Basisdocument KRW - Repository...P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument...

34
Basisdocument KRW Implementatie Kaderrichtlijn Water in het beheergebied van Wetterskip Fryslân Planperiode 2016-2021 Deel 4 : Laagveenplassen en Poldermeren Wetterskip Fryslân Dit document geeft achtergrondinformatie bij de KRW factsheets en beslisnota Versie 10 augustus 2014

Transcript of Basisdocument KRW - Repository...P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument...

  • Basisdocument KRW

    Implementatie Kaderrichtlijn Water in het beheergebied van Wetterskip Fryslân

    Planperiode 2016-2021

    Deel 4 : Laagveenplassen en Poldermeren

    Wetterskip Fryslân

    Dit document geeft achtergrondinformatie bij de KRW factsheets en beslisnota

    Versie 10 augustus 2014

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    Auteurs: Jappie van den Bergs Nico Broodbakker Bijdragen: Jeannette Bijleveld Theo Claassen Martin Droog Froukje Grijpstra Arjen van der Mark Froukje Sikking Marianne Thannhauser Roelof Veeningen Redactie: Nico Broodbakker & Rebi Nijboer Foto voorblad: Nico Broodbakker – Bloeiend blaasjeskruid in een sloot langs/achter De Leijen

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 1

    Inhoudsopgave – Deel 4 : Laagveenplassen en poldermeren

    1 Laagveenplassen Fryslân (M27) ............................................................................................. 3

    1.1 Karakterisering ............................................................................................................................. 3 1.2 Functies en gebruik ..................................................................................................................... 4 1.3 Belastingen en hydromorfologische ingrepen ............................................................................. 4 1.4 Maatregelen: significante schade en kosteneffectiviteit ...............................................................5

    1.4.1 Brongericht ....................................................................................................................... 6 1.4.2 Inrichting ............................................................................................................................ 7 1.4.3 Beheer en onderhoud ........................................................................................................ 8

    1.5 Samenvattend overzicht maatregelen ......................................................................................... 9 1.6 Definitieve statustoekenning ...................................................................................................... 10 1.7 Afleiden aangepaste doelen (GEP’s) ........................................................................................... 11 1.8 Huidige ecologische toestand ..................................................................................................... 11 1.9 Analyse belasting ecologische toestand ..................................................................................... 12 1.10 Vegetatie-analyse....................................................................................................................... 13

    2 Nannewiid (M14) ................................................................................................................ 15

    2.1 Karakterisering ........................................................................................................................... 15 2.2 Functies en gebruik .................................................................................................................... 16 2.3 Belastingen & hydromorfologische ingrepen .............................................................................. 16 2.4 Maatregelen: significante schade en kosteneffectiviteit ............................................................. 17

    2.4.1 Brongericht ...................................................................................................................... 17 2.4.2 Inrichting .......................................................................................................................... 18 2.4.3 Beheer & Onderhoud ....................................................................................................... 18

    2.5 Samenvattend overzicht maatregelen ........................................................................................ 19 2.6 Definitieve statustoekenning ..................................................................................................... 20 2.7 Afleiden aangepaste doelen (GEP’s) .......................................................................................... 20 2.8 Huidige ecologische toestand en prognose 2021 ........................................................................ 21 2.9 Analyse belasting ecologische toestand .................................................................................... 22 2.10 Vegetatie-analyse....................................................................................................................... 23

    3 Lytse Wielen (M14) ............................................................................................................. 25

    3.1 Karakterisering ........................................................................................................................... 25 3.2 Functies en gebruik .................................................................................................................... 25 3.3 Belastingen ................................................................................................................................ 25 3.4 Maatregelen: significante schade en kosteneffectiviteit ............................................................ 26

    3.4.1 Brongericht ...................................................................................................................... 27 3.4.2 Inrichting .......................................................................................................................... 27 3.4.3 Beheer en onderhoud ....................................................................................................... 27

    3.5 Samenvattend overzicht maatregelen ....................................................................................... 28 3.6 Definitieve statustoekenning ..................................................................................................... 29 3.7 Afleiden aangepaste doelen (GEP’s) ........................................................................................... 30 3.8 Huidige ecologische toestand en prognose 2021 ........................................................................ 30 3.9 Analyse belasting ecologische toestand ..................................................................................... 31 3.10 Vegetatie-analyse....................................................................................................................... 32

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 2

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 3

    1 Laagveenplassen Fryslân (M27)

    1.1 Karakterisering Het betreft geïsoleerde laagveenplassen met een oppervlakte groter dan 250 ha. Het gaat om plassen in (rond) de volgende gebieden: Alde Feanen, De Deelen, Lindevallei, Rottige Meente, Braandemeer, en Easterskar.

    De laagveenplassen liggen in het Lage Midden van de provincie Fryslân. Het zijn restanten van een vrijwel aaneengesloten veengebied dat zich in het Holoceen aan de westrand van het Drents Plateau heeft gevormd. Het oorspronkelijke veen bestond voornamelijk uit hoogveen. Dit waren grootschalige, door regenwater gevoede, voedselarme veengebieden die grotendeels bestonden uit veenmosveen.

    Door ontwatering - met als gevolg bodemdaling - en zeespiegelstijging overstroomden deze gebieden met voedselrijk oppervlaktewater en/of zeewater. Daarbij werden stukken veen losgeslagen. Dit proces werd versterkt door turfwinning. Op deze wijze zijn de meeste boezemmeren ontstaan (in verlaagde uitschuringsbekkens vanuit de ijstijden waarin dit gebeid bedekt was met landijs).

    In de resterende geïsoleerde delen is op veel plaatsen nog gedurende lange tijd turf gewonnen, zodat de meeste gebieden gekenmerkt worden door een structuur van legakkers en petgaten. Door de menselijke invloed is er dus sprake van een half-natuurlijk landschap. De totale oppervlakte van het waterlichaam is ruim 3500 ha.

    Voor een meer uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar het rapport “Laagveenmoerassen in Fryslân, evaluatie van het herstelmaatregelen en beschrijving van KRW-doelen”. De laagveenplassen zijn getypeerd als “matig grote ondiepe laagveenplassen” (M27).

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 4

    1.2 Functies en gebruik De belangrijkste functie van de laagveenplassen is de functie natuur. Daarnaast vindt in een aantal van plassen recreatie plaats (kanoën, wandelen, schaatsen). In sommige gebieden (De Deelen en de Rottige Meente) waar op grote schaal opnieuw verlanding heeft plaatsgevonden, wordt nog machinaal veen afgegraven om nieuwe petgaten aan te leggen. De Alde Feanen is aangewezen als Vogel- en Habitatrichtlijngebied en is een sense of urgency-gebied. De Deelen is aangewezen als Vogelrichtlijngebied en is tevens een sense of urgency-gebied. De Rottige Meente en het Braandemeer zijn aangewezen als Habitatrichtlijngebied.

    1.3 Belastingen en hydromorfologische ingrepen Belasting van fosfaat en stikstof vindt vooral plaats via de inlaat van gebiedsvreemd water, meestal boezemwater. Het water wordt in droge perioden ingelaten om de waterstand op peil te houden en om verdroging te voorkomen. Immers vrijwel alle laagveenmoerasgebieden zijn (veranderd van kwelgebieden in) wegzijgingsgebieden. Daarnaast vindt belasting van voedingsstoffen plaats door nalevering uit voedselrijk bodemslib.

    De van oorsprong aanwezige inundatiezones zijn grotendeels verdwenen.

    Er is meestal sprake van gereguleerde vaste waterpeilen of wisselende peilen met een beperkte amplitude. In het Easterskar is het zomerpeil lager dan het winterpeil. In enkele gebieden is recent geëxperimenteerd met ‘flexibel peilbeheer’ (KRW innovatie project met hogere winter- en lagere zomerpeilen), echter vanwege de versterkte afslag van legakkers is die peildynamiek weer geminimaliseerd.

    Doordat omliggende landbouwpolders door bodemdaling aanmerkelijk lager liggen dan de laagveenplassen vindt wegzijging van water plaats. Er vindt dus geen kwel meer plaats en in de zomer moet daarom gebiedsvreemd water worden ingelaten om verdroging te voorkomen en veenafbraak (inklinking) te beperken.

    Door het aanleggen van kaden, gemalen en stuwen staan de geïsoleerde veenplassen niet meer in open verbinding met de boezem of omringende poldergebieden, waardoor geen vrije migratie van vis kan plaatsvinden. Alleen de Alde Feanen ligt voor een gedeelte nog voor de boezem.

    Effecten

    De belangrijkste effecten van de hierboven genoemde ingrepen en belastingen op de waterflora en –fauna zijn de volgende:

    Het effect van te hoge nutriëntenconcentraties is vooral merkbaar op fytoplankton (algen). Door de hoge algenconcentraties is het water troebel, waardoor de condities voor waterplanten verre van optimaal zijn.

    Door het grotendeels verdwijnen van inundatiezones kan in deze gebieden geen sedimentatie van slib meer plaatsvinden met het hieraan gebonden fosfaat. Op deze wijze werd in het verleden veel aan zwevende stof gebonden fosfaat aan het water onttrokken, zodat het oppervlaktewater in de zomer minder voedselrijk was. Een lager zwevend stofgehalte resulteerde tevens in een beter doorzicht, waardoor drijvende en ondergedoken waterplanten meer kans kregen zich te ontwikkelen. Daarnaast waren de vloedvlakten belangrijke paai- en opgroeiplaatsen voor een aantal vissoorten.

    Het vaste peil of het peil met slechts geringe fluctuaties versterkt het effect van de afname van inundatiezones. Hierdoor kan de water- en vooral de oevervegetatie zich nog slechter ontwikkelen.

    De inlaat van gebiedsvreemd water, meestal boezemwater, met hogere sulfaatgehaltes zorgt ervoor dat fosfaat uit de waterbodem vrijkomt, waardoor het water erg voedselrijk blijft.

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 5

    Doordat de natuurlijke kwelstromen verdwenen zijn, is ook de hierbij behorende (aan lithotroof water gebonden) vegetatie verloren gegaan.

    De macrofauna is eveneens veranderd door het eutrofe karakter van het water en de afname van waterplanten.

    Door het eutrofe water en weinig waterplanten wordt de visstand n een aantal gebieden nog gedomineerd door brasem.

    1.4 Maatregelen: significante schade en kosteneffectiviteit De afgelopen decennia zijn in veel laagveengebieden verschillende herstelmaatregelen uitgevoerd met wisselend succes. Zoals hiervoor aangegeven is hierover een evaluatierapport opgesteld. Hierna zijn de bevindingen voor de Alde Feanen, De Deelen, De Rottige Meente, de Lindevallei en Easterskar in het kort weergegeven.

