AvdR Webinars

432
WWW.AVDRWEBINARS.NL WEBINAR 0212 ACTUALITEITEN BESLAG- EN EXECUTIERECHT SPREKER MR. G.J.P. MOLKENBOER, SENIOR ADVISEUR JURIDISCHE ZAKEN SNS REAAL 5 FEBRUARI 2013 15:00 – 17:15 UUR

description

Actualiteiten Beslag- en Executierecht

Transcript of AvdR Webinars

  • WWW.AVDRWEBINARS.NL

    WEBINAR 0212

    ACTUALITEITEN BESLAG- EN EXECUTIERECHT

    SPREKER

    MR. G.J.P. MOLKENBOER, SENIOR ADVISEUR JURIDISCHE ZAKEN SNS REAAL

    5 FEBRUARI 2013 15:00 17:15 UUR

  • H O O G L E R A R E N

    W E B I N A R S

    Wab en procesrecht | 27 februari 2013 | 14:00 - 17:15 uur Massaschade; de juridische afwikkeling | 11 maart 2013 | 14:00 - 17:15 uur

    Corporate Governance | 18 maart 2013 | 09:00 - 12:15 uur Kwalitatieve aansprakelijkheid | 18 maart 2013 | 14:00 - 17:15 uur

    Internationaal Erfrecht | 25 maart 2013 | 09:00 - 12:15 uur Algemene voorwaarden | 28 maart 2013 | 14:00 - 17:15 uur

    Consumentenrecht | 8 april 2013 | 14:00 - 17:15 uur Totstandkoming | 25 april 2013 | 14:00 - 17:15 uur

    Actualiteiten Internationaal Handelsrecht | 6 mei 2013 | 14:00 - 17:15 uur Actualiteiten Merken- en Modellenrecht | 8 mei 2013 | 09:00 - 12:15 uur

    Actualiteiten Auteursrecht en oneerlijke mededingingen | 8 mei 2013 | 12:45 - 16:00 uur Actualiteiten Verzekeringsrecht | 13 mei 2013 | 14:00 - 17:15 uur

    Hoger beroep | 14 mei 2013 | 09:00 - 12:15 uur Huwelijksvermogensrecht | 27 mei 2013 | 09:00 - 12:15 uur

    Flex BV | 29 mei 2013 | 09:00 - 12:15 uur Actualiteiten Internationaal Handelsrecht | 6 mei 2013 | 14:00 - 17:15 uur Actualiteiten Merken- en Modellenrecht | 8 mei 2013 | 09:00 - 12:15 uur

    Actualiteiten Auteursrecht en oneerlijke mededingingen | 8 mei 2013 | 12:45 - 16:00 uur Actualiteiten Verzekeringsrecht | 13 mei 2013 | 14:00 - 17:15 uur

    Hoger beroep | 14 mei 2013 | 09:00 - 12:15 uur Huwelijksvermogensrecht | 27 mei 2013 | 09:00 - 12:15 uur

    Flex BV | 29 mei 2013 | 09:00 - 12:15 uur Huwelijksvermogensrecht | 23 oktober 2013 | 14:00 - 17:15 uur

    Derivatenrecht | 28 oktober 2013 | 14:00 - 17:15 uur Aandeelhoudersovereenkomsten | 31 oktober 2013 | 09:00 - 12:15 uur

    Actualiteiten Erfrecht | 31 oktober 2013 | 14:00 - 17:15 uur Actualiteiten pensioenrecht | 11 november 2013 | 14:00 - 17:15 uur

    Awb bezwaarschriftprocedure | 18 november 2013 | 14:00 - 17:15 uur Sociaal recht | 25 november 2013 | 09:00 - 12:15 uur

    Appartementsrecht | 25 november 2013 | 14:00 - 17:15 uur

    De Academie voor de Rechtspraktijk heeft onder de naam Magna Charta Webinars 30hoogleraren bereid gevonden webinars te verzorgen op de verschillende rechtsgebieden.

    Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk

    Postbus 13346 | 3507 LH Utrecht | T 030 - 220 10 70 | F 030 - 220 53 27

    E [email protected]

  • Inhoudsopgave

    Spreker

    Mr. G.J.P. Molkenboer

    Ontwikkelingen inhoud verzoekschrift

    Hof s-Hertogenbosch 7 oktober 2010, JBPR 2010/52 p.5 Vzgnr Rb Middelburg 15 oktober 2010, JBPR 2010/51 p.7

    Vzgnr Rb Haarlem 29 juli 2011, NJF 2011/407 p.10

    HR 27 november 2009, JBPr 2010/5 p.12

    Rb Dordrecht 18 juni 2008, JBPr 2009/5 p.14

    Hof Amsterdam 10 januari 2012, LJN: BV0477 p.22

    Rb Alkmaar 25 juni 2008, LJN:BD5601 p.27

    Hof Den Bosch 7 oktober 2010, JBPR 2010/52 p.29

    Rb Middelburg 3 maart 2010, JBPR 2010/50 p.31

    Vzgnr Rb Haarlem 16 januari 2012, NJF 2012/210 p.35

    Beslag en bankgarantie

    Hof Amsterdam 26 april 2011, JOR 2011/346 p.43

    Rb Amsterdam 15 juni 2011, JBPR 2012/16 Trafigura p.54

    HR 26 maart 2004, NJ 2004, 309 Yachting Company/ABN AMRO p.58

    Hof Den Haag, 21 september 1994, KG 1994, 381 p.66

    HR 26 maart 2004, NJ 2004, 309 Yachting Company/ABN AMRO p.68

    Vzgnr Rb Amsterdam 15 juni 2011, JBPr 2012/16 p.95

    Vzgnr Rb Breda 30 november 2011, LJN: BU 7708 p.101

    Rb Zwolle/Lelystad 17 november 2004, NJF 2005/102 p.106

    Hof Amsterdam 26 april 2011, JOR 2011/346 p.114

    Vzngr Zwolle, 18 september 2003, NJF 2004/99 p.128

    Onrechtmatig beslag

    HR 5 december 2003, NJ 2004, 150 Snel/Ter Steege p.129

    HR 11 april 2003, NJ 2003, 440 p.141

    HR 13 januari 1995, NJ 1997, 366 p.154

    Pres. Rb Middelburg 28 april 1989, KG 1989,226 p.181

    HR 19 mei 2000, NJ 2000, 603 p.185

    Hof Leeuwarden 20 april 2010, JBPr 2010/62 p.195

    Rb Utrecht 18 april 2012, LJN BW 3578 p.200

    HR 8 juli 2011, JBPR 2012/5 p.204

    HR 21 februari 1992,NJ 1992, 321 p.207

    Vzngr Rb Breda 13 augustus 2009, NJF 2011/405 p.214

    Executoriale verkoop onroerende zaken

    HR 25 januari 2008, NJ 2008, 66, Ontvanger/Brink q.q. p.220

    HR 29 juli 2011, JOR 2011/208 Ontvanger/Eijking q.q. p.227

    HR 8 oktober 2010, NJ 2012, 211 (vd Berg Makelaardij/Bernhard) p.232

    Hof Den Bosch 25 oktober 2011, JOR 2011/385 p.251

    Vzgnr Haarlem 27 oktober 2011, JOR 2011/386 p.259

    Vzgnr Rb Zwolle 26 mei 2011, JOR 2011/377 p.263

    Hof Leeuwarden 19 juli 2011, JOR 2011/351 p.267

    Rb Utrecht 1 feburari 2012, LJN BV3365 p.273

  • Rb Rotterdam 20 april 2011, JOR 2011/344 p.282

    Vzgnr Rb Utrecht 20 feburari 2012 JOR 2012/134 p.290

    Rechtbank Den Bosch, 5 december 2012, LJN BY 5583 p.299

    Derdenverklaring/derdenbeslag

    HR 30 november 2001, JOR 2002/23 De Jong/Carnifour p.304

    Hof Amsterdam 14 februari 12, JOR 2012/132 p.319

    Rb Zutphen 22 februari 2012 LJN: BW 3707 p.325

    Rb Amsterdam 23 juni 2010, NJF 2010, 287 p.331

    Rb Amsterdam 20 mei 2009, JBPr 2010/13 p.338

    HR 24 november 2006, JOR 2007, 26 FIC p.346

    Rb Amsterdam, 2 september 2009, JBPR 2010/14 p.360

    Hof Amsterdam 10 april 2012, LJN: BW 3378 p.369

    HR 29 oktober 2004, JOR 2004/338 p.378

    Hof NA 6 februari 1996, NJ 96,457 p.407

    HR 15 juni 2012, NJ2012, 458 p.409

    Rechtbank Utrecht, 3 augustus 2012, JOR 2012, 310 p.427

  • 5

    JBPR 2010/52

    Gerechtshof 's-Gravenhage zp 's-Hertogenbosch

    7 oktober 2010, HV 200.044.831; LJN BN9816.

    ( mr.Meulenbroek

    mr.Den Hartog Jager

    mr.Venhuizen )

    De vennootschap naar Chileens recht Chilean Lumber Company SA te [vestigingsplaats],

    Chili,

    appellante,

    hierna te noemen: CLC,

    advocaat: mr. P.H.N. van Spanje,

    tegen

    de vennootschap naar Engels recht Arkans Limited te [kantoorplaats],

    verweerster,

    verder te noemen: Arkans,

    in hoger beroep (nog) niet opgeroepen of bij advocaat verschenen.

    Positie conservatoir beslaglegger

    Samenvatting

    Uitspraak behorend bij artikel van Jongbloed en Meijsen.

    Uitspraak

    1. Het procesverloop en de feiten

    (...; red.)

    2. De beoordeling van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen

    2.1. Tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de betreffende zaken

    handelsvoorraad zijn, en zich deswege kennelijk niet lenen voor beslag, voert CLC aan

    dat de betreffende partij in Nederland onverkoopbaar is gebleken en dat daarom het

    beslag verweerster niet treft in haar bedrijfsvoering. Voorts heeft CLC aangevoerd dat de

    partij hout weliswaar eigendom is van verweerster, maar dat zij, CLC, die heeft

    gefinancierd en dat verweerster in gebreke is met betaling. De partij hout

    vertegenwoordigt een waarde van 40.000,=, aldus CLC.

    2.2. Het hof overweegt als volgt.

    De artikel 700 e.v. Rv geven geen uitsluitsel over de vraag of het verlangde verlof voorlopig kan worden gegeven.

    Artikel 223 Rv (voorlopige voorziening binnen een aanhangig geding) leent zich voor analoge toepassing in de verzoekschriftprocedure.

  • 6

    In het algemeen zal er geen noodzaak bestaan voor toepassing in zaken als de

    onderhavige (verlof conservatoir beslag) omdat de wederpartij noch wordt opgeroepen,

    noch gehoord. In het onderhavige geval, waarin de wederpartij op de hoogte is van de

    behandeling van het verlof in eerste aanleg en op de hoogte zal geraken van de

    verlofaanvrage in hoger beroep, kan het praktisch en zinvol zijn om het verlof voorlopig

    te verlenen zonder de wederpartij te horen, zoals de voorzieningenrechter deed, en kan verzoekster daarbij ook aanmerkelijk belang hebben.

    Naar het oordeel van het hof staat het stelsel van het verlenen van beslagverlof niet aan

    toewijzing in de weg. Weliswaar bepaalt lid 3 van artikel 700 Rv dat verlof verleend wordt

    onder voorwaarde dat een eis in de hoofdzaak binnen een bepaalde termijn moet worden

    ingesteld, maar dat die termijn bij een voorlopig verlof niet wordt bepaald, staat aan die

    toewijzing niet in de weg. Bepaling van de termijn geschiedt indien en zodra definitief verlof is verleend.

