aan het

wetenschappelijk object is daarom altijd verkeerd, omdat het enige object dat deze autoriteit met

recht zou kunnen dragen—het wetenschappelijk object zoals het wordt geconcipieerd in een

representationalistische visie—niet als zodanig in onze praktijk bestaat. Het wetenschappelijk

object is immers per definitie onberoerd of onaangetast door de tijd, terwijl een constitutief

kenmerk voor onze praktijk is dat zij dat wel is, en met haar, alles wat erin opgenomen is (1996:

135).

Ook kunnen we verwijzen naar de in het kader van zijn naturalisme kort besproken discussie

over waarom ideale causale structuren niet in kunnen staan voor de normativiteit van onze kennis of

praktijken in het algemeen (zie hoofdstuk 1, paragraaf 1.3.6). Het alternatief is te roeien met de

riemen, of te toetsen aan de hand van de fenomenen, waar we wel over beschikken. Die kunnen

nooit eenzelfde onschendbaar statuut aannemen en aldus nooit eenzelfde absolute geldigheid

verschaffen aan een bewering, maar ze zijn in staat om beweringen geworteld in onze praktijk op

hun eigen gronden te valideren of discrediteren. Als we immers willen volhouden dat de

beweringen betrekking hebben op de fenomenen, plaatsen we ze ook in het vizier van die laatste.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 98

Page 113: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

3.6.3 Rouse' tussenpositie

De referentie aan dit wereldbeeld maakt Rouse' houding ten aanzien van het

representationalistische wetenschappelijke object begrijpelijker. Het is niet dat het wetenschappelijk

object voor Rouse niet dezelfde aantrekkelijkheid kan hebben als voor andere filosofen die bezig

zijn met geldigheid van kennis; integendeel, hij pretendeert als een van de weinigen het object

daadwerkelijk zijn rol terug te geven in onze praktijk. Wel is het zo dat hij omwille van zijn

wereldbeeld moet verzaken aan de meest gangbare uitdrukking ervan. Hij probeert te schipperen

tussen enerzijds het universalisme dat het representationalistisch object met zich meebrengt, een

universalisme dat wel aantrekkelijk maar ultiem niet intelligibel is; en anderzijds de willekeur van

een praktijk waarin geen daadwerkelijk onderscheid gemaakt meer kan worden tussen goed en fout,

omdat die oordelen ultiem volledig van onszelf afhankelijk zijn. Deze schipperstaak neemt voor

Rouse de vorm aan van de constitutie van het object in de praktijk. Wat die constitutie inhoudt, zien

we in detail in hoofdstuk 4; in hoofdstuk 5 bespreken we wat zo'n geconstitueerd object behelst. Het

verband tussen deze constitutie met de hier besproken issues werken we in de komende paragrafen

uit.

De oplossing voor zijn probleem van het ontbreken van een toetssteen als het

representationalistisch object, zoekt Rouse daar waar zijn tegenstanders zijn zwakte menen te

vinden. Inderdaad, hij beschikt niet over een tijdloos object als toets voor onze kennis. Waar hij wél

over beschikt, is de tijd zelf, die het mogelijk maakt om wat er in de praktijk gebeurt, als een

doorlopende toets op te vatten: In devolving normative authority onto something already determinate, such accounts abolish the prospective character of normative authority, which requires that the definitive settlement of what is at stake in our performances is always ahead of us. … Objective authority is expressed prospectively by the always perspectivally configured difference between what each one (presently) takes to be the case and what (eventually) will turn out to be so, an eventuality that always remains ahead of us even as we revise our taking to accommodate it. (2002a: 354)

We moeten blijven erkennen dat we fout kunnen zitten, want anders heeft de juistheid van onze

bewering ook geen waarde meer. Pas in het licht van situaties die kunnen weerleggen wat we

beweren, en het besef dat we nu niet zulke situaties kennen maar dat er onvermoede

tegensprekingen kunnen komen, is onze uitspraak betekenisvol en geldig op een manier die boven

het huidige moment uitstijgt. Bij gebrek aan een tijdloos object als toets voor onze kennis, moeten

we onze kennis toetsen aan fenomenen in de tijd. We moeten af van de gedachte dat we voor eens

en voor altijd iets valideren; telkens opnieuw moet de vraag naar geldigheid worden gesteld, de

vraag naar een al dan niet aanvaardbare en/of verklaarbare kloof tussen onze bewering en wat een

fenomeen op eender welk moment ons toont.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 99

Page 114: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

De betekenis van een bewering hebben we daar evenmin mee vastgelegd. In de confrontatie

met fenomenen zal telkens opnieuw moeten blijken dat we haar reikwijdte juist inschatten, of

moeten uitbreiden, beperken of zelfs in het geheel wegnemen. De autoriteit ligt niet in het object,

maar in het ter verantwoording geroepen kunnen worden op grond van fenomenen waarover we

evenmin absolute kennis kunnen verwerven, maar die evengoed stof voor bezwaren van voorlopige

aard kunnen bieden. De autoriteit ligt in de toetsing zelf, niet in de conclusies die we trekken, noch

in de dingen waarover we die conclusies trekken.

3.7 De verzoenbaarheid tussen het intentioneel object en het object

Toch maakt Rouse in (2008) duidelijk dat 'het object' wel degelijk kan samenvallen met het

intentioneel object: “[o]bjects are instead among the issues and stakes constituted as ends” (2008:

15).12 Het citaat geeft echter ook de doorslag over hoe Rouse de aard van het wetenschappelijk

object opvat—en vooral, hoe niet: er is nooit sprake van een object buiten enige tijdruimtelijke

context. Het is voor hem niet een entiteit uit een normatief inerte natuur, maar is een resultaat van

een constitutie, zoals we ook in de vorige paragraaf kort aanstipten en wat we verder bespreken in

het volgende hoofdstuk.

3.7.1 Ends

Overigens treedt in dit artikel wat terminologische vervuiling op, die opnieuw te denken

geeft over de grenzen die Rouse wil stellen aan de mogelijke invullingen van issues. Waar hij elders

volhardt in te zeggen dat de normativiteit van praktijken bestaat in een normatieve

verantwoordelijkheid (accountability) voor issues en stakes (bijvoorbeeld 2002a: 357; 2003: 470;

2009a: 207; 2010: 26), vinden we hier dat onze handelingen tóch toetsbaar moeten zijn aan objecten

(2008: 14), ondanks wat we zojuist uiteengezet hebben over zijn verwerping van het object als

ultieme standaard. In relatie tot die objecten en verantwoordelijkheid introduceert hij de term end.

Hij benadrukt in (2008: 12) dat praktijken, als complexe gehelen van wederzijdse interactie (2007c:

74, 75), een interne doelmatigheid of richting hebben die emergeert uit de interacties die de praktijk

vormen.

Het is niet geheel duidelijk of de praktijk als geheel een end heeft, of dat er verschillende

ends kunnen zijn. Dat laatste lijkt het meest waarschijnlijk, te meer omdat Rouse insisteert op het 12 Om mogelijke verwarring uit te sluiten: het instead in het citaat slaat op het voorgaande in de tekst. Daarin stelt hij

het volgende: “Scientific research is thus a prominent example of ongoing human niche-reconstruction. Such reconstruction exemplifies what we should mean by 'conceptual objectivity.' That is not because we develop a social or linguistic space that can reach all the way out to encompass objects that were already there, patiently awaiting discovery.” (2008: 15)

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 100

Page 115: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

feit dat de begrenzing van praktijken zelf onderwerp is waar de praktijk zich over buigt, en als

zodanig nooit als afdoende kan worden beschouwd (1996: 141). Bovendien spreekt hij ook over

issues in het meervoud, en als die zo nauw verbonden zijn met ends zoals lijkt in het bovenstaand

fragment, is het aannemelijk dat een praktijk ook meervoudige ends kent. Daarenboven is het

grotendeels onduidelijk of het gaat om een bewust of onbewust nagestreefd doel, wat ten dele

verbonden is met de vorige vraag.

Over ends opgevat op grote schaal en als emergent doel uit de interactie in de praktijk,

kunnen we denken zoals over patronen in de macro-economie. In een recessie verminderen

bijvoorbeeld de bestedingen van de gezinnen. Zij worden niet alleen geconfronteerd met een

economisch klimaat dat weinig vertrouwen biedt en aldus de neiging tot sparen, met het oog op

verdere malaise, in de hand werkt; ook is er sprake van stijgende werkloosheid. Als de gezinnen zelf

niet getroffen worden door een werkloze verdiener, is er de dreiging die de gezinnen doet sparen

'voor het geval dat'; terwijl extra besteding juist een voorwaarde is voor productieverhoging en

daarmee hogere tewerkstelling. Een oplossing voor de werkloosheid die bovendien de onrust zou

temperen, is de verhoging van productie door bedrijven. Daartoe moeten zij meer mensen in dienst

nemen, wat extra inkomen en ook inkomenszekerheid voor de gezinnen genereert, dat vervolgens

kan worden gespendeerd. De bestedingen van de gezinnen zouden verdere productie aanmoedigen,

met een positieve spiraal tot gevolg. Niettemin wagen de bedrijven zich niet aan extra productie uit

angst die niet afgezet te krijgen, en vermijden de gezinnen extra bestedingen omdat ze ofwel

getroffen zijn door werkloosheid ofwel onder die dreiging overgaan tot extra sparen.

Hier is sprake van een emergent patroon, terwijl dit patroon door de meeste, zo niet alle

participanten niet wordt nagestreefd en zelfs als onwenselijk wordt gezien. Zij kunnen proberen om

iets te veranderen aan de situatie. Het succes daarvan is echter wisselend omdat het opnieuw

afhangt van vele, zo niet alle participanten. Toch ontstaat dit patroon aan de hand van de dynamiek

van de handelingen van de participanten. Als zodanig is het intern aan de praktijk. Rouse refereert

met het oog hierop aan Aristoteles' energeia (2008: 12) als hij spreekt over de interne doelmatigheid

of richting van een praktijk: de richting of het patroon ontwikkelt zich binnen de praktijk en

evolueert aan de hand van de patronen van interactie. Deze energeia moeten we ten gronde

begrijpen als mogelijkheden om onszelf uit te drukken en te verwerkelijken, een Heideggeriaanse

zinspeling op manieren van zijn. Bemerk bovendien de nabijheid tot de invulling van stakes: ook

dat begrip heeft betrekking op hoe wat we doen, uiteindelijk beïnvloedt wie en wat we kunnen zijn.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 101

Page 116: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

3.7.2 Alignments

Rouse spreekt over alignment om het in elkaar grijpende geheel aan handelingen te

benoemen dat resulteert in het dynamische patroon. We vertalen dat best met arrangement of

aaneenschakeling,13 waarbij de 'gearrangeerde onderdelen' van uiteenlopende aard zijn: materieel,

discursief, conceptueel, ... (1996a: 180-195). Het arrangeren van een praktijk met het oog op een

bepaald doel verloopt echter niet vanzelf of ongecontesteerd: performers and circumstances are usually only partly accommodating. In response to such mis-alignments, agents adjust what they do, both by changing their own performances, and by trying to affect what others do, or to re-arrange the circumstances. These patterns of mutual responsiveness and recalcitrance typically focus a practice on specific issues. Issues arise wherever some adjustment of performances or circumstances is called for to allow the practice to proceed coherently. (2008: 13)

Doordat het arrangement hapert, komen bepaalde issues in het vizier als het middelpunt van de

onenigheid. Het gaat om problemen die zich stellen rond de vraag hoe de praktijk zich verder moet

ontwikkelen. Visies op zulke problemen, geïnformeerd door een visie op de richting waarin de

praktijk zich zou moeten ontwikkelen, kunnen wellicht geïsoleerd bestaan, maar nooit geïsoleerd

ten uitvoer worden gebracht, precies omdat de praktijk meer dan alleen onszelf omvat. Andere

mensen en dingen zijn cruciaal in het bereiken van onze doelen—zelfs als we menen dat ons doel in

wezen ieders doel zou moeten zijn. We proberen die issues op verschillende manieren op te lossen,

bijvoorbeeld door ze te benoemen (2008: 13).

3.7.2.1 Problemen met ends als emergente patronen

Ondanks dat ends nog het beste worden geïnterpreteerd als emergente patronen van de soort

die we hierboven illustreerden, zijn er echter een aantal serieuze problemen. Ten eerste is het niet

direct duidelijk hoe doelen, opgevat als emergente patronen van interactie die een bepaalde richting

hebben die we niet volledig zelf kiezen en waar ons wellicht niet eens bewust van zijn, de rol

kunnen vervullen die Rouse toebedeelt aan issues en stakes. In paragraaf 3.4.3.1 bespraken we

Rouse' instigatie dat een representationalistisch wetenschappelijk object geen normatieve binding

over ons kan uitoefenen. Probleem was immers dat er in onze interactie ermee niet daadwerkelijk

iets op het spel kon staan voor wie en wat wij kunnen zijn; het zou betekenisloos zijn.

In deze context rijst echter de vraag of een bepaalde richting die te bespeuren valt in onze

interacties waar we ons niet bewust van zijn, wel betekenisvol kan zijn voor ons. In welke mate kan

zo'n richting een impliciete of expliciete leidraad of toetsingscriterium zijn voor ons handelen?

13 In feite valt alignment samen met de configuratie waar we in vorige hoofdstukken over spraken. De reden dat we toch kiezen voor een apart woord, is dat alignment de connotatie heeft van niet eender welke configuratie te zijn, maar een specifieke configuratie die iets anders teweeg kan brengen.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 102

Page 117: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

Beknopter: in welke mate heeft zo'n richting wél betekenis voor ons, zet zo'n richting iets op het

spel, doet ze ertoe in ons handelen? Een analogie met de morele praktijk kan verheldering bieden.

Doorgaans erkennen we dat onwetendheid iemands immorele gedrag—immoreel in de ogen van

hen die beschikken over uitgebreidere kennis van de situatie en geldende normen—vrijpleit (binnen

redelijke grenzen, bijvoorbeeld beperkt door de verwijtbaarheid van de onwetendheid). Daarmee

accepteren we impliciet dat, bij gebrek aan kennis of besef van de geldende moraal, iemand zich

niet kan laten leiden door die moraal. Op analoge gronden is de bindende kracht van de 'richting'

van de praktijk zeer problematisch.

Ten tweede rijst de vraag of er überhaupt wel sprake kan zijn van een mis-alignment als het

gaat om een emergent patroon van interactie waarvan de mensen die ingesloten zijn in de interactie,

zich niet bewust zijn. Impliceert de erkenning dat het een fout alignment is, immers niet dat er

iemand is die het alignment kritisch tegen het licht houdt? Dit zou het moment zijn waarop het

alignment wordt geëxpliciteerd. Rouse staat er echter op dat deze explicitatie van zo'n alignment

ook moet worden gezien als een onderdeel ervan (1996: 142, 143; 2008: 13); het is immers een

voortzetting van een patroon van interactie en zodra werd gepoogd het patroon te expliciteren, is de

explicitatie al onvolledig omdat de explicitatie niet mee werd geëxpliciteerd.

Ten derde is er de vraag wat een misalignment precies inhoudt. Rouse erkent immers, in

navolging van Thomas Kuhn, dat wetenschappers in de praktijk het over heel veel oneens kunnen

zijn. Hoe kan er dan toch sprake zijn van een misalignment, als zoveel onenigheid niet relevant is

voor de integriteit van de praktijk? Zijn er context-overstijgende criteria aan de hand waarvan we

kunnen uitmaken (op voorhand, tijdens of achteraf) of een onenigheid of soort onenigheid een

misalignment vormt en als zodanig de integriteit van de praktijk bedreigt? De verbinding die Rouse

legt tussen misalignments en het ontstaan van issues in de volgende alinea's kan wellicht een

handvat bieden.

3.7.2.2 Issues als middel om de doelgerichtheid van de praktijk in vraag te stellen

Het is, zoals we bespraken, op de momenten dat het arrangement hapert, dat middels de

issues de interne doelgerichtheid van de praktijk in vraag wordt gesteld. Het wordt duidelijk dat de

issues niet enkel een vrijblijvend onderwerp voor gesprek vormen in het licht van de zeer algemene

quo-vadis-vraag. Ze zijn cruciaal verbonden met de objecten waar de wetenschapspraktijk zich op

richt:Yet the 'objects' to which our performances must be held accountable are not something 'outside' discursive practice itself. Discursive practice cannot be understood as an intra-linguistic structure or activity that then somehow 'reaches out' to incorporate or accord to objects. The relevant 'objects' are

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 103

Page 118: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

the ends at issue and at stake within the practice itself. (2008: 14)

De issues zijn dus geen problemen die zich beperken tot de vraag hoe we over objecten moeten

praten; de issues zijn pogingen om te doorgronden wat de objecten zijn waarop de praktijk zich

richt. Issues zijn als het ware het vehikel waardoor we, tijdens het omgaan ermee, de gerichtheid

van de praktijk kunnen herkennen als een gerichtheid op een object. Wat er at issue is, zijn de

objecten die een zekere weerstand bieden, en precies op die wijze richting geven aan onze

handelingen.14

3.7.3 Issues, ends, objecten?

Zijn de issues de objecten? Neen, de ends at issue zijn dat—indachtig de citaten “The

relevant 'objects' are the ends at issue and at stake within the practice itself” (2008: 14) en “[o]bjects

are instead among the issues and stakes constituted as ends” (2008: 15). Bemerk echter dat ook de

ends geconstitueerd worden én zelf at issue zijn. Ook voor hen geldt dus dat ze niet samenvallen

met een klassiek wetenschappelijk object dat tijdloos en onafhankelijk van ons bestaat. Hier kunnen

we echter nog niet stoppen. Blijkbaar zijn ends in wezen als object geconstitueerde issues, een

onderwerp dat in de volgende hoofdstukken ruim aan bod komt.

Kunnen we dan zeggen dat sommige issues toch objecten zijn? Transitiviteit lijkt dat te

suggereren: als issues tot ends kunnen worden geconstitueerd, en als ends objecten zijn, zijn issues,

onder het voorbehoud van de zogenaamde 'constitutie' uit de eerste stap, objecten. Deze interpretatie

geeft tevens een draai aan het among uit het (2008: 15) citaat: issues zijn niet zomaar objecten. De

tussenstap van constitutie is reëel en niet zonder gevolgen: sommige issues overleven die constitutie

niet. Het issue of het probleem blijkt zichzelf bijvoorbeeld op te lossen, een schijnprobleem te zijn

geweest of samen te vallen met een ander object.

Terugkoppelend naar het eerder gebruikte voorbeeld van ends als patronen in de macro-

economie: in dit geval is het end, het geconstitueerde object, een stabiel mechanisme dat zich

aftekent tussen de actoren in een economie. Hoewel in het geval van macro-economie

experimenteel onderzoek onmogelijk of minstens onverantwoord is, is er genoeg empirisch

materiaal voor retrospectieve studies die toelaten hypothesen over (aspecten van) het mechanisme te

toetsen. Zo'n vermoedelijk maar betwist (deel)verband tussen actoren in een economie vormt het

issue, het intentioneel object; door verder onderzoek neemt het (deel)verband steeds stabielere

vormen aan en zijn we steeds beter in staat het te articuleren. Deze evolutie is de evolutie van issue

14 Bemerk hier ook de productieve dimensie van beperking of weerstand. Rouse leent deze dimensie expliciet bij Michel Foucault, zie bijvoorbeeld (Rouse 1987: h7; 1993: 11; Prado 2000: 71; Foucault 1989: 103, 141, 161).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 104

Page 119: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

naar end, en lijkt, afgaande op enkele tekstuele aanwijzingen die we al citeerden, de constitutie van

een object in te houden. In het volgend hoofdstuk toetsen we deze interpretatie aan andere

uitspraken van Rouse over die constitutie, en daar alsook in hoofdstuk 5 tasten we af wat voor

consequenties dat heeft voor zijn opvatting van het object.

3.7.3.1 Kanttekening bij het voorbeeld

Patronen in de macro-economie als illustratie van ends in een praktijk toont impliciet een

zeer interessant kenmerk van die praktijk. Als we spreken over een patroon dat zich aftekent in een

recessie, zouden we kunnen zeggen dat we het hebben over een patroon in datgene wat we willen

onderzoeken: de economie. De handelingen van de actoren in de economie haken op een specifieke

wijze ineen, en brengen het patroon voort. Toen we echter alignments toelichtten in paragraaf 3.7.2,

spraken we niet over hoe aspecten van het fenomeen dat we willen bestuderen, interageren;

integendeel, we spraken over hoe onderdelen van de wetenschapspraktijk met elkaar interageren om

het intentioneel object zo goed mogelijk te kunnen bestuderen. In dit laatste geval lijkt het dus

eerder te gaan om een patroon, niet in datgene wat we willen onderzoeken, maar in de manier

waarop we het willen onderzoeken.

In eerste instantie is dit een drogreden van equivocatie. Deze zaken allebei met 'patroon' of

'alignment' aanduiden, lijkt een kwestie van vervuild taalgebruik te zijn en zodoende de interpretatie

op losse schroeven te zetten. In tweede instantie, bij het overdenken van de kenmerken van

praktijken die we in het vorige hoofdstuk uiteenzetten, zien we dat de wetenschapspraktijk in wezen

niets anders is dan patronen van interactie in de wereld. Ook zagen we in hoofdstuk 1 dat Rouse

ageert tegen wat hij in lijn van Robert Brandom “a debilitating dualism” noemt (2002a: 97) tussen

menselijke en niet-menselijke sferen van de wereld. Niet alleen heeft dat betrekking op een

rigoureuze scheiding tussen het normatieve en causale domein, en de vraag hoe die in de

wetenschapspraktijk kunnen samenkomen, zoals we in hoofdstuk 1 beschreven. Ook moeten we het

interpreteren als de verwerping dat wat er in de wereld gebeurt of gedaan wordt, kwalitatief

verschilt van wat er in de wetenschapspraktijk gebeurt of gedaan wordt.

Anders gesteld: de interactie in de wetenschapspraktijk is een onderdeel van de wereld. Dat

die interactie bedoeld is om iets te leren doen met of zeggen over een ander deel van die wereld,

doet niets af van de fundamentele gelijkheid van de soort patronen waar enerzijds de wereld,

anderzijds de wetenschapspraktijk uit bestaan. Omwille van deze reden is het voorbeeld toch niet

problematisch, en illustreert het bovendien nog eens hoe de wetenschapspraktijk daadwerkelijk in

de wereld is en van daaruit werkzaam is.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 105

Page 120: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

3.7.4 Resolutie van issues

Deze duiding—de duiding uit paragraaf 3.7.3 van de evolutie van issue naar end die een

soort constitutie is—is in overeenstemming met het spreken over de 'resolutie' van issues. Rouse

zelf doet dat bijvoorbeeld in (2009a: 207). Een issue is een probleem, een intentioneel object. Zodra

we ons erop richten en het aan nader onderzoek onderwerpen—in Rouse' beschouwing betekent dat:

de hermeneutische cirkel doorlopen, eventueel telkens op iets andere wijze zoals we bespraken in

paragraaf 3.5.1—kunnen er zich grofweg twee scenario's ontvouwen. Ofwel blijkt het knooppunt

van vragen consequent weerstand te bieden en tekenen zich de grenzen van een object af; ofwel

blijkt het ruis te zijn geweest. Aldus kunnen we komen tot de stelling dat de resolutie van een

probleem in wezen de constitutie van een object is. Het is iets minder evident om over het

intentioneel object te spreken in termen van resolutie.

Toch zijn er ook daar belangrijke aanwijzingen voor. Eerder zagen we dat Rouse, in

navolging van John Haugeland, over het intentioneel object spreekt als een “locus of potential

unacceptable incompatibility” (2010: 2). Het intentioneel object als iets waarop we ons richten

zonder dat we het al tot in de details kennen, beschrijft hij als een soort knooppunt, een plaats waar

handelingen samenkomen. Die 'handelingen' moeten we breed interpreteren. We kunnen denken aan

rechtstreekse manipulatie van iets materieels, aan het opzetten van een simpele logische redenering

of juist een verfijnd theoretisch model dat zowel inductieve als deductieve componenten omvat.

De belangrijkste eis in de benadering van die plaats of dat knooppunt is de stelling dat

tegenstrijdigheden in de handelingen die er betrekking op hebben, problematisch zijn. Ze moeten

opgelost worden, en elke opgeloste tegenstrijdigheid is een stapje op weg naar de bepaling van het

knooppunt, van datgene waarmee we eigenlijk te maken hebben. Zo bezien heeft de resolutie van

een intentioneel object betrekking op het verminderen van de onduidelijkheden die het omgeven.

De winst in 'duidelijkheid' ofwel in wat we kunnen zeggen erover, vertaalt zich in de graduele

constitutie ervan tot object, die we in het volgend hoofdstuk verder bespreken.

3.8 Receptie van het begrip issues door anderen

In het voorgaande hebben we proberen te duiden wat de reikwijdte is van de aanwending

van issues; het begrip van stakes zorgde voor minder problemen. In het volgende kijken we naar de

manier waarop anderen het eerste begrip hebben gebruikt. De bespreking kan dienen als

contrastmateriaal voor onze eigen beschouwing, en wellicht nieuwe invalshoeken aan het licht

brengen. Ook vormt het een eerste moment om ons af te vragen of het Rouse te verwijten valt dat

hij, ondanks dat hij zegt bewust te kiezen voor anaforen, té weinig inhoud geeft aan de begrippen,

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 106

Page 121: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

wat resulteert in betekenisloze termen. Want ook al is de interpretatie van een auteur in eerste

instantie op het conto te schrijven van de interpreet; bij al te uiteenlopende uitleggingen kunnen we

ons ook vragen stellen bij de inherente strengheid van datgene wat geïnterpreteerd wordt.

3.8.1 Isabelle Peschard

Wetenschapsfilosoof Isabelle Peschard (2007) ziet een issue hoofdzakelijk als een probleem.

Ze benadrukt dat het niet enkel om de identificatie van een problematisch onderwerp gaat, maar ook

over de termen waarin het probleem wordt gesteld (2007: 147). Die termen bepalen immers mede of

het probleem als probleem wordt ervaren, en de oplossing ervan als een daadwerkelijke oplossing

door hen die met het probleem te kampen hebben. Niettemin is ook die probleemdefinitie niet

onproblematisch of ongecontesteerd; een deel van het probleem is immers dat het onduidelijk is

waar nu precies het probleem zich bevindt (2007: 153). Het probleem vervult daarom de

tweevoudige rol van aandrijver van de praktijk en van lijdend voorwerp van die activiteiten. Het

motiveert ons om activiteiten te ondernemen, maar het is ook tegelijk datgene waarover we middels

die activiteiten meer helderheid willen verkrijgen. Haar invulling komt aldus dicht in de buurt bij

Rouse' bespreking van issue als intentioneel object als locus van geconstitueerd objectief fenomeen.

3.8.2 Fabienne Peter

Wetenschapsfilosoof Fabienne Peter (2008) grijpt Rouse' begrip van issues aan in een

vergelijkende discussie tussen Philip Kitcher en Helen Longino, over het (feitelijke of gewenste)

democratisch gehalte van wetenschap. Longino gaat verder dan Kitcher. Ze eist dat de praktijken

waarin beweringen die aanspraak maken op het normatief statuut van kennis zijn ingebed, worden

gescreend op de metafysische, empirische en normatieve implicaties van wat ze stilzwijgend

aannemen of veronderstellen (Peter 2008: 47). Longino doelt onder meer op, soms zeer subtiele,

vooroordelen inzake gender. Peter gebruikt Rouse' begrip van issues om de door Longino

benadrukte “important social factors in the background assumptions that shape scientific practices”

(Peter 2008: 48) aan te duiden.

Peter vat het begrip echter te nauw op, ondanks dat Rouse niet zou ontkennen dat zulke

vraagstukken inderdaad tot de centrale foci van de praktijk horen (Rouse: 2003: 467). Peter negeert

in het aan elkaar koppelen van beide auteurs bovendien dat Longino zich niet goed kan vinden in

Rouse' aanpak (Longino 2002: 170), en dat Rouse zich niet kan vinden in de beschrijving van zijn

werk die hem ten deel valt bij Longino—beide observaties beïnvloeden elkaar.15 Het maakt Peters

15 Longino bekritiseert Rouse' afwijzing van representaties als hart van wetenschap. Haar lezing ondersteunt haar

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 107

Page 122: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

keus voor Rouse als verduidelijking voor Longino opmerkelijk en ondersteunt het vermoeden dat

Peter een moeilijk te verdedigen kijk heeft op Rouse' werk. Ze is er verkeerd in om issues als

specifiek zulke problemen voor te stellen; tegelijk nodigt Rouse zulk gebruik ten dele uit door het

begrip zo vrij te laten. Het is immers maar op basis van extensieve studie dat we tot het oordeel

konden komen dat Peter een ongeoorloofd gebruik van Rouse' werk maakt.

3.8.3 Frank Nullmeier en Tanja Pritzlaff

Politicologen Frank Nullmeier en Tanja Pritzlaff (2009: 360-362; 2010: 9-11) richten zich

voornamelijk op wat ze noemen de impliciete normativiteit van politieke praktijken, waarbij ze in

feite Rouse hanteren als een goede uitwerking van het werk van Robert Brandom. Terwijl ze Rouse'

beschouwing als hun theoretisch kader nemen om te spreken over normativiteit, vinden ze het

klaarblijkelijk niet noodzakelijk om meer vlees te geven aan de anaforische begrippen; ze nemen ze

prima facie aan. Ze wijzen op de expliciete dimensie van normativiteit zoals die in regels (codes,

wetten, reglementen) vorm krijgt, en hoe de betekenis van deze expliciete dimensie wordt bepaald

door hoe de regels worden aangewend in de praktijk. Dit actuele patroon van actie en reactie vormt

de impliciete dimensie.

Nullmeier en Pritzlaff impliceren in hun bespreking dat de praktijk richting krijgt door de

issues waarrond de handelingen van de deelnemers zich situeren. De issues zijn dan een soort

knooppunten van interactie, plaatsen waar een juist oordeel of correct gedrag (nog) niet evident is

maar des te betekenisvoller. Daar is het immers dat de impliciete dimensie van normativiteit op de

proef wordt gesteld en hernieuwd vorm krijgt.

3.8.4 Matthew Walhout

Fysicus Matthew Walhout (2010: 566) plaatst zijn gebruik van Rouse' issues in eenzelfde

context van temporaliteit als essentiële eigenschap van wetenschapsgeschiedenis. Issues zijn de

meningsverschillen tussen wetenschappers over wat er op het spel staat in de praktijk en wat de

doelen van de praktijk moeten zijn. Het zijn de belangrijkste conflicten die worden uitgevochten,

belangrijk omdat ze bepalen hoe de praktijk verder zal evolueren. Het standpunt van waaruit we

zouden kunnen scheidsrechteren over de beslechting van de issues, bestaat niet; dat standpunt wordt

pas denkbaar na die beslechting en vormt in wezen niet meer dan een rationalisatie van factoren die

verwijt, het verwijt dat centraal staat in het boek, dat hij onder de groep auteurs valt die “leaves the dichotomy between cognitive reason and the social untouched” (Longino 2002: 169, 170). Op basis van onze hoofdstukken 1 en 2 is die bewering sterk te betwijfelen. Longino's aanwending van Rouse in haar eigen project zou juist een positieve bijdrage kunnen zijn bij een verfijndere opvatting van zijn anti-representationalisme.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 108

Page 123: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

in de toenmalige situatie als minder dwingend en klaar werden ervaren.

3.8.5 Synthese

Geen van deze auteurs reduceren issue tot het wetenschappelijk object. Daar hebben ze,

indachtig de bovenstaande discussie, gelijk in. De enige die het wetenschappelijk object binnen het

bereik van het issue brengt, is Peschard wanneer ze de dubbele aard ervan beschrijft: het is dat wat

ons aanzet tot actie, maar ook dat wat we middels die actie beter proberen te begrijpen.16 Bovendien

erkent Peschard dat 'probleem' gezien kan worden als een status, een status die kan variëren in

sterkte naar gelang hoe het probleem wordt verwoord. Peter hanteert issue ook als probleem, maar

van een ander, beperkter soort: niet zozeer als datgene waarop de praktijk impliciet en expliciet

gericht is, maar als een impliciet aspect van de praktijk dat vooroordelen en onterechte uitsluiting

van beweringen en deelnemers in de hand werkt.

Dit botst echter frontaal met Rouse' invullingen van normativiteit als responsiviteit naar

issues en stakes die alle handelingen richting moeten geven. Zoals Peter het opvoert, lijkt ze een

zeer beperkte, voor Rouse té beperkte, visie op normativiteit te hebben, die enkel betrekking heeft

op morele oordelen omtrent in- en uitsluiting van kennis en kenners. Walhout, maar ook Nullmeier

en Pritzlaff, benadrukken de temporaliteit. In dat opzicht is een reductie van issue tot

wetenschappelijk object—als dat laatste wordt opgevat als iets dat altijd al aanwezig was—

inderdaad onverdedigbaar. Niettemin is het de uitdaging om de geboden weerstand van het

materiële dat deel uitmaakt van onze praktijken en dat intuïtief wel degelijk het onderwerp van

onderzoek vormt; te verzoenen met de gedachte dat niet alleen concepten, maar ook objecten

worden geconstitueerd; en dat die objecten pas na een zogenaamde constitutie normatief bindend

zijn voor activiteit in het heden en de toekomst, en ook met terugwerkende kracht op het verleden.17

Daarover spreken we verder in het volgende hoofdstuk.

Toch heeft het begrip een opmerkelijke spanwijdte, gegeven hoe deze auteurs het zich

menen te mogen aanmeten. Peter bekritiseerden we omwille van een niet gerechtvaardigde

aanwending. De aanwendingen van de andere auteurs kunnen we enkel op basis van onze eigen

extensieve studie bekritiseren, zonder echter hun interpretaties als duidelijke missers af te kunnen

doen. We moeten ons de vraag stellen hoe issue, als Rouse zo weinig duiding geeft aan dit zo

belangrijke maar op die manier vrijblijvende begrip, nog een toetsmoment of -plaats kan vormen 16 Daarmee is het niet gezegd dat het object op zichzelf het issue zou zijn. Niettemin betrekt ze expliciet de materiële

component, zie ook de uitwerking van haar voorbeeld over radioactiviteit in Cumbria (2007: 145, 146).17 Deze formulering is niet helemaal juist; issues binden ons immers ook in wat we kunnen doen en denken. Wel zal in

hoofdstuk 4, maar vooral in hoofdstuk 5, blijken dat de binding van issues en objecten gradueel verschilt, qua sterkte.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 109

Page 124: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

voor onze kennis en de praktijken om die te verwerven. Rouse wijst er terecht op dat waarden die

belangrijk zijn in het beoordelen van onze kennis, niet alleen betrekking hebben op correctheid van

de beschrijving van een object, maar bijvoorbeeld ook op overwegingen rond significantie qua

keuze voor onderwerpen of precisie (2002a: 246).

Uit de bespreking van hoe anderen zijn begrip opnemen, alsook uit de bespreking van hoe

Rouse rond het begrip heen draait, is het vruchtbaar om terug te denken aan het verwijt dat Rouse

maakt aan epistemologen dat ze zich bezondigen aan epistemic ascent. Hij verweet hen zich van de

wereld of objecten af te keren als toets voor onze handelingen in de wetenschapspraktijk, ten

faveure van afgeleide, geabstraheerde en imperfect en tijdloos geformuleerde normen. Hierdoor

zouden ze voorbijgaan aan de uiteindelijke bron van legitimiteit van onze kennis.

Rouse zelf komt echter ook in de gevarenzone als hij niet duidelijk genoeg maakt wat

precies de relatie is van het issue tot datgene waarover we kennis denken te verwerven. Immers,

issues zijn, samen met stakes, datgene wat onze handelingen richting moet geven en waaraan onze

handelingen moeten beantwoorden, waarop ze betrokken moeten zijn. Als we issue dan

interpreteren als probleemstelling of datgene wat anderen problematisch achten, lonkt de valkuil om

ons—zoals Rouse de epistemologen verwijt—af te keren van de praktijk met haar gedeeld sociale

en materiële dimensie, en puur gericht te zijn op voetnoten bij opvattingen erover. Dit is een

gechargeerde voorstelling van zaken, maar dat kunnen we evengoed stellen over Rouse' voorstelling

van epistemologie.

Cruciaal is dat we niet uit het oog verliezen dat de balans tussen probleemstelling of

formulering van vragen en datgene wat we bevragen en problematiseren, in de praktijk altijd

provisioneel en rafelig zal zijn, bemoeilijkt door het feit dat Rouse het laatste ten dele

geconstitueerd laat worden door het eerste—het object door de vraag, de behandeling. Het is echter

Rouse' verantwoordelijkheid om zijn lezers te doordringen van het feit dat die balans gevonden

moet worden, dat die balans inhoudt dat issue een essentiële materiële component moet bevatten om

onze wetenschapspraktijk inzichtelijk te maken.

3.9 Mogelijke verheldering: verschillende niveaus

Een volgende kritische bemerking betreft de zeer uiteenlopende, maar in zijn werk maar zeer

sporadisch aanwezige, concrete invullingen die Rouse geeft aan issues. Een ordening die we kunnen

aanbrengen als we de indruk weg willen nemen dat Rouse de term op onverantwoorde wijze

gebruikt, is er een van niveaus.18 In hoofdstuk 1 duidden we op iets soortgelijks bij de bespreking

18 Dit gebruik van het woord 'niveau' moet uitdrukkelijk onderscheiden worden van het gebruik in paragraaf 3.3,

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 110

Page 125: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

van Rouse' hermeneutiek. We wezen er toen op dat niet alleen de wetenschapsfilosoof de

wetenschapspraktijk hermeneutisch kan benaderen, maar dat ook wetenschappelijk onderzoek

binnen die praktijk begrepen kan worden als hermeneutische oefening. In die optiek, gegeven dat zij

zich beiden in dezelfde praktijk bevinden, maar zich op iets anders richten, is de relevante

configuratie19 voor hen verschillend, zoals we ook beschreven in de bespreking van de kritiek van

Stephen Turner. Onderzoekers die zich richten op patronen van reciprociteit bij aapjes maken deel

uit van een omgeving die verschilt van die van wetenschapsfilosofen die zulke onderzoekers zouden

bestuderen—zelfs als ze beiden lijfelijk in dezelfde omgeving verkeren. De configuratie, en wat

daarin relevant is voor hun beider onderzoek, is niet identiek. Ze worden geconfronteerd met

verschillende issues en stakes.

