Download - NEURO-OPHTHALMIC SARCOIDOSIS: DIAGNOSTIC ......Academiejaar 2017 – 2018 NEURO-OPHTHALMIC SARCOIDOSIS: DIAGNOSTIC DIFFICULTIES Melissa VEREECKEN Promotor 1: Dr. Julie De Zaeytijd

Transcript
  • Academiejaar 2017 – 2018

    NEURO-OPHTHALMIC SARCOIDOSIS: DIAGNOSTIC DIFFICULTIES

    Melissa VEREECKEN

    Promotor 1: Dr. Julie De Zaeytijd

    Promotor 2: Prof. Dr. Elisabeth Van Aken

    Masterproef voorgedragen in de master in de specialistische geneeskunde Oftalmologie

  • Academiejaar 2017 – 2018

    NEURO-OPHTHALMIC SARCOIDOSIS: DIAGNOSTIC DIFFICULTIES

    Melissa VEREECKEN

    Promotor 1: Dr. Julie De Zaeytijd

    Promotor 2: Prof. Dr. Elisabeth Van Aken

    Masterproef voorgedragen in de master in de specialistische geneeskunde Oftalmologie

  • “De auteur(s) en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie.”

    Datum

    Melissa Vereecken Dr. Julie De Zaeytijd Prof. Dr. Elisabeth Van Aken

  • Lijst met afkortingen

    ACE: Angiotensine converting enzyme

    ANCA: Antineutrofiele cytoplasmatische antistoffen

    ANF: Antinucleaire factor

    APC: Antigen-presenterende cellen

    APD: Anatomopathologische diagnose

    BAL: Bronchoalveolaire lavage

    CCL: C-C chemokine ligand

    CD4: Differentiatie Cluster (Cluster of Differentiation)

    COPD: Chronic obstructive pulmonary disease

    CRP: C-reactief proteïne

    CSZ: Centraal zenuwstelsel

    CSV: Cerebrospinaal vocht

    CT: Computer Tomografie

    CVA: Cerebrovasculair accident

    DLCO: Diffusing capacity for carbon monoxide

    DNA: Desoxyribonucleïnezuur

    ECG: Electrocardiogram

    ERM: Epiretinale membraan

    FEV1: Forced expiratory volume in 1 second

    FDG: Fluorodeoxyglucose

    FLT: Fluorothymidine

    FVC: Forced Vital Capacity

    HIV: Humaan immunodeficiëntievirus

    HLA: Humaan leukocytenantigeen

    HMGB1: High-mobility group box-1

    HRCT: High resolution CT

    IBD: Inflammatory bowel disease

    IFN: Interferon

    IgG: Immunoglobuline G

  • IGRA: Interferon Gamma Release Assay

    IL: Interleukine

    IWOS: International Workshop on Ocular Sarcoïdosis

    LSGB: Labiale speekselklier biopsie

    MGUS: Monoclonale gammopathie van onbekende betekenis

    MRI: Magnetic resonance imaging

    mRNA: Messenger Ribonucleïnezuur

    N.: Nervus

    NMR: Nucleaire magnetische resonantie

    NPV: Negatieve predictieve waarde

    NVG: Neovasculair glaucoom

    NS: Neurosarcoïdosis

    PBO: Perifeer bloedbeeld

    PET: Positronemissietomografie

    P. Acnes: Propionibacterium Acnes

    PDRP: Proliferatieve diabetische retinopathie

    PPV: Positieve predictieve waarde

    RA: Rheumatoïde arthritis

    RCT: Randomized Controlled Trial

    RX: Röntgenfoto’s

    Sed: Erythrocyten sedimentatiesnelheid

    sIL2R: Soluble interleukin-2 receptor

    TBC: Tuberculose

    Th- cellen: T helper cellen

    TNF: Tumor necrose factor

    VEGF: Vascular endothelial growth factor

  • 1

    InhoudAbstract ...................................................................................................................................... 2Inleiding ..................................................................................................................................... 3Methodologie ............................................................................................................................. 7

    Bronnen .................................................................................................................................. 7Sleutelwoorden ....................................................................................................................... 7Restricties ............................................................................................................................... 8In- en exclusiecriteria ............................................................................................................. 8Kwaliteitscontrole ................................................................................................................... 8

    Resultaten ................................................................................................................................... 9Etiologie .................................................................................................................................. 9Incidentie en prevalentie ......................................................................................................... 9Pathofysiologie ....................................................................................................................... 9Kliniek .................................................................................................................................. 10Diagnose ............................................................................................................................... 11

    Oculaire sarcoïdose ........................................................................................................... 11Diagnostische waarde ....................................................................................................... 13Recent ................................................................................................................................ 18

    Discussie ................................................................................................................................... 21Referentielijst ........................................................................................................................... 25Bijlagen .................................................................................................................................... 28

    Permissions ........................................................................................................................... 28Figure 3 ............................................................................................................................. 28Figure 4 ............................................................................................................................. 28

  • 2

    AbstractSarcoïdose is een granulomateuze, multisysteem aandoening van ongekende etiologie. Meest

    frequent zijn de longen en mediastinale lymfeklieren aangetast. Oculaire aantasting komt voor

    bij ongeveer 25% van de patiënten. De diagnose van sarcoïdose wordt histologisch bevestigd,

    wat bij een oculaire aantasting vaak onmogelijk is omwille van de complicaties. Momenteel is

    er geen specifieke bevestigende diagnostische test, wat ervoor zorgt dat het stellen van de

    diagnose van neuro-oculaire sarcoïdose niet altijd evident is. Aan de hand van een

    literatuuronderzoek werden de huidige classificatiesystemen bekeken. Aangezien deze niet

    optimaal zijn, werd getracht om een nieuwe beslisboom op te stellen. Hiervoor werden de

    sensitiviteit en specificiteit van de bestaande diagnostische testen voor sarcoïdose nagekeken.

    In de labo-analyse werden het opsporen van hypercalciëmie en gestoorde levertesten

    geëxcludeerd. Het bepalen van de lymfocyten en lymfopenie werden geïncludeerd. Ondanks

    serum ACE niet veel klinische waarde heeft, wordt het nog geïncludeerd hoewel de vraag

    bestaat of dit al dan niet noodzakelijk is. Betreffende beeldvorming werd Rx thorax

    vervangen door een CT thorax. Verder werd de mogelijkheid voor nieuwe diagnostische tests

    te implementeren bekeken. Mogelijkheden hier zijn het bepalen van serum sIL2R en de T-

    lymfocyten CD4/CD8 ratio in vitreum en voorkamer. Tot op heden zijn mRNA bepaling en

    vitreaal HMGB1 nog experimenteel.

  • 3

    Inleiding

    Sarcoïdose is een multisystemische, granulomateuze, inflammatoire aandoening met zowel

    systemische als oculaire manifestaties. In het algemeen zijn de longen het meest frequent

    betrokken, hoewel ook de lever, ogen, lymfeklieren, huid en het centrale zenuwstelsel (CZS)

    kunnen worden aangetast. [1] Oculair is uveïtis de meest voorkomende manifestatie. [2]

    Verder heeft een minderheid (1-5%) van de patiënten neuro-oculaire sarcoïdose, waarbij de

    N. Opticus, het chiasma of de tractus opticus aangetast zijn. [1]

    Sarcoïdose tast vaak verschillende systemen gelijktijdig aan wat meestal helpt bij de

    diagnostiek, aangezien het nemen van een biopsie dan mogelijk wordt. In de literatuur is

    sarcoïdose gekend als de ‘great masquerader’ van neoplastische, infectieuze en inflammatoire

    aandoening. Ook oculair is dit het geval. Wanneer de (neuro)-oculaire aantasting aanwezig is

    vooraleer de systemische symptomen zich manifesteren, vormt sarcoïdose vaak één van de

    vele mogelijkheden binnen de differentiaal diagnostiek. In zo een situatie is de aanpak gericht

    op het vaststellen van systemische sarcoïdose, zodat de diagnose histologisch bevestigd kan

    worden en een specifieke behandeling opgestart kan worden. Een vroegtijdige diagnose is

    immers belangrijk om verdere morbiditeit te voorkomen.

    Hoe de diagnostiek een ware uitdaging kan zijn, wordt geïllustreerd aan de hand van volgende

    casus. Een 71-jarige Kaukasische vrouw werd verwezen vanwege een pijnloos en snel

    progressief visusverlies in het linkeroog. De beste gecorrigeerde gezichtsscherpte was 10/10

    in het rechteroog en geen lichtperceptie in het linkeroog. Het oftalmologisch onderzoek van

    het rechteroog was volledig normaal. Er was een relatief afferent pupildefect ten nadele van

    het linkeroog.