    Ten aanzien van de vraag hoe in hoger beroep op een verzoek tot het treffen van een

    zodanige voorlopige voorziening moet worden geoordeeld neemt het hof in overweging

    dat in de regel de beslissing van de voorzieningenrechter op het gevraagde verlof

    leidraad zal zijn en dat de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing

    moet blijven, maar dat feiten, die zich eerst hebben voorgedaan na de uitspraak in

    eerste aanleg tot toewijzing aanleiding kunnen geven (vgl. HR 30 mei 2008, LJN BC5012, en NJ 2008/311).

    2.3. Het hof neemt voorts in overweging dat bij de beoordeling van de toewijsbaarheid

    van een verzoek om (voorlopig) verlof voor het leggen van beslag op (een deel van) de

    handelsvoorraad terughoudendheid past in verband met de verstrekkende gevolgen voor

    de beslagdebiteur, maar er kunnen omstandigheden bestaan waaronder het verzoek

    desalniettemin moet worden toegestaan, bijvoorbeeld als er ernstige aanwijzingen

    bestaan dat de handelsvoorraad niet wordt gebruikt voor verkoop en levering aan

    afnemers, maar zal verduisterd, althans zal worden ontrokken aan het zicht van de

    beslagcrediteur (vgl. Hof Arnhem, LJN BD2713), eventueel onder zekerheidstelling voor

    te lijden schade. Op basis van de thans voorliggende informatie kan naar het voorlopig

    oordeel van het hof niet onaannemelijk worden geacht dat CLC een opeisbare vordering

    heeft op Arkans.

    2.4. Naar het oordeel van het hof voldoet het verzoek aan de gestelde voorwaarden voor

    toewijzing. Voor het opleggen van zekerheidstelling ziet het hof thans geen aanleiding nu het volgens CLC gaat om een slecht verkoopbare handelsvoorraad.

    3. De uitspraak

    Het hof:

    verleent voorlopig namelijk totdat het hof definitief op het hoger zal hebben beslist verlof tot het leggen van het verzochte beslag;

    beveelt eveneens voorlopig de gerechtelijke bewaring van de in beslag te nemen

    roerende zaken, met benoeming van [X.] Zeeland Terminals B.V. tot gerechtelijk bewaarder;

    bepaalt dat de griffier partijen zal oproepen voor een zitting op een nader te bepalen dag en uur;

    verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

  • 7

    LJN: BO3008,Voorzieningenrechter Rechtbank Middelburg , 75327 / KG RK 10-

    395

    Uitspraak

    beschikking

    RECHTBANK MIDDELBURG

    Sector civiel recht

    zaaknummer / rekestnummer: 75327 / KG RK 10-395

    Beschikking van 15 oktober 2010

    in de zaak van

    de vennootschap naar Chileens recht

    CHILEAN LUMBER COMPANY S.A.,

    statutair gevestigd en kantoorhoudende te San Bernardo, Chili,

    verzoekster,

    advocaat: mr. P.H.N. van Spanje te Wageningen,

    en

    de vennootschap naar Engels recht

    ARKANS LIMITED,

    kantoorhoudende te Nieuwegein,

    verweerster,

    advocaat: mr. drs. M.H.G. Plieger te Nieuwegein.

    Het procesverloop

    Bij een op 15 september 2010 ter griffie van deze rechtbank ontvangen verzoekschrift,

    heeft Chilean Lumber Company SA (nader: CLC) de voorzieningenrechter verzocht om,

    ter verzekering van een door haar gepretendeerde vordering op Arkans Limited (nader:

    Arkans), verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir beslag op roerende

    goederen, te weten partijen houten vloerdelen Jatoba, ter grootte van ongeveer 1.541

    m2, welke partij hout zich bevond op het opslagterrein, eigendom van Verbrugge

    Zeeland Terminals BV (nader: Verbrugge) te Vlissingen.

    Bij beslissing van 15 september 2010 heeft de voorzieningenrechter voorlopig verlof

    verleend tot het leggen van dat beslag, met eveneens voorlopig bevel tot gerechtelijke bewaring en met benoeming van Verbrugge tot gerechtelijk bewaarder.

    Tegelijkertijd heeft hij bepaald dat, alvorens er definitief op het verzoek van CLC zou

    worden beslist, een mondelinge behandeling zou plaatsvinden.

    Na het horen van partijen op 28 september 2010 heeft de voorzieningenrechter het

    verzochte verlof bij beschikking van 29 september 2010 afgewezen, op de grond dat

    CLC, in het licht van het ter zitting door Arkans gevoerde verweer, in onvoldoende mate

    aannemelijk had gemaakt dat zij een opeisbare vordering had op Arkans en dat zij

    evenmin aannemelijk had gemaakt dat de onderhavige partij hout niet tot de

    handelsvoorraad van Arkans zou behoeven te worden gerekend.

    Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2010, heeft CLC andermaal

    verzocht om verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag op bedoelde partij

  • 8

    hout, met begroting van haar vordering op 500.000,00, met aanstelling van een gerechtelijk bewaarder en met bepaling van de termijn als bedoeld in artikel 700 lid 3

    Rv op 30 dagen.

    Subsidiair, te weten voor het geval de voorzieningenrechter het verlof niet aanstonds

    zou toewijzen, heeft CLC verzocht om het verlof tot het leggen van beslag voorlopig te

    verlenen totdat partijen zouden zijn gehoord, en meer subsidiair om het verzochte

    verlof voorlopig te verlenen tot het gerechtshof s Gravenhage, nevenzittingsplaats Den Bosch, op het door CLC in te stellen hoger beroep tegen de beschikking van 29

    september 2010 zou hebben beslist.

    De voorzieningenrechter heeft CLC op 6 oktober 2010 doen weten dat hij het verzoek

    niet aanstonds, ook niet voorlopig, inwilligde maar dat CLC desgewenst gebruik kon maken van het recht om te worden gehoord (279 lid 2 Rv). CLC heeft daarop

    medegedeeld gebruik te willen maken van dat recht, waarna een mondelinge

    behandeling is bepaald.

    Arkans heeft schriftelijk verweer gevoerd tegen het (nieuwe) verzoekschrift van CLC. Zij

    heeft er (onder meer) op gewezen dat CLC op 6 oktober 2010 hoger beroep heeft

    ingesteld tegen de beschikking van de voorzieningenrechter van 29 september 2010 en

    dat het gerechtshof ondertussen voorlopig verlof heeft verleend tot het leggen van

    conservatoir beslag op de meerbedoelde partij hout.

    Arkans heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt nader toe te

    lichten op de op 14 oktober 2010 gehouden mondelinge behandeling van het verzoek.

    CLC is wel verschenen op die zitting. Zij heeft haar verzoek daarbij nader toegelicht.

    De beoordeling van het verzoek en de gronden daarvoor

    Alvorens kan worden toegekomen aan de vraag of de inhoud van het op 6 oktober 2010

    ter griffie ontvangen verzoekschrift van CLC, mede bezien in het licht van het daartegen

    door Arkans gevoerde (schriftelijke) verweer, het verzochte verlof kan dragen, zal de

    voorzieningenrechter de volgende vragen dienen te beantwoorden:

    1. is het rechtens toegestaan om, nadat een verzoek tot het leggen van conservatoir

    beslag waartegen verweer is gevoerd is afgewezen, een nieuw, nader gemotiveerd en van nadere producties voorzien, verzoekschrift in te dienen teneinde te pogen alsnog

    verlof te verkrijgen voor het leggen van conservatoir beslag op dezelfde goederen?

    2. heeft verzoekster in het onderhavige geval, waarin door het gerechtshof in het kader

    van het tegen de eerdere afwijzing ingediende hoger beroep inmiddels bij wege van

    voorlopige voorziening toestemming is verleend tot het leggen van voorlopig beslag welk beslag ook is gelegd (nog) een voldoende belang bij haar (hernieuwde) beslagrekest?

    De voorzieningenrechter is van oordeel dat de onder 1 vermelde vraag bevestigend

    dient te worden beantwoord. Anders dan Arkans heeft betoogd, is er naar het oordeel

    van de voorzieningenrechter geen reden een hernieuwd verzoek als ware het een verkapt appl niet ontvankelijk te verklaren. De omstandigheid dat tegen afwijzing van een beslagrekest hoger beroep en cassatie openstaat, brengt niet mee dat een

    verzoeker die bij het verkrijgen van het verlof een groot en spoedeisend belang kan hebben gehouden is die rechtsmiddelen tegen de afwijzingsbeslissing aan te wenden. Er bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen principieel bezwaar tegen

    indiening van een hernieuwd verzoek. De omstandigheid dat verzoeker ter staving van

    de (gepretendeerde) vordering nieuwe producties in het geding brengt en in dat

    hernieuwde verzoek inspeelt op het in eerste instantie gevoerde verweer van zijn

    tegenpartij, maakt het indienen van zon hernieuwd verzoekschrift niet onoorbaar. Ook niet indien moet worden vastgesteld dat geen sprake is van nova. Het spreekt echter

  • 9

    voor zich dat een verzoeker die voor de tweede maal een rekest indient ter zake

    dezelfde (gepretendeerde) vordering, er rekening mee zal dienen te houden dat de

    voorzieningenrechter terughoudend reageert en wellicht zoals in het onderhavige geval is gebeurd pas definitief op dat nieuwe verzoek zal beslissen na het (opnieuw) horen van partijen.

    Ten aanzien van de onder 2 vermelde vraag overweegt de voorzieningenrechter het

    volgende.

    Bij beschikking van 7 oktober 2010 heeft het gerechtshof CLC voorlopig verlof verleend

    tot het leggen van conservatoir beslag op de onderhavige partij hout. Het conservatoir

    beslag is dan ook verzekerd, in ieder geval tot het moment waarop het gerechtshof

    uitspraak zal doen (de mondelinge behandeling is bepaald op 18 oktober 2010). Dit

    betekent dat CLC thans geen rechtens te respecteren belang heeft bij het door haar

    verzochte verlof tot het leggen van conservatoir beslag. Dat CLC, zoals zij heeft

    aangegeven, bij inwilliging van het onderhavige verzoek haar hoger beroep bij het

    gerechtshof kan intrekken en dat partijen dan een verdere gang naar het gerechtshof

    bespaard zal blijven, doet aan het vorenstaande niet af. Het verzoek van CLC zal reeds

    om de hiervoor vermelde reden worden afgewezen. Aan een materile beoordeling van

    dat verzoek wordt niet toegekomen. Hetgeen partijen voor het overige hebben

    aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking meer.

    CLC zal als de in het ongelijk te stellen partij de kosten van deze procedure dienen te

    dragen. Die kosten worden begroot op 452,00 (zijnde het salaris voor de advocaat, gebaseerd op 1 procespunt). De voorzieningenrechter zal bepalen dat CLC wettelijke

    rente verschuldigd zal zijn over die proceskosten indien betaling niet heeft

    plaatsgevonden binnen 14 dagen na deze uitspraak. Voor het bepalen van een kortere

    betalingstermijn, zoals door Arkans verzocht, ziet hij geen aanleiding.

    De beslissing

    De voorzieningenrechter:

    wijst het verzoek van CLC af;

    veroordeelt CLC in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde

    van Arkans begroot op 452,00 wegens salaris advocaat, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na heden.

    Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.J. van den Boom en in het openbaar

    uitgesproken op 15 oktober 2010.?

  • 10

    Rechtbank Haarlem (Voorzieningenrechter) , 29 juli 2011, NJF 2011/407

    Essentie

    Kort geding. Procesrecht. Weigering gevraagd verlof tot het leggen van conservatoir

    beslag. Weglating essentile informatie in beslagrekest. Strijd met goede procesorde.

