Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

213
Is. Qt jerido LET T ER K LEVEN Amsterdam J. Bmmei

Transcript of Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

Page 1: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

Is. Qtjerido

LETTER KLEVEN

Amsterdam J. Bmmei

Page 2: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl
Page 3: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl
Page 4: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

Is. QUERIDO

LETTERKUNDIG

LEVEN

III

AMSTERDAM

J, EMMERING

1923

Page 5: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl
Page 6: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

LETTERKUNDIG LEVEN

Page 7: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl
Page 8: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

INHOUD.

I. C. J. A. VAN BRUGGEN. HET VERSTOORDE

MIERENNEST

II. PETER AERDS. DE HEILIGE VREUGDEN DES

LEVENS 2 2

III. A. VAN COLLEM. LIEDEREN VAN HUISVLIJT 31IV. J. TIELROOY. MAURICE BARRES 40

V. CARRY VAN BRUGGEN. VAN EEN KIND 59

VI. M. H. VAN CAMPEN. NEDERLANDSCHE RO-

MANCIERES 67

VII. P. H. VAN MOERKERKEN. HET NIEITWE JE-

RUZALEM 78VIII. A. VAN COLLEM. VAN GOD EN VAN DE NA-

TUUR 86

IX. C. J. A. VAN BRUGGEN. EEN GOED HUWELIJK 96X. CARRY VAN BRUGGEN. HET HUISJE AAN

DE SLOOT 105

XI. P. C. BOUTENS. LENTE-MAAN 116

XII. P. N. VAN EYCK. UITZICHTEN I25

XIII. KEES VAN BRUGGEN. ZONDVLOED ... 132

XIV. JOOST MENDES. HET GESLACHT DER SAN./

TILJANO'S : DE VERWEERDE JAREN. HET

LICHT DAT GLOORDE 141

Page 9: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

VI INHOUD.

XV. JOOST MENDES. HET GESLACHT DER SAN -

TH,JANO'S : DE DORRENDE AKKER. DE

REVOLTE DAGEN 156

XVI. C. J. A. VAN BRUGGEN. ALS GE NIET . . . DAN ! 1 7 7XVII. P. N. VAN EYCK. GEDICHTEN 187

XVIII. JOH. DE MEESTER. CARMEN 195

Page 10: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I.

C. J. A. VAN BRUGGEN. —HET VERSTOORDE MIERENNEST.

EEN FANTASIE.

I.

Welk een hoeveelheid schrijversnamen schietenons to binnen bij het lezen van titel en boek desheeren Van Bruggen: „Het verstoorde mierennest",. . . een phantasie. Een phantasie in het land derbladerenbijters, in het land der polders ?

Daar is allereerst Jules Verne, de schalksche, gees-tige Franschman, die met sterren van de nulde-grootheid en sterren van de min-eerste-grootheid om-gaat als met menschelijke Passepartout's ; die met zijnprophetisch-wetenschappelijk krakeel van Sirius naarde Kreeft duikelt; naar welbehagen door het heelalzweeft; op den wonderen, stikduisteren bodem derzee afdaalt; onder vulkanische aardgangen wandelt;op de maan logeert en met Flammarion-achtige on-stuimigheid hemel, aarde, oceanen, bergen en we-relddeelen in beslag neemt. Heeft het werk vanVan Bruggen iets van Jules Verne's vermetele vaart,speelsche en schertsende luchthartigheid ? Heeft hetiets van diens modeme, fabeltjes-scheppende ver-beeldingrijkheid en de parvenu-achtige uitstallings-drukte zijner geologische, astronomische, natuur- enzeevaartkundige kennis ? Neen, neen, roepen wij da-delijk uit. Van Bruggen's phantasie is al zeer on-

Page 11: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

2 HET VERSTOORDE MIERENNEST.

phantastisch, Hollandsch-gedegen, soms zwaar-op-de-hand, soms allergemoedelijkst, vaak nuchter ennaar het velen zal voorkomen, dikwijls te koud-ver-standelijk. De held van Jules Verne's wonderreizenis nimmer een diepzinnig mijmeraar, verkapt mora-list en philosoof gelijk de hoofdfiguur JonathanStrong nit Van Bruggen's „phantasie" zoo gretigwil wezen. Jules Verne's helden zijn verrukkelijke,optimistische, nobele, dappere, brave, alle-gevaren-trotseerende levenskampers, tegelijk dragers, ver-spreiders en opslikkers van stikstof, zuurstof en alu-minium; Noordpool-heroen en dwepers; vergaar-bakken van onuitputtelijke menschelijke geest-kracht; onderzoekingsreizigers met longen en ademvan Baron von Miinchhausen. Zijn helden zijn bonkenelectriciteit, komeet-omzwervers, zeemonsters-bestu-deerders en Fransche grappenmakers. Doch zonder„Le Grand Reclus" ligt de gansche ethnologischephantasie van Jules Verne tegen de wereld. Hij isheerlijk-amusant. Men voelt zich zalig-knus onderde beschrijving zijner hevigste en gevaarlijkste toch-ten, en de Verniaansche geleerden, met hun beminne-lijke verstrooidheid, goedhartige encyclopaedie-keu-velingen en bekoorlijk-oppervlakkige, wetenschappe-lijke philosophie, — meer natuur-philosophisch dannatuur-wetenschappelijk, — brengen ons althans eenpoosje buiten het klemmend-benauwende der nuchteredagdingen. 06k het boek van Van Bruggen ? Geenmoment. Wij zijn zelden zoo stevig in de realiteitgeweest als onder de zwaar-tobbende melancholie ofprikkelende levensopgewektheid van JonathanStrong, de eenige mensch in het boek van VanBruggen, die op de wereld overblijft na een vreese-lijke aarderamp. De auteur begint: „Indien de na-tuur eens meedeed, indien zij eens willekeurig ineen dier toevalligheden waardoor zij doet en onge-daan maakt — wie verschuldigt zij rekenschap ? —

Page 12: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET VERSTOORDE MIERENNEST. 3

de levende menschheid van de aarde streek, of plofteter dood, of verdronk — zooals een baldadige jon-gen handelt, die met een scheut petroleum een mie-renwereld vernielt ? . . ."

Deze niet zeer fraaie beginzin geeft in zijn brokke-lige syntaxe de geheele cosmische catastrophe vanVan Bruggen's phantasie. Inderdaad wordt in zijnboek de levende menschheid van de aarde weg-gestreken, blijven slechts twee schepselen over, dieelkander eerst na jaren worstelens ontmoeten.

Natuurlijk een hij en een zij, vruchtbaarheids-organismen ondanks de meest-teedere kuischheid,die in de zoete zomeravonden, niettemin evenals deduiven aan Aphrodite gewijd, zich voederen met hetambrozijn der stille min. Jonathan Strong is mijn-werker en dankt aan de ellende van zijn onder-grondsch bedrijf, het geluk van zijn verder voort-bestaan. Meggy is een Jong meisje, „hoog en slankin haar eng-gesloten kleederen". Als JonathanStrong haar voor het eerst in zijn Robinson Crusoe-achtige eenzaamheid en mijmerende zieleverwilde-ring ziet opdoemen, is de arme tobber „huilend alseen gewond dier". Zij, flegmatisch als een echtdametje uit te tweede stad der Unie, dat een bier-of graanmillioenair tot vader had, zegt slechts :„— Good morning! How are you ?" Deze vraag,na de eerste ontmoeting, lijkt mij wezenlijk de af-gepaste rustigheid van een Philias Fogg nog verrete overtreffen. Zij is van een koudhartige onver-baasdheid die verwondering en ergernis wekt.Spreekt zoo een meisje van zestien jaar ? 's HeerenVan Bruggen's wil en phantasie beslissen. De vlagvan Chicago wappert immers boven haar hoofd. Zijis een Amerikaansche en . . . ei, ei . . . de Amen-kaanschen zijn zoo. Zij heet Meggy en Strong vindthaar „een aanbiddelijk wezentje". Maar dit allesnatuurlijk heel in het midden van het verhaal, als

Page 13: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

4

HET VERSTOORDE MIERENNEST.

wij den heer Jonathan Strong, den eenigen over-gebleven heer der Schepping,hebben zien wroeten enwerken, hebben hooren mijmeren en tobben in zijnverlatenheid en doelloos zwerven. Wij zeiden in hetbegin: welk een hoeveelheid schrijversnamen schie-ten ons te binnen bij het lezen van: „Het verstoordemierennest". Naast Jules Verne al dadelijk Wells.En door zekere vertel-overeenkomst en compositie-vondsten is Van Bruggen's boek reeds als Engelschphantasie-import verwelkomd. Naast Wells denk ikallereerst aan Jonathan Swift's Gulliver's-reizen, datin zijn bijtende maatschappij-satire van een somber-hekelend talent getuigt; waarin vooral de mensch-hatende psycholoog en gekrenkte wereldverachterzijn steigerende stokpaardjes berijdt; waarin, dooreen martelende verbittering, soms geestelijke hoog-ten bereikt worden, door Novalis zelfs in weemoedigedoodverlangens vaak bestaard! Tech dient menvooral aard en wezen van de woorden en de begrip-pen: phantasie en verbeeldingskracht, bij dergelijkephantastische verhalen nauwkeuriglijk te omschrij yen.Jules Verne met al zijn cosmologische wonderenen verbijsterende vertelsels, is naar mijn meeninggeen phantast. Wells evenmin. Ook Swift niet. Maarin Robinson Crusoe b. v. ontmoet ik voor het eerstharmonisch, de groote levensphantasie en de wareverbeeldingskracht tezaam, die het verhaal tot eeninnerlijke mogelijkheid en werkelijkheid maken. Watik in dit verband dan wel onder phantasie versta ?Dingen die met uitwendige wonderlijkheid niets uit-staande hebben, noch met vernuftig-uitgewerkte pla-netarische verzinsels, noch met grillige verwikke-lingen van lotgevallen op aarde, in den hemel, opzee of onder den grond. Hoogere phantasie is nl.iedere beschrijving die aan het scheppende breinontspringt, en door de inwendige psychische krachtder beelding tot een zuivere realiteit wordt. Wan-

Page 14: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET VERSTOORDE MIERENNEST. 5

neer ik b. v. in de oud-Aegyptische mythologie, uitde kinderlijke visioenen der zonen van het ZwarteLand ervaar hoe zij hun god Horus, zijn zonnereisin zijn zonnebark langs bepaalde hemelbanen in hetheelal doen volbrengen, dan ontwikkelt zich voor mij,een cosmologisch wonder, een allegorie 6p dat won-der en de gestalte van een prachtige natuurmythe.Toch . . . dezelfde phantastische macht tot scheppenopenbaart zich in de gelaatsuitdrukking, die dezeHeidenen een harpspeler geven op het oogenblikvan zijn spel. Op grond van deze inwendige psy-chische beeldingskracht vind ik Balzac, in een ka-rakter-creatie als „La Peau de Chagrin", en voor eendeel Flaubert in „Salammb6", — ondanks de meest-minutieuse, historische, archeologische en ethno-graphische studien honderdmaal meer „phan-tast" dan de z. g. uitdenkers van wereldrampen enaard-catastrophen. Omdat deze altijd geestelijk-leege phantasieen blijven en de realiteits-suggestiemissen. Een phantasie moot werkelijkheid wordenvoor de ziel en de critische waarneming van denlezer. Bij Robinson Crusoe ondergaan wij deze wer-kelijkheids-illusie volkomen. Bij Jules Verne nim-mer, bij Wells niet, bij Swift niet. Jules Vernemaakt de gekste sprongen en schept nergens eenspheer van psychologie om zijn menschen. Swift'szwartgallige, donkere haat en onvermurwbare ver-nieldrang, verstoren en zengen telkens met hun duis-tere gloeiingen, het dwarrelende leven van zijndwergenwereld, hoe prachtig ook nu en dan eengevoelsrealiteit zich uit zijn eigen heftigen, sati-rischen schimp loswringt. Alleen Robinson Crusoeschept de phantasie, bouwt met den geest en de ver-beelding uit het nimmer-bestaande met z66 drin-gende kracht, zoo zuiver-organische groeimiddelen,dat ge deze „verzonnen" realiteit sterker en klem-mender, met meer angst en meer opluchting door-

Page 15: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

6 HET VERSTOORDE MIERENNEST.

leeft dan de z. g. waarneembare werkelijkheid om uheen. Gij tast de spheer van het leven, de echtheidder daden, al is de spheer er nooit geweest en zijnde daden nooit geschied. Gij ervaart: zulke ver-halen zijn geschreven met heerlijke zenuwspanningen een hartstochtelijk geloof in de mogelijkheid deravonturen. Z66 zijn ook mythologieen, wonderen uitde Oudheid, in historische romans te herscheppen,zoowel in menschenfiguren als in gebeurtenissen,die schoon geheel phantastisch, door de verbeel-ding gegrepen, door een aller-innigst zelf-onder-gaan, door een geheel geestelijke, subjectieve enpsychische oplossing in de stof, tot een opperstelevenswaarheid worden gebracht. Lees b. v. het werkvan Kurt Lasswitz: „Alit zwei Planeten". Deze pro-fessor in de physica levert uiterst belangwekkendeastronomische beschouwingen. Hij smakt zich metzijn „phantasie" op Mars en hij laat Marsbewonersdoor het heelal ronddwalen. Het Marsvolk bereidtzwaartelooze stoffen en kan zich dientengevolge tus-schen de planeten bewegen. De Marsmenschen, par-don de Marsianen, bereiken zelfs de aarde aan dePool en ontmoeten aardbewoners. Er werd zelfs ge-zorgd voor een liefelijk Germaansch idylletje indeze . phantasie. Wat nu echter is het doel vanal zulke koudbedachte phantasterijen ? Dichterlijkebeschrijving van hoogere levensvormen op andereplaneten, naar BOlsche's lyrisch-wetenschappelijksysteem ? Wonderbaarlijke uitingen van plastischvermogen om dingen te beschrijven die slechts cos-mische ontsteltenis verwekken, natuur-wetenschap-pelijke illusien naar voren stooten in een duizelendevaart, door de hoogte van haar ontzachlijke vluchtzelve reeds protesteerend tegen de laag-bij-de-grond-sche werkelijkheids-descriptie van phantasieloozekunstenaars, hun stof slechts puttend uit het dage-lijksche leven ? Of willen al deze phantasten, buiten

Page 16: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET VERSTOORDE MIERENNEn. 7

verrassing en amusement om, een soort wijsgeerige,ethische of sociale levensbeschouwing aan hun ver-zinsels meegeven in den vorm eener moderne my-thologie; een mythologie van electriciteit, gravitatie-golven, de tooverij van het prismatisch coloriet; eenmythologie die haar bestaan dankt, gelijk bij denEngelschman Lathrop, aan gechloroformiseerde be-wusteloosheden, aan glazen cylinders, spectrosco-pische lijnen van helium, aan inspuitingen met (welkeen tongvirtuozen toch de Britten) „tetrethylcylo-nammon" en aan een anthyseptisch „mortimicro-bium" ? In het eerste geval zou de scheppende kun-stenaar over een Danteske, Homerische of Shelley-aansche phantasie moeten beschikken, om iets schoo-ners te geven dan deze „phantasten" reeds gaven.De moderne natuur-wetenschappelijke phantasie, on-danks alle grootsche ruimtelijkheid en haar spelenmet vaak verpletterende oerkrachten, blijft vet- onderde zuivere verbeelding der klassieke mythologieen,welke een geheele symbolisatie zijn van alle men-schelijke hartstochten, instincten, en van den heer-lijk-tragischen drang naar de bevrijding van onzemenschelijke, zoowel geestelijke als lichamelijkelevensbeperktheid. In het tweede geval zou eenethische, satirische mensch- en maatschappij-be-schouwing moeten worden ontwikkeld, die om ietsnieuws te zeggen, bOven de hoogste gedachten-toppen van alle groote wereldgodsdiensten en her-vormingsidealen uit kwam te stijgen. Het eene nochhet andere lijkt mogelijk en ik, voor mij, lees lieverde eenvoudige en toch fijn-causeerende brieven vanPlinius aan Tacitus, over de vulcanische uitbarstingvan den Vesuvius, die Pompeji en Herculanum ver-woestte, dan het dolle gegoochel met aarde en co-meten, losgescheurde bollen, dooreenrennende ster-renbeelden en de zinledige caricaturen op ijselijkerampen, die ontzagwekkende natuurverschijnselen en

Page 17: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

8 HET VERSTOORDE MIERENNEST.

natuurkrachten kunnen veroorzaken. Geheel en alworden wij echter verzoend met boeken, waarin hetuitwendig-phantastisch element slechts bijmengsel,het uitspreken der diepere persoonlijkheid de hoof d-zaak is; de menschelijke ziel van den catastrophen-schepper zich niet slechts in het matelooze gods-besef van zijn grilligheid aan ons openbaart. Het isstellig psychologisch een buitengewoon belangwek-kend geval van tragiek, uit to beelden, hoe b. v. eenenkel mensch, na een ontzachlijke aarderamp alleenop de wereld overgebleven, in zijn eenzaamheidleeft, denkt, voelt; hoe hij zich verhoudt, verhoudengaat tot al wat hem omringt en hoe zijn binnenstezich evolueert onder de in waarheid grenzelooze ver-latenheid van zijn bestaan. Zulk een alleenig man isJonathan Strong in Het verstoorde mierennest. Hetprobleem concentreert zich onmiddellijk hierop: ofde persoon die gespaard werd en de aarderamp zoowonderlijk overleeft, al wat hem omgeeft ziet als in eenafgrijselijken droom, een visioenaire benauwenis enhoe hij daaruit een nieuwe geestes-gesteldheid schept,die hem als eenigen laatsten bewoner der aarde,ook in zijn zich vormende mentaliteit tot een buiten-gewoon wezen maakt. Dit is Van Bruggen met dengespaarden Jonathan Strong, ten deele gelukt. Maarwat vooral op bijna iedere pagina van zijn boekuitkomt: het is de fijne, rustige, levenswijze geestvan Van Bruggen zelf, die met de verstandelijkeknutselarijen van zijn phantastisch bedrijf, in onont-koombare Hollandsche nuchterheid weinig bereiken-de, alleen zijn geduld bewijzend voor het leggen enontwarren van knoopen, de gevoels- en mijmerdieptevan zijn ziel ons openlegt en tegelijk laat peilen.Gelukkig zeggen wij nu, dat hij de Verniaanscheluchthartige oppervlakkigheid mist, de lichtveerendeFransche phantasie, het humanitaire en toch koud-verstandelijke van den Engelschen Wells, de zwaar-

Page 18: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET VERSTOORDE MIERENNEST. 9

beredeneerde en uit bierdroesem-6pwasemende ly-riek der Duitsche ondoorgrondelijkhedens. VanBruggen blijft Hollandsch, door-en-door en op zijnbest. Daarin voornaam, fijngevoelig, zacht-ironisch,met lichtelijk-parodieerende neigingen, en telkenswordt zijn heele aarde-phantasie binnenkamers gulen goedhartig doorschenen met den glans van Pieterde Hooghachtig realisme; met een Hollandschheiddie zelfs den allergrootsten Oosterschen Hollander,Rembrandt, in zijn geheimzinnig-dramatischen greepnaar de mythen en groote tragedieen der oude tij-den, Been oogenblik loslaat of ijl doet doordazen inde ruimte van het zinledige. En nu wil ik verklaren,waarom het onphantastische van Van Bruggen'sphantasie juist de schoone deugd van het boekis geworden, terwijl de vernuftige oplossing vanallerlei moeilijkheden waarvoor Jonathan Strongin zijn kommervolle alleenheid komt te staan,slechts technisch bijmengsel blijkt van compositieen uitwerking der gegevens. En waarom hetsamenzijn van deze twee alleene menschen wezen-lijk mooi-phantastisch is beschreven, dus tot fijnerealiteit gemaakt. Waarom Meggy, de Ameri-kaansche, koelbloedige how-are-you-Eva, den zwaar-tobbenden mijnwerkers - Adam, zonder appel enzonder slang overheerscht, zoodat zij beiden de ont-redderde aarde weer weten te bevolken. 1k wil danmeteen de zwakheid van het „phantastische" slotbehandelen, waarin de schrijver blijkbaar meentden eerst-onbelemmerden opbloei van zijn socialegevoelens te moeten remmen en neerdrukken meteen schijnbaar hooger menschkundig inzicht, dandat der ijveraars voor een gemeenschap, „welke inde behoeften van al haar leden voorziet". Want vol-gens mij vertoont hij in dit speciale geval juist, eenverbluffende onmenschkundigheid. Als de schrijverzegt: „Ze waren zooals de stamvader zoo schoon

Page 19: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I 0 HET VERSTOORDE MIERENNEST,

had gewild, broeders en zusters . . . totdat, . . . toteen hunner, Timoteus Strong met een bijislag zijnbroeder Aron doodde, diens vrouw nam en zich alseen vijand van alien vestigde in zijn bezit . . ." danmag, ik weet het, dit „totdat" in de ooren van dehuidige kenners der werkelijkheids-wetten, beschou-wers van de zelfzucht-instincten der menschen, zeergeruststellend klinken en een wonder van bezadigdescherpzinnige menschkundigheid lijken, voor mij isdit „totdat" een vermetele pedanterie. Want zoo hetgewaagd kan wezen voorspellingen te doen omtrentde ontwikkeling der menschheid, in de richting vanhet toekomstige broeder- en zusterschap aller aard-lingen, — Beethoven zong er zijn heerlijkste sym-phonie op, — zoo dit geloof een onmenschkundig-utopisch levensverlangen mocht blijken, nog vêelonmenschkundiger en utopischer acht ik het, uit dekennis der zelfzucht-instincten van heden en vroegerof te leiden hoe in de verre toekomst, na de uit-leving der onderlinge broeders- en zusters-idealen,zich weer dat verre verleden zal herhalen . . . ,tot-dat een hunner met een bijlslag zijn broeder doodde,diens vrouw nam", enz. . . . Omdat de slotsom achterhet „totdat" opgesteld, zich zoo tergend-pedant naarvoren poogt te schuiven als een verzadigd wijsheids-visioen van een Over-rustig en Oververzadigd kennerder menschelijke hartstochten.

De heer Van Bruggen is een kalm en een nuchtermensch, een bezadigd en een uiterst-nuttig Hollan-der. Het luidruchtig-geestig kokadorusschap derpamphletistische journalistiek is hem vreemd. Hijheeft geen woedens, geen heroleke aanvallen, nochstuipachtige beroertens van polemische drift. Hoezal deze bezadigde, uiterst-nuchtere en wijze Hol-

Page 20: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET VERSTOORDE MIERENNEST. I I

lander het klaarspelen, vraagt ge u eenigszins schuwaf, een aarde te beelden die geen aarde meer is eneen enkel mensch te doen leven in dit afgestorventranendal, die ov- eral waar hij zich wendt of keert,slechts staande, liggende of hangende lijken ziet ?De schrijver waarschuwt ons echter al in den be-ginne. Na de ramp, „voor heelal's gezamenlijkheid",beweert hij plomp-Bollandistisch, . . . een onbeteeke-nende episode, . . . wil hij „een enkelen denkendengeest" voort laten leven en dien dan het gebeurdeals een „teisterend onheil" doen voelen en hem bo-vendien de taak opleggen voortaan „de ervaring,het brein, het weten, het gemoed der menschheidte zijn".

Er springt een lichtelijk-na1eve bekentenis naarvoren, ook in het doen voortleven van dien „den-kenden geest". Konden wij die taak zelf niet ont-dekken in dien „denkenden geest", zonder de voor-opgestelde inventariseering van zijn wezen ? Al da-delijk merken wij een typische eigenaardigheid inden verhaaltrant van het boek welke, technisch ge-sproken, ook een onvastheid aanduidt in phantast'svisie op het geval zelf. De auteur vertelt in heteerste hoofdstukje, tegelijk in den verleden en inden tegenwoordigen tijd. Zoo ... zocht hij zijngang . . . ging hij aan het werk. Maar . . . ademenis onmogelijk . Alles werd stil . . . en . . . hijvlucht naar den uitgang . . . Niemand schijnt tehooren . . Maar . hij zocht den weg . Hijdacht ... en . . . hij was gaan gillen . . . Maar . . .hij keep besef. Deze dooreenhaspeling van tijdenhoudt Van Bruggen gelukkig niet lang vol. Wantplastisch schept ze de zonderlingste tegenstrijdig-heden in wat gebeurt, in wat gebeurd was en in watnog gebeuren moet.

Werd de gewaarwording waarmee in JonathanStrong langzamerhand het bewustzijn opleeft, dat

III 2

Page 21: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I 2 HET VERSTOORDE MIERENNEST.

hij de eenig overgeblevene is op de gansche wijdewerelci, nu beschreven met een innerlijk afgrijzenen een meesleepende verbeeldingsmacht, die het dui-velsche en grootsch-verlatene van deze alieenheidook voor has tot een benauwende werkelijkheidmaakt ? De heer Van Bruggen spreekt van een„schrikkelijke beproeving", wanneer Strong zijntocht door de zwijgende stad opnieuw begint, als hijin alle straten de dooden ziet liggen voor hun hui-zen. Werkt deze schrikkelijke beproeving op onzevoorstelling ? Na zijn wandeling voelt Jonathan alspoedig een „schok". De overgang is zonderling.„Voor het eerst realiseerde hij, dat hij nu meesterwas van alien rijkdom dien de stad borg." En alshij dan eindelijk, toevallig, het artikeltje in de krantleest: „Het einde der aarde", . dan weet hij ookwetenschappelijk alles van de oorzakelijkheid derramp... „de wereld was vergiftigd." Daarna pro-beert Van Bruggen het verbijsterende aandoenings-spel, na Jonathan's besef van de ramp, in den mijn-werker te doen leven:

„Hoe zou hij ooit het ontzettende, het ontzettende kun-nen dragen: hij alleen in zijn diepe aardkuil was blijvenleven, hij alleen van de geheele stad, van alle menschenmisschien die de gansche aarde bevolkt hadden! In deeerste verbijstering had hij dit alles niet zoo omtast: demijn, de stad was dood; hij leefde tusschen de woningenvan lijken, overal lijken in de huizen, de winkels, dekantoren, de fabrieken, de scholen. Dat lag tastbaar voorzijn hand; hij kon 't zien met de oogen, voelen met devingers, hij kon het bevatten met zijn verstand, dat nietgewend was naar de laatste oorzaak te vragen. Van an-dere menschen, die in andere steden woonden, wist hijniets, die hadden er even goed niet kunnen zijn."

Nog ingewikkelder en van dialektischen dranghierin:

„Thans eerst met het bewustzijn, dat zij er niet meerwaren, kwam het bewustzijn, dat zij er waren gew6est IDat ze geademd hadden, geleefd als hij, de een in een

Page 22: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET VERSTOORDE MIERENNEST. 1 3

kasteel, de ander in een mijn; dat ze gewerkt haddenen gegeten en met elkander gesproken, en dat ze bij hunvrouwen kinderen hadden; dat ze leefden, leefden overal,overal langs de rivier, waar men van de hoogten of dedorpen kon zien liggen, en verder achter de bergen, enn6g verder, in de groote stad, die daar wezen moest, —overal, overal zoo ver de wereld reikte!

Al die menschen hadden geleefd en waren nu gestor-ven. Van hun bestaan had hij niet geweten. Geen oogen-blik in zijn zwoegersleven had hij gezeten, starende uithet venster, peinzende over de wereld achter zijn wereld,de menschen buiten zijn menschen. Zij groeven met hunhonderden in de mijnen naar de kolen, die op snellewagens gingen — waarheen ? waarheen? Welke machinesgingen ze voeden, waartoe waren die machines bestemd,wie verbruikte hun voortbrengselen, wie maakten zij rijk,wie arm ? Op de rivier dreven de dampende booten voor-bij, naar boven, naar beneden, overal was leven, was ar-beid, was geluk en leed, voorspoed en zorg. Waaromkon hij dit thans eerst bedenken, nu het niet meer zoowas ? En ineens kwam hem door den geest, een ondeel-baar korte, flitssnel weder verschietende gedachte, datde menschen even goed niet als wel konden zijn, en heteigenlijk niet vreemder was dat zij er niet meer warendan het geweest was toen zij hadden geleefd I"

Hier openbaart zich de „denkende geest", in de„flitssnel verschietende gedachte", echter meer ver-tegenwoordigd door Van Bruggen dan door Jona-than Strong. Ja, welke uitbeeldings-middelen zouVan Bruggen hebben moeten bezitten om de stiltevan zoo een vergiftigden wereldbol to kunnen voel-baar maken ? Een oneindig veel sterker phantasienog dan Shakespeare, makaber gemengeld met deafgrijzen-sensaties die een Edgar Poe opwekt; eenDantesk-visioenaire macht, die er de huiveringenvan de hel overheen jaagt en tegelijkertijd, voor destemmings-wisseling en stemmings-teederheden, eenShelleyaansche, koortsige droomplastiek en lyriek.En dit alles missende, is hij doodeerlijk zichzelf ge-bleven en heeft hij dit wereldeenzaamheids-pro-bleem Van Bruggensch opgelost. Van den kant der

Page 23: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

14 HET VERSTOORDE MIERENNEST.

groote phantasie dus geheel mislukt, maar door deninnigen realiteitstoon en de zuiverheid der beheerschteverbeeldingsmiddelen, gelukt. De „denkende geest"spreekt telkens te veel en te tendentieus, maar dehoofdzaak is dat Jonathan Strong toch de „hem op-gelegde taak" op eigen wijze volbrengt. Hij lijkt in-derdaad veelal „het brein, het weten, de ervaring enhet gemoed" der resteerende menschheid. Er staatb. v.: „zakelijk ging hij zorgen voor zijn dooden..."„Bij zijn eenzamen arbeid kwam geen traan in zijnoogen." „Eerst als hij de zware scheppen aardehoort ploffen op het holle hout, voelt hij zich bewo-gen . . . zijn mannenklacht huilde als het zachte ge-loei van een gewond beest."

Dit is de tweede maal dat Jonathan Strong „huiltals een gewond beest". 06k als hij voor het eerstMeggy ziet. Heeft Van Bruggen alleen gewondebeesten hooren huilen ? En bovendien . . . huilt de„klacht" of de „man" ? Een bladzij na dit tragischintermezzo verbazen wij ons over de nuchterheidvan het feit, dat Jonathan, in een manufactuur-winkel eenig ondergoed voor zich zoekende, de ver-zuchting slaakt: „Waar was de gerechtigheid in dewereld, dat er menschen geleefd hadden die zulkekostbare sokken en overhemden droegen ?" Dezeovergang is bijna comisch van zakelijkheid en werkttusschen het overweldigend-dramatische der lijken-scene even lachwekkend, als b. v. het zien vanAchilleus in een chambercloak. Wij krijgen telkenswel opgesomd wat Jonathan dacht, weer dacht en nogeens dacht, maar de met krankzinnigheid dreigendeontzetting am een zoo afgestorven wereld, het syn-thetisch-gegrepen visioen van deze aarde, blijft weg.Bepaald aanstootelijk wordt op pag. 34 de handel-wijze van den mijnwerker Strong, als hij het kasteel-achtig-groot huis van een rijkaard binnentredend,tegen den dooden huisknecht in zijn rose jasje op-

Page 24: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET VERSTOORDE MIERENNEST. 15

botst en zich dan de grove grap veroorlooft in ditmakaber moment, het lijk „dusdanig" aan te spre-ken: „— Alloh, vriend! begon hij te praten, even-tjes opzij jij! Je bent een onfrissche kwant, waardeheer, je hebt aanspraak op een eerlijke begrafenis."Dit wordt in zijn platte en schennende oneerbiedig-heid bijna duivelsch en boosaardig, terwiji het tochzoo onschuldig en in-braaf gemeend is.

Over het algemeen zijn echter de beschrijvingenvan den alleenzwervenden Jonathan Strong, schoonganschelijk gebonden aan de denk-, voel- en stem-mingsspheer van Van Bruggen's eigen wezen enleven, vaak voortreffelijk in hun reeelen en psycho-logischen samenhang. Soms, — te zeldzaam naarmijn gevoelen, — gaat de wonderlijkheid der ge-waarwording naar de uiterste bewegelijkheid eenersensatie en eener verfijnde zelfontroering, die wijals zeer bijzondere stemmings-ontleding van een in-gewikkeld, psychisch bewustzijn waardeeren. Vooralop de pagina's 15o en 152. Dit onder meer:

„Altoos keeren mijn gedachten naar mijzelf terug. Geenboom, geen berg, geen rivier, geen hemel, geen bootje,dit komfoor en dit bobbelend kokende water, niets is erom zichzelf, op zichzelf; het heeft alles met mij te maken,het is er alles om mij!

„Word ik dan gek ?„Zoo is het nimmer te voren geweest!„Gewillig sjouwde ik mijn weg naar de mijn, met

tweeen of drieen, soms alleen, maar altijd juist gelijkanderen deden. Met anderen stond ik in de liftbak, deschok deed ons wankelen en „hola" zeiden we alien, alientegelijk en hielden elkander vast en lachten.

„'t Was wij1 we alien tegelijk denzelfden schok onder-vonden, alien behoefte hadden aan een uiting. Allenvloekten wij om de donkere hel die wij gedoemd waren inte gaan, wij gaven elkander onzen groet, wij zochtenonze gang op, den heelen dag, in het zwijgend werken,luisterend naar elkanders geklop.

,In de zwarte aarde dreunde de hartsiag van duizendzielen. Wat ik zag, hoorde, tastte, ademde, was er. Het

Page 25: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

16 HET VERSTOORDE MIERENNEST.

was er voor mij, voor alien. Had ik, bij 't keeren in delift, gevraagd, of steenkool zwart zag, hoe zouden ze mijhebben uitgelachen! „Ga een borrel drinken, Jonathan,je bent in de war!"

„En stond thans niets meer z66 vast ? Was deze schil-derij, deze samenvatting van land, water en hemel nieteven wait- als al het andere?

„Indien er iemand komen kon — hij luisterde: een witvischje wipte, snel terugplonsend, boven de rivier uit, —en hij vroeg hem: „man, makker, wat ziet ge ?" — zoudie niet juist hetzelfde zien als hijzelf ?

„In het vertrouwen, dat zij met elkander spreken kon-den, dezelfde dingen waarnamen, betastten, ondervonden,zouden zij weten: het was er, het best6nd!"

Hier is de fijnheid der gewaarwording met sub-tiele gevoelszwenkingen door het denken heengeleid.Hier werd ook een soort van levens-experiment ge-geven. In Jonathan Strong is een voortdurende zeif-omkeering van gedachten en aandoeningen, nietalleen binnen den kring van zijn eigen, eenzamewezen, maar ook in het onbewust-mystische ver-band dat er bestaat tusschen hem en den voort-barenden cosmos. Op pagina 155, de mysterieuseaanvoeling hiervan, in zelf-ironie schuilgaand achtereen bot realiteitje:

„Weldra had hij voor niets aandacht als voor zijn glan-zende roode dobber.

„In de weidsche heerlijkheid van het landschap zit eenhengelaar verdoken in zijn boot, schuilende onder hetdonker van den wal.

„Om hem heen koepelt de wereld. Hij is een stip inde oneindige schoonheid. Hij is de ziel, wijdende denatuur.

„Zelf weet hij daar niets van. Hij leeft alleen in ver-wachting.

„— Tok I tok rukt de dobber, wegschietend.„Een schok. Boven de boot, aan de lange, fijne lijn,

spartelt de zilveren karper. Even aarzelt de man. Hijheeft de visch om het lijf gegrepen, ziet hem in de ge-sperde, angstige oogen.

„Leven tegen leven„Maar de man neemt zijn mes, kervend het beest diep

in den nek door de hersenen."

Page 26: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET VERSTOORDE MIERENNEST. I7

De verheugenis van dit boek is ook vooral de taal.Welk een rustige klaarheid soms, lee ft er in het woordvan Van Bruggen, welk een frissche, levendige kleu-righeid. Hoe pitoresk in den goeden zin, is zijnstill en hoe streeft hij naar den beknoptsten vormder vergelijking, al lukt hem dit maar zelden. Ikzou van de gelukte stukken verschillende voorbeel-den willen geven. Nu slechts een enkel:

„En alle lentebloemen van den tuin wiesen in ver-stikkende massa's uit de verworden perken en randenop: violen en muurbloemen, ranunkel en gladiolus, enpioenroos en papaver, tot waar een overstelpend groeiselvan Oostindische kers elke andere vegetatie verdrongmet haar vlak gelegde ronde bladeren op bleekwitte,waterige stengels, haar bruine en gele bloemen die opgouden bijen geleken!"

Nu en dan is er in Van Bruggen's boek, als oppagina 34o, waar in de stilte van den nacht hetbewustzijn schouwt door ruimten, wier eind en einde-loosheid gelijkelijk het ontgaan, een vlucht naar hetverhevene; hoort gij een verren wiekslag naar dedenkende dichting, uitgedrukt in treffende meta-phoren :

„Indien de waterbel wist, — zou hij het wagen teglanzen, luchtig speelgoed der zon, onder de persing deratmosferen ? Maar zij vreest haar ondergang niet. Inhaar fragiel klein lichaam is een deel dierzelfde atmosfeergesloten; druk en tegendruk houden haar in stand. Toteen windadem, een golfslag, een omhoog duikende vischhet evenwicht verbreken en zij klachtloos opgaat in dendampkring die haar baarde.

„Haar onbewustheid is haar macht, de mogelijkheidharer levensvreugd. Zij maakt zich gereed te sterven, bijhaar ontstaan. Dezelfde oorzaak die haar vormt, doethaar teniet; dezelfde kracht die haar bedreigt, houdt haarin wezen."

In den laatsten zin zelfs concentreert zich metphilosophischen zwier, het Schopenhauersche, blindewilsprobleem van den cosmos en van al het be-staande, in zijn innerlijke tegenstrijdigheid.

Page 27: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I 8 HET VERSTOORDE MIERENNEST.

Ziehier ook een innige en fijne beschrijving, welkeik nog even moet aanhalen:

„De straat boog, zoodra de duinen begonnen, zich ofvan de rivier, de laagte zoekend tusschen de beboschtezandheuvels.

„Het was hier zoel. Berkenstammetjes glansden zil-verwit uit de donkere sparrenbosschen op, soms dook deweg weer in een diepe helling, waar waterplanten ston-den Tangs de ophooging van de baan, soms steeg hij eeneindweegs mee met een blonden zandkop, door huiverendehelm vastgelegd. Bloemen, gele en witte, stonden overalnog na te bloeien, maar het blad der lage beuken begonreeds bruin en ritselig te worden, en het eikenloof hadhet vermoeide groen van den nazomer.

„Toen waren zij ineens in de heerlijkheid van een tee-dergroen weitje, vol boterbloemen. Van de hellingen deromgewende duinen rekten overlange takken der dwerg-beuken blauwschemerend over gras en mos. Het was nogin den vroegen middag; de zon deed de glimmende gras-halmen gloren als zilveren lansjes. Over de blonde zand-koppen dreef het diepste blauw van den hoog-uitstaandenhemel."

Is het niet zeer mooi, dit zinnetje ?: „de zon deedde glimmende grashalmen gloren als zilveren lans-jes". Dit is volkomen de taal en de visie van eennobelen dichter. En hoe diep-hartstochtelijk is deze„nuchterling" in zalk een zinnetje: „Het was of plot-seling zijn leven voor hem openging, of zijn hartlag te branden in haar hand". Of in zoo iets : „Inde ruimten van den tijd dreven de stile zomer-maanden verder".

Dit is inderdaad synthese van gevoel en verbeel-ding. En hoe weemoedig-prachtig het volgendeweer: „Hij mijmerde dan naar zijn vroeger huisterug, waar een der buren juist zoo een orgeltje inden lauwen zomeravond neuren liet over de tuin-tjes ..."

Telkens komt de mijmeraar Van Bruggen naarbuiten, de mensch die in stormwind geademd heeft,doornige heuvels overklommen, het bitterzoete van

Page 28: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET VERSTOORDE ISUERENNEST. 19

het bestaan doorleefde en toch tegelijk zonaanbidderblijkt als de oude Iraniers. Dan lijkt zijn mij-mering zwak en ongelukkig, ook in uiting, als oppag. 288, met de kwasi-daemonische onthulling vande „peillooze eindeloosheid" rond de aarde heen,en dan weer volkomen zuiver, ook als beschrijving,gelijk b. v. overal waar hij de zee en het leven ophet schip tusschen Jonathan en Meggy uitbeeldt.Soms zegt hij de fijnste dingen, teer en droomerigen doormengd vaak geheel onbewust, met een zeeraantrekkelijke levenswijsheid, die elk oogenblik ge-reed staat zichzelf in de maling te nemen en dieachter haar eigene ironie een diepen, klachteloozenlevensweemoed verborgen houdt.

Een eigenaardige fout in het boek is de mono-logische verhaaltoon, vooral bij Meggy uitkomend.Dit zestienjarige, pruilende en coquette meisjespreekt over velerlei dingen met den ernst van .. .van . . . Van Bruggen zelf. Wanneer Van Bruggenschrijft : „Maar laat mij (Meggy) verder vertel-len . ..", dan komt er even een kriebel in mij op.Want dit meisje houdt, in schijn al argeloos ver-tellende, volledige literaire redevoeringen. De ge-schoolde, beschrijvende kracht van Van Bruggenkrijgt zij mee in ieder woord van haar verhaal,maar tegelijk zijn visie op al de dingen om haarheen. Ook spreekt dit schalksche wicht daardoorvanzelf in den Van Bruggenschen stijl, krijgen wijook in haar uitingen de soms houterige, strakke enstijve wendingen en zwenkingen van zijn woord enhet aangeslepen, speelsche vernuft van zijn geest.Waarom ? Omdat ook Meggy, helaas, „brein", „ge-voel", „gemoed" en „ervaring" van de resteerendemenschheid moet vertegenwoordigen. In groot-episch of groot-lyrisch werk zijn zulke dialogen —eigenlijk ganschelijk monologen — in beginsel on-middellijk te aanvaarden, als slechts hooge woord-

Page 29: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

20 HET VERSTOORDE MIERENNEST.

kunst er in leeft en zij het grandioze schrijf-vermogen van den schepper zelf karakteriseerenduitdrukken. In Meggy nu, leeft dit grootsche niet,wel het kittelend vernuftige en schalksche. Mag zijnu, al sprekende, zoo literair-beschrijvend den mo-noloogvorm beheerschen ? Doch verder, hoe gui-tig en alleraardigst is Meggy geteekend in haarkloeke en besluitkrachtige jonkvrouwelijkheid, inhaar verholen, coquet-geestig liefdesspel met den„ouden man"; hoe fijn in de vele trekken van haarverweelderigd en toch binnenin diep-menschelijkwezen. Wel denk ik telkens: deze bakvisch heeft depraats en de zwemwijsheid van een walvisch, dieeen Jonathan Strong-mensch heeft opgeslokt. Enomdat in Jonathan Strong weer het wezen van VanBruggen mijmert, hooren wij de bakvisch, JonathanStrong en Van Bruggen, onder een beminnelijk stem-menmengsel van drie leeftijden dooreen, snateren enphantaseeren.

Er zijn allerzonderlingste zinnen en taalmislukkin-gen in Van Bruggen's boek, dwaze beeldspraken envergelijkingen. Het materiaal van den woord-kunstenaar is lang niet overal gezuiverd en hij zegtsoms angstig-afgesleten dingen: „Eensklaps duizeldehet beeld door zijn hoofd." „Een schrikkelijkbeeld leefde in haar hoofd terug."... „Plechtig af-spreken." . „Ze was nog niet tot vrouw ontwik-keld." „Waar beyond ik mij." Hij spreekt ookvan: „zengende blankheid van den zomer." . „han-gende oogleden." . „toegeven aan de vreemde be-hoefte." . . „de betrekking van mensch en natuur."Dikwijls is er ook een armzalig geknoei en eendooreenknooping van had-jes en was-jes, waar nie-mand met fatsoen meer uitkomt. Ook liefelijke rhe-toriek als: „bitter werd hem de armoede van dezeheerschappij geopenbaard." En ook de mop, doorHerman Robbers reeds geestig gehekeld: „Toen

Page 30: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET VERSTOORDE MIERENNEST. 2I

fluisterde Meggy haar man een geheim in het oor."Inderdaad zou op deze afgestorven wereld, dit ge-heim niemand afluisteren. Maar Van Bruggen wouzich de gelegenheid niet laten ontgaan, nu eens ietsextra-rhetorisch te zeggen.

Doch ik eindig met mijn aanmerkingen. Ik hebeen heel groote lijst, men kan ze van mij cadeaukrijgen. Want niet door zijn gebrekkige, maar doorzijn gelukkige vondsten en schoonheden, karakteri-seert zich het stijlvermogen van Van Bruggen. Alsik op pagina 254 b. v. een zinnetje lees als : „Enwederom verglommen de gedachten in hun beiderzwijgen,". dan denk ik : Van Bruggen is een mooien diep woordvoeler, een innig stemmings-taster, inwiens ziel de taal zingt. Daar sta ik nu met mijngevit en mijn gehak op foutjes en fouten. Lees ikop dezelfde pagina, onderaan: „De zee was als kwik-zilver. Zij zagen de maan, die achter hen over deduinen stond, niet, maar de koepel van den nachtscheen van zilveren glas. Voor en achter breiddenzich in den witten schemer de eindelooze dek-bouwsels uit van het schip.

Sprakeloos stonden ze toe te zien," . dan wordik nog sterker overtuigd van schrijver's verrassendeuitdrukkings-middelen. En ontmoet ik een beschrij-ving vol vredige zoetheid en zacht-glanzende schoon-heid als „In den avondvrede rustten heuvelen achterheuvelen," enz..., dan vergeet ik al mijn aanmer-kingen en kom ik tot de condusie, dat dit boek on-eindig veel meer is dan amusements-lektuur; dat„Het verstoorde mierennest" voortbrengsel blijkt vaneen hoogstgevoelige menschenziel en een vaak zeerfijn-mijmerenden geest; dat Van Bruggen door ditwerk recht heeft gekregen op een zeer belangrijkeplaats ander de beteekenende auteurs van den tegen-woordigen tijd.

Page 31: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

II.

PETER AERDS. — DE HEILIGE VREUGDENDES LEVENS.

Peter Aerds is een pseudoniem.In een inleiding vertelt de dichter waarom hij

dezen verzenbundel onder een schuilnaam de wereldinzendt.

Hij had de „glorie van zijn leven", deze glorievan gevoel voor twee menschen alleen, wel altijdverborgen willen houden. Want een „glorie-voor-de-wereld" begeerde zijn dichtsel nooit te zijn. Het werknoemt hij zelf „wildzang" van een gelukzalige liefde.Is het, vraagt hij zich af, al geen glorie genoeg, tehebben gezongen het hoogste geluk van alle gezondeen zondelooze paren, dat de naakte kern is van hetbestaan der menschheid ?

Hij acht zijn eigen gedichtjes geen „kunst",schoon hij ietwat ironisch het woordje tusschen aan-halingsteekens plaatst. Aan „roem" (alweer aan-halingsteekens) denkt hij evenmin. — Deze Verzen,die Peter Aerds nu eerst als glorie-van-gevoel voor„twee menschen alleen" wilde houden, wilde hij t6chpubliceeren. Hij zag n.l. dat wat nog voor velen methem de groote verheffing van het leven is, voornog oneindig meerderen een schandelijke en ge-heime zonde was of wend. Hij zag om zich heen, enhij ervoer, dat in de openbare wereld, in de politick

Page 32: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

DE HEILIGE VREL`GDEN DES LEVENS. 2 3

zoowel als in den handel, ja zelfs in het godsdienstigleven, elke natuurlijke goedheid, elke genereuse be-weging, elk idealisme maar al te vaak jammerlijkoverwoekerd werd door benepen hebzucht enschaamteloos cynisme. Onwaarheid, roept PeterAerds uit, en vervalsching van de schoonste geeste-lijke goederen der menschheid, beheerschen dewereld / Hij vraagt zich af hoe de menschheid ont-aard is gelijk zij is. Voor zulk een algemeene, allesaanvretende ontaarding moet de wortel diep reiken,tot in het binnenste van het leven der menschen.En hij bevindt dat het leven van velen van binnen is,kil, rauw, slecht. Zij lachen luidruchtig, maar hetgeluk is niet in hun hart. Hun eigenlijk mensch-bestaan is als een wrange verborgenheid van sleuren fletse wulpschheid binnen in hun leven, dat vanbuiten verhardt in een vreugdelooze grijns. En weerkwam Peter Aerds, de dichter met het pseudoniem,tot de conclusie, dat het verderf der wereld eigen-lijk ontstond wijl zij den „zuiveren hartstocht" heeftverloren. Een man, zegt hij, die zich een halfgodvoelt in zijn franke, heerlijke liefde, kan in zijnwerk of zaken niet klein en slecht wezen. De klare,zoete liefde maakt, in haar rijk geluk, mild en ver-edelt.

Met moraal, van buiten af, preekt Peter, kan Beensamenleving beleerd worden. Geef de menschheid deLiefde weer. Een levende liefde tusschen de men-schen, maar vooral de zuivere oer-liefde tusschenman en vrouw, de scheppende liefde, die uit liefdegeslachten-van-liefde wekt. Daarom, om dit gevoelder oer-liefde uit te zeggen, schreef en publiceerdehij zijn verzen. Hij wil de jeugd naar het zuivere enschoone liefdeleven voeren, en naar een schoonemaatschappij. Want, zegt Peter, in een nieuwe ge-zondere Jeugd ligt de hoop dezer verdoolde mensch-heid.