    Bij het opstellen van de KRW-maatregelen is rekening gehouden met de instandhoudingsdoelen die voor deze gebieden zijn opgesteld, zie rapport “Actie = Reactie, een effectenanalyse van KRW maatregelen op Natura 2000 doelen in Fryslân” (Roodzand & Holthuijsen, 2008). De gebieden zijn alle onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur.

    In het verleden zijn in de Alde Feanen verschillende maatregelen uitgevoerd om de waterkwaliteit te verbeteren. Verschillende petgaten zijn geïsoleerd van de boezem, er is voedselrijk slib verwijderd en in sommige delen is visstandbeheer uitgevoerd. Daarnaast zijn enkele voormalige landbouwgebieden uit bemaling gehaald om vooral de vogels meer de ruimte te bieden. De resultaten zijn wisselend.

    Het opzetten van water (de Jan Durkspolder staat sinds 1990 grotendeels ondiep onder water) -hoewel prachtig voor aan ondiep watergebonden vogels- heeft een averechts effect op de waterkwaliteit gehad: de eventueel aanwezige kwel is weggedrukt. Nalevering uit de zode en eventueel guanotrofie (stikstofrijke uitscheidingen van grote vogelpopulaties) zijn mede bepalend voor de ontstane voedselrijkdom. Om meer verscheidenheid aan biotopen te verkrijgen en jonge verlandingsstadia een kans te geven zijn enkele voormalige gras- en hooilanden met beperkte botanische waarden vergraven. Hierbij zijn slenken ontstaan.

    Ook is in het gebied een landinrichtingsplan in uitvoering; daarbij is onder andere het leefgebied van de Noordse woelmuis verbeterd. Dat geldt specifiek voor de Jan Durkspolder en aanliggend gebied, waar een cyclisch peilbeheer is ingesteld. Het gebied is in beheer bij It Fryske Gea. In het kader van het Life+ project ‘Booming Business’ wordt de komende jaren (2014-2016) nog een groot aantal herstelmaatregelen uitgevoerd.

    Evenals in de Alde Feanen zijn ook in De Deelen veel maatregelen uitgevoerd. Het water dat in droge perioden wordt ingelaten, komt grotendeels uit een nabij gelegen zandwinput en heeft een betere kwaliteit dan het boezemwater. Het lijkt erop dat de toestand geleidelijk verbeterd. Aanvullend wordt zo nodig ook nog boezemwater ingelaten, dat overigens van steeds betere kwaliteit wordt.

    Daarnaast is onderzoek uitgevoerd naar de effecten van actief visstandbeheer (verwijderen witvis) en een meer natuurlijker peilbeheer. Bij een gebleken positief effect zouden deze maatregelen ook bij andere laagveengebieden ingezet kunnen worden om de toestand te verbeteren. Beide maatregelen hebben echter geen direct eenduidig gunstig effect gehad. In 2011 en 2012 is in een petgat het KRW innovatieproject ‘tijdelijke droogval’ uitgevoerd. Hoewel het directe effect van een aantal maatregelen tegenviel, althans zich niet een op een (maatregel gevolgd door effect) uitte, is sinds 2011 de waterkwaliteit verbeterd. Er komen weer/meer onderwaterplanten voor, hier en daar gaat riet uitlopen vanuit de oeverzone en de algendominantie is sterk afgenomen. Hoewel nog niet stabiel, lijkt de omslag van troebel naar helder water zich hier in de Deelen te voltrekken (2011-

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 6

    2013). Medio 2013 zijn in twee petgaten nieuwe enclosures aangebracht om de vegetatie-ontwikkeling nauwkeuriger te kunnen volgen. Het gebied is in beheer bij Staatsbosbeheer.

    Ook in de Rottige Meente en het Braandemeer is de afgelopen 20 jaar een groot aantal maatregelen uitgevoerd, zoals het verwijderen van voedselrijk bodemslib, het graven van nieuwe petgaten, het voorzuiveren van ingelaten boezemwater via een lange aanvoerroute en rietvelden, het instellen van hogere waterpeilen, het aanleggen van kaden en het aankopen van omringende landbouwgronden om versnippering voor een deel op te heffen.

    In de Rottige Meente zijn experimenten uitgevoerd met ‘flexibel peilbeheer’ en ‘tijdelijke droogval’. Hier lijken de (korte termijn) effecten van tijdelijke droogval gunstiger uit te pakken dan in De Deelen. Vervolgmonitoring moet het lange termijn effect duiden. Net als in De Deelen is de afslag van legakkers een groot probleem in de Rottige Meente. Staatsbosbeheer heeft voor dit gebied (samen met Natuurmonumenten) het Life+ project ‘New life for Dutch fens’ opgezet. In 2014 en verder wordt geprobeerd legakkers te beschermen en te behouden.

    Uit onderzoek blijkt dat de waterkwaliteit de laatste tien jaar aanmerkelijk is verbeterd en dat de natuurwaarden goed zijn. Aanbevolen is om de komende jaren verder terughoudend te zijn met nieuwe maatregelen, maar af te wachten hoe het gebied zich onder de huidige omstandigheden ontwikkeld. Het gebied is in beheer bij Staatsbosbeheer.

    Uit waterkwaliteitsanalyses blijkt dat de waterkwaliteit in de Lindevallei is verbeterd, maar er is geen duidelijke relatie met de uitgevoerde maatregelen. Het blijkt dat de waterkwaliteit van het inlaatwater (Lende) slechter is dan in het gebied zelf. Een mogelijke maatregel is dat, net als bij De Deelen water wordt opgemalen uit zandwinputten die in het gebied liggen. Het gebied is in beheer bij It Fryske Gea.

    Het Easterskar is een laagveenmoeras van ruim 500 ha gelegen tussen Heerenveen, Joure en het Tjeukemeer. Het bestaat uit uitgestrekte rietlanden, soortenrijke graslanden en moerasbos. Hiermee is het gebied voor vogels en vlinders van groot belang.

    Een deel van het gebied wordt gebruikt voor het zuiveren van boezemwater uit de Tsjonger voor het Nannewiid. Vanaf 2000 zijn verschillende maatregelen in het gebied uitgevoerd in het kader van het integraal waterbeheersingsproject ‘Skarlannen’. Zo zijn twee waterbuffers aangelegd op landbouwgrond om de wegzijging vanuit het gebied te verminderen. Hierdoor heeft het gebied nu ook een groot areaal ondiep, open water. Het is geen Vogel- of Habitatrichtlijngebied (Natura2000-gebied). In 2013 is een evaluatie gemaakt van het effect van de ingrepen de afgelopen jaren. Het is in beheer bij It Fryske Gea.

    Samenvattend zijn in de laagveenmoerassen de afgelopen decennia veel maatregelen uitgevoerd met wisselend succes. Door een verbeterde kwaliteit van het inlaatwater valt te verwachten dat de waterkwaliteit in de laagveenplassen eveneens verbetert. De eerste tekenen daarvoor zijn nu zichtbaar. Aanbevolen wordt om de periode tot 2021 te benutten om na te gaan hoe de gebieden zich verder ontwikkelen en per gebied kritisch te bekijken of nog aanvullende maatregelen gewenst zijn. Voor de periode 2016-2021 zijn daarom in beperkte mate maatregelen opgevoerd. Dat zijn vooral ‘behoud’ maatregelen van de eigenschappen van deze petgatengebieden. Hierna is een overzicht gegeven van de onderzochte maatregelen.

    1.4.1 Brongericht

    De brongerichte maatregelen die bedoeld zijn om de belasting van het boezem- en polderwater met fosfaat en stikstof te verminderen hebben indirect een positief effect op de laagveenplassen doordat de belasting via het inlaatwater afneemt. Voor een beschrijving van de brongerichte maatregelen wordt kortheidshalve verwezen naar hoofdstuk 5 in deel 1.

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 7

    1.4.2 Inrichting

    Natuurvriendelijke oevers

    In de laagveenplassen wordt gestreefd naar het op gang brengen van verlandingsprocessen. Het doel is niet alleen om zoveel mogelijk oevervegetatie te ontwikkelen, maar ook om de verlanding te stimuleren. In de eerste planperiode is de parameter oevervegetatie daarom niet meegenomen in de beoordeling voor de laagveenplassen. Voor de volgende planperiode wordt de parameter wel meegenomen en wordt het doel op een defaultbreedte van 3 meter gesteld (zie ook bijlage 7).

    Bufferzones

    Door het inrichten van bufferzones met een hoger waterpeil kan de wegzijging verminderd worden, waardoor er minder gebiedsvreemd water behoeft te worden ingelaten. Bij het herinrichten van landbouwgronden kan sprake zijn van significante schade. Het huidige beleid is erop gericht dat bufferzones binnen de natuurgebieden zelf worden ingericht. In de periode tot 2021 wordt onderzocht of er bij sommige laagveengebieden nog mogelijkheden zijn om ook buiten de gebieden bufferzones aan te leggen.

    Rond het Easterskar zijn al bufferzones aangelegd. Dit lijkt tot een duidelijke verbetering van de grondwaterstanden te leiden. In andere gebieden wordt waar mogelijk wel een lange aanvoerweg benut voor wateraanvoer. Extra hoogwater bufferzones zijn nu verder niet gepland. In de omgeving van het Braandemeer is in 2012 30 ha extra ruimte voor waterberging aangelegd.

    Inundatiezones/paaigebieden

    Door het vaste waterpeil en de strikte scheiding tussen landbouw- en natuurgebied, onder andere door het aanleggen van kaden en grote peilverschillen tussen natuur- en landbouwgebied, zijn veel inundatiezones verdwenen. In deze zones vond in de winter en het voorjaar sedimentatie van slib plaats met het hieraan gebonden fosfaat. Dit betekende dat op deze wijze veel fosfaat aan het water werd onttrokken. Een lager zwevend stofgehalte in het water resulteerde in een beter doorzicht, waardoor drijvende en ondergedoken waterplanten meer kans kregen zich te ontwikkelen (die op zich ook weer slib accumuleerden). Daarnaast waren deze vloedvlakten belangrijke paai- en opgroeiplaatsen voor een aantal vissoorten.

    Door de lage ligging van de omringende poldergebieden is het veelal geen optie meer om deze gebieden in te richten als inundatiezones. Herstel van lokale inundatiezones in deze gebieden kan alleen plaatsvinden als in deze gebieden een meer natuurlijk peilbeheer wordt gevoerd.

    De resultaten van het project ‘Flexibel peilbeheer’ (voor De Deelen en de Rottige Meente) roepen echter vraagtekens op of die (grote) peilfluctuaties wel wenselijk zijn en leiden tot het gewenste effect. Vooralsnog zijn de negatieve effecten groter dan de positieve. Nu zich reeds herstel aandient (vooral in De Deelen) lijkt terughoudendheid met flexibel peil gewenst.

