Post on 10-Oct-2020
DE RESERVE EN DE INKORTING VAN GIFTEN IN HET NIEUWE
ERFRECHT.
Catherine Roman
Studentennummer: 01007714
Promotor: Prof. dr. Jan Bael
Commissaris: Mevrouw Elise Maes
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Master in het Notariaat
Academiejaar: 2017 – 2018
2
3
4
5
VOORWOORD
Met deze masterproef sluit ik de opleiding ‘Master na Master in het Notariaat’ in schoonheid af.
Graag zou ik hierbij een aantal mensen willen vermelden
Vooreerst wil ik professor Jan Bael en mevrouw Elise Maes bedanken om me in dit thema te kunnen
verdiepen.
Vervolgens wil ik mijn familie bedanken voor de nodige ondersteuning.
Daarnaast komt ook een grote erkentelijkheid toe aan mijn vrienden die er op tijd en stond waren
om mijn geest te verlichten.
Als laatste wens ik graag mijn petekind Julian te bedanken.
Catherine Roman
Zingem, mei 2018
6
I
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD ................................................................................................................................. 5
INHOUDSOPGAVE ......................................................................................................................... I
INLEIDING ....................................................................................................................................... 1
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEGRIPPEN ............................................................................... 3
1. DE RESERVE – HET BESCHIKBARE GEDEELTE ....................................................... 3
2. DE INKORTING ................................................................................................................ 4
3. GIFTEN/ SCHENKINGEN ................................................................................................ 4
4. ERFOVEREENKOMST ..................................................................................................... 6
HOOFDSTUK 2. HET NIEUWE ERFRECHT – OVERGANGSREGELING (artikel 66 Erfwet)
………………………………………………………………………………..9
HOOFDSTUK 3. DE RESERVATAIRE ERFGENAMEN ......................................................... 11
1. DE AFSTAMMELINGEN ............................................................................................... 11
2. DE LANGSTLEVENDE ECHTGENOTE ....................................................................... 11
3. BLOEDVERWANTEN IN OPGAANDE LIJN (opheffing artikel 915 BW) .................. 12
HOOFDSTUK 4. OMVANG EN AARD ..................................................................................... 14
1. OMVANG ......................................................................................................................... 14
(1) Afstammelingen (artikel 913 BW) ......................................................................... 14
(2) Langstlevende echtgenote (artikel 915bis BW) ..................................................... 14
(2.1) Algemeen ........................................................................................................... 14
(2.2) Recht op voortzetting huur van gezinswoning (artikel 915bis, §2, 3° BW) ...... 15
(2.3) Wettelijk toegekend vruchtgebruik (artikel 858bis, § 3 BW) ............................ 16
(2.4) Ontneming van de reserve (artikel 915bis, §3 BW) ........................................... 16
(2.5) Valkeniersbeding (artikel 915bis, §5 BW) ......................................................... 19
II
2. AARD ............................................................................................................................... 20
HOOFDSTUK 5. SAMENLOOP LANGSTLEVENDE ECHTGENOTE EN
AFSTAMMELINGEN …………………………………………………………………………...21
1. LANGSTLEVENDE ECHTGENOTE KRIJGT VRUCHTGEBRUIK VAN GEHELE
NALATENSCHAP (artikel 914, §1, 1°) ........................................................................................ 21
2. LANGSTLEVENDE ECHTGENOTE KRIJGT DEEL VAN DE NALATENSCHAP
(artikel 914, §1, 2° BW) ................................................................................................................. 21
3. LANGSTLEVENDE ECHTGENOTE ERFT HET VRUCHTGEBRUIK OP BEPAALDE
GOEDEREN (artikel 914, §1, 3° BW) ........................................................................................... 22
HOOFDSTUK 6. VORDERING TOT INKORTING .................................................................. 23
1. BEREKENINGSBASIS RESERVE ................................................................................. 23
(1) Samenstellen fictieve massa (artikel 922 BW) ...................................................... 24
(2) Waardering schenkingen in fictieve massa ............................................................ 25
2. AANREKENING VAN GIFTEN (artikel 922/1 BW) ..................................................... 26
3. AARD VAN VORDERING TOT INKORTING (artikel 920 BW) ................................. 28
(1) Principe: vordering tot inkorting in waarde (artikel 920, §§1-2 BW) .................... 29
(2) Uitzondering: vordering tot inkorting in natura (artikel 920, §§2-3 BW) ............. 30
(2.1) In het voordeel van de langstlevende echtgenote (artikel 920, §2 BW) ............ 30
(2.2) In het voordeel van de begiftigde (artikel 920, §2, laatste zin BW) .................. 30
(2.3) In het voordeel van de kinderen ten aanzien van een legaat aan een derde (artikel
920, §4 BW) .................................................................................................................. 31
4. UITOEFENING VAN DE VORDERING TOT INKORTING ........................................ 32
(1) De vergoeding in concreto (artikel 924 BW) ......................................................... 32
(2) Correctie bij de vordering tot inkorting ten aanzien van de langstlevende echtgenote
(artikel 915bis, §2/1, eerste lid BW) ................................................................................. 33
III
(3) Gevolgen van de vordering tot inkorting ............................................................... 34
5. VERJARING VAN VORDERING TOT INKORTING (artikel 928 BW) ...................... 34
(1) De vordering tot inkorting ten aanzien van een gift toegekend aan een erfgenaam
(artikel 928, §1 BW) ......................................................................................................... 34
(2) De vordering tot inkorting ten aanzien van een gift toegekend aan een begiftigde die
geen erfgenaam is (artikel 928, §2 BW) ........................................................................... 35
(3) Verval van het recht op inkorting ten aanzien van het legaat dat afgeleverd werd
(artikel 924, vijfde lid BW) ............................................................................................... 36
(4) Synthese ................................................................................................................. 37
6. VERZAKING AAN DE VORDERING TOT INKORTING (artikel 918 BW) ............... 38
7. VORDERING TOT INKORTING TEN AANZIEN VAN DERDE VERKRIJGERS
(artikel 924, vierde lid BW) ............................................................................................................ 41
HOOFDSTUK 7. KRITISCHE BEDENKINGEN ....................................................................... 43
1. BEHOUD VAN DE RESERVE ....................................................................................... 43
2. BESCHERMING VAN WETTELIJK SAMENLEVENDE PARTNER ......................... 46
3. DE LANGSTLEVENDE ECHTGENOTE ....................................................................... 48
4. SCHENKING VAN AANDELEN VAN FAMILIALE VENNOOTSCHAPPEN .......... 50
5. FISCALE ASPECTEN ..................................................................................................... 52
CONCLUSIE ................................................................................................................................... 55
BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................................ I
1. WETGEVING ..................................................................................................................... I
(1) Wetten ...................................................................................................................... I
(2) Parlementaire voorbereidingen ................................................................................ I
2. RECHTSPRAAK ................................................................................................................ I
3. RECHTSLEER ................................................................................................................... I
IV
(1) Boeken ...................................................................................................................... I
(2) Bijdragen in tijdschriften ......................................................................................... II
(3) Verzamelwerken en reeksen.................................................................................... II
(4) Masterproeven en scripties ..................................................................................... III
V
VI
1
INLEIDING
1. Het gezin als hoeksteen van onze maatschappij heeft de laatste jaren een metamorfose
doorgemaakt waarbij een klassiek kerngezin niet langer meer de regel kan genoemd worden. Door
onder meer de toenemende welvaart en de lossere familiebanden moeten we tegenwoordig meer en
meer rekening houden met de nieuw samengestelde gezinnen. Ook partners die niet voor de
geïnstitutionaliseerde relatievormen kiezen, verdienen meer onze aandacht.
2. De geëvolueerde wil van de burgers en de complexiteit van de maatschappelijke realiteit
brengen de noodzaak mee om tot een flexibeler erfrecht te komen.
Met de inwerkingtreding van de wet tot wijziging van het burgerlijk wetboek wat de erfenissen en
de giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, in werking tredende op 1
september 2018 (Efwet)1, brengt dan ook de broodnodige vernieuwing.
3. De Erfwet richt zich voornamelijk op vier grote problematieken, namelijk de wijziging van
de regels met betrekking tot (1) de erfrechtelijke reserve, (2) inbreng van giften, (3) de aanpassing
van de regels met betrekking tot de verdeling en (4) versoepeling van het huidig verbod op
erfovereenkomsten2.
Deze masterproef beperkt zich tot analyse van het eerste kernthema.
4. Door in de artikelen 913 tot 930 BW een aantal modificaties door te voeren, beoogt de
wetgever de regelgeving in overeenstemming te brengen met de evolutie van de maatschappij en
om de principes inzake inkorting en inbreng uniform te maken.
In de memorie van toelichting zet de wetgever duidelijk de acht kernideeën uiteen waarrond de
wijziging is opgebouwd3.
Ten eerste wordt de erfrechtelijke reserve behouden.
Vervolgens blijft de identiteit van de reservataire erfgenamen, met uitzondering van de reserve van
bloedvoerwanten in opgaande lijn, behouden.
1 Wet van 1 juli 2017 betreffende de wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot
wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, B.S. 1 september 2017; hierna vermeld als ‘nieuwe Erfwet’ of ‘Erfwet. 2 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 6. 3 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 13.
2
Voorts past de wetgever de breukdelen aan van het beschikbare gedeelte zodat er meer
beschikkingsvrijheid aan de erflater toekomt.
Ten vierde wijzigt de reserve naar een reserve in waarde waardoor ook de inkorting in waarde
plaatsvindt.
Verder geschiedt de vordering tot inkorting op basis van de intrinsieke waarde van de goederen op
dag van schenking geïndexeerd tot op dag van overlijden.
De wetgever bouwt ook de mogelijkheid in voor de vermoedelijke erfgenamen om te verzaken aan
de vordering tot inkorting ten aanzien van een schenking.
De reserve van de langstlevende echtgenote wordt aangepast ten voordele van de afstammelingen
en het zal voortaan niet mogelijk zijn om giften in te korten gedaan voor het huwelijk met de
langstlevende echtgenote.
Als laatste is de verjaringsregeling voor de vordering tot inkorting gewijzigd.
5. In deze masterproef worden voorgenoemde kernideeën verder toegelicht al volgt.
In het eerste hoofdstuk worden enkele algemene begrippen toegelicht die de rode lijn vormen
doorheen deze masterproef.
Het tweede hoofdstuk beschrijft de overgangsregeling voor de inwerkingtreding van de Erfwet.
In het derde hoofdstuk komen de reservataire erfgenamen aan bod.
Vervolgens wordt in hoofdstuk vier de omvang en de aard van de reserve onder de loep genomen.
In hoofdstuk vijf wordt de samenloop van de langstlevende echtgenote met afstammelingen
bekeken.
Hoofdstuk zes zet de vordering tot inkorting uiteen.
Als laatste bevat hoofdstuk zeven enkele kritische bedenken waarbij ook mijn eigen mening tot
uiting komt4. Ook doorheen de masterproef probeer ik zoveel mogelijk mijn mening kenbaar te
maken maar in dit hoofdstuk ga ik expliciet in op maatschappelijke bedenkingen.
4 Om reden dat in dit hoofdstuk zowel de reserve als de inkorting wordt besproken, heb ik ervoor gekozen alle kritische
bedenkingen op het einde van deze masterproef te bundelen en niet doorheen de masterproef te behandelen.
3
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEGRIPPEN
6. Alvorens aan te vatten met de grondige bespreking is het aangewezen om de begrippen “de
reserve”, “de inkorting”, “giften” en “erfovereenkomst” toe te lichten. Dit zal niet uitvoerig en in
zijn geheel besproken worden maar zodanig dat voor deze masterproef de begrippen duidelijk zijn.
1. DE RESERVE – HET BESCHIKBARE GEDEELTE
7. Bepaalde erfgenamen krijgen in ons huidig recht een beschermde positie met als gevolg dat
ze over een wettelijk voorbehouden deel in de nalatenschap kunnen genieten. Na aanvaarding van
de nalatenschap door de reservataire erfgenaam komt hem van rechtswege een voorbehouden deel
toe5. Dat deel is door de wet aan het principe van wilsautonomie onttrokken en kan niet ontnomen
worden door handelingen gesteld ten kosteloze titel door de erflater6.
8. Het is een eigen recht voortvloeiend uit de wet en niet verkregen door de erflater.
Erfgenamen die ab intestato tot de nalatenschap worden geroepen kunnen hun reserve opeisen na
het openvallen van de nalatenschap indien zij die aanvaard hebben7. Derhalve ontvangen ze
reservataire bescherming slechts na het overlijden van de erflater wat het een recht in de
nalatenschap maakt8. Reservataire erfgenamen kunnen geen actie ondernemen tegen het
wegschenkgedrag gedurende het leven van de erflater; de reserve leidt namelijk niet tot een
beschikkingsonbevoegdheid in hoofde van de erflater9. Ook tegen andere beschikkingen dan die ten
kosteloze titel kan men niet optreden.
9. Over het overige deel van de nalatenschap kan de erflater vrij beschikken zonder gevaar voor
latere betwisting. Dit wordt aangeduid als het beschikbare deel.
5 W. PINTENS, K. VANWINKCKELEN en J. DU MONGH, “Schets van het familiaal vermogensrecht”, Antwerpen,
Intersentia, 2008, pag. 347. 6 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, “Erfrecht en giften”, 2017, p. 299, nr 419. 7 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, “Erfrecht en giften”, 2017, p. 299, nr 421. 8 R. BARBAIX,” De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in Rechtskroniek voor het notariaat - Deel 31,
Brugge, Die Keure, 2017, pag. 76. 9 Tenzij dit gedrag onrustwekkende proporties aanneemt kan men terugvallen op de beschermingsmechanismes in
artikel 488 BW en verder; R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, ““Erfrecht en giften”, 2017, p.
299, nr. 421.
4
10. Het nieuwe Erfrecht hervormt grondig het reservedeel van de erfgenamen door enerzijds een
mindere bescherming toe te kennen aan de reserve en anderzijds een grotere beschikkingsvrijheid
te voorzien voor de erflater10.
2. DE INKORTING
11. Ter vrijwaring van hun reserve beschikken de reservataire erfgenamen over de vordering tot
inkorting. Deze vordering heeft tot doel om de giften gedaan door de erflater te reduceren tot binnen
de grenzen van het beschikbare deel11.
12. Het betreft aldus een persoonlijke vordering ontstaan uit kracht van de wet12. Het behoort
individueel toe aan de reservataire erfgenaam en de vordering kan slechts worden uitgeoefend voor
zijn aandeel in de nalatenschap. Verzaking aan de vordering tot inkorting is evenwel mogelijk
omreden dat de reserve van louter dwingend recht is en geen openbare-orde-regel inhoudt.
13. Daar de vordering tot inkorting een beschermingsmechanisme is voor de reserve, is hier
analoog ook een afzwakking merkbaar die zich manifesteert in (1) verandering in aard van de
vordering en (2) een inperking van de actiemogelijkheden door enerzijds beperking van de verjaring
en anderzijds de keuze om afstand te kunnen doen van de vordering13.
3. GIFTEN/ SCHENKINGEN
14. De erflater kan binnen zijn beschikbare gedeelte derden en/ of wettelijke erfgenamen
begunstigen tijdens zijn leven. Ongeacht de vorm van de schenking dient men te bepalen bij de
aanrekening van giften op de fictieve massa of deze is gebeurd als voorschot op de erfenis (binnen
deel) of bij vooruitmaking en vrijstelling van inbreng (buiten deel).
15. De Erfwet14 maakt in artikel 843 BW een onderscheid tussen een schenking gedaan aan een
erfgenaam in nederdalende rechte lijn en alle anderen15.
10 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1087. 11 P-J. DE DECKER, “Inbreng en inkorting, de kwelduivels van uw vereffening. Basisprincipes vereffening-verdeling
na overlijden aan de hand van casussen in het licht van de nieuwe Wet tot Hervorming van het Erfrecht” in “Notariële
actualiteit 2017”, Die Keure, te publiceren, pag. 28. 12 De vordering kan niet ambtshalve door de notaris-vereffenaar ingesteld worden; C. DECLERCK en A. MAELFAIT,
“Patrimonium 2017”, Brugge, Die Keure, 2017, pag. 99; Famrb. Namen 27 juni 2016, JT 2016, 667 en RTDF 2017,
444.
13 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1087. 14 De Erfwet wijzigt hier het vermoeden van een schenking binnen of buiten deel. 15 Merk op dat het huidige artikel 843 BW een verschillende regeling inhoudt.
5
Een schenking aan een erfgenaam in nederdalende rechte lijn, te weten een (klein)kind van de
erflater, wordt vermoed te zijn gebeurd als voorschot op zijn erfdeel16. Door de techniek van inbreng
zal de schenking verrekend worden met zijn deel in de nalatenschap. De gelijkheid tussen de
kinderen wordt hierdoor gewaarborgd.
Tenzij de schenking 'op zekere wijze’ gebeurd is met vrijstelling van inbreng, zal deze niet moeten
ingebracht worden in de te verdelen massa daar het juist de bedoeling is om een ongelijkheid te
creëren tussen erfgenamen. Het kan evenwel nog steeds voorwerp uitmaken van de
inkortingsvordering17.
Een schenking aan alle anderen behalve de (klein)kinderen, wordt vermoed te zijn gebeurd buiten
erfdeel en dus vrijgesteld van inbreng.