Page 33: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

2 4 DE 11EILIGE VREUGDEN DES LEVENS.

En dan steekt hij van wal met zijn vurige, ada-mitische dichtsels. Al dadelijk dit dichtsel:

Zij weet 't to goedHoe lief ze is,

Met dat warme gezicht en dien glimlach verstolen,Het heerlijk-mooi kind! Mijn gepeinzen dolenAl maar naar die bocht, waar ik ze altijd ontmoetMet dat blozend gezicht dat mij lachende groet:

0, ze weet het to goed,Hoe lief ze is ...

Zij weet schandelijk goedHoe lief ze is,

Met dat roodbruine hoedje op die rossige haren,Waaronder vandaan net doen of ze starenOnschuldig maar weg die bruine oogen, zoo zoet ...Maar slaat zij ze op, vol van spottenden gloed!

0, ze weet het zoo goedHoe lief ze is!

In de twee eerste coupletten blijft het argeloozebuiten het sensueele. In het slotcouplet breekt hetuit en vertroebelt de fijnheid der ontroering:

Maar al weet ze het dan,Hoe lief ze is

Met haar lokkend gezicht, waar die lokjes langs glooien,Jets weet ik beter toch, zelfs dan dat mooiePaar oogen het weet: — hoe de zachtheid vanHeel die goud-rosse pracht mij verbranden kan ?

Ach, wat weet ze ervan,Hoe lief ze is ?

Als gedichtje is het mislukt, metrisch en rhyth-misch gebrekkig, en toch ... en toch, het is jets!Een natuurlijk accent, met een guitig, schalkschknipoogen van den dichter. Zooals in „Op het Us".

Bruine oogen, ik zagAchter rosbruine mof

Die wangen, gewarmd in den wind!Bruine oogen, als 't mag,Achter rosbruine mof,

Daar warm ik mijn lippen gezwindAan jouw gloeiende wangen, mijn kind!

Page 34: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

DE HEILIGE VREUGDEN DES LEVENS. 2 5

Bruine oogen ik vrees,Achter rosbruine mof

Mag mijn mond nog voorloopig niet gaanBruine oogen, toe weesAchter rosbruine mof

Dan genadig, en moog' langs de blinkende baanOnze vreugde, vereenigd, — den afstand verslaan!

Ook hierin een laat-Gortersch impressionisme eneen wat zwoel sensitivisme. Ook hierin een ver-teederende uitingsdrang met een soort van Bar-bussiaansche vrijmoedigheid gevoed. Hoe mal staat

dit : „mag mijn mond nog voorloopig niet gaan".Ook de rijmvrijheid en de gebroken rhythmiek zijntachtigachtig. En zoowaar, er is adamitische sen-timenteelheid in den schroeienden Peter. Hij bedichtzelfs „het eerste geschenk", het geschenk . . . eenamber collier'tje.

Amber, diep van zon doorschenen,Vlij u langs haar blankheid henen,

Vlij u rond haar hals!Amber, en zooals

Tintlend van zacht-gloeiend levenGij 't papier doet nader beven

Trek Haar tot uw kralen-rijEn, door u, tot mij I

Doch dit blijkt nog slechts het speelsch-zoete, ele-gische voorspel van het brandend-passioneele datvolgen gaat en waarin schaamloos (ik zeg nietschaamteloos !) de oerliefde bezongen wordt. Hetzuiverste echter lijkt ze ons juist bezongen in die mo-menten waarin levensgevoel en schoonheidsontroe-ring door natuurpracht gewekt, samenvallen, als b. v.in „In den storm" :

0 wand'ling in den storm, hoe pralendWas 't machtsgevoel dat gij ons bracht!Wij voelde' uw dravend waaien stalend,En sterkende onz' gepaarde kracht!

Page 35: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

26 DE HEILIGE VREUGDEN DES LEVENS.

Ik zag mijn Lief met stralende oogen,De wangen koud, maar warm van blos,Terwijl haar lieve haren vlogenAl wapperende in vlokken los!

Z66, bloeiend, stond zij op de duinen,Een bloem, die stoeide met d'orkaan!Het helm raasde aan alle kruinen't Zand striemde langs de blanke baan!

De zee, in donderend gedreun,Omzwalpte 't wreed blauwgroen der golvenMet ruigwit schuim, en 't domp gesteunVan duister ruischen werd bedolven.

Maar lachende, in die wilde stonde,Mijn lieflijke en gezonde meid,Stond rustig daar jouw rossigblondeHoofd aan de stormende eeuwigheid!

Nergens blijkt in dit verzencomplex van eigen-lijke erotiek in lageren zin sprake. Er is een stormig,breed-deinend, dan omzwalpend en in schuim open-brekend gebruis en gekook van golven, toch nooiteen vertoon van hartstocht. Er is een lyrische zwij-mel, die toch de nuchtere teekening der zinnen laatdoorschijnen, als een arabeske figuur in een weefselof web. Een modern lied van Salomo ... ay, .. .rhetorisch hier en daar onder al het stormige en ver-metele, en toch wel de moeite van het beluisterenwaard. Hoor slechts :

Nooit zag ik in een bloemkelk een verschietZ66 honingzoet van licht, als in jouw oogen!Zij bloeien als een bloem; met diepe togen

Drinken mijn oogen 't licht, dat Liefde Met!

Nooit zag ik in den morgen zMk een zachtheidGlanzen om rozen, zilvrig van den dauw,Als ik zie glanzen, lieflijk kind, om jouw

Wangen en kin en 't lachje dat op wacht leit!

Nooit suoepte ik een framboosje van de struik,Zoo rein, zoo rood, zoo lekker aan mijn lippen,Als 't tipje van jouw oor, dat 'k yang, laat glippen,

En yang weer in zoet spel, ai, oortje puik!

Page 36: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

DE HEILIGE VREUGDEN DES LEVENS. 2 7

Nooit ook deed 'k perzik aaien langs mijn wangZ66 teeder-ruig, zoo zoel aan mijne zinnen,Als jouw bedonsde nek! — En 'k ril van binnen,

Bij dit stoer-zachte, van een diep verlang!

Maar zeker nooit leschte aarbei, kers of peerMijn dorst z66 weeld'rig en zoo zijig-zachtAls, Lief, jouw mond, — die, kussend, heimlijk lacht:

Omdat geen vrucht z66 dorsten doet naar meer I

Eigenaardig, iets dat honingzoet van . . . licht is.En hoe waagt gij het anders dan door dichterlijkediepzinnigheid in een „bloemke/k" een „verschiet" tezien ? En dit honingzoete verschiet, . leeft dan .in „de oogen" van het bezongen wicht! Het is ver-der een dichterlijk smoesje . . . rozen altijd „zilver"te doen bedauwen. Dauw is niet zilver, ... is goud,meneeren en mevrouwen, . puur goud. Als Kloos. . . als Gorter, als Boutens, als . . . Van Eeden, als. . . Goethe nu nog spreken van „zilveren" of „zil-vrigen" dauw . . . maar deze dichter met het pseudo-niem „Peter" ? Dus alweer bij het . . . honingzoetelicht in de oogen, glanst nu nog „zilverdauw" omhaar wangen en kin. Als Bredero-zoet is het derdecoupletje. Dit glipspel met het oorlelletje is gewoon-weg verbijsterend naief en lief. Doch met uw verlof,is dit donzen oortipje zoo rood . . . 2.1s ... ik durf hetnauw herhalen, ... als een struik-framboosje ?

0 oortje puik!De ooftbeeldspraak wordt voortgezet. Want de

geaaide perzik is de wang. Perzik en framboos.Tenslotte rolt een geheele vruchtengaard voor onsuit : want in het vierde couplet zijn de aardbei, dekers en de peer, — alzoo lente en herfst, — ver-tegenwoordigd ... want ze blijken er te zijn om„dorst te lesschen". Is een peer „zijig-zacht" ? Iseen aardbei vooral „zijig-zacht" ?

Ach, de mond der geliefde, . heeft hij de zacht-heid van al deze ooft-attributen noodig ?

IU 3

Page 37: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

2 8 DE HEILIGE VREUGDEN DES LEVENS.

In een Eenzame avond is de dichter geheel zichzelf :

De kamer droomt zoo rOzeen geurt

zoo kwijnend-zoet van brozegeel-'sneeuwige mimose

die drupp'lend treurt

De kamer gloort zoo r66cle1Er smacht

die gldeit, maar stil is, bloodeen bleek verbeidend o! de

eerste Liefde-nacht.

Wonderlijk, hoe dit enjambement en deze visieweer Carel Scharten-achtig klinken uit vroeg werk,heel oud en heel broos-individueel werk.

In „Le Baiser" van Rodin brandt een stout ge-voel. In het zwaar-bloeiende „Het Witte Leven" iseen bijna satanische liefdesverrukking en toch ner-gens het wrang en obscuur-faunistisch-zinnelijke enbacchantische van een Mallarme. Vermetel en helzijn in dit vers woord en rhythmus, en toch van eenmeeslepende levensvroomheid.

Het gedicht onder den naam „In de Wereldstad"stijgt naar het visioenaire.

Men zal in al deze verzen een zeer vreemd, zeerwild, cosmisch vroom en sterk dichter ontmoeten.Velen zullen deze dichtselen rauw, aanstellerig, op-gezweept, valsch-openhartig, quasi-eerlijk en valsch-opgewonden noemen, gekke prutserijen van een wils-heroiek schepsel, dat tegelijk pantheIstisch, paga-nistisch en gesublimeerd heidensch doet, en ten slottezich belachelijk maakt met verwilderde liefdephrasenen een quasi-dionysische vervoerings-woestheid. Entoch, deze bedwelming is van een onstuimig en heelteeder dichter, een durver, een razer en toch eendroomer. Ze is van een vreugdemensch, een blijd-schapsmensch, een sterrenziener, een zwaar-bewo-

Page 38: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

DE HEIL1GE VREUGDEN DES LEVENS . 2 9

gene. Hoor hoe hij, al in den zwijmel der liefde,toch het wonder-der-dingen om zich heen niet ver-geet, en hoe Peter de stemmingen geeft.

Droomende Avond.

Een zoete sneeuw van blanke pluizenDie smelten in hun eigen licht,Zoo dwarlen met teer ademsuizenJe kussen op mijn warm gezicht,

Als rozebladen, schubjes zij,Neerdwalend uit een voile roosDie peinzend hangt in avond-tij— Er valt een blaadje poos na poos

Zoo dwaalt een kus, en nC.g een, kind,Langzamer in het teeder uurOver mijn droomend hoofd, en tintDeze' avond met zijn zoete vuur.

Dat is voluit prachtig en verrukkelijk, dit woord:„die smelten in hun eigen licht". Stemming en ver-langen, bevrediging en rust. Lach Peter maar uit.Zeg, dat deze man zich overschreeuwt, dat hij deerotische liefde, den zwalpenden hartstocht vooralbezingt. Och, als een zwammerig caricatuur gaatdit dichtsel langs het rein-teedere van een Dante'sBeatrijs.

Doch weet ge dat wel heel zeker ? Misschien staatPeter Aerds in zijn levensgevoel en dichter-ont-roering, in zijn cosmische bewustwording van hetlevens-mysterie, dichter bij Dante dan gij die rilt vanzulke onderwerpen en lyrische ontboezemingen. Erzijn verzen bij die ook mij voor „bedichting" on-mogelijk voorkomen, die niet „bedicht" kunnen wor-den, die geheel andere gewaarwordingen wekkendan de dichter denkt to wekken. En toch isde zinnelijkheid er van een edel zwijmen, een reindurven, een waaghalzerig springen in de grenzelooze

Page 39: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

3 0

DE HEILIGE VREUGDEN DES LEVENS.

ruimte van het genietende 'even. In de aanvoelingen beelding zelve zijn deze erotische verzen tot ver-geestelijkte geneuchten geheven, geven ze het ge,heim van de zinnen, maar ook van het hart.

Zij zijn te beschimpen, gelijk het werk van Bar-busse te beschimpen is, maar dat zal Peter koudlaten, hem, den gezengde en den bewogene.

Page 40: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

A. VAN COLLEM. — LIEDERENVAN H UISVLIJT.

Het is vele jaren geleden dat A. van Collem, zijngedichtenbundel „Van Stad en Land" liet verschij-nen. Er is niet veel over geschreven; men heeft dezedichter-figuur vrijwel genegeerd. Ik .herinner mijaltbans niet, dat een onder de toonaangevende cri-tici op de zeer bijzondere en geheel eigene beteeke-nis van Van Collem toen reeds de aandacht vestigde.Ik alleen schreef in het Harzdelsblad een uitvoerigfeuilleton over Van Collem's verzen. De beste be-oordeelaars zagen in hem slechts een min of meerknoeierigen na-Nieuwe-Gidser, een taal - decadent,een niet oorspronkelijke figuur. Toen reeds week ikgeheel en al of van hun oordeel en hun meeningen.Voor mij was Van Collem reeds een zeer bijzondertaalvoeler, een groot teekenend en plastisch woord-kunstenaar, ondanks zijn tekortkomingen en impres-sionistische taalverwarringen. Op een geheel anderewijze dan Jacob Israel De Haan, is ook Van Collemin al zijn uitingen de Hebreeer, een door en doorJoodsche mijmerziel.

Ik schreef reeds : Van Collem is een Joodschvoeler, daarmee niet zinspelende op drukte, zuide-lijk lawaai, doch alleen op zijn ironie, op zijn spot,zijn mijmerij, zijn heimwee, zijn talmudisch-dialec-tischen wijsheidszin; op zijn fijne, teedere gemoede-

Page 41: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

3 2 LIEDEREN VAN HUISVLIJT.

lijkheid en schrandere sluwheid, naast een zeer hoogeontvankelijkheid voor stemmingsschoon. Ziehier eenvroeger zeer vroom man met een bijna mystischestemmingsbewogenheid die toch met het natuur-sensitivisme van Gorter, het z. g. classicisme vanKloos, het pathetisch-ontroerende van Perk nietsheeft uit te staan. Een Vondel, wiens zangbazuin eengouden licht van levensvisioenen over zijn arbeidheen brandt.

En ook Gezelle met zijn kabbelende en rui-schende verrukkelijkheid - in - het - klein - verhalend-levensgebeuren, heeft zijn dichterziel tot zingen ge-bracht. Reeds toen verklaarde ik met groote vast-heid: neen, neen, neen, aan het innerlijke leven vanKloos en Gorter is Van Collem vreemd gebleven,al hebben nu en dan, vorm en klankexpressie vande „tachtigers" invloed ook op zijn eerste werk uit-geoefend. Doch de hoofdverklaring, die ik toenreeds gaf : Er leeft in Van Collem bovendien ietsdat geen der '8o-ers z66 bezat, het is : zijn drangom het woord, den klank, het zanggeluid, allereerstmuzikaal te laten werken.

Hij ziet niet in de eerste plaats de dingen in eenwerkelijkheidsverband, maar hij ziet het ding enEver de geziene realiteit laat hij een gouden of grij-zen of nevelvreemden droom trekken.

De realiteit spiegelt zich wel klaar in zijn ziel,maar die ziel heeft zelf haar licht en achtergronds-kleuren. De schaduwen van het leven sluipt hij meteven angstige ontroering na, gelijk hij het het glo-riende licht doet met fellen jubel. De schijnselen-wereld van het Rembrandtieke, bergt voor hem ge-heimnissen en wonderen. En zooals tinten en half-glanzen kunnen sterven in daverend licht, zoo mij-meren zijn gedachten en peinzingen in een donzendzoet gevoer van raadsels-radend heimwee uit. VanCollem werpt een groep schaduwen over een we-

Page 42: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

LIEDEREN VAN HIIISVLIJT. 33

reldtafreel en verdroomt dan alles tot stemmings-beelden. Hij is een zielssterk, wijs-rustig mensch.Wel met grooten hartstocht en nog grooter geeste-lijk verlangen, doch hij is nooit opdringerig, en nim-mer geeft hij aanstellerige kranerij, uit lust tot bru-talen zwier. Hij is vinnig, wrang, sarcastisch, bijtend,maar vaker nog een ideeel en wijs droomer, hunke-raar naar het groote levensgebeuren, dat de mensch-heid uit haar benarring zal brengen. Zijn verzenhebben den glans van het zoete fluweel der zeven-tiende - eeuwsche Hollandsche krijgsmansrokken.Ook dat rijk-weelderige en licht-moireerende leeft inzijn gedichten. Zijn werk trekt altijd naar het oude,inwendige, groote, vergane, maar kleurzware enteertonige. Dat is zoo zijn natuur. Gij kijkt naariets en uw zinnen branden zich aan de realiteit; da-delijk moet gij het geziene in u opnemen, verwerkenen weergeven. Hij niet. Hij behoort tot de schep-selen die alles in zich laten knagen, iedere aandoe-ning honderd keer terug, iedere gewaarwording hon-derd maal weerom. Ook hij ziet naar de realiteit,maar daarna sluit hij zijn oogen en wacht, wachtvroom en lang, tot plots diezelfde realiteit als eenherinneringsdroom hem komt overvallen en hij haarbezingend uitbeeldt, schooner dan de dadelijke weer-gever.

Dit alles mocht ik reeds schrijven, toen Van Col-lem zelfs door Scharten als een to veronachtzamendichtertje uit de na-periode van '8o werd beschouwd.Voorspellend voegde ik er aan toe: Ik zeg u, cri-tici, eerlijken en onpartijdigen, houdt rekening metdezen, nu reeds hoogst begaafden en merkwaardigendichter, er zal anders een tijd komen, dat hij hetmet u niet doet.

Deze voorspelling is letterlijk uitgekomen. Nu kanik van alle kanten lezen, welk een buitengewoon taal-kunstenaar en welk een hoogbegaafd dichter Van

Page 43: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

34 LIEDEREN VAN HUISVLIJT.

Collem wel is. Zelfs de aanvankelijke kleineerdersof schimpers verklaren dit nu mild mee. Ook in ditnieuwe werk blijkt Van Collem een groot, diep dich-ter, mijmeraar, droomer en phantast, die ietsgrootsch ziet voor den innerlijken blik.

Scharten heeft over den woordkunstenaar VanCollem van heden, dingen geschreven die ik weerniet kan beamen, evenmin als zijn vroeger oordeelover de dichterfiguur Van Collem. Hij maakt eengeheel willekeurig onderscheid, berustend op eenuiterst-aanvechtbare, aprioristische terminologie: denieuwe taal, het scheppend-neologisme in Van Col-lem en in Gorter. Bij den een is het, verklaart hij,wording, (het uitvinden van nieuwe woorden, en hetsmeden van nieuwe uitdrukkingen) bij den anderontbinding, decadentie. Deze onderscheiding lijkt,zoo op het eerste gezicht, heel wat. Ik maak mijsterk, in een afzonderlijk betoog, juist even sub-jectief als Scharten het doet, aan to toonen, datjuist andersom al het taalnieuwe en geheel-eigene inVan Collem: wording, geestelijke en psychischewording van nit zijn diepste, herscheppende wezenbeteekent, en bij Gorter juist taal-verval, verzwak-king en beeldende machteloosheid beduidt.

Ook in deze liederen leeft Van Collem met alzijn prachtige eigenschappen. Eenvoud, kracht,diepte, innigheid en wonderlijke menschelijke be.wogenheid :

„Mallen vlechien.

Het kleine vrouwtje, rond gebukt,Het mannetje, in stoel gedrukt —Ze grijzen in het kotje;Hij rukt de biezen uit de schoofEn reikt ze vrouwtje, staand' op stoof, —Zij reikt naar het schavotje. —Schavotje is een hoog toestel,Daar schuift men biezen aan, op tel. —

Page 44: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

35LIEDEREN VAN HUISVLIJT.

De biezen groeien aan de kreek,In 't binnenland, de heidestreek,Nabij ons Genemuiden;Zij waaien, ongeteld en steil,Zoo maar den grond uit, tot het heil,Het heil van Genemuiden.

Uit geel' en bruine biezen kanEen oude vrouw en kleine manSaamvlechten een karpetje;Hij dekt den ketting, zij den slag, —En als de avond haalt den dag,Dan gaan zij naar hun bedje.Het bedje staat van biezen vol,Het bedje is een biezenhol. —De biezen groeien aan de kreek,In 't binnenland, de heidestreek,Nabij ons Genemuiden;Zij waaien, ongeteld en steil,Zoo maar den grond uit, tot het heil,Het heil van Genemuiden.

Het bedje ligt in diepe scheurVan grijzig muurtje, bij de deur,Behangen met gordijntjes.Daarin to slapen, zijn gekromd,Tot dat de nieuwe morgen komt,Twee oude menschenlijntjes.Op hunne handen, klein en teerDe biezen staan in rijpe zweer. —De biezen groeien aan de kreek,In 't binnenland, de heidestreek,Nabij ons Genemuiden;Zij waaien, ongeteld en steil,Zoo maar den grond uit, tot het heil,Het heil van Genemuiden.

Van biezen stram, van biezen moe,De beide zieltjes vallen toeEn worden dan begraven;Voorbij de kreek, daar wacht de hof,Waarin geborgen wordt de stofDer beide biezenslaven.Zij liggen achter biesgeruisch,Gevouwen in hun doodenhuis. —

Page 45: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

36 LIEDEREN VAN HUISVLIJT.

De biezen groeien aan de kreek,In 't binnenland, de heidestreek,Nabij ons Genemuiden;Zij waaien, ongeteld en steil,Zoo maar den grond uit, tot het heil,Het heil van Genemuiden."

Deze smartelijke en zachte ironie is tegelijk le-vensleed-in-visie, van arme menschenzieltjes. Hoeschoon en verteederd en hoe prangend zijn de toonen de stemming van dit gedicht. En hoor nu eensdenzelfden dichter vroom zich terugleven in den ar-beiders-bidder te Waalwijk:

„Gebed te Waalwyk.

0 Christus met Uw zacht gelaat,Marye, die daarneven staat,Wil U tot ons bezinnen.Gij, die den hemel overziet,Vandaar Uw milde oogen biedt,Zie onze wereld binnen;Verhef Uw eens gehoorde stem,En Uwe hand en ga tot hem,Den meester in de zalen,Die over onze dagen wikt,Die over onzen nacht beschikt,Van Wien wij arbeid halen."

Huivrend en stil is hier het rhythmus. En tochzoo diep dit kleine adagio met het woord:

„Zeg hem het klein betaalde loon,De dagen lang, de korte woon,De altijd vochte muren,De krankheid en het kinderbed,Het schamel lichtje, neergezetOm op het leer te turen,Waarop mijn man te hamer gaatEn kloppende zich zelf verslaat,Totdat hij ligt versleten.Zeg hem, dat elk paar schoenen heeft,Voordat het in zijn handen beeft,Het bloed van ons gegeten."

Page 46: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

L1EDEREN VAN HTHSVLIJT. 37

Zoo bang en benard, en toch zoo innerlijk vroomen bewogen. Het is geen roep, geen kreet, geenklacht alleen. Het is veel meer tezaam.

En het slot-couplet is zoo zoet en stil weer:

,MDe Christus met het zacht gelaat,arye met het rein gewaad,

In Waalwijk's woning binnen,Zij, die de wereld overzienEn haar de milde oogen bien. —Zij staan zich te bezinnen."

Hoor hoe hij de „Heilige Familie" inleidt:

„De schemer aan de wanden is verschenen,En golf t zijn paars gesluier naar den vloer;De zon trekt om het kleine venster henenEn heeft een plek gesmeed van peerlemoer.

Een stoel, een tafel en de kinderwiegeZijn aangezongen door het scheidensuur,De hooge schouw wil diepe tinten wiegen,De kamer staat in fluisterend getuur.

Er is de zoete aarzeling vernomen.Een zilvren stem iets wenschte en begon,Zich uit-te-zeggen op aanbidlijk schromen,Terwij1 de stilte, blauwen mantel spon.

Bij plooienval, van donker, neergezegenOp het vernis van bruinen achtergrond,Loomt zware man in nauwelijksch bewegen,Die zacht getuur uit donkre oogen zond."

Detailcritiek kan hier in beeldspraak-ontleding enin het aanwijzen van allerlei fouten, werk vinden.Doch ze is absoluut overbodig. Het geheel is eenprachtige eenheid, melodie, woord, beeld, zang; allesingehouden en toch innerlijk brandend van be-heerschte ontroering. De snik in de verzen van VanCollem, die afbreekt en nauwelijks te hooren is, diesnoert ons juist de keel toe. Hoor hoe hij verderdicht :

Page 47: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

38 LIEDEREN VAN HI7ISVLIJT.

V661 hem een nis, gebouwd uit dwalend duister;Hij ziet in diepte krans van witgoud licht,En half verholen, half in zonneluister,De moeder en het kind bijeene, dicht.

In zelfvergeten zit zij neergedoken,Zij luistert in den zachten ademhaal:Zij heeft de armen liefelijk omstroken.Het kind bij haar hart ten heilig maal.

Zij voelt zijn drinken en de moederweeldeUit guile porie van haar borsten vloeit;Zij voelt het wezen, dat haar schoot uitbeeldde,Zij voelt het lijf, dat aan haar lichaam groeit.

De kamer gaat in duisterheid wegzinken;Er is geen schemer meer noch gouden licht;De man hoort niets dan zacht het ademdrinken:Hij ziet van kind noch moeder het gezicht.

Hij hoort alleen het ruischend leven geven,Hij hoort het leven nemende geluid,Hij hoort alleen het stil gewijde beven:De bron des levens, die zich opensluit."

Dit is van een heerlijke, innerlijke wijding, zoowijs, zoo diep en echt.

En hoe prachtig bijwijle, zijn de beelden enwoordvondsten. Dat ademdrinken, en alleen datruischend leven geven.

En leest het geestige „Meisje"

„Altijd is haar deurtje openVoor den kruier en den kokEn het joodje, dat verkoopenHangjas wil en kleed en klok."

Ook Stabat Mater is diep van ontroering. Hoeprachtig zet hij dadelijk een stemming in als in„Iricarnatie" :

„Het kleine boograam bij het late licht,En in de hooge cel het fijne suizen,De witte wanden beven opgericht,Dc stilte trekt door de gewijde kluize.

Page 48: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

LIEDEREN VAN HUISVLIJT. 39

Er werd gehoord een wonderlijk bevel,Er is gefluisterd in de stilte binnen,De jonge monnik luistert en een spelVan zoet verbeelden gaat in hem beginnen."

Lees ook vooral De Moe jik en De Steeg, datzoo allermalst beoordeeld is. En ook het diepzinnigeIn de kamer en De W erelden.

Wij krijgen nog vervolg op dezen bundelLiederen van Haisvlift. Van Collem heeft vooralin de laatste jaren, verzen geschreven van grootewaarde. We zijn nu verlangend, ze alien bijeen tozien. Doch begin met dezen bundel. Hij geeft denverzenarbeid van een buitengewoon dichter, denker,vechter, en van een gaaf en groot mensch.

Page 49: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

IV.

J. TIELROOY. — MAURICE BARRES.

I.

Indertijd heeft de bekende Fransche en geleerdeschrijver J. Finot een merkwaardig boek geschre-ven, „Le prejuge des races" getiteld. In dit boekgeeft hij o. a. een dertigtal psychologen, novellisten,dichters en wijsgeeren het woord, over dat wat menzou kunnen noemen, „den Franschen geest". Uithun dikwijls diepzinnige en grillige antwoordentrekt hij de conclusie, dat het volstrekt onmogelijkblijkt met eenige wezenlijke nauwkeurigheid deeigenschappen van den „Franschen geest" te bepalen.Paul Bourget o. a. verklaarde het voor een onzinnig-heid en voor een algemeenheid, te spreken over den„Franschen geest", den „Duitschen geest" enz. . . .Waar is, zegt hij, een gemeenschappelijke definitiete geven voor het genie van Pascal en voor dat vanVoltaire, en hoe passen wij haar toe op Rabelaisen tevens op Boileau, op Montesquieu en op VictorHugo, op Racine en op Balzac ? Nochtans zijn zijallen Fransche talenten en genieen. Urbain Gohier,een der gevraagden voor de enquete, schreef : hetis inderdaad vermetel, bijzondere eigenaardighedenvan den Franschen geest uitsluitend Fransch te noe-men, wijl zij ook menigen Fransch-schrijvendenvreemdeling tooien, zoo den Zwitser Rousseau, denDuitscher Heine, den Italiaan De Maistre. En de zoo

Page 50: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

MAURICE BARRES. 41

zeer opgevijzelde klaarheid en zelfbeperking derFranschen, die een „onbetwistbaar erfgoed vormen"van den eigenaardigen Franschen geest, ze wordentotaal afgebroken door Remy de Gourmont, die ver-klaart dat noch Rabelais, noch Michelet, noch Cor-neille, noch Victor Hugo goeden smaak, zelfbeper-king en helderheid bezitten. Finot stelt de uit-spraken van alle Franschen tegenover elkaar enconcludeert, na dit mengelmoes te hebben overzien,dat een ieder den Franschen geest op eigen manierinterpreteert en dat er geen twee toonaangevendeschrijvers het eigenlijk over den dieperen aard eenszijn. Iedereen poogt in de ontleding dier kenmerkenvan den „Franschen geest", bijzondere eigenschap-pen er aan toe te schrijven, in overeenstemming metpersoonlijke eigenaardigheden. Conclusie : er is nietssubjectievers en hersenschimmigers dan het bestaanvan den z. g. Franschen geest.

Deze eigenaardige enquete en het woord van Finotschoten ons te binnen, toen we de in veel opzichtenvoortreffelijke en indringende studie over MauriceBarres lazen, van Johannes Tielrooy, het zesde deelder serie „Fransche Kunst". Welk een verschil b. v.tusschen Leon Bloy en Maurice Barres, in stijl, inpersoonlijkheid, in geest, en naar het zeggen, tochbeiden door en door Fransch. Er loopt heel watHollandsche scherts op Duitsche platvoeten. Het iswel eens goed, dat wij de zwevende en trillende lich-ten en cierlijke bewegingen zien van den Franschenstijl. Wij zijn beu van de plompe en quasi-diepzin-nige ingewikkeldheid der Germaansche zinsperioden.De Latijnsche welsprekendheid heeft in haar meestdramatische hartstochtelijkheid, toch het sa'amge-drongen, zelfbeperkende inzicht van den logischenordenaar der details, waarin het verstand en hetgevoel in gelijke en even onverdringbare mate mee-

Page 51: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

4 2 MAURICE BARRE S.

werken. Zoo waanden wij althans. Maar ach, dehardvochtige De Gourmont, en die stekelige Mauclairen die precieuse, gelakschoende, bleekhandige Bour-get, en die bijtende Flaubert, hoe leerden zij onsAnders! Ook Maurice Barres zelf. Johannes Tiel-rooy geeft een ontledende en synthetiseerende schetsvan de heele persoonlijkheid en behandelt zijn jeugd,zijn „Culte du moi", den dichter als man van dedaad, zijn maatschappelijke kunst en zijn lyrischekunst, en in een saamvatting aan het eind, komt hijterug op de inleiding. De meerderheid van het pu-Wick, zegt Johannes Tielrooy, houdt zich veel metBarres bezig, maar kent hem oppervlakkig. Doch ditheeft niet verhinderd, dat hij op de kunstenaars enintellectueelen onder zijn tijdgenooten een invloedheeft geoefend, waarmee misschien alleen die vanRousseau in zijn tijd is te vergelijken. Jonge men-schen van allerlei godsdienstige, wijsgeerige en poli-tieke richting in Frankrijk en zelfs daarbuiten, heeftBanes voor zich ingenomen en met zichmeegesleept.Zoo wonderlijk is dat niet, meent Tielrooy. Barresis een man, van zijn eerste jeugd of vervuld met eengroot verlangen naar kennis en naar verfijnde ge-dachten; een man, geboren om zijn rijk en ge-nuanceerd gemoedsleven uit te drukken in werkenvan wijsgeerig-getinte en lyrische kunst. Maar tege-lijk een man, die zijn geluk zoekt in de wereld,die de wereld noodig heeft, omdat zijn onvermoei-baar élan hem noopt zich uit te leven in recht-streeks - doeltreffende daden. Hij is schrijver enstaatsman: Als schrijver vooral acht Tielrooy hembelangrijk, om zijn wonderlijk-bekorenden, sugges-tieven, sterken stijl, om een landschapskunst, dieook weer aan Chateaubriand doet denken, om eenigeuitnemende tendentieuse romans, om zijn oorspron-kelijke ontboezemingen over zelfanalyse en gevoel-loosheid, om de fijne nuancen, den geest, de ironic,

Page 52: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

MAURICE BARRES. 43

de dramatiseering van philosophische gedachten ; omde zich tusschen volstrekt nihilisme en hoogsteexaltatie bewegende lyriek, welke men vindt in on-vergankelijke werken als „Le Culte du moi",„L'Ennemi des Lois", „Du Sang", „Les Amities",„Amor et dolori sacrum". Over den staatkundigenavonturier Barres oordeel ik ganschelijk anders dande heer Tielrooy. Barres' belangrijkheid als man vande nationale daad overschat hij m.i. zeer. Het ismij echter onmogelijk daarover nu uit te weiden. Destaatkundige actie van Maurice Barres, vaak van eenbelachelijke bekrompenheid en levensvervalschendefelheid, heeft slechts beteekenis voor wat opgewon-den stoetjes neo-dits en neo-dats in de Franschesamenleving, doch zal voor de toekomst volkomenwaardeloos blijken.

Met den aestheet en den schrijver is echter nietzoo gemakkelijk af te rekenen. Want die blijktinderdaad van zeer groote beteekenis. Het fraaist isdan ook de analyse en de beschouwende critiek vanTielrooy, overal waar hij den zelf-analyst, den droo-mer, den lyricus, den mijmeraar en den eigenaardi-gen moralist Barres teekent. In Tielrooy's eerstehoofdstuk : „Jeugd", worden wij al dadelijk getrof-fen door den fijnen toon van het referaat. Wij zienden kleinen Barres voor ons met zijn grillen en zijnangsten, met zijn stijl-oefeningen en artikeltjes; dieneust in de Bibliotheque Nationale en boomt overkunst en wijsbegeerte, in de cafés aan den Linker-Oever. Hij heeft een heelen boel van zich af teschudden, het illusionistische Barres-je; eerst Leconte de Lisle, dan De Heredia, dan Zola en Bour-get, dan Renan en dan weer Taine. Hij moet doorden realistischen roman, door den psychologischenroman, door den impressionistischen roman naar eensoort van vergeestelijkende uitbeelding. De sym-bolisten zijn er, die de werkelijkheid wegwerpen, die

4

Page 53: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

44

:MAURICE BARRES.

den zielstoestand van den dichter verzinnelijken enhet eigen ik op den voorgrond plaatsen, tot einde-lijk de ziels- en strijdkreet klinkt van den „Culte dumoi", het idealisme en individualisme van Barres.Tielrooy wijdt een heel hoofdstuk aan „Le Culte dumoi", de „Trois romans ideologiques", „Sous l'oeildes Barbares", „Un homme libre" en „Le Jardinde Berenice". Men kan nog heel anders over denstijl en de gedachte-diepte van „Sous l'oeil des Bar-bares" oordeelen en toch met den algemeenen lofvan den heer Tielrooy instemmen. Tielrooy karakte-riseert het wezen van het boek zeer goed. Barres isalleen de felle en ironische ontkenner van het stof-felijke, slechts een werkelijkheid ziend: die vanden geest. Er is in deze Fransche bewering eigen-lijk niets nieuws. Ze is niet spiritueel en loopt tochop Duitsche platvoeten. Ze klautert over Renan naarHegel, Fichte en Kant. De heer Tielrooy vindt in„Sous l'oeil des Barbares" geen psychologie. Het isde geestdriftige en tegelijk langoureuse weergevingvan een gemoedstoestand. Barres zelf karakteri-seerde zijn werk in „Examen des trois romans ide-ologiques". Het is alles hartstochtelijke ideologie.Zeker, heer Barres, zeer zeker, heer Tielrooy, dochvaak drij vend op idioot gedaas, snobistisch geleuteren koude redenatie-drukte. Het proza ook, is zeertroebel; niet duister, doch beslagen! Waar is hierFransche klaarheid, logische detailleering, beknopt-heid en soberte ? En toch vertegenwoordigt Barres„den Franschen geest". De heer Tielrooy voeltechter zeer goed de precieusheid van vele passages.Doch wil hij wel zelf in voldoende mate erkennen,hoe in dezen stijl van Barres meespreken, de semi-naristische geveinsdheden en geraffineerde listig-heden van Renan, en de sceptische en koele geest-drift van TaMe, die beiden zooveel van het Ger-maansche intellect in Frankrijk overplantten ?

Page 54: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

MAURICE BARRES

45

Renan vond zijn lofredenaar in Anatole Franceen zijn criticus onder de positivisten, in Emile Zola.Ook Barres' idealisme moest een tegenstander uitde school van den laatste lokken met meedoogen-loos hart, die weerstand bood aan de geheime enkoud-wulpsche, quasi-cynische bekoring van Barres'poetischen stijI en den overspeligen geest van zijnpaganistische lyriek. Sterker weerstand nog danRemy de Gourmont toonde, in zijn „Promenadeslitteraires", waarin deze over „Le sentimentalismede Barres" uitpakt, „Le raffinement intellectuelaboutit a un sentimentalisme primitif" (p. 4o);waarin hij Barres' overdrijvingen en slechte metho-des hekelt, en waarin hij zijn doodsmijmeringennoemt : pervers en „a la lois tres positive et tres in-genue" (p. 48). Ook veel sterker dan Anatole France,die Barres alle instincten en alle passies ontzegt enden egotist zonderling kenschetst als „un idealistepervers" (p. 225, „La vie litteraire" III, par Ana-tole France).

Barres is eigenlijk een sceptische, een Renan-achtige Catholiek. Johannes Tielrooy karakteriseertzijn Catholicisme in verband met Barres' „La grandePitie des Eglises de France". Hij teekent hem alsnationalist en als bezegelaar van de Fransche tradi-tie; eigenlijk als een ongeloovigen Catholiek, methet spiritueele en schoone gebaar slechts tegenoverde traditie der Kerk. Deze gewezen renanist en seep-ticus kan tot geen Kerk behooren; althans niet degedogmatiseerde begripsleer en haar metaphysischbeginsel aanvaarden. De Catholieke Kerk is voorBarres een georganiseerd spiritualisme. Ze is eentraditie, die men moet handhaven in de Fransche be-schaving. Ze verschaft genietingen. De Kerk is nut-tig en schoon, doch in haar leeringen geloovenneen, dat is heel iets anders. Er leeft een heimwee

4*

Page 55: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

46

MAURICE BARRES.

naar het oneindige in ons. Doch geen enkel ver-langen kan versteenen tot dogma's. Barres koketteertmet de Catholieke Kerk, met het Catholieke Chris-tendom, terwijl de spotlach over het naief geloofnog om zijn lippen speelt. Leest slechts in zijn „Lagrande Fide des Eglises de France", het hoofd-stuk : „La mobilisation du divin". Eerst een en almuzikaal geruisch en gemurmel, en dan achter devage muziek van dit geheimzinnige woord, het prach-tige veinzen, de zoete slimheid van een die zijnhart uitzingt op dubbelzinnige wijze; van een diede boomen van het eenzame woud door den avond-wind aeolusachtig hoort bespelen, en van een die inden nacht van Allerheiligen met smeekelijk violen-geklaag een groet brengt aan de zwevende zielennabij het vagevuur. Men heeft Bart-es' strijdmidde-len als verdediger van de Catholieke Kerk vergele-ken, niet ten onrechte meent de heer Tielrooy, metChateaubriand. Ik vind geheel zonder recht. Slaslechts welk dee/ gij wilt van het „Genie du Chris-tianisme" open, en gij hoort de stem, wel van eenaestheet, maar even sterk van een religieus-ont-roerde. Chateaubriand dreef met zijn romantischelyriek uit op de dogmatische en metaphysische be-grippenleer van het Catholicisme. Leest wat hijschrijft in zijn Livre premier, over „Mystere etsacrement", over „De la nature du mystere" en voor-al over „Du remords et de la conscience", met denbeginzin: „La conscience fournit une seconde preuvede l'immortalite de notre Arne" (p. 2 1 1, Livre sixieme,„Genie du Christianisme"). Dit gansche hoofdstukis een stuk innerlijk betoog tegen den koel-ironi-schen en verfijnden spotgeest van den traditionalisten den ongeloovigen, machtspreukigen CatholiekBarres. Leest het ongelooflijk-naieve hoofdstuk Vvan het Livre quairieme: „Caractere du vrai Dieu"en ge bemerkt hoe Chateaubriand le Dieu des Chre-

Page 56: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

MACTRICE BARRES. 47

tiens poetiquement superieur verheft boven den Ju-piter der Oudheid, en hoezeer het georganiseerd spi-ritualisme van Barres staat in zijn quasi snijdendeironie en zijn uiterlijkheid tegenover het innerlijkheimwee van Chateaubriand's religieusheid. Vgl. „Lasincerite religieuse de Chateaubriand", door M.l'abbe Georges Bertrin, § I : Comment Chateau-briand revint a la Religion; son recit, p. 98 en voor-al Chapitre IV: De la foi de Chateaubriand a ladoctrine meme de 1'Eglise Catholique. De praal-lievende Chateaubriand kende niet de geraffineerdedubbelhartigheid en de vervalschende idealiseerin-gen van onzen „professeur d'energie". Deze phrasen-dronkaard bedronk zich op zijn wijze even sterkmet inkt, als Flaubert. Barres koketteert met hetkoude hart tegenover de Catholieke Kerk, terwijihij soms met de welsprekendheid en ophitsendenhumbug van een marktventer, rad, scherp en ge-jaagd, den droom uit de linkerhand voor de ver-blufte aangezichten van boeren, burgers en buitenluiomgoochelt in de rechterhand tot een (Mad. Daaromis het een weinig belachelijk, den heer Tielrooy ern-stig to hooren spreken over de „beginselen" vanBarres als moralist.

En toch, de heer Tielrooy doet het zoo smaak ‘ 01,zoo fijn van geest en met zulk een innige zuiverheidin het zoeken naar de gevoelswaarde van Barres'argumenten, dat wij geboeid worden door zijn be-toog, desondanks. In zijn hoofdstuk : „Maatschappe-lijke kunst", brengt Tielrooy ons nader tot denkunstenaar in dienst van zijn maatschappelijk ideaal.De intellectueele fat Barres wordt hier au serieux ge-nomen en zijn snobsche zurigheden krijgen zelfs eenzedelijke karakteriseering. Tielrooy ontleedt depaedagogische en philosophische bedoeling van „Lesderacines" met groote fijnzinnigheid en talent. Al-weer verschillen wij volkomen in de waarde-bepa-

Page 57: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

48 MAURICE BARRES.

ling der sociologische beteekenis van „Les deracines".En daarom verheugt het mij, dat Tielrooy gretigeringaat blijkbaar, op de lyrische en psychologischeelementen van het werk. De lof is wel zeer gespan-nen, als Tielrooy de schildering van politieke, jour-nalistieke, financieele persoonlijkheden en milieu'szulke breed-epische hoedanigheden toekent, dat zijmet Balzac's werk kunnen worden vergeleken. Tocherkennen wij dadelijk, dat de pagina's door hemaangehaald, over Victor Hugo en over Napoleon,prachtig zijn. De Machiavellistische schrijf-virtuosi-teit van Barres is inderdaad zeer groot en stellig be-hoort hij tot de allereerste proza-schrijvers vanFrankrijk. Hij weet werkelijk gevoelens en stem-mingen zeer suggestief op den lezer over to bren-gen, en de beeldende kracht van zijn stijl is tegelijkvan groote sterkte en fijnheid. Doch ook lonkt ereen „grace impudique et perverse" en een „penetra-tion subtile", die Sainte-Beuve heeft toegekend aanden stijl van Balzac en die Ferdinand Brunetiereden grooten Franschen romanschrijver juist ontzegt.„II y a, dans la nature méme de Balzac, une indeli-catesse ou, si l'on pouvait ainsi s'exprimer, une non-delicatesse native, qui est le contraire de ce que detelles qualites impliqueraient de souplesse et de raf-finement." (p. 219, „Honore de Balzac", door Fer-dinand de Brunetiere). Barres' stijl heeft ook ner-gens de opvlammende hevigheid en den apocalyp-tischen tril-toon van Leon Bloy, die onder de trom-petterige roemzuchtigheid van Barres, AnatoleFrance en Paul Bourget (o rots-rif, stevig-staandemr. H. van Haastert!) niet weggeblazen wordt metzijn tartend en uitdagend prophetisme. Want zet al-weer eens Barres' geheele hoofdstuk : „Au tombeaude Napoleon", met de opzwepende vervoering en ver-heerlijking, naast het vaak bombastische, maar evenvaak geweldige woord van Leon Bloy in zijn grootsch

Page 58: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

MAURICE 13ARRP.S. 49

bock „L'ame de Napoleon", en gij bemerkt opnieuwdat twee Franschen die hetzelfde bewonderen, noggeheel en al verschillen kunnen in de wijze waaropde vereering geuit wordt.

Tielrooy wijst ons ook op „L'appel au soldat" en„Leurs figures", evenals „Les deracines", historischeromans. Het element roman, zegt Tielrooy, is hierechter van veel minder belang, omdat het vooralsubjectieve geschiedwerken blijken, en als zoodanigvan groote beteekenis voor de kennis van de derdeRepubliek tusschen 1885 en 1900. Ook in dit werkziet Tielrooy weer de epische kracht van „Les dera-cines". Het heeft prachtige dramatische gedeelten;vooral de zelfmoord en de begrafenis van Boulangeraan het eind. „Leurs figures" handelt over hetParma-schandaal en Tielrooy noemt het zeer tref-fend een bock van fanatisme en van moed. Ook hieris de karakteriseering van Tielrooy indringend enscherp. Hij brengt voortreffelijk naar voren deatmospheer-aanduiding en de eigenaardigheid vanBarres' portrettisme. „Leurs figures" noemt Tiel-rooy een verhaal van wreedheid en schrik. Inder-daad is Barres' koelbloedige ironic in dit geschriftafwezig. Doch ik voor mij zie in den epischen enlyrischen proza-vorm juist de dramatische gevoelensals zwakke bijmengsels er tusschen geschoven.,Leurs figures" mist voor mij zuivere psychologischeobjectiviteit Welke het eerst algemeen-menschelijkzou hebben gemaakt. De geestelijke en zinnelijkemachten, die achter het sociale schandaal zelf woelen,bruisen en tegen elkaar inkolken, heeft Barres nietvermogen to grijpen. Daarvoor zou inderdaad noodiggeweest zijn, het psychologische instinct en hetscheppende indringings-vermogen van Balzac. 1k zalnu de laatste hoofdstukken van Tielrooy's bock nognader bezien, omdat daarin de droom en de lyrischekunst van Barres, in verband allicht met zijn be-

Page 59: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

50 MAURICE BARRE'S.

langrijkste werken worden beschouwd. Het is weleen gevolg van den zeer persoonlijken toon vanTielrooy's belangrijk geschrift, die mij noopt eenzoo uitvoerig artikel er aan te wijden.

II.

Op de walmende, aarden lamp, waaronder deedele stoicijn Epictetus zijn tharwpal componeerde,is eenige duizenden jaren her door een groot be-wonderaar van den wijsgeer, een zeldzaam bod ge-daan. Drieduizend drachmen betaalde deze ont-roerde vereerder voor een aarden lampje, dat dephilosoof uit Hierapolis gebruikte om zijn gedachtenbij te lichten. Wie doet een aannemelijk bodje op despiegelende lakschoenen van onzen Franschen pein-zer Barres ? Epictetus kreeg een heelen rotsmuur inPisidie, waarop zijn roem in Grieksche verzen be-zongen werd; Barres heerscht over de duizendenharten zijner bewonderaars, die over minder ruimte,maar over meer onvergankelijkheid beschikken daneen afbrokkelende bergwand in Klein-Azie. De heerTielrooy vertroetelt het aarden lampje van Barres,de lakschoenen en de verheerlijkende inschriften.Van den politicus Barres stapt hij of in hoofdstuk V,om te spreken over de diepste waarheid welke Bar-res als dichter te zeggen had.

De heer Tielrooy bekijkt nu den lyricus Barres.Tot de serie geschriften, die vooral lyrisch zijn,rekent hij : „L'Ennemi des Lois", „Du Sang, de laVolupte et de la Mort", „Amori et Dolori Sacrum",„La mort de Venise", „Les Amities francaises", „LeVoyage de Sparte", „Greco ou le secret de Tolede".Het gaat hier hoofdzakelijk over het lieve Ik. Hijkeert terug, zegt de heer Tielrooy, tot de bewegin-gen van het problematische Ik. Barres vergeet, dat

Page 60: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

MAURICE BARRES. 51

het Ik in het aangezicht der wijsbegeerte misschienin het geheel niet bestaat. Hij tracht het te verheer-lijken en te verfijnen, en bezingt het dan in prom,-gedichten van zoete en tegelijk sterke schoonheid.Zeer waar, heer Tielrooy, doch onze nationalistischetoreadoor schimpt ergerlijk er tusschen. Het schel-den van vele Fransche wijsgeeren op de ontzachlijkedenkers van Germaanschen stam, is vaak afgunst enbotte jaloezie, bewustzijn van onvermogen om op himwijze te kunnen denken. De heer Barres wordt ooklichtelijk geplaagd door het muggen-gonzerig ge-/uid der Duitsche dialectiek om zijn aanminnig pein-zershoofd. In de verheviging en in de verfijningzijner gewaarwordings-ontledingen merkt men tel-kens weer zijn geirriteerde en geprikkelde houdingals peinzer tegenover de ingewikkelde verschij-nings-vormen van het Ik. De heer Tielrooy vergeeter den nadruk op te leggen; misschien openbaartzich hier wel de fijne ironie van het zwijgen. Wantde voorbeelden zijn voor het grijpen. Het is jammervoor de glimmende lakschoenen van onzen Fran-schen dandy; maar hoe spatterig heeft Barres hetmodderige moeras der Duitsche dialectiek en dealle-leven-inzuigende poelen der psychologische ik-heids-ontledingen van de groote Germanen door-treden met zijn snobsche en kokette pasjes van ele-ganten, zwierigen Franschen wijsgeer-causeur. Hoedilettanterig verricht hij zijn clowneske toertjes alsprater en hoe arglistig, fijn en geslepen kronkelt hijzijn spitsvondigheden door den grooten, zwaren enzuchtenden stijl van de oorspronkelijke denkers uithet gehate land. Schopenhauer met zijn ontzachlijkekaken, verslindt den problematischen ik-denker meteen hap. Hegel, Fichte, Schelling en Kant hoorenhet schaapke blaten op hun avondschemerige ge-dachten-weien. 0 deze zoete en indringende bezin-ger van „Le Culte du Moi"!

Page 61: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

5 2 MAURICE BARRLS.

„L'Ennemi des Lois" acht Tielrooy nog het meestop een roman te gelijken. Barres' gemoedslevenwordt er het zuiverst in ontleed. Welke en hoe iser een heilbrengende staat van gevoel te ontwikke-len ? Dit heet mogelijk, indien geen wetten ons opwegen dringen, welke ons vrijgelaten gemoed nim-mer ons zou aanwijzen. Barres, zegt Tielrooy, wildedeze vraag beantwoorden, en dit juist werd de oor-sprong van „L'Ennemi des Lois". Tielrooy noemthet een der meest bekorende geschriften van Bar-res : „een verhaal van ideologischen en tegelijk zin-nelijken hartstocht, van goedheid, van sociaal op-timisme; een verhaal waarin allerlei opmerkelijkepersonen rondgaan : een artistiek geleerde, een sen-sueele Russische Prinses, een modern gestudeerdmeisje; een werk waarin de theorieen van Saint-Simon en anderen bijna personnages zijn . eenrijk, een sierlijk en een zacht boekje."

0, het aarden lampje! Inderdaad heeft „L'Ennemides Lois" zeer groote stijlverdiensten, doch gedach-ten, gedachten, ideologische en sociale . . . Ach ach,als Karl Marx nog leefde ! ..... en hij zou metzijn verpletterend en moordend sarcasme de sociolo-gische zwammerijen van dit „politiek" Franschman-netje eens in het zonnetje zetten. Als deze d&ik-reus nog leefde ! .... en hij zou het de moeite waardhebben gevonden, met zijn polemisch meesterschap,zijn weerhakende ironie, zijn duivelsch-speelschenspot, het leege, holle en opgeblazene van dit wan-kele, „ideologische" gedachten-gedrochtje in al zijnvalsche en onzuivere kennis, in heel zijn belachelijkeverwatenheid en in zijn knoeierig besmoezelen vanmaatschappij-wetten, aan de kaak te stellen. Hoezouden de vereerders van Barres' lakschoenen enzijn aarden lampje, ontsteld terug grijpen naar dealler-problematischte vormen van hun ikje en hoezou ook de heer Barres zijn partie du venire voelen

Page 62: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

MAURICE BARRES. 53

kloppen onder de mokerende vuisten van den ge-weldigen grondlegger eener nieuwe sociologic; onderde stooten van een ontleder der samenlevingswetten,zooals onze oude en nieuwe wereld er nooit eenheeft voortgebracht. Zou het niet wezen als hetcomische spel van een geweldigen olifant, wienskronkelende en grabbelende slurf, onder jolijtig ge-trompetteer van zijn vroolijkste stem, uit de don-kerste aarde een beverig muisje bij het staartjeophengelde, en in al zijn schrikjes en angstjes ten-toonstelde voor een schaterend publiek, dat zichamuseerde met het pieperigste gepiep van hetFransche knagertje ?

En toch, Barres' „L'Ennemi des Lois" heeft in-derdaad als schriftuur zeer schoone qualiteiten.Andre Maltere mag zwammen zoo zottelijk hij wil,blijven „un peu deprime et imbibe de choses me-diocres" (Chapitre troisieme: Libertinage moderne,„L'Ennemi des Lois"), nu en dan blaakt het ver-langen in hem ... „il voulait reprendre du style".Al praat Andre met koddige verwatenheid over „leschefs socialistes" en „les doctrines des Lasalle etKarl Marx" (p. 164); al geeft ons Barresje eenmerglooze karikatuur van de Joodsche psyche in hetalgemeen, en van den Jood Marx in het bijzonder(zie pagina 17o-174 van „L'Ennemi des Lois");al moet hij het a, b, c, nog leeren van diens socio-logische wetenschap; al voelt en begrijpt hij letter-lijk niets van dezen grooten maatschappij-Ziener,van dezen grandiozen en prophetischen hater en noggrooteren deernis-voeler en redder der ontspoordemenschheid, ... de pathologische verbeeldings-wer-kingen van den kunstenaar in „L'Ennemi des Lois",die tot wrange verfijningen en gewaarwordings-ont-ledingen zich omzetten, waardeer ik zeer. De heerTielrooy wijst in zijn bespreking van „L'Ennemides Lois", op een cierlijke en .,sensueele evocatie".

Page 63: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

54 MAURICE BARRES.

Inderdaad, in deze uitingen van het innerlijke enAziatisch-fatalistische is Barres een grootmeester. Uit-muntend karakteriseert Tielrooy het genoegen in hetdubbele leven van Barres. Hij roemt Barres' stijl alsbondig en suggestief. Indringend gedacht en ook invergelijking en uitwerking zeer knap, is de wijzewaarop Tielrooy Barres' verdere wezen karakteri-seert; vooral zijn gemoeds-bewegingen. „Men denkeaan een slinger als van een uurwerk, die zich metzwiepende slagen over een groote breedte heen enweer beweegt. Aan het eene uiterste leest menHoogste Verlangen, aan het andere Volstrekte Ver-werping. Als de slinger een van beide punten is ge-naderd en steeds minder vlug bewegend, het einde-lijk bereikt, haast hij zich opeens terug te vallennaar het andere punt; en de snelheid waarmee deterugkeer geschiedt, is des te grooter, naarmate eender uitersten meer volkomen is bereikt."

Voortdurend, verklaart Tielrooy, schijnt deze dich-terziel er naar te smachten, het hoogste te bereikenen een volkomen vernietiging, in snelle wisseling tedoorproeven. Voor dezen lyricus acht hij de waarstewaarheid, dat het intense leven door zijn intensiteit,ons onvermijdelijk en voortdurend aan den dood zaldoen denken. En zoo kan dan de sterkste wilier,eigenlijk de hevigste begeerder, tegelijk de strengsteasceet worden. Men bemerkt .. het aarden lampjevan den wulpschen stoicijn Barres, stijgt door dedubbelgedachte, eenige philosophische stuivers inwaarde. Zijn kwellende doods-mijmeringen echterbehouden den „gait pervers" (zie p. 47, „Prome-nades Litteraires", Remy de Gourmont). Hij blijftde zelfbehagelijke poseur, de plooibare dubbellever,die met een teederheidsgebaar van de hand naar hethart, zich laat inschrijven als lid van de vereenigingtegen de vivisectie, een heel hoofdstuk wijdt aan„Amide pour les arbres" in „Du Sang, de la Vo-

Page 64: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

MAURICE BARRES. 55

lupte et de la Mort", doch soms met een s tomp-zinnige hardheid het lot der vernederde menschenbeoordeelt.')

Bijzonder fijn ontleedt Tielrooy het Verlangenvan Barres. Ook in „Du Sang" toont Tielrooy detegenwoordigheid aan van genotsverlangens, die in-tenser worden, naarmate ze tegenstrijdiger en ge-lijktijdiger zijn. Alweer dus het dubbele leven .. .„l'apre plaisir de vivre une vie double". Psycholo-gisch en critisch zeer zuiver verklaart Tielrooy,waarom Barres in zijn overpeinzingen naar aanlei-ding eener reis naar Griekenland, zich eigenlijk nogmeer aangetrokken voelde tot het Spartaansche, dantot het Attische element. De voluptueuse schoonheidvan Italie heeft Barres, meent Tielrooy, zeer diepgevoeld; vooral het Licht, de zoetheid en de ver-weekende invloeden van dit land. Tielrooy citeertiets van „delicieuse zinnelijkheid" uit „Du Sang";de plaats waar Barres de helden van Tasso terug-roept op Isola Bella. Inderdaad, de aangehaaldepagina is prachtig geschreven. Het weeke heimweeondergaat er een fijne gevoelsmarteling. Het wordteen verborgen schreien van de smachtende zinnen.Doch hoe vaak verloopt dit lyrisme in een verstard,strak en intellectueel pedantisme, en hoevele keerenbesmoezelt Barres niet de schoone gedachten vananderen met zijn soms weerzinwekkend-valsch doods-gemijmer en den „gait pervers" zijner leege en vir-tuose schrijftechniek. Inderdaad is het heele ge-deelte : „Les jardins de Lombardie" uit „Du Sang,de la Volupte et de la Mort", vooral hoofdstuk III:

1) In „Du Sang" (Amiti6 pour les arbres p. 346), schrijftBarres ook over Xerxes in verband met de Grieken. Hetzotte fabeltje van Herodotus omtrent Xerxes' boombewon-dering, wordt hier door Barres in een sentimenteele buigrillig misbruikt en valsch-psychologisch toegepast op hetkarakter van den Perzenkoning.

Page 65: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

56 -MAURICE BARRES.

Autour de l'Isola Bella, van een teedere zinnelijk-held. En toch, hoe voos en verlept is soms Barres'tasten naar de diepe geheimzinnigheid van de men-schelijke ziel en de geestelijke natuur der denkers enverbeelders, die hij bespreekt en beoordeelt. Hoeflauwtjes, liflafferig en quasi diepzinnig is zijn ka-rakteristiek van Michel Angelo in: Se creer ununivers (302, „Du Sang"). Hoe koud-cerebraal zijnde immense verbeeldings-werkingen van dezen ge-weldenaar onderkend; hoe weinig begrijpt Barresvan den epischen schepper, die tegelijk dramatischallegoriseerde in het marmer. Met zijn diplomatischhovelingen-snobisme ontkomt Barres toch niet aaneen dikwijls vulgaire opgeschroefdheid in karakteri-seeringen. Zijn genots-, smart- en doods-ontroerin-gen brengen zelden in hem de serene, de hoogere enheilige woorden, die uit liefde ontspringen, gelijk zeShelley ons schonk. Hij ke pt niet de tragische ver-voeringen, waarin Ik en dubbelleven geheel verlorengaan en waarin zich iets van den schepper afscheidt,dat tot het heilige en verhevene gaat behooren. Denkokenden chaos, die de wereld is van neigingen,lusten, handelingen en daden, grijpt hij nimmer totin de kern als een synthetisch wrochter. 0, de heerTielrooy mag van zijn Barres wel zeggen, dat hijis een dichter, „die een week nihilisme murmelt inzoete, kwijnende zinnen en een diepe godsdienstig-heid laat galmen in breede perioden, die languitgolven en deinen", . . . doch hoeveel schooner open-baarde zich reeds een werkelijk zoete murmelingvan nihilisme in een Shelley; hoeveel bewogener,cosmischer, oneindig phantastischer en algemeen-menschelijker.

De heer Tielrooy is natuurlijk volkomen vrij,Barres in de vaart van zijn geestdrift to verheer-lijken zoo stevig hij wil. Doch wij zijn even vrijin onze critiek. Ik begrijp maar niet dat een zoo

Page 66: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

MAURICE I3ARRES. 57

scherp ziend en fijnzinnig formuleerend criticus nietbemerkt, dat Barres vOar alles is: louter stijl,zwakke, slappe, dan weer fonkelende en schitterendestijl. Barres heeft weinig innerlijkheid en niet veeldiepte. Zijn geest zelf mist ze; zijn wezen en zijnscheppende natuur.

Hij is van een valsch-schuimend fanatisme somsen van een griezelige beperktheid, die hem als den-ker en createur onmiddellijk uitwisschen. Hoeweleen groot stylist, is hij in den engeren zin, geengroot kunstenaar. En juist deze meening wou ikmet nadruk plaatsen tegenover het groote gewichtdat de heer Tielrooy aan de geheele geestelijke be-teekenis van Barres' figuur toekent. Het ware in-derdaad rampzalig voor Frankrijk, als de evolutievan Barres' wezen, in vele opzichten ook die vande natie zou blijken. De zelfanalyse en de gevoel-loos-makerij van een Barres, de prikkelende ironieen de dramatiseering van wijsgeerige gedachten, delyrische exaltatie en de vergeestelijking van het zinne-lijke, zijn reeds in westersche en in oostersche lite-ratuur met nog oneindig veel fijnere nuancen ge-geven. Al het voortreffelijke dat Tielrooy schrijftover daad en droom, en de onderlinge evenwichtig-heid, kan voor mij slechts in zeer beperkte mateop Barres toegepast worden.

Tielrooy's studie staat in zeker opzicht boven hetonderwerp, boven de geestelijke belangrijkheid vanden persoon. Daarmee wensch ik geen oogenblikBarres' grootheid als stylist to verkleinen. Ik be-paal er slechts mee, zijn totaalwezen. Tielrooy heeftden bevalligen en pikanten mijnheer Barres ons wel,den gluiperigen libretto-pessimist ons niet laten zien.Als dit een arendsjong lijkt van den lyricus Cha-teaubriand, dan is hij niet van de hoogte uit naarbeneden gevlogen, doch met een giftigen snavelstootuit het nest geworpen. Een aiglon met een ver-

Page 67: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

58 MAURICE BARRES.

lamden vleugel en een hinkepoot. Een bijtende haat-zin van Pierre Hamp, saimgedrongen, dreigend envol ironischen, brandenden toorn, werkt soms meeruit dan een pagina proza van Barres. Hoeveel boven-menschelijker en mystieker is Flaubert in zijn ro-mantisch-sombere, hallucinante visie op het levenen op de cosmische ondoorgrondelijkheden van onsIkwezen. Hoeveel raadselachtiger en gecompliceerderNovalis; hoeveel zielsdieper en aristocratischer inzijn „himmlisches Heimweh".

Dit alles staat kenmerkend tegenover de grootebewondering van Tielrooy voor Barres, doch heeftmet de wezenlijke stofbehandeling, zijn analytischegroepeeringen en zijn critisch procede niets uit-staande. Zijn procede juist, was mij een grooteverheugenis. Tielrooy is met dit werk een criticusvan bijzondere qualiteit gebleken. Al onze appre-ciaties of verwerpingen zijn ten slotte subjectief, enze bepalen nimmer den dieperen aard en de geestes-gesteldheid van een geboren criticus. De heer Tiel-rooy heeft gaven voor de critiek. Hij is ontlederen essayist. Hij boeit voortdurend. Hij brengt opfijnzinnige wijze allerlei details onder onze aandachtzonder ons een oogenblik te vervelen. Hij draagtzijn ontroering en stemmingen in ons gemoed over,zonder onze aanschouwing te verzwakken. Hij steltgeen benauwende voorwaarden voor mee - bewonde-ring. In de speelsche schoonheid van zijn woordvermenigvuldigen zich ongemerkt zijne gedachten,en tegelijk zet hij zijn eigen beginselen vast metbehoedzaamheid en kracht. En dit deed hij voor-treffelijk in zijn studie over mijnheer Barres, dievoor mij toch Mademoiselle Renan is gebleven.

Page 68: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

V.

CARRY VAN BRUGGEN. — VAN EEN KIND.

Carry van Bruggen keert in haar fijnste en ge-voeligste werk telkens terug tot — wat ik met eenerg philosophisch woord zou willen noemen — haaroorsprong. Haar joodschen oorsprong.

Ze kan van haar kinder-herinneringen niet los-komen. Al haar denken en voelen is er op gecon-centreerd. In latere werken veralgemeent zij welhaar geestelijke levensspheer, bespeurt men schijn-baar niet veel van dat joodsche jeugdwezen; zoo-dra zij er even kans toe ziet, openbaart ze het plotsmet groote innerlijke kracht en teederheid.

Van Lea, vertelt de eerste schets, van de kleineLea die in een weinig aanzienlijk stadje woonde aaneen druk bevaren stroom, vlak bij een heele grootestad. Sensitief en teeder van herinnering is de be-schrijving van haar kind-gewaarworden. Bij hel-der zomerweer loopt Leatje het kleine stadje weleens uit, naar de groote stad, waar haar ooms entantes wonen. Ze gaat den stroom langs, tot waarde huizen ophouden en in de stilte het hooge Hetmet zijig schuifelen zich dooreen beweegt.

Kleine Lea loopt heel ver tot een kanaal. Wasze daar, dan hield voor haar de wereld op. Begondaarachter een andere wereld.

III 5

Page 69: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

60 VAN EEN KIND.

Hoort hoe gevoelig dit Carry van Bruggen be-schrijft.

„En ze verlangde eigenlijk niet eens daar te zijn, zeverlangde niet haar verlangen naar die vreemde wereldte vervullen. Soms keek ze naar de pont en zag erweiklieden in bruine kleeren of een Boer of een heervan den overkant of naar zich heen glijden, die schenenhaar vreemdelingen en ze keek ze daar op aan, en voeldeiets dat leek op wat ze voelde, wanneer ze uit schoolkomend na vieren, terwijl het zonlicht al goud werd,onder de boomen met andere kinderen achter een troepjeblootvoetige, bruine schepelingen liep, meegekomen meteen groote rijstboot uit Achter-Indie, — ze als het wareonbewust begeleidend tot het bierhuis aan den binnen-dijk achter de oude iepen, het „Engelsche Bierhuis", waardeur en ramen met gekruiste vlaggen beschilderd, metwit neteldoek bespannen waren en waarin de bruine man-netjes dan verdwenen. Het „Engelsche Bierhuis", schoonop haar weg naar school, zoodat ze het dagelijks pas-seerde, was voor de kleine Lea verder weg dan welkvreemd land ook, en ze kon zich even weinig voorstellendat ze daar ooit binnen, als dat ze van haar levennaar China zou gaan, ook was het minstens zoo geheim-zinnig.

Toch was ze blij, dat het bestond — en ook de bochtvan den weg langs den stroom, vanwaar ze de verre,groote stad kon zien liggen, ernaar starend, ernaar ver-langend, in een aanzwellend zoet gevoel en toch tegelijkblij er niet te wonen, maar hier, in haar eigen stadje.Stond ze daar zoo, dan gebeurde het wel, dat uit denkim aan de overzijde van het water, de blanke dunnewolken al sneller naar 's hemels top opgestegen kwamen,door grauwere, zwaardere gevolgd, dat het Het onrustigeren zwaarder begon te ruischen; zoodat de halmen somsbijna plat ter aarde lagen en in 't oprijzen hun pluimenwild warrelden dooreen, dan werd ze in die plotselinge,geluidlooze woestheid ineens vreeselijk bang voor het on-weer, dat misschien komen ging, maar vooral voor de alsspokige doodsvogels achter haar en boven haar over hetland en den stroom aanjachtende schaduwen, waaruit kilteop haar neerkwam, die ze volgde met kloppend hart engespannen blik, tot waar ze voor haar uit verteerden envergingen in het niet. Dan keerde ze snel om en liepden langen weg naar huis, zich ineens heel klein en weer-loos voelend in haar eenzaamheid. Sterk en zwaar geurde

Page 70: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

VAN EEN KIND. 6

het veldkruid rondom haar, vogels sijlpten, ze ontmoettegeen ziel."

Alles in dit stukje proza is gewaarwording metbeschrijvingsstijl saamgebracht. Er is een bekoor-lijke gevoeligheid in dit bijeenbrengen van ontroe-ring en natuur-bestaan. Z66 is het voelen van eenkind nimmer bewustelijk in eigen wezentje, en tochis dit omschrijven van de gemoedsstemmingen zuiverhet kinderlijke ontroeren saamvattend. Zoo wel-sprekend is nimmer een-kind-in-eigen sensitief besefen toch kan zich het onderbewuste kinderbestaandeze welsprekende styleering van gewaarwordingenen ontroeringen, toe-eigenen. Hoe fijn worden voorons ontsponnen de eigenlijke twee levens van kleineLea. Lea leefde eerstens het gewone leven van elkkind met schoolgaan en vrije dagen en vacantietij-den, den omgang met vriendinnetjes, de verhoudingtot juffrouwen en meesters, — doch daarnaast heeftLeatje nog een ander bestaan, omdat ze een Jo-dinnetje was. En dat leven waren: en de Joodscheschool en de Sabbath, en de vastendagen thuis ende feesten met alles van familiebezoek en briefwisse-ling, dat daarbij behoorde.

Ook het gaan naar de groote stad, behoorde voorLea tot het Joodsche leven, want het had altijdplaats na, of voor of ter gelegenheid van een hoogJoodsch feest, een enkele maal voor een verjaardag;ook werd bij de ooms en tantes altijd met Joodschemenschen, over Joodsche dingen, vaak in half-Joodsche taal gesproken, — in de buurt waar Leawoonde, ontmoette het kind bijkans niet anders danJoodsche gezinnen, — daarom was de groote stad inhaar voorstelling heelemaal Joodsch, ook toen zeal wel beter wist, maar eigenlijk niet beter wildeweten.

Dit laatste juist is zoo kenschetsend voor Lea,het Joodsche kind, met het dubbele leven. Ze vindt

5*

Page 71: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

6 2 VAN EEN KIND.

het niet prettig haar oude eigen voorstellingen vandingen op te geven of zelfs te wijzigen.

„De twee levens bloeiden vredig naast elkander, hoewelze geheel verschillend waren, — z456 verschillend, dat hetplotseling overgaan van het eene leven in het ander, al-tijd een schokje in haar teweegbracht en voor haar oogenvloog dan even het visioen van den meester, zijn vioolstemmend, in de leege klas, het gezicht vol rimpels.Beide waren haar lief. De Zondag was het hoogtepuntvan het eene, de Sabbath van het andere leven. Het Zon-dagsgevoel was vroolijkheid en vrijheid, het was eenhelder-rood, het Sabbathgevoel was heiligheid en huise-lijkheid, het was een licht doorvloeid violet. Als ze aande Sabbath dacht, was het als ging er een poort achterhaar dicht en zij binnen, in een schemering van intiemevreugd; als ze aan den Zondag dacht, was het als gingeen poort v66r haar open en zij buiten, waar in de zonde kinderen liepen en klokken luidden. Voor de Sabbathmoest het winter, voor den Zondag zomer wezen. Van deniet-Joodsche feesten genoot ze vooral Pinkster, in denvoorzomer, omkranst met meidoorn en gouden regen, —van de Joodsche feesten het Loofhuttenfeest, in denherfst, omvlochten met bruin-roode wingerd en peinzend-paarse asters."

Ook dit stukje is van een fijn Joodsch sensitiefbewustzijn en teeder ook in den weedom van hetschoone herinneren verdoken. Door het geheeleschetsje gaat als een schrijnende smartelijkheid hetin-twee-levens-peinzende en -handelende van de lievedroomster Lea. Want een heel subtiel verbeeldings-kind is het broze en gevoelige Jodinnetje.

De dingen in de buurt, rondom de school, diendenhier op dezelfde wijze als de prenten aan den muur,in de klas. Want vaak uit school komend, was zez66 tot overloopens toe vol, met gevoelens, die doorhet geleerde of gelezene in haar waren ontstaan,of door den reuk van de uiteengereten planten bij

de plantkunde-les, of door een woord in een liedje,dat het als naar alle kanten uit haar wegvloeideen haar wezen ontstraalde door haar oogen. De

Page 72: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

VAN EEN KIND. 63

huisjes waar ze dan naar keek, het verandatje ineen kweekerswoning over de school, waar kurkenmandjes met roode geraniums aan koperen kettink-jes wiegden, de winkel waar zeven en wonnen tokoop hingen, het witte huizenblok om den hoek,alles ving dat uitstroomende van haar op en be-waarde het en gaf het haar terug, zoo vaak ze erlangs kwam. Tegelijkertijd drong dit alles ook haarhet eigen leven op en zoo kwam het dat een aan-grijpend beeld van de machtige Wolga met vlaktenen sombere, ruischende wouden, voor altijd vastzataan den reuk van gekookte uien uit een der kleinehuisjes van het witte blok, en dat ze aan Arabiedacht als ze om een uur bruin-gekleede werkliedenmet blauwen boterhammenzak en blikken drinkkande school voorbij zag gaan. 2,Dit hinderde echterin het minst niet aan de schoonheid en diepe, ont-roeringsvolle teederheid van haar verbeeldingen".

In alles leeft het zoete, fijne en teedere peinslevenin de kleine, mijmerende Lea. Met haar verbeel-dingen toovert zij zich in vreemde werelden enlanden. Ze bezit alles en niets, dit begoochelenddroomstertje en dichteresje. Heel innig leven enbloeien de zoetste herinneringen weer op als ze vande Sabbath-vreugde vertelt.

„De Sabbath-vreugde was een vreugde binnenshuis endaar hoorde dus de winter bij. Moeder was dat met dekleine Lea eens: er ging in het leven niets boven eenlangen Winterschen Vrijdagavond, bij lamp en warmekachel, moeders gezicht straalde, als ze alleen maar dachtaan de Sabbathdagen in haar eigen jeugd. Voor Lea wasnu eenmaal van al die dingen het begin het prettigst endan verder de herinnering als ze voorbij waren, — zoo-lang ze duurden was het als werden ze doorzichtig en ijl,uiteenzijgend in ongrijpbare momenten, — als heel kleinmeisje had ze eens gehoord dat misten eigenlijk tot opde aarde neergezegen wolken waren en opgemerkt, datje van een wolk, waar je midden in zat, niet meer waar-nam, dat het een wolk was, — vaak midden op een

Page 73: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

64

VAN EEN KIND.

Sabbathdag, voor het raam staande, had ze de herinne-ring aan den mistigen dag, toen haar dat was verteld,juist zooals ze het beeld van den vioolstemmenden meestervoor zich kreeg op het bruggetje, waar zij werelden over-schouwde, en elk een eigene ontroering op haar afzond."

Zeer mooie stemmings-herinneringen, in de kin-derziel teruggebracht, geeft Carry van Bruggen oppag. 23.

Als de kermis voorbij is treedt September in hetland, en dan komen voor de kleine Lea er eenreeks van uitgezocht-heerlijke dagen. Reeds de naamvan de herfstmaand, reeds het woord Septemberheeft dan voor de kleine meld een verlokkenden,zoeten, diepen klank. Als ze het laatste Augustus-briefje van de dagkalender afscheurt, en de dikke„een" voor zich ziet van het woord September, voeltzij zich al heerlijk bewogen, en lijkt haar reeds deheele wereld aan het veranderen. Hoe mooi enlieftallig en innig beschrijft Carry van Bruggen ditgebeuren.

„Een oud decor, het zomerdecor, was weggeborgen,van rood en groen en goud en sterke geuren, een nieuwdecor was opgezet, paars en bruin, waarbij de reuk vanmeloenen behoorde, en donker geregende grindpaden enwind, door droge bladeren schuifelend. Dan dacht ze ookaan een zinnetje uit een leesboekje: „Ik houd van Sep-tember. Dan zijn de peren rijp en hebben de appelenroode koonen" — dat tooverde een verlokkende prentvoor haar oogen, waarachter voor haar weliswaar geenwerkelijkheid lag en geen mogelijkheid zelfs, van perenplukken en appels schudden, want deze dingen warenzoover buiten haar bereik, dat ze er zelfs niet naar taalde,— maar die toch altijd als een blijde achtergrond, met hetnieuwe beeld van de wereld verrees, wanneer ze met hetlaatste Augustusblaadje in de hand peinzend voor de ka-lender stond."

Dan liet ze eindelijk haar gedachten vrijelijk vie-ren, en uitgaan naar haar September-vreugd, op-zettelijk zoo lang mogelijk toevend bij het eerste,en het beste voor het laatst bewarend, als 's mid-

Page 74: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

VAN EEN KIND. 65

dags het lekkerste op haar bord, — dan begortplotseling als een klok haar hart to slaan, dan washet alsof ze gouden honing proefde en zag; hetbeeld van peren plukken en appels schudden werdkoeler, matter van kleur, het verbleekte bij denglans van den Joodschen herfst, die als een tril-lende boog haar overspande, den Joodschen herfst,die schooner vruchten droeg, een zwaren oogst vanrijpe heerlijkheid, zoetvochtig en vol: de Feesten,van het Nieuwjaarsfeest af, dat soms nog half inden zomer stak, tot het Loofhuttenfeest toe, waar destille volle herfst als een koepel omheen stond,goud-purper, wazig als beslagen druiven in de zon, paarsen bruin als van gepeinzen doorvlochten.

Zoo jubelt ze haar vreugde-herinneringen uit, entooit de kleine Lea het onaanzienlijke stadje 6p,met haar dichterlijkst en warm-menschelijkst ver-beelden.

Het schetsje is eigenlijk geheel stemming, geeftzelfs niet anders dan psychologie-in-stemming. Detragische beeindiging vind ik een volkomen mis-lukking; is literatuurderig er bij-gefabriceerd. Eris zulk een schoone, zoete overstelping van her-innerings- en stemmingsleven gegeven in Leatje, datwe de tragiek, of de tragische oplossing als „geval"uiterst overbodig en storend vinden. Het tragischevan Leatje is in haar ziel, haar voelen en gewaar-worden, niet in het tragische en geheel uitwendigegebeuren: haar dood.

Ook in de andere schetsen is veel goeds en fijns.Vooral in „De boete" met weer een joodsch meisjes-leven. — Tusschen Leentje uit „De Boete" en Leauit „Van een kind", is psychisch niet veel onder-scheid. Alleen lijkt het gezinsleven in „De Boete"meer van de schrijfster en niet alleen van een derhoofdfiguren uit gebeeld. Ik laat hier nu alle cri-tiek op taal en taalbehandeling achterwege. Op-

Page 75: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

66 VAN KEN KIND.

merkelijk ook weer in dit boek, hoe zeer in Carryvan Bruggen twee wezens schijnen te schrijven: dediepe taalvoelster en woordkunstenares, en de con-ventioneele auteur van journalistieke bekwaamheid,die geen prijs schijnt te stellen op eigen vorm enpersoonlijke uitdrukkingswijze. Ik zou dit in eenbreedvoerige ontleding kunnen aantoonen.

Toch, tot een der lieftalligste werken van Carryvan Bruggen, behoort dit: „Van een kind".

Page 76: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

VI.

M. H. VAN CAMPEN. — NEDERLANDSCHEROMANCIERES.

De geestelijke werkzaamheden van een ontledenden saamvattend, vergelijkend criticus zijn vele.Vooral bij een grondig en wijsgeerig man als VanCampen. De concientieusheid van dezen criticusblijkt in onze literatuur weergaloos. Hij is geenletterkundig „vakman", geen universiteitsman. Enhij overtreft vele vaklui en universiteitsgeleerdenin nauwkeurigheid, kennis en vergelijkend literatuur-vermogen. Hij ontleedt een romanschrijfster als eencriticus en als scheppend kunstenaar. Bovendien isdeze Van Campen gebOren wijsgeer. Voortreffelijkstylist, weet hij in alle werkelijke kernen van an-derer werk door to dringen. Hij is wijdloopig,zeker, en overstelpend; heel zwaar vaak. Doch welkeen edel zien, begrijpen, meevoelen, omvatten.

In dit boek behandelt hij „Nederlandsche roman-cieres" van onzen tijd. Nog nimmer zijn deze figurenzoo indringend behandeld, ontleed en in synthesevOOr ons neergezet. Van Campen kent al de ge-heimen van het vak en hij kent de kunst. Luisternaar een woord van Kloos, Verwey, Gorter, me-vrouw Hoist, over een romanschrijver, . . . over Tol-stoy, Gorki, Streuvels, Emants of Robbers. Wij er-varen onmiddellijk: dat zijn leeken die spreken. Ze

Page 77: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

68 NEDERLANDSCHE ROMANCIERES.

weten niet hoe een roman, een novelle gebouwd,gecomponeerd wordt. Ze begrijpen er eigenlijk nietsvan. Ze zeggen onzinnigheden. — Lees nu eensdeze studies. Ja, ge gevoelt het onmiddellijk. VanCampen spreekt uit een kern van diepe kennis enzelfweten. Heel andere geestelijke en psychischewerkzaamheden voert hij in. Hij begrijpt van bin-nen uit, de machten die de romanschrijfsters totscheppen hebben gebracht. Hij kent de beeldendepsychologie en de begeleidende psychologie. Hijkent het vermogen om een tafereel op te zetten, ergang in te brengen en het weer te doen eindigen..Hij weet de ontzettende moeilijkheid, verbonden aanden levenden dialoog. Hij doorziet het dooreen-mengelend geheim van levende en trillende atmos-pheer brengen 6m menschen en doode dingen, inomgeving en achter en om gebeurtenissen. Hij iszelf vertrouwd met al deze creeerende vermogens endaarom onderkent hij de kleinste en fijnste werkingervan.

Men spreekt zoo gaarne over Van Campen's „fijn-zinnigheid" als criticus. Deze lof blijkt uiterst be-perkt. Van Campen is een der zeer weinige critici,die door zijn geest, zijn wijsgeerige diepte, zijn psy-chische macht, zijn innerlijke warmte en zelfver-loochenende overgave, op een lijn kan worden ge-plaatst met de meest bijzondere kunstenaars die hijbehandelt. Hij is het ook dikwijls door zijn stijlen door zijn woordkunst. Neen, gemakkelijk leesthij niet. Ge moet vaak worstelend begrijpen entelkens synthetisch vergelijken. Doch na twee pa-gina's doorgewerkt te hebben geeft gij u over, engeniet, geniet ge volkomen. Prachtig is vaak zijnontleding en prachtig is zijn beschrijving. Hij zalbeginnen over Augusta de Wit, doch eerst komenAgatha Deken en Elisabeth Wolff op visite. Eenonvergetelijke visite. Want de criticus teekent ze

Page 78: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

NEDERLANDSCHE ROMANCIERES. 69

ten voeten uit. Vooraf gaat een historische karak-teristiek. Dan, wie en wat ze zijn, deze vrouwe-lijke kunstenaars.

Het werk der vrouwelijke kunstenaars van Wolff'sen Deken's tijd mag men niet met het mannelijkevergelijken. De man was de meester. De vrouw zagalles vanuit haar kleinheid, haar maatschappelijkeafhankelijkheid.

Ze zag van het werkelijke, het aardsche weinig.Zij werd voor alles de himmelblickende. En keekze naar de menschen ? Dan zag ze meesters-mannenof galante bedelaars.

Wolff en Deken nu doorzagen de kern van haartijd. Hiervoor was genie noodig. Het talent ver-betert, versiert, het genie schept. Het talent maaktaan en op iets groots iets kleins, het genie maaktvan iets kleins een ongedachte grootheid.

Voortreffelijke dingen, heel diep en innerlijk-waar, schrijft Van Campen over het menschen-scheppend vermogen van kunstenaars.

Twee eigenaardigheden, zegt hij, hebben allepseudo-menschenscheppers gemeen, ten eerste: hetverzoeten hunner nobele figuren tot dupen en enge-len — welke twee begrippen als men de gewikst-heid der duivelen daarbij in aanmerking neemt, vrij-wel elkander dekken ! .... zij doen dit zuiver in-stinctmatig, — of wel: een onduidelijk bewustzijn vanhun onvermogen, in de menschschepping de aesthe-tische schoonheid to bereiken, doet hen streven naarde ethische, welk streven tevens tot gevolg heeft,dat zij hier ignobele schepselen zoo zwart makenals de satan zelf is, daardoor wordt de ethischeschoonheid langs een omweg bereikt: de lezer voelt,hoe boos de auteur op zijn figuur, hoe verontwaar-digd hij is; het ethisch schoon bevindt zich dusin den auteur zelf.

Page 79: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

70 NEDERLANDSCHE ROMANCIERES.

„En als het tweede dezer eigenaardigheid moet ge-noemd, dat de pseudo-menschschepper, hetzij min of meerbewust van zijn onvermogen als zoodanig, hetzij zelfs ge-heel onbewust daarvan en instinctief, de menschbeeldingop het zooveelste plan doet terugwijken en het bijwerkbrengt op het allereerste: het bijwerk van de „intrigue",van de taal, van de natuurbeschrijving, het bijwerk vanalles en nog wat. Schiep de Heer in zes dagen heel dewereld en een menschenpaar, zij besteden dunkt mij, voilezes dagen aan het scheppen eener menschen166ze werelden stelen vijf minuten van den sabbath, om honderd men-schen te maken I Die menschen zijn er dan ook naar

„Hebben wij straks gezien, dat Mad. de Sta.& het eerstekenmerk eigen was, het tweede komt nog sterker bij haarult. Maar omdat zij in alle door haar beoefende literairekunst, behalve menschbeelding, een genie was, hebben wijMar een decor van ongeevenaarden rijkdom, van wondereschoonheid te danken. Hare beschrijvingen van Italie'skunstschatten en natuur zijn zoo voI van mijndiepe,duister-lichte, schamp-fonkelende, rotszware en dan weerluchte weelde, als de taal ja, ik mag toch wel, zonderu te storen het ongelijksoortige en van elkaar verre metelkander vergelijken, daar immers toch aller tijden schoon-heden elkaar de handen reiken gelijk bergketens aangerijdover ravijnen en om lage landen — als de van zwaarsieraad glanzende taal van Vondel's vorstelijk minnendenSalomo. Wanneer ik in Madame de Stael een statigeschoonheid als deze zie — en het wemelt van dergelijkein haar werk — „On dirait que l'Ame des justes donne,comme les fleurs, plus de parfum vers le soir", dan zouik het billijken, dat er geen prijs der schoonheid z66hoog geheven hing, of de hand, die dit schreef moesthaar kunnen grijpen; dan is het mij als overtrof nietsmeer, als ware zelfs alles beneden het genie, dat eenhoog wijsgeerig en psychologisch levensinzicht aan degave dat zoo lyrisch te ver-beelden paart. Dat komt danechter, omdat als zulk een „wolk des Heeren" ons hartvervult, de dienende priesters van onze herinnering enoordeel buiten treden, maar is Hij heengetrokken, danhervatten zij den dienst en onderrichten fluisterend enzachtzinnig, dat men geen commentaar der schepping z66mag eeren als een schepping, die tevens — haar eigencommentaar is ...—'

De veel oudere romans van Wolff en Deken ma-ken oneindig veel dieper en sterker indruk, ver-

Page 80: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

NEDERLANDSCHE ROMANCIERES. 7

klaart Van Campen, dan de romans b.v. van me-vrouw Bosboom. De oorzaak lijkt hem geen anderedan dat de laatste meer een schepper van „intri-gue", van verwikkeling was, meer ook een symbo-lisch-vermenschelijker van de groote geestelijkestroomingen, die de ideeele drijfkrachten waren vanhet historisch gebeuren, dan een eigenlijk menschen-schepper. Had zij de gave voor het laatste in evengroote mate als die voor het eerste bezeten, zij zoueen epische voortreffelijkheid hebben bereikt, vanwelke er geen hoogere bestaanbaar is. Nu echterkon het niet anders of zij moest in haar geschied-kundige romans zooveel beter dan in haar tijd-genootelijk werk slagen. En Van Campen onthultde oorzaak van dit feit. Niet alleen immers, dat inde beelding van het meer avontuurlijke verleden,ook de meest fantastische intrigue niet licht zooonwaarschijnlijk zal lijken, als in die van zooveelnuchterder heden, -- het heden ook van mevrouwBosboom — maar anderzijds zijn ook de geestelijkedrijfkrachten van voorbijgegane tijdperken, diereeds geboekstaafde historie zijn geworden, zoo on-vergelijkelijk lichter te door- en overzien dan dievan den wordenden tijd, den tijd waarin men leeft,dat wie al het vermogen tot het peilen der eerstebezit, nochtans door een afgrond kan zijn gescheidenvan de geniale macht het ook de laatste te doenen zijn menschenscheppend talent of genie wel sterkgenoeg voor het eene kunstgenre kan wezen, maarniettemin te zwak voor het andere. Over Augustade Wit schrijft Van Campen met vrome bewon-dering. Deze geheel innerlijke warmte bezit nauwe-lijks e6n onzer critici in Holland. Hoor zulk eenwonderlijk schoonen, wijzen inzet:

„Er zijn diepten in onze ziel, die het ongeduldniet bereikt".

Zulk een enkele zin reeds is van een meester,

Page 81: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

7 2 NEDERLANDSCHE ROMANCIERES.

een saamvatter van gewaarwordingen en mijmerin-gen, die geheel eigen oorspronkelijk leven leeft.Wat er verder op volgt is eigenlijk de ontroerdeuitwerking van dezen eenen scheppenden zin. Kleu-rig, zwaar, roerig, onstuimig, bezonnen, lyrisch,wijsgeerig, strak-van-gedachte, golvend en brandendvan menschelijke emotie, doch niet schooner endieper en weidscher dan de prachtige inzet. DeAlexandrijnsche Jood Philo schiep nooit schoonerin zijn mystiek en allegorisch proza. Zoo is er veelbij Van Campen. Doch de uitwerking zouden wijook nimmer willen missen. Want in deze ontstaantelkens weer zulke diepzinnige schoonheden van ge-voel, gedachte en verbeelding!

Augusta de Wit bewondert Van Campen. Metwelk een innige zuiverheid. En weer weert hij mis-verstanden af. Hoor slechts hierin:

„Men heeft wel vaak het vaste, het immer duidelijkherkenbare van het grondrhythme, van het individueelerhythme der geschrif ten als het beslissende kenmerk vanoorspronkelijkheid en kunstenaarsechtheid beschouwd.Een misvatting dunkt mij: oorspronkelijkheid en echtheidkunnen daarzonder bestaan. Het individueele rhythmekan door de tegenstrijdigheden, de botsende krachten vanden geest, z66 rijk geschakeerd zijn, nu eens kan debovenworstelende kracht, dan weer de andere zoo sterkoverheerschen, dat er van een vast grondrhythme, eenzelfde geluid, geen sprake meer kan zijn. Maar wel is deaanwezigheid daarvan immer een blijk van innerlijke har-monie. Een dergelijke innerlijke evenwichtigheid is echtermeest het gevolg van een tijdelijken stilstand van heteigenlijke groeiproces der diepste ziel. Dat wat groeit isbijna immer ten gevolge van de schokkende en oneven-redige groeibeweging Onharmonisch, vergeleken bij hetharmonische van iets, dat reeds zijn vollen wasdom heeftbereikt. En ook de oppervlakkigste opmerker kan zich ergemakkelijk van overtuigen, dat dit voor den geheelenmensch, niet minder voor zijn geest dan voor zijn lichaamgeldt. Maar zoo wij van den gezonden lichamelijkenmensch met reden mogen verwachten, dat hij tegen heteinde van het groeitijdperk de proportioneele harmonic

Page 82: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

NEDERLANDSCHE ROMANCIERES. 7 3

verkrijgt, welke hem tot dan ontbrak; wat den geeste-lijken mensch betreft, ontbreekt ons daarentegen vaakelken grond waarop wij de hoop mogen koesteren, datwij hem ooit de harmonie zullen zien bereiken, die hijvooralsnog ontbeert, en dit om de eenvoudige reden, datzijn groeiproces heel vaak den duur van het lichamelijkleven overtreft. Maar, schoon ongetwijfeld veel schaar-scher, komt ook vaak het tegenovergestelde van dit laatstevoor: dat de stilstand van dat proces, de stilstand vanden groei der diepste zielsvermogens, geheel het lijflijkleven duurt. Zulk een dan heeft niet alleen oneindiggrooter kansen harmonisch te zijn en een zuiver-evenwichrtigen indruk te maken, maar zoo hij kunstenaar is, zal hetook uit zijn werken blijken, dat zijn essentieele geest aanhet eind van zijn levensbaan geen hooger voortreffelijk-heid bezat dan aan het begin. Ik herhaal: zijn essentieelegeest — niet die van zijne lagere en maatschappelijkemenschelijkheid, die deel heeft aan den groei van hetlichaam, daaronder en daarmede lijdt en geniet van derjeugd of aan; zich kundigheden eigen maakt, hartstoch-ten verwekt en ondergaat, in 't kort: wiens verschijnings-vorm het lichaam is; maar ik bedoel: die diepste geest,die hoogste capaciteit, wiens lichaam: zijn vertastbaardenkvoelen, de kunstarbeid is. Dit vermogen, deze geestzal dan gedurende heel een menschenleven blijken teblijven gelijk hij was, toen de bezitter hem in zich-zelfontdekte en hij hem als goddelijk geschenk in handen ge-geven werd. En welnu: zulk een essentieele geest, eenhoogste vermogen in dien staat, is dat van Augusta deWit. Dezelfde sereniteit, dezelfde edele voortreffelijk-heid zijn in haar eerste werk als in haar jongste; geenhoogere, geen geringere, geloof ik, zullen eens in haarlaatste zijn."

In dit citaat alleen leeft reeds de geheele VanCampen. Het is prachtig van kenschetsing en onder-scheiding. Zulk een heerlijke, talmudische scherp-zinnigheid en dat zeldzame begrijpen en omvattenalweer ! Ik ken Augusta de Wit niet. Ik weetook niet of ze belangrijke critiek over haar eigenwerk en persoon leest. Ik hoorde wel eens, dat zenooit iets las van al wat er over haar geschrevenwordt; over haar werk en haar persoon. — Zoo ietszou niets dan voordeel kunnen brengen. Doch als ze

Page 83: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

74 NEDERLANDSCHE ROMANCIERES.

ooit iets over haar werk gaat lezen, dan behoeftze alleen deze studie van Van Campen in te zien. —Weet hij het dan alleen ? 0 neen! alle critisch oor-deel is volslagen subjectief. Ik vermeldde u reedseens, dat Tolstoy, met bewijzen, kwam aan-toonen, dat Shakespeare een gevoels-vervalschendkunstenaar was, zijn werk eigenlijk onleesbaar moestworden genoemd. Ontledende „bewijzen" van taalen stijl ... in critiek ? . Om te gieren. Bij onsallen. Op het moment dat een criticus van eencollega komt vertellen, dat hij niets kan . . . enmet „bewijzen" voor den dag schiet, worden in hetwerk van dezen verschrikkelijken „ontleder"-zelf,niet alleen dezelfde fouten gevonden, welke hij meteen air van onfeilbaarheid in den ander luidruchtighekelt, . . . doch in die mate, dat er na aftrekder gebreken ongeveer niets overblijft van den„schepper", die ook „criticus" wilde zijn.

Neen, ook Van Campen bezit niet het „absolute"oordeel. Zelfs in het betrekkelijke lijkt hij mij ermeer dan eens volkomen naast. Ik althans oordeelover vele eigenschappen der behandelde roman-cieres nog heel anders. Doch Van Campen is eengroote, een heel diepe persoonlijkheid. Hij is in-zich-zelf-zuiver. Hij heeft een zeer groot verstand,een uiterst-subtiele scherpzinnigheid, een zeldzaamdialectisch vermogen. Hij schenkt in zijn ontledingen door zijn synthese genot, kunstgenot. Al zoudtge met geen twee regels waardebepaling van zijncritiek kunnen meegaan, ge beseft te staan vooreen onvergelijkelijk indringend begrijpen en levens-omvatten. Van Campen schenkt ons in zijn critiekkunst.

Toen indertijd Van Deyssel, in bombastische op-gewondenheid verklaarde: Zola is grootscher danShakespeare, Goethe, Homerus bij elkaar, toenwisten we: dat ddurt niet, deze bewondering

Page 84: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

NEDERLANDSCHE ROMANCIERES. 75

heeft geen innerlijke liefde tot kern. Toen dezelfdeVan Deyssel dan ook later van dienzelfden Zolaverklaarde, dat hij eigenlijk een zeer gering ta-lent was, een onbeteekenend kunstenaar, die heelslecht en gebrekkig, grof schreef, beseften we: nitraakt deze criticus in zichzelf een zuiverder toonaan. TOch was de omkeering een hoon, een zeerafschuwelijk iets. Niet voor den waarachtigen ken-ner van den grooten schrijver Zola, doch voor denzwakke, die voorlichting behoeft, — hoe eerlijk alsVan Deyssel-biecht ook gegeven. Zulke innerlijkeomkantelingen in oordeel en erkenning zijn volsla-gen onmogelijk bij een man als Van Campen.

Wat hij schrijft over Augusta de Wit blijft, om-dat het uit zijn diepste, meest bezonnen oordeels-wezen is opgegroeid. En zoo ook wat hij schrijftover Ina Boudier—Bakker. Men mag op haarschelden of schimpen, 66k Augusta de Wit's ta-lent belachlijk verkleind in waarde voorstellen, —gelijk ik dit eens in een blad er over las, —Van Campen's critiek blijft boven alle tijdelijkewisselingen en oordeelsschommelingen uitstaan, om-dat hij alleen uit zichzelf spreekt en geheel zichzelf geeft.

Lees de studie over Augusta de Wit, en ge zulterkennen: dat is critiek, dat is omvatten en ontleden.Hierin is de criticus zelf geheel opgegaan. En hoeprachtig weet hij het vaak to zeggen. Deze critischewelsprekendheid is ganschelijk uit het diepere, sty-leerende, hoogere wezen van Van Campen. In dewelsprekendheid herleeft zijn eigen scheppendekracht als beeldend kunstenaar. En toch is het dewelsprekendheid van een uiterst bezonnen, diep-be-wust ontleder en kunstkeurder. Men zou met eenigrecht kunnen zeggen dat Van Campen al zijn no-vellen, en de motieven voor romans, voor mensch-beelding althans, in zijn critieken uitschrijft. Want

III 6

Page 85: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

76 NEDERLANDSC}TE ROMANCIÉRES,

hij zelf geeft menschenbeelding in de short zijnerbeoordeeling. Augusta de Wit, Boudier—Bakker,Margo Antink, Deken en Wolff, hij maakt inder-daad van deze romancieres in zijn bespreking men-schen die wij levend, bewegend, spelend, handelendof droomend v66r ons zien. Hij schept ze tot levendewezens. Dat is het onvergelijkelijke van Van Cam-pen's critiek. Daarin is hij geheel eenig in Holland.Want ge ziet zijn Augusta de Wit, zijn Ina Boudier,zijn Margo Antink.

Ook Ina Boudier en Margo Antink bewonderthij hoogelijk.

Mevrouw Ina Boudier—Bakker noemt hij een ge-boren Schepper. En ook voor de schrijfster vanSprotje, is zijn liefde groot en echt.

Van Sprotje zegt Van Campen nog:

„De fundamenteele voortreffelijkheid van het kunst-werk Sprotje bestaat hierin, dat zijn aard er een is vanvergeestelijking, die de zinnen niet vijandig is ... Daar iseerie vergeestelijktheid, als nevel-omweven maanlicht, datin zijn troebelheid koud en star aan den hemel bleat ende aarde niet verlicht.... Maar daar is ook een Anderevergeestelijktheid, als de zon, die, hetzij ze haar rijkengloed over heel den vorm der dingen of slechts hun con-touren doet spelen, ze verschijnen laat in hun scherpst-zichtbare schoonheid, en toch zelf, boven al dat door haargewekte schoon, het hOOgste schoon en diens hart blijft.De eerste vergeestelijking, bijna immer uit bewuste stre-vingen geboren, zich moeizaam in 't leven houdend, voeltzich-zelf in wankelen staat. Zij vliedt daarom de verlok-kingen en het schoon der zinnen, als een ascetisch-leven-willende maar zich zwak wetende jonge man de vrouwen.De tweede vergeestelijking, van zelf uit de bron van diediepe reinheid over de ziel gekomen, schouwt gaarne enminuend naar der zinnen mooi, zij, in haar welbewustesterkte vliedt niet van hen; ja, zij laat zich mildelijk doordeze, die zOOveel zondigden maar ook zO6veel hebbenliefgehad, kussen en de voeten wasschen. Het is dezelaatste vergeestelijking, die ook nooit der dingen rhythmein haar greep versmoort, waarom zou zij dat doen, de wel-gelukzalige Meesteres, die zich-zelf het rhythme der

Page 86: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

NEDERLANDSCHE ROMANCIARES, 77

rhythmen weet ? Zij is den edelen, in wantrouwen nochlijfsgevaar levenden heerscher gelijk, zij laat hare onder-danen hun eigen blije, voile leven leiden, en toch is haarland vervuld van de zachte beheersching harer majes-teit — In alles, wat waarlijk waard is literatuur toworden genoemd, leeft of de streving der zinnen naarhet kennen, naar het licht der vergeestelijktheid — dezerlagere literatuur beschouwd een bloem, een dier, eenmensch, en streeft naar God-het-Innerlijk in hen — Of erleeft in: een zien vanuit de sfeer der vergeestelijktheidnaar de wereld der zinnen: deze hoogere literatuur zietGod en vindt Hem als Innerlijk in een bloem, een dier,een mensch terug. — Sprotje is van uit een zekeren staatdezer vergeestelijking geschreven. Het bijzondere in ditwerk ziet men voortkomen uit het algemeene: hier is dehoogere en meer-geestelijke verwerkelijking van de de-ductieve tendenzen van Margo Scharten's wezen, die,gelijk ik in 't begin dezer studie aanduidde, in Catherine,in verband met volgende werken, hunne meer-materieeleverwezenlijking vonden."

In deze kenschetsing en onderscheiding open-baart zich evenveel van Sprotje als van Van Cam-pen. Het is zwaar en zeer diep. Doch tusschen alhet diepe, wijsgeerige en ingewikkelde in, hoeboeiend, beeldend, geestig en humoristisch kan VanCampen ook schrijven.

Men leze dit boek; een der voortreffelijkste cri-tische werken die wij in onze literatuur bezitten.

6*

Page 87: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

VII.

P. H. VAN MOERKERKEN. — HET NIEUWEJERUZALEM.

In de wereld der critiek en der kunst, in dewereld van het scheppen en van het oordeelen, kanhet soms kluchtig toegaan.

Een poos geleden stond er in het socialistischetijdschrijft De Nieuwe Tijd, ook onder redactie vande begaafde dichteres Henriette Roland Ho1st, eenreeks zeer vernietigende critieken over zeer voor-aanstaande figuren in onze literatuur, onder denidyllischen titel: „Groene Blaadjes". De criticus,de fulmineerende, spottende en havenende, noemdezich Sp. — Hij beschimpte De Meester, Robbers,en het ergst van al dr. Van Moerkerken en zijnroman: Andre Campo's Witte Rozen. Sp. in DeNieuwe Tijd, beweerde, dat Van Moerkerken metgroote brutaliteit schreef over zaken waarvan hijgeen notie had. De figuren in zijn boek werdencaricaturen. Van Moerkerken ziet met de oogen vaneen allerbenepensten bourgeois. Hij is onbenullig,zegt niets dan banalen nonsens. Hij schrijft dufen vies en belachelijk. Hij is de man der voozeromantiek. Hij doet mal als de malste. Ten slottewordt Van Moerkerken aan de kaak gesteld als eenslachtoffer van zijn roomsch verleden. — Sp. toonde„afdoend" aan de onbelangrijkheid, onbenulligheid

Page 88: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET NIEUWE JERUZALEM. 79

en onwaarheid van hun werk (Robbers, De Meester,Van Moerkerken o.a., want tegelijkertijd wordt InaBoudier—Bakker als „uiterst mediocre" weggetrapten mevr. Scharten-Antink van gering belang ge-acht). Hij, onze fulmineerende Sp., noemde het werkvan Van Moerkerken, door de zotheid der roman-tiek : „slechter" dan dat van Robbers en De Meester.

Zoo vonniste Sp.!Een even fel vonnis werd later voltrokken over

Louis Couperus, die reeds zoo vaak „morsdood"geslagen is, dat wij ons slechts kunnen verbazenover zijn goede literaire gezondheid. In het tijd-schrift Studien gaat A. L. Slijpen onzen roman-cier to lijf met den scherpsten hoon. Ruik deweeIg-geurende muskuslucht van dezen Couperus,den handigen en geaffecteerden exploitant der Oud-heid. Ook Couperus levert naar Slijpen's inzichtslechts caricaturen; den eigenlijken harteslag deroude wereld voelde hij nooit of zelden kloppen.Hoe armelijk belicht hij de grootste levensgroepen.Couperus heeft een vunzen geest, hittigehersenen....In veel is hij leeg van diepere gedachten. In veel,nietig, ijdel, hyper-vervelend. Zijn „Hercules" ismythologisch gebral, leest men voor straf. Het is Almalle woordpralerij; soms niets dan hysterischegekkentaal, opschroeving zonder einde. Couperusgeeft holle opwinding, gruwelijk reuzen-gebazel in„Hercules". Verder lijdt Couperus aan duffe on-bewogenheid, aan trucs en stijlverspilling. Einde-lijk is de geheele „onovertroffen" Couperus eenventje in zijn droeve aberraties! Zoo gaat het, nogfeller soms, pagina's door.

Het kluchtige nu ?Dat Couperus met zeldzame frischheid blijft door-

werken, en boek na boek, het eene al beter dan hetandere, de wereld ingooit. Dat hij vaak gebrekkig,soms knoeierig, dan weer schitterend en voortreffe-

Page 89: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

8o HET NIEUWE JERUZALEM.

lijk proza schrijvend, schept en voortbrengt, ter-wijI zekere critiek hem in den hoek trapt en ver-morzeld waant.

Precies zoo bij Van Moerkerken. Waarschijnlijkschreef hij zijn beste werk, juist in de uren datzijn vonnis geveld werd door Sp. als : een duf enhoogst-onbelangrijk penner.

Zoo gaan scheppende kunstenaars, door inner-lijke kracht bewogen voort, tegen schimp en af-breking in.

Want met Het Nieuwe Jeruzalem heeft Van Moer-kerken een zeer belangwekkend resultaat bereikt.

Dit is het werk van een groot en innig-mensche-lijk talent.

Onze vaderlandsche geschiedenis is zeldzaam rijkaan stof, voor romantische dramatiseering zeer ge-schikt. Van Moerkerken koos voor zijn scheppen-den drang, in overeenstemming met zijn eigene men-schelijkheid blijkbaar, het gruwelijke, toch inner-lijk-grootsche en tragische tijdperk der Wederdoo-pers. Hij schreef eigenlijk voor ons land den eerstenroman der ketters. Zijn roman heeft hij niet be-zwaard met historische feiten. Over de wezenlijk-historische integendeel gaat hij allicht to vlug been,niet slechts als historisch herschepper van een ver-leden-tijdperk, doch ook als psychologisch kunste-naar. Hij grijpt niet terug naar de eind-vijftiende-eeuwsche theologische oproerigheden van Gansfoortuit Groningen, naar den invloed van den man, dieThomas a Kempis grondig kende en zich toen reedsverzette tegen het gezag der kerk. Hij grijpt nietterug naar de humanistische groepen, uit Gansfoort-leerlingen voortgekomen, in Wijk-bij-Duurstede,steun ontvangend van Philips van Bourgondie. Enevenmin naar de verzetsspheer uit en om Erasmus,— misschien wel omdat de hooggeleerde en kennis-voile hervormingen, in het theologisch dispuut toe-

Page 90: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET NIEUWE JERUZALEM. 8

gespitst, buiten het dwepend-hartstochtelijke envurig-vernietigende van de naar verlossing-hunke-rende massa stonden.

Eerst Luther greep wijd-rondom met zijn woorden zijn daad. En bracht gerucht en ontroering onderhet ongeschoolde, maar hevig-levende yolk. Gans-foort en Erasmus waren het fijnzinnige en in-tellectueele voorspel. Uit Wittenberg komt het schal-lende geluid, de geweldige oproep. En daarmee deketter-tragedie en de inquisitie.

Van Moerkerken geeft ons in zijn roman nietdezen historischen achtergrond. Hij plaatst ons, omzoo te zeggen, dadelijk in het midden der Weder-doopers-beroeringen, midden in hun geheime enopenbare revolutionaire woelingen. Op de gods-dienstmartelaren, tegelijk maatschappelijke hervor-mers en grootsche dwepers uit dit tijdperk, schenkthij ons ook een veel te vluchtig gezicht. De Anabap-tistische beweging schoof woeste figuren op denvoorgrond. Veel minder zachtmoedig-mystisch dande hoofdfiguur uit Van Moerkerken's roman: JorisAmalsz. Van Moerkerken geeft ons zeer schetsmatighistorische personen uit de Wederdoopers, ondermeer: Melchior Hoffmann, en Jan van Leiden, JanTrypmaker en Thomas Muntzer. Doch MelchiorHoffmann zien we niet als den dweeppropheet, alsden bijbelschen warkop, het hoofd vol onbegrepenbeelden van oud- en nieuw-testamentische lyriek ensymboliek. En ook de Haarlemsche bakker JanMatthijsz is „en bagatelle" genomen. De propheten-lyriek van de zeer bewogen figuur Jan Beukelszkomt evenmin tot ons. De stichters van het nieuweZion, krijgen in dit werk geen zelfstandig leven.Slechts de historische Jan van Geelen komt onderde strijdende Bondgenooten nog het meest uit alskarakter in den roman, omdat de auteur hem ooklaat meedoen aan en in de handeling. Al is het

Page 91: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

8 2 HET NIEUWE JERUZALEM.

jammer, dat de auteur Jan van Geelen's macht alsleider van den aanval op het Oldeklooster, voor hetrelief van deze figuur in het Noorden, niet. belichtte.

Misschien is ook de heele secte, met haar heerlijkeideaal-hunkeringen naar gelijkheid, naar menschen-broederschap, naar maatschappelijke hervormingenen naar geestelijke vrijheid, niet breed genoeg in ditboek van Van Moerkerken gegeven. Toch, het troe-bel-communistische van haar broeder-idealisme staatvoor u. Wij zien hoe en waardoor deze dwepersgedreven worden. En 66k hoe de auteur, door liefdein de hoofdfiguur, de mystiek van diens omwente-lingsgeloof, en de geestelijke hunkering naar denkomst van den Messias, naar het koninkrijk op aarde,meeleeft. We zien vooral een feit : dat in alle tij denzich dezelfde dingen herhalen in de hartstochten, debegeerten, de ideologieen, de verlangens en de dran-gen der menschen, onder een telkens inniger ver-diepen van het maatschappelijk bewustzijn. Welkeen helden, levens- en geloofshelden waren het toch,deze door historici beschimpte Jan van Leiden, JanMatthysz, Jan van Geelen, ondanks hun bijbelschewarhoofderij, hun apocalyptische visioenen-mystieken hun bazelende symboliek-verklaringen van Oud-en Nieuw Testament. Met de ziel voelden zij deziel der oude Hebreeuwsche propheten. De marte-laren van den nieuwen tijd, die strijden voor hunmaatschappij- en levensbeschouwing, kennen niet deduistere macht waartegenover de Wederdoopersstonden. Foltering, brandstapel, beul . dat was ...hun horizon. Er bestond geen vrijheid van woorden geen vrijheid van meening. Er was allerwreedstevervolging en onmenschelijke marteling.

Zoo de smart dezer schoone en fanatische waan-zinnigen beziend, verklaren wij met ontroering, datVan Moerkerken zijn eigen wezen zeer beheerschtmoet hebben, om met zulk een rustige kracht, de

Page 92: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET NIEUWE JERUZALEM. 83

ontzettende stof te omvatten. Hier en daar denkenwij wel eens : is dit nu niet alles te cerebraal afge-beeld en voorgesteld ? Van Moerkerken kent tijden omgeving. Begin Zestiende eeuw in Holland. Tijdvan geweldige beroering. Hij kent de beweging derWederdoopers. Hij bestudeert de figuren. Doorleefthij nu niet te strak, te formalistisch, te koudbloedig,de mystieke hervormingsdroomen van zijn held ? Hijprojecteert wel de ideeen, ideologieen en de bran-dende geestdriftighedens der secte, doch doet hij hetniet te veel cultuurhistorisch ? Er is strakke nuchter-heid en weggewerkte, toch schroeiende sensualiteitin zijn hoofdfiguur Joris Amalsz. En mag het toevalof opzet heeten dat hij den hervormer, den vurigendweper en edelen idealist, te midden zijner theolo-gisch-maatschappelijke visioenen en verwarringen,zoon laat zijn van een Jood en een Christin ?

Toch, neen, we verliezen onzen twijfel. Het is in-derdaad een doorleefd boek. Er glanst een droomvan eigen wezen in, doch gelouterd door hoog-geestelijk inzicht. Want de vader van Joris, de JoodAmal Leurekwak, vertegenwoordigt het bezonnene,peinzende inzicht tegen de vurige oproerigheden vanden zoon. Grondvorm van een i 6de'eeuwsche Tri-bunist tegenover een i 6de'eeuwsche S. D. A. P.'er,ondanks veel tijdverschil!

Amal Leurekwak werd gegeven in dit boek alsmarskramer. Echter alleen als type. Naar binnen,innerlijk is hij geen oogenblik waar gemaakt. Hijblijft een raisonneerend bijmengsel. Let slechts opzijn verteltoon:

,Wij vertrouwden ons echter veilig in de ommuurdestad. Maar in den vroegsten dageraad van den zesdendag in Mei hoorden wij het doffe geroffel van de vijande-lijke trommels. Een wild krijgsgehuil scheurde uit denevelen van den Tiber; er werd gestreden aan den voetder muren. De waard der herberg waar ik huisde, in demorsige wijk Monti stelde mij gerust: het vreemde leger

Page 93: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

84 HET NIEUWE JERUZALEM.

had geen geschut en de hooge muren der Eeuwige Stadwaren niet to bestormen. Rustig schonk hij den wijn ensneed het brood en dronk lachend, terwijl hij wees naarden blauwen morgenhemel. Maar in den namiddag riepenvoorbijsnellende lieden dat Trastevere genomen was ende vijand op den Ponte Sisto aandrong. De dienstmeidvan den waard kwam verschrikt thuis, zette haar mandmet broden op de tafel en vertelde dat de kerken volstroomden van yolk, dat velen in de paleizen der grootenvluchtten of in de richting der oostelijke poorten."

Hierin is zelfs niet de geringste poging gedaan totindividualiseering van Amalsz' woord, dat geheel enal de beeldende taal blijkt van den auteur.

De romantische verwikkelingen van den held JorisAmalsz zijn met teederheid en kracht gelegd. Er iseen vrome zoetheid soms in den stijl en een be-heers chte begeestering.

De vrouw-figuur Anneke leeft. Minder het wulp-sche gedoe van de trotsche koopmansdochter, dieeven de perverse coquette speelt tegenover den vi-sioenairen Wederdooper. De beschrijvingen zijndikwijls mooi en zuiver. Een staaltje :

„Boven het gewelf der Damsluis walmde nog het vuurvan een pekton; zwervende jokulators vertoonden er opeen stellage hun zinnespel. Gilden togen voorbij metmuziek van pijpers en trommelaars. Verminkte schojershinkten en kropen langs de rokken der deftige poorte-ressen. Joris, zijn hand om Anneke's arm klemmend, be-schouwde met strakken blik de lieden rondom, uit detrekken van hun gelaat speurend welk verlangen hendreef in het feestgerucht, welk verderf zij genoten. Endeels verachtend, deels meelijdend, zag hij in den glanshunner oogen, in den lach om hun lippen de begeertenaar een roes, naar het vergeten van hun zwoegend leven,hun teleurstellingen, hun twijfelingen, hun angsten, hunwankel geloof. Hij zag ook mannen, aan den arm hunnerhuisvrouw, naar andere vrouwen gluren; vrouwen, in ja-loezie of spot, van muts tot schoeisel schatten elkaarskleeding en gouden sieraad.

In het gewoel der menigte schuifelden zij voort overde geplette sneeuw, de Kalverstraat af, tot op een houtenAmstel-brugje. Daar zagen zij het water donker-groen in

Page 94: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET NIEUWE JERUZALEM. 85

den winternacht. Er lagen veel schepen met lichten langsboord en takelage. Aan de balkons der oever-huizen,boven den stroom, schommelden lantarens van grilligevormen; daaronder, in de vonkende kabbeling, drevenkleine roeibooten; en zingende feestelingen galmden erhun liederen bij de jubelende wijzen van vedel en fluit.Uit de stegen naar de wallekanten ijlden nu-en-dan zottemommerijen voorbij, in narrengewaad, in dierenhuiden,of als wezens eener saraceensche woestenij. Zij roerdenden grommenden rommelpot, brulden als leeuwen, loeidenals woedende stieren."

De stijl heeft gebreken; typische stijfheid, dievoor soberte wil doorgaan; soms een rhythme datvooral geforceerde statigheid toont. Nu en dan on-zuivere beeldspraak. Wij zijn naast dit werk, devisie van den onvergetelijken Van Oordt geen oogen-blik kwijt. Deze protestant voelde dieper misschienhet mystische, innerlijke van het geloofsontroeren.Het nieuwe Jeruzalem echter komt door zijn velevoortreffelijke qualiteiten in aanmerking voor eenuitvoerige bespreking. Johan de Meester schreef :het is een der verheugenissen van dit saisoen. Inder-daad.

De heer Sp. van den Nieuwen zij een voor-spoedige, niets-ontziende, alle zinnen en beelden ont-rafelende stijlontleding toegewenscht; wij, onnooze-len en voortbrengende beoordeelaars, zeggen vanharte : geluk Van Moerkerken, met dit werk. In de-zen roman openbaren zich de fijnheid van uw geest,de hartstochtelijke beheerschtheid van uw mensche-lijkheid, de beeldende kracht van uw groot talent,zeer gaaf en zeer rijp. Van harte geluk!

Page 95: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

A. VAN COLLEM. — VAN GOD EN VANDE NATUUR.

Spinoza, in zijn verheven bespiegelingsrust, in zijnedelste bescheidenheid als Wijze van Joodschenstam, vergoddelijkte met zijn mystiek pantheismehet menschelijke in het Heelal; Van Collem ver-menschelijkt door een gelijksoortig mystisch pan-theisme het goddelijke in het Universum. Dit is hetdiepste dichtboek van zijn geest, zijn verbeelding enzijn ontroering. Het werd opgedragen aan de nage-dachtenis van zijn Vader, met een droef gedichtwaarin de smart, in pijn gesmoord, spreekt.

Eigenaardig is deze verskunst. Het peinzen, hetzoete mijmerende nadenken, het abstracte formu-leeren en het beelden-in-gedachten, overheerscht inalle strophen. Vergelijk eens

De wilde herfst komt langs de velden vegen,De nachten worden jagende, de maanHeeft haar blauw zilvren wapenrusting aanEn giet een stalen schijnsel langs de wegen.

De menschen worden kleiner; ingekeerdTot zich, huivren de smal geworden boomen;Hun dunne hoofden, naar het licht gekeerd,Voelen lichaamssappen worden loorne.

Er is een stil nadenken in het Al,Veel zelfbezinnen en een droef verbeiden,De dingen worden peinzende, er zalVeel sterven, bij dit herfstige getijde.

De beeldspraak en het woordgebruik van VanCollem zijn altijd van een koppige, een het gewone

Page 96: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

VAN GOD EN VAN DE NATUUR. 8

weerstrevende, typische originaliteit geweest. Langniet overal mooi, soms zelfs heel leelijk, stroef en ge-brekkig; bijna altijd eigen en oorspronkelijk. Zulkeen vreemd-beeldende zin b. v. van den herfst dielangs de velden komt vegen: niet fraai en toch eigen.In „de nachten worden jagende" ontspringt eenschoone verbeelding en wat er op volgt lijkt prach-tig van metaphoor en beeldende macht. De maanmet een blauw-zilveren wapenrusting te denken, .. .het is stout . . . Onder de dichters greep alleen Gor-ter naar zulke koene vergelijkingen.

Ook dit strakke, sterke, toch heel ingetogen zin-netje is Gorteriaansch:

Er is een stil nadenken in het Al.

Allereerst de vermenschelijking weer van het cos-mische. En dan de klank, de innerlijke zangtoonvan het geheele coupletje. De mystiek van dit pan-theIsme zal niemand ontgaan. Hoe schoon en zwaarvan menschelijk mijmeren, openbaart zich dit mys-tisch-cosmische niet in zulk een uiting :

Het woordelooze spreekt, de avond spreekt,De maan, de sterren en het wolkenvolk,De sprekers aan de luchten zijn verschenen,De boomen uit de aarde stijgen opEn zeggen, in de luide stilte staande,Zichzelve met hun takken aan den nacht,Zij hebben zich bekend gemaakt en staan nu hoogTe spreken met hun teekens op de ruimte,Onder de hemellucht, waaraan de maanEen verre toeschouwer, kijkt neer. —In dit van stilte tintelende uur,Des zachten zomeravonds, zijn gekomenAlle de dingen tot een mild gesprek,En wij, wij kleine menschen, zien hen aanEn trachten, maar vergeefs, het fijn gebaarVan gindschen boom en van het maanlicht, ofDe ster, het diepe fluistren te begrijpen.

De lezers moeten gewennen aan deze wijze vanzingend-denkend uiten. „De sprekers aan de luchten

Page 97: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

88 VAN GOD EN VAN DE NATUUR.

zijn verschenen". Het klinkt zonderling. En toch isde wending geheel uit een oorspronkelijk, mystisch-cosmisch ontroeren ontstaan. Het woordeloozespreekt. Dus ook alle dingen die den avond ma-ken of vergezellen. Dan spreken de sterren, enspreekt de maan en het wolkenvolk. Ook de boomen„staan op" en „zeggen". . . zich zeIve!

Het is alles Van Collemsch, het visioenaire en hetheelalachtige zien. De boomen die hoog to sprekenstaan „met hun teekens op de ruimte". Is dit nietstout van gezicht ? Z66, in dezen verheven drangnaar een bovenaardsche plastiek, dichtten ook deoude Propheten; zij gaven een mengeling van zinne-beeld, geestelijke vervoering, tragisch visioen enmenschelijke ontroering. Ook hun dichten was eenprophetisch beeldend-spreken boven de zinnen enboven gewoon menschelijke bewustheid.

Jammer dat op het schoone „teekens in de ruimte"volgt :

In dit van stilte thdelende uur.

Dit tintelende schept een geheel andere orde vangewaarwording dan de stilte-sensatie zelve. Ook dat„mild" gesprek roert vreemde spheren aan. Doch hetwillen begrijpen van het boomengebaar en het willenbeluisteren van het „diepe fluisteren", dat maanlichtof sterren doen, is als cosmische ontroering, prachtiguitgezegd. In dit dichtwerk van Van Collem treffentwee dingen onmiddellijk : de innerlijke verzonken-heid van den peinzer in zijn onderwerpen; de sensi-biliteit van den geestelijken schouwer en levenseen-heid-zoeker. Deze paganist is vromer, mystieker vandrang, en tragischer van worsteling en tweespalt,dan zeer vele dogmatische godsgeloovigen. Hij heeftde amorosa, het geestelijk-smachtende in zich vaneen bekeerde. Hoor hem zingend en denkend ver-langen :

Page 98: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

VAN GOD EN VAN DE NATUUR. 89

Eens zal ik redevol zijn en als grasEenvoudig en zoo zuiver als het licht,Wanneer ik wonen zal, in eerbied opDe wijde aarde voor mijn kleinen broeder.Spreek niet van Liefde — Liefde is te veel,Spreek niet dit teedere oneindig woord,Dat mij maakt bevende en stamelend,Spreek slechts van Eerbied — spreek van hem,Daarvan — wanneer gij spreken zult tot menschen.Eerbiedig dezen die dan voor u staat,Hij komt als gij uit d'atmosfeer, uit God,Hij staat geschreven in dien God, zooalsDe grassen, velden, bloemen en de sterren.Hij is zooals gij zijt, gemaakt van lichtEn donkerheid, van steigering en diepte,Maak hem aan u gelijk, tot hij zich zieOp aarde levende, een ding als grasEenvoudig en zoo zuiver als het licht.

Dit is vergeestelijking van zeer diepe en zeerteedere ontroeringen. Zulke gedichten geven hieren daar oneindig veel dieper mystisch gevoel dan dephantastische verborgenheids-lyriek van den dichterA. Roland Holst. In deze sensaties is wezenlijk in-nerlijk leven gekristalliseerd. Banaal is de regel, inzijn vlotte herhaling: — „zooals de grassen, velden,bloemen en de sterren", doch het geheel is smette-loos. — Ook in dit gedicht breekt een na-invloedvan Gorter door, zooals in het gedicht over dendood, een adem van Henriette Roland Holst schijntte leven. Toch, . neen het is geheel Van Collem.Nu en dan in het amorphische rhythme, in de ty-pische remmingen van maat en klankbeweging derwoorden, in de beeldrijke gedachten-Omscheppingentot gevoelens, en in de gevoels-verstrakkingen en ver-standelijke tusschenschuifsels van ideeén. Ook in deaanwending van psychische spanningen, die iets ge-forceerds aan de taalplastiek geven en de uitbeel-dingen van de gewaarwording verwarren.

In het vers over den dood, leeft het religieus-in-nige en diepe van dezen dichter, die zoo geheel Jood

Page 99: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

90 VAN GOD EN VAN DE NATUUR.

gebleven is, zeer zuiver. Misschien blijkt het her-halingsmotief rhetorisch van opzet en uitwerking.Doch het vers raakt diepste levensgevoelens ensmartelijke grootheid in de hunkering naar het On-bekende.

Ook in het volgende:

Nog is de mensch niet als een zonne-opgangLichtende, of fluistrend als het woud,Het maanbeschenen woud, vol paarse vanen,Of het ontwaakte woud, wanneer het staatTe huiveren in vogelengerucht.De mensch is nog niet als een ochtend glanzend, —De wolken staan verheerlijkt aan de kim,Er is in hem geen kleurenovergangAls in de lucht, wanneer de late zonIn mantel aardbeirood en geel en paarsLangs de zacht ademende zee verglijdt, —De menschen lichten niet, zooals een sterDie open staat, in den verstilden nacht,Te branden met de kaarsen in de handen,De menschen zijn zoo trotsch niet als de manDes schemers, die langs lage velden staptEn met vergrijsd gelaat den avond meldt,Zij zijn zoo mooi niet, als de jonge knaapDes ochtends in een geelblauw zij gewaadDie uitroept van zijn hoogen heer het licht, —De menschen zijn zoo mooi niet, als een boom,0 gij bestormer der oneindigheid,Gestegen met uw klauwen in den grond,Roepende naar het onpeilbaar licht;De menschen zijn niet mooi, ze zijn maar klein,En aan hun denken, is iets leelijks zien,Iets zeer flauwhartigs zien, iets wreeds en lafs,Jets ijdels, dat to loeren ligt,En lager dan het dier is, dat zich heftIn offervaardigheid bij 't sterven voorZijn Heer.

Het maanbeschenen woud vol „paarse vanen" doetdenken aan de woord-virtuositeit van Couperus, diezoo gaarne in zelfverliefdheid, een beeld herhaalt ofuitbuit, in klank of vorm. Ook zeer hachelijk is debeeldende werking van het ontwaakte woud, dat staat

Page 100: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

VAN GOD EN VAN DE NATUUR. 91

te huiveren in vogelengerucht. De saamdringendegevoelskracht die plastiek schept, en tegelijk ge-waarwordingen in doorleefde nuancen grijpt enweergeeft, kan juist veel overgangen en scha-keeringen waaraan het beeld zijn vormenschoonheidontleent, doen verloren gaan. In Van Collem's drangons veel, zeer veel te zeggen en toch beknopt tezijn, ligt het gevaar. Hij perst gedachten, beeld,klank en voorstelling zoo strak saárn, dat er geenruimte meer voor de overgangen bestaat. Daaromlaat hij in dit vers, het „ontwaakte woud", „hui-veren" in „gerucht". Daarom staan de wolken bijhem „verheerlijkt" aan de kim. Hij lost zijn accoordniet op! Er is in al deze sobere, sterke woordentoch een zware verwringing, een oppropping vanbedoelen en voelen.

Hoor slechts den romantischen overgang in ditgedicht bij den regel:

0 gij bestormer der oneindigheidGestegen met uw klauwen in den grond.

Gij begrijpt niet waar plots deze „bestormer" deroneindigheid uit opduikt, die met zijn klauwen inden grand... stijgt! Het is precies als bij zekerezang-motieven van Mahler. Op zich zelf schoon,doch amorphisch, niet organisch gebonden aan de.diepere ontroeringen van het geheel. Het slot van ditgedicht XVI is schooner dan de aanvang. Ook hier,in de virtuose herhaling, geheel van oud-propheti-schen oorsprong. Als ge leest:

Wanneer ge niets zijt dan het RedeloozeDat niets heet dan zich zelf en zich geeft weg,Gij garde aan het licht, gij woeste zeeAan de oneindigheid der gele sterren,Gij boomen aan het dier, gij heuvelsAan het gele strand, gij bergen aan de wolken,De hoogten aan de laagten en de diepten.

dan h66rt ge ook in zeer verzwakten en gemoderni-seerden klank, het geweldige cosmische stem-geluid

ur 7

Page 101: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

9 2 VAN GOD EN VAN DE NATETUR.

van de heerlijke, oud-Hebreeuwsche propheten inhun stormend-tragische plastiek en in hun hevige,toch sobere, saamgedrongen lyrische epiek.

Inderdaad, deze zinnebeeldige voorstellingen mis-sen den erotisch -phantastischen gloed van eenShelley, en het soms Arisch-gedrochtelijke van eenRigveda-hymne, waarin het oude. Indie zijn goudenallegorieen uithing. Het is nergens zoo buiten dewerkelijkheid geplaatst en de werkelijkheids-ver-schijnselen, als bij de Indiers. De aarde kent dezepoezie met al haar droefnis, smarten, dwalingen enmisleidingen. Ze is niet voor alles een droom-in-menschelijke-abstractie. Toch, het wreed-woeste vanIndra, den vernietigenden en scheppenden God,heeft als oer-verbeelding, gestalte en stem gemeenmet vele oergoden en godsvoorstellingen van anderevolkeren en rassen. Tusschen Jehova en Indra isveel meer overeenkomst dan mythografen en ethno-logen allicht erkennen zullen. Doch in het karakterder oud-prophetische lyriek en die der Arische zan-gers is groot verschil: de Israelieten hebben dendiepen levensgreep van Assyriers en Aegyptenaren.Hun heiligheid is als van de oud-Aegyptische be-schaving, immanent-mystisch, uit haar zelve. MetAmos, met Hosea, begint reeds het wonder, het pro-phetische wonder dat in het beeldende woord opstaaten de muziek van den cosmos uitruischen laat. Entervvijl zij dichten, deze geweldige Joden, louterendegewetens van heel een toekomstige menschheid, zijnzij ook richters, straffers en boetpredikers van hetalleredelste gehalte. Zij keeren zich tegen alle ver-drukking, ontaarding, verfijning, stoffelijke weelde.En zij verheerlijken God, als godsgezanten. In hunwoord leeft alles : verschrikking en schroeiende geest-drift, hevige geestelijke vervoering en opperste recht-vaardigheidszin. Hun symbolen zijn zielswerkelijk-heid. En geen enkele phantasmagorie, die natuur-

Page 102: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

VAN GOD EN VAN DE NATUUR. 93

decor en omgeving van buiten noodig heeft. Zij ker-men, roepen, schreien, met menschelijke stem enmenschelijke tranen. Zij eischen, bidden, smeeken.Hun woord is tragedie, is vermurwing, is smart, zoobrandend van het hart geworpen. Geen yolk leverdeooit grootscher woordkunst. In geen yolk is ooit hetbeeldende taalgenie geweldiger, grandioser en su-bliemer tot uitin,g gekomen. De geheele Westerschelyriek teert op de oud-Hebreeuwsche lyriek. Zoo-als de Westerlingen, de van Indo-Germaanschenoorsprong, Europeesche heidenen, de latere christe-nen, den godsdienst hebben gekregen van den JoodJezus, zoo hebben de dichters en scheppers en ly-rici ook der Joden lyrisch en dramatisch woord over-genomen. De Westersch-geestelijke lyriek is nietArisch, niet Indisch, niet Helleensch, doch vO6rales semitisch, of liever oud-bijbelsch. Hoe zou hetanders kunnen ? Christus wist en voelde zich Jood.Hij voelde zich zelfs vrome Jood, en wilde aan-vankelijk alleen onder zijn rasgenooten prediken.Al zijn woorden zijn door en door gedrenkt vanJoodsche ziel en Joodsche wijsheid; van Joodscheverbeelding en Joodsche menschelijkheid. In hemherleefde de scheppend-geestelijke kracht vanIsrael, gelijk die reeds bij de Esseeen hoog in eerewas. De propheten, zij juist geven het levende be-wijs, dat oud-Israel geen handelaars kende, geenkooplieden en sjacheraars. Zij toonen den Jood inal zijn moed en hartstochtelijkheid, in al zijn krijgs-haftig, mateloos durven, tegen machten van welkehoog-aardsche orde ook.

Daarom is er in hun woord die overweldigendetaalmacht, die vurige steigering van verbeelding engevoel, en toch daaronder en daaromheen het ver-rukkelijk-diepzinnige en dichterlijke van visioen enallegorie. Doch heel anders dan de Arische phan-tasmagorie, oneindig menschelijker, en toch onein-

7"

Page 103: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

94

VAN GOD EN VAN DE NATUUR.

dig machtiger, geestelijk-mystieker in het zuivere,monotheistische godsbewustzijn.

Shakespeare heeft nimmer dieper woorden gespro-ken dan Job of Jesaja. En Dante gaf nooit ietsverheveners dan de Deutero-Jesaja en de klachtenvan Jeremia.

Dat richtende oergeluid der oude propheten, datbazuingoudklinkende, hoort ge nog ni in dit werkvan den Jood Van Collem. Hij is bijwijlen een grootdichter, een vurig strijder, een zelfbevrijder, een mij-meraar, een vloekzanger en een zegenaar! Hij iseen heerlijk zuiver kind van dit gesmade ras, datde nieuwe wereld zoo oneindig veel schonk op allegebied en steeds voortgaat to schenken. Ook in hettweede gedeelte van dezen bundel geeft A. van Col-lem, het Nederlandsche yolk het schoonste wat eenvan zijn geadopteerde zonen, een yolk geven kangodswijsheid van een pantheist, echte zuivere ziele-vroomheid van een diep en groot mensch. Luisternaar dezen zang :

De lucht alom is God, ik adem hem,Ik leef in hem, ik hoor zijn gaande stem,Ik zie hem opstaan in het lage gras,Ik hoor hem ritselen langs wei en plas,Hij legt zich in de varens, in het wier,Hij kijkt uit oogen van het simpel dier,Hij neemt gestalten van de boomen aan,Hij is uit sterren tot mij ingegaan,Ik heb de klank, de lijn, de kleur herkendVan zijn gestalten aan het firmament;Het zijn zijn afbeeldsels, zijn lichaam staatOm mij, in schemer, nacht en dageraad,Ik ben geheel in hem gemaakt, hij isHet ochtendkomen en de duisternis,Het blad, de zee, het dier, de heuvelkom,Hij is der bergen stoet, het sterrendom.Hij is der aarde bloed, de hemelmelk,De paars geslepen nacht, de zonnekelk,Hij is een stervend woud, het rottend loof,Hij is het speurend dier, glijdend naar roof,

Page 104: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

VAN GOD EN VAN DE NATUUR. 95

Hij is de Groote onaanrandbaarheidVan 't Leven, dat elk wezen maakt bereidTe gaan geboorte in, te gaan ten dood,Hij is het, die ten overgang geboodDen mensch, te worden tot een vormloos ding,Hij is de eeuwige verandering;lk ben uit hem gestegen en ik keer,Als een verbrande in zijn adem weer.

Dit staat ver van den prophetengeest der oudheid,meent ge ? Went ge! Het staat zelfs vlak naast denheerlijken, hevigen en grootsch-onstuimigen menschAugustinus. Het staat ver van het dogmatische, zoo-als Spinoza en Christus buiten de geestelijke kwel-ling der formalismen leefden. Doch innerlijk is hetuit een hart gevoeld en gedicht en verbeeld.

Page 105: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

IX.

C. J. A. VAN BRUGGEN. — EEN GOEDHUWELIJK.

De heer C. J. A. van Bruggen is zoo waar eenheele romancier geworden. Hij produceert in angst-wekkend snel tempo. Fraai. Best. Eerst: Het Ver-stoorde Mierennest. Toen: Als ge niet, dan... Daar-na : Een goed huwelijk. Ms de heer Van Bruggenniet oppast, wordt hij zoo waar nog een beroemdmanl En dat verlangt hij allerminst.

Met Een goed huwelijk heeft Van Bruggen eenwaagstuk begaan. Hij „teekende" — welk een lieveuitdrukking toch een heldin van de meest af-schuwelijke vrouwensoort. Hoe koen 1 De heer VanBruggen bemint geen liflafjes, zoetigheidjes enzwaargeboterde romantiek. Hij is geen realist, geenidealist, geen dichter, geen vergeestelijkt verbeel-dingsmensch. Hij is ... Van Bruggen, naar wiens„levensbeschrijving" nu reeds gretiglijk gevraagdwordt. Gevolg van de drie-romans-in-den-tijd-van-eenige-jaren I

Het waagstuk ?Ik zal het u mededeelen. De heer Van Bruggen

„schetst" — hoe lief zulk een term, — een vrouwen-karakter; eigenlijk een koelbloedig monster. Z66wil niemand zich gaarne zien. Het groote publiek zaldit boek dus afstooten; het zal het ergerlijk vinden

Page 106: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

EEN GOED HUWELIJK. 97

zelfs. En het „groote publiek" heeft altijd gelijk. Deheer Van Bruggen heeft een ergernis-wekkende daadverricht. Hij teekende een vrouwenkarakter. Eenvan monsterlijke soort. Een heerschzuchtig, bere-kend, koud en toch ten-deele pathologisch monster,om van te rillen. Hij teekende Judith Odoorn,o, een doom in ons oog!

Judith Odoorn is . . . de schrijver laat het zijnlamentabelen held zelf zeggen, . . . eigenlijk een,„caronje". Maar van zeer geraffineerd gehalte.Het groote publiek houdt niet van zulke uitbeeldin-gen. Daarom is de daad, de scheppende daad vanVan Bruggen, vol tartende koenheid. Niet geef ikwat gij wilt; slechts wat ik wensch te schrijven.Bravo!

En de heer Van Bruggen schrijft, schrijft . drieromans in den tijd van eenige jaren.

De heer Van Bruggen heeft durf getoond. Hijschetst een heldin die alleronsympathiekst rondloopt'door het bock. Hij doet het met al zijn vuur, zijnvinnigheid, zijn zure ironie, zijn haat, zijn piastischvermogen, zijn verbittering, zijn koele ontleeddrift,waarover zijn hoofd, hart en . . . pen beschikken.Hij geeft zijn niet gering talent aan een weerzin-wekkende hoofdfiguur, een vrouw . . . neen, een ca-ronje, neen . . . een monster . neen ... een ver-zinsel!

Ziedaar, het woord is er uit.Een koud, haatvol verzinsel, een guur en wreed

bedenksel!Zoo zullen het groote publiek en de edelste keur-

ders allicht zeggen.Wat deert zoo iets ?Heeft Shakespeare niet Jago geschapen ? Jago,

het wreede, diep-misdadige wezen, het daemonischeschepsel, projectie van zelfschouwing en algemeenemenschenkennis ?

Page 107: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

g8 BEN GOED HUWELIJK.

C. J. A. van Bruggen is inderdaad in goed gezel-schap en juist dit illustere gezelschap ciert zijn eigennederigheid.

Judith is een „daemonisch" schepsel. Hollandsch-daemonisch dan, wel te verstaan. Voor ons land eenallergevaarlijkst caronje. God in den hemel, welkeen wezen! En Jago dan ?

Inderdaad.Neen, groot publiek, deze Judith Odoorn is geen

bedenksel, geen uitdenksel, geen dood haat-verzinsel.Deze Judith-caronje leeft. Door de psychologischekunst van Van Bruggen.

lk schreef eens, dat een man zeer goed het ge-waarwordingsleven van een vrouw kan doordringen.Ook dat geschiedt langs den weg van het z. g. „uit-denksel". En toch zijn zulke „uitdenkselen" ganschiets anders dan de koud- en wreedhartige verzinnin-gen van een laag menschenkarakter.

In de wijze waarop de heer Van Bruggen nu zijn„figuur" ontleedt, ervaart ge tevens, hoe diep hij ditweerzinwekkende vrouwenkarakter heeft doorgrond.Hij denkt, voelt, leeft, spreekt en voelt voor Mar.Hij laat ons Judith Odoorn zien, in schampere mee-doogenloosheid. Niets laat hij van haar ongezien.verborgen.

Zelfs aan het slot van het boek, openbaart hij inhet caronje vreeselijke, afwijkende begeerten, bierniet nader aan te duiden.

De ontleding van Van Bruggen is knap, ik zouwillen schrijven, te knap, overknap ! Zoo bazig toonthij ons bet binnenroersel van dit vrouwmensch. Eenklein staal:

„Bij Judith was deze kracht uitgebloeid in een fijne,wreede heerschzucht. Tot niets productiefs in staat, enom levensonderhoud niet tot arbeid gedwongen, besteeddezij al haar tijd aan den opzet en de ontwikkeling harerintriges, zonder ander doel dan dit behagelijk destruc-tief bezig-zijn zelf. Voor haar gezelschap had zij geen

Page 108: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

EEN GOED HUWELIJK. 99

andere menschen noodig, zij was met zich alleen vol-komen tevreden, maar de machtsbegeerte dreef haar uit,zij moest menschen binden, tot haar onderdanen maken.Het lekkere heerschersgevoel gaf haar een roes, als alko-hol; zij kon in haar eentje triumfeeren, stilletjes zittenlachen terwijl zij aan tafel zat, zorgzaam haar boterham-metjes prepareerend, of lang op den divan den langenavond nagenieten de geestelijke digestie van haar succes.

Aan haar recht, haar giftig heerschersinstinct te vol-gen, twijfelde zij niet. Geen Odoorn twijfelde. Een paarmaanden de gast van haar oom Ludwig, die een boerschlandheerenkasteeltje bewoonde midden tusschen de boom-gaards en kleigronden, waarop de pachters zijn rijkdombijeenzwoegden, had zij de familiepapieren met heetenijver doorgraven. Broeiig zat zij in het sombere biblio-theekje over de gele acten en dagboeken, — alle Odoornswaren daar, geduchte sterke heerschende menschen; zijvoelde zich van hun bloed. Een enkele voormoeder waser onder hen, een fijne achttiend' eeuwsche vrouw, wierprachtige vingers op het miniatuur een luit manueerden— v6Or haar dertigste was zij gestorven aan de norsch-heid van het geslacht, waarin zij het ongeluk had gehadte trouwen. Judith keek het portret in de limpide blauweoogen — van haar had zij den artistieken trek. Wanthet vleide haar te gelooven dat zij dien had, en zij moistde kunstenaars van haar kring handig wat termen of tevangen om over hun dingen mee te spreken. Door haarvoorzichtig zwijgen, haar afwachten, haalde zij meeningennaar buiten, als getrokken bloemen, en zij verstondzoo te manoeuvreeren, dat die meeningen als haareigene weder naar den eigenaar terugkeerden, zoo-dat zij het vleiend met hen eens kon zijn, toch behoudendhaar eigen nuance. Die manier maakte dat haar oordeelop prijs werd gesteld: ieder had er belang bij, haar ge-leerde gaven voor eigen bezit te houden en liet zichpaaien door haar toch altijd gereserveerden bijval."

Dit is een uiterst toegenegen staaltje van vriende-lijke analyse bij Van Bruggen. Zoo ziet ge Judithnog voor u, als een lieftallige. Jets minder genegenis het volgende:

„Judith zelf, door geen ambt of functie in de gelegen-heid macht van geld of invloed te oefenen, had in degroote stad haar rol gevonden. Menschen waren ook opandere wijze te domineeren. Tegenover een sterke, heer-

Page 109: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I00 EEN GOED HUWELIJK.

schende persoonlijkheid lagen zij in de boeien hunnerzwakheid. Tegen haar konden ze niet op. Dat was eengeestig gezicht: hoe zij omvielen, zich zwak voelden tegen-over haar, vanzelf kwamen aandragen met hun goedheiden hun genegenheid als een verschuldigd tribuut. Ophaar altaar offerden zij alien. Indien zij slechts zorgdeniets van haar hoogheid prijs to geven, — een welwil-lende majesteit, die genadig wel wilde ontvangen wathaar van rechtswege toekwam — zorgde hun slavenaardvoor de rest.

Zoo ontving zij door consequente negatie. Niemandhad haar hart, haar vertrouwen. Zij liet elkeen radennaar haar eigenlijk wezen, door een wijzen glimlach eneen karig, van anderen opgestoken woord de legendeonderhoudend, dat het toch wel zeer belangrijk moest zijn.

Men vertelde veel van haar verhouding met mannen,van vriendschappen met vrouwen, maar niemand wist eriets zekers van, en de betrokkenen zelf waren er, inschaamte over hun kleinheid, gesloten over. Om haarheen warrelden legenden, soms hinderden die haar, wanthaar duffe kieine-stads-burgerlijkheid verdroeg geen op-spraak, — zij kon dan argwanend zijn en uitvisscherig, enlegde vroegere vrienden onder zware eeden van geheim-houding over futiliteiten. Haar achterlist voelde zichvoortdurend belaagd. Met spelend gemak vertelde zijhaar leelijkste eigen daden, zooals een vuil beest zonderschade z'n venijn verwerkt, maar zij kon, in de hyper-aesthesie van haar ijdelheid, niet hebben dat anderen haarbespraken."

Tegenover de heldin, heeft de heer Van Bruggeneen „held" geplaatst. Een knappe creatie, alweerto knap, overknap I Ook van dezen man worden onsalle gedachten, gevoelens, aandoeningen, vertakkin-gen van emoties en peinzingen, en vertakkingen dervertakkingen, gegeven in een overheerlijk realistisch-psychologisch detaillisme.

De held wordt voor ons om-en-om gekanteld inzijn luttelste twijfelingen, als een pannekoek. Dezeheld ... Jozef Wesling, bestaat eigenlijk alleen inzijn . . . twijfel. Hij bespot, geeselt zichzelf. Enook daarin geeselt Van Bruggen weer de ijdelezelfingenomenheid van den laffen jongeling, die ra-

Page 110: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

EEN GOED HUWELIJK. I 0 I

zend, dol verliefd is ... op een afschuwelijke „ba-nale, duffe juffrouw, ... „met het blinkend blankvan haar keel".

Ziedaar het sensueele geheim van het boek. JozefWesling, een fijn en teeder dichter is dol, razendverliefd op een „blinkend" blanke keel. Over-heerlijk!

Allerakeligste, maar zeer superieure zelfontledingvan Judith. Luister slechts:

„In bloeiende tantasieen zou hij zijn sensualiteitsublimeeren, hij zou meenen haar to aanbidden, ineen trance gevoerd (sic! Q) door het blinkende (sic!Q) blank van haar keel. Iedere verlokking van haarwezen kende ze, — zij, verrukt, verliefd van zichzelve, zij verleidde zich zelve, zij streelde haarschoone lichaam met de oogen, met de handen, alleswist zij van haar glanzende verrukkelijkheid, die zijbegeerde en genoot — bijna als een man"! Deverbluffingspuntjes zijn van den heer Van Bruggen,die daarmee zijn boek slechts een grooteren om-yang geeft, want wij waren al overtuigd van het .. .mannerige!

Jozef Wesling is slachtoffer van zijn domme,ziekelijk-afgrijselijke sensualiteit. We hooren steedsen steeds van Judith-caronje's blanken hall, waar-mee ze afstootelijk-bewust coquetteert. We hoorenaltijd weer van den gouden gloed heurer haren.We lezen steeds weer: „Uit haar keurs brandde deblanke plek van haar keel". We begrijpen nu dezinnen- en zielsvernietigende macht van Judith opden teederen zwakkeling, den dichter

Ook in den „held" heeft Van Bruggen al zijn tar-tende koenheid als onconventioneel menschen-schepper gelegd. Gij vraagt een „held"; hier, ikzal u een beschaafd mensch vertoonen. Ril van hetmenschje, het slappe, pare, ijdeltuitige, twijf elvo//e,valsch-idealistische narigheidje. Alles „zit" gewik-

Page 111: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I O 2 EEN GOED HUWELIJK.

keld in zelfverheerlijking. Jozef niet. Hij kan daarbuiten treden en vragen: Jozef Wesling, wie is dat ?En Van Bruggen laat ons den jongen zien in al zijnnietigheid, schijngewichtigheid, benauwenissen, ang-sten, lijfelijke en psychische ellende! — Hij is eenpias voor zich zelf; een idioot, een walgelijke slaafzijner zinnen. En zoo geeft Van Bruggen, in onver-schrokken psychologie, zijn held. Want „zijn oogentrokken naar de heerlijkheid van haar hals in deen coeur gesneden blouse! ..."

Deze blouse, en coeur gesneden, is de bron dertragedie, de oorzaak van een mensch-ondergang. Hijvoelt zich telkens „klein en nietig worden bij ditmonster" ...

Want, staat er geschreven op pag. 95 ... „Inschroeienden hartstocht genoot zij zich zelf voor denspiegel, haar oogen bestreelden de blankheid, dewelige lijnen van haar lijf", jawel „een mon-ster", Josef-zonder-kuischheid!

Het verhaal, het wezenlijke vertelsel is niet zeerrijk gebouwd in dit boek, omdat alles in ontledingvan gewaarwordingen bestaat.

Het gebeuren Jozef in Indie, nu ja, een han-digheid, nogal onhandig erbij gesleurd! Het gebeu-ren tusschen Judith en Jozef is slechts : hun trouwen,heel aan het einde.

In het boek is nog een belangrijke figuur.Klaasje Wesling, het lieve zusje van Jozef eigen-lijk zinlijk verliefd op haar broer I

Ook dit „pathologische" geval, vooral verbodenzwaarwichtig, Duitsch-psychopathisch en psychia-trisch to beoordeelen. Ze wordt ons gegeven, alweereerst als een uitdenksel ... later als een wezenlijkmensch I

Ze beweegt zich heel lief door het bock. De ge-sprekken tusschen Jozef en zijn teeder, toch heftig,soms spinnijdig, woest en temperamentvol zusje zijn

Page 112: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

EEN GOED HUWELIJK. I 03

aardig ... En toch vaak martelingen voor het nor-male gevoel, omdat een zus, al jonkvrouwelijk, z.56verliefd op een broeder, al zeer jonkmannelijk, om-dat die zus en die broer naar onze westersche in-zichten dingen doen en bespreken, en verhou-dingen suggereeren die . . . neen . . . we staaner mee voor een raadselachtig geval. Dit is nieteen beginnende jongemeisjesliefde die eerst is, voorhaar knappen broer, een argelooze genegenheid zon-der sexueele bewustheid . . . deze liefde van Klaasjevoor haar broer is wrokkig, jaloersch, heftig, af-gunstig en brandend van passie.

Opnieuw dus, een zeer onconventioneel thema, zeerstoutmoedig en met élan door Van Bruggen behan-deld. Want knap zijn de dialogen, die telkens aantooneel-saamspraken doen denken; knap is de be-schrijving, de typeering, de ontleding van het ver-liefde, innige, smartelijk-gekrenkte zusje KlaasjeWesling.

Er zijn nog meer typeeringen knap gegeven in ditboek, dat vol verzinsels lijkt en dat toch vol werke-lijkheid is.

Vooral Stomps, de groote schijver, werd metkracht en ironische schouwing gegeven. Toch,hoofdzaak in dit boek is de zeer persoonlijke ont-leding der hoofdfiguren Judith en Jozef. Deze werdgegeven met groote psychologische stoutmoedigheid,met talent.

Het zou zeer de moeite loonen, deze „caronje"-vrouw eens to vergelijken met Zola's Nana, zoo on-stuimiglijk door Gustave Flaubert bewonderd.

Zola gaf een grootsche schepping, een monumen-tale figuur. Ook Nana is een wreed, sensueel-wreed,afgrijselijk koel-berekend en toch dom-listig vrouw-mensch. Ook zij beheerscht de mannen met haarlichamelijk schoon en haar sensueele bekorings-kracht. Ook zij maakt vele slachtoffers en is behept

Page 113: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

104 EEN GOED HUWELIJK.

met gelijksoortige pathologische afwijkingen alsJudith ... het „monster".

Hoe groot is de Franschman Zola in zijn beel-dende macht. En hoe H011andsch, de HollandscheVan Bruggen, zelfs in zijn wrange, secure, psycholo-gische verantwoording der figuren, trek voor treknaar een bepaalde werkelijkheid opgebouwd.

Een zeldzaam moedig boek van een zeer moedigschrijver.

Page 114: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

X.

CARRY VAN BRUGGEN. — HET HUISJEAAN DE SLOOT.

Op alle prozaschrijvers en -schrijfsters is, van het„Nieuwe-Gids"-tijdperk of tot op heden, een ont-stellende detail-critiek toe to passen. Geen enkeleschrijfkunstenaar kan daarvan worden uitgezonderd.Het proza van Van Deyssel, Van Looy, Couperus,Verwey, Van Eeden, Kloos, Gorter, Helene Swarth,Mevrouw Ho1st, Johan de Meester, Netscher, Heyer-mans, Coenen, Aletrino, Van Hulzen, en dat van dejongeren, Robbers, Van Schendel, Van Suchtelen,Van Oordt, Haspels, Augusta de Wit, Carel Schar-ten, Margo Scharten—Antink, Top Naeff, Ina Bou-dier—Bakker en vele anderen, bevat materiaal datbij een scherpe en niets ontziende ontleding, verbijs-terende knoeierijen in taal, beeldspraak, visie, aanhet daglicht zou brengen. Bij een uitvoerige cri-tiek op afzonderlijk of gezamenlijk werk van aldeze schrijfsters en schrijvers, zou deze tekst-ana-lyse kunnen worden toegepast met het allergrootstesucces. Bij een kortere karakteriseering, meer be-doeld als een synthese van werk en persoon, moetmen een dergelijke ontleding voor een groot deelopgeven. Doch daardoor mag vooral niet veronder-steld worden, dat het ongeanalyseerde werk vrij isvan de gebreken die in anderen vaak met luidruch-tige stem, eenzijdig warden gehekeld. /k zeg nog-maals met klem: niemand van onze schrijvers en

Page 115: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

o6 HET HULSJE AAN DE SLOOT.

schrijfsters kan den dans ontspringen, als de ana-lyse eerlijk wordt toegepast. Ik zal nu en dan, uitde werken van onze voortreffelijkste auteurs, hier-van staaltjes geven, zonder nochtans hun algemeenevoortreffelijkheid te betwisten. Want een auteur ismêer dan taal, stij1 en beeldspraak afzonderlijk. Eenauteur is dat wat hij, door zijn uitingen, aan schoon-heid en innerlijke ontroering kan veroorzaken enopwekken in een ander. leder auteur heeft tenslottezijn eigen techniek; voor een buitenstaander vaakverkregen door gebruik van geweldsmiddelen ofdoor het breken met conventioneele termen en ver-houdingen. Aileen stumperige schoolvosserij waagthet, eigen techniek aan die van anderen, geheelinnerlijk verkregen, te toetsen.

Carry van Bruggen behoort tot de schrijfsters, diezich langzamerhand een eigen stij1 gevormd hebben.Onze scherpzinnige criticus Carel Scharten was,eenigen tijd geleden, al heel weinig tevreden overCarry van Bruggen's vorderingen. Zij had compo-sitie-sommen zonder eenige maat en verhouding.Alles was volgestopt met de heterogeenste elementenen zoo zonder eenige lijn of evenwicht in het ver-loop, dat men nauwelijks van een compositie ver-mocht te spreken. Zij gaf geforceerde dialogen enomdat er van alles te veel bijeen was, kon, naarScharten's inzicht, Carry van Bruggen er geen per-soonlijken stij1 op na houden, of het moest zijn de stij1van het drukke, het volle en het vele. Scharten schrijft :„Niets zou voorts gemakkelijker zijn, dan bij twintig-tallen de brokstukken of de volzinnen te toonen,waarin men beurtelings Querido of Couperus, VanLooy en zelfs Ary Prins meent te hooren." Schar-ten verklaarde bovendien, dat ordelooze en oordeel-looze dooreenstuwing van het vele, Carry van Brug-gen slechts verdienstelijke details deed geven endat zij door eenvoudiger werk allicht in staat ge-

Page 116: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET HUISJE AAN DE SLOOT. 107

steld zou zijn, iets „onvermengd-goeds" voort tebrengen.

Welnu, dit eenvoudige is gekomen. Scharten kantevreden zijn en Carry van Bruggen heeft haar doelbereikt. Want Het haisje aan de sloot behoort tothet allerschoonste en beste werk, dat tot nu toedeze schrijfster publiceerde. Men zou het kunnennoemen het visioenaire, innig - godsdienstige ge-moeds- en gedachtenleven van een dichterlijk kind.De dichterlijke aandoeningen en ontroeringen vandit kind worden misschien nu en dan veel te zwaargeaccentueerd door den vorm waarin de vrouw, dieeenmaal dit kind was, als rijpe schrijfster zich heeftuitgesproken. En ook zijn eenige van de gevoe-ligste en diepste schoonheden van dit werk te fijnvervezeld met het Joodsche levensbewustzijn, zoo-dat zij door niet-Joodsche en niet-religieus-opge-voede menschen heel moeilijk kunnen worden be-leefd. Men leze, om een enkel voorbeeld te geven,het hoofdstuk: „Zouden de groote menschen hetniet gelooven ?" Hierin wordt verteld van den nachtin Egypte, toen door alle huizen de onzichtbaredoodsengel waarde en uit de eerstgeborenen hetleven sloeg, doch de huizen der Joden voorbij ging.Op Paaschfeest zwerft Elyjenowe (de profeet Elie)in de omgeving. In den Nacht der bijzondere Be-waking kan ook hij komen neerdalen van zijn vu-rigen wagen uit den hemel. Op Paaschavond wordtde deur van het huis van iederen vromen Jood tel-kens opengezet voor den vreemdeling die hongerheeft. En als het pas somber heeft geklonken: „ditis het brood der ellende, dat onze vaderen aten inEgypte", waarop de uitnoodiging: „elkeen die hon-ger heeft kome het eten", dan grijpt ieder vroomJodenkindje een siddering aan. Want Elyjenowemocht komen in den nacht. Natuurlijk kan het al-gemeene van dit gevoel door ieder mensch worden

S

Page 117: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

o8 HET HIJISJE AAN DE SLOOT.

beleefd. Maar voor een kind dat de geheele Jood-sche atmospheer van het geheimzinnige Paaschfeestals Jood, vroom in de gedenkdagen heeft meege-vierd, in dezelfde mysterieuze ontroering en huive-ring voor het Onbekende en de te verwachten komstvan Elyjenowe, is de schoonheid dezer situatie vaneen gansch bijzondere bekoring. Het geheele boekvan Carry van Bruggen is zoo heerlijk-doorschij-nend, in- en ondergedompeld in de religieuse phan-tasie van het oud-Joodsche leven, dat wij deze spe-ciale bekoring eigenlijk op iedere pagina ondergaan.Het hid* aan de stool is het herinnerings-gewrochtvan een prachtig Joodsch bewustzijn, doorklaard endoortinteld van alle verrukkingen die de vrome ge-moederen van kinderen beleefd hebben. Het ge-heim van de oud-bijbelsche verhalen ritselt op iederepagina na; suizelt en ruischt door alle zinnen. Ze-ker, het is kinderleven, gevangen en weergegevendoor het hoogere beeldende vermogen van den zichbewust geworden mensch. Als b.v. Carry van Brug-gen in: „Op reis" allerliefst verhaalt van het mee-varen der kinderen met den vaatjesman, in de sloot,

dan vertelt zij dit zOO:

„Maar stil ... nu komt het heerlijke daar is hetachtertuintje van Trijntje Tuut ... en het is nog mooierhaast dan haar voortuintje aan de straat 1 In het groenegras staat de fuchsia, een pracht van purper, paars engroen, daaromheen bloeien de witte violieren en de lageschoeiing aan het water vlamt en brandt van de Indischekers. En zie, nu de schuit zich omwendt in de slootnu lijkt alles plotseling dronken of mal geworden ... dekleurige weerkaatsingen wringen zich in de dolste boch-ten, de wonderlijkste kronkelingen ... fuchsia's en grasen violieren en kers en de wolken aan den bonten hemelen het beloopen blauw ... en dat alles gebeurt in dieduizeldiepe kom vol bleekgoud, bevend licht neen ietswonderlijkers dan dat is zeker nergens te kijk ...!"

De fout ligt hier bovenop. Het is onmogelijk dathet kind z66 fijn, coloristische en atmospherische

Page 118: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET HUISJE AAN DE SLOOT. 109

onderscheidingen maakt. Zij ziet natuurlijk geen„kleurige weerkaatsingen, die zich wringen in de dolstebochten". Dit kind spreekt ook niet van „een bon-ten hemel" en „beloopen blauw" en nog minderweet zij iets te zeggen van die duizeldiepe kom„vol bleek goud". En toch onderging dit kind alles,al zegt het de rijpe schrijfster die dit kind was,ni eerst voor hun tweetjes. Men moet deze ver-dubbeling van persoonlijkheid in den stijl eigenlijkal bij den eersten regel objektiveeren. In het hoofd-stuk : „De Weddenschap" is alweer een gegeven ver-werkt, dat wij speciaal Joodsch van schoonheid enbetoovering kunnen noemen. Niet veel Christenenkennen de diep-en-stil-luisterrijke pracht van hetChanoeka-feest. Alweer, de niet-Jood kan het ver-algemeende vroomheidsgevoel erin ondergaan, dochvoor den geloofsgenoot die het in zijn jeugd pre-cies zoo doorleefde, schept dit verhaal een aparteverrukking. Allereerst moet men zich voorstellen,dat al die ceremonien opklinken in de pracht vanhet zangerige, mystiek-teedere of somber-voorspel-lende Hebreeuwsch. Het is niet mogelijk, de voileschoonheid, de goudnevelige diepte en de sage-ach-tige symboliek van al deze tafreelen te doorleven,als ge ze niet hoort omzongen, omgonsd van hetmachtige Hebreeuwsch. Het leven van de lichtjesop Chanoeka (Inwijdingsfeest ter herdenking vande overwinning op de Syriers door den grootenstrijder Juda den Makkabeeer) en het opbranden vande wol in de oliebakjes, den tooverachtigen goudgloedvan het Chanoeka-ijzer, ge ziet het dubbel mooi,als ge tegelijk de Hebreeuwsche melodie hoort na-zoemen in uw ooren. Het boek van Carry van Brug-gen bevat eigenlijk alle elementen van den Jood-schen geest, nu en dan op zijn schoonst. De adem-benemende visioenaire ontroering allereerst, de stile,aanbiddende en zachte vroomheid, geheel naar het

8*

Page 119: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I IO HET HUISJE AAN DE SLOOT.

innerlijke toe; dan den fijnen, teederen en speelschenhumor zooals deze allerguitigst uitkomt in het ver-haal „De broek van Pinchas Lezer". Ik geloof nietdat er een yolk ter wereld bestaat, waaronder deheiligheid van Sabbath, droeve en vreugdevolle ge-denkdagen en feestvieringen, met zooveel innerlijkgeluk, onderworpenheid aan God's heilig woord, metzooveel reinen deemoed worden gehuldigd als bij deJoden. Er zijn natuurlijk caricaturen van gemaakt.Men heeft er de apotheose voor den lekkerbek ende guizige maag in gezien. Want eten, eten, eten,dat brengen al deze feestelijke gedenkdagen, ma-terieel genot en zinnelijke verlekkering. Doch voorhet vrome kind is deze verstoffelijking van eengeestelijke schoonheid, die de kern van al de hei-lige dagen en feesten en ceremonien uitmaakt, slechtsde geringste aantrekkelijkheid. Het keert weer totde geheimenis van den Bijbel, tot de heerlijkewonderverhalen, tot de heroische dapperheid. Hetkeert weer tot den zonnebodem van het HeiligeLand, tot al de geheimen, bosschen, bergen, val-leien en woestijnen van Palestina, tot het heiligeoord van zijn voorvaderen. Het keert weer tot Jeru-zalem, het geestelijke middelpunt der aarde. Carryvan Bruggen heeft als kind de wonderen van hetoude geloof, de smarten, angsten en bezetenhedenvan het oude yolk Israel, met haar ziel en haar zin-nen doorleefd als weinigen. Haar kleine mijmerendemeisje uit Het Hui* aan de stool, is een verrukke-lijk meisje, een goudsterrig voorjaarsbloempje. Msge leest „Tante Froukje is dood", het derde hoofd-stukje uit het boek, dan zegt ge: dit meisje heeftde „jikdal" in al zijn angstige schoonheid als gebeddoorvoeld in heel de smartelijke geheimzinnigheidvan een somber doodsgezang. Ook in deze schetsgaat ge over het dubbelbewustzijn van het kindge-voel, dat door de rijpe vrouw vertolkt wordt, heen.

Page 120: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET HUISJE AAN DE SLOOT. I I I

In den aanvang leest ge al: „Maar nu ze buitenwillen komen, wie heeft daar de hooge stoep be-klommen . . . wie staat daar blauw omwaasd, goud-doortrild in de breede, lage halfboog van de deur ?"Het werd ons gegeven onmiddellijk als een gewaar-wording door het kind zelf toen als kind beleefd.Alweer, van dat blauw omwaasde en gouddoortrildekan het kind wel ahnung hebben gehad, doch zóóals de rijpe schrijfster het geeft, natuurlijk nooit.Evenmin kan het kind, iets verderop, van een „tin-telende stilte"; van „grijsbruine soep die stil ligt inde borden"; van kanalen „waardoorheen ontroeringtot haar vloeide", nog wel „in spelingen van lichten gerucht", notie hebben gehad. Doch wij moetendezen beeldenden vorm aanvaarden, omdat hij opzichzelf schoon is en vervlochten met de innerlijkeontroeringen van het kind. En hoe vervlochten. Leesslechts.

„Wonderlijk vlug gingen de dagen voorbij ... in eentinteling van goud en blauw en bruin en paars, in eenreuk van vruchten en een reuk van sparregroen, de reukvan den herfst en de reuk van de gouden bruiloft. Omdatze voor de grooten bloemen hebben gehaald, sparregroenaangedragen, touwtjes uitgekluwd, mogen ze nu in deversierde kerkekamer eventjes komen tegen de groenewanden staan de groene stoelen, er is geen puntje hout,geen vlekje behang to zien en tot in de zoldering zittende gele en bruine en paarse en roode bloemen gestoken.Het kleine meisje is nooit eerder in de kerke-kamer ge-weest, wel ziet ze de deur wanneer ze achter-in een heeleind boven de mannensjoel, somwijlen naast moeder staat,— want boven die deur is de klokt Nu is ze achter diedeur, nu is ze in de kerke-kamer. Kijk, de deur is nietBens heelemaal toe ... zou ze hem durven openduwen,even binnen kijken in de leege sjoel? Ze schrikt er haastvan: zoo leeg en zoo hoog en zoo stil en zoo schemerig."

Het schetsje, „Maneschijn met koek" is een mees-terstuk. Hier is alles in beteikt. Ge loopt in hetlicht van de maan. Gij ziet en hoort moeder „mijndierbaar Spanje, land mijner vaderen" zingen en

Page 121: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I I2 HET HUISJE AAN DE SLOOT.

ge hoort vader met zijn lamp en zijn trommel. Dewereld is zoo groat en zoo hartbeklemmend - won-derbaar en de menschjes waren zoo klein en zooheerlijk allemaal samen. En vader laat zien hoede maan, licht van de zon ontvangt. Vader laatde maan schijnen en de zon schijnen. 0, de wereldis zoo groat en zoo hartbeklemmend-wonderbaar.

Carry van Bruggen is een groot schrijfster. Mis-schien is er nimmer nog z66 suggestief en wonder-lijk, zoo kinderlijk-eenvoudig en toch zoo diep, vanmaneschijn en koek verteld. Prachtig is ook hethoofdstuk „Het wonder". Ook hierin leeft een diep-Joodsch mystiek gevoel. Het lijkt zoo een lief kleinverhaaltje. De woordjes en de zinnetjes pruttelenen keuvelen, en er is binnen in de ziel van de woord-jes een zingend gezoem van zacht gefluister en eenzoet geluid, als van gedempte stemmetjes die alder-lei geheimen fluisterend verklappen. Maar het isoneindig veel meer dan een lief verhaaltje. Het be-gint bij het afluisteren van alles wat oom Sjimmevertelt. Het is de stokoude, oudste broer van moe-der's moeder, maar moeder's moeder is al jarendood. En hij komt dingen vertellen, die de kin-deren niet hooren mogen. Deze oom Sjimme heefteen schrikkelijk vermogen. V66r dat er iemand sterfthoort hij midden in den nacht sjyeimets zeggen. Ditis een angstig gebed, dat bij stervenden gauw gezegdwordt. Men moet den ontzettingsklank van dit sis-sende gebed als kind in het Hebreeuwsch hebbengehoord, om to weten hoe spookachtig zijn klankenwerken kunnen op de koortsige verbeelding. OomSjimme vertelt, dat hij hoort sjyeimets zeggen,v6Or dat iemand sterft, en hij hoort het door eenstem zoo vlak bij hem, zoo vlak bij als „dat kinddaar in bed". Dat kind daar in bed, is het meisjedat luistert in de bedstee. Zij schrikt ervan. Waaromhaalt oom Sjimme hair erbij ? Het is zoo donker

Page 122: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET HUISJE AAN DE SLOOT. I 13

in de bedstee tusschen de deuren die bijna, en degordijnen die heelemaal gesloten zijn. Het meisjewordt geheel door de mystiek van het sterfgebedbevangen en vooral door het angstverhaal dat oomSjimme doet. In de stilte en in het donker van haarbedje zweeft het uitgesprokene en het onuitgespro-kene. Zij hoort ontzettende fluisteringen, zij ziet ont-zaglijke gebaren. Het neemt alles vorm aan en wordttot een alles-omvattend verbijsterend wonder, en deduisternis gaat fluisteren met duizend verschillendestemmen, en zij hoort en zij ziet al wat oom Sjimmevertelt en al wat oom Sjimme verzwijgt. Z66 ziethet meisje het wonder.

Het is in een woord een prachtstukje. De zintuige-lijke gevoeligheid van Carry van Bruggen, voor at-mospherische indrukken, blijkt zeer groot, en won-derbaarlijk is de wijze waarop zij het zinnelijk-geziene omschept tot een sensitivistisch, psychischgebeuren. Want al schrijft de rijpe vrouw, wij blij-ven toch, met eenigen goeden wil, geheel in de ver-beeldings- en droomwereld van het kind. Onder deJoodsche schrijvers is niet veel van deze geheelverinnigde en vergeestelijkte schoonheid bereikt.M. H. van Campen schonk ons in zijn Bikoerimde groote novelle „Paaschavond". Deze schreef hijin 1903, bijna twintig jaar geleden dus. Geheelanders van stijI en van uiting dan het werk vanCarry van Bruggen, doch even schoon en even goud-gloeiend-diep van glans; atmospherisch hier en daarzelfs dieper. Ook daarin zijn al de ritueele en reli-gieuse geheimen van den Paasch-avond tegelijkertijdonthuld en verborgen gebleven. Waarschijnlijk zouin details Van Campen nu anders schrijven danvroeger; minder uitgesponnen en misschien meervertellend. Doch de Rembrandtieke schijnselen dieuit de diepte van dit verbeelde leven naar ons toe-schieten, zou Van Campen ook dan niet voor ons

Page 123: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I 1 4 HET HUISJE AAN DE SLOOT.

kunnen versterken. Ook Samuel Goudsmit gaf bijbrokken Joodsch leven in zeer schoone atmospheer.Ook Joost Mendes schonk ons op vele bladzijdende intimiteit van het Joodsche leven, herschiep metmeesterschap, prachtig en onder het vrome huiverenvan eigene dichterziel, het onaantastbaar-goddelijkeen innerlijke in de religieuse ceremonie. Doch nustaat onmiddellijk naast hen Carry van Bruggen methaar Het huisje aan de sloot.

In deze schrijfster heeft zich een opmerkelijk mis-verstand voltrokken. Als ik mij goed herinner, sprakzij in een of ander interview als haar overtuiginguit, dat zij in den grond der zaak meer intellectueel,dan artistiek schepster was; dat zij meer met hetbrein dan met de ziel leefde. Welk een naieve enwelk een zoete dwaling I De voortreffelijke schrijf-ster van Prometheus, die haar groote belezenheiden haar typisch-oorspronkelijke, schier mannelijk-straffe denkkracht concentreerde op zeer wijsgee-rige onderwerpen, is toch vO6r alles kunstenares,van een heerlijke, krachtige en toch zachte gevoelig-heid. Deze schoone en zoet-bezonnen gevoeligheidopenbaart zij misschien het diepst en het zuiverst,wanneer zij haar Joodsch jeugdleven-bewustzijn uit-spreekt. Zij gaat geheel als een dichteres door deschaduwen en het licht van de aarde. Zij droomt enpeinst met een wonderlijke fijnheid van ziel. Hetheldere en het donkere, zij is er even diep in ver-loren met haar hart en haar geest. Zij heeft degelukzaligheid gekend van het kindergeloof en hetgroote menschverdriet van gesmade Joden als kindreeds, met diep-tragisch voorgevoel ondergaan. Hetheeft haar als kunstenares een prachtige rijpheidgegeven.

Ems las ik een bespreking in het katholiekemaandschrift „Boekenschouw", over een van haarwerken. De pater-criticus begon met smadelijk to

Page 124: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET HUISJE AAN DE SLOOT. 1 1 5

spreken over de „jodin" Carry van Bruggen. DezeJodin is een eer voor ons land. Deze „jodin" Carryvan Bruggen behoort tot de edelste en diepstekunstenaressen van ons land. Ook voor Alke sma-ders is Het huisie aan de sloot geschreven. Wantde Jodin Carry van Bruggen schreef het. Dezelfde„Jodin" van onzen pater-criticus.

Page 125: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

XI.

P. C. BOUTENS. — LENTE-MAAN.

De heer Percy B. Shelley had goed praten. Ver-beelding, zegt hij in zijn voorwoord van het allerake-ligst-melodramatische De Cenci, gelijkt op de on-sterfelijke God, die een menschelijke gestalte aan-nam voor de verlossing van den menschelijkenhartstocht. En ondeugend, zoo ganschelijk ook tegenden propagandistisch-critischen ijveraar Gorter in-gaand, zegt hij : „The highest moral purpose aimedat in the sympathies and antipathies, the knowledgeof itself; in proportion to the possession of whichknowledge, every human being is wise, just, sincere,tolerant, and kind", in mijn uitgaaf van Shelley'swerken, deel 2, pag. 145. Doch ook niet alleen in-gaand tegen het woord van Gorter, doch veel heilig-schennender tegen dat van Bolland, zoo staan detheorieen van Shelley daar uitgekeuveld in zijn Pre-face. De heer Bolland is geen dichter, totaal niet;in engeren zin ook geen woordkunstenaar, totaal niet.Maar de heer Bolland weet alles veel beter daneen dichter en alles veel beter dan een woord-kunste-naar. Men leze in zakelijke zieligheid, zijn aesthe-tische geestelijkheid. Hoe benijd ik de aanminnigecollegianten, die deze proeve eener spraakleer om-trent schoonheid en kunst, schielijk en schichtig-lijk hebben genoten, zonder keel-, zonder hoofdpijn,

Page 126: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

LENTE-MAAN.

in de verondersteld-tegengestelde bedrijvigheid vaneen eenheids-vereeniging, die in zelfbestreving hareeigene geestelijke natuurlijkheid en natuurlijkegeestelijkheid zocht ! En onder het lezen van Lente-maan, gedichten van P. C. Boutens, dacht ik telkens :beste meneer P. C. Boutens, je bent een verschrikke-lijk-beroemde dichter, maar je Lente-maan zouhaar „gouden oogen" niet „luiken" voor het aan-gezicht van den Leidschen redemeester, al is zij„ongerept onttogen", . . . o zoete rhetorika! . . . „aander sterren wuft verbazen". Want gij, meneer Bou-tens, zijt een poeet. Ook de heer Shelley was het.De heer Bolland is totaal geen dichter. Al daaromweet hij het beter dan gij beiden. Ziet dezen dia-lecticus op zijn schaatsen, onder de eerste zwier-zwaaien, waarmee hij met snijdend-puntige felheidzijn philosophischen naam het ijs inkrast. De schoon-heid, zegt de redemeester, als zoodanig, — dat „alszoodanig" is Bollandsch goud waard, — moet mengewaar worden en waarnemen, — in een verschijn-sel, Mar verschijnsel; wie naar schoonheid vraagten naar niets meer vraagt, (b.v. niet naar de aesthe-tische geestelijkheid van den heer Bolland) vraagtbijwijze van belanglooze belangstelling, voor doel-looze doelmatigheid naar bevredigende waarneem-baarheid.

Ay, welk een toovenaar ! Hoe duister, heer Bou-tens, wordt uw begrijpelijkste vers, naast de schit-terende klaarheid van deze philosophisch-dialecti-sche stanza. Deze dialectiek zingt meneer, zingt metmelodieuzer ondertonen dan uw vers. De heer Bollandis geen dichter, totaal niet, maar hij is meet-, oneindigmeer. Hij verklaart den dichter zijn eigen innerlijk,zijneigen wezen. Met belanglooze belangstelling en tref -fend-doellooze doelmatigheid, in eene onafscheide-lijkheid van tegendeelen, zoekt hij de veeleenigheidvan u en hem. Want beseft wel, schoonheid is slechts

Page 127: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

118 LENTE-MAAN.

onmiddellijke of onontwikkelde redelijkheid. Deontwikkelde, de schoonheid die tot wijsheid komt,bezitten de dichters helaas niet, — ze mochten datin hun bloeiende onnoozelheid gelooven, — en dephilosophische heeren hebben al lang onder elkaarbedisseld, tot Hegel toe . . . Das Schiine hat seinLeben in dem Scheine. En dan eindelijk de ver-rukkelijke kluifjes to beknabbelen voor de hard-tandige Bollandiaantjes als : „schoonheid en leelijk-heid zijn ongescheiden onderscheiden". Nu gaan ookde heer Shelley, de heer Boutens, de heer Shakes-peare, de heer Goethe over de knie. Want de rede-meester spreekt : „de dichterlijkheid is hoogere on-ontwikkeldheid, onnoozel-blijvende wijsgeerigheid",en een gek-losgerukt citaat van Heine moet dezenaesthetischen, geestelijken mallepraat steunen. Hoezal de redemeester den blanken schijn vangen vanBouten's Lente-maan?

„En nu — ik ben niet meer alleen0 bovenwezenlijk bedrog:Gij zijt hier niet, gij zijt hier toch.Daar dauwt door 't slui'rend lichtgeween

Een heller tegenwoordigheid:Een blind onzienelijk gezichtKlaart uit de zee van sterrelicht —En geene vrees of gij het zijt,

Die dus verroereloosd beroertDe wellen dezer donkre mijnEn keert in levende fonteinWat diep en lichtloos lag gevloerd

En wat ik onbewijsbaar dachtEn onuitsprekelijk verbeurd,Breekt spraakloos uit en bloeit en geurtAls Witte rozen in den nacht."

Laat nu nog eens een bloeiend-onnoozele heerShelley er van gewagen dat een kunstnaar is de ver-schaffer van de hoogste wijsheid, dat een dichter is

Page 128: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

LENTE-MAAN. I 19

de beste, de wijste en de heerlijkste van alle men-schen. Laat hij nog eens wagen vol te houden in zijn:A Defence of Poetry, pag. 43: „Poetry, as has beensaid, differs in this respect from logic, that it isnot subject to the control of the active powers ofthe mind, and that its birth and recurrence have nonecessary connection with the consciousness or will."

Ay, krijt hier de redemeester van Leiden, waagtgij u, onnoozele, zielige, aesthetisch-leekige, alzij dig-oppervlakkige en eenzijdig-verdiepte, begriplooze,onuitverkoren uitverkoorne, waagt gij u op mijnterrein, gij die niet weet wat gij openbaart, in uwonnozel-blijvende wijsgeerigheid ? Ik, de wijze, gij,de dichter, wij verhouden ons tot elkaar, gij totmij dan, wel te verstaan, als de belofte tot de ver-vulling. Want gij zijt een onnoozele wijze, die nogaan geen wijsheid is toegekomen. En de heer Bol-land knauwt met zijne geweldige kaken en kanni-baliseert zich vet op het skelet van Shelley. Hoe-veel is er nu te verorberen aan den lunieken heerBoutens ? Deze heer spreekt van een „bovenwezen-lijk bedrog", en de proeve der beeldspraak gaat zoover, dat hij „licht" laat „weenen", waardoorheene„dauw sluiert". 0, de aesthetische geestelijkheid vanLeiden! Wat moet zij uitvoeren met een „blind on-zienelijk gezicht"; wat met iets dat „verroereloosdberoerd" is, met het geheimzinnige rebusje : „ge zijthier niet, ge zijt hier toch" ? Dit lyrische kieke-boespel zal zich, naar redemeester's inzicht, zelfsniet aangenaam laten hooren, en de heer Boutensblijft al dieper in de . . . onnoozelheid. Welke ma-giers zijn er noodig voor de ontklaring van dezecoupletten :

„'t Wonder van alleen te wezenAan de duistere overgangen,Dat geen afscheid kan belangenMet de hopen en de vreezen

Page 129: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I 20 LENTE-MAAN.

Van wie alsnog blijven zeilenOp de wankele gerustheidDezer dubbele belustheidDie wil weten en wil wijlen —"

Wat is hier terecht gekomen van de gevoelvollevoorstelling, die den vromen mensch niet meer inner-lijk bindt aan de zinnelijke schoonheid en majes-tueus Op laat stevenen naar de onzienlijke verheven-held, waar bewierookende Boutensisten zoo gaarnedezen dichter ontwaren ? De geweldige schepper vande aesthetische geestelijkheid bijt hier heviglijk opzijn knevel en pruttelt iets van onbeschrijfelijk on-verstand. En het kan gebeuren, dat het dichterlijkgemoed van den redemeester volloopt en hij alle ver-heven poezie naar de lente-maan wenscht; dat hijden zandlooper van zijn geduld, van kop naar hiel envan hiel naar kop duikelt, zichzelf afvragend : hoelang zal ik nog te roer staan ? Deze phantasrischeleugens blijven aan het gebeente kleven, . . . haalin Klaas Lauw! En de misleide verhevenheid kan ingekrenkte onmiddellijkheid grijpen naar den geestvan het lagere, en het wordt een vechten om denrozekrans der wijzen. Doch onze ondoorgrondelijkeBoutens gaat voort en zingt:

Keerloos verdwaalden,Wij in dit Leven,Die niet behaaldenEn niet opgeven.

In 't end te winnen't Allicht belovenDat scheen hier binnen,Een branden boven

De zuivre kimmenDer eerste dagen,Als ging ontglimmenEn zich voldragen

Het diepe zonnenVan eeuwger uren,

Page 130: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

LENTE-MAAN. 1 2 I

Een pracht begonnenOm door te duren

Over de tentenVan onze gasten,Dagen en lentenDie ons verrasten

En maakten blijdeDe ruime zalenMet onbescheidenEenzijdsch onthalen,

Zooals inkeerenBij armen rijkenEn met hen terenAls met gelijken,"

Zou na zoo iets iemand nog lust gevoelen, alware hij de „zuivere rede" zelf, om de verheven-heid te begekscheren met den daemonischen moed-wil van naar de laagte trekkende, realistischegrollen ?

Dit is Boutens op zijn schoonst. De ingetogenhartstochtelijkheid die naar het uiterste verlangt vande donkere angsten en de wisselende vertwijfelingen.Dit is de buitenste duisternis der lyriek, die achterzich verscholen houdt, een bedwelmenden levens-geur. Er is een ontzachlijk-trotsche bewustheid indit vers dat tegelijk alle ontroeringen afdempt, omde innerlijke aanschouwing te louteren. Gij begrijptdit vers niet. Wat deert het ons Wat zou geeste-lijke verrukking zijn als ze begrepen werd ? Hieris een ontembare ziel bedwongen. Hoort hoe hijvoort gaat:

„En minlijk scheidenAls hooge vriendenDie dank vermijden,Maar dank verdienden —

Gloed die ons toog naarDeze, gene richting,Nu ver en hoog, maarAl puurder lichting

Page 131: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I 2 2 LENTE-MAAN.

Boven de woudenVan dichtend donker,0 glansvergoudeLokkende flonker,

Niet meer 't verwachtenVan lijdlijk peizen,Of 't koortsig trachtenVan stage reize,"

Verlangt ge een klaardere zegging ? Maar dat ishet klaarst occultisme, dat ooit in een vers uitge-stroomd is. Boehme zou zeggen: deze strophen zijnin God's vreugdemysterie vergrendeld, zoodat zijzichzelf nauw kennen.

In een schennende bui noemt ge wellicht dit deuitgebloeide woord-virtuositeit van een zich ver-geestelijkende hoogmoedige, die zijn dichterlijkerhetorika tot een abstracte beeldspraak Omvormt enzich daarmee in een soort van ongenakelijke ver-hevenheid verheft boven de zinnelijke schoonheids-ontroering der lagere levens-onderscheiders. Maargij vergist u deerlijk, edele kenners en keurders.Ook deze verheven geest kan met kinderlijk ke-noegen een schelvischlevertje opsmullen, menig koeleierdopje leegen, anijsreuk door den neus laten dam-pen en tegelijk in snerpend en snijdend sarcasme,u de ooren vol zingen van zijn aristocratischen haatof u stil schroeien met het vuur van zijn inwendigGods-begeeren. Er is een diep-vrome en zinnendelijdzaamheid in dit woord, dat toch tegelijk, bewusten onbewust, de hevigste elementen van hoon enopstandigheid in zich bergt. Hoe waagt ge het tospreken van vuur, meneer criticus ? Ik voel niets dankou, kou, cerebrale kou. Deze dichter „ademt" bui-ten de ziel, buiten de menschen en buiten den liefde-drang om. Zoethartige stumpers! Gij mort wijlge niet weet wat vergeestelijking is; wijI ge niet be-seft met hoeveel goddelijke gracie men zich afwen-

Page 132: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

LENTE-/vIAAN. I 2 3

den kan van een realiteit, die slechts burgerlijketevredenheid schenkt; op welke manier men de ro-mantische werkelijkheid in de dichter-visie be-houdt of zelfs vervlecht tusschen een intellectueelemystiek.

Luistert naar zulk een gedicht :

„Tusschen onverzoenbare beloftenDeze voorkeurlooze vrede,

Blijbereid van hier to scheiden of teToeven ter vertrouwde steden.

Telkens deinzen of om weer te klimmenWederzijds de dichte koppen,

Door wier verre luideloosheid schimmenWeerlichts helle hartekloppen.

Enkel verontrust de nooit te spenenKans dat op de rechte reize

Dood en leven zich nog eens vereenenIn een nieuwverdwaasd herrijzen."

Verlangt ge een alle woordschoon ontgloriende cri-tiek op de beeldspraak ?

Verlangt ge een aesthetisch-geestelijke ontledingvan 's mans gemoedsdiepte in dit vers ? Waarom ?Zooals het er staat is het goed. Het is precies, hetis hard, het is sterk. Het lijkt een overwinning opde losbandige abstractie. Hier werd de wilsdrift ineigen hoon ontrafeld en treedt ge door een goudenhellevlam, uit donkere vergetelheid naar lichten lust.

De slot-coupletten brengen wat ge verwacht :

,,Daar dezer aandacht gouden vlamAltoos in eigen drift verslaat,En smeult en dooft en ondergaatIn slaap en dood vanwaar zij kwam —

Daar ons de doem blijft opgeleidVan deze zelfverloren rustDie wakker wordt tot lichter lustUit donkerder vergetelheid —:

III 9

Page 133: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

124

LENTE-MAAN.

Welveilig wij wier wake wachtHet trouw ontwaken van den a8r,Die ons verliezen in elka8r,Wij aan de grens van dag en nacht.

Een oogenblik elkander rijkAls tijd door eeuwigheid geraaktUit droom van onrust met ons waaktTot aanzijn onuitsprekelijk."

Hier naast is het redemeesterschap een schoonvermaak van woord-goochelarij.

Page 134: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

XII.

P. N. VAN EYCK. — UITZICHTEN.

De heer P. N. van Eyck is een merkwaardigefiguur onder de jongste dichters. Er zijn reeds ver-schillende karakteristieken van zijn dichterschap ge-geven en de beschouwingen over zijn poetisch ver-mogen stemmen niet zeer overeen, wat op zichzelfniet veel beteekent.

Een debat in De Beweging echter heeft m.i. hetwezen en den innerlijken aanleg van Van Eyck hetzuiverst doen kennen.

Zeer bijzondere en zeer opmerkelijke dingen heefthij over den z.g. rhetorischen stijI geschreven. Hetdaaruit geboren debat was, voor de klare berech-tiging van veler werkmethoden, niet minder belang-wekkend. Er is nog een kenbron voor zijn eigeninzichten, buiten zijn werk : de critiek welke hij ge-schreven heeft over den dichtarbeid van Boutens, inDe Beweging, en waarin hij poogde aan te toonen,dat het Boutens aan innerlijke gevoelsmacht ont-brak, dat Boutens eigenlijk zonder de ziels-ontroe-ring dichtte. Dat opstel, zeer opmerkelijk als proevevan synthetische karakteristiek, zal meer dan eensmoeten worden gelezen, om goed in den aard vanVan Eyck zeif te kunnen indringen.

Het vlot-gemakkelijke dichten en rijmen van VanEyck heeft dadelijk op een eigenaardigheid van zijnarbeid gewezen: het rhetorische, de gebruikmaking

9*

Page 135: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

126 UITZICHTEN.

van klaarliggende beeldspraken en uitdrukkingen,de gevoelsgolvingen, de stijgingen en dalingen vanzijn ontroeringen en gedachten, zonder dat het uit-drukkings-eigene, de zelf-gevonden en -gesmede enzelf-doorleefde vorm van woord, beeld, klank en ex-pressie, aangewezen kon worden. Het was geen im-pressionistisch-lyrische kunst en geen didactiek; hetwas geen symbolische en geen dramatische poezie.Het was vooral . . . vlotte, zangerige strophen-kunst,van een bijna improvisatorisch karakter. Het viel op,dat hij de zwaarste en diepste levensdingen aan-durfde met wat kloeke of luidklinkende woorden.Men zocht naar den geestelijken inhoud, naar ge-voelsdiepte en ontroering . men vond virtuositeit,snelsprakerigheid en een, zich gaarne zelf hoorengalmen, in de schoonheidsklanken van het vers-ge-luid terugkaatsende woord. De metrische geschoold-heid en de rhythmische zuiverheid lieten weinig tewenschen over. De geheele techniek werd bij hemeen vlotte oplossing van schijnbare moeilijkheden.Men speurde, speurde en men begreep de gemakke-lijkheid van zijn dichttrant beter. Hij gaf zich hoofd-zakelijk over aan schoon, zinnelijk-muzikaalklanken-spel van het vers, het rijm. Op walmen, volgt gal-men, — op gedoofd, geloofd, — op wanen, tranen,— op slaat, haat, — op kandelaar . misbaar, —op handen, branden. Het zou een studie waard zijn,Verwey vooral niet onwaardig, om eens precies, zui-ver psychologisch-aesthetisch aan te toonen, hoeveeldichterlijkhedens en visies geboren worden uit denzoeten dwang van het rijm, inplaats van andersom,het rijm geboren uit de ontroering, de innerlijkheidvan het muzikaal - doorvoelde en metrisch - meege-sleepte, zichzelf in beeld en vorm vast -leggendgevoel.

Neem nu een gedicht van Van Eyck met de aan-gehaalde eindrijmen:

Page 136: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I:ITZICHTEN. I 2

God, hoe kan ik in de dompe walmenVan de lampen, die gij hebt gedoofd,In den naklank van zijn brekend galmenUit verbittring, dat hij had ge166fd,

God, hoe kan ik in dit puin der wanen,Waar den rook, die uit de sintels slaat,Geen gedwee geschreide lijdenstranenKunnen zuivren van uw dorre haat,

God, hoe kan 'k in de geheven handenVan mijn flonker-gouden kandelaarNu de spitse dankvlarn laten branden,Die de pijn verscherpt van zijn misbaar.

Men merkt dadelijk, dat dit gedicht geheel op denuiterlijken klank van het woord en op het beeld ge-schreven is. En dat de gevoelsvorming slechts inde tweede plaats heeft meegedaan. De a-o klankis eerst de dempende en kwijnende alliteratie, enhet beeld is door en door rhetorisch in zijn plastiekgegrepen. Rook slaat niet uit ,,sintels",... gedweeelijdenstranen zijn al zeer smartelijk, . „dorre"haat die „gezuiverd" moet worden. En een „mis-baar" brandende „kandelaar" heeft recht op eenoudheidkenriers-onderscheiding. Het lijkt zoowaareen klankschoon-bijeengesmolten versgeluid, het lijktin een ontroering gedrenkt to zijn, en toch voelt ge,voelt ge diep en vast, dat het niet waar is. Dat is dedichtende, rijmende, sprekende virtuoos, die op eentoegeworpen rijmwoord een heel gedicht zal bouwen.Klank en het klaarliggend beeld, en de vormingdaarvan, in intelligent-doorgetrokken figuraties vande hoofdlijn. Een eigenaardige gevoelsschommelinger in, die het versgeluid een cadans geeft van iets datlos lijkt en toch vast is en terugkeert op zekere me-trische deiningen. Het gedicht is er, en mede dezelfbegoocheling dat het moest worden geschrevenen van de ziel afgeworpen.

En men vraagt zich of : wou juist deze man Bou-tens gebrek aan innerlijkheid, aan zielsgebeuren ver-

Page 137: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I 2 8 UITZICHTEN.

wijten ? Tot men door verder lezen veel meer be-vrediging vindt in dit gedichtenwerk, men ervaartdat Van Eyck toch stellig het innerlijke sentimenten de ontroering bezit, die hem tot schrijven aan-stuwen. Wel is de eerste gestalte die ge ziet, deman-van-het-woord, de virtuoos die dichten wil enzal. Wel telkens ontstelt u de rhetorische, de diepouderwetsche koesteraar van uitdrukkingen, afge-sleten tot den draad, welke door het grootste woord-kunsttalent geen nieuw leven meer „ingeblazen" zoukunnen worden. Wel overvalt u de klepperaar metzijn echolaisch gedruisch van klanken, klanken enweer eens klanken, maar toch brandt, goudrood on-der het woordspel en het keerend rijm, de diepereontroering en het menschelijk-innerlijke, waar wijeigenlijk alleen een vers om liefhebben.

Het is Tolstoi geweest die zijn afkeer van Shakes-peare's verzen verklaarde, door het constateerenvan gebrek aan innerlijke menschelijkheid. Hijontving schampen en krassen van het naakte of ver-momde vernuft, maar hij tastte en raakte geen ziel,geen diepte, geen menschelijkheid. Shakespeare gafhem 6f bombast die hem vijandig ergerde en prik-kelde, Of koud vernuft. Het vernietigend oordeelvan Tolstoi, heeft op een bepaald plan van ontledenzijn waarde. Toch lijkt mij het object ongelukkiggekozen. Omdat Shakespeare naast zijn vele vernuf-tigheden toch de dramatische kracht in de opvoeringen neerstooting der menschelijke ontroering, somsin den h6Ogsten graad van volkomenheid bezit.

