Praktijkonderzoek · kinderen vaak negatief gekozen worden (zie bijlage 1). Dit is niet nodig en...
Transcript of Praktijkonderzoek · kinderen vaak negatief gekozen worden (zie bijlage 1). Dit is niet nodig en...
Praktijkonderzoek impulsief gedrag
Naam Studentnummer
Klas
SLB-er
Naomi Ridder 90462
L42
Mark Koeten
Datum 1e inlevermoment
Periode Vak
Beoordelende docent
18 april 2013
minor 3 – minor 4 specialisatie Passend onderwijs
Stefan Schuur
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave pagina 2
Inleiding pagina 4
1. Ontwikkeltaak (ambitie) pagina 6
Eigen ambitie pagina 6
Leidende ambitie pagina 8
2. (Voorlopige) onderzoeksvraag pagina 10
In relatie tot de leidende ambitie pagina 10
Verhouding met de actuele ontwikkelingen pagina 12 Deelvragen pagina 13
3. Keuze onderzoeksinstrumenten pagina 15
Mijn keuze voor de literatuur pagina 15 Mijn keuze voor onderzoeksinstrumenten pagina 19
Argumentatie voor de praktische onderzoeksinstrumenten pagina 22
4. Informatie verzamelen pagina 24 Theoretische gedeelte pagina 24
Praktische gedeelte pagina 26
5. Betekenis verlenen pagina 28 Mijn keuze voor de wijze van analyseren pagina 28
Interpretatie van de data pagina 29
6. Consequenties vastleggen pagina 34 Antwoord op de deelvragen pagina 34
Aanscherping van de onderzoeksvraag pagina 46
Komende acties pagina 46
Planning van de komende acties pagina 48
7. Actie ondernemen pagina 51
De praktische acties pagina 52
Vergelijking van de gemaakte planning met de acties pagina 61 De theoretische actie pagina 63
8. Evaluatie acties pagina 65
Interpretatie van de praktische acties pagina 65 Antwoord op de onderzoeksvraag met onderbouwing pagina 70
Bijdrage van het onderzoek pagina 72
Mijn persoonlijke ontwikkeling pagina 73
Aanbevelingen op de werkplek pagina 74
Bijlagen pagina 77
1.Sociogram pagina 77
2.Schriftelijke bevestiging van de onderzoeksvraag pagina 78
3.Actuele ontwikkeling binnen passend onderwijs pagina 79 4.Verzamelde data (theorie) pagina 84
5.Verslag gesprek met de directrice pagina 103
6.Observaties pagina 104
7.Enquête pagina 110 8.Interviews pagina 115
9.Analyse van de enquête onder collega’s pagina 123
10.duidelijke opzet van de methode pagina 126
11.Observatieformulieren tellen pagina 130 12.Grafiek pagina 131
13.Sociogram 2 pagina 132
14.Hand-out presentatie pagina 133
15. Beoordeling presentatie werkplek pagina 134
Literatuurlijst pagina 135
Inleiding
Voor u ligt het praktijkonderzoek van mij, Naomi Ridder. In dit onderzoek heb ik een
probleemsituatie geanalyseerd in de groep 4 waar ik stage loop en hier heb ik me, tijdens dit
vierde studiejaar, veel op gericht. Deze analyse is gevormd door mijn eigen ambitie en de ambitie van de school. Dit beschrijf ik in dit praktijkonderzoek. Hieruit ontstaat een leidende
ambitie, iets wat de focus wordt in dit onderzoek.
Ik heb daarvoor een (voorlopige) onderzoeksvraag en een onderzoeksdoel vastgesteld.
Hierdoor is voor mij en voor anderen duidelijk wat ik wil bereiken. Ook formuleer ik deelvragen die een bijdrage zullen leveren aan het beantwoorden van mijn onderzoeksvraag.
Stap voor stap heb ik dus steeds meer informatie ingewonnen.
Toen heb ik onderzoeksinstrumenten gekozen die mij geholpen hebben bij het verkrijgen van
de goede informatie. Zo gebruik ik bijvoorbeeld de instrumenten bestuderen, bevragen en observeren. Hierbij leg ik uit hoe ik deze instrumenten ga inzetten.
Vervolgens heb ik praktische en theoretische acties uitgevoerd waaruit ik conclusies kon
halen. Dit is te lezen vanaf hoofdstuk 4. Overzichtelijk heb ik beschreven wat ik heb gedaan
en welke resultaten daaruit kwamen. Tenslotte heb ik alles geëvalueerd en heb ik mijn aanbevelingen gedaan op de stage.
Omdat ik dit praktijkonderzoek op mijn eigen stage heb uitgevoerd, is ook deze school veel in
beeld in dit document. Om deze reden zal ik even kort iets vertellen over de school zelf en over mijn stageklas. Verder beschrijf ik hoe zij meegaan met de ontwikkelingen van passend
onderwijs.
Tijdens dit laatste studiejaar loop ik stage op een Rooms-katholieke basisschool in De Goorn. Deze school telt 14 klassen, waaronder 7 onderbouwgroepen en 7 bovenbouwgroepen. Verder
zijn er welgeteld 24 leerkrachten op deze school actief en daarbij nog de directeur, 3 intern
begeleiders en 2 onderwijsassistentes. Dit is een hecht en gezellig team met elkaar en helpen
elkaar waar dat nodig is. Wat de school met elkaar wil bereiken is het volgende; ‘Op de Jozefschool werken we vanuit
eigen verantwoordelijkheid samen aan een optimale ontwikkeling van talent.’
Daarnaast vormen zij een duidelijk beeld van hoe zij het onderwijs graag willen zien (visie);
Team, ouders en kinderen communiceren op een open, respectvolle en professionele wijze waarin aandacht voor elkaar, acceptatie van ieders eigenheid en humor centraal
staan.
Door een positieve houding van een leerkracht en een 'rijk' ingerichte, uitdagende leeromgeving (binnen en buiten) krijgt ieder kind de kans om zich zo veel mogelijk op
eigen niveau te ontwikkelen.
Ons onderwijs is gericht op groei, inspiratie en ontwikkeling. Hierbij staat het kind centraal met zijn/ haar talenten.
Er heerst optimale (werk)sfeer, waarin talenten van leerlingen en leerkrachten tot ontwikkeling komen.
Kinderen leren planmatig te werken, zelfstandig te zijn en hierin hun
verantwoordelijkheid te nemen (en zijn daardoor gemotiveerd).
De Jozefschool is een school waarin iedereen zich verantwoordelijk voelt, vanuit zijn/
haar rol, samen te werken aan haalbare doelen.
Op het gebied van passend onderwijs is deze school zich zeker aan het ontwikkelen. Met de ingang van de zorgplicht in augustus 2014 zal er nog meer gaan veranderen. Deze
ontwikkelingen beschrijf ik op pagina 11. Om deze reden gaat de school een mogelijke ‘extra klas’ vormen waar kinderen extra begeleid kunnen worden. Hier zijn zij mee bezig samen met
de andere scholen van het samenwerkingsverband. Vanaf 1 november 2012 is het
samenwerkingsverband uitgebreid en wordt deze gevormd door Hoorn 1, Hoorn 2 en de
Streek. Samen gaan zij dus een nieuwe uitdaging aan. Hoe dit zich vorm gaat geven is nog niet duidelijk, maar de ideeën zijn er al wel. Hieraan is te zien dat de school zeker actief bezig
is met passend onderwijs. Ze willen op deze manier kinderen een andere oplossing bieden
door regulier basisonderwijs en interne begeleiding te combineren zonder dat de kinderen
naar speciaal basisonderwijs gaan. Verder worden er voor elke klas twee momenten gepland waarin zorggesprekken plaatsvinden
met een ib’er. In dit gesprek worden dus kinderen besproken die extra zorg nodig hebben en
waarop meestal een handelingsplan wordt gesteld. De ib’er ondersteunt de leerkrachten hierin.
Daarnaast zijn er ook groepsbesprekingen waarin dan de groep besproken wordt. Hier wordt vooral gekeken naar het groepsplan dat opgesteld is voor rekenen, spelling en technisch lezen.
Een leerkracht kan natuurlijk altijd een extra gesprek aanvragen met de ib’er wanneer hij/zij
vragen heeft. Hier staan zij altijd open voor.
Zelf loop ik stage in groep 4 en werk hier samen met twee collega’s, mijn mentoren. Samen
hebben we een klas met 30 kinderen, waarvan 14 meiden en 16 jongens. Deze klas is net dit
jaar bij elkaar gezet. Vorig jaar waren het namelijk twee groepen 3 en nu is het een groep 4 en
een 4/5 combinatie. Hierdoor kenden de kinderen elkaar nog niet erg goed en was de sfeer nog wat gespannen. Er zijn kinderen die graag de leiding nemen over de groep en die botsen
met elkaar. Ze zijn erg impulsief en laten zich graag horen. Toch is het ook vaak erg gezellig.
Misschien soms iets te gezellig, want de kinderen kunnen nog niet in groepjes bij elkaar
zitten. Ze zitten nu in tweetallen in de klas zodat ze goed naar het bord kunnen kijken en niet afgeleid worden door meerdere kinderen om zich heen. Er is te merken dat zij houvast hebben
aan structuur in de klas.
Er is een weekprogramma aanwezig die straks aangehouden wordt. Hierdoor ontstaat er ook
een structuur waaraan de kinderen kunnen wennen. Bij de vakken technisch lezen, rekenen en spelling wordt er in verschillende niveaus gewerkt. Hierbij bestaan er 3 niveaugroepen. De
kinderen die de stof snel beheersen maken de basisstof en hebben daardoor tijd over om zich
in de stof te verdiepen door extra oefeningen. De kinderen die instructiegevoelig zijn, krijgen
extra instructie naast de basisinstructie die de gehele klas krijgt.
Ik hoop u vooraf voldoende geïnformeerd te hebben en dat u mijn praktijkonderzoek met
plezier zult lezen.
1. Ontwikkeltaak (ambitie)
Om mijn praktijkonderzoek vorm te kunnen geven, moet ik eerst weten wat mijn streven
wordt. Ik moet een focus hebben om iets te kunnen doen of iets te bereiken in de school en dat
is de ambitie van de school in combinatie met mijn eigen ambitie. Deze beide ambities heb ik
achterhaald en hiermee kan ik mijn praktijkonderzoek starten. Hieronder laat ik zien hoe ik dat gedaan heb. Ik beschrijf eerst mijn eigen ontwikkelingspunten en leerdoelen zodat ik kan
formuleren wat mijn ambitie is en vervolgens geef ik weer wat de wensen van de school zijn.
Uiteindelijk stem ik beide ambities op elkaar af en komt er een gezamenlijk streven uit waar
ik mee aan de slag ga.
Eigen ambitie
O2 De student beschrijft zijn eigen ambitie en verbindt deze aan de uitgangspunten van het uitstroomprofiel
Het onderzoek wat ik ga opzetten krijgt een onderwerp wat betrekking heeft op passend
onderwijs. Dit is namelijk het uitstroomprofiel dat ik gekozen heb tijdens mijn opleiding. Dit
uitstroomprofiel passend onderwijs had mijn voorkeur omdat dit nu erg actueel is en het zal het onderwijs van de toekomst zeker gaan vormgeven. Er zullen kinderen op het regulier
basisonderwijs blijven die hiervoor naar speciaal basisonderwijs gingen. Een leerkracht moet
dus in kunnen spelen op nog meer verschillende gedragingen en niveaus binnen een groep.
Hier wilde ik meer over weten en vooral de gedragingen hebben mijn voorkeur. Straks moet ik zelf als leerkracht ook kunnen inspelen op de verschillen binnen een groep en hier wil ik
dan tijdens dit onderzoek alvast een stap in de goede richting mee doen.
Een docent op de Ipabo gaf zo’n mooi uitgangspunt: “Je moet het beste uit het kind halen.
Niet kijken naar wat het kind niet kan, maar wat het juist wel kan en benut de talenten die het kind heeft.”. Hier sta ik zelf volledig achter en dit vind ik ook een mooi uitgangspunt voor
het onderwijs. Als je alleen maar kijkt naar de negatieve punten van een kind, zal het zich
nooit verder ontwikkelen terwijl het ook echt wel dingen goed kan. Je moet dus met een
positieve blik kijken naar de onderwijsbehoeften van een kind. In mijn onderzoek wil ik dus bereiken dat ik een bestaand probleem binnen passend onderwijs
zo ga oplossen dat ik het positieve ervan naar boven haal. Iets wat nu negatief gedrag is wil ik
zo veranderen dat het positief uitpakt.
Er zijn nog meer aspecten die ik heel belangrijk vind in het onderwijs. Ik wil er bijvoorbeeld
altijd voor zorgen dat het veilig en gezellig is binnen een groep en dat iedereen erbij hoort.
Dat groepsgevoel moet door elke leerling gedeeld worden, maar ook door de leerkracht. Elke
leerling is natuurlijk anders, maar iedereen heeft iets positiefs in zich en hoort bij de groep. Dit groepsgevoel is niet merkbaar in mijn huidige stageklas. De groep is dit jaar opnieuw
gevormd en de kinderen komen uit twee verschillende klassen. Op dit moment zijn er wat
leerlingen die de leiding nemen in de klas. Deze leiders botsen met elkaar en hierdoor ontstaat
er een negatieve sfeer in de groep. Uit het sociogram dat ik heb gemaakt, blijkt ook dat er kinderen vaak negatief gekozen worden (zie bijlage 1). Dit is niet nodig en hier wil ik aan
werken tijdens mijn onderzoek.
Verder vind ik een open communicatie erg belangrijk. Ik vind het zelf altijd erg prettig als ik
mijn verhaal kwijt kan aan iemand. Dit zorgt dan ook weer voor een veilige sfeer. Ik had bijvoorbeeld laatst een leerling die niet lekker in zijn fel zat door problemen thuis. Ik merkte
dit op, ging met haar in gesprek en het meisje begon te huilen. We hebben een erg goed
gesprek gehad en ik heb veel naar haar geluisterd. Later die week kwam ze vaker naar me toe
en dit bevorderde haar houding t.o.v. de groep. Ze leefde weer een beetje op. Dit vond ik erg bijzonder en was blij dat ik haar kon helpen.
Tenslotte past het aspect samenwerken helemaal bij mij. Ik vind het bijvoorbeeld zelf erg
prettig om feedback te krijgen en om samen tot een oplossing te komen. Samen sta je sterk en
zorgt meestal voor een goed resultaat. Deze aspecten wil ik ook meenemen in mijn onderzoek.
Verder wil ik met dit onderzoek mezelf ontwikkelen in mijn handelen. Tijdens de gehele
opleiding aan de Ipabo in Alkmaar loop ik er bijvoorbeeld al tegenaan dat ik meer assertief moet zijn. Hierbij gaat het om competentie 5, samenwerken met collega’s, kern 2. Ik wil
vooral meer van mezelf laten zien en meer inbreng hebben tijdens een gesprek of vergadering.
Ik ben een nogal rustig meisje dat zich wat meer op de achtergrond houdt en het eerst allemaal
even aankijkt. Tijdens een vergadering bijvoorbeeld hoor je mij niet vaak, terwijl ik wel ideeën heb. Ik vind het vooral lastig om mezelf te laten horen. Daarom wil ik met dit
onderzoek bereiken dat ik regelmatig gesprekken voer. Ik ga vooral collega’s betrekken bij
mijn onderzoek om advies of informatie te vragen. Verder wil ik ook in gesprek gaan met de
kinderen zelf en met ouders als dit verduidelijking geeft over het kind. Ook wil ik straks een goede presentatie neerzetten zodat de school iets heeft aan mijn onderzoek. Ik moet leren lef
te tonen, duidelijk te zijn en met vaktaal te spreken en hier ga ik aan werken tijdens dit
onderzoek.
Verder wil ik natuurlijk bereiken dat ik gedrag kan beïnvloeden of dat ik handvatten kan geven om met het gedrag te werken. Hier ga ik stap voor stap mee aan het werk en hoop op
een gericht antwoord te krijgen.
Al deze aspecten samen vormen mijn eigen ambitie, mijn focus om dit onderzoek te starten. Deze aspecten zijn te verbinden aan de uitgangspunten van passend onderwijs. Die punten
zijn te vinden in een artikel dat we hebben gekregen tijdens een bijeenkomst op de Ipabo;
‘uitgangspunten van Handelingsgericht werken (Pameijer, Beukering, & Lange, blz. 6-15)’.
Hierin staan zeven punten beschreven en deze zijn te relateren aan mijn ambitie:
- Onderwijsbehoeften staat centraal
Bij dit punt gaat het erom dat we ons richten op wat het kind nodig heeft en welke aanpak een
positief effect heeft. We kijken niet wat er mis is met het kind. Ik voldoe hieraan in mijn eigen ambitie doordat ik wil bereiken dat negatief gedrag veranderd in positief gedrag. Een leerling
is bijvoorbeeld heel dominant wat nu storend is, maar dit kan ook positief ingezet worden.
Misschien in mindere mate dominant, maar het kind kan wel de leiding nemen. Dit moet
alleen op een positieve manier gebeuren en dit wil ik gaan proberen tijdens mijn onderzoek. - Het gaat om afstemming en wisselwerking;
Hierbij gaat het erom dat je door een open communicatie een leerling kunt helpen in zijn
onderwijsbehoeften. Een leerling ontwikkelt zich in interactie met zijn ouders, leerkracht en
andere leerlingen. ‘Kind en omgeving beïnvloeden elkaar voortdurend’ (Pameijer, Beukering, & Lange, blz. 7). Een leerkracht beïnvloed het kind door hem te begeleiden en het kind
beïnvloed de leerkracht weer door gewenst resultaat. Je gaat kijken naar wat een leerling
nodig heeft en stemt hier je onderwijs op af.
Verder is er ook communicatie nodig met deskundigen die verstand hebben van het probleemgedrag. Zij moeten weten wat er gaande is en de leerkracht kan ondersteuning goed
gebruiken. Daarom is er af en toe een wisselwerking en afstemming met de Ib’er.
De theorie ondersteunt deze aspecten; ‘Het is een feit dat bij de goed opgeleide remedial
teacher veel waardevolle kennis aanwezig is. Deze mag, met het propageren van de extra handen in de klas, niet verloren gaan.’ ‘Het ligt voor de hand dat de zorgstructuur van de
school voor alle betrokkenen inzichtelijk is.’ ‘afstemming tussen intern begeleider/remedial teacher en andere betrokkenen in het zorgsysteem is cruciaal.’ (Jong, 2009, p. 11)
Ik vind zelf dat een open communicatie erg belangrijk is en ik ga dit ook meenemen in mijn
onderzoek zoals dat in mijn beschrijving duidelijk wordt. Door wisselwerking met het kind
kom je erachter wat er dwars zit of waar het tegenaan loopt. Ook wil ik erachter komen wat de positieve aspecten zijn van de kinderen. Hier ga ik mee aan de slag. Verder ga ik veel contact
zoeken met de ib’er en de directeur om te overleggen over de kinderen en om informatie te
verzamelen.
- De leerkracht doet ertoe; De leerkracht is de belangrijkste factor op school die invloed heeft op de leerlingen. Wij zijn
de spil in passend onderwijs en moeten kijken naar wat we al kunnen. Ik kan bijvoorbeeld
goed communiceren met kinderen en praat rustig en positief. Dit heeft al een goede invloed
op de groep, maar er zijn nog meer aspecten nodig die bijvoorbeeld het groepsgevoel vergroten. Dit is een aspect waar ik aan zou willen werken en die ik in mijn ambitie heb
beschreven.
- Positieve aspecten zijn van groot belang;
‘Positieve aspecten bieden perspectief: dat wat goed gaat, breiden we verder uit.’ (Pameijer, Beukering, & Lange, blz. 9) Hier voldoe ik aan in mijn ambitie. Ik beschreef namelijk dat ik
het positieve van een bestaand probleem binnen de school naar boven wil halen. Iets wat nu
negatief gedrag is, wil ik zo veranderen dat het positief uitpakt.
- Constructieve samenwerking met ouders en leerlingen; In de beschrijving van mijn eigen ambitie liet ik weten dat ik wil werken aan het voeren van
gesprekken. Hier moet ik namelijk sterker in worden. Ik wil in gesprek gaan met collega’s,
ouders en leerlingen. Zij kunnen mij van informatie voorzien en waardevolle tips geven voor
de aanpak van een kind. Gesprekken met de leerlingen zelf zullen ook cruciaal zijn omdat zij mee kunnen denken over hun eigen leerproces.
- Ons handelen is doelgericht;
Tijdens dit onderzoek wil ik verschillende doelen bereiken. Ik wil bijvoorbeeld positief
gedrag bij kinderen naar boven halen, werken aan het groepsgevoel binnen de groep, gesprekken voeren en gericht antwoord krijgen op mijn onderzoeksvraag. Hier ga ik
doelgericht mee aan de slag d.m.v. het praktijkonderzoek.
- De werkwijze is systematisch en transparant;
Doordat ik aan het werk ga met het praktijkonderzoek, ga ik werken in stappen. Hierdoor is mijn werkwijze systematisch. Ook houd ik collega’s en kinderen op de hoogte van mijn
onderzoek d.m.v. de gesprekken en is mijn werkwijze transparant.
leidende ambitie
O2 de student stelt de voor het onderzoek leidende ambitie vast, door de persoonlijke ambitie
en de ambitie van de school op elkaar af te stemmen.
Naast mijn eigen ambitie wilde ik erachter komen wat de ambitie van de school was t.o.v.
passend onderwijs. Daarom ben ik donderdag 6 september bij een vergadering gaan zitten van het Klein Zorg Team (KZT) Hierin zitten de directeur en de 3 ib’ers van de school.
Tijdens deze vergadering bespraken zij vooral de punten die zij dit jaar gaan behandelen,
namelijk het begrijpend lezen en –luisteren. Hier wordt al hulp geboden door externe
begeleiding en zij zijn er al volop mee bezig. Ik zag hierbij niet echt de mogelijkheid voor mijzelf om hier nog verder onderzoek in te doen.
Daarom heb ik later nog een apart gesprek gehad met een IB’er van de school. Samen hebben
we het erover gehad wat de ambitie was van de school en van mij. Hierbij kwamen we op het
aansluiten bij de verschillen in de klas. Dit sluit namelijk goed aan bij de specialisatie Passend
Onderwijs. Zij liet mij weten dat de school al genoeg kennis heeft van autisme dus we kwamen uit bij de stoornis ADHD. Hierbij gaat het niet alleen om de kinderen met een label,
maar om het gedrag dat erbij hoort en de onderwijsbehoeften die zij hebben. ‘Hoe zou je als
leerkracht het storende gedrag kunnen voorkomen?’
Dit vind ik zelf ook een mooi uitgangspunt, want ik vind het belangrijk dat elk kind de zorg krijgt die nodig is om te voorzien in de onderwijsbehoeften.
In een volgend gesprek heb ik aangegeven dat mijn oog is gevallen op de sfeer in de groep.
De kinderen komen namelijk uit twee klassen en de posities worden op dit moment onderling bepaald. Er zijn kinderen in de klas die overheersend gedrag vertonen of zelfs externaliserend
gedrag. Zij zijn druk, dominant, impulsief en regels schendend. Dit ten nadele van de rest van
de groep. Er zijn kinderen die meegaan in dit gedrag en kinderen die hierdoor wat meer op de
achtergrond zijn. Dit vind ik zorgelijk, want ze moeten nog zo lang met elkaar de jaren door. Ook ben ik zelf altijd erg groepsgericht en wil ik het gezellig hebben. Dit is nu niet het geval.
Dit was ook opgemerkt door mijn schoolopleider van de stichting van de school. Zij kwam
een les van mij bezoeken en vond dat wij moesten werken aan het groepsgevoel binnen de
groep. Ze vond dat de kinderen niet de verantwoordelijkheid voor elkaar voelde en meer bezig waren met zichzelf en het verstoren van de les. We hebben hier een goed gesprek over gehad
en ik heb mijn ervaringen met haar gedeeld.
Deze ambitie werd ook nog eens versterkt door de ervaringen van mijn mentoren. Samen
hebben we het er namelijk over gehad dat een aantal kinderen erg storend gedrag vertonen tijdens de les. Zij zijn erg impulsief en praten vaak door anderen heen. Tijdens het
buitenspelen is dan ook nog eens te zien dat zij de leiding nemen met het voetballen. Dit heeft
invloed op de andere kinderen en dit is duidelijk merkbaar aan de sfeer in de groep.
Ook de directeur en de ib’er hebben aangegeven dat ik hiermee aan de slag kon gaan. Zij zien dit ook als probleem in de groep en zeiden dat mijn informatie zeer wenselijk zal zijn voor
collega’s. De ib’ers zijn nu bezig met het verzorgen van individuele leergesprekken met
kinderen en ik ga me dan bezig houden met de groep. Iedereen heeft immers te maken met
een groep en willen graag zorgen voor een optimale groepssfeer. Handvatten zullen daarom altijd welkom zijn. Hier is nog niet eerder onderzoek naar gedaan.
2. (Voorlopige) onderzoeksvraag
In relatie tot de leidende ambitie
O2 de student formuleert de voorlopige onderzoeksvraag en het voorlopige onderzoeksdoel in
relatie tot de leidende ambitie Naar aanleiding van de leidende ambitie heb ik een voorlopig onderzoeksdoel en een
onderzoeksvraag voor ogen. Samen met mijn schoolopleider, mijn mentoren , de ib’er en de
directeur heb ik namelijk gesprekken gehad waaruit voor mij duidelijk werd dat het
groepsgevoel positief veranderd moest worden. Vooral het impulsieve/dominante gedrag is hierin leidend en heeft een negatieve invloed op de klas. Hierop ga ik daarom mijn onderzoek
richten.
Dit doel wil ik bereiken met het uitvoeren van dit onderzoek:
Aan het einde van dit onderzoek is het storende gedrag van de impulsieve/dominante
kinderen positief beïnvloed en hierdoor is het groepsgevoel vergroot.
Om gericht aan dit onderzoeksdoel te werken, formuleer ik ook de voorlopige
onderzoeksvraag. Deze vraag zal leidend zijn voor dit hele praktijkonderzoek.
Hoe kunnen leerkrachten van groep 4 het impulsieve, dominante gedrag van kinderen
positief beïnvloeden zodat het groepsproces verbetert?
Situatie: De kinderen komen uit twee verschillende klassen en zijn sinds dit jaar samen een
nieuwe klas geworden. Op dit moment zijn er wat leerlingen die op een negatieve manier de
leiding nemen in de klas. Deze leiders botsen met elkaar en hierdoor ontstaat er een negatieve
sfeer in de groep. Deze kinderen houden weinig rekening met de anderen. Wanneer er iets van de groep
gevraagd wordt, voelen kinderen zich niet verantwoordelijk voor de groep. Zij vertonen druk
en impulsief gedrag wat invloed heeft op de rest van de groep.
Zichtbaar gedrag: Door een ander heen praten/ roepen, regels schendend, brutaal, dominant,
negatief maar ook positief en gezellig, wisselende werkhouding
Betrokkenen: Wat hebben de kinderen in kwestie te leren en hoe? Hoe zal de rest van de klas dan reageren? Wat is het ondersteunende gedrag van de leerkracht? Ik deel de resultaten met
mijn mentoren en zij moeten hiermee instemmen en dit ook door willen zetten op dagen dat ik
er niet ben. Wat is de rol van de intern-begeleider en de directeur?
Bij het vormen van mijn onderzoeksdoel hebben de schoolopleider en mijn mentoren mijn
beeld versterkt. Zij lieten blijken dat het impulsieve/dominante gedrag invloed had op de
gehele groep. Hier hebben wij gesprekken over gehad en samen hebben we onze ervaringen
gedeeld. Hierdoor kon ik mijn doel vaststellen. Verder hebben de docenten van passend onderwijs en van praktijkonderzoek mij geholpen bij
het vormen van mijn onderzoeksvraag. Zij lieten mij weten dat de vraag die ik hiervoor had,
niet duidelijk genoeg was.
Ik had toen de volgende vraag geformuleerd:
‘Hoe kunnen de individuele dominante kinderen in groep 4 samen een groep vormen waarin iedereen verantwoordelijk is voor elkaar en rekening houdt met elkaar, zonder dat de
dominante kinderen overheersen?’
Over deze vraag werd door de leerkracht passend onderwijs gezegd dat het ging over het hele
pedagogische klimaat en dat er niet duidelijk was wat het probleem was en wat ik ging onderzoeken.
Samen met mijn docent voor het praktijkonderzoek en medestudenten die ongeveer hetzelfde
onderwerp hadden, hebben we toen nagedacht over vaktaal en de concrete situatie. Hierdoor
is de onderzoeksvraag geformuleerd zoals hij nu is. Deze onderzoeksvraag heb ik toen neergelegd bij de directeur en zij heeft opgeschreven wat
de belangrijkste punten waren uit ons gesprek. De schriftelijke bevestiging is te vinden in
bijlage 2.
Mijn onderzoeksvraag is SMART geformuleerd:
Specifiek De onderzoeksvraag is specifiek omdat er duidelijk in naar voren komt welke leerkrachten het betreft (van groep 4), om welke kinderen het gaat, om welk gedrag het gaat en wat het
probleem is.
Meetbaar De onderzoeksvraag is meetbaar omdat je naar aanleiding van een tweede sociogram en een beschrijvende observatie kunt controleren of het gewenste resultaat behaald is.
Acceptabel De onderzoeksvraag is acceptabel omdat het creëren van een veilige leef- en leeromgeving
hoort bij de waarden en normen die binnen een schoolgemeenschap worden gehanteerd.
Realistisch De onderzoeksvraag is ook realistisch omdat de kinderen van dusdanige leeftijd zijn dat ze
zich bewust kunnen worden van hun eigen gedrag t.o.v. de groep en dus het groepsgevoel
kunnen vergroten.
Tijdsgebonden De onderzoeksvraag is tijdsgebonden. Ik ga het namelijk uitvoeren in minor 4 en wil hier dan
handvatten voor hebben om het uit te voeren. Tijdens minor 3 wil ik dus informatie
verzamelen om een antwoord te krijgen om mijn onderzoeksvraag.
Bij het opstellen van mijn onderzoeksvraag heb ik een aantal richtlijnen in acht genomen (van
der Donk, 2010, pp. 127-130).
Hieronder beschrijf ik hoe deze richtlijnen terugkomen in mijn onderzoeksvraag en of mijn onderzoeksvraag dus correct geformuleerd is.
Een vraagzin (van der Donk, 2010, p. 128)
Mijn onderzoeksvraag is geformuleerd als een vraag. Het begint met één van de
vraagwoorden (wie, wat, hoe, waar, wanneer, waarom), namelijk met het vraagwoord ‘hoe’. Een open vraag (van der Donk, 2010, p. 128)
Zoals ik eerder aangaf, is mijn onderzoeksvraag echt een vraag. Het is niet alleen een vraag,
maar het is een open vraag. Mijn onderzoeksvraag kan namelijk niet met ‘ja’ of ‘nee’
beantwoord worden. Scherpe/eenduidige formulering (van der Donk, 2010, p. 128)
Mijn onderzoeksvraag is bijna scherp en eenduidig. Er staat namelijk tussen haakjes
‘impulsieve/dominante’ gedrag. Dit gedrag ga ik verder onderzoeken in een deelvraag. Ook is
het woord ‘groepsproces’ misschien niet helemaal duidelijk.
‘Het groepsproces’ wordt in dit onderzoek gedefinieerd als:
- Iedereen hoort erbij.
- Leerlingen geven aan zich prettig te voelen in de klas.
- Leerlingen reageren positief op elkaar. - Leerlingen kunnen samen tot een oplossing komen. - Leerlingen laten elkaar uitspreken.
Een enkelvoudige vraag (van der Donk, 2010, p. 129)
Mijn onderzoeksvraag is enkelvoudig doordat ik één aspect ga onderzoeken. Dit is het impulsieve/dominante gedrag van kinderen. Het gevolg hiervan zal zijn dat het groepsproces
verbeterd wordt.
Niet vragen naar de bekende weg (van der Donk, 2010, p. 129)
Deze onderzoeksvraag kan niet zonder onderzoek beantwoord worden. Geen foute veronderstelling (van der Donk, 2010, p. 129)
In mijn onderzoeksvraag is geen foute veronderstelling geformuleerd. Ik geef niet aan dat ik
al weet wat er gaat uitkomen.
Geen antwoord in de vraag (Donk & Lanen, 2010, p. 129)
In mijn onderzoeksvraag heb ik nog geen antwoord geformuleerd. Alles wat in mijn vraag
staat moet nog onderzocht worden.
Een acceptabele vraag (Donk & Lanen, 2010, p. 130)
Mijn onderzoeksvraag is niet negatief geformuleerd, maar er zit juist een positieve insteek in. In de vraag staat namelijk; ‘hoe kun je het gedrag positief beïnvloeden’. Hier zou geen etische
discussie over kunnen ontstaan.
Een aansprekende vraag (Donk & Lanen, 2010, p. 130)
Mijn onderzoeksvraag is zeker aansprekend voor mij. Ik heb nu al zin om informatie te verzamelen en het uit te voeren. Het is namelijk een bestaand probleem en ik wil het graag
oplossen. Ook past het bij het onderwijsbeleid. Ze zijn nu bezig met individuele
leergesprekken met kinderen en ik ga me richten op de groep.
Een leidende vraag (Donk & Lanen, 2010, p. 130) Hierna formuleer ik pas mijn deelvragen. Dit doet er niet toe of mijn onderzoeksvraag correct
geformuleerd is. Daarom ga ik hier later pas op in.
Verhouding met de actuele ontwikkelingen
O2 De student beschrijft in hoeverre de onderzoeksvraag relevant is binnen de actuele
ontwikkelingen van het betreffende uitstroomprofiel.
In de bijlage zitten drie stukken tekst over de actuele ontwikkeling binnen passend onderwijs. (Zie bijlage 3) Hierbij heb ik twee bronnen gebruikt, namelijk www.passendonderwijs.nl en
www.rijksoverheid.nl. Het werd mij duidelijk dat vanaf 1 augustus 2014 de zorgplicht wordt
ingesteld. Dit betekent dat leerlingen zich kunnen aanmelden bij een school naar keuze.
Wanneer de onderwijsbehoefte van het kind niet geboden kan worden op die school, moet deze school binnen 6 tot 10 weken met het samenwerkingsverband zorgen voor een andere
geschikte plek voor het kind binnen de regio. Ook regelt te school zelf de extra ondersteuning
voor het kind.
Verder gaat het straks niet meer over het labelen van een kind, maar wordt uitgegaan van de onderwijsbehoeften. Leraren worden dan ook opgeleid in het omgaan met verschillende
soorten leerlingen in de klas omdat die er straks steeds meer zijn. De kinderen worden
hierdoor steeds meer extra ondersteund binnen de klas.
Mijn onderzoeksvraag verhoudt zich goed tot de actuele ontwikkelingen die zich gaan plaatsvinden in augustus 2014. In mijn vraag is namelijk al op te maken dat ik uitga van de
onderwijsbehoeften van de kinderen. Ik wil het gedrag ‘positief beïnvloeden’ zonder dat ik
het gedrag ga labelen. Dit labelen wil ik namelijk voorkomen. Ook ben ik bezig om me op te
leiden in het omgaan met verschillende soorten leerlingen. Ik wil namelijk handvatten krijgen om het impulsieve/dominante gedrag positief te beïnvloeden ten opzichte van de groep.
Verder levert mijn onderzoek een bijdrage aan de ontwikkeling binnen passend onderwijs
doordat de kinderen elkaar leren accepteren en zich aanpassen aan de groep. Ze moeten dus
accepteren dat er veel verschillen zijn in een groep. Hier leren zij mee omgaan.
Deelvragen
O2 De student beschrijft hoe de deelvragen zullen bijdragen aan het aanscherpen van de
voorlopige onderzoeksvraag.
Om de verschillende stappen in het onderzoeksproces zichtbaar te maken heb ik deelvragen
opgesteld. Deze deelvragen heb ik onderverdeeld in theoretische deelvragen en praktische
deelvragen. Per deelvraag zal ik aangeven wat de bijdrage van de deelvraag aan de onderzoeksvraag is.
Theoretisch deel
Deelvraag 1; Welke kenmerken horen bij dominant gedrag en welke bij impulsief
gedrag?
De bijdrage van deze deelvraag aan de onderzoeksvraag is dat ik de betreffende kenmerken
kan koppelen aan het gedrag van de kinderen. Ik wil erachter komen of het gedrag wat de kinderen vertonen, impulsief of dominant gedrag is. Wanneer ik dit weet, kan ik hier mijn
onderzoek verder op uitvoeren en gericht aan het werk gaan.
Deelvraag 2; Wanneer is er sprake van een positief groepsproces? Deze deelvraag zal een bijdrage leveren aan het aanscherpen van mijn voorlopige
onderzoeksvraag. Ik wil uiteindelijk het groepsproces verbeteren, maar dan moet ik wel
duidelijk weten wat een goed groepsproces precies inhoudt. Hier ga ik achter zien te komen.
Deelvraag 3; Hoe kan de bestaande methode De Vreedzame School een bijdrage leveren
aan het verminderen van het dominante, impulsieve gedrag ten opzichte van de groep? De school heeft als methode De Vreedzame School om storend gedrag en conflicten te
beïnvloeden en te werken aan de groepssfeer. Nu ik het impulsieve, dominante gedrag in de klas heb geanalyseerd, wil ik hier gericht mee aan de slag gaan op schoolniveau. De directeur
heeft ook aangegeven dat ik deze methode als uitgangspunt moet nemen voor mijn onderzoek.
Ik ga daarom eerst onderzoeken wat de invloed nu is op het gedrag van de kinderen. Daarna
ga ik me richten op de handelingen die gedaan moeten worden om het gedrag te beïnvloeden. Hierbij kan het dus gaan om het aanscherpen van het gebruik van de methode of het inzetten
van andere handelingsalternatieven naast de methode.
Deelvraag 4; Welke handelingsalternatieven zijn voor handen om het dominante of
impulsieve gedrag van de kinderen te laten afnemen ten opzichte van de groep?
Bij deze deelvraag wil ik beschrijven hoe ik het dominante of impulsieve gedrag kan laten
afnemen door middel van verschillende handelingsalternatieven. Hierdoor zou ik de methode
kunnen versterken met diverse alternatieven. Als ik deze handelingsalternatieven achter de hand heb, kan ik deze kennis ook weer gemakkelijk inzetten wanneer dit nodig is.
Praktisch deel
Deelvraag 5; Vertonen de kinderen in kwestie dominant gedrag of impulsief gedrag? De bijdrage van deze deelvraag aan de onderzoeksvraag is dat ik na deze deelvraag weet op
welk gedrag ik mijn onderzoek kan richten. Wanneer ik dit weet, kan ik gericht op dit gedrag
mijn acties uitvoeren. Allebei de gedragingen zullen namelijk een iets andere benadering nodig hebben.
Deelvraag 6; Hoe ervaren de kinderen hun eigen gedrag ten opzichte van de groep? Ik hoop hiermee te bereiken dat ik een beeld kan vormen van de kinderen hoe ze hun eigen gedrag zien ten opzichte van de groep. Het zal daarom een bijdrage leveren aan mijn
onderzoek. Wanneer ik dit weet, kan ik ook gericht met de kinderen hieraan werken. Ik ben
vooral benieuwd of zij beseffen dat zij dit gedrag vertonen en welke oplossingen we samen
kunnen bedenken om het gedrag te verminderen.
Deelvraag 7; Hoe reageren de andere kinderen op dit gedrag?
Bij deze deelvraag wil ik erachter komen wat de invloed van het gedrag is op de groep.
Wanneer ik zicht heb op de reacties van de kinderen, kan ik hieruit conclusies trekken. Ik zie duidelijk wat de invloed is van het dominante/impulsieve en hier kan ik dan op
inspelen. Ook kan ik later controleren of de reacties van de kinderen is veranderd en of dus
het groepsproces is verbeterd. Het levert dus een goede bijdrage aan mijn onderzoek.
Deelvraag 8; Hoe zorgen leerkrachten van andere klassen ervoor dat er een goed
groepsproces bestaat?
Deze deelvraag zal een bijdrage leveren aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Ik wil
uiteindelijk een heel duidelijk beeld hebben van een goed groepsproces. Dit wil ik namelijk verbeteren in onze klas door het storende gedrag te beïnvloeden. Met de antwoorden op deze
deelvraag hoop ik duidelijk te krijgen wat ik uiteindelijk met de groep moet kunnen bereiken
op het gebied van groepssfeer. Ik wil dus aspecten ontdekken die het storende gedrag zullen
laten afnemen en de groep dichter bij elkaar zullen brengen.
Onhaalbaar
Deelvraag 9; Op welke manier zouden de ouders/verzorgers betrokken kunnen worden
bij het beïnvloeden van het (dominante/impsulsieve) gedrag van kinderen?
Deze deelvraag zou ook relevant kunnen zijn voor mijn onderzoek, doordat het gedrag ook
thuis beïnvloed wordt. Al zou er bij een gedragsprobleem van een leerling gericht aandacht
besteed worden door de ouders/verzorgers zoals dat op school gebeurd, dan zal dit waarschijnlijk veel effect hebben. Echter, dit is niet haalbaar voor mijn onderzoek, omdat dit
een onderwerp is waar een heel apart onderzoek naar gedaan zou kunnen worden. Er is dus
niet genoeg tijd om deze deelvraag uit te voeren.
3. Keuze onderzoeksinstrumenten
Het vooronderzoek bestaat uit een praktisch en theoretisch deel waarbij ik
onderzoeksinstrumenten heb vastgesteld. Voor het doen van vooronderzoek heb ik literatuur
gezocht om de deelvragen 1 t/m 4 te beantwoorden. Ik geef aan waarom ik deze literatuur heb uitgekozen. Ook beschrijf ik hieronder de keuze voor de onderzoeksinstrumenten bij elke
deelvraag door de voor- en nadelen van het gekozen instrument in kaart te brengen..
Mijn keuze voor de literatuur
O2 de student beargumenteert hoe hij verwacht dat de gekozen literatuur antwoord zal geven
op de theoretische deelvragen uit het vooronderzoek.
Voor deelvraag 1 t/m 4 ga ik de theorie bestuderen. Ik heb dus literatuur nodig dat mij moet
gaan helpen om de informatie te krijgen die ik nodig heb. Ik ben daarom in literatuur gaan snuffelen om te kijken wat ik denk nodig te hebben bij het beantwoorden van de eerste vier
deelvragen. Hieronder een schema met de literatuur die ik heb gelezen.
Deelvraag Literatuur Pagina’s
1. Welke kenmerken horen
bij dominant gedrag en
welke bij impulsief gedrag?
Boeken:
Bil, M. de en P. de Bil (2009),
Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie, Soest,
Uitgeverij Nelissen
Verstegen, R. en H.P.B. Lodewijks (2012), Interactiewijzer, Assen, Van
Gorcum
Wolf, K. van der en T. van Beukering (2011), Gedragsproblemen in scholen,
Den Haag, Acco
Artikel:
Evenden, J.L, (1999),
Psychopharmacology: varieties of
impulsivity, Springer-verlag
Website:
http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc10.pdf.
www.wikipedia.nl impulsiviteit
170 – 174
145 – 149
173 – 179
36 – 46
2. Wanneer is er sprake
van een positief
groepsproces?