Als we de visie serieus nemen dat hermeneutiek is wat wetenschapsfilosofen én

wetenschappers doen, moeten we ons afvragen wat de issues zijn voor beide groepen. Op deze

manier kunnen de enorm uiteenlopende invullingen van issues als politieke implicaties (1987: 187,

247), materiële objecten (2002a: 299) of wat het betekent om mens te zijn (1987: 184), de

beschuldiging vermijden dat de term waaronder ze worden gesubsumeerd en die hun een centrale

rol in de voortgang van een praktijk toekent, in wezen een semantisch panacee is waar alles onder

kan vallen. Zo'n wonderwoord zou immers niets betekenisvols kunnen bijdragen, want—conform

wat Rouse zelf ook toegeeft (2009b: 8), in navolging van Wittgenstein—waar er geen mogelijkheid

tot falen is, is er ook geen betekenis. Klakkeloos aannemen dat we eender wat als issue kunnen

bestempelen, is daarom niet aangewezen, zeker niet omdat de invullingen elk voor zich een

antwoord moeten zijn op waar het om draait in een praktijk.

Niettemin moeten we vermijden dat we een hiërarchische connotatie geven aan het gebruik

van 'niveaus'. Wetenschappers en wetenschapsfilosofen doen beide belangrijk werk, zonder dat het

een primeert over het ander.20 In plaats van over 'niveaus' kunnen we daarom ook over rollen waarin we spraken over niveaus van normativiteit.

19 Het belang van de relevante configuratie bespraken we herhaaldelijk in hoofdstuk 2, meest uitgebreid in paragraaf 2.4.3.2.

20 Het wetenschappelijk naturalisme zoals het werd besproken in het eerste hoofdstuk—als het engagement wetenschappelijke resultaten als een ijkpunt te nemen voor filosofische reflectie inzake kennis, normativiteit of bewustzijn—legt natuurlijk wel beperkingen op aan de filosofie, maar toont óók direct het continuüm waarin de beide soorten denkers (en doeners) zich bevinden: wetenschappers en filosofen maken deel uit van dezelfde praktijk. We kunnen niet alleen spreken over de beperkingen die de filosofie van wetenschapswege ondergaat; ook kunnen we kijken naar de beperkingen die de filosofie op zou leggen aan wetenschap. In hoofdstuk 1 zagen we dat Rouse zulke pogingen afwijst, precies op naturalistische gronden. Macro-projecten als die van onder meer Husserl en Carnap faalden; op lokale schaal is er echter wel degelijk sprake van filosofie die beperkingen oplegt aan wetenschap. Als het gaat om zaken als lacunes of onregelmatigheden in argumentatiestructuur, het doordenken van (politieke, ethische, metafysische) implicaties, kan de wetenschap niet om de filosofie heen. Wat de filosofen zeggen heeft op dat moment immers een directe relatie met het domein als waar de wetenschapper zich over uitsprak. Op straffe van niet daadwerkelijk over haar onderwerp te spreken, is de wetenschapper eraan gebonden op de filosoof te repliceren. Wetenschapskritiek of -verheldering zoals wetenschapsfilosofen kunnen bieden, maakt voor Rouse aldus

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 111

Page 126: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

spreken; enerzijds wat betreft de functie die een issue vervult, anderzijds als het gaat om rollen die

één en dezelfde persoon kan vervullen. Wat betreft het eerste: sommige onderwerpen zijn maar

begrijpelijk te behandelen op een context-overstijgende wijze, precies omdat ze een rol vervullen in

een zeer breed debat.21 We denken dan aan de genoemde issues als politieke implicaties van

onderzoeksprogramma's of zelfs van science as such, of wat het betekent om (mens) te zijn. Het

zijn typisch onderwerpen die betrekking hebben op een grote schaal (ongeacht of ze in de

argumentatie ingaan op casuïstiek of niet). Betekent dit dat deze vragen belangrijker zijn dan vragen

naar de invloed van een bepaald eiwit op een mutatie in het beenmerg? Neen, die hiërarchie is niet

zo gemakkelijk in te stellen.22

Wat betreft het tweede: we zagen eerder in dit hoofdstuk dat Walhout, die zich in (2010)

uitlaat over het praktijkconcept en diens verklarende waarde voor wat wetenschap is, in wezen

fysicus is. Zijn de beschouwingen over praktijken een rechtstreeks element in zijn onderzoek naar

zijn meer dagelijkse onderwerpen, zoals naar foto-associatie in helium en krypton?23 Vermoedelijk

niet. Toch kan Walhout zich óók buigen en uitlaten over dat andere onderwerp, namelijk praktijken.

Het gaat dus niet om een principiële onverenigbaarheid—van verschillende invullingen van issues

zoals in de voorbeelden hierboven—in één persoon, maar wel in één persoon op één moment.

Onderzoekers die zich richten op eigenschappen van een bepaalde genmutatie, zoals in het

voorbeeld van enkele paragrafen terug, zullen wel degelijk gericht zijn op een object dat zij

beschouwen als de belangrijkste toets voor hun beweringen erover, zonder per se een uitgewerkte

metafysica of visie op wetenschap te hoeven hanteren.

Wetenschapsfilosofen zullen andere knooppunten benoemen en zich daarop richten, naast

dat ze zich wellicht uitspreken over een wetenschapsgebied waarin ze ook geschoold zijn.

Niettemin valt te beargumenteren dat beiden een vraag stellen over waar ze mee te maken hebben,

als een soort socratische ti estin-vraag. De interpretatie van issue als intentioneel object blijft aldus

overeind, mits we de kanttekening maken dat verschillende configuraties—van dezelfde of

verschillende contexten—een relatieve verandering in focus betekenen. Belangrijk verschil met de

historische ti estin-vraag is dat Socrates vroeg naar een essentie van zijn intentioneel object. Rouse

integraal deel uit van de praktijk (2003: 468).21 Dit druist op het eerste zicht in tegen Rouse' insistentie dat alles lokaal moet gebeuren. De rechtvaardiging van zulke

algemene claims zal echter ultiem nog steeds terugverwijzen naar lokale omstandigheden.22 Dat zo'n rangordening op basis van dit kenmerk niet te vormen is, wil natuurlijk niet zeggen dat er niet op basis van

andere argumenten een hiërarchie kan worden opgesteld. Dit is noodzakelijk op basis van het feit dat we in de praktijk zulke provisorische en ontbindbare hiërarchieën moeten maken, zoals in het kader van de verdeling van onderzoeksgelden binnen en tussen programma's en disciplines.

23 Gebaseerd op http://www.calvin.edu/academic/phys/faculty/walhout/ (11 april 2011)

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 112

Page 127: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

beschouwt die 'essentie' als in de praktijk geconstitueerd24 en benadert het intentioneel object eerder

existentieel vanuit de vraag wat het praktisch voor ons kan betekenen.

3.9.1 Niveaus als sleutel tot temporaliteit en constitutie

Deze waarschuwing tegen een hiërarchische opvatting van niveaus indachtig, kan spreken

over niveaus van issues ons bovendien een handvat geven om iets meer te zeggen over de

temporaliteit van de wetenschapspraktijk. Temporaliteit vatten we daarbij op als het fenomeen dat

iets als een concept of een object een wordingsgeschiedenis25 heeft, als zodanig niet buiten maar in

de tijd verankerd is, hoewel het ons toch als tijdloos voorkomt en begrepen wordt als iets dat er

altijd al was, is en zal zijn. Rouse benadrukt dat “[s]cientific research is always directed beyond

itself” (2002a: 300)—we schreven al over hoe een geslaagd experiment geen aanleiding is voor

zuivere imitatie, maar wel voor reproductie en replicatie, die toelaten net iets andere vragen te

stellen. Ook interpreteerden we eerder de gerichtheid op issues als de bedoeling om diezelfde issues

op te heffen: de resolutie van een issue is de constitutie van een issue als object, het uitbenen ervan

tot meerdere of anders opgevatte exemplaren, of het desintegreren ervan tot ruis.26

Wat we echter moeten beseffen, is dat die resolutie niet alleen baat heeft bij inzoomen op

een onderwerp, maar evengoed bij het uitzoomen naar het bredere kader.27 Resolutie is gebaat bij

een veranderen van niveau. In dit geval gaat het over de telkens opnieuw te evalueren

argumentatieve waarde van andere opvattingen, resultaten of hypothesen in het licht van het

voorliggende intentioneel object. Onderzoekers moeten responsief zijn naar het intentioneel object

zonder in kokerzicht te vervallen (2002a: 339). Ze moeten pogen het bredere plaatje te blijven zien.

Natuurlijk, een focus op x sluit aandacht of opmerkzaamheid voor y of z soms uit.28 Ondanks dat

een onderzoek maar bestaat in zijn lokale context, staat die lokale context niet op zichzelf; er zijn

altijd verbanden met een bredere omgeving, omvattend andere mensen en instrumenten,

hypothesen, andere materiële entiteiten en wat we verder aannemen als geldige kennis. Er is voorts

24 In hoofdstuk 4 en 5 gaan we hier dieper op in.25 Een van de bekendste exponenten van dit thema is natuurlijk Michel Foucault, die zelf zijn genealogieën schreef en

daarmee bovendien inspiratie bood voor vele anderen met betrekking tot nog meer onderwerpen (zie bijvoorbeeld Foucault 1971).

26 Merk trouwens op dat in zekere zin niet alleen in het eerste geval sprake is van constitutie. Ook de andere twee gevallen—en in alle hier niet onderscheiden grijze zones tussen de gevallen—kunnen als onderdeel worden beschouwd van een constitutieproces. Het zijn immers niet alleen de direct succesvolle pogingen waar we van leren; evenveel weten we uit wat niet werkt.

27 We zijn wat terughoudend om er een modaliteit op te plakken, maar op basis van gezond verstand vermoeden we dat het niet alleen om een bespoediging gaat, maar zelfs om een noodzakelijkheid.

28 Een nog niet zo oude, maar inmiddels klassieke illustratie is bijvoorbeeld de Selective Attention Test van Daniel Simons en Christopher Chabris, te bekijken op http://www.youtube.com/watch?v=vJG698U2Mvo [20 mei 2011].

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 113

Page 128: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

het vermoeden29 dat wat we onderzoeken, wel degelijk qua belang uitstijgt boven die localiteit,

zowel in tijd als in ruimte—een lokaal fenomeen onderzoeken we pas, is pas significant30 als we het

als exemplarisch beschouwen voor iets dat wijder verbreid is (2009b: 4). Dit heen en weer bewegen

tussen een specifieker en algemener niveau, een specifiekere en algemenere context, draagt bij tot

een beter begrip van het object. Indachtig Rouse' verwerping van het klassieke wetenschappelijke

object is het verwerven van dit betere begrip, door het intentioneel object in een breder verband te

plaatsen, een cruciaal aspect van de resolutie waardoor iets de status van object verwerft. Wat we

hier 'heen en weer bewegen tussen een specifieker en algemener niveau' noemen, is niets anders dan

een beschrijving in alternatieve termen van de hermeneutische cirkel: we proberen de betekenis van

iets te achterhalen door het af te zetten tegen zijn omgeving, onze interpretatie telkens opnieuw

aftoetsend en bijschavend.

Het bredere verband of grotere geheel waarin we de issues moeten plaatsen, kunnen we

interpreteren als het soort patronen waar we eerder over spraken als ends of doelen van een

praktijk31 (paragraaf 3.4.4). Een noodzakelijke voorwaarde in het ontstaan van zulke patronen, is het

verstrijken van tijd. Het is pas in de tijd, bij het hierboven genoemde in- en uitzoomen, dat een

patroon kan ontstaan uit de onderdelen die er op dat moment toe lijken te behoren. Een patroon kan

bijvoorbeeld worden gevormd door (de realisatie) dat we telkens opnieuw—terwijl we verscheidene

vragen stelden en meerdere onderwerpen meenden aan te raken—op een materieel knooppunt

stuiten dat we als hetzelfde identificeren (een object) of teruggrijpen naar een verklarings- of

beschrijvingswijze die bijzonder vruchtbaar blijkt (een concept).

Dit is een soort in- en uitzoomen dat ons uiteindelijk toelaat een object of concept te

constitueren dat ons met terugwerkende kracht in staat stelt meer over het verleden en het heden in

perspectief te zetten. Het vaststellen van de verbanden tussen issues op verschillende niveaus, het

herkennen van verschillende issues als één, kunnen we opvatten als een resolutie van verschillende

issues tot één issue. Een metafysische discussie over de vraag wat nu precies de juiste of echte issue

is, als een discussie over individuatie en de ultieme eenheden van de realiteit, is niet relevant. De

configuratie dicteert immers wat er ter tafel ligt; en zodra bepaalde verbanden tussen issues die

voorheen als apart werden beschouwd, kunnen we dat als in elkaar besloten of wederzijds

29 Als dit er niet is, is het moeilijk om te beargumenteren waarom een bepaalde onderzoekspiste überhaupt gevolgd moet worden.

30 Significantie is daarbij letterlijk te nemen: iets moet naar andere zaken verwijzen, op die manier in een groter geheel worden geplaatst.

31 Eerder bespraken we dat issues ontstaan bij het spaak lopen van een alignment van de praktijk, een end. Toch is het niet inconsistent om te spreken over het plaatsen van issues in zo'n verband; dat er nieuwe issues zouden ontstaan bij het desintegreren van een alignment, sluit geenszins uit dat er al issues zijn, voortkomend uit eerdere misalignments.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 114

Page 129: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 3: De rol van issues en stakes in de wetenschapspraktijk

geïmpliceerd nemen.32 De overgang tussen de verschillende niveaus van issues is aldus

verantwoordelijk voor de temporaliteit van objecten, omdat ze instaat voor de resolutie van issues,

en dus voor de constitutie ervan tot object.

3.10 Conclusie

Wat zijn dan de essentiële punten die we moeten onthouden over issues en stakes en die we

als criteria kunnen gebruiken om Rouse' eigen werk aan af te meten? De begrippen spelen een

cruciale rol, omdat zonder hen Rouse' beschouwing over de normativiteit van onze kennis—die hij

wil toeschrijven aan de specificiteiten van de praktijk waarin die ontstaat en circuleert—steriel

blijft. Uit het voorgaande blijkt dat stakes staan voor de betekenis die iets heeft voor onze

handelingsmogelijkheden en dus voor onze mogelijke manieren van zijn. Iets at stake, iets op het

spel, geeft aan dat we niet onverschillig staan tegenover wat we doen, hoe we het doen en de

uitkomst ervan. Wat we denken dat op het spel staat, is een oordeel dat in de tijd kan wijzigen. Het

is door de ervaring dat er iets op het spel staat in wat we doen, dat we normatief gebonden zijn; in

het licht van de doelen die we willen bereiken, is het van belang de juiste keuzes te maken.

De meeste aandacht, ook indachtig onze hoofdvraag, ging echter uit naar het begrip issue.

We kwamen tot de conclusie dat issue iets is waarop we gericht zijn in de wetenschapspraktijk. We

noemden het een intentioneel object en benadrukten dat het zowel een materiële als een discursieve

dimensie heeft. Het staat niet gelijk aan het representationalistisch wetenschappelijk object, maar is

niettemin iets dat onze kennisverwerving richting geeft. Bovendien heeft het wel degelijk een

intieme relatie met wat Rouse objecten zal noemen. We formuleerden die relatie als volgt: de

resolutie van het intentioneel object is niets anders dan de constitutie van een object. De

hermeneutische cirkel speelt een belangrijke rol in die graduele resolutie van intentionele objecten

en dus de constitutie van objecten. In het volgende hoofdstuk bespreken we in detail hoe die

constitutie in zijn werk gaat. De vraag naar het object moeten we altijd in perspectief zien van de

constitutie die we in het volgend hoofdstuk zullen bespreken, waarbij issues als het ware de kiem

zijn, een soort opmaat zijn naar die constitutie.

32 Kunnen we die aspecten dan niet meer afzonderlijk beschouwen? Ja en nee. Ja, we kunnen het proberen te isoleren zoals je ook niet altijd een fiets als geheel moet beschouwen, maar je ook specifiek kunt richten op de werking van het wiel of de versnellingen. Nee, want we begrijpen het nu als een deel van een geheel. Het wiel op zich heeft een aantal eigenschappen, maar kan door de incorporatie in de fiets veel meer betekenen dan op zichzelf. Dat besef verdwijnt niet als we vervolgens onze aandacht richten op het wiel alleen.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 115

Page 130: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

The practices through which the normativity of natural phenomena is discursively expressed constitute theboundaries that articulate the components (cause/effect, measured/measuring) of causal intra-actions

themselves. … [T]hey “constitute” them in the sense of allowing them to be significantand relevant in a definite pattern, not in the sense of “making them up.”

Joseph Rouse – How Scientific Practices Matter, p. 295

In dit hoofdstuk bekijken we in meer detail de constitutie van objecten zoals die in de vorige

hoofdstukken zo nu en dan al ter sprake kwam. In het eerste hoofdstuk bespraken we Joseph Rouse'

heideggeriaanse inzichten over hoe we als mensen altijd al ergens zijn, ingebed in een concrete

configuratie van de wereld. Het materiële maakt evengoed deel uit van die configuratie als het

conceptuele en discursieve. In het tweede hoofdstuk zagen we dat dit ook geldt voor de

wetenschapspraktijk die we als een verzameling patronen van interactie in de wereld kunnen

beschouwen. Ook trad het in het eerste hoofdstuk al geïntroduceerde naturalisme verder op de

voorgrond, in de vorm van het streven van Rouse om de normativiteit van de wetenschapspraktijk te

situeren, in de interactie met de objecten. In het derde hoofdstuk onderzochten we het verband

tussen enerzijds de concrete vorm die dat project aanneemt—issues en stakes—en anderzijds de

objecten. We beenden voornamelijk het begrip issue uit, om te komen tot een karakterisering ervan

als het intentioneel object dat ons voor problemen stelt, problemen waarvan de resolutie samenvalt

met de constitutie van het object.

In dit hoofdstuk bestuderen we die constitutie, zowel als een toets voor ons interpretatief

werk uit het vorige hoofdstuk als voor de intelligibiliteit van het werk van Rouse. We bespreken

allereerst Rouse' stelling dat fenomenen, in plaats van objecten, de metafysische basiseenheid van

de realiteit zijn. We bekijken wat hij, in navolging van onder meer Ian Hacking en Karen Barad,

precies met fenomenen bedoelt. Het zal blijken dat in dat fenomeen subject en object worden

geconstitueerd. Om die constitutie toe te lichten, bespreken we Karen Barads agential realism en

haar term intra-action. Rouse maakt uitvoerig gebruik van haar termen en kader. Constitutie blijkt

de vorm te hebben van een meetproces. We verduidelijken dat met enkele voorbeelden. Ook vragen

we ons af of de plaats van het meten een reductionisme van de rijkheid van onze dagelijkse

omgeving impliceert, en zo ja, of dit laakbaar is.

In wat we het tweede luik van dit hoofdstuk kunnen noemen, stellen we dat Rouse' werk bij

grondige bestudering impliciete, maar duidelijke transcendentale trekken vertoont die hij zelf niet

benoemt maar die wel zeer belangrijke implicaties hebben. We lichten deze stelling toe aan de hand

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 116

Page 131: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

van zijn praktijkbegrip en de rol die dat speelt in de constitutie van het object, die we contrasteren

met Immanuel Kants transcendentaal subject. Het aan het licht brengen van Rouse' transcendentale

wortels, ook wat betreft zijn invulling van het begrip 'fenomeen', lost enkele tegenstrijdigheden op.

De verheldering heeft echter serieuze implicaties die de coherentie van zijn volledige project in

twijfel trekken. We beargumenteren dat hij in de val trapt die hij bij denkers als Edmund Husserl en

Rudolf Carnap zo eloquent weet te verwoorden. Die val is het probleem hoe het transcendentale en

het empirische met elkaar verbonden zijn; een probleem dat verwant is aan Rouse' eigen centrale

vraagstelling van hoe de wetenschapspraktijk te begrijpen als zowel normatief als causaal.

Conclusie is dat Rouse in zijn poging om die vraag te beantwoorden, ongewild het probleem

reproduceert door een breuk te creëren tussen het transcendentale en het empirische domein.

Afgezien van deze ernstige kanttekening signaleren we nog vier andere problemen die weliswaar

minder fundamenteel zijn, maar eveneens een antwoord behoeven opdat Rouse' beschouwing over

constitutie coherent genoemd kan worden.

4.1 Fenomenen

Rouse acht het, vanuit zijn keus voor de praktijk als intellectueel startpunt van zijn analyse

van wetenschap, vruchtbaar om te spreken over fenomenen, in plaats van objecten, als de

metafysische basiseenheid van de realiteit. Het is niet evident om te beseffen dat we objecten enkel

ontmoeten in fenomenen, omdat we immers constant tijdruimtelijke abstracties maken van alles om

ons heen. We herkennen bijvoorbeeld de vriend die we een jaar niet hebben gezien, moeiteloos als

onze vriend; en we identificeren onze eigen handtas met een ander, identiek exemplaar in de winkel.

We maken abstractie van de veranderingen, en bestempelen de vriend, respectievelijk de tas, als

hetzelfde 'object'.

Rouse staat echter stil bij de contexten waarin we objecten ontmoeten, en hoe we ze

inderdaad als 'hetzelfde' bestempelen. Hij vraagt zich af wat dit besef van het fenomeen als de enige

context waarbinnen we het object ontmoeten, concreet betekent voor de aard van het object.

Toegepast op de wetenschapspraktijk komt hij tot de conclusie dat het pas in de praktijk is dat

zowel object als subject hun vorm aannemen (1996a: 143), middels de concrete handelingen die de

deelnemers aan de praktijk stellen, zich richtend op de dingen die ze onderzoeken.

'Fenomeen' is een verzamelnaam voor een patroon van intra-actie (2002a: 314). Rouse

ontleent de term 'intra-actie' aan Karen Barad (1996: 179), een term die we later in dit hoofdstuk

toelichten als we spreken over de constitutieve werking van meten. Barad introduceert de term als

onderdeel van haar ontologisch-epistemologische visie. Die construeert ze aan de hand van werk in

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 117

Page 132: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

de kwantumfysica van Niels Bohr, specifiek door het bespreken van het klassieke vraagstuk naar de

aard van licht: is licht een deeltje of een golf (1996: 179)? Vraagstukken als deze zijn volgens haar

in metafysisch bevooroordeelde termen geformuleerd. Ze veronderstellen immers dat licht, ook als

het gedecontextualiseerd wordt en dus 'buiten' een specifiek fenomeen wordt beschouwd, iets is dat

welbepaalde eigenschappen heeft. Ook Rouse wijst erop dat deze soort vraagstukken onterecht de

mogelijkheid veronderstelt van een positie buiten enig fenomeen: een god's eye view, zoals we in

hoofdstuk 2 zagen. Deze volledig externe positie, nodig voor “saying what the world as a whole is

like” (Rouse 2002a: 292), bestaat simpelweg niet.1 De oplossing voor Rouse en Barad, die op het

eerste zicht wat sofistisch aandoet maar in wezen een authentieke wijziging van ons metafysisch

gezichtspunt is, is te pleiten voor de primauteit van fenomenen boven objecten.

4.1.1 Transcendente realiteit vs. fenomeen

Het belang van fenomenen te nemen als metafysische basiseenheid, in plaats van objecten, is

het best begrijpelijk te maken door Barads bespreking van Bohr te volgen. De vraag naar het wezen

het licht pakt ze als volgt aan. Ze wijst op de geschiedenis van de kwantumfysica en op

uiteenlopende experimenten waaruit twee tegenstrijdige conclusies af te leiden zijn wat betreft de

aard van licht. Sommige experimenten duiden erop dat licht een golf is; andere dat het uit deeltjes

bestaat. Gegeven de aard van de experimenten is het niet mogelijk een van de twee groepen

experimenten bij voorbaat af te doen als onbetrouwbaar of vals. Allerlei pistes zijn mogelijk in het

licht van deze tegenstrijdige bevindingen, bijvoorbeeld: de afleiding dat licht niet écht bestaat; de

zoektocht naar een hernieuwde unifiërende verklaring die de bevindingen kan verzoenen zonder op

te geven dat licht objectief bestaat; of simpelweg het opgeven van de gedachte dat theoretische

modellen en empirische evidentie iets zeggen over wat er bestaat en wat niet (Barad 1996: 178).

Barad legt, in navolging van Bohr, de nadruk op fenomenen als de uitweg uit dit vraagstuk.

De resultaten van de experimenten zeggen telkens iets over licht, dat klopt; maar het betreft altijd

een uitspraak over hoe licht zich binnen een fenomeen manifesteert. Het is altijd een uitspraak over

hoe licht in een fenomeen met bepaalde meetapparaten interageert. Licht 'as such' komen we nooit

tegen; we kunnen enkel iets over licht zeggen in de context van een fenomeen. Licht 'as such', dus

licht als een gedecontextualiseerd object, maakt onderdeel uit van een transcendente,

gedecontextualiseerde realiteit. Wij zitten echter nooit in zo'n gedecontextualiseerde realiteit—als

dat überhaupt een coherente notie is—maar altijd in een fenomeen, in een context, in de wereld. De

1 Aan de oppervlakte is dit in tegenspraak met het spreken over fenomenen als de metafysische basiseenheid van de realiteit. Dat lijkt immers ook een uitspraak over de wereld. Toch is het dat niet. De focus op fenomenen duidt er net op dat we niet kunnen zeggen wat de wereld als geheel is, maar enkel wat ze is in de fragmenten waarin we leven.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 118

Page 133: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

onverzoenbaarheid tussen licht als deeltje en licht als golf is een schijnprobleem zodra we ons

realiseren dat een transcendente realiteit—ironisch genoeg—geen realiteit is:the paradox is resolved as follows: “wave” and “particle” are classical descriptions that refer to different mutually exclusive phenomena, and not to independent physical objects. [Bohr] emphasized that this saved the theory from inconsistencies since it was impossible to observe particle and wave behaviors simultaneously since mutually exclusive experimental arrangements are required. (Barad 1996: 179)

Dit sluit echter geenszins uit dat we in specifieke contexten een oordeel vellen over de vraag naar

licht als golf of deeltje.2 Licht manifesteert zich immers als zodanig in die contextuele interacties.

Waar we de fout ingaan, is in de veronderstelling dat zulke eigenschappen toebehoren aan een

entiteit die onafhankelijk van het fenomeen, dus onafhankelijk van de context waarin we ons

bevinden, te determineren valt.

4.1.2 Wat zijn fenomenen niet?

Als het begrip 'fenomeen' echter zo centraal is, moeten we het preciezer kunnen definiëren

dan als 'de context waarin we ons bevinden'. Om te beginnen wil Rouse een aantal gangbare

manieren om het woord 'fenomeen' te gebruiken, nadrukkelijk vermijden. Hij verwerpt het

kantiaanse fenomeen als het ding voor ons, als de verschijningswijze van de dingen. Dat zou

tegengesteld zijn aan de dingen zoals ze op zichzelf zijn en onkenbaar voor het menselijk verstand.

Ten eerste verwerpt Rouse het idee dat de basisvorm van onze kennis zou bestaan uit conceptuele

representatie. Ten tweede wil Rouse af van het metafysisch onderscheid tussen de dingen voor ons

en de dingen op zich (2002a: 251). Ten derde, het belangrijkste, wil hij af van de primauteit van

dingen boven fenomenen. Als we spreken over het kantiaanse ding voor ons, noemen we dat

fenomenaal, maar hebben we het nog steeds over een ding. Het is een geconstitueerd object,

geconstitueerd uit de data en de vormen van onze zintuiglijkheid en ons verstand of conceptuele

apparaat, maar het is nog steeds een object. Rouse wil ons doen beseffen dat aan dat geconstitueerde

object een fenomeen voorafgaat. Dat fenomeen omvat meer dan één ding. Het is, afgezet tegen de

interpretatie als 'ding', eerder verwant aan de al eerder genoemde 'context' of 'omgeving'.

Tegelijk verzet hij zich ook tegen het vrij dagelijkse gebruik van 'fenomeen' als een neutrale

benaming voor een verder nog ongeïnterpreteerde gebeurtenis. Rouse beklemtoont dat er niet zoiets

bestaat als zo'n ongeïnterpreteerde gebeurtenis. Die gedachte veronderstelt foutief dat

gebeurtenissen op zichzelf bestaan, waarna er een talige of niet-talige interpretatie op wordt

2 De beschrijvingen of concepten van 'golf' en 'deeltje' traceert Barad precies terug naar die experimentele opzetten. Rouse gaat akkoord met Barad dat meten en beschrijven logisch equivalent zijn, dus elkaar impliceren. We bespreken dit later in dit hoofdstuk.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 119

Page 134: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

geplakt. Als we echter onderdeel uitmaken van een fenomeen of gebeurtenis, vormt ons gedrag op

dat moment niettemin al een interpretatie, zelfs als we die niet talig uitdrukken. Ons gedrag,

bijvoorbeeld onze vijandige dan wel goedgezinde opstelling, is een belichaming van hoe we situatie

inschatten en waarderen (zie ook hoofdstuk 1).

Ook een talige interpretatie is echter niet los te zien van de gebeurtenis zelf. In hoofdstuk 2

beschreven we de plaats van taal in de wereld. Daar benadrukten we dat (allerlei vormen van) taal

niet louter medieert tussen ons en de besproken entiteit. Rouse noemt dit interface-interpretatie van

taal, waarbij een interface letterlijk 'grensvlak' betekent, en in apparaten bijvoorbeeld zorgt voor de

vertaling van een signaal tussen twee delen van het apparaat of tussen twee apparaten (2002b: 65).

Taal is echter niet zo'n medium of tolk tussen ons en onze omgeving, maar is simpelweg een vorm

van interactie met onze omgeving. Merk ook op dat de (per definitie talige) benaming van iets als

'gebeurtenis' impliceert dus al een minimale interpretatie: dat we het opmerken als een distincte

entiteit te midden van ruis. Dit kan echter maar als we het al herkennen als een onderdeel van een

reeks gebeurtenissen, handelingen, expressies (1996a: 210).

4.1.2.1 Wat zijn fenomenen wel: Ian Hacking en Nancy Cartwright

Rouse verwerpt als interpretaties van 'fenomeen' dus een kantiaanse notie van ding voor ons

of de representatie van een ding op zich; en een notie van ongeïnterpreteerde gebeurtenis. Hij haalt

zijn inspiratie onder meer bij Ian Hacking en Nancy Cartwright. Hij beschouwt fenomenen als

datgene wat zowel een interessante gebeurtenis omvat, alsook het geheel aan apparaten,

instrumenten en opzet dat deze gebeurtenis mogelijk maakt. Dit mogelijk maken heeft bijvoorbeeld

betrekking op het creëren van relatieve isolatie van andere zaken, zodat we de gebeurtenis goed

kunnen bestuderen (2009b: 5). Een fenomeen is dus zeker geen gedecontextualiseerde representatie

van een ding op zich. Het fenomeen is niet een soort medium waarmee we de achterliggende

realiteit kunnen ontdekken. Het fenomeen is de gebeurtenis-in-de-context, de context waarin we de

gebeurtenis meemaken. In het geval van een wetenschappelijke context is dus ook de apparatuur

onderdeel van het fenomeen. Rouse benadrukt datsuch apparatus is not merely a contingently useful means to produce an isolated phenomenon. The apparatus that produces and sustains such events in isolation is instead an integral component of the phenomenon itself ... The apparatus is integral, that is, if we understand a “phenomenon” to be the manifestation of a meaningful pattern of events in the world. (2009b: 5, cursivering in het origineel)

Bemerk de normatieve karakterisering van een fenomeen: het gaat om de manifestatie van een

betekenisvol patroon of geheel van gebeurtenissen. Die nadruk op betekenis, en de gedachte dat niet

eender welke situatie telt als fenomeen, leent Rouse van Hacking. Om daadwerkelijk als fenomeen

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 120

Page 135: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

te tellen, moet een fenomeen iets duidelijk tonen, en niet alleen maar zichtbaar zijn. Een fenomeen

kenmerkt zich dus in het feit dat het een zo duidelijk mogelijke manifestatie van iets is. Het moet de

'essentie' van wat er gebeurt, uitlichten. Artificiële fenomenen worden door experimenten

voortgebracht, en hebben het voordeel dat ze van begin tot eind nauwkeurig geregisseerd kunnen

worden, qua context, isolatie, manipulatie en descriptie.3 Dat betekent echter niet dat natuurlijke

fenomenen niet bestaan. Hacking wijst op de sterrenhemel als een van de oudste en meest gekende

fenomenen: er is sprake van de “right combination of complex regularity against a background of

chaos” (Hacking in Rouse 2009b: 3).

4.1.2.2 Wat zijn fenomenen wel: Karen Barad

Rouse laat zich ook inspireren door Barads gebruik van de term 'fenomeen'. Barad geeft een

iets bredere betekenis aan het begrip. Ze gaat volmondig akkoord met de inclusie van

omstandigheden en meetapparaten in het fenomeen. Ze acht de grenzen van een fenomeen moeilijk

te bepalen (Rouse 2004: 148), omdat die enkel maar praktisch-contextueel bepaald kunnen worden.

Als we bijvoorbeeld, na confrontatie met een onverwacht experimenteel resultaat, de vraag stellen

naar de betrouwbaarheid van ons meetapparaat, strekt het fenomeen in kwestie zich uit. Het

hernieuwd gedefinieerde fenomeen omvat nu ook de gegevens die instaan voor de in vraag gestelde

betrouwbaarheid van het meetapparaat.

Voor Barad, in tegenstelling tot voor Hacking, bestaat de gehele realiteit echter uit

fenomenen—ook die situaties waar we normaal gezien aan voorbijgaan als insignificant, die niet

per se iets zeer duidelijk tonen en die voor Hacking dus niet tellen als fenomeen. Waar er voor

Hacking van een fenomeen geen sprake is als we in de wetenschapspraktijk stuiten op enkel

onbegrijpelijke complexiteit (en we dus moeten concluderen dat we verkeerd zochten of dat wat we

iets zoeken dat in de gezochte vorm niet bestaat), ziet Barad wel een fenomeen, want the unintelligible complexity thereby disclosed only shows up through the intelligible configuration of the experiment itself as a locally reproducible arrangement that would have disclosed a significant pattern had the circumstances been different. (Rouse 2004: 149, cursivering in het origineel)

Zij legt dus eerder de nadruk op de experimentele opzet, met andere woorden, de meetapparatuur,

hoe die is afgesteld en hoe de omgevingsfactoren worden gecontroleerd. Wat het werken met die

opzet toont, is een fenomeen, ook als er niet iets uitkomt dat we waardevol vinden om op verder te

werken. Ook bij haar treffen we dus een karakterisering van wat een fenomeen is, aan de hand van

iets normatiefs, zij het niet aan de hand van het resultaat zoals bij Hacking, maar van de werkwijze.

3 Cartwright wijst erop dat het evenwel zeer problematisch kan zijn en lang kan duren om te komen tot zo'n verfijnde opzet (Cartwright in Rouse 2002a: 280).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 121

Page 136: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

Barad beschouwt de experimentele opzet als een soort maatstaf. Als we besluiten iets ermee te

meten, is dat 'iets' daardoor een fenomeen, ook als het “unintelligible complexity” blijkt te zijn. We

kunnen zeggen dat het experiment mislukt is, omdat we nog steeds geconfronteerd worden met de

complexiteit die we wilden reduceren of analyseren. Tegelijk is het echter geslaagd, in een iets

andere zin: we hebben een stukje van de wereld afgemeten aan onze praktische maatstaf. Andere

omstandigheden zouden met dezelfde werkwijze wellicht wél een interessant patroon opleveren.

4.1.2.3 Wat zijn fenomenen wel: de keuze van Rouse

Rouse spreekt zich niet specifiek uit over of hij de notie van Hacking of Barad prefereert.

Wel refereert hij in later werk (bijvoorbeeld 2009b) aan Hacking, niet aan Barad. Hij benadrukt

echter dat beide benaderingen dicht bij elkaar liggen, en acht ze blijkbaar voldoende met elkaar

verzoenbaar om geen significant onderscheid te maken (2004: 149). Belangrijkste overeenkomst

tussen de hier aangehaalde denkers is de noodzaak om aandacht te besteden aan de omstandigheden

waarin (eigenschappen van) een object of een verband zich kan manifesteren. Ze benadrukken de

rol van wat we randvoorwaarden zouden kunnen noemen in het optreden van effecten. Die

randvoorwaarden zijn van uiteenlopende aard. We kunnen denken aan fysische isolatie, zodat er

geen interferentie kan optreden met andere entiteiten of fenomenen, of manipulatie van fysieke

omstandigheden zoals temperatuur, licht en lucht. Apparatuur die significante wijzigingen

registreert, is onmisbaar, ongeacht de vorm die het aanneemt: het kan bijvoorbeeld een menselijke

observator zijn die enkel gebruik maakt van pen en papier, of juist een volledig geautomatiseerde

seismograaf.

