Dick van Halsema, 15 mei 1880.pdf

download Dick van Halsema, 15 mei 1880.pdf

of 5

Transcript of Dick van Halsema, 15 mei 1880.pdf

  • 516 zielsziekte van de hoofdfiguur maakt haar tot de wouwenfiguur in het boek diehet minst bedreigend is voor het conventionele fatsoen.

    Charles Boissevain indt Een drietal novellen bij vlagen even walgelijk als deboeken van Emile ZoLa. H:ij veroordeelt de 'verfoeielijke onreinheid en onzede-Iijkieid' in Emants'verhalen die het zedelijk gevoel van de lezer verzwakken inplaats van dat te versterken.

    Dergelijke bea^raren bestreed Emants al in zijn voorrede. Hij merkt daarinonder andere op dat onfatsoenlijkheid niet een criterium is waarmee de kun-stenaar zich moet ophouden. Overal waar hij 'in een karakteristiek type of in eenkarakteristieken toestand een kenteeken van zijrl tijd ontdekt, heeft de novellisthet recht toetetasten'.

    De nadruk moet hier in eerste instantie gelegd worden op het'karakteristieke',het individuele van de personages die Emants opvoert. 'Types'zijn de personagesvan Emants niet op het niveau van het verhaal, maar op meer abstract niveau, inhet Iicht van zijn visie op de contemporaine maatschappij. Want als de verhalenuit Monaco en Een d.rietal novellenop

    l'punt verschillen van het doorsnee prozauit deze periode, dan is het wel hier: zij schetsen het verhaal van individuen.Emants'novellen markeren, zoals hij ook zelf uitlegt in zijn voorrede bij de romanlong Holland (r88r), het afscheid van de types zoals Hildebrand ze in het mottovande Camera obscuraomschreef. Waar Hildebrand en zijn talloze navolgers eenneus van herinnering oP een gezicht van verbeelding zetten, zodat eenzelfdetronie op wel vijftig mensen leek, zoekt Emants juist naar het karakteristieke datzijn personages een eigen leven geeft. De visie die Emants op de werkelijkheidheeft, staat er vervolgens borg voor dat een dergelijk individu op hoger niveausymbolisch kan worden voor de mens in het algemeen.

    NOP MAAS

    LTTERATUUR }} Zie over Marcellus Emants in het algemeen: Pierre H. Dubois , Marcel-lus Emants, Een schijversleven, tweede, herziene en uitgebreide druk, 's-Gravenhage r9go.De opvattingen van de jonge Emants worden beschreven in: Nop M aas, Maicellus Emants'oP1lattingen oyer kunst en leten in de periode $69-t877 Arnhem r98 8. Zie over Lilith ook deinleiding van A.M. Cram-Magr6 in haar editie van het gedicht (Culemborg r97r). Over deontwikkelingen in het realistische proza rapporteert M.H. Schenkeveld in het opstel 'Vor-men van realisme', in: W. van den Berg en Peter van Zonneveld (red,.), Nederlandse litera-tuur yafl de negeniende eeuw, Utrecht :986, p. 226-244.

    92 J& rS MEr t88o:Kloos ontmoet Perkin de Kalverstraat

    De betekenis van Kloos' 'Inleiding'bij Perks Gedichten

    Eens wandelde Willem door de Kalverstraat, toen opeens een hupsche,blonde jongen van den overkant naar hem toekwam, en zei:- fij bent Kloos, hd? Zeg, ik heb je Rhodopis gelezen... en.. . ik... ik maakzelf 66k verzen, zie je. We zijn wel samen op de Hoogere Burgerschoolgeweest, maar sprakefl elkaar toen niet, want ik zat een klasse lager dan jij,en we kregen ook beiden onderwijs van Dr. Doorenbos.- Ia, ik herinner me. .. ik heb je naam wel eens gehoord. 266, dus maak jij66k verzen? Zott ik daawan niet eens wat kunnen zien?-

