WWW.AVDRWEBINARS.NL
WEBINAR 0212
ACTUALITEITEN BESLAG- EN EXECUTIERECHT
SPREKER
MR. G.J.P. MOLKENBOER, SENIOR ADVISEUR JURIDISCHE ZAKEN SNS REAAL
5 FEBRUARI 2013 15:00 17:15 UUR
H O O G L E R A R E N
W E B I N A R S
Wab en procesrecht | 27 februari 2013 | 14:00 - 17:15 uur Massaschade; de juridische afwikkeling | 11 maart 2013 | 14:00 - 17:15 uur
Corporate Governance | 18 maart 2013 | 09:00 - 12:15 uur Kwalitatieve aansprakelijkheid | 18 maart 2013 | 14:00 - 17:15 uur
Internationaal Erfrecht | 25 maart 2013 | 09:00 - 12:15 uur Algemene voorwaarden | 28 maart 2013 | 14:00 - 17:15 uur
Consumentenrecht | 8 april 2013 | 14:00 - 17:15 uur Totstandkoming | 25 april 2013 | 14:00 - 17:15 uur
Actualiteiten Internationaal Handelsrecht | 6 mei 2013 | 14:00 - 17:15 uur Actualiteiten Merken- en Modellenrecht | 8 mei 2013 | 09:00 - 12:15 uur
Actualiteiten Auteursrecht en oneerlijke mededingingen | 8 mei 2013 | 12:45 - 16:00 uur Actualiteiten Verzekeringsrecht | 13 mei 2013 | 14:00 - 17:15 uur
Hoger beroep | 14 mei 2013 | 09:00 - 12:15 uur Huwelijksvermogensrecht | 27 mei 2013 | 09:00 - 12:15 uur
Flex BV | 29 mei 2013 | 09:00 - 12:15 uur Actualiteiten Internationaal Handelsrecht | 6 mei 2013 | 14:00 - 17:15 uur Actualiteiten Merken- en Modellenrecht | 8 mei 2013 | 09:00 - 12:15 uur
Actualiteiten Auteursrecht en oneerlijke mededingingen | 8 mei 2013 | 12:45 - 16:00 uur Actualiteiten Verzekeringsrecht | 13 mei 2013 | 14:00 - 17:15 uur
Hoger beroep | 14 mei 2013 | 09:00 - 12:15 uur Huwelijksvermogensrecht | 27 mei 2013 | 09:00 - 12:15 uur
Flex BV | 29 mei 2013 | 09:00 - 12:15 uur Huwelijksvermogensrecht | 23 oktober 2013 | 14:00 - 17:15 uur
Derivatenrecht | 28 oktober 2013 | 14:00 - 17:15 uur Aandeelhoudersovereenkomsten | 31 oktober 2013 | 09:00 - 12:15 uur
Actualiteiten Erfrecht | 31 oktober 2013 | 14:00 - 17:15 uur Actualiteiten pensioenrecht | 11 november 2013 | 14:00 - 17:15 uur
Awb bezwaarschriftprocedure | 18 november 2013 | 14:00 - 17:15 uur Sociaal recht | 25 november 2013 | 09:00 - 12:15 uur
Appartementsrecht | 25 november 2013 | 14:00 - 17:15 uur
De Academie voor de Rechtspraktijk heeft onder de naam Magna Charta Webinars 30hoogleraren bereid gevonden webinars te verzorgen op de verschillende rechtsgebieden.
Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk
Postbus 13346 | 3507 LH Utrecht | T 030 - 220 10 70 | F 030 - 220 53 27
Inhoudsopgave
Spreker
Mr. G.J.P. Molkenboer
Ontwikkelingen inhoud verzoekschrift
Hof s-Hertogenbosch 7 oktober 2010, JBPR 2010/52 p.5 Vzgnr Rb Middelburg 15 oktober 2010, JBPR 2010/51 p.7
Vzgnr Rb Haarlem 29 juli 2011, NJF 2011/407 p.10
HR 27 november 2009, JBPr 2010/5 p.12
Rb Dordrecht 18 juni 2008, JBPr 2009/5 p.14
Hof Amsterdam 10 januari 2012, LJN: BV0477 p.22
Rb Alkmaar 25 juni 2008, LJN:BD5601 p.27
Hof Den Bosch 7 oktober 2010, JBPR 2010/52 p.29
Rb Middelburg 3 maart 2010, JBPR 2010/50 p.31
Vzgnr Rb Haarlem 16 januari 2012, NJF 2012/210 p.35
Beslag en bankgarantie
Hof Amsterdam 26 april 2011, JOR 2011/346 p.43
Rb Amsterdam 15 juni 2011, JBPR 2012/16 Trafigura p.54
HR 26 maart 2004, NJ 2004, 309 Yachting Company/ABN AMRO p.58
Hof Den Haag, 21 september 1994, KG 1994, 381 p.66
HR 26 maart 2004, NJ 2004, 309 Yachting Company/ABN AMRO p.68
Vzgnr Rb Amsterdam 15 juni 2011, JBPr 2012/16 p.95
Vzgnr Rb Breda 30 november 2011, LJN: BU 7708 p.101
Rb Zwolle/Lelystad 17 november 2004, NJF 2005/102 p.106
Hof Amsterdam 26 april 2011, JOR 2011/346 p.114
Vzngr Zwolle, 18 september 2003, NJF 2004/99 p.128
Onrechtmatig beslag
HR 5 december 2003, NJ 2004, 150 Snel/Ter Steege p.129
HR 11 april 2003, NJ 2003, 440 p.141
HR 13 januari 1995, NJ 1997, 366 p.154
Pres. Rb Middelburg 28 april 1989, KG 1989,226 p.181
HR 19 mei 2000, NJ 2000, 603 p.185
Hof Leeuwarden 20 april 2010, JBPr 2010/62 p.195
Rb Utrecht 18 april 2012, LJN BW 3578 p.200
HR 8 juli 2011, JBPR 2012/5 p.204
HR 21 februari 1992,NJ 1992, 321 p.207
Vzngr Rb Breda 13 augustus 2009, NJF 2011/405 p.214
Executoriale verkoop onroerende zaken
HR 25 januari 2008, NJ 2008, 66, Ontvanger/Brink q.q. p.220
HR 29 juli 2011, JOR 2011/208 Ontvanger/Eijking q.q. p.227
HR 8 oktober 2010, NJ 2012, 211 (vd Berg Makelaardij/Bernhard) p.232
Hof Den Bosch 25 oktober 2011, JOR 2011/385 p.251
Vzgnr Haarlem 27 oktober 2011, JOR 2011/386 p.259
Vzgnr Rb Zwolle 26 mei 2011, JOR 2011/377 p.263
Hof Leeuwarden 19 juli 2011, JOR 2011/351 p.267
Rb Utrecht 1 feburari 2012, LJN BV3365 p.273
Rb Rotterdam 20 april 2011, JOR 2011/344 p.282
Vzgnr Rb Utrecht 20 feburari 2012 JOR 2012/134 p.290
Rechtbank Den Bosch, 5 december 2012, LJN BY 5583 p.299
Derdenverklaring/derdenbeslag
HR 30 november 2001, JOR 2002/23 De Jong/Carnifour p.304
Hof Amsterdam 14 februari 12, JOR 2012/132 p.319
Rb Zutphen 22 februari 2012 LJN: BW 3707 p.325
Rb Amsterdam 23 juni 2010, NJF 2010, 287 p.331
Rb Amsterdam 20 mei 2009, JBPr 2010/13 p.338
HR 24 november 2006, JOR 2007, 26 FIC p.346
Rb Amsterdam, 2 september 2009, JBPR 2010/14 p.360
Hof Amsterdam 10 april 2012, LJN: BW 3378 p.369
HR 29 oktober 2004, JOR 2004/338 p.378
Hof NA 6 februari 1996, NJ 96,457 p.407
HR 15 juni 2012, NJ2012, 458 p.409
Rechtbank Utrecht, 3 augustus 2012, JOR 2012, 310 p.427
5
JBPR 2010/52
Gerechtshof 's-Gravenhage zp 's-Hertogenbosch
7 oktober 2010, HV 200.044.831; LJN BN9816.
( mr.Meulenbroek
mr.Den Hartog Jager
mr.Venhuizen )
De vennootschap naar Chileens recht Chilean Lumber Company SA te [vestigingsplaats],
Chili,
appellante,
hierna te noemen: CLC,
advocaat: mr. P.H.N. van Spanje,
tegen
de vennootschap naar Engels recht Arkans Limited te [kantoorplaats],
verweerster,
verder te noemen: Arkans,
in hoger beroep (nog) niet opgeroepen of bij advocaat verschenen.
Positie conservatoir beslaglegger
Samenvatting
Uitspraak behorend bij artikel van Jongbloed en Meijsen.
Uitspraak
1. Het procesverloop en de feiten
(...; red.)
2. De beoordeling van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen
2.1. Tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de betreffende zaken
handelsvoorraad zijn, en zich deswege kennelijk niet lenen voor beslag, voert CLC aan
dat de betreffende partij in Nederland onverkoopbaar is gebleken en dat daarom het
beslag verweerster niet treft in haar bedrijfsvoering. Voorts heeft CLC aangevoerd dat de
partij hout weliswaar eigendom is van verweerster, maar dat zij, CLC, die heeft
gefinancierd en dat verweerster in gebreke is met betaling. De partij hout
vertegenwoordigt een waarde van 40.000,=, aldus CLC.
2.2. Het hof overweegt als volgt.
De artikel 700 e.v. Rv geven geen uitsluitsel over de vraag of het verlangde verlof voorlopig kan worden gegeven.
Artikel 223 Rv (voorlopige voorziening binnen een aanhangig geding) leent zich voor analoge toepassing in de verzoekschriftprocedure.
6
In het algemeen zal er geen noodzaak bestaan voor toepassing in zaken als de
onderhavige (verlof conservatoir beslag) omdat de wederpartij noch wordt opgeroepen,
noch gehoord. In het onderhavige geval, waarin de wederpartij op de hoogte is van de
behandeling van het verlof in eerste aanleg en op de hoogte zal geraken van de
verlofaanvrage in hoger beroep, kan het praktisch en zinvol zijn om het verlof voorlopig
te verlenen zonder de wederpartij te horen, zoals de voorzieningenrechter deed, en kan verzoekster daarbij ook aanmerkelijk belang hebben.
Naar het oordeel van het hof staat het stelsel van het verlenen van beslagverlof niet aan
toewijzing in de weg. Weliswaar bepaalt lid 3 van artikel 700 Rv dat verlof verleend wordt
onder voorwaarde dat een eis in de hoofdzaak binnen een bepaalde termijn moet worden
ingesteld, maar dat die termijn bij een voorlopig verlof niet wordt bepaald, staat aan die
toewijzing niet in de weg. Bepaling van de termijn geschiedt indien en zodra definitief verlof is verleend.