16. De laatste hypothese noopt aan bij de regeling omtrent het algemeen legaat en legaat onder
algemene titel18. Deze moeten in principe ook niet ingebracht worden en zijn vermoed buiten erfdeel
te zijn gebeurd.
Anders is het bij een bijzonder legaat waar hier ook onderscheid moet gemaakt worden tussen een
erfgenaam in rechte nederdalende lijn, vermoed binnen erfdeel, en alle andere erfgenamen, vermoed
te zijn gebeurd met vrijstelling van inbreng.
17. Waar in het huidig recht in artikel 919 BW ‘uitdrukkelijk’ van het vermoeden moet worden
afgeweken, gebeurt dit voortaan ‘op zekere wijze’. Dit is een technische vervolmaking waarbij de
wetgever niet de bedoeling had de praktijk hieromtrent te wijzigen19. De term “uitdrukkelijk” moet
begrepen worden als op een zekere, niet dubbelzinnige wijze wat met die bewoording is vervangen.
Tegenbewijs kan met alle middelen van recht geleverd worden20.
16 In het huidige recht geldt dit vermoeden voor alle schenkingen gedaan aan wettelijke erfgenamen. De Erfwet beperkt
dit vermoeden tot enkel de erfgenamen in nederdalende lijn; P-J. DE DECKER, “Inbreng en inkorting, de kwelduivels
van uw vereffening. Basisprincipes vereffening-verdeling na overlijden aan de hand van casussen in het licht van de
nieuwe Wet tot Hervorming van het Erfrecht” in “Notariële actualiteit 2017”, Die Keure, te publiceren, pag. 26. 17 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, ““Erfrecht en giften”, 2017, pag. 215. 18 C. DE WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge”, Die
Keure, 2018, pag 7. 19 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 36. 20 C. DE WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk”, Brugge, Die
Keure 2018, pag 7.
6
18. Het oorspronkelijk karakter van de schenking kan a posteriori gewijzigd worden van zowel
een schenking buiten erfdeel naar een schenking binnen erfdeel en omgekeerd21 (artikel 843/1 BW).
De wijziging kan opgenomen worden in de vorm van een schenkingsakte tussen de schenker en de
begiftigde of de schenker kan ook bij testament het karakter van de schenking wijzigingen. In de
laatste hypothese kan men pas spreken van een modificatie indien de begiftigde deze aanvaardt na
het overlijden van de schenker.
De manier waarop de wijziging is gebeurd, heeft belang voor de aanrekening van de gift op het
beschikbare gedeelte. Gebeurt dit in een schenkingsakte, dan is de datum van de overeenkomst
bepalend. Gebeurt de wijziging ingevolge een testament, dan is het de datum van overlijden van de
schenker die in acht moet genomen worden voor de aanrekening van de gift22.
4. ERFOVEREENKOMST
19. De wetgever versoepelt het verbod op erfovereenkomsten over toekomstige nalatenschappen
door het aantal door de wet toegelaten overeenkomsten uit te breiden en verder ook de precieze
draagwijdte daarvan te verduidelijken.
De Erfwet voegt een titel IIbis toe, genaamd erfovereenkomsten.
20. Beweegreden achter deze flexibilisering is de vraag uit de praktijk om met de vereiste
rechtszekerheid en transparantie de nalatenschap te organiseren om zo potentiële conflicten tussen
erfgenamen te vermijden23.
Er is evenwel geen reden om deze tegemoetkoming te overschatten. De wetgever maakt het van nu
af aan mogelijk dat (bepaalde) aspecten van de nalatenschap gedurende het leven reeds worden
vastgepind maar het opstellen van dusdanige overeenkomst, voor wat betreft het formalisme, is geen
klusje dat op één twee drie geklaard is.
21 De mogelijkheid om een schenking binnen deel te herkwalificeren in nieuw in de Erfwet. 22 P-J. DE DECKER, “Inbreng en inkorting, de kwelduivels van uw vereffening. Basisprincipes vereffening-verdeling
na overlijden aan de hand van casussen in het licht van de nieuwe Wet tot Hervorming van het Erfrecht” in “Notariële
actualiteit 2017”, Die Keure, te publiceren, pag. 28. 23 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 24.
7
21. De erfovereenkomst zelf kan betrekking hebben op (een) welomschreven element(en)
opgenomen in een punctuele erfovereenkomst of kan gesloten worden met het geheel van alle
vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn van de erflater, met name de globale
erfovereenkomst24.
Van belang bij dit onderwerp en verder ook uitvoeriger besproken, kan hier reeds samengevat
worden dat volgende rechtshandelingen in een punctuele erfovereenkomst kunnen opgenomen
worden:
- De verzaking aan de vordering tot inkorting ten aanzien van een welbepaalde schenking
gedaan door de erflater (artikel 918 BW)
- Toestemming in de vervreemding door de begiftigde van een goed aan een derde ten
kosteloze titel (artikel 924, vierde lid BW).
Het opstellen van een globale erfovereenkomst heeft meer de ambitie om tussen alle partijen (alle
vermoedelijke erfgenamen in nederdalende lijn, ouder en desgevallend zijn echtgenote of wettelijk
samenlevende partner) een subjectief evenwicht te creëren door kennis te nemen van alle
schenkingen, voordelen en respectievelijke situaties van de vermoedelijke erfgenamen om zo te
verzaken aan de vordering tot inkorting en inbreng ten aanzien van die giften opgenomen in de
overeenkomst25.
Door invoeging van deze mogelijkheid is een erfrecht “op maat” geen toekomstmuziek meer. De
modaliteiten en gevolgen ten aanzien van de mede-erfgenamen van het begiftigde kind en het kind
zelf, zullen op voorhand kunnen vastgelegd worden.
22. Aangezien dit een zwaarwichtige en hoogstpersoonlijke rechtshandeling inhoudt, laat de
wetgever dergelijke erfovereenkomsten toe mits naleving van strenge geldigheidsvereisten op
straffe van absolute nietigheid (artikel 100/3 BW)26.
De nieuwe titel IIbis bevat onder andere de artikelen 1100/3 tot 1100/7 BW die achtereenvolgens
de sanctie van een niet toegelaten erfovereenkomst, de gevolgen, de vorm en de publiciteit van
erfovereenkomsten bepalen.
24 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 24. 25 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 25. 26 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1100.
8
Een volledige bespreking van die artikelen is hier niet aan de orde daar deze masterproef zich
beperkt tot de reserve en inkorting van schenkingen. Loutere verwijzing naar de artikelen is hier
voldoende.
9
HOOFDSTUK 2. HET NIEUWE ERFRECHT – OVERGANGSREGELING (artikel 66
Erfwet)
23. Vanaf de inwerkingtreding van de wet, te weten 1 september 2018, zullen de regels van de
Erfwet toepassing hebben op de nalatenschappen die vanaf die datum zijn opengevallen.
De giften die zijn gedaan door de erflater voor de inwerkingtreding van de wet en betrokken zijn bij
een nalatenschap die is opengevallen na de inwerkingtreding, worden beheerst door de regeling van
de nieuwe Erfwet. Op deze dwingende regel bestaan twee uitzonderingen27.
Ten eerste blijven de huidige materiële en formele geldigheidsvereisten van kracht op schenkingen,
erfovereenkomsten en verklaringen gedaan vóór de inwerkingtreding.
Vervolgens interfereert de Erfwet niet bij de kwalificatie van de gedane schenkingen. Schenkingen
buiten of als voorschot op hun erfdeel behouden aldus hun karakterisering.
Met deze uitzonderingen beoogt de wetgever de wil van de erflater in ere te laten.
24. Een reeds geconstrueerde successieplanning van een ouder kan door de nieuwe regelgeving
verstoord worden en niet meer het gewenste effect bewerkstelligen. De wetgever voorziet in de
mogelijkheid om de huidige regeling te handhaven voor schenkingen die gebeurd zijn vóór de
inwerkingtreding van de Erfwet. Het betreft niet een behoud van de volledige huidige regeling maar
het behoud van de wijze van inbreng en/of inkorting voor reeds gedane schenkingen28.
Tot uiterlijk 31 augustus 2018 kan de ouder/schenker ervoor opteren een ‘verklaring tot behoud van
de oude regeling’ af te leggen voor de notaris in een notariële akte29. De schenker kan dit ook
bereiken door in de schenkingsakte uitdrukkelijk te vermelden dat de schenking vatbaar is voor
inbreng en/of inkorting in natura (artikel 66, §2, laatste alinea Erfrecht). Het is niet nodig dat de
begiftigden ook in de akte van behoud verschijnen30.
27 P-J. DE DECKER, “Inbreng en inkorting, de kwelduivels van uw vereffening. Basisprincipes vereffening-verdeling
na overlijden aan de hand van casussen in het licht van de nieuwe Wet tot Hervorming van het Erfrecht” in “Notariële
actualiteit 2017”, Die Keure, te publiceren, pag. 2. 28 H. CASMAN, “Nieuwe erfwet, een kennismaking”, NJW, 2018, 377, nr. 4. 29 H. CASMAN, “Nieuwe erfwet, een kennismaking”, NJW, 2018, 377, nr. 4. 30 C. DE WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk”, Brugge, Die
Keure 2018, 240, nr. 366.
10
De akte tot behoud van de oude regels moet door de notaris binnen de vijftien dagen na dagtekening
met oog op de publicatie ervan geregistreerd worden in het Centraal Register van Testamenten
(artikel 73, tweede lid juncto artikel 70, in fine Erfwet)31.
31 C. DE WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk”, Brugge, Die
Keure 2018, 240, nr. 367.
11
HOOFDSTUK 3. DE RESERVATAIRE ERFGENAMEN
25. De reserve is een deel van de nalatenschap; vereist is dus dat de reservataire erfgenaam
vooreerst tot de nalatenschap is geroepenen en die ook heeft aanvaard.
26. De Erfwet voorziet een voorbehouden deel voor (1) de afstammelingen van de erflater en
(2) de langstlevende echtgenote (artikel 913 BW). De reserve van de bloedverwanten in opgaande
lijn, voor zover ze tot de nalatenschap werden geroepen, wordt opgeheven.
Laat de overledene noch afstammelingen, noch een langstlevende echtgenote na, dan komt hem de
gehele beschikkingsvrijheid toe over zijn vermogen (artikel 916 BW).
27. Hierna wordt eerst de reserve van de afstammelingen besproken, vervolgens de reserve van
de langstlevende echtgenote en als laatste wordt ook het aandeel van de bloedverwanten in de
nalatenschap onder de loep genomen.
1. DE AFSTAMMELINGEN
28. Conform het huidige recht worden onder de afstammelingen van de erflater zijn kinderen en
adoptieve kinderen begrepen. Ook afstammelingen van zijn (adoptieve) kinderen kunnen aanspraak
maken op de reserve indien ze door plaatsvervulling in de nalatenschap komen.
29. De reserve van de afstammelingen is absoluut en kan niet ontnomen worden door de
erflater32. Ook wordt er geen rekening gehouden met de genegenheidsband tussen de afstammeling
en de erflater en ongeacht de eventuele behoeftigheid van de afstammeling33.
2. DE LANGSTLEVENDE ECHTGENOTE
30. De langstlevende echtgenote is die persoon met wie de erflater op dag van zijn overlijden
gehuwd was op voorwaarde dat de partners niet meer dan zes maanden feitelijk gescheiden leefden
noch uit de echt of van tafel en bed gescheiden waren (artikel 731 BW).
32 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, “Erfrecht en giften”, 2017, p. 299, nr, p. 288. 33 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1086; VERBEKE noemt deze reserve ook
wel een blind kanon dat forfaitair een voorbehouden deel van de nalatenschap toekent.
12
31. Voortaan is de inbezitstelling van de hoedanigheid van echtgenote het vertrekpunt voor de
bescherming van haar reserve. Tegen schenkingen die gebeurd zijn voor het huwelijk zal zij haar
reserve niet kunnen inroepen (artikel 915bis, §2/1 BW). Ook zal de langstlevende echtgenote geen
voordeel kunnen putten uit dergelijke schenkingen waarbij de afstammelingen de inkorting
gevraagd hebben.
32. De reservataire aanspraak op elkaars nalatenschap zal voortaan uitsluitend betrekking
hebben op de goederen die zijn geschonken ná de huwelijksvoltrekking. Dit geldt ook voor de
schenkingen met voorbehoud van vruchtgebruik.
Deze regel zal voornamelijk zijn belang hebben in de context van nieuw samengestelde gezinnen34.
3. BLOEDVERWANTEN IN OPGAANDE LIJN (opheffing artikel 915 BW)
33. Ascendenten van de erflater blijven conform het ongewijzigde artikel 746 BW nog steeds
wettelijke erfgenamen. Hun reservataire erfdeel wordt daarentegen in het nieuwe Erfrecht afgeschaft
en ingeruild voor een onderhoudsvordering ten laste van de nalatenschap.
Het is een moderne vorm van dwingend erfrecht waarop de begunstigde uitsluitend aanspraak kan
maken indien daartoe een duidelijke noodzaak aanwezig is35.
34. Om over dergelijke vordering te beschikken moet men voldoen aan de voorwaarden bepaald
in artikel 205bis, §2 BW, namelijk (1) de erflater moet kinderloos overleden zijn en (2) de ascendent
is op ogenblik van het overlijden of als gevolg van het overlijden behoeftig36. Wanneer de erflater
kinderloos overlijdt, kan hij zijn ouders voortaan volledig onterven maar mag hun niet onverzorgd
achterlaten.
34 R. BARBAIX,” De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in Rechtskroniek voor het notariaat - Deel 31,
Brugge, Die Keure, 2017, 82. 35 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag 5. 36 De wet spreekt hier correct over een behoeftigheid ‘ten tijde van’ of ‘door’ het overlijden. Een ascendent kan niet
behoeftig zijn op moment van het openvallen van de nalatenschap daar hij zich gedurende het leven van zijn kinderen
kan beroepen op artikel 205 BW; MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 26; wanneer een ouder behoeftig
is heeft hij een onderhoudsvordering ten aanzien van zijn kinderen. Wanneer de financiële steun wegvalt bij overlijden
van zijn kind zal hij nu een onderhoudsvorering ten aanzien van die nalatenschap hebben.
13
35. Het levensonderhoud wordt toegekend als kapitaal of onder de vorm van een lijfrente naar
keuze van de schuldenaar en beperkt zich tot één vierde van de fictieve massa van de nalatenschap.
Het is een schuld van de nalatenschap die pro parte moet gedragen worden door alle erfgenamen,
algemene legatarissen, legatarissen onder algemene titel en, voor zover vereist, door de bijzondere
legatarissen (artikel 205bis, §3 BW)37.
Het onderhoudsgeld heeft tot doel de behoeftigheid te dekken en wordt ook in functie daarvan
bepaald. Het mag evenwel niet de gehele nalatenschap absorberen38. Het door de wetgever ingesteld
plafond van één vierde van de nalatenschap geldt, naar analogie van het huidige reserve, per lijn en
dus niet globaal voor alle ascendenten.
36. De onderhoudsvordering voor ascendenten mag dan als alternatief39 ingevoerd worden voor
het reservataire deel maar houdt meer in dan de loutere compensatie. Het wordt beheerst door andere
criteria en is onafhankelijk van het erfrecht40. Dit komt onder meer tot uiting dat onafhankelijk van
de plaats die de ascendent inneemt hem de onderhoudsvordering toekomt en dit van rechtswege
wanneer voldaan is aan de voorwaarden. De onderhoudsvordering neemt een einde indien de
ascendent niet meer in een staat van behoeftigheid verkeert.
Het is een zelfstandige maatregel met oog op de bevordering van de intergenerationele solidariteit41.
37. Het huidige artikel 915, tweede lid BW werd reeds door de wetten van 14 mei 1981 en 28
maart 2007 aanzienlijk afgezwakt42. Nu wordt hun reserve afgeschaft en vervangen door een
onderhoudsvordering in geval van behoeftigheid. Tevens is het een uitbreiding en een analoge
verplichting van de bestaande onderhoudsvordering vervat in artikel 205 BW43.
37 C. DE WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk”, Brugge, Die
Keure 2018, nr. 88. 38 H. CASMAN, “Nieuwe erfwet, een kennismaking”, NJW, 2018, 377, nr. 62. 39 De afbakening van het levensonderhoud enerzijds door te bepalen dat de erflater kinderloos moet overleden zijn en
anderzijds het bedrag te beperken tot één vierde van de fictieve massa, duidt op de alternatieve aard voor het reservataire
deel; X, “De hervorming van het erfrecht door de wet van 31 juli 2017 – algemene commentaar”, verschenen op e-
notariaat, 2017, pag. 10. 40 H. CASMAN, “Nieuwe erfwet, een kennismaking”, NJW, 2018, 377, nr.61. 41 H. CASMAN, “Nieuwe erfwet, een kennismaking”, NJW, 2018, 377, nr. 63. 42 Het was voor bloedverwanten in opgaande lijn reeds niet meer mogelijk hun reserve in te roepen tegen giften aan de
langstlevende echtgenote of wettelijke samenwonende partner. 43 C. DE WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk”, Brugge, Die
Keure 2018, 87.