    Natuurlijk, dolgraagl Ga maar dadelijk mee naar m'n kamer.En toen kreeg Willem Kloos voor de eerste maal het handschrift der Ma-thilde onder oogen, en onmiddellijk verrast, riep hij, met zijn toen al on-feilbaar critisch instinct, bekoord en enthousiast:-

    Maar dat is prachtigl Dat is hier en daar zelfs magnifiek!-

    O, ik ben blij, dat je dit zegt. Niemand, die ik ken, 'gelooft' erg in mijndichterschap. En als ik iets ervan bij een redactie instuur, krijg ik veelal eenafia,ijzend oordeel.

    eze aangrljpend stijve dialoog, aan de vooravond van de Beweging vanVijftig uit de pen gekomen van de weduwe Kloos, moeten we situerenaan de vooravond van die andere Beweging in onze literatuur: die van

    Tachtig. Vijftien mei r88o, Kalverstraat: Willem Kloos ontmoet lacques Perk enkomt de Mathildebekijken. Daarmee begint een verbintenis waarin, literatuur-historisch gezien, het verbreken van de vriendschap door Perk, april r88r, en dedood van Perk, november r88r, maar gegevens van beperkt belang zijn. In het jaarvan Perks vriendschap met Kloos verandert Perks podzie van karakter. Van eenmoraliserend dichter met een goed oog voor plastiek en zintuiglijke details, ont-wikkelt Perk zich in de richting van een individualisme dat de 'schoonheid'vooralzoekt in de geheimzinnige signalen van het eigen innerlijk. De relatie met I(oosspeelt in nog een ander opzicht een belangrijke rol. De vriendschap die begonnenwas met het handschrift van Perks sonnetten voor Mathilde op tafel, inspireerdede vrienden al snel tot reeksen hartstochtelijke sonnetten voor elkaar. In hetweefsel van teksten dat zo ontstond, reageeri het sonnet van de een soms weer opdat van de ander. Zelfs de cyclus voor Mathilde zal hier ten slotte bij worden

  • 518

    Spelend met de spelling wist Albert Verwey lacques Perk te identificeren fiet de sonnetten-dichter Shakespeare. De notitie komt yoor in Verwey's exemphar Van Perks'Gedichten'.

    betrokken. Wanneer Kloos, als de voornaamste editeur van perks dichterlijkenalatenschap, eind r88z de Mathilde-q,clus bezorgt, dan neemt hij daarin op zijnminst 6n sonnet op dat ooit geschreven was voor hemzelf. Maar daaraan hadPerk dan ook zelfal, na de breuk met Kloos, een andere bestemde gegeven: JoannaBlancke, de verre geliefde van Perks laatste hal$aar.

    De dood van Perk stelde Kloos voorgoed in het bezit van een perk die geensonnetten meer kon terugnemen: de eeuwig jonge heraut van een potische ver-nieuwing naar Kloos'ideaal. Enkele dagen na Perks dood schreefKloos een be-roemd geworden 'In memoriam Jacques Perk'. Herdenking van perk gaat daarinnaadloos over in de proclamatie van een toekomstige Nederlandse literatuur dieop de hoogte zal staan van 'die van de andere, oude en nieuwe volkeren'. In dietoekomst zal de dichter zich in dienst stellen van iets groters en onrustigers dan devlakke huiselijkheid die nu de dienst uitmaakt: de'schoonheid [die] sluimert opden bodem van het leven'. Dan zal de naam van Perk met eerbied worden ge-noemd 'als van een voorganger'. Aan het slot van zijn 'In memoriam' heeft Klooszich op dit punt al naar een groter stelligheid toegeschreven: met perk h6ft dehoofdstroomvan de poEzie ons al bereikt. MetPerks Mathildeis de'Deini Theos,,de grote, geduchte godheid, 'ons aller Moeder' die van plato tot Shelley de grotedichters inspireerde, eindelijk ook aan 6ns volk verschenen. Zo wendtde Neder-landse poEzie zich af van'het gebabbel en gezucht over de minlijke oogen onzervaderlandsche Agnietjes en Maria's' en keert zich tot de onhuiselijke en on-gemakkelijke, maar bedwelmende schoonheid waarvan Perk in zijn sonnet 'DeindTheos'getuigd had: 'Wie 66nmaal U aanschoqwt, Ieefde genoeg'.

    Het 'In memoriam'was een van de middelen waarmee Kloos toegang bereikte totde uitgave van Perks gedichten. De bundel Gedichten van facques perk, met yoor-rede van mr. c. vosmaer en inleiding van willem Kloos verscheen half december1882. Hij is getekend door Kloos' ingrepen; dat geldt zowel voor de sonnettenafzonderlijk als voor de ordening van het geheel. Regels die hem stroefofniet'zelfgezien' voorkwamen, veranderde Kloos naar eigen inzicht, soms geassisteerddoor de jonge dichter-in-opleiding Albert Verwey. Het geheel van de Mathildearrangeerde hij zo, dat het oorspronkelijke concept

    - vanuit I(oos' perspectief

    een ouderwets element -

    oploste in een verloop waarin de wisseling van stemmin-gen deboventoon voerde. En verder schreeffloos een'Inleiding'. Uitvoeriger enradicaler dan in het'In memoriarn'zet hij hierin zijn ideeEn uiteen over poEzie,over podzie in Nederland, en ook wel over Perk. Van de 'Voorrede' van Vosmaer,waar het boek mee begint, heeft niemand ooit wakker gelegen. Maar de inleidingvan Kloos heeft op zijn jongere tijdgenoten een indruk gemaakt die decennia laternog niet was uitgewist. Een overvloed aan getuigenissen laat zien dat veel jongerenvan toen, ook nog als ze zich later van Kloos hadden afgekeerd, dit stuk als hetprogramma hebben ervaren van de nieuwe poEzie in Nederland. Het programmadus van wat in 1885 De nieuwe gids zou worden.

    Wie de 'Inleiding' van Kloos analyseert, komt eigenlijk niet zoveel tegen dat

    5r9

  • 520 5zt

    6l,I

    l

    iI

    lI

    niet al wel eens ergens anders was gezegd. De Engelse romantici die Kloos noemt -

    Shellen Hunt -

    hebben hun sporen nagelaten in zijn betoog, vooral in de passagesover de verbeelding. De gedachte dat het de taak van de kunst is om die ongrijp-bare, ,rluchtige zielsaandoeningen vast te leggen die Kloos'stemmingen' noemt of'bewegingen van de ziel', staat in een lange traditie. Men heeft in dit verbandgewezen op het begrip'Stimmung'bij Hegel en Schopenhauer. De doorlopendevergelijking van de pozie met de godsdienst die het eerste deel van Kloos' 'Inlei-ding' structureert

    - in de loop daarvan moet de godsdienst steeds meer inleveren

    en aan het eind tooit de dichter zich met de doornenkroon, attribuut van hetoverwonnen geachte christendom

    - sluit aan bij een ontwikkeling waarin de

    kunst steeds meer de plaats van de godsdienst had toegedacht gekregen. Bijwoordvoerders van de vorige generatie als Huet en Pierson kan men verwantevoorstellingen vinden; het verschil zit echter in de manier waarop het gezegdwordt. Dat poEzie niet alleen verbeelding is, maar ook hartstocht: in zijn inleidingzegt Kloos dat Leigh Hunt na, maar hij had het ook Huet kunnen nazeggen, of zijnhoogleraar Pierson, die vierjaar eerder, in zijn Gids-artikel over Swinburne, passiehet wezen van alle poEzie 4n van alle letterkundige kritiek had genoemd. Eenafi,vijzing van de met die passie moeilijk te verenigen huiselijke poezie

    -

    de 'poziedu foyer'

    - was een paar jaar eerder al gekomen van Huet. Voor Kloos is elke

    stemming, als vluchtige manifestatie van de ziel, uniek en het vastleggen ervan inpozie vraagt een bijpassend unieke vorm. In zijn 'Inleiding' is dit inzicht ver-bonden met de stelling die in vereenvoudigde vorm luidt: 'vorm en inhoud zijn66n'. Maar dat vonden bijvoorbeeld Vosmaer en Willem Paap ook al, en buiten degrenzen wist men het ook; zo komt de hoogste lof die Swinburne toezwaait aanRossetti's sonnettenreeks 'The house of Iife'

    - in verband met Kloos is dit een

    betekenisvol duo -

    erop neer, dat vorm en inhoud in deze sonnetten volkomenonscheidbaar zijn. Het l'art pour I'art-standpunt, dat met name in de slotpassagevan deel r van de 'Inleiding' zichtbaar wordt, was ook in Nederland geen op-windende nieuwigheid meer. Zo spreekt Van Moten al in zijn Aesthetica uit 1865van'die bekende, te dikwerf miskende leus van: "de kunst om de kunst"'. Maarvergelijking met Van Moten maakt ook zichtbaar dathet l'art pour I'artbrj KLoosgeradicaliseerd is. Waar de kunst in de visie van Van Vloten wel relatief zelfstandigis, maar daarom nog niet alleen zaligmakend, erkent het absolute estheticisme vande inleiding 'geen waarachtig heil voor den mensch'buiten de kunst.

    Meer dan in de nieuwheid van de afzonderlijke elementen, schuilt het succes vande inleiding in de polemische hartstochtelijkheid waarmee Kloos dit alles tot eengeheel heeft gemaakt. De kalme inzichten van het vorige geslacht, tot op grotehoogte los gebleven van de feitelijke literaire produktie, worden in de inleidingverhevigd tot strijdleuzen in een daadwerkelijk gevecht tegen de huiselijkheid.Wie naar een sluitende logica zoekt die in alle hoeken van Kloos' stuk werkzaamis, die kan lang blijven zoeken. Om die reden vroeg Frangois Erens in 1884 aan VanDeyssel een nieuw'program'voor de nieuwe richting te schrijven: Kloos'inlei-

    ding was voor dat doel toch niet helder en precies genoeg. Maar juist de geladenonpreciesheid van het stuk heeft het zolang intact gelaten als het handvest van eengroep kunstbroeders, die weliswaar allemaal v66r hartstocht en intensiteit warenen t6gen vlakheid, conventie en domineespoEzie, maar die voor het overige tochvooral ieder het hunne dachten. In de volte van de 'Inleiding' zijn veel elementenaan te wijzen die een verbinding met latere ontwikkelingen toelaten; daardoorkon het stuk lang ziin vitaliteit behouden. Voor enkele punten wil ik dit naderuitwerken. In de eerste plaats het begrip 'stemming" in verband met het Im-pressionisme; verder de voorstelling van de dichter als in zichzelf verzonkeneenling; de vergelijking van de dichter met Christus; en als laatste het specialevermogen dat I(oos toekent aan de sonnetvorm.

    Als Kloos het heeft over de verbeeld,ing van de'stemming', legt hij het accentop het momentane karakter van die stemming. De dichter legt de bewegingen vanzijr, ziel vast in beelden, ontleend aan de beweeglijke buitenwereld, en maakt zo'het vliedende' 'tastbaar'. Hier kan men een correlatie zien met het Impressionis-me; Kloos zelf zal dat een paar jaar later ook met zoveel woorden doen. Deimpressionist werkt in orngekeerde richting: hij legt'l'instant fugitif in de buiten-wereld vast en kan vandaar ui&omen bij de eigen innerlijke gestemdheid. Het iswaarschijnlijk dat in Kloos' formulering, waarin de werkelijkheid gezien wordt alseen voortdurend veranderen, iets resoneert van het impressionistisch gedachte-goed; in het Amsterdam van begin jaren tachtig begon het gesprek tussen schrij-vers en schilders over de grote dingen van de kunst net goed oP gang te komen.Men kan vermoeden dat na een paar borrels het willen 'tasten van het vliedende'een betrekkelijk gewoon geval was in de conversatie. De Beweging van Tachtigraakt in 1886 in een stroomversnelling wanneer, niet uit de hoek van de 'stem-mingsdichters' maar uit die van de 'kunstenaars der waarneming', het Sensitivis-me wordt geproclameerd. Dit uit het Naturalisme voortgekomen 'h1per-impres-sionisme'begint als een priv-project van Van Deyssel, en het bijbehorend mani-fest, 'Over literatuur' kan men tot op zekere hoogte zien als de projectie van Kloos''Inleiding' op de romantheorie van Zola. Het oProePen van een 'stemming' endaarmee van 'schoonheid'- wel het laatste waarover Zola's theorie zich zorgenhad gemaakt

    - wordt bij Van Deyssel doel van het beschrijven d proza, zoals het

    dat bij Kloos was van de lyrische pozie. De nieuwe kunstenaar van Van Deysselwordt door hartstocht gedreven, schept in majesteitelijke eenzaamheid, lijdt aanhet scheppen en zal onze literatuur in het voorste gelid brengen. Zo doken kernenvan Kloos' 'Inleiding' onder in Van Deyssels Nederlandse mutant van het Natura-lisme, 'Over literatuur' is dan ook opgedragen aan Kloos, en als Kloos in Denieuwe gidsVan Deyssels brochure prijst als een'Epipsychidion van het woord',dan is deze wat b2arre lofvooral ook een verwijzing naar de slotzin van zijn eigeninleiding op Perk. Daarmee sluit de cirkel zich: Kloos' 'Inleiding'was aangepast enherbevestigd in een ontwikkeling die binnen enkele jaren zou leiden tot het Sensi-tivisme van Gorters Verzen figo

    - daarin hebben zowel Kloos als Van Deyssel de

    verwezenlijking van hun proclamaties gezien -

    en tot de debuten van Leopold,Boutens en Henritte Roland Holst.

  • 522 Kloos' dichter is zichzelf genoeg; anders dan de op een algemener leven gerichtedichter van Shelley is hij gefixeerd op het leven van de eigen ziel. Op die voorstel-Iing van de dichter reageert G otter irL zijn Mel. Het programma van zijn heroischezanger Balder is dat van Kloos in de 'Inleiding': hij wil 'de zielsbewegingen'verbeelden. En zijn conclusie is uiteindelijk dat dat niet kan: het leven van de ziel isongrijpbaar voor de verbeelding, zelfs voor de verbeelding door muziek. De rest iszwijgen; Balders blinde opsluiting in een liefdesrelatie met de eigen ziel vormt deafloop van een verhaal dat in majeur begon bij de hooghartige dichter van Kloos,'zichzelven godheid en geliefde tevens [. .. ], eenzaam met zijn ziel onder de blauweoneindigheid'. Het zal ook deze voorstelling van de dichter zijn waarop in de jarennegentig de kritiek zich richt. Bij de herdruk van de'Inleiding' in 1896 als ope-ningsartikel van een verzamelbundel van Kloos, kan Verwey- met een ve rwijziagnaar het voorhoedegevecht van ddn, zichtbaar geworden inhet Kroniek-debat

    -

    het individualistische dichterbeeld van Kloos afdoen als iets dat toen nodig was,maar nu achterhaald. En Henritte Roland Holst betoogt in r89g dat de Tachtigerszich weliswaar beriepen op Shelley, maar dat zij door het bij hen volledig ont-breken van het engagement met maatschappij en mensheid, dat de bron vanShelley's dichterschap was, in feite veel dichter bij Rossetti stonden 'met zrjnbuiten-maatschappelijk parool van verdieping in zichzelven en schoonheid'. Hettrotse individualisme van de dichter uit Kloos' 'Inleiding'wordt geherinterpre-teerd als stadium in een dodelijk ziekteverloop: 'Rossetti heeft in de modernellriek de kiem geplant der ziekte waaraan zijbezwtjkt. Hij heeft haar gewild zooindividueel mogelijk en tegelijk dit individueele gevoel tot een zelf-reflekteerendgemaakt, een, dat zicb, zelf bezag. Zoo kan de poEzie nog maar leven, zich zelveverterend als een vlam, die geen brandstof meer wordt toegevoerd.'

    lnzijrr Aesthetica noemt Van Vloten de dichter degene die door de scheppendeverbeelding is uitverkoren om 'te openbaren, wat de alledaagsche taal niet ver-mag'en zo de'in aardsche ellende verzonken sterveling' 'ten heiland en trooster'te zijn. In veel opzichten staat dit dicht bij de'Inleiding'en Kloos'direct daarnageschreven stukken, als men Van \{lotens troostende 'hemelsche gedachten' maarvervangt door 'hoge en diepe stemmingen'. Nieuw is dat Kloos de dichter niet alseen ongespecificeerde heilandfiguur voorstelt, maar met het beeld van dedoornenkroon rechtstreeks verwijst naar christus. De dichter als nieuwe christuswaar de oude heeft afgedaan

    - dat is het arrangement. Twee elementen uit het

    credo van Kloos komen samen in deze identificatie van de dichter met Christus:de verheven eenzaamheid van de dichter 6n zijn passie, in de dubbele betekenisvan hartstocht en lijden. Op een zo strategische plaats gelanceerd heeft de voor-stelling een lange carriEre gehad in de ontwikkelingvan Tachtig, tot in teksten vanVan Deyssel en Gorter toe waarin de kunstenaar wordt voorgesteld als de 'grotePassieman' die het lijden van de anderen op zich neemt. Onvermijdelijk in ditverband zijn de'Christussonnetten'van Verwey, waarin men de dichter Kloos inde rol kan zien van 'Man van Smarte met de doornenkroon' en Verwey in de bijrolvan aanbiddende discipel. Tot in 1893 loopt dit stuk door: als Kloos in De nieuwe

    gidshet sonnet 'Christus na 't verraad' publiceert, is dat een aanval van Kloos-Christus op Iudas-Verwey. Direct aan dit gedichtvooraf gaatinDe nieuwe gidshetdebuut van Leopold: 'Zes Christus-verzen'. Ook hier staat Christus voor een visieop het dichterschap. Maar om de wellust van het lijden gaat het nu niet meer;Leopolds Christus sterft aan onherstelbare ingekeerdheid. Het is een diagnose uitde jaren negentig in een beeldcluster uit de jaren tachtig.

    Ten slotte het geheim van het sonnet. In het tweede deel van zijn 'Inleiding'houdtI(loos een pleidooi voor het sonnet

    - Perks vorm

    - als de vorm bij uitstek om de

    zielsaandoening te verbeelden. Een aandoening en het sonnet hebben volgensKloos allebei het verloop van een golf, met een rijzing en een daling. Gezien dezeaverall-overeenkomst zal verdere technische verfrjning het sonnet in staat stellenuiteindelijk 'iedere rimpeling van het gevoel' adequaat vast te leggen. In eenartikel uit 1885 over de sonnetten van.Shakespeare werkt Verwey dit standpuntuit. Het blijft vreemd: unieke inhouden moeten in de bijpassend unieke vormenworden vastgelegd, maar de speelruimte wordt vervolgens beperkt tot wat erbinnen een muurvaste versvorm aan variatiemogelijkheden in huis is. Wat datbetreft hebben Gorter en Leopold even later met hun vrije vers de consequentiesvan Kloos'programma radicaler getrokken. Maar de voorkeur voor het sonnet inde beginperiode van De nieuwe gids heeft nog een andere reden en daarvoormoeten we terug naar Kloos en Perk Het geheime vlechtwerk van de door Kloosen Perk voor elkaar geschreven sonnetten moet voor l(loos aan het sonnet eenextra dimensie hebben gegeven. In 1885 neemt Verwey de rol van Perk over. In hetkader van zijn bijdrage aan het samen met Kloos te schrijven geheime'Boek vanmysterie' dicht hij een groot aantal sonnetten; een deel daarvan is later bekendgeworden als'Van de liefde die wiendschap heet'. Perk is hierbij niet afwezig: hetproject begon na een bezoek van Kloos en Verwey aan Perks graf, en als Kloos injuni 1885 Verwey zijn eigen exemplaar van Perks Gedichten cadeau geeft, is datwaarschijnlijk als het meest passend geachte dankbetoon voor een grote groepwiendschapssonnetten die Verwey zojuist in Kloos' afi,vezigheid had geschreven.Zo werkte Perk door in de sonnettencultus uit de oprichtingstijd van De nieuwegids. Dat Verwey zich in dezelfde tijd bezighoudt met de sonnetten van Shake-speare en het in die ryclus verborgen geheim, toont hoezeer sonnet en mysterievoor hem op dat moment samengingen. Hoe het in zijn hoofd fuseerde, laatVerwey's eigen Perk-exemplaar zien. Daarin heeft hij met potlood naast elkaargeschreven ')acques Perk' en 'Shakespere'. Daaronder staat de uitkomst van dezesom. Die luidt: '|acquespere'. Het sonnet mag dan, net als de ziel, rijzen in acht enweer dalen in zes, maar laten we de rol van '|acquespere' vooral niet onder-schatten.

    Als Gorter, na het experiment van de totale potische versplintering, in r89rsonnetten gaat schrijven, dan staat het sonnet voor eenheid, orde en regeneratie.Dat heeft weinig meer te maken met het sonnet als drager van unieke gevoels-

    523

  • 524 rimpelingen. In hetzelfde nummer van De nieuwe gidswaarin Kloos'woedendesonnet tegen Verwey stond

    - laatste, bedorven uitloper van het .facquespere,-

    complex -

    en de 'Zes christus-verzen' van Leopold, debuteerde Henriette RolandHolst met sonnetten die direct geinspireerd waren door die van Gorter. zij wijstdaarin voor zichzelfde kunst van het 'hoogleven der momenten' afen kiest voorde bezonnenheid die zich richt op het grote verband. Tussen Kloos en verweykwam het nooit rneer goed. Allebei ontwierpen ze zich, in de lengte van jaren diehun nog gegeven was, een geschiedenis van de Nederlandse letterkunde di e draai-de rond Perk' En zo maakte Perk aan verwey geleidelijk aan duidelijk dat hij naTachtig de juiste weg was opgegaan en dat Kloos was blijven stilstaan. Gelukkigmaakte Perk aan Kloos duidelijk dat Verwey van Tachtig niets had begrepen.

    DICK VAN HALSEMA

    LTTERATUUR j& De voornaamste teksten zijn afgedrukt in: Jacques perlcs Gedichtenvolgens de eerste druk Q88z), ed. G. stuiveling,zwolle.-95B. Een uitgebreide studie waarinKoos"Inlciding'geplaatst is in de internationale context, is |.C. Brandt Corstius, Herpoitisch progratnma van Tachtig een vergelijkende studic, Amsterdam 196g. Tegen de nei-ging van Brandt Corstius om Klo os' 'Inleiding' te zien als een vroeg specimen van Symbo-lisme gaat W.J. van den Akker in in: Een dichter schreit niet, de poetica van M. Nijhoff,utrecht 1985, p. 6ow (dissertatie utrecht). Zie over Kloos verder: petervanEeten, Dichter-lijk labirint, opstellen over het werk van Willem Koos, Amsterdam 1963, en p. Kralt, Dedichter, zijn geliefde en zijn muze, oter de vroege podzie van willem Kloos, stichting Dimensie1985. Over de wisselwerking van stemmingsdichters en sensitivistische prozaschrijvers zie].D.F. van Halsema, "'En dat doen ookwij", dewisselwerkingtussen stemmingsdichters ennaturalisten in de eerste jaren van De nieuwe gids', Voortgangvnt (tSSil, p.3-37. Voorverwey's 'Van de liefde die vriendschap heet' zie de commentaar bij deze cyclus in: A-lbertVerwey, DichtEel [...], bezorgd, ingeleid en van commentaar voorzien door dr. MeaNijland-Verwey, Amsterdam 1983.

    93 }} SEITEMBER 1883:P.A. Daum schrijft zijn artikel

    'Indische romans'

    De koloniale bellettrie ten tijde van 'tempo doeloe'

    ' J-l en groot gebrek van de Indische romans oftewel "romans over Indi" is, datH ze gruwelijk slecht zijn.' Dat schrijft de journalist P.A. Daum op r5 septem-I-l ber r88 3 in H et I ndis ch vaderland. D rie maanden later begint hij zelf met eenIndische roinan; van december 1883 tot juli 1884 verschijnt Uit de suiker in de tabakals feuilleton in datzelfde dagblad. Dat zou de eerste 'nieuwe', met enige goede wilzelfs de eerste 'naturalistische' roman in'de Nederlandse letterkunde worden.Daum heeft in totaal tien romans geschreven, die ook na honderd jaar de moeitevan het lezen nog ruimschoots waard zijn.

    Eerst iets over de Indische romans die Daum zo slecht vond, Namen noemt hijniet, al vermeldt hij wel met welke auteur het genre dat hij bestrijdt, begon. In 1863publiceerde )an ten Brink zijn roman Oosf--Indische dames en heeren. Na MaxHavelaar, dat drie jaar eerder verscheen, zou dit het boek zijn geweest dat debelangstelling voor Indi het meest gestimuleerd heeft. 'Zijn boek is een hy-bridisch produkt geworden, een mengeling van goede observaties en drakerig-heid', zegt de Oost-Indische spiegel" het boek waarin de gehele Indische bellettrievanaf de dagen van de Verenigde Oostindische Compagnie tot heden in kaart isgebracht. Ten Brink probeert de Hollandse lezer een beeld te geven van het levenvan de Europeanen in IndiE, maar weet die observaties, volgens de Spiegel"nietteintegreren in zijn romantische intrige.

    Na r87o komt de stroom Indische romans pas goed op gang. De bloei van ditgenre heeft alles te maken met twee historische feiten. De opening van het Suez-kanaal in 1869 had de weg naar Indid een stuk korter gemaakt. De afschaffing vanhet Cultuurstelsel, waarmee een jaar later begonnen werd, had Indie ontslotenvoor het particulier initiatief, waardoor steeds meer Europeanen in deze groieoverzeese kolonie emplooi konden vinden. Er kwamen ook meer Oost-Indischedames en heren die het thuisfront, in de vorm van schetsen of romans, wildeninformeren over het leven daar.

    'Indie is ook in het litterarische eene melkkoe. Wanneer onze kleinzoneneenmaal aan het katalogiseren gaan, dan zullen zij zich verbazen over het cijfer dernederlandsche letterkundigen van beiderlei geslacht, door wie in de tweede helftder negentiende eeuw aan deze speen getrokken is,' schrijft Huet in een kritiek uitr88r. Hij noemt daar ook de namen die Daum twee jaar later achterwege zal laten.Wat de romanschrijvers onder hen betreft, gaat het om de militaire tekenaar F.C.