Ten aanzien van de vraag hoe in hoger beroep op een verzoek tot het treffen van een
zodanige voorlopige voorziening moet worden geoordeeld neemt het hof in overweging
dat in de regel de beslissing van de voorzieningenrechter op het gevraagde verlof
leidraad zal zijn en dat de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing
moet blijven, maar dat feiten, die zich eerst hebben voorgedaan na de uitspraak in
eerste aanleg tot toewijzing aanleiding kunnen geven (vgl. HR 30 mei 2008, LJN BC5012, en NJ 2008/311).
2.3. Het hof neemt voorts in overweging dat bij de beoordeling van de toewijsbaarheid
van een verzoek om (voorlopig) verlof voor het leggen van beslag op (een deel van) de
handelsvoorraad terughoudendheid past in verband met de verstrekkende gevolgen voor
de beslagdebiteur, maar er kunnen omstandigheden bestaan waaronder het verzoek
desalniettemin moet worden toegestaan, bijvoorbeeld als er ernstige aanwijzingen
bestaan dat de handelsvoorraad niet wordt gebruikt voor verkoop en levering aan
afnemers, maar zal verduisterd, althans zal worden ontrokken aan het zicht van de
beslagcrediteur (vgl. Hof Arnhem, LJN BD2713), eventueel onder zekerheidstelling voor
te lijden schade. Op basis van de thans voorliggende informatie kan naar het voorlopig
oordeel van het hof niet onaannemelijk worden geacht dat CLC een opeisbare vordering
heeft op Arkans.
2.4. Naar het oordeel van het hof voldoet het verzoek aan de gestelde voorwaarden voor
toewijzing. Voor het opleggen van zekerheidstelling ziet het hof thans geen aanleiding nu het volgens CLC gaat om een slecht verkoopbare handelsvoorraad.
3. De uitspraak
Het hof:
verleent voorlopig namelijk totdat het hof definitief op het hoger zal hebben beslist verlof tot het leggen van het verzochte beslag;
beveelt eveneens voorlopig de gerechtelijke bewaring van de in beslag te nemen
roerende zaken, met benoeming van [X.] Zeeland Terminals B.V. tot gerechtelijk bewaarder;
bepaalt dat de griffier partijen zal oproepen voor een zitting op een nader te bepalen dag en uur;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
7
LJN: BO3008,Voorzieningenrechter Rechtbank Middelburg , 75327 / KG RK 10-
395
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 75327 / KG RK 10-395
Beschikking van 15 oktober 2010
in de zaak van
de vennootschap naar Chileens recht
CHILEAN LUMBER COMPANY S.A.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te San Bernardo, Chili,
verzoekster,
advocaat: mr. P.H.N. van Spanje te Wageningen,
en
de vennootschap naar Engels recht
ARKANS LIMITED,
kantoorhoudende te Nieuwegein,
verweerster,
advocaat: mr. drs. M.H.G. Plieger te Nieuwegein.
Het procesverloop
Bij een op 15 september 2010 ter griffie van deze rechtbank ontvangen verzoekschrift,
heeft Chilean Lumber Company SA (nader: CLC) de voorzieningenrechter verzocht om,
ter verzekering van een door haar gepretendeerde vordering op Arkans Limited (nader:
Arkans), verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir beslag op roerende
goederen, te weten partijen houten vloerdelen Jatoba, ter grootte van ongeveer 1.541
m2, welke partij hout zich bevond op het opslagterrein, eigendom van Verbrugge
Zeeland Terminals BV (nader: Verbrugge) te Vlissingen.
Bij beslissing van 15 september 2010 heeft de voorzieningenrechter voorlopig verlof
verleend tot het leggen van dat beslag, met eveneens voorlopig bevel tot gerechtelijke bewaring en met benoeming van Verbrugge tot gerechtelijk bewaarder.
Tegelijkertijd heeft hij bepaald dat, alvorens er definitief op het verzoek van CLC zou
worden beslist, een mondelinge behandeling zou plaatsvinden.
Na het horen van partijen op 28 september 2010 heeft de voorzieningenrechter het
verzochte verlof bij beschikking van 29 september 2010 afgewezen, op de grond dat
CLC, in het licht van het ter zitting door Arkans gevoerde verweer, in onvoldoende mate
aannemelijk had gemaakt dat zij een opeisbare vordering had op Arkans en dat zij
evenmin aannemelijk had gemaakt dat de onderhavige partij hout niet tot de
handelsvoorraad van Arkans zou behoeven te worden gerekend.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2010, heeft CLC andermaal
verzocht om verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag op bedoelde partij
8
hout, met begroting van haar vordering op 500.000,00, met aanstelling van een gerechtelijk bewaarder en met bepaling van de termijn als bedoeld in artikel 700 lid 3
Rv op 30 dagen.
Subsidiair, te weten voor het geval de voorzieningenrechter het verlof niet aanstonds
zou toewijzen, heeft CLC verzocht om het verlof tot het leggen van beslag voorlopig te
verlenen totdat partijen zouden zijn gehoord, en meer subsidiair om het verzochte
verlof voorlopig te verlenen tot het gerechtshof s Gravenhage, nevenzittingsplaats Den Bosch, op het door CLC in te stellen hoger beroep tegen de beschikking van 29
september 2010 zou hebben beslist.
De voorzieningenrechter heeft CLC op 6 oktober 2010 doen weten dat hij het verzoek
niet aanstonds, ook niet voorlopig, inwilligde maar dat CLC desgewenst gebruik kon maken van het recht om te worden gehoord (279 lid 2 Rv). CLC heeft daarop
medegedeeld gebruik te willen maken van dat recht, waarna een mondelinge
behandeling is bepaald.
Arkans heeft schriftelijk verweer gevoerd tegen het (nieuwe) verzoekschrift van CLC. Zij
heeft er (onder meer) op gewezen dat CLC op 6 oktober 2010 hoger beroep heeft
ingesteld tegen de beschikking van de voorzieningenrechter van 29 september 2010 en
dat het gerechtshof ondertussen voorlopig verlof heeft verleend tot het leggen van
conservatoir beslag op de meerbedoelde partij hout.
Arkans heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt nader toe te
lichten op de op 14 oktober 2010 gehouden mondelinge behandeling van het verzoek.
CLC is wel verschenen op die zitting. Zij heeft haar verzoek daarbij nader toegelicht.
De beoordeling van het verzoek en de gronden daarvoor
Alvorens kan worden toegekomen aan de vraag of de inhoud van het op 6 oktober 2010
ter griffie ontvangen verzoekschrift van CLC, mede bezien in het licht van het daartegen
door Arkans gevoerde (schriftelijke) verweer, het verzochte verlof kan dragen, zal de
voorzieningenrechter de volgende vragen dienen te beantwoorden:
1. is het rechtens toegestaan om, nadat een verzoek tot het leggen van conservatoir
beslag waartegen verweer is gevoerd is afgewezen, een nieuw, nader gemotiveerd en van nadere producties voorzien, verzoekschrift in te dienen teneinde te pogen alsnog
verlof te verkrijgen voor het leggen van conservatoir beslag op dezelfde goederen?
2. heeft verzoekster in het onderhavige geval, waarin door het gerechtshof in het kader
van het tegen de eerdere afwijzing ingediende hoger beroep inmiddels bij wege van
voorlopige voorziening toestemming is verleend tot het leggen van voorlopig beslag welk beslag ook is gelegd (nog) een voldoende belang bij haar (hernieuwde) beslagrekest?
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de onder 1 vermelde vraag bevestigend
dient te worden beantwoord. Anders dan Arkans heeft betoogd, is er naar het oordeel
van de voorzieningenrechter geen reden een hernieuwd verzoek als ware het een verkapt appl niet ontvankelijk te verklaren. De omstandigheid dat tegen afwijzing van een beslagrekest hoger beroep en cassatie openstaat, brengt niet mee dat een
verzoeker die bij het verkrijgen van het verlof een groot en spoedeisend belang kan hebben gehouden is die rechtsmiddelen tegen de afwijzingsbeslissing aan te wenden. Er bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen principieel bezwaar tegen
indiening van een hernieuwd verzoek. De omstandigheid dat verzoeker ter staving van
de (gepretendeerde) vordering nieuwe producties in het geding brengt en in dat
hernieuwde verzoek inspeelt op het in eerste instantie gevoerde verweer van zijn
tegenpartij, maakt het indienen van zon hernieuwd verzoekschrift niet onoorbaar. Ook niet indien moet worden vastgesteld dat geen sprake is van nova. Het spreekt echter
9
voor zich dat een verzoeker die voor de tweede maal een rekest indient ter zake
dezelfde (gepretendeerde) vordering, er rekening mee zal dienen te houden dat de
voorzieningenrechter terughoudend reageert en wellicht zoals in het onderhavige geval is gebeurd pas definitief op dat nieuwe verzoek zal beslissen na het (opnieuw) horen van partijen.
Ten aanzien van de onder 2 vermelde vraag overweegt de voorzieningenrechter het
volgende.
Bij beschikking van 7 oktober 2010 heeft het gerechtshof CLC voorlopig verlof verleend
tot het leggen van conservatoir beslag op de onderhavige partij hout. Het conservatoir
beslag is dan ook verzekerd, in ieder geval tot het moment waarop het gerechtshof
uitspraak zal doen (de mondelinge behandeling is bepaald op 18 oktober 2010). Dit
betekent dat CLC thans geen rechtens te respecteren belang heeft bij het door haar
verzochte verlof tot het leggen van conservatoir beslag. Dat CLC, zoals zij heeft
aangegeven, bij inwilliging van het onderhavige verzoek haar hoger beroep bij het
gerechtshof kan intrekken en dat partijen dan een verdere gang naar het gerechtshof
bespaard zal blijven, doet aan het vorenstaande niet af. Het verzoek van CLC zal reeds
om de hiervoor vermelde reden worden afgewezen. Aan een materile beoordeling van
dat verzoek wordt niet toegekomen. Hetgeen partijen voor het overige hebben
aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking meer.
CLC zal als de in het ongelijk te stellen partij de kosten van deze procedure dienen te
dragen. Die kosten worden begroot op 452,00 (zijnde het salaris voor de advocaat, gebaseerd op 1 procespunt). De voorzieningenrechter zal bepalen dat CLC wettelijke
rente verschuldigd zal zijn over die proceskosten indien betaling niet heeft
plaatsgevonden binnen 14 dagen na deze uitspraak. Voor het bepalen van een kortere
betalingstermijn, zoals door Arkans verzocht, ziet hij geen aanleiding.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek van CLC af;
veroordeelt CLC in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde
van Arkans begroot op 452,00 wegens salaris advocaat, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na heden.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.J. van den Boom en in het openbaar
uitgesproken op 15 oktober 2010.?
10
Rechtbank Haarlem (Voorzieningenrechter) , 29 juli 2011, NJF 2011/407
Essentie
Kort geding. Procesrecht. Weigering gevraagd verlof tot het leggen van conservatoir
beslag. Weglating essentile informatie in beslagrekest. Strijd met goede procesorde.