Het meetproces is dus, ongeacht of er directe menselijke interventie is, altijd zowel materieel

als discursief (zie ook hoofdstuk 2). We komen daar later in dit hoofdstuk en in het volgend

hoofdstuk op terug. Op basis van het bovenstaande is de manifestatie van iets—bijvoorbeeld een

object of een causale relatie—dus zeer afhankelijk van omgevingsfactoren of een juist ingerichte

context. Zo beschouwd is zo'n object of causale relatie zowel objectief—in de zin dat het een

onvervreemdbaar deel van de wereld is en niet alleen in ons hoofd bestaat—als conditioneel. Het

steunt op aanwezige capaciteiten die evenwel niet altijd worden gerealiseerd.4

4.2 Constitutie

Met het besef dat fenomenen primauteit krijgen, kennen we als het ware het 'materiaal'

4 In het volgende en laatste hoofdstuk gaan we in op het verband tussen het object en capaciteiten en zal blijken dat Rouse, in lijn van Brandom, objecten opvat als de expressie van capaciteiten.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 122

Page 137: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

waaruit de constitutie van het object zal plaatsvinden. Hoe die constitutie in zijn werk gaat, is echter

nog grotendeels onduidelijk, hoewel meetapparatuur een niet te verwaarlozen rol leek te spelen in

fenomenen. Belangrijk om in het achterhoofd te blijven houden, is dat Rouse bij het spreken van

'constitutie' geen metafysisch idealisme bedoelt. Hij verwerpt dat we, door ons denken, bepalen wat

er bestaat buiten ons. Zo'n afhankelijkheidsrelatie vindt hij absurd. Bovendien is ze een exponent

van eenzelfde soort metafysica als het realisme: het gaat uit van een materieel en een discursief

domein die los staan van elkaar, die los van elkaar een vaste betekenis of vorm hebben (Barad 2003:

825).

Rouse is ook niet erg geïnteresseerd in vragen naar de mate waarin onze perceptie illusoir of

authentiek is, of ons bedriegt in te denken dat er een wereld bestaat. Als we aannemen dat we in

staat zijn tot betekenisvol handelen—zoals Rouse doet in zijn beschouwingen over wat wetenschap

is—is de realiteit van de wereld een noodzakelijke premisse. Die staat verder niet ter discussie

(Rouse 1987: 160). Constitutie maakt dus niet het verschil uit tussen een bestaande en niet-

bestaande wereld. Rouse karakteriseert het als een normatief vraagstuk. Hoe constitutie normatief

kan zijn is echter even weinig vanzelfsprekend als de stelling dat praktijken normatief zijn. Hij wil

de dunne lijn bewandelen tussen “the silly idea that norms create objects and the serious but

mistaken idea that they merely make it possible for already constituted objects or events to 'count

as' something else” (2002a: 289). Hij neemt dus afstand van een Berkeleyaans idealisme alsook van

een realisme dat toelaat dat we tijdloze, van ons onafhankelijke objecten op verscheidene wijzen

kunnen classificeren.

Niettemin maakt Rouse het zich erg moeilijk. Naast de instigatie dat constitutie een

normatief proces is zonder het te preciseren (2002a: 289), blijft hij bovendien immers volhouden

dat constitutie wel degelijk betrekking heeft op ontologie (2002a: 159, 273; 2004: 148). Intuïtief

lijkt dat te betekenen dat ontologie toch afhankelijk is van onze discursieve normen. Dankzij die

intuïtie begrijpen we echter niets, of niet veel, extra. Deze paragraaf moet verheldering brengen. We

bespreken achtereenvolgens Barads agential realism en de daarin centrale notie van intra-actie.

Vooral die laatste notie, maar impliciet ook de eerste, is belangrijk om de argumenten van Rouse te

verstaan. Intra-actie zal de sleutel zijn om van een fenomeen, middels constitutie, tot het object te

komen. Vervolgens bekijken we meer in detail wat de rol van meten is in intra-actie bij Rouse en

hoe dat meten bijdraagt tot constitutie.

4.2.1 Barads agential realism

Rouse leunt zwaar op het werk van Karen Barad. Zij ontwikkelde een ontologisch kader dat

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 123

Page 138: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

de wisselwerking tussen het materiële en culturele of discursieve begrijpelijk moet maken (Barad

1996: 164). In dat opzicht is ze, zoals Rouse, een post-constructivist: iemand die doordrongen is van

de waarde van constructivistische inzichten, maar tegelijk het debat tussen realisme en

constructivisme afwijst op basis van het feit dat beiden slechts een pool vertegenwoordigen van

onze identiteit—en, in het verlengde daarvan, van onze kennis. Ze noemt haar ontologie agential

realism.

De eerste component van die naam betreft agentschap, oftewel een bepaalde capaciteit tot

activiteit. Het is echter geen kenmerk van mensen alleen. Ze vult het in als de capaciteit tot het

interveniëren in het worden of de evolutie van de wereld (Barad 2003: 824); het beïnvloeden van de

loop van de dingen. In zekere zin is het überhaupt geen kenmerk, omdat het object of subject

waaraan het kenmerk in kwestie toegeschreven wordt, enkel lokaal definieerbaar is dankzij die

agency. Barad stelt daarom dat “[a]gency is not an attribute whatsoever—it is 'doing'/'being' in its

intra-activity” (Barad 2003: 827). Ze kent aan alle bestanddelen5 van een fenomeen een zekere

capaciteit of invloed toe, omdat ze alle medebepalend zijn voor de ontwikkeling van het fenomeen

als geheel. Ze legt dus sterk de nadruk op de productieve dimensie van interactie.6 De tweede

component, die van het realisme, moet benadrukken dat wetenschap in haar visie in staat is tot het

verschaffen van betrouwbare inzichten in de wereld (Barad 1996: 165). Dat die wereld, indachtig de

zojuist besproken capaciteiten, dynamisch is, maakt haar absoluut niet onkenbaar.

Sterker nog, het is precies die dynamiek tussen de bestanddelen die kennis mogelijk maakt.

Fenomenen—indachtig de bepaling uit de vorige paragraaf—zijn plaatsen waar “matter and

meaning meet” (Barad 1996: 185). Ze zijn datgene waaruit de realiteit is geconstitueerd. De realiteit

bestaat uit fenomenen waarin dingen zich manifesteren (1996: 176). Ook wij, als mensen die de

fenomenen bestuderen, zitten midden in die fenomenen: “We are in reality, we must be in our

theories” (1996: 185). Bemerk hoe deze uitspraak duidelijk resoneert met Rouse' nadruk op de

tweezijdigheid van de biologisch-fysische en normatieve, of materiële en discursieve wezens die we

zijn. Het is deze tweezijdigheid, niet alleen van mensen maar van de wereld, die Barad wil

uitdrukken in haar agential realism; het betreft precies de vervlechting van materie en discours die

onze wereld karakteriseert (Barad 2003: 810).

5 Spreken over bestanddelen kan enkel conform Barads ontologie als we in gedachten houden dat de bestanddelen niet los van elkaar bestaan en te bepalen zijn, maar enkel in lokale context manifest worden als distincte delen.

6 Barad is, evenals Rouse, geïnspireerd door Michel Foucault en haar werk is net zo geïnfecteerd door zijn taal- en conceptgebruik. Zie voor de productieve dimensie van interactie (Foucault zou eerder spreken over netwerken waarin macht circuleert) bijvoorbeeld de besprekingen van Dreyfus en Rabinow (1982 : 77, h9) en het nawoord dat Foucault voor hun boek schreef.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 124

Page 139: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

4.2.2 Barads intra-action

Barad verwerpt een metafysisch atomisme. Atomisme, in haar beschouwing, poneert dat de

woorden en dingen (of 'wat beschrijft' en 'wat beschreven wordt') die in relatie met elkaar treden, al

in vaste vorm bestaan voordat ze die relatie aangaan (2003: 812).7 Ze ontkent dat. Fenomenen zijn

voor haar de metafysische basiseenheid, en daarin zijn de subjectieve en objectieve pool verweven.

Die verwevenheid komt tot uiting in haar term 'intra-actie'. De term moet tastbaar maken dat er in

wezen geen interactie plaatsvindt tussen twee fundamenteel verschillende entiteiten, maar dat het

gaat om een interne causaliteit binnen één fenomeen: Since there is no sense of two things to interact, I have introduced the term “intra-action” to avoid reinscription of the contested dichotomy [between subjects and objects] … [the cut between subject and object is] attributable to the phenomenon as a particular instance of wholeness. (Barad 1996: 179)

Het schrappen van inter- moet erop duiden dat de componenten van de relatie niet volledig

onafhankelijk van elkaar bestaan zoals ze manifest worden in, binnen, of intra- het fenomeen. Ze

spreekt over de “agential cut” tussen wat dan pas herkend kan worden als het subjectieve en het

objectieve aspect van een fenomeen. Die cut ontstaat als we proberen iets in het fenomeen te meten

aan de hand van een ander onderdeel van het fenomeen:A specific intra-action (involving a specific material configuration of the 'apparatus of observation') enacts an agential cut (in contrast to the Cartesian cut – an inherent distinction – between subject and object) effecting a separation between 'subject' and 'object.' That is, the agential cut enacts a local resolution within the phenomenon of the inherent ontological indeterminacy. (Barad 2003: 815, cursivering in het origineel)

'Subject' en 'object' slaat bij Barad niet rechtstreeks op 'mens' respectievelijk 'ding'. We moeten

subject en object eerder als polen zien van een fenomeen. De polen worden gedefinieerd aan de

hand van hun rol in het meetproces: het subject is 'wie meet' en het object is 'wat gemeten wordt'.

Beide polen kunnen menselijke én niet-menselijke aspecten hebben. In de vorige paragraaf spraken

we bijvoorbeeld over een seismograaf. Het antwoord op de vraag 'wie meet' is dan: de seismoloog

met behulp van een seismograaf.

4.2.2.1 Toelichting: kwantumfysica

Bovenstaande is echter zeer compact en blijft enigszins mysterieus zonder concrete

voorbeelden. Barad, zelf professor in de theoretische fysica, geeft voornamelijk kwantumfysische

voorbeelden. In de vorige paragraaf vermeldden we reeds Barads discussie van het vraagstuk naar 7 Barad wijst er terecht op dat dit atomisme—de visie dat de realiteit fundamenteel bestaat uit objecten die relaties

met elkaar kunnen aangaan—een manier van denken is met een geschiedenis die te traceren valt tot aan de Grieken (2003: 806). Het toont dat het niet altijd een vanzelfsprekendheid is geweest. Het toont echter nog niet dat het een verkeerde denkwijze is, dat het onterecht beweert dat het een goede metafysische beschrijving is van de realiteit. Tegen die claim moeten inhoudelijke argumenten naar voren worden geschoven, zoals ze doet op basis van haar studie naar Niels Bohr.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 125

Page 140: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

de aard van licht: is licht een deeltje of een golf? Ze pleitte op basis van dat vraagstuk voor de

erkenning van fenomenen als metafysisch primair boven objecten. Ze beargumenteert dat de wijze

waarop licht zich manifesteert, als deeltje of als golf, afhankelijk is van de interactie met het

meetapparaat en de experimentele opzet als geheel. Het vorige citaat spreekt precies over deze

interactie. De interactie, of intra-actie om Barads term te gebruiken, tussen meetapparaat en licht

geeft een lokale oplossing (“resolution”), binnen het fenomeen, voor de “inherent ontological

indeterminacy” van het fenomeen, waar het licht deel van uitmaakt.

Een voorbeeld als dit is voor niet-fysici echter niet per se verhelderend. Daarom zetten we in

de volgende deelparagraaf een hypothetisch sociaal-psychologisch voorbeeld uiteen. Dat voorbeeld

doet een beroep op termen waar we bekender mee zijn. Dit, de complexiteit van de materie, is niet

de enige kanttekening die we plaatsen bij Barads keus van voorbeeld. Een tweede kanttekening

betreft de reikwijdte en de status van de kwantumfysica. Barad beseft zelf ook dat een argument

zuiver en alleen op basis van kwantumtheorie8 slechts een wankele basis biedt voor een ontologie,

onder meer omdat op macroniveau de newtoniaanse fysica voldoet voor de meeste problemen.

Bovendien is ze zich zeer goed bewust van het feit dat de esoterische kwantumliteratuur die het

kwantum voor eigen wagen spant, uit zijn voegen barst. Ook al is deze lectuur kwalitatief te

onderscheiden van serieus werk, niettemin kan ze een schaduw werpen op Barads werk (1996: 166).

Dat haar ontologie niettemin waardevolle beschrijvingen kan opleveren, ook buiten de

kwantumfysica, toont het komende voorbeeld.

4.2.2.2 Toelichting: hypothetisch sociaal-psychologisch experiment

Het volgende illustreert de agential cut van een experiment en hoe die cut verschuift

naargelang de specifieke materiële opzet van een experiment. We formuleren een hypothetisch

voorbeeld in de sociale psychologie.

Laten we drie experimentele opzetten vergelijken met als doel de hulpvaardigheid van

mensen te toetsen. In de eerste opzet krijgen de proefpersonen, allen vrouw, het parcours van een

wandeling, met de vraag die wandeling af te leggen op hun eigen tempo, elk alleen, en passeren ze

een op de grond liggende, kermende persoon. Er zijn geen andere mensen zichtbaar aanwezig; de

onderzoekers kunnen echter ongezien de proefpersonen observeren. In de tweede opzet krijgen de

proefpersonen, allen vrouw, op locatie a een als belangrijk gepresenteerde taak die ze moeten

8 In dat opzicht is Rouse' beschrijving, aan de hand van Barads kader, van experimentele evolutionaire biologie des te significanter: het gaat om een gerespecteerde discipline, die bovendien betrekking heeft op een macro-fenomeen (Rouse 2002a: 276). We bespreken zijn uitwerking echter niet verder, omdat we in de volgende deelparagraaf een eigen hypothetisch voorbeeld uiteenzetten.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 126

Page 141: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

uitvoeren op locatie b. Elk alleen op weg van a naar b passeren ze een op de grond liggende,

kermende persoon. Er zijn geen andere mensen zichtbaar aanwezig; de onderzoekers kunnen echter

ongezien de proefpersonen observeren. In de derde opzet krijgen mannelijke en vrouwelijke

proefpersonen het parcours van een wandeling, met de vraag die wandeling af te leggen op hun

eigen tempo, elk alleen, en passeren ze een op de grond liggende, kermende persoon. Er zijn geen

andere mensen zichtbaar aanwezig; de onderzoekers kunnen echter ongezien de proefpersonen

observeren.

In alle drie de opzetten focussen de onderzoekers op de hulpvaardigheid van de

proefpersonen. Deze karakterisering van de experimenten is echter te algemeen, en laat niet toe om

de experimenten van elkaar te onderscheiden. In het eerste geval is de focus in feite de

hulpvaardigheid van vrouwen in ontspannen toestand en afhankelijk van eigen beslissingen alleen

—er zijn geen anderen die nagevolgd kunnen worden. In het tweede geval bestaat de focus in

wezen uit de manier waarop mensen opgelegde taken en onverwachte gebeurtenissen

hiërarchiseren. In het derde geval ligt de focus op de invloed van geslacht op de hulpvaardigheid

van mensen in ontspannen toestand en afhankelijk van eigen beslissingen alleen. De combinatie van

de resultaten van deze experimenten laat toe iets te zeggen over de wisselwerking tussen

hulpvaardigheid en externe omstandigheden.

Behalve deze variaties zijn er nog vele andere denkbaar en uitvoerbaar. Wat dit voorbeeld

moet tonen, is dat 'het object' van deze steeds iets andere experimenten, niet 'de mens' of 'de

menselijke hulpvaardigheid' is; wat 'het object' (of zoals Barad zou zeggen: de objectpool) van het

experiment is, verschilt telkens een beetje per experiment. De eigenschappen die de proefpersonen

tentoon spreiden, schrijft Barad toe aan de proefopzet in zijn geheel en niet aan de proefpersonen op

zich. Het fenomeen is een verzamelplaats van impliciete capaciteiten (in dit geval bijvoorbeeld:

empathie, tijdsdruk, verantwoordelijkheidsgevoel). Die capaciteiten manifesteren zich, en zijn dus

meetbaar, afhankelijk van de omgeving waarin hun uiting wordt uitgelokt.

Bovendien kunnen er—zoals bij Barads bespreking van de aard van licht—zelfs

onverdedigbare tegenstrijdigheden ontstaan als we het de manifestatie van het object in de

besproken verschillende contexten opvatten als vaste, immer aanwezige eigenschappen; in plaats

van als veruiterlijking of explicitering van een capaciteit afhankelijk van de omstandigheden. Het is,

bijvoorbeeld, goed mogelijk dat de hulpvaardigheid van de proefpersonen significant verschilt naar

gelang ze een taak hebben die ze eigenlijk moeten uitvoeren. Het is een onjuiste conclusie dat

hulpvaardigheid zowel wel als niet zou bestaan of zowel groot als klein zou zijn; we moeten oog

hebben voor de context waarin de hulpvaardigheid zich kan manifesteren. Die context is integraal

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 127

Page 142: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

onderdeel van het fenomeen. In Rouse' en Barads visie is het het fenomeen dat onder studie wordt

genomen, niet het object hulpvaardigheid op zich.

Daarbij geldt dat de verfijning van de materiële opzet van een experiment zich vertaalt in

een verfijning van de bepaling van het object als vat van capaciteiten: “the more relevant

interrelationships incorporated within the measuring system, the more specifically bounded is the

object system” (2002a: 282). Door bijvoorbeeld aandacht te besteden, niet enkel aan 'een'

proefpersoon die met een lijdende medemens wordt geconfronteerd, maar deze proefpersoon aan de

hand van een aantal andere kenmerken te specificeren (zoals geslacht, het al dan niet moeten

uitvoeren van een taak, alleen zijn), wordt een fijnmaziger net gelegd over het fenomeen, en kunnen

we specifieker zijn in onze uitspraken over hulpvaardigheid van mensen aan anderen.

4.2.3 Intra-actie en meten bij Rouse

Rouse eigent zich Barads terminologie van intra-actie toe in het spreken over de

wetenschapspraktijk. Hij plaatst zoals zij het meetproces centraal. Dat meetproces bewerkstelligt de

agential cut, die hij omschrijft als “the cut between measuring and measured systems” (2002a: 283).

Die cut is zelf door en door materieel, scheidt een deel van het fenomeen van een ander deel ervan.

Wij, als onderzoekers, maken ook deel uit van het fenomeen, meer bepaald van het meetsysteem.

Het is binnen zo'n fenomeen dat een object zich laat kennen. Dat object toont zich as a definitely bounded system with determinate capacities within such phenomena, through the modification of some other aspect of the phenomenon. The marks of material intra-action on one of its components are thereby a measure of the material capacities of another, and these capacities are initially properties of the phenomenon as a whole rather than of its components. (2002a: 274, cursivering in het origineel)

Het leidt tot de significante conclusie dat er in zekere zin binnen een fenomeen wel degelijk sprake

is van wat we elders noemden het representationalistisch wetenschappelijk object: een ding dat

duidelijk begrensd is en gedefinieerde eigenschappen heeft. Waar Rouse de representationalistische

notie verlaat, is in zijn instigatie dat het enkel binnen een fenomeen is dat we een object op die

specifieke wijze kunnen kennen, want kunnen meten. Bovendien is die ken- en meetwijze

afhankelijk van de andere componenten van het fenomeen als geheel, en de dynamiek tussen het

object en die componenten. Geabstraheerd van die laatste verdwijnt ook het object met zijn

begrenzing en zijn capaciteiten uit het zicht. Rouse beschouwt de representationalistische notie

daarom als “willingness to assign to objects what properly belongs to phenomena” (2002a: 274).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 128

Page 143: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

4.2.3.1 De rol van de meting in de constitutie van een object

In het voorgaande kwamen telkens de begrippen 'fenomeen', 'intra-actie' en 'meten' terug.

Voor Rouse, alsook voor Barad9, is het verband tussen de drie zeer nauw. Terugkerend naar de term

intra-actie: meten is volgens Rouse en Barad niets anders dan een causale intra-actie. De scheiding

tussen meetapparaat en dat wat wordt gemeten, als twee onderdelen van één fenomeen, moeten we

opvatten als de lokale verhouding tussen een oorzaak en een effect. Wat wordt gemeten is, het

object, heeft een effect op het meetsysteem (Barad 2003: 824). Het object waar we beter inzicht in

willen verwerven, is dus een oorzaak. Het effect dat het object veroorzaakt, is een soort markering

die in de intra-actie tussen object en meetsysteem wordt achtergelaten op het meetapparaat of

-systeem. Die markering kan allerlei vormen aannemen. We kunnen bijvoorbeeld denken aan een de

verkleuring van een reactiestaafje als het in contact komt met een bepaalde stof, de woorden van

een literaire beschrijving of het patroon van een seismograaf op een beeldscherm of op papier.

De markering is een soort uitdrukking van de objectpool binnen het fenomeen. De markering

maakt iets expliciet dat eerder slechts een impliciete capaciteit van het fenomeen was.10 Door de

causale intra-actie en de markering die die intra-actie teweegbrengt, kunnen we het object

herkennen als een entiteit met eigenschappen, met een identiteit. Dat we iets kunnen leren over

objecten door een causaal verband dat ze met elkaar aangaan, is intuïtief aanvaardbaar. We leren

bijvoorbeeld iets over het biljart en de biljartbal door hoe de laatste over het eerste beweegt, door

hoe ze interageren. Barad zou ook dit een intra-actie noemen, maar gaat een stap verder: het is pas

dankzij die intra-actie dat de identiteiten van het biljart en de biljartbal zich kunnen tonen (2002a:

284).

Bepalend voor een meetproces is dat er niet alleen intra-actie is, zoals in het geval van het

spelletje biljart. Er moet eveneens een tastbare markering zijn die voortduurt, zelfs als ze maar van

korte duur is. De biljartbal laat geen markeringen achter op het biljart; een seismograaf bijvoorbeeld

echter wel, op papier of op een beeldscherm. Die duurzame markering laat ons toe het effect van het

object op zijn omgeving te bestuderen. De relevante omgeving is in dit geval het meetsysteem: hoe

markeerde het object het meetsysteem? De duurzame markering laat ons bovendien, waar mogelijk,

toe te vergelijken met markeringen die het object—of dat waarvan we vermoeden dat het hetzelfde

object is—in iets andere contexten veroorzaakte.11 Daarom kunnen we stellen dat de constitutie van 9 De verwijzing verderop in deze alinea is er één naar een tekst van Karen Barad. Ze geeft echter in voetnoot aan dat

de formulering die ze gebruikt, rechtstreeks afkomstig is uit gesprekken met Rouse.10 De lezer bekend met het werk van Robert Brandom, herkent hierin iets van diens expressivisme. In het volgende en

laatste hoofdstuk gaan we hierop in.11 De vraag naar hoe de ervaring dat dezelfde objecten zich manifesteren in meerdere fenomenen (en de vraag naar wat

'dezelfde' kan betekenen) stellen we uit tot later in dit hoofdstuk. Bovendien blijkt hier het ongemak van het spreken in andere termen dan 'object'. In hoofdstuk 5 gaan we, zoals al gezegd, onder meer in op het expressivisme van

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 129

Page 144: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

het object gebeurt door intra-actie, binnen een fenomeen, van een meetsysteem en dat wat wordt

gemeten.

Kernachtiger uitgedrukt: constitutie van het object gebeurt middels een praktisch

meetproces. Bovendien zien we hier duidelijk het verband met wat we in het vorige hoofdstuk

bespraken: stakes, issues en hoe we de resolutie van het intentioneel object oftewel issue konden

opvatten als een constitutie van het object. Dat intentioneel object interpreteerden we als een nog

deels onbekend materieel-discursief gegeven in de praktijk waarop wetenschappers zich richten in

de hoop er meer over te leren. Ze kunnen er meer over leren middels hermeneutiek: door het in zijn

omgeving te plaatsen. Gezien wat we nu weten over het meetproces krijgt de hermeneutische cirkel

—iets proberen te begrijpen in en door zijn omgeving—een veel concretere invulling. De

hermeneutische resolutie van het intentioneel object neemt de vorm aan van een meetproces. Dat

meetproces staat in voor de constitutie van het issue tot object. In hoofdstuk 5 proberen we meer te

zeggen over dat object; in wat volgt beperken we ons tot verdere aspecten van constitutie.

4.2.3.2 Vergelijking met de hermeneutiek

Rouse maakt, wat betreft de noodzaak om een object te begrijpen middels een meting

binnen een concreeet fenomeen, een interessante en verhelderende vergelijking met talige

uitdrukkingen en hermeneutiek.12 Zoals een zin maar betekenis heeft doordat ze opgenomen wordt

in, of afgemeten wordt aan, een groter geheel, zo heeft een object ook een interpretatief kader nodig

opdat het kan worden afgelijnd en in termen van zijn capaciteiten gedefinieerd: “[the objects']

capacities and bounds are defined by the marks they can make upon another component of a

phenomenon” (2002a: 275). Rouse stopt hier, maar het is instructief om de analogie verder uit te

diepen.

Ten eerste bereiken we nooit absolute zekerheid (over wat het object is en welke

eigenschappen het heeft, ongeacht de context) die de representationalistische notie ons voorspiegelt:

in werkelijkheid zijn we gebonden aan bepalingen van het object die relatief zijn aan het kader

waarin we ze plaatsen. Dat kader is het fenomeen; we kunnen enkel afgaan op de intra-actie en de

markeringen van die intra-actie. Aangezien we enkel het fenomeen hebben als basis voor kennis

over het object, zijn er twee belangrijke soorten onenigheid mogelijk. Zo kan men conclusies

betwisten binnen een gedeeld kader. Het conflict kan bijvoorbeeld precisie betreffen: zijn de

Robert Brandom, en begrijpen we beter waarom zo'n alternatieve manier van spreken zo moeilijk is.12 Herinner uit hoofdstuk 1 dat we hermeneutiek benoemden als een belangrijk aspect van zijn vroege werk dat in zijn

recentere werk wat op de achtergrond is geraakt, maar dat we niettemin nog steeds onder de oppervlakte werkzaam zien. Dit is een van de momenten waarop Rouse die rode draad nog eens expliciteert.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 130

Page 145: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

metingen gedetailleerd genoeg voor onze doeleinden? Daarnaast kunnen we het kader zelf

betwisten. Als we iets willen weten over menselijke hulpvaardigheid, welk experimenteel fenomeen

is dan relevant? De fenomenen zoals we ze specificeerden, zouden elk leiden tot net iets andere

conclusies. Wat staat er op het spel, at stake, in deze keuze? Dat is een afgeleid twistpunt, maar zeer

relevant voor de keuze van experiment.

Als we zeggen dat bepalen van het object dus relatief zijn aan het kader waarin we het object

onderzochten, betekent het woord 'relatief' hier dan 'relativistisch'? Neen. Ook hier is de discussie

uit hoofdstuk 1 relevant. Ondanks dat er geen soeverein standpunt is13 om te scheidsrechteren

binnen en over de verschillende competerende zienswijzen, is er echter wel een basis voor

argumentatie. Ook is er de aansporing om het eigen standpunt te versterken door er meer (materiële

en/of discursieve) argumenten voor te verzamelen. In termen van de hermeneutiek betekenen meer

en nieuwe argumenten een gedeeltelijk gewijzigd interpretatief kader voor het object.

Ten tweede kunnen en moeten we dat interpretatief kader niet te eng construeren. Een zin

staat niet alleen tussen andere zinnen; ze staat ook in een boek en een boek in een cultuur die

waarde toekent aan het geschreven woord. Op eendere wijze bevindt een object zich niet alleen

tussen andere objecten (die allerlei vormen aannemen, mede afhankelijk van het gebruik dat ervan

wordt gemaakt, wat op zichzelf al een interpretatie behelst); het bevindt zich in een concrete context

waar ook mensen en hun culturele artefacten (doelen, rollen, instituties) deel van uitmaken. Een

hamer kan maar een hamer zijn in een configuratie van de context waarin er nagels zijn, of zelfs:

waarin er al ooit iemand zich genoodzaakt zag twee zaken aan elkaar te bevestigen en bedacht dat

het slaan met een relatief zwaar voorwerp op een klein, dun, scherp voorwerp zijn doel zou helpen

bereiken.

Is de hamer volledig afhankelijk van wat iemand ermee wil doen? Neen, want het heeft

bepaalde capaciteiten, zoals een bepaalde vorm en een gewicht relatief aan het gewicht van andere

zaken. Gegeven onze doelen pogen we op een bepaalde manier met een ding om te gaan en zal

blijken of we succesvol zijn. Dat succes hangt in ultieme instantie af van of het ding geschikt is

voor wat we ermee willen doen (1987: 159). De parallel met het object in wetenschappelijke

context ligt erin dat ook dát in ultieme instantie bepaalt of wat we ermee willen doen of wat we

ervan hopen te weten te komen, succesvol is. De capaciteiten van een object proberen we te

concretiseren middels het ingrijpen op het object en zijn omgeving—we stellen een interpretatief

kader op dat de gewenste eigenschappen van het object aan het licht zal brengen als het de

13 Zie voor de notie van soevereine standpunten bijvoorbeeld (Brandom in Rouse 2008: 8). Rouse baseert zich voor de term eveneens op Michel Foucault, en modelleerde epistemologische soevereiniteit op zijn bespreking van politieke soevereiniteit (Rouse 2005a). Ook kwam de notie al kort aan de orde in onze hoofdstukken 1 en 2.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 131

Page 146: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

capaciteiten heeft. Het zijn dus de capaciteiten van het object die uiteindelijk aan de basis liggen

van ons slagen of mislukken.14

Het bovenstaande moeten we verbinden aan wat we eerder vermeldden over de agential cut,

dus de contextuele scheiding tussen (de lokale subjectieve pool van) wie meet en (de lokale

objectieve pool van) wat wordt gemeten. Uit het bovenstaande blijkt dat we niet eender wat kunnen

betitelen als een meting van iets anders. De meetrelatie, wat wordt gemeten door wat, is absoluut

niet arbitrair. De hypothese dat de lengte van de neus in centimeters, bijvoorbeeld, een goede

maatstaf is voor de kans dat iemand crimineel gedrag vertoont, zal—ervan uitgaande dat er geen

daadwerkelijk verband is, want op niets gebaseerd—ontkracht worden door tegenstrijdige resultaten

van herhaalde metingen en een lineaire regressie die geen verklaringskracht of significantie heeft.

Betekent dat dat we helemaal geen invloed uit kunnen oefenen over wat binnen een bepaalde

context meet en wordt gemeten? Neen,: we kunnen wel degelijk invloed uitoefenen op de locatie

van de agential cut. Dat doen we bijvoorbeeld door het manipuleren van de onderzoekscontext

(zoals het afschermen van populaties). Zulke manipulaties zijn bijzonder nuttig als poging om

bepaalde vermoede invloeden uit te sluiten en elk afzonderlijk op hun juistheid te toetsen.

Verschillende configuraties, resulterend uit verschillende manipulaties, bewerkstelligen

aldus een telkens iets andere agential cut tussen meetsysteem en wat gemeten wordt, en daarmee

uiteenlopende mogelijkheden om een object te karakteriseren (2002a: 276). We noemden al hoe

factoren in het fenomeen, zoals geslacht en andere taken, de conclusies (in dit geval:

hulpvaardigheid) verfijnen die we over het object kunnen trekken. Het zijn echter niet alleen zulke

omstandigheden die, afhankelijk van de specifieke experimentele opzet, al dan niet deel uitmaken

van de objectpool van het fenomeen. De invloed van zulke factoren is niet vreemd, hoewel de

manier waarop we die karakteriseren als onderdelen van 'de objectpool', wat ongewoon is. Radicaler

klinkt het dat een aspect van een fenomeen in de ene opzet deel kan zijn van de objectpool, en in

een net iets andere opzet, van de subjectpool.

Niettemin kunnen we een simpel voorbeeld geven. Stel dat er een groep proefpersonen is die

de taak moet uitvoeren zonder dat ze weet dat ze geobserveerd wordt; en een groep die dat wel

weet. In het tweede geval is de aanwezigheid van de onderzoeker deel van beide polen. Ten eerste is

de onderzoeker een deel van het meetsysteem: hij 'meet' of registreert wat er gebeurt. Ten tweede is

hij een factor van de objectpool. Het geconstitueerde object in dit geval is immers de

hulpvaardigheid van mensen die weten dat ze geobserveerd worden. Het besef geobserveerd te

worden kan bijvoorbeeld sociaal wenselijke reflexen bespoedigen. Wat onderzocht of gemeten

14 In het volgende en laatste hoofdstuk staan we langer stil bij het verband tussen capaciteiten en het object.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 132

Page 147: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

wordt, is dus hulpvaardigheid onder sociale controle van een vreemde. In deze opzet draagt de

onderzoeker dus bij tot de constitutie, niet alleen doordat zijn observatierapporten de markeringen

van het gedrag van de proefpersonen vormen; maar ook doordat zijn aanwezigheid directe invloed

uitoefent op hoe het object zich zal manifesteren.

4.2.3.3 Leidt de centrale rol van het meetproces tot reductionisme?

We moeten ons echter afvragen in hoeverre dit meetproces reductionistisch is. De vorm van

de markering kent immers altijd zijn beperkingen: een reactiestaafje dat moet testen op urine-

vreemde bacteriën, is ongeschikt als indicator voor iemands geestelijk welzijn; een literair-

antropologische beschrijving van de rituelen van een gemeenschap leent zich niet voor een

statistische benadering van die gemeenschap. Bovendien kunnen we, als we gespitst zijn op

resultaten die binnen zo'n vorm passen, gemakkelijk onze responsiviteit verliezen naar andere,

wellicht onverwachte aspecten van een situatie. Bemerk het verband met wat we in hoofdstuk 3

bespraken. Welke 'vorm' van meten, oftewel welke methode, we kiezen, is een keuze die gewicht

draagt; er staat iets op het spel, at stake. Het heeft immers implicaties voor hoe we het issue kunnen

benaderen, hoe we ermee kunnen interageren en dus voor wat we ervan kunnen begrijpen.

Het grootste gevaar van reductionisme schuilt in het bevoordelen van één vorm die zou

worden gebruikt voor alles, ongeacht de kenmerken van wat er bestudeerd wordt en de vragen die

men wil stellen. Wat Husserl (1962, deel 2) bijvoorbeeld zo vernietigend vindt aan de ontwikkeling

van de moderne (natuur)wetenschap gaat terug op de mathematische vertaling (of in Husserls

woorden: 'substructie') van de leefwereld. Die vertaling deed de wetenschap ontzettend bloeien,

maar werd uit het oog verloren; we zijn haar gaan beschouwen als onze leefwereld, wat voor

Husserl onaanvaardbaar is. De menswetenschappen, die weinig gebaat zijn bij wiskundige

methoden, zijn achterop geraakt. Dat is ook een gevolg van het feit dat hun domein, de leefwereld,

steeds minder als gescheiden wordt herkend van de mathematische uitdrukking ervan (1962, deel

1). Husserls uitweg uit de crisis neemt de vorm aan van transcendentale fenomenologie.

Ook in het werk van Rouse is, in navolging van Husserls leerling Heidegger, eenzelfde

kritiek te bespeuren. Rouse spant zich in om de wetenschappelijke ontologie van subject en object

van zijn evidentie te ontdoen. Hij wil haar een grond geven in wat we kunnen noemen een pre-

wetenschappelijke ontologie waarin het fenomeen primair is. Het is pas door causale intra-actie

binnen zo'n fenomeen dat de lokaal geconstitueerde polen van subject en object zich aftekenen.

Rouse motiveert zijn project vanuit de aard van de mens en de wetenschapspraktijk: die is zowel

normatief als causaal, zowel discursief als materieel. Een goed begrip van wetenschap en onze rol

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 133

Page 148: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

in wetenschap vergt zo'n fundamentelere ontologie.

Belangrijk in Rouse' werk is dat hij niet één vorm van markering of meetproces als primair

aanwijst, vanuit de naturalistische gedachte dat de filosofie geen arbitraire beperkingen moet

opleggen aan de wetenschapspraktijk. Wat Husserl voorts zo bezorgde, was dat we de

mathematische vertaling van onze leefwereld zijn gaan vergissen voor onze leefwereld. De grens

die Husserl trekt tussen beide werelden, lijkt redelijk scherp, mogelijk gemaakt door die eenduidige

mathematische vorm die hij als karakteristiek voor de natuurwetenschap aanschouwt. Rouse

benoemt niet een gelijkaardige dominante vorm en ziet de grens tussen onze dagelijkse omgeving

en de wetenschapspraktijk als vaag, verschuivend en interpretabel.

Eveneens belangrijk—en een uitdrukking van dit laatste—is dat Rouse blijft benadrukken

dat zowel het meetsysteem als wat gemeten wordt, samen in de wereld zijn en pas lokaal van elkaar

worden onderscheiden. In hoofdstuk 2, paragrafen 2.2.3 en 2.2.4, bespraken we hoe betekenis een

relatie is tussen twee dingen in de wereld. Dat een van hen het teken vormt, en de ander de referent,

zijn contextuele rollen; er is niets inherents aan het teken, respectievelijk de referent. Zo denken we

bij 'meetapparaat' al snel aan een meetlat of een systeem voor categorisering. Deze werden speciaal

ontworpen als meetapparaat. Er zijn echter ook dingen die alleen contextueel de rol van

meetapparaat aannemen: het aantal gepasseerde lantaarnpalen als schatting voor afstand, de vingers

die bij een bevalling de ontsluiting meten en het aantal vingers ontsluiting dat een maat is voor de

voortgang van de bevalling. Zelfs de speciaal ontworpen meetapparaten zijn pas betekenisvol als ze

worden gehanteerd door iemand met de juiste conceptuele bagage die weet hoe ze te gebruiken.

Rouse legt er dus de nadruk op dat een meting van een object geen abstracte representatie

betreft, maar een hertaling ervan in termen van zijn directe omgeving. Dat maakt ons niet immuun

voor reductionisme, maar laat wel zien dat enige mate van reductie noodzakelijk is voor onze

interactie in de wereld. Als die reducties gebalanceerd zijn, onder meer naar de vorm zoals we al

aanhaalden, winnen we er meer bij dan dat we verliezen. Natuurlijk is die balans moeilijk te vinden.

