Ex-LRA: het verleden in het heden. Over de (ont-)kleuring...
Transcript of Ex-LRA: het verleden in het heden. Over de (ont-)kleuring...
Ex-LRA: het verleden in het heden.
Over de (ont-)kleuring van sociale verhoudingen in Noord-Oeganda
Wetenschappelijke verhandeling
Aantal woorden: 20 843
KOEN SCHELFAUT
MASTERPROEF MANAMA CONFLICT AND DEVELOPMENT
PROMOTOR: PROF. DR. ANNE WALRAET
COMMISSARIS: PROF. DR. RUDDY DOOM
COMMISSARIS: PROF. DR. KOEN VLASSENROOT
ACADEMIEJAAR 2010-2011
Dankwoord
Hoewel een werk als dit voor een groot stuk gebaseerd is op individuele studie en
voorbereiding, is het onmogelijk om de klus helemaal alleen te klaren. Ik wil dan ook graag
enkele mensen bedanken.
Eerst en vooral bedank ik – nogmaals – al onze informanten. Ze maakten spontaan tijd vrij
voor ons onderzoek. Bovendien verschaften velen van hen ons zeer waardevolle informatie.
Hun antwoorden waren vaak uitgebreid en soms zeer persoonlijk. Ik dank hen dan ook voor het
vertrouwen dat ze in ons stelden. Ik hoop dat mijn onderzoek, samen met vele andere, enige
beweging kan veroorzaken in de hulpverleningssector en het politieke discours in Noord-
Oeganda. Op die manier hoop ik dat het de moeite waard was voor onze informanten om deel te
nemen aans ons onderzoek.
Ik wil ook Olyech Kitara bedanken, en Kristof Titeca om ons met Olyech in contact te
brengen. Olyech was de gids en onderzoeksassistent in onze veldstudie. Hij leidde ons
vakkundig door de officiële procedures en bracht ons tot bij onze informanten. Hij zorgde
ervoor dat ons onderzoek alle niveau’s van de bevolking en alle leeftijden omvatte, zodat we
een representatieve steekproef hadden. We konden dankzij hem dan ook mensen bereiken die
vele andere onderzoekers niet konden bereiken omdat ze diep in het platteland wonen.
Bovendien tolkte hij ook de meeste van onze interviews aangezien het Engels bij de plaatselijke
bevolking weinig gekend is.
Een speciale dank richt ik aan Ann Vanysacker. Zij was mijn medeonderzoeker en mijn
discussiepartner voor het veldonderzoek, tijdens en erna. Ik dank haar ook voor haar
relativeringsvermogen waardoor onze reis onvergetelijk werd.
Ook Prof. Dr. Anne Walraet wil ik danken voor haar advies bij de voorbereiding van onze
veldstudie en voor haar constructieve opmerkingen over deze scriptie.
Als laatste wil ik nog een ongewone bedanking doen. Ik wil Sverker Finnström bedanken,
hoewel ik hem nooit ontmoette of zelfs nooit heb gecontacteerd. Maar, met zijn boek ‘Living
with bad surroundings’ wist hij me wel te begeesteren. Hij zet er een brede, diepgaande en
kritische analyse in uiteen van het conflict in Noord-Oeganda. Het is een warm en persoonlijk
boek en vele ervaringen die erin beschreven staan waren zeer herkenbaar tijdens onze reis. En
toch behoudt het een heel eigen en bijzonder respectvolle kijk op de situatie. Inspirerend.
Abstract
Gedurende een kleine twintig jaar was het noorden van Oeganda in de greep van een
gruwelijk conflict. Aan de ene kant stond een rebellengroepering, het Lord’s Resistance Army
[LRA]. Zij zijn bij het grote publiek bekend omwille van hun gruweldaden op de bevolking (vnl.
de Acholi) en het ontvoeren en laten strijden van kinderen. Hun vijand nummer één is de
Oegandese regeringspartij en het regeringsleger. De Acholi-bevolking kwam gedurende het
conflict meer en meer tussen beide partijen in te staan en moest dus ook grote verliezen
incasseren. Tijdens en na het conflict konden vele leden van het LRA ontkomen en naar huis
terugkeren. Een aantal van hen kreeg steun van een ngo of de overheid; een groot deel van hen
kreeg echter geen steun. In dit onderzoek werd nagegaan in hoeverre die re-integratie tussen ex-
strijders en de ontvangende gemeenschap is geslaagd. Is er een stigma op ex-strijders, oftewel
returnees? Hebben ze evenveel kansen in het leven als anderen? Welke moeilijkheden ervaren
ze tot op de dag van vandaag? Er werd een kwalitatief veldonderzoek gedaan met semi-
gestructureerde interviews bij 30 returnees en 30 niet-returnees. De resultaten tonen een
positieve evolutie in de mate waarin er sociale kloven bestaan tussen beide partijen, hoewel er
nog een aantal factoren zijn die de sociale kloven tussen de partijen openhouden. Deze
uiteenzetting wordt dan ook afgerond met een aantal aanbevelingen voor overheden en ngo’s.
Meer bepaald zal een model van algemene basisdienstverlening bepleit worden waarbij in de
eerste plaats de meest primaire noden worden geadresseerd.
Inhoud
1 Inleiding ................................................................................................................... 1
2 Introductie tot Oeganda en het LRA: een geschiedenis ........................................... 5
3 From rebel to returnee: over het re-integratieproces bij de Acholi .......................... 9
3.1 Methode ................................................................................................................ 9
3.2 De vlucht naar … ............................................................................................... 11
3.3 … huis/thuis ....................................................................................................... 14
3.3.1 Het kwaad verdrijven ............................................................................ 14
3.4 De tijd heelt alle wonden. Of komt de waarheid zich moeien? .......................... 17
3.4.1 Extra moeilijkheden van ex-LRA-guerrilla’s ....................................... 18
3.4.2 Gevolgen ............................................................................................... 23
3.4.3 Extra voordelen voor ex-LRA-guerrilla’s ............................................. 26
3.4.4 Stigma en sociale isolatie ...................................................................... 26
4 Verwachtingen en acties: de toekomst ................................................................... 31
4.1 Hoop of wanhoop ............................................................................................... 31
4.1.1 Externe hulp .......................................................................................... 31
4.1.2 Hoogste noden ...................................................................................... 32
4.1.3 Terugkeer van het LRA ........................................................................ 33
4.2 Aanbevelingen .................................................................................................... 34
4.2.1 Op politiek vlak..................................................................................... 35
4.2.2 Op het vlak van ontwikkelingshulp ...................................................... 37
5 Discussie ................................................................................................................ 42
5.1 Tekortkomingen en aanbevelingen .................................................................... 46
6 Referenties ............................................................................................................. 48
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 1
1 Inleiding
Ook al keken ze er vaak lang naar uit, de wapens neerleggen opent voor vele ex-soldaten
een nieuw register aan problemen. Die problemen zijn afhankelijk van de specifieke context
waarin ex-soldaten zich bevinden. Niet alleen heeft eenieder (mogelijks traumatische)
oorlogsherinneringen te verwerken, ook worden velen geconfronteerd met de veranderingen aan
hun eigen lichaam en in hun vertrouwde fysieke, economische, sociale, culturele, politieke of
ecologische omgeving. Ontelbare ex-soldaten tracht(t)en een leven op te bouwen in een
verwoeste streek, met weinig tot geen middelen, met fysieke beperkingen, in de afwezigheid
van familieleden, vrienden en kennissen die overleden of gevlucht zijn, en met externe hulp -
van ngo’s of de overheid - als een niet of moeilijk bereikbare bron van verlichting. Dat laatste
geldt des te meer voor de bewoners van die landen waar de regering amper bij machte en/of bij
wille is om haar burgers bij te staan. In dergelijke gevallen is het bijzonder cruciaal dat men kan
rekenen op de bijstand van de sociale omgeving, hoewel dat echter ook geen
vanzelfsprekendheid is. Niet alleen zijn ook hun middelen schaars en hebben ze weinig om te
delen, soms is er ook sprake van een stigma ten opzichte van ex-soldaten (Annan, Brier &
Aryemo; 2009).
In deze scriptie zoomen we in op het conflict in Noord-Oeganda 1 met het Lord’s
Resistance Army [LRA]. Dat conflict duurde ruwweg van einde de jaren ’80 tot midden de jaren
2000. Het LRA is bij het grote publiek bekend als de rebellengroepering die massaal
kindsoldaten2 inzette en gruwelijkheden beging op de burgerbevolking. De overlevende ex-
leden van die groepering keerden op willekeurige tijdstippen terug naar huis. Daarbij werd een
aantal van hen ondersteund door een ngo. Met of zonder externe steun, de re-integratie met de
gemeenschap verliep veelal niet zo vlekkeloos als gehoopt. Met dit onderzoek proberen we na te
gaan wat de sociale relaties en de problemen binnen die relaties waren ten tijde van de terugkeer
van de LRA-guerrilla’s. Bij die problemen denken we aan wrevels, ongenoegens of sociale
kloven tussen de ex-guerrilla’s en de ontvangende gemeenschap, zijnde het deel van de
1 Noord-Oeganda wordt ook wel eens Acholiland genoemd omdat de Acholi de grootste etnische groepering vormen in het gebied. Ons onderzoek spitst zich ook toe op de Acholi. 2 Hoewel de term ‘kindsoldaten’ in de literatuur en de media vaak gehanteerd wordt, zullen wij dat hier verder niet meer doen. Dat heeft twee redenen. Ten eerste waren onze informanten die bij de LRA-guerrillagroepering aangesloten waren op het moment van bevraging al lang geen kinderen meer. Ten tweede had een groot deel van die informanten geen militaire functie binnen het LRA. Er waren ook bagagedragers, mensen die instonden voor de voedselbereiding en het wassen van kledij, seksslavinnen e.d. bij de groepering. Deze studie gaat ook over hen. We kunnen dus moeilijk van soldaten spreken, aangezien die term niet geldt voor onze volledige doelgroep.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 2
bevolking dat nooit deel uitmaakte van het LRA. Tussen het tijdstip van de terugkeer van de
LRA-strijders en het tijdstip van onze dataverzameling zijn er al verschillende jaren verstreken.
Van al onze ex-LRA-informanten keerde de laatste immers terug in 2007. Dat laat ons toe ook
de evoluties in de sociale verhoudingen en de sociale kloven te bestuderen. Als laatste maar met
de grootste aandacht zullen we focussen op de huidige verhoudingen tussen beide partijen. Onze
primaire onderzoeksvragen kunnen dan ook zo geformuleerd worden: Hoe ‘geslaagd’ is de re-
integratie tussen ex-LRA-guerrilla, of returnees, en hun sociale omgeving? Hoe verhouden
returnees zich ten opzichte van hun gemeenschap en andersom de dag van vandaag? Heerst er
sociale gelijkheid en een sfeer van wederzijds vertrouwen tussen hen? Zijn er nog verschillen te
merken tussen beide partijen op economisch, psychisch of fysiek vlak die de eventuele sociale
ongelijkheid in stand houden of versterken?
In wezen zijn beide groepen slachtoffer van het LRA-oproer. Ex-LRA-guerrilla werden zo
goed als allemaal ontvoerd door het LRA en werden daar verplicht bijzonder zware of onterende
taken uit te voeren. Wie de taken niet naar behoren uitvoerde werd daar op een gewelddadige
manier voor gestraft. De ontvangende gemeenschap, hier ook non-LRA-ers genoemd, langs de
andere kant werd ook niet gespaard van kommer en kwel. Zij werden veelal verplicht te
verhuizen naar IDP-kampen die bijzonder onveilig waren, zowel op het vlak van fysieke
veiligheid als op het vlak van hygiëne en voedselveiligheid. Hoewel hun verhalen onderling
verschillen kunnen beide groepen dus als gedupeerden, als slachtoffers gezien worden. Toch
verenigen ze zich niet onder die slachtofferidentiteit. In tegendeel, er bestaat tot op vandaag een
zeker wantrouwen en zelfs haat tussen de twee partijen. We gaan in deze verhandeling
uitgebreid op zoek naar de oorzaken van die sociale kloven. Zo zullen we zien dat het
onderscheid tussen slachtoffers en daders niet steeds even duidelijk is als het hier werd
voorgesteld. We bekijken ook de evoluties binnen het wederzijdse wantrouwen en zoeken de
oorzaken van die evoluties. Die evoluties kunnen ons immers een idee geven over welke
processen extern ondersteund kunnen worden en welke een negatieve impact hebben.
Verder trachten we ook een beeld te krijgen van de noden en behoeften van de returnees
en de omringende gemeenschappen. Dat doen we echter niet zomaar. Met de bepaling van de
noden en behoeften zullen we een andere aanpak voor de hulpverlening in het gebied betogen.
In vele gevallen spitst die zich namelijk toe op de noden van de returnees. Daarbij gaat er veel
aandacht naar de psychische toestand en de sociale (ver)houdingen van de ex-strijders. Die hulp
specifiek gericht aan returnees kwam in het verleden nog veel vaker voor. We kunnen dus
stellen dat de Westerse hulpverlening een grote slachtofferrol toekende aan de returnees. Het is
echter onze overtuiging dat die gedifferentieerde hulpverlening de sociale gelijkheid schade
toebrengt. Ze kan immers gevoelens van jaloezie en onrechtvaardigheid aanwakkeren bij de
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 3
bevolking. Hoewel de noden en behoeften van zowel de returnees als van de ontvangende
gemeenschap verschillen op enkele vlakken, moet men zoveel mogelijk een algemene
hulpverlening vooropstellen.
Onder de bevolking, dus zowel bij de ex-strijders als binnen de ontvangende
gemeenschappen, bestaat er een hoge mate van consensus over de hoge noden van een
specifieke groep returnees. Met name die returnees die na hun uittreding bij het LRA geen
steun ontvingen van een ngo of van de overheid, verdienen volgens velen nog een tijdje extra
ondersteuning. Die hulp zouden ze meer dan anderen nodig hebben om hun zwakke positie
binnen de maatschappij te versterken. Wij pleiten er hier echter voor om een algemene vorm
van hulpverlening toe te passen, als een uitbreiding of versteviging van de maatschappelijke
diensten die voor iedereen toegankelijk zijn. We hebben dus een soort van algemene
basisdienstverlening voor ogen die enkel, of toch voornamelijk, de meest zwakken uit de
samenleving enige vorm van verlichting biedt en hun kansen in de maatschappij verhoogt.
Vermoedelijk horen vele ex-LRA-guerrilla onder die groep van meest kwetsbaren in de
samenleving. Toch is het belangrijk de hulp niet specifiek naar hen te richten. Dat is namelijk
een vorm van positieve discriminatie, wat een evolutie naar sociale gelijkheid onder de Acholi
in het gedrang brengt. Die sociale gelijkheid is een stap naar stabiele vrede en een hoopvolle
toekomst.
Hoewel de bovenstaande suggestie onze belangrijkste is, zullen we verderop in deze
scriptie nog een aantal meer specifieke aanbevelingen doen. Die aanbevelingen richten zich op
de externe hulpverlening, oftewel de ngo’s. Daarnaast zijn er echter ook een aantal
aanbevelingen voor de Oegandese overheid. Een gratuit hulpverlening zonder dat de structurele
oorzaken van de ongenoegens en de noden van de bevolking worden veranderd op politiek en
economisch vlak, heeft immers weinig zin.
In de media werd het conflict in Noord-Oeganda vaak voorgesteld als een zoveelste
conflict op Afrikaanse bodem dat doorspekt is van religiositeit, brutaliteit, waanzin en
irrationaliteit (Titeca, 2008). Er zijn een groot aantal analyses van het conflict gemaakt die
voorbij gaan aan dergelijke vormen van vooringenomenheid en simplisme. Die analyses tonen
overtuigend aan dat de ongeregeld ogende en religieus geïnspireerde acties van het LRA wel
degelijk op een logica gebaseerd zijn en socio-politieke doelen vooropstellen. Hoewel politiek
en religie geen deel uitmaken van ons onderzoek, zullen we wel af en toe verwijzen naar de
analyses die uit die domeinen voortkomen. De sociale situatie binnen een samenleving kan
immers niet los gezien worden van de ruimere politieke en religieuze situatie. Dat geldt
trouwens ook nog voor een aantal andere domeinen, zoals de lokale en nationale geschiedenis
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 4
van een maatschappij en de economie. Als we onze aanbevelingen doen aan de verschillende
organisaties op het terrein, zullen we die diverse invloeden in rekening moeten brengen om een
omvattend toekomstperspectief te kunnen bieden voor de Acholi-bevolking; een
toekomstperspectief dat enerzijds hoop biedt op een beter leven voor iedereen, maar anderzijds
realistisch blijft.
Ook met ons onderzoek hebben we geprobeerd een diepgaande analyse met een open
ingesteldheid te combineren. Daarom kozen we er ook voor om een veldonderzoek te doen in
het gebied. We zochten returnees op en bevroegen hen naar hun ervaringen en meningen. Ook
de ontvangende gemeenschap, de niet-returnees, gingen we opzoeken. Re-integratie
veronderstelt immers steeds twee partijen: de ene partij keert terug naar de andere partij. We
vonden het dan ook cruciaal dat we de belevingen van beide partijen in ons onderzoek konden
opnemen. Daarnaast zochten we ook nog enkele ngo’s op het terrein om hen te vragen naar hun
werkwijze en hun visie. Als we aanbevelingen willen doen aan hun adres kunnen we dat immers
niet doen zonder hun huidige manier van werken te kennen.
