Proscenium 58

36
1 PRO SCENIUM TIJDSCHRIFT VOOR THEATERTECHNIEK THEATERARCHITECTUUR SCENOGRAFIE Tijdschrift - Toegelaten gesloten verpakking BC 5903 Afgiftekantoor Oostende Masspost Erkenningnummer P 309560 BELGIË-BELGIQUE P.P. / P.B. B-769 vzw BASTT Sainctelettesquare 19 1000 Brussel Driemaandelijks Jaargang 15 maart-april-mei 2011 58

description

Focus on... Koen van Kerkhoven (Rose Werckx), En toen was er koffie...: Omtrent de wijzigingen in de Vlarem wetgeving (Bert Moerman), Waar naartoe met het ecologiedebat (Jan Ackenhausen), In het land van de oprechte mensen: Een theatertrip in Oagadougou (Barbara Vandendriessche), Achter de schermen bij Oliver: Een creatieve ploeg van weinig woorden (Guido Snoeck), Moving Minds: Duurzame stedelijke mobiliteit, een verslag van het confres van Oikos & Kaaitheater (Johan Penson)

Transcript of Proscenium 58

Page 1: Proscenium 58

1

Pro s

cen

ium

T i JDscHriFT Voor THeATerTecHnieK

THeATerArcHiTecTuur scenoGrAFie

Tijdschri f t - Toegelaten gesloten verpakking Bc 5903Afgi f tekantoor oostende massposterkenningnummer P 309560

Be

LGiË

-Be

LGiQ

ue

P.P.

/ P

.B.

B-7

69

vzw BASTTSainctelettesquare 191000 Brussel

DriemaandelijksJaargang 15maart-april-mei 2011

58

Page 2: Proscenium 58
Page 3: Proscenium 58

3

DriemAAnDeLiJKs TiJDscHriFT Voor THeATerTecHnieK THeATerArcHiTecTuur scenoGrAFie

Jaargang 14 nr. 58 - maart 2011

Proscenium is een publicatie vanBASTT, Belgische Associatievan Scenografen en Theatertechnici vzwaangesloten bij OISTAT

Zetel en secretariaatSaintelettesquare 191000 BrusselE-mail: [email protected] website: www.bastt.be

Redactie ProsceniumAzalealaan, 301030 BrusselTel.: 02 215 08 52E-mail: [email protected]

HoofdredactieRose Werckx

Werkten mee aan dit nummer:

Jan AckenhausenLuc DhoogheSieber MarlyBert MoermanJohan PensonGuido SnoeckJan StrickxBarbara VandendriesscheAnne WattheeRose Werckx

Cover

"Oliver Twist", Handlier met meterteller

DrukGoekint Graphics - Oostende

Vormgeving: brusselslof.be

Prijs per nummer: 12,00 e

BASTT Lidgeld: 40,00 eBASTT Lidgeld studenten: 15,00 eBank: 402-5525161-38 van BASTT vzwBuitenlandPrijs per nummer: 17,00 e

BASTT Lidgeld: 50,00 eIBAN: BE24 4025 5251 6138BIC: KREDBEBB

Teksten, foto’s en illustraties mogen enkel worden overgenomen mits voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Verantwoordelijke uitgeverJan Strickx Diepestraat 1A 9300 Aalst

05

EcooVer DuurZAme sTeDeLiJKe moBiLiTeiT in HeT KADer VAn HeT ProGrAmmA “moVinG minDs”

Verslag van het congres van Oikos&Kaaitheater.

Adverteerders: AMPTEC – APEX – DTS2 – FACE - HARCOTM – JEZET SEATING – LOUNGE – SENNHEISER – SHOWTEX- THEATERADVIES TREKWERK- TTAS – VERBIEST.

i n H o u D

Proscenium: inHouD

Verder BAsTT-nieuWs – VAriA.

29

23Wetgevingen Toen WAs er KoFFie …

Omtrent wijzigingen in de VLAREM wetgeving.

19EcoWAAr nAArToe meT HeT enerGieDeBAT?

11InterviewAcHTer De scHermen BiJ oLiVer!

Een creatieve ploeg van weinig woorden.

15Reisverslagin HeT LAnD VAn De oPrecHTe mensen

Een theatertrip door Oagadougou.

InterviewFocus on…

Koen Van Kerkhoven

Page 4: Proscenium 58
Page 5: Proscenium 58

5 Proscenium: AFTer THe cAr

fTer The cArover DuurzAme STeDeliJke moBiliTeiT in heT kADer vAn heT progrAmmA “moving minDS”verSlAg vAn heT congreS vAn oikoS & kAAiTheATer

Metro donderdag 15 december 2010: Jongeren kiezen massaal voor openbaar vervoer. Ruim 80 % van de jongeren onder de 30 jaar verplaatst zich het liefst met het openbaar vervoer, de fiets of te voet, zo blijkt een onderzoek van de Vlaamse Jeugdraad. Slechts 13% kiest er voor zelf achter het stuur te kruipen...We zitten nog steeds vast in een traditioneel mobi-liteitsdenken waarin auto- en vrachtverkeer het beleid stuurt en het dus onvermijdelijk steeds over meer infrastructuur gaat. Heel wat buitenlandse steden tonen aan dat een ander denken en handelen op vlak van mobiliteit mogelijk is. Het programma Moving Minds / After The Car brengt deze goede praktijken en voorbeelden in beeld en zet de verbeelding in om over een nieuw mobiliteitsparadigma na te denken.

Wat doe ik toch op een congres over duurzaamheid? Je komt zeker tot deze vraag als je bovenstaande inleiding erop naleest. Voor een groot deel was het toeval dat mijn collega die was uitgenodigd niet kon gaan, dat is juist. Maar als technici, scenografen, ontwerpers, architecten… hebben we ook hier een verantwoordelijkheid. Enerzijds werken we hoofdzakelijk met publieke middelen, zij het nu via entreegeld of subsidies. Anderzijds zal het ons werken, handelen en onze mobiliteit in de toekomst beïnvloeden. We zijn dus maar beter voorbereid. Dat doen we door deel te nemen aan een dergelijk congres. Bastt heeft evenzeer de morele verplichting om zijn leden voor te bereiden op de toekomst, nietwaar. Dus, hier gaan we dan... met de trein, natuurlijk. Een verslag van een congres doorspekt met mijn eigen bedenkingen.De dag werd georganiseerd door Oikos en het Kaaitheater. Die tweede kennen we goed en levert sinds enkele jaren zeer opmerkelijke aandacht aan het aspect duurzaamheid en was dus een perfecte gastheer. De eerste, Oikos, verdient een voorstelling. Oikos is een “denktank voor sociaal-ecologische verandering” en werd opgericht door Dirk Holemans, ooit nog voorzitter van Groen! en directeur van het productiehuis Victoria in Gent. De juiste man dus, om cultuur en duurzaamheid samen te brengen. Oikos biedt sinds 1996 met haar tijdschrift, lezingen en colloquia een forum voor grondige reflectie, uitwisseling en debat over politiek, ecologie en cultuur. Voor Oikos heeft de groene ideologische en politieke stroming een heel eigen profiel en plaats in onze samenleving. De groeiende impact van het ecologische vraagstuk vraagt om een grondige herijking van onze levenswijze en van alle maatschappelijke verhoudingen en instituties.

Bruno De Lille (staatssecretaris voor Mobiliteit van het Brussels gewest) maakte een inleiding op de dag. Hij schetste meteen een sombere stand van zaken omtrent mobiliteit in de hoofdstad. In Brussel duren verplaatsingen drie keer langer dan in andere Europese hoofdsteden! De politiek moeilijke situatie in Brussel speelt hierbij een beslissende rol. Brussel kent 19 gemeenten die elk hun eigen mobiliteitsbeleid kunnen voeren. Die 19 gemeenten zijn op hun beurt omringd door de R0, die eigendom is van het Vlaams Gewest. Er zijn in Brussel 4 vervoersmaatschappijen die elk hun eigen regionale agenda hebben. Om mobiliteitsproblemen op te lossen moet je in Brussel met velen aan tafel. Maar om daar uizicht op te voorspellen?De wagen neemt veel plaats in. Te veel plaats. De metro in Brussel zal in de toekomst oplossingen geven voor het verkeersinfarct: er is een verminderde noodzaak aan openbare weg en het creëert zo vrije ruimte voor maatschappelijk verantwoorde initiatieven. De reden dat vele goede plannen en initiatieven in het verleden zelden tot uitvoering kwamen, is dat het steeds te duur was, niet uit te leggen was aan de brede bevolking, en dus niet te realiseren was. Een bijkomend fenomeen

is dat de auto in onze maatschappij wordt gezien als een verlengstuk van de status van de mens. De mens denkt bij zijn mobiliteit enkel na over zijn eigen situatie. Om deze paradigma’s te wijzigen heb je een ander soort denken nodig...Na deze inleiding kwam Nina Renshaw aan het woord, zij is adjunct directeur van de Europese NGO “Transport & Environment”, gebaseerd in Brussel. T&E is een onafhankelijke, pan-Europese organisatie met wetenschappelijke en pedagogische doeleinden. Hun missie: het promoten van een transport- en ontsluitingsbeleid gebaseerd op de principes van duurzame ontwikkelingen. Zo trachten ze enerzijds de negatieve impact op milieu, gezondheid en energiegebruik te minimaliseren en anderzijds de veiligheid en toegankelijkheid maximaliseren.

A JohAn penSon

Page 6: Proscenium 58

Proscenium: AFTer THe cAr6

Mobiliteit is dus niet de enige reden waarom we iets moeten doen aan het verkeersinfarct. Elk jaar zijn er in de EU 43000 verkeersdoden, 210 miljoen mensen hebben gezondheidsklachten die bewezen gerelateerd zijn aan de gevolgen van verkeer. (hoge bloeddruk, lawaaihinder, verhoogde stress, verhoogde gevoeligheid aan depressies, enz.) Van alle oorzaken van de huidige milieuproblematiek heeft transport de hoogste CO2-emissie. Radicale actie van de overheden van alle niveaus is dus noodzakelijk. De verantwoordelijkheid en de oplossingen moeten collectief worden aangepakt. Uitstoot valt volgens Nina enkel te beperken door het transport CO2-arm te maken. Elektrische wagens, aangedreven op 100% groene stroom, bevatten enkel nog het probleem van de onvermijdelijk CO2-uitstoot voor de productie van de wagen. Bio-brandstoffen lossen weinig op, ze verschuiven het probleem. De EU wil 69000 km2, twee keer de oppervlakte van België, inzetten voor de productie van bio-brandstoffen. Daarmee verdwijnt een gigantisch gebied aan landbouwzone en bosgebieden die net waardevol zijn in het verwerken van CO2. Alternatieve oliewinning vormt absoluut geen goed alternatief wegens desastreuze ecologische gevolgen voor de gronden.We komen stilaan in een elektrische hype: de Nissan Leaf is door de Europese autopers verkozen tot Auto van het Jaar 2011. Het is de eerste keer dat een volledig elektrisch aangedreven auto er met de titel vandoor gaat. We moeten echter voorbij deze hype kunnen kijken en het momentum gebruiken om zaken door te drukken: zorgen voor groene stroom via intelligente netten, rekeningrijden of tolwegen invoeren, CO2-doelstellingen voor elektrische wagens invoeren, enz.Verkeerstechnisch werd in Brussel alles al uitgeprobeerd maar zonder verkeersvermindering tot gevolg. Integendeel. De voorbeelden van tolwegen of rekeningrijden zoals in Stockholm, Zurich, Londen zijn echter een succes te noemen. Er wordt geld gegeneerd om duurzame maatregelen te nemen. Voor de politici heeft Nina een bijzondere boodschap: focus op doelstellingen niet op technologie.

Hierna kwam Rudy Dhondt, docent bedrijfsethiek aan de KU Leuven. Hij ziet een probleem tussen het “object frame” en “subject frame”. Wie de energieproblematiek niet begrijpt, zal eveneens een probleem hebben met de voorgestelde oplossingen ervan. De formulering van het probleem is eveneens cruciaal in het succes van zijn oplossing. Alles in onze samenleving is op een of andere manier verbonden aan olie. De alternatieven werden nooit onderzocht omdat er geen noodzaak was. Energie, transport, massaproductie, landbouw, smeermiddelen, infrastructuur zijn gebaseerd op (het ritme van) fossiele brandstoffen. Het kantelmoment voor dit alles in onze samenleving zal plaatsvinden op “peak-oil”. Dat is het moment dat de wereldwijde olieproductie zijn hoogste punt zal bereiken, waarna de kosten de baten ervan zullen overschrijden. 87% Van het huidige energieaanbod is te vervangen door een alternatief, maar deze zijn nog niet klaar. Er zijn twee

mogelijkheden: ofwel kiezen we voor een wijzigende maatschappij, ofwel lossen we het probleem op als het zich voordoet. Wijzigen of gewijzigd worden, that is the question? “After the car” is dichter dan we denken, besluit Rudy. We moeten onze blik op de werkelijkheid veranderen. We hebben nieuwe taboes nodig, zoals die van de energieverspilling. We kunnen dit geestelijk koppelen: mobiliteit oplossen door vegetariër te worden. De economie gaat wijzigen en onze mobiliteit zal eveneens verminderen, daar is geen ontkomen aan. We hebben een alternatief systeem nodig. We zouden pro-actief moeten komen tot een “hernieuwbare samenleving”.Tot slot introduceert hij veerkrachtdenken. We moeten naast de stelling leren kijken om ze te kunnen zien, weg van het lineaire denken. Het talent van de gemeenschap zal zich manifesteren in de flexibiliteit om zich te transformeren. Veranderen in plaats van behouden, leren is leven. Ook voor onze sector was deze lezing zeer relevant. Je merkt dat mensen uit de podiumsector enkel overleven in hun carrière als ze de flexibiliteit of veerkracht hebben om zich aan te passen, dat ze maar leven als ze leren. Wat vroeger een sterkte was van een aantal mensen zal nu evolueren naar een essentiële parameter om te kunnen overleven in onze sector.

John Urry, professor sociology aan de University of Lancaster, komt ons vertellen wat verandering zou kunnen zijn, met de bijhorende gevaren. Je voelt dat hij de hersenen prikkelt om je verder te laten denken over de materie.Energie is de basisvoorwaarde van alle andere operaties en activiteiten. Het is dus niet vervangbaar anders valt het huidige leven stil. We moeten in ieder geval geen makkelijke overgang “na de auto” verwachten. Onze economische, fysische, technologische, politieke en sociale systemen hangen vast aan elkaar. Olie en de auto hebben daarbij gezorgd voor een “lock-in” situatie. De auto- en olie-industrie houden elkaar en die systemen in stand. Als er nieuw systeem komt dan moet het zijn plaats kunnen vinden in concurrentie met de bestaande auto. Indien niet, is er nood aan een abrupte opgelegde verandering. Hier maak ik graag de vergelijking naar onze sector. Het duurzaamheidsdenken starten we liefst zelf op. Zoniet, zullen de wetgevers er zelf mee afkomen. Doen we de oefening eerst zelf, dan zijn we voorbereid en kunnen we onze kennis verspreiden.Volgens John zal de het postautotijdperk bestaan uit nieuwe sociale vormen, een gedeprivatiseerde mobiliteit en een intelligent openbaar vervoersysteem. Deze ontwikkelingen zouden haast simultaan moeten gebeuren om een succes te garanderen. De mensheid ervaart momenteel een ongeziene mobiliteit. In 1800 was de gemiddelde afgelegde afstand van de mens dagelijks 50 meter, nu is dat 50km, en het zou makkelijk stijgen tot 200km als er niet wordt ingegrepen. 95% Van de transporten zijn op basis van olie. Heel de infrastructuur van de stad is gëent op dit soort transport. Al deze aspecten samen doet denken dat chaos omwille van peak-oil niet uit te sluiten valt. Er zullen degelijke nieuwe systemen nodig zijn om alle voorgaande te vervangen.John denkt dat kleine ultra lichte elektrische chauffeurloze openbare wagentjes de oplossing kunnen bieden. Je betaalt het vervoer met een virtuele kaart of je gsm en de sturing gebeurd via een intelligent centraal systeem. De digitalisering van dit alles kan echter een gevaar betekenen als iemand slechte bedoelingen heeft met die gegevens. In London ontstaan er problemen omwille van het feit dat de politie de tolbetalingen controleert, de privacy is volgens velen dagelijks geschonden.

Karolina Isaksson is onderzoeker aan de “Swedish National Road and Transportation Research Institute, zeg maar de lokale BIV. Zij komt spreken over de transformatie die de regio Stockholm recent heeft ondergaan. In 2006 heeft de groene partij er zijn ideale wippositie om een regering te vormen na de verkiezingen gebruikt om een

Page 7: Proscenium 58

Proscenium: AFTer THe cAr 7

“Congestion toll tax systeem” op de agenda te zetten. Na een bepaalde periode kwam er een referendum en kon de bevolking kiezen om het systeem te behouden of weg te doen. De bevolking stemde in met de instandhouding van het systeem, ze hadden immers de voordelen aan den lijve kunnen ondervinden.De regio Stockhom bestaat uit vele eilanden, bereikbaarheid en mobiliteit zijn er dus uiterst belangrijke begrippen. De transportmogelijkheden zijn zeer divers: een halve cirkel ringweg, drie ondergrondse metrolijnen, twee pendeltreinen, een bovengronds metronet, een regionaal lijnbusnetwerk, een uitgebreid fietsnetwerk en "park & ride" faciliteiten.Dit alles is ondersteund door een uitstekende routeplanner en prima internetdekking in de stad. Je kunt dus steeds geïnformeerd worden over de meest geschikte en snelste reisweg om van A naar B te reizen. Het ingezamelde transportgeld wordt exclusief gebruikt voor de uitbreiding van het openbaar vervoer.Op een periode van 7 maanden zou het tolsysteem gebruikt worden. Er kwam geen taks op de Noord-Zuid verbinding. Hoe komt het nu dat de bevolking voor het behoud van het systeem heeft gestemd? Er was onmiddellijk een gigantisch effect waar te nemen: geen tot weinig files op de toegangswegen van de stad, kortere rijtijden voor degenen die tol betaalden. Er werden voldoende alternatieven aangeboden om de stad in te geraken en het verkeer dat de stad ontweek werd niet extra belast met tol. Dit project, dat aanvankelijk geen politieke steun kreeg, kon enkel slagen door een zeer pragmatische aanpak. Compromissen waren bespreekbaar en nodig. Er was minder verkeer, minder vervuiling en wie toch met privétransport de stad in moet zag dat zijn rijtijd ernstig verkort werd. Het openbaar vervoer kreeg nieuwe mogelijkheden door de bijkomende inkomsten van het tolsysteem. De bevolking werd overtuigd door het effect van de proefperiode. Ondertussen werkt Karolina aan de volgende beleidsmaatregelen omtrent de uitgebreide regio van Stockholm. Daartoe behoren nieuwe wegen en een tolsysteem met vele alternatieven van openbar vervoer. De auto is en blijft het

grote probleem in mobiliteitsdiscussie. Voor velen is hij nog steeds niet weg te denken.

Markus Knaus is coördinator van de afdeling Zurich van Zwitserse organisatie voor Milieu & Transport. In Zwitserland worden alle grote politieke knelpunten voorgelegd aan de bevolking met een referendum. Het kanton Zurich zet heel hoog in op duurzaamheid. Er kan geen shoppingcenter meer gebouwd worden zonder dat een efficiënt en degelijk transportplan deel uitmaakt van het ontwerpplan. Het aantal parkeerplaatsen wordt er doelbewust laag en duur gehouden zodanig dat de mensen geneigd zijn om het openbaar vervoer te nemen. Op drukke wegen zijn er steevast aparte busbanen en er is een verkeerbeheersysteem in gebruik die alle circulatie en verkeerslichten kan beïnvloeden om de circulatie van geheel aan bewegingen optimaal te laten verlopen. Een grote communicatiecampagne maakt het openbaar vervoer aantrekkelijk, hip en actueel. Alle uitbreidingen van het openbaar vervoer worden gefinancierd met de opbrengsten van de diverse tolsystemen. De autotax in Zwitserland is duur, maar het geld gaat integraal naar de bouw en onderhoud van wegen en tunnels. Alles wordt eraan gedaan om het verkeer uit de steden te houden. Vele parkeermogelijkheden zijn verplaatst naar de rand van de stad. Van daaruit zijn er uitstekende en frequente verbindingen met het verkeersluwe centrum. Woonhuizen zijn slechts tijdelijk en op aanvraag beschikbaar met de wagen (bijvoorbeeld voor laden en lossen). 45 % van de inwoners van Zürich hebben intussen geen auto meer, ze hebben die niet meer nodig. Zürich heeft wellicht het beste transportsysteem van de wereld, maar het moet geactualiseerd blijven. Toch vinden ze zelf dat er nog te veel overlast en vervuiling is van de restwaarde van het autovervoer. Er blijft immers de impasse dat ontwikkeling automatisch leidt naar nog meer transport. De vraag is of dat altijd noodzakelijk is...Fjodor Molenaar brengt de traditie en het succes van Amsterdam

Page 8: Proscenium 58

8 Proscenium: AFTer THe cAr

fietsstad. Het 400 jaar oude stadscentrum erkend door de Unesco als Werelderfgoed is niet ontworpen om met auto’s door te rijden, de straten zijn simpelweg onvoldoende breed om er intensief autoverkeer toe te laten. In 2009 kwam er een studie “Auto in de stad” dat aansluit op het beleidsplan dat volgde op het referendum van 1991 waarin 55% van de Amsterdammers koos voor veel minder auto’s in de binnenstad. Om alle transportfuncties op 1 weg te kunnen onderbrengen heb je algauw 36 meter breedte nodig, onmogelijk dus. Als gevolg daarvan werden alle toegangswegen tot de binnenstad eenrichtingsverkeer. Het fietsnetwerk kwam tot stand en ook de scooter werd een hip, soms vervelend alternatief voor de auto. Ook hier hebben de terrassen en het groen de straten veroverd. Er kwamen strikte verkeerslussen, uitgebreider parkeerverbod en duurdere parkeerplaatsen. Nieuwe gewoontes leiden evenzeer tot nieuwe problemen. Duurzaamheid los je niet overnacht op door een aantal maatregelen maar is een dynamisch iets dat continu moet bijgesteld worden. Er is in Amsterdam momenteel een groot parkeerprobleem voor de ... fiets. Nieuwe uitdagingen zijn dus aan de orde. Maar Amsterdam wil nog een volgend probleem aanpakken. Niet alleen komt de uitbreiding van het centrumdenken tot aan de A10, er worden nu ook milieuzones gecreëerd waarin enkel vrachtwagens kunnen laden & lossen die voldoen aan bepaalde milieucriteria. Toch wou ik dit optimisme even aftoetsen aan de mening van mijn vriend Jan Joris Lamers. De Amsterdammer is volgens hem altijd al een fietser geweest, daar zit het beleid weinig voor tussen.

Brussel staat ver van alle voorbeelden af, desondanks zijn functie als Europese hoofdstad. Arnaud Verstraete, adviseur van de Brusselse staatssecretaris voor Mobiliteit Bruno De Lille, laat niet na om een somber beeld te schetsen van Brussel. Na het mobiliteitsplan Iris1 is er een Brussel een toename genoteerd van 10% afgelegde kilometer met de wagen in de stad, tot 30% op de secundaire wegen. Het openbaar vervoer zat mee in de lift. Resultaat? Meer files, meer verkeersongevallen, meer hinder. Er is werk aan de winkel, dus voilà Iris2. Een pragmatische aanpak met doelstellingen zoals een verhoogde levenskwaliteit en verkeersveiligheid voor de bewoners en pendelaars, aan de hand van een paar concrete maatregelen. Alle vervoersmiddelen moeten op elkaar kunnen aansluiten. De voetganger en de fietser zullen qua ruimtelijke ordening voorrang krijgen op de auto. De nieuwe oversteekplaatsen zullen een aangepast ontwerp krijgen waardoor ze veiliger en toegankelijker worden. De fietspunten worden verder uitgebreid en overal bereikbaar gemaakt. Een aantal fietsversterkende maatregelen zullen het fietsen in de stad aangenamer maken waardoor mensen minder zullen aarzelen olm de fiets te nemen. De 4 openbare vervoersmaatschappijen gaan hun aanbod op elkaar, op de klant en op het wegennet afstemmen. Het gewest gaat dan bij wegenaanleg opnieuw de juiste ruimte voorzien voor openbaar vervoer zodanig

dat deze vlot overal doorkan. Men gaat plaatsvervangend werken stimuleren met thuiswerken en e-governement. De vele bedrijfswagens moeten ook evolueren naar een combinatie van openbaar vervoer met de wagen. Vrachtwagentol komt er 2013, daarna komt de auto ook zeker aan de beurt. Nieuwe bedrijven gaan een goed doordacht vervoersplan moeten voorleggen willen ze de nodige vergunningen kunnen krijgen. Momenteel is er te veel aantrekking om de auto in het centrum te parkeren, de prijs van een parkeerplaats zal dit veranderen.Er is een positieve en pragmatische aanpak nodig met alle partners. Zeer gerichte communicatie op welgedefinieerde doelgroepen zoals bij de “Wacht effe voor je oversteekt” campagne zal uitgebreid worden. In dit project heeft men gemikt op 12-16 jarigen om ze, via aangepaste media (StuBru, Netlog, Facebook, enz.) te overtuigen om toch te wachten aan de lichten als het rood is. Iris2 richt zich op kleine projecten maar met een hoge slaagkans.Iris2 maakt ook al plannen en zet reeds zijn structuren uit voor de toekomst. De infrastructuursubsidies aan de diverse gemeenten van het Brussels gewest gaan afhankelijk worden van de opname van Iris2 of tegen dan Iris3-doelstellingen in het (ver)bouwdossier. De autoloze momenten zullen verder uitgebreid worden. De elektrische fiets kan in Brussel een goed alternatief zijn om het reliëf te overwinnen. Dit alles zal uiteraard een mentaliteitsverandering van de beslissingnemers in Brussel vergen.

Ten slotte kwam Dirk Holemans de dag afronden met een goede analyse van alle lezingen van de dag. Mobiliteit is een complex gegeven waarin we onszelf hebben vast gereden. De auto staat centraal in onze industrie wereld en heeft geleid naar een autoparadigma, nieuwe fabricatie leidt naar nieuwe files. We rijden onszelf vast. De meeste CO2 uitstoot is momenteel afkomstig van transport, dus een trendbreuk in onze mobiliteit is noodzakelijk. Ze willen streven naar duurzame ontwikkeling, daarin past de auto hoogstens tot aan de randparking. Goed op elkaar afgestemde netwerken van diverse vervoersmogelijkheden zijn noodzakelijk. Punctualiteit en frequentie van het openbaar vervoer zijn bepalend voor het succes hiervan. Daar is een consequent beleid en goed management voor nodig. Onze steden mogen gerust ambitieus zijn: de beste fietssteden zullen opnieuw hip worden, koplopers zullen beloond worden door hun aantrekkelijk imago. Mobiliteit en ruimtelijke ordening hebben een zelfde doelstelling en moeten dus door een zelfde beleid gestuurd worden. Er moet een draagvlak gecreëerd worden bij alle lagen van de bevolking. Mensen moeten zullen moeten overtuigd worden van de noodzaak voor verandering. Dit vergt een doordacht communicatieplan voor een lange termijn.Ook onze sector moet voluit inzetten op duurzaamheid. Het is onze maatschappelijke verantwoordelijkheid. Onze sector kan de motor zijn van een transitie naar een duurzame samenleving. Maar wat betreft de transitie is er geen keuze, die is bezig!

FoTo'S JoHAN PeNSoN

Page 9: Proscenium 58

Proscenium: AcHTer De scHermen BiJ oLiVer 9

chTer De Schermen BiJ oliver!een creATieve ploeg vAn weinig woorDen

Oliver!, een productie van Musical van Vlaanderen, kwam afgelopen maanden uitgebreid aan bod in de media. De acteer-, dans- en zangprestaties van zowel de hoofdrolspelers als van de voltallige cast werden geprezen en de kostuums bewonderd. Ook de kinderjury trok zijn ogen wijd open. Jotte (12 jaar): “Ik vond alle liedjes leuk.” Floor (12): “Ik was onder de indruk van de decors en de kostuums.” Sterker nog, ze wilden allen graag deel uitmaken van de cast. “Het lijkt mij leuk omdat alle mensen jou dan zien.”, zegt Remi (9)*. Maar wat met de “backstagers” die niet op het podium verschenen? We bekijken van nabij het werkproces van de verantwoordelijken voor decor, licht, geluid en productie.

TeCHNISCH DIReCTeUR, HUgo VAN ooSTWat waren voor jou de uitdagingen bij Oliver Twist?Voor mij was het de kers op de taart. Ik heb alle theatertechnieken al toegepast, maar had nog nooit een productie technisch geleid van in het begin. De moeilijkheden bij de technische coördinatie heb ik onderschat. Kostuums, rekwisieten, licht, geluid, decor, regie en productie hebben elk hun specifieke noden en wensen. Van al deze eilandjes een geheel maken was niet vanzelfsprekend. Door gebrek aan podiumruimte stonden ze elkaar in de weg. Je kunt niet zomaar iets goeds van een ander wegnemen, daarover moet worden overlegd. Wil je een goed product neerzetten, dan moet je daarvoor alle middelen bundelen. En dus werd het voor ieder technisch departement geven en nemen. Ik moest de kerk in het midden houden. Uiteindelijk vormden we een hechte ploeg van weinig woorden.Verliep het contact met de Engelse decorontwerper vlot?In het begin niet. We wilden het decor aanpassen om de change-menten te vereenvoudigen. In Londen schoof men de fondpanelen handmatig heen en weer. Wij hebben dat systeem omgevormd. Via een handlier en kabels in het technische grondpodium schuiven de panelen nu met de helft minder stage hands. Om diepte in het decor te krijgen, hebben we een doek waarop een maan geschilderd was, vervangen door een maan met leds. Langzaamaan heeft de scenografe onze Vlaamse manier van werken aanvaard. Door blijven te zoeken naar verbeteringen en door onze werkkracht verliepen de decorwisselingen vlotter. Zo hebben we iedereen ingezet voor de changementen, wat in Engeland volgens de Unit niet kan. Onze grootste tegenslag was echter de automatische trekkenwand.

In welk opzicht?Als de computer te veel gegevens in een keer moest verwerken, sloeg hij tilt. Dan hebben we moeten kiezen tussen risico en vertrouwen. Dan kies je voor vertrouwen en vooral voor veiligheid, omdat ook kin-deren over de brug liepen. Ik heb dan beslist om de brug door middel van kettingmotoren, onafhankelijk van de computergestuurde trekken, te laten bewegen. De brug weegt 750kg en moest minimum aan 0,8m/sec op- en neergaan. Ik koos voor de 4 BGV-zero speedmotoren, 2 cour en 2 jardin. Ze zijn variabel in snelheid en bijna geruisloos. Maar deze motor heeft vooral het meest beveiligde certificaat (SIL 3) en een stop op 1mm juist. Er bestaat een geluidsonderdrukkende kast, maar omdat de brug veelvuldig op en neer gaat, vreesde ik voor de warmteontwik-keling binnenin. Let op, die ombouw heeft veel nachtwerk gevergd, daardoor werd de repetitietijd niet verstoord.

Hebben jullie genoeg kunnen repeteren?Het was de eerste keer dat deze versie in Europa werd opgesteld. Het decor is druppelsgewijs toegekomen. We hebben decorpanelen die de kap ingingen minder zwaar gemaakt om de trekken te sparen. Decoraanpassingen gebeurden tot het einde van de voorbereidingen.

Tijdens de grote vakantie repeteerden wij in een half afgewerkt decor en het is blijven groeien tot een week voor de première. We denken dat dit alleen in Vlaanderen gebeurt, maar neen, het is een internationaal fenomeen. Stap voor stap vorderden we dus met de repetities.

Waren alle problemen dan opgelost?Neen. Op een bepaald moment werd een netwerkkabel losgetrokken, op een ander moment bleef een voedingskabel aan een trek haken… Allemaal doordat alles – licht, geluid en decor – elkaar net niet raak-ten.

Je verhuisde het decor van Gent naar Antwerpen, en terug. Was het een groot volume?Vijf trailers voor het decor, twee voor het licht en geluid en één voor

A guiDo Snoeck

FoTo'S JoHAN PeNSoN

Foto Luk Monsaert

Page 10: Proscenium 58

de kostuums en de rekwisieten. Engeland dacht dat we zes dagen nodig hadden om af te breken en ergens anders op te bouwen. Wij deden het in de helft van de tijd, met de helft van het personeel en zonder stress. Ze begrijpen het nog steeds niet. Het juist inzetten van stage hands op hun eigen sterkte en het werk gelijkmatig verdelen, dat is de oplossing.

Was de decorbouw moeilijk?Persoonlijk vind ik van wel. Het idee achter het decorontwerp was om alles intiem te houden, zoals in het verhaal van Dickens. Het gaat niet over grootsheid, maar over intimiteit. Het speelvlak is amper zeven M diep, twaalf M vooraan en achteraan acht M. Alles staat op elkaar en is zeer compact, vandaar dat er voor het licht bijna nergens plaats was.

Nog een droom die je wil verwezenlijken?Nee, ik heb het voorlopig gehad. (lacht)

HeT LICHToNTWeRP, LUC PeUMANSWat was jouw ervaring bij deze Oliver!-productie? Door omstandigheden ben ik vrij laat betrokken geraakt bij Oliver!. De regie en de choreografie waren al klaar en de kap was reeds inge-deeld. Maar we worden in Vlaanderen van jongs af aan opgeleid om met weinig tijd en middelen toch te kunnen presteren. Het was niet vanzelfsprekend om nog licht te integreren. Zo is er bv. tussen een lichttrek maar twee cm verschil met de daaropvolgende decortrekken. Er is in het begin, dus vóór mijn tijd, weinig communicatie geweest tussen licht en decor. De technische vloer, waarop panelen rijden, was al gelegd. Ruimte om licht te zetten en hangen, was er amper.Maar hoe dan ook, een lichtontwerp maken voor een musical, die zich hoofdzakelijk afspeelt in het “donkere” Londen was een leuke uitda-

ging en het verhaal intrigeerde mij reeds in mijn jeugd.Geen gemakkelijke opdracht als er geen plaats voor licht is, om een donkere sfeer te creëren!Ik had er wel kopzorgen over. Het was zoeken naar een concept. Welke lichtsfeer kan ik voor een somber decor maken, waarin zich een vreug-devol tafereel afspeelt? Hoe donker mag een volledige donkere scène zijn, wanneer er overal actie is?Gelukkig waren de kinderen in drie groepen verdeeld, zodat bepaalde scènes drie keer gerepeteerd werden door telkens een andere groep kinderen. Dat gaf tijd om na te denken.Het feit dat er een andere productie geprogrammeerd stond tijdens de repetitieperiode leidde tot nachtwerk, want er moest telkens een deel van het licht worden afgebroken.Van die tijd hebben we gebruik gemaakt om de structuur van het licht telkens verder uit te werken en de lichttafel te programmeren.

Had je volledige vrijheid bij het ontwerpen?Ik had complete vrijheid. Uiteraard in samenspraak met de regisseur en de Engelse scenografe.Ook ben ik in Londen gaan kijken om de sfeer van het stuk op te snui-ven. De middelen waarover zij beschikken, hadden wij niet.In het verhaal is er bijvoorbeeld een groot contrast tussen het som-bere, arme Londen en de rijke buurt. Hoe je het ook met licht invult, het verhaal moet gerespecteerd worden.

En dan “schilderen met het licht”?De regisseur en de decorontwerpster hadden vijf grote lichtsferen in gedachten, om de verschillende locaties in Londen te evoceren: 1. De ondergrond (donker maar toch warm), 2. Het café (donker en gezellig), 3. Het werkhuis (ruim, met volledig decor), 4. Het sombere (triest) en 5. Het rijke (vrolijk) Londen. De brug over het toneel moest eveneens geïsoleerd belicht worden t.o.v. het decor.

10 Proscenium: AcHTer De scHermen BiJ oLiVer

Foto Luk Monsaert

Page 11: Proscenium 58

11Proscenium: AcHTer De scHermen BiJ oLiVer 11

De verandering van de scènes in tijd en ruimte werden, gelukkig voor mij, visueel gesuggereerd door het verschuiven van decorpanelen in de fond.Ik heb een asymmetrische en daardoor schaduwrijke belichting nage-streefd. Laag inkomend licht vanaf de voorscène benadrukte de angsti-ge, nachtelijke sfeer. De ondergrondsfeer wou ik dan wel overwegend koud en kil houden, maar toch gezellige accentjes geven. Daarom plaatsten wij veel kleine, warme lichtpunten in het decor : kleine haardvuurtjes, lichtjes, … Rond het werkhuis was de lichtsfeer koud en donker, binnenin armzalig en groezelig, maar gezellig.

Hoe heb je het probleem i.v.m. plaatsgebrek opgelost?Vooral door het gebruik van zijlicht. Elke spot was uitgerust met een

kleurwisselaar. Daardoor kon ik asymmetrisch, contrastrijk belichten binnen eenzelfde kleursfeer met accenten op het hoofdgebeuren van-uit het midden. Verder heb ik veel gebruik gemaakt van de kleurtem-peratuurverschillen van lampen. Een mengeling van halogeen- en ont-ladingslampen in geautomatiseerde profielen. Het warme licht van de halogenen en het koude licht van de ontladingslampen geeft op zich al een contrast. Ik heb ook gebruik gemaakt van ledlampjes in plaats van spots in de vensters van de schuivende panelen. Er is eveneens een maan met ingebouwde koude leds.

De kleuren van de kostuums verschillen erg. Leverde dat problemen op?Eigenlijk niet. Toen we onze basis hadden, volgden we gedurende enkele dagen de scènes met de acteurs in kostuum op het podium. Tussendoor testten we de lichtsferen. Later verfijnden we alles.

Ik neem aan dat, als er zoveel mensen op het podium “vertoeven“, niet iedereen “ in het licht staat“.Dat is zo. Maar er heerste een goede sfeer in de ploeg en zowel de choreograaf als de regisseur stonden open om de plaatsing van dansers en acteurs eventueel aan te passen aan het licht. Met een goede ploeg verloopt alles als vanzelf. Daarom verdient de gehele technische ploeg een pluim, omdat het niet evident was met zo veel volk. Maar vooral Niels Huybrechts, die de voorstellingen draait en alles heeft geprogrammeerd, ben ik dankbaar. Hij was mijn rechterhand.

Wat bedoel je met “een goede ploeg“?Ik bedoel dat je elkaar begrijpt, dat de creatieve ploeg open en posi-tief communiceert en dat de synchronisatie tussen licht en geluid klikt. Een voorbeeldje: er zijn verschillende manieren om te “blikse-men”, ook auditief. Het is een kwestie van overleggen tussen regie, geluid en licht. In een groep waar men wederzijds motiverend werkt,

Foto Luk Monsaert

Openliggende maan met koude LED-strips. Ze zijn vloeiend dimbaar en DMX gestuurd.Foto Geert Custers

Page 12: Proscenium 58

12 Proscenium: AcHTer De scHermen BiJ oLiVer

maakt men vaker een juistere keuze. Bij Oliver! gaat het bliksemeffect lopen van zodra de geluidsman het bliksemgeluid start. Niet eerst de bliksem en dan het geluid, zoals in de werkelijkheid. Ook op andere momenten activeert de geluidstafel het licht via midi-commando. Geluid en licht versterken elkaar als dusdanig. Staan de acteurs niet op de juiste plaats, dan werkt het bedoelde effect niet meer. Dan gaan woorden verloren. Dan is een goede communicatie met de “creatieven” noodzakelijk.

En de kritiek?Over het algemeen wordt er niet vaak kritiek gegeven over licht. Men moet tegenwoordig al sterk uitpakken om het licht te laten opvallen. Als men het decor prachtig vindt, beschouw ik dat als een compliment, omdat het licht het decor zichtbaar maakt. Het geluid krijgt echter vaker een beoordeling. Mensen zeggen sneller dat het niet goed klinkt. Het licht gaat meer op in het totaalplaatje van het scènebeeld. Het loopt ook mee met de muziek: emotionele muziek vraagt om een andere sfeer dan dynamische. Toch moet alles aansluiten bij de dramatiek van het moment en van het decor. Licht overkoepelt de drie.

Zijn er acteurs die het licht niet voelen?Ja, nog steeds. Er zijn acteurs die, zelfs na duizend opmerkingen, er nog niet in slagen!Sommige acteurs nemen gewoon een plaats in, waar ze op dat moment zin hebben. Dan moet je hen dit uitleggen of met een stand-in wer-ken om aan te tonen wat je precies bedoelt. Maar er zijn er ook die het vanzelf aanvoelen. Zoals o.a. Koen Wouters van Clouseau en Gert Verhulst van Studio 100. Zij corrigeren zichzelf als ze fout staan. Dat zijn de heerlijke “Oef!”-momenten voor een lichtontwerper.

Je hebt het erg druk. Is er nog tijd over om zelf een voorstelling mee te pikken?Weinig. En als ik dan naar een voorstelling ga, kijk ik toch nog naar de technisch aspecten. Het is spijtig dat ik er niet ten volle van kan genieten en mij niet kan laten gaan zoals een normale toeschouwer. Ik ben gepassioneerd door licht sinds mijn jeugd en het laat me ner-gens los. Het is spijtig dat ik me geen “echte toeschouwer” meer kan voelen.

Wat zou je graag nog eens doen?Aan een operaproject heb ik nog nooit deelgenomen, daar zou ik nog eens willen aan meewerken. Let op, Oliver! heb ik met heel veel ple-zier gedaan. Toen ze me belden, ging een van mijn kinderdromen in

vervulling. Onlangs hoorde ik dat de musical We Will Rock You naar België komt. Als zware Queen-fan zou ik dit ook wel willen… Dus nog dromen genoeg!

HeT geLUIDSoNTWeRP, MARC LUYCKxWat was de geluidsuitdaging bij Oliver Twist ?De grote uitdaging was het groot aantal geluidsbronnen, waaronder heel wat kinderstemmen. Onze eerste zorg was: “Hoe kunnen we zo veel zenders in de lucht houden in de toegelaten band zonder dat ze elkaar tegenwerken?” Hiervoor hebben we ons laten inspireren door de uitvoering in Engeland. Om het safe te houden, wilden we het tot vijftig stuks beperken op een totaal van tachtig bronnen. Aan de hand van het script bekeken we welke acteurs elkaar zenders konden doorgeven. De micro bleef bij de zanger. Het meest logische was om de zenders van de kinderen door te geven omdat de meesten enkel in de eerste act voorkwamen. Hiervoor hadden we twintig minuten de tijd: alles bleef overzichtelijk en verliep zonder stress.

Dus je had de volledige vrijheid van doen en laten t.o.v. de licentie?Soms is het zo dat je de musical technisch moet uitvoeren zoals men het oplegt, maar bij Oliver! hadden we onze vrijheid. In Engeland hebben ze minder zenders gebruikt en daardoor meer moeten wisselen, maar wij wilden die stress beperken.

Nooit gedacht dat er een zender de geest zou geven?Bij de twaalf belangrijkste personages hadden we een dubbele micro en zender, beide micro’s waren telkens aangesloten op eenzelfde kanaal. Bij het minste probleem konden we ongemerkt overschakelen en dezelfde parameters behouden.

Zoveel geluidsbronnen, hoe begin je eraan?Je zorgt eerst dat je gereedschap netjes geordend ligt op de werkbank. In dit geval is dit de lay-out van je mengtafel. Faders, faderbanken, orkest, VCA’s enz. worden in functie van het script op een logische volgorde geplaatst. “Het gereedschap op de juiste plaats.” Dit huis-werk maakten we eerst in een Excel file.

En dan soundchecken voor de repetitie?Eerst wordt de mengtafel geprogrammeerd aan de hand van onze Excel file. We maakten snap shots van elk scènedeel, waarin we bepaalden welke microfoons aan en welke uit moesten staan. Het creatieve gedeelte, zoals toonregelen, komt pas later.

Wat was dan de volgende stap?De volgende stap is het uitvoeren en controleren van de programmatie. Dit doen we voor het eerst met echte stemmen tijdens de repetitie. Ons huiswerk is dan klaar. Daarna nog het inregelen van het speaker-systeem (in dit geval de vaste installatie van de schouwburg), waar we een en ander aan veranderd hebben, zoals het verplaatsen van speakers en het aanpassen van delay tijden. Dan kan de soundcheck beginnen: eerst het orkest, daarna de stemmen één voor één en later in groep.Om het orkest zo goed mogelijk te laten passen in de tijdsgeest van Oliver Twist, koos ik voor een overhead opstelling in plaats van close miking zodat de natuurlijke balans behouden bleef. Als een instrument te stil was, ging ik dus niet naar de mengtafel, maar naar de dirigent. Ik heb het vijftienkoppig orkest gemixt met een tiental microfoons. Het plaatsen van de micro’s bij de acteurs bepaalden we volgens de persoon, het kostuum, de hoed, de pet, het zweten enz. Bij sommigen was dat op de wang, bij anderen op het voorhoofd. Vanaf toen moest het heel snel gaan, aangezien de repetities helaas niet alleen voor het geluid dienen. Vandaar het belang van grondig huiswerk.

De Backstage-ploeg, Foto Guido Snoeck

Page 13: Proscenium 58

Proscenium: AcHTer De scHermen BiJ oLiVer 1313

De afspraak met de regisseur was om alleen als het echt niet anders kon de repetitie stil te leggen. Dat is allemaal vlot verlopen.Gaandeweg zijn we beginnen te verfijnen en we concentreerden ons steeds meer op de verstaanbaarheid. Er zaten soms teksten bij met heel veel woorden op een drukke orkestratie. De doorsnee toeschouwer kan twee drukke informaties niet simultaan verwerken. Soms konden we dat oplossen door anders te gaan inregelen, soms met een vraag aan de dirigent om meer ruimte te creëren of door de timing van de tekst te verleggen, zodat stemmen en muziek elkaar minder in de weg stonden. Zo moet de geluidsman voor een juiste oplossing kiezen. Communiceren en onderhandelen is een belangrijk aspect van ons vak en het is in sommige gevallen efficiënter dan onze geluidsapparatuur. Er bestaat helaas geen knop “verstaanbaarheid”. Men moet als geluidsman ook opletten voor gewenning: en de verstaanbaarheid blijven controleren, ook al kent hij de teksten zonder dat ze nog uitgesproken worden. Je kunt die gewenning best omzeilen door niet naar de inhoud van de tekst te luisteren, maar naar de woorden op zich. Een lage stem geeft altijd een stillere indruk dan een hoge. Volumeschommelingen moet je voelen aankomen, anders ben je te laat. Dus altijd de fader(s) vast-houden. Dit noemt men “vocal riding”.

Wat was het grootste euvel in deze productie?De tijdsdruk. De repetities waren er niet alleen voor het geluid maar ook voor het licht, het decor, de changementen, de spelers, de kinde-ren, de kostuums, baarden en snorren, enz. Een geluidsprobleem moest je meenemen naar huis, een oplossing zoeken en ’s anderdaags hopen dat het de goede was. Voor een kind dat een belangrijke zin te stil zegt, kan je geen repetitie stilleggen en vragen om die zin te herhalen. Je zoekt dan zelf andere oplossingen.

Te weinig repetitietijd, een typisch Vlaams verschijnsel?Dat denk ik niet. Dat zal wel voor alle kleine landen zijn: hier loopt een Oliver Twist twee maanden en in Engeland drie jaar! De opbrengsten zijn veel groter, dus is er meer tijd voor voorbereidingen. Of je dit nu met veel of weinig repetitietijd moet doen, het verwachtingspatroon van de toeschouwer blijft hetzelfde. Gelukkig hebben we in Vlaanderen een hoop talent...

Een compliment naar de collega’s?Jazeker.

De PRoDUCTIe, BARBARA SNoeCKWat was jouw ervaring bij deze Oliver Twist-productie? De grootsheid en de diversiteit zowel op technisch als op artistiek vlak was voor mij een uitdaging. Iedere voorstelling werken er hon-derdachtendertig mensen en een hond. Er nemen honderdtwintig kin-deren deel, verdeeld in drie groepen, die alternerend spelen. Er wordt geacteerd met driehonderdzestig kostuums, negentig pruiken, twintig baarden en veertig hoeden. Bovendien voorzagen we ook voor de hond en zijn trainer het nodige.

Genoot je vrijheid t.o.v. de Engelse licentie?We hadden geen supervisor. De kostuums, het licht, de geluidsont-werpen en de regie hebben we zelf gekozen, met goedkeuring van de licentiehouder. Alleen het decor en het ontwerp waren Engels.

Wat waren de specifieke problemen?Het eerste probleem was dat van de kinderen. De wet op de kinder-arbeid schrijft een aantal regels voor: kinderen moeten gescheiden zijn van volwassenen en begeleiding krijgen, hun repetitietijd moet beperkt blijven, enz. We waren verplicht om zo veel mogelijk te repe-teren gedurende de schoolvakantie en de weekends.

Bovendien was het volledige decor niet tijdig klaar met als gevolg dat het technisch departement achterop hinkte. Toen het decor eindelijk werd opgezet, waren het podium en de toneeltoren van de Capitole helemaal volgebouwd. Er was geen speld meer tussen te krijgen. Daarom lag de nadruk op veiligheid: we hebben met alle kinderen het decor en de changementen rustig en volledig overlopen. Er werd hen ingeprent van alle knoppen en draaimolens af te blijven. Verder vroegen we iedereen om achterblijvende zaken na een decorwissel van de grond te rapen, zeker waar de kabels van bewegende decorstukken in de technische vloer hingen. De “machine” mocht nergens haperen.Last but not least, hebben we er de discipline strikt ingehouden. Als je met honderdachtendertig mensen samenwerkt, is er weinig ruimte voor “egotripperij”. Je kan niet voor één akkefietje het hele rader-werk stilleggen en een portie humor is zowel on stage als backstage broodnodig!

Websites:

• Om de zendfrequentie van de zenders in te stellen zonder dat ze elkaar beïnvloeden is er een berekeningstabel te vinden op www.eu.audio-technica.com/en/support/product/wireless(ga naar “frequentie planning tool”).

• Wens je meer te weten over zendfrequenties, vergunningen enz., zie: www.bipt.be. Je kan er ook een schema vinden van 3 Hertz tot … met telkens de vermelding waarvoor ze gebruikt mogen worden.

• De kettingmotoren met variabele snelheid zijn te vinden op www.wimotin.eu

• Luc Peumans kan je vinden op www.paintingwithlight.be, Marc Luyckx heeft geen persoonlijke site, Hugo van Oost wel, namelijk www.artnation.be en Musical van Vlaanderen vind je terug op www.musicalvanvlaanderen.be.

• Nog een laatste tip: Minderwaardig materiaal aankopen is miserie binnenhalen.

Decorzicht, Foto Guido Snoeck

Foto Luc Monsaert

Page 14: Proscenium 58
Page 15: Proscenium 58

Proscenium: in HeT LAnD VAn De oPrecHTe mensen 15

n heT lAnD vAn De oprechTe menSeneen TheATerTrip Door ouAgADougoe

op vraag van het Wereldculturencentrum Zuiderpershuis verbleef ik samen met danser, muzikant en acteur Bode owa drie weken in de Burkinese hoofdstad ouagadougou. Het originele plan, in Fada ’N gourma (op zo’n 300 km van de hoofdstad) de voorstelling “Afr’optimist” maken met nog drie Burkinese acteurs werd op het allerlaatste moment afgelast vanwege organisatorische problemen. Toch vond WCC Zuiderpershuis het een goed idee om ons alsnog naar Burkina Faso te laten trekken. enerzijds om ter plekke nog aan de tekst die Bode owa schreef te werken in functie van een toonmoment in Antwerpen, anderzijds om ons onder te dompelen in het Burkinese culturele leven. Zowel voor Bode, die van Nigeriaanse afkomst is, als voor mij, de Afrika-leek, een boeiende ervaring.

Burkina Faso, het vroegere Opper-Volta, ligt in West-Afrika. “Burkina Faso” betekent zoiets als het ‘land van de oprechte mensen’. De inwo-ners worden Burkinabés (oprechte mensen) genoemd. De geschiedenis van het land is zeer vredig te noemen in vergelijking met andere Afrikaanse landen. De verscheidene staatsgrepen zijn zonder bloed-vergieten verlopen en het land heeft, behalve met Frankrijk tijdens de kolonisatie, in moderne tijden geen oorlog gekend. De meerderheid is er moslim, maar ook een groot aantal mensen zijn christenen. Ze leven verdraagzaam naast elkaar. Eigenlijk leunt hun godsdienstbeleving nog heel erg dicht aan bij het animisme, de oorspronkelijke natuurgods-dienst van Afrika, die sterk verbonden is met de oerkrachten. Burkina Faso is een van de armste landen van de wereld. Tachtig procent van de bevolking is er afhankelijk van de landbouw die gesubsidieerd wordt door de VN en de Westerse landen. De voor-naamste problemen zijn de droogte, een slechte bodem (vooral in de noordelijke Sahel-regio’s) en een slechte infrastructuur, opleiding en gezondheidszorg. Burkina kan zichzelf echter van voldoende voedsel voorzien, mede door de economische impuls die gegeven werd door de vorige president, Thomas Sankara .(Hij werd vermoord in 1987 door zijn compaan Blaise Compaoré.) Sankara’s slogan “Consommons Burkinabé” (Consumeer Burkinabees) zette de bevolking aan om in eerste instantie producten uit eigen land te kopen, waardoor geld binnen het land blijft.

Oagadougou is de hoofdstad van Burkina Faso. De stad ligt ongeveer in het centrum van het land en telt naar schatting 1,4 miljoen inwoners.Als administratief, educatief en cultureel centrum en belangrijkste economische groeipool, trekt de stad migranten aan uit het hele land. Over het algemeen heeft de stad het karakter van een groot dorp en een levendige marktplaats. Het straatbeeld wordt bepaald door de talrijke fietsers en motorrijders. De laatste jaren neemt het aantal auto’s ook toe, wat in het centrum tot verkeersproblemen kan leiden. De stad breidt zich door de laagbouw horizontaal in alle richtingen uit. Dit vormt een probleem voor het aanleggen van nutsvoorzieningen en van de algemene infrastructuur. In het centrum zijn er grootschalige bouwprojecten aan de gang die de stad van een modern zakencentrum moeten voorzien. Deze nieuwe wijk noemt men Ouaga 2000.De stad heeft haar internationale bekendheid vooral te danken aan het tweejaarlijkse FESPACO filmfestival. Dit is de belangrijkste manifesta-tie voor de promotie van de Afrikaanse film en media. Het festival was in februari 2011 aan zijn 22e editie toe.Het FESPACO filmfestival wordt niet toevallig in Ouagadougou geor-ganiseerd. De stad kent op haar manier een bruisend en levendig culturele leven. Het is echter in geen enkel opzicht te vergelijken met wat we in Europa gewoon zijn. Subsidies zijn er onbestaande. De initiatieven die ik hier zal bespreken zijn dus allen privé-initiatieven,

met hart en ziel geleid door mensen die gepassioneerd zijn door kunst (beeldende kunst, dans, theater of muziek).

We verblijven in het culturele platform “Napam Beogo 2”, dat onder leiding van Lasso Beogo staat. De twee Napam Beogocentra zijn een privé-initiatief en bieden een repetitieruimte aan, een aantal kamers met ontbijt (enkel voor artiesten), een expositieruimte en een ont-moetingsplaats (www.espacenapambeogo.com). Artiesten uit Burkina Faso ontmoeten er artiesten uit Europa en zo vindt er kruisbestuiving plaats. Het is vrijwel de enig WiFi plek in Oagadougou waar artiesten via het web verdere contacten kunnen leggen met co-producenten of buitenlandse gasthuizen. We ontmoeten er Franse organisatoren van een straattheaterfestival later dit jaar in de aanpalende wijk, een choreograaf die vaak in Europa en Canada werkt (Levy Koama), twee techniekers uit Frankrijk die meewerken aan een choreografie-festival, etc …

Onze gids is de jonge acteur, verhalenverteller en regisseur Paul Zoungrana. Hij is een geboren en getogen Ouagadees, liefhebber van zijn stad en bezeten door theater. Hij neemt Bode en mij mee naar de theaterzalen van zijn stad en geeft woord en uitleg.

Onze eerste stopplaats noemt “Hangar 11”. Het is een ruimte waar beeldende kunstenaars een plek krijgen om te werken en tentoon te stellen. Op de binnenplaats, in open lucht, onder een aantal bomen, brengt men kleine theatervoorstellingen, worden verhalen verteld, laat men nieuw tekstmateriaal op het publiek los, legt men onderling contacten. Er worden ook vaak kleine concertjes gegeven. De sfeer is heel gemoedelijk, bijna familiaal.

i BArBArA vAnDenDrieSSche

Binnenplaats "Hangar 11"

Page 16: Proscenium 58

16 Proscenium: in HeT LAnD VAn De oPrecHTe mensen

Onze volgende bestemming is Cartel. Het is een plaats, verstopt achter een grote muur in een achterafsteegje. Vier gezelschappen hebben er hun administratie gecentraliseerd: er is een (piep)kleine bib, op de binnencour worden kleine voorstellingen gegeven en de directie van het theaterfestival “Les récréatrâles” heeft er hun kantoor. Het festival liep tot midden november, we waren dus net te laat om nog wat voorstellingen mee te pikken. Er stonden veertien voorstellingen op het programma, uit alle windstreken van Afrika, tot zelfs uit de Caraïben. De hele wijk hangt vol affiches en vele gezinnen lenen hun patio als speelplek. Het festival verloopt niet in de grote zalen, maar op straat en bij families.

Paul, onze gids, die al speelde voor Franse, Zwitserse en Belgische theaters, en in diverse films acteerde, spreekt heel gepassioneerd over het theater in Burkina Faso. Uiteraard hebben ze niet dezelfde mid-

delen als in Europa, maar hij is trots te kunnen vertellen dat er aan de weg van het volwassen worden van het Afrikaans theater (waar hijzelf actief een rol in wil spelen) wordt getimmerd.Naast zijn artistieke werk doet hij ook aan ‘sociaal-maatschappelijk theater’. Wat houdt dat in? Hun klein gezelschap brengt maatschap-pelijk relevante thema’s, zoals bv. een ‘project’ rond vrouwenbesnijde-nis. Hun project krijgt een doordeweekse titel en wordt aangekondigd in een bepaald dorp als ieder ander voorstelling. De dorpsbewoners verzamelen zich op de banken en wachten tot de acteurs op scène komen. Een presentator komt op en vertelt wat het publiek te zien zal krijgen. (Dit is nog steeds een typisch fenomeen bij het Afrikaanse theater.) Plots schreeuwt er een vrouw. Ze blijkt hoogzwanger te zijn. De presentator vraagt haar of ze wel OK is. Zij zegt dat het wel gaat. De presentator gaat verder. De vrouw vertrekt. Iedereen ziet haar vertrekken. Plotseling stort ze in elkaar. De presentator roept of er een dokter in de zaal is. En ja, er is een dokter aanwezig. (Voorlopig beseft het publiek niet dat dit allemaal in scène is gezet). Kinderen worden weggestuurd, mensen zijn opgewonden. De vrouw schreeuwt en kreunt. De dokter roept. “De vrouw is besneden!” Ze verliest plots heel veel bloed. De mensen raken in paniek. De vrouw sterft.Ineens staat een muzikant op scène die op een fluit een heel sereen stukje muziek speelt. De “acteurs” vertrekken, heel voorzichtig. Iemand van de ploeg legt uit dat het geheel opgezet spel is. Aangezien de mensen dachten dat het echt was, zijn ze meestal vrij gechoqueerd. De gebeurtenis brengt een discussie op gang over vrouwenbesnijde-nis die anders wellicht niet plaats zou vinden; vanwege tradities en regels van hun stam. Op die manier trachten Paul en zijn vrienden een verschil te maken en hun “kunst” ook toe te passen om de bevolking te confronteren met maatschappelijk relevante thema’s.

Een andere plek die Paul Zoungrana ons met hart en ziel laat ontdek-ken is het CITO (Carrefour International de Théâtre de Ouagadougou, zie www.ouaga-cito.net.)Le CITO wil het theater in Burkina Faso op een hoger niveau tillen en coproducties aangaan met het buitenland. Daarom nodigen ze Europese of Afrikaanse regisseurs en scenografen uit. Ze spelen Europese stuk-ken, maar ook meer traditionele of hedendaagse Afrikaanse stukken. Het CITO wil vernieuwend zijn en professionalisme binnenbrengen in het theater. Bovendien wil het een aanspreekpunt zijn voor alle Burkinese kunstenaars die het theater een warm hart toedragen. Tal van acteurs, regisseurs, scenografen en gezelschappen zijn lid van het CITO, als sympathisant of als medewerker. Op die manier ontstaat alweer een netwerk, een plek van ontmoeting, wisselwerking, uitwis-selen van ervaring, etc... Bovendien worden de prijzen bewust zeer laag gehouden om zo veel mogelijk mensen aan te trekken.

De ruimte van het CITO staat recht tegenover het voetbalstadium, op een druk kruispunt, midden in de stad. De zaal heeft geen afgesloten dak, enkel een rieten plafond. Je zit als speler en publiek dus midden in het levende stadsgebeuren. Slechts enkele lampen zorgen voor een gevoel van ‘theatraliteit’. Voor de rest is het de conventie van het theater dat ervoor zorgt dat mensen zich focussen op wat ze zien. Het getoeter van de scooters en auto’s nemen ze erbij. Een broeierig sfeertje maar, wanneer de voorstelling goed zit, besef je niet meer dat je midden in het drukke stadsgewoel zit.’s Avonds gaan we naar een voorstelling kijken: een monoloog gere-gisseerd door een regisseur uit Côte d’Ivoir en met een actrice uit Kameroen. Paul had ons op voorhand verwittigd, en terecht: de voor-stelling deed op alle gebied heel ouderwets aan. Het doel om theater op een hoger niveau te tillen mag er dan wel zijn, er valt soms nog een lange weg af te leggen.

We gaan ook langs bij de ‘Ecole de musique INAFAC’. Tijdens het bezoek

Affiche Theaterfestival "Les Récréatrales"

Dakconstructie boven de scène. CITO

Ecole de musique INAFAC

Page 17: Proscenium 58

Proscenium: in HeT LAnD VAn De oPrecHTe mensen 17

aan zo’n school word je toch weer geconfronteerd met de armoede van het land. Een paar afgedankte synthesizers, één drumstel voor de hele school, afgebladderde muren, versleten banken en stoelen, .... wat wij in Europa in de vuilbak gooien, wordt naar hier gebracht, of beter gezegd, gedumpt. Maar de passie en het engagement waarmee de leraars over hun school vertellen werkt aanstekelijk.

Op zaterdagavond gaan we naar het Centre Culturel Français (CCF). Op de affiche staat de Nigeriaanse Tony Allen. De zaal is voor de helft gevuld met blanken. Een vreemd zicht na een onderdompeling in het echte ‘Afrikaanse’ leven. Het CCF is hét cultureel centrum van Ouagadougou, waar de grote voorstellingen en concerten plaatsvin-den. De concertzaal is ook in openlucht, maar heeft vele faciliteiten. Het CCF beschikt verder nog over een tentoonstellingszaal, een biblio-theek, een filmzaal en een kleine, overdekte theaterzaal. Het is een plek waar veel Frans geld in gepompt wordt. De sfeer is er Europees. (Zelfs het bier en de menukaart doen Europees aan.) Een geslaagde avond, omdat Bode Owa, Nigeriaan en kennis van Tony Allen, op een onbewaakt ogenblik ook op de scène klom en een staaltje van zijn kunnen tentoon spreidde door het publiek op een dansoptreden te trakteren.

Als scenograaf was ik erg benieuwd naar een beloofde ontmoeting met een groep scenografen. Anders dan bij ons, waar elke scenograaf op zijn eentje zijn stijl en kunnen probeert aan te bieden aan regisseurs, bestaat er in Oagadougou een klein groepje scenografen dat zich heeft gegroupeerd als ‘Face au sceno’. In de artistieke wijk van Ouagadougou hebben ze hun kantoortje, een opslagruimte en een ruimte voor overleg en dialoog. Op een ochtend gaan Bode, Paul en ik bij hen op bezoek. Wat aanvankelijk een stroef gesprek blijkt te zijn, mondt uit in een geanimeerde discussie over scenografie in Europa en in Afrika. Een van hen, Dao Sada, is net terug van een project in samenwerking met het “Theatre de Poche” in Brussel. De wisselwerking tussen België en Burkina bestaat reeds langer. Wat mij enorm plezier deed, was het feit dat, eens het gesprek goed op gang was, deze scenografen er eenzelfde opinie op nahielden als Bode en ik omtrent scenografie. Dit ondanks hun gebrek aan middelen.Waar wij al ettelijke jaren bekend zijn om de rol die een scenograaf speelt in een artistiek project, zijn zij nog maar net het ‘decorbouwen’ ontstegen. Ze zien zichzelf voortaan als specifiek onderdeel van het ontwikkelen van een artistiek product en niet langer als de uitvoerder van wat een regisseur zou willen zien op de scène. Ze denken verder dan het voor de hand liggende idee van de regisseur en proberen er een “scenografische” vertaling voor te bedenken, ook al is er weinig geld. Deze mensen hebben een fierheid ontwikkeld en zijn trots op hun kunnen. Ze beseffen de meerwaarde die aan een project kan toe-gevoegd worden. Ze gaan liever met weinig middelen artistiek aan de slag (en worden erkend als ‘artiest’), dan met extra geld louter uit te voeren wat hen door de regisseur wordt opgelegd (zoals dit vroeger het geval was van de ‘decorbouwer’). Een voorbeeld: Paul Zoungrana, onze gids, had een project i.v.m. gren-zen, mensen die grenzen oversteken, die willen vluchten etc...Pauls idee was te werken met een grote barrière, een gigantische paal die het teken van de ‘grens’ moest verbeelden. Dao Sada, die de scenografie uitvoerde, vond dat idee zeer expliciet en kwam op een van de eerste repetities aandraven met een touw. Dat touw verbeeldde uiteraard de grens, maar leidde tot veel meer spelmogelijkheden die de regisseur zich nooit had ingebeeld. Dat het simpele idee van een touw ‘hét’ sterke idee van de voorstelling zou worden had hij nooit gedacht; uiterst eenvoudig en niet duur.Spontaan vertelden ze ons dat hun grote leermeester Sotigui Kouyaté hen geïntroduceerd heeft tot het theater van vandaag. Kouyaté was een van Peter Brooks steracteurs. Ik herinner me hem in Peter Brooks

versie van “The Tempest” van Shakespeare. Hij was een enorm rijzige man, met een ongelooflijke uitstraling. Kouyaté, gestorven in 2010 en gehuldigd in Burkina als een echte staatsheld, was voor menig Burkinabés, binnen en buiten het theater, een echt voorbeeld. Kouyaté ontving in 2009 nog een zilveren Beer op het filmfestival van Berlijn. Maar voor de Burkinabés was hij meer dan dat. Eerst stortte hij zich succesvol in de politiek. Nadien bleek hij een voetbalheld te zijn. Uiteindelijk werd hij, als gerenommeerd verhalenverteller, door Peter Brook opgevist en werd hij een internationaal erkend acteur. Zijn zoon volgde hem in zijn voetspoeren op en specialiseerde zich in scenogra-fie. Dankzij hem is er momenteel een jonge garde scenografen die met trots en een groot engagement hun job au sérieux nemen. Voor mij was het een van de hoogtepunten van onze ontmoetingen. Wat mij zo aan-sprak was het feit dat die jonge mensen zich als groep durfden op te stellen. Men delegeert, helpt elkaar, inspireert elkaar. In Vlaanderen is het toch meer het ‘ieder voor zich’ principe. Vlaanderen is niet Burkina

Centre Culturel Français (CCF)

Espace Culturel Gambidi

Scenografengroep 'Face au sceno'

Page 18: Proscenium 58

18 Proscenium: in HeT LAnD VAn De oPrecHTe mensen

Faso, maar het idee van een ‘huis voor de scenografen’ sprak mij aan. Momenteel zijn ze gezamenlijk aan het werken aan een ‘verplaatsbaar theater’: een theater met gradin, generatoren en een scène, dat ze voor het gezelschap ‘Théâtre de la valise’ ontwerpen.Nadien volgt een kleine rondleiding: maquettes, zelf gefabriceerde lampen (uit blik) en het steeds terugkerende binnenplein.

Een niet onbelangrijke plek is het “Théâtre de la Fraternité”, gesticht door Sony Labou Tansi, een man waar jonge makers nog steeds (10 jaar na zijn dood) erg naar opkijken. Het “Théâtre de la Fraternité” bevindt zich in het “Espace Culturel Gambidi”, een groot complex te midden van een gure, vuile buitenwijk. Ook daar worden repetitieruim-tes aangeboden en is er een restaurantje. Er is zelfs een plaatselijke radio gehuisvest die enkel over cultuur in Ouagadougou uitzendt en er is eveneens een prachtige openluchtscène. Ook hier valt op hoe dit privé-initiatief gastvrij met zijn artiesten omspringt en hen aanspoort contacten te leggen en elkaar creatief te beïnvloeden. Een bus vol dor-pelingen wordt daar een tiental dagen gehuisvest om hun traditionele kunsten te herwaarderen en eventuele commerciële mogelijkheden te onderzoeken.Bode en ik gaan er vaker heen voor de gezelligheid, de contacten en om repetities bij te wonen.

Bode Owa is buiten muzikant ook danser en choreograaf. Het “Centre de Développement Choréographique” interesseerde hem dus ook heel erg. Op identiek dezelfde manier als de andere centra biedt het “Centre de Développement Choréographique” jonge makers een repetitieruim-te, een mooie, grote voorstellingsruimte en een ontmoetingsplaats. We volgen er een repetitie van drie danseressen en hebben nadien een interessante babbel over hun werk.

Bijna alle dansers volgen hun opleiding bij Irène Tassembedo in haar dansschool Ecole Internationale de Danse Irène Tassembédo (EDIT) . Irène is een kloeke, grote dame met heel veel uitstraling en met leerlingen over heel West-Afrika. We mogen haar dansschool even bezoeken, tussen twee lessen door. De school oogt heel modern, met mooie dansruimtes, veel spiegels, moderne kunst, en veel leerlingen. Het broeit er van de creativiteit.

Op onze laatste avond trekken we naar het ATB (Atelier Théâtre Bourkinabé), een openluchttheater, waarvan het gezelschap graag op locatie speelt en sociale problemen als invalshoek neemt. Op de binnencour van een gebouwtje is een verhoog met wat stoelen. De scène is een rustieke binnentuin met wat bomen, heel eenvoudig uitgelicht, maar wel mooi. Onze gids Paul speelt er “Tabac Tabac” van Bernard-Marie Koltès. De sfeer is gemoedelijk, de locatie prachtig.

De voorstelling zelf had wat te lijden onder een expliciete speelstijl en een ‘beeldje bij praatje’ in de vorm van een filmpje dat volledig overbodig was.

Het is bewonderenswaardig dat er in een arm land als Burkina Faso zo veel cultureel engagement bestaat. Er is veel dialoog, zowel tussen artiesten onderling als via de georganiseerde internationale festivals. Heel veel (vooral Franse en Belgische) knowhow wordt gedeeld en opgepikt. Voor een Vlaming doet het acteerspel wel erg ‘Frans’ aan (‘dans la langue de Molière’) en klinkt het vaak wat ouderwets. Maar als Burkina Faso (en in casu Ouagadougou) zo gretig internationale cul-tuur blijft opsnuiven, zullen ze buiten het gerenommeerd Filmfestival ook gauw een naam op gebied van theater verwerven. De rijkdom van een land wordt bovendien niet enkel afgemeten op basis van het economisch bezit; culturele rijkdom straalt soms verder, naar alle uithoeken van de wereld.

Foto's Barbara Vandendriessche

"Lampes Froides", handgemaakt

Théatre de la fraternité

Page 19: Proscenium 58

Proscenium: WAAr nAArToe meT HeT ecoLoGieDeBAT? 19

AAr nAArToe meT heT ecologieDeBAT?

Het waren drukke maanden voor het ecologiedebat in de podiumkunsten. Het Kaaitheater pakte uit met een vervolg op de eerste Slow Boat conferentie, gevolgd door een colloquum over mobiliteit (zie verslag After The Car in dit nummer), en het vierde Burning Ice festival. In Nederland lanceerde de VPT voor de eerste maal een studie en symposium over duurzaam-heid in de podiumsector. en het kabinet van Vlaams minister Schauvliege is begonnen met consultaties voor het werkgroep ecocultuur om tot concrete aanbevelingen ter vergroening van het cultuurbeleid te komen.

De vraag die na al deze conferenties, festivals en gesprekken blijft nazinderen is dan ook: waar naartoe met het ecologiedebat? De signalen die vanuit de politieke wereld komen zijn een stap in de goede richting. Maar zal de sector echt opgezet zijn met wat minister Schauvliege momenteel aan het bedenken is? Met een kleine knipoog naar het fiasco van de geluidsnormen lijkt het me dan ook niet onzin-nig om deze denkoefening ook vanuit de sector verder te zetten. Waar willen we naartoe met het ecologiedebat?Een eerste voorzichtige aanzet hiertoe werd gegeven op de Slow Boat conferentie in het Kaaitheater. Op initiatief van Guy Gypens zaten de belangrijkste spelers uit de professionele kunstensector rond de tafel om samen met Sian Alexander van Julie’s Bicycle te polsen naar de mogelijkheden om gezamenlijk tot een structurele aanpak van de eco-logieproblemen te komen. De wil is er wel, het draagvlak veel minder. Met een aantal ecologieprojecten versnipperd over de verschillende kunstdisciplines is een structureel antwoord op de essentie van de ecologieproblematiek wel erg veraf.

een omgekeerde wereldHet is duidelijk dat een structurele aanpak van de ecologische vraag-stukken van de podiumsector meer dan enkel een aantal sporadische projecten en eco-coaching programma’s nodig heeft. Er is een essen-tiële modal shift nodig, een structurele wijziging van onze attitudes en werkmethoden. Het belang van zo’n verandering bleek ook uit een gesprek met Mirjam Grote Gansey tijdens het VPT symposium ‘Duurzaamheid on Stage’. Daarin stelde de scenografe dat het eigen-lijk niet belangrijk is of iets ecologisch is, het moet gewoon werken. Volgens haar is het niet aan ontwerpers en kunstenaars om naar eco-logische alternatieven op zoek te gaan, dan wel aan de leveranciers en producenten om duurzame materialen aan te bieden. De bal werd meteen weer teruggekaatst door de producenten: als niemand naar duurzame producten vraagt, zullen zij er ook geen ontwikkelen. Of wat was er eerst: de kip of het ei… Het argument dat de creatieve sector toch bij uitstek nieuwsgierigheid naar nieuwe materialen en innovatie moet koesteren wordt met en dergelijk houding meteen van tafel geveegd.Er is dus nood aan positieve stimulansen om onze houding ten opzich-te van duurzaamheid te veranderen, en om het duurzaam denken in te bedden in de bestaande werkmethodes van ontwerpers, kunstenaars en producenten. De vraag is echter of dit ook het opzet van het kabinet Schauvliege is, en hoe zij dit dan zouden waarmaken. Projectsubsidies voor “duurzame” projecten hebben op dat vlak alvast hun doel gemist. Eens even duurzaam doen verandert structureel niets aan de attitudes en werkmethodes van de podiumsector. Positieve stimulansen moeten een bewustwordingsproces in gang zetten, dat duurzaam – of verant-woordelijk – werken niet beloont, of tot exclusiviteit verheft, maar er net een gewoonte van maakt.Ecologie zou bijvoorbeeld op dezelfde manier benaderd kunnen worden als veiligheid: het moet een vanzelfsprekendheid worden. Net zoals er van iedereen verwacht wordt dat er veilig gewerkt wordt, zou men ook

van iedereen kunnen verwachten duurzaam te werken. Daar kunnen dan bijvoorbeeld ook concrete financiële en wettelijke stimulansen tegenover geplaatst worden.In de plaats van sporadische projecten te steunen, zouden we kunnen overwegen om maatregelen te nemen die de gehele gesubsidieerde sector aansporen om anders te werken. Reisvergoedingen zouden bijvoorbeeld rekening kunnen houden met de duurzaamheid van ver-voersmiddelen, in de plaats van enkel met de prijs. Zo zouden reizen ook terugbetaald kunnen worden wanneer zij niet noodzakelijk de goedkoopste, maar wel de meest duurzame optie zijn. Of misschien kan een vast percentage van structurele en projectsubsidies worden voor-behouden voor het dragen van de meerkost van duurzame materialen en investeringen. Ecologische risico’s zouden kunnen worden geïnven-tariseerd, net als de gezondheids- en veiligheidsrisico’s. Er kan een kenniscentrum worden opgericht, in samenwerking met universiteiten en onderzoekers, om informatie omtrent duurzaamheid te centrali-seren, waarbij de onderzoekers ook materiaal- en andere informatie regelmatig kunnen bijwerken.

w JAn AckenhAuSen

Page 20: Proscenium 58

een horizontale aanpakWat we moeten vermijden is dat de politiek de sector vóór is met regel-gevingen en het opleggen van normen en werkmethoden. Als wij een voorsprong willen behouden,dan is het hoog tijd voor een horizontale aanpak, met zowel de professionele als de amateur- en commerciële kunstensector. Daarbij moet het zwaartepunt gelegd worden op het uitwisselen van good practices, kennis, en informatie over werkme-thodes, materialen en recyclage, in een brede samenwerking met de producenten, onderzoekers, en kenniscentra. Ook het onderwijs heeft een niet te miskennen verantwoordelijkheid in het ecologiedebat van de podiumkunsten. Uit een informele rondvraag bij de Vlaamse podiumtechnische en scenografieopleidingen in het secundair, hoger en volwassenenonderwijs, blijkt alvast dat duurzame materialen en werkmethoden in geen enkele cursus aan bod komt. Toch zijn het net die opleidingen waar onze sector op berust, want zij leveren de technici, producenten en ontwerpers van morgen.De meest verfrissende ideeën komen dezer dagen alvast uit Canada. Daar is de York University in Toronto gestart met het uitbouwen van een masteropleiding Duurzaam Ontwerp voor de Podiumkunsten (MFA Ecological Design for the Performing Art), en een bijhorend platform voor tips rond ecologische theaterproducties.

Deze tekst is een bijdrage van het project REcoEP, een initiatief van het Kenniscentrum Podiumtechnieken van Erasmushogeschool Brussel/Rits, gesteund door het Fonds voor Duurzaam Afval- en Energiebeheer. Voor meer informatie surf naar http://recoep.blogspot.com

Weblinks: After The Car:http://www.kaaitheater.be/productie.jsp?productie=818&lang=nl Burning Ice:http://www.kaaitheater.be/festival.jsp?festival=38Duurzaamheid on Stage - http://www.vpt.nl/content.asp?path=fspak50j Slow Boat: http://www.kaaitheater.be/productie.jsp?productie=816Theatre Green Skills - http://www.yorku.ca/tags/Theatre_Artisan_Green_Skills/Home.html Werkgroep Ecocultuur: http://www.cjsm.vlaanderen.be/cultuur/cultuurforum/ateliers/eco-cultuur/ York University: http://www.yorku.ca/web/index.htm

Page 21: Proscenium 58

AAT-liefDe verhouDing.

De scenografie van de tentoonstelling van vzw Contredanse in november 2010 vormde de aanleiding om architectuur en scenografie, twee zeer dicht bij elkaar liggende maar ook zeer uiteenlopende disciplines, met elkaar te confronteren. een reflectie over de verhouding van architectuur en scenografie tot de ruimte, de manier om ze vorm te geven en de beteke-nis die vervat zit in het resultaat.

De jonge scenograaf Thomas Delord werd verzocht om een uitnodi-gende ruimte te creëren om tot “het hart van het archief over dans te kunnen komen”. Hij stelde “een soort reusachtig archiefmeubel” voor, waarbij “de ramen van het gebouw lades werden”. Een eenvoudige en bijna naïeve ontwerpkeuze, maar wel op een bijzondere plek. Het bin-nenplein van het Bellonahuis is opgenomen in de geschiedenis van historische binnenpleinen die doorheen het oude Europa –en onge-twijfeld ook de rest van de wereld- overdekt werden, zowel om hun erfgoedwaarde te benadrukken als om herbestemd te kunnen worden. “Het gebruik van het binnenplein vormde een echte uitdaging,” legt Delord uit. “De gevel zelf is sterk aanwezig. Er moest dus een oplos-sing gevonden worden om de blik van de toeschouwer” af te leiden. Zo ben ik ertoe gekomen om een deel van mijn scenografie op de gevel te ‘pluggen’. Dit zorgt voor een dialoog tussen architectuur en scenografie, en zet aan tot een nieuwe, misschien zelf ludieke lezing van de architectuur van de plek.”Wat zich tot een stijloefening had kunnen beperken, kreeg een diep-gaande betekenis. Reusachtige werken van papier, een soort minima-listisch origami, steken uit de gevel. Ze hebben niets te maken met de virtuele wereld waartoe de nieuwe ontwerptools de architect dwingen, maar zijn echt, tastbaar, experimenteel en wezenlijk.Met een attitude van een absolute lichtheid, zonder verantwoordelijk-heid voor het resultaat te ontlopen, zegt de jonge scenograaf dat hij door deze archieven begrepen heeft ”dat dans niet altijd beweging betekent. Zo heb ik geprobeerd om een ‘trilling’ in het oog te veroor-zaken, veeleer dan beweging, aan de hand van licht.” En, als antwoord op een vraag over de video-installaties: “Voor de video’s leek het me interessant om het te hebben over de manier waarop dans wordt overgebracht: dat gebeurt jammer genoeg voor 80% door middel van video. We weten echter hoe misleidend dit medium vandaag kan zijn. Daarom heb ik vijf schermen met vijf verschillende beeldbewerkingen naast elkaar gezet: van de ruwe captatie tot het meest afgewerkte product (de dansfilm).”Enkele jaren geleden, toen ik meer betekenis in de architectuur eiste, pleitte ik ‘voor een architecturale dramaturgie’, waarbij ik me inspi-reerde op de rijke voedingsbodem van dans en theater, verzameld onder wat de mensen uit het vak ‘de dramaturgie van een voorstelling’ noemen. Tijdens dit onderzoek incasseerde ik striemende reacties van enkele collega’s, die me antwoordden dat “architectuur niets te vertel-len heeft”, in de zin van “laten we praatzieke architectuur vermijden”. Het voorbeeld van de scenografie van Thomas Delord laat zien hoezeer een vorm in de ruimte, zonder praatziek maar juist expressief terug-houdend te zijn, niet minder veelzeggend is.

Uit: A+ nr 228 pp 64-65 februari-maart 2011, www.a-plus.be

Plaats: Vlaamsesteenweg 46, BrusselProgramma: Scenografie van een tentoonstelling over dansarchievenBouwheer: ContredanseScenografie: Thomas DelordOplevering: November 2010Website: www.thomasdelord.com

h olivier BASTin

De behandelende gevel zorgt voor een dialoog tussen architectuur en scenografie, en zet aan tot een nieuwe, misschien zelfs ludieke lezing van de architectuur van de plek.

Proscenium: HAAT-LieFDe VerHouDinG 2121

Page 22: Proscenium 58
Page 23: Proscenium 58

Proscenium: en Toen WAs er KoFFie 23

n Toen wAS er koffie …

Het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse regering hield onlangs een voorstelling van een onderzoeksopdracht voor het opstellen (wijzigen) van sectorale voorwaarden voor de rubrieken 32.1 tot en met 32.5 van titel 1 van het VLAREM. Het betreft hier de brandveiligheid van schouwspelzalen in functie van de bescherming van het publiek. Er worden ook wijzigingen voorgesteld voor VLAREM II meer bepaald hoofdstuk 5.32. Er zijn dus wijzigingen op til aan de sectorale voorwaarden, die velen in onze sector aanbelangen. En niette-genstaande het voornamelijk bouwvoorschriften zijn, en dus voer voor architecten en ontwerpers, zijn er passages die meer impact hebben op dagdagelijkse handelingen dan deze op het eerste zicht doen vermoeden.

Als steunpunt voor de uitvoerende, producerende en ontwerpende krachten van de brede culturele sector is BASTT reeds 30 jaar actief, maar het was echter per toeval dat een tekst met de voorgestelde wi-jzigingen ook hier belandde. Veel doet dus vermoeden dat de Vlaamse overheid op een drafje aanpassingen wil doorvoeren. Zuivere koffie ?

Toegegeven, dat er iets moest gebeuren met het KB Schouwspelzalen, dat ondertussen ook alweer van 1953 dateert, dat staat buiten kijf. Het feit dat de tekst ondertussen werd opgenomen in de Vlarem-wetgeving geeft het geheel een nieuwe datum mee, maar de gedateerde regelgev-ing blijft/bleef dezelfde.

Voor alle duidelijkheid: het KB Schouwspelzalen uit de Codex (het voormalige ARAB) werd opgenomen in de Vlarem omwille van een be-voegdheidsverdeling uit één van de vorige staatshervormingen. De bes-cherming van de werknemers enerzijds is namelijk een federale bevoeg-dheid die resorteert onder de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Anderzijds is de bescherming van het publiek een gewestelijke bevoegdheid. Gelijkaardige wetteksten zijn dus ook nog steeds in de Codex terug te vinden. Al meteen een eerste vorm van verwarring.

Het Vlaams Gewest maakt geen gebruik meer van de voorschriften voor schouwspelzalen uit het ARAB (Codex), maar het heeft een eigen re-gelgeving ontwikkeld: de Vlarem-wetgeving (Vlarem I, rubriek 32.2.1°, Vlarem II, hfdst. 5.32, afd. 5.32.3). Deze voorschriften zijn quasi iden-tiek aan de voorschriften uit de Codex. Het Brussels Hoofdstedelijk en Waals Gewest hebben vooralsnog geen eigen regelgeving ontwikkeld. Daar blijven de voorschriften uit de Codex dus nog steeds van toepass-ing. Of hoe in ons kleine landje het warm water graag verschillende keren wordt (her)uitgevonden, maar dat wisten we al langer. Het kind met het warm badwater weggooien zou echter zonde zijn, vandaar ook dat BASTT zich alsnog engageert de nodige feedback en bemerkingen over te maken aan de vlaamse administratie.

Vlarem I: De classificatie van ontspanningsrichtingenDe huidige bepalingen omtrent de exploitatievoorwaarden van de in-richtingen behorend tot rubriek 32 – ontspanningsinrichtingen, zijn gedateerd en behoeven een actualisatie. Bij de actualisatie worden volgende uitgangspunten gehanteerd: -De milieuwetgeving is een gewestelijke materie: de op te stellen

bepalingen moeten kaderen binnen de Vlaamse bevoegdheden. -Op het vlak van brandveiligheid bestaat een belangrijk pakket

federale wetgeving: de op te stellen bepalingen moeten coherent zijn met de reeds bestaande wetgeving. -De publieke veiligheid dient in alle gevallen, zowel in bestaande

als in nieuwe inrichtingen, voldoende gegarandeerd te zijn: nieuwe inrichtingen ondergebracht in bestaande gebouwen dienen eve-neens aan de federale brandnormen te voldoen. Voor bestaande inrichtingen worden minder strikte gebouwtechnische maatregel-

en opgelegd, doch dienen uitrustingstechnische voorschriften en voorschriften op het vlak brandinterventie voldoende waarborgen te bieden op een gelijke graad van bescherming. -De exploitatievoorwaarden dienen dusdanig te zijn dat willekeur of

verschillen t.g.v. locale voorzieningen, zoveel als mogelijk worden uitgesloten: eventuele afwijkingen zijn gebaseerd op een gelijke graad van bescherming en niet op de interventiemiddelen van de lokale brandweer. -De eisen gesteld aan de inrichtingen en de garantie op gelijkvor-

migheid zijn functie van de risicograad van de inrichting: inrichtin-gen met een grotere bezoekerscapaciteit worden onderworpen aan striktere voorwaarden. -De beoordeling van de milieuvergunningsaanvraag en het toezicht

op de exploitatie moet gebaseerd zijn op een volledig gedocumen-teerd dossier: iedere inrichting dient te beschikken over een brand-dossier waarvan de inhoud ondubbelzinnig is vastgelegd. -De behandeling van milieuvergunningsaanvragen gebeurt bij voorkeur

op een uniforme wijze: gezien een groot aantal van de inrichtingen, vallend onder rubriek 32, beheerd worden door gemeentebesturen is het, zeker voor de grotere inrichtingen, aangewezen deze te behan-delen op een hoger niveau dan het gemeentelijke.

Momenteel zijn de ontspanningsinrichtingen onderverdeeld in negen subrubrieken. De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de groepering van de inrichtingen in subrubrieken en de klasse-indeling per subrubriek, waar men verder wil verfijnen in functie van de aard van de inrichting en de capaciteit (zowel op basis van de oppervlakte als op basis van het maximaal aantal personen die aanwezig kunnen zijn). Deze classificatie is de basis voor alle verdere voorschriften.

Hergroepering De indeling in subrubrieken is gebaseerd op een analyse van de ele-menten die relevant zijn op milieutechnisch vlak en op het vlak van publieksveiligheid. Belangrijkste wijziging op dit vlak is de groepering geautomatiseerde kegelbanen en lunaparken gezien deze inrichtingen gekenmerkt worden door een beperkt bezoekersaantal en elektrisch aangedreven gebruiksapparatuur. De rubriek 32.2 schouwspelzalen wordt eveneens herverdeeld met als doel een betere scheiding te bekomen tus-sen enerzijds zalen met als hoofdbestemming sportmanifestaties en an-derzijds zalen met als hoofdbestemming (cultuur)voorstellingen.

In de ons omringende landen gelden verschillende systemen van clas-sificatie: zowel in Nederland als in Frankrijk wordt gewerkt met klas-sen of categorieën van inrichtingen in functie van het totaal aantal aanwezige personen. De schaalgrootte van een inrichting heeft immers een belangrijke impact op de veiligheid van het publiek. In Nederland houdt men daarnaast ook rekening met de specifieke gebruiksopper-vlakte en verblijfsoppervlakte i.f.v. de bezettingsgraad. In Duitsland worden criteria gehanteerd voor de bepaling van het mogelijk aantal

e BerT moermAn

Page 24: Proscenium 58

24 Proscenium: en Toen WAs er KoFFie

bezoekers volgens soort gebruik (zitplaatsen aan tafels: 1 persoon/m² gebruiksoppervlakte - zitplaatsen in rijen en staanplaatsen: 2 per-sonen/m² gebruiksoppervlakte - staanplaatsen op tribunetrede: 2 per-sonen/lopende m tribunetrede - tentoonstellingsruimten: 1 persoon/m² gebruiksoppervlakte).

Voor de Vlaamse regelgeving stelt men voor zich te laten inspireren door de indeling van publiektoegankelijke inrichtingen in Frankrijk (ERP).

In een eerste stap van de classificatie wordt een drempel ingesteld; doel is dat alle zalen die onder deze drempels liggen (bv. parochia-le centra, zalen van scholen, …) niet worden geconfronteerd met al die strenge voorschriften (zie tabel 1) en dat zodoende het sociaal-cultureel leven niet doodbloedt (het wordt alleen niet met zoveel woorden omschreven). Er wordt echter wel voor geopteerd minimale voorschriften te formuleren onder een apart hoofdstuk (niet-ingedeel-de inrichtingen), gezien het aanvragen van een tijdelijke vergunning geen geschikte oplossing vormt en zou leiden tot teveel willekeur. Deze voorschriften omvatten voorwaarden op het vlak van evacuatiewegen, aanwezigheid van signalisatie, noodverlichting en blusmiddelen.

Tabel 1:

aard inrichting criteria

L – bioscopen e.d. 20 personen ondergronds 100 personen op verdieping 120 in totaal

P – spelzalen 20 personen ondergronds 100 personen op verdieping 120 in totaal

V – culturele centra 100 personen ondergronds 200 personen op verdieping 300 in totaal

X – overdekte sportstadia 100 personen ondergronds 100 personen op verdieping 200 in totaal

Een volgende stap omvat dan een indeling op basis van de capaciteit.

categorie criteria

categorie 1 meer dan 1 500 personen

categorie 2 tussen 701 en 1 500 personen

categorie 3 tussen 301 en 700 personen

categorie 4 300 personen en minder met uitzondering van de gebouwen opgenomen in categorie 5

categorie 5 aantal personen kleiner dan de drempel af-hankelijk van het type van gebouw

Deze 5 categorieën worden ondergebracht in 2 groepen: groep 1 (cat-egorie 1 t.e.m. 4) en groep 2 (categorie 5). Voor de ERP van de 1ste groep wordt voor de bepaling van het aantal personen rekening ge-houden met het publiek en het personeel. Voor de ERP van de 2de groep wordt enkel rekening gehouden met het publiek.

Klasse-indeling De verschillende subrubrieken worden ingedeeld op basis van de ca-paciteit van de inrichting met als doel nuances aan te brengen in het gewicht van de voorschriften. Voor de feestzalen en dansgelegenheden

tracht men het bestaande criterium, nl. m² publiektoegankelijke rui-mte, te weerhouden aangezien het een eenvoudig te objectiveren cri-terium betreft. Voor de subrubriek voor bioscopen, schouwburgen e.d. als voor overdekte sportstadia wordt gewerkt met een personencapacit-eit. Hierbij wordt niet enkel de bezoekerscapaciteit meegenomen maar ook het aanwezige personeel, dit in analogie met de Franse wetgeving omtrent publiektoegankelijke gebouwen, ERP. De bezoekerscapaciteit omvat niet enkel de vaste zitplaatsen maar ook de beschikbare plaat-sen op tijdelijke of mobiele tribunes en de staanplaatsen in de daartoe bestemde zones. In deze laatste houdt men eveneens rekening met een minimale verblijfsruimte van 0,5 m² per persoon. Er wordt door de administratie aanbevolen een gedetailleerd onderzoek te doen naar de capaciteit van de ontspanningsinrichtingen in Vlaanderen. Blijkt echter dat bv. de VVC vzw (Vereniging Vlaamse Cultuur- en gemeensc-hapscentra) niet over deze gegevens blijkt te beschikken. Hoog tijd om onze theaterdatabase in stelling te brengen.

Alles bevattelijk samengevat leidt dit tot volgende tabel:

Rubriek Omschrijving Klasse

32.1 Feestzalen en lokalen, wanneer deze een dansgelegenheid omvatten, en waarvan het publiek toegankelijke deel een opper-vlakte heeft van:1° 100 tot en met 500 m22° meer dan 500 m2

Vallen niet onder deze indelingsrubriek:in tenten georganiseerde dansactiviteiten met een maximale duur van drie opeenvol-gende dagen, maximaal tweemaal per jaar op hetzelfde perceel of dezelfde percelen;feestzalen of lokalen waarin enkel dansac-tiviteiten gekoppeld aan bijzondere gele-genheden worden georganiseerd.

21

32.2 Schouwspelzalen

32.2.1° Bioscopen, schouwburgen, variététhe-aters, polyvalente zalen en feestzalen met een podium of speelruimte waarvan de capaciteit van de inrichting bij volledige bezetting met inbegrip van het personeel bedraagt: 1° 100 tot en met 500 personen2° 500 tot en met 1000 personen 3° meer dan 1000 personen

321

32.2.2° Overdekte sportstadia en zalen voor sport-manifestaties andere dan bedoeld onder punt 32.2.3° waarvan de capaciteit van de inrichting bij volledige bezetting be-draagt: 1° 2500 tot en met 5000 personen2° meer dan 5000 personen

21

32.2.3° Zalen voor gemotoriseerde sporten met verbrandingsmotor

2

32.3 Geautomatiseerde kegelbanen, speelzalen en lunaparken met meer dan 30 speelau-tomaten

3

32.4/.. Zie bestaande indelingenlijst mits schrap-pen van subrubriek 32.5

21

Page 25: Proscenium 58

Proscenium: en Toen WAs er KoFFie 25

Wijzigingen Vlarem IIOp verschillende plaatsen in Vlarem II worden wijzigingen doorgevo-erd, en niet enkel bij de hoofdstukken m.b.t. onze sector. Op al deze wijzigingen ingaan zou ons leiden tot een veel te lange tekst waar we de hele Proscenium mee kunnen vullen. Bijgevolg bespreken we enkel de algemene principes en concentreren we ons op een aantal praktische voorbeelden.

Het hoofdstuk met de specifieke voorschriften voor de eerder vermelde ontspanningsinrichtingen wordt zowel wat betreft inhoud als struc-tuur gewijzigd. Ze worden gesaneerd door het verder groeperen van al-gemene voorschriften (bijv. voorwaarden elektrische uitrusting) en het beperken van gedetailleerde uitvoeringsvoorschriften. De voorschriften voor de verschillende subrubrieken zijn telkens opgebouwd volgens dezelfde structuur, nl. bouw, evacuatiewegen, rookafvoer en brand-voorkoming en –bestrijding.

Daarnaast wordt een hoofdstuk opgenomen met minimumvoorschriften voor kleine, niet-ingedeelde ontspanningsinrichtingen. Het betreft kleine dansgelegenheden (< 100 m2 publiektoegankelijke ruimte) en kleine polyvalente zalen (capaciteit < 100 personen). Bovendien wor-den meer verwijzingen opgenomen naar andere geldende normeringen, bv. de federale brandnorm (KB van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen, de wet & codex welzijn op het werk, het algemeen reglement op de elektrische installaties (AREI). Ook het gemeentelijk politiereglement is er steeds op na te slaan, al wordt daar binnen Vlarem niet op gewezen.

DansgelegenhedenIn het voorstel van wetswijziging wordt m.b.t. ‘the hot topic’ dansgele-genheden opgenomen. Enerzijds een vaste bepaling rond geluidsnor-men, anderzijds een resem bepaling rond alarmsystemen. Zo moeten “dansgelegenheden met een capaciteit van meer dan 100 personen beschikken over een autonome alarmeringsinstallatie die toelaat per-soneel en publiek te verwittigen om bij incident de inrichting te on-truimen. Het ontruimingsalarm dient te worden voorafgegaan door het automatisch stopzetten van de muziek en het aansteken van de verlichting, en dient periodiek onderbroken te worden met een vooraf ingesproken ontruimingsinstructie.” Wanneer men in een polyvalente zaal meerdere activiteiten uitvoert, moet elke activiteit voldoen een de gerelateerde wetgeving. Een polyvalente zaal die ook wordt gebruikt voor fuiven, en waar m.a.w. ook wordt gedanst moet dan ook voldoen aan Vlarem art 5.32.2 (lokalen met dansgelegenheid); indien men deze ook gebruikt als schouwspelzaal dan moet ook worden voldaan aan Vlarem 5.32.3 (schouwspelzalen). Aangezien het woord polyvalent nu net polyvalent gebruik impliceert wordt het voor heel wat CC’s door de dubbele regelgeving andere koffie. Beide artikels samen sturen er op aan dat een polyvalente zaal dient te zijn uitgerust met een vast gelu-idssysteem, omdat niet altijd alle waarborgen kunnen worden geboden bij technische voorzieningen door derden (bv. ontruimingsboodschap gekoppeld aan evacuatie-alarm, zekerheid schakelbare stroomvoorz-iening, geluidsbegrenzing, ...). Voor de meeste polyvalente zalen, die geconcipieerd zijn voor zowel fuiven, soupers, bals als optredens met zowel staand als zittend publiek zou dit bv. enerzijds leiden tot een redelijk zware niet-terugverdienbare extra investering in een systeem dat voor alles dienstig en goed moet zijn; anderzijds zou dit leiden tot extra inzet van personeel omwille van het telkenmale moeten in dienst stellen van een systeem evenals extra onderhoud met navenante kosten. Onvermijdelijk zullen er dus zalen de keuze maken niet langer te willen fungeren als “dansgelegenheid”, wat niet bevorderlijk is voor het sociaal-cultureel leven.

over trappen & tribunesEr worden in de voorgestelde teksten nog steeds geen specificaties vermeld voor vaste tribunes, zoals schouwburgen, waarbij de trap-gedeelten tussen de zetels oplopen (en waar dus geen sprake is van een hellende vloer). Het plaatsen van leuningen, zoals een nietsver-moedende interpretator van de tekst zou kunnen eisen, blokkeert in dit geval de zichtlijnen van het publiek, creëert een onwerkbare/on-comfortabele situatie voor publiek & personeel en is bovendien een contradictio t.o.v. de maximale breedte van nooduitgangen. “Worden de tribunetreden beschouwd als trappen” lijkt me dus een legitieme vraag waarop verduidelijking moet komen.

M.b.t. uitschuifbare en/of verplaatsbare tribunes worden aanvullin-gen voorgesteld, die tot doel hebben voldoende garanties te bieden omtrent de stabiliteit. Men houdt echter geen rekening met het zo-genaamde scène-op-scène spelen op een schouwburgtoneel; op vele plaatsen wordt een tijdelijke tribune gebouwd d.m.v. pratikabels waar-op losse stoelen worden aangebracht (1 rij per m diepte). Deze werk-wijze impliceert dat de trappen geen volle stootborden hebben zoals gevraagd in de bepalingen, dat ze >17cm hoog zijn (in casu 20cm) en dat de breedte/zitplaats <50cm is. In ideale gevallen kunnen de stoelen aan elkaar verankerd worden, doch nooit aan de grond. Er zal worden aangedrongen dat scène-op-scène spelen in deze optiek als vaste afwijking wordt opgenomen in de tekst mits bv. bovenstaande en volgende specificaties (pratikabels tot max. 1m vloerhoogte, aan alle zijden voorzien van leuningen, stoel-aan-stoel verankerd, maximaal ri-jen van 10 stoelen en een max. toeschouwersaantal van 150).En dan hebben we nog niets gezegd over de specificaties van de stoel-en die impliceren dat een technicus die in de zaal zit ook op een “stevig verankerde stoel” dient te zitten, ook als de ergonomie en het werkcomfort van technici anders vereisen.

Page 26: Proscenium 58
Page 27: Proscenium 58

Proscenium: en Toen WAs er KoFFie 27

onder- & overdrukIn artikel 5.32.3.4 wordt gesteld dat “indien de ventilatie van zaal en regieruimten niet gescheiden is, de regieruimte in onderdruk moet staan ten opzichte van de zaal.” Bij gebruik van nevel is het voor de levensduur van de apparatuur echter aangewezen dat de regiecabine in overdruk staat (zodat de nevel niet via de ventilatie van projecto-ren e.d. wordt aangezogen en de toestellen vervuilt – deze vervuiling is de oorzaak van vele optische problemen bij projecties). Daarnaast wordt gesteld dat “de regieruimten dienen voorzien te zijn van voldo-ende ventilatie teneinde een voldoende warmte-afvoer te garanderen.” Beide gekoppeld wordt beter gewoon gesteld dat de regieruimte dient te zijn voorzien van een volledig apart HVAC-systeem (heating/venti-lation/airconditioning) met automatische uitschakeling bij brand om alle verkeerde interpretaties te vermijden. En zo zijn we ineens van oververhitte regiecabines vanaf, wat het werkcomfort alleen maar ten goede komt. Misschien verhuist de lichttechnieker op termijn vanuit de zaal wel weer richting lichtcabine ?

En nu we dan toch in de cabine zitten: “films die niet worden geprojec-teerd, bevinden zich in een metalen doos.” De meeste 35mm-pellicules worden tegenwoordig echter getransporteerd in plastic dozen, dus dit impliceert dat elke regieruimte een soort van metalen kluis zou moeten hebben voor opslag. Dit lijkt nogal ridicuul, zeker gezien pellicules tegenwoordig zijn gemaakt uit brandvast(er) materiaal. Want waar ligt de grens van “de ontvlambare films” ?

InterventieploegInzake de bepaling tot het inrichten van een interventieploeg schuilt er voor vele centra een serieuze adder onder het gras. Gezien gesteld wordt dat “de exploitant zich gedraagt naar de richtlijnen van de be-voegde brandweer” betekent dit dus ook dat de CC’s de speelbal (kun-nen) zijn van de plaatselijke brandweercommandant. Bij vele CC’s is er een brandweerman of -vrouw van wacht bij elke voorstelling die de honneurs waarneemt en de nodige controles uitvoert. Dit is ech-ter meestal gebaseerd op intern-gemeentelijke werkafspraken (CC & brandweer zijn veelal beide gemeentelijk); de vraag is wat zal gebeuren bij de migratie tot brandweerzones gecombineerd met de efficiëntie-oefeningen/besparingsrondes op personeelsvlak binnen de CC’s ?? Zoals meestal zal de hete aardappel in het kamp van de exploitant geschoven zijn/blijven en worden gedeponeerd bij de technici, die ook al zijn ingeschakeld voor de evacuatie. Er bestaat in de huidige tekst trouwens geen enkele concrete omschrijving (zoals bv. wel bij de beschrijving van de zitplaatsen), dus dat vergroot alleen maar de kans op willekeur. Of hoe extra opleidingen en investeringen ook hier weer in het verschiet liggen.

BrandgordijnNaast de bepalingen voor dansgelegenheden of schouwspelzalen, bestaan er extra bepalingen voor “speelruimtes langs boven of onder uitgerust met mechanische toestellen”. Elk CC dat op een efficiënte manier een programmatie voert is derhalve uitgerust met in de hoog-te variabele trekken, al dan niet met toneeltoren. Ook de podia met beperkte hoogte, waar dus een mechanisch uitrusting langs boven is, zijn dus verplicht een brandscherm/brandgordijn te plaatsen. Dit staat enigzins in contradictio met de functie van een brandscherm. Los van de compartimentering dient een brandscherm om bij brand het schou-weffect van een toneeltoren tegen te gaan. Over het hoe een brand-scherm gebruiken bestaan zelfs verschillende interpretaties (volledig dicht, aanzuigopening om verbranding te stimuleren i.p.v. rookontwik-keling, brandscherm moet ook bij stroomuitval terug open kunnen, …). Bovendien bestaan tegenwoordig variantes op metalen brandschermen in de vorm van branddoeken e.d. i.f.v. de podia met beperkte hoogte

(die geen volledig scherm omhoog krijgen). Gezien in principe zelfs een elektrisch bediend projectiescherm als “mechanische uitrusting” kan worden geïnterpreteerd, zou de omschrijving dus best worden aangepast of verduidelijkt; een voorzet: “podia waarvan de kaphoogte niet meer bedraagt dan 1,25x de zaalhoogte of de toneelopening.” Op dat moment geldt voor die podia enkel nog de compartimenteringsregel.

BrandveiligheidsdossierOok deels nieuw: “de exploitant van een ontspanningsinrichting bes-chikt over een brandveiligheidsdossier dat de nodige documenten en attesten bevat ten bewijze dat de wettelijk opgelegde constructie-, technische en organisatorische vereisten worden nageleefd. (…) De exploitant doet beroep op een branddeskundige (houder van diploma CFPA Fire Safety Technical Cycle en met minimum 5 jaar ervaring) om het brandveiligheidsdossier te coördineren. Naast de veiligheidscoördi-nator voor bouwwerven en de preventie-adviseur treedt dus een derde voor het voetlicht.

Naar analogie met andere gebouwen met een verhoogd risico op slach-toffers bij brand, wordt dus de verplichting geïntroduceerd te bes-chikken over een brandveiligheiddossier. Aanvullend voorziet men in functie van de capaciteit van de inrichting, een verplichte, periodieke inspectie door de brandweer. De bevindingen van deze inspectie wor-den toegevoegd aan het brandveiligheiddossier. De afstapfrequentie is naar analogie van de ontwerpteksten brandveiligheid ouderenvoorzien-ingen dat principieel door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd op 16/06/2010. In het huidige ontwerp is geen consequentie gekoppeld aan het beschikken over een negatief brandweerattest, los van het gewicht van beide “interpretaties.” De milieuvergunning wordt er van rechtswege niet door opgeheven.

Koken kost geldWie de volledige ontwerptekst doorneemt extraheert een resem kleine en grotere aanpassingswerken die op zich allemaal niet onoverkomelijk zijn, maar in zijn geheel wel een serieuze kost met zich zullen mee-brengen. De vraag is alleen of hiervoor gelijktijdig met het in werking treden van de nieuwe wet ook de nodige subsidiekanalen worden opge-start, want in elke organisatiestructuur (programmatie-vzw, volledige vzw, volledig gemeentelijke structuur, autonoom gemeentebedrijf, ...) zal de implementatie deze vraag opwerpen ?? Ook de duur van de over-gangsperiodes voor regularisatie spelen in dit verband mee. Het blijkt dus nog even koffiedik kijken. Misschien mag BASTT wel op de koffie.

Alleen al daarom is er gelukkig nog steeds koffie …

Wie de huidige teksten van Vlarem I en II of de eerste tekst met de voorgestelde wijzigingen wil doornemen en de reacties hieromtrent, kan deze vinden op www.bastt.be

Page 28: Proscenium 58

031501 Proscenium27 27-05-2003 17:35 Pagina 26

Page 29: Proscenium 58

Proscenium: Focus on Koen VAn KerKHoVen 2929

focuS on: koen vAn kerkhoven

Koen, was jij als kind een fantast?Knutselen, kampen bouwen, toestellen in elkaar steken… Dat was mijn ding. Op een tafel midden onze tuin in Schoten monteerde ik allerlei objecten, liefst met veel snoeren. Eenmaal af, leken ze op aangestuurde raketten die zo in de lucht konden verdwijnen of vreemde ruimtemannetjes ontvangen. Het deed me deugd als mijn buren dat geloofden!In feite wou ik dierenarts worden, maar “Het Trojaanse Paard” heeft me op een ander spoor gezet. Mijn zus Marianne, die aan de leiding stond van dat theatergezelschap, had technische hulp nodig voor de realisatie van een productie. Na drie geslaagde interventies werd ik gepromoveerd tot technieker. Zo ging dat. Ik leerde er Wim Lemmens kennen, mijn compagnon de route. Het

klikte goed tussen ons. Met heel weinig middelen je plan trekken, daar draaide alles toen om.Mijn burgerdienst deed ik in de Beursschouwburg die onder leiding stond van Hugo Vanden Driessche. Door het receptieve karakter van de schouwburg kwam ik in aanraking met veel mensen met o.a. Jozef van den Berg, Anne Teresa De Keersmaeker en Radeis.Een fantastische tijd, waarin we hard werkten en veel bijleerden. In 1983 nam je afscheid van de Beursschouwburg?Ja, toen startten we met onze lichtfirma “Pandora”, naar de doos waar het licht in zit. De kleuren van het logo kwamen overeen met de markeringen die we gebruikten op ons gereedschap: Wim had oranje, ik groen.

Mijn vader was de trotse bezitter van een klein lederen zakje, dat hij altijd bij zich had. Daarin zat een opvouwbaar vergrootglas,niet groter dan enkele centimeters. Wanneer textiel en kwaliteit ter sprake kwamen, dook het toverding op en werden de geviseerde textielvezels nauwgezet betast en geanalyseerd. Daarna volgde “het verdict”, dat in mijn oren zeer wetenschappelijk klonk. Diezelfde ernst en passie omtrent textiel, en nog veel meer, vond ik terug in een gesprek met Koen vK.,

roSe werckx

Fay Wong, Giant Mirror

Page 30: Proscenium 58

30 Proscenium: Focus on Koen VAn KerKHoVen

Licht is iets fenomenaals: spelen met transparantie, de diepte ontdekken, de mogelijkheden uittesten. We gingen vaak op tournee met o.a. Jan Decleir, Mike Verdrengh en werkten op allerlei locaties. Ik herinner me de Brigittinenkapel waar we voor het BKT (Brussels KamerToneel) een stalen frame decor moesten maken. Toen leerde ik ook mijn vrouw kennen. Zij is meester kleermaker. Het duurde niet lang voor de vraag kwam: “Kan je eens een doekske maken?”. Textiel was niet ver meer af. Maar de tournees eisten hun tol. De kinderwens en de vraag om iets meer thuis te zijn doken op. En Pandora werd Showtex, een bedrijf vooral gefocust op textiel. Kent die branche nog nieuwigheden?Inwendig is het nog altijd een beetje Pandora, zeker bij de oude garde. Textiel is maar het topje van de ijsberg. Uiteindelijk zijn het de toepassingen met textiel die aan de basis liggen van veel innovaties: ontwerpen van onze klanten over hoe een doek eruit moet zien met en zonder licht, hoe het gaat bewegen in een voorstelling of ruimte,...Het zijn tenslotte de gordijnen die in contact komen met al de elementen van een productie. Licht, geluid, video, techniek; de technische mogelijkheden in het theater breiden zich elke dag uit. De stoffen moeten dus mee evolueren. Daarvan zijn wij ons bewust. Momenteel gebeurt er veel research in de textielwereld. Er worden dingen gemaakt voor heel andere toepassingen dan waar wij gewoonlijk aan denken: textiel met een geheugen, lichtgevende stoffen, speciaal textiel voor de geneeskunde, alarmsystemen die verweven zitten in de dekzeilen van vrachtwagens en het naadloos samenbrengen van twee stoffen door verlijming.Neem nu het verhaal van de zwarte doeken. Als je uit een reeks zwarte doeken één exemplaar neemt is het duidelijk zwart. Het is pas wanneer je ze naast elkaar legt dat je een heel gamma van grijswaarden krijgt.Onze textielingenieur en zijn medewerkers deden er drie jaar over om de “ultra-black” velours te ontwikkelen die meer dan 99% van het licht absorberen. Bij het Laboratorium voor Lichttechnologie KaHo Sint-Lieven in Gent creëerden we een theateromgeving om de testen in uit te voeren. Met de BSDF (Bidirectional Scatter Distribution Function) Methode meten ze lichttransmissie en -reflectie binnen het zichtbare spectrum van 380 (blauw) tot 780 (rood) nanometers. Ze bepaalden de lichttransmissie aan een hoek van 0° en de lichtreflectie aan een hoek van 45° om de reflectie van schijnwerpers te testen. De resultaten van dit onderzoek toonden aan dat de dichtgeweven velours Goethe (400 g/m2), Shakespeare (500 g/m2) en Molière (600 g/m2) twee keer zoveel licht absorberen als een gemiddelde katoenfluweel, en 5 keer meer als Wool Serge Panne. De testresultaten zijn al bekend sinds 2008, maar toen de NASA onlangs op zoek ging naar doeken om het maanlandschap mee te simuleren, kwamen ze bij ons terecht. Hun

eisen over de zwartheid en lichtabsorptie waren heel specifiek, dus deden ze naar aanleiding van de testresultaten in Gent zelf ook testen op onze Ultra-Blacks. De lichtabsorptie was zo hoog dat NASA koos voor onze doeken. Daarvoor ontvingen wij een OekoTex 100 certificaat. Wat met het ecologisch gebruik?Als je in de spiegel kijkt dan zijn wij geen goede sector. Zeker niet op gebied van textiel. Hoewel dit in het theater nog meevalt. Materialen gaan van gesubsidieerde gezelschappen, naar gezelschappen zonder centen; dat lijkt mij een goede manier om met materiaal om te gaan.Op ons eigen terrein zijn wij volop bezig met ecologie. We verzamelen al het restafval en onze persen verwerken het tot een akoestisch product. Ook staal, aluminium, hout en PVC recycleren we hier.We lichtten het hele gebouw door en in feite valt er al veel te doen zonder gigantische inspanningen. Momenteel is ons ecologisch beleidsplan vrij gemakkelijk uit te voeren, maar de laatste dertig procent zullen het zwaarst wegen.We zoeken ook naar ecologische versies van onze meest verkochte stoffen. Het OekoTex 100 certificaat is een betrouwbare standaard in de textielsector. Het zal niet evident zijn om de combinatie vlamwerend en ecologisch te vinden bij weverijen, maar het is wel de toekomst en dus blijven we vragende partij.Ecologie hoeft niet ingewikkeld te zijn. Teruggaan naar oude tradities en technieken kan ook moderne oplossingen bieden. Bij ons zusterbedrijf in Nederland hangt er zelfs een collectie van 340 historische geschilderde fonddoeken in verschillende formaten die regelmatig verhuurd worden. Op die manier blijven die doeken ook intact, en liggen ze niet vergeten weg te rotten in oude kelders.

Koen Van Kerkhoven en Wim Lemmens

Recyclage

Het naaiatelier

Page 31: Proscenium 58

Proscenium: Focus on Koen VAn KerKHoVen 31

Hebben jullie buiten NL nog bijhuizen?Ja, drie: in Dubai, Hong Kong en Zuid Afrika. Er zijn ook enkele collega’s die vanuit Zweden en Engeland voor ons werken. De theatertraditie is toch wel anders buiten Europa. In Dubai en Hong Kong worden onze doeken vooral gebruikt bij grote events en spektakels, ook al komen er elk jaar meer vaste theaterinstallaties bij. In Zuid-Afrika zijn de budgetten heel wat kleiner en is het noodzakelijk om creatieve en economisch haalbare voorstellen aan te bieden. Een theater en een schoolgebouw zijn dikwijls op eenzelfde locatie. In de steden zijn er dan weer theaterproducties op topniveau. Er wordt in elk geval vooral gezocht naar lokale leveranciers in alle regio’s. Reden te meer om lokaal te werken.De verantwoordelijke in Dubai, dat is een apart verhaal. Sven kwam zich hier aanmelden: ik ben kok en herschool me bij de RVA als schrijnwerker en zou graag hier komen werken.Dat overviel me plots, omdat we op dat moment niemand nodig hadden. Hij bood zijn diensten gratis aan voor één maand. Het klikte zodanig goed dat hij nu aan het hoofd staat van vijfendertig uitstekende vakmensen in Dubai.

Is er een project van vroeger dat je niet snel zal vergeten?We kregen ooit een klant over de vloer die een tent als dak wou voor een beursstand. Op zijn tekening stond een afmeting van 3000 cm x 4500 cm terwijl het eigenlijk in mm moest zijn. Hij ging het doek met de fiets komen afhalen als het af was, maar dat bleek uiteraard onmogelijk: een dak van 30 x 45 m neemt een volledig palet in beslag. Toen beseften we pas dat er iets fout gelopen was. We konden op tijd een nieuw plafonddoek maken met de juiste afmetingen en de resterende stof werd met de tijd in kleinere plafonddoeken en wandbespanningen verwerkt tot er niets meer van overbleef.

Ga je nog naar voorstellingen kijken?Veel te weinig, maar als de kans zich voordoet ga ik dikwijls naar repetities kijken. Mijn aandacht gaat dan automatisch naar het lichtontwerp. Het blijft me fascineren, ook al ben ik persoonlijk van het “less is more” principe. Ik zie een verschil tussen theaterproducties, waar er meer gezocht wordt naar een emotionele sfeer in lichtontwerp, en de rock ’n’ roll wereld waar er vaak veel te veel lampen hangen voor één productie. Muziek is een ideaal medium om een connectie te maken met het publiek. Het verwondert me daarom dat er soms zo weinig nagedacht wordt over het beeld dat men wil overbrengen.Er zijn dan theatervoorstellingen waar het licht zo subliem wordt gebruikt dat ik zelf terug zin krijg. Soms droom ik nog wel van een tourneeke met licht, maar ja, die zware nachten…Ik kijk ernaar uit om verder te ontdekken wat de combinatie licht/textiel nog allemaal kan creëren. Een soort lichtlabo opstarten bijvoorbeeld, een technische ruimte waarin je op zoek kan gaan naar nieuwe ideeën.Ken je het Textielmuseum van Tilburg? Er loopt daar een semipermanente tentoonstelling die een beeld en sfeer schept van een textielfabriek zoals die in de periode van 1890 tot 1940 in Nederland bestond, met oude machines, die nog altijd functioneren. Er is ook een creatieve experimenteer ruimte, een textielshop en een academie.

Het loont de moeite om je te verdiepen in textiel, ook al kost het je drie jaar tijd zoals bij die zwarte doeken het geval was. Een lange periode voor een ongeduldig mens als ik, maar het is de passie voor het vak die me blijft prikkelen om toch steeds dat stapje verder te gaan.

Night of the Proms, projectie op "Spaghetti"

Page 32: Proscenium 58

KUNSTeNRoUTe TUSSeN LICHT eN SCHADUW.Naar het toonbeeld van enkele buitenlandse steden hield Gent eind januari haar allereerste Lichtfestival. Een twintigtal lichtkunstwerken uit binnen en buitenland zorgde voor verwon-dering langsheen een winters parcours in de binnenstad. Lichtgevende bloemen, droom-projecties op de Post Plaza en zwevende schimmen op het groot gerechtshof brachten de donkere stad tot leven.En dan waren er nog de oplichtende en kweb-belende eenden op het water. Maar het meest opvallende kunstwerk was ongetwijfeld de toren van het Belfort die in vuur en vlam leek te staan.Vooraf sprak Sarah Vankerschaever* met “de brandstichter van het belfort”, de lichtkunste-naar Michael Langeder.

Wat is er nodig om het Belfort in vuur en vlam te zetten?‘Belachelijk weinig: een rookinstallatie, een ventilator om de rookwolk te sturen en een lichtprojector die je toelaat om met kleur-effecten te werken. Het voordeel van dit “vuur”is dat het blijft branden als het regent.’

U bent architect bij het bureau van Kersten Geers en David Van Severen. Een architect hoort toch te bouwen en niet te vernietigen?‘Die contradictie speel ik uit tijdens het Lichtfestival: enerzijds is er het festival dat mensen in een feestelijke stemming brengt, anderzijds is er met de artificiële brand ook het beeld van een ramp. Op die manier bouw ik toch iets op: een atmosfeer, dankzij een beeld van destructie.’

Is vuur de grootste vijand van een architect?‘Soms wel, maar vaak is vuur een kans om iets nieuws te beginnen. Een brand herinnert ons aan hoe dingen kunnen verdwijnen, en hoe ze op een vernieuwende manier kunnen herrijzen.’

Onder meer de modeontwerpers Jean Paul Gaultier en Sonia Rykiel vroegen u om een licht-werk te maken. Hoe komen ze bij u terecht?‘Al tijdens mijn studies was ik bezig met licht en projectie. Aangezien je werk in de openba-re ruimte telkens aan een groot publiek wordt getoond, wordt het meteen door veel mensen opgemerkt. Zo deed ik ooit iets op het Sint-Pietersplein in Rome en daar is de opdracht van Jean Paul Gaultier uit voortgekomen.’‘Het valt me op dat veel architecten ook in een andere kunsttak actief zijn, of zelfs de architectuur achter zich laten om kunstenaar te worden. Denk maar aan Francis Alÿs. Ik bewonder die keuze.’

Is lichtkunst onbereikbaar voor kunstverza-melaars?‘Ik bewaar foto’s en video-opnames van mijn werk, maar die verkoop ik niet. Lichtkunst is een vorm van theater: het draait allemaal om het moment, om het hier en nu. Je kunt betalen voor een cd of een dvd-opname, maar het zal nooit hetzelfde zijn.’

Vindt u die vluchtigheid als kunstenaar niet jammer?‘Ik ben niet geïnteresseerd in eeuwigheid, of in het maken van iets wat eeuwig blijft. Het is goed als iets verdwijnt, dan hoef je je niet te bekommeren over wat er daarna mee gebeurt. Ik zie mijn lichtkunst als een tegengewicht voor de gebouwen die ik ontwerp.’

Het Lichtfestival vloeit voort uit het ‘Lichtplan’ dat Gent heeft. Op welke manier is licht belangrijk voor een stad?‘Een lichtplan is vooral een prachtige kans voor een stad om een tweede leven te begin-nen. In het duister verdwijnen de gebouwen, behalve die waar je met enkele goedgerichte spots de aandacht op vestigt. Licht in de openbare ruimte is meer dan een lantaarn-paal: het laat de stad toe om onze blik te sturen, om gebouwen die overdag niet opval-len ’s nachts een piëdestal te geven.’

*uit De Standaard van 27 januari 2011

ReCYCLAge VAN TeNTooNSTeLLINgSMATeRI-AAL: eeN DIgITAAL PLATFoRM IN oPMAAK!Vzw Bruggeplus en Musea Brugge slaan de handen in elkaar voor een innoverend en duurzaam project. Een platform opstarten waarbij artistiek hoogstaand tentoonstel-lingsmateriaal kan hergebruikt worden!• Wat? Grote tentoonstellingen lopen meestal slechts enkele maanden. Het overgrote deel van het

tentoonstellingsmateriaal (wanden, stolpen, belichting, enz.) is na afloop voor de organi-satoren niet meer bruikbaar. Dit heeft ener-zijds met beperkte opslagruimte te maken maar anderzijds ook met de ambitie van ten-toonstellingsarchitecten• Waarom?Beperken van de ecologische voetafdruk van tentoonstellingen. Door het hergebruik van materiaal verhogen we de duurzaamheid van culturele investeringen en springen we bewuster en zuiniger om met de natuur.Efficiënter inzetten van middelen. Veel ten-toonstellingsmateriaal wordt op maat gemaakt met dure grondstoffen. Op die manier slorpt de tentoonstellingsarchitectuur een belang-rijk deel van het budget op. Nochtans kunnen vele zaken gerecupereerd worden, zeker als ze modulair en met oog voor duurzaamheid geconstrueerd worden.• Hoe?Een digitaal platform! Op een website wordt een gestandaardiseerde inventaris van de beschikbare materialen aangeboden. Van elk onderdeel wordt nauwkeurig de relevante informatie (afmetingen, het materiaal, het gewicht, foto, kostprijs, enz.) vermeld.Onder tentoonstellingsmateriaal verstaan we: vitrinekasten, displaytafels, sokkels, stolpen, wanden, belichting, monitors, audiovisueel materiaal, kassameubels, vestiairemateriaal, banken, enz.. Het is de bedoeling dat de oorspronkelijke eigenaar van het tentoonstellingsmateriaal ook de eigenaar blijft en zijn materiaal te huur aanbiedt. Indien gewenst kan ook over een verkoop onderhandeld worden. Het plat-form is vrij toegankelijk en leden kunnen er gratis zoekertjes op aanbieden. Het is belangrijk dat gegadigden keuze heb-ben uit voldoende materiaal. Dit wil zeggen dat het platform moet kunnen samenwerken met meerdere organisatoren of instellingen om een voldoende schaalgrootte te bekomen. • Voor wie? Zowel organisaties die materiaal kunnen aan-bieden als organisaties die materiaal nodig hebben om hun tentoonstelling vorm te geven.Voor diegenen die het materiaal aanbieden, bestaat de kans dat een stuk van de opbouw-kosten van de tentoonstelling gerecupereerd kunnen worden. De kopers of huurders hebben het voordeel dat het een stuk goedkoper zal zijn dan het materiaal zelf op maat te laten maken.Meer info? Neem contact op met:Vzw Brugge Plus, Rien Vandermeersch, Huis Perez de Malvenda, Wollestraat 53 - 8000 Brugge, tel +32 (0)50 44 30 07, mobile +32 (0)498113228, [email protected]

32 Proscenium: VAriA

Page 33: Proscenium 58

Proscenium: er HAnGT enerGie in De LucHT 33

er hAngT energie in De luchT!

BASTT conTAcTDAg ‘veiligheiD’ 8 feBruAri 2011- kunSTencAmpuS DeSingel.

Het is opmerkelijk hoe weinig artikels er in kranten en tijdschriften verschijnen die aandacht besteden aan veiligheid. Na een ongeluk worden weliswaar alle registers opengetrokken, om na enige tijd in een vacuüm te verdwijnen. BASTT wil dit voorkomen door systematisch het onderwerp veiligheid aan te kaarten. Dat hiervoor interesse bestaat konden wij afleiden aan de talrijke opkomst op onze contactdag ‘vei-ligheid’, vorige maand in DeSingel.

Veiligheid, een essentieel onderdeel van de podiumsector, en toch zo ongeliefd is zeker niet het eenvoudigste thema om in één dag door te lichten. Wij spitsten ons daarom vooral op vier aspecten van de vei-ligheidsproblematiek toe: risicoanalyse en grote producties, culturele centra, gehoorbescherming en brandvoorkoming. Elk van de onderwer-pen werd afzonderlijk in een werksessie behandeld.

Jan Kuppens, adjunct technisch directeur in de Vlaamse Opera, had de moeilijke taak op zich genomen de werksessie over risicoanalyse en grote producties te leiden. Een moeilijke opdracht, omdat de Vlaamse Opera na het dodelijke ongeluk van enkele maanden geleden expliciet geconfronteerd werd met de grijze zones waarin onze sector zich bevindt. Jan Kuppens besprak de uitdagingen waar het veiligheids-beleid van de Vlaamse Opera nu tegenover staat, en de mogelijke maatregelen om tot een beter veiligheidsbeleid te komen. Jan vraagt zich in de eerste plaats af of het niet overzichtelijker kan. Door de ver-snippering van het beleid en verantwoordelijkheden over verschillende regeringen, gebieden, en sectoren is veilig werken vaak vooral het bijeensprokkelen van stukjes normen en wetten, die te veel afhangen v interpretaties van inspecteurs, keurders, en verzekeraars. Uiteindelijk dekt iedereen zich liefst zoveel mogelijk in, met het gevolg dat niets nog veilig lijkt. Jan Kuppens deed dan ook een oproep om de voor onze sector rele-vante regels en normen eens op een rijtje te zetten naar analogie met de Nederlandse Podiumarbo.

Bart Uyrersprot werkt vanaf 1994 als technieker voor CC De Werf in Aalst. Sinds 2009 is hij hoofdtechnicus, behalve tijdens de carnaval-periode! Veiligheid op de werkvloer in de Cultuurcentra ligt hem nauw aan het hart.Daarbij merkt hij vooral op dat veilig werken vaak niet enkel de verant-woordelijkheid van de technicus op scene is. Gezelschappen zwaaien nog maar al te vaak met de pet, tegen alle huisregels en wetgevingen in. Onder andere doordat de culturele centra steeds meer inkomsten uit voorstellingen moeten halen, ligt de druk op het technisch personeel steeds hoger. Vaak wordt hun tijd en beschikbaarheid als pasmunt gebruikt in het onderhandelen van contracten met gezelschappen. Bart stuurt aan op een beter overleg tussen programmatoren, directie, en technisch personeel.Maar ook het inschatten van risico’s is problematisch. Een bekom-mernis die reeds in het verleden van meerdere geïnteresseerden de aandacht opeiste. Op 26 april 1995 werd het C.C. van Lokeren gebruikt als test-case voor een doorlichting van veiligheidsaspecten. Samen met de preventiedienst Arbeidsongevallen van OMOB organiseerde FEVECC diverse workshops. Deze initiatieven hadden de bedoeling klaarheid te scheppen in de heersende verwarring rond voorschriften en wetgeving. Want het is een gekend Belgisch fenomeen dat er mooie

wetten gemaakt worden, die men nadien al fluitend weglacht en zeker niet toepast. Alhoewel, toch mag men zo’n attitude niet overdrijven. Frank D’Haene stelde op de BASTT contactdag 2000 in Kortrijk een praktische hand-leiding voor: “Veiligheid bij culturele werkzaamheden”. Dit document diende als basis voor een debat waaruit volgende constructieve voor-stellen door Marc Vandermeulen werden neergeschreven:Meer aandacht schenken aan feitelijke informatie en argumenten. Een inventaris opmaken van de diverse belangen en de concrete problemen die mensen ondervinden bij het toepassen van de huidige reglementering.Op basis van voorgaande inventaris nagaan of de huidige wettelijke regle-mentering functioneel aangepast is aan de realiteit van het podiumwerk. Pas na al het voorgaande werk maken van mogelijke aanpassingen van de wetgeving. Met een optimistische noot in de epiloog eindigt hij: laat er ons iets moois van maken!(Verscheen in Proscenium nummer 16.) Een oproer die zeker niet in dovemansoren klonk, waaraan gewerkt werd in de scholen en via opleidingen. De fundamenten liggen al lang klaar, maar de verdere uitbouw laat op zich wachten.

Over gehoorbescherming valt er deze dagen veel te vertellen. Beo kwam over dit thema verheldering brengen. Hij heeft maar liefst negentien jaar ervaring als geluidsman voor grote evenementen. Door zijn eigen gehoorbeschadiging, besloot hij om zich te verdiepen in dit onderwerp en op zoek te gaan naar een degelijke oorbescherming. Lawaaidoofheid is een sluimerend proces. Wanneer men in een omge-ving met veel rumoer een gesprek niet kan volgen, kan dit het begin zijn van een vorm van doofheid. Door een bijsturing van de hersenen ervaart men die schade echter nauwelijks. Pas als de schade danig groot is, merkt men dat er een probleem is. Maar dan is het vaak al te laat. De schade is onherstelbaar.Daarom zijn er enkele gehoorbeschermers uitgevonden die helaas niet allemaal de beloofde resultaten hebben. In het assortiment dat wordt aangeboden van mousse oordopjes tot wassen en lamellen dopjes blijft het grootste gevaar dat ze niet passen op uw oor. Deze dopjes filteren gedeeltelijk en houden iets van het geluid buiten, maar er ontstaat een rechtstreeks communicatie probleem, de oordopjes verhinderen dat je elkaar ook begrijpt. Daarom wordt aanbevolen om oordopjes op maat te laten maken, zodat je de geluiden die je nodig hebt toch kan ontvangen en zo alsnog kan communiceren. Wordt zeker vervolgd.

Brandvoorkoming en de voorstellen voor een nieuwe Vlarem/II zijn voor Jean Marie van de Velde zeker geen onbekende materie. Hij is een gepensioneerde brandweerofficier en heeft al meer dan twintig jaar ervaring als lesgever, zowel bij de brandweer als bij de overheids-diensten en onderwijsinstellingen.

Verwelkoming door Johan Penson

Page 34: Proscenium 58

In zijn tussenkomst legde hij de nadruk op verscheidene aspecten van brandvoorkoming: hoe ontstaat brand, de brandfasen, preventienor-men, het opstellen van noodplannen… Hij maakte ons vooral duidelijk dat er nog heel wat werk voor de boeg staat i.v.m. het opstellen van degelijke richtlijnen en procedures. Veel vragen gingen over de grijze zones waarin vele voorstellingen zich bevinden, en de tegenstrij-dige maatregelen die door de wetgeving vereist worden. Deze werk-sessie maakte nogmaals duidelijk dat kennis van de basisbegrippen van brand, kleine blusmiddelen en brandvoorkoming in het algemeen broodnodig is.

Welke richting moeten wij nu uit met het veiligheidsvraagstuk?Dit was de vraag die we in de namiddag onze gasten voorhielden in het plenaire debat. Moderator Chris Van Goethem opende de zitting met een kort overzicht van de gesprekken uit de verschillende werksessies. Samen met de vier ochtendsprekers vervoegde Koen Ven Hemelen, vanuit zijn ervaring als keurder bij een aantal grote schouwburgen in Belgie en theateradviseur Gerbrand Borgdorff het panel.De belangrijkste conclusie die we uit het debat onthouden is dat er wel degelijk veiligheidsnormen zijn, maar dat deze enerzijds te versnipperd zijn over verschillende sectoren, gewesten, en zelfs gemeenten, en dat de toepassing ervan vaak verschillend geïnterpreteerd kan worden in onze sector. De normen en wetten zijn dus vooral onoverzichtelijk. Indien onze sector in orde wil zijn met de richtlijnen, is er in principe meer dan een fulltime werknemer nodig per centrum. Momenteel is veiligheid een speelbal tussen aansprakelijkheid, gezond verstand en de paraplu voor als het misgaat. Daarom is het van belang dat we zelf goed geïnformeerd blijven over de werking van de machines die wij dagelijks bedienen, zodat we via duidelijke handleidingen onze collega’s en nieuwe medewerkers snel en efficient kunnen inlichten over mogelijke gevaren. Een wisselwerking tussen het artistiek gezond verstand en de techniek is noodzakelijk, daar de tijdsdruk ons soms parten kan spelen. Ook de machines die in het dagelijks leven voor een duidelijk doel gebruikt worden, maar in het theater een nieuwe functie krijgen omwille van diverse creatieve noodzaken, moet men aan een analyse onderwerpen.Dus laten wij in afwachting van een nieuwe regering de koppen bij elkaar steken om de veiligheid in het theater en aanverwante podium-evenementen, te evalueren en te bespreken. In de energieke nastroom van de contactdag ontvingen wij van Johan Penson volgende doordenkers omtrent veiligheid.*Brandveiligheid wordt lokaal verschillend geïnterpreteerd, er zijn sectoriele afspraken nodig*Er blijven nog veel vragen hangen over verantwoordelijkheid*Theatertechnische normen moet men opstellen

*Er is een code van goed vakmanschap nodig, de wetgeving moet creatief aangewend worden.*De risicoanalyse vormt hierin een cruciale tool*Productspecificaties van installaties kennen en correct uitvoeren. Is het gevaar verzekerbaar.*Kennis van gehoorbescherming hoort thuis bij de preventieadviseurs*Kennisverzameling en -spreiding: gehoor, elektriciteit en heffen/rig-ging, levenslang studeren is cruciaal in deze materie.*De opleiding start bij het lezen van de handleiding, dit is trouwens een verplichting van de werkgever, zie arbeidsreglement.*Bij nieuwe trekinstallaties is de operator het grote gevaar.*Europese normen behandelen enkel het veiligheidsaspect en geven geen richtlijnen over fabricatie.*De wet van “het gezond verstand” gebruiken nadat de regelgeving is toegepast en nadat de risicoanalyse van de preventieadviseur gevolgd is, veiligheid doe je voor jezelf en uit respect voor het publiek.

een handboek veiligheid en goed vakmanschapIn de energiestroom van de discussies die deze contactdag opwekte neemt Bastt vzw zijn verantwoordelijkheid als steunpunt ten volle met de oprichting van een overleggroep rond veiligheid. Deze overleggroep brengt professionelen uit de sector rond de tafel om samen te werken aan een witboek voor veiligheid voor de podiumsector. Deze publicatie moet alle relevante wetgevingen en normen die van toepassing zijn op de podiumsector samenbrengen. Voorzien van een gemeenschappelijke interpretatie door de sector moet deze publicatie een basisdocument zijn voor de sector, de arbeidsinspectie, keuringen, en verzekeringen, en andere relevante instanties.

De overleggroep bestaat uit een kerngroep van professionelen, waar-onder technici, preventieadviseurs en keuringsinstanties, alsook ver-tegenwoordigers uit de Nederlandse Podiumarbo. De stuurgroep wordt samengesteld uit een brede groep van belangenorganisaties, steun-punten en professionelen, aangevuld met regelmatig overleg tussen de bevoegde instanties van de arbeidsinspectie. Wil je graag op de hoogte blijven van de activiteiten van deze overleg-groep, geef dan een seintje via [email protected]. Je ontvangt dan als eerste de nieuwsberichten van dit overleg.

De contactdag werde mede mogelijk gemaakt door onze sponsors Amptec, Apex Audio, DTS2, Harco TM, Sennheiser, Showtex; en de presenting partners van deze contactdag: Audio XL, CO-PS, Sotesa, en Trekwerk.

(Verslag: Rose Werckx met dank aan Johan Penson, Jan Ackenhausen en Sieber Marly die de foto's aanleverde)

34 Proscenium:er HAnGT enerGie in De LucHT

Het plenaire debat ....En het aandachtige publiek

Page 35: Proscenium 58

Veiligheid stond de afgelopen weken in de belangstelling bij BASTT, maar ook de andere thema’s blijven actueel. Zo krijgt ecologie opnieuw een duwtje in de rug door een aantal nieuwe samenwerkignsprojecten, o.a. met het VTi en de Pianofabriek.Informatie bij deze thema’s zijn vanaf nu ook op te volgen via onze website www.bastt.be onder het luik ‘actueel’. Je vindt er naast een overzicht van de dossiers ook achtergrondin-formatie, links en verslagen.

STeP CURSUS – 6 – 10 JUNI, DoMMeLHoF, NeeRPeLTDe jaarlijkse STEP cursus komt eraan, dit maal van 6-10 juni 2011. De cursus is afgestemd op de competenties vastgelegd door het Kenniscentrum Podiumtechnieken, en is daar-mee de beste voorbereiding op het behalen van een ervaringsbewijs podiumtechnicus en assistent podiumtechnicus. Gedurende een hele week (45 uur) krijgen de cursisten een zeer intensieve inleiding tot en opfrissing van de meest courante competen-ties binnen het functiedomein van podium-technicus en assistent podiumtechnicus. De cursus bestaat uit de volgende modules:Dimmers & DMX: Michel BotteldoornLichtsturing: Geert CustersPraktijk Licht (1): Rudi DoxPraktijk Licht (2): Guido SnoeckTheorie Licht: Guido SnoeckPA & Geluid: Steven Bontinck & Steven KemlandTheorie Geluid: Dirk JonckheereMultimedia: Jan StrickxTheatertechniek: Sieber MarlyRigging: Werner DriesVeiligheid: Dorien WeytensProductie en Reizen: Johan PensonAlle BASTT- lesgevers zijn professionelen met een jarenlange ervaring in hun vakgebied.

De cursus heeft plaats in het domein Dommelhof in Neerpelt. Volpension verblijf, in tweepersoonskamers (2 personen per kamer) is inbegrepen in de cursusprijs, alsook een syllabus van de cursus. Inschrijven kan via www.bastt.be. Bij de inschrijving vragen wij meteen enkele gege-vens op te geven om de groepen op voorhand te kunnen indelen. Wees er snel bij, het aan-tal plaatsen is beperkt!

LoUNge II : THeATeRTeCHNISCHe VAKBeURS IN HeT ANTWeRPSe SPoRTPALeISHEMIKSEM – Op 31 mei en 1 juni vindt dit jaar voor de tweede maal de theatertechnische vakbeurs Lounge plaats. Lounge wil graag een betere verstandhouding creëren, zowel nationaal als internationaal tussen scenografen en technici enerzijds en technische toeleveranciers anderzijds. Door verschillende disciplines samen te brengen op één beursvloer willen de organisatoren de ontwikkeling van nieuwe initiatieven stimule-ren of totaal nieuwe concepten ontwikkelen. In de chemie tussen de kritische technicus en zijn leveranciers ontstaan nieuwe technieken en ideeën die het theaterbeeld voor de toe-komst zullen bepalen. Lounge wil meer dan een netwerk event zijn, een plaats waar mensen elkaar kunnen ont-moeten. Op het einde van het theaterseizoen maken de diverse bedrijven u graag wegwijs in de nieuwe producten die de markt zullen veroveren bij aanvang van het nieuwe thea-terseizoen. De vijftig bedrijven zijn allemaal vooruitstre-vend binnen hun eigen discipline. Van verhuur tot verkoop, van licht en geluid tot video en multimedia, van advies tot uitvoering, de diversiteit is enorm.Lounge houdt bovendien vast aan een uniek initiatief binnen de sector: de job- en oplei-dingsbeurs. In samenwerking met VDAB, VLAO, Unizo en Sociaal Fonds voor Podiumkunsten. 31 mei zal in het teken staan van job en opleiding in de theatersector. Studenten en technici kunnen er kennismaken met de job- en opleidingsmogelijkheden binnen de sector en bij de bedrijven op de beursvloer informe-ren naar hun mogelijkheden. Een bedrijf is immers vaak veel meer dan het product. BASTT vzw verzorgt voor deze editie van LOUNGE een klein maar krachtig lezingenpro-gramma. Back to Basics, dat betekent in de

eerste plaats anders omspringen met tech-niek. Met een aantal ontwerpers en ontwikke-laars nemen we een kijkje naar de uitdagingen van innovatieve en duurzame technologieën. Hoe kunnen we evolueren naar een andere techniciteit? En wat is de stand van zaken in onze sector? Concreet zal dit zich vertalen in vier lezingen:• Andere voorstellingen: andere techniciteit, meer inhoud?

• Duurzaamheid: een stand van zaken in de sector

• Ecologie en theater: innovatieve materialen om het anders te doen

• Back to basics: technische lezing over ‘The Song’ (Rosas)

Verwacht je alvast aan vier boeiende lezin-gen over innovatie, duurzaamheid, en tech-nologie. Het volledige programma wordt in de komende weken bekendgemaakt op onze website, en in de BASTT nieuwsbrief.

Lounge 11 op dinsdag 31 mei van 10.00 – 20.00 en woensdag 1 juni van 10.00 – 17.00 in het Hospitality Center van het Antwerpse Sportpaleis. De toegang is gra-tis, vooraf registreren is noodzakelijk. Meer informatie op www.lounge11.be www.bastt.be

AUDIoVISUeeL eRFgoeD BeDReIgD.In Vlaamse podiumorganisaties is een schat aan audio, video en film aanwezig die bijzon-der kwetsbaar is en op korte termijn in zijn bestaan bedreigd wordt.We staan dus voor de uitdaging om lange-termijnoplossingen uit te werken voor het beheer van dit audiovisuele erfgoed. Het BOM-VI-project staat voor “Bewaring en ont-sluiting van multimediale data in vlaanderen”. Partners uit de media, de kunsten en het erfgoed bundelen hun krachten om audiovi-suele data te bewaren en te ontsluiten voor gebruikers zoals het onderwijs, de culturele erfgoedsector, de media, de wetenschap en de geïnteresseerde particulier.Op 23 maart en 3 april wordt in deSingel de gratis tweedaagse training “digiale video onli-ne” aangeboden aan webmasters in muziek en podiumkunsten. Inschrijven kan bij [email protected] of [email protected]

Proscenium: BAsTT-nieuWs 35

nieuwSB ASTT

Foto Sieber Marley

Foto Sieber Marley

Page 36: Proscenium 58

36