Rouse haalt Hans-Jörg Rheinberger aan die “insists upon the openness of such skills to something

unprecedented and unexpected” (2002a: 339). Rheinberger citeert op zijn beurt Delbrück: “if you

are just a little sloppy, then when you see something startling you [nail] it down” (in Rouse 2002a:

340). Wetenschappers moeten responsief blijven naar nieuwe issues of intentionele objecten, ook

als ze geconcentreerd zijn op een issue in het bijzonder. Wat er op het spel, at stake, staat in die

responsiviteit, zijn mogelijkheden voor verder onderzoek die we bij voorbaat mogelijk maken of

juist afsluiten door een keuze voor een bepaalde vorm van meten. Dit op zijn beurt bepaalt het

mogelijke bereik van ons nieuw te verwerven begrip, een begrip van de wereld. We zagen echter in

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 134

Page 149: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

hoofdstuk 1 uitgebreid dat zo'n begrip van de wereld evengoed een begrip van onszelf in die wereld

en dus van onszelf betekent. In de keuze voor een vorm van meten staat dus heel wat op het spel,

evenals in de noodzakelijke responsiviteit naar opmerkelijkheden die zich niet goed of duidelijk

kunnen tonen in de gekozen meetmethode, maar die nopen tot verder en methodologisch wellicht

verschillend onderzoek.

Het meetproces is dus, gegeven bovenstaande bedenkingen, inderdaad reductionistisch. De

belangrijkere vraag is: is dat erg? Het kan namelijk gevaarlijk zijn. Tegelijk is het echter ook het

kenmerk van (patronen van) intra-acties (en dus: van de praktijk) dat ons in staat stelt om zaken te

articuleren en te verhelderen. In hoofdstuk 2 en 3 zetten we Rouse' visie op normativiteit uiteen, die

hij vormgaf als normative accountability, oftewel betrokkenheid op de issues en stakes van onze

directe omgeving. Die formulering moet waarborgen dat we open blijven staan voor opmerkelijke

aspecten van onze omgeving en de potentieel desastreuze werking van het meetproces telkens

opnieuw afgewend wordt.

4.3 Praktijk als transcendentaal begrip

Nu we beschreven hebben hoe het meetproces in een intra-actie instaat voor de constitutie

van het object, dringt zich opnieuw de vraag op naar de rol van de praktijk. We zagen immers in

hoofdstuk 2 dat de praktijk in feite niets anders is dan patronen van intra-actie. Dat wijst erop dat de

praktijk dus een belangrijke rol speelt in de constitutie van objecten. In hoofdstuk 2 gaven we al een

eerste beschrijving van het begrip 'praktijk'; hier keren we ernaar terug met de inzichten uit het

voorgaande.

In het volgende poneren we dat er belangrijke parallellen zijn tussen de rol van de praktijk

bij Rouse en de rol van het transcendentaal subject bij Immanuel Kant.15 Des te specialer is dat

Rouse zelf nauwelijks tot niet spreekt over Kant. Nóg specialer is dat, omdat hij doorgaans niet

zuinig is met de bladzijden die hij uitruimt voor (dialoog met) zijn intellectuele mede- en

tegenstanders; dat is Rouse' manier om zijn eigen visie te articuleren. In de volgende alinea's

schetsen we kort de noties van het transcendentaal subject (of ook wel: de transcendentale eenheid

van apperceptie) bij Kant, en duiden we op een aantal overeenkomsten met Rouse' praktijkbegrip.

Ook kijken we naar Kants opvatting van concepten en hoe ze zich verhouden tot (de constitutie van)

objecten. We blikken eveneens terug op Rouse' begrip 'fenomeen', dat, zo stellen we, ook begrepen

moet worden als transcendentaal begrip. Voorts duiden we op een aantal belangrijke verschillen en

15 We baseren ons voor het kantiaanse stuk op de eerste kritiek van Kant en op besprekingen van Henry Allison en Robert Brandom.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 135

Page 150: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

problemen waar Rouse mee kampt die bij een (toegenegen) lezing van Kant afwezig blijken. Deze

problemen gaan terug op de soort vraag die beide filosofen zich stellen; voor Kant is het in eerste

plaats een kwestie van epistemologie, voor Rouse van ontologie. De bespreking van Rouse'

verholen kantiaanse wortels verheldert Rouse' positie en biedt mogelijkerwijs de uitweg voor de

problemen waar een interpretatie van Rouse' werk zich voor geplaatst ziet.

4.3.1 Kant: transcendentaal subject of eenheid van de apperceptie

In de A-editie van zijn eerste kritiek spreekt Kant over het transcendentaal subject in het

kader van de paralogismen van de zuivere rede. Hij maakt er onderscheid tussen een substantieel of

reëel subject, en het louter formele, logische subject dat we transcendentaal noemen. Kant noemt

het ook wel het Ik denk (2004: A354). Het wordt geduid als “bewustzijn” waar “alle voorstellingen

tot gedachten” worden gemaakt (2004: A350). Het eerste paralogisme van de psychologie bestaat

erin beide subjecten te vermengen, en aldus te komen tot foutieve conclusies. Een voorbeeld is de

conclusie dat de ziel substantie heeft, wat onder meer tot gevolg heeft dat ze onsterfelijk zou zijn.

Kant wil wel toegeven dat de ziel, opgevat als transcendentaal subject, een bepaalde substantie

heeft, maar enkel “in de idee, maar niet in de realiteit” (2004: A351). Substantie is één van de

categorieën van het verstand, en kan nog niet toegepast worden op dit puur formeel subject. Dit

subject gaat immers in zekere zin vooraf aan wat er wordt gedacht, en is dus een voorwaarde voor

het hanteren van de categorieën eerder dan een resultaat ervan.16 Het wordt gekarakteriseerd als “de

formele zin der apperceptie [en die is] echter geen ervaring, maar de vorm der apperceptie die met

elke ervaring gepaard gaat en eraan voorafgaat” (2004: A354). Het is een “inhoudelijk volstrekt

lege term 'ik', die we op elk denkend subject kunnen toepassen” (2004: A355).

Terwijl de term 'transcendentaal subject' in de B-editie naar de achtergrond verschuift, wordt

in die editie wel duidelijk, zij het in een ander deel van de kritiek, wat precies de functie is van deze

formele zin van de apperceptie.17 Het is datgene wat eenheid geeft aan mijn denken, of ook: het is

wat mijn denken tot mijn denken maakt, precies omdat telkens het Ik denk ermee gepaard gaat. We

worden ons pas bewust van deze analytische eenheid van ons bewustzijn in de activiteit van

16 Longuenesse (2008) duidt de substantie van het transcendentaal subject aan als een pre-categoriaal zijn, om het duidelijk te onderscheiden van het zijn dat we kunnen kennen middels de categorieën.

17 Ook hier gaat het, zoals de toevoeging 'formele' al aangeeft, niet om de empirische maar om de transcendentale apperceptie, dus om een reflectie over het denken of verstand (zie bijvoorbeeld ook Kant 2004: B132: “Deze voorstelling Ik denk … [ik] noem haar de zuivere apperceptie om haar van de empirische te onderscheiden, of ook wel oorspronkelijke apperceptie. Ze is namelijk het zelfbewustzijn, dat doordat het de voorstelling Ik denk voortbrengt, die alle andere voorstellingen moet kunnen begeleiden en in alle bewustzijn dezelfde is, zelf niet door andere voorstellingen begeleid kan worden. Ik noem de eenheid van die voorstelling ook de transcendentale eenheid van het zelfbewustzijn”).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 136

Page 151: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

synthese. Die synthese is het voegen van de ene bij de andere voorstelling: “Alleen dus doordat ik

een menigvuldigheid van gegeven voorstellingen in een bewustzijn kan verbinden, kan ik me de

identiteit van het bewustzijn in deze voorstellingen zelf voorstellen” (2004: B133).18 In een noot

(2004: B134n) voegt Kant eraan toe dat de synthetische eenheid van de apperceptie in wezen niets

anders is dan ons verstandelijk vermogen zelf.

Het is ten overstaan van deze synthetische eenheid van de apperceptie dat een object wordt

geconstitueerd. De functie van ons verstandelijk vermogen bestaat erin onze representaties zodanig

te verbinden dat ze kunnen tellen als object (Allison 2004: 173). De representaties worden

ondergebracht onder een concept van een object.19 Deze activiteit wordt geleid door de categorieën

als logische functies van het verstand (2004: 178). Bovendien is het een oordeel dat niet alleen voor

het empirisch subject geldig moet kunnen zijn, maar aanspraak moet kunnen maken op de

instemming van eender welk mens. Het relevante subject is hier dus het transcendentaal subject,

oftewel de synthetische eenheid van de apperceptie, het zuivere verstand (2004: 175). Het verstand

is de objectieve voorwaarde voor al onze kennis. Allison benadrukt dat 'objectief' hier in feite als

'objectiverend' gelezen moet worden:the doctrine affirms a reciprocity between the unity of apperception and the synthetic unity of representations (the unity of consciousness and the consciousness of unity). ... since to unify representations … just is to relate them to an object, it follows that relation to an object is likewise a necessary condition of the unity of apperception, which makes the latter a sufficient condition of the former. (2004: 174)

We kunnen ons maar bewust worden van de formele voorwaarde voor ons denken, namelijk het Ik

denk dat al onze gedachten accompagneert, als we representaties verbinden, oordelen en aldus

daadwerkelijk denken. Het verbinden van die representaties is precies het constitueren van een

object.

4.3.2 Normative pragmatics of judgment

Robert Brandom zet in zijn “normative pragmatics of judgment” (2007a: 7) uiteen hoe het

oordeel het basiselement is in Kants kenfilosofie.20 Kant zelf benadrukt dat “alle handelingen van

het verstand [te] herleiden [zijn] tot oordelen, zodat we het verstand in het algemeen kunnen

18 In dit en de volgende citaten cursiveerde Kant veelvuldig. Om te voorkomen dat we tot vervelens toe moeten aangeven dat het zijn cursivering is, stellen we hier dat dat het geval is voor alle volgende citaten.

19 Omdat mijn doel geen Kant-exegese is, maar een beknopte bespreking als middel voor een interpretatie van het werk van Rouse, besteed ik geen aandacht aan (de moeilijkheden omtrent) het verschil tussen zuivere en empirische concepten.

20 Brandom erkent dat hij in zijn werk weliswaar teruggaat op Kant, maar geen typische exegese onderneemt naar diens teksten. Hij eigent de voor hem significantste wendingen van Kant toe, lyrisch als hij is over de expressiemogelijkheden die kantiaans denken ons biedt inzake het denken en spreken over zaken als rationaliteit, betekenis en de geest (2006: 70, 71).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 137

Page 152: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

voorstellen als een vermogen tot oordelen” (2004: B94). Brandoms doel is, middels reflectie over

de centrale plaats van het oordeel bij Kant, het begrijpen van wat een object is.

De transcendentale eenheid van apperceptie bestempelt Brandom als antwoord op de vraag

wie er verantwoordelijk is voor een oordeel (2007a: 7). Het is de subjectieve vorm van een oordeel.

De objectieve vorm van een oordeel bestaat uit de relatie die het heeft met het object of de objecten

waarover het oordeel pretendeert te gaan. Het geeft antwoord op de vraag waarnaar men

verantwoordelijk of responsief moet zijn in het oordeel. De objectieve vorm duidt dus op de plaats

van normatieve autoriteit: wat bepaalt of het oordeel correct is? (2007a: 8) Merk op dat de

objectiviteit van een oordeel hier dus niet zozeer bestaat in correcte representatie, maar wel in de

erkenning van het object als de autoriteit om te bepalen of de representatie correct is. Objectiviteit is

dus niet per se verbonden met waarheid, maar wel met waar-of-valsheid (zie ook Allison 2004: 88,

175). Het oordeel is voor Brandom voorts een kwestie van een verantwoordelijkheid die zich

primair als taak doet gelden. Het oordeel behelst een engagement om het specifieke oordeel te

integreren in “a unity of apperception” (2007a: 8).21 In de kantiaanse terminologie van de

bovenstaande alinea's is deze integratie de synthese. Degene die oordeelt, verplicht zich ertoe haar

oordeel in een continuüm te plaatsen met haar andere oordelen. Het is middels deze nooit voltooide

taak dat ze een zelf of een subject wordt; haar zelf is een normatieve eenheid, een synthetische

eenheid van apperceptie.

De taak bestaat, preciezer beschouwd, uit een kritische, ampliatieve en een justifiërende

dimensie, oftewel uit de verantwoordelijkheid om consistent, volledig en gewaarborgd te denken

(2007a: 9). De kritische dimensie behelst een verplichting om dissonante oordelen opnieuw onder

de loep te nemen, en in overeenstemming te brengen met elkaar. De ampliatieve dimensie betreft

een verplichting om alles wat kan worden afgeleid uit het nieuw aangenomen oordeel in combinatie

met al eerder aanvaarde oordelen, te onderzoeken en te aanvaarden—met de verplichting om de zo

ontstane verzameling oordelen te kritisch (dus volgens de eerste dimensie) te bekijken. De

justifiërende dimensie benoemt de noodzaak of eis om het al dan niet aanvaarden van een oordeel te

kunnen beargumenteren.

De integratie of synthese gebeurt middels concepten, het gebruik waarvan ons kenvermogen

typeert. Allison contrasteert het theocentrische en antropocentrische model van kennis: in het eerste,

een model van “purely intuitive cognition” is het kenvermogen van het subject in staat tot “non-

mediated, intuitive representation that grasps the object as it is in itself in its full concreteness”

21 Voor dit en de volgende citaten van Brandom geldt hetzelfde als voor die van Kant: de cursivering is telkens de zijne.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 138

Page 153: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

(2004: 79). Zulke volledige zintuiglijkheid is ons mensen met ons eindig kenvermogen niet

gegeven. Ons kenvermogen is discursief: het is een samengaan van het zintuiglijke en het

conceptuele (2004: 18). In plaats van ons denken af te toetsen aan de theocratische, empiricistische

norm die wezenlijk vreemd is aan onze cognitie, is het noodzakelijk om te onderzoeken wat ons

kenvermogen karakteriseert en normeert. Die ligt in onze capaciteit tot conceptgebruik. Concepten

vat Kant op als normen van het denken (Brandom 2007a: 11). Ze dienen om 'ruwe' zintuiglijke data

te ordenen in een representatie, zoals bijvoorbeeld de boven-, onder-, zij- en vooraanzichten van een

stoel; of ook als regels voor het verbinden van concepten in de oordelen van het verstand (Allison

2004: 79), zoals in het oordeel dat een stoel wit is, waarbij het subject en predikaat bestaan uit

concepten die beiden betrekking moeten hebben op dezelfde aanschouwing (2004: 93). Brandom

benadrukt dat het regels zijn voor de synthese in de apperceptie, dus inderdaad, het oordelen of het

verbinden van concepten in het verstand, en dat betekent dat they are rules articulating what is a reason for what. The concepts being applied determine what follows from a given claim(able), hence what (else) one would have committed oneself to or made oneself responsible for by endorsing it. They determine what counts as rational evidence for or against, or justification of a judgeable content, hence would count as a reason for or against endorsing it. … The concepts applied in judging articulate the content of the judgment (the judgeable content one becomes responsible for) by specifying the material inferential and incompatibility relations that content stands in to other such contents. … Here the paired notions of a judgeable content and of being responsible for such a content in the sense of endorsing or committing oneself to it, are being made sense of in terms of a basic kind of task-responsibility: being responsible for doing something (namely integrating the judgment into a normative untiy of apperception). (2007a: 11)

We begrijpen de inhoud van een oordeel door te begrijpen wat eruit volgt in relatie tot andere

oordelen en met welke eerder gevelde of mogelijke oordelen ze in overeenkomst en tegenspraak

is.22 Concepten zijn dus niet alleen discursieve regels; de regels inzake hoe ze toegepast kunnen

worden ten opzichte van elkaar, bepalen op hun beurt—zoals aannemelijk klinkt vanuit een

dagelijkse context—de inhoud van het concept. Recapitulerend: concepten zijn regels voor de

synthese van representaties in de transcendentale eenheid der apperceptie, oftewel, ons verstand.

Als deze integratie of synthese problematisch verloopt, bijvoorbeeld doordat een oordeel

tegenstrijdig wordt bevonden met een ander, wordt men gedwongen om ofwel het nieuw te vellen

oordeel, ofwel bepaalde oordelen in het corpus te herzien.

4.3.3 De praktijk als transcendentaal subject

Dit beknopte en selectieve overzicht van een aantal aspecten van het kantiaanse23 denken 22 We zouden zelfs kunnen zeggen dat de betekenis hier in het gebruik ligt, als we dat, in verband met de zuivere

concepten oftewel de categorieën, niet opvatten als een stelling van de dynamiek en verschuiving van betekenis, maar als een stelling over hoe we de betekenis van de concepten kunnen achterhalen.

23 We schrijven 'kantiaanse' in plaats van 'van Kant' omdat we beseffen dat zeker de interpretatie van Robert Brandom op punten redelijk eigenzinnig is.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 139

Page 154: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

laat ons toe de rol te belichten en verhelderen die Rouse toebedeelt aan de praktijk. Ten eerste

bemerken we dat de praktijk bij Rouse een gelijkaardige functie heeft voor onze kennis als bij Kant

het transcendentale subject of de normatieve eenheid van apperceptie. Een cruciaal verschil is de

locatie van kennis. Waar Kant, toch nog in de cartesiaanse traditie, kennis opvat als iets mentaals,

als een onderdeel van het denken—herinner de definitie van denken als “kennen door middel van

begrippen” (2004: B94) die Kant geeft—benadrukt Rouse dat kennis geen coherent domein van

proposities of mentale entiteiten behelst, maar circuleert in een praktijk die de geest en het individu

overstijgt (2002a: 141). Kennis moeten we begrijpen als herhaalbare patronen van intra-actie in een

netwerk dat tegelijk materieel en discursief of conceptueel is, en dat meerdere mensen omvat. Het is

ingebed in de praktijk. Bemerk dat het in kennis gaat om de herhaalbaarheid en niet om de

herhaling van de patronen van intra-actie: het is een normatieve, geen descriptieve karakterisering.

Rouse stelt uitdrukkelijk dat de praktijk niet enkel de geabstraheerde patronen zijn, maar de

volledige, voor de doelen van dat moment relevante configuratie van de wereld; aldus incorporeert

de praktijk “the objects that they are enacted with and on and the settings in which they are enacted”

(1996a: 135).

Dit verschil in acht nemend, zien we niettemin de overeenkomsten: waar bij Kant alle

representaties en oordelen gepaard gaan met het Ik denk, is bij Rouse alles dat relevant wordt geacht

voor onze kennis, een onderdeel van de praktijk. De moeilijkheid om een praktijk te karakteriseren,

ligt er precies in dat haar werking en haar belang maar te erkennen zijn in de concrete invulling; ze

is in abstracto slechts zeer moeilijk te bepalen. In feite is ze niet in abstracto te bepalen, afgezien

van een quasi lege definitie als 'mogelijkheidsvoorwaarde voor wetenschap'. Rouse benadrukt dat

wat we traditioneel als subjecten en objecten beschouwen,24 gedeeltelijk worden geconstitueerd

door de praktijk en het concrete verloop van de interactie tussen de componenten in de praktijk; “in

this sense, 'practice' is a more basic category than 'subject' or 'agent'” (1996a: 135).25 Hieruit mogen

we niet afleiden dat er een praktijk bestaat voordat de agenten van een praktijk bestaan, maar we

kunnen er wel uit concluderen dat er sprake is van een logisch voorafgaan—zoals ook het Ik denk 24 Rouse spreekt over “agency and the agents (not necessarily limited to individual human beings” (1996a: 135).

Elders (1996a: 143) spreekt hij wel letterlijk over de constitutie van objecten. Bovendien moeten we in gedachten houden dat agency in science studies een begrip is waarvan het niet ongewoon is om het toe te schrijven aan mensen én dingen. Bruno Latour is hier een voorbeeld van (zie bijvoorbeeld zijn manier van gebruik in 1999a: 151), die ook voor Rouse als een inspirator geldt. Het beste voorbeeld, hoewel gezien de datum van publicatie een tikkeltje anachronistisch, is echter Karen Barad met haar notie van agential realism. Rouse zelf benadrukt (1996a: 140n, 143n) dat wat kan tellen als agency, geen ahistorische zaak is en niet per se gelimiteerd is tot menselijke individuen. De weerstand die een praktijk vormgeeft, ziet hij zowel belichaamd in mensen als in dingen. Dit “is not a conflation of distinct kinds of phenomena but a recognition of their inextricable intertwining and interchangeability” (1996a: 143n). Ook al voor zijn kennismaking met of verwerking van het werk van Karen Barad (die nog niet in de bibliografie van 1996a voorkomt), benadrukt hij dus al de verwevenheid van materie en discursiviteit.

25 Zie de vorige voetnoot voor een rechtvaardiging van het partieel gelijkstellen van objecten en agenten.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 140

Page 155: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

aan alle gedachten voorafgaat—van de categorie aan de categorie van agenten:Practices are not something else that accounts for or accomplishes the formation and location of such patterns and boundaries within the world. They are the establishment and maintenance of boundaries and the accountability that sustains them. Practices do not preexist the objects, boundaries, and stakes that they constitute. (2002a: 289)

De praktijk is niet iets dat te scheiden is van wat er in de praktijk gebeurt.

Uit de formele categorie van de praktijk kunnen we niet rechtstreeks inhoudelijke aspecten

afleiden, in de trant van de aanwezigheid van een minimum aantal deelnemers, noodzakelijke

eigenschappen of manieren van communicatie tussen de deelnemers, benodigde instrumenten of

conceptuele verfijningen. De parallel met het transcendentaal subject bij Kant is als volgt. Uit het

transcendentale Ik denk, dat voorafgaat aan de categorieën, mogen we in geen geval de

onsterfelijkheid van het concrete empirische subject, de ziel, afleiden. Dit is een inhoudelijk aspect

dat het formele karakter van het transcendentale subject ver te buiten gaat. Het enige dat we kunnen

zeggen is dat het Ik denk—bij Rouse: de praktijk—de formele vorm van onze kennis is.

In dit opzicht is de al vermelde kritiek van Stephen Turner op Rouse' begrip van de praktijk

begrijpelijk maar ongegrond. Hij beargumenteert dat Rouse' aanwending van het begrip toont dat

het een ongrijpbare term is die beroep doet op mysterieuze causale capaciteiten (Turner 2007b: 110,

115). Waar Turner echter meent een inhoudelijke term uit te benen, is hij in wezen gestuit op een

transcendentaal begrip dat enkel iets zegt over de noodzakelijke vooronderstellingen voor onze

kennis. Deze quasi lege bepaling van een praktijk is niet genoeg om te komen tot kennis; zoals het

transcendentaal subject of de transcendentale eenheid van apperceptie zelf niet gezegd kan worden

te denken, of zelfs op zichzelf, als object, kan worden gedacht.26 Zoals de transcendentale eenheid

van apperceptie de aanschouwing behoeft om te denken, ontstaat kennis bij Rouse pas bij concrete

materieel-discursieve of -conceptuele intra-actie in de praktijk.

De praktijk of de transcendentale eenheid van de apperceptie is bovendien normatief; beide

worden in stand gehouden door de integratie of synthese van nieuwe oordelen in de verzameling

oordelen die we al voor geldig aannemen. Overigens is er hier een interessante parallel met ons

hoofdstuk 2 met John Haugelands karakterisering van het intentioneel object als “locus of 26 Hiermee bedoelen we dat het Ik denk zelf niet als een object van de ervaring kan worden geconstitueerd. Eerder

wezen we al op Longuenesse die het zijn van het Ik denk als een pre-categoriaal zijn karakteriseerde. Kants argument (2004: A350, 351) draait rond de vaststelling dat het Ik denk geen resultaat is van een geconstitueerde ervaring, maar slechts “een conclusie … uit het begrip van de betrekking die alle denken heeft tot het ik, als het gemeenschappelijk subject waaraan het toebehoort. We zouden zo'n bestendigheid ook door geen enkele zekere observatie kunnen aantonen, al zouden we dat nog zo hard proberen. Het ik is weliswaar in alle gedachten aanwezig, maar er is met deze voorstelling niet de minste aanschouwing verbonden waardoor ze van andere objecten der aanschouwing kan worden onderscheiden. Men kan dus wel waarnemen dat deze voorstelling bij alle denken steeds weer voorkomt, maar niet dat het een vaste, blijvende aanschouwing is, waarin de veranderlijke gedachten wisselen.” Het ik waarover Kant spreekt, is niet het empirische, maar het transcendentale subject waarvan we het bestaan beseffen, maar dat we niet kunnen kennen als empirisch object.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 141

Page 156: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

(potential) unacceptable incompatibility” (in Rouse 2010: 2). Haugeland zegt dit als hij spreekt over

iets concreets wat wetenschappers bestuderen; het is echter ook een mooie benaming voor de

praktijk en de transcendentale eenheid van de apperceptie. Zowel de praktijk als de eenheid der

apperceptie zijn van zichzelf leeg, maar vormen de plaats waar onze oordelen over onze omgeving

samenkomen. Opdat die oordelen zouden gelden als juist, moeten ze compatibel zijn, aangezien ze

alle refereren aan diezelfde omgeving. Zodra die 'locus' incompatibele oordelen aanvaardt,

desintegreert ze: de praktijk wordt onbegrijpelijk en valt uiteen, of iemand verliest zijn verstand.

Bemerk dat er bij Kant sprake is van een individu, en bij Rouse van een materieel-

discursieve gemeenschap. Dit, aan de oppervlakte vrij grote, verschil lost zichzelf op als we iets

verder denken. De oordelen die een kantiaans subject aanneemt, zijn gestoeld op de ervaring van

dat subject. De oordelen worden echter niet enkel voor dat subject geldig geacht; integendeel,

geldigheid wordt daadwerkelijk objectief geacht. Met andere woorden: in het vellen van een oordeel

verplicht het subject zich ertoe redenen te hebben voor het oordeel die zijn eigen situatie

overstijgen. Het moet een universeel oordeel zijn om objectief geldig te zijn (Allison 2004: 83). Een

cruciaal kenmerk van een objectief oordeel is dat het niet in tegenspraak is met andere objectief

geachte oordelen. Het verbinden van concepten tot oordelen en de synthese van oordelen in de

apperceptie vormt aldus een normatieve toets voor ons kennis.

De recursie naar andere subjecten die bij Kant slechts theoretisch is, zit al in de praktijk

ingebakken. Althans, zo lijkt het. Het klopt dat door de nadruk op de wetenschapper als ingebed in

een praktijk, de verbinding met andere wetenschappers onder de aandacht komt. Belangrijker is

Rouse' uitwerking van normative accountability als identificerend principe van een praktijk, zoals

we daarjuist zagen, alsook in hoofdstuk 3 over het intentioneel object. Wetenschappers die zichzelf

en hun onderzoek serieus nemen, kunnen ter zake doende bevindingen en commentaren van

anderen niet zomaar negeren, op straffe van het verwijt niet voldoende of geheel niet responsief te

zijn naar het intentioneel object en zichzelf zodoende buitenspel te plaatsen. Bovendien toont dit

ook hoe de relatieve geografische afzondering van onderzoeksgroepen niet per definitie een

probleem is. We zouden immers kunnen zeggen dat alle wetenschappers dan wel in theorie deel

uitmaken van dezelfde wetenschapspraktijk, maar dat de dagdagelijkse context van wetenschappers

hen slechts met een ontstellend klein deel van die universele gemeenschap in contact brengt. Met

andere woorden: ook bij Rouse verschilt het transcendentale van het empirische begrip van de

praktijk. Het doet er in laatste instantie echter niet toe met welke collega's een wetenschapper al dan

geen banden heeft, dus in welke empirische praktijk ze opgenomen is. Ze is namelijk normatief

gebonden om oordelen van anderen die relevant zijn voor haar onderzoek, in ogenschouw te nemen,

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 142

Page 157: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

ongeacht of er rechtstreeks, dagelijks contact is.27

De praktijk en de transcendentale eenheid van de apperceptie komen dus opnieuw naar

voren als een plaats die niet geografisch of psychologisch te karakteriseren valt, maar als een

normatief beginsel. De minimale voorwaarde die het behelst is dat oordelen die eraan worden

toegeschreven, niet tegenstrijdig mogen zijn. De aanvullende voorwaarde is dat de oordelen

empirisch geïnformeerd moeten zijn. De grond die de praktijk of de transcendentale eenheid van de

apperceptie biedt, is dus zuiver formeel of logisch. In dat opzicht biedt ze houvast, maar geen

definitieve basiskennis; kennis ontstaat immers maar bij het aanwenden van deze logische grond.

Incompatibiliteit in oordelen kan niet blind worden opgelost, maar behoeft een beredeneerde

heroverweging van de oordelen die worden toegeschreven aan de praktijk of de apperceptie. Vaak

volstaat een relatief weinig ingrijpende wijziging, maar in zeldzame gevallen wordt rotsvast geachte

kennis in twijfel getrokken, en desintegreert de praktijk quasi volledig (Rouse 2010: 29).

4.3.4 De praktijk: objectiverende functie

We zagen dat bij Kant de transcendentale eenheid van de apperceptie een objectiverende

functie vervult door het synthetiseren van representaties en oordelen. We stipten hierboven al kort

aan dat Rouse eenzelfde functie toebedeelt aan de praktijk. Significant verschil is dat Rouse spreekt

van een slechts gedeeltelijke constitutie door de praktijk. Een object28 kunnen we niet los zien van

de praktijk als de context waarin het geconstitueerd werd:Just as the objects utilized within a practice are usually not fully constituted by that practice (the same objects may also show up in a variety of other practices), so the same agents who engage in one practice also typically participate in many others. In this sense, agents obviously do exist outside the practices in which they participate and are not simply part of any of those practices. Yet agents do not have an identity fully separate from the practices in which they participate, such that who or what the agents are is partially constituted and/or transformed by those practices. Agents therefore ‘belong’ to practices … to the extent that an adequate understanding of the agent (and the agency of the agent) includes an account of its participation in that practice. (1996a: 143, 144)

Rouse lijkt in dit citaat aan het woord 'constitutie' meerdere betekenissen te koppelen, die meer van

elkaar verschillen dan in gradatie. Het eerste gebruik zou een kantiaans gebruik kunnen zijn; bij

Kant is de constitutie van een object enkel en alleen mogelijk middels synthese in de eenheid van

apperceptie. Rouse laat de mogelijkheid tot zo'n volledige constitutie door de praktijk open

27 In hoofdstuk 2, paragraaf 2.2.5.1 werkten we een voorbeeld uit rond een onderzoeker in de economie die de prijs van goederen tot een functie maakt van de opwarming van de aarde, in plaats van van de dynamiek tussen vraag en aanbod. Wat voor effect zijn (gebrek aan een duidelijke) verhouding tot de main stream verklaringen van prijsvorming heeft, en hoe de main stream economen zich moeten opstellen ten opzichte van zo'n onderzoeker, bespreken we daar uitgebreid en kan ook in deze bespreking eventueel ter verheldering dienen.

28 Zoals bleek uit het voorgaande en zal blijken uit het volgende, is het niet alleen het object maar ook het subject dat wordt geconstitueerd in de praktijk. We gaan, gezien de doelstellingen van deze scriptie, echter enkel in op de eerste. Zie noot 25 voor de verantwoording voor het opvatten van agents als een categorie die ook objecten kan omvatten.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 143

Page 158: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

(“usually”), maar wat hij eraan toevoegt (“the same … other practices”) geeft de zin een (empirisch)

idealistische draai. Hij lijkt te impliceren dat een object dat wél volledig geconstitueerd wordt door

de praktijk, immers niet zijn opwachting kan maken in andere praktijken.29 In de zinnen die volgen,

gaat hij verder op de agenten—waaronder we zoals gezegd ook objecten verstaan—die ook bestaan

buiten de praktijken waar ze deel van uit maken. Hoe iets kan bestaan buiten enige praktijk om,

blijft onduidelijk en vormt een punt waar Rouse dus in gebreke blijft.

Het tweede gebruik van het woord 'constitutie' lijkt eerder te verwijzen naar de wording van

een concept: het gaat om de identiteit van een object.30 Rouse refereert immers aan de noodzaak van

het in ogenschouw nemen van de praktijk voor een adequaat begrip van het object. Technisch

gesproken: dat identiteit een logische term is, is niet genoeg om dit pleit te beslechten. Als we

zeggen dat a = b, situeert de identiteit van a en b zich op intensioneel niveau. We zeggen dan

immers dat a en b intensies zijn voor eenzelfde extensie.31 Rouse spreekt echter over het hebben van

een identiteit, wat meer in de buurt komt van een beschrijving van een relatie tussen een intensie en

een extensie, oftewel een ding dat we talig uitdrukken.

4.3.4.1 Praktijken als meervoud

Eveneens opvallend in het citaat is het spreken over de praktijk in het meervoud. Is dit

verzoenbaar met het idee van 'de' praktijk als transcendentale eenheid van apperceptie? Ja. De

functie die de praktijk heeft als transcendentaal begrip wordt niet tegengesproken door het feit dat

er, zoals daarjuist ook aangehaald, empirisch gesproken meerdere praktijken zijn. Die empirische

praktijken nemen bijvoorbeeld de vorm aan van een onderzoeksgroep of regionale academische

gemeenschap. Ook kunnen we groepen naar vakdisciplines onderscheiden en als empirische

praktijken benoemen.

Belangrijk is echter wel om in het oog te houden dat verschillende disciplines wel gericht

kunnen zijn op eenzelfde intentioneel object. Rouse (2002b: 77) geeft zelf het voorbeeld

subdisciplines in de geschiedschrijving: in termen van ecologie, in termen van cultuur of in termen

van politiek. Elk van deze gezichtspunten pretendeert een vruchtbare beschouwing te geven, terwijl

ze bijvoorbeeld eenzelfde historische gebeurtenis toeschrijven aan zeer uiteenlopende, soms

wellicht zelfs tegenstrijdige, factoren. Ze moeten echter niet als concurrenten, maar als

“indispensably conjoined aspects of any adequate historical understanding” beschouwen worden.

29 In de volgende alinea's gaan we dieper in op Rouse' gebruik van 'praktijk' in het meervoud.30 De woorden “who or what the agents are” kunnen echter ook wijzen op een ontologisch gebruik van 'constitutie'

maar we nemen voorlopig aan dat het wel om een conceptueel gebruik gaat.31 Dit verandert niet wezenlijk als we identiteit niet opvatten als connectief, maar als binair predikaat.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 144

Page 159: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

Op eenzelfde wijze kunnen we vakdisciplinaire groepen als empirische praktijken beschouwen die

een partiële benadering van de wereld bieden. Dat benaderingen partieel zijn is een uitvloeisel van

onze (begrensde) menselijke capaciteiten. Dat kenvermogen blijft ten opzichte van het door Kant

geïdentificeerde theocentrische kennismodel immers niet alleen in gebreke wat betreft een

onmiddellijke en zuivere zintuiglijkheid; ook ons begripsvermogen strekt zich uit in de tijd en is

aldus, gegeven onze eindigheid, eveneens maar partieel. Het bestaan van disciplines en dus van

zulke empirische praktijken mogen we als ongevaarlijk bestempelen, mits we beseffen dat bepaalde

onverzoenbaarheden tussen de empirische praktijken problematisch zijn en nopen tot een herdenken

van oordelen uit één of beide praktijken.

Daarnaast moeten we beseffen, als we nadenken over praktijken in het meervoud, dat Rouse

zijn praktijkbegrip ontwikkelt en het gebruikt voor een beschouwing over wetenschap, maar dat dat

niet betekent dat hij het exclusief daartoe ontwikkelde. Hij ziet het begrip als een waardevol

instrument of startpunt om ook andere sociale fenomenen te analyseren.32 Vanuit die optiek is het

spreken over praktijken begrijpelijk.

4.3.4.2 De praktijk: constitutie via meten

Ook in de centraliteit van het meetproces voor de constitutie van het object kunnen we

kantiaanse wortels herkennen. Ten eerste, in algemene zin, kunnen we wijzen op het kantiaanse

motief dat objecten niet gewoon gegeven zijn. Natuurlijk, ook andere filosofen bogen zich over de

vraag naar het object en kwamen soms, zoals bisschop Berkeley bijvoorbeeld, tot de conclusie dat

we de realiteit van objecten niet voor zeker mochten aannemen, en dat ons materiaal voor kennis

bestond uit voorstellingen of fenomenen. Wat zulke idealisten gemeen hebben met realisten, is het

feit dat ze ervan uitgaan dat er iets gegeven is, ook al verschillen ze van mening over de vraag wat

er gegeven is. Kant is de filosoof bij uitstek die probeerde duidelijk te maken dat het menselijk

kenvermogen inderdaad teruggaat op wat het voorgeschoteld krijgt, maar dat dit slechts één zijde

van de medaille is; het kenvermogen zelf levert een actieve bijdrage aan het materiaal voor kennis

door het te structureren en begrippelijk te maken.

Ten tweede, in specifieke zin, is de kantiaanse constitutie van een object een ordening van

representaties of aanschouwingen. Die constitutie wordt gereglementeerd door het concept; Kant

merkt op dat concepten in wezen regels zijn. Die regels sturen de constitutie, en laten een relatie toe

tot het object middels tekens of markeringen (Allison 2004: 78). Het zo aanwenden van concepten

32 Rouse verwijst bijvoorbeeld zelf naar de discursieve praktijk (2003, 2007) en de sociale praktijk van het groeten (2002a: 245n).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 145

Page 160: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

is begrijpelijk als het meten van iets, namelijk een verzameling van representaties die volgens de

regels die het concept belichaamt, geordend worden. Waar de vormen van de zintuiglijkheid het

gegevene aanschouwelijk maakten, maken de concepten het bevattelijk. De concepten geven er een

maat aan. Een maat is immers zonder veel moeite op te vatten als een procedurele verwerking, als

een vorm, gestandaardiseerd (waarbij confectie-kleding als voorbeeld kan dienen voor

gestandaardiseerde maten).33

Door iets te meten, standaardiseren we het, letterlijk: we brengen het binnen bereik van een

standaard, en maken we het bevattelijk voor vergelijking buiten de directe context om. Rouse

beschrijft constitutie ook als een meetproces, maar breidt het instrumentarium voor het meten

aanzienlijk uit. Onze concepten zijn niet meer de enige meetlat, maar zijn opgenomen in materieel-

discursieve, contextuele 'apparaten'. Die apparaten bestaan in wezen uit andere elementen van de

configuratie die hun status van 'apparaat' bovenal verkrijgen door de manier waarop ze functioneren

of worden aangewend, en niet door iets inherents dat hen onderscheidt van niet-apparaten. In het

laatste hoofdstuk komen we hier nog eens op terug, evenals op de rol van menselijke concepten in

die apparaten.

