UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT GENEESKUNDE EN...
Transcript of UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT GENEESKUNDE EN...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT GENEESKUNDE EN
GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN
ACADEMIEJAAR 2011 – 2012
De ervaring van de patiënt in de gezondheidszorg
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master Management en Beleid in de Gezondheidszorg
Elke Louwye
onder leiding van
Prof. Dr. Paul Gemmel
Katrien Verleye
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN
ACADEMIEJAAR 2011 – 2012
De ervaring van de patiënt in de gezondheidszorg
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master Management en Beleid in de Gezondheidszorg
Elke Louwye
onder leiding van
Prof. Dr. Paul Gemmel
Katrien Verleye
I
ABSTRACT
Bedrijven hebben het steeds moeilijker om zich te differentiëren. Dit geldt ook voor de
zorgvoorzieningen. Een mogelijkheid om in het oog te springen is de creatie van een
memorabele belevenis.
Het doel van deze masterproef is om meer inzicht te krijgen in de belevenis van de
patiënt in de gezondheidszorg. Het is de bedoeling om een duidelijk beeld te scheppen
omtrent de antecedenten en de gevolgen van een belevenis. Hierbij wordt ook nagegaan
wat de invloed van individuele factoren op de antecedenten van een belevenis is.
Het onderzoek gebeurde aan de hand van een enquête, waarvan de vragenlijst is
opgesteld op basis van een literatuurstudie. De gegevensverzameling gebeurde op twee
manieren: enerzijds door de vragenlijst af te nemen bij de patiënten van het
revalidatiecentrum het Koninklijk Elisabeth Instituut te Oostduinkerke, anderzijds door
het versturen van een online vragenlijst. De resultaten tonen aan dat interpersoonlijke
kwaliteit, technische kwaliteit en administratieve kwaliteit op vlak van tijdigheid een
impact hebben op de belevenis van de patiënt, maar het belang van deze
belevingsdimensies op de belevenis van de patiënt verschilt van persoon tot persoon.
Ook heeft de creatie van een goede belevenis als gevolg dat positieve gedragsmatige
intenties kunnen ontstaan. Een patiënt met een goede belevenis zal namelijk een betere
attitude hebben t.o.v. de organisatie, loyaal gedrag vertonen en aan mond-tot-
mondreclame doen.
Aantal woorden: 14 651
II
INHOUDSOPGAVE
ABSTRACT ...................................................................................................................... I
INHOUDSOPGAVE ........................................................................................................ II
LIJST VAN TABELLEN ............................................................................................... IV
VOORWOORD .............................................................................................................. VI
INLEIDING ...................................................................................................................... 1
HOOFDSTUK 1: De belevenis van de patiënt in de gezondheidszorg .............................3
1. Definitieafbakening ........................................................................................... 3
2. Het belang van differentiatie op basis van een positieve belevenis in de
gezondheidszorg ........................................................................................................ 6
2.1. Zich dekken tegen veranderingen in de omgeving ..................................... 6
2.2. Creatie van een positieve reputatie en een goed imago .............................. 6
2.3. Nieuwe consument ..................................................................................... 8
2.4. Patiëntgerichte zorg. ................................................................................... 9
3. Het conceptueel raamwerk ............................................................................... 11
3.1. Het centraal stellen van kwaliteit.............................................................. 12
3.2. De determinanten van de belevenis .......................................................... 13
3.3. Moderatoren.............................................................................................. 18
3.4. Impact van de totale belevenis op de gedragsmatige intenties ................. 19
HOOFDSTUK 2: Methodologie .....................................................................................21
1. De pretest ......................................................................................................... 21
2. De gegevensverzameling ................................................................................. 22
3. De opbouw van de vragenlijst ......................................................................... 23
4. De steekproef ................................................................................................... 25
HOOFDSTUK 3: De resultaten van het onderzoek ........................................................27
III
1. Validiteit vragenlijst ........................................................................................ 27
2. Analyse en resultaten ....................................................................................... 31
2.1. Impact belevenisdeterminanten op de totale beleving .............................. 31
2.2. Impact van de modererende factoren........................................................ 32
2.3. Invloed totale beleving op de gedragsmatige intenties ............................. 41
HOOFDSTUK 4: Conclusie en discussie........................................................................43
1. Impact belevenisdeterminanten op totale beleving .......................................... 43
2. Impact van de modererende factoren ............................................................... 47
3. Invloed totale beleving op de gedragsmatige intenties .................................... 51
HOOFDSTUK 5: Relevantie voor praktijk en onderzoek ..............................................53
1. De relevantie van dit onderzoek voor de praktijk ............................................ 53
2. Relevantie voor verder onderzoek ................................................................... 57
LIJST MET GERAADPLEEGDE WERKEN ................................................................59
BIJLAGEN ........................................................................................................................ i
BIJLAGE 1: Vragenlijst ............................................................................................. i
BIJLAGE 2: Resultaten omtrent multicollineariteit................................................... i
IV
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 1: de belevenisdimensies met bijhorende subdimensies. ..................................... 24
Tabel 2: steekproefgegevens .......................................................................................... 26
Tabel 3: factoranalyse ..................................................................................................... 29
Tabel 4: bivariate correlatie tussen de belevenisdeterminanten ..................................... 31
Tabel 5: resultaten regressie voor de hypothesen 1 t.e.m. 6 ........................................... 32
Tabel 6: resultaten regressie man ................................................................................... 33
Tabel 7: resultaten regressie vrouw ................................................................................ 34
Tabel 8: resultaten regressie student ............................................................................... 34
Tabel 9: resultaten regressie werkende ........................................................................... 35
Tabel 10: resultaten regressie gepensioneerd ................................................................. 35
Tabel 11: resultaten regressie ambulant ......................................................................... 36
Tabel 12: resultaten regressie residentieel ...................................................................... 36
Tabel 13: resultaten regressie revalidatiecentrum .......................................................... 37
Tabel 14: resultaten regressie ziekenhuis ....................................................................... 37
Tabel 15: resultaten regressie andere.............................................................................. 37
Tabel 16: resultaten regressie ≤ 1 dag ............................................................................ 38
Tabel 17: resultaten regressie > 1 dag en ≤ 1 week ........................................................ 39
Tabel 18: resultaten regressie >1 week en ≤ 1 maand .................................................... 39
Tabel 19: resultaten regressie > 1 maand ....................................................................... 39
Tabel 20: resultaten regressie mondelinge bevraging .................................................... 40
Tabel 21: resultaten regressie online bevraging ............................................................. 40
Tabel 22: resultaten regressie mond-tot-mondreclame .................................................. 41
Tabel 23: resultaten regressie loyaliteit .......................................................................... 41
Tabel 24: resultaten regressie attitude t.o.v. de zorgorganisatie ..................................... 42
Tabel 25: tolerantiewaarden en condition index................................................................ i
Tabel 26: tolerantiewaarden en condition index man ........................................................ i
Tabel 27: tolerantiewaarden en condition index vrouw ................................................... ii
Tabel 28: tolerantiewaarden en condition index student .................................................. ii
Tabel 29: tolerantiewaarden en condition index werkend ................................................ ii
Tabel 30: tolerantiewaarden en condition index gepensioneerd ..................................... iii
Tabel 31: tolerantiewaarden en condition index ambulant .............................................. iii
V
Tabel 32: tolerantiewaarden en condition index residentieel .......................................... iii
Tabel 33: tolerantiewaarden en condition index revalidatiecentrum ............................... iv
Tabel 34: tolerantiewaarden en condition index ziekenhuis ........................................... iv
Tabel 35: tolerantiewaarden en condition index andere .................................................. iv
Tabel 36: tolerantiewaarden en condition index ≤ 1 dag .................................................. v
Tabel 37: tolerantiewaarden en condition index man >1 dag en ≤ 1week ....................... v
Tabel 38: tolerantiewaarden en condition index man >1 week en ≤ 1 maand ................. v
Tabel 39: tolerantiewaarden en condition index man >1 maand ...................................... v
Tabel 40: tolerantiewaarden en condition index mondelinge bevraging ......................... vi
Tabel 41: tolerantiewaarden en condition index online bevraging.................................. vi
Tabel 42: tolerantiewaarden en condition index gedragsmatige intenties ....................... vi
VI
VOORWOORD
Na het voltooien van mijn studie toegepaste economische wetenschappen besloot ik om
management en beleid in de gezondheidszorg bij te studeren. De masterproef die deze
studie afsluit, liet toe om mijn kennis uit beide studies tot één geheel te versmelten.
Aangezien ik al een masterproef had opgesteld over ‘customer experience’ (een
onvergetelijke klantenervaring), leek het mij een unieke kans om een jaar lang te
focussen op de ervaring van de patiënt. Ik zou graag van de gelegenheid gebruik maken
om iedereen te bedanken die het mogelijk heeft gemaakt om deze masterproef tot een
goed einde te brengen.
Eerst en vooral gaat mijn grote dank uit naar mijn begeleidster Katrien Verleye, voor de
uitstekende begeleiding, raad en hulp. Daarnaast zou ik mijn promotor Prof. Dr. Paul
Gemmel willen bedanken.
Ik zou graag het Koninklijk Elisabeth Instituut te Oostduinkerke willen bedanken,
alsook de administratieve directeur Marc Vanmeenen en verpleegkundig directeur
Arnaud Dewulf omdat ze mij de toelating hebben gegeven om mijn onderzoek in het
KEI uit te voeren. In het bijzonder wil ik Sophie Vancauwenberghe bedanken voor haar
inzet en hulp. Ook gaat mijn dank uit naar het verplegend personeel voor hun
medewerking. Graag zou ik ook alle patiënten van het KEI die mijn vragenlijst hebben
ingevuld willen bedanken.
Daarnaast gaat mijn dank uit naar mijn vrienden en familie die mij hebben geholpen bij
het bereiken van mijn steekproefomvang en alle respondenten die de vragenlijst hebben
ingevuld.
Adelheid Coulier en Mathieu Karreman zou ik willen bedanken voor het nalezen van
mijn masterproef. Ten slotte zou ik mijn dank willen betuigen aan mijn ouders,
enerzijds voor de kans die ze mij hebben gegeven om een extra jaar bij te studeren en
anderzijds voor hun morele en financiële steun.
1
INLEIDING
De gezondheidszorg is een van de snelst groeiende sectoren (Andaleeb, 1998, p. 181).
Deze groei gaat niet zelden gepaard met overcapaciteit, hogere gezondheidskosten,
inflatie en veranderingen in terugbetalingssystemen (Andaleeb, 1998; Arnold, 1991).
Deze veranderingen leiden tot het zoeken naar alternatieve manieren om als
zorgvoorziening financieel gezond te blijven. Het is voor zorgvoorzieningen ook
moeilijk om zich te differentiëren op basis van goede medische dienstverlening,
aangezien een goede medische dienstverlening geleidelijk aan de norm wordt (Ford en
Fottler, 2000). Een mogelijkheid om in het oog te springen - en bijgevolg financieel
gezond te blijven - is de creatie van een positieve beleving voor de patiënt.
Uiteenlopende sectoren besteden steeds meer aandacht aan de creatie van een positieve
beleving voor de klant. Geleidelijk aan zien verschillende sectoren het belang in van een
uitstekende beleving (Frown en Payne, 2007). Pine en Gilmore (1998) raden
organisaties die zich willen onderscheiden aan om een beleving te creëren.
Volgens Frown en Payne (2007) vatten sommige bedrijven niet wat de creatie van een
uitstekende beleving betekent en hoe ze dit kunnen verwezenlijken. Het is nochtans
belangrijk dat bedrijven inzien dat de creatie van een goede beleving voor hen is
weggelegd. Ook voor de gezondheidszorg is de creatie van een beleving een nieuwe
stap. Inzicht in de beleving van de consument/patiënt is voor de gezondheidszorg
essentieel. De creatie van een positieve belevenis laat immers toe om ‘advocates’ te
creëren. Dit zijn de trouwe patiënten die een bepaalde gezondheidsverstrekker/instelling
aanraden aan familie of vrienden. De positieve mond-tot-mondreclame kan de reputatie
van een bepaalde gezondheidsverstrekker of instelling ten goede komen (Kumar,
Petersen en Leone, 2007).
De creatie van een positieve belevenis laat daarnaast toe om zich in te dekken tegen
veranderingen in de omgeving en te voldoen aan de eisen van de nieuwe consument.
Hierbij staat patiëntgerichte zorg centraal. Volgens Ford en Fottler (2000) zou het de
instelling ten goede komen de belevenis van de patiënt centraal te stellen in plaats van
het medisch team en de derde betaler.
2
Deze masterproef biedt inzicht in wat beleving voor de gezondheidszorg kan betekenen.
Enerzijds wordt er nagegaan welke determinanten een betere beleving tot stand kunnen
brengen en wat de invloed van individuele factoren hierop is. Anderzijds wordt er
nagegaan wat de gevolgen zijn van een goede beleving.
Het eerste hoofdstuk bevat het theoretische gedeelte van de masterproef. Dit hoofdstuk
bestaat uit drie onderdelen. Het eerste onderdeel behandelt de definitie van ‘customer
experience’ in de gezondheidszorg. Het tweede onderdeel verstrekt informatie omtrent
het belang van differentiatie op basis van een positieve belevenis in de
gezondheidszorg. Het derde onderdeel bespreekt uitgebreid het conceptueel raamwerk
van het onderzoek. Dit deel geeft de hypothesen van het empirisch onderzoek weer. Er
wordt dieper ingegaan op het centraal stellen van kwaliteit en meer uitleg gegeven over
de determinanten van de belevenis, de moderatoren en de gedragsmatige intenties.
Tot hoofdstuk twee behoort de methodologie van het onderzoek. Er wordt uitleg
verstrekt over de pretest, de gegevensverzameling, de opbouw van de vragenlijst en de
steekproef.
Het derde hoofdstuk gaat dieper in op de resultaten van het onderzoek. Er wordt
informatie gegeven over de validiteit van de vragenlijst, gevolgd door het deel analyse
en resultaten.
Hoofdstuk vier is de conclusie en discussie. De resultaten worden samengevat en
verklaard.
Het laatste hoofdstuk geeft de relevantie van deze studie voor praktijk en onderzoek
weer. In dit laatste hoofdstuk wordt meegegeven wat de zorgsector uit het onderzoek
kan leren. Daarnaast wordt de meerwaarde van het onderzoek meegegeven en de sterke
en zwakke punten van het onderzoek opgesomd. Hierbij worden enkele suggesties
gegeven voor verder onderzoek.
3
HOOFDSTUK 1: De belevenis van de patiënt in
de gezondheidszorg
Het doel van dit eerste hoofdstuk is om dieper in te gaan op de belevenis van de patiënt
in de gezondheidszorg. Dit gebeurt door een definitie af te bakenen, door te wijzen op
het belang van differentiatie op basis van een positieve belevenis in de gezondheidszorg
en door uitleg te verstrekken over de determinanten van een goede belevenis.
1. Definitieafbakening
‘Customer experience’, ‘guest experience’ of ‘health experience’ zijn allemaal mooi
klinkende termen, maar wat houden ze precies in? Al deze begrippen verwijzen naar de
‘beleving’ en ‘ervaring’ van de klant, gast, of patiënt. Dit onderdeel probeert een
duidelijk beeld te vormen omtrent deze begrippen. Het onderdeel start met definities uit
de literatuur die van toepassing zijn op de belevenis of ervaring van klanten in de
consumentindustrie, de zogenaamde ‘customer experience’-literatuur. Vervolgens wordt
dieper ingegaan op een eigen opgestelde definitie van belevenis of ervaring van de
patiënt in de zorgsector. Ieder aspect van deze definitie wordt uitvoerig besproken.
In de literatuur zijn meerdere definities van ‘customer experience’ terug te vinden. Pine
en Gilmore (1998) stellen dat een ervaring ontstaat wanneer “een bedrijf op een bewuste
manier persoonlijk contact heeft met hun klanten door de creatie van memorabele
gebeurtenissen” (p. 98). Gentile, Spiller en Noci (2007) spreken van “de verschillende
interacties tussen klant en een product, een bedrijf of een deel van de organisatie dat
een reactie uitlokt. De ervaring is strikt persoonlijk en impliceert betrokkenheid op
zowel rationeel, emotioneel, zintuiglijk, fysisch en spiritueel niveau. De consument
4
beoordeelt de ervaring op basis van een vergelijking tussen de prikkels uit de interacties
met de onderneming op ieder contactmoment en zijn/haar verwachtingen” (p. 397).1
Een rode draad in de definities van ‘customer experience’ is de focus op de
consumentenindustrie. Nochtans stijgt het belang van de creatie van een ‘customer
experience’ ook in de gezondheidszorg. Pine en Gilmore (1998) bevestigen dat de
creatie van een uitstekende ervaring niet alleen is weggelegd voor de
consumentenindustrie (Pine en Gilmore, 1998). Gebaseerd op de definities van
‘customer experience’ in de consumentenindustrie definiëren we ‘customer experience’
in de gezondheidszorg als volgt:
‘Customer experience’ is de persoonlijke en memorabele beleving die ontstaat door
interacties tussen de patiënt en de zorgorganisatie in iedere fase van het zorgproces.
Het creëren van een positieve beleving dient als middel tot differentiatie.
Persoonlijk: Iedere belevenis verschilt van persoon tot persoon. Twee verschillende
personen zullen een andere belevenis hebben (Pine en Gilmore, 1998; Ford en Fottler,
2000). In het werk van Fottler, Ford, Roberts, Ford en Spears (2000) is een voorbeeld
terug te vinden dat dit aantoont. Volgens Fottler et al. (2000) draagt de omgeving - ook
wel ‘servicescape’ genoemd - bij tot de belevenis. Doordat de reactie van een patiënt op
deze omgeving beïnvloed wordt door de gevoelstoestand, de persoonlijkheid en de
sociodemografische factoren van de patiënt kunnen twee verschillende patiënten
dezelfde omgeving verschillend beleven. Ford en Fottler (2000) voegen hieraan toe dat
de ervaring van een patiënt in eerste instantie gevormd wordt in de gedachten van deze
patiënt.
Memorabel: Een memorabele belevenis is een belevenis die onvergetelijk, opvallend
en opmerkelijk is. Dankzij de creatie van een positieve en onvergetelijke belevenis
zullen de patiënten op een positieve manier terugdenken aan de zorgvoorziening.
1 De definities zijn vertaald uit het Engels naar het Nederlands.
5
Belevenis: In de gezondheidszorg is het wezenlijk dat de patiënt een positieve belevenis
ondervindt. De patiënt is (mogelijk) ziek en een negatieve beleving zou zijn of haar
gezondheid niet ten goede komen. Fottler et al. (2000) stellen dat een positieve ervaring
bijvoorbeeld kan ontstaan door de creatie van een ‘healing environment’. Een mooie
omgeving zou een invloed kunnen hebben op de gevoelstoestand van de patiënt en zo
tot een positieve ervaring leiden. Daarnaast zorgt een ‘healing environment’ ervoor dat
de patiënt minder stress ondervindt.
Interacties tussen de patiënt en de zorgorganisatie: Meyer en Schwager (2007)
noemen de interacties tussen de patiënt en de zorgorganisatie ‘touch points’. Een
beleving komt tot stand door de combinatie van meerdere ‘touch points’. Interacties
betreffen contacten met het (medisch) personeel, de omgeving, enzovoort. In geen
enkele dienstverlening is de interactie tussen de werknemers en de patiënten van groter
belang dan in zorgorganisaties (Fottler et al., 2000). Zo kunnen bijvoorbeeld goed
geklede en vriendelijke personeelsleden een positieve indruk nalaten, aangezien ze
respect uitstralen.
Iedere fase van het zorgproces: Volgens Verhoef et al. (2009) is ieder contact voor,
tijdens en na de aankoop belangrijk voor een uitmuntende belevenis. Ook in de
gezondheidszorg draagt ieder ‘touch point’ of contact bij tot de totale ervaring. Deze
interacties ontstaan voor de opname en eindigen na het ontslag en de betaling van de
facturen (Ford en Fottler, 2000).
Differentiatie: De gezondheidszorg kampt - net zoals de retailsector - met het probleem
van differentiatie. Het wordt steeds moeilijker om zich van de concurrentie te
onderscheiden door middel van de diensten die worden aangeboden (Pine en Gilmore,
1998). Volgens Ford en Fottler (2000) is het niet voldoende om een goede medische
dienstverlener aan een lage prijs te zijn. Het is naast een goede dienstverlening ook
noodzakelijk om een positieve belevenis te creëren om zich te onderscheiden. De Mayo
Clinic is bijvoorbeeld een zorgorganisatie die zich onderscheidt van de concurrentie
door haar excellente zorgverlening. Het is daardoor een wereldwijd erkend en
invloedrijk ‘merk’ geworden (Berry en Seltman, 2008).
6
2. Het belang van differentiatie op basis van een positieve belevenis in de
gezondheidszorg
De gezondheidszorg zou net zoals bedrijven als Disney, Apple en IKEA het belang van
een goede ervaring moeten inzien. Daarom gaat dit onderdeel dieper in op waarom
differentiatie op basis van belevenis belangrijk is in de gezondheidszorg. Een goede
ervaring biedt ten eerste een manier om zich in te dekken voor veranderingen in de
omgeving. Ten tweede kan een positieve reputatie of een goed imago tot stand komen
via de creatie van een goede belevenis. Vervolgens kan een zorginstelling via de creatie
van een goede belevenis proberen te voldoen aan de eisen van een nieuwe
geïnformeerde consument. Ten slotte sluit aandacht voor de creatie van positieve
belevenissen voor de patiënt aan bij het idee van patiëntgerichte zorg.
2.1.Zich dekken tegen veranderingen in de omgeving
Grote veranderingen in de gezondheidszorg, zoals bijvoorbeeld stijging in
gezondheidskosten of overcapaciteit, hebben ertoe geleid dat managers een nieuwe
manier hebben gezocht om te overleven (Andaleeb, 1998; Arnold, 1991). Ford en
Fottler (2000) stellen dat een herontwikkeling van de gezondheidszorg noodzakelijk is.
Een strategie die gericht is op klantentevredenheid is een essentiële determinant voor
langdurig succes. Ford, Bach en Fottler (1997) sluiten zich hierbij aan. Volgens hen is
de tevredenheid van alle ‘stakeholders’ - en dus ook van de patiënten - cruciaal voor het
behouden of verbeteren van het marktaandeel. Zorgvoorzieningen kunnen
klantentevredenheid bereiken via het leveren van een positieve ervaring. Dit laat hen toe
het hoofd te bieden aan de concurrentiële druk, alternatieve gezondheidszorg,
veranderende kostenstructuren, stijgende informatievoorziening, beter geïnformeerde
medische consumenten en daling in bezettingsgraden (Andaleeb, 1998; Fottler et al.,
2000; Hutton en Richardson, 1995).
2.2.Creatie van een positieve reputatie en een goed imago
Een positieve reputatie en een goed imago zijn van cruciaal belang in de
gezondheidszorg. Het gaat immers niet zomaar over de eenmalige aankoop van een
7
product of dienst, maar over de eigen gezondheid. Net zoals in de retailsector kan de
creatie van een positieve belevenis bijdragen tot meer tevreden, loyale klanten en
uiteindelijk ‘advocates’ (Kamaladevi, 2010). Dus door een opmerkelijke belevenis te
creëren, kunnen patiënten dus evolueren van tevreden patiënten naar loyale patiënten en
tenslotte naar ‘advocates’. In tegenstelling tot de loyale patiënten, bestaat de kans dat
tevreden patiënten overschakelen naar een andere zorgvoorziening, ondanks de goede
dienstverlening. De ‘advocates’ zijn de trouwste klanten of patiënten. Wanneer ze een
positieve belevenis hebben ondervonden, zullen ze aan mond-tot-mondreclame doen.
Deze positieve mond-tot-mondreclame helpt bij het opbouwen van een positieve
reputatie of een goed imago.
Een eerste groep die we van naderbij bekijken zijn de tevreden patiënten. Zij staan
positief tegenover een bepaalde zorgvoorziening of dokter. Deze tevredenheid
garandeert echter niet dat ze bij een volgend probleem dezelfde zorgvoorziening of
dokter zullen raadplegen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat tevreden patiënten
graag iets nieuws uitproberen. In de retailsector is reeds vastgesteld dat zestig tot tachtig
procent van de klanten aangeven dat ze tevreden zijn, maar toch veranderen ze van
product, producent of winkel omdat ze graag iets nieuws uitproberen (Millard, 2006).
Ten tweede zijn er ook loyale patiënten. Alle loyale patiënten zijn tevreden patiënten,
maar niet alle tevreden patiënten zijn loyale patiënten. Een zorgvoorziening heeft dus
meer tevreden patiënten dan loyale patiënten. Loyale patiënten zullen in tegenstelling
tot tevreden patiënten trouw blijven aan een bepaalde dokter (Oliver, 1999). Lain (2000)
in Corbin et al. (2001) definieert loyaliteit als “de reactie van een klant wanneer een
bedrijf aan zijn beloftes voldoet of deze overtreft. Het is een gemoedstoestand waardoor
de loyale klant geen andere alternatieven zoekt” (p. 5).2
Corbin et al. (2001) stellen dat er te weinig aandacht gaat naar loyaliteit in de
gezondheidszorg. Zorgverleners zien de waarde van een loyale patiënt niet in. Een
dokter en een patiënt hebben veel contactmomenten, maar deze brengen gemiddeld
gezien niet veel op voor een dokter. Het opbouwen van een goede relatie zorgt er echter
voor dat de loyale patiënt weer naar deze dokter komt wanneer een duurdere en dus
2 De definitie van loyaliteit is vertaald uit het Engels naar het Nederlands.
8
winstgevendere procedure noodzakelijk is. Op basis van loyaliteit kan er namelijk een
vertrouwensband ontstaan tussen dokter en patiënt.
Loyaliteit komt alleen tot stand als er een positieve ervaring wordt gecreëerd. Corbin et
al. (2001) menen dat een loyale klant maar een beperkt aantal fouten accepteert
vooraleer over te schakelen naar een andere organisatie en een ‘avoider’ wordt.
Ten derde kan een zorgvoorziening dankzij de creatie van een superieure
patiëntenervaring ‘advocates’ creëren. De ‘advocates’ zullen naast het trouw zijn aan
een bepaalde dokter of zorgvoorziening deze ook aanraden aan familie en/of vrienden.
Ze delen daarnaast hun ervaringen met hen (Kumar et al., 2007). Deze aanbevelingen
laten toe om een positief imago of positieve reputatie op te bouwen.
2.3.Nieuwe consument
De consument is veranderd. Hij of zij is niet alleen veeleisender, maar ook beter
geïnformeerd en meer betrokken. Daarom is het belangrijk om een goede belevenis te
creëren.
Volgens Corbin et al. (2001) beginnen patiënten zichzelf te zien als echte consumenten.
Ze verwachten bijgevolg een betere dienstverlening en dus een betere ervaring. Ze eisen
bijvoorbeeld een betere toegankelijkheid, beter comfort en hoger gebruiksgemak. Eiriz
en Figueiredo (2005) sluiten aan bij het feit dat de patiënt veeleisender wordt. De
attitude van patiënten ten opzichte van gezondheidszorg ondergaat een verandering. De
patiënt weet namelijk wat hij wil, wanneer hij het wil en hij wil dit allemaal snel
(Herzlinger (1997) in Ford en Fottler (2000)).
Williams en Wilkinson (1995) stellen vast dat deze veeleisende patiënten geen passieve,
maar een actieve rol willen. De patiënten evolueren naar actieve beslissingsnemers
(Corbin et al., 2001). Dit is te wijten aan het feit dat ze over meer informatie
beschikken, mede dankzij nieuwe technologieën en het internet (Green en Himelstein,
1998). Ze nemen zelf initiatief en gaan op zoek naar informatie bij meerdere bronnen
(Corbin et al., 2001). Ze zijn niet alleen beter geïnformeerd, maar ook mondiger en
bepalender voor het succes of falen van een gezondheidsinstelling/verlener (Ford en
9
Fottler, 2000). Ze bestuderen en vergelijken de verschillende beschikbare
zorgorganisaties en zijn zich zo meer bewust van wat een goede ervaring inhoudt
(Andaleeb, 1998).
Een geïnformeerde patiënt schenkt alsmaar meer aandacht aan de kwaliteit van het
leven (Eiriz en Figueiredo, 2005). De patiënten willen door de stijging in
gezondheidskosten (bijvoorbeeld de remgelden die toenemen) meer betrokken worden
bij het maken van gezondheidskeuzes (Corbin et al., 2001). Deze hogere betrokkenheid
leidt ertoe dat het voor zorgorganisaties essentieel is om te luisteren naar hun medische
consumenten. Het laat hen toe inzicht te krijgen in de verwachtingen van deze nieuwe
consumenten (Jennings, Heiner en Loan, 2005).
Aangezien de patiënt een veeleisende, actieve, geïnformeerde en meer betrokken patiënt
is geworden, wordt het belangrijk om een betere belevenis te creëren. Het is
noodzakelijk dat deze belevenis is afgestemd op de verwachtingen van deze nieuwe
patiënt (Jennings et al., 2005).
2.4.Patiëntgerichte zorg.
Voorgaande delen benadrukken het belang van de creatie van een goede belevenis in de
gezondheidszorg. De creatie van een goede beleving zorgt ervoor dat zorgvoorzieningen
zich kunnen indekken tegen veranderingen in de omgeving, een goede reputatie kunnen
opbouwen en tegemoet kunnen komen aan de eisen van de nieuwe geïnformeerde
patiënt. De focus ligt hierbij op de patiënt. Nochtans stellen veel zorgorganisaties het
medisch team en de derde betaler centraal (Blair en Fottler, 1990; Fottler, Blair,
Whitehead en Laus, 1989 in Ford en Fottler, 2000). In de huidige competitieve markt is
dus een attitudewijziging nodig.
Zorgorganisaties in Portugal hebben al het nut ingezien van patiëntgerichte zorg en
hebben geleidelijk aan deze nieuwe benadering geïntroduceerd. De
consumentgeoriënteerde benadering is bijgevolg terug te vinden in meerdere
ziekenhuizen in Portugal (Eiriz en Figueiredo, 2005).
In Amerika wordt dankzij de ‘Patient Protection and Affordable Care Act’ van president
Obama meer de nadruk gelegd op patiëntgerichte zorg (Levinson, Lesser en Epstein,
10
2010). Een instelling die al meer dan 100 jaar het nut van patiëntgerichtheid inziet en dit
succesvol implementeert is de Mayo Clinic in Amerika. Hun kernwaarde is namelijk
“the needs of the patients come first” (Berry en Seltman, 2008, p. 20).
Jennings et al. (2005) stellen dat het belangrijk is dat patiëntgerichte
gezondheidssystemen tot het gezondheidsbeleid behoren. Eiriz en Figueiredo (2005)
zien patiëntgerichtheid verwezenlijkt in een individuele kamer, een privé badkamer,
televisie, soms een tweede bed voor familieleden, speciale kindergedeelten,
informatiepunten en kranten.
Ondanks de mantra “customers are the NO.1 asset”, leveren veel bedrijven nog
teleurstellende ervaringen (Temkin, 2004, p. 2). In de gezondheidszorg duiken ook
verhalen van slechte patiëntenervaringen op (Levinson en Shojania, 2011). Fottler et al.
(2000) stellen vast dat door de eerder vermelde omgevingsveranderingen de noodzaak
stijgt om te voldoen aan de behoeften en verwachtingen van de patiënt omtrent
gebruiksgemak, comfort, informatie en persoonlijke controle van de ervaring van de
patiënt.
Levinson et al. (2010) verklaren het gebrek aan patiëntgerichte zorg door het gebrek aan
patiëntgerichte communicatievaardigheden. Nieuwe technologieën en innovaties hebben
ertoe geleid dat enerzijds ziekten op een andere wijze gediagnosticeerd en gemanaged
kunnen worden en anderzijds communicatievaardigheden verloren gaan. Patiënten
hebben het gevoel dat dokters te veel werk hebben om naar hen te luisteren (Levinson
en Pizzo, 2011). De zorgverleners hebben onvoldoende communicatievaardigheden
aangeleerd. Ze benadrukken dat patiëntgerichte communicatie meer is dan beleefd en
eerlijk zijn. Het is volgens hen een geraffineerd proces dat een positief gevolg heeft op
de tevredenheid en trouw van de patiënt. Het is aan te raden dat zorgvoorzieningen die
zich willen differentiëren op basis van goede belevenissen het gebrek aan
patiëntgerichte zorg aanpakken. Het is daarvoor belangrijk dat het personeel beschikt
over de juiste patiëntgerichte communicatievaardigheden. Fottler et al. (2000) sluiten
zich hierbij aan en stellen dat het ontwikkelen van een patiëntgerichte attitude bij de
werknemers belangrijk is. Net als in de retailsector is het nuttig dat het hele bedrijf
11
betrokken is bij de creatie van een goede beleving en dat dit deel uitmaakt van de
bedrijfscultuur (Meyer en Schwager, 2007).
Levinson en Shojania (2011) verklaren het gebrek aan patiëntgerichte zorg eerder door
te stellen dat de gezondheidszorg het verbeteren van technische aspecten voorop stelt.
Pas als er tijd en energie over is, komt patiëntgerichtheid aan bod.
In het boek ‘Crossing the Quality Chasm: A New Health Care System for the 21st
Century’ (2001) van het institute of medicine worden zes dimensies van
patiëntgerichtheid beschreven.
a. Respect hebben voor de waarden, voorkeuren en behoeften van de patiënten.
b. Coördinatie en integratie van de zorg bijvoorbeeld het coördineren van een
vlotte overgang van de gezondheidsinstelling naar thuiszorg.
c. Informatie, communicatie en educatie: patiënten in een duidelijke taal voorzien
van informatie omtrent de diagnose, de prognose en de therapie.
d. Aandacht voor het fysieke comfort bijvoorbeeld het op tijd en op maat managen
van symptomen van pijn.
e. Het bieden van een emotionele ondersteuning bij financiële problemen,
onzekerheid, effect van de ziekte op het gezin, etc.
f. Familie en vrienden mee betrekken in de besluitvorming, hen welkom laten
voelen en ondersteunen als zorgverleners.
3. Het conceptueel raamwerk
De concepten ‘beleving’ en ‘kwaliteit’ zijn nauw verbonden met elkaar. Een goede
belevenis kan niet ontstaan als er een slechte kwaliteit wordt aangeboden. De creatie
van een positieve beleving laat zorgorganisaties toe om een hogere kwaliteit aan te
bieden. Daarom gaat dit deel in eerste instantie in op het kwaliteitsbegrip.
In tweede instantie gaat dit deel in op het conceptueel model (zie figuur 1). Eerst komen
de componenten van kwaliteit die bijdragen tot de belevenis aan bod, meer bepaald:
interpersoonlijke kwaliteit, technische kwaliteit, omgevingskwaliteit en administratieve
12
kwaliteit (Dagger, Sweeney en Johnson, 2007). Daarnaast argumenteren we dat ook
prijs een invloed uitoefent op de totale belevenis. In derde instantie gaan we na of de
determinanten van beleving verschillen van persoon tot persoon afhankelijk van de
sociodemografische kenmerken, zorggerelateerde kenmerken en wijze van bevraging.
Met andere woorden worden de moderatoren die inspelen op de relatie tussen
belevingsdimensies en de totale beleving worden onderzocht.
Ten slotte wordt dieper ingegaan op het verband tussen de totale beleving en een aantal
gedragsmatige intenties.
+ +
+
+
+
+
+
-
Figuur 1: het conceptueel model
3.1.Het centraal stellen van kwaliteit
Door de stijgende concurrentie en complexer wordende omgeving stijgt de nood aan een
hogere kwaliteit en tevredenheid van de patiënt (Hutton en Richardson, 1995). Een
goede perceptie van kwaliteit door de patiënt draagt in grote mate bij tot een competitief
voordeel voor de zorgvoorziening (Ford et al., 1997). Volgens Dagger et al. (2007) is
het leveren van een goede kwaliteit een belangrijke bedrijfsstrategie in de zorgsector,
Technische kwaliteit
Totale belevenis
Bereidheid tot
mond-tot-
mondreclame
Loyaliteit
Attitude t.a.v.
de organisatie
Interpersoonlijke kwaliteit
Administratieve kwaliteit
Omgevingskwaliteit
Prijs
Zorggerelateerde kenmerken
Sociodemografische kenmerken
Wijze van bevraging
13
aangezien (medische) consumenten kwaliteitsbewuster worden (Moore en
Schlegelmilch, 1994). Een goede kwaliteit laat daarnaast toe om een betere beleving
voor de patiënten teweeg te brengen. Hierdoor zijn de concepten beleving en kwaliteit
nauw met elkaar verbonden.
Aharony en Strasser (1993 in Ford et al., 1997) stellen een relatie vast tussen kwaliteit
en tevredenheid. Aan de hand van tevredenheidenquêtes kan een beeld gevormd worden
van de kwaliteit binnen de zorgsector en bijgevolg de belevenis. De data die hieruit
vloeien, helpen een zorgvoorziening de noden en de zorgen van de patiënten in te zien.
Het helpt daarnaast ook om punten van verbetering te identificeren. Zorginstellingen
kunnen dan aanpassingen doorvoeren als er sprake is van negatieve belevingen (Ford et
al, 1997; Jha, Orav, Zheng en Epstein, 2008). Zo gaan zorgorganisaties geld spenderen
aan zaken die bijdragen tot een betere kwaliteit en dus een betere belevenis (Berry,
Parasuraman en Zeithaml, 1994).
Kwaliteit van de gezondheidszorg is een complex gegeven. Het is niet eenvoudig om te
ontdekken hoe patiënten staan tegenover de bezoekuren, de opname, de medische
procedure of de totale gezondheidservaring (Ford et al., 1997). Herzlinger (1997 in Eiriz
en Figueiredo, 2005) meent dat het in de gezondheidszorg moeilijker is om de
dimensies van kwaliteit vast te leggen dan in andere dienstensectoren zoals bijvoorbeeld
de financiële sector. Toch is het belangrijk deze dimensies vast te leggen en een juiste
balans te creëren tussen de verwachtingen en de belevenis. Deze dimensies van
kwaliteit overlappen in bepaalde mate met de determinanten om een goede belevenis te
creëren. Daarom gaat het volgend onderdeel in op de belevenisdeterminanten die
zorgvoorzieningen toelaten om een goede belevenis tot stand te brengen.
3.2.De determinanten van de belevenis
Op basis van de literatuur kunnen vijf determinanten onderscheiden worden die een
invloed uitoefenen op de creatie van een belevenis. In dit deel worden elk van deze
determinanten besproken en de bijhorende hypothesen geformuleerd.
14
Determinant 1: technische kwaliteit
Technische kwaliteit is de kwaliteit van wat er geleverd wordt. Mittal en Lasser (1998)
geven als voorbeeld de efficiëntie van de diagnose.
Net als Jun, Peterson en Zsidisin (1998) splitsen Dagger et al. (2007) technische
kwaliteit op in ‘outcome’ en ‘expertise’. ‘Expertise’ gaat over de competentie en kennis
van de zorgverleners. ‘Outcome’ daarentegen gaat over de resultaten die zijn behaald.
Verbetering van de technische kwaliteit kan enerzijds door de perceptie van ‘outcome’
te beïnvloeden, namelijk door de patiënt te informeren omtrent het behandelingsproces,
de behandelingsopties en de toekomstige prognose. Anderzijds kan die kwaliteit stijgen
door de perceptie van ‘expertise’ te verbeteren en informatie te geven over opleiding,
kwalificatie, vaardigheden en prestaties van de zorgverleners.
Volgens Nelson en Niederberger (1990) ligt de focus te weinig op de technische
competentie, de resultaten van de zorg en continuïteit.
Dagger et al. (2007) stellen dat technische kwaliteit een impact uitoefent op
tevredenheid. Daarom vermoeden we dat technische kwaliteit ook een effect heeft op de
beleving.
Hypothese 1: technische kwaliteit vertoont een positief verband met beleving.
Determinant 2: interpersoonlijke kwaliteit
Volgens Ford en Fottler (2000) is het niet voldoende dat het personeel alleen over
technische vaardigheden beschikt. Het is ook belangrijk dat het personeel goede
interpersoonlijke vaardigheden bezit, aangezien de attitude en de gedragingen van
werknemers een invloed uitoefenen op de tevredenheid van patiënten (Weisman en
Nathanson, 1985). Gezien de impact van interpersoonlijke vaardigheden op de
tevredenheid kan verondersteld worden dat dit ook een effect heeft op de beleving.
Interpersoonlijke kwaliteit is de kwaliteit van hoe de dienst geleverd wordt,
bijvoorbeeld hoe het verzorgend personeel de zorg uitvoert en zich gedraagt (Mittal en
Lasser, 1998). De interpersoonlijke kwaliteit bestaat uit drie subdimensies. De eerste
subdimensie ‘manner’ slaat op de interactie tussen de gezondheidsverlener en de patiënt
(Dagger et al., 2007). Hierbij is het belangrijk dat de zorgverlener de patiënt een
15
thuisgevoel laat ervaren en vriendelijk/hulpvaardig is gedurende iedere interactie
(Andaleeb, 1998). Volgens Fottler et al. (2000) is het belang van interactie nergens
groter dan in de gezondheidssector.
Communicatie is de tweede subdimensie. Het gaat over het uitwisselen van informatie
tussen de gezondheidsverlener en de patiënt (Dagger et al., 2007). Andaleeb (1998) stelt
dat communicatie met patiënten hun genezingsproces kan beïnvloeden. Ook uitleg over
de medische procedure en het beantwoorden van vragen hebben daarnaast een invloed
op de patiëntentevredenheid.
Ten slotte is er de relatie als derde determinant. Relatie gaat over het scheppen van een
nauwe band met het personeel (Dagger et al., 2007).
Hypothese 2: interpersoonlijke kwaliteit vertoont een positief verband met
beleving.
Determinant 3: administratieve kwaliteit
Patiënten eisen naast een goede technische en interpersoonlijke kwaliteit ook een goede
administratieve kwaliteit. Corbin et al. (2001) verklaren dit doordat patiënten naast hun
behandeling ook almaar vaker ondersteunende diensten beginnen te eisen.
De administratieve kwaliteit bestaat uit drie subdimensies (Dagger et al., 2007).
Tijdigheid is daar één dimensie van. Ford en Fottler (2000) halen aan dat het essentieel
is om de wachttijd te beheren. Voor een dokter betekent dit zorgen voor een goede
balans tussen het aantal afspraken en de wachttijd.
De tweede dimensie is ‘operation’. Deze dimensie gaat over hoe goed de administratie
georganiseerd is.
De laatste subdimensie is ‘support’. Het aanbieden van goede ondersteunende diensten
of activiteiten (zoals: een kapper, een bibliotheek,…) is hiervan een voorbeeld.
Aangezien administratieve kwaliteit een positieve impact heeft op tevredenheid, kan
verondersteld worden dat dit ook een effect heeft op beleving (Dagger et al., 2007).
Hypothese 3: administratieve kwaliteit vertoont een positief verband met
beleving.
16
Determinant 4: omgevingskwaliteit
Volgens Dagger et al. (2007) bestaat de omgeving uit sfeer en tastbare
omgevingselementen. Een aangename omgeving of het ontbreken van een typische
ziekenhuisgeur zijn voorbeelden van sfeer. De tastbare omgevingselementen gaan
eerder over de lay-out, de kleuren, etc.
Verschillende redenen geven aan waarom een geschikte omgeving zo belangrijk is. Ten
eerste heeft een geschikte omgeving een invloed op de stemming van zowel de
patiënten als de werknemers en de bezoekers (Fottler et al., 2000; Hair, 1998). Ten
tweede straalt volgens Ford en Fottler (2000) de omgeving uit welk type organisatie het
is. Ten derde draagt de omgeving bij tot de creatie van een memorabele belevenis
(Fottler et al., 2000). Als een gezondheidsinstelling een omgeving creëert die voldoet
aan de verwachtingen van de patiënt, kan er zelfs een ‘healing environment’ ontstaan
(Fottler et al., 2000). Een ‘healing environment’ kan de stress van de patiënten,
werknemers of bezoekers verminderen. Naast stressreductie, kan een ‘healing
environment’ ook de genezing van een patiënt bevorderen. Een ‘healing environment’
speelt in op vier van de vijf zintuigen. Muziek speelt bijvoorbeeld in op het zintuig
gehoor (Fottler et al., 2000; Hair, 1998). Ook kan een geschikte omgeving de
gedragsmatige intenties (tevredenheid, mond-tot-mondreclame en waarschijnlijkheid
van aanraden) van een patiënt beïnvloeden (Fottler et al., 2000). Ten slotte kan “de
realisatie van een plezante en gebruiksvriendelijke omgeving patiënten aantrekken”
(Hair, 1998, p. 6).
Een schoolvoorbeeld van een uitstekend uitgewerkte omgeving is Disneyland. Dit
bedrijf heeft oog voor ieder omgevingsaspect (gaande van de attracties, over de ‘way-
finding’ tot de kledij van de werknemers) waardoor een positieve ervaring wordt
gecreëerd.
Voor zorgorganisaties is het eveneens van belang om aandacht te schenken aan
verschillende omgevingselementen die kunnen bijdragen tot een positieve ervaring
(Ford et al., 2000). Elementen zoals netheid, comfort, gebruiksvriendelijkheid, moderne
uitrusting, warme kleuren, kamertemperatuur, ontwerp van de kamer, design, kleding
van de werknemers, geschikte verlichting, natuurlijk licht, decoratie, aantrekkelijke en
open ruimtes, voldoende parking en goede signalisatie staan hierbij centraal. Deze
17
elementen dragen bij tot een comfortabele, gemakkelijke, plezante, uitnodigende,
veilige en informatieve omgeving (Fottler et al., 2000; Verhoef et al., 2009; Yoo, Park
en Maclnnis, 1998). Door een operatiekwartier bijvoorbeeld in warme en vriendelijke
kleuren te schilderen, wordt de patiënt wakker in een aangename en rustgevende
omgeving (Ford en Fottler, 2000). Een ander voorbeeld is de inrichting van een
wachtkamer. Een aangename wachtkamer die bestaat uit comfortabele stoelen of zetels,
animatie voor de kinderen en volwassenen en leuke kleuren, kunnen een doktersbezoek
aangenamer maken.
De meeste patiënten kiezen niet voor een bepaalde medische procedure zoals ze voor
een bepaald product of dienst kiezen. Dit gebrek aan vrije keuze betekent niet dat
zorgorganisaties geen aandacht moeten besteden aan de omgeving. Het is net erg
belangrijk dat de omgeving voldoet aan de verwachtingen van de gast (Fottler et al.,
2000).
Gezien de impact van de omgevingskwaliteit op de tevredenheid, kan verondersteld
worden dat dit ook een effect heeft op de beleving (Dagger et al., 2007).
Hypothese 4: omgevingskwaliteit vertoont een positief verband met beleving
Determinant 5: prijs
Er wordt verondersteld dat naast de technische, interpersoonlijke, administratieve
kwaliteit en de omgevingskwaliteit ook de prijs een invloed heeft op de belevenis van
de patiënt. De prijs wordt in dit onderzoek gezien als een van de
belevenisdeterminanten. Andaleeb (1998) stelt een daling in tevredenheid vast als
patiënten het gevoel hebben dat hun rekening overdreven hoog is of zal zijn. Gezien
deze impact van prijs op tevredenheid, kan verondersteld worden dat de prijs ook een
impact uitoefent op de beleving.
Voor zorgorganisaties is inzicht in de verwachtingen van de consument omtrent de prijs
dus van belang. Op basis van een vergelijkende prijsstudie maken consumenten hun
verwachtingen omtrent de prijs op. Als het niet mogelijk is om de prijs te laten
overeenkomen met die verwachtingen is het wezenlijk om informatie te verstrekken
omtrent deze afwijking.
18
Hypothese 5: prijs vertoont een negatief verband met beleving.
3.3.Moderatoren
Volgens Pine en Gilmore (1998) en Ford en Fottler (2000) ondervinden verschillende
personen een andere belevenis. Het is namelijk zo dat de belevenis van de patiënt in
eerste instantie gevormd wordt in de gedachten van de patiënt (Ford en Fottler, 2000).
Een belevenis is dus heel persoonlijk (Gentile et al., 2007). Hierdoor zal een patiënt niet
alle belevenisdeterminanten even belangrijk vinden. Er wordt daarom verwacht dat de
sociodemografische factoren en de zorggerelateerde factoren een invloed uitoefenen op
het verband tussen de verschillende determinanten en de totale beleving. Dit wordt
bevestigd door Palmer (2010). Het is volgens Palmer (2010) onmogelijk om de
belevenis te meten als er geen aandacht wordt besteed aan de impact van de
modererende variabelen. De sociodemografische factoren en de zorggerelateerde
factoren zijn modererende variabelen die leiden tot individuele verschillen m.b.t. de
belevenis.
Tot de sociodemografische variabelen behoren geslacht en beroepsstatus. De variabele
‘beroepsstatus’ geeft aan of de patiënt studeert, werkt of gepensioneerd is. De
zorggerelateerde variabelen verwijzen naar de verblijfplaats, het type zorg en de
behandelingsduur. De variabele ‘verblijfplaats’ kan ambulant of residentieel zijn. De
variabele ‘type zorg’ geeft aan of de patiënt behandeld is geweest in een ziekenhuis,
revalidatiecentrum of andere. De variabele ‘behandelingsduur’ gaat over hoe lang de
patiënt in het ziekenhuis is geweest.
Hypothese 6a: het geslacht heeft een invloed op het verband tussen de
verschillende determinanten en de totale beleving.
Hypothese 6b: de beroepsstatus heeft een invloed op het verband tussen de
verschillende determinanten en de totale beleving.
Hypothese 6c: de verblijfplaats heeft een invloed op het verband tussen de
verschillende determinanten en de totale beleving.
Hypothese 6d: het type zorg heeft een invloed op het verband tussen de
verschillende determinanten en de totale beleving.
19
Hypothese 6e: de behandelingsduur heeft een invloed op het verband tussen de
verschillende determinanten en de totale beleving.
Daarnaast wordt ook het type van bevraging (persoonlijke bevraging of online
bevraging) opgenomen als modererende variabele. Volgens Ford et al. (1997) bestaat de
mogelijkheid dat het type van bevraging een invloed uitoefent op tevredenheid. Het
afnemen van interviews - de mondeling benadering - kan leiden tot een hogere
tevredenheid. Gezien deze impact van type bevraging op de tevredenheid, kan
verondersteld worden dat het type bevraging een invloed kan uitoefenen op het verband
tussen de verschillende determinanten en de totale beleving.
Hypothese 6f: het type bevraging heeft een invloed op het verband tussen de
verschillende determinanten en de totale beleving.
3.4.Impact van de totale belevenis op de gedragsmatige intenties
Er wordt verwacht dat de respondenten met een hoge score op de variabele ‘totale
belevenis’ een positief verband vertonen met de gedragsmatige intenties. Dit komt
omdat een positieve en onvergetelijke belevenis positieve gedragsmatige intenties
uitlokt.
Zoals eerder vermeld, kan loyaliteit gedefinieerd worden als “de reactie van een klant
wanneer een bedrijf aan zijn beloftes voldoet of deze overtreft. Het is een
gemoedstoestand waardoor de loyale klant geen andere alternatieven zoekt” (Lain
(2000) in Corbin et al. (2001)). Een belevenis ontstaat nu net wanneer een bedrijf aan
zijn beloftes voldoet of deze overtreft. Hieruit kan afgeleid worden dat er een positief
verband bestaat tussen de totale belevenis en loyaliteit.
Hypothese 7a: totale belevenis vertoont een positief verband met loyaliteit.
Er wordt verwacht dat er een positief verband bestaat tussen de totale belevenis en
mond-tot-mondreclame. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat een positieve
belevenis tot doel heeft tevreden, loyale klanten en uiteindelijk ‘advocates’ te creëren
20
(Kamaladevi, 2010). De ‘advocates’ zijn de trouwste klanten of patiënten. Wanneer
deze patiënten een onvergetelijke totale belevenis ondervinden, gaan ze aan positieve
mond-tot-mondreclame doen.
Hypothese 7b: de totale belevenis vertoont een positief verband met mond-tot-
mondreclame
Zoals eerder vermeld heeft de creatie van een positieve belevenis tot doel tevreden,
loyale patiënten en uiteindelijk ‘advocates’ te creëren (Kamaladevi, 2010). Deze
categorieën van patiënten zijn de patiënten die positief staan tegenover een bepaalde
zorgvoorziening of zorgverlener (Millard, 2006). Hieruit kan afgeleid worden dat er een
positief verband bestaat tussen belevenis en attitude t.a.v. de zorgorganisatie.
Hypothese 7c: de totale belevenis vertoont een positief verband met de attitude
t.a.v. de zorgorganisatie
21
HOOFDSTUK 2: Methodologie
De doelstelling van het onderzoek is drieledig: (1) het verband nagaan tussen de
belevenisdeterminanten en de totale beleving (2) het verband nagaan tussen de totale
beleving en de gedragsmatige intenties en (3) de invloed van sociodemografische
variabelen, zorggerelateerde variabelen en het type bevraging op het verband tussen de
belevenisdeterminanten en de totale beleving nagegaan.
In dit hoofdstuk wordt de methodologie van het onderzoek besproken. Eerst wordt de
pretest uitgelegd. Vervolgens wordt de gegevensverzameling besproken, gevolgd door
een bespreking van de opbouw van de vragenlijst. Het laatste deel behandelt de
steekproef.
1. De pretest
De vragenlijst werd gepretest bij tien respondenten. De ene helft van de respondenten
heeft de Nederlandstalige vragenlijst ingevuld en de andere helft de Franstalige
vragenlijst. Er werd gevraagd om bij het invullen te denken aan de laatst bezochte
zorgorganisatie (ziekenhuis, rusthuis, revalidatiecentrum,etc.). Het primaire doel van
deze pretest was het elimineren van onduidelijkheden en/of onvolledigheden. Het is bij
een enquête namelijk belangrijk dat de lay-out en de vragen duidelijk zijn. Aan de
respondenten werd gevraagd om de vragenlijst met een kritisch oog te bekijken. Dankzij
hun opmerkingen kon de vragenlijst op punt gesteld worden.
Het was daarnaast de bedoeling om de gemiddelde invultijd te weten te komen, want
een te lange vragenlijst kan demotiverend zijn voor de respondent.
22
2. De gegevensverzameling
De gegevens werden op twee manieren verzameld. In eerste instantie door de vragenlijst
af te nemen bij de patiënten van het revalidatiecentrum het Koninklijk Elisabeth
Instituut te Oostduinkerke. In tweede instantie door een online vragenlijst te versturen.
In het revalidatiecentrum het KEI werd de vragenlijst ingevuld door zowel de ambulante
als de residentiële patiënten. Patiënten van alle afdelingen met uitzondering van de
afdeling psycho-geriatrie werden ondervraagd. Aangezien de patiënten een gemiddelde
leeftijd hadden van 75 was het noodzakelijk om de patiënten (op enkele uitzonderingen
na) bij te staan bij het invullen van de enquête. Daardoor was er eerder sprake van een
persoonlijk interview. De vragen werden mondeling gesteld en op een zo uniform
mogelijke wijze afgenomen. De uniformiteit stijgt doordat de vragenlijst afgenomen
werd door eenzelfde persoon en hierdoor steeds dezelfde werkwijze werd gebruikt.
De respons was hoog. Op enkele uitzonderingen na was iedere patiënt bereid om mee te
werken. De hoge respons kan verklaard worden door de persoonlijke benadering.
Eerst werd het informatieformulier overhandigd en er werd aanvullend uitleg over
gegeven. Vervolgens werd aan iedere patiënt gevraagd om het toestemmingsformulier
te ondertekenen.
In het inleidende gesprek stonden enkele zaken centraal. Vooreerst werd de
vertrouwelijkheid van de gegevens benadrukt. Ten tweede werd steeds gevraagd eerlijk
te antwoorden op de vragen. Vervolgens werd vermeld dat de enquête niet uitging van
het revalidatiecentrum, maar dat de resultaten gebruikt zouden worden voor
studiedoeleinden. Patiënten zouden anders de neiging vertonen om positiever te
antwoorden dan in de realiteit. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de patiënten
enige angst hebben om afgerekend te worden op negatieve commentaar.
De discretie werd uiteraard gewaarborgd. Zo werd ervoor gezorgd dat er geen
personeelsleden of andere kamergenoten in de nabijheid waren.
Naast patiënten in een revalidatiecentrum werden ook patiënten in het algemeen
bevraagd, dit om meer variatie te hebben inzake leeftijd, verblijfplaats, type zorg en
behandelingsduur en om dus de moderatie-hypothesen te kunnen testen. Hiervoor werd
23
een online vragenlijst verstuurd naar familie, vrienden en kennissen. Deze stuurden het
op hun beurt door aan hun familie, vrienden en kennissen. De respondenten die de
vragenlijst niet vervolledigd hebben, werden uit deze steekproef verwijderd. Er werd
gebruik gemaakt van dezelfde vragenlijst, maar i.p.v. het KEI werd gevraagd om de
laatst bezochte zorgvoorziening te evalueren. Aan de respondenten werd gevraagd om
deze zorgvoorziening (ziekenhuis, revalidatiecentrum,…) voor de geest te halen en op
basis van deze ervaring de vragenlijst in te vullen.
3. De opbouw van de vragenlijst
De vragenlijst is opgesteld in het Frans en in het Nederlands. De Franstalige vragenlijst
werd gebruikt in het revalidatiecentrum aangezien bepaalde patiënten Franstalig zijn.
Beide vragenlijsten werden ingeleid door een introductietest. In deze introductietekst
werd de anonimiteit benadrukt en werden de respondenten bedankt (zie bijlage 1).
De eerste vraag peilt naar de algemene ervaring ten opzichte van de zorgvoorziening.
Hiervoor werd een algemeen gevalideerde semantische differentiaal gebruikt. Er werd
gekozen om eerst naar de algemene ervaring te peilen zodat de vragen m.b.t. de
deelaspecten van de ervaring geen invloed uitoefenen op de score van de algemene
ervaring.
Op basis van een 5-point likert schaal die gaat van niet akkoord tot akkoord moesten de
respondenten stellingen beantwoorden over de belevenisdeterminanten. De
determinanten zijn ‘de technische kwaliteit’, ‘de interpersoonlijke kwaliteit’, ‘de
administratieve kwaliteit’ en ‘de omgevingskwaliteit’. Iedere determinant heeft
verschillende subdimensies (zie tabel 1). Tot deze subdimensies behoren minstens drie
items met uitzondering van de subdimensie ‘tijdigheid’. ‘Prijs’ wordt ook gezien als een
belevenisdeterminant aangezien de prijs een invloed kan uitoefenen op de totale
beleving.
Een 7 point-likert schaal zou statistisch correcter zijn, maar omdat de vragenlijst in
grote mate ingevuld werd door oudere mensen was een 5-point likert schaal aan te
raden, aangezien deze schaal voor oudere mensen minder complex is.
24
Tabel 1: de belevenisdimensies met bijhorende subdimensies. Bron: Dagger et al. (2007)
Technische kwaliteit Uitkomst en expertise
Interpersoonlijke kwaliteit Interactie en relatie
Administratieve kwaliteit Tijdigheid, werking en ondersteuning
Omgevingskwaliteit Sfeer en tastbare elementen
De volgende drie vragen meten de gedragsmatige intenties. De respondent heeft zeven
verschillende antwoordmogelijkheden.
De eerste gedragsmatige intentie is de attitude t.a.v. de zorgorganisatie. Deze
werd bevraagd via het item ‘hoe staat u tegenover de zorgvoorziening?’ gaande
van heel positief = 1 tot heel negatief = 7. Deze gegevens zijn gecodeerd naar
heel positief = 7 en heel negatief = 1.
De volgende gedragsmatige intentie die werd gemeten was mond-tot-
mondreclame. Deze werd bevraagd aan de hand van het item ‘hoe waarschijnlijk
is het dat u de zorgvoorziening zou aanraden aan iemand anders?’ gaande van
heel waarschijnlijk = 1 tot helemaal niet waarschijnlijk = 7. Dit is gecodeerd
naar heel waarschijnlijk = 7 tot helemaal niet waarschijnlijk = 1.
De mate van loyaliteit is bevraagd via het item ‘hoe groot is de kans om over te
schakelen naar een ander revalidatiecentrum?’ gaande van heel hoog = 1 en heel
laag = 7. Deze gegevens zijn niet gecodeerd.
De vragenlijst gaat verder met de sociodemografische factoren (geslacht en leeftijd) en
de zorggerelateerde factoren (verblijfsplaats, type zorg en behandelingsduur). De
variabele leeftijd wordt getransformeerd in drie categorieën, namelijk 18-tot 23-jarigen,
24-tot 65-jarigen en mensen ouder dan 66 jaar. Deze leeftijdscategorieën worden
gemakshalve gelabeld als ‘studenten’, ‘werkenden’ en ‘gepensioneerden’, hoewel er
uiteraard respondenten zullen zijn voor wie deze labels niet correct zijn.
De verblijfplaats wordt onderverdeeld in ‘ambulant’ en ‘residentieel’. ‘Type zorg’
wordt opgesplitst in drie categorieën, met name ‘revalidatiecentrum’, ‘ziekenhuis’ en
‘andere types zorg’. De behandelingsduur wordt gecategoriseerd in vier onderdelen,
namelijk ‘minder dan een dag’, ‘meer dan een dag en minder dan een week’, ‘meer dan
een week en minder dan een maand’ en ten slotte ‘meer dan een maand’.
Tot slot worden de respondenten bedankt voor hun deelname.
25
4. De steekproef
In het totaal behoren 213 respondenten tot de steekproef. 109 patiënten van het KEI
hebben de vragenlijst ingevuld. 104 respondenten hebben de online vragenlijst
ingevuld. Beide steekproeven zijn ‘gemakkelijkheidsteekproeven’ (De Pelsmacker en
Van Kenhove, 2007).
In het geval van het KEI omvat de populatie alle patiënten van het KEI met
uitzondering van de patiënten van de afdeling psycho-geriatrie. Tot de populatie van de
online vragenlijst behoort iedereen ouder dan 18 jaar. De steekproefgegevens van beide
steekproeven en van de totale dataset zijn terug te vinden in tabel 2.
De meerderheid bestaat uit vrouwen. De man/vrouw verhouding is namelijk 45% /
55,1% voor steekproef 1 en 39,4% / 60,6% voor steekproef 2. De verhouding voor de
totale dataset is dan 42,3% / 57,7%. De mondelinge steekproef bestaat hoofdzakelijk uit
gepensioneerden (77,8%). Terwijl de online steekproef voornamelijk bestaat uit
studenten (51%) en werkenden (44,2%). Hierdoor is een relatieve gelijke verhouding
waar te nemen in de totale dataset. Met 42% zijn de gepensioneerden de grootste groep,
gevolgd door de werkenden met 33% en de studenten 25%. Verder bestaan de twee
steekproeven (en bijgevolg de totale dataset) voor de grote meerderheid uit residentiële
patiënten (77,9%). Slechts 18,8% van de ondervraagden waren ambulante patiënten.
Van 3% van de patiënten is de verblijfplaats onbekend. De behandelingsduur van de
mondelinge steekproef is langer dan van de online steekproef. De online steekproef
bestaat meer uit patiënten die minder dan een dag in de zorgvoorziening hebben
verbleven, terwijl bij de mondelinge steekproef alle patiënten langer dan een dag in de
zorgvoorziening hebben verbleven. Hierdoor is de behandelingsduur van de totale
dataset relatief gelijkmatig verdeeld.
De mondelinge steekproef werd afgenomen in een revalidatiecentrum waardoor 100%
van de respondenten ‘revalidatiecentrum’ als ‘type zorg’ heeft opgegeven, terwijl bij de
online steekproef 88,2% van de patiënten behandeld werden in een ziekenhuis. Dit leidt
tot een gelijkmatige verdeling tussen de types zorg. De totale dataset bestaat uit 53,1%
respondenten die revalidatiecentrum en 42,5% die ziekenhuis hebben aangeduid. Een
klein aantal (4,2%) heeft een ander type zorg gekregen.
26
Tabel 2: steekproefgegevens
Steekproef 1
Mondeling
Steekproef 2
Online
Totaal
Gegeven Categorie
Fre
quen
tie
(n=
109
)
Per
centa
ge
Fre
quen
tie
(n=
104
)
Per
centa
ge
Fre
quen
tie
(n=
213
)
Per
centa
ge
Geslacht Man
Vrouw
49
60
45,0%
55,1%
41
63
39,4%
60,6%
90
123
42,3%
57,7%
Beroepsstatus Student
Werkende
Gepensioneerd
0
24
84
0%
22,2%
77,8%
53
46
5
51,0%
44,2%
4,8%
53
70
89
25,0%
33,0%
42,0%
Verblijfplaats Residentieel
Ambulant
Andere
95
14
0
87,2%
12,8%
0%
71
26
7
68,3%
25%
6,7%
166
40
7
77,9%
18,8%
3,3%
Behandelings-
duur
≤1 dag
>1 dag en ≤1 week
>1week en ≤1maand
>1 maand
0
21
41
32
0%
22,3%
43,6%
34%
54
32
8
8
53%
31,4%
7,8%
7,8%
54
53
49
40
27,6%
27,0%
25,0%
20,4%
Type zorg Revalidatiecentrum
Ziekenhuis
Andere
10
9
0
100%
0%
0%
3
90
9
3%
88,2%
8,8%
112
90
9
53,1%
42,5%
4,2%
27
HOOFDSTUK 3: De resultaten van het
onderzoek
Dit hoofdstuk gaat dieper in op de wijze waarop de data werden geanalyseerd. Het
eerste onderdeel geeft uitleg omtrent de validiteit van de vragenlijst. Hierbij wordt de
berekening van de belevenisdeterminanten weergegeven. Het volgende onderdeel gaat
over de gebruikte analysemethode en de resultaten.
1. Validiteit vragenlijst
De tweede vraag in de vragenlijst (zie bijlage 1) geeft alle items van de
belevenisdeterminanten weer. Op deze items -welgeteld 32- wordt samen met de vier
items van totale beleving een ‘principale component analyse’ uitgevoerd.
Uit deze factoranalyse worden zeven constructen onderscheiden, die 71,2% van de
variantie verklaren. De hoge score van 0,91 op de KMO (Kaiser-Meyer-Olin measure of
sampling adequacy) index geeft aan dat het nuttig is een factoranalyse uit te voeren. Dit
wordt bevestigd door de Bartlett’s test of sphericity waaruit blijkt dat de zeven
constructen met elkaar correleren.
Er worden enkele items verwijderd omwille van een te lage lading op een bepaald
construct en/of door ‘cross loadings’. Van de constructen ‘totale beleving’,
‘interpersoonlijke kwaliteit’ en ‘prijs’ worden geen items verwijderd. Het item ‘ik voel
mij hoopvol doordat ik behandeld word in deze zorgvoorziening’ wordt weggelaten uit
het construct ‘technische kwaliteit’. Voor het construct omgevingskwaliteit worden alle
items van atmosfeer verwijderd, namelijk ’ik vind de sfeer in de zorgvoorziening
aangenaam’, ‘ik vind de temperatuur in de zorgvoorziening aangenaam’ en ‘ik vind dat
het aangenaam ruikt in de zorgvoorziening’. Het item ‘ik vind dat de zorgvoorziening er
aantrekkelijk uitziet’ dat behoort bij de subdimensie ‘tastbare elementen’ wordt ook
weggelaten. Vervolgens worden vier items verwijderd omtrent ‘administratieve
kwaliteit’, namelijk ‘ik vind het registratieproces efficiënt’, ‘ik vind dat de bezoekuren
28
voldoen aan mijn wensen’, ‘ik vind dat de zorgvoorziening goed wordt bestuurd’. Deze
hebben betrekking op de werking. Ten slotte wordt ook het item ‘ik vind dat er vaak
ondersteunende programma’s en praatgroepen worden georganiseerd’ dat behoort tot de
subdimensie ondersteuning wordt weggelaten. Na deze stap blijven er 23 items over.
Vervolgens wordt een tweede factoranalyse uitgevoerd op de overgebleven items (n=
23). De resultaten zijn in tabel 3 terug te vinden. In deze factoranalyse zijn zeven
constructen te onderscheiden die 75,03% van de variantie verklaren. De hoge score van
0,91 op de KMO index geeft aan dat het nuttig is om een factoranalyse uit te voeren. Dit
wordt bevestigd door de Bartlett’s test of sphericity die aantoont dat deze constructen
met elkaar correleren. De zeven constructen zijn de totale beleving, interpersoonlijke
kwaliteit, technische kwaliteit, omgevingskwaliteit, administratieve kwaliteit
(tijdigheid), administratieve kwaliteit (ondersteuning) en de prijs. In deze factoranalyse
zijn de verschillende subdimensies zoals weergegeven in de literatuur (Dagger et al.,
2007) niet te onderscheiden met uitzondering van ‘administratieve kwaliteit’.
Administratieve kwaliteit wordt verdeeld in ‘tijdigheid’ en ‘ondersteuning’. In de
verdere analyse zal ook met deze twee subdimensies verder worden gewerkt aangezien
deze in lijn liggen met de literatuur.
Voor ieder construct wordt de cronbach alfa berekend om de interne consistentie en
betrouwbaarheid van de constructen na te gaan (tabel 3). De cronbachs alfa zijn met
uitzondering van de determinant ‘prijs’ voldoende hoog. Doordat de cronbachs alfa van
de determinant prijs amper 0,40 is, wordt besloten om in de analyses uitsluitend verder
te werken met één van de twee items. Het item ‘ik weet hoeveel de opname mij
ongeveer zal kosten’ wordt verwijderd, omdat het item ‘ik denk dat de prijs in
verhouding staat tot de geleverde zorg’ meer gerelateerd is aan een belevenis.
29
Tabel 3: factoranalyse
Fact
or
lad
ingen
Cro
nb
ach
s
alf
a
Alg
emen
e erv
ari
ng
Algemene ervaring met de zorgvoorziening-
Negatief/Positief
,827 0,95
Algemene ervaring met de zorgvoorziening-
Zwak/Sterk
,877
Algemene ervaring met de zorgvoorziening-
Teleurstellend/Fantastisch
,860
Algemene ervaring met de zorgvoorziening-
Inferieur/Superieur
,854
Inte
rper
soon
lijk
e k
wali
teit
Interpersoonlijke kwaliteit (interactie) - Ik vind dat het
personeel mij behandelt als een individu en niet als een
nummer.
,678 0,86
Interpersoonlijke kwaliteit (interactie) - Ik vind dat het
personeel altijd luistert naar wat ik te zeggen heb.
,669
Interpersoonlijke kwaliteit (interactie) - Ik vind dat ik
altijd individuele aandacht krijg van het personeel.
,684
Interpersoonlijke kwaliteit (interactie) - Ik vind dat het
personeel bezorgd is om mijn welzijn.
,611
Interpersoonlijke kwaliteit (relatie) - Ik vind dat het
personeel en ik soms kunnen lachen en grappen
uithalen met elkaar.
,690
Interpersoonlijke kwaliteit (relatie) - Ik vind dat ik met
het personeel kan praten over dingen die gebeuren in
mijn leven en niet alleen over mijn medische conditie.
,700
Interpersoonlijke kwaliteit (relatie) - Ik vind dat ik een
nauwe relatie heb opgebouwd met sommige
personeelsleden.
,599
Tec
hn
isch
e k
wali
teit
Technische kwaliteit (‘outcome’) - Ik vind dat
revalideren in de zorgvoorziening ervoor zorgt dat er
een grotere kans is dat mijn gezondheid erop vooruit
gaat.
,717 0,92
Technische kwaliteit (‘outcome’) - Ik vind dat de
behandeling in de zorgvoorziening de moeite waard.
,724
Technische kwaliteit (‘outcome’) - Ik vind dat mijn
gezondheid zal verbeteren doordat ik behandeld word
in deze zorgvoorziening.
,667
30
Technische kwaliteit (expertise) - Ik vind dat de
personeelsleden hun taken op een
competente/deskundige manier uitvoeren.
,730
Technische kwaliteit (expertise) - Ik vind dat het
personeel goed opgeleid is.
,769
Technische kwaliteit (expertise) - Ik vind de kwaliteit
van de zorg goed.
,688
Technische kwaliteit (expertise) - Ik vind dat het
personeel goed getraind en gekwalificeerd/bekwaam is.
,769
Om
gev
ingsk
wali
teit
Omgevingskwaliteit (‘tangibles’) - Ik vind de
verlichting in de zorgvoorziening geschikt.
,818 0,87
Omgevingskwaliteit (‘tangibles’) - Ik vind het
kleurenpallet (kamers, gangen,...) in de
zorgvoorziening aantrekkelijk.
,842
Omgevingskwaliteit (‘tangibles’) - Ik vind het interieur
in de zorgvoorziening mooi.
,819
Ad
min
istr
ati
eve
kw
ali
teit
subdim
ensi
e
tijd
ighei
d
Administratieve kwaliteit (tijdigheid) - Ik vind dat de
wachttijden tot een minimum beperkt worden.
,802 0,78
Administratieve kwaliteit (tijdigheid) - Ik vind dat in
het algemeen afspraken op tijd plaatsvinden.
,682
subdim
ensi
e
onder
steu
nin
g Administratieve kwaliteit (ondersteuning) - Ik vind dat
er diensten aangeboden worden die verder gaan dan de
medische behandeling.
,847 0,90
Administratieve kwaliteit (ondersteuning) - Ik vind dat
er goede ondersteunende diensten worden aangeboden.
,863
Pri
js
Prijs- Ik denk dat de prijs in verhouding zal staan tot de
geleverde zorg.
,675 0,48
Prijs- Ik weet hoeveel de opname mij ongeveer zal
kosten.
,796
Aan de hand van een bivariate correlatie wordt de correlatie nagegaan tussen twee
belevenisdimensies. De resultaten zijn terug te vinden in tabel 4. De significante
correlaties situeren zich tussen 0,15 en 0,62. In beperkte mate zijn er positieve
correlaties waar te nemen.
31
Tabel 4: bivariate correlatie tussen de belevenisdeterminanten
Inte
rper
soo
nli
jke
kw
ali
teit
Tec
hn
isch
e
kw
ali
teit
Om
gev
ing
s-
kw
ali
teit
Ad
min
istr
ati
eve
kw
ali
teit
(tij
dig
hei
d)
Ad
min
istr
ati
eve
kw
ali
teit
(on
der
steu
nin
g)
Pri
js
Interpersoonlijke
kwaliteit
1 0,62** 0,32** 0,45** 0,41** 0,19**
Technische kwaliteit 0,62** 1 0,45** 0,49** 0,46** 0,29**
Omgevingskwaliteit 0,32** 0,45** 1 0,35** 0,34** 0,07
Administratieve
kwaliteit
(tijdigheid)
0,45** 0,50** 0,35** 1 0,331** 0,15*
Administratieve
kwaliteit
(ondersteuning)
0,41** 0,46** 0,34** 0,33** 1 0,21*
Prijs 0,19** 0,29** 0,07 0,15* 0,21** 1
*< 0,05
**<0,01
2. Analyse en resultaten
Vooreerst wordt in dit onderdeel de impact van de belevenisdeterminanten op de totale
beleving besproken. Daarna wordt de impact van de modererende factoren besproken en
tot slot wordt de invloed van totale beleving op de gedragsmatige intenties nagegaan. In
bijlage 2 zijn de resultaten m.b.t. multicollineariteit weer te vinden. In de bijlage wordt
weergegeven of de variabelen onafhankelijk zijn van elkaar.
2.1.Impact belevenisdeterminanten op de totale beleving
In alle hypothesen is de ‘totale beleving’ de afhankelijke variabele. De onafhankelijke
variabelen zijn ‘interpersoonlijke kwaliteit’, ‘technische kwaliteit’,
‘omgevingskwaliteit’, ‘administratieve kwaliteit’ (tijdigheid en ondersteuning) en
‘prijs’. Een lineaire regressie gaat na of er een verband bestaat tussen de
32
belevenisdeterminanten en de totale beleving. Uit tabel 5 blijkt dat de hypothese die
nagaat of er een positief verband bestaat tussen interpersoonlijke kwaliteit en totale
beleving wordt bevestigd. Een betere interpersoonlijke kwaliteit leidt tot een significant
betere totale beleving (β=0,25, p<0,01). Het blijkt ook dat de hypothese wordt bevestigd
die een positief verband nagaat tussen technische kwaliteit en totale beleving. Een
goede technische kwaliteit zorgt voor een significant betere totale beleving (β=0,35,
p<0,01). Daarnaast wordt een significant verband vastgesteld tussen één subdimensie
van administratieve kwaliteit namelijk tijdigheid en totale beleving. Het blijkt dat hoe
beter de administratieve kwaliteit m.b.t. tijdigheid hoe beter de totale beleving (β=0,11,
p<0,01). Er wordt geen significant verband gevonden tussen administratieve kwaliteit
m.b.t. ondersteuning en totale beleving. Hieruit kan besloten worden dat de hypothese
die nagaat of er een verband bestaat tussen administratieve kwaliteit en totale beleving
gedeeltelijk wordt bevestigd. Daarnaast bestaat er geen positief verband tussen
omgevingskwaliteit en totale beleving. Ten slotte wordt de hypothese die een negatief
verband nagaat tussen prijs en de totale beleving niet bevestigd.
Tabel 5: resultaten regressie voor de hypothesen 1 t.e.m. 6
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit 0,25** 0,00
Technische kwaliteit 0,35** 0,00
Omgevingskwaliteit 0,07 0,27
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,11** 0,01
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,03 0,61
Prijs 0,04 0,49
R2 40,7%
Adjusted R2 39,0%
*< 0,05
**<0,01
2.2.Impact van de modererende factoren
Dit deel gaat na hoe de impact van de belevenisdeterminanten op totale beleving
verschilt naargelang;
- geslacht: man-vrouw;
- beroepsstatus: student-werkend-gepensioneerd;
- verblijfplaats: ambulant-residentieel;
33
- type zorg: ziekenhuis-revalidatiecentrum-andere;
- behandelingsduur: ≤ 1dag - >1dag en ≤ 1 week - >1 week en ≤ 1 maand, > 1 maand;
- type bevraging: mondeling - online.
Voor iedere modererende variabele werd de ‘split files’-methode uitgevoerd.
Vervolgens werd voor elk van de moderatoren een lineaire regressie herhaald. Hierbij
was de totale beleving de afhankelijke variabele en waren de belevenisdeterminanten de
onafhankelijke variabelen. De resultaten zijn hieronder terug te vinden.
Geslacht
Uit de regressie (tabel 6 en 7) blijkt dat de hypothese die nagaat of geslacht een invloed
uitoefent op het verband tussen de verschillende determinanten en de totale beleving
wordt bevestigd. Bij de mannelijke populatie leidt technische kwaliteit en
administratieve kwaliteit tot een betere belevenis (β=0,49, p<0,01) (β=0,24, p<0,05). Bij
de vrouwelijke populatie zorgt technische kwaliteit ook voor een significante hogere
beleving (β=0,38, p<0,01), maar dit valt niet op te merken voor de administratieve
kwaliteit m.b.t. tijdigheid (β=0,05, p=0,57). Bij vrouwen bestaat er wel een positief
significant verband tussen interpersoonlijke kwaliteit en totale beleving (β=0,38,
p<0,01).
Tabel 6: resultaten regressie man
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit -0,03 0,83
Technische kwaliteit 0,49** 0,00
Omgevingskwaliteit 0,15 0,12
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,24* 0,02
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,01 0,90
Prijs -0,10 0,26
R2 45,7%
Adjusted R2 41,8%
*< 0,05
**<0,01
34
Tabel 7: resultaten regressie vrouw
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit 0,38** 0,00
Technische kwaliteit 0,25** 0,01
Omgevingskwaliteit 0,02 0,80
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,05 0,57
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,10 0,25
Prijs -0,02 0,76
R2 41,9%
Adjusted R2 38,8%
*< 0,05
**<0,01
Beroepsstatus
Uit de tabellen 8, 9 en 10 blijkt dat de hypothese die nagaat of beroepsstatus een
positieve invloed heeft op het verband tussen de verschillende determinanten en de
totale beleving wordt bevestigd. De impact van de determinanten op de totale beleving
verschilt naargelang de beroepsstatus. Voor studenten leidt zowel de interpersoonlijke
kwaliteit als de technische kwaliteit tot een significant betere belevenis (β=0,24,
p<0,05) (β=0,59, p<0,01). Voor de werkenden is het alleen technische kwaliteit die leidt
tot een significant betere beleving (β=0,53, p<0,01). Het is de interpersoonlijke kwaliteit
die zorgt voor een significant hogere belevenis bij de gepensioneerden (β=0,29,
p<0,01).
Tabel 8: resultaten regressie student
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit 0,24* 0,03
Technische kwaliteit 0,59** 0,00
Omgevingskwaliteit -0,11 0,27
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,12 0,28
Administratieve kwaliteit - ondersteuning -0,06 0,53
Prijs 0,018 0,86
R2 60,2%
Adjusted R2 55,0%
*< 0,05
**<0,01
35
Tabel 9: resultaten regressie werkende
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit 0,21 0,14
Technische kwaliteit 0,53** 0,00
Omgevingskwaliteit 0,08 0,44
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,10 0,35
Administratieve kwaliteit - ondersteuning -0,11 0,30
Prijs -0,06 0,57
R2 51,9%
Adjusted R2 47,3%
*< 0,05
**<0,01
Tabel 10: resultaten regressie gepensioneerd
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit 0,29** 0,01
Technische kwaliteit 0,04 0,73
Omgevingskwaliteit 0,15 0,19
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,09 0,44
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,16 0,13
Prijs -0,06 0,56
R2 22,8%
Adjusted R2 17,1%
*< 0,05
**<0,01
Verblijfplaats
Uit de tabellen 11 en 12 blijkt dat de hypothese die nagaat of de verblijfplaats een
invloed uitoefent op het verband tussen de determinanten en de totale beleving niet
wordt bevestigd. Voor zowel de ambulante als de residentiële patiënten hebben de
interpersoonlijke kwaliteit (β=0,22, p<0,01; β=0,34, p<0,05) en de technische kwaliteit
(β= 0,32,p<0,01; β= 0,39, p<0;05) een significant positieve impact op de totale
beleving.
36
Tabel 11: resultaten regressie ambulant
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit 0,22** 0,01
Technische kwaliteit 0,32** 0,00
Omgevingskwaliteit 0,05 0,53
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,10 0,22
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,06 0,47
Prijs -0,05 0,45
R2 34,4%
Adjusted R2 32,0%
*< 0,05
**<0,01
Tabel 12: resultaten regressie residentieel
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit 0,34* 0,03
Technische kwaliteit 0,39* 0,02
Omgevingskwaliteit 0,20 0,08
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,13 0,25
Administratieve kwaliteit - ondersteuning -0,0 0,49
Prijs 0,02 0,84
R2 75,3%
Adjusted R2 70,7%
*< 0,05
**<0,01
Type zorg
Uit de tabellen 13 en 14 blijkt dat de hypothese die nagaat of het type zorg een impact
heeft op het verband tussen de determinanten en de totale beleving wordt bevestigd.
Hierbij valt op te merken dat het verschil miniem is. Zowel voor patiënten in een
revalidatiecentrum als in een ziekenhuis leiden de interpersoonlijke kwaliteit (β= 0,25,
p<0,01; β=0,22, p<0,05) en de technische kwaliteit (β=0,21, p<0,05; β=0,42, p<0,01)
tot een significant positievere belevenis. Het verschil ligt in het feit dat voor
ziekenhuispatiënten administratieve kwaliteit m.b.t. tijdigheid tot een significant
positievere totale beleving (β=0,22, p<0,05) leidt, wat niet het geval is voor
revalidatiepatiënten. Voor de patiënten behorende tot de categorie ‘andere’ zijn er geen
verbanden op te merken. Het is aan te raden om deze groep te verwijderen aangezien
multicollineariteit optreedt (zie bijlage 2).
37
Tabel 13: resultaten regressie revalidatiecentrum
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit 0,25** 0,01
Technische kwaliteit 0,21* 0,05
Omgevingskwaliteit 0,15 0,12
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,07 0,45
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,05 0,60
Prijs -0,08 0,35
R2 24,4%
Adjusted R2 20,0%
*< 0,05
**<0,01
Tabel 14: resultaten regressie ziekenhuis
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit 0,22* 0,05
Technische kwaliteit 0,42** 0,00
Omgevingskwaliteit -0,10 0,28
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,22* 0,03
Administratieve kwaliteit - ondersteuning -0,14 0,16
Prijs -0,01 0,91
R2 39,8%
Adjusted R2 35,4%
*< 0,05
**<0,01
Tabel 15: resultaten regressie andere
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit -0,47 0,54
Technische kwaliteit 1,21 0,14
Omgevingskwaliteit -0,19 0,53
Administratieve kwaliteit - tijdigheid -0,52 0,22
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,40 0,23
Prijs 0,39 0,62
R2 94,4%
Adjusted R2 77,5%
*< 0,05
**<0,01
38
Behandelingsduur
Uit de tabellen 16, 17, 18 en 19 blijkt dat de hypothese die nagaat of de
behandelingsduur een invloed heeft op het verband tussen de determinanten en de totale
beleving wordt bevestigd. De impact van de determinanten op de totale beleving
verschilt naargelang de behandelingsduur. Naarmate de behandelingsduur toeneemt,
vermindert het aantal determinanten die een invloed uitoefenen op de totale beleving.
Bij patiënten waarvan de behandelingsduur ‘meer dan een week en minder dan een
maand’ en ‘meer dan een maand’ is, heeft alleen de technische kwaliteit een positief
significante invloed op de totale beleving (β=0,46, p<0,01; β=0,52, p<0,05). Hoe beter
de technische kwaliteit, hoe beter de totale beleving. Voor de patiënten met een
behandelingsduur kleiner dan een dag heeft zowel de interpersoonlijke als de technische
kwaliteit een positieve impact op de totale beleving (β=0,28, p<0,05) (β=0,42, p<0,01).
Daarnaast heeft de omgevingskwaliteit een significante negatieve impact op de totale
beleving (β=-0,23, p<0,05). Dit is ook het geval bij de patiënten die langer dan een dag
en korter dan een week als behandelingsduur hebben (β=-0,11,p<0,01). Voor beide
groepen kan geconcludeerd worden dat de hypothese wordt verworpen die nagaat of de
omgevingskwaliteit een positieve impact heeft op de totale beleving. Ten slotte leiden
de interpersoonlijke kwaliteit en de administratieve kwaliteit m.b.t. tijdigheid tot een
significant betere totale beleving bij de patiënten met behandelingsduur > 1dag en ≤ 1
week (β=0,08, p<0,05) (β=0,16, p<0,05).
Tabel 16: resultaten regressie ≤ 1 dag
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit 0,28* 0,03
Technische kwaliteit 0,42** 0,00
Omgevingskwaliteit -0,23* 0,04
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,18 0,14
Administratieve kwaliteit - ondersteuning -0,02 0,90
Prijs 0,02 0,83
R2 49,9%
Adjusted R2 43,5%
*< 0,05
**<0,01
39
Tabel 17: resultaten regressie > 1 dag en ≤ 1 week
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit 0,08* 0,02
Technische kwaliteit 0,42 0,35
Omgevingskwaliteit -0,11** 0,00
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,16* 0,04
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,12 0,12
Prijs -0,03 0,69
R2 37,3%
Adjusted R2 29,1%
*< 0,05
**<0,01
Tabel 18: resultaten regressie >1 week en ≤ 1 maand
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit 0,19 0,06
Technische kwaliteit 0,46** 0,00
Omgevingskwaliteit -0,08 0,38
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,16 0,08
Administratieve kwaliteit - ondersteuning -0,05 0,62
Prijs -0,02 0,83
R2 40,3
Adjusted R2 36,6
*< 0,05
**<0,01
Tabel 19: resultaten regressie > 1 maand
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit 0,16 0,37
Technische kwaliteit 0,52* 0,02
Omgevingskwaliteit -0,13 0,44
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,28 0,06
Administratieve kwaliteit - ondersteuning -0,05 0,74
Prijs -0,19 0,21
R2 47,4%
Adjusted R2 37,9%
*< 0,05
**<0,01
40
Type bevraging
Uit de regressie blijkt dat de hypothese die nagaat of het type bevraging een invloed
heeft op het verband tussen de verschillende determinanten en de totale beleving wordt
bevestigd. Tabel 20 toont aan dat in het geval van mondeling bevraging de
interpersoonlijke kwaliteit een significant positieve impact heeft op de totale beleving
(β= 0,23, p<0,01). Dit in tegenstelling tot online bevraging (tabel 21) waar technische
kwaliteit een significant positieve invloed uitoefent op de totale beleving (β=0,46,
p<0,01).
Tabel 20: resultaten regressie mondelinge bevraging
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit 0,26** 0,01
Technische kwaliteit 0,17 0,12
Omgevingskwaliteit 0,16 0,12
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,06 0,56
Administratieve kwaliteit -ondersteuning 0,03 0,78
Prijs -0,07 0,45
R2 20,9%
Adjusted R2 16,2%
*< 0,05
**<0,01
Tabel 21: resultaten regressie online bevraging
Bèta totale belevenis P-waarde
Interpersoonlijke kwaliteit 0,19 0,06
Technische kwaliteit 0,46** 0,00
Omgevingskwaliteit -0,08 0,38
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,16 0,08
Administratieve kwaliteit - ondersteuning -0,05 0,62
Prijs -0,02 0,83
R2
40,3%
Adjusted R2 36,6%
*< 0,05
**<0,01
41
2.3.Invloed totale beleving op de gedragsmatige intenties
Mond-tot-mondreclame
De afhankelijke variabele is ‘mond-tot-mondreclame’. De onafhankelijke variabele is
‘totale beleving’. Een lineaire regressie wordt uitgevoerd. Uit tabel 22 blijkt dat de
hypothese die nagaat of de totale belevenis een positief verband vertoont met mond-tot-
mondreclame wordt bevestigd. Een betere totale beleving (β= 0,32, p<0,01) leidt
bijgevolg tot meer mond-tot-mondreclame.
Tabel 22: resultaten regressie mond-tot-mondreclame
*< 0,05
**<0,01
Loyaliteit
De afhankelijke variabele is ‘loyaliteit’. De onafhankelijke variabele is ‘totale beleving’.
Een lineaire regressie wordt uitgevoerd. Uit tabel 23 blijkt dat de hypothese die nagaat
of de totale belevenis een positief verband vertoont met loyaliteit wordt bevestigd. Een
betere totale beleving (β= 0,32, p<0,01) leidt dus tot een hogere loyaliteit.
Tabel 23: resultaten regressie loyaliteit
Bèta loyaliteit P-waarde
Totale belevenis 0,52** 0,00
R2
27,0%
Adjusted R2 26,6%
*< 0,05
**<0,01
Attitude t.o.v. de zorgorganisatie.
De afhankelijke variabele is ‘attitude t.a.v. de zorgorganisatie’. De onafhankelijke
variabele is ‘totale beleving’. Een lineaire regressie wordt uitgevoerd. Uit tabel 24 blijkt
Bèta mond-tot-
mondreclame
P-waarde
Totale belevenis 0,32** 0,00
R2 10,3%
Adjusted R2 9,8%
42
dat de hypothese die nagaat of de totale belevenis een positief verband vertoont met de
attitude t.o.v. de zorgorganisatie wordt bevestigd. Een betere totale beleving (β= 0,34,
p<0,01) leidt tot een significant positievere attitude t.o.v. de zorgorganisatie.
Tabel 24: resultaten regressie attitude t.o.v. de zorgorganisatie
Bèta attitude P-waarde
Totale belevenis 0,34** 0,00
R2 11,3%
Adjusted R2 10,9%
*< 0,05
**<0,01
43
HOOFDSTUK 4: Conclusie en discussie
In hoofdstuk vier worden de resultaten samengevat en geïnterpreteerd. Dit hoofdstuk
heeft dezelfde structuur als het vorige hoofdstuk. Het eerste onderdeel gaat over de
impact van de belevenisdeterminanten op de totale beleving. Het volgende onderdeel
behandelt de impact van de sociodemografische factoren en de zorggerelateerde
factoren op het verband tussen de belevenisdeterminanten en de totale beleving. Tot slot
wordt de impact besproken van de totale beleving op de gedragsmatige intenties. In
tegenstelling tot het vorige hoofdstuk worden de resultaten niet zomaar weergegeven,
maar worden ze samengevat en verklaard. De veralgemeenbaarheid van de resultaten
wordt voor ieder onderdeel meegegeven.
1. Impact belevenisdeterminanten op totale beleving
Uit de resultaten blijkt dat er een verband bestaat tussen de belevenisdeterminanten en
de totale beleving. Het is opvallend dat niet iedere belevenisdeterminant leidt tot een
betere beleving. Dit gaat in tegen de verwachtingen. Het zijn alleen de
belevenisdeterminanten ‘interpersoonlijke kwaliteit’, ‘technische kwaliteit’ en
‘administratieve kwaliteit’ met subdimensie ‘tijdigheid’ die leiden tot een betere
beleving. ‘Omgevingskwaliteit’, ‘administratieve kwaliteit’ met subdimensie
‘ondersteuning’ en ‘prijs’ kunnen geen betere beleving realiseren. Zorgvoorzieningen
die een betere belevenis willen creëren bij hun patiënten zouden ervoor moeten zorgen
dat de genomen maatregelen focussen op de juiste belevenisdeterminanten. Het is aan te
raden om maatregelen te treffen die betrekking hebben tot de interpersoonlijke kwaliteit,
de technische kwaliteit en de administratieve kwaliteit (tijdigheid) aangezien deze tot
een betere belevenis leiden. Dit betekent niet dat zorgvoorzieningen geen aandacht
moeten schenken aan de omgevingskwaliteit, de administratieve kwaliteit
(ondersteuning) en de prijs. Een slechte omgevingskwaliteit kan bijvoorbeeld nog altijd
44
leiden tot een lage tevredenheid (Dagger et al., 2007). De determinanten kunnen niet
onafhankelijk een belevenis teweegbrengen.
Het is daarnaast niet mogelijk om de conclusies te veralgemenen naar een andere sector
dan de gezondheidssector. Hiervoor zouden de vragen m.b.t. de belevenisdeterminanten
aangepast moeten worden aan de sector.
Het is belangrijk dat het personeel beschikt over goede interpersoonlijke vaardigheden.
Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat de attitude en de gedragingen van
werknemers niet alleen een invloed uitoefenen op de tevredenheid van de patiënten,
maar ook leiden tot een betere belevenis (Weisman en Nathanson, 1985). Het is aan te
raden een goede interactie tussen de gezondheidsverlener en de patiënt centraal te
stellen, alsook voldoende informatie uit te wisselen en een goede band te scheppen
tussen de patiënten en de zorgverleners (Dagger et al., 2007). Het personeel heeft een
centrale rol bij het leveren van een goede belevenis.
Een mogelijke verklaring waarom net de interpersoonlijke kwaliteit tot een hogere
belevenis leidt is dat patiënten makkelijker de interpersoonlijke kwaliteit kunnen
inschatten (Mittal en Lasser, 1998). Patiënten worden niet eenmalig geconfronteerd met
de interpersoonlijke kwaliteit, zoals dat bijvoorbeeld het geval is voor de
belevenisdeterminant ‘prijs’. Ze worden dikwijls geconfronteerd met personeel dat wel
of niet over goede interpersoonlijke vaardigheden beschikt, dit zowel voor als tijdens de
opname. Door het voortdurende contact tussen de patiënt en de personeelsleden stijgt de
kans dat een goede interpersoonlijke kwaliteit leidt tot een betere beleving. Het
personeel heeft dus een grote invloed op de belevenis van de patiënt.
Het blijkt dat een goede technische kwaliteit van wat er geleverd wordt een betere
beleving kan teweegbrengen (Mittal en Lasser, 1998). Patiënten die de indruk hebben
dat de behandeling in de zorgvoorziening de moeite waard is en ervoor zal zorgen dat er
een grotere kans is dat hun gezondheid erop vooruit zal gaan, ondervinden een betere
belevenis. Daarnaast kunnen competente en goed opgeleide personeelsleden ervoor
zorgen dat de patiënt een betere belevenis ondervindt. Een mogelijke verklaring voor
het feit dat technische kwaliteit een betere belevenis kan teweegbrengen, is dat
technische kwaliteit het meest bijdraagt tot de genezing van de patiënt. Een goede
45
kwaliteit van de zorg en competent personeel kunnen meer dan de andere
belevenisdeterminanten een invloed uitoefenen op de genezing. Aangezien genezen of
het verbeteren van de gezondheid het doel is van een opname, bestaat de mogelijkheid
dat de technische kwaliteit een grote invloed uitoefent op de belevenis. Het is voor
zorgvoorzieningen belangrijk om maatregelen te treffen die een invloed uitoefenen op
de technische kwaliteit.
Zowel de technische als de interpersoonlijke kwaliteit blijken dus belangrijk te zijn bij
het realiseren van een hogere beleving. De vraag kan nu gesteld worden welke van
beide belevenisdeterminanten het meeste aandacht verdient. Tabel 5 (p. 32) toont aan
dat de technische kwaliteit een belangrijkere impact heeft op de totale beleving dan de
interpersoonlijke kwaliteit. De gestandaardiseerde bèta van technische kwaliteit ligt
hoger dan de gestandaardiseerde bèta van interpersoonlijke kwaliteit. Dit inzicht
verschilt van de resultaten van Mittal en Lasser (1998) en Jun et al. (1998). Mittal en
Lasser (1998) menen dat de realisatie van interpersoonlijke kwaliteit eerst komt en
daarna pas de technische kwaliteit. Jun et al. (1998) vinden dat door te focussen op de
interpersoonlijke kwaliteit de algemene perceptie van kwaliteit kan verbeterd worden.
De interpersoonlijke kwaliteit zorgt er immers voor dat de patiënt tevreden is. Patiënten
die op een onverschillige manier behandeld werden, zullen ontevredener zijn dan
patiënten van wie het medisch probleem slecht is opgelost (Mittal en Lasser, 1998). Zij
hechten meer belang aan deze interpersoonlijke kwaliteit (Jun et al., 1998). Dit valt te
verklaren doordat patiënten de interpersoonlijke kwaliteit beter kunnen inschatten
(Mittal en Lasser, 1998).
Het leveren van een goede interpersoonlijke kwaliteit heeft als gevolg dat patiënten de
technische kwaliteit positief inschatten. Als de dokter vriendelijk is, denken ze
automatisch dat de dokter goed opgeleid is. Er kan dus een verband vastgesteld worden
tussen de interpersoonlijke kwaliteit en de technische kwaliteit.
Dit houdt echter niet in dat de technische kwaliteit ondermaats mag zijn. Technische
kwaliteit creëert namelijk loyale patiënten. Als het medisch probleem van een bepaalde
patiënt niet opgelost wordt, zal de patiënt de neiging vertonen om een andere dokter te
raadplegen (Mittal en Lasser, 1998).
46
Naast een goede interpersoonlijke en technische kwaliteit heeft ook de administratieve
kwaliteit met subdimensie ‘tijdigheid’ een invloed op de totale beleving. Dit komt
gedeeltelijk overeen met de hypothese. Het blijkt dat niet alle subdimensies van
administratieve kwaliteit tot een betere beleving leiden. Het feit dat administratieve
kwaliteit een positieve impact heeft op de tevredenheid (Dagger et al., 2007) zorgt er
niet altijd voor dat er een betere beleving tot stand komt. Alleen de subdimensie
‘tijdigheid’ heeft een impact op de totale beleving. Hieruit kan worden afgeleid dat het
belangrijk is de wachttijden te managen om zo een betere beleving te creëren. Ford en
Fottler et al. (2000) delen deze mening. Ze halen ook aan dat een goede balans tussen
het aantal afspraken en de wachttijden essentieel is.
Een mogelijke verklaring voor de invloed van tijdigheid op de totale belevenis is de
beperktheid van tijd. Patiënten beschikken niet over oneindig veel tijd, waardoor ze het
belangrijk vinden dat afspraken op tijd verlopen en wachttijden tot een minimum
beperkt worden. Zo is wachten volgens veel patiënten tijdverlies, waardoor ze de
belevenis negatief zullen inschatten. Als alles vlot verloopt daarentegen, is de kans
groter dat ze een betere belevenis ondervinden.
Wat indruist tegen de verwachtingen is dat de subdimensie ondersteuning niet leidt tot
een betere beleving. Goede ondersteunende diensten brengen geen betere beleving
teweeg. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat patiënten in mindere mate belang
hechten aan deze ondersteunende diensten, waardoor het niet mogelijk is om op basis
hiervan een betere belevenis te creëren.
Ook blijkt dat de omgevingskwaliteit geen positief verband vertoont met de totale
beleving. Dit gaat in tegen de verwachtingen aangezien Fottler et al. (2000) meent dat
de omgeving bijdraagt tot de creatie van een memorabele ervaring en dus beleving. De
invloed van de omgevingskwaliteit op de tevredenheid betekent niet automatisch dat het
ook een invloed heeft op de totale beleving (Dagger et al., 2007). Een mooi interieur,
geschikte verlichting en aangename kleuren brengen geen betere beleving teweeg. Een
mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat patiënten een mooi interieur, geschikte
verlichting en aangename kleuren als vanzelfsprekend beschouwen. Hierdoor kunnen
deze aspecten weinig invloed uitoefenen op de totale belevenis.
47
Hoewel de omgevingskwaliteit niet tot een betere beleving leidt, is het toch belangrijk
aandacht te besteden aan de omgeving. Dit zou verklaard kunnen worden door het feit
dat een goede omgevingskwaliteit andere positieve gevolgen kan teweegbrengen. Een
omgeving die voldoet aan de verwachtingen van de patiënt kan tot een ‘healing
environment’ leiden (Fottler et al., 2000). Zoals eerder vermeld kan een ‘healing
environment’ de stress van de patiënten, de werknemers en de bezoekers verminderen
en de genezing van een patiënt bevorderen. Daarnaast heeft een goede
omgevingskwaliteit volgens Fottler et al. (2000) een invloed op de gedragsmatige
intenties.
Tegen de verwachtingen in valt er geen negatief verband vast te stellen tussen
belevenisdeterminant ‘prijs’ en de totale belevenis. De daling in tevredenheid als
patiënten het gevoel hebben dat hun rekening overdreven hoog is of zal zijn, resulteert
bijgevolg niet in een mindere belevenis (Andaleeb, 1998). Een mogelijke verklaring
hiervoor kan zijn dat de patiënten een prijs die niet in verhouding staat tot de geleverde
zorg, zien als een noodzakelijk kwaad. De patiënten zijn verplicht te betalen. Daarnaast
is de prijs een complex gegeven. Het is niet alleen de zorgvoorziening die de prijs
vormt. Het hangt bijvoorbeeld af van welke ziekteverzekering de patiënt heeft. Hierdoor
hebben ze tijdens de opname geen volledig beeld van de uiteindelijke prijs. Bijgevolg is
het mogelijk dat de prijs geen invloed uitoefent op de belevenis. Een andere mogelijke
verklaring kan zijn dat als patiënten een rekening ontvangen die overdreven hoog is, ze
hun reeds gemaakte perceptie omtrent een goede belevenis niet aanpassen. Deze
perceptie is gevormd tijdens hun opname door de goede interpersoonlijke, technische en
administratieve kwaliteit (tijdigheid) met als gevolg dat de prijs geen invloed uitoefent
op de totale beleving.
2. Impact van de modererende factoren
Er werd verwacht dat de sociodemografische factoren en de zorggerelateerde factoren
een invloed uitoefenen op het verband tussen de verschillende belevenisdeterminanten
en de totale beleving, omdat verschillende personen een andere belevenis ondervinden
48
(Ford en Fottler, 2000; Pine en Gilmore, 1998). Hierdoor zal een patiënt niet alle
belevenisdeterminanten even belangrijk vinden en een betere of slechtere beleving
ondervinden in vergelijking met de andere patiënten.
Uit de resultaten blijkt dat de sociodemografische factoren inderdaad een invloed
uitoefenen op het verband tussen de belevenisdeterminanten en de totale beleving.
Het verband tussen de belevenisdeterminanten en de totale beleving is verschillend voor
man of vrouw. Als een zorgorganisatie een betere belevenis wil creëren bij vrouwen,
dan zou de focus op de interpersoonlijke kwaliteit moeten liggen. Voor mannen zou de
focus eerder op de administratieve kwaliteit met subdimensie ‘tijdigheid’ moeten
liggen. Voor zowel mannen als vrouwen leidt de technische kwaliteit tot een betere
belevenis. Een mogelijke verklaring hiervoor ligt bij de veronderstelling dat vrouwen
emotioneler zijn dan mannen (Harré en Parrott, 1996). De interpersoonlijke kwaliteit
heeft meer betrekking tot emotionele aspecten waardoor interpersoonlijke kwaliteit bij
vrouwen leidt tot een betere beleving.
De sociodemografische factor ‘beroepsstatus’ heeft een invloed op het verband tussen
de belevenisdeterminanten en de totale beleving. Bij studenten, werkenden en
gepensioneerden leiden andere belevenisdeterminanten tot een betere beleving. Bij
studenten leiden zowel de interpersoonlijke kwaliteit als de technische kwaliteit tot een
betere beleving, terwijl bij werkenden de technische kwaliteit en bij gepensioneerden de
interpersoonlijke kwaliteit leidt tot een betere beleving.
Een mogelijke verklaring voor het feit dat de technische kwaliteit de beleving meer
beïnvloedt bij studenten en werkenden, is dat deze groepen vaak over minder tijd
beschikken dan gepensioneerden. Bijgevolg hechten studenten en werkenden meer
belang aan de technische kwaliteit, aangezien deze het meest bijdraagt tot de genezing.
Een betere beleving kan ontstaan als aan hun behoefte van technische kwaliteit is
voldaan. Een mogelijke verklaring waarom bij gepensioneerden de interpersoonlijke
kwaliteit leidt tot een hogere belevenis, is terug te vinden in het werk van Grougiou en
Pettigrew (2011). Volgens hen evalueren gepensioneerden de dienstverlening
hoofdzakelijk op basis van de sociale aspecten. Deze aspecten komen overeen met de
interpersoonlijke kwaliteit. Voor gepensioneerden kan een persoonlijke behandeling,
bezorgd personeel, luisterend personeel, etc. tot een betere beleving leiden.
49
Indien bijvoorbeeld een bepaalde zorgvoorziening hoofdzakelijk uit gepensioneerden
bestaat, is het belangrijk dat het bestuur aandacht besteedt aan de interpersoonlijke
kwaliteit als ze een betere beleving willen creëren.
De zorggerelateerde factor ‘verblijfplaats’ oefent geen invloed uit op het verband tussen
de belevenisdeterminanten en de totale beleving. Zowel voor de ambulante als de
residentiële patiënten zorgen de interpersoonlijke kwaliteit en de technische kwaliteit
voor een betere totale beleving. Het is belangrijk dat zorgvoorzieningen zowel focussen
op de interpersoonlijke kwaliteit als op de technische kwaliteit als ze een betere
beleving willen creëren bij zowel de ambulante als de residentiële patiënten. Een
mogelijke verklaring hiervoor is dat de ambulante patiënten met een nagenoeg identieke
manier van werken in contact komen als de residentiële patiënten, waardoor dezelfde
belevenisdeterminanten leiden tot een betere beleving.
De zorggerelateerde factor ‘type zorg’ heeft een kleine invloed op het verband tussen de
belevenisdeterminanten en de totale beleving. Voor de patiënten die ziekenhuiszorg
hebben verkregen, zijn er geen verschillen op te merken ten opzichte van de algemene
resultaten. Zowel de interpersoonlijke kwaliteit, de technische kwaliteit, als ook de
administratieve kwaliteit met subdimensie ‘tijdigheid’ leiden tot een betere beleving. In
tegenstelling tot de ziekenhuiszorg leidt de administratieve kwaliteit met subdimensie
‘tijdigheid’ niet tot een hogere beleving voor patiënten die revalideren. In een
revalidatiecentrum is het dus niet mogelijk om een betere beleving te creëren door de
wachttijden te minimaliseren en de afspraken op tijd te laten plaatsvinden. Een
mogelijke verklaring hiervoor is de hoge gemiddelde leeftijd. Tijdens het afnemen van
de vragenlijst bleek dat oudere mensen een groot begrip hebben voor het feit dat er
gewacht moet worden. Ze beseffen dat het personeel alles op alles zet, maar niet overal
op hetzelfde moment kan zijn. Ze accepteren de wachttijden waardoor die geen invloed
uitoefenen op hun belevenis. Een andere mogelijke verklaring kan zijn dat mensen in
een revalidatiecentrum vaker contact hebben met de zorgorganisatie. Hierdoor kennen
ze de organisatie beter en ontwikkelen ze er een band mee.
De conclusies m.b.t. het verband tussen de belevenisdeterminanten en de totale beleving
kunnen niet veralgemeend worden voor ieder type van zorg. De dataset bestaat
50
hoofdzakelijk uit gegevens van patiënten van een revalidatiecentrum en patiënten van
een ziekenhuis. Het is voor patiënten moeilijk om verschillende zorgvoorzieningen te
onderscheiden waardoor de groep ‘andere’ beperkt is. Het is daarom belangrijk dat ieder
type zorgvoorziening nagaat welke belevenisdeterminanten leiden tot een betere
beleving. De conclusies m.b.t. het revalidatiecentrum kunnen wel veralgemeend worden
naar andere revalidatiecentra en de conclusies m.b.t. de ziekenhuizen kunnen
veralgemeend worden naar andere ziekenhuizen. Het is een positief punt dat de
vragenlijst werd ingevuld door zowel patiënten van een revalidatiecentrum als van een
ziekenhuis aangezien dit de veralgemeenbaarheid van de conclusies vergroot.
De zorggerelateerde factor ‘behandelingsduur’ oefent een grote invloed uit op het
verband tussen de belevenisdeterminanten en de totale beleving. Dit komt overeen met
de hypothesen. Afhankelijk van de behandelingsduur leiden andere
belevenisdeterminanten tot een hogere beleving. Bij een behandelingsduur kleiner dan
een dag zijn het de interpersoonlijke kwaliteit en de technische kwaliteit die zorgen voor
een hogere beleving. Bij een behandelingsduur groter dan een dag en kleiner dan een
week zijn eerder de interpersoonlijke kwaliteit en de administratieve kwaliteit
(tijdigheid) verantwoordelijk. Wanneer de patiënt langer dan een week in de
zorginstelling verblijft, is het de technische kwaliteit die leidt tot een hogere beleving.
Het is opvallend dat bij de behandelingsduur kleiner dan een dag en de
behandelingsduur groter dan een dag en kleiner dan een week de omgevingskwaliteit
leidt tot een lagere beleving. Een negatieve significante bèta wordt genoteerd. Dit druist
in tegen de verwachtingen. De omgevingskwaliteit zou eerder tot een hogere beleving
moeten leiden. Multicollineariteit kan hiervoor niet de oorzaak zijn, aangezien de
tolerantiewaarden dicht bijeen gesitueerd zijn en de ‘condition index’ kleiner dan dertig
is. De omgevingskwaliteit bestaat slechts uit drie aspecten namelijk ‘verlichting’,
‘kleurgebruik’ en ‘interieur’. Het is mogelijk dat patiënten weinig belang hechten aan
bijvoorbeeld het gebruik van aantrekkelijke kleuren en dat er daardoor een lagere
beleving ontstaat. Patiënten zouden de indruk kunnen hebben dat de zorgvoorziening
beter eerst aandacht besteedt aan de zaken die belangrijker zijn in hun ogen.
51
Vervolgens oefent de ‘wijze van bevraging’ een invloed uit op het verband tussen de
belevenisdeterminanten en de totale beleving. Dit komt overeen met de verwachtingen.
Wanneer de patiënten mondeling bevraagd worden, is het de interpersoonlijke kwaliteit
die leidt tot een betere beleving. Bij online bevraging is het eerder de technische
kwaliteit die leidt tot een betere beleving. Er dient echter opgemerkt te worden dat
verschillende types van bevraging gebeurden bij patiënten met een verschillend profiel
(leeftijd, duur,…). Er is een sterk vermoeden dat niet het type bevraging maar wel de
leeftijd het verband verklaart. Het is namelijk zo dat de online vragenlijst voornamelijk
bij jongere mensen werd afgenomen. De leeftijd situeerde zich tussen 18 en 81, waarbij
85,6% jonger was dan 50. De mondelinge vragenlijst werd voornamelijk bij oudere
mensen afgenomen. De leeftijd situeerde zich tussen 45 en 99, waarbij slechts 3,7%
jonger was dan 50.
Ten slotte is de conclusie dat de persoonsgebonden factoren en de zorggerelateerde
factoren een invloed uitoefenen op het verband tussen de belevenisdeterminanten en de
totale beleving veralgemeenbaar naar zowel de gezondheidssector als naar een andere
sector.
3. Invloed totale beleving op de gedragsmatige intenties
Een doelstelling van het onderzoek was het nagaan van het verband tussen de totale
beleving en de gedragsmatige intenties. Uit de resultaten blijkt dat een goede belevenis
leidt tot positieve gedragsmatige intenties. Dit komt overeen met de verwachtingen.
Ten eerste vertoont de totale belevenis een positief verband met loyaliteit. Een patiënt
die een goede belevenis heeft ondervonden, heeft niet de neiging om over te schakelen
naar een andere zorgvoorziening. Volgens Oliver (1999) blijven loyale patiënten trouw
aan een bepaalde dokter of zorgvoorziening. Kamaladevi (2010) stelt dat het niet alleen
in de retailsector is dat een positieve beleving leidt tot loyale klanten (Kamaladevi,
2010). Dit onderzoek heeft aangetoond dat het ook het geval is in de gezondheidssector.
Hieruit kan besloten worden dat het voor zorgvoorzieningen van belang is om een
goede belevenis te creëren aangezien ze hierdoor hun patiënten kunnen behouden. Het
52
behouden van de patiënten zorgt ervoor dat de zorgvoorziening voldoende inkomsten
binnenkrijgt.
Ten tweede blijkt uit de resultaten dat een goede belevenis leidt tot positieve mond-tot-
mondreclame. Volgens Kamaladevi (2010) heeft een goede belevenis tot doel tevreden,
loyale patiënten en uiteindelijk ‘advocates’ te creëren. Wanneer de ‘advocates’ een
goede belevenis ondervinden, gaan ze de zorgvoorziening aanraden aan vrienden en
familie en doen ze aan mond-tot-mondreclame. De creatie van een goede beleving in
een zorgvoorziening heeft dus hetzelfde doel als in een retailbedrijf.
Ten derde is er een verband vast te stellen tussen de totale belevenis en de attitude ten
aanzien van de zorgorganisatie. Dit komt overeen met de hypothese. Een patiënt die een
goede belevenis heeft ondervonden, zal positiever staan tegenover de zorgorganisatie.
Dit leidt tot een positievere attitude ten aanzien van de zorgorganisatie.
53
HOOFDSTUK 5: Relevantie voor praktijk en
onderzoek
Dit hoofdstuk gaat van start met de relevantie van dit onderzoek voor de praktijk. Het
volgende onderdeel gaat dan dieper in op de relevantie voor verder onderzoek. In dit
onderdeel wordt de meerwaarde van het onderzoek weergegeven. Daarnaast worden de
sterke en zwakke punten van het onderzoek opgesomd en enkele suggesties gegeven
voor verder onderzoek.
1. De relevantie van dit onderzoek voor de praktijk
Het is belangrijk voor zorgvoorzieningen om in te zien dat de creatie van een goede
belevenis steeds belangrijker wordt. Er moet meer aandacht besteed worden aan de
creatie van een persoonlijke en memorabele beleving die ontstaat door interacties tussen
de patiënt en de zorgorganisatie in iedere fase van het zorgproces. Een positieve
beleving dient immers als middel tot differentiatie. Volgens Pine en Gilmore (1998) is
differentiatie door de jaren heen almaar moeilijker geworden. Eerst waren grondstoffen,
daarna producten en vervolgens diensten de efficiëntste manier om zich als bedrijf te
differentiëren. Tegenwoordig zijn die factoren echter achterhaald en richten bedrijven
zich tot belevingen om zich te onderscheiden van hun concurrenten.
Deze masterproef geeft enkele redenen weer waarom differentiatie op basis van een
positieve beleving belangrijk is. Een goede belevenis is ten eerste een manier om zich in
te dekken tegen veranderingen in de omgeving. Ten tweede kan de zorgvoorziening
door de creatie van goede belevenissen een positieve reputatie of een goed imago
opbouwen. Dit onderzoek heeft aangetoond dat een goede belevenis in een
zorgvoorziening toelaat een hogere loyaliteit, een betere attitude t.a.v. de organisatie en
meer mond-tot-mondreclame te genereren. Dankzij de creatie van loyale patiënten kan
een vertrouwensband ontstaan tussen de patiënt en de zorgvoorziening (Corbin et al.,
2001). In de zorgsector is het heel belangrijk dat de patiënt vertrouwen heeft in de
54
zorgvoorziening, aangezien het over zijn eigen gezondheid gaat. Ten slotte kan de
zorginstelling aan de eisen van de nieuwe, geïnformeerde consumenten trachten te
voldoen met behulp van de creatie van een goede belevenis. Het is namelijk zo dat
patiënten zichzelf beginnen te zien als echte consumenten. Hierdoor verwachten ze een
betere dienstverlening en dus een betere belevenis (Corbin et al., 2001).
Dit onderzoek reikt enkele mogelijkheden aan waarop zorgvoorzieningen zich kunnen
focussen om een betere belevenis te creëren. Hiervoor werd het verband tussen totale
beleving en de vijf belevenisdeterminanten (interpersoonlijke kwaliteit, technische
kwaliteit, omgevingskwaliteit, administratieve kwaliteit en prijs) onderzocht. Het is
belangrijk dat de maatregelen die het management neemt op de juiste
betekenisdeterminanten gefocust zijn om zo een betere beleving te creëren. Op die
manier worden verkeerde investeringen vermeden. Deze maatregelen kunnen
verschillen van type zorg, maar het verschil is beperkt. De beleving van een patiënt in
een ziekenhuis wordt gestuurd door interpersoonlijke kwaliteit, technische kwaliteit en
administratieve kwaliteit met subdimensie ‘tijdigheid’. Het is dan ook aan te raden voor
ziekenhuizen om zich te focussen op deze belevenisdeterminanten. Revalidatiecentra
daarentegen, richten zich beter op interpersoonlijke kwaliteit en technische kwaliteit.
Het is aan te raden voldoende aandacht te besteden aan personeelsbeleid. De juiste
persoon op de juiste plaats is van belang in de gezondheidszorg, aangezien het personeel
een grote invloed heeft op de belevenis van de patiënt. Om een goede interpersoonlijke
kwaliteit te creëren moet het personeel beschikken over de juiste vaardigheden. De
zorgvoorziening moet tijdens de aanwerving nagaan of de kandidaat beschikt over een
luisterend oor en voldoende sociaalvaardig is. Daarnaast moet het personeel een
bepaalde mate van empathie vertonen en inzien dat iedere patiënt als een individuele
patiënt behandeld moet worden. Een goede rekrutering is belangrijk in de
gezondheidszorg. De sector kampt echter met een nijpend personeelstekort waardoor de
aanwerving van geschikt personeel bemoeilijkt wordt. Indien het niet mogelijk is om de
perfecte kandidaat aan te werven, is het aan te raden om de interpersoonlijke kwaliteiten
van de kandidaat bij te schaven op de werkvloer. Hiervoor is het belangrijk dat het
personeel in de organisatie over de juiste interpersoonlijke vaardigheden beschikt,
55
aangezien een nieuw personeelslid hun gedrag als voorbeeld beschouwd. Daarom is het
aan te raden om een optimale sfeer te creëren binnen het team. Personeelsleden die zich
goed voelen op de werkvloer zullen dit ook uitstralen naar de patiënt toe. Het is ook
belangrijk dat er een haalbare werkdruk is. Die druk zorgt er immers voor dat het
personeel gemotiveerd blijft en over voldoende tijd beschikt om patiëntgerichte zorg
aan te bieden.
Het is voor patiënten niet altijd evident de technische kwaliteit correct in te schatten
(Mittal en Lasser, 1998). Aangezien deze kwaliteit de beleving sterk beïnvloedt, doet de
zorginstelling er goed aan die zoveel mogelijk uit te spelen en te benadrukken. Daarom
moeten er maatregelen getroffen worden die patiënten laten inzien dat de
personeelsleden van de zorgvoorziening competent en goed opgeleid zijn (Dagger et al.,
2007). Het is dus belangrijk dat er voldoende opleidingen beschikbaar zijn zodat ieder
personeelslid over de juiste competenties beschikt. Daarnaast stellen Dagger et al.
(2007) voor om de patiënt te informeren over het behandelingsproces, de
behandelingsopties en de toekomstige prognose omdat de perceptie van technische
kwaliteit hierdoor verbeterd kan worden.
Voor een ziekenhuis is het ook belangrijk dat de wachttijden worden gemanaged en de
afspraken op tijd worden nagekomen aangezien dit een grote invloed uitoefent op de
belevenis van de patiënt. Een goede balans tussen het aantal afspraken en de wachttijden
is essentieel (Ford en Fottler, 2000).
Hoewel de gezondheidssector almaar vaker aandacht besteedt aan de creatie van een
beleving, wordt er nog te weinig een onderscheid gemaakt tussen de individuele
verschillen. Bedrijven die gebruik maken van marketing spenderen veel aandacht aan
deze individuele verschillen. Veel bedrijven voeren een marktonderzoek uit om te weten
welke mensen tot hun doelgroep behoren en wat hun behoeften zijn. Eenmaal bedrijven
weten wie hun doelgroep is, stemmen ze hun marketingstrategieën daarop af. Het is ook
voor de gezondheidzorg belangrijk de doelgroep te kennen. Volgens Corbin et al. (2001)
zal marketing essentieel zijn om financieel te overleven in deze competitieve en
snelgroeiende markt. Tot nu toe heeft de gezondheidszorg het belang van marketing
56
genegeerd en de noodzaak er niet van ingezien. Nochtans heeft marketing in
verschillende sectoren een positieve invloed op de klantentevredenheid en het
klantenbehoud teweeggebracht. Daarom is het aan te bevelen dat de gezondheidszorg de
individuele verschillen niet negeert. Dit onderzoek heeft aangetoond dat de individuele
verschillen met betrekking tot sociodemografische en zorggerelateerde factoren een
invloed uitoefenen op het verband tussen de belevenisdeterminanten en de totale
belevenis. Zorgvoorzieningen moeten weten wie hun patiënt is en wat er bijgevolg voor
zorgt dat de patiënten een betere belevenis ondervinden. Hoe die belevenis gecreëerd
moet worden, zal afhankelijk zijn van de doelgroep.
Indien een bepaalde afdeling voornamelijk uit vrouwen bestaat (bijvoorbeeld de
afdeling materniteit), dan is het belangrijk dat het personeel beschikt over goede
interpersoonlijke vaardigheden. Bij vrouwen zorgt een goede interpersoonlijke kwaliteit
voor een betere beleving. Voor mannen moet eerder de administratieve kwaliteit met
subdimensie ‘tijdigheid’ optimaal zijn. Onafhankelijk van het geslacht leidt een goede
technische kwaliteit tot een betere beleving.
Het is ook aan te raden de beroepsstatus na te gaan. Dit is belangrijk omdat, naargelang
de beroepsstatus, andere belevenisdeterminanten bepalend zijn voor een betere
beleving. Op een afdeling bestaande uit gepensioneerden (bijvoorbeeld de afdeling
geriatrie), zullen de maatregelen betrekking moeten hebben tot de interpersoonlijke
kwaliteit. Een afdeling waar voornamelijk werkenden behandeld worden, moet vooral
aandacht besteden aan de technische kwaliteit.
Evenveel aandacht moet gaan naar de ambulante patiënten als de residentiële patiënten.
Net zoals voor de residentiële patiënten leiden ook voor ambulante patiënten de
interpersoonlijke en de technische kwaliteit tot een betere beleving. Ten slotte verlangen
patiënten die een korte behandelingsduur hebben andere zaken dan degenen die een
langere behandelingsduur hebben. De maatregelen voor bijvoorbeeld de dienst
daghospitalisatie moeten daarom vooral eerder betrekking hebben tot het aanleren van
goede interpersoonlijke en technische vaardigheden aan het personeel. Voor de
patiënten die langer dan een week moeten verblijven (bijvoorbeeld de afdeling
revalidatie), is het belangrijk dat een goede technische kwaliteit wordt aangeboden.
57
2. Relevantie voor verder onderzoek
De grootste toegevoegde waarde van deze studie is dat deze tegemoetkomt aan het feit
dat er amper onderzoek is verricht naar de oorzaken en gevolgen van de creatie van een
beleving in de gezondheidzorg. Het is belangrijk onderzoek te verrichten hiernaar,
aangezien de creatie van belevingen leeft in de gezondheidszorg. Het is vernieuwend
om het verband tussen de belevenisdeterminanten en totale beleving in de
gezondheidszorg na te gaan. Dagger et al. (2007) heeft het verband onderzocht tussen
de belevenisdeterminanten en tevredenheid, maar niet het verband met de totale
beleving. Een andere meerwaarde van dit onderzoek is dat het belang van individuele
verschillen voor de impact van de belevingsdeterminanten op de totale beleving wordt
nagegaan. Afhankelijk van wie de patiënt is, kunnen andere belevenisdeterminanten
leiden tot een betere beleving. Ten slotte werd aangetoond dat de totale beleving een
invloed uitoefent op de loyaliteit, de attitude t.a.v. de organisatie en mond-tot-
mondreclame.
Een punt van kritiek is dat het voor patiënten moeilijk is om de technische kwaliteit in
te schatten. Kennis omtrent de technische kwaliteit is eerder weggelegd voor de dokters
en verpleegkundigen. Daarom focussen de patiënten vooral op de interpersoonlijke
kwaliteit om een zorgvoorziening te evalueren. Hun focus ligt op empathie,
betrouwbaarheid, communicatie, zorgzaamheid en responsiviteit omdat ze deze factoren
gemakkelijk zelf kunnen beoordelen. Een patiënt kan bijvoorbeeld inschatten of het
personeel vriendelijk is, of het personeel hen op tijd helpt, of het personeel met hen
inzit,… (Bowers, Swan en Koehler, 1994; Jun et al., 1998).
Hoewel het moeilijk is de technische kwaliteit van een zorginstelling in te schatten, is
het niet geheel onmogelijk. Dikwijls hebben patiënten toch een perceptie omtrent deze
technische kwaliteit. Het is belangrijk om deze perceptie en de invloed ervan op de
beleving te achterhalen. Technische kwaliteit omvat verschillende aspecten. Het is aan
te raden dat toekomstige onderzoekers achterhalen welke technische aspecten
makkelijker of moeilijker in te schatten zijn door de patiënten. De gekozen aspecten
moeten dan op een zo duidelijk en gedetailleerd mogelijke manier in vragen
geformuleerd worden.
58
Werken met een gemakkelijkheidsteekproef houdt een beperking in. Volgens De
Pelsmacker en Van Kenhove (2007) is een dergelijke gemakkelijkheidsteekproef niet
altijd accuraat. Een ander negatief punt is dat niet alle types van zorgvoorzieningen in
het onderzoek voorkomen. Een suggestie voor verder onderzoek is om het onderzoek uit
te voeren in alle types van zorgvoorzieningen. Een andere suggestie is om het
onderzoek uit te voeren op verschillende diensten waardoor de impact van het soort
dienst kan worden nagegaan. Ook kan onderzoek gedaan worden in verschillende
landen zodat de invloed van het land kan worden nagegaan.
Aan de combinatie van een online steekproef met een mondelinge steekproef hangen
zowel positieve als negatieve punten vast. Dankzij deze combinatie is er meer variatie in
bijvoorbeeld leeftijd, geslacht, verblijfsduur en type zorg. Hierdoor kan de invloed van
de sociodemografische factoren en zorggerelateerde factoren beter worden nagegaan.
Het is interessant om te weten wat de invloed van beroepsstatus, geslacht, verblijfsduur
etc. is op het verband tussen de belevenisdeterminanten en de totale beleving. Een
suggestie voor verder onderzoek is om nog andere sociodemografische factoren of
zorggerelateerde factoren in het onderzoek op te nemen zoals opleidingsniveau en
eerdere behandelingen.
Uit de literatuur blijkt dat het correcter is om voor eenzelfde dataset dezelfde methode te
gebruiken. Volgens Ford et al. (1997) bestaat de mogelijkheid dat het type van
bevraging een invloed uitoefent op de tevredenheid. Ford et al. (1997) stellen dat het
afnemen van interviews (de mondelinge steekproef) tot een hogere tevredenheid kan
leiden. De respondenten hebben de neiging om positiever te antwoorden. In dit
onderzoek is het vermoedelijk niet type bevraging dat een invloed uitoefent, maar wel
de sociodemografische factor ‘leeftijd’, aangezien de online steekproef vooral uit
jongere mensen bestaat en de persoonlijke steekproef vooral uit oudere mensen. Een
voordeel van een online vragenlijst is dat de resultaten niet beperkt zijn tot één
zorgvoorziening waardoor de resultaten beter te veralgemenen zijn.
59
LIJST MET GERAADPLEEGDE WERKEN
Andaleeb, S.S. (1998). Determinants of customer satisfaction with hospitals: a
managerial model. International journal of health care quality, 11(6), 181-187.
Arnold, A. (1991). The “big bang” theory of competition in health care. Business forum,
Winter special, 6-9.
Berry, L.L., Parasuraman, A., & Zeithaml, V.A. (1994). Improving service quality in
America: lessons learned. Academy of management executives, 8(2), 32-52.
Berry, L.L., & Seltman, K.D. (2008). Management Lessons from Mayo Clinic: Inside
One of the World’s Most Admired Service Organizations. United states of America: Mc
Graw-Hill.
Bowers, M.R., Swan, J.E., & Koehler, W.F. (1994). What attributes determine quality
and satisfaction with health care delivery? Health care management review, 19(4), 49-
55.
Corbin, C.L., Kelley, S.W., D.B.A., Schwartz, R.W., M.D., & M.B.A. (2001). Concepts
in service marketing for healthcare professionals. The American journal of surgery, 181,
1-7.
Dagger, T.S., Sweeney, J.C., & Johnson, L.W. (2007). A hierarchical model of health
service quality: scale development and investigation of an integrated model. Journal of
service research, 10(2), 123-142.
De Pelsmacker, P. & Van Kenhove, P. (2007). Marktonderzoek: methoden en
toepassingen. Amsterdam: Pearson Education Benelux.
Eiriz, V., & Figueiredo, J.A. (2005). Quality evaluation in health care services based on
customer-provider relationships. International journal of health care, 18(6), 404-412.
60
Ford, R.C., Bach, S.A., & Fottler, M.D. (1997). Methods of measuring patient
satisfaction in health care organizations. Health care management review, 22(2), 74-89.
Ford, R.C., & Fottler, M.D. (2000). Creating customer-focused health care. Health care
management review, 25(4), 18-33.
Fottler, M.D., Ford, R.C., Roberts V., Ford, E.W., & Spears Jr, J.D. (2000). Creating a
healing environment: the importance of the service setting in the new consumer-
oriented healthcare system. Journal of healthcare management, 45(2), 91-106.
Frown P., & Payne, A. (2007). Special issue papers: towards the ‘perfect’ customer
experience. Brand management, 15(2), 89-101.
Gentile, C., Spiller, N., & Noci, G. (2007). How to sustain the customer experience: an
overview of experience components that co-create value with the customer. European
management journal, 25(5), 395-410.
Green, H., & Himelstein, L. (1998). A cyber revolt in health care: patients are finding
new power through the web. Business Week, 11, 154-156.
Grougiou, V., & Pettigrew, S. (2011). Senior customers’ service encounter preferences.
Journal of service research, 000(00), 1-14.
Hair, L.P. (1998). Satisfaction by design: ‘place’ components of the marketing mix
takes center stage for some providers. Marketing health services, 18(3), 4-8.
Harré, R., & Parrott, W.G. (1996). The emotions: social, cultural and biological
dimensions. London: Sage publications Ltd.
Hutton, J.D., & Richardson, L.D. (1995). Healthscapes: the role of the facility and
physical environment on consumer attitudes, satisfaction, quality assessments, and
behaviors. Health care management review, 20(2), 48-61.
61
Institute of Medicine (U.S.). Committee on Quality of Health Care in America (2001).
Crossing the quality chasm: a new health system for the 21st century. Washington,
D.C.: National Academy Press.
Jennings, B.M., Heiner, S.L., & Loan, L.A. (2005). What really matters to healthcare
consumers. The journal of nursing administration, 35(4), 173-180.
Jha, A.K., Orav, E.J., Zheng, & Epstein, A.M. (2008). Patients perception of hospital
care in the united states. The new England journal of medicine, 359, 1921-1931.
Jun, M., Peterson, R.T., & Zsidisin, G.A. (1998). The identification and measurement of
quality dimensions in health care: focus group interview results. Health care
management review, 23(4), 81-96.
Kamaladevi, B. (2010). Customer experience management in retailing. Business
intelligence journal, 3(1), 37-54.
Kumar, V., Petersen, J.A., & Leone, R.P. (2007). How valuable is word of mouth.
Harvard business review, 85(10), 139-146.
Levinson, W., Lesser, C.S., & Epstein, R.M. (2010). Developing physician
communication skills for patient-centered care. Health affairs, 29(7), 1310-1318.
Levinson, W., & Pizzo, P.A. (2011). Patient-physician communication. The journal of
the American medical association, 305(17), 1802-1803.
Levinson, W., & Shojania, K.G. (2011). Bad experiences in the hospital: the stories
keep coming. BMJ Quality and Safety, 20, 911-913.
Meyer, C., & Schwager, A. (2007). Understanding customer experience. Harvard
business review, 85(2), 116-126.
62
Millard, N. (2006). Learning from the ‘wow’ factor - how to engage customers through
the design of effective affective customer experience. BT technology journal, 24(1), 11-
16.
Mittal, B., & Lasser, W.M. (1998). Why do customers switch? The dynamics of
satisfaction versus loyalty. The journal of services marketing, 12(3), 177-194.
Moore, S.A., & Schlegelmilch, B.B. (1994). Improving service quality in an industrial
setting. Industrial marketing management, 23, 83-92.
Nelson, C.W., & Niederberger, J. (1990). Patient satisfaction surveys: an opportunity
for total quality improvement. Hospital health service administration, 35(3), 409-27.
Oliver, R.L. (1999). Whence consumer loyalty? Journal of marketing, 63(4), 33-44.
Palmer, A. (2010). Customer experience management: a critical review of an emerging
idea. Journal of Services Marketing, 24, 196-208.
Pine II, B.J., & Gilmore J.H. (1998). Welcome to the experience economy. Harvard
business review, 76(4), 97-106.
Temkin, D.B. (2004). Scenario design: a disciplined approach to customer experience.
Forrester big idea, 1-14.
Verhoef, P.C., Lemon, K.N., Parasuraman, A., Roggeveen, A., Tsiros, M., &
Schlesinger, A.L. (2009). Customer experience creation: determinants, dynamics and
management strategies. Journal of retailing, 85(1), 31-41.
Weisman, C.S., & Nathanson, C.A. (1985). Professional satisfaction and client
outcomes: a comparative analysis. Medical care, 23(10), 1179-1192.
Williams, B., & Wilkinson, G. (1995). Patient satisfaction in mental health care.
Evaluating an evaluative method. The British journal of psychiatry, 166, 559-562.
63
Yoo, C., Park, J., & Maclnnis D.J. (1998). Effects of store characteristics and in-store
emotional experiences on store attitude. Journal of business research, 42(3), 253-263.
i
BIJLAGEN
BIJLAGE 1: Vragenlijst
Bijlage 1 geeft de Nederlandstalige en de Franstalige vragenlijst weer. Deze vragenlijst
werd afgenomen in het revalidatiecentrum het Koninklijk Elisabeth Instituut te
Oostduinkerke. De online vragenlijst komt tot stand door twee aanpassingen. Ten eerste
het KEI veranderen in de laatst bezocht zorgvoorziening als patiënt. Ten tweede de
vragenlijst transformeren naar de verleden tijd. De online vragenlijst wordt niet
weergegeven omdat die bijna identiek is aan de vragenlijst afgenomen in het KEI.
Daarnaast is de informatiebrief en het toestemmingsformulier in deze bijlage terug te
vinden.
1. De Nederlandstalige vragenlijst
Beste,
In het kader van mijn masterproef doe ik een onderzoek naar de ervaring van de patiënt
in de gezondheidszorg. Om een zicht te krijgen op hoe u zich voelt in het KEI, heb ik
een enquête opgesteld.
Uw antwoorden zullen op anonieme wijze behandeld worden.
Voordat u de enquête invult, wil ik u bedanken voor uw deelname.
Elke Louwye
Studente Master Management en beleid in de gezondheidszorg
Universiteit Gent
Gelieve alle vragen zorgvuldig te lezen en waarheidsgetrouw mogelijk in te vullen.
ii
1. Mijn algemene ervaring met het KEI kan beschreven worden als:
Gelieve voor ieder paar adjectieven het bolletje in te kleuren dat uw algemene ervaring
beschrijft.
Neutraal
Negatief Positief
Zwak Sterk
Teleurstellend Fantastisch
Inferieur Superieur
2. Duid aan in welke mate u akkoord gaat met de volgende stellingen.
Nie
t
akkoo
rd
Eer
der
nie
t
akkoo
rd
Neu
traa
l
Eer
der
wel
akkoo
rd
Akkoord
Ik vind dat het personeel mij behandelt als
een individu en niet als een nummer.
Ik vind dat het personeel altijd luistert naar
wat ik te zeggen heb.
Ik vind dat ik altijd individuele aandacht
krijg van het personeel.
Ik vind dat het personeel bezorgd is om mijn
welzijn.
Ik vind dat het personeel en ik soms kunnen
lachen en grappen uithalen met elkaar.
Ik vind dat ik met het personeel kan praten
over dingen die gebeuren in mijn leven en
niet alleen over mijn medische conditie.
Ik vind dat ik een nauwe relatie heb
opgebouwd met sommige personeelsleden.
iii
Nie
t ak
koord
Eer
der
nie
t
akkoord
Neu
traa
l
Eer
der
wel
akkoord
Akkoord
Ik vind dat revalideren in het KEI ervoor
zorgt dat er een grotere kans is dat mijn
gezondheid erop vooruit gaat.
Ik vind dat de behandeling in het KEI de
moeite waard is.
Ik vind dat mijn gezondheid zal verbeteren
doordat ik behandeld word in het KEI.
Ik voel me hoopvol doordat ik behandeld
word in het KEI.
Ik vind dat de personeelsleden hun taken op
een competente/deskundige manier
uitvoeren.
Ik vind dat het personeel goed opgeleid is.
Ik vind de kwaliteit van de zorg goed.
Ik vind dat het personeel goed getraind en
gekwalificeerd/bekwaam is.
Nie
t
akkoord
Eer
der
nie
t
akkoord
Neu
traa
l
Eer
der
wel
akkoord
Akkoord
Ik vind de sfeer in het KEI aangenaam.
Ik vind de temperatuur in het KEI
aangenaam.
Ik vind dat het aangenaam ruikt in het KEI.
Ik vind de verlichting in het KEI geschikt.
Ik vind dat het KEI er aantrekkelijk uitziet.
Ik vind het kleurenpallet (in de kamers, de
iv
gangen,…) in het KEI aantrekkelijk.
Ik vind het interieur in het KEI mooi.
Ik vind dat de wachttijden tot een minimum
beperkt worden.
Ik vind dat in het algemeen afspraken op tijd
plaatsvinden.
Nie
t
akkoord
Eer
der
nie
t
akkoord
Neu
traa
l
Eer
der
wel
akkoord
Akkoord
Ik vind het registratieproces efficiënt.
Ik vind dat de bezoekuren voldoen aan mijn
wensen.
Ik vind dat het KEI goed wordt bestuurd.
Ik vind dat er goede ondersteunende
diensten worden aangeboden.
Ik vind dat er diensten aangeboden worden
die verder gaan dan de medische
behandeling.
Ik vind dat er vaak ondersteunende
programma’s en praatgroepen worden
georganiseerd.
Ik weet hoeveel de opname mij ongeveer zal
kosten.
Ik denk dat de prijs in verhouding zal staan
tot de geleverde zorg.
v
3. Gelieve de volgende motieven om voor het KEI als revalidatiecentrum te kiezen
te nummeren volgens belang. Gelieve 10 cijfers in te vullen. Daarbij is 1 het meest
belangrijke motief is, 2 het tweede meest belangrijke motief,… .
De vriendelijkheid van het personeel
Mijn relatie met het personeel
De kwaliteit van de zorg
De expertise/deskundigheid van het personeel
De sfeer
Het interieur
De stiptheid
De administratie en de leiding
De ondersteuning voor patiënten
De prijs
4. Hoe staat u tegenover het KEI?
o Heel positief
o Positief
o Eerder positief
o Neutraal
o Eerder negatief
o Negatief
o Heel negatief
5. Hoe waarschijnlijk is het dat u het Kei zou aanraden aan iemand anders?
o Heel waarschijnlijk
o Waarschijnlijk
o Eerder waarschijnlijk
o Neutraal
o Eerder niet waarschijnlijk
o Niet waarschijnlijk
o Helemaal niet waarschijnlijk
vi
6. Hoe groot is de kans om over te schakelen naar een ander revalidatiecentrum?
o Heel hoog
o Hoog
o Eerder hoog
o Neutraal
o Eerder laag
o Laag
o Heel laag
SOCIODEMOGRAFISCHE KENMERKEN
7. Wat is uw geslacht?
o Man
o Vrouw
8. Wat is uw leeftijd?
……………………………….
9. Duid aan waar u verblijft tijdens uw behandeling?
o In het KEI (u verblijft tijdens uw behandeling in het KEI)
o Thuis (u komt voor uw therapieën naar het KEI en gaat dan terug naar huis)
10. Als u in het KEI verblijft. Sinds welke datum verblijft u er?
……………………………….
Van harte bedankt voor uw medewerking,
Elke Louwye
vii
2. De informatiebrief en het toestemmingsformulier in het Nederlands
De informatiebrief
Geachte Heer
Geachte Mevrouw
De ervaring van de patiënt in de gezondheidszorg.
INLEIDING
In het kader van de masterproef van Elke Louwye, in de richting management en beleid
in de gezondheidszorg aan de Universiteit Gent, onderzoekt ze de ervaring van de
patiënt in de gezondheidszorg.
Neem uw tijd om deze informatie door te nemen en bij onduidelijkheden kunt u altijd
bijkomende informatie vragen.
De vragenlijst is volstrekt anoniem. Niemand van het personeel of de directie zal weten
wat u heeft ingevuld.
DOEL VAN DE STUDIE
Het algemene doel is om de ervaring van de patiënt in kaart te brengen aan de hand van
een tevredenheidenquête. Op basis van deze gegevens zullen twee specifieke
onderzoeksvragen onderzocht worden. De eerste onderzoeksvraag heeft betrekking op
de verschillende ervaringsdimensies (kwaliteit van de verzorging, omgeving,…), de
totale ervaring en het motief om voor een bepaalde instelling te kiezen. Ten tweede zal
onderzocht worden in welke mate de totale ervaring een impact heeft op loyaliteit t.a.v.
de organisatie, attitude t.a.v. de organisatie en de bereidheid tot mond-tot-mondreclame.
Om deze gegevens te verzamelen vraag ik jullie om de bijgevoegde vragenlijst in te
vullen. Dit zou ongeveer 15 minuten van uw tijd in beslag nemen.
DEELNAME
De deelname aan deze studie vindt plaats op vrijwillige basis.
U kan weigeren om deel te nemen aan de studie, en u kunt zich op elk ogenblik
terugtrekken uit de studie zonder dat u hiervoor een reden moet opgeven en zonder dat
viii
dit op enigerlei wijze een invloed zal hebben op uw verdere relatie en/of behandeling
met de onderzoeker of de behandelende arts.
Als u deelneemt, wordt u gevraagd het toestemmingsformulier te tekenen.
VOOR-EN NADELEN ONDERZOEK
Er zijn geen risico’s, ongemakken of (therapeutische) voordelen aan dit onderzoek
verbonden. Toch voorziet de onderzoeker in een vergoeding en/of medische
behandeling in het geval van schade en/of letsel tengevolge van deelname aan de studie.
Voor dit doeleinde is een verzekering afgesloten met burgerlijke aansprakelijkheid
conform de wet inzake experimenten op de menselijke persoon van 7 mei 2004. Op dat
ogenblik kunnen uw gegevens doorgegeven worden aan de verzekeraar.
Het invullen van de vragenlijst brengt ook geen enkele kosten of vergoedingen met zich
mee.
Het enige wat aan u gevraagd wordt, is om de vragenlijst op een eerlijke wijze in te
vullen. Dankzij uw deelname zal het mogelijk zijn om een conclusie te vormen op de
onderzoeksvragen en de masterproef tot een goed einde te brengen.
Deze studie werd goedgekeurd door een onafhankelijke Commissie voor Medische
Ethiek verbonden aan het UZ Gent en wordt uitgevoerd volgens de richtlijnen voor de
goede klinische praktijk (ICH/GCP) en de verklaring van Helsinki opgesteld ter
bescherming van mensen deelnemend aan klinische studies. In geen geval dient u de
goedkeuring door de Commissie voor Medische Ethiek te beschouwen als een aanzet tot
deelname aan deze studie.
VERTROUWELIJKHEID
De verzameling van gegevens zal anoniem gebeuren, zodat de vertrouwelijkheid ervan
volledig bewaard wordt. Het zal onmogelijk zijn om uit te maken van wie welke
gegevens afkomstig zijn.
VRAGEN
Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u altijd contact opnemen met Louwye Elke.
E-mail: [email protected].
ix
U kunt ook met vragen terecht bij onderstaande personen:
- Mevr. Katrien Verleye
E-mail: [email protected]
- Prof. Dr. Paul Gemmel
E-mail: [email protected]
Telefoonnummer: 09/264.35.18
Alvast bedankt voor uw medewerking.
Met vriendelijke groeten,
De directie en de medewerkers van het Koninklijk Elisabeth Instituut
Het toestemmingsformulier
Ik ben gevraagd deel te nemen aan een onderzoek getiteld “De ervaring van de patiënt
in de gezondheidszorg”.
Ik heb de deelnemerinformatie gelezen en ben geïnformeerd over mijn deelname aan het
onderzoek. Ik stem in met de inhoud van het document en stem ook in deel te nemen
aan de studie. Het is mij duidelijk dat deelname aan het onderzoek vrijwillig is.
Ik heb een kopij gekregen van dit ondertekende en gedateerde toestemmingsformulier.
Ik heb uitleg gekregen over de aard, het doel, de voor -en nadelen en de
vertrouwelijkheid van de studie.
Ik ben me ervan bewust dat deze studie werd goedgekeurd door een onafhankelijke
Commissie voor Medische Ethiek verbonden aan het UZ Gent en dat deze studie zal
uitgevoerd worden volgens de richtlijnen voor de goede klinische praktijk (ICH/GCP)
en de verklaring van Helsinki, opgesteld ter bescherming van mensen deelnemend aan
experimenten. Deze goedkeuring was in geen geval de aanzet om te beslissen om deel te
nemen aan deze studie.
x
O Ik verklaar hierbij vrijwillig deel te nemen aan bovengenoemd onderzoek.
----------------------------------- ----------------------------------
Naam deelnemer Handtekening
-----------------------------------
Datum en plaats
3. De Franstalige vragenlijst
Bonjour,
Dans le cadre de mes études, je rédige un mémoire sur les impressions des patients des
établissements sanitaires.
Je vous remercie d’avance de votre participation à cette enquête.
Elke Louwye
Étudiante en Master Économie et Gestion des Établissements sanitaires et Sociaux
Université de Gand
Veuillez lire attentivement et répondre à toutes les questions suivantes.
1. En général, mes impressions sur le IRE (KEI) peuvent être décrites de façon
suivante:
Cochez les cases correspondantes à vos impressions.
Neutral
Négatives Positives
Faibles Fortes
Décevantes Formidables
Inférieures Supérieures
xi
2. Indiquez dans quelle mesure êtes vous d’accord avec les affirmations suivantes:
Pas
d’a
cco
rd
Plu
tôt
pas
d’a
cco
rd
Neu
tre
Plu
tôt
d’a
cco
rd
D’a
ccord
Le personnel me traite comme un individu plutôt
q’un numéro.
Le personnel m’écoute bien.
L’attention que je reçois de la part du personnel
est adaptée à mes besoins spécifiques.
Le personnel est attentif à mon bien-être.
Je m’entends très bien avec le personnel. On peut
même faire une blague de temps en temps.
Je peux parler de différentes choses avec le
personnel, même si ces choses n’ont pas de
rapport avec ma santé.
Il s’est établi un lien personnel entre l’équipe
médicale et moi.
Pas
d’a
cco
rd
Plu
tôt
pas
d’a
cco
rd
Neu
tre
Plu
tôt
d’a
cco
rd
D’a
ccord
Selon moi, mon séjour au IRE (KEI) améliorera
ma santé.
Selon moi, les soins que je reçois au IRE (KEI)
valent la peine.
Selon moi, les soins que je reçois au IRE (KEI)
vont améliorer ma santé dans le futur.
J’ai confiance que ma santé s’améliorera grâce à
mon séjour au IRE (KEI).
Le personnel du IRE (KEI) est assez compétent.
xii
Selon moi, le personnel du IRE (KEI) est
hautement qualifié.
Selon moi, je reçois des soins de haute qualité au
IRE (KEI).
Selon moi, le personnel a reçu une formation
adéquate.
Pas
d’a
cco
rd
Plu
tôt
pas
d’a
cco
rd
Neu
tre
Plu
tôt
d’a
cco
rd
D’a
ccord
Il y a une ambiance agréable au IRE (KEI).
Il fait ni trop chaud, ni trop froid au IRE (KEI).
Il y a une odeur agréable, qui me plaît.
L’éclairage ne gêne pas.
Je trouve l’aménagement du IRE (KEI) attrayant.
Les couleurs dans les chambres, pièces et couloirs
sont agréables et attrayantes.
L’aménagement du IRE (KEI) est adéquat.
Quand j’ai besoin d’aide, le personnel intervient
assez vite.
En général, les rendez-vous ont lieu comme
convenu.
Pas
d’a
cco
rd
Plu
tôt
pas
d’a
cco
rd
Neu
tre
Plu
tôt
d’a
cco
rd
D’a
ccord
Les formalités administratives ne prennent pas
trop longtemps et sont efficaces.
Les heures de visite du IRE (KEI) me
conviennent.
En général, je trouve que l’organisation et la
gestion de l’IRE (KEI) en tant qu’ un entreprise
xiii
sont efficaces.
Les services supplémentaires (autres que
médicaux) sont bien.
Les soins que je reçois au IRE (KEI) sont plus que
strictement médicaux.
Il y a assez de services supplémentaires au IRE
(KEI).
Je sais combien un séjour au IRE (KEI) va me
coûter.
Je pense que le prix d’un séjour est en relation
avec les soins préstes.
3. Pourquoi avez-vous choisi le IRE (KEI)? Donnez aux raisons suivantes un cote
de 1 à 10, selon leur importance. (1 pour la raison la plus importante, 10 pour
la raison la moins importante)
La gentillesse du personnel.
Ma relation avec le personnel.
La qualité des soins.
L’expertise du personnel.
L’ambiance.
L’intérieur.
La ponctualité.
L’administration et la gestion.
Services offerts aux patients.
Le prix
xiv
4. En général, quelle est votre attitude envers le IRE (KEI)?
o Très positive
o Positive
o Plutôt positive
o Neutre
o Plutôt négative
o Négative
o Très négative
5. Recommanderiez vous le IRE (KEI) à quelqu’un d’autre?
o Très probable
o Probable
o Plutôt probable
o Neutre
o Peu probable
o Improbable
o Très improbable
6. Est-il probable que vous changeriez de centre de réhabilitation?
o Très probable
o Probable
o Plutôt probable
o Neutre
o Peu probable
o Improbable
o Très improbable
CARACTÉRISTIQUES DÉMOGRAPHIQUES
7. Quel est votre sexe?
o Masculin
o Féminin
xv
8. Quel est votre âge?
……………………………..
9. Oú séjournez vous pendant votre réhabilitation?
o Au IRE (KEI)
o À la maison
10. Dans le cas où vous séjournez au IRE (KEI): depuis quelle date y êtes vous?
………………………………
Merci pour votre coopération,
Elke Louwye
4. De informatiebrief en het toestemmingsformulier in het Frans
De informatiebrief
Madame,
Monsieur,
Les impressions des clients des établissements sanitaires
INTRODUCTION
Dans le cadre de mes études de master Économie et Gestion des Établissements
Sanitaires et Sociaux à l’Université de Gand, j’enquête sur les impressions des clients
des établissements sanitaires. Je vous invite à lire attentivement les informations
suivantes et je me tiens à votre disposition si vous avez d’éventuelles questions
supplémentaires.
xvi
OBJECTIF DE L’ENQUÊTE
L’objectif de l’enquête est de dresser un bilan des impressions des clients dans les
établissements sanitaires à l’aide d’une enquête de satisfaction. Ce bilan servira, à son
tour, à formuler deux questions de recherche. La première concernant les différents
aspects des impressions (la qualité des soins, l’ambiance, etc.), l’impression totale et le
motif déterminant le choix d’un établissement. La deuxième question concerne la
mesure dans laquelle l’impression totale influence la loyauté du client à une
organisation et si cette impression augmente ou diminue la possibilité à la publicité de
bouche à l’oreille.
À cet effet, je vous demande de bien vouloir remplir l’enquête ci-incluse. (environ 15
minutes)
PARTICIPATION
La participation à cette enquête est entièrement volontaire. Vous détenez le droit de
refuser d’y participer ou de suspendre votre participation sans préavis quelle que soit la
raison. Cette décision n’aura aucune influence sur votre traitement, ni sur votre relation
avec le personnel ou l’établissement sanitaire.
Si vous voulez participer à l’enquête, veuillez signer le formulaire de consentement.
AVANTAGES ET DÉSAVANTAGES DE L’ENQUÊTE
La participation à cette enquête ne présente aucun risque, ni d’inconvénient ou
d’avantage (thérapeutique). De plus, elle est gratuite et contribuera au succès de mon
mémoire de master.
Cette enquête est approuvée par un comité indépendant d’éthique médicale de
l’Université de Gand et est menée selon les directives de l’UE concernant les bonnes
pratiques cliniques et selon la déclaration de Helsinki concernant la protection des droits
et du bien-être de tous les sujets humains de l’expérimentation scientifique.
L’autorisation du comité d’éthique médicale n’est cité ici que pour la conformité
réglementaire et non pas pour vous inciter à participer.
xvii
CONFIDENTIALITÉ
La confidentialité et l’anonymat des données personnelles sont garantis.
QUESTIONS
En cas d’éventuelles questions supplémentaires, n’hésitez pas à contacter Elke Louwye:
E-mail: [email protected].
Vous pouvez aussi poser des questions aux personnes suivantes:
- Mme. Katrien Verleye
E-mail: [email protected]
- Prof. Dr. Paul Gemmel
E-mail: [email protected]
Le numéro de téléphone: 09/264.35.18
Je vous remercie d’avance de votre coopération.
Bien à vous,
Prof. Dr. Paul Gemmel
Mevr. Katrien Verleye
Elke Louwye
Het toestemmingsformulier
On m’a demandé de participer à l’enquête suivante qui s’intitule: « Les impressions des
clients des établissements sanitaires ». J’ai lu tous les informations concernant ma
participation à cette enquête. J’ai pris connaissance des avantages et des désavantages
de l’enquête ainsi que de la confidentialité de mes données. Je suis d’accord avec le
contenu de ce document et j’accepte, volontairement, de participer à l’enquête.
J’ai reçu un double de ce formulaire de consentement.
Je sais que l’enquête a été approuvé par un comité indépendant d’éthique médicale de
l’Université de Gand et qu’elle sera menée selon les directives de l’UE concernant les
bonnes pratiques cliniques et selon la déclaration de Helsinki concernant la protection
des droits et du bien-être de tous les sujets humains de l’expérimentation scientifique. Je
suis au courant que cette approbation n’a été citée que pour la conformité réglementaire
et non pas pour m’inciter à participer.
xviii
o Par la présente, j’affirme que je participerai volontairement à l’enquête.
--------------------------------- -----------------------------------
participant signature
---------------------------------
date et lieu
i
BIJLAGE 2: Resultaten omtrent multicollineariteit
1. Impact belevenisdeterminanten op de totale beleving
In tabel 25 zijn de ‘condition index’ en de tolerantiewaarden terug te vinden. Deze gaan
de multicollineariteit na. De ‘condition index’ is kleiner dan 30. De tolerantiewaarden
situeren zich voor de meeste determinanten rond 1. De tolerantiewaarden van technische
kwaliteit en interpersoonlijke kwaliteit zijn verder gesitueerd van 1, maar zijn nog
steeds voldoende. De onafhankelijke variabelen verschillen van elkaar.
Tabel 25: tolerantiewaarden en condition index
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,58 8,77
Technische kwaliteit 0,48 10,63
Omgevingskwaliteit 0,76 11,28
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,70 13,00
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,73 16,39
Prijs 0,90 25,28
2. Impact modererende factoren
Geslacht
Uit tabel 26 en 27 blijkt dat er geen multicollineariteit is. De onafhankelijke variabelen
verschillen van elkaar. Ten eerste is de condition index voor beide regressies lager dan
30. Ten tweede situeren de tolerantiewaarden zich rond 1. De tolerantiewaarde voor
technische kwaliteit is iets lager, maar nog steeds voldoende.
Tabel 26: tolerantiewaarden en condition index man
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,37 0,901
Technische kwaliteit 0,40 10,19
Omgevingskwaliteit 0,70 10,70
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,69 14,20
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,72 18,47
Prijs 0,82 27,21
ii
Tabel 27: tolerantiewaarden en condition index vrouw
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,66 8,50
Technische kwaliteit 0,50 10,87
Omgevingskwaliteit 0,76 11,84
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,65 12,36
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,68 16,08
Prijs 0,92 26,44
Beroepsstatus
De condition index voor studenten en werkenden ligt onder 30 (tabel 28 en 29). De
condition index met betrekking tot gepensioneerden ligt net boven de 30 (tabel 30). Dit
is nog net aanvaardbaar. De tolerantiewaarden situeren zich rond 1, met uitzondering
van technische kwaliteit (student en werkend) en interpersoonlijke kwaliteit (werkend).
Er is geen multicollineariteit.
Tabel 28: tolerantiewaarden en condition index student
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,75 8,26
Technische kwaliteit 0,58 9,06
Omgevingskwaliteit 0,92 10,85
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,75 11,63
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,89 18,22
Prijs 0,90 22,08
Tabel 29: tolerantiewaarden en condition index werkend
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,39 9,76
Technische kwaliteit 0,43 10,59
Omgevingskwaliteit 0,70 11,76
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,65 12,73
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,69 17,89
Prijs 0,74 27,50
iii
Tabel 30: tolerantiewaarden en condition index gepensioneerd
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,73 8,44
Technische kwaliteit 0,60 11,32
Omgevingskwaliteit 0,75 13,30
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,78 13,94
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,90 20,97
Prijs 0,89 30,70
Verblijfplaats
Voor de ambulante patiënten is er geen multicollineariteit op te merken (tabel 31). De
condition index is lager dan 30 en de tolerantiewaarden zijn voldoende dicht gesitueerd
bij 1. De condition index voor de residentiële patiënten daarentegen ligt net over de
grens van 30 namelijk 34,34 (tabel 32). Door het feit dat het merendeel van de
tolerantiewaarden voldoende dicht bij 1 zijn gesitueerd, kan besloten worden dat de
variabelen voldoende onafhankelijk zijn.
Tabel 31: tolerantiewaarden en condition index ambulant
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,60 8,61
Technische kwaliteit 0,50 10,48
Omgevingskwaliteit 0,76 11,41
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,70 13,17
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,69 17,14
Prijs 0,93 25,06
Tabel 32: tolerantiewaarden en condition index residentieel
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,37 9,48
Technische kwaliteit 0,30 11,27
Omgevingskwaliteit 0,64 12,78
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,63 13,66
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,73 17,16
prijs 0,67 34,34
Type zorg
Er is multicollineariteit vast te stellen voor de groep andere (tabel 35). De condition
index is 80,54 wat de grens van 30 in grote mate overschrijdt. De tolerantiewaarden zijn
iv
ver gesitueerd van 1. Uit tabel 33 blijkt dat er geen multicollineariteit optreedt bij
revalidatiecentrum als type zorg. De condition index overschrijdt in lichte mate de grens
van 30, maar de tolerantiewaarden zijn voldoende hoog.
Er treedt ook geen multicollineariteit op bij ziekenhuis als type zorg (tabel 34). De
condition index is kleiner dan 30 en de tolerantiewaarden zijn voldoende groot.
Tabel 33: tolerantiewaarden en condition index revalidatiecentrum
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,77 8,89
Technische kwaliteit 0,64 11,44
Omgevingskwaliteit 0,81 12,57
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,82 14,92
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,89 23,50
prijs 0,93 32,34
Tabel 34: tolerantiewaarden en condition index ziekenhuis
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,61 8,17
Technische kwaliteit 0,60 9,80
Omgevingskwaliteit 0,87 10,48
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,73 12,85
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,74 16,63
prijs 0,95 23,81
Tabel 35: tolerantiewaarden en condition index andere
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,07 7,52
Technische kwaliteit 0,11 9,13
Omgevingskwaliteit 0,43 11,70
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,32 18,73
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,51 31,81
prijs 0,07 80,54
Behandelingsduur
Voor iedere categorie van behandelingsduur is de condition index kleiner dan 30. De
tolerantiewaarden zijn voldoende dicht gesitueerd bij 1. Er is geen multicollineariteit
(tabel 36,37,38 en 39).
v
Tabel 36: tolerantiewaarden en condition index ≤ 1 dag
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,68 8,42
Technische kwaliteit 0,56 8,93
Omgevingskwaliteit 0,95 10,02
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,78 12,19
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,77 17,17
prijs 0,95 23,02
Tabel 37: tolerantiewaarden en condition index man >1 dag en ≤ 1week
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,68 8,42
Technische kwaliteit 0,56 8,93
Omgevingskwaliteit 0,95 10,02
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,78 12,19
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,76 17,17
prijs 0,95 23,02
Tabel 38: tolerantiewaarden en condition index man >1 week en ≤ 1 maand
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,64 9,10
Technische kwaliteit 0,51 10,76
Omgevingskwaliteit 0,66 12,18
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,65 13,66
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,80 18,52
prijs 0,91 26,63
Tabel 39: tolerantiewaarden en condition index man >1 maand
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,53 7,63
Technische kwaliteit 0,36 10,94
Omgevingskwaliteit 0,58 13,19
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,75 15,55
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,63 18,71
prijs 0,71 25,20
Type bevraging
Er treedt geen multicollineariteit op bij beide types van bevraging (tabel 40 en 41). In
het geval van de mondelinge bevraging overschrijdt de condition index in beperkte mate
de grens van 30, maar dit vormt geen probleem omdat de tolerantiewaarden voldoende
dicht bij 1 gesitueerd zijn.
vi
Tabel 40: tolerantiewaarden en condition index mondelinge bevraging
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,78 8,84
Technische kwaliteit 0,67 11,38
Omgevingskwaliteit 0,82 12,52
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,83 14,94
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,91 23,41
prijs 0,92 33,97
Tabel 41: tolerantiewaarden en condition index online bevraging
Tolerantiewaarden Condition index
Interpersoonlijke kwaliteit 0,60 8,50
Technische kwaliteit 0,56 9,57
Omgevingskwaliteit 0,85 11,00
Administratieve kwaliteit - tijdigheid 0,76 13,06
Administratieve kwaliteit - ondersteuning 0,75 16,66
prijs 0,90 22,15
3. De impact van totale beleving op de gedragsmatige intenties
Uit tabel 42 blijkt dat er geen multicollineariteit is. Voor de drie gedragsmatige intenties
is de condition index lager dan 30 en zijn de tolerantiewaarden gelijk aan 1.
Tabel 42: tolerantiewaarden en condition index gedragsmatige intenties
Tolerantiewaarden Condition index
Attitude t.a.v. de organisatie 1,00 8,67
Mond-tot-mondreclame 1,00 8,67
loyaliteit 1,00 8,67