14
HOOFDSTUK 4. OMVANG EN AARD
1. OMVANG
(1) Afstammelingen (artikel 913 BW)
38. De nieuwe erfwet brengt vernieuwing in de verhouding tussen het beschikbaar deel en het
voorbehouden deel. De omvang van de reserve varieert niet meer naargelang het aantal kinderen
van de erflater. Voortaan blijft de globale reserve gelijk aan de helft van de nalatenschap ongeacht
het aantal kinderen. De onveranderlijke reserve wordt zodoende correlatief verdeeld onder de
aanwezige erfgenamen. De principiële gelijkheid tussen de erfgenamen blijft gehandhaafd44. De
wetswijziging herziet niet artikel 922 BW waarin wordt voorgeschreven dat de reserve een
breukdeel van de fictieve massa omvat.
39. Als tegenprestatie voor de reductie van deze reserve introduceert de Erfwet het principe om
de reserve van afstammelingen zoveel als mogelijk in volle eigendom te laten toekomen. In
samenloop met het wettelijk erfdeel van de langstlevende echtgenote zal dit niet altijd mogelijk zijn.
40. De insteek voor de wetswijzing is ook hier de verandering en complexiteit van
gezinsstructuren. Ouders willen meer rekening kunnen houden met de effectieve relatieband die ze
hebben met hun kinderen en daarnaast ook anderen zoals onder meer pleegkinderen, stiefkinderen
en goede doelen een extra zakcentje nalaten. Door aan de burgers een grotere en gefixeerde vrijheid
toe te kennen kunnen ze zelf meer beslissen, naar eigen inzichten en volgens hun eigen wensen, hoe
hun nalatenschap overgaat45.
(2) Langstlevende echtgenote (artikel 915bis BW)
(2.1) Algemeen
41. De reserve van de langstlevende echtgenote is een dubbel omschreven voorbehouden erfdeel
dat als volgt kan voorgesteld worden:
De abstracte reserve die het vruchtgebruik van de helft van de goederen van de fictief
hersamengestelde nalatenschap omvat (artikel 915bis, §1 BW).
44 H. CASMAN, “Nieuwe erfwet, een kennismaking”, NJW, 2018, 377, nr. 6. 45 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 74.
15
De concrete reserve waaronder het vruchtgebruik (en het recht op huur) van het onroerend goed dat
bij het openvallen van de nalatenschap als voornaamste gezinswoning dient en de daarin aanwezige
huisraad (artikel 915bis, §2 BW).
Beide reservataire aanspraken moeten gecombineerd worden en vormen beiden een minimum
(artikel 915bis, §2, derde lid BW).
42. Merk op dat de langstlevende echtgenote enkel over een voorbehouden erfdeel in
vruchtgebruik beschikt. Ratio legis heeft de wetgever hiermee twee schijnbare tegenstrijdige
belangen willen verzoenen. Enerzijds vermijden dat de eigendomsrechten op de goederen uit de
nalatenschap voor de eigen familie tenietgaan en anderzijds verzekeren dat de echtgenote dezelfde
levensstijl kan aanhouden46. Het heeft aldus een alimentair karakter en heeft de garantie aan de
langstlevende om in haar vertrouwde leefomgeving te blijven47.
43. Haar reserve is in tegenstelling tot dat van de afstammelingen niet absoluut en kan immer,
eenzijdig of als gevolg van een overeenkomst, door de erflater ontnomen worden.
(2.2) Recht op voortzetting huur van gezinswoning (artikel 915bis, §2,
3° BW)
44. De Erfwet brengt verduidelijking door in artikel 915bis, §2, eerste lid BW expliciet te
bepalen dat het recht op huur dat betrekking heeft op het onroerend goed dat bij het openvallen van
de nalatenschap het gezin tot voornaamste woning diende, als concreet reserve wordt aangemerkt.
Deze opheldering beslecht de twijfel die voordien in de praktijk heerste en volgt hiermee de
meerderheidsvisie.
45. Het huurrecht is thans een wettelijk erfrecht van de langstlevende echtgenote maar kan
eenvoudig bij testament ontnomen worden. Voortaan valt dit onder het concreet reserve en zal men
rekening moeten houden met paragraaf drie van hetzelfde artikel om dit recht te ontnemen.
46 J. VERSTRAETE, “Omzetting vruchtgebruik/ Doel van de omzettingsregel” in A-L. VERBEKE, F. BUYSSENS en
H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014,
73. 47 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, “Erfrecht en giften”, 2017, p. 326, nr. 464.
16
(2.3) Wettelijk toegekend vruchtgebruik (artikel 858bis, § 3 BW)
46. Wanneer de erflater gedurende zijn leven en tijdens zijn huwelijk samen met de
langstlevende echtgenote giften heeft gedaan met voorbehoud van vruchtgebruik, zal dat
vruchtgebruik bij zijn overlijden toekomen aan zijn echtgenote.
De artikelen 745quater tot 745septies BW zijn op dat vruchtgebruik van toepassing. Alsook kan
langstlevende echtgenote afstand doen van dit vruchtgebruik (artikel 858bis, §5 BW).
47. Ratio legis achter deze bepaling is dat de vruchten van dat vruchtgebruik hebben bijgedragen
tot de levensstandaard van de echtgenoten. De wetgever veronderstelt dat het de bedoeling is dat de
langstlevende hier verder kan van genieten en verankert dit in een wettelijk toegekend
vruchtgebruik48.
48. Neem notie dat dit artikel slechts voorziet in twee toepassingsvoorwaarden. Enerzijds moet
op het moment van de schenking het vruchtgebruik door de schenker zijn voorbehouden en
anderzijds moet de langstlevende de hoedanigheid van echtgenote verworven hebben.
Laat u niet misleiden door te denken dat het voorbehouden vruchtgebruik dat na de schenking49 is
aangewassen bij de blote eigendom, niet meer toekomt aan de langstlevende echtgenote50. Indien
voldaan is aan de gestelde voorwaarden zal op grond van dit artikel het toen voorbehouden
vruchtgebruik nog steeds aan de langstlevende echtgenote toekomen.
Om reden dat dit slechts een intestaatserfrecht is, kan het testamentair eenvoudig ontnomen worden
door de schenker-erflater51.
Het is een zorg voor de notaris om de partijen voldoende in te lichten over de werking en de gevolgen
van dit artikel om ongewenste situaties te vermijden.
(2.4) Ontneming van de reserve (artikel 915bis, §3 BW)
49. Het reservatair deel van de langstlevende echtgenote is niet absoluut52. Dit kan ontnomen
worden door de erflater; ook indien de echtgenote generlei schuld treft.
48 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001., 69. 49 Te denken hierbij is een afstand van vruchtgebruik. 50 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1094. 51 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag.1095. 52 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, “Erfrecht en giften”, 2017, p. 292, nr. 412.
17
50. Ratio legis is dat de reserve van de langstlevende echtgenote gebaseerd is op een liefdevolle
relatie met de erflater, de affecti maritalis. Indien deze grondslag ontbreekt, kan de wetgever zich
niet vinden in het feit dat de langstlevende echtgenote een aanspraak kan maken op een
voorbehouden erfdeel53. Bij ernstige verstoring van de verstandhouding tussen echtgenoten kan de
erflater ervoor opteren de langstlevende echtgenote te onterven. De beoordeling gebeurt subjectief
door de erflater zelf.
51. De Erfwet laat het principe van een mogelijke onterving van de langstlevende echtgenote
ongemoeid maar versoepelt de voorwaarden en voegt een nieuwe mogelijkheid toe.
52. De onterving van de langstlevende echtgenote geschiedt wanneer
1) De erflater daartoe de wil heeft uitgedrukt in een testament;
2) Indien de echtgenoten sedert meer dan zes maanden gescheiden leefden;
3) Hetzij de erflater of langstlevende echtgenote bij gerechtelijke akte, als eiser of verweerder,
3.a. Een afzonderlijk verblijf heeft gevorderd;
3.b.Of een vordering tot echtscheiding op grond van artikel 229 BW heeft ingeleid;
4) En voor zover de echtgenoten na die akte niet opnieuw zijn gaan samenwonen.
De eerste voorwaarde stelt dat de erflater zijn wil tot onterving moet uitdrukken in een testament.
Dit kan zowel uitdrukkelijk als indirect gebeuren. In de derde paragraaf kan men namelijk lezen dat
de wetgever een vermoeden juris tantum54 van onterving introduceert wanneer de erflater een
algemeen legataris heeft aangesteld55. Bij aanstelling van een algemene legataris is het de bedoeling
deze zoveel mogelijk te bevoordelen waaruit men kan vermoeden dat de erflater zijn echtgenote
maximaal heeft willen onterven56. Het houdt een weerlegbaar vermoeden in dat door de
langstlevende echtgenote met alle middelen van recht kan worden tegengesproken. Een goede
formulering zal hier nog meer in belang toenemen om de bedoeling van de erflater te achterhalen
alsook de rol van de notaris als raadgever.
53 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1096. 54 “Dit vermoeden zou kunnen weerlegd worden indien het testament (in)direct verwijst naar het dwingend recht om de
gezinswoning te blijven bewonen of de minimale erfrechtelijke roeping waarop een langstlevende recht heeft” H.
CASMAN e.a., “Erfrecht & giften”, Mortsel, Intersentia, 2017, 337; Rb. Luik 14 mei 1990, RNB, 1992, 215 en noot C.
De Busschere. 55 De onterving speelt hier enkel in het hoofd van de langstlevende echtgenote en niet ten aanzien van kinderen. Zij
kunnen nog steeds de inkorting vragen van het algemeen legaat. 56 Mvt, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001., 80.
18
De tweede voorwaarde duidt op een verstoorde verstandhouding tussen de echtgenoten. Dit kan
blijken uit een gerechtelijke akte waarbij een afzonderlijk verblijf is gevorderd. Het is niet nodig dat
de machtiging tot afzonderlijk verblijf is verkregen57. Voortaan kan dit uitgaan van zowel de erflater
als van de langstlevende echtgenote. Het bewijs van een verbitterde relatie is immers geleverd
ongeacht wie van de echtgenoten de gerechtelijke akte indient58. Dit is een versoepeling van de
huidige regeling.
Ook een vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting geeft blijk dat de
voortzetting van de samenleving onmogelijk is geworden. Dit is door de wetgever een nieuw
ingevoerde optie59 maar is vanzelfsprekend aangezien een inleiding van die eis manifest een
verstoorde verstandhouding indiceert60.
53. Anders is de vordering tot echtscheiding met onderlinge toestemming. Echtgenoten moeten,
overeenkomstig artikel 1287, derde lid Ger.W., een voorafgaande overeenkomst sluiten waarin ze
hun wederzijdse rechten regelen, inclusief een erfrechtelijk beding.
Er heerst onenigheid over het tijdstip waarop de regelingsakte voor wat betreft de erfrechten
uitwerking krijgt. De ene strekking is van mening dat het erfrecht vervalt vanaf definitieve uitspraak
van het vonnis of arrest, ook al is dit nog niet overgeschreven in de registers van de burgerlijke
stand. Vanaf de uitspraak kan men zich niet langer op de hoedanigheid van echtgenote en dus ook
niet op de daarbij horende rechten beroepen61. Anderen zijn van mening, waaronder ook het Hof
van Cassatie62, dat de regelingsakte reeds van de neerlegging van het verzoekschrift tot
echtscheiding zijn gevolg heeft.
57 H. CASMAN e.a., “Erfrecht & giften”, Mortsel, Intersentia, 2017, 336. 58 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001., 81. 59 X, “De hervorming van het erfrecht door de wet van 31 juli 2017 – algemene commentaar”, verschenen op e-notariaat,
2017, pag. 14. 60 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 81. 61 P-J. DE DECKER, “Inbreng en inkorting, de kwelduivels van uw vereffening. Basisprincipes vereffening-verdeling
na overlijden aan de hand van casussen in het licht van de nieuwe Wet tot Hervorming van het Erfrecht” in “Notariële
actualiteit 2017”, Die Keure, te publiceren, pag. 36. 62 Cass. 6 maart 2009, Arr. Cass. 2009, afl. 3, 741, Ps. 2009, afl. 3, 668, RTDF 2010; M. Peulinckx- Coene; R.
DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, “Erfrecht en giften”, 2017, p. 296, nr. 472.
19
De wetgever bepaalt nu duidelijk dat het erfbeding uitwerking heeft vanaf de neerlegging van het
verzoekschrift tot echtscheiding, tenzij de partijen in de overeenkomst hebben bepaald dat deze
uitwerking heeft vanaf de ondertekening (artikel 915, §3, in fine BW) 63.
De invoering van deze zinssnede heeft zijn belang indien de erflater komt te overlijden tijdens de
echtscheidingsprocedure en voor de definitieve uitspraak van de echtscheiding64.
(2.5) Valkeniersbeding (artikel 915bis, §5 BW)
54. De mogelijkheid om in de huwelijksovereenkomst of wijzigend huwelijkscontract een
regeling te treffen over de erfrechten die de echtgenoot in de nalatenschap van de echtgenote zal
kunnen uitoefenen en omgekeerd, heeft de wetgever behouden. Het betreft meer bepaald een
erfrechtelijk beding bij samenloop van niet gemeenschappelijke afstammelingen.
Artikel 915bis, §5 BW verwijst naar de omstandigheid beschreven in artikel 1388, tweede lid BW;
met name de situatie waarbij één echtgenoot reeds afstammeling heeft uit een voorafgaandelijke
relatie aan het huwelijk. De mogelijkheid om een regeling te treffen in een huwelijkscontract of
wijzigend huwelijkscontract over de erfrechten die de ene echtgenoot verwerft in de nalatenschap
van de andere echtgenoot blijft onveranderd. Echtgenoten beschikken hier over een grote vrijheid
om naar eigen goeddunken een consensus te bereiken waarbij de beperking van de erfrechten niet
wederkerig hoeft te zijn65.
Echtgenoten kunnen evenwel in geen geval het concreet reserve van de langstlevende echtgenote
ontnemen (artikel 1388, tweede lid, laatste zin BW).
55. Voortaan moet dit gezien worden als een punctuele erfovereenkomst waarbij rekening moet
gehouden worden met de strenge daarbij horende geldigheidsvoorwaarden. Dergelijke bedingen
zullen bijgevolg niet meer ‘in extremis’ kunnen geakteerd worden66.
63 In de huidige regeling is er een leemte in het tijdsverloop. Het erfrechtelijk beding kon zijn uitwerking hebben vanaf
de ondertekening of vanaf de neerlegging van het verzoekschrift. Hof van Cassatie besliste 6 maart 2009 dat het beding
slechts uitwerking had van neerlegging verzoekschrift wat tot gevolg heeft dat de conventionele onterving niet meteen
van kracht werd. MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, pag 81-82. 64 X, “De hervorming van het erfrecht door de wet van 31 juli 2017 – algemene commentaar”, verschenen op e-notariaat,
2017, pag. 14. 65 P-J. DE DECKER, “Inbreng en inkorting, de kwelduivels van uw vereffening. Basisprincipes vereffening-verdeling
na overlijden aan de hand van casussen in het licht van de nieuwe Wet tot Hervorming van het Erfrecht” in “Notariële
actualiteit 2017”, Die Keure, te publiceren, pag. 36. 66 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, “Erfrecht en giften”, 2017, p. 296, nr. 338.
20
2. AARD
56. De reserve vertegenwoordigt thans een werkelijk aandeel in het vermogen van de erflater,
pars hereditatis, en moet in natura worden voldaan67.
57. Het principe van een reserve in natura wordt door de nieuwe erfwet gewijzigd naar een
reserve in waarde. De wetgever komt hiermee tegemoet aan de verwachtingen van de burger door
de rechtsonzekerheid en de moeilijkheden voor het bestuur van de goederen die gepaard gaan met
de reserve in natura, te minimaliseren68.
67 Het betreft een recht in de nalatenschap en niet tegen de nalatenschap, MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-
2282/001, pag. 7. 68 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, pag. 11.
21
HOOFDSTUK 5. SAMENLOOP LANGSTLEVENDE ECHTGENOTE EN
AFSTAMMELINGEN
58. De wetgever heeft drie mogelijke hypotheses opgenomen in de Erfwet om het erfdeel van
de langstlevende echtgenote aan te rekenen op dat van de reservatairen.
Ter compensatie van de hervorming van het reservatair erfdeel van de afstammelingen, bepaalt
artikel 915bis, §4 BW dat het voorbehouden erfdeel van de langstlevende echtgenote conform
artikel 914 BW bij voorrang op het beschikbare deel moeten worden aangerekend en slechts voor
het saldo op het globale reserve van de afstammelingen.
1. LANGSTLEVENDE ECHTGENOTE KRIJGT VRUCHTGEBRUIK VAN
GEHELE NALATENSCHAP (artikel 914, §1, 1°)
59. De reserve van de reservataire erfgenamen doet geen afbreuk aan het intestaatsrecht. Indien
de erflater geen testamentaire beschikkingen heeft getroffen, komt de nalatenschap aan zijn
erfgenamen toe conform artikel 745bis, §1 BW.
Zowel het beschikbare deel als de reserve is belast met het vruchtgebruik van de langstlevende
echtgenote. De kinderen en legatarissen ontvangen in eerste instantie slechts de blote eigendom.
