De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua...

81
1 UNIVERSITEIT GENT Faculteit Letteren en Wijsbegeerte EEN ANALYSE VAN DE WOORDVOLGORDE IN DE TABULAE VINDOLANDENSES: DE WERKWOORDSPOSITIE IN DE ZIN EN DE RELATIE TUSSEN WERKWOORD EN OBJECT Verhandeling ingediend ter verkrijging van de graad van Master in de Taal en Letterkunde: Twee Talen: Latijn en Grieks door GOEDELE CAPPAN Gent 2009 PROMOTOR: PROF. DR. W. VERBAAL

Transcript of De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua...

Page 1: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

1

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Letteren en Wijsbegeerte

EEN ANALYSE VAN DE WOORDVOLGORDE IN DE

TABULAE VINDOLANDENSES: DE WERKWOORDSPOSITIE IN DE ZIN EN

DE RELATIE TUSSEN WERKWOORD EN OBJECT

Verhandeling ingediend ter

verkrijging van de graad van

Master in de Taal – en

Letterkunde: Twee Talen:

Latijn en Grieks door

GOEDELE CAPPAN

Gent 2009

PROMOTOR: PROF. DR. W. VERBAAL

Page 2: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

2

Inhoudstafel

Inleiding 3

DEEL I: HISTORISCHE EN LINGUÏSTISCHE SITUERING VAN DE TABULAE 4

VINDOLANDENSES

1. De Tabulae Vindolandenses: een algemene inleiding 5

1.1 Belang en situering 5

1.2 De militaire setting 6

2. De taal van de Vindolandatabletten 11

2.1 Auteurs versus scribae 11

2.1.1 De auteurs en hun afkomst 11

2.1.2 De scribae en hun opleiding 15

2.1.3 De spelling: substandaard of archaïserend? 16

2.2 Verschillende facetten van het Latijn in Vindolanda 18

2.2.1 Sermo vulgaris? 18

2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20

2.2.3 Brits Latijn? 21

2.3 Conclusie 24

DEEL II: THEORETISCH KADER EN AANDACHTSPUNTEN VAN DE ANALYSE 25

1. Theoretisch kader 26

1.1 De ‘typologische’ aanpak: Latijn als (S)OV-taal 26

1.1.1 Ongemarkeerd en gemarkeerde werkwoordspositie 26

1.1.1.1 Finale positie 27

1.1.1.2 Initiële positie 27

1.1.1.3 Mediale positie: moeilijke definiëring 28

1.1.2 De evolutie (S)OV > SVO 30

1.1.2.1 Bauer: een late verschuiving 30

1.1.2.2 Adams: een vroege verschuiving 30

1.1.2.3 Panhuis: OV én VO: Latijn als typologisch ambivalente 31

taal

1.2 Functional Sentence Perspective 32

1.2.1 Panhuis: Thema / Rhema 33

1.2.2 Pinkster: Topic / Focus 34

1.3 De beste methode: een greep uit beide theorieën 34

2. Aandachtspunten bij de analyse 36

2.1 De relatie verbum - direct object 36

2.2 Werkwoordspositie in de hoofdzin en de ondergeschikte zin 36

2.2.2 De conservatieve tendens in de ondergeschikte zin 36

2.2.3 De relatie tussen het type ondergeschikte zin en het behoud 37

van de OV- structuur

2.3 Tendens en variatie 38

Page 3: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

3

DEEL III: ANALYSE VAN HET TEKSTCORPUS 39

1. Analyse van de werkwoordspositie in Vindolanda 40

1.1 Tendensen voor een werkwoord in initiële positie 40

1.1.1 Imperatieve waarde 40

1.1.2 Volitieve waarde 43

1.1.3 Adversatieve waarde 45

1.1.4 Explicatieve waarde 45

1.1.5 Cognitieve waarde 46

1.1.6 Sensitieve waarde 47

1.1.7 Descriptieve waarde 47

1.1.8 Affirmatie en negatie 48

1.1.9 Misi tibi + direct object: een geval apart 49

1.1.10 Syntactische motivatie 51

1.2 Mediale positie en de postverbale elementen 54

1.2.1 Opmerking: het verschil tussen Tail en Focus 54

1.2.2 Het indirect object 55

1.2.3 Voorzetselconstructies 57

1.2.4 Getalwaarden 59

1.2.5 Opsommingen 60

1.2.6 Hulpwerkwoord en infinitief 61

1.2.7 Bijwoorden 63

1.2.8 Tweede lid van de vergelijking 63

1.2.9 Completieve constructies 63

1.2.10 Direct object 65

1.3 Finale positie 66

1.3.1 Amplificaties na een finaal werkwoord 66

1.3.2 Neutraal werkwoord – neutrale zin? 67

2. De resultaten in cijfers 70

2.1 Verschil tussen hoofdwerkwoord en ondergeschikt werkwoord? 70

2.1.1 Het werkwoord in de hoofdzin 70

2.1.2 Het werkwoord in de ondergeschikte zin 71

2.2 Verbum – direct object 73

2.2.1 In de hoofdzin 73

2.2.2 In de ondergeschikte zin 74

3. Algemene conclusie 75

Bibliografie 76

Bijlagen

Page 4: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

4

Inleiding

Deze scriptie heeft als doel de woordvolgorde in de Tabulae Vindolandenses, meer

bepaald de positie van het werkwoord in de zin, te analyseren. Op de verschillende

facetten van de taal in Vindolanda werd reeds diepgaand onderzoek verricht, maar

op het gebied van de woordvolgorde kunnen deze documenten niet volledig –maar

toch grotendeels- als onontgonnen terrein beschouwd worden.

In deel I van dit onderzoek worden bij wijze van situerende inleiding en historische

omkadering van het tekstcorpus de algemene kenmerken van de Tabulae

Vindolandenses weergegeven: de vindplaats, de datering, het materiaal, de militaire

setting, de documenttypes, ... De vraag kan gesteld worden of al deze informatie wel

noodzakelijk is voor een taalkundig onderzoek. Ik geef toe dat de inleidende

hoofdstukken nogal archeologisch aandoen en niet echt adequaat zijn voor het doel

dat ik vooropstel. Laat men het echter beschouwen als bron van vrijblijvende kennis

over deze schrijftabletten.

In wat daarop volgt komen de talige elementen meer aan bod. Er wordt dieper

ingegaan op wie verantwoordelijk is voor het schrijven van deze documenten en

welke opleiding hij of zij genoten heeft. Aan de hand van voorbeelden wordt

aangetoond wat de kwaliteit van het Latijn is en wordt het Latijn in Vindolanda

vergeleken met andere bestaande vormen van Latijn. Er wordt vooral lang

stilgestaan bij een eventueel direct verband tussen de geografische situering van de

tabletten in Brittannië en de regionale ‘Britse’ variant van het Latijn. Achteraf gezien

blijkt deze link helemaal niet relevant.

Toegegeven, het eerste deel is eerder informatief en laat weinig sporen na in het

vervolg van het onderzoek.

Pas vanaf het tweede deel begint het onderzoek naar woordvolgorde concreter te

worden en geef ik een overzicht weer van de theorieën omtrent woordvolgorde in de

Latijnse zin, vooral gericht op de positie van het werkwoord. Het is een inleidende

theoretische omkadering, die niet exhaustief is, maar de nodige informatie biedt om

een onderzoek te kunnen aanvatten. Daarnaast bespreek ik ook de gebruikte

methodologie en de elementen waarop gelet zal worden tijdens de eigenlijke analyse.

In een laatste en derde deel volgt uiteindelijk de analyse van het tekstcorpus. Hierin

worden de verschillende posities van het werkwoord in Vindolanda onder de loep

genomen, waarbij vooral gelet wordt op de relatie tussen verbum en direct object, en

een eventueel verschil tussen het werkwoord in de hoofdzin en het werkwoord in de

ondergeschikte zin.

Page 5: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

5

DEEL I: HISTORISCHE EN LINGUÏSTISCHE SITUERING

VAN DE TABULAE VINDOLANDENSES

Page 6: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

6

1. De Tabulae Vindolandenses: een algemene inleiding

1.1 Belang en situering

Het enthousiasme was groot toen een groep archeologen in de jaren zeventig

van de vorige eeuw op een verzameling houten schrijftabletten stootte. Het eerste

schrijftablet werd aangetroffen in de lente van 1973. In een reeks opgravingen op de

site van Vindolanda, het huidige Chesterholm in ‘de nek’ van Groot-Britannië,

kwamen uiteindelijk meer dan duizend exemplaren aan de oppervlakte. De tabletten

worden gedateerd tussen het jaar 90 en 120 na Christus, net voor de bouw van de

Hadriaanse muur, die in 122 aangevat en in 128 voltooid werd. Het fort van

Vindolanda lag aan de ‘Stanegate’, de militaire weg die in opdracht van keizer

Trajanus gelegd was en die langs de latere Hadriaanse muur liep. Als onderdeel van

de ‘limes’, de versterkte grenslinie, was Vindolanda een belangrijke grenspost aan

wat toen de uiterste rand van het Romeinse Rijk was.

De ontdekking van de Tabulae Vindolandenses betekende een schat aan

informatie voor elk onderdeel van de archeologische wetenschappen, in het

bijzonder voor de paleografie en de epigrafie. De vondst in Vindolanda is de eerste

grote verzameling houten inkttabletten. Vóór 1970 werd wel reeds een gering aantal

inkttabletten ontdekt, maar die werden niet als zodanig erkend en geapprecieerd; het

maakte eerder deel uit van een historische voetnoot. Tot dan toe werd immers overal

aangenomen dat men in het noorden van het Romeinse Rijk voornamelijk gebruik

maakte van houten wastabletten, die bestonden uit een houten tafeltje met opstaande

randen, waarin was werd gegoten en vervolgens werd ‘beschreven’ met een stilus,

een soort metalen schrijfpen. Dit type tablet, voorzien van een laagje was, kwam ook

voor in Vindolanda, in 180 exemplaren, maar het overgrote merendeel behoorde tot

een ander type, namelijk de ‘inkttablet’. De visie die men had over het dominerende

gebruik van wastabletten in het noorden, moest dus grondig herzien worden.

Inkttabletten zijn dunne, houten tafeltjes met een dikte die varieert tussen 1 en

Page 7: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

7

3 millimeter, die beschreven werden met inkt, vandaar de benaming. Niet enkel in

Vindolanda was dit schrijfmateriaal populair, maar ook over het algemeen in de hele

noordwestelijke provincie van het Romeinse Rijk; veel brieven en documenten

werden immers vanuit andere plaatsen naar Vindolanda gestuurd. Hoewel ze niet

herbruikbaar zijn zoals de stilustabletten, zijn ze veel goedkoper en gemakkelijk te

verkrijgen. Ze werden immers vervaardigd uit lokaal beschikbaar hout, terwijl

stilustabletten voornamelijk uit geïmporteerd hout gemaakt werden. Er wordt dan

ook aangenomen dat het gebruik van houten tafeltjes die met inkt beschreven

werden, in tegenstelling tot wat men eerst dacht, wijdverspreid was. Het schrijven

met inkt op hout was de noordelijke tegenhanger van het schrijven op papyrus in de

zuidelijke provincies. Voor de wettelijke documenten maakte men wel nog gebruik

van de stilustabletten, die een betere overlevingskans hadden door hun grootte en

stevigheid. De minder belangrijke documenten zoals brieven en rekeningen, werden

neergeschreven op de meer vergankelijke, dunne houten inkttabletjes.

1.2 De militaire setting

De inhoud van de schrijftafeltjes van Vindolanda geeft het dagelijkse leven

weer van het reilen en zeilen in het militaire kamp. Het tekstmateriaal vormt de

schriftelijke weerspiegeling van de uitbouw van een sociaal netwerk tussen

officieren, soldaten en handelaars uit naburige dorpen. Vorm en thematische inhoud

laten toe de enorme hoeveelheid schrijftafeltjes in categorieën onder te verdelen.

Bowman en Thomas onderscheiden vijf verschillende documenttypes: (1) literaire en

subliteraire teksten, (2) ‘shorthand texts’, (3) militaire documenten, (4) rekeningen en

lijsten en (5) brieven. Onder de additionele categorieën (6) ‘minor texts’ en (7)

‘descripta’ worden vervolgens de teksten geplaatst die zodanig fragmentarisch zijn,

dat het documenttype moeilijk of helemaal niet achterhaald kan worden.

Page 8: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

8

1. Literaire en subliteraire teksten (II 118-121; II 452)

Het is niet abnormaal om in een militair kamp literaire teksten aan te treffen, en

zeker niet in een milieu van hooggeplaatste officieren. Op de achterkant van een

brief, die nooit verstuurd geweest is (II 118), kan men een regel uit Vergilius lezen:

. . . . . . . . . . . . . .

1 INTEREA PAVIDAM VOLITANS PINNA

2 TA .VBEM m2 seg. uacat

. . . . . . . . . . . . . .

Vermoedelijk gaat het hier om een schrijfoefening, mogelijk voor de kinderen van de

bevelhebber Flavius Cerialis, aangezien het tablet bij diens documenten werd

aangetroffen. Men is het er over eens dat het hier een regel uit de Aeneïs betreft:

interea pauidam uolitans pinnata per urbem (IX.473).

Tablet II 119 geeft al heel wat minder van zijn inhoud prijs en wat overblijft,

wordt als een lijn uit Catullus aanzien:

Front

1 QVIN[

Back

1 QV IN traces? [

2 QVINTIA [

Quintia formosa est multis (86.1) zou de volledige eerste regel van Catullus, Carmen 86

zijn. Opnieuw denkt men dat het om een schrijfoefening gaat, maar aangezien

Catullus niet eerder in een papyrus aangetroffen werd, kan men dit slechts als een

mooie hypothese beschouwen.

De enige reden waarom tablet 120 onder deze categorie geplaatst wordt, is te

vinden in het mooie handschrift. Inhoudelijk kan niet uitgemaakt worden of het hier

überhaupt wel om een schrijfoefening gaat en of het een regel betreft van een of

ander literair werk. Het kan evengoed een stuk van een brief weergeven:

. . . . .

1 ]all.n.[.].[

1 ]ibi · soluerent

Page 9: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

9

Op tablet 121 is naast een tekening ook de resten van het woord belli te zien,

waardoor de vermoedens opnieuw de richting van een Vergiliaanse schrijfoefening

uitgaan: claudentur Belli portae (Aeneïs I.294) ofwel causam belli regna ipsa Latini

(Aeneïs XII.567).

Naast deze vier voorbeelden werd later nog een vijfde exemplaar gevonden met een

literaire schrijfoefening, namelijk in tablet 452.1 Wat eerst niet leesbaar werd

bevonden, bleek uiteindelijk het eerste vers van Vergilius’ Aeneïs I te zijn, dat op

twee zijden (A en B) werd herhaald:

A

arma] uirumque [c]anó Tro-

iae qu]i primus ab oris

B

arma [ui]r[umque cano

Troiae qui primu[s ab oris

2. ‘Shorthand texts’ (II 122-126)

Vijf tabletten in Vindolanda getuigen van het gebruik van steno in het militaire kamp

en zijn meteen ook de vroegste bronnen die we hebben voor het Latijnse stenoschrift.

Voordien had men enkel steno aangetroffen in bronnen vanaf de zesde en zevende

eeuw na Christus. Het handschrift dat hier wordt aangetroffen, is heel cursief en

bestaat uit een combinatie van letters en symbolen. Deze manier van schrijven

ontstond dus - zoals reeds vermoed werd en nu ook bewezen – in een militaire

context.

3. Militaire documenten (II 127-177 en III 574-580)

In tegenstelling tot de twee vorige categorieën werden leesbare tabletten uit deze

categorie wel in het tekstcorpus voor dit onderzoek opgenomen.

We zien drie types militaire documenten: renuntia, schriftelijke aanvragen voor verlof

en overige documenten met gemengde inhoud.

1 cf. Bowman, A.K.-Thomas, J.D., TV III, Appendix p.160.

Page 10: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

10

- renuntia: ‘Renuntium’ is de Latijnse term voor een verslag, dat steeds werd

geschreven volgens een vaststaande structuur. III 574 is de eerste volledige versie

van zo’n renuntium: xvii K Maias / renuntium / coh viiii Batauo/rum omnes ad loca

qui/debunt et inpedimenta / renuntiarunt optiones / et curatores / detulit Arcuittius optio /

(centuriae) Crescentis. Deze verslagen dienden om te laten weten aan de superioren

dat alle eenheden en het personeel aanwezig en gekeurd waren.

- schriftelijke aanvragen voor verlof: Ook in dit soort documenten voor het

aanvragen van verlof wordt steeds dezelfde formule aangewend: Rogo domine (naam)

dignum me habeas cui des commeatum.

- overige documenten: Hierbij horen allerhande verslagen, zoals bijvoorbeeld

het verslag over de strijdwijze van de ‘Brittones’ in II 164: Brittones / nimium multi ·

equites / gladis · non utuntur equi- / tes · nec residunt / Brittunculi · ut · iaculos / mittant.

4. Rekeningen en lijsten (II 178-209 en III 581-610)

Vooral voor archeologen is dit soort documenten interessant, omdat ze veel concrete

zaken verduidelijken over het dagelijks omgaan met geld en handel. Tevens geven ze

heel wat informatie prijs over hoeveelheden voedsel, de koopwaar, textiel, kledij,

huishoudelijke benodigdheden, zaken die verhandeld werden in het militaire kamp.

Voor dit onderzoek bleek dit soort teksten echter weinig bruikbaar, aangezien slechts

zelden een volledige zin wordt neergepend. Toch heb ik –waar mogelijk- uit deze

categorie ook materiaal geplukt.

5. Brieven (II 210-353 en III 611-671)

Uit de categorie van de brieven komt logischerwijs het gros van het gebruikte

tekstmateriaal in dit onderzoek. Hoewel enorm veel verschillende auteurs

deelnamen aan de briefwisseling in Vindolanda, slaagden Bowman en Thomas er

toch in de brieven in ‘archieven’ onder te verdelen: (1) Verecundus, (2) Saecularis, (3)

Genialis, (4) Cerialis, (5) Lepidina, (6) Priscinus en (7) Lucius. Daarnaast zijn er nog

talrijke brieven die onder de algemene noemer van (8) gemengde correspondentie

Page 11: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

11

geplaatst worden. De brieven mogen dan wel in archieven ondergebracht zijn, hun

onderlinge coherentie is niet evident. In de briefwisseling van Cerialis alleen al

kunnen reeds achttien verschillende correspondenten worden aangeduid. De functie

en de literaire opleiding van de auteurs zullen we bespreken in het volgende

hoofdstuk.

6. ‘Minor Texts’ (III 672-720)

De documenten die onder deze subtitel gecatalogiseerd worden, zijn teksten waarbij

men nog net kan uitmaken tot welk genre ze behoren. III 672-687 zouden behoren tot

de ‘rekeningen’ en III 688-720 tot de ‘brieven’, maar voor de rest zijn ze heel

onduidelijk en fragmentarisch. Ze worden dus in dit onderzoek achterwege gelaten.