    Biomicroscopie van het linkeroog toonde neovascularisatie ter hoogte van de iris en de

    iridocorneale hoek. Er waren enkele cellen in de voorkamer. Fundus onderzoek toonde een

    bleek papiloedeem omgeven door ronde intraretinale bloedingen en ronde gelige retinale

    infiltraten. Inferonasaal van de papil waren er enkele choroïdale plooien zichtbaar. Er was een

    nauw tot afwezig vasculair bed. (figuur 1A). Dit werd duidelijker bij fluorescentie-angiografie

    waarbij enkel (juxta)-papillaire bloedvaten gevuld werden. De macula en (mid)-periferie

    waren niet geperfundeerd. Er was geen perifere of papil neovascularisatie. (figuur 1B). Door

    de iris neovascularisatie was er echter een snelle evolutie naar neovasculair glaucoom (NVG)

    dat behandeld werd met drukverlagende druppels, panretinale fotocoagulatie, intravitreale

  • 4

    injectie met anti-vasculaire endotheliale groeifactor antilichaam (anti-VEGF) en uiteindelijk,

    cyclodestructie van het corpus ciliaire.

    Afbeelding1Fundusfotoenfluo-angiografie

    A: Fundoscopie toont bleek papiloedeem omgeven door ronde intraretinale bloedingen en ronde gelige retinale infiltraten. Er is een nauw tot afwezig vasculair bed.

    B: Fluoangiografie toont enkel vulling van (juxta)-papillaire vaten zonder perfusie van de macula of periferie. Er was geen neovascularisatie.

    In de differentiaal diagnose werden ischemische, inflammatoire en neoplastische oorzaken

    weerhouden. Een uitgebreide systemische analyse omvatte een volledig bloedbeeld (PBO),

    erythrocytensedimentatiesnelheid (Sed), C-reactief proteïne (CRP), serologie (Toxoplasmose,

    Syfilis en Borreliose), auto-antilichamen (ANCA, ANF, anti-cardiolipine, lupus

    anticoagulans) en eiwitelektroforese. Een Mantoux-test en cardiovasculaire uitwerking om

    respectievelijk een infectie met M. Tuberculose en een oculair ischemisch syndroom uit te

    sluiten vonden plaats. Qua beeldvorming gebeurde een Rx-thorax en een NMR van de

    hersenen/orbita.

    Laboratorium bevindingen toonden normale Sed en CRP en een reeds gekende en stabiele

    monoklonale gammopathie van onbekende betekenis (MGUS). Aanvullende

    laboratoriumtesten, waaronder angiotensine converting enzyme (ACE), leverfunctie en

    hypercalciëmie waren negatief. Infectieuze serologie voor Toxoplasmose, Syfilis en

    Borreliose, was ook negatief. Een eventuele kruisreactie tussen Syfilis en Borreliose is

    mogelijk. Alle bovengenoemde auto-antilichamen bleven negatief.

    Röntgenfoto's van de thorax en cardiovasculair onderzoek, inclusief duplex van de carotis om

    een oculair ischemisch syndroom uit te sluiten, waren normaal. NMR met vetsuppressie van

    de orbita toonde een perineurale massa die reikte van de bulbus tot het chiasma optica. Op ‘T1

  • 5

    gewogen beelden’ had deze massa een lage intensiteit en was er een homogene

    contrastaankleuring (figuur 2A-B). Differentieel diagnostisch kan een massa rond de N.

    Opticus zoals een granuloom, glioom, schwannoom, meningioom of lymfoom de

    bloedtoevoer obstrueren. Elk van deze massa’s vertoont op beeldvorming zijn eigen

    specifieke kenmerken. Een meningioom heeft een specifiek tram-track configuratie op

    contrast CT of NMR, wat wijst op (re)constructie van botstructuur en calcificatie. Een N.

    Opticus glioom toont een fusiforme vergroting van de N. Opticus. Een schwannoom is een

    mix van solide en cystisch materiaal met een heterogene aankleuring. Bij een lymfoom is er

    een uniforme aankleuring, waarbij er zelden een boterosie van de omliggende orbitale

    structuren ontstaat. [3] De kenmerken zichtbaar op de NMR bij onze patiënte wezen in de

    richting van een lymfoom of granuloom.

    Verder gericht etiologisch onderzoek met positronemissietomografie (PET) -CT-scan toonde

    mediastinale en bilaterale hilaire lymfeklieren, samen met een hypermetabolische laesie rond

    de N. Opticus. Gezien de patiënte reeds gekend was met MGUS was de vondst van de laesie

    samen met de asymmetrische mediastinale lymfadenopathie zeer suggestief voor een

    lymfoom. Ter bevestiging van deze klinische diagnose werd een transbronchiale biopsie van

    de hilaire klier uitgevoerd. APD van deze biopsie toonde onverwacht geen lymfoom, maar

    wel een niet-verkazend granuloom, waardoor de definitieve diagnose van sarcoïdose werd

    gesteld. De peripapillaire massa kon vervolgens worden beschouwd als een sarcoïd

    granuloom dat de N. Opticus en zijn vasculatuur comprimeerde, met papiloedeem, retinale

    ischemie en neovasculair glaucoom tot gevolg. Nadat de diagnose neuro-oculaire sarcoïdose

    gesteld was, werd een hoge dosis prednisolone per os opgestart samen met het steroïd-sparend

    azathioprine. De positieve respons op therapie werd bevestigd met herhaaldelijke NMR van

    de orbita (figuur 2C), die een vermindering van het peripapillaire granuloom met resterende

    perineurale verdikking van de oogzenuw toont, maar zonder contrastaankleuring. Er was een

    rustige situatie onder deze therapie.

  • 6

    Afbeelding2MRIorbita

    NMR ‘T1 gewogen beelden’ toonde een perineurale massa met een homogene contrastaankleuring (A). Na opstarten van de behandeling verdween de contrastaankleuring en verkleinde de massa (B,C).

    Wat is het hekelpunt in de diagnostiek bij deze patiënte? De diagnose van neuro-oculaire

    sarcoïdose wordt indirect gesteld. Histologisch onderzoek van de biopsie van de hilaire

    lymfeklieren bevestigt de diagnose van sarcoïdose. We gaan ervan uit dat de perineurale

    massa en de opgezette hilaire lymfeklieren 2 uitingen zijn van hetzelfde ziektebeeld terwijl

    het histologisch bewijs voor de perineurale massa ontbreekt. Theoretisch is het nog steeds

    mogelijk dat het 2 uitingen zijn van 2 verschillende ziektebeelden en dat de perineurale massa

    een lymfoom is. Hilaire lymfeklieren zijn vlotter toegankelijk voor een biopsie dan een

    peripapillair granuloom. Een biopsie van een letsel rond de oogzenuw is zeer invasief en heeft

    een hoge complicatie frequentie, inclusief blindheid. Het zicht uit het linkeroog was bij onze

    patiënte onherstelbaar verloren, maar omwille van het invasief karakter werd van een biopsie

    afgezien.

    Om al deze redenen wordt de diagnostiek beter bekeken. Er wordt nagegaan welke

    diagnostische testen er momenteel bestaan om de diagnose van oculaire sarcoïdose te stellen.

    In het huidige classificatiesysteem van oculaire sarcoïdose worden suggesties voor

    verbetering voorgesteld. Aan de hand van de sensitiviteit en de specificiteit van de testen

    wordt de waarde van de bestaande testen ingeschat. Van de meer recentere testen zal de rol in

    het classificatie systeem bekeken worden. Het doel van deze scriptie is om na te gaan hoe de

    diagnose gesteld kan worden bij patiënten met klinisch zeer suggestieve symptomen van

    oculaire sarcoïdose, maar bij wie er geen biopsie mogelijk is.

  • 7

    Methodologie

    Bronnen

    Verschillende databases zoals ‘PubMed’ en ‘ISI Web of Science’ en bibliotheken waaronder

    ’Cochrane Library’ en ‘Access Medicine’ werden geraadpleegd. Op de Cochrane Library

    werden er 2 artikels gevonden in verband met de behandeling van neuro-oculaire sarcoïdose,

    maar geen artikel over de diagnostiek. Het aantal hits op PubMed wordt weergegeven in tabel

    1. Op ‘Access Medicine’ werd algemene achtergrondinformatie gevonden over sarcoïdose.

    Sleutelwoorden

    Aangezien de onderzoeksvraag de diagnostiek betreft van (neuro)sarcoïdose of oculaire

    sarcoïdose, werd er eerst breed gezocht naar de mogelijkheden om de diagnose te stellen en

    nadien werd er specifiek gezocht per diagnostische test. Zoektermen als ‘(neuro)sarcoïdosis of

    ocular sarcoidosis’ en ‘diagnostic criteria’ werden gecombineerd. Verder werd er specifiek

    gezocht naar ‘angiotensin converting enzyme’. In verband met beeldvorming werden

    volgende zoektermen gebruikt ‘ocular sarcoïdosis’ en ‘CT scan’, ‘PET scan’ of ‘Gallium

    scan’. De recente testen werden afzonderlijk bekeken met volgende sleutelwoorden:

    ‘lymphopenia’ ‘Soluble Interleukin-2 Receptor’, ‘High-mobility group box 1’ en ‘mRNA

    transcripts’. Tenslotte werd de betrouwbaarheid van de histologische diagnose onderzocht.

    Als zoektermen hiervoor werden ‘Histology’ and ‘Biopsy’ gebruikt.