2. LANGSTLEVENDE ECHTGENOTE KRIJGT DEEL VAN DE
NALATENSCHAP (artikel 914, §1, 2° BW)
60. In de eerste hypothese is het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenote beperkt tot
louter haar abstract reserve, wat het vruchtgebruik van de helft van de nalatenschap inhoudt. Dit
moet bij voorrang aangerekend worden op het beschikbaar deel zodat het de globale reserve van de
afstammelingen onbelast blijft.
De tweede hypothese houdt de mogelijkheid in dat het nagelaten deel in vruchtgebruik aan de
langstlevende echtgenote groter is dan de helft. Hier geldt het nieuwe principe dat eerst het
beschikbare deel wordt aangesproken en vervolgens wordt het saldo aangerekend op de globale
reserve van de kinderen.
22
61. De wetgever laat de balans zwaarder doorwegen in het voordeel van de kinderen. De erflater
kan hier niet van af wijken ten nadele van de reserve69.
62. Mijns inziens holt de wetgever hier de beschikkingsvrijheid van de erflater uit in de situatie
waarbij de erflater een echtgenote en kinderen nalaat. De erflater zal in die situatie enkel over de
blote eigendom van de helft van de nalatenschap kunnen beschikken en niet de mogelijkheid hebben
om een legaat in volle eigendom aan een derde te laten toekomen. Of toch niet zelfstandig. Hij kan
wel door middel van een erfovereenkomst, conform artikel 918 BW, vragen aan zijn echtgenote om
te verzaken aan de vordering tot inkorting of de kinderen laten tussenkomen om op hun reserve het
vruchtgebruik van de langstlevende echtgenote te dulden.
3. LANGSTLEVENDE ECHTGENOTE ERFT HET VRUCHTGEBRUIK OP
BEPAALDE GOEDEREN (artikel 914, §1, 3° BW)
63. In deze situatie moet verder onderscheid worden gemaakt indien de goederen in het
beschikbare deel of in de globale reserve zitten als gevolg van de kavelvorming door de erflater zelf
bij testament of als gevolg van de vereffening-verdeling van de nalatenschap70.
In de eerste aanname bevinden de specifieke goederen zich in het beschikbare deel en komt het aan
de begiftigde van die kavel toe om de last van het vruchtgebruik te dragen.
In het andere geval waarbij de last van dat vruchtgebruik toevalt op het voorbehouden deel van de
kinderen, voorziet de wetgever in een correctiemechanisme. Reservataire erfgenamen kunnen aan
de legatarissen een compensatie vragen ten belope van het teveel aan vruchtgebruik dat ze dragen71.
Die verrekening wordt hun toegekend door middel van een kapitaal in overeenstemming met de
waarde van het vruchtgebruik, bepaald overeenkomstig artikel 745sexies, §3 BW.
Een derde situatie betreft de toekenning van de concrete reserve aan de langstlevende echtgenote.
De kinderen zullen dit moeten dulden maar ook hier voorziet de wetgever in een
correctiemechanisme waarbij de kinderen een belastingvermindering genieten ten begrote van de
inkrimping van hun voorbehouden erfdeel met dat vruchtgebruik.
69 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, “Erfrecht en giften”, 2017, nr. 334. 70 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 76. 71 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 76.
23
HOOFDSTUK 6. VORDERING TOT INKORTING
64. De vordering tot inkorting, meer bepaald haar omvang, is afhankelijk van de reserve en het
beschikbare gedeelte. Vooreerst moet dus de globale reserve in concreto gekwantificeerd worden
aan de hand van het samenstellen van de fictieve massa (berekeningsbasis), vervolgens moet men
daarop de giften aanrekenen en ten slotte kan men die giften inkorten die het beschikbare deel
overschrijden.
1. BEREKENINGSBASIS RESERVE
65. Op het hersamengestelde vermogen (fictieve massa) van de erflater worden de
mathematische breukdelen van de reserve toegepast om zo het globale reserve en beschikbare
gedeelte van de nalatenschap te weten. Het vermogen wordt gereconstrueerd door het netto-actief
van de goederen aanwezig in het vermogen van de erflater op moment van overlijden samen te
voegen met de schenkingen gedaan tijdens het leven.
De Erfwet laat dit beginsel in ere maar zorgt voor een technische oppuntstelling door uitdrukkelijk
te bepalen dat de schulden moeten verminderd worden op de aanwezige goederen in de
nalatenschap. Na deze verrichting kunnen de schenkingen toegevoegd worden. De wetgever
beslecht hiermee uitdrukkelijk de discussie die in het huidige recht heerst en biedt een wettelijke
verankering aan de wijze die reeds in de praktijk wordt toegepast72.
66. Op een tweede punt voert de Erfwet wel een wijziging ten gronde door; namelijk door te
bepalen dat de in de fictieve massa te brengen schenking moet worden gewaardeerd aan de
geïndexeerde waarde op de dag van schenking. Dit evenwel onder voorbehoud van uitzonderingen
en op voorwaarde van meesterschap.
72 Deze formule wordt door de rechtsleer weerhouden en werd door het Hof van Cassatie reeds in een arrest van 8
november 1963 geformuleerd (Cass. 8 november 1963, RW 1964-65, 816; Pas. 1964, I, 266.); Wanneer de nalatenschap
deficiair is, is het van belang te weten of eerst de schulden moeten afgetrokken worden en vervolgens de schenkingen
fictief bij het actief voegen of omgekeerd; R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, “Erfrecht en
giften”, 2017, nr. 428; MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 99.
24
(1) Samenstellen fictieve massa (artikel 922 BW)
67. De globale reserve is een breukdeel van de fictieve heriditaire massa zoals aangegeven in
artikel 922 BW. Het vermogen wordt zo gereconstrueerd alsof er nooit schenkingen zijn gebeurd.
Vandaar de term “fictieve massa” omdat men rekening houdt met goederen die zich niet meer fysiek
in de nalatenschap bevinden73. Goederen die als gevolg van overlijden het vermogen verlaten74,
worden niet in rekening gebracht alsook niet de goederen die onder bezwarende titel zijn
vervreemd75.
Ter herinnering behoort het aandeel van de eerstoverledene dat hem toekomt uit de vereffening-
verdeling van het huwelijksvermogen -of samenwoningsvermogenstelsel bij zijn bestaande
goederen. In dit verband moet ook rekening gehouden worden met de artikelen 1458, 1464 en 1465
BW waarbij de huwelijksvoordelen die het wettelijk plafond overschrijden als schenkingen worden
gezien76.
68. Stapsgewijs kan de samenstelling van de fictieve massa als volgt weergegeven worden77:
1) Vaststellen van de bestaande goederen die aanwezig zijn op tijdstip van overlijden
2) Aftrekken van de schulden
3) Fictief toevoegen van de giften.
73 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1088. 74 Onder andere het uitdoven vruchtgebruik, goederen onderworpen aan de wettelijke terugkeer, goederen die het
voorwerp uitmaken van een aanwasbeding, goederen onder opschortende termijn van overlijden vervreemd 75 Men gaat ervan uit dat er een som geld in ruil van die vervreemding in het vermogen is gekomen.; P-J. DE DECKER,
“Inbreng en inkorting, de kwelduivels van uw vereffening. Basisprincipes vereffening-verdeling na overlijden aan de
hand van casussen in het licht van de nieuwe Wet tot Hervorming van het Erfrecht” in “Notariële actualiteit 2017”, Die
Keure, te publiceren, pag. 40. 76 A-L. VERBEKE, “Langstlevende echtgenoot versus kinderen. Een nieuwe communautaire twist in België?”, TPR,
2013, pag. 2475. 77 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1088.
25
69. Het geheel van schenkingen die de erflater tijdens zijn leven heeft gedaan, worden ongeacht
hun modaliteiten, aard, begunstigde, vorm, rechtstreeks of onrechtstreeks bij zijn vermogen
gevoegd78. Indien men de gedane schenkingen niet bij het vermogen zou voegen op het moment van
overlijden, krijgen de schenkingen onbeperkt uitwerking en wordt het streven naar een minimaal
beschermd erfdeel volledig uitgehold79. De geschonken goederen blijven alsnog in het vermogen
van de begunstigde80.
(2) Waardering schenkingen in fictieve massa
70. Een cruciale wijziging van het Erfrecht bevindt zich op punt van de waardering van
schenkingen in de fictieve massa.
71. Onder het huidig regime moeten de geschonken zaken gewaardeerd worden naar hun staat
ten tijde van de schenking maar naar hun waarde ten tijde van het overlijden van de schenker. Latere
verbeteringen of beschadigingen komen niet in aanmerking voor de waardebepaling (huidig artikel
922 BW)81.
72. De erfwet simplificeert deze regeling en voert het principe in dat de goederen aan de
intrinsieke waarde op het tijdstip van de schenking met indexering der consumptieprijzen tot op dag
van overlijden in de fictieve massa moet worden gebracht. De intrinsieke waarde wordt in een
geldbedrag aangeduid en staat voor de waarde waarmee de schenker zich heeft verarmd
gerevaloriseerd aan de hand van de evolutie van de koopkracht82.
𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒 𝑑𝑎𝑔 𝑣𝑎𝑛 𝑠𝑐ℎ𝑒𝑛𝑘𝑖𝑛𝑔 𝑥 𝑖𝑛𝑑𝑒𝑥 𝑚𝑎𝑎𝑛𝑑 𝑣𝑎𝑛 𝑜𝑣𝑒𝑟𝑙𝑖𝑗𝑑𝑒𝑛 𝑠𝑐ℎ𝑒𝑛𝑘𝑒𝑟
𝑖𝑛𝑑𝑒𝑥 𝑚𝑎𝑎𝑛𝑑 𝑤𝑎𝑎𝑟𝑖𝑛 𝑠𝑐ℎ𝑒𝑛𝑘𝑖𝑛𝑔 𝑤𝑒𝑟𝑑 𝑔𝑒𝑑𝑎𝑎𝑛
78 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 99; het betreft ook enkel kapitaalschenkingen en geen
dienstbetrekkingen. Deze moeten niet toegevoegd worden aan de fictieve massa wat tegenwoordig in vraag kan gesteld
worden. De verzaking aan het recht om voor de geleverde arbeid een vergoeding te vragen, maakt in se ook een
verarming uit. De wetgever heeft hier bij de globale erfovereenkomsten wel rekening mee gehouden. R. BARBAIX,”
De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in Rechtskroniek voor het notariaat - Deel 31, Brugge, Die Keure,
2017, 98. 79 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1088. 80 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 99. 81 De wetgever voorziet in het huidig artikel 922 BW in een uitzondering in het kader van de schenking van een
familieonderneming of bedrijfstak waarbij het de waarde ten tijde van de schenking moet in aanmerking worden
genomen. 82 H. CASMAN, Rechtskroniek voor het notariaat - Deel 31, Brugge, Die Keure, 2017, 16.
26
Tenzij de begiftigde niet de volle beschikking over het goed had ten tijde van de schenking (een
schenking met voorbehoud van vruchtgebruik) wordt het waarderingstijdstip verplaatst naar
moment waarop het vruchtgebruik aanwast bij de blote eigendom van de begiftigde. Verkrijgt de
begiftigde de volle eigendom voor overlijden van de schenker dan is de datum van aanwassing
bepalend. Bij volle meesterschap bij het overlijden of daarna gebeurt de waardering op moment van
overlijden.
De verwijzing in artikel 922 BW naar artikel 858, §§2 tot 5 BW zorgt ook hier voor een
gelijklopende regeling met de inbreng83.
Huidig recht Erfwet
Reserve In natura In waarde
Waardering schenking
in fictieve massa
Staat ten tijde van de schenking en
waarde ten tijde van overlijden van
schenker
Intrinsieke waarde op dag van
schenking geïndexeerd tot op
dag van overlijden
Vordering tot
inkorting
In natura In waarde
73. Vanuit deze berekeningsmassa vertrekkende, is het nu mogelijk te bepalen welk deel
voorbehouden is en over welk deel de erflater de vrije beschikking heeft. De door de wet
vastgestelde fracties zijn voortaan onveranderlijk de helft van de fictieve massa84.
2. AANREKENING VAN GIFTEN (artikel 922/1 BW)
74. Na het bepalen van de fictieve massa en de kwantificatie van het beschikbare deel,
onderzoekt men of de erflater het beschikbare deel al dan niet heeft overtroffen met gedane giften.
Alle giften (schenkingen, contractuele erfstellingen, legaten) moeten worden toegerekend op ofwel
het beschikbare deel of de reserve.
83 P-J. DE DECKER, “Inbreng en inkorting, de kwelduivels van uw vereffening. Basisprincipes vereffening-verdeling
na overlijden aan de hand van casussen in het licht van de nieuwe Wet tot Hervorming van het Erfrecht” in “Notariële
actualiteit 2017”, Die Keure, te publiceren, pag. 42. 84 C. DE WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk”, Brugge, Die
Keure 2018, 92.
27
Bij overschrijding van het beschikkingsvrije aandeel door de erflater kunnen de kinderen zich
beroepen op de vordering tot inkorting.
75. Hoe de giften aangerekend worden, is beschreven in artikel 922/1 BW en kan als volgt
weergegeven worden:
Giften als voorschot op erfenis geschonken aan een kind worden a priori aangerekend op de globale
reserve van de reservataire erfgenamen. Indien dit ontoereikend is, wordt het saldo aangerekend op
het beschikbare deel van de nalatenschap. Volstaat dit nog niet dan is slechts dat deel vatbaar voor
inkorting.
Een schenking met vrijstelling van inbreng of bij vooruitmaking en buiten erfdeel wordt
aangerekend op het beschikbare deel. Is dit echter ontoereikend dan is het saldo vatbaar voor
inkorting.
Een gift aan een niet-reservataire erfgenaam wordt aangerekend op het beschikbare deel, het
meerdere wordt ingekort.
Legaten worden in hun geheel aangerekend op het beschikbare deel op dag van openvallen van de
nalatenschap.
76. De aanrekening zelf gebeurt chronologisch, te beginnen met de oudste gift85. Als laatste
komen de legaten aan de beurt daar deze pas uitwerking krijgen bij het overlijden van de
beschikker86.
85 Het is belangrijk te weten wat de datum van de schenking is. Dit is de datum waarop het schenkingsaanbod werd
aanvaard (artikel 938 BW). Irrelevant hierbij of de schenking onmiddellijk werd uitgevoerd of er al dan niet een
opschortende termijn werd bedongen. Bij een notariële schenkingsakte zal de datumbepaling geen probleem vormen.
Hier kan ook verwezen worden naar randnummer 18 waarbij de problematiek van een geconverteerde schenking wordt
besproken. De dag waarop de conversie is aanvaard, is bepalend voor de datum. De relevante datum van een contractuele
erfstelling bij huwelijkscontract is de datum van het huwelijkscontract of de akte houdende wijziging van het
huwelijkscontract. Voorlaatste regeling is ook geldig voor de datumbepaling van een (onvolkomen) huwelijksvoordeel.
R. BARBAIX,” De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in Rechtskroniek voor het notariaat - Deel 31,
Brugge, Die Keure, 2017, 108. 86 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 104.
28
Dit in tegenstelling tot de inkorting (het beschikbare gedeelte is overschreden) waarbij de rangorde
wordt omgekeerd. De recentste giften te beginnen met de legaten (zo nodig pondspondsgewijs)
komen eerst in aanmerking voor de inkorting en men gaat stapsgewijs verder naar de oudste
schenkingen87. Legaten zijn bijgevolg het meest precair daar ze het meest zijn blootgesteld aan het
inkortingsrisico. De schenkingen worden zodanig ingekort dat de overschrijding is weggewerkt.
77. Deze principes worden reeds in de praktijk toegepast maar ontbraken aan een wettelijke
grondslag. Deze leemte heeft de wetgever opgevangen door de principes van aanrekening
uitdrukkelijk te beschrijven88.
78. De wetgever is innoverend bij de aanrekening van giften aan een kind binnen deel. In de
rechtsleer bestond voorheen discussie en werd er geopperd om de gift aan te rekenen op de
individuele reserve van de begiftigde. De Erfwet stipuleert nu duidelijk dat de gift op de globale
reserve in rekening moet worden gebracht.
Dit zal in de toekomst minder aanleiding geven tot inkorting en houdt een grotere vrijwaring in van
het beschikbare gedeelte89.
79. Schenkingen als successieplanning komen frequent voor zodat de nalatenschap vaak zo goed
als leeg is om zo de progressieve tarieven van de erfbelasting te ontwijken. De notaris zal rekening
moeten houden met giften gedaan binnen deel die ook een invloed kunnen hebben op het
beschikbare gedeelte van de nalatenschap90.
3. AARD VAN VORDERING TOT INKORTING (artikel 920 BW)
80. Door het huidige axioma van de reserve in natura, betreft de vordering tot inkorting van
schenkingen op heden een zakelijke vordering. Daarnaast gebeurt ze principieel in natura voor
zowel roerende als onroerende goederen.
87 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 104; U. CERULUS e.a.,”Nieuwe wetgeving” in “Patrimonium
2017”, Brugge, Die Keure, 2017, 134. 88 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 103. 89 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 106. 90 C. DE WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk”, Brugge, Die
Keure 2018, 96; te denken hierbij is de situatie waarbij kinderen reeds vele giften hebben mogen ontvangen als voorschot
op erfdeel maar door verzaking aan de nalatenschap van één kind zal dit moeten aangerekend worden op het beschikbare
deel.