Samenvatting
Weigering door de voorzieningenrechter van gevraagd verlof tot het leggen van
conservatoir beslag op de onverdeelde helft van een onroerende zaak, omdat verzoeker
in het beslagrekest niet heeft vermeld dat eerder eenzelfde beslagrekest is ingediend bij
een andere rechtbank. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker de
voorzieningenrechter heeft misleid door deze informatie weg te laten. Dit is volgens de
voorzieningenrechter zodanig in strijd is met de goede procesorde, dat het gevraagde
verlof reeds om die reden wordt geweigerd. Het feit dat in het gewijzigde beslagrekest
alsnog melding is gemaakt van het eerder ingediende beslagrekest, laat de
voorzieningenrechter buiten beschouwing, omdat dat enkel is gebeurd naar aanleiding
van een vraag van de griffier.
Partij(en)
Beschikking in de zaak van:
X., te Sittard, verzoeker, adv. mr. N.M.F. Statnik.
en
Y., te Kimswerd, verweerder.
Uitspraak
Voorzieningenrechter:
1.De beoordeling
1.1.
In de beslagsyllabus, versie juni 2011 (te vinden op rechtspraak.nl/ Procedures/
Landelijke regelingen/ Sector civielrecht) is op pagina 4 onder punt 2 het volgende
vermeld:
Artikel 21 Rv Partijen zijn verplicht voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de
rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht geldt ook bij een beslagrekest (vergelijk HR 25 maart 2011, LJN: BO9675). Zo dient in het beslagrekest
melding gemaakt te worden van alle in Nederland of in het buitenland lopende, doorlopen
of beindigde procedures die relevant zijn voor een goede beoordeling van de zaak,
waaronder mede begrepen eerder ingediende beslagrekesten. Hoewel een andere
rechtbank na een afwijzing of intrekking formeel bevoegd kan zijn een nieuw verzoek te
behandelen, is het in strijd met de beginselen van de goede procesorde dat de verzoeker
bij een (dreigende) afwijzing zijn geluk elders nog eens beproeft, zonder ten minste open kaart te spelen.
1.2.
Verzoeker heeft op 26 juli 2011 bij deze rechtbank beslagrekest ingediend waarin verlof
wordt verzocht tot het leggen van conservatoir beslag op de onderdeelde helft van een
onroerende zaak, gelegen te Kimswerd, op de zich in de onroerende zaak bevindende
roerende zaken, op de aandelen van verweerder in de besloten vennootschap DS Tech
B.V., statutair gevestigd te Kimswerd alsmede op alle gelden, goederen en/of
geldswaarden van verweerder die de Rabobank Waterland en Omstreken, gevestigd te Purmerend onder zich heeft en/of zal verkrijgen.
1.3.
Onderaan op pagina 4 van het beslagrekest staat het volgende vermeld:
11
Wij, (fungerend-)Voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden, gezien bovenstaand verzoekschrift, begroten de vordering van verzoeker op En staan verzoeker toe het beslag te leggen zoals verzocht
1.4.
Gelet op deze verwijzing naar de voorzieningenrechter te Leeuwarden alsmede het feit
dat het merendeel van de beslagobjecten zich in het arrondissement van de rechtbank
Leeuwarden bevindt, is bij de voorzieningenrechter de gedachte opgekomen dat door
verzoeker voorafgaand aan het indienen van het beslagrekest bij de rechtbank Haarlem
verlof tot het leggen van beslag is verzocht aan de voorzieningenrechter te Leeuwarden.
Omdat hierover in het beslagrekest niets was vermeld, heeft de griffier telefonisch
contact opgenomen met de advocaat van verzoeker en gevraagd of reeds eerder een
beslagrekest was ingediend bij de rechtbank Leeuwarden. Uit het mede in verband met andere aanvullingen op 28 juli 2011 ingediende gewijzigde beslagrekest is gebleken dat verzoeker inderdaad eerder een beslagrekest heeft ingediend bij de
rechtbank Leeuwarden en dat dit beslagrekest is ingetrokken alvorens daarop door de voorzieningenrechter een beslissing is genomen.
1.5.
Deze essentile informatie had gelet op artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering en het bepaalde onder punt 2 van de beslagsyllabus moeten worden
vermeld in het op 26 juli 2011 ingediende beslagrekest. Door deze informatie weg te
laten, heeft verzoeker de voorzieningenrechter misleid. Dit is zodanig in strijd met de
goede procesorde dat reeds om die reden het gevraagde verlof zal worden geweigerd.
Het feit dat in het gewijzigde beslagrekest alsnog melding is gemaakt van het bij de
rechtbank Leeuwarden ingediende beslagrekest, wordt buiten beschouwing gelaten, nu
dat enkel is gebeurd naar aanleiding van een vraag van de griffier. (enz.)
12
LJN: BJ8836, Hoge Raad , 08/00414
Uitspraak
27 november 2009
Eerste Kamer
08/00414
EV/SV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/OOST-BRABANT, voorheen de ontvanger
van de Belastingdienst/Ondernemingen Eindhoven,
gevestigd te Eindhoven,
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. M.J. Schenck, thans mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats], Polen,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Ontvanger en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
De Ontvanger heeft bij exploot van 26 juli 1999 [verweerder] gedagvaard voor de
rechtbank te 's-Hertogenbosch en na wijziging van eis gevorderd, kort gezegd, te
verklaren voor recht dat het de Ontvanger vrij stond om voor zijn vordering,
voortvloeiende uit de aan [verweerder] opgelegde voorlopige aanslag
inkomstenbelasting/ premieheffing 1996, conservatoir eigenbeslag te leggen op de
vordering van [verweerder] op de Ontvanger voortvloeiende uit het vonnis van de
president van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 april 1999.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 15 maart 2002 de vordering toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-
Hertogenbosch.
Bij arrest van 28 augustus 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd
en, opnieuw rechtdoende, de vordering van de Ontvanger afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de Ontvanger beroep in cassatie ingesteld. De
cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de Ontvanger toegelicht door mrs. E.D. van Geuns en Y. Tijms, beiden
advocaat te Amsterdam en voor [verweerder] door zijn advocaat en mr. A.M. van
Aerde, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging
van het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 augustus 2007 en
verwijzing.
13
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van
de Advocaat-Generaal onder 1.1 tot en met 1.11. De onderhavige procedure betreft,
voorzover nog van belang, de rechtsgeldigheid van een door de Ontvanger op 12 juli
1999 gelegd conservatoir eigenbeslag op het bedrag dat de Ontvanger aan
[verweerder] moet terugbetalen ingevolge een vonnis van de voorzieningenrechter
wegens de door deze aangenomen nietigheid van het dwangbevel waarmee dit bedrag
is gencasseerd.
3.2 Het hof heeft de door de Ontvanger gevorderde verklaring voor recht dat het hem
vrijstond het voormelde eigenbeslag te leggen afgewezen op de grond dat het
"ongerijmd en onaanvaardbaar" is als de Ontvanger, die het desbetreffende bedrag in
zijn macht heeft gekregen enkel op grond van het door de voorzieningenrechter nietig
geoordeeld dwangbevel en de daarop gebaseerde executiemaatregelen, de facto toch
dit bedrag onder zich zou kunnen houden op grond van eigenbeslag ter zake van
dezelfde vordering waarvan is beslist dat deze zich niet voor verrekening leent.
3.3 Voorzover voormeld oordeel berust op de opvatting dat de Ontvanger niet bevoegd
was tot de onderhavige beslaglegging omdat hij zijn vordering op [verweerder] niet kan
verrekenen met de (door de Ontvanger, naar inmiddels is gebleken, met succes
betwiste) verplichting tot terugbetaling van de executieopbrengst van het dwangbevel,
getuigt het van een onjuiste rechtsopvatting. De mogelijkheid van eigenbeslag is
immers juist in de wet voorzien voor gevallen waarin de beslaglegger
geen mogelijkheid heeft tot verrekening van het door hem verschuldigde met zijn
vordering op de schuldeiser. In het onderhavige geval staat art. 24 Iw 1990 in de weg
aan verrekening van de vordering van de Ontvanger op [verweerder] met diens
vordering tot teruggave van het gevorderde bedrag, doch deze bepaling sluit naar haar
aard en strekking beslaglegging daarop niet uit. Bovendien had de Ontvanger ook nog
een zelfstandig ander belang bij het leggen van dit beslag omdat inmiddels onder hem
derdenbeslag was gelegd ten laste van [verweerder]. De op een en ander gerichte
onderdelen 2 en 3 van het middel treffen dus doel.
3.4 Voorzover het hof heeft geoordeeld dat het leggen van eigenbeslag door de
Ontvanger misbruik van recht opleverde, bestrijdt onderdeel 4 van het middel dit
oordeel terecht als onbegrijpelijk. Uitgangspunt dient te zijn dat in beginsel beslag ter
verzekering van het verhaal van een vordering mogelijk is op alle goederen van de
schuldenaar. Slechts onder bijzondere omstandigheden, waaromtrent het hof evenwel
niets heeft vastgesteld, kan het leggen van beslag misbruik van recht opleveren.
3.5 De overige onderdelen van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 augustus 2007;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te
Arnhem;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak
aan de zijde van de Ontvanger begroot op 397,18 aan verschotten en 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren
E.J. Numann, A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het
openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 27 november 2009.
14
JBPR 2009/5
Rechtbank Dordrecht
18 juni 2008, 70227/HA ZA 07-2333.
( Mr. Eerdhuijzen )
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Van Sillevoldt Rijst BV te
Papendrecht,
eiseres,
procureur: mr. V.J. Groot,
tegen
Dirk Arie den Otter te Dordrecht,
gedaagde,
procureur: mr. C.F.W.A. Hamm,
Onrechtmatige daad door betekening beslagrekest, inclusief bijlagen waarin
vertrouwelijke informatie was vervat
Samenvatting
Beslaglegger vraagt aan de voorzieningenrechter verlof tot het leggen van enige
derdenbeslagen. Bij zijn beslagrekest legt hij een aantal producties over, zoals
processen-verbaal van een aandeelhoudersvergadering van zijn ex-werkgeefster, en een
interne memo. Nadat het beslagverlof is verleend, betekent hij het beslagrekest, inclusief
de daarbij behorende producties aan de derdenbeslagenen. De beslagdebiteur betoogt
dat dit onrechtmatig is omdat de producties vertrouwelijke informatie bevatten en de
betekening daarvan haar schade zou hebben berokkend. De rechtbank deelt dit standpunt.
Uitspraak
Partijen worden hieronder aangeduid als VSR en Den Otter.
1. Procesverloop
(...; red.)
2. De vaststaande feiten
(...; red.)
2.5. Door Den Otter is bij dagvaarding van 15 mei 2006 een (bodem)procedure bij deze
rechtbank (65052/HA ZA 06-2384) aanhangig gemaakt. Den Otter vordert in deze
procedure vernietiging van het ontslag van 8 maart 2006 en veroordeling van VSR tot
betaling van een geldbedrag (begroot op 1.600.000,=).
