Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het...

28
Er was eens.. Onderwerp: Het ontwerpen van een nieuw sprookje Naam: Ilse Kroon (2 e jrs) Inleverdatum: 28-03-11

Transcript of Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het...

Page 1: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

Er was eens..

Onderwerp: Het ontwerpen van een nieuw sprookje

Naam: Ilse Kroon (2e jrs)

Inleverdatum: 28-03-11

Page 2: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

2

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave Blz. 2 Inleiding Blz. 3 Consequenties verbinden Blz. 4 t/m 6

Onderwerp Tijdsplanning Rode draad Startactiviteit en probleemstellingen

Verwachtingen Voorbereidingen

Informatie interpreteren Blz. 7 t/m 21

Verantwoording leerbehoeften van de leerlingen

Verantwoording kenmerken uitdagend onderwijs Beschrijving doelen leerarrangement

(vakinhoudelijk en pedagogisch)

Verantwoording van vakdidactiek per opgenomen vak Verantwoording vakdidactiek in relatie tot kenmerken

uitdagend onderwijs. Literatuurlijst Blz. 22 Bijlages

Bijlage 1: Ambities ontwikkelen Blz. 23 Bijlage 2: Informatie verzamelen Blz. 24 t/m 27 Bijlage 3: Ingevulde vragenlijst Blz. 28

Page 3: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

3

Inleiding

‘Als je kinderen de klok wilt leren, moet je een saaie rekenles geven.’ (Marcel van Herpen) En dat is nou juist wat ik niet wil bereiken met het leerarrangement. Ik wil de leerlingen uitdagen om zelf initiatieven te nemen en actief deel te nemen aan mijn leerarrangement. Door een uitdagende probleemstelling aan de leerlingen voor te leggen, hoop ik dit te kunnen bereiken. De opdracht was om een uitdagend leerarrangement de ontwerpen voor de stageklas die je hebt. Het doel hiervan is om uitdagende lessen te kunnen ontwerpen en geven. Ik loop stage in groep 1-2. De klas waarin ik stageloop is een klas waarin de groepsdynamiek heel erg verschilt doordat het een combinatieklas is. Een doel van mij is, door de leerlingen coöperatief te laten leren, om de leerlingen uit de groepen 1 en 2 dichter bij elkaar te brengen. Het onderwerp is: een nieuw sprookje ontwerpen. Voor dit onderwerp heb ik gekozen omdat de leerlingen aangaven hier iets over te willen leren. Hierdoor kom ik tegemoet aan de leerbehoeften van de leerlingen. In dit document vindt u de kenmerken van het uitdagend onderwijs, de verantwoording van de vakdidactieken en de uitwerking van mijn hele leerarrangement.

Page 4: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

4

Consequenties verbinden Het onderwerp Het onderwerp van mijn leerarrangement is 'sprookjes'. De leerlingen in mijn stageklas gaan bezig met het ontwerpen van vier nieuwe sprookjes. Tijdsplanning Samen met de twee leerkrachten van de groep heb ik een tijdsplanning gemaakt voor de week. Ik voer mijn leerarrangement een week eerder uit dan het eigenlijk gepland was. Dit in verband met het schoolreisje dat in de week van 23 t/m 27 mei valt. Het schoolbestuur heeft besloten dat stagiaires niet mee mogen op schoolreisje. Ik voer het leerarrangement uit in de week van 16 t/m 20 mei. Vrijdag 20 mei zijn de leerlingen uit mijn stagegroep vrij. De rest van de dagen heb ik de tijd gekregen om mijn leerarrangement uit te voeren. Het begin van de ochtend en de middag houd ik intact. Ook zorg ik ervoor dat de leerlingen voldoende tijd hebben om buiten te spelen.

Maandag 16-05-11

Dinsdag 17-05-11

Woensdag 18-05-11

Donderdag 19-05-11

Vrijdag 20-05-11

08.30-09.15 Kring: dagen van de week, trefwoord, tijdsplanning etc.

08.30-09.15 Kring: dagen van de week, trefwoord, tijdsplanning etc.

08.30-09.15 Kring: dagen van de week, trefwoord, tijdsplanning etc.

08.30-09.15 Kring: dagen van de week, trefwoord, tijdsplanning etc.

Groep 1 t/m 4 zijn vrij

09.15 – 11.00 Leerarrangement

09.15 – 11.00 Leerarrangement

09.15 – 10.15 Leerarrangement

09.15 – 11.00 Leerarrangement

11.00 – 11.45 Gymactiviteit en naar huis

11.00 – 11.45 Buiten spelen en naar huis

10.45 – 11.45 Gym

11.00 – 11.45 Buiten spelen en naar huis

11.45 – 13.00 Middagpauze

11.45 – 13.00 Middagpauze

11.45 – 12.15 Kringspel en afsluiting van de ochtend

11.45 – 13.00 Middagpauze

13.00 – 13.20 Kring, welkom heten, taal- of rekenactiviteit

13.00 – 13.20 Kring, welkom eten, taal- of rekenactiviteit

– 13.00 – 13.20 Kring, welkom eten, taal- of rekenactiviteit

13.20 – 14.30 Leerarrangement

13.20 – 14.30 Leerarrangement

– 13.20 – 14.30 Leerarrangement

14.30 – 15-15 Buiten spelen en naar huis

14.30 – 15-15 Buiten spelen en naar huis

– 14.30 – 15.15 Presentatie

sprookjesboek en naar huis

Page 5: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

5

De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig met het ontwerpen van vier nieuwe sprookjes, de groep wordt opgedeeld in vier groepen, en aan het eind van de week komen de gebroeders Grimm de sprookjes aanhoren. De leerlingen werken de hele week naar het eind van de week toe. Aan het eind van de week vertellen de leerlingen aan de gebroeders Grimm hun eigen sprookje, ze geven dus een soort van presentatie aan de gebroeders Grimm. Deze gebroeders Grimm zijn twee vrienden van mij. Met welke sprookjes de leerlingen komen, kan ik nu natuurlijk nog niet zeggen; dit komt uit de leerlingen zelf. De startactiviteit en formulering van de probleemstellingen Ik heb twee startactiviteiten in mijn leerarrangement. Dit komt doordat ik de leerlingen er allereerst bewust van wil maken hoe een sprookje in elkaar zit: waar begint het mee en waarmee eindigt een sprookje? Startactiviteit A – Een brief van de gebroeders Grimm Nadat de week begonnen is en de ochtendkring gedaan is, vertel ik de leerlingen dat ik vanochtend een brief gevonden heb. De brief lag op het bureau van de juf en ik heb hem ongeopend laten liggen. Dat komt omdat er heel groot 'groep 1-2C' op de brief stond. Dat betekent dat het bedoeld is voor de kinderen. Ik lees de brief voor. In de brief staat dat de gebroeders Grimm hulp nodig hebben. Zij zijn helemaal vergeten wat de volgorde is van het sprookje 'Roodkapje'. Bij de brief zitten een paar bladen met plaatjes van het sprookje, die allemaal door elkaar heen zitten. Wat nu verder? Hoe laten wij aan de gebroeders Grimm weten dat wij het sprookje weer heel hebben gemaakt? De leerlingen komen er denk ik op om met alle leerlingen de volgorde van het sprookje te maken. Hierbij heb ik ook een werkje bedacht, dus door de werkbladen die erbij zitten, probeer ik de leerlingen een beetje te sturen. Ook denk ik dat de leerlingen wel een brief willen sturen naar de gebroeders Grimm, om te laten weten dat het gelukt is. Misschien zijn er leerlingen die een tekening willen maken van het resultaat. Startactiviteit B – Een brief van de gebroeders Grimm II Op dinsdag krijgen de leerlingen nog een brief van de gebroeders Grimm. Dit keer met een bedankje voor het harde werk van de leerlingen, maar zij hebben nog een probleem. De gebroeders Grimm moeten namelijk vier nieuwe sprookjes bedenken. Het gaat alleen niet lukken omdat ze er echt geen tijd voor hebben. Ze weten niet wat ze moeten doen. Hierna komt de afsluiting van de brief. Wat nu? Kunnen we wat doen? De leerlingen willen de gebroeders Grimm denk ik wel helpen een aantal nieuwe sprookjes te bedenken. Hoe lossen we het op? Ik denk dat de leerlingen zullen zeggen dat we vier groepen in de klas moeten vormen, omdat er vier nieuwe sprookjes gemaakt moeten worden. Hieraan kan ik gelijk een rekenactiviteit koppelen; hoe verdelen we de groep dan in kleinere groepjes? Verwachtingen Ik verwacht dat de leerlingen gaan zeggen dat zij dan zelf een sprookje gaan verzinnen. Hierbij moeten de leerlingen natuurlijk onderverdeeld worden in groepjes. Ik denk dat de leerlingen voor het maken van het sprookje wel willen brainstormen over waar het sprookje over moet gaan. Hierbij kunnen zij met elkaar gaan overleggen met de hulp van de leerkracht. Bij het overleggen zijn zij bezig met het bevorderen van de positieve

Page 6: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

6

wederzijdse afhankelijkheid. Ik probeer de leerlingen te sturen om nog een brief aan de gebroeders Grimm te sturen, dat zij het op zich nemen om zelf de sprookjes te gaan maken. Hierbij zijn zij actief bezig met de probleemstelling en met taal. Voorbereidingen Maandag

De eerste brief van de gebroeders Grimm De werkbladen voor de rekenactiviteit van groep 1 en 2 Briefpapier en een envelop om een brief terug te sturen aan de gebroeders Grimm Wasco en tekenpapier om de goede- en de slechterik te krijten.