4.4 Kloof tussen het transcendentale en empirische

Onze duiding van de praktijk als een in wezen transcendentaal begrip wijst bovendien terug

naar onze bespreking van fenomenen. Wetende wat de praktische constitutie van een object

eigenlijk inhoudt, rijzen er een aantal vragen met betrekking tot fenomenen als metafysische

basiseenheid.

4.4.1 Fenomeen als transcendentaal begrip?

Beide besprekingen—van het fenomeen en van constitutie—samen leiden immers tot een

spagaat. Enerzijds benadrukt Rouse in navolging van Hacking dat wat we in wetenschap

bestuderen, niet het object is, maar objecten-in-fenomenen. We moeten oog hebben voor de

omgeving waarin het object zich kan manifesteren, omdat die cruciaal is voor hoe het zich toont.

Het fenomeen lijkt dus gelijk te staan aan (het geheel van relevante onderdelen van)34 de volledige

praktische onderzoekscontext. Anderzijds is het fenomeen datgene waarbinnen de agential cut

wordt gemaakt tussen de subjectieve en objectieve pool. Door intra-actie van de onderdelen van een

33 Bemerk echter dat ook op maat gemaakte kleding in feite gestandaardiseerd is, zij het via het ruimere metrische stelsel in plaats van de matentabel van de confectie-kleding die in wezen een specificatie of verwerking is van het metrische stelsel.

34 Herinner onze discussie in paragraaf 2.4.3 over wat 'relevant' hier moet betekenen

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 146

Page 161: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

fenomeen wordt dus zowel subject (wie of wat meet) als object (wat wordt gemeten)

geconstitueerd.

Indachtig een concrete onderzoekscontext is er echter altijd al minstens ten dele sprake van

die polen. In het besproken hypothetische sociaal-psychologische experiment staat de onderzoeker

bijvoorbeeld al klaar met pen, papier en observatieprotocol. Er is doorgaans, en ook in dit geval,

zelfs sprake van een bewuste manipulatie van de onderzoekscontext zodat al vooraf bepaald is welk

object onderzocht zal worden. Dit valt op het eerste zicht moeilijk of helemaal niet te rijmen met het

fenomeen dat op een of andere wijze vooraf zou gaan aan de agential cut.

Zo opgevat is het begrip 'fenomeen' iets waarmee we nooit in aanraking komen, omdat er

altijd al sprake is van een gedeeltelijke agential cut. Dit is begrijpelijk in het licht van Rouse'

hermeneutische insteek. De hermeneutiek gaat er immers vanuit dat we nooit vanuit het niets iets ter

interpretatie benaderen. Om iets nieuws te begrijpen, moet er al sprake zijn van een

betekenishorizon. Het is onmogelijk om betekenis te vinden of toe te kennen vanuit het niets, of

ook: men moet al iets begrijpen om iets anders te kunnen begrijpen. We hebben een interpretatief

kader nodig om de hermeneutische cirkel te doorlopen, om heen en weer te bewegen tussen wat we

al weten en wat we willen gaan begrijpen.

Het fenomeen valt dus in twee stukken uiteen. Ten eerste is er het praktische, we zouden

kunnen zeggen, het empirische fenomeen. Ten tweede is er een empirisch leeg, maar formeel

noodzakelijk begrip. Wij, als empirische wezens, zitten nooit in zo'n fenomeen waarin nog op geen

enkele wijze een subject- van een objectpool onderscheiden is. Daarom poneren we dat 'fenomeen'

in de tweede betekenis in feite een transcendentaal begrip is. Het is ondenkbaar op zichzelf, omdat

we er haast per direct over denken en spreken in empirische termen—we kunnen niet anders.

We moeten het echter postuleren als we willen postuleren dat er iets voorafgaat aan de

subject- en objectpolen van een situatie. Tot dat laatste wordt Rouse gedreven door zijn vraag (zie

paragraaf 1.3.7) naar de begrijpelijkheid van de wetenschapspraktijk als zowel normatief als

causaal. De spagaat die sluimert in Rouse' denken, hebben we hanteerbaar gemaakt met de

bovenstaande transcendentale karakterisering. Filosofisch gezien is dit een verheldering.

4.4.2 Trojaans paard: hoe het transcendentale te verbinden met het empirische?

De verheldering is echter een Trojaans paard dat een ernstige kanttekening vormt bij Rouse'

volledige beschouwing. De spagaat qua fenomenen—of we die transcendentaal willen noemen of

niet—plaatst Rouse in het vizier van zijn eigen argumentatie. In hoofdstuk 1, paragraaf 1.3.6,

bespraken we die argumentatie tegen 20e-eeuwse filosofen als Husserl en Carnap die elk op eigen

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 147

Page 162: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

wijze probeerden de wetenschappen van een normatieve grond te voorzien, om de normatieve aard

van wetenschappelijke kennis te verklaren en te stutten tegen sceptici: Are we talking about actual, concrete historical-material activities, or are we talking about an idealized, rational reconstruction of scientific norms? Similarly, ambiguities arise in naturalist conceptions of nature. Are we talking about the causal or nomological structure of possible worlds that the actual world exemplifies? Or are we only talking about what actually exists historically and materially? (2002a: 73, 74)

De tegenstellingen die hij aanhaalt, kunnen we herschrijven als volgt. Spreekt Rouse, als hij

'fenomenen' vermeldt, over de empirische variant; of over de empirisch lege, formele doch

noodzakelijk te veronderstellen variant waar wij als empirische wezens niet aan kunnen? Wij stellen

dat hij beide varianten door elkaar gebruikt zonder er acht op te slaan. Voor een transcendentaal

filosoof is dat aanvaardbaar, maar ten eerste benoemt Rouse zich niet als zodanig; en ten tweede

werpt hij zich in zijn eigen, zojuist besproken zwaard. Zijn probleem met de projecten van Husserl

en Carnap is immers dat ze niet verklaren hoe de “concrete, historical-material activities”

verbonden zijn met de “rational reconstruction”. Door zelf dit probleem zo te benadrukken, stelt hij

impliciet de vraag ook aan zichzelf.

Hij beantwoordt haar echter niet, omdat hij het empirische en transcendentale gebruik van

'fenomeen' niet onderscheidt. Aan het begin van deze paragraaf zagen we echter dat dat leidt tot

tegenstrijdige interpretaties van wat een fenomeen nu eigenlijk is. De beide manieren van gebruik

simpelweg niet onderscheiden, is dus geen oplossing. Tegelijk leidt het wél onderscheiden ervan tot

de conclusie dat Rouse het significante probleem dat hij zo puntig weet te verwoorden wat betreft

Husserl en Carnap, voor zichzelf impliciet gereproduceerd heeft. Dat hij het niet direct heeft over de

rationele reconstructie van normen, of over causale en nomologische structuren, is niet het

belangrijkste. De kern is immers hoe het verband tot stand komt tussen de empirische praktijk

enerzijds en een transcendentaal beginsel anderzijds; of het dan normen of structuren betreft, of

fenomenen, betreft niet de kern van het probleem. De kern is de kloof tussen beide.

Voor Rouse' behandeling van de praktijk geldt ten dele hetzelfde. Hoe is de transcendentale

praktijk verbonden met haar empirische tegenhangers? We zeggen 'ten dele', want bijvoorbeeld zijn

beschouwingen over het meetproces lijken zich quasi volledig op het empirische vlak te begeven.

Tegelijk blijft ook wat betreft de praktijk een tegenstrijdigheid bestaan. We zitten erin, in die

patronen van intra-actie, en tegelijk gaat de praktijk vooraf aan wie we (kunnen) zijn. We

benoemden dit niet als een voorafgaan in de tijd, maar een logisch voorafgaan. Dit maakt het

contrast alleen maar tastbaarder: wij als empirische wezens hebben geen plaats in een logische

vorm. Zijn beschouwingen over het meetproces bouwen daarop voort; als er iets aan de basis

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 148

Page 163: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

mankeert, wankelen die beschouwingen dus ook.

4.4.3 De ontdubbeling als het in nieuwe termen stellen van Rouse' eigen vraag

Dat Rouse' bouwwerk wankelt, is helder. De impact is des te groter omdat we de betonrot in

zijn funderingen het duidelijkst kunnen tonen door zijn eigen aanwijzingen. We moeten dus

concluderen dat hij, ongemerkt, in de val is getrapt die hij zo eloquent verwoordde wat betreft het

werk van anderen. Ook al verwoordt Rouse de spanning tussen het transcendentale en het

empirische niet, toch hebben we aangetoond dat ze er is. De spanning eenvoudigweg niet als een

verhouding tussen het transcendentale en empirische benoemen is geen oplossing. Dan blijven er in

het empirische domein immers tegenstrijdigheden, bijvoorbeeld tussen fenomeen als iets dat

enerzijds voorafgaat aan subjecten en objecten; anderzijds al wel degelijk identificeerbare subjecten

en objecten herbergt. Met de praktijk bestaat eenzelfde probleem.

De signalering van dit probleem vormt onze belangrijkste uitdaging aan het adres van

Rouse. De ontdubbeling van de praktijk en het fenomeen in empirische en transcendentale varianten

herinstalleert immers de breuk tussen de wetenschapspraktijk en 'iets anders', hoe we dat laatste ook

willen invullen. Als we inderdaad een antwoord willen op Rouse' vraag naar de intelligibiliteit van

de wetenschapspraktijk die zowel normatief als causaal is, wordt de vraag van contact tussen beide

varianten of sferen opnieuw tot onderwerp van filosofisch onderzoek—zij het dat deze keer de

varianten of sferen ongewild door Rouse zelf gedefinieerd werden, en niet door een Husserl, een

Carnap.

4.5 Andere problemen

Voorts signaleren we nog vier problemen. Een eerste heeft opnieuw betrekking op

fenomenen als de metafysische basiseenheid, zij het in relatie tot de geldigheid van onze kennis.

Een realiteit die bestaat uit deels overlappende en vooral erg versnipperde (empirische) fenomenen

vormt in eerste instantie een serieuze, zo niet onoverkomelijke uitdaging aan Rouse' adres. Hoe

verklaart hij dat we kunnen spreken over objecten over de grenzen van fenomenen heen? A fortiori,

aangezien dit intuïtief gezien aan de basis ligt van wetenschappelijke bloei, hoe verklaart hij het

succes van wetenschap?

Waar Kant beargumenteerde de voorwaarden voor universeel geldige kennis te formuleren,

lijkt Rouse niet te kunnen komen tot (voorwaarden voor) zulke kennis. Immers, waar Kant

deduceerde dat er zoiets moet zijn als een conceptueel kenapparaat dat universeel menselijk was en

dat onze oordelen vormt aan de hand van zintuiglijke data en even universeel geachte vormen van

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 149

Page 164: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

de zintuiglijkheid; circuleert kennis bij Rouse in praktijken die empirisch gezien, zo zagen we, niet

allesomvattend zijn. Is Kants beschouwing dan werkelijk universeel, terwijl Rouse in het

particuliere blijft steken? Integendeel: waar Kants systeem op een aantal belangrijke punten blijkt te

haperen35 en de universaliteit die hij streefde te verzekeren voor onze oordelen, wankelt; moeten we

Rouse' instigatie op de lokale context van wetenschap niet opvatten als een afwijzing van

universaliteit. De universaliteit van Rouse' beschouwing is eerder een universaliseerbaarheid. Een

oordeel behelst meer dan de kantiaanse denkoperatie op zintuiglijke data; een oordeel wordt geveld

over een fenomeen dat niet alleen het onderzoeksobject in kwestie omvat, maar de gehele

configuratie waarin het object wordt geplaatst. De configuratie op haar beurt is te karakteriseren als

elk omgevingskenmerk relevant voor de uitkomst van een experiment.36

Onze oordelen zijn bij Rouse dus wel conditioneel—want afhankelijk van het juiste

arrangement van omstandigheden—maar ook universeel, omdat zulke lokale arrangementen

universaliseerbaar zijn. De afhankelijkheid van de context is niet arbitrair, maar systematisch. De

erkenning dat lokale contexten van elkaar verschillen, is onbelangrijk. Precies omdat we ons bewust

zijn van hoe een object of een mechanisme ingebed is in een fenomeen, staan we er niet van

versteld als het object of mechanisme zich in een ander fenomeen niet direct manifesteert en kunnen

we ons richten op de noodzakelijke manipulaties van dat fenomeen, die omgeving.37 Rouse toont

hoe het universele karakter van kennis gelegen is in het besef van haar lokale ontstaanscontext.

Een tweede probleem dat minder gemakkelijk op te lossen is, betreft de besproken

'gedeeltelijke' constitutie (1996a: 135). Het blijft onduidelijk waar die toevoeging van 'gedeeltelijk'

op slaat. Het woord staat er echter te prominent om te negeren en betreft toch al een onderwerp,

namelijk constitutie, waar Rouse doorgaans aan voorbij gaat—vandaar ook de motivatie voor ons

onderzoek. Mogelijkerwijs kunnen we zijn woordkeus verbinden aan de kloof tussen enerzijds zijn

claim dat de agential cut tussen subject en object, teweeggebracht door het meetproces, telkens

opnieuw in elke context moet worden gemaakt; en anderzijds de intuïtie dat veel wetenschappelijke

objecten wel degelijk gemakkelijk identificeerbaar zijn over de grenzen van contexten heen. Rouse

zelf blijft er stil over. De voorgaande zin herformuleert echter eerder de vraag dan dat ze uitlegt wat

het woord 'gedeeltelijk' te maken heeft met 'constitutie'. We kunnen, zoals we in paragraaf 4.4.1 ook

35 Een voorbeeld van een punt waarop het hapert, is de postume uitdaging van de niet-Euclidische meetkunden voor de noodzakelijkheid van tijd en (Euclidische) ruimte als vormen voor de zintuiglijkheid (zie onder meer Hagar 2008).

36 In hoofdstuk 2, paragraaf 2.4.3, gingen we hier dieper op in.37 Bruno Latour (1999b) drukt mooi uit hoe objecten of mechanismen die zich manifesteren in één context,

bijvoorbeeld in het laboratorium, niet zomaar transfereerbaar zijn tot buiten die context. We moeten de doelcontext aanpassen op het object of de relatie. Dat zet ons ertoe aan om, volgens hem, onze dagelijkse omgeving steeds meer in te richten alsof het een laboratorium is, waarvan we allerhande aspecten met één druk op de knop kunnen regelen of manipuleren.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 150

Page 165: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

deden, wijzen op het feit dat we altijd al beschikken over enige vorm van interpretatief kader.

Hermeneutisch gezien is het onmogelijk om betekenis toe te kennen als we niet al in een

betekenisvolle omgeving verkeren. In de wetenschapspraktijk richten we ons op issues, intentionele

objecten die ons nog (minstens deels) onbekend zijn, maar beschikken we over een scala van

materiële en discursieve (meet-)instrumenten om te interageren met het intentioneel object. In het

volgende hoofdstuk komen we op dit probleem terug.

Een derde probleem is verbonden met het vorige. We bespraken hoe constitutie bestaat uit

een agential cut tussen een subject- en een objectpool in een praktische meetsituatie. Dit wekt de

indruk dat constitutie als het ware 'in één klap' gebeurt, oftewel discreet is. In hoofdstuk 3, in onze

bespreking van issues of intentionele objecten als datgene waarop wetenschappers gericht zijn in de

wetenschapspraktijk, zagen we iets anders. Het bestaan van zulke intentionele objecten is

temporeel; we kunnen bij nader onderzoek tot de conclusie komen dat het ging om ruis, om een

conglomeratie van meerdere zaken, of dat het inderdaad iets specifieks betreft dat door ons

onderzoek steeds vastere vormen aanneemt. De constitutie van een object legden we daar,

voorlopig, uit als de graduele resolutie van issues; het is door voortgaand onderzoek dat we ons

begrip kunnen bijstellen. Waar het bovengenoemde probleem betrof dat de agential cut niet uit het

niets kan plaatsvinden; benoemt dit probleem de spanning tussen een graduele en discrete

constitutie. Temporaliteit, een zeer belangrijk kenmerk van de praktijk zoals we zagen in paragraaf

2.2.2, houdt nu juist onder meer in dat we gericht zijn op de toekomst, en dat wetenschappers niet

weten of de issues waar ze zich op richten, inderdaad 'objecten' zullen blijken te zijn. Dit vormt een

kanttekening bij de agential cut in het meetproces, waar we in hoofdstuk 5 ook op terugkomen.

Een vierde probleem betreft Rouse' vreemde spagaat tussen epistemologie en ontologie dat

deels terug te voeren is op zijn ongeëxpliciteerde transcendentale wortels. Rouse zet zich, zoals we

in hoofdstuk 1 zagen, fel af tegen de epistemologie en beziet het als een onrealistische, onmogelijke

discipline. Kant, daarentegen, is epistemoloog bij uitstek, in zijn onderzoek naar de inherente

begrenzingen van ons kenvermogen en wat dat betekent voor de aard en de mogelijkheid van

objectieve kennis. Hij vervangt vanuit die motivatie het theocentrische kennismodel dat directe en

volledige zintuiglijkheid tot norm verheft, door een antropocentrisch kennismodel. Daarin staat ons

begrippelijk vermogen als spil van het denken centraal. Het is pas vanuit het standpunt van de

epistemische condities dat Kant spreekt over objecten en ontologie. Kant maakte ontologie

ondergeschikt aan epistemologie: niet in de zin dat wat er is, slechts schijn zou zijn; wel in de zin

dat wat we kunnen weten over ontologie, een functie is van het kenapparaat waarmee we zijn

toegerust. Het negeren of niet bewust zijn van de beperkingen van dat kenapparaat leidt tot

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 151

Page 166: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

cognitieve dwaling.

Rouse stelt, zoals eerder besproken, evenmin het bestaan van objecten in vraag, omdat hij ze

als voorwaarde voor alle denken aanneemt. Hij ageert wél tegen filosofische doctrines die menen

dat we geen daadwerkelijke toegang hebben tot de dingen 'zoals ze zijn'. Tegelijkertijd is hij

consequent in zijn schijnbare gelijkstelling van bestaan aan betekenis: dat wat “exists depends upon

the field of meaningful interaction and interpretation within which things can be encountered”

(1987: 160). Ondanks zijn expliciete verbintenis aan de doctrine dat wat bestaat niet afhankelijk is

van onze interpretatieve praktijken, lijkt zo'n gelijkstelling die verbintenis behoorlijk uit te hollen.

Zo komen we tot de conclusie dat, op het moment dat Rouse uit de kast lijkt te komen als

transcendentaal idealist, zijn werk tegelijk transcendentaal realistische tendenzen vertoont. Hoe die

te verzoenen is onduidelijk op basis van wat we tot nog toe hebben gezien. In het volgende en

laatste hoofdstuk, wanneer we selectief ingaan op Rouse' heideggeriaanse en brandomiaanse-

hegeliaanse wortels, zien we hoe we het probleem van epistemologie, ontologie en betekenis, op

een andere manier kunnen concipiëren om het wellicht onschadelijk te maken.

4.5 Conclusie

De verduidelijking van de constitutie van het object begint met het besef dat objecten niet de

metafysische basiseenheid van de werkelijkheid vormen. Rouse geeft die rol aan fenomenen. Zo'n

fenomeen is, volgens één opvatting, de praktische onderzoekscontext en omvat niet enkel het te

bestuderen object, maar ook alle zaken die betrokken zijn bij dat bestuderen. Vervolgens benadrukt

Rouse dat in dat fenomeen een subject- en objectpool worden geconstitueerd middels een

meetproces. Hij werkt dit uit aan de hand van Karen Barads termen van intra-actie en agential cut.

De rol van het meetproces is reductionistisch, in de zin dat een aspect van onze omgeving 'vertaald'

wordt in termen van een ander aspect. De keuze hoe we meten, is belangrijk. Er staat in die keuze

iets op het spel, at stake, namelijk: hoe we kunnen interageren met het issue in kwestie, en dus wat

we te weten kunnen komen over het issue. Dit heeft uiteindelijk betrekking op wat we kunnen

begrijpen over zijn plaats in de wereld, en ultiem ook over onze plaats daarin, en over onszelf.

Het tweede luik van het hoofdstuk betreft een kritische interpretatie die ernstige

kanttekeningen over de coherentie van Rouse' project tot gevolg heeft. Enkele problemen die ook

terugkomen in het volgende en laatste hoofdstuk hebben betrekking op de verhouding tussen kennis

die universeel zegt te zijn en de nadruk op haar lokale ontstaanscontext; op hoe objecten die in

fenomenen geconstitueerd worden, tóch over de grenzen van een fenomeen herkenbaar zijn; op de

aard van constitutie als gradueel of discreet; en op Rouse' vreemde omgang met epistemologie en

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 152

Page 167: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 4: De constitutie van het object en de rol van de praktijk

ontologie en betekenis. Deze problemen zijn ten dele op te lossen, en alle niet onoverkomelijk.

Voorts blijkt Rouse' werk impliciete, maar duidelijke transcendentale trekken te vertonen in

zijn begrippen van 'fenomeen' en 'praktijk'. Dit besef lost enkele tegenstrijdigheden op rond die

begrippen. De verheldering heeft echter eveneens een fundamenteel probleem tot gevolg. Rouse

verklaart niet hoe het transcendentale en het empirische met elkaar verbonden zijn—terwijl hij

andere denkers verwijt niet te verklaren hoe hun nomologische of causale idealiteiten ooit een deel

kunnen zijn van de wetenschapspraktijk. Hij blijkt hun probleem qua vorm te reproduceren: Rouse

installeert, in zijn poging om de wetenschapspraktijk als normatief én causaal te verklaren,

ongewild opnieuw een breuk tussen, in zijn geval, het transcendentale en het empirische domein.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 153

Page 168: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

I claim that causal intra-actions are implicit determinations of the object-system measured (of its identifying boundaries as well as the properties and capacities ascribable within those bounds). There is an air of

apparent paradox to claims that the implicit is more fundamental than the explicit. That a normor a boundary is implicit within an intra-action can only be vindicated by making it explicit.

Indeed, what was implicit can only be characterized as a now-explicit articulation of it;its having-been-implicit only emerges through explication.

Joseph Rouse – How Scientific Practices Matter, p. 291

In het vorige hoofdstuk bekeken we in detail wat 'constitutie' van het object inhoudt. In dit

laatste hoofdstuk stellen we dezelfde vraag, maar nu over het object: wat is het 'object' in het werk

van Rouse? Als structuur voor het hoofdstuk en afbakening van het onderwerp kiezen we voor

vragen die gaandeweg de vorige hoofdstukken rezen. In de eerste paragraaf bespreken we de relatie

tussen ontologie en betekenis, die we aan het einde van hoofdstuk 4 problematisch noemden. Ook

Jeff Kochan (2011) vindt dat, maar we beargumenteren dat hij de temporaliteit van de

wetenschapspraktijk over het hoofd ziet, wat leidt tot een onverdedigbare stelling over het werk van

Rouse. De weerlegging van zijn stelling wijst ons de weg uit Rouse' te weinig differentiërende

taalgebruik als het gaat over ontologie en betekenis. In de tweede paragraaf bespreken we de even

problematische relatie tussen ontologie en epistemologie. Rouse vermengt de twee zonder het aan te

geven of te rechtvaardigen, wat onduidelijkheid schept: spreekt hij nu over objecten zoals ze zijn of

over de objecten zoals ons kenvermogen ze heeft gevormd? Aan de hand van het expressivisme van

Robert Brandom zien we hoe hij in feite beide doet.

In de derde paragraaf geven we een antwoord op twee problemen. Ten eerste behandelen we

hoe objecten die in lokale fenomenen geconstitueerd werden, tóch over de grenzen van die

fenomenen herkenbaar zijn. Ten tweede bestuderen we of constitutie een gradueel proces of discrete

gebeurtenis is. We opteren voor het eerste en beargumenteren dat dit een significante verheldering

biedt van Rouse' beschouwing van de wetenschapspraktijk, onder meer omdat het de temporaliteit

van het object, de praktijk en ons begrip begrijpelijk maakt. In de vierde paragraaf gaan we in op

objectiviteit. Nu we het object, vergeleken met de representationalistische notie ervan, zo grondig

herzien hebben, moeten we ons afvragen welke rol objectiviteit nog speelt in de praktijk.

5.1 Martin Heidegger en de relatie tussen existentie en essentie

In deze paragraaf tasten we Rouse' heideggeriaanse wortels af. We wijzen op de

deconstructie van de subject-object-ontologie van wetenschap, en hoe die zich verhoudt tot wat

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 154

Page 169: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

Rouse zelf probeert te tonen. We bespreken voorts een zeer recent artikel van Jeff Kochan (2011),

waarin de auteur Rouse ervan beschuldigt een cruciaal onderscheid over het hoofd te zien dat

Heidegger maakt qua 'zijn'—tussen existentie en essentie—en zich aldus te bezondigen aan een

onterechte gelijkstelling van betekenis en bestaan. We weerleggen Kochans belangrijkste stelling.

Al doende tonen we hoe in de wetenschapspraktijk de relatie tussen existentie en essentie, maar ook

existentie op zich, hermeneutisch en dus door en door temporeel is. Het heft de spagaat op of Rouse

nu praat over objecten of over de betekenis van objecten.

5.1.1 Ontologie vs. ontologieën

Rouse haalt een groot deel van zijn inspiratie qua belang van ontologie bij Heidegger

(bijvoorbeeld Rouse 2005b: 130). Hij wijst in navolging van de laatstgenoemde, maar ook van

Husserl (zie ook paragraaf 4.2.3.3), op de onwenselijke mogelijkheid dat de steeds verdergaande

wetenschappelijke, theoretische articulatie het fundamentelere, praktische besef van onze omgeving

verdringt.1 A fortiori zouden we tot de conclusie kunnen komen dat de wijze waarop het object zich

theoretisch kenbaar maakt, de onderliggende, meest werkelijke of authentieke wijze is.

Dit proces van het zich langzamerhand afwenden van interactie met de objecten wordt in de

hand gewerkt door de uitgebreide theoretische en verbale articulatie. Het gevaar is dat we niet

langer praten over de wereld, maar praten over het praten en onszelf verliezen in onze theoretische

constructies: “the development of science continually closes off the possibility that entities

themselves might resist our familiar ways of encountering and talking about them” (Rouse 2005b:

130). Rouse' instigatie op het principe van normative accountability in plaats van accountability to

norms is vanuit eenzelfde zorg geformuleerd, zoals we opmerkten in hoofdstuk 2, alsook zijn verzet

tegen wat hij noemt epistemic ascent. De remedie is het besef dat het wetenschappelijk wereldbeeld

niet per definitie hét wereldbeeld is. Dit wereldbeeld moet volgens Heidegger gegrond worden in

een fundamentelere ontologie, die de filosofie moet voorzien (Rouse 2005b: 130).

In het kader van Rouse' werk klinkt deze noodzaak paradoxaal. In bepaalde opzichten staat

Rouse' werk zelfs loodrecht op dat van Heidegger. Rouse zelf beseft dat ook. Hij zet uiteen (1987:

73-80) hoe Heidegger de wetenschap zag als een decontextualiserende activiteit die omwille van die

decontextualisatie niet daadwerkelijk betrekking heeft op de betekenis van het zijn. Rouse verwijt

Heidegger echter dat hij wetenschap, zoals zijn tijdgenoten, opvatte als gekenmerkt door theorie in

plaats van door praktische activiteit. Deze overtuiging voert Rouse als rechtvaardiging aan voor de

1 In meer Heideggeriaanse termen: dat we wat voorhanden is als fundamenteler gaan beschouwen dan dat wat terhanden is (Guignon 2006: 10-12).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 155

Page 170: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

manier waarop hij Heideggers inzichten verwerkt in zijn eigen oeuvre (1987: 73-80).

Rouse zelf is, gegeven wat we zagen in de vorige hoofdstukken, bezig met filosofie over

wetenschap die niet zozeer een metafysische basis wil geven aan wetenschap als wel wil proberen

te begrijpen wat wetenschap doet. In dat proces komt hij tot een karakterisering van wetenschap als

de praktijk die zich bezighoudt met ontologie. In tegenstelling tot Heidegger maakt Rouse geen

expliciet onderscheid in vormen of modi van ontologie; enkel ziet hij objecten en subjecten als

afgeleide entiteiten van het fenomeen. Filosofie, in elk geval in het werk van Rouse, voorziet dus

helemaal niet in een funderende, fundamentelere ontologie voor de 'afgeleide' (Frede 2006: 58)

ontologie die de wetenschap voorstelt.

Waar Rouse echter wel meer in lijn staat van de heideggeriaanse erfenis, is in de uitwerking

van hoe de subject- en objectpool worden geconstitueerd tijdens het meetproces, zoals we in het

vorige hoofdstuk bespraken. Daarmee erkent hij impliciet immers dat subject en object niet de

bouwstenen van de realiteit zijn; in het vorige hoofdstuk zagen we dat hij dat ook expliciet ontkent,

en fenomenen deze funderende rol geeft. Rouse deconstrueert aldus de zo vanzelfsprekende,

representationalistische ontologie, en toont dat deze wetenschappelijke structuur de werkelijkheid

niet beschrijft zoals ze ten gronde is.2

5.1.2 Kochan: Rouse' verkeerde interpretatie van Heidegger

Jeff Kochan (2011) stelt dat Rouse Heideggers werk op cruciale punten verkeerd verstaat.3

Hij stelt dat Rouse geen coherente ontologische positie inneemt, omdat hij Heideggers gebruik van

de term 'zijn' niet polysemisch opvat (Kochan 2011: 83) en er verkeerdelijk slechts één betekenis

aan geeft. Die eendimensionale interpretatie die Rouse geeft aan 'zijn' doet Kochan twijfelen aan de

realistische strekking van zijn eigen werk: At the heart of this confusion is Rouse's failure to distinguish the minimal realist doctrine that entities exist independently of our interpretations of them from the more ambitious realist doctrine, typical of scientific realists, that the determinate properties of such entities also exists [sic] independently of our interpretations. (Kochan 2011: 82)

Heidegger gebruikt, teneinde wel zo'n onderscheid te kunnen maken, de termen van existentie en

essentie. Het komt overeen met het onderscheid tussen weten dat iets bestaat enerzijds en weten

hoe het bestaat en wat het is anderzijds. Over het eerste hoeven we niet te twijfelen; het tweede is

2 Later in dit hoofdstuk gaan we, mede aan de hand van Robert Brandom, in op de moeilijkheid om iets te zeggen over wat er komt voordat we leren te denken in object en subject: kunnen we daar wel iets over zeggen? Dit resoneert ook met onze discussie van de transcendentale aard van het fenomeen in paragraaf 4.4: over het transcendentale fenomeen, dat op een of andere wijze voorafgaat aan het empirische, kunnen we niet spreken. Wel kunnen we spreken over het empirische, maar dan in termen die al een subject- en een objectpool impliceren.

3 Kochan haalt niet alleen zogenaamde misverstanden aan, maar wijst ook op een foutieve verwijzing die de interpretatie van Rouse sterk (de verkeerde richting op) gestuurd zou hebben (2011: 100).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 156

Page 171: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

waar onze aandacht op gericht is: “Rouse mistakes the legitimate identification of an entity's

meaning with its essence for the illegitimate identification of its meaning with its existence”

(Kochan 2011: 98). Door dit onderscheid te maken kan Heidegger komen tot een karakterisering

van dat wat de wetenschap onthult, namelijk essenties of betekenis, als “reality”, terwijl “the real”

zich onttrekt aan de wetenschappelijke ontologie van subject en object (2011: 95).

5.1.2.1 Kochans verkeerde interpretatie van Rouse

Kochan staat voor hetzelfde raadsel als wij, geconfronteerd met de vraag hoe Rouse de

betekenis van iets kan assimileren met het bestaan ervan. Waar hij echter aan voorbijgaat, en wat

licht kan werpen op zijn probleem met Rouse, is het besef dat het in de wetenschapspraktijk

helemaal niet zo is dat er geen twijfel bestaat over wat er bestaat. Anders gezegd: de vraag naar het

bestaan van een specifieke entiteit is een vraag die Rouse niet bij voorbaat positief wil

beantwoorden. Dat wetenschappers hun aandacht ergens op richten, is enkel bewijs voor hun

vermoeden dat het bestaat; daarmee weten we nog zeker of hun vermoeden klopt.

Kochan bespreekt de casus van TRH4 die Rouse (in 1987: h5) tot in detail uitwerkt om de

finesses van zijn ontologische visie te illustreren. De hamvraag, zowel in de toenmalige

wetenschapspraktijk als in Rouse' filosofische bespreking ervan, is “whether TRH actually denoted

a thing rather than an unstable artifact of the investigation” (Rouse 1987: 163). Kochan valt over de

begrippen die Rouse gebruikt in het bespreken:According to Rouse, the difference between an unstable artefact and a thing is that a chemical structure can be attributed to the latter. Once biochemists succeeded in attributing a chemical structure to what Rouse also refers to as 'the stuff in the fractions,' that stuff was no longer an unstable artefact but manifest [sic] itself as a genuine 'substance.' Hence, Rouse distinguishes between 'unstable artefacts' and 'stuff,' on the one hand, and 'things' and 'substances,' on the other, arguing that only the latter can be properly recognised as candidates for existence. … It seems more reasonable to say that the terms refer to something about which we can say that it is but not what it is, because what it is has not yet been determined by the biochemists who have taken it as their object of study. (Kochan 2011: 94, cursivering in het origineel)

Kochan maakt dus bezwaar tegen de erkenning dat wetenschappers niet altijd zeker zijn dat wat ze

onderzoeken—in termen van hoofdstuk 3: het intentioneel object waarop ze gericht zijn—geen ruis

zal blijken te zijn. Zo'n issue kan bijvoorbeeld een artefact van de onderzoeks- of experimentele

opzet blijken te zijn; Kochan wil voor dergelijk voortschrijdend inzicht echter geen ruimte laten.

Anders uitgedrukt: Kochan sluit bij voorbaat uit dat een intentioneel object een illusoire entiteit kan

blijken te zijn, of dat waargenomen 'eigenschappen' van de entiteit in wezen blijken toegeschreven 4 TRH staat voor “thyrotropin releasing hormone” en “[its] name was originally bestowed upon whatever was

psyhiologically active (in this case stimulating the pituitary glands of rats to produce and release thyrotropin) in certain chromatographically isolated fractions of the hypothalami of sheep or pigs. But it was an open question whether TRH actually denoted a thing rather than an unstable artifact of the investigation” (1987: 163).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 157

Page 172: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

te moeten worden aan andere (al dan niet reeds gekende) entiteiten.

Deze soort van 'falen' van het intentioneel object hebben we in hoofdstuk 3 herhaaldelijk

besproken. Rouse besteedt er doorheen zijn werk uitgebreid aandacht aan. Dat Rouse de term 'zijn'

als vanzelfsprekend zou aannemen (Kochan 2011: 83), of zich niet bewust zou zijn van de

ontdubbeling van de term in 'existentie' en 'essentie', is op basis van die voortdurende aandacht te

betwisten. Rouse is zich juist bewust van mogelijke manieren waarop een issue anders kan blijken

te zijn dan verwacht. Een eerste manier betreft het besef dat het issue anders is—een andere

structuur, andere kenmerken en eigenschappen, andere werkzaamheid heeft—dan we dachten. Een

tweede manier gaat precies om het bestaan zelf van het issue.

De vraag naar het bestaan is een test voor een entiteit waarin het wel degelijk kan falen. Het

is een mogelijkheid waaraan Kochan volledig voorbijgaat. In dat opzicht is het bestaan van dingen

volstrekt niet evident; Kochans aanname is dus ongeoorloofd. De manier waarop een issue kan

falen, zagen we al in hoofdstuk 3, is bekeken vanuit de wetenschapspraktijk zeer goed te begrijpen.

Temporaliteit is een essentieel kenmerk van de wetenschapspraktijk. We zijn er gericht op het

inherent ongekende, we werken constant op de grens van wat we kennen en wat (nog) niet. Wat we

nog niet kennen, maar beter willen leren begrijpen, proberen we te benaderen met ons interpretatief

kader dat onze omgeving, inclusief onze kennis, vormt; we doorlopen de hermeneutische cirkel,

zonder dat we een garantie hebben voor de uitkomst. Zoals het gekrabbel op een oud stukje papier

bij nader inzien (en vergeleken met andere oude bronnen) betekenisloos kan blijken te zijn—en er

dus geen sprake is van het bestaan van een tekst—kan onze interpretatie van iets dat een interessant

ding lijkt te zijn, resulteren in de conclusie dat het helemaal geen ding was. Precies in de

wetenschapspraktijk is het bestaan van iets niet evident. Precies daar kunnen we het bestaan van iets

dat we veronderstellen er te zijn of te bestaan, niet onproblematisch achten en zomaar aannemen.

In tegenstelling tot hoe Kochan het doet uitschijnen, refereert Rouse overigens ook wel

degelijk expliciet aan Heideggers notie van existentie. Hij doet dat, niet onbelangrijk, net in het

kader van de besproken mogelijkheid van 'falen' van het zijn: “Existentia instead has its own …

distinctive possibilities for success and failure” (2010: 19). Deze mogelijkheid tot falen moeten we

opvatten als het feit dat een issue een illusoire entiteit kan blijken te zijn. In termen van hoofdstuk 3

gesteld: het betreft dan de resolutie van het issue die geen constitutie van een object tot gevolg

heeft, omdat er niets blijkt te zijn. Waar we ons op richtten in onderzoek, kan een effect blijken te

zijn van iets dat we al kenden, of van iets anders dat wel bestaat. Waar spontane generatie

bijvoorbeeld als fenomeen eeuwenlang een waardevol onderzoeksonderwerp was, loste het

langzaam op bij ontdekkingen als die van de microbe, die op een verstrekkendere en uiteindelijk

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 158

Page 173: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

overtuigendere manier konden verklaren waarom bijvoorbeeld melk in yoghurt verandert.5 Een

ander voorbeeld betreft flogiston, en hoe die substantie gaandeweg toch geen substantie bleek.