2.6. Den Otter heeft in januari 2007, na verkregen verlof van de voorzieningenrechter,
tot zekerheid van verhaal van deze vorderingen ten laste van VSR conservatoir
derdenbeslag doen leggen onder Silvo B.V., Albert Heijn B.V., Schuitema N.V., Lidl
Nederland GmbH, Laurus Nederland N.V., Aldi Roosendaal B.V. en de Fortis Bank N.V. te
Rotterdam.
15
2.7. Bij het verzoekschrift tot het leggen van het conservatoir derdenbeslag heeft Den
Otter onder meer de inleidende dagvaarding in de bodemprocedure van 15 mei 2006, het
proces-verbaal van de aandeelhoudersvergadering van VSR van 14 december 2005, het
proces-verbaal van de aandeelhoudersvergadering van VSR van 8 maart 2006,
verklaringen van werknemers van VSR met betrekking tot de door VSR aan Lidl
verstrekte documenten en een interne memo van VSR betreffende de kwestie Lidl als bijlagen opgenomen.
2.8. Kopien van het verzoekschrift en de bijlagen zijn vervolgens aan de derdenbeslagenen betekend.
3. De vordering
De vordering
3.1. VSR vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
voor recht wordt verklaard dat Den Otter onrechtmatig heeft gehandeld door de onder 3.7 genoemde documenten als bijlagen op te nemen bij het verzoekschrift tot het leggen
van conservatoir derdenbeslag en het verzoekschrift inclusief voornoemde bijlagen vervolgens aan de derdenbeslagenen te laten betekenen;
en dat Den Otter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot
vergoeding van de schade die veroorzaakt is door het onrechtmatig handelen van Den Otter, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat, te vereffenen volgens de
wet, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het intreden van de
respectievelijke schade tot aan de datum van de betaling;
betaling van de proceskosten.
(...; red.)
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Om een vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad
(artikel 6:162 BW) toe te wijzen dient aan de volgende eisen te worden voldaan: er moet
sprake zijn van onrechtmatig handelen, er moet sprake zijn van toerekenbaarheid van
het handelen, er moet sprake zijn van schade en er moet sprake zijn van een causaal
verband tussen het handelen en de schade.
Onrechtmatig handelen
4.2. Gelet op de onderlinge samenhang tussen de dagvaarding en het petitum is het
onrechtmatig handelen dat Den Otter wordt verweten voldoende bepaalbaar en is Den
Otter niet in zijn verdediging geschaad. Het verweer van Den Otter (rechtsoverweging 3.8) wordt verworpen.
Proportionaliteit
4.3.1. De proportionaliteitseis houdt in dat er sprake moet zijn van een redelijke
afweging van belangen tussen het eigen belang en de belangen van anderen. Hetgeen
door Den Otter is aangevoerd met betrekking tot de bevoegdheid om het beslagrekest
naar eigen inzicht in te richten is correct, het betreft namelijk een bevoegdheid van de
16
verzoeker, zij het dat de uitoefening van deze bevoegdheid onrechtmatig kan zijn indien
er sprake is van misbruik van deze bevoegdheid.
Artikel 700 lid 2 Rv. bepaalt dat de voorzieningenrechter na summier onderzoek beslist of
verlof wordt gegeven voor het leggen van conservatoir beslag. De voorzieningenrechter
oordeelt (na summierlijk onderzoek) over de aard van het te leggen beslag, het door de verzoeker ingeroepen recht en de omvang van het beslag.
In geschil is nu echter niet de aard van het te leggen beslag, het door de verzoeker
ingeroepen recht of de omvang van het beslag, maar de wijze waarop Den Otter gebruik
heeft gemaakt van de bevoegdheid tot het leggen van beslag. Aan de
voorzieningenrechter lag de vraag over de proportionaliteit van de uitoefening van deze
bevoegdheid door Den Otter niet voor.
De (on)rechtmatigheid van het beslag zelf (inbegrepen de omvang van het beslag) is
afhankelijk van het antwoord op de vraag of de vordering waarvoor het beslag is gelegd
gegrond is en zal in een andere procedure aan de orde kunnen komen (HR: 11-04-2003, NJ 2003, 440).
Den Otter heeft niet inhoudelijk betwist dat ook zonder het als bijlagen bij het
beslagrekest opnemen van de onder 2.7 genoemde documenten zijn vordering bij de
voorzieningenrechter zou worden toegewezen. De disproportionaliteit van zijn handelen is hiermee gegeven,
4.3.2. Subsidiariteit
De subsidiariteitseis heeft betrekking op de vraag of er naar redelijkheid een minder ingrijpend middel had kunnen worden aangewend om hetzelfde doel te bereiken.
4.3.3. Het door Den Otter gevoerde verweer ten aanzien van de subsidiariteit van het
handelen (rechtsoverweging 3.10) impliceert dat VSR rekening had moeten houden met
de openbaarmaking van bedrijfsgevoelige en vertrouwelijke informatie, nu zij zelf heeft
geweigerd om zekerheid te stellen. Hiervan kan geen sprake zijn, omdat een partij geen
rekening hoeft te houden met dergelijk handelen. Bovendien is het meesturen van
producties bij het beslagrekest niet verplicht en gebeurt dit zelden.
Den Otter heeft zijn verweer inhoudende dat het beslag op andere
vermogensbestanddelen niet voor de hand lag onvoldoende onderbouwd. Ook heeft hij de stelling van VSR dat het beslag ook zonder de opgenomen bijlagen zou zijn verleend
onvoldoende gemotiveerd betwist. Hiermee staat vast dat het handelen van Den Otter in
strijd is geweest met de subsidiariteitseis.
4.3.4. Nu vast staat dat Den Otter heeft gehandeld in strijd met de eisen van
proportionaliteit en subsidiariteit, staat hiermee de onrechtmatigheid van het handelen vast.
Toerekenbaarheid
4.4. In de conclusie van antwoord onder 15 voert Den Otter het volgende aan: Den Otter wenste dat de voorzieningenrechter direct ondubbelzinnig zou zijn genformeerd
over de grondslag en de deugdelijkheid van de vorderingen [...]. Op grond van deze wens heeft Den Otter ervoor gekozen om de onder 2.7 genoemde documenten op te nemen als bijlagen bij het verzoekschrift.
17
De wettelijke plicht van artikel 719 lid 2 Rv. bepaalt dat het verzoekschrift aan de
derdenbeslagenen dient te worden betekend. Dit betekent dat de betekening aan de
derdenbeslagenen weliswaar op grond van een wettelijke plicht is geschied, maar dat
deze wettelijke plicht pas is ontstaan als gevolg van de vrije keuze van Den Otter met
betrekking tot de wijze waarop hij de beslagrekestprocedure heeft ingekleed. Het
handelen van Den Otter kan hem in beginsel op grond van deze keuzevrijheid worden
toegerekend, terwijl Den Otter begreep of moest begrijpen dat VSR (mogelijk) schade zou lijden als gevolg van deze keuze.
Het ontbreken van een geheimhoudingsbeding of het ontbreken van opzet tot de
openbaarmaking staan aan de civielrechtelijke toerekenbaarheid van het handelen aan
Den Otter ook niet in de weg. Op grond van vorenstaande is het handelen van Den Otter aan hem toerekenbaar.
(...; red.)
Schade en causaal verband
4.5. VSR heeft gesteld dat de schade die zij als gevolg van het handelen van Den Otter heeft geleden uit drie componenten bestaat:
1. schade voortvloeiend uit een verslechtering van de handelsrelatie met Lidl,
2. schade voortvloeiend uit een verslechtering van de handelsrelaties met n of meer overige grote afnemers aan wie het verzoekschrift en de bijlagen zijn betekend en
3. schade als gevolg van de extra analyses van de basmati-rijst, die Lidl heeft laten
uitvoeren op kosten van en door VSR,
alsmede buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
(...; red.)
De door VSR gevorderde schadevergoeding als gevolg van het niet vrijelijk kunnen
beschikken over het bedrag, waarvoor zij een bankgarantie heeft afgegeven, komt in
deze procedure niet voor schadevergoeding in aanmerking. Deze schade heeft namelijk
betrekking op de rechtmatigheid van het beslag zelf (zie hiervoor: rechtsoverweging
4.4.2) en wordt in een andere procedure beoordeeld.
(...; red.)
Noot
De achtergrond van de zaak
1. Het betekenen van een beslagrekest met de daarbij horende vertrouwelijke producties
aan de derdenbeslagenen is onrechtmatig en geeft recht op schadevergoeding. Dat is de
conclusie die de rechtbank in het hierboven weergegeven vonnis trekt. Waarom? Omdat
de betekening van deze vertrouwelijke stukken zich niet zou verhouden met de
beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Op het vonnis, en vooral de gronden
waarop het is gewezen, is kritiek mogelijk. Voordat ik die kritiek uit, geef ik eerst kort de achtergrond van de zaak weer.
2. De aanleiding tot het beslag was het ontslag van de statutair directeur (Den Otter) van VSR, een vennootschap die rijst importeert en verwerkt. Den Otter vecht dit ontslag
18
aan, en vordert vernietiging van het ontslag en veroordeling van VSR tot betaling van
schadevergoeding. Tot zekerheid van zijn vordering legt hij derdenbeslag onder een
aantal afnemers van VSR, zoals Albert Heijn, Lidl en Aldi. Den Otter overlegt bij zijn
beslagrekest een aantal producties: twee processen-verbaal van
aandeelhoudersvergaderingen, verklaringen van werknemers van VSR en een interne
memo van VSR. Nadat de voorzieningenrechter beslagverlof heeft verleend, betekent Den Otter het verlof inclusief de daarbij behorende producties aan de derdenbeslagenen.
3. VSR meent dat Den Otter misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden door de
producties bij het beslagrekest aan de derdenbeslagenen te betekenen. Deze producties
bevatten namelijk vertrouwelijke informatie omtrent het valselijk opmaken van
documenten die de herkomst van voedingsmiddelen aangeven. Doordat deze gegevens
bekend zijn geraakt bij de afnemers van VSR, zijn de handelsbetrekkingen tussen VSR en
haar afnemers beschadigd, aldus VSR. De rechtbank gaat hier in mee en oordeelt dat
Den Otter een onrechtmatige handeling kan worden verweten door de genoemde vertrouwelijke informatie te betekenen aan derdenbeslagenen.
Schadevergoedingsplicht bij onrechtmatige beslaglegging
4. Het is bekend dat het leggen van beslag niet zonder risicos is en aanleiding kan geven tot een schadevergoedingsverplichting, met name indien later blijkt dat de
vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd geheel of gedeeltelijk ongegrond
is. De beslaglegging zlf is dan onrechtmatig en niet zozeer de wijze waarop deze is
geschied. De bevoegdheid om beslag te leggen, vindt zijn begrenzing in het leerstuk van
misbruik van recht. De Hoge Raad formuleert dat in zijn standaardarrest zo (HR 11 april 2003, NJ 2003, 440):
Op de beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is (...).