    Tabel 1: Zoektermen en hits op Pubmed

    Zoekterm Aantal hits op Pubmed

    Ocular sarcoidosis 931

    Ocular sarcoidosis and diagnostic criteria 47

    Ocular sarcoidosis and angiotensin converting enzyme 99

    Ocular sarcoidosis and CT scan 69

    Ocular sarcoidosis and PET scan 14

    Ocular sarcoidosis and Gallium scan 21

    Ocular sarcoidosis and Soluble IL-2 receptor 2

    Ocular sarcoidosis and High-mobility group box 1 1

    Ocular sarcoidosis and mRNA transcripts 1

    Ocular sarcoidosis and lymphopenia 2

    Ocular sarcoidosis and histology and biopsy 277

  • 8

    Restricties

    Taal, beschikbaarheid, jaar van publicatie en publicatietype zijn restricties die opgelegd

    kunnen worden, wat zorgt voor een selectie van bepaalde artikels. Er wordt gekozen om

    Engels- en Franstalige, beschikbare en recente artikels te selecteren. Met beschikbaar wordt

    online of aanwezig in de biomedische bibliotheek te Gent bedoeld. Artikels vanaf 2000

    worden geïncludeerd. Als publicatietype worden reviews en RCT’s geselecteerd. Omwille

    van de recente evolutie binnen de diagnostiek werden case-reports ook aanvaard.

    In-enexclusiecriteria

    Deze criteria omvatten de periode waarin studies gepubliceerd zijn, de populatie die

    geaccepteerd is voor de studie, de belanghebbende ziekte of aandoening, de diagnostische test

    die bestudeerd wordt, het al dan niet noodzakelijk zijn van een dubbelblinde studie, de

    aanvaardbare controlegroepen en de verwachte primaire uitkomst. [4] Om een klinisch

    relevante scriptie te schrijven, is het essentieel om up-to-date te zijn. Daarom worden artikels

    pre-2000 geweerd. De diagnostische criteria van neurosarcoïdose dateren echter van 1999.

    Aangezien er geen recenter classificatiesysteem gevonden werd, behalve een modificatie

    hierop, werd dit artikel geïncludeerd. Verder waren er maar enkele hits over de bepaling van

    ACE in de voorkamer, waardoor ook dit artikel geïncludeerd werd. Verder is de

    populatiegrootte van de studie belangrijk voor de power. Daarom wordt er voorzichtig

    omgesprongen met studies die een te kleine subset van de populatie bespreken.

    Kwaliteitscontrole

    Om de kwaliteit van de artikels na te gaan, is onder andere de impact factor van belang. [5]

    Een hoge impact factor betekent een grote betrouwbaarheid. Zo hebben ‘The Lancet’ en ‘The

    New England Journal of Medicine’ een hoge impact factor, respectievelijk 48 en 72 (Journal

    Citation Reports 2017). Toch zijn tijdschriften met een lage impact factor niet onbelangrijk.

    Wanneer een tijdschrift zich beperkt tot een bepaalde specialisatie, zal dit tijdschrift nooit een

    groot aantal citaties kunnen halen.

    De wetenschappelijke literatuur is onderworpen aan een niveau van bewijsvoering, die

    uitgedrukt wordt volgens een ABCD-schaal. In de ideale situatie bestaat er een review van de

    verschillende RCT’s. Ook de conclusies die genomen worden op basis van de resultaten van

    studies zijn onderworpen aan een niveau van bewijskracht. [5]

  • 9

    Resultaten

    EtiologieDe oorzaak van sarcoïdose blijft tot op heden ongekend. Momenteel is de hypothese dat een

    infectieus of niet-infectieus agens een ontstekingsreactie induceert in een genetisch gevoelige

    gastheer. [1, 6]

    Incidentieenprevalentie

    Sarcoïdose komt wereldwijd voor met de hoogste prevalentie in het Noordelijke halfrond. In

    de Verenigde Staten wordt het vaker gezien bij Afro-Amerikanen dan bij blanken. Vrouwen

    zijn iets gevoeliger dan mannen. De prevalentie varieert van 20-60 per 100 000 inwoners. Er

    zijn 2 leeftijdspieken wanneer sarcoïdose gediagnosticeerd wordt, nl. jonge gezonde

    volwassenen en rond de 6e levensdecade. Meestal komt sarcoïdose sporadisch voor, maar in

    5% van de patiënten is er een aangetast familielid. [1, 6-8]

    Pathofysiologie

    De typische pathologische manifestatie van sarcoïdose zijn niet-verkazende granulomen met

    een lokale accumulatie van ontstekingscellen. Studies van bronchoalveolaire lavage (BAL)

    hebben aangetoond dat de initiële ontstekingsreactie gemedieerd wordt door T-helpercellen.

    Antigen-presenterende cellen (APC) presenteren een ongekend antigeen via HLA-CD4 aan de

    T-helpercel. Specifieke HLA-haplotypes zoals HLA-DRB1 * 1101 zijn geassocieerd met een

    verhoogd risico. De stimulatie van de T- helpercel leidt tot secretie van verschillende

    cytokines, waaronder interleukine (IL)-2 en IL-12, interferon (IFN)-gamma en

    tumornecrosefactor (TNF)-alpha. De macrofaag zelf secreteert ook TNF-alpha. IL-12 en IFN-

    gamma zorgen voor een positieve feedback loop. De geactiveerde T-helpercellen brengen de

    IL-2 receptor tot expressie. Hierbij komt ‘soluble IL-2 receptor’ vrij. De bepaling hiervan

    behoort tot de nieuwe diagnostische testen.

    Een typisch kenmerk van actieve sarcoïdose is de expressie van IFN-gamma, IL-2, IL-12 en

    TNF-alpha. De cytokines recruteren bijkomende mononucleaire fagocyten, T-helpercellen en

    fibroblasten. De mononucleaire fagocyten differentiëren zich tot epitheloïde en giant cellen.

    De macrofaag heeft hier voornamelijk een secretoire rol in plaats van een fagocytische. Dit

    volledige complex vormt een granuloom. Naast T-helper 1 cellen zijn er ook T-helper 17-

    achtige cellen aanwezig. Deze produceren IFN-gamma na stimulatie van lokaal aanwezig

    TNF-alpha en IL-2. De aanwezigheid van Th17-achtige cellen is geassocieerd met een

    gunstiger verloop.

  • 10

    Na verloop van tijd kan een granuloom verdwijnen of leiden tot een chronische aandoening

    met fibrose. Dit laatste gebeurt er als de T-helper 1 naar T-helper 2 cellen veranderen met

    loslating van Th2 cytokines, zoals IL-4. Dit stimuleert de productie van extracellulaire matrix

    proteïnes en trekt fibroblasten aan. Het is echter onduidelijk hoe fibrose kan ontstaan in de

    aanwezigheid van IFN-gamma, wat collageen expressie inhibeert. Macrofagen spelen

    vermoedelijk een rol, aangezien IL-10 een M2c fenotype van macrofagen induceert. Dit type

    macrofagen brengt veel CCL18 tot expressie wat leidt tot fibrose door het produceren van

    collageen. [9, 10]

    Bij 20% van de patiënten ontwikkelt zich een chronische vorm. Deze persisterende vorm is

    geassocieerd met hogere concentraties van IL-8 en TNF-alpha. (B,E,L) Hoe de exacte

    transitie van chronische inflammatie naar fibrose gaat, blijft momenteel onduidelijk. [10]

    Afbeelding3Pathofysiologie

    Schematische voorstelling van de sleutelmomenten in de pathogenese van pulmonaire sarcoïdose. Een nog ongekend antigen

    wordt door een antigen-presenterende cel via MHC klasse II gepresenteerd aan CD4+ T-cellen. Deze T-cellen herkennen het

    antigen en worden geactiveerd met secretie van pro-inflammatoire cytokines tot gevolg. Interferon-gamma trekt macrofagen

    aan en deze organiseren zich als granulomen. Het is nog niet volledig gekend hoe fibrose zicht ontwikkelt. [10]

    Kliniek

    De klinische presentatie van sarcoïdose varieert van asymptomatisch tot volledig orgaanfalen.

    In de literatuur wordt gesuggereerd dat maar liefst een derde van de patiënten asymptomatisch

    zijn. De meest voorkomende symptomen zijn ademhalingsklachten, waaronder hoesten en

    dyspneu. Naast pulmonale klachten zijn huid- en oogaandoeningen frequent voorkomend.

  • 11

    Andere aspecifieke symptomen zijn vermoeidheid, koorts, nachtelijk zweten en

    gewichtsverlies. [1, 11] Tabel 2 toont een korte samenvatting per orgaan.