7. Descripta (II 354-573 en III 721-853)

Met de aanduiding ‘descripta’ bedoelt men alle schrijftabletten die slechts sporen

dragen van enkele letters of helemaal onleesbaar zijn. Door hun extreem

fragmentarisch karakter kunnen ze door de uitgevers niet uitvoerig besproken

worden en zijn ze voor dit onderzoek niet relevant. Slecht één tablet kan gebruikt

worden, namelijk III 716, omdat daar toch één volledige regel leesbaar is.

Page 12: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

12

2. De taal van de Vindolandatabletten

De Tabulae Vindolandenses bieden niet alleen een zicht op het militaire en sociale

leven in het Romeinse kamp, maar vooral een bron van onschatbare waarde voor de

Latijnse taal, geproduceerd door militairen die in Brittannië gestationeerd waren.

2.1 Auteurs versus Scribae

Welke personen zijn verantwoordelijk voor de tekstproductie in Vindolanda? Het

begrip ‘schrijver’ is hier dubieus en valt in twee luiken uiteen. We hebben enerzijds

de persoon die de brief opstelt en dicteert; anderzijds een scriba die het gedicteerde

opschrijft. Eerstgenoemde wordt doorgaans als ‘auteur’ benoemd, en heeft natuurlijk

de hoofdrol in het componeren van een brief. Toch is de rol van de scriba bij het

schrijven niet te onderschatten.

2.1.1 De auteurs en hun afkomst

Tweehonderdvijftig verschillende benoemde personen werden in de brieven

gedetecteerd, voornamelijk oudere officieren (zoals Flavius Cerialis: praefect van het

negende cohort van Bataviërs), maar ook jongere officieren, soldaten, vrouwen,

slaven en burgerhandelaars. Voorlopig werden nog geen inheemse ‘Britse’

correspondenten ontdekt; er zijn wel enkele sporen van Keltische namen in de

brieven (zoals bijvoorbeeld in II 310.1: Veldeius of Veldedeius). Het merendeel van de

soldaten was afkomstig uit ‘Germania’ of van het Keltische vasteland. Gerekruteerde

soldaten uit Gallië en de rest van het geromaniseerde vasteland waren mensen die

reeds de tweede of derde generatie vormden na de Romeinse inval en overheersing

in hun respectievelijke thuislanden. Zij hadden dus al een geavanceerd niveau wat

de Latijnse taal betreft. ‚The Vindolanda evidence shows uw how swiftly Gauls and

Batavians acquired these literate habits and how proficient they became within a

very short time.‛ (Bowman 2003: 94) Men neemt aan dat enkelen van hen de

Page 13: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

13

traditionele Romeinse opvoeding hadden gekregen, die onder andere bestond uit een

basistraining lezen en schrijven. De graad van acculturatie bij de ‘vreemdelingen’ in

het leger was dus hoog.

In de legerbasis in Vindolanda zelf was er ook mogelijkheid tot het aanleren

van Latijn. De kinderen van sommige praefecten kregen lessen Latijn in het kamp,

waarvan de literaire schrijfoefeningen op enkele tabletten (II 118-121) een getuigenis

zijn.

Pearce wijst er op dat deze goede kennis van het Latijn toch niet over de hele

provincie mag worden doorgetrokken. Het Latijn was vooral een product van het

leger; het kan geen algemeen beeld weergeven van de situatie in de hele provincie.

Hij beweert dan ook dat het algemene literair niveau in Brittanië bij de laagste

niveaus behoort van de hele Romeinse wereld. Enkel de mensen die in contact

kwamen met het leger, bijvoorbeeld bewoners van nabijgelegen dorpen en

handelaars, konden kennis nemen van het Latijn. ‚(...) only a small proportion of the

population, outside the army, probably restricted to social elites and perhaps some

inhabitants of towns, spoke Latin.‚ (Pearce 2004: 44)

Het leeuwendeel van de briefwisseling in Vindolanda werd geschreven door

en voor bevelhebbers van hogere rang, de praefecti cohortis. De praefect Flavius

Cerialis, die van buitenlandse afkomst was – een Bataviër, verdient extra aandacht als

auteur. Bij deze praefect bemerken we het meest formele en literaire taalgebruik

(vooral in brief II 225). Zijn brieven tonen aan dat hij het Latijn behoorlijk meester

was en dat hij hoogstwaarschijnlijk een degelijke opvoeding had genoten.

Beneficiarii, centuriones, decuriones en optiones, kortom officiers van lagere rang,

communiceerden ook via brieven. De optiones waren vooral verantwoordelijk voor de

voedselvoorraden. Veel verslagen, in het bijzonder de renuntia, zijn van hun hand.

Een voorbeeld van zo’n brief van en aan een militair van lagere rang is te vinden in II

310, een brief van Chrauttius aan Veldedeius die op dat moment in Londen resideert,

zoals de adressering op de achterkant van het tablet aangeeft: m1 Londini / Veldedeio /

Page 14: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

14

equisioni co(n)s(ularis) / a Chrauttio / fratre. Uit diezelfde adressering blijkt dat

Veldedeius aangesproken wordt als equisio consularis. De functie equisio consularis kan

omschreven worden als ‘de stalknecht van de consul’, een functie die niet hoog

boven de gewone soldaat stond. Beide namen wijzen op een ‘barbaarse’ afkomst.

Chrauttius lijkt van Germaanse afkomst te zijn, van de Batavi of de Tungri, terwijl

Veldeius een typisch Keltische naam is. De namen die in de brief voorkomen doen

eveneens niet-Romeins aan: et rogo te frater Virilis / salutes a me Thuttenam / sororem

Velbutenam (II 310.15-17).

Het is aannemelijk dat de brieven met een aanvraag tot vertrek (commeatus)

door gewone soldaten werden geschreven, bijvoorbeeld II 175 en II 176. Lijsten en

rekeningen herbergen dikwijls namen van gewonen soldaten met verscheidene

origines: Keltisch, Germaans, Spaans of van de Balkan, zoals Tetricus, Sanctus,

Acranius, Andecarus, Gambax, Gamburio, Vattus, Butes, Suolcenus, Leubius en noem

maar op... In het kamp van Vindolanda huisde een allegaartje van nationaliteiten die

elk hun taaltje spraken. Latijn als enige taal die iedereen min of meer verstond, werd

zo de lingua franca van deze militaire gemeenschap.

Hoewel we niet veel informatie over de gewone soldaat te weten komen in de

brieven, staat het vast dat meer buitenlandse soldaten in Vindolanda gelegerd waren,

dan inheemse Britten. ‚What little we can deduce, however, reminds us that the

social and geographical range from which the inhabitants came was quite broad and

diverse. What unites them is membership of or links with the Roman military

establishment in a region in which they were all foreigners. At least in the world of

Vindolanda their presence makes more impression, as far as we can tell, than that of

the native Brittunculi.‛ (Bowman 2003: 57) Bowman verwijst naar tablet II 164, een

militair verslag over de strijdwijze van de ‘Brittones’, die in hetzelfde tablet

aangeduid worden met het kleinerend diminutief ‘Brittunculi’. Dit vormt trouwens

de enige informatie die de auteurs van de schrijftabletten prijsgeven over de

inheemse Britten.

Page 15: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

15

Dat vrouwen ook aanwezig waren in het kamp én brieven schreven, bewijst

het archief van Lepidina. Sulpicia Lepidina was de vrouw van de eerder vernoemde

Flavius Cerialis. De inhoud van deze briefwisseling is veel persoonlijker en sociaal

geëngageerd. Twee brieven zijn van Claudia Severa, vrouw van Aelius Brocchus, die

waarschijnlijk bevelhebber was in Briga (cf. II 292.c.2). Hiertoe behoort onder andere

de befaamde uitnodiging voor een verjaardagsfeest (II 292). ‚The evidence for

correspondence between literate women of the equestrian officer class is of no less

interest than their presence itself at Vindolanda.‛ (Bowman – Thomas, TV II, 1994:

256) Het was perfect normaal en evident dat tijdens de stationering in Vindolanda de

familie en het hele huishouden van de officiers aanwezig waren in het militaire

kamp.

Ook slaven namen deel aan de briefwisseling in het kamp van Vindolanda. Zo

is tablet II 302 een brief in verband met de aankoop van voedsel (kippen, eieren,

olijven en bonen) die werd geadresseerd aan een slaaf in het huishouden van de

praefect Verecundus. Het is niet volledig zeker, maar er wordt aangenomen dat deze

lijst ook door een slaaf geschreven werd en dat deze mensen verantwoordelijk waren

voor het huishoudelijk aspect van het leven in het militair kamp (Bowman 2003: 139).

In II 301 richt Severus, die de lagere functie cornicularius (het hoofd van de scribae)

bekleed, zijn brief aan Candidus, een slaaf van de praefect Genialis. Ondanks de

sociale distinctie tussen een cornicularius en een slaaf, spreekt Severus de

geadresseerde Candidus aan als ‘frater’. Deze zeldzame familiariteit tussen twee

personen van verschillende rang kan gedeeltelijk verklaard worden door de context.

In de brief heeft Severus het immers over de voorbereidingen van de Saturnalia, een

festival in de maand december, waarin de hiërarchische rollen worden omgedraaid.

Sommige auteurs waren geen lid van het leger, zoals bijvoorbeeld Octavius,

die aan het woord is in II 343. Uit de inhoud van de brief valt op te maken dat hij een

handelaar was, die in contact stond met het leger. De accumulatie van

abnormaliteiten in de spelling doen vermoeden dat hij, ofwel niet over een scriba

Page 16: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

16

beschikte, ofwel beroep deed op een scriba van veel minder goede kwaliteit dan de

scribae die dienst deden in het leger van Vindolanda.

2.1.2 De scribae en hun opleiding

Het staat nergens nadrukkelijk geschreven in de documenten dat scribae deel

uitmaakten van het leger in Vindolanda, maar veel elementen wijzen in die richting,

zodat de aanwezigheid van scribae als een feit beschouwd wordt. Het voorkomen

van zeven verschillende handschriften in de briefwisseling van Cerialis, bewijst dat

de brieven zeker niet door hemzelf werden geschreven. In II 234.7, in een brief van

Cerialis aan September, zien we een duidelijk voorbeeld van een ‘dicteringsfout’: qui

feramus tem- / pestates [[et hiem]] etiam si / molestae sint. (cf. Bowman 2003: 91) Een

dergelijke fout kan enkel gemaakt worden door verwarring bij de scriba die eerst et

hiem gehoord en opgeschreven had, en pas dan besefte dat de auteur, in dit geval

Cerialis, die aan het dicteren was, etiam bedoelde, waarop hij vervolgens et hiem

doorstreepte en etiam als correctie boven de lijn zette. Cerialis stelde dus zijn brieven

eerst zelf op, om die daarna aan een scriba te dicteren. Daaruit kan geenszins

geconcludeerd worden dat hij het zelf niet kon neerschrijven. De meeste auteurs

konden wel degelijk zelf schrijven, maar lieten hun brieven toch liever schrijven door

scribae, omdat die er meer op getraind waren en een mooier handschrift hadden.

Het handschrift van een tweede hand in veel slotformules, wijst erop dat de

hoofdmoot van de brief meestal door de scriba geschreven werd en de persoonlijke

afscheidswoorden dikwijls door de auteur zelf. Niet alleen scribae konden dus

schrijven, ook de praefecten en hun vrouwen wisten de stilus te hanteren. In II 301

zou de schrijver met de naam Severus zelfs een slaaf zijn. Hij dicteert de brief, maar

schrijft ook de slotformule zelf.

Omdat veel correspondentie niet in Vindolanda zelf geschreven was, maar uit andere

militaire kampen in de buurt werd verstuurd, zijn honderden verschillende

handschriften en bijgevolg evenveel verschillende scribae verantwoordelijk voor de

Page 17: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

17

al dan niet juiste weergave van de taal. De scribae werden getraind in spelling in het

kamp zelf.

2.1.3 De spelling: substandaard of archaïserend?

De orthografie is grotendeels correct en zelfs van superieure kwaliteit tegenover de

spelling in vele andere militaire documenten. Dit is het bewijs dat de scribae in

Vindolanda heel goed opgeleid waren en hun spelling niet lieten beïnvloeden door

de veranderende uitspraak. Adams (2003: 530) spreekt van een eenheid, omdat de

meeste scribae min of meer dezelfde opleiding genoten en aldus hetzelfde niveau

hadden. Die eenheid is echter relatief, want toch zijn verschillende opleidingsniveaus

en registers merkbaar.

De meeste fenomenen die wijzen op een substandaard spelling keren steeds

terug in dezelfde brieven, vooral in II 343, een brief van Octavius en in III 643,

geschreven door Florus. Over de auteurs van die brieven wordt immers vermoed dat

het ofwel om een persoon gaat die niet in het militaire kamp leefde en dus de brief

zelf schreef (zoals Octavius die waarschijnlijk een burgerlijk handelaar was), ofwel

om een auteur die uitzonderlijk over een ‘slechte’ scriba beschikte, omdat hij zich

geen militaire scriba kon veroorloven (Florus).

Op alle andere plaatsen houdt men zich op enkele uitzonderingen na aan de

juiste spelling. –ae–, dat in veel niet-literaire teksten met een fonetische spelling als

–e– geschreven wordt, wordt hier in het algemeen juist geschreven. De weglating van

de finale –m is op één uitzondering na (III 643, brief van Florus: arculam clusa), niet

aanwezig in de Vindolandatabletten. Dubbele consonanten werden behouden en ook

de h– aan het begin van een woord werd netjes neergeschreven (uitgezonderd III 649:

abent, abet en enkele speculatieve lezingen).

De contractie van –ii– in hiaat tot –i– kan misschien als spellingfout aanzien

worden, maar dit fenomeen lag al zodanig vastgeklonken in de spreektaal dat het

zelfs voor een welopgeleide scriba moeilijk was om dit te onderscheiden. Het kan

Page 18: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

18

bezwaarlijk als echte fout worden beschouwd, want deze contractie was normaal,

zelfs bij welopgevoede sprekers wiens uitspraak ook de norm van de spelling

vormde. ‚Contraction of ii is a phenomenon which strictly should be given no place

in handbooks of ‘Vulgar Latin’, because there is every reason to believe that in the

speech of all classes it was the norm from a relatively early period.‛ (Adams 1995: 93)

Contractie van klinkers met dezelfde waarde was dus normaal in alle sociale

dialecten. Behalve waar een –h- tussen beide klinkers staat, zoals in mihi, is deze

contractie een constante doorheen de brieven (II 164: gladis, II 266: Coris, II 343:

necessari, II 349: propiti).

Adams heeft het in zijn tweede taalkundig rapport over een fenomeen dat als

de anticipatie van het klinkersysteem van de Romaanse talen wordt beschouwd

(Adams 2003: 533). Het betreft de klinkervermenging van de lange e met de korte i

tot een gesloten e, wat leidt tot de foute spelling van e voor korte i. Bijvoorbeeld

debetorem in plaats van debitorem, dabes in plaats van dabis.

Een substandaard spelling wijst niet noodzakelijk op een substandaard

uitspraak. Over het schrijven van de finale –m in de accusatief enkelvoud beweert

Adams het volgende: ‚What set the educated apart from those who had not been

fully immersed in the literary culture was not necessarily the way in which they

pronounced accusative singulars, but the form in which they wrote them.‛ (Adams

1995: 133) Hoe de auteurs in Vindolanda het Latijn uitspraken zullen we nooit weten,

maar dat de meeste scriba goed konden schrijven, is een feit.

Meer nog dan te vervallen in substandaard spelling, laten de scribae zich leiden door

archaïserende tendensen. Twee archaïserende elementen in de spelling, die bij

Claudius Terentianus en de ostraca van Bu Njem afwezig zijn, komen in Vindolanda

wel voor: de dubbele s na de lange klinkers (vooral in de vormen van het perfectum

van mitto: II 256 remisseris, II 280: missi, II 310: promissit; II 180: ussus, II 255: ussibus, II

225: occassionem) en het schrijven van xs in de plaats van x (II 181: vexsillari, II 284:

exsigas, II 301: sexs).

Page 19: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

19

Wat in die tijd ook als ‘ouderwets’ aanzien werd, is het schrijven van de k-klank als

een k wanneer een –a volgt, een traditie die zijn wortels heeft in de Etruskische

schrijfconventies (III 623: karissime, III 623: karissime, II 343: karrum ...).

2.2 Verschillende facetten van het Latijn in Vindolanda

In het vorige hoofdstuk werd al aangetoond dat de militaire scribae goed getraind

waren in Latijnse spelling en dat de auteurs, vooral de hogere officieren die voor de

meeste correspondentie verantwoordelijk waren, ook een degelijke opleiding hadden

genoten. Toch vertoont het Latijn uit de Tabulae Vindolandenses specifieke

kenmerken. Wat is de kwaliteit van het Latijn dat hier wordt neergeschreven? Kan

het gecatalogiseerd worden als ‘volkslatijn’? Is het regionaal gebonden en typisch

voor het Latijn in Britannië? Is er sprake van een archaïsch taalgebruik? Of moet het

eerder beschouwd worden als een voorbeeld voor het typische soldatenjargon? In

wat volgt worden de mogelijkheden gewikt en gewogen...

2.2.1 Sermo vulgaris?

In 1975, twee jaar na de ontdekking van de eerste tabletten, schrijven Bowman en

Thomas een ‘interim rapport’ over het belang van de tabletten. Beiden zijn ervan

overtuigd dat het onderzoek naar de taal die wordt gehanteerd, veel zal bijdragen

aan de kennis van het ‘volkslatijn’: ‚One very important aspect of the tablets is that

they add considerably to our rather meagre evidence for vulgar Latin.‛ (Bowman-

Thomas 1975: 477). Toen wisten zij nog betrekkelijk weinig over de kenmerken van

het Latijn in de Vindolandatabletten. Deze veronderstelling leek bij een eerste

toetsing logisch, aangezien een gelijkaardige vondst in een militaire setting, namelijk

Page 20: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

20

de soldatenbrieven van Claudius Terentianus,2 getuigde van veel volkstalige

elementen (cf. Adams 1977b).

In 1991 laat Petersmann zich op zijn beurt verleiden tot de volgende uitspraak:

‚Diese Dokumente vermitteln einen eindruck von frischer, lebendiger Latinität und

stellen somit eine ganz besonders ergiebige Quelle für unsere Kenntnis des sermo

vulgaris dar, wie dieser vor allem vom Militär gesprochen wurde.‛ Hoewel hij in de

loop van zijn betoog nuancerende elementen aanbrengt en toegeeft dat lang niet alle

documenten als ‘vulgär’ te bestempelen zijn, besluit hij toch als volgt: ‚Aus der

vorliegenden Untersuchung ergibt sich, dass auch die bisher wenig beachteten

sprachlichen Phänomene in den neugefundenen Schriftzeugnissen aus Vindolanda in

illustrativer Weise unsere Kenntnis des lateinischen sermo vulgaris der frühen

Kaiserzeit ergänzen und vertiefen.‛(1991: 291) Petersmann is dus ten volle overtuigd

van het belang van de tabletten als getuigenis van het ‘volkslatijn’. Lang niet

iedereen dacht daar zo over. Bovendien doet de term ‘volkslatijn’ heel wat stof

opwaaien en wordt ze grondig ter discussie gesteld door zowel latinisten als

romanisten. Ik wens die term dan ook met de nodige behoedzaamheid te hanteren.3

Toen J.N. Adams in 1995 een ‘interim report’ uitbracht over de taal in de

Vindolandatabletten van het volume II, werden de misverstanden over het

zogenaamde ‘volkslatijn’ in het militaire kamp voor een groot stuk opgehelderd: ‚(...)

one must resist the temptation to find ‘Vulgar Latin’ as the sole ore principal element

of the tablets.‛ (Adams 1995: 86) De taal in deze militaire teksten kan niet beschouwd

worden als een typevoorbeeld van de zogenaamde sermo vulgaris; Adams geeft aan

2 De brieven van Claudius Terentianus situeren zich in Egypte en dateren uit 99-120 n.C., ongeveer

dezelfde periode als de brieven in Vindolanda. Het zijn 9 Griekse en 6 Latijnse exemplaren die heel

goed overgeleverd zijn. 3 Voor de discussie over de term ‘volkslatijn’ verwijs ik naar het eerste hoofdstuk van de masterproef

van Vandenbroucke, I., Aan tafel bij Trimalchio: op het menu een klassiek gerecht doorspekt met bijzondere

elementen. Taalkundig onderzoek op basis van een studie van de genitief, de losse ablatief en de

werkwoordspositie in de Cena Trimalchionis van Petronius. Gent 2008.

