Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het...

76
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2015-2016 Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom implementatie moeizaam verloopt Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in het management en beleid van de gezondheidszorg Door Koen Merchiers Promotor: Professor dr. Paul Gemmel

Transcript of Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het...

Page 1: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Academiejaar 2015-2016

Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis:

waarom implementatie moeizaam verloopt

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in het management en beleid van de gezondheidszorg

Door Koen Merchiers

Promotor: Professor dr. Paul Gemmel

Page 2: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

Verklaring publicatie en vermogensrecht Masterproef

Master in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg

Ondergetekende

Naam: Koen Merchiers

Geboortedatum: 17/06/1969

Stamnummer: 01101930

Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg

van de Universiteit Gent

Verklaart hierbij alle rechten m.b.t. publicatie en verspreiding van onderzoeksresultaten

verzameld in het kader van zijn masterproef en alle vermogensrechten op de

onderzoeksresultaten verzameld in het kader van zijn masterproef over te dragen aan de

Universiteit Gent vertegenwoordigd door zijn promotor.

Datum: 18/05/2016

Handtekening:

Page 3: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

ii

Abstract

Inleiding en doelstellingen

Ziekenhuizen ondernemen diverse kwaliteitsverbeterende en innovatieve projecten,

waarvoor procedures ontwikkeld worden. Vaak ondervinden zij bij de implementatie

problemen zoals weerstand, niet volgen van procedures,…. Het onderzoek vertrekt

vanuit de vraag of dit met het projectmanagement en meer bepaald met het leiderschap te

maken kan hebben. Er wordt onderzocht of Complex Alternatieve Systemen (CAS),

Complex Leiderschapstheorie (CLT) en equifinaliteit als alternatief voor de lineaire

technieken van het klassiek projectmanagement gebruikt kunnen worden en of hierdoor

de genoemde implementatieproblemen minder voorkomen en of de kwaliteit van de

procedures evenwaardig is wanneer ze door medewerkers worden ontwikkeld.

Onderzoeksmethode

Het onderzoek wordt opgezet als een mixed-method, quasi-experimentele exploratieve

single-case study.

Belangrijkste onderzoeksbevindingen

Groepen waarbij procedures bottom-up worden ontwikkeld ondervinden significant

minder implementatieproblemen. De kwaliteit van bottom-up ontwikkelde procedures is

gelijkaardig aan de kwaliteit van procedures die door leidinggevenden worden

ontwikkeld (= equifinaliteit). Procedures die bottom-up worden ontwikkeld worden als

realistischer en meer gecontextualiseerd beoordeeld.

Conclusie

Een projectmanager laat de inhoud van de procedures door zijn teams ontwikkelen. Hij

laat zich niet in met de inhoud van de procedures, maar is bezig met het

ontwikkelingsproces. De projectmanager kan aan de hand van minimale specificaties,

rijke informatie, deadlines, duidelijke uitkomstverwachtingen,… adaptieve spanning

creëren, waardoor medewerkers adaptief leiderschap gaan opnemen en gemotiveerd

geraken om kwalitatieve, gecontextualiseerde procedures te ontwikkelen, die zonder veel

moeite geïmplementeerd kunnen worden.

Aantal woorden masterproef: 16015 (exclusief bijlagen en bibliografie)

Page 4: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

iii

Inhoudsopgave

Abstract ......................................................................................................................... ii

Inleiding en doelstellingen ........................................................................................ ii

Onderzoeksmethode .................................................................................................. ii

Belangrijkste onderzoeksbevindingen....................................................................... ii

Conclusie ................................................................................................................... ii

Inhoudsopgave ................................................................................................................. iii

Figuren ............................................................................................................................. vi

Tabellen .......................................................................................................................... vii

Woord vooraf ................................................................................................................. viii

1. Inleiding ..................................................................................................................... 1

2. Literatuurstudie .......................................................................................................... 3

2.1. Methodologie ...................................................................................................... 3

2.1.1. Gebruikte zoektermen.................................................................................. 3

2.1.2. Inclusiecriteria: ............................................................................................ 4

2.1.2.1. Full text beschikbaar ........................................................................... 4

2.1.2.2. Face-validiteit van de titel ................................................................... 4

2.1.2.3. Face-validiteit van het abstract ............................................................ 4

2.2. Innovatie in ziekenhuizen ................................................................................... 4

2.2.1. Innovatie van de productiefuncties .............................................................. 5

2.2.2. Innovatie van de technologische en bio-farmacologische functies ............. 5

2.2.3. Innovatie van informatiesystemen ............................................................... 5

2.2.4. Innovatie van de dienstverlening ................................................................. 6

2.2.5. Innoveren in een ziekenhuis is anders dan in productiebedrijven ............... 6

2.2.6. Het organisatorische belang van innovatie .................................................. 6

Page 5: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

iv

2.2.7. Innovatie en organisatorische verandering .................................................. 7

2.3. Innovatie en projecten ......................................................................................... 7

2.3.1. Definitie van projecten ................................................................................ 7

2.3.2. Situering van projecten binnen de organisatie ............................................. 8

2.3.3. Projectmanagement ..................................................................................... 9

2.3.4. Problemen bij (innovatie)projecten ............................................................. 9

2.3.4.1. Problemen bij projecten in de gezondheidszorg en ziekenhuizen..... 10

2.3.5. Verklaringen voor projectproblemen......................................................... 12

2.3.5.1. Invloed van de context ...................................................................... 13

2.3.5.2. Invloed van de samenstelling van het projectteam............................ 13

2.3.5.3. Invloed van het paradigma ................................................................ 14

2.3.5.4. Invloed van culturele waarden van managers ................................... 14

2.3.5.5. Perspectieven voor het onderzoeken van projectproblemen ............. 15

2.4. Oplossing voor implementatieproblemen van innovatieprojecten ................... 15

2.4.1. Alternatief paradigma ................................................................................ 15

2.4.1.1. Complex Adaptieve Systemen (CAS) ............................................... 16

2.4.1.2. Complexiteit versus complexe interventies of gecompliceerdheid ... 17

2.4.1.3. Eigenschappen van Complex Adaptieve Systemen .......................... 17

2.4.2. Alternatief leiderschap ............................................................................... 23

2.4.2.1. Complex leiderschapstheorie (CLT) ................................................. 23

3. Onderzoek ................................................................................................................ 29

3.1. Probleemstelling ............................................................................................... 29

3.2. Onderzoeksmethode .......................................................................................... 29

3.2.1. Sampling experimentele groep en controlegroep ...................................... 30

3.2.2. Aanpak verbeterproject.............................................................................. 34

3.2.3. Proposities ................................................................................................. 35

Page 6: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

v

3.2.4. Verloop van het onderzoek ........................................................................ 36

3.2.4.1. Fase 1................................................................................................. 36

3.2.4.2. Fase 2................................................................................................. 36

3.2.4.3. Fase 3................................................................................................. 36

3.2.5. Analyse van de data ................................................................................... 37

Interviews ............................................................................................................ 37

Beoordeling procedures ....................................................................................... 37

Observaties .......................................................................................................... 38

Documentstudies ................................................................................................. 38

3.2.6. Interne validiteit en betrouwbaarheid van de data ..................................... 39

3.3. Resultaten .......................................................................................................... 39

3.3.1. Propositie 1: In de controlegroep zal er meer top-down worden gewerkt en in de

experimentele groep meer bottom-up. ......................................................................... 39

3.3.2. Propositie 2: De afdelingen binnen de experimentele groep behalen de

einddoelen gemakkelijker dan de afdelingen binnen de controlegroep ................... 40

3.3.3. Propositie 3: Beide groepen leveren een procedure af die voldoet aan de

standaard binnen de organisatie ............................................................................... 41

3.3.4. Propositie 4: De beheersmaatregelen van de experimentele groep zijn

realistischer dan deze van de controlegroep. ............................................................ 43

3.3.5. Propositie 5: De experimentele groepen ondervinden minder problemen bij

de implementatie dan de controlegroep. .................................................................. 45

3.3.6. Propositie 6: De procedures van de experimentele groep worden beter

toegepast dan de procedures van de controlegroep. ................................................. 45

3.4. Discussie ........................................................................................................... 47

3.4.1. Beperkingen van het onderzoek ................................................................ 52

3.5. Conclusie en aanbevelingen .............................................................................. 54

3.6. Relevantie voor de praktijk ............................................................................... 56

Page 7: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

vi

Bijlagen ............................................................................................................................ 58

Bijlage 1 – Leidraad interview directeur verpleging ................................................... 58

Bijlage 2 – Leidraad interview diensthoofd ................................................................. 59

Bijlage 3 – Leidraad interview hoofdverpleegkundige ................................................ 60

Bijlage 4 – Voorbeeld van een checklist voor observatie ............................................ 61

Bijlage 5 – Beoordeling procedures ............................................................................. 62

Referenties ....................................................................................................................... 63

Figuren

Figuur 1: Zwikael en Smyrk 2011 - Classifying the management of work according to its

novelty and complexity .................................................................................................... 9

Figuur 2: Kapsali 2013 - A conceptual framework for equifinality ............................... 22

Figuur 3: Uhl-Bien en Marion 2009 - Meso model of Complexity Leadership Theory 27

Figuur 4: Groepsverdeling betreffende leiderschapsstijl ................................................ 31

Figuur 5: Groepsverdeling betreffende leiderschapsstijlflexibiliteit en –Effectiviteit ... 32

Figuur 6 - Groepsverdeling betreffende leiderschapsstijlflexibiliteit en –Effectiviteit

uitgefilterd voor het diensthoofd .................................................................................... 32

Figuur 7: Vergelijking diensthoofden op vlak van leiderschapsstijl .............................. 33

Figuur 8: Vergelijking diensthoofden op vlak van leiderschapsstijlflexibiliteit en –

Effectiviteit ..................................................................................................................... 33

Figuur 9 - beoordeling kwaliteit procedures Experimentele - & Controlegroep ........... 42

Figuur 10 - beoordeling kwaliteit procedures top-down- en bottom-up-sturing ............ 43

Page 8: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

vii

Figuur 11 - beoordeling realisme procedures Experimentele - & Controlegroep ......... 44

Figuur 12 - beoordeling realisme procedures top-down- en bottom-up-sturing ............ 44

Figuur 13 - percentage geobserveerde punten dat wordt toegepast................................ 46

Tabellen

Tabel 1: Wearne 2014 - Numbers in each category of greatest problem of

projectmanagement…………………………………………………………………… 10

Tabel 2: Barrièrres tot succesvolle veranderingen - Longenecker & al.

2014…………………………………………………………………………………… 11

Tabel 3 - Aantal toegepaste punten van het aantal geobserveerde

punten……………………............................................................................................. 46

Page 9: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

viii

Woord vooraf

Dit werk is de kroon op een moeizaam en intens proces, waarin ik door vele mensen ben

bijgestaan.

In de eerste plaats wil ik mijn bijzondere dank uiten aan mijn promotor: professor

Gemmel, die mij met raad en daad bijstond. Zijn kritische blik op dit werk, tilden het op

een hoger niveau. Het is dan ook met genoegen dat ik terugblik op zijn meer dan

waardevolle ondersteuning.

Ook wil ik mijn bijzondere dank uitbrengen aan de directie van het ziekenhuis: mevrouw

De Maere, voor de kans die zij mij geboden heeft om dit onderzoeksproject mogelijk te

maken. De bijdrage van mevrouw Dewaele die geregeld werd geconfronteerd met mijn

praktische, organisatorische en inhoudelijke vragen wordt erg op prijs gesteld. Ze

ondersteunde me met haar advies, haar visie en haar mening. Ze stimuleerde mij als mijn

motivatie wat verminderde en bij tegenslagen zocht ze mee naar creatieve oplossingen.

Ik wil ook een aantal ziekenhuismedewerkers bedanken, die mij praktisch bijstonden:

Kelly, Bart, Caroline, Ine, An… en al die andere mensen die rechtstreeks of

onrechtstreeks hun steentje hebben bijgedragen. Ook alle participanten, zonder wie ik

niemand te interviewen zou hebben, geen documenten zou kunnen bestuderen, geen

beoordelingen zou kunnen verwerken en niets te observeren zou gehad hebben. Het zijn

zij die ‘evidence’ aangeleverd hebben, dit werk gestoffeerd hebben en vorm hebben

gegeven.

En niet in het minst dien ik mijn kinderen, mijn ouders, mijn partner en haar kinderen te

danken, Zij hebben mij vele avonden moeten missen, kregen niet de aandacht die ze

eigenlijk nodig hadden en deelden mee in de stress. Maar desondanks hebben ze mij

praktisch en mentaal gesteund, door dik en dun.

Koen Merchiers

Page 10: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

1

1. Inleiding

Longenecker & Longenecker (2014) stellen dat “ziekenhuisbesturen in de 21st eeuw

geconfronteerd worden met veranderingen van ongekende omvang. Deze veranderingen

variëren van een nieuw overheidsbeleid, over technologische doorbraken, de vraag naar

kostenbeheersing, de zoektocht naar nieuwe inkomstenbronnen, tot het omgaan met tekort

aan talent, alsook een brede variëteit aan andere human resourcesproblemen. Om aan

deze noden te voldoen moeten ziekenhuizen in een snel tempo veranderingen,

verbeteringen en hervormingen doorvoeren. Nochtans worden veranderingen in het

gezondheidszorgsysteem bekritiseerd als traag en weinig effectief in het inspelen op

noodzakelijke prestatieverbeteringen.” (Longenecker & Longenecker., 2014, p.147)

Ook in Vlaanderen worden ziekenhuizen geconfronteerd met de noodzaak aan snelle

veranderingen, verbeteringen en hervormingen. Op 17 oktober 2003 werd het Decreet

betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen uitgevaardigd.

De Vlaamse overheid verplichtte hiermee o.a. ziekenhuizen om een kwaliteitshandboek

op te maken. Al snel werd in de verschillende ziekenhuizen een functionaris aangesteld

om het kwaliteitsgebeuren op te zetten. In een volgende fase werden in dit

kwaliteitsdenken, onder impuls van wetenschappelijk onderzoek (Millissen K et al.,

2006), als eerste de valincidenten benaderd om het thema daarna te verbreden naar

patiëntveiligheid. Er werd vanuit de federale overheid aan ziekenhuizen een contract

aangeboden, waarbij ze extra financiële middelen kregen in ruil voor het opzetten van een

veiligheidsmanagementsysteem.

Momenteel lopen zowel vanuit de Vlaamse Overheid als vanuit de Federale Overheid

projecten waarbij men het ontwikkelen van indicatoren stimuleert en faciliteert. Men

vraagt aan ziekenhuizen om kwaliteitsindicatoren te meten en de resultaten openbaar te

maken met de bedoeling om patiënten in staat te stellen om ziekenhuizen te vergelijken

op basis van hun prestaties op vlak van belangrijke topics in hun werking. Deze

transparantie moet ziekenhuizen stimuleren om hun processen te verbeteren, waardoor

vermijdbare schade aan patiënten kan worden teruggedrongen.

Door de laatste staatshervorming werd de organisatie van de gezondheidszorg een

bevoegdheid van de Vlaamse Overheid. Door de wijzigingen in het toezichtmodel van de

Page 11: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

2

overheid worden ziekenhuizen gestimuleerd om hun kwaliteitssystemen verder te

professionaliseren en zich te accrediteren.

Deze twee bewegingen zetten ziekenhuizen aan om hun processen door te lichten en te

innoveren. Innovatie van de processen binnen ziekenhuizen wordt vaak als kwaliteit-

verbeterend project of innovatieproject opgezet. Meestal gaat het om kleine

verbeterprojecten waarbij er nauwelijks nood is aan management, maar er worden ook

grotere projecten opgestart, waarbij het project door een projectmanager wordt gestuurd.

Ondanks de investering van ziekenhuismanagers en belangrijke inspanningen van

gezondheidswerkers duiken er in de praktijk vaak problemen op bij de implementatie. De

projecten stuiten op moeilijkheden zoals: weerstand van gezondheidswerkers,

doorkruisen van het project door het operationele werk, tekort aan middelen,... . Hierdoor

blijven de resultaten van projecten vaak ondermaats of soms zelfs volledig uit.

In dit werk wordt op zoek gegaan naar mogelijke oorzaken voor deze moeilijkheden en

naar mogelijke oplossingen. Kan een kwaliteit-verbeterend project of een

innovatieproject, waarvan de uitkomsten van bij aanvang onzeker zijn (Kapsali 2013), op

dezelfde manier worden aangepakt als bijvoorbeeld een investeringsproject? En welke

rol speelt de projectleider hier in?

In de literatuurstudie wordt onderzocht vanuit welke paradigma projecten, klassiek,

worden gemanaged en wat daarin de rol van de projectmanager is. Verder wordt op zoek

gegaan naar een alternatief paradigma: de Complex Adaptieve Systemen (CAS) (Edson,

2012; Gemmel, De Raedt, 2008; Paley, 2007; Plsek, 2001; Uhl-Bien, Marion, McKelvey,

2007) en de daaruit voortvloeiende alternatieve leiderschapstheorie: de Complex

Leiderschapstheorie (CLT) (Uhl-Bien, Marion & McKelvey, 2007). Leiden deze

alternatieve theorieën tot gelijkaardige resultaten, de equifinaliteit die door Kapsali

(2013) wordt voorgesteld ? Het onderzoek gaat na of deze concepten toepasbaar zijn in

kwaliteit-verbeterende- of innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis en of zij

kunnen worden voorgesteld als antwoord op de moeilijkheden die projecten ondervinden

bij implementatie.

Page 12: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

3

2. Literatuurstudie

In de literatuurstudie wordt in eerste instantie gezocht naar het concept innovatie in

ziekenhuizen en het organisatorisch belang er van. Als ziekenhuizen innoveren zetten zij

hier vaak een project voor op. Daarom wordt er vervolgens gefocust op het concept van

de projecten en het projectmanagement. Hierbij worden o.a. werken van gevestigde

projectmanagementorganismen geraadpleegd, om zodoende een beeld te krijgen van de

bestaande projectmanagementtechnieken. Vervolgens wordt nagegaan of andere auteurs

projectproblemen melden en wat de aard is van die problemen om daarna de oorzaken

van projectproblemen en meer specifiek implementatieproblemen te verkennen.

Tenslotte wordt op zoek gegaan naar mogelijke oplossingen.

2.1. Methodologie

De literatuur wordt verzameld via Web of Science, de online bibliotheek van UGent,

lesmateriaal en Google Scholar.

2.1.1. Gebruikte zoektermen

Bij het zoeken naar het concept innovatie in ziekenhuizen worden volgende zoektermen

gebruikt:

Innovation hospitals (182 artikels – 2 weerhouden)

Hospital changes (10 artikels – 2 weerhouden)

Innovation healthcare (3 artikels – 1 weerhouden)

Bij het zoeken naar het concept projecten en projectmanagement wordt een boek

geraadpleegd van gevestigde projectmanagementgemeenschappen (PMI) en wordt

daarnaast een boek opgezocht in de online bibliotheek van de UGent.