    Tabel 2: Orgaan specifieke symptomen bij sarcoïdose [1, 11]

    Orgaanspecifieke aantasting

    Long • Obstructieve longaandoening • Pulmonale arteriële hypertensie

    Huid • Erythema nodosum • Maculopapulaire laesies • Hyper- en hypopigmentatie • Keloïdvorming • Lupus pernio

    Ogen • Uveïtis • Keratitis sicca • Ooglid/orbitale granulomen

    Lever • Intrahepatische cholestase • Portale hypertensie

    Hematologie • Lymfopenie • Polyclonale gammopathie

    Calcium huishouding • Hypercalciëmie en hypercalciurie

    Nieren • Interstitiële nefritis • Nefrocalcinosis

    Zenuwstelsel • Bell’s parese • Neuritis optica

    Hart • Congestief hartfalen • Ritmestoornissen

    Musculoskeletaal • Arthralgia

    Diagnose

    Oculairesarcoïdose

    The International Workshop on Ocular Sarcoïdosis (IWOS) stelde in 2009 internationale

    criteria op om de diagnose van Oculaire Sarcoïdose te kunnen stellen. Hierbij werden

    suggestieve klinische symptomen en andere procedures zoals labowaarden en technische

    onderzoeken, nuttig bij het diagnosticeren, gedefinieerd. [2]

    Tabel 3: Klinische tekens suggestief voor oculaire sarcoïdose volgens IWOS [2]

    Klinische tekens suggestief voor oculaire sarcoïdose

    - Mutton fat KP’s en/of Koeppe of Busacca noduli

    - Trabeculair Meshwork noduli en/of tent-vormige perifere anterieure synechieën

    - Snowballs of parels van vitreale opaciteiten

    - Multipele chorioretinale perifere lesies (actief en atroof)

    - Nodulaire en/of segmentele periflebitis (candlewax drippings) en/of macro-aneurysmata

    - Papil noduli of granuloma en/ of solitaire chorioretinale nodule

    - Bilateraliteit

  • 12

    De suggestieve klinische symptomen zijn samengevat in Tabel 3. Voor de oogarts zal het

    herkennen van 1 van de klinische tekenen er dus toe leiden dat sarcoïdose in de differentiaal

    diagnose wordt opgenomen.

    Vervolgens zijn verschillende technische onderzoeken om de diagnose van sarcoïdose te

    kunnen bevestigen en andere diagnoses zoals TBC uit te sluiten. Het labo kan een verhoogd

    serum angiotensine converterend enzyme (ACE) en/of verhoogd serum lysozyme aantonen

    wat wijst op activiteit van macrofagen in de granulomen. Volgens de IWOS criteria wordt een

    Rx thorax met bilaterale hilaire lymfeadenopathie gevonden bij 50-89%. Deze bevinding kan

    ook passen bij een lymfoom, hoewel de aantasting hierbij vaker asymmetrisch is. Indien de

    diagnose van sarcoïdose zeer sterk vermoed wordt en er een negatieve Rx thorax, dan pas

    wordt een CT thorax aangevraagd. Dit is volgens Herbort et al. voornamelijk nuttig bij

    atypische gevallen. Als laatste test wordt een gestoorde leverset geïncludeerd. Dit wordt als

    positief beschouwd indien serum alkalisch fosfatase meer dan 3 keer het normale

    overschrijden of indien ALT en AST meer dan het dubbele zijn dan normaal. [2]

    De gouden standaard blijft de histopathologie. Een biopsie van intra-oculair weefsel wordt

    niet standaard uitgevoerd omwille van het grote risico op complicaties, tenzij een gemakkelijk

    toegankelijke plaats beschikbaar is. Conform dit gedachtegoed wordt er gesproken van

    ‘Definite’, Presumed’, ‘Probable’ en ‘Possible’ oculaire sarcoidosis. (cfr. Tabel 4) [2]

    Tabel 4: Diagnostische criteria voor oculaire sarcoidosis volgens IWOS [2]

    Vooropgestelde criteria voor de diagnose van oculaire sarcoidosis

    Andere oorzaken van uveïtis moeten uitgesloten worden

    Definite • Biopsie bewezen diagnose • Passende uveïtis

    Presumed • Geen biopsie • Positieve Rx Thorax met hilaire lymfeadenopathie • Passende uveïtis

    Probable • Geen biopsie • Negatieve Rx Thorax • 3 suggestieve intraoculaire tekens* • 2 positieve bijkomende testen**

    Possible • Negatieve biopsie • 4 suggestieve intraoculaire tekens* • 2 positieve bijkomende testen**

    * Mutton- fat KP en/of iris noduli (Koeppe/Bussacca) – Trabeculair Meshwork noduli en/of tentvormige perifere anterieure synechiën- snowballs- multipele chorioretinale perifere lesies- peri-flebitis en/of macro-aneurysma- discus opticus noduli/granuloma/solitaire choroidale nodule- bilateraliteit.

    ** Negatieve Mantoux test- gestegen ACE en/of gestegen serum lysozyme- afwijkende levertesten- CT thorax.

  • 13

    Dit alles betreft de diagnostiek van oculaire sarcoïdose. Aangezien onze patiënte met een

    peripapillair granuloom zowel tot oculaire als neuro-sarcoïdose kan behoren, worden de

    diagnostische criteria van neurosarcoïdose bekeken. De vooropgestelde criteria van Zajicek

    zijn samengevat in Tabel 5. Ook hier wordt de onderverdeling gemaakt tussen ‘ Confirmed’,

    ‘Probable’ en ‘Possible’ NS. [12]

    Tabel 5: Diagnostische criteria voor neurosarcoidosis [13]

    Vooropgestelde criteria voor de diagnose van neurosarcoïdose

    Definite • Positieve histologie van het centrale zenuwstelsel • Klinische presentatie suggestief voor neurosarcoidosis

    Probable • Klinische presentatie suggestief voor neurosarcoidosis • Laboratorium ondersteuning voor inflammatie van het centrale zenuwstelsel* • Evidentie voor systeem sarcoidosis ** • Exclusie van alternatieve diagnose

    Possible • Klinische presentatie suggestief voor neurosarcoidosis • Exclusie van alternatieve diagnoses, bovengenoemde criteria zijn niet voldaan

    * Gestegen level van cerebrospinal vocht eiwitten en/of cellen – de aanwezigheid van oligoclonale banden en/of MRI bevindingen congruent met neurosarcoïdose.

    ** Positieve histologie- Kveim test – minstens 2 indirecte indicatoren van Gallium scan, Rx Thorax en serum ACE

    Marangoni et al. suggereeerden een modificatie van dit classificatiesysteem. De Kveim-test,

    Rx thorax en serum ACE werden geëxcludeerd en HRCT, BAL met een CD4/CD8 ratio >3,5

    en een CD4/CD8 ratio >5 in het CSV geïncludeerd. [14]

    Diagnostischewaarde

    Histologie

    Zoals eerder vermeld is de gouden standaard een bevestiging op biopsie, waarbij er niet-

    verkazende granulomen gezien worden. (cfr Afbeelding 4) De sensitiviteit voor de diagnose

    van sarcoïdose is 94% en de specificiteit 60%. [6, 15]

    Afbeelding4Histologie

    Klassieke histologie van pulmonaire sarcoïdose bestaande uit compacte, niet-verkazende granuloma’s afgelijnd door hyaline collageen en samensmeltend langs de lymfatische banen, waardoor het alveolair parenchym gespaard blijft. (hematoxyline-eosine kleuring, vergroting X100) [15]

  • 14

    Bij oculaire sarcoïdose werd er soms een biopsie genomen van een labiale speekselklier

    (LSGB). Bernard et al. concluderen dat de sensitiviteit slechts 18,75% is. Een LSGB moet

    volgens hen enkel genomen worden bij patiënten met uveïtis en gestegen ACE en/of

    suggestieve CT thorax, die geen transbronchiale biopsie wensen te ondergaan. [16]

    Laboratoriumonderzoeken

    Angiotensineconvertingenzyme

    SerumAngiotensine converting enzyme (ACE) is de meest gebruikte serummarker, hoewel deze

    verre van ideaal is. De sensitiviteit is slechts 60 tot 80%, afhankelijk van de studie en de

    ziekte-aantasting. Bij patiënten met een actieve sarcoïdose is serum ACE gestegen in 60-90%

    van de gevallen. Bij chronische aantasting is dit slechts in 20% van de gevallen. Een normaal

    serum ACE level sluit sarcoïdose dus niet uit. [1, 17, 18]

    Ungprasert et al. vonden een sensitiviteit en specificiteit van 41,4% en 89,9% respectievelijk.