5.1.2.2 Is Rouse een realist of antirealist?

Niettemin volgt Rouse Heideggers stelling dat existentie voorafgaat aan essentie (Kochan

2011: 98, 100). We kunnen eveneens enige credibiliteit toekennen aan Kochans nadruk dat de

wereld bestaat. Dat Rouse het bestaan van specifieke entiteiten openlaat, houdt niet in dat hij het

bestaan van dingen als dingen in twijfel trekt, dat hij empirisch idealist zou zijn. Merk op dat we in

onze dagdagelijkse omgeving doorgaans veel minder vaak geconfronteerd worden met dingen die

achteraf blijken illusoir te zijn. Dat komt door het karakter en doel van wetenschap: het kennen van

het nog onbekende. Onze dagdagelijkse omgeving huist hoofdzakelijk dingen waar we vertrouwd

mee zijn.

Het voorafgaan van existentie aan essentie in de wetenschapspraktijk kan echter nog steeds

onproblematisch geacht worden, ook als we de mogelijkheid van 'existentieel falen' openlaten. Als

we het 'voorafgaan' cyclisch opvatten—zo paradoxaal als een 'cyclisch voorafgaan klinkt'—lost het

probleem zichzelf op. De relatie tussen existentie en essentie kunnen we verduidelijken als een

soort drie-stappen-plan: we vermoeden dat iets bestaat, we pogen het te onderzoeken, en uit de

voortgang van dat onderzoek—het al dan niet succesvol kunnen manipuleren van de entiteit of het

al dan niet kunnen beschrijven van het gedrag ervan in termen van eigenschappen die de willekeur

of het moment overstijgen—abduceren we dat het inderdaad gaat om iets dat bestaat, of niet. Dit is

in wezen een hermeneutische beweging die existentie in zekere zin ook tot iets temporeels maakt.

We kunnen het bestaan van een entiteit dus herkennen en valideren als voorafgaand eraan pas nadat

het ook ter discussie heeft gestaan.

Overigens is Kochan, die Rouse onzorgvuldigheid verwijt, zelf onzorgvuldig in de

formulering van zijn bezwaren tegen Rouse' woordgebruik. Een voor de hand liggende interpretatie

van de “unstable artefacts” enerzijds en anderzijds de “things” of “substances” die Kochan in zijn

citaat aanhaalt, is dat ze beide candidates for existence zijn. Omdat Kochan de mogelijkheid dat iets

kan falen qua 'bestaan', bij voorbaat echter al uitsluit, ziet hij niet dat de status van beide onzeker is

vóór onderzoek. Hij lijkt ervan uit te gaan dat we al weten welke de echte dingen zijn, en welke de

artefacten of illusies; hij ontkent dus de fundamentele temporaliteit van de wetenschapspraktijk. Hij

ziet niet dat beide categorieën een validatie nodig hebben, omdat ze beide initieel slechts

5 Bruno Latours bespreking van de ontdekking van de microbe is de moeite van het lezen zeker waard (1999a: h5). Zijn behandeling daar is in feite een herneming van (Latour 1993).

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 159

Page 174: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

'kandideren voor bestaan'. Kochans woorden ('candidates for existence') hebben dus een betekenis

die hem ontgaat, maar voor Rouse wel degelijk significant is. Wat we als onstabiele artefacten

bestempelen is immers in pre-wetenschappelijke fase niet essentieel verschillend van dingen; het is

de omgang ermee dat de ruis moet uitsluiten en aan de dingen hun status verleent. In termen van

hoofdstuk 3 en 4: het is pas als het issue de maat wordt genomen, dat het geconstitueerd wordt tot

object.

Aangezien Kochan hier niet bij stilstaat, trekt hij de conclusie dat Rouse een verwarde realist

moet zijn. Vanuit Kochans perspectief is dat begrijpelijk. Enerzijds verwerpt Rouse dat entiteiten

onafhankelijk van onze praktijk zouden bestaan. Dit zien we in zijn gelijkstelling van betekenis aan

bestaan; op grond van die equivalentie en de premisse dat er enkel sprake van betekenis is binnen

de praktijk, bestaan er geen entiteiten onafhankelijk van onze praktijk. Anderzijds is het zo dat

“Rouse's own practical use of language demonstrates his tacit acceptance of the independence

claim” (Kochan 2011: 94). In de interactie met entiteiten is het immers zo dat sommige ervan

dingen zullen blijken te zijn, terwijl andere gedeconstrueerd worden tot artefacten. Voor Kochan is

Rouse dus “an antirealist in theory, but a realist in practice” (2011: 94).

5.1.2.3 Alternatieve formulering

We menen dat deze kwestie beter in andere termen te stellen valt dan in die van Kochan. We

karakteriseerden, tegengesteld aan Kochan, het voorafgaan van existentie aan essentie als zelf een

hermeneutische relatie, waarbij niet alleen 'essentie' begrepen moet worden, maar ook 'existentie'

getoetst moet worden aan de hand van hermeneutische interactie. Deze verheldering leidt ons tot

een tweede stelling: het is uiteindelijk de betekenis of essentie die we aan een entiteit toekennen die

ook het bestaan ervan impliceert. Dit houdt echter geenszins in dat de existentie van iets volgt

zuiver en alleen uit onze attributie ervan. Als ik beweer een roze olifant in mijn koelkast te hebben,

is dat niet genoeg om te concluderen dat er een roze olifant in mijn koelkast zit. Een dergelijke

attributie moet gegrond zijn in de praktijk van onderzoeken, in vraag stellen en meten; interactie

geeft ons (materieel-discursieve) redenen om de attributie al dan niet te maken.

Merk ook op dat het woord 'redenen' eigenlijk geen recht doet aan de praktische aard van de

attributie; die attributie is immers de interactieve resolutie van het issue of intentioneel object. Dat

bestempelden we in hoofdstuk 3 en 4 als een alternatieve formulering of duiding van constitutie.

Voorts moeten we beseffen dat de attributie—dus: de constitutie van een issue als object—

temporeel is. De attributie is immers onderworpen aan telkens verder onderzoek naar de waarde of

stabiliteit ervan. De uitkomst daarvan ligt daadwerkelijk open; het kan dat we moeten concluderen

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 160

Page 175: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

dat iets toch niet bestaat. In de wetenschapsgeschiedenis zijn er zo legio voorbeelden; eerder

noemden we bijvoorbeeld flogiston. Dit plaatst de tweede stelling in perspectief.

5.1.3 Existentie, essentie en temporaliteit

Wat we uit Rouse' receptie van Heidegger en onze weerlegging van Kochans kritiek kunnen

afleiden, is dat Rouse weinig expliciet onderscheid maakt tussen verschillende ontologieën als

verschillende manieren van zijn (zoals de representationalistische of wetenschappelijke tegenover

de praktische). Dat kan tot verwarring leiden. Niettemin erkent Rouse impliciet, in het aanvallen

van de subject-object-ontologie, dat de wetenschappelijke als fundamentele ontologie tekortschiet.

De fenomenen die hij aanduidt als primair, zijn verwant aan Heideggers ontologie van wat

'terhanden' (Guignon 2006) is in onze dagdagelijkse praktijk. De representationalistische ontologie

verhoudt zich tot die laatste als een specifieke articulatie van het bestaan die “seeks to maximize the

flexibility of the research enterprise itself” (Rouse 2005b: 136).

De representationalistische ontologie van subject en object dient dus een pragmatisch doel:

efficiëntie van wetenschappelijk onderzoek (Rouse 2005b: 136). Dat onderzoek is naar binnen

gekeerd ten dienste van zijn eigen voortgang, en is niet gericht op het zijn an sich.6 De praktijk

vervult de rol van datgene wat die voortgang mogelijk maakt, door in te staan voor de agential cut,

voor de praktische constitutie van het object. Tegelijk voorkomt deze gedeelde grond dat subject en

object begrepen worden als daadwerkelijk parallel bestaande sferen. Bemerk bovendien dat de

praktische constitutie van de agential cuts wijst op een thema van Heidegger (dat hij haalde uit zijn

receptie van Kant): temporaliteit als kenmerk of vorm van de praktijk. Het is deze vorm die de

filosofie moet blootleggen als het aan Heidegger ligt (Blattner 2006: 172). Het is de eigenschap van

temporaliteit die wellicht het sterkste middel is in het ondergraven van de representationalistische

ontologie en diens neiging tot kolonialisering van ons denken.

Het besef van het cruciale belang van temporaliteit en de implicaties ervan is niet eenvoudig,

want behoorlijk contra-intuïtief. Desondanks verheldert het Rouse' werk echter significant. Een

voorbeeld daarvan is zijn wat onhandige, te impliciete en paradoxale behandeling van ontologieën

en hantering van de begrippen van betekenis en bestaan. We interpreteerden de relatie tussen

existentie en essentie als een hermeneutisch verband, en toonden dat op die manier begrijpelijk

wordt hoe iets kan 'falen qua bestaan'. De onzekerheid van de wetenschapspraktijk is een direct

gevolg van het feit dat die zich richt op het onbekende en ernaar streeft haar begrip uit te breiden.

Het maakt haar temporeel; ze is gericht op wat we in de toekomst (kunnen) kennen. Ze richt zich op

6 Merk op hoe de kritiek van Edmund Husserl (1962) hier resoneert. Zie eventueel ook paragraaf 4.2.3.3.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 161

Page 176: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

intentionele objecten die in de lokale context significant lijken te zijn.

Nader onderzoek, dat de vorm aanneemt van een breed opgevat interactief meetproces, moet

doen uitschijnen waar we mee te maken hebben, én of we ergens mee te maken hebben. Dit

onderzoek constitueert objecten of doet issues verdwijnen. De idealistische bijklank is ongewenst,

maar is zeer moeilijk of zelfs helemaal niet te vermijden, en is te wijten aan het temporele karakter

van de praktijk. We weten simpelweg nog niet of we met daadwerkelijk bestaande entiteiten te

maken hebben als we ze voor het eerst treffen. Als we temporaliteit zo expliciteren, zien we dat

Rouse, precies dankzij die temporaliteit zo te benadrukken, de kiem van een vruchtbaar perspectief

biedt. Het is niet eenvoudig, maar weet in zijn conceptie van de relatie tussen essentie en existentie

wel recht te doen aan de toekomstgerichtheid van de wetenschapspraktijk en de ervaring dat we

regelmatig op onze oordelen moeten terugkomen.

5.1.4 Rouse' omgang met ontologie en betekenis verzoend

We bespraken hoe het volgens Kochan ontbrekende onderscheid tussen existentie en essentie

in het werk van Rouse, in feite duidt op Kochans verkeerde interpretatie. We zagen hoe niet alleen

de essentie, maar ook de existentie van objecten temporeel is, en dat dit juist een cruciaal kenmerk

is van de wetenschapspraktijk. Vervolgens duidden we hoe een hermeneutische benadering van de

essentie van een issue kan leiden tot de constitutie ervan tot object—en dus tot de attributie dat het

inderdaad daadwerkelijk bestaat. In wat volgt bespreken we het expressivisme van Robert

Brandom. Dat expressivisme, ook wel inferentialisme genoemd, heeft niet zozeer betrekking op

Rouse' wat verwarde en ongedifferentieerde relatie ontologie en betekenis, maar eerder op de relatie

tussen epistemologie en ontologie.

5.2 Robert Brandom en de relatie tussen epistemologie en ontologie

Het werk van Robert Brandom biedt een tweede manier van omgaan met Rouse' vreemde

vermenging van epistemologie, ontologie en betekenis. Het probleem dat we voor het eerst

beschreven in paragraaf 4.5, is de vraag wat objecten voor Rouse nu eigenlijk zijn. Zijn ze vooral

een construct van ons kenvermogen; bedoelt hij materiële dingen in de wereld; wil hij spreken over

de betekenis van objecten voor ons; of een mengeling van alle drie? In deze paragraaf bespreken we

zijn expressivisme, zeer beknopt en grotendeels in het vocabularium van Rouse. In het vorige

hoofdstuk zagen we al kort hoe Brandom—toen sprekend over Kant—de nadruk legde op de

expressieve of inferentiële dimensie van taal- en conceptgebruik, in plaats van de referentiële of

representationele. Zijn focus ligt dus op wat we kunnen uitdrukken en wat we kunnen doen met

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 162

Page 177: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

onze uitdrukkingen, eerder dan op hoe onze woorden elk voor zich een spiegelbeeld zijn van een

object in de wereld. Brandoms expressivisme laat ons toe om vanuit een iets ander perspectief te

kijken naar wat er in de wetenschapspraktijk gebeurt, en welke plaats objecten daarin innemen.

5.2.1 Expressivisme: wat we doen als fundamenteel

Brandom zet zich af tegen een empiricistische traditie die volgens hem te sterk de nadruk

heeft gelegd op de empirische of ervaringsbasis van onze kennis (2000: 23). Brandom ontkent

absoluut niet dat die belangrijk is, maar wijst op de cruciale rol van concepten in menselijke kennis.

Hij plaatst zich daarmee in lijn van Kant en Hegel. Concepten moeten we volgens hem (kantiaans)

opvatten als regels voor het denken. Bij Kant waren het regels om representaties te ordenen en

verbinden tot oordelen, zoals we leerden uit Brandoms “normative pragmatics of judgment”

besproken in hoofdstuk 4. Daar bleek al dat Brandom de nadruk legt op wat we doen als we

oordelen. Brandom ziet concepten als bouwstenen voor oordelen die tegelijk de regels zijn voor hoe

oordelen samenhangen, uit elkaar volgen en wel of niet met elkaar verzoenbaar zijn.

Hij gaat dus in tegen het cartesiaanse beeld van concepten als spiegelbeelden of

representaties van dingen die dan gecombineerd kunnen worden tot complexere representaties van

een stand van zaken in de wereld. Hij geeft een pragmatische beschrijving, waarbij de inhoud van

concepten wordt verklaard aan de hand van wat conceptgebruik ons in staat stelt om te doen, in

plaats van andersom (2000: 4). Conceptgebruik is expressivistisch. Expressie betekent making explicit what is implicit. This can be understood in a pragmatist sense of turning something we can initially only do into something we can say: codifying some sort of knowing how in the form of a knowing that. … [T]he notion of explicitness will be a conceptual one. The process of explicitation is to be the process of applying concepts: conceptualizing some subject matter. (2000: 7, cursivering in het origineel)

Het gaat dus om de poging om iets bevattelijk te maken voor gesprek, waar het er eerst enkel een

woordeloze praktijk was.7 Dit expliciteren werkt Brandom uit als een kwestie van conceptualiseren;

voor hem zijn concepten per definitie talig. Het is niet zo dat elk concept uitgedrukt moet zijn om te

bestaan, maar conceptgebruik an sich is maar begrijpelijk als we het plaatsen in het licht van

taalgebruik (2000: 6, 14). Het gaat is immers om het gebruik, om wat we met concepten doen; dat is

maar mogelijk in een praktijk die zich ook daadwerkelijk van die concepten bedient.

7 Brandom (2000: 8) drukt het contrast zeer beeldend uit tussen de geest als iets dat representeert of de geest als iets dat een belichting vormt, iets expliciet maakt: “To the Enlightenment picture of mind as mirror, Romanticism opposed an image of the mind as lamp.”

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 163

Page 178: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

5.2.1.1 Expressivisme: expressie als overgang tussen het impliciete en expliciete

De notie van expressie vormt dus de overgang van iets dat we enkel impliciet weten of

kunnen (zoals zwemmen) naar iets dat we kunnen expliciteren, iets dat we kunnen uitdrukken in

termen, náást het feit dat we het kunnen doen (zoals zeggen wat je doet als je zwemt). De minimale

definitie die Brandom aan het impliciete en het expliciete geeft, is respectievelijk “only potentially

expressible” en “actually expressed” (2000: 16).

Bemerk dat deze termen de mogelijkheid van niet-conceptuele explicitatie of expressie open

laat. Ook al richt Brandom zelf zich nadrukkelijk op het conceptuele, toch laat hij impliciet ruimte

voor andere invullingen: “Where, as here, explicitness is identified with specifically conceptual

articulation, expressing something is conceptualizing it: putting it into conceptual form” (2000: 16).

We denken, in het licht van de voorgaande hoofdstukken, aan materiële expressie. In hoofdstuk 4

bespraken we agential cuts. Die maken een meetproces mogelijk, door subject (wie meet) lokaal te

scheiden van object (wat gemeten wordt). Tijdens dat meetproces veroorzaakt de intra-actie tussen

beide polen een markering op de subjectieve pool, het meetapparaat. In feite is dit ook een expressie

van een eigenschap, object of mechanisme die of dat voorheen impliciet in het fenomeen aanwezig

en werkzaam was—die 'potentieel uitdrukbaar' was. We hebben die (dat) middels een specifieke

experimentele opzet duidelijk zichtbaar of tastbaar hebben gemaakt: we zorgden dat ze (het) door

de intra-actie ons speciaal daarop afgestelde meetsysteem zou markeren.

5.2.1.2 Expressivisme: logica

Brandom wijst echter niet alleen op de (conceptuele) explicitatie van iets dat voorheen

impliciet was in de praktijk. Hij geeft eveneens een nogal ongewone, expressivistische

karakterisering van de rol van logica. Die is echter zeer instructief voor het begrijpen hoe een

praktijk, dus de interactie in een omgeving, kan sturen wat we kunnen zeggen en doen oftewel

normatief of bindend kan zijn—een centraal vraagstuk van Rouse.

Logica is het instrument dat ons helpt om inferenties die volgen uit onze explicitaties, te

traceren. Een explicitatie was een conceptuele uitdrukking van iets dat we voorheen enkel deden, en

niet konden zeggen. Waar we voorheen enkel konden zwemmen, kunnen we nu ook zeggen wat we

doen als we zwemmen: we trappelen met onze benen en we bewegen onze armen afwisselend als

halve manen door het water. Evenzo konden we voorheen voetballen; nu kunnen we ook

beschrijven hoe we trappen, met welk deel van de voet en waar we de bal op richten. Een inferentie

die logica toelaat, is van de locaties van beide sporten (het water en het voetbalveld) naar de

onmogelijkheid van beide sporten tegelijkertijd te beoefenen. In plaats van door te proberen beide

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 164

Page 179: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

sporten tegelijk te doen, kunnen we die onmogelijkheid leren kennen door haar af te leiden uit de

conceptuele expressie van beide.

Tot zover is de beschrijving van de rol van logica algemeen aanvaardbaar. Brandom kan

vermoedelijk op minder bijval rekenen in zijn aanduiding van de normatieve autoriteit van logica.

Die ligt niet in haar formele vorm, maar juist in de impliciete praktijk die ze helpt tot uitdrukking te

brengen. De afleiding dat het onmogelijk is om tegelijk te zwemmen en te voetballen is geldig,

maar niet vanwege het onderliggende inferentieschema; ze is geldig vanwege de materiële,

praktische onmogelijkheid om inderdaad tegelijk te zwemmen en te voetballen. Welbeschouwd is

het logische vocabulaire een expressie van handelingsmogelijkheden die we hebben in de praktijk

en welke combinaties (in één persoon op één tijdstip) mogelijk zijn. Natuurlijk, doorgaans wenden

we logica aan als zelfstandig instrument; we nemen de correctheid van inferenties aan op basis van

het inferentieschema. In dagelijks gebruik is dat voldoende. Als we echter willen verklaren waarom

inferenties correct zijn, moeten we wél terug naar (wat impliciet is in) de materiële praktijk.

Brandom benoemt deze expressieve visie op logica als 'semantische zelfbewustwording'

(2000: 20).8 Een tweede voorbeeld kan nog meer duidelijkheid scheppen. Het voorbeeld is een

klassieke inferentie, een simpele modus ponens: Alle mensen zijn sterfelijk / Socrates is een mens /

Socrates is sterfelijk. Het schema van de inferentie kunnen we als volgt expliciteren: voor alle x

geldt P; welnu, Socrates is x; dan geldt voor Socrates P. Of nog simpeler: a impliceert b; welnu, a;

dan ook b. 'Semantische zelfbewustwording' mag dan wat bombastisch klinken, toch is het niet

slecht gekozen. We hebben immers leren uitdrukken wat we doen (de explicitering van het

inferentieschema) als we zeggen (Socrates is sterfelijk) wat we doen (de impliciete kennis dat

Socrates sterfelijk is, omdat alle mensen in onze omgeving dat blijken te zijn). De uiteindelijke

oorsprong van de normatieve autoriteit van logica, benadrukt Brandom, ligt bij de impliciete

afleiding en niet bij het inferentieschema. De formalisering is immers slechts een explicitering van

die impliciete normatieve binding door de praktijk (2000: 30).9

5.2.2 Verhelderende parallellen met Rouse' werk

Inmiddels kunnen we zien hoe het expressivisme van Brandom bruikbaar is voor Rouse. Aan

het einde van de vorige paragraaf vermeldden we dat Brandom vooral bruikbaar is voor Rouse'

complexe omgang met epistemologie en ontologie. Toch is hij ook nuttig voor het begrijpen van de 8 Daarin en in de volgende zinnen wordt de hegeliaanse inspiratie van Brandom duidelijk.9 Eigenlijk zouden we 'slechts' beter tussen aanhalingstekens plaatsen, omdat formalisering wel degelijk een

onvoorstelbare rijkdom in redeneren met zich meebrengt (zie ook 2007b: 26, 27). Zoals we eerder al opmerkten bestaat het gemak van logica er immers in dat we iets veel sneller kunnen zeggen en afleiden dan we het kunnen doen of ervaren.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 165

Page 180: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

relatie tussen existentie en essentie. Het argument is niet evident, maar we vinden het niettemin

verhelderend. In paragraaf 5.1 beschreven we hoe iets kan 'falen qua bestaan'. Existentie is, in de

wetenschapspraktijk, niet evident. De wijze waarop we 'bestaan' toch—temporeel—kunnen

attribueren aan iets, is door zijn essentie te vatten, oftewel wat voor eigenschappen het heeft. Dat

'vatten' doen we door praktische interactie, die in wezen een constitutief meetproces is, wat voor

vorm ze ook aanneemt. Het is dus door de hermeneutische oefening (de interpretatie van een

essentie), dat we een oordeel kunnen vellen over het bestaan van iets. Brandom geeft ons het

vocabularium om de relatie tussen existentie en essentie te herformuleren.

Ten eerste kunnen we door zijn werk duidelijk zien dat ons conceptuele vermogen een

belangrijk instrument is, een instrument te midden van andere instrumenten voor interactie en

constitutie. Conceptuele explicatie laat immers toe iets uit te drukken wat voorheen impliciet was;

een explicitatie kan makkelijk vergeleken, gecontrasteerd of anderszins in verband gebracht met

explicitaties van andere situaties. Oftewel: conceptuele explicitatie maakt logische inferenties

mogelijk, en die kunnen heel veel heel snel en bondig uitdrukken. Ze kunnen dat bondiger en

efficiënter dan de gemiddelde markering binnen een verfijnd experimenteel systeem dat veel tijd en

moeite kost om te bedenken, ontwikkelen en/of te bouwen. Dat inferenties normatief zijn voor ons

denken komt niet door hun formele schema's maar gaat juist terug op die materiële, impliciete

praktijk. Brandoms expressivisme veronderstelt dus een nauw verband tussen het materiële en het

discursieve in een praktijk.

Ten tweede, gerelateerd aan het eerste, biedt het expressivisme een derde weg naast de

dichotome visie op objecten enerzijds als (representationalistische) entiteiten waarvan enkel de

concepten nog moeten worden geconstitueerd; en anderzijds als entiteiten die geen significante

materiële basis hebben. Toegepast op de wetenschapspraktijk laat het expressivisme toe materialiteit

te erkennen als datgene wat impliciet aanwezig en werkzaam is in onze interactie ermee. Tegelijk

spreekt het zich niet uit over de specificiteiten die die materialiteit heeft bezijden de vorm die we

het toekennen in onze explicitering ervan.10

De vorm die explicitatie van interactie in de wetenschapspraktijk aanneemt, is die van het

object. Daarmee geeft Brandom aan dat spreken in termen van objecten nuttig is (zoals ook logische

inferentieregels nuttig zijn). De definities waarmee we hen omschrijven, de eigenschappen die we

hun toekennen en de grenzen die we tussen hen trekken, zijn echter niet te beschouwen als wat ze 10 Een vraag die we in hoofdstuk 2 al eens benoemden, is die naar toetsing van onze uitspraken. Als we aannemen dat

ons conceptgebruik een explicitatie is van wat we al doende, dus impliciet, reeds wisten of konden, hoe kunnen we dan weten of onze explicitatie juist is? In het bestek van deze scriptie gaan we daar niet verder op in, maar we kunnen wijzen op; en op een pragmatisch oordeel dat kijkt of de explicitatie toelaat om lokale praktische doelen te bereiken.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 166

Page 181: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

ten gronde zijn. In termen van 'essentie': hun essentie ligt niet in onze abstracties en

decontextualiseringen van aspecten van praktische interactie. Hun essentie ligt in die interactie, in

wat ze ons toelaten om te doen. Het is dan niet dat ene object dat ons een handelingsmogelijkheid

geeft; het is wat Rouse zou noemen het alignment11 van allerlei materiële én discursieve

omstandigheden die het veld van handelingsmogelijkheden creërt. Rouse' en Brandoms werk als

coherent geheel interpreterend: spreken in termen van objecten is een statische expressie van die

praktische dynamiek.

Tegelijk wijzen we erop dat Brandom, naar post-constructivistische maatstaven, veel te

eenzijdig is in zijn focus: hij richt zich enkel op dat conceptgebruik en laat de materiële oorsprong

volledig terzijde, ondanks dat hij haar essentiële belang erkent (2000: 28, 155). Op dat vlak behoeft

zijn werk een betrekkelijk grondige aanpassing of verwerking als Rouse het succesvol voor eigen

doelen wil aanwenden. Daarover spreken we uitgebreider in paragraaf 5.5.

5.2.3 Rouse' omgang met epistemologie en ontologie verzoend

Indachtig Rouse' wat slordige omgang met epistemologie, ontologie en betekenis in zijn

spreken over het object, biedt Brandoms expressivisme een manier om de eerste twee dimensies te

verzoenen. Ontologie vatten we daarbij op als de studie van hoe de dingen werkelijk zijn, niet zoals

we ze kunnen kennen. Inderdaad, objecten zijn een construct van ons conceptuele kenvermogen. Ze

zijn onze uitdrukking of expressievorm voor materiële componenten van praktische interactie. Als

we dit aannemen, kan Rouse dus inderdaad zeggen dat de wetenschapspraktijk interageert met de

dingen zoals ze zijn in hun materialiteit én dat ons kenvermogen onze kennis vormt.

Deze epistemologische dimensie van Rouse' werk is aannemelijk, zij het niettemin

opmerkelijk omwille van zijn eigen verwerping van de epistemologie die we bespraken in paragraaf

1.3. Epistemologen pretenderen de metafysisch onmogelijke positie van buitenstaander te bezetten

en zo waardevolle conclusies te kunnen trekken over hoe kennisverwerving in de praktijk moet

verlopen. Het volgen van zulke voorschriften ziet Rouse bovendien als een belemmering voor

responsiviteit naar de lokale issues en stakes van de praktijk.

'Hoe komen we tot betrouwbare (wetenschappelijke) kennis' is echter slechts één

(belangrijke) deelvraag. Bemerk bovendien dat Rouse in wezen wel antwoord geeft op die vraag

doorheen zijn oeuvre, zoals in zijn bespreking van responsiviteit naar lokale issues en stakes.

Desondanks bezondigt hij zich niet aan die onmogelijke positie. Daarmee toont hij dat een anti-

representationalistische epistemologie mogelijk is én ondergraaft hij dus impliciet de houdbaarheid

11 In paragraaf 3.7, in het bijzonder in 3.7.2, kwam dit aan de orde.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 167

Page 182: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

van zijn categorische stelling tegen de epistemologie. Zijn principiële afwijzing van het gebruik van

de term maakt de zaak echter enkel complexer, omdat ze de impliciete—wat we doorgaans noemen

—epistemologische dimensies van zijn werk wegmoffelt en leidt tot interpretatieproblemen.

'Hoe vormt ons kenvermogen onze kennis' is een andere epistemologische vraag. Rouse

gooit het kind met het badwater weg als hij reflectie hierover uitsluit omwille van bovengenoemde

categorische afwijzing. Het leidt tot een lacune in zijn werk, al zijn de impliciete bouwstenen voor

het antwoord over de vorming door ons kenvermogen aanwezig. Het expressivisme van Brandom

en zijn terminologie van expliciteren haalt Rouse zelf ook aan als hulpmiddel, maar niet voldoende,

precies omdat hij in de kramp schiet als het om epistemologie gaat. Als we objecten interpreteren,

zoals in de vorige paragraaf, als statische explicitaties van praktische dynamiek of interactie,

verdwijnt de kwalijke dichotomie van het object zoals het is en het object zoals ze ons voorkomt, en

worden epistemologie en ontologie twee zijden van één medaille.

Het object zoals wij dat kennen is immers geen representatie van het object zoals het is. Het

gaat niet om de tegenstelling tussen, bijvoorbeeld, een wazige foto en het object dat werd afgebeeld.

Eerder is de verhouding tussen de praktijk en het object die tussen het oneindig complexe raderwerk

van praktische interactie enerzijds en een tandwieltje dat een beetje geforceerd moest worden om

geïsoleerd te kunnen worden anderzijds. Het tandwieltje is materieel en 'echt'; het was impliciet

werkzaam in de praktijk. Het helpt ons om te spreken over wat er gebeurt in het raderwerk. We

moeten echter in het oog houden dat het raderwerk het niveau van belang is evenals het niveau dat

ons in staat stelt om dingen te doen. Zo is het ook met het object en de praktijk. Onze explicitatie is

dus geen slap aftreksel van het 'echte' object; ze is een manier van om te gaan met de 'echte' wereld.

Daarom concluderen we dat ons kenvermogen onze kennis weliswaar vormt, maar ons niet

verwijdert van het object van die kennis. Dat Rouse niet specificeert of hij over objecten in

ontologische of epistemologische zin spreekt en soms het een, soms het ander lijkt te doen, vormde

een probleem; door een interpretatie vanuit het expressivisme van Brandom lost het zichzelf op

omdat het een schijnprobleem blijkt te zijn.

5.3 Het object

In het voorgaande gaven we een verheldering van Rouse' onzorgvuldige omgang met

ontologie en betekenis; en ontologie en epistemologie. Uit de besprekingen van Rouse' werk in

relatie tot inspiratiebronnen Heidegger en Brandom kunnen we afleiden hoe en wat het object bij

Rouse is. Rouse thematiseert het object nergens als zodanig, maar soms gaat hij er zijdelings op in.

In deze paragraaf doen wij dat wel. Het leidt ons tevens tot een antwoord op de vraag of constitutie

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 168

Page 183: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

een gradueel proces of discrete gebeurtenis is. We opteren voor die eerste, tonen dat objecten

daardoor inter-fenomenale inferenties mogelijk maken en komen bovendien tot een verscherping

van onze interpretatie van issue uit hoofdstuk 3.

We moeten beseffen dat we, in termen van Brandom, gaan pogen om over het impliciete te

spreken. Dat voelt erg ongemakkelijk aan omdat we dat doen middels conceptgebruik, dat per

definitie expliciet is. Het werpt de vraag op of Rouse het daarom niet doet; wellicht ziet hij de

onmogelijkheid ervan in. Als hij dat echter meent, is dat op zich een relevante stelling. Wij willen

de mogelijkheid niet op voorhand uitsluiten en proberen het object toch te karakteriseren.

5.3.1 Het object en de verhouding tot Rheinbergers epistemic thing

Een manier om over het impliciete te spreken, is in termen van epistemic thing. Rouse haalt

de term bij Hans-Jörg Rheinberger (Rouse 2002a: 338). De term heeft voornamelijk betrekking op

de rol en het belang van het object in de voortgang van de praktijk; hij wijst dus op de temporaliteit

van zowel object als praktijk. Volgens Rheinberger is dit epistemisch ding datgene waarop

wetenschappelijk onderzoek gericht is. Het belichaamt een mogelijkheid tot uitbreiding en

differentiëring van de experimentele praktijk zoals die al gestabiliseerd en gekend is. Het benoemt

“something not yet adequately understood and articulated, yet sufficiently stabilized by the

technical conditions of experimental work to present an intelligible focus of inquiry” (2002a: 337).

Bemerk de overeenkomsten met onze interpretatie van issue als intentioneel object in hoofdstuk 3:

het is wat het denken en handelen van wetenschappers (normatief) bindt of stuurt doordat ze erop

gericht zijn; en vormt de focus voor verder onderzoek dat zal beïnvloeden hoe we onze omgeving

en onszelf begrijpen.

Naast delen van (of dingen in) onze omgeving die we al redelijk goed begrijpen en die

stabiel zijn in onze interactie ermee, zijn er dus dingen—intentionele objecten waarvan we denken

dat het dingen zijn; we weten het nog niet zeker—die mogelijkheden bieden voor onderzoek dat

gevolgen heeft voor hoe we onszelf en de wereld kunnen begrijpen. Zo'n epistemisch ding staat

voor die mogelijkheid. Rouse benadrukt dat het gaat om een reële mogelijkheid: ze is uitvoerbaar

en haalbaar, betekenisvol en heeft de potentie om ons begrip van de wereld en onszelf te

veranderen. Het eerste kenmerk waarborgt de continuïteit met wat we al weten of kunnen. Het

tweede verzekert ons dat de mogelijkheid betrekking heeft op onze lokale doelen en wat er op het

spel staat in onze praktijk. Het laatste is een uitdrukking van de hermeneutische cirkel: we

interpreteren een tekst of handeling of ding aan de hand van het kader dat onze omgeving biedt,

maar het gewonnen begrip doet ons ook het kader bijstellen. Bemerk dat dit al ons begrip temporeel

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 169

Page 184: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

maakt: in de tijd gewonnen en mogelijk ook over de tijd aangepast.

De onzekerheid die verbonden is met deze epistemische dingen of mogelijkheden, noemt

Rouse niet epistemologisch, maar ontologisch:Modally, they are not possible actualities (definite states of affairs that might or might not obtain), but actual possibilities (a present configuration of circumstances oriented toward an indefinite, partially open future). Normatively, they are possibilities in the sense that there is something at stake in their realization—not some definite, already articulated goal or value, but something that matters in ways we may not yet fully grasp. (2002a: 338)

Wat onderzoek blootlegt, is niet zozeer een al bestaand object, maar een toekomstig veld van

handelingsmogelijkheden, met nieuwe contextuele zekerheden en, voor zover we het kunnen

voorzien, nieuwe vragen die oprijzen rond het bereiken van onze doelen.12 Waar onderzoek op

gericht is, is dus niet, in de metafoor van daarjuist, het tandwieltje maar het complexe raderwerk. In

het bestuderen van het raderwerk leren we tandwieltjes te definiëren. Het leren definiëren van

tandwieltjes staat gelijk aan de resolutie van issues staat gelijk aan het markeren en meten staat

gelijk aan causale intra-actie, met andere woorden: aan de constitutie van het object.

5.3.1.1 Het object als functionele explicitatie ondergeschikt aan lokale doelen

Het object is 'echt' en relevant, maar we moeten ons afvragen met betrekking waartoe. Voor

Rouse staat de wetenschapspraktijk in een continuüm met de rest van onze levenspraktijk, en is het

een praktijk waarin we geconfronteerd worden met zinvolle mogelijkheden tot handelen en, finaal,

tot zijn. De praktische constitutie van een object door causale intra-actie, de explicitatie van wat

impliciet in de praktijk is, voegt het object als het ware toe aan het begrip van onze omgeving dat

we al hebben. Het einddoel is dan echter nog niet bereikt. Het object is nu immers deel van de basis

om andere lokale problemen en vraagstukken aan te pakken. Een experimenteel systeem is in zijn

voortbestaan “always differential, introducing variations on the established procedures and intra-

actions to allow the system to behave in new ways against a more established, well-understood

background” (2002a: 337).

Er is geen sprake van op de lauweren rusten bij de constitutie van een object, precies omdat

het object niet het doel is van wetenschappelijk onderzoek. Objecten zijn wellicht een microdoel,

maar op macroniveau zijn het slechts—zij het zeer vruchtbare, zelfs noodzakelijke—schakels in het

bereiken van doelen die de wetenschappelijke context overstijgen, zoals bijvoorbeeld het genezen

van kanker, nieuwe transportmogelijkheden of het ontwikkelen van een wereldbeeld. Uiteindelijk is

12 In paragraaf 3.2.2 bespraken we Rouse' voorbeeld, dat hij zelf bij Samuel Wheeler haalde, over de voetbalmatch die nog ontologisch ongedetermineerd is. De bespreking in deze paragraaf kan die voorgaande bespreking verder verhelderen.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 170

Page 185: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

het belangrijkste wat onderzoek toont, dus niet het object, maar “a field of not-fully-determinate

possibilities” om de wereld en onszelf te begrijpen en te ontwikkelen (2002a: 343). Het object is

dus een functionele, temporele explicitatie van wat impliciet is in praktische interactie in de wereld.

Het moet wel temporeel zijn; het betreft immers een uitdrukking van een dynamische situatie.

Bovendien schiet de uitdrukking per definitie tekort: ze is immers een statische uitdrukking. Alleen

al omwille van die aard zal de uitdrukking nooit volledig zijn en altijd om verder aanpassing

vragen. Het object als uitdrukking is dus door en door temporeel.