Indien de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd slechts gedeeltelijk
wordt toegewezen, heeft dit niet tot gevolg dat het beslag ten onrechte is gelegd. De
vraag of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat het
beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is
gehandhaafd, moet worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor
misbruik van recht. Uitgaande van de concrete omstandigheden van het geval kan aldus
aan de orde komen of een beslag als vexatoir en daarom onrechtmatig moet worden aangemerkt.
5. Uit dit arrest kan het volgende worden afgeleid. In de eerste plaats is de beslaglegger
aansprakelijk zodra blijkt dat de vordering waarvoor het beslag is gelegd geheel
ongegrond is. Dit is een risicoaansprakelijkheid, hetgeen betekent dat de beslaglegger
niet aan aansprakelijkheid kan ontkomen door aan te voeren dat hem geen blaam trof.
Zie hiervoor onder meer HR 21 februari 1992, NJ 1992, 321, waar de Hoge Raad oordeelt
dat aansprakelijkheid vaststaat ook in het geval dat de beslaglegger op verdedigbare gronden van zijn vordering overtuigd is en niet lichtvaardig heeft gehandeld.
6. In de tweede plaats maakt het arrest duidelijk dat de vraag of ook aansprakelijkheid
kan worden aangenomen indien de vordering weliswaar is toegewezen maar voor een
lager bedrag, of indien het beslag lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd, dient
te worden beantwoord aan de hand van het leerstuk van misbruik van recht. Dit is overigens niet geheel vanzelfsprekend. Naar heersende leer betekent het enkele feit dat
misbruik is gemaakt van een recht of bevoegdheid (vgl. art. 3:13 lid 2 BW) immers niet
automatisch dat ook een onrechtmatige daad vaststaat. De beide leerstukken gaan uit
van andere criteria en leiden doorgaans ook tot andere sancties. Waar een onrechtmatige
19
daad resulteert in een schadevergoedingsverplichting, leidt het misbruik maken van een
bevoegdheid of recht in de regel tot niet-ontvankelijkheid tot het afwijzen van een
vordering, of tot het verval van de bevoegdheid waar gebruik van is gemaakt (vgl. onder
meer E.J.H. Schrage, Misbruik van bevoegdheid (Mon. BW A4), Kluwer: Deventer 2007,
p. 30-32, 77 e.v.). Wat hier ook verder van zij, de Hoge Raad heeft in het hierboven
aangehaalde standaardarrest vastgesteld dat de aansprakelijkheidsnorm ten aanzien van
een beslag dat voor een substantieel lagere vordering of lichtvaardig is gelegd dan wel onnodig is gehandhaafd, gelijk is aan de norm voor misbruik van recht.
7. In het onderhavige vonnis is de onrechtmatigheid van het beslag zlf echter niet de
reden dat de rechtbank een schadevergoedingsverplichting constateert: het gaat hier niet
om de vraag of de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel of gedeeltelijk ongegrond
is, of dat oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid, maar om de wijze van de beslaglegging (r.o. 4.3.1).
Onrechtmatige wijze van beslaglegging
8. Waarom is die wijze van beslaglegging, oftewel de uitvoering van de bevoegdheid
beslag te leggen, hier dan onrechtmatig volgens de rechtbank? Omdat, zo stelt de
rechtbank, de eisen van proportionaliteit (op de belangen van VSR zou onvoldoende acht
zijn geslagen) en subsidiariteit (een minder ingrijpend middel was ook mogelijk geweest)
niet in acht zijn genomen bij de betekening van vertrouwelijke stukken aan de derde-
beslagene (r.o. 4.3.4). Bij zijn beoordeling betrekt de rechtbank onder meer de
omstandigheid dat het meesturen van producties bij het beslagrekest niet verplicht (is) en ook zelden gebeurt, en dat mogelijk ook op andere vermogensbestanddelen beslag had kunnen worden gelegd (r.o. 4.3.3).
9. Op deze onderbouwing van het oordeel van de rechtbank valt een en ander af te
dingen. Het is op het eerste gezicht merkwaardig dat, uitgaande van de rechtmatigheid
van het beslag zelf, de wijze van beslaglegging, die overeenkomstig de wettelijke
vereisten is geschied, ongeoorloofd kan zijn. Als de wet deze bevoegdheid toekent en
deze wordt overeenkomstig de wettelijke vereisten uitgevoerd, dan zal de wijze van
beslaglegging mijns inziens pas onder bijzondere omstandigheden onoorbaar kunnen
zijn, bijvoorbeeld als opzet tot beschadiging van de belangen van de beslagdebiteur
aannemelijk is. Of de wijze van beslaglegging onrechtmatig is, moet zelfstandig worden
getoetst aan de hand van de criteria voor de onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW. In
het hier ter toetsing staande geval is van strijdigheid met een wettelijke plicht geen
sprake en omdat de beslaglegging zelf niet ter toetsing staat, is evenmin sprake van een
onoorbare inbreuk op een (eigendoms)recht. Het gaat derhalve om de vraag of de
betekening van (vertrouwelijke) producties strijdig is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
10. Goed beschouwd, grondvest de rechtbank zijn oordeel dat de betekening van
vertrouwelijke stukken onrechtmatig is op twee elementen: i) de beslaglegger had
mogelijk ook op andere vermogensbestanddelen beslag kunnen leggen, en ii) het
beslagrekest had mogelijk ook zonder producties kunnen worden ingediend. De
rechtbank toetst hiermee louter aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (r.o.
4.3.4): Nu vast staat dat Den Otter heeft gehandeld in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, staat hiermee de onrechtmatigheid van het handelen
vast. De rechtbank legt hier mijns inziens evenwel een te beperkte toets aan: het gaat er veeleer om of sprake is van een maatschappelijk onzorgvuldige handeling in de zin
van art. 6:162 BW. Het feit dat beslag op andere vermogensbestanddelen mogelijk was,
of dat een beslagrekest ook zonder producties kan worden ingediend, leidt niet
20
vanzelfsprekend tot de conclusie dat strijdig is gehandeld met de maatschappelijke
zorgvuldigheid. Daar is meer voor nodig.
11. In het hierboven weergegeven vonnis wordt naar mijn smaak bijvoorbeeld
onvoldoende aandacht besteed aan het in de wet erkende belang van de schuldeiser om
door middel van conservatoir beslag op geigende vermogensbestanddelen een redelijke
waarborg te verschaffen voor de verhaalbaarheid van zijn vordering. De crediteur komt
nu eenmaal krachtens art. 435 Rv de bevoegdheid toe om beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen zodra een schuldenaar een vordering niet vrijwillig voldoet.
12. Dat een beslagrekest ook zonder producties kan worden ingediend, lijkt mij geen
overtuigende reden om onrechtmatigheid aan te nemen. Want ofschoon de rechter bij
zijn verlof slechts marginaal toetst (vgl. art. 700 lid 2 Rv), moet de vordering waarvoor
beslag wordt gelegd natuurlijk wl aannemelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld met
onderliggende documenten. Sterker nog, partijen zijn verplicht om de voor de beslissing
van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (art. 21 Rv), en dienen
afschriften van de stukken waar zij zich op beroepen bij het verzoekschrift te voegen
(vgl. art. 85 Rv, dat naar wordt aangenomen ook voor verzoekschriftprocedures gelding
heeft: zie o.m. Losbladige Rechtsvordering, aant. 8 en 9 bij art. 278 Rv (bewerkt door
E.L. Schaafsma-Beversluis)). Indien in het beslagrekest de relevante feiten worden
beschreven, en ten bewijze hiervan een beroep wordt gedaan op stukken, dan is het niet
bijvoegen van deze stukken derhalve geen optie. Anders dan de rechtbank overweegt,
gaat een beslagrekest dan ook niet zelden gepaard met producties, ter onderbouwing
van de vordering(en).
13. Ook de aard van de aan de derdenbeslagenen betekende informatie behoort een
belangrijke rol te spelen. Als het gaat om zeer gevoelige bedrijfsinformatie met
betrekking tot bijvoorbeeld clintenbestanden waar derden misbruik van kunnen maken,
dan is betekening van die informatie aan concurrenten eerder ongewenst dan de
betekening van gegevens die aantonen dat de beslagdebiteur onzorgvuldig heeft
gehandeld jegens (juist) de derdenbeslagenen. In dit laatste geval is het de
beslagdebiteur er om te doen zijn eigen misstappen te verhullen en dat belang verdient
naar mijn smaak niet snel bescherming. In het onderhavige geval lijkt deze laatste
situatie aan de orde te zijn: de beslagdebiteur stelt immers dat de derdenbeslagenen, de
afnemers van VSR, niet op de hoogte waren van het feit dat de door VSR opgemaakte documenten valselijk waren opgemaakt.
14. Tot slot nog een enkele opmerking over de schade die de beslaglegger dient te
vergoeden. Omdat hier niet de onrechtmatigheid van het beslag zlf aan de orde was,
stelt de rechtbank terecht vast dat de schade als gevolg van het niet vrijelijk kunnen
beschikken over het bedrag niet voor vergoeding in aanmerking komt. De schade die wl
als een gevolg van een onrechtmatige wijze van beslaglegging kan worden
gekwalificeerd, is de schade als gevolg van de verslechterde handelsrelatie met de
derdenbeslagenen. De beslagdebiteur moet natuurlijk wl kunnen aantonen dat een
lagere verkoop van goederen is toe te schrijven aan de kennisname van de vertrouwelijke informatie.
Conclusie
15. Uiteraard is het mogelijk dat de wijze van beslaglegging onrechtmatig is jegens de
beslagdebiteur. De rechtbank gaat hier naar mijn mening echter te kort door de bocht,
door in wezen louter aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit te toetsen en
onvoldoende na te gaan of de handelwijze van de schuldeiser ook echt strijdig was met
de maatschappelijke zorgvuldigheid jegens de beslagdebiteur. Dat kan naar mijn smaak
21
slechts in uitzonderingssituaties aangenomen worden. Het enkele feit dat vertrouwelijke
stukken aan derdenbeslagenen worden betekend is hiertoe in ieder geval onvoldoende.
H.N. Schelhaas, advocaat bij Stibbe en honorair universitair hoofddocent Molengraaff Instituut voor Privaatrecht, Universiteit Utrecht
22
Hof Amsterdam 10 januari 2012, LJN: BV0477
GERECHTSHOF AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de vennootschap naar vreemd recht
[ APPELLANTE ],
gevestigd te [ plaatsnaam ], [ Land ],
APPELLANTE,
advocaat: mr. B. Winters te Amsterdam,
t e g e n
de vennootschap naar vreemd recht
[ GENTIMEERDE ],
gevestigd te [ plaatsnaam ], [ Land ],
GENTIMEERDE,
advocaat: mr. B.F.H. Rumora-Scheltema te Amsterdam.
De partijen worden hierna [ Appellante ] en [ Gentimeerde ] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Bij dagvaarding van 19 december 2011 is [ Appellante ] in hoger beroep gekomen
van het kortgedingvonnis van 12 december 2011 met het nummer 505460 / KG ZA 11-
1907, dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam in deze zaak heeft
gewezen tussen [ Appellante ] als eiseres en [ Gentimeerde ] als gedaagde. De
appeldagvaarding bevat de grieven.
