Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

15
begraven is, zijn nooit slaaf van honger of hebzucht, maar wel van hun bloed, en dat is de enige slavernij die ze vrij aanvaarden, alsof het een natuurlijke staat of een genadestaat is. In deze warme, strenge heer- schappij brengen ze hun bestaan door, ze veroordelen zich tot de hel, maken zich op voor het paradijs. Hun wet ligt in hun aderen. Buiten die wet is er niets wat vat op hun lotsbestemming heeft: de rede, angst noch enigerlei hoop. Alles wat Italianen doen is in overeenstemming met hun bloed. Ze omhelzen geen ideeën, geven zich niet over aan gevoelens, als die niet berusten op respect voor het menselijk leven. Vandaar dat aandoenlijke begrip voor andermans lichamelijk lijden. Om moreel leed malen ze niet zo, ja, soms lijken ze er bijna van te genieten, vooral bij anderen: en dan niet uit rancune, afgunst of een ander minderwaardig sentiment, maar uit een diep gevoel voor rechtvaardigheid, uit ervaring met de slechtheid en kleinheid van de mens. Omdat ze weten dat mensen allerlei vernedering, schande en wanhoop verdienen. Ten aanzien van het menselijk leven offeren ze elk ander begrip of gevoel op: hoewel ze, zo nodig, hun leven flink kunnen laten bezuren. Ze erkennen en rechtvaardigen daarom elke vorm van moreel geweld, ze erkennen noch rechtvaardigen enigerlei fysiek ge- weld. Deze oude, heilige af keer van bloed die bij alles wat ze doen en denken aan het licht treedt, maakt van

description

Uit de verhalenbundel 'Bloed' (Uitgeverij IJzer, 2012).

Transcript of Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

Page 1: Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

begraven is, zijn nooit slaaf van honger of hebzucht, maar wel van hun bloed, en dat is de enige slavernij die ze vrij aanvaarden, alsof het een natuurlijke staat of een genadestaat is. In deze warme, strenge heer-schappij brengen ze hun bestaan door, ze veroordelen zich tot de hel, maken zich op voor het paradijs. Hun wet ligt in hun aderen. Buiten die wet is er niets wat vat op hun lotsbestemming heeft: de rede, angst noch enigerlei hoop.

Alles wat Italianen doen is in overeenstemming met hun bloed. Ze omhelzen geen ideeën, geven zich niet over aan gevoelens, als die niet berusten op respect voor het menselijk leven. Vandaar dat aandoenlijke begrip voor andermans lichamelijk lijden. Om moreel leed malen ze niet zo, ja, soms lijken ze er bijna van te genieten, vooral bij anderen: en dan niet uit rancune, afgunst of een ander minderwaardig sentiment, maar uit een diep gevoel voor rechtvaardigheid, uit ervaring met de slechtheid en kleinheid van de mens. Omdat ze weten dat mensen allerlei vernedering, schande en wanhoop verdienen.

Ten aanzien van het menselijk leven offeren ze elk ander begrip of gevoel op: hoewel ze, zo nodig, hun leven flink kunnen laten bezuren. Ze erkennen en rechtvaardigen daarom elke vorm van moreel geweld, ze erkennen noch rechtvaardigen enigerlei fysiek ge-weld. Deze oude, heilige af keer van bloed die bij alles wat ze doen en denken aan het licht treedt, maakt van

Page 2: Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

Het eerste bloedverhaal van

Curzio Malaparteuit de verhalenbundel

Bloedvertaald uit het Italiaans door Jan van der Haar

Uitgegeven door Uitgeverij IJzerISBN 98 90 884 089 2

55 pag. ,50 euro

Te bestellen via de boekhandel of rechtstreeks via de uitgevermail naar:

[email protected]