5.3.1.2 Het object als expressie van impliciete capaciteiten

De voorgaande, functionele, karakterisering van het object leunde al sterk op Brandoms

termen van explicitatie, expressie of uitdrukking. Rouse benoemt causale intra-acties als impliciete

determinaties zijn van het onderzoeksobject of objectsysteem:Brandom argues that all explicit articulations of norms rest upon and are accountable to norms implicit in practice; similarly, I claim that causal intra-actions are implicit determinations of the object-system measured (of its identifying boundaries as well as the properties and capacities ascribable within those bounds). There is an air of apparent paradox to claims that the implicit is more fundamental than the explicit. That a norm or a boundary is implicit within an intra-action can only be vindicated by making it explicit. Indeed, what was implicit can only be characterized as a now-explicit articulation of it; its having-been-implicit only emerges through explication. (2002a: 291, cursivering in het origineel)

Het object treedt uit dit citaat naar voren als de explicitatie van een causale intra-actie. Wij zouden

toevoegen: de causale intra-actie is de impliciete determinatie die expliciet kan worden dankzij de

markering die ze achterlaat, zoals we bespraken in paragraaf 4.2. Die markering is immers wat de

grenzen, eigenschappen en capaciteiten van het object—en dus het object zelf—expliciet maakt.

Bemerk, zoals we in de inleiding van deze paragraaf al aankondigden, dat het voor ons quasi

onmogelijk is om erover te spreken in termen anders dan objecten; objecten zijn immers de termen

die we ontwikkelden om te spreken over wat impliciet was.13

Niettemin probeert Rouse meer te zeggen over wat het is dat wordt geëxpliciteerd dan dat.

Zulke pogingen blijven erg wankel, precies omwille van de aangestipte moeilijkheid dat we enkel

beschikken over expliciete termen, ook als we spreken over het impliciete. Zo merkt hij op dat de

contextprovides the necessary supporting conditions that enable these capacities (or rather, what we thereby can recognize as capacities) to become manifest even as capacities, and to be significant. Only then do they become determinations of a thing (or kind) as belonging to a kind or category of kinds. But when they do, which things possess those capacities becomes an entirely objective matter. (1987: 159, cursivering in het origineel)

13 Het gaat hier niet om een logische, maar om een voor ons reële onmogelijkheid. Voor ons zijn andere termen immers ondenkbaar, gegeven wie wij zijn en in welke omgeving we verkeren—twee nauw verbonden zaken, aangezien volgens Rouse de praktijk voorafgaat aan beide en praktische interactie hen constitueert.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 171

Page 186: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

Hier benoemt Rouse het impliciete als capaciteiten; natuurlijk is 'capaciteit' een term die zelf al een

explicitatie is. De uitdaging is om capaciteiten niet als een surrogaat-object te beschouwen, als een

pakketje om enkel nog uit te pakken. Expliciteren lijkt een soort uitpakken. Nauwkeuriger is het

echter om te zeggen dat iets pas vorm aanneemt als er sprake is van dynamiek met andere

'capaciteiten' in een concrete configuratie. De “necessary supporting conditions” zijn precies de

delen van een meetsysteem, welke vorm het ook aanneemt. Zonder intra-actie, zonder meetproces,

is er geen manifestatie en is er niets om te kennen.

5.3.2 Het object als normatieve status

Een derde manier om te spreken over het object, is in termen van normatieve status. Dat

begrip leent hij van Robert Brandom. Deze manier is bovendien zeer relevant voor de twee

overblijvende en onderling gerelateerde problemen die we aan het einde van hoofdstuk 4

poneerden. Het eerste betrof hoe objecten die binnen de grenzen van een lokaal fenomeen worden

geconstitueerd, toch herkenbaar zijn over de grenzen van zulke fenomenen heen. In de

wetenschapspraktijk zijn zulke inferenties immers eerder regel dan uitzondering. Het tweede betrof

de vraag: is constitutie een discrete gebeurtenis of een gradueel proces? De terminologie van Barad,

met name de agential cut en de manier waarop we ons eerste probleem zojuist karakteriseerden,

doet vermoeden het eerste; de terminologie van resolutie van issues alsook de hermeneutische cirkel

die telkens opnieuw doorlopen wordt en leidt tot een temporeel begrip van de wereld en onszelf,

wijst echter in de richting van het tweede, namelijk graduele constitutie.

In wat volgt duiden we allereerst hoe Rouse 'normatieve status' gebruikt om iets over de aard

van het object duidelijk te maken. Dat gebruik is cruciaal verbonden met hoe het object, als

explicitatie van impliciete materieel-discursieve interactie in de praktijk, zich leent tot uitspraken

die de grenzen van het lokale fenomeen overstijgen. Zulke uitspraken of inferenties hebben

betrekking op wat we noemen de horizontale as van het object. Daarnaast onderscheiden we een

verticale as om de precisie van de constitutie van het object mee aan te duiden. Vervolgens gaan we

in op de vraag naar de discrete dan wel graduele aard van constitutie. In de behandeling daarvan

bepleiten we dat het erkennen van gradaties Rouse' visie begrijpelijker maakt en versterkt. Ook

geven we een significante verscherping van onze interpretatie van issue uit hoofdstuk 3.

5.3.2.1 Het object als basis voor inter-fenomenale inferenties

Rouse benoemt het object een zeer zeldzaam aantal keren als een normatieve status, een

Brandomiaanse echo die hij aanpast aan de wetenschapscontext. Brandom gebruikte het begrip

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 172

Page 187: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

'normatieve status' voor de talig-conceptuele praktijk als hij bespreekt wat overtuigingen (beliefs) en

wensen (desires) eigenlijk zijn (Rouse 2002a: h7). Dat zijn geen geestestoestanden die iemand

bewust of onbewust heeft of die hem toegeschreven worden; het zijn sociale statussen in een

conversatie, verworven door participatie in de sociale, conceptuele praktijk (Rouse 2007b: 527).

Rouse' uitbreiding van 'normatieve status' als iets dat ook op een object kan slaan is niet begrijpelijk

vanuit Brandoms puur conceptuele kader. We zouden in dat geval immers spreken over het concept

van het object, niet over het object zelf.

Rouse beoogt echter dat laatste. In plaats van, zoals Brandom, onze conceptuele vermogens

als de kern te nemen van wat ons als mensen karakteriseert, focust hij op onze “practical

competence in coping with one's surroundings” qua perceptie en actie (2002a: 205, zie ook 2007b:

527). Zo biedt hij nadrukkelijk plaats aan het materiële, naast het discursieve.14 De conclusie dat het

object te beschouwen is als een normatieve status is pragmatisch van aard. Het (Brandomiaanse)

pragmatisme dicteert immers dat iets gekarakteriseerd moet worden aan de hand van zijn rol of

positie in praktische interactie.15 Een voorbeeld: overtuigingen en wensen zijn normatieve statussen

en zijn dus explicitaties van wat wordt gedaan, van impliciete praktische relaties met de omgeving.

Iemands gezichtsuitdrukking bij de nieuwe van Arnon Grunberg, of wat iemand zegt over zijn

voorgaande romans, is een basis om een wens en/of overtuiging aan iemand toe te schrijven: deze

persoon wil het nieuwe boek lezen want hij vindt Grunberg een goede schrijver.

Ook een object is zo'n praktisch geconstitueerde16 status. Een intentioneel object of issue

verwerft zijn status van object door op te treden in causale intra-acties. Het is in zulke fenomenen

dat het toont wat het is door “what it can do and what can be done with it” (Rouse 2002a: 315). De

status hangt samen met “practical-inferential relations among these various phenomena” (2002a:

314). Het belangrijkste type van zulke relaties zijn substitutie-relaties: kunnen dingen die we in

verschillende fenomenen identificeren, zonder problemen, dus zonder invloed op het optreden van

het effect in de causale intra-actie, voor elkaar worden verwisseld?17 Ook hier zien we dat de status

van object in wezen een graduele is: hoe meer verschillende fenomenen waarin iets onderscheiden

14 In paragraaf 5.4 behandelen we de vraag welke implicaties Rouse' vervanging van het conceptuele vermogen door praktische vaardigheden van perceptie en interactie heeft.

15 Deze interactie neemt bij Brandom discursieve vormen aan; het betreft talige interactie. Bij Rouse is die interactie materieel-discursief. Het gaat om praktische interactie in de breedste zin van het woord 'praktijk'.

16 Brandom is een hegeliaan in de zin dat hij poneert dat “constitution is social institution. The background against which the conceptual activity of making things explicit is intelligible is taken to be implicitly normative essentially social practice (2000: 34, zijn cursivering). John Haugeland, eveneens een inspiratiebron voor Rouse, komt van die stelling terug in (1998: 4n). Rouse zelf wijst op factoren, naast sociale, die essentieel zijn voor constitutie.

17 In dit opzicht is het object de rechtstreekse (materiële) pendant van de (linguïstische) singuliere termen die Brandom onderscheidt (2000: h4). Met singuliere termen doelt hij op woorden of woordgroepen die elkaars plaats in kunnen nemen in inferenties zonder de referent van de propositie te veranderen.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 173

Page 188: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

kan worden, hoe stabieler het is. Waar concepten een rol hebben als regels voor het denken, zoals

we uiteenzetten in paragrafen 4.3 en 5.2, vervullen objecten overigens eveneens een normatieve rol:

“references to objects express the practical-inferential norms that connect the capacities displayed in

one phenomenon to those manifest in others” (2002a: 328). Rouse geeft hiermee een tweede reden

voor (het nut van) de constitutie van objecten. De eerste had betrekking op de rol die objecten

vervullen als middel voor verder onderzoek dat ons moet toelaten lokale doelen te bereiken. De

tweede reden is dus dat objecten ons toelaten om over de grenzen van fenomenen heen te redeneren.

Het object is dus een facilitator voor inter-fenomenale redeneringen of inferenties kunnen noemen.

We kunnen beide rollen met elkaar contrasteren door ze te karakteriseren als de horizontale en

verticale as van een object.

5.3.2.2 Het object: horizontale en verticale as

We kunnen meerdere 'assen' aanduiden in het leren onderscheiden van het object. De

bovengenoemde as is er een die over de grenzen van lokale fenomenen reikt, de grenzen van

fenomenen probeert te overbruggen. We noemen die dus de horizontale as. We duiden voorts op een

tweede, verticaal te noemen as. Die betreft het niveau van detail of precisie waarop het object wordt

onderscheiden. Het beoogde (of zelfs: benodigde) niveau van precisie waarop het issue tot object

geconstitueerd moet worden, is afhankelijk van wat we ermee willen doen, dus van contextuele

doelen. Zulke doelen zijn de stakes van de situatie, wat er op het spel staat.

Rouse geeft het voorbeeld van water: in algemene termen heeft water de status van object,

maar als we inzoomen op de specifieke fenomenen merken we dat er als het ware subdivisies te

maken zijn in de substanties die we aanduiden als het object water. Ter verheldering werken we dit

voorbeeld verder uit. In scheikundige context gebruiken we aqua destillata, dat een gedeeltelijk

andere chemische samenstelling heeft dan wat de drinkwaterinstallatie als water mag laten passeren,

of dan het regenwater in een dakgoot met slechte afvoer. In het eerste geval gaat het om zo zuiver

mogelijke reacties uit te lokken en dus om nauwkeurigheid; in het tweede geval staat de

volksgezondheid op het spel; en in het derde geval is de karakterisering niet van groot belang. Al

was het jenever; de daadwerkelijke focus van iemand met een verstopte dakgootafvoer is niet de

soort vloeistof, maar hoe die vloeistof daar weg te krijgen.

5.3.2.3 Constitutie van het object: gradueel of discreet?

In wat volgt geven we een antwoord op de vraag of constitutie van een object een gradueel

proces is of een discrete gebeurtenis. We opteren voor het eerste. Een eerste argument vinden we in

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 174

Page 189: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

ons gebruik van de logica. In het voorgaande (paragraaf 5.2.1.2) wezen we op het object als een

explicitatie waarmee we inferenties kunnen maken. Logica als instrument laat ons toe zeer efficiënt

te traceren waar we ons aan verplichten als we een bepaald oordeel vellen. We zouden het object

dus een facilitator van inferenties kunnen noemen. Veel inferenties overstijgen echter de lokale

meetcontext waarin middels een agential cut een objectpool wordt geconstitueerd. Voorbeelden

kunnen we best geven in soorten: oordelen die gepaard gaan met een universele quantor, overstijgen

per definitie het lokale niveau. Ook sommige oordelen die existentieel gekwantificeerd zijn, doen

dat echter, bijvoorbeeld bij een conjunctie van twee oordelen (over eenzelfde object) die niet in één

lokale context geveld konden worden.

Bovendien lijken we wel degelijk gradaties te onderscheiden in de 'stabiliteit' van objecten.

In paragraaf 3.5.1 bespraken we het issue en de constitutie ervan ook al in termen van hoe stabiel

het bleek te zijn onder differentiële reproducties van experimenten. Ook wezen we in paragraaf 5.1

op existentie, oftewel het bestaan van iets, als expliciet temporeel; of we aan iets 'bestaan'

toedichten ligt aan de bevindingen in een (principieel onafgesloten) reeks interacties ermee. Hoe

eenduidiger stabieler de bevindingen, hoe sterker ons oordeel dat we met een stabiel object te

maken hebben. Er is dus sprake van een gradueel verschil. Binnen een lokale context kan er sprake

zijn van een stabiel patroon van intra-actie tussen een meetsysteem en het object-systeem—waarbij

de stabiliteit duidt op de herhaalbaarheid en beschrijfbaarheid van het patroon, niet per se op de

herhaling zelf (2002a: 280, 281).

Het patroon definieert een subject- en een objectpool. Deze objectpool is de objectieve

component van de lokale context. Wij pleiten ervoor om deze pool echter nog niet als volwaardig

object te laten gelden, maar eerder als kandidaat-object. Het betreft een component van een

fenomeen dat onder de juiste omstandigheden voorspelbaar gedrag vertoont. Dat is op zich een

waardevol inzicht. De benoeming als object is echter wat voorbarig. We beseffen dat een

benoeming van iets als object altijd voorbarig kan blijken te zijn geweest, ongeacht hoe zeker we

ergens van waren. Hoeveel evidentie we ook verzamelen, de kans blijft bestaan dat een nieuwe,

differentiële interactie ons op onze conclusies dwingt terug te komen. In eender welke fase is het

toeschrijven van 'bestaan' aan een entiteit dus temporeel.

5.3.2.3.1 Aanscherping van onze eerdere interpretatie van issue

Het oordeel over op welk moment het geoorloofd is om iets de status van object toe te

kennen, is dus zelf ook altijd temporeel, want provisioneel en lokaal. Niettemin, als we terugkijken

naar onze interpretatie van issue of intentioneel object, merken we twee zaken op. Die twee zaken

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 175

Page 190: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

vormen argumenten voor de stelling dat zo'n lokale objectpool beter gekarakteriseerd wordt, nog

niet als volwaardig object, maar als kandidaat-object. Dat laatste kunnen we ook benoemen als een

issue dat in de running voor constitutie is. In wat volgt verduidelijken we al doende niet alleen het

constitutieproces, maar scherpen we ook onze interpretatie van issues aan.

Ten eerste bleek een issue iets te zijn dat zich opdringt als significant onderzoeksonderwerp.

Het vraagt, in een lokale omgeving, de aandacht. Dit kan dienen als beschrijving van de objectpool

van een meetproces: er tekent zich in de interactie iets af dat door markeringen de aandacht op

zichzelf vestigt. Het vormt bovendien de belofte van nieuwe mogelijkheden tot handelen en inzicht,

mits we het verder weten te stabiliseren onder weinig tot sterk verschillende omstandigheden

(paragraaf 3.9.1). Het vermoeden dat we op iets zijn gestuit dat in meer contexten impliciet

aanwezig is, maakt het significant. Ten tweede beschreven we een issue, in Haugelands termen, als

een “locus of potential (unacceptable) incompatibility (paragraaf 3.5.1). Dit is, bij nadere

beschouwing, een zeer goede omschrijving van de objectpool die zich toont in een meetproces. Die

pool is zo'n locus, omdat we dankzij zo'n herhaalbaar experimenteel resultaat beschikken over een

referent voor uitspraken over onze omgeving en hoe die in elkaar zit.

Voordien, vóór een meetproces dat middels een agential cut een lokale, stabiele objectpool

constitueert, is er immers niets dat zo'n locus zou kunnen vormen. Vóór de constitutie van de pool is

er, in heideggeriaanse termen, geen attributie van existentie mogelijk, omdat er geen grond voor

bestaat. Nadien is die er wel. Bovendien vormt de objectpool dan een onderdeel van

wetenschappelijk onderzoek op twee manieren, langs twee temporele dimensies. Enerzijds is de

pool gericht op de toekomst, omdat hij een beloftevol onderwerp voor verder onderzoek vormt met

de potentie ons begrip van de wereld te transformeren. Anderzijds vormt de pool ook een verleden,

voor nieuwe experimenten. Iets soortgelijks beschreven we in paragraaf 5.3.1.1 qua objecten. De

constitutie van een object is niet het einddoel van wetenschappelijk onderzoek, maar een middel

voor nieuw onderzoek. Onderzoek staat uiteindelijk ten dienste van lokale, eveneens evoluerende

doelen. Het bouwt altijd voort op ons huidige begrip van onze omgeving dat ons praktisch-

hermeneutische kader vormt. Ondanks dat we pleiten voor een gradueel verschil tussen een lokale

objectpool en een geconstitueerd object dat stabiel is over de grenzen van lokale fenomenen heen,

kunnen we toch erkennen dat ook een lokale objectpool—na het plaatsgrijpen van de agential cut,

dus: na de constitutie tot lokale objectpool—een onderdeel vormt van dat interpretatieve kader.

Natuurlijk is zo'n pool van een ander gewicht, omdat hij nog niet bewezen heeft impliciet

aanwezig te zijn in meerdere lokale interacties. Mocht op enig moment de objectpool tegenstrijdig

met zichzelf blijken te zijn of toch niet herhaalbaar of reproduceerbaar (en dus instabiel) blijken,

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 176

Page 191: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

dan verdwijnt hij opnieuw uit het interpretatieve kader. Bemerk dat dit een alternatieve formulering

is voor een issue dat illusoir blijkt te zijn, zoals we herhaaldelijk besproken in hoofdstuk 3. Ook

ondersteunt het onze lezing van een lokale objectpool als locus van potentiële (onacceptabele)

incompatibiliteit. Het tegendeel kan ook blijken: de objectpool kan zeer stabiel blijken, ook over

(steeds meer) grenzen van lokale fenomenen heen. Dit is de graduele constitutie van een object.

5.3.2.3.2 Issue als lokaal geconstitueerde objectpool van een fenomeen

Uit het bovenstaande komt een sterke gelijkenis naar voren tussen het intentioneel object of

issue enerzijds en de lokale geconstitueerde objectpool anderzijds. We concluderen, ook indachtig

onze interpretatie en bemerkingen uit de voorgaande hoofdstukken, dat we onze interpretatie van

issue als intentioneel object kunnen preciseren: een issue bij Rouse is de lokaal geconstitueerde

objectpool van een fenomeen. Een issue is dus letterlijk een eerste stap in de praktische constitutie

van iets tot object; het betreft een lokale, herhaalbare manifestatie van iets dat impliciet in de

praktijk werkzaam is en dat manifest wordt door een markering op het meetapparaat. De markering

vormt een explicitatie van wat impliciet was en laat ons toe over dit impliciete te spreken. Het issue,

de objectpool van het fenomeen, kan vervolgens zijn objectieve status gradueel versterken naarmate

het een steeds grotere of algemenere rol speelt in inter-fenomenale inferenties en manifest wordt in

evenveel van elkaar verschillende lokale, praktische interacties.

Met andere woorden: in hoe meer situaties iets opduikt als object, des te stabieler en

belangrijker het is in onze omgang met de wereld—belangrijk omdat het handelingsmogelijkheden

schept. Die liggen bijvoorbeeld op het gebied van verder onderzoek, omdat het object deel uitmaakt

van het interpretatieve kader en dus helpt om nieuwe dingen te begrijpen. Ook betreft het praktische

toepassingen, in dagelijkse technologieën als computers, auto's of stofzuigers die ons veld van

handelingsmogelijkheden, oftewel ons begrip van onze omgeving, volledig transformeren.

5.3.3 Constitutie en de temporaliteit van ons wetenschappelijk begrip

Constitutie, zo bevestigt Rouse (2002a: 289), betreft de opkomst en het in stand houden van

een praktische responsiviteit voor issues en stakes. Het antwoord op de vraag ‘waaraan’ men

responsief moet zijn, valt dankzij die constitutie steeds beter te articuleren. Die verbetering van

articulatie is echter geen proces dat convergeert naar een steeds volledigere representatie van de

wereld. Als er al sprake is van convergentie, betreft het een convergentie naar het kunnen omgaan

met de vragen en problemen van onze lokale omgeving. Er is echter geen reden om te denken dat de

verbetering van kennis, die evenzeer een verandering van de omgeving inhoudt, niet zou leiden tot

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 177

Page 192: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

nieuwe vragen en problemen.

Eerder benoemden we een verticale as wat betreft het onderscheiden van een object en

doelden we daarmee op het niveau van detail of precisie van onze articulatie. Die as is cruciaal voor

de ontwikkeling van de praktijk, van minstens even groot belang als de onderscheiden horizontale

as van inter-fenomenale inferentie. Als we kijken naar de wetenschapsgeschiedenis, zien we immers

dat we, ondanks dat we veel bijgeleerd hebben, telkens geconfronteerd worden met een

verveelvoudiging van mogelijke onderzoeksvragen. Nieuwe bevindingen hebben doorgaans een

terugslag op wat we voorheen evident achtten—bemerk hoe dit een alternatieve formulering is voor

de praktische hermeneutische cirkel en wijst op de temporaliteit van ons wetenschappelijk begrip.

Verfijndere articulatie betekent niet alleen een vooruitgang, maar ook een explosie van kansen. In

termen van Rouse en Rheinberger: het toont een veld van nog niet volledig gedetermineerde

mogelijkheden. We concluderen dus dat er in Rouse' praktisch hermeneutische visie dus niet zozeer

sprake van vooruitgang is, als wel van door en door temporele, cyclische voortgang.

5.4 Objectiviteit

In het bovenstaande verworven we een gedetailleerder beeld over de aard van objecten, en

hoe die geconstitueerde entiteiten zich verhouden tot wat er voorafging aan die constitutie. Rouse'

visie houdt op enkele punten een belangrijke revisie in van de intuïtievere, representationalistische

notie van het wetenschappelijk object. In het representationalisme speelt objectiviteit een

belangrijke rol. Als we echter de notie van een wetenschappelijk object opgeven als dat wat

onafhankelijk van ons bestaat en zijn eigenschappen heeft, is het niet direct duidelijk hoe we nog

kunnen omgaan met de waarde van objectiviteit. Gegeven de alomtegenwoordigheid ervan is het

noodzakelijk—mits Rouse een volledig en coherent anti-representationalistisch alternatief

pretendeert te bieden voor de representationalistische wetenschapsbeschouwing—om aan te geven

hoe die waarde haar plaats kan behouden, hoe ze eventueel anders ingevuld moet worden of

waarom ze volledig verworpen moet worden.

In het volgende tonen we dat Rouse haar zal invullen als een kenmerk van conceptuele

articulatie op het niveau van de praktijk. Deze plaats verdringt objectiviteit als een relatie tussen

conceptualiteit en materialiteit als waarde die onderzoek stuurt en als maatstaf voor de geldigheid

van specifieke proposities. We zetten Rouse' discussie kort in perspectief aan de hand van Lorraine

Dastons beknopte maar zeer rijke artikel (1999) over de geschiedenis van objectiviteit, wijzen op

een lacune in Rouse' beschouwing en geven de aanzet tot het vullen van die lacune. Tot slot

bespreken we responsiviteit, een begrip dat de plaats van objectiviteit als waarde kan innemen.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 178

Page 193: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

5.4.1 Historische duiding van objectiviteit

Objectiviteit wordt vaak—ten onrechte—als een ongecontesteerde waarde opgevoerd.

Zelden wordt een minimaal nut van objectiviteit betwist, evenmin als de invullingen, maar bij nader

onderzoek blijken die laatste erg uiteen te kunnen lopen. Lorraine Daston (1999) onderscheidt

grofweg drie belangrijke betekenissen die het vandaag heeft: de ontologische, gericht op het

achterhalen van de structuur van de werkelijkheid; de mechanische, gericht op uitgebeende,

'neutrale' beschrijving van de mechaniek van dingen; en de aperspectivistische, gericht op

mededeelbaarheid (communicability) (1999: 111, 112). Ze signaleert dat deze invullingen in de loop

van de 19e eeuw bovendien in redelijk vaste relatie komen te staan tot de specifieke negatieve

pendant van elk, dus tot wat ze moeten tegengaan De ontologische invulling staat lijnrecht

tegenover bewustzijn. De mechanische invulling moet beschermen tegen oordelen of interpretatie

en de aperspectivistische dient om individuele idiosyncrasieën in onze kennis te vermijden die

samenhangen met bijvoorbeeld iets arbitrairs als nationaliteit, maar ook met iets als uitzonderlijke

visuele, tactiele of auditieve opmerkzaamheid (1999: 116).

Er zijn drie belangrijke lessen te trekken uit Dastons artikel in verband met Rouse' werk. Ten

eerste wijst ze op de negatieve invloed die het ideaal van objectiviteit als mededeelbaarheid heeft op

de rapportage van fenomenen, en specifiek van marginale verschijnselen of omstandigheden die,

door de focus op datgene wat het perspectief overstijgt en mededeelbaar is, worden geschrapt uit de

rapporten. Omstandigheden die ze als voorbeelden noemt zijn zaken als haperend instrumentarium

of de conditie van de observator (1999: 120). In het licht van de nadruk die Rouse legt op

fenomenen is te begrijpen waarom die invloed negatief is: ironisch genoeg leidt het streven de

rapporten grondig op te kuisen tot vervuiling van het zicht op het fenomeen en het object-in-het-

fenomeen. Het schrapt niet alleen de beschrijving van die omstandigheden, maar daarmee ook het

besef van het belang van die omstandigheden voor het bereiken van een resultaat of het vaststellen

van een verband. Het werkt een atomistische visie in de hand waar dat niet gerechtvaardigd is.

Ten tweede stelt Daston de vraag over het nut en de noodzaak van het vermengen van

verschillende noties van objectiviteit18—een vraag die ze niet beantwoordt. Het feit dat ze hem stelt

suggereert echter minstens dat niet elke situatie om even stringente methodes vraagt of om om even

algemene mededeelbaarheid. Ze merkt immers op dat door de opkomst van objectiviteit als ideaal

van mededeelbaarheid speciale persoonlijke vaardigheden of opmerkzaamheid verloren zijn gegaan,

evenals het besef van het nut daarvan. Een intuïtief voorbeeld: de unificatie van de diagnostiek van

18 Ze schrijft bijvoorbeeld aan Kant toe de combinatie (of mogelijkerwijs: verwarring) van “the ontological meaning of a shared object, the epistemological meaning of shared reason, and the social meaning of shared information”.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 179

Page 194: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

psychiatrische ziektebeelden leidt ertoe dat we internationale statistieken kunnen samenstellen over

depressie of autisme, maar heeft als nadeel onder meer dat sensibiliteit voor de unieke situatie, en

daarmee het denken over een op maat gemaakte behandeling van een patiënt, vermindert.

De vraag naar de relatie tussen context en maatstaf is een vraag die ook Rouse zich stelt,

zoals we onder meer zagen in paragraaf 2.1. In dit hoofdstuk toonden we bovendien dat iets als de

benodigde precisie van een meting van de doelen van de lokale context afhangt, evenals de keus,

bijvoorbeeld voor nadruk op structurele verbanden in plaats van op een accurate, gedetailleerde

beschrijving. Die contextuele doelen, de stakes, ontstaan dankzij de normatieve structuur van de

wetenschapspraktijk en de levenspraktijk in het algemeen.

Oog hebben voor doelen en maatstaven die afhankelijk zijn van de lokale context pleit niet

alleen voor een flexibele omgang met de invullingen van objectiviteit in de wetenschapspraktijk;

ook laat het ruimte voor de erkenning dat objectiviteit niet de enige waarde is die de

wetenschapspraktijk leidt. Anders gezegd: objectiviteit is een waarde die de wetenschapspraktijk

begeleidt, maar niet het doel op zich vormt, zoals ook het object niet het doel is.

5.4.2 Objectiviteit als subject-positie

Ondanks het voorgaande hebben we echter nog geen zicht op hoe Rouse objectiviteit wel

wil invullen. Hij schrijft er niet veel over, maar geeft in (2008) enige aanwijzingen. Die vallen

samen met de bespreking van de derde les die we uit het artikel van Daston kunnen trekken.

Ontologische en aperspectivistische objectiviteit definiëren niet alleen een positieve standaard, maar

vormen zoals vermeld ook een beschrijving van de tegenpool: het subject (Daston 1999: 116). Het

subject wordt daarbij gelijkgesteld aan bewustzijn en individuele idiosyncrasie; het is tezelfdertijd

datgene wat het object moet kennen én datgene wat het kennen bemoeilijkt. Rouse verzet zich tegen

de metafysische premissen van transcendente objecten en representerende subjecten, omdat het,

zoals we eerder herhaaldelijk bespraken, een goed begrip van de normativiteit van wetenschap in de

weg staat. Objectiviteit als gecombineerd ontologisch en aperspectivistisch ideaal, betiteld door

Rouse als epistemische objectiviteit, veronderstelt de kloof tussen de beide polen. Die kloof is

zowel noodzakelijk voor betrouwbare kennis als onoverbrugbaar en dus problematisch (2008: 5).

Het probleem lokaliseert Rouse dus in de verhouding die we veronderstellen tussen de wereld en

onszelf (2008: 6). Hij bespreekt hoe de wat hij noemt 'Davidsonianen', waaronder Donald

Davidson, Robert Brandom en John McDowell, de vraag naar objectiviteit herformuleren: Instead of asking how knowledge could be objective, they ask how knowledge claims could even purport to be objective. They ask, that is, what it is for our performances to be about objects, and accountable to them at all. The issue is objective conceptual understanding rather than objective

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 180

Page 195: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

knowledge. … [They] think that understanding how our performances are meaningfully accountable to the world renders epistemic objectivity superfluous. … [T]hey think epistemic questions can only be settled within ongoing inquiry. (2008: 6, cursivering in origineel)

Ze vragen dus naar hoe het mogelijk is dat ons denken en handelen gericht is op objecten, eerder

dan dat ze vanuit een externe positie de correspondentie tussen een specifiek object en de bewering

daarover proberen te toetsen.19 De vraag naar de juistheid moet in de praktijk gesteld worden en

daar een—noodzakelijk temporeel—antwoord krijgen. Dat antwoord kan geformuleerd worden

dankzij interactie die per definitie objectiverend is middels de agential cut van de interactie. Waar

objectiviteit doorgaans dus een waarde is die onderzoek als zoektocht naar correspondentie richting

geeft, evenals de benaming voor een bewering als die correspondentie er is (“x is een objectieve

bewering”); stellen we dat Rouse haar als kenmerk van onderzoek als conceptuele articulatie

interpreteert.

Rouse schaart zich achter de Davidsoniaanse aanpak—oftewel achter de poging de

mogelijkheidsvoorwaarden te achterhalen voor het gericht zijn op objecten in ons denken en

handelen—maar acht die finaal niet voldoende. Ze reproduceren namelijk ongewild de kern van het

probleem. Ze blijven twee sferen onderscheiden die ze vervolgens moeten verenigen: de normatieve

en de causale of subjectieve en objectieve (2008: 9). Waar objectiviteit doorgaans een epistemische

subject-positie is, die een aantal kenmerken voor gedrag en houding dicteert zoals belangeloosheid

en openheid naar kritiek; is bij de Davidsonianen objectiviteit dan wel niet meer epistemologisch,

maar nog wel een subject-positie—zij het “a constitutive [one] for rational agents” (2008: 10).20

Rouse concludeert dus dat ook zij een “self-defeating conception” bieden “of subjects seeking to

transcend the limitations that define them as … intentional subjects” (2008: 10, mijn cursivering).

5.4.3 Markeringen als koppelpunt voor de verweving van materie en discours

Het probleem dat aan de basis ligt van het falen van de Davidsonianen, is volgens Rouse dat

ze nog steeds beginnen met denken vanuit het conceptuele (zoals we eerder zagen legt Brandom de

nadruk op onze talige rationaliteit als het geven en vragen om redenen) als een apart domein van het

causale of objectieve. Rouse stelt als startpunt de voortdurende causale intra-actie met onze 19 Ze zouden bovendien betwisten dat correspondentie de enige vorm is die kennis ten opzichte van het kenobject

aanneemt, zoals we opmerkten eerder in dit hoofdstuk bij het bespreken van Brandom.20 Brandom, bijvoorrbeeld, beschouwt ons conceptueel vermogen als de kern van onze identiteit als rationele wezens.

Hij richt zich echter enkel op die conceptualiteit. Hij erkent dat die een relatie heeft tot de materialiteit van onze wereld en dat ze een beperking vormt op de inferenties die we kunnen maken. Zijn opvatting van materialiteit is echter óók al conceptueel; de manier waarop materialiteit kan dienen als beperking, is als discursief uitgedrukt. Hem wordt dus verweten dat de beperking van het objectieve op ons conceptgebruik slechts schijn is (Rouse 2008: 10). Zie ook de volgende deelparagraaf, voor ons argument dat Rouse impliciet wel de kiem zaait van de ontsnapping aan dit verwijt die wij expliciteren, maar die kiem te weinig uitwerkt om te dienen als volwaardige beschouwing van de samenhang tussen materie en discours.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 181

Page 196: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

omgeving voor (2008: 10). Hij blijft echter in gebreke als het gaat om een nauwkeurige uitwerking

van hoe dat startpunt in kan staan voor de verweving van materie en discours.

Wij wijzen ter verduidelijking echter op het volgende. Als we conceptueel vermogen

opvatten als onderdeel van onze praktische vaardigheden van perceptie en actie-in-een-omgeving,

kunnen we de markering die ontstaat in een meetproces, centraal stellen. Markeringen constitueren

immers welbeschouwd gelijktijdig de objectpool van een lokaal fenomeen en de mogelijkheid van

conceptuele articulatie. Karen Barad benadrukt deze intimiteit21 van het materiële en het discursieve

in haar logische equivalentie van meten en beschrijven: “measurement and description entail one

another” (1996: 172). Concepten verkrijgen hun betekenis door het verband met het meetsysteem en

de zichtbare, tastbare effecten ervan op wat wordt gemeten; terwijl het meetsysteem

verantwoordelijk is voor de praktische cut van het fenomeen in een subject- en een objectpool, die

dienen als basis voor de beschrijving. De markering die de objectpool tijdens het meetproces

achterlaat op het meetsysteem, vormt zo de koppeling tussen de materiële en de discursieve

dimensie van praktische interactie, en dus van de praktijk.

Het grootste onderscheid met de Davidsonianen, en met Brandoms beschouwing over

conceptualisering, bestaat dus in de plaats die mensen, menselijke concepten en conceptuele

activiteit toebedeeld krijgen in de kennisvergaring. Natuurlijk moet iets—omdat concepten

essentieel zijn in ons denken en opdat iets kan gelden als menselijke kennis—uitdrukbaar zijn in

menselijke concepten. Niettemin legt Rouse de nadruk op de continuïteit waarin onze concepten

staan met de bredere, materiële configuratie van onze omgeving (2002a: 276). Onze concepten zijn

een integraal onderdeel van het meetsysteem waarmee we een bepaald object-in-een-fenomeen in

kaart pogen te brengen.22 Waar Brandom zich bovenal richt op conceptgebruik, wijst Rouse

voornamelijk op de rol die onze concepten spelen in een praktijk—die we als het om wetenschap

gaat, best karakteriseren als een praktijk van meten en markeren—die nadrukkelijk meer omvat dan

talige of conceptuele activiteit alleen, namelijk: eveneens het materiële.

5.4.3.1 Kritische opmerking

We kunnen ons echter afvragen of Rouse' verschuiving in focus, van Brandoms centraliteit

van conceptgebruik naar praktische vaardigheden van perceptie en interactie, Brandoms probleem

niet reproduceert langs een andere dimensie. Waar Brandom, uitgaande van de centraliteit van

concepten, volgens Rouse opnieuw vast kwam te zitten binnen de begrenzingen van het subject met

21 Deze specifieke uitdrukking halen we via Rouse bij John Haugeland (zie bijvoorbeeld Rouse 2007b: 513n of ook Haugeland 1998: h9).

22 Herinner de argumentatie uit paragraaf 4.3.4.2 dat onze concepten opgevat kunnen worden als maatstaven.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 182

Page 197: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

daarbuiten het onbereikbare object, staat Rouse voor het tegenovergestelde probleem te staan: in de

nadruk op onze causale intra-actie met de omgeving, die bovenal een praktisch en zintuiglijk ermee

omgaan is, is het niet direct duidelijk waar het conceptuele post vat. Hij acht het conceptuele een

onderdeel van onze praktische vaardigheden en geeft het een rol in meetsystemen, maar specificeert

voorlopig te weinig hoe zulke symbioses tot stand komen. Zelf konden we al wat verheldering

brengen door de rol van markeringen uit te werken, maar dit vormt slechts de aanzet voor het vullen

van deze lacune.

Niettemin moeten we beseffen dat Rouse alvast één val vermijdt waar Brandom wel in

stapte: waar Brandom begon met een conceptuele sfeer die afleidingen maakte naar de materiële,

bestaat Rouse' uitgangspunt uit fenomenen of causale intra-actie. Die houden per definitie al een

vermenging van het conceptuele en materiële in. Precies daarom is de vraag naar hoe die symbiose

concreet tot stand komt, evolueert of mis kan lopen, echter des te pregnanter.

5.4.4 Responsiviteit

Objectiviteit figureert in de bovenstaande bespreking als een intrinsiek kenmerk van

conceptuele articulatie, aangezien conceptvorming maar mogelijk is dankzij dezelfde agential cut

die de objectpool van het lokale fenomeen constitueert (en die we in paragraaf 5.3.2.3.2 als issue in

de running voor constitutie tot volwaardig object benoemden). Haar plaats als waarde die

onderzoek stuurt, verliest ze. Evenzo verdwijnt objectiviteit als eigenschap van een bewering die

correspondeert met een transcendent object. Rouse zet er niets expliciet voor in de plaats.