    De positieve voorspellende waarde (PPV) en de negatieve voorspellende waarde (NPV) in

    hun populatie was 25,4% en 94,9% resp. [19]

    Er zijn verschillende oorzaken voor vals negatieve en vals positieve resultaten. Deze zijn

    samengevat in Tabel 6. [1, 17]

    Tabel 6: Oorzaken van vals positieve en negatieve ACE waarden [13]

    Oorzaken van vals positieve en negatieve ACE waarden

    Vals positief Vals negatief

    • Miliaire Tuberculose • Ziekte van Gaucher • Lepra • Primaire biliaire cirrose • Schistosomiasis • Granulomateuze aandoeningen • Toxische stoffen (silicose, asbestose, berylliose) • Pulmonale mycose • Allergische alveolitis • Hyperthyroïdie • Intrahepatische cholestase

    • Vasculaire schade • Genetische oorzaken • Iatrogene oorzaken (ACE-inhibitor)

    Serum ACE correleert met de uitgebreidheid van de aantasting in het lichaam. Het is

    controversieel of ACE een rol speelt bij verdere follow-up en therapie-respons. Patiënten met

    een initieel normale of subnormale ACE hebben eerder een gunstiger verloop. Een zeer hoge

    ACE bij diagnose heeft een slechtere prognose. [17, 18]

  • 15

    Serum ACE is minder frequent gestegen bij cutane, oculaire of neurologische aantasting. De

    grootte van de granulomen zijn hierbij van belang. Vandaar dat men in deze situaties probeert

    om lokale activiteit aan te tonen. ACE kan bepaald worden in een broncho-alveolaire lavage,

    in cerebrospinaal vocht bij neuro-sarcoïdose of in voorkamervocht bij uveïtis. De sensitiviteit

    en specificiteit zijn echter niet hoog. [17]

    Broncho-alveolairelavageACE bereikt de broncho-alveolaire ruimte via plasma-transudatie. Bij een actieve fase van

    pulmonaire sarcoïdose zal ACE verhoogd zijn ofwel door lokale synthese of door toegenomen

    transudatie. Er is geen goede correlatie tussen serum ACE en BAL ACE. Een normaal serum

    ACE kan samengaan met een hoge BAL ACE en omgekeerd. De bepaling kan nuttig zijn om

    een recidief van pulmonale sarcoïdose aan te tonen, als kliniek en radiologische bevindingen

    normaal zijn. [17] Bij oculaire sarcoïdose is dit bijgevolg niet nuttig.

    CerebrospinaalvochtAnalyse van cerebrospinaal vocht kan de diagnose van neurosarcoïdose suggereren. Er is een

    slechte correlatie tussen serum en CSV ACE, wat suggereert dat CSV ACE intrathecaal

    gesynthetiseerd wordt en niet passief getransfereerd vanuit het serum. Analyse van 2 grote

    case series toonde dat CSV ACE niet gevoelig is (24-55%), maar wel relatief specifiek (94-

    95%). Bridel et al. vonden echter een sensitiviteit van 66,7% en een specificiteit van slechts

    67,3%. [1, 6, 20-22]

    Bovendien sluit een normale analyse neurosarcoïdose niet uit. Ondanks deze vaststellingen

    wordt een lumbaal punctie geadviseerd om andere aandoeningen zoals lymfomateuze

    meningitis en infecties met cryptococcen of tuberculose uit te sluiten. Het blijft echter

    controversieel of het bepalen van CSV ACE een klinisch belang heeft [6, 23]

    VoorkamerZoals eerder vermeld kan ACE bepaald worden in voorkamervocht. Er werden 2 studies

    gevonden die de toegevoegde waarde hiervan bekeken. De eerste studie dateert van 1985. [24]

    Patiënten met een granulomateuze uveïtis en ‘probable sarcoidosis’ hadden een significante

    verhoging van de ACE activiteit in de voorkamer ten opzichte van gezonde individuen. Het

    voorkamer ACE level was ook verhoogd bij patiënten met sarcoïdose die een normaal serum

    ACE level hadden. Dit suggereerde dat de meting van ACE in de voorkamer overwogen kan

    worden bij patiënten met een normaal serum ACE, doch bij wie er een sterk vermoeden is van

    sarcoïdose. [18, 24] De recentere studie toont aan dat het level van ACE activiteit in de

    voorkamer significant hoger is bij patiënten met oculaire sarcoïdose in vergelijking met

  • 16

    patiënten met systemische sarcoïdose. Zij concluderen dat de bepaling van ACE in de

    voorkamer kan wijzen op oculaire sarcoïdose zelfs zonder een histopathologische bevestiging.

    [25] Er is echter nog geen standaardisatie van de ACE referentiewaarden voor kamervocht,

    waardoor dit in de praktijk momenteel weinig belang heeft.

    LysozymeEen verhoogd serum lysozyme is niet gevoelig en aspecifiek voor sarcoïdose. Lysozyme kan

    verhoogd zijn bij sommige carcinomen en hematologische maligniteiten. Aangezien lysozyme

    renaal gesecreteerd wordt, zal het gestegen zijn bij nierinsufficiëntie. Tot slot is het ook

    verhoogd bij TBC en de ziekte van Crohn. [17]

    HypercalciëmieHypercalciëmie en/of hypercalciurie komt voor bij ongeveer 10% van de patiënten met

    sarcoïdose. Geactiveerde macrofagen binnen de granulomen kunnen 1-alpha-hydroxylase

    (resistent aan normale negatieve feedback mechanismes) tot expressie brengen. Dit zorgt voor

    een verhoogde productie van 1,25-dihydroxyvitamine D, wat leidt tot een verhoogde

    intestinale absorptie van calcium en een verhoogde resorptie van calcium uit bot. Hierdoor

    stijgt de concentratie van calcium in het bloed. [1, 11, 26] Aangezien dit maar bij 10% van de

    patiënten met sarcoïdose voorkomt, is de bepaling bij oculaire sarcoïdose niet relevant.

    T-LymfocytenCD4/CD8ratioDe CD4/CD8 ratio kan bepaald worden bij een broncho-alveolaire lavage (BAL), in het CSV

    en in het glasvocht. Een recent artikel keek ook de CD4/CD8 ratio na in voorkamervocht. [27]

    Bij pulmonaire sarcoïdose is BAL de meest nuttige diagnostische tool. Een verhoogde index

    van lymfocyten CD4/CD8 groter dan 3,5 wijst op een actief sarcoïdose proces. [20] Caspers

    et al. hebben aangetoond dat BAL een hoge diagnostisch waarde heeft en gebruikt kan

    worden als additionele test voor oculaire sarcoïdose, zelfs bij normale beeldvorming van de

    thorax. [28] Bij oculaire sarcoïdose kan een vitreale CD4/CD8 ratio ook bepaald worden. [29]

    Deze vitreale CD4/CD8 ratio is hoger bij oculaire sarcoïdose dan andere oorzaken van uveïtis.

    Bovendien is de serum bepaling van CD4/CD8 lager dan de vitreale ratio. De sensitiviteit en

    specificiteit van de vitreale CD4/CD8 ratio was 100% en 96,7% respectievelijk. De positieve

    predictieve waarde is 84,2%. Een diagnostische vitrectomie kan dus een nuttig hulpmiddel

    zijn, voornamelijk in complexe gevallen. [29] Tot slot is een CD4/CD8 ratio >3,5 in de

    voorkamer geassocieerd met oculaire sarcoïdose. [27]

  • 17

    Beeldvorming

    RX–en/ofCTthoraxAangezien een biopsie vaak niet mogelijk is bij neuro-oculaire sarcoïdose, vormt

    beeldvorming van de thorax een belangrijk onderdeel bij het stellen van de diagnose. Volgens

    de IWOS criteria wordt eerst een Rx Thorax aanbevolen en pas in 2e instantie een CT thorax.

    Gezien de lymfadenopathie en interstitiële aantasting vaker (tot 82%) gezien wordt op CT

    thorax zullen we eerder opteren om direct een CT thorax aan te vragen onafhankelijk van

    pulmonaire klachten. De meeste patiënten hebben immers geen pulmonaire symptomen, maar

    wel een afwijkende CT thorax met hilaire lymfadenopathie. [1, 6, 8, 30]

    PETscanBij het stellen van de definitieve diagnose van oculaire sarcoïdose heeft een F-18

    fluorodeoxyglucose positron emission tomography (18F-FDG PET) scan geen direct nut. Het

    toont een complete morfofunctionele cartografie van actieve inflammatoire plaatsen. De

    positieve activiteit kan aangetoond worden in gebieden met actieve granulomateuze

    ontsteking, maar dit kan ook passen bij maligniteiten of andere inflammatoire aandoeningen.

    Bovendien zijn PET scans duur. Daarom worden zij niet routinematig uitgevoerd. Een PET

    scan kan echter wel nuttig zijn bij het helpen identificeren van potentiële biopsieplaatsen. Een

    PET scan is hiervoor nuttiger dan Ga-67 of MRI scan. [1, 6, 20, 31] Dit is ook het geval bij

    neurosarcoïdose. Jones et al. suggereren vroegtijdig onderzoek met een PET scan bij patiënten

    met vermoeden van neurosarcoïdose. [32] Recentelijk werd aangetoond dat een combinatie

    van fluorodeoxyglucose samen met fluorothymidine een onderscheid kan maken tussen

    inflammatoire aandoeningen en maligniteiten. Het verbruik van glucose wijst immers op een

    hoog celmetabolisme, terwijl thymidine geïncorporeerd wordt in het DNA bij celproliferatie.

    FLT impliceert hierdoor veranderingen in tumor cel proliferatie. [20] Naast de diagnostiek

    kan een PET CT scan ook hulpvol zijn bij de follow-up na de ingestelde behandeling. [31]

    GalliumscanWhole-body Gallium-67 scan kan multisystemische aantasting aantonen. Positieve activiteit

    wordt gezien bij 45-85% van de gevallen. Een gestegen serum ACE heeft een goede correlatie

    met een positieve 67-Gallium scintigrafie. Samen hebben ze een specificiteit van 83-100%

    (afhankelijk van de studie) en een sensitiviteit van 73%. [6, 18, 20] Een PET/CT scan wordt

    echter verkozen boven een Gallium scan.

  • 18

    Mantoux-test,IGRA

    De belangrijkste infectie die uitgesloten moet worden is Tuberculose. De diagnose van een

    latente M. Tuberculosis infectie kan aangetoond worden via een Mantoux test of IFN-gamma

    release assay (IGRA). De huidtest is een vertraagde hypersensitiviteitsreactie (type IV),

    waarbij gesensitiseerde T-cellen gerecruteerd worden. De test heeft een slechte positieve

    predictieve waarde voor een actieve TBC infectie. Bovendien is het onmogelijk om latente en

    actieve TBC te onderscheiden. Vals negatieve resultaten zijn mogelijk bij immunosupressiva

    en bij een zware TBC infectie. Sarcoïdose zelf kan een negatieve Mantoux-test induceren.

    Vals positieve resultaten zijn er bij infecties met nontuberculeuze mycobacterieën en BCG

    vaccinatie. [33, 34]

    Naast de Mantoux test zijn er 2 in vitro assays mogelijk om de loslating van IFN-gamma door

    de circulerende memory T-cel te meten na stimulatie met TB specifieke antigenen (PPD,

    ESAT-6 of CFP10). De T-SPOT-TB test is een enzyme-linked immunospot (ELISpot) assay

    en de QuantiFERON-TB gold test is een whole-blood enzyme-linked immunosorbent assay

    (ELISA). De combinatie van ESAT-6 en CFP10 heeft een sensitiviteit van 73% en een veel

    hogere specificiteit (93%) ten opzichte van Mantouxtest (7%). [33-35]

    Een actieve TBC kan aangetoond worden aan de hand van microscopie met Ziehl Neelsen

    kleuring en kweek van M. Tuberculosis op o.a. Löwenstein-Jensen agar. [6, 33]

    Kveim-Siltzbachprocedure

    De Kveim-Siltzbach procedure is een specifieke test voor sarcoïdose. De test is negatief bij

    ongeveer 20% van de patiënten met acute aantasting en wordt geleidelijk aan negatief bij

    meer dan 90% van de patiënten met langbestaande ziekte. Deze test is van historisch belang,

    maar wordt zelden gebruikt in de klinische praktijk omwille van risico op bloed-overgedragen

    infecties en prionziekte. [1, 20, 32, 36]

    Recent

    Recent gepubliceerde artikels tonen nieuwe labo-bevindingen geassocieerd met oculaire

    sarcoïdose. Hieronder vallen serum level van ‘soluble interleukin-2 receptor’, lymfopenie,

    ‘High-mobility group box-1’ in vitreum en mRNA transcripts.

    Serumlevelvansolubleinterleukin-2receptor

    Zoals in de pathofysiologie reeds werd aangegeven, brengen geactiveerde T-cellen IL-2

    receptor tot expressie en laten ze een oplosbare vorm (sIL2R) los. Een gestegen

  • 19

    sIL2R(>639U/ml) correleert met de activiteit van T-cel gemedieerde aandoeningen en wordt

    gevonden bij patiënten met oculaire sarcoïdose, maar ook bij Systeem Lupus Erythematosus,

    Juvenile Idiopathische Arthritis, HLA-B27 en Varicella Zoster virus geassocieerde uveïtis.

    Bij sarcoïdose toonde Gundlach et al. aan dat een gestegen sIL2R een specificiteit heeft van

    94% en een sensitiviteit van 98%. De positieve en negatieve predictieve waarde zijn 77% en

    99% respectievelijk. Hiermee werd aangetoond dat een gestegen sIL2R een meer suggestieve

    parameter is voor de diagnose van oculaire sarcoïdose dan serum ACE. [7, 37, 38] Groen-

    Hakan et al. vonden een gelijkaardig resultaat. Deze waarden variëren echter afhankelijk van

    de cut-off waarde. Bij een cut-off waarde van 4000pg/mL was er een sensitiviteit van 81% en

    een specificiteit van 64%. Een hogere cut-off van 6000pg/mL geeft een 77% sensitiviteit en

    73% specificiteit. Bovendien is er een significante correlatie tussen serum sIL-2R en serum

    ACE levels. Er werd geen associatie gevonden tussen uveïtis activiteit en sIL-2R, maar ook

    niet tussen uveïtis activiteit en ACE. [38]

    Lymphopenie

    Jones et al. suggereren dat significante lymfopenie (

  • 20

    In de literatuur werd reeds nagegaan of HMGB1 een rol speelt bij oculaire sarcoïdose. Deze

    bepaling is nog experimenteel. Takeuchi et al. bekeken de vitreale concentratie HMGB1 bij

    oculaire sarcoïdose. De concentratie HMGB1 in het vitreum was gestegen tot ongeveer

    52,5ng/ml in tegenstelling tot patiënten met proliferatieve diabetische retinopathie (PDRP)

    met 9,84ng/ml of epiretinale membraan (ERM) met 6,99ng/ml. Ze zagen geen verschil in

    vitreaal HMGB1 level bij patiënten met oculaire sarcoïdose met systemische of zonder

    systemische therapie. Dit resultaat suggereert dat de vitrectomie gebeurd was op een moment

    van remissie. Naast HMGB1 was er ook een gestegen IL-10, IFN-c en sCD40L. Dit resultaat

    suggereert dat HMGB1 pathogene Th1-cellen en IL10-producerende regulatoire T-cellen in

    het oog van sarcoïdose patiënten activeert. [7, 39]

    mRNA-transcripts

    Elke ziekte zoals sarcoïdose, thyroïd geassocieerde oogaantasting of GPA heeft een uniek en

    herkenbaar patroon van genexpressie. De mRNA transcripts zijn op of neerwaarts gereguleerd

    in de traanklier of orbitaal vetweefsel, maar kunnen op gelijkaardige wijze veranderd zijn in

    het bloed. Dit suggereert de mogelijkheid om gen expressie in perifeer bloed te meten.

    Pathway analysis suggereert dat de transcripten die up-gereguleerd zijn bij patiënten met

    sarcoïdose gereguleerd worden via transcriptie factors zoals interferon respons factors 1 en 2

    en nucleaire factor kappa beta. [7]

  • 21

    Discussie

    Sarcoïdose wordt beschouwd als één van de ‘masqueraders’, waardoor het stellen van de

    diagnose soms een uitdaging vormt. Momenteel is er geen definitieve diagnostische test voor

    oculaire sarcoïdose. Guidelines zijn over de jaren heen ontwikkeld en verbeterd, maar er zijn

    nog steeds hiaten.

    Als we onze patiënte willen classificeren volgens de 2 bestaande classificatie systemen dan

    wordt de diagnose gesteld van ‘probable NS’. Het is echter onmogelijk om de patiënte onder

    te brengen bij de IWOS criteria, gezien ze niet voldoet aan de oculaire tekens. Als oculair

    teken heeft deze patiënte alleen een N. Opticus granuloom. Ze heeft echter wel een positieve

    CT-scan van de thorax en een positieve biopsie die de diagnose bevestigt.

    De diagnostische criteria voor neurosarcoïdose zijn oud (1999) en omvatten onder andere de

    Kveim-test, die niet langer plaats vindt in de klinische praktijk. Vandaar de modificatie van de

    criteria door Marangoni et al. [14] De IWOS criteria zijn recenter maar hebben ook

    beperkingen. Wat betreft de biopsieplaats is er een verschil tussen de NS-criteria van Zajicek

    et al. en de IWOS-criteria. Een definitieve diagnose voor neurosarcoïdose wordt gesteld aan

    de hand van een biopsie van het CZS. Voor een definitieve diagnose van oculaire sarcoïdose

    (IWOS) is een positieve biopsie van de longen noodzakelijk waardoor de diagnose indirect

    geïmpliceerd wordt. Daarnaast moet men voldoen aan de criteria voor een compatibele

    uveïtis. [2, 12]

    Deze casus is niet de enige die niet past binnen de IWOS-criteria. Acharya et al. valideerden

    de IWOS diagnostische criteria en schatten met hun studie de gevoeligheid en specificiteit in.

    [40] De studie omvatte maar liefst 884 uveïtis-patiënten. Ze concludeerden dat de klinische

    tekens niet gevoelig zijn, nl. een sensitiviteit van 37-50%. Zelfs bij patiënten met biopsie-

    bewezen sarcoïdose vertoonde 10% van de patiënten geen klinische symptomen of was er

    enkel bilateraliteit als criteria. Ongeveer 40% van de vermoedelijke gevallen van oculaire

    sarcoïdose voldoet niet aan één van de IWOS-klassen. [40] Dit roept de vraag op of een ander

    classificatiesysteem gerechtvaardigd is.

    Sarcoïdose behoort vaak tot een mogelijkheid binnen een uitgebreide differentiaal diagnose.

    Infectieuze oorzaken zoals TBC moeten uitgesloten worden. Zoals hierboven beschreven

    gebeurt de exclusie van TBC aan de hand van een negatieve Mantoux-test of een IGRA assay.

    De meest gebruikte test momenteel is de Mantoux test die latent geïnfecteerde patiënten kan

    aantonen. Het grote voordeel van deze test is de lage materiaalkost en weinig labo-

  • 22

    infrastructuur benodigdheden. Het nadeel van een Mantoux test is onder andere de hoge

    variabiliteit bij het aflezen van de test. De IGRA testen zijn eenvoudiger af te lezen en hebben

    een hogere specificiteit dan de Mantouxtest. Bovendien hebben ze een betere correlatie met

    blootstelling aan M. Tuberculosis en minder kruisreactiviteit met BCG vaccinatie of niet-

    tuberculose mycobacteriën. IGRA testen kunnen gebruikt worden voor het onderscheiden van

    niet-tuberculose mycobacteriën en M. Tuberculosis infectie, het differentiëren tussen M.

    Tuberculosis infectie en voorafgaande BCG vaccinatie, de evaluatie van efficiëntie van

    vaccinaties en de monitoring van effect van de behandeling. [35] Momenteel is de keuze

    afhankelijk van de patiënt en zal een IGRA test bijvoorbeeld verkozen worden indien de

    patiënt in het verleden een BCG vaccinatie gehad heeft of immunosuppressief is. Indien de

    testen onmogelijk zijn of het resultaat onduidelijk is, dan wordt aangeraden om de uveïtis te

    beschouwen als een TBC infectie en dit te behandelen alvorens te starten met

    immunosuppressiva. (cfr.beslisboom)

    Vervolgens is het belangrijk om extra-oculaire tekens op te sporen. Hiervoor is beeldvorming

    van de thorax noodzakelijk om een bilaterale hilaire lymfeadenopathie met mogelijke

    biopsieplaats te detecteren. De definitieve diagnose van sarcoïdose gebeurt dan aan de hand

    van een bevestigende histologie van het extra-oculair weefsel. Aangezien een Rx-thorax geen

    diagnostische waarde heeft, wordt een CT thorax aangeraden voor het detecteren van de

    bilaterale hilaire lymfeadenopathie. [14]

    Tot zover is het stellen van de diagnose niet problematisch. Indien een biopsie niet mogelijk is

    of indien een biopsie negatief is, behoort een combinatie van klinische tekens en bijkomende

    testen tot de criteria van de IWOS classificatie om een diagnose te stellen. Op dit moment

    kunnen er op 3 manieren moeilijkheden ontstaan indien men wil voldoen aan de IWOS

    criteria. Een probleem ontstaat wanneer een extra-oculaire biopsie nemen onmogelijk is. Een

    oculaire biopsie, behalve een conjunctivale of traanklier biopsie veroorzaakt immers visuele

    schade. Verder wordt de diagnose moeilijk als de standaard uitwerking negatief blijft,

    waardoor de bijkomende testen geen pro-argument zijn voor sarcoïdose. Tot slot kan de

    uveïtis niet voldoen aan het minimum van 3 aanwezige oculaire tekens.

    In de vooropgestelde beslisboom wordt bij een patiënt zonder voorgeschiedenis van

    systemische sarcoïdose, zonder extra-oculaire symptomen en zonder toegankelijke

    biopsieplaats, een systemische evaluatie met labo-analyse aangeraden. In deze labo-analyse

    werd het bepalen van de lever-enzymes verwijderd. Acharya et al. hebben aangetoond dat

  • 23

    deze slechts bij 5% van de patiënten met oculaire sarcoïdose abnormaal zijn. [40] Bovendien

    is er geen verschil in testresultaten tussen sarcoïdose en controle patiënten. Naast een

    getoorde leverset komen hypercalciurie en hypercalciëmie voor in ongeveer 40-62% en 5-

    10% bij patiënten met sarcoïdose respectievelijk volgens Rajkumar et al.. Omwille van de

    lage prevalentie wordt ook het bepalen van serum Calcium uit de labo-analyse gehaald. [26]

    Wanneer we het aanbod aan nieuwe diagnostische testen bekijken, dan lijkt op het eerste zicht

    het meten van het aantal absolute lymfocyten en de lymfopenie geassocieerd met sarcoïdose

    de meest realistische test om te implementeren in de huidige criteria. Lymfopenie heeft een

    matige sensitiviteit, maar is een sterk specifieke merker van inflammatoire activiteit. [41]

    Vandaar werd lymfopenie toegevoegd bij de labo-analyse die momenteel initieel uitgevoerd

    wordt.

    Serum ACE wordt standaard geïncludeerd in deze labo-analyse. Nochtans is dit controversieel

    aangezien de sensitiviteit en specificiteit laag zijn. Marangoni et al. suggereerden reeds om

    serum ACE niet meer op te nemen in de criteria voor NS. [14] Bij de diagnostische criteria

    voor oculaire sarcoïdose wordt serum ACE wel geïncludeerd hoewel de vraag bestaat of dit

    essentieel is gezien de beperkte rol in de klinische praktijk. Indien er enkel oculaire aantasting

    is zonder systeemaantasting, dan zijn de granulomen in het oog relatief klein om te leiden tot

    hoge serum ACE levels. Ungprasert et al. adviseren om serum ACE te bepalen als de pretest

    probabiliteit hoog is en de patiënt of arts prefereren om meer invasieve testen te vermijden.

    [19] Indien er een acute anterieure uveïtis is waarbij men een sterk vermoeden heeft dat

    sarcoïdose aan de basis ligt, en de systeemuitwerking negatief is, zal het bepalen van serum

    ACE een beperkte rol spelen bij het stellen van de diagnose. Een voorkamerpunctie met

    lokale ACE productie en CD4/CD8 ratio zou dan gemeten kunnen worden. Hieromtrent is

    meer toekomstig onderzoek noodzakelijk om een beter beeld te krijgen van de sensitiviteit en

    specificiteit van deze testen. Een voorkamerpunctie is opgenomen in de beslisboom op het

    moment dat de andere testen negatief zijn. Het enige minpunt is dat er momenteel nog geen

    standaardisatie is van de ACE referentiewaarden voor kamervocht, waardoor dit praktisch

    onmogelijk is. De CD4/CD8 ratio is echter wel een optie. De bepaling van CD4/CD8 ratio in

    BAL zou mogelijks ook nuttig kunnen zijn als additionele test bij oculaire sarcoïdose, gezien

    deze in de studie van Caspers et al. bij 26,6% gestegen was. [28]

    Recente studies suggereren dat serum ACE beter vervangen zou worden door de

    serumconcentratie van soluble interleukine-2 receptor. Dit heeft immers een hogere

    sensitiviteit en specificiteit. [7, 37, 38]

  • 24

    Bij een posterieure/intermediaire uveïtis kan een diagnostische vitrectomie in overweging

    genomen worden om de CD4/CD8 ratio te bepalen. De sensitiviteit en specificiteit van

    vitreale CD4/CD8 > 3,5 zijn hoog, nl. 100% en 96,3% respectievelijk volgens Kojima et al.

    [29]

    Het is sowieso aan te raden om de systeem evaluatie in de toekomst te herhalen aangezien

    oculaire sarcoïdose bij ongeveer 30% van de patiënten voorafgaat aan systemische sarcoïdose.

    [8]

    Afbeelding6Beslisboom

    Patiëntmetvermoedenvanoculairesarcoïdose

    Exclusievanandere(niet)-infectieuze

    oorzakenvanuveïtisoa.TBC

    Mantouxtest/IGRA

    Twijfelachtigresultaat

    BeschouwenalsTBCinfectieenanti-

    tuberculo-staticastarten.Nadienimmuno-suppressiva

    Positiefresultaat

    TBCbehandelen

    Negatiefresultaat

    Positievebeeldvorming(CTTx,PET/CT)

    Biopsiepositief

    DeNinitiveOcular

    Sarcoïdosis

    Biopsienegatief/onmogelijk

    Labosuggestief(gestegenserumACE,gestegenlysozyme,lymfopenie)

    ProbableOcular

    Sarcoïdosis

    Labonegatief

    Labo:sIL2RBAL:RatioCD4/

    CD8>3,5

    Voorkamerpunctie:CD4/CD8ratio

    Negatief

    Herhalensysteemuitwerkingna1-2jaar

    Diagnostischevitrectomie:CD4/

    CD8ratio

  • 25

    Referentielijst1. Baughman, R. and E. Lower, Sarcoidosis, in Harrison’s Principles of Internal

    Medicine. 2015, McGraw Hill. 2. Herbort, C.P., et al., International Criteria for the Diagnosis of Ocular

    Sarcoidosis: Results of the First International Workshop on Ocular Sarcoidosis (IWOS). Ocular Immunology and Inflammation, 2009. 17(3): p. 160-169.

    3. Tailor, T.D., et al., Orbital Neoplasms in Adults: Clinical, Radiologic, and Pathologic Review. RadioGraphics, 2013. 33(6): p. 1739-1758.

    4. Hulley, S., et al., Designing clinical research. 3 ed. 2007, Philadelphia: Lippincott Williams &Wilkins.

    5. Offringa, M., W. Assendelft, and R. Scholten, Inleiding in evidence-based medicine. 3 ed. 2008, Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

    6. Nozaki, K. and M.A. Judson, Neurosarcoidosis: Clinical manifestations, diagnosis and treatment. La Presse Médicale, 2012. 41(6, Part 2): p. e331-e348.

    7. Yang, S.J., S. Salek, and J.T. Rosenbaum, Ocular sarcoidosis: new diagnostic modalities and treatment. Current Opinion in Pulmonary Medicine, 2017. 23(5): p. 458-467.

    8. Birnbaum, A., et al., Ocular sarcoidosis misdiagnosed as primary intraocular lymphoma. Retina, 2010. 30: p. 310-316.

    9. Agostini, C., F. Adami, and G. Semenzato, New pathogenetic insights into the sarcoid granuloma. Curr Opin Rheumatol., 2000. 12(1): p. 71-76.

    10. Patterson, K.C. and E.S. Chen, The Pathogenesis of Pulmonary Sarcoidosis and Implications for Treatment. CHEST, 2017.

    11. Jara-Palomares, L., et al., Clinical Manifestations of Sarcoidosis, in Sarcoidosis. 2013, InTech. p. 109-143.

    12. Zajicek, J., Neurosarcoidosis. Curr Opin Neurol, 2000. 13: p. 323-325. 13. Zajicek, J.P., et al., Central nervous system sarcoidosis--diagnosis and

    management. QJM : monthly journal of the Association of Physicians, 1999. 92(2): p. 103-17.

    14. Marangoni, S., V. Argentiero, and B. Tavolato, Neurosarcoidosis. Journal of Neurology, 2006. 253(4): p. 488-495.

    15. Rossi, G., A. Cavazza, and T.V. Colby, Pathology of Sarcoidosis. Clinical Reviews in Allergy & Immunology, 2015. 49(1): p. 36-44.

    16. Bernard, C., et al., Ocular sarcoidosis: when should labial salivary gland biopsy be performed? . Graefes Arch Clin Exp Ophthalmol 2013. 251(3): p. 855-60.

    17. Baudin, B., L’enzyme de conversion de l’angiotensine I (ECA) dans le diagnostic de la sarcoïdose. Pathologie Biologie, 2005. 53(3): p. 183-188.

    18. Power, W.J., et al., The Value of Combined Serum Angiotensin-converting Enzyme and Gallium Scan in Diagnosing Ocular Sarcoidosis. Ophthalmology, 1995. 102(12): p. 2007-2011.

    19. Ungprasert, P., et al., Diagnostic Utility of Angiotensin Converting Enzyme in Sarcoidosis: A Population-Based Study. Lung, 2016. 194(1): p. 91-95.

    20. Hebel, R., M. Dubaniewicz-Wybieralska, and A. Dubaniewicz, Overview of neurosarcoidosis: recent advances. Journal of Neurology, 2015. 262(2): p. 258-267.

  • 26

    21. Bridel, C., et al., Cerebrospinal fluid angiotensin-converting enzyme for diagnosis of neurosarcoidosis. Journal of Neuroimmunology, 2015. 285: p. 1-3.

    22. Pawate, S., H. Moses, and S. Sriram, Presentations and outcomes of neurosarcoidosis: a study of 54 cases. QJM: An International Journal of Medicine, 2009. 102(7): p. 449-460.

    23. Khoury, J., et al., Cerebrospinal fluid angiotensin-converting enzyme for Diagnosis of Central Nervous System Sarcoidosis. The Neurologist, 2009. 15(2): p. 108-111.

    24. Weinreb, R.N., et al., Angiotensin-converting enzyme activity in human aqueous humor. Archives of Ophthalmology, 1985. 103(1): p. 34-36.

    25. Mihailovic-Vucinic, V., et al., Utility of angiotensin-converting enzyme activity in aqueous humor in the diagnosis of ocular sarcoidosis. Indian Journal of Ophthalmology, 2017. 65(10): p. 979-983.

    26. Rajkumar, T., T. Lea-Henry, and B. Chacko, Acute kidney injury as the presenting manifestation of sarcoidosis: A case series and review of literature. . Nephrology, 2017.

    27. Dave, N., et al., Increased Aqueous Humor CD4+/CD8+ Lymphocyte Ratio in Sarcoid Uveitis. Ocular Immunology and Inflammation, 2018: p. 1-8.

    28. Caspers, L.E., et al., Broncho-alveolar Lavage (BAL) for the Diagnosis of Sarcoidosic Uveitis. Ocular Immunology and Inflammation, 2014. 22(2): p. 102-109.

    29. Kojima, K., et al., The CD4/CD8 Ratio in Vitreous Fluid Is of High Diagnostic Value in Sarcoidosis. Ophthalmology, 2012. 119(11): p. 2386-2392.

    30. Kingah, P., et al., Role of Pulmonary Evaluation in Diagnosis of Neurosarcoidosis. Sarcoidosis Vasc Diffuse Lung Dis., 2016. 33(3): p. 209-215.

    31. Jung, R., et al., Ocular sarcoidosis: does (18)F-FDG PET/CT have any role? Clin Nucl Med. , 2014. 39(5): p. 464-466.

    32. Jones, N.P., L. Tsierkezou, and N. Patton, Lymphopenia as a predictor of sarcoidosis in patients with uveitis. British Journal of Ophthalmology, 2016. 100(10): p. 1393.

    33. Raviglione, M., Tuberculosis, in Harrison’s Principles of Internal Medicine. 2014, McGraw-hill: New York.

    34. Nayak, S. and B. Acharjya, Mantoux test and its interpretation. Indian Dermatology Online Journal, 2012. 3(1): p. 2-6.

    35. Pai, M., L.W. Riley, and J.M. Colford, Jr., Interferon-gamma; assays in the immunodiagnosis of tuberculosis: a systematic review. The Lancet Infectious Diseases, 2004. 4(12): p. 761-776.

    36. Evans, M., et al., Differences in Clinical Findings between Caucasians and African Americans with Biopsy-Proven Sarcoidosis. Ophthalmology, 2007. 114(2): p. 325-333.e1.

    37. Gundlach, E., et al., Interleukin-2 Receptor and Angiotensin-Converting Enzyme as Markers for Ocular Sarcoidosis. PLOS ONE, 2016. 11(1): p. e0147258.

    38. Groen-Hakan, F., et al., Diagnostic value of serum-soluble interleukin 2 receptor levels vs angiotensin-converting enzyme in patients with sarcoidosis-associated uveitis. JAMA Ophthalmology, 2017. 135(12): p. 1352-1358.

  • 27

    39. Takeuchi, M., et al., Association of High-Mobility Group Box-1 With Th Cell–Related Cytokines in the Vitreous of Ocular Sarcoidosis Patients. Investigative Ophthalmology & Visual Science, 2017. 58(1): p. 528-537.

    40. Acharya, N.R., et al., Distinguishing Features of Ocular Sarcoidosis in an International Cohort of Uveitis Patients. Ophthalmology, 2018. 125(1): p. 119-126.

    41. Morell, F., et al., Delayed Cutaneous Hypersensitivity Tests and Lymphopenia as Activity Markers in Sarcoidosis. CHEST, 2002. 121(4): p. 1239-1244.

  • 28

    BijlagenPermissions

    Figure3Hi Melissa, Let me check with Chest, but as far as I am concerned as long as the reference for the figures is cited I’m very happy for you to use them. I’ll be in touch as soon as I hear from Chest - shouldn’t be long. Karen On 15 Apr 2018, at 19:50, Melissa Vereecken wrote: Dear Mrs Patterson, I am a 4th year medical assistent in Ophthalmology at the university of Ghent in Belgium and I am making a dissertation about neuro-ophthalmic sarcoidosis: diagnostic difficulties. Whilst searching for literature I found two figures in an article that I can use in my dissertation. It would be great to have your permission to include it in my dissertation. This is the article, and this is the figure in the article that I would like to include : Patterson K.C. and E.S. Chen, The Pathogenesis of Pulmonary Sarcoidosis and Implications for Treatment. CHEST, 2017.EndFragment Figure 1. Many thanks in advance. Best regards, 
Melissa Vereecken Figure4Dear Melissa, many thank for your consideration in our paper and glad to be helpful for your dissertation. We have no problem if you use the images of the article. Best wishes Giulio Il Dom 15 Apr 2018 10:14 PM Melissa Vereecken ha scritto: Dear Dr. Rossi , I am a 4th year medical assistent in Ophthalmology at the university of Ghent in Belgium and I am making a dissertation about neuro-

  • 29

    ophthalmic sarcoidosis: diagnostic difficulties. Whilst searching for literature I found two figures in an article that I can use in my dissertation. It would be great to have your permission to include it in my dissertation. This is the article, and this is the figure in the article that I would like to include : Pathology of Sarcoidosis. Clinical Reviews in Allergy & Immunology, 2015. 49(1): p. 36-44. Figure 1a. Many thanks in advance. Best regards, 
Melissa Vereecken