Technologie als hulpmiddel niet als doelheritage.azm.nl/afbeeldingen/praktijk/praktijk2015_2.pdf ·...
Transcript of Technologie als hulpmiddel niet als doelheritage.azm.nl/afbeeldingen/praktijk/praktijk2015_2.pdf ·...
nu
mm
er 2
| 20
15 Praktijk is een uitgave van Maastricht Universitair Medisch Centrum+ voor huisartsen en andere verwijzers
Thema Techniek in de zorg Weer kunnen horen dankzij technisch
hoogstandje Technologie als hulpmiddel niet als doel Wetgeving
is rem op toepassen 3D-technieken Spelenderwijs revalideren
11
Colofon
Praktijk is een uitgave van Maastricht UMC+, RVE Patiënt en Zorg i.s.m. Zorg in Ontwikkeling (ZIO)
Ontwerp en grafische vormgeving Strategyminds, Maastricht
Redactie Hans Fiolet, Ber Huijnen, Job Metsemakers, Liesbeth van Hoef, Ingeborg Wijnands, Geertjan Wesseling,
Caroline Robertson, stafdienst Communicatie Maastricht UMC+, Strategyminds
Eindredactie Liesbeth van Hoef
Fotografie Appie Derks, Alf Mertens, Johannes Timmermans en Daphne Dumoulin
Druk Pietermans Lanaken
Praktijk is ook digitaal te lezen: www.mumc.nl/actueel/media/magazine-praktijk
De volgende uitgave van Praktijk verschijnt 13 oktober 2015.
Suggesties voor de redactie? Bel of mail Ellen Kennes,
stafdienst Communicatie Maastricht UMC+, telefoon 043 387 44 58,
e-mail [email protected]
Huisartsen Servicedesk telefoon 043 387 44 80
3 Pieter Kubben: “Dokters moeten digitaler worden” | 4 Jos Maessen, Lorenzo Moroni
en Chris Arts over 3D-technieken | 8 Wamsteker: Groot deel geen aanvullende
behandeling meer nodig | 9 PsyMate zorgt voor verschuiving in verhouding arts en
patiënt | 10 VictoryaHome: zolang mogelijk de regie houden over je eigen leven
| 12 Uit de praktijk | 13 Huisarts Wolfs: “Technologie als hulpmiddel niet als doel” | 14
Robert Willemsen: “80% van de patiënten die worden door verwezen met ACS gaat
met de bus naar huis” | 16 Spelenderwijs revalideren | 18 Robotchirurgie heeft vele
voordelen | 19 Weer kunnen horen dankzij technisch hoogstandje | 20 Column
THEMA Techniek in de zorg Een consult via de iPad, zorgrobotica, 3D-printing van organen.
Techniek tussen toekomst en praktijk. Wat kan wel en wat (nog) niet. En de huisarts heeft er
een collega bij: dokter Google. Niet alleen bij de aanschaf van een auto of elektrische fiets
bereidt de consument zich voor via het internet. Zelfdiagnostiek met hulp van de digitale dokter
is aan de orde van de dag. Hoe wenselijk is dit en welke toepassingen (apps) zijn veilig en welke
niet. In deze uitgave van Praktijk gaat het over de invloed van techniek op de zorg.
4
8
19
13
Pieter Kubben noemt zijn app een elektronisch spiek-
briefje. “Ik ben niet iedere dag met alles bezig. Dus heb
ik behoefte aan ondersteuning. Ik wil tot mijn zeventig-
ste werken en de richtlijnen worden complexer, het vak
wordt ingewikkelder, dan is een spiekbriefje handig. Er
wordt nog te veel gewerkt met geplastificeerde zakkaart-
jes. Straks loop ik met een rugzak in plaats van met een
witte jas. Toen in 2007 de iPhone op de markt kwam, heb
ik autodidactisch de app NeuroMind gebouwd. Die heb ik
vervolgens op mijn weblog en twitter gezet. Binnen een
week was de app 2.500 keer gedownload. Na een jaar
50.000 keer. Bij 250.000 ben ik opgehouden met tellen.
Inmiddels zal het aantal downloads de 300.000 wel ge-
passeerd zijn. Een tijdlang was het de nummer één app
voor neurochirurgie wereldwijd. Mijn interesse ligt vooral
bij de beslissingsondersteuning. Kookboekgeneeskunde,
wordt dan wel eens geroepen. Maar het is geen keurslijf:
het is een decision supporttool, geen decision makingtool.”
Pieter Kubben heeft meerdere apps ontwikkeld, waarvan
er nu nog twee in de App Store staan. Waarom maar
twee? “Dat heeft te maken met de CE-markering, een
Europese richtlijn voor medische hulpmiddelen. Er komt
steeds meer kwaliteitsborging. Die heeft niet alleen voor-
delen. Het maakt ontwikkelaars bang voor de risico’s.
Een app die bepaalt of een moedervlek goed- of kwaad-
aardig is zal aan meer specificaties moeten voldoen dan
een app die adviseert om de bloeddruk te meten. Dat ligt
voor de hand. Maar, als we niet oppassen wordt het door
een stevige regelgeving alleen nog maar voor grote com-
merciële partijen haalbaar om apps te ontwikkelen.”
Als er binnen het Maastricht UMC+ vragen zijn over
medische apps, weten ze Pieter te vinden. “Ik zit twee
dagen per week bij ICT om mee te denken met de ont-
wikkelingen op het gebied van eHealth, mobiele apps en
technologische ontwikkelingen in relatie tot ICT. Door
mijn ‘dubbel’ profiel ben ik zeer geïnteresseerd in intra-
operatieve beeldvorming en brain mapping rondom
operatieve ingrepen. Ook ben ik bezig met een onder-
zoek naar brain computer interfaces (BCI). Het concrete
doel van dit onderzoek is om patiënten met verlammin-
gen weer te helpen bewegen door met signalen uit de
hersenen een robotarm aan te sturen.”
“Ik vind juist dat doktoren zelf veel meer digitale applica-
ties moeten maken en gebruiken in plaats van boeken te
schrijven. Ik heb een website gemaakt waarmee artsen of
medisch studenten eenvoudig kunnen leren programme-
ren: www.programmingfordoctors.com. Het kost heel
veel tijd om dokter te worden. Zelf een app of website
bouwen kost relatief weinig tijd in verhouding tot de tijd
die je kwijt bent met de opleiding. En je kunt er heel veel
aan hebben.”
Pieter Kubben is neurochirurg in het Maastricht UMC+. Daarnaast is hij al jaren bezig met ICT
in de gezondheidszorg: mobiele apps, medische beslissingsondersteuning, intraoperatieve
beeldvorming, brain mapping en brain computer interfaces hebben zijn belangstelling. Zijn app
NeuroMind is één van de meest gedownloade neurochirurgische apps ter wereld. NeuroMind is
een interactieve tool voor klinische beslissingsondersteuning.
Pieter Kubben, neurochirurg en techneut in één:
“Dokters moeten digitaler worden”
3
je dat van te voren weet, kun je maatregelen treffen. Hoe
beter je bent geïnformeerd, hoe minder verrassingen je
tegenkomt.”
Een ct-scan maakt 300 à 400 beelden. Die moet je com-
poneren tot één 3D-beeld beeld van de chirurgische
anatomie. In Amsterdam ben ik ooit toevallig tegen een
bedrijfje aangelopen dat dit kan. Bovendien is een ct-
beeld zwart-wit met honderden grijstinten. Als je die
grijsschakeringen kunt omzetten naar kleur, wordt de
perceptie nog beter. Grijs en lichter grijs onderscheid je
amper. Rood en blauw wel. Zeker als die kleuren over-
eenkomen met de werkelijke kleuren. Op deze manier is
onze beeldvorming aanzienlijk verbeterd en kunnen we
ons veel beter voorbereiden op een operatie.