1.2 [ Appellante ] heeft drie grieven geformuleerd en toegelicht, en bescheiden in het
geding gebracht, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal
vernietigen en, alsnog, zal beslissen als aan het slot van haar appeldagvaarding
omschreven, met veroordeling van [ Gentimeerde ] in de proceskosten met rente.
1.3 Daarop heeft [ Gentimeerde ] geantwoord en een bescheid in het geding
gebracht, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis zal bekrachtigen, kosten
rechtens.
1.4 De partijen hebben de zaak op 23 december 2011 door hun respectieve advocaten
doen bepleiten. Dezen hebben hun pleitnotities aan het hof overgelegd.
1.5 In de loop van de avond voorafgaand aan het pleidooi heeft [ Appellante ] nog een
akte en een aantal (omvangrijke) producties aan het hof en aan de wederpartij
toegezonden. De advocaat van [ Gentimeerde ] heeft daartegen bezwaar gemaakt,
omdat zij niet in de gelegenheid was die stukken met haar clinte te bespreken. Het hof
heeft de akte aanvaard maar de daarbij overgelegde producties geweigerd.
1.6 Ten slotte is arrest gevraagd.
23
2. Beoordeling
2.1 De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.12
een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat
deze feiten ook het hof tot uitgangspunt dienen.
2.2 Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.2.1 [ Appellante ] is de houdstermaatschappij van de [ X ] groep, die zich onder meer
bezig houdt met grote bouwprojecten. [ Appellante ] is aan de beurs te Istanbul
genoteerd. Zij is 100% aandeelhouder van de Nederlandse vennootschap [ X ] Holding
B.V. (hierna: [ X ] Holding).
2.2.2 [ Gentimeerde ] maakt deel uit van de Italiaanse [ Y ] groep.
2.2.3 [ Appellante ] was hoofdaannemer van het bouwproject Oasis Dobryninski in
Moskou. Zij heeft op 17 januari 2008 een onderaannemingsovereenkomst gesloten met
[ Gentimeerde ] voor het ontwerp en de bouw van de buitengevels van het project.
Overeengekomen is dat [ Appellante ] bepaalde gedeelten van de aanneemsom vooruit
zou betalen. Tot zekerheid voor de nakoming van eventuele
terugbetalingsverplichtingen heeft [ Gentimeerde ] ten behoeve van [ Appellante ] een
drietal bankgaranties gesteld tot een bedrag van USD 10.346.739,--.
2.2.4 Eind 2008 heeft de opdrachtgever van [ Appellante ] voornoemd project
opgezegd. Op 2 december 2008 heeft [ Appellante ] de door [ Gentimeerde ] gestelde
bankgaranties ingeroepen en drie weken later de onderaannemingsovereenkomst
opgezegd.
2.2.5 Op 6 oktober 2009 heeft een Engelse rechter, Mr. Justice Teare, the High Court of
Justice, Queenss Bench Division, Commercial Court, te Londen, geoordeeld dat de banken die voormelde garanties hebben afgegeven geen grond hadden om zich tegen
uitbetaling onder de garanties te verzetten. Hij heeft daarbij overwogen:
Whether [ Appellante ] can retain the amount of the guarantee will no doubt be decided
in the arbitration in Moscow between [ Appellante ] and [ Gentimeerde ].
2.2.6 In de door de Engelse rechter bedoelde procedure voor arbiters, de International
Commercial Arbitration Court van de RF Chamber of Commerce and Industry te Moskou
(hierna: de ICAC), heeft [ Gentimeerde ] gesteld dat de beindiging van de
overeenkomst door [ Appellante ] onrechtmatig was en onder meer gevorderd dat [
Appellante ] de bankgaranties teruggeeft. De ICAC heeft op 27 februari 2010 beslist
(hierna: ICAC-vonnis I) dat [ Gentimeerde ] haar verplichtingen onder de
overeenkomst niet had geschonden en dat [ Appellante ] geen grond had om de
bankgaranties in te roepen.
Op verzoek van [ Appellante ] heeft een Russische overheidsrechter, de Arbitrazh Court
te Moskou (hierna: de ACM), in april 2010 ICAC-vonnis I vernietigd met de redengeving
dat de ICAC niet bevoegd was te oordelen over rechten onder de bankgaranties en
geschillen daarover. Het vonnis van de ACM is op 2 september 2010 door de Federal
Arbitrazh Court en op 14 februari 2011 door de Supreme Arbitrazh Court bekrachtigd.
2.2.7 [ Appellante ] heeft de bedragen onder de bankgaranties in augustus 2010
gencasseerd.
2.2.8 [ Gentimeerde ] heeft ten tweeden male de ICAC geadieerd, stellend dat zij
schade heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige beindiging van de
overeenkomst door [ Appellante ]. Op 21 november 2011 heeft de ICAC [ Appellante ]
veroordeeld (hierna: ICAC-vonnis II) tot betaling aan [ Gentimeerde ] van RUR
24
410.734.948,-- als schadevergoeding, RUR 2.370.882,-- voor advocaatkosten en RUR
5.000.000,-- voor arbitragekosten (alles bijeen ongeveer EUR 10 miljoen).
2.2.9 Op 25 november 2011 heeft [ Gentimeerde ] de voorzieningenrechter te
Amsterdam (hierna de beslagrechter) verzocht verlof te verlenen voor het leggen van
conservatoir beslag op de aandelen die [ Appellante ] houdt in [ X ] Holding en voor het
leggen van conservatoir derdenbeslag onder schuldenaren van [ Appellante ]. De
beslagrechter heeft op 28 november 2011 dat verlof verleend en de vordering daarbij
begroot op RUR 452.138.440,--.
Op 1 december 2011 heeft [ Gentimeerde ] een tweede verzoekschrift ingediend met
het doel ook conservatoir derdenbeslag te kunnen leggen onder [ X ] Holding. Dat verlof
heeft de beslagrechter dezelfde dag verleend.
[ Gentimeerde ] heeft op grond van voormelde verloven enige beslagen gelegd, onder
meer op de aandelen die [ Appellante ] houdt in [ X ] Holding (de desbetreffende
beslagstukken zijn niet in het geding gebracht).
2.2.10 [ Appellante ] heeft op 29 november 2011 de ACM verzocht ook ICAC-vonnis II
te vernietigen.
2.3 De voorzieningenrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep op vordering van [
Appellante ] de door [ Gentimeerde ] gelegde conservatoire beslagen opgeheven onder
de voorwaarde, kort gezegd, dat [ Appellante ] een bankgarantie zal stellen volgens het
model van de Nederlandse Vereniging van Banken 1999 voor een bedrag van RUR
452.138.440,--, welke zal inhouden dat onder de garantie getrokken kan worden door
overlegging van een onherroepelijk vonnis van een Nederlandse exequaturrechter
inzake ICAC-vonnis II.
2.4 Met grief 1 betoogt [ Appellante ] dat de voorzieningen-rechter de beslagen zonder
meer had moeten opheffen.
2.5 Volgens [ Appellante ] had [ Gentimeerde ] de beslagrechter moeten informeren
over ICAC-vonnis I en de drie voor haar zeer ongunstige Russische vonnissen die
daarop zijn gevolgd. Deze uitspraken hebben betrekking op hetzelfde geschil als
waarvoor [ Gentimeerde ] beslag heeft gelegd en zijn dus zeer relevant voor de
onderhavige zaak. Door dat achterwege te laten heeft [ Gentimeerde ] niet voldaan aan
de eis van artikel 21 Rv om de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te
voeren.
2.6 De verplichting de rechter juist en volledig te informeren geldt ook voor een
beslagverzoek als bedoeld in artikel 700 Rv en klemt in dat geval des te meer
aangezien toewijzing van zodanig verzoek tot voor de wederpartij/beslagene zeer
ingrijpende gevolgen kan leiden en de rechter na slechts summier onderzoek een
beslissing ex parte geeft Het had in het onderhavige geval daarom inderdaad op de weg
van [ Gentimeerde ] gelegen de beslagrechter te informeren over de eerdere procedure
tussen partijen en de afloop daarvan, ten einde deze een zo volledig mogelijk beeld van
de (rechts)verhouding van partijen te geven, waaraan niet afdoet dat ten tijde van het
indienen van het beslagrekest aan [ Gentimeerde ] nog niet bekend was dat [
Appellante ] bij de Russische overheidsrechter een verzoek tot terzijdestelling van
ICAC-vonnis II had ingediend. Niet alleen lag deze indiening, gezien de
voorgeschiedenis, wel zeer voor de hand, ook kon, door de volledige weglating van de
eerdere procedure, dienaangaande geen vraag rijzen bij de beslagrechter. Nu [
Gentimeerde ] deze voor de beslissing van de beslagrechter van belang zijnde
informatie heeft achtergehouden en zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de
beslagrechter in het geval deze informatie wl was verstrekt evenzeer verlof tot het
leggen van beslag zou hebben gegeven, moet het hof de beslagen opheffen die [
Gentimeerde ] op grond van de hiervoor onder 2.2.9 genoemde, onvoldoende
onderbouwde beslagverzoeken heeft gelegd.
25
2.7 Voorts voert [ Appellante ] als toelichting op haar eerste grief aan, onder verwijzing
naar de artikelen 714 en 711 Rv, dat er geen gegronde vrees voor verduistering
bestaat. In dit verband stelt zij het volgende. De [ X ] groep is een groot industrieel
conglomeraat met een marktwaarde van ongeveer USD 6 miljard. [ Appellante ] is de
topholding van die groep. Zij biedt zeer ruimschoots verhaal voor de vordering van [
Gentimeerde ] en blijft dat bieden. Vrees voor verduistering kan er te minder zijn met
betrekking tot de aandelen die [ Appellante ] in [ X ] Holding houdt, omdat de net asset
value van deze aandelen USD 2,7 miljard bedraagt. Er is geen enkele aanwijzing dat [
Appellante ] voor een relatief geringe vordering van EUR 10 miljoen de aandelen of
deelnemingen van [ X ] Holding zal vervreemden of zal verhangen binnen de groep,
met alle mogelijke fiscale en andere consequenties van dien.
2.7 In artikel 714 Rv, dat betrekking heeft op het conservatoir beslag tot verhaal van
een geldvordering op onder meer aandelen op naam, is bepaald dat de leden 1 en 2 van
artikel 711 Rv ook op een dergelijk beslag van toepassing zijn. Uit lid 1 van artikel 711
Rv vloeit voort dat het verlof tot het leggen van vorenbedoeld beslag alleen kan worden
verleend indien de schuldeiser aantoont dat er gegronde vrees voor verduistering van
de aandelen bestaat.
De aandelen die [ Appellante ] houdt in [ X ] Holding zijn aandelen op naam, zodat
artikel 714 Rv hier van toepassing is.
2.8 [ Gentimeerde ] heeft in haar rekest van 25 november 2011 gesteld (onder
nummer 12) dat er vrees bestaat voor verduistering van de aandelen, omdat [
Appellante ] al jaren alles in het werk stelt om onder betaling uit te komen en dat zij
zich zelfs fondsen toe-eigent waar zij geen recht op heeft, bijvoorbeeld door zonder titel
bankgaranties in te roepen. [ Gentimeerde ] stelt te vrezen dat [ Appellante ]
meergenoemde aandelen zal vervreemden of bezwaren en daarmee zal onttrekken aan
verhaal voor de vordering van [ Gentimeerde ].
2.9 De enkele omstandigheid dat een debiteur zich tegen een vordering verweert en
niet vrijwillig wenst te betalen is onvoldoende om een gegronde vrees voor
verduistering te kunnen aannemen. Met betrekking tot de bankgaranties die [
Gentimeerde ] noemt verwijst het hof naar zijn rechtsoverweging 2.2.5. Bedoelde
bankgaranties waren onderwerp van de daar aangehaalde procedure en gelet op die
uitspraak kan bezwaarlijk gezegd worden dat [ Appellante ] zich zonder enig recht
fondsen toe-eigent, nog daargelaten of daarmee een vrees voor verduistering is
aangetoond. Blijft over de vrees dat [ Appellante ] de aandelen zal vervreemden of
bezwaren. [ Appellante ] heeft betoogd dat en waarom zij geen wijziging in de structuur
van de groep zal brengen. Hetgeen [ Gentimeerde ] daartegenover heeft gesteld is
speculatief en niet toereikend om een gronde vrees voor verduistering aan te tonen,
zoals de wet van haar verlangt.
2.10 Nu [ Gentimeerde ] niet heeft aangetoond dat er gegronde vrees voor
verduistering van de aandelen bestaat, moet ook op die grond het aandelenbeslag
worden opgeheven.
3. Slotsom en kosten
Grief 1 slaagt. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en de beslagen alsnog
zonder meer opheffen. De overige grieven van [ Appellante ] kunnen dan buiten
bespreking blijven. [ Gentimeerde ] dient als de in het ongelijk gestelde partij de
kosten van beide instanties te dragen.
4. Beslissing
26
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
heft op de beslagen die [ Gentimeerde ] op grond van de beslagverloven van de
voorzieningenrechter te Amsterdam van 28 november 2011 en 1 december 2011 heeft
gelegd;
verwijst [ Gentimeerde ] in de proceskosten en begroot die kosten voor zover tot
heden aan de kant van [ Appellante ] gevallen, voor de eerste aanleg op 650,81 voor verschotten en 2.448,-- voor salaris, en voor het hoger beroep op 739,81 voor verschotten en 2.682,-- voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Huijzer, mr. J.M.J. Chorus en mr. G.J. Visser en door
de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2012.
27
Rechtbank Alkmaar 25 juni 2008, LJN: BD5601
Sector civiel recht
FV/LJS
KV RK nummer: 102975/KV RK 08-382
datum: 25 juni 2008
Beschikking van de voorzieningenrechter,
in de zaak van:
de besloten vennootschap STER VIDEOTHEKEN ORGANISATIE B.V.,
gevestigd te Bolsward,
VERZOEKSTER,
procureur mr. A. de Groot,
advocaat mr. J.O. Hovinga te Leeuwarden,
tegen:
Ronald Johan [GEREKWESTREERDE],
wonende te Wervershoof,
GEREKWESTREERDE.
Partijen worden hierna ook genoemd "Ster" respectievelijk "[gerekwestreerde]".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Op 20 juni 2008 is bij het bureau voorzieningenrechter van deze rechtbank ingekomen
een verzoekschrift van de advocaat van Ster, strekkende tot het leggen van
conservatoir beslag ten laste van [gerekwestreerde] op een onroerende zaak en onder
derden.
Na telefonisch overleg met de griffier is Ster in de gelegenheid gesteld om het verzoek
via haar procureur in te dienen en om het verzoek te wijzigen.
Vervolgens is diezelfde dag een gewijzigd verzoekschrift ingekomen via de procureur.
Op 23 juni 2008 is Ster, wederom na overleg met de griffier, in de gelegenheid gesteld
om het verzoek te wijzigen. Diezelfde dag heeft Ster nogmaals een gewijzigd
verzoekschrift ingediend.
Een afschrift van het laatste verzoek is aan deze beslissing gehecht.
2. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
2.1 Ster legt aan haar verzoek, samengevat, het volgende ten grondslag. Partijen zijn
een franchiseovereenkomst met elkaar aangegaan. [gerekwestreerde] heeft die
overeenkomst opgezegd bij brief van 28 mei 2006. Omdat deze opzegging in strijd is
met de overeenkomst, is [gerekwestreerde] aan Ster een gefixeerde boete van
[euro] 100.000,-- verschuldigd. De opzegging heeft er tevens toe geleid dat Ster
verplicht was tot het terugkopen van inventaris voor een bedrag van [euro] 56.950,--.
[gerekwestreerde] moet dit bedrag aan Ster betalen. Bovendien laat [gerekwestreerde]
een aantal facturen onbetaald en heeft Ster aan de nieuwe exploitant van de videotheek
een vergoeding van [euro]18.000,-- moeten betalen wegens de erbarmelijke staat
waarin de winkel is achtergelaten door [gerekwestreerde]. Op grond van het
28
voorgaande wenst Ster beslag te leggen onder de Coperatieve Rabobank Noord-
Holland Noord U.A.(hierna: de Rabobank) en op het aandeel van [gerekwestreerde] in
de onroerende zaak aan de [adresgegevens] te [plaatsnaam].
2.2 Met betrekking tot het gevraagde verlof om, zoals de voorzieningenrechter begrijpt,
beslag te mogen leggen op het aandeel van [gerekwestreerde] in de eigendom van de
onroerende zaak geldt het volgende. Artikel 725 Rv in samenhang met het bepaalde in
artikel 711, eerste en tweede lid, brengt met zich dat Ster dient aan te tonen dat er
vrees voor verduistering van de onroerende zaak bestaat en de grond waarop die vrees
berust. Aanvankelijk had Ster in het verzoekschrift zich over de vrees voor
verduistering in het geheel niet uitgelaten. Vervolgens heeft zij in het gewijzigde
verzoek van 20 juni 2008 volstaan met te stellen dat er vrees voor verduistering
bestond. Waar die vrees voor verduistering op is gebaseerd, bleek daaruit echter niet.
In het verzoekschrift van 23 juni 2008 heeft Ster gesteld dat [gerekwestreerde]
voornemens is om de onroerende zaak aan het verhaal van zijn schuldeisers, waaronder
Ster, te onttrekken om de verhaalsmogelijkheden teniet te doen. Ster heeft niet
onderbouwd waarop zij dit baseert. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat
Ster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van gegronde vrees voor
verduistering. Het verzoek van Ster wordt op basis van het voorgaande afgewezen.
2.3 Ten aanzien van het beslag onder de Rabobank overweegt de voorzieningenrechter
het volgende. Ster vraagt in het verzoekschrift van 23 juni 2008 om beslag te mogen
leggen op de rekeningen die Ster bij de Rabobank heeft. Artikel 718 Rv bepaalt dat een
schuldeiser conservatoir beslag onder derden kan leggen op de in artikel 475 Rv
bedoelde goederen. Uit laatstgenoemd artikel vloeit voort dat Ster beslag kan leggen op
vorderingen die [gerekwestreerde] op de Rabobank mocht hebben of uit een ten tijde
van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen en op aan
[gerekwestreerde] toebehorende roerende zaken die onder de Rabobank berusten en
die geen registergoederen zijn. Een bankrekening als zodanig is niet aan te merken als
een vordering van [gerekwestreerde] op de Rabobank. Evenmin is een bankrekening
een roerende zaak. Daarom wordt ook dit verzoek van Ster afgewezen.
2.4 Al het voorgaande leidt tot na te melden beslissing.
3. DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Gegeven door mr. L.J. Saarloos voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar op
25 juni 2008, bijgestaan door
mr. F. Vermeij, griffier.
29
JBPR 2010/52
Gerechtshof 's-Gravenhage zp 's-Hertogenbosch
7 oktober 2010, HV 200.044.831; LJN BN9816.
( mr.Meulenbroek
mr.Den Hartog Jager
mr.Venhuizen )
De vennootschap naar Chileens recht Chilean Lumber Company SA te [vestigingsplaats],
Chili,
appellante,
hierna te noemen: CLC,
advocaat: mr. P.H.N. van Spanje,
tegen
de vennootschap naar Engels recht Arkans Limited te [kantoorplaats],
verweerster,
verder te noemen: Arkans,
in hoger beroep (nog) niet opgeroepen of bij advocaat verschenen.
Positie conservatoir beslaglegger
[]
Samenvatting
Uitspraak behorend bij artikel van Jongbloed en Meijsen.
Uitspraak
1. Het procesverloop en de feiten
(...; red.)
2. De beoordeling van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen
2.1. Tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de betreffende zaken
handelsvoorraad zijn, en zich deswege kennelijk niet lenen voor beslag, voert CLC aan
dat de betreffende partij in Nederland onverkoopbaar is gebleken en dat daarom het
beslag verweerster niet treft in haar bedrijfsvoering. Voorts heeft CLC aangevoerd dat de
partij hout weliswaar eigendom is van verweerster, maar dat zij, CLC, die heeft
gefinancierd en dat verweerster in gebreke is met betaling. De partij hout vertegenwoordigt een waarde van 40.000,=, aldus CLC.
2.2. Het hof overweegt als volgt.
De artikel 700 e.v. Rv geven geen uitsluitsel over de vraag of het verlangde verlof voorlopig kan worden gegeven.
Artikel 223 Rv (voorlopige voorziening binnen een aanhangig geding) leent zich voor analoge toepassing in de verzoekschriftprocedure.
In het algemeen zal er geen noodzaak bestaan voor toepassing in zaken als de
onderhavige (verlof conservatoir beslag) omdat de wederpartij noch wordt opgeroepen,
noch gehoord. In het onderhavige geval, waarin de wederpartij op de hoogte is van de
30
behandeling van het verlof in eerste aanleg en op de hoogte zal geraken van de
verlofaanvrage in hoger beroep, kan het praktisch en zinvol zijn om het verlof voorlopig
te verlenen zonder de wederpartij te horen, zoals de voorzieningenrechter deed, en kan verzoekster daarbij ook aanmerkelijk belang hebben.
Naar het oordeel van het hof staat het stelsel van het verlenen van beslagverlof niet aan
toewijzing in de weg. Weliswaar bepaalt lid 3 van artikel 700 Rv dat verlof verleend wordt
onder voorwaarde dat een eis in de hoofdzaak binnen een bepaalde termijn moet worden
ingesteld, maar dat die termijn bij een voorlopig verlof niet wordt bepaald, staat aan die
toewijzing niet in de weg. Bepaling van de termijn geschiedt indien en zodra definitief
verlof is verleend.
Ten aanzien van de vraag hoe in hoger beroep op een verzoek tot het treffen van een
zodanige voorlopige voorziening moet worden geoordeeld neemt het hof in overweging
dat in de regel de beslissing van de voorzieningenrechter op het gevraagde verlof
leidraad zal zijn en dat de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing
moet blijven, maar dat feiten, die zich eerst hebben voorgedaan na de uitspraak in
eerste aanleg tot toewijzing aanleiding kunnen geven (vgl. HR 30 mei 2008, LJN BC5012, en NJ 2008/311).
2.3. Het hof neemt voorts in overweging dat bij de beoordeling van de toewijsbaarheid
van een verzoek om (voorlopig) verlof voor het leggen van beslag op (een deel van) de
handelsvoorraad terughoudendheid past in verband met de verstrekkende gevolgen voor
de beslagdebiteur, maar er kunnen omstandigheden bestaan waaronder het verzoek
desalniettemin moet worden toegestaan, bijvoorbeeld als er ernstige aanwijzingen
bestaan dat de handelsvoorraad niet wordt gebruikt voor verkoop en levering aan
afnemers, maar zal verduisterd, althans zal worden ontrokken aan het zicht van de
beslagcrediteur (vgl. Hof Arnhem, LJN BD2713), eventueel onder zekerheidstelling voor
te lijden schade. Op basis van de thans voorliggende informatie kan naar het voorlopig
oordeel van het hof niet onaannemelijk worden geacht dat CLC een opeisbare vordering heeft op Arkans.
2.4. Naar het oordeel van het hof voldoet het verzoek aan de gestelde voorwaarden voor
toewijzing. Voor het opleggen van zekerheidstelling ziet het hof thans geen aanleiding nu het volgens CLC gaat om een slecht verkoopbare handelsvoorraad.
3. De uitspraak
Het hof:
verleent voorlopig namelijk totdat het hof definitief op het hoger zal hebben beslist verlof tot het leggen van het verzochte beslag;
beveelt eveneens voorlopig de gerechtelijke bewaring van de in beslag te nemen
roerende zaken, met benoeming van [X.] Zeeland Terminals B.V. tot gerechtelijk bewaarder;
bepaalt dat de griffier partijen zal oproepen voor een zitting op een nader te bepalen dag en uur;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
31
JBPR 2010/50
Rechtbank Middelburg, sector kanton, locatie Terneuzen
3 maart 2010, 195351/09-2734.
( Mr. Klarenbeek )
Margje Maria Oort te Aardenburg, gemeente Sluis,
opposerende partij,
gemachtigde: mr. B.J. van de Wijnckel,
tegen
de besloten vennootschap EGA Nederland BV te Gouda,
geopposeerde partij,
gemachtigde: mr. P.L.J.M. Guine
Betekening exploot op geheim adres
[Rv - 45 t/m 66]
Samenvatting
Als iemand een geheim adres heeft, moet die informatie aan de gerechtsdeurwaarder ter
beschikking worden gesteld, die dat geheime adres vervolgens op straffe van nietigheid
in de dagvaarding moet vermelden.
Uitspraak
Het verloop van de procedure
(...; red.)
De beoordeling van de zaak
1. Op de grond van levering in oktober 2006 van een weegschaal en eetwijzers voor de
prijs van 750,= heeft EGA bij exploot d.d. 7 juli 2009 Oort doen dagvaarden tot betaling van 1.066,13 inclusief rente en incassokosten. De deurwaarder heeft in dat exploot vermeld dat Oort woont in de gemeente Sluis, maar dat haar adres in het exploot
niet is vermeld, omdat Oort de gemeente Sluis heeft verzocht om dit adres geheim te
houden voor derden. Het exploot is niet in persoon betekend. De deurwaarder heeft in
het exploot vermeld dat zij een afschrift van het exploot aan dat geheime adres heeft
achtergelaten in een gesloten envelop met daarop de wettelijk voorgeschreven
vermeldingen, omdat niemand is aangetroffen aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten.
2. Het verstekvonnis d.d. 22 juli 2009 is op dezelfde wijze betekend bij exploot d.d.
11 augustus 2009. Ook in dat exploot is het geheime adres van Oort niet vermeld. Oort
heeft verzet gedaan bij exploot d.d. 6 november 2009. In dat exploot heeft Oort haar
adres te Aardenburg vermeld.
3. Oort heeft gesteld dat de inleidende dagvaarding, alsook de betekening van het
verstekvonnis haar niet bereikt hebben en dat het verstekvonnis haar gemachtigde eerst
bij fax d.d. 11 september 2009 is toegezonden. Oort stelt daarom tijdig in verzet te zijn
gekomen. Oort beroept zich allereerst op de nietigheid van de inleidende dagvaarding,
omdat daarin haar woonplaats in de zin van art. 45 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering (verder: Rv.) ontbreekt. Oort stelt dat op deze manier niet kan worden
nagegaan op welke wijze en op welk adres de betekening heeft plaats gevonden. Oort
32
verzoekt de nietigheid ex art. 120 Rv. uit te spreken, nu zij door de wijze van betekening
onredelijk in haar belangen is geschaad, aangezien zij bij verstek in de proceskosten is
veroordeeld. Nadat Oort kennis had genomen van het contract, dat EGA bij conclusie van
antwoord in het geding had gebracht. heeft Oort gewezen op het arbitraal beding in
art. 15 van dat contract en heeft subsidiair gevorderd dat de kantonrechter zich
onbevoegd zal verklaren. Meer subsidiair heeft Oort de vordering van EGA inhoudelijk betwist.
4. EGA heeft betwist dat Oort nimmer van de dagvaarding en het verstekvonnis kennis
heeft kunnen nemen op de grond dat zij haar gemachtigde heeft ingeschakeld om haar
belangen te behartigen. Dat geeft inderdaad te denken, maar EGA heeft niet
weersproken dat Oort tijdig verzet heeft gedaan. Het verstekvonnis is niet in persoon aan
Oort betekend. EGA heeft wel gesteld dat Oort kennis moeten hebben genomen. van de
beide exploten, omdat zij anders de verzetprocedure niet aanhangig heeft kunnen
maken, maar EGA heeft niet gesteld dat Oort een daad van bekendheid heeft gepleegd in
de zin van art. 143, lid 2, Rv. De kantonrechter stelt daarom vast dat tijdig verzet is gedaan.
Nietigheid dagvaarding
5.1. Op straffe van nietigheid is in art. 45, lid 2, Rv. voorgeschreven dat een exploot de
woonplaats vermeldt van degene voor wie het exploot is bestemd. Onder woonplaats
moet hier worden verstaan de woonplaats in de zin van art. 1:10 BW. Daarom is ook het
adres vereist. Het adres was de deurwaarder wel bekend, maar zij heeft het bewust niet
vermeld. Na verzet heeft Oort zich beroepen op de nietigheid van de dagvaarding. Dat
beroep moet gelet op art. 122 Rv worden verworpen indien het gebrek Oort niet onredelijk in haar belangen heeft geschaad.
5.2. Als rechtvaardiging voor het gebrek het niet vermelden van het adres van Oort heeft de deurwaarder in de exploten vermeld dat Oort de gemeente Sluis heeft verzocht
om dit adres geheim te houden voor derden. Dit is kennelijk een verzoek gebaseerd op
art. 102, lid 1, van de Wet gemeentelijke basis-administratie persoonsgegevens (verder:
Wet GBA). Art 102, lid 2, Wet GBA bevat echter direct al een uitzondering voor de
toepassing van art. 98 Wet GBA. Ingevolge art. 98, lid 1, Wet GBA worden
persoonsgegevens verstrekt aan derden die uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk
met gerechtelijke werkzaamheden zijn belast, voor zover die persoonsgegevens
noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift.
Deze uitzondering is hier van toepassing want het geheime adres is verstrekt aan een
deurwaarder, die het adres nodig had om het te vermelden in exploten, hetgeen de wet op straffe van nietigheid heeft voorgeschreven.
5.3. Een rechtvaardiging voor het niet vermelden van het adres van Oort kan niet
worden gevonden in de Wet GBA, want overeenkomstig deze wet heeft de gemeente
Sluis het adres van Oort verstrekt aan de deurwaarder. Deze wet is niet bedoeld om de
inhoud van exploten nader te regelen. Integendeel, teneinde te waarborgen dat
geschillen tussen burgers altijd langs gerechtelijke weg tot een einde kunnen worden
gebracht is in art. 98 Wet GBA onder duidelijke voorwaarden een uitzondering gemaakt
voor personen die uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk met gerechtelijke
werkzaamheden zijn belast. Voor dit grote maatschappelijk belang mag het belang bij
bescherming van persoonsgegevens wijken. (Men zie ook ABRvS 15 feb. 1999, AB 1999,
239 LJN AN5987.) Nu de afweging is gemaakt en het adres aan de deurwaarder is
gegeven, levert het belang van de bescherming van persoonsgegevens geen rechtvaardiging meer op om het adres uit het exploot te houden.
5.4. Nauwelijks denkbaar is dat andere zeer klemmende belangen men zou wellicht kunnen denken aan personen die in het belang van hun eigen veiligheid moeten worden
33
afgeschermd dat wel zouden kunnen rechtvaardigen. Maar dat doet zich hier in ieder geval niet voor. Oort heeft haar adres in het verzetexploot laten opnemen en EGA heeft
niet weersproken dat het adres van Oort haar bekend was. EGA heeft haar
correspondentie met Oort aan dat adres gericht en verzonden. Het enkele feit dat Oort
de gemeente heeft verzocht haar adres geheim te houden, is geen reden om haar adres
niet te vermelden in de exploten van dagvaarding en betekening. Die exploten zijn daarom nietig.
5.5. EGA heeft in zoverre gelijk dat Oort op een of andere wijze kennis moet hebben
verkregen van het verstekvonnis en/of de inleidende dagvaarding, maar daaruit volgt
niet dat de dagvaarding en het verstekvonnis haar bereikt hebben. Oort heeft dat betwist
en EGA heeft op dit poot geen bewijs aangeboden. Het moet er voor worden gehouden
dat de inleidende dagvaarding Oort destijds, op of omstreeks 7 juli 2009, niet heeft
bereikt. Met Oort is de kantonrechter van oordeel dat haar belangen zijn geschaad
doordat zij thans niet kan nagaan op welk adres het exploot van dagvaarding toen in
afschrift is achtergelaten. Voorts zijn de belangen van Oort geschaad, doordat zij bij
verstek is veroordeeld in de proceskosten. Gelet op een en ander heeft het niet
vermelden van het adres van Oort de belangen van Oort onredelijk geschaad, zodat de dagvaarding nietig moet worden verklaard.
Arbitraal beding
6. EGA heeft daar nog niet op kunnen reageren, maar inderdaad bevat het contract in art. 15 een arbitraal beding.
Slotsom
7. Het verzet is gegrond en daarom zal het verstekvonnis worden vernietigd en zal de
inleidende dagvaarding nietig worden verklaard. Omdat EGA in het ongelijk wordt gesteld
en verstek is verleend op een dagvaarding die nietig wordt verklaard, zal EGA worden
verwezen in alle proceskosten, en wel op de voet van art. 243 Rv. aangezien aan Oort een toevoeging is verleend.
De beslissing
De kantonrechter: