NL2320-31045 rapdef.pdf
Transcript of NL2320-31045 rapdef.pdf
VERKENNEND ONDERZOEK
KOSTEN EN BATEN ARBEIDSPARTICIPATIE
WAJONG EN WGA
EINDRAPPORT
Opdrachtgever UWV
SEOR
Jaap de Koning
Paul de Hek
Daisy de Vries
Ecorys
Wim Spit
Jena de Wit
Rotterdam, maart 2016
i
ii
iii
VERKENNEND ONDERZOEK
KOSTEN EN BATEN ARBEIDSPARTICIPATIE
WAJONG EN WGA EINDRAPPORT
Opdrachtgever UWV
Contactpersoon Jaap de Koning
Adres
SEOR, Erasmus Universiteit Rotterdam
Postbus 1738
3000 DR ROTTERDAM
Telefoon 010 – 408 2220
Fax 010 – 408 9650
E-mail [email protected]
iv
v
vi
INHOUDSOPGAVE
1 Inleiding 1
1.1 Achtergrond en vraagstelling 1
1.2 Onderzoek naar maatschappelijke kosten en baten 2
1.3 Conceptueel kader 3
Afbakening van de doelgroep 3 1.3.1
Kosten en baten van een toename van arbeidsparticipatie 1.3.2
door re-integratie 3
Effectmeting 7 1.3.3
Onderzoeksopzet 7 1.3.4
2 Te beschouwen indirecte effecten 9
2.1 Inleiding 9
2.2 Gezondheid 9
2.3 Criminaliteit 10
2.4 Schulden 11
2.5 Omgeving 12
2.6 Vrijwilligerswerk 13
2.7 Economie 13
2.8 Welzijn 15
2.9 Overige aspecten 16
Verdringing 16
3 Inventarisatie data- en gegevensbronnen 19
3.1 Inleiding 19
Koppelmogelijkheden 19 3.1.1
Eigenschappen databestanden 19 3.1.2
Toestemming gebruik databestanden 19 3.1.3
Kostprijs 20 3.1.4
3.2 Beschikbare databestanden per aspect 20
3.2.1 Basisgegevens 20
3.2.2 Gezondheid 26
3.2.3 Criminaliteit 34
3.2.4 Schulden 38
3.2.5 Omgeving 41
3.2.6 Vrijwilligerswerk 46
3.2.7 Economie 49
3.2.8 Welzijn 52
3.3 Conclusie 56
3.3.1 Basisgegevens 56
3.3.2 Gezondheid 56
vii
3.3.3 Schulden 56
3.3.4 Criminaliteit 56
3.3.5 Omgeving 57
3.3.6 Vrijwilligerswerk 57
3.3.7 Economie 57
3.3.8 welzijn 57
4. Methodologische problemen en mogelijke oplossingen 61
4.1 Het endogeniteitsprobleem 61
4.2 Bruikbare methoden per aspect 62
4.2.1 Gezondheid 62
4.2.2 Criminaliteit 63
4.2.3 Schulden 64
4.2.4 Omgeving 65
4.2.5 Vrijwilligerswerk 66
4.2.6 Welzijn 66
4.3 Bepaling en waardering van effecten 66
4.3.1 Bepaling van effecten 66
4.3.2 Waardering van effecten 68
5 Conclusie 73
5.1 Inleiding 73
5.2 Indirecte effecten 73
5.3 Beschikbare data- en gegevensbronnen 74
5.3.1 Basisgegevens 75
5.3.2 Gezondheid 75
5.3.3 Criminaliteit 75
5.3.4 Schulden 75
5.3.5 Omgeving 75
5.3.6 Vrijwilligerswerk 76
5.3.7 Economie 76
5.3.8 Welzijn/geluk 76
5.4 Methodologische problemen en mogelijke oplossingen 76
5.4.1 Bruikbare methoden per aspect 76
5.4.2 Bepaling en waardering van effecten 79
5.5 Haalbaarheid van een kosten en baten analyse arbeidsparticipatie
voor Wajong en WGA 80
6 Bijlagen 83
Bijlage 1. Algemene beschrijving databestanden 83
CBS bestanden 83
UWV bestanden 87
Overige bronnen 88
1
1 INLEIDING
1.1 ACHTERGROND EN VRAAGSTELLING
Soms worden kosten-batenanalyses met betrekking tot re-integratiemaatregelen uitgevoerd, waarbij
alleen gekeken wordt naar de directe kosten en baten van de re-integratie, te weten de kosten van re-
integratiemaatregelen en de besparingen op uitkeringen door een snellere herintreding in arbeid. De
laatste jaren is echter steeds meer aandacht gekomen voor indirecte effecten en baten van re-integratie.
Zo is denkbaar dat arbeidsparticipatie van werklozen en arbeidsongeschikten leidt tot verbetering van
hun gezondheid. Re-integratie zou er dan toe kunnen leiden dat bij meer werklozen en
arbeidsongeschikten verbetering van de gezondheid optreedt, waardoor het gebruik van
gezondheidszorg afneemt. Re-integratie zou dan naast een besparing op uitkeringen ook een besparing
op zorgkosten kunnen opleveren. Wel slaat deze laatste bate neer bij andere partijen (zoals
zorgverzekeraars) dan de partij (UWV) die de kosten van de re-integratie voor zijn rekening neemt.
Het gezondheidseffect is maar één voorbeeld van indirecte effecten van arbeidsparticipatie. We komen
later nog terug op andere mogelijke indirecte effecten.
Waarom is het van belang om kosten en baten van re-integratie in beeld te brengen? Ten eerste zouden
de uitkomsten een rol kunnen spelen in het (politieke) debat over re-integratiebeleid. Uit veel studies
blijkt dat het effect van re-integratie op werkhervatting betrekkelijk klein is. Dit roept al snel de vraag
op of de baten van re-integratie wel opwegen tegen de kosten ervan. Door breder te kijken en ook naar
andere baten te kijken dan alleen effecten op de uitkeringslasten, zou hierover een ander beeld kunnen
ontstaan.
Door niet alleen de omvang van de kosten en baten te bepalen, maar ook te bepalen bij welke partij
deze neerslaan, kan een beeld worden verkregen van de verdeling van de kosten en baten over
betrokken partijen. Dit kan de samenwerking tussen deze betrokken partijen ten goede komen.
De laatste jaren zijn vrij veel studies gedaan naar het effect van re-integratie op de herintreding van
werklozen in de arbeidsmarkt en in een deel van deze studies is ook een kosten-batenanalyse
uitgevoerd, waarbij indirecte effecten en baten zijn meegenomen. Voor Wajongers en WGA’ers zijn
dergelijke studies echter nog niet uitgevoerd. Hoewel een maatschappelijke kosten en baten analyse dit
moet aantonen, is het heel goed denkbaar dat voor groepen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt
zoals Wajongers en WGA’ers de indirecte effecten van arbeidsparticipatie groter zijn dan voor
groepen die relatief makkelijk aan werk komen. Zo is uit bestaand onderzoek bekend dat Wajongers
relatief vaak financiële problemen hebben en in aanraking komen met criminaliteit. Als
arbeidsparticipatie leidt tot een afname van deze problemen, zou dit een groot (financieel) voordeel op
kunnen leveren. Daarom is het juist bij een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) van re-
integratie van deze groepen van belang om deze indirecte effecten mee te nemen. Het betrouwbaar
meten van indirecte effecten is niet eenvoudig. Eerst moet worden vastgesteld met welke indirecte
effecten rekening moet worden gehouden. Vervolgens is het de vraag of voldoende gegevens
beschikbaar zijn om deze indirecte effecten te meten. Afhankelijk van het soort gegevens kunnen zich
methodologische problemen voordoen bij het meten van de indirecte effecten. De vraag is of deze
methodologische problemen kunnen worden opgelost door gebruik te maken van econometrische
technieken. In dit rapport geven we een antwoord op deze vragen.
2
1.2 ONDERZOEK NAAR MAATSCHAPPELIJKE KOSTEN EN BATEN
Dit rapport staat niet op zichzelf maar is onderdeel van een groter onderzoeksprogramma. UWV wil
inzicht krijgen in de maatschappelijke kosten en baten van arbeidsparticipatie van mensen met een
arbeidsbeperking. Het is echter niet bekend of het mogelijk is om alle kosten en baten te bepalen op
basis van de beschikbare gegevens. Voor de directe kosten en baten kan dit waarschijnlijk wel maar
voor de indirecte kosten en baten is dit onzeker. Daarom heeft UWV gekozen voor een gefaseerde
aanpak:
Fase 1 Bepaling van de directe kosten en baten van arbeidsparticipatie Wajong en WGA
Fase 2 Verkennend onderzoek overige kosten en baten van arbeidsparticipatie Wajong en WGA
Fase 3 (Eventuele) uitvoering van een onderzoek maatschappelijke kosten en baten van
arbeidsparticipatie
Fase 1 Directe kosten en baten arbeidsparticipatie
Bij directe kosten en baten gaat het om kosten voor het aan het werk helpen en aan het werk houden
van de doelgroep Wajong en WGA. Voorbeelden zijn: kosten voor re-integratie (door UWV of re-
integratiebureaus) maar ook kosten voor begeleiding tijdens het werk zoals de inzet van een job-coach.
Bij directe baten gaat het om de effecten op de uitkeringslasten. Overigens hoeft gedeeltelijke
werkhervatting niet altijd tot lagere uitkeringslasten te leiden. Bij de WGA kunnen deze ook stijgen.
UWV voert dit onderdeel zelf uit.
Fase 2 Verkennend onderzoek naar indirecte kosten en baten
Het doel van het verkennend onderzoek is de mogelijkheden voor het uitvoeren van een
maatschappelijke kosten en baten analyse van arbeidsparticipatie voor de Wajong/WGA in beeld te
brengen. Het gaat hierbij om de diverse indirecte effecten van arbeidsparticipatie en de kosten en baten
die daaruit voortvloeien, de beschikbaarheid van gegevens die nodig zijn om deze effecten en de
daarmee verband houdende kosten en baten te bepalen en eventuele methodologische problemen die
een rol spelen bij het kwantificeren van de effecten. Het gaat dus nadrukkelijk niet om uitvoering van
een kosten-batenanalyse maar om een verkenning van de mogelijkheden. In dit rapport worden de
uitkomsten van dit verkennend onderzoek beschreven.
Fase 3 Uitvoering maatschappelijke kosten-batenanalyse
UWV bepaalt later mede aan de hand van de uitkomsten van het verkennende onderzoek of de
maatschappelijke kosten-batenanalyse daadwerkelijk zal worden uitgevoerd en zo ja in welke vorm.
3
1.3 CONCEPTUEEL KADER
AFBAKENING VAN DE DOELGROEP 1.3.1
De doelgroep in dit vooronderzoek betreft personen die staan geregistreerd bij UWV als (gedeeltelijk)
arbeidsongeschikt en als gevolg daarvan een Wajong- of WGA-uitkering ontvangen.
Eind 2014 hadden circa 209.000 personen een WIA-uitkering1. Hiervan hadden 104.000 een volledige
WGA-uitkering en 44.000 een gedeeltelijke WGA, terwijl 61.000 personen onder de IVA vielen. De
uitstroom uit de WGA is gering. De reden van uitstroom is vaak pensionering of overlijden. Eind 2014
had 42,5% van de gedeeltelijk WGA’ers een baan. Voor de volledig WGA’ers was dit 9,4%. In
tegenstelling tot Wajongers hebben WGA’ers al een arbeidsverleden als zij in de WGA terechtkomen.
Een deel kan dan ook bij herintreding in de arbeidsmarkt weer aan de slag bij de laatste werkg ever.
Eind 2014 waren er ruim 250.000 Wajongers. Ongeveer 60% van deze groep heeft als diagnose
ontwikkelingsstoornissen, 20% heeft psychiatrische ziektebeelden en nog eens 20% somatische
ziektebeelden. Iets meer dan 22% van de Wajongers had eind 2014 een baan, waarvan 45% in de
Sociale Werkvoorziening (SW). De uitstroom uit de Wajong is gering, circa 2,3% per jaar. Wajongers
hebben meestal nog geen ervaring op de arbeidsmarkt op het moment dat zij een baan vinden. Vaak
wordt hun arbeidsplaats ondersteund met een loonkostensubsidie, om het zo aantrekkelijker te maken
om de Wajonger in dienst te nemen. Wel zijn deze dienstverbanden over het algemeen tijdelijk, en
stroomt de Wajonger vaak na enige tijd weer in de uitkering.
Per 1 januari 2015 is de Participatiewet ingevoerd met als doel arbeidsparticipatie van mensen met een
afstand tot de arbeidsmarkt te vergroten. Daardoor is de Wajong is sinds 1 januari 2015 alleen
toegankelijk voor jongeren met een beperking die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. De
Wajongers die voor 2015 een Wajong uitkering hadden, behouden die. De personen die nog wel
arbeidsmogelijkheden hebben, zijn aangewezen op gemeenten die hen op basis van de Participatiewet
kunnen helpen bij het vinden van een baan. Er is geen reden aan te nemen dat de indirecte kosten en
baten van arbeidsparticipatie voor jongeren met een beperking die nu onder de verantwoordelijkheid
van gemeenten vallen anders zijn dan voor de Wajongers die onder de verantwoordelijkheid van UWV
vallen.
KOSTEN EN BATEN VAN EEN TOENAME VAN ARBEIDSPARTICIPATIE DOOR RE-1.3.2
INTEGRATIE
Bij een kosten-batenanalyse worden de kosten en baten van een beleidsmaatregel berekend ten
opzichte van de nul-situatie waarin dit beleid niet zou zijn uitgevoerd. In dit rapport gaat het om re-
integratiebeleid van Wajongers en WGA’ers. In schema 1.1 wordt een overzicht gegeven van de
kosten en baten van dit beleid.
De kosten zijn gelijk aan de kosten van de ingezette re-integratiemaatregelen. Het directe effect van
re-integratie is dat meer personen van de betrokken doelgroepen aan een baan komen. Op grond van
het bestaande onderzoek naar re-integratie valt echter aan te nemen dat ook zonder re-integratie een
deel aan een baan komt. Bij de bepaling van de directe baten moeten we daarom uitgaan van het netto-
effect: de toename in de uitstroom naar werk als gevolg van de re-integratie. Dit levert als directe bate
een besparing op uitkeringen op.
1 Werkgevers kunnen er voor kiezen om de risico’s voor arbeidsongeschiktheid zelf te dragen of zich hiervoor
verzekeren bij private verzekeraars. Re-integratie van deze eigen risicodragers is niet de
verantwoordelijkheid van UWV maar van de werkgever.
4
Maar er kunnen ook indirecte effecten optreden. Als mensen die zonder werk zijn een baan vinden kan
dit (mogelijk na enige tijd) hun gezondheid verbeteren en dit kan gepaard gaan met een lager beroep
op de gezondheidszorg en dus met besparing op zorgkosten. Verder kan het krijgen van werk de kans
op crimineel gedrag verkleinen waardoor bijvoorbeeld de detentiekosten verminderen. Ook andere
neveneffecten zijn denkbaar. We komen daar in het rapport nog uitgebreid op terug. Deze
neveneffecten kunnen er dus toe leiden dat door re-integratie niet alleen besparingen op het gebied van
uitkeringen optreden maar ook op andere gebieden. Er kunnen overigens ook negatieve neveneffecten
optreden. Zo wordt in kosten-batenanalyses van re-integratie soms het verlies aan vrije tijd bij degenen
die door re-integratie extra aan een baan komen als negatieve bate opgenomen.
Bij de meting van de neveneffecten vergelijken we in de eerste plaats de mensen uit de doelgroepen
die werk hebben gevonden met degenen die geen werk hebben gevonden. Op het eerste gezicht lijkt de
rol van re-integratie hierbij niet van belang. Toch is dit niet helemaal waar. Het is namelijk denkbaar
dat de re-integratie zelf ook van invloed is op de neveneffecten. Stel dat iemand in het kader van re-
integratie enige tijd werkervaring opdoet. Dan kan dit op zichzelf ook bijvoorbeeld een
gezondheidseffect hebben. Dit betekent dat ook bij mensen die re-integratie hebben gekregen maar
geen baan hebben gevonden neveneffecten kunnen optreden. Verder impliceert het dat bij mensen die
na re-integratie een baan hebben gevonden de gevonden neveneffecten mogelijk maar voor een deel
zijn toe te schrijven aan die baan en het voor het overige deel een direct gevolg zijn van de re-
integratie. Daarom is het wezenlijk belang dat we bij analyses van neveneffecten rekening houden met
het feit of iemand re-integratie heeft gehad of niet, In feite zijn vier groepen bij de analyse van belang:
1) heeft re-integratie gehad en heeft een baan gevonden. 2) heeft re-integratie gehad en heeft geen
baan gevonden, 3) heeft geen re-integratie gehad, maar wel een baan gevonden, en 4) heeft geen re-
integratie gehad en geen baan gevonden.
In de kosten-batenanalyse zullen we ook wat betreft de neveneffecten de baten moeten bepalen ten
opzichte van de nulsituatie waarin geen re-integratie zou plaatsvinden. Het gaat dus niet om de baten
van alle Wajong-ers en WGA-ers die een baan hebben gevonden, maar alleen van dat deel dat door de
re-integratie een baan heeft gevonden. Daarbij moeten dan nog de baten aan toegevoegd worden voor
degenen die weliswaar geen baan hebben gevonden waar door de re-integratie zelf toch neveneffecten
hebben ondervonden.
Met deze directe en indirecte effecten hebben we echter nog geen totaalbeeld. Het kan namelijk zo zijn
dat door de re-integratie onder de deelnemers aan re-integratie meer personen een baan vinden, maar
dat daardoor onder andere groepen minder mensen een baan vinden. Deze verdringing kan zowel
optreden bij personen binnen de doelgroep Wajong/ WGA, als bij andere groepen werkzoekenden.2
Dit kan betekenen dat door de re-integratie de arbeidsparticipatie onder de doelgroep Wajong/WGA
niet of minder toeneemt dan in eerste instantie is gemeten of dat de arbeidsparticipatie onder andere
groepen afneemt. Als gevolg hiervan kunnen de besparingen op uitkeringen en de baten die
voortvloeien uit de eerder genoemde neveneffecten kleiner zijn dan op basis van de in eerste instantie
gemeten effecten.
Deze effecten zijn niet noodzakelijk symmetrisch. Stel dat arbeidsparticipatie van de doelgroep
Wajong en WGA een positief effect heeft op de gezondheid. Als verdringing optreedt zal bij de groep
die verdrongen wordt, een negatief gezondheidseffect optreden. Maar als mensen met een relatief
kleine afstand tot de arbeidsmarkt worden verdrongen, zou het negatieve gezondheidseffect voor hen
relatief klein kunnen zijn. Ook de effecten op uitkeringen hoeven niet symmetrisch te zijn. Personen
die verdrongen worden hoeven daardoor niet in een uitkering te komen.. Dus op voorhand kan niet
2 Doorgaans wordt het netto-effect van re-integratie gemeten met behulp van microdata door vergeleken tussen
deelnemers aan een maatregel met niet-deelnemers. Hiermee wordt verdringing binnen de doelgroep van de
maatregel niet gemeten.
5
worden aangenomen worden dat het positieve effect voor de ene groep in absolute zin even groot is als
het negatieve effect voor de andere groepen.3
Om de indirecte effecten van arbeidsparticipatie van de doelgroep Wajong en WGA in kaart te
brengen, hebben we dus aan de ene kant te maken met de effecten voor personen uit de doelgroep
Wajong en WGA die door re-integratie een baan hebben gevonden en anderzijds met effecten bij
personen (zowel binnen als buiten de doelgroep Wajong/WGA) die hierdoor verdrongen worden.
3 Verdringing heeft geen invloed op eventuele indirecte effecten die tijdens de re-integratie optreden en los staan
van het vinden van een baan.
6
Schema 1.1 Conceptueel model arbeidsparticipatie Wajong en WGA
Netto-effect arbeidsparticipatie doelgroep Wajong en WGA met traject
Verdringing binnen doelgroep Wajong/ WGA
Re-integratiemaatregel
Kosten dienstverlening
Besparing op uitkeringEconomische effectenGezondheidseffectenWelzijnseffecten etc.
Kosten en baten arbeidsparticipatie Wajong en WGA
Verdringing overige groepen
Totale baten
7
EFFECTMETING 1.3.3
In dit rapport staan de mogelijkheden centraal voor de meting van de indirecte effecten van een
toename van de arbeidsparticipatie onder de doelgroep Wajong/WGA als gevolg van re-integratie.
Daarbij moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de re-integratie ook op zich, dus los
van arbeidsparticipatie, een effect kan hebben.
Om indirecte effecten te kunnen meten moeten allereerst voldoende gegevens beschikbaar zijn over de
verschijnselen waarop deze effecten betrekking hebben en moeten deze gegevens voldoende
betrouwbaar zijn. Een inventarisatie van beschikbare gegevens is daarom van wezenlijk belang.
Een belangrijk methodologisch probleem bij de meting van indirecte effecten is de verwevenheid
tussen arbeidsparticipatie en andere verschijnselen. Een (in potentie) belangrijk indirect effect van
arbeidsparticipatie is bijvoorbeeld gezondheidsverbetering. Maar gezondheid is ook een belangrijke
determinant van arbeidsparticipatie. Bij de meting van indirecte effecten zullen daarom methoden
moeten worden toegepast die rekening houden met simultane verbanden.4 Daarom moet ook worden
bekeken welke methoden hiervoor beschikbaar zijn en of de beschikbare gegevens toepassing van
deze methoden mogelijk maken.
Sommige verschijnselen zijn dermate complex dat meting ervan zeer lastig is. Verdringing is hiervan
een voorbeeld. Als zo’n verschijnsel niet goed gemeten kan worden, hoe moet daar dan in de kosten-
batenanalyse mee worden omgegaan? Ook daar zullen we in dit rapport op ingaan.
ONDERZOEKSOPZET 1.3.4
De opzet van dit rapport is als volgt. Hoofdstuk twee geeft een overzicht van de te beschouwen
indirecte effecten die kunnen optreden, inclusief de actoren waar deze kosten en baten neerslaan. In
hoofdstuk drie komen de beschikbare data-en gegevensbronnen aan bod om eventuele effecten in kaart
te brengen. In hoofdstuk vier bespreken we de methodologische problemen die zich hierbij kunnen
voordoen, en hoe deze mogelijk kunnen worden opgelost. We sluiten af met een beoordeling per
onderdeel van de haalbaarheid om de kosten en baten betrouwbaar te kunnen bepalen.
4 Eerder hebben we erop gewezen dat een re-integratietraject op zich ook al invloed kan hebben op zaken als
gezondheid. Verder geldt dat de toepassing van een traject kan samenhangen met de kansen op de
arbeidsmarkt en met zaken als gezondheid. Anders gezegd: de toepassing van re-integratie is zelf ook
endogeen. Ook dit stelt eisen aan de toe te passen methoden, zowel wat betreft de meting van de directe
effecten als van de indirecte effecten.
8
9
2 TE BESCHOUWEN INDIRECTE EFFECTEN
2.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk kijken we naar mogelijke indirecte effecten die kunnen optreden als gevolg van een
toename van arbeidsparticipatie door re-integratie.
In de startnotitie van UWV wordt aangegeven dat de domeinen gezondheid, criminaliteit en omgeving
in ieder geval moeten worden meegenomen in het onderzoek. Daarnaast is op basis van bestaande
literatuur en na overleg met UWV besloten nog vier domeinen mee te nemen. Dit leidt tot het
volgende lijstje domeinen om mee te nemen in dit verkennend onderzoek:
Gezondheid
Criminaliteit
Schulden
Omgeving
Vrijwilligerswerk
Economie
Welzijn
Tevens zullen we nader ingaan op het verdringingsaspect dat in beginsel op alle domeinen betrekking
heeft. In de paragrafen hieronder bespreken we elk van deze aspecten.
2.2 GEZONDHEID
Op basis van een eerste screening van literatuur is de werkhypothese voor het vooronderzoek dat een
succesvolle re-integratie positieve gevolgen heeft voor de (geestelijke) gezondheid van personen uit de
doelgroepen. Literatuur geeft een (potentieel) positieve relatie tussen het hebben van werk en de
(geestelijke) gezondheid5. De vraag is hierbij in welke mate dit indirecte effect van (geslaagde) re-
integratie aangetoond kan worden voor beide doelgroepen. WGA’ers hebben al enige werkervaring
opgedaan voordat zij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt werden. Voor Wajongers ligt dit anders, zij
hebben vaak nog geen werkervaring. Het is daarom denkbaar dat het effect van arbeid op gezondheid
voor WGA’ers afwijkt van het effect voor de groep Wajongers.
Het indirecte positieve effect op gezondheid kan op meerdere manieren naar voren komen. Ten eerste
betekent het dat de gezondheid van de cliënt verbetert; hij voelt zich beter. Ten tweede betekent een
betere gezondheid dat de cliënt minder (vaak) een beroep zal doen op de medische sector: een bezoek
aan huisarts of ziekenhuis, behandeling bij GGZ instelling, etc. Een verlaging van het beroep op
zorgverleners zal grotendeels ten goede komen aan de zorgverzekeraars6. Hierbij kan worden gedacht
aan een besparing op de kosten zoals deze door zorgverleners op basis van het DBC-systeem in
rekening worden gebracht bij de zorgverzekeraar.
Ook kan een afname van de zorgvraag tot uiting komen in lagere kosten voor de cliënt zelf, zoals de
kosten van het bezoek aan de zorgverlener (reistijd, wachttijd) en de vergoeding die de cliënt (indirect)
5 Zie onder meer: SEOR (2008), Participatie en gezondheid. Thema 1: de invloed van
arbeidsparticipatie en terugkeer naar werk; McKee-Ryan, F., Song, Z., Wanberg, C. R., & Kinicki, A.
J. (2005). Psychological and physical well-being during unemployment: a meta-analytic study. Journal
of applied psychology, 90(1), 53.
6 De mogelijkheid dat de bate verder wordt doorgeven, via een lagere premie naar verzekerden, wordt
buiten beschouwing gelaten.
10
dient te betalen aan de zorgverlener. Vanwege het systeem van eigen risico in de zorgverzekering is
deze laatste kostenpost voor veel behandelingen gemaximeerd (momenteel op een totaal van 375 euro
per persoon per jaar).
Een effect op gezondheid hoeft niet enkel positief te zijn. Werken kan in sommige gevallen ook een
negatief effect hebben op de gezondheid. Dit zou het geval kunnen zijn als het werk dat wordt verricht
lichamelijk of geestelijk te zwaar is voor de WGA’er of Wajonger.
Samengevat zal met de volgende effecten rekening moeten worden gehouden:
Stakeholder Financiële effecten Niet financiële effecten
Verzekeraar Zorgkosten niet gedekt uit eigen
bijdrage
Client Verandering in gezondheid
Eigen bijdrage in zorgkosten
Reiskosten naar/van
zorgverlener
Reis- en behandeltijd medische
diensten
2.3 CRIMINALITEIT
De werkhypothese voor het vooronderzoek is dat succesvolle re-integratie er toe leidt dat de cliënten
uit de doelgroep (met name Wajongers) minder geneigd zijn tot criminele activiteiten. Diverse studies
geven hier aanwijzingen voor7. Door een andere invulling van de dag staan de doelgroep minder bloot
aan verleidingen (door anderen) om crimineel gedrag te vertonen.
Een vermindering van crimineel gedrag leidt tot effecten bij twee groepen.
Allereerst zal er minder belasting zijn van de justitiële keten: politie, openbaar ministerie en
rechterlijke macht en penitentiaire instellingen. Minder belasting van deze partijen komt tot uiting in
lagere kosten van inzet van personeel en materiaal. Uit de Interventie Calculator, ontwikkeld door
SEOR en Berenschot, blijkt dat vooral de besparingen op detentiekosten aanzienlijk kunnen zijn8.
Daarnaast zullen de potentiele slachtoffers minder materiële en immateriële schade ondervinden.
7 Zie ook: Van den Berg, C., Bijleveld, C., Hendriks, J., en Mooi-Reci, I. (2012). Effect van werk op de
criminele carrière van jeugdige zedendelinquenten. Tijdschrift voor Criminologie 2012 (54) 2. En Uggen, C.,
& Wakefield, S. (2008). What have we learned from longitudinal studies of work and crime?. In The long
view of crime: A synthesis of longitudinal research (pp. 191-219). Springer New York.
8 SEOR en Berenschot. Rekentool MKBA Arbeid: Interventie Calculator. Rotterdam: 2012
11
Samengevat gaat het om de volgende typen effecten:
Stakeholder Financiële effecten Niet financiële effecten
Justitiële keten: politie, justitie,
penitentiaire instellingen, etc.
Inzet van mensen en materieel,
detentiekosten
Slachtoffers Materiele schade, inclusief
mogelijk verlies aan productie
Psychische schade (leed, stress,
etc.)
2.4 SCHULDEN
Veel uitkeringsgerechtigden hebben te kampen met hoge schulden. De werkhypothese voor het
vooronderzoek is dat re-integratie (van werklozen in het algemeen) direct of indirect leidt tot een
afname van schulden of tot een kleine kans op het maken van schulden.
Indien iemand voor een langere tijd werkloos is geweest, kan zijn of haar persoonlijke financiële
situatie zodanig zijn verslechterd dat men niet meer aan financiële verplichtingen kan voldoen en
schulden opbouwt. Organisaties waar de persoon in kwestie schulden heeft uitstaan kunnen hiervan
nadelen ondervinden. Denk bijvoorbeeld aan woningcorporaties die te maken krijgen met
huurachterstanden die op den duur zelfs kunnen leiden tot huisuitzettingen. Om escalatie te vermijden
kan de inschakeling van schuldhulpverlening zijn, wat overigens ook kosten meebrengt en lang niet
altijd tot gevolg heeft dat alle schulden kunnen worden afgelost.
Bij een analyse van het effect van schulden is het wel van belang om oorzaak en gevolg goed uit
elkaar te houden. Het verband tussen het hebben van schulden en het vinden van werk kan namelijk
tweezijdig zijn. Het meeste onderzoek op dit gebied kijkt namelijk juist naar de invloed van schulden
op het vinden van werk.9 Hoge schulden verminderen de kans op werk.
Bovenstaande betekent dat navolgende effecten relevant zijn:
Stakeholder Financiële effecten Niet financiële effecten
Gemeente, maatschappelijke
ondersteuning
Inzet van mensen en materieel in
schuldhulpverlening, sanering
Crediteuren Kosten incasso, sanering schulden,
afsluiting huisuitzetting
Cliënt Kosten van gevolgen
betalingsachterstanden (afsluiting,
huisuitzetting, e.d.)
Psychische effecten
9 Zie het UWV rapport ‘Wie heeft schuld?’ uit 2015. En ook: Hogeschool Utrecht/Regioplan,
Schuldhulpverlening loont! Een onderzoek naar de kosten en baten van schuldhulpverlening, 2011.
12
2.5 OMGEVING
Succesvolle re-integratie van arbeidsgehandicapten kan direct invloed hebben op zijn of haar sociale
omgeving. Als de cliënt werk krijgt kan dit namelijk leiden tot vermindering van de behoefte aan zorg
en ondersteuning door familie, vrienden of buurtgenoten. De werkhypothese is daarom dat het hebben
van werk een positief effect heeft op de mensen in de directe leefomgeving van de cliënten, zoals
familie, mantelzorg, huis- en buurtgenoten. De effecten op de omgeving kunnen uiteenlopend van aard
zijn. Het kan gaan om ruimere mogelijkheden voor ouders en anderen om te participeren
(vrijwilligerswerk, betaald werk), maar ook om een afname van de mantelzorg of een positief effect op
de gezinssituatie.
Met name het effect op arbeidsparticipatie van ouders (van Wajongers) is een interessant aspect. Zo
vindt Powers (2001) dat moeders met een kind met een handicap minder vaak werken10
. Een studie
door Mailick Sektzer et al. (2001) wijst uit dat naast een lagere kans op een baan, ouders met een kind
met een beperking ook minder sociale contacten hebben11
. Het is dan ook denkbaar dat het vinden van
werk een positief effect kan hebben op de arbeids- en sociale participatie van de omgeving. Met
betrekking tot de gezinssituatie, zijn er vrij veel studies die het effect van werkloosheid op de kinderen
onderzoekt. Zo vindt Magde (1983) dat kinderen van werkloze ouders (met name vaders) een grotere
kans hebben op fysieke en emotionele stress en vinden Huff Stevens en Schaller (2009) dat
werkloosheid van ouders een negatief effect heeft op de schoolprestaties van kinderen. Het is
denkbaar dat het vinden van werk een positieve invloed heeft op het welzijn van kinderen.
Minder tijdsbesteding aan mantelzorg kan een positief effect hebben op de mantelzorger, omdat
mantelzorg (lichamelijk) belastend kan zijn. Maar, de mantelzorger kan ook voldoening halen uit de
zorg. Minder mantelzorg hoeft daarom voor de zorglever niet per definitie enkel een positieve bate te
zijn.
In onderstaande tabel worden de mogelijke effecten samengevat.
Stakeholder Financiële effecten Niet financiële effecten
Familie, mantelzorgers (ihb in
geval van Wajongers)
Extra inkomen Toename arbeidsmarkt- en/of
sociale participatie
Betere gezinssituatie
Minder tijdsbesteding aan zorg
voor Wajonger of WGA’er
Minder stress
Minder voldoening door
vermindering mantelzorg
Kinderen (ihb in geval van
WGA-ers)
Op lange termijn betere
economische prestaties en
minder uitkeringen
Beter welzijn en
schoolprestaties
10 Powers, E. T. (2001). New estimates of the impact of child disability on maternal employment. The American
Economic Review, 91(2), 135-139.
11 Mailick Seltzer, M., Greenberg, J. S., Floyd, F. J., Pettee, Y., & Hong, J. (2001). Life course impacts of
parenting a child with a disability. American journal on mental retardation, 106(3), 265-286.
13
2.6 VRIJWILLIGERSWERK
Naast het verrichten van betaalde arbeid is vrijwilligerswerk een veel voorkomende manier om sociaal
te participeren. In navolging van SCP wordt vrijwilligerswerk gedefinieerd als “werk dat in
georganiseerd verband onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de
samenleving”12
. De werkhypothese voor het vooronderzoek is dat succesvolle re-integratie een
negatieve invloed heeft op het aantal uren vrijwilligerswerk dat men verricht. Het is denkbaar dat dit
effect zal verschillen tussen Wajongers en WGA’ers. Zo is het mogelijk dat WGA’ers met kinderen op
een school of sportvereniging actief zijn als vrijwilliger. Wajongers hebben gezien hun leeftijd
wellicht minder ervaring met vrijwilligerswerk.
Een groeiend tijdgebrek, vooral bij werkenden, wordt algemeen genoemd als een van de vier oorzaken
van de afname in de beschikbaarheid van vrijwilligers. Statistische analyse van SCP, weliswaar
enigszins gedateerd, laat zien dat dit niet zozeer te maken heeft met het aantal vrijwilligers onder
werkenden versus arbeidsongeschikten/werklozen (26% versus 27%), maar met name in het aantal
mensen dat meer dan 4 uur per week beschikbaar is voor vrijwilligers werk (33% van die vrijwilligers
versus 57%). Ook het gemiddeld aantal uren per week dat men beschikbaar is voor vrijwilligerswerk
ligt daarmee lager (0.6 versus 1.5 uur per week) 13
. Van het totale aantal vrijwilligers in 2008 had meer
dan 20% een arbeidsongeschiktheidsuitkering14
. Het lijkt er op dat de groep arbeidsongeschikten die
vrijwilligerswerk verricht, tamelijk groot is. Daarmee is het een te verwachten negatieve indirecte bate
die relevant is om nader te onderzoeken.
De effecten van een afname van vrijwilligerswerk door arbeidsparticipatie komen vooral terecht bij de
andere vrijwilligers, vrijwilligersorganisaties en de afnemers van de diensten die door vrijwilligers
worden verleend (bijvoorbeeld sportverenigingen). Daarnaast is de Wajonger of WGA’er zelf minder
tijd en kosten kwijt aan het verrichten van vrijwilligerswerk.
Dit leidt tot de volgende effecten die nader onderzocht zouden kunnen worden:
Stakeholder Financiële effectenkosten Niet financiële effecten
Samenleving Hogere kosten als vrijwilligers
vervangen moeten worden door
professionele krachten
Minder dienstverlening door
vrijwilligers
Client Lagere kosten (bijvoorbeeld
reiskosten) voor zover deze niet
vergoed werden
Minder uren besteed aan
vrijwilligerswerk
2.7 ECONOMIE
Een hogere arbeidsparticipatie als gevolg van re-integratie leidt macro-economisch gezien in beginsel
tot meer productie en inkomen. Hoewel dit kan worden gezien als een direct effect van re-integratie is
het geen onderdeel van het fase 1 onderzoek. Het is echter een cruciaal effect van de maatregelen en
mag in een overzicht van maatschappelijke kosten en baten niet ontbreken. In het verkennend
onderzoek zullen we dit domein daarom ook meenemen.
12 SCP, Vrijwilligerswerk vergeleken, 1999.
13 SCP, idem, p. 174.
14 CBS, Vrijwillige inzet 2008, 2009.
14
Het is overigens niet zonder meer zo dat als door re-integratie meer Wajongers en WGA-ers een baan
vinden dit zonder meer een positief effect op de macro-economische productie en het macro-inkomen.
In de eerste plaats moeten we er rekening mee houden dat Wajongers en WGA-ers een uitkering
hadden. Macro-economisch treedt alleen een effect op de productie op als de waarde van hun
productie in de baan hoger ligt dan de uitkering. Bij de bepaling van de waarde van de productie van
(voormalige) Wajongers en WGA-ers moet ook rekening worden gehouden met de kosten van de
begeleiding door het bedrijf waar zij werkzaam zijn.
We kunnen ook kijken naar de kosten en baten voor de afzonderlijke actoren. Voor de cliënt is een
bate het hogere loon in vergelijking tot de uitkering. Daar staat tegenover dat hij wellicht baan-
gerelateerde kosten moet maken die niet of maar ten dele door de werkgever worden vergoed. Voor de
werkgever kunnen de kosten en baten met betrekking de arbeidspositie die de cliënt inneemt anders
zijn dan wanneer een andere werknemer was aangenomen. Denkbaar is bijvoorbeeld dat de cliënt
minder productief is en meer begeleiding nodig heeft dan de werknemer die anders was aangenomen.
Daar kan een positief effect op het imago van de werkgever tegenover staan. Dit laatste effect is
moeilijk meetbaar en wordt in dit rapport verder niet meegenomen. Over het bruto loon dat de
werknemer verdient wordt belasting geheven, die ten goede komt aan de fiscus. Voor de fiscus staat
daar het verlies aan belasting over de uitkering tegenover. De verandering in inkomen kan er voor de
cliënt toe leiden dat er ook in de toeslagen (huurtoeslag, zorgtoeslag) veranderingen optreden. Deze
veranderingen treden ook, maar dan tegengesteld, op bij de Belastingdienst.
Bij dit effect op de economie dient overigens te worden bedacht dat uit de literatuur blijkt dat de re-
integratie van met name de doelgroep Wajongers in sommige gevallen van korte duur is15
. Bij terugval
na een periode van 5 jaar kan de cliënt niet terugvallen in een Wajong-uitkering, maar komt deze voor
een WW/WWB-uitkering in aanmerking. Er kan dus op termijn een verschuiving plaatsvinden van de
ene naar de andere uitkeringsinstantie. Voor andere uitkeringsgerechtigden is in het verleden overigens
een zelfde type terugval geconstateerd16
. De besparing op uitkeringen bij uitkeringsinstanties door re-
integratie nemen we hier verder niet mee omdat dit een direct effect is dat in het fase 1 onderzoek
wordt meegenomen.
15 Zie: SEO, In en uit de Wajong, 2008.
16 Zie: SEO, Kosten en baten van re-integratie, 2006.
15
Samengevat dient met navolgende effecten rekening te worden gehouden:
Stakeholder Financiële effecten Niet financiële effecten
Client Verlies aan uitkering
Inkomen uit werk
Werk gerelateerde kosten (al
dan niet vergoed door
werkgever)
Effect op huur-, zorgtoeslag
Werkgever Effect op productiviteit en
begeleidingskosten
Belastingdienst Belasting over extra inkomen
Belasting over uitkering
Effect op huur-, zorgtoeslag
Uitkeringsinstanties Mogelijk extra WW of WWB
uitkering bij terugval
2.8 WELZIJN
Tot slot wordt verwacht dat een succesvol re-integratietraject een effect heeft op het welzijn van de
Wajonger of WGA’er. De persoon in kwestie kan zich door het vinden van een baan gelukkiger
voelen. Ook kan hij of zij meer welzijn ervaren om andere redenen, zoals een betere gezondheid of
minder schulden, effecten die al bij eerdere aspecten zijn genoemd.
Aan de andere kant neemt de vrij besteedbare tijd af als een persoon (meer uren) gaat werken17
. Dit is
een te verwachten negatieve indirecte bate dat ook meegenomen moet worden in het verkennend
onderzoek. Het verlies aan vrije tijd kan worden benaderd door te werken met de notie van
reserveringsloon. CPB wijst, in reactie op onderzoek van SEO, expliciet op de noodzaak om de
waarde van vrije tijd, middels het reserveringsloon, mee te nemen in de beoordeling van de
maatschappelijke kosten en baten van re-integratiemaatregelen18
. In de binnenkort te verschijnen
Werkwijzer voor MKBA’s in het sociaal domein19
wordt dit advies opgevolgd. Tevens wordt in de
daarin voorgestelde benadering aangenomen dat aan de marge de waarde van het netto-loon gelijk is
aan de waarde van het verlies aan vrije tijd. Dit zou betekenen dat bij een beperkte toename van het
aanbod de inkomenseffecten en het verlies aan vrij tijd tegen elkaar wegvallen. Hierbij wordt echter
voorbijgegaan aan het feit dat het zoeken en accepteren van betaald werk voor uitkeringsgerechtigden
geen vrijblijvend karakter heeft. De dreiging van uitkeringssancties of de daadwerkelijk toepassing
17 Zie SEO, Kosten en baten van re/integratie, 2006. SEO neemt deze batepost als (positieve) PM post
op.
18 CPB, De maatschappelijke kosten en baten van re-integratie, Notitie aan Ministerie van SZW, 2007.
19 SEO, Werkwijzer voor MKBA’s in het sociale domein, te verschijnen.
16
daarvan kan cliënten bewegen een baan aan te nemen die voor hen niet optimaal zou zijn zonder
sancties of dreiging daarvan. Verder valt te betwijfelen of het nutsmaximalisatiemodel dat leidt tot
gelijkheid van nettoloon en marginaal nut van vrije tijd gebaseerd voldoende recht doet aan de wijze
waarop mensen in de realiteit beslissingen nemen. Daarom is er reden om een vraagteken te zetten bij
deze benadering en te overwegen om (ook) onderzoek te doen naar welzijnseffecten van
arbeidsparticipatie op basis van directe metingen van welzijn. Daarbij is wat de immateriële effecten
betreft niet alleen het verlies aan vrije tijd van belang, maar zijn ook immateriële effecten van het
hebben van werk zoals meer sociale contacten en meer mogelijkheden voor ontplooiing relevant. Dit
laatste zal worden bepaald door de aard van het werk.
Stakeholder Financiële effecten Niet financiële effecten
Client Welzijnseffecten door het verlies aan vrije tijd
Immateriële welzijnseffecten van het hebben
van werk (sociale contacten, ontplooiing, e.d)
2.9 OVERIGE ASPECTEN
VERDRINGING
In dit vooronderzoek concentreren we ons op de verschillen op de hiervoor behandelde aspecten voor
mensen met en zonder baan. Daarbij gaat het primair om de effecten die optreden indien iemand de
stap maakt van de situatie zonder baan naar de situatie met baan. Dit geeft immers weer welke effecten
er optreden voor de cliënten indien een re-integratie succesvol is.
Er kunnen echter ook tegengestelde effecten zijn, indien als gevolg van de geslaagde re-integratie, een
ander persoon (direct of indirect) zonder baan komt te zitten; met andere woorden: indien er
verdringing optreedt. Deze tegengestelde effecten hoeven niet symmetrisch te zijn. Indien er iemand
wordt verdrongen met een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt, is het denkbaar dat het tegengestelde
effect minder groot is.
Los daarvan dient in een volledige maatschappelijke kosten baten analyse te worden onderzocht in
welke mate (en welke omstandigheden) er verdringing optreedt. Oftewel, in welke mate de gere-
integreerde Wajong/WGA-er een plaats inneemt die anders door een andere (werkzoekende)
werknemer zou zijn ingevuld. Overigens is de situatie op dit punt voor de onderhavige doelgroep
afwijkend van re-integratie van werklozen in het algemeen. In het TNO rapport Routekaart naar werk
voor jongeren met ernstige gedragsmoeilijkheden uit 2010 wordt aangegeven dat sommige
werkgevers deze Wajongers in dienst nemen omdat zij vanwege loonkostensubsidie en
loondispensatie goedkoop zijn en kunnen worden ingezet voor eenvoudige productie die anders niet
rendabel is.
In zoverre deze redenering geldig is voor de doelgroep betekent dit dat deel van de betaalde
werkzaamheden aanvullend zijn. Dit betekent evenzeer dat de mate van verdringing voor de
Wajongers en WGA-ers verschillend kan zijn, en weer lager kan liggen dan die voor re-integratie van
werklozen. Daarmee is het voor het onderzoek naar de maatschappelijke kosten en baten een
interessant effect.
In de literatuur zijn er ook aanwijzingen dat er verdringing plaatsvindt op de arbeidsmarkt van laag
opgeleiden. Wajongers stromen (als zij gaan werken) veelal in functies op lager niveau in. Hiermee
zouden zij theoretisch gezien bij kunnen dragen aan de verdringing van lager geschoolden, vooral als
er sprake is van subsidies bij de inzet van Wajongers tegenover een reguliere werknemer.
17
CPB heeft in 2007 de verschillende bevindingen ten aanzien van substitutie op een rij gezet20. De drie
onderzochte categorieën van studies geven geen eenduidige uitkomsten over de mate van substitutie.
CPB citeert Calmfors et al. (2001) aan die stellen dat er op basis van macro-tijdreeksstudies geen
aanwijzingen voor verdringing bij scholingsprogramma’s zijn. Een zwaarwegend bezwaar bij deze
studies is echter dat de bestudeerde programma’s sterk afhankelijk zijn van de werkloosheid.
Microsimulatie op basis van MIMIC levert een maximale schatting voor substitutie van 45% op,
terwijl de gemiddelde schatting voor micro-studies uitkomt op 24%.
In dit vooronderzoek is niet onderzocht of er sprake is van verdringing. Dit valt buiten de scope van
het onderzoek. Wel zullen we in hoofdstuk vier handvatten aanreiken om dit aspect in kaart te
brengen, zodat het in het fase 3 onderzoek zou kunnen worden meegenomen. We volgen daarmee het
advies van de eerder genoemde Werkwijzer om in een MKBA de vertaling van effecten op
microniveau naar effecten op macroniveau altijd te onderbouwen met een uitleg over de mate van
verdringing.
20 CPB, Notitie Re-integratie, 2007.
18
19
3 INVENTARISATIE DATA- EN GEGEVENSBRONNEN
3.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk gaan we in op de beschikbare data- en gegevensbronnen waarmee de kosten en baten,
beschreven in hoofdstuk 2, kunnen worden gekwantificeerd. We zijn hierbij vooral geïnteresseerd in
databestanden die op persoonsniveau gegevens bevatten over arbeidsparticipatie en de zeven
domeinen die we nader in beschouwing nemen in dit vooronderzoek, te weten:
1. Gezondheid
2. Criminaliteit
3. Schulden
4. Omgeving
5. Vrijwilligerswerk
6. Economie
7. Welzijn
We gaan na in hoeverre deze databestanden de gegevens bevatten die nodig zijn om de verwachte
effecten te meten die we in hoofdstuk 2 hebben beschreven.
KOPPELMOGELIJKHEDEN 3.1.1
Er zijn verschillende databronnen die we kunnen raadplegen. CBS bestanden komen als eerste in
aanmerking, omdat deze in beginsel koppelbaar zijn met andere CBS data, en tevens met UWV
bestanden over uitkeringsgerechtigden. Deze koppeling kan worden gemaakt door middel van een
persoonsidentificatienummer in beide databronnen. Door middel van gegevens over uitkeringen en
uitkeringsgerechtigden kunnen personen in de doelgroep Wajong en WGA worden geïdentificeerd.
Op deze manier kan een databestand met bijvoorbeeld gegevens over gezondheid gekoppeld worden
aan data over arbeidsparticipatie en persoonskenmerken over Wajong en WGA.
Indien een bestand deze koppelmogelijkheid niet heeft, omdat het beschikbaar is via een andere bron,
dan dient het bestand alle benodigde informatie te bevatten. Denk hierbij aan gegevens over
arbeidsparticipatie, een te onderzoeken effect (zoals gezondheid) en gegevens over Wajong en WGA.
Per databestand zullen we aangeven welke informatie aanwezig is, en of een koppeling met een ander
bestand gemaakt kan worden om aanvullende informatie te verkrijgen.
EIGENSCHAPPEN DATABESTANDEN 3.1.2
Bestanden die paneldata bevatten hebben sterk de voorkeur, omdat daarmee veranderingen over de tijd
kunnen worden gemeten. Verder zijn integrale databestanden het meest geschikt, omdat deze
informatie bevatten over alle personen in een bepaalde groep (bijvoorbeeld alle personen met een
zorgverzekering). Dan bevatten deze databestanden ook voldoende Wajongers en WGA’ers om voor
deze groepen analyses uit te voeren. Bij databestanden die zijn gebaseerd op steekproefonderzoek is
dit laatste vaak niet het geval. Als zo’n steekproefonderzoek frequent wordt gehouden is het soms toch
mogelijk om voldoende data te verkrijgen door data uit verschillende edities samen te voegen..
Zoals we in het volgende hoofdstuk zullen behandelen zijn effecten beter meetbaar naarmate de data
op korte tijdsperioden betrekking hebben, bijvoorbeeld maanden. In veel van de beschikbare
databestanden worden variabelen echter over een periode van een jaar gemeten.
TOESTEMMING GEBRUIK DATABESTANDEN 3.1.3
Er dient rekening mee gehouden te worden dat voor veel bestanden, in ieder geval bij het CBS, eerst
toestemming verkregen dient te worden van het CBS en/of externe bronhouders. Dit kan enige tijd in
beslag kan nemen en er kunnen extra kosten gelden voor het gebruik. Bij een aanvraag bij CBS zal
20
door CBS beoordeeld worden in hoeverre het databestand noodzakelijk is voor het uitvoeren van het
onderzoek.
KOSTPRIJS 3.1.4
Het is de bedoeling om uiteindelijk kosten en baten van arbeidsparticipatie te bepalen. Soms is het
mogelijk om direct effecten op kosten te meten. Zo kunnen we bij gezondheid direct een verband
leggen tussen arbeidsparticipatie en gemaakte zorgkosten. In andere gevallen meten we een volume-
effect en moeten we dit met een prijscomponent vermenigvuldigen om baten of kosten te bepalen.
Bijvoorbeeld bij het aspect criminaliteit meten we het effect van arbeidsparticipatie op onder meer het
aantal mensen dat in detentie komt. Om de baten bij dit aspect te meten moeten we dit effect
vermenigvuldigen met de kosten van een detentie. Naast databestanden om eventuele effecten te
kunnen meten, zullen we daarom ook kijken naar beschikbare gegevens om benodigde
prijscomponenten in kaart te brengen.
3.2 BESCHIKBARE DATABESTANDEN PER ASPECT
In de deelparagrafen hieronder beschrijven we per domein de beschikbare databestanden om een effect
van arbeidsparticipatie door re-integratie te meten. Per domein geven we een korte beschrijving van de
databestanden, inclusief relevante variabelen en eventuele voor-en nadelen. Tevens is per domein een
tabel bijgevoegd met aanvullende eigenschappen van de databestanden (zoals frequentie en omvang).
We sluiten ieder domein af met een conclusie welke databestanden het meest geschikt zijn voor het
uitvoeren van een eventuele analyse.
We beoordelen de bruikbaarheid van de databestanden aan de hand van de volgende criteria:
Het soort bestand (bijvoorbeeld een registratiebestand of enquête);
De inhoud;
Relevante variabelen;
Het aantal waarnemingen;
Het aantal jaargangen;
Kenmerken van de data;
Eventuele voor-en nadelen;
Koppelmogelijkheden met andere bestanden.
Indien databestanden onderling koppelbaar zijn, is het niet noodzakelijk dat één databestand alle
relevante variabelen bevat. Immers, deze informatie kan uit andere koppelbare bestanden worden
verkregen. Voor andere bestanden, niet afkomstig van CBS en UWV, is dit wel essentieel, omdat bij
deze bestanden een dergelijke koppeling niet mogelijk is.
Voor een meer algemene beschrijving van de databestanden verwijzen we naar bijlage 1. In verband
met de leesbaarheid en toegankelijkheid van de rapportage is deze informatie niet in de hoofdtekst
opgenomen.
3.2.1 BASISGEGEVENS
Om de effecten van arbeidsparticipatie voor de doelgroep Wajong en WGA op verschillende aspecten
te kunnen meten, zijn in ieder geval gegevens nodig over arbeidsparticipatie, uitkeringsgerechtigden in
de Wajong en WGA, re-integratietrajecten en een aantal achtergrondkenmerken. Deze informatie is
beschikbaar via onderstaande bronnen.
Arbeidsparticipatie
Banen en lonen van werknemers in Nederland (POLISBUS )
In POLISBUS zijn gegevens opgenomen over banen en lonen van alle werknemers bij Nederlandse
bedrijven in een bepaald verslagjaar. POLISBUS bevat onder andere informatie over
21
arbeidsparticipatie en het aantal gewerkte uren. Door deze gegevens te koppelen aan bestanden over
Wajong en WGA kan voor deze doelgroep arbeidsparticipatie in kaart worden gebracht. Een voordeel
van POLISBUS is dat het een integraal databestand is, en de gegevens voor negen opeenvolgende
jaren beschikbaar zijn.
Enquête Beroepsbevolking (EBB)
In de Enquête Beroepsbevolking worden kenmerken van personen in verband gebracht met hun
huidige dan wel toekomstige positie op de arbeidsmarkt. Het EBB bevat onder andere informatie over
het verrichten van betaald werk, en het aantal gewerkte uren per week. Een nadeel van het EBB is dat
het een steekproef is, waardoor het maar een klein gedeelte van alle personen met een baan bevat.
Daardoor is het aantal Wajongers en WGA-ers in de EBB-bestanden relatief klein. Ook heeft het
bestand geen paneldata.
Uitkeringsgerechtigden in de doelgroep Wajong en WGA
Uitkeringsgegevens Wajong en WGA (UWV)
In de bronbestanden bij UWV worden verschillende gegevens over de uitkering of de uitkering
ontvangende persoon vastgelegd. Zowel voor Wajong als WGA zijn er, onder andere, gegevens over
de diagnose van de beperking, de periode waarin iemand recht had op een of meerdere
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, de hoogte van de uitkering en gegevens over toeslagen en sancties.
Ook de reden van beëindiging van de uitkering wordt vastgelegd (waarbij detentie één van de
mogelijke redenen is). Deze bestanden zijn integrale registratiebestanden en zijn voor een groot aantal
jaren beschikbaar (gegevens over WGA’ers vanaf 2005). De bestanden bevatten maandgegevens en
tevens paneldata.
Voor de WGA is verder bekend of de werknemer behoort tot de zogenaamde eigen risicodragers en
welk type uitkering iemand ontvangt. De meeste WGA’ers ontvangen eerst een loongerelateerde
uitkering waarvan de lengte afhangt van het arbeidsverleden. Daarna ontvangen ze een vervolg- of een
loonaanvullingsuitkering, afhankelijk van de mate waarin de restverdiencapaciteit wordt benut. De
vervolguitkering is gekoppeld aan het minimum loon. Na de loongerelateerde uitkering hebben
WGA’ers dus een sterke financiële prikkel om te gaan werken.
Voor de Wajong is het van belang om onderscheid te kunnen maken naar het type Wajong-uitkering.
Onder de oude Wajong verstaan we het bestand dat is ingestroomd voor 2010. Omdat toen in de
wetgeving het verstrekken van een uitkering centraal stond, werd niet vastgelegd of een Wajonger nog
arbeidsmogelijkheden heeft. Met de invoering van de nieuwe Wajong (2010) is werk centraal komen
te staan en wordt binnen de Wajong onderscheid gemaakt tussen werk-, studie- en uitkeringsregeling.
Met de ingang van de Participatiewet in 2015 maken alleen jongeren die geen arbeidsmogelijkheden
hebben nog aanspraak op een Wajong-uitkering (Wajong 2015). Deze groep is in feite gelijk aan de
uitkeringsregeling in de nieuwe Wajong.
Kenmerken van uitkeringsperiodes van personen met één of meer (gelijktijdig lopende)
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (AOTOTPERSOONBUS)
Ook CBS beschikt over informatie over uitkeringsgerechtigden. Deze informatie is afkomstig uit de
bronbestanden van UWV die hierboven zijn besproken. Dit CBS bestand bevat informatie over de
periode waarin personen recht hadden op één of meerdere arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Er
wordt in dit bestand onderscheid gemaakt tussen het type uitkering dat iemand ontvangt. Hiermee
kunnen Wajongers en WGA’ers worden geïdentificeerd. Het bestand is integraal beschikbaar en bevat
gegevens over de begindatum van de uitkering, het type uitkering dat iemand ontvangt en de mate van
arbeidsongeschiktheid. Het bestand is onderdeel van het Sociaal Statistisch Bestand.
Dienstverlening gericht op arbeidsparticipatie
Gegevens over dienstverlening (UWV)
Ook zijn er bij UWV op persoonsniveau gegevens beschikbaar over dienstverlening gericht op
arbeidsparticipatie. Met dit bestand kan inzicht worden verkregen in de personen die een re-
22
integratietraject hebben gevolgd. Omdat het re-integratietraject zelf ook al invloed kan hebben op
bepaalde de domeinen die we beschouwen, is het van belang te weten wie een dergelijk traject heeft
gevolgd. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen drie vormen van dienstverlening:
- Dienstverlening gericht op aan het werk komen:
o Ingekochte dienstverlening (waaronder activeringstrajecten, scholing, reguliere trajecten
en IRO’s)
o Dienstverlening van UWV zelf (gesprekken, begeleiding)
- Dienstverlening om aan het werk te blijven (voorzieningen). Te denken valt aan jobcoaches
maar ook aan aanpassingen van de werkplek en bijvoorbeeld vervoer.
Momenteel wordt uitgezocht welke gegevens bij UWV beschikbaar zijn. Informatie over ingekochte
dienstverlening is in ieder geval beschikbaar. Zo is op persoonsniveau het type traject, de begin- en
einddatum en het resultaat (plaatsing of geen plaatsing) bekend. Minder zeker is of eigen
dienstverlening in de registratiebestanden kan worden teruggevonden. Voor de kosten van een traject
zal waarschijnlijk gebruik moeten worden gemaakt van gemiddelde prijzen. In 2014 kocht UWV
11.500 re-integratietrajecten in voor Wajongers en 5.500 voor WIA’ers, waaronder WGA’ers (bron:
jaarverslag UWV).
Voor dienstverlening om aan het werk te blijven (voorzieningen) is het beeld wisselend; de inzet van
jobcoaches wordt wel geregistreerd maar het is niet zeker of bijvoorbeeld het aantal uren dat de
jobcoach wordt ingezet kan worden afgeleid. Voor voorzieningen als vervoer is het waarschijnlijk niet
mogelijk om dit op persoonsniveau vast te stellen.
Personen met een re-integratietraject dat wordt verzorgd door het Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWVTRAAGGTABULT)
Dit CBS bestand bevat gegevens over personen met een lopend re-integratietraject voor werklozen en
arbeidsgehandicapten dat wordt verzorgd door het UWV. Het bestand is integraal beschikbaar en
bevat op persoonsniveau informatie over het aantal re-integratietrajecten, of het een traject voor
werklozen of arbeidsongeschikten betreft en of het met of zonder scholing is. Met dit bestand kan
inzicht worden verkregen in de personen die een re-integratietraject hebben gevolgd.
Achtergrondkenmerken
Voor het eventueel uitvoeren van een analyse dienen er een aantal achtergrondkenmerken
meegenomen te worden. In dit vooronderzoek achten wij de volgende achtergrondkenmerken het
meest van belang: leeftijd, herkomst, opleiding, inkomen en samenstelling van het huishouden.
Sociaal Statistisch Bestand (SSB)
Het SSB (Sociaal Statistisch Bestand) is een verzameling van databestanden met gegevens over alle
personen, banen en uitkeringen in Nederland. Deze gegevens zijn in principe beschikbaar voor de
gehele Nederlandse bevolking. SSB bevat informatie over de achtergrondkenmerken die hierboven
zijn genoemd. Een voordeel van SSB is dat het vooral registratiebestanden bevat, waardoor de
betrouwbaarheid van de data groot is. Dit is anders bij een steekproef, waar respondenten zelf
antwoord geven op vragen over bijvoorbeeld hun opleidingsniveau
Enquête Beroepsbevolking (EBB)
Het EBB bevat meer kenmerken dan SSB. Het bevat bijvoorbeeld ook het beroep dat mensen
uitoefenen.
Bruikbaarheid databestanden
Om arbeidsparticipatie in kaart te brengen, is het CBS-bestand POLISBUS het meest geschikt, omdat
het gegevens bevat over alle personen in Nederland met een baan, en tevens paneldata heeft. Zowel
UWV als CBS beschikken over informatie over uitkeringsgerechtigden, maar de UWV gegevens over
Wajongers en WGA’ers zijn het meest uitgebreid. Ook wat betreft gegevens over dienstverlening
gericht op arbeidsparticipatie zijn bestanden afkomstig van UWV het meest geschikt. Informatie over
23
de ingekochte dienstverlening is in ieder geval beschikbaar en is vrij uitgebreid. Het is minder zeker of
gegevens over de andere soorten dienstverlening kunnen worden afgeleid uit de bestanden. SSB bevat
ook informatie over de belangrijkste achtergrondkenmerken. Bovendien is SSB gebaseerd op
registratiebestanden, waardoor de informatie betrouwbaarder is dan die uit een enquête, zoals EBB.
Wel bevat de EBB meer informatie over kenmerken. De zojuist besproken bestanden (ook EBB) zijn
onderling koppelbaar en ook koppelbaar aan andere relevante databestanden van het CBS.
Tabel 3.1 geeft een overzicht van eigenschappen en relevante variabelen per databestand.
24
Tabel 3.1 Overzicht databestanden basisgegevens
BASISGEGEVENS
Bron CBS UWV
AOTOTPERSOONBUS UWVTRAAGGTABULT POLISBUS EBB SSB Uitkeringsgegevens Gegevens over
dienstverlening
Variabele
Doelgroep Wajong/
WGA
Uitkeringsgerechtigden Ja Ja
Dienstverlening gericht
op arbeidsparticipatie Ja Ja
Arbeidsparticipatie
Hebben van betaald werk Ja Ja
Aantal gewerkte uren Ja Ja
Achtergrondkenmerken
Leeftijd Ja Ja
25
Samenstelling van het
huishouden Ja Ja
Opleiding Ja Ja
Inkomen Ja Ja
Eigenschappen
Frequentie Jaarlijks Jaarlijks Jaarlijks Jaarlijks Jaarlijks Maandelijks Niet bekend
Periode 1999 tot 2013 2002 tot 2014 2006 tot
2014
1996 tot
2015 Vanaf 1999 2005 tot 2015 Niet bekend
Koppelbaar* Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Soort data Integraal, longitudinaal Integraal, longitudinaal Integraal,
longitudinaal
Steekproef,
cross-
sectie
Integraal,
longitudinaal
Integraal,
longitudinaal
Integraal,
longitudinaal
Omvang Nederlandse bevolking
11.500 trajecten voor
Wajongers
5.500 trajecten voor
WIA’ers
8.3 miljoen
personen
179.000
personen
Nederlandse
bevolking
250.000 Wajongers
150.000 WGA’ers
11.500 trajecten
voor Wajongers
5.500 trajecten
voor WIA’ers
* Dit betreft zowel de koppeling tussen CBS bestanden onderling, als de koppeling met UWV gegevens over de doelgroep WGA en Wajong.
26
3.2.2 GEZONDHEID
Een eventueel effect op gezondheid kan op verschillende manieren in kaart worden gebracht. Zoals in
hoofdstuk 2 is aangegeven, kan een effect op gezondheid zich uiten in een verbetering van de ervaren
gezondheid of een besparing op de zorgkosten. Daarnaast kan het ook leiden tot minder reis- en
behandeltijd voor de cliënt. In deze deelparagraaf bespreken we de databestanden die op
persoonsniveau gegevens bevatten over gezondheid gerelateerde aspecten.
Gezondheid / lichamelijke beperkingen
Permanent Onderzoek LeefSituatie (POLS)
Het POLS is een enquête over de leefsituatie onder de Nederlandse bevolking, en bestaat uit
verschillende modules. De module Arbeid en Gezondheid bevat een groot aantal vragen over de
ervaren gezondheid, lichamelijke beperkingen, en roken en alcoholgebruik. Hiermee kan de
gezondheid op verschillende gebieden in kaart worden gebracht. Het POLS bevat geen paneldata,
waardoor het niet mogelijk is om personen over tijd te volgen. Tevens is de steekproefomvang relatief
klein, maar mogelijk kunnen een aantal jaren worden gecombineerd. POLS is beschikbaar tot 2009.
Gezondheidsenquête (GECON)
De Gezondheidsenquête wordt gezien als de opvolger van de POLS-Gezondheidsmodule en bevat
soortgelijke vragen als in het POLS over (ervaren) gezondheid en lichamelijke beperkingen. Het
bestand bevat geen paneldata, en heeft nagenoeg dezelfde steekproefomvang als POLS. Deze enquête
is beschikbaar van 2010 tot 2014.
Enquête Beroepsbevolking (EBB)
In de Enquête Beroepsbevolking worden kenmerken van personen in verband gebracht met hun
huidige dan wel toekomstige positie op de arbeidsmarkt. Ook bevat het EBB (beperkte) informatie
over gezondheid. In de bestanden van 2010 tot en met 2013 wordt de gezondheid van respondenten
gemeten op een schaal van 1 tot 5. Het EBB heeft bijna 180.000 waarnemingen, waardoor het aantal
Wajongers en WGA’ers in het bestand relatief klein is, maar door verschillende jaren te combineren
zijn zinvolle analyses toch nog wel mogelijk. Het is echter niet mogelijk personen over tijd te volgen.
Gezondheidsmonitor GGD’en, CBS en RIVM, 2012 (GEMON)
De Gezondheidsmonitor 2012 bevat gegevens over de gezondheid van personen, zoals ervaren
gezondheid, functiebeperkingen, langdurige aandoeningen, roken, alcoholgebruik, en lichamelijke
activiteit. De monitor is tot stand gekomen met behulp van gegevens uit de Gezondheidsenquête en 28
GGD’en. Een nadeel is dat dit bestand (nog) enkel voor 2012 beschikbaar is. De steekproefomvang
(400.000 respondenten) is aanzienlijk groter dan POLS en de Gezondheidsenquête.
Arbeidsaanbodpanel (AAP)
Het Arbeidsaanbodpanel bevat naast gegevens over arbeid ook informatie over de gezondheid van
respondenten. Zo wordt er gevraagd naar algemene gezondheid en de aard van eventuele
gezondheidsproblemen. Zoals de naam aangeeft betreft het paneldata. De aantallen zijn relatief klein
zelfs als alle golven worden samen genomen. Het AAP is beschikbaar via het Sociaal Cultureel
Planbureau, en heeft geen koppelmogelijkheden met CBS en UWV databestanden. Het
Arbeidsaanbodpanel bevat wel informatie over arbeidsparticipatie en relevante achtergrondkenmerken,
maar personen in de Wajong en WGA kunnen niet worden geïdentificeerd.
DNB Household Survey (DHS)
De DNB Household Survey (DHS) bevat panelgegevens over personen en huishoudens op gebieden
gerelateerd aan de leefsituatie, zoals gezondheid, financiële situatie en werk. Voor het
gezondheidsaspect bevat de enquête gegevens over ervaren gezondheid, het aantal huisartsbezoeken,
roken en alcoholgebruik.
27
Dit bestand is beschikbaar via CentERdata, en is niet koppelbaar is met CBS bestanden en gegevens
bij UWV. Het bestand bevat echter wel informatie over het type sociale uitkering dat iemand ontvangt,
waarmee Wajongers en gedeeltelijk WGA’ers (WIA’ers) kunnen worden geïdentificeerd. Ook bevat
het gegevens over arbeidsparticipatie en achtergrondkenmerken. Het zou daarom mogelijk zijn om ook
zonder koppelmogelijkheden de gezondheid van Wajong en gedeeltelijk WGA in kaart te brengen.
Een nadeel van dit bestand is de kleine steekproefomvang van slechts 2.000 respondenten per golf.
Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten en Panel Samen Leven (NPCG en PSL)
Het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten en het Panel Samen Leven bevatten onder
andere informatie over (arbeids-) beperkingen, gezondheid en arbeidsparticipatie. Er is echter weinig
informatie beschikbaar over de specifieke variabelen in deze bestanden, en de steekproefomvang van
beide panels is relatief klein. Deze bestanden zijn niet koppelbaar met CBS en UWV bestanden en de
panels bevatten geen specifieke informatie over Wajongers en WGA’ers, enkel over
arbeidsongeschiktheid in het algemeen. We achten deze panels dan ook niet bruikbaar.
Kostprijs
Gezondheidsbaten worden regelmatig gemeten met behulp van quality-adjusted life years, oftewel
QALY’s. QALY is vooral gericht op het meten van gezondheidswinst en wordt tevens gebruikt als
rekeneenheid. In een onderzoek van RIVM worden er richtlijnen gegeven voor het waarderen van
gezondheid met behulp van QALY’s, en hoe gezondheidswinst uitgedrukt zou kunnen worden in
geldtermen21
. Een andere mogelijkheid is om deze bate in een kosten-baten analyse meer in
kwalitatieve zin uit te drukken, door middel van plussen en minnen.
Zorgkosten
Zorgkosten van Nederlandse ingezetenen die een basisverzekering hebben (ZVWKOSTENTAB)
Dit bestand bevat de zorgkosten van Nederlandse ingezetenen die een basisverzekering hebben22. Op
persoonsniveau worden de zorgkosten weergegeven per categorie, zoals huisartskosten,
farmaciekosten en mondzorgkosten. Een voordeel is dat het een integraal bestand is, met ongeveer
15.5 miljoen personen, waardoor het veel Wajongers en WGA’s zal bevatten. Een nadeel is dat
jaarbestanden niet met elkaar kunnen worden vergeleken, omdat de dekking van de verzekering ieder
jaar verandert. Hierdoor kan een verandering in de zorgkosten optreden door een verandering in de
dekking, en niet als gevolg van minder zorggebruik.
Informatiesysteem Ziekenhuiszorg (Inf. ZHZ)
Het databestand Informatiesysteem Ziekenhuiszorg is beschikbaar via Vektis en biedt informatie over
de consumptie ziekenhuiszorg en specialistische hulp van alle verzekerden in Nederland. De
informatie wordt op declaratieniveau door zorgverzekeraars aangeleverd. Het bevat gegevens over de
geleverde zorg (in de vorm van zorgproducten) per verzekerde en daarmee ook de totale zorgkosten
per verzekerde. De gegevens zijn beschikbaar van 2005 tot en met 2015. Tot 2012 zijn de data per
kwartaal beschikbaar, daarna maandelijks23
. Dit is een groot voordeel ten opzichte van het CBS
databestand ZVWKOSTENTAB, dat jaargegevens bevat. Een ander voordeel is dat het niet alleen
gegevens bevat uit de basisverzekering, maar ook uit aanvullende verzekeringen. De vraag is hoeveel
meerwaarde deze informatie oplevert. De kosten van het gebruik hangen samen met de gevraagde
informatie. De geschatte kosten liggen rond de €10.000. Het bestand bevat persoonsgegevens,
waardoor een koppeling met bijvoorbeeld SSB bestanden wellicht mogelijk is. Maar, indien er
koppelmogelijkheden zijn, is er nog de vraag of Vektis een koppeling toestaat.
21 RIVM. Op weg naar maatschappelijke kosten- en batenanalyses voor preventie en zorg. Bilthoven:
2014.
22 AWBZ-gerelateerde kosten horen hier niet bij.
23 Bron: https://bronnen.zorggegevens.nl/Bron?naam=Informatiesysteem-Ziekenhuiszorg
28
Samengevat zijn de voornaamste voordelen van het Informatiesysteem Ziekenhuiszorg dat het
gegevens bevat op maand- en kwartaalbasis, waarmee eventuele veranderingen in zorggebruik
frequenter kunnen worden gemeten. Ook bevat het naast gegevens uit de basisverzekering gegevens
uit de aanvullende verzekeringen. Maar deze gegevens zijn alleen bruikbaar als zij gekoppeld kunnen
worden met CBS-gegevens, wat op dit moment onduidelijk is. Alleen als dit mogelijk is heeft de
Vektis-informatie meerwaarde. Die moet dan afgewogen worden tegen de kosten van de informatie.
Aantal huisartsbezoeken
Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg verrichtingen (LINH-verrichtingen)
Dit registratiebestand bevat op cliëntniveau informatie over het aantal consulten, visites en telefoontjes
met de huisarts. Tevens is er informatie over het type zorgactiviteit dat wordt gedeclareerd (de CTG
code). Aan dit onderzoek doen ongeveer 500 huisartspraktijken mee, met in totaal 1 miljoen patiënten.
Dit bestand kan worden gebruikt om het aantal huisartsconsulten in kaart te brengen. De gegevens zijn
beschikbaar voor twee jaren, 2010 en 2011, waardoor het in beginsel mogelijk is veranderingen over
tijd waar te nemen. Het is echter twijfelachtig of dit voldoende is om effecten te meten.
Kostprijs
Om de kosten van een huisartsbezoek te bepalen, kan er gebruik gemaakt worden van
huisartsentarieven die het NZa heeft opgesteld. Deze tarieven gelden in principe voor iedere huisarts.
Net als in het databestand wordt ook bij de tarieven onderscheid gemaakt tussen visites en
(telefonische) consulten.
Duur ziekenhuisopname
Landelijke Medische Registratie (LMR) 2012
Dit bestand bevat gegevens over mensen die in het ziekenhuis zijn opgenomen (en daarbij een
diagnose hebben gekregen) en in 2012 zijn ontslagen. De opnamedatum kan dus voor 2012 liggen..
Relevante variabelen in dit bestand zijn het registratiejaar, de diagnose, de verpleegduur en een aantal
achtergrondkenmerken. Dit bestand kan worden gebruik om de duur van een ziekenhuisopname te
meten. Het bestand heeft een groot aantal waarnemingen (ongeveer 3.3 miljoen), waardoor het
waarschijnlijk ook veel personen in de Wajong en WGA bevat. Een nadeel is dat dit bestand (nog)
enkel beschikbaar is voor 2012.
Kostprijs
Bij NZa is informatie beschikbaar over de kostprijs van verschillende behandelingen in het ziekenhuis,
alsmede de kosten van een (dag)opname. Deze informatie kan worden gebruikt om de gemiddelde
kosten van een verblijf in het ziekenhuis te bepalen, eventueel opgesplitst naar soort diagnose.
Verstrekking geneesmiddelen
Verstrekking geneesmiddelen aan personen (MEDICIJNTAB)
Dit bestand bevat alle geneesmiddelenverstrekkingen die vergoed zijn volgens aanspraak op
farmaceutische zorg van de basisverzekering gezondheidszorg. De geneesmiddelen worden ingedeeld
op basis van de ATC4 code. Ongeveer 70% van de Nederlandse bevolking krijgt een of meerdere
keren per jaar een geneesmiddel voorgeschreven, waardoor het bestand naar verwachtingen informatie
bevat over meer dan 11 miljoen personen (bron: CBS). Dit bestand kan worden gebruikt om het aantal
geneesmiddelenverstrekkingen te meten, eventueel opgesplitst naar soort medicijn. Een nadeel is dat
het niet zeker is of deze geneesmiddelen daadwerkelijk worden gebruikt. Een gedeelte ervan zal naar
verwachting worden weggegooid. Ook is het lastig een ziektebeeld te vormen aan de hand van een
geneesmiddel.
Kostprijs
Vektis beschikt over informatie over de gemiddelde farmaciekosten uit de basisverzekering,
uitgesplitst naar geslacht, leeftijdscategorie en gemeente. Dit open databestand kan helpen de
gemiddelde farmaciekosten voor personen in de Wajong en WGA te bepalen. Ook SFK, de Stichting
29
Farmaceutische Kengetallen beschikt over informatie over de kosten van geneesmiddelen. Het CBS-
bestand ZVWKOSTENTAB, dat eerder is beschreven, bevat op persoonsniveau onder meer over
informatie over farmaciekosten in een bepaald verslagjaar.
AWBZ-zorg
Personen die zorg met opname in een AWBZ-instelling hebben ontvangen (ZORGMVTAB)
Dit registratiebestand bevat op persoonsniveau informatie over personen met een opname zorg met
verblijf waarvan de kosten voor rekening van de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten)
komen en waarvoor een eigen bijdrage betaald moet worden. Dit registratiebestand bevatten gegevens
over de begin- en einddatum van de opname, het type instelling en het soort zorgpakket dat is
geleverd. Hiermee kan het aantal opnames, en de duur van de opname in een AWBZ-instelling worden
bekeken.
Personen die AWBZ-zorg zonder verblijf in natura hebben ontvangen (GEBZZVTAB)
Dit registratiebestand bevat op persoonsniveau informatie over geleverde zorg zonder verblijf in
natura, waarvan de kosten voor rekening van de AWBZ of de Wmo (Wet maatschappelijke
ondersteuning) komen en waarvoor een eigen bijdrage betaald moet worden. Het bestand bevat
informatie over welke periode zorg is ontvangen, en hoeveel minuten er aan welke zorgtaak is besteed,
zoals huishoudelijke- en persoonlijke verzorging en begeleiding. Met behulp van dit bestand kan de
duur en het soort ontvangen zorg in het kader van de AWBZ worden gemeten.
Begin 2009 maakten 260.000 personen gebruik van AWBZ-zorg met verblijf, en 250.000 personen
maakten gebruik van AWBZ-zorg zonder verblijf in natura (bron: Rijksbegroting.nl). Aangezien de
personen in deze bestanden een gezondheidsbeperking hebben, is het mogelijk dat Wajongers en
WGA’ers in deze bestanden oververtegenwoordigd zijn.
Kostprijs
Om een eventuele kostenbesparing in beeld te brengen, kan er een schatting worden gemaakt van de
gemiddelde kosten van AWBZ-zorg, zowel met als zonder blijf. In het onderzoek Functiegerichte
Kostprijzen AWBZ door KPMG wordt een indicatie gegeven van de kostprijzen van geleverde zorg
dat onder de AWBZ valt24.
Achtergrondkenmerken
Naast arbeidsparticipatie kunnen ook baankenmerken en –risico’s van invloed zijn op de gezondheid.
Zo kan werken in het algemeen een positief effect hebben, maar als er zwaar lichamelijk werk moet
worden verricht, kan dit op de lange termijn de gezondheid negatief beïnvloeden. Het is daarom van
belang om naast de algemene achtergrondkenmerken, ook informatie over baankenmerken mee te
nemen. Hierbij is vooral informatie over beroep van belang, maar ook gegevens over sector en
arbeidsomstandigheden kunnen geschikt zijn.
Enquête Beroepsbevolking (EBB)
Het EBB beschikt over informatie over het beroep dat de respondent uitoefent.
Sociaal Statistisch Bestand (SSB)
Het SSB bevat geen informatie over beroep, maar wel over de sector waarin de persoon werkzaam is.
De sector waarin iemand werkzaam is, zegt echter weinig over de baankenmerken en –risico’s. Zo kan
iemand die in de bouw werkt, ook een administratieve baan hebben.
24 KPMG Gezondheidszorg. Functiegerichte kostprijzen AWBZ. 2004. In opdracht van het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
30
Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA)
Om arbeidsomstandigheden te meten kan er gebruik worden gemaakt van de Nationale Enquête
Arbeidsomstandigheden (NEA). Deze enquête bevat vragen over onder andere werktijden, emotionele
en fysieke werkbelasting en arbeidsvoorwaarden. Tevens bevat het ook informatie over het beroep en
de sector. De steekproefomvang in dit onderzoek is echter relatief laag (23.000), maar wellicht dat een
aantal jaren kunnen worden gecombineerd.
Bruikbaarheid databestanden
Om het effect van arbeidsparticipatie op gezondheid te meten, zijn gegevens op persoonsniveau over
zorgkosten het meest geschikt. De gegevens over zorgkosten zijn beschikbaar in het CBS-bestand
ZVWKOSTENTAB, dat gegevens bevat over de zorgkosten vanuit de basisverzekering per jaar. Een
nadeel is dat het met dit bestand niet mogelijk is jaren met elkaar te vergelijken. Er zijn databestanden
beschikbaar met gegevens over ervaren gezondheid, maar deze gegevens zijn minder geschikt voor
een effectmeting, omdat de bestanden niet integraal beschikbaar zijn en een relatief kleine
steekproefomvang hebben. Er zijn geen gegevens op persoonsniveau bij ons bekend om een effect op
de reis- en behandeltijd in kaart te brengen.
Een ander bruikbaar bestand is MEDICIJNTAB, dat informatie bevat over (het aantal)
geneesmiddelenverstrekkingen per persoon per jaar. Dit bestand heeft wel paneldata, en bevat net als
ZVWKOSTENTAB een groot deel van de Nederlandse bevolking. Wel is deze variabele een minder
goede variabele om gezondheid te meten.
Bij het gezondheidsaspect spelen naast de reguliere achtergrondkenmerken ook kenmerken als beroep
en arbeidsomstandigheden een rol. Deze gegevens zijn beschikbaar bij respectievelijk het EBB en
NEA. Het EBB bevat echter geen paneldata, en het NEA heeft een vrij kleine steekproefomvang.
Daarom zou ook gebruik kunnen worden gemaakt van SSB, dat weliswaar geen informatie bevat over
beroep of arbeidsomstandigheden, maar wel over sector.
Deze databestanden zijn beschikbaar bij CBS, waardoor er een koppeling kan worden gemaakt met
gegevens over arbeidsparticipatie en de doelgroep Wajong en WGA.
Tabel 3.2 geeft een overzicht van eigenschappen en relevante variabelen per databestand.
31
Tabel 3.2 Overzicht databestanden gezondheid
GEZONDHEID
Bron CBS CentE
Rdata SCP
Vek-
tis
EBB POLS GEC
ON
ZVW-
KOS-
TEN-
TAB
GEM
ON LMR LINH
MEDI
CIJN
TAB
ZOR
GMV
TAB
GEBZ
ZVT
AB
SSW SSB NEA DHS AAP
IS
ZHZ
Variabele
Ervaren
gezondheid Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Lichamelijke
beperkingen Ja Ja Ja Ja Ja
Zorgkosten Ja Ja
Roken en
alcohol Ja Ja Ja Ja
Duur
ziekenhuis-
opname
Ja
Aantal
huisarts-
bezoeken
Ja Ja
32
Geneesmiddel
verstrekking Ja
Duur
geleverde
AWBZ-zorg
Ja Ja
Achtergrond
kenmerken
Beroep Ja Ja Ja
Sector Ja Ja
Arbeidsom-
standigheden Ja
Eigenschap-
pen
Frequentie Jaar-
lijks
Jaar-
lijks
Jaar-
lijks
Jaar-
lijks
Jaar-
lijks
Jaar-
lijks
Jaar-
lijks
Jaar-
lijks
Jaar-
lijks
Jaar-
lijks
Jaar-
lijks
Jaar-
lijks
Jaar-
lijks
Jaar-
lijks
Elke
twee
jaar
Kwar
taal/
maan
delijk
s
Periode
1996
tot
2015
1997
tot
2009
2010
tot
2014
2009
tot
2013
2012 2012
2010
en
2011
2006
tot
2013
2004
tot
2013
2009
tot
2013
2012 Vanaf
1999
2005
tot
2012
1993
tot
2012
1986
tot
2012
2005
tot
2015
33
Koppelbaar* Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Nee ?
Soort data
Steek
proef,
cross
sectie
Steek
proef,
cross
sectie
Steek
proef,
cross
sectie
Inte-
graal,
longit
udina
al
Steek
proef,
cross
sectie
Inte-
graal,
cross-
sectie
Steek
proef,
longit
udina
al
Inte-
graal,
longit
udina
al
Inte-
graal,
longit
udina
al
Inte-
graal,
longit
udina
al
Steek
proef,
cross-
sectie
Inte-
graal,
longit
udina
al
Steek
proef,
longit
udina
al
Steek
proef,
longit
udina
al
Steek
proef,
longit
udina
al
Inte-
graal
Omvang
179.0
00
perso
nen
10.00
0
perso
nen
15.00
0
perso
nen
15.5
mil-
joen
perso
nen
400.0
00
perso
nen
3.3
mil-
joen
1.000.
000
perso
nen
11
mil-
joen
perso
nen
260.0
00
perso
nen
250.0
00
perso
nen
7.500
perso
nen
Neder
landse
bevol
king
23.00
0
perso
nen
2.000
perso
nen
5.000
perso
nen
15.5
mil-
joen
perso
nen
* Dit betreft zowel de koppeling tussen CBS bestanden onderling, als de koppeling met UWV gegevens over de doelgroep WGA en Wajong.
34
3.2.3 CRIMINALITEIT
Om een effect op criminaliteit in kaart te brengen, zijn vooral bestanden relevant die op
persoonsniveau gegevens bevatten over verblijf in detentie en aanrakingen met politie en justitie.
Detentie
Strafrechtelijk gedetineerden met hun zwaarste misdrijf (GEDETINEERDENTAB)
Dit bestand bevat alle personen die in een bepaald jaar strafrechtelijk gedetineerd zijn (geweest). Van
alle gedetineerden is in het bestand het zwaarste delict opgenomen waarvoor zij in een bepaald jaar
gedetineerd zijn geweest, alsmede het strafrechtketennummer en de verwachte detentieduur. Met
behulp van dit bestand kunnen personen in detentie, plus de detentieduur, in kaart worden gebracht.
Een nadeel is dat per jaar relatief weinig personen in detentie zitten, waardoor het bestand naar
verwachting ook relatief weinig personen in de Wajong en WGA bevat. Wel krijgen Wajongers
relatief vaak te maken krijgen met detentie, waardoor ze oververtegenwoordigd zijn in dit bestand.
Mogelijk is deze groep daardoor toch voldoende vertegenwoordigd om analyses uit te voeren.
Kostprijs
In 2012 heeft SEOR in samenwerking met Berenschot een schatting gemaakt van de baten van re-
integratie van gedetineerden door besparing op onder andere detentiekosten25. Verder geeft het
onderzoek ‘Criminaliteit en Rechtshandhaving 2014’ door WODC inzicht in de kosten van
criminaliteit en rechtshandhaving, waarbij schattingen worden gemaakt van onder andere de kosten
van tenuitvoerlegging26.
Aanrakingen met politie en justitie
Personen die zijn geregistreerd als verdachten (HKSTAB)
Dit bestand bevat alle gehoorde verdachten van misdrijven tegen wie een proces-verbaal van
aanhouding is opgemaakt in een bepaald jaar. In het registratiebestand zijn gegevens opgenomen over
het soort criminele activiteit waarvan de persoon wordt verdacht en recidive (zowel in het peiljaar als
in totaal). Dit bestand kan worden gebruikt om het aantal aanrakingen met politie en justitie, en
eventueel het aantal antecedenten, in kaart te brengen. Voor dit bestand dient er rekening mee
gehouden te worden dat het verdachten bevat, en geen veroordeelde personen.
Delictkenmerken van personen die door de politie zijn geregistreerd als verdachte van een
misdrijf (VERDTAB)
In dit bestand bevinden zich alle personen die in een bepaald jaar voorkomen in het registratiesysteem
GIDS van de politie. In 2014 zijn tussen de 250.000 en 300.000 verdachten geregistreerd (bron: CBS).
Het registratiebestand bevat informatie over het soort misdrijf waarvan de persoon wordt verdacht.
Ook met dit bestand kan het aantal aanrakingen met politie en justitie voor personen in de doelgroep in
kaart worden gebracht. Het gaat hier tevens om verdachten, en geen veroordeelde personen.
Kostprijs
Niet alle verdachten komen in detentie terecht, waardoor er geen koppeling met detentiekosten kan
worden gemaakt. Bij dit aspect zijn dan ook vooral de kosten relevant die verbonden zijn aan het
opsporen en vervolgen van personen. Eventuele kostenbesparingen zullen vooral neerslaan bij politie
en justitie. Het zojuist genoemde onderzoek Criminaliteit en Rechtshandhaving 2014 geeft naast de
25 SEOR en Berenschot. Rekentool MKBA Arbeid: Interventie Calculator. Rotterdam: 2012
26 WODC, Raad voor de Rechtspraak en CBS. Criminaliteit en Rechtshandhaving 2014. 2015.
35
detentiekosten een schatting van de kosten van opsporing en vervolging27. Ook geeft het een indicatie
van de kosten per soort delict.
Achtergrondkenmerken
Uit onderzoek is gebleken dat personen die al eerder in detentie hebben gezeten, een grotere kans
hebben nogmaals in detentie terecht te komen. Bij een meting van het effect van arbeidsparticipatie op
criminaliteit is daarom het detentieverleden als achtergrondkenmerk van belang.
Uitkeringsgegevens
In de uitkeringsgegevens van UWV wordt niet alleen de in- en uitstroom van uitkeringsgerechtigden
geregistreerd, maar ook de reden van in- en uitstroom (waaronder ook uitstroom naar detentie). Met
behulp van deze data kan worden getraceerd welke personen in de doelgroep een detentieverleden
hebben.
Overige bestanden
Daarnaast beschikken ook het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) en
Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) over gegevens over
criminaliteit en gerelateerde aspecten. Indien de data bij CBS en UWV niet toereikend blijken te zijn,
kunnen de benodigde data wellicht via deze centra worden verzameld.
Bruikbaarheid
Om het effect op criminaliteit in kaart te brengen, is het bestand GEDETINEERDENTAB, met
gegevens over personen in detentie het meest bruikbaar. Naar ons inzien zijn dit de best beschikbare
gegevens zijn om een effect op criminaliteit te meten. Het aantal personen dat jaarlijks in detentie is
echter relatief laag28
. Daarnaast is ook informatie over aanrakingen met politie en justitie bruikbaar.
HKSTAB is hiervoor het meest geschikt, een bestand verdachten van misdrijven tegen wie een proces-
verbaal van aanhouding is opgemaakt. Bovendien bevat het bestand meer waarnemingen dan
GEDETINEERDENTAB29
. Er zijn bij ons geen databestanden bekend waarmee een effect op
slachtoffers (materiele schade, stress) in kaart kan worden gebracht.
Als extra achtergrondkenmerk is het detentieverleden van belang, omdat dit van invloed is op de kans
om (nogmaals) in detentie te raken. Deze data is beschikbaar bij UWV. De databestanden zijn
afkomstig van CBS en UWV, waardoor ze te koppelen zijn met andere CBS en UWV bestanden met
data over arbeidsparticipatie, achtergrondkenmerken en uitkeringen.
Tabel 3.4 geeft een overzicht van eigenschappen en relevante variabelen per databestand.
27 WODC, Raad voor de Rechtspraak en CBS. Idem.
28 Echter, de groep Wajongers is oververtegenwoordigd in detentie.
29 In 2014 waren er ruim 200.000 strafrechtzaken. Bron: CBS.
36
Tabel 3.3 Overzicht databestanden criminaliteit
CRIMINALITEIT
Bron CBS UWV
GEDETINEERDENTAB HKSTAB VERDTAB Uitkeringsgegevens
Variabele
Detentie Ja
Aanraking met politie en justitie Ja Ja
Achtergrondkenmerken
Detentieverleden Ja
Eigenschappen
Frequentie Jaarlijks Jaarlijks Jaarlijks Maandelijks
Periode 2005 tot 2014 1996 tot 2013 2005 tot 2014 2005 tot 2014
Koppelbaar* Ja Ja Ja Ja
Soort data Integraal, longitudinaal Integraal, longitudinaal Integraal, longitudinaal Integraal, longitudinaal
Omvang 10.000 personen 200.000 personen 300.000 personen 250.000 Wajongers
150.000 WGA’ers
37
* Dit betreft zowel de koppeling tussen CBS bestanden onderling, als de koppeling met UWV gegevens over de doelgroep WGA en Wajong.
38
3.2.4 SCHULDEN
Voor het effect op schulden zijn we vooral geïnteresseerd in bestanden die op persoonsniveau
informatie bevatten over het hebben van schulden en betaalachterstanden en het deelnemen aan een
schuldsaneringstraject.
Schulden
Beslagleggingen door UWV
UWV beschikt over gegevens van alle personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (Wajong en
WGA) bij wie beslag is gelegd. Per maand is vastgelegd de hoogte van de beslaglegging, leeftijd en
geslacht van de klant en de burgerlijk status van de klant en woongemeente. Ook is bekend welke
arbeidsongeschiktheidsuitkering de klant ontvangt (Wajong, WIA, WAO, WAZ). Deze gegevens zijn
voor een groot aantal jaren beschikbaar (in ieder geval vanaf 2011).
Uit het rapport “Wie heeft schuld” (Zwinkels, 2015) blijkt dat in de periode 2011-2013 gemiddeld 9%
(29 duizend uitkeringsgerechtigden) van de Wajongers en eveneens 9% (26 duizend
uitkeringsgerechtigden) van de WIA (niet gedifferentieerd naar WGA en IVA) te maken heeft gehad
met een beslag op de uitkering. Het gemiddelde beslag was 125 euro/maand voor de Wajongers en
170 euro/maand voor de WIA.
European Union-Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC)
Het EU-SILC bevat gegevens over het inkomen en de leefsituatie van de Nederlandse bevolking en is
geïntegreerd in het EBB. Op het gebied van schulden bevat het EU-SILC informatie over
betalingsachterstanden, de mogelijkheid om bepaalde uitgaven te doen en in hoeverre het huishouden
kan rondkomen. Met behulp van deze enquête kan inzicht worden verkregen in schulden van
huishoudens. Een voordeel is dat het bestand paneldata bevat, maar de steekproefomvang is relatief
klein (9.000 respondenten). Indien mogelijk zouden een aantal jaren samengenomen kunnen worden.
Consumenten Conjunctuuronderzoek (CCO)
Het CCO is een maandelijkse enquête onder huishoudens waarbij vragen worden gesteld over onder
andere de persoonlijke financiële situatie. Voor het schuldenaspect bevat het CCO op persoonsniveau
informatie over schulden en de financiële situatie op het moment van de enquête, vergeleken met 12
maanden geleden. Het bestand bevat geen paneldata, en de omvang is slechts 1.000 personen per
meting.
Wanbetalers Zorgverzekeringswet (WANBZVWTAB)
Dit bestand bevat de personen die een betaalachterstand hebben op hun premie voor de
Zorgverzekeringswet. Het hebben van een betaalachterstand op de zorgpremie is hierbij een indicatie
voor het hebben van schulden30. Dit bestand bevat, in tegenstelling tot de databestanden EU-SILC en
CCO, relatief veel waarnemingen. Ongeveer 300.000 personen hebben namelijk een betaalachterstand
op hun zorgpremie (bron: CBS). Ook bevat dit bestand paneldata.
Kostprijs
Een studie door NIBUD31
geeft een overzicht van de kosten van schulden, bijvoorbeeld als het hebben
van schulden leidt tot schuldhulpverlening of een huisuitzetting. Ook de onderzoeken
‘Schuldhulpverlening Loont!’ van Regioplan (2011) en ‘Op weg naar effectieve schuldhulp: Kosten en
baten van schuldhulpverlening’ door APE (2001) bevatten informatie over de kosten gerelateerd aan
het hebben van schulden. Daarnaast kan er een schatting worden gemaakt van de kosten die
30 Iemand wordt aangemerkt als wanbetaler als hij of zij zes maanden geen zorgpremie heeft betaald.
31 Madern, T. (2014). Overkoepelende blik op de omvang en preventie van schulden in Nederland. NIBUD.
39
organisaties, zoals woningcorporaties, UWV en het Zorginstituut Nederland maken als gebruikers
betalingsachterstanden hebben bij hen.
Schuldsanering/ schuldhulpverlening
Personen die een schuldsanering hebben (gehad) (WSNPTAB)
Wanneer de schuldeisers niet willen meewerken aan een schuldregeling (minnelijke regeling), kan de
cliënt een verklaring Wet schuldsanering natuurlijke personen bij de rechtbank aanvragen. De
schuldhulpverleningsorganisatie biedt hierbij ondersteuning en levert benodigde informatie aan32
.
Informatie over schuldsaneringstrajecten is dan ook relevant. Het bestand WSPNTAB bevat
informatie over personen die een schuldsaneringsregeling hebben (gehad). Het registratiebestand bevat
informatie over de datum van de uitspraak van de WSPN regeling, waarom de schuldsanering is
beëindigd, als dit het geval is, en de reden waarom het minnelijk traject is mislukt. Een nadeel is dat
relatief weinig personen een schuldsaneringstraject volgen (in 2013 volgden 12.300 mensen een
dergelijk traject)33
waardoor het bestand wellicht weinig personen uit de doelgroep bevat. Aan de
andere kant is het denkbaar dat de doelgroep oververtegenwoordigd is in het bestand, omdat
uitkeringsgerechtigden over het algemeen vaker schulden hebben.
Kostprijs
Om inzicht te krijgen in eventuele kostenbesparingen die optreden als gevolg van minder
schuldsaneringstrajecten, is het belangrijk te weten wat een dergelijk traject kost. De eerder genoemde
onderzoeken door APE en NIBUD bevatten relevante informatie.
Bruikbaarheid van de databestanden
Om een effect op schulden in kaart te brengen, is een aantal databestanden beschikbaar. Wij achten de
gegevens bij UWV over beslagleggingen het meest geschikt, omdat het bestand alle Wajongers en
WGA’ers met beslaglegging (en dus schulden) bevat. De gegevens zijn maandelijks beschikbaar en
het bestand bevat paneldata. Daarnaast is wellicht ook het bestand WSPNTAB geschikt, dat informatie
bevat over schuldsaneringstrajecten. Ook deze variabele is een belangrijke indicatie voor het hebben
van (problematische) schulden. Het aantal personen dat per jaar een dergelijk traject volgt, is echter
relatief laag. Het bestand is voor relatief veel jaren beschikbaar (15 jaar) waardoor het wellicht
mogelijk is jaren samen te nemen.
Beide bestanden zijn afkomstig van CBS en zijn koppelbaar met data over uitkeringen,
achtergrondkenmerken en arbeidsparticipatie.
Tabel 3.3 geeft een overzicht van eigenschappen en relevante variabelen per databestand.
32 APE. Op weg naar effectieve schuldhulp: Kosten en baten van schuldhulpverlening. 2011
33 Bron: CBS Statline
40
Tabel 3.4 Overzicht databestanden schulden
SCHULDEN
Bron CBS UWV
EU-SILC CCO WANBZVWTAB WSPNTAB Beslagleggingen
Variabele
Schulden Ja Ja Ja Ja
Schuldsanering Ja
Eigenschappen
Frequentie Jaarlijks Maandelijks Jaarlijks Jaarlijks Maandelijks
Periode 2005 tot 2012 2003 tot 2014 2010 tot 2014 1998 tot 2013 Vanaf 2011
Koppelbaar* Ja Ja Ja Ja Ja
Soort data Steekproef,
longitudinaal
Steekproef, cross-
sectie
Integraal,
longitudinaal
Integraal,
longitudinaal Integraal, longitudinaal
Omvang 9.000 personen 1.000 personen 300.000 personen 38.000 personen 29.000 Wajongers en 26.000
WIA’ers
* Dit betreft zowel de koppeling tussen CBS bestanden onderling, als de koppeling met UWV gegevens over de doelgroep WGA en Wajong.
41
3.2.5 OMGEVING
In deze deelparagraaf bespreken we databestanden om een effect op de (directe) omgeving te meten.
We zijn hierbij vooral geïnteresseerd in databestanden met gegevens over arbeidsparticipatie,
mantelzorg en de gezinssituatie (de kinderen). Daarnaast is het van belang dat de Wajonger/ WGA’er
met de personen uit zijn of haar directe omgeving kan worden gekoppeld.
Koppeling tussen ouder en kind
In de GBA ingeschreven personen en hun juridische ouders (KINDOUDERTAB)
Dit bestand is een ‘sleutelbestand’ en bevat identificatiegegevens van kinderen en hun ouders.
Hiermee kan de koppeling worden gemaakt tussen Wajongers en hun ouders, en WGA’ers en hun
kinderen. Door middel van deze koppeling kan vervolgens het effect op de directe omgeving in kaart
worden gebracht.
Personen in de Enquête Beroepsbevolking naar familie relatie in huishouden
(EBBFAMILIETAB)
In het EBB beantwoordt een persoon in het huishouden vragen over zichzelf en over andere leden van
het huishouden. Dit bestand bevat de sleutelgegevens om de respondent aan de overige leden van het
huishouden te koppelen. Hiermee kan de Wajonger of WGA’er aan andere leden van het huishouden
worden gekoppeld. Deze sleutel is bruikbaar indien we gegevens uit het EBB willen gebruiken om een
effect te meten, bijvoorbeeld mantelzorg.
Mantelzorg ouders
Enquête Beroepsbevolking (EBB)
Zoals hierboven genoemd, bevat EBB informatie over mantelzorg. Zo bevat het EBB een vraag
waarom iemand niet werkt, waarmee mantelzorg in kaart kan worden gebracht. Door middel van het
sleutelbestand EBBFAMILIETAB kan de koppeling worden gemaakt.
Ook het Arbeidsaanbodpanel bevat informatie over mantelzorg, maar deze gegevens zijn niet
koppelbaar met databestanden bij UWV en CBS over de doelgroep Wajong en WGA. Hierdoor kan er
geen link worden gelegd tussen de Wajonger of WGA’er en de mantelzorger. Dit bestand is voor dit
onderzoek dan ook niet bruikbaar.
Kostprijs
Omdat mantelzorgers in principe onbetaalde arbeid verrichten, is het moeilijk tot een kostprijs te
komen. In het kader van de Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn gemeenten verplicht
mantelzorgers ondersteuning en hulp te bieden bij het verlenen van zorg. Er kan bij gemeenten
geïnformeerd worden naar de gemeentelijke kosten van deze ondersteuning. Ook maakt de
mantelzorger zelf bepaalde kosten voor het verlenen van de zorg. Deze kosten worden geschat op
ongeveer €1.100 per jaar34.
Arbeidsparticipatie ouders
Banen en lonen van werknemers in Nederland (POLISBUS)
POLISBUS bevat gegevens over alle banen en lonen in Nederland. Hiermee kan de
arbeidsparticipatie van ouders van Wajongers in kaart worden gebracht. Door middel van
KINDOUDERTAB kan de koppeling worden gemaakt tussen de Wajonger die werk heeft gevonden,
en de arbeidsparticipatie van de ouder(s). Het voordeel van POLISBUS is dat het gegevens bevat over
alle personen in Nederland met een baan.
34 Zie: http://www.jongenveer.nl/wp-content/uploads/Waarderingmantelzorg03061.pdf
42
Het EBB bevat ook informatie over arbeidsparticipatie maar is een steekproef en heeft aanzienlijk
minder personen dan POLISBUS en is daarom minder bruikbaar.
Kostprijs
Met behulp van POLISBUS kan tevens het (bruto) loon van de ouder in kaart worden gebracht.
Schoolprestaties kinderen
Examengegevens van leerlingen in het voortgezet onderwijs (EXAMVOTAB)
Dit registratiebestand bevat informatie over alle leerlingen die in een bepaald jaar examen hebben
gedaan op het voortgezet onderwijs, inclusief hun examenuitslag. In 2014 deden bijna 200.000
leerlingen eindexamen, waarvan 90% is geslaagd (bron: CBS). Hiermee kunnen de schoolprestaties
van kinderen van WGA’ers in kaart worden gebracht. Met behulp van KINDOUDERTAB kan de
koppeling tussen ouder en kind worden gemaakt.
Voortijdig schoolverlaters versus schoolverlaters met een startkwalificatie en personen die in het
onderwijs blijven (definitieve cijfers) (VSVTAB)
De doelgroep in dit bestand zijn personen die ingeschreven zijn in het voortgezet onderwijs,
middelbaar beroepsonderwijs of voorgezet algemeen volwassen onderwijs dat door de overheid wordt
bekostigd. Het bestand geeft de onderwijssituatie aan van personen in het vo, mbo en vavo. Hier wordt
onderscheid gemaakt tussen een voortijdige schoolverlater, een schoolverlater met diploma, of iemand
die nog onderwijs volgt. In 2003 waren er 38.000 vroegtijdige schoolverlaters, maar dit is echter een
kleine fractie van het totaal aantal personen dat onderwijs volgt. Deze gegevens kunnen worden
gebruikt om de schoolprestaties van kinderen van WGA’ers in beeld te brengen. Met behulp van
KINDOUDERTAB kan de koppeling tussen ouder en kind worden gemaakt.
Kostprijs
Wat betreft de kosten gerelateerd aan het zakken voor een eindexamen, is bij het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap informatie beschikbaar over de kosten van een extra schooljaar in
het voortgezet onderwijs35.
Aan voortijdig schoolverlaten kunnen zowel private, als maatschappelijke kosten zijn verbonden. Het
CPB heeft in 2006 een onderzoek uitgevoerd naar voortijdig schoolverlaten in Nederland36, waarbij
mogelijke private kosten (lagere kans op werk, slechtere gezondheid en minder inkomsten over de
gehele levensloop) en maatschappelijke kosten (meer beroep op sociale voorzieningen en meer
criminaliteit) in kaart worden gebracht, inclusief een schatting van deze kosten.
Crimineel gedrag kinderen
Personen die naar Bureau Halt zijn verwezen (HALTTAB)
De doelgroep in dit bestand zijn jongeren (12 tot 18 jaar) die naar Halt zijn verwezen. Een HALT-straf
is meestal een ‘tussenweg’, en wordt gegeven voor minder zware overtredingen. Het bestand bevat het
soort straf, de kenmerken van het delict en een aantal persoonskenmerken. Dit bestand kan worden
gebruikt om crimineel gedrag van kinderen van WGA’ers in kaart te brengen. Met behulp van
KINDOUDERTAB kan de koppeling worden gemaakt tussen ouder en kind. Een nadeel is dat per jaar
relatief weinig jongeren met HALT te maken krijgen, ongeveer 20.000 (bron: CBS), waardoor het
bestand weinig waarnemingen bevat.
Kostprijs
35 Zie ook het document Voortgezet Onderwijs 2015-2016 van het Ministerie van OC&W.
36 Zie ook: Van der Steeg & Webbink (2006). Voortijdig schoolverlaten in Nederland: omvang, beleid
en resultaten. CPB.
43
In het rapport ‘Beleidsdoorlichting Jeugdsancties’ wordt een overzicht gegeven van de kostprijzen van
jeugdsancties van 2004 tot 2009, waaronder de kostprijs van een HALT-afdoening37 . In 2007 heeft er
opnieuw een kostprijsonderzoek plaatsgevonden en vanaf 2010 is er door doorontwikkelingen van de
HALT-afdoening sprake van een hogere kostprijs. Deze nieuwe kostprijs is nog niet bekend bij ons.
Bruikbaarheid bestanden
Om het effect op de arbeidsparticipatie van ouders (van Wajongers) in kaart te brengen, is het bestand
POLISBUS het meest geschikt. POLISBUS is een integraal bestand, en bevat alle personen in
Nederland met een baan. De koppeling tussen Wajonger en ouder kan worden gemaakt door middel
van het sleutelbestand KINDOUDERTAB.
Het EBB is het meest geschikte databestand om (het aantal uren) mantelzorg in kaart te brengen. Het
EBB bevat echter geen paneldata. Met behulp van het sleutelbestand EBBFAMILIETAB kan de
koppeling tussen de Wajonger of WGA’er en de mantelzorger worden gemaakt.
Wat betreft het effect op de gezinssituatie zijn er bestanden beschikbaar met gegevens over de
leefsituatie van kinderen: hun onderwijssituatie en crimineel gedrag. Het bestand VSVTAB bevat
informatie over de onderwijssituatie van kinderen; of zij onderwijs volgen, een diploma hebben
behaald, of vroegtijdig schoolverlater zijn. Het bestand HALTTAB bevat op persoonsniveau gegevens
over jongeren die via Bureau HALT een straf hebben gekregen. Op basis van KINDOUDERTAB kan
de koppeling tussen ouder en kind worden gemaakt. Een nadeel van beide bestanden is dat het aantal
vroegtijdig schoolverlaters en het aantal kinderen met een HALT straf relatief laag is. Alle
bovengenoemde bestanden zijn beschikbaar bij CBS, waardoor de gegevens koppelbaar zijn met data
over arbeidsparticipatie en uitkeringen.
Tabel 3.5 geeft een overzicht van eigenschappen en relevante variabelen per databestand.
37 Ministerie van Justitie. Beleidsdoorlichting Jeugdsancties. Den Haag: 2010.
44
Tabel 3.5 Overzicht databestanden omgeving
OMGEVING
Bron CBS
KINDOUDERTAB EBBFAMILIETAB EXAMVOTAB EBB VSVTAB HALTTAB POLISBUS
Variabele
Koppeling
ouder/kind Ja Ja
Arbeidsparticipatie
ouder Ja
Schoolprestaties
kind Ja Ja
Crimineel gedrag
kind Ja
Mantelzorg Ja
Eigenschappen
Frequentie Jaarlijks Jaarlijks Jaarlijks Jaarlijks Jaarlijks Jaarlijks Jaarlijks
Periode 1995 tot 2014 1996 tot 2014 2003 tot 2013 1996 tot 2015 2006 tot 2013 2005 tot 2013 2006 tot 2014
45
Koppelbaar* Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Soort data Integraal,
longitudinaal
Integraal,
longitudinaal
Integraal,
longitudinaal
Steekproef,
cross-sectie
Integraal,
longitudinaal
Integraal,
longitudinaal
Integraal,
longitudinaal
Omvang Nederlandse
bevolking
179.000
huishoudens 200.000 personen
179.000
personen
38.000
VSV’ers
20.000
personen
8.3 miljoen
personen
* Dit betreft zowel de koppeling tussen CBS bestanden onderling, als de koppeling met UWV gegevens over de doelgroep WGA en Wajong.
46
3.2.6 VRIJWILLIGERSWERK
Wat betreft het aspect sociale participatie zullen we ons vooral richten op vrijwilligerswerk. We zijn
vooral geïnteresseerd in databestanden die informatie bevat over personen die vrijwilligerswerk doen,
en het aantal uren dat zij hier per week of per maand aan besteden.
Vrijwilligerswerk
Permanent Onderzoek LeefSituatie (POLS)- Participatiemodule
Het POLS bestaat uit meerdere modules, met gegevens over uiteenlopende onderwerpen. In de POLS-
module Participatie worden uitgebreide vragen gesteld over vrijwilligerswerk, zoals de organisatie of
instelling waar de respondent vrijwilligerswerk doet, het aantal uren dat er aan wordt besteed en het
plezier dat de persoon er uit haalt. Een nadeel is dat deze POLS-module maar tot 2004 beschikbaar is.
Tevens is het POLS een steekproef, en is de steekproefomvang relatief laag. Wellicht kunnen een
aantal jaren worden gecombineerd.
Enquête Beroepsbevolking (EBB)
Het EBB bevat naast vragen over het verrichten betaald werk, ook een aantal vragen over de
maatschappelijke positie van de respondent, en het soort werk dat de respondent op dit moment
uitvoert, waarmee vrijwilligerswerk in kaart kan worden gebracht. Het EBB is een steekproef,
waardoor het niet alle vrijwilligers bevat.
Sociale samenhang en welzijn (SSW)
De enquête Sociale samenhang en welzijn bevat vragen over onder andere sociale participatie, waar
ook vrijwilligerswerk naar voren komt. Het bestand bevat gegevens over het soort vrijwilligerswerk
dat iemand doet voor diverse organisaties en het aantal uren dat er aan vrijwilligerswerk wordt
besteed. Een nadeel is dat de enquête slechts 7.500 respondenten bevat en de gegevens alleen voor
2012 beschikbaar zijn, waardoor het niet mogelijk is meerdere jaren te combineren.
Arbeidsaanbodpanel (AAP)
Het Arbeidsaanbodpanel is een enquête en bevat gegevens over vrijwilligerswerk. Zo bevat het
informatie over het uitvoeren van vrijwilligerswerk, en het aantal uur dat hieraan wordt besteed. Een
nadeel van dit bestand is de kleine steekproefomvang, maar dit zou gedeeltelijk verholpen kunnen
worden door meerdere jaren samen te nemen. Daarnaast is het bestand niet koppelbaar met CBS en
UWV databestanden. Om bruikbaar te zien dient het bestand daarom alle relevante informatie te
bevatten. Het Arbeidsaanbodpanel bevat gegevens over arbeidsparticipatie en persoonskenmerken,
maar bevat geen specifieke informatie over Wajong en WGA.
Kostprijs
Omdat er tegenover vrijwilligerswerk geen ‘harde’ vergoeding staat, is het lastig de
kosten(besparingen) hiervoor vast te stellen. Twee studies geven een indicatie van de kosten en baten
van vrijwilligerswerk. Zo is in een studie van Regioplan gekeken naar de kosten en baten van
vrijwilligersprojecten bij schuldhulpverlening38 en heeft Vilans, een zorgadvies bureau, ook een
schatting gemaakt van de kosten en baten van informele zorg, waaronder vrijwilligerswerk. Ook kan
vrijwilligerswerk worden gewaardeerd aan de hand van een uurloon. Bij CBS is informatie hierover
beschikbaar.
Ook zou er eventueel kunnen worden aangesloten naar het tarief dat vrijwilligers belastingvrij mogen
ontvangen (maximaal 95 euro per maand voor mensen met een uitkering, ongeveer 2,85 euro per uur).
38 Regioplan. Maatschappelijk rendement van vrijwilligersprojecten in de schuldhulpverlening.
Amsterdam: 2011.
47
Bruikbaarheid
Er zijn een aantal databestanden beschikbaar voor het in kaart brengen van vrijwilligerswerk. Geen
van deze bestanden zijn echter integraal. Daarnaast bevatten drie van de vier bestanden geen
paneldata. Het Arbeidsaanbodpanel bevat paneldata maar hier ontbreken de koppelmogelijkheden. Wij
achten de Enquête Beroepsbevolking het meest geschikt, omdat dit bestand de grootste
steekproefomvang heeft en koppelmogelijkheden heeft.
Het EBB is koppelbaar met CBS en UWV data over arbeidsparticipatie, achtergrondkenmerken en
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.
Tabel 3.6 geeft een overzicht van eigenschappen en relevante variabelen per databestand.
48
Tabel 3.6 Overzicht databestanden vrijwilligerswerk
VRIJWILLIGERSWERK
Bron CBS SCP
SSW POLS- Participatie EBB AAP
Variabele
Vrijwilligerswerk Ja Ja Ja Ja
Aantal uur vrijwilligerswerk Ja Ja Ja Ja
Eigenschappen
Frequentie Jaarlijks Jaarlijks Jaarlijks Elke twee jaar
Periode 2012 1997 tot 2004 1996 tot 2015 1986 tot 2012
Koppelbaar* Ja Ja Ja Nee
Soort data Steekproef, cross sectie Steekproef, cross-sectie Steekproef, cross-sectie Steekproef, longitudinaal
Omvang 7.500 personen 10.000 personen 179.000 personen 5.000 personen
* Dit betreft zowel de koppeling tussen CBS bestanden onderling, als de koppeling met UWV gegevens over de doelgroep WGA en Wajong.
49
3.2.7 ECONOMIE
Voor het meten van economische effecten zijn we geïnteresseerd in databestanden die gegevens
bevatten over lonen, belastingopbrengsten en toeslagen.
Lonen en belastingopbrengsten
Banen en lonen van werknemers in Nederland (POLISBUS )
In POLISBUS zijn gegevens opgenomen over banen en lonen van alle werknemers bij Nederlandse
bedrijven over een bepaald verslagjaar. POLISBUS bevat informatie over het (bruto) bedrag aan loon
in geld. Met deze informatie kunnen de bruto en netto lonen in kaart worden gebracht van Wajongers
en WGA’ers die een baan hebben. Tevens kunnen de extra belastingopbrengsten in kaart worden
gebracht.
Tegenover het loon dat personen in de doelgroep verdienen als ze een baan hebben gevonden, staat het
(gedeeltelijk) verlies van hun uitkering. Tegenover de extra belastingopbrengsten voor de
Belastingdienst staat het verlies van belasting over de uitkering. Hier dient rekening mee gehouden te
worden bij het berekenen van de inkomensbaten. Deze gegevens zijn beschikbaar via UWV.
Huur- en zorgtoeslagen
Inkomenspanelonderzoek (IPO)
Het Inkomenspanelonderzoek bevat paneldata over het inkomen van personen. In het bestand wordt
onderscheid gemaakt tussen verschillende inkomenscategorieën, zo ook de ontvangen huur- en
zorgtoeslag. Met behulp van deze gegevens kunnen de verstrekte huur- en zorgtoeslagen van personen
in de doelgroep in kaart worden gebracht. Deze gegevens zijn afkomstig van de Belastingdienst.
Deze twee baten vallen vooral neer bij de Belastingdienst. Bij de cliënt gebeurt het tegenovergestelde,
aangezien hij nu minder huur- en/of zorgtoeslag ontvangt door zijn hogere inkomen en meer belasting
dient af te dragen.
Bruikbaarheid databestanden
POLISBUS is integraal beschikbaar en kan worden gebruikt om lonen en belastingopbrengsten in
kaart te brengen. Tevens bevat dit bestand paneldata. Gegevens over uitkeringen zijn integraal
beschikbaar bij UWV.
Het Inkomenspanelonderzoek is geschikt voor het in kaart brengen van verstrekte huur- en
zorgtoeslagen, en bevat paneldata. Ook heeft het onderzoek een grote steekproefomvang, waardoor het
waarschijnlijk voldoende Wajongers en WGA’ers bevat.
Beide bestanden zijn afkomstig van CBS, en zijn te koppelen met gegevens over arbeidsparticipatie,
achtergrondkenmerken en de doelgroep Wajong en WGA.
Tabel 3.7 geeft een overzicht van eigenschappen en relevante variabelen per databestand.
50
Tabel 3.7 Overzicht databestanden economie
ECONOMIE
Bron CBS UWV
POLISBUS IPO Uitkeringsgegevens
Variabele
(Bruto) lonen Ja Ja
Uitkeringsgegevens Ja
Belastingopbrengsten Ja
Huurtoeslag Ja
Zorgtoeslag Ja
Eigenschappen
Frequentie Jaarlijks Jaarlijks Maandelijks
Periode 2006 tot 2014 1997 tot 2009 2005 tot 2015
Koppelbaar Ja Ja Ja
Soort data Integraal, longitudinaal Steekproef, longitudinaal Integraal,
longitudinaal
51
Omvang 8.3 miljoen 250.000 personen 250.000 Wajongers
150.000 WGA’ers
* Dit betreft zowel de koppeling tussen CBS bestanden onderling, als de koppeling met UWV gegevens over de doelgroep WGA en
Wajong.
52
3.2.8 WELZIJN
Zoals in hoofdstuk 2 is besproken, omvat welzijn meerdere aspecten, zoals verlies aan vrije tijd en een
hoger welzijn als gevolg van bijvoorbeeld een betere gezondheid. Om een effect op welzijn in kaart te
brengen zijn we vooral geïnteresseerd in gegevens op persoonsniveau over welzijn/geluk en aantal
uren vrije tijd.
Geluk
Permanent Onderzoek LeefSituatie (POLS)
Het POLS bevat, naast vragen over gezondheid ook informatie over welzijn in de zin van gelukkig
zijn en tevreden zijn met het leven. Omdat het bestand geen paneldata bevat, is het met behulp van dit
bestand niet mogelijk personen over tijd te volgen. Ook bevat het bestand relatief weinig
waarnemingen. Dit bestand is beschikbaar tot en met 2009, daarna kan gebruik gemaakt worden van
de Gezondheidsenquête.
Gezondheidsenquête (GECON)
Voor de jaren van 2010 tot 2014 kan voor het welzijnsaspect gebruik worden gemaakt van de
Gezondheidsenquête, de opvolger van POLS. In deze enquête wordt echter minder uitgebreid
stilgestaan bij het welzijn van de respondent. Ook dit bestand bevat geen paneldata.
Sociale samenhang en welzijn (SSW)
Deze enquête bevat informatie over ontwikkelingen in sociale samenhang en welzijn. Het bestand
bevat een aantal gegevens over welzijn, in de zin van hoe tevreden de respondent is met zijn of haar
leven. Ook wordt naar welzijn op specifieke gebieden gevraagd, zoals tevredenheid met relaties,
woonomgeving en dagelijkse bezigheden. Tevens bevat het een vraag over de mate van tevredenheid
over de beschikbare vrije tijd die de respondent heeft. Het bestand is echter enkel beschikbaar voor
2012 en heeft een relatief kleine steekproefomvang.
Kostprijs
In het verleden is meerdere malen gebleken dat een verandering in het welzijn van een persoon
nauwelijks in geld is uit te drukken. We stellen dan ook voor deze bate voornamelijk kwalitatief te
beschrijven.
Vrije tijd
Banen en lonen van werknemers in Nederland (POLISBUS)
POLISBUS is een integraal bestand met alle banen en lonen van werknemers in Nederland, en bevat
informatie over het aantal gewerkte uren. Met behulp van deze informatie kan het verlies aan vrije tijd
in kaart worden gebracht. Immers, als men meer werkt heeft men in principe minder vrije tijd. Een
voordeel is dat POLISBUS een integraal bestand is, en dus alle personen in Nederland met een baan
bevat.
Kostprijs
Om de ‘kosten’ van het verlies aan vrije tijd in kaart te brengen, kan er worden gewerkt met het
reserveringsloon. Dit is het laagste loon dat iemand wenst te verdienen om een bepaald soort werk te
accepteren39. Bij deze benadering wordt er vanuit gegaan dat het aannemen van werk een vrijwillige
keuze is, en niet omdat bijvoorbeeld iemand anders zijn uitkering verliest.
39 CPB. De maatschappelijke kosten en baten van re-integratie. Notitie aan Ministerie van SZW,
2007.
53
Bruikbaarheid
Wat betreft geluk en tevredenheid met het leven zijn gegevens bij POLS en de opvolger
Gezondheidsenquête het meest bruikbaar. Deze bestanden bevatten weliswaar relatief weinig
waarnemingen, maar zijn voor meerdere jaren beschikbaar, waardoor het wellicht mogelijk is jaren te
combineren. Een nadeel is dat deze bestanden geen paneldata bevatten. Een verandering in welzijn is
vaak moeilijk in geld uit te drukken, waardoor eventuele baten van arbeidsparticipatie op dit punt
kwalitatief zullen blijven
Om het verlies aan vrije tijd in kaart te brengen, is het CBS-bestand POLISBUS het meest bruikbaar ,
omdat dit een integraal bestand is en paneldata bevat.
De databestanden zijn beschikbaar bij CBS, waardoor ze gekoppeld kunnen worden aan informatie
over arbeidsparticipatie, achtergrondkenmerken en de doelgroep Wajong en WGA.
Tabel 3.8 geeft een overzicht van eigenschappen en relevante variabelen per databestand.
54
Tabel 3.8 Overzicht databestanden welzijn
WELZIJN
Bron CBS
POLS GECON SSW POLISBUS
Variabele
Geluk Ja Ja Ja
Tevredenheid met het
leven Ja
Ja
Vrij beschikbare tijd Ja
Eigenschappen
Frequentie Jaarlijks Jaarlijks Jaarlijks Jaarlijks
Periode 1997 tot 2009 2010 tot 2014 2012 2006 tot 2014
Koppelbaar* Ja Ja Ja Ja
Soort data Steekproef, cross-sectie Steekproef, cross-sectie Steekproef, cross
sectie
Integraal,
longitudinaal
Omvang 10.000 personen 15.000 personen 7.500 personen 8.3 miljoen personen
* Dit betreft zowel de koppeling tussen CBS bestanden onderling, als de koppeling met UWV gegevens over de doelgroep WGA
en Wajong.
55
56
3.3 CONCLUSIE
In deze deelparagraaf bespreken we per domein de meest bruikbare databestanden.
3.3.1 BASISGEGEVENS
De zogenaamde basisgegevens die in beginsel nodig zijn om een effect van arbeidsparticipatie te
kunnen meten, zijn gegevens over arbeidsparticipatie, uitkeringsgerechtigden in de Wajong en WGA
en achtergrondkenmerken. Voor gegevens over arbeidsparticipatie is POLISBUS het meest bruikbaar,
omdat dit een integraal databestand is en tevens paneldata bevat. UWV beschikt over gedetailleerde
uitkeringsgegevens waarmee WGA’ers en Wajongers kunnen worden geïdentificeerd. Tevens zijn er
bij UWV gegevens beschikbaar over de dienstverlening aan Wajongers en WGA’ers. Om
achtergrondkenmerken in kaart te brengen is het Sociaal Statistisch Bestand het meest bruikbaar.
Achtergrondkenmerken die we mee willen nemen zijn opleiding, leeftijd, herkomst en samenstelling
van het huishouden.
3.3.2 GEZONDHEID
Er zijn vele databestanden beschikbaar die informatie bevatten over gezondheid gerelateerde aspecten,
maar wij achten het bestand ZVWKOSTENTAB het meest bruikbaar. Dit bestand bevat op
persoonsniveau informatie over zorgkosten vanuit de basisverzekering, maar het is niet mogelijk jaren
met elkaar te vergelijken. Daarnaast is ook het registratiebestand MEDICIJNTAB bruikbaar, dat
informatie bevat over de verstrekking van geneesmiddelen. Er zijn tevens gegevens beschikbaar met
betrekking tot ervaren gezondheid, maar deze bestanden zijn minder geschikt voor een eventuele
analyse. Gegevens over reis- en behandeltijd zijn bij ons niet bekend.
Daarnaast zijn bij dit aspect ook achtergrondkenmerken als beroep en arbeidsomstandigheden van
belang. Deze informatie is beschikbaar bij de Enquête Beroepsbevolking en Nationale Enquête
Arbeidsomstandigheden. Dit zijn echter beide steekproeven. Een alternatief is het SSB, dat enkel
gegevens bevat over de sector, maar wel een integraal bestand is. Deze bestanden zijn beschikbaar bij
CBS, waardoor het mogelijk is deze data te koppelen aan andere gegevens over arbeidsparticipatie,
personen in de doelgroep en achtergrondkenmerken.
3.3.3 SCHULDEN
Om (problematische) schulden in kaart te brengen, achten wij UWV gegevens over beslagleggingen
het meest geschikt, omdat het bestand alle Wajongers en WGA’ers met beslaglegging (en dus
schulden) bevat. De gegevens zijn maandelijks beschikbaar en het bestand bevat paneldata. Ook
gegevens over schuldsaneringstrajecten zijn relevant, die beschikbaar zijn via het bestand WSPNTAB.
Het aantal waarnemingen per jaar is echter relatief laag in dit bestand, maar wellicht kunnen jaren
worden gecombineerd. Ook deze bestanden zijn koppelbaar met gegevens over arbeidsparticipatie en
personen in de Wajong en WGA.
3.3.4 CRIMINALITEIT
Voor het criminaliteitsaspect is het CBS databestand GEDETINEERDENTAB het meest bruikbaar,
dat gegevens bevat over personen die in detentie verblijven. Dit zijn longitudinale data, maar het
aantal waarnemingen is gering. Daarnaast is ook het bestand HKSTAB geschikt, dat informatie bevat
over aanrakingen met politie en justitie. Het aantal personen in dit bestand is aanzienlijk groter. Er zijn
bij ons geen databestanden bekend om eventuele effecten op slachtoffers in kaart te brengen.
Daarnaast is als achtergrondkenmerk ook het detentieverleden van belang. Bij UWV is informatie
beschikbaar over de reden van uitstroom uit een uitkering, waarbij detentie een van de mogelijkheden
is. Deze bestanden hebben koppelmogelijkheden met andere relevante data bij CBS en UWV.
57
3.3.5 OMGEVING
Voor het domein omgeving kijken we vooral naar een effect op arbeidsparticipatie, gezinssituatie
(kinderen) en mantelzorg. Om het effect op de arbeidsparticipatie van ouders in kaart te brengen, is
POLISBUS het meest bruikbaar, omdat dit een integraal bestand is en tevens paneldata bevat. Wat
betreft het effect op de gezinssituatie, zijn er een aantal databestanden beschikbaar die effecten op de
kinderen in kaart kunnen brengen. De meest geschikte databestanden bevatten gegevens over de
onderwijssituatie (VSVTAB) en crimineel gedrag (HALTTAB). Deze CBS bestanden bevatten beide
paneldata, maar hebben een relatief kleine omvang. Door middel van het sleutelbestand
KINDOUDERTAB kan een koppeling tussen ouder en kind worden gemaakt.
De Enquête Beroepsbevolking is het meest geschikt voor het in kaart brengen van mantelzorg. Dit
bestand bevat echter geen paneldata. Door middel van het sleutelbestand EBBFAMILIETAB kan de
koppeling worden gemaakt tussen de Wajonger of WGA’er en de mantelzorger. Alle genoemde
bestanden zijn beschikbaar bij CBS, waardoor de koppeling met gegevens over bijvoorbeeld
arbeidsparticipatie mogelijk is.
3.3.6 VRIJWILLIGERSWERK
Een aantal databestanden beschikken over gegevens over vrijwilligerswerk, maar deze bestanden zijn
niet integraal, en bevatten meestal geen paneldata. De Enquête Beroepsbevolking (EBB) is het best
bruikbaar omdat het vergeleken met de andere bestanden een relatief grote steekproefomvang Heeft.
Tevens is EBB beschikbaar bij CBS, waardoor een koppeling met andere databestanden over
bijvoorbeeld arbeidsparticipatie mogelijk is.
3.3.7 ECONOMIE
De economische effecten vallen uiteen in het effect op (bruto) lonen, belastingopbrengsten,
uitkeringen en verstrekte toeslagen. Gegevens over (bruto) lonen zijn het best beschikbaar via
POLISBUS, omdat dit een integraal bestand is. Tevens kan met behulp van dit bestand de
belastingopbrengsten in kaart worden gebracht. Het Inkomenspanelonderzoek bevat paneldata over
ontvangen huur- en zorgtoeslagen. De steekproefomvang is met ongeveer 250.000 personen naar
verwachting groot genoeg. Daarnaast beschikt UWV over uitkeringsgegevens om een verlies in
uitkering in kaart te brengen. Ook deze bestanden hebben koppelmogelijkheden met andere bestanden
bij CBS en UWV.
3.3.8 WELZIJN
Er zijn een aantal databestanden beschikbaar met gegevens over welzijn en geluk, maar deze
bestanden zijn niet integraal zijn en bevatten geen paneldata. De bestanden Permanent Onderzoek
Leefsituatie (POLS) en vervolgonderzoek Gezondheidsenquête zijn het meest bruikbaar omdat het
hierbij wellicht mogelijk is een aantal jaren te combineren.
Om vrije tijd in kaart te brengen, kan er worden gekeken naar het gewerkte aantal uren. Hiervoor is het
CBS bestand POLISBUS het meest geschikt, dat naast banen en lonen ook informatie over het aantal
gewerkte uren bevat. Al deze bestanden hebben koppelmogelijkheden met andere data bij CBS en
UWV
In tabel 3.9 geven we een overzicht van de meest bruikbare databestanden per aspect.
58
Tabel 3.9 Overzicht bruikbare databestanden per aspect
Aspect
Arbeids-
participa-
tie
Doelgroep
Wajong/
WGA
Achter-
grondken-
merken
Gezond-
heid
Criminali-
teit Schulden Omgeving
Vrijwilli-
gerswerk Economie Welzijn
Databestand
Beslag-
leggingen X
EBB X X X
EBBFAMILIE-
TAB X
GECON X X
GEDETINEER
DENTAB X
HALTTAB X
HKSTAB X
IPO X
KINDOUDER-
TAB X
MEDICIJN-
TAB X
59
NEA X
POLISBUS X X X X
POLS X X
SSB X
Uitkeringen/
dienstverlening X X X
VSVTAB X
WANBZVW-
TAB X
WSPNTAB X
ZVWKOSTEN-
TAB X
60
61
4. METHODOLOGISCHE PROBLEMEN EN MOGELIJKE OPLOSSINGEN
4.1 HET ENDOGENITEITSPROBLEEM
We willen komen tot een meting van het effect van arbeidsparticipatie op een aantal aspecten:
gezondheid, schulden, criminaliteit, omgeving, vrijwilligerswerk, economie en welzijn. Een probleem
hierbij is dat de relatie tussen arbeidsparticipatie en deze aspecten mogelijk endogeen is. Dat wil zeggen
dat arbeidsparticipatie niet alleen een effect heeft (of kan hebben) op bijvoorbeeld gezondheid, maar dat
gezondheid ook effect heeft op arbeidsparticipatie. Of, als er een niet-waargenomen factor is die beide
aspecten beïnvloedt dan leidt dit ook tot endogeniteit. Verder kan endogeniteit ook ontstaan door
aggregatie over de tijd. Stel dat arbeidsparticipatie met enkele maanden vertraging een effect heeft op
gezondheid, dan is er in geval van maandelijkse gegevens geen sprake van simultaniteit (wederzijdse
beïnvloeding), maar ontstaat er toch simultaniteit bij gebruik van jaarlijkse gegevens.
Toepassing van methoden die hiermee geen rekening houden leveren dan geen zuivere of consistente
schatters op, waardoor het effect van arbeidsparticipatie op gezondheid niet goed geschat kan worden. We
zullen dit nader behandelen voor de verschillen aspecten.
Een gerandomiseerd experiment is hier niet mogelijk. Je kunt mensen niet een baan onthouden omdat zij
in de controlegroep zitten. Het endogeniteitsprobleem is daarom in dit geval niet te vermijden. We zullen
er met geëigende econometrische methoden zoveel mogelijk voor moeten corrigeren. Daarbij zijn de
volgende drie benaderingen denkbaar die ook gecombineerd kunnen worden:
1) Toepassing van instrumentele variabelen (2SLS, GMM);
2) Toepassing van paneldata methoden;
3) Toepassing van simultane schattingsmethoden (3SLS, Full-information Maximum Likelihood
(FIML)).
Paneldata methoden lossen het probleem alleen in bepaalde situaties (helemaal) op.
Een andere mogelijkheid, dat tevens lijkt op paneldata methoden, is het meten van effect over twee
perioden. Bij deze methode wordt het verschil in een bepaald aspect, bijvoorbeeld gezondheid, gemeten
tussen, idealiter, net voor het moment waarop iemand een baan vindt en enige tijd daarna (waarbij
diegene nog steeds een baan heeft). Op deze manier wordt de endogeniteit als het ware omzeild. In andere
situaties kan er worden gewerkt met een vertraagd effect. Als we ervan uitgaan dat het effect van
arbeidsparticipatie na enige tijd optreedt, kan een effect in jaar t verklaard worden uit arbeidsparticipatie
in jaar t-1 (hierbij kan gedacht worden aan de fractie van de tijd dat men werk heeft)
Omdat elke methode voor- en nadelen heeft, en de informatie waarop de keuze voor de ene methode of
voor de andere methode gebaseerd moet worden (van welk type endogeniteit is sprake, hoe ‘goed’ is de
mogelijke instrumentele variabele) niet altijd eenduidig is, is het denkbaar dat meerdere methoden naast
elkaar gebruikt worden.
Arbeidsparticipatie kan op twee manieren gemeten worden, als een 0-1 variabele (iemand heeft werk of
geen werk) of als een fractie van een vastgestelde periode (iemand werkt dan bijvoorbeeld 40 procent van
de tijd). Afhankelijk van de specifieke situatie kan gekozen worden voor één van beide manieren of
eventueel beide.
De tijdshorizon kan per type beleidsmaatregel en per type effect variëren. Zo kan het effect op
gezondheid bijvoorbeeld langdurig zijn. In de meting van de effecten zal dan ook moeten worden gekeken
naar het blijvende voordeel (of nadeel). Daarbij kan het overigens voorkomen dat sommige van de
effecten juist pas op langere termijn zichtbaar worden, bijvoorbeeld omdat het enige tijd duurt voordat
gedrag verandert, of de effecten meetbaar zijn.
62
4.2 BRUIKBARE METHODEN PER ASPECT
4.2.1 GEZONDHEID
We kunnen waarnemen dat van de mensen met een minder goede gezondheid of een beperking de
arbeidsparticipatie aanzienlijk lager is dan van mensen met een goede gezondheid en zonder beperking.
Hieruit kan uiteraard niet worden geconcludeerd dat niet-werken ongezond en werken gezond is. Het is
immers ook zo dat een minder goede gezondheid of een beperking de kans op arbeidsparticipatie
vermindert. Dus als we gezondheid uit arbeidsparticipatie (en een aantal controlevariabelen) verklaren
moeten we er dus rekening mee houden dat omgekeerd gezondheid ook bepalend is voor
arbeidsparticipatie. Verder moeten we er rekening mee houden dat we niet alle andere factoren kennen die
arbeidsparticipatie en gezondheid bepalen. Als er een niet-waargenomen factor is die beide aspecten
beïnvloedt dan leidt dit ook tot endogeniteit.
Hieronder volgen vijf mogelijke methoden om het effect van werken op gezondheid te meten. Zoals ook
hierboven opgemerkt, kunnen verschillende methoden mogelijk naast elkaar gebruikt worden als op
voorhand niet duidelijk is welke methode de beste is.
Optie 1 – Twee perioden
Waar het effect van gezondheid op arbeidsparticipatie waarschijnlijk direct optreedt, is dit omgekeerd
minder zeker. Als werklozen een baan vinden treedt er mogelijk niet direct een gezondheidseffect op
maar pas na enige tijd. Dus als we een meting van de gezondheid hebben voordat een werkloze een baan
krijgt en enige tijd nadat deze de baan heeft, en als we op dezelfde momenten die gezondheidsmetingen
ook hebben voor werklozen die geen baan hebben gevonden, dan zouden hiermee overtuigende
schattingen kunnen worden gemaakt.
Bij deze methode wordt dus het verschil in gezondheid gemeten tussen, idealiter, net voor het moment
waarop iemand een baan vindt en enige tijd daarna (waarbij diegene nog steeds een baan heeft). Op deze
manier wordt de endogeniteit, het effect van gezondheid op het vinden van een baan, als het ware
omzeild. Verondersteld wordt hierbij dat het effect van werken op gezondheid onafhankelijk is van de
gezondheid zelf (de groep die werk vindt heeft gemiddeld genomen waarschijnlijk een betere gezondheid
als de groep die geen werk vindt).
Optie 2 – Vertraagd effect
Als we ervan uitgaan dat het effect van arbeidsparticipatie vooral na enige tijd optreedt, kan gezondheid
(bijvoorbeeld de gezondheidskosten) in jaar t verklaard worden uit arbeidsparticipatie in jaar t-1 (hierbij
kan gedacht worden aan de fractie van de tijd dat men werk heeft). De vergelijking ziet er dan als volgt
uit:
𝐺𝑒𝑧𝑜𝑛𝑑ℎ𝑒𝑖𝑑𝑖𝑡 = 𝛼 + 𝛽𝑊𝑒𝑟𝑘𝑖,𝑡−1 + 𝛾𝑋𝑖𝑡 + 𝜇𝑖 + 휀𝑡 ,
waarbij 𝑋𝑖𝑡 de overige (exogene) verklarende variabelen zijn, zoals leeftijd en geslacht, en 𝜇𝑖 een
individuele constante (i geeft de persoon weer en t de tijd). Omdat de gezondheidskosten in jaar t geen
invloed kunnen hebben op de arbeidsparticipatie in jaar t-1 is er geen sprake van wederzijdse
beïnvloeding.
Optie 3 – Instrumentele variabelen
Mogelijk treedt het effect van arbeidsparticipatie op gezondheid wel direct op, of binnen een zodanige
periode dat door aggregatie over de tijd het causale verband beide kanten op gaat. In dat geval kan het
effect van arbeidsparticipatie op gezondheid gemeten worden met behulp van (één of meer) instrumentele
variabelen (indien beschikbaar). Mogelijke instrumentele variabelen betreffen indicatoren van de
regionale arbeidsmarktsituatie. De regionale arbeidsmarktsituatie heeft namelijk wel invloed op de kans
63
om werk te vinden, maar heeft vermoedelijk geen direct effect op iemands gezondheid. Met één
instrumentele variabele wordt het effect met behulp van 2SLS geschat, met meerdere instrumentele
variabelen wordt GMM gebruikt.
Optie 4 – Simultane vergelijkingen
Optie 3 komt er in feite op neer dat een herleide-vormvergelijking geschat wordt van een systeem van
twee vergelijkingen, de vergelijking waarbij gezondheid een functie is van werk en de vergelijking
waarbij werk afhangt van gezondheid en de regionale arbeidsmarktsituatie:
𝐺𝑒𝑧𝑜𝑛𝑑ℎ𝑒𝑖𝑑𝑖𝑡 = 𝛼 + 𝛽𝑊𝑒𝑟𝑘𝑖,𝑡 + 𝛾𝑋𝑖𝑡 + 𝜇𝑖 + 휀𝑡
𝑊𝑒𝑟𝑘𝑖𝑡 = 𝛿 + 𝜃𝐺𝑒𝑧𝑜𝑛𝑑ℎ𝑒𝑖𝑑𝑖𝑡 + 𝜑𝑍𝑖𝑡 + 𝜋𝑖 +𝜔𝑡
In plaats van het schatten van de herleide-vormvergelijking kunnen ook de twee vergelijkingen samen
worden geschat (dit kan met behulp van 3SLS of FIML).
Het voordeel van simultane vergelijkingen ten opzichte van instrumentele variabelen is dat er gebruik
wordt gemaakt van meer informatie (correlatie van storingstermen). Het nadeel is dat deze methode
gevoeliger is voor de juiste specificatie van de vergelijkingen.
Optie 5 – Paneldata methoden
Als de endogeniteit vooral het gevolg is van een niet-waargenomen factor (of factoren) die beide aspecten
beïnvloedt, dan kunnen paneldata methoden (fixed effects) gebruikt worden om het effect van werk op
gezondheid te schatten. De veronderstelling is dat de niet-waargenomen (individuele) factoren constant
zijn over de tijd. Elke variatie in gezondheid, de te verklaren variabele, moet dan het gevolg zijn van
invloeden anders dan de constante eigenschappen. Voorwaarde is wel dat er genoeg waarnemingen per
individu in de tijd zijn (liefst ongeveer 10 tot 15).
Als gezondheid wordt gemeten aan de hand van zorgkosten (ZVWKOSTENTAB), dient rekening
gehouden te worden met het feit dat deze kosten niet goed over de tijd vergelijkbaar zijn. Methoden die
juist afhankelijk zijn van de verandering(en) over de tijd (opties 1 en 5) kunnen in dit geval dus niet
toegepast worden. In dit geval zou een combinatie van optie 2 (werk opnemen als een vertraagde
variabele) en optie 3 (instrumentele variabelen) of 4 (simultane vergelijkingen) een goede strategie zijn.
Informatie over medicijngebruik (MEDICIJNTAB) is wel over de tijd vergelijkbaar. Er is informatie over
acht jaren. Hiermee kan een paneldata analyse (optie 5) gedaan worden. Een vergelijking van twee
perioden (optie 1) is met jaardata niet de meest voor de hand liggende methode om te gebruiken.
Voor het meten van het effect van arbeidsparticipatie op gezondheidskenmerken met behulp van POLS
(en eventueel de gezondheidsenquête) kan een zelfde aanpak gevolg worden als in geval van de
zorgkosten, dus een combinatie van werk als vertraagde variabele en instrumentele variabelen / simultane
vergelijkingen.
4.2.2 CRIMINALITEIT
Er is veel (buitenlands) onderzoek gedaan naar het effect van arbeidsparticipatie op criminaliteit. Zo zijn
mensen, doordat ze afleiding hebben in de vorm van werk, vaak minder geneigd om het verkeerde pad op
te gaan. Hierbij werd echter vaak geen rekening gehouden met het feit dat mensen die crimineel gedrag
vertonen, een kleinere kans hebben op werk.
Detentie
Er is jaarlijks informatie over de personen die in het betreffende jaar gevangen zaten
(GEDETINEERDENTAB). Wat bij dit aspect opvalt, is dat detentie en arbeidsparticipatie niet parallel
kunnen lopen. In sommige gevallen behoudt de gedetineerde zijn baan en kan hij terugkeren naar zijn
64
werkgever als hij vrij komt, maar vaak verliest hij zijn baan (of had hij al geen baan toen hij detentie
opgelegd kreeg). Dit maakt het makkelijker om het effect van arbeidsparticipatie op detentie te schatten.
We stellen dan ook voor om dit effect te meten over twee perioden. In de eerste periode stellen we vast of
iemand, die niet gedetineerd is40, wel of geen werk heeft. In de tweede periode, zeg een jaar later, kijken
we vervolgens of de kans op detentie groter is als de persoon in de eerste periode werkloos was. Omdat de
verandering over tijd zal worden gemeten, moet hiervoor de beschikking zijn over informatie over
minimaal twee perioden. Aangezien er jaarlijks gegevens zijn over alle personen die in een bepaald jaar
gedetineerd zijn (geweest), is dit geen probleem.
Mochten de aantallen gedetineerden in de doelgroep klein zijn, dan kunnen er ook verschillende jaren
samengenomen worden (een groep die vergeleken wordt van t naar t+1, een andere groep die vergeleken
wordt van t+1 naar t+2, ...) om de aantallen te vergroten.
Aanrakingen met politie en justitie
De relatie tussen arbeidsparticipatie en het verdacht zijn van een misdrijf (HKSTAB) lopen wel parallel
en naar beide kanten op is er waarschijnlijk een direct effect (waarbij het effect van in aanraking zijn
geweest met de politie op arbeidsparticipatie waarschijnlijk langdurig is, dus ook nog een lange tijd
daarna effect heeft op de kans om werk te vinden). In dit geval kan het effect van arbeidsparticipatie op
criminaliteit (in de vorm van verdachte zijn) gemeten worden met behulp van (één of meer) instrumentele
variabelen (indien beschikbaar), hetzij op basis van een herleide-vormvergelijking, hetzij op basis van
simultane vergelijkingen. Mogelijke instrumentele variabelen betreffen ook hier indicatoren van de
regionale arbeidsmarktsituatie. De regionale arbeidsmarktsituatie heeft namelijk wel invloed op de kans
om werk te vinden, maar heeft vermoedelijk geen direct effect op iemands crimineel gedrag (anders dan
via werkloosheid).
Het is ook mogelijk dat er een derde, niet-waarneembare variabele in het spel is die zowel invloed heeft
op arbeidsparticipatie als op crimineel gedrag. In dat geval kan het effect van arbeidsparticipatie op
crimineel gedrag gemeten worden met behulp van paneldata methoden. De informatie over verdachten in
HKSTAB is voor 18 aaneengesloten jaren bekend.
4.2.3 SCHULDEN
Uit onderzoek van UWV blijkt dat Wajongers en WGA’ers met schulden minder kans hebben op het
vinden van een baan. Of deze relatie ook de andere kant op werkt, dient te worden onderzocht. Dit is
echter wel denkbaar, want door het hebben van werk verbetert doorgaans de financiële positie van een
persoon, wat hem in staat stelt schulden (gedeeltelijk) af te lossen.
Om het effect van arbeidsparticipatie op schulden te meten, kunnen we in principe kijken naar twee
aspecten: de hoogte van de schuld, die waarschijnlijk in relatief korte tijd zal afnemen als de persoon
werk vindt en een hoger inkomen krijgt, en de algehele persoonlijke financiële situatie, die waarschijnlijk
pas na enige tijd zal verbeteren.
In geval van de persoonlijke financiële situatie kunnen we dit aspect hetzelfde benaderen als gezondheid.
Dus, in geval van een (voldoende) vertraagd effect van arbeidsparticipatie op de persoonlijke financiële
situatie (gemeten aan de hand van wel of geen betaalachterstand premie Zorgverzekeringswet of wel of
geen schuldsanering), kan het effect van arbeidsparticipatie op de persoonlijke financiële situatie gemeten
40 Dit is in dit geval dus de hele groep waarop een effect van wel of geen arbeidsparticipatie van
toepassing is, omdat degenen die wel gedetineerd zijn niet werken.
65
worden met behulp van meting over twee perioden (optie 1) of opnemen van alleen een vertraagd effect
(optie 2).
Alternatief is om het effect van arbeidsparticipatie op (een indicator van) schulden te schatten met behulp
van instrumentele variabelen (optie 3) of simultane vergelijkingen (optie 4). Of, als verondersteld wordt
dat zowel schulden als een baan hebben van dezelfde niet-waargenomen (constante) factoren afhangen,
kan het effect bepaald worden met behulp van paneldata methoden (optie 5).
Over de hoogte van de schuld is geen data beschikbaar. De meest bruikbare databestanden bevatten
informatie over (i) personen die een schuldsanering hebben of hebben gehad (WSNPTAB) en (ii)
personen die een betaalachterstand hebben op hun premie voor de Zorgverzekeringswet
(WANBZVWTAB). Beide geven een indicatie van een aspect van de persoonlijke financiële situatie.
Beide bestanden zijn longitudinaal, waarbij de WSPNTAB meer waarnemingen in de tijd heeft, terwijl de
WANBZVWTAB meer personen (waarnemingen binnen een jaar) bevat. Dit betekent dat de WSNPTAB
meer geschikt is voor het gebruik van paneldata methoden. Beide bestanden, mits ze voldoende personen
uit de doelgroep bevatten, kunnen gebruikt worden om het effect van arbeidsparticipatie op de
schuldpositie te schatten met behulp van instrumentele variabelen of simultane vergelijkingen. Als er
geen geschikte instrumentele variabelen gevonden kunnen worden, kan het effect van werk op
schuldsanering of betalingsachterstand gemeten worden met behulp van meting over twee perioden of
opnemen van alleen een vertraagd effect van werk.
4.2.4 OMGEVING
Arbeidsparticipatie ouders
Arbeidsparticipatie van mensen in de directe omgeving (ouders, partner) kan invloed hebben op de
arbeidsparticipatie van Wajong-ers. Ook hiervoor geldt dus dat de oorzakelijke relatie tussen
arbeidsparticipatie van Wajong-ers en van hun ouders beide kanten op kan. De effecten kunnen ook zowel
direct als na enige tijd optreden. De meest voor de hand liggende methode om het effect van
arbeidsparticipatie van Wajong-ers op arbeidsparticipatie van mensen in de directe omgeving te meten is
dan ook de instrumentele-variabele methode.
Met behulp van SSB (Polisbus) en het sleutelbestand KINDOUDERTAB is een bestand te maken waarbij
de arbeidsparticipatie van Wajong-ers gekoppeld is aan de arbeidsparticipatie van hun ouders voor
meerdere jaren. Dit levert voldoende waarnemingen op.
Mantelzorg ouders
Of ouders van een Wajong-er wel of niet mantelzorgers zijn heeft waarschijnlijk geen effect op de kans
van de Wajong-er om werk te vinden. Hier is dan ook geen sprake van endogeniteit.
Schoolprestaties kinderen
Ook de schoolprestaties van de kinderen van een WGA’er hebben naar alle waarschijnlijkheid geen effect
op de arbeidsparticipatie van deze WGA’er. Mogelijk is er wel een derde factor die zowel de
schoolprestaties van de kinderen als de arbeidsparticipatie van de WGA’er beïnvloedt. In dat geval is het
zinvol om paneldata methoden te gebruiken.
Met behulp van VSVTAB en het sleutelbestand KINDOUDERTAB is een bestand te maken waarbij de
arbeidsparticipatie van WGA’ers gekoppeld is aan de onderwijsdeelname (voortijdig schoolverlater,
schoolverlater met diploma, onderwijsvolgend) van hun kinderen voor meerdere jaren. Dit levert in
principe voldoende waarnemingen op. De vraag is wel in hoeverre er voldoende variabiliteit is in deze
indicator van schoolprestaties.
Crimineel gedrag kinderen
66
Wat voor de schoolprestaties van kinderen geldt, geldt ook voor eventueel crimineel gedrag van kinderen.
Ook hier heeft het crimineel gedrag van de kinderen van een WGA’er waarschijnlijk geen effect op de
arbeidsparticipatie van de WGA’er, vooral omdat het hier gaat om relatief onschuldig crimineel gedrag
(jongeren die naar Bureau Halt zijn verwezen). Mogelijk is er wel een derde factor die zowel het gedrag
van de kinderen als de arbeidsparticipatie van de WGA’er beïnvloedt. In dat geval zouden paneldata
methoden een oplossing kunnen bieden.
Met behulp van HALTTAB en het sleutelbestand KINDOUDERTAB is een bestand te maken waarbij de
arbeidsparticipatie van WGA’ers gekoppeld is aan een eventuele HALT-straf van hun kinderen voor
meerdere jaren. Dit levert in principe voldoende waarnemingen op. Maar ook hier is de vraag in hoeverre
er voldoende variabiliteit is in deze indicator van crimineel gedrag.
4.2.5 VRIJWILLIGERSWERK
Het is denkbaar dat het doen van vrijwilligerswerk de kans op arbeidsparticipatie vermindert. Mensen
kunnen bijvoorbeeld een voorkeur voor vrijwilligerswerk hebben. Aan de andere kant kan
vrijwilligerswerk er ook voor zorgen dat de vrijwilliger hierdoor vaardigheden ontwikkelt die de kans op
een betaalde baan juist doen toenemen. Het is dus aannemelijk dat ook in dit geval sprake is van
endogeniteit in de relatie tussen vrijwilligerswerk en arbeidsparticipatie.
Omdat vrijwilligerswerk alleen op enquête-basis wordt geregistreerd voor steeds een andere groep
personen (EBB is wegens de steekproefomvang hierbij het meest bruikbaar), kan vrijwilligerswerk niet
over meerdere perioden gevolgd worden. Ook heeft arbeidsparticipatie waarschijnlijk een direct effect op
vrijwilligerswerk, zodat alleen een vertraagd effect opnemen niet juist is. Dit betekent dat het effect van
arbeidsparticipatie op vrijwilligerswerk alleen geschat kan worden met behulp van instrumentele
variabelen.
4.2.6 WELZIJN
Het welzijn van iemand, in de zin van hoe tevreden diegene is met zijn of haar leven, heeft mogelijk
effect op de kans op werk, terwijl het hebben van werk invloed heeft op iemands welzijn. Het effect gaat
dus beide kanten op en heeft waarschijnlijk geen noemenswaardige vertragingen. Dit betekent dat ook
hier instrumentele variabelen de aangewezen methode is.
Ook kan er sprake zijn van een derde factor die zowel welzijn als arbeidsparticipatie beïnvloedt. Echter,
omdat vrijwilligerswerk alleen op enquête-basis wordt geregistreerd voor steeds een andere groep
personen (POLS en opvolger Gezondheidsenquête zijn in geval van welzijn het meest bruikbaar), kan
welzijn (geluk en tevredenheid met het leven) niet over meerdere perioden gevolgd worden en kunnen er
dus geen paneldata methoden gebruikt worden.
4.3 BEPALING EN WAARDERING VAN EFFECTEN
In deze en volgende paragraaf gaan we nader in op methodologische overwegingen bij het bepalen van de
effecten, met name in situaties waarin niet alle informatie direct afgeleid kan worden uit analyse van
databestanden. We gaan eerst in op aspecten van het bepalen van de effecten en vervolgens op het
waarderen van niet-geprijsde effecten.
4.3.1 BEPALING VAN EFFECTEN
Wat zegt de Algemene leidraad over het bepalen van effecten? Onderstaande tekst is ontleend aan de
algemene leidraad voor MKBA en geeft duidelijke voorschriften voor de bepaling van de verschillende
effecten.
De belangrijkste voorschriften om bij een MKBA de effecten van een maatregel te bepalen, zijn:
67
· De effectbepaling dient zoveel mogelijk gebaseerd te zijn op controleerbare, verifieerbare en
falsifieerbare wetenschappelijke bronnen.
· De MKBA-opsteller moet nagaan of de gebruikte methoden geschikt zijn en plausibele resultaten
opleveren. Bij twijfel is een second opinion op die uitkomsten nodig, bijvoorbeeld door de effecten na te
rekenen met een concurrerende methode, of met alternatieve aannames en uitgangspunten
(gevoeligheidsanalyse).
· Effecten waarvan de omvang en/of de waarde niet kunnen worden bepaald, zijn daarmee niet minder
belangrijk en moeten wel worden meegenomen in een MKBA. De MKBA-opsteller moet duidelijk maken
hoe belangrijk hij het effect vindt voor de uitkomsten van de MKBA.
· Een kwalitatieve effectbepaling, waarbij betrokkenen wordt gevraagd om een inschatting te maken van
de effecten van beleidsmaatregelen, is niet geschikt voor toepassing in een MKBA.
· Een MKBA die vooral is gebaseerd op veronderstelde in plaats empirisch gemeten effecten kan geen
basis zijn voor de besluitvorming.
Het meten van het volume effect
Het bepalen van de volume effecten van een (beleids)maatregel is een cruciaal onderdeel van een MKBA.
In het bijzonder als het gaat om maatregelen gericht op het functioneren van de arbeidsmarkt bestaat de
kern van de MKBA uit de bepaling van het directe volume effect, in dit geval het effect van re-integratie
op de hoeveelheid verrichte betaalde arbeid. Onder het volume-effect wordt dus verstaan: de mate waarin
de re-integratiemaatregelen leiden tot het weer c.q. meer dan voorheen deelnemen van Wajong- c.q.
WGA gerechtigden aan de arbeidsmarkt. Dit volume-effect is bijvoorbeeld te meten in het aantal uren dat
de betreffende persoon gedurende een bepaalde periode aan betaalde arbeid verricht.
Een dergelijke volume-effect wordt vervolgens met behulp van een prijs vertaald naar het totale
welvaartseffect. Voor deze prijs wordt in principe de marktprijs gehanteerd van het betreffende goed. Als
er geen marktprijs voorhanden is zijn er diverse methoden beschikbaar om toch tot een waardering te
komen (zie paragraaf 4.3.2)
In bovenstaand voorbeeld gaat het om het directe effect van de re-integratieactiviteiten, te weten het effect
op het volume betaalde arbeid. Ook in geval van de indirecte effecten van re-integratie bestaat de eerste
stap uit het meten van het volume van het effect. Oftewel, wat is de invloed van (geslaagde) re-integratie
van Wajongers/WGA-ers op bijvoorbeeld de hoeveelheid medische diensten die zij afnemen (aantal, type,
duur), op de hoeveelheid tijdsinzet (uren) die familie of mantelzorgers aan hen besteden, of de
hoeveelheid tijdsinzet (uren) die de gere-integreerde Wajongers/WGA-ers besteden aan vrijwilligerswerk.
Elders in die rapport is uitgebreid beschreven welke databestanden beschikbaar zijn om deze effecten te
meten en welke meetmethode kan worden toegepast om het volume effect te bepalen.
Wat indien het volume effect niet gemeten kan worden?
In veel gevallen zullen de bestanden het mogelijk maken om het volume van het effect in kaart te
brengen. In sommige gevallen, echter, zal het niet mogelijk blijken om het volume van het indirecte effect
aan de hand van analyse van databestanden vast te stellen. In dat geval ontbreekt de basis om een effect in
kwantitatieve welvaartstermen mee te nemen in een MKBA. Een mogelijke oplossing is dan om het effect
kwalitatief te beschrijven.
Voordat een dergelijke stap wordt gezet dient te zijn vastgesteld of het om een relevant en significant
effect gaat. Het antwoord op deze vraag zal, bij gebrek aan metingen, op basis van literatuuronderzoek,
eventueel aangevuld met expert judgement, kunnen worden bepaald. Indien het antwoord op beide vragen
(relevantie, significantie) positief is, dient het effect te worden opgenomen in de MKBA. Bij het
ontbreken van kwantificering van het volume zal dat dan kunnen worden gedaan aan de hand van een
kwalitatieve beschrijving van het effect.
68
Die kwalitatieve beschrijving is in de kern een redenering over de richting en omvang van het effect. Op
basis van die redenering dient te worden vastgesteld of het effect positief dan wel negatief is, en van
welke orde van grootte. Vaak wordt hiertoe gewerkt volgens navolgende driepuntschaal.
Kwalitatieve inschatting effect Symbool
Beperkt positief +
Onduidelijk of verwaarloosbaar +/- of 0
Beperkt negatief -
Is het effect relevant en significant, maar is de omvang van het effect onbekend, dan is in de woorden van
de Algemene Leidraad, “eigenlijk de grens van de MKBA als analytisch instrument bereikt. In een
dergelijk geval wordt de MKBA voornamelijk gebruikt als denkkader. In de MKBA praktijk worden daar
vaak kwalitatieve methoden bij ingezet (…), waarbij experts uit het veld en stakeholders wordt gevraagd om een inschatting te maken van de effecten van beleidsmaatregelen.”
Mochten meerdere relevante effecten niet meetbaar blijken, dan zou derhalve serieus moeten worden
overwogen om geen MKBA uit te voeren. In de conclusie komen we hier op terug.
Verdringing
Soms heeft een verschijnsel wel een kwantitatief karakter, maar is het zo complex dat een betrouwbare
meting niet mogelijk is. Verdringing is hier een voorbeeld van. We noemen twee methoden om een
meting van verdringing mogelijk te maken bij het uitvoeren van een eventuele kosten-batenanalyse.
Ten eerste kan er gebruik worden gemaakt van een enquête onder werkgevers die Wajongers en WGA’ers
aannemen. Hierbij kan worden gevraagd of de werkgever de persoon in de doelgroep een bestaande
vacature heeft ingenomen, of dat er sprake is van verruiming van de werkgelegenheid. Deze methode kan
het beste worden ingezet bij het meten van de directe effecten van re-integratie, dat plaatsvindt in fase 1.
Indien hier mee wordt gewacht tot enige tijd na het aannemen van deze personen, is het moeilijk vast te
stellen of er destijds sprake was van verdringing.
Een andere optie is het uitvoeren van een gevoeligheidsanalyse. Hierbij wordt op basis van bestaande
literatuur een aantal aannames gemaakt over het verdringingseffect. Aan de hand hiervan kan een kosten-
baten verhouding bepaald worden. Hierbij kijken we bij welke omvang van het verdringingseffect het
break-even punt wordt bereikt, en het positieve effect omslaat in het negatieve effect. Als dit break-even
punt al wordt bereikt bij 10% is het zorgelijk, omdat het verdringingseffect waarschijnlijk wel groter zal
zijn dan 10%. Maar als dit pas bij 70% het geval is, is de kans veel kleiner.
4.3.2 WAARDERING VAN EFFECTEN
Beschikbare methoden
De al eerder aangehaalde Algemene Leidraad beschrijft drie methoden om effecten te waarderen indien er
geen marktprijzen voorhanden zijn voor dergelijke ‘ongeprijsde’ effecten. Deze methoden zijn alle
gebaseerd op het principe van betaalbereidheid van de consument/burger. Oftewel wat heeft de
consument of burger over het positieve effect of het voorkomen van het negatieve effect. De drie
methoden zijn:
69
1. Waargenomen voorkeur (revealed preference) methode;
2. Beweerde voorkeur (stated preference) methode; en
3. De kosten van vermijding, bestrijding of herstel van negatieve ongeprijsde effecten.
Binnen de eerste groep wordt nog onderscheid gemaakt naar (a) de hedonische prijsanalyse, waarbij de
prijs van een gedifferentieerd marktgoed wordt verklaard door de betalingsbereidheid voor de
verschillende eigenschappen van het goed, en (b) de reiskostenmethode. In de reiskostenmethode wordt
bepaald hoeveel reiskosten (inclusief reistijd) bezoekers over hebben voor iets, bijvoorbeeld een bezoek
aan gebieden met een verschillende kwaliteit41.
Indien geen waardering volgens een van deze drie methoden mogelijk is
In sommige MKBA’s wordt een kwalitatieve schaal ook gebruikt indien het effect meer is dan beperkt.
Conform de Algemene Leidraad is dat echter niet gerechtvaardigd. Indien het effect meer is dan “beperkt”
geniet een andere insteek de voorkeur. Welke dat is hangt af van de mate waarin er al dan niet sprake is
inzicht in de volume effecten. Indien dit laatste wel het geval is kan er een break even analyse
plaatsvinden. In zo’n analyse wordt bepaald hoe groot het effect zou moeten zijn om het teken van de
uitkomst van de MKBA te doen omslaan.
Ongeprijsde effecten en toepassing van de methoden
In dit verkennend onderzoek zijn meerdere indirecte effecten van re-integratie benoemd die geen
marktprijs kennen. In hoofdstuk 2 zijn dat de niet-financiële effecten genoemd. Het gaat dan onder meer
om de volgende effecten die mogelijk optreden als gevolg van re-integratieactiviteiten gericht op
arbeidsgehandicapten:
Gezondheid/welzijn: kwaliteit van leven van de cliënt
Gezondheid: reis- en behandeltijd van de cliënt
Criminaliteit: leed en stress van slachtoffers van overlast en criminaliteit;
Leefomgeving: stress voor familie, mantelzorgers;
Leefomgeving: tijdsbeslag in zorgverlening door familie, mantelzorgers;
Leefomgeving: overlast voor buurtgenoten;
Vrijwilligerswerk: aanbod van vrijwilligerswerkzaamheden;
Economie: verlies aan vrije tijd cliënt.
Het gaat hier om uiteenlopende typen ongeprijsde effecten waarvoor in sommige gevallen methoden
voorhanden zijn vanuit de bestaande praktijk, maar in andere gevallen niet of nauwelijks.
De bovenstaande lijst samenvattend zijn er drie typen effecten waarvoor waarderingen nodig zijn:
1. Waardering van tijdsinzet door de Wajong/WGA-gerechtigde of door familie/mantelzorgers;
2. Waardering van vrijwilligerswerk;
3. Waardering van overlast, stress.
Waardering van tijdsinzet
In de huidige MKBA praktijk wordt met name in mobiliteitsprojecten gewerkt met een waardering van de
tijd, in dat geval van tijd die gemoeid gaat met reizen. De waardering die daarvoor wordt gehanteerd is
gebaseerd op een uitgebreid stated preference onderzoek. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de
41 Zie: CPB, PBL, Algemene leidraad voor maatschappelijke kosten-batenanalyses, p. 104.
70
waardering op basis van het type vervoer en het doel van de verplaatsing. Op basis van deze twee
variabelen wordt een prijs gehanteerd variërend van € 7 tot ruim € 26 per uur.
Waardering reis- en wachttijd medische verrichtingen
Deze waarderingen zijn met het specifieke doel van gebruik in MKBA’s van mobiliteitsprojecten
opgesteld. Ze zijn dan ook niet een-op-een toepasbaar voor het waarderen van tijdsinzet voor andere
bezigheden. Wel zou het mogelijk zijn een dergelijk kengetal te hanteren voor de reistijd naar en van
medische locaties. Voor waardering van de tijd die gemoeid gaat met de medische behandeling zelf of
voor de tijdsinzet van mantelzorgers zou dit al niet opportuun zijn.
Waardering ureninzet familie, mantelzorgers
Voor familie en mantelzorgers geldt bijvoorbeeld dat zij niet alleen de tijdsinzet (en belasting) ervaren als
mogelijk negatief welvaartseffect, maar eveneens een positief welvaartseffect ervaren uit het verlenen van
deze zorg. Hun waardering voor deze inzet kan dus significant afwijken van genoemde reistijdwaardering
en zou zelfs nul of negatief kunnen zijn, dat wil zeggen dat de opbrengst voor de mantelzorger (meer dan)
opweegt tegen de tijdsinzet.
Wel dient bedacht te worden dat mantelzorgers kosten maken om de zorg te verlenen en deze gemiddeld
1100 euro per jaar bedragen42. De positieve welvaartseffecten van mantelzorg zouden derhalve aan de
hand van de (te vermijden) kosten kunnen worden bepaald.
Waarde van vrije tijd
Een derde effect waarbij het gaat om een waardering voor de inzet van tijd betreft het verlies aan vrij
besteedbare tijd dat de cliënten ondervinden in geval van succesvolle re-integratie in het arbeidsproces.
Het kan dan gaan om vrije tijd, maar ook om de waarde van de huishoudelijke productie in de tijd die bij
het aanvaarden van een baan verloren gaat. In de arbeidseconomie staat wordt de waarde van deze tijd
meegenomen in het reserveringsloon, het laagste loon waartegen een werknemer bereid is om een
bepaald soort werk te accepteren. Het reserveringsloon geeft dus weer welke waarde het verlies van een
uitkering en de daarmee gepaard gaande vrij besteedbare tijd heeft voor de arbeidsgehandicapte. De
hoogte van het reserveringsloon kan per groep verschillen en ligt veelal iets (10 tot 20 procent) boven het
minimumloon, om de (niet gecompenseerde) extra werk gerelateerde kosten te dekken.43
De waarde van het verlies aan vrije tijd wordt niet altijd meegenomen in MKBAs. In de notitie
Maatschappelijke kosten en baten van re-integratie van CPB uit 2007 is het een van twee aspecten die
expliciet wordt genoemd en doorgerekend in reactie op een analyse van re-integratiemaatregelen door
SEO. In die analyse is het verlies aan vrije tijd door re-integratie niet gewaardeerd als negatief effect,
waardoor de inkomenstoename na re-integratie volledig als bate is meegenomen. CPB betoogt in zijn
notitie dat dit onterecht is en dat het verlies aan vrij besteedbare tijd wel dient te worden meegenomen.
Dit wordt geoperationaliseerd door de inkomenstoename die het gevolg is van re-integratie te salderen
met het verlies aan vrije tijd. De netto inkomenstoename wordt dus niet als bate gezien maar als
waardering voor het verlies aan vrij besteedbare tijd.44
42 Zie: http://www.jongenveer.nl/wp-content/uploads/Waarderingmantelzorg03061.pdf
43 Zie bijvoorbeeld onderzoek dat aangehaald wordt in : Staten Generaal, vergaderjaar 1992-1993, 22
802 pagina 135
44 De waardering bedraagt het verschil tussen het netto inkomen bij werkhervatting en het netto
inkomen van de uitkering.
71
Overigens is het de vraag of hiermee de waarde van vrije tijd juist wordt bepaald. In de eerste plaats zou
men uit het feit dat de uitkeringsgerechtigde heeft besloten om de baan te accepteren kunnen afleiden dat
de inkomenstoename minimaal opweegt tegen het verlies aan vrije tijd. De inkomenstoename zou echter
ook (veel) groter kunnen zijn dat de waarde van de vrije tijd. Aan de andere kant worden cliënten door
uitkeringsinstanties onder druk gezet om betaald werk te accepteren. Accepteert de cliënt banen niet dan
kan dit tot een uitkeringssanctie leiden. Accepteert een cliënt onder die druk een baan dan is het mogelijk
dat de cliënt een vermindering van nut ervaart.
Bovendien constateert CPB in dezelfde notitie:
‘Overigens kunnen we de waarde van vrije tijd breed opvatten, namelijk door toe te laten dat cliënten
geluk ontlenen aan het hebben van werk. De immateriële baten van vrije tijd kunnen daardoor (per saldo)
ook negatief uitpakken en het reserveringsloon zou dus in principe ook onder het uitkeringsniveau kunnen
liggen.45’
De aanpak die CPB hanteert kan dus worden gezien als de bovengrens van het effect. De waarde van vrije
tijd kan op individueel niveau immers ook veel lager zijn, en wellicht nul of zelfs negatief.
Samengevat betekent dit het effect op de vrije tijd (en de huishoudelijke productie die daarin kan worden
gerealiseerd) als maatschappelijke effect (voor de cliënt) dient te worden meegenomen. Bij de waardering
daarvan zou, conform de analyse van het CPB, als bovengrens kunnen worden gehanteerd de netto
inkomenstoename van de cliënt. In dat geval gaat de cliënt er dus in welvaartstermen niet voor op
achteruit als hij meer betaalde arbeid doet. Een ondergrens is moeilijker aan te geven. In tegenstelling tot
wat in de werkwijzer wordt aangegeven kan in bepaalde situaties ook sprake zijn van een
nutsvermindering voor de cliënt.
Omdat het effect van de waardering op de uitkomsten van de MKBA substantieel kan zijn is het raadzaam
om de verschillende aannames over de waardering van vrije tijd expliciet inzichtelijk te maken in de
analyse.
Waardering van vrijwilligerswerk
Geslaagde re-integratie van arbeidsgehandicapten kan invloed hebben op het aantal uren dat zij
beschikbaar zijn voor vrijwilligerswerk. Hierdoor zal er sprake zijn van minder activiteiten ten goede van
de ‘afnemers’ van het vrijwilligerswerk. Omdat deze afnemers niet betalen voor de inzet van vrijwilligers
en de vrijwilligers niet betaald worden voor hun inzet, gaat het hier om een ongeprijsd effect.
Ook voor dit effect geldt dat een stated of revealed preference onderzoek meer licht zou kunnen werpen
op de waardering van vrijwilligerswerk. Ons zijn momenteel geen onderzoeken bekend waarin de waarde
van vrijwilligerswerk op deze wijze is benaderd. Wel zijn er situaties waarin verenigingen hun leden
verplichten tot vrijwilligerswerk, onder straffe van een extra financiële bijdrage. De leden kunnen hun
verplichting als het ware afkopen tegen een bedrag van een tot enkele euro per uur gevraagde inzet.
In de MKBA praktijk wordt ook wel een andere benadering gezocht van deze waardering, bijvoorbeeld
door aan te sluiten bij de vergoeding die vrijwilligers belastingvrij mogen ontvangen (maximaal 95 euro
per maand voor mensen met een uitkering, ongeveer 2,85 euro per uur).
Waardering van welbevinden, overlast, stress
Sommige van de indirecte effecten betreffen het welbevinden van personen in de vorm van ervaren
overlast of stress. Het gaat hier eveneens om ongeprijsde effecten, die niettemin van belang kunnen zijn,
45 Zie notitie CPB, pagina 5.
72
met name waar het het welzijn van de cliënten zelf betreft. De waarde van deze effecten zou bijvoorbeeld
via een uitgebreid stated of revealed preference onderzoek in kaart kunnen worden gebracht. Een
dergelijk onderzoek is evenwel niet beschikbaar. Het ligt dan ook voor de hand om deze effecten
vooralsnog op kwalitatieve wijze op te nemen in de analyse, voor zover het hier gaat om significante en
relevante effecten.
73
5 CONCLUSIE
5.1 INLEIDING
Is een maatschappelijke kosten-batenanalyse van re-integratie van de doelgroepen Wajong en WGA
haalbaar? Dat is de centrale vraag in dit verkennende onderzoek. Daarbij concentreert het onderzoek zich
op de kosten en baten die verband houden met de indirecte effecten van re-integratie.
Het vooronderzoek gaat achtereenvolgens in op de volgende vragen:
Met welke leefgebieden en aspecten moet rekening worden gehouden bij een maatschappelijke
kosten-batenanalyse voor de doelgroepen Wajong en WGA?
Welke gegevensbronnen zijn beschikbaar voor het schatten van de effecten en het berekenen van
de kosten en baten en zijn de beschikbare gegevens afdoende?
Welke methodologische problemen doen zich voor bij de effectmeting en de omzetting van
effecten naar baten en hoe deze kunnen worden opgelost;
Is gegeven de bevindingen op voorgaande punten een maatschappelijke kosten- en batenanalyse
van arbeidsparticipatie voor Wajong en WGA haalbaar?
5.2 INDIRECTE EFFECTEN
Op basis van beschikbare literatuur en in overleg met de opdrachtgever zijn een aantal leefgebieden
bepaald waar indirecte effecten kunnen optreden als gevolg van een toename van arbeidsparticipatie door
re-integratie van Wajongers en WGA’ers. Deze aspecten en bijbehorende effecten zijn weergegeven in
tabel 5.1.
Tabel 5.1 Overzicht mogelijke effecten per aspect
Aspect Mogelijke effecten
Gezondheid Verbetering gezondheid
Afname zorgkosten
Criminaliteit Minder kans op detentie
Minder aanrakingen met politie en justitie
Minder schade potentiele slachtoffers
Schulden Betere persoonlijke financiële situatie
Minder hulpverlening
Minder betaalachterstanden
74
Omgeving Arbeidsparticipatie ouders
Minder (uren) mantelzorg
Betere gezinssituatie
Betere schoolprestaties kinderen van cliënten
Vrijwilligerswerk Minder vrijwilligers
Minder uren vrijwilligerswerk
Economie Toename (bruto) loon
Toename belastingopbrengsten
Minder te verstrekken toeslagen
Welzijn/geluk Afname welzijn/geluk door vermindering vrije tijd
Verandering welzijn/geluk door werk-gerelateerde
immateriële aspecten
Verandering in welzijn/geluk in relatie tot de
genoemde aspecten in andere domeinen
Naast de bovengenoemde punten is verdringing van belang. Als onder Wajongers en WGA’ers die een re-
integratietraject krijgen daardoor een groter deel van deze personen een baan vindt, kan dit ertoe leiden
dat andere personen (binnen of buiten de doelgroep) juist minder kans op een baan krijgen. Dit kan tot
gevolg hebben dat bij deze laatste personen juist negatieve effecten op de bovengenoemde aspecten
optreden. Het negatieve effect in het geval van verdringing hoeft echter niet symmetrisch te zijn. Zo is het
denkbaar dat, indien een persoon wordt verdrongen met een minder grote afstand tot de arbeidsmarkt, het
tegengestelde effect relatief klein is. Uit eerder verricht onderzoek blijkt tevens dat de mate van
verdringing tussen Wajongers en WGA’ers kan verschillen.
5.3 BESCHIKBARE DATA- EN GEGEVENSBRONNEN
Om de bovengenoemde mogelijke effecten in kaart te brengen, is per aspect nagegaan welke data- en
gegevensbronnen bruikbaar zijn. Bij het beoordelen van deze data hebben we een aantal criteria
gehanteerd. Zo is het wenselijk dat bestanden paneldata bevatten. Verder is het wenselijk dat een bestand
een integraal karakter heeft, zodat het alle personen in een bepaalde groep bevat (bijvoorbeeld alle
personen met een betaalde baan). Daarnaast is het van belang dat een bestand voldoende personen in de
Wajong en WGA bevat. Indien dit niet het geval is, kan het een oplossing zijn om een aantal jaren te
combineren. Onderstaand overzicht betreft de databronnen die volgens ons het meest bruikbaar zijn voor
een eventuele effectmeting. Dit zijn uitsluitend CBS- en UWV-bestanden. We hebben ook een
inventarisatie gemaakt van databestanden uit andere bronnen, maar deze blijken minder bruikbaar te zijn
door de relatief kleine aantallen en het ontbreken van koppelmogelijkheden.
75
5.3.1 BASISGEGEVENS
De zogenaamde basisgegevens die in beginsel nodig zijn om een eventueel effect te kunnen meten,
bestaan uit gegevens over arbeidsparticipatie, uitkeringsgerechtigden in de Wajong en WGA en
achtergrondkenmerken. Voor gegevens over arbeidsparticipatie is POLISBUS het meest bruikbaar, een
CBS databestand met gegevens over alle banen van werknemers in Nederland. UWV bevat gegevens over
personen in de Wajong en WGA. Ook CBS beschikt over data over deze groep, maar deze informatie zal
naar verwachting completer zijn bij UWV. Het Sociaal Statistisch Bestand bevat bruikbare informatie
over achtergrondkenmerken zoals opleiding, leeftijd, samenstelling van het huishouden en inkomen.
5.3.2 GEZONDHEID
Er is bij zowel CBS als andere bronnen een groot aantal gegevens beschikbaar over gezondheid op allerlei
gebieden. Na een inventarisatie van de beschikbare bestanden, achten wij gegevens over zorgkosten het
meest geschikt. Het CBS bestand ZVWKOSTENTAB beschikt op persoonsniveau over zorgkosten vanuit
de basisverzekering. Dit bestand is echter niet geschikt voor paneldata analyse (omdat de zorgkosten niet
goed over de tijd vergelijkbaar zijn). Het bestand MEDICIJNTAB, dat informatie bevat over de
verstrekking van geneesmiddelen is wel geschikt voor paneldata analyse. Beide bestanden zijn
beschikbaar bij CBS, waardoor het mogelijk is deze data te koppelen aan andere relevante bestanden.
5.3.3 CRIMINALITEIT
Voor het criminaliteitsaspect zijn gegevens over verblijf in detentie het meest relevant, die beschikbaar
zijn in het CBS bestand GEDETINEERDENTAB. Dit zijn longitudinale data, maar de omvang van het
bestand is relatief klein. Daarom kan er daarnaast gekeken worden naar aanrakingen met justitie en
politie. Het CBS bestand HKSTAB bevat hiervoor de meest bruikbare gegevens, en het aantal personen in
dit bestand is aanzienlijk groter dan het eerder genoemde bestand. Bovendien hebben beide bestanden
koppelmogelijkheden met andere relevante data bij CBS en UWV.
5.3.4 SCHULDEN
Om (problematische) schulden in kaart te brengen, achten wij gegevens over personen die een
schuldsaneringstraject hebben gevolgd het meest geschikt. Deze informatie is beschikbaar bij CBS via het
registratiebestand WSPNTAB, maar dit bestand bevat relatief weinig personen. Daarnaast is ook
informatie over betaalachterstanden relevant. Het bestand WANBZVWTAB bevat informatie over
betaalachterstanden op de zorgpremie voor de Zorgverzekeringswet en bevat meer personen dan
WSNPTAB. Ook deze bestanden zijn koppelbaar met gegevens over arbeidsparticipatie en personen in de
Wajong en WGA.
5.3.5 OMGEVING
Voor het effect op de directe omgeving is vooral het effect op de ouders, kinderen en mantelzorgers van
belang. Door middel van het sleutelbestand KINDOUDERTAB kan de koppeling tussen ouder en kind
gemaakt worden. Het bestand POLISBUS bevat gegevens over alle personen die een baan hebben, en is
geschikt voor het in kaart brengen van het effect op de (arbeidsparticipatie van) ouders van Wajongers.
Om een eventueel effect op de kinderen van WGA’ers te meten, zijn beschikbare gegevens over de
onderwijssituatie en crimineel gedrag het meest bruikbaar. Deze informatie is beschikbaar bij CBS via de
bestanden VSVTAB en HALTTAB. De Enquête Beroepsbevolking bevat onder andere informatie over
het verlenen van mantelzorg. Door middel van het sleutelbestand EBBFAMILIETAB kan de koppeling
worden gemaakt tussen de Wajonger of WGA’er en de mantelzorger. Tevens zijn deze bestanden
beschikbaar bij CBS, waardoor de koppeling met andere gegevens mogelijk is.
76
5.3.6 VRIJWILLIGERSWERK
Verschillende bronnen beschikken over gegevens over vrijwilligerswerk, maar de Enquête
Beroepsbevolking (EBB) is hiervoor het meest bruikbaar. Het bestand bevat geen paneldata, maar heeft
een grotere steekproefomvang dan andere relevante databestanden. Tevens is EBB beschikbaar bij CBS,
waardoor een koppeling met andere databestanden over bijvoorbeeld arbeidsparticipatie, mogelijk is.
5.3.7 ECONOMIE
De economische effecten vallen uiteen in het effect op (bruto) lonen, belastingopbrengsten en verstrekte
toeslagen. Gegevens over (bruto) lonen zijn het best beschikbaar via POLISBUS, omdat dit een integraal
bestand is. Tevens kunnen met behulp van dit bestand de effecten op de belastingopbrengsten in kaart
worden gebracht. Het Inkomenspanelonderzoek bevat paneldata over ontvangen huur- en zorgtoeslagen.
De steekproefomvang is met ongeveer 250.000 naar verwachting groot genoeg.
5.3.8 WELZIJN/GELUK
Geluk kan worden gemeten in het Permanent Onderzoek LeefSituatie (POLS) en de opvolger
Gezondheidsenquête. Het bestand heeft een relatief kleine steekproefomvang, en heeft geen paneldata.
Wel zijn de bestanden beschikbaar voor verschillende jaren, waardoor wij deze bestanden geschikter
vinden dan alternatieve opties.
Om vrije tijd in kaart te brengen, kan er worden gekeken naar het gewerkte aantal uren. Hiervoor is het
CBS bestand POLISBUS het meest geschikt, dat naast banen en lonen ook informatie over het aantal
gewerkte uren bevat.
5.4 METHODOLOGISCHE PROBLEMEN EN MOGELIJKE OPLOSSINGEN
Het voornaamste probleem bij het meten van het effect van arbeidsparticipatie is mogelijke endogeniteit.
Deze endogeniteit kan voorkomen in verschillende situaties, met name als arbeidsparticipatie niet alleen
een effect heeft op bijvoorbeeld gezondheid, maar dat gezondheid ook effect heeft op arbeidsparticipatie.
Om zoveel mogelijk voor het endogeniteitsprobleem te corrigeren, zijn de volgende econometrische
methoden denkbaar, die tevens gecombineerd kunnen worden:
Toepassing van instrumentele variabelen;
Toepassing van paneldata methoden;
Toepassing van simultane schattingsmethoden.
Paneldata methoden lossen het probleem alleen in bepaalde situaties (helemaal) op, en zijn vooral
geschikt als er niet-waargenomen factoren zijn die de relatie tussen arbeidsparticipatie en een aspect
beïnvloeden. Het gebruik van instrumentele variabelen en simultane schattingsmethoden is vooral
wenselijk indien er een tweezijdige relatie is tussen arbeidsparticipatie en een aspect, zoals gezondheid.
Ook kan er in sommige situaties worden gewerkt met twee meetmomenten, waarbij het verschil net voor
en enige tijd nadat iemand een baan vindt, wordt gemeten. Als laatste kan er worden gewerkt met een
vertraagd effect, waarbij een aspect in jaar t wordt verklaard door arbeidsparticipatie uit jaar t-1. De
laatste twee methoden zijn vooral bruikbaar als een effect met enige vertraging optreedt en zijn manieren
om endogeniteit als ware te omzeilen.
5.4.1 BRUIKBARE METHODEN PER ASPECT
In onderstaande tabel geven we een overzicht van de te gebruiken methoden per aspect. Omdat elke
methode voor- en nadelen heeft, en de informatie waarop de keuze voor de ene methode of voor de
77
andere methode gebaseerd moet worden niet altijd eenduidig is, is het denkbaar dat meerder methoden
naast elkaar gebruikt worden.
78
Tabel 5.2 Bruikbare methoden per aspect
Aspect Methoden
Gezondheid
Zorgkosten Vertraagd effect
Instrumentele variabelen
Simultane vergelijkingen
Verstrekking medicijnen Paneldata methoden
Ervaren gezondheid Instrumentele variabelen
Vertraagd effect
Simultane vergelijkingen
Criminaliteit
Detentie Twee meetmomenten (net voor en na
arbeidsparticipatie)
Aanrakingen politie en justitie Instrumentele variabelen
Paneldata methoden
Schulden
Schuldsanering Paneldata methoden
Instrumentele variabelen
Simultane vergelijkingen
Betaalachterstand zorgpremie Simultane vergelijkingen
Instrumentele variabelen
Omgeving
Arbeidsparticipatie ouders Instrumentele variabelen
Schoolprestaties kinderen Paneldata methoden
Crimineel gedrag kinderen Paneldata methoden
Vrijwilligerswerk Instrumentele variabelen
79
Welzijn/ geluk Instrumentele variabelen
5.4.2 BEPALING EN WAARDERING VAN EFFECTEN
Bepaling van effecten
Het bepalen van de volume effecten van een (beleids-)maatregel is een cruciaal onderdeel van een
MKBA. In sommige gevallen zal het echter niet mogelijk blijken om het volume-effect vast te stellen. In
dat geval ontbreekt de basis om een effect in kwantitatieve welvaartstermen mee te nemen in een MKBA.
Een mogelijke oplossing is dan om het effect kwalitatief te beschrijven, waarbij vooral op basis van
literatuuronderzoek wordt vastgesteld of het effect positief dan wel negatief is, en van welke orde van
grootte. Er wordt dan doorgaans met plussen en minnen gewerkt.
Verdringing is een aspect dat in principe een kwantitatief karakter heeft, maar complex is om betrouwbaar
te meten. Om verdringing mee te nemen in een MKBA, kan er gebruik worden gemaakt van een
gevoeligheidsanalyse, waarbij wordt gevarieerd over de aannames van het verdringingseffect. Tevens kan
er een enquête uitgezet worden onder werkgevers die Wajongers en WGA’ers aannemen, waarin kan
worden gevraagd of de Wajonger of WGA’er een bestaande vacature heeft vervuld of dat er een
aanvullende arbeidsplaats is gecreëerd.
Waardering van effecten
De Algemene Leidraad beschrijft drie methoden om effecten te waarderen indien er geen marktprijzen
voorhanden zijn voor dergelijke ‘ongeprijsde’ effecten. Deze methoden zijn alle gebaseerd op het principe
van betaalbereidheid van de consument/burger. De drie methoden zijn:
1. Waargenomen voorkeur (revealed preference) methode;
2. Beweerde voorkeur (stated preference) methode; en
3. De kosten van vermijding, bestrijding of herstel van negatieve ongeprijsde effecten.
In dit verkennend onderzoek zijn meerdere effecten van re-integratie benoemd die geen marktprijs
kennen, de zogenaamde niet-financiële effecten. De effecten zijn onder te verdelen in drie typen effecten:
Waardering van tijdsinzet door de Wajong/WGA-gerechtigde of door familie/mantelzorgers
In de huidige MKBA praktijk wordt bij het waarderen van tijd(-sinzet) regelmatig gebruikt gemaakt van
een stated preference onderzoek, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen type vervoer en doel van de
verplaatsing.
Waarderingen van reis- en wachttijd worden in bestaande MKBA’s voor infrastructurele projecten
veelvuldig gehanteerd. Deze zijn echter niet een-op-een toepasbaar voor het waarderen van tijdsinzet voor
andere domeinen zoals gezondheid. Wel zou het mogelijk zijn een dergelijk kengetal te hanteren voor de
reistijd naar een ziekenhuis of de dokter.
Voor familie en mantelzorgers geldt dat zij niet alleen de tijdsinzet (en belasting) ervaren als mogelijk
negatief welvaartseffect, maar eveneens een positief welvaartseffect kunnen ervaren uit het verlenen van
deze zorg. Hun waardering voor deze inzet zou dan zelfs nul of negatief kunnen zijn. Wel dient bedacht te
worden dat mantelzorgers kosten maken om de zorg te verlenen.
Een ander effect betreft het verlies aan vrij besteedbare tijd dat de cliënt ondervindt in geval van
succesvolle re-integratie. In het algemeen weten we niet of een cliënt een baan aanvaard omdat de
voordelen van de baan groter zijn dan het verlies aan vrije tijd of dat mogelijke uitkeringssancties een rol
spelen bij de beslissing. Er kunnen dus zowel situaties zijn waarbij de baan niet alleen extra (netto-
80
)inkomen voor de cliënt oplevert maar ook immateriële voordelen (meer sociale contacten, ontplooiing,
e.d.), maar ook situaties waarbij de cliënt per saldo een nutsvermindering ervaart.
Waardering van vrijwilligerswerk
Ook voor dit effect geldt dat een stated of revealed preference onderzoek meer licht zou kunnen werpen
op de waardering van vrijwilligerswerk. Ons zijn momenteel geen onderzoeken bekend waarin de waarde
van vrijwilligerswerk op deze wijze is benaderd.
Waardering van overlast, stress
De waarde van deze effecten zou bijvoorbeeld via een uitgebreid stated of revealed preference onderzoek
in kaart kunnen worden gebracht. Een dergelijk onderzoek is evenwel niet beschikbaar. Het ligt dan ook
voor de hand om deze effecten vooralsnog op kwalitatieve wijze op te nemen in de analyse.
5.5 HAALBAARHEID VAN EEN KOSTEN EN BATEN ANALYSE
ARBEIDSPARTICIPATIE VOOR WAJONG EN WGA
In deze sectie beoordelen we per onderdeel de haalbaarheid om een kosten-batenanalyse uit te voeren.
Hierbij kijken we per onderdeel of er voldoende gegevens beschikbaar zijn om het effect in kaart te
brengen, of er methoden voorhanden zijn om te corrigeren voor het endogeniteitsprobleem en of het
mogelijk is eventuele effecten te waarderen.
Hieronder bespreken we de haalbaarheid per onderdeel. Dit is ook weergegeven in tabel 5.3, waarbij we
deze aspecten beoordelen door middel van een schaal. Deze schaal loopt van ++ tot --.
Om een eventueel effect op gezondheid in kaart te brengen, zijn voldoende (en uiteenlopende) gegevens
beschikbaar. Een effectmeting is in beginsel mogelijk, maar zal in verband met de endogene relatie tussen
arbeidsparticipatie en gezondheid lastig zijn. Wat betreft het effect op zorggebruik is het mogelijk een
waardering toe te passen.
Ook wat betreft criminaliteit zijn voldoende gegevens beschikbaar. Aangezien arbeidsparticipatie en
detentie niet parallel kunnen lopen, is het goed mogelijk met behulp van de juiste methoden te corrigeren
voor endogeniteit. Ook zijn er gegevens voorhanden om eventuele effecten, bijvoorbeeld op detentie, in
geld uit te drukken.
Er zijn voldoende databestanden beschikbaar over (aspecten gerelateerd aan) schulden om een eventueel
effect in kaart te brengen. Net als bij gezondheid werkt ook de relatie tussen schulden en
arbeidsparticipatie twee kanten op. Beschikbare methoden kunnen hier (gedeeltelijk) voor corrigeren. Een
eventueel effect op schuldsanering kan worden gewaardeerd, maar voor andere effecten zullen er vooral
schattingen moeten worden gemaakt, zoals de kosten die crediteuren maken in het geval van
betalingsachterstanden.
Het effect op de omgeving bevat verschillende aspecten. Gegevens om de effecten op de omgeving te
meten zijn over het algemeen beschikbaar, alleen wat betreft het effect op de kinderen zijn er minder
geschikte variabelen voorhanden. Voor het effect op de kinderen en mantelzorgers verwachten wij dat het
endogeniteitsprobleem beperkt is. Het meten van de effecten zal dan ook minder problemen opleveren.
Tevens kunnen eventuele effecten (grotendeels) in geld worden uitgedrukt.
Voor het effect op vrijwilligerswerk is beperkte data beschikbaar. Er zijn dan ook weinig bruikbare
methoden om een effect te meten en tevens te corrigeren voor endogeniteit. Uit eerder onderzoek is
gebleken dat vrijwilligerswerk moeilijk te waarderen is, omdat dit een ‘ongeprijsd’ effect is.
81
Om economische effecten te meten zijn voldoende gegevens beschikbaar bij CBS. Tevens vormt
endogeniteit bij dit aspect geen probleem, waardoor er geschikte methoden voorhanden zijn om eventuele
effecten te meten. Omdat het bij dit aspect vooral om lonen en andere inkomsten gaat, is het mogelijk
effecten te waarderen.
Gegevens over welzijn en geluk zijn beperkt beschikbaar. Door de aard van de beschikbare data (geen
paneldata) is het tevens moeilijk een verandering over tijd te meten en te corrigeren voor endogeniteit. Bij
het waarderen van het effect kan er worden gekeken naar het verlies van vrije tijd door middel van de
netto inkomenstoename of het reserveringsloon, maar de vraag is of dit een geschikte benadering is.
De hierboven beschreven haalbaarheid per aspect is samengevat in tabel 5.3. Naast de drie besproken
criteria van de haalbaarheid (beschikbaarheid gegevens, mogelijkheid tot corrigeren voor endogeniteit en
mogelijkheid effecten te waarderen), bevat de tabel ook een indicatie van de wenselijkheid het aspect in
een kosten-batenanalyse mee te nemen. Deze wenselijkheid is gebaseerd op de verwachte grootte van het
effect op de baten. Het feit dat we deze aspecten in het onderzoek hebben meegenomen geeft aan dat
hiervan indirecte effecten te verwachten zijn, en is het dus wenselijk deze aspecten in een kosten-
batenanalyse mee te nemen. Echter, van een aantal aspecten verwachten we op basis van dit
vooronderzoek een groter effect op de baten dan van de andere aspecten.
Tabel 5.3 Overzicht wenselijkheid en haalbaarheid kosten-batenanalyse per onderdeel
Aspect Wenselijkheid Beschikbaarheid
gegevens
Mogelijkheid te
corrigeren voor
endogeniteit
Mogelijkheid
effecten te
waarderen
Gezondheid ++ ++ 0 ++
Criminaliteit ++ ++ + ++
Schulden ++ + 0 +
Omgeving
Arbeidsparticipatie
ouders ++ ++ 0 ++
Mantelzorg ouders + - n.v.t. 0
Schoolprestaties
kinderen + 0 - -
Crimineel gedrag
kinderen + 0 - --
Vrijwilligerswerk + 0 - -
Economie ++ ++ n.v.t. ++
Welzijn/ geluk ++ 0 - 0
82
Gezien de haalbaarheid en wenselijkheid van het meenemen van de verschillende onderdelen in een
kosten-batenanalyse, stellen wij voor de volgende aspecten te betrekken in een kosten-batenanalyse:
Gezondheid
Criminaliteit
Arbeidsparticipatie ouders
Economie
Schulden
Voor deze aspecten zijn er voldoende gegevens beschikbaar en kunnen de effecten binnen een redelijke
marge gewaardeerd worden. Ondanks dat deze twee haalbaarheidsindicatoren voor het onderdeel
schulden lager liggen, is het gezien de wenselijkheid van belang dit aspect in een kosten-batenanalyse
mee te nemen. De meest onzekere factor is de mogelijkheid te corrigeren voor endogeniteit. Vooral de
beschikbaarheid van een goede instrumentele variabele is lastig te voorspellen.
Verdringing en de immateriële voor- en nadelen van werkaanvaarding zijn belangrijk, maar moeilijk
meetbaar. Wat men het beste kan doen is in de MKBA aannames over deze aspecten maken en kijken hoe
gevoelig de uitkomst van de MKBA is voor deze aannames.
83
6 BIJLAGEN
BIJLAGE 1. ALGEMENE BESCHRIJVING DATABESTANDEN
CBS BESTANDEN
AOTOTPERSOONBUS
Dit registratiebestand bevat kenmerken van de periodes waarin personen recht hadden op één of meerdere
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Deze gegevens zijn afkomstig van UWV. In dit bestand wordt
onderscheid gemaakt tussen Wajong, WGA en andere arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en is integraal
beschikbaar van 1999 tot 2013. Het bestand bevat gegevens over de begindatum van de uitkering, het type
uitkering dat iemand ontvangt en de mate van arbeidsongeschiktheid. Het bestand is onderdeel van het
Sociaal Statistisch Bestand. In 2014 waren er ongeveer 250.000 Wajongers en 150.000 WGA’ers (bron:
CBS).
CCO
Het CCO is een enquête onder huishoudens en wordt maandelijks uitgevoerd. Door middel van een
steekproef wordt aan 1.000 respondenten vragen gesteld over het algemeen economisch klimaat en hun
eigen financiële situatie. Naast informatie over de financiële situatie van het huishouden bevat het ook
vragen over arbeidsparticipatie. Het bestand bevat geen paneldata, waardoor het niet mogelijk is personen
over tijd te volgen, en is beschikbaar van 2003 tot en met 2014.
EBB
In de Enquête Beroepsbevolking worden kenmerken van personen in verband gebracht met hun huidige
dan wel toekomstige positie op de arbeidsmarkt. Ook de opleidingsachtergrond van de respondent wordt
uitgelicht, en er is informatie over gezondheid, vrijwilligerswerk en mantelzorg. Per huishouden wordt
een persoon ondervraagd, maar deze respondent beantwoordt ook vragen voor andere leden van het
huishouden. Door middel van een sleutelbestand is het mogelijk de gegevens van de verschillende leden
van het huishouden te koppelen. Deze enquête is beschikbaar van 1996 tot 2009. In 2014 zijn 179 duizend
adressen benaderd voor de eerste peiling. Het bestand is een roterend panelonderzoek, waardoor sommige
personen meerdere malen in het bestand voorkomen, maar het is in principe niet mogelijk is om personen
over tijd te volgen. Het EBB is een onderdeel van het Sociaal Statistisch Bestand, maar verschilt van de
meeste SSB bestanden omdat het een steekproef is.
EBBFAMILIETAB
Dit bestand bevat de sleutelgegevens van de overige huishoudenleden van personen in particuliere
huishoudens in Nederland die hebben deelgenomen aan de Enquête Beroepsbevolking (EBB) in het
betreffende jaar. De gegevens zijn beschikbaar van 1996 tot 2014. Met dit bestand kan de koppeling
worden gemaakt tussen Wajongers en WGA’ers en andere leden in het huishouden.
EU-SILC
Het EU-SILC bevat gegevens over het inkomen en de leefsituatie van de Nederlandse bevolking en is
geïntegreerd in het EBB. Er wordt aan respondenten onder andere gevraagd naar hun gezondheid,
arbeidsparticipatie, financiële situatie en inkomen. De enquête wordt jaarlijks uitgezet, en is beschikbaar
van 2005 tot en met 2012. Het EU-SILC is net als het EBB een roterend panelonderzoek. Een aantal
mensen wordt meerdere malen ondervraagd, maar het is niet mogelijk personen over tijd te volgen. De
steekproefomvang is ongeveer 9.000 respondenten.
EXAMVOTAB
84
Dit bestand bevat informatie over alle leerlingen die in een bepaald jaar examen hebben gedaan op het
voortgezet onderwijs, inclusief hun examenuitslag. In 2014 deden bijna 200.000 leerlingen eindexamen,
waarvan 90% is geslaagd (bron: CBS). De gegevens zijn bekend van 2003 tot en met 2013. In principe
komt elke leerling een keer voor, behalve als hij of zij zakt en het jaar erna nogmaals examen doet. Deze
informatie kan door middel van het bestand KINDOUDERTAB gekoppeld worden aan gegevens over
ouders in de WGA.
GEBZZVTAB
Dit bestand bevat gegevens van personen van 18 jaar of ouder die zorg zonder verblijf in natura hebben
ontvangen waarvan de kosten voor rekening van de AWBZ of de Wmo (Wet maatschappelijke
ondersteuning) komen en waarvoor een eigen bijdrage betaald moet worden. De gegevens zijn integraal
beschikbaar van 2009 tot en met 2013. Begin 2009 maakten 250.000 personen gebruik van AWBZ-zorg
zonder verblijf (bron: Rijksbegroting.nl).
GECON
De Gezondheidsenquête is de opvolger van het Permanent Onderzoek Leefsituatie en bevat informatie
over (ervaren) gezondheid en functiebeperkingen. De Gezondheidsenquête is beschikbaar van 2010 tot
2014 en bevat jaarlijks ongeveer 15.000 respondenten. Het betreft cross-sectionele data, waardoor het niet
mogelijk is personen over tijd te kunnen volgen.
GEDETINEERDENTAB
Dit bestand bevat alle personen die in een bepaald jaar strafrechtelijk gedetineerd zijn (geweest). Het
bevat op persoonsniveau informatie over het strafrechtketennummer en het (zwaarste) delict waarvoor de
persoon is veroordeeld. Het aantal gedetineerden is de afgelopen jaren wat afgenomen. In 2014 waren er
ongeveer 10.000 gedetineerden, in 2009 waren dit nog 13.000 (bron: CBS). De gegevens zijn beschikbaar
tot en met 2014. Het bestand bevat paneldata.
GEMON
De Gezondheidsmonitor 2012 bestaat uit gegevens over de gezondheid van mensen van 19 jaar en ouder
en bevat ongeveer 400.000 respondenten. De gegevens zijn verzameld via de CBS Gezondheidsenquête
en 28 GGD’en. De monitor bevat gegevens over ervaren gezondheid, functiebeperkingen, en allerlei
andere gezondheidsvariabelen. Dit onderzoek is enkel (nog) beschikbaar voor 2012, en bevat cross-
sectionele data.
HALTTAB
De doelgroep in dit registratiebestand zijn jongeren (12 tot 18 jaar) die naar Halt zijn verwezen. Het
bestand bevat informatie over persoonskenmerken, kenmerken van het delict en soort straf. HALT is een
soort ‘tussenweg’. Bij zwaardere criminele activiteiten komt de jongere wel in aanraking met Justitie. Per
jaar worden ongeveer 20.000 jongeren doorgestuurd naar Bureau Halt. De laatste jaren neemt dit aantal af
(bron: CBS). De gegevens zijn beschikbaar van 2005 tot en met 2013, en het bestand bevat paneldata.
HKSTAB
Dit registratiebestand bevat gehoorde verdachten van misdrijven tegen wie een proces-verbaal van
aanhouding is opgemaakt. Deze personen worden geregistreerd in HKS (het HerKenningsdienstSysteem).
Dit zijn personen die naar het OM zijn gestuurd, en waarvan de politie redelijk zeker is dat zij schuldig
zijn. In 2014 waren er ruim 200.000 strafrechtzaken (bron: CBS). De gegevens zijn beschikbaar van 1996
tot en met 2013. Het bestand bevat verdachten en geen veroordeelden, waardoor een aantal van de
personen in dit bestand geen straf opgelegd zullen krijgen.
IPO
85
Het Inkomenspanelonderzoek bevat gegevens over inkomen van personen uit een steekproef. Het betreft
een panelonderzoek, waardoor mensen over een langere tijd kunnen worden gevolgd. In 2004 bevatte de
steekproef ongeveer 250.000 personen en 88.000 huishoudens. De gegevens zijn beschikbaar vanaf 1989
tot en met 2013. Deze gegevens over huur- en zorgtoeslagen zijn afkomstig van de Belastingdienst.
KINDOUDERTAB
Dit bestand bevat gegevens over personen die vanaf 1 januari 1995 in de Gemeentelijke
Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) zijn ingeschreven waarvan het identificatienummer van
tenminste één van de juridische ouders bekend is. Met behulp van dit bestand kan de koppeling tussen
kind en ouder worden gemaakt. Het bestand bevat paneldata, en beschikbaar van 1995 tot 2014.
LINH-verrichtingen
Dit registratiebestand bevat op cliëntniveau gegevens over door de huisarts gedeclareerde activiteiten bij
personen die als vaste patiënt staan ingeschreven. Er doen ongeveer 500 huisartsenpraktijken mee aan dit
onderzoek, met in totaal ongeveer 1 miljoen patiënten. Het bestand bevat gegevens over het aantal
consulten, visites en telefoontjes, en het type zorgactiviteit dat wordt gedeclareerd (CTG code) per
patiënt. De gegevens zijn beschikbaar voor 2010 en 2011, waardoor veranderingen over tijd zouden
kunnen worden gemeten. De vraag is echter of een verandering op een dergelijk korte termijn al zichtbaar
wordt.
LMR 2012
De doelgroep van dit registratiebestand zijn mensen die in het ziekenhuis zijn opgenomen en daarbij een
diagnose hebben gekregen, en in 2012 zijn ontslagen. In het bestand zitten ongeveer 3.3 miljoen
personen. Dit bestand is alleen beschikbaar voor 2012. Er wordt momenteel gewerkt aan de registratie
van 2013, maar door aanpassingen komt dit bestand naar verwachting begin/ midden 2016 beschikbaar.
Het bestand bevat allerlei gegevens over opnamen van de in 2012 uit het ziekenhuis ontslagen patiënten.
De opnamedatum van een opname kan dus in sommige gevallen vóór 2012 liggen.
MEDICIJNTAB
Dit bestand bevat alle geneesmiddelenverstrekkingen die vergoed zijn volgens aanspraak op
farmaceutische zorg van de basisverzekering gezondheidszorg aan personen die in het peiljaar waren
ingeschreven in de GBA. Het bestand bevat naast het persoonsidentificatienummer de ATC4 code, de
indeling van geneesmiddelen. Voor dit bestand zijn gegevens van 2006 tot en met 2013 beschikbaar.
Ongeveer 70% van de Nederlandse bevolking krijgt een of meerdere keren per jaar een geneesmiddel
voorgeschreven, waardoor het bestand meer dan 11 miljoen personen bevat (bron: CBS).
NEA
Het NEA bevat informatie over werknemers die in Nederland wonen en werken van 15 tot 75 jaar, en
wordt jaarlijks uitgevoerd door CBS in samenwerking met TNO. De enquête bevat vragen over onder
andere werktijden, emotionele en fysieke werkbelasting, (ervaren) gezondheid, opleiding en
ontwikkeling, en arbeidsvoorwaarden. Het bestand is beschikbaar van 2005 tot en met 2012. Tot en met
2013 bevat de enquête 23.000 respondenten, vanaf 2014 is de steekproef opgehoogd naar 38.000
werknemers. Het bestand bevat geen paneldata.
POLISBUS
In de POLISBUS zijn gegevens opgenomen over banen en lonen van alle werknemers bij Nederlandse
bedrijven over een bepaald verslagjaar. In 2013 hadden ongeveer 8.3 miljoen mensen een baan (bron:
CBS).De gegevens zijn integraal beschikbaar van 2006 tot en met 2014, en het bestand bevat paneldata.
De gegevens tot en met 2009 zijn via een ander bestand beschikbaar dan de gegevens voor de jaren erna,
waardoor het wellicht niet mogelijk is gegevens voor en na 2009 gezamenlijk te gebruiken.
86
POLS
Het Permanent Onderzoek LeefSituatie (POLS) bevat informatie over de leefsituatie van de Nederlandse
bevolking. POLS bestaat uit verschillende modules, waaronder de module Gezondheid en Arbeid en de
module Participatie. Het POLS bevat informatie over onder andere gezondheid, leefstijl en
arbeidsparticipatie. De data is cross-sectioneel, waardoor het niet mogelijk is personen over tijd te volgen.
Per meting worden 10.000 personen ondervraagd. Het POLS is beschikbaar tot en met 2009, en is
opgevolgd door Gezondheidsenquête.
SSB
Het SSB (Sociaal Statistisch Bestand) is een verzameling van databestanden met gegevens over alle
personen, banen en uitkeringen in Nederland. De bestanden in het SSB zijn hoofdzakelijk
registratiebestanden maar het SBB bevat ook gegevens uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB). Het SSB
is beschikbaar vanaf 1999. Door de bestanden onderling te koppelen zijn veel gegevens integraal
beschikbaar,. Het SSB bevat informatie over arbeidsparticipatie, arbeidsverleden
(arbeidsongeschiktheids-)uitkeringen, lonen, en achtergrondkenmerken zoals leeftijd, opleiding,
arbeidsverleden en samenstelling van het huishouden.
SSW
Het bestand Sociale samenhang en welzijn is een enquête met gegevens over ontwikkelingen in sociale
samenhang en welzijn. De enquête is enkel beschikbaar voor 2012 en heeft een steekproefomvang van
ongeveer 7.500 personen. In de enquête worden vragen gesteld over welzijn, sociale participatie
(vrijwilligerswerk) en gezondheid.
UWVTRAAGGTABULT
Dit bestand bevat gegevens over personen met een lopend re-integratietraject voor werklozen en
arbeidsgehandicapten, dat wordt verzorgd door het UWV. De data is beschikbaar voor 2002 tot 2014 en
bevat op persoonsniveau informatie over het aantal re-integratietrajecten, of het een traject voor
werklozen of arbeidsongeschikten betreft en of het met of zonder scholing is. Eind 2012 hadden ongeveer
200.000 personen een re-integratietraject (bron: CBS). Het is in het kader van het onderzoek belangrijk te
weten wie wel en wie geen re-integratietraject heeft gevolgd.
VERDTAB
In dit bestand bevinden zich alle personen die in een bepaald jaar voorkomen in het registratiesysteem
GIDS van de politie. Het registratiebestand bevat informatie over het soort misdrijf waarvan de persoon
wordt verdacht. In 2014 zijn tussen de 250.000 en 300.000 verdachten geregistreerd (bron: CBS). De
gegevens zijn integraal beschikbaar, van 2005 tot 2014.
VSVTAB
Dit registratiebestand betreft alle ingeschrevenen (op peilmoment 1 oktober) in het voortgezet onderwijs
(behalve deelnemers aan Internationaal Baccalaureaat, Engelse Stroom en praktijkonderwijs), middelbaar
beroepsonderwijs of voorgezet algemeen volwassen onderwijs dat door de overheid wordt bekostigd. Het
bestand bevat paneldata, en de gegevens zijn beschikbaar van 2006 tot en met 2013. Het peilmoment ligt
op 1 oktober ligt, en als iemand in november stopt met zijn studie, is dit pas het jaar erna waarneembaar.
In 2003 waren er 38.000 vroegtijdige schoolverlaters.
WANBZVWTAB
De doelgroep in dit bestand zijn wanbetalers van de Zorgverzekeringswet van 18 jaar en ouder, die staan
ingeschreven in het BRP en in het bestuursrechtelijk premieregime zitten. Een persoon wordt aangemerkt
als een wanbetaler als hij of zij zes maanden geen zorgpremie heeft betaald. Dit waren in 2013 ruim
300.000 mensen (bron: CBS). De gegevens zijn integraal beschikbaar van 2010 tot en met 2014. Het
87
hebben van een betaalachterstand van de zorgpremie dient hierbij als indicatie voor het hebben van
schulden.
WSNPTAB
Dit registratiebestand bevat informatie over personen die ernstige schulden hebben en op basis van Wet
schuldsanering natuurlijke personen een saneringsregeling hebben (gehad). In 2013 hadden 12.300
mensen een WSNP regeling (bron: CBS). Het bestand is integraal beschikbaar van 1998 tot en met 2013.
ZORGMVTAB
Dit registratiebestand bevat gegevens van alle personen van 18 jaar en ouder met een opname zorg met
verblijf waarvan de kosten voor rekening van de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) komen
en waarvoor een eigen bijdrage betaald moet worden. De gegevens zijn integraal beschikbaar, voor de
jaargangen 2004 tot en met 2013. Begin 2009 maakten 260.000 personen gebruik van AWBZ-zorg met
verblijf (bron: Rijksbegroting.nl).
ZVWKOSTENTAB
Dit bestand bevat de zorgkosten van Nederlandse ingezetenen die een basisverzekering hebben. Het
bestand bevat ongeveer 15.5 miljoen mensen. De bestanden zijn beschikbaar van 2009 tot en met 2013.
Op persoonsniveau worden de zorgkosten weergegeven per categorie, zoals huisartskosten,
mondzorgkosten etc. Een nadeel van dit bestand is dat zorgkosten over verschillende jaren moeilijk met
elkaar te vergelijken zijn, aangezien de verzekering en de dekking per jaar kan veranderen.
UWV BESTANDEN
Uitkeringen en re-integratietrajecten
UWV beschikt over informatie over de uitkeringsgerechtigden die staan geregistreerd bij de instelling. Zo
is er bekend wat voor uitkering de persoon in kwestie ontvangt, en de hoogte van de uitkering, waarmee
de doelgroep Wajong en WGA kan worden geïdentificeerd. Tevens wordt de in- en uitstroom
bijgehouden. Tevens is er bekend wie een re-integratietraject heeft gevolgd, en in beperkte mate wat het
traject precies inhield. In 2014 ontvingen ongeveer 250.000 Wajongers en 150.000 WGA’ers een
uitkering.
Meer informatie volgt nog van UWV.
Personen met een detentieverleden
Indien een persoon met een uitkering in detentie terechtkomt, vervalt zijn recht op een uitkering en
stroomt hij uit. Met behulp van in- en uitstroom gegevens beschikbaar bij UWV kan worden achterhaald
welke personen in de doelgroep een detentieverleden hebben. Dit is van belang bij het
criminaliteitsaspect, waar we onder andere zullen kijken naar het effect van arbeidsparticipatie op
detentie. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat het detentieverleden van invloed kan zijn op de kans
later (weer) in detentie terecht te komen, en wij stellen voor deze variabele dan ook mee te nemen als
achtergrondinformatie.
Meer informatie volgt nog van UWV
Loonbeslag en uitstaande vorderingen
Het UWV beschikt over gegevens van alle personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering bij wie
beslag is gelegd. Wanneer een persoon schulden heeft die hij of zij niet zelf kan afbetalen, kan de
schuldeiser door middel van beslaglegging op de uitkering het verschuldigde bedrag alsnog innen.
Jaarlijks wordt er bij 9% van de mensen in de Wajong en WIA (waaronder WGA) beslag gelegd op hun
uitkering. In de periode 2011 tot en met 2013 is er in totaal bij 106.000 mensen met een
arbeidsongeschiktheidsuitkering beslag gelegd. Uit het rapport ‘Wie heeft schuld’ van UWV (2015) blijkt
88
tevens dat mensen met beslaglegging (schulden) een hogere kans hebben op een maatregel of boete door
UWV (UWV, 2015).
Het UWV houdt ook gegevens bij over vorderingen die het heeft uitstaan bij (ex-)uitkeringsgerechtigden,
zoals teveel ontvangen uitkering of een openstaande boete. Daarnaast is bekend hoe lang de (ex-
)uitkeringsgerechtigde erover doet om de vordering te betalen. Vaak is de persoon op dat moment al
uitgestroomd uit de uitkering, anders zou het bedrag verrekend kunnen worden met de huidige uitkering.
Het bestand is integraal beschikbaar en bevat paneldata, waardoor personen over tijd kunnen worden
gevolgd.
Meer informatie volgt nog van UWV.
OVERIGE BRONNEN
AAP
Het Arbeidsaanbodpanel bevat gegevens over werkenden, werkzoekenden en niet-participerende
personen. Het Arbeidsaanbodpanel wordt beheerd door het Sociaal Cultureel Planbureau en is
beschikbaar via DANS. Iedere twee jaar nemen 5.000 personen deel aan dit onderzoek, waarvan 75% al
eerder heeft meegedaan, en 25% van de respondenten nieuw is. De gegevens zijn beschikbaar van 1986
tot en met 2012. In het AAP worden vragen gesteld over onder andere arbeidsparticipatie, gezondheid,
vrijwilligerswerk en achtergrondkenmerken als opleiding en samenstelling van het huishouden. Dit
bestand is niet koppelbaar met CBS en UWV bestanden.
DHS
De DNB Household Survey (DHS) bevat informatie van personen en huishoudens over onder andere
gezondheid, inkomen, werk en financiële situatie, en is beschikbaar via CentERdata. Gegevens uit de
enquête zijn beschikbaar van 1993 tot 2012. Het bestand bevat paneldata, waardoor personen over tijd
kunnen worden gevolgd. Het onderzoek bevat 2.000 respondenten per meting. Dit bestand is niet
koppelbaar met CBS en UWV bestanden.
NPCG en PSL
Het NIVEL (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg) beschikt over twee landelijk
representatieve panels van mensen met een chronische ziekte of beperking: het Nationaal Panel
Chronisch zieken en Gehandicapten en het Panel Samen Leven. Aan de personen in deze panels worden
vragen gesteld over hun beperking en de gevolgen voor onder andere het gezin, het inkomen, de kwaliteit
van leven en sociale participatie. Het NPCG bevat 4.000 respondenten en wordt twee keer per jaar
uitgezet. Het Panel Samen Leven heeft 600 respondenten met een handicap en 400 naasten (familie,
verzorgers) en wordt eens in de twee jaar gehouden. De bestanden zijn niet koppelbaar met CBS en UWV
bestanden.
Informatiesysteem Ziekenhuiszorg (Inf. ZHZ)
Vektis beschikt over een groot aantal gegevens met betrekking tot gezondheid. Naast de Open Data die
Vektis beschikbaar stelt, zijn er een aantal databronnen die op individueel niveau informatie bevat over
zorg. Met name het databestand Informatiesysteem Ziekenhuiszorg lijkt bruikbaar. Dit bestand biedt
informatie over de consumptie ziekenhuiszorg en specialistische hulp van alle verzekerden in Nederland.
De informatie wordt op declaratieniveau door zorgverzekeraars aangeleverd. Het bevat gegevens over de
geleverde zorg (in de vorm van zorgproducten) per verzekerde en daarmee ook de totale zorgkosten per
verzekerde. De gegevens zijn beschikbaar van 2005 tot en met 2015. Tot 2012 zijn de data per kwartaal
89
beschikbaar, daarna maandelijks46
. De kosten van het gebruik hangen sterk samen met de gevraagde
informatie, de geschatte kosten liggen rond de €10.000. Het bestand bevat persoonsgegevens, waardoor
een koppeling met bijvoorbeeld SSB bestanden wellicht mogelijk is. Maar, indien er
koppelmogelijkheden zijn, is er nog de vraag of Vektis een koppeling toestaat.
46 Bron: https://bronnen.zorggegevens.nl/Bron?naam=Informatiesysteem-Ziekenhuiszorg