Geen portokosten voor bestellingen binnen Nederland

Uitgeverij IJzerUtrecht

Page 3: Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

8

Ik verafschuw bloed. Een af keer die door een ervaring komt van niet alleen mijzelf, maar van heel mijn generatie. En alleen daar-om heeft die waarde. Uit deze ervaring stammen de verhalen in dit boek: ze vormen de geschiedenis van mijn eerste inzichten, ontdekkingen en onthullingen van de mysterieuze wetten van het bloed, evenals van het trage, pijnlijke zwoegen waardoor

ik dat ultieme evenwicht kon bereiken van bloed en bewustzijn waaruit de waardigheid van elk beschaafd mens en volk bestaat. De geschiedenis dus van niet alleen mijn leven, maar ook mijn

bewustzijn. En mogen sommige van deze pagina’s wreed lijken, dan moet u bedenken dat ik ze niet heb gebundeld uit een mor-

bide genoegen in wrede beelden, maar om te tonen hoe men door de pijnlijkste ervaringen een ultiem, vrij bewustzijn van zichzelf

en zijn volk en zijn tijd kan bereiken.

Curzio Malaparte is het pseudoniem van Kurt Erich Suckert geboren in Prato, Toscane op, 9 juni 898 en

gestorven in Rome op 9 juli 95. Zijn vader, een textiel-handelaar, was van Duitse komaf, zijn moeder kwam uit

Toscane. Over zijn pseudoniem, zo gaat de legende, moet Malaparte ooit hebben gezegd: “Napoleon heette Bona-parte en is raar aan zijn eind gekomen; ik heet Malaparte

en zal gelukkig sterven.”

Page 4: Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

9

Het eerste bloed

Toen ik als kind eens bij het breken van riet diep in mijn hand had gesneden, bezorgde de aanblik van mijn bloed me stomme, blijde verbazing. Het was in de maand juni: een diepe maand, de diepste. ’s Avonds kropen er stromen glimwormpjes door het koren met achterlating van een honingsmaak in de lucht. ’s Ochtends steeg uit de velden met klaprozen een rode nevel op, een scharlaken slaperigheid waardoor de maaiers in hun handelen de onzekere, dromerige traagheid van slaapwandelaars kregen. De cipressen- en rietbossen langs de rivier echoden mysterieuze ge-luiden, het geluk van de zomer werd aangekondigd met vreemde wonderen, een duistere magie gaf de bomen, de standbeelden, de huizen, de bergen leven en stem. Op die warme, geurige avonden begonnen de beelden van Michelozzo, Donatello, Tacca zacht-jes onderling te praten, ze bewogen zich langzaam en slaapdronken, ze liepen op hun tenen, en de ge-beeldhouwde engeltjes aan de kansel op de hoek van de Dom gleden langs de rand van de voorgevel, za-ten elkaar achterna op de trap, een rozig, lauw bloed

Het eerste bloed

Page 5: Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

20

doorstroomde de aderen onder hun marmerbleke huid. De ochtend herschikte hun gebaren in de roer-loosheid van een extatisch wachten. Op de zonovergo-ten middaguren werkte de verwondering van de hitte slaapverwekkend op de zwerf honden, de paarden van de huurkoetsiers, de bedelaars, de duiven, de zwarte priesters die met ogen dicht in de sacristiedeur leun-den. De mysteriën, de geheimen, de betoveringen van de zomer ontloken, rijpten onverwachts in de volle zon als vruchten en bloemen vol bloed.

Wat me sinds mijn derde of vierde jaar het meest verontrustte, was dat gevoel omgeven te zijn door geheimzinnige zaken. Telkens als ik van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat mijn mond opendeed, was het om een mysterie uitgelegd te krijgen: ‘Wie heeft de muur gemaakt? Wie heeft het paard gemaakt? Wie heeft de kar gemaakt? Wie heeft de hemel gemaakt?’ Mijn arme voedster, Eugenia Baldi, die als mijn moe-der optrad en me als een zoon had opgenomen in haar huis van de Steun, buiten de Porta Santa Tri-nità, werd het nooit beu om op mijn voortdurende, aanhoudende vragen te antwoorden: ‘Die heeft de metselaar gemaakt, die heeft de merrie gemaakt, die heeft de wagenmaker gemaakt.’ En als ze voor de honderdste keer moest antwoorden wie de hemel had geschapen, dan zei ze: ‘Die heeft God gemaakt.’ ‘En wie heeft God gemaakt?’ ‘Niemand. God heeft zich-zelf gemaakt.’ ‘Waarom heeft zijn moeder hem niet