    Samenvatting

    Weigering door de voorzieningenrechter van gevraagd verlof tot het leggen van

    conservatoir beslag op de onverdeelde helft van een onroerende zaak, omdat verzoeker

    in het beslagrekest niet heeft vermeld dat eerder eenzelfde beslagrekest is ingediend bij

    een andere rechtbank. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker de

    voorzieningenrechter heeft misleid door deze informatie weg te laten. Dit is volgens de

    voorzieningenrechter zodanig in strijd is met de goede procesorde, dat het gevraagde

    verlof reeds om die reden wordt geweigerd. Het feit dat in het gewijzigde beslagrekest

    alsnog melding is gemaakt van het eerder ingediende beslagrekest, laat de

    voorzieningenrechter buiten beschouwing, omdat dat enkel is gebeurd naar aanleiding

    van een vraag van de griffier.

    Partij(en)

    Beschikking in de zaak van:

    X., te Sittard, verzoeker, adv. mr. N.M.F. Statnik.

    en

    Y., te Kimswerd, verweerder.

    Uitspraak

    Voorzieningenrechter:

    1.De beoordeling

    1.1.

    In de beslagsyllabus, versie juni 2011 (te vinden op rechtspraak.nl/ Procedures/

    Landelijke regelingen/ Sector civielrecht) is op pagina 4 onder punt 2 het volgende

    vermeld:

    Artikel 21 Rv Partijen zijn verplicht voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de

    rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht geldt ook bij een beslagrekest (vergelijk HR 25 maart 2011, LJN: BO9675). Zo dient in het beslagrekest

    melding gemaakt te worden van alle in Nederland of in het buitenland lopende, doorlopen

    of beindigde procedures die relevant zijn voor een goede beoordeling van de zaak,

    waaronder mede begrepen eerder ingediende beslagrekesten. Hoewel een andere

    rechtbank na een afwijzing of intrekking formeel bevoegd kan zijn een nieuw verzoek te

    behandelen, is het in strijd met de beginselen van de goede procesorde dat de verzoeker

    bij een (dreigende) afwijzing zijn geluk elders nog eens beproeft, zonder ten minste open kaart te spelen.

    1.2.

    Verzoeker heeft op 26 juli 2011 bij deze rechtbank beslagrekest ingediend waarin verlof

    wordt verzocht tot het leggen van conservatoir beslag op de onderdeelde helft van een

    onroerende zaak, gelegen te Kimswerd, op de zich in de onroerende zaak bevindende

    roerende zaken, op de aandelen van verweerder in de besloten vennootschap DS Tech

    B.V., statutair gevestigd te Kimswerd alsmede op alle gelden, goederen en/of

    geldswaarden van verweerder die de Rabobank Waterland en Omstreken, gevestigd te Purmerend onder zich heeft en/of zal verkrijgen.

    1.3.

    Onderaan op pagina 4 van het beslagrekest staat het volgende vermeld:

  • 11

    Wij, (fungerend-)Voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden, gezien bovenstaand verzoekschrift, begroten de vordering van verzoeker op En staan verzoeker toe het beslag te leggen zoals verzocht

    1.4.

    Gelet op deze verwijzing naar de voorzieningenrechter te Leeuwarden alsmede het feit

    dat het merendeel van de beslagobjecten zich in het arrondissement van de rechtbank

    Leeuwarden bevindt, is bij de voorzieningenrechter de gedachte opgekomen dat door

    verzoeker voorafgaand aan het indienen van het beslagrekest bij de rechtbank Haarlem

    verlof tot het leggen van beslag is verzocht aan de voorzieningenrechter te Leeuwarden.

    Omdat hierover in het beslagrekest niets was vermeld, heeft de griffier telefonisch

    contact opgenomen met de advocaat van verzoeker en gevraagd of reeds eerder een

    beslagrekest was ingediend bij de rechtbank Leeuwarden. Uit het mede in verband met andere aanvullingen op 28 juli 2011 ingediende gewijzigde beslagrekest is gebleken dat verzoeker inderdaad eerder een beslagrekest heeft ingediend bij de

    rechtbank Leeuwarden en dat dit beslagrekest is ingetrokken alvorens daarop door de voorzieningenrechter een beslissing is genomen.

    1.5.

    Deze essentile informatie had gelet op artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke

    Rechtsvordering en het bepaalde onder punt 2 van de beslagsyllabus moeten worden

    vermeld in het op 26 juli 2011 ingediende beslagrekest. Door deze informatie weg te

    laten, heeft verzoeker de voorzieningenrechter misleid. Dit is zodanig in strijd met de

    goede procesorde dat reeds om die reden het gevraagde verlof zal worden geweigerd.

    Het feit dat in het gewijzigde beslagrekest alsnog melding is gemaakt van het bij de

    rechtbank Leeuwarden ingediende beslagrekest, wordt buiten beschouwing gelaten, nu

    dat enkel is gebeurd naar aanleiding van een vraag van de griffier. (enz.)

  • 12

    LJN: BJ8836, Hoge Raad , 08/00414

    Uitspraak

    27 november 2009

    Eerste Kamer

    08/00414

    EV/SV

    Hoge Raad der Nederlanden

    Arrest

    in de zaak van:

    DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/OOST-BRABANT, voorheen de ontvanger

    van de Belastingdienst/Ondernemingen Eindhoven,

    gevestigd te Eindhoven,

    EISER tot cassatie,

    advocaat: aanvankelijk mr. M.J. Schenck, thans mr. R.A.A. Duk,

    t e g e n

    [Verweerder],

    wonende te [woonplaats], Polen,

    VERWEERDER in cassatie,

    advocaat: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk.

    Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Ontvanger en [verweerder].

    1. Het geding in feitelijke instanties

    De Ontvanger heeft bij exploot van 26 juli 1999 [verweerder] gedagvaard voor de

    rechtbank te 's-Hertogenbosch en na wijziging van eis gevorderd, kort gezegd, te

    verklaren voor recht dat het de Ontvanger vrij stond om voor zijn vordering,

    voortvloeiende uit de aan [verweerder] opgelegde voorlopige aanslag

    inkomstenbelasting/ premieheffing 1996, conservatoir eigenbeslag te leggen op de

    vordering van [verweerder] op de Ontvanger voortvloeiende uit het vonnis van de

    president van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 april 1999.

    [Verweerder] heeft de vordering bestreden.

    De rechtbank heeft bij vonnis van 15 maart 2002 de vordering toegewezen.

    Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-

    Hertogenbosch.

    Bij arrest van 28 augustus 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd

    en, opnieuw rechtdoende, de vordering van de Ontvanger afgewezen.

    Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

    2. Het geding in cassatie

    Tegen het arrest van het hof heeft de Ontvanger beroep in cassatie ingesteld. De

    cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    [Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    De zaak is voor de Ontvanger toegelicht door mrs. E.D. van Geuns en Y. Tijms, beiden

    advocaat te Amsterdam en voor [verweerder] door zijn advocaat en mr. A.M. van

    Aerde, advocaat bij de Hoge Raad.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging

    van het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 augustus 2007 en

    verwijzing.

  • 13

    3. Beoordeling van het middel

    3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van

    de Advocaat-Generaal onder 1.1 tot en met 1.11. De onderhavige procedure betreft,

    voorzover nog van belang, de rechtsgeldigheid van een door de Ontvanger op 12 juli

    1999 gelegd conservatoir eigenbeslag op het bedrag dat de Ontvanger aan

    [verweerder] moet terugbetalen ingevolge een vonnis van de voorzieningenrechter

    wegens de door deze aangenomen nietigheid van het dwangbevel waarmee dit bedrag

    is gencasseerd.

    3.2 Het hof heeft de door de Ontvanger gevorderde verklaring voor recht dat het hem

    vrijstond het voormelde eigenbeslag te leggen afgewezen op de grond dat het

    "ongerijmd en onaanvaardbaar" is als de Ontvanger, die het desbetreffende bedrag in

    zijn macht heeft gekregen enkel op grond van het door de voorzieningenrechter nietig

    geoordeeld dwangbevel en de daarop gebaseerde executiemaatregelen, de facto toch

    dit bedrag onder zich zou kunnen houden op grond van eigenbeslag ter zake van

    dezelfde vordering waarvan is beslist dat deze zich niet voor verrekening leent.

    3.3 Voorzover voormeld oordeel berust op de opvatting dat de Ontvanger niet bevoegd

    was tot de onderhavige beslaglegging omdat hij zijn vordering op [verweerder] niet kan

    verrekenen met de (door de Ontvanger, naar inmiddels is gebleken, met succes

    betwiste) verplichting tot terugbetaling van de executieopbrengst van het dwangbevel,

    getuigt het van een onjuiste rechtsopvatting. De mogelijkheid van eigenbeslag is

    immers juist in de wet voorzien voor gevallen waarin de beslaglegger

    geen mogelijkheid heeft tot verrekening van het door hem verschuldigde met zijn

    vordering op de schuldeiser. In het onderhavige geval staat art. 24 Iw 1990 in de weg

    aan verrekening van de vordering van de Ontvanger op [verweerder] met diens

    vordering tot teruggave van het gevorderde bedrag, doch deze bepaling sluit naar haar

    aard en strekking beslaglegging daarop niet uit. Bovendien had de Ontvanger ook nog

    een zelfstandig ander belang bij het leggen van dit beslag omdat inmiddels onder hem

    derdenbeslag was gelegd ten laste van [verweerder]. De op een en ander gerichte

    onderdelen 2 en 3 van het middel treffen dus doel.

    3.4 Voorzover het hof heeft geoordeeld dat het leggen van eigenbeslag door de

    Ontvanger misbruik van recht opleverde, bestrijdt onderdeel 4 van het middel dit

    oordeel terecht als onbegrijpelijk. Uitgangspunt dient te zijn dat in beginsel beslag ter

    verzekering van het verhaal van een vordering mogelijk is op alle goederen van de

    schuldenaar. Slechts onder bijzondere omstandigheden, waaromtrent het hof evenwel

    niets heeft vastgesteld, kan het leggen van beslag misbruik van recht opleveren.

    3.5 De overige onderdelen van het middel behoeven geen behandeling.

    4. Beslissing

    De Hoge Raad:

    vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 augustus 2007;

    verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te

    Arnhem;

    veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak

    aan de zijde van de Ontvanger begroot op 397,18 aan verschotten en 2.600,-- voor salaris.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren

    E.J. Numann, A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het

    openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 27 november 2009.

  • 14

    JBPR 2009/5

    Rechtbank Dordrecht

    18 juni 2008, 70227/HA ZA 07-2333.

    ( Mr. Eerdhuijzen )

    De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Van Sillevoldt Rijst BV te

    Papendrecht,

    eiseres,

    procureur: mr. V.J. Groot,

    tegen

    Dirk Arie den Otter te Dordrecht,

    gedaagde,

    procureur: mr. C.F.W.A. Hamm,

    Onrechtmatige daad door betekening beslagrekest, inclusief bijlagen waarin

    vertrouwelijke informatie was vervat

    Samenvatting

    Beslaglegger vraagt aan de voorzieningenrechter verlof tot het leggen van enige

    derdenbeslagen. Bij zijn beslagrekest legt hij een aantal producties over, zoals

    processen-verbaal van een aandeelhoudersvergadering van zijn ex-werkgeefster, en een

    interne memo. Nadat het beslagverlof is verleend, betekent hij het beslagrekest, inclusief

    de daarbij behorende producties aan de derdenbeslagenen. De beslagdebiteur betoogt

    dat dit onrechtmatig is omdat de producties vertrouwelijke informatie bevatten en de

    betekening daarvan haar schade zou hebben berokkend. De rechtbank deelt dit standpunt.