Bij het zoeken naar projectproblemen en de oorzaken worden volgende zoektermen

gebruikt:

Project management outcome statistics (106 artikels – 1 weerhouden)

Project failure (574 artikels – 2 weerhouden)

Page 13: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

4

Bij het zoeken naar mogelijke oplossingen voor implementatieproblemen wordt de

literatuurstudie verder geïnspireerd door een artikel waarin wordt verwezen naar

complexiteit en systeemtheorie. Volgende zoektermen worden gebruikt:

Project management complex adaptive systems (52 artikels – 2 weerhouden)

Leadership complex adaptive systems (116 artikels – 3 weerhouden)

De resultaten van de diverse zoekacties worden gefilterd en er wordt op topic en op titel

gezocht. Naast deze gevonden literatuur werd een deel van de literatuur verzameld aan

de hand van de sneeuwbalmethode.

2.1.2. Inclusiecriteria:

2.1.2.1. Full text beschikbaar

Referenties waarvan geen volledige tekst beschikbaar was, werden niet weerhouden

2.1.2.2. Face-validiteit van de titel

De titel heeft te maken met innovatie, projectmanagement, innovatie in de

gezondheidszorg, projectmanagement in de gezondheidszorg, implementatie van

veranderingen

2.1.2.3. Face-validiteit van het abstract

Uit het abstract blijkt dat het artikel bijdraagt aan het onderwerp van het onderzoek

2.2. Innovatie in ziekenhuizen

Het onderzoek kadert binnen de innovatieprojecten in ziekenhuizen. Daarom wordt in

eerste instantie in de literatuur gezocht naar het concept van innovatie in ziekenhuizen.

Rond welke thema’s innoveren ziekenhuizen? Is innoveren in een ziekenhuis

vergelijkbaar met innovatie in een productiebedrijf? Wat is het belang van innovatie voor

ziekenhuizen ? Wat is het verband tussen innovatie en organisatorische verandering.

Volgens Djellal & Gallouj (2007) is innovatie in ziekenhuizen niet nieuw. Kennis en

innovatie op het gebied van gezondheid zijn volgens Djellal & Gallouj (2007)

onlosmakelijke elementen van de menselijke geschiedenis. In 2007 deden zij een

literatuurstudie rond innovatie in ziekenhuizen, waarbij zij tot de vaststelling komen dat

Page 14: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

5

hierrond zeer veel fragmentarische literatuur bestaat. Ze delen deze literatuur in vier

categorieën:

2.2.1. Innovatie van de productiefuncties

Deze categorie gaat volgens Djellal & Gallouj (2007) terug naar het ontstaan van

gezondheidseconomie, die een ziekenhuis beschouwt als een productie-eenheid zoals

ieder ander bedrijf. Onderzoek dat start vanuit dit paradigma gaat op zoek naar een

positieve marginale productiviteit, met andere woorden de toename van gezondheidszorg

doet de hoeveelheid gezondheid toenemen.

2.2.2. Innovatie van de technologische en bio-farmacologische functies

In deze tweede categorie ligt de focus op de medische innovatie. Djellal & Gallouj (2007)

herkennen 3 subgroepen:

Biomedische of bio-farmacologische innovaties (vb. ontwikkeling van nieuwe

geneesmiddelen)

Tastbare medische innovaties (vb. introductie van technische systemen )

Ontastbare medische innovaties (vb. behandelprotocollen, diagnostisch of

therapeutische strategieën).

De tweede, zeer heterogene groep is volgens Djellal & Gallouj (2007) in termen van

volume de grootste. De heterogeniteit uit zich in de betrokken disciplines, de

verschillende theoretische kaders binnen de disciplines, de intellectuele status, de reeks

van medische innovaties en de diversiteit in de rol die ziekenhuizen spelen in deze

medische innovatie in termen van invoeren, aanpassen, deelname aan het ontwerp,

experimenten, … .

2.2.3. Innovatie van informatiesystemen

Zij vinden een significant aantal studies die gewijd worden aan de innovatie van

informatiesystemen. Hierbij vinden zij twee belangrijke thema’s: nieuwe informatie- en

communicatie technologieën (NICT) in functie van de administratie en NICT in functie

van de medisch zorg zelf. Daarnaast vinden zij ook onderzoek over het effect van NICT

op tewerkstelling en productiviteit. (Djellal & Gallouj, 2007).

Page 15: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

6

2.2.4. Innovatie van de dienstverlening

Tenslotte vinden Djellal en Gallouj (2007) studies die betrekking hebben op de

dienstverlening en de interne- en externe dienstverleningsrelatie. “De patiënt is niet

langer een persoon die nood heeft aan behandeling, maar ook een consument van een

complexe set aan dienstverlening, waarvoor inspanningen zullen moeten worden

geleverd om de noden van patiënten en die van zijn familie te beantwoorden” (Djellal en

Gallouj, 2007, p.188). De thema’s die zij terugvinden zijn: technologische innovaties,

service innovaties, organisatorisch innovaties, sociale en culturele innovaties, innovatie

in externe relaties.

2.2.5. Innoveren in een ziekenhuis is anders dan in productiebedrijven

Zorgorganisaties zijn fundamenteel anders dan productiebedrijven omdat het

dienstenbedrijven zijn. In dienstenbedrijven consumeert de klant de dienst terwijl hij

wordt geproduceerd (Gemmel & Verleye, 2012). De ontwikkeling van nieuwe diensten

is volgens Lin (2014) verschillend van nieuwe productontwikkeling door de unieke

servicekarakteristieken van de ontastbaarheid, heterogeniteit, vergankelijkheid en

onafscheidelijkheid (Lin, 2014).

2.2.6. Het organisatorische belang van innovatie

Door te innoveren zijn bedrijven in staat om zich te onderscheiden van concurrenten.

Zeker in een kenniseconomie, waarin kennis een belangrijke koopwaar is en de snelle

productie van kennis en innovatie kritisch zijn voor het overleven van de organisatie (Uhl-

Bien, et al., 2007), is innovatie belangrijk. In de context van de gezondheidszorg, waarin

de productie van een kwalitatief steeds verbeterende en veilige dienstverlening centraal

staat en dit in de context van vergrijzing, snel toenemende technologische evoluties,

toenemende mondigheid van de patiënt,… is innovatie van processen en dienstverlening

voor ziekenhuizen eveneens een kritische overlevingsfactor geworden (Gemmel & De

Raedt, 2008). Plsek stelt in 1997 dat “wanneer in gezondheidszorgsystemen de gewenste

resultaten niet worden behaald, deze systemen moeten worden aangepast. Innovatief

denken is dan nodig om ideeën ter verbetering te genereren.”

Page 16: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

7

2.2.7. Innovatie en organisatorische verandering

Gemmel en Verleye (2012) wijzen er op dat innovatie geen meerwaarde zou betekenen

voor een organisatie, indien de nieuwe innovatieve ideeën niet zouden worden gebruikt.

Innovatie omvat dan ook de praktische implementatie van de creatieve ideeën en tenslotte

organisatorische verandering.

2.3. Innovatie en projecten

Om te innoveren zullen ziekenhuizen vaak een project opzetten. In wat hierna volgt zal

dan ook verder ingegaan worden op het concept project en projectmanagement. Er wordt

ingegaan op de definitie van een project, de situering ervan binnen de organisatorische

context, het projectmanagement en problemen die bij projecten optreden en meer

specifiek de implementatieproblemen.

2.3.1. Definitie van projecten

In de literatuur zijn op heden vele definities voor projecten te vinden. Kliem, Ludin en

Robertson (1997) claimen dat ieder project een gedefinieerde begin- en een einddatum

heeft. Volgens Winch (2014) is het in onderzoek rond projectmanagement axiomatisch

geworden dat projecten tijdelijke organisaties zijn. Zwikaël en Smyrk (2011) zien

projecten als relatief grote, zich nooit meer herhalende organisatorische activiteiten. Van

den Ende en Van Marrewijk (2014) omschrijven projecten als tijdelijk organisatorische

constructen die continu in de tijd evolueren en in verschillende contexten zijn ingebed.

Projecten moeten volgens hen dan ook van bij het begin tot beëindiging begrepen worden

als een contextueel veranderingsproces (Engwall, 2003; Lundin and Söderholm, 1995;

Manning, 2008 in Van den Ende en Van Marrewijk, 2014). Het Project Management

Institute (PMI) definieert in zijn Project Management Body of Knowledge 5th Edition

(PMBOK® Guide 2013) een project als ‘een tijdelijk streven, ondernomen om een uniek

product, dienst of resultaat te creëren’.

Diverse bronnen wijzen dus op de tijdelijkheid van projecten. Winch (2014)

argumenteert dat de definitie van tijdelijkheid van projecten een probleem omhelst. Geen

enkele organisatie is volgens Winch (2014) permanent (sommige permanente

organisaties overleven hun projecten niet). Hij ziet het cruciale verschil tussen

permanente organisaties en projecten dan ook niet als de tijdelijkheid ervan, maar wel dat

projecten bepaald zijn in tijd. Dat betekent dat alle participanten van bij aanvang weten

Page 17: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

8

dat het zal gestopt worden op een vooraf overeengekomen tijdstip in de toekomst. Andere

organisaties daarentegen zijn volgens Winch (2014) niet bepaald in de tijd. Zij kunnen

door overmacht om het even wanneer verdwijnen, maar zij opereren zonder te anticiperen

op een eindpunt in de tijd. Ook stelt hij dat de meeste projecten georganiseerd worden

door relatief permanente organisatievormen (Winch 2014).

2.3.2. Situering van projecten binnen de organisatie

Eén van de belangrijkste verschillen tussen operationele- en projectprocessen is volgens

Zwikael en Smyrk (2011) verandering. “Projecten zijn niet alleen bedoeld om specifieke,

gedefinieerde, doelgerichte veranderingen in de wereld te brengen, maar de mate waarin

dit werkelijk gebeurt, bepaalt of een project succesvol was of niet. En dit terwijl

operationele processen in zekere zin bedoeld zijn om de status quo te behouden” (Zwikael

en Smyrk, 2011, p.13). Volgens Zwikael en Smyrk (2011) kan werk dat reeds in een

betrouwbaar en uitgebreide procesbeschrijving is vastgelegd, best volgens deze

procesbeschrijving worden uitgevoerd, m.a.w. als een operationeel proces. Als er geen

procesbeschrijving bestaat, dan kan het werk volgens hen slechts op twee manieren

uitgevoerd worden:

1. door een set instructies te schrijven die gevolgd worden tijdens de uitvoering

2. door het werk gaandeweg uit te voeren.

Zwikael en Smyrk (2011) zien het schrijven van een script voor een nieuw proces als de

feitelijke basis van project planning. Deze beschrijving kan volgens hen niet correct zijn

in al zijn details en moet tijdens de uitvoering van het proces gemonitord en gecorrigeerd

worden. Het monitoren en corrigeren van een voorlopige procesbeschrijving is volgens

Zwikael en Smyrk (2011) de basis voor projectmanagement. Het werk uitvoeren zonder

script is doorgaans voorbehouden voor minder belangrijke en kleine werkjes. Dergelijke

processen identificeren zij als ad hoc taken. (Zwikael en Smyrk, 2011)

Page 18: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

9

Figuur 1: Zwikael en Smyrk 2011 - Classifying the management of work according to its novelty and complexity

2.3.3. Projectmanagement

Volgens de PMBOK® Guide 2013 is projectmanagement de toepassing van kennis,

vaardigheden, instrumenten en technieken op projectactiviteiten om aan de

projectvereisten te voldoen. Het is ontwikkeld door de zorgvuldige toepassing en

integratie van 47 logisch gegroepeerd projectmanagementprocessen die werden

gecategoriseerd in 5 groepen: initiëren, plannen, uitvoeren, monitoren, controleren en

afsluiten.

Engwall (2003) stelt dat “de huidige ‘body of knowledge’ over project management

vooral normatief is. Zij is vooral een resultaat van een eigen specifiek ontwikkelingslijn,

die zich buiten de hemispheren van academisch organisatieonderzoek afspeelt. De

huidige theorie wordt gedreven vanuit de praktijk en komt voort uit de praktische

problemen in de coördinatie en uitvoering van grote en complexe ondernemingen.”

Verder wordt volgens Engwall (2003) het descriptief onderzoek over projectmanagement

beinvloed door de normatieve projectmanagementtheorie en wordt het onderzoek

gedomineerd door één groot thema: efficiëntie en succes.

2.3.4. Problemen bij (innovatie)projecten

Volgens Wearne (2014) worden vele publicaties voorgesteld over problemen bij het

bereiken van projectobjectieven, hun oorzaken en gevolgen. Deze onderzoeken stellen

de organisatie en de individuen in vraag, met inbegrip van de projectmanager (Wearne,

2014). Hij onderzocht bij mensen die betrokken zijn bij projecten wat de meest

voorkomende problemen zijn. Het resultaat wordt in tabel1 samengevat.

Page 19: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

10

Tabel 1: Wearne 2014 - Numbers in each category of greatest problem of project management

Een groot aantal respondenten meldt problemen bij de organisatie, het niet op tijd

beëindigen en problemen met de middelen en de definitie van het project. Aanvankelijk

besteedden projectmanagementgemeenschappen volgens Wearne (2014) vooral aandacht

aan vertragingen en kostenoverschrijdingen, maar hebben zij geleerd uit hun ervaringen

en ideeën uit het verleden. Sindsdien is er volgens hem veel meer aandacht voor kwaliteit,

organisatiegedrag, risicomanagement, bevoorrading, veiligheid en projectdefinitie. Men

zou dan ook verwachten dat de impact van de problemen zouden verminderen (Wearne

2014). Nochtans stelt hij in een longitudinale studie van meer dan 23 jaar vast, dat de

categorieën van problemen in de tijd gelijk zijn gebleven. Aangezien de productie van

een product of dienst het werk is van mensen is het volgens Wearne (2014) geen

verrassing dat de grootste behoeften bij de aandacht voor organisatorische structuur,

processen en leiderschap liggen. Wanneer naar de oorzaken wordt gevraagd, wordt er

aangegeven dat vele problemen konden worden vermeden door meer aandacht te

besteden aan de bedrijfssystemen en beslissingen meer aan de basis te laten nemen

(Wearne 2014).

2.3.4.1. Problemen bij projecten in de gezondheidszorg en ziekenhuizen

In de literatuur worden evenzeer projectproblemen in de gezondheidszorg en de

ziekenhuizen gemeld. Een aantal voorbeelden:

De Franse overheid riep de openbare en non-profit ziekenhuizen op om kwaliteit-

verbeterende projecten in te dienen bij de Franse accreditatie- en evaluatiecommissie

Page 20: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

11

ANAES. In totaal ontving men 483 projecten, waarvan er 60 werden geëvalueerd. De

helft van de projecten moest hun doelen herformuleren en ze werden gehaalde binnen de

vooropgestelde tijd. (Maguerez et al. 2001)

Greenhalgh et al. (2010) rapporteert de resultaten van de implementatie van een

eHealthproject in het Verenigd Koninkrijk: Healthspace. Dit project moest bijdragen aan

de patiëntempowerment en de healthliteracy van patiënten met een chronische

aandoening. Het project had als objectief dat 5% tot 10% van de patiënten die werden

uitgenodigd om een geavanceerde account aan te maken, dit daadwerkelijk ook zouden

doen. In werkelijkheid deed slechts 0,13% dit. De patiënten percipieerden Healthspace

als moeilijk te gebruiken en vonden dat de functionaliteiten slecht aligneerden met hun

verwachtingen en zelfmanagementpraktijken. Slechts 100 van de 30 000 patiënten

toonden interesse (Greenhalgh et al. , 2010).

Vanuit de vaststelling dat kwaliteitsverbeteringen in de gezondheidszorg vaak als traag

en weinig effectief worden bekritiseerd, voeren Longenecker et al. (2014) een onderzoek

bij 167 leidinggevenden van de eerste lijn in 4 ziekenhuizen, in antwoord op de vraag

waarom de inspanningen falen om de kwaliteit te verbeteren. In hun onderzoek

inventariseren zij de meest voorkomende barrières tot succesvolle veranderingen. Hun

bevindingen worden in tabel 2 weergegeven.

Tabel 2: Barrièrres tot succesvolle veranderingen - Longenecker et al. 2014

Page 21: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

12

Zwikael en Smyrk (2011) bekritiseren de diverse vaststellingen van projectfalen door te

stellen dat “verschillende studies en veel anekdotisch bewijs, wijzen op een verontrustend

hoge graad van projectfalen.” Desondanks stellen zij ook een hoge mate van

investeringen in projecten vast. Zij stellen dat er een aantal concurrerende verklaringen

mogelijk zijn:

De falingsgraad is inderdaad hoog, maar het aantal succesvolle projecten

is hoger dan het aantal falende projecten, met andere woorden is de

performantie van de volledige projectportfolio van iedere financier

adequaat.

Hoge falingsgraden zijn symptomen van een dieper liggend probleem, nl.

dat de meest projectportfolio’s verlieslatend zijn, waardoor men zou

moeten concluderen dat de meeste beslissingen betreffende de

financiering van projecten fout zijn.

De falingsgraad is feitelijk relatief laag, waarbij de meeste projecten een

voldoende stroom aan voordelen opleveren. In dat geval zou men kunnen

stellen dat er iets mis is met de ‘evidence’ of dat de analyse van de

‘evidence’ onjuist is.

Betreffende deze laatste verklaring stellen zij vast dat er geen eenduidige geaccepteerde

definitie bestaat over projectsucces of –falen en dat vele studies methodologisch onjuist

zijn (Zwikael en Smyrk, 2011).

Ondanks de discussie kan men stellen dat projecten in meer of mindere mate

implementatieproblemen ondervinden. Vanuit deze vaststelling alsook vanuit de

vaststelling dat hier diverse oorzaken voor zijn, is een diepgaandere studie van fenomenen

die te maken hebben met organisatorische structuur, processen en leiderschap

noodzakelijk (Wearne 2014).

2.3.5. Verklaringen voor projectproblemen

In de voorgaande paragrafen werd vooral de aard van projectproblemen verkend. Hierna

wordt verder op zoek gegaan naar wat er in de literatuur gekend is rond de oorzaken van

projectproblemen. In de literatuur komen diverse oorzaken aan bod. De geselecteerde

Page 22: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

13

thema’s hebben betrekking op implementatieproblemen. De invloed van de context, de

samenstelling van het projectteam, het paradigma van waaruit het projectmanagement

vertrekt en de rol van de projectmanager komen achtereenvolgens aan bod.

2.3.5.1. Invloed van de context

Engwall (2003) benadrukt de invloed van de historische en organisatorische context op

de interne processen en het uiteindelijke succes van het project. Ook Fulopa (2012) toont

in een case study over de verandering van een lokaal gezondheidszorgsysteem, aan dat

de context belangrijker is dan de ‘evidence’ voor de succesvolle implementatie van de

verandering. Skalen et al. (2005) wijst op het belang van contextualisatie in

veranderingsprocessen. Hiermee bedoelt hij dat er een vertaling moet gebeuren van het

nieuwe idee naar de praktijk, of m.a.w. een aanpassing aan de lokale context. Hij wijst

op implementatieproblemen van nieuwe ideeën, omdat de logica van de ‘ideeënwereld’

en de ‘praktijkwereld’ soms verschillend is. Ook Lin et al. (2011) wijzen op het belang

van het aanpassen van het oorspronkelijke idee aan de lokale context. In de specifieke

context van de gezondheidszorg, waarbij de dienstverleners autonome professionals zijn,

is er een grotere behoefte om persoonlijk eigenaarschap te bevorderen en om een

diepgaandere ervaring te creëren (Lin et al. 2011). Belangrijke thema’s om een

succesvolle implementatie en verspreiding te bewerkstellingen zijn volgens Lin et al.

(2011) passen bij de cultuur en waarden van de meerderheid van de potentiële aanhangers

van het nieuwe idee, de mate van de betrokkenheid van de potentiele aanhangers van het

nieuwe idee van bij de start, luisteren en benaderen van de ideeën en behoeften van de

achterblijvers, en creëren van een sterke basis van gemeenschappelijk nut.

2.3.5.2. Invloed van de samenstelling van het projectteam

Aronson, Dominick & Wang (2014) vinden dat de samenstelling van een projectteam en

meer bepaald de gelijkenissen en verschillen tussen teamleden, ieder aspect van het werk

beïnvloeden. Zo vinden zij dat homogenisering van affectieve kenmerken (zoals

extraversie en neuroticisme) binnen een projectteam, meer constructief teamprocesgedrag

zoals frequente communicatie, aanmoedigt.

Uhl-Bien & Marion (2009) wijzen dan weer op het belang van heterogeniteit. Een

projectteam bestaat volgens hen best uit mensen met verschillende vaardigheden,

voorkeuren, informatie, technologie, technieken of wereldbeelden en dit omdat de

Page 23: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

14

spanning die deze heterogeniteit teweeg brengt, de creatieve processen voedt. (Zie ook

2.6.2.7)

2.3.5.3. Invloed van het paradigma

Volgens Kapsali (2013) wordt het projectmanagement sinds 1969 gedomineerd door een

prescriptief paradigma dat vooral de procescontrole benadrukt. Deze nadruk stamt

volgens Kapsali (2013) uit de gesloten-systeem traditie van ingenieurs. Deze neemt aan

dat projecten kunnen geïsoleerd worden uit hun omgeving, kunnen opgedeeld worden in

voorspelbare onderdelen en kunnen gemanipuleerd worden als machines. Volgens

Kapsali (2013) gebruiken aanhangers van dit gesloten-systeem paradigma allerlei

planningstechnieken. Deze zijn effectief in omgevingen met voorspelbare activiteiten,

met duidelijke doelen, controleerbare sequenties en voorspelbare resultaten, maar volgens

Kapsali (2013) “blijken in het geval van innovatieprojecten, die regelmatig onduidelijke

missies en doelen hebben, met objectieven die niet duidelijk gegrond zijn in de gekende

realiteit en waar oplossingen tijd nodig hebben om te ontstaan in complexe sociale

processen, deze technieken onvoldoende.” Zowel academici als beroepsbeoefenaars

hebben volgens Kapsali (2013) begrepen dat, als het gaat om innovatieprojecten, de nood

bestaat om te ontsnappen aan het prescriptief denken. Nog volgens Kapsali (2013) is “de

tendens om projectactiviteiten als lineaire empirische feiten te behandelen, met weinig

aandacht voor complexiteit en leren, niet geldig in niet-lineaire evolutionaire processen,

waarin ieder project een eigen uniek productiesysteem vormt en zijn eigen tijdelijk

beheerstructuur heeft. In het bijzondere geval van innovatieprojecten, is controle, door

hun inherente onzekerheid, complexiteit en uniciteit, moeilijker en is het afwijken van

plannen waarschijnlijker.” (Kapsali 2013)

2.3.5.4. Invloed van culturele waarden van managers

Chipulu et al. (2014) vonden in hun onderzoek een verband tussen de culturele waarden

van managers en het succes van het project. Zo vond men dat taak- en uitkomstgerichte

managers eerder traditionele managers zijn die vertrouwen op de meer traditionele

projectmaatregelen, die best tot hun recht komen in gestructureerde en voorspelbare

projectomgevingen. Zij kunnen volgens Chipulu et al. (2014) worden gezien als experten

die erg autonoom en onafhankelijk handelen als het over belangrijke beslissingen gaat.

Ook kunnen zij worden beschouwd als individualisten. Daarnaast zijn er volgens Chipulu

Page 24: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

15

et al. (2014) de meer relatiegeoriënteerde leiders, die meer geschikt zijn om af te rekenen

met vernieuwing en ambiguïteit omdat zij beter gebruik maken van sociale intelligentie

als projectvaardigheid. Zij zijn meer collectivisten. Vanuit hun onderzoek suggereren zij

dan ook om bij de projectplanning rekening te houden met de aard van het project en het

type projectmanager dat hiervoor wordt gekozen (Chipulu et al., 2014).

2.3.5.5. Perspectieven voor het onderzoeken van

projectproblemen

Het onderzoek van Chipulu et al. (2014) biedt meteen ook perspectieven waarin de

problemen kunnen worden opgedeeld en verder worden onderzocht. Een extern

perspectief: niet behalen van de doelen, tijdsproblemen, budgetoverschrijdingen,

kwaliteitsproblemen, … en een intern perspectief: weerstand, leiderschap,

teamontwikkeling,.. .

2.4. Oplossing voor implementatieproblemen van innovatieprojecten

In de vorige hoofdstukken werden de aard en de oorzaken van implementatieproblemen

bij innovatieprojecten verkend. In dit hoofdstuk wordt gezocht naar mogelijke

oplossingen. Kapsali (2013) stelt, zoals besproken in het vorige hoofdstuk, dat er

mogelijk een probleem is met het gesloten-systeem paradigma van waaruit

innovatieprojecten worden benaderd door klassieke projectmanagers. In wat volgt zal

een alternatief paradigma worden voorgesteld: de Complex Adaptieve Systemen (CAS)

en zal er ook een alternatieve leiderschapstheorie: de Complex Leiderschapstheorie

(CLT) worden voorgesteld. In het onderzoek zal worden nagegaan of innovatieprojecten

in een ziekenhuis werkelijk minder implementatieproblemen ondervinden als zij

vertrekken vanuit dit alternatieve paradigma en als de projectmanager het project begeleid

vanuit deze alternatieve leiderschapsstijl.

2.4.1. Alternatief paradigma

Het economisch landschap is volgens Uhl-Bien,et al. (2007) grondig gewijzigd. In het

verleden was de productie van goederen dominant in de economie, maar de in 21ste eeuw

worden organisaties geconfronteerd met een complex competitief landschap. Nog

volgens Uhl-Bien et al. (2007) is kennis in deze economie de belangrijkste koopwaar en

de snelle productie van deze kennis en innovatie zijn kritisch geworden voor het

overleven van de organisatie. Ondanks het feit dat leiderschap volgens hen een kernfactor

Page 25: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

16

is in het tegemoet komen aan deze uitdagingen, is er weinig terug te vinden over

leiderschapsmodellen voor dit kennistijdperk. Het is volgens Uhl-Bien et al. (2007) dan

ook “betwijfelbaar of leiderschapsmodellen die bedoeld waren om met een volledig

andere set van omstandigheden om te gaan nog relevant zijn voor de moderne

werkomgeving.” (Uhl-Bien et al., 2007)

Ook Kapsali (2013) betwijfelt (zie paragraaf 2.5.3) of de lineaire technieken uit

voorspelbare activiteiten, met duidelijke doelen, controleerbare sequenties en

voorspelbare resultaten, goed werken in de context van innovatieprojecten.

2.4.1.1. Complex Adaptieve Systemen (CAS)

Volgens Uhl-Bien et al. (2007) zijn Complex Adaptieve Systemen (CAS) de basiseenheid

van analyse in de complexiteitwetenschap. Zij zien CAS als op neuraal gelijkende

netwerken die interageren. “Het zijn volgens hen onafhankelijke agenten die in

coöperatieve dynamieken zijn verbonden door een gemeenschappelijk doel, kijk of nood.

Het zijn veranderbare structuren met verschillende overlappende hiërarchieën en net als

de individuen die er deel van uitmaken, zijn CAS verbonden met elkaar in dynamische

interactieve netwerken. CAS ontstaan op een natuurlijke manier in sociale systemen. Zij

zijn in staat om creatief problemen op te lossen en hebben de mogelijkheid om snel te

leren en zich snel aan te passen.” (Uhl-Bien et al.,2007)

Volgens Edson (2012) zijn Complex Adaptieve Systemen “diverse, onderling verbonden

systemen, die zichzelf organiseren (doelbewuste interne evolutie), met een hiërarchie

(zekerheid die wordt gecreëerd door structuren die orde en betekenis verlenen), die

verschijnen (een coherent en geïntegreerd dynamiek van innovatie) en leren (geplande

toepassing van ervaring op toekomstige gebeurtenissen), gebaseerd op feedback uit de

omgeving als antwoord op onzekerheid.”

Plsek (2001) past de complexiteitstheorie toe op de gezondheidszorg. Hij definieert

Complex Adaptieve Systemen als “een verzameling van individuele agenten met de

vrijheid om te handelen op manieren die niet altijd voorspelbaar zijn en wiens

handelingen verbonden zijn, zodat de handelingen van één agent de context van de andere

agenten wijzigt”. Gemmel & De Raedt (2008) stellen CAS voor als organisatievorm in

Belgische ziekenhuizen.

Page 26: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

17

Hoewel vele auteurs de complexiteitstheorie toepassen op sociale systemen waarschuwt

Paley (2007) nochtans voor overhaaste conclusies en stelt dat “sociale theoretici nog

extreem voorzichtig zijn in de discussie of de concepten van complexiteit, waarvoor geen

uniforme theorie bestaat, noch een consensus over hoe de diverse ideeën kunnen

gesynthetiseerd worden, werkelijk kunnen getransfereerd worden vanuit de biologie,

dynamieken en artificiële intelligentie, naar sociale structuren en organisaties.”

Bovendien waarschuwt hij ook voor de vele foute transferts die in de literatuur

voorkomen.

2.4.1.2. Complexiteit versus complexe interventies of gecompliceerdheid

De theorie over Complex Adaptieve systemen gaat volgens Paley (2007) niet over de

complexiteit van de uit te voeren taken (dit kan men gecompliceerdheid noemen). Maar

wel over het feit dat simpele agenten, die simpele regels volgen, verbazingwekkend

complexe structuren kunnen vormen (Paley, 2007). Als voorbeeld haalt hij een

experiment aan van Reynolds (Reynolds, 1987 in Paley, 2007), die een computersimulatie

maakte van het gedrag van vogels die in groep vliegen. Ondanks het feit dat zij 3

eenvoudige regels volgen: behoud een minimale afstand, pas uw snelheid aan andere

vogels aan en beweeg je naar een gepercipieerd centrum van de massa van andere vogels

in de buurt, vormen zij zeer complexe patronen. De patronen verschijnen als het ware.

Het was niet mogelijk om te anticiperen op de patronen en ze kunnen niet afgeleid worden

van het gedrag van de agenten op het lager niveau, noch kunnen zij achteraf opnieuw

worden gereconstrueerd. (Paley 2007)

2.4.1.3. Eigenschappen van Complex Adaptieve Systemen

Zelforganisatie

Paley (2007) waarschuwt voor een valkuil waar verschillende andere auteurs in stappen.

Zelforganisatie is volgens Paley (2007) een “term die het idee reflecteert dat in een CAS,

een structuur lijkt alsof ze gepland werd, of gedrag dat er op lijkt alsof het centraal

gedirigeerd wordt. Maar dat is niet zo.” Het systeem organiseert zichzelf volgens Paley

(2007) enkel in de zin dat er geen vertegenwoordiger is die verantwoordelijk is voor de

structuur, noch binnen, noch buiten het systeem. Dit heeft met andere woorden niets te

maken met één of ander proces waarbij mensen samen komen, over dingen discussiëren,

doelen afspreken en een strategie plannen. Het tegendeel is volgens Paley (2007) waar

Page 27: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

18

want in zelforganiserende systemen zijn er geen doelen, plannen, strategieën of

overeenkomsten. De zelfgeorganiseerde structuur verschijnt als resultaat van ieder

individu die onafhankelijk zijn eigen ding doet.

Verschijning/ontstaan

Gemmel en De Raedt (2008) omschrijven verschijning als volgt: “een CAS ondergaat een

proces waarbij spontaan nieuwe structuren, patronen en eigenschappen ontstaan die hun

eigen regels ontwikkelen en hieraan gehoorzamen zonder dat deze extern werden

opgelegd. In complexiteitstheorie wordt dit spontane gedrag omschreven als ‘emergent’

gedrag. Emergentie kan men dus omschrijven als de eigenschappen van een systeem die

men niet kan terugbrengen naar de eigenschappen van de samenstellende delen.” (zie

ook het in de vorige paragraaf beschreven vogelexperiment). Uhl-Bien & Marion (2009)

zeggen dat complexiteit resulteert in nieuwe kenmerken waarnaar gewoonlijk wordt

gerefereerd als verschijnende eigenschappen. Uhl-Bien et al. (2007) stellen dat

verschijning twee onafhankelijke mechanismen omvatten: “de herformulering van

bestaande elementen om uitkomsten te produceren die kwalitatief anders zijn dan de

originele elementen en zelforganisatie.”

Verbinding

Volgens Uhl-Bien & Marion (2009) is verbinding de koppelende dynamiek die CAS

netwerken vormen en doen evolueren. Het gebeurt volgens hen door processen van

interactie en aggregatie en dient als vehikel voor verschijning. Nog volgens Uhl-Bien &

Marion (2009) is het dynamisch in die zin dat het zich voortdurend vormt en terug

verdwijnt, naarmate complexe systemen verschillende vormen aannemen en een relatie

vormen met hun omgeving. Het begint met de interactie tussen agenten (dit kan een

persoon zijn, een groep, een idee,…). Het gebeurt wanneer agenten worden verbonden

door voorkeuren, zienswijzen, verantwoordelijkheden,… . De verbonden agenten

hebben volgens Uhl-Bien & Marion (2009) een zekere graad van synchroniciteit. Iedere

agent beïnvloedt het gedrag van de andere. Verbinding hoeft volgens hen niet

noodzakelijk coöperatief te zijn. Ze kan zelfs conflictueus zijn. De basis van verbinding

is volgens Uhl-Bien & Marion (2009) enkel dat de participanten op zo een manier samen

functioneren dat er afhankelijke acties worden gecreëerd. Conflictueuze verbindingen

kunnen het systeem dermate onder druk zetten dat het zich ontwikkelt en zijn structuur

Page 28: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

19

en voorkeuren wijzigt. Verbonden paren zijn volgens Uhl-Bien & Marion (2009) “de

basis van aggregaten en zodra een verbonden paar een multiple verbinding wordt,

veranderen de dynamieken in de relatie. Geaggregeerde agenten vormen allianties, ze

verschuiven loyaliteit en ze veranderen relatief tegenover elkaar op een onvoorspelbare

manier.” (Uhl-Bien & Marion, 2009)

onderlinge afhankelijkheid

Onderlinge afhankelijkheid is, volgens Uhl-Bien & Marion (2009), in de

complexiteitstheorie dan weer geassocieerd met gedeelde noden. Dit refereert volgens

hen naar de mate waarin individuen interageren om taken, doelen en visies te bereiken.

“Zonder deze onderlinge afhankelijkheid is het weinig waarschijnlijk dat een agent zich

zal engageren in het dynamisch interactief en verbindend gedrag dat nodig is in een

complex adaptief systeem.” Volgens Uhl-Bien & Marion (2009) is gedeelde nood anders

dan waarop in de traditionele leiderschapsbenaderingen wordt gefocust: gedeelde doelen

en visie, omdat het CAS niet veronderstelt hetzelfde doel en dezelfde visie te delen. Zij

erkennen dat in samenwerking, partners vaak niet exact dezelfde doelen hebben, maar

wel gemeenschappelijke noden en dat dit voor een bevredigende samenwerking kan

zorgen. De onderlinge afhankelijkheid zullen individuen motiveren om zich te engageren

in complex adaptief gedrag (Uhl-Bien & Marion, 2009).

Niet-lineariteit

Verder is er de niet-lineariteit. In de wiskunde wordt een lineaire relatie beschouwd als

incrementeel. Met andere woorden als je iets toevoegt aan x, dan verwacht je dat y

gelijkmatig zal toenemen. Niet-lineaire relaties gedragen zich helemaal anders (Paley

2007). Niet-lineariteit betekent volgens Paley (2007) dat een verandering in de

oorzakelijke agent niet noodzakelijk een proportionele veranderingen in een andere agent

veroorzaakt. Niet-lineariteit komt volgens Uhl-Bien & Marion (2009) voort uit de rijke

verbindingen die complexe systemen definiëren. Deze interconnecties worden volgens

hen gekarakteriseerd door de zich herhalende feedback loops onder de interagerende

elementen van het systeem (Uhl-Bien & Marion 2009). Gemmel en De Raedt (2008)

concluderen dat vanuit de visie van CASen de toekomst van deze systemen fundamenteel

onbekend is en dit vanuit de karakteristieken van het systeem zelf. Verder stellen zij dat

“niet-lineariteit het resultaat is van talloze interacties die doorheen de tijd steeds kunnen

Page 29: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

20

evolueren. Dit betekent dat een klein voorval verstrekkende gevolgen kan hebben en vice

versa”.

Heterogeniteit

Heterogeniteit refereert volgens Uhl-Bien & Marion (2009) dan weer naar de verschillen

in zowel mensen als fysische agenten zoals verschillende vaardigheden, voorkeuren,

informatie, technologie, technieken of wereldbeelden. Heterogeniteit is volgens hen

belangrijk voor complex gedrag omdat het de verbinding en de niet-

lineariteitsdynamieken voedt (Uhl-Bien & Marion, 2009). Het draagt bij aan de

verbinding door tegenstrijdige belangen te creëren, waardoor agenten zich door hun

verschillen moeten werken en moeten interresoneren zodanig dat er nieuwe

wereldbeelden en innovatieve (niet-lineaire) reacties ontstaan. Zonder de heterogeniteit

en de spanning die zij veroorzaken, blijven volgens Uhl-Bien & Marion (2009)

individuen hetzelfde wereldbeeld en dezelfde perspectieven houden en blijven ze

comfortabel bij hun gelijkenissen (Uhl-Bien & Marion 2009).

Attractors

Attractors zijn, volgens Uhl-Bien & Marion (2009) fenomenen die verschijnen wanneer

kleine stimuli en testen resoneren met mensen. Wanneer attractors momentum krijgen,

dan geven ze volgens Uhl-Bien & Marion (2009) structuur en samenhang. Het is een

dynamiek, een traject van gedragingen, een zwaartekrachtval die mensen aantrekt en hun

gedrag beïnvloedt. Nochtans waarschuwt Paley (2007) ook hier weer voor

voorzichtigheid. Om het concept van een attractor uit te leggen, maakt hij een

vergelijking met een pendule die heen en weer slingert, maar geleidelijk tot rust komt op

een centrale plaats. In de wiskunde wordt dit rustpunt een attractor genoemd. Hij vindt

het dan ook moeilijk om in te zien hoe iemand een wiskundig concept kan vergelijken

met intrinsieke motivatie (zoals Plsek en Wilson 2001 doen) of met doelgerichtheid, een

richting of visie die omarmd wordt door een organisatie.

Volgens Uhl-Bien & Marion (2009) worden attractors in de complexiteitswetenschappen

geïllustreerd aan de hand van het concept van het ‘fitness landschap’. Het fitness

landschap is volgens hen een kneedbaar landschap van pieken die de fitness strategieën

vertegenwoordigen. De valleien in het landschap vertegenwoordigen volgens Uhl-Bien

& Marion (2009) fitness attractors. Hoe dieper de valleien zijn, hoe fitter het systeem is

Page 30: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

21

en hoe aantrekkelijker de attractors zijn. Een ontluikend systeem zal volgens Uhl-Bien

& Marion (2009) een landschap zoeken en hierbij in en uit de valleien stuiteren tot

wanneer het een vallei vindt die diep genoeg is om het van dienst te zijn en diep genoeg

is zodat het er niet meer gemakkelijk kan uit stuiteren. Volgens Uhl-Bien & Marion

(2009) verloopt de zoektocht grotendeels blind omdat agenten vooraf beperkte kennis

hebben van het potentieel van een attractor. Mature organisaties zijn volgens Uhl-Bien

& Marion (2009) ‘gevangen’ door deze fitness attractors, waardoor het moeilijk is voor

hen om te veranderen.

Verbondenheid met de omgeving

Paley (2007) stelt dat zelforganisatie niet inhoudt dat een CAS onafhankelijk is van zijn

omgeving. De omgeving is immers precies waar een CAS zich aan aanpast. Het zijn de

regels die agenten volgen die hen vertellen hoe ze stimuli uit de omgeving moeten

beantwoorden (Paley 2007). Gemmel en De Raedt (2008) argumenteren vanuit de

complexiteitstheorie, dat een CAS zowel op haar omgeving reageert als er vorm aan geeft.

De relatie tussen een CAS en haar omgeving is veeleer een niet-evenwichtige en

dynamisch relatie.

Een CAS of een systeem van CASen is volgens Uhl-Bien & Marion (2009) “maximaal

adaptief wanneer de druk (zowel intern als extern) haar naar een niveau duwt waarin het

systeem balanceert op de rand van teveel druk. Wat meer druk zou het doen overgaan in

chaos. Het is aan de rand van deze chaos dat een CAS vrij productief en adaptief

functioneert. Soms zullen delen van het systeem effectief over de rand waggelen en een

chaotische overgangsfase ervaren of verschuivingen in de vorm of voorkeuren”. Volgens

Gemmel en De Raedt (2008) bouwen “in een stabiele omgeving de ontwikkelingen binnen

het systeem in grote mate verder op voorgaande evoluties. Indien deze omgeving echter

snel en onverwachte ontwikkelingen doormaakt, kan ook het CAS – gezien haar

omgevingsgevoeligheid – snelle en onverwachte ontwikkelingen ondergaan. Een CAS

wordt met andere woorden meer omgevingsgevoelig naarmate het verder evolueert naar

een punt ‘ver van evenwicht’”. Uhl-Bien & Marion (2009) brengt het concept adaptieve

spanning in. Het is de druk op een systeem om te ontwikkelen en zich aan te passen.

Zonder die druk is er geen initiatief om te veranderen. Spanning kan volgens hen van

verschillende bronnen komen zoals: tegenstrijdige belangen, druk van administratieve

Page 31: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

22

leiders en de omgeving of adaptieve uitdagingen. De spanning door tegenstrijdige

belangen kan voortkomen uit heterogeniteit.

Equifinaliteit

Kapsali (2013) vond sterke ‘evidence’ dat een open-systeem benadering die het concept

van de equifinaliteit gebruikt, het antwoord biedt om de spanning op te lossen tussen de

behoefte aan controle en de behoefte aan flexibiliteit. Equifinaliteit refereert volgens

Kapsali (2013) naar het fenomeen dat ondanks verschillende initiële condities,

gelijkaardige resultaten worden bereikt wanneer men zich engageert in vele potentiële

middelen, paden en trajecten. Volgens Kapsali (2013) is er nood aan operationele

flexibiliteit in projectmethodologieën, omdat er vele verschillende paden kunnen worden

genomen die toch tot gelijkaardige eindresultaten kunnen leiden en dus de kans op succes

in niet-lineaire innovatieprocessen kunnen verhogen. (Kapsali 2013)

In haar studie over de succesgraad bij de implementatie van verschillende Europese

eHealth-systemen, vond Kapsali (2013) dat open systemen, gebaseerd op kritische

minimale specificaties allemaal hun doel bereikten, terwijl in projecten die strikte

prescriptieve controlestandaarden hanteerden, het management in de meeste projecten

controle over de projectactiviteiten verloor en in de meeste gevallen de

programmatorische doelen niet werden gehaald. Kapsali (2013) stelt een conceptueel

kader voor dat in figuur 2 wordt weergegeven en waarbinnen verder onderzoek naar het

concept kan plaatsvinden.

Figuur 2: Kapsali 2013 - A conceptual framework for equifinality

Page 32: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

23

2.4.2. Alternatief leiderschap

2.4.2.1. Complex leiderschapstheorie (CLT)

In 2007 verscheen de complex leiderschapstheorie (CLT) van Uhl-Bien, Marion &

McKelvey. Met deze theorie wilden zij een antwoord bieden op de tekortschietende

klassieke Tayloristische leiderschapstheorieën. De bureaucratisch georganiseerde

bedrijven konden zich volgens Uhl-Bien et al. (2007) onvoldoende snel aanpassen aan de

geglobaliseerde, snel evoluerende, competitieve economie. Daarom stelden zij

leiderschap voor die organisaties toelaat om snel data te verwerken, problemen op te

lossen, te leren en zich creatief aan te passen aan deze snelle evolutie. Omdat de

complexiteitstheorie precies hierop een antwoord bood, bouwden zij hun CLT op de

theorie van CAS. In hun CLT erkennen zij drie soorten leiderschap

Administratief leiderschap

Hiermee refereren ze naar de acties van individuen in formele managementrollen, die

organisatorische activiteiten plannen en coördineren (Uhl-Bien et al., 2007). Naast

andere dingen, structureren administratieve leiders volgens Uhl-Bien et al. (2007) taken,

engageren zich in planning, bouwen visie, verkrijgen middelen om doelen te bereiken,

beheren crisissen en persoonlijke conflicten en de strategie van de organisatie. De aard

van dit leiderschap varieert volgens het hiërarchisch niveau in het systeem.

Administratief leiderschap is volgens Uhl-Bien et al. (2007) een top-down functie

gebaseerd op autoriteit en positie. Dus heeft het de macht om beslissingen te nemen. In

de structuur die de CLT beschrijft wordt door Uhl-Bien et al. (2007) aan het administratief

leiderschap geadviseerd om zijn autoriteit te gebruiken met in zijn overweging de nood

aan creativiteit, leren en adaptatie van de organisatie. Hun acties kunnen immers een

significante impact hebben op deze dynamieken. (Uhl-Bien et al., 2007)

Adaptief leiderschap

Volgens Uhl-Bien et al. (2007) is “adaptief leiderschap een verschijnende, interactieve

dynamiek, dat adaptieve uitkomsten produceert in een sociaal systeem.” Het is een niet-

lineair verschijnende, collaboratieve veranderingsbeweging die volgens Uhl-Bien et al.

(2007) ontstaat vanuit de strijd tussen agenten en zich groepeert over conflictueuze

behoeften, ideeën en voorkeuren. Het resulteert in bewegingen, allianties van mensen,

ideeën, technologieën en coöperatieve inspanningen. Het is eerder een complexe

Page 33: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

24

dynamiek dan een persoon. Uhl-Bien et al. (2007) noemen het leiderschap omdat het een

proximale bron is van verandering in een organisatie.

Adaptief leiderschap ontstaat volgens Uhl-Bien et al. (2007) vanuit asymmetrische

interactie. Er worden 2 types asymmetrie voorgesteld: deze die gerelateerd is aan

autoriteit en deze die gerelateerd is aan voorkeuren. Een eenzijdig verlopende en op

autoriteit gebaseerde interactie kan men volgens Uhl-Bien et al. (2007) labelen als top-

down. Een minder eenzijdige en op voorkeur georiënteerde interactie is eerder gebaseerd

op interactieve dynamieken. Adaptieve verandering wordt volgens Uhl-Bien et al. (2007)

“geproduceerd door de clash van bestaande maar incompatibele ideeën, kennis en

technologieën.” (Uhl-Bien et al., 2007) “Het neemt de vorm aan van nieuw kennis en

creatieve ideeën, leren of adaptatie. Het nieuwe idee kan door geen enkel individu worden

geclaimd want het is eerder een product van een interactie tussen individuen” (Uhl-Bien

et al., 2007).

Adaptief leiderschap wordt volgens Uhl-Bien et al. (2007) erkend als het een significante

impact heeft. De significantie van een adaptief moment is gerelateerd aan de expertise

van de agenten die het moment genereren en aan hun capaciteit om creatief te denken.

Volgens Uhl-Bien et al. (2007) zullen creatieve denkers die het vakgebied niet beheersen

dit waarschijnlijk niet significant vooruit helpen, maar twee individuen uit een vakgebied

die niet bereid zijn om van hun ideeën af te stappen evenmin. Een idee hoeft volgens

Uhl-Bien et al. (2007) niet altijd significant te zijn om impact te hebben. Dit wordt mede

beïnvloed door de autoriteit en de reputatie van agenten die het idee genereren. Ook

wordt dit beïnvloed door de mate waarin het idee tot de verbeelding spreekt, of de

implicaties kunnen worden begrepen en of het idee voldoend steun kan genereren ( Uhl-

Bien et al., 2007). Om significant te zijn en impact te hebben moet, volgens Uhl-Bien et

al. (2007), adaptief leiderschap ingebed zijn in een degelijk gestructureerd, op een neuraal

gelijkend netwerk van CAS en agenten (Uhl-Bien et al., 2007).

Enabling leiderschap

Het enabling leiderschap in de CLT heeft als rol om direct de condities te bevorderen die

adaptief leiderschap katalyseren en ‘verschijnen’ toelaten (Uhl-Bien et al., 2007). Het zijn

vaak middenkaders die in de mogelijkheid zijn om zich te engageren in bevorderend

Page 34: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

25

gedrag en dit door hun toegang tot middelen en hun onmiddellijke betrokkenheid in de

randcondities van het productieniveau van het systeem.

Hoewel enabling leiderschap overal kan worden gevonden, overlapt zijn rol volgens Uhl-

Bien et al. (2007) schijnbaar af en toe met administratief leiderschap, zodanig dat het kan

uitgevoerd worden door agenten met meer managementcapaciteiten. Volgens Uhl-Bien

et al. (2007) kan een enkele agent of aggregaat zowel adaptieve- als enabling rollen

opnemen door eenvoudig van ‘petjes’ te wisselen wanneer nodig.

Uhl-Bien et al. (2007) vatten de rollen van het enabling leiderschap als volgt samen:

Enabling leiderschap bevordert effectieve CAS dynamieken door condities te

bevorderen die adaptief leiderschap katalyseren en verschijnen toelaten.

Enabling leiderschap beheert de verstrengeling tussen administratief en adaptief

leiderschap.

Dit laatste houdt in:

Beheren van de organisationele condities waarin adaptief leiderschap

bestaat

Helpen bij de verspreiding van innovatieve producten van adaptief

leiderschap naar boven en door het formeel management systeem (de

innovatie tot organisatie interface)

Enabling leiderschap bevordert volgens Uhl-Bien et al. (2007) complexe netwerken door:

interactie te bevorderen, onderlinge afhankelijkheid te bevorderen en adaptieve spanning

te injecteren om zodoende te helpen motiveren en coördineert de interactieve dynamiek

(Uhl-Bien et al., 2007).

CLT in bureaucratische organisaties

Hoewel dit op het eerste zich tegenstrijdig lijkt gingen Uhl-Bien en Marion in 2009 op

zoek naar de toepassing van CLT in bureaucratische organisaties. Bureaucratische

structuren zijn hiërarchisch, gecoördineerd door regels, ingedeeld in functionele

departementen en onpersoonlijk. Uhl-Bien en Marion (2009) stellen nochtans dat “de

artificiële barrières die worden gecreëerd door functionele departementale structuren,

zowel descriptief onrealistisch en bovendien contraproductief geïmplementeerd zijn.

Page 35: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

26

Echte organisatie hebben mistige grenzen tussen de functies en creatieve, adaptieve

organisaties genereren functies die rond de grenzen werken en vertonen meso-interactive

dynamieken. Ze zijn een mix tussen gestructureerd en dynamische gedrag. Zodoende

hebben bureaucratisch organisaties zowel formele als informele systemen.” (Uhl-Bien

en Marion, 2009)

Zij organiseerden hun meso-model rond de wisselwerking tussen administratieve

(formele) en adaptieve (informele) functies, waarbij de formele functies het administratief

leiderschap vertegenwoordigen, terwijl de informele functies het verschijnen, informele

adaptieve actie van interagerende individuen en groepen vertegenwoordigen. Uhl-Bien

en Marion (2009) zien de informele dynamieken niet als een overlast of als een deel van

een conflicterende strijd. Zij zien het eerder als iets dat moet gevoed en bevorderd

worden. Zij zien het als een waardevolle kracht voor effectieve verandering. Anders dan

andere auteurs denken zij niet dat deze kracht kan worden gemanaged, maar zijn

potentieel zou volgens hen eerder moeten worden bevorderd naar de objectieven van de

organisatie. Zij suggereren dat informele en formele dynamieken in bureaucratieën het

meest effectief zijn als er een wisselwerking is. Zij argumenteren dat er een effectieve

dynamische wisselwerking moet zijn tussen administratief leiderschap en adaptief

leiderschap als organisaties naar behoren willen werken. Deze wisselwerking is meso,

omdat zij inherent organisatieniveaus kruist. Het zijn bovendien functies omdat ze

leiderschapsgedrag beschrijven en om het even wie kan zich in deze functies engageren.

In complex leiderschap is het punt volgens Uhl-Bien en Marion (2009) niet om individuen

te identificeren of hen te labelen aan een type leiderschap. Zij zien complex leiderschap

eerder als complex leiderschapsgedrag waarin individuen zich engageren. Het

leiderschapsgedrag van die individuen heeft effecten op de organisatiesystemen en hun

dynamieken. Hun meso-model wordt weergegeven in figuur 3.

Page 36: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

27

Figuur 3: Uhl-Bien en Marion 2009 - Meso model of Complexity Leadership Theory

Page 37: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

28

Page 38: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

29

3. Onderzoek

3.1. Probleemstelling

Het onderzoek vertrekt vanuit de vaststelling dat verbeterprojecten geregeld

implementatieproblemen ondervinden zoals weerstand, niet toepassen van procedures, …

en vanuit de vaststelling dat deze procedures vaak ontwikkeld worden door

leidinggevenden en stafmedewerkers, om ze nadien op te leggen aan de

ziekenhuismedewerkers (de Tayloristische aanpak). Er wordt onderzocht of CAS en meer

bepaald CLT (Uhl-Bien et al., 2007) als alternatief paradigma voor het klassiek

projectmanagement ook toepasbaar is op verbeterprojecten in de context van de

gezondheidszorg en meer bepaald de ziekenhuizen en of hierdoor de implementatie

minder problemen ondervindt. Ook wordt vanuit het equifinaliteit-concept van Kapsali

(2013) onderzocht of formuleren van minimale specificaties en voorzien in rijke

informatie er voor zorgt dat er een resultaat wordt bereikt dat voldoet aan de

kwaliteitsstandaarden van de organisatie, ondanks het feit dat de organisatie noch

tussenkomt in de inhoud, noch in de verbindingen die ontstaan in het kader van het

project, met andere woorden adaptief leiderschap (Uhl-Bien et al., 2007) laat ontstaan.

3.2. Onderzoeksmethode

Het onderzoek wordt opgezet als een quasi-experimentele exploratieve single-case study

zoals beschreven door Yin (2009). Het wordt uitgevoerd in een Oost-Vlaams regionaal

ziekenhuis. In het ziekenhuis wordt gelijktijdig een verbeterproject gestart op

verschillende afdelingen. De afdelingen worden in twee groepen ingedeeld. De verdeling

van de groepen wordt aan het diensthoofd gekoppeld. Beiden zullen de afdelingen

begeleiden die zij ook dagelijks begeleiden. Hierdoor wordt het Hawthorne-effect

beperkt, omdat de deelnemers zoveel mogelijk in hun natuurlijke omgeving verder

kunnen functioneren. De diensthoofden zullen het project managen. In één groep zal het

diensthoofd het verbeterproject managen zoals gebruikelijk. Dit noemen we de

controlegroep. In de andere groep krijgt de leidinggevend informatie over CAS, CLT

(Uhl-Bien, Marion & McKelvey 2007) en equifinaliteit (Kapsali 2013). Er worden

minimale specificaties en uitkomstverwachtingen geformuleerd en er wordt rijke

Page 39: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

30

informatie voorzien. Dit noemen we de experimentele groep. Aan het diensthoofd in de

experimentele groep wordt na instructie gevraagd om leiderschapstechnieken uit de CLT

(Uhl-Bien et al., 2007) toe te passen. Hierbij wordt het diensthoofd op vlak van

leiderschap intensief begeleid door de onderzoeker. Het diensthoofd krijgt deze

begeleiding zonder het medeweten van het diensthoofd van de controlegroep. Er wordt

aan het diensthoofd van de experimentele groep gevraagd om geen ervaringen uit te

wisselen met het diensthoofd uit de controlegroep en dit om zoveel mogelijk te vermijden

dat het diensthoofd uit de controlegroep zich anders zou gedragen en dus het risico op

Pygmalian-effect te beperken. Het diensthoofd van de controlegroep weet dat er een

experiment loopt en de leiding heeft over de controlegroep. Er wordt gevraagd om het

project zoals gewoonlijk aan te pakken.

Er wordt vanuit het intern perspectief (Chipulu et al., 2014) van het project onderzocht of

er bij implementatie weerstand optreedt en meer in het bijzonder wordt de invloed van

het leiderschap hierop onderzocht. De beoordeling zal vertrekken vanuit het extern

perspectief (Chipulu et al., 2014) waarbij het resultaat op kwaliteit wordt beoordeeld

door de eindverantwoordelijken binnen de organisatie. Er wordt nagegaan of de doelen

tijdig worden gehaald. Ook wordt er aan de hand van observaties nagegaan in welke mate

de procedure in de dagelijkse praktijk wordt toegepast. De validiteit van de bekomen

data wordt zoveel mogelijk gegarandeerd door triangulatie. Er worden interviews

afgenomen, observaties gedaan, evaluaties door verantwoordelijken en stafmedewerkers

en documentstudies (e-mailverkeer, procedures, verslagen van kwartaalgesprekken).

Alle data worden met elkaar vergeleken om na te gaan of de informatie uit de

verschillende bronnen coherent is.

3.2.1. Sampling experimentele groep en controlegroep

In 2013 werd in het ziekenhuis aan de leidinggevenden gevraagd om, in het kader van

een groeitraject, een zelfevaluatie over leiderschapsstijl in te vullen. De NEVI-vragenlijst

(http://www.fractal.org/bewustzijnsbesturingsmodel/vragenlijsten/vragenlijst

leiderschap.htm) is gebaseerd op de theorie van Hersey & Blanchard over het situationeel

leiderschap. De vragenlijst peilt enerzijds naar de stijlflexibiliteit en anderzijds naar de

stijleffectiviteit van de leidinggevenden. Hoewel niet kon worden achterhaald of het om

een gevalideerd instrument gaat, worden de resultaten toch gebruikt om na te gaan in

Page 40: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

31

welke mate de experimentele groep en de controlegroep vergelijkbaar zijn op vlak van

leiderschapsstijlflexibiliteit en leiderschapsstijl-effectiviteit. Bovendien kan hierdoor het

diensthoofd van de experimentele groep op een objectievere manier worden geselecteerd

en kan hierdoor sampling-bias en experimentele manipulatie zoveel als mogelijk worden

uitgesloten.

Uit de vragenlijst blijkt dat er zowel in de experimentele groep als in de controlegroep

(inclusief de diensthoofden) een gelijkaardige verdeling bestaat betreffende de natuurlijke

leiderschapsstijlvoorkeur. De resultaten worden in figuur 4 weergegeven.

Figuur 4: Groepsverdeling betreffende leiderschapsstijl

In de experimentele groep zien we een grotere voorkeur voor ondersteunen als natuurlijke

leiderschapsstijl en in de controlegroep een grotere voorkeur voor begeleiden. Maar we

kunnen stellen dat de verschillen klein zijn en er in beide groepen een gelijkaardige

voorkeur is voor het coachen van medewerkers.

Beide groepen worden ook vergeleken op vlak van leiderschapsstijlflexibiliteit en

leiderschapsstijleffectiviteit. De resultaten van deze vergelijking worden in figuur 5

weergegeven.

2,33

6,50

9,33

1,831,294,86

11,71

2,14

GEMIDDELDE

VAN LEIDEN

GEMIDDELDE

VAN

BEGELEIDEN

GEMIDDELDE

VAN STEUNEN

GEMIDDELDE

VAN

DELEGEREN

Groepsverdeling

Controle Experimentele

Page 41: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

32

Figuur 5: Groepsverdeling betreffende leiderschapsstijlflexibiliteit en –Effectiviteit

Beide groepen (inclusief het diensthoofd) zijn vergelijkbaar op vlak van

leiderschapsstijlflexibiliteit. Op vlak van leiderschapsstijleffectiviteit zal afhankelijke

van de situatie de controlegroep iets effectiever de juiste leiderschapsstijl kiezen. Het

verschil kan grotendeels worden toegeschreven aan het diensthoofd. Wanneer we het

diensthoofd uitfilteren zien we dat het verschil voor leiderschapsstijleffectiviteit

aanzienlijk kleiner wordt, maar voor leiderschapsstijlflexibiliteit dan weer groter. De

flexibiliteit in de experimentele groep is groter. Dit wordt weergegeven in figuur 6.

Figuur 6 - Groepsverdeling betreffende leiderschapsstijlflexibiliteit en –Effectiviteit uitgefilterd voor het diensthoofd

GEMIDDELDE

VAN

FLEXIBILITEIT

GEMIDDELDE

VAN

EFFECTIVITEIT

51%

66%

50%59%

Groepsverdeling

Controle Experimentele

GEMIDDELDE VAN

FLEXIBILITEIT

GEMIDDELDE VAN

EFFECTIVITEIT

44%

62%

50%

59%

Groepsverdeling

Controle Experimentele

Page 42: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

33

De natuurlijke leiderschapsstijl van beide diensthoofden wordt vergeleken in figuur 7 en

8.

Figuur 7: Vergelijking diensthoofden op vlak van leiderschapsstijl

Figuur 8: Vergelijking diensthoofden op vlak van leiderschapsstijlflexibiliteit en – Effectiviteit

3

5

7

5

2

7

10

1

LEIDEN BEGELEIDEN STEUNEN DELEGEREN

Diensthoofd

Controle Experimentele

FLEXIBILITEIT EFFECTIVITEIT

87%83%

53% 55%

Diensthoofd

Controle Experimentele

Page 43: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

34

Op basis van de vergelijking van de diensthoofden wordt in overleg met de directie van

het ziekenhuis beslist om het diensthoofd dat van nature meer voorkeur heeft voor

begeleiden en steunen van medewerkers, aan de experimentele groep toe te wijzen. Het

diensthoofd waarbij de voorkeuren meer verdeeld zijn over de verschillende

leiderschapsstijlen wordt toegewezen aan de controlegroep. Aangezien dit diensthoofd

van nature ook meer gaat leiden en delegeren, wordt verwacht dat dit diensthoofd het

projectproces meer onder controle zal willen houden en meer top-down zal sturen.

3.2.2. Aanpak verbeterproject

In het ziekenhuis wordt gewerkt naar een NIAZ-accreditatie (Nederlands Instituut voor

de Accreditatie van Ziekenhuizen). In het kader van dit accreditatietraject lopen een

aantal verbeterprojecten. Eén van die verbeterprojecten handelt rond risicovolle

zorgprocessen. Het is de bedoeling om binnen dit project de risicovolle zorgprocessen in

kaart te brengen, één proces te selecteren en vervolgens dit vast te leggen in een

procedure. Aangezien iedere afdeling, door de specificiteit van de patiëntenpopulatie,

andere risicovolle zorgprocessen heeft, heeft het verpleegkundig departement beslist om

dit op afdelingsniveau te doen. Aan beide groepen wordt door de verpleegkundig

directeur op een thema-vergadering gevraagd om voor de eigen afdeling, op basis van

vooraf gedefinieerde richtinggevende thema’s, de risicovolle zorgprocessen in kaart te

brengen. Deze thema’s maken deel uit van de minimale specificaties die worden

geformuleerd. De gekozen thema’s zijn: decubitus, handhygiëne, identificatie, safe

surgery, infuusbeleid, fixatie, pijn, voeding, medicatie, wondzorg, bloedomloop,

ademhaling, straling, logistiek, mobiliteit en andere. Op basis van deze thema’s wordt

aan de afdelingen gevraagd om de risicovolle zorgprocessen voor hun afdelingen in kaart

te brengen, hier procedures rond te ontwikkelen en deze achteraf op de afdeling te

implementeren en toe te passen. Er wordt gevraagd om deze vast te leggen in één of

meerdere procedures die voldoen aan de standaarden van de organisatie.

In de experimentele groep wordt aan het diensthoofd gevraagd om expliciet de rol van

enabling leider (Uhl-Bien et al., 2007) op te nemen. De onderzoeker zal het diensthoofd

hierin intensief begeleiden. Het diensthoofd zal het proces om de procedure te

ontwikkelen en de implementatie ervan, mee begeleiden. Zij zal adaptief leiderschap

(Uhl-Bien et al., 2007) laten ontstaan door niet tussenbeide te komen in het creatief

Page 44: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

35

proces, de inhoud en de verbindingen die worden aangegaan. De experimentele groepen

krijgen vanuit het equifinaliteitsprincipe (Kapsali 2013), minimale specificaties waaraan

de procedures moeten voldoen, er wordt in de mate van het mogelijke rijke informatie

gegeven of gezegd waar die rijke informatie kan bekomen worden. In dit concrete project

gaat dit over informatie over de NIAZ-norm waardoor dit project is ontstaan, informatie

over hoe een prospectieve risicoanalyse kan worden uitgevoerd (HFMEA, waarvoor in

het ziekenhuis reeds een procedure voor handen is) en informatie over hoe een

standaardprocedure in het ziekenhuis wordt opgemaakt (hierover bestaat er reeds een

procedure). De enabling leider (Uhl-Bien et al., 2007) voorziet het team indien gewenst

van inhoudelijke informatie rond het gekozen thema. Er worden duidelijke

uitkomstverwachtingen geformuleerd. Het diensthoofd uit de experimentele groep houdt

de adaptieve spanning (Uhl-Bien & Marion, 2009) hoog door het project in kleinere

stukken te verdelen en hieraan deadlines te koppelen. In eerste instantie worden 5 thema’s

tegen een bepaalde datum opgevraagd. Eens deze deadline is bereikt en de thema’s

werden ingeleverd, wordt er gevraagd om tegen een bepaalde datum één thema te kiezen

dat zal worden uitgewerkt. Nadien wordt gevraagd om tegen een bepaalde datum een

procedure te ontwikkelen rond dit thema. Eens de procedure werd afgeleverd zal het

diensthoofd die als enabling leider optreedt, de procedure door het administratief

goedkeuringsproces leiden binnen het administratief management (Uhl-Bien et al., 2007).

In de controlegroep wordt aan het diensthoofd gevraagd om het project aan te pakken

zoals gewoonlijk. Het diensthoofd uit de controlegroep neemt deel aan de thema-

vergadering en weet als lid van het managementteam van het verpleegkundige

departement dat rond het thema risicovolle zorgprocessen moet gewerkt worden. De

diensthoofden zijn eindverantwoordelijk voor het behaalde resultaat.

3.2.3. Proposities

In de controlegroep zal er meer top-down worden gewerkt en in de experimentele

groep meer bottom-up.

De afdelingen binnen de experimentele groep behalen de einddoelen gemakkelijker

dan afdelingen binnen de controlegroep.

Beide groepen leveren een procedure af die voldoet aan de standaard binnen de

organisatie.

Page 45: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

36

De beheersmaatregelen van de experimentele groep zijn realistischer dan deze van de

controlegroep.

De experimentele groepen ondervinden minder problemen bij de implementatie dan

de controlegroep.

De procedures van de experimentele groep worden beter toegepast dan de procedures

van de controlegroep

3.2.4. Verloop van het onderzoek

Het onderzoek verloop in drie fasen. Het diensthoofd uit de experimentele groep wordt

op vlak van projectaanpak intensief begeleid doorheen de eerste twee fasen.

3.2.4.1. Fase 1

In de eerste fase krijgt het diensthoofd uit de experimentele groep informatie over CAS,

CLT (Uhl-Bien et al., 2007) en equifinaliteit (Kapsali, 2013). De voorbereidingen

worden getroffen om het verbeterproject op te starten. Het diensthoofd begeleidt de

hoofdverpleegkundigen uit de experimentele groep tot wanneer zij de procedure hebben

afgeleverd.

3.2.4.2. Fase 2

In een tweede fase leidt het diensthoofd de procedure door het administratief

goedkeuringsproces en wordt de uitgeschreven procedure geïmplementeerd.

3.2.4.3. Fase 3

In de derde fase wordt het verbeterproject op verschillende manier geëvalueerd. Er wordt

bewust gewacht met deze evaluatie tot in de laatste fase. Op die manier kan het project

zoveel mogelijk zoals gewoonlijk worden aangepakt. Op die manier worden fenomenen

zoals het Hawthorne-effect en experimentele manipulatie (Polit & Beck 2010) vermeden.

Anderzijds houdt dit wel een risico op Recall-bias (Polit & Beck 2010) in. Mogelijks

herinneren participanten zich niet meer alle details of gaan ze veronderstellingen

beschouwen als herinnering.

Door de onderzoeker en andere ziekenhuismedewerkers worden observaties

uitgevoerd om na te gaan in welke mate de uitgeschreven procedures in de praktijk

wordt toegepast. Om observer-bias (Polit & Beck 2010) zoveel mogelijk te vermijden

wordt per procedure een checklist gemaakt.

Page 46: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

37

Directie, diensthoofden en stafmedewerkers beoordelen de inhoud van de procedures

kwalitatief. Om deze evaluatie zoveel mogelijk te objectiveren worden de procedures

willekeurig in een document gezet en wordt er een korte beoordelingsvragenlijst aan

de procedure toegevoegd. Er wordt gevraagd om deze beoordeling individueel te

doen.

Van diensthoofden en hoofdverpleegkundigen worden interviews afgenomen om

zicht te krijgen op de moeilijkheden die werden ervaren tijdens het proces om tot de

procedure te komen en de implementatie ervan, en te peilen naar de perceptie van

medewerkers over de mate waarin zij denken dat de procedure wordt toegepast.

Er worden documenten verzameld en bestudeerd die de uitspraken van de

participanten moeten staven.

3.2.5. Analyse van de data

Interviews

Er worden interviews afgenomen van de directeur verpleging, de diensthoofden en de

hoofdverpleegkundigen (voor de leidraad zie bijlage 1, 2 en3) . In de interviews met de

hoofdverpleegkundigen wordt er gepeild naar de mate waarin zij medewerkers hebben

betrokken bij de ontwikkeling van de procedure. Dit gegeven wordt meegenomen bij de

verwerking van de beoordelingen en de observaties. De interviews worden

getranscribeerd en nadien deductief gecodeerd. De gebruikte codes worden afgeleid uit

de literatuurstudie. De codes worden per participant geteld om zodoende patronen te zien.

Verder worden de codes van de hoofdverpleegkundigen opgeteld. Hierbij worden de

codes uit de experimentele groep en de controlegroep apart verwerkt om een vergelijking

te kunnen maken.

Beoordeling procedures

De procedures worden door de directeur verpleging, de 2 diensthoofden en 3

stafmedewerkers beoordeeld (voor het gebruikte evaluatiedocument zie bijlage 5). Dit

wordt specifiek aan hen gevraagd omdat zij normaal de procedures ontwikkelen. Er wordt

hen gevraagd iedere procedure te beoordelen op vlak van kwaliteit en op vlak van

realisme. Er wordt gevraagd om de procedures voor beide aspecten een score op 10

punten te geven. De toetsingsnorm voor de kwaliteit is de eigen norm van de beoordelaar.

Op vlak van realisme wordt gevraagd om in te schatten in welke mate de beoordelaar

Page 47: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

38

denkt dat de procedure toepasbaar is op de werkvloer. De bekomen resultaten worden

achteraf statistisch verwerkt in IBM SPSS Statistics ® versie 23. Deze beoordelingen

gebeuren om een zicht te krijgen in welke mate de kwaliteit van de procedures

vergelijkbaar is met de kwaliteit van directieleden en stafmedewerkers en om na te gaan

of er een verschil is tussen de experimentele groep en de controlegroep. De procedures

worden ook verdeeld tussen procedures die top-down worden ontwikkeld en procedures

die bottom-up werden ontwikkeld. Om deze verdeling te kunnen uitvoeren wordt gebruik

gemaakt van de verkregen data uit de interviews.

Observaties

Voor iedere procedure wordt er een observatiechecklist gemaakt (voor een voorbeeld zie

bijlage 4). De inhoud van de procedure wordt geanalyseerd en wordt vervolgens omgezet

in concreet te observeren punten. De observatoren duiden op de checklist aan of zij het

observatiepunt hebben waargenomen. Hierbij scoren zij ieder item met waargenomen,

niet waargenomen of niet van toepassing. Nadien wordt er geteld hoeveel items er werden

geobserveerd en hoeveel items er daarvan effectief werden uitgevoerd. Deze checklists

worden nadien statistisch verwerkt. Het doel is om na te gaan in welke mate de procedure

na implementatie worden toegepast en of hierin een verschil waar te nemen is tussen de

experimentele groep en de controlegroep, maar aangezien in de controlegroep enkel

procedures worden ontwikkeld voor medische urgenties, kunnen in deze groep geen

waarnemingen worden gedaan. In de experimentele groep worden alle procedures

geobserveerd en opnieuw worden de data uit de interviews gebruikt om de observaties te

verdelen tussen procedures die top-down werden ontwikkeld en procedures die bottom-

up werden ontwikkeld.

Documentstudies

De procedures worden inhoudelijk geanalyseerd om op basis daarvan de

observatiechecklists op te maken. Verder werden zij ook gebruikt om hen te laten

beoordelen zoals eerder beschreven. Daarnaast worden e-mails gebruikt om uitspraken

van participanten in de interviews na te trekken. Ook worden bewering over verslagen

vergeleken met de documenten. Verschillende participanten verwijzen naar verslagen

van kwartaalgesprekken. De beweringen worden nagetrokken in de verslagen van dit

overleg.

Page 48: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

39

3.2.6. Interne validiteit en betrouwbaarheid van de data

Om de validiteit van de bekomen data te verhogen worden verschillende bronnen

getrianguleerd. De beweringen in interviews worden vergeleken met data uit de

documentstudies. Ook de beoordeling worden vergeleken met wat participanten hierover

zeggen in de interviews. De observaties en de interviews worden met elkaar vergeleken.

Op die manier wordt nagegaan of de perceptie van de beoordelaars overeenkomt met wat

er empirisch wordt geobserveerd.

Om de betrouwbaarheid van de data te verhogen worden data zoveel mogelijk op een

geobjectiveerde manier uit verschillende bronnen verzameld. Om observer-bias te

voorkomen gebeuren de observaties aan de hand van een checklist (voor een voorbeeld

zie bijlage 4) waarin de te observeren punten vooraf uit de procedures worden gehaald.

Voor de beoordeling van de procedures, worden deze in willekeurige volgorde in

document aan de beoordelaars aangeboden en wordt er na elke procedure een

evaluatiedocument (zie bijlage 5) toegevoegd. Er wordt in totaal aan 6 personen gevraagd

om de procedures te beoordelen, waardoor het mogelijk is om de bevindingen van

verschillende participanten te vergelijken. Er worden in totaal 17 interviews afgenomen

van de directeur verpleging, de diensthoofden en de hoofdverpleegkundigen.

3.3. Resultaten

3.3.1. Propositie 1: In de controlegroep zal er meer top-down worden

gewerkt en in de experimentele groep meer bottom-up.

In het onderzoek wordt geen bewijs gevonden voor deze propositie. We kunnen

vaststellen dat het diensthoofd uit de experimentele groep wel bottom-up werkt, maar dat

de hoofdverpleegkundigen deze werkwijze niet consequent doorzetten. Dit kan te maken

hebben met het feit dat zij geen informatie kregen over de alternatieve aanpak: CAS,

CLT (Uhl-Bien et al., 2007) en equifinaliteit (Kapsali, 2013) en bijgevolg hun groepen

hebben begeleid volgens hun eigen leiderschapsstijlvoorkeuren (Chipulu et al., 2014). Uit

interviews met de hoofdverpleegkundigen uit de experimentele groep blijkt dat het feit

dat zij zelf een thema mochten kiezen en uitwerken, hen motiveert en dit omdat het thema

een direct belang heeft voor hun werking.

Page 49: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

40

In de controlegroep hanteert het diensthoofd eerder een ‘laissez faire’-leiderschapsstijl.

Hierdoor hebben de hoofdverpleegkundigen uit de controlegroep niet het gevoel dat er

top-down gewerkt wordt. Bovendien wordt bij aanvang van het project door de

verpleegkundig directeur de verwachting uitgesproken dat de hoofdverpleegkundigen

voor de eigen afdeling een thema uitwerken. Dit bepaalt dat het verwachte verloop,

namelijk de procedure wordt door de directie of een staflid ontwikkeld en opgelegd aan

de basis, in dit project niet gevolgd wordt.

3.3.2. Propositie 2: De afdelingen binnen de experimentele groep behalen de

einddoelen gemakkelijker dan de afdelingen binnen de controlegroep

In de experimentele groep behalen alle hoofdverpleegkundigen tijdig de einddoelen. Eén

hoofdverpleegkundige wordt ernstig ziek en is hierdoor langdurig afwezig. De

vervanging schrijft een procedure die op twee afdelingen van toepassing is. Deze wordt

in het onderzoek maar één keer in rekening gebracht. Een andere hoofdverpleegkundige

neemt ontslag, maar levert toch tijdig een procedure af. De vervanging implementeert de

procedure binnen de gestelde deadline. Ook alle ander hoofdverpleegkundigen uit de

experimentele groep leveren tijdig een procedure af en implementeren ze binnen de

gestelde deadlines, m.a.w. alle hoofdverpleegkundigen behalen, ondanks de

organisatorische moeilijkheden, de einddoelen. Bij de interviews zijn alle

hoofdverpleegkundigen van deze groep zich bewust van het project en weten zij ook

welke procedure zij binnen het kader van dit project ontwikkeld en geïmplementeerd

hebben.

In de controlegroep behalen 2 van de 5 hoofdverpleegkundigen geen resultaat. De anderen

leveren pas laattijdig een procedure af. Geen enkele hoofdverpleegkundige uit de

controlegroep is zich bewust van het afleveren van een procedure in het kader van het

project. Zij geven aan dat die procedures niet werden ontwikkeld in functie van het

project, maar dat ze vanuit andere behoeftes zijn ontstaan en achteraf in het project

werden ingepast, omdat dit “toevallig goed uitkwam”.

In beide groepen geven hoofdverpleegkundigen aan dat het moeilijk is om vat te krijgen

op het concept risicovolle zorgprocessen. Een hoofdverpleegkundige zegt hierover: “dat

was voor mij één van de nieuwe dingen waar we weinig of toch minder van wisten dan

van sommige andere zaken. Voor mij was het in begin vrij moeilijk om daar een beetje

Page 50: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

41

een structuur en een leidraad in te vinden”. Verschillende hoofdverpleegkundigen uit de

experimentele groep ervaren bij de aanvang van het project weinig steun. Verder in het

project ervaren zij de haalbare deadlines wel als ondersteunend en motiverend. Door

verschillende hoofdverpleegkundigen, verspreid over beide groepen, wordt een gebrek

aan informatie aangehaald tijdens de interviews. Sommige hoofdverpleegkundigen gaan

zelf informatie opzoeken, anderen verwachten dat het diensthoofd het project samen met

hen opzet. Hoewel het diensthoofd uit de experimentele groep dit niet doet, slagen alle

hoofdverpleegkundigen uit deze groep er in om het project toch op gang te krijgen, de

nodige informatie te vinden en op tijd aan de gestelde verwachtingen te voldoen.

In de controlegroep was er gedurende het ganse project geen gevoel van steun. Er waren

geen duidelijke verwachtingen, geen deadlines en er was slechts beperkte informatie. De

tussenkomst van het diensthoofd wordt door de hoofdverpleegkundigen niet als een

meerwaarde ervaren. Sommige hoofdverpleegkundigen uit de controlegroep nemen

spontaan adaptief leiderschap op en komen, zij het laattijdig toch tot een resultaat. Twee

hoofdverpleegkundigen verkiezen zelfs expliciet dat het diensthoofd helemaal niet

tussenbeide komt. Een hoofdverpleegkundige verwoord het als volgt: “Het probleem is

dat het diensthoofd daar geen kaas van gegeten heeft. Ik vraag mij dan ook af welke input

hij dan kan geven. Als het over die specifieke zaken gaat waar ze geen jota verstand van

hebben kan die niet veel input geven en ben je er niet veel mee.” Andere

hoofdverpleegkundigen uit de controlegroep nemen helemaal geen adaptief leiderschap

op en leveren dan ook geen resultaat af.

3.3.3. Propositie 3: Beide groepen leveren een procedure af die voldoet aan

de standaard binnen de organisatie

In de experimentele groep leveren alle afdelingen een procedure af. Bij één

hoofdverpleegkundige uit de experimentele groep komt de top van de organisatie tussen,

nadat de procedure voor een eerste controle werd ingeleverd omdat deze niet voldeed aan

de normering van de accreditatieorganisatie. De directie geeft aan het diensthoofd de

opdracht om het project over te nemen en met andere woorden top-down te sturen. Een

andere hoofdverpleegkundige in de experimentele groep wordt ernstig ziek, is daardoor

langdurig afwezig en niet in staat om een procedure af te leveren. De vervanging levert

Page 51: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

42

een procedure af die op 2 afdelingen van toepassing is, maar deze wordt in het onderzoek

maar één keer in rekening gebracht.

In de controlegroep wordt door 2 van de 5 hoofdverpleegkundigen geen procedure

afgeleverd. Bij één hoofdverpleegkundige is hier geen duidelijke reden voor, bij een

andere hoofdverpleegkundige zorgt een crisis op de afdeling er voor dat ze hier niet toe

komt. De 3 hoofdverpleegkundigen die wel een procedure afleveren, geven aan dat ze

dit niet doen omdat dit vanuit het project wordt verwacht, maar wel gegroeid is vanuit

een behoefte op hun afdeling en achteraf werd ingepast in het project.Aan de directie, de

diensthoofden en de stafmedewerkers wordt gevraagd om de procedures te beoordelen op

hun kwaliteit. Er wordt hen gevraagd de kwaliteit te scoren met een cijfer op 10. De

kwaliteit van de afgeleverde procedures uit de experimentele groep wordt significant

hoger ingeschat (gemiddeld 7,74) dan de kwaliteit van de procedures uit de controlegroep

(gemiddeld 5.92). Een Mann-Whitney U-test in IBM SPSS Statistics ® versie 23 geeft

volgend resultaat: U = 213.5 p < 0,001. De resultaten worden grafisch weergegeven in

figuur 9.

Figuur 9 - beoordeling kwaliteit procedures Experimentele - & Controlegroep

Verder wordt de kwaliteit van de teams waarin er top-down wordt gestuurd vergeleken

met de kwaliteit van de procedures waarin bottom-up wordt gestuurd. Aangezien er enkel

in de experimentele groep zowel top-down als bottom-up wordt gestuurd, wordt de

-

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

CONTROLE EXPERIMENTEEL

5,92

7,47

Beoordeling kwaliteit

Page 52: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

43

controlegroep uit de resultaten gefilterd. De kwaliteit van de procedures uit de teams

waarin er bottom-up (gemiddeld 7,89/10) wordt gestuurd, worden significant als

kwalitatief beter beoordeeld dan de procedures van de teams waarin er top-down

(gemiddeld 7,06/10) wordt gestuurd. Het resultaat wordt weergegeven in figuur 10. Een

Mann-Whitney U -test in IBM SPSS Statistics® versie 23 geeft als resultaat: U = 87 p =

0,0085. De resultaten worden grafisch weergegeven in figuur 10.

Figuur 10 - beoordeling kwaliteit procedures top-down- en bottom-up-sturing

3.3.4. Propositie 4: De beheersmaatregelen van de experimentele groep zijn

realistischer dan deze van de controlegroep.

Naast de beoordeling van de kwaliteit wordt aan de directie, de diensthoofden en de

stafmedewerkers ook gevraagd in te schatten in welke mate zij de beheersmaatregelen

realistisch beoordelen. Als criterium wordt hun inschatting van de haalbaarheid op de

werkvloer gehanteerd. Er wordt hen gevraagd de kwaliteit te scoren met een cijfer op

10. De afgeleverde procedures uit de experimentele groep worden significant als

realistischer ingeschat (gemiddeld 7,53/10) dan de procedures uit de controlegroep

(gemiddeld 6,32/10). Een Mann-Whitney U -test in IBM SPSS Statistics ® versie 23 geeft

volgend resultaat: U = 287 p = 0,005. De resultaten worden grafisch weergegeven in

figuur 11.

-

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

BOTTOM/UP TOP/DOWN

7,89

7,06

Beoordeling kwaliteit

Page 53: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

44

Figuur 11 - beoordeling realisme procedures Experimentele - & Controlegroep

Ook worden teams waarin er top-down wordt gestuurd vergeleken met teams waarin

bottom-up wordt gestuurd. Aangezien er enkel in de experimentele groep zowel top-

down als bottom-up wordt gestuurd, wordt de controlegroep uit de resultaten gefilterd.

De procedures uit de groepen waarin bottom-up wordt gestuurd, worden significant als

realistischer beoordeeld (gemiddeld 7.89/10) dan de procedures uit de groepen waarin

top-down wordt gestuurd (gemiddeld 7,17/10). Een Mann-Whitney U-test in IBM SPSS

Statistics® versie 23 geeft als resultaat: U = 101 p = 0,0275. Het resultaat wordt

weergegeven in figuur 12.

Figuur 12 - beoordeling realisme procedures top-down- en bottom-up-sturing

-

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

CONTROLE EXPERIMENTEEL

6,32

7,53

Beoordeling realisme

-

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

BOTTOM/UP TOP/DOWN

7,897,17

Beoordeling realisme

Page 54: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

45

3.3.5. Propositie 5: De experimentele groepen ondervinden minder

problemen bij de implementatie dan de controlegroep.

Er wordt geen verschil gevonden in problemen bij implementatie tussen de experimentele

groep en de controlegroep. Wel wordt er een verschil gevonden tussen teams waarin er

bottom-up wordt gestuurd bij de ontwikkeling van de procedures en de teams waarbij dit

top-down gebeurt. Aangezien enkel het diensthoofd uit de experimentele groep volgens

CLT (Uhl-Bien, Marion & McKelvey 2007) en equifinaliteit (Kapsali 2013) werkt, hangt

de mate waarin medewerkers worden betrokken af van de persoonlijke leiderschapsstijl

van de hoofdverpleegkundige. In de experimentele groep zijn er zowel

hoofdverpleegkundigen die bottom-up sturen als hoofdverpleegkundigen die top-down

sturen. In de controlegroep werken alle hoofdverpleegkundigen die een procedure

afleveren bottom-up. In beide groepen zien we dat hoofdverpleegkundigen die

medewerkers hebben betrokken, bij de implementatie weinig tot geen problemen hebben

gehad. Ook wordt vastgesteld dat indien een teamlid de procedure ontwikkelt en het team

hierbij te betrekken, er evenzeer problemen zijn bij de implementatie. In het team waarin

de top van de organisatie overneemt is er zeer veel weerstand bij de implementatie. De

procedure geraakt dan ook niet volledig geïmplementeerd.

3.3.6. Propositie 6: De procedures van de experimentele groep worden beter

toegepast dan de procedures van de controlegroep.

Over deze propositie kan geen uitspraak worden gedaan, omdat de aard van de procedures

uit de controlegroep geen observaties toelaat tijdens het onderzoek. Alle procedures uit

de controlegroep handelen over urgente situaties. Wanneer een vergelijking wordt

gemaakt tussen de teams waarin de procedures top-down (gemiddeld 83,51%) werden

ontwikkeld en de teams waarin ze bottom-up (gemiddeld 82,14%) werden ontwikkeld,

wordt er een klein niet significant verschil gevonden. De resultaten van de observaties

worden samengevat in figuur 13. Een Chi-kwadraat-test in IBM SPSS Statistics® versie

23 geeft een p-waarde van 0,827. De resultaten worden grafisch weergegeven in figuur

13.

Page 55: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

46

Figuur 13 - percentage geobserveerde punten dat wordt toegepast

De procedures worden omgezet in een checklist. In de checklist worden de te observeren

punten opgelijst. De observatoren geven aan of ze het punt hebben kunnen observeren of

niet. Het totaal aantal punten dat werd geobserveerd wordt gesommeerd alsook het aantal

punten waarvan de observator heeft kunnen vaststellen dat deze worden toegepast. Het

resultaat wordt in tabel 3 weergegeven.

Tabel 3 - Aantal toegepaste punten op het aantal geobserveerde punten

Procedure Sturing

Aantal

toegepaste

punten

Aantal

geobserveerde

punten

Percentage gevolgde

observatiepunten

Procedure 1 Bottom-up 12 17 70,59%

Procedure 2 Bottom-up 20 24 83,33%

Procedure 3 Bottom-up 14 15 93,33%

Procedure 4 Top-Down 36 45 80,00%

Procedure 5 Top-Down 17 23 73,91%

Procedure 6 Top-Down 28 29 96,55%

Totaal 110 137

0,00%

10,00%

20,00%

30,00%

40,00%

50,00%

60,00%

70,00%

80,00%

90,00%

100,00%

BOTTOM-UP TOP-DOWN

82,14% 83,51%

% toegepaste punten

Page 56: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

47

Hoewel een hoofdverpleegkundige in een bottom-up sturing hierover zegt: “Ze hebben

hun inbreng, de procedures zijn beter gesteund, ze zijn beter gekend. Hierdoor voelen ze

zich meer betrokken. Ze hebben niet zoiets van allee ons hoofdverpleegster vindt nu dat

het zo moet. Het zijn uiteindelijk zij die het uitvoeren en als uitvoerders hebben ze meer

zicht op wat er van hen beroepsmatig verlangd wordt”, wordt er bij de observaties geen

verschil aangetoond tussen de mate waarin de procedures worden toegepast in teams

waarin de procedures top-down worden geïmplementeerd en de teams waarin dit bottom-

up gebeurt.

3.4. Discussie

Men kan vanuit het onderzoek niet stellen dat projecten die niet volgens CAS, CLT (Uhl-

Bien et al., 2007) en equifinaliteit (Kapsali, 2013) worden begeleid, top-down zullen

worden gestuurd. Dit hangt veel meer van de persoonlijke leiderschapsstijlvoorkeuren

van de leidinggevende af. Dit bevestigt de bevindingen van Chipulu et al. (2014), die

vonden dat het succes van een project kan worden gelinkt aan de culturele waarden van

de projectmanager. Wel blijken teams waarin medewerkers worden betrokken, bij de

implementatie minder problemen te hebben dan teams waarin de procedure door de

leidinggevende wordt ontwikkeld en bij implementatie wordt opgelegd. Dit geldt

evenzeer wanneer de procedure door een medewerker wordt ontwikkeld en de andere

teamleden niet worden betrokken.

In één team neemt de top van de organisatie de ontwikkeling van de procedure over. In

dit team ontstaat er zeer veel weerstand. De procedure is geïmplementeerd maar wordt

niet toegepast zoals ze wordt beschreven. Er zijn met andere woorden voldoende

aanwijzingen om aan te nemen dat top-downsturing rechtstreeks bijdraagt aan

implementatieproblemen zoals weerstand, niet volgen van procedures,… . Ook blijkt uit

het onderzoek dat de beheersmaatregelen in procedures die top-down worden opgelegd,

als minder gecontextualiseerd (Skalen et al., 2005) worden beoordeeld.

In de experimentele groep heeft het diensthoofd de rol van enabling leider opgenomen.

Door te zorgen voor adaptieve spanning wordt adaptief leiderschap gestimuleerd. Het

diensthoofd zorgt voor adaptieve spanning door duidelijke deadlines naar voren te

schuiven. Een hoofdverpleegkundige zegt hierover: “Het feit dat je weet van we moeten

hier iets hebben, we moeten er aan werken tegen die dag, want anders wordt dat op de

Page 57: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

48

lange baan geschoven. Daarvoor zijn deadlines wel goed.” Ook wordt er adaptieve

spanning gecreëerd door de noodzaak te benadrukken in functie van het

accreditatietraject, door medewerkers rijke informatie te geven, door duidelijke

uitkomstverwachtingen en minimale specificaties te formuleren, door strikt op te volgen,

maar ook door niet tussenbeide te komen in het proces om tot een procedure te komen.

In het team waarin de organisatietop de ontwikkeling van de procedure overneemt,

gebeurt dit omdat het team bij aanvang niet over alle relevante informatie beschikt, omdat

ze op dat moment nog niet gekend is. Hierdoor wordt het resultaat, bij een eerste nazicht

van de procedure, als onvoldoende ervaren door de directie. Men kan dus stellen dat de

informatie bij aanvang van het project onvoldoende rijk (Kapsali, 2013) was. In het

project is dit voor de directie voldoende om het diensthoofd het project te laten

overnemen. Hoewel zij weten dat het onderzoek in hun instelling loopt, hebben zij te

weinig kennis van CAS, CLT (Uhl-Bien et al., 2007) en equifinaliteit (Kapsali, 2013).

Zij overwegen niet om deze nieuwe informatie opnieuw in het team te injecteren. Hoewel

er in het onderzoek niet kon worden nagegaan of dit zo was, had de nieuwe informatie

mogelijks nieuwe adaptieve spanning gecreëerd. Je kan verwachten dat het CAS zich dan

opnieuw aanpast en een aangepaste procedure aflevert. Aangezien het team dan zelf voor

de aanpassingen zorgt, kan men er van uit gaan dat deze nog steeds gecontextualiseerd

(Skalen et al. 2005) blijven, waardoor er bij implementatie minder problemen te

verwachten zijn. Aangezien dit in het onderzoek niet kon vastgesteld worden, is verder

onderzoek noodzakelijk.

Een terugkerend thema tijdens de interviews is een gevoel van onzekerheid bij aanvang

van het project. Een hoofdverpleegkundige verwoordt dit als volgt: “Aangezien dat iets

nieuw is voor mij vind ik het toch moeilijk om aan te starten. Je hebt niet echt een basis

om aan te beginnen, je hebt niet echt voorbeelden hoe je het moet doen en dat vond ik

eigenlijk moeilijk. Het was vooral veel theorie, veel processen die beschreven worden,

maar eigenlijk niet concreet. Veel algemene dingen, maar jij moest je er in verdiepen.

Dat vond ik zeer moeilijk om daar zomaar aan te beginnen. Daarom heeft het ook lang

geduurd vooraleer ik er aan begonnen ben.” Een Tayloristische projectmanager zou

medewerkers op dat moment misschien hulp aanbieden of mogelijks er van uitgaan dat

de medewerkers over onvoldoende competenties beschikken en het proces overnemen

Page 58: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

49

door bijvoorbeeld een ‘meer competente’ medewerker te laten overnemen. Misschien

zou deze projectmanager inschatten dat er teveel tijd zou verloren gaan. Nochtans blijkt

deze onzekerheid mee bij te dragen aan de adaptieve spanning. Ondanks het feit dat deze

hoofdverpleegkundigen zich onzeker voelen en het diensthoofd van de experimentele

groep niet tussenbeide komt, maken deze hoofdverpleegkundigen wel vorderingen,

vinden ze alle nodige informatie en leveren ze tijdig een procedure af met een

aanvaardbare kwaliteit. Er zijn geen aanwijzingen in het onderzoek dat medewerkers niet

in staat zouden zijn om deze spanning op te lossen. Uiteindelijk zoeken en vinden ze

allemaal een weg om te voldoen aan de verwachtingen. Bovendien leren medewerkers

zeer veel uit deze moeizame zoektocht. Het helpt hen groeien en zorgt er voor dat ze in

de toekomst gelijkaardige projecten efficiënter weten aan te pakken. Een

hoofdverpleegkundige zegt: “dit was het eerste zorgproces en je hebt zoiets van ik heb er

veel tijd aan besteed. In de toekomst zal dat waarschijnlijk minder zijn”.

Het diensthoofd uit de controlegroep slaagt er niet in om adaptieve spanning te creëren.

Er zijn vooraf geen duidelijke doelen, er worden terloops eerder vage afspraken gemaakt

en de opvolging gaat op in het geheel. Een hoofdverpleegkundige zegt hierover: “de

cijfers werden een keer herhaald in de kwartaalgesprekken, maar er werden niet echt

deadlines gegeven” en verder “moesten de controles frequenter zijn, dan ga je daar ook

meer aandacht aan schenken.” Een aantal hoofdverpleegkundigen bereikt hierdoor geen

resultaat. Bij een aantal hoofdverpleegkundigen ontstaat er wel voldoende adaptieve

spanning. Deze is eerder te wijten aan andere factoren zoals verruimde professionele

kennis, deelname van de organisatie aan een accreditatietraject, interne behoefte van de

dienst,… . Adaptieve spanning moet met andere woorden niet altijd door een

leidinggevende worden gecreëerd. Een CAS past zich evenzeer aan andere vormen van

adaptieve spanning aan. Een hoofdverpleegkundige verwoord het als volgt: ” Men heeft

mij nooit laten weten van kijk, tegen dan moet er een procedure zijn of een antwoord op

het project risicovolle zorgprocessen. Ik heb gewoon gedacht, dat is toch wel een

gevaarlijk proces binnen onze dienst dat toch op papier moet gezet worden en waarbij

iedereen hetzelfde moet werken. Dat heb ik aangepakt en eigenlijk heb ik dat pas achteraf

gekoppeld aan risicovolle zorgprocessen.” Men zou dus kunnen stellen dat een CAS niet

zozeer een leidinggevende nodig heeft om zich aan te passen, maar eerder adaptieve

spanning. Deze adaptieve spanning kan wel, maar moet niet noodzakelijk, door een

Page 59: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

50

leidinggevende worden geïnduceerd. In het onderzoek wordt evidence gevonden, dat als

er adaptieve spanning wordt gecreëerd, een CAS zich hieraan aanpast en dat hierdoor de

kans vergroot op het behalen van een kwalitatief goed resultaat. In de controlegroep wordt

de kwaliteit van de procedures van één hoofdverpleegkundige als onvoldoende

beoordeeld. Ook dit ligt grotendeels aan het ontbreken van afspraken, minimale

specificaties en verwachtingen. Met andere woorden een projectmanager die een

kwalitatief goed resultaat wil halen zal moeten bijdragen aan de adaptieve spanning.

Een andere rol van de enabling leider is om te helpen bij het verspreiden naar boven en

door het formeel management systeem (Uhl-Bien et al., 2007). In het onderzoek hebben

beide diensthoofden hierbij geholpen door de procedure door het goedkeuringsproces bij

het administratief management te loodsen. Het diensthoofd uit de experimentele groep

geeft hierbij aan dat dit het moeilijkste deel van de opdracht is en zegt hierover: “Het

moeilijkste deel was dan om die procedures te laten goedkeuren op het DC” (n.v.d.r.

Directie Comité) en verder “De implementatie van het nieuwe procedureboek heeft er

voor gezorgd dat er in het najaar heel wat procedures die waren doorgestuurd naar het

DC blijven hangen zijn en niet door het DC geraakt zijn, waardoor we enige vertraging

hebben opgelopen.” Ook de hoofdverpleegkundigen ervaren dit als lastig. Een

hoofdverpleegkundig zegt: “Dat is soms vervelend dat dat lang op zich laat wachten,

want dan heb je niet altijd meer een zicht op welke procedures zitten nu waar en bij wie”

en een andere hoofdverpleegkundige zegt: ”het was blijkbaar voor hen ook zo druk dat

er bij mij procedures daar meer dan 2 jaar blijven zitten zijn.”

In het onderzoek wordt ‘evidence’ gevonden voor het equifinaliteitsconstruct van Kapsali

(2013). Ondanks het feit dat het diensthoofd uit de experimentele groep slechts minimale

specificaties heeft geformuleerd en door een strikte opvolging adaptieve spanning heeft

gecreëerd, ondanks het feit dat hoofdverpleegkundigen geheel vrij beslissen welk niet-

lineaire pad ze volgen, bereiken al de hoofdverpleegkundigen binnen de gestelde timing

een resultaat dat als kwalitatief goed en realistisch wordt beoordeeld. In de controlegroep

worden geen verwachtingen geformuleerd en wordt er door het diensthoofd geen

adaptieve spanning gecreëerd. De hoofdverpleegkundigen uit de controlegroep die wel

een procedure afleveren kunnen ook geheel vrij een niet-lineair pad kiezen, maar het

resultaat van de afgeleverde procedure wordt door de directie, diensthoofden en

Page 60: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

51

stafmedewerkers als kwalitatief minder goed en minder realistisch beoordeeld. Dit is

mogelijk te verklaren vanuit het ontbreken van rijke informatie en minimale specificaties.

Het zijn die vormen van adaptieve spanning die richting en houvast geven, waardoor

medewerkers beter in staat zijn om in te schatten wat er van hen verwacht wordt. Ook

het resultaat van de teams waarin top-down wordt gestuurd wordt als minder goed en

minder realistisch geëvalueerd door de beoordelaars. Een mogelijke verklaring hiervoor

is dat teamwork tot betere resultaten leidt, omdat meerdere mensen rijkere ideeën hebben

dan één persoon. Een andere mogelijke verklaring is dat medewerkers met de meeste

expertise, het dichtst bij de klanten van de organisatie staan, in dit geval de patiënten.

Deze experts kennen beter de behoeften van de doelgroep waarvoor ze werken en kunnen

daardoor vermoedelijk kennis en verwachtingen beter en realistischer contextualiseren

(Skalen et al., 2005). De groep waarbij de directie tussenbeide komt en een lineair traject

volgt, ondervindt bij implementatie moeilijkheden. De hoofdverpleegkundige zegt

hierover: “het is een team dat sowieso al terughoudend is en misschien iets dat opgelegd

is, dat ze daar niet graag in meegaan.”

Er wordt geen bewijs gevonden voor de propositie dat procedures die in de experimentele

groep worden ontwikkeld beter zouden gevolgd worden dan procedures die in de

controlegroep zijn ontwikkeld, noch is er ‘evidence’ gevonden dat procedures die bottom-

up worden ontwikkeld, beter worden gevolgd. Hiervoor worden observaties gedaan op

de werkvloer. Er zijn een aantal rivale hypothesen voor deze bevindingen:

Het aantal observaties is te klein om een verschil te kunnen observeren.

Een andere mogelijke verklaring is dat de controlemaatregelen van de organisatie

voldoende werken om te garanderen dat een procedure wordt gevolgd.

Ook zou het kunnen dat aangezien participanten vooraf een informed consent

ondertekenen en dus weten dat ze geobserveerd worden, dat ze bij observatie de

procedures nauwgezetter opvolgen. Als dit het geval zou zijn is dit wel een

voldoende indicatie van het feit dat de procedures voldoende gekend zijn. Maar

kennis van een procedure garandeert niet noodzakelijk dat ze gevolgd wordt.

Het zou ook kunnen dat er geen verschil is in de mate waarin procedures worden

gevolgd tussen teams waar procedures top-down worden opgelegd en teams waar

deze bottom-up worden ontwikkeld.

Page 61: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

52

Mogelijk voorkomen de maatregelen uit CLT (Uhl-Bien et al., 2007) wel weerstand, maar

is er geen verschil in de mate waarin procedures worden opgevolgd. Om hierover

gefundeerde uitspraken te kunnen doen is verder onderzoek noodzakelijk.

3.4.1. Beperkingen van het onderzoek

Het onderzoek spitst zich toe op innovatieprojecten en kwaliteitsverbeterende projecten

van de dienstverlening. Investeringsprojecten zoals bouwprojecten, aankoop van nieuwe

toestellen, informaticaprojecten, … vallen buiten de scoop van dit onderzoek. Het is dan

ook niet duidelijk of de bevindingen uit dit onderzoek ook kunnen worden doorgetrokken

naar dit laatste type projecten. Dit type projecten zijn voorspelbaarder en kunnen hierdoor

mogelijks meer lineair worden gemanaged. Mogelijk zal voor dit type projecten ook een

ander type projectmanager en een andere vorm van projectmanagement noodzakelijk zijn

(Chipulu et al. 2014).

Door de tijdsbeperking binnen dit onderzoek is het enkel mogelijk om het diensthoofd uit

de experimentele groep te instrueren en te begeleiden. Hoewel het interessant zou

geweest zijn om ook de hoofdverpleegkundigen uit de experimentele groep te instrueren

en te begeleiden, gebeurt dit niet in het onderzoek. Bovendien was het veel moeilijker

geweest om onderlinge communicatie rond ervaring met de alternatieve aanpak tussen de

experimentele en de controlegroep te vermijden. Door deze keuze wordt de lijn die door

het diensthoofd wordt gevolgd, niet doorgetrokken tot op de werkvloer. In de praktijk

begeleiden een aantal hoofdverpleegkundigen uit de experimentele groep hun projecten

top-down. Het gevolg van deze keuze is dat er bij sommige proposities geen duidelijke

verschillen zijn tussen de experimentele groep en de controlegroep.

Hoewel de afgenomen Nevi-vragenlijst de keuze van de controlegroep en de

experimentele groep objectiveert, blijkt zij achteraf geen goede voorspeller voor de

leiderschapsstijl van participanten tijdens het onderzoek te zijn. In toekomstig onderzoek

wordt best een instrument gebruikt dat eerder top-down en bottom-up leiderschap

voorspelt. Aangezien het hier om een mixed-method-design gaat kan dit tekort dankzij

triangulatie en analyse van kwalitatieve data, grotendeels gecompenseerd worden.

Ondanks het feit dat top-downsturing niet experimenteel wordt geïnduceerd, wordt er in

de experimentele groep in verschillende teams top-down gestuurd, waardoor de

aanwezige effecten van top-downsturing toch kunnen worden geobserveerd.

Page 62: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

53

Door zijn aard en de keuzes die vooraf door het management van het ziekenhuis reeds

waren gemaakt, is het onderzochte project reeds voorbestemd om meer bottom-up

gemanaged te worden. Er wordt al van bij aanvang van het project van de

hoofdverpleegkundigen verwacht dat ze samen met hun team een specifieke procedure

voor hun afdeling uitwerken. Het verdient dan ook aanbeveling om in toekomstig

onderzoek, het project vooraf goed te screenen en een project te selecteren, dat in de

organisatie eerder door een directielid, een middenkader, een lager kader of een staflid

zal worden ontwikkeld. Op die manier kan men mogelijk een betere aftekening tussen de

experimentele en de controlegroep observeren. Ondanks de verwachting van de directie,

verkiezen een aantal hoofdverpleegkundigen toch om de procedure zelfstandig uit te

werken en ze achteraf top-down op te leggen aan hun teamleden. Hierdoor kan in dit

onderzoek het effect van top-downsturing toch bestudeerd worden.

Tijdens het onderzoek wordt vastgesteld dat het diensthoofd uit de controlegroep

verslagen van kwartaalgesprekken de dag na het interview aangepast heeft en deze

aangepaste versies als onderzoeksdata aflevert. Dit is een onverwacht gegeven tijdens

het onderzoek. Er wordt aan de hoofdverpleegkundigen uit de controlegroep gevraagd

om de versies die eerder naar hen werden doorgestuurd ter beschikking te stellen. Bij

vergelijking van de verschillende versies blijken er in de door het diensthoofd aangepaste

versie verschillende passages rond risicovolle zorgprocessen te zijn toegevoegd. De

gegevens in de aangepaste verslagen moeten de beweringen die tijdens het interview

worden gedaan, staven. Hoewel de hoofdverpleegkundigen in hun interviews aangeven

dat er gedurende het project weinig tot niets over dit onderwerp werd gezegd en dat dit

door de originele verslagen ook wordt gestaafd, wil het diensthoofd uit de controlegroep

blijkbaar de schijn hoog houden. Nagesprekken met de hoofdverpleegkundigen staven de

eerdere conclusies uit het onderzoek. Wat de precieze reden is voor dit gedrag kan niet

worden achterhaald. Er wordt tijdens het onderzoek op geen enkel moment veroordelend

opgetreden, noch door de onderzoeker, noch door de directie. Hoewel dit een puur

hypothetische veronderstelling is, wordt er van uitgegaan dat het diensthoofd uit de

controlegroep zich beschaamd voelt over het feit dat dit project niet echt ter harte werd

genomen. Hoewel dit de validiteit van de gegevens ernstig had kunnen aantasten, wordt

dit bedrog dankzij de triangulatie van de data tijdig ontdekt, waardoor de resultaten geldig

blijven.

Page 63: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

54

Hoewel de resultaten van het onderzoek coherent zijn met de bevindingen uit andere

sectoren is het niet duidelijke of de bevindingen generaliseerbaar zijn naar alle

ziekenhuizen. Het gaat hier om een exploratief onderzoek dat zich beperkt tot het

projectmanagement van kwaliteit-verbeterende en innovatieprojecten in één algemeen

ziekenhuis. Het is niet duidelijk of de resultaten in andere ziekenhuizen van een andere

schaalgrootte of met een andere specialisatie toepasbaar zijn. Ook is het niet duidelijk of

ze toepasbaar zijn in een ziekenhuis met een andere management- en organisatiecultuur.

In de literatuurstudie konden er geen vergelijkbare onderzoeken in ziekenhuizen worden

weerhouden waardoor de resultaten niet kunnen worden vergeleken. Om hierover

zekerheid te krijgen is verder en grootschaliger onderzoek noodzakelijk.

3.5. Conclusie en aanbevelingen

In ziekenhuizen worden er heel veel innovatieve- en kwaliteitsverbeterende projecten

opgestart. Geregeld ziet men dat de energie die door diverse medewerkers in deze

projecten wordt gestoken bij implementatie verloren gaat. Er wordt zeer veel tijd

gestoken in het wegwerken van weerstand, in schrijven van dienstnota’s om procedures

toe te lichten, in controles die er moeten voor zorgen dat medewerkers gemotiveerd

geraken om de procedures toe te passen, in vergaderingen waarop teams worden

bijgestuurd,… . Men kan stellen dat dit een eerder negatieve motivatie is. “We doen het

omdat het verwacht wordt.”

Het onderzoek toont aan dat de projectmanager met dezelfde energie voor een positieve

motivatie kan zorgen. “We doen het omdat we het willen.” Door bottom-up te werken

gaat de kwaliteit niet achteruit. De kwaliteit van de afgeleverde procedures blijkt immers,

mits vooraf goed specifiëren wat er wordt verwacht, vergelijkbaar met wat directieleden,

middenkaders of stafmedewerkers zouden produceren. Het concept van de equifinaliteit

(Kapsali, 2013) wordt in dit onderzoek meerdere keren teruggevonden.

Het onderzoek suggereert dat projectmanagers beter het proces gaan beheren dan het

product en dit door adaptieve spanning te creëren. De enabling leider (Uhl-bien et al.,

2007) zorgt voor adaptieve spanning door de teams haalbare deadlines te geven. Het is

beter het project op te delen in kleine ‘hapklare’ stukjes met daaraan telkens een haalbare

deadline gekoppeld. Hierdoor zijn de teams in staat om meerdere succeservaringen te

hebben, wat de positieve motivatie ten goede komt.

Page 64: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

55

De enabling projectleider gaat niet zelf de inhoud van de procedure genereren, maar gaat

wel het team ondersteunen door hen te voorzien van rijke informatie: wetenschappelijke

literatuur, wetteksten, accreditatienormen, reeds bestaande procedures, verslagen van

congressen,… m.a.w. alle relevante informatie die nodig is om het project tot een goed

einde te brengen. Ook dit draagt bij aan de adaptieve spanning. Het team (CAS) past

zich immers aan die adaptieve spanning aan. Het is de adaptieve spanning die hen

motiveert om te veranderen (Uhl-Bien et al., 2007). De enabling leider neemt het niet

over van de teamleden. De enabling leider stimuleert adaptief leiderschap en laat zijn

teamleden verantwoordelijkheid opnemen. De teamleden gaan aan de slag met de

informatie en produceren een resultaat dat geheel aan hun lokale context is aangepast en

niet als theoretisch wordt ervaren (Skalen et al., 2005). Indien de centrale leiding toch de

nood voelt om zelf procedures te ontwikkelen, laten ze het CAS deze contextualiseren,

door hen een eigen versie te laten ontwikkelen. Op die manier slaagt de organisatie er in

deze met zeer weinig of geen weerstand te implementeren. De organisatie wint er bij

omdat procedures na implementatie onmiddellijk geborgd zijn. Door medewerkers

mede-eigenaar te maken van de procedure, wordt de motivatie om deze in hun werking

te integreren veel groter. Het wordt dus een positief verhaal voor zowel de organisatie

als de medewerkers: mensen leren, ze voelen zich betrokken, gemotiveerd, geapprecieerd,

erkend in hun professionaliteit,… en verspillen hun energie niet aan iets negatief zoals

weerstand.

Contextualisering (Skalen et al., 2005) blijkt cruciaal te zijn om implementatieproblemen

te voorkomen. Het is van het grootste belang dat dit zo diep mogelijk in de organisatie

gebeurt. Maar die contextualisering mag niet vrijblijvend zijn. Het moet verwacht

worden door de enabling leider en deze moet dit opvolgen, want waarom zou het CAS

adaptief leiderschap opnemen (Uhl-Bien et al., 2007) als er geen adaptieve spanning is ?

Dit onderzoek kan geen echt verschil aantonen in de mate waarin procedures na

implementatie worden opgevolgd. Dit kon noch worden aangetoond tussen groepen

waarin adaptief leiderschap werd gestimuleerd en groepen waarin dit niet gebeurd, noch

tussen groepen waarin er bottom-up of top-down wordt gestuurd. Mogelijks zal controle

nodig blijven. Maar de resultaten van de controles worden dan best als rijke informatie

in het CAS geïnjecteerd, met opnieuw duidelijke verwachtingen, minimale specificaties,

Page 65: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

56

rijke informatie en deadlines. De enabling leider (Uhl-Bien et al., 2007) zal opnieuw de

adaptieve spanning doen toenemen en adaptief leiderschap stimuleren. Het CAS zal zich

opnieuw aanpassen en op die manier zal de kwaliteit van de dienstverlening verder

toenemen.

Ook als een team de kwaliteitsstandaarden niet haalt, koppelt de enabling leider (Uhl-

Bien, 2007) dit terug aan het team en verwacht een nieuw en beter resultaat. De enabling

leider vult de verwachtingen en de minimale specificaties aan, geeft desnoods nieuwe

informatie en nieuwe deadlines. Op die manier ervaart het CAS opnieuw adaptieve

spanning om zich aan te passen en zal het opnieuw adaptief leiderschap opnemen. De

enabling leider komt niet tussen in de inhoud, neemt het niet over. Dat zou er toe bijdragen

dat de inhoud als minder gecontextualiseerd (Skalen et al., 2005) zou worden ervaren, als

te theoretisch, als “niet van ons”. Uiteindelijk zou hetzelfde effect worden bereikt als bij

het top-down opleggen van de procedure.

De resultaten uit dit onderzoek suggereren geen volledige ommezwaai van het

managementmodel, integendeel. De organisatie kan in haar huidige vorm verder werken,

zonder dat er aan het managementmodel wordt geraakt. Het vraagt alleen een verandering

van perspectief door de volledige hiërarchische lijn als het gaat om projecten die de

dienstverlening innoveren en de kwaliteit ervan verbeteren. De uitkomst van dergelijke

projecten is inherent onzeker (Kapsali, 2013), maar er zijn geen aanwijzingen dat ze meer

kans op slagen hebben als ze door de centrale leiding worden geïmplementeerd. Dit

onderzoek toont aan dat de bijzondere expertise van basismedewerkers, die zeer dicht bij

de klanten van de organisatie staan, mits de juiste aanpak, een belangrijke bijdrage kunnen

leveren in het welslagen van de projecten van de organisatie. De organisatie heeft er dan

ook alle belang bij deze interne kracht te benutten.

3.6. Relevantie voor de praktijk

Zoals aangegeven in de beperkingen van het onderzoek is het niet duidelijk of de

resultaten generaliseerbaar zijn naar alle ziekenhuizen. Veel zal afhangen van de huidige

management- en organisatiecultuur, misschien ook wel van de schaalgrootte of van de

specialisatie van het ziekenhuis. Hoewel grootschaliger onderzoek noodzakelijk is,

suggereren de resultaten van het onderzoek, die vergelijkbaar zijn met onderzoek in

andere sectoren, dat het onderzoek relevant is voor het projectmanagement van projecten

Page 66: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

57

waarbij de kwaliteit van de dienstverlening wordt verbeterd of geïnnoveerd. Dit zijn per

definitie onzekere projecten, waarbij de systeemtheorie en meer bepaald de theorie rond

de Complex Adaptieve Systemen tot zijn recht komt. Het is onduidelijk of dit bij iedere

type projectmanagement kan worden toegepast. Toekomstig onderzoek zou dit kunnen

uitwijzen.

Page 67: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

58

Bijlagen

Bijlage 1 – Leidraad interview directeur verpleging

Interview Directeur Verpleging

1. Een jaar terug werd het project risicovolle zorgprocessen gestart. Kunt u zich

nog herinneren wat uw motivatie was om dit project aan te pakken en hoe dit

werd opgestart ?

2. Uiteindelijk heeft u mij in het kader van het onderzoek toegelaten om de

hoofdverpleegkundigen uit uw departement in twee groepen te verdelen. Kunt

u mij zeggen hoe u dit proces heeft ervaren ?

3. U heeft de afgeleverde procedures zelf mee beoordeeld. Bent u al bij al tevreden

over het resultaat ? Waarvan wel en waarvan niet ?

4. Heeft u zelf een verschil gemerkt tussen de experimentele groep en de

controlegroep ?

5. Had u tijdens het productieproces zelf zicht op de vorderingen van de

respectievelijke diensthoofden ?

6. Overweegt u in de toekomst om procedure meer bottom-up te laten ontwikkelen

? Waarom wel of waarom niet ?

7. Met de ervaring die u tijdens het onderzoek heeft kunnen opdoen, wat zijn

volgens u de voorwaarden om de inhoud van procedures bottom-up te kunnen

laten ontwikkelen ?

8. Denkt u dat procedures bottom-up laten ontwikkelen helpt om procedures

gemakkelijker te implementeren ? Waarom wel of niet ?

9. Heeft u er een zicht op in welke mate de afgeleverde procedures momenteel

worden opgevolgd door de basismedewerkers ? Hoe schat u dit in ?

10. Overweegt u in de toekomst om projecten op een andere manier te begeleiden

dan u dit tot op heden deed en zoja, wat zou u dan veranderen en waarom ? Hoe

ziet u uw eigen rol hierin?

11. Heeft het onderzoek u kunnen overtuigen van het feit dat een alternatieve aanpak

tot gelijkaardige resultaten kan leiden ? Waarom wel of waarom niet ?

12. Hoe schat u de steun in van de overige directieleden voor een alternatieve aanpak

van procedures ?

Page 68: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

59

Bijlage 2 – Leidraad interview diensthoofd

Interview diensthoofd

1. Hoe ontstond het idee om rond risicovolle zorgprocessen te werken.

2. Hoe werden de onderwerpen gekozen.

3. Hoe heb je het project bij aanvang aangepakt.

4. Werd er een projectplan opgemaakt en zoja hoe ?

5. Ondervond je moeilijkheden tijdens het project en zoja, welke ?

6. Bereikte je project binnen de gestelde tijdslimieten uiteindelijk het beoogde

resultaat ? Werd er een procedure afgeleverd en zoja welke ?

7. Hoe heb je het project opgevolgd?

8. Werd de procedure geïmplementeerd en zoja, ondervond je problemen bij de

implementatie? Welke ?

9. Wordt volgens u de procedures toegepast zoals ze werd geschreven ? Zoja,

welke factoren hebben hier toe bijgedragen, zonee, waarom niet ?

10. Had je het gevoel dat je je medewerkers voldoende hebt kunnen ondersteunen ?

11. Zou je dergelijk project in de toekomst op dezelfde manier aanpakken ? Waarom

wel of niet?

Page 69: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

60

Bijlage 3 – Leidraad interview hoofdverpleegkundige

Interview hoofdverpleegkundige

1. Op welke manier werd je betrokken bij het project rond de risicovolle

zorgprocessen ? Hoe werd je op de hoogte gebracht van de aanpak van het

project ?

2. Was het voor u meteen duidelijk wat er precies van u werd verwacht ?

a. Zoja, wat heeft er toe bijgedragen dat het meteen duidelijk was

b. Zonee, wat heeft tot de onduidelijkheid bijgedragen

3. Beschikte u meteen over alle nodige informatie om dit project tot een goed einde

te kunnen brengen ?

4. Voelde u zich betrokken bij het project ?

5. Ondervond u moeilijkheden tijdens het project ?

6. Werd u door uw leidinggevende ondersteund ? Op welke manier ?

7. Bereikte u tijdig het beoogde resultaat ? Leverde u een procedure af ? Zoja

welke ?

8. Betrok u zelf medewerkers bij het project ? Op welke manier ? Waarom wel of

waarom niet?

9. Werd de procedure geïmplementeerd en zoja, ondervond u problemen bij de

implementatie? Welke ?

10. Koste het veel moeite om medewerkers te overtuigen om volgens de procedure

te werken.

11. Wordt volgens u de procedures toegepast zoals ze werd geschreven ? Zoja,

welke factoren hebben hier toe bijgedragen, zonee, waarom niet ?

12. Had u het gevoel dat u gedurende het proces voldoende werd ondersteund ? Was

dit voor u een motiverende aanpak ? Welke factoren maakten het motiverend ?

13. Zou uw diensthoofd dergelijk project in de toekomst op dezelfde manier mogen

aanpakken ? Waarom wel of niet?

Page 70: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

61

Bijlage 4 – Voorbeeld van een checklist voor observatie

Checklijst observatie: fixatie

Te observeren Geobserveerd

1. Toestemming door de patiënt of de wettelijk vertegenwoordiger

2. Nota terug te vinden in het patiëntendossier wanneer familie is opgebeld

3. Toestemmingsformulier zo snel mogelijk laten ondertekenen

4. Noodzaak fixatie minimaal 1 keer per shift evalueren

5. Verslag terug te vinden in het patiëntendossier als uiting van doordacht teambesluit

6. Overdag wordt behandelend arts onmiddellijk ingelicht

7. Overdag wordt de wettelijk vertegenwoordiger of de familie ingelicht

8. Er wordt een zorgset ‘vrijheidsbeperkende maatregelen’ aangemaakt in het patiëntendossier

9. Om het halfuur toezicht bij de patiënt

10. Bij controle navraag of patiënt naar toilet moet, dorst heeft, …

11. Bij controle de status van de fixatiemiddelen nagaan

12. Bij controle nagaan of de ledematen niet afgekneld zijn

13. Aan het begin van elke shift de checklist ‘Volg de gefixeerde patiënt op’ invullen in het patiëntendossier

14. Bij de overdracht de checklist ‘Evalueer of er specifieke beschermingsmaatregelen noodzakelijk zijn’ invullen in het

patiëntendossier

15. In samenspraak met behandelend arts en familie besluiten tot fixeren

16. Bij niet levensbedreigende situaties een onderscheid maken tussen een wilsbekwame en een niet-wilsbekwame patiënt

de arts stelt dit vast

17. De wilsbekwame patiënt kan weigeren en de weigering is bindend

18. Bij de wilsonbekwame patiënt kan de familie of de wettelijk vertegenwoordiger weigeren. De weigering is bindend.

Aantal geobserveerde punten

Page 71: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

Bijlage 5 – Beoordeling procedures

Evaluatie proces en afgeleverde procedure

Omschrijving procedure:

Afdeling:

Werd de timing gerespecteerd ? Ja Nee

Werd er een procedure afgeleverd ? Ja Nee

Voldoet de procedure aan de standaard binnen de organisatie ? Ja Nee

Hoe schat u de kwaliteitsgaranties in van de procedure? 10

Hoe realistisch schat u de voorgestelde beheersmaatregelen ? 10

Werd de procedure geïmplementeerd ? Ja Nee

Wordt de procedure toegepast in de dagelijkse praktijk ? Ja Nee

Page 72: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

Referenties

Decreet betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen. (2003).

from http://www.juriwel.be/ws/Export/1011700.html

Akgun, A. E., Keskin, H., Byrne, J. C., & Ilhan, O. O. (2014). Complex adaptive system

mechanisms, adaptive management practices, and firm product innovativeness. R & D

Management, 44(1), 18-41.

Aronson, Z. H., Dominick, P. G., & Wang, M. (2014). Exhibiting Leadership and

Facilitation Behaviors in NPD Project-Based Work: Does Team Personal Style

Composition Matter? Emj-Engineering Management Journal, 26(3), 25-35.

Artto, K. A., & Wikström, K. (2005). What is project business? International Journal of

Project Management, 23(5), 343-353.

Chen, F., Nunamaker, J. F., Briggs, R. O., Corbitt, G., Sager, J., & Gardiner, S. C. (2014).

An Application of Focus Theory to Project Management Processes. Group Decision and

Negotiation, 23(5), 961-978.

Chipulu, M., Ojiako, U., Gardiner, P., Williams, T., Mota, C., Maguire, S., . . . Marshall,

A. (2014). Exploring the impact of cultural values on project performance The effects of

cultural values, age and gender on the perceived importance of project success/failure

factors. International Journal of Operations & Production Management, 34(3), 364-389

Djellal, F., & Gallouj, F. (2007). Innovation in hospitals: a survey of the literature.

European Journal of Health Economics, 8(3), 181-193.

Edson, M. C. (2012). A Complex Adaptive Systems View of Resilience in a Project Team

Systems Research and Behavioral Science, 29(5), 499-516.

Engwall, M. (2003). No project is an island: linking projects to history and context.

Research Policy, 32, 789–808.

Page 73: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

Fernandes, G., Ward, S., & Araujo, M. (2014). Developing a Framework for Embedding

Useful Project Management Improvement Initiatives in Organizations. Project

Management Journal, 45(4), 81-108.

Floricel, S., Bonneau, C., Aubry, M., & Sergi, V. (2014). Extending project management

research: Insights from social theories. International Journal of Project Management,

32(7), 1091-1107

Frishammar, J., Floren, H., & Wincent, J. (2011). Beyond Managing Uncertainty: Insights

From Studying Equivocality in the Fuzzy Front End of Product and Process Innovation

Projects. Ieee Transactions on Engineering Management, 58(3), 551-563.

Fulop N., W. R., Perri G., Spurgeond P. (2012). Implementing changes to hospital

services: Factors influencing the process and ‘results’ of reconfiguration. Health Policy,

104, 128– 135.

Greenhalgh, T., Hinder, S., Stramer, K., Bratan, T., & Russell, J. (2010). Adoption, non-

adoption, and abandonment of a personal electronic health record: case study of

HealthSpace. British Medical Journal, 341.

Gustafson, D. H., Sainfort, F., Eichler, M., Adams, L., Bisognano, M., & Steudel, H.

(2003). Developing and testing a model to predict outcomes of organizational change.

Health Services Research, 38(2), 751-776.

Hobday, M. (2000). The project-based organisation: an ideal form for managing complex

products and systems? Research Policy, 29, 871-893.

Holloway, I., Wheeler, S. (2011). Oualitative Research in Nursing and Healthcare (Third

ed.). Sussex, Wiley-Blackwell

Institute, P. M. (2013). A Guide To The Project Management Body Of Knowledge

(PMBOK Guide) (Fifth ed.). Newtown Square, Pennsylvania USA: Project Management

Institute, Inc.

Kapsali, M. (2013). Equifinality in Project Management Exploring Causal Complexity in

Projects. Systems Research and Behavioral Science, 30(1), 2-14.

Page 74: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

Kramer, M., Brewer, B. B., Halfer, D., Maguire, P., Beausoleil, S., Claman, K., . . .

Duchscher, J. B. (2013). Changing our lens: seeing the chaos of professional practice as

complexity. Journal of Nursing Management, 21(4), 690-704. doi: Doi

10.1111/Jonm.12082

Lin, M. C., Hughes, B. L., Katica, M. K., Dining-Zuber, C., & Plsek, P. E. (2011). Service

Design and Change of Systems: Human-Centered Approaches to Implementing and

Spreading Service Design. International Journal of Design, 5(2), 73-86.

Longenecker, C. O., & Longenecker, P. D. (2014). Why Hospital Improvement Efforts

Fail: A View From the Front Line. Journal of Healthcare Management, 59(2), 147-157.

Maguerez, G., Erbault, M., Terra, J. L., Maisonneuve, H., & Matillon, W. (2001).

Evaluation of 60 continuous quality improvement projects in French hospitals.

International Journal for Quality in Health Care, 13(2), 89-97.

Milissen K., V. J., Sabbe M., Lagae R., Braes T., Vanderlinden V., Kerckhofs K. ,

Buysschaert K. , Verbruggen F., Vaneeckhout S., Vandenberghe K., Meyfroidt G.,

Dewolf J., Vandenberger., Vandesande J., Verbiest A., Vandeweeghe H., Nicaise L., Van

Nuffelen R., Deboutte P., Lekeu R., Waer M., Rademakers F. , Joosten E. . (2006).

Richtlijn betreffende vrijheidsbeperkende maatregelen ter beveiliging van de patiënt in

de UZ Leuven. Tijdschrift voor Geneeskunde, 62(23), 1659-1663.

Molineux, J. (2014). Health and Safety System Change Through User-Based Design.

Systemic Practice and Action Research, 27(3), 247-263.

Paley, J. (2007). Complex adaptive systems and nursing Nursing Inquiry Volume 14,

Issue 3. Nursing Inquiry, 14(3), 233-242.

Gemmel, P., & Verleye, K. (2012). Service management voor zorgorganisaties. Brugge:

die Keure Publishing Group.

Gemmel, P., & De Raedt, L. (2008). De gezondheidszorg als complex adaptief systeem:

een ander perspectief op innovatie. Gent: Flanders District of Creativity.

Plsek, P. (1999). Innovative thinking for the improvement of medical systems. Annals of

Internal Medicine, 131(6), 438-444.

Page 75: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

Plsek, P. E. (1997). Systematic design of healthcare processes. Quality in Health Care,

6(1), 40-48.

Plsek, P. E., & Greenhalgh, T. (2001). Complexity science - The challenge of complexity

in health care. British Medical Journal, 323(7313), 625-628.

Plsek, P. E., & Wilson, T. (2001). Complexity science - Complexity, leadership, and

management in healthcare organisations. British Medical Journal, 323(7315), 746-749.

Polit, D.F., & Beck, C.T. (2010). Nursing Research: Appraising Evidence for Nursing

Practice (Seventh Ed.), Wolter Kluwer Health | Lippincott Williams & Wilkins.

Pollack, J., & Algeo, C. (2014). Perspectives on the Formal Authority Between Project

Managers and Change Managers. Project Management Journal, 45(5), 27-43.

Skalen et al., P., Quist, J., Edvardsson, B., & Enquist, B. (2005). The contextualization of

human resource and quality management: a sensemaking perspective on everybody's

involvement. International Journal of Human Resource Management, 16(5), 736-751.

Tien, J. M., & Goldschmidt-Clermont, P. J. (2009). Healthcare: A complex service

system. Journal of Systems Science and Systems Engineering, 18(3), 257-282.

Uhl-Bien, M., & Marion, R. (2009). Complexity leadership in bureaucratic forms of

organizing: A meso model. Leadership Quarterly, 20(4), 631-650.

Uhl-Bien, M., Marion, R., & McKelvey, B. (2007). Complexity Leadership Theory:

Shifting leadership from the industrial age to the knowledge era. Leadership Quarterly,

18(4), 298-318.

van den Ende, L., & van Marrewijk, A. (2014). The ritualization of transitions in the

project life cycle: A study of transition rituals in construction projects. International

Journal of Project Management, 32(7), 1134-1145.

Van Looy, B., Gemmel, P., Desmet, S., Van Dierdonck, R., & Serneels, S. (1998).

Dealing with productivity and quality indicators in a service environment: some field

experiences. International Journal of Service Industry Management, 9(4), 359-+.

Page 76: Innovatieprojecten in een algemeen ziekenhuis: waarom … · Student aan de opleiding Master in het Management en beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent Verklaart

Wearne, S. (2014). Evidence-Based Scope for Reducing “Fire-Fighting” in Project

Management. Project Management Journal, 45(1), 67-75.

Wheelwright, S. C., & Clark, K. B. (1992). Creating Project Plans to Focus Product

Development. Harvard Business Review, 70(2), 70-82.

Winch, G. M. (2014). Three domains of project organising. International Journal of

Project Management, 32(5), 721-731.

Yin, R. K. (2009). Case Study Research: Design and Methods (Fourth ed.). Thousand

Oaks, Ca: Sage.

Zizlavsky, O. (2012). Past, Present and Future of the Innovation Process. International

Journal of Engineering Business Management.

Zwikael, O., & Smyrk, J. R. (2011). Project Management for the Creation of

Organisational Value. London: Springer-Verlag.