Boeken:
Eijkeren, M. van (2005), Pedagogisch-
didactisch begeleiden, Baarn, HBuitgevers
Website
http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc24.pdf
88 – 95
3.Hoe kan de bestaande
methode De Vreedzame
Methode:
Pauw, L. en J. van Sonderen, (2006),
School een bijdrage leveren
aan het verminderen van
het dominante, impulsieve
gedrag ten opzichte van de
groep?
De Vreedzame School, Zeist, Eduniek in onderwijs
4. Welke
handelingsalternatieven
zijn voor handen om het
dominante of impulsieve
gedrag van de kinderen te
laten afnemen ten opzichte
van de groep?
Boeken:
Bil, M. de en P. de Bil (2009),
Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie, Soest,
Uitgeverij Nelissen
Bongaards, B en J. Sas (2009), Vakbekwaam onderwijzen, Houten,
Noordhoff Uitgevers
Cauffman, L. en Dick J. van Dijk (2010), Handboek oplossingsgericht
werken in het onderwijs, Den Haag,
Boom Lemma uitgevers
Furman, B (2006), Kids’ Skills, Amsterdam, Uitgeverij Boom Nelissen
Verstegen, R. en H.P.B. Lodewijks (2012), Interactiewijzer, Assen, Van
Gorcum
Website: http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc10.pdf
146 – 165
272 – 281
290 – 295
55 – 81
15 - 156
145 – 149 173 – 179
5. Vertonen de kinderen in
kwestie dominant gedrag of
impulsief gedrag?
Praktische deelvraag. Zie hieronder.
6. Hoe ervaren de kinderen
hun eigen gedrag ten
opzichte van de groep?
Praktische deelvraag. Zie hieronder.
7. Hoe reageren de andere
kinderen op dit gedrag?
Praktische deelvraag. Zie hieronder.
8. Hoe zorgen leerkrachten
van andere klassen ervoor
dat er een goed
groepsproces bestaat?
Praktische deelvraag. Zie hieronder.
Totaal aantal gelezen literatuur: 272 pagina’s. 272 / 4 = 68 uur
Hieronder beschrijf ik waarom ik deze literatuur heb gekozen en hoe deze zullen bijdragen aan mijn onderzoek.
Deelvraag 1; Welke kenmerken horen bij dominant gedrag en welke bij impulsief
gedrag?
Bil, M. de en P. de Bil (2009), Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie, Soest,
Uitgeverij Nelissen
Ik heb voor dit boek gekozen omdat er een stukje instaat over ‘problemen met impulscontrole’. In dit stukje gaat het specifiek even over impulsieve kinderen en wat er in
hun hoofd omgaat. Misschien zal dit mij een duidelijk beeld geven. Het zal dus gericht
antwoord gaan geven op mijn deelvraag en dit is daarom relevante theorie. Verder komt het
boek uit 2009 en is dus nog redelijk actueel. Ik hoop met dit stukje tekst dus een duidelijker beeld te krijgen van impulsief gedrag.
Evenden, J.L, (1999), Psychopharmacology: varieties of impulsivity, Springer-verlag
Dit artikel heb ik als theoretische bron gevonden afkomstig uit een niet-Nederlands taalgebied. Het is een Engels artikel die een bijdrage zal leveren aan mijn onderzoek. Ik denk
dat ik hier namelijk informatie uit kan halen over verschillende vormen van impulsiviteit. Dit
kan mij helpen bij het vinden van kenmerken van impulsief gedrag. Het is dan dus relevant.
De tekst is niet erg actueel meer, maar past wel bij de veranderingen op het gebied van passend onderwijs. In de toekomst zul je namelijk steeds meer werken met verschillende
gedragingen.
Verstegen, R. en H.P.B. Lodewijks (2012), Interactiewijzer, Assen, Van Gorcum
Dit boek heb ik vorig jaar veel gebruikt bij het ondersteunen van probleemgedrag en was toen
erg effectief. Ik denk dat hoofdstuk 5.8 ‘winnen’ mij hier dit keer bij gaat helpen. Hier gaat
het namelijk over boven-tegen gedrag. Hier staan punten beschreven waar ik wat aan zou kunnen hebben m.b.t. het dominante gedrag. Ik kan deze punten namelijk gaan koppelen aan
het gedrag in de praktijk. Deze literatuur is dus relevant en actueel. Dit boek komt namelijk
uit het jaar 2012.
Wolf, K. van der en T. van Beukering (2011), Gedragsproblemen in scholen, Den
Haag, Acco
Dit boek heb ik vorig jaar veel gebruikt bij mijn vorige onderzoek gericht op passend onderwijs en het was erg effectief. Er staan veel gedragsproblemen beschreven, zo ook het
impulsieve gedrag zag ik. Er staat even kort beschreven wat impulsief gedrag inhoudt en deze
informatie heb ik nodig. Daarom mijn keuze voor dit boek. Het zal dus relevant zijn en het
boek is ook erg actueel (2011). Ik verwacht dus dat ik echt kenmerken uit de tekst kan halen van impulsief gedrag.
De site http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc10.pdf Ik heb deze website gevonden doordat ik bij www.google.com het zoekwoord .... heb
ingevuld. Deze website heb ik gekozen omdat er kenmerken genoemd worden van dominant
gedrag. Er worden ook voorbeelden gegeven van het gedrag en dit is erg bruikbaar voor deze
deelvraag. Het zal gerichte antwoorden gaan geven. Ik kan deze voorbeelden namelijk goed gebruiken om ze later te koppelen aan het gedrag in de praktijk. Deze theorie is dus relevant
en actueel. De site is in 2012 nog bijgewerkt.
De website www.wikipedia.nl en dan als zoekterm impulsiviteit Deze website heb ik gekozen op aanraden van een studiegenootje. Zij onderzoekt ook
kinderen met impulsief gedrag en had deze website gevonden. Het is natuurlijk een
wereldwijd bekende website waar veel informatie te vinden is. Ik hoop hier ook kenmerken te vinden die passen bij impulsief gedrag. De webpagina is december 2012 voor het laatst
bijgewerkt. De informatie is dus relevant en actueel.
Deelvraag 2; Wanneer is er sprake van een positief groepsproces?
Eijkeren, M. van (2005), Pedagogisch-didactisch begeleiden, Baarn, HBuitgevers
In dit boek staan altijd goede aspecten van een pedagogisch klimaat, een thema waar mijn
onderzoek binnen valt. Om deze reden heb ik gekozen voor dit boek bij deze deelvraag. Dit
boek is niet erg actueel meer (2005), maar wordt veel gebruikt op de Ipabo. Het is dus een goed en bruikbaar boek.
Ik hoop uit dit boek steekwoorden te vinden die passen bij een goede groepssfeer. Samen met
het artikel ga ik dan kijken welke aspecten nu echt belangrijk zijn bij een goede sfeer. Het
boek zal dus relevant zijn.
http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc24.pdf
Door te zoeken op google, met als zoekwoord ‘groepsproces’, ben ik bij deze internetsite terecht gekomen. Hier was ik heel erg blij mee want dit zal zeker relevant zijn voor deze
deelvraag. Op deze site staat namelijk stap voor stap beschreven hoe een groep opgebouwd is
en wat belangrijk is in een groep. Ik denk dus dat dit artikel mij erg zal helpen bij het beeld
dat ik voor ogen heb om uiteindelijk met de klas te bereiken. Ik hoop hier dus informatie uit te halen waardoor voor mij duidelijk wordt wat een goede
groepssfeer precies inhoudt. Ik ga steekwoorden verzamelen en koppelen aan het boek
hierboven. Hierdoor zal ik een duidelijk beeld krijgen, denk ik.
Deelvraag 3; Hoe kan de bestaande methode De Vreedzame School een bijdrage leveren
aan het verminderen van het dominante, impulsieve gedrag ten opzichte van de groep?
Pauw, L. en J. van Sonderen, (2006), De Vreedzame School, Zeist, Eduniek in onderwijs
Ik ga deze methode inzetten op advies van de directeur. Ik wilde namelijk bevestiging krijgen
op mijn onderzoeksvraag en de directeur gaf toen aan dat ik moet gaan kijken naar de
middelen die er al zijn. We hebben namelijk deze methode De Vreedzame School en die gaat ook in op de groepssfeer binnen de klas. Deze methode ga ik doorpluizen en kijken hoe ik
hem ga inzetten om het dominante/impulsieve gedrag te kunnen beïnvloeden. De methode zal
dus een bijdrage leveren aan het beantwoorden van deze deelvraag en uiteindelijk de
onderzoeksvraag.
Deelvraag 4; Welke handelingsalternatieven zijn voor handen om het dominante of
impulsieve gedrag van de kinderen te laten afnemen ten opzichte van de groep?
Bil, M. de en P. de Bil (2009), Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie, Soest, Uitgeverij Nelissen
In dit boek staat een paragraaf beschreven met informatie over het leren omgaan met anderen.
Dit moeten de kinderen uiteindelijk ook gaan leren. We gaan werken aan het dominante/impulsieve gedrag, maar ook moeten zij beter leren omgaan met anderen in een
groep. Ik denk dat ik deze informatie hier uit kan halen en daarom heb ik gekozen voor dit
boek. Het zal relevant zijn en het is actueel (2009). Kinderen moeten tegenwoordig ook steeds
meer van elkaar accepteren omdat er steeds meer verschillen zullen zijn binnen een groep door de invoering van passend onderwijs.
Bongaards, B en J. Sas (2009), Vakbekwaam onderwijzen, Houten, Noordhoff
Uitgevers
Ik wil in mijn onderzoek het gedrag positief beïnvloeden en daar denk ik dit boek goed bij te kunnen gebruiken. Er staan namelijk goede bekrachtigers in om gedrag te
beïnvloeden.Hiermee denk ik het gedrag van de kinderen te laten afnemen t.o.v. de groep en
daarom kies ik voor dit boek. Het zal daarom relevant zijn en het actueel doordat het steeds
meer wordt gebruikt bij probleemgedragingen binnen een groep.
Cauffman, L. en Dick J. van Dijk (2010), Handboek oplossingsgericht werken in het
onderwijs, Den Haag, Boom Lemma uitgevers
Dit boek is mij aangeboden door de ib’er van de school en daarom heb ik dit boek ook gekozen. Het zal een antwoord kunnen geven op de deelvraag door te werken aan de
communicatie. Er is namelijk een stappenplan beschreven om dit te beïnvloeden. Ik hoop
hiermee het gedrag van de kinderen te laten afnemen en het groepsproces te bevorderen. De
literatuur is actueel (2010) en hopelijk erg relevant.
Furman, B (2006), Kids’ Skills, Amsterdam, Uitgeverij Boom Nelissen
Dit boek heb ik aangereikt gekregen van mijn mentor. Zij gaf aan dat hier een cursus van is geweest op school en dat elke leerkracht dit boekje in bezit heeft. Er wordt nog niet actief
gebruik van gemaakt, maar is wel een goede manier om op een positieve wijze gedrag te
beïnvloeden. Om die reden wil ik dit boek gaan lezen en ik hoop dat het bij zal dragen aan de
uitvoering van mijn onderzoek. Het is een actueel boekje en net vorig jaar door de school aangeschaft.
Verstegen, R. en H.P.B. Lodewijks (2012), Interactiewijzer, Assen, Van Gorcum Dit boek heb ik vorig jaar veel gebruikt bij het ondersteunen van probleemgedrag en was toen
erg effectief. Ik denk dat hoofdstuk 5.8 ‘winnen’ mij hier dit keer bij gaat helpen. Hier gaat
het namelijk over boven-tegen gedrag. Hier staan punten beschreven waar ik wat aan zou
kunnen hebben m.b.t. het dominante gedrag. Ik kan deze punten namelijk gaan koppelen aan het gedrag in de praktijk. Daarna staat er beschreven hoe je dit gedrag kunt verminderen en er
staan activiteiten in die je zou kunnen toepassen. Ik hoop hiermee dus handelingsalternatieven
te verkrijgen.
http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc10.pdf.
Ik heb deze website gevonden doordat ik bij www.google.com het zoekwoord .... heb
ingevuld. Deze website zou ik alleen kunnen gebruiken als het om dominant gedrag gaat bij de kinderen. Hier staan namelijk veel punten die dit gedrag omschrijven en waar ik dus veel
steun aan zal kunnen hebben. Ik wil dit gedrag gaan beïnvloeden en ik denk dat deze site me
hierbij zal kunnen helpen en dus relevant is. Ik hoop uit deze theorie informatie te halen die
mij handvatten kan geven om het gedrag te beïnvloeden.
Mijn keuze voor onderzoeksinstrumenten
O2 de student beargumenteert welke onderzoeksinstrumenten, naast de literatuur, nodig zijn
om de antwoorden op de deelvragen te verkrijgen.
Naast de literatuur, ga ik ook andere onderzoeksinstrumenten inzetten om antwoorden te
vinden op mijn deelvragen. Dit is niet nodig bij alle theoretische vragen, maar wel bij een
aantal. Hieronder beschrijf ik per deelvraag de argumentatie voor de praktische
onderzoeksinstrumenten en wat ik precies ga doen. Ik beschrijf hoe ik de instrumenten wil gaan inzetten en ik geef aan op welke wijze de verschillende onderzoeksinstrumenten elkaar
versterken om de deelvragen te beantwoorden (triangulatie).
Deelvraag 2; Wanneer is er sprake van een positief groepsproces? Bevragen
Bij deze deelvraag gebruik ik naast de literatuur ook nog een ander onderzoeksinstrument,
namelijk bevragen. Hierdoor heb ik niet alleen theoretische beschrijvingen, maar ook concrete
voorbeelden uit de praktijk. Dit versterkt elkaar doordat ik de antwoorden met elkaar ga vergelijken. Hierdoor ontstaat triangulatie. Zo creëer ik mogelijk een duidelijk beeld van een
goede groepssfeer.
Ik wil dan ook een enquête gaan houden onder de leerkrachten op de Jozefschool en hierbij ga
ik definiëren. Uit alle antwoorden samen ga ik dan een soort conclusie trekken. Ik wil een kort en duidelijk beeld van een goed lopend groepsproces en de leerkrachten zullen hier hun eigen
beeld bij hebben. Hier ben ik erg benieuwd naar. Deze conclusie kan ik vervolgens koppelen
mijn verkregen informatie en meenemen naar de praktijk waar ik er dan verder mee aan de
slag kan gaan.
Voordeel
In korte tijd kun je veel data bij meerdere respondenten verkrijgen en dit is erg realistisch. Je
kunt gerichte data verzamelen.
Nadeel
Het uitwerken is arbeidsintensief.
Deelvraag 5; Vertonen de kinderen in kwestie dominant gedrag of impulsief gedrag? Observeren
Ik kies er bij deze deelvraag voor om een beschrijvende observatie uit te voeren (van der Donk, 2011, pp. 139-149). Ik kies voor een beschrijvende observatie omdat ik eerst meer
moet weten van de praktijksituatie voordat ik verdiepende onderzoeksactiviteiten uit kan
voeren. Bij deze observatie kies ik ervoor om vaker te observeren. Juist omdat ik precies wil
weten of de kinderen aspecten vertonen van dominant of impulsief gedrag zal ik meerdere keren moeten observeren. Één observatiemoment volstaat niet in deze situatie. Ik kies voor
twee niet-participerende observaties. Dit betekent dat mijn mentor lesgeeft en ik ga
observeren. (van der Wolf & van Beukering, 2011, pp. 191-202). Zo heb ik alle aandacht voor
de kinderen en zal ik niet afgeleid worden. Ook kies ik ervoor om op twee aparte dagen te observeren. Dit om de invloed van de twee verschillende leerkrachten te onderscheiden.
Voordeel
Het is een directe vorm van data verzamelen en hierdoor is het realistisch. Je krijgt gerichte antwoorden.
Nadeel
Het is arbeidsintensief. Je moet namelijk meerdere keren observeren en het ook goed voorbereiden.
Deelvraag 6; Hoe ervaren de kinderen hun eigen gedrag ten opzichte van de groep? Bevragen Bij deze deelvraag kies ik ervoor om een gesprek te voeren met de kinderen uit mijn klas die
het dominante/impulsieve gedrag vertonen. Hiervoor ga ik een interview houden waaruit ik de
meningen, ervaringen en valkuilen van de kinderen wil halen.
Voordeel
Je kunt vragen naar meningen, motieven en opvattingen van verschillende kinderen. Ieder kind heeft immers een eigen beeld van zijn eigen gedrag. Hierdoor is het realistisch wat ik ga
doen.
Nadeel Er is een goede voorbereiding nodig. Het stellen van de juiste vragen is hierbij van belang
omdat je met kinderen praat (van der Donk, 2011, p. 147).
Deelvraag 7; Hoe reageren de andere kinderen op dit gedrag? Observeren
Ik kies er bij deze deelvraag voor om een beschrijvende observatie af te nemen (van der
Donk, 2011, pp. 139-149) zodat ik erachter kan komen wat de invloed van het gedrag is op de
groep. Om een duidelijk beeld te krijgen ga ik op meerdere momenten observeren. De observaties zal ik spreiden over twee dagen. Dit omdat ik een breed beeld wil krijgen van de
reacties van de kinderen. Deze reacties zijn dan realistisch. Ik zal niet-participerende
observaties gaan uitvoeren omdat ik de observaties op een directe manier wil afnemen. Dit
betekent dat ik al mijn tijd en aandacht in het observeren kan steken (van der Donk, 2011, pp. 191-202).
Voordeel
Het is een directe vorm van data verzamelen.
Nadeel Het is erg arbeidsintensief. Ik zal de observaties goed voor moeten bereiden om een duidelijk
beeld te kunnen vormen.
Deelvraag 8; Hoe zorgen leerkrachten van andere klassen ervoor dat er een goed
groepsproces bestaat?
Bevragen
Bij deze deelvraag kies ik ervoor om een enquête af te nemen onder de collega’s. Dit is erg realistisch want dit zal ik gaan uitvoeren rond januari. Dit is dezelfde vragenlijst als bij
deelvraag 3. Deze twee ga ik samen in de enquête verwerken zodat het minder werk is voor
de collega’s en voor mij. Ook vind ik het niet handig om de leerkrachten individueel te gaan
bevragen omdat dit erg veel tijd kost. De antwoorden die eruit komen, zullen mij handige tips kunnen geven voor het verder uitvoeren van mijn onderzoek.
Voordeel
Je kunt vragen naar motieven en opvattingen van verschillende leerkrachten. Iedere leerkracht heeft hier toch z’n eigen draai aangegeven in de klas en door deze manieren te verzamelen,
kan ik veel handelingssuggesties krijgen. Ik kan dan kijken of de manieren passen bij onze
klas en of dit het gedrag van de kinderen zal laten afnemen.
Nadeel Je moet goed nadenken over de manier van bevragen. Ik wil leerkrachten individueel een
enquête laten invullen. Wanneer je de vragen namelijk in een groep stelt, gaan de mensen met
elkaar ‘meepraten’ (van der Donk, 2011, p. 147).
Er is een duidelijk verschil tussen de verschillende onderzoeksinstrumenten. Bij de
instrumenten bevragen en bestuderen kun je namelijk gericht antwoord krijgen op hetgeen je
wilt weten. Je stelt de gerichte vragen of zoekt gericht in de literatuur. Bij het instrument observeren is het natuurlijk maar de vraag of op dat moment getoond wordt wat je nodig hebt
aan informatie. Dit is dan ook de reden waarom je meerdere keren gaat observeren.
Bij het bezoeken van deskundigen of andere scholen zou je nog breder kunnen kijken dan de
school zelf. Je kunt erachter komen hoe andere scholen dit aanpakken.
Argumentatie voor de praktische onderzoeksinstrumenten
O2 de student beargumenteert dat de praktische onderzoeksinstrumenten realistisch zijn en heeft daarbij aandacht voor validiteit en betrouwbaarheid van deze instrumenten.
Van te voren heb ik goed nagedacht over de onderzoeksinstrumenten en de manier waarop ik
ze wil gaan inzetten. Ik heb ervoor gekozen om twee aspecten in de praktijk te observeren. Allereerst observeer ik het dominante/impulsieve gedrag van de kinderen in de groep. Hier
neem ik voor elk kind één observatie af. Dit doe ik tijdens een instructiemoment en
aansluitend een vrij moment. Daarna observeer ik nog de reactie van de andere kinderen op
dit gedrag. Hier kies ik twee momenten voor, namelijk een instructiemoment en tijdens het buitenspelen. Ik denk namelijk dat één moment te weinig is omdat dan nog de kans bestaat
dat ik niet alles gezien heb of dat kinderen niet lekker in hun vel zitten op dat moment. Voor
deze observaties benut ik de donderdag en vrijdag. Ik zorg er dan voor dat ik een dagdeel
lesgeef en dat ik het overige dagdeel dan ga observeren. Het is voor mij niet haalbaar om op meerdere momenten te observeren, omdat ik daar de tijd niet voor kan vinden.
De observaties zijn wel erg betrouwbaar omdat ik het op meerdere momenten ga doen. Verder
zullen de observaties mij handvatten geven om verder te kunnen met mijn onderzoek. Ik heb dus rekening gehouden met de validiteit. Wanneer ik namelijk weet welk gedrag de kinderen
vertonen, kan ik verder gaan onderzoeken hoe ik dit gedrag kan gaan beïnvloeden. Verder wil
ik graag weten hoe de andere kinderen nu reageren op het gedrag omdat zodat ik kan zien
welke invloed het gedrag heeft en of na mijn onderzoek de invloed is afgenomen. Op de woensdagen in de stageweken wil ik verder tijd maken voor het maken van de enquête
en het online zetten ervan. Ik heb ervoor gekozen om alle leerkrachten te bevragen omdat ik
alle leerkrachten wil betrekken bij mijn onderzoek en omdat ik graag van hen wil weten hoe
zij het groepsproces in hun klas zien en eraan werken. Dit zou mij namelijk handige handelingsalternatieven kunnen geven om met mijn groep mee te werken. Uiteindelijk wil ik
mijn informatie ook overbrengen op alle leerkrachten dus een duidelijk beeld van de huidige
situatie is wel erg belangrijk. Ik heb dus goed nagedacht over de validiteit van het
onderzoeksinstrument. Deze enquête kan ik in laten vullen tot de kerstvakantie, omdat ik het onderzoek daarna verder moet gaan uitwerken. Zo zadel ik ze ook niet met extra werk op in
de vakantie.
Daarnaast wil ik de kinderen in de groep gaan bevragen en dit wil ik ook op een woensdag
gaan doen in de stageweek. De onderzoeksinstrumenten zijn haalbaar binnen de praktijksituatie, omdat mijn mentor op woensdag lesgeeft, wanneer ik aan mijn onderzoek
werk en ik in deze tijd gesprekjes kan voeren. Ik moet wel even kijken tijdens welke lessen ik
dit ga doen. Dit zou bijvoorbeeld tijdens het werken aan de weektaak kunnen of tijdens het
zelfstandig werken aan een ander vak. Dit moet ik op dat moment even met mijn mentrix bespreken. De gesprekjes met de dominante/impulsieve kinderen zullen mij antwoorden gaan
geven over mijn onderzoek. De antwoorden kunnen mijn observaties gaan versterken zodat ik
een duidelijk beeld krijg van het gedrag. Met elke leerling plan ik een gesprek. Verder ga ik
gesprekjes houden met 7 willekeurige kinderen uit de klas. Hieraan stel ik vragen over de sfeer in de groep en over hun negatieve keuzen in het sociogram. Deze antwoorden zullen een
bijdrage leveren aan mijn onderzoek doordat ik zo het sociogram en de observaties versterk.
Ik krijg een duidelijk beeld van de invloed van het gedrag op de kinderen en op de
groepssfeer op dat moment. Ik heb dus nagedacht over de validiteit van het onderzoeksinstrument. Verder is het instrument bevragen betrouwbaar doordat ik gericht
antwoord vraag. Ik ga de gesprekken ook opnemen zodat ik het later makkelijk terug kan
horen.
De instrumenten observeren en bevragen kan ik inzetten tot de kerstvakantie. Hier heb ik een mooi schema voor gemaakt. Mijn collega’s zijn tevens beschikbaar voor de kerstvakantie om
de enquête in te vullen.
4. Informatie verzamelen
Om mijn voorlopige onderzoeksvraag aan te scherpen heb ik informatie verzameld door het
gebruik van de gekozen onderzoeksinstrumenten. Ik heb verschillende data verzameld door
feiten, meningen, opvattingen en betekenissen van anderen te beschrijven.
Ik ben op zoek gegaan naar de meest relevante informatie voor mijn onderzoek. Hieronder heb ik een verdeling gemaakt in theoretische en praktische verzameling. Bij de theoretische
verzameling heb ik samenvattingen gemaakt van boeken, artikelen en informatie op het
internet. Bij het praktische gedeelte laat ik overzichtelijk zien hoe ik de
onderzoeksinstrumenten heb toegepast op mijn stage. Voor de samenvatting van de boeken, artikelen internetsites kunt u kijken in bijlage 4.
Theoretische gedeelte
O1 de student geeft in het theoretische gedeelte van de informatieverzameling weer welke relevante informatie verkregen is.
In het vorige hoofdstuk heb ik beschreven welke theorie ik wilde gaan gebruiken om de
deelvragen te kunnen beantwoorden. In dit gedeelte maak ik overzichtelijk welke relevante
informatie ik hieruit verkregen heb. Dit doe ik door in bijlage 4 de relevante informatie geel te markeren. Verder beschrijf ik hieronder waarom deze informatie relevant is voor mijn
onderzoek.
Deelvraag 1; Welke kenmerken horen bij dominant gedrag en welke bij impulsief
gedrag?
Bil, M. de en P. de Bil (2009), Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie, Soest,
Uitgeverij Nelissen De informatie is zeer relevant voor mijn onderzoek omdat ik hierdoor al meer een beeld heb
gekregen van impulsief gedrag. Ik wil duidelijk voor ogen krijgen wat het gedrag inhoudt, dus
puntjes zijn daarvoor erg makkelijk en duidelijk.
Verstegen, R. en H.P.B. Lodewijks (2012), Interactiewijzer, Assen, Van Gorcum
Deze informatie is zeer relevant voor mijn onderzoek omdat ik hierdoor al goed een beeld heb
gekregen van dominant gedrag. Ik heb nu duidelijke kenmerken voor ogen en zou dit kunnen koppelen aan de praktijk. Naast deze theorie wil ik nog meer informatie verkrijgen zodat het
elkaar versterkt.
Wolf, K. van der en T. van Beukering (2011), Gedragsproblemen in scholen, Den Haag, Acco
Wat ik hiervan toch geleerd heb is dat bij de stoornis ADHD het dominante gedrag en het
impulsieve gedrag verweven zitten. Ook heb ik weer kenmerken ontdekt van het impulsieve gedrag. De theorie is dus toch nog relevant geweest.
Evenden, J.L, (1999), Psychopharmacology: varieties of impulsivity, Springer-verlag Deze tekst was relevant voor mijn onderzoek omdat ik nu een beeld heb van verschillende
vormen van impulsief gedrag. Wanneer ik nu gedragingen zie zoals staat beschreven bij de
definitie, kan ik dit dus koppelen aan impulsief gedrag.
De site http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc10.pdf Deze informatie was dus erg relevant. Voor mij is nu nog duidelijker welke kenmerken horen
bij dominant gedrag. Ze zijn eigenlijk bang voor hun eigen kunnen dus gaan continue de strijd
aan met anderen. Deze informatie kan ik goed gebruiken voor het verdere verloop van mijn onderzoek. Ik kan de kenmerken gaan koppelen aan de praktijk.
www.wikipedia.nl impulsiviteit
Deze informatie was zeer relevant voor mij, want ik heb kunnen zien dat er meerdere vormen zijn van impulsiviteit. Ik moet me dus niet vasthouden aan een bepaald aantal kenmerken.
Deze informatie kan ik goed inzetten tijdens mijn onderzoek, want dit kan ik gaan koppelen
aan mijn bevindingen in de praktijk.
Deelvraag 2; Wanneer is er sprake van een positief groepsproces?
Eijkeren, M. van (2005), Pedagogisch-didactisch begeleiden, Baarn, HBuitgevers Dit zijn voor mij korte, duidelijke punten waar ik wat aan heb wat betreft de groepssfeer. Het
zijn eigenlijk simpele dingen, maar soms zie je ze over het hoofd. Ik heb nu duidelijk voor
ogen waar ik nog op moet letten, bijvoorbeeld het aankleden van de klas en het afwisselen
van inspanning en ontspanning. Dit was daarom zeer relevante informatie voor het verdere verloop van mijn onderzoek.
http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc24.pdf Door deze informatie en dat uit de vorige theoretische bron, heb ik geleerd dat de rol van de
leerkracht toch wel erg belangrijk is ten opzichte van de groepssfeer. Ook wordt weer
benadrukt dat mijn regels en grenzen duidelijk moeten zijn. Dit vind ik nog wel lastig, dus ik
ga hier hard aan werken. De informatie is daarom erg relevant voor mijn onderzoek.
Deelvraag 3; Hoe kan de bestaande methode De Vreedzame School een bijdrage leveren
aan het verminderen van het dominante, impulsieve gedrag ten opzichte van de groep?
Pauw, L. en J. van Sonderen, (2006), De Vreedzame School, Zeist, Eduniek in
onderwijs
Deze informatie is relevant omdat ik nu voor ogen heb hoe ik de methode kan inzetten bij mijn onderzoek. Ik weet nu dat de methode veel gericht is op de groepssfeer, maar niet echt
volledig gericht op het impulsieve, dominante gedrag van de kinderen. Daarnaast wil ik
daarom andere handelingsalternatieven vinden die mij gericht helpen het dominante,
impulsieve gedrag te beïnvloeden.
Deelvraag 4; Welke handelingsalternatieven zijn voor handen om het dominante of
impulsieve gedrag van de kinderen te laten afnemen ten opzichte van de groep?
Bil, M. de en P. de Bil (2009), Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie, Soest,
Uitgeverij Nelissen
Door deze informatie heb ik geleerd dat ik soms eens moet straffen, maar ook vaak een positieve reactie geven op een situatie. Ook kan ik proberen om soms bepaalde gedrag te gaan
negeren. Ik moet in gedachten houden dat kinderen mij als hun voorbeeld zien en mij kunnen
gaan imiteren.
Deze informatie was erg relevant voor mijn onderzoek en zal ik gaan koppelen aan de uitvoering van mijn onderzoek.
Bongaards, B en J. Sas (2009), Vakbekwaam onderwijzen, Houten, Noordhoff Uitgevers
Deze informatie is zeer relevant voor mij. Ik herken het namelijk bij mezelf en weet dat ik dit
nog niet volledig onder de knie heb. Daarom is het erg duidelijk en overzichtelijk waar ik aan moet werken om het ongewenste gedrag te beïnvloeden. Hierbij kunnen de bekrachtigers mij
bij helpen. Dit geeft de positiviteit die ik er graag inhoudt en kan ik toepassen bij de methode
of een stappenplan die ik ga inzetten om het gedrag te beïnvloeden.
Cauffman, L. en Dick J. van Dijk (2010), Handboek oplossingsgericht werken in het
onderwijs, Den Haag, Boom Lemma uitgevers
Het stappenplan dat in deze theorie beschreven is, is echt een oplossingsgerichte manier. Je
gaat met het kind kijken hoe het gedrag verbeterd kan worden. Ik vind vooral die schaalvragen erg interessant, omdat kinderen zich bewust worden van hun eigen gedrag. Ik
wil dit stappenplan dan ook zeker gaan uitproberen in de praktijk. De informatie is dus
relevant voor mijn onderzoek.
Furman, B (2006), Kids’ Skills, Amsterdam, Uitgeverij Boom Nelissen
De informatie die ik hier verkregen heb, klinkt erg interessant. Je gaat echt met het kind op
zoek naar een oplossing en heeft daarbij zelf erg veel invloed op de uitvoering ervan. Dit vind ik erg positief. Ik wil dit handelingsalternatief zeker uitproberen en kijken of het past bij de
betreffende kinderen. De informatie is dus zeer relevant.
Verstegen, R. en H.P.B. Lodewijks (2012), Interactiewijzer, Assen, Van Gorcum De informatie die ik hier verkregen heb, is relevant voor mijn onderzoek. Ik wil de
alternatieven dan ook in mijn lesrooster in gaan voegen. Het kunnen bijvoorbeeld
tussendoortjes zijn om het dominante gedrag te beïnvloeden. Die kan ik doen naast de stappenplannen die ik met de kinderen wil doorlopen.
http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc10.pdf. Het is niet veel informatie die ik hier verkregen heb, maar het is wel relevant. Wanneer je
goed weet hoe je met het dominante gedrag om moet gaan, kun je het gedrag ook makkelijker
beïnvloeden en verminderen. Dit is belangrijk voor mijn onderzoek en kan ik koppelen aan
andere handelingsalternatieven.
Praktische gedeelte
O1 de student maakt in het praktische gedeelte van de informatieverzameling inzichtelijk op
welke wijze deze informatie is verkregen.
In hoofdstuk 3 heb ik verwoord welke onderzoeksinstrumenten ik wilde gaan inzetten. Deze
instrumenten heb ik op mijn stage uitgevoerd en hieruit heb ik nuttige informatie gehaald.
Informatie die relevant is voor mijn onderzoek. Hieronder zal ik presenteren hoe ik de praktische informatie heb verkregen en zal hierbij verwijzen naar verschillende bronnen.
* De enquête bestaat uit 4 vragen. Waarom ik de verschillende vragen heb gesteld,
beschrijf ik in de analyse van de enquêtes. (zie bijlage 9) Ik heb ervoor gekozen om de enquête op papier af te nemen, omdat het mondeling erg veel tijd kost. In deze drukke tijd was geen tijd om allerlei gesprekjes te voeren, want leerkrachten zijn ook met
andere dingen bezig. Ik heb hem ook niet digitaal afgenomen, omdat ze het nu zo konden ontvangen, opschrijven en inleveren. Dit leek mij het meest makkelijk voor collega’s.
Deelvraag: Wat? Wie?
(bronnen)
Wanneer? Bijlage:
4. Welke
handelingsalternatieven
zijn voor handen om
het dominante of impulsieve gedrag van
de kinderen te laten
afnemen ten opzichte
van de groep?
Een
mondeling
gesprek over
de opzet van het
onderzoek.
Met de
directrice van
basisschool
de Jozefschool:
Jeannette van
Rooijen.
Donderdag 8
november
2012
5.Verslag gesprek
met de directrice
5. Vertonen de
kinderen in kwestie
dominant gedrag of
impulsief gedrag? 7.Hoe reageren de
andere kinderen op dit
gedrag?
Observeren -Observatie
van de klas
-Observatie
van de leerlingen die
het
ongewenste
gedrag vertonen
Maandag 3
december
2012 (Bij
Loes)
Dinsdag 4
december
2012 (Bij Afke)
6.Observaties
2. Wanneer is er sprake
van een goede
groepssfeer? 8. Hoe zorgen
leerkrachten van
andere klassen ervoor
dat er een goed groepsproces bestaat?
Schriftelijke
enquête*
Verspreid
over alle
leerkrachten. Ik heb er 9
terug
gekregen.
Donderdag
13 december
2012, tijdens de
vergadering
uitgedeeld.
7.Enquête7.Enquête
6. Hoe ervaren de
kinderen hun eigen
gedrag ten opzichte van de groep?
Interview Met 4
kinderen die
het impulsieve,
dominante
gedrag
vertonen
Maandag 17
december
2012
Bijlage 8;
filmpjes +
uitwerkingen
5. Betekenis verlenen
In dit hoofdstuk volgt de analyse van de informatie die ik verzameld en geselecteerd heb. Ik
verleen hieronder betekenis aan deze data. Ik verwoord precies wat ik heb gedaan en wat mijn keuzes waren wat betreft de analysemethoden. Ik heb het boek ‘Praktijkonderzoek in de
school’ hierbij gebruikt.
Mijn keuze voor de wijze van analyseren
O2 de student beargumenteert de keuzes die hij gemaakt heeft met betrekking tot de wijzen
van analyseren
Een mondeling gesprek met de directrice en de observaties Ik heb ervoor gekozen om bij deze data, analysemethode 8 en 9 toe te passen van
Praktijkonderzoek in de school (van der Donk, 2011, p. 253-254), omdat bepaalde stukken uit
de verzamelde data betekenisvol zijn voor mijn actieonderzoek. Deze stukken heb ik kunnen
weergeven in betekenisvolle tekstfragmenten. Om de tekstfragmenten overzichtelijker te maken heb ik ze onderverdeeld in categorieën. Ik heb ervoor gekozen om ze onder te verdelen
in de deelvragen van mijn onderzoek, zodat ik in stap 6 makkelijker antwoord kan geven op
mijn deelvragen.
Deze wijze van analyseren heb ik samen met Iris Knijn uit L40 nog eens bekeken. Zij loopt namelijk ook stage op deze school en is samen met mij het gesprek met de directrice in
gegaan. Ook heeft haar onderzoek ongeveer hetzelfde onderwerp. Samen kwamen we eruit
dat de directrice bruikbare informatie heeft gegeven en dat ik hier zeker iets mee moest doen.
Ook liet Iris weten dat ik nog even goed moest kijken naar mijn observaties. Soms waren ze niet helemaal objectief. Dit heb ik vervolgens verbeterd.
Schriftelijke enquête
Bij deze data heb ik ervoor gekozen om analysemethode 11 toe te passen (van der Donk, 2011, p. 256-257). Hierbij ga ik dus horizontaal vergelijken. Ik heb in mijn enquête namelijk
vooral open vragen gesteld. De methode zegt hier het volgende over: ‘om snel een beeld te
krijgen van de manier waarop verschillende personen een open vraag beantwoord hebben,
kun je de antwoorden op deze vraag horizontaal vergelijken,’. Bij deze wijze van analyseren heb ik niemand betrokken bij het proces. Dit omdat hier geen
tijd meer voor was en iedereen het druk had omtrent de feestdagen. Zelf heb ik daarom goed
de literatuur geraadpleegd.
Interviews
Als laatste heb ik nog interviews afgenomen bij vier kinderen die het ongewenste gedrag
vertonen. Van drie interviews had ik videofragmenten en van eén interview alleen een
uitwerking van het gesprek. Vervolgens heb ik ervoor gekozen om de geluidsopnamen ook te transcriberen (uit te schrijven). ‘Bij geluidsopnamen is het verstandig om de opnamen eerst te
transcriberen.’ (van der Donk, 2011, p. 258) Hierna ben ik de data weer gaan analyseren met
analysemethode 8 en 9. Om dit overzichtelijk te maken heb ik ze in categorieën(deelvragen)
geplaatst. Hierdoor kan ik later makkelijk antwoord geven op mijn deelvragen. Bij deze wijze van analyseren heb ik mijn mentor betrokken. Ik heb met haar doorgenomen
wat ik met de kinderen besproken heb en wat daar uit is gekomen. Zij erkende ook dat
sommige kinderen één op één veel rustiger zijn als in de klas. Het gaat onbewust en het is dus
ook duidelijk impulsief gedrag volgens haar. Ze reageren of roepen zonder dat zij er erg in hebben. Hier was ik het mee eens.
Al deze interpretaties van de data zijn hieronder te vinden.
Interpretatie van de data
O1 de student verleent betekenis aan de verzamelde kwalitatieve en/of kwantitatieve data
Kwalitatieve data: een mondeling gesprek met de directrice
Na het maken van de eerste fase van mijn onderzoek heb ik een gesprek aangevraagd met de directrice van de school. Ik wilde dat ook zij gekeken had naar mijn opzet voordat ik het ging
opsturen. Zij is ten slotte eind verantwoordelijk voor de gebeurtenissen binnen de school en
hoort natuurlijk af te weten van mijn onderzoek. Ik heb haar mijn onderwerp voorgelegd en
de gang van zaken heb ik met haar besproken. Dit is ook te zien in het verslag dat ik van het gesprek heb gemaakt (bijlage 5).
Uit dit gesprek heb ik uiteindelijk een aantal betekenisvolle tekstfragmenten geselecteerd.
Deze fragmenten heb ik gekozen omdat ze aansluiten bij een deelvraag.
-Tekstfragment 1: Jeannette liet mij weten dat ik eerst moest ontdekken over welk gedrag het
in mijn onderzoek ging (impulsief of dominant) voordat ik verder zou gaan met de uitvoering.
advies: informatie zoeken over impulsief, dominant gedrag. = deelvraag 1.
-Tekstfragment 2: Als laatste voegde Jeannette nog toe dat ik de bestaande methode De Vreedzame School nog kon inzetten om het gedrag te beïnvloeden. Daarna kon ik dan kijken
welke extra middelen ik nodig zou hebben om het gedrag te kunnen verminderen. advies:
gebruik maken van de methode De Vreedzame School. = deelvraag 3 en 4.
Kwalitatieve data: observaties (3 – 4 – 18 december 2012)
De gehele observaties zijn te vinden in bijlage 6. Daarbij heb ik twee observaties gedaan van
de hele klas (gelet op het ongewenste gedrag van de kinderen) en de rest van de observaties
zijn echt gericht op een specifiek kind die het ongewenste gedrag vertoonde. Uit deze observaties heb ik een aantal betekenisvolle tekstfragmenten geselecteerd. Deze
tekstfragmenten sluiten dan aan bij mijn onderzoek en dus bij een deelvraag.
Observatie klas – maandag 3 december 2012 -Tekstfragment 1: T.B.; ‘Ja, My.!’
-Tekstfragment 2: K. reageert niet verbaal, maar schuift haar stoel opzij.
-Tekstfragment 3: Ma. zegt; ‘Mi, stoppen!’. → reactie: kinderen reageren af en toe op elkaar. deelvraag 7
Observatie leerling (T.S.) – maandag 3 december 2012 -Tekstfragment 1: ‘een paar letters? waarom?’ (ophard)
- Tekstfragment 2: ‘jaaaaaaa’
- Tekstfragment 3: ‘zwarte piet ging uit fietsen, mag fietsen ook?’ (zonder vinger)
- Tekstfragment 4: ‘staf, bij welke hoort die?’ (ophard) - Tekstfragment 5: Dan steekt T. zijn vinger op en na 10 sec. zegt hij; ‘pakje?’ (voor zijn
beurt)
→ reactie: T.S. reageert veel, vooral op vragen zonder een vinger op te steken of begint te
praten zonder dat zijn naam wordt genoemd.
Observatie leerling (My.) – maandag 3 december 2012 - Tekstfragment 1: ‘ik wel!’
- Tekstfragment 2: ‘wat is stemmen?’ (hardop)
- Tekstfragment 3: ‘welke is de langste juf?’(2x) loopt naar juf toe - Tekstfragment 4: ‘juf, mag ik vooraan zitten?’ (hardop)
- Tekstfragment 5: tijdens het filmpje begint ze hard te lachen.
→ reactie: My. Reageert veel en vooral op situaties die zich voordoen in de klas. Ze is
beweeglijk en steekt geen vinger op.
Observatie leerling (Mi.) – maandag 3 december 2012
- Tekstfragment 1: slaat K. en raakt haar aan.
- Tekstfragment 2: Hij zit scheef op zijn stoel, naar K. gericht. Hij trekt aan haar shirt. - Tekstfragment 3: ‘ja ga nou K.!! Schiet eens op!’
- Tekstfragment 4: M. zegt; ‘Hey T.!’ Dan gooit hij zijn stoplichtkaartje naar T. zijn hoofd.
→ reactie: Mi. is veel met andere kinderen bezig en zit veel aan ze. Ook zegt hij lelijke
dingen tegen ze.
Observatie leerling (G.) – maandag 3 december 2012
- Tekstfragment 1: ‘grom grom grom’ (hardop) (= reactie op het verhaal) - Tekstfragment 2: ‘bij mij past het wel!’
- Tekstfragment 3: ‘ik kan heel goed natekenen juf!’
→ reactie: G. reageert af en toe op een situatie, maar niet echt op gestelde vragen. Hij doet dit
zonder een vinger op te steken.
Observatie leerling (T.B.) – maandag 3 december 2012
- Tekstfragment 1: ‘Woooow wat een lange tekst!’ (hardop door de klas) - Tekstfragment 2: T. maakt een hard schrik-geluid.
- Tekstfragment 3: reageert dan op de stof; ‘je mag wel zeggen als iemand het goed doet.’
- Tekstfragment 4: hij moet een opdracht maken; ‘maar ik weet ze allemaal al!’
→ reactie: T.B. reageert op situaties die zich in de klas voordoen. Ook maakt hij veel geluiden
Observatie klas – donderdag 13 december 2012 -Tekstfragment 1: ‘J, ga eens naar je eigen boek.’
-Tekstfragment 2: ‘Uh G, dat is je leesboek.’
-Tekstfragment 3: D, ga jij eens beginnen. Pak je weektaak erbij.’
- Tekstfragment 4: ‘Kom op M. laat K. even met rust.’ → reactie: kinderen reageren niet op elkaar als kinderen worden aangesproken deelvraag 7
Observatie leerling (T.S.) – dinsdag 4 december 2012 - Tekstfragment 1: T. reageert; ‘juf, ik had die vraag ook, ik heb er nog één.’ (zonder vinger
en door de klas)
- Tekstfragment 2: steekt zijn vinger op. - Tekstfragment 3: ‘Th. Jouw vraag!!’ (hardop)
→ reactie: T.S. reageert ook hier op vragen, maar minder als bij de vorige observatie. Hij
steekt zijn vinger op, maar praat toch veel hardop.
Observatie leerling (My.) – dinsdag 4 december 2012 - Tekstfragment 1: zit met haar benen tegen de tafel en onderuit gezakt op haar stoel.
- Tekstfragment 2: vergelijkt antwoorden en fluistert iets. Ze zit omgedraaid.
- Tekstfragment 3: gaat door met vorige opdracht terwijl de groep bij de volgende vraag is. Ze doet niet mee met vragen over het verhaal, maar schrijft zelfstandig verder.
→ reactie: My. is hier erg overbeweeglijk en doet niet mee met de les. Ze roept hier niets door
de klas.
Observatie leerling (G.) – dinsdag 18 december 2012
- Tekstfragment 1: ‘10’ (hardop)
- Tekstfragment 2: ‘15’ (weer hardop)
- Tekstfragment 3: Gaat nu tellen op het bord: ‘25’ → reactie: G. reageert elke keer op een vraag, maar geeft het verkeerde antwoord. Hij wordt
hier op gewezen. Hij steekt ook zijn vinger niet op.
Observatie leerling (T.B.) – dinsdag 4 december 2012 - Tekstfragment 1: ‘Stilte!’ (reactie op de leerkracht)
- Tekstfragment 2: ‘woooow, de trein!’
- Tekstfragment 3: ‘Trein!!’ - Tekstfragment 4: ‘de nieuwe spoorlijn’ (leest hardop mee)
- Tekstfragment 5: ‘Goed zo Donna!’
- Tekstfragment 6: Maakt een geluidje en zit omgedraaid.
- Tekstfragment 7: ‘Ja, daar zie je hoe lang hij is.’ - Tekstfragment 8: Steekt zijn vinger op en als hij de beurt krijgt vraagt hij wanneer de
Hanzelijn geopend werd.
- Tekstfragment 9: Steekt zijn vinger op. Roept zonder beurt alle plaatsen op die hij ziet.
→ reactie: T.B. reageert hier heel veel op situaties die zich in de klas voordoen. Hij maakt geluiden en roept dingen zonder een vinger op te steken.
Kwalitatieve data: schriftelijke enquête onder collega’s
Het schema met analyses van de enquête staat in bijlage 9. Daarbij beschrijf ik per vraag mijn bevindingen. Ik heb daarbij een aantal aspecten geel gemarkeerd die mij opvallen en/of van toepassing kunnen zijn op mijn acties in stap 6. Hieronder maak ik inzichtelijk wat over het algemeen de antwoorden zijn op de vragen.
Dit schema helpt mij bij de acties die ik in hoofdstuk 6 ga beschrijven.
Positieve groepssfeer: Handelingsalternatieven
- Veiligheid in de groep 5x - Behulpzaam naar elkaar
- Naar elkaar luisteren 2x
- Opstekers(complimenten) geven 4x
- Een ‘wij-gevoel’ 2x - Rust in de groep 4x
- Open houding naar elkaar 3x
- Blijven lachen met elkaar 2x
- Weinig conflicten - Conflicten worden opgelost
- Enthousiasme in de groep
- Vertrouwen in elkaar 2x
- Communicatie is goed - Jezelf blijven
- Kinderen op een andere plek zetten - Niet meer dan 3 waarschuwingen
- Het-gaat-me-lukken-kaart
- Lessen Vreedzame School
- Gesprekje 1 op 1 6x - Gesprek met de klas 2x
- Complimenten uitdelen 4x
- Ongewenst gedrag negeren 2x
- Kinderen laten verwoorden - Op zoek naar oplossingen 3x
- Geen namen noemen
- Eens flink boos worden
- Grenzen stellen - Mediatoren vragen om hulp
- Dingen van elkaar accepteren
Deelvraag 2 en 8
- Trots-map
Deelvraag 4 en 8
Bijdrage van methode Vreedzame
School
- Aap en tijger spelen situaties uit en
praten erover 2x - Opstekers en afbrekers 2x
- Win-win oplossing 2x
- ‘stop hou op’
- Leren kijken naar een ander - Regels in de klas hangen en
herhalen
- Ondersteuning bij conflicten
- Omgang met elkaar vergroten 2x
Deelvraag 3 en 8
Kwalitatieve data: interviews
Ik heb de interviews uitgeschreven en deze teksten zijn te vinden in bijlage 10. Uit deze tekst heb ik een aantal betekenisvolle tekstfragmenten geselecteerd. Deze tekstfragmenten heb ik in
categorieën verdeeld en sluiten dan aan bij mijn onderzoek, bij een deelvraag.
Leerling T.B. -Tekstfragment 1: Soms vind ik het nog een beetje moeilijk voor mijzelf. (de lessen)
- Tekstfragment 2: Nou, L. zegt ook niks meer.(afspraak was dat L. hem zou helpen
herinneren aan de afspraak – niet roepen door de klas)
- Tekstfragment 3: Als ik een beetje aan het praten was, dan zei L. ‘denk even aan je afspraak’ en F. gaf mij aan het einde van de dag een opsteker.(hulp bij afspraak)
-Tekstfragment 4: Niet door de klas roepen. (afspraak)
- Tekstfragment 5: Nou, met lange lessen lukt het niet, maar met korte lessen wel. (niet roepen
door de klas/concentreren)
Deze leerling weet heel goed welk gedrag hij vertoont tijdens de lessen. Hier wordt hij ook
vaak op gewezen en hij heeft een afspraak met een van de leerkrachten over het roepen door
de klas. Hij ervaart het als lastig, maar wil er wel voor werken.
Leerling T.S.
-Tekstfragment 1: Nou weet je wat mij opvalt. Ik vind dat je heel goed werkt, dat je heel
goed je best doet en dat je heel goed mee doet altijd. Maar soms ben je heel enthousiast
he, dan wil je heel graag het antwoord geven. En je weet het ook heel goed!! Maar soms
vergeet je dan je vinger op te steken. Klopt dat? Ja
- tekstfragment 2: Hoe denk je dat dit komt? Geen idee - Tekstfragment 3: Nou ik denk dat jij gewoon zo enthousiast ben en dat je het zo goed
weet, dat je helemaal vergeet je vinger op te steken. Maar daar gaan we wel even om
denken. Ja
Deze leerling was naar mijn idee wat gespannen en ik probeerde hem op zijn gemak te stellen.
Dit lukte niet erg en volgens mij is hij zich ook niet zo bewust van zijn eigen gedrag. Hier wil
ik dan voor zorgen, zodat we er samen aan kunnen werken om het te verbeteren.
Leerling G.
Tekstfragment 1: Nou ik vind het best wel moeilijk op school.
Tekstfragment 2: Nou als ik vraag of ze me wil helpen, dan blijft ze toch de hele tijd door
werken. Tekstfragment 3: Alleen wat ik wel eens merk, dat je soms door de klas heen roept. Ja.
Tekstfragment 4: En hoe kan dat denk je? Nou ik wil gewoon graag grappen doen.
Tekstfragment 5: Hoe gaan we daar voor zorgen dan? Nou als ik een koptelefoon op doe,
dan hoor ik niks. Dan weet ik ook niet als jullie weg zijn. Tekstfragment 6: Ik kan ook gewoon stil zijn.
Deze leerling is zich zeker bewust van zijn gedrag en wil er graag aan werken om het te
verminderen. Hij bedenkt dan ook allerlei manieren om dit te bereiken. Hier gaan we later samen ook voor zorgen.
Leerling My.
Tekstfragment 1: maar soms vergeet je wel eens je vinger op te steken en roep je zomaar
eens iets door de klas. Ja.
Tekstfragment 2: Snap je wel wat ik bedoel? Ja.
Tekstfragment 3: Want als we allemaal ons vinger zouden vergeten op te steken, wat
denk je dan dat er gebeurt? Weet ik niet.
Tekstfragment 4: Nou, volgens mij wordt het dan eén groot kippenhok, haha. Ja!
Tekstfragment 5: Dus wat ga je een volgende keer doen? Mijn vinger opsteken.
Deze leerling was heel kortaf terwijl ze normaal gesproken heel veel kletst. Dit vond ik wel
opmerkelijk. Verder gaf ze niet erg veel antwoorden en naar mijn idee ervaart ze zelf niet dat
haar gedrag ongewenst is. Ze weet wel dat ze haar vinger op moet steken en hier gaan we aan
werken. Een volgende keer ga ik haar nog meer duidelijk maken dat zij onbewust door de klas roept en dat we dit gaan verminderen.
6.Consequenties vaststellen
In dit hoofdstuk trek ik conclusies wat betreft mijn deelvragen. Ik geef antwoord op de
deelvragen uit stap 2 vanuit de analyse van het praktisch gedeelte van mijn vooronderzoek, en
vanuit het theoretisch gedeelte van mijn vooronderzoek (literatuurstudie). De eerste twee punten van dit deel op het beoordelingsformulier heb ik hieronder in één
paragraaf verwerkt. Ik geef antwoord op de deelvragen door de analyses uit hoofdstuk vijf en
de bestudeerde literatuur uit het vooronderzoek te koppelen aan elkaar. Hierdoor worden de
conclusies overzichtelijk per deelvraag geformuleerd. Wanneer ik de deelvragen beantwoord heb, formuleer ik een toegespitste onderzoeksvraag die
ik aan de hand van concrete acties (hoofdstuk 7) ga beantwoorden. Voor deze acties maak ik
dan ook een planning, zodat ik mijn beschikbare tijd nuttig kan indelen.
Antwoord op de deelvragen
O1 de student geeft vanuit de analyses van het praktische gedeelte van de
informatieverzameling antwoord op de deelvragen
O1 de student maakt een koppeling tussen de analyses van de praktische data en de bestudeerde literatuur uit het vooronderzoek
Deelvraag 1: Welke kenmerken horen bij dominant gedrag en welke bij impulsief
gedrag?
Deze vraag bestaat uit twee delen. Daarom beantwoord ik eerst de vraag:
1.Welke kenmerken horen bij dominant gedrag? Verstegen (2012) zegt over dominant gedrag (winnen) dat er op een negatieve manier leiding
genomen wordt door het kind. Kernvaardigheden daarbij zijn:
- Het kan andere kinderen op gemaakte fouten wijzen.
- Het durft de competitie met groepsgenoten aan te gaan. - Het durft eisen en grenzen te stellen aan kinderen. Het kan aangeven wat het van
andere kinderen verlangt.
- Het vertrouwt op eigen oordeel. Het kan zich dus onafhankelijk van kinderen opstellen
en de eigen weg blind volgen.
Situaties of gevoelens die volgen op dit gedrag kunnen zijn:
- Het kind kan zichzelf als de beste en sterkste zien van de groep en ziet de
groepsgenoten als zwakker. Ook zullen er potentiële tegenstanders kunnen zijn die in de gaten gehouden worden.
- Andere kinderen kunnen angstig zijn voor het kind of kunnen ontzag hebben voor
hem. Een teruggetrokken, afwachtende of ondergeschikte houding kan dus
opgeroepen worden. Zij vermijden conflicten met het kind. Andere leidersfiguren kunnen echter de strijd aan gaan met het kind. (Verstegen, et al., 2012, p. 145-146)
Daarnaast wordt het dominante gedrag in het artikel van ‘profi-leren’ beschreven als gedrag
waarbij de persoon veel aan het woord is, zelfs als hij zich nauwelijks heeft voorbereid. Ook willen zij altijd winnen. Doordat ze continue bezig zijn met de concurrentie van anderen,
kunnen zij niet denken aan de gevoelens of gedachten van anderen. Zelf zijn ze bang om te
verliezen, bang voor de eigen zwakheid en afhankelijk van de ander. Ze stellen zichzelf
voortdurend de vragen:
ben je goed genoeg?
kan ik wel winnen?
kijk je wel tegen me op? (http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc10.pdf)
2.Welke kenmerken horen bij impulsief gedrag?
In het boek ‘Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie’ worden duidelijke kenmerken
geformuleerd over het impulsieve gedrag. Kinderen die impulsief gedrag vertonen, hebben problemen met hun impulscontrole en laten de vertonen de volgende kenmerken:
- Wachten niet op hun beurt
- Roepen door de klas
- Dringen voor in de rij - Reflecteren niet voordat ze handelen
- Kunnen veelvuldig in conflict komen met kinderen
- De leerkracht moet het gedrag steeds corrigeren waardoor er problemen ontstaan (Bil,
et al., 2009, p.171)
Ook Wolf en van Beukering (2011) versterken deze punten in hun theorie. Zij zeggen
namelijk dat het kind bij impulsief gedrag bijvoorbeeld het antwoord roept voordat de vragen
afgemaakt zijn, het moeite heeft om op zijn beurt te wachten, het vaak bezigheden van anderen verstoort of zich snel opdringt (bijvoorbeeld in gesprekken of spelletjes). (Wolf, et
al., 2011, p.41)
Bovenstaande informatie komt overeen met de kenmerken die op Wikipedia vermeld staan. Hier staat namelijk dat personen met impulsief gedrag de volgende kenmerken vertonen:
- Niet in staat zijn de momentane gedachten of impulsen te onderdrukken
- Er plotseling iets ‘uitflappen’ tijdens bijvoorbeeld een gesprek
- Een ongepaste opmerking maken - Plotseling een straat oversteken zonder te kijken
- Moeite om directe behoeftes te onderdrukken
- Wachten op de beurt bij bijvoorbeeld een spel is moeilijk
- Speelgoed van anderen afpakken of slaan (www.wikipedia.nl)
Conclusie
Er is dus duidelijk verschil tussen de twee gedragingen. Bij dominant gedrag gaat het vooral
om de sterkste zijn en concurreren met anderen, terwijl bij impulsief gedrag kinderen juist niet met anderen bezig hoeven te zijn. Ze reageren bijvoorbeeld onbewust op situaties door er
doorheen te roepen of kunnen niet wachten op hun beurt. In deelvraag 5 ga ik deze kenmerken
koppelen aan de praktische informatieverzameling.
Deelvraag 2: Wanneer is er sprake van een positief groepsproces?
Met mijn onderzoek wil ik bereiken dat ik het groepsproces verbeter door het ongewenste
gedrag te beïnvloeden. Om hier gericht antwoord op te krijgen, moet ik wel duidelijk weten wat een positieve groepssfeer precies inhoudt. Dit heb ik ondervonden m.b.v. de theorie.
Van Eijkeren (2005) heeft bijvoorbeeld heel overzichtelijk aandachtspunten opgesteld die de
sfeer in een groep verbeteren. (Zie bijlage 4) Wanneer je voldoet aan deze punten, kan er sprake zijn van een positieve groepssfeer.
Punten die ik zelf erg relevant vond waren:
- Begroet kinderen altijd persoonlijk.
- Zorg voor een goede afwisseling tussen inspanning en ontspanning. - Wees voorspelbaar en betrouwbaar in je gedrag, hou je aan de regels en afspraken.
- Zo min mogelijk straffen. Als je straft moet het zinvol en begrijpelijk zijn en met de
overtreding te maken hebben
- Ga bij ongewenst gedrag of tegenvallende leerprestaties eerst kijken naar je eigen handelen. Wat is mijn aandeel hierin?
- Richt interessehoeken in.
- Zorg voor een prikbord dat alleen voor de kinderen bestemd is, voor hun eigen
mededelingen, foto’s etc. - Toon altijd medeleven
- Maak grapjes, maar niet ten koste van de kinderen.
- Vergelijk de prestaties of het gedrag van kinderen niet met elkaar. Hierdoor ontstaan
onderlinge competities. (Eijkeren, 2005, p. 91)
Een artikel van ‘Profi-leren’ geeft daarnaast nog een duidelijke definitie van een
groepsproces. Het groepsproces is de ontwikkelingsgang van de groep. Daarbij zijn de
ontwikkelingen van de onderlinge relaties, de samenwerking, het ontstaan van subgroepen, rituelen en regels belangrijk.
Kenmerken van een groep zijn:
• de groepsleden hebben onderling een relatie met elkaar en er kunnen vriendschappen ontstaan;
• er is een wisselwerking en onderlinge samenhang tussen individuele en sociale activiteiten;
• er is een structuur ontstaan, waarin elk individu een eigen plaats heeft (leidersrollen, sociale
rollen, creatieve inbreng); • er heeft zich een normen- en waardenpatroon ontwikkeld en er zijn vaste gebruiken en
rituelen;
• groepsleden houden zich min of meer vanzelfsprekend aan de daaruit voortvloeiende
regels. (http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc24.pdf)
Naast de literatuur heb ik ook analyses vanuit de praktijk over een positief groepsproces. Ik
heb namelijk een enquête afgenomen onder collega’s. Hierbij is de vraag gesteld: ‘wanneer is
volgens u sprake van een positieve groepssfeer?’. Hier zijn de volgende antwoorden uitgekomen.
Positieve groepssfeer
- Veiligheid in de groep 5x
- Behulpzaam naar elkaar - Naar elkaar luisteren 2x
- Opstekers(complimenten) geven 4x
- Een ‘wij-gevoel’ 2x
- Rust in de groep 4x - Open houding naar elkaar 3x
- Blijven lachen met elkaar 2x
- Weinig conflicten
- Conflicten worden opgelost - Enthousiasme in de groep
- Vertrouwen in elkaar 2x
- Communicatie is goed - Jezelf blijven
- Dingen van elkaar accepteren
Hierbij is te zien dat de kenmerken van een positieve groepssfeer aardig overeenkomen. Vooral de communicatie is belangrijk en het wij-gevoel. Dit komt duidelijk naar voren in de
theorie en uit de enquête. Vooral positief zijn en ongewenst gedrag negeren. Wel wordt in de
enquête aangegeven dat eens echt boos worden, ook helpt. Van Eijkeren ondersteunt dit en
beschrijft dat het wel zinvol en begrijpelijk moet zijn en met de overtreding te maken moet hebben.
Conclusie
Er zijn heel veel aspecten die je kunt inzetten wanneer je het groepsproces wil verbeteren. Vooral de onderlinge relaties met elkaar en het rekening houden met elkaar zijn belangrijke
factoren die hierbij een rol spelen. Dit wordt wel duidelijk uit de twee theoretische bronnen
die ik ingezet heb in combinatie met de enquête. Vooral duidelijk moet zijn dat het
groepsproces de ontwikkelingsgang is van de groep. Ontwikkelingen als de onderlinge relaties, de samenwerking, het ontstaan van subgroepen, rituelen en regels moeten steeds in
het oog gehouden worden. Door het dominante, impulsieve gedrag van de kinderen te
beïnvloeden met mijn onderzoek, kan ik hier een positieve wending aan geven. Op deze aspecten moet ik dus steeds gaan reflecteren.
Deelvraag 3: Hoe kan de bestaande methode De Vreedzame School een bijdrage leveren
aan het verminderen van het dominante, impulsieve gedrag ten opzichte van de groep? Voor het vinden van een antwoord op deze deelvraag heb ik natuurlijk alleen de methode nodig. De doelen die de methode wil bereiken zijn:
- Verandering van de schoolcultuur in de richting van de school als een democratische
gemeenschap, waarin iedereen zich verantwoordelijk en betrokken voelt.
- Vergroting van sociale competentie, en met name van vaardigheden in conflictoplossing bij leerlingen, personeel en ouders.
- Vergroting van de verantwoordelijkheid van kinderen voor het klimaat in school en
klas.
- Minder conflicten en minder ordeverstoringen; een beter leer- en werkklimaat in de klas.
- Verbetering van het groepsklimaat; betere relaties binnen de groep; respect en
waardering voor verschillen.
Ook de methode de Vreedzame School aansluiten bij de sociale verbondenheid met kinderen
en de leerlingparticipatie door:
- Werkelijk invloed laten uitoefenen op de inrichting van de leefwereld van
jongeren/kinderen. Hierbij gaat het om besluiten over die leefwereld en over de uitvoering en onderhoud daarvan.
- Leerlingen betrekken bij de voortgangsbewaking van hun ontwikkeling en prestaties.
- Leerlingen betrekken bij succesindicatoren waar werken we naartoe en waar
merken we aan of het succes heeft? - Samen met leerlingen gedragsregels bespreken.
- Een moderne vorm van ‘village’ creëren, waarin sprake is van gedeelde
verantwoordelijkheid, wederkerigheid en sociale binding. (Pauw, et al., 2006)
- Pauw, L. en J. van Sonderen, (2006), De Vreedzame School, Zeist, Eduniek in onderwijs
De twee onderstreepte tekststukken laten zien dat de methode een bijdrage zou kunnen
leveren aan het verminderen van het ongewenste gedrag. Ze verstoren namelijk de les en hier moeten regels aan verbonden worden, waarna weer een succeservaringen volgt.
Hieronder is te zien waar de verschillende blokken in de methode over gaan en of ze
daadwerkelijk aansluiten bij het beïnvloeden van ongewenst gedrag t.o.v. het groepsproces.
Lessenserie
Blok 1; onze klas
Hierin staan de lessen in het teken van het creëren van een positief klimaat in de klas. Samen
met de leerlingen maken we afspraken over hoe we met elkaar omgaan in de klas. Leerlingen bedenken zelf taken en verantwoordelijkheden.
haakt in op het groepsproces en gedeeltelijk op het beïnvloeden van het ongewenste gedrag.
Je kunt afspraken maken met de klas over de verstoringen die er bestaan, maar niet gericht op
een kind. Van Eijkeren (2005) zei hier namelijk over: ‘Vergelijk de prestaties of het gedrag van kinderen niet met elkaar. Hierdoor ontstaan onderlinge competities.’
Blok 2; zelf conflicten oplossen
Ze krijgen zicht op hoe je kunt reageren bij een conflict. Ze leren vooral hoe je zelf, met een eenvoudig stappenplan, conflicten kunt oplossen.
Bij het dominante gedrag kan dit goed ingezet worden. Dominante kinderen willen namelijk graag winnen en gaan snel in conflict met anderen. Op deze manier kunnen zij het
zelf oplossen, maar hiermee is het gedrag zelf nog niet verminderd.
Blok 3; communicatie Er wordt aandacht besteed aan de rol van misverstanden, jezelf kunnen verplaatsen in een
ander, actief luisteren en samenvatten.
Voor beide gedragingen is dit een passend blok. Dominante kinderen kunnen zich namelijk
niet verplaatsen in een ander (http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc10.pdf) en impulsieve kinderen moeten beter leren luisteren naar anderen.
Blok 4; gevoelens
Er wordt hier geleerd hoe je je eigen gevoelens kunt herkennen en dat je erover kan vertellen. Ook leren ze om te erkennen en te accepteren van de gevoelens van een ander.
het gaat in dit onderzoek niet specifiek over gevoelens.
Blok 5; mediatie Het begrip zelf wordt aangeboden en vaardigheden uit de voorgaande blokken worden
geïntegreerd.
Blok 6; anders en toch samen In dit blok staat samenwerken en waarderen van verschillen centraal. Veel conflicten komen
namelijk doordat er vooroordelen zijn over verschillen tussen kinderen.
in dit onderzoek gaat het eigenlijk ook over verschillen tussen kinderen. Het ongewenste
gedrag is namelijk anders dan hoe de andere kinderen zich gedragen. Ook is samenwerken een van de aspecten van een positief groepsproces.
Conclusie
Deze methode kan een bijdrage leveren aan het verminderen van het ongewenste gedrag. Er wordt namelijk ingegaan op het maken van afspraken, het oplossen van conflicten, het leren
luisteren en praten met elkaar en het samenwerken. Deze aspecten hebben invloed op het
ongewenste gedrag.
Toch is er nog een nadeel aan deze methode wat betreft dit onderzoek. Er wordt namelijk niet specifiek ingegaan op afspraken met een kind. Je kunt afspraken maken met een groep, maar
hier kun je het specifieke gedrag niet benoemen. Van Eijkeren (2005) zei hier namelijk over:
‘Vergelijk de prestaties of het gedrag van kinderen niet met elkaar. Hierdoor ontstaan
onderlinge competities.’ De methode moet dus nog versterkt worden met een ander handelingsalternatief die ingaat op gerichte afspraken/contact met het betreffende kind.
Deelvraag 4: Welke handelingsalternatieven zijn voor handen om het dominante of
impulsieve gedrag van de kinderen te laten afnemen ten opzichte van de groep?
Tips om ongewenst gedrag te beïnvloeden op dat moment:
- probeer lawaaiige kinderen niet te overschreeuwen. - Ga juist gewoon praten of nog iets zachter.
- Ga verder met de lesstof zonder steeds de aandacht te trekken, wat niet lukt.
- Ga eens achter je tafel werken wanneer kinderen niet stil worden (ik heb wel iets
beters te doen dat te wachten). - Voer geen discussie met een kind dat zich misdraagt, maar doe dat later op de dag.
Hij verstoort nu je les en dat moet stoppen.
- Wanneer er een conflict of klacht is in de klas, laat je die het kind eerst zelf oplossen.
Je besteedt er niet teveel tijd aan, maar laat wel merken dat je het kind gehoord hebt. Wanneer het aanhoudt, bespreek je het later met de kinderen.
- wanneer je een kind aanspreekt op ongewenst gedrag, laat je het de eigen
mogelijkheden geven om het gedrag aan te passen; ‘ik vind je erg druk. Wat ga je er
aan doen?’ - Maak geen ironische opmerkingen als; ‘he he wakker?!’
- Maak vooraf afspraken en laat het kind een keuze maken vooraf; óf werk maken op de
gang, óf meedoen volgens de regels in de klas.
- Maak soms eens een grapje om de conflictsituatie wat te doen afnemen. (Bongaards, et al., 2009, p. 269)
Verstegen en Lodewijks (2012) hebben nog een handelingsalternatief beschreven om in vrije
momenten in te spelen op dominant gedrag. Je zou soortgelijke rollenspellen kunnen spelen.’ - Laat het kind in fantasieverhalen aan de groep vertellen wat het zou doen in
rolposities waarin gezag centraal staat.
- Je zou een thema als ‘de ander iets opleggen’ kunnen inzetten bij een rollenspel. De
opdracht zou dan kunnen zijn om vanuit bepaalde rollen correctief op te treden. (koning, keizer, leerkracht, politie-agent, schooldirecteur etc.) (Verstegen, et al.,
2012, p. 173)
Daarnaast zijn er ook daadwerkelijk methodes of stappenplannen die ongewenst gedrag kunnen helpen verminderen. Zo is er het handboek oplossingsgericht werken in het onderwijs.
Hierbij ga je door middel van de Zevenstappendans in op de communicatie met een leerling.
Je werkt toe naar een oplossing in 7 stappen. (Cauffman, et al., 2010, p. 55-81)
stap 1: contact leggen
stap 2: context verkennen
stap 3: doelen stellen
stap 4: sterke punten markeren en krachtbronnen aanboren stap 5: complimenten geven
stap 6: differentiatiemogelijkheden aanreiken
stap 7: je op de toekomst oriënteren
Hierbij is erg bijzonder dat je werkt met schaalvragen en mirakelvragen. (Zie bijlage 4)
Op mijn stageschool is de methode Kids’ skills aangeboden. Elke leerkracht heeft het boek
met de theorie en er is een cursus over geweest op school. Ze weten dus allemaal wat het
inhoudt. In onze klas is het al aangeboden bij een leerling. Dit is ook te zien in de observatie van T.B. in bijlage 6.
Kids’ Skills is een methode waarmee kinderen op een positieve, constructieve manier problemen overwinnen door nieuwe vaardigheden te leren. Het omvat 15 stappen:
1. Problemen vertalen in vaardigheden
2. Het eens worden over de vaardigheid die geleerd moet worden 3. De voordelen van een vaardigheid onderzoeken
4. De vaardigheid een naam geven
5. Een totumfiguur kiezen
6. Supporters verwen 7. Meer zelfvertrouwen geven
8. Plannen maken om het te vieren
9. De vaardigheid omschrijven
10. Naar buiten treden 11. De vaardigheid oefenen
12. Geheugensteuntjes bedenken
13. Vieren dat het gelukt is
14. De vaardigheid aan anderen doorgeven 15. Op naar de volgende vaardigheid (Furman, 2006)
Bijzonder bij deze methode vind ik dat het kind supporters moet zoeken die hen helpt bij het
herinneren aan de gemaakte afspraak. Ook mag het kind bedenken hoe het gevierd wordt als
de vaardigheid behaald is.
Conclusie
Allereerst wil ik de twee methodes, Zevenstappendans en Kids’ Skills, zeker gaan uitproberen
in dit onderzoek. Ik heb in mijn vooronderzoek namelijk beschreven dat ik het ongewenste gedrag op een positieve wijze wil beïnvloeden en dat is hier zeker het geval. Bij de
Zevenstappendans ben je bijvoorbeeld bezig met complimenten geven en sterke punten
markeren. Bij Kids’ Skills gaan de kinderen het vieren als het is gelukt. Erg positief!
Verder worden de methodes ondersteund door de leerkrachten van de school. 6 van de 9
docenten heeft in de enquête namelijk aangegeven dat zij een gesprekje met de leerling
plannen als er een negatieve groepssfeer ontstaat in de klas. (Zie bijlage 9) Zij gaan dan in
gesprek met de leerling die ongewenst gedrag vertoont. Ook geven 3 van de 9 docenten aan dat zij samen met de leerling op zoek gaan naar een gerichte oplossing. Hiervan is in deze
methodes ook sprake. Deze methodes zullen dus aansluiten bij de visie van de docenten.
Naast de methodes wil ik de kleinere handelingsalternatieven ook zeker van belang. Ik vind het uitspelen van de situatie een mooie manier om ongewenst gedrag te verminderen. Je
benadrukt het gedrag of het kind niet, maar laat het kind een soortgelijke rol spelen. Je kunt
met spel laten zien dat het geen positief gedrag is. Ook met de tips van Bongaards ga ik aan
de slag. Ik moet dus niet op het moment zelf het gedrag willen beïnvloeden, maar het kind zelf oplossingen laten zoeken en later in gesprek gaan. Erg praktisch en duidelijk!
Deelvraag 5: Vertonen de kinderen in kwestie dominant gedrag of impulsief gedrag? In bijlage 6 zijn de observaties te vinden die ik heb gedaan bij de kinderen die het ongewenste
gedrag vertonen. In hoofdstuk 5 heb ik die observaties vervolgens geanalyseerd en verdeeld in
tekstfragmenten. Naar aanleiding van deze geselecteerde tekstfragmenten heb ik er zelf een
interpretatie aan gegeven. Veel van de kinderen reageren veel en snel op situaties die zich in de klas voordoen. Ze reageren bijvoorbeeld op de stof die behandeld wordt of op kinderen uit
de klas. Dit doen zij meestal zonder een vinger op te steken.
Wanneer ik deze ondervindingen vervolgens koppel aan de informatie die ik verkregen heb in
hoofdstuk 4, kan ik er betekenis aan verlenen. Ik heb ondervonden dat het gedrag van T.S – T.B. – My. en G. impulsief gedrag betreft. In de theorie staat namelijk over het impulsieve
gedrag: ‘kenmerkend voor deze kinderen; wachten niet op hun beurt, roepen door de klas, de
leerkracht moet het gedrag steeds corrigeren’. (Bil, M en P. de Bil, 2009, p. 170-171 ) en ‘het
kind roept het antwoord voordat de vragen afgemaakt zijn, het heeft moeite om op zijn beurt te wachten, het verstoort vaak bezigheden van anderen of dringt zich op (bijvoorbeeld in
gesprekken of spelletjes)’. (Wolf, K. van der en T. van Beukering, 2011, p. 41)
Bij deze kinderen is geen sprake van dominant gedrag, want in de observaties is niet naar
voren gekomen dat ze bezig zijn met concurrentie van anderen.
Daarnaast heb ik ondervonden dat Mi. wel dominant gedrag vertoont. Hij is erg
overbeweeglijk en is veel op andere kinderen gericht. Hij raakt ze continue aan en zegt lelijke
dingen tegen hen. In de theorie staat over dominant gedrag: ‘Doordat ze continue bezig zijn met de concurrentie van anderen, kunnen zij niet denken aan de gevoelens of de gedachte van
anderen.’ (http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc10.pdf) ‘Het kan andere kinderen op
gemaakte fouten wijzen en het durft de competitie met groepsgenoten aan te gaan’.
(Verstegen, R. en H.P.B. Lodewijks, 2012, p. 145) Bij Mi. is geen sprake van impulsief gedrag. In zijn observaties wordt wel duidelijk dat hij
veel en snel reageert, maar deze reacties zijn echt gericht op een kind. Hij ook zit continue aan
ze. Aan de reactie van de kinderen is ook te merken dat ze bang voor hem zijn of boos
worden. Een leerling schuift haar tafel weg en een andere leerling zegt: ‘stop Mi!’
Conclusie
Beide gedragingen zijn naar voren gekomen. Dit is lastig voor het onderzoek, want er moet
een duidelijke subgroep zijn waarbij de kinderen hetzelfde gedrag vertonen. Daarom kies ik ervoor om door te gaan met het subgroepje T.S. – T.B. – My. en G. Zij vertonen duidelijk
impulsief gedrag en met hen heb ik daarom ook het interview gehouden.
Mi. wordt niet betrokken bij dit onderzoek, maar wordt wel zeker in de gaten gehouden. Ik
heb nu handelingsalternatieven voor zijn gedrag en met hem ga ik apart gesprekjes voeren.
Voor het vervolg van mijn onderzoek wil ik in de theorie op zoek gaan naar duidelijke
observatieformulieren. Ik merk dat ik nu erg veel moet schrijven tijdens het observeren en dat
ik hierdoor soms reacties of opmerkingen mis. Ik denk dat ik met een duidelijk formulier nog gerichter het gedrag kan observeren.
Deelvraag 6: hoe ervaren de kinderen hun eigen gedrag ten opzichte van de groep? Om antwoord te krijgen op deze deelvraag heb ik bij de impulsieve kinderen een interview
afgenomen. Het beeldmateriaal en de uitwerkingen daarvan zijn te vinden in bijlage 8. Hierin
is ook te lezen waarom ik gekozen heb voor de gestelde vragen. In het vorige hoofdstuk heb
ik aan de interviews de volgende interpretaties gegeven.
T.B.
Deze leerling weet heel goed welk gedrag hij vertoont tijdens de lessen. Hier wordt hij ook
vaak op gewezen en hij heeft een afspraak met een van de leerkrachten over het roepen door de klas. Hij ervaart het als lastig, maar wil er wel graag aan werken.
T.S.
Deze leerling was naar mijn idee wat gespannen en ik probeerde hem op zijn gemak te stellen. Dit lukte niet erg en volgens mij is hij zich ook niet zo bewust van zijn eigen gedrag. Hier wil
ik dan voor zorgen, zodat we er samen aan kunnen werken om het te verbeteren.
G. Deze leerling is zich zeker bewust van zijn gedrag en wil er graag aan werken om het te
verminderen. Hij bedenkt dan ook allerlei manieren om dit te bereiken. Hier gaan we later
samen ook voor zorgen.
My.
Deze leerling was heel kortaf terwijl ze normaal gesproken heel veel kletst. Dit vond ik wel
opmerkelijk. Verder gaf ze niet erg veel antwoorden en naar mijn idee ervaart ze zelf niet dat
haar gedrag ongewenst is. Dit laat ze namelijk niet blijken door erover te vertellen. Ze weet wel dat ze haar vinger op moet steken en hier gaan we aan werken. Een volgende keer ga ik
haar nog meer duidelijk maken dat zij onbewust door de klas roept en dat we dit gaan
verminderen.
Conclusie
Bij de analyses en de interpretaties is het niet nodig om de literatuur hieraan te koppelen. De
vraag is namelijk of zij zich bewust zijn van hun eigen gedrag. Hier ben ik na de interviews
achter gekomen. Twee van de vier kinderen is zichzelf bewust van het eigen ongewenste gedrag en zoeken naar allerlei manieren om het gedrag te verminderen. Met deze kinderen
kan ik meteen aan de slag gaan. Daarentegen wil ik T.S. en My. nog meer bewust maken van
hun eigen gedrag voordat ik oplossingen met ze ga bedenken. Zij moeten namelijk zelf ook
resultaat willen zien en dit ook daadwerkelijk kunnen bereiken. Hiervoor gebruik ik de methodes die ik inzet als handelingsalternatieven (De Zevenstappendans en Kids’ Skills).
Hierbij wordt namelijk in het begin veel gecommuniceerd en gepraat over de vaardigheid die
geleerd moet worden. In dit stadium ga ik extra aandacht besteden aan de bewustwording van
het gedrag.
Deelvraag 7: hoe reageren de andere kinderen op dit gedrag? In bijlage 6 heb ik twee observaties van de klas uitgevoerd. Hierbij heb ik 10 minuten
gekeken naar de communicatie tussen de leerlingen onderling. De leerkracht was bij allebei
de observaties veel aan het woord. De eerste observatie is een leswisseling en een instructie.
Bij de tweede observatie zijn de kinderen zelfstandig aan het werken. Beide observaties zijn bij een andere leerkracht uitgevoerd.
Observatie klas – maandag 3 december 2012 (leerkracht: A.) -Tekstfragment 1: T.B.; ‘Ja, My.!’
-Tekstfragment 2: K. reageert niet verbaal, maar schuift haar stoel opzij.
-Tekstfragment 3: Ma. zegt; ‘Mi, stoppen!’.
→ reactie: kinderen reageren af en toe op elkaar. deelvraag 7
Observatie klas – donderdag 13 december 2012 (leerkracht: L.)
-Tekstfragment 1: ‘J, ga eens naar je eigen boek.’ -Tekstfragment 2: ‘Uh G, dat is je leesboek.’
-Tekstfragment 3: D, ga jij eens beginnen. Pak je weektaak erbij.’
- Tekstfragment 4: ‘Kom op M. laat K. even met rust.’
- Tekstfragment 5: T. valt van de kruk. De klas lacht erom. ‘Hoe komt dat? Ga nu maar even naar je eigen plek’.
→ reactie: kinderen reageren niet op elkaar als kinderen worden aangesproken. Wel schreeuw
T. om aandacht, maar dit kapt de leerkracht meteen af. deelvraag 7
Conclusie
Tijdens de observaties ben ik erachter gekomen dat de kinderen verschillend reageren bij de
twee leerkrachten. Bij de eerste leerkracht reageren ze af en toe op elkaar en roepen ze dit ook daadwerkelijk door de klas. Bij de tweede observatie is het lachen om T. de enige reactie die
ze geven. Ze doen dit dus niet verbaal op dat moment.
Aan de observaties is ook te zien dat leerkracht L. veel directer en duidelijk reageert op het
gedrag van de kinderen. Wanneer er iets gebeurt, geeft ze daar meteen reactie op. Bij leerkracht A. is dit iets anders. Zij negeert het ongewenste gedrag en gaat verder met haar
les. Hier is wel te zien dat de kinderen dus meer op elkaar reageren. Zij hebben duidelijke
regels en consequenties nodig.
Mijn leerkrachtgedrag is dus erg belangrijk als ik reacties op elkaar wil voorkomen. Ik moet
kort, direct en duidelijk zijn tegenover de kinderen.
Deelvraag 8: hoe zorgen leerkrachten van andere klassen ervoor dat er een goed
groepsproces bestaat?
In de enquête die ik onder de docenten heb afgenomen heb ik de vraag gesteld: ‘Wat doet u
als kinderen op een negatieve manier invloed hebben op de sfeer binnen de klas?’. Hieronder
is overzichtelijk te zien wat daar de antwoorden op waren.
Handelingsalternatieven
- Kinderen op een andere plek zetten
- Niet meer dan 3 waarschuwingen
- Het-gaat-me-lukken-kaart - Lessen Vreedzame School
- Gesprekje 1 op 1 6x
- Gesprek met de klas 2x
- Complimenten uitdelen 4x - Ongewenst gedrag negeren 2x
- Kinderen laten verwoorden
- Op zoek naar oplossingen 3x - Geen namen noemen
- Eens flink boos worden
- Grenzen stellen
- Mediatoren om hulp vragen - Trots-map
Dit komt redelijk overeen met de methode Vreedzame School. Deze werkt onder andere
bijvoorbeeld aan:
- Leerlingen betrekken bij succesindicatoren waar werken we naartoe en waar merken we aan of het succes heeft?
- Samen met leerlingen gedragsregels bespreken.
- Een moderne vorm van ‘village’ creëren, waarin sprake is van gedeelde
verantwoordelijkheid, wederkerigheid en sociale binding. (Pauw, et al., 2006)
In het boek Vakbekwaam onderwijzen wordt het als volgt ondersteund: Wanneer er een
conflict of klacht is in de klas, laat je die het kind eerst zelf oplossen. Je besteedt er niet teveel
tijd aan, maar laat wel merken dat je het kind gehoord hebt. Wanneer het aanhoudt, bespreek je het later met de kinderen. (Bongaards, et al., 2009, p. 269)
Ook de methodes die ik wil gaan inzetten tijdens dit onderzoek ondersteunen de visies van de
docenten. De Zevenstappendans heeft namelijk als uitgang: ‘Je danst als het ware naar
oplossingen. Er worden zeven basisstappen beschreven, maar die hoef je niet allemaal in één
keer af te gaan. ‘Je zet immers alleen die stappen in die je op dat moment en in die situatie nuttig acht.’ (Cauffman, et al., 2010, p. 55-81)
De methode Kids’ Skills doet het ongeveer hetzelfde. ‘Je gaat met de kinderen op een
positieve, constructieve manier problemen overwinnen door nieuwe vaardigheden te leren.
Het omvat 15 stappen’ (Furman, 2006)
Conclusie
De leerkrachten van mijn stageschool nemen al goede stappen om ongewenst gedrag te
beïnvloeden. Vooral de gesprekjes en complimenteren van goed gedrag zijn positieve aspecten. Nu ga ik ervoor zorgen dat de gesprekjes die gevoerd worden ook nuttig zijn. De
kinderen moeten gericht naar oplossingen zoeken en er moet ruimte gegeven worden om die oplossingen te bereiken. De leerkracht moet hier continue op terugvallen. Daarom ga ik de
methodes uitproberen en uiteindelijk een methode inzetten die het ongewenste gedrag kan
beïnvloeden waardoor de groepssfeer verbetert.
Aanscherping van de onderzoeksvraag
O1 de student geeft bij de formulering van de definitieve onderzoeksvraag een argumentatie
voor de aanscherping of onderbouwing van de (voorlopige) onderzoeksvraag
Definitieve onderzoeksvraag
Hoe kunnen de leerkrachten van groep 4 van De Jozefschool het impulsieve gedrag van
kinderen positief beïnvloeden zodat het groepsproces verbetert?
Argumentatie
Door het literatuuronderzoek ben ik erachter gekomen dat 4 van de 5 kinderen, die ik heb
onderzocht, impulsief gedrag vertonen tijdens lessen. Daarom kies ik ervoor om in dit
onderzoek een subgroepje te maken van 4 kinderen met impulsief gedrag. In de literatuur staat over dit gedrag: ‘deze kinderen wachten niet op hun beurt, roepen door
de klas, de leerkracht moet het gedrag steeds corrigeren’. (Bil, M en P. de Bil, 2009, p. 170-
171 ) en ‘het kind roept het antwoord voordat de vragen afgemaakt zijn, het heeft moeite om
op zijn beurt te wachten, het verstoort vaak bezigheden van anderen of dringt zich op (bijvoorbeeld in gesprekken of spelletjes)’. (Wolf, K. van der en T. van Beukering, 2011, p.
41)
Uit de observaties blijkt dat zij deze kenmerken bezitten. Bij de ene leerling misschien iets
meer als bij de ander, maar allemaal reageren ze veel op situaties in de klas. Dit gedrag ga ik positief beïnvloeden.
Komende acties
O2 De student beschrijft praktische acties en minstens één theoretische actie die zullen
bijdrage aan het beantwoorden van de definitieve onderzoeksvraag
Om antwoord te krijgen op mijn onderzoeksvraag ga ik verschillende acties uitvoeren. De directrice heeft aan het begin aangegeven dat ik de methode Vreedzame School zo goed
mogelijk in moest zetten tijdens de uitvoering van dit onderzoek. Tijdens de literatuurstudie
kwam er dan ook uit dat deze methode zeker een bijdrage kan leveren aan het beïnvloeden
van het ongewenste gedrag en daarbij het groepsproces. Toch moet de methode nog aangevuld worden met een handelingsalternatief. Het is namelijk belangrijk dat er individuele
gesprekjes gepland worden met het kind om te zoeken naar oplossingen en om resultaat te
boeken samen. Ik ben erachter gekomen dat er een methode en een stappenplan bestaan die
goed bij mij en het onderzoek passen en die aansluiten bij de visie van de docenten. Dit betreft de Zevenstappendans en Kids’ Skills. De beschrijvingen hiervan zijn te vinden in
bijlage 4 onder deelvraag 4.
Deze twee hulpmiddelen ga ik dus inzetten om te kijken wat de invloed is op het gedrag van
de kinderen.
Nu is er geen tijd beschikbaar om allebei de methodes apart te gaan opzetten en uitvoeren met
de kinderen. Daarom heb ik ervoor gekozen om ze in elkaar te weven. Kids’ Skills is al
bekend bij de leerkrachten en is ook beschikbaar. Dit wordt dus de basis. Toch wil ik elementen uit de Zevenstappendans toevoegen. Ik vind namelijk de schaalvragen en de
Mirakelvragen van deze methode zo opmerkelijk en interessant. Deze ga ik in Kids’ Skills
verweven.
Dit verweven van de twee methodes wordt stap 1 van mijn acties. Deze actie zal een bijdrage
leveren aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag omdat het een passende en positieve
manier is om het impulsieve gedrag te beïnvloeden. De kinderen worden er positief mee
benaderd en er je gaat echt kijken naar een einddoel dat je met ze wil bereiken. Dit lijkt me zeer geschikt.
1. Praktische actie: Duidelijke opzet maken van de methode Kids’ Skills in
combinatie met elementen uit de Zevenstappendans.
Vervolgens moet ik ook een duidelijk meetinstrument hebben waardoor ik tijdens mijn
evaluatie kan zien of ik mijn doel bereikt heb. Hierdoor krijg ik ook gericht antwoord op mijn
onderzoeksvraag. Tot nu toe heb ik de kinderen steeds geobserveerd van achter uit de klas en
schreef ik alles op wat er gezegd werd. Nu wil ik gericht gaan kijken naar het gedrag. Hier ga ik een observatiemodel voor zoeken in de theorie. Dit wordt stap 2 van mijn acties.
2. Theoretische actie: Observatiemodel zoeken die past bij dit onderzoek en die
meet of het impulsieve gedrag beïnvloed is.
Vervolgens ga ik nog eens in gesprek met de directrice om de stand van zaken met haar door
te spreken. Ook geef ik haar de ruimte om mijn praktijkonderzoek in te lezen. Dit hebben we
namelijk afgesproken in het gesprek tijdens het vooronderzoek en zal een bijdrage leveren aan
het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Zij heeft namelijk een andere kijk op het onderzoek en gericht op de doelen van de school. Deze stap wordt stap 3 van mijn acties.
3. Praktische actie: directrice op de hoogte stellen.
Wanneer de directrice op de hoogte is, wil ik ook de collega’s nog eens duidelijk vertellen wat mijn acties zullen zijn en wat ik uiteindelijk wil bereiken. Ze weten nu heel kort wat ik ga
doen, want dit heb ik ze vertelt tijdens het vooronderzoek. Nu ben ik natuurlijk een paar
stappen verder en het onderzoek heeft ook op hen betrekking. Ik geef hen uiteindelijk
handreikingen voor het impulsieve gedrag van kinderen. Daarom ga ik tijdens een teamvergadering uitleggen waar ik nu mee bezig ben en wat mijn acties zullen zijn.
4. Praktische actie: collega’s op de hoogte stellen.
Dan wil ik een beginsituatie vaststellen, zodat aan het einde te zien is of het gedrag beïnvloed is. Dit heeft dus duidelijk een bijdrage aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Verder
is het een vervolg op het vooronderzoek, omdat ik er daar achter kwam dat het observeren op
die manier erg lastig was. Ik wilde alles opschrijven wat er gezegd werd. Dit was bijna
onmogelijk. Daarom nu een gericht observatiemodel. Dit doe ik als vijfde actie.
5. Praktische actie: observatiemodel inzetten om een beginsituatie bij de kinderen
vast te stellen.
Vervolgens ga ik de methodes inzetten om het impulsieve gedrag te beïnvloeden. Elke week wordt de Vreedzame School aangeboden en hier gaan we intensief mee verder. Ik ga kijken of
ik deze les naar de donderdag of vrijdag kan verplaatsen zodat ik de les kan geven. Hierdoor
krijg ik nog meer zicht op de invloed van de Vreedzame School op het gedrag van de
kinderen en op de groep. Uiteindelijk hoop ik dat deze actie ook bijdraagt aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag. De directrice gaf in ieder geval aan dat deze methode
zo veel mogelijk ingezet moest worden en in de theorie heb ik gelezen dat dit gedeeltelijk ook invloed heeft op de onderzoeksvraag. Klassikaal worden namelijk veel aspecten besproken.
Daarom wordt dit actie 6.
6. Praktische actie: elke week Vreedzame School
Daarnaast ga ik de methode Vreedzame School versterken door Kids’ Skills in te zetten met wat aspecten van de Zevenstappendans. Ik ga apart gesprekjes aan met de kinderen die
impulsief gedrag vertonen. Hierbij doorloop ik alle 15 stappen van Kids’ Skills en voeg
daartussen de schaalvragen en mirakelvragen toe. Tijdens deze gesprekken ga ik T.S. en My.
ook meer bewust maken van hun eigen gedrag. Deze actie zal een bijdrage leveren aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag, omdat ik hiermee het impulsieve gedrag wil gaan
beïnvloeden. Ook is het een vervolg op het vooronderzoek, omdat ik de methodes daar
onderzocht heb. De visie van de leerkrachten en het doel van dit onderzoek sluiten bij deze
methodes aan. Daarom is dit de zevende actie.
7. Praktische actie: gesprekjes met kinderen
Om te kijken hoe het gaat met de kinderen en de gemaakte afspraak, ga ik een gesprekje per
kind plannen. Dit doe ik na ongeveer een maand. Meestal zakt de afspraak dan wat weg om moet even opgefrist worden. Ook ga ik nog eens de schaalvragen voorleggen om te kijken
waar het kind aangeeft waar het zit op de schaal. Dit is erg belangrijk, want we hopen dan
natuurlijk vorderingen te zien. Dit zal bijdrage aan het beantwoorden van mijn vraag, want je
kunt de afspraak even ophelderen en je ziet een soort ‘tussenstand’.
8. Praktische actie: gesprekje tussendoor; ‘tussenstand’
Voordat het resultaat gevierd wordt, zet ik nog eens het observatiemodel in om te kijken of
het gedrag is beïnvloed ten opzichte van de groep. Dit levert dan ook een bijdrage aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag.
9. Praktische actie: observatiemodel inzetten
Tenslotte evalueer ik met de klas en met de kinderen apart hoe het is gegaan en of het gedrag zichtbaar beïnvloed is. Hierbij houd ik de methode aan. Wanneer het doel bereikt is, gaan we
een feestje vieren. De kinderen geven aan wat we op dat moment gaan doen.
Dit levert een bijdrage aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag, omdat de kinderen ook
echt werken naar een resultaat en dit met de klas vieren. Deze actie is een vervolg op de Vreedzame School en dus op het vooronderzoek.
10. Praktische actie: evalueren met de klas en resultaten vieren
Planning van de komende acties
O2 de student maakt een navolgbare en betrouwbare planning van de praktische en
theoretische acties om de definitieve onderzoeksvraag te beantwoorden
Wanneer Actie Met wie Doel
28 januari 2013 Duidelijke opzet maken
van de methode Kids’
Skills in combinatie met
elementen uit de Zevenstappendans.
In overleg met mijn
mentoren
Een duidelijk en
overzichtelijk
stappenplan opstellen
30 januari 2013 Observatiemodel in de
literatuur zoeken
In overleg met Bas
van der Weijden
Een model ontdekken
waarbij het impulsieve
gedrag gericht
geobserveerd kan worden.
31 januari 2013 Gesprek met de
directrice
Jeannette van
Rooijen
Een bevestiging
krijgen waardoor ik mijn acties kan gaan
uitvoeren.
In week 6 Uitleg geven bij mijn onderzoek tijdens de
teamvergadering
Alle collega’s die bij de vergadering
aanwezig zijn.
Doorgeven aan de
rest d.m.v. notulen.
Collega’s op de hoogte stellen van
mijn onderzoek en
mijn acties.
4 februari 2013 Observatiemodel
inzetten
Bespreken met mijn
mentor
Hierdoor krijg ik een
duidelijk beeld van de
handelingen van de kinderen met
impulsief gedrag.
Elke week 1 les – op donderdag
of vrijdag?
Vreedzame School lessen geven
Achteraf evalueren met mijn mentor
Hiermee wil ik bereiken dat het
gedrag wordt
beïnvloed en het
groepsproces verbetert
7 februari 2013 Gesprekje met twee
kinderen
Met T.B. en T.S. Hiermee wil ik
bereiken dat de
kinderen zich bewust zijn van hun gedrag en
gaan zoeken naar een
oplossing.
8 februari 2013 Gesprekje met twee
kinderen
Met G. en My. Zie hierboven.
Elke les Afspraak blijven herhalen en kinderen
hieraan helpen
herinneren
Met T.B. – T.S. – G. – My.
Hiermee wil ik bereiken dat de
kinderen bewust bezig
zijn met de afspraak
om het gedrag te verbeteren.
28 februari
2013
Gesprekje tussendoor Met T.B. en T.S. Hiermee wil ik de
‘tussenstand’ bespreken en nagaan
wat we nog moeten
doen om het resultaat
te bereiken.
1 maart 2013 Gesprekje tussendoor Met G. en My. Zie hierboven.
21 maart 2013 Observatiemodel
inzetten
Bespreken met mijn
mentor
Hiermee ga ik
vaststellen of het impulsieve gedrag
positief is beïnvloed
22 maart 2013 Resultaten vieren met de kinderen
De hele klas Hiermee wil ik aangeven dat de
kinderen het niet voor
niets gedaan hebben.
Dit stimuleert ook andere kinderen weer.
7. Actie ondernemen
In dit hoofdstuk beschrijf ik de acties die ik heb uitgevoerd op mijn werkplek en tot welke
resultaten deze hebben geleid. Daarnaast beschrijf ik welke acties ik niet heb uitgevoerd en
waarom. Dit geldt ook voor acties die ik wel heb uitgevoerd, maar niet in stap 6 zijn gepland. Hieronder vat ik eerst mijn onderzoek samen door middel van een kort verslag en daarna
beschrijf ik het verloop van mijn acties met de resultaten.
Samenvatting
Aan het begin van dit jaar ben ik op zoek gegaan naar een leidende ambitie voor dit
praktijkonderzoek. Deze kwam voort uit mijn eigen ambitie, de ambitie van de school en de
praktijksituatie van mijn stageklas. Uiteindelijk heb ik ervoor gekozen om in te spelen op het
impulsieve gedrag van een subgroepje kinderen, omdat dit gedrag erg storend was voor de leerkrachten en voor de groep. Vaak werd er door andere heen gepraat en het zag ernaar uit
dat het geen hechte klas met elkaar was. De betreffende kinderen heb ik veel geobserveerd en
ik kwam erachter dat dit impulsieve gedrag vooral naar voren kwam tijdens de instructies van
de leerkrachten. Zij praatten door anderen heen zonder daarbij een vinger op te steken. De een deed dit heel bewust en zocht echt de grens op, terwijl de ander heel onbewust graag iets
wilde vertellen. De andere kinderen ergerden zich daaraan en dit leidde tot negatieve reacties.
Dit is ook te zien in bijlage 6. Hier wilde ik mee aan de slag gaan en hierop is dus ook mijn definitieve onderzoeksvraag
gerelateerd:
‘Hoe kunnen de leerkrachten van groep 4 van De Jozefschool het impulsieve gedrag van
kinderen positief beïnvloeden zodat het groepsproces verbetert?’ Het groepje kinderen waar het hier om ging, stak dus geen vinger op wanneer zij iets wilden
zeggen, maar hier is natuurlijk wel veel positiefs uit te halen. Zij zijn namelijk wel betrokken
bij de les en willen graag vertellen, alleen vergeten zij een vinger op te steken.
In de theorie heb ik hierover gelezen dat goede aspecten onder andere positief bekrachtigd moeten worden en dat er individuele gesprekjes met kinderen gevoerd konden worden om het
gedrag te beïnvloeden. Op deze punten heb ik, op aanraden van collega’s, twee
ondersteuningsstrategieën gevonden; De Zevenstappendans (Cauffman, et al., 2010) en Kids’
Skills (Furman, 2006). Deze methoden beschreven hoe op een positieve wijze individuele gesprekken met kinderen gevoerd konden worden. Daarnaast werd Kids’ Skills ook nog eens
aangeboden op mijn stageschool en werd er een cursus verzorgd. Hier zou mijn onderzoek
natuurlijk mooi bij aansluiten. Om die redenen heb ik besloten Kids’ Skills in te zetten in
combinatie met een klein deel van de Zevenstappendans. Hier kon ik namelijk een paar positieve aspecten uit halen die ik erg waardevol vond, zoals de schaalvragen.
Na al deze ondervindingen ben ik acties gaan ondernemen. Het verloop van deze acties en de
resultaten ervan zijn te vinden in deze laatste fase van dit praktijkonderzoek.
Ik hoop dat u het met veel plezier zult lezen.
De praktische acties
O1 de student beschrijft het verloop van de praktische acties en presenteert de resultaten van de praktische acties overzichtelijk.
Ik heb mij grotendeels gehouden aan het schema hieronder:
Wanneer Actie Met wie Doel
28 januari 2013 Duidelijke opzet maken
van de methode Kids’
Skills in combinatie met elementen uit de
Zevenstappendans.
In overleg met mijn
mentoren
Een duidelijk en
overzichtelijk
stappenplan opstellen
30 januari 2013 Observatiemodel in de
literatuur zoeken
In overleg met Bas
van der Weijden
Een model ontdekken
waarbij het impulsieve gedrag gericht
geobserveerd kan
worden.
31 januari 2013 Gesprek met de
directrice
Jeannette van
Rooijen
Een bevestiging
krijgen waardoor ik
mijn acties kan gaan uitvoeren.
In week 6 Uitleg geven over mijn
onderzoek tijdens de teamvergadering
Alle collega’s die bij
de vergadering aanwezig zijn.
Doorgeven aan de
rest d.m.v. notulen.
Collega’s op de
hoogte stellen van mijn onderzoek en
mijn acties.
4 februari 2013 Observatiemodel
inzetten
Bespreken met mijn
mentor
Hierdoor krijg ik een
duidelijk beeld van de
handelingen van de
kinderen met impulsief gedrag.
Elke week 1 les
– op donderdag of vrijdag?
Vreedzame School
lessen geven
Achteraf evalueren
met mijn mentor
Hiermee wil ik
bereiken dat het gedrag wordt
beïnvloed en het
groepsproces verbetert
7 februari 2013 Gesprekje met twee kinderen
Met T.B. en T.S. Hiermee wil ik bereiken dat de
kinderen zich bewust
zijn van hun gedrag en
gaan zoeken naar een oplossing.
8 februari 2013 Gesprekje met twee kinderen
Met G. en My. Zie hierboven.
Elke dag Afspraak blijven
herhalen en kinderen
hieraan helpen herinneren
Met T.B. – T.S. – G.
– My.
Hiermee wil ik
bereiken dat de
kinderen bewust bezig zijn met de afspraak
om het gedrag te
verbeteren.
28 februari
2013
Gesprekje tussendoor Met T.B. en T.S. Hiermee wil ik de
‘tussenstand’
bespreken en nagaan
wat we nog moeten doen om het resultaat
te bereiken.
1 maart 2013 Gesprekje tussendoor Met G. en My. Zie hierboven.
21 maart 2013 Observatiemodel
inzetten
Bespreken met mijn
mentor
Hiermee ga ik
vaststellen of het impulsieve gedrag
positief is beïnvloed
22 maart 2013 Resultaten vieren met de kinderen
De hele klas Hiermee wil ik aangeven dat de
kinderen het niet voor
niets gedaan hebben.
Dit stimuleert ook andere kinderen weer.
De data wijken af van de geplande acties in hoofdstuk 6. Dit verantwoord ik onder het kopje
‘vergelijking van de gemaakte planning met de acties’. Ook wordt hierin beschreven welke acties ik niet heb uitgevoerd. De acties die ik wel uitgevoerd heb, zijn hieronder te lezen.
1. Maandag 28 januari: duidelijke opzet gemaakt van de methode Kids’ Skills in
combinatie met elementen uit de Zevenstappendans. Tijdens mijn literatuurstudie heb ik alle 15 punten van Kids’ Skills al beschreven met een
korte uitleg. Een ander zou zo kunnen lezen wat de methode inhoudt, maar niet hoe het in zijn
werk gaat. Daarom heb ik deze punten verder uitgebreid door er concrete voorbeelden bij te
beschrijven hoe je de betreffende stappen zou kunnen uitvoeren. Ik ben het nog eens per hoofdstuk (stap) gaan lezen en heb toen de aspecten genoteerd die relevant zijn om toe te
passen. Zo moet je er bijvoorbeeld rekening mee houden dat je plustaal gebruikt tijdens een
gesprek en dat je steeds kleine vaardigheden inzet om te leren.
Ook heb ik de aspecten uit de Zevenstappendans (schaalvragen en mirakelvragen) toegevoegd aan de stappen van Kids’ Skills die mij goed te combineren leken. Bij stap 2 moet je het
bijvoorbeeld eens worden met het kind over de te leren vaardigheid.
Je kunt het kind d.m.v. de schaalvragen goed laten nadenken over zijn eigen gedrag en hierbij dus ook inzicht geven in de waarde van de te leren vaardigheid. Dit vond ik daarom een goede
combinatie.
Verder heb ik ervoor gekozen om de schaalvragen drie keer in te voegen omdat je zo een
verloop ziet van het proces. Je zou er natuurlijk voor kunnen kiezen om het vaker in te zetten, zodat je nog beter ziet hoe het kind zich ontwikkeld, maar minder is niet wenselijk. Je ziet dan
geen proces meer.
Tenslotte heb ik de mirakelvragen met stap 3 verweven, omdat hier voordelen voor de te leren
vaardigheid gezocht moeten worden. Wanneer het kind d.m.v. de mirakelvragen gaat nadenken over de praktijk alsof de vaardigheid is geleerd, gaat het vanzelf voordelen inzien
van de vaardigheid.
Resultaat van de actie Deze opzet heb ik aan mijn mentoren laten zien van mijn stageschool. Zij vertelden mij dat zij
zagen dat ik er veel tijd aan besteed had en dat de opzet er netjes uit zag. Ze waren benieuwd
of dit in de praktijk ook ging werken. Loes zei dan ook: ‘ik denk dat je dan wel iets moet
maken zodat de leerkrachten het makkelijk kunnen inzetten, zonder dat ze daarvoor veel informatie hoeven te lezen.’ Hier ben ik het zeker mee eens en ik wil tijdens mijn onderzoek
gaan ondervinden hoe ik dit het beste kan aanpakken.
De uiteindelijke opzet zoals ik hem heb gemaakt, is te vinden in bijlage 10.
2. Vrijdag 31 januari: gesprek met de directrice
Toen ik de opzet had gemaakt als oplossingsstrategie voor het impulsieve gedrag van mijn
subgroepje (T.B. – T.S. – G. – My.), wilde ik goedkeuring van de directrice van de school om
hiermee aan de slag te gaan. Zij wilde namelijk graag van het proces op de hoogte zijn en gaf
elke keer goede tips waar ik mee aan de slag kon. Ik liet haar de opzet zien en heb uitgelegd waarom ik de schaal- en mirakelvragen hierin had
verwerkt. Ik vind het namelijk een mooie manier om de kinderen zelf te laten inzien hoe ver
zij zijn in hun vaardigheid en naar mijn mening blijven de kinderen hierdoor gemotiveerd.
Ook sluit het op deze manier prima aan bij Kids’ Skills, omdat er bij allebei op een positieve manier benaderd wordt en er gewerkt wordt naar een einddoel.
Resultaat van de actie
De directrice vond het een goed idee om aan te sluiten bij Kids’ Skills en vooral omdat de school hier nu mee bezig gaat. Rond die tijd was er een cursus over deze methode en de
leerkrachten zijn hier toen mee aan de slag gegaan. Ik wil hen uiteindelijk handreikingen
geven over mijn bevindingen en dit vond de directrice een mooi uitgangspunt. Verder was zij
bekend met de schaalvragen en vond zij dit een goede strategie. De mirakelvragen waren voor haar een mirakel, maar het zou er op deze manier goed bij passen.
Omdat ik met dit onderwerp aan de slag ging, gaf de directrice mij de mogelijkheid om de
cursus Kids’ Skills te volgen. Ik zou dan op de hoogte zijn van de dingen die de leerkrachten gingen ondernemen en kon hierbij aansluiten. Dit vond ik erg fijn en heb mij meteen
aangemeld voor die cursus.
3. Woensdag 13 februari: cursus Kids’ Skills
Met tien andere collega’s had ik die woensdagmiddag de cursus, verzorgd door iemand van
de OBD. Zij heeft ons duidelijk gemaakt wat het doel is van de methode Kids’ Skills en hoe
je hem kunt toepassen op de kinderen. De middag was goed gevuld. We hebben namelijk
samen geoefend met het formuleren van de juiste vaardigheid voor een kind. Je moest uiteindelijk een kind in je hoofd nemen en alle positieve en negatieve aspecten van hem/haar
opschrijven. Bij het ongewenste gedrag moest je vervolgens gaan bedenken welke
vaardigheid je wilde dat het kind zou leren en hoe je die dan zou formuleren. Belangrijk was
het volgende: - Je moet de vaardigheid formuleren op niveau van het kind
- Je moet het gewenste gedrag concreet beschrijven
- De vaardigheid moest niet te uitgebreid zijn, maar juist met kleine stapjes tegelijk,
zodat het doel te bereiken zou zijn.
Verder hebben we een werkboekje gehad die je met een kind kunt invullen om naar het
eindresultaat te werken. Hierin staan alle 15 stappen die je per blad afwerkt. Veel collega’s
gaven hierbij aan dat zij het veel te omslachtig vonden en dat er een aantal stappen weggelaten konden worden. Ik heb aan een aantal collega’s ook aangegeven dat ik dit ga
onderzoeken en dat ik hier een mooi blad van ga maken. Hierop kunnen leerkrachten de
afspraken dan vaststellen met het kind en een aantal stappen doorlopen die waardevol zijn.
Dit volgt straks uit de resultaten van mijn uitvoering. Verder is bij alle collega’s aangegeven dat zij een kind moesten uitkiezen om daar de methode op uit te proberen. Zij waren hier
enthousiast over en zouden dit allemaal gaan doen.
Resultaat van de actie Ik ben tijdens deze cursus te weten gekomen hoe ik het ongewenste gedrag van mijn
subgroepje wilde gaan beïnvloeden met de methode. Ik moest er kennelijk goed over
nadenken hoe ik de vaardigheid moest gaan formuleren en wanneer ik de stappen met de
kinderen wilde gaan doorlopen. Ik gaf natuurlijk volledig les wanneer ik op stage was, maar moest er wel goed de tijd voor nemen.
Verder ben ik er gedeeltelijk achter gekomen waar de collega’s behoefte aan hebben en hier
wilde ik verder mee aan de slag. Ik was van plan om met allemaal even een gesprekje aan te
gaan om te horen waar hun behoefte ligt voor het gebruik van Kids’ Skills. Hiervoor moesten zij wel een beetje ervaring hebben opgedaan met de methode. Daarom heb ik de interviews
niet meteen ingepland, maar dit deed ik een paar weken later.
Ik had in mijn hoofd om apart iets te maken voor de onderbouw en de bovenbouw waar de
leerkrachten mee uit de voeten konden. Wel moeten de kinderen iets in kunnen vullen en moeten de meest waardevolle stappen aanwezig zijn. Hiervoor ging ik onderzoek doen en
ervaren wat Kids’ Skills met het gedrag van de kinderen zou gaan doen.
4. Vanaf vrijdag 1 maart: het verzorgen van lessen Vreedzame School
Ik heb aangegeven dat ik graag de lessen Vreedzame School op mij wilde nemen. Dit omdat het aansloot bij mijn onderzoek en ik wilde zien of het impulsieve gedrag hierdoor beïnvloed
kon worden. Dit was mogelijk doordat ik een aantal lessen kon verschuiven. Vanaf toen kon
ik dus elke vrijdag de lessen Vreedzame school verzorgen. Op dat moment waren we bij les 8
van blok 1 en heb ik de twee lessen daarna ook verzorgd (les 9 en 10). Deze lessen gingen over win-win oplossingen en hoe je handelt bij een conflict. We hebben het hier uitgebreid
over gehad en verschillende werkvormen heb ik ingezet. Zo speelden we een soort drama spel
waarbij kinderen het rode, gele of blauwe petje op moesten zetten. Op deze manier reageerden
zij elke keer anders op een conflict dat gespeeld werd en gingen de kinderen inzien welke manier het beste was, namelijk het uitpraten met elkaar.
Deze lessen hebben eigenlijk niet veel invloed gehad op het impulsieve gedrag van de
kinderen. Om dit toch te kunnen ondervinden heb ik les 13 van blok 3 gegeven waarin het
ging over spreken en luisteren.
Eerst gingen we geluiden van elkaar na doen. Ik maakte bijvoorbeeld een geluid door te klappen in mijn handen en de kinderen deden dit na. Vervolgens wees ik steeds iemand aan
die een geluid mocht maken met zijn mond, handen of voeten. Dit verliep erg goed. Ik liet de
kinderen daarna weten dat zij heel goed konden luisteren.
Toen hebben we het gehad over het woord ‘communicatie’. De kinderen konden vertellen dat hierbij belangrijk was dat je luistert naar elkaar, je elkaar aankijkt en elkaar uit laat praten.
Als laatste heb ik de kinderen laten ervaren hoe goed zij konden spreken en/of luisteren. Ik
had een tekening en vertelde duidelijk en stap voor stap wat er op stond. De kinderen moesten
dit natekenen en allemaal hadden zij ongeveer dezelfde tekening. Uiteindelijk gingen zij dit in tweetallen doen. Achteraf heb ik gevraagd wie er nu goed was in spreken en wie in luisteren.
Daarbij heb ik vooral gelet op mijn subgroepje en zij gaven aan dat ze beter waren in spreken.
Dit was mij onderhand ook al duidelijk. De leerlingen waar ze mee werkte gaven wel aan dat
die kinderen ook konden luisteren. Dit heb ik nog even goed benadrukt en heb toen de les afgesloten. Ze zijn zich dus bewust geworden van hun vaardigheden wat betreft het spreken
en luisteren. Dit heeft een bijdrage gehad aan mijn onderzoek en hier zal ik dan ook vaak op
terugkomen bij de kinderen. Zij kunnen dus wel heel goed luisteren!
5. Donderdag 7 maart: gestart met observatiemodel
Bij de uitwerking van de theoretische actie is te zien dat ik een observatiemodel heb gevonden
waarmee ik kan meten of het impulsieve gedrag uiteindelijk beïnvloed is. De bedoeling was
dat ik elke dag (donderdag en vrijdag) een half uur zou gaan tellen hoe vaak de kinderen van mijn subgroepje door de klas heen praatte.
Donderdag 7 maart begon ik hiermee en had een klein briefje bij me tijdens de eerste les. Ik
had nog geen gesprek met de kinderen gehad en het was dus echt een beginsituatie van het
probleemgedrag. Het kostte even wat tijd tussendoor, maar het lukte op zich wel. Die volgende dag (vrijdag 8 maart) had ik Kids’ Skills opgestart met T.B. en hij was dus op
zijn hoede. Ik schreef steeds op wanneer hij door de klas heen praatte en dit merkte hij. Hij
vond dit zeer vervelend en kwam ook naar me toe met de vraag: ‘juf, doe ik het nu al goed?’.
Ik liet hem het blaadje zien met streepjes en hier werd hij wat bedroefd van. Er stonden namelijk dertien streepjes. Ik liet hem weten dat hij het ook een paar keer juist heel goed deed
en dat ik dit de volgende keer voor hem zou gaan opschrijven.
Resultaat van de actie Ik ben er tijdens het observerend tellen en na het gesprek met T. achter gekomen dat ik beter
het positieve kon observeren. De kinderen zouden hier gemotiveerder van worden, want zij
zouden gaan inzien hoe vaak zij het al goed deden. Ik wilde hen vervolgens laten weten dat
het al heel knap is dat zij zo vaak hun vinger konden opsteken en of dit misschien wel de hele eerste les zou kunnen. Ik wilde het observeren dus een positieve draai geven en hoopte
hiermee de kinderen nog meer te motiveren om te werken naar het einddoel.
6. Donderdag 7 maart: het opzetten van Kids’ Skills met T.B.
Ik heb T. gevraagd even bij mij te komen tijdens de weektaaktijd. Ik heb het werkboekje erbij
gepakt en eerst gevraagd hoe het met de afspraak ging die hij met juf Afke gemaakt had. Hij
heeft namelijk al eens eerder gewerkt met Kids’ Skills omdat hij continue door de klas heen
praatte. Hij heeft een plaatje op zijn tafel (mascotte) en er is gepraat met zijn ouders. Nu is er wel een kleine verbetering en is er al een feestje gevierd, maar ik wilde weten hoe hij er nu
tegenover stond.
T. gaf aan dat hij nog steeds wel eens door de klas heen praat en dat hij het erg moeilijk vindt om zijn vinger steeds op te steken. Ik heb hem gezegd dat ik zie dat hij bij juf Loes al snel
weet wanneer hij zijn vinger op moest steken, maar dat hij bij mij vaak mijn grens opzoekt.
Dit beaamde hij. Om die reden hebben wij samen het werkboekje ingevuld. Dit ging erg goed
en hij was zeer enthousiast. Ik moet alleen nog even de ouders inlichten en F. vragen om ook zijn supporter te zijn.
7. Vrijdag 8 maart: het opzetten van Kids’ Skills met T.S.
Ook met T. ben ik tijdens de weektaaktijd gaan zitten aan de instructietafel. Ik vroeg hem of hij nog wist waar ons vorige gesprek over ging. Hij is in dit soort gesprekken vaak wat
terughoudend en wist nu ook geen antwoord te geven. Ik heb hem toen gezegd dat ik vond dat
hij altijd keihard werkt en heel goed meedoet, maar dat hij soms vergeet zijn vinger op te
steken als hij wat wil zeggen. Dit beaamde hij en ging ermee akkoord dat hij dit ging leren. Samen vulden wij het werkboekje in en ook T. was erg enthousiast over de manier van
handelen. Hij zag zijn vader als zijn voorbeeld en wilde graag een hond als mascotte op zijn
tafel. Verder wilde hij M. en T. en zijn juffen als zijn supporters en heeft met hen afgesproken
om ‘psst’ te zeggen wanneer hij de afspraak even vergat. Tenslotte liet ik hem nog de schaalvraag invullen en hij zette zichzelf op een 5. Hij zei: ‘Soms
steek ik wel mijn vinger op en soms niet.’ Ik liet hem weten dat we straks naar een 6 gaan of
misschien zelfs een 7 en hij zou veel gaan oefenen.
8. Woensdag 20 maart: gesprek met moeder van T.B.
De moeder van T.B. kwam om 12.00uur even bij mij om te praten over mijn onderzoek waar
ik haar kind bij betrok. Ik heb haar uitgelegd wat we aan het doen zijn en waar ik naartoe wil.
Ik liet haar bijvoorbeeld het werkboekje zien wat ik met T. heb ingevuld en dat ons doel is om, voor nu, tijdens de eerste les zijn vinger steeds op te steken als hij iets wilde zeggen. Ook
heb ik aangegeven dat hij slecht luistert naar mij en dat hij expres door mij heen praat of
geluidjes maakt. Daarnaast zei ik dat hij veel om zich heen kijkt en teveel let op de andere
kinderen in het groepje. Dit herkende zij wel. Moeder heeft aangegeven dat ik het onderzoek met hem kon gaan doen, maar dat ik daar niet de hele klas bij moest betrekken. Ze wilde niet
hebben dat T. een uitzondering is en in het middelpunt zou staan. Dit heb ik geaccepteerd en
had haar beloofd om het tussen de juffen en T. te houden. Met hem wilde ik de afspraak dan
elke dag even opfrissen en aan het einde van de dag evalueren. Tijdens deze evaluatie wilde ik aangeven hoe vaak hij zijn vinger op kon steken tijdens de eerste les. Ook de schaalvragen
zou ik nog 2x met hem in gaan vullen.
9. Woensdag 27 maart: gesprek met moeder van T.S.
Ook heb ik een gesprek gehad met de moeder van T.S. Zij is zelf ook leerkracht, dus wist heel
goed waar ik over sprak. Ik begon over het 10-minuten gesprek waarin we al hadden
aangegeven dat T. af en toe wat impulsief was, maar dat dit vooral door enthousiasme kwam.
Verder heb ik haar verteld dat ik een gesprekje met T. heb gehad over zijn impulsieve gedrag en dat we gaan leren om een vinger op te steken. Ik heb het werkboekje laten zien en verteld
dat je direct resultaat bij hem ziet. Wanneer je hem er even kort op aanspreekt, weet hij het
meteen weer en steekt geregeld zijn vinger op. Moeder vond het prima dat ik daar met hem
mee aan de slag ging en zou er ook thuis nog even extra op letten. Wanneer het is gelukt om tijdens de lessen tot de pauze zijn vinger steeds op te steken als hij iets wil zeggen, zouden we
dit gaan vieren door met de hele klas 10 minuten naar buiten te gaan.
10. Gesprekjes tussendoor Op wisselende dagen tijdens de weektaaktijd heb ik T.B., T.S. en My. af en toe bij me
gevraagd om even te kletsen. Ik pakte het werkboekje er dan bij en de schaalvragen. Ik vroeg
de leerling vervolgens hoe hij het vond gaan met de afspraak en of hij wilde invullen hoe ver
hij dan op de schaal van 0 tot 10 zat. De drie keer dat ik dit met de kinderen gedaan heb, hebben zij zichzelf steeds een stapje verder geplaatst op de schaal. Zij zeiden dan bijvoorbeeld
dat het al veel beter ging, maar nog niet helemaal. Ik vroeg dan nog even ter verdieping wat
ze gingen doen om weer een stapje hoger te komen. Er kwamen dan antwoorden als: ‘ik ga er
gewoon goed aan denken’ en ‘M. en T. moeten mij goed helpen’. Ik heb toen aan alle drie de kinderen gevraagd of zij het fijn vonden als ik ze elke ochtend even hielp herinneren aan de
afspraak, voordat we begonnen met de klas. Hier stemden zij mee in en My. zei dat ik alleen
even naar het plaatje op haar tafel hoefde te wijzen.
Dit ben ik vervolgens gaan proberen en vooral bij T.B. zag ik direct resultaat. Hij lette er echt goed op en zocht continue oogcontact met mij, zodat ik wist dat hij zijn vinger opstak. Ik
complimenteerde voortdurend en noemde even de naam van het kind wanneer zij het even
waren vergeten.
Elke dag even herinneren deed ik toen echt elke keer vanaf week 12 en ik zag duidelijk resultaat. Dit is ook te zien in bijlage 11 waarin het observatiemodel te vinden is.
11. Observatiemodel invullen tijdens de eerste les Elke dag heb ik de drie kinderen van mijn subgroepje geobserveerd en de bevindingen heb ik genoteerd in het observatieformulier. Elke eerste les van de dag had ik een klein blaadje op
mijn bureau leggen en steeds als een van de kinderen een vinger opstak, zette ik een streepje.
Dit kostte veel tijd, maar gaf wel duidelijk weer wat de ontwikkeling was wat betreft het
impulsieve gedrag van de kinderen. In de grafiek in bijlage 12 is dit duidelijk te zien.
12. Woensdag 10 april: overleg met de communicatie werkgroep
Tijdens de cursus heb ik wat signalen opgevangen van docenten die de methode nog erg
uitgebreid vonden. Zij wilden er wel mee aan de slag gaan, maar zochten op allerlei manieren al oplossingen voor het feit dat ze het werkboekje wilden verkorten.
Ik had een aantal collega’s al aangegeven dat ik hier wel met mijn onderzoek op kon inhaken
en dat ik ook vond dat sommige stappen best samengevoegd konden worden. Tijdens het
uitvoeren van mijn onderzoek ben ik erachter gekomen wat wel nuttig is voor de kinderen en wat overbodig was, naar mijn mening. Eigenlijk wilde ik de behoeftes van de collega’s
ondervinden door een interview met ze te plannen. Met deze resultaten zou ik dan materiaal
maken als een werkblad en een soort hand-out voor de leerkrachten die zij gemakkelijk
zouden kunnen inzetten. Hier werd ik in afgeremd doordat de communicatie werkgroep ook met ditzelfde idee bezig was. Hier waren wij niet van elkaar van op de hoogte doordat mijn
stukje voor in de vergadering vorige keer werd uitgesteld. Ik heb een collega opgebeld en
gevraagd hoe we dit konden combineren. Wij hebben samen besloten dat ik mijn bevindingen
presenteer aan de groep en dat zij dit dan mee zouden nemen in de werkgroep. Ik heb vervolgens aangeboden om te helpen met dit stukje van de werkgroep en samen gaan we dus
eind mei iets opstellen wat de hele school gaat gebruiken m.b.t. Kids’ Skills.
13. Vrijdag 12 april: sociogram ingevuld
Om ook te controleren of het groepsproces is verbeterd, heb ik opnieuw aan de kinderen
gevraagd wie ze positief en negatief kozen. Met deze informatie heb ik toen het sociogram in
kunnen vullen en is er weer een nieuw staatje uit gekomen. Met deze informatie kon ik kijken
of de kinderen van mijn subgroepje nog steeds zo negatief gekozen werden of dat het groepsproces verbeterd was. Dit is te zien in bijlage 13.
Uit dit sociogram kan ik het volgende halen; - My. werd eerst 4 keer positief gekozen en 3 keer negatief. Nu wordt ze 2 keer positief
en 2 keer negatief gekozen. Ze is door minder kinderen negatief gekozen, maar ook
door minder kinderen positief.
- T.S. werd de eerste keer 6 keer positief gekozen en 2 keer negatief. Nu werd hij 3 keer positief gekozen en nog steeds 2 keer negatief.
- T.B. werd 1 keer positief gekozen en 11 keer negatief. Nu werd hij 2 keer positief
gekozen en maar 7 keer negatief. Hij is dus iets minder negatief gekozen en een keer
positief erbij. Voor T.B. heeft het dus zichtbaar effect gehad. Bij de andere twee zie je het niet aan het
sociogram. Verder is aan het sociogram te zien dat er minder kinderen vaak gekozen worden.
Er is nu meer een verdeling en dat kan dus inhouden dat er meer vriendjes zijn ontstaan. Dit is
wel te zien in de klas namelijk. Ook kunnen de kinderen nu beter samenwerken, maar dat is niet het resultaat van het verminderde impulsieve gedrag.
Naar mijn idee is het groepsproces niet verbeterd door het beïnvloeden van het impulsieve
gedrag.
Hieronder zijn alle resultaten van de praktische acties geordend in een tabel. Hierbij verwijs ik
ook naar de bijlagen.
De resultaten van de praktische acties
Praktische actie resultaat Eventuele
verwijzing
1. Opzet Kids’
Skills in
combinatie met elementen uit de
Zevenstappendan
s
Een duidelijke beschrijving van alle stappen die
gemaakt moeten worden en wanneer de
elementen van de Zevenstappendans ingezet kunnen worden.
Bijlage 10
2. Gesprek met de directrice
Ik kon mijn acties gaan uitvoeren en kreeg de mogelijkheid om me in te schrijven voor de
cursus Kids’ Skills die gegeven ging worden in
februari.
3. Cursus Kids’ Skills
Tijdens de cursus heb ik vooral geleerd hoe ik de te leren vaardigheid moet formuleren:
- Formuleren op niveau van het kind
- Concreet het gewenste gedrag
beschrijven - De vaardigheid moet niet te uitgebreid
zijn, maar juist met kleine stapjes
tegelijk zodat het doel te bereiken zou
zijn.
Verder is aangeraden om bij maximaal twee
kinderen Kids’ Skills in te zetten.
Ik ving het signaal op dat collega’s behoefte
hadden aan ander materiaal dan het
werkboekje. Dit ben ik daarna gaan
onderzoeken.
4. Het verzorgen van lessen
Vreedzame
School
Les 13 van blok 3 heeft bijgedragen aan het beïnvloeden van het impulsieve gedrag. Toch is
het geen methode om het gedrag te veranderen.
Hiervoor moeten toch echt individuele
gesprekken plaatsvinden. De vreedzame school is op zich dus geen
oplossingsmethode en moet aangesterkt worden
door een andere methode.
5. Gestart met het
observatiemodel
Het model moest positief geformuleerd
worden, zodat ik kon bijhouden hoe vaak de kinderen hun vinger opstaken. Hierdoor raakte
zij gemotiveerder.
Bijlage 11
6. Opstarten van
Kids’ Skills met T.B.
- T. zag in dat hij veel door de klas praatte
zonder een vinger op te steken. - Als zijn supporters vroeg hij de juffen en F.
en C.
- hij gaf zichzelf een 3-4 op de tien puntsschaal
en gaf aan dat het nog niet vaak goed ging. - als beloning wilde hij buiten spelletjes doen
met de hele klas.
7. Opstarten van
Kids’ Skills met T.S.
-T. was het eens met de vaardigheid die hij
ging leren. - als zijn supporters vroeg hij zijn juffen en M.
en T.
- hij gaf zichzelf een 5 op de tien puntsschaal
omdat hij het soms wel deed en soms niet. - als beloning wilde hij buiten vrij spelen met
de hele klas.
8. gesprek met
moeder van T.B.
Moeder wilde niet dat T. in het middelpunt zou
staan van de klas of dat hij weer een uitzondering zou zijn. Ik heb dus met haar
afgesproken dat de afspraak alleen tussen de
leerkrachten en T. zou gaan plaatsvinden.
Verder heb ik aangegeven dat ik hem elke dag even zou helpen herinneren aan onze afspraak
en dit was prima.
9. Gesprek met
moeder van T.S.
Moeder accepteerde dat ik met haar zoon aan
de slag ging met Kids’ Skills. Thuis zou zij ook weer even extra letten op het impulsieve
gedrag.
10. Gesprekjes
tussendoor met de kinderen
T.S., T.B. en My. zouden het fijn vinden
wanneer ik ze ’s ochtends even zou helpen herinneren aan de afspraak. Zo kunnen zij er
extra op letten tijdens de les. Deze manier
werkt erg goed en dit is te zien vanaf week 12
in het observatiemodel.
Zie bijlage 11
11. Observatiemodel
inzetten tijdens
de eerste les
De kinderen hebben een groei doorgemaakt
m.b.t. het impulsieve gedrag. Het is namelijk
positief beïnvloed. Vooral doordat zij inzagen
dat zij vaak hun vinger opstaken, want dit
Zie Bijlage 12
benoemde ik steeds.
12. Overleg met de werkgroep
communicatie
Ik presenteer mijn bevindingen tijdens de vergadering van 11 april 2013.
Eind mei maak ik samen met de werkgroep
werkboekjes en materialen die de leerkrachten
kunnen inzetten m.b.t. Kids’ Skills
13. Sociogram -T.B. is minder negatief gekozen als de eerste
keer. Bij de andere kinderen uit het subgroepje
had het niet erg veel effect.
- de keuzes zijn wat meer verdeeld over de kinderen.
- naar mijn idee is het groepsproces niet
verbeterd doordat het impulsieve gedrag meer
positief is beïnvloed.
Bijlage 13
Vergelijking van de gemaakte planning met de acties
O2 de student vergelijkt de gemaakte planning van de acties met de daadwerkelijk uitgevoerde acties.
Gepland acties die niet uitgevoerd zijn
Datum (vanuit de praktijksituatie)
De datum voor het uitvoeren van een aantal acties is gewijzigd. Ik zou in week 6 (4 t/m 10
februari) starten met het inzetten van het observatiemodel en het opstarten van Kids’ Skills
met T.B en T.S. Dit is uiteindelijk een maand later geworden, namelijk in week 10. Dit komt doordat mijn acties moesten plaatsvinden op donderdag en vrijdag en er eigenlijk steeds iets
tussendoor kwam. Door verschillende omstandigheden kon ik het onderzoek nog niet verder
vorm geven. In donderdag 7 feb. en vrijdag 8 feb. waren we druk bezig met de voorbereiding
van carnaval op school. In week 8 was het vakantie dus ik vond het ook niet prettig om een week voor de vakantie te starten met de kinderen. Zij zouden de helft alweer vergeten zijn.
In week 9 is het er niet van gekomen dus uiteindelijk in week 10, op donderdag 7 maart heb ik
het observatiemodel ingezet en ben ik met de eerste leerling gestart met Kids’ Skills.
Uitleg over mijn onderzoek tijdens de teamvergadering (vanuit de praktijksituatie)
Ik had gepland om de gang van zaken aan de aanwezige collega’s tijdens de vergadering uit te
leggen. Ik had hen daarvoor namelijk al een enquête meegegeven en ik wilde graag weten welke behoeftes er nog lagen voor de methode Kids’ Skills. Hier zou ik dan op in kunnen
haken en tijdens mijn eindpresentatie aan deze behoeftes kunnen voldoen.
Vooraf werd er altijd al gevraagd wie er tijdens de vragenronde op het einde vragen of opmerkingen zou hebben. Ik gaf aan dat ik even kort iets wilde vertellen over mijn onderzoek.
Dit werd opgeschreven, maar aan het einde bleek dat hier niet voldoende tijd voor was. Deze
verwoording heb ik toen laten schieten.
Uiteindelijk heb ik ervoor gekozen om deze informatie te geven tijdens mijn eindpresentatie en even langs alle collega’s te lopen die meededen aan de cursus Kids’ Skills. Aan hen wilde
ik vragen welke behoeftes er nog lagen met betrekking tot de methode.
Voor donderdag 11 april stond mijn eindpresentatie gepland.
Kids’ Skills niet met My. en G. opgezet (vanuit de praktijksituatie) Ik zou met vier kinderen (mijn subgroepje) aan de slag gaan met Kids’ Skills om het
impulsieve gedrag positief te beïnvloeden. Dit is onlangs gewijzigd. Op de cursus werd
namelijk aangegeven dat je de methode het beste met maximaal 2 kinderen zou moeten
opzetten. De reden hiervoor was dat het nog nieuw was en dat het redelijk wat tijd kostte om het optimale eruit te halen.
Na de cursus sprak ik mijn stagebegeleidster Loes en zij gaf aan dat ze aan de slag wilde gaan
met My. Met haar wilde zij namelijk werken aan de vaardigheid om te luisteren wanneer
iemand anders aan het woord was. Dit kwam mij wel heel mooi uit, want hierbij gaat het natuurlijk ook om impulsief gedrag.
Daarnaast had ik nog T.B., T. S. en G. in mijn subgroepje. Bij G. is het impulsieve erg
afgezwakt en hij is daarnaast ook nog eens een behoorlijk zwakke leerling. Bij hem heb ik dit
dus even laten schieten om verschillende praktische redenen. Conclusie is dus geweest dat ik aan de slag zou gaan met T. B. en T. S.
Resultaten nog niet gevierd met de kinderen (vanuit het onderzoeksdoel)
Als laatste praktische actie had ik gepland om op 22 maart de resultaten te vieren met de kinderen. Dit was echter iets te optimistisch. Ik ben er namelijk achter gekomen dat ik het
natuurlijk pas met de kinderen moet vieren als zij het doel echt zichtbaar bereikt hebben. Op
dit moment maken zij wel stappen vooruit, maar zijn we er nog lang niet. De kinderen
oefenen nu met het opsteken van hun vinger tijdens de eerste les en uiteindelijk wil ik dat ze ervan bewust zijn dat zij een vinger opsteken tijdens alle lessen. Dit is natuurlijk niet zomaar
bereikt, dus daarom hebben we het nog niet gevierd. Dit gebeurt rond eind van dit schooljaar
naar mijn idee.
Extra acties die zijn uitgevoerd
De cursus Kids’ Skills (vanuit de praktijksituatie en het onderzoeksdoel)
Door de directrice werd ik uitgenodigd om de cursus bij te wonen. Hierdoor zou ik nog meer informatie kunnen inwinnen en zou ik op de hoogte zijn van het proces waar de andere
leerkrachten mee aan de slag gingen. Deze uitnodiging heb ik natuurlijk met twee handen
aangenomen en heb er erg veel geleerd. Gesprek met een van de ouders (vanuit het onderzoeksdoel)
Omdat ik er zeker van wilde zijn dat de ouders ook achter de acties stonden, heb ik ze uitgenodigd voor een kort gesprek na schooltijd. Wanneer ouders er niet mee akkoord zouden
gaan, kon ik niet met het kind werken aan de vaardigheid en moest ik het anders aanpakken.
Gelukkig hebben ouders van de kinderen ingestemd met het proces en kon ik, na wat kleine
aanpassingen, starten met het aanpakken van het ongewenste gedrag. Overleg met de communicatie werkgroep (vanuit de praktijksituatie)
Omdat collega’s aangaven dat zij het werkboekje van Kids’ Skills graag iets minder uitgebreid zagen, was mijn idee om dit te gaan maken. Hierin werd ik afgeremd door de
communicatie werkgroep, omdat zij ook het idee hadden om dit te gaan ontwerpen. Dit
hoorde ik van een andere collega dus zodoende heb ik iemand van de werkgroep opgebeld.
In mijn beschrijving van de acties is te lezen hoe dit gesprek is gegaan en welke resultaten daar uit zijn gekomen.
De theoretische actie
O1 de student geeft bij de theoretische actie (literatuur) aan welke nieuwe relevante informatie verkregen is.
Om een beginsituatie, een ontwikkeling en een eindresultaat te zien van het impulsieve
gedrag, ben ik een observatiemodel gaan zoeken die dit kon aantonen. Ik heb verschillende literatuur geraadpleegd, maar het boek ‘Gedragsverandering binnen en buiten de klas’ (Krab,
et al., 2000) maakte mij veel duidelijk. Hieronder beschrijf ik welke relevante informatie ik
verkregen heb en wat dit voor bijdrage heeft voor het onderzoek.
In dit boek wordt het volgende beschreven: ‘Een adequate aanpak van gedragsproblemen
loopt volgens een systematisch stappenplan’ (Krab, Engelen-Snaterse, & de Boer-Boosman,
2000, p. 119). Ik was zeer benieuwd naar dit stappenplan en ben daarom verder gaan lezen.
Bij stap 2 gaat het om het meten van gedrag en wordt uitgelegd op welke manieren je dit kunt
doen. Hierbij moet er dus eerst een meetmethode gekozen worden en vervolgens moet er een
basislijnobservatie worden gemaakt. Hieronder beschrijf ik hoe dit in zijn werk gaat en waarom deze methode dus geschikt is voor dit onderzoek.
Allereerst wordt er een analyse gemaakt van het gedrag van het kind. Je moet exact weten om
welk gedrag het gaat en waar je met het kind aan gaat werken. Er zijn twee aspecten die je moet beschrijven voor je een meetmethode kunt kiezen. Je analyseert het volgende:
1. Het probleemgedrag moet concreet beschreven worden (in details/concreet gedrag)
2. Het doelgedrag moet concreet beschreven worden (het gewenste gedrag)
Een gesprek met het kind is daarbij wenselijk. Het moet een doel zijn die voor de leerling haalbaar is.
Het meten van gedrag
1. Een meetmethode kiezen. Je bepaalt of de situatie zich leent voor tellen, tijd meten of interval. Verder moet je ook
bepalen of je een steekproefobservatie doet of continue observatie.
Voorbeeld: tellen hoe vaak de leerling van tafel wegloopt
2. Een basislijnobservatie maken Dit is de frequentie van het gedrag binnen of buiten de klas. Van enige ‘behandelingen’ is nog
geen sprake. Het is alleen nog maar een bundeling van tellingen of tijdmetingen van het
gedrag op een aantal tijdstippen. Pas als er een aantal keer geobserveerd is, kan er een
betrouwbare basislijn ontstaan.
Voor het maken van een basislijn kun je gebruik maken van het observatieformulier tellen of
tijd meten. Steeds neem je het gemiddelde aantal keer in een uur en je kunt precies zien welk
effect de interventie heeft gehad. Een tip om de telmethode uit te voeren is om steeds een klein voorwerp te verplaatsen
wanneer het gedrag vertoond wordt. Dit kunnen bijvoorbeeld lucifers of knikkers zijn. Na een
uur kun je zien hoeveel keer het gedrag is laten zien. Ook is het handig de basislijn in een
grafiek te zetten.
Verdere beslissingen die je kunt maken rond de aanpak van de leerling:
- Verandering in de antecedente factoren (gebeurtenissen, situaties bijv. wisselen van
plek)
- Behandeling van het gedrag via verandering van de gevolgen (afspraken maken voor beloning en consequenties)
- Verandering van zowel antecedente factoren als van de gevolgen, de consequente
factoren.
Voor deze beslissingen kies je op basis van een inschatting van effectiviteit en haalbaarheid. Als deze beslissing is gemaakt, kan het ingevuld worden in het gedragveranderingsplan. Zie
bijlage 11.
De leerling zelf moet wel zoveel mogelijk betrokken worden bij het maken van de keuzes.
Hierdoor wordt de kans op succes positief beïnvloed. (Krab, Engelen-Snaterse, & de Boer-Boosman, 2000, p. 123-134)
Bijdrage voor het onderzoek Aan de hand van deze informatie kon ik mijn acties doorzetten. Ik wist nu namelijk hoe ik de
beginsituatie van het gedrag kon meten. Hiervoor moest ik eerst het probleemgedrag concreet
beschrijven. Dit had ik al gedaan tijdens de eerste twee fasen van dit onderzoek. Ik heb toen
namelijk veel geobserveerd en ben erachter gekomen dat de kinderen impulsief gedrag vertoonden. De ene leerling deed dit bewust en de andere echt onbewust. Deze bevindingen
zijn te vinden bij deelvraag 5 (Blz. 41). Het probleemgedrag betreft kinderen die bewust of
onbewust door de klas heen praten of iets zeggen zonder dat zij daarbij een vinger opsteken.
Het doelgedrag is dus: de kinderen steken een vinger op wanneer zij iets willen zeggen tijdens een instructie of klassikaal moment.
Toen moest ik een meetmethode gaan kiezen om het gedrag gestructureerd te observeren en
een uiteindelijke basislijn te kunnen zien. Ik heb ervoor gekozen om de telmethode te gaan
inzetten, omdat ik dan kon bijhouden hoe vaak zij door de klas riepen zonder een vinger op te steken. Tijd opmeten had geen zin, omdat het steeds een kort moment was en interventie leek
mij ook niet handig. Mijn keuze was dus snel gemaakt. Ik ben dit toen gaan uitvoeren en
merkte dat het veel tijd kostte. Toch ben ik dit elke week blijven volhouden, omdat het mij
zicht ging geven op de ontwikkeling van de kinderen wat betreft het probleemgedrag. Daarna ben ik een individueel gesprek aangegaan met de kinderen en heb samen met hen het
werkboekje van Kids’ Skills ingevuld. De kinderen accepteerden dat wij deze vaardigheid
(doelgedrag) gingen leren en ze vonden de eigen inbreng erg prettig! Dit was te merken aan
het feit dat ze graag het boekje wilden invullen en wilden vertellen dat zij alweer verder op de schaal zaten van 0 tot 10. Dit vond ik erg positief, want hierdoor waren zij gemotiveerd om de
vaardigheid onder de knie te krijgen.
Verdere veranderingen heb ik nog niet ingebracht, maar zou zo nog eens kunnen komen. Er
zitten namelijk twee kinderen van mijn subgroepje in hetzelfde groepje in de klas en zij versterken het gedrag bij elkaar. Misschien dat ik ze nog een ander plekje ga geven.
Het observatiemodel heeft dus zeker een bijdrage gehad voor mijn onderzoek, want ik kon
alles in gang gaan zetten en de ontwikkeling bijhouden van de kinderen. Uiteindelijk kon ik
gaan bepalen of het gedrag positief beïnvloed was.
8. Evaluatie acties
Na het hele proces van dit onderzoek, ga ik in dit hoofdstuk evalueren op de acties die ik
gedaan heb. Ik verleen allereerst betekenis aan de resultaten die ik ondervonden heb en geef
hiermee antwoord op de onderzoeksvraag. Verder maak ik een koppeling tussen de praktische acties en de bestudeerde literatuur en onderbouw hiermee wat ik allemaal gedaan heb.
Daarnaast beschrijf ik welke bijdrage mijn onderzoek heeft geleverd en geef conclusies voor
mijn persoonlijke ontwikkeling. Tenslotte maak ik duidelijk hoe mijn presentatie op de
werkplek is gegaan en welke aanbevelingen ik collega’s heb gegeven. Dit is de laatste stap van mijn onderzoek en hierin zal veel duidelijk worden.
Interpretatie van de praktische acties
O1 de student verleent betekenis aan de resultaten van de praktische acties.
Op pagina 59 is een schema te vinden waarbij ik alle praktische acties met hun resultaten
opgesomd heb. Aan de hand van dit schema zal ik hier betekenis aan verlenen en aangeven of
de doelen van de acties bereikt zijn.
Opzet Kids’ Skills in combinatie met elementen uit de Zevenstappendans
In bijlage 10 is deze opzet te vinden. Dit resultaat heeft voor mij opgeleverd dat ik een duidelijke beschrijving heb van alle stappen die gemaakt moeten worden en ik kan duidelijk
zien wanneer de elementen van de Zevenstappendans ingezet moeten worden.
Het heeft mij dus inzicht gegeven op het proces die ik met het kind doorloop. Nu kon ik tijdens het uitvoeren van Kids’ Skills precies volgen waar ik was en wanneer ik wat moest
doen. Ook stond er een korte uitleg bij die mij weer even hielp herinneren aan wat het
belangrijkste was. Dit was erg handig. Mijn doel van deze actie is dus bereikt.
Gesprek met de directrice
Ik heb ervoor gekozen om in gesprek te gaan met de directrice om haar inzicht te geven op de
ontwikkeling van mijn onderzoek. Ik wilde natuurlijk acties gaan uitvoeren, maar daarvoor
wilde ik nog even een kort advies van de directrice. Zij had er elke keer een goede kijk op en was erg positief over mijn proces. Ze gaf aan wat zij anders zou aanpakken, gericht op de
visie van de school. Zo zei ze tijdens het vorige gesprek dat ik me ook moest gaan richten op
de methode De Vreedzame School omdat dit een methode was die gebruikt werd op school.
Dit zijn tips waar ik wat mee kon en daarom had ik ook dit gesprek gepland.
Dit keer ging het over de oplossingsstrategie Kids’ Skills die ik wilde inzetten om het
impulsieve gedrag van mijn subgroepje te beïnvloeden. Dit vond zij een mooie manier om
mee aan te sluiten en ook gericht op de visie van de school was dit een prima methode. De school ging namelijk zelf ook met deze methode aan de slag en er werden dan ook cursussen
aangeboden aan collega’s die hier interesse in hadden. Ook ik mocht me hierbij aansluiten
omdat het een verrijking gaf aan mijn onderzoek. Hier was ik erg blij mee en dit zou me nog
meer inzicht geven in het uitvoeren van individuele gesprekjes met kinderen. Mijn doel van deze actie was dus bereikt doordat ik weer nuttige informatie had ingewonnen
bij de directrice.
Cursus Kids’ Skills
Om nog meer zicht te krijgen op hoe ik een individueel gesprek moest uitvoeren en waar de
collega’s mee bezig gingen, heb ik me aangesloten bij de cursus.
Tijdens deze cursus heb ik vooral geleerd hoe ik de te leren vaardigheid moet formuleren. Daarnaast is aangeraden om bij maximaal twee kinderen Kids’ Skills in te zetten, omdat het
anders te veel werk zou worden. Je moet namelijk een gesprek plannen en uitvoeren,
observeren en steeds tussendoor evalueren. Ook kun je met deze eerste keer ontdekken wat je
een volgende keer hetzelfde zou doen en wat je anders aan zou pakken. Dit had wel gevolgen voor mijn onderzoek. Gelukkig ging Loes aan de slag met My., die ook in mijn subgroepje zat
en kon ik G. makkelijk loslaten omdat hij een erg zwakke leerling was. Daarbij was zijn
impulsieve gedrag niet zo heftig om ermee aan de slag te gaan. Ik wilde dus aan de slag gaan
met T.S. en T.B. Daarnaast viel het me op dat collega’s erg klaagden over de hoeveelheid werk dat het met
zich meebracht. Hier wilde ik op inspelen door bijvoorbeeld het werkboekje iets in te korten
of handreikingen te geven voor een gemakkelijker proces. Hier moest ik nog verder
onderzoek naar doen. Dit was de belangrijkste informatie die ik heb verkregen tijdens deze cursus en hierdoor kon
ik aan de slag met het uitvoeren van mijn onderzoek. Ik had inzicht gekregen op de
individuele gesprekken en wist wat de collega’s bezig hield. Hiermee heb ik dus het doel van
deze actie bereikt.
Het verzorgen van lessen Vreedzame School
Door de directrice ben ik er, tijdens het plannen van mijn acties, op gewezen dat ik ook oog
moest hebben voor de methode De Vreedzame School die gehanteerd werd op de school. Dit is een methode op sociaal-emotioneel gebied en gaat in op allerlei aspecten als pesten, regels
en afspraken, communicatie etc. Om die reden ben ik lessen gaan geven aan mijn stageklas en
ben ik erachter gekomen welk effect het heeft op het impulsieve gedrag van het subgroepje.
Dit was dan ook mijn doel van deze actie.
Ik heb een aantal lessen gegeven en die gingen vooral over het onderwerp pesten en de manier
van reageren daarop. Hierbij is het aspect luisteren wel naar voren gekomen, maar heeft geen
effect gehad op het impulsieve gedrag in de klas tijdens instructie of een klassikaal moment. Om die reden heb ik les 13 van blok 3 aangeboden waarin het ging om communicatie met
elkaar. Vooral de begrippen spreken en luisteren kwamen aan bod en hier hebben we
uitgebreid over gesproken. Ik heb hierbij wel zicht gekregen op hun manier van spreken en
luisteren en ze weten ook waar zij zelf goed in zijn. Toch kun je niet gericht met de betreffende kinderen werken aan hun manier van luisteren. Hier zijn toch echt individuele
gesprekken bij nodig.
Ik ben er dus achter gekomen dat de methode Vreedzame School wel invloed kan hebben op
het gedrag, maar om er echt een aanpak op te zetten, is een andere methode noodzakelijk. Hiervoor zette ik Kids’ Skills in. Ik heb mijn doel hiermee dus bereikt.
Gestart met het observatiemodel
Toen ik begon met de telmethode als observatiemodel, merkte T.B. dit meteen. Hij is zeer
gevoelig voor meningen en ongeplande situaties en zag dat ik het steeds opschreef wanneer
hij door de klas praatte. Hier wilde hij meer over weten en vroeg; ‘juf doe ik het wel goed?’.
Hieraan merkte ik dat deze wijze niet werkte en dat ik het juist de positieve richting in moest gooien. Ik moest gaan tellen wanneer hij wel zijn vinger op stak en dit aan hem laten zien.
Hier zou hij veel meer baad bij hebben. Dit ben ik toen gaan doen en de kinderen waren
hierdoor een stuk gemotiveerder. Ze zagen in dat zij heel goed hun vinger konden opsteken en
ik zei ook steeds: ‘jeetje, wat kan je dat al goed!’. Er kwam een grote glimlach op hun gezicht en hierdoor was af te lezen dat het werkte. De kinderen waren steeds erg gestimuleerd, vooral
tijdens de eerste les.
Mijn keuze voor deze wijze is dus om het positieve te benoemen en op deze manier naar het
einddoel te werken.
Opstarten van Kids’ Skills met T.B.
Al eerder heb ik aangegeven dat het een goed begin is geweest met T.B. en waarin we
gewerkt hebben in het werkboekje om de vaardigheid te leren. T. ging namelijk leren om zijn vinger op te steken wanneer hij iets wilde zeggen in de klas. We hebben samen afgesproken
dat dit eerst alleen voor de eerste les geldt.
De verdere resultaten die we besproken en opgeschreven hebben waren: - T. zag in dat hij veel door de klas praat zonder een vinger op te steken.
- Als zijn supporters vroeg hij de juffen en F. en C.
- hij gaf zichzelf een 3-4 op de tien puntsschaal en gaf aan dat het nog niet vaak goed ging.
- als beloning wil hij buiten spelletjes doen met de hele klas.
Hieraan is te zien dat T. nog niet erg positief is over zijn handelen en dat hij inziet dat hij dit
gedrag vertoont. Ik heb hem duidelijk gemaakt dat we een vaardigheid gaan leren en dat ik
zeker weet dat hem dit gaat lukken. Hij was erg gedreven met het invullen van het boekje en wilde dan ook graag aan de slag met de vaardigheid. Ik merkte dat dit vooral kwam doordat
hij zelf veel inbreng had, want hij wilde graag zelf alles invullen en gaf snel antwoorden op de
vragen die er stonden. Dit moest ik dus meenemen in mijn onderzoek. Zijn inbreng in het
proces is erg belangrijk. T. was erg gemotiveerd en hiermee is mijn doel van deze actie bereikt.
Opstarten van Kids’ Skills met T.S.
Met T.S. heb ik hetzelfde gesprek gehad en ook met hem heb ik het werkboekje ingevuld. Ook hij zou gaan leren om zijn vinger op te steken wanneer hij iets wilde zeggen. Om heb
hierbij te helpen hebben we allerlei hulpmiddelen ingeschakeld. De resultaten hiervan waren:
-T. was het eens met de vaardigheid die hij ging leren. - als zijn supporters vroeg hij zijn juffen en M. en T.
- hij gaf zichzelf een 5 op de tien puntsschaal omdat hij het soms wel deed en soms niet.
- als beloning wilde hij buiten vrij spelen met de hele klas.
T.S. is dus iets positiever over zijn handelen als T.B. Dit is waarschijnlijk te wijten aan het
feit dat T.S. onbewust impulsief gedrag vertoont. Dit is ook te zien in de observaties die ik
heb gedaan van hem. Hij roept vaak door de klas zonder dat hij daar erg in heeft. Ik vind het
daarom bijzonder om te zien dat hij zichzelf op een 5 zet met de schaalvragen. Hij weet het dus wel en wil het ook graag leren. Hij is erg gedreven om zijn doel te bereiken en is erg
gevoelig voor de afspraken die we samen hebben gemaakt. Dit zal merkbaar zijn aan de
resultaten. De acties worden in gang gezet en hiermee is mijn doel bereikt.
Gesprek met moeder van T.B.
Moeder gaf in het gesprek aan dat zij niet wilde dat haar zoon in het middelpunt van de klas
zou staan. Ze vond het niks als hij supporters uit de klas zou krijgen die hem met de afspraak
zouden helpen en als bekend werd gemaakt wat T. aan het leren was. We hebben daarom
afgesproken om de afspraak alleen tussen hem en de juffen te houden. Verder zou niemand hier mee bezig zijn. Toen we die afspraak hadden gemaakt, was moeder wat meer gerust
gesteld en was blij dat er wel iets aan gedaan werd. Ze zag in dat hij dit gedrag vertoonde en
wilde graag op de hoogte blijven van de ontwikkelingen.
Om toch mijn onderzoek uit te kunnen voeren met T. heb ik besloten om met hem apart nog
eens duidelijk door te spreken wat ik van hem verwacht. Nu hij de supporters niet heeft uit de
klas, moet heel duidelijk zijn wat ons einddoel is. Ook heb ik met hem gevraagd of hij het
prettig vond om elke dag even herinnerd te worden aan onze afspraak en dit beaamde hij. Hierdoor zou hij extra oplettend zijn tijdens de eerste les en zullen we misschien betere
resultaten behalen.
Daarnaast moet ik veel evalueren met hem hoe het gaat en dus de schaalvragen beantwoorden.
Hij moet zelf inzicht krijgen op zijn ontwikkeling en hier ga ik hem bij helpen. Dit was dus niet echt mijn doel die ik voor ogen had, maar wel weten ouders nu waar ik met hem mee
bezig ben. Ik mag met hem verder aan de slag met Kids’ Skills.
Gesprek met moeder van T.S.
Moeder was vooral aan het luisteren naar het verhaal dat ik te vertellen had en wilde graag
weten hoe het allemaal in elkaar stak. Dit vond ik natuurlijk prima en heb haar uitgelegd waar
ik met T. mee bezig was en wat hij ging leren. Ook heb ik het werkboekje even laten zien en
heeft zij kunnen lezen welke afspraken wij met elkaar gemaakt hebben. Zij accepteerde het hele proces en zou er thuis ook nog eens extra op letten. Thuis was hij dan ook veel aan het
woord en praatte wel eens door een ander heen. Dit was fijn om te horen.
Ik kon met T.S. ook aan de slag. Ik hoefde verder niks aan te passen. Wel heb ik met moeder afgesproken dat we het af en toe even zouden evalueren samen. Dit was natuurlijk prima wat
mij betreft en ik heb haar gezegd dat ze altijd even de klas mag binnenlopen na schooltijd. Dit
zou zij doen.
Mijn doel om de moeder te informeren en het proces in gang te zetten is bereikt.
Gesprekjes tussendoor met de kinderen
Met de kinderen heb ik afgesproken dat ik elke ochtend even naar ze toe zou lopen om ze te
helpen herinneren aan de afspraak die we samen gemaakt hadden. Het was namelijk mijn eerste doel om met de kinderen te bereiken dat zij, tijdens de eerste les, hun vinger steeds
opstaken wanneer zij iets wilden zeggen.
Ik heb hiervoor gekozen omdat ik het niet klassikaal wilde verwoorden en de kinderen zo zelf konden werken aan hun vaardigheid. Ook kon ik ze op deze manier steeds complimenteren
wanneer zij het gewenste gedrag vertoonden en corrigeren wanneer het even mis ging.
Wanneer ik het niet zei van te voren, waren zij zich er ook minder van bewust naar mijn idee.
Nu waren ze steeds gefocust op die afspraak en gingen ze er extra op letten. De gesprekjes tussendoor hebben dus een bijdrage geleverd aan mijn onderzoek en heeft op
een positieve wijze invloed gehad. Ik hoef nu niet steeds boos te worden, maar begeleid ze
juist in hun proces. Het doel van de gesprekjes is dus bereikt.
Observatiemodel steeds inzetten tijdens de eerste les
De kinderen hebben een groei doorgemaakt m.b.t. het impulsieve gedrag, want er is
uiteindelijk een stijgende lijn te zien in de grafiek. Dit kwam naar mijn idee vooral doordat zij
inzagen dat zij vaak hun vinger opstaken. Dit aspect heb ik namelijk veel teruggekoppeld met
de kinderen nadat ik geobserveerd had. Ik liet blijken dat ik het erg knap vond dat zij zo vaak hun vinger opstaken en dat zij dit de volgende keer gewoon weer zo goed gingen doen.
Aan deze resultaten is te zien dat de methode Kids’ Skills zeker effect heeft op de kinderen.
Naar mijn idee komt dit vooral doordat ik het continue ben blijven herhalen en doordat je de kinderen op een positieve manier benaderd. Hierdoor gaan zij inzien dat zij het juist heel goed
kunnen en dit motiveert ze zichtbaar.
De actie om dit observatiemodel in te zetten is geslaagd, want er is heel duidelijk te zien dat
de kinderen een uiteindelijke groei doorgemaakt hebben.
Overleg met de werkgroep communicatie
Tijdens het telefoongesprek met Afke, die in de communicatie werkgroep zit, zijn we tot een
paar beslissingen gekomen. Allereerst zou ik mijn bevindingen, die ik heb opgedaan na het uitvoeren van Kids’ Skills, presenteren aan de collega’s tijdens de vergadering. De werkgroep
is er zelf ook mee bezig en alle ervaringen worden uiteindelijk verzameld.
Eind mei wil de werkgroep materiaal gaan opstellen m.b.t. de ervaringen en de behoeftes van
de leerkrachten van de school. Het idee is om verschillende werkboekjes op niveau te maken (onderbouw, middenbouw en bovenbouw) en misschien wat handreikingen voor de collega’s
te bieden. Ik heb me toen aangeboden om hierbij te helpen omdat ik ook ervaringen heb
opgedaan en kennis heb verzameld tijdens het voorbereiden en uitvoeren van dit
praktijkonderzoek. Hier ging Afke mee akkoord en was benieuwd naar mijn bevindingen.
Ik koos ervoor om me aan te sluiten bij de werkgroep, omdat ik inbreng wilde hebben op de
school wat betreft mijn onderzoek. Ik wilde iets toevoegen aan de school en mijn kennis op
hun overbrengen. Dit leek mij een goede manier en ook deed ik nog eens ervaring op met het werken in een werkgroep. Ik zou twee vliegen in één klap slaan.
Het doel van actie was om zicht te krijgen op wat hen bezig hield wat betreft de individuele
gesprekken met kinderen. Ik kwam erachter dat zij ook met Kids’ Skills bezig waren en nu
gaan we dus samenwerken. Het heeft dus zeker wat opgebracht.
Antwoord op de onderzoeksvraag met onderbouwing
O2 de student geeft vanuit de praktische acties antwoord op de onderzoeksvraag. O1 de student maakt een koppeling tussen de praktische acties en de bestudeerde literatuur
(uit het vooronderzoek en uit de theoretische actie)
Onderzoeksvraag Hoe kunnen de leerkrachten van groep 4 van De Jozefschool het impulsieve gedrag van
kinderen positief beïnvloeden zodat het groepsproces verbetert?
Om een antwoord te krijgen op deze onderzoeksvraag heb ik verschillende praktische acties uitgevoerd. De resultaten van deze acties hebben mij zicht gegeven op de aspecten die een
bijdragen leveren aan het beïnvloeden van het impulsieve gedrag. Ook waren er acties die ik
niet zou inzetten en acties die ik anders zou inzetten. Hieronder is te lezen welke acties een
antwoord hebben gegeven op de onderzoeksvraag en in welke mate. Al die verschillende opvattingen vormen samen het antwoord op de vraag. Dit onderbouw ik met mijn bestudeerde
literatuur uit het vooronderzoek. Hierdoor worden de antwoorden nog eens versterkt.
De cursus Kids’ Skills
Deze methode is vooral gericht op het positief benaderen van de kinderen en het formuleren
van een vaardigheid die zij gaan leren. Er worden individuele gesprekjes gehouden met
kinderen waarin naar voren komt wat het kind gaat leren en hoe hij dat gaat doen. Hierbij is de eigen inbreng van het kind erg groot.
Al deze aspecten worden in mijn bestudeerde literatuur genoemd om het impulsieve gedrag te
beïnvloeden. Zo staat er in het boek Vakbekwaam onderwijzen: ‘Wanneer je een kind aanspreekt op ongewenst gedrag, laat je het de eigen mogelijkheden geven om het gedrag aan
te passen; ‘ik vind je erg druk. Wat ga je er aan doen?’ en ‘Voer geen discussie met een kind
dat zich misdraagt, maar doe dat later op de dag. Hij verstoort nu je les en dat moet stoppen.’
(Bongaards, et al., 2009, p. 269) Hieraan is te zien dat je de kinderen eigen oplossingen moet laten zoeken en later individuele gesprekjes kunt voeren om het gedrag aan te pakken. Kids’
Skills is dus een geschikte methode om het gedrag te beïnvloeden.
Tijdens de cursus werd duidelijk hoe belangrijk het is om een vaardigheid goed te formuleren. Dit is namelijk de basis van je opzet. Het moet positief beschreven zijn en gericht op het
einddoel. Ook is het werken in kleine stapjes erg belangrijk. De kinderen moeten achter de
vaardigheid staan en zoeken naar manieren om het doel te bereiken. Ze overwinnen
uiteindelijk hun problemen en hebben een nieuwe vaardigheid geleerd. Dit heeft die mevrouw van de OBD ons zo uitgelegd tijdens de cursus en dit ben ik later gaan ervaren.
Verder heb ik van collega’s opgevangen dat zij het nogal omslachtig vonden en dat ze de tijd
niet hadden om al die stappen te doorlopen. Sommigen vonden een werkboekje te overdreven
en anderen vonden dat stappen samengevoegd konden worden. Ook hier kon ik pas later uitspraken over doen en zou ik meenemen in mijn onderzoek.
Kids’ Skills met de kinderen
Op de manier zoals het ons is uitgelegd tijdens de cursus, zo heb ik het ook met de kinderen uitgevoerd. Ik heb gesprekken gehad met de kinderen, vaardigheden geformuleerd, veel
inbreng gegeven, supporters gevraagd, een mascotte op de tafel geplakt, veel positief
benaderd en een beloning aan het einddoel gekoppeld. Door al deze aspecten waren de
kinderen zeer gemotiveerd om de vaardigheid te leren en steeds wilden zij in het werkboekje
werken. Dit vond ik dan ook een heerlijke houvast om te hebben en het was overzichtelijk wat we besproken hadden. De kinderen konden het zelf opschrijven en steeds weer teruglezen.
Doordat ik de afspraak elke ochtend ook nog eens opnoemde bij de kinderen, dachten zij er
steeds goed aan en ontwikkelden zij zich redelijk in de vaardigheid.
Al de stappen die ik ondernomen heb, zijn te volgen via het boek Kids’ Skills (Furman,
2006). Ik heb echt elke stap doorlopen en gevolgd zoals het wordt beschreven. Dit heb ik
gedaan aan de hand van het werkboekje dat door de OBD is opgesteld. Op deze manier is dus
te verklaren waarom ik deze actie heb ondernomen. De stappen zijn als volgt: 1. Problemen vertalen in vaardigheden
2. Het eens worden over de vaardigheid die geleerd moet worden
3. De voordelen van een vaardigheid onderzoeken
4. De vaardigheid een naam geven 5. Een totumfiguur kiezen
6. Supporters verwen
7. Meer zelfvertrouwen geven
8. Plannen maken om het te vieren 9. De vaardigheid omschrijven
10. Naar buiten treden
11. De vaardigheid oefenen
12. Geheugensteuntjes bedenken 13. Vieren dat het gelukt is
14. De vaardigheid aan anderen doorgeven
15. Op naar de volgende vaardigheid (Furman, 2006)
Naar mijn idee is Kids’ Skills een mooi en effectieve manier om het gedrag positief te beïnvloeden.
Gesprekjes tussendoor
In het boek Vakbekwaam onderwijzen stond dat kinderen succeservaringen moeten ondervinden: ‘Dit moet vaak voorkomen. Een kind moet iets kunnen bereiken.’ (Bongaards, et
al., 2009, p. 273). Daarnaast werd in de Zevenstappendans uit het Handboek
oplossingsgericht werken in het onderwijs (Cauffman, et al., 2010) uitgelegd hoe zij
schaalvragen inzetten bij kinderen. Op die manier gaan kinderen niet meer heel negatief denken, maar krijgen inzicht in hun eigen handelen. Zij gaan inzien dat ze de vaardigheid toch
kunnen leren.
Om die redenen heb ik gesprekjes tussendoor gepland en heb ik deze aspecten naar voren
laten komen. Ik wilde steeds een stapje verder met de kinderen. Bij deze gesprekken kwam ik erachter waar zij behoefte aan hadden. Zo vonden zij het fijn
om ’s morgens even herinnerd te worden aan onze afspraak. Ook heb ik ze dus steeds de
schaalvragen voorgelegd en konden zij vertellen of hun gedrag al verbeterd was. Dit was elke
keer het geval en ik merkte dat zij zicht kregen op hun eigen gedrag. Dit vond ik erg positief. We konden even lekker kletsen en de kinderen gaven aan wat er goed ging en waar zij aan
gingen werken. Erg prettig om tussendoor even te evalueren en de kinderen gingen weer
gemotiveerd verder.
Ouders erbij betrekken
Ik heb een gesprek gehad met de ouders en heb uitgelegd wat ik wilde gaan doen met de
kinderen. Hierbij kwam ik erachter dat de ouders er nogal verschillend over dachten. De ene
ouder was het niet eens met de manier waarop iedereen betrokken werd bij het proces. Zij vond het niet fijn dat haar zoon in het middelpunt zou komen te staan en een uitzondering zou
zijn vergeleken met de rest. Het hele aspect van supporters en het naar buiten brengen van de vaardigheid, daar was zij het niet mee eens.
De andere ouder vond het juist een positieve manier van benaderen en zou er thuis ook op
gaan letten. Twee totaal verschillende opvattingen dus. Dit was niet erg en maakte het voor
mij juist meer een uitdaging. Ik had wel het gevoel dat de kinderen op deze manier de vaardigheid meer serieus namen
doordat hun ouders ook op de hoogte waren. Dit gevoel werd versterkt door de methode Kids’
Skills. Hierin staat namelijk bij stap 10 beschreven: ‘De uitdrukking ‘naar buiten treden’
betekent hier dat we mensen laten weten welke vaardigheid het kind leert. Het voordeel daarvan is dat wanneer mensen weten dat het kind een nieuwe vaardigheid aan het leren is,
zij het kind kunnen stimuleren en bij het leren kunnen helpen.’ (Furman, 2006, p. 83). Het was
dus een goede zet van mij om de ouders in te lichten.
Conclusie
Een genuanceerd antwoord op de vraag is dus dat Kids’ Skills ingezet kan worden om het
impulsieve gedrag te beïnvloeden. Hierbij is het zeer belangrijk dat je de afspraken vaak blijft
herhalen en dat je op een positieve manier blijft benaderen. Ook de inbreng van de kinderen werkt motiverend en daarbij kunnen zij schaalvragen invullen om zicht te krijgen op de eigen
ontwikkeling. Supporters inzetten is wel aan te raden, maar niet noodzakelijk. Tenslotte zou je
stappen kunnen weglaten, maar hier ben ik nog niet helemaal uit. Hier ga ik na dit onderzoek
nog nader op in. Daarnaast heb ik ontdekt dat wanneer het ongewenste gedrag beïnvloed is, de kinderen ook
minder op elkaar mopperen en het groepsproces iets verbeterd. Om nog meer in te gaan op het
groepsproces is meer nodig, maar hier heb ik geen antwoord op.
Kids’ Skills is dus mijn antwoord op het beïnvloeden van impulsief gedrag!
Bijdrage van het onderzoek
T5.2 de student beschrijft in hoeverre zijn onderzoek een bijdrage heeft geleverd aan het doel
van het onderzoek en aan de leidende ambitie.
Onderzoeksdoel
In hoofdstuk 2 heb ik mijn onderzoeksdoel als volgt beschreven:
Aan het einde van dit onderzoek is het storende gedrag van de impulsieve/dominante kinderen positief beïnvloed en hierdoor is het groepsgevoel vergroot.
Met behulp van Kids’ Skills heb ik het impulsieve gedrag van mijn subgroepje kinderen zichtbaar positief beïnvloed. Dit is namelijk te zien aan de grafiek die ik heb opgesteld aan de
hand van mijn telobservaties. De belangrijkste aspecten die hebben bijgedragen aan het
bereiken van mijn onderzoeksdoel zijn:
Het positief formuleren van een vaardigheid
De individuele gesprekjes
Het volgen van de 15 stappen uit de methode Kids’ Skills
Het positief benaderen naar de kinderen toe
De gesprekjes tussendoor
Het blijven herhalen van de vaardigheid
De gesprekjes met de ouders
De cursus
Het observeren aan de hand van de telmethode
De schaalvragen
Daarnaast kan ik concluderen dat het groepsgevoel iets vergroot is. Wanneer je namelijk de
twee sociogrammen met elkaar vergelijkt van de eerste keer en de laatste keer, dan zijn er een aantal dingen te zien. Allereerst is er meer een verdeling tussen de keuzes van de kinderen. De
positieve en de negatieve keuzes zijn namelijk meer verdeeld. Er zijn wel een paar
uitschieters, maar een stuk minder als de eerste keer. Hieruit kan opgemerkt worden dat er
meer vriendjes zijn gevormd en de groep meer een eenheid begint te vormen. Toch is nog niet duidelijk te zeggen of het groepsproces is verbeterd. Hier zijn meer acties en observaties voor
nodig.
Het impulsieve gedrag is dus wel positief beïnvloed maar daarbij is niet met zekerheid te
zeggen of daardoor het groepsgevoel vergroot is. Hier is meer voor nodig.
Leidende ambitie
In stap 1 heb ik de ambitie van de werkplek en mijn eigen ambitie samengevoegd en zijn we
tot een leidende ambitie gekomen. Hieronder vat ik dit nog even heel kort samen: De school was bezig met het verzorgen van individuele leergesprekken en ik ging me bezig
houden met het beïnvloeden van gedrag om de sfeer in de groep te verbeteren.
Ik vind het moeilijk om te beoordelen of ik het groepsproces heb verbeterd. Dit heb ik nog
niet duidelijk aan kunnen tonen. Wel heb ik handelingsalternatieven om het impulsieve gedrag positief te beïnvloeden. Hier kun je namelijk Kids’ Skills voor inzetten. Ik ben dus
uiteindelijk ook ingegaan op individuele gesprekken met kinderen en om deze reden ga ik
samenwerken met de communicatie werkgroep.
Tijdens mijn presentatie op de werkplek heb ik dit duidelijk verwoord naar collega’s toe en heb ze een hand-out meegegeven met mijn bevindingen. Later ga ik samen met de
communicatie werkgroep materialen ontwerpen om Kids’ Skills voor leerkrachten
toegankelijker te maken.
Nieuwe vragen
Naar aanleiding van de resultaten van mijn onderzoek is er nog een vraag die onbeantwoord is
gebleven. In een volgend onderzoek zou ik me gaan richten op het groepsproces en hoe ik dit
zou kunnen verbeteren in een klas. Hier heb ik nu namelijk geen gericht antwoord op gekregen.
Verder ga ik eind mei nog in op de vraag wat je zou kunnen ontwerpen voor leerkrachten om
het voor hen wat toegankelijker te maken. Ze vinden het namelijk nu allemaal erg uitgebreid
en niet gericht op de verschillende niveaus. Zij willen graag iets voor de onderbouw, middenbouw en bovenbouw wat zij gemakkelijk kunnen toepassen op kinderen die
ongewenst gedrag vertonen.
Mijn persoonlijke ontwikkeling
O2 de student maakt een koppeling tussen zijn conclusies uit het onderzoek en zijn
persoonlijke ontwikkeling binnen het uitstroomprofiel
Met het oog op de conclusies uit dit onderzoek heb ik mijzelf persoonlijk ontwikkeld in aspecten binnen het uitstroomprofiel passend onderwijs. Ik heb namelijk hierboven
opgenoemd welke stappen ik allemaal heb ondernomen om tot het einddoel en een antwoord
op de onderzoeksvraag te komen. Om dit nog eens duidelijk te maken, som ik ze hieronder
nog eens op:
Het positief formuleren van een vaardigheid
De individuele gesprekjes
Het volgen van de 15 stappen uit de methode Kids’ Skills
Het positief benaderen naar de kinderen toe
De gesprekjes tussendoor
Het blijven herhalen van de vaardigheid
De gesprekjes met de ouders
De cursus
Het observeren aan de hand van de telmethode
De schaalvragen
Dit zijn de aspecten waarmee je het impulsieve gedrag van kinderen positief kunt beïnvloeden
en het zijn dan ook de conclusies uit dit onderzoek. Wat ik vooral geleerd heb tijdens het
uitvoeren van dit onderzoek is het houden van individuele gesprekken met kinderen. Het
positief benaderen en het observeren waren al bekend bij mij, maar hoe ik individuele gesprekjes moest voeren, daar wist ik nog weinig vanaf.
Ik heb vooral geleerd welke achtereenvolgende stappen je moet ondernemen om tot een
einddoel te komen. Hierbij vond ik het formuleren van de vaardigheid, de inbreng van de
kinderen, het vragen van supporters, de positieve elementen en het vieren aan het einde bijzondere aspecten die bijdroegen aan een succesvol resultaat.
Doordat ik de stappen van Kids’ Skills doorlopen heb met de kinderen van mijn subgroepje
en gewerkt heb aan het beïnvloeden van het impulsieve gedrag, heb ik mijzelf ontwikkeld.
Hierbij kan ik ook een koppeling maken naar mijn persoonlijke ontwikkeling binnen het uitstroomprofiel passend onderwijs. Passend onderwijs gaat namelijk over de behoefte van
kinderen aan een passende ondersteuning. Om die reden wordt er een zorgplicht ingevoerd.
Dit houdt het volgende in: ‘Ouders van een leerling die extra ondersteuning nodig heeft op
school kunnen in de nieuwe situatie net als nu hun kind aanmelden bij de school van hun voorkeur.’ (www.rijksoverheid.nl). Scholen moeten dan wel kennis hebben van verschillende
gedragingen en hier heb ik mezelf nu in ontwikkeld. Deze opvatting wordt versterkt door een
andere bron uit mijn portfolio: ‘Leraren worden opgeleid in het omgaan met verschillende
soorten leerlingen in de klas. Hierdoor kunnen leerlingen zo veel mogelijk extra ondersteuning in de klas krijgen, in plaats van daarbuiten.’ (www.rijksoverheid.nl).
Mijn persoonlijke ontwikkeling heeft dus betrekking op het beïnvloeden van ongewenst
gedrag en hiervoor zet ik individuele gesprekken in, in combinatie met andere aspecten uit Kids’ Skills. Ik kan de impulsieve kinderen extra ondersteuning bieden in hun gedrag. Dit
heeft een positieve invloed op hun verdere schoolperiode.
Aanbevelingen op de werkplek
T5.2 de student doet aanbevelingen voor de situatie op de werkplek met betrekking tot het
(verder) realiseren van de ambitie
Uit alle conclusies die ik hierboven heb getrokken, heb ik punten ontdekt die ik wilde
meegeven aan de collega’s van de Jozefschool. Deze aanbevelingen heb ik uiteindelijk
aangereikt tijdens mijn presentatie op de werkplek. Hieronder beschrijf ik kort wat ik in deze
presentatie verteld heb en welke aanbevelingen ik collega’s dus heb meegegeven. Zij kregen van mij een hand-out waardoor zij mij goed konden volgen.
Ik begon met een korte samenvatting van het opstarten van mijn praktijkonderzoek. Hierin heb ik verteld dat ik in samenspraak met de directrice en de ib’ers tot een leidende ambitie
ben gekomen en zodoende mijn onderzoeksvraag heb geformuleerd. Deze heb ik vervolgens
voorgelezen en uitgelegd dat deze vraag aansloot bij de schoolontwikkeling. De ib’ers zouden
namelijk bezig gaan met de individuele gesprekken met kinderen en ik ging me dan richten op de groep.
Vervolgens wees ik de collega’s op de punten die zij opgeschreven hadden over de
groepssfeer in mijn enquête. Op de hand-out had ik een rijtje handelingen opgesomd die
collega’s inzette om kinderen te ondersteunen wanneer zij een negatieve invloed hadden op de sfeer van de groep. Dit vonden zij interessant om te zien. Dit was te merken aan hun reactie.
Allemaal waren zij het rijtje aan het bestuderen en naar mijn idee hebben zij wat gehad aan
deze punten van elkaar. Deze handelingen heb ik vervolgens gekoppeld aan bestudeerde
literatuur en ik heb aangegeven dat dit de juiste aspecten zijn om ongewenst gedrag te benaderen.
Daarna ben ik doorgegaan met mijn eigen acties en heb ik uitgelegd dat ik mijzelf verder
wilde verdiepen in het voeren van individuele gesprekken. Hier was ik namelijk nog niet mee
bekend en hier wilde ik meer over leren. Op die manier heb ik uitgelegd dat ik bij de methode Kids’ Skills terecht ben gekomen en dat ik deze heb toegepast op twee kinderen met impulsief
gedrag. Naar aanleiding van mijn ervaringen heb ik in de laatste kolom mijn bevindingen
opgesomd van de methode. Dit waren de volgende punten:
- Werkboekje werkt goed, maar is te uitgebreid
- Geregeld blijven herhalen.
- Het positieve eruit halen en benoemen.
- Het geven van een naam aan de vaardigheid is minder belangrijk. - Schaalvragen werken motiverend en het geeft inzicht.
- Complimenteren werkt bevordelijk voor de sfeer.
- Het doel met de kinderen is nog niet bereikt, maar we zijn goed op weg!
Tenslotte heb ik verteld dat ik met deze bevindingen om de tafel zou gaan met de
communicatie werkgroep om samen materiaal op te stellen waar collega’s behoefte aan
hadden. Ik heb aangegeven dat wij iets willen doen gericht op het niveau op school; onderbouw, middenbouw en bovenbouw. Ook heb ik verteld dat we gaan kijken of de stappen
van Kids’ Skills iets ingekort of samengevoegd kunnen worden. Hier kreeg ik positieve
reacties op en zij waren benieuwd naar de uiteindelijke resultaten. Wel heb ik aangegeven dat
zij aan de gang moesten gaan met de methode als zij de cursus hadden gevolgd. Op die manier konden wij namelijk in mei verdere stappen ondernemen.
Helaas ben ik op het einde vergeten te vragen of collega’s nog vragen hadden over mijn
onderzoek, maar de directrice gaf al aan dat zij het een goede presentatie vond.
De beoordeling van deze presentatie is te vinden in bijlage 15. Aanbevelingen
De aanbevelingen die ik de collega’s dus gedaan heb, zijn dat zij aan de slag moeten gaan met
het uitvoeren van Kids’ Skills met een leerling. Hierdoor kunnen wij uiteindelijk alle
bevindingen verzamelen en conclusies stellen voor volgende stappen. Ook heb ik aangegeven
dat de schaalvragen erg motiverend werkten bij kinderen. Ik hoop dat zij hiermee gaan starten. De reacties waren in ieder geval positief.
Deze aanbevelingen sluiten aan bij mijn geformuleerde conclusies. Ik geef namelijk aan dat
zij Kids’ Skills kunnen gaan inzetten en dat zij hierbij de schaalvragen toepassen. In mijn
conclusies voor dit onderzoek geef ik steeds de methode Kids’ Skills als hoofdpunt aan. Ook nu doe ik dat weer.
Tenslotte zijn deze aanbevelingen in samenspraak met collega’s geformuleerd. Afke zit
namelijk in de communicatie werkgroep en haar heb ik opgebeld om kort te sluiten wat we
beiden aan het doen zijn. Samen zijn we tot de conclusie gekomen dat we elkaar gaan ondersteunen in dit proces en dat we dus wachten tot collega’s Kids’ Skills hebben
uitgevoerd. Uiteindelijk gaan we materiaal ontwerpen waar de school iets aan heeft. Ik ben
heel benieuwd naar het eindresultaat.
Bijlagen
1.Sociogram
2.Schritelijke bevestiging van de onderzoeksvraag
3.Actuele ontwikkeling binnen passend onderwijs
Artikel 1
Hoofdpunten wet
Passend onderwijs brengt veranderingen met zich mee. Voor schoolbesturen, leraren en
ouders. Op deze pagina vindt u een overzicht van de belangrijkste punten uit de Wet passend
onderwijs.
School heeft zorgplicht
Ouders melden hun kind aan bij de school die hun voorkeur heeft. Binnen 6 tot 10 weken moet de school een zo passend mogelijk aanbod op de eigen, een andere reguliere of
een speciale school binnen de regio regelen. De school heeft een zorgplicht.
De school regelt de extra ondersteuning in de klas of een plek op een andere school of
de plaatsing in het speciaal onderwijs. Ouders hoeven dus niet meer zelf een ingewikkelde indicatieprocedure te doorlopen. De landelijke indicatiesystematiek wordt afgeschaft.
Het accent verschuift van het medisch labelen van kinderen, naar wat zij
daadwerkelijk nodig hebben om onderwijs te kunnen volgen. De onderwijsbehoefte is dus
vanaf nu het uitgangspunt. In de wet wordt dan ook expliciet gesproken van onderwijsondersteuning van leerlingen.
Scholen stellen een schoolondersteuningsprofiel op. Hierin geven zij aan welke
onderwijsondersteuning ze aan leerlingen kunnen bieden.
Leraren worden opgeleid in het omgaan met verschillende soorten leerlingen in de klas. Hierdoor kunnen leerlingen zo veel mogelijk extra ondersteuning in de klas krijgen, in
plaats van daarbuiten.
Samenwerken noodzakelijk
Kan de school waar de leerling is aangemeld niet zelf in de benodigde
onderwijsondersteuning voorzien, dan is het de verantwoordelijkheid van de school om
binnen het samenwerkingsverband een school te vinden die wel een passend aanbod kan doen. Is het niet haalbaar om de leerling binnen het regulier onderwijs te plaatsen, dan kan
een aanbod op het (v)so worden gedaan.
Om deze samenwerking vorm te geven worden 2 x ca. 75 samenwerkingsverbanden
geformeerd (in het primair en het voortgezet onderwijs). Hierin werken regulier en speciaal onderwijs (cluster 3 en 4) samen, zowel in het primair als in het voortgezet onderwijs.
De samenwerkingsverbanden passend onderwijs worden verantwoordelijk voor de
lichte en zware ondersteuning. Samenwerkingsverbanden krijgen ook een eigen budget voor extra ondersteuning.
Betalen en bepalen van onderwijsondersteuning komt hiermee in één hand.
Deze middelen worden (na een overgangsperiode) naar rato van het aantal leerlingen
verdeeld over de samenwerkingsverbanden. Op die manier krijgt iedereen naar rato evenveel. Omdat dit anders is dan nu – op dit moment zijn de beschikbare middelen ongelijk verdeeld
over het land – noemen we dit ‘de verevening’. Omdat de verevening tot herverdeeleffcten
leidt, is een overgangsregeling van 5 jaar geformuleerd.
Het totale aantal plekken in het speciaal onderwijs (ongeveer 70.000) blijft gelijk. Maar regionaal zullen door de verevening wel verschuivingen ontstaan.
Door regionale samenwerking is niet alleen betere samenwerking, expertise-
uitwisseling en afstemming mogelijk tussen scholen onderling, maar ook tussen scholen en
gemeenten. Samenwerkingsverbanden kunnen aan scholen extra onderwijsondersteuning in de
klas toekennen voor leerlingen die dat nodig hebben. Er is dus meer ruimte voor maatwerk.
Samenwerkingsverbanden stellen een ondersteuningsplan op waarin zij onder meer
aangeven welk niveau van basisondersteuning zij bieden, hoe zij met elkaar een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen hebben gecreëerd, hoe de
beschikbare middelen worden verdeeld, op welke wijze verwijzing naar het (v)so plaatsvindt
en hoe zij ouders informeren.
Ouders en leraren hebben via de ondersteuningsplanraad instemmingsrecht op het beleid en de verdeling van het budget van het samenwerkingsverband.
Artikel 2
Extra aandacht op de basisschool Ongeveer 1 op de 5 kinderen heeft extra aandacht nodig op de basisschool. Daarom moeten
basisscholen onderwijs geven dat past bij de ontwikkeling van het kind.
Lesprogramma afstemmen
Met observaties, testen, toetsen en leerlingvolgsystemen kunnen scholen achterstanden en
problemen al vroeg ontdekken. Als blijkt dat een kind een leerprobleem heeft, kunnen ze het lesprogramma hierop afstemmen. Ook kan de school kinderen laten werken in een klein
groepje van kinderen met hetzelfde niveau. Helpen zulke oplossingen niet, dan kunnen
kinderen speciale hulp krijgen.
Remedial teaching
Remedial teaching is bedoeld voor leerlingen die extra opvoedkundige of onderwijskundige
hulp nodig hebben. Het zijn vaak kinderen die door een bepaald leerprobleem,
gedragsprobleem of gedragsstoornis op een lager dan gemiddeld niveau functioneren. Bijvoorbeeld bijdyslexie ofdyscalculie. Maar ook hoogbegaafde leerlingen kunnen remedial
teaching krijgen, omdat zij soms extra aandacht en zorg nodig hebben.
Voorschoolse en vroegschoolse educatie Voor- en vroegschoolse educatie (vve) is bedoeld voor kinderen van 2 tot en met 5 jaar met
een risico op een (taal)achterstand. Deze kinderen krijgen een speciaal educatief programma
om te voorkomen dat kinderen met een achterstand op de basisschool starten.
Schakelklassen
In eenschakelklaskrijgen basisschoolleerlingen met een grote taalachterstand gedurende een
heel schooljaar extra taalonderwijs. Dit kan in deeltijd, voltijd of in de vorm van een
verlengde schooldag.
Zorgadviesteam
Sommige kinderen hebben te maken met gedragsproblemen, ontwikkelingsproblemen,
leerproblemen of problemen thuis. In een Zorgadviesteam of Zorg- en adviesteam (ZAT) werken scholen en professionals uit de jeugdhulpverlening samen. Ze bekijken welke aanpak
het meest geschikt is voor het probleem van uw kind.
Speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs Scholen voor speciaal basisonderwijs (sbo) bieden intensievere begeleiding dan regulier
onderwijs. De groepen zijn kleiner en de leraren weten meer van leerproblemen en
gedragsproblemen af. Met extra begeleiding kunnen kinderen soms toch op de eigen
basisschool blijven. Deze aanpak heetWeer Samen Naar School. Lichamelijk, zintuiglijk of verstandelijk gehandicapte leerlingen en leerlingen met ernstige
gedragsstoornissen of psychiatrische stoornissen kunnen naar een school voor speciaal
onderwijsof met leerlinggebonden financiering (lgf) naar het reguliere onderwijs.
www.passendonderwijs.nl
Artikel 3
Passend onderwijs gaat definitief door
Nieuwsbericht | 09-10-2012
De Eerste Kamer heeft vandaag ingestemd met het wetsvoorstel passend onderwijs. Hiermee
krijgen leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een betere kans binnen het reguliere
onderwijs of, als dat nodig is, op een school voor speciaal onderwijs.
Minister Van Bijsterveldt is blij dat er na de jarenlange discussie over de verbetering van het
onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben eindelijk duidelijkheid komt
voor ouders, leerlingen en docenten.“Scholen hebben straks de plicht om voor elk kind een
passende oplossing te zoeken. Als het kan, op de school in de eigen buurt en als dat niet gaat
in het speciaal onderwijs. Bij passend onderwijs gaat het er om in de allereerste plaats te kijken naar wat kinderen wél kunnen in plaats van naar de beperking van een kind”, aldus de
minister.
Zorgplicht voor scholen
Ouders van een leerling die extra ondersteuning nodig heeft op school kunnen in de nieuwe situatie net als nu hun kind aanmelden bij de school van hun voorkeur. Deze school maakt
deel uit van één van de 150 op te richten samenwerkingsverbanden. Hierin zitten alle
schoolbesturen (regulier of speciaal) in een bepaalde regio. Ook nieuw is dat scholen een
‘zorgplicht’ krijgen. Dat betekent dat scholen een passende plek moeten zoeken voor een leerling. Dat kan zijn op de school van aanmelding of op een andere school binnen of buiten
het samenwerkingsverband. Hiermee komt een einde aan de onwenselijke situatie waarbij
ouders vaak pas na een lange zoektocht bij een school terecht komen die hun kind wil
opnemen. In sommige gevallen leidt dat tot de situatie dat een kind (tijdelijk) thuis komt te zitten. Een landelijke geschillencommissie kan in geval van discussie een oordeel geven of
het aanbod inderdaad passend is. Ouders krijgen door de zorgplicht van scholen een
belangrijk recht in handen: onderwijs dat zo goed mogelijk past bij de leerling. De zorgplicht
van scholen wordt een belangrijk wapen tegen het ongeoorloofd ‘thuiszitten’ van leerlingen.
Samenwerkingsverbanden
In de nieuwe situatie gaat het beschikbare geld voor extra ondersteuning naar het
samenwerkingsverband van scholen in een bepaalde regio. De scholen binnen het
samenwerkingsverband maken in afstemming met ouders, leraren en gemeenten afspraken over de verdeling van het geld over de scholen. Scholen kunnen dus zelf bepalen hoeveel geld
er naar welke leerlingen gaat. Zij kunnen daardoor beter dan in de huidige situatie maatwerk
bieden aan leerlingen die dat nodig hebben. Voor cluster 1 en 2 zal een andere systematiek gelden.
Extra geld naar leraren
Leerlingen die op school extra ondersteuning nodig hebben om hun schoolloopbaan goed te
kunnen doorlopen, hebben leraren nodig die goed kunnen omgaan met verschillen tussen leerlingen in de klas. Het kabinet heeft eerder besloten om extra geld beschikbaar te stellen,
zodat leraren zich kunnen laten bijscholen en beter toegerust zijn om met verschillen tussen
leerlingen in een klas om te gaan. Dit jaar is dat 100 miljoen, vanaf volgend jaar is dat
jaarlijks 150 miljoen extra.
Zorgvuldige invoering
Eerder werd bekend dat de eerdere bezuiniging op passend onderwijs volledig van de baan is.
Omdat minister Van Bijsterveldt vindt dat de invoering van passend onderwijs zorgvuldig
moet gebeuren, kondigde ze eerder aan dat scholen een jaar extra de tijd krijgen om passend onderwijs goed in te voeren. Het wetsvoorstel gaat gefaseerd in. Per 1 augustus 2014 geldt de
zorgplicht voor scholen. Scholen en samenwerkingsverbanden worden bij de invoering
ondersteund door het ministerie van OCW en de sectororganisaties.
(Nederland) www.rijksoverheid.nl
4.Verzamelde data (theorie)
Theorie bij deelvraag 1 Bil, M. de en P. de Bil (2009), Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie, Soest,
Uitgeverij Nelissen
Hoofdstuk 7.4; problemen en stoornissen impulsief gedrag
Problemen met het omgaan met anderen kan een aantal oorzaken hebben.
- Sociaal gedrag is zeer bepalend; het kind weet wat wel en niet goed is – er is sprake
van gewetensontwikkeling.
- Het laten zien van sociaal/positief gedrag is afhankelijk van hoe iemand in de opvoeding is geleerd, door model-leren en consequente bekrachtiging van positief
gedrag.
- Het vermogen tot zelfbeheersing en impulscontrole hebben invloed op het sociale
gedrag.
Gebrekkige gewetensontwikkeling
Peuters en kleuters weten wanneer zij iets fout doen doordat er een straf volgt of een
negatieve reactie. Zij weten wat goed en fout is en dit leidt tot een geweten. Kinderen in de basisschoolleeftijd weten heel goed wat mag en wat niet mag. Hun geweten
speelt op wanneer ze worden betrapt of wanneer ze zich bijvoorbeeld schuldig voelen om iets.
Er zijn ook kinderen bij wie dit geweten minder of niet ontwikkeld is. Ze voelen zich niet
schuldig nadat ze iets fout hebben gedaan. Ze reageren alleen maar op de straf en op negatieve consequenties.
Problemen met impulscontrole
Om prettig met kinderen en met de omgeving om te gaan, moet je kunnen omgaan met je eigen impulsen. Sommige kinderen hebben hier moeite mee en doen/zeggen direct wat in hen
opkomt. Dit noem je impulsieve kinderen.
Kenmerkend voor deze kinderen is;
- Wachten niet op hun beurt - Roepen door de klas
- Dringen voor in de rij
- Reflecteren niet voordat ze handelen
- Kunnen veelvuldig in conflict komen met kinderen - De leerkracht moet het gedrag steeds corrigeren waardoor er problemen ontstaan
Wanneer kinderen impulsief gedrag vertonen en daarbij ook erg overbeweeglijk en
ongeconcentreerd zijn, zouden last kunnen hebben van ADHD. Hun gedrag is chaotisch en impulsief. Ook kunnen zij hun aandacht maar kort gericht houden, vooral als ze iets moeten
doen wat niet de eigen keuze is.
Verstegen, R. en H.P.B. Lodewijks (2012), Interactiewijzer, Assen, Van Gorcum
In deze situaties neemt het kind een BOVEN-houding aan ten opzichte van de groepsgenoten, maar daarbij neemt hij ook de TEGEN-positie in. Dit betekent dus dat er op een negatieve
manier leiding wordt genomen door het kind.
Kernvaardigheden hierbij zijn;
- Het kan andere kinderen op gemaakte fouten wijzen.
- Het durft de competitie met groepsgenoten aan te gaan.
- Het durft eisen en grenzen te stellen aan kinderen. Het kan aangeven wat het van andere kinderen verlangt.
- Het vertrouwt op eigen oordeel. Het kan zich dus onafhankelijk van kinderen opstellen
en de eigen weg blind volgen.
Situaties/gevoelens kunnen zijn;
- Het kind kan zichzelf als de beste en sterkste zien van de groep en ziet de
groepsgenoten als zwakker. Ook zullen er potentiële tegenstanders kunnen zijn die in
de gaten gehouden worden. - Andere kinderen kunnen angstig zijn voor het kind of kunnen ontzag hebben voor
hem. Een teruggetrokken, afwachtende of ondergeschikte houding kan dus opgeroepen
worden. Zij vermijden conflicten met het kind. Andere leidersfiguren kunnen
daarentegen de strijd aan gaan met het kind.
Wolf, K. van der en T. van Beukering (2011), Gedragsproblemen in scholen, Den
Haag, Acco
Eén van de meest beschreven vormen van externaliserend gedrag is de stoornis ADHD. Het
gaat hierbij om een stoornis in de aandacht en impulsregulatie.
Hét ADHD kind bestaat niet. Er zijn namelijk zoveel verschillende disfuncties waardoor je niet kunt spreken van één algemeen tekort in de zelfregulatie.
Om de diagnose te stellen van ADHD moet een minimaal aantal symptomen tijdens ten
minste zes maanden van toepassing zijn;
- Aandachtstekort - Hyperactiviteit
- Impulsiviteit; het kind roept het antwoord voordat de vragen afgemaakt zijn, het heeft
moeite om op zijn beurt te wachten, het verstoort vaak bezigheden van anderen of
dringt zich op (bijvoorbeeld in gesprekken of spelletjes). Er moet een aantal van de hierboven genoemde symptomen van toepassing zijn wil de
diagnose gesteld worden. Verder moeten de volgende kenmerken ook aanwezig zijn;
- Het begin van de symptomen ligt in de vroege kindertijd, voor het zevende jaar.
- De aandachtsproblemen en impulsiviteit moeten erger zijn dan van de leeftijd verwacht mag worden.
- Ze doen zich in meerdere situaties voor.
- De symptomen hinderen het kind in zijn doen en laten.
Evenden, J.L, (1999), Psychopharmacology: varieties of impulsivity, Springer-verlag
Er bestaat niet één vorm van impulsiviteit, maar er zijn er verschillende soorten van. Niet
elke persoon met impulsief gedrag gedraagt zich hetzelfde.
Een definitie van impulsiviteit; actief door een impuls in plaats van gecontroleerd met reden.
In dit artikel worden verschillende benaderingen genoemd van de analysering van impulsief
gedrag. Deze zijn voortgekomen uit onderzoeken met menselijke proefpersonen. De definities ervan staan hieronder in het schema. Deze gedragingen worden verder beschreven in het hele
artikel, maar hier gaat het vooral om;
Onderzoeker Gedrag Definitie
Dickman (1990) Dysfunctional impulsivity De neiging om te handelen
als de meeste mensen, maar
er wordt minder vooruit
gedacht
Dickman (1990) Functional impulsivity Er wordt gehandeld, maar
daarbij wordt weinig vooruit
gedacht.
Dickman (1993) Attentional Er wordt onvoldoende de aandacht gericht op een doel
wat leidt tot impulsiviteit
Dickman (1993) Reflection-impulsivity De houdingen/gedragingen
van bekende personen
worden nagedaan.
Dickman (1993 Disinhibition Door verkeerde antwoorden
te geven, wordt een beloning
weggelaten.
Buss and Plomin (1975) Inhibitory control Voorbeeld: Ik heb moeite om mijn impulsen te beheersen,
ik kan niet goed wachten.
Buss and Plomin (1975) Decision time Voorbeeld: Ik zeg of doe
vaak het eerste wat in me opkomt.
Buss and Plomin (1975) Lack of persistence Voorbeeld: Ik geef erg snel
op en ben geneigd om snel
alle leuke dingen meteen te doen.
Buss and Plomin (1975) Sensation seeking Voorbeeld: Ik ga altijd op
zoek naar nieuwe en
spannende ervaringen en uitdagingen en verveel me
snel.
Eysenck (1993) Impulsiveness Het nemen van onbewuste
risico’s
Eysenck (1993) Venturesomeness Op zoek naar sensatie en uitdaging
BIS-10 (Patton et al. 1995) Motor Iets doen zonder erbij na te
denken
BIS-10 (Patton et al. 1995) Cognitive Snelle cognitieve beslissingen maken
BIS-10 (Patton et al. 1995) Non-planning Niet kijken naar de toekomst,
maar leven in het nu.
BIS-11 (Barrat 1994) Ideomotor Iets doen zonder daarbij na te denken.
BIS-11 (Barrat 1994) Careful planning Aandacht hebben voor
details
BIS-11 (Barrat 1994) Coping stability Georiënteerd op de toekomst
Cloninger (1987) Novelty seeking Voorbeeld: doet dingen onmiddellijk wanneer iets in
hem opkomt.
Cloninger (1987) Harm avoidance Voorbeeld: wanneer er
aandacht wordt gevraagd, wordt daar geen rekening
mee gehouden. (geen rem)
Cloninger (1987) Reward dependence Voorbeeld: Geen behoefte
hebben aan beloningen.
Schalling (1987) Impulsiveness Voorbeeld: Ik heb de neiging
om meteen te doen wat in me
opkomt.
Schalling (1987) Irritability Prikkelbaar en gebrek aan geduld.
Lecrubier et al. (1995) Self-control In normale situaties; erg
prikkelbaar, agressief en
weinig controle op reacties.
Lecrubier et al. (1995) Time needed for decision Veel tijd nodig hebben om
beslissingen te maken.
APA (1994) Substance abuse disorders Voorbeeld: Veel tijd nodig
voor activiteiten om stof te begrijpen.
APA (1994) Inattention Voorbeeld: Moeite met
aandacht houden bij aandacht
tekort, bij taken of bij
spelletjes.
APA (1994) Hyperactivity Voorbeeld: Gaat vaak van de
stoel af in situaties waarin
blijven zitten wordt
verwacht.
APA (1994) Impulsivity Voorbeeld: Zegt soms het
antwoord voordat de vraag
volledig gesteld is.
APA (1994) Criterion 7 Buitensporige betrokkenheid bij leuke activiteiten.
http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc10.pdf.
Bij dominant, afstandelijk en sociaal gedrag horen verborgen vragen. Deze vragen zijn niet
direct te zien. Deze drie gedragingen zitten in de persoon, maar één van deze benaderingswijze laat je zien. Wat de vragen zijn die in de persoon omgaan, die zijn
verborgen;
• Iemand die zeer dominant is, is veel aan het woord, zelfs als hij zich nauwelijks voorbereid
heeft.
• Iemand die heel afstandelijk
is, is goed voorbereid en neemt pas het woord als hij goede argumenten heeft. Omdat hij zich laat overstemmen door dominante mensen, komen de
goed onderbouwde ideeën niet altijd over.
• Iemand die overwegend sociaal is, steunt gemakkelijk anderen. Omdat een sociaal iemand
vooral aardig gevonden wil worden, is wel eens onduidelijk waar hij of zij zelf voor staat.
dominant gedrag
Het gaat hier om extreem dominant gedrag en personen met dit gedrag willen altijd winnen.
Dit is met alles zo; met school en sport bijvoorbeeld. Doordat ze continue bezig zijn met de concurrentie van anderen, kunnen zij niet denken aan de gevoelens of de gedachte van
anderen. Ze denken dat anderen ook zo denken en daarom gaan zij hen wantrouwen.
Ze zijn bang om te verliezen, bang voor de eigen zwakheid en afhankelijkheid van de ander.
De verborgen vragen zijn;
ben je goed genoeg?
kan ik wel winnen?
kijk je wel tegen me op?
www.wikipedia.nl impulsiviteit
De definitie zoals hij staat beschreven op Wikipedia is; ‘impulsiviteit duidt op de neiging tot
handelen vanuit plotse afwellingen en niet volgens weloverwogen plannen’. Bij impulsief gedrag horen de kenmerken;
- Niet in staat zijn de momentane gedachten of impulsen te onderdrukken - Er plotseling iets ‘uitflappen’ tijdens bijvoorbeeld een gesprek
- Een ongepaste opmerking maken
- Plotseling een straat oversteken zonder te kijken
- Moeite om directe behoeftes te onderdrukken - Wachten op de beurt bij bijvoorbeeld een spel is moeilijk
- Speelgoed van anderen afpakken of slaan
-
In de psychologie wordt impulsiviteit beschouwd als een aspect van iemands persoonlijkheid (of karaktertrek). Men vermoedt daarbij dat impulsiviteit een mengvorm is van verschillende
meer fundamentele persoonlijkheidseigenschappen zoals;
- een aandachtsfactor (gauw verveeld zijn)
- een motorische factor (overhaast reageren) - een cognitieve factor (onvermogen tot ‘plannen’ van gedrag).
Anderzijds kan impulsiviteit ook situationeel bepaald gedrag zijn. Dat gedrag kan soms
ongepast zijn of niet het beste gedrag in de situatie. Soms kan het ook adaptief zijn, zoals in het geval dat een chauffeur plots het stuur omgooit om een voorwerp op de baan te ontwijken.
Gedragsmatig worden recent een zevental vormen van impulsiviteit onderscheiden.
Overmatige beloningsgerichtheid Deze vorm van impulsiviteit hangt samen met een verhoogde activiteit van de beloningscentra
in de hersenen en een verhoogde reactie op geconditioneerde en ongeconditioneerde prikkels
die verwijzen naar beloning. Er moet veel bekrachtigd worden en dan vooral sociale
bekrachtiging is erg belangrijk. Voorbeelden van deze vorm van impulsiviteit zijn; - praatzaamheid
- assertiviteit
- verhoogde energie
- activiteitenniveaus Het kan problematisch worden als men overdreven gedrag gaat stellen in functie van aandacht
of goedkeuring. Dit komt vooral bij kinderen voor, doch eveneens bij volwassenen bestaat
het.
Ineffectief gecontroleerd gedrag
Deze vorm van impulsiviteit wordt ook 'rash impulsivity' of onbezonnenheid genoemd. Deze
vorm doet zich voor als de consequenties van gedrag te weinig invloed hebben. De
betrokkene is weinig geneigd beloningen op te zoeken of straf te vermijden. Er is een grotere ongevoeligheid hiervoor. Men doet dus maar op, zonder veel te kijken naar de gevolgen van
het gedrag. In laboratoriumonderzoek is de tijd die men neemt om te kijken naar feedback
over de consequenties van de verschillende gedragsmogelijkheden de beste voorspeller voor
deze vorm van impulsiviteit.
Impulsief gedrag gericht op het verkrijgen van opluchting (experiëntiële vermijding)
Experiëntiële vermijding; bepaalde emoties, gedachten of andere belevingen niet willen
ervaren en proberen te vermijden, controleren of veranderen. Mogelijke gevolgen; impulsieve reacties bij emotionele spanning of stress. Zelfverwonding
(bijvoorbeeld bij een borderline persoonlijkheidsstoornis) om opluchting of
spanningsontlading te bekomen is hiervan een voorbeeld. Ontwenningsverschijnselen bij
druggebruik kunnen eveneens leiden tot impulsief gedrag van deze categorie (met name gedrag om drugs of geld te bekomen). Ook vreetbuien kunnen hieronder vallen.
Impulsiviteit als een sterk reageren op nabije omgevingsprikkels of te beperkt 'regelgeleid gedrag'
Hierbij reageren mensen te sterk op prikkels uit de omgeving, wat gezien kan worden als
doelloos, ongericht en ineffectief reageren. Dit is erg typisch voor de stoornis ADHD, maar
komt ook daarbuiten voor. Samenhangend hiermee is vaak een te beperkt regelgeleid gedrag: de verbale controle op het gedrag is te zwak. Het gedrag is meer gekenmerkt door het
reageren op allerlei prikkels dan door doelgerichtheid.
Zwakke inhibitie
Bij deze vorm kan impulsief gedrag een teken zijn van te zwakke inhibitie of remming van gedrag, wanneer dat het begonnen is. Verschillende factoren kunnen hierbij aan de basis
liggen, bijvoorbeeld;
- te lage angst waardoor men minder gaat rekening houden met signalen van negatieve
effecten. - Ook hersenbeschadiging kan inhibitieproblemen veroorzaken.
Bij deze vorm van impulsiviteit zijn mensen niet ongevoelig voor negatieve
consequenties, maar ze merken alleen de signalen veel moeilijker op en remmen daardoor
veel trager af. Bijvoorbeeld bij overmatig eten zijn er mensen die de tekenen van verzadiging veel moeilijker opmerken.
Impulsiviteit als gevolg van zwakke aandacht en zwakke stimulusdiscriminatie
Bij deze vorm is er sprake van gedrag waar op zich niks mis mee is, maar wat in de betreffende situatie niet echt past. Dit kan te maken hebben met;
- aandachtsproblemen: mensen zijn te weinig attent voor wat er gaande is.
- Het onvoldoende inschatten van situaties omdat ze de signalen niet opmerken of
verkeerd interpreteren. Het onderscheid maken tussen situaties noemt men 'stimulusdiscriminatie': kunnen
discrimineren of onderscheiden wat past en wat niet.
Impulsief gedrag als gevolg van delay discounting
Dit betekent dat de subjectieve waarde van beloningen of gevolgen vermindert met de afstand
in de tijd. Soms is er sprake van een grotere delay discounting of een snellere ontwaarding,
waardoor mensen vaker kiezen voor kleinere beloningen op korte termijn in plaats van grotere, belangrijkere consequenties op langere termijn. Het gaat hier met andere woorden op
een sterker korte-termijn-denken. Deze vorm van impulsiviteit is onder meer bekend bij
verslaving.
Theorie bij deelvraag 2
Eijkeren, M. van (2005), Pedagogisch-didactisch begeleiden, Baarn, Hbuitgevers
Pagina 91; aandachtspunten die de sfeer verbeteren
- Begroet kinderen altijd persoonlijk.
- Hou kringgesprekken daadwerkelijk in de kring. Belangstelling voor elkaar is daarbij erg belangrijk, dus kinderen praten niet door elkaar.
- Aan het begin is duidelijk welke activiteiten er gedaan worden.
- Zorg voor een goede afwisseling tussen inspanning en ontspanning. - Wees voorspelbaar en betrouwbaar in je gedrag. Voorkom onverwachte uitschieters
door je strak te houden aan de regels en afspraken.
- In sommige situaties kun je van een regel afwijken als dit nodig is.
- Bespreek met de kinderen een regel die niet werkt: waarom werkt deze regel niet? - Laat je tevredenheid meerdere keren merken wanneer het goed gaat.
- Zo min mogelijk straffen. Als je straft moet het zinvol en begrijpelijk zijn en met de
overtreding te maken hebben.
- Zorg ervoor dat na de straf alles uit de wereld is en niets blijft hangen. - Ongewenst gedrag is niet bedoeld om de leerkracht te pesten.
- Slechte prestaties zijn niet altijd het resultaat van slecht opletten of niet je best doen.
- Ga bij ongewenst gedrag of tegenvallende leerprestaties eerst kijken naar je eigen
handelen. Wat is mijn aandeel hierin? - Ga met het kind om zoals jij zelf ook behandeld wil worden.
- Druk kinderen geen stempel op, maar ga steeds open naar het kind toe.
- Leer kinderen zelf hun conflicten op te lossen.
- Laat het kind na een conflict eerst zijn eigen zegje doen voordat je zelf conclusies trekt. Zo voorkom je dat een kind het imago krijgt van een ruziezoeker.
- Laat kinderen elkaar helpen en leer ze dat ook.
- Geef aan wanneer werk wordt beoordeeld en in welke mate en hou je daaraan.
- Spreek kinderen aan op hun voornaam. Spreek ze ook persoonlijk aan. - Gebruik vaak ‘dank je wel’ en ‘alsjeblieft’.
- Blaas kleine problemen niet op.
- Richt interessehoeken in.
- Probeer te begrijpen waarom kinderen iets doen. Je kunt ze dan beter helpen. - Verander regelmatig de prikborden.
- Zorg voor een prikbord dat alleen voor de kinderen bestemd is, voor hun eigen
mededelingen, foto’s etc.
- Toon altijd medeleven. - Hou vertrouwelijke mededelingen van kinderen geheim.
- Maak grapjes, maar niet ten koste van de kinderen. Dus geen sarcastische
opmerkingen.
- Hou rekening met voorkeuren van kinderen en dingen die hun tegenstaan. - Kinderen mogen fouten maken, dit is menselijk. Laat kinderen elkaar ook niet
uitlachen om een fout.
- Vergelijk de prestaties of het gedrag van kinderen niet met elkaar. Hierdoor ontstaan
onderlinge competities.
Pagina 101; een sfeer waarin kinderen zich thuis voelen
Een sfeer die een leeromgeving uitstraalt, bepaalt voor een belangrijk deel of kinderen zich er vertrouwd en veilig voelen. Ze moeten er iets van zichzelf in herkennen, zich er thuis voelen
en het moet ook hun ruimte zijn. Met kleuren, groepering van meubels en aankleding breng je
de gewenste sfeer aan in de klas. Hierbij let je op de leeftijd van de kinderen. Probeer je te verplaatsen in de belevingswereld van de kinderen. Met wanddecoraties als
tekeningen, schilderijen, affiches (illustraties van kinderboeken) en foto’s kun je de klas
verlevendigen. De muren moeten alleen niet te vol hangen want dit kan het onrustig maken.
Verder kun je met je inrichting nog rekening houden met de verschillende culturen. Die kun je doen door hoeken (een leeshoek) en een wereldkaart waar kinderen op kunnen aangeven waar
zij vandaan komen. Dit bevordert de samenstelling van de groep.
http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc24.pdf
Een goede groep is een groep waarin alle groepsleden het prettig vinden om bij elkaar te
zijn en samen activiteiten te doen.
Kenmerken van een groep zijn:
• de groepsleden hebben onderling een relatie met elkaar en er kunnen vriendschappen
ontstaan;
• er is een wisselwerking en onderlinge samenhang tussen individuele en sociale activiteiten; • er is een structuur ontstaan, waarin elk individu een eigen plaats heeft (leidersrollen, sociale
rollen, creatieve inbreng);
• er heeft zich een normen- en waardenpatroon ontwikkeld en er zijn vaste gebruiken en
rituelen; • groepsleden houden zich min of meer vanzelfsprekend aan de daaruit voortvloeiende
regels.
Ook bestaan er voorwaarden om een groep op te voeden; - De ontwikkeling van elk kind moet gevolgd worden.
- Er moet een pedagogisch beleid ontwikkeld worden.
- Professionals moeten dit beleid kennen.
- Er moeten niet te veel kinderen in een groep zitten. - De professional moet een bepaalde houding hebben;
- positieve en bevestigende omgang;
- sensitief zijn voor het cognitieve niveau; - soepele omgang met de cliënten;
- de autonomie van elke cliënt respecteren;
- structureren en grenzen stellen;
- praten en uitleggen; - ontwikkeling stimuleren;
- interacties tussen groepsleden begeleiden.
De groepsleden moeten met elkaar een geheel vormen. Een mooi woord daarvoor is groepscohesie. Ze willen graag bij elkaar zijn, trouw aan elkaar zijn en zorgzaam en
vertrouwelijk met elkaar zijn. Hier kun je als professional invloed op uitoefenen door;
- individuen de mogelijkheid te geven om in groepsverband met ideeën te komen of hun
verhalen kwijt te kunnen; - groepsactiviteiten aan te bieden;
- groepsleden eigen verantwoordelijkheden en taken te geven die ze met elkaar
uitvoeren;
- positieve acties van groepsleden te belonen en te stimuleren; - zo min mogelijk aandacht te besteden aan negatief gedrag;
- samen gezellige activiteiten te organiseren;
- sociaal gedrag te stimuleren.
het groepsproces;
Het groepsproces is de ontwikkelingsgang van de groep. Daarbij zijn de ontwikkelingen van
de onderlinge relaties, de samenwerking, het ontstaan van subgroepen, rituelen en regels
belangrijk.
invloeden op het groepsproces; - individuele groepsleden en de groep
Je schrijft eerst op welk gedrag je opvalt in de groep en daarna maak je duidelijk wat je
daarmee wil bereiken. Moet een groepslid zich beter uit of moet iemand niet zo domineren?
Je maakt hierop een plan waardoor je de situatie gaat verbeteren.
Je gaat oplossingen bedenken voor het probleem/ het gedrag.
1. je gaat kijken welk probleem zich voordoet.
2. bedenk wiens probleem het is. 3. bedenk wanneer het probleem opgelost is in jou ogen.
4. bedenk verschillende manieren om aan het probleem te werken; betrokken personen –
welke momenten – je handelen – je activiteiten.
5. kies een werkwijze 6. ga evalueren
- invloedrijke gebeurtenissen.
Er kunnen zich gebeurtenissen voordoen die invloed hebben op de groep, namelijk; 1. ruziemaken luister goed en laat ze zelf een oplossing bedenken. Het moet
uitgesproken zijn.
2. pesten je moet het gedrag veranderen. Veel gesprekken voeren en maak duidelijk
waar de grens ligt. Probeer pesten te voorkomen. 3. subgroepsvorming zelfde wijze als hiervoor.
4. ziekte en dood maak hier een thema van, bespreek het uitgebreid en steun waar
nodig. Zorg voor medeleven.
het creeeren van een goede sfeer op de groep; Meningsverschillen en conflicten in de groep hebben meestal betrekking op voorwerpen,
het gebruik van de ruimte en de bescherming van het eigen territorium.
Elly Singer pleit daarom voor de volgende gedragsregels die zorgen voor de vrede op de groep:
• organiseer de ruimte goed, zodat kinderen ongestoord kunnen spelen;
• hanteer als een van de weinige regels dat kinderen elkaar niet mogen storen tijdens het
spelen; • dwing kleine kinderen niet om samen te spelen of dingen te delen;
• bemoei je niet met meningsverschillen zolang er geen (fysiek) geweld aan te pas komt;
• heb een afwachtende houding en bemiddel pas als de kinderen er niet uitkomen.
Zorg er daarbij voor dat de fysieke ruimte jouw visie ondersteunt. Hieronder zie je een
paar voorbeelden van de uitwerking van een visie in de vormgeving van de groepsruimte.
- zorg voor hoekjes in de klas waar ze zich kunnen afzonderen of juist elkaar opzoeken.
- Laat kinderen kiezen of ze binnen of buiten willen spelen, als dit mogelijk is. - zorg voor nieuwe situaties waardoor de kinderen verrast of verwonderd kunnen zijn.
Stuur verder niet en interpreteer ook niet. Laat ze even lekker hun gang gaan en zeg
niet; ‘mooi he’. - introduceer nieuw spelmateriaal en ga er zelf mee spelen. Zijn ze nieuwsgierig?
Theorie bij deelvraag 3
Pauw, L. en J. van Sonderen, (2006), De Vreedzame School, Zeist, Eduniek in
onderwijs
Doelen van het programma van Vreedzame School zijn;
- Verandering van de schoolcultuur in de richting van de school als een democratische
gemeenschap, waarin iedereen zich verantwoordelijk en betrokken voelt.
- Vergroting van sociale competentie, en met name van vaardigheden in conflictoplossing bij leerlingen, personeel en ouders.
- Vergroting van de verantwoordelijkheid van kinderen voor het klimaat in school en
klas.
- Minder conflicten en minder ordeverstoringen; een beter leer- en werkklimaat in de klas.
- Verbetering van het groepsklimaat; betere relaties binnen de groep; respect en
waardering voor verschillen.
De pijlers daarbij zijn;
- Sociale verbondenheid en leerlingparticipatie
- Conflicten oplossen
- Interactief onderwijzen - Sociaal-emotionele intelligentie
Sociale verbondenheid en leerlingparticipatie
Uit onderzoek blijkt dat heftige problemen bij jongeren verminderd worden indien er sprak is van sociale verbondenheid: als kinderen zich een betrokken lid van een gemeenschap voelen.
Daarvoor wordt een aanpak van drie onderdelen beschreven;
1. Verdichting van de opvoeding; meer mensen die zich bezig houden met opvoeden en
die zich bekommeren over jongeren waardoor er beter toezicht is. 2. Sturing via een dialoog; jongeren als een serieuze gesprekspartner beschouwen.
3. Indificatie met een gemeenschap; mensen hebben het nodig om nodig te zijn in een
gemeenschap/groep.
de Vreedzame School sluit hierbij aan.
- Werkelijk invloed laten uitoefenen op de inrichting van de leefwereld van
jongeren/kinderen. Hierbij gaat het om besluiten over die leefwereld en over de
uitvoering en onderhoud daarvan. - Leerlingen betrekken bij de voortgangsbewaking van hun ontwikkeling en prestaties.
- Leerlingen betrekken bij succesindicatoren waar werken we naartoe en waar
merken we aan of het succes heeft?
- Samen met leerlingen gedragsregels bespreken. - Een moderne vorm van ‘village’ creëren, waarin sprake is van gedeelde
verantwoordelijkheid, wederkerigheid en sociale binding.
Mediatoren zijn ook een belangrijke factor bij de Vreedzame School. Dit houdt in dat er elke dag twee leerlingen mediatoren zijn die aanspreekbaar zijn voor het helpen oplossen van
conflicten. Dit zijn leerlingen van de bovenbouw. Leerkrachten kunnen ruziënde leerlingen
doorsturen naar de mediatoren die het proberen op te lossen.
Verder is er een drietal mogelijkheden om de resultaten van de Vreedzame School te meten;
- Een veiligheidsthermometer
- Een eigen lijst met succesindicatoren - Een conflicten-thermometer
Lessenserie Blok 1; onze klas
Hierin staan de lessen in het teken van het creëren van een positief klimaat in de klas. Samen
met de leerlingen maken we afspraken over hoe we met elkaar omgaan in de klas. Leerlingen
bedenken zelf taken en verantwoordelijkheden.
Blok 2; zelf conflicten oplossen
Ze krijgen zicht op hoe je kunt reageren bij een conflict. Ze leren vooral hoe je zelf, met een
eenvoudig stappenplan, conflicten kunt oplossen.
Blok 3; communicatie
Er wordt aandacht besteed aan de rol van misverstanden, jezelf kunnen verplaatsen in een
ander, actief luisteren en samenvatten.
Blok 4; gevoelens
Er wordt hier geleerd hoe je je eigen gevoelens kunt herkennen en dat je erover kan vertellen.
Ook leren ze om te erkennen en te accepteren van de gevoelens van een ander.
Blok 5; mediatie
Het begrip zelf wordt aangeboden en vaardigheden uit de voorgaande blokken worden
geïntegreerd.
Blok 6; anders en toch samen
In dit blok staat samenwerken en waarderen van verschillen centraal. Veel conflicten komen
namelijk doordat er vooroordelen zijn over verschillen tussen kinderen.
Het leerkrachtgedrag dat bij deze methode hoort;
- De leerkracht verwelkomt de kinderen elke ochtend persoonlijk in de klas.
- Hij gebruikt de termen opsteker en afbreker. - Hij benoemt opstekers die kinderen geven.
- Geeft zelf veel opstekers.
- Zet leerlingen aan tot zelfreflectie
- Besteedt aandacht aan omgangsregels. - Voert activiteiten of werkvormen uit die de samenwerking in de groep versterken.
- Heeft een lijst met taken en verantwoordelijkheden opgesteld samen met de kinderen
en werkt daarbij.
- De organisatie van die taken en verantwoordelijkheden ligt voorzover mogelijk bij de leerlingen zelf.
Theorie bij deelvraag 4 Bil, M. de en P. de Bil (2009), Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie, Soest,
Uitgeverij Nelissen
Hoofdstuk 7.2.5; ontwikkeling van sociaal gedrag
Impulscontrole is erg belangrijk voor het sociaal gewenst en prettig gedrag. Als een kind
namelijk geen impulscontrole heeft en dus impulsief gedrag vertoont, laat het ook geen
sociaal gedrag zien.
Om hierop in te spelen zijn verschillende theorieëen ontwikkeld. Allereerst de sociaal leren theorie, die ook behaviorisme wordt genoemd. Opvallend aan deze theorie is dat deze zich
alleen richt op het gedrag en niet op gedachten en gevoelens. Het gedrag wordt bestudeerd en wat daaraan vooraf ging wordt geobserveerd. Leren is niet anders dan het opbouwen van
stimulus-respons koppelingen. Een kind leert aan bepaalde stimulus (voorafgaande) een
bepaalde respons (het gedrag dat erop volgt) te verbinden.
Deze theorie is later uitgewerkt voor het leren van sociaal gedrag. Gedrag wordt namelijk gevormd en beïnvloed door de omgeving. Kinderen leren door observeren en imiteren van
mensen uit hun omgeving. Deze personen zijn rolmodellen voor de kinderen. Zij zijn dus aan
het model-leren.
Het kind doet iemand na en hier zal een positieve reactie uit voortkomen. Hierdoor wordt het gedrag van de kinderen positief bekrachtigd. Is de consequentie van gedrag negatief, dan
bekrachtigd dat het gedrag niet. Dit heet extinctie of uitdoving.
Er kan ook negatief bekrachtigd worden en hierdoor kan bepaald gedrag versterkt worden. Dit
doen we doen het opheffen van een negatieve consequentie. Je moet dus niet van een regel of actie afzien want dat zal een kind onthouden.
Wel kun je negatief gedrag laten afnemen door er een negatieve consequentie aan te
verbinden, een straf. Om die straf te vermijden, zal het kind het ongewenste gedrag minder
vertonen.
Onderzoek heeft wel aangetoond dat het belonen van positief gedrag beter werkt dan het
straffen en het negatief reageren op ongewenst gedrag.
Het straffen heeft ook nog eens als effect dat je een negatief rolmodel bent voor het kind. Verder moet je niet continue bekrachtigen, maar af en toe een positieve, bekrachtigende
reactie geven. Het negeren van ongewenst gedrag heeft daarom ook effect. Het kind krijgt
geen aandacht en het zal minder voorkomen.
Bongaards, B en J. Sas (2009), Vakbekwaam onderwijzen, Houten, Noordhoff
Uitgevers
pagina 269; beïnvloeden door gevolgen
tips om ongewenst gedrag te beïnvloeden;
- probeer lawaaiige kinderen niet te overschreeuwen.
- Ga juist gewoon praten of nog iets zachter. - Ga verder met de lesstof zonder steeds de aandacht te trekken, wat niet lukt.
- Ga eens achter je tafel werken wanneer kinderen niet stil worden (ik heb wel iets
beters te doen dat te wachten).
- Voer geen discussie met een kind dat zich misdraagt, maar doe dat later op de dag. Hij verstoort nu je les en dat moet stoppen.
- Wanneer er een conflict of klacht is in de klas, laat je die het kind eerst zelf oplossen.
Je besteedt er niet teveel tijd aan, maar laat wel merken dat je het kind gehoord hebt.
Wanneer het aanhoudt, bespreek je het later met de kinderen. - wanneer je een kind aanspreekt op ongewenst gedrag, laat je het de eigen
mogelijkheden geven om het gedrag aan te passen; ‘ik vind je erg druk. Wat ga je er
aan doen?’
- Maak geen ironische opmerkingen als; ‘he he wakker?!’ - Maak vooraf afspraken en laat het kind een keuze maken vooraf; óf werk maken op de
gang, óf meedoen volgens de regels in de klas.
- Maak soms eens een grapje om de conflictsituatie wat te doen afnemen.
12.2 bekrachtigen van gedrag
Gedrag kan bekrachtigd of verzwakd worden door de gevolgen ervan. Wanneer er een prettige gebeurtenis volgt op bepaald gedrag, dan zal het gedrag een volgende keer weer
plaatsvinden. Wanneer het gevolg als niet prettig ervaren wordt, zal er verzwakken.
deze gevolgen noemen we; bekrachtigers en verzwakkers.
De aanwezige bekrachtigers;
1. goedkeurende aandacht: dit doe je verbaal of non-verbaal. Je laat weten dat het kind
het goed doet.
2. activiteitenbekrachtigers: maak gebruik van de activiteiten die een kind leuk vindt. Is lezen zijn hobby, dan kan hij dat doen als hij klaar is of als hij iets goed gedaan heeft.
3. succerervaringen: dit moet vaak voorkomen. Een kind moet iets kunnen bereiken.
4. materiële bekrachtigers: stickers/diploma’s.
Cauffman, L. en Dick J. van Dijk (2010), Handboek oplossingsgericht werken in het
onderwijs, Den Haag, Boom Lemma uitgevers
In dit boek wordt in hoofdstuk 4 een stappenplan beschreven die ingaat op de communicatie
met de leerling. Je danst als het ware naar oplossingen. Er worden zeven basisstappen
beschreven, maar die hoef je niet allemaal in één keer af te gaan. ‘Je zet immers alleen die
stappen in die je op dat moment en in die situatie nuttig acht.’
Stap 1; contact leggen
Belangrijk bij het contact leggen is dat je eerst even het ijs breekt. Dit kun je doen door een
hand te geven, goedendag te zeggen, interesse te tonen, belangrijke details ter herinnering brengen en daarop terug te komen enzovoort.
Een goede werkrelatie is de motor van verandering.
Stap 2; context verkennen
Als je een kind voor de eerste keer ontmoet, en het gaat over meer dan louter inhoudelijke leerproblemen, kun je met een aantal vragen helderheid krijgen over zijn achtergrond. Het
moet geen vragenvuur worden, maar laat het kind ook rustig vertellen. Ook is het verstandig
om lekker rustig te kletsen met het kind en af en toe wat op te schrijven. Je kunt bijvoorbeeld
zeggen; ‘Ik ga je naam en wat geheugensteuntjes noteren, maar zal niet alles opschrijven. Dan kan ik niet rustig met je praten en daar gaat het juist om toch?’ Je toont hiermee aan dat je
geïnteresseerd bent in het kind.
Stap 3; doelen stellen Heldere, duidelijke en realistische doelen sturen de interventie in de richting van snelle en
beklijvende oplossingen. De allerbelangrijkste vraag die je moet stellen is de
doelstellingsvraag; ‘wat moeten we vandaag bespreken, zodat dit gesprek voor jou nuttig zal
zijn?’. Hierdoor zal de ander zijn eigen doelen scherp kunnen stellen, waardoor de interventie aan doelgerichtheid wint.
Je moet goed onthouden dat achter elk probleem een wens tot verandering verborgen zit. Om
hier achter te komen, moet je goede verhelderingsvragen kunnen stellen.
Nuttige doelen zijn;
- Realistisch
- Realiseerbaar
- Praktisch - In gedragstermen observeerbaar
- Voorzichtig opgebouwd. (van klein naar groot)
Doelen moet je wel helder hebben. Je moet doorvragen wat het doel van de ander precies is
om het doel nuttig te maken. Het moet uiteindelijk voldoen aan de punten hierboven. Je moet
dus sturend optreden.
Stap 4; sterke punten markeren en krachtbronnen aanboren
Iedereen heeft een krachtbron nodig die ze helpt de doelen te bereiken. Wanneer de leerling
bijvoorbeeld tijdelijk de handleiding voor het gebruik van zijn eigen krachtbronnen uit het
oog verloren is, moet jij helpen om een nieuwe krachtbron te vinden. Lasten moeten erkend worden, maar daarnaast moet een nieuwe krachten (terug) gevonden worden.
Het probleem kan niet 24 uur lang aanwezig zijn. Er zijn ook momenten dat er een
uitzondering is en dat het probleem in een iets mindere fase is. Op die momenten moet je
ingaan door gerichte vragen te stellen. ‘Hoe kan het zo zijn dat die momenten er zijn?’ Daar ga je op in. Hierbij moet je heel concreet zijn.
Dit zijn vragen als;
- Wat deed je anders toen het probleem er niet (of minder) was?
- Wat heeft je het meest geholpen toen je een vergelijkbaar probleem had in het verleden?
- Hoe is dat probleem toen gestopt en wat deed je toen anders?
Enzovoort.
Daarnaast zijn er ook andere situaties waarin wel goed gefunctioneerd wordt. Hier kun je ook de aandacht op richten en achter een krachtbron komen.
Het uitspreken van lovende uitlatingen is verder een goede manier om de ander te helpen zijn
bestaande krachtbronnen aan te wenden. Schroom dus niet om je waardering te laten horen
want de ander zal hierdoor misschien zijn krachtbron (weer) gaan gebruiken.
Stap 5; complimenten geven
Een complimentje ontvangen is natuurlijk altijd erg fijn. Iemand een compliment geven heeft
veel voordelen; - Je toont aandacht voor hetgeen de ander goed doet.
- Je bouwt een coöperatieve werkrelatie op.
- Je verstevigt het vertrouwen en zelfbeeld van de ander.
- Je helpt de ander te kijken naar de oplossingen. - Je creëert een sfeer van vertrouwen en samenwerking, waardoor meer inzet mag
worden verwacht om gewenste veranderingen in gang te zetten.
- Je biedt de ander de kracht om weer te doen wat werkt!
Tips hierbij zijn; je moet menen wat je zegt, het moet relevant zijn en je moet niet
overdrijven.
Stap 6; differentiatiemogelijkheden aanreiken Sommige mensen of kinderen denken heel zwart – wit. Als ze zwart denken is er iets heel
ergs aan de hand en als ze wit denken dan gaat het heel goed. Het gaat dus óf heel goed óf
heel slecht. In werkelijkheid zit er nog een middenweg in, maar dat zien zij niet. Dit moet je ze duidelijk proberen te maken. Hier zijn verschillende manieren voor;
- Gezond verstand
Je gaat met de ander de zaak relativeren; ‘zo erg kan het toch niet zijn? Ik snap je probleem, maar de wereld vergaat toch niet?’ Wanneer dit lukt ben je meteen klaar, maar ze hebben
meestal een weerwoord. Regel 1 is daarna als iets niet werkt, leer ervan en doe iets anders.
- Nuancering aanbrengen
Je gaat nu de ander helpen om ook vanuit een ander perspectief naar zijn problemen te kijken;
- Wanneer ging het een beetje beter dan nu?
- Wat was er toen anders? - Wat deed jij toen anders?
- Hoe reageerden anderen toen het beter ging?
- Zijn er momenten geweest dat het veel erger was dan nu?
- Hoe heb je dat toen volgehouden?
- Schaalvragen
Deze manier kan ook worden gebruikt om de ander een meer gedifferentieerde zienswijze aan
te reiken. Het wordt ook wel een tienpuntsschaal genoemd. Dat gaat als volgt: ‘Mag ik je eens een vraag stellen? Op een schaal van 0 tot 10, waarbij de 0 staat voor het
ergste moment ooit en de 10 voor “zo gaat het goed genoeg”, waar sta je dan nu?’
De ander moet nu steeds gaan kijken waar hij op dat moment staat op de schaal en gaat steeds
meer af van het zwart-witte denken.
Het werken met schaalvragen doe je op de volgende manier:
1. Vraag toestemming om een schaalvraag te stellen.
2. De 0 moet staan voor het allermoeilijkste moment en 10 voor ‘goed genoeg’. 3. Vraag waar de ander op dit moment staat op de schaal.
4. Accepteer het gegeven cijfer, wat dat ook mag zijn.
5. Herhaal het en bevestig het met een compliment. ‘Een 3 dus; oké, prima.’
6. Vraag wat de ander al onderneemt zodat hij zich dit cijfer kan geven. 7. Aanvaard alle antwoorden en bekrachtig wat de ander inbrengt door het simpelweg te
herhalen.
8. Maak gebruik van de vraag ‘en wat nog meer?’ om de ander uit te nodigen steeds meer
details te beschrijven van wat er al anders is in vergelijking met de 1. 9. Verruim het perspectief door triangulaire vragen te stellen als ‘Wat je vriend, vader,
moeder, leerkracht zeggen als ik diezelfde vraag zou voorleggen?’
10. Eindig met; ‘wat zou het kleinst denkbare stapje vooruit kunnen zijn?’
Tips bij het bespreken van de schaalvragen;
- Reageer enthousiast
- Vraag altijd eerst wat er in het gegeven cijfer zit
- Beschouw de cijfers als metaforen voor verandering - Focus op de weg, niet op het doel
- Neem ook de negatieve inschaling serieus
Stap 7; je op de toekomst oriënteren Een probleem dat zich voordoet is meestal gebaseerd op het verleden, maar wordt ontwikkeld
in de toekomst. In de toekomst moet het verbeterd worden en daar gaan we ons op richten.
Daarom stellen we de kinderen toekomstgerichte vragen. Je stelt de ander mogelijke oplossingen uit de toekomst te ‘retrojecteren’.
Ook kun je een ‘mirakelvraag’ stellen. Hierbij stel je een leerling te denken aan het probleem
en ze moeten zich veronderstellen dat ze slapen. Je vertelt dat, terwijl je slaapt, je probleem wordt opgelost en je er geen last meer van hebt. Vervolgens moet je jezelf voorstellen dat je
wakker wordt en niets weet van het mirakel.
- Hoe zou je merken dat dit mirakel/wonder heeft plaatsgevonden? - Wat zou je anders doen?
- Zou je op een wat andere manier uit bed komen?
- Waaraan zouden anderen kunnen merken dat dit mirakel heeft plaatsgevonden?
- Zou je op een andere manier naar school gaan? - Hoe zouden zij daarop reageren denk je?
Tips:
- Maak de mirakelvraag aanvaardbaar - Vermijd perfectionisme
- Luister naar elk antwoord dat je krijgt en stel detailvragen
- Rustig aan, dan breekt het lijntje niet
- Co-creëer een nieuwe realiteit
Furman, B (2006), Kids’ Skills, Amsterdam, Uitgeverij Boom Nelissen
Kids’ Skills is een methode waarmee kinderen op een positieve, constructieve manier
problemen overwinnen door nieuwe vaardigheden te leren. Het omvat 15 stappen.
Kinderen hebben eigenlijk geen probleem, maar ontdekken vaardigheden die zij nog moeten
leren. Die vaardigheden zijn nog onvoldoende ontwikkeld. Wanneer je door hebt waar het ‘probleem’ zit, kun je spreken over vaardigheden in plaats van
problemen. Vaardigheden leren spreekt ook veel meer aan dan problemen oplossen!
Sommige kinderen zijn niet meteen gemotiveerd om nieuwe vaardigheden aan te leren. Om die motivatie te stimuleren, kun je bijvoorbeeld het kind een naam laten bedenken voor de
vaardigheid die het moet leren, het kind leren inzien wat er de voordelen van zijn of ruim van
tevoren plannen maken hoe het gevierd gaat worden als het de vaardigheid beheerst. Ook
moet je ervoor zorgen dat een paar mensen bereid zijn het kind te steunen.
De 15 stappen;
1. Problemen vertalen in vaardigheden
Nagaan welke vaardigheid het kind moet hebben om het probleem te overwinnen. 2. Het eens worden over de vaardigheid die geleerd moet worden
Het probleem met het kind bespreken en het eens worden over de vaardigheid die het gaat
leren.
3. De voordelen van een vaardigheid onderzoeken Het kind meer bewust maken van de voordelen die het heeft om iets te kunnen.
4. De vaardigheid een naam geven
Laat het kind de vaardigheid een naam geven.
5. Een totumfiguur kiezen Laat het kind een dier of ander figuur kiezen die helpt bij het leren van de vaardigheid
6. Supporters verwen
Laat het kind een aantal mensen vragen om supporter te worden.
7. Meer zelfvertrouwen geven Laat het kind meer vertrouwen krijgen dat het de vaardigheid kan leren.
8. Plannen maken om het te vieren
Maak samen met het kind vooraf een plan hoe je het gaat vieren wanneer het de vaardigheid
beheerst. 9. De vaardigheid omschrijven
Laat het kind zelf vertellen en voordoen hoe het zich zal gedragen wanneer het de vaardigheid beheerst.
10. Naar buiten treden
Laat mensen weten welke vaardigheid het kind aan het leren is.
11. De vaardigheid oefenen Spreek samen met het kind af hoe het de vaardigheid gaat oefenen.
12. Geheugensteuntjes bedenken
Laat het kind zelf vertellen hoe het wil dat anderen reageren wanneer het zijn vaardigheid
vergeet. 13. Vieren dat het gelukt is
Wanneer het kind de vaardigheid beheerst, is het tijs om dat te vieren en het kind de kans te
geven iederen te bedanken die daarbij geholpen heeft.
14. De vaardigheid aan anderen doorgeven Stimuleer het kind om een ander kind de nieuwe vaardigheid te leren.
15. Op naar de volgende vaardigheid
Kom tot overeenstemming met het kind over de volgende vaardigheid die het gaat leren.
Verstegen, R. en H.P.B. Lodewijks (2012), Interactiewijzer, Assen, Van Gorcum
Op pagina 173 van dit boek heb ik een aantal handelingsalternatieven gevonden die het dominante gedrag zouden kunnen verminderen. Je zou bijvoorbeeld een soortgelijke situatie
kunnen uitspelen in een rollenspel. Een aantal voorbeelden zijn;
- Laat het kind in fantasieverhalen aan de groep vertellen wat het zou doen in rolposities
waarin gezag centraal staat. - Je zou een thema als ‘de ander iets opleggen’ kunnen inzetten bij een rollenspel. De
opdracht zou dan kunnen zijn om vanuit bepaalde rollen correctief op te treden.
(koning, keizer, leerkracht, politie-agent, schooldirecteur etc.)
Ook in de werkelijkheid kun je dit dominante gedrag aanpakken. Wel moet je eerst weten
waar de nadruk ligt van het gedrag. Daarna kun je aspecten gaan uitvoeren.
De nadruk ligt op fouten van de ander aangeven - Het kind huiswerk laten nakijken van anderen en zo mogelijk laten bespreken.
- Het kind is leider van een leesgroepje en onderbreekt even wanneer hij een leesfout
hoort.
- Ga in gesprek met het kind over ontstane conflicten en vraag hoe het denkt dat andere kinderen de fout in zijn gegaan. ‘Wat denk je dat ik (de opvoeder) er verkeerd aan
vind?’
De nadruk ligt op competitie - Het kind laten rivaliseren met een ander subgroepje. Laat hem bij een keuze-activiteit
zowel de activiteit, de overige kinderen van het subgroepje, als de taakverdeling
bepalen.
- Ga een rondje ‘opscheppen’.
De nadruk ligt op het kunnen aangeven wat je verlangt van de ander
- Laat kinderen interviews doen en bereid de vragen vooraf voor met het betreffende
kind. Het kind moet kritiek en impliciete eisen in vraagvorm gieten. - Het kind leiding laten geven aan een groep die op jouw gezag de groepsruimte schoon
moet maken.
- Controle-functies aan het kind geven voor kinderen die bijvoorbeeld te veel Tegen-Onder gedrag laten zien.
- Uitschelden doen verminderen. Drie kinderen houden dit bij, waaronder het
betreffende kind. Eventueel moeten zij hier een gesprek over aan gaan.
De nadruk ligt op vertrouwen op eigen oordeel, onafhankelijkheid
- Als enig jurylid fungeren en het gebodene becommentariëren.
- Scheidsrechter zijn volgens strakke regels.
- Punten geven.
Voor een groepstraining kan de methode Kids’ Skills ingezet worden of bijvoorbeeld het spel
De Groene Spelen. Bij Kids’ Skills gaat het om het aanleren van vaardigheden om problemen
op te lossen. Bij het spel worden coöperatieve werkvormen en bewegingsvormen ingezet waarbij winnen en verliezen niet voorkomt. Het speldoel ligt in de activiteit zelf. Niet het
winnen, maar het samen bewegen staat hierin centraal.
http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc10.pdf
In dit artikel staat beschreven hoe je het beste met het dominante gedrag om kunt gaan. In de
samenwerking moet je hiermee rekening houden. In het begin moeten zij zich even gehoord voelen en je moet als het waren voor ze ‘applaudisseren’. Daarna is de strijd wat minder en
moet ook jij je eigen mening goed laten horen. Je moet vooral niet de strijd aangaan en ook
willen winnen.
Dominant gedrag kan voordelig zijn, maar het kan ook tegen je werken.
voordeel/sterke punt; dominante personen kunnen makkelijk een knoop door hakken. Ze
weten waar zij voor staan en laten dit ook graag horen. nadeel/zwakke punt; andere personen voelen zich minder gehoord en gaan zich soms achter
de rug om tegen deze persoon keren.
5.Verslag gesprek met de directrice
In bijlage 2 is al te zien dat ik een gesprek heb gehad met de directrice van basisschool de
Jozefschool. Hier is namelijk de schriftelijke bevestiging van het gesprek te vinden.
Die donderdag 8 november 2012 heb ik, samen met Iris Knijn (L41), een gesprek gepland met de directrice. We wilden haar laten weten wat het onderwerp was waar wij ons
praktijkonderzoek over gingen doen. Hoewel we apart ons onderzoek doen, konden we elkaar
versterken qua opdrachten, planning etc. ( deze tekst is niet van belang voor mijn
onderzoek en mag weggelaten worden.) Ik ging eerst vertellen over mijn praktijkonderzoek en liet het formulier aan de directrice,
Jeannette zien. Dit las zij even door en ik vulde het aan. Ik liet haar weten dat ik n.a.v. de
ambitie van de school, mijn eigen ambitie en de situatie in de klas (groep 4) heb gekeken welk
onderwerp ik zou nemen voor het onderzoek. Ook vertelde ik over een gesprek die ik heb gehad met Els Hagebeuk, de schoolopleider, over de sfeer in de groep. Zij zag ook dat deze
niet erg gezellig was en dat de kinderen zich niet verantwoordelijk voelden voor elkaar. Er
waren veel individuen in plaats van een hechte groep. Na overleg met mijn mentoren heb ik
daarom besloten om dit onderwerp, de groepssfeer, te nemen. ( uitleg: deze tekst is niet van belang voor mijn onderzoek en mag weggelaten worden. )
Verder liet ik Jeannette weten dat ik als uitstroomprofiel Passend Onderwijs heb gekozen en
dat daar mijn praktijkonderzoek ook over moet gaan. ‘Om die reden heb ik ervoor gekozen
om in te gaan op het impulsieve, dominante gedrag van de kinderen. Ik merk dat er kinderen zijn die ongewenst gedrag vertonen, maar of dit impulsief gedrag is of dominant gedrag, daar
ben ik nog niet helemaal uit.’ ( uitleg: deze tekst is niet van belang voor mijn onderzoek en
mag weggelaten worden.) Jeannette liet mij dan ook weten dat ik daar eerst informatie over
moest gaan zoeken voordat ik verder zou gaan. ( advies: informatie zoeken over impulsief, dominant gedrag.) Dit was ook mijn bedoeling en ik vertelde dat ik daarna
handelingsalternatieven ging zoeken die mij zouden helpen bij het verminderen van het
ongewenste gedrag. Als laatste voegde Jeannette nog toe dat ik de bestaande methode De
Vreedzame School nog kon inzetten om het gedrag te beïnvloeden. Daarna kon ik dan kijken welke extra middelen ik nodig zou hebben om het gedrag te kunnen verminderen. ( advies:
gebruik maken van de methode De Vreedzame School.)
Ik bedankte haar voor het gesprek en liet vervolgens Iris Knijn aan het woord.
6.Observaties
Observatie klas – maandag 3 december 2012
13.30 – 13.45 uur
-Mi. roept; ‘Ja, K. zit de hele tijd haar punt te slijpen!’.
-Juf A. vertelt over vaardigheid leren van T. B.
- My. begint hard te lachen en wordt hierop aangesproken; ‘My. hou daarmee op’.
- Mi. rent als uitdeler naar de kast en is daar als eerst. Dan deelt hij wild de schriften uit en gooit ze op de tafels.
- Juf A. staat vervolgens op tafel – My.; ‘juf mag niet op de tafel staan!’. Hier wordt niet op
gereageerd.
- Juf bespreekt het doel met de kinderen. - T.B. maakt een hoog geluidje.
- hij wordt hierbij herinnerd aan de gemaakte afspraak; ‘T, weet je het nog?’
- juf leest de tekst voor en stelt een vraag; ‘als je eenzaam bent, wat ben je dan?’
- My; ‘dan moet je huilen!’ (hardop) - juf; ‘dit is de laatste waarschuwing!’
- T.B.; ‘Ja, My.!’
- Mi. zit omgedraaid en praat tegen K. en Ma.
- Mi. gooit een plastic bakje naar K.; ‘pak hem nou!’. - K. reageert niet verbaal, maar schuift haar stoel opzij.
- Ma. zegt; ‘Mi, stoppen!’.
Observatie leerling (T.S.) – maandag 3 december 2012 13.50 – 14.00 uur
juf - leerling
juf steekt haar hand op (stilteteken).
T. ziet het, maar praat tegen F.
- ‘op het blad staan een paar letters.’
- ‘een paar letters? waarom?’ (ophard) tijdens het uitdelen praat T. met F.
-‘Heeft iedereen een voor- en achterkant?’
- ‘jaaaaaaa’
juf steekt haar hand omhoog -‘j, snel zitten!!’
- juf geeft uitleg; ‘je gaat zo Sint woorden bedenken met de letters.’
- ‘zwarte piet ging uit fietsen, mag fietsen ook?’ (zonder vinger)
Voordat T. begint vraagt hij aan R.; ‘moet je nou woorden opschrijven?’ (fluisteren) R. stemt daarmee in en gaat verder met haar werk.
- ‘staf, bij welke hoort die?’ (ophard)
Hier werd niet op gereageerd.
Met nakijken houdt hij alles goed in de gaten en schrijft snel mee. -‘bedenk eens een woord met een p.’
Dan steekt T. zijn vinger op en na 10 sec. zegt hij; ‘pakje?’ (voor zijn beurt)
-‘ja, goedzo T.’
Dan schrijft hij alles mee.
Observatie leerling (My.) – maandag 3 december 2012
14.20 – 14.30 uur
juf - leerling
Juf steekt haar hand omhoog en zegt; ‘dit ging niet goed jongens.’
-‘ik wel!’
Ze is vervolgens aan het wippen op haar stoel.
-‘we gaan even stemmen.’
-‘wat is stemmen?’ (hardop)
-‘we gaan het langste filmpje kijken’. -‘welke is de langste juf?’(2x) loopt naar juf toe
-‘je mag op je stoel gaan zitten M.’
ze gaat weer rustig zitten en loopt daarna weer naar juf
-‘juf, mag ik vooraan zitten?’
-‘alleen als je rustig bent en van elkaar af blijft.’
tijdens het filmpje begint ze hard te lachen.
-‘nee M. laatste waarschuwing, anders ga je terug naar je plaats!’ daarna kijkt ze naar het digibord zonder geluid.
Observatie leerling (Mi.) – maandag 3 december 2012
14.00-14.10 uur
juf - leerling
slaat K. en raakt haar aan. K. zegt dat hij moet stoppen.
Hij zit scheef op zijn stoel, naar K. gericht. Hij trekt aan haar shirt.
K. zet haar tafel weg en M. stopt.
K. moet vervolgens een dictee afnemen bij M.
-‘welk woord moest je opschrijven M.?’
-‘poep!’
-‘M. dit vind ik niet leuk wat je doet! Hou daarmee op en laat eens zien dat je goed kunt
samenwerken met K.’ Dan schrijft hij mee met K.
-‘ja ga nou K.!! Schiet eens op!’
Juf gaat erbij zitten en begeleid ze. Dit gaat goed.
T.B. komt later voor in de klas staan om wat te vragen aan juf.
M. zegt; ‘Hey T.!’ Dan gooit hij zijn stoplichtkaartje naar T. zijn hoofd.
-‘M. stoppen nu! Laatste keer!’ Dan schrijft hij snel wat op en gaat verder met zijn werken.
Observatie leerling (G.) – maandag 3 december 2012
9.00 – 9.10 uur
juf - leerling
-‘grom grom grom’ (hardop) (= reactie op het verhaal)
een leerling zegt; ‘dit boek past niet bij mij.’
-‘bij mij past het wel!’ (geen reactie hierop) hij schrijft vervolgens mee met de opdrachten.
-‘je gaat nu een tekening maken over het verhaal. Ik teken er ook een op het bord. Je
mag hem overtekenen maar je mag er ook een zelf bedenken.’ -‘ik kan heel goed natekenen juf!’
-‘goed zo Gijs’
Dan maakt hij een tekening.
Observatie leerling (T.B.) – maandag 3 december 2012
8.45 – 8.55 uur
juf - leerling
-‘Woooow wat een lange tekst!’ (hardop door de klas)
-‘T. laatste keer nu!!’
- ‘leg je potlood neer.’ T. maakt een hard schrik-geluid.
Leest mee in het boek
-reageert dan op de stof; ‘je mag wel zeggen als iemand het goed doet.’
- hij moet een opdracht maken; ‘maar ik weet ze allemaal al!’
-‘dan kan je het nu heel goed maken T.’
Hij gaat het vervolgens maken.
-maakt een hoog geluid tijdens het bespreken van opdrachten.
Hier reageert juf niet op. -Dan helpt hij Ro.
Observatie klas –donderdag 13 december 2012 8.50 – 8.55 uur
juf - leerling
Zet de openhaard aan met werken.
Gaat met het leesgroepje lezen.
Leest zelf voor.
Loopt een ronde door de klas. Beginnen zachtjes te praten
‘Sssst’
J: zegt iets tegen de leerling die naast hem zit.
‘J. ga eens naar je eigen boek.’ G: ‘juf, mag ik straks ook mee lezen?’
‘Uh G, dat is je leesboek!’
(na het lezen aan de weektaak)
‘G. pak je weektaak, goed zo.’
‘D, ga ook even beginnen. Pak je weektaak erbij.’
‘Kom op M., laat K. even met rust.’
T. gaat voor in de klas zitten, aan de instructietafel.
Wipt op zijn stoel en zit omgedraaid naar de klas.
Kijkt T. aan.
Draait zich weer om.
‘T.B.!!’ non-verbaal teken dat hij zich moet omdraaien.
Draait terug naar het bord. Valt het krukje.
De klas lacht.
‘En hoe komt dat? Ga nu maar even naar je eigen plek.’
→ reactie: kinderen reageren niet op elkaar als kinderen worden aangesproken. Wel schreeuwt T. om aandacht en dit kapt de leerkracht meteen af. deelvraag 7
Observatie leerling (T.S.) – dinsdag 4 december 2012
9.55 – 10.05 uur
juf - leerling
-T. zit op een been. -kijkt L. en T. aan als zij praten.
-hangt over zijn tafel als de juf voorleest.
-T. reageert; ‘juf, ik had die vraag ook, ik heb er nog één.’ (zonder vinger en door de klas)
- de leerkracht reageert niet en gaat door. -hangt op zijn stoel.
- steekt zijn vinger op.
-zit omgedraaid wanneer hij praat tegen kinderen achter hem. -steekt zijn vinger op.
- gaat staan en hangt op zijn stoel.
-‘Th. Jouw vraag!!’
-kijkt hem even aan en gaat verder.
-leest mee en kijkt naar de leerkracht als zij praat.
Observatie leerling (My.) – dinsdag 4 december 2012 10.05 – 10.15 uur
juf - leerling
-stelt een klassikale vraag; ‘welke woorden passen er bij Sinterklaas?’
-zit met haar benen tegen de tafel en onderuit gezakt op haar stoel.
- steekt haar vinger op en benen gaan naar beneden.
-sabbelt op haar handen/vuisten. -hangt onderuit bij de uitleg.
-schrijft mee met wat de leerkracht op het bord schrijft.
- vraagt Ch. om hulp; ‘wat moet ik hier doen?’ (fluistert)
-laat haar blad zien aan Ca. - vergelijkt antwoorden en fluistert iets. Ze zit omgedraaid.
-gaat weer schrijven.
-gaat door met vorige opdracht terwijl de groep bij de volgende vraag is. Ze doet niet mee
met vragen over het verhaal, maar schrijft zelfstandig verder.
Observatie leerling (G.) – dinsdag 18 december 2012
13.10 – 13.15 uur
juf - leerling
-‘10’ (hardop)
-‘G. je praat iemand na die het fout zegt. Dat moet je niet doen hoor.’ -‘15’ (weer hardop)
-‘G. nu praat je de tweede keer voor je beurt en je kijkt niet op het bord.’
-Gaat nu tellen op het bord.
-‘25’
-‘oke, goedzo!’
-schrijft nu mee met de opdrachten.
- gaat vervolgens zelf verder met de opdrachten.
Observatie leerling (T.B.) – dinsdag 4 december 2012
9.45 – 9.55 uur
juf - leerling
-Telt van 5 naar 0. Ho wie hoor ik nog?’
-‘Stilte!’
-‘Nee T., dat doe ik wel!’
-Laat wat titels en plaatjes zien.
-Gaat voorin zitten.
- Benoemt wat ze allemaal doet; ‘Waar gaat de tekst over denk je?’ - ‘woooow, de trein!’
- ‘Denk goed na, welke titels heb je gezien?’ (klassikaal)
- ‘Trein!!’
‘Wat weet je er al van? Wat heb jij Sab.?’
‘Ja, goed zo. Ga ik het nog een keer laten zien met de kopjes.’
-‘de nieuwe spoorlijn’ (leest hardop mee)
- Hier wordt niet op ingegaan. Een leerling geeft antwoord op de vraag van de leerkracht.
- ‘Mooi Donna!’
- ‘Goed zo Donna!’
- Kijkt een tijdje naar T. - Maakt een geluidje en zit omgedraaid.
- ‘Tijn!’ Maakt een gebaar met haar vinger dat hij moet omdraaien.
- Wipt op zijn stoel.
- Schrijft mee van het digibord. - ‘Ja, daar zie je hoe lang hij is.’
- Steekt zijn vinger op en als hij de beurt krijgt vraagt hij wanneer de Hanzelijn geopend
werd.
- ‘Dat gaan we zo lezen. Eerst kijken we nog even op de kaart’ - Steekt zijn vinger op. Roept zonder beurt alle plaatsen op die hij ziet.
- Gaat door met de opdrachten.
- Zit omgedraaid naar de klas toe.
- ‘T. laatste waarschuwing!! Omdraaien en meedoen!’
7.Enquête
Afbeelding: Enquête, door Cindy Afbeelding: Enquête, door Caroline
Afbeelding: Enquête, door Anne Afbeelding: Enquête, door Loes
Afbeelding: Enquête, door Marloes Afbeelding: Enquête, door groep 3
Afbeelding: Enquête, door Afke Afbeelding: Enquête, door Lucia
Afbeelding: Enquête, door Marloes H.
8.Interviews
Ik heb met vier kinderen een interview gehouden. Hierin wilde ik het hebben over hun eigen
gedrag in de klas. Ik wilde weten of zij zich bewust waren van hun gedrag. Verder wilde ik
praten over hun gevoelens, meningen en opvattingen ten opzichte van de klas. Ik heb deze interviews vooraf goed voorbereid en heb rekening gehouden met de componenten van
sociale ondersteuning (aandacht aan gevoelens, informatie over de situatie en afspraken over
bijsturing van het gedrag). Ook wilde ik plustaal inzetten in deze gesprekken. Eén leerlingen
wilde absoluut niet op de camera en heb ik dus ook niet gefilmd. Van dit interview heb ik alles uitgeschreven. Dat is hieronder ook te zien. Van de andere interviews zijn filmbeelden.
FILMBEELDEN:
Interview T.B. http://media.hs-ipabo.edu/mediafiles/90462/FilmTijn.wmv Interview T.S. http://media.hs-ipabo.edu/mediafiles/90462/FilmTijnS.wmv
Interview G. http://media.hs-ipabo.edu/mediafiles/90462/FilmGijs.wmv
Ik – leerling (T.B)
-Hoe vind je het nu in groep 4? Je bent natuurlijk een jaartje blijven zitten en er zijn nu
allemaal nieuwe kinderen. Vind je het prettig? Of vind je het niet prettig?
-Makkelijk
- Je vind het makkelijk, oké. En hoe vind je het met de kinderen?
- Hmm.. Gaat goed, want ik speel ook heel veel met de kinderen.
-Oh ja?
- Knikt met zijn hoofd (ja)
- Dat is fijn. En met wie speel je dan bijvoorbeeld?
- Met F. en met S. (daar ga ik vandaag ook weer mee spelen) en uh…… met L.
- Oké.
- en uhm… Dat was het wel zo’n beetje.
- Oké, goed zo! En zijn er ook dingen die je niet zo prettig vind in de klas?
- knikt met zijn hoofd (ja). Ja, want R. doet een beetje… Als ik bijvoorbeeld zeg; ‘je bent een
beetje irritant’, dan gaat R. dat gelijk alweer zeggen.
- Oké, dus ze verklikt het een beetje? -knikt met zijn hoofd (ja).
- Oké, en met de rest van de kinderen?
- Daar gaat het wel goed mee.
- Ja? Oké dat is fijn. - Ja.
- En vind je ook alles prettig in de klas verder?
- uhu (ja)
- Oké! Vorig keer heb ik je natuurlijk al gevraagd van ‘met wie speel je graag en met
wie niet zo graag’. En je had als graag gekozen: M. T.S. en G. Is dat nog steeds zo?
- Ja, en ik had nog een paar vrienden erbij.
- Ja, je hebt er nog meer maar je mocht er maar drie kiezen.
- knikt met zijn hoofd (ja).
- Dat is wel lastig voor je hé?!
- uhu (ja)
- En je had als niet zo leuk gekozen: M. J. en D. Waarom is dat? Kan je dat vertellen?
- Ja, hmm.. D. gaat heel veel tegen mij schelden en M. ook.
- (Ik kijk verontwaardigd.) Schelden? En wat doe jij dan? - (knikt) Nou, als hij gaat schelden dan zeg ik gewoon… Bijvoorbeeld als hij zegt; ‘je hebt een
groot hoofd’ ……
- Zeggen ze dat?
- Ja.
- Ook in de klas?
- Nee, maar ik zeg het als voorbeeld.
- Oh, maar deze kinderen zeggen dat toch niet? (uit onze klas) Toch alleen uit de hogere
groepen? - Nee, maar M. en D. schelden soms wel hoor.
- En wat zeggen ze dan?
- Nou, M. zei; ‘waarom heb je zo’n lelijke bril?’
- Echt waar? - (knikt van ja)
- En wat zeg jij dan?
- Dan zeg ik …. Dan kan ik beter zien dan jou, dan heb ik maar een bril.
- Oké, en zeg je dat dan ook tegen juf als dat gebeurd? - Nee, want het boeit me niet zo erg.
- Maar het is toch niet fijn als kinderen nare woorden tegen je zeggen? Toch?
- Ja, maar mij boeit het niet zo erg als M. dat zegt.
- Ik denk dat als jij het tegen juf zegt, maakt niet uit tegen welke juf, je hebt er drie, dat
wij een gesprek kunnen voeren met M. of met D. en dat het dan wel minder wordt, denk
ik.
- (knikt met zijn hoofd van ja)
- Ik denk dat je het best wel kan aangeven. Want ik denk dat het niet echt prettig is als
je wordt uitgescholden. Toch? Het is toch leuk als het fijn is in de klas?
- uhu (ja)
- Maar alleen die twee dus?
- Ja.
- Oké, en J?
- Die bemoeit zich zoveel met mij.
- Oh ja? Dus daar speel je gewoon niet zo graag mee?
- Nee.
- Ja dat kan toch, je hoeft niet iedereen aardig te vinden!?
- Ja.
- En… hoe vind je dat het gaat tijdens de lessen? Gewoon in de klas met juf.
- Soms vind ik het nog een beetje moeilijk voor mijzelf.
- Oké en waarom?
- Nou, L. zegt ook niks meer.
- Met je afspraak bedoel je? (afspraak over vinger opsteken als hij iets wil zeggen en L.
en F. zouden zijn geheugensteun hierin zijn.) - Ja!
- Oké, dus dat moeten we even ophelderen? Even opnieuw zeggen?
- Ja want F. zegt ook niks meer. - Was dat in het begin wel zo?
- Ja.
- Was dat prettig?
- Ja.
- Wat hebben ze bijvoorbeeld gezegd?
- Als ik een beetje aan het praten was, dan zei L. ‘denk even aan je afspraak’ en F. gaf mij aan het einde van de dag een opsteker.
- Oh ja? En wat was de afspraak ook alweer?
- Niet door de klas roepen.
- En lukt dat al beter? - ja.
- Wanneer wel en wanneer niet?
- Nou, met lange lessen lukt het niet, maar met korte lessen wel.
- Je vind het dus moeilijk om heel lang geconcentreerd te zijn? - Ja.
- Nou dat kan toch! Het hoeft niet in een keer helemaal goed te gaan. Maar je denkt dus
wel dat de afspraak werkt, maar L. en F. moeten je wel helpen?
- Ja.
- Misschien kan je dat zelf tegen ze zeggen?
- (knikt van ja)
- En hoe kan ik je verder helpen met de afspraak? Hoe kan ik er voor zorgen dat je niet
door de klas roept? - Weet ik niet.
- Nee? Dus je gaat het zelf proberen?
- Ja!
- Oké! Ik kan misschien wel af en toe een seintje geven van ‘T. denk er om..’ - Ja dat is goed.
- Het gaat al beter hé! Dat vind ik echt!
Ik – leerling (T.S)
-Weet je, ik ga met een paar kinderen een gesprekje voeren, gewoon om eens te kijken
hoe het gaat in de klas. - Goed
- Ja? Vind je het goed gaan in de klas?
- Ja.
- Wat vind je er precies leuk aan?
- mmmm…
- Wat vind je fijn in groep 4?
- Geen idee. - Weet je niet. Dit is gewoon een gesprek tussen ons he, je kunt alles eerlijk tegen mij
zeggen. Goed? - Knikt met zijn hoofd (ja)
- En hoe gaat het met de kinderen? Heb je een beetje vriendjes in de klas? - Ja.
- Ja? En daardoor vind je het wel leuk zeker?
- Ja.
- Is er ook wel eens iets niet zo leuk in de klas? Als er iets niet goed gaat bijvoorbeeld.
- Weet ik niet.
- Nee? Alles gaat goed eigenlijk?
- Bijna.
- Is er wel eens iets wat je niet zo leuk vindt of wat je niet zo fijn vindt? - Rekenen.
- Oh, je vindt rekenen niet leuk?!
- Nee. - Oke, en met de kinderen. Gaat het altijd goed?
- Niet altijd.
- Of gaat er wel eens iets mis? Wat gaat er dan mis bijvoorbeeld?
- Uhh.. vechten. - Echt? Gaan jullie wel eens vechten?
- Ja.
- Met wie?
- Met G. - Echt waar?
- Ja
- Oke, gewoon voor de leuk?
- Ja gewoon leuk.
- Oke, apart! En wat gaat er daarbij wel eens mis dan?
- Geen idee.
- Jij zegt er gaat wel eens iets mis en dat is vechten met G.
- Loopt het wel eens uit de hand? - Ja.
- Oke! Ik heb een keer aan jou gevraagd; met wie speel je graag en met wie niet zo
graag. Je drie vrienden waren T., G. en C. Dat is nog steeds zo?
- Ja. - En waar je niet zo graag mee speelde was T., R. en M. Kan je ook uitleggen waarom je
die toen hebt gekozen? - Nee, dat niet echt.
- Waarom heb je bijvoorbeeld voor T. gekozen? - Geen idee.
- Je weet het eigenlijk niet. Gewoon omdat je niet zo graag met ze speelt?
- knikt van ja.
- Dat kan ook natuurlijk! Je hoeft niet iedereen leuk te vinden, dat is niet erg. Je bent
met dertig kinderen, je hoeft ze echt niet allemaal leuk te vinden!
- Ja!
- Hee en hoe vind je dat het gaat tijdens de lessen? Bijvoorbeeld met juf.
- trekt zijn schouders op. ‘geen idee’ - Wat denk je? Vind je dat het altijd goed gaat?
- Nee niet altijd.
- En wat gaat er dan bijvoorbeeld niet zo goed?
- Geen idee.
- Wordt juf wel eens boos op je?
- Ja.
- En waarop dan?
- Geen idee. - Nou weet je wat mij opvalt. Ik vind dat je heel goed werkt, dat je heel goed je best doet
en dat je heel goed mee doet altijd. Maar soms ben je heel enthousiast he, dan wil je heel
graag het antwoord geven. En je weet het ook heel goed!! Maar soms vergeet je dan je
vinger op te steken. Klopt dat? - Ja!
- Dan roep je het antwoord al voordat juf je naam heeft gezegd.
- Ja -Hoe denk je dat dit komt?
- Geen idee.
- Nou ik denk dat jij gewoon zo enthousiast ben en dat je het zo goed weet, dat je
helemaal vergeet je vinger op te steken. Maar daar gaan we wel even om denken.
- Ja.
- Want stel je nu voor als iedereen door de klas gaat roepen, dan gaat het volgens mij
helemaal mis. - Ja, haha
- En we gaan samen een afspraak maken.
- Oke!
- We gaan deze week proberen eerst een vinger op te steken en dan pas zeggen wat je wil
zeggen. - Ja goed idee.
- Hoe kan ik je daar bij helpen T?
- Geen idee. - Ik ga gewoon af en toe zeggen; ‘T, weet je het nog’. En dan denk jij ‘Oh ja!’
- Ja goed.
Ik – leerling (G.)
-Ik heb met een paar kinderen een gesprekje over hoe het gaat in groep 4. Gewoon eens
kijken hoe jullie het vinden. Is heel belangrijk, toch? -Ja.
- En alles wat je zegt, blijft gewoon tussen ons. De filmcamera staat aan zodat ik niet
alles mee hoef te schrijven, goed?
- Ja.
- Hoe vind je het gaan in groep 4? Vind je het fijn, vind je het niet zo fijn?
- ik vind het best wel leuk.
- Ja? En wat vind je er precies leuk aan?
- Nou tekenen enzo.
- Oh ja? Oh wat je net mocht doen?
- Ja.
- Oh wat stom dat ik je dan de klas uit haal, dan kan je niet meer tekenen.
- Ja!
- Oh, sorry!
- maakt niet uit.
- maar zijn er ook wel eens dingen die je niet zo leuk vindt?
- Ja. Dat ik wordt geplaagd in onze klas. - Door wie dan?
- Soms door T en door …
- Welke T?
- T.S. Met eten en drinken word ik de hele tijd gevloerd.
- En wat doen ze dan?
- Dan gaan ze me op de grond duwen en dan gaan ze trekken aan mij.
- En wie doen dat dan precies?
- T, T, M. ja dat waren ze wel.
- En wat zeg jij dan als zij dat doen?
-Stoppen.
- En stoppen ze dan ook?
- Nee.
- Wat kan je nog meer doen om dat te stoppen?
- Naar jullie toe gaan.
- Doe je dat ook wel eens? - Heel soms.
-En werkt dat dan?
- Nee dan gaan ze nog steeds door.
- Oke dus daar moeten we goed op blijven letten? Wel aan blijven geven hé. Want ik
vind dat wij een hele leuke klas hebben, maar dit vind ik niet zo leuk.
- Ja maar als ik mijn beker weg breng, dan gaat T op mij springen.
- Oke, dan gaan we daar extra op letten!
- ja!
- En je hebt een keer aangegeven met welke kinderen je graag speelde. Dat waren T, C
en J.
- ja.
- Klopt dat nog? Ook T.? - Ja dat klopt nog wel ja.
- Oke, en waar je niet zo graag mee speelt; T, M en T. Waarom heb je voor hun
gekozen?
- Nou T is best wel aardig, maar als ik bij hem ga zitten en M komt erbij dan moet ik weg.
- Oh, dus dan stuurt hij jou weg? En wat doe je daar dan aan?
- Dan ga ik naar juf Loes en dan mag ik er gewoon bij zitten.
- Ja dat hoort ook zo. Iedereen hoort er gewoon bij. We zijn ook een klas samen en dat
moet je ook gewoon blijven zeggen he! - Ja!!
- En hoe vind je dat het nu gaat tijdens de lessen? Tijdens rekenen, tijdens taal?
- Best wel goed.
- Ja? Wat gaat er goed? - de sommetjes en het schrijven.
- En vind je het ook leuk?
- Nou ik vind het best wel moeilijk op school.
- Oh ja? Oke! Wordt je wel goed geholpen? - Door S. niet. Door de hele klas bijna niet.
- En waarom dan niet?
- Nou als ik vraag of ze me wil helpen, dan blijft ze toch de hele tijd door werken.
- Dus eigenlijk heb je iemand nodig die je helpt? - Ja.
- en als juf je komt helpen, dan begrijp je het wel?
- ja.
- Je bent ook goed aan het werk hoor, vind ik. Je bent hard aan het werk en het gaat
steeds iets beter. Alleen wat ik wel eens merk, dat je soms door de klas heen roept.
- Ja.
Heb je dat zelf ook door?
Ja.
En hoe kan dat denk je?
Nou ik wil gewoon graag grappen doen.
Je wilt graag grappen vertellen? Ja.
Maar kunnen we er ook voor zorgen dat je dan niet door de klas heen roept?
Ja
Hoe gaan we daar voor zorgen dan? Nou als ik een koptelefoon op doe, dan hoor ik niks. Dan weet ik ook niet als jullie weg zijn.
Dus jij zegt ‘ik wil wel een koptelefoon’.. En een andere manier?
Ik kan ook gewoon stil zijn.
Want wat doe je dan als je iets wil zeggen? Wat moet je dan doen?
Uhh Wanneer krijg je een beurt?
Als ik mijn vinger op steek.
En doe je dat altijd? Nee.
Dus hoe kan ik jou nu helpen herinneren dat jij je vinger op gaat steken?
Dat weet ik niet
Misschien moet ik je een seintje geven of misschien een plaatje op je tafel?
Ja dat kan ook!
Ik – leerling (My.)
-Hoe vind je het nu in groep 4?
- Leuk.
- Wat vind je er precies leuk aan? - Weet ik niet.
- Met wie kan je bijvoorbeeld heel goed samenwerken?
- Met A.
- Oké en wat is er dan niet prettig in de klas of wat vind je niet echt leuk in de klas? - Weet ik niet.
- En als je denkt aan de vakken, wat vind je dan niet echt leuk?
- Ik vind taal niet leuk.
- Oké en met de kinderen uit de klas, hoe gaat het daar mee? - Goed.
- Maar is er ook wel eens iets wat je niet zo leuk vind met anderen?
- Ja, als iemand mijn vriendin niet meer wil zijn.
- En wat doe je dan als dat gebeurt? - Dan ga ik met haar spelen.
- En wat ga je dan precies spelen?
- Dingen die zij leuk vindt om te doen.
- Oké en dan zijn jullie weer vriendinnen? - Ja.
- Weet je, ik vind eigenlijk dat het best goed gaat op school. Vandaag ging het
bijvoorbeeld heel goed met de weektaak, maar soms vergeet je wel eens je vinger op te
steken en roep je zomaar eens iets door de klas. - Ja.
- Snap je wel wat ik bedoel?
- Ja.
- Want als we allemaal ons vinger zouden vergeten op te steken, wat denk je dan dat er
gebeurt?
- Weet ik niet.
- Nou, volgens mij wordt het dan eén groot kippenhok, haha.
- Ja!
- Dus wat ga je een volgende keer doen?
- Mijn vinger opsteken.
- En kan ik je daar nog bij helpen? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat je het niet
vergeet? - Geen idee.
- Denk even goed na. Hoe zou ik je nu kunnen helpen?
- Nee, geen idee.
- Zullen we dan afspreken dat ik je een seintje geef als je het vergeet. Kijken we even of
dat goed gaat. En af en toe vraag ik hoe het gaat. Over een paar weekjes gaan we dan
weer een keer praten en gaan we ervoor dat het verbeterd is, goed?
- Ja is goed.
- Oké, ik ben blij dat het zo goed met je gaat en dat het verder goed gaat in de klas.
9.analyse van de enquête onder collega’s
Antwoorden C. Antwoorden C. Antwoorden A. Antwoorden L. Antwoorden M. S.
Vraag 1:
Ik ben op dit moment
leerkracht van de:
Onderbouw
Middenbouw
Bovenbouw
Waarom?
Ik wil weten of er in de bouwen nog verschil is
in manier van werken
aan de groepssfeer.
Onderbouw (groep
1/2)
Onderbouw (groep
1/2)
Middenbouw
Middenbouw
Middenbouw (4/5)
Vraag 2:
Wanneer is er volgens
u sprake van een
positieve groepssfeer?
(steekwoorden) Waarom?
Ik wil graag weten wat
hun opvatting is zodat
ik daar tijdens mijn acties rekening mee
kan houden.
-Veiligheid
- behulpzaam
- naar elkaar luisteren
- positieve dingen van elkaar benoemen
- gevoel van
saamhorigheid
-Kinderen voelen
zich veilig
- rust in de kring en
tijdens speelwerktijd
-rustige sfeer in de
groep
- weinig conflicten
- gezelligheid in de klas
-goed luisteren naar
elkaar
- open staan voor
elkaars mening/verhaal
- open houding
- rust in de groep
- veel lachen
-weinig conflicten
- conflicten worden
opgelost
- kinderen geven elkaar opstekers
(complimenten)
- enthousiasme in de
klas - een ‘wij-gevoel’
Vraag 3:
Wat doet u als
kinderen op een
negatieve manier
invloed hebben op de
-Het betreffende kind op zo’n manier
positioneren (kring,
werkplek) dat het
-lessen van de vreedzame school
terugpakken
- gesprekje 1 op 1
-bespreken met het kind en de klas
- kinderen laten
vertellen als ze dit
-gesprekjes met de betreffende
leerlingen. hierbij
elkaar uit laten praten
-gesprekje voeren - veel belonen of
positieve aandacht
geven op goede
sfeer binnen de klas? Waarom?
Hier kan ik misschien
handelingsalternatieven
uit halen.
beter voor iedereen uitpakt.
- 2x waarschuwen, 3e
x time out, daarna de
situatie bespreken. - het-gaat-me-lukken-
kaart.
- het kind complimenten geven
- negatief gedrag
proberen te negeren
zien
en zoeken naar een oplossing (liefst win-
win)
-bespreken met de
groep - werken met
opstekers en positieve
duim
momenten
Vraag 4:
Ziet u dat de
Vreedzame school
bijdraagt aan de sfeer
in de klas? Zo ja, hoe
dan? Waarom?
Ik wil graag weten of
collega’s deze methode al inzetten om de sfeer
in de klas te verbeteren.
Hier kan ik dan op
inhaken.
Ja, op de VS kun je op verschillende
momenten
terugvallen.
Aap en tijger kunnen dagelijkse situaties
uitspelen en
bespreekbaar maken.
Ja, ik verwijs hier regelmatig naar; hoe
lossen aap en tijger
dit op?
Ja, gebruik van opstekers en
afbrekers
Ja, leerlingen kennen termen die daar
gebruikt worden
(opstekers, win-win
oplossingen etc.) Dit vooral bij kleine
problemen.
Bij grotere problemen helpen de gesprekjes
meer.
Ja, termen als opstekers, stop hou
op, het leren kijken
naar een ander.
Antwoorden groep 3 Antwoorden A. Antwoorden L. Antwoorden M. H.
Vraag 1:
Ik ben op dit moment leerkracht
van de: -Onderbouw
-Middenbouw
-Bovenbouw
Waarom?
Ik wil weten of er in de bouwen nog verschil is in manier van werken aan
de groepssfeer.
Middenbouw (groep
3)
Middenbouw (groep
4)
Bovenbouw
Bovenbouw
Vraag 2:
Wanneer is er volgens u sprake
van een positieve groepssfeer?
(steekwoorden)
Waarom? Ik wil graag weten wat hun
opvatting is zodat ik daar tijdens
mijn acties rekening mee kan
houden.
-veilig
- vertrouwen in elkaar
- open houding
- communicatie onderling
- communicatie met
de leerkracht
-vertrouwen
- veilig
- opstekers
- jezelf mogen zijn
-naar elkaar luisteren,
overlegge, interesse
tonen
- elkaar helpen - negatieve dingen van
elkaar accepteren
- lachen met elkaar
- dingen aan durven geven
- rust in de klas
-elkaar positief
benaderen
- geduld hebben met
elkaar - opstekers aan elkaar
geven
Vraag 3:
Wat doet u als kinderen op een
negatieve manier invloed hebben
op de sfeer binnen de klas?
Waarom?
Hier kan ik misschien handelingsalternatieven uit halen.
-direct bespreken
- oplossing zoeken - geen namen noemen
-negatieve dingen
negeren - positieve aspecten
stimuleren
- soms flink boos worden
- grenzen stellen
- lol blijven maken
-gesprekjes voeren
- elkaar uit laten spreken
- complimenten geven
- uiten wat hun gedrag bij mij doet
-gesprekje voeren
- samen naar een oplossing zoeken
- mediatoren helpen
hierbij
Vraag 4:
Ziet u dat de Vreedzame school
bijdraagt aan de sfeer in de klas?
Zo ja, hoe dan?
Waarom? Ik wil graag weten of collega’s deze
methode al inzetten om de sfeer in
de klas te verbeteren. Hier kan ik
dan op inhaken.
Ja, de regels van de
VS hangen in de klas.
Die moet je
regelmatig herhalen. De bijdrage is
wisselend.
De VS biedt hulp bij
conflicten en het
oplossen daarvan. Ook
het gevoel van samen is fijn. Toch moet er
nog meer gebeuren
dan dit.
Samen met andere
dingen (trotsmap,
gesprekjes etc.) heeft
de VS invloed. Gesprekjes en eigen
gedrag heeft meer
invloed dan de VS.
Denk het wel; je bent
dan bewust met de
sociale omgang bezig.
Lukt niet altijd en de sfeer kan snel weer
omdraaien.
10.Duidelijke opzet van de methode Kids’ Skills
1. Problemen vertalen in vaardigheden Nagaan welke vaardigheid het kind moet hebben om het probleem te overwinnen. Je gaat
problemen proberen op te vatten als nog te leren vaardigheden.
Een voorbeeld hiervan is: als een kind met eten speelt, is de vaardigheid die het moet leren
niet dat het moet ophouden om met eten te spelen, maar dat het netjes moet eten. Tips:
Wanneer er een groot probleem zich voordoet, probeer de te leren vaardigheid dan op
te splitsen in kleinere vaardigheden. Hierdoor zal het gemakkelijker zijn dit doel te bereiken.
Tenslotte moet je er goed op letten dat je ‘plustaal’ inzet tijdens de communicatie met
het kind. Een vaardigheid is nu het vermogen om het goede te doen.
2. Het eens worden over de vaardigheid die geleerd moet worden + schaalvragen*
Het probleem met het kind bespreken en het eens worden over de vaardigheid die het gaat
leren. Die doe je als volgt:
Breng Kids’ Skills in praktijk met een groep kinderen. Iedereen heeft wel een
vaardigheid die hij nog moet leren. Op deze manier is geen enkel kind abnormaal en
zullen de kinderen sneller accepteren dat zij iets moeten leren.
Daarnaast is het motiverend voor kinderen wanneer je spreekt in termen van ‘we’ als
je een vaardigheid voorstelt. Ze weten dan dat het voorstel van meerdere mensen
afkomstig is en zullen het sneller accepteren.
Ook ga je onderhandelen met het kind. Zijn/haar inbreng is van groot belang en zij
kunnen zelf heel goed bedenken wat zij moeten leren. Wanneer het kind jou suggestie
afwijst, laat hem dan vertellen wat hij wil leren.
Kinderen kunnen ook elkaar helpen zoeken naar de vaardigheden die zij nog moeten
leren. Zij kennen elkaar meestal goed genoeg en kunnen goed aangeven wat zij zien.
Laat de kinderen aangeven hoe ver zij zitten op de schaal als het gaat om de te leren vaardigheden.
3. De voordelen van een vaardigheid onderzoeken + mirakelvragen
Het kind meer bewust maken van de voordelen die het heeft om iets te kunnen. Wanneer zij dit beseffen, zullen zij meer gemotiveerd zijn. Het kind moet een doel hebben om iets te
bereiken en als dat doel geen nut heeft, zal het de vaardigheid ook niet willen leren. Neem
altijd de voordelen van de vaardigheid met het kind door. Deze voordelen kunnen bekrachtigd worden door mirakelvragen die je een kind stelt. Hierbij
stel je een leerling te denken aan het probleem en ze moeten zich veronderstellen dat ze
slapen. Je vertelt dat, terwijl hij slaapt, het probleem wordt opgelost en hij er geen last meer
van zal hebben. Vervolgens moet hij zichzelf voorstellen dat hij wakker wordt en niets weet van het mirakel. Je gaat dan vragen stellen over hoe het eruit zou zien als het probleem zich
dus niet meer voordoet. Er zullen dan veel positieve aspecten opgenoemd worden en dit zijn
voordelen om de vaardigheid te gaan leren.
4. De vaardigheid een naam geven Laat het kind de vaardigheid een naam geven. Het is dan echt iets van henzelf en ze zullen het
waarschijnlijk naar iets of iemand vernoemen die deze vaardigheid al goed beheerst of naar
iemand die voor hen veel betekent. Kinderen zijn erg creatief, maar soms moeten zij een klein
zetje in de rug krijgen.
5. Een totumfiguur kiezen
Laat het kind een dier of ander figuur kiezen die helpt bij het leren van de vaardigheid. Dit
kan een stripfiguur zijn, maar ook een held of een fantasiefiguur. Deze figuren helpen kinderen. Hieronder zie je hoe dit kan gebeuren:
Dit figuur geeft hen waarschijnlijk de kracht die zij nodig hebben om het doel te
bereiken.
Ook zal het hen helpen herinneren dat zij de vaardigheid moeten oefenen.
Ze kunnen kinderen meer vertrouwen geven dat ze die vaardigheden kunnen leren.
Het kan kinderen troosten en steunen wanneer zij hun vaardigheid even kwijt zijn.
Kinderen laten terugdenken aan de periode wanneer zij het wel konden.
6. Supporters werven
Laat het kind een aantal mensen vragen om supporter te worden. Hoe meer supporters, des te
eerder lukt het. Zij zullen het kind steunen en aanmoedigen terwijl ze proberen het doel te
bereiken. Hierdoor zal de motivatie bij het kind erg hoog zijn. Tips zijn:
Probeer er wel voor te zorgen dat niet alleen volwassenen supporters van het kind
worden, maar ook klasgenootjes.
Laat de kinderen hun supporters ‘uitnodigen’ om hen te helpen. Dit kan door het
persoonlijk te vragen, maar bijvoorbeeld ook door de naam in het
‘vaardighedenboekje’ of op de poster te laten schrijven.
7. Meer zelfvertrouwen geven
Laat het kind meer vertrouwen krijgen dat het de vaardigheid kan leren. Dit doe je door:
meerdere personen het kind te laten vertellen waarom zij vertrouwen hebben in het kind dat hij de vaardigheid gaat leren.
we moeten vertellen waarom we dat vinden en tegen het kind zeggen wat we bij hem hebben opgemerkt waardoor we ervan overtuigd zijn dat het die vaardigheid kan leren.
je moet het echt menen.
8. Plannen maken om het te vieren
Maak samen met het kind vooraf een plan hoe je het gaat vieren wanneer het de vaardigheid
beheerst.
Wanneer je Kids’ Skills in een grote groep aanbiedt, kun je het het beste op de volgende manier doen:
verdeel de kinderen in werkgroepjes van drie tot vijf kinderen.
elk lid van het groepje moet elkaar helpen om een goede vaardigheid te ontdekken die zij moeten leren. Zij moeten elkaar ook helpen en steunen in dit proces.
vervolgens laat je de kinderen totemfiguren kiezen en deze laat je hen tekenen op een
blad.
daaronder laat je ze een beschrijving neerzetten van de vaardigheid die zij gaan leren
en deze hang je vervolgens allemaal achter op het prikbord.
Dan maak je met de klas een plan hoe je binnen een paar weken de vooruitgang gaat vieren.
9. De vaardigheid omschrijven Laat het kind zelf vertellen en voordoen hoe het zich zal gedragen wanneer het de vaardigheid
beheerst. Soms weten zij feitelijk niet eens wat het in de praktijk inhoudt. Daarom ga je dit
met hen bespreken. Je maakt duidelijk hoe iemand zich met een bepaalde vaardigheid
gedraagt. Daardoor krijgen kinderen een idee van wat zij verwacht worden te leren. Wanneer zij het voordoen, kunnen ze ook laten zien dat zij weten wat het betekent.
10. Naar buiten treden Laat mensen weten welke vaardigheid het kind aan het leren is. Je kunt een kind namelijk
alleen stimuleren als je weet wat hij aan het leren is. Hoe doe je dit?
hang in de klas een overzichtskaart op. Het ‘vaardighedenschema’ bestaat uit bijvoorbeeld een simpel tabel: in de eerste kolom de namen van de kinderen, in de
tweede kolomde vaardigheden die de leerlingen aan het leren zijn, de derde kolom is
dan voor de gegeven namen aan de vaardigheden en de vierde voor bijvoorbeeld de
supporters van het kind. Iedereen kan zo zien wat de kinderen aan het leren zijn.
je kunt ook een vaardigheden boekje voor de kinderen aanschaffen. Voor elk stapje uit
het proces heb je dan een bladzijde en hierop kun je supporters bemoedigende
woorden laten opschrijven.
11. De vaardigheid oefenen + schaalvragen + mirakelvragen*
Spreek samen met het kind af hoe het de vaardigheid gaat oefenen. Dit kun je doen door:
Het de kinderen te laten voordoen. Ze vinden het heerlijk om te laten zien hoe goed zij iets kunnen.
Laat de kinderen zelf een rollenspel, oefening of ander spel bedenken waarmee ze hun
vaardigheid kunnen uitproberen.
Het moet minimaal 1 keer per dag geoefend worden.
Met kleine stapjes tegelijk werken. Eerst makkelijke oefeningen en dan steeds moeilijker. Bijvoorbeeld eerst een korte tijd aan de vaardigheid verbinden en het later
steeds langer volhouden.
Een succesdagboek bijhouden; opschrijven wanneer het kind de vaardigheid succesvol uitvoerd. Ook kun je supporters vragen om bij te houden hoe vaak de vaardigheid lukt.
Niet alleen volwassenen, maar ook kinderen moeten complimentjes geven aan het
kind.
Een ‘driewerf hoera’ te geven. Je doet dit door eerst je verbazing uit te roepen wanneer
het is gelukt (wow, geweldig etc.). Daarna maak je duidelijk dat het erg moeilijk is
wat de leerling is gelukt.
Complimentjes via-via te geven. We vinden het allemaal heel fijn om langs een
omweg positieve feedback te krijgen. Dit betekent dat het van iemand vandaan komt
het een ‘boodschapper’ het tegen je vertelt.
De krachten te bundelen en het kind met zo veel mogelijk mensen te prijzen.
De schaalvragen nog eens voor te schotelen en nogmaals te vragen waar het kind
denkt te zitten op de schaal van 0 tot 10 m.b.t. het gewenste gedrag.
12. Geheugensteuntjes bedenken Laat het kind zelf vertellen hoe het wil dat anderen reageren wanneer het zijn vaardigheid
vergeet. Je kunt een uitglijder beter zien als een vaardigheid die even is vergeten dan als een
probleem dat weer opduikt. Een dergelijke uitglijder verdient onze aandacht. Dit doe je door:
Vooraf te vragen hoe je moet reageren wanneer het kind de vaardigheid even vergeet. Hierdoor kunnen zij de reactie van supporters als hulp aanzien en kinderen zullen
actief op zoek gaan naar een oplossing. Doe de suggestie meteen voor m.b.v. een
rollenspel.
13. Vieren dat het gelukt is + schaalvragen*
Wanneer het kind de vaardigheid beheerst, is het tijd om dat te vieren en het kind de kans te
geven iederen te bedanken die daarbij geholpen heeft. Een kind heeft zijn vaardigheid geleerd wanneer het kind zelf en ook anderen vinden dat het die vaardigheid geleerd heeft. Dit wordt
vervolgens gevierd. Ook gaat het kind mensen/supporters bedanken.
Verder stel je voor de laatste keer de schaalvragen om te kijken of er vooruitgang zit in de
houding/gedachten van het kind t.o.v. het gedrag.
14. De vaardigheid aan anderen doorgeven
Stimuleer het kind om een ander kind de nieuwe vaardigheid te leren.De beste manier om iets
te leren is door het iemand anders te leren.
15. Op naar de volgende vaardigheid
Kom tot overeenstemming met het kind over de volgende vaardigheid die het gaat leren. Het
leven is voor kinderen eindeloos leren – en met elk dingetje dat ze leren wordt het voor hen gemakkelijker om nog meer te leren.
11.Observatieformulieren tellen
Naam leerkracht:Naomi Ridder
Naam leerling: Tijn Bruntink
Probleemgedrag: praat door mij heen als ik mijn instructie geef Doelgedrag: gaat leren zijn vinger op te steken als hij iets wil zeggen
Week: 10
Opdracht: kies de observatieperioden en tel hoe vaak het gewenste gedrag voorkomt.
Een keer op een dag in de ochtend; een half uur
Tijd Week 11 Week 12 Week 13 Week 14
Do: 2
6 6 8
Vrij: 4
3 5 3
Naam leerkracht:Naomi Ridder
Naam leerling: Tijn Schot
Probleemgedrag: praat door mij heen als ik mijn instructie geef Doelgedrag: gaat leren zijn vinger op te steken als hij iets wil zeggen
Week: 10
Opdracht: kies de observatieperioden en tel hoe vaak het gewenste gedrag voorkomt.
Een keer op een dag in de ochtend; een half uur
Tijd Week 11 Week 12 Week 13 Week 14
Do: 5
7 7 7
Vrij: 5 7 6 5
Naam leerkracht:Naomi Ridder
Naam leerling: Myrthe
Probleemgedrag: praat door mij heen als ik mijn instructie geef Doelgedrag: gaat leren zijn vinger op te steken als hij iets wil zeggen
Week: 10
Opdracht: kies de observatieperioden en tel hoe vaak het gewenste gedrag voorkomt.
Een keer op een dag in de ochtend; een half uur
Tijd Week 11 Week 12 Week 13 Week 14
Do: 2
5 5 7
Vrij: 3 3 5 6
12.Grafiek
13.Sociogram 2
14.Hand-out presentatie
Presentatie op de werkplek – praktijkonderzoek impulsief gedrag
Onderzoeksvraag: Waardevolle punten enquête Theoretische onderbouwing Bevindingen
‘Hoe kunnen de leerkrachten van groep 4
van de Jozefschool het
impulsieve gedrag van kinderen positief
beïnvloeden zodat het
groepsproces verbetert?’
Een van de vragen waar ik waardevolle informatie uit kon halen was:
‘Wat doet u als kinderen op een negatieve
manier invloed hebben op de sfeer binnen de klas?
Aantal gegeven antwoorden:
- Kinderen op een andere plek zetten
- Niet meer dan 3 waarschuwingen
- Het-gaat-me-lukken-kaart
- Lessen Vreedzame School - Gesprekje 1 op 1 6x
- Gesprek met de klas 2x
- Complimenten uitdelen 4x
- Ongewenst gedrag negeren 2x - Kinderen laten verwoorden
- Op zoek naar oplossingen 3x
- Geen namen noemen
- Eens flink boos worden - Grenzen stellen
- Mediatoren om hulp vragen
- Trots-map
De Vreedzame School:
- Leerlingen betrekken bij succesindicatoren waar werken we
naartoe en waar merken we aan of het
succes heeft? - Samen met leerlingen gedragsregels
bespreken.
- Een moderne vorm van ‘village’
creëren, waarin sprake is van gedeelde verantwoordelijkheid, wederkerigheid en
sociale binding. (Pauw, et al., 2006)
Het boek Vakbekwaam onderwijzen: ‘Wanneer er een conflict of klacht is in de
klas, laat je die het kind eerst zelf oplossen.
Je besteedt er niet teveel tijd aan, maar
laat wel merken dat je het kind gehoord hebt. Wanneer het aanhoudt, bespreek je
het later met de kinderen.’ (Bongaards, et
al., 2009, p. 269)
De methode Kids’ Skills:‘Je gaat met de
kinderen op een positieve, constructieve
manier problemen overwinnen door
nieuwe vaardigheden te leren. Het omvat 15 stappen’ (Furman, 2006)
Hoe voer je een individueel gesprek met
een leerling?
Kids’ Skills
- Werkboekje werkt goed,
maar is te uitgebreid
- Geregeld herhalen. - Het positieve eruit halen
en benoemen.
- Het geven van een naam
aan de vaardigheid is minder belangrijk.
- Schaalvragen werken
motiverend en het geeft
inzicht. - complimenteren werkt
bevordelijk voor de sfeer.
- Het doel met de kinderen is nog niet
bereikt, maar we zijn goed
op weg!
Materiaal
15.beoordeling presentatie werkplek
Literatuurlijst
Boeken
Bil, M. de en P. de Bil (2009), Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie, Soest,
Uitgeverij Nelissen
Bongaards, B en J. Sas (2009), Vakbekwaam onderwijzen, Houten, Noordhoff
Uitgevers
Cauffman, L. en Dick J. van Dijk (2010), Handboek oplossingsgericht werken in het
onderwijs, Den Haag, Boom Lemma uitgevers
Donk, Cyrilla van der en Bas van Lanen (2010), Praktijkonderzoek in de school, Bussum,
Coutinho
Eijkeren, M. van (2005), Pedagogisch-didactisch begeleiden, Baarn, Hbuitgevers
Furman, B (2006), Kids’ Skills, Amsterdam, Uitgeverij Boom Nelissen
Krab, K.J., T.J. Engelen-Snaterse en B.R. de Boer-Boosman, gedragsverandering binnen en buiten de klas (2000), Meppel, Drukkerij Giethoorn ten Brink
Verstegen, R. en H.P.B. Lodewijks (2012), Interactiewijzer, Assen, Van Gorcum
Wolf, K. van der en T. van Beukering (2011), Gedragsproblemen in scholen, Den
Haag, Acco
Methode:
Pauw, L. en J. van Sonderen, (2006), De Vreedzame School, Zeist, Eduniek in
onderwijs
Artikel: De jong (2009), handelingsgericht werken nodigt uit tot samenwerking, Tijdschrift voor
Remedial Teaching, nr. 3, blz. 10-12
Evenden, J.L, (1999), Psychopharmacology: varieties of impulsivity, Springer-verlag
Pameijer, Beukering, Lange, (2010), De uitgangspunten van Handelingsgericht werken in:
JSW, nr. 7, blz. 6-15
Internetsites http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/passend-onderwijs
www.passendonderwijs.nl
http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc24.pdf
http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc10.pdf.
www.wikipedia.nl impulsiviteit