Uit onze bespreking in dit en voorgaande hoofdstukken kwam echter telkens 'responsiviteit'

naar voren (zie bijvoorbeeld paragraaf 1.2.4, paragraaf 2.3.2.2.3, paragraaf 3.8.5, paragraaf 4.2.3.3

en paragraaf 5.2.3 en 5.3.3). Responsiviteit behelst de openheid van de individuele wetenschapper

voor wat er in de omgeving gebeurt, wat significante handelingsmogelijkheden zijn en wat er op het

spel staat in het navolgen ervan, op wijze x of y. Preciezer gesproken: responsiviteit betreft aandacht

voor de lokale issues en stakes. Het neemt dus de normatieve rol van objectiviteit.

5.5 Conclusie

In dit hoofdstuk verzoenden we allereerst Rouse' verwarrende, ongedifferentieerde omgang

met de begrippenparen van ontologie en betekenis, en ontologie en epistemologie. Aan de hand van

Rouse' heideggeriaanse inspiratie toonden we dat de relatie tussen existentie en essentie in de

wetenschapspraktijk een hermeneutische is; zowel de existentie als de essentie van een entiteit, een

issue, staan ter discussie. Door voortgaande interactie met het issue komen we tot temporele

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 183

Page 198: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Hoofdstuk 5: Het object bij Joseph Rouse

attributie van existentie en een essentie aan een issue—wordt het issue geconstitueerd tot object.

Aan de hand van Brandoms expressivisme toonden we hoe epistemologie en ontologie twee

zijden van één medaille zijn in een wetenschapspraktijk zoals Rouse die beschrijft. Vanuit die

conclusie bekritiseerden we Rouse' categorische stellingname tegen epistemologie. We

deconstueerden die stellingname en toonden waar zijn bezwaren liggen, maar hoe dit het begrip van

zijn oeuvre bemoeilijkt. Brandoms expressivisme geeft ons de terminologie om het object te

karakteriseren als een explicitering van wat impliciet was in de interactie in de praktijk. We

concluderen dat het object een temporele explicitatie is die per definitie tekortschiet: spreken in

termen van objecten is een statische expressie van die praktische dynamiek.

Niettemin is het spreken in termen van object essentieel voor de wetenschapspraktijk. Ten

eerste vormt onze conceptuele articulatie, die maar mogelijk is dankzij de constitutie van objecten,

een extra instrument te midden van andere (materiële) meetinstrumenten. De constitutie van het

object is dus zeer functioneel. Constitutie van objecten is niet het einddoel van de praktijk; ze maakt

wel onze pogingen om lokale doelen te bereiken, efficiënter. Het gaat dan om doelen als het

genezen van ziektes, het ontwikkelen van een wereldbeeld, of het bedenken van technologie die ons

dagelijks leven makkelijker maakt. Het object is dus een weg in het realiseren van er op het spel

staat, at stake, in de wetenschapspraktijk. Ten tweede vergemakkelijkt het object het maken van

inter-fenomenale inferenties oftewel redeneringen over de grenzen van lokale fenomenen heen.

We concludeerden op basis van het bovenstaande dat constitutie van objecten een gradueel

proces moet zijn, in plaats van een discrete gebeurtenis. De agential cut in een lokaal fenomeen is

het begin van die constitutie; de zo geconstitueerde objectpool trekt de aandacht, vormt een belofte

van nieuwe handelingsmogelijkheden en wordt een, zij het fragiel, onderdeel van ons

hermeneutisch begrip van de wereld. Deze beschrijving leidde ons tot herinterpretatie van een issue

als lokaal geconstitueerde objectpool van een fenomeen. Graduele constitutie benadrukt de

temporaliteit van het object (en zelfs van wat telt als issue) en van de wetenschapspraktijk als

geheel. We sloten het hoofdstuk af met een beschouwing over objectiviteit. Die waarde verliest haar

belangrijke plaats, geherdefinieerd als een intrinsiek kenmerk van onze conceptuele articulatie. De

rol van objectiviteit als waarde die richting geeft aan de wetenschapspraktijk, wordt overgenomen

door responsiviteit: een gerichtheid op de lokale omgeving en diens issues en stakes.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 184

Page 199: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Algemeen besluit

Algemeen besluit

Houd altijd Ithaka in je gedachten. / Daar aan te komen is je bestemming. / Maar overhaast de reis volstrekt niet./ … / Zo wijs als je bent geworden, met zoveel ervaring / zul je al begrepen hebben wat Ithaka's betekenen.

K.P. Kavafis – Ithaka (vertaling door G.H. Blanken)

In de voorgaande hoofdstukken behandelden we aspecten van de vraag naar de rol en de

aard van het object in de wetenschapspraktijk en welk verband we kunnen onderscheiden tussen het

object en de wetenschapspraktijk in het werk van Joseph Rouse. In dit algemene besluit overlopen

we kort onze deelconclusies en wat zij betekenen voor een antwoord op onze vraag. Tot slot wijzen

we op de beperkingen van onze eigen studie en geven we suggesties voor verder onderzoek.

Deelconclusies

In hoofdstuk 1 gaven we een uiteenzetting van de rode draden die door Rouse' werk lopen:

een universele praktische hermeneutiek en naturalisme. Die eerste duidt op de visie dat

wetenschappelijk onderzoek de vorm aanneemt van een hermeneutische cirkel: onderzoek is het

interpreteren van een intentioneel object aan de hand van de middelen die onze directe omgeving

ons biedt. Die middelen zijn middelen om met het intentionele object te kunnen interageren en

kunnen discursief of materieel of beide zijn. Een afgeronde interpretatie vervoegt ons begrip van

onze omgeving en wordt dus deel van ons interpretatief kader voor nieuwe vragen en interpretaties.

De hermeneutiek vormt de aanzet tot een alternatief voor de representationalistische verhouding

tussen subject en object; er is immers eerder sprake van een circulaire wisselwerking of

responsiviteit tussen 'subject' en 'object' dan van een tegenstelling tussen beide.

Het tweede engagement van Rouse betreft naturalisme. Hij formuleert het als een vraag naar

de begrijpelijkheid van de wetenschapspraktijk en onze plaats erin. Een representationalistische

ontologie maakt die plaats volgens Rouse onbegrijpelijk: wij als gedeeltelijk normatieve,

gedeeltelijk causale wezens worden geacht betekenis te kunnen geven aan een domein dat zo

gedefinieerd wordt dat het zich onttrekt aan onze normatieve, culturele sfeer. Rouse neemt de

uitdaging op om te tonen hoe het normatieve en causale aspect van de wereld vervlochten zijn, in

het bijzonder in de wetenschapspraktijk en welke implicaties die vervlechting heeft.

In hoofdstuk 2 karakteriseerden we Rouse' begrippen 'praktijk' en 'normativiteit'. Praktijken

zijn patronen van gebeurtenissen en handelingen. Ze omvatten niet alleen mensen, hun gedrag en

relaties, maar ook de materiële omgeving; praktijken zijn dus tegelijk materieel en discursief.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 185

Page 200: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Algemeen besluit

Normativiteit is voor Rouse een kenmerk van praktijken. Dit betekent dat de praktijk invloed

uitoefent op onze mogelijkheden tot zinvol handelen en spreken. Ook stuurt ze ons in onze

normatieve oordelen, bijvoorbeeld qua juistheid, gepastheid, urgentie, geschiktheid, accuratesse of

wie erbij hoort en wie niet. Die sturing komt voort uit de lokale, concrete configuratie van de

praktijk en welke interpretatieve middelen die configuratie ons biedt.

Voornoemde oordelen zijn altijd lokaal en temporeel, omdat ze enkel gebaseerd kunnen zijn

op lokale omstandigheden die kunnen wijzigen in de tijd. Rouse benoemt deze gebondenheid van

ons aan de praktijk als normative accountability. Er is geen standpunt buiten de praktijk van waaruit

we zulke vraagstukken kunnen behandelen of conflicten beslechten. Critici beschouwen dit als een

probleem, omdat er geen definitieve grond voor het nemen van besluiten bestaat. Een ander

belangrijk tegenargument is de vraag hoe de sturende invloed van de praktijk zich verhoudt tot

causale verklaringen voor besluiten die we nemen en de suggestie dat normativiteit in wezen

afgeleid is van causaliteit. Rouse vertrekt echter vanuit de ervaring dat we normatief gebonden zijn

en poogt dit te verklaren vanuit de praktijk; dit is volgens hem het enige coherent standpunt. De

vraag of we wel echt normatief gebonden zijn of eigenlijk enkel causaal gedetermineerd, is enkel

begrijpelijk bij een extern standpunt. Die mogelijkheid, en dus die vraag, wijst Rouse af. De relatie

tussen normativiteit en causaliteit thematiseert hij echter wel, evenals wij in latere hoofdstukken.

In hoofdstuk 3 bestudeerden we de begrippen issues en stakes. Die anaforische termen

gebruikt Rouse om meer te kunnen zeggen over hoe we in ons doen en spreken normatief aan de

praktijk gebonden. Stakes bleken betrekking te hebben op lokale doelen en drukken uit dat we niet

onverschillig staan tegenover (de gevolgen van potentiële en daadwerkelijke) handelingen en

uitspraken; noch tegenover hoe we iets aanpakken, in het besef dat onze aanpak gevolgen heeft voor

het resultaat dat we kunnen bekomen. Issues bleken weerbarstiger te zijn om te bepalen, ook omdat

Rouse soms extra begrippen introduceert die vaak meer compliceren dan verhelderen. Uiteindelijk

definieerden we issues als intentionele objecten waarop wetenschappers gericht zijn als ze 'aan

wetenschap doen'. Issues hebben zowel een discursieve als een materiële dimensie. Door

hermeneutische interactie—die we 'resolutie' noemden—met issues krijgen we meer inzicht in wat

ze eigenlijk zijn: een illusoir effect, een complex aan dingen of inderdaad, zoals vermoed, een

redelijk stabiele entiteit met duidelijke eigenschappen. Deze resolutie vormt dus de opstap tot het

verdwijnen van een issue of juist tot de praktische constitutie ervan tot object.

In hoofdstuk 4 beschouwden we die constitutie. We bespraken allereerst Rouse' instigatie dat

fenomenen metafysisch voorafgaan aan objecten; fenomenen zijn datgene waaruit objecten worden

geconstitueerd. Fenomenen omvatten niet enkel het object of mechanisme dat we bestuderen; ze

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 186

Page 201: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Algemeen besluit

omvatten ook de lokale configuratie van de omgeving waarin we dat object of mechanisme

bestuderen. Het meetproces van het beoogde object of fenomeen zorgt voor de splitsing van het

fenomeen in een (metende) subjectpool en een (gemeten) objectpool middels een duurzame

markering die het objectsysteem veroorzaakt op het meetsysteem. Constitutie is dus een causale

interactie van delen van een fenomeen die buiten de context van dat fenomeen niet te onderscheiden

zijn. Rouse spreekt daarom van constitutie als causale intra-actie.

Het causaal interactieve meetproces is reductionistisch; het toont een aspect van het

fenomeen in termen van aspecten van het meetsysteem. Een bewuste keuze voor meetmethoden is

noodzakelijk terwijl we open moeten blijven staan voor wat andere methodes ons zouden kunnen

tonen om zo optimaal gericht te kunnen zijn op het issue. De keuze voor de methode bepaalt

immers mede wat we kunnen leren over ons intentionele object. Wat er at stake is of op het spel

staat in die keuze is dus hoe we het issue tot object kunnen constitueren. Ultiem staat in zo'n keuze

ook ons begrip van de wereld en van onszelf op het spel.

Het tweede luik van hoofdstuk 4 betrof het blootleggen van transcendentale tendenzen in

Rouse' werk die hij zelf negeert, maar die wel belangrijke implicaties hebben. De praktijk, zo

beargumenteerden we, vertoont fundamentele gelijkenissen met het kantiaanse transcendentale

eenheid der apperceptie als de formele mogelijkheidsvoorwaarde voor wetenschappelijke kennis.

Het is de logische eenheid waarin oordelen geïntegreerd moeten worden. Bovendien zagen we dat

de praktijk, zijnde praktische interactie, voorafgaat aan het object. De praktijk constitueert iets pas,

middels causale interactie, tot object; ze heeft dus een objectiverende functie. We toonden dat ook

Rouse' uitleg van fenomenen transcendentaal is: ze zijn wat voorafgaat aan de lokale constitutie van

een object- en subjectpool, maar we komen er nooit mee in aanraking. Empirische fenomenen

hebben immers altijd al gedeeltelijk gedefinieerde subject- en objectpolen.

We toonden echter dat deze transcendentale tendenzen Rouse' gehele beschouwing uitdagen.

Rouse verklaart namelijk niet hoe het transcendentale en het empirische met elkaar verbonden zijn.

Deze lacune is des te schadelijker omdat hij zelf met succes andere denkers aanklaagt, op grond van

andere inhoud maar dezelfde vorm: ze verklaren niet hoe ideale, geïsoleerde entiteiten zoals wetten

bindend kunnen zijn voor de wetenschapspraktijk die niet ideaal en geïsoleerd is, maar net lokaal en

gesitueerd. Hij blijkt dat probleem qua vorm te reproduceren: hij installeert, in zijn poging om de

wetenschapspraktijk als normatief én causaal te verklaren, ongewild opnieuw een breuk tussen, in

zijn geval, het transcendentale en het empirische domein. Daarmee ondergraaft hij zijn verder zo

zorgvuldig opgebouwde beschouwing van de interne normativiteit van de wetenschapspraktijk.

Ook signaleerden we andere problemen in verband met constitutie en objecten. In hoofdstuk

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 187

Page 202: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Algemeen besluit

5 gingen we in op het object en behandelden we die problemen, zoals Rouse' ongedifferentieerde

omgang met de begrippenparen van ontologie en betekenis; en ontologie en epistemologie. Hij

houdt vol dat we de dingen kennen zoals ze zijn, dat we in wetenschappelijk onderzoek de betekenis

ervan achterhalen én dat we beperkt worden door de gelimiteerde capaciteiten van ons eigen

kenvermogen en de instrumenten die de omgeving biedt. Deze drie uitspraken staan prima facie op

zeer gespannen voet met elkaar; Rouse creërt wel de verwarring maar geen opheldering. Dat deden

wij wel in hoofdstuk 5. We verklaarden hoe ze toch te verzoenen zijn.

We toonden aan de hand van Rouse' heideggeriaanse wortels hoe de relatie tussen existentie

en essentie, oftewel het bestaan en de betekenis van iets, opgevat moet worden als een cyclische,

hermeneutische relatie. Zowel de existentie als de essentie van een issue, staan middels voortgaande

interactie ter discussie en zijn dus temporeel. We poneerden aan de hand van Brandoms

expressivisme dat epistemologie en ontologie twee zijden van één medaille zijn in een

wetenschapspraktijk zoals Rouse die beschrijft. Vanuit die conclusie bekritiseerden we Rouse'

categorische anti-epistemologische stellingname als te monolithisch en nodeloos complicerend.

Brandoms expressivisme gaf ons de terminologie om het object te karakteriseren als een

explicitering van wat impliciet was in de interactie in de praktijk. We kwamen tot een interpretatie

van het object als een temporele explicitatie die per definitie tekortschiet, omdat het een statische

expressie van die praktische dynamiek is. Niettemin zijn objecten zeer functioneel: ze maken een

extra interpretatief instrument mogelijk, namelijk concepten die tegelijk met het object worden

geconstitueerd; en ze laten ons toe inter-fenomenale inferenties te maken, oftewel redeneringen over

de grenzen van lokale fenomenen heen.

We concludeerden op basis van het bovenstaande dat constitutie van objecten een gradueel

proces moet zijn, in plaats van een discrete gebeurtenis. De lokale constitutie van een subject- en

objectpool is het begin van het proces. De objectpool vormt een stabiele referent en is de belofte

van nieuwe handelingsmogelijkheden en hermeneutisch begrip van de wereld. Deze stelling leidde

tot verfijning van de interpretatie van 'issue' als lokaal geconstitueerde objectpool van een

fenomeen. Een object is dus bij uitstek temporeel: niet alleen wordt het geconstitueerd, ook kan het

'meer' of 'minder' object worden doorheen de tijd. Tot slot concludeerden we dat objectiviteit bij

Rouse geen waarde is die onderzoek stuurt, maar een intrinsiek kenmerk van onze conceptuele

articulatie blijkt. Dat onze concepten gekoppeld zijn aan objecten, blijkt immers uit hun

gelijktijdige oorsprong in de markering van een interactie op een lokaal meetsysteem. De rol van

objectiviteit als sturende waarde leidend tot waardevolle wetenschapsactiviteit, wordt bij Rouse

vervuld door responsiviteit: de gerichtheid op de lokale omgeving en diens issues en stakes.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 188

Page 203: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Algemeen besluit

Antwoord op onze vraag

Het object is een praktisch geconstitueerde entiteit. Het is een statische en dus noodzakelijk

tekort schietende explicitatie van voorheen impliciete aspecten van praktische dynamiek. Het is

bovendien temporeel: het heeft een wordingsgeschiedenis door zijn graduele constitutie—

beginnend als een issue, een lokaal geconstitueerde objectpool van een fenomeen—en kan

bovendien ook ophouden met bestaan. De betekenis, opgevat als de eigenschappen, van een object

is de wijze waarop het manifest wordt in interactie; interpretatie van betekenis aan de hand van

praktische interactie is de basis voor provisionele oordelen over of en hoe iets bestaat.

Het object vervult meerdere faciliterende rollen. Een volwaardig object laat toe inferenties te

maken over de grenzen van hun ontstaanscontext, lokale fenomenen, heen. Dat zorgt voor een beter

begrip van onze omgeving; aangezien dat begrip de hermeneutische basis is voor verder onderzoek,

opent het object dus ook zulke mogelijkheden. Het is niet het einddoel van onderzoek; kennis van

objecten dient uiteindelijk breed menselijke doelen die de wetenschapscontext deels overstijgen.

De praktijk blijkt een transcendentaal begrip te zijn. Ze vormt de mogelijkheidsvoorwaarde

voor kennisverwerving en gaat vooraf aan zowel subject als object. Haar empirische tegenhanger is

een verzameling patronen van interactie in de wereld. Ze heeft een objectiverende functie,

aangezien ze praktische, causale interactie behelst die constitutief is voor subject en object. Cruciaal

probleem dat Rouse' beschouwing fundamenteel in vraag stelt, is de relatie tussen het empirische en

het transcendentale. Het ondergraaft immers zijn verder zo zorgvuldig opgebouwde beschouwing

van de interne normativiteit van de wetenschapspraktijk.

Beperkingen van deze studie en suggesties voor verder onderzoek

De limitaties en suggesties zijn legio; we beperken ons tot de belangrijkste. Ondanks de

redelijke omvang van onze literatuurstudie hebben we ons slechts beperkt kunnen verdiepen in de

belangrijkste filosofen waar Rouse op voortbouwt. Die beperking is een functie van ons tijdsbestek

alsook van het brede, inhoudelijk zeer uiteenlopende scala van Rouse' inspiratiebronnen.

Grondigere kennis van dergelijk werk leidt wellicht tot andere nadrukken of inzichten. Ook hebben

ons niet uitgelaten over de precieze relatie tussen de praktijk en fenomenen. Beide vormen een

impliciete basis die voorafgaat aan subject en object. Hoe ze van elkaar verschillen, is echter buiten

het bestek van ons werk gevallen, maar is de moeite waard om te verhelderen.

Tevens lijkt het veelbelovend om de implicaties voor de mogelijkheid om fout te zijn in wat

we zeggen en doen, uit te diepen. Theoretisch zijn onze beweringen per definitie incompleet: ze zijn

een statische uitdrukking van dynamiek. Is (gradaties van) het incompleet-zijn van beweringen de

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 189

Page 204: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Algemeen besluit

kiem voor een alternatieve waarheidstheorie? In zo'n theorie menen we dat MacIntyres inzicht van

wetenschappelijk begrip als temporeel terug moet komen. Hij benadrukte dat vooruitgang bestaat in

nieuwe theorieën en in het begrip waarom de oude niet voldeden maar wel aanvaard werden (1977).

Een verdere aangewezen piste is het onderzoeken of Rouse' kader het creatievere werk uit de

science studies, zoals dat van Bruno Latour, van een filosofische onderbouwing kan voorzien. Zo

worden die werken toegankelijk voor een productievere uitwisseling met de filosofie. De relatie

tussen Rouse en auteurs als Latour kunnen we echter ook omdraaien. We wezen op een belangrijke

lacune in Rouse' werk als het gaat om de concrete verweving van materie en discours. We werkten

een aanzet uit door dieper in te gaan op de rol van markeringen als koppeling tussen concept en

object, maar dit volstaat niet. Eventueel kan iemand als Latour, die interessante studies (1993,

1999a) maakte over het ontstaan van referentiële relaties tussen woorden en dingen, dit verhelderen.

Eveneens boeiend is de uitdieping van de relatie van de wetenschapspraktijk tot andere

praktijken. Het zou toelaten meer te zeggen over de verhouding tussen wetenschap en maatschappij:

het zou bijvoorbeeld relevant zijn voor in hoeverre de subject-object-ontologie inderdaad ons

praktisch besef van ons bestaan in onze omgeving verdringt; en in welke mate er in de niet-

wetenschappelijke praktijk óók sprake is van constitutie en een zelfbesef tegenover de wereld.

De belangrijkste, zelfs noodzakelijke, piste betreft echter de transcendentale aard van de

praktijk en fenomenen die we blootlegden. Hun tot nog toe onduidelijke relatie tot hun empirische

tegenhangers bedreigt immers direct de coherentie van Rouse' gehele beschouwing. We moeten ons

voorts afvragen of ook het object zo'n gespleten entiteit is. We menen voorlopig van niet want we

hoeven niet noodzakelijk een principieel onkenbare entiteit te veronderstellen om het praktisch

geconstitueerde, temporele object te begrijpen. Dat dit niet hoeft, is echter enkel omdat het object in

wezen een empirische explicitatie is van het impliciete: van de transcendentale praktijk. We

concluderen dus dat we geen transcendentaal object hoeven te veronderstellen, maar een oplossing

voor de aard van de praktijk noodzakelijk is om ook Rouse' notie van object te kunnen behouden.

Tot slot merken we op voor onszelf filosofische verheldering te hebben bereikt. Niet alleen

kregen we meer inzicht in Rouse' werk; ook biedt het ons een boeiend, zij het niet perfect,

gezichtspunt om verder te denken. We hopen dat dat ook geldt voor de lezer.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 190

Page 205: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Bibliografie

Bibliografie1

Allison, H.E., 2004. Kant's Transcendental Idealism. An Interpretation and Defense. 2e editie. New Haven, CT: Yale University Press.

Barad, K., 1996. Meeting the Universe Halfway: Realism and Social Constructivism without Contradiction. In: Nelson, L.H. en Nelson, J. (red.), Feminism, Science, and the Philosophy of Science. Dordrecht: Kluwer, 161-184.

Barad, K., 2003. Posthumanist Performativity: Toward an Understanding of How Matter Comes to Matter. Signs: Journal of Women in Culture and Society, 28 (3), 801-831.

Biagioli, M., 1999. Introduction. Science Studies and Its Disciplinary Predicament. In: Biagioli, M. (red.), The Science Studies Reader. New York, NY: Routledge, xi-xviii.

Blattner, W., 2006. Laying the ground for metaphysics: Heidegger's appropriation of Kant. In: Guignon, C.B. (red.), The Cambridge Companion to Heidegger. 2e editie. Cambridge: Cambridge University Press, 149-176.

Bloor, D., 1999. Anti-Latour. Studies in History and Philosophy of Science, 30 (1), 81-112.

Brandom, R.B., 2000. Articulating Reasons: An Introduction to Inferentialism. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Brandom, R.B., 2006. Kantian Lessons about Mind, Meaning, and Rationality. The Southern Journal of Philosophy, 44, 49-71.

Brandom, R.B., 2007a. Lecture One: Norms, Selves, and Concepts. Woodbridge Lectures, Columbia University, november 2007. Beschikbaar op http://www.pitt.edu/~brandom/index.html [bezocht op 28 januari 2010]. Later uitgegeven in: Brandom, R.B., 2009. Reason in Philosophy: Animating Ideas. Cambridge, CA: Harvard University Press.

Brandom, R.B., 2007b. Lecture Two: Autonomy, Community, and Freedom. Woodbridge Lectures, Columbia University, november 2007. Beschikbaar op http://www.pitt.edu/~brandom/index.html [bezocht op 28 januari 2010]. Later uitgegeven in: Brandom, R.B., 2009. Reason in Philosophy: Animating Ideas. Cambridge, CA: Harvard University Press.

Brandom, R.B., 2007c. Lecture Three: History, Reason, and Reality. Woodbridge Lectures, Columbia University, november 2007. Beschikbaar op http://www.pitt.edu/~brandom/index.html [bezocht op 28 januari 2010]. Later uitgegeven in: Brandom, R.B., 2009. Reason in Philosophy: Animating Ideas. Cambridge, CA: Harvard University Press.

Braun, D., 2007. Indexicals. The Stanford Encyclopedia of Philosophy, editie zomer 2010. Edward N. Zalta (red.). Beschikbaar op http://plato.stanford.edu/archives/sum2010/entries/indexicals/ [bezocht op 26 maart 2011, statische pagina].1 Voor het gebruik van Rouse (2008), (2009b) en (2010) vroegen en kregen we toestemming bij de auteur, aangezien

het working papers betreft. De paginering waarnaar we verwezen in de tekst betreft telkens de paginering van de pdf- of tekstverwerkersdocumenten zoals ze op zijn website beschikbaar zijn. Omwille van dat laatste is de paginering soms wat afwijkend.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 191

Page 206: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Bibliografie

Callebaut, W. (red.), 1993. Taking the Naturalistic Turn, or: How Real Philosophy of Science Is Done. Chicago, IL: The University of Chicago Press.

Cohen, B.R., 2001. Science and humanities: across two cultures and into science studies. Endeavour, 25 (1), 8-12.

Daston, L., 1999. Objectivity and the Escape from Perspective. In: Biagioli, M. (red.), The Science Studies Reader. New York, NY: Routledge, 110-123.

Daston, L., 2000. The Coming into Being of Scientific Objects. In: Daston, L. (red.), Biographies of Scientific Objects. Chicago, IL: The University of Chicago Press, 1-14.

Dreyfus, H.L. en Rabinow, P., 1982. Michel Foucault: Beyond Structuralism and Hermeneutics. Chicago, IL: The University of Chicago Press.

Feyerabend, P.K., 2008. Tegen de methode. Rotterdam: Lemniscaat.

Foucault, M., 1971. Nietzsche, la généalogie, l'histoire. In: Foucault, M., Dits et Écrits, deel 1. Parijs: Gallimard, 1004-1024.

Foucault, M,. 1989. Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Groningen: Historische Uitgeverij.

Frasca-Spada, M. en Jardine, N., 1997. Splendours and Miseries of the Science Wars. Studies in History and Philosophy of Science, 28 (2), 219-235.

Frede, D., 2006. The question of being: Heidegger's project. In: Guignon, C.B., The Cambridge Companion to Heidegger. 2e editie. Cambridge: Cambridge University Press, 42-69.

Ginev, D., 2003. Rereading Normal Science. Revista Hispanoamericana de Filosofía, 35 (105), 65-89.

Gooding, D., Pinch, T. en Schaffer, S., 1989. Introduction: some uses of experiment. In: Gooding, D., Pinch, T. en Schaffer, S. (red.), The Uses of Experiment. Studies in the Natural Sciences. Cambridge: Cambridge University Press, 1-28.

Gross, P.R. en Levitt, N., 1998. Higher Superstition: The Academic Left and Its Quarrels With Science. Baltimore, MD: Johns Hopkins University Press.

Guignon, C.B., 2006. Introduction. In: Guignon, C.B., The Cambridge Companion to Heidegger. 2e editie. Cambridge: Cambridge University Press, 1-41.

Gutting, G., 2005. Introduction. In: Gutting, G. (red.), Continental Philosophy of Science. Malden, MA: Blackwell Publishing, 1-16.

Hagar, A., 2008. Kant and non-Euclidean Geometry. Kant-Studien, 99 (1), 80-98.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 192

Page 207: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Bibliografie

Haugeland, J., 1998. Having Thought. Essays in the metaphysics of mind. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Husserl, E., 1962. Die Krisis der Europäischen Wissenschaften und die Transzendentale Phänomenologie. Eine Einleitung in die Phänomenologische Philosophie. 2e editie (heruitgegeven door Walter Biemel). Den Haag: Martinus Nijhoff.

Kant, I., 1997. Fundering voor de metafysica van de zeden. Amsterdam: Boom.

Kant, I., 2004. Kritiek van de zuivere rede. Amsterdam: Boom.

King, J.C., 2005. Anaphora. The Stanford Encyclopedia of Philosophy, editie zomer 2010. Edward N. Zalta (red.). Beschikbaar op http://plato.stanford.edu/archives/spr2010/entries/anaphora/ [bezocht op 26 maart 2011, statische pagina].

Kitcher, P., 2001. Science, Truth, and Democracy. New York, NY: Oxford University Press.

Kochan, J., 2011. Getting Real with Rouse and Heidegger. Perspectives on Science, 19 (1), 81-115.

Korsgaard, C.M., 1996. The Normative Question. In: O'Neill, O. (red.), The Sources of Normativity. Cambridge, MA: Cambridge University Press, 7-48.

Latour, B., 1993. The Pasteurization of France. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Latour, B., 1999a. Pandora's Hope. Essays on the Reality of Science Studies. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Latour, B., 1999b. Give Me a Laboratory and I Will Raise the World. In: Biagioli, M. (red.), The Science Studies Reader. New York, NY: Routledge, 258-275.

Longino, H.E., 2002. The Fate of Knowledge. Princeton, NJ: Princeton University Press.

Longino, H., 2011. The Social Dimensions of Scientific Knowledge. The Stanford Encyclopedia of Philosophy, editie lente 2011. Edward N. Zalta (red.). Beschikbaar op http://plato.stanford.edu/archives/spr2011/entries/scientific-knowledge-social/ [bezocht op 18 mei 2011, statische pagina].

Longuenesse, B., 2008. Kant's “I Think” versus Descartes' “I Am a Thing That Thinks”. In: Garber, D. en Longuenesse, B. (red.), Kant and the Early Moderns. Princeton, NJ: Princeton University Press.

MacIntyre, A., 1977. Epistemological Crises, Dramatic Narrative and the Philosophy of Science. Monist, 60 (4), 453-472.

Morgan, M.S. en Morrison, M., 1999a. Models as Mediators. Perspectives on Natural and Social Science. Cambridge: Cambridge University Press

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 193

Page 208: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Bibliografie

Nelson, L.H. en Nelson, J., 1996. Introduction. In: Nelson, L.H. en Nelson, J. (red.), Feminism, Science, and the Philosophy of Science. Dordrecht: Kluwer, ix-xix.

Nullmeier, F. en Pritzlaff, T., 2009. The implicit normativity of political practices. Analyzing the dynamics and power relations of committee decision-making. Critical Policy Studies, 3 (3-4), 357-374.

Nullmeier, F. en Pritzlaff, T., 2010. The Great Chain of Legitimacy. Justifying Transnational Democracy. Transformations of the State Working Papers, 123, 1-17.

O'Shea, J.R., 2010. Introduction: Naturalism, Normativity, and the Space of Reasons. International Journal of Philosophical Studies, 18 (3), 313-315.

Peschard, I., 2007. Participation of the Public in Science: Towards a New Kind of Scientific Practice. Human Affairs, 17 (2), 138-153.

Peter, F., 2008. Pure Epistemic Proceduralism. Episteme: A Journal of Social Epistemology, 5 (1), 33-55.

Pickering, A., 1992. From Science as Knowledge to Science as Practice. In: Pickering, A. (red.), Science as Practice and Culture. Chicago, IL: The University of Chicago Press, 1-26.

Prado, C.G., 2000. Starting with Foucault. An Introduction to Genealogy. 2e editie. Boulder, CO: Westview Press.

Railton, P., 2000. Normative Force and Normative Freedom: Hume and Kant. In: Dancy, J. (red.), Normativity. Oxford: Blackwell Publishers, 1-33.

Raz, J., 2000. Explaining Normativity: On Rationality and the Justification of Reason. In: Dancy, J. (red.), Normativity. Oxford: Blackwell Publishers, 34-59.

Remedios, F., 2003. Fuller and Rouse on the Legitimation of Scientific Knowledge. Philosophy of the Social Sciences, 33 (4), 444-463.

Rosenberg, A., 1990. Normative Naturalism and the Role of Philosophy. Philosophy of Science, 57 (1), 34-43.

Rosenberg, A., 1996. A Field Guide to Recent Species of Naturalism. The British Journal for the Philosophy of Science, 47 (1), 1-29.

Rouse, J., 1987. Knowledge and Power. Toward a Political Philosophy of Science. Ithaca, NY: Cornell University Press.

Rouse, J. 1993. Foucault and the Natural Sciences. In: Caputo, J. en Yount, M., (red.), Foucault and the Critique of Institutions. State College, PA: Pennsylvania State University Press, 137-162. Beschikbaar op http://jrouse.blogs.wesleyan.edu/static-page/recent-articles/ [bezocht op 14 februari 2011], paginering uit het document op de website: 1-19.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 194

Page 209: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Bibliografie

Rouse, J., 1996a. Engaging Science. How to Understand Its Practices Philosophically. Ithaca, NY: Cornell University Press.

Rouse, J., 1996b. Beyond Epistemic Sovereignty. In: Gallison, P. en Stump, D. (red.), The Disunity of Science: Boundaries, Contexts, and Power. Stanford, CA: Stanford University Press, 398-416.

Rouse, J., 2002a. How Scientific Practices Matter. Reclaiming Philosophical Naturalism. Chicago, IL: The University of Chicago Press.

Rouse, J., 2002b. Vampires: Social Constructivism, Realism and Other Philosophical Undead. History and Theory, 41, 60-78.

Rouse, J., 2003. Remedios and Fuller on Normativity and Science. Philosophy of the Social Sciences, 33 (4), 464-471.

Rouse, J., 2004. Barad's Feminist Naturalism. Hypatia, 19 (1), 142-161.

Rouse, J., 2005a. Power/Knowledge. In: Gutting, G. (red.), The Cambridge Companion to Foucault, 2e editie. New York, NY: Cambridge University Press, 95-122.

Rouse, J., 2005b. Heidegger on Science and Naturalism. In: Gutting, G. (red.), Continental Philosophy of Science. Malden, MA: Blackwell Publishing, 123-141.

Rouse, J., 2007a. Social Practices and Normativity. Philosophy of the Social Sciences, 37 (1), 46-56.

Rouse, J., 2007b. Practice Theory. In: Turner, S. en Risjord, M. (red.), Handbook of the Philosophy of Science. Vol. 15: Philosophy of Anthropology and Sociology. Dordrecht: Elsevier, 630-681.

Rouse, J., 2007c. Naturalism and Scientific Practices: A Concluding Scientific Postscript. In: Chienkuo Michael Mi en Ruey-Lin Chen (red.), Naturalized Epistemology and Philosophy of Science. Amsterdam: Rodopi, 61-86.

Rouse, J., 2008. Two Concepts of Objectivity. Working paper, gepresenteerd op de conferentie “Reclaiming the World: The Future of Objectivity”, University of Toronto. Toronto, Ontario, mei 2008. Beschikbaar via http://jrouse.blogs.wesleyan.edu/static-page/work-in-progress/ [bezocht op 19 december 2010], paginering uit het document op de website: 1-17.

Rouse, J., 2009a. Standpoint Theories Reconsidered. Hypatia, 24, 200-209.

Rouse, J., 2009b. Articulating the World: Toward a New Scientific Image. Working paper, gepresenteerd op de workshop “The Role of Experiment in Modeling”, San Francisco State University. San Francisco, CA, maart 2009. Beschikbaar via http://jrouse.blogs.wesleyan.edu/static-page/work-in-progress/ [bezocht op 14 december 2010], paginering uit het document op de website: 1-23.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 195

Page 210: De rol en de aard van het object en de praktijk in het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/777/RUG01... · “De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph

Bibliografie

Rouse, J., 2010. From Objectivity to Disclosedness. Working paper, gepresenteerd bij de International Society for Phenomenological Studies. Pacific Grove, CA, juli 2010. Beschikbaar via http://jrouse.blogs.wesleyan.edu/static-page/work-in-progress/ [bezocht op 14 december 2010], paginering uit het document op de website: 1-57.

Rouse, J., 2011. Philosophy of Science and Science Studies in the West: An Unrecognized Convergence. East Asian Science and Technology Studies, 5, 11-27. Beschikbaar op http://jrouse.blogs.wesleyan.edu/static-page/recent-articles/ [bezocht op 19 februari 2011], paginering uit het document op de website.

Turner, S., 1998. Making Normative Soup with Non-normative Bones. In: Sica, A. (red.), What Is Social Theory? The Philosophical Debates. Malden, MA: Blackwell Publishers, 118-144.

Turner, S., 2007a. Explaining Normativity. Philosophy of the Social Sciences, 37 (1), 57-73.

Turner, S., 2007b. Practice Then and Now. Human Affairs, 17 (2), 110-125.

Walhout, M., 2010. Looking to Charles Taylor and Joseph Rouse for Best Practices in Science and Religion. Zygon, 45 (3), 558-574.

Wehling, P., 2006. The Situated Materiality of Scientific Practices: Postconstructivism, a New Theoretical Perspective in Science Studies? Science, Technology & Innovation Studies, Special Issue 1, 81-100.

Williams, M., 2010. Normative Naturalism. International Journal of Philosophical Studies, 18 (3), 355-375.

“De rol en de aard van het object en de praktijk in het werk van Joseph Rouse” - Anna de Bruyckere 196