    Gelet op de onzekerheid over het effect van sommige maatregelen, was onder de noemer herstel inundatiezones voor de periode 2010-2015 een bedrag van 1,5 miljoen euro opgenomen voor onderzoek, het uitvoeren van pilots en het eventueel uitvoeren van maatregelen. Voor de periode 2016-2021 is eenzelfde bedrag opgenomen. Pm: Roelof: is dat zo?

    Vispassages

    Wat de aanleg van vispassages betreft dient kritisch te worden bekeken of een verbetering van de migratie tussen deze plassen en boezem gewenst is. In sommige gevallen kunnen ook ongewenste effecten optreden, bijvoorbeeld als in het geïsoleerde gebied de grote modderkruiper voorkomt. Vandaar dat bij kosteneffectiviteit een vraagteken is ingevuld.

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 8

    Anderzijds is bekend dat in het voorjaar snoeken vanuit de boezem deze gebieden willen intrekken om daar te paaien. Er is geraamd dat in de periode tot 2016 2 vispassages zullen worden aangelegd en in de periode daarna eveneens 2. Daarbij wordt vooral ingezet op een veilige en ongeschonden visuittrek bij nu nog visonvriendelijke gemalen uit de laagveenmoerasgebieden.

    Zuivering inlaatwater

    Om verdroging en mineralisatie van veen te voorkomen moet in alle laagveenmoerassen gebiedsvreemd water worden ingelaten. Het streven is om dit tot een minimum te beperken vanwege de negatieve effecten die hiermee gepaard gaan zoals het vrijkomen van fosfaat uit de bodem. In De Deelen wordt zoveel mogelijk water ingelaten vanuit een zandwinput met een redelijke kwaliteit. Aanvullend boezemwater wordt via een lange aanvoerroute ingebracht.

    De aanvoer van boezemwater bij het Braandemeer en de Rottige Meente vindt ook plaats via een lange aanvoersloot. Aanvullende maatregelen liggen hier niet voor de hand. Bij de Alde Feanen is dit bij sommige delen van het gebied nog wel een optie, evenals bij de Lindevallei. In het Easterskar wordt water via een helofytenfilter ingelaten. Uit metingen blijkt dat het filter redelijk goed werkt.

    Nagegaan moet nog worden of de gebruikte helofytenfilters nog optimaal werken en of er zo nodig groot onderhoud (zoals enkele jaren geleden uitgevoerd bij de Boornbergumer Petten en in 2013-2014 bij het Nannewiid) moet plaats vinden. Er zijn geen plannen voor aanvullende maatregelen.

    1.4.3 Beheer en onderhoud

    Natuurlijker peilbeheer

    In De Deelen en de Rottige Meente is een proef uitgevoerd met natuurlijker peilbeheer. Dit houdt in dat in de zomer het waterpeil geleidelijk mag uitzakken tot een bepaald niveau, zodat minder water behoeft te worden ingelaten. Als dit een positief resultaat had opgeleverd, zou dit ook in andere laagveenplassen toegepast kunnen worden. Vooralsnog valt het effect tegen en is besloten de peildynamiek (vanaf 2011) weer te beperken.

    Vanuit het mengbekken in het Easterskar wordt water ingelaten in het oude deel van het reservaat. In het mengbekken zelf zou meer peildynamiek kunnen worden toegestaan. Daarentegen wordt voor het oude deel gevreesd dat meer dynamiek zal leiden tot verdroging van de hogere delen en daar eerder een negatief effect zal hebben.

    Gedifferentieerd onderhoud

    Het gaat hier vooral om het beheer en onderhoud van rietlanden. Als de rietlanden niet regelmatig worden gemaaid treedt verbossing op en ontstaat elzenbroekbos. De natuurbeheerders staan aan de lat om deze maatregel uit te voeren.

    Verwijderen voedselrijk slib

    De meningen over de effectiviteit van het verwijderen van bodemslib uit laagveenplassen zijn verdeeld. Ervaring en onderzoek heeft geleerd dat de effectiviteit sterk afhangt van lokale omstandigheden. Het is van belang dat alvorens de maatregel wordt uitgevoerd eerst nader onderzoek plaatsvindt. Voor de Alde Feanen staat deze maatregel gepland in het project LIFE-project ‘Booming Business’.

    Visstandbeheer

    Door visstandbeheer is het mogelijk de ecologische kwaliteit tijdelijk maar soms ook definitief te verbeteren. Door het wegvangen van witvis kan de situatie aanmerkelijk verbeteren doordat het systeem omslaat van een troebel naar een helder systeem.

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 9

    Deze maatregel moet worden gezien als een laatste duw om een omslag teweeg te brengen. Het grote probleem bij laagveenplassen is dat de gebieden in veel gevallen slecht toegankelijk zijn en moeilijk bevisbaar, waardoor maar een beperkt deel van de witvis kan worden weggevangen. De effectiviteit van de maatregel is dan gering.

    In De Deelen is de visstand intussen ‘ten goede gekeerd’, in zoverre dat in 2012 een hogere EKR-score werd gevonden (met sterk verminderde dominantie van brasem). Nu de waterkwaliteit her en der verbetert, lijkt ook de visstand met die verandering (verbetering) mee te gaan. De monitoring in 2015 zal moeten uitwijzen in hoeverre dat voldoende lijkt te gebeuren.

    1.5 Samenvattend overzicht maatregelen In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van alle onderzochte maatregelen. Tevens is aangegeven of er sprake is van significante schade, is een indicatie gegeven van de kosteneffectiviteit en zijn de omvang en kosten van de voorgestelde maatregelen gegeven.

    Samenvattend worden de volgende hydromorfologische herstelmaatregelen niet of in beperkte mate uitgevoerd in verband met significante negatieve effecten op bestaande gebruiksfuncties en/of het milieu in brede zin:

    De laagveenplassen zijn vrijwel overal begrensd door kades om verdroging te voorkomen en wateroverlast, voor lager liggende aangrenzende landbouwgebieden, te beperken. Het op grote schaal herstellen van natuurlijke inundatiezones leidt niet alleen tot verlies van landbouwareaal, maar is ook erg kostbaar omdat kades moeten worden verlegd. Bovendien liggen de landbouwgebieden vaak aanmerkelijk lager dan het natuurgebied waardoor ze permanent onder water komen te staan. Het opnieuw inrichten van deze zones leidt daarom tot onevenredig hoge kosten. Voorlopig wordt uitgegaan vam zeer beperkt herstel op sommige plaatsen.

    Natuurlijker peilbeheer vraagt vaak om aanpassingen van bestaande kunstwerken en kan soms indirect leiden tot overlast in omringende landbouwgebieden. Een volledig natuurlijk peilverloop is niet meer mogelijk. Waar mogelijk zal een beperkt natuurlijker peilverloop worden ingesteld.

    In het recente verleden zijn veel maatregelen uitgevoerd. Het ecologische herstel verloopt echter geleidelijk. Daarom wordt de periode tot 2021 vooral benut om na te gaan welke kwaliteits-verbetering nog optreedt en of er aanvullende kosteneffectieve maatregelen nodig zijn na 2021.

    Dit betekent fasering van de doelen. Naar verwachting zal een deel van de KRW-doelen pas in 2027 worden gehaald. In sommige gebieden kunnen alle doelen wellicht al eerder (2021) worden bereikt.

    Maatregelen Laagveenplassen Fryslân (M27)

    Categorie Maatregel

    Sig

    nif

    ican

    te

    sch

    ade

    (Ko

    sten

    )

    effe

    ctiv

    itei

    t

    Uit

    gev

    oer

    d

    20

    10-2

    015

    Uit

    voer

    ing

    20

    16-2

    02

    1

    Uit

    voer

    ing

    20

    22

    -20

    27

    Ko

    sten

    20

    16-

    20

    21

    Inrichting Inundatiezones mogelijk Hoog 30 ha -

    Bufferzones mogelijk Hoog

    Vispassages nee Matig 1 3 1 € 150.000

    Zuiveren inlaatwater nee Matig

    Beheer Natuurlijker peilbeheer nee Hoog

    Gedifferentieerd onderhoud nee Hoog p.m. p.m.

    Verwijderen voedselrijk bodemslib nee Matig

    Visstandbeheer mogelijk Onzeker

    Legenda Categorie

    Kosteneffectiviteit aanvullende KRW-maatregel is matig of hoog. Er kan sprake zijn van significante schade, maar dit hangt af van omvang aanvullende maatregel.

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 10

    1.6 Definitieve statustoekenning Op basis van de hiervoor geformuleerde maatregelen is een schatting gemaakt of het GET voor het type M27 gehaald kan worden. Hierna volgt een toelichting op de vier biologische kwaliteits-elementen.

    Fytoplankton

    De maatlat voor fytoplankton bestaat uit een deelmaatlat voor abundantie die gebaseerd is op chlorofyl-a concentraties en één voor soortensamenstelling die gebaseerd is op bloeien van ongewenste algensoorten. Hoewel de kwaliteit van het inlaatwater aanmerkelijk is verbeterd, wordt verwacht dat door de nalevering van fosfaat uit de bodem de algenconcentraties de komende decennia nog hoog zullen blijven. Niettemin wordt verwacht dat deze uiteindelijk het niveau van het GET zullen halen.

    Waterplanten

    De maatlat voor waterplanten is opgebouwd uit deelmaatlatten voor abundantie en soortensamenstelling. Bij abundantie gaat het om deelmaatlatten voor oevervegetatie, submerse waterplanten, kroos en draadwier/flab. De deelmaatlat oevervegetatie heeft betrekking op de zone met riet en andere boven het water uitstekende vegetatie tot maximaal 1 meter boven de waterlijn.

    Aangezien er veelal sprake is van een vast streefpeil, zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor deze zone beperkt. Daarnaast is het doel in de laagveenplassen niet zozeer gericht op het realiseren van brede oevervegetatiezones, maar meer op het stimuleren van verlanding en deze na verloop van tijd weer (elders) terug te zetten (zie ook §1.4.2). Daarom wordt de defaultbreedte voor de parameter oevervegetatie op 3 meter gesteld.

    Voor ondergedoken waterplanten is een bedekking van 30% van de wateroppervlakte als doel geformuleerd, terwijl de bedekking met kroos of flab niet meer mag zijn dan 10%. Het GET voor waterplanten is niet haalbaar.