Dinsdag

De nieuwe brief van de gebroeders Grimm Grote vellen om op te brainstormen Tekenpapier voor het natekenen van de bomen (het bos) Een blad om de bomen achteraf op te plakken

Tekenpapier Woensdag

Tekenpapier om het sprookjesfiguur op te tekenen Gekleurde vellen om de sprookjesfiguren op te plakken

Briefpapier en een envelop om een brief terug te sturen aan de gebroeders Grimm Donderdag

De laatste brief van de gebroeders Grimm met daarin de aankondiging dat zij ’s middags komen luisteren naar de sprookjes

Stoelen waarin de gebroeders Grimm mogen zitten als zij komen luisteren

Page 7: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

7

Informatie interpreteren

Rekening houden met de interesses en behoeften van leerlingen De leerlingen hebben aangegeven dat zij graag iets zouden leren over sprookjes, dieren en het kasteel. Ook hebben zij aangegeven dat zij het fijn zouden vinden om samen te werken met klasgenoten. Ik denk dat de leerlingen hiermee aangeven dat zij vinden dat zij te weinig de kans krijgen om samen te werken met klasgenoten. Hier wil ik in mijn leerarrangement rekening mee houden, door groepjes te maken waarin leerlingen iets samen moeten doen. Ook door de leerlingen de leiding te geven, worden zij ‘gedwongen’ om samen te werken met andere leerlingen. De onderwerpen heb ik op zo’n dergelijk niveau geselecteerd, dat het echt de interesses van de leerlingen zijn. Blijkbaar hebben zij interesse in deze drie onderwerpen, omdat hier nog nooit eerder een thema over is geweest. De groepsdynamiek loopt uiteen. Er zijn leerlingen die liever niet met bepaalde andere leerlingen willen werken. Ook zijn er best veel groepjes en verschilt het veel wie met wie speelt of graag werkt. Dit komt mede doordat ik een combinatiegroep heb; de groep 2 kinderen kozen voor maatjes uit groep twee en dit geldt idem dito voor de leerlingen uit groep één. Door het leerarrangement hoop ik deze twee groepen bijeen te brengen door groep één en groep twee dezelfde opdrachten te geven en bij elkaar in groepjes te zetten. Hierdoor leren zij en samen te werken en te werken met andere leerlingen dan zij gewend zijn. De groepen hebben elke week verschillende opdrachten, dus zij komen alleen bij het spelen met elkaar in aanraking. De omgeving kan ik gebruiken door naar de gymzaal te gaan en daar gymles te geven. Ook kan ik naar het park in de buurt, om te kijken hoe bomen opgebouwd zijn en hoe je die het beste kunt tekenen. De leerlingen gaan namelijk zelf een sprookje ontwerpen en hierbij hebben zij wel voorbeelden nodig vanuit de echte leefomgeving. Ik kan bijvoorbeeld een aantal leerlingen meenemen naar het park om ze daar een boom na te laten tekenen. De 6 kenmerken van uitdagend onderwijs in het ontwerp Kenmerken van uitdagend onderwijs – Het leerarrangement is probleemgestuurd; – Er wordt vakoverstijgend gewerkt door de leerlingen; – De actieve deelname van leerlingen wordt gestimuleerd; – Er is ruimte voor initiatieven van leerlingen; – Er wordt gezorgd voor een positieve wederzijdse afhankelijkheid; – Het onderwijs vindt plaats in de sociaal culturele context. Het leerarrangement is probleemgestuurd Mijn leerarrangement heeft twee probleemgestuurde beginactivititeiten. De eerste is dat er op een maandagochtend een brief op tafel ligt die gericht is op de leerlingen van groep 1-2C. In de brief staat dat de gebroeders Grimm, de schrijvers van alle sprookjes, de volgorde van het sprookje van Assepoester kwijt zijn en of de leerlingen misschien een idee hebben om de gebroeders Grimm hierbij te helpen. De volgende dag ligt er nog een brief op tafel, met een bedankje en een nieuw 'probleem'. De gebroeders Grimm proberen al wekenlang een nieuw sprookje te verzinnen, maar het lukt niet, de inspiratie is op. Wat nu.. Dat is het tweede probleem waar de leerlingen mee aan de slag gaan.

Page 8: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

8

Kinderen kunnen 'grenzeloos' leren als ze leren vanuit een probleemstelling. Het richt zich op leerprocessen met aandacht voor competenties en houding en het bied ruimte voor het vragende kind (Alkema en Tjerkstra, 2006: 3.7.3). Als ik de leerlingen een probleem voorleg dat zij zelf moeten oplossen, zijn zij hier ook enthousiast mee bezig en leren ze 'spelenderwijs'. Door een probleemstelling kom je tegemoet aan alle vier de leerstijlen namelijk de doener, denker, dromer en beslisser (dit zijn de leerstijlen van Kolb). Met elkaar moeten de leerlingen proberen om het probleem op te lossen. Alle typen leerstijlen kunnen hun ei erin kwijt. Er wordt vakoverstijgend gewerkt door de leerlingen Het leerarrangement wat ik ontworpen heb, is vakoverstijgend. Als ik met de leerlingen naar buiten ga om een boom na te tekenen, zijn zij bijvoorbeeld bezig met beeldende vorming en rekenen (inzicht, meten). Het tekenen zelf is beeldende vorming, maar het inschatten hoe hoog de boom op hun blaadje moet zijn, de echte boom past er natuurlijk niet op, heeft te maken met rekenen. Als zij dan ook nog vertellen wat zij aan het doen zijn, werken zij ook nog eens aan taal. Omdat dit in de omgeving van de school gebeurt, en dit het begin is van een stukje aardrijkskunde, kan dit vak er ook bijgevoegd worden. Als de leerlingen een reeks moeten maken die op chronologische volgorde achter elkaar geplakt moet worden, zijn de leerlingen bezig met rekenen en beeldende vorming. De reeks geeft inzicht (rekenen) en het plakken en knippen van de reeks heeft te maken met beeldende vorming. 'Vakgebonden onderwijs stelt de leerling in staat doelen te bereiken met behulp van de middelen en werkwijzen van één bepaald vak. Vakoverstijgend of integratief onderwijs biedt de leerling meer mogelijkheden om vanuit verschillende invalshoeken inzicht te verwerven in een bepaald thema.' (Janssen, 2006: art. op internet). Het vakoverstijgend onderwijs geeft de leerlingen dus meer inzicht vanuit bepaalde invalshoeken. Zo kunnen de leerlingen ook beter verbanden zien tussen bepaalde dingen. Door meerdere vakken te betrekken bij een bepaalde activiteit, neem bovengenoemde activiteit om een boom na te tekenen, zijn de leerlingen zelf bezig met het integreren van verschillende vakken bij een activiteit. De actieve deelname van leerlingen wordt gestimuleerd De actieve deelname van de leerlingen wordt gestimuleerd door de brief (het probleem) dat de gebroeders Grimm aan hen schreven. Hierdoor verzinnen de leerlingen het eindproduct, wat ik natuurlijk van te voren vast heb gelegd. Het eindproduct zal een nieuw sprookje schrijven zijn. Als ik net doe of ik echt niet weet hoe we het moeten doen, gaan de leerlingen met mij in gesprek en vertellen de leerlingen wat we allemaal kunnen doen. Door de afspraak te maken dat ze dan wel hun vinger op moeten steken, praten de leerlingen niet door elkaar heen. Door de brief die de leerlingen krijgen van de gebroeders Grimm, moeten zij het gevoel krijgen dat ze echt iets moeten ondernemen. Dit natuurlijk ook door mijn reactie op de brief. Als ik zeg dat dit echt een heel groot probleem is, zijn de leerlingen al meer geprikkeld. Ook is het belangrijk dat de leerlingen gedurende het hele leerarrangement geprikkeld blijven om het probleem op te lossen. Door steeds weer met kleine veranderingen, nieuwe brieven te komen, blijven de leerlingen betrokken. Alle leerlingen zijn natuurlijk verschillend, ook in het werken in groepjes. De ene leerling zal uitbundig zijn en de andere leerling zal een volger zijn. Door aan te geven dat er hier verschil tussen is, zal ik de groepjes samen stellen.

Page 9: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

9

Er is ruimte voor initiatieven van kinderen De bedoeling van het leerarrangement is dat het een project is dat de leerlingen het idee hebben het project zelf in de hand hebben. Het eindresultaat staat vast, maar de stappen ertussen, daar moeten zij mee komen. Hier heb ik al een stukje aan voldaan, door te vragen welke onderwerpen zij interessant vonden om iets over te leren. De leerlingen gaven aan dat zij graag iets over sprookjes zouden willen leren. Ook vond een aantal leerlingen het bos en het kasteel interessant. Omdat dit meestal meespeelt in sprookjes, kom ik ook tegemoet aan deze initiatieven van de leerlingen. Als een dag niet helemaal verloopt zoals ik het gepland had, probeer ik in ieder geval zo te sturen dat we allemaal op hetzelfde eind van een episode uit komen. De rest laat ik aan de leerlingen zelf over. Het gaat erom wat zij belangrijk vinden bij het maken van een sprookje. Er wordt gezorgd voor positieve wederzijdse afhankelijkheid Positieve wederzijdse afhankelijkheid is een kenmerk van coöperatief leren. 'Coöperatief leren een waardevolle werkwijze omdat het de leerlingen uitdaagt tot actief en constructief leren, het de interactie tussen leerlingen stimuleert, het verschillen tussen leerlingen benut als kansen om van elkaar te leren en het een bijdrage levert aan het realiseren van een goed pedagogisch klimaat.' (Förrer, Kenter en Veenman, 2004:12) Alle leerlingen hebben elkaar nodig tijdens deze hele week. Zij zijn van elkaar afhankelijk en moeten aan het eind van de week hetzelfde doel behaald hebben; namelijk het schrijven van een nieuw sprookje. Als de leerlingen gaan samenwerken in groepjes, moeten de taken zo verdeeld zijn dat zij van elkaar afhankelijk zijn of het eindresultaat er gaat komen of niet. Voor alles wat er moet gebeuren, hebben de leerlingen een eigen verantwoordelijkheid. Ieder kind moet het gevoel hebben dat het ertoe doet dat hij of zij deze stap zet. Iedere leerling moet weten dat als zijn of haar bijdrage er niet was geweest, er ook geen eindresultaat behaald zou zijn. Door de samenwerking tussen de leerlingen, leren zij elkaar beter kennen. Omdat ik eerder al aangaf dat groep 1 meer met groep 1 kinderen speelt en vice versa, kan dit verholpen worden door heterogene groepen te maken en groep 1-ers en groep 2-ers bij elkaar in de groep te zetten. Ook is het zo dat sommige leerlingen meer weten van een bepaald onderwerp dan andere leerlingen. Als zij zich afvragen hoe een sprookje begint, kunnen zij eerst hun informatie bij een klasgenoot halen. Van te voren kunnen de leerlingen inventariseren welke sprookjes zij kennen en wat zij van sprookjes in het algemeen af weten. Hier geef ik tijdens het leerarrangement ook de tijd voor. De leerlingen kunnen overleggen over wat zij al weten, waar zij staan in het project en wat zij nog te doen hebben. De leefregel bij ons in de klas is dat je rekening moet houden met elkaar. Door deze heterogene groepjes te maken, is het al helemaal van belang rekening met elkaar te houden en is het ieders verantwoordelijkheid om te zorgen dat alles goed verloopt. Tijdens het overleg geef ik de leerlingen ook een blaadje, zodat zij misschien zouden kunnen tekenen wat er nog te doen is, een soort 'to-do-list'. Hierdoor zijn zij zich bewust van wat er nog moet gebeuren. Het onderwijs vindt plaats in de sociaal-culturele context Een sprookje speelt zich vaak af in het bos. Ik wil ervoor zorgen dat de leerlingen erop komen om een bos te gaan tekenen voor hun eigen sprookje. Dit tekenen wil ik doen in het park een eindje verderop. We nemen onze jassen mee, tekenpapier, een clipboard en een aantal potloden. Ook wil ik graag een deken meenemen, zodat zij hierop kunnen

Page 10: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

10

zitten. Omdat er veel hondendrollen in het park liggen, lijkt het me handiger als zij ergens op kunnen zitten. Ik neem alleen grijze potloden mee, want zij mogen hun tekening mooi inkleuren als we weer op school zijn.

Page 11: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

11

Projectonderwijs Ik kies voor projectonderwijs, omdat ik naar een einddoel toe werk. Dit einddoel is het ontwerpen van een nieuw sprookje. Ik begin het project wel met een bestaand sprookje, zodat de leerlingen weten hoe een sprookje in elkaar zit (waar begint het mee, waar eindigt het mee etc.) Het maakt niet uit wat voor sprookje, met hoeveel bladzijdes en op wat voor manier, het gaat erom dat er een uiteindelijk einddoel al vaststaat. De kenmerken van het projectonderwijs (van Eijkeren, 2005:203) komen overeen met de kenmerken van het uitdagend onderwijs.

Pedagogische doelen Doelen

De leerlingen oefenen om samen te werken met hun klasgenoten(zowel met groep 1 als met groep 2).

Mijn stage groep werkt niet tot nauwelijks met elkaar samen. Als zij dit al eens doen, doen zij dit met groepsgenoten, nooit met kinderen uit de andere klas. Dit doel zou te hoog gegrepen zijn als ik er een productdoel van had willen maken, maar ik heb expres oefenen in de zin gezet. Hierdoor wordt het een procesdoel. Voor de leerlingen is het natuurlijk heel erg moeilijk om gelijk heel goed met elkaar samen te werken. Dit soort dingen moet je oefenen.

De leerlingen leren rekening met elkaar te houden tijdens het gehele project (door niet door elkaar heen te praten en een ieder te respecteren).

De leerlingen uit mijn stagegroep vinden het moeilijk om hun mond te houden als een andere leerling iets zegt dat niet klopt. Ook als de leerkracht dat zelf ook wel weet. De leerlingen moeten leren dan eerst de desbetreffende leerling uit te laten praten en dan met een idee te komen hoe het ook kan. Hierdoor leren de leerlingen rustig te worden en respect te krijgen voor de ander.

De leerlingen leren om aan het eind van de week het beoogde einddoel te behalen In het begin is het natuurlijk duidelijk wat het einddoel is en zijn alle leerlingen nog heel erg geboeid. Aan mij natuurlijk de taak dat zij aan het eind van de week nog even geboeid zijn en zij het interessant vinden om naar elkaar sprookje te luisteren. Ook zorg ik ervoor dat ik vaak genoeg aangeef wanneer het sprookje klaar moet zijn. Momenten Ik weet nog niet op welke momenten ik aan deze doelen wil gaan werken. Dit komt spontaan denk ik. Ik denk dat als ik langs de groepjes loop, ik ze eraan herinner dat ze rekening houden met elkaar en elkaar laten uitpraten. Manier Vanaf het begin van de week geef ik aan dat je misschien met kinderen werkt die je heel leuk vindt, maar het kan ook zijn dat je met kinderen werkt die je misschien niet zo leuk vindt, of waar liever niet mee werkt. Ik wil dat de leerlingen zich heel bewust worden van het feit dat het niet erg is niet iedereens vriend of vriendin te zijn, maar je kunt wel proberen om er samen iets moois van te maken. Ik begeleid de leerlingen hierin door individueel, in de groepjes en klassikaal gesprekken te hebben over hoe het gaat. Ik kan de leerlingen hierin aansturen door bepaalde dingen duidelijk te maken als zij iets moeilijk vinden.

Page 12: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

12

Vakinhoudelijke doelen De informatie van de vakinhoudelijke doelen heb ik gehaald van TULE. Deze informatiebron is gericht op groep 1-2. Hierdoor kan ik duidelijk opmaken welke doelen de leerlingen aan het eind van het jaar behaald moeten hebben. Nederlands- Beginsituatie

De leerlingen weten dat je vragen over een boek kunt stellen. Zij antwoorden hier ook op.

De leerlingen weten hoe zij woorden moeten klappen (splitsen in lettergrepen), zoals kin-der-wa-gen, maar wel met behulp van de juf.

De leerlingen weten wat rijm is en kunnen zelf een rijm maken. Dit gebeurt alleen met woorden, nog niet met zinnen

De leerlingen durven klassikaal hun verhaal te vertellen. Nederlands – Proces- en productdoelen

De leerlingen kunnen een verhaal verder vertellen vanaf het punt waar hun voorganger gebleven is.

Dit is een productdoel. De bedoeling is dat de leerlingen hun eigen sprookje kunnen vertellen aan de hand van hun eigen gemaakte verhaal. De leerlingen krijgen voordat zij hun sprookje moeten vertellen, de tijd om te bespreken hoe het sprookje ook alweer gaat. Zij moeten dan wel allemaal hetzelfde sprookje vertellen, dus moeten de leerlingen het overnemen van hun voorganger.

De leerlingen oefenen met het leiden van een klapspel (zoals kin-der-wa-gen). Dit is een procesdoel wat vooral voor groep twee geldt. De leerlingen worden zich bewust van het klappen van de woorden. De woorden die de leerlingen klappen komen vooral uit het sprookje wat zijn/haar groepje heeft gemaakt.

De leerlingen formuleren zinnen die eindigen op een rijm. Dit is een productdoel. Om de leerlingen makkelijk te laten onthouden waar een sprookje over gaat, maken zij zelf zinnen die te maken hebben met hun sprookje.

De leerlingen durven hun sprookje publiekelijk te vertellen (en ook ten overstaan van de gebroeders Grimm, dus onbekenden).

Dit is een productdoel. Aan het eind van de week, op donderdag, komen de gebroeders Grimm luisteren naar de sprookjes die in de klas bedacht zijn (dat zijn er ongeveer vier). Hiervoor moeten zij wel in staat zijn het sprookje publiekelijk en voor vreemden te vertellen. Nederlands – Aansluitende leerlijnen Mondeling onderwijs – Kerndoel 1 De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven.

Informatie verwerken en presenteren gebeurt: – mondeling: bijvoorbeeld verslag uitbrengen, demonstratie met mondelinge toelichting, dramatiseren, toelichting bij een filmpje/dia's/foto's, vertelkast – schriftelijk: bijvoorbeeld tekening, stripverhaal, informatieposter, boekje De leerlingen moeten tijdens het leerarrangement vertellen (verslag uitbrengen) van hoe ver zij zijn met het maken en bedenken van het sprookje en later is het de bedoeling dat zij het sprookje kunnen vertellen aan de hand van de tekeningen die zij zelf gemaakt hebben (schriftelijke informatie).

Page 13: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

13

Mondeling onderwijs – Kerndoel 2 De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven en vragen van informatie, het uitbrengen van verslag, het geven van uitleg, het instrueren en bij het discussiëren.

Vooral expressief: korte, verhalende teksten; korte instructieve teksten komen voor (aan elkaar uitleggen van spelletjes bijvoorbeeld); korte informatieve teksten komen ook voor (onder andere in de vorm van uitwisselingsgesprekken).

De leerlingen moeten verslag uitbrengen van het sprookje dat zij gemaakt hebben. Als zij problemen hebben, kunnen ze bij mij terecht om te vragen wat ze moeten doen en wat er van ze verwacht wordt. Als een andere leerling iets niet snapt, kan dit uitgelegd worden door een klasgenoot.

Gesprekken: – dialogen: korte dialoogjes tussen twee kinderen en tussen kind en leraar, gesimuleerde telefoongesprekken. – polylogen: in kleine groep met of zonder leraar erbij en in grote groep. De gesprekken die de leerlingen gaan voeren gaan vooral over wat er gedaan moet worden, wie wat doet en waarom. Ook zijn er gesprekken in de hele klas, die ervoor zorgen dat iedereen in de goede richting zit met het sprookje. Ik zorg ervoor dat er elk dagdeel een gespreksleider in elk groepje zit (er zijn 4 groepen van 6 leerlingen). Deze kan dan verslag uitbrengen van hoe het er aan toe gaat in het groepje. Als er problemen zijn in het kleine groepje, kan ik erbij gaan zitten om te bemiddelen en hebben de leerlingen een gesprek met elkaar. Schriftelijk onderwijs – Kerndoel 5 De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven met verschillende functies, zoals: informeren, instrueren, overtuigen of plezier verschaffen.

Losse woorden: bijvoorbeeld labels, lijstjes of bij een tekening. Zinnen: bijvoorbeeld bij een tekening of op een kaart of briefje.

De leerlingen moeten een sprookje verzinnen. Omdat zij deze 'op gaan schrijven' als tekening (het wordt een soort prentenboek), moet ik de woorden erbij schrijven, zodat anderen kunnen zien wat er getekend is. Door de leerlingen mee te laten zeggen hoe ik het moet schrijven, zijn zij actief bezig met het maken van losse woorden.

Rekenen – Beginsituatie

De leerlingen kunnen de telrij tot tien opzeggen. De leerlingen (uit groep 2) kunnen simpele sommen in spelletjesvorm oplossen. De leerlingen herkennen de cijfers tot 20. De leerlingen kunnen de cijfers 1,2 en 3 al schrijven.

De leerlingen kunnen meer, minder, evenveel aanwijzen Rekenen – Proces- en productdoelen

De leerlingen oefenen met het opzeggen van de telrij tot 25 Dit is een procesdoel. De meeste leerlingen uit groep 2 zijn al zo ver dat ze tot 20 kunnen tellen. Veel leerlingen uit groep 1 kunnen dit ook al. Door bijvoorbeeld het aantal bladzijdes uit een boek te tellen, blijven zij hier constant mee bezig. Ook kunnen we het aantal kinderen in de klas tellen (bijvoorbeeld als we groepjes moeten maken voor de verschillende sprookjes). De leerlingen uit groep 2 kunnen hierbij helpen. De leerlingen uit

Page 14: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

14

groep 1 kunnen meetellen met de andere kinderen.

De leerlingen oefenen met het bij elkaar optellen op structureel niveau (in spelletjesvorm). Hierbij krijgen zij individuele begeleiding.

Dit is ook een procesdoel. De meeste leerlingen tellen met hun vingers uit als het op concreet niveau is. Met behulp van de ijsberg kan ik ze misschien zo ver krijgen dat ze op structureel niveau (op bijvoorbeeld een werkblad) alle ballen bij elkaar op gaan tellen (d.m.v. doortellen).

De leerlingen kunnen de cijfers 1, 2, 3, 4, 5 en 6 al schrijven. Dit is een productdoel. De leerlingen uit groep 2 zijn al hard bezig met het schrijven van de 1, 2 en 3. Ik wil de leerlingen uitdagen om tijdens mijn leerarrangement heel veel nieuwe cijfers te gaan schrijven.

De leerlingen kunnen de benamingen: cijfer, nummer, datum toepassen. Hier zijn zij nu volop mee bezig, dus dit is zeker een productdoel. Het benoemen van deze benamingen is noodzakelijk. Mijn mentor en ik beginnen elke dag met welke dag het is en dus ook welke datum het is. Uiteindelijk is het de bedoeling dat de leerlingen al deze benamingen zelf ook kunnen toepassen. Deze niet alleen voor de datum (de laatste natuurlijk wel), maar ook om te benoemen hoe oud ze zijn, hoeveelste iets is etc. Rekenen – Aansluitende leerlijnen Wiskundig inzicht en handelen – Kerndoel 23 De leerlingen leren wiskundetaal te gebruiken.

Taal voor het uitdrukken of benoemen van: – hoeveelheden (bijvoorbeeld: dat zijn er...) – de telrij (bijvoorbeeld: kaartjesgetallenlijn en speelborden) – (vergelijking van) aantallen en groottes (bijvoorbeeld: groot/klein, groter/kleiner, meer/minder, lang/kort, dichtbij/ver weg) – het veranderen of vergelijken van hoeveelheden en groottes (bijvoorbeeld: erbij, eraf, samen, verschil) – volgordes (bijvoorbeeld volgende/vorige (ook bij tellen)) – figuren (bijvoorbeeld vierkant, rechthoek, cirkel, driehoek) – ruimtelijke relaties (bijvoorbeeld voor, achter, naast, bij, spiegelen, spiegelbeeld, dezelfde vorm (maar verschillend van grootte), gedraaid) – het verloop van de dag (bijvoorbeeld: met de tijdlijn) Elke ochtend beginnen de leerlingen met de kalender en de dag van vandaag. Ook zijn zij bezig met hoe de rij en het verloop van de dag. Tijdens een rekenactiviteit wil ik voor, achter, naast en voor gebruiken, zodat zij moeten vertellen of roodkapje achter, voor, naast of op het bed zit. Ik doe dan net alsof deze activiteit heel erg belangrijk is voor de volgorde van het sprookje van roodkapje. Meten en meetkunde – Kerndoel 32 De leerlingen leren eenvoudige meetkundige problemen op de lossen.

Oriënteren en plaats bepalen in de eigen bekende omgeving Beschrijven van routes Construeren met blokken, papier en ander constructiemateriaal

De leerlingen moeten tijdens een activiteit een boom natekenen in het park verderop. Voordat ik de leerlingen meeneem, vraag ik of zij weten hoe we moeten lopen. Een aantal

Page 15: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

15

leerlingen mag mij dan vertellen hoe we moeten lopen. Zo zijn we bezig met het bepalen van de route. Ik neem dan van alles mee zodat zij kunnen tekenen. Natuurlijk past de hele boom er niet op, dus moeten zij er achter zien te komen hoe zij dit probleem gaan oplossen. Door met elkaar en mij te bespreken hoe zij dit gaan doen, zijn zij al bezig een oplossing voor het probleem te zoeken en te vinden. Beeldende vorming – beginsituatie

De leerlingen kunnen vouwwerkjes maken met behulp van constante begeleiding. De leerlingen tekenen en werken met behulp van een voorbeeld.

De leerlingen maken verschillende werkjes per week. De leerlingen verven vaak iets wat zij zelf leuk vinden om te maken.

Beeldende vorming – Proces- en productdoelen

De leerlingen leren vouwen met behulp van een voorbeeld maar zonder begeleiding.

Dit is een procesdoel. Alles wat de leerlingen nu vouwen, wordt helemaal voor gedaan. De leerlingen doen gewoon alles na en uiteindelijk wordt het werkje precies zoals het bedoeld is. Door bij de leerlingen een voorbeeld neer te leggen van hoe ze moeten vouwen, leren ze zelfstandig een vouwwerkje te maken met de hulp van een voorbeeld.

De leerlingen tekenen en werken zonder hulp van een voorbeeld. Alle werkjes die gedaan moeten worden, worden ondersteund door uitleg en een voorbeeld. Vooral bij groep 2 is het voorbeeld gevaarlijk, omdat zij door krijgen dat zij gewoon het voorbeeld na kunnen maken. Als zij geen voorbeeld hebben, of meerdere voorbeelden, kunnen zij misschien beter zelf iets verzinnen. Het tekenen moet in ieder geval lukken om zonder voorbeeld te doen. Als ik iets uitleg kan ik wel tijdens een voorbeeld maken, zodat de uitleg duidelijk is, maar daarna het gemaakte voorbeeld wegleggen. Misschien zijn er dan leerlingen die nog weten hoe het eruit zag, maar ze moeten natuurlijk wel een beetje een idee hebben voor het werkje of de tekening die zij gaan maken.

De leerlingen werken samen met een bepaald doel voor ogen aan het eind van de week.

De leerlingen zorgen ervoor dat aan het eind van de week ieder groepje een sprookje op tafel heeft liggen. Ik wil de zelfstandigheid bevorderen door te zeggen dat ze aan de slag mogen en dat ik per groepje steeds even langs kom om te inventariseren hoe het gaat. Het sprookje wordt gemaakt door een aantal mooie tekeningen te maken en deze later in boekvorm te bundelen als 4 verschillende sprookjes. Van te voren vertel ik de leerlingen dat er altijd een held in een verhaal is en een slechterik. Dit moeten zij wel aanhouden. Beeldende vorming – Aansluitende leerlijnen Kunstzinnige oriëntatie – Kerndoel 54 De leerlingen leren beelden, muziek, taal, spel en beweging te gebruiken, om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en om er mee te communiceren.

Betekenisvolle onderwerpen voor beeldende werkstukken uit de directe belevingssfeer van de kinderen, bijvoorbeeld: mensen, dieren, figuren uit verhalen, thuis, de natuur, feest, seizoenen, kleding, speelgoed, gebouwen, voertuigen, eten, gebruiksvoorwerpen, maskers.

De leerlingen gaan de hoofdpersonen uit het verhaal allemaal tekenen. Dit is van belang zodat iedereen een idee heeft hoe de hoofdpersoon eruit ziet. Door lekker naar buiten te

Page 16: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

16

gaan en daar een boom na te tekenen, zijn zij bezig met de ervaring die zij hebben met de natuur. Tijdens de week tekenen de leerlingen de personen die in hun sprookje voorkomen. Omdat er vier groepjes zijn, is het leuk als het allemaal verschillende sprookjes zijn. Oriëntatie op jezelf en de wereld – Beginsituatie De leerlingen wonen in een ‘groene’ omgeving en hebben laatst een lentewandeling gemaakt om te kijken wat er allemaal in de buurt is. Oriëntatie op jezelf en de wereld – Proces- en productdoelen

De leerlingen oefenen met het bewust kijken naar de indeling van een boom. Dit is een procesdoel. De leerlingen moeten gericht kijken naar de boom, omdat zij deze na moeten gaan tekenen. Dit is natuurlijk wel een kwestie van oefenen. Oriëntatie op jezelf en de wereld – Aansluitende leerlijnen Mens en samenleving – Kerndoel 39 De leerlingen leren met zorg om te gaan met het milieu

Verwondering Schoonheid (natuur is mooi)

Door de opdracht met het natekenen van de boom worden de leerlingen zich bewust van de schoonheid van een boom. Een boom is een gecompliceerd bouwwerk waar grote respect voor hoort te zijn. Al die kleine takjes en blaadjes en knopjes. Veel kinderen tekenen een boom en een grote groene boog moet dan de bladeren voorstellen. Door zich bewust te worden van deze zovele blaadjes, hebben zij ook meer respect voor de boom en zorgen zij beter voor het milieu. Verantwoording van vakdidactiek Nederlands Luisteren naar een sprookje en de vragen erover beantwoorden De leerlingen luisteren naar het sprookje van Roodkapje en kunnen hier vragen over beantwoorden. Hierbij zijn de leerlingen dan bezig met 'boekoriëntatie'. Brainstormen over hoe het sprookje gaat verlopen (met plaatjes) Bij het brainstormen, wil ik me houden aan de drie uitgangspunten van het interactief taalonderwijs (Aarnoutse en Verhoeven, 2003:20-21). Centraal hierin staat interactie en dat is nu net wat ik wil bereiken met mijn leerarrangement. Sociaal leren 'Sociaal leren is het leren in sociale interactie, in samenspraak en samenwerking met meer ervaren anderen. Taal is bij uitstek een sociaal proces.' Omdat ik samen met de leerlingen, en de leerlingen met elkaar gaan brainstormen wat er in het sprookje allemaal voor moet komen, zijn zij zeer sociaal bezig. Zij moeten elkaar uit laten praten en op elkaar reageren. Betekenisvol leren 'Betekenisvol leren vindt plaats in contexten die voor kinderen belangrijk zijn.' Omdat ik de vragenlijst aan het begin van mijn leerarrangement heb laten invullen, is de

Page 17: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

17

hele situatie zeer betekenisvol voor de leerlingen. Omdat zij veel bezig zijn met sprookjes is het leuk als dat een hele week constant terug komt. Strategisch leren 'Interactief taalonderwijs veronderstelt dat leerlingen in de loop der jaren leren hoe ze bepaalde taalproblemen op een efficiënte manier kunnen aanpakken en oplossen, het zogenaamd strategisch leren.' Het hele leerarrangement is een probleem dat de leerlingen zelf op moeten lossen. Tijdens het brainstormen, leren de leerlingen hoe ze bepaalde dingen aan kunnen pakken. Ook als iets niet werkt, en dat weet ik al, laat ik ze aanrommelen, zodat zij er zelf achter kunnen komen hoe ze dit op moeten lossen. Qua taal zouden ze bijvoorbeeld een tekening kunnen maken van dat geen dat ze vertellen willen. Sprookje naspelen 'Kinderen kunnen actief een verhaalopbouw leren kennen door verhalen na te vertellen of na te spelen. Navertellen of naspelen is een activiteit die in kleuterklassen minder vaak voorkomt dan wenselijk is.'(Manders en Aarnoutse, 1997:74) De leerlingen horen roodkapje minstens één keer. Dan spelen de leerlingen dit sprookje na. Hierdoor leren zij om een verhaal te onthouden. Niet alleen het verhaal zelf, maar ook de opbouw ervan wordt dan in het geheugen gegrift. Leerlingen groep 2: titel van het sprookje stempelen Als het goed is zitten er in elk groepje ongeveer 3 leerlingen uit groep 2. Aan hen de taak de titel van het sprookje op de voorkant te stempelen. Brief terugschrijven aan de gebroeders Grimm In het begin van de week krijgt groep 1-2C een brief van de gebroeders Grimm. Deze brief moeten ze natuurlijk wel beantwoorden, omdat de gebroeders Grimm anders niet weten wat zij kunnen verwachten van de groep. Klassikaal schrijven wij een brief terug naar deze broers. Dit naar aanleiding van de didactiek van het schrijfproces (Aarnoutse en Verhoeven, 2003: 112/113): plannen, schrijven, reviseren. Allereerst plannen we met de klas wat we gaan schrijven. Daarna schrijven we de brief. Allerlaatst lees ik de brief voor. Als er nog op- of aanmerkingen over zijn, weet ik dat de leerlingen nadenken over de opgeschreven tekst. Volgens Dijkstra en Pompert (2001:9) is het belangrijk dat je eerst met elkaar gaat praten en daarna pas gaat opschrijven. Kinderen die met elkaar praten stimuleren elkaars denkniveau. Dit is de reden dat we eerst met elkaar plannen wat we gaan schrijven. Daarna schrijven we, wat we terug willen sturen naar de gebroeders Grimm, pas op. Rekenen Principeparen Principeparen zijn de uitgangspunten van het realistisch rekenonderwijs. (Haren, van, 2007) Tijdens het leerarrangement zijn de leerlingen bezig met het uitdagende onderwijs dat ik voor hen gemaakt heb. Deze kenmerken komen overeen met de kenmerken van het

Page 18: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

18

principepaar construeren-concretiseren. Omdat ik een probleemgestuurd leerarrangement maak, zijn zij bezig in een conrete situatie en construeren de leerlingen nieuwe kennis. In dit principepaar komen de volgende kenmerken van het uitdagend onderwijs aan de orde:

Probleemgestuurd: ik bied een probleem aan vanuit de probleemgestuurde context.

Vakoverstijgend: De leerlingen zijn ook met elkaar in gesprek over hoe zij het gaan aanpakken en oplossen.

Actieve deelname: De leerlingen zijn actief bezig met het probleem. Zij worden geprikkeld om een oplossing te zoeken.

Ruimte voor initiatieven: De leerlingen brengen hun eigen ideeën in in de groep.

Positieve wederzijdse afhankelijkheid: De leerlingen hebben elkaar nodig om tot een bepaald eindresultaat te komen.

Volgorde van Roodkapje goed maken (knippen en plakken)

Met behulp van plaatjes moeten de leerlingen uit groep 1 de plaatjes uitknippen en op de goede volgorde plakken. De leerlingen uit groep 2 moeten proberen de plaatjes na te tekenen (vakoverstijgend: rekenen en beeldende vorming) en ze daarna op de goede plek neer te plakken. Groepjes maken (overal evenveel kinderen) De leerlingen uit mijn groep moeten in 4 groepjes verdeeld worden (er zijn 4 grote tafels). Hoe kunnen we dat nou het beste doen? De leerlingen tellen hoeveel kinderen we in de klas hebben en ik verspreid de leerlingen over de groepjes (dit in verband met het maken van heterogene groepjes). Een kasteel bouwen met blokken Samen met de leerlingen maak ik een kasteel met blokken. Dit doe ik klassikaal. De leerlingen oefenen hier dan om resultatief te tellen. 'Ten tweede dient de telhandeling om aantallen te bepalen en maten te nemen. Dit heet resultatief tellen en vormt de grondslag voor rekenen.' (TAL-team, 2004:16). Omdat nog niet alle leerlingen uit mijn stageklas resultatief kunnen tellen, leg ik ze dit uit aan de hand van het bouwen van een kasteel. Ik vraag de leerlingen hoeveel blokken ik heb gebruikt. Voor het resultatief tellen gebruiken de leerlingen uit groep 2 hun vingers. De leerlingen uit groep 1 kunnen naar het bouwwerk toelopen om aanwijzend te tellen uit hoeveel blokken het kasteel bestaat. Beeldende vorming Goederik en slechterik tekenen In elk sprookje komt een 'goederik' en een 'slechterik'. De bedoeling is dat de leerlingen een A4-papier door midden vouwen en aan de ene kant de goede en de andere kant de slechte tekenen. Ik heb weer een voorbeeld. Dit voorbeeld neem ik van Roodkapje. De leerlingen moeten een goed en een slecht iemand tekenen. Hiervoor heb ik een gesprek over wat goed en fout is met de leerlingen.

Page 19: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

19

Boom tekenen Ik ga samen met de leerlingen naar buiten en laat de leerlingen een boom natekenen. Dit doe ik omdat er in sprookjes altijd bossen en kastelen voorkomen. Hiervoor heb ik een voorbeeld. De leerlingen moeten kijken naar de takken van de boom, de stam en alle blaadjes. We maken met de hele klas een bos, waarna ik dit op de wand ophang. Sprookje tekenen Het einddoel van mijn project is dat de leerlingen een eigen sprookje moeten tekenen. Door betekenis, vaardigheden en vormgeven duidelijk uit te diepen, ben ik me er bewust van dat het voor de leerlingen interessant genoeg is. BVV-model: (de Jong en Merkx, 2008-2009:14) Betekenis geven De leerlingen vinden sprookjes, het bos en het kasteel erg interessant. Zij hebben aangegeven dat zij hier graag iets over zouden willen leren. Door een sprookje te maken, mogen zij hun eigen ei erover kwijt. Veel leerlingen zijn naar de Efteling geweest of hebben een musical van K3 gezien, dat eigenlijk ook een sprookje is. Vaardigheden De leerlingen mogen van mij zelf weten wat zij willen gebruiken voor het maken van hun sprookje. Als zij graag met wasco kleuren, mogen zij dit doen. Ook mogen ze kiezen voor stiften of kleurpotlood. Hierdoor is er voor ieder wat wils. Ik bespreek nog even met de leerlingen hoe je ook alweer moest knippen en welke dingen je nodig hebt om te gaan plakken. Ik laat zien hoeveel lijm er ongeveer op je kwastje moet zitten en hoe je de lijm kunt verminderen. Door deze vaardigheden aan de leerlingen te laten zien, weten zij hoe dit moet. Hierdoor kunnen zij ook meteen aan de slag. Vormgeven Ik maak zelf een voorbeeld van een sprookje (Roodkapje), zodat de leerlingen weten wat het idee erachter is. Volgens Onna en Jacobse (2008:107) wordt een beeldende activiteit het meest toepasselijk geïntroduceerd met een beeld. Met verwondering kijken naar een afbeelding of een voorwerp dat met het thema te maken heeft, kan de betrokkenheid oproepen. Dit is de reden dat ik zelf ook een voorbeeld maak voor de leerlingen. Vooral groep 1-2 heeft het nodig om voorbeelden te hebben, sommige leerlingen kunnen anders niet door met het werkstuk dat gemaakt moet worden. De leerlingen moeten ook knippen en plakken, omdat ieder zijn eigen verantwoordelijkheid heeft in de groep. Door de leerlingen een vel met een kleur naar keuze te geven, mogen zij op wit papier hun personage of bosjes maken die zij willen. Daarna mogen zij deze uitknippen en op het gekleurde vel plakken. Didactiek en uitdagend onderwijs Nederlands Interactief taalonderwijs Sociaal leren Bij het sociaal leren kom ik tegemoet aan de initiatieven die de leerlingen kunnen nemen. Omdat ik samen met de leerlingen brainstorm over waar hun sprookje over gaat en zij hierover samen moeten overleggen, komen de initiatieven van het sprookje bij de

Page 20: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

20

leerlingen vandaan. Ook zijn de leerlingen bezig met positieve wederzijdse afhankelijkheid. Zij moeten naar elkaar luisteren en zijn afhankelijk van elkaar wat voor sprookje het moet worden. Betekenisvol leren Betekenisvol leren gaat over de betekenis die er tijdens een les wordt gegeven. Ik geef die betekenis door een probleem aan te bieden die de leerlingen moeten oplossen. Hiermee kom ik met het betekenisvol leren tegemoet aan het probleemgestuurde van het uitdagend onderwijs. Ook is er een actieve deelname van de leerlingen. De leerlingen krijgen namelijk een brief die aan hen gestuurd is. Door het probleem (en dus de betekenis erachter) dat de leerlingen op moeten lossen, het probleem is echt van hen en niet van de leerkracht, hebben de leerlingen een actieve deelname aan het project. Strategisch leren Tijdens het strategische leren laat ik de leerlingen aanrommelen, zodat zij zelf erachter komen hoe zij een probleem op moeten lossen. De leerlingen kunnen door positieve wederzijdse afhankelijkheid er samen achter komen hoe zij het probleem op moeten lossen. Ook zijn de leerlingen bezig om hun initiatieven te tonen aan hun klasgenoten en aan de leerkrachten. Zij mogen zelf aangeven hoe zij denken hoe je het probleem op moet lossen. Het schrijfproces Bij de didactiek van het schrijfproces heb ik vooral hulp gehad door het plannen, schrijven en reviseren. De leerlingen kunnen hun initiatieven kwijt door te vertellen wat zij in de brief willen hebben. Een actieve deelname hieraan is absoluut noodzakelijk. Door het schrijfproces wordt duidelijk voor de leerlingen wat er in de brief staat en wat er nog bij kan. Hierdoor krijgen de leerlingen een actieve deelname aan de activiteit op dat tijdstip. Rekenen

Principeparen Bij de vakdidactiek die ik bijgevoegd heb, over de principeparen, staat al hoe deze mij geholpen hebben. Resultatief tellen De leerlingen krijgen het probleem voor dat de gebroeders Grimm 4 nieuwe sprookjes nodig hebben. En nu? Door het resultatief tellen bij te voegen, kom ik tegemoet aan het probleemgestuurde van het uitdagende onderwijs. Ook is actieve deelname belangrijk bij het resultatief tellen, iedere leerling kan mij vertellen wie waar moet zitten en hoeveel er in een groepje moeten. Omdat de leerlingen in het begin nog niet weten dat zij groepjes gaan vormen, sta ik open voor de initiatieven van de leerlingen. Beeldende vorming Boom tekenen Voor deze activiteit had ik geen theorie, maar speelt het zich wel af in de sociaal culturele

Page 21: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

21

context. Door naar buiten te gaan met de leerlingen, speelt het probleem zich niet alleen in maar ook buiten het lokaal af. Omdat de leerlingen iets gaan doen wat zij normaal nooit doen, buiten zitten en tekenen, komt de actieve deelname vanzelf. Ik vertel van te voren een verhaal over het bos en eindig met: zullen we anders een bos gaan tekenen? Door de boom te tekenen, de hele boom past natuurlijk niet op het papier, zijn we vakoverstijgend bezig. Het inzicht dat de leerlingen hiervoor nodig hebben, heeft te maken met het rekenonderwijs. BVV-model Betekenis geven Betekenis geven is voor mij hetzelfde als het werken met een probleemstelling. Ik geef de week betekenis door een echt probleem op tafel te leggen, die de leerlingen zelf moeten oplossen. Vaardigheden De leerlingen knippen, plakken en tekenen. Bij dit knippen en plakken hebben zij het inzicht nodig van het rekenonderwijs. Zij hebben maar een beperkte grootte waarop zij kunnen tekenen en plakken (inzicht van het rekenonderwijs). Hierbij zijn de leerlingen dus vakoverstijgend aan het werk.

Page 22: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

22

Literatuurlijst

Literatuurlijst op alfabetische volgorde: Vul in welke bronnen je hebt gebruikt en bij welke vakdomeinen

deze bronnen horen.

PED/

OWK

OJW RE ENG BW NE KO

1. Aarnoutse, C., en L. Verhoeven (red.), gevorderde geletterdheid, Een leerlijn voor groep 4 tot en met 8, Expertisecentrum, Nijmegen, 2003.

X

2. Aarnoutse, C., en L. Verhoeven (red.), Tussendoelen beginnende geletterdheid, Een leerlijn voor groep 1 tot en met 3, Expertisecentrum, Nijmegen, 2004

X

3. Alkema, E. en W. Tjerkstra, Meer dan onderwijs, van Gorcum B.V., 2006

X

4. De Jong, J. en H. Merkx, Reader beeldende vorming 3, Marnix Academie, 2009.

X

5. Dijkstra M. & B. Pompert, Boeken maken in de klas, van Gorcum B.V., 2001

X

6. Förrer, M., B. Kenter en S. Veenman, Coöperatief leren in het basisonderwijs, Amersfoort, 2004

X

7. Haaren, H. van. Interne publicatie Marnix Academie met letterlijke citaten uit diverse bronnen, 2007

X

8. Site van Marcel van Herpen. http://www.marcelvanherpen.nl/?page_id=34, geraadpleegd op: zaterdag 26 maart 2011

X

9. Jacobse, A., en J. van Onna, Laat maar zien, Een didactische handleiding voor beeldend onderwijs, Wolters Noordhoff, Groningen, 2008.

X

10. Janssen, H., 'Vakoverstijgend onderwijzen en samenhangend leren', Geraadpleegd op zaterdag 26 maart 2011: http://leermiddel.digischool.nl/vo/leermiddel/f7a0c41bb081b43711d8a01aad88bedb (laatste bewerking: 28 december 2006)

X

11. Kerndoelen site. http://tule.slo.nl/ Geraadpleegd op: vrijdag 25 maart 2011.

12. Manders D., & C. Aarnoutse, Wat doen kleuters en leerkrachten in groep 2 van het basisonderwijs, pedagogische studiën, 1997

X X

13. TAL-team, Jonge kinderen leren rekenen, Wolters Noordhoff, 2004

X

14. Van Eijkeren, M., Pedagogisch didactisch begeleiden, Kennisbasis voor de startende leraar, HB Uitgevers, Baarn, 2005

X

Page 23: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

23

Bijlage 1 Ambities ontwikkelen

Wat wil ik voor mezelf bereiken? Competentie 2: Pedagogisch competent Ik wil zorgen voor een goed pedagogisch klimaat in de klas. Omdat bij een leerarrangement de oplossingen voor het probleem vanuit de leerlingen komen, moet ik ervoor zorgen dat alles gezegd en gedaan kan worden, zonder dat andere leerlingen vinden dat het niet klopt. In deze situatie is geen enkel antwoord fout. Competentie 4: Organisatorisch competent Ik wil, door middel van het leerarrangement, leren hoe je een verhalend ontwerp succesvol organiseert en uitvoert. Hierbij wil ik zorgen dat er veel verschillende werkvormen aan te pas komen, zodat de leerlingen geconcentreerd kunnen blijven. Ook wil ik me tijdens het leerarrangement aansluiten bij de regels en routines van mijn mentor.

Competentie 6: Competent in het samenwerken met de omgeving Ik wil me meer bewust worden van de betrokkenen van de school. Als ik in mijn leerarrangement ergens heen wil, word ik me meer bewust van hoe ik ouders moet vragen om mee te gaan, wie ik moet hebben op de plek van bestemming etc. Competentie 7: Competent in reflectie en ontwikkeling Ik ben nooit erg bewust bezig geweest met het reflecteren ergens op. Dit wil ik nu duidelijker gaan doen. Dit gebeurt natuurlijk als ik mijn leerarrangement heb uitgevoerd, maar het is wel een heel duidelijk leerdoel voor mij. Overige doelen * Ik wil leren om de groep los te laten en ze zelf hun gang te laten gaan, zodat alles uit de leerlingen zelf komt. * Ik wil leren om open vragen te stellen aan de leerlingen en ze niet teveel de goede kant op te sturen, dit moet uit de leerlingen zelf komen. Wat wil ik met de leerlingen bereiken? Samenwerken Ik wil dat de leerlingen aan het eind van het arrangement weten hoe het is om met elkaar samen te werken en samen tot een product te komen. Ik wil dat de leerlingen ontdekken hoe het is om met elkaar te overleggen en niet gelijk zelf aan het werk te gaan, maar eerst aan de ander te vragen of zij/hij het ermee eens is of dat het misschien anders kan. Zelfstandigheid bevorderen Ik wil dat de leerlingen leren om zelf/samen een probleem op te lossen, zonder gelijk naar de leerkracht te gaan als het niet lukt. Dit probeer ik te bereiken door het stoplicht vaker te gebruiken, zodat de leerkracht op dat moment niet beschikbaar is.

Page 24: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

24

Bijlage 2 Informatie verzamelen

Beginsituatie en de kinderen uit je groep Ik heb een aantal mogelijke onderwerpen op papier gezet en door middel van een spel gevraagd welk onderwerp zij het leukst vonden. De leerlingen konden steeds kiezen uit twee onderwerpen. Ik gaf ze de keus. 'Wat vind je leuker? Piraten of raketten?' De leerlingen die piraten het leukst vonden, mochten gaan staan. Zo had ik een beeld van wat er over het algemeen leuker gevonden werd in de klas. Ik heb dit doorgevoerd tot er 4 verschillende onderwerpen over waren. Dit waren sprookjes, boerderij(dieren) en het kasteel. Ook heb ik gevraagd wat de leerlingen het liefst deden qua werkvorm: buiten - of binnen spelen, werk je het liefst alleen of met een vriendje en verf of vouw je liever. In bijlage drie vind u de ingevulde vragenlijst. Beginsituatie en je mentor Ik heb mijn mentor meteen ingelicht. Ik heb haar de brief gegeven en het een en ander nader toegelicht. Omdat mijn stageschool op schoolreisje is in de week waarin het leerarrangement uitgevoerd moet worden, heb ik met de Marnix Academie en mijn mentor afgesproken het leerarrangement een week eerder uit te voeren. Nadat ik de vragenlijst klassikaal had gedaan, heb ik met mijn mentor even gezeten om te kijken wat we zouden kunnen gaan doen. Samen kwamen wij op het idee om een nieuw sprookje te bedenken met de klas. Omdat ik een verhalend ontwerp wil gaan doen, hebben we ook al samen nagedacht over hoe we het dan probleemgestuurd gaan brengen. Dit wil ik behalen door een brief op de tafel te leggen van de Gebroeders Grimm. Beginsituatie met betrekking tot de leerstof en niveau van de kinderen uit je groep Ik heb een combinatieklas 1-2. Er zitten 13 leerlingen in groep 1 en 11 leerlingen in groep 2. Hierdoor ligt de leerstof en het niveau erg ver uit elkaar. Door het leerarrangement probeer ik heterogene groepjes samen te stellen, zodat de leerlingen elkaar kunnen helpen. Leerstof – Rekenen De klas waarin ik stage loop, heeft geen methode voor rekenen. Hieronder ziet u waar de leerlingen uit mijn stagegroep ongeveer moeten zijn in de tijd wanneer ik mijn leerarrangement uitvoer. De informatie van de tussendoelen van getalbegrip, meten en meetkunde heb ik gehaald uit de TAL-boeken 'Jonge kinderen leren rekenen' en 'Jonge kinderen leren meten en meetkunde'. Getalbegrip- groep 1

In voor hen betekenisvolle contextsituaties kunnen de kinderen aantallen tot tenminste tien tellen, ordenen, redelijk schatten en vergelijken op meer, minder en evenveel (niveau 1)

Meten – groep 1 De kinderen kunnen allerlei objecten vergelijken en ordenen op lengte. Ze kunnen

daarbij beschrijvingen gebruiken als groter-kleiner, maar ook specifiekere aanduidingen als langer-korter, dikker-dunner en breder-smaller. Tevens doen ze

Page 25: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

25

ervaring op met het afpassend meten met de voor de hand liggende maateenheden als stap, voet en meterstrook.

Meetkunde – groep 1 De kinderen doel ervaring op met het lokaliseren van objecten in een voor hen

bekende omgeving. Ze hanteren daarbij oriëntatiebegrippen zoals achter, voor, dichtbij, door, naast, rechts en links, maken gebruik van herkenningspunten en werken met eenvoudige plattegronden. Ook verwoorden en tekenen ze wat je wel en niet kunt zien vanuit een daadwerkelijk of in gedachten genomen standpunt.

Getalbegrip – groep 2

Kinderen kunnen aantallen objecten tot tien ordenen, vergelijken, schatten en tellen. Ook zijn ze in staat bij eenvoudige erbij- en erafsituaties tot tenminste tien, in de vorm van bedekspelletjes en dergelijke, voor een passende strategie te kiezen (niveau 2)

Meten – groep 2 De kinderen kunnen inhouden zowel in de betekenis van wat er in zit als wat er in

kan op verschillende manieren vergelijken: op het oog, via in elkaar overgieten, en door afpassen of uitscheppen met eenvoudige natuurlijke maten als kopje, beker of lepel. Verder verkennen ze hoe er met een zelf geconstrueerde kopjesmaatbeker gemeten kan worden.

Meetkunde – groep 2 De kinderen doen ervaring op met het construeren met 'vrij' materiaal, met blokken

en ander meetkundig constructiemateriaal en met papier. Ze ontdekken hoe objecten in elkaar zitten en zijn op te bouwen. Ze komen in aanraking met bekende ruimtelijke en vlakke meetkundige figuren zoals blokken, kubussen, vierkanten en verkennen hun elementaire kenmerken.

Leerstof – Taal Voor taal is er op mijn stageklas geen methode. Aan de hand van het boek 'Beginnende geletterdheid' geef ik aan welke tussendoelen er behaald moeten worden rond de tijd dat ik mijn leerarrangement uitvoer. Omdat leerlingen in groep 1 en 2 nog niet hoeven te lezen, houd ik dezelfde leerlijnen aan voor beide groepen. Als dit, naar mijn mening, verschilt, zet ik er tussen haakjes achter voor welke groep dit tussendoel bestemd is. Aan het begin van de ochtend leggen mijn mentor en ik boekjes op tafel die de ouders aan hun kinderen voor kunnen lezen of de leerlingen lezen het boekje zelf. Ook als zij klaar zijn met eten en drinken, mogen zij een boekje uit de kast pakken. Boekoriëntatie

Kinderen begrijpen dat illustraties en tekst samen een verhaal vertellen Ze weten dat boeken worden gelezen van voor naar achter, bladzijden van boven

naar beneden en regels van links naar rechts. Ze weten dat verhalen een opbouw hebben (groep 2) Ze kunnen aan de hand van de omslag het boek enigszins voorspellen.

Kinderen weten dat je vragen over een boek kunt stellen. Deze vragen helpen je om goed naar het verhaal te luisteren en te letten op illustraties.

Verhaalbegrip Kinderen begrijpen de taal van voorleesboeken. Ze zijn in staat conclusies te

trekken naar aanleiding van een voorgelezen verhaal. Halverwege kunnen ze voorspellingen doen over het verdere verloop van het verhaal.

Page 26: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

26

Kinderen kunnen een voorgelezen verhaal naspelen terwijl te leerkracht vertelt. Relatie tussen gesproken en geschreven taal

Kinderen weten dat gesproken woorden kunnen worden vastgelegd, op papier en met audio/visuele middelen.

Kinderen weten dat geschreven woorden kunnen worden uitgesproken. Kinderen kunnen woorden als globale eenheden lezen en schrijven. Voorbeelden:

de eigen naam en namen van voor het kind belangrijke personen/dingen, logo's en merknamen. (groep 2)

Taalbewustzijn Kinderen kunnen woorden van zinnen onderscheiden (groep 2) Kinderen kunnen woorden in klankgroepen verdelen zoals bij kin-der-wa-gen. Kinderen kunnen reageren op en spelen met bepaalde klankpatronen in woorden;

eerst door eindrijm (groep 1 en 2) en later ook door beginrijm (groep 2) Leerstof – Beeldende vorming De werkjes die de leerlingen in groep 1 en 2 maken, worden bedacht voor de leerkrachten zelf. Hier is dus geen methode voor. Er wordt verwacht dat leerlingen vanaf groep 1 de schaar goed vast kunnen houden en in groep 2 moeten de leerlingen de pengreep kunnen. Kunnen ze deze niet, wordt de desbetreffende leerling geholpen om dit wel voor elkaar te krijgen. De materialen die wij gebruiken zijn verschillend en omvangrijk. De leerlingen kunnen te allen tijde (bijvoorbeeld bij het kiesbord) kleien, tekenen, schilderen. Zo hier en daar maakt mijn mentor brooddeeg om dat vervolgens in de oven te doen om het hard te laten worden. Ook worden er veel vouwwerkjes gemaakt. Deze zijn dan van karton of van zacht papier, zodat de leerlingen het verschil kunnen voelen. Alle leerlingen uit groep 2 kunnen 16 vierkantjes vouwen en wat lastigere vouwwerkjes meevouwen met de leerkracht. Groep 1 moet bij het maken van de 16 vierkantjes nog helemaal begeleidt worden. Leerstof – Muziek In mijn stageklas wordt regelmatig een nieuw lied aangeleerd. Dit door middel van een CD, maar ook met behulp van muziekinstrumenten en natuurlijk de stem van mijn mentor of van mij. De liederen die gekozen worden om te zingen, komen uit 'Kleuterwijs' of 'Eigenwijs'. Ook is het zo dat mijn mentor regelmatig spullen meeneemt, zodat het in de belevingswereld van de leerlingen blijft. De klas zingt graag mee met nieuwe liedjes. De leerlingen pikken dit erg snel op. Aan het eind van het aanleren van een lied, dan is het lied zo'n zes keer gezongen, kunnen zij het lied helemaal meezingen. Leerstof – Bewegingsonderwijs Vaak wordt er tijdens bewegingsonderwijs een dans gedaan. Tijdens deze dans mogen zij dan doen wat ze horen op de muziek. Mijn mentor en ik zitten dan aan de kant om te kijken welke leerlingen op het ritme kunnen lopen en welke dat nog moeilijk vinden. De meeste leerlingen kunnen dit al wel. Ook is er nog maar een klein aantal leerlingen dat het moeilijk vindt om te huppelen. De rest van de klas heeft hier geen moeite mee. Ook kunnen bijna alle leerlingen het evenwicht goed bewaren als zij op een balk lopen. Wel worden ze hier dan begeleidt door mijn mentor of door mij. De meeste groep 2 leerlingen durfden zonder hand naar de overkant te lopen, groep 1 leerlingen vonden het nog fijn om een hand vast te houden.

Page 27: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

27

Niveau Zoals ik eerder al noemde, is het verschil in mijn stageklas zeer groot. In groep 1 heb ik twee leerlingen zitten die al snel zeggen het te snappen, maar gewoon maar een beetje 'aanrommelen'. Als voorbeeld heb ik een opdracht die de leerlingen in het werkboekje moesten doen. De leerlingen moesten een op een blad met allemaal verschillende plaatjes, de plaatjes kleuren die wel bij schoonmaken hoorden. De rest hoefden ze niet in te kleuren. De desbetreffende leerlingen hebben alle plaatjes ingekleurd. Later heb ik het nog een keer aan ze uitgelegd, maar zij vonden dit nog zeer moeilijk. Dit komt doordat deze leerlingen nog maar net 4 jaar zijn geworden en dus nog maar net op school zijn. Als ik heterogene groepjes maak, kunnen hun klasgenoten deze leerlingen misschien helpen bij verschillende activiteiten. Ook heb ik in groep 1 een meisje dat ook nog niet zo lang op school is en geen tempo maakt met de activiteiten die ze moet doen. Dit komt denk ik doordat ze altijd zelfstandig te werk gaan. In groep 2 zitten drie leerlingen die elkaar 'aan steken' niet te gaan werken. Ze kunnen het wel, maar je moet wel bij ze in de buurt blijven als het gaat om werktempo. Ze zeggen vaak 'te moe' te zijn en maken vaak gaap-geluiden. Hierbij ligt het dus niet aan het niveau, maar aan het tempo waarop het werk gemaakt wordt. Het uiteindelijke resultaat is 'best te doen', maar bij sommige van de drie zie je dat diegene beter zijn/haar best kan doen.

Page 28: Er was eens.. - marnixstudentenwerk.nl Ilse.pdf · 5 De rode draad De leerlingen krijgen het probleem dat er nieuwe sprookjes bedacht moeten worden. Tijdens de week zijn zij bezig

28

Bijlage 3

Ingevulde vragenlijst