    Uitspraak

    Partijen worden hieronder aangeduid als VSR en Den Otter.

    1. Procesverloop

    (...; red.)

    2. De vaststaande feiten

    (...; red.)

    2.5. Door Den Otter is bij dagvaarding van 15 mei 2006 een (bodem)procedure bij deze

    rechtbank (65052/HA ZA 06-2384) aanhangig gemaakt. Den Otter vordert in deze

    procedure vernietiging van het ontslag van 8 maart 2006 en veroordeling van VSR tot

    betaling van een geldbedrag (begroot op 1.600.000,=).

    2.6. Den Otter heeft in januari 2007, na verkregen verlof van de voorzieningenrechter,

    tot zekerheid van verhaal van deze vorderingen ten laste van VSR conservatoir

    derdenbeslag doen leggen onder Silvo B.V., Albert Heijn B.V., Schuitema N.V., Lidl

    Nederland GmbH, Laurus Nederland N.V., Aldi Roosendaal B.V. en de Fortis Bank N.V. te

    Rotterdam.

  • 15

    2.7. Bij het verzoekschrift tot het leggen van het conservatoir derdenbeslag heeft Den

    Otter onder meer de inleidende dagvaarding in de bodemprocedure van 15 mei 2006, het

    proces-verbaal van de aandeelhoudersvergadering van VSR van 14 december 2005, het

    proces-verbaal van de aandeelhoudersvergadering van VSR van 8 maart 2006,

    verklaringen van werknemers van VSR met betrekking tot de door VSR aan Lidl

    verstrekte documenten en een interne memo van VSR betreffende de kwestie Lidl als bijlagen opgenomen.

    2.8. Kopien van het verzoekschrift en de bijlagen zijn vervolgens aan de derdenbeslagenen betekend.

    3. De vordering

    De vordering

    3.1. VSR vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,

    voor recht wordt verklaard dat Den Otter onrechtmatig heeft gehandeld door de onder 3.7 genoemde documenten als bijlagen op te nemen bij het verzoekschrift tot het leggen

    van conservatoir derdenbeslag en het verzoekschrift inclusief voornoemde bijlagen vervolgens aan de derdenbeslagenen te laten betekenen;

    en dat Den Otter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot

    vergoeding van de schade die veroorzaakt is door het onrechtmatig handelen van Den Otter, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat, te vereffenen volgens de

    wet, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het intreden van de

    respectievelijke schade tot aan de datum van de betaling;

    betaling van de proceskosten.

    (...; red.)

    4. De beoordeling van het geschil

    4.1. Om een vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad

    (artikel 6:162 BW) toe te wijzen dient aan de volgende eisen te worden voldaan: er moet

    sprake zijn van onrechtmatig handelen, er moet sprake zijn van toerekenbaarheid van

    het handelen, er moet sprake zijn van schade en er moet sprake zijn van een causaal

    verband tussen het handelen en de schade.

    Onrechtmatig handelen

    4.2. Gelet op de onderlinge samenhang tussen de dagvaarding en het petitum is het

    onrechtmatig handelen dat Den Otter wordt verweten voldoende bepaalbaar en is Den

    Otter niet in zijn verdediging geschaad. Het verweer van Den Otter (rechtsoverweging 3.8) wordt verworpen.

    Proportionaliteit

    4.3.1. De proportionaliteitseis houdt in dat er sprake moet zijn van een redelijke

    afweging van belangen tussen het eigen belang en de belangen van anderen. Hetgeen

    door Den Otter is aangevoerd met betrekking tot de bevoegdheid om het beslagrekest

    naar eigen inzicht in te richten is correct, het betreft namelijk een bevoegdheid van de

  • 16

    verzoeker, zij het dat de uitoefening van deze bevoegdheid onrechtmatig kan zijn indien

    er sprake is van misbruik van deze bevoegdheid.

    Artikel 700 lid 2 Rv. bepaalt dat de voorzieningenrechter na summier onderzoek beslist of

    verlof wordt gegeven voor het leggen van conservatoir beslag. De voorzieningenrechter

    oordeelt (na summierlijk onderzoek) over de aard van het te leggen beslag, het door de verzoeker ingeroepen recht en de omvang van het beslag.

    In geschil is nu echter niet de aard van het te leggen beslag, het door de verzoeker

    ingeroepen recht of de omvang van het beslag, maar de wijze waarop Den Otter gebruik

    heeft gemaakt van de bevoegdheid tot het leggen van beslag. Aan de

    voorzieningenrechter lag de vraag over de proportionaliteit van de uitoefening van deze

    bevoegdheid door Den Otter niet voor.

    De (on)rechtmatigheid van het beslag zelf (inbegrepen de omvang van het beslag) is

    afhankelijk van het antwoord op de vraag of de vordering waarvoor het beslag is gelegd

    gegrond is en zal in een andere procedure aan de orde kunnen komen (HR: 11-04-2003, NJ 2003, 440).

    Den Otter heeft niet inhoudelijk betwist dat ook zonder het als bijlagen bij het

    beslagrekest opnemen van de onder 2.7 genoemde documenten zijn vordering bij de

    voorzieningenrechter zou worden toegewezen. De disproportionaliteit van zijn handelen is hiermee gegeven,

    4.3.2. Subsidiariteit

    De subsidiariteitseis heeft betrekking op de vraag of er naar redelijkheid een minder ingrijpend middel had kunnen worden aangewend om hetzelfde doel te bereiken.

    4.3.3. Het door Den Otter gevoerde verweer ten aanzien van de subsidiariteit van het

    handelen (rechtsoverweging 3.10) impliceert dat VSR rekening had moeten houden met

    de openbaarmaking van bedrijfsgevoelige en vertrouwelijke informatie, nu zij zelf heeft

    geweigerd om zekerheid te stellen. Hiervan kan geen sprake zijn, omdat een partij geen

    rekening hoeft te houden met dergelijk handelen. Bovendien is het meesturen van

    producties bij het beslagrekest niet verplicht en gebeurt dit zelden.

    Den Otter heeft zijn verweer inhoudende dat het beslag op andere

    vermogensbestanddelen niet voor de hand lag onvoldoende onderbouwd. Ook heeft hij de stelling van VSR dat het beslag ook zonder de opgenomen bijlagen zou zijn verleend

    onvoldoende gemotiveerd betwist. Hiermee staat vast dat het handelen van Den Otter in

    strijd is geweest met de subsidiariteitseis.

    4.3.4. Nu vast staat dat Den Otter heeft gehandeld in strijd met de eisen van

    proportionaliteit en subsidiariteit, staat hiermee de onrechtmatigheid van het handelen vast.

    Toerekenbaarheid

    4.4. In de conclusie van antwoord onder 15 voert Den Otter het volgende aan: Den Otter wenste dat de voorzieningenrechter direct ondubbelzinnig zou zijn genformeerd

    over de grondslag en de deugdelijkheid van de vorderingen [...]. Op grond van deze wens heeft Den Otter ervoor gekozen om de onder 2.7 genoemde documenten op te nemen als bijlagen bij het verzoekschrift.

  • 17

    De wettelijke plicht van artikel 719 lid 2 Rv. bepaalt dat het verzoekschrift aan de

    derdenbeslagenen dient te worden betekend. Dit betekent dat de betekening aan de

    derdenbeslagenen weliswaar op grond van een wettelijke plicht is geschied, maar dat

    deze wettelijke plicht pas is ontstaan als gevolg van de vrije keuze van Den Otter met

    betrekking tot de wijze waarop hij de beslagrekestprocedure heeft ingekleed. Het

    handelen van Den Otter kan hem in beginsel op grond van deze keuzevrijheid worden

    toegerekend, terwijl Den Otter begreep of moest begrijpen dat VSR (mogelijk) schade zou lijden als gevolg van deze keuze.

    Het ontbreken van een geheimhoudingsbeding of het ontbreken van opzet tot de

    openbaarmaking staan aan de civielrechtelijke toerekenbaarheid van het handelen aan

    Den Otter ook niet in de weg. Op grond van vorenstaande is het handelen van Den Otter aan hem toerekenbaar.

    (...; red.)

    Schade en causaal verband

    4.5. VSR heeft gesteld dat de schade die zij als gevolg van het handelen van Den Otter heeft geleden uit drie componenten bestaat:

    1. schade voortvloeiend uit een verslechtering van de handelsrelatie met Lidl,

    2. schade voortvloeiend uit een verslechtering van de handelsrelaties met n of meer overige grote afnemers aan wie het verzoekschrift en de bijlagen zijn betekend en

    3. schade als gevolg van de extra analyses van de basmati-rijst, die Lidl heeft laten

    uitvoeren op kosten van en door VSR,

    alsmede buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.

    (...; red.)

    De door VSR gevorderde schadevergoeding als gevolg van het niet vrijelijk kunnen

    beschikken over het bedrag, waarvoor zij een bankgarantie heeft afgegeven, komt in

    deze procedure niet voor schadevergoeding in aanmerking. Deze schade heeft namelijk

    betrekking op de rechtmatigheid van het beslag zelf (zie hiervoor: rechtsoverweging

    4.4.2) en wordt in een andere procedure beoordeeld.

    (...; red.)

    Noot

    De achtergrond van de zaak

    1. Het betekenen van een beslagrekest met de daarbij horende vertrouwelijke producties

    aan de derdenbeslagenen is onrechtmatig en geeft recht op schadevergoeding. Dat is de

    conclusie die de rechtbank in het hierboven weergegeven vonnis trekt. Waarom? Omdat

    de betekening van deze vertrouwelijke stukken zich niet zou verhouden met de

    beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Op het vonnis, en vooral de gronden

    waarop het is gewezen, is kritiek mogelijk. Voordat ik die kritiek uit, geef ik eerst kort de achtergrond van de zaak weer.

    2. De aanleiding tot het beslag was het ontslag van de statutair directeur (Den Otter) van VSR, een vennootschap die rijst importeert en verwerkt. Den Otter vecht dit ontslag

  • 18

    aan, en vordert vernietiging van het ontslag en veroordeling van VSR tot betaling van

    schadevergoeding. Tot zekerheid van zijn vordering legt hij derdenbeslag onder een

    aantal afnemers van VSR, zoals Albert Heijn, Lidl en Aldi. Den Otter overlegt bij zijn

    beslagrekest een aantal producties: twee processen-verbaal van

    aandeelhoudersvergaderingen, verklaringen van werknemers van VSR en een interne

    memo van VSR. Nadat de voorzieningenrechter beslagverlof heeft verleend, betekent Den Otter het verlof inclusief de daarbij behorende producties aan de derdenbeslagenen.

    3. VSR meent dat Den Otter misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden door de

    producties bij het beslagrekest aan de derdenbeslagenen te betekenen. Deze producties

    bevatten namelijk vertrouwelijke informatie omtrent het valselijk opmaken van

    documenten die de herkomst van voedingsmiddelen aangeven. Doordat deze gegevens

    bekend zijn geraakt bij de afnemers van VSR, zijn de handelsbetrekkingen tussen VSR en

    haar afnemers beschadigd, aldus VSR. De rechtbank gaat hier in mee en oordeelt dat

    Den Otter een onrechtmatige handeling kan worden verweten door de genoemde vertrouwelijke informatie te betekenen aan derdenbeslagenen.