We kozen ervoor om te werken met semigestructureerde interviews en dat om twee
redenen. Ten eerste maakt die werkvorm vergelijkingen mogelijk tussen de verschillende
informanten en ten tweede geeft hij ruimte aan de uniciteit van iedere informant. Na een meer
algemene inleiding stelden we de returnees vragen als: Hoe is uw relatie met de rest van de
gemeenschap? Waren er vroeger problemen met hen? Of zijn die er nu? Kan u openlijk praten
over uw ervaringen bij het LRA? Denkt u nog vaak terug aan uw periode bij het LRA? Vindt u
dat u op dit moment een normaal leven leidt? Wat zijn uw grootste noden op dit moment? … De
niet-returnees stelden we vragen als: Kent u persoonlijk één of enkele returnees? Hoe is uw
relatie met hen? Denkt u dat hun gedrag veranderd is door hun ervaringen bij het LRA? Wat
zijn uw grootste noden op dit moment? …
Om ook de lezers met beperkte kennis van het conflict in en rond Acholiland een algemeen
kader te bieden, beginnen we met een beknopte geschiedenis. Pas daarna gaan we verder met de
kern van dit proefschrift en nemen we de re-integratie van returnees bij niet-returnees onder de
loep.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 5
2 Introductie tot Oeganda en het LRA: een geschiedenis
Het zou volledig zinloos en zelfs naïef zijn hier een omvattend geschiedenisverhaal van
Oeganda te willen neerpennen. Zelfs een gedetailleerde geschiedenis van het LRA hoort hier
ons inziens niet thuis. Ten eerste was dat niet het opzet van ons onderzoek en kunnen we dus
enkel refereren naar andere geschiedenisteksten. Ten tweede zijn er een aantal gedetailleerde en
rijke dergelijke geschiedkundige werken verschenen over de regio3. Geïnteresseerden kunnen
zich daaraan tegoed doen. Wij zien geen meerwaarde in een uitgebreide samenvatting van die
teksten. Ten derde, hoewel boeiende literatuur, zijn vele geschiedkundige feiten slechts zeer
onrechtstreeks verbonden met de re-integratie van ex-LRA-guerrilla en hebben hier dus geen
plaats.
Toch kunnen we er ook niet omheen dat de sociale evoluties op lokaal en interpersoonlijk
niveau onlosmakelijk verbonden zijn met de ruimere geschiedenis van een samenleving. Om die
reden maakten we een synopsis van de geschiedenis, met iets meer aandacht voor die zaken die
een duidelijke en rechtstreekse invloed hebben op de huidige sociale verhoudingen van de
Acholi.
Zoals dat bij talrijke conflictsituaties op het Afrikaanse continent het geval is, moeten we
ook hier ons verhaal aanvangen met de kolonisatie om de huidige situatie te kunnen begrijpen.
Via de bekende indirect rule werden etnische identiteiten vastgelegd door het Britse koloniale
bestuur teneinde haar invloed en macht de kunnen uitvoeren op de bevolking. Die identiteiten
bestonden ook al voor de kolonisatie, maar werden pas tijdens de Britse kolonisatie
geformaliseerd. Ook gebruikten ze een verdeel- en heersstrategie door de verschillende
bevolkingsgroepen andere maatschappelijke functies toe te wijzen. Noorderlingen, waaronder
de Acholi, werden systematisch in het koloniale leger ingelijfd, terwijl zuiderlingen steevast
binnen de ambtenarij werden ingeschakeld (Mazrui, 1975; Mergelsberg, 2005). Bovendien
werden de Acholi systematisch politiek en socio-economisch gemarginaliseerd (Van Acker,
2004). De Britten trokken dus hoge muren op tussen de verschillende bevolkingsgroepen, wat
haat en wantrouwen tussen de verschillende groepen in de hand werkte. De overpopulatie van
Acholi in het leger hield een hele tijd stand, tot de komst van Museveni als president. In 1986
stootte die de Acholi president Tito Okello van de troon waardoor hij een vredesverdrag tussen
beide partijen met de voeten trad. Dat wakkerde de rancune van de Acholi jegens de
zuiderlingen nog meer aan. Grote groepen Acholi werden uit het leger ontslagen en keerden
3 Voorbeelden daarvan zijn Van Acker (2004), Finnström (2008), Allen & Vlassenroot (2010).
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 6
verslagen en bang voor represailles voor eerder begane misdrijven huiswaarts (Allen &
Vlassenroot, 2010; Finnström, 2005; Mergelsberg, 2005; Titeca, 2008).
Verschillende zaken droegen ertoe bij dat rebellenbewegingen in het noorden als
paddenstoelen uit de grond schoten. Ten eerste het gevoel van angst dat onder de ex-soldaten
heerste door de grote sociale omwenteling die plaatsvond. Velen van hen zochten daarom heil in
de spirituele wereld. Mede daardoor zouden de rebellengroeperingen een sterke nadruk gaan
leggen op het spirituele. Ten tweede zette het toenmalige NRM-regime4 van Museveni de lijn
van structurele politieke en economische ongelijkheid jegens het noorden voort, wat
vanzelfsprekend kwaad bloed zette bij de bevolking. Ten derde en laatste had een groot deel van
de noordelijke bevolking, met name de ex-soldaten, een uitgebreide militaire ervaring. Die
zorgde er allicht voor dat de optie van de harde, paramilitaire aanpak sneller op tafel kwam te
liggen bij een zoektocht naar bestrijdingsmiddelen tegen het onrecht (Allen & Vlassenroot,
2010).
In hun zoektocht naar spirituele genezing zochten velen heil bij de culturele genezers van
de Acholi, de zgn. ajwaki. Eén van hen was Alice Auma5, een succesrijke ajwaka die snel aan
invloed won. Haar subversieve leger, de Holy Spirit Mobile Forces, leverde een harde strijd
tegen het NRA van Museveni maar strandde in haar kruistocht op 80 mijl van Kampala. Alice
vluchtte richting Kenia, haar volgelingen keerden huiswaarts. Naar haar voorbeeld werden in
het noorden ondertussen verschillende guerrillagroeperingen opgericht, onder andere door
Joseph Kony. Net als Alice vonden Kony en zijn kompanen, bekend geraakt als de Lord’s
Resistance Army [LRA], het hoog tijd geworden om de Acholi-samenleving te zuiveren. Nieuw
was het extreme geweld dat daarbij gebruikt werd6. Vanaf midden de jaren ’90 ontving het LRA
materiële steun van al Bashir, de president van Oegandas toenmalige bovenbuur, Soedan. In ruil
bestreed het LRA, naast het NRA en de ‘onzuiveren’ onder de Acholibevolking, nu ook al
Bashirs vijand nummer één: het SPLA. Om alle taken naar behoren te kunnen uitvoeren, moest
het LRA dringend op zoek gaan naar nieuwe strijdkrachten. Die vonden ze onder de Acholi-
jeugd, die vanaf dat moment in massale getale ontvoerd werd en als logistieke of militaire
pionnen werd ingeschakeld. Het LRA ontvoerde echter niet alleen kinderen en jongeren. Naar
4 NRM staat voor National Resistance Movement; het NRA is het aan het NRM gekoppelde leger. In 1995 werd de naam van het NRA vervangen door de UPDF: Uganda People’s Defence Force. 5 Beter bekend als Alice Lakwena, naar de geest die haar naar eigen zeggen opdrachten gaf. 6 Onder meer aan die grimmige eigenschap van het LRA dankt het zijn grote wereldwijde bekendheid. Gruwelijkheden waren echter geen monopolie van het LRA tijdens het conflict. Ook het Oegandese leger en de aan de overheid gelieerde bandietengroepering boo kec begingen vreselijke misbruiken op de mensenrechten.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 7
schatting één vijfde van al degene die ontvoerd werden waren op het moment van ontvoering
ouder dan 18 jaar. Toch hadden ze een voorkeur voor jongens tussen twaalf en zestien. Een
ruwe schatting vertelt ons dat 66 000 mensen werden ontvoerd door het LRA (Blattman &
Annan, 2010). In het LRA werden ze onderworpen aan een uitgebreid en spiritueel stelsel van
veranderende regels met harde straffen. Men moest vaak grote hoeveelheden bagage dragen
over grote afstanden. Sommigen stonden in voor het vinden en bereiden van voedsel, anderen
werden ingeschakeld bij de militaire acties van het LRA (Blattman & Annan, 2010;
Mergelsberg, 2005).
Vanaf midden jaren ‘90 werd het grootste deel van de mankrachten van het LRA
overgebracht naar het zuiden van Soedan, waar ze in 2002 opnieuw verdreven werden door
operatie Iron Fist van de UPDF. Sinds de Juba-onderhandelingen in 2006 is het LRA niet langer
actief in Oeganda, maar daarmee is de groepering nog niet ontbonden. Heden ten dagen houden
ze zich op in het grensgebied van de DR Congo, de Centraal-Afrikaanse Republiek en Zuid-
Soedan. De UPDF houdt de strijd tegen het rebellenleger ook voorbij de Oegandese grenzen aan
(Allen & Vlassenroot, 2010).
Het oproerbeleid van de Oegandese overheid leek met momenten harder voor de
burgerbevolking dan voor het LRA. De plattelandsbevolking werd gedwongen in IDP-kampen7
te wonen (officieel ‘protected villages’ genoemd). Daar waren de economische mogelijkheden
zeer beperkt en werd men zo goed als volledig afhankelijk van de ontvangen hulp. Bovendien
bood het Oegandese leger onvoldoende veiligheid in de kampen. De burgerbevolking werd in
de kampen veeleer als schild gebruikt voor het leger dan andersom. Daardoor gingen vele
kinderen, ook wel de nachtpendelaars genoemd, de nacht doorbrengen in de (veiligere) grotere
steden van het gebied, uit angst voor ontvoering. Daarnaast zoog de militaire aanpak van de
regering grote sommen geld weg van al haar ministeries, behalve dat ter reductie van de
armoede. Zo werd er ondermeer flink gesnoeid in de onderwijssubsidies, waardoor de
toekomstsituatie voor de jeugd alleen maar uitzichtlozer werd (Allen & Vlassenroot, 2010;
Finnström, 2008). Vandaag de dag hebben vele mensen die kampen verlaten en zijn ze
teruggekeerd naar hun geboortestreek of trokken ze elders heen. Veel bewoners zijn echter
gebleven. Dat heeft voor een groot deel te maken met de complexe landkwestie die nu heerst in
het gebied. De thuisblijvers (i.e. de minderheid die niet naar een kamp verhuisde) moesten
meerdere of andere gebieden cultiveren om te kunnen overleven. Ze konden dat ook omdat
grote stukken land braak kwamen te liggen door de emigratie. Nu de emigranten terug
7 IDP staat voor Internally Displaced Person.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 8
huiswaarts keren en hun land ingenomen zien door anderen ontstaan er woelige discussies en
conflicten. Het gerecht werd daarbij al vaak ingeschakeld, maar heeft zich tot hiertoe al
bijzonder log getoond.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 9
3 From rebel to returnee: over het re-integratieproces bij de
Acholi
Nu we een korte blik geworpen te hebben op de geschiedenis die betrekking heeft op het
conflict, kunnen we tot de kern van dit proefschrift komen. Rond de re-integratie van ex-LRA-
guerrilla bestaat er een uitgebreide literatuurlijst waar we veelvuldig naar zullen refereren. Maar,
omdat ons eigen onderzoek hier ook bij aansluit, beginnen we met de door ons gehanteerde
methode te verduidelijken.
3.1 Methode
Ons empirisch onderzoek omvatte drie substudies, elk met een verschillende doelgroep en
een aangepaste methodologie. Bij allen gebruikten we semigestructureerde interviews van
ruwweg anderhalf uur in een omgeving die enerzijds de privacy kon garanderen en hen
anderzijds heel vertrouwd was (thuis, werkomgeving, in hun dorp …). Indien mogelijk werden
de vragen beantwoordt in het Engels; anders hadden we steeds een onderzoeksassistent ter
beschikking om te tolken. Onze empirische data werden allen verzameld in de maanden
augustus en september van 2010.
De eerste substudie richtte zich op ex-LRA-leden. We hebben een steekproef van 30
informanten genomen, vaak geselecteerd met de zogenoemde sneeuwbalmethode in de
districten Gulu, Amuru en (het nieuwe district) Nwoya. Die methode houdt in dat een informant
geselecteerd wordt op basis van eerdere referentie door een andere returnee. Op die manier
probeerden we de oprechtheid van de kandidaten te garanderen8. Soms spraken we echter ook
willekeurig mensen aan met de vraag of ze ooit lid zijn geweest van het LRA. Niet oprechte
deelnemers vielen tijdens het interview snel door de mand. Alle informanten werden
geselecteerd uit gemeenschappen die zich traditioneel als Acholi-gemeenschappen beschouwen,
dit om praktische redenen9. De jongste was 17 en de oudste 39 jaar oud, met een gemiddelde
leeftijd van 27,6 jaar. 11 informanten waren vrouwen. Gemiddeld verbleven onze informanten
8 Er waren immers steeds mensen die zich bij ons kandidaat stelden in de hoop achteraf een vergoeding te kunnen krijgen. Iemand die het interview net achter de rug had, had geen redenen om ons op een fout pad te sturen en kende vaak andere ex-LRA-ers vanuit het LRA of van één van de ontvangstcentra (ut infra). 9 Voor een beknopte lokale definitie van een gemeenschap, zie voetnoot 21 op p. 26)
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 10
6,7 jaar in het LRA. Vrouwen verbleven gemiddeld genomen langer in het LRA dan mannen
(respectievelijk 8 en 5,9 jaar)10.
Daarnaast, in onze tweede substudie, richtten we ons ook op dat deel van de bevolking dat
nooit tot de rangen van het LRA behoorde. Dat deden we om een volledig beeld te krijgen over
de sociale re-integratie van onze eerste groep. Ook bij deze doelgroep hadden we 30
informanten, 19 vrouwen en 11 mannen. De gemiddelde leeftijd was 39,5 jaar. Deze
informanten bereikten we door willekeurige plaatsen verspreid in de drie bovengenoemde
districten te bezoeken en aan de toevallige passant heel kort wat uitleg te geven over ons
onderzoek en te vragen of hij/zij ooit LRA-soldaat is geweest11. Ook zij werden uitsluitend
binnen Acholi-gemeenschappen geselecteerd.
Om een nog vollediger beeld te krijgen over de sociale re-integratie van ex-LRA-ers
namen we ook nog een belangrijke derde partij op in ons onderzoek, met name de ngo’s. Meer
specifiek bezochten we die ngo’s die instonden voor de organisatie van de ontvangstcentra (de
zgn.‘reception centres’) in de regio ten tijde van de massale desertie binnen het LRA12. We
richtten ons enkel op de meest belangrijke ngo’s (lees: die die de grootste aantallen returnees
opvingen), aangezien dat deze substudie niet de kern van ons onderzoek vormde. De
geselecteerde organisaties waren World Vision, Gusco, Caritas en de Norwegian Refugee
Council. Verder vroegen we ook nog bijkomende informatie en cijfermateriaal op bij enkele
maatschappelijke diensten, zoals de psychiatrische afdeling van het stedelijk ziekenhuis, de
politie en TPO Uganda. Deze substudie was voor ons vooral van belang om onze aanbevelingen
vorm te geven. Die zullen zich immers voor een groot deel richten op de ngo’s en hun
werkwijze. Men kan geen aanbevelingen doen aan organisaties waarvan men de eigenlijke
manier van denken en werken niet kent. De resultaten van deze substudie zullen slechts beperkt
en verspreid aan bod komen in deze scriptie. Opnieuw, ze zijn eigenlijk slechts van secundair
belang voor dit onderzoek.
Verder in deze uiteenzetting zullen we de gegevens uit de bestaande literatuur vermengen
met onze eigen onderzoeksgegevens. Zo kunnen we een consistent verhaal opbouwen dat
10 Hoewel cijfers leuke speelgoedjes zijn voor vele academici, moeten ze hier toch met een grote voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Het was niet onze bedoeling cijfermateriaal te verzamelen, waardoor de steekproef klein is. Dat maakt statistische gegevens onbetrouwbaar. We vermelden ze hier toch om vergelijkingen met andere gelijkaardige onderzoeken mogelijk te maken. 11 De ‘valse’ informanten selecteerden ditmaal zichzelf weg doordat we de vraag steeds in positieve zin stelden en de indruk wekten dat we op zoek waren naar ex-LRA soldaten voor ons onderzoek. 12 Nu het LRA zich schuilhoudt in het oosten van Congo, in de Centraal-Afrikaanse Republiek en in het westen van Zuid-Soedan, zijn terugkomsten van Oegandese LRA-strijders zeer zeldzaam geworden. De meeste onthaalcentra in de regio zijn dan ook opgebroken of sterk verkleind.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 11
representatief is voor een groot deel van onze doelgroep. Om de privacy en de veiligheid van
onze informanten te beschermen worden in deze scriptie geen namen vernoemd. Als we ex-
LRA-informanten citeren zullen we dat enkel doen met een nummer en de datum van het
interview.
3.2 De vlucht naar …
Ongeveer vier vijfde van de naar schatting 66 000 ontvoerde jongeren kon terugkeren naar
huis. Van degenen die niet terugkeerden kwam naar alle waarschijnlijkheid het overgrote deel
om het leven. De overgrote meerderheid (81 %) van de groep die kon terugkeren deed dat door
te ontsnappen. Een minderheid werd van buitenaf bevrijd of werd vrijgelaten. Eens het LRA
achtergelaten kon men, indien men dat wou en vaak via de LC (Local Council) of het leger, bij
een ontvangstcentrum om hulp vragen. Die waren verspreid over de regio en werden geleid door
verschillende ngo’s. Men kon er gebruik maken van een aantal diensten rond fysieke en mentale
gezondheid, de opsporing van en reünie met de familie, en het sensibiliseren van de
gemeenschap. De mentale gezondheidsdiensten hadden het persoonlijke doch ook het sociale
welzijn van de returnees als oogmerk. Ze waren vaak sterk adviserend en suggestief van aard en
niet zelden christelijk geïnspireerd. Hoewel de ontvangstcentra grote groepen mensen
assisteerden bij de overgang van het LRA naar de thuisomgeving, passeerden niet alle ex-LRA-
guerrilla langs een dergelijk centrum. Integendeel, slechts één derde van de volledige doelgroep
en de helft van de mannelijke ex-strijders deed dat. De rest ging rechtstreeks huiswaarts
(Blattman & Annan, 2010; Annan, Blattman, Carlson & Mazurana, 2007).
Vanaf 2006 kon men ook rekenen op de financiële hulp van de Amnestie Commissie. Men
kon op die manier 200 000 tot 300 000 Oegandese shilling (destijds ongeveer € 85 tot € 130)13
van de overheid als steun krijgen. Die hulp was en is echter voorbehouden aan diegenen die een
amnestie certificaat in handen hebben. Voorwaarden voor een dergelijk certificaat zijn: (a)
Oegandees burgerschap; (b) minimum 12 jaar oud bij de terugkeer; (c) gevochten hebben tegen
de Oegandese overheid en, hoewel geen officiële voorwaarde, (d) minimum 3 maanden actief
geweest zijn bij het LRA. Ook hier heeft slechts één derde van de in aanmerking komende
personen tot hiertoe een dergelijk certificaat en bijkomende financiële steun in handen gekregen.
De vermoedelijke oorzaken daarvoor zijn legio. De bekendheid van het project en van de
plaatsen waar een certificaat kan aangevraagd worden is ontoereikend. De vereiste procedures
zijn onbekend of worden als te moeilijk of nutteloos ervaren. En de verplaatsings- en tijdskosten
13 Om toch een soort van lokale referentie te geven: een fles water van anderhalve liter in een plaatselijk winkeltje kost meestal 1 000 Oegandese shilling.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 12
die met een aanvraag meekomen kunnen niet door iedereen betaald worden. Ook de angst voor
stigmatisatie door gemeenschapsleden zit er bij velen in (Annan et al., 2007).
Hoewel de geboden hulp, zowel vanwege de overheid als vanwege de ngo’s, dus slechts
een klein deel van de doelgroep bereikt kan men zich ook vragen stellen bij de afbakening van
die doelgroep. Het leeuwendeel van de hulpprogramma’s van de overheid en ngo’s is vandaag
de dag officieel gericht aan alle kwetsbare personen in de regio. Er wordt echter buiten
verhouding veel hulp geboden aan returnees. Het is dan ook begrijpelijk dat een aantal
omstanders vinden dat er al te veel hulp is gegaan naar de ex-LRA strijders, of toch vinden dat
de hulp die zich specifiek aan hen richt mag ophouden. Toch werden dergelijke opmerkingen
voorzichtig gemaakt door onze informanten. Enerzijds vrezen ze vermoedelijk dat de geld- en
hulpkraan naar het gebied helemaal dicht zou gaan in plaats van de hulp te heroriënteren.
Anderzijds is er gewoonweg weinig afgunst naar de ex-strijders. Ook non-LRA-ers zien de
moeilijkheden waar ex-strijders mee moeten leven. Iedere ontwikkelingshulp zou de sociale
gelijkheid van de samenleving, waarbij iedereen op voet van gelijkheid door de anderen wordt
behandeld, als doel moeten stellen. In de situatie van Noord-Oeganda werd dat evenwicht in de
geboden hulp echter grote schade toegebracht. Het feit of men al dan niet ontvoerd werd door
het LRA was en is een slechte voorspeller van kwetsbaarheid of behoefte aan hulp aldus Annan
e.a. (2007). Zoals verder valt te lezen vonden wij in ons onderzoek echter evidentie voor de
hypothese dat de noden van returnees door de band toch hoger zijn dan die van niet-returnees.
Desalniettemin is het onverantwoord dat een deel van de ex-LRA-ers overladen werd met hulp
in vergelijking met de rest van de bevolking.
Een treffend voorbeeld daarvan zijn de huizen (shelters genoemd) die geschonken werden
door World Vision. Op zich is het lovenswaardig dat World Vision in een onderdak voorziet
voor hen die daar zelf amper of niet in kunnen voorzien. De woningen zijn immers officieel
bedoeld voor vrouwen met kinderen uit het LRA (de zgn. kindmoeders). In de praktijk zagen we
dat hier ook ernstig fysiek gehandicapte returnees aanspraak op konden maken. Toch kunnen
we ons vragen stellen bij de criteria waarmee de begunstigden geselecteerd worden. Welke
kindmoeders en welke fysiek gehandicapte returnees komen in aanmerking? Of welke
procedures zijn er om zich kandidaat te stellen en zijn die procedures voldoende algemeen
gekend? Daarnaast zijn kindmoeders en fysiek gehandicapten niet de enigen waarvoor een
woning een moeilijk te betalen kost is. Ook non-LRA-ers hebben vaak moeite met het betalen
van de huur of van een eigen woning. Een aantal onder hen is bovendien ook zwaar fysiek
verminkt door het conflict. Dus, waarom die categorie van ex-LRA-strijders wel een huis geven
en de anderen in hun onmacht achterlaten? Dat zorgt begrijpelijkerwijze voor jaloezie in de
gemeenschappen. Dat brengt ons meteen bij onze tweede kritiek: dergelijke selectieve hulp
Koen
bevor
de lij
Je kr
grote
(zie
Daarn
letter
beide
motiv
antwo
toe zi
onze
Schelfaut
rdert de soci
n tussen het
ijgt een huis
r dan de me
foto’s). Ook
naast zijn de
rlijk waar ze
e partijen no
vatie om an
oordde dat z
ijn. Bovendi
schuld] … (
iale ongelijkh
al dan niet k
s of je krijgt
eeste hutten
k dat creëer
e huizen een
wonen. De
og verder uit
ndere wonin
ze toch geen
ien: “The stig
interview me
Ex-LRA: h
heid eerder d
krijgen van h
t er geen, zo
in de regio,
rt een guns
handig med
hulpverlenin
teen. We vro
ngen te bou
hutten kond
gma will alw
et woordvoer
het verleden in
dan de socia
hulp (het huis
onder tussenw
en hebben e
stige bodem
dium in de st
ng plaatst zic
oegen een w
uwen dan de
den bouwen
ways be there
rster van Wo
n het heden.
ale gelijkheid
s) ambigu is
weg. De hui
een ijzeren d
gecreëerd
tigmatisering
ch hier precie
woordvoerste
e gebruikeli
die binnen e
e” [Daar is n
orld Vision,
d. Vooral om
en de implic
izen zijn bov
dak en een r
voor wijdve
g van ex-LR
es in de soci
er van World
ijke hutten
enkele jaren
niets aan te d
1-09-2010).
mdat bij dit p
caties ervan
vendien sterk
rechthoekige
erspreide af
RA guerilla: j
iale kloof en
d Vision naa
in de stree
al aan verva
doen en het i
13
project
groot.
ker en
vorm
fgunst.
je ziet
n drijft
ar hun
k. Ze
anging
is niet
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 14
3.3 … huis/thuis
Familieleden en vrienden van de returnees zaten soms verspreid over verschillende IDP-
kampen en moesten eerst worden opgespoord door één van de organisaties vooraleer de
hereniging kon plaatsvinden. De eigenlijke thuiskomst werd door de meeste van onze ex-LRA-
informanten als bijzonder intens en vreugdevol ervaren. Een deel van hen kreeg bij thuiskomst
echter ook snel slecht nieuws te verwerken over overleden en ontvoerde familieleden, vrienden
en kennissen. Ook langs de kant van het thuisfront kan de thuiskomst een schok teweegbrengen.
Velen namen na verloop van tijd immers aan dat hun ontvoerde zoon, dochter, broer …
omgekomen was in het LRA. De hereniging stond bij velen dus bol van sterke emotionele
tegenstrijdigheden, zowel op sociaal als op individueel niveau. Die ambivalente situatie werd
nog gekruid door spirituele overtuigingen.
3.3.1 Het kwaad verdrijven
Binnen de traditionele spirituele wereld van de Acholi koestert men de overtuiging dat vele
returnees bezeten zijn door een cen. Dat is binnen de spirituele wereld van de Acholi een
wraakzuchtige geest van een persoon die op een wrede of onrechtvaardige manier gestorven is
of onrespectvol behandeld werd na zijn of haar dood. De op wraak beruste geest van de
overledene zal onheil brengen bij zijn moordenaars, bij eventuele ooggetuigen en bij diegenen
die het lijk vonden. Een cen zal op zijn dragers een diepe en gewelddadige invloed uitoefenen
die sterker is naar mate de ervaren cen groter is. De aan deze geesten blootgestelde personen
zullen zich typisch asociaal, immoreel en uiteindelijk zelfs gewelddadig gedragen14. Echter, niet
alleen de mogelijke dragers van een cen lijden onder de wraakzucht van de geest, ook de
omringende gemeenschap zou vatbaar zijn voor het ongeluk dat de geest in de gemeenschap
brengt. Met name vrouwen zouden bijzonder ontvankelijk zijn voor de geest, die hun kansen op
voortplanting kan aantasten. De omringende gemeenschap heeft er dus ook belang bij dat een
cen onschadelijk gemaakt wordt en kan dat op twee manieren doen. Men kan de persoon
14 Ooggetuigen van een moord ervaren daarentegen veeleer nachtmerries en flashbacks. Het is boeiend te bemerken dat de Westerse PostTraumatic Stress Disorder [PTSD] hier een lokale kosmologische variant heeft. Dergelijke eigen lokale invullingen worden echter systematisch genegeerd wanneer de PTSD-diagnose wordt geëxporteerd naar de niet-Westerse wereld. Zo ook in het geval van de Acholi. Alle door ons geïnterviewde ngo’s die actief zijn op het domein van de psychosociale hulpverlening zeiden te werken met de PTSD-diagnose en bijhorende behandelprotocollen. World Vision, de grootste organisatie, stelt zelfs expliciet dat het morele discours van de cen en de wraakzuchtige geesten niet binnen hun born-again christelijke ideologie past (Finnström, 2008; Watters, 2010). Ze stellen dat de “relatie tussen het christelijke geloof en de traditionele Acholi benaderingen inzake de behandeling van traumapatiënten vergeleken kan worden met het mengen van olie en water” (eigen vertaling uit het Engels, p’Anywar and Rubben, 1999: 32,33).
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 15
isoleren van zijn omgeving. Die optie is echter niet bijzonder wenselijk aangezien er
vanzelfsprekend ook persoonlijke banden zijn met de persoon die dan moeten doorgeknipt
worden. Veel wenselijker is een spirituele zuivering, al dan niet uitgevoerd door een ajwaka,
een spirituele genezer. Die zuivering vindt het liefst plaats kort na of direct bij de terugkeer van
de ex-strijder om groot onheil en sociale isolatie te voorkomen. Bij één vrouw die we konden
interviewen kon het zuiveringsritueel destijds niet vervolledigd worden door financiële
problemen. Dat was voor de vrouw in kwestie nog steeds een bron van ongeluk en angst. Soms
blijkt dat één enkele zuivering niet volstaat en moet men overgaan tot andere en diepgaandere
vormen (Baines, 2010; Finnström, 2008).
De Acholi hebben een rijke culturele bagage met vele verschillende vormen van spirituele
zuivering. De eerste en meest voorkomende vorm die gebruikt kan worden bij teruggekeerde
LRA-ers, wordt het nonyo ton gweno-ritueel genoemd. Daarbij stapt de teruggekeerde op een ei
om zich te zuiveren van vreemde geesten en slechte ervaringen. Dat wordt indien mogelijk zo
snel mogelijk na de aankomst gedaan in het bijzijn van de rest van de gemeenschap. Een aantal
informanten rapporteerde dat er ook water op het dak boven de ingang van de ouderlijke hut
gegoten werd, waardoor de nieuw teruggekeerde door een gordijn van druppels gezuiverd werd
bij het binnengaan. Soms wordt er ook een geit geslacht, stapt de returnee door het bloed en
wordt er een feest gegeven om de persoon te verwelkomen. Daarnaast bestaan er nog een aantal
rituelen en ceremonies die echter minder vaak voorkomen en vaak heel lokaal zijn (Amone-
P’Olak, 2006; Baines, 2010).
Dergelijke spirituele uitingen kunnen in een ruimer kader bekeken worden. Ze dienen een
hoger doel, al is dat misschien niet altijd bewust. Dat hoger doel is namelijk de sociale re-
integratie van de ex-strijders. Een spirituele zuivering is namelijk in de eerste plaats een manier
om collectief schuld kwijt te schelden of vergiffenis te schenken. Dat is noodzakelijk om de
sociale verbondenheid opnieuw aan te halen en de morele orde te herstellen. Vandaar dat de
rituelen sociale gebeurtenissen zijn met vele mensen uit de eigen en andere gemeenschappen.
De Oegandese overheid kan de teruggekeerden dan wel vergiffenis schenken door middel van
een amnestiecertificaat, de lokale gemeenschap deelt niet onmiddellijk in die formele verlening
van genade. Zij dienen op hun eigen manier zien om te gaan met het gewelddadig verleden van
degenen die terugkeren (Baines, 2010; Finnström, 2008).
De cen geven uitdrukking aan de ervaring dat begane wreedheden blijven doorspelen in de
alledaagse relaties tussen mensen. Ze zorgen ervoor dat er gemeenschappelijk en openlijk - zij
het via de omweg van het spirituele - kan gewerkt worden aan de relaties tussen de thuisblijvers
en hun teruggekeerde intieme vijanden. Ze geven de gevoelens van onmacht, haat, schuld, wrok,
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 16
spijt, jaloezie … een plaats, waardoor gerechtigheid kan bekomen worden. Die gerechtigheid
wordt immers niet bekomen via de staatsjustitie, die de ex-guerrilla amnestie schonk. (Baines,
2010).
Indien er genoeg tijd, ruimte en middelen voor zijn en indien het noodzakelijk geacht
wordt, kan men overgaan tot andere en uitgebreidere methoden dan de eerder besproken rituelen
om de sociale vrede te herstellen. Autoriteitsfiguren (ouderen, dorpshoofden en ajwaki) kunnen
aangesproken worden om met de verschillende partijen (waaronder de cen) te overleggen en tot
een oplossing te komen. Na die consultatierondes kan dan besloten worden dat een specifiek
ritueel moet uitgevoerd worden of dat er een bepaalde vorm van compensatie dient te komen
tussen de verschillende partijen (Baines, 2010). Dat toont aan waar het ook bij de ‘standaard’
rituelen in feite om draait: de sociale orde herstellen en onderhuidse conflicten aan de
oppervlakte brengen en oplossen. De strijd van het LRA, de forced displacement naar de IDP-
kampen en de sociale chaos die dat met zich meebracht zorgden er echter voor dat de benodigde
tijd en ruimte voor uitgebreide consultatierondes ontbrak. Vele onderhuidse spanningen bleven
dus nog lange tijd bestaan, en dat zal allicht nog een tijd zo blijven.
Hoewel collectieve vergiffenis schenken van nature een moeilijk en onzeker proces is,
wordt het in de situatie van Noord-Oeganda nog bemoeilijkt door twee zaken. Ten eerste zijn de
ex-LRA-strijders ‘intieme vijanden’15. Ze werden enkele jaren geleden nog gevreesd voor hun
brutaliteiten, nu loopt men ze voortdurend tegen het lijf of behoren ze zelfs tot de eigen familie.
Het is begrijpelijk dat het veel eenvoudiger is vergiffenis te schenken aan externe vijanden,
‘misdadigers’ die ver van het ‘ons’ staan waardoor ook de tijd kan helpen om de wonden te
helen. Een vijand binnen de eigen gemeenschap houdt de herinnering aan pijnlijk leed levend en
concreet. Een tweede hindernis in het vergiffenisproces is het feit dat daders en slachtoffers in
de situatie van Noord-Oeganda vaag gescheiden groepen vormen. Voorwaarde om vergiffenis te
kunnen schenken is immers dat je weet wie schuldig is en wie niet. De ex-LRA-ers zijn op
enkele uitzonderingen na allemaal ontvoerd en gedwongen om deel te nemen aan het militair
verzet. Een aantal onder hen heeft gruweldaden begaan, maar werd daar ook vaak - doch niet
altijd - toe gedwongen. Zijn zij daarom schuldig aan hun misdaden en aan het samenwerken met
het LRA, of niet (Baines, 2010; Theidon, 2006)?
De hier vermelde gebruiken zijn binnen de Acholicultuur wijd verspreid, en toch is het
belangrijk op dit punt een nuance aan te brengen. Het is namelijk hoegenaamd mijn bedoeling
niet een rigoureus traditionele karikatuur neer te zetten van hun culturele gebruiken. De meeste
15 Dat is een term die ik in navolging van Erin Baines ontleen aan Kimberly Theidon (2006).
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 17
Acholi zijn bekeerd tot het christendom, wat in de praktijk meestal neerkomt op een syncretisme
tussen het christendom en de traditionele cultuur. Wat die nieuwe religieuze samensmelting
betekent voor de Acholi zelf, is voor elk van hen verschillend. Ook de gebruiken, rituelen en
religieuze belevingen verschillen sterk van persoon tot persoon, van familie tot familie, van
gemeenschap tot gemeenschap. Het nonyo ton gweno-ritueel bijvoorbeeld, werd slechts door 50 %
van onze informanten uitgevoerd. Waar het ritueel niet uitgevoerd werd, putte men uit andere
bronnen om tot een aanvaardbaar samen-leven te komen.
3.4 De tijd heelt alle wonden. Of komt de waarheid zich moeien?
Het bleek noch met de traditionele methoden, noch met de westers-christelijke methode
van de ngo’s tot hiertoe mogelijk om de sociale cohesie volledig te herstellen. Voor de
traditionele methode had men meestal niet de tijd, de ruimte of de middelen om uitgebreide
consultatierondes te organiseren indien dat nodig was. De westers-christelijke methode werkte
veeleer de sociale isolatie in de hand. Ze raadde namelijk aan om niet over het verleden te
praten en zich zo snel mogelijk aan de sociale normen te conformeren. Sociale ongenoegens
bleven daardoor bij beide partijen onder de oppervlakte verder leven. Zo ontstond er een vrij
algemeen verspreid stigma op de ex-strijders waardoor de sociale isolatie die eerst zo vermeden
werd er in vele gevallen en na verloop van tijd dan toch kwam. Dat stigma werd en wordt door
de sociale ongelijkheid nog versterkt. Met die sociale ongelijkheid bedoelen we alle aspecten
waardoor ex-strijders, of een deel van hen, zich als groep - gevoelsmatig dan wel effectief -
onderscheiden van hun medemensen. We maken hieronder een opsomming van de extra
moeilijkheden en de extra voordelen die returnees doet verschillen van hun omgeving. We
bespreken met andere woorden die aspecten die volgens onze verschillende informanten de
sociale ongelijkheid in stand houden of bevorderen. Wat de moeilijkheden betreft, die werden
voornamelijk door ex-strijders gerapporteerd maar werden ook door een groot deel van onze
niet-LRA-groep erkend. De zeer beperkte voordelen van ex-LRA-strijders werden soms door
non-LRA-ers naar voren gebracht om de sociale privileges van de andere partij aan de kaak te
stellen. Maar, in de meeste gevallen was er geen sprake van jaloezie naar de returnees toe.
Het gaat bij de hier vermelde resultaten steeds om percepties van onze informanten, nooit
om harde, wetenschappelijke vergelijkingen. Die wederzijdse percepties zijn echter cruciaal in
het werk van het dichter bij elkaar brengen van de twee groepen. Het is belangrijk erop te
wijzen dat noch de onderstaande problemen, noch de onderstaande voordelen door alle ex-LRA-
ers of non-LRA-ers gerapporteerd of erkend werden. We maken veeleer een opsomming van
veelgenoemde kwesties die de sociale kloven openhouden of uitdiepen. Dat we geen algemeen
geldende gegevens kunnen rapporteren is trouwens een onvermijdelijke consequentie van het
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 18
werken met percepties en met kwalitatief onderzoek in het algemeen. Het gaat om een zoektocht
naar waarheid, die steeds individueel is, niet naar algemeen geldende en weinigzeggende feiten .
3.4.1 Extra moeilijkheden van ex-LRA-guerrilla’s
− Fysieke belemmeringen
Zeker degenen die via een ontvangstcentrum passeerden kregen medische verzorging van
hun wonden en letsels. Indien genezing niet mogelijk was werden mensen van prothesen
voorzien waar die baat konden brengen. Na verloop van tijd kwam er echter slijtage op die
prothesen of waren ze stuk gegaan. Dan was het voor velen moeilijk om nieuwe prothesen te
verkrijgen. De hulp van destijds bleek dus geen langetermijnvisie te hebben.
Daarnaast is er nog een grote groep mensen met ongeheelde verwondingen of met
prominente of hinderende littekens. Ook zij kregen enkel in het begin medische verzorging. Die
verwondingen of littekens kunnen echter een sterke belemmering vormen voor het alledaagse
leven van die mensen. Eerst en vooral bemoeilijken ze het werk dat mensen moeten doen om in
hun levensonderhoud te voldoen. Het bewerken van het land, het koken, het dragen van water,
zelfs het slapen zijn niet zo evident voor die mensen. Eén van onze informanten had een groot
litteken bovenop haar hoofd, een overblijfsel van een granaatscherf die operationeel verwijderd
werd. Zolang er geen druk werd gezet op die plaats op haar hoofd had ze geen last van het
litteken. Ik maakte voor mezelf al snel de interpretatie dat haar handicap dan toch zeer beperkt
bleef, dat het erger was geweest als ze een dergelijk litteken had gehad aan haar been of
dergelijke. Maar, zo vertelde ze verder, haar litteken vormde voor haar toch een grote
belemmering in haar dagelijks doen en laten. Onder meer water halen en hout dragen waren
moeilijke tot onmogelijke taken voor haar, aangezien het in veel Afrikaanse landen gebruikelijk
is die op het hoofd te dragen. Ook fysieke letsels moeten dus in een cultureel perspectief
geplaatst worden om de draagwijdte ervan te begrijpen.
Littekens of letsels hebben bovendien ook een duidelijke sociale component. Als ze
zichtbaar zijn en moeilijk verborgen kunnen worden (bv. in het aangezicht) maakt de omgeving
zeer snel de interpretatie dat die mensen uit ‘the bush’16 komen. Dat proberen vele ex-LRA-ers
nochtans geheim te houden voor hun omgeving. Indien de letsels of littekens niet direct
zichtbaar zijn maar wel het dagdagelijks functioneren belemmeren, valt dat ook op bij de
gemeenschap. Opnieuw krijgen ze snel het label [volgeling van] ‘Kony’ opgeplakt. Vaak
verzinnen de ex-guerrilla een leugen om de letsels of littekens te verklaren. Zo vertelde de
16 In het noorden van Uganda verwijst ‘the bush’ naar het leven bij het LRA.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 19
bovenstaande dame aan haar gemeenschap dat ze gevallen was met haar fiets. Naar alle
waarschijnlijkheid heeft een deel van de gemeenschap vragen bij die verklaring, maar meestal
wordt er niet verder op ingegaan.
Een bijzondere categorie aan fysieke belemmeringen, maar desalniettemin frequent
voorkomend, zijn de reproductieproblemen. Mogelijke oorzaken daarvan zijn de vele
verkrachtingen tijdens het LRA-oproer en de slechte voedingspatronen destijds en voor een
groot aantal onder hen vandaag de dag. Hoewel die problemen niet voor het blote oog zichtbaar
zijn of het dagdagelijkse functioneren rechtstreeks beïnvloeden, is de impact ervan zeer groot.
Dat komt omdat er een sterke socio-culturele nadruk ligt op het voortbrengen van een grote
kroost, liefst met zoveel mogelijk jongens. Een individu wordt pas ten volle door de
gemeenschap geaccepteerd en gerespecteerd indien hij of zij voor een nageslacht zorgt. Dat
geldt zowel voor mannen als vrouwen, maar die dwingende verwachting vanuit de omgeving is
toch groter voor vrouwen. Zij kunnen hun status van buitenstaander of vreemde bij de clan (of
kaka) van de echtgenoot pas volledig inruilen voor die van onbedreigend lid van de clan als ze
kinderen baren (Finnström, 2008). Vele vrouwelijke returnees dragen trouwens SOA’s met zich
mee, vaak een gevolg van het seksueel misbruik dat op hen gepleegd werd. Verschillende van
die virussen en ziekten (zoals HIV) dragen ze een leven lang met zich mee (McKay, 2004).
− Herinneringen
Deze categorie aan problemen werd al veelvuldig onderzocht. Hier situeren we namelijk de
immer populaire PTSD-symptomen (zie voetnoot 14 op p. 14). Bij die typisch kwantitatieve
onderzoeken worden vaak hallucinant hoge cijfers gerapporteerd van mensen met ‘post-
traumatische stress reacties van klinisch belang’ (zie o.a. Derluyn, Broekaert, Schuyten & De
Temmerman, 2004). Het is onze bedoeling aan te sluiten bij de verhalen van individuen en
daarom zullen we dergelijke onderzoeken hier verder niet bespreken.
Vele van onze (ex-LRA-)informanten zeiden in het begin veel last te hebben gehad van
dwingende herinneringen (vnl. nachtmerries en flashbacks). Ze werden geïnterpreteerd als
effecten van de cen-geesten (Harlacher et al., 2005). Ondertussen is de frequentie van die
symptomen sterk verminderd, maar komen ze bij velen toch af en toe nog eens voor. Het denken
aan de eigen LRA-geschiedenis en het piekeren daarover is veel frequenter.
Herinneringen komen in het sociale veld wanneer ze daar verteld worden of wanneer hun
effecten daar getoond worden. Zo interviewden we een vrouw die in een sterk beleefde
flashback bijna één van haar kinderen had omgebracht. Veel frequenter echter vertelt men over
de herinneringen onder invloed van alcohol of begint men, eveneens onder invloed van alcohol,
sterk sociaal ongewenst gedrag te vertonen, zoals vechten, stelen, gokken … (ut infra). Velen
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 20
hebben geen of slechts zeer beperkte mogelijkheden om hun verhaal te doen, om herinneringen
van het LRA te delen met anderen op een normale manier. In de ontvangstcentra werd dat sterk
afgeraden en de omgeving reageerde ook vaak heel afwijzend ten opzichte van die verhalen.
Met andere woorden, het stigma op het openlijk vertellen van de eigen LRA-geschiedenis door
de returnees is groot. Daardoor werden traumatische herinneringen massaal opgekropt. Dat ze
zich op een andere manier toch manifesteren mag niet verbazen.
Ondanks het taboe op het vertellen van de eigen, soms gruwelijke, LRA-geschiedenis door
ex-strijders van het LRA, kon de meerderheid toch ergens zijn verhaal kwijt. Vele van onze ex-
LRA-informanten hadden één of een paar vertrouwenspersonen binnen de eigen familie of
binnen de vriendenkring. Tegenover hen kon men wel verhalen over het gebeurde. Wie zijn
geheimen deelt moet wel eerst een inschatting maken over tegen wie men wat kan vertellen.
Sommige luisteraars zouden te snel geëmotioneerd geraken en angst of afgrijzen voelen voor de
returnee en hem of haar stigmatiseren of uitsluiten. Enkel aan die personen waarmee men een
groot wederzijds vertrouwen heeft opgebouwd, wordt stukje bij beetje de eigen geschiedenis
onthuld. Toch zijn er een paar onderwerpen die bijna niemand met anderen kan delen. Het
eerste is vanzelfsprekend. Nooit kan men zeggen dat men enige sympathie voelde voor de
leiding of de idealen van het LRA. Daarmee zouden ze zich immers onmiddellijk in de
daderpositie plaatsen tegenover de andere. Die idealen werden door een deel van de Acholi wel
gedeeld, maar de wijze waarop het LRA die idealen probeerde op te leggen lokte veel afgrijzen
uit bij de burgerbevolking (Finnström, 2008). Een ex-lid van het LRA dat toegeeft overtuigd te
zijn geweest van de idealen van het LRA wekt onvermijdelijk de indruk dat hij of zij ook de
daden van het LRA, en dus ook de eigen daden, gerechtvaardigd vond.
Het is een constante dat returnees steeds een slachtofferrol opnemen in de gesprekken
daarover met anderen. Dat wordt ook aangetoond door een tweede onderwerp dat zo goed als
nooit openlijk ter sprake kan komen: moord. Een groot deel van de ex-strijders vertelt aan de
vertrouwenspersoon dat ze niemand vermoord hebben. Ze kunnen wel vertellen dat ze wapens
gebruikt hebben omdat ze verplicht werden dat te doen. Je moest nu eenmaal de spelregels
volgen om in leven te blijven: “If you don’t fight, they kill you” (interview ex-LRA-guerrilla 12,
15-09-2010). Dat ze daarbij iemand gedood zouden hebben is helemaal niet zeker en als dat al
het geval was zou dat, nog volgens hen, niet opzettelijk zijn geweest.
In het kader van de intieme vijanden (zie p. 16) en de ambiguïteit omtrent daders en
slachtoffers, is het begrijpelijk dat ex-LRA-ers zichzelf in de weinige gesprekken over hun
LRA-verleden consequent in de slachtofferrol plaatsen. Zo proberen ze het vertrouwen van de
anderen te winnen en het stigma op ex-LRA-guerrilla, en alles wat daarbij komt, te omzeilen.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 21
Ook spiritueel is die ontkenning zeer begrijpelijk. Moordenaars dragen immers de
wraakzuchtige en onheilbrengende geesten (de cen) van hun slachtoffers met zich mee. Wie
géén moordenaar is, of op zijn minst niet rechtstreeks of opzettelijk gedood heeft, hoeft men
niet te vrezen. Zij brengen geen onheil naar de gemeenschap.
In ons onderzoek was er slechts een kleine minderheid (4 van de 30 returnees) die in
volledige geheimhouding leefde tegenover zijn of haar omgeving. Het was onze indruk dat zij
meer psychische problemen (nachtmerries, flashbacks, depressies …) ontwikkelden dan anderen.
Hoewel we maar een kleine steekproef hebben om die hypothese te maken, lijkt het wel een
trend in onze analyse. Bovendien zou ze ook overeenstemmen met de heersende theorieën rond
traumaverwerking.
Verborgen herinneringen zijn geen monopolie van ex-LRA-ers. Tijdens het conflict
werden ontelbare vrouwen verkracht door één van de strijdende partijen. In zeer vele gevallen
scheidde de man van de vrouw wanneer hij wist dat ze verkracht was. Wisten ze het niet, dan
zwegen de vrouwen in alle talen uit schrik voor een scheiding en voor het stigma. De Acholi
cultuur zegt namelijk dat verkrachtte vrouwen schuldig zijn omdat ze de verkrachting hebben
laten gebeuren (Human Rights Watch, 2005).
− Lage scholingsgraad en hoge werkloosheid
Een ontvoering door het LRA betekende uiteraard ook een onmiddellijke stopzetting van
de studies. Ex-LRA-ers ondervinden daar vandaag de dag vaak nog steeds de gevolgen van. De
werkloosheid onder hen is hoger dan gemiddeld en de jobs die ze hebben zijn vaker onzekerder
van aard of minder goed betaald. Ontelbaar mannelijke ex-guerrilla werden boda boda’s,
bestuurders van de plaatselijke motorfietstaxi’s. Eén van onze vaste boda boda’s was vroeger
hoog opgeklommen in de rangen van het LRA, maar was daar zeer zwijgzaam over. Zowel zijn
verdienste als dat van zijn collega’s was zeer variabel en de concurrentie hard.
Hoewel een lage scholingsgraad en hoge werkloosheid frequenter zijn bij returnees, zijn ze
echter ook een ruimer maatschappelijk probleem in (Noord-)Oeganda. Vooral de armsten
kunnen hun kinderen vaak niet naar school sturen.
− Gebrek aan middelen
Een logisch gevolg van de hoge werkloosheid onder ex-LRA-guerrilla’s is financiële
armoede. Vanaf 2006 konden ze rekenen op een startkapitaal van de Amnestie Commissie, maar
- zoals eerder besproken - slechts één derde van de rechthebbenden kreeg die som ook effectief
in handen (zie p. 11).
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 22
De gevolgen van armoede zijn verregaand en worden intergenerationeel overgedragen. Zo
wordt het moeilijk om zichzelf en zijn/haar gezin te voeden of heeft men een arm en monotoon
dieet, heeft men geen startkapitaal om een bedrijfje te starten of aan landbouw te doen, wordt
een bezoek aan de - westerse dan wel traditionele - genezer onbetaalbaar, kunnen de
onderwijskosten voor de kinderen niet betaald worden, wordt transport een luxeproduct, staat
elke culturele beleving onder druk… Dat alles zou ook de diefstal in de samenleving de laatste
jaren doen toenemen. Dat werd door verschillende informanten gerapporteerd en door de cijfers
van de politie bevestigd17.
Een ander gevolg van de armoede is dat mannen de bruidsschat moeilijker kunnen betalen.
Dat is naast het baren van kinderen een tweede voorwaarde voor vrouwen om opgenomen te
worden door de clan van afstamming van de man. Bovendien kan de man geen aanspraak
maken op enige legale rechten op de kinderen als hij de bruidsschat niet kan betalen, en heeft hij
er ook geen formele verantwoordelijkheid over. Daardoor blijft de vrouw het risico dragen dat
ze alleen achterblijft met de kinderen (Finnström, 2008). Ex-LRA-ers gaan dus op het vlak van
het gezin en de voortplanting vaak een somberder of althans onzekerder toekomst tegemoet dan
anderen.
− Gebrek aan vee en landbouwtuigen
Een gebrek aan geld is een westerse definitie van armoede. En hoewel ook het gebruik van
- en het gebrek aan - geld in de Acholi-cultuur is ingebed, wordt voornamelijk op het platteland
ook een andere maatstaf voor armoede gehanteerd: de veestapel. Vee is voor de Acholi een
belangrijke bron voor melk, vlees en werkkracht, en een veelgebruikt betaalmiddel (o.a. als
bruidsschat). Daarom mat men lange tijd iemands rijkdom en aanzien aan de grootte van zijn
veestapel. Het conflict veroorzaakte een enorme terugval in de veestapel in het gebied. Die
armoede in traditionele activa is voor vele Acholi rampzaliger dan het gebrek aan geld want ze
grijpt, meer nog dan de financiële armoede, diep in in de gebruiken en gewoonten in het
dagdagelijkse leven van de Acholi.
Doordat velen geen of zeer weinig vee over hebben wordt de ‘cultivation’ zeer
arbeidsintensief. Men moet dus meer arbeid stoppen in de landbouw om een lagere productie
over te houden. En dat veronderstelt dan nog dat men enige werktuigen heeft om het land te
bewerken. Zonder enig alaam wegen de baten eigenlijk niet meer op tegen de kosten. Sommige
17 Die data lijken ons echter zeer onbetrouwbaar. Het bijhouden van gedetailleerd en correct cijfermateriaal lijkt ons geen prioriteit van een ordedienst ten tijde van een gewapende opstand. Het cijfermateriaal van na de opstand laat nog niet toe algemene evoluties te zien.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 23
ngo’s voorzagen de returnees van enig landbouwgereedschap, maar de meeste returnees
moesten en moeten er zelf aan zien te geraken. Anderen hadden meer tijd om die activa (vee en
gereedschap) op te bouwen. En vermoedelijk speelde niet alleen de tijd de non-LRA-ers in het
voordeel, maar hadden ze ook betere en meer duurzame sociale contacten, waardoor ze meer
hulp kregen vanuit de gemeenschap of werktuigen konden ontlenen. De problemen bij het
vergaren van gereedschap en andere hulpmiddelen voor het opzetten van een handeltje zijn zeer
gelijkaardig.
3.4.2 Gevolgen
Zoals de lezer gemerkt zal hebben staan bovenstaande problemen niet los van elkaar.
Problemen op het ene vlak leiden voor velen bijna onvermijdelijk tot een nieuw gamma aan
problemen op een ander vlak. Toch kunnen de vernoemde moeilijkheden ook apart voorkomen.
De onderstaande problemen lijken echter sterk puur gevolgen te zijn van eerdere en andere
problemen.
− Alcoholisme en druggebruik
Het is treffend hoe weinig dit thema aan bod komt in de literatuur rond Noord-Oeganda.
Zowat elke Acholi is het erover eens dat er een immens alcoholprobleem bestaat. Alcohol is dan
ook een zeer goedkoop genots- en vluchtmiddel in Noord-Oeganda. Een aantal jaren geleden
werd massaal de lokale sterke drank Nguli gebrouwen in kleine rurale brouwerijen of gewoon
thuis. Slecht gebrouwen kon dat echter blindheid veroorzaken. Volgens een politiecommissaris
in Gulu zijn dergelijke brouwerijen vandaag de dag volledig opgedoekt door een succesvolle
campagne van de ordediensten. Uiteraard moeten dergelijke beweringen met een grove korrel
zout genomen worden. Toch zagen we in het straatbeeld en in de winkeltjes vooral de
commerciële varianten. Die blijven goedkoop want ze worden verkocht in kleine plastic flesjes
of zakjes en zouden veel veiliger zijn. Ook het roken van opium komt voor, maar is minder
populair. Wij focusten in ons onderzoek voornamelijk op het wijdverspreide alcoholisme.
Polsend naar de alcoholismegraad onder de ex-LRA-strijders schatten non-LRA-ers een
proportie in van zeven op tien of meer die drinken18. Vooral diegenen die slechts een korte tijd
18 Als we hen ernaar vroegen zeiden al onze returnee-informanten dat ze zelden of nooit drinken. Dat stelt ons voor een raadsel. Ofwel hebben we inderdaad, al dan niet toevallig, enkel die returnees in ons onderzoek opgenomen die geen problemen hebben met alcohol. In dat geval zijn onze resultaten evenwel vertekend als we ervan uitgaan dat de alcoholismegraad onder returnees werkelijk hoog is. Onze resultaten zouden dan slechts representatief zijn voor een klein deel van de ex-LRA-ers. In het andere geval heeft op zijn minst een deel van onze informanten gelogen over het eigen drankgebruik of de problemen daarmee. In het licht van het stigma op drankgebruik is die piste zeer plausibel.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 24
in het LRA verbleven zouden veel drinken, hoewel dat zeker niet door al onze informanten werd
bevestigd19. Er werd met meer consensus gesteld dat het voornamelijk mannelijke ex-LRA-ers
zijn die naar de fles grijpen. Overmatig drankgebruik is bij de Acholi, net als bij ons, dan ook
een groter taboe bij vrouwen dan bij mannen. De mate van alcoholgebruik ligt in de ruimere
Acholi-samenleving trouwens ook zeer hoog, aldus dezelfde informanten. En ook daar zou
vooral de mannelijke bevolking drinken.
Het verschil zou hem liggen in de effecten die alcohol heeft op de gebruikers. Frequent
levert alcoholgebruik de ex-LRA-strijders extra problemen op, zowel voor de persoon in
kwestie als voor zijn/haar omgeving. Voor de persoon zelf brengt het dikwijls pijnlijke
herinneringen terug naar boven die anders min of meer succesvol verdrongen werden. Die
ondragelijke herinneringen komen met ongeziene kracht naar buiten. Men praat erover,
schreeuwt zijn verhaal uit en verzwijgt de vreselijkste en bloedigste details niet. Dat wordt door
de omgeving echter als zeer negatief ervaren en ze laten het dan ook niet zelden na de verteller
het zwijgen op te leggen. Wat volgt, of wat ook vaak rechtstreeks als het gevolg van het
alcoholgebruik voorkomt, zijn allerlei andere vormen van sociale overlast: vechtpartijen,
diefstal, verbale vijandigheid, huiselijk geweld, gokken … Voor een aantal non-LRA-ers is dat
voldoende bewijs dat de cen, de boosaardige en wraakzuchtige geesten van overledenen, nog
steeds meegedragen worden door de ex-LRA-ers20. Als gevolg van die overtuiging worden ex-
guerrilla’s gemeden en verafschuwd uit schrik dat de cen ook de levens van de omringende
gemeenschap zou kunnen aantasten.
De grote maatschappelijke problemen met drankmisbruik zijn misschien wel de
belangrijkste graadmeter voor de maatschappelijke problemen in het algemeen. De grote
proportie ex-LRA-ers die naar de fles grijpt en de destructieve effecten die dat bij hen
teweegbrengt, doet ons sterk vermoeden dat zij nog steeds grote persoonlijke en emotionele
problemen hebben met hun traumatische verleden. Maar daarnaast heeft, zoals gezegd, de
Acholi-bevolking in het algemeen een probleem met alcoholgebruik. We kunnen dus
vermoeden dat het water de hele samenleving tot aan de lippen staat. Dat wordt ook bewezen
door de vele klachten en noden die we hoorden. Er is een grote nood aan medische zorg, aan
voedselveiligheid, aan toegang tot zuiver water, aan lagere onderwijskosten, aan werk, aan
vrede en veiligheid, aan een oplossing voor de landkwestie (zie geschiedenis p. 7), aan hulp bij
19 De adepten van die bewering vermoeden dat degenen die lang in het LRA waren vaker psychosociale hulp kregen in één van de ontvangstcentra, waar bovendien bijna altijd anti-alcoholcampagnes liepen. Die observatie zou dus een effect zijn van minder mentale problemen en grotere inspanningen van buitenaf om alcoholgebruik te ontraden. 20 Hier werd dieper op ingegaan in de paragraaf ‘Het kwaad verdrijven’ op p. 14.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 25
landbouw... Zoals de lezer ziet is er een grote nood aan elementaire zaken, aan hulp bij primaire
behoeften, aan garanties voor een veilig en stabiel leven. Tot op vandaag leven de Acholi in een
context die deze hulp en deze garanties niet biedt. De burgerbevolking blijft in angst en
wanhoop achter. De geboden hulp (vnl. van ngo’s) is beperkt en focust soms op secundaire
noden van kleine groepen bevoorrechten. In zekere zin bood het LRA hoop op verandering en
verbetering, op een rechtvaardig politiek beleid, althans tot voor het algemeen verspreid geraken
van de gruweldaden in de jaren ’90 (Finnström, 2008). Die hoop is nu veranderd in wanhoop en
niet alleen bij de ex-LRA-strijders.
− Relatieproblemen
Zoals al vermeld leven alleenstaande vrouwen in de regio, met of zonder kinderen, in
moeilijk omstandigheden. In de hoop een positieve wending te kunnen geven aan hun lot gaan
vele van die vrouwen sneller op zoek naar een echtgenoot. Een echtgenoot en zijn familie
betekenen immers een grote steun voor de vrouwen en hun eventuele kinderen. Jammerlijk
genoeg en in vele gevallen vergrootten die nieuwe relaties de problemen nog die er al waren. De
steun die ze kregen was miniem, hun man dronk, was agressief, of de vrouwen hadden een
destructieve relatie met de co-vrouw(en) van de man. Vaker dan andere vrouwen waren ze
tweede vrouwen voor de man, zeker als ze kinderen hadden uit een vorige relatie of uit het LRA.
En hoewel polygame huwelijken gebruikelijk zijn onder de Acholi, hebben tweede vrouwen
traditioneel minder zeggenschap in huis dan eerste vrouwen. Daarnaast werden er, bij
mondjesmaat, ook problemen op seksueel vlak gerapporteerd. Dat is ook niet onlogisch. Vele
vrouwelijke returnees werden als vrouwen of seksslaven gebruikt in het LRA. De eerste
seksuele ervaring van vele meisjes en jonge vrouwen was dan ook gewelddadig. Dergelijke
gestoorde seksuele verhoudingen leggen als vanzelfsprekend een hypotheek op de verdere
seksuele en relationele ontwikkeling van die jonge vrouwen. Naast een medisch genitaal trauma
zijn vele vrouwen dus ook getekend door een emotioneel trauma (Annan & Brier, 2010).
Een ander probleem in een aantal relaties is partnergeweld. Dat kwam in zo goed als alle
gevallen in combinatie met alcoholmisbruik voor. Dat toont opnieuw aan dat problemen bijna
nooit op zich staan. Bovendien wordt het geweld vermoedelijk uitsluitend van man op vrouw
gepleegd. Er wordt een sterke sociale druk gezet op de slachtoffers om partnergeweld niet aan te
geven. Vele van die vrouwen kregen te horen dat het niet goed is om een man te verlaten of in te
ruilen voor een andere man, en dat dergelijke problemen normaal zijn. Maar ook vanuit de
slachtoffers zelf is er een grote terughoudendheid om het misbruik aan te geven. Ze zijn bang
niet serieus genomen te worden door de politie of denken dat het toch niets uithaalt (Annan &
Brier, 2010).
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 26
3.4.3 Extra voordelen voor ex-LRA-guerrilla’s
Echt veel extra voordelen of noemenswaardige privileges zijn er niet voor returnees. Zoals
we eerder al aangaven kreeg een deel van hen (ongeveer één derde) hulp of ondersteuning van
een ngo of van de Amnestie Commissie. Daarmee houden hun privileges op. De
ontvangstcentra en andere ngo’s boden meestal medische hulp, onderwijs, psychotherapeutische
ondersteuning, hulp bij de opsporing van familieleden en/of materiële hulp. Die materiële hulp
bestond meestal uit huisraad (potten en pannen, matrassen, dekens …), zaden,
landbouwgereedschap en soms werden ook andere gereedschappen gegeven voor de uitoefening
van zijn of haar job (vb. een naaimachine). Van de Amnestie Commissie kon men ruwweg
€ 100 krijgen indien met een amnestie certificaat kon bekomen (zie p. 11).
Mensen die nooit tot het LRA behoorden kregen die hulp niet. Toch uitte slechts een
absolute minderheid van hen tijdens onze interviews enige jaloezie of wrevel ten opzichte van
de ex-strijders omwille van de extra hulp die zij kregen. Dat komt ten delen omdat zijzelf andere
vormen van hulp (voornamelijk voedselhulp) kregen toen ze in de IDP-kampen woonden. Maar
vanzelfsprekend begrijpen zij ook dat returnees een slecht lot getrokken hebben in het leven en
dus wel wat extra steun verdienden.
3.4.4 Stigma en sociale isolatie
Bestaat er nog een stigma naar ex-LRA-geurrilla in de samenleving van de Acholi? Wie
enige notie heeft van de Noord-Oegandese kwestie, of wie het voorgaande aandachtig las, kan
het antwoord makkelijk voorspellen: ja, er is een stigma! Dat wordt zelfs door een groot deel
van onze non-LRA-informanten bevestigd, hoewel ze steeds zeggen dat anderen vooroordelen
hebben naar ex-strijders, niet zijzelf. Een aantal diepere vragen vereisen een meer uitgebreid
antwoord: Hoe toont zich het stigma dat op de ex-strijders rust? Zijn er evoluties zichtbaar in
het stigma? Hoe ziet de toekomst eruit op dat vlak? Wordt iedereen even sterk gestigmatiseerd?
Het volgende is een - positief - verhaal dat we vaak gehoord hebben, hoewel we hier een
samenvatting maken:
Toen ik thuiskwam bij mijn familie, mijn vrienden en de rest van de gemeenschap werd
ik goed onthaald. Iedereen was blij me terug te zien. Ik stapte op een ei bij het binnengaan
van onze compound21 en daarna werd er een feestmaaltijd bereid voor mij. Verschillende
moeders van andere ontvoerde kinderen kwamen me vragen of ik nieuws had van hun
21 Een compound is een groep bij elkaar staande hutten. De inwoners van een compound zijn deel van dezelfde gemeenschap, maar zijn niet gelijk aan een gemeenschap. Meestal wordt een gemeenschap opgevat als de inwoners van een verzameling van compounds in eenzelfde gebied.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 27
zoon of dochter bij het LRA. Pas in de dagen en weken na mijn terugkomst merkte ik dat
niet iedereen even blij was met mijn terugkeer. Vooral de moeders van andere ontvoerde
kinderen keken me kwaad aan. Ik werd ontvoerd samen met hun kinderen, maar ik was
teruggekeerd en hun kinderen niet. Vaak wisten ze heel weinig van hun kinderen. Soms
hadden ze gehoord dat hun kind gedood was. Ze waren jaloers en vonden het oneerlijk
dat ik levend en wel had kunnen terugkeren. Anderen verweten me een rebel te zijn of
waren bang van mij, dachten dat ik hen pijn wou doen of bestelen.
Ondertussen gaat alles al een stuk beter. Mijn vrienden hebben me vergeven en de
mensen behandelen me niet anders dan anderen. Ik praat zelden over mijn verleden in het
LRA en niemand vraagt er naar. Toch zijn er nog verschillende mensen in de
gemeenschap die me niet aanspreken. Ze lopen gewoon voorbij alsof ze me niet zien. Ik
trek het me niet aan en laat ze doen.
Zoals gezegd is dit een verhaal dat we - in verschillende vormen uiteraard - vaak gehoord
hebben. Het toont een duidelijk positieve evolutie in het wrede stigma dat op ex-LRA-ers rustte.
De meeste informanten zijn het erover eens dat het stigma en de sociale uitsluiting niet steeds
even zwaar doorwogen. Vooral in de relaties met familieleden en vrienden is er een duidelijk
positieve trend waar te nemen. Weinigen ervaren nog problemen op sociaal niveau, hoewel er
vooral kort na hun terugkeer vaak wel problemen waren. We konden uit ons onderzoek geen
uitsluitsel halen met betrekking tot de oorzaken van die positieve evolutie. Vermoedelijk heeft
de tijd de gemoederen doen bedaren. De vrij algemene zwijgplicht die er heerst zal daar ook wel
toe bijgedragen hebben. Toch keuren we die af omdat ze een blijvende spanning creëert die op
lange termijn waarschijnlijk zwaar om dragen zal worden. Vooral in de relaties met kennissen
binnen de eigen gemeenschap is die spanning nog merkbaar. Vreemden of verre kennissen
lijken makkelijker en vaker te stigmatiseren dan nabije verwanten. In die verre relaties is het
stigma soms nog springlevend. Vele ex-strijders doen dan ook hun uiterste best om, zeker naar
de ruimere buitenwereld toe, hun LRA-verleden verborgen te houden. Bovendien is het
bovenstaande verhaal wel een vaak gehoord verhaal, maar zijn er ook veel minder rooskleurige
verhalen. Verhalen van mensen waarbij het stigma nog steeds zeer actueel en levendig is, van
mensen die nog steeds veel moeite hebben met geaccepteerd te worden door de gemeenschap en
met het opbouwen van een solide toekomst voor zichzelf en zijn of haar kinderen.
Verschillende van onze ex-LRA-informanten zeiden te merken dat ze door een aantal
mensen in de gemeenschap niet aangesproken of zelfs gemeden worden. Soms wordt hen zelfs
openlijk verweten een [volgeling van] ‘Kony’ te zijn, een gewetenloos rebel. “They know there
is a difference” (interview ex-LRA-guerrilla 24, 25-09-2010). Degenen die geen problemen (8
op de 30) ondervinden doen dus vaak hun uiterste best om hun LRA-verleden geheim te houden.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 28
Maar ook zij slapen niet allemaal op beide oren: “Maybe they talk behind my back, I don’t
know” (interview ex-LRA-guerrilla 18, 17-09-2010). De angst voor de anderen is trouwens
vaak wederzijds: de ene zijn bang voor beschuldigingen of wraak voor de gebeurde misdaden
van de andere (de gemeenschap); de andere zijn dan weer bang dat het gewelddadige karakter
van de LRA-strijders terug naar boven kan komen. Het gevolg is sociale uitsluiting voor de oud-
LRA-strijders.
De mate waarin er een stigma heerst lijkt, los van de individuele geschiedenis van het
slachtoffer van het stigma, ook afhankelijk te zijn van een andere factor. Het stigma zou hoger
zijn in gemeenschappen waar er meer personen ontvoerd werden en omgekeerd. Vooral het
aantal personen dat levend en wel teruggekomen is van the bush zou bepalend zijn voor de mate
van sociale uitsluiting van de omgeving ten opzichte van de returnee. Soms kwam er maar een
klein deel terug uit het LRA, relatief aan het totaal aantal kinderen en jongeren dat ontvoerd
werd in die gemeenschap. De minderheid die toch kon terugkomen in die gemeenschap werd
meer gehaat en gestigmatiseerd dan in andere gemeenschappen waar bijvoorbeeld iedereen
levend kon terugkeren. Onze ex-LRA-informanten interpreteerden dat gegeven als een vorm
van jaloezie. “Jij bent teruggekomen en mijn zoon niet. Dat is oneerlijk” (interview ex-LRA-
guerrilla 5, 10-09-2010, eigen vertaling). Het is ook mogelijk dat de ouders van niet
teruggekomen ontvoerden het contact met de returnees vermijden om niet herinnerd te worden
aan het lot van hun eigen kinderen. In dat geval zou het niet gaan om een stigma naar de ex-
strijders, maar om onverwerkte familiegeschiedenissen. Het vermijden van ex-LRA-ers is echter
niet het enige aspect van de stigmatisering, zoals hoger beschreven. We kunnen het stigma dus
zeker niet zo vlug van de hand wijzen.
Keren we toch nog even terug naar het stigma en de wrevel op het microniveau van het
gezin en de familie. Hoewel de groep returnees die in een dergelijke situatie leeft echt wel klein
is, is het wel een heel kwetsbare groep. Een aantal van onze informanten zei weinig tot geen
materiële of emotionele steun te krijgen van de familie, er alleen voor te staan. In sommige
gevallen was er nog een beperkt contact met de familie. In andere gevallen was alle contact
verbroken. Bedenk dat dat niet alleen of zozeer een emotionele klap is, maar ook een grote
impact heeft op de wijze van overleven, op de livelihoods. Wereldwijd ziet men dat armen
sterke verbintenissen aangaan met hun familie en hun ruimere omgeving. Onder het motto
‘samen staan we sterk’ helpen ze elkaar te overleven en delen ze kennis en materialen. Een arme
die alleen komt te staan wordt niet alleen getroffen door eenzaamheid, maar zal in de eerste
plaats meer moeilijkheden hebben met overleven.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 29
Een ander sociaal probleem waar ex-LRA-strijders mee geconfronteerd worden is de
moeilijkheid om een huwelijkspartner te vinden22. Dat is zowel voor mannen als voor vrouwen
een probleem. Vooral vrouwelijke ex-LRA-ers worden door de buitenwereld gevreesd omwille
van hun verleden. Als ze een kind hebben uit het LRA maakt dat de kwestie zo mogelijk nog
moeilijker. De overgrote meerderheid van die vrouwen, ook wel kindmoeders genoemd, blijft
alleen over met het kind of de kinderen. Ze gaan vaak gebukt onder het stigma, de minachting
en de angst van de gemeenschap. Ze kunnen door de aanwezigheid van hun kinderen ook niet
ontkennen dat ze een LRA-verleden hebben (McKay, 2004). Ze hebben de grootste moeite om
aan de basisbehoeften van hun kinderen te voldoen. Weinigen zullen me tegenspreken als ik zeg
dat zij tot op vandaag tot de zwaksten der zwakken behoren in Noord-Oeganda. Ze krijgen
weinig tot geen steun van buitenaf, noch materiële, fysieke, financiële of socio-emotionele steun.
Ze hebben helemaal geen mogelijkheden om hun opgelopen achterstand in onderwijs in te halen
en kunnen hun kinderen meestal ook niet naar school sturen wegens geldgebrek. Kindmoeders
moeten instaan voor het onderhoud en de opvoeding van hun kroost maar genieten geen
bescherming of hulp van een echtgenoot of zijn familie. Die hulp is in die regio nochtans een
cruciale financiële bron. De kinderen van de kindmoeders, die dus werden geboren in het LRA,
zijn nog zo een kwetsbare groep. Ze worden wel eens duivelskinderen genoemd en worden
openlijk gepest, gemeden of beledigd. En zij hebben nog een heel leven voor de boeg; een
slechte start.
Maar, ook vrouwen zonder kinderen leven vaak onder het juk van het stigma en andere
problemen. Dat wordt ook door onze non-LRA-informanten bevestigd. Een eerdere studie
daaromtrent rapporteerde dat 90 % van de vrouwen in Noord-Oeganda géén problemen kent
met beledigingen, verwijten of agressie door de familie (Annan, Blattman, Carlson & Mazurana,
2008). Dat betekent echter dat 10 % van de vrouwen wel problemen ondervind op dat vlak.
Aangezien het om een niet te onderschatten problematiek gaat is dat toch nog een hoog cijfer.
Bovendien weegt het stigma, zoals gezegd, pas goed door buiten de familiale banden, in de
ruimere gemeenschap. Ook onze informanten merkten vooral dat ze beschuldigd, beledigd of
gemeden werden door buren of kennissen. Daarnaast wordt vanuit ander onderzoek ook gemeld
dat de terugkeer naar huis voor vele vrouwen problematisch is, zeker als één of beide ouders
overleden zijn. Het is voor vrouwen, meer dan voor mannen, dan ook moeilijk om te overleven
22 Twee van onze ex-LRA-informanten waren gehuwd en hebben elkaar leren kennen in de rangen van het LRA. Dat is echter een zéér uitzonderlijke situatie. Vele ontvoerde meisjes werden immers tot hun vrouw genomen en veelvuldig verkracht door hun oversten en zagen die naar het LRA nooit meer terug.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 30
zonder de financiële en materiële steun van familieleden. Sommige verhuizen dan ook naar de
stad, in de hoop daar een waardig leven en veiligheid te vinden (McKay, 2004).
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 31
4 Verwachtingen en acties: de toekomst
4.1 Hoop of wanhoop
Vele van onze ex-LRA-informanten kijken hun toekomst tamelijk somber tegemoet. De
penibele economische, medische en infrastructurele context in het gebied maakt het leven voor
een groot deel van de bevolking tot een strijd. Door hun fysieke, mentale en sociale beperkingen
hebben veel ex-LRA-guerrilla het echter nog moeilijker om in hun levensonderhoud te voorzien
dan anderen. Ook hun mogelijkheden om op andere - menselijke of andere - bronnen terug te
vallen in geval van een noodsituatie zijn kleiner. In de eerste plaats hebben ze schrik dat ze hun
eigen honger en die van hun eventuele kroost niet zullen kunnen stillen. Sommigen hebben
schrik dat ze het dak boven hun hoofd niet zullen kunnen blijven betalen. Een aantal mannelijke
returnees was pessimistisch over hun kansen om een vrouw, laat staan een tweede vrouw, te
vinden en houden. Zoals we dat ook hoger al aangaven leeft de angst om een partner te vinden
en te houden eveneens bij een groot aantal vrouwelijke ex-LRA-ers. Een groot aantal ex-
strijders zocht heil in de stad, maar werd daar geconfronteerd met hoge huurprijzen en een grote
concurrentie op de arbeidsmarkt. Velen die via een ontvangstcentrum passeerden kregen daar
skilltraining. Daar leerden ze meestal hout bewerken of kledij maken. Daarom zijn er nu zeer
veel timmermannen, schrijnwerkers en kleermakers in de stad, en is er relatief weinig werk voor
hen. Er is ook een grote concurrentie voor het maken van sierraden. De arbeidsmarkt is met
andere woorden weinig divers. Een groot aantal returnees maakte de schooltijd niet af, wat hun
de mogelijkheden op de arbeidsmarkt ook hypothekeert.
4.1.1 Externe hulp
Ex-LRA-guerrilla verwachten niet dat ze nog veel hulp zullen krijgen van een ngo of van
de overheid. Menig returnee werd door een ngo aangesproken en ondervraagd in het kader van
een onderzoek. Meestal werd ze dan enige vorm van steun in het vooruitzicht gesteld, maar
achteraf gezien bleken dat valse beloftes te zijn. Daardoor zijn ze zeer sceptisch geworden over
de goede bedoelingen en beloftes van de ngo’s. Eén van onze informanten wou zelfs slechts met
ons praten omdat we niet voor een ngo werkten en een onafhankelijk onderzoek uitvoerden. De
meeste andere ex-LRA-informanten, en in iets mindere mate ook non-LRA-informanten,
probeerde echter elke ogenschijnlijke kans op verbetering van de levensomstandigheden met
beide handen te grijpen. Hoewel we aan het begin duidelijk maakten dat we geen enkele hulp
konden bieden, probeerden velen via ons toch contact te maken met een ngo.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 32
Zoals we al vermeldden voelden de non-LRA-ers in ons onderzoek weinig jaloezie ten
opzichte van de ex-LRA-ers omwille van de hulp die een deel van hen kreeg. Toch vond
nagenoeg onze volledige non-LRA-groep dat de geboden hulp op dit moment en in de toekomst
veel meer gelijkgeschakeld moet worden voor iedereen. In hun perceptie kregen de ex-guerrilla
die langs een ontvangstcentrum passeerden meer hulp dan zijzelf. Maar, zijzelf kregen toch nog
meer hulp dan de returnees die niet langs een ontvangstcentrum passeerden (twee derde van alle
returnees).
Uit onze interviews met non-LRA-ers bleek dat ten minste een deel van hen wel één of
enkele uitzonderingen wil maken op dat verdedigde gelijkheidsprincipe in de hulpverlening.
Vooral ex-strijders die de hulp van een ontvangstcentrum en van de Amnestie Commissie
ontbeerden, moeten volgens vele non-LRA-ers in de nabije toekomst meer hulp krijgen23. Zo
zou het verschil in ontvangen hulp grotendeels weggewerkt kunnen worden. Iedereen zou dan
van een gelijkaardig niveau in welvaart kunnen herstarten om een verder leven uit te bouwen.
Daarnaast moeten ook die ex-guerrilla met mentale problemen - lees: bezeten door een cen -
specifieke hulp krijgen om met hun verleden te kunnen omgaan. Vermoedelijk zeggen de non-
LRA-ers dat niet alleen vanuit een gevoel van sympathie of medelijden voor de ex-LRA-ers. Zij
lijden vaak letterlijk mee met de returnees omdat een groot deel van die laatste groep overmatig
alcohol gebruikt, gewelddadig is, steelt … Om die maatschappelijke problemen in te dijken
heeft men dus een vraag naar therapeutische ondersteuning voor de returnees. Het valt hierbij
op dat de bevolking de westerse behandeling van traumaproblemen (counseling) vooropstelt in
onze interviews met hen. Naar ons gevoel deden ze dat omdat wij blank zijn en ze
veronderstelden dat wij de spirituele benadering onvoldoende kennen of zelfs minachten. Langs
de andere kant wordt de spirituele benadering niet gebruikt door de ngo’s in het gebied en wordt
de lokale kosmologie door hen wel soms misprezen. Mogelijks verwacht de bevolking dus geen
externe hulp op spiritueel vlak en dus vist men enkel in de vijvers waar vis in zit.
4.1.2 Hoogste noden
Verderop zullen we een aantal aanbevelingen doen aan de ngo’s die werkzaam zijn in het
gebied, en aan de overheden in de regio en in het land. Aangezien we ons in dit werk
bekommeren om de sociale kloven in de Acholi-samenleving, zullen onze aanbevelingen
bedoeld zijn om die kloven te verkleinen. Toch hebben we in ons onderzoek ook gepeild naar de
23 Zoals de lezer verder zal zien zullen wij ook een algemene en gelijke dienstverlening vooropstellen. De uitzonderingen waar onze non-LRA-informanten voor betoogden lijken ons dan weer geen goed idee. De redenen daarvoor leest men ook verderop.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 33
grootste noden onder de bevolking vanuit hun perspectief. Daaruit bleek dat het opheffen van de
sociale kloven zelden als een directe prioriteit wordt gerapporteerd. Wat beschouwen ze dan wel
als hun grootste noden? Bij velen kwam onderwijs op de eerste plaats te staan. Er is een grote
nood aan betaalbaar en kwaliteitsvol onderwijs. Daarnaast moeten er ook meer scholen komen,
zodat de afstand tussen de woonplaats en de school kleiner wordt. De jongere Acholi zouden
hun opgelopen achterstand op het vlak van onderwijs nog willen in halen. De iets ouderen
willen vooral hun kinderen naar school kunnen sturen. Voldoende voedsel, veilig water en
betaalbare gezondheidszorg werden ook vaak genoemd als grote noden binnen de huidige
context. Daarnaast willen ook velen een woning en landbouwgrond bezitten. Omwille van de
complexe landkwestie in de regio is dat geen evidentie (zie p. 7). Velen ontberen ook de
middelen om een handeltje op te starten of aan landbouw te gaan doen. Zij kunnen dus kennis,
vee, zaden en/of geld gebruiken. Alle voorgaande producten en diensten kunnen natuurlijk ook
gewoon aangekocht worden indien men er het geld voor had. Men zou van hogerhand dan ook
gewoon meer subsidies kunnen uitdelen aan de bevolking. Ook daar werden we echter voor
gewaarschuwd door één van onze informanten. Geld geven kan immers ook meer problemen
veroorzaken, zoals alcoholisme en prostitutie. Voor zichzelf en de ruimere samenleving
vermelden velen ook nog de behoefte aan bescherming, veiligheid en vrede. Maar ook
ontwikkeling en vooruitgang van de maatschappij en de regio staan hoog op het verlanglijstje.
Returnees en niet-returnees gaven trouwens grotendeels dezelfde noden aan. Een aantal niet-
returnees vermoedde echter wel dat de noden van returnees hoger zijn. Ook zouden ex-strijders
volgens hen baat hebben bij een reductie van het stigma en bij mentale gezondheidszorg om hun
verleden te verwerken. Het enige verschil in zelf aangegeven noden dat uit ons onderzoek bleek
was de moeilijkheid om een partner te vinden. Die tekortkoming werd in tegenstelling tot onze
ex-LRA-groep door geen enkele non-LRA-er vernoemd.
4.1.3 Terugkeer van het LRA
We vroeger de returnees onder andere of ze het mogelijk achtten dat het LRA zou
terugkeren naar Noord-Oeganda. En ook, denken ze daar vaak aan en hoe voelen ze zich daar
dan bij? Of het mogelijk en realistisch is, daar zijn de meningen over verdeeld. De ene acht het
wel mogelijk omdat Noord-Oeganda nog steeds de thuisbasis van het LRA is en omdat Kony en
zijn kompanen ongetwijfeld de wens zullen hebben om daarnaar terug te keren. Sommigen
hadden ook berichten gehoord van grootschalige ontvoering van kinderen in de Centraal-
Afrikaanse Republiek. Ze zagen dat als een teken dat hij zijn terugkeer naar het grondgebied
van de Acholi aan het voorbereiden is. Anderen zegden dat het LRA zeer zwak is, of alleszins
veel zwakker dan midden de jaren ’90. Zij geloven dan ook niet in een terugkeer van het LRA
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 34
en het conflict. Maar, als het LRA terug zou oprukken richting Acholiland, dan zou elk ex-lid
van het LRA doodsangsten uitstaan. Niet zozeer uit schrik om opnieuw ontvoerd te worden.
Voor sommigen waren de ervaringen in het LRA trouwens niet eens zo negatief. Maar, als het
LRA je opnieuw ontvoerd of tegenkomt en je wordt herkend als gevlucht ex-lid, dan is je dood
zeker. Die angst zit er logischerwijze bij allen in.
Maar uiteraard vrezen niet alleen ex-strijders voor de terugkeer van het LRA. Ook de rest
van de bevolking leeft in onzekerheid en angst daaromtrent. We vermeldden al dat ook hun
leven complex, gewelddadig en levensbedreigend werd tijdens het LRA-oproer. We hoorden
dan ook een aantal stemmen die opriepen om terug onderhandelingen op te starten met Kony.
Op die manier zou er een stabiele vrede kunnen komen. De Acholi zien echter dat de Oegandese
overheid meer geld spendeert aan militaire dan aan diplomatieke operaties. Ze vragen daarin een
spoedige verandering. Voor velen blijven Kony en de eventuele gewelddadige terugkeer van het
LRA als het zwaard van Damocles dat vervaarlijk boven hun hooft blijft bengelen.
In het voorgaande onder dit hoofdstuk bespraken we de moeilijkheden, de angsten en de
toekomstverwachtingen van returnees en van niet-returnees. Door de band genomen zijn de
moeilijkheden relatief groot en de toekomstverwachtingen relatief negatief voor beide groepen.
Er is een tamelijk algemene consensus dat returnees, en zeker die returnees die nog geen hulp
van een ngo of de overheid ontvingen, er slechter aan toe zijn dan de rest van de bevolking.
Toch moet hier ook vermeld worden dat dat niet voor alle returnees geldt. Sommige onder hen
hebben de wind in de zeilen. Ze konden een handeltje op poten zetten, hebben een bloeiend
landbouwbedrijfje of hebben goeie relaties met hun sociale omgeving. Een relatief groot aantal
ex-LRA-ers engageert zich in de lokale politieke structuren (de zgn. ‘Local Councils’) en neemt
daar leidinggevende functies op (Annan et al., 2007)
4.2 Aanbevelingen
Hierna zullen we een aantal aanbevelingen doen. Enerzijds zullen we onze aanbevelingen
richten op de nationale overheid van Oeganda. Daarna zullen we onze pijlen richten op de ngo’s
die actief zijn in de Acholi-regio en Oeganda. We bestudeerden in ons onderzoek eerst hoe zij
tewerk gaan en zullen onze aanbevelingen dan ook toespitsen op die informatie. Met andere
woorden: we doen geen aanbevelingen zonder kennis van zaken. Een aantal van onze
aanbevelingen kwamen ook eerder al aan bod, maar worden hier voor de duidelijkheid nog eens
gegroepeerd.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 35
4.2.1 Op politiek vlak
De meeste van onze aanbevelingen met betrekking tot de nationale Oegandese overheid
kunnen hiermee in verband gebracht worden: integreer de Acholi in de nationale
beleidsplanning! De Acholi kennen een lange geschiedenis van marginalisering en
achteruitstelling in de nationale politiek. Hoewel ik niet wil proberen de oorzaken van het LRA-
conflict op één punt terug te brengen, is die marginalisering op zijn minst toch één van de
grondoorzaken ervan. Na een lange en bloedige strijd en matig succesvolle onderhandelingen
zijn het conflict en het LRA naar de omliggende landen geëmigreerd. De politieke en
economische situatie in Noord-Oeganda is er echter nog niet veel op veranderd. Het LRA is
verdreven maar naar hun politieke boodschap werd niet geluisterd (Finnström, 2008) en er is
niets wezenlijks veranderd ten behoeve van de Acholibevolking. De kiemen voor een eventueel
nieuw conflict of de terugkeer van het LRA zijn dan ook nog steeds aanwezig.
Wil men een stabiele vrede in het gebied, dan moet men dus beginnen met de wortels van
het verdreven conflict te analyseren en aan de hand van die analyse veranderingen in te voeren
in de regio. Kort gesteld moet er dus meer geld gaan naar armoedebestrijding in en
ontwikkeling van het noorden van het land. Men moet de historische vete tussen noord en zuid
trachten te vergeten en meer in functie van de nationale ontwikkeling denken. De Acholi
moeten trots kunnen zijn om Oegandese burgers te zijn. Ze moeten het gevoel krijgen dat ze
betrokken zijn in de nationale politiek en vooruitgang. Vandaag de dag zijn er daarentegen nog
grote sociaal-economische verschillen tussen Noord- en Zuid-Oeganda. Het was bijvoorbeeld
treffend om het verschil in woningen te zien tussen de twee regio’s tijdens onze doorreis. In het
noorden woont de meerderheid in hutten opgebouwd uit zongedroogde kleistenen en rieten
daken. De meeste zuiderlingen wonen in bakstenen huizen met ijzeren daken die duidelijker
steviger en duurzamer zijn dan de hutten uit het noorden.
Natuurlijk kan men zich dan de vraag stellen waar het geld om het noorden op te
waarderen vandaan zou moeten komen. Wij zijn geen experts in de financiële situatie of de
begroting van Oeganda, dus kunnen we enkel kort voorzichtige suggesties doen. Het lijkt ons
cruciaal dat er minder geld gaat naar militaire operaties in het buitenland (in de DR Congo,
Zuid-Soedan en de Centraal-Afrikaanse Republiek). Op dit ogenblik richten die operaties zich
vooral op de achtervolging van het LRA voorbij de eigen grenzen. Het lijkt alsof het LRA als
externe vijand nog kan dienen om de nationale eenheid te bewaren (Van Acker, 2004). Wij zijn
van overtuiging dat die eenheid ook op andere manieren kan bereikt worden, met name door de
sociaal-economische gelijkschakeling van alle Oegandese gebieden en door een
toekomstperspectief te bieden. Naast het snoeien in de militaire uitgaven moet er ook flink
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 36
gesnoeid worden in de uitgaven aan verkiezingscampagnes van president Museveni en zijn
National Resistance Movement [NRM]. In de voorbereiding van de verkiezingen in februari
2011 zou het NRM naar schatting 300 tot 350 miljoen dollar hebben uitgegeven aan haar
verkiezingscampagne. Daarbij werd massaal gebruik gemaakt van de nationale schatkist,
waardoor de Oegandese overheid nog voor de verkiezingen blut was. Die schatkist werd
trouwens voor een deel gespijsd met de directe budgetsteun van een aantal Westerse landen. Die
zouden er dus meer op moeten toezien waar hun donaties voor worden gebruikt (Titeca, 2011).
Het spreekt vanzelf dat dergelijke excessen de toekomstperspectieven van de Oegandese
bevolking hypothekeren.
Die laatste verkiezingsstrijd kostte de staatskas niet enkel onnoemelijke veel geld, ze
waren door dat geld ook volstrekt oneerlijk. De verkiezingen daarvoor, in 2006, werden dan
weer gekenmerkt door geweld en intimidatie. De verkiezingen en de politiek in het algemeen
moeten daarom dringend eerlijker en meer verantwoord gaan verlopen. Er moet daartoe een
controleorgaan opgericht worden. Dat orgaan zal er onder andere op moeten toezien dat er geen
staatsgelden verkwist worden bij de campagnes en dat er realistische verwachtingen gecreëerd
worden bij de bevolking. Die maatregel zou moeten toelaten dat de oppositie meer kans maakt.
En dat zou er dan weer voor zorgen dat er bij de Acholi meer interesse en geloof kan komen
voor de nationale politiek (Titeca, 2011).
Vanuit de nationale politiek moeten er ook nieuwe onderhandelingen worden opgestart met
Joseph Kony. Voor zover wij weten zijn die immers jaren geleden volledig gestaakt. Die
onderhandelingen en een te hopen akkoord daaruit zouden stabiele vrede en zekerheid brengen
over de toekomst in het noorden van Oeganda. Opnieuw zou dat een manier zijn om de Acholi
bij de nationale politiek te betrekken, want een groot deel van hen koestert de hoop dat er
dergelijke onderhandelingsgesprekken komen.
