Q. sr z. 33 3
Transcript of Q. sr z. 33 3
NN31545,0308 INSTITUUT VOOR CULTUURTECHNIEK EN WATERHUISHOUDING
NOTA 308, d. d. 12 juli 1965
Bedrijfseconomische aspecten van de inrichting van
weidebedrijven met opstrekkende verkaveling
i r . J. W. Righolt
Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatiemiddelen, dus geen officiële puhlikaties. Hun inhoud va r i ee r t s terk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van ci jferreeksen, als op een concluderende discussie van Onderzoeksresultaten. In de mees te gevallen zullen dé conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet i s afgesloten. Aan gebruikers buiten het Instituut wordt verzocht ze niet in publikaties te vermelden. Bepaalde nota 's komen »iet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking. *
Q. sr z. 33 3
Inleiding
3ij de bespreking van de bedrijfstechnische aspecten van de landindeling
in de Alblasserwaard (mededeling 62 I.C.U.) is gesteld, dat een juiste waarde
ring van de tijd die bij herindeling van het land op transport kan worden be
spaard, in beginsel eerst mogelijk is wanneer de wijze van aanwenden van de
vrijgekomen tijd bekend is. Dit geldt te sterker naarmate het bedrijfsplan
flexibeler en mede op grond hiervan het «.antal aanwendingsmogelijkheden van de
vrijkomende arbeid groter is.
In het navolgende zal worden getracht tot een begroting van het effect te
komen in geval een optimale aanwending van deze uren binnen het bedrijf wordt
nagestreefd. Daartoe is voor een viertal verkavelingsmodellen met behulp van
lineaire programmering een bedrijfsplan bepaald dat bij de gegeven uitgangspun
ten een maximaal inkomen levert. Gegeven de belangrijke plaats, die boerderij
verplaatsing ter verwezenlijking van de geschetste alternatieven zal moeten in
nemen, is tevens getracht enige indruk te geven van de bedrijfseconomische be
tekenis, die aan een modernisering van de bedrijfsgebouwen, i.e. nieuwbouw, on
der de uiteenlopende omstandigheden zal mogen worden toegekend.
Bij deze eerste benadering is het accent meer nog komen te liggen op de op
zet en de aanpak dan op de concrete resultaten. Deze nota wil in d.e eerste
plaats bijdragen tot de discussie over de vraag, op welke wijze de techniek der
lineaire programmering het best aan dit type landinrichtingsonderzoek kan worden
dienstbaar gemaakt en welke kennis daartoe, met name in het vlak'der cultuur
techniek, beschikbaar dient te zijn.
Bedrijfseconomisch gezien is onder meer de vraag van belang in hoeverre de be
drij f sverkaveling door gemiddelden kan worden gekenmerkt. Technisch onderzoek
heeft immers wel uitgewezen, dat voor bedrijven met een ongunstige verkaveling
juist de grote variabiliteit binnen de bedrijfsgrenzen veelal grote mogelijkhe
den tot aanpassing biedt. Een optimaal bedrijfsplan lijkt dan slechts bereik
baar via optimalisering van het gebruik van elke perceelsgroep afzonderlijk.
Anderzijds doet zich.de vraag voor, of bij een betrekkelijk eenzijdig op
88
- 2 -
de melkveehouderij gericht bedrijfstype, waarbij bovendien vrij enge grenzen
worden gesteld aan de voederwinning op eigen bedrijf, niet langs veel eenvoudi
ger weg tot een acceptabele benadering van de te verwachten, c.q. mogelijke in
komensstijging door ruilverkaveling valt te komen. Vrij reëel lijkt, de uit
transport vrijgekomen uren aangewend te denken voor een verhoging van het aan
tal produktie-eenheden in dezelfde, reeds bestaande verhouding, tot een zodanig
niveau als in overeenstemming is met de arbeidsbeschikbaarheid, i.e. de voorheen
aangewende hoeveelheid arbeid. Een meer directe maar wellicht minder reële weg
is, de door ruilverkaveling vrij te maken arbeid rechtstreeks tegen een al dan
niet met het seizoen wisselend geldsbedrag te waarderen. Beide rekenwijzen zul
len worden gevolgd en in een vervolgnota nader met de via lineaire programme
ring verkregen uitkomsten worden geconfronteerd.
Uitgangspunten en opzet van de programmeringen
De bedrijfsmodellen
Voor een vergelijkende studie zijn de vier bedrijfsmodellen gekozen die,
zij het in wat minder geschematiseerde vorm, ook aan het in Mededeling 62 be
schreven onderzoek in de Alblasserwaard ten grondslag lagen (fig. 1). Zij zijn
in eerste instantie geprojecteerd op een bedrijf van 13 ha.
Van deze vier kan type 21*00 X, tezamen met type 2^00 typerend worden ge
acht voor grote delen van het Zuidhollands - Utrechtse weidegebied. Type 21*00
is tevens representatief voor datgene wat door uitruil van gronden (administra
tieve ruilverkaveling) maximaal kan worden bereikt.
Type 21+00 H ontstaat wanneer tevens door aanleg van een weg op tweederde van de
kaveldiepte de ontsluiting van het gebied wordt verbeterd. Type 800 vormt een
extremum, slechts bereikbaar wanneer tevens op grote schaal tot verplaatsing
van bedrijfsgebouwen wordt overgegaan. De grootste kaveldiepte, die in de eer
der besproken typen steeds 2U00 m bedroeg, is hier teruggebracht tot 800 m.
De perceelsgrootte en -vorm is voor alle bedrijfsmodellen gelijk. A'He be- •
drijven zijn opgebouwd gedacht uit 12, overlangs door een greppel in tweeën ge
deelde, percelen van 1*00 x 37)50 m. Voor een nadere cultuurtechnische karakte
risering wordt verwezen naar figuur 1 en bijlage 1.
Voor zover te grote, interne verschillen in perceelsligging het werken met
gemiddelden illusoir maakten, is een indeling in perceelsgroepen doorgevoerd,
die elk een wisselend aantal qua ligging en ontsluiting min of meer vergelijk-
88
- 3 -
hare percelen omvatten. 3ij het berekenen van de gemiddelde afstand per blok is
verondersteld, dat de beide achterste percelen van groep II van bedrijf 2'U0Ö W
door de dwarsweg worden ontsloten, de beide voorste via de voor gelegen perce
len. Verder is er bij het wegen van de afstanden van uitgegaan dat over de weg
2g x zo snel wordt gereden als over land (resp. 18 en 7,2 km per uur). Afstan
den via land van anderen zijn bij het wegen van de afstanden ten dienste van
bijlage 1, 1§ x zo zwaar geteld als afstanden via eigen land, onder meer in
verband met het extra openen en sluiten van hekken.
De beschikbare arbeid
Uitgegaan is van een eenmansbedrijf, waarbij de boer een basis netto-ar-
beidsaanbod levert van 200 uur per maand. Ter bepaling van het in de Po-kolom
op te voeren, voor alternatieve aanwending beschikbare aantal uren, dienen hier
op enkele vaste bedragen in mindering te worden gebracht.Deze houden onder meer
verband met het toezicht dat het jongvee vraagt en enkele werkzaamheden op het ge
bied van de melkveehouderij, die als zodanig een vast gegeven zijn dat niet of
ternauwernood door de omvang van de veestapel wordt beïnvloed. De betreffende
bedragen zijn voor alle betrokken maanden in bijlage 2 vermeld. 'Daarnaast is ge
meend 5 uur per maand te moeten reserveren voor algemeen werk, dat geen uitstel
gedoogt. De beschikbare reserve, die gewoonlijk in de slecht-weertoeslagen voor
het veldwerk te vinden is, lijkt in verband met de overdracht van een groot deel
van de voederwinning aan de loonwerker, daarvoor nu te gering.
Boven deze basis van 200 uur per maand is de boer bereid gedurende de maan
den mei tot en met augustus in totaal maximaal 200 uur extra te werken. Per
maand mag het aantal extra uren evenwel niet meer dan 100 bedragen, in twee aan
eengesloten maanden bij elkaar niet meer dan 1U0. Gezien de op te voeren activi
teiten lijken deze voorwaarden voldoende gewaarborgd door de volgende beper
kingen :
extra uren mei < 100
extra uren mei + juni <s 11+0
extra uren juni ^ 100
Om de arbeid gedurende de stalperiode binnen aanvaardbare grenzen te hou
den is gesteld dat in de (top-)maand maart maximaal 210 minus 5 (voor 'algemene
88
_ k _
reserve) derhalve 205 uur voor de op t e voeren ac t iv i t e i t en beschikbaar i s .
De zetmeelwaarde-produktie van het grasland
De produktie van het grasland b i j N-bemesting = 0 i s gesteld op 2700 kg
netto-zetmeelwaarde per ha. Hierbij i s geen rekening gehouden met de stalmest-
en giergiften, d ie , b i j een produktie van respectieveli jk 5000 kg (à 0,55$ R,
werkingsgraad 30$) en HOOO kg(à 0,35$ N, werkingsgraad 50$) per grootvee-een-
heid (gve), ten naaste b i j 15 kg effectieve s t ikstof aan het.grasland toevoeren.
3 i j een rendement van 7 kg netto-zetmeelwaàrde per kg N en een veebezetting van
1,27 gve per melkkoe , betekent d i t dat door de bemesting met stalmest en gier de
netto-zetmeelwaarde-produktie'van het grasland niet 1,27 x 7 x 15 = ca. 135 kg
per melkkoe wordt verhoogd. De verdeling hiervan over het bedrijf i s naast de '.'"'t•'•'.• . . . .
basis-produktie per perceèlsgroep, voor elk der bedrijfsmodellen m bij lage 1
gegeven. Zij i s gebaseerd op een-gelijkmatige verdeling van de.stalmest over
het gehele bedri jf en een met toenemende afstand to t de bedrijfsgebouwen zoda
nig dalende g ie rg i f t , a l s , mede gezien de i n t ens iv i t e i t van de bedrijfsvoering,
met het praktijkgedrag in overeenstemming i s . Inj de begintableaus zijn deze
hoeveelheden zetmeelwaarde per perceèlsgroep als negatieve aanspraken van de
melkvee-activiteiten opgevoerd.
De zetmeelwaarde-produktie kan verder worden verhoogd door kunstmestgiften.
Hierbij moet b i j groter wordende giften met een afnemend effect rekening worden
gehouden. Een vaste verhouding tussen N-gift en extra zetmeelwaarde-produktie
i s n ie t alleen in beginsel onjuist , maar leidt:ook t o t onbruikbare conclusies
omdat er in dat geval voor de boer weinig aanleiding zou zijn kunstmest te ver
strekken op andere perceelsgroepen dan de huiskavel, op welke l aa t s te immers
zowel het strooien als de oogst minder t i j d vraagt dan 'elders.
Sen ju i s te kwantificering van de r e l a t i e tussen N-bemesting en netto-zetmeelwaar
de-produktie b l i j k t moeilijk, a l i s , onder meer door het werk van Oostendorp,
wel een en ander bekend. Waarschijnlijk l i j k t echter dat voor het gedachte, wei
nig draagkrachtige bodemprofiel met zijn b i j toenemende gebruiksintensitei t snel
stijgende winningsverliezen, reeds b i j een veel lagere N-gift de maximale hoe
veelheid netto-zetmeelwaarde zal worden bereikt dan u i t de in de l i t e ra tuur ge
geven r e la t i es val t af t e leiden. Bovendien zal de samenstelling van het gras
door t e zware N-bemestingen.ongunstig worden beïnvloed. Ook de bruikbaarheid
van het geproduceerde daalt dus. Dit gehele complex van factoren, tezamen met
het f e i t dat een te grote concentratie van ac t iv i te i ten op een kleine oppervlak-
88
- 5 -
t e eveneens bezwaren op l eve r t , heef t e r toe g e l e id dat aan -N*giften- boven 200
kg per ha geen n u t t i g e f fec t meer i s toegekend. Met d i t maximum a ls u i t gangs
punt i s g e t r a ch t he t s t iks tof - rendement in een v i j f t a l t rappen met afnemend
N-effect a l s vo lg t t e benaderen:
t r a j e c t 0 - 50 kg. N/ha 7 ,2 kg ZV7 n e t t o per kg II
t r a j e c t 5 0 - 1 0 0 kg Il/ha 6,0 kg ZW n e t t o per kg N
t r a j e c t 100 - 150 kg N/ha k,3 kg ZW n e t t o per kg N
t r a j e c t 150 - 200 kg N/ha 1,7 kg ZW n e t t o per kg N
t r a j e c t > 200 kg II/ha 0 kg Z'.l n e t t o per kg N
Mede op grond van de overweging, dat tegenover het hogere bemestingsniveau
van de d i c h t s t b i j de bedrijfsgebouwen gelegen perceelsgroepen {wat t endee r t
naar een l age r N-effec t ) gunst ige neven-effecten van de g ro te re organische b e
mesting s t a an , z i j n deze grenzen voor a l l e perceelsgroepen aangehouden. De a l
dus ontworpen 'curve* kan door.de v i e r in f iguur 2 ingetekende vectoren a, b ,
c en d worden beschreven.
De kosten van de bemesting z i j n g e s t e ld op J 100,- per 100 kg II. De v e r s ch i l l e n
tussen de perceelsgroepen z i jn op d i t punt verwaarloosbaar ; s l e ch t s voor enkele
blokken van b e d r i j f 2U00 K gaven de va r i abe le s t roo ikos ten aan le id ing om he t b e
drag t o t f 1 01 , - t e verhogen. Geen kosten z i jn opgevoerd voor een eventueel ho
gere P- en K-g i f t b i j zwaardere N-bemesting, omdat de noodzaak daar toe b i j h e t
gegeven gebruiksplan geenszins v a s t s t a a t .
U i te raa rd doen de N-gif ten aanspraak op de beschikbare a rbe id . Voor de
maanden maart , mei, j u n i , j u l i en augustus i s h i e r t o e he t g e t a l manuren begroot
dat in b i j l a g e 1 per pe rcee lsgroep en per bemestingsniveau i s gegeven. Bi j de
berekening daarvan i s e r van ui tgegaan dat b i j een N-g i f t van 50 kg ïï per h a ,
in maart éénmaal een g i f t van 30 kg N wordt v e r s t r e k t en in e l k der maanden
mei t o t en met augustus één v i e rde van de oppervlakte een overbemesting van
20 kg N on tvangt . Bij 150 kg N/ha i s één g i f t van 50 kg N/ha in maart gedacht,
t e r w i j l in mei en j un i v i j f zesde van de opperv lak te , in j u l i en augustus twee
derde van de oppervlakte en in september één derde van de oppervlakte een g i f t
van 30 kg N on tvangt . Dit b e t eken t . da t b i j 50 kg N/ha de gehele oppervlakte
2 x , b i j 150 kg N/ha k à 5 x een bemesting ontvangt . Als arbeidsbehoefte voor
een g i f t van 20 kg i s 0 ,5 uur per ha aangehouden; voor een g i f t van 30 kg N per
ha i s u i tgegaan van 0,6 uu r /ha , voor een g i f t van 50 kg N 0,7 manuur.
88
- 6 -
De Jtcti vi testen
De melkveehouderij
a. Algemeen
De activiteiten die een aanspraak doen op de zojuist besproken produktie-
middelen zijn het houden van melkvee plus bijbehorend jongvee en het winnen van
ruwvoeder.
Ten aanzien van deze oogst-activiteiten is gemeend rekening te moeten hou
den met de algemeen gangbare opvatting dat zowel eenzijdig maaien als éénzijdig
weiden de produktie van het grasland drukt. Hieromtrent zijn evenwel weinig
concrete gegevens beschikbaar. Wel "treft men incidenteel cijfers, die moeten
illustreren in welke mate de opbrengsten voor steeds gemaaide percelen achter
blijven bij percelen die afwisselend geweid en gemaaid worden, maar nimmer is
aangetoond dat dit niet louter een gevolg zou zijn van een in gebreke blijven
van de bemesting. Ook de resultaten verkregen op langjarige proefvelden leren
hieromtrent tot dusverre weinig.
De nadelen van eenzijdig weiden, hoe aannemelijk zij op zichzelf ook zijn, zijn
evenmin afdoende gekwantificeerd. Een enkel, incidenteel cijfer, noemt, zowel
voor maaien als voor weiden een opbrengstdepressie van 10% bij volstrekt één
zijdig gebruik, welk cijfer ter gedachtêbepaling is aangehouden. Gemeend is na
melijk een éénzijdig percëelsgebruik niet, bij'voorbaat te moeten uitsluiten, om
dat er omstandigheden denkbaar zijn, dat het, ondanks de daaruit voortvloeiende
opbrengstdëpressie, een zeer verantwoorde handelwijze is. De mogelijkheid hier
toe is in het tableau gerealiseerd door naast de activiteiten 'optimaal gebruik'
overeenkomstige activiteiten met lager rendement te plaatsen zodanig geformu
leerd, dat bij volledig eenzijdig maaien een 10$ lagere snede-opbrengst, bij
volledig eenzijdig weiden 5% hogere ZW-aanspraken aan het weidegras en een
5% (200 kg) lagere melkopbrengst per koe worden bereikt.
Met betrekking tot de veebezetting is uitgegaan van een vaste verhouding
tussen melkvee en jongvee, te weten 3 pinken en h kalveren per 10 melkkoeien.
Dit betekent, bij omrekeningsfactoren van respectievelijk 0,5 en 0,3 voor pin
ken en kalveren, een aanwezigheid van (3 x 0,5) + [h x 0,3) + (10 x 1,0) = 12,7
gve per 10 melkkoeien. Deze verhouding komt geheel overeen met die, gegeven in
de L.E.I.-voorcalculatie I96U/65 voor het overgangsgebied. Om het schema niet
ingewikkelder te maken dan nodig is, is gesteld dat de kalveren steeds op
88
7 -
perceelsgroep I worden geweid, de pinken afhankelijk van .bet bedrijfsmodel, op
een of meer van de verderweg gelegen perceelsgroepen.
De plaats van de kalveren lijkt, daar differentiatie naar seizoen niet is nage
streefd, geen punt van discussie. De keuze a priori voorkomt bovendien .de nood
zaak tot exact kwantificeren van de afstandsrelaties voor dit bedrijfsonder
deel. De plaats van de pinken is aanvankelijk wel geprogrammeerd. De aangehou
den relaties verwezen hen daarbij echter overtuigend naar de minder gunstig ge
legen perceelsgroepen. Voor de typen 2U00 en 2^00 '.1 is daarvoor blok III aange
houden (zie fig. 1). Voor 2^00 x moest, om een acceptabel weideschema te kunnen
opbouwen, een andere oplossing worden gekozen; hier is het pinken-weiden gelij
kelijk verdeeld gedacht over de blokken ïï, IV en V.
De tableaus zijn nu aldus opgezet, dat een melkkoe, grazend op groep I, II, J-II
of IV zowel ten aanzien van de voederaanspraken als ten aanzien van de arbeids-
behoefte en het saldo, in elk dezer gevallen mede omvat het houden van Q,k kalf
op perceelsgroep I en 0,3 pink op perceelsgroep III (2^00 en- 2^00 H) respectie
velijk 0,1 pink op elk der groepen II, IV en V (2^00 K ) .
b. De voederaanspraken
Per melkkoe is in de weideperiode (180 dagen) nodig 1200 kg zetmeelwaarde,
per pink 650, per kalf 3^0. Per melkkoe dient dus aan weidegras ter beschikking
te zijn 1200 kg zetmeelwaarde op de perceelsgroep waar wordt geweid, plus
0,3 x 650 = 195 zetmeelwaarde op de perceelsgroep waar de/pinken grazen en
0,1* x 3^0= 135 zetmeelwaarde op perceelsgroep I. Zij leveren in dezelfde perio
de per gve evenwel ca. 5000 kg stalmest en 1;000 kg gier, wat bij aanhouden van
de eerder gegeven normen voor stalmest en een werkingspercentage van 10 à 15
voor de gier, een hoeveelheid werkzame stikstof van ca. 10 kg representeert.
Ook hier uitgaande van een N-effect van 7 kg zetmeelwaarde per kg N bete
kent dit dat de netto-aanspraken als gevolg hiervan met 7 x 10 = ca. T&ikg zet
meelwaarde per gve worden verlaagd. Voor een melkkoe is dienovereenkomstig aan
gehouden een netto-aanspraak aan het beschikbare weidegras ter grootte van
1200 - 70 = 1130 kg zetmeelwaarde; voor 0,3 pink is 195 - 10 = 185, voor 0,U
kalf 135 - 10 = 125 kg zetmeelwaarde opgevoerd.
Met betrekking tot de voedering in de stalperiode is gesteld, dat per dag
per gve tenminste 3 kg hooi beschikbaar moet zijn van eigen bedrijf. Dit houdt
in dat per melkkoe voor de gehele stalperiode vereist is 1,27 x 3 x 180 = 685 kg
88
- 8 -
hoo i . Daar de a c t i v i t e i t ' 1 ha hooien ' (z ie l a t e r ) 1+500 kg hooi l e v e r t , moet
derhalve per melkkoe minimaal 685A500 = 0,152 ha worden gemaaid om aan de. zo
j u i s t ges te lde e i s t e voldoen. Anderzijds mag per gve ( e xc l . de ka lveren) in
verband met de vochtrijkdom n i e t meer dan 25 kg ku i lvoer per dag worden v e r
s t r e k t . Dit houdt in dat voor ku i lvoer n i e t meer mag worden gemaaid dan
1,15 x 25 x 18O/12OO = 0,1+30 ha per melkkoe . Een ha voordroogkuil hoewel a l s
zodanig v e e l a l n i e t aan een beperking onderworpen, i s t e n deze g e l i j k g e s t e ld
met 0,5 ha maaikneuskuil . Verder mag per gve dage l i jks n i e t meer dan 12 k g . d ro -
gestof u i t ruwvoer worden v e r s t r e k t . Van eigen gras-land mag dus per melkkoe
n i e t meer ruwvoer worden gewonnen dan overeenkomt met 1,27 x 12 x 180 = 271+0 kg
drogestof . Dit beperkt de t e maaien oppervlakte t o t maximaal 0,152 ha (hooimi-
niraum) plus (271+0 - 0,152 x 356o)/261+0 = 0,833 ha. ( ku i l maximum). Dit maximum
van 0,833 + 0,152 = 0,985 ha maaien i s in he t beg in tàb leau a l s ' b a s i s r an t s oen '
aangeduid. Voor zover minder wordt gemaaid, d i en t d i t mindere t e worden aange
vuld door aankopen- In welke vorm d i t geschiedt i s h i e r minder r e l e v an t , mits
de aankopen tezamen met h e t eigen ruwvoeder maar een aanvaardbaar rantsoen, l e
veren . Onderzoek van KENKEMA. vormde de bas i s t o t de c onc lu s i e , dat vervanging
van 1 ha-snede e igen ruwvoeder, waarbi j binnen bepaalde grenzen ku i l en en hoo i
en e lkaa r a l s ge l i jkwaardig kunnen vervangen, in he t h i e r r e l evan te t r a j e c t mo
ge l i j k i s door aankopen ten bedrage van•• 5 1+50,-. Dit bedrag i s dan ook in de
s a l d o - r i j a l s kosten van 1. ha -equ iva len t voer opgenomen.
c . De arbeidsaanspraken
1. Het melkvee
Het melken geschiedt volgens de methode lMld: machinaal door 1 man met 2
appara ten, t e r w i j l machinaal wordt nagemolken. In de zomer wordt in he t l and
gemolken met behulp van een w e i d e - i n s t a l l a t i e . Deze methode i s volgens de ïïerk-
gids van het I .L .R .gesch ik t voor 15-30 koe i en .Z i j v raagt volgens he t t a a k t i j d e n -
boek 1,1+ m.u. /koe per halve maand, derhalve 2 ,8 m.u. per koe per maand. Behalve
in maart , wanneer 20$ van de koeien droog s t a a t , worden b i j regelmat ige ve rde
l i n g van de a fka l f -da t a over de s t a l periode c o . een t enden t i e naar v oo r j a a r s
ka lveren , a l l e koeien gedurende de gehele in he t beg in tàb leau opgenomen per iode
gemolken. Eigen onderzoek heef t evenwel uitgewezen dat de daarvoor benodigde
t i j d door de k l e i n e r wordende melkgiften met he t voor t schr i jden van he t se izoen
afneemt. Hieraan z i j n de c i j f e r s in he t t ab leau aangepast . Voor maart i s 2 ,9 m.u.
88
- 9 -
per gemolken koe aangehouden, voor mei 2,9 m.u., voor juni 2,8, voor juli 2,7
en voor augustus 2,6 m.u. per koe (bijlage 2).
Voor het transport naar'en van de melkplaats in de weideperiode en het
ophalen en vastzetten van de koeien is gerekend 16,7 m.u. per maand per 1000 m
perceelsafstand (gebaseerd op een gemiddelde transportsnelheid van 7,2 km/uur)
plus 1,0 m.u. per maand per koe (methode lTla).
Bij het opstellen van het begintableau doet zich hier het probleem voor
van een grootheid die, hoewel onafhankelijk van de omvang van de veestapel,
toch niet a priori als constant arbeidselement op het arbeidsaanbod in minde
ring kan worden gebracht. Het transport is immers afhankelijk van de plaats
waar de koeien weiden. De beste oplossing leek een bedrag per koe op te voeren,,
wat gezien het feit dat de te verwachten omvang van de veestapel door een oriën-*
terende programmering bij benadering al wel bekend was, niet tot al te grote
fouten behoeft te leiden. Aldus is voor het transport aangehouden
16,7/25 à" 28 = 0,625 m.u. per koe per maand per 1000 n afstand. Slechts voor
bedrij fstype 800, dat niet in percéeIsgroepen is opgesplitst, kon een constant
bedrag voor dit transport worden opgevoerd. Hiervoor is 6,.8' manuren per maand
aangehouden. De verzorging van het melkgerei ad 22 uur per maand is niet in het
tableau verdisconteerd omdat is aangenomen dat dit door gezinsleden gebeurt.
Het omweiden en het verplaatsen van de weide-installatie is als êén geheel
bezien, dat zoveel mogelijk aansluitend aan het melken plaatsvindt. De afstand
tot de bedrijfsgebouwen speelt dan ook een minder grote rol dan de ligging van
de percelen ten opzichte van elkaar. Gerekend is met 5 x omweiden per maand;
als snelheid waarmee het meevoeren van het vee en het transport van de weide-*,
installatie geschiedt is 1,2/2 = 3,6 km/uur aangehouden. Op basis hiervan wer-,
den, mede refererend aan de tijden die het taaktijdenboek geeft, en uitgaande
van een regelmatig weideplan, de arbeidsbehoeften begroot die in bijlage 2 zijn
gegeven. Een complicatie vormde in dit verband nog het omweiden via land van
anderen en via de openbare weg. Aangehouden is, dat in de helft van het aantal
gevallen de koeien hier groepsgewijs zullen moeten worden overgebracht, hetgeen
op êén heen- en terugtocht van 2 man per 8 koeien is te stellen, voor de gehele
melkveestapel derhalve ca. 3 x een tweemansretour. Dit komt er op neer, dat bij
omweiden via land van anderen gemiddeld met een overbrenging door twee man in
twee etappes moet worden gerekend. Het verweiden van de pinken kan met twee man
in een heen- en terugreis geschieden. Verondersteld is, dat het verweiden binnen
eigen kavel als regel door de boer alleen kan worden volvoerd.
88
10 -
Een vraagstuk dat nog nader aandacht behoeft, betreft de wijze.'waarop bij enige versnippering van het bedrijf, het interparcellair verkeer in het schema moet worden verdisconteerd. Dit verkeer kan bij weidebedrijven.-kwantitatief zeer belangrijk zijn, zonder nochtans in omvang lineair met een.of meer activiteiten samen te hangen. Anderzijds is het alleen bij een vast gebruikspatroon als een constante op te voeren.
In het onderhavige geval is voor het daarvoor in aanmerking komende bedrijf 2^00 K een tussen oplossing gekozen, waarbij voor de kleinere, geïsoleerd liggende kavels IV en V enkele alternatieve gebruikswijzen met beperkte, varia-tie-mogelijkheid zijn gedacht. Beperking van de keuzemogelijkheid is. bij de huidige opzet van het table'au vooral voor relatief kleine perceelsgroepen trouwens toch noodzakelijk om gebruiksplannen te vermijden die met het seizo.enmati-ge karakter-van de grasgroci in strijd zijn. Op deze overwegingen is ook de reeds genoemde plaatskéuze voor het jongvee gegrond, dat nu, na de perceelsgroepen IV en V te hebben voorgeweid, op geheel overeenkomstige wijze als dat voor de andere bedrijfsmodellen mogelijk is, zonder veel bezwaren ook op de hoofdkavel eventueel sloot- en greppelkanten van pas gemaaide percelen kan af-weiden. Aldus wordt, door dit verblijf op groep II, tegelijkertijd de mogelijkheid geschapen van de kavels IV en V een volle snede hooi te winnen waarop dan weer naweiden door het jongvee volgt. Dit hooien is op kavel V, die uit één perceel bestaat-, toegestaan tot maximaal 1 x de. oppervlakte, waarbij echter de mogelijkheid tot snedeverzwaring wordt geboden (zie later); voor kavel IV leek deze beperking niet noodzakelijk.
Het weiden van melkvee is in het gekozen-alternatief op IV toegestaan tot een maximum van 2 koeien, dat is 2 x 180 = 360 koeweidedagen, hetgeen bij de te verwachten omvang van de veestapel overeenkomt met het eenmaal in de normale tijd afweiden van de gehele oppervlakte. Voor deze eenmalige beweiding is in de maand augustus een constante arbeidsaanspraak van 3,60 m.u. ten behoeve van het omweiden naar en van deze perceelsgroep opgevoerd. Perceelsgroep V wordt niet door melkvee beweid.
Voor de verzorging van het melkvee is 0,1 m.u. per koe per maand aange
houden (de helft van de norm die het taaktijdenboek geeft), vermeerderd met een
met de afstand variërend transportelement. Voor mei is dit laatste berekend op
0,275 m.u. per koe per 1000 m perceelsàfstand. Het is gebaseerd op de aanname
dat in deze maand evenzovele malen als het aantal koeien groot is, een retour-
rit perceelboerderij c.q. verharde weg op halve in plaats van hele snelheid
wordt gemaakt in verband met toe te pr.ssen k.i.. Daarnaast is in deze maand
nog enkele malen tussen de melktijden toezicht vereist op het gedrag van het
melkvee, waarvoor als extra behoefte voor bedrijf 2^00 is ingecalculeerd 0 m.u.
op groep I, 0,15 m.u. per koe op II en 0,^0 m.u. per koe op perceelsgroep III.
Voor de andere bedrijven zijn overeenkomstige cijfers begroot, waarbij behalve
met de afstand tot de bedrijfsgebouwen, eveneens rekening is gehouden met de
kansen (gezien- 'de ligging van de percelen ten opzichte van elkaar en de gevolg
de transport routes) dat overig werk de boer ter plaatse brengt of langs voert.
Met name wordt hierbij gedacht aan de ritten die voor het toezicht op de pinken
nodig zijn en die elders worden opgevoerd.
88
- 11 -
Voor juni betreft dit transportelement een aantal retourritten op gehal
veerde snelheid ter grootte van 0,6 x het aantal' melkkoeien. Dit vraagt aan
extra tijd 0,165 m.u. per koe per 1000 m afstand. Voor 'toezicht' is geen ex
tra tijd meer ingecalculeerd. Voor de maanden juli en augustus vervallen beide
elementen, zodat hier voor verzorgen en toezicht met de eerder genoemde 0,1)0 m.u.
per koe per maand wordt volstaan.
Geheel afwijkend is de situatie voor maart, in welke periode het vee nog
op stal staat. Voor het 1 x per dag verstrekken van. geperst hooi, het 1 x voe
ren van kuilvoer, het verstrekken van krachtvoer, het uitmesten, de reiniging
van de (grup) stal en de overige verzorging is op de i« figuur 3 aangegeven
wijze uit de in bijlage k gegeven normen in geval van optimale toestand van de
gebouwen een constante arbeidsbehoefte van 19 m.u. plus een variabel element
van 3,36 m.u. per melkkoe afgeleid.3ij handhaving van de bestaande gebouwen is
voor dit doel een constante van 22 plus h,kô m.u. per melkkoe berekend.
2. De extra graslandverzorging
Met het toenemen van de weide-intensiteit zal ook de graslandverzorging
meer aandacht vragen. Ten dele is de hiervoor benodigde arbeid terug te vinden
in de kunstmestgiften, ten dele wordt hij opgevoerd bij de activiteit weiden,
omdat deze gebruiksvorm door haar aard een additionele graslandverzorging
vraagt.
Op basis van gegevens uit het taaktijdenboek is hiervoor 1,0 m.u. per
gve + 0,125 m.u. per gve per 1000 m perceelsafstand aangehouden, overeenkomende
met de tijd die nodig is voor het slepen van 1 ha per gve. Regelmatige verde
ling hiervan over 5 weide-maanden leidt tot 1,27 x 0,2 = 0,25 m.u. per maand + +
per melkkoe plus 0*03 m.u. per koe per maand per 1000 m afstand.
3. Het jongvee in de weide-periode
Voor het verzorgen van de kalveren is, in overeenstemming met het taaktij-
denboek 0,2 m.u. per gve per maand aangehouden. De arbeidsaanspraken van het
voeren (melkprodukten uit trog) zijn gesteld op h-,0 m.u. per gve in maart -
april, na april geleidelijk afnemend tot 2,0 m.u. per gve in augustus. Per
melkkoe is 0,k x 0,3 = 0,12 gve aan kalveren, zodat de arbeidsbehoefte van de
kalveren, uitgedrukt per melkkoe, in mei 0,12 x 3,7 = 0,UU m.u. bedraagt, in
juni 0,12 x 3,2 = 0,38 m.u., in juli 0,12 x 2,7 = 0,32 en in augustus
88
- 12 -
0,12 x 2,2 = 2,6 m.u.
Voor de pinken is als variabele arbeidsbehoefte 0,2 n.u. per gve per maand
voor omweiden en 0,1 ra.u. per gve voor verzorging opgevoerd. Daar^per'melkkoe•,
0,3 x 0,5 = 0,15 gve aan pinken aanwezig is, komt dit neer op
0,15 x 0,3 = ca. 0,05 m.u. per melkkoe per maand. Daarboven is in de maanden
mei en juni een constant bedrag voor toezicht gerekend, dat is gebaseerd op het
dagelijks eenmaal bezoeken van de pinken. 3ij niet-geïsoleerde ligging van de
pinken-kavel ten opzichte van de rest van het bedrijf is de daartoe extra af
te leggen afstand gesteld op de helft van de afstand tussen p'inkenweide en be
drijfsgebouw; voor de perceelsgroepen IV en V van bedrijf 2^00 X is hiervoor de
factor twee derde aangehouden. Verder is er van uitgegaan dat in verband met toe
te passen k.i. in mei en juni een zodanig aantal retourritten tussen pinkenweide
en bedrijfsgebouw c.q. verharde weg op halve snelheid moet worden gereden als
overeenkomt met 1,0 x respectievelijk 0,6 x het aantal pinken. De hiervoor be
nodigde tijd is opgevoerd in de arbeidsbehoefte per koe . Voor juli en augus
tus is gemeend met een constante arbeidsbehoefte ter grootte van 3/7 maal de
constante voor mei en juni te kunnen volstaan,
h. Eénzij dig wei den
Reeds eerder is opgemerkt, dat een intensief, eenzijdig perceelsgebruik
geacht wordt tot opbrengstdepressies te leiden. Met betrekking tot het weiden
leek dit het best zo te interpreteren, dat boven een bepaalde grens zowel met
grotere beweidingsverliezen als met een lagere melkproduktie per koe'moet wor
den gerekend. Om deze reden zijn de activiteiten 'optimaal weiden' beperkt ge
houden tot gebruik van maximaal 2/3 van de totale zetmeelwaarde-produktie van
de betrokken perceelsgroep. Wil men een groter gedeelte van de zetmeelwaarde-
produktie van een bepaalde perceelsgroep laten afweiden, dan kan dit door een
aanvullende activiteit 'eenzijdig weiden' in te voeren. Bedoelde beperking is
in de tableaus gerealiseerd door als voorwaarde voor 'optimaal weiden' de aan
wezigheid van de activiteit maaien te stellen, en wel kwantitatief zodanig, dat
per eenheid zetmeelwaarde die gemaaid wordt, op de betrokken perceelsgroep twee
eenheden zetmeelwaarde voor optimaal weiden beschikbaar komen.
De{aanvullende) activiteiten 'eenzijdig weiden' die eerst nadien aan bod
komen, onderscheiden zich van de activiteiten 'optimaal weiden' doordat per
melkkoe 100/85 x zoveel zetmeelwaarde-produktie nodig is. Op deze wijze wordt
88
- 13 -
namelijk bereikt, dat het rendement "bij afweidpercent.ages boven 67 .geleidelijk
afneemt tot een niveau dat bij volledig eenzijdig weiden, gemiddeld 5$ lager
ligt dan bij optimaal gebruik. De netto-aanspraak wordt aldus- van
1200 - 70 = 1130 gebracht op (100/65 x 1200) - 70 = 13^0 zetmeelwaarde per
melkkoe. Het bijbehorende jongvee, dat veelal niet op dezelfde perceelsgroep
graast, wordt geacht optimaal te blijven weiden, wat te allen tijde mogelijk is
wanneer men deze aanspraken maar op de beschikbare ruimte voor optimaal weiden
in mindering brengt.
Gemeend is, ook de arbeidsaanspraken enigermate te moeten aanpassen. De
geringere maai-frequentie maakt namelijk bossen maaien noodzakelijk. Hiervoor
wordt bij volledig weiden per ha tweemaal 's jaars Q,k m.u. nodig geacht, waar
van- eenmaal in voor~ of naseizoen- en éénmaal in juli. Daar opvoeren van het
weidepercëntage van 67 naar 100 ca. 1 koe extra per ha betekent, is als additio
nele arbeidsbehöefte in juli per koe extra aangehouden 0,U0 m.u. + 0,lk m.u. per
1000 m afstand.
De voederwinning
a. Organisatie van de produktie
Hooien en kuilen zijn als twee aparte activiteiten opgevoerd, waarbij voor
elk een werkmethode met zeer veel en een werkmethode met minder loonwerk is
opgenomen. Om het schema zo eenvoudig mogelijk te houden is wel voor elk een
vaste maaiverdeling aangehouden. Zo representeert '1 ha kuilen' 0,5 ha kuilen
in mei en 0,5 ha op dezelfde wijze kuilen in augustus en '1 ha hooien' het op
gelijke wijze hooien van 0,75 ha in juni en 0,25 ha in juli. In verband met de
grasgroei is gesteld dat in mei niet meer ZW kan worden genaaid dan in juni.
Aangehouden zijn hooi-opbrengsten van h^OO kg per ha en kuilvoeroogsten ter
grootte van 12 000 kg per ha. De hoeveelheid 'drogestof' is dan te stellen.op
0,79 x J+500 = 3560 kg per ha hooi en 0,22 x 12 000 = 26k0 kg per ha kuilen. De
eisen die aan de zetmeelwaarde-produktie van het grasland worden gesteld zijn
voor hooien op 1500 eenheden per ha gedacht, voor kuilen op 1200, zulks mede op
basis van I.C.W.-nota 237.
Eenzijdig maaien is aanvankelijk mogelijk gemaakt door(aanvullende) acti
viteiten op te nemen met een bij gelijke zetmeelwaarde-aanspraken aan het gras
land, 30$ lagere opbrengst en 20$ lagere arbeidsbehöefte. Op deze wijze wordt
namelijk bereikt dat in geval van volledig maaien een 10$ lagere opbrengst
88
- 11* -
resulteert. Reeds spoedig bleek evenwel dat de activiteit maaien bij de gekozen
uitgangspunten op geen der perceelsgroepen tot een zodanig niveau zou worden
ontwikkeld, dat handhaving van deze aanvullende activiteiten in de be^ginta-
bleaus zin zou hebben. Hel is voor de perceelsgroepen IV en V de mogelijkheid
opengesteld een verzwaarde hooi-snede te winnen, en wel door voor deze groepen
een aanvullende activiteit'snede-verzwaring' in te voeren. Deze verhoogt de
hooi-opbrengst van i+500 tot 5000 kg per ha en de ZVI-aanspraken aan het gras
land van 1500 tot 1800. De arbeidsaanspraken worden overeenkomstig het boven
staande verhoogd met 2/3 x 1/9 = 1,^%.
De activiteit kuilen is voor kavel IV en V buiten beschouwing gelaten.
b. De arbeidsaanspraken
Kuilen volgens alternatief 1 geschiedt met een maaikneuzer, die tezamen
met 2 à 3 wagens en 1 of 2 man met trekker door de loonwerker ter beschikking
wordt gesteld. Gerekend is met een tarief van 5 +5,- per uur voor de percelen
bij huis, oplopend tot 5 55j>- per uur voor percelen op afstanden van 800 m en
meer. Als benodigde tijdsduur is aangehouden 3,0 uur per ha voor aan de weg
grenzende of nabij de bedrijfsgebouwen gelegen perceelsgroepen.
In geval van grotere afstand tot de weg of de bedrijfsgebouwen komt hierop
een toeslag van 0,333 uur per 1000 m meerafstand, gebaseerd op een gemiddelde
rijsnelheid van 6 km/uur. Hierbij is het gedeelte van de afstand tussen boer
derij, en perceel dat via de verharde weg leidt tegen half tarief in rekening
gebracht, omdat er van uit is gegaan dat de loonwerker zich met de maaikneuzer
rechtstreeks naar het te kuilen perceel begeeft.
Het werk bij de kuil wordt door de boer verricht, op basis van wederkerigheid
tezamen met een buurman. Hiervoor is, inclusief enig bijkomend werk, 7,0 m.u.
per ha gerekend en per man een gelijke afstandstoeslag als boven. Het afdekken
van de kuil 'geschiedt door de loonwerker, hetgeen f 30,- per ha vraagt. Verder
is gerekend, dat als gemiddelde voor voor- en najaarskuil in êên derde van het
aantal gevallen een toevoeging nodig is van 2.\% melasse. Dit kost bij uitvoe
ring door de loonwerker 1/3 x f 90,- = 5 30,- per ha, waarvan ca. 2/3 voor
de melasse en ca. 1/3 voor de extra arbeid.:
Als variant met meer zelfwerkzaamheid voor de boer is het voordroogkuilen
opgevoerd. De boer verzorgt nu het maaien (2,8 m.u. per ha + 0,28 m.u. per
1000 m meerafstand boven UOO m) en ook het schudden (2x) en harken
88
- 15 -
(3,1+ m.u. per ha + 0,1+0 m.u. per 1000 m meerafstand). Het laden en het tran's*.
port van de 8000 kg materiaal (30$ drogestof) wordt uitbesteed aan de loonwerker,
die daarvoor 2,1+ uur per ha nodig heeft tegen een tarief dat gelijk is aan het
maaikneustarief. Als afstandstoeslag is een bedrag ter grootte van 0,8 x de
afstandstoeslag van het maaikneuzen aangehouden.
Het werk bij de kuil vraagt, inclusief het afdekken met plastic hoes-,
7,0 m.u. per ha van de boer en een afstandstoeslag van tweemaal die van het
aanrijden door de loonwerker. Als kosten voor het plastic is 5 15,- per ha op-
gegevoerd. De aanspraken zowel voor maaikneuzen als voordroogkuil zijn voor elk
der modellen na het incalculeren van een weertoeslag opgevoerd in bijlage 3.
Ook voor hooien is een tweetal alternatieve werkwijzen ter keuze gesteld.
In het eerste komt de loonwerker zowel persen als inschuren, waarvoor bij een
afstand van 1+00 m per ha 2§ uur à f 55-,50 per uur is gerekend (pers à ? 12:,-,
trekker à 5 6,-, 2 trekkers à f 5»-, 3 wagens à f 2,50 en k man à f 5,-).Per
1000 m grotere perceelsafstand komt hierop een toeslag van ï 15,50, waarbij af
standen tussen boerderij en perceel weer tegen half tarief zijn gerekend voor
zover ze via verharde weg leiden.
De boer verzorgt het maaien (2,8 m.u. per ha + 0,28 m»u. per 1000 m af
standsstijging) en het keren en schudden (3x), harken (2x) en het eventuele
schuiven. Hiervoor is gerekend (3 x 1,1) + (2 x 1,2) + (0,5 x 2,1+) = 6,9 m.u.
per ha plus 0,75 m.u. per 1000 m meerafstand. Verder is hij behulpzaam bij het
inschuren, waarvoor 2 \ m.u. per ha is aangehouden.
Als variant hierop is gedacht, dat alleen het persen door de loonwerker
gebeurt, hetgeen dan vraagt 2,2 uur à f 23,- = 5 51,- per ha plus
0,333 x f 23,- = f 7,70 afstandstoeslag per 1000 m meerafstand boven 1+00 m.
Deze afstanden worden berekend vanaf de verharde weg. Het inschuren, samen met
een buurman, kost de boer 10,1 manuur, vermeerderd met 1,20 m.u. per 1000 m
meerafstand (2 man vervoeren 2 vrachten à 1,1+ ton tegelijk). De totale arbeids-
behoefte wordt aldus 2,8 + 6,9 + 10,1 = 19,8 m.u. per ha plus
0,28 + 0,75 + 1,20 m.u. per 1000 m meerafstand.
Het saldo per melkkoe
De opbrengsten van de melkveehouderij zijn voor een belangrijk deel geba-
88
- 16 -
seerd op de normen d ie z i j n gehanteerd ten behoeve van de v oo r eä l cu l a t i e
I96V65 voor he t overgangsgebied (L .E . I . - v e r s l agen , n r . 56) . Daàr i's aangehou
den een melkproduktie van 4200 kg per koe b i j een opbrengs tpr i j s van f 28,75
per 100 kg. Voor omzet en aanwas i s opgevoerd een bedrag van 5 247,50 per
melkkoe .
De aankoop van voedermiddelen i s t e berekenen op f 300 , - per melkkoe voor
krachtvoer plus f 7 0 , - idem voor ruwvoer. Uit he t v e r s l ag l a a t z ich a f l e i d en ,
dat deze c i j f e r s passen b i j een gemaaide oppervlakte t e r g roo t te van 50 are
per koe voor ruwvoederwinning van eigen b e d r i j f , hetgeen 4 ,85are minder i s dan
ons ' b a s i s r a n t s o e n ' . De add i t i one l e voeraankopen boven d i t b a s i s r an t soen worden
om deze reden ges t e ld op f 300 , - + f 7 0 , - minus .0,485 x f 450 , - = ï 150,- per + • ' +
melkkoe . Daarnaast i s f 5 1 , - aan melkprodukten en î 2 1 , - per melkkoe aan
s t r o i ngeca l cu l ee rd .
Samenvattend o n t s t a a t he t volgende bee ld :
melkopbrengst, 1+200 kg à f 28,75 per 100 kg
idem b i j e enz i j d ig weiden, 4000 kg à ï 28,75
omzet en aanwas
voeraankopen ( i n c l . melkprod.) f 2 0 1 , -
s t r o _ 2 1 , -
ren te levende i nven t a r i s - 5 0 , -
z i e k t e b e s t r i j d i n g , dekgelden, fokver . - 3 9 , -
va r i abe l e kosten melkmachine - 2 , -
Ot) t .
weiden
ï 1208,-
- 2U8,-
eenz. weiden
f 1150,-
•-•• 2 48 . -
f 1456,- f 1398,-
- 313,- - 313,-
ba s i s - s a l do per melkkoe f 1143,- 5 1085,-
Van d i t s a ldo dienen de kosten voor h e t u i t r i j d e n van s t a lmes t en g i e r ,
dat aan de loonwerker i s t oegedacht , t e worden afgetrokken. Per gve i s gerekend
op 0,2 ha à 25 ton s t a lmes t per ha , u i t t e r i j d en tegen een u u r t a r i e f van f 1 6 , -
op een gemiddelde a fs tand van de bedrijfsgebouwen g e l i j k aan de gemiddelde p e r
cee l s a f s t and . Dit v raag t per melkkoe 1,o6 m.u. + 0,088 m.u. per 100 m a f s t and . 3
Het u i t r i j d e n van de g i e r in g i f t en van 15 m per ha , over he t b e d r i j f v e rdee ld
op de in b i j l a g e 1 gegeven w i j ze , v e rg t per koe 1,00 m.u. + 0,070 m.u. per 100 nu
88
- 17 -
Ook hiervoor i s een u u r t a r i e f van ï 16 , - aangehouden. De bemestingswaarde i s
•reeds in de ZVJ-produktie ve rd i scon teerd en. wordt dus in he t sa ldo n i e t opnieuw
opgevoerd. Tens lo t te dienen op het sa ldo de van de p l a a t s van weiden afhanke
l i j k e v a r i abe l e t r ekkerkos ten in mindering t e worden gebracht . De h ie rvoor in
aanmerking komende t r ekkeruren z i j n a fge le id u i t b i j l age 2 . Z i j hebben b e t r e k
king op he t t r a n spo r t t en behoeve van he t melken, de veeverzorging in de weide
en de e x t r a g ras landverzorg ing . Het t o t a a l bedrag i s gewaardeerd-tegen f 0,50
per uur en afgerond op he le guldens , tezamen met de kosten voor s t a lmes t en
g i e r per b e d r i j f c . q . pe rcee lsgroep i n b i j l a g e 3 vermeld.
De r e s u l t a t e n
De bedr i j f sp lannen
Tabel 1 geef t een overz icht van de bedr i j f sp lannen en de b e d r i j f s s a l d l . zo
a l s deze binnen de ges te lde beperkingen voor e lk der a l t e r n a t i even a l s opt imaal
z i j n berekend.
In he t algemeen b l i j k t onder de ges te lde voorwaarden b i j h e t verbe teren
van de l a nd i n r i c h t i ng een i n t e n s i v e r i ng van he t bodemgebruik op t e t r e den . De
u i t b r e i d i ng van de melkveestapel i s evenwel b i j handhaving van de bes taande
gebouwen s l e ch t s ger ing: z i j neemt t oe van 2^,8 melkkoeien op b e d r i j f 2^00 IC
t o t 25,2 op b ed r i j f 800. Oorzaak h ie rvan i s he t in beperkte mate beschikbaar
z i j n van a rbe id in de s t a l p e r i o d e , hetgeen wordt g e ï l l u s t r e e r d in de .grenswaar
de van een uur a rbe id in maart , de r ep resen tan t ten deze. Deze waarde bedraagt
voor b e d r i j f 2UO0 K f 20,6o en voor de bedr i jven gl+00,,21*00 W en 800 r e s p e c t i e
v e l i j k $ 1+6,1+0, ï 1*7,10 en f k9,6o. De guns t iger produktie-omstandigheden in de
zomer u i t en z ich op de b e t e r verkavelde bedr i jven dan ook vee l meer in een v e r
mindering van de hoeveelheid loonwerk en een daarmee gepaard gaande u i t b r e i d i n g
van het e igen aandeel in de voederwinning. Met name in de hooibouw i s de ve r
schuiving van loon - naar eigen werk d u i d e l i j k . Ook neemt de gemaaide opper
v l ak t e wat toe en met deze g ro te re on t t rekking u i t e r a a r d ook de gemiddelde
N-bemesting*
Bedr i j f 21+00 K neemt in deze reeks een wat apa r t e p l a a t s i n . Dit kan in de
hand gewerkt z i j n door de noodzakeli jke nadere c onc r e t i s e r i ng van he t gebruik
van de kavels IV en V. Daarbij i s de a rbe id , die benodigd i s voor he t omweiden
van he t melkvee naar en van kavel IV, bu i t en de knelperioden opgevoerd, hetgeen
t o t enige onevenwichtigheid kan hebben g e l e i d . Daarnaast kunnen ook de mogelijk
88
18 -
re la t i e f wat te gunstig geformuleerde omstandigheden voor loonwerk,.waarvoor de
onderlinge ligging van de kavels van weinig belang i s geacht, . . tot.het verhou
dingsgewijs intensieve bodemgebruik hebben bijgedragen. In het bedrijfssaldo
komen de ongunstige produktie-orastandigheden desondanks wel naar voren..
Geheel anders dan b i j de 'bestaande' is de s i t ua t i e b i j nieuwe: bedrij f S**-
gebouwen. Hier s taa t de arbeid in de winterperiode veel minder snel een u i t
breiding van de melkveestapel in de weg. Het gevolg is dan ook, dat het aantal ,
melkkoeien, dat op bedrijf 21+00 K met zijn ongunstige weide-mogelljkheden 26,6.
bedraagt, door kavelcontractie toeneemt t o t 29,2 en na additionele wegaanleg
t o t 29,8. Belangrijke verschuivingen in de voederwinning vinden h ierb i j niet '
p laats . ' Dit gebeurt pas a l s , b i j bedrijf 800, de arbeid in de s talperiode weer
een belemmering gaat vormen voor verdere ui tbreiding van de melkveehouderij..
Dan ontstaat ruimte voor een groter eigen aandeel in de voederwinning, zodat
het r e l a t i e f dure, maar weinig eigen arbeid vragende maaikneuzen verdrongen
gaat worden door het voordroogkuilen, dat ook b i j de oude bedrijfsgebouwen fa-.
voriet was. Tot een vergroting van het eigen aandeel in de hooibouw komt he t ,
anders dan b i j de oude gebouwen nauwelijks.
In absolute omvang b l i j f t de voederwinning vrijwel gel i jk , zodat b i j gunstiger
wordende landindeling door de toenemende raelkveebezetting meer veevoer dient t e
worden aangekocht. Daar meer weidegras moet worden geproduceerd, neemt de
N-bemesting toe , en wel van gemiddeld 98 kg per ha op bedrijf 2U00 X to t
133 kg per ha op bedrijf 800
Een nadere beschouwing van de eindtableaus laat zien, dat op geen van de perceelsgroepen van een eenzijdig perceelsgebruik sprake i s . De gekozen u i t gangspunten waren bli jkbaar zodanig, dat noch'eenzijdig weiden', noch ' e enz i j - -dig maaien' aantrekkelijk i s , a l i s veelal wél to t het toegestane maximum ' o p t imaal ' geweid. Op de minder goed verkavelde bedrijven met nieuwe gebouwen l i j k t deze beperking zelfs belangrijke consecfuenties te hebben voor de melkveedichtheid, zodat bezinning op de toegepaste r e s t r i c t i e s zeker gewenst i s . Kwant i t a t i e f i s op d i t punt echter, zoals reeds eerder i s opgemerkt, veinig bekend. ••
De eindtableaus, waarvan in b i j lage 6 een wat uitvoeriger samenvatting i s gegeven, wijzen er voorts op, dat de voederwinning op de meer nabij de b e d r i j f s gebouwen gelegen percelen b i j voorkeur in de vorm van kuilvoer, op de verderaf gelegen percelen meer in de vorm van hooi p laatsvindt . Hoewel de verschil len soms v r i j gering z i jn , b l i j k t zeer algemeen de i n t en s i t e i t van het bodemgebruik met toenemende afstand to t de bedrijfsgebouwen te dalen. Door de b i j stijgende N-giften trapsgewijze verlaging van het N-effect komen deze ve r sch i l len evenwel s lechts op zeer onvolmaakte wijze in de hoogte van de N-bemesting en in zekere zin, de netto-zetmeelwaarde-pröduktie t o t u i t ing .
88
- 19 -
Tabel 1. Bedrijfsplannen en bedrijfssaldi voor de vier landindelingsalternatieven bij bestaande respec
tievelijk nieuwe bedrijfsgebouwen
Ve rkavslingstype
Bestaand gebouw
Aantal melkkoeien
Aantal pinken
Aantal kalveren
Kuilen,ha
w.v. maaikneuzen
w.v. voordroogkuil
Hooien, ha
w.v. anschüren in l.w.
w.v. zelf inschuren
Kg N per ha
Ruwvoer vervangende aankopen
in ha-equivalent
Netto ZW per ha
Loonwerk, gld per bedrijf
Saldo, gld per bedrijf
2400 K
24,8
11,8
5,9*)
61
6,8
3 4i8
4 609
19 757
7,h
9,9
2,4
9,4
5,9*)
-
2400
'24,9
10,2
5,5
53
8,8
3 251
3 763
20 231
7,5
10,0
-
10,2
2,6
2,9
2400
25,0
11,2
6,0
50
•?•*
3 372
3 699
20 762
'.V
7,5
10,0
-
11,2
•
•2,7
3,3
800
25,2
12,2
6,5
70
6,1
5 494
3 198
21 750
-7,6
10,1
12,2
-
.•6,5
Nieuw gebouw
Aantal melkkoeien 26,6 29,2 29,8 30,5
Aantal pinken
Aantal kalveren
Kuilen, ha 12,3
w.v. maaikneuzen
w.v. voordroogkuil
Hooien, ha 6,2*) 6,0 6,1 6*2
8,0
10,6
10,5
1..8
11,2
8,8
11,7
11,2
-
11,4
8,9
11,9
7,6
5,8
11,7
9,1
12,2
.J^
11*7
w.v. inschuren in loonwerk
w.v. zelf inschuren
Kg N per ha
Ruwvoer vervangende aankopen
in ha-equivalent
Netto Zlï per ha
Loonwerk gld. per bedrijf
Saldo, gld per bedrijf
98
7,6
3 624
5 458
19 824
6,2*)
-
100
11,6
3 725
5 379
21 047
6,0-
-
117
11,9
3 805
4 9i4
21 861
6,1
-
133
12,1
3 885
3 857
23 256
5,9
0,3
*) Omgerekend op snedegrootten van 4500 kg/ha
88
- 20 -
Het bedrij fssaldo
De in het voorgaande geschetste wijzigingen in bedrijfspien weerspiegelen
zich uiteraard in het bedrij f ssaldo. De daarin optredende verschillen zijn. sa
mengevat in tabel 2.
Tabel 2. Uit tabel 1 af te leiden saldostijgingen als gevolg van wijziging van de landindeling bij oude en
nieuwe bedrijfsgebouwen (links) respectievelijk als gevolg van vernieuwing der bedrijfsgebouwen bij.
uiteenlopende landindeling (rechts)
Ingreep:
Perceelscontractie
(2400 K ->-2400)
Ontsluiting (2400 •*•
Afstandsverkorting (2400 W -*800)
Totaal (2400 K ->-800
2400 W)
Saldostijging bij
Oud gebouw
474
531
968
1973
Nieuw gebouw
1223
8i4
1395
3432
Verkavelingstype
2400 K
2400
2400 »f
800
Saldostijging door
vernieuwing
bedrijfsgebouwen
67
816
1099
1526
Duidelijk komt daarin naar voren, dat het effect van een verbetering van
de landindeling in sterke mate afhankelijk is van de mogelijkheden die de be
drijfsgebouwen tot, aanpassing van het bedrijfsplan bieden. Zo is het nut van
pereeelscontractie (overgang van 2l+00 K naar 2ltQ0), die-vooral voor de we.i4e-
mogelijkheden van belang is, uiteraard het grootst wanneer de arbeidsomstandig*"
heden in de stal ook inderdaad de gewenste uitbreiding, van de melkveestapel
toelaten.. Hetzelfde geldt, zij het in wat mindere mate, voor de andere ingrepen,
omdat de economische aantrekkelijkheid van de melkveehouderij onder de gegeven
voorwaarden zodanig blijkt te zijn, dat de gunstiger omstandigheden primair
voor het opvoeren van de melkveedichtheid worden gebruikt. De in totaal bereik
bare stijging van het bedrijfssaldo is binnen de opgenomen alternatieven bij
'bestaande' bedrijfsgebouwen dan ook veel kleiner dan bij nieuwe bedrijfsge
bouwen namelijk respectievelijk bijna 5 2000,- en ruim î 3^00,-.
Omgekeerd zal een modernisering van de bedrijfsgebouwen eerst dan volledig tot
haar recht komen wanneer de landindeling een voldoende uitbreiding van de vee
stapel niet in de weg staat. Zo verhoogt een nieuw gebouw het saldo van bedrijf
2^00 K met nog geen î 100,-, dat van bedrijf 800 daarentegen met ruim î 1500,-.
Herziening van de landindeling kan tezamen met een modernisering van de bedrijfs-
88
.- 21 .-
gebouwen (overgang van 21+00 K oud gebouw naar 800 nieuw gebouw) onder de gege
ven omstandigheden het bedrijfssaldo met f 1973,- + î 152Q,- - ca. f .3500*-
doen stijgen.
Hoewel het niet het doel van deze studie is uitsluitsel te geven omtrent
het absolute niveau van het arbeidsinkomen van de boer., is het niettemin be
langwekkend de zojuist besproken verschillen in bedrijfssaldo juist tegen de
achtergrond van dit inkomen te bezien.. Hiertoe dient een begroting te worden
gemaakt van de kosten die tot dit doel op het bedrijfssaldo in mindering moe
ten worden gebracht. Voor wat betreft de post algemene kosten, pacht grond en
gebouwen in geval van bestaande gebouwen en P- en K-bëmesting zijn deze bedra
gen ontleend aan eerder genoemd LEI-verslag. De werktuigkosten zijn gebaseerd
op de noodzakelijk geachte werktuigeninventaris, de post greppelonderhoud is
berekend op basis van een loonwerktarief van 520,-. Een nadere uitwerking van
deze kostenposten is toegevoegd als bijlage f, die als totaal op het bedrijfs
saldo in mindering te brengen kosten een bedrag van S 95^2,- aantfijst. Dit be
tekent., dat onder de gestelde voorwaarden op bedrijf 2^00 K een arbeidsinkomen
voor de boer resteert ter grootte van f 10 215,-. Voor bedrij f stype 21+00 be
draagt dit, voor aftrek van de ruilverkavelingslasten c. q.. de daaruit resulte
rende paehtverhoging, î 10 693,- na additionele wegaanleg (type 2*1-00 W)
5 11 228,- en na algehele samenvoeging der gronden (800) f 12 203,-.
Een verdere stijging van het bedrijfssaldo kan blijkens tabel 2, binnen
de gestelde alternatieven slechts worden verkregen na modernisering van de be
drijfsgebouwen. Daartoe zijn evenwel belangrijke investeringen noodzakelijk,
waarvan de omvang pas is te begroten na nadere concretisering van de eisen die,
gezien de voor de stalperiode aangehouden arbeidsnormen, aan de technische
uitvoering van het gebouw zullen moeten worden gesteld. Dit valt evenwel buiten
het kader van deze inleidende studie. Ter oriëntering kan echter dienen, dat
zich uit een studie van het I.L.B. laat afleiden dat voor totale nieuwbouw van
een weidebedrijf van maximaal 32 melkkoeien, op een bedrag van 5 85 000,- moet
worden gerekend. Wanneer hiervan ƒ 33 300,- + f 8800,- (voor heien) voor sub
sidie in" aanmerking komt, resteert voor de boer bij te verwaarlozen opbrengst
van het oude gebouw een investeringsbedrag van î 1+2 900,-. Hier komen bij de
kosten van de benodigde mestafvoer installatie, die in overeenstemming met de
aangehouden arbeidsnormen, kunnen worden begroot op f 36OO,-, Buiten het woon
huis is derhalve benodigd ƒ 1+6 500,-, waarmede, bij verwaarlozing van een even
tueel verschil in kosten voor onderhoud en verzekering tussen oud en nieuw,
een inkomensstijging kan worden verkregen van maximaal 5 1526,- per jaar.
88
- 22 -
Hieruit laat zich privaat-economisch een rendement van maximaal 3,3% berekenen.
De arbeidsproduktiviteit van boer en gezinsleden (gedefinieerd als de bruto-
toegevoegde waarde per manjaar van 2700 uur) neemt toe van ƒ 17 330,-
(2^00 IC, oud gebouw) via f 19 7^0,- (800, oud gebouw) tot ï 21 020,- (800,
nieuw gebouw), derhalve met in totaal 21%, waarvan lk% als gevolg van de bete
re landindeling en f% door de additionele gebouwenverbetering.
De arbeidsfilm
De arbeidsaanspraken van de besproken plannen blijven uiteraard binnen de
grenzen die in het begintableau daaraan zijn gesteld. Mede gezien de betrekke
lijke eenzijdigheid van het bedrijfstype ligt een zekere mate van uniformiteit
in de arbeidscurven dan ook voor de hand (fig. k).
Het totaal aantal uren van de boer loopt uiteen van minimaal 259*+ (plan 2^00 K,
nieuw gebouw) tot maximaal 2721 (plan 2^00 W, nieuw gebouw). Hierin zijn, eni
germate afhankelijk van de landindeling, ca. 300 uur voor algemeen, niet tijd
gebonden werk verdisconteerd, die zo goed mogelijk over de maanden die daartoe
ruimte bieden, zijn verdeeld. Niet opgenomen zijn de 26k uren die door gezins
leden aan de reiniging van het melkgerei zijn besteed.
In de maanden mei + juni wordt steeds het maximum aantal toegestane uren
gewerkt. Juli is een relatief rustige maand.Augustus vormt alleen een arbeids-
top als veel voordroogkuil wordt gewonnen, hetgeen met name daar het geval is
waar de arbeidsomstandigheden in de winter de omvang van de melkveestapel be
perken. Ook in de winter lopen de arbeidsaanspraken van bedrijf tot bedrijf
betrekkelijk weinig uiteen, omdat vrijwel steeds wanneer de arbeidsomstandig
heden gunstig zijn meer vee wordt gehouden.
Bij de vaststelling van de werkelijke arbeidsduur is in navolging van POSTMA ( 196I+) rekening gehouden met enige 'efficiency-winst' in drukke tijden. Het is gebaseerd op de omstandigheid, dat de boer in perioden van grote arbeids-behoefte veelal tot grotere arbeidsprestaties komt dan met de normen van het taaktijdenboek overeenkomt. De toegepaste correcties zijn evenwel wat genuanceerder dan die van POSTMA, die, onder bepaalde omstandigheden een uniforme aftrek van 10% hanteert. Reëler leek een variabele aftrek, in grootte afhankelijk van de mate waarin de beschikbare tijd een knelpunt vormt. Daarom is de berekende arbeidsbehoefte verminderd met 0,1$ voor elk uur dat deze de 200 uur per maand overschrijdt. Aldus werd een geleidelijk oplopende correctie verkregen, die varieert van 0% bij 200 uur per maand of minder tot (maximaal) 10$ bij een berekende arbeidsbehoefte van 300 uur. Dit betekent dat de ten behoeve van het begintableau opgevoerde beperking, waar het aantal in êên maand te werken uren op maximaal 200 + 100 = 300 werd gesteld, in feite een maximum van 270 arbeidsuren inhoudt. In de praktijk treedt bovendien, ook al zou dit maximum
88
- 23 -
voor een der beide maanden mei of juni uit het eindtableau naar voren konen, enige vereffening op door een wat verfijnder plaatskeuze voor de activiteiten dan de tamelijk grove blok-indeling uit de programmering naar voren laat komen. Zo toonde een praktische uitwerking van het weideschema voor een der plannen, dat het aantal uren in de topmaanden mei en juni hierdoor kon worden verlaagd van respectievelijk 235 en 252 tot 225 en 2kk. Hier blijkt louter van een verschuiving naar minder drukke maanden sprake: de totale arbeidsbehoefte bleef vrijwel gelijk.
Samenvatting
Doel van deze studie is een bijdrage te leveren tot de bedrijfseconomische
waardering van een aantal landindelingsaspecten. Zij richt zich op een eenmans-
weidebedrijf van 18 ha, waarvoor een viertal verkavelingsalternatieven is op
gesteld (fig. 1). De gekozen bedrijfsmodellen kunnen min of meer representa
tief worden geacht voor de huidige en door ruilverkaveling te bereiken situa
ties in de weidegebieden met opstrekkende verkaveling.
Met behulp van lineaire programmering is voor elk van deze alternatieven
zowel voor bestaande als voor gemoderniseerde bedrijfsgebouwen een optimaal be
drijfsplan berekend (tabel 1). De daarbij gekozen uitgangspunten alsmede de ge
volgde werkwijze worden uitvoerig besproken.
Duidelijk komen hierbij een aantal leemten in de bestaande kennis naar voren.
Bezinning zal voorts nodig zijn met betrekking tot de vraag of de thans gevolg
de aanpak met name voor bedrijven met versnipperd grondgebruik de meest effi
ciënte is. Een nadere afweging van de gevolgde techniek zal plaatsvinden in een
vervolgnota, waarin tevens de resultaten van enkele andere benaderingswijzen
met de thans bereikte uitkomsten zullen worden geconfronteerd. De verschillen
in bedrijfssaldo die uit deze studie naar voren komen zijn samengevat in tabel
2. Onder de gestelde voorwaarden blijkt binnen de opgenomen alternatieven bij
handhaving van de bestaande gebouwen het bedrijfssaldo met maximaal 5 1973,-
te kunnen stijgen. Wanneer tevens de gebouwen efficiënt worden ingericht -
waarvoor uiteraard belangrijke additionele investeringen noodzakelijk zijn -
is uitgaande van model 2^00 IC een totale saldostijging van ca. 5 3500,- moge
lijk. Deze toename zou volgens een globale berekening, wijzen op een gebouwen
rendement van 3 à 3l% bij totale nieuwbouw. Een definitieve uitspraak hierom
trent is echter eerst mogelijk na een gedetailleerde kostenberekening, die
buiten het bestek van deze inleidende studie valt.
88
- 2k -
L i t e r a t u u r , waarnaar in de t e k s t wêrdt verwezen:
BOSCH, OOSTENDORP en HARMSEN *:&tikstofbemest ing en gebrü ïksv i jze van g r a s l and .
Mededeling no . 88 P.A.W. ( 1963) : r" ' " ' " ' "* ' "
POSTMA, G en E.~ VAN ELDEREN -yArbeidsbegrot ing met-bèhüïp van t a a k t i j d ê n . Pu-
' b l i k a t i e no . TO van he t I.LVR. ( 1963) :'
Het e f f e c t van meer of minder s t i k s t o f op de a rbe idsbes ted ing en cp
-"• he t n e t to -overscho t in weidebédri jven. S t i k s t o f no . U1 ( 19<5U 1,170 - ..
•177 V,. ^ . , , - ' ' .
RENKEMA, J .A. - Voerkopen of z e l f ruwy'oer winnen?
S t i k s t o f no. Uo ( 1963),;.; M.1 •> Jtü-<
RENTABILITEIT VAN WEIDEBÉDRIJVEN - Voorca lcu la t ie 196U/1965. Verslagen Land-
böuw-economisch I n s t i t u u t no . 56 (1963)
RIGHOLT, "J.W. - Bedr i j f s t echn i s che aspecten van de l and inde l ing in de Alb l a s s e r -
waard. 'Mededeling I .C/.7. no t a no. 62 (1964)
STIKSTOF EN GRASLANDPRODUKTIE - Gestenci lde mededelingen no. 16 Rijkslandbouw-. •
consulentschap Z.V7'. F r i e s l and (1963) c'' ^; ï-'!
STUDIEGROEP TIELERWAARD - Begrotingen voor de i n r i c h t i n g van weidebédrijven
van v e r s c h i l l e nd e ' g r oo t t e op komgrond Pub l i ka t i e no . 23 P.A.W. (196U)
88
Karakterisering vaat de bedrijfsmodel!«» Figuur 1
2400 K
m
IV
u
w
2400 2400 W 800
II
in
II
• boerderij
verharde weg
m — overpad
extra ZW-produktie per ha
J00
Figuur 2
De vectoren a, b, c en d, waarmee de in de tekst genoemde daling van het N-effect bij stijgend bernestingsniveau kan worden beschreven: a = 7,20 kg ZW netto/kg N; b = 6,60 kg ZW netto/kg N; c = 5,83 kg ZW netto/k« N; d = 4,80 kg ZW nettoÂg N
oud gebouw 22 + 4,48/koe Figuur 3
koeien
De arbeidsaanspraken van de veestapel in de stalperiode (eoccl. melken) uitgedrukt in manuren per melkkoe* per maand. Afgeleid uit de normen van het taaktijdenboek, waarbij een veestapel ter grootte van 7 melkkoeien representatief i s gesteld voor de categorie 'minder dan 10 koeien' en een veestapel ter grootte van 25 koeien voor de categorie 'meer dan 20'. Zie voor de aangehouden werkwijzen bijlage 4-
Figuur 4 Arbeidsuren van de boer voor elk van de acht in de t eks t besproken bedrijf s • plannen- Voor k a r ak t e r i s e r i ng van de verkavel ingsmodellen z ie figuur 4-plann«
me lk en veeverzorging
manuren per maand
300 Totaal m . u-2743
200
400
voederwinning en YA a lgemeen niet seizoen gebon-' over ig veldwerk den werk
2400 K
300 _
200
400
2400
300 -
200
400
2400 W
300 -
200
400
j t m a m j j a s o n
bestaand gebouw
800
> *-• 0
0 u
1 (9 H "
a 0" Ü c-s
F 3 g
a w N O
*. Ul NO
Ul
N Ul
i ^
« -a -o
u » .«o
*.
*fc if-.
» ** •Ni
••• u oo o " •
to
o o
to ••
to
I A
re
P
a n rt
O
N O O
S* 09
Z •o o
ST P
O
I A
O
3 • c •o 1) H
O
PS-HO
Z
a n et
o
H*>
o S*
1X3
z •0 o 1
SJ" p
o
o a» 3 • e
r t 0 ( I
» »—. tu
09 09 m
09 a •< te 3 et et n
09
0
S a < V & r*
P a n
o
M . o o K
09
z •o •1
tf p
o
o I A
3 • e
1 — •
10
R H O
w 0 •0 0-(C p H 0" a 0-cr <t 0) 0
rr 9? Z » V a H* 0. o
•0 uu a 0 fi H » 0
•0
o * <fc C **• ~" Z o-
3 a r*
09 » 0 cr 0
< » 0 Ul o *• ua
•d
er p
» n 0
O i t
p
er
0. er n er 0 n a
< g a 0 cr p
» 09 cr ai
3 a m
09
< g O» o K
Z
a
ET
ft. p p 1
p
03
n 0 0 r*
1 a o •o
09 n < 0 a
ft. P« tu
1 N n
09 09 a 0
r? •0 P. tr w rt er <t
a a-
S 0
a
0
a. n cr a
09
S s-n P e
•< u
a. a 3 P
g
3 P P •î
ni
ra 0 R. s. 0
0 p **• ai
09 a. 0 H a 0
> beid
saan
traj
traj
traj
traj
e a a <t <a o o O f> * 0 r t r t r t r t ^
0 o o o P. 1 1 1 I g to, •"" •"" O U l O U l ' S o o o o n f? K *" K H
09 09 09 09 *-•
Z Z Z Z o > '> > > s p P p p 09 Z
Î Ï n s Ï n : Ï n Ï Ï n ; ï P î. 8 S & i S i & !. ï i s 1 5 3
u.
rt en juni en
aug.
rt en juni en
aug.
rt ea juni en
aug.
rt
en juni
en au
g.
O O O O O O O O O O O O O O O f
( - r o u > * . i - , r v > w i j i > - N W C T - t o t o w _ j s O O > u ) u i v O O O > - o o O J a > co co • -
O O O O O O O O O O O O O O O f
_ W i t V i | l > - ' l » l | t > . U I I - > v r t U > - s l U> W U l > A ^ > H O ) > l i | k W O > U I » v O > l Itf U i U
o o o o o o o o o o o o o o o * - * N W U l ^ H W * ä > M U i | i c I ) U> l » - 4 • " • N O t O i r V N O N O O J U l U l N O U I C O NO NO Ul
o o o o o o o o o o o o o o o t - "
h ~ f O U > > | ^ » - * t O U > U l r - ' r O U » O N t o i o w ^ O O D W U I O ^ O N C O U ^ C O C O » - *
O O O O O O O O O O O O O O O t -
H M W i f v H N t l u l H N U ^ M N W - O N O C O C P U l N D C T N O l ~ » C O W a N C O C O t - i
O O O O O O O O O O O O O O O i - 1
. - ' W . t V i f . i - ' W i p . U l i — W W - 4 W W * . ^ o o J J v o o - j O J t o o ~ w r j » a - N N O
O O O O O O O O O O O O O O O f
N W r f * U i i - 0 ) i t N . U i i - . w ^ - j O) W Ul o u i C N o a o u i i t ^ v X > i < ^ i ^ O v j o i t k , i > . - j
O O O O O O O O O O O O O O O t -
H W ^ ^ H W U I T H O I W ^ u > u > o a C O i — O U I C T ' l - ' C O U N O U l O O O v O
O O O O O O O O O O O O O O O I
t s l W U l U l f - " W r f ^ O ^ t - W i ( i 0 0 l » Irt «y. t - * 0 3 0 W s O C O * N 3 U I U l - J i p . U I - 4 —] %D
O O O O O O O O O O O O O O O I - 1
H N U i t k W N U U I H N ü ) ^ M N W « l ^ t O U O l O « ] H H O } ^ ^ 0 9 0 0 V > >
O O O O O O O O O O O O O O O i "
N * U I U 1 N * 1 » ~ 1 H * ^ > O 4» ^ co
N N O ^ - J O r o w O s O N s O U l [vi ro CO
"'
O O O O O O O O O O O O O O O I - 1
N O i t > . u i o o o - j c o o e N O o o v o
Z ta e p ai«-p
rod
ttoZ
.W.
waa
î "8 & C • H . 0 •« et
CL K «<•
8 8 * 1 . 0 etto Z
. W.
f door org
gier
• 3 r t r t O
09 e < 0 e Ou
»-• er> to
w m o r - U l o
r— Cf N
M * • O r - U l O
r-»
N — u> o r - U l o
•ft CO
t— CIN ff. t o O L» Ui O
I-»
IM N U l O co to o
I-* CT> to
• - * . o vu w o
cr-t o
i -1 * . o ON o o
c i to
to U I o NO W O
t o
f W U l t o O O
ce I— to O ON CO O
œ f
• - o w m O
*. o U l
W NO O
S 1 p p p 2 c- Ö 0 0 via overpad
lan
d-eq
uival.
* •
o o 1
'
!-• | N >
o O 1
1
t o o o O 1
'
*. o O 1
*. o O i
!-• o co O l
1
t—
w O-O 1
- 0 o O 1
f i
w o O 1
*. 00 . O 1
to •* . 00 co a o o
M *•> r - tsl o o
. o o
O V pervlak
te in ha
mid
deld
e afstand
w
aarvan via
S" F
» H ft. a
a 09
•fr O 1 O ON
O
o 1 - * t o o
1 O CT-
O o
| N >
o o
1 O ON
o o
•rv O •"•
i o po o o
*-o 1 O ON
o o
t-» *-* to CO o o O O ON
O o
to to * • CO o o O O ON
o o
- J o
l o o> o o
„ CO o
1 o * • 1 t
U l
o
N ON
o o o o w
o o
t o ro to o o o o u;
o o
H *
* . 00 o o O O f
Ut
*"*
(1 o drijf sm
o rceelsgr
0 0 . e a
>~4
|S)
«i »
B
00 Hl O
o
i - *
t o
J3-
^'
E
*-*
K
wi O
0 -«1.
!"
. f
<
<
p
^8
P » o"c » *( **• r t
11 •sg-P H
S a
s-2-?ï Vs
sj •S o.
3S.
Î.I g." SS - ë 0 »O r*-
IS 8^ 2 •
£•• 09 < • o f r
•o O
I
H O a «
oa H O I» •o
a
f 0 a 0 S
f
'S H O a s ST
M
•0
» 1 » i 61 O H M H
a 0
» CT» to
U l
H M
- 4
o to
er»
o t o
CT»
U l
M
O
M I M CT»
H *
to
O 1 1
o
* u> - 0
O
M
CT» I - *
u i
>o o
(Ik
CT» M
U l
O • O
1
•
O
M
CT»
O
ra CT»
M 0 0
H .
• • *
o
O
t u
CT»
, 1
o
* •
OD U l
U l
CT» o
*• oo to
O
t o
CT»
O
t o 0 »
o fo
CT»
CT» o #»
O
M
CT»
i i • i
i—i
-o
«O O
1 l
V
f
O
O U I
o o Ul
o
o Ul
u t
o o
o o U l
o U l
o
o o U l
o o U I
p o Ul
N
o o
o o U l
o
o Ul
o o U l
o o Ul
1 1
U l
»— o
s 1 M 0 1
sn
a a r * 0 a W H>*
o I - *
o
o H M
to
p »"• *»
1 1
o t - t
o
1 1
o » J
o
o » • *
N
o I - *
W
, 1
o
»» o
o H M
•0-
o H *
o
o t— U I
t 1
1 1
f *
ë
<•
H *
a
ï ß.
» M
CT» »
to
H M
t O
CT» -a
v O
a o
(-• u> CT»
» o i
*• o
*-• CT» t—
t o
s to
M rfk
»O
o o
»™«
» «1»
M
U l U l
H M
as ! • *
t o
« O 0 0
1 1
»-* M
oo o_
s a
0
M
CT» o
to
CT» o
to
CT» o
1 1
t o
CT» o
1 1
to
CT» o
to
CT» o
to
CT» o
1 1
t o
CT» o
t o
CT» o
to
CT» o
to
CT» o
1 1
1 1
a I s f»
04
•
1
U l
t o A
U l
s
o» U i ON
•" •
JO o o
*. »o »o
H M
u> »o o
U l
t o
*.
U l
0 0
o
CT» o O l
•— » H l
o o
U i
U l t - *
CT» *. h -
U l
•0. U l
CT» <
1 1
*•* il»'
U l
o
a a H e>
0 0
» a H M
* H M
XT tb
a a
g
* * •
0 . a 0
o
*. CT»
o U I -o
o
CT» 0 0
, 1
o * •
CT»
• 1
o
"> CT»
o U l U I
p U l
o
1 1
o U l
o
o
CT« U l
o
* • J
o -o *.
I 1
1
» i A I n
a 0
# •
~ J
oo
U l
u i w
o o> to
o <*• t o
U l
0 0 0 0
o u l to
k - *
M
o o
*. U l u i
1 1
o w> to
H ^
y »o o
*• - 0 0 0
U l
to U l
1 1
o v> t o
o u> t o
U l
t •— H M
o
o w> t o
1
o
U l
o H M
U l
- J
CT»
*. »o oo
o v> to
o l » to
o U I to
CT» M
o
o w> to
1 1 1 1
l—
*• u i o
1 1
• 0
a
o o U l
o o m
p o U l
w o o
o o U l
p U I
o
o o U l
o o U l
o
o U l
t o
o o
o o U l
o o Ul
o o U l
o o U l
1 1
U l
*-* o
a • (
H 0 H
I a 0
% » o
K
o • - *
o
o
t o
o H *
*
1 1
o
*~ o
1 1
o * • •
o
o I— to
p H « w>
1 1
o
»-• o
o ••»
*•
o »-• o
o H -
m
1 1
1 1
% a
1 a a
I Ï
'
H M
CT» I-»
to
1»»
to
CT» - 4
»o o o
t -»
u>
CT» H *
w Ét".
o
»•* CT» I - *
t o
o CT«
t o
t o
*•
i° o o
H *
0 0 i f»
t o
Ul U l
»*• oo I f *
to
«o 0 0
1 1
»o t o o
I 3 a
t o
~ l o
to
• 0
o
to
•o o
1 1
to
- J
o
t 1
t o
- J
o
to
• 0
o
to
- J
o
1 1
t o
• 0
o
t o
- J
o
N
- 4
o
t o
- J
o
1
t
•
I 5 a p
U l
t - * 1—
U l
- 4 - 0
o u> 0 0
o U l 0 0
CT» •I». 1 »
o
w 0 0
»— CT» o
' o
*• - 0 0 0
1 1
o O ) 0 0
»-• *. U l U l
U l
o rf»
U l
U l
1 1
o u> 0 0
o u>
to 00
U l
CT» »o
*— U )
ao
o
w oo
1 1
o
U l
U l U l
CT» - J
rf»
U l
w
o U I 0 0
o l » 0 0
o U I
- J 0 0
- J
H * 0 0
o U l 0 0
1 1 1 1
( -» 1
•*> o
1 1
1 p
o 1 —
U l
o
U l
o h -U l
-o o o
o o -o
H -
I - * U l
o o 0 0
o o 0 0
o
o 0 0
*. oo o
o »•"•
U l
o
»-• U l
o H *
U l
o I-« U l
1 1
0 0
t o o
H
o 1
M
a t)
0 a t) H *
s
o H *
-a
o u> o
o
*. w
t 1
o »"••
- J
1
o H * - 0
o to o
p I " *
»o
1 1
o H *
0 0
o ao CT>
o
D5
o oo » 1
1 1
1 1
IM °
F.» «0. "
H B g. a S. - y
a 0
ou •i o>
•
*-* CT» w
N I
*-•
t o
CT» - O
«o o o
»"-• O l
CT»
l— u
*. o
I - »
CT» !-•
to
o CT»
to
to •o*
« 0
o o
»-M
0 0 * •
t o
U l U l
»-• ao I - *
t o
s D
oo
:
«o N
o
ï H *
g 0
t o
0 0
o
to
0 0
o
to
0 0
o
1 1
t o
œ o
t 1
M
0 0
o
to
0 0
o
to
oo o
1 1
t o
0 0
o
to
oo o
t o
0 0
o
t o
oo o
1 1
1 1
* ï » 2
a 0
U l
!» ao
CT» to oo
t
o
£
- J
to 0 0
o
ï tm*
CT» o o
U l
o CT»
1 1
o
£ f
*. U l U i
U l
to •sO
1
o
t
U l
N O U l
o
*
CT» to o
o
"*
H M
U l
0 0
o
U l
CT» •o»
-o
* •
*.
U l
CT« »o
1
o rf>. *.
o
*» *.
o »0.
*.
a ao -»)
o •*»•
rf»
1 1 1 1
*— o 0 0
o
f 1
I 0
t o t o
to to
o to to
- J
o o
o 0 0
H-«
H " U l
o H M
o
o H M
o
oo
^» o
* •
0 3
o
o to to
o to N
o to to
o •VI to
1 1
t^*
o
CT» o
1 « H p a H M
î 0 H
OQ
0 9
t o
CT»
to
p U l t o
1
M
CT»
1
o t o
CT»
o to ao
o to »o
1
o t o ~ J
o U l
o
o to
CT»
o U l U l
1 1
1
3 1 N 0 »1 n H « *
0 0
a 0 r*
% H H * o
t o HM
U l 0 0
h^
o U l
.
to 0 0
1 1
o t o M>
o
*. U l
o U l t o
1
o t o >tv
H M
U l
m
o U l to
H M
ia U l
1 1
1 1
1 8-0 a 0 s n
• 0
1 s-1
fi-a r» p
p
H M
o
o
p H M
o
p o o
H M
o
o»
CT» o
o H M
o
o f^
o
o H M
o
»o o o
o H M
U l
o
*-* w
o to U l
o H M
o
1
p to o
i a 0 3 R a r »
a 0
H M
t o U l
>^ U l
t o
PO U l
1
t^>
o o
CT» oo o
H -
to U l
h^
CT« oo
H M
oo U l
1
y^
£
CO
>^> to
H *
Ul o
to
U l U l
1 1
1
3 a
9
!
«s o
s
to .
v O o
1
sO o
1
ro «o o
t o
s O o
t o
•J3
o
1
to
v O o
( O
»o o
to
»O
o
to
OS
o
1 1
1
td a 0 . • 1 H>>
a s 0 O M a H *
M 5 3
a f BS-"g
OQ H N
§ r l • 0 -f. . .-
H«
B
vu PS?
r P • (=
- t - "
^ - 0 0 o o
F ! ?
I - *
• 0 t .
M >1
« s « 2 to •'S * » 2 o
OB * • O
s i" <" (3*0 +
u «
PPS ?!?
h-»
H« M
o S K"S g to
H 1 >f»
o 2 ° S 0 o a n j
5 Ä 5 S 3S* • 3 \
<
*i a
9 s ° 0 & 1? • a i
w p
sa a
o* a
•0
§•
P n P.
0M
a
s-0
a 0
ë
o •o
< 0 a a P ta P 0 . 0
a
g
0 a
+
oa *— a
M k
O N I M
I A
O CO O
• A
o r A
vO
* A
O J > o
I A
o M - J
• A
o to a-
• A
o M U I
H *
O M O
| A
O » A .
- 4
| A
O N O
• A
O • A
O N
1 1
3 a
B 0
< a a i
a P
0 0 H P 00 r-*
<! (ft S
» H » '
0.
K l
*•
U l
CO
M
U l
*»
M
U l
M
&•
1 t
r (S r* <* ta
P r a «* m 0
0 3 H"' »
ira
•0
0 a
+
o-• A
i
o> • A
CT-* A
J >
U l
m o
m ON
U l
o>
o U >
o» w
a-U l
o> U l
i i
B P CA
en i to
£ p. 0 cr
it
H*
fr as
a * - • p. a P
00. h-1
P-•d
O a
+
I A
© 0 0
m
• A
O CO U I
I A
o co U i
I A
o 0 0 U I
H A
o 0 0 U I
r A
o co U I
• A
o 0 0 U I
• A
o 0 0 U I
I A
o 0 0 U I
| A
o 0 0
ui
M»
o 0 0 U I
1 1
9 n < 0
a
<t P 0) p t—•
0 •o »
3
0 IC
+ Oq
0.
I A
O
co r A
r A
o - J v D
» A
O - 4 - J
• A
O N O \0
| A
O 0 0 ON
H *
o 0 0
*•
• A
o 0 0 U l
r A
o - 4 0 0
r A
o « J
o
r A
o - J N O
| A
o - J
*.
f I
H
F co c i -
ce 0
3
P D ta
•0 0 H r*
< a CD i
a a
OQ • i
P n
< a H N
«
U )
U l
H » -
»4>
U J
*
N
*-
h*>
0 ~
1 t
0 tn rt-
0)
p
$ a » n 0
1 H "
a OQ
t—•
a •8 a H
ff 0 n
+
a-h » -
Cf-h k -
CT«
!-»•
*-w
m CT>
U1
o
U l ON
O -CO
ON
u
CJN OJ
o-CO
1 1
01 H -01 1
en p h -P< 0
• 0 (t
3
et (t +
h *
h *
>f u>
h * -
H»-
* U l
I - *
f A
*. LO
h » -
t -* -
4 ^ U >
I A • A .
*. to
H ^
1 - * -
*> ( A >
• * •
h ^
*-U l
h *
| A
^ l*>
f*.
** *. U l
• * » A
*. U l
h ^
H*
*. U l
1 1
0 0 Ö
a H
HO
( A
U l K*.
M »
U l N O
A - J O
( A
U l I A
• * •
U l • *
H ^
U l
o
h f c
U l l ^ -
h»»
* •
o
!•*• O N
CO
r^ U l U l
** - J - 0
I *
-a o
U l
o p
ÏÏ
S
? en
3 a
0 0
IN» U l
0 0 • •
0 0
o
N O
* U l U l
0 0
» M U l
0 0 ••
tNl U l
0 0
" ~ J
to
CO
*• vO I A
CO
*• i f e .
(T-
N O ••
IN) M
CO
" U l > A
v O
•» o<
••
i f N
- J
1? 1—*
a
° § p 4 ri CL
(t H
& ° 3 g*
3
CO
IN» U l
0 0
* CO
o
N O
•• U l U l
Co •»
M U l
0 0
* INJ U l
0 0
" - J IN)
0 0
*• -o r * .
CO
» • r N O -
NO
INI M
CO
•• U l K A
N O
-ON
-o
*. - J
r— 0 0 a
0 0 r-* 0.
CO o U l
M i f N
O
to U l
*.
to o U l
to o U l
to U i
o
to U l KN.
M | A
O N
to U l
ro *-»•
o
to ON
to
to U l •*>
U l
o p n
B I
0 0 C to rt-C U
3
U l
CO U l
*. » h * -
4N
*. * * K^-.
U l
-CO U l
u> ••
CO U l
•<*•
I A
o
A
"» to o
U l
*• v O O N
J A
* U l O N
U l
•• 0 0 CO
* •
O N r N
U l
o
U l
o p H
a ÏÏ 3
3 ç
Ul
00 U l
A 1 *
*.
*. *. *-
U l
" 0 0 U l
U l
«• 0 0 U l
A
"• r A
o
»* to o
U l
•• v O O N
. * •
U l
o>
U l
•• CO CO
rfN
-O N h A
U l
o
n 0
3 p p
If a C N a
0 0 i
0 0
a
i
0 0 0
a H
oo
U l h *
U l - J
ON U l
U l * k
U l I A
U l l A
U l r *>
U l U l
ON
to
U l
ON ON
ON U l
ro U l
P a
ÏÏ
y—
3 ç
-J
J > Ul
0 0
» o N Û
0 0
» -o ON
^ 1
«• I O U l
- J
'• U l
- 4
" NO N O
0 0
•• ro U l
- J
•• 0 > 0 0
0 0
•• ON
o
~ J ••
•0 . S O
«o *• • A
O N
CO
» >o o
- J U l
p a
ff
Î 3 c
to to
to -4
to * •
to -J
M CT-* to CO
to to « to -4
to ro •• to - J
ro U l
• MO -4
to ,J>
ON O
to U l
" o to
to U l
» - 4 0 0
to to " *. - 1
ro - J
• KN. CO
to O N
•
O N
vO
0 0
o 0 o* f*
n
5' « ïï >1 n P
0 O f)
0
oa • - •
p.
r k
U l N O
r b
U l V A
p A
O N
*-
P A
U l N O
M »
U l N O
r A
l O U l
r A
J > - J
I A
K >
J >
r A
ON r A
r A
J > O
r A
- 4 | A
| A
ON U l
to U l
p •1
a ff
3 e
K À
U l ~ J
HFN
0 0 0 0
U l
» I A
N O
*. U l - J
* N
U l ~ J
* 0 0
*.
K À • •
N O rfN
*--X o
U l
•• • A
to
-*• O N I A
U l
— U l 0 0
U l
» CO U l
- J U l
p a
ff
J 3 ç
» A
U l
-4 r A
• A
lf>
ON
*-
r A
Ul U l - 4
H A
U l
- 4 r A
I A
W - J I A
r A
*. U l r ^
I A
*-0 0 to
I A
* •
O NO
A U l
-U l U l
U l
•• 0 0
to
| A
O N
• I A
U l
» A
U l •
• 4
*.
tu 0 o 1 1 «
a a o;
ff Ot D
a a. o 0 H
cT 0 I a X
a • t
r - l
G
G
H - i
1—t
H
B
•-<
R
B
<
<
to K A
O o
CO
o o
to J > o o
3
co J >
o o X
P u i b>
i < 2. »is-r" *P S
a , i p ö o 5
a ta
<f °> "ö » P 2 9« g. &3
o» a c r-
2. s
c . o §
- S. i
* »E 2 ö o S-g-ft Î? « 2 Ö - p p-5 "o . t» i
< »^ rr.^ir o o i- i• H t . CD
S S 1 3
4 fr C I I E"
<",£ P
OP i? S » J" a •- a o e t g £.& P. g P.
»'S,4
» s o. ro P N m j , oa ^ 3 o *• 5 H O <" p g (Il 3 Ï L P fH (U O
-°' â » H j ^ P S 3g-p
pi & s s û, 0- î^
il p m P* M* »2.
Bijlage h. De arbeiâsaanspraken van de runaveeverzorging iti de stalperiode
De arbeidsaanspraken van de rundveeverzorging zijn op de in figuur 3 aan
gegeven wijze afgeleid uit de normen van het taaktijdenboek van het I..L.R..
Voor nieuw gebouwde bedrijven zijn daarbij de voor de betrokken werkmethode
als laagst opgegeven tijden aangehouden. Voor bestaande gebouwen zijn deze nor-*
men bij veestapels boven 20 koeien, voor zover het voeren, reinigen en verzor
gen betreft, voor melkvee met 10% en voor jongvee met 25$ verhoogd. Bij vee
stapels van minder dan 10 koeien is een uniforme opslag van 10% aangehouden.
Uitmesten geschiedt in nieuwe gebouwen mechanisch, in de oude in handkraçht.
Bovenstaande normen zijn tot stand gekomen mede op basis, van een gesprek met de
heer POSTMA van het I.L.R.
+ Manuren per maand per melkkoe
in bestaande gebouwen in nieuwe gebouwen
Bewerking
Voeren
Hooi
Kuilvoer
Krachtvoer
Melkprodukten
Uitmesten
S t a l r e in igen
Verzorging
Totaal
Metnoae (naar t aaktijdenboek)
3 ,3 H-ij
3,6 H-ib
3,"13 Hia
5,15 Hib
4 H-ia
4 Hib
4 M-|a
5 Hia
9 H"la
9 Hlb
idera
a an ta l gve per melkkoe
1,27
1,15
1,27
0,12
1,27
0,12
1,15
1,27
1,15
0,12
<l0 koeien
0,559
1,012
0,838
0 ,M9
1,524
-
-
2,515
0,759
0,039
7,695
> 20 koeien
0,288
0,775
0,576
0,450
1,0i6
-
-
1,726
0,516
0,030
5,379
<10 koeien
0,508
0,920
0,762
0,408
-
0,120
0,345*)
2,286
0,690
0,036
6,075
>20 koeien
0,254
0,690
0,508
0,360
-
0,072
0,230
1,524
0,460
0,024
4,122
•) hoewel in het taaktijdenboek geen normen gegeven zijn voor mechanisch uitmesten bij een veestapel van
minder dan 10 koeien, is voor het construeren van figuur 3 niettemin een norm nodig. Hiervoor is per
gve 1,5 x de norm voor een veestapel boven 20 koeien opgevoerd.
88
88
£ r t
»
> "S -a -H
c • S! s S a--g * ? S
§• o-
1 5 S'
o
- * 8 & <4 h0
.M
8-o o I
o
a « « .C - H S w
o c r- o o
co 2
J3 : & T3 T3 N . H W C O 4) S
8
« • '
S
o I
8 tv o"
I o o l/N
o +
KN KN KN
o" +
O O IA
? ! A S > 8 & o o o o o o o ' o ' o o * + + + + +
§ »§
* c5 o +
V
8 o +
KN O
O
+
KN KN O
O
+
» S S o o +
KN KV O
*• O
+
O
o +
CO cv o o +
8 8 $ o o +
o o +
o o +
t v t ^ LA KN • »
o o +
CO CV o o +
CO
cv o o +
o 8
i
o 8 CM
I
O
8 C\J
I
R O IA r- -»
^ o + I
O IA Q I N - * <X> O O CV
o " o " ^
+ I +
O I A O [ v CO IA O O T-
O LA O p • * IA S O r
r O O * + t +
LA
•O r- o T-. o O + + + I + +
8 o -sr o - * - *
o \£> O *~ *~ vO O S O • » - * O r O T" O O
+ + + I + +
§ Q -a- O I A LA
O up O CO CO MD O ï \ l O KN K\ O ^ O *r O O + + + I + +
A I O - 3 - i A 00 CO r j f (M l / ^ K ^ ^ o 5 ^ S K ^ ^ c \ l ^ û T - - 3 - CM ON I A LA LA IA -3"
o o o" cT o o"cT o" cT + I I + + + + + +
LA LA O O MN CTN t^- CT»
f l l O - * LA CO CO KN CO CM L A r A t N ç p M a c V - a ' c p r N
o" +
LA rA ~ O
+
to KN KN
+
t A CM
^ O
+ 1
1,2
00
0,1
95
0,2
70
+ + r
r- vO
O ' CV
+ I
8 •a-
AT
'
cv i
o KN
O
I
KN
O
I
T - - 3 - CV ON 4A p*- v£> LA IA
o o o ' o ' o ' o ' d ' o ' c r + I I + + + + + +
C V O - t r i A C O ç p f - K N f N L A K N r ^ Ç p * 5 C V [ v . K N r -* - -S" CM 0> LA vD LA LA LA
o * o " o " o " o " o " o " o " o * + I I + + + + + +
(\l O 4 IA CO CO r CO CV l A f C \ N ç O \ y K \ r I ^ \ û * - -«• C N I O N l A l A L A - s J - - *
o " o o " o o o o ' o ' o * + I I + + + + + +
o +
8 r-o +
8 r-
O +
O
+
8
-* LA CV O +
o +
o +
CM CNJ O
I N t v o
s
8
M M M M M M H H M W
60 G
• • • cT i S ï ï -S *H *. -*
CD
o a 4J g) o> i
t g b0 c c
• rt - H
a Q. o . E ".3 c s e . c as -H
a) o; . H J J * J
3 z : S - B
hO C
• H
S « 3 P. E CU
m o s»
r-l
ai a w o O V) h +>
CÖ CO
« 6 3 s
c s <v c 0» 0 ) fc« ÖJ t >• 3 1 . S 3 3
cg « a) af h cö 3 t. U *i t. *> *> +> x +> m x x tu x 3 CD Q> Ct>
s m a c a - ~ C - H C
• r i -rt J< - H B U B O T ) i J< ( - .Je; • r t - H - H ' H ' H fc« f-t CO U tua>a>coa>'>i>co a $ s> j3 xi ja ja a. a. v a.
U ' i-l . H « - ^ C H O 0) 3 3 _ E S ' T O « '
I
if o g. > c a a tfl o o r-l cd c cj
A l CM
| av
*-b0 • H 4J U> g O
.-3 I t - g
c «i. 60
i > O O KN
CC b0 x : o
•~>- o SO rH
M to C to a>
r-4 M hf\ 10 r" ,R «
§ M"
S)
c a o o •ö • H iH
CO - H B 3 tO U)
•rt o • a o :^é
N U C O Co o CO >
«:?' 0 A
c -O -rt
M § " ' O
••5
r-l O -H t i
H CÖ 4J CH O -G O
.C
cv co ro v- r- CO KN
CNI
\0 r ^ N fci CNT ^- r - ^- - ^ KN
I A O • ? \ 0 f f i r r r r CM m
o o o o o o x >: a s: !<; s.:
1 I
I ï I a 8 !
Î
::? m
S z s
!-*'?R£m*-K- » 8 £ 58 f§
T" $ K o r T- i • NO S K «£> t». «M «- K\
Ä • £ • S a g
< « | > .
î ,n,° <r\ « N O
re i i S • R R «T f « K\
i i i S i °1R
§ , , 1 • °
8 , <6 K\
V T- I I 5g
\£> «V r*
IA vo ir\ O i n « l l II
J-J
.1 9 -4
fi
s î
fa
'1 fa 8«
M 9
I1,----• s ai a a a a j
i
j£ f* * \ O
9><0
t»- •* o
- 5 m A l t
» »
Q «\ r» r-
• • • *
• I I «
§ • • « (7 ri
S *>
S X i • <« r«r
3§i*£ r» o «- r-
»I
»s
' •S
niant l n SS
Is
*S*S8S*fi S
°l
»8
»i
II
j 2
33
« H * U 3 M
'lu .S 1
. I 8 i! * * J ë a & *» *> *>
J j i l J J
ï !
s
S
Bijlage 7« Specificatie van de op het bedrijfssaldo in mindering te brenger
kosten bij oestaanae gebouwen
v/enctuigitosten (zie specificering hieronder) ƒ 3700,-
Algeaene kosten (LEI-verslag) - IU70,—
Kosten P- en K-raest3toffen (idem) - 300,-- M )
Loonverk greppels - 202,-Pacüt grond en geoouven (Lt&I-verslag) - 3<37ü,-
fotaal in mindering te urengen kosten / 95^2 ,•
*) Dit betreft de kosten van het greppel en op bedrijf 2**00 K. Op de oedrijven 2b 00, 2^00 W en 300 zijn zij respectievelijk ƒ b,-, f 3,- en ƒ 1?»-lager
fjpeci fleering werktuigko3ten
Trekker, 20 PK ƒ 3000,-
.iaaioalk - 1200,-
frommelschudder - 1^00,-
Vicon acrobaat - 300,-
Centrif. strooier - 300,-
tfeidesleep - 300,-
Baggersleep - 300,-
Hooiventilator - 2000,-
Transporteur T 1Ó00,-
Landbouwwagen - 1300,-
Klein gereedschap - 1000,-
Melkmacnine, 2 apparaten - 2Ù00,-
'ieideinstallatie - 1b00,-
Totaal / 23 100,- Jaarlijkse lasten lot = f 3700,- ..