Page 6: Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

2

gemaakt?’ ‘Omdat ze daar geen zin in had.’ ‘Waarom had ze daar geen zin in?’ ‘Om niet zo’n klier als jij op de wereld te zetten!’ snerpte mijn voedster, die nu dan eindelijk haar geduld verloor, en hup een tik zodat ik minstens een half uur mijn mond zou houden. Eén keer slechts gaf ze geen antwoord op een vraag en bleef ze ontdaan zwijgen. Het was op de dag dat er in een korenveld, vlak bij de molenbeken, een meisje werd gevonden, languit met benen wijd, met verwar-de haren en schrammen, met tussen haar tanden een rode draad die via haar hals naar beneden liep. Een kleine menigte nieuwsgierigen stond daar te wachten op de komst van de carabinieri, de dokter, de rech-ter. ‘Waarom hebben ze haar vermoord?’ vroeg ik aan mijn voedster. Ze werd somber, en zonder te ant-woorden bracht ze me naar huis. Later (ik bespiedde haar) hoorde ik haar tegen een vrouw zeggen dat ze haar hele leven in Prato nog nooit zoiets had meege-maakt. En dat was al wat ik van die zo geheimzinnige zaak te weten kon komen.

Ik was nieuwsgierig naar alles, en mijn gretigheid om de mysteriën die ik om me heen voelde te door-gronden, werd gescherpt door het duistere gevoel van een bijzonder onrecht van de natuur jegens mij. Ik voelde me buitengesloten uit het leven van de an-dere kinderen, van de dieren, de planten, alsof het bloed dat in mijn aderen stroomde anders was dan wat er stroomde in de rietstengels, de biezen, onder

Page 7: Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

22

de boomschors, onder de huid van mijn speelkame-raden.

Ik sneed diep in mijn hand, en door de aanblik van mijn bloed raakte ik in mezelf gekeerd en blij. Ik voel-de geen pijn, eerder een merkwaardige loomheid die van mijn hand langzaam en zacht opsteeg naar mijn arm, zich meester maakte van mijn schouder, mijn keel, mijn borst. Ik was negen, ik kreeg al besef van de mysterieuze, geduchte kracht in de polsen van men-senkinderen. En allang had ik geleidelijk bij mezelf een kuise warmte ontdekt voor bloed. Een warmte die niets morbides of wreeds had, omdat die haaks stond op de natuurlijke af keer van bloed die bij kin-deren soms gepaard gaat met wreedheid, en die een soort sadistische afschuw is. Het stuitte me tegen de borst om in te hakken op dieren, honden, hagedissen, katten, padden, vogels, ratten, insecten, zoals ik kin-deren zag doen op mijn strooptochten over de heuvels van de Sacca en de Fossino, en over de dijken van de Bisenzio. Vaak nam ik het voor die arme diertjes op, en meestentijds koelden die kleine beulen hun wrede instinct op mij. Het bloed dat door de slagen uit mijn neus liep, omdat het velen tegen een was, wekte, ter-wijl het die boeven angst inboezemde zodat ze beteu-terd en bedremmeld ophielden en vluchtten, bij mij een oneindige zachtheid. De smaak van mijn bloed behoort tot de levendigste, dierbaarste herinneringen uit mijn kindertijd, samen met de geur van de jene-

Page 8: Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

2

verstruik en de tijm, met het tjirpen van de krekels, de aanblik van het groene en rode platteland in de bran-dende zon.