Page 21: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

21

waarom niet: ‚(...) they (sc. the scribes) place a further barrier between the Latin

spoken in the area of Vindolanda, and the modern reader attempting to identify

colloquial patterns in written tablets.‛ (Adams 1995: 86) Door de goede training van

de scribae in het leger en een degelijke taalopleiding bij de legerofficiers, kan de taal

van de Tabulae Vindolandenses niet in zijn geheel als ‘volkstalig’ beschouwd worden,

alleen maar omdat het om niet-literaire teksten gaat. Bij de bespreking van de

orthografie zagen we immers al tot welke hoogte de spelling verbazingwekkend

correct is.

Dit neemt niet weg dat hier en daar elementen opduiken die relevant zijn voor

de studie van de evolutie van de gesproken Latijnse taal.

2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica?

Een correcte definitie aanreiken voor wat de term sermo castrensis precies inhoudt, is

moeilijk, omdat het een veelvoud aan verschillende aspecten in zich draagt. Sassi

definieert het als volgt (Sassi 1983: 27): ‚È il linguaggio che usano i milites fra loro, ma

spesso anche con i superiori, ricco di un fraseggiare che riecheggia altre lingue, che

usa calchi e prestiti stranieri, utili spesso per una comprensione più immediata fra

uomini di così varie provenienze.‛ Een taal dus, die gecreëerd werd voor en door

soldaten, gekenmerkt door veel vreemde leenwoorden. Aangezien de setting van

deze brieven en documenten duidelijk in de militaire context te situeren is, durft

menig auteur zich vastpinnen op de sermo castrensis of sermo militaris als men het over

de Tabulae Vindolandenses heeft. Vooral Petersmann durft zich aan deze

veronderstelling bezondigen (Petersmann 1991: 284). Petersmann wijst op het

gebruik van frater in de betekenis van ‘kameraad’; zoals soror in de betekenis van

‘vriendin’, wordt het als typisch soldatenjargon beschouwd; niets wijst in de richting

van een echte bloedband. Zo ook moet men bij het lezen van parentibus in Chrauttius’

brief (II 310.6) niet denken aan iemands ‘ouders’, maar heeft men het over ‘de

meerderen’, namelijk de bevelhebbers (Petersmann 1991: 289).

Page 22: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

22

Hoewel sommige kenmerken elkaar overlappen, moet de sermo militaris

onderscheiden worden van de sermo vulgaris, en wordt eerstgenoemde sermo eerder

beschouwd als een onderdeel van de technische taal, zoals De Meo la lingua militare

naast la lingua dell’ agricoltura, la lingua giuridica en la lingua sacrale beschouwt (De

Meo 1986). Is het echter wel mogelijk om deze teksten te categoriseren onder de

noemer van een ‘technische taal’?

In de lijsten en rekeningen komen verscheidene technische termen aan bod: expello,

fussa, vitus, cimussa. Termen zoals coriatio, excussorium, locarium, exsarcio, cubitorius,

cenatorius en explico behoren ook tot een technisch vocubularium. Adams heeft het

over de technische terminologie van de keuken, voor de constructie van wagens,

voor het stockeren van graan en verschillende andere domeinen, maar hij rept met

geen enkel woord over een militair vakjargon (Adams 2003: 574).

We kunnen de Vindolandatabletten dus onmogelijk onder de noemer van een sermo

castrensis plaatsen, maar het is wel logisch, gezien de specifieke setting, dat de

auteurs in hun brieven, lijsten en rekeningen gebruik maken van een militair-

technisch vakjargon.

2.2.3 ‘Brits Latijn’?

Is er sprake van een Latijn dat als ‘Brits’ kan worden bestempeld? Met andere

woorden, komen er elementen voor in de taal van Vindolanda die wijzen op een

regionale gebondenheid, elementen die de invloed van het inheemse Keltische

substraat ondervinden? ‘Brits’ kan hier als een overkoepelende term worden gezien

voor de substraattalen die tijdens de Romeinse overheersing in Brittannië aanwezig

waren. Brittannië werd ingenomen door de Romeinen in het jaar 43. De regerende

klasse wou zich al gauw linguïstisch assimileren met de Romeinen, dus waren ze

bereid de Latijnse taal vlug te leren spreken en schrijven. In de lagere klasse ging dit

proces trager, hoewel we toch over veel bronnen (vooral munten en

vervloekingstabletten) beschikken, die het werk zijn van mensen die lager staan op

Page 23: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

23

de sociale ladder. Het is normaal dat deze bronnen sporen kunnen nalaten van het

Keltische substraat in het Latijn.

De situatie in Brittannië is helemaal anders dan in Gallië of Spanje, waar Latijn het

gehaald heeft van het substraat. In Brittannië was de romanisatie tijdelijk heel sterk,

maar uiteindelijk behaalden de substraattalen toch de bovenhand. (Evans 1983: 981-

982) ‚The evidence we have adduced confirms the traditional view that the

civilization of the province of Britain was outwardly in many ways very clearly

Roman, but it remained Celtic at heart. (...) Latin had not become of crucial and

dominant importance in the heritage of the British.‛ Laat ik echter duidelijk zijn dat

ik hier slechts de beïnvloeding vanuit één richting bespreek, namelijk vanuit het

substraat naar het Latijn, niet vanuit het Latijn naar het substraat. Is er iets typisch

Brits te vinden in het Latijn van Vindolanda?

Kenneth Jackson was een van de pioniers in de vroege jaren vijftig om een

grootschalig onderzoek te verrichten naar het Latijn in Brittannië, met als resultaat

een veelgeciteerd werk: ‘Language and History in Early Britain’ (1953). We zien al

meteen bij zijn definitie van ‘British Latin’ dat hij op het verkeerde spoor zit: (Jackson

1986 : 5) ‚British Latin is the variety of Vulgar Latin spoken in Britain during and for

some time after the Roman occupation.‛ Een misverstand bij deze auteur is dat hij

‘vulgar Latin’ als volgt interpreteert (Jackson 1953: 108): ‚It is the name given to the

common ordinary everyday language of the Empire, the speech of the middle classes

as it grew from the older Classical Latin of the Republic; (...)‛ In hetzelfde jaar 1953

ziet Colin Smith de zaken helemaal anders in (Smith 1953: 936): ‚(...) the fact that

even uncultured writers of graffiti and defixiones were conscious of the learned and

classical tradition means that we have no real Vulgar Latin texts for Britain: all that

we have is vulgar intrusions into would-be correct Classical Latin.‛

Jackson’s opsomming van de 12 typische Britse kenmerken van het Latijn in

Brittannië bleek helemaal overroepen. Wat Jackson ziet als een typisch Brits

fenomeen, kan uiteindelijk ook toegeschreven worden aan de andere regionale

Page 24: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

24

varianten. De auteur zelf zegt trouwens dat de kernmerken van het ‘vulgar Latin in

Britain’ grotendeels overeenkomen met de algemene ‘vulgaire’ kenmerken van het

Westelijk Imperium, vooral met die van Gallië, gedurende de vier of vijf eerste

eeuwen na het begin van onze tijdrekening. Dit is ook heel logisch, aangezien men in

Brittannië heel dikwijls te maken heeft met auteurs die uit Gallië afkomstig zijn.

(Adams 2007: 580) ‚It would be unsatisfactory to use the phrase ‘Latin of Britain’ in

reference to the Latin that has survived from Britain. Far better is ‘Latin in Britain’.

(...) The point is that much of the Latin that has survived in Britain from the Roman

period was not written by an established British population which might have

developed a local dialect of Latin, but by outsiders who were merely visiting.‛ De

Vindolandatabletten zijn daar dan ook een perfect voorbeeld van, zij vormen geen

product van de lokale bevolking, maar van ‘outsiders’, mensen van het vasteland.

Adams maakt zijn standpunt hierover heel duidelijk (Adams 1995: 87): ‚It is as well

to dismiss at the outset any notion that the tablets might display a ‘British’ variety of

Latin.‛ Hun latijn is eerder gelijk te stellen aan het Latijn in Gallia Belgica en

Germania, eerder dan aan dat van Britannië. Het leger in Vindolanda bestond

namelijk voornamelijk uit buitenlanders: Tungri en Batavi.

Hier en daar duiken toch woorden van Keltische origine op, zoals

bijvoorbeeld cervesa (bier), raeda (wiel) of sagum (mantel). Deze woorden werden

echter al vroeger overgenomen in het Latijn. Minder bekende termen zijn bedox (II

192) en tossea (II 192 en II 439), allebei termen voor textiel. De auteur van tablet II 192,

Gavo, heeft dan ook een niet-Romeinse naam, waarschijnlijk Keltisch. Misschien was

hij een lokale handelaar die de Romeinen van voedsel voorzag en zo zijn Britse

vocabularium in het leger binnenbracht.

Page 25: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

25

2.3 Conclusie

Door de linguïstische diversiteit van de schrijftabletten is het onmogelijk gebleken de

stijl van het Latijn in Vindolanda onder één noemer onder te brengen. We zien een

mix van colloquiaal, Keltisch en technisch taalgebruik wat betreft het vocabularium;

de spelling vertoont archaïserende kenmerken; en de formele en literaire stijl van

sommige brieven staat haaks op de non-standaard syntaxis van andere brieven.

Ondanks de afwijkende elementen, is het Latijn dat aangetroffen werd op de

tabletten van Vindolanda, van degelijke kwaliteit.

Ik sluit me dan ook aan bij Bowman die het volgende stelt: ‚With all allowance for

variation duly made, in general it is clear that many of the letters written by these

people, some certainly not officers, were capable of considerable refinement of

thought and expression in good Latin.‛ (Bowman 2003: 91)

Er wordt aangenomen dat de scribae letterlijk opschreven wat hen werd gedicteerd,

zonder daarbij aanpassingen te maken. Bijgevolg worden ze niet geacht te sleutelen

aan de zinsbouw en de woordvolgorde van de gedicteerde brief. Daarom vertrek ik

vanuit de veronderstelling dat het echte literair niveau van de auteurs, en niet dat

van de scribae, op te maken valt uit de woordvolgorde. Pas na een onderzoek in de

woordvolgorde kunnen we een standpunt innemen over de stijl van het Latijn in

Vindolanda.

Page 26: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

26

DEEL II: THEORETISCH KADER EN AANDACHTSPUNTEN

VAN DE ANALYSE

Page 27: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

27

1. Theoretisch kader

Onderzoek naar woordvolgorde in de Latijnse zin kan op verschillende manieren

ondernomen worden. Men kan enerzijds vertrekken vanuit een neutrale,

ongemarkeerde volgorde en de analyse richten op de plaatsen waar van die volgorde

wordt afgeweken; deze methode wordt hoofdzakelijk besproken in [1.1]. Anderzijds

kan men ook starten vanuit de veronderstelling dat de elementen niet telkens

volgens een vast patroon gevormd worden, maar dat bij elke zin afzonderlijk moet

gekeken worden naar de manier waarop een pragmatische waarde de volgorde van

de zinsconstituenten bepaalt; deze methode zullen we zien in [1.2]. Uiteindelijk zal

blijken dat beide methodes waardevol zijn in dit onderzoek.

1.1 De ‘typologische’ aanpak: Latijn als (S)OV-taal

1.1.1 Ongemarkeerde en gemarkeerde werkwoordspositie

Het verschil tussen het gemarkeerde en het ongemarkeerde werkwoord is tot stand

gekomen na verschillende diachronische onderzoeken waarbij de positie van het

verbale element in de zin onder de loep werd genomen, vertrekkende vanuit de

werkwoordspositie in het proto-Indo-Europees (voortaan PIE). Bauer constateert net

zoals haar voorgangers4 dat het werkwoord meestal op het einde van de zin stond,

behalve in enkele gevallen waar het in initiële positie stond. ‚Consequently, well-

established and independent epirical data support the hypothesis of the existence of

an unmarked word order in PIE, that is, ... V#: the verbal phrase was left branching in

unmarked order.‛ (Bauer 1995: 87) Op die manier werd ook in het Latijn, dat uit het

PIE voortvloeide, het finale werkwoord als ongemarkeerd of neutraal en het initiële

werkwoord als gemarkeerd beschouwd. Het Latijn voerde echter nog een positie toe

aan deze twee overgeërfde posities van het PIE, namelijk de mediale positie. Het

4 Bauer baseert zich op de studies van: Delbrück, B., Vergleichende Syntax der indogermanischen Sprachen. 3.

Strasburg 1900. / Lehman, W.P., Proto-Indo-European Syntax. Austin 1974. / Watkins, C., Preliminaries to the

Reconstruction of Indo-European Sentence Structure, in: H.G., Lunt (ed.), Proceedings of the Ninth

International Congress of Linguistics. London 1964, 1035-45.

Page 28: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

28

werkwoord dat in veel zinnen noch in het begin van de zin, noch op het einde, maar

ergens in het midden voorkwam, was dus een innovatie van het Latijn. Vandaar dat

de positie van het werkwoord in de zin traditioneel wordt onderverdeeld in ‘initieel’,

‘mediaal’ en ‘finaal’. Hierbij wordt gedistingeerd tussen een gemarkeerde positie in

de zin, wanneer het werkwoord initieel of mediaal staat, en een ongemarkeerde

positie, wanneer een finaal werkwoord de zin afsluit.

1.1.1.1 Finale positie

Bij het definiëren van de finale positie als ‘ongemarkeerd’, moet men zich behoeden

voor foute uitspraken zoals Marouzeau doet in zijn onderzoek. Hij haalt zich veel

kritiek op de hals, omdat hij ‘la position finale’ gelijkstelt aan ‘la construction banale’.

Ze wordt volgens hem gebruikt door auteurs ‚qui ignorent l’art de la présentation.‛

(Marouzeau 1938: 47) De stijl van een auteur zoals Caesar, die in 90 % van de

gevallen zijn werkwoord achteropzet, wordt hierdoor meteen als ‘banaal’ afgedaan.

François Charpin gaat in de aanval tegen deze manier van redeneren: ‚(...) il est

abusif d’assimiler, comme le fait Marouzeau, ordre neutre et ordre statistiquement le

plus représenté, et par conséquent ordre banal, correspondant à la norme.‛ (Charpin

1989: 504). Het mag dan wel zo zijn dat het werkwoord in de finale positie

syntactisch neutraal is, maar daarom een hele zin en zelfs de stijl van een auteur als

banaal omschrijven, is volgens mij té verregaand. Bij de analyse van de

werkwoordspositie in een tekstcorpus worden de zinnen waarin het werkwoord op

het einde staat, dikwijls achterwege gelaten of met minder aandacht behandeld. Ook

bij werkwoorden in finale constructie echter is het interessant de functie in de zin van

naderbij te bekijken. Dit zullen we zien in de analyse van bepaalde zinnen in het

tekstcorpus.

1.1.1.2 Initiële positie

De initiële werkwoordspositie was reeds in het PIE sterk gemarkeerd. Door de

vooropplaatsing van het werkwoord wordt ofwel het werkwoord zelf in de verf

Page 29: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

29

gezet, ofwel de gehele zin. In dit onderzoek wordt onder de categorie van het initieel

werkwoord zowel het werkwoord in de allereerste positie in de zin, als het

werkwoord in tweede positie opgenomen, althans indien de eerste positie al

ingenomen werd door een voegwoord zoals et, at, ita, sed, ac tamen, quare, enzovoort.

Bauer (1995: 93) noemt twee grote motiverende factoren voor een vooropplaatsing

van het werkwoord: enerzijds een stilistische motivatie, anderzijds een syntactische

motivatie. Bij een stilistische motivatie primeert de pragmatische functie van het

werkwoord in de zin en de relatie met de andere zinsconstituenten. Bij een

syntactische motivatie domineert de grammatica van de Latijnse taal de

zinsconstructie en de specifieke plaatsing van het werkwoord. Het verschil tussen

stilistische motivatie en syntactische motivatie wordt duidelijk aan de hand van de

analyse en de voorbeeldzinnen uit Vindolanda.

1.1.1.3 Mediale positie: moeilijke definiëring

De traditionele onderverdeling in ‘initieel’, ‘mediaal’ en ‘finaal’ stuit sowieso op veel

kritiek, maar vooral bij de definiëring van een werkwoord in ‘mediale positie’ zien

we de problemen opduiken. Ze worden aangehaald door Panhuis (1983: 25):

‚This traditional division in initial, medial, and final positions is largely

inadequate because it focuses on one element in the sentence at the expense of a

view of the sentence as a whole. Furthermore, in so-called verb-medial

sentences with a verb and three or more other constituents, it does not

distinguish between verbs in second, third, fourth, ...position.‛

In het tweede deel van zijn argumentatie (vanaf ‚Furthermore...‛) vermeldt Panhuis

de verwarring die kan ontstaan bij de term ‘mediaal’. Dit beslaat zowat elke positie

tussen ‘initieel’ en ‘finaal’ met als resultaat dat het werkwoord in sommige zinnen

allesbehalve in het ‘midden’ staat. De term ‘mediaal’ is daarom inderdaad niet zo

goed gekozen, omdat het geen duidelijkheid schept wat betreft de

werkwoordspositie.

Page 30: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

30

Het eerste argument daarentegen (‚because it focuses on one element...‛) houdt

slechts tot op bepaalde hoogte stand. Het onderzoek van Bauer5 bijvoorbeeld over de

werkwoordspositie in de zin, is gestoeld op deze indeling, maar toont wél aandacht

voor de zin op zijn geheel en de onderlinge relaties tussen de verschillende

zinsconstituenten.

Het werkwoord in ‘la position intérieure’, de zogenaamde mediale positie, wordt bij

Marouzeau voorgesteld als een positie die dicht bij het finale werkwoord te situeren

valt: ‚Si dans la phrase latine la position initiale du verbe apparaît comme

significative, il semble qu’entre la finale et l’intérieure il y ait une sorte de liberté

d’indifférence.‛(Marouzeau 1938: 82) De auteur zou dus over de vrije keuze

beschikken om een mediaal werkwoord te hanteren, daar waar hij het nodig acht.

‘Indifférence’ is hier een slechte woordkeuze, aangezien hij zelf aantoont in zijn

onderzoek dat de keuze tussen een finaal en een mediaal werkwoord wel degelijk

verschil maakt.

Ook Bauer hanteert de term ‘mediale werkwoordspositie’ en baseert zich bij

het opsommen van elementen die er doorgaans voor kunnen zorgen dat het

werkwoord niet op de ongemarkeerde finale positie staat, op het eerdere onderzoek

van Marouzeau en Linde6. In deze positie krijgt het werkwoord zelf nooit een

speciale nadruk of pragmatische motivatie: ‚Whereas the verb in initial position

expressed a specific function, the verb in medial position did not. (...) In contrast with

that of the initial verb, its use was, however, never stylistically marked.‛ (Bauer 1995:

97) De plaatsing van een element in postverbale positie resulteert in een focus op het

postverbaal element en niet op het werkwoord zelf. Het werkwoord schuift naar

links om plaats te maken voor een complement dat om een of andere reden ná het

werkwoord hoort te staan.

Voor een adequaat en recent onderzoek van die ‘postverbal constituents’ moeten we

echter bij Devine-Stephens zijn (2006: 119-144). Hij definieert de situatie waarin

5 hoofdstuk 4: ‚The diachronic Analysis: The Verb Phrase‛: 85-127.

6 Linde, P., Die Stellung des Verbs in der lateinischen Prosa, Glotta 12 (1923), 153-178. Linde stelt een

rangschikking op van de meest frequente postverbale elementen.

Page 31: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

31

postverbale elementen voorkomen als volgt: ‚... conditions under which a

constituent can appear after the verb in sentences in which the verb is not raised to

initial or second position, but seems to be final apart from the postverbal

constituent.‛(2006: 119) Vooral dit laatste is van belang; het gaat in feite over

werkwoorden die op één element na finaal in de zin staan.

In de analyse zelf zal ik dieper ingaan op de verschillende postverbale elementen in

Vindolanda en hun kenmerken.

1.1.2 De evolutie (S)OV > SVO

1.1.2.1 Bauer: een late verschuiving

Brigitte Bauer (1995: 86-92) toont aan dat het Latijnse werkwoord in finale positie

gedurende ruime tijd, vanaf het oud-Latijn, dat uit het Oskisch-Umbrisch

geëvolueerd is, tot aan de klassieke periode, fundamenteel en dominant was. De

positie van het werkwoord (V) ten opzichte van het object (O) wordt dan aangeduid

als OV; het object staat voor het werkwoord. Indien een subject aanwezig is, dan is

de ongemarkeerde positie van dat subject initieel: (S)OV. Pas na de klassieke periode

vermindert volgens Bauer de dominantie van het finale werkwoord en krijgt het

werkwoord in mediale positie de bovenhand, zodat de Romaanse talen die uit het

Latijn voortvloeien uiteindelijk over een ongemarkeerd mediaal werkwoord

beschikken: de SVO-constructie.

1.1.2.2 Adams: een vroege verschuiving

Niet elke linguïst is het ermee eens dat de verschuiving van OV naar VO pas in de

postklassieke periode begonnen is. Beschouwen we het volgende citaat van Adams:

‚In classical Latin final-position of the verb (implying OV) shows a high

incidence. Hence we must suppose either that the development OV > VO

Page 32: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

32

occurred after the developments mentioned above7, or that final-position of the

verb survived as a literary pattern in educated Latin for a long time, though it

had been displaced in the subliterate registers. It is the second hypothesis which

is the more satisfactory.‛ (Adams 1977a: 93)

Adams voert de VO-structuren die reeds in het oud-Latijn van Plautus aan het licht

komen, als belangrijk argument aan. In Plautus’ werk is het werkwoord in niet-finale

positie niet dominerend qua frequentie, maar toch voldoende aanwezig om al te

kunnen spreken van een normale volgorde. Adams beweert dan ook dat de shift in

het Latijn van OV naar VO al volop aan de gang was van vóór Plautus. De hoge

frequentie van het finaal werkwoord bij de klassieke auteurs duidt enkel op het

behoud van een literaire conventie. Veel klassieke auteurs volgden deze literaire

conventie en bleven hun werkwoorden voornamelijk van een finale positie voorzien.

Op die manier werd een kunstmatige classicerende norm gecreëerd, die de evolutie

van het geschreven Latijn naar een VO-taal, zoals die op dat moment aan de gang

was in subliteraire registers, gedurende een lange periode tegenhield. Pas in het laat-

Latijn zien we dat die classicerende tendens minder overheersend wordt en dat er

ook in de teksten met een sterk literair karakter ruimte wordt gelaten voor de

natuurlijke evolutie naar een VO-taal. Dit leidt tot de misinterpretatie dat in het

Latijn de shift van OV naar VO pas dán, in de post-klassieke periode, van start is

gegaan.

1.1.2.3 Panhuis: OV én VO: Latijn als typologisch ambivalente taal

Dirk Panhuis valt Adams bij in de redenering van een vroege verschuiving van OV

naar VO, maar ziet die ontwikkeling nóg veel vroeger gebeuren. Dit toont hij aan in

de oudste Latijnse tekst van 600 v.C.:

Manios med vhevhaked Numasioi. (CIL I² 3; Panhuis 1984: 148)

7 In wat voorafgaat, onderzoekt Adams de ontwikkeling van antepositie naar postpositie bij de

genitiefconstructie, de comparatiefconstructie, de relatiefzin, postposities, adjectieven en het

bijwoord. Deze ontwikkelingen gebeurden reeds veel vroeger dan de verschuiving van OV naar VO.

Page 33: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

33

‘Manius heeft mij gemaakt voor Numasius.’ Het werkwoord vhevhaked staat niet in

finale positie, maar wordt gevolgd door het indirecte object Numasioi. Dit neemt niet

weg dat in deze zin de volgorde OV strikt gezien wel gerespecteerd wordt; het direct

object med staat in preverbale positie. Greenberg echter argumenteerde eerder dat

een zin met SOV-structuur waarin het object (O) enkel uit een voornaamwoord

bestaat, toch compatibel is met de SVO-structuur.8 Dit betekent dat zelfs de oudste

Latijnse zin reeds getuigt van een structuur die sterk aanleunt tegen een SVO-

constructie. Voor Panhuis is dit het bewijs dat in het Latijn het werkwoord niet van

oudsher finaal in de zin wordt geplaatst en dat het bovendien niet noodzakelijkerwijs

een SOV-taal is van nature. Evenmin echter wil hij het Latijn als SVO-taal

bestempelen, omdat OV patronen volgens hem nog steeds bestaan, ondanks de

vroege verschuiving OV > VO. Daarom komt hij tot de volgende conclusie: ‚Latin is

a typologically ambivalent language.‛ (Panhuis 1984: 156)

1.2 Functional Sentence Perspective

Panhuis gelooft dus niet in de typering van het Latijn als een SOV-taal, en al zeker

niet in een finaal ongemarkeerd werkwoord. Voor de analyse van de woordvolgorde

in een Latijnse constructie zoekt hij een ander domein op, namelijk dat van het

Functional Sentence Perspective (voortaan FSP). In verband met de werkwoordspositie

poneert hij het volgende: ‚(...)after a (possibly not consistent) OV stage, Latin has

become a language which was certainly not verb-final, but where the verb occupies a

position in the sentence according to its degree of CD. Therefore, there is no point in

calling one of the positions the unmarked one.‛ (Panhuis 1984: 149) De positie van

het werkwoord wordt dus enkel en alleen bepaald door het ‘communicative

dynamism’, in voorgaand citaat afgekort als CD. ‚By degree of CD carried by the

8 Greenberg, J.H., Some Universals of Grammar with Particular References to the Order of Meaningful

Elements, in: J.H. Greenberg (ed.), Universals of Language. Cambridge 1963, 91. Referentie uit Panhuis

1984: 148.

Page 34: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

34

sentence element we understand the extent to which the sentence element

contributes to the development of the communication, to which, as it were, it

‘pushes’ the communication forward.‛ (Panhuis 1984: 9) In navolging van de theorie

van het FSP kijkt Panhuis niet zozeer naar de syntactische volgorde in de Latijnse

zin, maar naar de pragmatische functie die zinsdelen krijgen, al naargelang de

manier waarop ze in de zin gerangschikt staan. In plaats van een onderverdeling van

de werkwoorden in initieel, mediaal of finaal, worden ze voortaan gecatalogiseerd

volgens hun communicatieve gehalte.

1.2.1 Panhuis: Thema / Rhema

In deze theorie gaat het erom een thema en een rhema in de zin te onderscheiden,

waarbij het thema het reeds gegeven en gekend element is, en het rhema een nieuw

element in de zin is. De basisstructuur van een zin, die volgens dit principe ontleed

wordt, ziet er schematisch als volgt uit:

Thema – Transitie – Rhema (Panhuis 1982: 10)

Alles wat tussen het thema en het rhema staat in de zin, wordt als ‘transitioneel’

aangeduid. Deze drie elementen, thema, transitie en rhema, kunnen elk op hun beurt

het werkwoord, het object, het subject en de overige zinsconstituenten voorstellen.

De verdeling is afhankelijk van de respectievelijke zin en kan ook bij iedere zin

verschillend zijn. Het thema bevindt zich normaalgezien in het begin van de zin, het

rhema op het einde, aangeduid als T-R. De inversie van die constructie kan ook

voorkomen wanneer het een emotieve woordvolgorde betreft: R-T. ‚Whereas in

Colloquial Latin the verb finds its place in the sentence according to its degree of CD,

the written language favors final verbs, but to varying degrees.‛ (Panhuis 1984:152)

Voor het ‘klassiek Latijn’ waar finale woordvolgorde domineert, stelt hij de volgende

schematische volgorde voor: T-R, V, waarbij het communicatieve aspect verminderd

wordt.

Page 35: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

35

1.2.2 Pinkster: Topic / Focus

Pinkster sluit zich aan bij de functionele grammatica, maar bij hem wordt het thema

als Topic aangeduid, terwijl het rhema als Focus wordt benoemd. Hij stelt zich net

zoals Panhuis op tegen de traditionele verdeling van het initiële, mediale en finale

werkwoord. Pinkster (1984) opteerde voor een indeling van de elementen die meestal

‘de eerste plaats in de zin’ bekleden, elementen die ‘de laatste plaats van de zin’

invullen en de onderlinge relatie tussen verschillende zinsconstituenten.

Pinkster ziet zowel syntactische als pragmatische factoren als motivatie van de

woordvolgorde. Het verschil tussen pragmatische en syntactische factoren kan als

volgt worden uitgelegd: Constituenten bepaald door pragmatische factoren hebben

geen vaste positie in de zin en verschuiven naar gelang hun functie in de zin, de

context, de nadruk, enz... Elementen bepaald door syntactische factoren hebben wel

een vaste plaats in de zin, onafgezien van de context of de nadruk. In het Latijn zijn

deze laatste elementen bijvoorbeeld de zinsverbindende constituenten zoals sed/

autem, nam/ enim, itaque/ igitur, enz...die op mechanische wijze steeds de eerste of

tweede plaats in de zin innemen. Daarnaast zijn er nog anaforische pronomina zoals

is, ille, iste, talis, enz...die altijd een initiële positie innemen.

1.3 De beste methode: een greep uit beide theorieën

Voor dit onderzoek wordt uit elk van beide theorieën informatie geput. Het

onderzoeksobject leent zich ertoe om in het kader van de functionele grammatica

geplaatst te worden, omdat het over een intermenselijke correspondentie gaat. Het

communicatieve aspect is heel duidelijk en er is een hoge graad van CD

(communicatief dynamisme). Uit de inhoudelijke context van de brieven blijkt dat

het gaat om verzoekschriften, ordeningen van hogere bevelhebbers aan lagere

officiers, wensen, verhalen over gebeurtenissen in het kamp, verslagen, ... kortom

stuk voor stuk teksten die een pragmatische waarde vertolken. De auteur van de

Page 36: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

36

brief heeft iets belangrijks te zeggen aan de ontvanger en maakt hetgeen wat van

belang is ook duidelijk in zijn taalgebruik. Daarom zouden we het FSP goed kunnen

toepassen op dit genre teksten, omdat het bij een briefcorrespondentie in principe

dikwijls gaat over het beantwoorden van informatie uit de vorige brief en het

aanvoeren van nieuwe informatie. Oude gegevens en nieuw aangevoerd materiaal

komen zo samen in de zin en kunnen volgens de Topic/Focus-theorie behandeld

worden. Een voorwaarde voor een dergelijke analyse is dat de onderzoeker volledig

op de hoogte is van de context, namelijk de omringende tekst rond de zin die

uitvergroot wordt. In de tabletten van Vindolanda is dit niet altijd mogelijk wegens

het fragmentarische karakter. In veel brieven kunnen enkel hier en daar stukken zin

bijeengesprokkeld worden om de context te achterhalen. Waar het vermelden van

een verhelderende context noodzakelijk was, heb ik dan ook gepoogd dat te doen.

Voor de indeling van de analyse heb ik geopteerd voor een onderverdeling

van het werkwoord in initieel, mediaal en finaal, omdat dit een overzichtelijk geheel

biedt. Aan de hand van het theoretisch kader van Marouzeau, Bauer, en vooral

Devine-Stephens bespreek ik bijna alle zinnen uit het tekstcorpus die bruikbaar

werden bevonden, vertrekkende vanuit de werkwoordspositie van iedere zin.

Page 37: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

37

2. Aandachtspunten bij de analyse

2.1 De relatie verbum - direct object

Bij de uiteenzetting van het theoretisch kader hadden we het telkens over OV en VO-

structuren waarin de O staat voor Object. Als object worden normaal gezien zowel

de directe, indirecte, interne, temporele en locatieve objecten in een transitieve

constructie, als de predicaten bij een copulatief9 beschouwd. In dit onderzoek echter

is er ruimte noch tijd om al deze elementen actief in de analyse te betrekken. Er

wordt hier dus vooral gelet op de onderlinge relatie tussen werkwoord en direct

object. Staat het direct object vóór het werkwoord in zijn ongemarkeerde positie, of

zien we een tendens tot achteropplaatsing?

2.2 Werkwoordspositie in de hoofdzin en de ondergeschikte zin

2.2.2 De conservatieve tendens in de ondergeschikte zin

Onderzoeken tonen aan dat een niet-finale positie van het werkwoord veel minder

evident is in ondergeschikte zinnen dan in de hoofdzin. Het werkwoord in de

hoofdzin was meer onderhevig aan verschuiving dan het werkwoord in de

ondergeschikte zin. Dit wordt door Bauer al geobserveerd vanaf het Oskisch en het

Umbrisch (Bauer 1995: 89). De verandering van (S)OV naar (S)VO gebeurde bijgevolg

veel vlugger in de hoofdzin dan in de bijzin. Bauer spreekt van een ‘conservatieve

tendens’ in de ondergeschikte zin (Bauer 1995: 91).

Uitgaande van deze veronderstelling heb ik bij de analyse gelet op een verschil

tussen de werkwoordspositie in de hoofdzin en de werkwoordspositie in de

ondergeschikte zin. Met het ‘werkwoord in de ondergeschikte zin’ bedoel ik alle

9 Er dient opgemerkt te worden dat zinnen met het copulatief esse niet in dit onderzoek werden opgenomen. De

reden daartoe is dat bij copulatiefwerkwoorden andere ‘regels’ aan de orde zijn: het koppelwerkwoord esse staat

in ongemarkeerde positie niet finaal, maar tussen het subject en het predicaat in.

Page 38: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

38

werkwoorden die geen hoofdwerkwoorden zijn. Daartoe behoren de werkwoorden

in relatieve bijzinnen, bijwoordelijke bijzinnen en completieve constructies. Strikt

gezien klopt deze verzamelterm voor deze drie verschillende zinsstructuren niet,

omdat zij elk een andere graad van ondergeschiktheid en afhankelijkheid tegenover

de hoofdzin vertonen. Lehmann (1989: 156) maakt bijvoorbeeld een onderscheid

tussen enerzijds ondergeschikte structuren die in dichte relatie tot de parataxis

kunnen worden beschouwd, ‘adjoined clauses’, namelijk bijzinnen die alleen maar

voor of na de hoofdzin kunnen voorkomen, en anderzijds ‘embedded clauses’, wanneer

het hoofdwerkwoord een voorwerpszin regeert en er zo een ingebedde structuur

ontstaat. Dit laatste is het geval bij de completiefzinnen.

2.2.3 De relatie tussen het type ondergeschikte zin en het behoud van de OV-

structuur

Niet alleen het verschil tussen het werkwoord in de hoofdzin en de bijzin kan voor

een onderzoek naar woordvolgorde interessant zijn, ook de verschillende tendensen

in de ondergeschikte zinnen onderling bieden een onderzoeksobject. Uit een studie

van Perrochat (1926)10 van het tweede boek van Tacitus’ Historiae werd duidelijk dat

de mate waarop de OV-structuur wordt behouden, in relatie staat met het type

ondergeschikte zin: ‚His study shows that this conservative tendency varies

according to the type of subordinate clause. The ocurrence of OV is least frequent in

subordinate clauses that are not marked as such by a relative pronoun or a

conjunction, but rather by a sunjunctive, for example. On the other hand, in Classical

as well as late Latin, the tendency to use OV is most manifest in relative clauses.‛

In de analyse bekijken we in hoeverre de ondergeschikte werkwoorden in

Vindolanda finaal of niet-finaal staan, of ze een OV of VO-structuur (met betrekking

10

Perrochat, P., Sur un principe d’ordre des mots: la place du verbe dans la subordonnée, Revue des études

latines 4 (1926), 50-60 (referentie in Bauer 1995: 92)

Page 39: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

39

tot het direct object) vertonen en of er een tendens kan gezien worden die gelinkt kan

worden aan het type bijzin.

2.3 Tendens en variatie

Uit de analyse zal blijken dat heel wat fenomenen in verband met de woordvolgorde

en in het bijzonder de werkwoordspositie steeds terugkeren. Toch is er ook heel wat

variatie merkbaar en bij ieder hoegenaamd regelgevend systeem is er minstens één

uitzondering die daartegen ingaat. Dikwijls is het verschil bij een bepaald element

tussen de gemarkeerde positie of de ongemarkeerde positie niet duidelijk zichtbaar.

Het is dan ook onmogelijk uitsluitsel te bieden over de al of niet gemarkeerdheid van

sommige tendensen.

Page 40: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

40

DEEL III: ANALYSE VAN HET TEKSTCORPUS

Page 41: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

41

1. Analyse van de werkwoordspositie in Vindolanda

Zoals reeds vermeld, werd geopteerd voor een analyse van het werkwoord aan de

hand van een initiële, mediale en finale positie, waarbij aandacht wordt besteed aan

zowel syntactische als pragmatische factoren.

1.1 Tendensen voor een werkwoord in initiële positie

1.1.1 Imperatieve waarde

Een werkwoord met imperatieve of conhortatieve nuance staat meestal vooraan,

omdat de nadruk ligt op de handeling die het werkwoord uitdrukt:

Saluta a me Vindicem nostrum et pueros tuos (II 260.6-7)

11

Salutabis a me Diligentem et Cogitatum et Corinthum et (...) (II 311.ii.12-14)

Vide cum Tertio de denariis viii semisse quos a Fatale accepit (II 343.ii.21-22)

Scito mae explesse coria clxx et bracis excussi habeo modios cxix (II 343.iii.24-26)

Fac denarios mi mittas ut possim spicam habere in excussorio (II 343.iii.26-28)

ube carra tua subinde veniunt [quibus praeside pueris tuis ne quid calcentur(?)] (III 642.ii.6-8)

Zoals verwacht, krijgen we werkwoorden in de imperatiefvorm, maar futura met

imperatiefwaarde (II 311.ii.12-14) behoren evenzeer tot deze categorie.

Imperatieven staan dikwijls vooraan in de zin, maar zij kunnen evengoed naar rechts

in de zin verschuiven:

Lepidinam tuam a me saluta (II 247.1)

Cerialem tuum saluta (II 291.ii.9)

... Seuero explica (II 349.ii.6)

ita rogo quam primum aliquit (denariorum) mi mitte (II 343.ii.14-15)

11 Het werkwoord in de zin wordt telkens in bold script weergegeven. Rechte haken [] wijzen op een

ondergeschikte constructie binnen die haken. Een vraagteken (?) naast een woord duidt op een

onzekere lezing.

Page 42: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

42

De positie van de imperatief wordt bepaald door de communicatieve context.

‚Imperative sentences very often have an initial verb, and therefore, may seem to

constitute a special sentence type. However, from a communicative point of view,

imperatives are organized very much like declarative sentences.‛ (Panhuis 1982: 68)

In Vindolanda zien we dat imperatieven overal in de zin kunnen voorkomen,

zowel vooraan, in het midden als achteraan. Van de 30 overgebleven pure

imperatieven (dus niet de futura met imperatiefwaarde of conjunctiva) worden 16

exemplaren vooropgeplaatst (53 %), 11 exemplaren bevinden zich achteraan in de zin

(37 %) en slechts 3 voorbeelden vertonen een mediale positie (10 %). We kunnen

hieruit met de nodige behoedzaamheid – gezien het schaarse materiaal – concluderen

dat er een lichte voorkeur uitging bij de Vindolanda-auteurs naar een imperatief in

initiële positie.

In het volgende voorbeeld zien we twee aaneengeschakelde zinnen, verbonden door

et, die beiden een imperatief als hoofdwerkwoord hebben. Het is opvallend hoe

beide werkwoorden met dezelfde pragmatische waarde, niet dezelfde positie in de

zin aangewezen krijgen:

Scribe dentur mi et karrum de quo scribis et quit sit cum eo karro mi scribe (II 343.ii.16-19)

De imperatief scribe in de eerste zin staat voorop, terwijl de tweede imperatief,

eveneens scribe, in finale positie staat. Bauer (1995: 92), in navolging van Hofmann

1972: 403), beweert over deze constructie dat het frequent voorkomt bij Petronius,

maar geeft verder geen informatie. Uit het volgende citaat van Devine-Stephens blijkt

dat het een normaal patroon is bij ‘conjoined structures’ waarbij beide werkwoorden

een initieel karakter hebben. ‚An interesting property of all types of verb initial

sentences (...) is the common pattern of reversion from verb initial to verb final word

order in the second conjunct of a conjoined structure.‛ (Devine-Stephens 2006: 163)

Hetzelfde kan dus ook gebeuren met imperatieven, zoals tevens ook bij klassieke

auteurs zoals Cicero wordt aangetroffen:

Page 43: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

43

Parcite oculis saltem meis et aliquam veniam iusto dolori date (Cic. Philippicae 12.19)

12

Het omgekeerde patroon komt ook voor, wat Hofmann en Bauer opnieuw als een

typisch fenomeen voor Petronius en het Bellum Africanum beschouwen, opnieuw

zonder enige verklaring. In de volgende twee zinnen, weliswaar niet met

imperatieven, maar aaneengeschakeld door het voegwoord et, krijgen we het eerste

werkwoord in finale positie en het tweede in initiële positie:

Ego soror sicut tecum locuta fueram et promiseram ut peterem a Broccho et uenirem at

te peti et respondit mihi ita (corie) semper licitum una quomodocumque

possim at te peruenire (II 292.a.i.2-b.ii.3)

Opnieuw kan aangetoond worden met een voorbeeld uit een literair werk dat dit

patroon niet zó bevreemdend is:

Precationem peragit et dedicat templum (Livius Ab urbe condita 2.8.8)

13

In Vindolanda is variatie aan de orde; zo hebben we voor twee aaneengeschakelde

paratactische zinnen naast voorgaande patronen V-initieel + V finaal en V finaal + V-

initieel nóg een ander patroon, namelijk V-initieel + V-initieel. Beide werkwoorden

staan vooraan in de volgende zin:

Salutabis a me Diligentem et Cogitatum et Corinthum et rogo mittas mihi nomina

(II 311.ii.12-15)

Volgens Bauer en Hofmann, is dit patroon heel ongewoon en zeker ‘gemarkeerd’

(Bauer 1995: 92). Hier zien we echter twee werkwoorden die een initiële waarde in de

zin hebben: salutabis is een futurumvorm met imperatiefwaarde en rogo drukt een

tweede wens uit.

Om de variatie compleet te maken, zijn er ook voorbeelden van combinaties met

mediale werkwoorden, V-mediaal + V-mediaal:

12

voorbeeld overgenomen uit Devine-Stephens 2006: 164. 13

idem

Page 44: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

44

Et illum a me salutabis uerbis meis et Virilem ueterinarium rogabis illum ut forficem

quam mihi promissit pretio mittas per aliquem de nostris (II 310.i.9-15)

1.1.2 Volitieve waarde

Iets zachter dan de imperatieve zin is de volitieve zin, die een wens, een verlangen of

sterke emotie vertolkt. De werkwoorden, die gebruikt worden in zo’n zin, zoals

rogare, optare, desiderare en velle, krijgen dikwijls een initiële positie. Dikwijls worden

dergelijke werkwoorden gevolgd door hetgeen gewenst, bevolen of verlangd wordt,

uitgedrukt in een ondergeschikte completiefzin:

Rogo domine Cerialis dignum me habeas cui des commeatum (II 168.2-4)

Optamus frater it quot acturus es felicissimum sit (II 248.3-5)

Volt veniat ad me Coris et accipiat (II 266.1-2)

Et rogo te frater Virilis salutes a me Thuttenam sororem (II 310.ii.15-17)

Desiderabat coria ei adsignarem et ita denarios daturus erat (II 343.iii.31-33)

Velim mihi (...) explices (II 349.ii.4-5)

Cervesam commilitones non habunt [quam rogo iubeas mitti] (III 628.ii.4-6)

...sacerdotem [quem rogo ut ad Verecundum praefectum de festo(?) ...] (II 313.1-3)

Het volgende voorbeeld toont mooi aan hoe het werkwoord, in eenzelfde zin, in

hetzelfde type constructie, kan veranderen van plaats, naargelang de pragmatische

waarde:

...iumenta(?) missi [quae calcem peterent] [quam nobis commodasti] [quas rogo

continuo iubeas onerari ut primo mane nobis] item...(II 314.1-6)

Drie relatiefzinnen volgen elkaar op, met de werkwoorden tweemaal in finale positie

en één maal in initiële positie. Peterent en commodasti staan in finale positie, omdat de

zin een louter mededelend karakter heeft; rogo staat voorop door het volitieve

karakter van de zin. De urgentie van het verzoek dat ingeleid wordt door rogo, wordt

nog dwingender als we continuo en iubeas als daaropvolgende woorden zien

opduiken.

Page 45: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

45

Tot het protocol van het schrijven van brieven behoren ook de volgende

wensformules, die tevens het werkwoord in initiële positie krijgen. Het zijn variaties

op de afscheidsformules van het type Opto bene valeas:

(...) et omnes contibernales [cum quibus opto felicissimus uiuas] (II 346.ii.9-11)

Pacatam saluta uerbis meis et tuos omnes [cum quibus opto domine bene ualeas] (II 353.ii.3-5)

Saluta (...) et omnes cives et amecos [cum quibus opto bene valeas] (III 650.5-9)

Naast de afscheidsformule met opto + conjunctief zonder ut, komt de volgende

constructie met een infinitief ook voor in Vindolanda:

Optamus frater [bene ualere te] domine (II 248.ii.13-15)

De infinitief valere neemt de middelste positie in tussen het bijwoord bene en het

onderwerp te. Deze positie kan gemotiveerd zijn door een nadruk van de auteurs,

Niger en Brocchus, op het onderwerp te en de bijhorende vocatief domine, waardoor

beiden een postverbale positie verwerven. De woordvolgorde is vreemd, maar niet

uniek; ze komt nogmaals voor in II 258.4-5: m2 Opto [bene ualere te] domine. Omdat de

auteur van deze laatste brief onbekend is, kunnen we deze constructie niet met

zekerheid aan dezelfde persoon toeschrijven.

Er is een duidelijke voorkeur bij dit soort werkwoorden met een wenskarakter om

vooraan in de zin te staan. Toch zien we enkele voorbeelden waarbij de auteurs voor

een finale positie kozen:

Te tanto magis venturum Coria sicut constituisti spero (III 611.b.2-6)

Bene ualeas frater et domine opto (II 345.ii.4-6)

Tu domine quid sentias de negotio hoc rogo (III 618.B.2-4)

Ut scias me recte ualere [quod te inuicem fecisse cupio] (...) (II 311.i.3-5)

Scias me recte esse [quod te invicem facere cupio] (III 670.i.3-4)

Page 46: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

46

Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het in deze voorbeelden eerder om een

achtervoegsel gaat, dat kan vertaald worden als ‘..., dat hoop ik’ toch of ‘...dat wens

ik’.

In de derde zin (III 618.B.2-4), een constructie van rogare met een indirecte vraag zien

we hoe rogo hier louter in de neutrale betekenis ‘een vraag stellen’ wordt gebruikt. In

tegenstelling tot een verzoekend, bijna dwingend rogo dat heel dikwijls in initiële

positie staat, krijgt rogo hier in zijn ‘zachtere betekenis’ een finale positie toegekend.

1.1.3 Adversatieve waarde

In de volgende zin, ingeleid door Ac tamen volo, werd voor een initieel werkwoord

gekozen om het volitieve karakter te benadrukken. Er is echter nog een tweede reden

voor de vooropplaatsing, namelijk de adversatieve waarde die mede door het

expliciete ac tamen aangetoond wordt:

Ac tamen volo liqueat tibi me nec a contibernio recedere nec a scola (...) (III 656.i.2-5)

Helaas beschikken we niet over de voorafgaande zin om de context te verduidelijken,

maar door de toevoeging van de adversatieve connector ac tamen blijkt dat de zin een

tegenstelling inhoudt tegenover wat voordien gezegd werd: ‘Maar toch wil ik dat het

voor je duidelijk is dat ik mij noch van het tafelgebeuren noch uit de club terugtrek...’

1.1.4 Explicatieve waarde

Het volgende voorbeeld zou het werkwoord vooraan kunnen hebben wegens zijn

explicatieve waarde, mede aangeduid door het voegwoord enim:

Habemus enim eum(?) familiarem(?) (II 312.i.3-4)

De context wijst – ondanks de fragmentarische overlevering – in die richting. Deze

zin is een verklaring bij hetgeen in de vorige zin gezegd wordt: [ c.9 ] ad quem cum

Page 47: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

47

primum potes rogo uenias (II 312.i.2-3). Het geheel zou als volgt vertaald kunnen worden:

‘Ik vraag je zo vlug mogelijk naar hem te komen; we beschouwen hem immers als

vriend.’14

1.1.5 Cognitieve waarde

Werkwoorden die een betekenis van ‘weten’, ‘denken’ of ‘oordelen’ vertolken,

hebben de tendens om naar voor te schuiven in de zin.

- scire:

Scis certe hoc me vorsute impetrare cum sim annonarius et iam adepturus translationem (II 255.11-14)

(...) epistulas meas accipies [quibus scies quid sim actura haec nobis] (II 292.b.iii.2-4)

...ut favoris(?) sit(?) gratia(?) tibi amicorum dotes(?) augendo(?) sua praesentia, [quos tu

gratia(?) illius scio plurimos habere] (II 225.back.15-18)

[Ut scias me recte ualere] quod te inuicem fecisse cupio (...) (II 311.i.3-5)

Utique enim scis iucundissime mihi esse quotiens pariter sumus (III 629.ii.1-3)

Scias me recte esse quod te invicem facere cupio (III 670.A.i.3-5)

Scire te volui [epistulas mihi missas esse ab patri meo (...) de fussa] (III 645.i.2-7)

Scire in de betekenis van ‘weten’, wordt meestal gevolgd door een AcI of een ander

type ondergeschikte zin. Op die manier krijgt dit werkwoord dikwijls een initiële

positie in de zin.

- putare: In tegenstelling tot scire, geeft een zin met putare een mening weer,

meestal van de eerste persoon enkelvoud, die qua inhoud minder zeker is. Daarom

wordt de completiefzin bij puto steeds met een infinitief geconstrueerd, die meestal in

postpositie staat:

Sed puto me humanius facere qui tibi scribo (II 311.i.7-9)

Puto illum cum pluribus... (III 615.B.5)

Mandavi ut quaedam, [quae ad officium tuum puto pertinere(?)...] (III 618.A.2-4)

14

Naar de Engelse vertaling van Bower en Thomas in de uitgave van TV II.

Page 48: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

48

1.1.6 Sensitieve waarde

Werkwoorden die een expliciete zintuiglijke waarneming voorstellen, zoals video,

worden dikwijls naar voor geschoven door hun emfatische waarde in de zin. De

nadruk ligt op het werkelijk ‘zien’ van een belangrijke gebeurtenis of handeling.

Twee voorbeelden uit de brieven tonen dit aan:

Vidit Ingenus me non dese de rotulis quas spero cito explicabit (III 648.ii.2-4)

Vidit autem me -potest fieri- apud aurifices aut apud argentarios (...) (III 656.ii.2-5)

In het eerste voorbeeld wordt het onderwerp Ingenus zelfs verdrongen van de eerste

plaats in de zin om plaats te maken voor het dominante vidit.

1.1.7 Descriptieve waarde

Zinnen met een verhalend of beschrijvend karakter krijgen niet zelden het

werkwoord in initiële positie. Voor sommige zinnen ontbreekt voldoende context en

kunnen we enkel vermoeden dat zij het werkwoord voorop krijgen door hun

verhalende of beschrijvende karakter:

Recipies de carris Brittonum... (III 649.a.i.2)

Onerarunt autem in singla carra modios liii (III 649.i.5-6)

Et adferunt secum in aere minuto quia ... (II 327.1-3)

Voor de volgende twee voorbeelden hebben we echter veel meer tekstmateriaal om

de verhalende context te scheppen:

Dixi ei coria intra Kalendas Martias daturum (II 343.iii.33-iv.35)

Uit: Contubernalis Fronti amici hic fuerat. Desiderabat coria ei adsignarem et

ita (denarios) daturus erat. [Dixi ei coria intra K(alendas) Martias daturum.]

Idibus Ianuariis constituerat se uenturum. Nec interuenit nec curauit accipere

cum haberet coria. Si pecuniam daret, dabam ei. (II 343.iii.29-iv.38)

Questus sum beneficiario frustra(?) et(?) centurionibus ceteris(?) numeri eius (II 344.i.10-ii.12)

Uit: Non potui queri quia ualetudini detinebatur. [Questus sum beneficiario

frustra(?) et(?) centurionibus ceteris(?) numeri eius] (...) tuam misericordiam

imploro ne patiaris me hominem trasmarinum et innocentem de cuius fide

Page 49: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

49

inquiras uirgis cruentatum esse ac si aliquid sceleris commississem (II 344.i.8-

ii.19)

De volgende twee zinnen komen uit een militair rapport (een renuntium) en zijn

eerder beschrijvend van aard. Elke renuntium vertoont steeds dezelfde indeling,

namelijk een initieel werkwoord gevolgd door de uitvoerders van de handeling:

Renuntiarunt optiones et curatores (III 574.6-7)

Detulit Arcuittius optio (centuriae) Crescentis (III 574.8-9)

Wat opvalt bij deze formules, is dat het subject ná het werkwoord vermeld wordt.

Het betreft natuurlijk een formulaire uitdrukking uit een militair rapport, die steeds

op dezelfde manier geschreven wordt, maar toch is hier wel een pragmatische

verklaring voor. Renuntiarunt en detulit zijn thema-elementen, zoals Panhuis het zou

verwoorden; het zijn de reeds gegeven elementen, in dit geval de steeds

terugkerende elementen van het rapport. Optiones et curatores en Arcuittius optio

(centuriae) Crescentis daarentegen zijn de nieuw aangebrachte elementen die er

werkelijk toedoen in dit verslag, de zogenaamde rhema-elementen.

1.1.8 Affirmatie en negatie

Het is niet abnormaal om het werkwoord in initiële positie aan te treffen als de

inhoud van die zin wijst op een categorische affirmatie, zoals in volgend voorbeeld:

Erit autem quom et votis nostris conveniat hoc pro te precari et tu sis dignissimus (II 248.i.5-ii.10)

Dit is wat Devine en Stephens een ‘positive polarity focus’ noemen (Devine-Stephens

2006: 146). Dit type focus wordt door hen ook ‘verum focus’ genoemd. Adams spreekt

over ‘veridical and assertive use’ (Adams 1994: 69). In dergelijke situatie drukt het

werkwoord een waarheid uit, een nadruk op de gebeurtenissen die als feiten naar voor

geschoven worden door de auteur. Hier kan deze zin ook op die manier

geïnterpreteerd worden, als we de vorige zin erbij nemen om de context beter te

Page 50: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

50

begrijpen: optamus frater it quot acturus es felicissimum sit (II 248.i.3-5). ‘We hopen,

broeder, dat wat je van plan bent te doen hoogst succesrijk zal zijn. Maar dat zal

zéker zo zijn...’ De auteur is dus zeker van het succes van zijn frater.

De volgende zin, ingeleid door het onpersoonlijke constat, duidt ook op een

zekerheid:

Constat esse non factum et illum magis esse ebriacum ... (III 662.A.2-4)

De context van deze zin kan niet achterhaald worden, aangezien de zinnen voor en

na deze zin niet leesbaar zijn op het tablet.

Het omgekeerde fenomeen is dan de ‘negative polarity focus’, waarbij een reeds

opgebouwde verwachting plots wordt uitgesloten (Devine-Stephens 2006: 148):

Nec interuenit nec curauit accipere cum haberet coria (II 343.iv.36-37)

Het voorbeeld wordt duidelijk als we de voorafgaande zinnen aanschouwen: Dixi ei

coria intra K(alendas) Martias daturum. Idibus iv Ianuariis constituerat se uenturum (II

343.iii.33-iv.36). ‘Ik zei dat ik hem het leder zou geven op 1 maart. Hij had besloten dat

hij zou komen op 13 januari. Maar hij is niet komen opdagen, noch deed hij moeite

om het leder te verkrijgen, omdat hij er al had.’

1.1.9 Misi tibi/mihi + direct object: een geval apart

De auteur van een brief stuurt dikwijls ook materiaal mee voor de ontvanger. Het is

opvallend hoe een combinatie van misi in initiële positie en tibi steeds terugkeert,

gevolgd door de desbetreffende voorwerpen die opgestuurd worden en hun

specifieke hoeveelheid.

Missi tibi materias per Saconem modiola numero xxxiiii axses carrarios numero xxxiix (II 309.i.3-5)

Missi tibi pelliculas caprinas numero vi (II 309.ii.15)

Miseram tibi paria udonum (...) ab Sattua solearum (paria) duo et subligariorum (paria)

duo solearum paria duo (II 346.i.1-5)

Page 51: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

51

Misi tibi seiunctim(?) aliorum denariorum duodena(?) quae sigulas in cartas inseri coges (III 655.A.1-4)

Misi tibi per (...) lucernulam aeneam(?) (III 641.ii.2-3)

Misi tibi frater notam ex qua...(II 259.3)

[nisi mittis mi aliquit denariorum minime quingentos] futurum est ut (...) (II 343.i.10-ii.12)

Si me amas frater rogo [mittas mihi plagas] (II 233.B.i.3-4)

(...) et rogo [mittas mihi nomina] (II 311.ii.14-15)

Rogo [ut ea quae ussibus puerorum meorum opus sunt mittas mihi sagacias sex saga

(?)palliola septem tunicas quinque] (II 255.i.6-ii.11)

In deze constructie krijgen we dus eerst het werkwoord, gevolgd door een datief van

meewerkend voorwerp, die in alle voorbeelden tibi of mihi is, en pas daarna het

direct voorwerp. Deze verdeling van de zinsconstituenten maakt dat we hier een

zogenaamde VO-structuur hebben: het direct object staat ná het werkwoord. In

tegenstelling tot de voorgaande voorbeelden, wordt het werkwoord niet

onmiddellijk gevolgd door een ondergeschikte completiefzin die de wens of wil

uitdrukt; het gaat ook niet om een verklarende, affirmatieve, negatieve of

adversatieve zin die betrekking heeft met de voorafgaande zin.

In de eerste vier voorbeelden wordt de zin afgesloten door een getalwaarde, een

fenomeen dat perfect normaal is. In de twee laatste voorbeelden daarentegen staat

een enkelvoudig object en is er dus geen spoor van enige getalwaarde. Toch staat het

direct voorwerp ná het werkwoord. Deze VO-structuur met mittere als werkwoord in

de hoofdzin, komt nog tweemaal voor in Vindolanda. In de volgende twee

voorbeelden staat mittere weliswaar niet vooraan in de zin, maar het voorwerp staat

wel in beide gevallen ná het werkwoord:

A Cordonovis amicus missit mihi ostria quinquaginta quo velocius ... (II 299.i.2-4)

Nonis Martiis missi ad hospitium cum Marco medico faciendum structores numero xxx

ad lapidem flammandum numero xviiii ad lutum viminibus castrorum

faciendum ... (II 156.1-6)

Het eerste voorbeeld is heel gelijkaardig met de vorige voorbeelden die telkens

begonnen met mis(s)i tibi. In beide zinnen gaat het om een direct voorwerp dat

bestaat uit het verstuurde materiaal (of beter gezegd de gestuurde ‘personen’ in het

tweede voorbeeld) en het aantal in finale positie.

Page 52: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

52

Alle andere attestaties (ongeveer tien stuks) van zinnen met mittere in de hoofdzin

hebben een ‘normale’ OV-structuur. Er kan dus niet van een duidelijke voorkeur

gesproken worden bij dit werkwoord in de richting van vooropplaatsing, maar toch

is het opmerkelijk dat een groot aandeel van zinnen met mittere het object op

postverbale plaats krijgen.

De volgende voorbeelden tonen ook het direct object in postpositie:

...[qui feramus tempestates etiam si molestae sint] (II 234.ii.6-8)

Rogo domine Cerialis dignum me habeas [cui des commeatum] (II 168.2-4)

... [ut remittat meos denarios cum cassiclis citra conscientiam praefecti sui] (III 650.ii.2-5)

[Quod si ita gessisti negotium cum Caesarianis] fac ut (...) (III 645.i.7-9)

Nec interuenit nec curauit accipere [cum haberet coria] (II 343.iv.36-37)

Et rogo te frater Virilis [salutes a me Thuttenam sororem] (II 310.ii.15-17)

1.1.10 Syntactische motivatie

Sommige initiële werkwoorden staan precies op die positie wegens syntactische

motivatie en komt er nog weinig pragmatische of stilistische motivatie bij kijken.

Wanneer een werkwoord voorafgegaan wordt door een bijwoordelijke bijzin, is de

plaatsing van een initieel werkwoord in de hoofdzin die daarop volgt een logisch

gevolg van een syntactisch proces. ‚In a main clause preceded by a subordinate

clause the verb tended to occur in initial position.‛ (Bauer 1995: 95) Dit fenomeen is

ons trouwens heel erg bekend vanuit het Nederlands zelf. In een zin zoals

bijvoorbeeld ‘Als ik moe ben, ga ik slapen’ schuift het werkwoord ook naar links tot

vlak na de voorwaardelijke bijzin, zonder dat daar een pragmatische reden bij komt

kijken. In ‘Ik ga slapen, als ik moe ben’ staat de voorwaarde na de hoofdzin en

verandert er niets aan de werkwoordspositie in de hoofdzin. In de bijwoordelijke

bijzin die voorafgaat, wordt de voorwaarde uitgedrukt waaraan moet voldaan

worden opdat de actie in de hoofdzin uitgevoerd wordt. In Marouzeaus terminologie

is dit type zin een ‘énoncé fonction’. Hiervoor geeft hij de volgende verklaring: ‚Le

cas de la phrase conditionnée, qui présente un énoncé subséquent en fonction de

celui qui précède (...)‚ De vraag die we ons impliciet bij dit soort zinnen kunnen

Page 53: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

53

stellen, is volgens Marouzeau dan ook: ‚Telles circonstances étant données, telles

conditions réalisées, telles prémisses posées, qu’en résulte-t-il? Le verbe mis en

vedette introduit la réponse attendue.‛(Marouzeau 1938: 74)

Marouzeau beweert dat het prototype van zo’n ‘construction de l’énoncé fonction’

een zin is waarin een losse ablatief onmiddellijk gevolgd wordt door het initiële

hoofdwerkwoord. (Marouzeau 1938: 80; Bauer 1995: 95) In Vindolanda vinden we

zo’n voorbeeld:

[dimisis deinde pransoribus] festinabitis Coris raeda(?) (III 617.1-4)

Een ander voorbeeld heeft hetzelfde patroon, behalve dan dat een bijwoord tussen de

losse ablatiefconstructie en het hoofdwerkwoord staat:

[Grattio Crispino redeunte a Vindolanda(?) et(?) ad(?) te(?) ueniente(?)] libenter

amplexus sum (...) (II 225.2-4)

Niet alleen losse ablatieven treffen we vóór de hoofdzin aan, dikwijls gaat een

conditionele bijzin aan de hoofdzin vooraf, waardoor het werkwoord verschuift naar

de initiële positie:

[Si pecuniam daret] dabam ei (II 343.iv.37-38)

[Si qui sunt in (...)] habebunt auctoritatem Seuerini (II 215.ii.2-4)

[Si mihi puerum missurus es] mittes chirografum cum eo quo securior sim (III 645.marge.22-23)

[Si occasionem Bremesione non habebis] dabis Cataractoni Durmio veterano (...) (III 670.B.ii.3-5)

In de laatste twee voorbeelden hebben zowel mittes als dabis, beide

hoofdwerkwoorden, een imperatieve waarde. Indien geen bijwoordelijke zin zou

voorafgaan, zouden zij sowieso kans maken op een initiële positie. Syntactische en

pragmatische waarde bieden hier dezelfde uitkomst.

Volgende twee voorbeelden horen ook thuis in deze categorie:

[Sicut scribseras] rogavi et Flavius Italicus(?) debitum(?) caducarium (III 647.3-4)

[Cum eam(?) ceperis] rogo rescribas mihi(?) (III 641.ii.4-5)

Page 54: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

54

In het eerste voorbeeld is er een vergelijkende relatie tussen bijzin en hoofdzin (sicut),

terwijl in het tweede voorbeeld een temporele relatie (cum) bijzin en hoofdzin

verbindt. Wat echter geldt voor mittes en dabis, is ook hier van toepassing. De wens

die uitgedrukt wordt door het werkwoord rogare, is al een reden op zich om vooraan

in de zin te staan.

Page 55: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

55

1.2 Mediale positie en de postverbale elementen

De hoofdwerkwoorden in Vindolanda die in dit onderzoek beschouwd worden als

staande in ‘mediale positie’, vertonen bijna allemaal een structuur waarbij het

werkwoord de voorlaatste plaats inneemt en dus niet ál te ver naar voor schuift. De

volgende zin is een van de geringe voorbeelden waarbij de situatie omgekeerd lijkt.

Het werkwoord neigt eerder naar een initiële positie dan naar het einde van de zin:

Pacatam saluta uerbis meis et tuos omnes cum quibus opto domine bene ualeas (II 353.3-5)

Saluta is een imperatiefvorm die in Vindolanda meestal een initiële positie krijgt (8

op de 13 keer). In deze zin gaat het dus om een preverbaal element (Pacatam) dat

vóór het bijna-initiële werkwoord staat, terwijl we bij de rest van de zinnen met

mediale werkwoorden vooral zullen moeten achterhalen waarom een postverbaal

element ná het bijna-finale werkwoord staat.

Devine-Stephens (2006: 119 -125) geeft een lijst weer van postverbale elementen na

een werkwoord in mediale positie, toegespitst op Caesar. Al vlug wordt duidelijk dat

bepaalde fenomenen, die ervoor zorgden dat het werkwoord niet finaal stond, heel

klassiek zijn.

1.2.1 Opmerking: het verschil tussen Tail en Focus

Hoewel het dikwijls het geval is, worden toch niet alle postverbale argumenten

automatisch focus in de zin. Er moet gedifferentieerd worden tussen focus en tail,

waarbij een tail niet de focus draagt en ook geen nieuwe informatie brengt voor de

lezer. Indien er wel sprake is van een focus, dan kan er opnieuw onderscheiden

worden tussen een sterke focus, meestal in een contrastrijke context, en een zwakke

focus die eerder informatief is en niet exclusief. (Devine-Stephens 2006: 177)

Page 56: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

56

1.2.2 Het indirect object

Het indirect object als postverbaal element kan als voorbeeld dienen bij wat ik in

[1.2.1] opgemerkt heb over het verschil tussen Tail en Focus. We zien de

meewerkende voorwerpen tibi en mihi heel dikwijls opduiken in de brieven, in het

bijzonder bij de werkwoorden scribere en mittere:

- scribere: De postpositie van mihi en tibi bij scribere, lijkt populair te zijn:

...hoc ut scires scripsi tibi (II 300.ii.9-10)

Et quid circa eas res agatur peto per occasionem scribis mihi (III 670.B.ii.1-3)

... habes quid ergo a te impetrauerim rescribe mi ut ...(II 305.i.2-4)

...epistulas (...)[in quibus scribit mihi ut ei notum faciam quid gessero de fussa] (III 645.i.3-7)

[...quod Priscinum nostrum incommodius mansisse scripsisti mihi...] (III 665.2-4)

Rogo [ut rescribas mihi(?) quid uelis me facere] (II 316.marge.11-12)

[Cum eam (?) ceperis] rogo [rescribas mihi] (III 641.ii.3-5)

Toch zijn er ook voorbeelden waarbij zij zich prepositioneel opstellen:

Ego [cum haec tibi scriberem] lectum calfaciebam (III 645.ii.17-18)

(...) fac [ut certum mihi resscribas ut ego patri meo sic resscribere possim] (III 645.i.9-ii.12)

miror [quod mihi tot tempus nihil rescripsti] (II 310.i.4-6)

Sed puto me humanius facere [qui tibi scribo] (II 311.i.8-9)

- mittere: Bij mittere zien we de omgekeerde tendens, slecht één voorbeeld

getuigt van postpositie15, alle andere voorbeelden verkiezen prepositie:

...per Attonem decurionem misi tibi (II 345.i.1-3)

de rebus [quas mihi misseras] ... (II 312.i.4-5)

(...) homo inpientissime [qui mihi ne unam epistulam misisti] (II 311.i.5-7)

...tibi opus fuerit scribe mihi [ut ego tibi mittam] (III 667.1-2)

[Si mihi puerum missurus es] mittes chirografum cum eo (...) (III 645.marge.22-23)

Rogo [aliquid (?) mihi mittas] (II 312.ii.9-10)

ita –rogo- quam primum aliquit (denariorum) mi mitte (II 343.ii.14-15)

Et Saturnalia transierunt et hostrea(?) mihi missa sunt et... (III 622.a.i.2-4)

15

Bij het initieel werkwoord mittere zagen we deze volgorde wél veelvuldig verschijnen. cf. [1.1.9]

Page 57: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

57

Ik kan geen duidelijke verklaring vinden voor de keuze tussen pre- of postpositie.

Mij lijkt het in elk geval dat de postpositie niet zozeer wijst op een focus in de zin. In

deze zinnen is mihi of tibi niet het belangrijkste van de zin. Indien het werkwoord

dus gevolgd wordt door het meewerkend voorwerp, dan is er niet zozeer sprake van

een focus, maar eerder van een tail.

In de volgende voorbeelden krijgen we ook een meewerkend voorwerp, maar dan

gespecificeerd met een naam:

(...) arculam clusa et res quequmque in (illa) comclusae sunt dabes Armato(?)

benifeciario quam(?) signabet anulo (III 643.a.i.2-6)

Frates securem quam in casula habea dabes Gam[..... (III 643.ii.2-4)

Ex conpluribus reos quod penes te remissio est facio tibi aut Genitori septem (II 256.i.3-5)

Scripsi isdem verbis et Proculo (III 611.i.6-7)

De namen die gegeven worden zijn wel ‘nieuwe’ informatie voor de lezer, dus

krijgen we hier spreken van een zwakke focus. Als de namen in de voorgaande

voorbeelden nieuwe info zijn voor de ontvanger van de brief, dan zou de persoon in

het volgende voorbeeld logischerwijs reeds gekend moeten zijn, omdat deze vóór het

werkwoord staat:

Caeloviro dabes...(III 643.back.5)

Misschien kwam er een vraag vanwege Calavirus in zijn vorige brief aan Florus

omtrent hetgene dat hij aan Caelovirus moest geven. In deze brief geeft Florus op

diens vraag een antwoord en is dus niet de persoon van belang maar hetgeen

gegeven moet worden, wat hier helaas niet leesbaar werd bevonden. Deze verklaring

is natuurlijk slechts hypothetisch; we kunnen het niet met zekerheid achterhalen.

Wat we wel zien is dat het pragmatische aspect varieert; sommige postverbale

argumenten behoren tot oude informatie, andere tot nieuwe.

Page 58: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

58

1.2.3 Voorzetselconstructies

Bijwoordelijke voorzetselconstructies krijgen heel dikwijls een postverbale positie in

de zin. Een populair postverbaal element is de constructie met het voorzetsel ad.

- mittere + ad: in de brieven van Vindolanda vormt dit een veel voorkomende

constructie:

Here(?) dimisi ad castra mea(?) (III 668.2)

(...) et Frontinum equites remisi ad castra iiii Kalendas Martias (II 300.i.3-5)

epistulas illas(?) quas acceperas ab Equestre centurione cohortis iii Batauorum misi(?)

ad te pridie Kalendas Ma.... (II 263.ii.2-6)

Domine commilitones(?) ex cohorte cui praesum missi ad te ideo ut possis ... (II 318.2-4)

Door de postpositie van het voorzetsel wordt gefocust op het doel of de richting van

de handeling die uitgaat van het werkwoord.

In de volgende voorbeelden zien we dat de voorzetselconstructie met ad evenzeer in

preverbale positie kan staan:

Quemquem ita exegeras statim ad te dimisi (II 218.4)

...per equitem ad te misi (II 252.ii.1-2)

Quid nobis opus esset Paterno nostro et Gavoni ad te mandavi (II 218.2-3)

Venatores mei volucrum(?) vecturas ad pretia adicierunt (III 615.A.1-3)

Dit hoeft niet gelinkt te worden aan een auteur die de klassieke stijl wil imiteren.

Zeker niet als we zien dat de constructie mittere + het postverbale ad bij Caesar heel

populair is (cf. Devine-Stephens 2006: 119). Het is de auteur die uitmaakt waar hij de

nadruk legt.

- venire + ad: Zoals mittere ad vinden we in Vindolanda ook dikwijls de

combinatie venire ad + een persoonlijk voornaamwoord:

Volt [ueniat ad me Coris et accipiat] (II 266.1-2)

Rogo ergo rescribas [quomodo ueniam ad te] (II 288.1-2)

(...) rogo libenter facias [ut uenias ad nos] iucundiorem mihi diem interuentu tuo factura

si (aderis) (II 291.i.4-ii.7)

Page 59: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

59

(...) sicut tecum locuta fueram et promiseram [ut peterem a Broccho et uenirem at te] (II 292.a.i.2-3)

Er is niet altijd een voorzetsel aanwezig bij postverbale constructies van richting. In

het volgende voorbeeld zien we hoe de stad Coria achteropgeplaatst wordt, ná de

infinitief:

[Te tanto magis venturum Coria] sicut constituisti spero (III 611.i.3-6)

In de volgende tijdbepalende zin is de postpositie niet gebeurd, maar daar is een

verklaring voor. De auteur had er geen belang bij om de voorzetselconstructie in een

focuspositie na het werkwoord te zetten, aangezien de focus hier op de betekenis van

het werkwoord ligt, namelijk het feit dat Brocchus zal komen en niet op de richting

of het doel:

... ne quam moram Broccho (faciam) [cum ad me venerit] (III 639.ii.2-3)

- petere + a: Het voorzetsel a(b) + ablatief kan de plaats van herkomst aanduiden,

of van wie of wat een zaak uitgaat. In combinatie met petere kan het vertaald worden

als ‘iets verlangen of iets vragen van iemand’:

(...) sicut tecum locuta fueram et promiseram [ut peterem a Broccho et uenirem at te] (II 292.a.i.2-3)

Brigionus petit a me domine ut eum tibi commendarem (II 250.i.3-5)

In brief II 250 vertoont de zin die volgt op deze laatste voorbeeldzin ook een

voorzetselconstructie met petere:

Rogo ergo domine [si quod a te petierit] uelis ei subscribere (II 250.i.5-7)

Het feit dat a te hier vóór het werkwoord staat, terwijl het in de voorgaande zin nog

postverbaal stond, getuigt van de verwisselbaarheid bij dit soort constructies van

preverbaal naar postverbaal, al naargelang het pragmatisch belang. In zin (II 250.i.3-

5) krijgt a me voorrang op het werkwoord (‘Brigionus heeft aan mij gevraagd...’), in

Page 60: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

60

zin (II 250.i.5-7) verwerft het werkwoord weer de belangrijkste positie in de zin (‘...als

hij iets aan je vraagt...’).

Enkele voorbeelden met het voorzetsel a(b) bij andere werkwoorden tonen aan dat

ook hier de positie verandert, naarmate de focus op de voorzetselconstructie ligt of

niet:

Lepidinam tuam a me saluta (II 247.1)

Saluta a me Vindicem nostrum et pueros tuos (II 260.6-7)

Epistulas a Gleucone accepi (II 343.iv.44)

...et epistulas illas(?) [quas acceperas ab Equestre centurione cohortis iii Batauorum]

(...) (II 263.ii.2-5)

Scire te volui [epistulas mihi missas esse ab patri meo] (...) (III 645.i.2-3)

Voorzetselconstructies die in focuspositie staan, kunnen nog verder uitgebreid

worden door een relatiefzin:

[Frontinium Iulium] audio [magno licere pro coriatione quem hic comparauit denarios

quinos] (II 343.iv.39-41)

Si quid internumeraveris ego tibi sine mora bracem expellam pro summa quod efficiatur (III 645.ii.12-16) Vidit Ingenus [me non dese de rotulis quas spero cito explicabit] (III 648.ii.2-4)

Postverbale voorzetselconstructies zijn in Vindolanda in alle soorten en maten

vertegenwoordigd, zowel in de hoofdzin als in de ondergeschikte constructies:

(...)ratio frumenti emensi [ex quo ipse dedi in cupam](...) (II 180.1-2)

Rogo [ut mihi des per fratrem(?)] (III 648.ii.1)

(...) et Virilem ueterinarium rogabis illum [ut forficem quam mihi promissit pretio

mittas per aliquem de nostris] (II 310.i.10-ii.14)

[Tu quid agas cum Priscino tuo] quam celerrime(?) mihi(?) scribe(?) (III 663.ii.3-5)

(...) epistulas (...) in quibus scribit mihi ut ei notum faciam [quid gessero de fussa] (III 645.i.4-6)

1.2.4 Getalwaarden

Getallen en numerieke uitdrukkingen hebben de neiging om steeds naar achter in de

zin te schuiven, zelfs bij de meest klassieke auteurs. Dit zien we ook in Vindolanda:

Page 61: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

61

Ex conpluribus reos quod penes te remissio est facio tibi aut Genitori septem (II 256.i.3-5) Frontinium Iulium audio magno licere pro coriatione [quem hic comparauit denarios

quinos] (II 343.iv.38-41)

(...) futurum est [ut quod arre dedi perdam denarios circa trecentos et erubescam] (II 343.ii.11-14)

aliquotiens tibi scripseram [spicas me emisse prope modios quinque milia] (...) (II 343.i.6-9)

Uit de voorbeelden blijkt dat de getalwaarden zelf telkens na het werkwoord staan,

maar dat het eigenlijke object in preverbale positie blijft staan. Toch is dit niet altijd

het geval:

scito [mae explesse coria clxx] et (...) (II 343.iii.24)

Hoewel de tendens tot postpositie heel duidelijk is bij numerieke uitdrukkingen, zien

we toch ook twee uitzonderingen opduiken in Vindolanda. In de volgende

voorbeelden staan twee objecten met bijhorende getalwaarde, vóór het werkwoord:

[souxtum saturnalicium asses iiii aut sexs] rogo frater [explices et radices ne minus

denarii semissem] (II 301.i.3-6)

a Marino nerui pondo centum explicabo (II 343.i.3-4)

In de eerste zin staat (asses iiii aut sexs) vóór explices, terwijl de tweede waarde (ne

minus denarii semissem) in dezelfde zin erna komt, zoals het meest voorkomt. In het

tweede voorbeeld zien we dat de getalwaarde (centum) ook preverbaal staat, terwijl

nochtans alle voorbeelden uit diezelfde brief II 343 telkens het getal in postverbale

positie krijgen.

1.2.5 Opsommingen

Het is niet abnormaal dat een werkwoord zijn finale plaats afstaat voor een lange

opsomming:

Viri boni accedit etiam liberalium studiorum amore profectus morum, denique

temperamentum et cultus(?) (III 660.b.2-5)

Nonis Martiis missi ad hospitium cum Marco medico faciendum structores numero xxx,

ad lapidem flammandum numero xviiii, ad lutum viminibus castrorum

faciendum ... (II 156.1-6)

Page 62: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

62

1.2.6 Hulpwerkwoord en infinitief

Bij bepaalde werkwoorden gebeurt het niet zelden dat zij hun plaats op het einde van

de zin moeten afstaan voor een infinitief. Zij worden dan ‘gedegradeerd’ tot

hulpwerkwoord in de zin en de infinitief neemt de waarde van het vervoegde

werkwoord op zich. In Vindolanda zien we dat gebeuren met de werkwoorden posse

en velle.

- posse + infinitief: Alle zinnen met posse als regerend werkwoord worden

aangevuld met een infinitief, waardoor posse de functie van hulpwerkwoord vervult:

Amicis ita instrue [ut beneficio tuo militiam possim iucundam experiri] (II 225.back.21-23)

et respondit mihi ita corie(?) semper licitum una [quomodocumque possim at te

peruenire] (II 292.a.i.4-b.ii.3)

(...) mala [si potes formonsa inuenire] centum (...) (II 302.3-4)

fac denarios mi mittas [ut possim spicam habere in excussorio] (II 343.iii.26-27)

(...) et domine procle praefecto non potui queri quia ualetudini detinebatur (II 344.i.7-9)

[...ut(?) possimus lautius beneficio tuo ferias curare] (III 666.1-2)

In de volgende twee zinnen staat weliswaar geen infinitief wegens het

fragmentarische karakter, maar aangezien posse steeds met een infinitief in de zin

staat, horen ook deze twee voorbeelden met posse in initiële positie bij deze categorie:

Potes si uis cras id est (...) (II 328.2-3)

Domine commilitones ex cohorte cui praesum missi ad te ideo [ut possis ...] (II 318.2-4)

In deze zinnen met posse als hulpwerkwoord staat het lijdend voorwerp dikwijls na

het vervoegde werkwoord in de zin en voor de infinitief.16 Aangezien deze laatste de

functie van het regerend werkwoord overneemt en aangezien het lijdend voorwerp

van de infinitief afhankelijk wordt, blijft de OV-constructie behouden. Merk ook op

dat de infinitief hier steeds finaal staat (op II 343.iii.26-27 na waar de

16

Twee zinnen bieden daarop een uitzondering: In II 225.back.21-23 staat militiam vóór possim; In II 302.3-4

staat het object mala vóór potes. De bijhorende complementen, respectievelijk iucundam en formonsa staan wél

tussen het hulpwerkwoord posse en de infinitief.

Page 63: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

63

voorzetselconstructie in excussorio postverbaal staat), waardoor het toch om

regelmatige zinnen gaat met het werkwoord op het einde.

Bij twee voorbeelden blijft posse toch in finale positie, voorafgegaan door de infinitief:

[...quod venire non potui(?)] (III 613.1)

(...) fac ut certum mihi resscribas [ut ego patri meo sic resscribere possim] (III 645.i.9-ii.12)

De motivatie van de auteur om de verbale elementen zo te rangschikken is opnieuw

van pragmatische aard. Hier ligt de nadruk effectief op het werkwoord posse, ‘het

mogelijk zijn’ van een bepaalde handeling. Dit wordt duidelijk in de vertaling en de

context. In de brief III 613 heeft de schrijver hevige pijn in het hoofd (III 613.2-3:

capitis enim dolore gravissime adficior), waardoor het voor hem onmogelijk wordt te

komen, wat hij dan ook in de voorafgaande zin verduidelijkt: ‘Omdat ik niet kan

komen.’ Ook in brief III 645 is vooral de mogelijkheid tot handelen van belang. De

schrijver (Maior) heeft van zijn vader een brief ontvangen waarin hij vraagt naar de

militaire situatie. Maior, die hem daarop niet zelf van antwoord kan dienen, schrijft

op zijn beurt een brief naar Maritimus, die blijkbaar beter van de situatie op de

hoogte is, om te weten wat er aan de hand is. Maior spoort Maritimus aan om hem

zeker terug te schrijven, zodat hij uiteindelijk de informatie kan doormelden aan zijn

vader. Zonder die informatie kan Maior niet terugschrijven aan zijn vader: ‘...zodat ik

op die manier kan terugschrijven aan mijn vader.’

- velle + infinitief: In tegenstelling tot posse komt het werkwoord velle in

Vindolanda ook voor met een completiefzin, die na het vervoegde werkwoord staat.

Hier echter staat de infinitief steeds ná het vervoegde velle en vervult het, net zoals

posse, de functie van hulpwerkwoord in de zin:

Ego enim ab illo accepi [si qui uolet uenire] et ... (II 215.ii.4-5)

Rogo ergo domine [si quod a te petierit uelis ei subscribere] (II 250.i.4-7)

[Cras quid velis nos fecisse] rogo domine praecipias (III 628.i.3-5)

Rogo ut rescribas (mihi) [quid uelis me facere] (II 316.marge.11-12)

Page 64: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

64

1.2.7 Bijwoorden

In enkele zinnen in Vindolanda werd het bijwoord achteropgezet, een fenomeen dat

volgens Linde (1923; Bauer 1995: 98) als tweede in de orde van meest frequente

postverbale elementen beschouwd wordt:

Ego certe cum hoc scribsi valebam recte (III 664.3)

Neque eam ei dabes [nisi in carrulo eam ponat continuo] (III 643.back.1-3)

Rogo [Viriccium excipias bene] (II 312.ii.11)

Tegelijkertijd zien we dezelfde bijwoorden ook in preverbale positie verschijnen:

[Ut scias me recte valere] quod te invicem fecisse cupio (...) (II 311.i.3-4)

Te rogo frater [continuo illos expungas et nulli aliquam...acceperunt] (II 345.i.3-ii.2)

Omnes diligenter curate [ut si qui amici venerint bene recipiantur] (III 616.A.2-4)

Opnieuw is het een kwestie van focus. Staat het bijwoord als enige postverbale

element na het vervoegde werkwoord, dan wordt het sterker benadrukt dan in de

preverbale positie.

1.2.8 Tweede lid van de vergelijking

In het volgende voorbeeld staat het tweede lid van de vergelijking achterop, vlak na

het hoofdwerkwoord:

Brocchus noster postea a Celso(?) reversus est quam ego (III 615.B.3-4)

1.2.9 Completieve constructies

Bij de werkwoorden in mediale positie worden ook de werkwoorden gerekend die

een completieve constructie regeren, die postverbaal staat.

Dit kunnen mededelende AcI-constructies zijn zoals de volgende twee voorbeelden,

Aliquotiens tibi scripseram spicas me emisse prope modios quinque milia propter quod

(denarii) mihi necessari sunt (II 343.i.6-9)

Scire te volui epistulas mihi missas esse ab patri meo in quibus scribit mihi ut ei notum

faciam quid gessero de fussa (III 645.i.3-7)

Page 65: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

65

ut-constructies die een indirect bevel vertolken,

...curare autem debebis ut nil qui tibi epistulam meam leget illud dominae indicet (III 661.3-6)

Omnes diligenter curate ut si qui amici venerint bene recipiantur (III 616.A.1-3)

pro(?) homine(?) probo(?) tuam maiestatem imploro ne patiaris me innocentem uirgis

castigatum esse (III 344.i.5-7)

(...) imploro [ne patiaris me hominem trasmarinum et innocentem (...) uirgis

cruentatum esse ac si aliquid sceleris commississem] (II 344.ii.14-19)

of indirecte vragen,

(...) epistulas (...) in quibus scribit mihi [ut ei notum faciam quid gessero de fussa] (III 645.i.3-7)

Rogo ergo [rescribas quomodo ueniam ad te] (II 288.1-3).

Sommige hoofdwerkwoorden staan zelfs midden in de ondergeschikte completieve

constructie:

[Idibus iv Ianuariis] constituerat [se uenturum] (II 343.iii.34-iv.36)

[Frontinium Iulium] audio [magno licere pro coriatione quem hic comparavit denarios

quinos] (II 343.iv.38-41)

[Cras quid velis nos fecisse] rogo [domine praecipias] (III 628.i.3-5)

[Annio Equestri (centurioni) regionario Luguualio] rogo [ut eum commendare digneris

eius(?) meoque(?) nomine debetorem me tibi obligaturus] (II 250.i.8-ii.14)

[souxtum saturnalicium (asses) iiii aut sexs] rogo frater [explices et radices ne minus

(denarii) semissem] (II 301.i.3-6)

[Quem modum carrulorum missurus sis] domine deliberare tecum debes [ad lapidem

portandum] (II 316.2-5)

Panhuis heeft hierover een interessante visie: ‚The insertion of a dominating verb

inside a subordinate clause is thus a phenomenon, presumably typical for Latin,

which cannot be explained on syntactic grounds, but by the theory of FSP. Such an

insertion is a means for separating the thematic segment of the clause from the

rhematic one.‛ (Panhuis 1982: 89) Deze constructie moet dus uitgelegd worden

vanuit het communicatief aspect. De syntaxis kan bij dit soort fenomenen geen

verklaring bieden.

Page 66: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

66

Als we dit toepassen op de gegeven voorbeelden, zien we dat dit inderdaad kan

kloppen. In het eerste voorbeeld (II 343.iii.34-iv.36) zou de auteur dan een nadruk

leggen op de datum, waarop de persoon over wie hij het heeft, besloten had te

komen. In het tweede voorbeeld (II 343.iv.38-41) zou de benoemde persoon Frontinius

Iulius benadrukt worden. Het is niet altijd zo dat de focus vooraan in de zin ligt. De

auteur van het laatste voorbeeld (II 316.2-5) koos ervoor om ad lapidem portandum, een

pseudo-gerudivumconstructie helemaal op het einde van de zin te plaatsen. Eerder

nog dan een nadruk op de betekenis van dit zinsonderdeel zou ik verwijzen naar een

focus van doel. Zoals we gezien hebben bij de voorzetselconstructies [1.2.3] is het

voorzetsel ad met een doelsbepaling populair in Vindolanda als postverbaal element.

1.2.10 Direct object

In alle voorgaande voorbeelden stond het werkwoord niet finaal, maar kregen we

toch steeds een OV-structuur, waarbij het direct voorwerp vóór het werkwoord bleef

staan.17 Het kan echter ook andersom:

a Cordonovis amicus missit mihi ostria quinquaginta quo velocius fir-(?) (II 299.i.2-4)

Gavorignus oneravit (...) ut ego volui... (III 649.ii.20-21)

De zin in II 299 is een heel mooi voorbeeld van een SVO-constructie: Amicus (S) missit

(V) ostria (O). Het lijdend voorwerp ostria wordt echter vergezeld van quinquaginta,

een getalwaarde. Precies door die getalwaarde is er een goeie reden voor de

postpositie en is er geen sprake van een ‘spontane’ achteropplaatsing van de auteur.

Het tweede voorbeeld toont ook deze SVO-structuur, maar kan niet als zeker

voorbeeld aangebracht worden, aangezien de uitgevers van TV III enkel kunnen

vermoeden dat op de plaats na oneravit een lijdend voorwerp stond.

17

Met uitzondering van [II 156.1-6] waar het lijdend voorwerp structores na het hoofdwerkwoord missi staat, en

[II 225.4-9] met occassionem na ampexus sum.

Page 67: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

67

1.3 Finale positie

1.3.1 Amplificaties na een finaal werkwoord

In bepaalde gevallen krijgen we ook te maken met wat ik hier amplificaties noem,

zinsuitbreidingen die na de hoofdzin staan, maar die – anders dan de postverbale

elementen – niet meer syntactisch bij de hoofdzin horen. Dit resulteert in een

hoofdwerkwoord dat mediaal aandoet, maar toch als finaal moet beschouwd

worden, omdat de hoofdzin strikt gezien eindigt bij het hoofdwerkwoord. Het zijn

aanvullingen in de vorm van bijstellingen, relatiefzinnen en bijwoordelijke bijzinnen

die net na het werkwoord van de hoofdzin staan.

Bijstellingen bij een onderwerp dat voor het werkwoord staat, kunnen ook achterop

geplaatst worden:

Ut scias me recte valere quod te invicem fecisse cupio homo inpientissime qui mihi ne

unam epistulam misisti (II 311.i.3-7)

Ingenua vos salutat vestra filia (III 643.back.3-4)

De aanvullingen die voorkomen in de vorm van een relatiefzin, krijgen in deze

voorbeelden uit Vindolanda telkens het antecedent vóór het hoofdwerkwoord:

Per(?) fratrem(?) meum epistulas meas accipies [quibus scies quid sim actura ...] (II 292.biii.2-4) ...iumenta(?) missi [quae calcem peterent quam nobis commodasti quas rogo continuo

iubeas onerari ut primo mane nobis item...](II 314.2-6)

Cervesam commilitones non habunt [quam rogo iubeas mitti] (III 628.ii.4-6)

... femina(?) fecit [qua me iucunde(?) consolaris sicut mater faceret] (III 663.i.2-4)

...servi(?) in causa fuerunt [ex quibus unum in vinculis iussus est de provincia

exportare] (III 659.1-4)

Rogo domine Cerialis [dignum me habeas cui des commeatum] (II 168.2-4)

Page 68: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

68

Bijwoordelijke bijzinnen worden ook dikwijls na het werkwoord geplaatst. Het zijn

aanvullingen die niet noodzakelijk een focusfunctie dragen, maar extra informatie

geven voor een beter begrip van de context:

een voorwaarde:

Neque eam ei dabes nisi in carrulo eam ponat continuo (III 643.back.1-3)

een reden:

Eo magis me castigavit(?) dum(?) dicerem(?) mercem nihil(?) valere(?) uel effunderem (II 344.i.1-3)

Scis certe [hoc me vorsute impetrare cum sim annonarius et iam adepturus

translationem] (II 255.ii.11-14)

een doel:

Publicum primo mane iam mittam(?) ne quam moram Broccho faciam(?) cum ad me

venerit (III 639.ii.1-3)

(...) fac [ut certum mihi resscribas ut ego patri meo sic resscribere possim] (III 645.i.9-ii.12)

een gevolg:

Cum tua Lepidina veni sic usque(?) ad(?) Kalendas apud nos remaneas (III 622.ii.6-8)

Amicis ita instrue ut beneficio tuo militiam possim iucundam experiri (II 225.back.21-23)

...cras bene mane Vindolandam ueni ut numerationi centuriae(?)... (II 242.i.1-3)

...et adhuc per silvolas repto tutior illo futurus si remisseris (II 256.ii.2-4)

een tijdstip:

Publicum primo mane iam mittam(?) [ne quam moram Broccho faciam(?) cum ad me

venerit] (III 639.ii.1-3)

Utique enim scis [iucundissime mihi esse quotiens pariter sumus] (III 629.ii.1-3)

een vergelijking:

(...) imploro ne patiaris [me hominem (...) uirgis cruentatum esse ac si aliquid sceleris

commississem] (II 344.ii.14-19)

1.3.2 Neutraal werkwoord – neutrale zin?

Een finaal werkwoord is het toonbeeld van de zogenaamde neutrale orde. Wat men

dikwijls over het hoofd ziet, is dat heel wat zinnen met finale werkwoorden, in de

Page 69: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

69

overige zinsconstituenten helemaal geen neutrale orde vertonen. De woordvolgorde

in de ongemarkeerde zin is volgens de Jong:

[subject] [object] [3rd argument] [satellites] [predicate] (de Jong 1985: 524).

Enkele voorbeelden in Vindolanda tonen aan dat, terwijl het het werkwoord in finale

positie blijft staan, de andere constituenten onderling van plaats wisselen.

Merk het verschil tussen:

- subject – object / object – subject

Seuera mea uos salutat (III 622.ii.b.2-3)

Cervesam commilitones non habunt quam rogo iubeas mitti (III 628.ii.4-6)

De motivatie voor de prioriteit van een niet-onderwerp in de tweede zin, is

ongetwijfeld te wijten aan de sterke nadruk die de spreker wou leggen op cervesam,

het product waar dringend om verzocht wordt bij de soldaten.

- lijdend voorwerp – X18 / X- lijdend voorwerp

non illos mi accepto tulit (II 343.ii.23)

nihil malo animo feci (II 297.a.i.3)

Ego, frater, sacrificio diem Kalendarum sicut volueras dedicavi (II 265.3-6)

a Marino nerui pondo centum explicabo (II 343.i.3-4)

De twee laatste voorbeelden, waar een ‘omgekeerd’ patroon zichtbaar is, omdat het

lijdend voorwerp rechts geplaatst werd, kunnen we verklaren door de aanwezigheid

van twee focuselementen, namelijk tijd en getalwaarde. diem Kalendarum geeft de tijd

weer en uit andere voorbeeldzinnen in Vindolanda blijkt dat zo’n element soms,

maar niet altijd, de neiging heeft naar rechts te schuiven (cf. II 300.i.3-5 en II 263.ii.2-

6).

Dat getallen achterop staan is al veel langer een normaal gegeven. Wat echter opvalt,

is dat centum niet helemaal finaal staat in de zin, zoals we bij alle andere

getalwaarden wel zien [1.2.4].

18

Met de aanduiding X bedoel ik alle objecten behalve het lijdend voorwerp.

Page 70: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

70

- subject – lijdend voorwerp – subject

In twee identieke gevallen, die in twee verschillende brieven voorkomen, is er echter

iets veel opmerkelijkers te aanschouwen bij de woordvolgorde:

Aelius meus te(?) et filiolus salutant (II 291.ii.9-10)

Aelius meus te et filiolus salutant (III 635.1-2)

Hier duidt het voegwoord et niet op het begin van een nieuwe zin, maar maakt het

deel uit van het tweede deel van het onderwerp Aelius meus et filiolus. Het direct

voorwerp te werd hier in het midden van een zinsdeel geplaatst. Deze merkwaardige

positie wordt door Adams geduid als een variant van de ‘Wackernagel Position’,

waarbij het voornaamwoord te in de tweede positie komt te staan, ongeacht het feit

dat het daardoor de eenheid van het onderwerp doorbreekt (Adams 2003: 550).

Page 71: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

71

Page 72: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

72

2. De resultaten in cijfers

Uit wat overblijft aan tekst op de tabletten van Vindolanda, heb ik iets meer dan 200

zinnen kunnen gebruiken voor een onderzoek naar de werkwoordspositie. Daarbij

heb ik gepoogd elk bruikbaar materiaal in het onderzoek te betrekken, gaande van

complete zinnen tot zinnen die slechts halvelings leesbaar zijn. Met behulp van

aannemelijke reconstructies in de uitgaves van Bower en Thomas, kon ik het

onderste uit de kan halen en zoveel mogelijk tekst bespreken, ook van tabletten die

op het eerste zicht niet bruikbaar leken, wegens té fragmentarisch.

Het blijft echter voorbarig om uit dit summiere materiaal conclusies te trekken, en

percentages berekenen uit zo’n klein aantal cijfergegevens, geeft uiteraard geen

correct beeld weer van de linguïstische situatie in Vindolanda. Toch moeten we ons

tevreden stellen met deze cijfers, aangezien geen ander bewijsmateriaal voorhanden

is.

2.1 Verschil tussen hoofdwerkwoord en ondergeschikt werkwoord?

2.1.1 Het werkwoord in de hoofdzin

Van de circa 200 bestudeerde hoofdwerkwoorden staan er 102 in initiële positie, 42 in

mediale positie en 54 in finale positie. In procenten uitgedrukt wordt dat: 52 %

initieel, 21 % mediaal en 27 % finaal. Wat kunnen we hieruit besluiten?

Eerst en vooral moet er rekening gehouden worden met het feit dat we met het genre

van de brief te maken hebben. Dat wil zeggen: een slotformule die bijna telkens een

wens uitdrukt voor de ontvanger in de vorm van Opto bene valeas. Zestien maal komt

deze afscheidsformule voor. Naast formules met opto krijgen we ook de typische

verzoeken, waarbij de zin ingeleid wordt met rogo. Zeventien maal vinden we dit

laatste werkwoord in de initiële positie. Ondanks deze formulaire uitdrukkingen

Page 73: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

73

blijft de voorsprong van het initieel werkwoord bestaan. Hoe kan dat verklaard

worden?

Het veelvuldig voorkomen van initiële werkwoorden heeft meer te maken met de

aard van deze militaire brieven, dan met het soort Latijn dat in Vindolanda

gesproken werd. De inhoud van de meeste brieven geeft bevelen, wensen en

verzoeken weer. Het vooropzetten van werkwoorden met dergelijke waarden is niet

afwijkend van de klassieke Latijnse stijl. Voor alle afzonderlijke gevallen, was er ook

meestal een verklaring voorhanden, al dan niet pragmatisch.

Wat de mediale positie betreft, die in Vindolanda een vijfde van de

hoofdwerkwoorden beslaat, zien we ook niet veel buitensporigheden. Dikwijls staat

het werkwoord voor een completiefzin. De postverbale elementen die voorkomen in

Vindolanda zijn ook heel frequent bij klassieke auteurs zoals Caesar.

Het feit dat ‘slechts’ 27 % van de hoofdwerkwoorden finaal in de zin staan,

mag dus niet direct als een belangrijk signaal beschouwd worden. In tegenstelling tot

de brieven van Claudius Terentianus, krijgen we hier geen algemene dominantie van

de VO - structuur. Integendeel, bij het overgrote merendeel van de zinnen staat het

lijdend voorwerp netjes voor het werkwoord.

2.1.2 Het werkwoord in de ondergeschikte zin19

Uit een totaal van 223 bestudeerde werkwoorden in de ondergeschikte zin kunnen 20

zinnen achterwege gelaten worden, omdat die enkel bestaan uit het inleidend

partikel en een werkwoord, bijvoorbeeld si + V, ut + V, vraagpartikel + V, relativum +

V, ... Uit dergelijke constructies kan onmogelijk opgemaakt worden of het

werkwoord initieel, mediaal of finaal staat, aangezien geen andere zinsconstituenten

deel uitmaken van de zin. Van de 203 ondergeschikte constructies die wel over een

werkwoord met minstens één constituent beschikken staan 52 werkwoorden in

19

Zie bijlage I, TABEL 1.

Page 74: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

74

initiële positie, 42 werkwoorden in mediale positie en 109 werkwoorden in finale

positie. In procenten uitgedrukt wordt dat: 26 % initieel, 20 % mediaal en 54 % finaal.

Het aantal finale werkwoorden (54%) is dus net iets groter dan het aantal niet-finale

werkwoorden (46%) in de ondergeschikte zin, maar de percentages liggen heel dicht

bij elkaar. Voor het werkwoord in de ondergeschikte structuur zou verwacht worden

dat de finale plaats een duidelijke voorsprong zou krijgen, aangezien deze

werkwoorden minder onderhevig waren aan verschuiving. Hier zien we echter een

situatie waarbij de auteurs geen voorkeur vertonen voor V finaal of V niet-finaal. Uit

de voorafgaande analyse konden we vaststellen dat voor het werkwoord in de

ondergeschikte zin precies dezelfde regels gelden als voor het werkwoord in de

hoofdzin, daar steeds zowel voorbeeldzinnen met een hoofdwerkwoord als

voorbeeldzinnen met een ondergeschikt werkwoord op gelijke wijze konden duiden

op eenzelfde fenomeen. Nooit kon het argument aangewend worden dat het

werkwoord in een bepaalde zin finaal stond, net omdat het deel uitmaakte van een

ondergeschikte constructie. Dat argument zou niet opgaan, aangezien telkens en bij

ieder afzonderlijk punt evenveel hoofdzinnen als ondergeschikte zinnen een

voorbeeldfunctie konden krijgen.

Als we de verschillende typen ondergeschikte zin afzonderlijk bekijken, zien we

overal een lichte voorkeur voor finale werkwoorden, behalve bij de completiefzin in

de conjunctief met ut. Van de 18 zinnen die van dat type gevonden werden, zijn 14

zinnen V niet-finaal en slechts 4 zinnen V finaal. Bij de asyndethische conjunctief zien

we een minder percentage V niet-finaal dan V finaal, maar er kan zeker niet van een

overwicht van finale werkwoorden gesproken worden (22 stuks V finaal tegenover

17 maal V niet-finaal). In de indirecte vraag is er een lichte voorkeur voor een niet-

finale positie van het werkwoord. Het voorkomen van een conjunctief in de zin zou

dus een factor kunnen zijn ter bevordering van het niet-finale werkwoord.

Page 75: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

75

2.2 Verbum – direct object

Een zin waarin het werkwoord finaal staat, is nog geen garantie voor een OV-

structuur. Dit is waar Bauer voor waarschuwt in het volgende citaat: ‚the occurrence

of OV structures and the occurrence of the verb in final position, though closely

related, are not exactly the same phenomena.‛ (Bauer 1995: 99) In de brieven van

Claudius Terentianus bijvoorbeeld, blijkt dat het werkwoord in finale positie

populairder is, juist daar waar geen lijdend voorwerp in de zin staat. In die gevallen

is er dus ook geen sprake van een OV-constructie.

Als we dit bekijken bij de tabletten in Vindolanda blijkt al vlug dat heel wat zinnen

met finale werkwoorden wel een expliciet direct object hebben. In de meeste zinnen

krijgt dat direct object een plaats tussen het subject, als dat aanwezig is, en een ander

zinsdeel, dikwijls een indirect object (meewerkend voorwerp) of een bijwoordelijke

uitdrukking. Toch is er ook veel verwisseling en variatie onderling.

2.2.1 In de hoofdzin

Van de 67 hoofdwerkwoorden die met een direct object in de zin geconstrueerd

staan, getuigen 27 exemplaren van een VO-structuur en 40 exemplaren van een OV-

structuur. Dat is 40 % VO tegenover 60 % OV. De relatief hoge frequentie van

plaatsen waar het direct object het werkwoord volgt mag evenwel niet tot overhaaste

conclusies leiden. Van die 27 VO-constructies zijn reeds 23 gevallen te vinden in

zinnen met een initieel werkwoord. Daarbij zitten de zes zinnen waar misi + tibi + een

direct object de woordvolgorde bepalen. Acht stereotiepe formules met de vorm saluta

+ direct object horen hier ook bij. Deze laatste kunnen verklaard worden door de

imperatieve waarde van saluta, waardoor het werkwoord in initiële positie komt te

staan en zo het direct object in postverbale positie dwingt. Strikt gezien moet de VO-

constructie bij initiële werkwoorden buiten beschouwing gelaten worden, omdat het

Page 76: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

76

direct object bij dit soort constructies nergens anders kan geplaatst worden dan in

postverbale positie.

Wat overblijft, is de VO-constructie bij het mediale hoofdwerkwoord. Daarvan heb ik

4 exemplaren geteld, op een totaal van 18 zinnen met een mediaal werkwoord en een

direct object. Slechts in vier gevallen kan er dus gesproken worden van een (S)VO-

constructie. In alle andere gevallen staat het direct object vóór het werkwoord en

krijgen we een klassieke OV-constructie.

2.2.2 In de ondergeschikte zin20

De cijfers voor een prepositie of een postpositie van het direct object, liggen in de

ondergeschikte zin verder uiteen, waardoor een tendens duidelijker te achterhalen is.

Van de 73 ondergeschikte zinnen met een direct object, vertonen 61 zinnen (84 %) een

OV-structuur, terwijl slechts 12 zinnen (16 %) van een VO-constructie getuigen. In

elk zinstype is er een duidelijke voorkeur voor het vooropplaatsen van het direct

object, behalve daar waar het werkwoord initieel staat.

20

zie bijlage, TABEL 2

Page 77: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

77

3. Algemene conclusie

De positie van het werkwoord in Vindolanda wordt gekenmerkt door zowel

syntactische als pragmatische factoren. Na een toetsing van het werkwoord in zijn

initiële, mediale en finale positie, is gebleken dat de communicatieve functie van het

tekstgenre ervoor zorgt dat het werkwoord dikwijls in een gemarkeerde niet-finale

positie staat, maar dat uiteindelijk nooit resoluut wordt afgeweken van de gangbare

klassieke stijl. De brieven van Plinius de Jongere waren een nuttig instrument

geweest voor een vergelijk tussen de stijl van de niet-literaire brieven in Vindolanda

met de literaire brieven van een auteur uit dezelfde periode. Zelf ben ik er helaas niet

toe geraakt, maar verscheidene bronnen opperen gelijkaardige structuren en

evoluties die op dat moment in het Latijn aan de gang waren.

Wat de relatie tussen het werkwoord en het direct object betreft, kunnen we stellen

dat een OV-patroon domineert in alle constructies, zowel bij het hoofdwerkwoord als

in de ondergeschikte zin.

Het Latijn in Vindolanda mag dan wel anormaliteiten vertonen op het vlak van

orthografie, lexicon, morfologie en bepaalde aspecten van de syntaxis, op het gebied

van de woordvolgorde vertoont het Latijn geen spectaculaire afwijkingen.

Page 78: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

78

Bibliografie

Secundaire literatuur:

Adams, J.N., A Typological Approach to Latin Word Order, IF 81 (1977), 70-99 (a)

Adams, J.N., The Vulgar Latin of the Letters of Claudius Terentianus. Manchester 1977 (b)

Adams, J.N., British Latin: The Text, Interpretation and Language of the Bath Curse Tablets,

Britannia 23 (1992), 1-26

Adams, J.N., Wackernagel's Law and the Placement of the Copula « esse » in Classical Latin.

Cambridge 1994

Adams, J.N., Latin and Punic in Contact? The Case of the Bu Njem Ostraca, JRS 84 (1994), 87-122

Adams, J.N., The Language of the Vindolanda Writing Tablets : an interim report, JRS 85 (1995),

86-134

Adams, J.N. – Iasucthan, M.P., The poets of Bu Njem : Language, Culture and the Centurionate,

JRS 89 (1999), 109-134

Adams, J.N., The New Vindolanda Writing-Tablets, CQ N.S. 53 (2003), 530-575

Adams, J.N., The Regional Diversification of Latin 200 BC - AD 600. Cambridge 2007

Amacker, R., Sur l’ordre des termes dans la proposition latine, in: G. Calboli (ed.), Subordination

and Other Topics in Latin. Proceedings of the Third Colloquium on Latin Linguistics,

Bologna, 1-5 April 1985. Amsterdam/Philadelphia 1989, 485-501

Bauer, B.L.M., The Emergence and Development of SVO Patterning in Latin and French. New York

1995

Bowman, A.K., Life and Letters on the Roman Frontier. Vindolanda and its people. London 2003²

Bowman, A.K. – Thomas, J.D., The Vindolanda Writing Tablets and their Significance: An Interim

Report, Historia 24 (1975), 463-478

Bowman, A.K. – Thomas, J.D. – Wright, R., Appendix to Roman Britain in 1973: The Vindolanda

Writing-Tablets, Britannia 5 (1974), 471-80

Charpin, F., Étude de syntaxe énonciative: l’ordre des mots et la phrase, in: G. Calboli (ed.),

Subordination and Other Topics in Latin. Proceedings of the Third Colloquium on Latin

Linguistics, Bologna, 1-5 April 1985. Amsterdam/Philadelphia 1989, 503-520

Cugusi, P., Leggendo le tavolette latine di Vindolanda, RFIC 115 (1987), 113-121

Page 79: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

79

Del Vecchio, T., Observations sur l’ordre des mots dans le latin archaique, in: G. Calboli (ed.),

Subordination and Other Topics in Latin. Proceedings of the Third Colloquium on Latin

Linguistics, Bologna, 1-5 April 1985. Amsterdam/Philadelphia 1989, 541-558

De Meo, C., Lingue Tecniche del Latino. Bologna 1983

Devine, A.M. – Stephens, L.D., Latin Word Order: Structured Meaning and Information.

Oxford 2006

Evans, E., Language Contact in Pre-Roman and Roman Britain, ANRW II.29.2 (1983), 949-987

Gratwick, A.S., Latinitas Britannica: Was British Latin Archaic? in: N.P. Brooks, Latin and the

Vernacular Languages in Early Britain. Leicester 1982, 1-79

Halla-Aho, H., Scribes and the Letters of Claudius Terentianus, Latin vulgaire – Latin tardif VI

(2003) 245-252

Jackson, K., Language and History in Early Britain. Edinburgh 1953

Jong, J. R., de, The Position of the Latin Subject, in: G. Calboli (ed.), Subordination and Other

Topics in Latin. Proceedings of the Third Colloquium on Latin Linguistics, Bologna, 1-5 April

1985. Amsterdam/Philadelphia 1989, 521-540

Lehmann, C., On the Latin of Claudius Terentianus (P.Mich. VIII, 467-472), Cuadernos de

Filología Clásica 21 (1988), 11-23

Lehmann, C., Latin Subordination in Typological Perspective, in: G. Calboli (ed.),

Subordination and Other Topics in Latin. Proceedings of the Third Colloquium on Latin

Linguistics, Bologna, 1-5 April 1985. Amsterdam/Philadelphia 1989, 153-179

Marouzeau, J., L’ ordre des mots dans la phrase latine, II: Le verbe. Paris 1938

Panhuis D., The Communicative Perspective in the Sentence. A Study of Latin Word Order.

Amsterdam 1982

Panhuis, D., Is Latin an SOV language ? A Diachronic Perspective, IF 89 (1984), 140-159

Pearce, J., Archeology, Writing Tablets and Literacy in Roman Britain, Gallia 61 (2004), 1-192

Petersmann, H., Zu den neuen vulgärlateinischen Sprachdenkmälern aus dem römischen

Britannien. Die Täfelchen von Vindolanda, Latin vulgaire – Latin tardif III (1991), 283-91

Pinkster, H., Latijnse syntaxis en semantiek. Amsterdam 1984

Smith, C., Vulgar Latin in Britain: Epigraphic and Other Evidence. ANRW II.29.2 (1983), 893-948

Page 80: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

80

Sassi, M.G.M., Il sermo castrensis. Bologna 1983

Tomlin, R.S.O., Roman Manuscripts from Carlisle: the Ink-Written Tablets, Britannia 29

(1998), 31-84

Internetbronnen:

Vindolanda Tablets Online: http://vindolanda.csad.ox.ac.uk/

Tekstuitgaven:

Bowman A.K. - Thomas J.D., Vindolanda: the Latin Writing-tablets. Britannia Monograph 4.

London 1983

Bowman, A.K. – Thomas, J.D., The Vindolanda Writing Tablets (Tabulae Vindolandenses II).

London 1994

Bowman, A.K. – Thomas, J.D., The Vindolanda Writing-Tablets (Tabulae Vindolandenses III).

London 2003

Page 81: De Vindolanda tabletten - Universiteit Gent · 2014. 12. 23. · 2.2.2 Sermo castrensis of lingua technica? 20 2.2.3 Brits Latijn? 21 2.3 Conclusie 24 DEEL II: THEORETISCH KADER EN

81

BIJLAGEN