29
De symbiotische band tussen de reserve en de vordering tot inkorting brengt met zich mee dat de
Erfwet ook hier noodzakelijkere wijze de vordering tot inkorting voortaan in waarde laat
plaatsvinden91.
Dit principe geldt voor giften van roerende als onroerende goederen.
(1) Principe: vordering tot inkorting in waarde (artikel 920, §§1-2 BW)
81. De kinderen kunnen de geschonken goederen die het beschikbare deel overtreffen zodoende
niet meer recupereren. Wel ontvangen ze zoveel als nodig kapitaal om hun reserve voldaan te
krijgen92.
82. De ratio van de wetgever is reeds bij de aard van de reserve besproken maar kan hier meer
geduid worden93. Voortaan zal een ouder al zijn vermogenselementen in natura kunnen nalaten aan
de begunstigde zonder vrees dat hij deze terug zal moeten afgeven. De goederen zullen in het
vermogen van de bevoordeelde blijven maar zal wel eventueel een som geld verschuldigd zijn aan
de andere reservataire erfgenamen.
In het huidige recht hangt steeds de onzekerheid boven het hoofd van de begiftigde dat hij het
geschonken goed bij overlijden van de schenker moet teruggeven. Dit zorgt ervoor dat het goed in
de praktijk minder aantrekkelijk wordt om te onderhouden of te verbouwen daar de kans op
inkorting bestaat94. Dit probleem heeft de wetgever aangepakt.
83. Reservataire erfgenamen hebben tegenover de te ruim begiftigde voortaan een
schuldvordering in plaats van een zakelijk recht95. De schuldvordering moet kwalitatief
gerespecteerd worden. Om die reden moet de vordering vrij en onbezwaard zijn en tevens
onverwijld en voor het volledige bedrag opeisbaar96.
91 Op het principe van inkorting in natura bestaan een aantal uitzonderingen waarbij de inkorting in waarde gebeurt.
Hier wordt later verder op ingegaan. 92 H. CASMAN, “Nieuwe erfwet, een kennismaking”, NJW, 2018, 377, nr. 33. 93 Zie randnummer 57. 94 H. CASMAN, “Nieuwe erfwet, een kennismaking”, NJW, 2018, 377, nr. 36. 95 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, “Erfrecht en giften”, 2017, p. 297, nr. 419. 96 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, “Erfrecht en giften”, 2017, p. 299, nr. 420.
30
(2) Uitzondering: vordering tot inkorting in natura (artikel 920, §§2-3 BW)
84. Op het principe van de inkorting in waarde bestaan drie uitzonderingen. Deze worden hierna
verder toegelicht.
(2.1) In het voordeel van de langstlevende echtgenote (artikel 920, §2
BW)
85. Wanneer de inkorting betrekking heeft op de concrete reserve van de langstlevende
echtgenote zal dit in natura gebeuren. Het hybride karakter van de reserve van de langstlevende
echtgenote, abstract en concreet, verantwoordt de duale aard van de inkortingsvordering97.
86. Het betreft uitsluitend de situatie wanneer na het overlijden van de echtgenoot blijkt dat de
langstlevende echtgenote het vruchtgebruik op de gezinswoning en de daarin aanwezige huisraad
kwijt is maar dit toch kan opeisen. Te denken is de situatie wanneer de vooroverleden echtgenoot
gedurende het huwelijk de gezinswoning geschonken heeft aan zijn kinderen met voorbehoud van
vruchtgebruik. Langstlevende echtgenote kan zich hier beroepen op haar concreet reserve, dat haar
in natura zal toegekend worden.
De inkorting voor de abstracte reserve gebeurt principieel in waarde.
87. Deze uitzondering is vanzelfsprekend daar de bescherming van de gezinswoning slechts zijn
nut heeft indien de langstlevende echtgenote ook het vruchtgebruik effectief kan uitoefenen98. De
langstlevende echtgenote is evenwel niet verplicht om in de gezinswoning te wonen maar kan het
vruchtgebruik ook uitoefenen door het ontvangen van huurgelden99.
(2.2) In het voordeel van de begiftigde (artikel 920, §2, laatste zin BW)
88. De begiftigde zelf kan ervoor opteren om het goed toch in natura terug te geven. Het is een
wilsrecht van de inkortingsplichtige dat niet door de reservataire erfgenamen kan ontzegd
worden100.
97 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1095. 98 H. CASMAN, “Nieuwe erfwet, een kennismaking”, NJW, 2018, 377, nr. 38. 99 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1087. 100 H. CASMAN, “Nieuwe erfwet, een kennismaking”, NJW, 2018, 377, nr. 39.
31
Wanneer de inbreng van het goed niet voldoende is of net teveel wordt ingekort, zal dit verrekend
worden naar analogie van de regeling inzake de inbreng, artikel 858, §6 BW101.
89. Te denken hierbij is de situatie waarbij de begiftigde geen band heeft met het gekregen goed
en dus liever het goed terugbrengt dan een geldsom te moeten betalen102.
(2.3) In het voordeel van de kinderen ten aanzien van een legaat aan
een derde (artikel 920, §4 BW)
90. Deze uitzondering doelt op een legaat aan een persoon die niet als erfgenaam in de
nalatenschap komt. De kinderen zullen bij aantasting van hun reserve door de aanstelling van een
algemene legataris of legataris ten algemene titel of bijzondere legataris, de inkorting in natura
kunnen vorderen.
Bij de inkorting van een legaat, vraagt de reservataire erfgenaam dat dit niet wordt uitgevoerd en
oefent dus logischerwijze een zakelijke vordering uit; wat neerkomt op de inkorting in natura103.
91. Merk op dat deze uitzondering zich beperkt tot slechts een specifieke situatie. Bij
schenkingen aan derden of legaten aan een erfgenaam, zal de vordering tot inkorting volgens het
principe in waarde gebeuren. De wetgever verantwoordt deze uitzondering door te stellen dat
hiermee een evenwicht bereikt wordt tussen de belangen van de reservataire erfgenamen op de
erfgoederen en de negatieve gevolgen van de inkorting ten aanzien van niet-erfgenamen. Het
argument van rechtszekerheid is hier niet aan de orde om reden dat de legaten nog niet zijn
uitgekeerd104. Bij beschikkingen tussen erfgenamen neemt dan weer de beschikkingsvrijheid/
testeervrijheid van de erflater de bovenhand105.
101 Artikel 858, §6 BW: “De erfgenaam die tot de inbreng is gehouden, heeft de mogelijkheid om zijn verplichting uit
te voeren door het geschonken goed in natura in te brengen, voor zover dit hem nog toebehoort en dit vrij is van elke
last of bezetting, waarmee het nog niet bezwaard was ten tijde van de schenking.
Deze inbreng geeft aanleiding tot de betaling van een opleg ten laste van de massa, indien de waarde van het goed dat
in natura wordt ingebracht de in te brengen waarde zoals bepaald in paragraaf 3 overschrijdt. Indien de waarde van het
goed dat in natura wordt ingebracht lager is dan de in te brengen waarde, is een opleg verschuldigd aan de massa, ten
laste van de erfgenaam die tot inbreng is gehouden.". 102 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1087. 103 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1087. 104 MvT, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-2282/001, 97-98. 105 MvT, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-2282/001, 97-98.
32
4. UITOEFENING VAN DE VORDERING TOT INKORTING
(1) De vergoeding in concreto (artikel 924 BW)
92. De vergoeding in concreto is wat het beschikbare deel overtreft. De waardebepaling ligt dan
ook in het verlengde van de wijze waarop de waardering van de schenkingen in de fictieve massa
gebeurt, te weten de geïndexeerde waarde op dag van schenking eventueel pas vanaf meesterschap.
Voor de inkorting van vruchtgebruik is de compensatie gelijk aan de gekapitaliseerde waarde van
het vruchtgebruik op dag van overlijden, berekend op basis van de artikel 745sexies, §3 en 745
quinquies, §4 BW (artikel 920, §3 BW).
93. Dat de inkorting voortaan in geld wordt uitgedrukt, betekent niet noodzakelijk dat de
inkortingsplicht steeds in geld moet voldaan worden106. De modaliteit van vergoeding verschilt
naargelang de begiftigde een reservataire erfgenaam of een niet-reservataire erfgenaam. Bij een
gewone erfgenaam geschiedt de betaling door mindere ontvangst. Anders is dit bij een reservataire
erfgenaam waar de vergoeding bij voorrang door toerekening op zijn voorbehouden erfdeel
gebeurt107.
Is de debiteur een derde dan zal hij zijn schuld in principe enkel in geld kunnen aflossen.
In de drie uitzonderingsgevallen, eerder besproken, kan de schuld ook afgelost worden door afgifte
van het geschonken goed in natura.
94. De vergoeding voor de inkorting wordt uiterlijk betaald op ogenblik van de verdeling,
behoudens anders overeengekomen tussen de mede-erfgenamen (artikel 924, zesde lid BW). Deze
zal doorgaans opgenomen worden onder de activa van de nalatenschap en bij afsluiting verdeeld
worden aan de rechthebbenden. Indien er een andere wijze van betaling is overeengekomen, zal dit
in de akte verdeling nader gespecifieerd worden (onder andere de termijn voor betaling en een
eventuele interestvoet)108.
106 H. CASMAN, Rechtskroniek voor het notariaat - Deel 31, Brugge, Die Keure, 2017, 16. 107 Dit zijn dezelfde regels als voor betaling van een schuld aan de nalatenschap door een schuldenaar erfgenaam die in
de massa gerechtigd is. A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1090. 108 C. DE WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk”, Brugge, Die
Keure 2018, 100.
33
(2) Correctie bij de vordering tot inkorting ten aanzien van de langstlevende
echtgenote (artikel 915bis, §2/1, eerste lid BW)
95. In het kader van de nieuw samengestelde gezinnen heeft de wetgever een correctie ingevoerd
op de vordering tot inkorting van de langstlevende echtgenote. De erfwet ontneemt het recht op
inkorting van schenkingen die gebeurd zijn waanneer de echtgenote “deze hoedanigheid niet had”.
Anders verwoordt, heeft de langstlevende echtgenote geen recht om de inkorting te vorderen op
schenkingen die gebeurd zijn voor het huwelijk met de erflater.
De schenkingen worden wel opgenomen in de fictieve massa en worden in rekening gebracht om
de omvang van de reserve van de langstlevende echtgenote te bepalen maar kunnen bij aantasting
van de reserve niet ingekort worden109.
96. De ratio legis is dat begiftigden geen rekening moeten houden met de mogelijkheid dat hun
ouder hertrouwt en dat na het overlijden van hun ouder nog een vruchtgebruik zou wegen op de
plusouder. Ze mogen er volgens de wetgever vanuit gaan dat ze geen vruchtgebruik moeten dulden
dat langer duurt dan het leven van de schenkende ouder110. De rechtmatige verwachtingen van de
voorkinderen verdienen hier voorrang111.
Het is om die reden ook niet mogelijk voor de levensgenote om de inkorting te vorderen op
voorhuwelijkse schenkingen aan afstammelingen van de erflater112.
97. Bij het aangaan van een volgend huwelijk kan het verstandig zijn om alvast familiale
schikkingen te treffen voor de goederen die men buiten de aanspraken wilt houden van de
langstlevende113.
109 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1096. 110 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, “Erfrecht en giften”, 2017, p. 331, nr. 471. 111 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 69-70 en verantwoording bij amendement nr. 26, Parl.St. Kamer
2016-17, nr. 54-2282/003, 44-45. 112 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, ““Erfrecht en giften”, 2017, pag. 325. 113 C. DE WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk”, Brugge, Die
Keure 2018, 77.
34
(3) Gevolgen van de vordering tot inkorting
98. Over de interesten bij inkorting wordt zodoende niks meer beschreven waardoor het gemeen
recht van toepassing is; met name artikel 1153 BW114. De wettelijke interesten lopen voortaan vanaf
de aanmaning.
5. VERJARING VAN VORDERING TOT INKORTING (artikel 928 BW)
99. Momenteel kunnen de kinderen gedurende dertig jaar de vordering tot inkorting inroepen,
waarbij de termijn een aanvang neemt op dag van overlijden van de erflater.
100. De Erfwet herneemt het basisprincipe en introduceert ook een nieuwe regeling waarbij
onderscheid moet worden gemaakt tussen een vordering gericht tegen een gift toegekend aan een
mede-erfgenaam en een gift aan een derde. In het kader van afgifte van legaat wordt ook een
specifiek verval in het leven geroepen.
101. Het streven naar een evenwicht tussen enerzijds de bescherming van de reserve van de
reservataire erfgenamen en anderzijds de rechtszekerheid van de begunstigden van giften die voor
inkorting vatbaar zijn, verantwoordt de opgesplitste regeling voor een inkortingsvordering ten
aanzien van een gift aan een erfgenaam of niet-erfgenaam115.
(1) De vordering tot inkorting ten aanzien van een gift toegekend aan een
erfgenaam (artikel 928, §1 BW)
102. Wanneer de vordering tot inkorting betrekking heeft op een gift toegekend aan een
erfgenaam verjaart de vordering na dertig jaar te rekenen vanaf het openvallen van de nalatenschap.
Indien de reservataire erfgenamen (1) op de hoogte zijn van de aantasting van hun reserve en (2) de
inkorting niet hebben ingeleid ten laatste op de dag van de afsluiting van de vereffening verdeling
van de nalatenschap, vervallen de kinderen in hun recht om de vordering tot inkorting te vorderen.
114 In het huidig erfrecht bepaalt artikel 928 BW dat vanaf het openvallen van de nalatenschap ook de daarbij horende
vruchten van die goederen moeten worden teruggegeven door de inkorting in natura. In het nieuwe Erfrecht kan men
daar nu de regeling omtrent de verjaring van de vordering lezen; P-J. DE DECKER, “Inbreng en inkorting, de
kwelduivels van uw vereffening. Basisprincipes vereffening-verdeling na overlijden aan de hand van casussen in het
licht van de nieuwe Wet tot Hervorming van het Erfrecht” in “Notariële actualiteit 2017”, Die Keure, te publiceren,
pag. 50. 115 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 119.
35
103. In het eerste lid herhaalt de wetgever het algemeen principe maar brengt in het tweede lid
een matiging tot stand. De wetgever gaat ervan uit dat naar aanleiding van de boedelbeschrijving
binnen de vereffening-verdeling (of deze nu minnelijk dan wel gerechtelijk is) alle giften
geïdentificeerd worden en tevens ook de mogelijke aanspraken geformuleerd worden van de ene
partij jegens de andere. De erfgenamen worden daarbij allen opgeroepen om present te zijn bij de
bewerkingen van de vereffening-verdeling116. Bijgevolg is het onnodig de rechtsonzekerheid voor
begunstigden van die precaire giften langer dan nodig te rekken.
104. In kader van een notariële akte van vereffening-verdeling zal het niet frequent voorkomen
dat de in hun reserve aangetaste erfgenamen die akte gaan ondertekenen zonder enig voorbehoud te
voorzien of het bedrag van de inkorting te vermelden.
Het vraagstuk omtrent het “weet hebben van de aantasting” zal zich eerder voordoen wanneer de
verdeling zonder hulp van de notaris plaatsvindt. Het zal aan de rechter zijn om de inhoud daarvan
te bepalen117.
Bovendien zal het verval slechts uitwerking hebben op voorwaarde dat het een ondertekende akte
van ‘afsluiting’ van vereffening-verdeling betreft. Indien de aard van afsluiting niet kan afgeleid
worden uit de akte, zal dit ook geen aanleiding geven tot verjaring118.
(2) De vordering tot inkorting ten aanzien van een gift toegekend aan een
begiftigde die geen erfgenaam is (artikel 928, §2 BW)
105. De vordering tot inkorting met betrekking tot een gift toegekend aan een derde verjaart
eveneens na een termijn van dertig jaar te rekenen vanaf het openvallen van de nalatenschap.
Desalniettemin voorziet de wetgever tevens in een vervroegde verjaring.
106. Er moet verder onderscheid gemaakt worden tussen de situatie waarbij uit de vereffening-
verdeling van de nalatenschap al dan niet blijkt dat er een aantasting is van de reserve.
Kan men intussen de overschrijding vaststellen dan wordt de verjaringstermijn gereduceerd tot twee
jaar te rekenen vanaf de sluiting van de vereffening.
116 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 119-120. 117 C. DE WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk”, Brugge, Die
Keure 2018, 101. 118 C. DE WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk”, Brugge, Die
Keure 2018, 101.
36
In de andere gevallen verjaart de vordering na dertig jaar te rekenen vanaf het openvallen van de
nalatenschap.
107. Praktisch gezien zal de notaris bij een notariële akte de partijen erop wijzen dat er een
aantasting is van het voorbehouden deel. Een loutere vermelding in de akte heeft weinig nut en zal
in de praktijk ook nauwelijks voorkomen. Gewoonlijk maken de erfgenamen dan al uitdrukkelijk
een voorbehoud voor de vordering tot inkorting of verzaken daar expliciet aan. De wetgever voorziet
een uitzonderingsbepaling maar is eerder realiteitsvreemd te noemen119.
108. Om de rechtsonzekerheid terug te schroeven kan de derde-begiftigde proactief de
reservataire erfgenamen ertoe dwingen om een standpunt in te nemen over een eventuele inkorting.