Ik herinner me nog dat er op een avond in de sloot van San Martino, bij de pastafabriek van Gatti, een kleermakertje uit Filèttole dood gevonden werd. Hij was, zoals later bekend werd, om een paar lire dood-gestoken door een klant van hem, een boer. ‘Hij heeft hem lek gestoken als een zeef,’ zeiden de mensen. Al dat bloed dat opging in de vette, groenige derrie van de afvoerpijpen van de pastafabriek (een stinkende, warme smurrie, met witte meelstrepen erdoor), het lokte me gek genoeg aan, ik had ook wel willen hel-pen om die dode uit de sloot te trekken, om met mijn handen dat bloed aan te kunnen raken dat zo anders was dan het mijne, zo veel donkerder en dikker. Een andere keer vervulde de moord die ik vanachter het hek van onze tuin bijwoonde, op een dolle hond die door een paar voerlieden met het handvat van hun zwepen werd bewerkt, mij met afschuw. Ik zette het op een gillen, een janken, ik wilde de zich jammerlijk verzettende hond te hulp snellen; hij liet zijn gele tan-den zien en strooide vlokken rood kwijl om zich heen. Hij had lichte ogen, zo licht dat ze leeg leken. Het hek zat echter op slot, ik schreeuwde, huilde, schudde aan de ijzeren spijlen, en kwam pas tot bedaren toen ik voor op de kop van het dier een straal bloed zag vloei-en. Bij die aanblik overviel me een soort slaap, een

Page 9: Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

24

zachte vermoeidheid. Een gelaten vrede. Die nacht droomde ik dat de hond onder de junimaan over het land zwierf, met die rode ster van hem midden op zijn kop. Af en toe bleef hij staan, keek naar de maan, blafte klaaglijk. En toch leek hij gelukkig, hij draafde blij in het koren, in de goudkleurige stroom van glim-wormpjes, mij aankijkend met twee vochtige, lichte ogen, twee dankbare, tevreden ogen.

Dat is mijn bloed, dacht ik. Uit de wond welde een fijn, scharlaken straaltje op, heel mijn hand was rood, een warme vloed druppelde langs mijn pols, en ik dacht aan de geheimzinnige kracht in mijn aderen, aan die dikke, purperen, brandende stroom die in mijn polsen klopte. Aan die levende brand die geleide-lijk aan leek te doven en stolde en opeens een dichter, maar feller vuur bleek. Ik vroeg me af waarom het niet hetzelfde bloed was dat in de bomen, de planten, in de aderen van de dieren stroomde. Met mijn zak-mes sneed ik een bies, een takje brem los, kerfde in de rimpelige schors van een boom: en wat was dat gom-achtige sap, dat druppelende plantensap kleurloos, slap, flauw vergeleken bij mijn bloed. Die kracht die druk uitoefende op mijn slapen, dat geheimzinnige vuur, dat sap vol instincten, opwellingen, begeerten, als ik dat had kunnen veranderen bij de planten, de kruiden, de dieren, wat zou de natuur dan levender en menselijker geleken hebben! De bomen zouden gaan lopen, hun takken bewegend als armen. Van de heuvel

Page 10: Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

25

van de Fossino, van de Sacca, van de Spazzavento zou-den de cipressen en de olijf bomen op weg gaan naar de Bisenzio, naar het groen flitsende water tussen het riet, ze zouden van heuvel tot heuvel, van riviertje tot riviertje gaan, als levende personen, als mensenkinde-ren.

Ik stond op en met mijn gezonde hand raapte ik een steen op, ik stootte hem stuk tegen een kei. In de steen zat geen druppel bloed. Ik was bedroefd en ontgoo-cheld. Een nieuw mysterie deed zich voor het eerst aan mij voor. Aangeslagen liep ik langs de Bisenzio, de krekels krijsten hees in de stoffige middag, ik wan-delde over de rivierdijk tussen het fluisterende riet, en ik werd bedrukt door een schuchtere angst. In Can-neto aangekomen zag ik voor Santa Lucia, waar de villa van de familie Rucellai staat, over een landweg een jongen op me af lopen met een hond aan een touw. De hond liep kreupel, hij zat onder de korsten, af en toe bleef hij staan om zijn vier poten schrap te zetten, dan probeerde hij zich met een ruk van de lus te bevrijden, en bleef daar roerloos hijgend met zijn staart omlaag staan, hij keek met twee doffe ogen om zich heen, vol geel ogenvuil. Ik zag dat hij één en al wond was, uit een plek bij zijn dij drupte een streepje bloed. Die aanblik bezorgde me een soort van blijde verwondering, de aanwezigheid van dat bloed maak-te de hemel helderder, de contouren van de heuvels zachter, de lucht rustiger, het gekrijs van de krekels en

Page 11: Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

2

het gehinnik van de paarden van de zandrijders in de bedding van de Bisenzio kalmer, de geur van het rijpe graan en de bittere geur van cipressen en tijm die de volle, compacte lucht verzwaarde met diepe barstjes van de hitte, aangenamer.

De jongen was op een paar passen van mij blijven staan, hij keek naar me met een vijandige, slome nieuwsgierigheid. Uit hoe hij naar me keek, uit de onverschillige blik die hij nu en dan op het arme dier wierp, maakte ik op dat hij het ging verdrinken in het viswater van Santa Lucia. ‘Laat hem los!’ zei ik opeens zachtjes. De jongen keek me strak aan, hij leek doof, hij hoorde niet, antwoordde niet, verroerde zich niet. Alleen een licht trillen van zijn lippen, iets van on-zekerheid en spijt in de hand die het touw vasthield. Toen bukte hij bedaard, maakte het touw los en liep zwijgend weg, het touw over de grond slepend: en toen hij op afstand was draaide hij zich om, wendde zijn hoofd met iets grimmigs en triests, ging de dijk af en trok langzaam de velden in.

De hond was roerloos gebleven, zijn staart laag, zijn oren neer. Hij gaf een vettige, bittere stank af. Door een steenworp was er een wenkbrauw bij hem gespleten, een trouweloze, wrede vlam brandde in zijn ooghoeken. Hij keek me wantrouwend aan, nu en dan opende hij zijn bek met een gruwelijke franje van donker tandvlees, en liet zijn gele, scherpe tan-den zien. Hij stond zichtbaar klaar om ervandoor te

Page 12: Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

2

gaan, hij wachtte op een gebaar, een woord van mij. Opeens rook hij de geur van mijn bloed. Hij hief zijn kop, spitste zijn oren, strekte zich helemaal naar voren alsof hij enorm zijn best moest doen om zich los te maken van een ketting, een angst, een genegenheid. Hij snoof de zoete geur van mijn bloed op, hij keek naar mijn hand, een krampachtige siddering liep als een streling over zijn rug. Nu kwam hij behoedzaam naderbij, zich stijf, schoksgewijs bewegend, helemaal trillend, hij leek door een blinde zucht of een uiterste verwachting, een diepe aantrekkingskracht gedreven. Hij rekte zijn snuit naar mijn hand, begon met ogen dicht de donkere klonters rond mijn wond te likken, en meteen begon het bloed weer over mijn pols te stromen, ik voelde de lauwe streling van het bloed en van de tong, geleidelijk aan maakte een merkwaardige zachtheid zich meester van mijn arm, steeg op naar mijn gezicht. Het was een rust, een serene vermoeid-heid. Ik trok langs de rivier en de hond kwam achter me aan, af en toe naar me opkijkend met in zichzelf gekeerde, vage ogen. Ik voelde een tevreden rust van-binnen. De natuur had me haar ultieme, diepste ge-heim onthuld, een zelfde bloed stroomde in de aderen van planten en dieren, er school iets hartelijks in de blik van de hond, in de streling van het gebladerte op mijn gezicht. En in het westen kleurde de hemel al met de bloedige weerschijn die de hemel van de men-sen zo levend en menselijk maakt.

Page 13: Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

28

Op warme dagen gingen de meisjes uit Coiano te-gen zonsondergang langs de oever van de rivier zitten, de heuvels rondom zagen geel van de brem, het ro-zige schijnsel van de naakte dijen trilde in het heldere water. Op een dag, de zon stond al laag, sliep ik in het cipressenbos op de heuvel van de Fossino, toen ik wakker werd door een geluid van hijgende stemmen. Het waren twee meisjes, de dochters van de slager, de ene, de blonde, heette Noemi, ze zaten tegenover me op zo’n tien passen van elkaar vandaan, het was of ze hun buik streelden, elkaar met gretige, glan-zende ogen aankijkend. Ik was bang, ik beefde over heel mijn lichaam. Op een gegeven moment begon-nen ze te kreunen, met haar ogen dicht viel Noemi om in het gras; ik was bang dat ze doodging en begon te brullen. Toen kwam de andere, een dikke brunette met een verhit, bezweet gezicht op me af, nam mijn hoofd in haar handen, wreef haar blote buik over mijn gezicht, begon toen met haar vuisten op mijn hoofd te timmeren, mijn gezicht te krabben, terwijl ze hees krijste: ‘Grote smeerlap, grote smeerlap.’ Noemi was overeind gekomen, ze zei: ‘Kom, we gaan, laat hem maar.’ Ik huilde, het bloed drupte uit mijn neus, en het dikke meisje liep achter Noemi aan; af en toe draaide ze zich om om me merkwaardig droef aan te kijken.

’s Avonds na het eten was het trefpunt achter de Burcht van Barbarossa, waar langs de donjon die toen

Page 14: Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

29

de Burcht met de stadsmuren verbond, een gracht stroomde vol zwarte drab. Torquato, een paar jaar ou-der dan wij en slagersjongen, kwam soms met onder zijn jasje een groot stuk rood, blauwig vlees met een kantversiering van geel vet. Hij legde het stuk vlees op het muurtje van de gracht, haalde een lang knipmes met een dik, breed lemmet uit zijn zak, en omzichtig om zich heen kijkend zei hij zachtjes: ‘Nu ga ik het jullie leren.’

Hij leek een raadselachtig genoegen te smaken bij het beroeren van dat stevige, gladde vlees, dat aan zijn vingertoppen bleef plakken als zacht deeg. Met beide handen pakte hij het beet, tilde het hoog op, liet het weer twee of drie keer met een doffe klap terugval-len op het steen van het muurtje, begon het met zijn vlakke hand te slaan, en dat ‘tjak, tjak’ wekte bij ons kinderen eerst een gevoel van vrolijkheid, daarna al-lengs een vreemde onrust, een mengeling van angst en schaamte. Ineens greep Torquato het mes vast. Met dat mes in de hand, de pet schuin over zijn lage voor-hoofd, een lok als een zwarte band over zijn oog, een verlegen, wrede glimlach om zijn bleke lippen, met die onheilspellende glans in zijn grimmige blik leek hij op een moordenaar. Torquato hief zijn arm, het mes schitterde in de groenige weerschijn van de gaslamp, een plotselinge flits en geluidloos dook het mes in de vormeloze vleesmassa. Hij had maar een paar zwarte tanden in zijn mond, en op het moment dat het mes

Page 15: Curzio Malaparte - Het eerste bloed (verhaal)

0

in het vlees drong, gingen zijn lippen vaneen en ga-ven zijn tanden een dof schijnsel te zien. Toen begon het mes, tot aan het heft in de wond, met langzame bestudeerde bewegingen het vlees te snijden. Telkens als het op een pees stuitte, was er een licht knarsen hoorbaar, en wij kinderen keken elkaar bleek van angst aan. Bij de rand vet aangekomen hield het mes stil, bleef even roerloos, begon toen te trillen, heen en weer te gaan, stijf tussen de lippen van de snee die hardnekkig aan het mes bleven kleven. Opeens kwam het mes bedaard uit de wond. Ik voelde een vage af-keer, maar Torquato moest uit die handelingen en die aanblik (het langzaam uit de wond opduikende mes) een sterk, opmerkelijk genoegen putten, want hij had het mes er nog niet uitgehaald of opnieuw begroef hij het stevig in het vlees, en met starende half gelo-ken ogen herhaalde hij hijgend de handelingen van zo-even. Opeens trok hij het mes eruit, legde het op het muurtje, en met zijn vingers in de wond trok hij de lippen vaneen, zich buigend om de wond te bekij-ken. Zijn handen beefden, hij bewoog zijn mond door onverstaanbare woorden te prevelen, en het was of ik zo nu en dan in dat vage gestamel een vrouwennaam opving, iets als ‘Nannina, Nannina’.