    Macrofauna

    De beoordeling van de maatlat voor macrofauna gebeurt op basis van kenmerkende, positief dominante en negatief dominante soorten. Om het GET te kunnen halen is het noodzakelijk dat er voldoende variatie in waterplanten en bodemsubstraat aanwezig is. Verwacht wordt dat deze variatie op de lange termijn voldoende aanwezig is om het GET voor macrofauna te halen.

    Vissen

    De maatlat voor vissen is opgebouwd uit twee deelmaatlatten, namelijk soortensamenstelling en abundantie. Bij abundantie gaat het bij meren vooral om de verdeling tussen limnofiele (plantminnende) en eurytope (algemene) soorten. Momenteel wordt de visstand in de meeste gebieden nog gedomineerd door brasem. De totale biomassa aan vis bestaat daar thans voor ongeveer 70% uit brasem. Doordat naar verwachting het areaal waterplanten nog zal toenemen, zal ook het aandeel plantminnende vis in beperkte mate toenemen. Verwacht wordt dat het aandeel brasem zal afnemen tot tussen de 40 en 50% van de totale biomassa, maar dat is onvoldoende om het GET te halen. In De Deelen lijkt dit proces zich nu te voltrekken.

    Conclusie

    Door de sterk gewijzigde hydrologische omstandigheden - waardoor wegzijging van water plaatsvindt en meestal geen kwel meer optreedt -, de noodzaak om in droge perioden gebiedsvreemd water in te laten om verdroging te voorkomen en een volledig natuurlijk peilbeheer

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 11

    niet mogelijk is, zal het GET niet meer kunnen worden gehaald. Dit houdt in dat het waterlichaam “Laagveenplassen Fryslân” de status sterk veranderd krijgt.

    1.7 Afleiden aangepaste doelen (GEP’s) Zoals beschreven in de vorige paragraaf is het GET voor waterplanten en vissen niet haalbaar door de ingrepen in hydrologie en morfologie die maar ten dele te mitigeren zijn. De ecologische doelen voor waterplanten en vissen zijn hierop aangepast. Het verschil tussen MEP en GEP wordt bepaald door de maatregelen die gezamenlijk een gering effect hebben weg te laten in de effectbeoordeling. In dit geval gaat het vooral om brongerichte maatregelen. De GEP’s voor de verschillende kwaliteitselementen zijn in 2009 vastgesteld en in 2013 herzien. Er is voor gekozen om geen wijzigingen in de GEP’s door te voeren omdat er nog onvoldoende inzicht bestaat in de relatie tussen de EKR’s en uitgevoerde maatregelen.

    1.8 Huidige ecologische toestand In tabel 1.1 zijn de doelen (GEP’s), de beoordelingen en de prognose voor 2021 weergegeven.

    Tabel 1.1 Beoordeling 2009 (op basis van expert judgement), 2006-2010, 2011-2013 (met de oude en de nieuwe maatlat voor de biologische kwaliteitselementen), de prognose voor 2021 en het GEP (vastgesteld in 2009). Getallen geven de EKR weer (rood=slecht, oranje=ontoereikend, geel=matig, groen=goed).

    Laagveenplassen Fryslân, NL02V4, M27

    Kwaliteitselement 2009 2006-2010 2013 oud 2013 nieuw prognose 2021 GEP

    Fytoplankton 0.4 0.37 0.62 0.62

    0.6

    Macrofauna 0.59 0.46 0.41 0.41

    0.6

    Macrofyten 0.3 0.25 0.32 0.46

    0.4

    Vissen 0.35 0.47 0.69 0.59

    0.45

    Chloride (mg/l) 40 37.84

    52

    200

    Stikstof (totaal) 2.1 2.00

    1.47

    1.3

    Fosfaat (totaal in mg/l) 0.1 0.13

    0.09

    0.09

    Zuurstof (%) 79 86.00

    74

    60

    Temperatuur (°C ) 25.4

    20.00

    25

    Doorzicht (m) 0.5 0.43

    1.23

    0.9

    pH 7.6 7.83

    7.80

    7.5

    De vergelijking tussen de beoordelingen maakt inzichtelijk waardoor de voor- dan wel achteruitgang wordt veroorzaakt. Dit kan bijvoorbeeld een verkeerde inschatting in 2009 zijn, een gevolg van de nieuwe maatlat of daadwerkelijk een verandering in het veld.

    De verbeterde beoordeling van fytoplankton, macrofyten en vissen komt overeen met het beeld in het veld. De fysisch-chemische kwaliteitselementen zijn verbeterd en alleen stikstof scoort nog matig. De rest scoort goed. De algenconcentraties zijn afgenomen en er zijn meer ondergedoken waterplanten aanwezig. De verschillende maatregelen die al genomen zijn hebben een positief effect gehad op de waterkwaliteit. De prognose is dat er de komende planperiode nog meer verbetering optreedt als gevolg van reeds uitgevoerde maatregelen.

    Hiermee kan in de komende planperiode mogelijk een goede toestand voor alle kwaliteitselementen worden bereikt.

    De hydromorfologische kwaliteitselementen scoren matig tot ontoereikend. Er is sprake van een vast streefpeil en in droge perioden vindt aanvoer van gebiedsvreemd water plaats met een

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 12

    wisselende kwaliteit. Inundatiezones zijn grotendeels verdwenen. Veel oevers zijn redelijk steil en soms beschoeid, zodat er weinig geleidelijke overgangen van land naar water zijn. Gelet op de scores van de fysisch/chemische en hydromorfologische kwaliteitselementen zal verbetering vooral gezocht moeten worden in maatregelen die zorgen voor een afname van algenconcentraties, een beter doorzicht en aangepaste inrichting en beheer.

    Prognose ecologische toestand in 2021

    Zoals aangegeven bij de maatregelen zijn de mogelijkheden voor mitigerende maatregelen beperkt. Wel wordt verwacht dat de kwaliteit van het oppervlaktewater nog geleidelijk zal verbeteren door maatregelen die in het verleden zijn genomen (zie tabel 1.1). De periode tot 2021 zal vooral worden benut om ontwikkelingen te volgen en op beperkte schaal onderzoek en eventueel kleinschalige maatregelen uit te voeren.

    Aangezien er wellicht na 2021 nog maatregelen moeten worden genomen en het ecologische herstel zeer geleidelijk verloopt, kan het GEP voor een deel van de plassen en doelen niet in 2021 bereikt worden. Daarnaast kan het zijn dat in 2021 bepaalde doelen mogelijk (verder) moeten worden verlaagd.

    1.9 Analyse belasting ecologische toestand Voor de analyse van de belasting van de ecologische toestand wordt gebruik gemaakt van Ecologische Sleutelfactoren (STOWA, 2011). Met belasting worden alle factoren bedoeld die belastend zijn voor de ecologie, dus niet alleen nutriënten- of hydraulische belasting maar ook bijvoorbeeld stuwen of ongeschikt habitat.

    De laagveenplassen scoren op dit moment op drie van de vier kwaliteitselementen goed (fytoplankton, macrofyten en vissen). De productiviteit van het water (ESF1) wordt door belasting vanuit de omliggende percelen verhoogd, alhoewel dit gezien de goede beoordelingen geen ESF Toelichting inrichting en beheer

    productiviteit water

    Lichtklimaat

    productiviteit bodem verwijdering slib binnen project 'Booming business'

    Habitatgeschiktheid

    Verspreiding vispassages (2 in 2016 - 2021)

    Verwijdering

    organische belasting

    Toxiciteit

    Beleving

    probleem lijkt te vormen. Daarnaast zorgt de wateraanvoer voor peilhandhaving voor externe nutriëntenbelasting (ESF1). Met name in droge perioden, wanneer de watervraag door het strakke peilbeheer sterk toeneemt, vormt dit een belangrijke bijdrage aan de totale externe nutriëntenbelasting.

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 13

    Het lichtklimaat (ESF2) is goed en er worden ondergedoken waterplanten waargenomen. Een deel van de oevers van heeft op dit moment een stijl talud en er zijn weinig overgangs- of plasdraszones aanwezig (ESF4). De aanleg hiervan is wel opgenomen in het maatregelenpakket. Zowel de productiviteit van het water (ESF1) als de habitatgeschiktheid (ESF4) worden benadeeld door het huidige strakke peilbeheer. In onderstaande tabel worden de inrichting- en beheersmaatregelen gekoppeld aan de ESF’s.

    1.10 Vegetatie-analyse

    Doelen vegetatiebedekking (herziene maatlat 2012: bij verlaagd GEP 0,4)

    Minimaal 3% submerse, 0,5-40% drijfblad-, en 3-75% emerse vegetatie. Oevervegetatie: P 40%.

    Het doorzicht in de laagveenplassen is gemiddeld circa 0,4 meter. De hoop is dat dit nog zal

    verbeteren tot gemiddeld ongeveer 0,9 meter. In dat geval zou omdat het grootste deel van de

    plassen ondieper dan 1 meter is, het begroeibaar areaal gelijk zijn aan het totale wateroppervlak.

    De defaultbreedte voor oevervegetatie is op 3 meter gesteld (zie §1.6.2).

    Bij een GEP van 0,4 betekent dit een P-score van 40% ofwel een gemiddelde breedte van de

    rietzone van 1,2 meter langs alle oevers. Een score van 40% wordt ook bereikt wanneer bijvoorbeeld

    langs 40% van de oevers een gemiddeld 3 meter brede rietzone aanwezig is en langs de rest van de

    oevers geen riet.

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 14

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 15

    2 Nannewiid (M14)

    2.1 Karakterisering Het Nannewiid is ontstaan door veenontginning. Het is een ondiepe plas (gemiddelde diepte 1m.) in een poldergebied nabij het dorp Oudehaske ten westen van Heerenveen. Het gebied is circa 115 ha groot waarvan 100 ha bestaat uit open water. Door het Nannewiid loopt de Feanskieding, een vaart die vroeger voor het vervoer van turf werd gebruikt. Deze vaart loopt aan de oostkant door naar Heerenveen.

    De waterkwaliteit van het Nannewiid is in de tweede helft van de vorige eeuw sterk achteruitgegaan door eutrofiëring. Overmatige algengroei in voorjaar en zomer maakten het water groen en troebel. De algen overgroeiden de waterplanten die daardoor verdwenen. De vertroebeling van het water werd versterkt door een dikke sliblaag op de bodem die werd omgewoeld door wind, golfslag en bodemwoelende brasems.