Die erfgenamen moeten dan binnen het jaar te rekenen vanaf de ingebrekestelling hun houding
kenbaar maken ten aanzien van het principe van de inkorting. Die termijn is voorgeschreven op
straffe van verval120. Indien de erfgenamen het standpunt innemen om de vordering tot inkorting in
te stellen, hebben ze nog de termijn van twee jaar te rekenen vanaf hun princiepsverklaring om de
inkorting uiteindelijk te vorderen en het bedrag ervan te bepalen. De vereffening-verdeling moet in
die termijn niet afgerond zijn maar slechts de vraag tot inkorting moet geformaliseerd zijn121.
Het gezegde dat je slapende honden niet moet wakker maken is hier van toepassing. De praktijk zal
uitwijzen of begiftigden een initiatief zullen nemen met het oog op een potentiele inkorting te zijne
laste.
(3) Verval van het recht op inkorting ten aanzien van het legaat dat afgeleverd
werd (artikel 924, vijfde lid BW)
109. Wanneer de reservataire erfgenamen met de afgifte van het legaat hebben ingestemd en
tevens ook kennis hebben van de schending van hun voorbehouden deel, verzaken ze aan hun
rechten van inkorting.
119 C. DE WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk”, Brugge, Die
Keure 2018, 102. 120 P-J. DE DECKER, “Inbreng en inkorting, de kwelduivels van uw vereffening. Basisprincipes vereffening-verdeling
na overlijden aan de hand van casussen in het licht van de nieuwe Wet tot Hervorming van het Erfrecht” in “Notariële
actualiteit 2017”, Die Keure, te publiceren, pag. 30. 121 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 122.
37
De reservataire erfgenamen zullen zelf moeten onderzoeken of legaten, rekening houdend met het
beschikbare gedeelte, kunnen uitgevoerd worden. De wetgever heeft hiermee de wet in
overeenstemming willen brengen met de rechtmatige verwachting dat als de begiftigde van het
legaat de afgifte daarvan heeft mogen genieten, hij ervan mag uitgaan dat dit later niet meer
betwistbaar is op grond van een vordering tot inkorting122.
110. Voorzichtigheid is geboden wanneer er gevaar bestaat dat de reserve is aangetast. De notaris
kan de partijen aanraden om bij twijfel een voorbehoud voor inkorting in de akte van legaatafgifte
te maken zodanig dat de reservatairen na afgifte zich niet ontdoen van de mogelijkheid om de
inkorting te vragen (weliswaar in waarde, tenzij de begiftigde geen erfgenaam is) 123.
(4) Synthese
Erfgenaam Regel: 30 jaar vanaf openvallen van de nalatenschap
Vervallen van het recht indien:
1. Reservataire erfgenamen hebben weet van de aantasting van de
reserve
2. Inkorting is niet gevraagd op de dag van afsluiting van
vereffening-verdeling
Niet-erfgenaam Regel: 30 jaar na openvallen van de nalatenschap.
Uitzondering: 2 jaar na sluiten van de vereffening-verdeling van de
nalatenschap indien uit de vereffening blijkt dat de reserve is aangetast.
122 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 116. 123 C. DE WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk”, Brugge, Die
Keure 2018, 104.
38
Derde-begiftigde vraagt de erfgenaam een standpunt in te nemen
Termijn van 1 jaar
vanaf die ingebrekestelling
Erfgenaam zal de inkorting niet vorderen
Erfgenaam gaat de inkorting
vorderen
Termijn van 2 jaar
vanaf de verklaring
om de inkorting te
vorderen en het
bedrag ervan vast te
stellen
111. Reservataire erfgenamen die reeds verzaakt hebben aan hun vordering tot inkorting, kunnen
deze niet meer uitoefenen (artikel 924, vijfde lid BW).
6. VERZAKING AAN DE VORDERING TOT INKORTING (artikel 918 BW)
112. Tijdens het leven van de schenker kunnen de reservataire erfgenamen van nu af aan verzaken
aan de vordering tot inkorting van een om het even welke gedane schenking124. Dit artikel is een
dankbare vervanging van het huidige onduidelijke artikel 918 BW en zorgt voor een nieuw
verfrissend systeem125.
113. Het houdt een eenzijdige verklaring in; mogelijks op te nemen in de schenkingsakte zelf als
wege van tussenkomst of naderhand in een punctuele erfovereenkomst126. In beide gevallen moeten
de pleegvormen bepaald in de artikelen 1100/2 tot 1100/6 BW nageleefd worden.
124 In de huidige regeling is de verzaking enkel mogelijk in het geval van een schenking gedaan aan een erfgerechtigde
in de rechte lijn op last van een lijfrente, met afstand van het kapitaal of met voorbehoud van vruchtgebruik (huidig
artikel 918 BW). 125 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1091. 126 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, “Erfrecht en giften”, 2017, p.322, nr 458.
39
De afstand is evenwel enkel mogelijk op (een) specifiek, nauwkeurig omschreven of geïdentificeerd
goed(eren) die het voorwerp is/zijn van een schenking127. Ten voordele van wie dan ook en
onafhankelijk van de grote128 voor zover zij individudeel bepaald worden.
Het is niet mogelijk om algemeen en abstract afstand te doen voor reeds gedane en/ of toekomstige
giften. Dit op straffe van nietigheid. De reden hiervan is dat de verzaker moet kunnen inschatten
welk voordeel de begiftigde heeft verkregen en bijgevolg notie heeft waarvan hij precies afstand
doet129.
Merk op dat het enkel de verzaking aan de vordering tot inkorting betreft en niet aan zijn
hoedanigheid van voorbehouden erfgenaam, ergo zijn reserve in abstracto130. Voorts is een
anticipatieve verzaking aan de inkorting enkel voorzien voor schenkingen en niet voor een legaat131.
114. Dergelijke vordering heeft verstrekkende gevolgen. Op het moment van verzaking kent men
de uiteindelijke omvang van de hereditaire massa niet en dus ook niet wat potentieel aan hem kan
toekomen. Daar dit een zwaarwichtige beslissing betreft, zijn de strikte geldigheidsvoorwaarden
daaraan verbonden te verantwoorden132.
115. De gevolgen van de verzaking zijn drieledig133:
127 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001., 88; A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-
2018, nr. 28, pag. 1091. 128 De schenking kan zelfs het overgrote deel of zelfs de geheelheid van het vermogen van de schenker omhelzen. 129 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1091. 130 X, “De hervorming van het erfrecht door de wet van 31 juli 2017 – algemene commentaar”, verschenen op e-
notariaat, 2017, pag. 22. 131 R. BARBAIX,” De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in Rechtskroniek voor het notariaat - Deel 31,
Brugge, Die Keure, 2017, 94. 132 H. CASMAN, “Nieuwe erfwet, een kennismaking”, NJW, 2018, 377, nr. 41. 133 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE, E. ALOFS, “Erfrecht en giften”, 2017, p. 324, nr 460; X, “De
hervorming van het erfrecht door de wet van 31 juli 2017 – algemene commentaar”, verschenen op e-notariaat, 2017,
pag. 23.
40
Ten eerste heeft de verzaking geen invloed op de kwalificatie van de schenking als binnen of buiten
deel op erfdeel (artikel 918, §2 BW). De schenking waaraan verzaakt is, moet nog altijd opgenomen
worden in de fictieve massa zoals bedoeld in artikel 922 BW. Er wordt één fictieve massa
samengesteld ongeacht of er met de schenking is ingestemd134. Het kan bovendien niet tot gevolg
hebben dat de andere giften een grote inkorting ondergaan dan wanneer er geen verzaking zou
gebeurd zijn (artikel 918, §2 BW). De rechten van derden worden bijgevolg niet beknot op basis
van de toestemming van de reservataire erfgenamen met een schenking135.
Ten tweede is de verzaking een eenzijdige handeling die niet aanvaard moet worden door begiftigde.
Het is tevens ook persoonlijk en heeft enkel gevolgen ten aanzien van de verzaker zelf. De verzaker
zal ook niet kunnen genieten van de inkorting van die schenking die door andere erfgenamen is
ingesteld136.
Als laatste bevat de verzaking zelf geen animus donandi maar gaat ze uit van een respect voor de
wil van de erflater (artikel 918, §4 BW). Dit is een onweerlegbaar vermoeden137. De wetgever
probeert hiermee gefrustreerde erfgenamen voor te zijn en processen te vermijden138.
116. De Erfwet beoogt meer transparantie met deze regeling. Omreden dat er geen aparte fictieve
massa wordt samengesteld in hoofde van de instemmende erfgenamen, kan men van mening zijn
dat er geen sprake is van meer openheid. De reserve zal proportioneel verminderd worden in functie
van de waarde van schenking waarmee is ingestemd. Bij de vorming van een aparte fictieve massa
worden de bewerkingen opgesplitst wat voor erfgenamen mogelijkerwijs beter op te volgen is139.
Beide mogelijkheden zorgen wel voor éénzelfde resultaat.
134 P-J. DE DECKER, “Inbreng en inkorting, de kwelduivels van uw vereffening. Basisprincipes vereffening-verdeling
na overlijden aan de hand van casussen in het licht van de nieuwe Wet tot Hervorming van het Erfrecht” in “Notariële
actualiteit 2017”, Die Keure, te publiceren, pag. 60. 135 P-J. DE DECKER, “Inbreng en inkorting, de kwelduivels van uw vereffening. Basisprincipes vereffening-verdeling
na overlijden aan de hand van casussen in het licht van de nieuwe Wet tot Hervorming van het Erfrecht” in “Notariële
actualiteit 2017”, Die Keure, te publiceren, pag. 60. 136 X, “De hervorming van het erfrecht door de wet van 31 juli 2017 – algemene commentaar”, verschenen op e-
notariaat, 2017, pag. 23. 137 Dit belet niet dat de schuldeiser van de verzaker de pauliaanse vordering tegen deze verzaking kan instellen als ze
kan aantonen dat de verzaking is gebeurd met het oogmerk om hen te benadelen. Zie onder gelding van de vroegere
versie van artikel 918 BW: Gent 22 januari, RW 2016-17, 664. 138 C. DE WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk”, Brugge, Die
Keure 2018, 87. 139 P-J. DE DECKER, “Inbreng en inkorting, de kwelduivels van uw vereffening. Basisprincipes vereffening-verdeling
na overlijden aan de hand van casussen in het licht van de nieuwe Wet tot Hervorming van het Erfrecht” in “Notariële
actualiteit 2017”, Die Keure, te publiceren, pag. 60.
41
117. Daar de verzaking een erfovereenkomst uitmaakt, is de herroeping van de verzaking
mogelijk in uitzonderlijke omstandigheden en volgens de modaliteiten voorzien in artikel 1100/4,
§3 BW.
7. VORDERING TOT INKORTING TEN AANZIEN VAN DERDE
VERKRIJGERS (artikel 924, vierde lid BW)
118. Bij insolvabiliteit van de schuldenaar tegen wie de inkorting wordt gevorderd na uitwinning
van die schuldenaar140, hebben de reservataire erfgenamen tegen de derde-verkrijger verhaal. In het
nieuwe Erfrecht wordt dit verhaal uitgebreid naar zowel roerende als onroerende goederen en tevens
beperkt tot derden die de goederen ten kosteloze titel verkregen hebben. Het betreft een vordering
tot inkorting in waarde.
Bij opeenvolgende vervreemdingen, voor zover dezen allen ten kosteloze titel zijn gebeurd, kan de
inkorting ook ingesteld worden tegen alle latere houders141. In deze situatie is de inkorting te
vorderen tegen de laatste verkrijger en vervolgens terugkerend volgens dagtekening van de
vervreemdingen (artikel 924, derde lid BW).
119. De rechtsonzekerheid van derde-verkrijgers van een vererfd goed is hiermee in grote mate
ingeperkt. Om zich helemaal te ontdoen van een mogelijke inkortingsvordering kan de begiftigde
de toestemming aan de reservataire erfgenamen vragen voor de kosteloze vervreemding van het
geschonken goed.
De verzaking door de reservatairen van de (oorspronkelijke) schenker aan hun eventueel recht op
inkorting kan in de schenkingsakte zelf gebeuren of achteraf bij een latere uitdrukkelijke verklaring
en betreft een punctuele overeenkomst (artikel 924, vierde lid BW).
140 De reservatairen kunnen de begiftigde aanspreken tot betalen op zijn gehele vermogen en dit ook uitwinnen.; C. DE
WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk”, Brugge, Die Keure 2018,
98. 141 P-J. DE DECKER, “Inbreng en inkorting, de kwelduivels van uw vereffening. Basisprincipes vereffening-verdeling
na overlijden aan de hand van casussen in het licht van de nieuwe Wet tot Hervorming van het Erfrecht” in “Notariële
actualiteit 2017”, Die Keure, te publiceren, pag. 52.
42
Merk op dat dit een verzaking met beperkte draagwijdte is. Zij houdt enkel de verzaking in aan de
inkortingsvordering in het voordeel van de derde-verkrijger. De reservatairen kunnen de
oorspronkelijke begiftigde nog steeds aanspreken tot vergoeding indien hiertoe een aanleiding is142.
Gebeurt de verzaking op grond van artikel 918 BW dan houdt dit een algemene verzaking in waarbij
zowel de derde-verkrijger als de oorspronkelijke begiftigde gebaat is.
120. Vanaf nu zullen kopers van een geschonken goed niet meer in de onzekerheid leven dat door
een eventuele vordering tot inkorting het goed in natura moet teruggegeven worden aan de
erfgenamen.
De voorziening van de wetgever om twee manieren van verzakingen te organiseren, dragen bij tot
de rechtszekerheid voor de derde-begiftigde. Het is niet onlogisch te denken dat de reservataire
erfgenamen sneller geneigd zullen zijn om te verzaken aan de inkorting enkel in het voordeel van
de derde-begiftigde dan algemeen ten aanzien van die bepaalde schenking.
142 C. DE WULF, “De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk”, Brugge, Die
Keure 2018, 99.
43
HOOFDSTUK 7. KRITISCHE BEDENKINGEN
121. In dit hoofdstuk haal ik een aantal maatschappelijke onderwerpen aan en geef ik mijn
persoonlijke visie.
1. BEHOUD VAN DE RESERVE
122. De rode lijn van de wetgever is duidelijk met de regeling in de Erfwet. Het erfrecht moet
meer aangepast zijn aan de complexe gezinsstructuren en de wil van de burgers om meer
zeggenschap te hebben over hun eigen nalatenschap.
Is het behoud van de reserve in kader van die doelstelling dan te verantwoorden?
123. Zoals in de Memorie van Toelichting opgetekend, heeft de wetgever ervoor geopteerd om
de reserve te behouden op grond van de morele verplichting om een deel van het vermogen aan de
kinderen na te laten. Niet omwille van het verlenen van bestaanszekerheid aan de kinderen maar
omdat de maatschappelijke overtuiging dat kinderen de evidente en natuurlijke erfopvolgers van
hun ouders zijn, nog te sterk aanwezig is143. Het dwingend erfrecht bevestigt de afstammingsband
en de familiale identiteit en beantwoordt aan een realiteit die voor een breed deel van de Belgische
bevolking niet mag verdwijnen144.
De wetgever heeft hiermee de gulden middenweg gekozen en de peer doormidden gesneden. Door
de procesmatige aanpak, gaat ze ervan uit dat dit als fair zal ervaren worden145.
124. De mens is een gewoontedier en steigert reeds bij de woorden “veranderen” en
“hervorming”. Maar waarom vasthouden aan een gegeven dat gedurende die tijd zodanig is
gewijzigd en niet meer beantwoordt aan de realiteit146.
143 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1092. 144 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 73. 145 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1088. 146 Artikel 913 BW is sinds 1804 niet gewijzigd; artikel 913 BW, Erfenissen, schenkingen en testamenten, Coene, OEST
– Afl. 52 (27 april 2017).
44
125. Ten tijde van Napoleon was het belangrijk om de goederen binnen het familievermogen te
houden. De reserve verschafte de erfgenaam een startkapitaal en een zekere levenstandaard. Mede
door de socio-economische veranderingen, vervult de reserve deze finaliteit niet langer.
Afstammelingen hebben reeds zelf een rijpere leeftijd wanneer ze tot de nalatenschap van hun
ouders komen. Ze hebben intussen de mogelijkheid gehad om zelf een vermogen op te bouwen. De
vermogenspositie wordt slechts in beperkte en hogere kringen bepaald door de verwerving van
erfenissen en schenkingen in tegenstelling tot de modale burger wiens vermogen uit arbeid wordt
opgebouwd147.
Het verzorgingsidee valt ook conceptueel moeilijk te rijmen met de omvang en aard van de
reserve148. De nood en behoeftigheid wordt niet afgetoetst maar de kinderen krijgen een forfaitair
en absoluut breukdeel van de reserve. Zonder onderscheid te maken kan het dus voorvallen dat het
ene kind nog behoeftig zal blijven terwijl het andere zijn reserve niet nodig heeft. Het
verzorgingseffect kan dus louter gezien worden als een neveneffect maar kan nooit de hoofdreden
zijn om de reserve te behouden149.
Indien de bestaanszekerheid dan toch als reden moet gezien worden, kan dit benaarstigd worden
door toekenning van en onderhoudsvordering150.