Ik opereer veel met de Da Vinci-robot. Ik moet bepalen
“Het uitgangspunt is dat we operaties zo veilig mogelijk
willen uitvoeren. Een goede voorbereiding is daarbij
essentieel. Hoe beter de beeldvorming hoe beter een
chirurg weet wat hij moet doen. De ct-scans die we
gebruiken zijn tweedimensionaal. Die wijken af van de
chirurgische anatomische werkelijkheid. Nu moet de
chirurg zelf de vertaling in zijn hoofd maken naar de
werkelijke situatie. Dat is lastig en levert beperkingen
op. Liever heb je een driedimensionaal beeld. De vraag
is dus, kun je een ct-plaatje zo bewerken dat je een
afbeelding krijgt van de anatomie zoals je die bij een
operatie ziet. Dan wordt de voorbereiding aanzienlijk
beter. Dan weet je wat je tegenkomt en is het geen avon-
tuur meer. Je hoort wel eens verhalen over ‘open en
weer dicht’. Vóóraf wil je weten of een tumor operabel
is. Ligt een tumor op de long of tegen het hart aan. Als
“Het voelt bijna middeleeuws als ik een borstbeen open maak. Soms kan het niet anders, maar het staat in
schril contrast met de nieuwste 3D-technieken waar we mee werken”, aldus hartchirurg prof. dr. Jos Maessen.
In het Maastricht UMC+ wordt gebruik gemaakt van een innovatief 3D-systeem, onder meer om een operatie
tot in detail voor te bereiden.
“3D-beeldvorming geeft een beter anatomisch inzicht, voor en tijdens de operatie”
4
De nieuwste 3D-technieken
Hartchirurg Jos Maessen:
waar ik het beste naar binnen kan. Met de nieuwe
3D-techniek gaat dat veel nauwkeuriger.
Tegelijkertijd kan ik hiermee zorgen dat de drie robot-
armen elkaar niet in de weg zitten. De robot is ideaal om
met 3D-techniek te werken. Dat zit hem in het feit dat de
robot alles wat ik doe digitaliseert. Van joystick naar
computer, van computer naar patiënt. Omdat mijn han-
deling gedigitaliseerd is, kan er iets aan worden toege-
voegd: augmented reality. Bijvoorbeeld het 3D-beeld dat
vooraf gemaakt is. Die digitalisering geeft daarmee een
veel beter anatomisch inzicht, ook tijdens de operaties.”
De mitralisklep reparatie-simulator binnenkort in
de praktijk toegepast Dr. Peyman Sardari Nia, cardio-
thoracale chirurg bij het Maastricht UMC+, heeft een
zogeheten minimaal invasieve mitralisklep reparatie-
simulator ontwikkeld. Vanwege de complexiteit van de
mitralisklep en de diversiteit van de pathologie is de
reparatie van deze hartklep één van de meest gecom-
pliceerde en moeilijkste procedures in de hartchirurgie.
Het uitvoeren van een mitralisklep reparatie met mini-
maal invasieve technieken (endoscopisch, of met robot-
assistentie) is nog moeilijker.
“Je kunt een klep vervangen maar dat is ingrijpend en de
patiënt moet levenslang medicatie slikken. Repareren is
beter, maar veel moeilijker. Met de simulator weet je
precies wat je moet repareren en ook wat de beste
methodiek is. Er zijn zo’n driehonderd methoden. Ook
hier haal je zo het avontuur eruit. Je maakt een scan. Je
maakt er een 3D-beeld van en je print de klep van de
patiënt in 3D. De klep wordt gegoten in ballistische sili-
conen, dat lijkt op menselijk weefsel. Dit gaat in de
simulator en je kunt aan de slag. Alles wordt gemeten en
vastgelegd, zodat de chirurg feedback krijgt op hetgeen
hij doet. Dit leidt tot een snellere operatietijd en zonder
avontuur. Printen kost amper iets en is zo gebeurd. Je
kunt meerdere keren een klep uitdraaien. We gebruiken
de simulator nu vooral in de opleiding. Je moet zo’n
operatie vijftig tot honderd keer gedaan hebben om het
goed te kunnen. Binnenkort gaan we juist ook ervaren
chirurgen complexe operaties vooraf laten oefenen”,
aldus Jos Maessen.
“3D-beeldvorming geeft een beter anatomisch inzicht, voor en tijdens de operatie”
5
Dr. Peyman
Sardari Nia (links)
en prof. dr. Jos
Maessen.
1. Het is mogelijk om protheses voor een heup of
knie 3D te printen. 3D-bioprinten gaat nog een stap
verder. Hoe ver zijn we met deze technologie? We
zijn in de afgelopen jaren getuige geweest van een enor-
me vooruitgang met bioprintmethodes. Daardoor kunnen
wij op dit moment al kleinschalige biologische prothesen
printen voor een aantal verschillende toepassingen zoals
bloedvaten en zenuwbaangeleiders. Wat betreft bot ver-
vangende protheses is er aanzienlijke vooruitgang ge-
boekt specifiek voor kraakbeen en osteochondrale rege-
neratie door middel van gebioprinte prothesen. Deze
worden zelfs al in pre-klinische settings getest. Wij zijn
echter nog niet zover dat volledige weefselonderdelen
kunnen bioprinten zoals een heup of een knie.
2. Hoe verhoudt 3D-bioprinten zich tot 3D-printen
met bijvoorbeeld keramisch materiaal of polyethy-
leen? Bioprinten gebeurt op dit moment via twee metho-
den. Enerzijds via extrusie oftewel het uitspuiten van een
doorlopende stroom van cellen bevattende hydrogel
anderzijds via druppelen van cellen bevattende hydrogel,
dit is vergelijkbaar met hoe een klassieke inkjet printer
werkt maar dan op 3D-niveau. Bij de producten van kera-
mische scaffolds of prothesen wordt meestal gebruik
gemaakt van deze laatste methode maar dan worden de
keramische deeltjes tegelijk met een bindingsmiddel ge-
bioprint of wordt een laser gebruikt om de keramische
deeltjes direct met elkaar te laten versmelten op de plekken
waar het nodig is tijdens het bioprint proces. In het geval
dat polyethyleen of andere thermoplastische polymeren
worden gebruikt worden deze polymeren verwarmd tot
boven hun smeltpunt en dan via een doorlopende stroom
in de vorm van een draad uitgespoten waarbij deze draad
blootgesteld aan de omgeving ten gevolgde van de tempe-
ratuurdaling verhard op de juiste locaties.
3. Wat is het verschil tussen een menselijk bot en
een 3D gebioprint bot? Op dit moment zijn er nog veel
verschillen tussen die twee. Menselijk bot is een uitermate
hiërarchisch georganiseerd weefsel bestaande uit
een gemineraliseerde extracellulaire matrix met
daarin verweven een delicaat evenwicht bestaan-
de uit de verschillende celtypes die kenmerkend
zijn voor bot. Bovendien bevat (menselijk) bot
ook nog bloedvaten en zenuwen. Op dit
moment zijn wij in staat om via het bioprinten
een aanzienlijk goed niveau te bereiken in het
reproduceren van deze hiërarchische organisa-
tie in het bot. Echter zijn wij nog niet in staat om deze zeer
precieze structuur van het bot exact te bioprinten.
4. Binnen hoeveel jaar is het mogelijk om dit voor
een patiënt te doen? En wat zijn precies de opties;
vervanging van een compleet orgaan, of slechts
een deel ervan om schade te herstellen? Dat is
sterk afhankelijk van het weefsel of orgaan. Voor huid
en kraakbeen voorzie ik dat wij deze kunnen bioprinten
in de komende vijf jaar en dat ze beschikbaar komen
voor klinisch gebruik. Hiervoor worden op dit moment
al een aantal preklinische trials uitgevoerd. Na deze
twee weefsels zal waarschijnlijk bot de eerst volgende
kandidaat zijn. Wat betreft andere organen, deze zijn
veelal complexer van zowel structuur als samenstelling
van de verschillende types weefsels en daarbij beho-
rende cellen waaruit het orgaan is opgebouwd.
5. Als het mogelijk is om menselijke materialen te
maken, dan is het ook mogelijk om een menselijk
wezen te maken, of is dat slechts fantasie? Ik denk
dat technologisch gezien al binnen enkele tientallen jaren
het mogelijk zou kunnen zijn om een menselijk lichaam
te bioprinten. Echter of wij dat ook echt in de praktijk
zouden willen uitvoeren is een andere vraag. Bovendien
is een menselijk wezen ook meer dan de som van zijn
(gebioprinte) onderdelen, waardoor ik denk dat dit een
fantasie zal blijven.