Lokale politieke niveau’s in Noord-Oeganda en elders spelen, naast andere actoren, vaak
een rol in conflictbemiddeling. Het is daarom van belang dat die lokale politieke leiders
financiële steun, kennis en informatie krijgen van hogerhand. Tijdens de voorbije
verkiezingscampagne van het NRM kregen de dorpshoofden voor het eerst sinds hun aanstelling
in 1986 een vergoeding (Titeca, 2011). Die uitkeringen mogen echter niet beperkt blijven tot de
verkiezingsperiodes. Daarnaast moeten vrouwenrechten hoger op de nationale agenda komen te
staan en moet het belang van vrouwenrechten ook benadrukt worden in de steun aan de lokale
politieke niveau’s (Annan et al., 2007).
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 37
4.2.2 Op het vlak van ontwikkelingshulp
In de eerste plaats is het voor de ngo’s van belang dat ze zich op de hoogste noden van de
bevolking richten. We gaven al een opsomming van de noden die uit ons onderzoek als
belangrijkste naar voren kwamen (zie p. 32). In de eerste plaats kwamen daar voedsel, veilig
water en onderwijs uit naar voren. Hoewel ook andere zaken belangrijke noden kunnen zijn van
een maatschappij, vinden we het dus van het grootste belang dat de hoogste noden eerst worden
geadresseerd. Daarom moet men vooraf een grondige analyse maken van de noden van de
bevolking. Daaruit zal blijken dat er grote verschillen zijn in die gerapporteerde noden. Bij de
keuze van noden waaraan men als hulporganisatie wil tegemoetkomen, moet men zich baseren
op de meest primaire noden (voedsel, onderdak, gezondheidszorg, kledij …) en op de meest
gerapporteerde noden (onderwijs, hulp bij economische activiteiten, veiligheid ...). De
psychische en interpersoonlijke problemen moeten bij de geboden hulp dus minder aan bod
komen dan vandaag de dag en in het verleden vaak het geval was. Men moet zich eerst en
vooral concentreren op de primaire noden. Dat kan men echter wel doen op een manier die de
sociale verschillen en kloven niet vergroten, zodat men er onrechtstreeks toch aandacht voor
heeft.
Vreemd genoeg hebben meerdere ngo’s de neiging om een selecte groep mensen van veel
hulp te voorzien. Op zich is er niets op tegen dat men bepaalde criteria gebruikt om een
doelgroep te selecteren. Toch moet men er oog voor hebben dat die criteria de sociale gelijkheid
in de samenleving niet in het gedrang brengen. Dat kan immers kloven of breuken in de sociale
verhoudingen tot gevolg hebben. Men creëert gevoelens van jaloezie en onrechtvaardigheid
tussen de bevolking, zeker als de geboden hulp de hoogste noden overtreft. In het verleden werd
onevenredig veel hulp geboden aan een groep ex-LRA-strijders. Tot hiertoe lokte dat nog
weinig afgunst uit bij de rest van de bevolking. Toch lijkt het ons gevaarlijk dergelijke
praktijken ook in de toekomst nog verder te zetten. Wij willen ervoor pleiten om minder hulp te
bieden aan een grotere doelgroep. Men moet als het ware een aantal algemeen maatschappelijke
basisdiensten versterken of zelfs uit de grond stampen. Het enige inclusiecriterium daarbij is de
behoefte aan het aangebodene. We denken in de eerste plaats aan kwalitatieve
basisgezondheidszorg en voedselvoorziening. Een dergelijke vorm van hulpverlening zou
tenminste rechtvaardig zijn voor de hele bevolking.
Bij een dergelijke vorm van algemene basishulpverlening mag men ook geen onderscheid
meer maken tussen returnees en niet-returnees. De steun moet in se aan iedereen gericht zijn.
Men moet zich echter wel veel meer dan voordien bezig houden met de primaire noden van de
burgers. Mochten de middelen het toelaten is het uiteraard meer dan wenselijk dat de iets
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 38
minder primaire noden (onderwijs, veiligheid …) ook aan bod komen. Het idee is echter dat je
geen hulp moet bieden als je die niet aan iedereen met dat specifieke tekort kan bieden.
Bijvoorbeeld: wil je basisgezondheidszorg voorzien in een regio, maak dan eerst een berekening
van hoeveel mensen van je diensten gebruik zouden maken. Pas als je de verwachte toestroom
hulpvragers zult aankunnen, mag je het project starten. Als je middelen over zou hebben, kan je
de aangeboden medische diensten uitbreiden. Zijn er middelen te kort, begin dan met minder
diensten aan te bieden. De hulpvragers zullen zich bij een dergelijk systeem soms zelf kunnen
selecteren. Enkel die personen waarvoor de aangeboden diensten een hulp, een verlichting van
hun lijden zouden betekenen, zullen immers op sommige diensten afkomen. Nog volgens het
voorbeeld van de basisgezondheidszorg: wie andere medische diensten wil (bv. plastische
chirurgie), zal niet bij jouw aangeboden dienstverlening aankloppen maar zal, als hij daar het
geld voor heeft, aankloppen bij een gespecialiseerd centrum of ziekenhuis. Een dergelijke
zelfselectie zal echter niet altijd realiseerbaar zijn. Als men bijvoorbeeld voedselhulp wil bieden
is het noodzakelijk dat er een singuliere analyse wordt gemaakt van de behoefte aan voedselhulp
bij de aanvrager. Anders zullen ook mensen die geen behoefte hebben aan die dienst er hun
voordeel uit willen halen.
Aangezien ex-LRA-ers over het algemeen tot de zwakkeren van de Noord-Oegandese
samenleving behoren en hun noden en behoeften veelal hoger zijn, zullen zij vermoedelijk een
groot aandeel van de hulpvragers vormen bij een dergelijk systeem. Dus, hoewel returnees niet
expliciet als doelgroep worden geselecteerd, beogen we met een dergelijk hulpverleningsmodel
wel de verbetering van hun levensomstandigheden. Echter, ook andere leden van de bevolking
kunnen aanspraak maken op de dienstverlening, aangezien er geen andere selectiecriteria zijn
dan de behoefte aan de aangeboden producten of diensten.
In één specifiek geval mag de hulp zich volgens ons wel toespitsen op returnees. Met
name die diensten die zich toespitsen op de collectieve traumaverwerking van de returnees.
Daarbij moeten de verschillende deelnemers immers vrij en openlijk over hun ervaringen
kunnen vertellen. Dat moet kunnen gebeuren in een sfeer van vertrouwelijkheid en een gevoel
van verbondenheid door de gedeelde of gelijkaardige ervaringen die ze hebben. Verschillende
van onze informanten bevestigden dat en zeiden dat ze hun ervaringen uit de bush veel
makkelijker kunnen delen met andere ex-LRA-ers in plaats van met non-LRA-ers. Het is dan
ook ondenkbaar dat die specifieke hulpverlening eveneens toegankelijk zou worden gesteld
voor non-LRA-ers. Zoals men eerder al kon lezen is er voor een dergelijke vorm van
hulpverlening ook een groot maatschappelijk draagvlak. Dat er bij deze vorm van hulpverlening
gevoelens van jaloezie of onrechtvaardigheid de kop op zouden steken lijkt dus weinig
waarschijnlijk. Volgens ons is er dan ook een behoefte aan ngo’s die zich met dergelijke
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 39
collectieve traumaverwerking willen bezighouden. Een probleem daarbij is echter de
anonimiteit. Vele returnees vertelden hun omgeving immers niet over hun LRA-verleden. Als
men dan lokale praatgroepen voor LRA-ers organiseert, zullen degenen die hun verleden
verzwegen willen houden niet deelnemen. Enkel al door naar die praatgroep te gaan weet men
immers al dat je een ex-LRA-strijder bent. Men kan dat probleem oplossen door de
praatgroepen ver weg van de woonplaatsen te organiseren, waar niemand hen kent. Dan heeft
men wel het probleem van de vervoerskosten, waar de ngo dan ook aan tegemoet zou moeten
komen.
Het door ons voorgestelde systeem van algemene basisdienstverlening vereist niet meteen
veel meer middelen. De bestaande middelen worden bij dit systeem veeleer herverdeeld.
Uiteraard wil ik hier geen pleidooi houden om de financiële kraan voor ontwikkelingshulp te
laten stilstaan of zachtjes dicht te draaien. Ik ben er daarentegen van overtuigd dat we een
morele verplichting hebben om een groter deel van onze welvaart naar de armen te versluizen
en onze exuberante levensstijl een halt toe te roepen. Maar, het is een realiteit dat de
geldstromen naar de derde wereld niet sterk aanzwellen doorheen de tijd. Die observatie mag de
ontwikkelingssector echter niet in de greep houden. Ik wil de ontwikkelingsorganisaties
aantonen dat dit systeem ook kan toegepast worden met een even grote hoeveelheid financiële
middelen. Dat kan dus geen belemmering zijn om een dergelijk systeem te gaan hanteren. Het
systeem vergt wel een andere ingesteldheid en organisatie.
Naast de aandacht voor de primaire behoeften (voedsel e.d.), moet er ook aandacht komen
voor een aantal andere problemen die vooral op de langere termijn van belang zijn. We denken
aan onderwijs, reproductieproblemen, SOA’s en vrouwenrechten. Met de focus op
vrouwenrechten willen we ook de levensomstandigheden van kindmoeders onder de aandacht
brengen. Opnieuw, dan hebben we het niet alleen over kindmoeders en andere vrouwen die een
LRA-verleden hebben. Het gaat over alle kindmoeders en vrouwen in de Acholi-samenleving.
Vermoedelijk zullen ex-LRA-ers andermaal een relatief groot aandeel van de hulpvragers
vormen bij de hulp aan vrouwen. We zijn dus voorstanders van hulpprogramma’s die enkel
vrouwen opnemen. Toch zijn we van mening dat die de sociale ongelijkheid niet vergroten. De
hulpverlening begunstigd traditioneel namelijk vooral de mannelijke bevolking. Om die sociale
ongelijkheid in de hulpverlening recht te trekken moeten er ons inziens dus projecten komen die
zich op vrouwen en kindmoeders toespitsen.
In de strijd voor vrouwenrechten zijn gemeenschappen essentieel gebleken om de rechten
en de veiligheid van de vrouwen te garanderen (McKay, 2004). Dat is, naast hun rol in
conflictbemiddeling, een andere reden om steun te bieden aan dorpshoofden om via die weg de
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 40
gemeenschap, en dus niet enkel de vrouwen, te begunstigen. Door gewoon al met dorpshoofden
en lokale overheden overleg te plegen en samen te werken kunnen ngo’s die beleidsniveaus
ondersteunen en kunnen ze wederzijds invloed op elkaar uitoefenen. Het kan ook een middel
zijn voor ngo’s om hun werking meer afgestemd te krijgen op de socio-culturele context waarin
ze werken. De sociale, spirituele, religieuze en kosmologische achtergrond van hun doelgroep
negeren ze namelijk vaak compleet. Vaak bedrijven ze een vorm van moreel imperialisme
waarbij men aan hun cliënten voorspiegelt wat de juiste waarden en normen zijn, en wat de
juiste religie is. Traditionele of andere interpretaties en gewoonten zijn vanuit hun oogpunt vaak
moreel verwerpelijk. Het wordt tijd dat de hulporganisaties respect tonen voor de plaatselijke
sociaal-religieuze context en dat ze daarmee aan de slag proberen te gaan in plaats van ertegenin
te gaan.
Hulporganisaties moeten echter niet alleen de religieuze en andere overtuigingen van de
gemeenschappen incorporeren in hun eigen werking. Ze zouden die gemeenschappen ook tijd
en ruimte moeten gunnen, en hen middelen ter beschikking stellen. Daarmee zouden lokale
verzoeningsmechanismen van spirituele zuivering weer aan kracht kunnen winnen en meer
toegepast worden (zie p. 15). Langs de andere kant moet men zich ook behoeden voor een te
hoge waardering van de tradities. Men mag de traditionele en spirituele overtuigingen,
interpretaties en rituelen niet als de nieuwe maatstaf voor hulpverlening nemen. Weinig Acholi
houden immers nog enkel en alleen vast aan die tradities. Veelal hangt men een syncretische
vorm van religies en overtuigingen aan. De traditionele spiritualiteit en kosmologie is daar vaak
een deel van, maar wordt meestal vermengd met een (born again) christenlijke ideologie en een
westerse wetenschappelijke benadering. Dat syncretisme moet worden onderzocht, want
daarmee moet men aan het werk. Het voorbeeld van de wraakzuchtige geesten (de cen) maakt
dat duidelijk. Spirituele zuiveringen zijn volgens de Acholi niet de enige manier om van het
stigma en ander onheil dat aan die geesten werd gekoppeld, af te geraken. Voor de meesten ligt
een oplossing voor dergelijke problemen vermoedelijk in een samenhang tussen spirituele en
westerse mentale hulpverlening.
Ons laatste advies aan de ngo’s is dat ze hun programma’s steeds integraal zouden moeten
uitdenken. Er moet dus op voorhand goed bekeken worden wat er allemaal bij het programma
komt kijken. Mogelijke vragen zijn: Als de hulpverlening transport van de begunstigden vereist,
wie betaalt dan de transportkosten?, is er een kindercrèche voor vrouwen met kinderen?, als er
met lange sessies gewerkt wordt, wordt er dan ook eten en drinken aangeboden?, duren de
sessies en het vervoer niet te lang?, hoe frequent zijn ze?, zijn ze anoniem en hoe wordt die
anonimiteit dan gegarandeerd?, hoe wordt de volledige doelgroep best bereikt?, wat zijn de
verwachtingen van de deelnemers? … Een integrale werking betekent echter eveneens dat er
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 41
ook tussentijds onderzocht wordt welke effecten er bereikt worden en welke neveneffecten er
zijn. In bepaalde gevallen moet men ook een follow-up van de geboden hulp installeren. Zo kan
men de duurzaamheid van de hulp verzekeren.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 42
5 Discussie
We onderzochten in deze scriptie de sociale verhoudingen tussen returnees en niet-
returnees in de Noord-Oegandese samenleving. We konden zien dat die verhoudingen niet altijd
even rooskleurig zijn. Toch willen we de hulpverleningssector temperen in hun pogingen om
daaraan rechtstreeks iets te veranderen. Zoals onze informanten ook aangaven zijn er, zowel bij
ex-LRA-ers als bij non-LRA-ers hogere noden dan het opheffen van sociale wrevels.
We begonnen onze uiteenzetting met een overzicht van de historische wortels van het
conflict. Het is belangrijk die te onderzoeken omdat wij van mening zijn dat er nog steeds niets
wezenlijks veranderd is aan de marginalisering van Acholiland in het Oegandese politieke en
economische discours. Daardoor is het niet ondenkbaar dat het LRA terug opgang zou maken in
het gebied of dat er een andere verzetsbeweging opstaat die tegen het onrecht strijdt. Tijdens ons
bezoek aan het gebied zagen we echter geen directe aanwijzingen voor dergelijke subversieve
bewegingen. Voor de duidelijkheid is het van belang te vermelden dat wij de daden van het
LRA niet goedkeuren. Integendeel, hun gruweldaden vervullen ook ons van afschuw. Toch is
het begrijpelijk dat er rebellenbewegingen als het LRA ontstonden eind de jaren ’80. De Acholi
zagen toen immers hun militaire aandeel - en daarmee hun aandeel in het bestuur en de koers
van Oeganda - sterk slinken. Bovendien leefden ze al langer in een situatie van onderdrukking
en marginalisering vanuit het zuiden van het land.
We beschreven ook kort het leven in het LRA en het leven voor de burgerbevolking die
nooit door het LRA werd ingelijfd. Hoewel hun ervaringen verschillend zijn, kan iedereen als
slachtoffer beschouwd worden in het conflict. Zeker toen de Oegandese overheid besliste dat de
burgerbevolking naar IDP-kampen (de zgn. ‘protected villages’) moest verhuizen, verergerde de
situatie ook voor de Acholi-burgerbevolking. Toch is het ook begrijpelijk dat er een groot
wantrouwen bestond naar (ex-)LRA-ers en dat beide partijen zich niet verenigen onder de
slachtofferidentiteit. Vele (ex-)strijders hadden immers gruweldaden begaan, vaak zelfs op
leden van de eigen familie of gemeenschap. Na hun terugkeer begonnen ook vele returnees hun
omgeving te wantrouwen, uit angst voor vergelding. Door de wederzijdse gevoelens van haat en
wantrouwen, en door hun traumatische herinneringen begonnen vele ex-strijders zich te isoleren.
Anderen werden verslaafd aan alcohol of opium, stalen, waren gewelddadig naar hun omgeving
toe … Dat alles versterkte bij hun sociale omgeving (de niet-returnees) de overtuiging dat de
eersten bezeten waren door de wraakzuchtige geesten van vermoorde personen (de zgn. cen).
Op dat punt kon het moeizame proces van re-integratie aanvangen. In feite waren er twee
groepen verzoeningsmechanismen die weinig wederzijdse invloed of interesse hadden en elkaar
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 43
soms zelfs verguisden. De eerste groep verzoeningsmechanismen zijn de traditionele. In de
Acholi-cultuur bestaat er een heel resem aan kosmologische overtuigingen. Een belangrijk deel
daarvan zijn de verschillende geesten die hun krachten kunnen uitoefenen op de mensen. Om
die geesten gunstig te stemmen of - in het geval van slechte geesten - af te wenden bestaan er
een aantal rituelen. Bij vele returnees werden kort na hun terugkeer één of enkele rituelen
uitgevoerd, in de hoop zo van de slechte invloed van de cen gespaard te blijven. Meestal ging
het om rituelen waarbij men op een ei moest stappen bij het betreden van de compound, waarbij
er waterdruppels over het hoofd werden gestrooid bij het binnengaan in de ouderlijke hut, of
waarbij er een geit werd geslacht. Dergelijke rituelen werden echter niet bij alle ex-LRA-ers
toegepast en er zijn ook vele lokale verschillen op de uitvoering van de rituelen. In de gevallen
waar er na verloop van tijd nog steeds een invloed van de geesten wordt verondersteld door de
gemeenschap, kon er een uitgebreider mechanisme in gang gezet worden. Er werden dan
consultatierondes opgestart door de ouderen van een gemeenschap, door ajwaki (traditionele
genezers), door dorpshoofden … Daarbij werden de verschillende partijen gehoord, de
returnees, de families, de ruimere gemeenschappen, de geesten … Uiteindelijk moest men dan
tot een overeenkomst komen van de te betalen schadevergoeding.
De tweede groep aan verzoeningsmechanismen werd in het gebied geïntroduceerd door de
ngo’s, veelal in de ontvangstcentra die ze opzetten om de net teruggekeerde LRA-strijders te
begeleiden. In feite miskenden ze meestal het belangrijkste en meest karakteristieke element van
re-integratie, namelijk dat het een proces is met (minimum) twee partijen: degenen die
terugkeren en degenen die ontvangen. De tweede partij, de sociale omgeving van de ex-LRA-
ers, kreeg meestal maar een beperkte aandacht in hun programma’s. De returnee doorliep een
programma in hun centra, de familieleden en vrienden van de returnee werden opgespoord, ze
werden bij elkaar gebracht en veel verder ging het niet. Indien de middelen het toelieten was er
een zeer korte en zwakke follow-up. Waarom spreken we dan wel van het
verzoeningsmechanisme van de ngo’s? Omdat in een belangrijk deel van de gesprekken in het
centrum advies werd gegeven over hoe men moest omgaan met de sociale omgeving eens men
daarmee verenigd was. Men gaf als het ware een handboek voor goed gedrag mee aan de ex-
strijders opdat die zich goed zouden integreren. Eigenlijk kwam het er altijd op neer dat men
aan de returnees sterk afraadde om te praten over hun verleden bij het LRA en dat men moest
proberen dat verleden te vergeten. God kon hun helpen bij die moeilijke taak. De werkmethode
van de ngo’s was dus sterk moralistisch en christelijk-ideologisch geïnspireerd.
De effecten van beide verzoeningsmechanismen waren zeer beperkt. Dat had een aantal
oorzaken. Hoewel bij zeer veel returnees een welkomst- en zuiveringsritueel werd uitgevoerd,
was er geen geld voor de uitgebreidere consultatierondes indien die nodig geacht werden. Men
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 44
kon immers vaak de moderatoren van die gesprekken of de gevraagde schadevergoedingen niet
betalen. Toen het LRA nog in volle kracht aanwezig was in Acholiland was er bovendien vaak
geen tijd of ruimte om rituelen of consultatierondes uit te voeren. Daarnaast kregen de
traditionele methoden geen erkenning of steun vanuit de ngo’s of de overheid. Als laatste
kunnen de povere effecten van de traditionele verzoeningsmechanismen toegeschreven worden
aan het feit dat de meeste Acholi niet enkel vasthouden aan die traditionele spiritualiteit, maar
ze meestal combineren met andere religies en overtuigingen. De zwakke resultaten van de ngo’s
kunnen we ook met verschillende elementen in verband brengen. Allereerst heeft slechts één
derde van de returnees een programma in een ontvangstcentrum doorlopen. Twee derde van de
returnees moest zich dus zonder de begeleiding van een ngo zien te integreren in hun oude
sociale omgeving. Daarnaast zijn we ervan overtuigd dat hun ideologische en moralistische
programma’s de mentale toestand en dus ook de sociale re-integratie van de ex-strijders niet ten
goede kwam. Sommige van hun projecten versterkten de sociale tegenstellingen eerder dan die
tegen te gaan. Zo bemoeilijkten ze dus nog de re-integratie (zie het voorbeeld van de huizen op
p. 12). De follow-up na de vereniging met de gemeenschap en de lokale verankering van de
meeste ngo’s liet ook te wensen over. Als meest belangrijke oorzaak voor de zwakke resultaten
moeten we de focus van vele ngo’s op het psychisch-sociale niveau vermelden. Daarmee
negeerden ze andere en soms hogere noden van de ex-guerrilla en de rest van de bevolking.
Hoewel de focus in ons onderzoek ook op de sociale verhoudingen tussen returnees en niet-
returnees lag, bespraken we ook uitgebreid de andere moeilijkheden die returnees ondervinden
ten opzichte van niet-returnees. Dat deden we om niet in dezelfde vallen te trappen als vele
ngo’s in het gebied. Bovendien zijn we ervan overtuigd dat de sociale kloven kunnen opgeheven
worden door de hulpverlening van de primaire noden daaraan aan te passen.
Het gevolg van de povere re-integratie van ex-strijders is dat er een tamelijk grote sociale
ongelijkheid bestaat in de Acholi-samenleving van vandaag. We bedoelen daarmee dat er
verschillende punten zijn in het alledaagse leven waarin ex-LRA-ers en non-LRA-ers van elkaar
verschillen. We bespraken de fysieke belemmeringen, de traumatische herinneringen, de
scholingsgraad, de financiële situatie en de materiële situatie (werktuigen). In feite komt het er
keer op keer op neer dat returnees zich in een hachelijkere situatie bevinden dan niet-returnees
en zich mede daardoor vaak niet volledig aanvaard voelen door de samenleving. Hoewel uit ons
onderzoek bleek dat het stigma en de sociale uitsluiting de voorbije jaren geminderd zijn, is het
zeker nog niet verdwenen. 22 van de 30 ex-LRA-informanten (73 %) in ons onderzoek
rapporteerden één of andere problemen op sociaal vlak. De aard of de openlijkheid van de
sociale exclusie verminderde en ook de problemen met mensen uit de directe omgeving van de
ex-strijders namen af. Maar sommige relaties met verre kennissen worden nog gekenmerkt door
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 45
wantrouwen en vijandigheid. Er is met andere woorden voor veel ex-LRA-guerrilla een
spanning voelbaar in het sociale weefsel van de gemeenschap of maatschappij. Relationele
problemen op het microniveau van het gezin namen met de jaren meestal af.
Ondanks het feit dat 73 % van onze ex-LRA-informanten sociale problemen ervaart, wordt
het oplossen van die problemen niet als belangrijkste behoefte of hoogste nood ervaren. Vaak
zijn er andere en dus meer primaire behoeften die voorrang krijgen. Voldoende voedsel, veilig
water en een eigen onderdak zijn daar vaak de belangrijkste van. Toch legden vele
hulporganisaties de nadruk op de psychische en sociale harmonie van de burgers en de
samenleving. Ze negeerden daarbij de andere, meer primaire noden van de bevolking. Volgens
ons moeten ngo’s zich dan ook dringend wat meer gaan bezighouden met het adresseren van die
primaire behoeften. Sociale noden kunnen via die weg ook behandeld worden, maar dan eerder
onrechtstreeks. Die sociale noden mogen ons inziens immers niet uit de aandacht van de
hulporganisaties verdwijnen. Dat is van het grootste belang om onderlinge tegenstellingen niet
tot nieuwe conflicten te laten escaleren en om de samenleving als geheel een
toekomstperspectief te bieden. De sociale gelijkheid moet bij de ontwikkelingshulp als maatstaf
gebruikt worden. Wij stelden dan ook een systeem van algemene basisdienstverlening voor. Dat
komt erop neer dat er minder goederen en diensten worden aangeboden aan een grotere
doelgroep. Men moet proberen op voorhand zo min mogelijk een selectie te maken in de
doelgroep, tenzij die selectie een rectificatie is die de sociale gelijkheid ten goede komt, zoals
bijvoorbeeld bij projecten voor vrouwen. Het enige criterium dat wel keer op keer de doorslag
moet geven is de individuele behoefte aan het aangebodene. Dat moet men dan ook bij ieder
apart onderzoeken, hoewel er bij sommige steunmaatregelen ook zelfselectie zal zijn van de
hulpvragers.
Ook alcoholisme is een groot probleem in Noord-Oeganda. Toch vinden we dat die
problemen, net als de sociale problemen, niet rechtstreeks moeten aangepakt worden. We zijn er
immers van overtuigd dat problemen met middelenmisbruik, zeker op dergelijk grote schaal,
slechts een symptoom, een effect zijn van andere en dieperliggende problemen. Vermoedelijk
zijn het opnieuw primaire en sociaal-economische noden die aan de grondslag liggen. Die
maken de mensen angstig en wanhopig. Alcohol en andere drugs zijn een manier om die
problemen en die gevoelens te ontvluchten. We pleiten er dan ook voor dat die dieperliggende
problemen nauwkeuriger bepaald en behandeld worden.
Ex-LRA-guerrilla zullen bij ons voorgestelde systeem van algemene basisdienstverlening
vermoedelijk een groot percentage van de hulpvragers vormen, hoewel zij niet op voorhand
geselecteerd zullen worden. Dat komt omdat hun noden over het algemeen hoger zijn dan die
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 46
van andere, zoals ons onderzoek aantoonde. Toch maakt een dergelijke vorm van hulpverlening
ook mogelijk dat niet-returnees een hulpaanvraag kunnen indienen.
Ngo’s moeten daarnaast meer oog hebben voor de rechten van kindmoeders en vrouwen in
het algemeen. Genderrollen in post-conflictsituaties neigen altijd de traditionele genderrollen te
bevestigen en laten weinig ruimte voor vrouwenemancipatie. Dat ondanks het feit dat tijdens het
conflict de genderrollen vaak ter discussie komen te staan en grote groepen vrouwen nieuwe
rollen weten aan te nemen (McKay, 2004). Ook vandaag staan vrouwen en zeker kindmoeders
in een zwakke positie in Noord-Oeganda. Kindmoeders zijn als groep de meest kwetsbaren in
de Acholi-samenleving. Ze kunnen niet ontkennen dat ze een LRA-verleden hebben, ze worden
sterk gestigmatiseerd door hun omgeving, ze kunnen zeer moeilijk een partner vinden en
moeten alleen een huishouden zien te onderhouden.
Als laatste maakten we ook een aantal aanbevelingen voor de Oegandese politiek. We
hopen dat er verandering kan komen in de historische marginalisering van Noord-Oeganda. Er
moeten meer mogelijkheden komen voor de Acholi om zich in te schrijven in de nationale
politiek. Zo kunnen ze mee het nationale beleid bepalen. Dat zou er ook voor zorgen dat de
frustraties geuit kunnen worden op een politiek niveau, en niet door dat niveau onderdrukt
worden. Een voorwaarde voor het betrekken van de Acholi in de nationale politiek is het eerlijk
laten verlopen van de verkiezingen. In het verleden werden die ontsierd door leugens,
machtsmisbruik en omkoping. Ook de oppositie moet een kans gegeven worden als men de
belangen van de Oegandese burgers wil dienen en nieuwe conflicten wil vermijden.
Specifiek vragen de Acholi ook aan de nationale politieke organen om nieuwe
onderhandelingen het Kony en het LRA. Vele Acholi, en niet in het minst de ex-LRA-strijders
onder hen, hebben immers schrik dat het LRA zou terugkeren. Die onderhandelingen zouden tot
een stabiele vorm van vrede moeten leiden waarbij ook alle huidige leden van het LRA hun
wapens neerleggen. Pas dan kan er onbekommerd aan de toekomst gedacht en gewerkt worden.
5.1 Tekortkomingen en aanbevelingen
Elk onderzoek heeft zijn tekortkomingen, en dus ook het onze. Een eerste onvermijdelijke
tekortkoming in ons onderzoek was de taal. Slechts weinig Acholi spreken voldoende Engels
om een Engelstalig gesprek te kunnen voeren. Zeker onder de ex-LRA-ers is de kennis van het
Engels zeer beperkt tot nihil. Daarom moesten de meeste interviews getolkt worden door onze
onderzoeksassistent. Aangezien hij geen professionele tolk was werd dan ook niet elk woord
rechtstreeks vertaald. Maar, we zorgden er wel voor dat hij precies wist wat we wilden
bestuderen en bevragen. Omdat hij in het verleden al verschillende ervaringen met
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 47
wetenschappelijk sociaal onderzoek had en omdat hij zelf ook een diploma in de wetenschappen
had, kende hij bovendien de ethiek en de methoden die daarbij gebruikt worden. En toch blijft
het een gemis niet rechtstreeks met de informanten te kunnen praten. Een tweede gebrek heeft te
maken met de grote mate van alcoholisme in de regio. Doordat velen dronken waren (of door
dronkenschap sliepen) konden we geen enkele zelfverklaarde alcoholicus bevragen. Anderzijds,
iedereen vertelde dat ze niet of zelden alcohol gebruikten wanneer we hen ernaar vroegen omdat
er een groot taboe op rust. Mogelijks klopt dat dus niet en gebruikte een deel van hen wel af en
toe of regelmatig alcohol.
Gedurende onze veldstudie merkten we een enorme veerkracht bij de returnees die we
ondervroegen. Het viel ons op hoe weinig psychische problemen ze ontwikkelden, hoewel hun
ervaringen in het LRA toch zeer ingrijpend moeten zijn geweest. Velen zeiden dat ze kort na
hun terugkeer naar huis problemen hadden met flashbacks en nachtmerries, typische symptomen
na een traumatische ervaring. Die dwingende herinneringen werden echter zelden of niet
besproken, volgens het advies dat hen onder andere door de ngo’s gegeven werd. En toch
konden die symptomen door de tijd heen afzwakken. Hogerop in dit werk maakten we de
hypothese dat die traumasymptomen overgingen in andere symptomen zoals alcoholisme. Toch
zit op dit ogenblik zeker niet elke ex-guerrilla aan de fles. Hoe komt het dat er een groep
returnees verklaart geen psychische symptomen van de traumatische herinneringen te hebben?
Hebben ze er werkelijk geen? Gebruiken ze werkelijk geen middelen om hun herinneringen te
verdoven omwille van het taboe dat daarop rust? Hadden de weinige gesprekken die ze daarover
hadden dan zo grote effecten? Of konden ze die herinneringen psychisch verdringen in functie
van hogere noden? In dat laatste geval zou dat een bevestiging zijn van de behoeftetheorie van
Maslow. Bovenstaande vragen zijn dan ook belangrijke onderzoeksvragen voor toekomstig
onderzoek. Daarnaast moet er ook in het onderzoek en de literatuur rond het gebied veel meer
aandacht komen voor het immense probleem van alcoholisme. Het was zeer verwonderlijk om
te zien dat dat thema amper behandeld wordt in de wetenschappelijke en andere literatuur. Een
oproep naar meer onderzoek dus. Hoewel, de prioriteit moet in Noord-Oeganda eigenlijk niet
liggen op meer onderzoek, maar op meer actie.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 48
6 Referenties
Allen, T., & Vlassenroot, K. (2010). Introduction. In T. Allen & K. Vlassenroot (Red.), The
Lord’s Resistance Army: Myth and reality (blz. 1-21). Londen: Zed Books Ltd.
Amone-P’Olak (2006). Mental states of adolescents exposed to war in Uganda: Finding
appropriate methods of rehabilitation. Torture, 16(2), 93-107.
Annan, J., Blattman, C., Carlson, K., & Mazurana, D. (2007). Making reintegration work for
youth in northern Uganda. Findings from two phases of the survey of war affected youth.
Research brief. Teruggevonden op het net op 16-01-2011: www.SWAY-Uganda.org.
Annan, J., Blattman, C., Carson, K., & Mazurana, D. (2008). The state of female youth in
Northern Uganda: Findings from the survey of war-affected youth phase II. Unicef.
Annan, J., Brier, M. (2010). The risk of return: Intimate partner violence in Northern Uganda’s
armed conflict. Social Science & Medicine, 70, 152-159.
Annan, J., Brier, M., & Aryemo, F. (2009). From “Rebel” to “Returnee”: Daily life and
reintegration for young soldiers in Northern Uganda. Journal of Adolescent Research,
24(6), 639-667.
Baines, E. (2010). Spirits and social reconstruction after mass violence: Rethinking transitional
justice. African Affairs 109(436), 409-430.
Biehl, J., Good, B., & Kleinman, A. (Red.). (2007). Subjectivity: Ethnographic investigations.
Berkeley (Calif.): University of California Press.
Blattman, C., & Annan, J. (2010). On the nature and causes of LRA abduction: What the
abductees say. In T. Allen & K. Vlassenroot (Red.), The Lord’s Resistance Army: Myth
and reality (blz. 132-155). Londen: Zed Books Ltd.
Derluyn, I., Broekaert, E., Schuyten, G., & De Temmerman, E. (2004). Post-traumatic stress in
former Ugandan child soldiers. The Lancet 363(9412), 861-863.
Finnström, S. (2005). “For God and my life”: War and cosmology in northern Uganda. In P.
Richards (Red.) No peace, no war: An anthropology of contemporary armed conflicts
(blz. 98-116). Oxford: James Currey.
Finnström, S. (2008). Living with bad surroundings. War, history, and everyday moments in
Northern Uganda. Durham en Londen: Duke University Press.
Harlacher, T., Okot, F. X., Obonyo, C. A., Balthazard, M., & Atkinson, R. (2005). Traditional
ways of preventing and solving conflict in Acholi: Results of some secondary and primary
research. Gulu, Oeganda: Caritas.
Koen Schelfaut Ex-LRA: het verleden in het heden. 49
Human Rights Watch (2005). Uprooted and forgotten. Impunity and human rights abuses in
Northern Uganda. Human Rights Watch, 17 (12A). Teruggevonden op het internet op 4
juli 2011: http://www.hrw.org/en/reports/2005/09/19/uprooted-and-forgotten.
Mazrui, A. (1975). Soldiers and kinsmen in Uganda. The making of a military ethnocracy.
Beverly Hills (Calif.): Sage publications.
McKay (2004). Reconstructing fragile lives: Girls’ social reintegration in Northern Uganda and
Sierra Leone. Gender and development, 12(3), 19-30.
Mergelsberg, B. (2005). Crossing boundaries: Experiences of returning “child soldiers”.
Teruggevonden op het internet op 15 februari 2010. http://www.child-
soldiers.org/document/get?id=1110.
p’Anywar, O.J.M., & Rubben, A.D. (1999). Acholi traditional/cultural rituals, ceremonies and
practices as a means of trauma healing of formerly abducted children. Gulu, Uganda:
World Vision. Citaat gevonden in Finnström (2008).
Theidon, K. (2006). Justice in Transition: The micropolitics of reconciliation in postwar Peru.
Journal of Conflict Resolution, 50(3), 433-457.
Titeca, K. (2008). Een zootje ongeregeld of een strikt georganiseerde beweging? Het LRA en
het strategisch gebruik van spiritualiteit en religie. In R. Doom (Red.), Conflict en
ontwikkeling. Overleven in de grensgebieden van de globalisering (blz. 249-270). Gent:
Academia press.
Titeca, K. (2011). Verkiezingen, geld en budgetsteun in Uganda: “The winner takes it all”. MO*.
Teruggevonden op het internet op 3 juli 2011: http://www.mo.be/opinie/verkiezingen-
geld-en-budgetsteun-uganda.
Van Acker, F. (2004). Uganda and the Lord’s Resistance Army: The new order no one ordered.
African Affairs, 103(412), 335-357.
Watters, E. (2010). Crazy like us. The globalisation of the American psyche. New York: Free
Press.