126. Ook de reserve bekijken vanuit een standpunt om de familie-vrede te bewaren door middel
van een gelijke behandeling, kan heden te dagen niet meer aangespoord worden ter behoud. De
gelijke behandeling tussen de kinderen kan niet louter financieel vergeleken worden en is juist de
oorzaak van vele familievetes. Dit punt heeft de wetgever naar mijn mening als eerste stap
opgevangen door de mogelijkheid te bieden om te voorzien in een globale erfovereenkomst en daar
tot een subjectief evenwicht te komen.
147 A.-L. VERBEKE, “De legitieme ontbloot of dood? Leve de echtgenoot!”, TPR, 2000, nr. 124. 148 A.-L. VERBEKE, “De legitieme ontbloot of dood? Leve de echtgenoot!”, TPR, 2000, nr. 125. 149 C. CASTELEIN, “Over naar familie”, in F. Buyssens, K. Geens (e.a.), “Over naar familie: liber amicorum Luc
Weyts, Brugge, Die Keure, 2011, nr. 16. 150 C. CASTELEIN, “Over naar familie”, in F. Buyssens, K. Geens (e.a.), “Over naar familie: liber amicorum Luc
Weyts, Brugge, Die Keure, 2011, nr. 16; W. PINTENS, “Enkele bedenkingen over het erfrecht en de erfrechtelijke
reserve in rechtsvergelijkend perspectief” in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH, Vereffening-verdeling van de
nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 4.
45
Die denkpiste van flexibiliteit en maatwerk kan ook doorgetrokken worden naar de afschaffing van
de reserve. Het zal voor een ouder dan mogelijk zijn om, rekening houdend met alle factoren, zo
onafhankelijk en soeverein te beslissen wat er zal gebeuren met zijn goederen.
127. Verder kan men zich afvragen of het behoud van de reserve te rijmen valt met de bijhorende
inbreuk in het eigendomsrecht van de erflater. Een inbreuk in het eigendomsrecht, een grondrecht
gewaarborgd door artikel 1 Eerste Protocol EVRM, is enkel toegelaten voor zover voldaan is aan
het beginsel van proportionaliteit151. Er moet daarbij een wettige grondslag of doelstelling aanwezig
zijn en de schending kan slechts toegelaten worden voor zover dit nodig is om het vooropgestelde
doel te bereiken152.
De grondslag voor de reserve wordt ingegeven door de nauwe bloedverwantschap of huwelijksband
met de erflater. De verwantschap of huwelijksband houdt an sich geen verantwoord en wettelijk
uitgangspunt in en maakt het onmogelijk om na te gaan of de aanwezige schendig de doelstelling
van de reserve weldegelijk vervult153.
Met andere woorden is de toekenning van de reserve een aantasting van het beschikkingsrecht dat
nooit voor de proportionaliteitstest zal slagen154.
128. Ervan uitgaan dat ouders niet in staat zijn om hun vermogen te verdelen, is een ongegronde
vrees en een ongerechtvaardigde motie van wantrouwen. Daarenboven biedt het recht voldoende
countermechanismes om in te grijpen indien blijkt dat de wil van de ouder toch is aangetast.
Gedurende het leven kan men de ouder onder een (buiten)gerechtelijk beschermingsstatuut plaatsen
waarbij de beschermde meerderjarige de machtiging nodig heeft van de vrederechter om
schenkingen en testamenten te kunnen opstellen155. Gebeurt dit niet kunnen de gemeenrechtelijke
wilsgebreken toegepast worden op schenkingen en bewijs dat de testator niet meer gezond van geest
was bij het opstellen van zijn testament.
Het zou aldus een gecontroleerd beschikkingsrecht zijn en geen absolute vrijheid156.
151 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1086. 152 A.-L. VERBEKE, “De legitieme ontbloot of dood? Leve de echtgenoot!”, TPR, 2000, nr. 174. 153 C. CASTELEIN, “Over naar familie”, in F. Buyssens, K. Geens (e.a.), “Over naar familie: liber amicorum Luc
Weyts, Brugge, Die Keure, 2011, pag 124. 154 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1092. 155 A.-L. VERBEKE, “De legitieme ontbloot of dood? Leve de echtgenoot!”, TPR, 2000, 1169.. 156 C. CASTELEIN, “Over naar familie”, in F. Buyssens, K. Geens (e.a.), “Over naar familie: liber amicorum Luc
Weyts, Brugge, Die Keure, 2011, nr. 21.
46
129. De familiale solidariteit neemt af en de individuele keuzevrijheid, uitgedrukt in de
testeervrijheid in het erfrecht, heeft aan belang ingewonnen. ‘Postmoderne’ gezinnen vervullen een
nieuwe sociale context die vandaag botst met de eeuwenoude sleutelconcepten van het erfrecht157.
Het louter statusgebonden erfrecht is, naar mijn mening, voorbijgestreefd en moet plaats maken
voor de werkelijke toestand158.
Kiezen is verliezen. Het afschaffen van de reserve betekent dan wel meer rechtsonzekerheid maar
creëert een grotere rechtvaardigheid159. Het gebrek aan de huidige transparantie, wat tot onvrede
leidt, wordt vervangen door een open en duidelijke beslissing van de erflater met inachtneming van
alle omstandigheden. Ook de notariële controle valt hierbij niet te onderschatten daar de notaris bij
velen nog steeds het eerste aanspreekpunt is bij estate-planning.
De wetgever zet een stap in de goede richting met de afschaffing van de reserve in natura en de
reservereductie naar de helft van de nalatenschap. Met de huidige mentaliteitsverandering en de
toenemende individualisering gaat het erfrecht mijn inziens verder evolueren tot een afschaffing
daarvan.
2. BESCHERMING VAN WETTELIJK SAMENLEVENDE PARTNER
130. De nieuwe Erfwet staat in het teken van de complexere samenlevingsvormen door
versoepeling van de aanwezige beschermingsmechanismes ter protectie van het kerngezin. De
wetgever laat evenwel na om andere institutionele samenlevingsvormen verder uit te werken.
De langstlevende wettelijke samenlevende partner krijgt ook hier geen verzekerde ruggensteun bij
het overlijden van de samenlevende partner. Wel blijft de mogelijkheid bestaan om zich te beroepen
op hun wettelijk deel in de nalatenschap; namelijk het vruchtgebruik van de woning die als de
gezinswoning diende met de daarin aanwezige huisraad. Dit blijft precair en kan eenvoudig bij
testament ontnomen worden.
157 Verleden, heden en toekomst van de erfrechtelijke reserve - aanzetten voor een grondige en kritische reflectie, pag
99. 158 Hierbij wordt niet enkel de juridische toestand in acht genomen maar ook de feitelijke omstandigheden zoals een
duurzame samenwoning, niet-biologische kinderen, nieuw samengestelde gezinnen. 159 “De rechtszekerheid is het grootste voordeel van de reserveregeling. […] Het is een arbitrair en blind systeem dat
geen rekening houdt met noodzaak of behoeftigheid”; “ een dwingende vermogensaanspraak wordt beheerst door
noodzaak en behoeftigheid wat een groter rechtvaardiging en proportionaliteit inhoudt.; C. CASTELEIN, “Over naar
familie”, in F. Buyssens, K. Geens (e.a.), “Over naar familie: liber amicorum Luc Weyts, Brugge, Die Keure, 2011,
117.
47
In de artikelen 849 en 858bis BW verwerft de wettelijke samenlevende partner dezelfde rechten en
plichten als de langstlevende echtgenote. In artikel 914, §2 BW kan men naar analogie de regeling
terugvinden voor de aanrekening van hun vruchtgebruik in samenloop met reservataire erfgenamen.
Tevens mag de wettelijke samenwonende partner mee verschijnen in de globale erfovereenkomst,
conform artikel 1100/7, § 5 BW.
131. Bij invoering van elke nieuwe wet glippen er onvolmaaktheden door de mazen van het net.
Dit is ook in artikel 858bis, §4 BW voorgevallen. Indien de partner tijdens het wettelijk samenwonen
de gezinswoning heeft weggeschonken, ontvangt de langstlevende partner dat voorbehouden
vruchtgebruik indien hij op moment van de schenking de hoedanigheid van wettelijke samenlevende
partner had. Wanneer de partners na de schenking van de gezinswoning beslissen om hun band in
een huwelijk te bestendigen, zal de langstlevende partner buiten het toepassingsgebied vallen van
zowel paragraaf drie en vier van dat artikel. Bij overlijden is er geen wettelijk samenwonen meer en
de schenking gebeurde vóór de hoedanigheid van echtgenote160. In voorgaande situatie heeft de
langstlevende partner geen wettelijke aanspraak op het voorbehouden wettelijk vruchtgebruik op de
gezinswoning. Dit kan niet de bedoeling geweest zijn en vraagt om een aanpassing.
132. Verder heeft de wetgever nagelaten om een vangnetbepaling te voorzien voor de situatie
wanneer de levensgenote achterblijft zonder afstammelingen of andere erfgenamen van de erflater.
In tegenstelling tot een echtgenote, kan de partner zich niet beroepen op de volle eigendom van de
gehele nalatenschap. De samenwonende partner verkrijgt zijn intestaatserfrecht en komt daardoor
in samenloop met de Staat. De nalatenschap wordt buiten de preferentiële goederen als “erfloos”
beschouwd161.
Beter zou geweest zijn moest de wetgever hier in de situatie voorzien wanneer de langstlevende
samenwonende als enige tot de nalatenschap komt, zij als enige wettelijke erfgenaam wordt
aangemerkt. Het zal aan de erflater toekomen hier de nodige maatregelen te treffen en in een
testament haar aan te duiden tot algemene legataris162.
160 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1094. 161 Wet van 28 maart 2007, Tijdschrift voor Familierecht 2007/9 pag 193; R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE,
E. ALOFS, “Erfrecht en giften”, 2017, pag 65, nr. 87. 162 H. CASMAN, “Nieuwe erfwet, een kennismaking”, NJW, 2018, 377, nr. 87.
48
133. Dat bij wettelijk samenwonen niet dezelfde rechten en plichten uit de wet kunnen volgen
dan deze verbonden aan een huwelijk is naar mijn mening vanzelfsprekend163. Indien er geen
verschil zou zijn, kan men net zo goed een instituut afschaffen. Bij wettelijke samenwoning en nog
meer bij feitelijke samenwoning is het belangrijk goed geïnformeerd te zijn over de mogelijkheden
en de gevolgen in het zaken- en contractenrecht. Zo kan met een beding van aanwas of een
tontinebeding ook fiscaal aantrekkelijk de gezinswoning toebedeeld worden aan de langstlevende
partner. De begunstiging ter grootte van het beschikbare deel kan door middel van een testament
bekomen worden.
Hier zal een minder romantische afspraak bij de notaris van pas komen om het gewenste effect
inzake de zakelijke rechten gedurende en na het leven te verzekeren.
3. DE LANGSTLEVENDE ECHTGENOTE164
134. De hervorming bevat een aantal nieuwe principes en juridische instrumenten waarbij de
wetgever meer aandacht heeft besteed aan de stiefouderrelatie.
Bij schenking van goederen voor zijn huwelijk met de langstlevende echtgenote aan voorkinderen
hoeven laatstgenoemden zich voortaan geen zorgen meer maken om in samenloop te komen met de
langstlevende. Indien er toch samenloop is met de nieuwe partner van hun ouder, kunnen
voorkinderen de omzetting eisen van het vruchtgebruik “op eerste verzoek” (artikel 745quater, §1/1,
eerste lid BW). De belangen van de kinderen nemen ook de bovenhand bij de aanrekening van de
reserve van de langstlevende echtgenote dat zoveel als mogelijk op het beschikbare deel dient te
gebeuren.
135. Dat er meer aandacht is besteed aan de nieuw samengestelde gezinnen kan alleen maar
toegejuicht worden. Het is belangrijk om in benarde familiale situaties een wettelijke uitgang te
creëren voor alle partijen. Nochtans betwijfel ik of het belang van de langstlevende echtgenote niet
te veel moet inboeten ten voordele van de (voorhuwelijkse) kinderen.
163 Hierbij doel ik op de situatie van een beginnend samenwonend koppel en een getrouwd koppel. Indien een koppel
gedurende jaren al samenwoont kan de relatie tot op zekere hoogte als gelijk beschouwd worden. Ook dan ben ik van
mening dat er nog steeds een onderscheid moet bestaan tussen de instituten. Als men vraagt aan de mensen waarom
men kiest voor samenwonen in plaats van te huwen, is het veelal de reden dat het huwelijk gezien wordt als een
religieuze aangelegenheid. Dit kan mijns inziens niet meer gerechtvaardigd worden in de huidige maatschappij door het
verminderde belang van de kerk. Mede door de versoepelde echtscheidingsregeling is het meer een burgerlijk
geïnstitutionaliseerde samenlevingsvorm dan dat het katholieke geïnspireerd is. 164 H. CASMAN en A.L. VERBEKE, “Erfwet”, TEP, 2017, nr. 3, pag 197-198.
49
Hoewel ik nog niet van het huwelijksleven heb mogen proeven, lijkt het mij vooralsnog logisch dat
echtgenoten die samen een vermogen hebben opgebouwd daar ook zo lang mogelijk van kunnen
genieten ook al heeft een partner het schip verlaten165. Ook indien er een nieuwe tweede kapitein
aan boord is gekomen, is het verantwoord op grond van de geleverde bijdrage in het huwelijk om
op het huwelijksvermogen een dwingende aanspraak te laten gelden.
Mijn visie om de reserve af te schaffen handhaaf ik maar ik pleit voor een ander wettelijk erfrecht
voor de langstlevende partner (en ook samenlevende partner indien de relatie gesteund is op een
duurzame verbintenis gelijklopend aan dat van een huwelijk). Namelijk dat de langstlevende
echtgenote een dwingende aanspraak kan laten gelden op de helft van het huwelijksvermogen in
volle eigendom. Daar het voor de erflater eenvoudig is om van het wettelijk erfrecht af te wijken,
lijkt het mij verstandig om (ten minste het vruchtgebruik van) de gezinswoning als een
onontneembare dwingende aanspraak aan te duiden.
De langstlevende echtgenote komt voor wat betreft de aanwinsten tijdens het huwelijk dan niet in
samenloop met de kinderen en dienen laatstgenoemden te wachten tot overlijden van beide
echtgenoten om hun aanspraken op dat vermogen te laten gelden. Dit lijkt me ook in het verlengde
te liggen van de nieuwe wetswijziging met betrekking tot de bescherming van niet-
gemeenschappelijke kinderen. Het is voor de langstlevende echtgenote niet mogelijk om de
inkorting te vorderen op goederen geschonken op moment dat ze de hoedanigheid van echtgenote
nog niet bezit. Als de wetgever daar snoeit in het kunnen van de echtgenote, voelt het voor mij niet
onevenwichtig aan om haar recht in het samen opgebouwd huwelijksvermogen extra te vrijwaren.
165 VERBEKE noemt dit een participatievermogen. Het vermogen dat de erflater zelf ook heeft verkregen door
erfenissen en schenkingen noemt hij het familievermogen; A.-L., VERBEKE, “Langstlevende echtgenote versus
kinderen. Een nieuwe communautaire twist in België?”, TPR, 2013, pag. 2467.
50
136. Naar mijn mening balanceert zo de weegschaal meer in het midden tussen de belangen van
enerzijds de kinderen en anderzijds van de langstlevende echtgenote. Indien de erflater geen
testament heeft opgesteld, komt aan de langstlevende echtgenote de volle eigendom toe van de
aanwinsten verworven tijdens het huwelijk. In een verstoorde familieomgeving verzeilt de
langstlevende niet in samenloop met afstammelingen voor goederen verworven tijdens het leven
met de overleden partner. Ze hoeft zich zo geen zorgen te maken over te gretige kinderen die zich
al eigenaar wanen op haar zuurverdiend vermogen. Anderzijds is het in goedlopende gezinnen een
uitgesteld verkrijgingsrecht voor de afstammelingen. De kinderen hebben dan een deel in de
nalatenschap van het eigen vermogen ook in volle eigendom. In de situatie waarbij de erflater wel
een testament heeft opgesteld, kan hij ten volle genieten van zijn testeervrijheid met de kleine
nuance betreffende de onontneembare dwingende aanspraak van de langstlevende echtgenote op de
gezinswoning.
4. SCHENKING VAN AANDELEN VAN FAMILIALE VENNOOTSCHAPPEN
137. Momenteel geldt de algemene regel dat de waardering van schenkingen met oog op de
inkorting gebeurt aan de waarde die het goed heeft ten tijde van overlijden tenzij het goederen betreft
geschonken met toepassing van artikel 140bis Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten
(huidig artikel 2.8.6.0.3. VCF).
Meer bepaald moet voor het kwantificeren van de fictieve massa de waarde ten tijde van de
schenking genomen worden bij het schenken van een familiale onderneming of aandelen van een
familiale vennootschap. De logica achter deze uitzondering was toen klaarblijkelijk. De wetgever
wilde vermijden dat het begiftigde kind bij overlijden van de ouders-schenkers met zijn broers en/
of zussen zou moeten opdokken over de meerwaarde die gerealiseerd is na de schenking166. De
gecreëerde meerwaarde zal in belangrijke mate toe te schrijven zijn aan inspanningen van het
begunstigde kind waardoor het verdedigbaar is dat dit niet moet gedeeld worden met de niet-actieve-
erfgenamen167.
166 M. GIJBELS en A. VAN GEEL, “Familiale vermogensplanning in het nieuwe erfrecht: nieuwe mogelijkheden?”,
NOT 2018, nr. 1, 4. 167 Praktisch gezien is het moeilijk om te bepalen wat effectief toe te schrijven is aan de inspanningen van het
begunstigde kind. Het gewijzigd economisch klimaat kan onder andere ook een invloed op de groei van de onderneming
hebben.
51
138. Vanaf 1 september 2018 zal de waardering aldus gebeuren op basis van de intrinsieke waarde
van de geschonken goederen op dag van de schenking, geïndexeerd met de index der
consumptieprijzen tot op de dag van het overlijden. De wetgever voorziet hierop geen correctie en
draait aldus zijn huidige gedachtegang volledig om. Aangezien de begiftigde niet kan aantonen dat
de meerwaarde op de aandelen door hem gerealiseerd is, moet die toegevoegde waarde niet van de
waardering afgetrokken worden. De meerwaarde zit geïncorporeerd in de staat van het goed op
moment van de schenking168. Desgevallend zal de waardestijging wel gedeeld moeten worden onder
de andere erfgenamen.
139. Zoals uit het voorbeeld hieronder zal blijken, zullen de begunstigden van een dergelijke
schenking slechter af zijn onder de nieuwe regeling.
Voorbeeld: David, 65 jaar oud, schenkt zijn aandelen van zijn familiale vennootschap aan
één van zijn 4 zonen, Philippe, die ook reeds een drijvende kracht in de onderneming is. Ten tijde
van de schenking zijn de aandelen 150 waard, bij het overlijden van David is dit per hypothese 200.
(De hypothetische geïndexeerde waarde van een aandeel is 180)
Vandaag zal de waardering van die aandelen in de fictieve massa gebeuren aan 150 per
gekregen aandeel, zijnde de waarde op datum van de schenking.
In het nieuwe erfrecht wordt de intrinsieke waarde van 150 geïndexeerd met de index der
consumptieprijzen tot op dag van overlijden, in casu 180.
Zoals uit het voorbeeld blijkt zijn de begunstigden van dergelijke schenking slechter af onder de
nieuwe regeling.
Wanneer de schenking is gebeurd met voorbehoud van vruchtgebruik voor de beschikker, dient de
waarde van het geschonken goed op dag van het overlijden van de beschikker genomen te worden.
In casu worden de aandelen aldus voor 200 in de fictieve massa opgenomen.
140. De schenker kan ervoor opteren om de nieuwe regels van het Erfrecht niet toepasselijk te
maken op reeds gedane schenkingen door voor de notaris een verklaring van behoud af te leggen.
De oude regeling blijft dan gelden op alle schenkingen (ook alle andere schenkingen die de erflater
gedurende zijn leven heeft verricht) die gebeurd zijn voor 1 september 2018.
168 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW, 2017-2018, nr. 28, pag. 1089.
52
Dit heeft geen nut indien de aandelen nog niet geschonken zijn aan de kinderen. In deze situatie kan
men alsook de nefaste regeling voor het actieve-kind vermijden door het opstellen van een punctuele
erfovereenkomst169, in de schenkingsakte zelf of bij latere overeenkomst, dan wel in een globale
erfovereenkomst. Hierbij is wel het akkoord vereist van alle kinderen van de erflater. Bij een goede
familiale verstandhouding zou dit voor geen problemen kunnen zorgen, anders is dit waar de
familiale gemoederen en twisten hoog oplaaien.
Een goede vermogensplanning is hier belangrijk en zal een proactieve communicatie vergen van de
erflater naar zijn afstammelingen toe om latere discussie te vermijden170.
5. FISCALE ASPECTEN
141. Met betrekking tot de erfbelasting moet gekeken worden naar artikel 2.7.1.0.2. VCF, wat het
grondbeginsel bevat, namelijk dat de erfbelasting verschuldigd is ongeacht of de verkrijging daarvan
gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het
belastbaar voorwerp wordt door een aantal fictiebepalingen in latere artikelen uitgebreid waarbij de
goederen niet “ingevolge” het overlijden maar “naar aanleiding van het overlijden” overgaan naar
de erfgenaam of legataris171.
142. Nu de inkorting een vordering in waarde inhoudt, kan men zich afvragen of dit ook fiscale
gevolgen teweegbrengt.
Wat de verrichting zelf betreft, zal dit geen effect ressorteren daar dit een vereffening-en
verdelingsverrichting is na het openvallen van de nalatenschap wat de heffing van de erfbelasting
niet beïnvloedt. De heffing van de erfbelasting gebeurt op wat daadwerkelijk aan de erflater toekomt
(artikel 2.3.2.1. VCF).
143. Wel zal er een verschil merkbaar zijn tussen de civiele en de fiscale benadering daar de
regeling met betrekking tot de waardering van schenkingen is herzien.
169 Artikel 922 BW verwijst uitdrukkelijk naar artikel 858, §5 BW. 170 M. GIJBELS en A. VAN GEEL, “Familiale vermogensplanning in het nieuwe erfrecht: nieuwe mogelijkheden?”,
NOT 2018, nr. 1, pag. 5. 171 M. DELANOTE, “De Vlaamse Erfbelasting, Syllabus successierechten gedoceerd aan UGent, nr. 9.
53
De fiscale waardering van een fictiebepaling is momenteel gekoppeld aan de waarde van het
geschonken goed op de datum van overlijden van de schenker. Echter, in het nieuwe Erfrecht is dit
de intrinsieke waarde op datum van schenking geïndexeerd tot op dag van overlijden van de
schenker. Het kan voorvallen dat een erfgenaam een erfbelasting zal moeten betalen op een bedrag
dat hij in werkelijkheid niet heeft ontvangen. De omgekeerde situatie is ook mogelijk.
144. Zo zullen er ook geen bijkomende fiscale problemen voordoen indien de inkorting ter
uitzondering in natura geschiedt. Er zal op deze rechtshandeling onder levenden geen
registratierecht verschuldigd zijn wat op het eerste zicht kan gedacht worden. Teruggave van een
goed is een inbetalinggeving maar gebeurt niet vrijwillig en blijft een handeling uitmaken van de
verdeling. Het is een keuzemogelijkheid dat enkel aan de begiftigde toekomt en moet gerespecteerd
worden door de reservatairen. Bijgevolg kan het geen handeling uitmaken dat onder artikel 2.9.1.0.1
VCF valt172.
145. Doorheen de masterproef is er sprake geweest van de mogelijkheid om onder andere te
verzaken aan schenkingen in een punctuele erfovereenkomst of om een globale erfovereenkomst te
sluiten waarin reeds gedane schenkingen in vermeld worden. Erfovereenkomsten gebeuren verplicht
bij notariële akte en zal bijgevolg steeds geregistreerd moeten worden. Zal er een
schenkingsbelasting verschuldigd zijn op daarin vermelde niet-geregistreerde schenkingen?
De memorie van toelichting zegt dat de vermelding van die schenkingen niet resulteert in een
schenkingsbelasting om reden dat het niet de bedoeling is van de partijen om een titel van heffing
te creëren173. Deze federale benadering gaat evenwel in tegen de in de praktijk gebruikte zienswijze
van Vlabel174. Het valt nog af te wachten wel standpunt Vlabel hier zal innemen.
172 M. GIJBELS en A. VAN GEEL, “Familiale vermogensplanning in het nieuwe erfrecht: nieuwe mogelijkheden?”,
NOT 2018, nr. 1, 8. 173 MvT, Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 139. 174 M. GIJBELS en A. VAN GEEL, “Familiale vermogensplanning in het nieuwe erfrecht: nieuwe mogelijkheden?”,
NOT 2018, nr. 1, 10.
54
In het voorontwerp van decreet tot modernisering van de erfbelasting, aangepast aan het nieuwe
erfrecht valt evenwel in artikel negen te lezen dat de vermelde schenkingen in de erfovereenkomst
niet tot bewijs strekken en dus niet onderworpen zijn aan de schenkbelasting175. Partijen kunnen
daarvan uitdrukkelijk afwijken door in de akte te bepalen dat de schenkingen tot bewijs strekken en
onderhevig zijn aan de schenkingsbelasting.
146. Het nieuwe erfrecht kan, mijns inziens, niet zijn volle uitwerking verkrijgen zonder ook
fiscale bepalingen aan te passen. De doelstelling om aan de erflater meer beschikkingsvrijheid te
verlenen zou volledig tenietgaan indien de begunstigden een torenhoge som moet afgeven aan de
belastingen. De hoge progressieve tarificatie176 voor verkrijgers andere dan partners en erfgenamen
in de rechte lijn, kan als een rem op het beschikkingsrecht ervaren worden.
Ook dient in het fiscaal recht meer rekening gehouden te worden met nieuw samengestelde
gezinnen. Stiefkleinkinderen belanden in de categorie van “anderen’ in tegenstelling tot de
stiefkinderen zelf die wel als gelijk behandeld worden met de biologische kinderen177.
Kleinkinderen komen dan weer wel door middel van plaatsvervulling in de voordeligste categorie.
Het is een niet te verantwoorden onderscheid en dient nu ook met de mogelijke erfenissprong
aangepast te worden.
De Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie, Bart Tommelein, maakt werk van een
aangepast en meer flexibel fiscale benadering, tegemoetkomend aan de doelstellingen van de
Erfwet. Het is de bedoeling om de hervorming van de erfbelasting mede te laten ingaan op 1
september 2018.
175 Artikel p: Aan artikel 2.8.1.0.1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 december 2014, worden een
tweede en derde lid toegevoegd, die luiden als volgt: “Een akte die een overeenkomst vaststelt waarop artikel 1100/2
tot en met 1100/6 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn, wordt voor de toepassing van de schenkbelasting
geacht niet tot bewijs te strekken van een schenking die niet aan de formaliteit van de registratie is onderworpen, die in
die overeenkomst wordt vermeld en waarvan de partijen in of onderaan op de akte bevestigen dat die heeft
plaatsgevonden vóór de datum waarop die overeenkomst gesloten werd. In afwijking van het eerste lid kunnen de
partijen of een van hen in een uitdrukkelijke fiscale verklaring in of onderaan de akte te kennen geven dat de vermelding
van een dergelijke schenking wel tot bewijs strekt voor de toepassing van de schenkbelasting.” In Voorontwerp van
decreet tot modernisering van de erfbelasting, aangepast aan het nieuwe erfrecht, VR 2018 0203 DOC.0159/2TER. 176 De successierechten worden op het geheel dat toekomt aan anderen (andere dan broers en zussen, bloedverwanten
in rechte lijn en duurzame partner) berekend en kan oplopen tot 65 procent (artikel 2.7.4.1.1. VCF). 177 Vr. en Antw. Vlaams Parlement 2016-2017, 30 maart 2016 (Vr. nr. 223 K. SCHRYVERS).
55
CONCLUSIE
Het recht loopt achter op de maatschappelijke ontwikkeling en het is de plicht van de wetgever om
het aan te passen aan de gewijzigde context. De Erfwet zorgt aldus voor een frisse wind en de nodige
vernieuwing.
Het creëert vooreerst een grotere beschikkingsvrijheid, brengt een vereenvoudiging in de technische
regels en vermindert ook het aantal dwingende regels. Het zorgt voor meer flexibiliteit en bijgevolg
geeft het de mogelijkheid voor een meer persoonlijk aangepaste erfrechtelijke regeling.
Ook het evenwicht tussen de kinderen en de langstlevende echtgenote heeft de wetgever aangepakt.
Er gaat een grotere aandacht uit naar de situatie waarbij de plusouder in samenloop komt met de
voorkinderen van de erflater; iets wat de familiale sfeer enkel te goede kan komen. Het voorzien
van nieuwe uitwegen in probleemsituaties zorgt (hopelijk) voor het vermijden van spanningen en
onnodige conflicten die de werklast van de rechter verhogen.
Het zijn de belangen van de niet-gemeenschappelijke kinderen die in het nieuwe Erfwet de
bovenhand nemen (soms) ten nadele van de langstlevende echtgenote.
Her en der bevat de Erfwet nog onnauwkeurigheden en vragen om een aanpassing. De afstemming
op andere wetgeving, zoals de fiscale wetgeving, is momenteel onvoldoende waardoor de nieuwe
regels geen volle uitwerking kunnen hebben. Hier is de wetgever zich van bewust en is bezig met
een wetsontwerp op te stellen om eraan tegemoet te komen.
Ter afsluiting van deze masterproef kan algemeen gesteld worden dat de Erfwet een verbetering
inhoudt door enerzijds verouderde technieken te updaten en anderzijds pijnpunten aan te pakken.
Nu is het wachten op 1 september 2018, wanneer de wet in werking zal treden.
I
I
BIBLIOGRAFIE
1. WETGEVING
(1) Wetten
• Wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, B.S. 16 maart 1803.
• Wet van 1 juli 2017 betreffende de wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen
en de giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, B.S. 1 september
2017
(2) Parlementaire voorbereidingen
• Parl. St. Kamer 2016-2017, nr. 54-2282/001, 193 p.
• Vr. en Antw. Vlaams Parlement 2016-2017, 30 maart 2016 (Vr. nr. 223 K. SCHRYVERS),
4p.
2. RECHTSPRAAK
• Cass. 6 maart 2009, Arr. Cass. 2009, afl. 3, 741, Ps. 2009, afl. 3, 668, RTDF 2010.
• Cass. 8 november 1963, RW 1964-65, 816; Pas. 1964, I, 266.
• Famrb. Namen 27 juni 2016, JT 2016, 667 en RTDF 2017, 444.
• Rb. Luik 14 mei 1990, RNB, 1992, 215 noot C. DE BUSSCHERE.
3. RECHTSLEER
(1) Boeken
• BARBAIX, R., Handboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2016, 973
p.
• DE WULF, C., De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de
praktijk, Brugge, Die Keure, 2018, 248 p.
• DEKKERS R., CASMAN H., VERBEKE A.-L. en ALOFS E., Erfrecht en giften, 2017, 320
p.
II
• PINTENS W., VANWINKCKELEN K. en DU MONGH J., Schets van het familiaal
vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2015, 394 p.
(2) Bijdragen in tijdschriften
• CASMAN H. en VERBEKE A.-L., “Erfwet”, TEP 2017, nr. 3, 196-200.
• CASMAN, H., “Nieuwe Erfwet. Een kennismaking”, NJW 2018, nr. 377, 134-146.
• DEGEEST, G., “Het dwingendrecht- of openbareordekarakter van de erfrechtelijke
reserve”, Jura Falc. 2013-14, nr. 3, 739-845.
• GIJBELS M. en VAN GEEL A., “Familiale vermogensplanning in het nieuwe erfrecht:
nieuwe mogelijkheden?”, NOT 2018, nr. 1, 1-11.
• VERBEKE A.-L., “De legitieme ontbloot of dood? Leve de echtgenoot!”, TPR, 2000, 1111-
1228.
• VERBEKE A.-L., “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW,2017-2018, nr. 28, 1082-1103.
• VERBEKE A-L., “Langstlevende echtgenoot versus kinderen. Een nieuwe communautaire
twist in België?”, TPR, 2013, 2471-2485.
(3) Verzamelwerken en reeksen
• BARBAIX, R., “De inbreng en de inkorting in het nieuwe erfrecht” in Rechtskroniek voor
het notariaat - Deel 31, Brugge, Die Keure, 2017, 37-119 p.
• CASMAN, H.,” Inleiding tot de nieuwe Erfwet 2017. Een overzicht van de krachtlijnen van
deze wet” in Rechtskroniek voor het notariaat - Deel 31, Brugge, Die Keure, 2017, 1-36 p.
• CASTELEIN, C., “Verleden, heden en toekomst van de erfrechtelijke reserve – aanzetten
voor een grondige en kritische reflectie” in BUYSSENS, F., GEENS, K., LAGA, H., en
TILLEMAN, B., Over naar familie: Liber amicorum Luc Weyts, Brugge, Die Keure, 2011,
91-141
• CERULUS, U. “Nieuwe wetgeving” in PINTENS, W., C. DECLERCK en A. MAELFAIT,
Patrimonium 2017, Brugge, Die Keure, 2017, 113 – 211 p.
• DE DECKER P-J., “Inbreng en inkorting, de kwelduivels van uw vereffening.
Basisprincipes vereffening-verdeling na overlijden aan de hand van casussen in het licht van
de nieuwe Wet tot Hervorming van het Erfrecht” in Notariële actualiteit 2017, Die Keure,
te publiceren 2018, 1-62 p.
III
• PINTENS, W., “Enkele bedenkingen over het erfrecht en de erfrechtelijke reserve in
rechtsvergelijkend perspectief” in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH, Vereffening-
verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 259 p.
• VERSTRAETE, J., “Omzetting vruchtgebruik/ Doel van de omzettingsregel” in A-L.
VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na
overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 454 p.
(4) Masterproeven en scripties
• DELANOTE, M., De Vlaamse Erfbelasting, Syllabus successierechten gedoceerd aan
UGent, nr. 9.
• X, “De hervorming van het erfrecht door de wet van 31 juli 2017 – algemene commentaar”,
verschenen op e-notariaat, 2017, pag. 10.
IV