6. Wat zijn de problemen bij de toepassing van
deze techniek? Waarom duurt het enkele jaren
voordat bioprinten in de praktijk kan worden
gebracht? Is afstoting door het lichaam bijvoor-
beeld een probleem? De eerste stap die wij moeten
nemen is het minimaliseren of beter nog, voorkomen van
afstotingseffecten op lichaamsvreemde stoffen van ge-
bioprinte prothesen. Maar er zijn meerdere problemen
die een rol zullen spelen waardoor het een aantal jaren
zal duren voordat het zover is. Verder is het van belang
om een infrastructuur te bouwen en of gebruiken
die voorziet dat aan deze wet en regelgeving
voldaan kan worden tijdens de ontwikkeling
van deze gebioprinte prothesen. Bij de suc-
cesvolle verdere ontwikkeling van zowel het
bioprinten als deze andere biofabricatie
methoden zal de weg naar klinische toepas-
bare producten sneller gevonden worden.
6
De nieuwste 3D-technieken
Zes vragen aan Lorenzo Moroni, Associate Professor van het MERLN Institute for Technology-Inspired Regenerative Medicine aan de Maastricht University.
“Enorme vooruitgang met bioprintmethodes”
De ontwikkelingen op het gebied van 3D-printing gaan
razendsnel. Daar kleeft ook een nadeel aan volgens Chris
Arts: “Alles is vrij beschikbaar. Er is geen Nederlandse of
Europese wet- en regelgeving op dit gebied. Bij een
prothese voor een heup of knie, kun je de fabrikant aan-
sprakelijk stellen als er een probleem is. Maar wie is
verantwoordelijk voor een 3D-geprinte prothese? De
fabrikant van de 3D-printer? Het ziekenhuis? De onder-
zoeker? Dat risico wil je niet lopen. In 2008 zijn we bij
Orthopedie kleinschalig gestart met het ontwikkelen van
3D-technologie. In 2009 waren we klaar om ermee aan de
slag te gaan in de kliniek. Het ontbreken van regelgeving
houdt toepassing bij klinische patiënten op dit moment
nog tegen. Kleinschalige toepassingen waarbij het risico
beperkt is doen we al, zoals het printen van voetzooltjes
en het printen van een mal voor knieoperaties die ervoor
zorgt dat de knieprothese een stuk eenvoudiger en snel-
ler kan worden geplaatst. Wat we nog niet doen, maar
wel kunnen, is het herstellen van botdefecten, waarbij
het beschadigde deel wordt gereconstrueerd en geprint.
De volgende stap is het maken van volledige 3D-geprinte
implantaten, zoals een heupprothese. Hierbij komt nog
een additionele uitdaging om de hoek kijken: de mecha-
nische eisen. Een prothese moet sterk genoeg zijn. De
zestiger van nu zit niet achter de geraniums. Die wil in
beweging zijn, reizen, sporten tot aan skiën en mara-
thons lopen. Dat moet een 3D-prothese wel aankunnen.
De belasting op je heup en knieën als je de trap af loopt
is al snel tien keer je lichaamsgewicht”, aldus Chris Arts.
De mechanische stevigheid speelt ook een rol bij de
behandeling van scoliose-correctie (kromme ruggenwer-
vel). Deze vergroeiing van de ruggenwervel komt veel
voor bij jonge meisjes. “Bij een verkromming van meer
dan vijftig graden is een operatie noodzakelijk. Om de
lengtegroei niet te belemmeren moet deze operatie
iedere acht maanden opnieuw worden uitgevoerd. Door
gebruik te maken van een ander materiaal, polyethyleen
in plaats van metaal, is de achtmaandelijkse ingreep niet
nodig. Dit materiaal is flexibel en ‘groeit mee’. Zowel de
kabel als de crosslinks zouden van polyethyleen geprint
kunnen worden. In de huidige constructie blijkt dit mate-
riaal nog niet sterk genoeg. In het laboratorium werken
we verder aan de ontwikkeling.”
Behalve de wetgeving en mechanische eigenschappen is
er een derde aspect dat een rol speelt bij 3D-printing: de
patiënt. “De meeste patiënten hebben meerdere aandoe-
ningen; hart-vaatlijden, diabetes, et cetera. Ideaal is
iemand die niet rookt, regelmatig sport, gezond leeft en
niet te oud is, kortom een actieve gezonde dertiger of
veertiger. Jonge mensen hebben meer stamcellen, herstel-
len sneller en de helingstijd is veel korter. Maar die patiën-
ten hebben we minder in een academisch ziekenhuis.“
“In de verdere ontwikkeling van 3D-technieken is de
samenwerking tussen chirurg en ingenieur heel belang-
rijk. De chirurg weet wat hij nodig heeft, de ingenieur
weet wat technisch kan. Bovendien hebben we commer-
ciële partijen zoals DSM en instituten zoals InSciTe nodig
om echt multidisciplinair te werken en ook omdat onder-
zoek veel geld kost. Wat dat betreft zitten we in
Maastricht in een bevoorrechte positie. De klinische
vakgroepen moeten eveneens hun opgedane kennis en
ervaringen met elkaar delen. Voor orthopedie is tand-
heelkunde een goed voorbeeld. Dit
specialisme is verder met
3D-technologie, omdat het veel
minder afhankelijk is van
mechanische stabiliteit. De
evolutie van 3D-toepassingen is
niet te stoppen. Nu hebben we
het nog over polyethyleen,
straks gaat het om levend weef-
sel dat we printen. De potentie is
enorm.”
Chris Arts, onderzoeker:
“ Wetgeving is rem op toepassen 3D-technieken”
“Met 3D-printing kunnen we exact het puzzelstukje maken dat bij de patiënt past. Er komt een tijd dat
we tijdens de operatie een 3D-print maken. Maar dan zijn we al snel tien jaar verder”, aldus Chris Arts,
onderzoeker bij de afdeling Orthopedie van het Maastricht UMC+.
7
De nieuwste 3D-technieken
8
Op 1 januari 2014 zijn de praktijkondersteuners (POH)
GGZ gestart. Per normpraktijk (2.150 patiënten) heeft een
huisarts recht op negen uur POH GGZ. De POH GGZ heeft
minimaal een HBO-opleiding in de psychologie. In de
praktijk bestaat het team vooral uit basispsychologen en
Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundigen. “Een huisarts
heeft tien minuten per consult, een POH heeft voor het
intakegesprek een uur en daarna een half uur per vervolg-
gesprek. Het gaat om kortdurende begeleiding. Gemiddeld
vinden er 3,8 gesprekken per patiënt plaats. 80% van de
cliënten die bij de POH GGZ in zorg komt heeft daarna
geen begeleiding of behandeling meer nodig. De meest
voorkomende klachten waarmee mensen zich melden bij
de POH GGZ zijn angst, depressie en slaapstoornissen.
Daarnaast komen werkgerelateerde klachten veel voor.
Als er sprake is van een vermoeden op een psychiatrische
stoornis, verwijst de huisarts of POH GGZ door naar de
Generalistische Basis GGZ of de Specialistisch GGZ.
Omdat de begeleiding en behandeling door POH GGZ in
de huisartsenpraktijk plaatsvinden, is de drempel lager
om hulp te zoeken voor psychische klachten. Er zijn voor
de patiënt geen extra kosten aan verbonden, omdat de
POH GGZ onder huisartsenzorg valt”, aldus Erika Wam-
steker, teamleider POH GGZ bij ZIO.
ZIO sluit het contract af met de huisartsen en zorgverze-
keraars, selecteert de POH GGZ en begeleidt deze ook. “Ik
stuur twintig enthousiaste POH GGZ aan. We organiseren
onder meer scholingen en intervisies en hebben regel-
matig werkoverleg. Door de invoering van de POH GGZ
komen minder patiënten in de duurdere generalistische
en specialistische GGZ en wordt het beoogde effect van
bezuiniging in de GGZ bereikt. Het doel van de POH GGZ
is om de cliënt weer aan het functioneren te krijgen en
niet om stoornissen te behandelen. De POH GGZ zijn zich
daar ook bewust van. Ze kiezen bewust voor deze baan.
Het is een generalistische functie met heel veel verschil-
lende problematiek. Huisartsen zijn positief, ze ervaren
de komst van de POH GGZ als een ondersteuning in hun
taken en motiveren cliënten om in de eigen huisartsen-
praktijk bij de POH GGZ in zorg te gaan. Ook de cliënten
geven aan dat ze heel tevreden zijn.”
E-health GGZ “Recent zijn de POH GGZ gestart met
E-health-behandelingen. Samen met huisartsenorganisa-
ties HOZL (Oostelijk Zuid-Limburg) en Meditta (Midden-
Limburg) hebben we het programma Minddistrict aange-
schaft. Dit digitale programma bevat honderd verschil-
lende online behandelmodules voor GGZ, waarvan wij er
met vijftien zijn gestart die aansluiten op de meest voor-
komende klachten in de praktijk. Het is een flexibel pro-
gramma dat je op maat kunt inrichten per cliënt. Je hoeft
niet van week één tot acht een volledige behandeling te
doorlopen, je kunt er ook onderdelen uit gebruiken en/of
losse opdrachten klaar zetten voor de cliënt. Meerdere
partijen in de regio werken met dit programma dat is
ontwikkeld door een team van GGZ-zorgverleners. Drie
maanden geleden zijn de POH’s gestart met de training
(e-learning). Het doel voor dit jaar is dat elke POH GGZ bij
twee cliënten per maand een E-health behandeling start.
In het najaar volgt een evaluatie van de bruikbaarheid en
het effect van Minddistrict. De eerste geluiden zijn posi-
tief. Minddistrict is een hulpmiddel en niet bedoeld ter
vervanging van de reguliere behandeling. Je kunt op deze
manier patiënten op een andere, zeer toegankelijke
manier ondersteunen. Cliënten kunnen nu thuis actiever
aan de slag met hun klachten wanneer zij naast face-to-
face gesprekken ook online begeleid worden. ’Het is een
welkome aanvulling in het behandelaanbod, en past goed
in het digitale tijdperk waarin we leven ”, aldus Erika.
“Groot deel van de patiënten heeft na hulp POH GGZ geen aanvullende behandeling meer nodig”
Erika Wamsteker, teamleider praktijkondersteuners GGZ:
90% van de huisartsen in Maastricht-Heuvelland heeft een praktijkondersteuner (POH) GGZ via ZIO.
Deze POH GGZ behandelt mensen met lichte tot matige psychische klachten in de huisartsenpraktijk.
Zij hoeven daardoor niet doorverwezen te worden naar een externe psycholoog of GGZ-instelling.
9
De app verzamelt de diagnostische informatie niet alleen
voor de hulpverleners. Patiënten krijgen zelf inzicht in
hoe ze psychisch functioneren en hoe ze hun negatieve
patronen kunnen veranderen. Tot nu toe zijn der-
gelijke digitale dagboektechnieken enkel
gebruikt om wetenschappelijke gegevens te
verzamelen. PsyMate kan ook worden toege-
past in de klinische praktijk: het is niet alleen
een meetinstrument maar ook een interven-
tie-instrument. “Een toepassing waar we nu
verder onderzoek naar doen is het herkennen
van farmaceutische patronen. Medicatie als
antidepressiva wordt te gemakkelijk voorge-
schreven. We willen de app gebruiken om aan
de hand van de diagnostische informatie de
dosering van de medicijnen beter te bepa-
len. Mijn idee is dat binnen een aantal jaren
er geen antidepressiva of andere medicatie
wordt voorgeschreven zonder assessment
met de app.”
“Het systeem heeft heel veel toepassings-
mogelijkheden/-gebieden, bij psychische pro-
blemen, psychoses, depressies, bipolaire
stoornissen, maar ook somatische klachten.
Het is vaak heel moeilijk te herleiden als de
dokter vraagt, ‘wanneer heb je voor het
laatst last gehad?’ En, ‘hoe vaak heb je
klachten?’, of ‘hoe lang houden de klachten
aan?’. Met de app geef je real time door als
je pijn hebt. Door dit regelmatig in te vul-
len, ga je patronen herkennen. Bijvoorbeeld in
een bepaalde omgeving of in een stress-situa-
tie. Met die wetenschap kun je de therapie veel
gerichter inzetten. Je kijkt niet enkel naar de
klachten, maar ook naar het gedrag. Stel de symptomen
zijn afgenomen, maar de patiënt is niet actief, heeft wei-
nig sociaal contact, dan heeft de behandeling niet
gewerkt. We krijgen een veel gedifferentieerder
beeld van iemand. Hierdoor ontstaat een verschui-
ving in de klassieke verhouding tussen arts en
patiënt. De patiënt heeft meer zelfregie en
wordt expert. De behandeling vindt veel min-
der plaats bij de dokter op de bank en veel
meer in het dagelijks leven. Bij behandelin-
gen kan er beter ingespeeld worden op de
individuele situatie. Tot nu toe werd er nog
veel uitgegaan van groepsbevindingen:
bijvoorbeeld mensen met een psycho-
se zijn achterdochtig. Voor veel
patiënten geldt dat, maar voor
sommige niet. Dat filter je nu.
Het is heel concreet; ‘we
gebruiken jouw data’”, aldus
Inez Myin-Germeys.
Er komen steeds meer medische
apps op de markt. Daar schuilt een
gevaar in volgens Inez Myin-Germeys,
want hoe scheid je het kaf van het
koren? “Wij zijn al meer dan twintig jaar
bezig met dit soort wetenschappelijk
onderzoek. Eerst gebruiken we een
schriftje en piepje op het horloge. De
evolutie van de technologie geeft ons de
mogelijkheid om de toepassingen te ont-
wikkelen en te verbeteren. De technologie
komt voort uit wetenschappelijke ontwik-
kelingen en niet andersom.”
Professor dr. Inez Myin-Germeys, hoogleraar ecologische psychiatrie
“PsyMate zorgt voor een verschuiving in de klassieke verhouding tussen arts en patiënt”
Hoe voel je je nu? Waar ben je? Wat doe je? De PsyMate stelt op willekeurige tijdstippen vragen over de
gemoedstoestand, de bezigheden en de omgeving van een patiënt. “De vragen worden gesteld via de
PsyMate app. De patiënt vult de antwoorden in op de app, die op deze manier diagnostische informatie
genereert. Het is een soort digitaal dagboek. De patiënt kan dan samen met de behandelaar kijken wat
er precies gebeurt in zijn leven en welke elementen hier invloed op hebben. Je maakt heel veel foto’s en
uiteindelijk heb je een film die grip geeft op iemands persoonlijk dagritme in relatie tot zijn ziektebeeld
of klachten”, aldus prof. dr. Inez Myin-Germeys, hoogleraar Ecologische psychiatrie.
10
Projectleider VictoryaHome, Suzanne Janssen:
“Niet de hardware staat voorop, maar zolang mogelijk de regie houden over je eigen leven”
Zorgorganisatie Envida neemt deel aan VictoryaHome, een Europees project op het gebied van eHealth en
domotica. Met behulp van slimme technologie maakt VictoryaHome zorg op afstand in de thuiszorg mogelijk.
Het systeem stimuleert zelfzorg en regie over eigen leven, waardoor veel ouderen op een verantwoorde manier
langer thuis kunnen blijven wonen.
“Met VictoryaHome kan de gezondheid en veiligheid van
ouderen in de thuissituatie in de gaten worden gehou-
den en sociaal contact, middels een videoverbinding,
worden bevorderd. Het systeem is uitgerust met slimme
technieken, zoals een bewegingssensor, valdetector,
een automatische medicijndispenser en een mobiele
zorgrobot; de Giraff. Hij wordt een robot genoemd,
maar is eigenlijk geen robot; iemand moet hem bedie-
nen. Deze ‘skype op wielen’ is vooral belangrijk voor het
sociale contact. De Giraff beschikt over een spreek-luis-
ter- en beeldverbinding. Via een smartphone-app kun-
nen familie en vrienden toezicht houden op de actuele
situatie en hulp bieden als dat nodig is. De app toont
onder meer een melding wanneer de medicatie niet is
ingenomen en waarschuwt bij een val. Als de app een
signaal geeft dat er iets aan de hand is, kan er contact
worden gemaakt via de Giraff. Als er vervolgens, bij-
voorbeeld door een val, geen reactie komt, kan de man-
telzorger met een wachtwoord éénzijdig verbinding
maken en virtueel op bezoek gaan. De valdetector wordt
aan de riem gedragen en signaleert als er sprake is van
een plotselinge beweging omlaag. Via de app kan familie
zien of de detector gedragen wordt, want je moet het
apparaatje wel bij je dragen wil het werken”, aldus pro-
jectleider Suzanne Janssen.
“We maken gebruik van bestaande technieken. De inno-
vatie zit in de cloud waar alles met elkaar verbonden
wordt en de smartphone-app. Zo weet je op afstand hoe
het gaat. Dat is een geruststellend gevoel voor de man-
telzorger. De app geeft met kleursignalen aan wat de
status is. Groen betekent niets aan de hand, bij oranje is
er wel iets maar niet dringend en bij rood is er sprake van
een noodsituatie en is er acute hulp gewenst. De functies
op de app kunnen uitgebreid worden, onder andere met
gegevens over de bloeddruk en de hartslag. De app kan
gebruikt worden door de mantelzorger of door een pro-
fessionele zorgverlener. In de pilot richten we ons op de
familie; de informele zorg. Er is wel een online dashboard
beschikbaar voor zorgcentrales. Als de mantelzorger niet
bereikbaar is gaat de melding naar deze zorgcentrale.”
“Niet de hardware staat voorop, maar zolang mogelijk
de regie houden over je eigen leven. Dat is waar het om
gaat; voorkomen dat cliënten patiënten worden. Om dat
te realiseren is het organiseren van een goed sociaal
netwerk rondom de gebruiker een belangrijk uitgangs-
punt. We zijn nu op driekwart van het project. In februari
van dit jaar zijn we gestart met een langdurige testfase
bij mensen thuis. In totaal worden veertig systemen
getest, waarvan 25 in Maastricht en omstreken. De
vraag is wat de gebruikers en familie ervan vinden en of
het systeem voldoet aan hetgeen we voor ogen hebben
én aan de behoefte van de cliënt en zijn omgeving. We
hebben nog geen concrete resultaten, maar de reacties
zijn positief. Vooral het sociale contact wordt zeer
gewaardeerd. Het werkt hetzelfde als facetimen of sky-
pen. Kinderen vinden het leuk om te doen. Verder blijkt
dat het aantal bezoeken aan opa of oma niet minder
wordt. En het zijn geen controlebezoekjes meer.
Mantelzorgers geven aan dat het systeem vooral een
geruststellend gevoel geeft. Vaak is er twijfel, ‘kan mam
of pap nog wel alleen blijven?’. Kinderen denken altijd
heel positief, ‘ja dat kan hij/zij nog wel’. Vaak zijn oude-
ren hulpbehoevender dan wordt gedacht. Met dit
systeem kun je snel zien hoe het er echt voor staat.”
Projectleider VictoryaHome, Suzanne Janssen:
“Niet de hardware staat voorop, maar zolang mogelijk de regie houden over je eigen leven”
11
“Ook professionele zorgverleners, zoals fysiothera-
peuten en huisartsen, geven aan dat het systeem
zeker voordelen biedt. ‘Ik hoef alleen maar te zien
hoe iemand op staat uit een stoel. Dat kan via de
Giraff heel makkelijk. Daardoor hoef ik niet naar de
cliënt toe en ook geen bezoekconsult in rekening te
brengen’ aldus een fysiotherapeut. Ook de huisart-
sen hoeven waarschijnlijk minder huisbezoeken af
te leggen als ze via de Giraff kunnen kijken wat er
aan de hand is of de bloeddruk en hartslag op
afstand kunnen meten. Zover zijn we nog niet.”
Naast Envida participeren zorgorganisaties uit
Noorwegen, Zweden en Portugal in VictoryaHome.
“In Scandinavië hebben ze een andere zorginfra-
structuur, dat geldt ook voor Portugal. In Zweden
bestaat 95% van de zorg uit professionele zorg,
daar kennen ze amper mantelzorg. In Portugal
wordt juist heel veel gesteund op familie en vrien-
den. Nederland zit daar tussenin. Het is interessant
om die verschillen te zien en hoe VictoryaHome in
verschillende zorgomgevingen een rol kan spelen.
Het systeem is configureerbaar. In Zweden zullen ze
het eerder gebruiken om de professionele zorg te
verbeteren. In Portugal voor de ondersteuning van
de mantelzorg. In Nederland zitten we in een tran-
sitie naar de participatiemaatschappij. Daar past dit
concept heel mooi in. Wij hopen straks naar de
zorg verzekeraar te kunnen aantonen dat het
systeem effectief is en uiteindelijk leidt tot een kos-
tenbesparing in de zorg. Mensen kunnen langer
thuis blijven wonen, sociale contacten verbeteren
de kwaliteit van leven, consulten kunnen vaker op
afstand worden afgenomen en medicatietrouwheid
kan leiden tot betere gezondheid”, aldus Suzanne
Janssen.
Meer informatie over dit project vindt u
op www.victoryahome.eu. Heeft u vragen
dan kunt u ook contact opnemen met
Monique Smeets (06-43878672) of Nelleke
Tinbergen (06-43727797), of via email
[email protected]. Het project wordt
gecoördineerd door Stichting Smart Homes
en valt onder het Active Assisted Living
Pro gramme (AAL) en ZonMw, twee instel-
lingen die innovatie en onderzoek in de
zorg stimuleren.
12
Gezondheidsapps zijn trendy. Neem bijvoorbeeld Runkeeper, Mijn eetmeter, Sleepcycle. Verschillende -meestal gratis verkrijgbare- smartphone apps waken over onze levensstijl, calorieverbruik en beweging. Maar maken we er ook echt gebruik van en wat verwachten we van de rol van deze apps in de toekomst? Praktijk ging op onderzoek uit in de wachtkamers van het azM. praktijk
Uit de
Terwijl zijn tweejarige zoontje Joah-Jay zich vermaakt met de fles, is
papa Kevin Offermans (27) uit Maastricht druk in de weer met zijn
mobieltje. Hij behoort tot de generatie die zich geen voorstelling meer
kan maken van een leven zonder internet en mobiele telefonie. “Ik heb
in het verleden al gewerkt met de mobiele app Myfitnesspal (een gratis
calorieënteller, dieet- & activiteitenlogboek). Deze heb ik gebruikt voor
mijn fitness en krachttraining. Het was wel handig omdat je ook een
melding kreeg wanneer je je voeding moest aanpassen.” De jonge
vader kan zich wel voorstellen dat er in de toekomst steeds meer
geavanceerde apps op de markt zullen komen, ook in de gezondheids-
zorg. “Het zou handig zijn als er tools komen die kunnen communice-
ren met bijvoorbeeld de huisarts, zodat deze meteen kan zien of er
moet worden doorverwezen naar de specialist. Dat werkt een stuk
efficiënter. Het blijft natuurlijk wel een onpersoonlijk middel, maar ik
vind het wel een goede ontwikkeling.”
<
“Ik zou zo’n app alleen maar gebruiken als het door de specialist
wordt aanbevolen”, merkt Angela Rollar (23) uit Maastricht op.
In haar vrije tijd maakt de Duitse studente biomedische weten-
schappen gebruik van diverse apps zoals What’s App, Skype en
spelletjes. “Op zich kan een gezondheidsapp toegevoegde waar-
de hebben, bijvoorbeeld om informatie in te winnen. Anderzijds
is het gevaarlijk als mensen zich enkel laten leiden door een app.
Mensen kunnen ook verkeerde signalen krijgen. Zich onnodig
zorgen maken of ten onrechte een bezoek aan de huisarts uitstel-
len bijvoorbeeld.”
De Maastrichtse Kim de Zeeuw (36) is werkzaam als systeem-
beheerder. “Ik heb een gratis app op mijn mobieltje, maar ik zou
eerlijk gezegd niet eens weten hoe het werkt en wat het nut
ervan is. Het zou natuurlijk anders zijn als een specialist me
wees op een nuttige app als aanvulling op een behandeling.
Op dit moment gebruik ik alleen maar de AMBER-alert voor de
opsporing van kinderen, vooral omdat ik het als moeder een
goed initiatief vind. Toch denk ik dat de wereld er in de nabije
toekomst anders gaat uitzien. Er zal veel meer gebruik worden
gemaakt van mobiele communicatiemiddelen en robots. Voordat
het zover is moet er nog wel aandacht worden geschonken aan
de beheersbaarheid en de beveiliging van de persoonsgegevens.”
<<
12
13
Huisarts George Wolfs:
“Technologie als hulpmiddel,
niet als doel”
Het thema voor deze uitgave van Praktijk is technologie in de zorg, vanuit verschillende perspectie-
ven, zoals bijvoorbeeld de ontwikkelingen en invloed van het 3D-printen, de operatierobot, het
gebruik van apps. De moderne huisarts heeft ook te maken met technologieën.
In zijn praktijk is nog een papieren patiëntendossier
aanwezig, maar dat is volgens huisarts George Wolfs in
Maastricht enkel voor de show. Al in de jaren negentig
was hij één van de eersten in Limburg die begon met
automatiseren van dossiers.
Hoe staat u ten opzichte van nieuwe technieken
als huisarts? “Als het gaat om techniek in de zorg dan
ben ik frontrunner. Van 1987 tot 1994 was het mijn
werk om mensen te overtuigen van de voordelen van
automatisering. Namens de vakgroep huisartsengenees-
kunde was ik lid van een werkgroep wetenschappers die
het ideale medische patiëntendossier heeft uitgewerkt.
Vier praktijken heb ik geautomatiseerd en ik was des-
tijds een van de eersten met een volledig elektronisch
patiëntendossier. Maar ik zie technologie als een hulp-
middel, niet als doel op zich.”
Gaat de jonge generatie anders om met techniek?
“Ze gaan sneller en slimmer met computers om dan ik.
Ze kennen de weg, maar ze zijn ook minder bezig met
de achterkant van technologie zoals privacybescher-
ming en de invloed van commercie. Hoeveel aandacht er
is voor technologie in het onderwijs, kan ik niet over-
zien. Wat ik wel weet is dat het onderwijs op automati-
seringsgebied nog lang niet alle zaken op orde heeft.
Vijf jaar hebben we als stagebegeleiders moeten wachten
op elektronische studentendossiers.”
Wat zijn kansen voor de huisarts dankzij de tech-
niek? “Met name initiatieven zoals TIPP (Transmuraal
Interactief Patiënten Platform) omarm ik. Langs dit elek-
tronisch verwijssysteem van huisartsen kunnen wij nog
veel rationele stappen nemen zodat we meer kwaliteit
kunnen leveren en knelpunten in zorg zichtbaar kunnen
maken. Naast TIPP zijn er al veel systemen voor diag-
nose en doorverwijzing. Durf daar nu ook beleid mee te
maken.”
Wat zijn volgens u de valkuilen? “Er was nooit een
beter tekstverwerkingsprogramma als WordPerfect.
Toch heeft de ontwikkelaar grote voordelen zoals het
onderwaterscherm met de zichtbare opzetcodes verla-
ten. Om commerciële en kapitalistische motieven is een
goed tekstverwerkingssysteem om zeep geholpen. In de
huisartsenautomatisering is het nog veel erger. De hele
technologie is vercommercialiseerd en ontransparant,
met name in de aansturing. Daarom ben ik tegenstander
van het landelijk EPD. Dan hebben we het nog niet over
de miljarden euro’s die ziekenhuizen en de overheid
uitgeven aan waardeloze, niet functionerende systemen.”
Hoe kijken uw patiënten aan tegen technologische
toepassingen? “Wat ik merk is dat een grote groep
bang is voor het ‘gegluur’ van ziektekostenverzekeraars
en andere hulpverleners. Ze zijn bang dat de gegevens
niet honderd procent veilig zijn. Anderzijds merk ik dat
dokter google en diverse apps gebruikt worden voor
achtergrondinformatie. Zo komen regelmatig patiënten
met de briljante diagnose en therapie naar mij toe.
Helaas, is dit zelden het geval.”
14
80% van de patiënten die worden doorverwezen naar het
ziekenhuis, gaat bij wijze van spreken weer met de bus
naar huis. Dat is heel begrijpelijk. De huisarts wil niks
missen en geen risico lopen. Het is heel moeilijk vast te
stellen voor de huisarts of er sprake is van een ACS.
Soms zie je het bij wijze van spreken al door het raam
als iemand een herseninfarct heeft, maar meestal is dat
niet het geval. De test helpt de huisarts. Die wil liever
niet doorverwijzen als het niet nodig is. Het kan daar-
naast een enorme kostenbesparing opleveren. Met een
consult en een test ben je er met vijftig euro, een door-
wijzing kost al meteen drieduizend euro”, zegt Robert
Willemsen.
“We doen het onderzoek met de sneltest met zestig huis-
artsen in Nederland en België. De afspraak is dat de
dokter zijn eigen beleid volgt en zich in eerste instantie
niet laat leiden door de test. Is de uitslag van de test
positief, dan kun je er niet omheen. Is de verdenking te
hoog, terwijl de test negatief is, dan verwijs je ook door.
Het niet-pluis gevoel gaat vóór een test. De sneltest laat
spierschade aan het hart zien. Dat kan een gevolg zijn
van een infarct of kranslagaderproblemen”, aldus Robert
Willemsen.
Deze zogeheten True Rapid Test is ontwikkeld door het
Maastrichtse bedrijf FABpulous. Het werkt als een zwan-
Robert Willemsen, kaderhuisarts hart- en vaatziekten, heeft vanuit de Universiteit Maastricht een
studie opgezet waarin wordt onderzocht of door een sneltest de verwijzing bij klachten van pijn
op de borst efficiënter kan worden gemaakt. “Als huisarts zien we regelmatig patiënten met
klachten van pijn op de borst waarbij we de mogelijkheid van een acuut coronair syndroom (ACS)
niet kunnen uitsluiten. Acht van de tien patiënten die we met deze verdenking verwijzen, heeft
geen ACS.” Het onderzoek moet aantonen of een sneltest leidt tot een efficiëntere verwijsselectie.
Huisarts en onderzoeker
Robert Willemsen
“80% van de patiënten die worden doorverwezen met ACS gaat met de bus naar huis”
15
gerschapstest. De uitvinding is van prof. dr. Jan Glatz
die ontdekte dat bij het afsterven van hartspiercellen de
stof H-FABP vrijkomt. De test kan snel aantonen of er
een verhoogde concentratie H-FABP in het bloed zit.
Deze stof kun je betrouwbaar meten drie uur na het
infarct en blijft 18 tot 24 uur verhoogd. De meeste men-
sen melden zich binnen 9 à 12 uur bij de huisarts.
“We zijn nu anderhalf jaar bezig. De inclusie gaat te lang-
zaam. Het is niet alleen maar de test afnemen, de huis-
arts moet ook formulieren invullen. Dat is een drempel.
Er zijn niet genoeg patiënten waardoor het geen routine
wordt. Het kost steeds weer tijd om het opnieuw op te
pakken. Omdat de inclusie zo langzaam gaat moeten we
nog maar zien of we binnen een jaar klaar zijn met het
onderzoek. Dat was wel de bedoeling. Op labniveau
werkt de test goed, maar nu wordt die gebruikt in een
klinische omgeving bij ‘echte’ patiënten die vaak allerlei
klachten hebben. Hoe doet de test het daar? Dat willen
we graag weten. De huisartsen die meedoen aan het
onderzoek zijn heel positief en enthousiast over het
gebruik van de test.
“Het probleem is dat bij klachten niet altijd de juiste
diagnose wordt gesteld. Dit kan leiden tot een vertra-
ging in de behandeling of zelfs een verkeerde behande-
ling. Dat kan bij hartfalen ernstige complicaties en zelfs
overlijden tot gevolg hebben”, aldus Brunner La Rocca.
ZIO en het Maastricht UMC+ ontwikkelden een zorgmo-
dule voor hartfalen en atriumfibrileren. Er zijn afspra-
ken gemaakt over de taakstelling en verwijscriteria en
een laagdrempelige consultatie is opgezet. Bij vermoe-
delijk hartfalen wordt de zorg rondom de patiënt beter
in kaart gebracht. Zo moet meteen duidelijk worden
welke behandeling (in de eerste- of tweedelijns zorg) de
patiënt op dat moment nodig heeft.
Ook kaderhuisartsen Robert Willemsen en Karen Konings
zijn betrokken bij de nieuwe zorgmodule hartfalen en
atriumfibrileren. Willemsen: “Het sleutelwoord is keten-
zorg: integrale zorg voor de patiënt. Bloeddruk meten
bij de praktijkondersteuner, bij een te hoge bloeddruk
naar de huisarts en als er sprake is van meer specialisti-
sche complexe problematiek wordt de cardioloog
geconsulteerd. Vaak kan de patiënt met een behandel-
advies weer terug naar de huisartsenpraktijk. De regie
blijft bij de huisarts. Het aantal mensen met hartfalen en
atriumfibrileren neemt toe. Mensen worden ouder en
hebben meervoudige problematieken. Er is een grote
groep met milde aandoeningen die niet per sé naar het
ziekenhuis hoeft. De huisarts als het kan, de cardioloog
als het moet. Nu vraagt de cardioloog aan de patiënt:
‘Welke medicijnen heeft u gebruikt?’ En de huisarts
vraagt aan de patiënt: ‘Wat heeft de cardioloog gezegd
of gedaan?’ Nu is er één integraal overzicht, één behan-
delplan. Je levert gestandaardiseerde zorg. De huisart-
sen die meedoen hebben een nascholing gevolgd. Dat
zijn er zo’n vijftig in het adherentiegebied van het zie-
kenhuis. Gelijktijdig met de zorgmodule Hartfalen start
zoals aangegeven ook de zorgmodule Atriumfibrilleren.
Meer informatie over de nieuwe zorgmodule Hartfalen
en Atriumfibrileren zie www.zio.nl (zoekterm: hartfalen).
De huisarts als het kan, de cardioloog als het moet”
Nieuwe zorgmodules
Hartfalen en Atriumfibrileren:
De diagnosestelling en de behandeling van hartpatiënten kan sneller en beter. Dat is de insteek van
de nieuwe zorgmodule Hartfalen en Atriumfibrilleren. “Patiënten met hartfalen moeten de juiste
zorg krijgen, niet alleen in het ziekenhuis, maar in de hele regio”, stelt professor dr. Hans-Peter
Brunner-La Rocca, hoogleraar Klinisch hartfalen van Maastricht UMC+ en lid van de werkgroep van
de nieuwe zorg module Hartfalen.
16
Het Maastricht UMC+ en het VUMC zijn de enige zieken-
huizen in Nederland die op dit moment beschikken over
dit technologische hoogstandje. Alleen het Militair
Revalidatie Centrum Aardenburg in Doorn werkt al
enkele jaren met een soortgelijk apparaat. Dat is geen
toeval. In de VS waar CAREN is ontwikkeld, wordt het
apparaat met name ingezet voor de revalidatie van mili-
tairen met geamputeerde ledematen of evenwichtsstoor-
nissen door post-traumatic-stress-disorder.
Alhoewel het nog klinisch bewezen moet worden, is
Kenneth Meijer ervan overtuigd dat de revalidatie van
patiënten met bewegingsproblemen met CAREN aan-
zienlijk sneller kan verlopen dan met de conventionele
revalidatie. Toch moet het apparaat vooral gezien wor-
den als een aanvulling op de huidige behandelingen.
“De kracht van het systeem is dat de werkelijkheid
wordt nagebootst, ook de obstakels die we in het dage-
lijkse leven moeten ontwijken en die van invloed zijn op
ons bewegen. Voorheen hadden we die mogelijkheid
niet.”
CAREN - computer assisted rehabilitation environment -
bestaat uit een loopband die in een bewegend rond
platform met een diameter van drie meter is ingebouwd,
die omgeven wordt door een 180 graden breed projectie-
scherm. Twaalf kleine infrarood camera’s registreren de
bewegingen van bepaalde gewrichtspunten via reflecte-
rende balletjes die op de kleding worden bevestigd. Een
belangrijk onderdeel zijn de servers die alle gegevens
met elkaar verbinden en zorgen dat de programma’s
goed worden uitgevoerd.
Wie thuis een Wii heeft, zal ongetwijfeld een gevoel van
herkenning hebben als hij op het platform heeft plaats-
genomen. Alleen staat hij dit keer niet op een balance
board of met een controller in de hand, maar hangt hij
in een soort tuigje, zodat hij niet van het platform kan
vallen. Afhankelijk van het doel van de applicatie krijgt
de ‘speler’ een speciaal programma voorgeschoteld. Zo
is er een applicatie waarbij de patiënt door over het
platform te lopen en te springen gekleurde ‘microben’
die over het scherm vliegen moet vangen. Er zijn ook
Hoofd Bewegingslab Kenneth Meijer over bewegingsapparaat CAREN
Spelenderwijs revalideren
16
Een grote spelcomputer met een virtuele omgeving. Zo omschrijft Kenneth Meijer, hoofd van het Bewegingslab van Maastricht UMC+ de nieuwste aanwinst; het CAREN-bewegingsapparaat. Alleen is CAREN niet gemaakt voor amusement, maar voor onderzoek, diagnose en behandeling van patiënten die problemen ervaren met het lopen. De oorzaken van deze problemen kunnen heel divers zijn; een probleem van de gewrichten (o.a. artrose, breuk, kniebandletsel) of een hersenaandoening (o.a. cerebrale parese, beroerte, MS of ziekte van Parkinson).
17
programma’s die bestaan uit een wandeling over een
heuvelig bospad terwijl vogels en insecten gevangen
moeten worden, bewegen in druk verkeer of varen over
het water. Tijdens de training kan de patiënt direct feed-
back van het systeem krijgen en dat maakt het CAREN-
systeem heel efficiënt.
De computer is niet alleen in staat om bewegingen en
factoren als balans, stabiliteit en coördinatie te registre-
ren, maar kan ook een onbalans teweeg brengen, waar-
door de patiënt zelf moet corrigeren. CAREN kan tevens
het bewegingspatroon van de patiënt manipuleren om
een bepaald bewegingsgedrag te trainen. CAREN maakt
een bewegingsanalyse van het looppatroon, zodat de
specialisten een goede diagnose kunnen stellen. Op de
scan kunnen ze zien hoe de patiënt beweegt. “Voor
onderzoeksdoeleinden is CAREN een briljant apparaat”,
zegt Meijer met een grijns op zijn gezicht.
Alhoewel de nieuwe aanwinst al in oktober 2014 is
gepresenteerd, wordt er pas sinds enkele maanden echt
mee gewerkt. De eerste maanden zijn gebruikt om de
twee operators Rachel Senden en Rik Marcellis te trainen,
applicaties te ontwikkelen en om een databank op te zet-
ten zodat gegevens van personen met en zonder bewe-
gingsklachten met elkaar kunnen worden vergeleken.
Dagelijks nemen nu zo’n vijf tot zes patiënten plaats op
het platform voor een behandeling of onderzoek van
ongeveer een half uur. Dat zullen er volgens Meijer veel
meer worden als de diverse afdelingen in het ziekenhuis
zich realiseren wat de mogelijkheden van CAREN zijn.
CAREN is een faciliteit van de specialty Bewegen. Dit zijn alle
afdelingen die zich bezighouden met het bewegings-
apparaat of het aansturen van de beweging, zoals: fysio-
therapie, neurologie, orthopedie, kinderneurologie, psycho-
logie, revalidatie en KNO. Als bestaande programma’s
niet geschikt zijn voor een specifiek doel, kunnen er ook
nieuwe applicaties worden ontwikkeld door software-
specialist Paul Willems. Meijer heeft hoge verwachtingen.
“Nu gebruiken we CAREN vooral voor diagnostiek en
revalidatie, maar er is zoveel meer mogelijk. Omdat het
platform een veilige en realistische omgeving is kan het
bijvoorbeeld ook gebruikt worden om angsten als plein-
vrees te overwinnen. Maar vooralsnog werken we met
specifieke doelgroepen zoals kinderen met cerebrale
parese, ouderen met evenwichtsproblemen, sporters en
volwassenen die moeten revalideren na een heup- of
knieoperatie. Verder hebben we de ambitie om applica-
ties te ontwikkelen die de mensen ook thuis kunnen
gebruiken om te revalideren.”
Huisartsen die CAREN een keer van dichtbij willen
zien, kunnen het hoofd van het Bewegingslab
altijd bellen voor een afspraak: 043 388 13 84 of
043 388 13 98. CAREN zal op termijn overgaan
naar Mosae Vita. 17
Zo’n honderdvijftig ingrepen per jaar worden uitgevoerd
met de Da Vinci Robot. De uroloog, thoraxchirurg en
gynaecoloog maken er gebruik van. Thoraxchirurg Jos
Maessen geeft in deze uitgave van Praktijk al aan dat
open chirurgie een uitstervend ‘vak’ is. Ook uroloog Joep
van Roermund ziet deze ontwikkeling. “Robotchirurgie
heeft veel voordelen. Ergonomisch is het een grote verbe-
tering. Je staat niet gedraaid. In de opleiding zeggen ze
‘hou je rug recht’, want je moet nog lang mee. Bij laparo-
scopie met de robot heb je dat probleem niet. Een ander
voordeel bij open chirurgie (waar links rechts is en
andersom) is dat de beeldvorming beter is; je kunt de
prostaat goed zien, je kunt diepte zien. Trillingen in je
handen worden niet overgedragen. Wonden zijn kleiner,
je hebt minder bloedverlies en de wond geneest sneller”,
somt Joep van Roermund de pluspunten op.
Dat chirurg Jeroen Heemskerk in zijn proefschrift aan-
toont dat robots trager, duurder en slordiger zijn, vindt
Joep van Roermund niet heel realistisch. “Er is veel com-
mentaar op zijn studie. Afgaande op de data die wij gene-
reren uit de Da Vinci Robot, blijkt dat deze betere statis-
tieken heeft dan open chirurgie. Bovendien, je kunt een
nieuwe techniek niet vergelijken met een oude. Opereren
met een robot heeft een learning curve. Het is een groei-
proces naar de top. Als de robot niet zo duur zou zijn,
zou er minder onderzoek naar gedaan worden. Maar ook
operatierobots worden goedkoper. Ik kocht ooit een casio
horloge voor honderd gulden, nu liggen ze in de grijp-
kraan op de kermis.”
“Opereren met de Da Vinci is een heel andere ervaring.
Als chirurg ben je meer geïsoleerd ten opzichte van je
team. De dynamiek is anders. Het ziet er allemaal heel
relaxed uit, maar je bent zeer geconcentreerd bezig met
een operatie. Je moet wel bij de les blijven. Of we ooit
zonder chirurg opereren? Weet ik niet. Bij prostaatkanker
ligt het eerder voor de hand dat we niet meer opereren,
maar de tumor alleen nog met medicatie behandelen.”
Wel ziet Van Roermund nog een innovatie in beeldvor-
ming. “De visuele techniek gaat verder, net zoals de ont-
wikkelingen van audiovisuele technieken in de consu-
mentenelektronica. In de neurochirurgie wordt al veel
gebruik gemaakt van stereotactisch opereren. Dat bete-
kent dat de MRI-scan als tomtom dienst doet tijdens de
operatie. Zover zijn wij nog niet. We kunnen wel een
MRI-scan on screen opvragen zodat we beter zicht krij-
gen, bijvoorbeeld op waar de tumor zich bevindt.”
Sinds 2004 beschikt het Maastricht UMC+ over de Da Vinci Robot. In 2013 is de robot vervangen
door een nieuw model, de eerste waaraan twee chirurgen tegelijkertijd kunnen opereren. Dit maakt
het mogelijk om zeer complexe ingrepen uit te voeren. De dubbele console maakt de robot ook
geschikt voor opleidingsdoeleinden. De nieuwe Da Vinci is daarnaast uitgerust met augmented
reality, waarmee CT-beelden en MRI-scans geprojecteerd kunnen worden in het operatiebeeld.
“Robotchirurgie heeft veel voordelen”
Joep van Roermund, uroloog in het Maastricht UMC+:
18
ben, zijn hun hersenfuncties niet ingericht op het horen.
Het resultaat van een cochleair implantaat is in zo’n geval
vaak vrij slecht. De grootste successen behalen we bij
mensen die op latere leeftijd doof zijn geworden of bij
zuigelingen die doof geboren zijn”, licht Stokroos toe.
Niet iedereen komt in aanmerking voor het vrij kostbare
implantaat. Alleen als een ‘conventioneel’ gehoorappa-
raat niet (meer) afdoende werkt, kan een patiënt door
een huisarts, audicien of andere specialist worden door-
verwezen. “Er vindt altijd een uitgebreide evaluatie
plaats, langs de medische en de functionele as. Het is
een multidisciplinaire aangelegenheid. Audiologische,
medische, sociale en psychologische factoren spelen
een rol. Daarnaast moet een kandidaat gemotiveerd zijn
voor de operatie en intensieve revalidatie. Natuurlijk
moet ook de fysieke conditie van de patiënt goed zijn
om de operatie en de revalidatieperiode te kunnen door-
lopen. Omdat we veel ervaring hebben met deze opera-
ties zijn de risico’s klein, maar de ingreep blijft voor de
patiënt ingrijpend.”
De CI is geen wondermiddel. Persoonlijk vind ik het een
groot wonder dat dove kinderen dankzij de implantaten
toch het reguliere onderwijs kunnen volgen”, aldus Stokroos.
“Hoe belangrijk het gehoor is, realiseer je je pas als het
niet meer werkt. We gebruiken het zintuig de hele dag.
Om te horen, te spreken, maar ook als evenwichts-
orgaan. In onze maatschappij die zo communicatief is, is
het gehoor essentieel”, merkt Robert Stokroos op. “Dan
is het fijn als je echt iets kunt betekenen voor mensen
die doof zijn of slecht horen.”
Een cochleair implantaat neemt de functie van de zintuig-
cellen in een beschadigd binnenoor over en zet geluids-
signalen om in elektrische pulsen die de gehoorzenuw
doorgeeft naar de hersenen (neuromodulatie). Toen Robert
Stokroos, hoogleraar Otologie en Neuro tologie, zijn loop-
baan begon, bestonden deze technische wondertjes nog
niet. De ontwikkelingen zijn de afgelopen decennia zo
hard gegaan, dat cochleaire implantatie nu bijna een rou-
tineoperatie is geworden. En niet alleen doven en slecht-
horenden kunnen worden geholpen met een implantaat,
ook patiënten met tinnitus en evenwichtsproblemen,
alleen verkeren deze technieken nog in de onderzoeksfa-
se. Hierin speelt het Maastricht UMC+ een voortrekkersrol.
Het wonder is overigens betrekkelijk. Zo is het voorlopig
nog een utopie dat de techniek alle doven weer kan
laten horen en praten. “Als mensen nooit gehoord heb-
Weer kunnen horen dankzij een technisch hoogstandje
19
Joep van Roermund, uroloog in het Maastricht UMC+:
KNO-arts prof. dr. Robert Stokroos ziet tijdens zijn werk regelmatig patiënten huilen van geluk.
Dankzij een gehoorimplantaat kunnen ze na jaren weer geluiden horen. Sinds de ziektekosten-
verzekeraars vanaf 2000 de ingreep vergoeden, zijn er alleen al in Maastricht UMC+ zo’n 600
cochleaire implantaten (CI) geplaatst.
Prof. dr. Luc de Witte
Hoogleraar en lector Technologie in de Zorg. Directeur
Expertisecentrum voor Innovatieve Zorg en Technologie (EIZT)
gerichtPraktijk
Op weg naar digitale zorg?
We regelen onze bankzaken via internet, we boeken reizen, bestellen eten, kleren, auto’s en nog veel meer via
internetwinkels, en we kijken digitale televisie op het moment dat ons dat uitkomt. In hoog tempo zijn we aan
dergelijke gemakken gewend geraakt. Gemakken die we niet meer kwijt willen.
In de gezondheidszorg is het anders. Hier maken we nog nauwelijks gebruik van de mogelijkheden van het inter-
net. Hooguit om informatie op te zoeken over bepaalde klachten of ziektebeelden. Maar niet als onderdeel van
de werkwijze. Blijkbaar roept dat nog veel weerstanden op. Ik hoor vaak professionals zeggen dat patiënten dit
niet willen of kunnen, maar ik hoor van patiënten ook het omgekeerde. Hoe het ook zij, het wordt tijd om die
weerstanden op te geven.
Het zal niet lang meer duren voordat we ook gezondheidszorg digitaal ‘regelen’. Natuurlijk blijft het contact met
een zorgprofessional nodig, net als bij de bank of de gespecialiseerde kledingzaak. Maar voor veel dingen hoeven
we echt niet in de wachtkamer te zitten. Controleren of een wond goed genezen is, medicijnen bestellen, controle-
afspraken bij een chronische ziekte die stabiel is, uitslagen van onderzoek doorgeven, allemaal zaken die prima
via het internet kunnen. Een vliegmaatschappij kan mij via sms perfect op de hoogte houden van vertragingen,
maar ik moet wel anderhalf uur in de wachtkamer van de dokter zitten?
Mij lijkt het geweldig als we in de zorg gebruik gaan maken van wat in andere sectoren al lang gebeurt. Eigenlijk
gek dat we dat nog niet doen, toch?
De Huisartsen Service Desk
in het Maastricht UMC+ is
het interne navigatiesysteem
voor externe verwijzers.
Eén telefoontje en u wordt
doorverbonden met de juis-
te persoon of afdeling. Daar
zorgt Alie Lubbersen voor,
zij bemenst de Huisartsen
Service Desk.
Eén telefoontje is genoeg
De Huisartsen Service Desk
De Huisartsen Service Desk is te bereiken via 043 387 44 80.
Colu
mn