    Schadevergoedingsplicht bij onrechtmatige beslaglegging

    4. Het is bekend dat het leggen van beslag niet zonder risicos is en aanleiding kan geven tot een schadevergoedingsverplichting, met name indien later blijkt dat de

    vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd geheel of gedeeltelijk ongegrond

    is. De beslaglegging zlf is dan onrechtmatig en niet zozeer de wijze waarop deze is

    geschied. De bevoegdheid om beslag te leggen, vindt zijn begrenzing in het leerstuk van

    misbruik van recht. De Hoge Raad formuleert dat in zijn standaardarrest zo (HR 11 april 2003, NJ 2003, 440):

    Op de beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is (...).

    Indien de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd slechts gedeeltelijk

    wordt toegewezen, heeft dit niet tot gevolg dat het beslag ten onrechte is gelegd. De

    vraag of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat het

    beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is

    gehandhaafd, moet worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor

    misbruik van recht. Uitgaande van de concrete omstandigheden van het geval kan aldus

    aan de orde komen of een beslag als vexatoir en daarom onrechtmatig moet worden aangemerkt.

    5. Uit dit arrest kan het volgende worden afgeleid. In de eerste plaats is de beslaglegger

    aansprakelijk zodra blijkt dat de vordering waarvoor het beslag is gelegd geheel

    ongegrond is. Dit is een risicoaansprakelijkheid, hetgeen betekent dat de beslaglegger

    niet aan aansprakelijkheid kan ontkomen door aan te voeren dat hem geen blaam trof.

    Zie hiervoor onder meer HR 21 februari 1992, NJ 1992, 321, waar de Hoge Raad oordeelt

    dat aansprakelijkheid vaststaat ook in het geval dat de beslaglegger op verdedigbare gronden van zijn vordering overtuigd is en niet lichtvaardig heeft gehandeld.

    6. In de tweede plaats maakt het arrest duidelijk dat de vraag of ook aansprakelijkheid

    kan worden aangenomen indien de vordering weliswaar is toegewezen maar voor een

    lager bedrag, of indien het beslag lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd, dient

    te worden beantwoord aan de hand van het leerstuk van misbruik van recht. Dit is overigens niet geheel vanzelfsprekend. Naar heersende leer betekent het enkele feit dat

    misbruik is gemaakt van een recht of bevoegdheid (vgl. art. 3:13 lid 2 BW) immers niet

    automatisch dat ook een onrechtmatige daad vaststaat. De beide leerstukken gaan uit

    van andere criteria en leiden doorgaans ook tot andere sancties. Waar een onrechtmatige

  • 19

    daad resulteert in een schadevergoedingsverplichting, leidt het misbruik maken van een

    bevoegdheid of recht in de regel tot niet-ontvankelijkheid tot het afwijzen van een

    vordering, of tot het verval van de bevoegdheid waar gebruik van is gemaakt (vgl. onder

    meer E.J.H. Schrage, Misbruik van bevoegdheid (Mon. BW A4), Kluwer: Deventer 2007,

    p. 30-32, 77 e.v.). Wat hier ook verder van zij, de Hoge Raad heeft in het hierboven

    aangehaalde standaardarrest vastgesteld dat de aansprakelijkheidsnorm ten aanzien van

    een beslag dat voor een substantieel lagere vordering of lichtvaardig is gelegd dan wel onnodig is gehandhaafd, gelijk is aan de norm voor misbruik van recht.

    7. In het onderhavige vonnis is de onrechtmatigheid van het beslag zlf echter niet de

    reden dat de rechtbank een schadevergoedingsverplichting constateert: het gaat hier niet

    om de vraag of de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel of gedeeltelijk ongegrond

    is, of dat oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid, maar om de wijze van de beslaglegging (r.o. 4.3.1).

    Onrechtmatige wijze van beslaglegging

    8. Waarom is die wijze van beslaglegging, oftewel de uitvoering van de bevoegdheid

    beslag te leggen, hier dan onrechtmatig volgens de rechtbank? Omdat, zo stelt de

    rechtbank, de eisen van proportionaliteit (op de belangen van VSR zou onvoldoende acht

    zijn geslagen) en subsidiariteit (een minder ingrijpend middel was ook mogelijk geweest)

    niet in acht zijn genomen bij de betekening van vertrouwelijke stukken aan de derde-

    beslagene (r.o. 4.3.4). Bij zijn beoordeling betrekt de rechtbank onder meer de

    omstandigheid dat het meesturen van producties bij het beslagrekest niet verplicht (is) en ook zelden gebeurt, en dat mogelijk ook op andere vermogensbestanddelen beslag had kunnen worden gelegd (r.o. 4.3.3).

    9. Op deze onderbouwing van het oordeel van de rechtbank valt een en ander af te

    dingen. Het is op het eerste gezicht merkwaardig dat, uitgaande van de rechtmatigheid

    van het beslag zelf, de wijze van beslaglegging, die overeenkomstig de wettelijke

    vereisten is geschied, ongeoorloofd kan zijn. Als de wet deze bevoegdheid toekent en

    deze wordt overeenkomstig de wettelijke vereisten uitgevoerd, dan zal de wijze van

    beslaglegging mijns inziens pas onder bijzondere omstandigheden onoorbaar kunnen

    zijn, bijvoorbeeld als opzet tot beschadiging van de belangen van de beslagdebiteur

    aannemelijk is. Of de wijze van beslaglegging onrechtmatig is, moet zelfstandig worden

    getoetst aan de hand van de criteria voor de onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW. In

    het hier ter toetsing staande geval is van strijdigheid met een wettelijke plicht geen

    sprake en omdat de beslaglegging zelf niet ter toetsing staat, is evenmin sprake van een

    onoorbare inbreuk op een (eigendoms)recht. Het gaat derhalve om de vraag of de

    betekening van (vertrouwelijke) producties strijdig is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

    10. Goed beschouwd, grondvest de rechtbank zijn oordeel dat de betekening van

    vertrouwelijke stukken onrechtmatig is op twee elementen: i) de beslaglegger had

    mogelijk ook op andere vermogensbestanddelen beslag kunnen leggen, en ii) het

    beslagrekest had mogelijk ook zonder producties kunnen worden ingediend. De

    rechtbank toetst hiermee louter aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (r.o.

    4.3.4): Nu vast staat dat Den Otter heeft gehandeld in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, staat hiermee de onrechtmatigheid van het handelen

    vast. De rechtbank legt hier mijns inziens evenwel een te beperkte toets aan: het gaat er veeleer om of sprake is van een maatschappelijk onzorgvuldige handeling in de zin

    van art. 6:162 BW. Het feit dat beslag op andere vermogensbestanddelen mogelijk was,

    of dat een beslagrekest ook zonder producties kan worden ingediend, leidt niet

  • 20

    vanzelfsprekend tot de conclusie dat strijdig is gehandeld met de maatschappelijke

    zorgvuldigheid. Daar is meer voor nodig.

    11. In het hierboven weergegeven vonnis wordt naar mijn smaak bijvoorbeeld

    onvoldoende aandacht besteed aan het in de wet erkende belang van de schuldeiser om

    door middel van conservatoir beslag op geigende vermogensbestanddelen een redelijke

    waarborg te verschaffen voor de verhaalbaarheid van zijn vordering. De crediteur komt

    nu eenmaal krachtens art. 435 Rv de bevoegdheid toe om beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen zodra een schuldenaar een vordering niet vrijwillig voldoet.

    12. Dat een beslagrekest ook zonder producties kan worden ingediend, lijkt mij geen

    overtuigende reden om onrechtmatigheid aan te nemen. Want ofschoon de rechter bij

    zijn verlof slechts marginaal toetst (vgl. art. 700 lid 2 Rv), moet de vordering waarvoor

    beslag wordt gelegd natuurlijk wl aannemelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld met

    onderliggende documenten. Sterker nog, partijen zijn verplicht om de voor de beslissing

    van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (art. 21 Rv), en dienen

    afschriften van de stukken waar zij zich op beroepen bij het verzoekschrift te voegen

    (vgl. art. 85 Rv, dat naar wordt aangenomen ook voor verzoekschriftprocedures gelding

    heeft: zie o.m. Losbladige Rechtsvordering, aant. 8 en 9 bij art. 278 Rv (bewerkt door

    E.L. Schaafsma-Beversluis)). Indien in het beslagrekest de relevante feiten worden

    beschreven, en ten bewijze hiervan een beroep wordt gedaan op stukken, dan is het niet

    bijvoegen van deze stukken derhalve geen optie. Anders dan de rechtbank overweegt,

    gaat een beslagrekest dan ook niet zelden gepaard met producties, ter onderbouwing

    van de vordering(en).

    13. Ook de aard van de aan de derdenbeslagenen betekende informatie behoort een

    belangrijke rol te spelen. Als het gaat om zeer gevoelige bedrijfsinformatie met

    betrekking tot bijvoorbeeld clintenbestanden waar derden misbruik van kunnen maken,

    dan is betekening van die informatie aan concurrenten eerder ongewenst dan de

    betekening van gegevens die aantonen dat de beslagdebiteur onzorgvuldig heeft

    gehandeld jegens (juist) de derdenbeslagenen. In dit laatste geval is het de

    beslagdebiteur er om te doen zijn eigen misstappen te verhullen en dat belang verdient

    naar mijn smaak niet snel bescherming. In het onderhavige geval lijkt deze laatste

    situatie aan de orde te zijn: de beslagdebiteur stelt immers dat de derdenbeslagenen, de

    afnemers van VSR, niet op de hoogte waren van het feit dat de door VSR opgemaakte documenten valselijk waren opgemaakt.

    14. Tot slot nog een enkele opmerking over de schade die de beslaglegger dient te

    vergoeden. Omdat hier niet de onrechtmatigheid van het beslag zlf aan de orde was,

    stelt de rechtbank terecht vast dat de schade als gevolg van het niet vrijelijk kunnen

    beschikken over het bedrag niet voor vergoeding in aanmerking komt. De schade die wl

    als een gevolg van een onrechtmatige wijze van beslaglegging kan worden

    gekwalificeerd, is de schade als gevolg van de verslechterde handelsrelatie met de

    derdenbeslagenen. De beslagdebiteur moet natuurlijk wl kunnen aantonen dat een

    lagere verkoop van goederen is toe te schrijven aan de kennisname van de vertrouwelijke informatie.

    Conclusie

    15. Uiteraard is het mogelijk dat de wijze van beslaglegging onrechtmatig is jegens de

    beslagdebiteur. De rechtbank gaat hier naar mijn mening echter te kort door de bocht,

    door in wezen louter aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit te toetsen en

    onvoldoende na te gaan of de handelwijze van de schuldeiser ook echt strijdig was met

    de maatschappelijke zorgvuldigheid jegens de beslagdebiteur. Dat kan naar mijn smaak

  • 21

    slechts in uitzonderingssituaties aangenomen worden. Het enkele feit dat vertrouwelijke

    stukken aan derdenbeslagenen worden betekend is hiertoe in ieder geval onvoldoende.

    H.N. Schelhaas, advocaat bij Stibbe en honorair universitair hoofddocent Molengraaff Instituut voor Privaatrecht, Universiteit Utrecht

  • 22

    Hof Amsterdam 10 januari 2012, LJN: BV0477

    GERECHTSHOF AMSTERDAM

    VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

    ARREST

    in de zaak van:

    de vennootschap naar vreemd recht

    [ APPELLANTE ],

    gevestigd te [ plaatsnaam ], [ Land ],

    APPELLANTE,

    advocaat: mr. B. Winters te Amsterdam,

    t e g e n

    de vennootschap naar vreemd recht

    [ GENTIMEERDE ],

    gevestigd te [ plaatsnaam ], [ Land ],

    GENTIMEERDE,

    advocaat: mr. B.F.H. Rumora-Scheltema te Amsterdam.

    De partijen worden hierna [ Appellante ] en [ Gentimeerde ] genoemd.