Toch begrijp ik het teedere en innig-zuivere be-doelen van den grooten Tolstoi zeer. Shakespeareprepareert to veel zijn mooiheden. Eerst komt dewijze die den dichter toeschiet en deze zijn mate-riaal laat torsen. Dan komt de dichter weer enleent de muts van den wijze. Daartusschen kweeltde lyricus en ook de vernufteling wil zijn aandeel

Page 138: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

UITZICHTEN. I 2 9

in ieder zinnetje en zegseltje. Zoo is Shakespearenu eenmaal. En dit innerlijk beknellen van demenschelijke ontroeringen, door een man-die-alles-tegelijk-wil zijn en zeggen, heeft Tolstoi hevig ont-stemd en zeer waarschijnlijk tot zijn aanval opShakespeare gebracht. Tolstoi wil de spontane, zui-vere overgave aan het leven, en toch gebonden aaneen koele bezinning. Hij haat het vernuftspel, datzijn flonkeringetjes en woordjes-geflikker verrichtbOven het groote. Zoo althans stel ik mij Tolstoiin zijn diepen levens-ernst voor. Als een groote alsShakespeare daarin zelfs te kort schiet, hoe triestzal het dan zijn bij een van zooveel geringer gaven ?

In een gedicht als De Parel ontmoet ge vele derbeste en der meest-tekort-schietende eigenschappenvan Van Eyck. Bij voorbeeld:

De parel.

't Is nacht, en stil, de lamp brandt neer,Reeds goot de klok de langste keerMet sluimerzieke slingerslagenHaar vol en traag vergalmd geluidIn 't kletterend snerpen langs de ruitDer rustelooze regenvlagen.

Wat talm ik nog, dit eenzaam uur ?Ik zag daar straks mijn doovend vuurIn de asch zijn laatste gensters smoren.Wat blijf ik hier, en staar, alleen,Naar 't langzaam scheem'rend branden heenEn peins, in mijmerslaap verloren ?

Ern pooze ontwaak ik uit dien droomNaar 't vredig licht, dat daalt en loomZijn suizend rood spreidt langs mijn handen,En hoor hoe, wijl de stormwind bruist,Mijn rust te dieper 't waas doorruischt,Dat afhangt van de kamerwanden.

Dan voel ik kort, hoe 'k uit mij zelfDe waarheid van mijn leven delfEn zie de ziel van mijn verlangen,

Page 139: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I 3 0 UITZICHTEN.

Gelijk een ster nit wijden trans,Een bleeke, verre, vreemde glans,In 't donker der gedachten hangen:

Mijn vreugde in 't wolkig binnenlichtDer ziel, een hemel leed-verdicht,Is als een peerle uit Vrede's snoeren,Een schrijn gevoerd met zwart fluweel,Bergt als een zwart-gezoomde scheelEen droomend oog, haar • teer ontroeren.

Een roerloos-zacht ovaal, gekustIn 't rein paleis van stilte en rustDoor meer dan sterfelijke lippen,Heeft eens haar smetloos schoon mijn jeugdMet tranen van geluk verheugd,Die thans mijn oog niet meer ontglippen.

Het laatste couplet is weer een voorbeeld van rhe-torische galm-poezie, waaruit het menschelijke ge-heel is weggezonken.

Allereerst, het „gekust in 't rein paleis van stilteen rust" ... met dat onverbeterlijk rhetorische „doorWeer dan sterfelijke lippen". Wat zou dat welwezen ? En dadelijk daarop het „smetloos" schoonvan „jeugd", geplengd met „tranen" van „geluk",tranen die „thans" — heerlijk zulk een betoogdeftig„thans" — het oog niet meer „ontglippen".

En toch, hoeveel mooie en zuiver gevoelde dingenstaan er in de andere gedeelten. Dit prachtige:„Mijn vreugde in 't wolkig binnen-licht" en wat ervolgt.

En zeer schoon is de „psyche" van de parel ge-voeld, in het derde couplet : „Een pooze ontwaak ikuit dien droom", enz.

Het begin van De Koningin van Scheba: „uw zieldraait om den glans der paarlen in de mazen", isook zeer schoon. En ook in dat gedicht is zieners-kracht. Terwijl „Verzoeking" uit De Kluizenaar inde Woestijn, weer geheel op den uiterlijken muziek-klank van het woord geschreven is, en zooveel lager

Page 140: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

1.7ITZICHTEN. 1 3

van visioenaire beeldingskracht. Rhetoriek envlakke, storende, rammelende woordpraal is hieralles, en weer van ieder innerlijk-menschelijk gevoelafgezonken. De Val, V, is beter.

In zijn trotschen slotzang zingt deze dichter : „Ikheb mijn zuiverst goud tot bekers omgegoten, Diewachten rijk versierd, en schittren vol van zon".En verderop verloopt dit gezang in een triest zelf-vragend schouwen over eigen en anderer aard. Ikgeloof dat deze dichter zijn bekers, die rijk versierdstaan te wachten, weer eens 6m moet gieten totvloeiend goud en dat doen stollen tot een ruwenklomp. Hij zal zich, na stil peinzen, dan niet meerverbeelden reeds nu: „menigmaal de wijdste kim"der dingen te hebben aanschouwd. Het goud schit-tert in zijn klomp-zuiverte echter, dan in de gdsty-leerde flonkering van rijk-versierde bekers. Het isal versiering, . . . te weinig goud, bij dezen begaaf-den man.

Page 141: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

XIII.

KEES VAN BRUGGEN. — ZONDVLOED.

Met dit boek van Kees van Bruggen hebben wijhet hernieuwde bewijs gekregen, dat zijn phantasieengeen verstandelijke uitdenksels zijn van een spitsvin-nig plastisch vernuft, doch dat hij zijn visioenen in-nerlijk beleeft, innerlijk ziet.

Zondvloed is een oorlogsroman; nu ja, „roman", ...het woord kan er worden bijgesleept. Het is me&een oorlogsphantasie, een oorlogsvisioen, een oor-logssymbool. En de „menschen" er in ? Ach, ookmenschen zijn het eigenlijk niet. Ze zijn als spre-kende figuren „opgevoerd"; symbolisch gecon-strueerd. De compositie is ook „bedacht". Zoo heethet immers. De heele ontwikkeling, van het eerstegestameld woord in angst door Liesebette de kind-sche : „Jezus erbarm u, Jezus, o Jezus erbarm u",tot den dood van den vaandrig, den zoogenaamdenheld, nabij zijn zuster Bertken, . het is in elkaargezet, in scene geplaatst; zoo, wrevelig begint ge.Doch langzamerhand verliezen pathos, rhetoriek entheatraal effect invloed op ons. We beginnen achterden opsteller der gebeurtenissen, achter den phan-tast, en achter het decoratief gebeuren, den menschto zien. Een somber kijker, een somber droomer,doch een diep, smartelijk geslagen en geteisterdmensch. Door heel het leven van den oorlog gesla-gen. Door dood en gruwelen, die deze brengt. Door

Page 142: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

ZONDVLOED. 133

valsch vertoon van heldenmoed. En we ervaren: ditboek is tendentieus geschreven, en toch met eenhoogmenschelijke zuiverheid van ontroering, ver-beelding en zielshartstocht. Het is geschreven dooreen dichter, een peinzer, een scepticus, een ironisch,smartelijk-bewogen mensch, een visioenair en eeninnig romanticus. Het is een goed, een diep en eenvaak schoongeschreven boek. Het is een geheeleigen doorleefd boek.

Eerst denkt ge : he Barbusse ? . . . Le Feu? .

He dit ... of dat uit de oorlogsliteratuur.Ge laat al deze vergelijkingen los, want het werk

is geheel en al van Van Bruggen. In alles VanBruggen: in de vaagheid der reeele beelding soms enin de gemoedsbeklemmingen, die zijn lyriek en epiekveroorzaken.

We zien eigenlijk het gewelf waar al de beangstig-den zijn sa5mgekropen, uit vrees voor vlammen,vuur, dood en vernietiging, niet goed vOOr ons. Ookde menschen niet, de figuren die spreken en han-delen.

De schoolmeester is er, en de priester is er, en hetkindsche meisje, en Matthias, en de Burgemeester ende agent. Doch het zijn slechts symbolische stem-men. Ze spreken d66r de macht van Van Bruggen,met de macht van Van Bruggen. Ze zijn niet alsschepselen, als personen geIndividualiseerd, wijl hijze niet wenschte to individualiseeren. Ze zijn ge-plaatst, gegroepeerd in het geheel. Al deze men-schen, in het vreeselijk gewelf waarin zij zijn sakn-gekropen, ellende van beleg, oorlog en honger mar-telend duldend, hebben een „stem". Hun „stemmen"alleen zijn er. Die wilde Van Bruggen gebruiken.En hij gebruikt ze. Hij laat ze alles zeggen, wathij zelf wil zeggen, al schept hij ook honderd tegen-strijdigheden in hun woord. Blijft ge het boek voe-len als een eenheid van verbeelden, als een inner-

Page 143: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

134 ZONDVLOED.

lijke aanklacht tegen den oorlogsgruwel, uitgespro-ken door een diepvoelend, wel cynisch, wel sar-castisch, maar toch groot-verbeeldend en groot-oor-deelend mensch, dan bekoort u zelfs dat allegorisch-schimachtige van figuren, schepselen en toestanden.Dan stoort ge u niet aan het nevelige in de plastieken het vase in de psychologie. Het is uit een ziel,een geest gebouwd, dit boek en het leeft in een diepeeenheid van zinnebeeldig gevoel. Het is uit schrik,angst en ontstelling geboren, en ook uit sidderendmeeleven met de afgrijselijk-tragische levensvernieti-ging van het oorlogen.

Dit boek lijkt eigenlijk een geweldige preek, eenhevige vloek, een nachtmerrie. Er is telkens in ge-poogd, de levenswerkingen tegen elkaar te objecti-veeren in de figuren die eigenlijk alleen „stemmen"van meenings-menschen blijken. Centraal-brandendbestaan bezit Zondvloed alleen door zijn felle, harts-tochtelijke subjectiviteit : door zijn haat en zijn af-schuw, en het macaber gericht. Het verlangt ver-murwing. De auteur ontmaskert valsche heldenver-eering en valsche vaderlandsliefde, en ook valscheverteedering van z. g. verpleegsters-menschelijkheid.

De figuur Zuster Bertken, is niet psychologisch teaanvaarden. Ze representeert het algemeene type,het onzuivere, zich in eigen valsche gevoelens mis-leidende type, dat haar eigen zinnen-voosheid nauwmerkt. Ze is er als een stelling, een sombere, ver-bitterde stelling van vrouwelijk sensualisme en arri-visme uitgewerkt. En zoo is het met al de „men-schen" in het symbolische boek.

En toch is er een vaak zeer overtuigende psy-chologische kracht in hetgeen ze beweren. De school-meester, de minnaar, in zijn exaltatie, de zieke broe-der, ... ze zeggen soms prachtige dingen, soms snij-dend-wrange en vreeselijke dingen. Hoor uit het ge-welf een onbekende spreken:

Page 144: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

ZONDVLOED. 135

„Wie weet! — Ja, wie weet. We zijn allemaal maarmenschen. leder zorgt voor zichzelf — hebben wij ooitanders geleerd ? Zooals we 't geleerd hebben, alzoo ver-staan we 't. Ik ben slecht, anderen zullen wel niet beterzijn. leder voor zich en God ... nu ja, God ...I Dat iswel zeker: voor ons armen heeft hij nooit gezorgd. Waarniets is moet hij niet wezen. Maar waar wel is ... je weet vande duivel, he. Die van haalt 'm zijn, weten wat ze doen.Hasa! Hasa! Grijpt, pakt wat je kan pakken! Stopt volje zak. leder in zijn eigen zak, ieder in z'n eigen! Hasa!Hasasaaah I"

Schuimend vloekte ze uit, met een nasnauw tegen hetkind, dat plotseling verstilde.

„En ik, ik menschen ?" vraagde de priester geroerd.„Een priester Gods" ?"

En andere stemmen vullen aan.

„Dat weet ik", stookte weer een ander, „de notarissteelt met z'n rechter- en z'n linkerhand tegelijk. Ik weetuit eigen ervaring hoe z'n vingers kleven. En hoeveelmaal ben je zelf, pastoor, zijn tafelgast geweest ? Weetik hoe dat lekkere eten werkt op je ziel, hoe de wijn gistin je hersens, die uit zijn gespekte zakken wordt betaald ?Hoe heilig is nog het allerheiligste in de monstrans, waar•voor de notaris het gele goud heeft geschonken?"

„Schande Schande 1" riep verontwaardigd de priester,en de kindsche Liesebette sloeg verbijsterd een kruis.Protesten murmelden door de donkere menigte. Maar deman, zich Opwindend, ging voort met zijn requisitoir:

„Het hangt alles immers in elkander net als in hetrijmpje van den stok enhet vuur en het water en de koeer komt geen begin en geen eind. Wanneer de fabrikant— luister Matthias, ge moogt het wel hooren, we zijn inde put, man, gij en ik wanneer de fabrikant geschilmet zijn arbeiders heeft, loopt hij naar den burgemeesterom bescherming, en de burgemeester stuurt er Roeffel opaf, den diender, en laat marechaussees komen om hembij to staan. Dat gaat automatisch, zooals ze 't noemen.De burgemeester weet altijd precies, wien hij beschermenmoet, en Roeffel twijfelt nooit, waar zijn stok neerkomt,en de paarden der marechaussees trappen nooit op deverkeerde teenen. Alles gaat vanzelf, geregeld, zooalshet moet. Wanneer het dan Zondag wordt, preekt de pas-toor in de kerk: wij moeten ons koest houden, wij mogenons niet verzetten tegen onze meesters. Waarom mogenwij ons niet verzetten? Wie weet het ? En velen raken aan

Page 145: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

1 36 ZONDVLOED.

het aarzelen, ze vragen vragen waar alleen oneerbiedigeantwoorden op passen. Maar dan jagen hunne vrouwenze naar de werkplaats terug, omdat pastoor het immerszelf heeft gezegd, en ook is er geen brood in de kast,Dit helpt dan, en we zien het, al begrijpen we er nietheel veel van. Het een hangt samen met het ander, bijelkaar beet het de maatschappelijke orde of zooiets, daarmankeert geen schakeltje aan. De goeie vrienden her-kennen elkaar altijd, zoo is het altijd geweest en misschienbestemd te blijven. Wie weet ? Wie weet ?"

Wil de Zondvloed boven het middelmatige genreuitstijgen dan moeten vooral de beschrijvende ele-menten in den stijl superieur zijn. En ze zijn yenrassend. Van Bruggen is wel zeer uitbundig gewor-den in zijn taal en in zijn phantasie, in zijn woord-rijkdom en in zijn lyriek, doch het is brio van hetechte soort. Merkwaardig zooals zich het lyrismeen de epische beeldingsmacht in Van Bruggen in denloop zijner kunstenaars-ontwikkeling, verdiept enverinnigd hebben.

Zie zulk een beschrijving:

„Boven het gras en uit de heesternesten maakten zichgrijze dampslieren los, pluimen en zweefsels, die zichrekten, rekten, en loslieten, en bleven drijven, wachtendeop elkander, zich wrongen, of ze pijn hadden, en kring-den, kronkelend in elkaar, zich vereenigden, zwevend,dansende tezamen, of vochten, scheurende zoo en weeranders. Gedurig dampten er nieuwe uit de onzichtbaar-heid te voorschijn, ineens ontstaan, rijzende boven degraven en grassen, dwaas spokende tusschen de huive-rende gestalten der zerken, soms loerende om een hoek,soms zich ringelend rond een obelisk of een kalen stam,of in een wonderlijke gril oorzaakloos uitrijzend, of zeomhoogschoten naar de maan, maar hun ijle lijze lichaambleef aan de aarde kieven, — zoo dansten ze, dansten zeop beenen en staarten, op breede achtereinden, aldoorklevende gehaakt aan de aarde, of greep daar een handze vast, of reikten de knoken der dooden uit hun opengraven om ze te vangen, te houden in hun verstevenkracht.

Wademende drommen slopen het kerkhof over, zichlichtend, gewichtloos, van zerk op zerk. Plots zakten ze

Page 146: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

ZONDVLOED. 137

in de kuilen weg, met opgeheven armen, ze reikten elk-ander reddende de handen, zweefden, eene rei, een won-derlijke dans van gestalten, weer verder, naar ginder waarin den diep gewonden bodem de stille menschen lagen,eindelijk moe gevochten en moe geleden ze weifeldenaan den kuilrand, ze zetten zich in het gras, tusschende struiken daar, rondom allegaar op den gevaarlijkenrand, en geen durfde binnengaan in den afgrond."

In dezen beschrijvingsstijl treedt zelfs een oud-romantisch element naar voren.

Even voor dit stukje staat :

„Tusschen de zerken en zoden van het kerkhof slui-merden de dooden, uit hun gegraven schuilhoeken of ge-metselde kelders gescheurd, geslingerd waar de drift derontploffingen het zoo bestelde. Nergens was meer eenkreun, een krimp van beweging, geen hand wrong zich inangst en pijn, geen oog keerde in de doodsstrijd."

Dit is de oud-romantische, Victor-Hugo-achtigeuitbeeldingswijze. Het schrikkelijke der dingen nogeens in de subjectieve ontroering saamvatten, onder-dompelen en met al de persoonlijke suggestie vaneigen gevoel, opnieuw beladen.

Zoo typisch komt het uit in dat : nergens was meereen kreun, of in: geen hand wrong zich in angst. Indat kleine woordje „geen" ligt heel de oplossingvan deze stijlsoort, van den drang, om waar ietsniet is, toch de schrikkelijke tegenstelling, hoe hetwel kon zijn, nog op to roepen. Toch is ook dit weeriets eigens geworden in het werk van Van Bruggen.Van Bruggen kan soms zelfs zeer impressionistischevergelijkingen zoeken, die zijn gewaarwordingslevenvan binnen zoo klaar belichten. Hij schrijft b. v.:„De stilte graizelt als fijn-brijzelend glas". Is hierniet wezenlijk gezocht naar een zeer individueelegewaarwordings-vertolking ? Men kan dit beeld zooontleden, dat er niets van overblijft.

Wat is een „stilte" die „gruizelt" ? Jets kan grui-zelen, ineenstorten, als lawaai. Lees slechts „mokers

Page 147: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

1 38 ZONDVLOED.

die gruizelen het trotsch gebouw". Kan een „stilte"lawaai scheppen als cookers ? En dan er nog bijgevoegd, als fijn-brijzelend glas. Terwijl „gruizelen"juist iets machtigs suggereert. En toch is Van Brag-gen ook in dit zinnetje gelukkig geweest, omdat hijhet bijna onzegbare trachtte to benaderen met zijnwoord. Wanneer Van Bruggen schrijft :

„Als sterren, als flonkerende regenschichten verschotende stemmen in het zilver van nevel en nacht. Zij warenhet die ritselden in de halmen van het geteisterde veld ...zij floten als hobo's in den strakken hemel der wach-ten ... zij gromden in de bulderwolken der kanonnenin het holle ploffen der brisantstoffen hoorde men hungeluid. Zij neurden in het kermen der gefolterden .lispelden uit biddende lippen suisden in de laatstemoede zuchten van hen die zich overgaven aan den ein-delijken vrede. Zij zweefden in den rook van het bloed,dat dampte uit de verschgeslagen wonden zij vuldengeheimzinnig de wademen van het kerkhof uit de vuur-hozen der brandende kerken en dorpen loeiden zij be-angstigend omhoog zij dreven mede met den vunsademder machinegeweren, wanneer zij meditatief nadwalmenbleven van hun giftig gespuug."

dan acht ik hem lang niet zoo oorspronkelijk enzuiver als in dit vreemde suggestieve, eigenlijk on-logische en foutieve zinnetje : „De stilte gruizelt enz.",omdat de dichterlijke klankwaarde van dit woord alheel groot is en in het voorgaande citaat eigenlijkniet veel meer wordt gegeven dan een in de her-haling zich zelf verzwakkende rhetoriek. Aangrij-pend en met heel sterke, levende phantasie, be-schrijft Van Bruggen een wreed gebeuren onder ge-wonden, in een tot ambulance gekozen schuilplaats.Wie er binnen komt in het halfdonker, ziet het eerstde wine verbanden. Voortdurend, in de naasteruimte, waar de dokter bezig is, worden nieuwe pa-tienten aangedragen. Plots herkennen de gewondenin een ingedragene, „een die niet bij hen hoort." Uitde diepte van zijn jammer kreunt de vreemde ge-

Page 148: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

Z ONDVLOED.

139

wonde: . . . Hij hoort aan den „anderen kant" thuis.De gewonden beginnen een wreed spel met denvreemde, die aan den „anderen kant" thuis hoort.

Fel en krachtig is dit beschrijven. Doch veel telang uitgesponnen is het gedrag van den man tegen-over den gewonden vijand, bij Wien ook hij nugewond neerligt. Hij geeft ons een complete cate-chismus van het heilslegergebed in oorlogstijd. Endan nog — om de werkelijkheid te verhoogen —de vertalingen erbij!

Hoe duidelijk en vaak prachtig Van Bruggen hetgruwelijke ziet, het moge blijken uit dit citaat :

„Toen peep een lang gefluit, aanhoudend, eindeloosgerekt, als een rechte, feilloos uitgeschoten lijn, en alswaar dit een sein, verdichten zich de gestalten. In denzwijmel der tourbilleerende nevels was het een arm, diekrampelend als een kniptor in den elleboog, verdersprong, de druipende handschoen van een gevilde hand,hoofden gleden drijvend voorbij, uitgevreten van vormen molm, ontmaskerd, het sidderend binnenste bloot, deharen afgeskalpeerd, flodders van bloedende breinen,ijzeren helmen, omgekeerd als potten met over-ziedendeninhoud. Een bladerval, omcirkeld van wind, roestten delichaamsbrokken rond knoken knetterden handengristen in leegte, als apenhanden, naar dingen die er nietwaren, open en toe ... kaken scharnierden knarsekauwendop een .denkbeeldig voedsel vleezen, van hun rif ge-reten, beschreven een zoekende dwaalvlucht daar voeg-den zich botten en vellen bijeen daar vonden, daarherkenden bijeenpassende deelen elkander terug aande ribben regen zich de spieren, op den hals hechtten zichde brijzelwonde koppen, soms langen tijd zwervend zon-der een oor of een wanglap, bij de volgende wenteling inden centrifugalen roezemoes volledig gelijk ze hun moe-der had gebaard, het leven ze geteekend met hunne harts-tochten en begeerten."

Uitbundig en veelwoordig, maar toch zeer sug-gestief en groot van visie. En gezien, gezien vanbinnen uit.

lk las over Van Bruggen's boek, ik geloof inGroot Nederland, een zeer afbrekende beschouwing.

III 1

Page 149: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

140 ZONDVLOED.

Juist op grond van het niet diep-doorleefde. —Aarts-belachelijk. Ten eerste was de criticus iemand,die zelf nog geen regel „eigens" en „doorleefds"had gegeven, en ten tweede kan geen grooter be-wijs van onbevoegdheid geleverd worden, dan doorzulke raaskallerij. Als in dit boek ondanks vernuft,bewust en vooruit overzien van compositieplans,ondanks Lange en vele redevoeringen, en ondanksveel „gepraat", iets echt, hevig en heerlijk-echt magworden genoemd, dan is het de innerlijke doorleefd-heid in zijn symbolische oorlogsvisie. Daardoor endaarmee is het aan alien kant springlevend. — Erzijn prachtige dingen in gegeven. Doch de mensche-lijkheid van Zondvloed, in al haar somberte ge-stuwd door sarcasme en ontgoocheling, is diep enecht en van zeer hoog gehalte. Van Bruggen'skunstenaarsvermogen wordt steeds sterker en zui-verder.

Page 150: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

XIV.

JOOST MENDES. — HET GESLACHT DERSANTELJANO'S: DE VERWEERDE JAREN.

HET LICHT DAT GLOORDE.

Dit boek is een rijpe uiting van een rijp kunste-naar. Het is een boek van diep leed, van zelfover-wonnen leed en van nog dieperen weemoed. Hetzijn de twee eerste deelen van een cyclus en indeze twee eerste deelen wordt reeds veel schoonsgegeven. Ze beelden de geschiedenis van eenJoodsch geslacht in een bepaald tijdperk, en degeschiedenis van Amsterdam, eveneens in een be-paald tijdperk. De schrijver gaf een opmerkelijkparallellisme tusschen de ontwikkelingsjaren van destad en die van het Joodsche geslacht der Santel-jano's. Hierdoor ontstond een spherische eenheid,even opvallend als de tusschen-type van onderschei-dene genres, welke de schrijver Joost Mendes zelfvertegenwoordigt in onze literatuur. Zijn roman be-hoort, door figuur-groepeering, door stijl en taal-techniek, tot vele scholen die uit de „Nieuwe-Gids"-periode opgebloeid, weer zijn voorbij gegaan. Dochin Joost Mendes zijn de zuivere elementen althans,tot iets geheel eigens, iets geheel persoonlijks ge-warden. Zijn taal werd even vaak impressionis-tisch als verbeeldend-dichterlijk. Zijn woord heeftden ondersmoorden klank van den lyricus en tege-lijk den plastischen drang van den epicus. Men

to*

Page 151: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

142

HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

hoort, zoo naar het uiterlijk oor gericht, soms het ge-luid van Aletrino, Van Deyssel, Heyermans, Que-rido, — en toch, al onderging deze man vormendestyl-invloeden, zijn uiting is geheel eenpersoonlijkbezit geworden. Zijn stijl en zijn woordmacht heefthij verkregen met zwoegende overgave aan zijnkunst. Hij doorleefde al de martelende ontglippin-gen van het innerlijk reeds gehoorde, geziene endoorvoelde, van het binnenin-zingende, van het ge-heimzinnige luisteren naar de stille muziek der ziel ender verbeeldingen, die het vormscheppende voort-brengen voorafgaan. Er is een buitengewoon-sen-sitieve , zintuigelijke indrukken-verwerking in ditboek, een psychologische en een dichterlijke geest,die zich van iedere verklankte aandoening en ont-roering soms tot in de fijnste wendingen rekenschapgeeft.

Joost Mendes schetst ons het Dortendam (Amster-dam) van 1876. Zijn cultuur-historische terugblikis hoogelijk merkwaardig en dikwijls van een prach-tig élan. In zijn eerste deel: De verweerde jaren,beeldt hij Amsterdam in zijn kleinsteedsche groote-stad-scherigheid. Hij beeldt en hij karakteriseertnog 'neer. Als hij schrijft : „Zoo was het alles kleinen van den smallen kant in die groote stad van hetkleine Holland. Klein was haar handel en klein haarindustrie; klein haar geestelijk leven. Geen politiekeen geen economische beweging, geen belangstellingvoor kunst en voor wetenschap," . . . dan mag ditden objectieven Amsterdamschen historicus eeneenigszins verdwazende kenschetsing lijken van so-ciaal leven te dien tijde in Amsterdam, in verbandmet Mendes' psychologisch beelden van stad en men-schen is zijn karakteristiek raak. Om te komen toteen objectieve waardeering van Mendes' karakteris-tieken, moet men zich eerst een zeer zuiver en diepinzicht vormen in de gemoeds- en geestes-gesteldheid

Page 152: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET GESLACHT DER SANTELJANO'S. 1 43

van dezen auteur. Hij is n. 1. iemand die misschienzichzelf niet eens tot bewustzijn brengt dat hij,schoon „realist", nergens bijna werkelijkheid geeft,zoogenaamde door feiten eng-begrensde historischewerkelijkheid. Hij is allereerst een dichter en eenverdichter. Mendes blijkt een der zuiverste typenvan de dichters der realiteit. Hij is veel meer eenziener, een richter, een beoordeelaar en een critischsyntheticus van een bepaalde waargenomen werke-lijkheid bij tijdperken en bij figuren, dan een ob-jectieve, voor alle levenstegenstellingen innerlijk-opene boeker van gebeurtenissen. Voor zijn eigenscherp-indringenden en ontrafelenden geest en voorzijn eigen, hardvochtiglijk gedachten-afdwalingen-controleerend geweten, beseft hij nauwelijks, dathij een ondergane werkelijkheid Omschept, wijzigt,componeert en dooreenschudt met zijn subjectievepersoonlijkheid. In zijn woord al dadelijk, open-baart zich een krenkende hartstochtelijkheid, eenvurige leefdriftigheid. Hij spot, hekelt, snerpend enmeedoogenloos. Hij maakt af, beukt, scheldt envloekt zelfs. Hij bruist en hij brandt van binnen.Ziedaar eenige glanzende facetten van dezen histo-rischen romanschrijver, die een evenwichtig, alzij-dig beeld zal moeten geven van een historisch tijd-perk. 0, . hij kept en doorgrondt feiten en ge-schiedkundige data. Doch de strakke verbindings-lijnen, die punt voor punt getrokken moeten wordentusschen de ontwikkelings-vormen der gebeurtenis-sen, brengt hij tot een golvende bewegelijkheid doorde eeuwige ontroering van zijn menschelijkheid,door het prophetisch-richtende en eenzijdig-propa-gandische in zijn oordeel. Hij hoonlacht om depeuterige en beuzelachtige, cultuur-historische stof-opbouwertjes. Hij vangt de feiten als de spin eenprooi in haar web, met een zeker trillend venijn.

Hijzelf is ook een en al trilling en bewegelijkheid.

Page 153: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

1 44 HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

In het zoeken naar sociale verwordingen bij enkeleindividuen en bij menschengroepen, beschikt hij overeen intultief, over een criminalistisch speurzintuig,dat de fluldieke fijnheid van voelsprieten schijnt tobezitten. Allerlei intellectueele kenteekenen wijzenop de spiegelende aangeslepenheid van zijn dialec-tisch vernuft; op zijn prachtige, buitengewoondiep-aangrijpende en meesterlijk-indringende psy-chologische vermogens, die in hun dramatiseerendeuitwerkingen toch vaak zeer eenzijdig blijken.

Neem alweer tot uitgangspunt dezer beschouwingzijn karakteristiek van de Joden en de Jodenbuurtin Dortendam, omstreeks 1876. Zelf kind dezer om-geving, schrijft hij er eerst over als gerijpt man. Endan ook met al het bittere, het wrange, doodbijtendesarcasme van den zich bewuste. Het is alweer geenhistorische werkelijkheid, doch een sociaal gericht.Hij haat en hij verafschuwt al wat hem toen krenkte,beknelde en beklemde. Hij geeft de geestelijk krom-gegroeide menschen uit dezen tijd vaak als een af-zichtelijk kruipsel, verzwakte spruiten van een ont-worteld ras, Jaffe, materialistische genotzoekers, ofals in het Ghetto-donker weggetrapte zwoegers. Ob-jectieve historici zullen er moedwillige schending ensociaal-tendentieuse, zelfs ziekelijk-geprikkelde cri-tick in zien, anders niet. Zij zullen allereerst vast-stellen, dat al deze beschouwingen over stad en men-schen uit dien tijd, vurige agitatorische en propa-gandistische hekelingen blijken van een schrijver,die zelf zijn waarde-bepalingen, zijn observaties, zijnvergelijkingen en ontledingen laat besturen door eenbepaald politiek inzicht. En tot op zekere hoogtehebben de scherpe veroordeelaars van de zooge-naamde geschiedkundigheid in dezen roman, vol-komen gelijk. Straks zal blijken dat Joost Mendesniet slechts een zeer geprononceerde, sociale sub-jectiviteit doet spreken in zijn roman, doch ook als

Page 154: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET GESLACHT DER SANTELJANO'S. 145

scheppend kunstenaar en als beelder van menschen,deze evenmin psychologisch loslaat. Tot op zekerehoogte, zeg ik nadrukkelijk. Want men krijgt eersteen wezenlijken kijk in het karakter van den schrij-ver zeif, als men den causalen oorsprong van zijnonbedwingbaren drang tot z66 subjectief karakteri-seeren van heele tijdperken en menschgroepen, uitdat karakter zelf en uit de samengesteldheid zij-ner psyche verklaart.

Is het werk daarvoor belangrijk genoeg ? Onge-twijfeld. Want Mendes' beeldende subjectiviteitwerd wel door het persoonlijke begrensd, doch tege-lijkertijd daardoor van een grootmenschelijke diepteen innigheid. Er is in zijn beschrijving van stad enmenschen, een felle, vlijmende haat en afschuw,maar tegelijkertijd overhuifd door een zeer hooge enedele deernis. Zijn woedende en fatsoensmoraal-aanvretende ontledingen van menschen en gebeurte-nissen werden bijna alle achter- en onderslopendoor de fijnste schaduwen van zijn goedheid en zijnmeelij. Hij tast aan, hij smakt neer; hij krenkt, hijbeleedigt, en toch wekt zijn woord geen weerzin. Ikwaarschuwde u reeds. Gij hebt dikwijls met eentoornenden dichter der realiteit te doen; met een,die zich nimmer terugtrekkend verstrakt in nuchter-weergevende feitenreeksen. Als gij eenmaal aan zijnwijze van zien gelooft en aan zijn, min of meer sub-jectief-vooropgestelde groepeeringen van gebeurte-nissen gewend raakt, dan onderwerpt gij u met ont-zag aan zijn visie. Want deze man is een ziener,een aanklager, een smeekende roeper, een die nietwil krenken, hekelen en vermorzelen om het per-verse genot der vernieling, doch om 6m te woelen,te verbeteren, in zuiverheid van levensdrang demaatschappelijke misdadigheden der menschen un-derling, aan de kaak te stellen. Onder het hamerendgerucht van zijn critiek kunt gij hem zeif in verkrop-

Page 155: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

146 HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

ten weemoed verborgen zien schreien om veel wathij afbreekt en tot gruizel hakt. Want een brokvan zijn eigen ziel, van zijn eigen herinneringsleven,van zijn teerste en innigste gehechtheid hakt hijmee. Zijn sociaal gericht is dus nets minderwaar-digs. Het openbaart slechts geheel en al de groot-menschelijke bewogenheid van den subjectievendramaticus.

Is er dan een essentieel verschil in den uitbeel-dingsdrang en in het psychologiseeren van een ob-jectief dramaticus ? Een hemelsbreed onderscheid.Joost Mendes zal de menschen, die hij in het levenhaat of antipathisch ontrafelt met een daemonischehartstochtelijkheid, ook in zijn boeken haten. Ditis een gebrek, soms een heel groot, psychologischtekort. De objectieve dramaticus bezit als mensch,in het gewone leven ook wel zijn voorliefden, zijnanti- en sympathieen, doch hij heeft al de figurenin zijn kunstwerk even lief, al kan hij ze niet alieneven uitvoerig behandelen. Ook de objectieve dra-maticus kan hoonen, kan snijdend-scherp en vlij-mend het innerlijk zijner menschen ontleden, dochhij doet het nimmer met min of meer vooropge-steld-agitatorische critiek. Hij voelt zich to veel ver-want aan al het zondige, het slechte, het gebrekkigeen het onvolmaakte der menschen, die hij hekelten aan de kaak stelt. Hij bezit een heel andere,een op het uitsluitend-innerlijke gerichte analyse-drift der menschelijke natuur. Hij kan zich nietgaaf en niet redeneerderig op moreele gronden af-scheiden van de hartstochten, die hij in anderenzoo spottend hekelt. Hij mist het tendentieus-voor-opgestelde in zijn visie, op menschen, maatschappijen gebeurtenissen. Hij leeft in de universeele krachtder tegenstellingen. Zijn ikheid omvat alle af-wijkende ikheden. Hij voelt zich sociaal-organischvermaagschapt aan de, het verst van zijn grond-

Page 156: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET GESLACHT DER SANTELJANO'S. 1 47

ikheid afstaande schepselen. Het propagandistischesubjectivisme van den psycholoog Joost Mendes,wordt de objectieve beelder zich gewaar als eenbenauwende verenging der levensgrenzen. Hij be-geert geen persoons-verreinigingen en hij staat dia-metraal tegenover het moreele gericht in een kunst-werk. Zijn oordeel vermeet zich niet de cosmischevormverhoudingen van schepselen onderling aan totasten. Ik voeg er onmiddellijk bij, als scheppendwerker. Want als mensch openbaart zich in hemvaak even sterk de subjectieve drang naar het ge-richt, naar de verwerping van wat niet is als wijhet zouden wenschen. Omdat de objectieve men-schenscheppers door de ontluisterende woeling dermenschendriften en door de uit duistere hoeken vanhet onbewuste naar buiten kronkelende, in hellelichtvlammen oplaaiende menschelijke hartstochten,iederen dag het spoor in verbijsterende snelheidzich zien ontschieten. Omdat zij diep en on-wrikkelijk weten, dat de Mephisto, de Hamlet, deDroogstoppel, de Nero in ons alien vermengeldleven, ademen, en vaak verborgen, gretig om zichheengrijpen. Wordt er dus aan het sociale weefselder menschheid gerukt, dan doortrillen hen de pijn-schokken even wee alsof hun eigen bestaan werdontrafeld en vaneengescheurd. Dit kenterende le-vensbewustzijn ontbreekt bij den subjectieven men-schenschepper, die figureerend de eigenschappenvan zijn schepselen in nuchter-overziene reeksen vanmogelijkheden vooropstelt en daaruit het kern-inner-lijk laat geboren worden.

Bezien wij nu bij Joost Mendes wat nader zijnmenschscheppend vermogen en zijn kunstenaars-per-soonlijkheid. Hij brengt ons in kennis met eengrootegroep van wezens. In het tweede hoofdstuk vanhet eerste deel: „De verweerde jaren", treden wijongegeneerd het gezin van Mordechai Santeljano

Page 157: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

148 HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

binnen. Het heele werk heet naar zijn geslacht. Duswordt hij vanzelf hoofdfiguur, althans in dit deel.Mordechai Santeljano is voluit, een prachtige schep-ping. Wij zien de innerlijk-tragische worsteling vandezen man, met zijn zinnedriften en zijn geestelijkelatentheid. Hij werpt een zware, donkere schaduwvan zich af. Hij werd episch gebeeld, en hoewelwreed-subjectief in onderdeelen der ontleding, —een wreedheid die de auteur blijkbaar heel knusjesvoor groote objectieve eerlijkheid en geringe voor-ingenomenheid zal houden en die andersom juist,een verzwakkend uitvloeisel is van zijn vooropge-steld, richtend zien, — met een prachtige ziels-in-leving herschapen. Wij hooren den dreunenden gangvan zijn stappen. Wij zien zijn herculische drift-uitingen. Wij tasten in het binnenste van dezen zwak-ken, machteloozen zelfvernieler. Overal waar deliefde van den schrijver tot het innerlijk van zijnstuiptrekkend-tragische figuur ingaat, is de ontledingvoortreffelijk en van een meesleepende menschelijk-heid. Ook hier hamert en beukt Joost Mendes metsmart en onder weggeslikte tranen; ook hier richthij het innerlijk van den mensch, zooals hij karakteri-seerend richtte, de sociale levensverhoudingen derJoden-groepen. Doch de teedere deernis voileert zijnstem, zijn stijl, zijn geluid, den klank van zijn woord.In weedom en droefnis brengt hij zijn omfloersingenaan. In Mordechai Santeljano's beelding trilt dediepte van een ontzaggelijk leedgevoel. De auteurbiecht, zonder het to willen. Hij moet, hij moetspreken. Zijn zedelijke hartstocht overmant hem.Al het harde, snijdende en krenkende tegenoverMordechai Santeljano, brengt hij onder een zoeteverdooving van lyrisch kweelen. Hij scheurt ditmenschenhart in, en daarom wreekt hij zich nogfeller op de omgeving. Hij wreekt zich op Lea, devrouw van Mordechai. Hij wreekt op haar de ont-

Page 158: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET GESLACHT DER SANTELJANO'S. 149

goochelingen van den gigantesken machtelooze. Zijmoet zoo koeltjes, zoo koud, zoo killetjes en vlak-onontroerd, zoo onnoozel-wezenloos leven naast entegenover de dynamietachtig-losbrekende natuur vanMordechai. Ik heb hier weer alien grond om te spre-ken van vooropgesteld subjectief psychologiseeren.Laten de lezers voor een oogenblik Bens aannemen,dat schrijver dezes, tengevolge van mysterieuse lots-beschikkingen, in staat zou zijn, zielkundige en his-torische contrOle uit te oefenen op de hoofdfiguren,die Joost Mendes in zijn boeken aan de realiteitontleend heeft. Dan zou allicht het volgende blijken:Mordechai en vooral Lea kent hij gansch andereeigenschappen toe, waardoor de innerlijke verhou-ding dezer figuren zich gansch en al wijzigt. Mis-schien zal ook hij den donker-tragischen glans omde Mordechai-figuur behouden, doch diens diepstekernwezen aan een geheel anderen maatstaf van in-wendig gebeuren toetsen. Hij zou ook Lea geheelanders zien. Is hij objectief menschenbeelder, dan66k in veel mindere mate onnoozel en in veel min-dere mate levenloos. Wij zouden dus al dadelijkde historische realiteit der figuren-beelding, op grondvan een niet vooruit-voorzien gebeuren belangrijkgeworden, opzij schuiven, zoo goed als dat kan ge-schieden bij de historische kenschetsing van de so-ciale elementen van de stad Amsterdam in 1876.Psychologisch openbaart zich in Joost Mendes dandezelfde eenzijdigheid, gelijk deze zich openbaartin zijn beelding van het maatschappelijk milieu.

En zoo zouden wij kunnen doen ten opzichte vanalle figuren. leder onbevooroordeeld lezer van dezetwee deelen wordt zich onmiddellijk bewust, dat dezeschrijver alles „op slag" (zijn lievelingswoordje)van eenzelfden kant en van eenzelfde standpunt uitbeziet, zoowel karakters als toestanden, omgevingenals sociale vergroeiingen. Hij beeldt Mordechai,

Page 159: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

1 50 HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

doch hij richt hem ook. Hij beeldt Lea, en hij richthaar. Hij beeldt Ko, en hij richt hem. Hij beeldtRaf, en hij richt hem. Hij beeldt de Leeuwen-steintjes, en hij richt hen. Hij beeldt Jonas Santel-jano, den ouden Ko Santeljano, de heele familie-groep in „den kelder", en hij richt alles en alien.En toch beeldt hij prachtig-levendig, zeldzaam sug-gestief, en ontleedt hij tegelijkertijd allerindrin-gendst. Zijn Mordechai van het boek, zijn Lea, zijnKo, zijn Raf, zijn Leeuwensteintjes en Halberstadts,al zijn menschen van en in zijn roman, die stelligontleend werden aan levensfiguren buiten den ro-man, blijken volkomen innerlijk-waar. Doch meentgij een te herkennen, dien ge ook in het leven kent,wacht u dan voor de historische „realiteit"; nietslechts in de gebeurtenissen, die naar romanschrij-vers-recht allicht door hem naar willekeur gewijzigdzijn, doch wacht u ook voor de karakteristieken.Want de Mordechai van het boek en de Mordechaiuit het leven, de Lea van het boek en de Lea vanhet leven, kunnen nog blijken geheel en al tweeverschillende wezens te zijn. Dit zou in veel min-dere mate tot de psychologische mogelijkheden be-hooren, als de auteur een objectief menschenschep-per ware gebleken. Nu onderwerpen wij ons ge-heel en al aan de dwingende kracht van zijn sub-jectieve menschenschepping en erkennen wij, naastde begrensdheid van het genre, tegelijkertijd degrootheid van het talent waarmee het gegeven is.

Als gij den innig-dichterlijken beelder dadelijkwilt ontmoeten, leest dan het derde hoofdstuk in:De verweerde jaren, „Het hooge feest". Hij be-schrijft den Heiligen Verzoendag van de Joden inde Kerk. Wanneer gij in dit hoofdstuk een zinnetjetegenkomt als het volgende: „De straten daar, had-den het warm-guile leven van den economisch-ster-ken industrie-arbeider, die de diamantnijvere toen

Page 160: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET GESLACH r DER SANTELJANO 'S. 1 5 1

was" ... dan gaan er kramptrekkingen door denmond. Dit quasi-nuchtere taaltje, zoo uit een econo-misch rapport weggelicht, heeft met de sensitievewoordkunst van dezen schrijver niets uit to staan.Gij zult het ervaren, als gij de beschrijving leestvan de Synagoge waar Mordechai, Daan en Ko opden Jom-Hakipoer naar toe trekken. Zie hoe dezeschimpende en knauwende psycholoog zich hier inzijn eigen beelden en woorden verteedert; hoe broosen huiverend dit vrome gemoed tast naar klanken,naar metaphoren en vergelijkingen. Ook hierin, inde beschrijving en in de overgangen en wendingender zinnen, een beeldend subjectivisme, tot eenuiterste gevoeligheid vaak doorgevoerd. Doch metwelk een kinderlijke gemoeds-reinheid, met welk eeninwendig weenend-goedhartige ontroering is hier deherinnering geboekt. Gij ziet den tonalistischen dich-ter, die in geheimzinnigen gloed een spheer vanglanzen sprenkelt om al zijn menschen. Hij om-huift het tafreel in een wasemend licht en dat terug-schietend naar hemzelf, ons den fundamenteel-god-vruchtigen Jood openbaart; een die nog kan bevenbij het geluid van een Schoper (ramshoorn), schrik-wekkend en als een klankgericht geblazen op denHeiligen Verzoendag; e'en, die nog de couleurigestrepen op de Tallith (bidkleed) herdenkt in eenschemer van zoet herinneren; een, die aan het won-der en de mystieke bijgeloovigheid der saamkrui-pende jodenmannetjes in de Synagoge ontgroeid,toch dieper dan alien tezaam, uit dien tijd in zichheeft geborgen, alle ceremonieele geheimenissen enallegorische schoonheden van het symbolieke in hetbovennatuurlijke geloof.

Een meesterstukje op zichzelf, is het vierde hoofd-stuk : „De kelder". Hoewel de dialoog niet desterkste kant is van Joost Mendes, — ik zou ditmet detail - critiek in bizonderheden kunnen aan-

Page 161: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

15 2 HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

toonen — weet hij toch een soort van scheppendesaamspraak te geven. Ook hier, als in alle anderehoofdstukken, is het groote vermogen van Joost Men-des : de feiten, het gebeuren, uit een vreemd sche-meren te laten Opgroeien tot een klaar brok inner-lijk-doorschouwd leven. Hij is velOr alles een stem-mings-dichter en een stemmings-beschrijver. Menzou zelfs zoo ver mogen gaan te beweren, dat heelzijn psychologie stemmings-psychologie blijkt. In:„De kelder" ziet gij de strenge moeder van Morde-chai; Mordechai zelf, in zware schaduwing, achterafen stil. Gij ziet den Kaapschen Ko Santeljano, hetstotterende Delmonte'tje. Gij ziet Michel d'Aticona,het zorgzaam geschoren, gekleed en gekapt Portu-geesje; gij ziet de klagelijke Judith Piza; gij zietJonas Santeljano, den gifspuwer. Gij ziet en gijhoort al deze menschen bijeen, gij ziet en gij Wirtze. Door het hoofdstuk : „De kelder", gaat een fijne,scherpe instrumentatie van geluiden, een speelziekehumor. Uit dezen donkeren, lagen kelder spreidenzich schaduwen naar het licht. Dezen man acht ge instaat, met kleine schokjes een hymne te schrijven opden Talmud. Doch ook dit is in dramatische bewogen-heid verstopt. In het tweede deel: Het licht datgloorde, worden wij door Joost Mendes gebrachtdoor drie hoofdstukken naar : De straat. Waaromhij deze heeft genoemd : De straat I, De straat II,De straat III, mag Joost. . . . Mendes weten. Allichtzult gij vragen : een boekdeel geheel en al gewijdaan een straat ? Is dit niet alles veel te omslachtigen te langwijlig ? Door de wijze waarop Mendes hetgezinsleven van alle bewoners in deze straat uit-beeldt, niet. Wij krijgen een groep van nieuwe fi-guren en een groep van nieuwe toestanden. In be-zonken klaarheid spande Joost Mendes zijn com-positie uit. Eerst stond Mordechai alleen in de buurt,nu zien wij hem in aanraking met de burengemeen-

Page 162: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET GESLACHT DER SANTELJANO'S. 1 53

schap. Ook hier komt een eigenschap van JoostMendes naar voren, totnogtoe over het hoofd gezienof miskend: zijn schertsend-geestige typeeringen. Hijbrengt soms met zulke fijne speldeprikken het warre-lende en potsierlijke dualisme der menschen naarbuiten. Deze knauwer en beuker met hamers, kantegelijkertijd met cierlijke en afgemeten bewegink-jes, het lancet priemend hanteeren. In Straat III,derde hoofdstuk, geeft hij het gelagkamertje metzijn stille en luidruchtige slempertjes, een tragi-comisch leven. Ook heel goed in Straat II, de wan-deling van de jongens Santeljano met de over-buurtjes, Zadok en Juda Leeuwensteyn. Alweer voor-treffelijk hierin, de beschrijving.

„De rust en het vredevolle vlieten van het licht-blauwe,diep-doorschijnende, schoon-gestroomde Dort-water en destil-wije strekking van de natgroene graslanden, in deijle omhoogwazing van het laatste aarde-dauw, hadden deluidruchtigheid der jongens getemperd. Stil stapten zeaan op den hoogen, lichtenden dijk, die heel in de vertepardoes tegen de lucht aan liep en al het zonlicht vanden morgen ving, links steil afdaalde naar de weien enrechts stutte het water van de Dort. Het zon-warme,drogende dijk-gras was van een goudige blondheid tegenhet nog druipende, diepe-groene gras van de landen. Endoordat de dijk in het vreugdigste licht stond, er al diepde warmte broeide, fladderden daar argeloos, teer dezoete witjes, zoemden er begeerig en dol de blauw-glin-sterende vliegen en leek ook de dartele bries daarheengelokt om er to spelen door het gras. Heel het fijne,stille ochtend-gerucht, het zacht-smakkend dauw-drinkenvan den gretigen grond en het ritselend opstijven derhalmen, lei daar ver-uit, in zalig-murmelende bevredigingen kuischen lentelijken bloei, boven op den dijk. En ookover het staal-blauwe Dort-water, dat overstroomend-hoogtegen den dijk lag, spatte in fel geschitter het zonlichtuit."

Ik zal over de gebreken van zijn stijl en de tekort-komingen in de techniek nu en dan, niet in detail-cri-tiek uitwijden. Er is ongetwijfeld materiaal ter ont-leding. Er doen zich vooral zonderlinge verwarrin-

Page 163: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I 5 4 HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

gen voor, in het overdragen van gewaarwordingenop zekere zinsdeelen. Door een te ver doorgevoerdimpressionisme, ontstaan er samentrekkingen van ge-dachten, sensaties en gevoelens, die zoo niet totrechtstreeksche slordigheden, toch tot typische on-volkomenheden kunnen worden gerekend. Ook metzijn was-jes en zijn had-jes, zit Mendes soms erg inde war. Doch niet naar wat ontbreekt, doch naarwat aanwezig is, moeten wij een groot werk als ditvan Joost Mendes nu reeds blijkt te zijn, beoor-deelen. En dan zij dadelijk erkend: hij is een woord-kunstenaar van beteekenis, een prozateur van grootequaliteiten. Er schittert in zijn werk een vaste glans,een naar binnen gekeerd Licht, dat al zijn bedoelendoorklaart. Men kan bij hem niet afzonderlijk spre-ken van woordkunstenaar, omdat al zijn schrijvers-eigenschappen vezelend-fijn dooreengemengd zijn.In zijn psychologie heeft hij de neiging, naar hetgebied van het abstracte zich te keeren. Doch ophet oogenblik dat gij meent : zijn beelding verlooptin een essay-achtig vertoog, wendt hij zich plotselingom en grijpt hij met kracht de levende kern derdingen. Dit plotselinge wenden van zijn stij1 veroor-zaakt soms een vreemde flikkering in de zinnen,een zacht phosphoriseeren van een couleur en eengloed die plotseling om ons dwalen en onverwachtsschijnen gekomen, terwijl zij er al lang waren. Inzijn compositie is een cerebrate planmatigheid teontdekken. Hij bouwt met een zuiver besef vanstructuur, schoon stad en menschen even vaak naastelkaar gaan als in elkaars spheer vervloeien. Zijnrealisme vertoont wel geen grillig-phantastischenachtergrond, doch heeft toch met de vlakke ver-beeldingen der nabootsende waarnemingskunste-naars niets uitstaande. Daarvoor is zijn subjectievemenschelijkheid te groot, te hevig en te dichterlijk.Vooral de zoete peinzer houdt u vast met de taal.

Page 164: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET GESLACHT DER SANTELJANO 'S. 155

Hij heeft het eeuwig-mijmerende in zich, het innig-meditatieve, gelijk het in de stille Joden leeft sederthun eerste ballingschap en sedert de AlexandrijnschePhilo zijn prachtig-doorschijnende, Oud-Testamen-tische exegese schreef onder den dialectischen in-vloed der heidensche, Grieksche wijsbegeerte. Eris een onstilbaar zingen in Mendes' woord, dat zichtoch tegelijkertijd in een soort van beschroomdheidterugdringt naar het quasi-nuchtere beelden en denkoeleren schrijftrant, omdat hij bang is zich dich-terlijk op to dringen. Soms voelt ge zelfs in zijnzinnen iets schuws, iets van aarzelen en van nietdurven; een zich niet vertrouwend overgeven aaneigen beeldende kracht. Gij merkt weifeling entwijfeling en dit veroorzaakt weleens matheid, her-haling en onevenwichtigheid. Doch dit openbaartzich slechts een enkelen keer. In de meeste gevallenis Joost Mendes bevrijd van deze dwingende ge-dachte, en schept hij vrij, met een prachtige con-centratie van al zijn gaven.

Over twee figuren in dit boek, heb ik nog nietsgezegd: over Lotje en Daan. Mordechai Santeljanoheeft drie zonen en een dochter. Zijn zonen heetenKo, Raf en Daan; zijn dochter Lotje. Hoe dezefiguren zullen uitgroeien in de verdere werken, weetik niet. Doch reeds nu wordt hun innerlijk levenbeheerscht door een groot, — zij het ook sterk sub-jectief, — psycholoog, een mensch, een meester, dieJoost Mendes heet. Met de Lotjes-figuur echter,weet ik weinig raad. Is dat inderdaad een mensche-lijk meisje ? Of slechts een romantisch aanhangselvan des schrijvers gesublimeerde ikheid ? Is dat eendochtertje, een levend schepseltje van Lea en Mor-dechai? Zij heeft meer iets van een vrouwelijk LaoTse-tje. Uit de Lotjes-figuur blijkt alweer het dich-terwezen van Joost Mendes. Hij phantaseert eenmeisjes-figuur in den kring der ruige menschen,

HI

Page 165: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I 56 HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

sterke mannen en in jeugd bloeiende knapen, enhet wordt iets bovenmenschelijk-bloesemachtig-teers,omdat de subjectieve psycholoog in hem dat levens-spel nu wil. Het komt er heelemaal niet op aan,of dit meisje een wezenlijk menschje wordt vanvleesch en bloed. De dichter ziet haar als een ver-zoenings-element, als een kuische bloem van zijnvroom verlangen, en hij schenkt haar het leven inden troebelen kring van hartstochten en driften, diehaar dreigen te verpletteren.

De Daan-figuur in dit boek, te tweede zoon vanMordechai Santeliano, is moeilijker te bespreken,omdat dit eigenlijk de eenige fig= is die de schrij-ver niet richt. En waarom niet ? Omdat deze figuurin het boek zelf richt, en daardoor een hartstochte-lijke medewerker is van den auteur. Toch poogtMendes ook in deze persoonlijkheid zoo objectiefmogelijk te zijn, al kan dit op grond van psychischegelijksoortigheid tusschen figuur en schrijver, nooitanders uitloopen dan op een onbewuste misleiding.

Zoodra de volgende deelen verschijnen van Hetgeslacht der Santeljano's zal ik opnieuw aan dengang gaan en u zeggen wat ik er van denk. Wantwat nil reeds gegeven is behoort tot het beste, datde zoogenaamde realistische romanliteratuur derlaatste jaren ons geschonken heeft. De twee deelenvan Het geslacht der Santeljano's: „De verweerdejaren" en „Het licht dat gloorde", brengen een gaveschrijversziel tot openbaring, de smartelijke levens-schoonheid van een groot kunstenaar tot uiting eneen diep mensch om lief te hebben, tot beelding.

Page 166: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

xv.

JOOST MENDES. — HET GESLACHT DERSANTELJANO'S: DE DORRENDE AKKER.

DE REVOLTE DAGEN.

Het innerlijke accent van het proza dezer deelenis precies hetzelfde gebleven als in deel I en ILOngeschonden treedt uit deze taal naar voren het-zelfde vurig-impressionabele gemoed, dezelfde von-nissende geest, en door alle zinperioden klinkt de-zelfde innerlijke stem, lyrisch-geestdriftig of schim-pend en richtend.

De beeldend-meditatieve taal van Joost Mendesheb ik in de vorige bladzijden in het algemeen ge-karakteriseerd. Ik wensch nu enkele nieuwe nu-ancen aan to brengen in dit oordeel. De taal vanJoost Mendes steunt op onmiddellijk gewaarwor-dings-gevoel, doch tegelijkertijd op een fijnzinnigebegrips-dialectiek. De uitdrukkingswijze heeft vaakgroote wrochtende moeizaamheid; onmiddellijkezuivere raakheid bezit ze zelden. Het rhythme golftmet wijdloopige bewegingen en onder eigenaardigeschommelingen naar het doel. Het beeld staat nietklaar en krachtig voor omen geest, doch ontwikkeltzich eerst traag uit een omschaduwende spheer vanstemmingen. Het kan zich soms nauwelijks losmakenvan rudimentaire aandoening, welke vaak slechtsstamelend gegeven wordt. Het sprakelooze gevoelbeheerscht nu en dan zoo hevig het wordende woord,dat het zijn bloei belemmert en in de gisting derontroering, den groei ervan doodt. Een enkelen keerzelfs vragen wij ons met bekiemming of : ontaardt

It*

Page 167: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

1 58 HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

deze schrijfwijze niet in een manier ? Mendes' im-pressionisme is spheerscheppend, dochtegelijkertijd,— en dit is het hachelijke, — soms het geestelijkeder aandoeningen ondoorschijnend makend. Hetzwaar-ingewikkelde en samengestelde van den pe-riodenbouw heeft met wezenlijke gevoels-bezonken-heid nets uitstaande. Allereerst pakt ons in dit werkhet wrochtings-procede, v6Or wij zelfs de revoltee-rende en psychologische schoonheid en an onder-gaan. Ik zou een misschien ontstellende analysekunnen toepassen op taal, woordsamenvoegingen,beeldspraak, en vooral op de taal-techniek van dezeboeken. Er zou veel ruimte noodig zijn, omdat deelementen van Mendes' stij1 zoo zonderling door-eengestrengeld leven tusschen allerlei eigenaardig-heden van dezen sensitivistischen geest. Aileen doorde ontknooping van vele zinnen zouden reeds pa-gina's voor ontleding verbruikt worden. Ik zal mijslechts tot enkele voorbeelden bepalen.

„De dorrende akker kiemt" begint met dezen zin:„Over het gezin der Santeljano's waren nu jarenheengetrokken van stuurlooze verwarring." Vreemd!Kunt gij u een „verwarring" voorstellen zonder„stuurloosheid" ? Let wel, niet een „verwarring"wordt hier bedoeld, die voorbereid blijkt met zekerplanmatig inzicht, een planmatig-toegepaste destruc-tie, dock een die uit de „stuurloosheid" zelf voort-vloeit. Jets verder schrijft hij : „In trieste onbe-grepenheid lag soms week aan week het gezin ineen iliteengerelen vernieldheid." Deze zin, met zijngeheel-indirecte zegswijze, is naar de woorden op-gevat volkomen onbegrijpelijk en tegelijkertijd caco-phonie. Ten eerste is het woord „trieste" van denauteur; een ongehoord-subjectieve inmenging vanhem zelf, een gevoels-meewarigheidje dat den ob-jectieven verhaalgang stoort en wrevel wekt. Wantdit woord „trieste" is niet de kenschetsing van een

Page 168: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET GESLACHT DER SANTELJANO'S. 159

gevoels-nuance in de opvatting der Santeljano's,doch van den beeldenden schrijver. Telkens en tel-kens gebruikt Mendes deze opdringerige termen, dieeen stijl-verzwakkende meegaandheid aantoonen metlot en gebeuren zijner figuren, waarboven de kunste-naar als verhaler geheel objectief uit moest staan.Doch wat er op volgt is nog minder te vatten. Wantwat beteekent: „Het gezin lag week aan week intrieste onbegrepenheid ?" Trieste onbegrepenheid,mijmeren wij een beetje bete na. Door wie, tegen-over wie ? En kan men daarin liggen ? Welke on-middellijke persoonlijkheid vertegenwoordigt deschrijver dan zelf in dit boek, om zoo iets als ob-jectief verhaler te durven neerzetten ? Ziehier detroebele uiting van een impressionistische weekzielig-heid, die tot zelfs in het rhythme en in de uitdruk-king der taal, haar eigen verbastering meedraagt.Welk een zonderlinge woord-wrochting, ook in water volgt. Wat is toch „een uiteengereten vernield-heid" ? Malligheid toch. Een gezin kan uiteen-gereten zijn, doch een „vernieldheid" nooit. Wantde vernieldheid is de uiteengeretenheid zelve of deuiteengeretenheid, de vernieldheid. Voeg bovendiennu het eerste zinsdeel bij het laatste en gij staat voorverbijsterende mysteriën. Want is nu de „triesteonbegrepenheid" logisch - verbindbaar op eener-lei wijze aan de „uiteengereten vernieldheid",of heeft het knoeierig - grammaticaal zinsdeel-verband niet slechts gapingen gelaten in depas half-geformuleerde gedachte, doch ook in denrudimentair-gebleven uitingsvorm ? Op dezen zin lastJoost Mendes volgen: . . . „viel de eene botsing opde andere, werd de vrede zachtsmartelijk gezocht,in verspilling en verkwisting, zonder dat hij kwam.Een machtelooze verzwalking en afdwaling van el-kaar hadden geleidelijk al stil-trieste aanpassing ge-bracht, een leef-mogelijkheid geschapen van stil-

Page 169: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

6o HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

versuste, kille uiterlijkheid, waarbij ze hun allerwarme, diep-verlangende innerlijk keerden naar an-deren." Dit zinnen-complex is van een impressionis-tische scam- en dooreenknooping, die met meedoo-genlooze scherpte, alle ver-om-hun-heengrijpende ge-breken van Mendes' stij1 openbaren, in zekeren zinook, de groote deugden onthullen.

Wat voor onuitsprekelijke gevoels-nuancen zijnhier niet bijeengedrongen, in woordklanken die totgeen zelfstandige melodie geraken. Dit zinnen-com-plex bevat alles : futuristische, expressionistische,sensitivistische, zelfs dadaistische taal-elementen, be-halve naspeurbare syntaxe. In zulk soort zinnen, dievolstrekt niet zeldzaam voorkomen, zijn allerlei zin-tuigelijke functies van den kunstenaar zoodanigdooreengeward, dat de voorstelling den klank, deklank het begrip, het begrip weer het beeld ver-dringt. Het visueele blijft steken in een halve obser-vatie, het psychische van de begrips-omvatting wordthalve verstandelijke toelichting. Er is wegmoffe-ling en vertoon van ontroering; het metrische accentin het rhythme moet bijspringend helpen, doch heteene onderbreekt de klaarheid der expressie en hetandere, dat als een zanggeluid op ons afkomt, wordtplots gesmoord, getemperd of door een toornigenruk van bedoelen opgehitst. Hoe verdoezelt somtijdsde klare muzikaliteit van dit woord alle strakke enbeeldende zuiverheid. Hoe kan ooit de eene „bot-sing" op „de andere" vallen? Met een lyrisch toontjespreekt de schrijver van een vrede, „die zacht-smartelijk" gezocht wordt, om er dood-nuchterlijkop to laten volgen „in verspilling en verkwisting".Alweer, begrips-hiaat. De woorden „verspilling" en„verkwisting", zonder nadere kenschetsing gebruikt,laten wel de bedoeling gissen, doch gezegd wordtzij niet. Want waar en wat is hier de verspilling ende verkwisting ? Hoe leelijk en onbegrijpelijk ook

Page 170: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET GESLACHT DER SANTELJANO 'S. 16I

is hier „een machtelooze verzwalking" en hoe kanooit deze „machtelooze verzwalking" en afdwaling„al stil-trieste aanpassing" brengen ? Hier ontbrekenweer verschillende tusschenvormen van gedachten, enhoe syncopisch ook wordt er gegrepen naar het sen-timent, dat echter weerbarstig zich terugtrekt. Hoeter wereld is het mogelijk, dat een vaak zoo prach-tig sensitief woordkunstenaar als Mendes is, op zulkeen zinsdeel kan laten volgen, een tergend-rhetorischvergaderingswoord: „een leef-mogelijkheid", nogwel „geschapen" uit „stil-versuste" killeuiterlijkheid,en op welke wijze kan ooit een kille uiterlijkheid„stil-versuste" componenten scheppen, als toch „alleywarme" innerlijk zich naar anderen keert ? Dezewollige woord-watten kriebelt ons aan alien kant.Jets verder zegt de schrijver: „Lea's liffelijke afge-storvenheid had het eerst de diepe, heete eendrachts-hunkering in Mordechai gespleten". De gezwollen-heid van deze dictie is onverdragelijk.

Liffelijke afgestorvenheid voor zinnenuitdoovingis reeds mal, doch deze „gespleten eendrachtshunke-ring" in Mordechai is nog mailer. Hoe kan boven-dien een „afgestorvenheid" nog een zoodanige split-singskracht bezitten, dat zij een „eendrachtshunke-ring" kan breken ? Op pagina 79 spreekt de schrij-ver van de straat : „De straat, heel de buurt, schoolin klein-bedrukte ontzetheid samen." Welke beel-dende functie vervult hier de klein-bedrukte „ontzet-heid" ? Het is alles weer louter impressionisme enaandoening, terwijl de vormscheppende taal weergeheel rudimentair blijft. Het gevoel is vol, deuiting embryonaal. Comisch van wijsgeerige onbe-holpenheid is zoo iets : „De tegendeelen der dingenbestormden even heftig zijn wijden geest en stu-wende visioenaire innerlijk als het ding an sich."Is het „ding an sich" ooit onbewust vermakelijkervoorgesteld als het tegendeel van zijn eigen „ding

Page 171: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

1 6 2 HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

an sich" ? Want het ding an sich is juist het on-gekende, het absoluut-onwaarneembare, doch wordthier in een gemoedelijke zwierigheid van onge-schoolde gedachten, quasi-diepzinniglijk voorgesteldals iets dat het waarneembare „ding op zichzelf"vertegenwoordigt, het reeel-kenbare in zijn „tegen-deelen". Hieruit blijkt alweer de kennislooze be-grips-dialectiek van Mendes, die, hoewel zeer pri-mair, toch vaak van een heel krachtig en spontaanintellectualisme kan wezen. Een wezenlijken schrikveroorzaakt een dergelijke zin: „In dit tamme be-drog van in het zwart-gekleede Zondagsche kerksch-heid, brave schuwing der buurlandige mondainheiden profaan gerucht, was een kwart-eeuw van doezel-dommelende, stomp-kwijlende slaap over dat stille,glinster-mooie gehuchtje van Europa heengegaan."In dit proza borrelen alle elementen door elkaar. Dezwart-gekleede kerkschheid wordt hier symbool. Zebedriegt tam, terwijl juist uit de karakteriseerendezinsbijvoegingen blijkt, dat ze fel bedriegt in plaatsvan tam. Tam is hier een stopwoordje, geheel op denklank geschreven. De kerkschheid verschijnt hiervoor ons in het zwart gekleed en ze vermag in braveschuwing (welk een futuristische vermenging alweervan aandoeningen: „brave" schuwing!) der buurlan-dige mondainheid (wat wel zal beteekenen: we-reldschheid van naburige landen) en in brave schu-wing van profaan gerucht (door de wijze waaropMendes den zin bouwt staat er bij hem: der profaangerucht) dus tam bedrog te plegen. De meestewoorden zijn hier geheel op den impressionistischenklank geschreven. Enkele ervan blijken zelfs totaalzinledig. Kan „slaap" ooit zelf „stomp kwijlen" ?Dit lot kan alleen een slaper te beurt vallen. Kan„kwijlen" op zichzelf ooit „stomp" zijn ? Hier is hetextract-resultaat van zins-indrukken gegeven, metvolkomen verwaarloozing eener geestelijke orthogra-

Page 172: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET GESLACHT DER SANTELJANO 'S. I 63

phie. Bedoeld is natuurlijk: stompzinnig. Het woordstomp brengt een heel andere voorstelling en eenheel ander gedachten-beeld. In zijn visueelen roeszag de schrijver voor zich, jets als de kwijlende de-mentie van een slapenden imbeciel, en zoo gaf hijhet verschijnsel in zijn algemeenheid, een bijzondermenschelijke eigenschap mee. Men zou hier vanklankverschuivend woord-anthropomorphisme mogenspreken. Er zijn weinig auteurs die zich in zulkemate door klank-assimilatie en door klank-werkingvan vocalen en consonanten laten ringelooren alsMendes. Zoo schreef Joost Mendes : „De fellelevenwekkende ujtzwaai van het socialisme eerst endaarna zijn moedige, kmdstige, indringende propa-ganda, hadden Holland's zure benepenheid een on-geneeslijken trap gegeven." Dus deze man laattrappen ... met knuisten, en inplaats van de wondeis bij hem de trap zelf ongeneeslijk. Stel je voor,in gemoede, dat je tot iemand zegt: pas op, of ikgeef je een ongeneeslijke watjekou

Ik zie nu of van alle verdere taalontleding. Wantik zou toch niet gaarne den schijn willen wekken,alsof ik deze twee deelen van Joost Mendes' ro-man minder vond dan de eerste. Integendeel: ikben vol bewogenheid voor al het schoons datde auteur ook in deze deelen gaf. Ook in „Dedorrende akker kiemt" en in „De revolte dagen",treedt de groote persoonlijkheid van den schrijveronbelemmerd naar voren. Heerlijk-vroom is zijnernst en prachtig zijn scherp-inbijtende betoog-kracht. Zijn karakteriseering van tijdverschijnselenin en om de Santeljano's, is vaak van een bezeteneenzijdigheid, maar door hemzelf toch volkomen zui-ver doorleefd en doorgloeid van een aangrijpendemenschelijkheid en overtuigings-echtheid. In onzegansche literatuur is er nimmer iets overtuigendersen ziels-echter geschreven. Deze overtuigingskracht

Page 173: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I 64 HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

is juist de groote ethische waarde van dit werk dieonverwoestbaar zal blijken. De scheppende persoon-lijkheid van Mendes brengt zijn eigen kenmerkendeeenzijdigheid mee. Hij is geen historisch beschrij-ver, maar een pragmatisch historisch bediller vantijd en toestanden, die hij alle onder een agitatori-schen gezichtshoek plaatst. Ik kan begrijpen, dathier bezadigde historici met een sputterende benau-wenis spreken van pamphlettistische geschiedenis-karikatuur. Zoo was het Amsterdam van 187o enlater niet, en zoo bewogen er zich de Hollandschemenschen niet, en zoo groeiden de geslachten nietop. Doch, eerbiedwaardige geleerden en edele vor-schers, Joost Mendes werpt zich niet op als histo-risch schrijver, die in objectieve evenwichtigheid enin geestelijke rust, allerlei levenskringen uit elkaarhaalt waarbinnen vele figuren ademden, handeldenen dachten, noch raadpleegt hij de muffe foliantenvan kadaster en stadhuis; doch hij bekijkt al het ge-beurde en vonnist met de macht van zijn socialis-tische levens-aanvoeling en met de even grootemacht van zijn kunstenaars-bewogenheid.

In „De dorrende akker kiemt" krijgen wij weerdadelijk Mordechai v66r ons. Deze gewelddadigehartstochtmensch, die blind, wild en dol van levens-drift kan zijn, heeft eveneens door de levensbeschou-wing van den schrijver, een geweldige tragischediepte gekregen. Toch is Mendes, in de beelding vanMordechai, het zuiverst kunstenaar, het zuiverst psy-choloog en dramaticus, en het minst fanatisch be-heerscht door zijn socialistische geeseldrift. In Mor-dechai en ook in vele nevenfiguren, is de weemoedig-idealistische, groote zielsinnigheid van den schrij-ver van een meesleepende, soms betooverende men-schelijkheid. Er is in dit verband gewezen op debeeldende macht van Joost Mendes. Ik beweer juistandersom, dat de loutere plastiek in engeren zin,

Page 174: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET GESLACHT DER SANTELJANO'S. 165

Mendes niet op zijn sterkst vertegenwoordigt. Hijis het grootst als stemmings-schepper. Dan open-baren zich onmiddellijk zijn buitengewone gaven,ongeschonden. Mordechai is niet zoo zeer een beeld,een verschijning, als wel een donker-dreigende, sym-bolische gestalte, geheel en al opdoemend uit stem-mingen. Raadselachtig dwaalt deze gigantische oer-man door allerlei grondkleuren en grondtonen vanden tonalist Mendes. Het is juist de onpeilbare,diepe en geheimzinnige macht van dezen auteur, omde heerlijke bewogenheid en de innerlijke aandoen-lijkheid van een figuur, saam te brengen met envast te koppelen aan de binnenste verborgenheid derziel die hij wil laten leven. Zij leven wel zooals hijwil dat ze leven, maar zij Leven. Zoo doet Mendesmet alle figuren die zijn liefde of zijn deernis hebbenin dit bock. Doch tegelijkertijd bezit hij het ver-mogen, figuren die hij haat, verafschuwt of minacht,66k uit innerlijke stemmingen op te bouwen. Dankomt er een daemonische kracht en trilling in zijnwoord. Dan is er wel stugheid, scherpte, bedwongentoorn, spotzucht, haat, wrevel bij hun karakterisee-ring, doch wij aanvaarden alles, omdat Mendes onsmet prachtig-psychologische wendingen voorbereidtop zijn haat en zijn afschuw. Nooit schept zijnwoord zuiverder atmospheer, dan wanneer hij eenfiguur of een toestand midden in stemmingen magplaatsen. Zie met welk een nijpende en zoete wraak-zuchtigheid Mendes de Leeuwensteijntjes naar vo-ren brengt tegenover de Santeljano's. Ook hier depsychologiseerende stemmings-kunstenaar, die metspottende lenigheid en soms verrukkelijk elan, zijnmenschelijk licht- en schaduwspel vertoont. Wantdie hii verafschuwt staat in het donkere brio vanzijn palet en die hij mint staat in het licht. Tochgooit hij over het licht, schaduwen en over de scha-duwen, lichtglanzen. Hoe fijn is zijn geeseling, hoe

Page 175: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

166 HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

onbedriegelijk zijn zielsonthulling. Hoe staat Nafta-lie, het wee-beminnelijke rebbetje, v66r ons. Zelfswanneer Mendes een figuur rechtstreeks aanvalt, alsverhaler, (een onvergeeflijke subjectieve fout, waarFlaubert zich om doodgeergerd zou hebben, dieechter Mendes' prachtige menschelijkheid op haarsympathiekst vaak openbaart) als hij den Rebbefnuikt, gelijk in dezen zin: „Zijn joodsche gijn, haddoor zijn groote onafhankelijkheid nu, de milescherpte gekregen van de dubbelzinnigste insinua-ties, die door de gemeene glimming van zijn felleoogen daarbij, de openlijkste aanwijzing werden",en gij ziet hoe de auteur gaat vechten met zijneigen personen, hij als schrijver volslagen vergetenddat zijn figuren alleen met elk5.ar moesten vechten,dan nog voelt gij de gave stemmingskracht en hetzeldzame nuanceerings-vermogen van den schrijver,in zijn psychologische karakteristiek. Meedoogen-loos is hij tegenover hen; hij kerft en scheurt enbuldert satanisch, en toch is er nergens persoonlijkewraakzuchtigheid of gekrenktheid aanwezig. Hij ka-rakteriseert zijn figuren naar hun algemeen grond-type, en hij laat ze handelen en spreken binnen dealgemeene grondlijnen die hij van hun wezen op-merkt. Ik zed het al: zooals Mendes historieschrijft, z64:5 geeft hij ook mensch-psychologie; metsubjectief venijn, met woede, met kracht en toorn,doch ook in eeuwige ontroering; in Mordechai-achtige ruwheid, maar ook met Lotjes-achtigeteederheid. Hij schendt niet om te schenden. Zijnpsychologische subjectiviteit doet niet onder voorzijn sociale subjectiviteit, doch alleen uit het karak-ter van den schrijver en uit de samengesteldheid zij-ner psyche, zijn deze deernis en haat te verklaren;deze satanische afstraffingsdrang en hunkering naarhet allerhoogste.

In „De dorrende akker kiemt" komen Raf, Daan

Page 176: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET GESLACHT DER SANTELJANO ' S. 1 67

en Ko, de drie Santeljano's, meer in het licht. Hoevermag hij ons met iederen regel onder te dompelenin den gloed zijner beschrijvingen of zielkundigeontledingen. Ook andere figuren treden naast deSanteljano's op, Jozef van Collem, de spitszinnige,intellectueele jonge Jood en Andre Rosetta, de zeerbegaafde en prachtige gevoelsmensch. De Van Col-lem-figuur is van een snijdende scherpte. Welk eenpsychologisch meesterschap bezit Joost Mendes toch,al is dat psychologiseeren in bekrornpenheid somsvastgelegd binnen de grenzen van zijn eigen vurig-eenzijdigen geest.

1k moet heel apart iets zeggen over het derdehoofdstuk van „De dorrende akker kiemt". Dithoofdstuk gaat ver boven alle andere uit. Dit hoofd-stuk geeft een scene in „De Kelder", als over Mor-dechai's kinderen met woedend venijn en lastergevonnist wordt, door rebbe Naftalie, door Jonasen Ko Santeijano, (Ko senior) en door al de anderehuichelaars en klappeien. Zij belasteren de afvallig-heid der jonge Santeljano's, en zonder dat er een po-ging wordt gedaan om het kleinste element van hungeestelijken groei te verklaren, stooten zij hen metbarbaarsche wreedheid in den ban. Toch niet alleende jongens, doch erger nog, ook Mordechai. Zijleven allemaal v6Or ons, in dezen donkerenden „Kel-der": Sam Pisa, die met zijn groote gestalte zoogedwee rondging in den „Kelder", de valsche Jonas,de bazige Ko, Joostje Delmonte, Rieke d'Ancona,Ettie Delmonte, Michel d'Ancona en vooral ook destil-heerschende, trotsche moeder, de weduwe Santel-jano. Er is in hun gesprekken humor, guitigescherpte en lasterdrift, doch de auteur bindt allesbijeen in een stemmingsvol tafreel, waarin de wee-moed rondwaart. Over alles heen tintelt en fonkelteen snerpende satire, die het leven dezer menschjesniet doodknijpt, doch kriebelend en speelsch om-

Page 177: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

168 HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

kronkelt. Tot, tusschen de branderige lasterwoordenvan rebbe Naftalie, den verdachtmakende en aan-klagende, Mordechai zelf in een roerende droefenisen verstilde melancholie binnentreedt. Dan wordt dithoofdstuk waarlijk grandioos. Een geweldige, dra-matische kracht is hier gebruikt, om de tragischefiguur van Mordechai in zijn gansche gebrokenheiden verworpenheid te doen gevoelen. Wij snikken stilvan ontroering en onze ziel stuiptrekt. Zoo smeeke-lijk-getemd staat deze reus daar, door het lot. Deschrijver reikt hier tot de gigantische beeldings-kracht van een Zola. Dit tafreel brengt een ont-roering die ons half wurgt. De groote, stille ver-slagenheid van Mordechai en zijn zwijgende droefe-nis zijn aangevoeld met een machtige, indringendemenschelijkheid, die ons dezen innigen auteur vooraltijd zal doen liefhebben. Kent gij de raadsel-achtige melancholie van een zomernacht, waarinniets gebeurt dan dat over lage daken een gelemaan schuchter schijnt ? Tusschen donkere takkenzien wij in het peillooze hemeldiep bleeke lichtglan-zen, en enkele boomen ruischen heel even en heelzacht. De stilte is zonder grenzen en ook de vertenvan de lichtende duisternis zijn onmeetbaar. Plotszinkt in ons een heimwee zoo droef, dat wij mijme-rend niet meer weten waar wij zijn. Hooren wij eengeheimzinnige, droeve muziek in de verte ? Neen, hetis de stilte die ruischt tusschen hemel en aarde, enons hart dat siddert voor het Ongekende. Zulk eenindruk van bovenzinlijkheid laat ook het derdehoofdstuk van „De dorrende akker kiemt" na.

Heel zwak is het gedeelte in dit prachtige hoofd-stuk, dit waarlijk ontzachlijke hoofdstuk, waarin dejonge Santeljano's naar den Opperrabbijn trekkenom daar verantwoording of te leggen van hun „god-loochenarij". De kleine Ko wordt hierin weerzin-wekkend voorgesteld en hoe miezerig - Buchne-

Page 178: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET GESLACHT DER SANTELJANO 'S. 169

riaansch mislukten zijn antwoorden. Ook angst-wekkend is het, te ervaren hoe vaak Joost Mendeshet woord fel gebruikt in zijn boek; ongeloofelijkvaak. Het verliest er geheel en al zijn beteekenisdoor. Voortreffelijk is in „De dorrende akkerkiemt", de sociaal- en individualistisch-opzweependeinvloed van den traditie-breker Multatuli gegeven,op de jongeren. Ook hier weer soms dwaze zin-netjes, gebrekkige woord-vormingen en beeldspra-kige vergelijkingen, en het zich lukraak impressionis-tisch werpen op den enkelen klank van het woord.Zoo schrijft hij doodgemoedelijk : „In alle landenvan Europa rende het woest en onbedwingbaar, inhijgend-steigerend ongeduld." Hoe kan iets datsteigert, tegelijk rennen? Ook schetst Joost Men-des het opkomen en ontwaken van de proletarischemassa, vooral in „De revolte dagen". Neen, neen, ditis geen historie; dit is vlammend uitgekreten metproletarische menschelijkheid. In deze gedeelten isgeschreven van de bange angsten en de zielsstormenvan het yolk, dat in opstandigheid komt aandreigen.En het werd alles gezegd door een groot kun-stenaar. Aan alle kanten spat en schuimt het over-vloediglijk in zijn woord. Hij grijpt de stof aan,van onder en van boven. Het lijkt alleen een zinne-lijke verklanking van de sociale gevoels-ontroering,doch het is oneindig veel meer, omdat er een ver-geestelijkings-drang achter deze passioneele tijd-beschrijving leeft, die alle graden van menschelijkbewustzijn doorloopt. Er is niets duizelingwekken-ders dan het volksleven, en dan het heimelijk ofopenlijk tasten naar zijn leefdriftige en heel desamenleving in beweging-brengende instincten. JoostMendes kon door den aard zijner menschelijkheid endoor de dramatische kern der gebeurtenissen objec-tief te negeeren, zich met toomlooze kracht op devernietigende verschijnselen en al de sociale bedrei-

Page 179: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I 70 HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

gingen van dit volksleven werpen. Nergens vraagthij zich af : ben ik historisch of objectief ; is mijnkijk op mensch en gebeurtenis van alle partijdrif-tigheid gespeend ? Integendeel. Met een ietwatkrenkende behagelijkheid voelt hij zich groeien inzijn ontmaskering van sociale huichelarij. Ms pro-pheet en geeselaar verliest hij gansch en al zijn psy-chologisch objectievatie-vermogen, dat hij toch zooschitterend blijkt te bezitten overal waar hij men-schen in liefdegevoel uitbeeldt. Met een eigenaardigeromantische ouderwetschheid geeft hij zinnebeeldigeomtrekken aan Vrije Gedachte en Vrijheidskamp.Doch het is een romantische hartstochtelijkheid, diev66r zijn ethiek pleit. Deze wijze van roman-ge-schiedschrijverij mag als historie-verhaal scherp ver-oordeeld worden, gelijk dan ook reeds een Professoren een Meester gedaan hebben, doch men maakt zichschuldig aan een schandelijke onbillijkheid, daarmeeook haar prachtige waarde als subjectieve levens-uiting te loochenen. De drift waarmee de kastij-dingen worden toegediend, wordt in Joost Mendesiets heiligs. Bij hem is nergens tendenz, doch allesdiepe, trillende, smartelijke of jubelende overtui-ging. Zijn levensbeschouwing mag een groote geeste-lijke beperking veroorzaken in zijn dramatisch encosmisch zien, het timbre van zijn stem wordt erniet minder schoon door. Deze lyrisch - subjec-tieve, hekelende of uitjubelende geschiedenis-schrij-verij is ontsprongen aan een hoofd en een hart, diede proletarische leer tot op de nerven hebben door-geleefd. Alle haatdragendheid, alle schelle wraak-woede, alle minachting en alle gehuichel van desamenleving zijn op dit innerlijke wezen aangestoo-ten. Zij hebben het willen vastgrijpen en onder-dompelen, doch het heeft zich staande gehoudendoor een gigantische worsteling van leven tegenleven. Op zijn beurt boven komend heeft het in

Page 180: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET GESLACHT DER SANTELJANO 'S. I 7 1

een toomelooze vaart, met een soort van snijdend-geestelijken wrok, aanvallers en vernietigers terug-gegeeseld en met eigen woeste drift-instincten somstot een karikatuur verwrongen. Deze karikatuur isechter geheel onbewust ontstaan, doch blijft daaromniet minder karikatuur. Doch haar aanwezigheidpleit geen oogenblik tegen den schrijver, want vansociaal pamphlettisme in engeren zin is bij hem geensprake. Men mag nu en dan glimlachen om depotsierlijke eenzijdigheid waarmee de gebeurtenis-sen met elkaar in verband worden gebracht, zijneenzijdigheid is geen willekeurige, historische ver-valsching. Want zooals Mendes ze ziet en weergeeft,zoo meent hij ook dat groei, bloei en verval hebbenplaats gevonden. Zijn onverbiddelijkheid getuigtvoor zijn overtuiging, maar ook zijn zoete en hei-lige deernis met de vertrapten, voor zijn edel hart.

In „De revolte dagen", deel IV, krijgen de phy-siognomie en de physiologie van Amsterdam (Dor-tendam), nog „feller" beurt dan in deel III. Hetflitsende weerlichtspel van zijn haat breekt hierin lostot een vermorzelend onweer. Zelfs cosmologischeverschijnselen dwingt hij mee te doen aan zijn agi-tatorischen kijk op Holland's gesteldheid. Want meteenigszins koddige lichtzinnigheid wordt meege-deeld, dat de zon boven Holland nooit een maaierneerstak en de winter was doorgaans enkel grijs.Dit alles om de „tamme" degelijkheid van het Hol-land-landje te bewijzen. Ach, ach, het plattelandzag enkel maar zijn op- en ondergaand zonnetje,meent de schrijver, zijn groeizaam voorjaarsregentje,en verwerkte zijn boterig melkje tot roomige kaasjes.Ach, ach, als hij zoovele jaren als ik midden onderde heroisch-zwoegende landarbeiders zou hebben ge-leefd, dan zou hij 66k het woord „menschenwee"hebben uitgevonden of gebruikt bij een statistischeoverlegging van al de nadeelen, die zeng-zon en zee-

III 2

Page 181: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

1 7 2 HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

storm over akkers en polders hadden gebracht, enzekerlijk terug zijn gedeinsd voor zulk een makkesatire. Doch alweer, wat deert bier het historisch-ware of niet-ware, wanneer wij deze heele Holland-sche karakteristiek elders opnieuw zien gegeven ineen heerlijke, geeselende gevoels-vaart, van levens-driftige verbeelding en sociale schoonheidsontroe-ring vol; een karakteristiek, die tusschen de beklem-mingen harer hachelijke eenzijdigheid toch zooveelbreed-prachtige menschelijkheid over ons uitstort.Wij nemen dan ook zelfs het „blinkend-democra-tische" eenheidsbegrip van Darwin's natuurleer alseen koddig-pedant geleerdheidje op den koop toe.Ook Dortendam's Jodendom uit dien tijd is metdezelfde hekelende en toch deernis-diepe levensdriftbeschreven, eenzijdig-richtend, beukend en veroor-deelend, toch prachtig in de verontwaardiging enin de satire. Bizar bier, kreten-slakend daar, om-verwerpend overal. Joost Mendes heeft in zijn boe-ken zelfs met geen flauw woord gezinspeeld op eenveel vroeger bestaan van een geestelijk Jodendom,van oneindig veel hoogere orde dan het toenmaligeen tegenwoordige, omdat hem de kennis van zulkeen omgeving volkomen ontbrak. Wij wachten nogsteeds op een groot talent uit den Israelietischenauteurskring, dat eens de onsterfelijke verdienstenen de gouden eeuw van het Joodsche denken, voelenen weten, vanaf de Middeleeuwen uit Spanje, totop Spinoza's tijd in Holland, kan weergeven en uit-beelden. Misschien de hoog-begaafde M. H. vanCampen of Jacob Israel de Haan ? Hiervoor zouallereerst noodig zijn, een grondige kennis van devroeg-middeleeuwsche Joodsche theologise en de mid-deleeuwsch-Joodsche wijsbegeerte. Bovendien ookeen zeer grondige kennis van de historische ge-beurtenissen. Zekerlijk zou Joost Mendes in zijnboek een rabbijn hebben kunnen opvoeren, nu niet

Page 182: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET GESLACHT DER SANTELJANO'S. 1 7 3

een gijntjesrebbe als sluw Naftalie-tje, maar eenwerkelijke groot-geestelijke figuur die tot op dezedagen nog leefde in de glorie van de godsleer vanhet eerste rabbijnsche tijdvak, van Iben-Ganach,Iben-Gabirol, tot het tweede rabbijnsche tijdvak, vanIben-Zakni, Izac Alfassi tot Juda Hallevie, Iben-Ezra uit het derde rabbijnsche tijdvak, tot de ge-weldige Malmonides uit het vierde rabbijnsche tijd-vak, tot en met Spinoza toe; een rabbijn b.v. vande zeer fijne geestelijke beteekenis van dr. Joel, denmodernen Jood, met een ontzachlijke wijsgeerigedialectische kennis toegerust, of een figuur als deverrukkelijke mysticus Martin Buber. Doch hierdoorzou meteen de sociale structuur van Mendes' werkzijn ontwricht. Er zou wel uit hebben kunnen blijkenhoe Plato, Aristoteles en Plotinus leefden in de oudeJoodsche Wijzen en waarom het grandioze bolwerkvan het Talmudisme moest worden opgeworpen te-gen anders-denkenden na. de Joodsche Diaspora; erzou wel uit hebben kunnen blijken hoe op hun beurt,de Middeleeuwsche Joodsche Wijzen invloed hebbenuitgeoefend op de Christelijke scholastiek en deChristelijke godsleer der Middeleeuwen; er zou weluit hebben kunnen blijken, door tot in het verledenteruggaande analysen, hoe ontzachlijk het schep-pende en meditatieve intellect was van de SpaanscheJoden, die stonden tusschen het mystisch-pantheismevan Arabie en de scholastiek der Christelijke theo-logen; en met welk een verheven glorie zij hun gods-en levensleer predikten; hoe zij daardoor de ver-hevenste metaphysische problemen aandurfden; dochdit zou, gesteld dat Joost Mendes zich een derge-gelijke, alles-omvattende kennis van het tijdperkvan de grootsche rabbijnen-figuren had kiInnen eigenmaken en zich door zijn verbeeldingsleven met deMiddeleeuwsche Joden had kunnen vereenzelvigen,zooals die vanuit Arabie en Spanje tot Holland

12.

Page 183: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

174 HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

zijn gekomen, — dan toch buiten zijn scheppings-conceptie zijn omgegaan. Want Joost Mendes wildeslechts geven het geslacht der Santeljano's, van af187o, en niet het leven der geheele Joodsche be-volking van alle standen. Historisch en synthetischhad hij misschien niet het recht, zich zoo bruuskaf te scheiden van alle voorafgegane tijdperken,doch zijn geeselende en wreede karakteristiek vanhet Kaapsche Jodendom is in groote trekken vanabsoluut-geschiedkundige zuiverheid en betrouw-baarheid. Want ook deze menschen leefden in eenvolslagen onbekendheid met de vroegere religieuseen wijsgeerige glorie van hun Middeleeuwsche ras-genooten. Voor elken diep-vromen modernen Jood,zal ook nit nog de geschiedbeschrijving van Men-des, gruwelijk zijn om te lezen; omdat hij er inziet een grof, onvergeestelijkt historisch - materia-lisme, in botte elementairheid tot een lyrisch-politiekpamphlet en tot een charge uitgewrocht.

Inderdaad is in het vierde deel: „De revoltedagen", de tijd van de opkomst van het socialismemet een verwoed-satirischen hekelingsdrang beschre-ven. Deze tijdskarakteristiek staat in zekeren zingeheel buiten den roman. Toch is er geen organischescheiding tusschen roman-verhaal en maatschappij-gebeurtenissen. Want uit de tijdverschijnselen wor-den de figuren verklaard en al de dooreenkruisendewisselwerkingen tusschen maatschappij en mensch,tusschen ideakisme en gemeenschaps-zin.

In „Groei II", tweede hoofdstuk van „De revoltedagen" naderen wij weer, door de licht- en schaduw-tunnel van het algemeen-sociaal gebeuren, de men-schen van het boek, Ko, Daan en Raf, de Leeuwen-steijntjes, van Collem en Andre Rosetta, en staanwij ook weer in het rumoerige leven van straat enbuurt. Van afzonderlijke, typeerende schoonheid ishierin de beschrijving van „Cafe Schuller" en van

Page 184: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

HET GESLACHT DER SANTELJANO'S. 175

Schaller zelf met zijn mooi, blond, fijn vrouwtje.De romanschrijver is hier op zijn best, ook de dich-ter-prozateur. De stifle verliefdheids-episode vanDaan op het fijne, blonde vrouwtje, dat door haargroven Schaller-man wordt geknauwd, is zeer be-koorlijk en hoe prachtig heeft hij de samenkomstvan heel de bende jongelingen, van Ko, Daan, vanCollem, Rosetta, de Leeuwensteijntjes, SalomonBlok, de van Caspels, geteekend in het Schaller-café.Gij hoort het gegons, het krakeel en het kabaal inhet lokaaltje en gij hoort het stemmenrumoer deronstuimig-debatteerende knapen, die de dispuutver-eeniging „De Lamp" hebben opgericht. Hoe scherp,bijtend-geestig, vlot-humoristisch en levendig is hieralles geschetst. Telkens en telkens zou men den au-teur willen toeroepen: kerel, zeldzame kerel, watheb je dit alles verrukkelijk ingeleefd en verrukkelijkweergegeven, met hoeveel gratie, met hoeveelcharme en vaak, met welk een groote taalschoonheid!

Het derde en laatste hoofdstuk „Groei" van „Derevolte dagen", — het geheele deeltje beslaat slechtsdrie hoofdstukken, — is weer uitsluitend gewijd aande beschrijving der jonge socialistische beweging enheel haar ontplooiing, en aan den opbloei van Dor-tendam en de verwereldsching der Dortendammers.Ook cultuur-historisch hebben deze pagina's, behalvehaar zeer voortreffelijke karakteristiek, groote ver-diensten, ook al is hier weer de historische, socialevisie op Amsterdam soms eenzijdig en zijn vele fijnekenschetsingen verloren gegaan onder een propa-gandistische subjectiviteit. Toch wordt door denschrijver telkens getracht naar een synthese van desocialistische moraal tegenover de te-niet-gaandeburgerlijke, en naar een koene ontvlechting van haarethische en intellectueele elementen. Slag op slag iszijn beeldend en betoogend woord dan raak, envooral worden wij in deze gedeelten telkens getrof-

Page 185: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

176 HET GESLACHT DER SANTELJANO'S.

fen door het rhythme, het groote, sterke, ademenderhythme van iederen zin en van iedere periode. Hieris psychologisch realisme van het zuiverste gehalteen krijgt de taal een profetische trilling die ons geenoogenblik onontroerd laat.

Toen ik tegelijk met Mendes' werk de wulpsch-zonnige en uitdagend-speelsche verhalen van Bo-caccio las, zag ik voortdurend een Toscaanschenzonnegloed over landschap en omgeving heenfonke-len. Hoe eigenaardig, dat deze zuidelijke glans ooknog over de bladzijden van Mendes' proza bleefdoorgloeien. Waarom ? Omdat het zuidelijke en hetoostersche hier zonder eenige geforceerdheid, eenvurige vermenging konden dulden. Aiweer bleek,dat al de wreede, harde, wrange woord-kastijdingenvan Mendes, uit een innerlijkste levens-aanschou-wing geboren, toch door een groote menschenliefdegestuwd worden. Als de buitenlijn van dit werk onstelkenmale compositorisch naar vreemde plaatsen,zonderlinge hoeken en grillige uitzichten heenlokt,de binnenlijn van het verhaal gaat toch overal mee;en als de Mordechai-figuur wat Lang is losgelaten,toch voelen wij overal de schaduw van zijn wezen alseen schemerende overhuiving van alle andere figuren.

Ik heb met zekeren weerzin op enkele wanstaltigeen ergerlijke taal-knoeierijen, op een aantal gebre-ken en wankele eigenschappen in dit werk moetenwijzen. Doch welk een genot is het daarna nit eenruim hart te kunnen verklaren, dat ook deel IIIen IV van „Het geslacht der Santeljano's" behoorentot het beste wat de Nederlandsche literatuur derlaatste jaren heeft voortgebracht, — in het vol-komen „uitgeputte genre" van den psychologisch-realistischen en socialen roman, waarde Couperus!En dat Joost Mendes een schrijver is met gavenvan den eersten rang, een groot en heel diep kunste-naar en een mensch om zeer lief te hebben.

Page 186: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

XVI.

C. J. A. VAN BRUGGEN. —

ALS GE MET ... DAN!

Een wonderlijke verwarring kronkelt in het breinvan vele critici dooreen, als ze het met strakke men-taliteit of in aanminnige gulheid hebben over geeste-lijke en zinnelijke, over realistische en verbeel-dingskunst. Welk een onvernuftig en bedriegelijkspel met woorden, leege, groote, moeizame woor-den, gewoonte-woorden en effect-termen die zelfsniet ingaan tot het eenvoudige begrip, en allerminstzijn samenvattingen van een diep levens- en schoon-heidsgevoel. Van Bruggen noemt met een zekereangstvallige omzichtigheid in de aanduiding dersoort, opdat wij ons vooral niet vergissen zullen inhaar onrealistische beteekenis, zijn boek „Een ver-beelding", niet eens verbeelding zonder, maar nogwel verbeelding met een koppelteeken. De soort,begrijpt u ? En ach, die soorten kunnen ook zoobedriegen. Daar hebt ge nu de beroemde, psycho-logisch-verheerlijkte boeken van Stendhal, La Char-treuse de Parme en Rouge et Noir. Ze zijn behoor-lijk ingeluid en met triomphale kreten van lof be-zongen door niemand minder dan Sainte-Beuve enBalzac. Maar plots springt de ondeugende Flau-bert uit den hoek en zegt: dat mooi? Je nieuwe„soort" ? Nou, jouw Chartreuse de Parme en jeRouge et Noir las ik zeer zorgvuldig en ... „que je

Page 187: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I 7 8 ALS GE NIET ... DAN !

trouve mal ecrit et incomprehensible comme carac-teres et intentions ... Quanta Beyle, je n'ai riencompris a l'enthousiasme de Balzac pour un sem-blable ecrivain, apres avoir lu Rouge et Noir".(Correspondance, dl. III, pag. 174.) Daar gaat jenieuwe „soort".

Maar Van Bruggen houdt stand, ondanks zijnnieuwe soort. Want ver-beelding of geen verbeel-ding, er is een brok schoone menschelijkheid enook knappe kunst geleverd in dit bock, en vooralgaf hij diepe inzichten op menschelijke karaktersen een geluks-lyriek die wij nog nergens in de boe-ken van Van Bruggen in die mate hebben opge-merkt. Als Nietzsche in zijn Das Problem des So-krates vraagt: „Ist die Ironic des Sokrates einAusdruck von Revolte ? von PObel-Ressentiment ?geniesst er als Unterdriickter seine eigne Ferocitatin den Messerstichen der Syllogismus ? racht er sichan den Vornehmen, die er fascinirt ?" (Nietzsche,GOtzen-Diimmerung, pag. 248, Naumann Verlag)dan kijkt ge even verbluft op. Is dialectiek waar-lijk een noodmaatregel en gebruikt men haar al-leen als men zijn geestelijk recht moet af-dwingen ? De Joden zijn geboren dialectici, zegtNietzsche. Maar, edele Nietzsche, Reintje de Vosook, en Socrates ook, nietwaar ? De dialecticus laatvoor zijn tegenstander zelf to bewijzen over dathij geen idioot is. Welnu, geachte dames en heeren,in de ironie van Van Bruggen schuilt een brok ver-kapte Socratische dialektiek. Deze man houdt onsallemaal fijntjes voor het lapje, omdat er zoo eenbrok geweldige, gesmoorde wrok in hem leeft opde tartende mallotigheid van wereldgebeuren enmenschendaden; op de gruwelijkheden van oorlogen diplomatic. Ziehier een brok opstand en eenbrok woestheid van gevoel, schijnbaar geeffend dooreen welverzorgde en rustige dictie en getemperd

Page 188: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

ALS GE NIET DAN!

179

door een aardigen humor. Maar o, o, hoe het gloeiten vlamt in deze siberische fantasie I Men zou hetniet vermoeden van zulk een fatsoenlijk ver-beel-dings-mensch. En dat verdekte toch juist is hetaangrijpende van het boek en schenkt er schooneinnerlijke werking en wijding aan. Daar hebt geallereerst de apachefiguur in deze „Ver-beelding",sa5mgebracht als slachtoffer van den oorlog meteen privaat-docent van het vijfde legerkorps uitMetz, derde regiment, vierde bataljon. De apacheheet Jan de Steker. Zijn criminalistenmerk fonkeltal in zijn bijnaam. Er is in dezen Jan de Stekereen karakter geschapen, hij is doorzien als menschen als misdadiger; hij is doorzien met liefde enmet begrip. Deze Jan de Steker houdt gansche rede-voeringen in dit boek van Van Bruggen. Op eigenmanier misdadigers-dialektiek weer. Er is nuchter-heid, wreedheid en romantische teederheid in dezefiguur saamgeperst.

Ziehier een brokje van zijn oratie :

Toen de oorlog kwam, moesten ze mij juist hebben.Ha de zoetste jongetjes halen ze uit hun winkel, achterhun lessenaars vandaan, hangen hun een ransel om dennek en jagen ze met de bajonet op 't geweet in tegendergelijke kereltjes aan den anderen kant. Wat moetenze dan niet blij zijn met jongens van mijn slag! Dat ikeen wapen weet to hanteeren, in vredestijd heb ik ermeer dan hun lief is 't bewijs van geleverd."

Of dit:

„— Waarachtig, ik ben nog nooit zoo'n beste jongengeweest als onder dienst. Waar zat 'm dat in ? Zekerniet in het eten en het goeie buitenleven — graven enverschansingen maken in afwachting van den vijand. Kan-toorklerken knapten ervan op, als van een buitenpartij.Maar ik had geen behoefte aan een geregeld leven enfrissche lucht. Als 't er aanzat namen we 't er in de fau.bourg ook goed van. Nee, nee — dat was het niet!Toch ... van den dag dat ik naar 't front ging, werd ikeen ander mensch."

Page 189: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

180 ALS GE MET ... DAN/.

En dan:

Nee, ik moest het anders zeggen, peinsde hij. Ikbleef die ik was: „Jan de Steker". Maar de indere men-schen om me heen, die werden zoo anders. Die leken netgeworden wat ze mij altijd verweten hadden te zijn. Zijgingen ook op de loer zitten, ook voorbijgangers over-vallen, ook dooden, en wie dat het beste en het meestedeed, dat was de grootste held! Op de parade kwampapa Manitou hun het kruis op de borst spelden en onsvertellen, dat ze twaalf man in hun eentje op een wacht-post hadden geregen aan hun bajonet. Zie je, zoo kwamik te leven in de omgekeerde wereld. In m'n eigen hadik het nooit zoo kunnen verzinnen. Wanneer iemand ge-zegd had: Jan, morgen gaat de wereld op z'n kop staan,al die brave menschen springen andere brave menschen,vijanden zonder dat iemand weet waarom, naar de keel, enjij krijgt een plaats van haantje.de-voorste met een vrij-biljetje voor het Hotel des Invalides — me kop eraf, ikzou hem een peut voor z'n leugenachtige tronie gegevenhebben t

— En tech waarl Ik had bloed kunnen zuipen, en zezouden erom gejubeld hebben 1"

Hij gaat door over den oorlog als de heele wereldover den kop duwelt.

„En nu is het heelemaal een mallemolen. Je bent so-ciaal als je doodslaat en anti-sociaal als je thuis blijftzitten kopjes thee drinken. Wie tien kerels overhoopschiet krijgt het kruis, wie er twintig aankan wordt be-vorderd tot sergeant en je kunt dan generaal worden meteen steek en een „gouwe kraag", als je maar genoegkerels naar de andere wereld helpt."

Zoo laat Van Bruggen Jan de Steker spreken.Tegelijk is deze misdadiger van een vrouwelijketeerhartigheid als hij den privaat-docent Paul Jo-seph Dreyling verzorgt, een ongelukkige geleerdewiens geheugen-knobbel is weggeschoten en die nutusschen het moordgedonder der verre kanonnen alseen beseflooze suffeling en zonder weet zit te starenop zijn eigen heden. Er leeft een brok gloeiendewrok in Jan de Steker, en rauwe ironie.

Page 190: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

ALS GE NIET DAN! 18 r

Doch ook in de andere figuren, in de ongestremde,innerlijke karakter-ontwikkeling welke eigen men-schelijke decadentie en verwording belicht tegen-over misdadigers-impulsies van een schepsel metbrandende ondeugden en slechte begeerten, dat tege-lijk een quasi-heroischen en tragischen dood tege-moet treedt voor een vrouw. Hooft zingt:

„Vrouw die my brandt,Gelyck een snaere ranck

Trilt van uw handtEn slaet een soete klanck;"

(Zie Sang, pag. 152, Ge-dichten. Uitgave van dr.Stoett.)

Zoo wordt ook Jan de Steker te gemoet gevoerdeen vrouw „die hem brandt". Dan komt het beestlos in Jan de Steker, de daemon, en daarna debijna godsdienstige liefdes-ontroering. Deze episodeis zeer bijzonder in het boek van den begripsfantastVan Bruggen en van een sterk-reeel-psychologischekracht. Alle Hollanders van eenige beteekenis heb-ben de liefde tot de werkelijkheid en de behoeftehaar te verheerlijken in het visioen. Zoo zei ookVerwey. En hij zei het goed. Laten we in 's hemels-naam niet kibbelen over de deelen van het mengsel:werkelijkheids-zien en verbeeldings-element, of wer-kelijkheids-element met verbeelding dooreen. Hetblijven alle woorden aan den buitenkant. Als slechtshet innerlijke er maar is. Dit innerlijke leeft er opvele plaatsen, in Van Bruggen's boek, het sterkst bijde karakter-ontleding van Jan de Steker, en ook hieren daar in den bruisenden toon van zekere beschrij-vingen. Alvorens ik ertoe kan overgaan hiervaneenige schoone staaltjes te geven, moet ik toch eerstenkele zonderlingheden van Van Bruggen's schrijf-trant signaleeren.

Hij kan soms heel slordig iets neerpennen, endaardoor onzuiver zich uiten. Wat is b.v. een „open

Page 191: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

182 ALS GE NIET . DAN !

ruimte" ? Bestaan er ook dichte ruimten?Hij schrijftb.v. dat iemand „volzichtbaar" werd. Hij bedoeltnatuurlijk voluit zkhtbaar. „Vol"-zichtbaar op zich-zelf is een malligheidje. Waarom moet een trekom een mond altijd staan? (pag. 8.) Een eigenaar-dige verwarring of onbewuste expressie-verschuivingvindt b.v. plaats in „plechtig-onbewogen beuken".Wat is lets plechtig-onbewogens ? Het moet natuur-lijk zijn: „onbewogen, plechtige beuken". Jets kanwel door zijn stilheid koninklijk zijn of plechtig,maar plechtige onbewogenheid op zichzelf is alweereen malligheid.

Ook schrijft hij:„Geen ander dichtebij geluid vertroebelde den

nerveuzen ritsel van het stille boomloof". Van Brug-gen houdt dol van het woordje „ritsel" in dit boek.Alles ritselt bij hem. Maar welk een zwaar woordhier: vertroebelde. Hoe kan een ritsel ooit vertroe-beld worden ? En zie hoe dik-op deze nuchtere mankan werken met krachtwoorden, in zulk een zin:„— Ik was in staat op te staan, mij te ontwringenaan de stalen geesels, die mij pijnigden met deschorpioenengreep hunner gevlijmde angels." Hierzijn niet alleen stalen geesels schorpioengrepen,maar tegelijkertijd gevlijmde angels. Ook het vol-gende is uit de beeldsprakenreeks van den colportage-roman: Op iemand's voorhoofd plooide een wolk.Iemand slikt ontroerende gedachten weg. Welk eendenk-keel! Jammer is het dat de schrijver, op pag. 84heel aardig den slechts een woord Engelsch spre-kenden Graaf parodieerend, later aangeduid alsiemand die op een zeker oogenblik wat moest zeg-gen, ... „in zijn beste Engelsch" antwoordde:„Well", . op pag. 85 de aardigheid herhaalt. Oppag. 89 zegt Van Bruggen : „Zoo bediende hij zichmet overtuiging van de versleten beeldspraak vanzijn vak." Nu gebeurt er lets opmerkelijks. Want

Page 192: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

ALS GE MET ... DAN! 183

de aanduiding versleten beeldspraak behoort zelftot de „versleten beeldspraak". Hier had Van Brug-gen met een heel andere karakteristiek toch het-zelfde verwijt moeten uitspreken. Hoe kan iemandvan zijn talent nog schrijven: „dan gleden er an-dere beelden door zijn hoofd"! Oef, oef, die glij-dende beelden! Ook laat Van Bruggen nog steedsiemand „tusschen de tanden sissen". Sedert Xavierde Montepin in zijn Roode misdadigers van de cata-comben van Parijs of De doorgezaagde weesmeisjesop het slot van den burggraa/ Prebois de Grancay,in zijn allerlaatste volks-feuilleton het reeds als een„versleten beeldspraak" met een breed verbeeldings-gebaar van zich had afgeworpen, heeft nimmer meereen modern romancier het gewaagd een mensche-lijk wezen te laten „sissen door de tanden". Zelfsniet een die geen roman, maar een „ver-beelding"schrijft. Ook met een geurtjen van Xavier de Monte-pin's schrijftant omzweefd lijkt dit: „.. . of waarhaar vingers, haar pols geraakt hadden, een vurigteeken was geschroeid." Nou, nou, nou, nou, besteC. J. A., dat is niet eens meer rhetoriek! Eigenaardigook deze foutieve woordschikking: „donkere dingenkolkten in zijn kop, die verdoken lag in de naaktebulging van den arm". Wat in 's hemels naam iseen „naakte buiging" ? Alweer werd hier bedoeld:in de buiging van den naakten arm. Visueel is hiereen begrips-overdracht en een gewaarwordings-over-dracht. Dat dit toch niet al te diepzinnig klinke!Want het is toch eenvoudig en we hoeven de oudeBabyloniers met hunne planeetgeesten er niet op nate slaan, noch een Homerische hymne der oude Per-zen. De arm is object en hij is naakt. De armbuigt, de naakte arm buigt. Is er nu sprake van een„naakte" buiging ? Dat zijn zonderlinge syllogismen,die gij juist om hunne gewaarwordings-overdrachtaltijd moogt wantrouwen. Want in de buiging be-

Page 193: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

I 84 ALS GE NIET . . . DAN

staat wel naakt, maar er is toch nimmer een naaktebuiging. Zonderling ook is de volgende zin: „Alseen droomer in visioenen schudde hij zich rillend."Het lijkt waarachtig wel een poedel, die pas uithet water opduikt. Een aardig bewijs voor het feit,dat naakte buiging foutief is, wordt door Van Brug-gen zelf geleverd. Op pag. 17o schrijft hij de,naakte bulging", op pag. 173 schrijft hij van den-zelfden arm, hetzelfde bloot en denzelfden man :„met zijn verwrongen gezicht in den gebogen blootenarm". Gek ook zoo iets: „Een niet te bepalen ver-driet drong naar zijn oogen." En hoe zonderling deschrijver een abstracte metaphoor hulpeloos aan eenconcreete oplossing brengt blijkt wel uit deze ver-gelijking : „In zijn donkeren kop brandde alle harts-tocht tot AscH weg". Is dit niet iets heel stouts ?Doch ik weiger verder mijn annotation te raad-plegen. Ik zou nog wel eenige kolommen kunnenvoortgaan en mijn lezers zouden een verkeerden in-druk krijgen van mijn waardeering voor dit boek.Misschien is Het mierennest over het geheel betergeschreven. Toch, in Als ge niet dan! komenstukjes prnza voor van veel hooger-beschrijvendenen psychologischen rang dan in het vorige boek. Alsik mij stoot aan idioterigheidjes als op pag. 319„. . over hunne gezichten lag een glimlach vanpeilloos geluk", (zal dat „peillooze" geluk dan nooitverslijten ?) dan koester ik mij aan de schoonheidvan een pagina 31/, waarvan hier een staaltje:

„Vreugde is een sprong levensgeluk is de blijdeuit-werping van het lijf, dat zwieren gaat en spelemeienin de ruimte — die is overal waar het komt en gaat —als een zwemmer in 't oneindige meer.... Zich wendenden wentelend, beweegt het levende lijf, het juichend-feestende lijf ... de voeten volgen het in zijn luchtendrang, Overal volgen ze, zooals het lichaam den geestverheugd-gehoorzaam volgt; — overal waar de blijdegeest hene-werpt het lenig-dienende lijf, volgen de voeten

Page 194: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

ALS GE MET ... DAN! 185

mede in een zalig ondervinden der vreugd die het rhyth-me is!"

En daar:„Hij is een geest, de danser, een geest is hij, die het

licht is, — die het licht zoekt, — die in het licht yengaat.... Hij is een ster; ontsprankeld aan den zingendenhaard zijner verrukking een lichtgod is hij, blauw inde blauwe heerlijkheid der zon een zon, de zon is hij,weg-zengend in haar glorieuse zelf Zie I hun juichende,hunne vermetele, hemeltartende fonteinen daar zijnze! — ginds! — en hier ook — en verder, verderoveral zijn ze! — de zaaddoozen der vreugde zijn ze, dieopenspringen en over alle aarde gutsen doen hun ge-spannen ziel zie! nu gaat allerwege 't land metvreugde worden bevrucht.... Daar spreiden zich de bloe-men; sperrende oogen staan ze het toe te zien, huiverendin de luchtaanraking van den tred, maar aanstonds ver-zaligd gereed om te zien! — te zien!

„O, schoon is het lijf dat zijn heerlijkheid ontviert indoorglansde ijlte ! Hoe spant het en ontspant het rhythmevan zijn evenmaat, — verheerlijken komt het zijn god'-lijke zelf, en het schroomt niet, het is verrukt van zich-zelf, verliefd van zichzelf, verslingerd in zichzelf — o, hetomjubelt zijn goddelijke zelf met de blijde klanken zijnerliefde! Als een klaterende kristal spat het uit in eenduizelend vuurwerk om zichzelven te vieren, en stiat,ineens voltooid — een tijdglimp maar, de duur eenerspat l — en het zinkt in elkander tot een ander nieuw won-der, — het schiet, het verschiet — en, 't is weg en hetis er weder — en weder en overal wemelingen van Al-door ander pracht!"

Zeer geestig is de amandel-eetscene, al is hetjammer dat de schrijver dit verhaal z6lf een „geestig-bedachte diplomatieke manoeuvre" noemt. Voortref-felijk is ook de privaat-docent in zijn geheugenloozebewustelooze bewustheid getypeerd. Hier gaf VanBruggen met diep-tragische kracht een ellendig oor-logs-slachtoffer. Het heele boek is van een levendigen geestig man, met eigenaardige aphoristische le-venswijsheden. Ook de verhouding van den profes-sor zonder armen, in zijn lijdzame machteloosheidtot Helen, de verpleegster in den kring, werd met

Page 195: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

186 ALS GE MET ... DAN!

zeer fijn sentiment en ongemeen-innig geschreven.Er is een groot en warm-menschelijk gevoel in ditboek en een lyrisch-juichende levensblijheid, diezelfs niet getemperd wordt door de beschrijving vaneen wereld-tragiek en die de valsche schaamte vande Hollandsche zurige nuchterheid in Van Bruggenom sentiment to toonen waar het bestaat, volkomenoverwon. Er is in het beste gedeelte van dit boekiets van het groot-menschelijke dat de groote Rus-sische schrijvers altijd-door en volop geven.

Page 196: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

XVII.

P. N. VAN EYCK. — GEDICHTEN.

De menschen uit „De Beweging" bezingen gaarnehet dichterschap ... en ze doen het met talent. OokP. N. van Eyck, een dichter uit „De Beweging",wijdt een gedicht aan het „Dichterschap". Eennatuurimpressie in vergeestelijkt zinnebeeld gebrachttot den dichterstaat. Een wijze van werken diegansch en al het uitdrukkingsvermogen van VanEyck karakteriseert. Er is ook weinig schooner vaningeving en van stijl-trant en van innerlijke be-wogenheid te geven. Natuur en dichterschap staanvlak bij elkaar. Shelley heeft al zijn phantasma-gorische scheppingen op beide gebouwd; op hetsymbool en op de natuur-heerlijkheid. En in hetzinnebeeld grijpt hij naar de mysterien van aardeen hemel met de voile, snakkende kracht van zijndichtende menschelijkheid.

Wat Shelley vermocht is echter niet voor alledichters bereikbaar. Shelley was een genie als woord-melodist, als episch phantast en als dichtend den-ker. Zijn scheppende verbeelding kent nauw gren-zen. En ook zijn menschelijkheid is zoo prachtig.Al heel jong schrijft hij Miss Hitchener: ,,ik wilgeen oogenblik verloren laten gaan om waarheiden geluk onder de menschen te brengen". — Dezeman mag zoo spreken. Het is geen exclamatie!Zijn werk leefde op dien heerlijken drang naar ver-menschelijking- zijner hoogste verbeeldings- en

rrr r3

Page 197: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

88 GEDICHTEN.

schoonheids-ontroeringen. Heeft deze hooge schoon-heids-ontroering dan afzonderlijke vermenschelij-king noodig, zult ge vragen. Neen natuurlijk. Dochzoo is de bedoeling misverstaan I — Deze phantas-magorist schiep van het menschelijke levensgevoeluit. Hij wou de menschen gelukkig maken en ze eenschoonheid schenken waarin zij zich konden ver-liezen. In zijn geestesweefsel, waarvan hij zelfspreekt, vlocht hij al de gewaarwordingen van hetmenschelijke. Hij zocht zijn bezieling niet in hetbovenzinnelijke symbool, in het buitenaardsche, entoch zijn er niet veel dichters met meer onbewustevroomheid en godsbesef geweest dan hij. Zelfs inhet tijdperk zijner zenuwstoornissen en tragische hal-lucinaties, verzwakt het religieuze dichterschap vanden „atheist" geen oogenblik.

Een vers van Van Eyck geeft zeer gemengde ont-roeringen. Ook bij hem een vroomheid van gevoel diegeheel en al cosmisch mag worden genoemd, en dietoch vergeestelijking van het zinnemooi bedoeltto zijn.

Dichterschap.

Een boom die aan de glans-bevloeide randVan 't bosch gemeenschap heeft met heel de droomVan gistend sap, en loofgesuis, geruchtEn schal van winden, en dat ruig geluidDer regens als de verre, vreemde valVan duizend zilvren munten, en 't satijnenGewaad van licht dat gansch door 't woud verscheurdTernederzijgt in flarden wieglend goud,En scheemring, en de nesten duisternisDoor nachts ontelbre vogelen gebouwdIn 't hout dat vaag en donker wordt van slaapWier rust nog slechts een vleermuisvlerk doorruischtDe dichter is die boom die aan de randVan 't ondoordringbaar saamgegroeide woudDer wereldsche mysterien zijn kruinVoelt buigen naar de weide, en 't glooiend groenDer heuvels, en de kronkelstroom der beekWaarop de zon haar bron van droppels strooit,

Page 198: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

GEDICHTEN. 189

Dit garf van zilvren korrels. En zijn stem,Zijn stem die beeft door alle kracht en klankVan 't saamgeweven bosch, die zwaar van nachtHet ruischen is der donkre vogelvlogels.Bij 't duistren neergestreken, en die beeftVan de ondertoon waardoor haar luidste woordTot diep fluweel verdonst, daar zij de zielDes levens draagt die zwijgen moet maar streef tNaar 't zingen dat haar laatst geheim verklaart, —Zijn stem ruischt uit en schraagt zich in de schalDer lijster die des nachts slaapt in zijn kroon.En 't vreemde lied dat aardsch en hemelsch is,Wordt v66r 't in trillende aetherglans vervliet,Een lust en weelde voor 't verstilde hartVan hem die aan de heuvelhelling waakt,Maar wakend droomt, een mensch die staart, omhoog,Tot hij 't bewustzijn zijner waak verliestEn als een huivrend hart, omhoog gedragenAls door de witte veders eerier duif,Op 't broze lied dat zingend langs hem wiekt,Zich voelt vervloeien in 't verwijde blauwDes hemels naar een eeuwigheid van licht.Maar 't lichaam, aan de weeke heuvel, slaaptEn 't is een vlinder blauw en goudgezoomd,Die fladdert boven 't droom-bewaasd gelaat,Waar 't laag, in 't kruid, de keer der ziel verbeidt,Als 't oog van glans uit 's harten schat weer straeltEn de aarde een woon werd voor een schoon geloof.

lk ken een fijnzinnig criticus, die met stouten spotop dit gedicht al dadelijk beeldspraak-ontledingenzou toepassen en ik geloof zelfs, met eenig succes.Vooral de „der regens als de verre vreemde val vanduizend zilvren munten", . en het satijnen kleedof gewaad, zullen het moeten ontgelden. Ook de„ontelbre vogelen", en ondertoonen die tot diep

„verdonsen" ... En ook een stem die zichschraagt in de schal „der lijster". — En toch, allebeeldspraak-ontleding zal hier blijken waardeloos tozijn tegenover het echte dichttalent, het peinszware,edel-klinkende verbeeldingsspel van dezen diep-tas-tenden natuurzanger. 0, deze natuurzang is ganschanders dan van een Reddingius. Ze vindt geen be-

13*

Page 199: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

190 GEDICHTEN.

vrediging in het enkele zoete en zingende klankbeeld.Ze vindt geen voldoening in de dichtende gedachte.Ook niet in maat en rijm alleen. Ze streeft naar eenpsychische eenheid van uiten. — Van Eyck yenheerlijkt de natuur. Lees :

Het lied der garde.

Ik stond voor 't gordijn, hief de slippen,En aanschouwde 't gespreide verschiet, —Nu draag ik een woord op de lippenDat opklinkt en zwelt tot een lied

Beneden de gloeiende wimpelsVan een gril-wolkig avondgoudHad, bevend in trillende rimpelsEen zee mij haar schoonheid ontvouwd.

't Was ebbe en de deiningen daalden,'t Was stil. en de dunne rand schuim,Waar golven de voorge achterhaalden,Week smaller terug naar het ruim.

En de tinten verzonken in 't blauwenVersmolten gedoofd in de stroom,En ik stond vol ontroering to schouwen,Want de zee werd een heerlijke droom.

Onder 't altijd nog duisterend donkerDer lucht werd ze als 't glinsterend-teer,Doorzichtig-bewaasd geflonkerVan een zilverbroos-wiegelend meer.

Toen brak er een strakte in mijn peinzen,Een band om t' gehoor mijner ziel,En de wereld ging onder mijn deinzen:Het was of de grond mij ontviel.

Ik voelde mij wiegelen, zweven,Ik dreef op 't onzichtbaar gesuisBoven zee, in een lichaamloos leven,Op de grens tusschen stilte en geruisch.

Merkt ge in den natuur-vergoder niet onmiddel-lijk de geestelijke houding van den dichter ? De nuen dan plechtig-rhetorische uitdrukkingswijze : „en

Page 200: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

GEDICHTEN. I 91

aanschouwde 't gespreide verschiet", . „een zeemij haar schoonheid ontvouwd" . . . verdoezelen niethet wezen van dezen poeet. Hij is sours een zeerschoon melodicus, een zanger die toch zijn dichtendldankmateriaal niet alleen verbruikt aan de melodie.Hij is en blijft altijd een droomer, een schouwervan de natuurwonderen. Hij zegt het zeer mooi inhet zesde en zevende couplet van dit lied der aarde.Zijn verhevenheid heeft in zichzelve een vlucht naarhet hooge en onbegrensde en tijdelooze.

Hoort hoe hij dit lied der aarde vervolgt :

Maar het laatste geluid ging vervagenEn aan 't vleugelgerucht van de tijdWerd mijn ziel op een adem ontdragenNaar het eden der eeuwigheid.

Daar vond mij 't geluk om een vreugdeZoo wijd en onstoffelijk-reinDat mij niets van de wereld meer heugde,Mij, droom in een roerlooze schijn.

Nog rustte ik in 't hart van de stilteIn die volheid van zuiver genucht;Maar eensklaps beving mij een kilte:Uit de diepte verrees een gerucht.

Het gedempte gerucht hoorde ik stijgenVan 't verzonken gemurmel der zee,En ik h66rde plotseling het zwijgenVan der eeuwigheid eindlooze vree.

En een marteling schokte mijn denken,Een als klokkeklank luidende angst,En mijn ziel zag heur aarde haar wenkenEn haar vrees won een zoete verlangst.

't Was een droom: ik stond weer to starenNaar de zee, aan 't verkoelde kozijn,De nachtwind beroerde mijn haren,Wijd, wijd langs der waatren gedein.

Ik luisterde: een woord hoorde ik levenUit hun donzige, vlakke gesuis:„Niet verder mag 't menschenhart zwevenDan de grens tusschen stilte en gedruisch".

Page 201: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

192 GEDICHTEN.

Mijn zeer fijnzinnige en puntige criticus zou tegen-werpen: Maar Querido, hoe is het nu met je ? Laatjij de rhetorische gekkigheid toe: „het eden dereeuwigheid" . laat jij toe, de machteloosheidjes:„onstoffelijk-rein", „roerlooze schijn", ... „be-ving mij een kilte", nog wel „eensklaps". . „dereeuwigheid eindelooze vree" . enz ? Sedert wan-neer is het gebruiken van eeuwigheidswoordjes enal dit fraais in staat het werkelijke wezen dezer din-gen te suggereeren ? Is dit niet voos, valsch enarmoedig, en heeft Van Eeden niet ons voor altijdaangetoond hoe het valsche verhevelingen vergaat ?Weet ge, zucht en spreekt mijn fijnzinnige en pun-tige criticus, dat deze dingen, moderne rhetoriek,doormengd met Nieuwe Gids-dichtjargon, ergerlijkerzijn dan de gegeeselde „nabootserijen" der dichtersvoor "6o en "4o ? Want hier is wel aanwezig eenvirtuoos en behagelijk zwelgen in technische ver-mogens, maar het diepere, het echt-bezielde, hetzingend-scheppende en het zingend-verbeeldendeontbreekt of wordt vervangen door een plechtstatigrhetorisch gegalm dat met den „sluier der poezie"niets anders gemeen heeft dan zijn flapperingen.Hier zijn wel maatvormen en stemmingen, maar geenzuivere beeldende macht en geen ontroering. Hierzijn slechts duldeloos-gemeenzame verhevenheden inakelig-gezwollen stij1 uitgerijmd. Alles is met nuch-ter verstands-overleg naar de hoogdraverigheid op-gejaagd. Dit pathos likkebaart aan eigen valscheinspiratie.

Mijn fijnzinnige criticus zucht dieper en zwijgt.Nu vrees ik dat mijn lezers zullen denken: dezeschijngestalte van een criticus werpt hij zelf uit, isgevonden om zijn bedenkingen objectief een vormvan keuring te geven. Niets is minder waar. Wantik heb zeker vele bedenkingen tegen den dichtaardvan Van Eyck, maar meer, oneindig veel meer waar-

Page 202: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

GEDICHTEN. 193

deering. Hij is in zijn dichtwerk een geestelijk-le-vend mensch, doch een die het schoone niet slechtsbezingt, doch ook zijn eigen wezen scheppendnaar buiten brengt. Er is een maatzang in zijnwerk die dadelijk ontroert. Zijn metrische toon isaltijd vol door eigen innerlijke zangmacht. Hij heefteen beeldwerk dat vaak schitterend oplicht. Hijheeft geen mooi-gemaakte poezie-waarheidjes, dochiets van het eeuwige levensware in zijn arbeid. Zijnrhythme geeft het, zijn maatzang, zijn verbeeldingen zijn gevoel. Er is ook veel bevalligheid vanwoord en vorm in zijn poezie. Een bevalligheid dieweinig met sensueele bekoring in lageren zin heeftuit te staan. Het is de bevalligheid van den zwierigedie hoog en gemakkelijk gaat en die gewend ishorizonten te overzien. Er is ook in dit werk eenbesef van het tragische; van het tragische der grooteen onrustige verbeeldingen en van het tragische dernatuur zelve. Telkens en onverhoed openbaart zichdit bewustzijn van dezen dichter. Lees het gedichtgenoemd naar „Beethoven", met dit er uit.

De hemel draagt een kleed van geel satijnIn 't westen voor zijn blauwe roerloosheid,De bladers ruchten nauwlijks, want de windWeifelt in 't loover tusschen waak en slaapEn neuriet noen zijn eigen wiegelied,De schaduws vloeien samen in de tuin

Het is zoo goed in 't avonduur, zoo goedIn 't scheemren der warande, 't kwijnend lichtVerdiept zoo zacht de tinten van 't gazon.Zoo vredig daalt de nacht al door de ruitIn 't stille huis; zij ruischt een broos gebedIn 't waas van dauw dat Tangs de perken trekt.En wekt de weemoed der gepeinzen: hoorDe klokken luiden in de verre stad't Gebeier van de vesper: ijl en blankDoorzeeft hun rust de droomen mijner ziel.

Nog sterker in het gedicht: „Eenzaamheid", metdit schoone slotcouplet:

Page 203: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

194

GEDICHTEN.

En eenzaarn klinkt mijn stap op 't steenEn 1 dwäal als een dien niets behoort,Door mijmring staag naar mijmring heen.Door stilte steeds naar stilte voort.

Ook het gedicht Atlantis is van dit tragische le-vensbewustzijn zwaar en donker. Hij beseft het„moe-van-zinnen"-wezen, en het grijpen in droomennaar dingen die niet te winnen zijn, om dra zijn zielte waarschuwen :

Wees stil mijn ziel, bedwing uw droom van dwalen,Want zie ook hier is het hemelscheemren diep.

lk begrijp wel, waarom mijn fijnzinnige mede-criticus den nadruk wil gelegd hebben op Van Eyck'spompeusheid, op zijn koude redeneer-drift; op hetzwoele, troebele, vaag-mystische, ijdel-gewichtige,galmend-rhetorische en schijn-diepzinnige. Voorkwaadwillige verklaarders van dit werk zijn al deelementen aanwezig . . . Ik kan niet meedoen, om-dat de schoone, diepe mijmeraar, de innig ont-roerde, de zeer-bijzondere taalkunstenaar en hetscheppende verbeeldingsmensch zooveel sterker enmachtiger in Van Eyck leven dan de plechtstatigerhetoricue en phrasenbouwer van groote woorden.

Page 204: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

XVIII.

JOH. DE MEESTER. — CARMEN.

Remy de Gourmont behandelt in zijn „Promena-des Litteraires" een boek van Stendhal: Racine etShakespeare. Ze hebben beiden het zeer druk over„classicisme" en „romanticisme". Stendhal voorzaghet romantisme, voelde er de eerste werkingen vanen doopte de beweging ook met den naam „roman-ticisme". — Gourmont spot fijn-sarcastisch met develerlei „beginselen" van Stendhal en vooral metzijn „zotte tegenstrijdigheden". — Kort den inhoudvan het boek van Stendhal saamvattend zegt hij dit:Shakespeare bevalt hem, Racine verveelt hem. Endat wat Stendhal verveelt noemt hij „classicisme" enwat hem genot verschaft „romanticisme".

„Ces mots," zegt Remy de Gourmont, op pag.98van de Deuxieme Serie der „Promenades Litterai-res", „n'ont aucunement pour lui la significationqu'ils ont prise dans la suite". Volkomen juist.

En toch kunnen we ook nu nog deze onderschei-ding van een boeiend en vervelend genre handhavenin de literatuur.

„Il appelle ce qui l'ennuie: classicisme, ce quil'amuse: romanticisme et voila tout !" Juist: voilatout!

Men kan geen fijnere onderscheiding maken je-gens het werk, den geest en de kunst van Joh. deMeester. In alles het tergende tegendeel van classi-cisme, ... in alles dus het tegendeel van verveling,

Page 205: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

1 96 CARMEN.

verstrakking, verstijving. En daarom is de benaming„romanticisme" treffelijk van toepassing op hetwerk, dit Carmen vooral, van Joh. de Meester.

Een eigenaardige roman ? Een zedenstudie ? .. .Een psychologische zelfuitleving van ontroeringenwelke zich in den levendigen stijl toch volkomenobjectiveert ? Eerst denken we: neen, minder, veelminder, slapper, vluchtiger neergepend dan Geertje.Soms zeer slordig van taal, stooterig van zinsbouw,„romanticistisch" van beeldspraak en uiting.

Bewijzen ? Bij hoopjes. We lezen het tweede hoofd-stuk : en voelen ons al vaster gegrepen. Jong;jonge, pruttelen we, hoe levendig, hoe snel van psy-chologische wendingen en hoe zuiver, hoe echt. Welezen het derde hoofdstuk en voelen al meer be-wondering voor dit uitmuntende verteltalent en voordie heerlijk-sprekende schrijvers-levendigheid. Hetsprankelt en sputtert. Alles is rap, vol, gretig, ge-durfd en zoo fijntjes, zoo diepjes, zoo innigjes uithet leven losgekorven, met zulk een snijdend, sner-pend en vlijmend intellect. Stendhal had gelijk: „IIappelle ce qui l'ennuie: classicisme; ce qui l'amuse:romanticisme". Dat boek van De Meester is zuiver„romanticisme", wijl het boeit en genot verschaften nooit, nooit een oogenblik verveelt.

In alles is hij de tegenstelling van het classicisme.De opmerking werd door Scharten gemaakt: is eenfiguur als Lex, de Carmen-dame, nu wel zulk eenuitwerking, zulk een dik boek waard? Ik geloof,dat zulk een vraag de beteekenis van het werk on-willens eenigszins verkleint. Carmen heet het boeken Lex is een hoofdfiguur. Maar met evenveel rechtzou het ook „Henk" of „Tragisch huwelijk" hebbenkunnen heeten.

Het boek geeft ons niet alleen Carmen, maar ookeen dolkloozen Jose, een sport-toreador Kieboom eneen zelfmoordenaar als Tromp, een prachtig diep-

Page 206: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

CARMEN. 197

stil en sterk menschenkarakter in De Meester'sroman.

0, hoe mooi, hoe smartelijk stil-mooi, droef-mooi,is Tromp in zijn optreden en verdwijnen geschetst.Zoo verschijnt en verdwijnt het groote in het smart-voile leven met weinig gerucht. Daarom, het boekmOcht deze uitvoerigheid en den omvang, omdat het66k een boek van Henk blijkt.

Het „romanticisme" van De Meester is er met dejaren vuriger, hartstochtelijker en levensdieper opgeworden.

In dit boek vooral.0, ik weiger iedere vergelijking tusschen Carmen

en Geertje. Geertje is als geschapen figuur ietsheel aparts. Zoo een figuur, zoo een vrouw zal DeMeester wel nooit meer scheppen. En toch is Car-men er ook een. Zelfs diep van binnen uit gege-ven; gezien door den auteur en gezien door Henkwat eigenlijk hetzelfde is. De suggestieve taal vanden innerlijken verteltoon in dit boek lijkt vooralgroot. We lezen over alle uitingsgebrekkigheden enmalligheden, — Kloos heeft gelijk! — heen. Berner-ken we eerst later, vernuchterd in classicistische bui.

Men kent De Meester dadelijk uit zijn verbluf-fende interpunctie en uit zijn zinsbouw. Nooit waseen kunstenaar zoo geheel zijn zinnetjes tot in dekleinste komma, als De Meester. Een zin, eenkomma, een streepje, een dubbelpunt, weer eenstreepje, nog een dubbelpunt, weer een komma, nogeen komma-punt, puntjes, eindelijk de punt.

Ziedaar het literaire gelaat van De Meester. Hetis schalksche, over zich zelf heenstappende wen-dingsvlugheid van psychisch en physisch leven. Hetis dartelheid en prikkelende, schelmsche ironie. Hetis spot, spotternij en meelij. Het is durvende be-schroomdheid en brutale gene; het is gewichtig zijnen tegelijk de gewichtigheid doorzien als een pose.

Page 207: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

198 CARMEN.

Gevoelig zijn en dadelijk vreezen voor vertoon; innigzijn en onmiddellijk beangst voor belachelijkheid;vurig verlangen en drang naar uitspatting, uitbun-digheid, het vrije, tartende levensavontuur, en nogvuriger dempend en dompend met bezonnen, nuch-teren, zelf-ironiseerenden geest. 0, zoo veel bran-dende geestdrift door de aderen en de zenuwen tevoelen gloeien en er zoo nuchter-sarcastisch, zoodubbel van waarneming en doorleving mee te moetengekken. Welk een innerlijke kwelling en hartskren-king. Inderdaad, in den stij1 van De Meester, —een stip vaak van luid denken, — leeft een lyrischelement. Maar let op de interpunctie; iedere zin isnerveus doorschokt, doorschoten en doorsplinterdvan nevengedachten en nevengevoel en neven-ver-beelding. Hij lacht, hij spot, hij kermt en hij schreitzelfs even, tusschen de komma's, de dubbelpunten,de gedachtenstreepjes, de punt-komma's, de uit-roep- en vraagteekens in. We merken het nauwelijks.Want als we even nadenken, . . . born . . . dan loopthij ons omver, en bruit een lach, of striemt eengrinnik over ons been.

Hoort zijn haat tegen den letterkundigen predi-kant oom Alex. Dat is kerven. Dat noemen ze inden Jordaan, ik bedoel in den omtrek van den Li-banon: „aan krian snijen". Orideugend spot hij ook.0, allervreeselijkst-verschrikkelijk, erg „ondeugend",lieve jonge dames en Couperus-bladwijzersborduur-sters. Maar bijten doet hij ook.

Het brok dagboek van Henk Lampe, in den romanverwerkt, veroorzaakt een zeer bedenkelijke concep-tiefout. Soms zelfs belachelijk-naief „toegepast" alsliterair effectmiddel. — En vol spot vertoonendetegenspraak! Dit alleen zou slechts in een uitvoe-rige ontleding en beoordeeling kunnen worden aan-getoond. Alweer : Henk schrijft als De Meester.Henk, de figuur, de geobjectiveerde figuur bedoel

Page 208: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

CARMEN. 199

ik, in een persoonlijk dagboek, schrijft als de Mees-ter. 0! het gelaat der interpuncties! Lex, in haarbrieven, de vrouwenfiguur, de geobjectiveerde Car-men, die volstrekt niet als Carmen in den Prosper-Merimee-zin bedoeld is, ...schrijft als de Meester...Let wel ... Lex ... de „Carmen", de vrouw! —Tromp in zijn redevoeringen schrijft als ... DeMeester. 0! het gelaat der interpuncties. Alles be-ademd door den dadelijk herkenbaren geest van het„romanticisme". Boeiend, pakkend, flonkerend,maar van een beangstigende levenssubjectiviteit.TOch schoon en telkens diep treffend door het echte,de ziel, den drang, de gloedpassie, de verzuchting,het smachten en de durfliefde der driften er in! —Een ding echter is zeer opmerkelijk. Leven, liefde,haat en spot, ze zijn bij De Meester allermerkwaar-digst „saamgevlochten" met literatuur. Van „lite-ratuur" kon hij nooit los. Gelukkig dat het altijdleven bij hem wordt. Aardig staaltje. Hij schrijftin verrukking zijn lieveling Lex, zijn sch66nzuster:

„Lieveling, Lieveling, Zalige Schat. (Alles ge-hoofdletterd naar ge plechtiglijk ziet. Dus wel inde gesublimeerde extase. Q.) „In mijn leesboek ligtje portret. 't Lag jaren lang in de salonkast, „diep-in", om een woord van Kloos to misbruiken."

De „misbruiking" is zeer opmerkelijk inderdaad.Bereken de spanning van dezen verliefden man; inverrukking schrijvend zijn lieveling, absorbeert hijin allerijl een expressie van Kloos op het momentvan zijn liefdes-ontroering, zoo teeder tot uitinggebracht in de ... misbruiking der hoofdletters.Wie denkt er nu in Zulk Een Psychischen Staat-Van-Leven aan het „diep-in" van Kloos! — Opdeze mededeeling volgt dadelijk een woordje overFlaubert — de schrijver, die nooit, nooit ( ? ) deverbeelding van zijn gevoel beheerschte. Laterspreekt Lex over . . . Diderot! Mijn hemel ! Stendhal

Page 209: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

200 CARMEN.

zou er van omvallen en naar het wetboek grijpen,al omvallende!

Een leelijke, „herrieachtige", malle hebbelijkheidvan dezen auteur is zijn „bodem"-beeldspraak.

„De moedeloosheid, die den bodem van zijngeestes wezen vergiftigde", enz., pag. 103. Wordt debodem of het geesteswezen vergiftigd ? En hoe kod-dig-leelijk: de bodem van een wezen!

„Op den bodem van alle beklag in hem lag", enz.,pag. Dus ook „beklag" bezit „bodems".

„Op den bodem van Lovenaar's medelijden ligt",enz., pag. 109. Ook aiweer een beton-gebodemdmeelij! Op een bodem ligt „ontgoocheling" van„hartstochtsverbeelding; op den tweeden eigenliefdeleed.

Zonderling-vulgair ook zulk een beeldspraak overHenk's vrouw, (zuster van Lex). „Allergemeenst hadhet lot haar gemept". Foei, edele ziel De Meester,hoe grof-gemeenzaam van het lot een vrouwallergemeenst to „meppen".

Doch hoe schitterend daartegenover: „Henk zagde roekeloosheid aantintelen in haar oogen". —Prachtig zulk een woord.

Hoe vulgair weer hierbij: Hoewel de dag naarden avond neeg, (waar zou een dag anders heen-neigen? Q.) behield de natuur", enz.

Uitmuntend weer :„Was er wel niet veel overdrijving, veel genoege-

lijke denk-fantasie in zijn wroeging" ? En heerlijk-raak zulk een zinnetje: „Onhandig

had hij afscheid van de Koenen's genomen in halvehandhaving van stijfheid". Jammer van het twee-maal-vlak-op-elkaar geplaatste woord „hand". Overi-gens zeer goed en platweg gezegd: zeldzaam-psy-chologisch.

Nu nog een klein bewijsje, hoe weinig de brief-

Page 210: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

CARMEN. 2 0 1

stijl van Lex is geobjectiveerd. Op pag. 196 schrijftLex een brief :

„Trouwens, dergelijk bedrog: — de moed daarin;het idealisme, bij machte, door geestelijke toewij-ding fyzieken weerzin weg te huichelen — en meerl— zou het zelfs dien . forschen boer, een kunste-naar, dus ontvankelijk, niet hebben verteederd endankbaar gestemd, indien hij het eens heeft leerendoorgronden ?"

Let op de dubbelpunten, de streepjes, de komma-punten, de puntjes voor „dien forschen boer". Hetaangezicht van den auteur 1 Zoo schrijft een figuur,Carmen, een vrouw in zijn boek. Het gevaar vanhet directe document, geleverd door de „figuren".De auteur De Meester schrijft precies zoo als hijhet over deze figuren heeft. Bewijs:

„Hij was nu woedend, zei enkel: — ik ga; reikteTilly de hand; liep langs Lex", enz. Maar 66k HenkLampe, figuur in het boek, in zijn dagboek. Be-wijs :

„De vroeg-verouderde kon niet meer. Liefde ge-ven, kon hij; niet — vragen". Zin uit het dag-boek van Henk, een figuur uit De Meester's boek.Welk een parodisten of plagiadisten toch op hunscheppers uitingswijze. En welk een onbegeerdehumor!

En hoe lyrisch kan Henk uitspringen: . . . „dedonkere gloed van je machtige oogen, heenboordedoor den manenevel"! Alsjeblieft, die zit!

Waarom zoo voort te gaan, bij een boek dat zoo-veel te genieten en te bewonderen geeft ? Tochschrijft De Meester zeer mooi en zeer innig-door-leefd is zijn woord-kunst. Woord-kunst schrijf ikmet zekeren tartenden nadruk, omdat er ziel in leeft,en hartstocht in brandt, en teederheid en innigheidvan de diepste liefdesroes-gevoelens uit. Johan deMeester is zeer druk, zeer luidruchtig, rap, spotterig

Page 211: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl

202 CARMEN.

en lacherig, met allerlei foppende zwenkingen; metdan naar lucht snakkende zinnetjes en wendingenen dan weer gretig luchthappende woordjes. Hijlijkt snaterend-oppervlakkig, luimig schertsend enis toch heel diep. Hij praat de honderd uit om zichmet zijn zelfkervende en zelf-tatoeeerende tegen-strijdigheden toch te verbergen, en om veel van zijnontroeringen en hoogere menschelijkheid schaam-lijk een weinig achter te houden. Hij keuvelt omons bezig te houden, doch op mis- en afleidendewijze, wijl hij niet gul wil dat gij zijn kunstenaars-natuur en menschenleven eigenlijk doorgrondt. Hijwil niet, dat ge peilt uit zijn omgewerkte, met eigenbeenen het spoor dwarsoverloopen biechten hoe ergzijn levensbangheid, innerlijke beklemmingen enstrijd-ontwijkingen wel zijn. Hij zal zich doodeer-lijk uitspreken, maar gemaskeerd in alle ... open-heid. We mogen lang niet alles begrijpen van water te begrijpen gegeven wordt. Dat is een verraadonzer indringende scherpzinnigheid. Daaruit ont-staat zijn nerveus gedraai, gelach, zijn snerpendeen ironische onrust; want deze levenssombere enlevenshongerige pessimist is een geestelijk-behaag-ziek, galant, piquant, zielscoquet manspersoon metdiepe menschelijkheid.

Zoo is De Meester, zoo zijn mooie boek „Car-men". Deze realist is een groot en teeder idealist,deze naturalist en zeer zinnelijke mensch, is eengroot, schuw, snel-ontgoochelbaar droomer; dezenuchterling als praktisch krantenmensch is een dich-ter. Stendhal zou van zijn Carmen-romanticisme ge-noten hebben.

Page 212: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl
Page 213: Is. Qtjerido LETTER K LEVEN - dbnl