    In een gezond ecosysteem wordt brasem gereguleerd door snoek. De snoekstand ging echter achteruit door verdwijnen van waterplanten en vertroebeling. Een vicieuze cirkel waarmee het evenwicht werd verstoord. Het ecosysteem heeft een zekere capaciteit om dit op te vangen maar in het Nannewiid was deze capaciteit overschreden. Het gevolg was een troebele plas met algenbloei in voorjaar en zomer, geen waterplanten en een vispopulatie die wordt gedomineerd door brasem. Een plas waar het door de algensoep en slib bovendien slecht recreëren was.

    http://nl.wikipedia.org/wiki/Veenontginning

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 16

    Mede onder druk van de plaatselijke bevolking is in de periode 1993-1995 een omvangrijk pakket herstelmaatregelen uitgevoerd met een financiële bijdrage vanuit de toenmalige REGIWA-subsidieregeling. Omdat de Veenscheiding vervuild en voedselrijk water aanvoerde is deze nu afgescheiden van het Nannewiid. Water uit de Tsjonger wordt nu via een helofytenfilter het gebied ingelaten. Het meer werd gebaggerd, het fosfaat werd met ijzerchloride vastgelegd (fosfaat-fixatie) en een teveel aan brasem werd weggevangen. In het Nannewiid vond het eerste experiment met Actief Biologisch Beheer (ABB) in Fryslân plaats (eind 1994-begin 1995).

    Deze maatregelen, die begin 1995 werden afgerond, hebben de waterkwaliteit wel verbeterd, maar niet helemaal zoals verwacht. Meteen na de afvissing begin 1995 was het water tot aan de zomer kraakhelder. In die periode was er geen herstel van waterplanten.

    2.2 Functies en gebruik Naast natuurgebied, beheerd door Staatsbosbeheer, is het gebied ook belangrijk als recreatiegebied (officiële zwemwater, surfen, zeilen, vissen en schaatsen). Er is één beroepsvisser in het gebied actief. Langs de noordgrens ligt de bebouwde kom van Oudehaske. Het water in de bebouwde kom staat in open verbinding met het meer.

    2.3 Belastingen & hydromorfologische ingrepen De belasting met stoffen en hydromorfologische ingrepen zijn als volgt:

    De belasting van nutriënten vindt enerzijds plaats met de aanvoer van water uit de Tsjonger en anderzijds via nalevering vanuit de bodem. De watertoevoer vindt via een helofytenfilter (18 ha) gescheiden plaats van het omringende poldergebied, zodat de directe belasting vanuit de landbouw gering is. De belasting vanuit overige bronnen is gering. Er zijn geen overstorten en ongerioleerde lozingen.

    Een belangrijk deel van het voormalige inundatiegebied is ingepolderd.

    Door het lage peil van het omringende landbouwgebied zijgt water van het Nannewiid weg naar de landbouwpolders. Dit houdt in dat in de zomer altijd water vanuit de boezem moet worden aangevoerd.

    De meeste oevers zijn redelijk steil.

    In het Nannewiid wordt een vast peil van NAP -1.05 m aangehouden.

    Effecten

    De belangrijkste effecten van de hiervoor genoemde ingrepen en belastingen op de waterflora en –fauna zijn:

    Hoewel de fosfaat- en stikstofbelasting de afgelopen decennia sterk is afgenomen is het water nog te voedselrijk. Er vindt een beperkte nalevering plaats vanuit de waterbodem. De effecten zijn nog steeds merkbaar in de vorm te hoge algenconcentraties en weinig doorzicht.

    Het grotendeels verdwijnen van het inundatiegebied heeft een belangrijk effect gehad op de ecologie. In deze gebieden vond sedimentatie van slib plaats met het hieraan gebonden fosfaat. Dit betekent dat op deze wijze veel fosfaat aan het water werd onttrokken, zodat het water in de zomer minder voedselrijk was. Een lager zwevend stofgehalte in het water resulteert in een beter doorzicht, waardoor drijvende en ondergedoken waterplanten meer kans kregen zich te ontwikkelen. Daarnaast waren de vloedvlakten belangrijke paai- en opgroeiplaatsen voor vissen.

    Het vaste peil in het Nannewiid versterkt het negatieve effect van het verdwijnen van het inundatiegebied. Een vast peil heeft tot gevolg dat de oevervegetatie nog minder goed tot

    http://nl.wikipedia.org/wiki/Tjongerhttp://nl.wikipedia.org/wiki/Helofytenfilterhttp://nl.wikipedia.org/wiki/Brasemhttp://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Actief_Biologisch_Beheer&action=edit&redlink=1http://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Actief_Biologisch_Beheer&action=edit&redlink=1

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 17

    ontwikkeling kan komen en dat het areaal riet gestaag afneemt. Sommige plantensoorten zijn voor kieming namelijk afhankelijk van tijdelijke droogval in het voorjaar en de zomer.

    Door de windwerking en recreatieve gebruik wordt voortdurend slib opgewerveld, waardoor het doorzicht beperkt blijft. Dit heeft een negatief effect op de ontwikkeling van waterplanten.

    De macrofauna is eveneens veranderd door het sterk eutrofe karakter van het water en de afname van waterplanten.

    Het verlies van inundatiezones en het verdwijnen van waterplanten heeft tot gevolg gehad dat de paai- en opgroeigebieden voor limnofiele vissoorten grotendeels zijn verdwenen. De visstand was in 2002, 7 jaar na uitvoering ABB) wederom gedomineerd door brasem (zie onderstaande figuur)

    2.4 Maatregelen: significante schade en kosteneffectiviteit In de periode 1993 – 1995 zijn verschillende maatregelen uitgevoerd om het ecologisch evenwicht te herstellen (verwijderen voedselrijk slib, voorzuiveren inlaatwater met helofytenfilter, visstandbeheer). Het Nannewiid is een goede illustratie van het zogenaamde hysterese effect. Ondanks de uitvoering van een groot aantal maatregelen is de omslag van een troebel naar een helder meer nog niet bereikt. Wat wel bereikt is dat de fosfaatconcentraties aanzienlijk zijn afgenomen en nu weer op een aanvaardbaar niveau zitten. Door de genomen maatregelen is ook het doorzicht iets verbeterd, maar dit heeft nog niet geresulteerd in veel meer waterplanten. Hieronder zijn alle mogelijke maatregelen om de ecologische kwaliteit te verbeteren op een rij gezet. Daarna is getoetst op significante schade aan bestaande functies en het milieu in brede zin en is tevens getoetst op kosteneffectiviteit. De maatregelen die na deze toets nog resteerden zijn op kosten gezet. Er is onderscheid gemaakt tussen bron-, inrichtings- en beheermaatregelen.

    2.4.1 Brongericht

    Voor de brongerichte maatregelen wordt kortheidshalve verwezen naar hoofdstuk 5 van deel 1. Hieronder volgt nog een korte toelichting.

    Op het waterlichaam loost niet rechtstreeks een RWZI. Het ingelaten boezemwater vindt plaats via een helofytenfilter. Het is belangrijk dat dit filter goed onderhouden wordt.

    De belasting afkomstig uit overstorten en andere ongezuiverde lozingen, zoals recreatievaart, is op het totaal gering.

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 18

    Zoals aangegeven bij de huidige toestand zal een verbetering van de ecologische kwaliteit vooral gezocht moeten worden bij maatregelen die te maken hebben met inrichting en beheer. Aanvullende brongerichte maatregelen op het bestaande beleid zijn relatief duur en zullen naar verwachting weinig effect hebben. Vandaar dat de kosteneffectiviteit laag is ingeschat. Voorgesteld is het bestaande beleid te continueren zoals beschreven in hoofdstuk 5 van deel 1.

    2.4.2 Inrichting

    Natuurvriendelijke oevers

    Verdere uitbreiding van het areaal oeverbegroeiing door het actief uitvoeren van oeverprojecten wordt niet voorgesteld voor de periode 2016-2021. De mogelijkheden voor natuurlijke uitbreiding zijn aanwezig, maar de vraag is of dit ook door zal zetten. Mocht natuurlijke uitbreiding niet plaatsvinden in de periode tot 2021 dan zullen na 2021 maatregelen genomen worden om de water- en oevervegetatie uit te breiden.

    Uitbreiding waterberging polders

    De waterhuishouding van het Nannewiid is geïsoleerd van de omringende landbouwpolders. Het inlaatwater voor de plas is afkomstig uit de boezem en wordt gezuiverd met een rietfilter dat onderdeel is van het Easterskar. Uitbreiding van waterberging in polders is daarom niet van toepassing.

    Inundatiezones

    Een uitbreiding van de plas door het aanleggen van inundatiezones zal al snel leiden tot verlies van landbouwareaal, waardoor er snel sprake is van significante schade.

    Vispassages

    De visstand verschilt niet veel van die in de boezem, maar wordt iets minder sterk gedomineerd door brasem. Bij een toename van het areaal waterplanten zullen ook de omstandigheden voor de limnofiele vissoorten verbeteren. Zowel het Easterskar als het Nannewiid zouden op termijn belangrijke paaigebieden kunnen vormen voor onder andere de snoek. Door het verbeteren van de vismigratie tussen boezem-Easterskar-Nannewiid zou ook de visstand in de boezem hiervan kunnen profiteren. Voor de periode 2016-2021 worden geen maatregelen voorgesteld. In 2021 wordt beoordeeld of het toch nodig en zinvol is om bepaalde maatregelen te nemen.

    2.4.3 Beheer & Onderhoud

    Natuurlijker peilbeheer

    Een natuurlijker peil is zeer beperkt mogelijk in verband met significante schade aan bestaande functies, met de name de recreatie. Onderzocht zal worden wat nog wel toelaatbaar is.

    Onderhoud

    Het gaat hier vooral om het onderhoud van de rietoevers. Om voor vitale rietoevers te zorgen is het belangrijk dat het riet eens in de 3 jaar wordt gemaaid.

    Verwijderen voedselrijk slib

    Van nature zal het Nannewiid geleidelijk vol raken met slib en dichtgroeien met waterplanten. Om het open karakter te behouden zal met enige regelmatig gebaggerd moeten worden. Betwijfeld wordt of het verwijderen van voedselrijk slib een belangrijk effect zal hebben op het verbeteren van de waterkwaliteit. Dit zal nader onderzocht moeten worden.

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 19

    Visstandbeheer

    Van deze maatregel wordt verwacht dat het de omslag van een troebele naar een heldere toestand bespoedigd. Voorgesteld wordt om in de periode tot 2021 nader te onderzoeken of het zinvol is gedurende een aantal jaren brasem weg te vangen en deze maatregel eventueel aanvullend uit te voeren.

    2.5 Samenvattend overzicht maatregelen

    Maatregelen Nannewiid (M14)

    Categorie Maatregel

    Sig

    nif

    ican

    te

    sch

    ade

    (Ko

    sten

    ) ef

    fect

    ivit

    eit

    Om

    van

    g 2

    010

    -2

    015

    Om

    van

    g 2

    016

    -

    20

    21

    Om

    van

    g 2

    02

    2-

    20

    27

    Ko

    sten

    20

    16-

    20

    27

    Bron Overstorten en afkoppelen nee Laag

    Ongerioleerde lozingen nee Laag

    Lozingen recreatievaart nee Laag

    Inrichting

    Natuurvriendelijke oevers mogelijk matig

    Inundatiezones ja matig

    Beheer Natuurlijker peilbeheer mogelijk matig

    Gedifferentieerd onderhoud Nee hoog

    Verwijderen voedselrijk bodemslib

    Nee Laag/ matig

    Visstandbeheer Mogelijk matig

    Legenda Categorie

    Kosteneffectiviteit van aanvullende KRW-maatregel is laag. Bestaand beleid blijft uitgangspunt.

    Kosteneffectiviteit van aanvullende KRW-maatregel is matig of hoog, maar maatregel leidt tot significante schade. Bestaand beleid blijft uitgangspunt

    Kosteneffectiviteit aanvullende KRW-maatregel is matig of hoog. Er kan sprake zijn van significante schade, maar dit hangt af van omvang aanvullende maatregel.

    In de tabel is een overzicht gegeven van alle onderzochte maatregelen. Tevens is aangegeven of er sprake is van significante schade en is een indicatie gegeven van de kosteneffectiviteit. Samenvattend worden de volgende hydromorfologische herstelmaatregelen niet of in beperkte mate uitgevoerd in verband met significante negatieve effecten op bestaande gebruiksfuncties en/of het milieu in brede zin.

    Voor het op grote schaal herstellen van natuurlijke inundatiezones moet niet alleen een groot areaal landbouwgrond worden aangekocht, maar is ook erg kostbaar omdat veel infrastructurele aanpassingen nodig zijn. Dit leidt tot onevenredig hoge kosten.

    Een volledig natuurlijk peilverloop zal tot significante schade leiden bij de recreatieve functies van het gebied en eveneens bij de functie landbouw in het omringende gebied. Een iets natuurlijker peilbeheer vraagt wellicht om aanpassingen van de bestaande infrastructuur en kunstwerken en zal nader worden onderzocht. Alternatieven voor de recreatieve functies van het gebied kunnen niet worden bereikt met voor het milieu gunstiger middelen.

    Doordat in het recente verleden veel maatregelen zijn uitgevoerd en het ecologisch herstel zeer geleidelijk verloopt, zijn voor de periode tot 2021 geen maatregelen gepland. Daarnaast wordt onderzocht welke maatregelen nog kosteneffectief kunnen zijn. Wat het halen van de KRW-doelen betreft is wel fasering nodig in verband met nalevering van nutriënten vanuit de waterbodem en de traagheid waarmee het ecologische herstel optreedt.

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 20

    2.6 Definitieve statustoekenning Er zijn geen maatregelen voorgesteld. In het navolgende is een inschatting gemaakt of het GET voor het type M14 gehaald kan worden voor de vier biologische kwaliteitselementen.

    Fytoplankton

    De maatlat voor fytoplankton bestaat uit een deelmaatlat voor abundantie die gebaseerd is op chlorofyl-a concentraties en één voor soortensamenstelling die gebaseerd op algenbloei van ongewenste soorten. Hoewel verwacht wordt dat de algenconcentraties de komende decennia nog zullen afnemen, wordt niet verwacht dat deze het niveau van het GET zullen halen. Dat heeft vooral te maken met het ontbreken van inundatiezones en het beperkte herstel van waterplanten.

    Waterplanten

    De maatlat voor waterplanten is opgebouwd uit deelmaatlatten voor abundantie en soortensamenstelling. Bij abundantie gaat het om de groeivormen oevervegetatie en submerse waterplanten. De groeivorm oevervegetatie heeft betrekking op riet en andere boven het wateruitstekende vegetatie met een dichtheid van meer dan 70% tot circa 1 meter boven de waterlijn. Doordat het Nannewiid een vast peil heeft zijn de mogelijkheden voor ontwikkeling van oevervegetatie beperkt. Voor ondergedoken waterplanten is een bedekking van 25% van de wateroppervlakte als doel geformuleerd. Doordat een doorzicht van 0,9 m niet haalbaar wordt geacht en het doel is aangepast tot 0,65 m zijn de mogelijkheden voor ondergedoken waterplanten om zich te ontwikkelen beperkt. Het GET voor waterplanten is dus niet haalbaar.

    Macrofauna

    De beoordeling van de maatlat voor macrofauna gebeurt op basis van kenmerkende, positief dominante en negatief dominante soorten. Om het GET te kunnen halen is het noodzakelijk dat er voldoende variatie in waterplanten en bodemsubstraat aanwezig is. Aangezien inundatiezones vrijwel ontbreken en waterplanten zich niet optimaal kunnen ontwikkelen zal ook het GET voor macrofauna naar verwachting niet gehaald worden.

    Vissen

    De maatlat voor vissen is opgebouwd uit twee deelmaatlatten, namelijk soortensamenstelling en abundantie. Bij abundantie gaat het bij meren vooral om de verdeling tussen limnofiele (plantminnende) en eurytope (algemene) soorten. Momenteel wordt de visstand gedomineerd door brasem. Doordat naar verwachting het areaal waterplanten nog zal toenemen, zal ook het aandeel plantminnende vis toenemen, maar niet in die mate dat het GET gehaald wordt.

    Conclusie

    De hoge belasting met fosfaat en stikstof die in de vorige eeuw heeft plaatsgevonden en de hydromorfogische ingrepen zijn er debet aan dat de ecologische toestand aanzienlijk veranderd is. De maatregelen die in het verleden zijn uitgevoerd en de mitigerende maatregelen die nu zijn voorgesteld zullen tot een verbetering leiden, maar zowel voor het fytoplankton als voor de waterplanten, de macrofauna en de vissen zal dit niet voldoende zijn om het GET voor M14 te halen. Dit houdt in dat het waterlichaam “Nannewiid” de status sterk veranderd krijgt.

    2.7 Afleiden aangepaste doelen (GEP’s) Zoals beschreven in de vorige paragraaf is het GET voor fytoplankton, waterplanten, macrofauna en vissen niet haalbaar door de ingrepen in hydrologie en morfologie en die maar ten dele te mitigeren zijn. De ecologische doelen zijn hierop aangepast. Het verschil tussen MEP en GEP wordt bepaald

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 21

    door de maatregelen die gezamenlijk een gering effect hebben weg te laten in de effectbeoordeling. In dit geval gaat het vooral om de brongerichte maatregelen. Mitigerende maatregelen die betrekking hebben op inrichting, beheer en onderhoud zijn in beperkte mate mogelijk. Door het ontbreken van inundatiezones, de beperkte natuurlijke peilvariaties en het intensieve recreatieve gebruik wordt een doorzicht van 0,65 m en een EKR-score voor fytoplankton van 0,5 maximaal haalbaar geacht. Dit betekent dat ook mogelijkheden voor waterplanten beperkt zijn. Dat geldt zowel voor de oevervegetatie als de ondergedoken waterplanten. Indirect heeft dit ook consequenties voor de macrofauna en de vissen. De GEP’s voor de verschillende kwaliteitselementen zijn in 2009 vastgesteld. Er is voor gekozen om geen wijzigingen in de GEP’s door te voeren omdat er nog onvoldoende inzicht bestaat in de relatie tussen de EKR’s en uitgevoerde maatregelen.

    2.8 Huidige ecologische toestand en prognose 2021 In tabel 2.1 zijn de doelen (GEP’s), de beoordelingen en de prognose voor 2021 weergegeven. De vergelijking tussen de beoordelingen maakt inzichtelijk waardoor de voor- dan wel achteruitgang wordt veroorzaakt. Dit kan bijvoorbeeld een verkeerde inschatting in 2009 zijn, een gevolg van de nieuwe maatlat of daadwerkelijk een verandering in het veld.

    Het beeld van waterlichaam Nannewiid is dat de algehele toestand in het veld verbeterd is ; er is geen sprake van achteruitgang. De fysisch-chemische kwaliteitselementen voldoen aan het GET met uitzondering van stikstof dat ontoereikend scoort en doorzicht en pH die matig scoren. De hoge zuurgraad is het gevolg van te hoge algenconcentraties.

    Macrofauna is vermoedelijk te positief ingeschat in 2009 waardoor in 2006 - 2010 ogenschijnlijk een verbetering optreedt en waardoor tussen 2006-2010 en 2013 een achteruitgang zichtbaar is. In de praktijk zien we echter geen duidelijk verbetering of verslechtering van macrofauna. De bedekking van de submerse vegetatie is in het veld wel licht toegenomen. De nieuwe maatlat heeft een positief effect op macrofyten (zie bijlage 6). De verwachting is dat tenminste geen achteruitgang optreedt.

    Tabel 2.1 Beoordeling 2009 (op basis van expert judgement), 2006-2010, 2011-2013 (met de oude en de nieuwe maatlat voor de biologische kwaliteitselementen), de prognose voor 2021 en het GEP (vastgesteld in 2009). Getallen geven de EKR weer (rood=slecht, oranje=ontoereikend, geel=matig, groen=goed).

    Nannewiid, NL02V5a, M14

    Kwaliteitselement 2009 2006-2010 2013 oud 2013 nieuw prognose 2021 GEP

    Fytoplankton 0.25 0.3 0.31 0.28

    0.5

    Macrofauna 0.4 0.55

    0.38

    0.5

    Macrofyten 0.35 0.16 0.36 0.54

    0.5

    Vissen 0.25 0.27 0.24 0.22

    0.4

    Chloride (mg/l) 48 45.36

    42

    200

    Stikstof (totaal) 1.3 1.63

    1.90

    1.3

    Fosfaat (totaal in mg/l)

    0.04 0.04

    0.08

    0.09

    Zuurstof (%) 107 100.35

    107

    60

    Temperatuur (°C ) 23

    19.70

    25

    Doorzicht (m) 0.4 0.43

    0.46

    0.65

    pH 9.2 8.91

    8.90

    8.5

    De hydromorfologische kwaliteitselementen scoren slecht. Er is sprake is van een vast streefpeil en er vindt wegzijging van water plaats, waardoor in de zomer boezemwater moet worden ingelaten . Inundatiezones zijn grotendeels verdwenen en veel oevers zijn redelijk steil, zodat de oorspronkelijk

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 22

    geleidelijke overgangen van land naar water verdwenen zijn. Gelet op de score van de fysisch/chemische en hydromorfologische kwaliteitselementen zal verbetering vooral gezocht moeten worden bij maatregelen die zorgen voor een afname van de algenconcentraties, een beter doorzicht en meer geleidelijke land-waterovergangen.

    Prognose ecologische toestand in 2021

    Zoals aangegeven bij de maatregelen zijn de mogelijkheden voor mitigerende maatregelen beperkt. De verwachting is dat de kwaliteit van het oppervlaktewater nog geleidelijk zal verbeteren door maatregelen die in het verleden zijn genomen. Ook wordt verwacht dat met visstandbeheer en het eventueel verwijderen van eutrofe bagger de kwaliteit nog iets kan verbeteren. Vandaar dat een deel van de doelen pas na 2021 gerealiseerd kan worden. Het kan ook zijn dat een aantal doelen in 2021 verder moeten worden aangepast of dat er nog aanvullende matregelen moeten worden genomen. Voor aanvullende maatregelen is reeds een indicatie gegeven. In tabel 2.1 is een indicatie gegeven welke kwaliteitsverbetering in 2021 zal optreden ten opzichte van de huidige toestand.

    2.9 Analyse belasting ecologische toestand Voor de analyse van de belasting van de ecologische toestand wordt gebruik gemaakt van Sleutelfactoren (STOWA, 2011). Met belasting worden alle factoren bedoeld die belastend zijn voor de ecologie, dus niet alleen nutriënten- of hydraulische belasting maar ook bijvoorbeeld stuwen of ongeschikt habitat.

    De productiviteit van het water (ESF1) wordt door belasting vanuit de omliggende percelen verhoogd. De wateraanvoer voor peilhandhaving zorgt voor een externe nutriëntenbelasting (ESF1), hoewel een helofytenfilter zorgt voor een kwaliteitsverbetering van aanvoerwater. Het lichtklimaat (ESF2) vormt een beperking voor de ontwikkeling van waterplanten. Hierdoor ontbreken tevens geschikte habitats voor macrofauna en vis.

    Op basis van de huidige kennis (BaggerNut, 2012) verwachten we dat de interne nutriëntenbelasting uit de bodem (ESF3) een beperkte rol speelt ten opzichte van de externe belasting (ESF1). De oevers van het Nannewiid hebben deels een stijl talud en daar zijn weinig overgangs- of plasdraszones aanwezig (ESF4). Zowel de productiviteit van het water (ESF1) als de habitatgeschiktheid (ESF4) worden sterk benadeeld door het huidige strakke peilbeheer.

    Het ontbreken van overstromingsvlakten vormt een belemmering voor onder andere de groei van voldoende waterplanten en paaiplaatsen voor vis. De afgelopen jaren zijn verschillende maatregelen, onder andere voor natuurvriendelijke oevers, hierop ingezet. Hiervan wordt de komende jaren resultaat verwacht. ESF toelichting inrichting en beheer

    productiviteit water

    lichtklimaat

    productiviteit bodem

    habitatgeschiktheid

    verspreiding

    verwijdering onderhoud rietoevers (eens per 3 jaar)

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 23

    organische belasting

    toxiciteit

    Beleving

    2.10 Vegetatie-analyse

    KRW-doelen vegetatiebedekking (herziene maatlat 2012: bij GEP 0,5)

    14-62% submerse, 0,75-30% drijfblad-, en minimaal 4% emerse vegetatie. Oevervegetatie: P-score

    minimaal 50%

    De beperkende factoren voor het begroeibaar areaal zijn hetzelfde als voor de boezemmeren, met

    uitzondering van scheepvaart. Daarom is het GEP verlaagd naar 0,5 en niet naar 0,4. Het doorzicht is

    gemiddeld circa 0,4 meter. De hoop is dat dit net als in de boezemmeren nog zal verbeteren tot

    gemiddeld ongeveer 0,65 meter. De vraag is echter of dit een realistische verwachting is.

    Net als bij de boezemmeren wordt het begroeibaar areaal voor zowel submerse, emerse als

    drijfbladvegetatie bepaald door de breedte van de zone waar de waterdiepte minder is dan 1 meter,

    gerekend vanaf de rand van de oevervegetatie. De defaultbreedte voor oevervegetatie is gesteld op

    10 meter. Bij een GEP van 0,5 betekent dat een gemiddelde breedte van de “rietzone” van 5 meter.

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 24

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 25

    3 Lytse Wielen (M14)

    3.1 Karakterisering De Lytse of Lytse Wielen, ook wel Groene Ster genoemd, is een waterrijk gebied ten oosten van Leeuwarden. Het heeft zowel een natuur- als een belangrijke recreatieve functie. In 1969 is, in het kader van het beleid uit de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening, voor dit gebied een 1000 ha groot plan ontwikkeld voor een ‘dagrecreatief element van formaat’. In de jaren hierop is een deel (circa 200 ha) van dit plan daadwerkelijk uitgevoerd, De Groene Ster genaamd.

    3.2 Functies en gebruik Het gebied vormt onderdeel van de EHS en wordt beheerd door de gemeente Leeuwarden. Het gebied is tevens een zeer intensief gebruikt recreatiegebied (officiële zwemlocatie, vissen, dierentuin, golfbaan). Daarnaast wordt water van aangrenzende poldergebieden via de Lytse Wielen afgevoerd naar de Grutte Wielen (Friese boezem).

    3.3 Belastingen De belasting met stoffen en hydromorfologische ingrepen zijn als volgt:

    De belangrijkste belasting van fosfaat en stikstof in de polderplas Lytse Wielen vindt plaats via aanvoer van water uit aangrenzende polders. Daarnaast vindt nalevering van nutriënten uit waterbodem plaats en worden vissen bijgevoerd.

    In het aanvoergebied naar de Lytse Wielen bevinden zich rioolwateroverstorten. De bijdrage op het totaal is gering, maar ze kunnen periodiek wel voor problemen zorgen.

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 26

    In de polderplas Lytse Wielen is een vast polderwaterpeil ingesteld van -1,40 m NAP. Regulatie van het peil vindt plaats via een gemaal dat overtollig water naar de Grutte Wielen uitslaat. Bij te lage waterstanden kan water vanuit de boezem worden ingelaten.

    Door het vaste peil zijn de natuurlijke inundatiezones verdwenen.

    Grote delen van de oever zijn ingericht als strand of hebben een harde beschoeiing, waardoor hier oevervegetatie ontbreekt.

    Door intensieve recreatie (officiële zwemplaats, camping, Aquazoo, midgetgolfbaan, wandelpaden, een golfbaan, vissen en voeren van vissen) is de druk op het watersysteem hoog.

    Effecten

    De belangrijkste effecten van de hierboven genoemde ingrepen en belastingen op de waterflora en –fauna zijn de volgende.

    Hoewel de fosfaat- en stikstofbelasting de afgelopen decennia sterk is afgenomen is het water nog te voedselrijk. Er vindt nalevering plaats vanuit de waterbodem. De effecten zijn nog steeds merkbaar in de vorm te hoge algenconcentraties, onder andere blauwalgen bloeien, en weinig doorzicht.

    Het grotendeels verdwijnen van het inundatiegebied door het instellen van een vast peil heeft een belangrijk effect gehad op de ecologie. In deze gebieden vond sedimentatie van slib plaats met het hieraan gebonden fosfaat. Dit betekent dat op deze wijze veel fosfaat aan het water werd onttrokken, zodat het water in de zomer minder voedselrijk was. Een lager zwevend stofgehalte in het water resulteert in een beter doorzicht, waardoor drijvende en ondergedoken waterplanten meer kans kregen zich te ontwikkelen. Daarnaast waren de vloedvlakten belangrijke paai- en opgroeiplaatsen voor een aantal vissoorten.

    Het vaste peil in de Lytse Wielen versterkt het negatieve effect van het verdwijnen van het inundatiegebied. Een vast peil heeft tot gevolg dat de oevervegetatie nog minder goed tot ontwikkeling kan komen en dat het areaal riet gestaag afneemt. Sommige plantensoorten zijn voor kieming namelijk afhankelijk van tijdelijke droogval in het voorjaar en de zomer.

    Door het intensieve recreatieve gebruik wordt voortdurend slib opgewerveld, waardoor het doorzicht beperkt blijft. Dit heeft een negatief effect op de ontwikkeling van waterplanten. Door het intensieve recreatieve gebruik kunnen ook veel drijvende en ondergedoken waterplanten los getrokken worden uit de veelal weke slibbodem.

    De macrofauna is eveneens veranderd door het sterk eutrofe karakter van het water en de afname van waterplanten.

    Het verlies van inundatiezones en het verdwijnen van waterplanten heeft tot gevolg gehad dat de paai- en opgroeigebieden voor limnofiele vissoorten grotendeels zijn verdwenen. De visstand wordt nu gedomineerd door brasem.

    3.4 Maatregelen: significante schade en kosteneffectiviteit De afgelopen periode zijn op beperkte schaal maatregelen uitgevoerd om de waterkwaliteit te verbeteren. Door meer boezemwater in de zomerperiode in te laten wordt getracht om de problemen met blauwalgen op de zwemlocatie te verminderen. Door een verkeerde inrichting is het effect echter beperkt.

    In deze paragraaf zijn alle mogelijke maatregelen om de ecologische kwaliteit te verbeteren op een rij gezet. Daarna is getoetst op significante schade aan bestaande functies en het milieu in brede zin en is tevens getoetst op kosteneffectiviteit. De maatregelen die na deze toets nog resteerden zijn op kosten gezet. Er is onderscheid gemaakt tussen bron-, inrichtings- en beheermaatregelen.

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 27

    3.4.1 Brongericht

    Voor de brongerichte maatregelen wordt kortheidshalve verwezen naar hoofdstuk 5 van deel 1. Hieronder volgt nog een korte toelichting.

    Op het waterlichaam loost niet rechtstreeks een RWZI. Het polderwater dat op de Lytse Wielen wordt uitgeslagen zorgt voor een extra belasting met fosfaat en stikstof, maar ingeschat wordt dat de interne belasting de belangrijkste oorzaak is van de hoge fosfaat- en stikstofconcentraties. Dit wordt veroorzaakt door nalevering vanuit de waterbodem, maar ook door het bijvoeren van vissen. Het is echter niet bekend hoe groot de bijdrage is door het voeren van vis. Vandaar dat in de samenvattende tabel een vraagteken is geplaatst.

    De belasting afkomstig uit overstorten en andere ongezuiverde lozingen is op het totaal gering. Zoals aangegeven bij de huidige toestand zal een verbetering van de ecologische kwaliteit vooral gezocht moeten worden bij maatregelen die te maken hebben met inrichting en beheer. Aanvullende brongerichte maatregelen op het bestaande beleid zijn relatief duur en zullen naar verwachting weinig effect hebben. Vandaar dat de kosteneffectiviteit laag is ingeschat. Voorgesteld is het bestaande beleid te continueren zoals beschreven in hoofdstuk 5 van deel 1.

    3.4.2 Inrichting

    De Lytse Wielen zijn in 2011-12 op grote schaal heringericht. Daarbij zijn zowel rietoevers als

    ondiepe zones voor overige watervegetatie aangelegd. De verwachting is dat met de nieuwe

    inrichting kan worden voldaan aan de ecologische doelen. Mocht dat rond 2018 niet zo blijken zijn

    dan zal overwogen worden om een aantal jaren beheervisserij toe te passen.

    Vispassages

    De visstand verschilt niet veel met die van de Friese boezemwateren, maar wordt iets minder sterk gedomineerd door brasem. Een ander belangrijk verschil is dat er relatief veel karper aanwezig is. Het is daarom een belangrijk visgebied voor karpervissers. Bij het gemaal Schanserbrug is in 2012 een viswering aangebracht.

    3.4.3 Beheer en onderhoud

    Natuurlijker peilbeheer

    Een natuurlijker peil is zeer beperkt mogelijk in verband met significante schade aan bestaande functies, met de name de recreatie. Onderzocht zal worden wat nog wel toelaatbaar is. Een meer natuurlijk peil is erg belangrijk voor de ontwikkeling van oeverplanten.

    Meer doorspoelen

    Sinds kort kan er water vanuit de boezem worden ingelaten. In warme perioden kan het doorspoelen met boezemwater voor meer stroming zorgen, zodat de kans op bloeien van blauwalgen afneemt wat positief is voor de zwemwaterkwaliteit.

    Gedifferentieerd onderhoud

    Het gaat hier vooral om het onderhoud van de rietoevers. Om voor vitale rietoevers te zorgen is het belangrijk dat het riet af en toe gemaaid wordt.

    Verwijderen voedselrijk slib

    Van nature zullen de Lytse Wielen geleidelijk vol raken met slib en dichtgroeien met waterplanten. Om het open karakter te behouden zal met enige regelmaat gebaggerd moeten worden. Er is twijfel

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 28

    of het massaal verwijderen van voedselrijk slib een belangrijk effect zal hebben op het verbeteren van de waterkwaliteit. Dit zal nader onderzocht moeten worden.

    Visstandbeheer

    Visstandbeheer kan de omslag van een troebele naar een heldere toestand bespoedigen. Na 2015 wordt nagegaan of het gewenst is om gedurende een aantal jaren brasem weg te vangen.

    Zonering recreatieve functies

    Zoals opgemerkt vinden in het gebied verschillende recreatieve activiteiten plaats. Aanbevolen wordt om de huidige zonering te evalueren en eventueel te herzien. Hierbij gaat het name om het gebied waar intensief wordt gevist en de hiernaast gelegen zwemwaterlocatie.

    3.5 Samenvattend overzicht maatregelen In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van alle onderzochte maatregelen. Tevens is aangegeven of er sprake is van significante schade en is een indicatie gegeven van de kosteneffectiviteit. Doordat van veel maatregelen nog niet bekend is of ze effectief zijn en zo ja in welke omvang ze uitgevoerd zouden moeten, zijn de kosten voor inrichting en beheer integraal opgenomen bij de maatregel natuurvriendelijke oevers en is bij de andere maatregelen een p.m. neergezet.

    Samenvattend worden de volgende hydromorfologische herstelmaatregelen niet of in beperkte mate uitgevoerd in verband met significante negatieve effecten op bestaande gebruiksfuncties en/of het milieu in brede zin.

    Voor het op grote schaal herstellen van natuurlijke inundatiezones is niet alleen een grootschalige herziening van de recreatieve zonering noodzakelijk , maar is ook erg kostbaar omdat veel infrastructurele aanpassingen nodig zijn. Dit leidt tot onevenredig hoge kosten. Er wordt nog onderzocht of een beperkt herstel mogelijk is.

    Een volledig natuurlijk peilverloop zal tot significante schade leiden bij de recreatieve functies van het gebied. Een iets natuurlijker peilbeheer vraagt wellicht om aanpassingen van de bestaande infrastructuur en kunstwerken en zal nader worden onderzocht. Alternatieven voor de recreatieve functies van het gebied kunnen niet worden bereikt met voor het milieu gunstiger middelen.

    Maatregelen Lytse Wielen (M14)

    Categorie Maatregel

    Sig

    nif

    ican

    te

    sch

    ade

    (Ko

    sten

    )

    effe

    ctiv

    itei

    t

    Uit

    gev

    oer

    d

    20

    10-2

    015

    Uit

    voer

    ing

    20

    16-2

    02

    1

    Uit

    voer

    ing

    20

    22

    -20

    27

    Ko

    sten

    20

    16-

    20

    27

    Bron Overstorten en afkoppelen Nee laag

    Uitgeslagen polderwater zuiveren Nee laag

    Recreatie Nee Laag

    Inrichting

    Natuurvriendelijke oevers mogelijk matig 5 ha* -

    Inundatiezones mogelijk matig - -

    Vispassages Nee Matig - -

    Beheer Natuurlijker peilbeheer mogelijk Hoog

    Meer doorspoelen Nee Matig

    Gedifferentieerd onderhoud Nee Hoog

    Verwijderen voedselrijk bodemslib Nee Hoog

    Visstandbeheer Nee Hoog ntb

    Totaal

    *) Rapportage in km’s : omrekenfactor 1 ha = 1 km

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 29

    Legenda Categorie

    Kosteneffectiviteit van aanvullende KRW-maatregel is matig of hoog, maar maatregel leidt tot significante schade. Bestaand beleid blijft uitgangspunt

    Kosteneffectiviteit aanvullende KRW-maatregel is matig of hoog. Er kan sprake zijn van significante schade, maar dit hangt af van omvang aanvullende maatregel.

    Alle gewenste maatregelen, behalve eventueel visstandbeheer, zijn in de periode tot 2015 uitgevoerd. Wat de KRW-doelen betreft is fasering tot 2027 nodig vanwege de nalevering van nutriënten vanuit de waterbodem en de traagheid waarmee het ecologische herstel optreedt.

    3.6 Definitieve statustoekenning Op basis van de hierboven voorgestelde maatregelen is een inschatting gemaakt of het GET voor het type M14 gehaald kan worden. Hieronder volgt een toelichting op de vier biologische kwaliteitselementen.

    Fytoplankton

    De maatlat voor fytoplankton bestaat uit een deelmaatlat voor abundantie die gebaseerd is op chlorofyl-a concentraties en één voor soortensamenstelling die gebaseerd op algenbloei van ongewenste soorten. Hoewel verwacht wordt dat de algenconcentraties de komende decennia zullen afnemen, wordt niet verwacht dat deze het niveau van het GET zullen halen. Dat heeft vooral te maken met het ontbreken van inundatiezones en het beperkte herstel van waterplanten.

    Waterplanten

    De maatlat voor waterplanten is opgebouwd uit deelmaatlatten voor abundantie en soortensamenstelling. Bij abundantie gaat het om de groeivormen oevervegetatie en submerse waterplanten. De groeivorm oevervegetatie heeft betrekking op riet en andere boven het water uitstekende planten met een dichtheid van meer dan 75% tot circa 1 meter boven de waterlijn. Aangezien er sprake is van een vast streefpeil is deze zone slechts beperkt aanwezig.

    Voor ondergedoken waterplanten is een bedekking van 25% van de wateroppervlakte als doel geformuleerd. Doordat een doorzicht van 0,9 m niet haalbaar wordt geacht en het doel is aangepast tot 0,65 m zijn de mogelijkheden voor ondergedoken waterplanten om zich te ontwikkelen beperkt. Het GET voor waterplanten is dan niet haalbaar.

    Macrofauna

    De beoordeling van de maatlat voor macrofauna gebeurt op basis van kenmerkende, positief dominante en negatief dominante soorten. Om het GET te kunnen halen is het noodzakelijk dat er voldoende variatie in waterplanten en bodemsubstraat aanwezig is. Aangezien inundatiezones vrijwel ontbreken en waterplanten zich niet optimaal kunnen ontwikkelen zal ook het GET voor macrofauna naar verwachting niet gehaald worden.

    Vissen

    De maatlat voor vissen is opgebouwd uit twee deelmaatlatten, namelijk soortensamenstelling en abundantie. Bij abundantie gaat het bij meren vooral om de verdeling tussen limnofiele (plantminnende) en eurytope (algemene) soorten. Momenteel wordt de visstand gedomineerd door brasem. Doordat naar verwachting het areaal waterplanten nog zal toenemen, zal ook het aandeel plantminnende vis toenemen, maar niet in die mate dat het GET gehaald wordt.

  • Basisdocument Kaderrichtlijn Water Deel 4: Laagveenplassen en poldermeren

    P:\Interne projecten\KRW\KRW-planvorming 2013-2015\Basisdocument KRW\Basisdocument KRW - Deel 4 Laagveenplassen en

    poldermeren - versie 18 augustus 2014 pagina 30

    Conclusie

    De hoge belasting met fosfaat en stikstof die eind vorige eeuw heeft plaatsgevonden en de hydromorfogische ingrepen zijn er debet aan dat de ecologische toestand aanzienlijk veranderd is. De maatregelen die in het verleden genomen zijn en de maatregelen die nog uitgevoerd zullen worden, zullen nog tot een verbetering leiden, maar zowel voor het fytoplankton als voor de waterplanten, de macrofauna en de vissen zal dit niet voldoende zijn om het GET voor M14 te halen. Dit houdt in dat het waterlichaam “Lytse Wielen” de status sterk veranderd krijgt.

    3.7 Afleiden aangepaste doelen (GEP’s) Zoals beschreven in de vorige paragraaf is het GET voor fytoplankton, waterplanten, macrofauna en vissen niet haalbaar door de ingrepen in hydrologie en morfologie die maar ten dele mitigeerbaar zijn.

    De ecologische doelen zijn daarom aangepast. Het verschil tussen MEP en GEP wordt bepaald door de maatregelen die gezamenlijk een gering effect hebben weg te laten in de effectbeoordeling. In dit geval gaat het vooral om de brongerichte maatregelen. Mitigerende maatregelen die betrekking hebben op inrichting, beheer en onderhoud zijn in beperkte mate mogelijk. Door het vrijwel ontbreken van inundatiezones, de beperkte natuurlijke peilvariaties en het intensieve recreatieve gebruik wordt een doorzicht van 0,65 m en een EKR-score voor fytoplankton van 0,5 als maximaal haalbaar geacht.

    Dit betekent dat ook de mogelijkheden voor de groei van waterplanten beperkt zijn. Dat geldt zowel voor oevervegetatie als voor ondergedoken waterplanten. Indirect heeft dit ook consequenties voor macrofauna en vissen. De GEP’s voor de verschillend