    1. Het geding in hoger beroep

    1.1 Bij dagvaarding van 19 december 2011 is [ Appellante ] in hoger beroep gekomen

    van het kortgedingvonnis van 12 december 2011 met het nummer 505460 / KG ZA 11-

    1907, dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam in deze zaak heeft

    gewezen tussen [ Appellante ] als eiseres en [ Gentimeerde ] als gedaagde. De

    appeldagvaarding bevat de grieven.

    1.2 [ Appellante ] heeft drie grieven geformuleerd en toegelicht, en bescheiden in het

    geding gebracht, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal

    vernietigen en, alsnog, zal beslissen als aan het slot van haar appeldagvaarding

    omschreven, met veroordeling van [ Gentimeerde ] in de proceskosten met rente.

    1.3 Daarop heeft [ Gentimeerde ] geantwoord en een bescheid in het geding

    gebracht, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis zal bekrachtigen, kosten

    rechtens.

    1.4 De partijen hebben de zaak op 23 december 2011 door hun respectieve advocaten

    doen bepleiten. Dezen hebben hun pleitnotities aan het hof overgelegd.

    1.5 In de loop van de avond voorafgaand aan het pleidooi heeft [ Appellante ] nog een

    akte en een aantal (omvangrijke) producties aan het hof en aan de wederpartij

    toegezonden. De advocaat van [ Gentimeerde ] heeft daartegen bezwaar gemaakt,

    omdat zij niet in de gelegenheid was die stukken met haar clinte te bespreken. Het hof

    heeft de akte aanvaard maar de daarbij overgelegde producties geweigerd.

    1.6 Ten slotte is arrest gevraagd.

  • 23

    2. Beoordeling

    2.1 De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.12

    een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat

    deze feiten ook het hof tot uitgangspunt dienen.

    2.2 Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.

    2.2.1 [ Appellante ] is de houdstermaatschappij van de [ X ] groep, die zich onder meer

    bezig houdt met grote bouwprojecten. [ Appellante ] is aan de beurs te Istanbul

    genoteerd. Zij is 100% aandeelhouder van de Nederlandse vennootschap [ X ] Holding

    B.V. (hierna: [ X ] Holding).

    2.2.2 [ Gentimeerde ] maakt deel uit van de Italiaanse [ Y ] groep.

    2.2.3 [ Appellante ] was hoofdaannemer van het bouwproject Oasis Dobryninski in

    Moskou. Zij heeft op 17 januari 2008 een onderaannemingsovereenkomst gesloten met

    [ Gentimeerde ] voor het ontwerp en de bouw van de buitengevels van het project.

    Overeengekomen is dat [ Appellante ] bepaalde gedeelten van de aanneemsom vooruit

    zou betalen. Tot zekerheid voor de nakoming van eventuele

    terugbetalingsverplichtingen heeft [ Gentimeerde ] ten behoeve van [ Appellante ] een

    drietal bankgaranties gesteld tot een bedrag van USD 10.346.739,--.

    2.2.4 Eind 2008 heeft de opdrachtgever van [ Appellante ] voornoemd project

    opgezegd. Op 2 december 2008 heeft [ Appellante ] de door [ Gentimeerde ] gestelde

    bankgaranties ingeroepen en drie weken later de onderaannemingsovereenkomst

    opgezegd.

    2.2.5 Op 6 oktober 2009 heeft een Engelse rechter, Mr. Justice Teare, the High Court of

    Justice, Queenss Bench Division, Commercial Court, te Londen, geoordeeld dat de banken die voormelde garanties hebben afgegeven geen grond hadden om zich tegen

    uitbetaling onder de garanties te verzetten. Hij heeft daarbij overwogen:

    Whether [ Appellante ] can retain the amount of the guarantee will no doubt be decided

    in the arbitration in Moscow between [ Appellante ] and [ Gentimeerde ].

    2.2.6 In de door de Engelse rechter bedoelde procedure voor arbiters, de International

    Commercial Arbitration Court van de RF Chamber of Commerce and Industry te Moskou

    (hierna: de ICAC), heeft [ Gentimeerde ] gesteld dat de beindiging van de

    overeenkomst door [ Appellante ] onrechtmatig was en onder meer gevorderd dat [

    Appellante ] de bankgaranties teruggeeft. De ICAC heeft op 27 februari 2010 beslist

    (hierna: ICAC-vonnis I) dat [ Gentimeerde ] haar verplichtingen onder de

    overeenkomst niet had geschonden en dat [ Appellante ] geen grond had om de

    bankgaranties in te roepen.

    Op verzoek van [ Appellante ] heeft een Russische overheidsrechter, de Arbitrazh Court

    te Moskou (hierna: de ACM), in april 2010 ICAC-vonnis I vernietigd met de redengeving

    dat de ICAC niet bevoegd was te oordelen over rechten onder de bankgaranties en

    geschillen daarover. Het vonnis van de ACM is op 2 september 2010 door de Federal

    Arbitrazh Court en op 14 februari 2011 door de Supreme Arbitrazh Court bekrachtigd.

    2.2.7 [ Appellante ] heeft de bedragen onder de bankgaranties in augustus 2010

    gencasseerd.

    2.2.8 [ Gentimeerde ] heeft ten tweeden male de ICAC geadieerd, stellend dat zij

    schade heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige beindiging van de

    overeenkomst door [ Appellante ]. Op 21 november 2011 heeft de ICAC [ Appellante ]

    veroordeeld (hierna: ICAC-vonnis II) tot betaling aan [ Gentimeerde ] van RUR

  • 24

    410.734.948,-- als schadevergoeding, RUR 2.370.882,-- voor advocaatkosten en RUR

    5.000.000,-- voor arbitragekosten (alles bijeen ongeveer EUR 10 miljoen).

    2.2.9 Op 25 november 2011 heeft [ Gentimeerde ] de voorzieningenrechter te

    Amsterdam (hierna de beslagrechter) verzocht verlof te verlenen voor het leggen van

    conservatoir beslag op de aandelen die [ Appellante ] houdt in [ X ] Holding en voor het

    leggen van conservatoir derdenbeslag onder schuldenaren van [ Appellante ]. De

    beslagrechter heeft op 28 november 2011 dat verlof verleend en de vordering daarbij

    begroot op RUR 452.138.440,--.

    Op 1 december 2011 heeft [ Gentimeerde ] een tweede verzoekschrift ingediend met

    het doel ook conservatoir derdenbeslag te kunnen leggen onder [ X ] Holding. Dat verlof

    heeft de beslagrechter dezelfde dag verleend.

    [ Gentimeerde ] heeft op grond van voormelde verloven enige beslagen gelegd, onder

    meer op de aandelen die [ Appellante ] houdt in [ X ] Holding (de desbetreffende

    beslagstukken zijn niet in het geding gebracht).

    2.2.10 [ Appellante ] heeft op 29 november 2011 de ACM verzocht ook ICAC-vonnis II

    te vernietigen.

    2.3 De voorzieningenrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep op vordering van [

    Appellante ] de door [ Gentimeerde ] gelegde conservatoire beslagen opgeheven onder

    de voorwaarde, kort gezegd, dat [ Appellante ] een bankgarantie zal stellen volgens het

    model van de Nederlandse Vereniging van Banken 1999 voor een bedrag van RUR

    452.138.440,--, welke zal inhouden dat onder de garantie getrokken kan worden door

    overlegging van een onherroepelijk vonnis van een Nederlandse exequaturrechter

    inzake ICAC-vonnis II.

    2.4 Met grief 1 betoogt [ Appellante ] dat de voorzieningen-rechter de beslagen zonder

    meer had moeten opheffen.

    2.5 Volgens [ Appellante ] had [ Gentimeerde ] de beslagrechter moeten informeren

    over ICAC-vonnis I en de drie voor haar zeer ongunstige Russische vonnissen die

    daarop zijn gevolgd. Deze uitspraken hebben betrekking op hetzelfde geschil als

    waarvoor [ Gentimeerde ] beslag heeft gelegd en zijn dus zeer relevant voor de

    onderhavige zaak. Door dat achterwege te laten heeft [ Gentimeerde ] niet voldaan aan

    de eis van artikel 21 Rv om de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te

    voeren.

    2.6 De verplichting de rechter juist en volledig te informeren geldt ook voor een

    beslagverzoek als bedoeld in artikel 700 Rv en klemt in dat geval des te meer

    aangezien toewijzing van zodanig verzoek tot voor de wederpartij/beslagene zeer

    ingrijpende gevolgen kan leiden en de rechter na slechts summier onderzoek een

    beslissing ex parte geeft Het had in het onderhavige geval daarom inderdaad op de weg

    van [ Gentimeerde ] gelegen de beslagrechter te informeren over de eerdere procedure

    tussen partijen en de afloop daarvan, ten einde deze een zo volledig mogelijk beeld van

    de (rechts)verhouding van partijen te geven, waaraan niet afdoet dat ten tijde van het

    indienen van het beslagrekest aan [ Gentimeerde ] nog niet bekend was dat [

    Appellante ] bij de Russische overheidsrechter een verzoek tot terzijdestelling van

    ICAC-vonnis II had ingediend. Niet alleen lag deze indiening, gezien de

    voorgeschiedenis, wel zeer voor de hand, ook kon, door de volledige weglating van de

    eerdere procedure, dienaangaande geen vraag rijzen bij de beslagrechter. Nu [

    Gentimeerde ] deze voor de beslissing van de beslagrechter van belang zijnde

    informatie heeft achtergehouden en zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de

    beslagrechter in het geval deze informatie wl was verstrekt evenzeer verlof tot het

    leggen van beslag zou hebben gegeven, moet het hof de beslagen opheffen die [

    Gentimeerde ] op grond van de hiervoor onder 2.2.9 genoemde, onvoldoende

    onderbouwde beslagverzoeken heeft gelegd.

  • 25

    2.7 Voorts voert [ Appellante ] als toelichting op haar eerste grief aan, onder verwijzing

    naar de artikelen 714 en 711 Rv, dat er geen gegronde vrees voor verduistering

    bestaat. In dit verband stelt zij het volgende. De [ X ] groep is een groot industrieel

    conglomeraat met een marktwaarde van ongeveer USD 6 miljard. [ Appellante ] is de

    topholding van die groep. Zij biedt zeer ruimschoots verhaal voor de vordering van [

    Gentimeerde ] en blijft dat bieden. Vrees voor verduistering kan er te minder zijn met

    betrekking tot de aandelen die [ Appellante ] in [ X ] Holding houdt, omdat de net asset

    value van deze aandelen USD 2,7 miljard bedraagt. Er is geen enkele aanwijzing dat [

    Appellante ] voor een relatief geringe vordering van EUR 10 miljoen de aandelen of

    deelnemingen van [ X ] Holding zal vervreemden of zal verhangen binnen de groep,

    met alle mogelijke fiscale en andere consequenties van dien.

    2.7 In artikel 714 Rv, dat betrekking heeft op het conservatoir beslag tot verhaal van

    een geldvordering op onder meer aandelen op naam, is bepaald dat de leden 1 en 2 van

    artikel 711 Rv ook op een dergelijk beslag van toepassing zijn. Uit lid 1 van artikel 711

    Rv vloeit voort dat het verlof tot het leggen van vorenbedoeld beslag alleen kan worden

    verleend indien de schuldeiser aantoont dat er gegronde vrees voor verduistering van

    de aandelen bestaat.

    De aandelen die [ Appellante ] houdt in [ X ] Holding zijn aandelen op naam, zodat

    artikel 714 Rv hier van toepassing is.

    2.8 [ Gentimeerde ] heeft in haar rekest van 25 november 2011 gesteld (onder

    nummer 12) dat er vrees bestaat voor verduistering van de aandelen, omdat [

    Appellante ] al jaren alles in het werk stelt om onder betaling uit te komen en dat zij

    zich zelfs fondsen toe-eigent waar zij geen recht op heeft, bijvoorbeeld door zonder titel

    bankgaranties in te roepen. [ Gentimeerde ] stelt te vrezen dat [ Appellante ]

    meergenoemde aandelen zal vervreemden of bezwaren en daarmee zal onttrekken aan

    verhaal voor de vordering van [ Gentimeerde ].

    2.9 De enkele omstandigheid dat een debiteur zich tegen een vordering verweert en

    niet vrijwillig wenst te betalen is onvoldoende om een gegronde vrees voor

    verduistering te kunnen aannemen. Met betrekking tot de bankgaranties die [

    Gentimeerde ] noemt verwijst het hof naar zijn rechtsoverweging 2.2.5. Bedoelde

    bankgaranties waren onderwerp van de daar aangehaalde procedure en gelet op die

    uitspraak kan bezwaarlijk gezegd worden dat [ Appellante ] zich zonder enig recht

    fondsen toe-eigent, nog daargelaten of daarmee een vrees voor verduistering is

    aangetoond. Blijft over de vrees dat [ Appellante ] de aandelen zal vervreemden of

    bezwaren. [ Appellante ] heeft betoogd dat en waarom zij geen wijziging in de structuur

    van de groep zal brengen. Hetgeen [ Gentimeerde ] daartegenover heeft gesteld is

    speculatief en niet toereikend om een gronde vrees voor verduistering aan te tonen,

    zoals de wet van haar verlangt.

    2.10 Nu [ Gentimeerde ] niet heeft aangetoond dat er gegronde vrees voor

    verduistering van de aandelen bestaat, moet ook op die grond het aandelenbeslag

    worden opgeheven.

    3. Slotsom en kosten

    Grief 1 slaagt. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en de beslagen alsnog

    zonder meer opheffen. De overige grieven van [ Appellante ] kunnen dan buiten

    bespreking blijven. [ Gentimeerde ] dient als de in het ongelijk gestelde partij de

    kosten van beide instanties te dragen.

    4. Beslissing

  • 26

    Het hof:

    vernietigt het vonnis waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:

    heft op de beslagen die [ Gentimeerde ] op grond van de beslagverloven van de

    voorzieningenrechter te Amsterdam van 28 november 2011 en 1 december 2011 heeft

    gelegd;

    verwijst [ Gentimeerde ] in de proceskosten en begroot die kosten voor zover tot

    heden aan de kant van [ Appellante ] gevallen, voor de eerste aanleg op 650,81 voor verschotten en 2.448,-- voor salaris, en voor het hoger beroep op 739,81 voor verschotten en 2.682,-- voor salaris;

    verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

    Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Huijzer, mr. J.M.J. Chorus en mr. G.J. Visser en door

    de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2012.

  • 27

    Rechtbank Alkmaar 25 juni 2008, LJN: BD5601

    Sector civiel recht

    FV/LJS

    KV RK nummer: 102975/KV RK 08-382

    datum: 25 juni 2008

    Beschikking van de voorzieningenrechter,

    in de zaak van:

    de besloten vennootschap STER VIDEOTHEKEN ORGANISATIE B.V.,

    gevestigd te Bolsward,

    VERZOEKSTER,

    procureur mr. A. de Groot,

    advocaat mr. J.O. Hovinga te Leeuwarden,

    tegen:

    Ronald Johan [GEREKWESTREERDE],

    wonende te Wervershoof,

    GEREKWESTREERDE.

    Partijen worden hierna ook genoemd "Ster" respectievelijk "[gerekwestreerde]".

    1. HET VERLOOP VAN HET GEDING

    Op 20 juni 2008 is bij het bureau voorzieningenrechter van deze rechtbank ingekomen

    een verzoekschrift van de advocaat van Ster, strekkende tot het leggen van

    conservatoir beslag ten laste van [gerekwestreerde] op een onroerende zaak en onder

    derden.

    Na telefonisch overleg met de griffier is Ster in de gelegenheid gesteld om het verzoek

    via haar procureur in te dienen en om het verzoek te wijzigen.

    Vervolgens is diezelfde dag een gewijzigd verzoekschrift ingekomen via de procureur.

    Op 23 juni 2008 is Ster, wederom na overleg met de griffier, in de gelegenheid gesteld

    om het verzoek te wijzigen. Diezelfde dag heeft Ster nogmaals een gewijzigd

    verzoekschrift ingediend.

    Een afschrift van het laatste verzoek is aan deze beslissing gehecht.

    2. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING

    2.1 Ster legt aan haar verzoek, samengevat, het volgende ten grondslag. Partijen zijn

    een franchiseovereenkomst met elkaar aangegaan. [gerekwestreerde] heeft die

    overeenkomst opgezegd bij brief van 28 mei 2006. Omdat deze opzegging in strijd is

    met de overeenkomst, is [gerekwestreerde] aan Ster een gefixeerde boete van

    [euro] 100.000,-- verschuldigd. De opzegging heeft er tevens toe geleid dat Ster

    verplicht was tot het terugkopen van inventaris voor een bedrag van [euro] 56.950,--.

    [gerekwestreerde] moet dit bedrag aan Ster betalen. Bovendien laat [gerekwestreerde]

    een aantal facturen onbetaald en heeft Ster aan de nieuwe exploitant van de videotheek

    een vergoeding van [euro]18.000,-- moeten betalen wegens de erbarmelijke staat

    waarin de winkel is achtergelaten door [gerekwestreerde]. Op grond van het

  • 28

    voorgaande wenst Ster beslag te leggen onder de Coperatieve Rabobank Noord-

    Holland Noord U.A.(hierna: de Rabobank) en op het aandeel van [gerekwestreerde] in

    de onroerende zaak aan de [adresgegevens] te [plaatsnaam].

    2.2 Met betrekking tot het gevraagde verlof om, zoals de voorzieningenrechter begrijpt,

    beslag te mogen leggen op het aandeel van [gerekwestreerde] in de eigendom van de

    onroerende zaak geldt het volgende. Artikel 725 Rv in samenhang met het bepaalde in

    artikel 711, eerste en tweede lid, brengt met zich dat Ster dient aan te tonen dat er

    vrees voor verduistering van de onroerende zaak bestaat en de grond waarop die vrees

    berust. Aanvankelijk had Ster in het verzoekschrift zich over de vrees voor

    verduistering in het geheel niet uitgelaten. Vervolgens heeft zij in het gewijzigde

    verzoek van 20 juni 2008 volstaan met te stellen dat er vrees voor verduistering

    bestond. Waar die vrees voor verduistering op is gebaseerd, bleek daaruit echter niet.

    In het verzoekschrift van 23 juni 2008 heeft Ster gesteld dat [gerekwestreerde]

    voornemens is om de onroerende zaak aan het verhaal van zijn schuldeisers, waaronder

    Ster, te onttrekken om de verhaalsmogelijkheden teniet te doen. Ster heeft niet

    onderbouwd waarop zij dit baseert. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat

    Ster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van gegronde vrees voor

    verduistering. Het verzoek van Ster wordt op basis van het voorgaande afgewezen.

    2.3 Ten aanzien van het beslag onder de Rabobank overweegt de voorzieningenrechter

    het volgende. Ster vraagt in het verzoekschrift van 23 juni 2008 om beslag te mogen

    leggen op de rekeningen die Ster bij de Rabobank heeft. Artikel 718 Rv bepaalt dat een

    schuldeiser conservatoir beslag onder derden kan leggen op de in artikel 475 Rv

    bedoelde goederen. Uit laatstgenoemd artikel vloeit voort dat Ster beslag kan leggen op

    vorderingen die [gerekwestreerde] op de Rabobank mocht hebben of uit een ten tijde

    van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen en op aan

    [gerekwestreerde] toebehorende roerende zaken die onder de Rabobank berusten en

    die geen registergoederen zijn. Een bankrekening als zodanig is niet aan te merken als

    een vordering van [gerekwestreerde] op de Rabobank. Evenmin is een bankrekening

    een roerende zaak. Daarom wordt ook dit verzoek van Ster afgewezen.

    2.4 Al het voorgaande leidt tot na te melden beslissing.

    3. DE BESLISSING

    De voorzieningenrechter:

    - wijst het verzoek af.

    Gegeven door mr. L.J. Saarloos voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar op

    25 juni 2008, bijgestaan door

    mr. F. Vermeij, griffier.

  • 29

    JBPR 2010/52

    Gerechtshof 's-Gravenhage zp 's-Hertogenbosch

    7 oktober 2010, HV 200.044.831; LJN BN9816.

    ( mr.Meulenbroek

    mr.Den Hartog Jager

    mr.Venhuizen )

    De vennootschap naar Chileens recht Chilean Lumber Company SA te [vestigingsplaats],

    Chili,

    appellante,

    hierna te noemen: CLC,

    advocaat: mr. P.H.N. van Spanje,

    tegen

    de vennootschap naar Engels recht Arkans Limited te [kantoorplaats],

    verweerster,

    verder te noemen: Arkans,

    in hoger beroep (nog) niet opgeroepen of bij advocaat verschenen.

    Positie conservatoir beslaglegger

    []

    Samenvatting

    Uitspraak behorend bij artikel van Jongbloed en Meijsen.

    Uitspraak

    1. Het procesverloop en de feiten

    (...; red.)

    2. De beoordeling van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen

    2.1. Tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de betreffende zaken

    handelsvoorraad zijn, en zich deswege kennelijk niet lenen voor beslag, voert CLC aan

    dat de betreffende partij in Nederland onverkoopbaar is gebleken en dat daarom het

    beslag verweerster niet treft in haar bedrijfsvoering. Voorts heeft CLC aangevoerd dat de

    partij hout weliswaar eigendom is van verweerster, maar dat zij, CLC, die heeft

    gefinancierd en dat verweerster in gebreke is met betaling. De partij hout vertegenwoordigt een waarde van 40.000,=, aldus CLC.

    2.2. Het hof overweegt als volgt.

    De artikel 700 e.v. Rv geven geen uitsluitsel over de vraag of het verlangde verlof voorlopig kan worden gegeven.

    Artikel 223 Rv (voorlopige voorziening binnen een aanhangig geding) leent zich voor analoge toepassing in de verzoekschriftprocedure.

    In het algemeen zal er geen noodzaak bestaan voor toepassing in zaken als de

    onderhavige (verlof conservatoir beslag) omdat de wederpartij noch wordt opgeroepen,

    noch gehoord. In het onderhavige geval, waarin de wederpartij op de hoogte is van de

  • 30

    behandeling van het verlof in eerste aanleg en op de hoogte zal geraken van de

    verlofaanvrage in hoger beroep, kan het praktisch en zinvol zijn om het verlof voorlopig

    te verlenen zonder de wederpartij te horen, zoals de voorzieningenrechter deed, en kan verzoekster daarbij ook aanmerkelijk belang hebben.

    Naar het oordeel van het hof staat het stelsel van het verlenen van beslagverlof niet aan

    toewijzing in de weg. Weliswaar bepaalt lid 3 van artikel 700 Rv dat verlof verleend wordt

    onder voorwaarde dat een eis in de hoofdzaak binnen een bepaalde termijn moet worden

    ingesteld, maar dat die termijn bij een voorlopig verlof niet wordt bepaald, staat aan die

    toewijzing niet in de weg. Bepaling van de termijn geschiedt indien en zodra definitief

    verlof is verleend.

    Ten aanzien van de vraag hoe in hoger beroep op een verzoek tot het treffen van een

    zodanige voorlopige voorziening moet worden geoordeeld neemt het hof in overweging

    dat in de regel de beslissing van de voorzieningenrechter op het gevraagde verlof

    leidraad zal zijn en dat de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing

    moet blijven, maar dat feiten, die zich eerst hebben voorgedaan na de uitspraak in

    eerste aanleg tot toewijzing aanleiding kunnen geven (vgl. HR 30 mei 2008, LJN BC5012, en NJ 2008/311).

    2.3. Het hof neemt voorts in overweging dat bij de beoordeling van de toewijsbaarheid

    van een verzoek om (voorlopig) verlof voor het leggen van beslag op (een deel van) de

    handelsvoorraad terughoudendheid past in verband met de verstrekkende gevolgen voor

    de beslagdebiteur, maar er kunnen omstandigheden bestaan waaronder het verzoek

    desalniettemin moet worden toegestaan, bijvoorbeeld als er ernstige aanwijzingen

    bestaan dat de handelsvoorraad niet wordt gebruikt voor verkoop en levering aan

    afnemers, maar zal verduisterd, althans zal worden ontrokken aan het zicht van de

    beslagcrediteur (vgl. Hof Arnhem, LJN BD2713), eventueel onder zekerheidstelling voor

    te lijden schade. Op basis van de thans voorliggende informatie kan naar het voorlopig

    oordeel van het hof niet onaannemelijk worden geacht dat CLC een opeisbare vordering heeft op Arkans.

    2.4. Naar het oordeel van het hof voldoet het verzoek aan de gestelde voorwaarden voor

    toewijzing. Voor het opleggen van zekerheidstelling ziet het hof thans geen aanleiding nu het volgens CLC gaat om een slecht verkoopbare handelsvoorraad.

    3. De uitspraak

    Het hof:

    verleent voorlopig namelijk totdat het hof definitief op het hoger zal hebben beslist verlof tot het leggen van het verzochte beslag;

    beveelt eveneens voorlopig de gerechtelijke bewaring van de in beslag te nemen

    roerende zaken, met benoeming van [X.] Zeeland Terminals B.V. tot gerechtelijk bewaarder;

    bepaalt dat de griffier partijen zal oproepen voor een zitting op een nader te bepalen dag en uur;

    verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

  • 31

    JBPR 2010/50

    Rechtbank Middelburg, sector kanton, locatie Terneuzen

    3 maart 2010, 195351/09-2734.

    ( Mr. Klarenbeek )

    Margje Maria Oort te Aardenburg, gemeente Sluis,

    opposerende partij,

    gemachtigde: mr. B.J. van de Wijnckel,

    tegen

    de besloten vennootschap EGA Nederland BV te Gouda,

    geopposeerde partij,

    gemachtigde: mr. P.L.J.M. Guine

    Betekening exploot op geheim adres

    [Rv - 45 t/m 66]

    Samenvatting

    Als iemand een geheim adres heeft, moet die informatie aan de gerechtsdeurwaarder ter

    beschikking worden gesteld, die dat geheime adres vervolgens op straffe van nietigheid

    in de dagvaarding moet vermelden.

    Uitspraak

    Het verloop van de procedure

    (...; red.)

    De beoordeling van de zaak

    1. Op de grond van levering in oktober 2006 van een weegschaal en eetwijzers voor de

    prijs van 750,= heeft EGA bij exploot d.d. 7 juli 2009 Oort doen dagvaarden tot betaling van 1.066,13 inclusief rente en incassokosten. De deurwaarder heeft in dat exploot vermeld dat Oort woont in de gemeente Sluis, maar dat haar adres in het exploot

    niet is vermeld, omdat Oort de gemeente Sluis heeft verzocht om dit adres geheim te

    houden voor derden. Het exploot is niet in persoon betekend. De deurwaarder heeft in

    het exploot vermeld dat zij een afschrift van het exploot aan dat geheime adres heeft

    achtergelaten in een gesloten envelop met daarop de wettelijk voorgeschreven

    vermeldingen, omdat niemand is aangetroffen aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten.

    2. Het verstekvonnis d.d. 22 juli 2009 is op dezelfde wijze betekend bij exploot d.d.

    11 augustus 2009. Ook in dat exploot is het geheime adres van Oort niet vermeld. Oort

    heeft verzet gedaan bij exploot d.d. 6 november 2009. In dat exploot heeft Oort haar

    adres te Aardenburg vermeld.

    3. Oort heeft gesteld dat de inleidende dagvaarding, alsook de betekening van het

    verstekvonnis haar niet bereikt hebben en dat het verstekvonnis haar gemachtigde eerst

    bij fax d.d. 11 september 2009 is toegezonden. Oort stelt daarom tijdig in verzet te zijn

    gekomen. Oort beroept zich allereerst op de nietigheid van de inleidende dagvaarding,

    omdat daarin haar woonplaats in de zin van art. 45 van het Wetboek van Burgerlijke

    Rechtsvordering (verder: Rv.) ontbreekt. Oort stelt dat op deze manier niet kan worden

    nagegaan op welke wijze en op welk adres de betekening heeft plaats gevonden. Oort

  • 32

    verzoekt de nietigheid ex art. 120 Rv. uit te spreken, nu zij door de wijze van betekening

    onredelijk in haar belangen is geschaad, aangezien zij bij verstek in de proceskosten is

    veroordeeld. Nadat Oort kennis had genomen van het contract, dat EGA bij conclusie van

    antwoord in het geding had gebracht. heeft Oort gewezen op het arbitraal beding in

    art. 15 van dat contract en heeft subsidiair gevorderd dat de kantonrechter zich

    onbevoegd zal verklaren. Meer subsidiair heeft Oort de vordering van EGA inhoudelijk betwist.

    4. EGA heeft betwist dat Oort nimmer van de dagvaarding en het verstekvonnis kennis

    heeft kunnen nemen op de grond dat zij haar gemachtigde heeft ingeschakeld om haar

    belangen te behartigen. Dat geeft inderdaad te denken, maar EGA heeft niet

    weersproken dat Oort tijdig verzet heeft gedaan. Het verstekvonnis is niet in persoon aan

    Oort betekend. EGA heeft wel gesteld dat Oort kennis moeten hebben genomen. van de

    beide exploten, omdat zij anders de verzetprocedure niet aanhangig heeft kunnen

    maken, maar EGA heeft niet gesteld dat Oort een daad van bekendheid heeft gepleegd in

    de zin van art. 143, lid 2, Rv. De kantonrechter stelt daarom vast dat tijdig verzet is gedaan.

    Nietigheid dagvaarding

    5.1. Op straffe van nietigheid is in art. 45, lid 2, Rv. voorgeschreven dat een exploot de

    woonplaats vermeldt van degene voor wie het exploot is bestemd. Onder woonplaats

    moet hier worden verstaan de woonplaats in de zin van art. 1:10 BW. Daarom is ook het

    adres vereist. Het adres was de deurwaarder wel bekend, maar zij heeft het bewust niet

    vermeld. Na verzet heeft Oort zich beroepen op de nietigheid van de dagvaarding. Dat

    beroep moet gelet op art. 122 Rv worden verworpen indien het gebrek Oort niet onredelijk in haar belangen heeft geschaad.

    5.2. Als rechtvaardiging voor het gebrek het niet vermelden van het adres van Oort heeft de deurwaarder in de exploten vermeld dat Oort de gemeente Sluis heeft verzocht

    om dit adres geheim te houden voor derden. Dit is kennelijk een verzoek gebaseerd op

    art. 102, lid 1, van de Wet gemeentelijke basis-administratie persoonsgegevens (verder:

    Wet GBA). Art 102, lid 2, Wet GBA bevat echter direct al een uitzondering voor de

    toepassing van art. 98 Wet GBA. Ingevolge art. 98, lid 1, Wet GBA worden

    persoonsgegevens verstrekt aan derden die uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk

    met gerechtelijke werkzaamheden zijn belast, voor zover die persoonsgegevens

    noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift.

    Deze uitzondering is hier van toepassing want het geheime adres is verstrekt aan een

    deurwaarder, die het adres nodig had om het te vermelden in exploten, hetgeen de wet op straffe van nietigheid heeft voorgeschreven.

    5.3. Een rechtvaardiging voor het niet vermelden van het adres van Oort kan niet

    worden gevonden in de Wet GBA, want overeenkomstig deze wet heeft de gemeente

    Sluis het adres van Oort verstrekt aan de deurwaarder. Deze wet is niet bedoeld om de

    inhoud van exploten nader te regelen. Integendeel, teneinde te waarborgen dat

    geschillen tussen burgers altijd langs gerechtelijke weg tot een einde kunnen worden

    gebracht is in art. 98 Wet GBA onder duidelijke voorwaarden een uitzondering gemaakt

    voor personen die uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk met gerechtelijke

    werkzaamheden zijn belast. Voor dit grote maatschappelijk belang mag het belang bij

    bescherming van persoonsgegevens wijken. (Men zie ook ABRvS 15 feb. 1999, AB 1999,

    239 LJN AN5987.) Nu de afweging is gemaakt en het adres aan de deurwaarder is

    gegeven, levert het belang van de bescherming van persoonsgegevens geen rechtvaardiging meer op om het adres uit het exploot te houden.

    5.4. Nauwelijks denkbaar is dat andere zeer klemmende belangen men zou wellicht kunnen denken aan personen die in het belang van hun eigen veiligheid moeten worden

  • 33

    afgeschermd dat wel zouden kunnen rechtvaardigen. Maar dat doet zich hier in ieder geval niet voor. Oort heeft haar adres in het verzetexploot laten opnemen en EGA heeft

    niet weersproken dat het adres van Oort haar bekend was. EGA heeft haar

    correspondentie met Oort aan dat adres gericht en verzonden. Het enkele feit dat Oort

    de gemeente heeft verzocht haar adres geheim te houden, is geen reden om haar adres

    niet te vermelden in de exploten van dagvaarding en betekening. Die exploten zijn daarom nietig.

    5.5. EGA heeft in zoverre gelijk dat Oort op een of andere wijze kennis moet hebben

    verkregen van het verstekvonnis en/of de inleidende dagvaarding, maar daaruit volgt

    niet dat de dagvaarding en het verstekvonnis haar bereikt hebben. Oort heeft dat betwist

    en EGA heeft op dit poot geen bewijs aangeboden. Het moet er voor worden gehouden

    dat de inleidende dagvaarding Oort destijds, op of omstreeks 7 juli 2009, niet heeft

    bereikt. Met Oort is de kantonrechter van oordeel dat haar belangen zijn geschaad

    doordat zij thans niet kan nagaan op welk adres het exploot van dagvaarding toen in

    afschrift is achtergelaten. Voorts zijn de belangen van Oort geschaad, doordat zij bij

    verstek is veroordeeld in de proceskosten. Gelet op een en ander heeft het niet

    vermelden van het adres van Oort de belangen van Oort onredelijk geschaad, zodat de dagvaarding nietig moet worden verklaard.

    Arbitraal beding

    6. EGA heeft daar nog niet op kunnen reageren, maar inderdaad bevat het contract in art. 15 een arbitraal beding.

    Slotsom

    7. Het verzet is gegrond en daarom zal het verstekvonnis worden vernietigd en zal de

    inleidende dagvaarding nietig worden verklaard. Omdat EGA in het ongelijk wordt gesteld

    en verstek is verleend op een dagvaarding die nietig wordt verklaard, zal EGA worden

    verwezen in alle proceskosten, en wel op de voet van art. 243 Rv. aangezien aan Oort een toevoeging is verleend.

    De beslissing

    De kantonrechter: