AT H ALIA,

76

Transcript of AT H ALIA,

Page 1: AT H ALIA,
Page 2: AT H ALIA,
Page 3: AT H ALIA,

AT H ALIA, TREURSPEL.

D O O R

F R A N S R Y K .

T E A M S T E R D A M , By HENDRIK VANDE GAETE , Boekverkooper ,

op den hock van den Vygendam en Warmoes-ftraat, 1716 .

Page 4: AT H ALIA,
Page 5: AT H ALIA,

VOORREDEN. Al de waereld i» genoegfaam Beken t , dal fcev

Koningkryke Jud a befton d uy t twe e Stan> men -, naamentlyk uy t di e va n Jud a e n Benja -min , en da t d e tie n andere n , die zic h tcgen s Roboam aankanteden , het Koningkryk Ifraël s uitmaakten. E n dewyl de Koningen va n Juda, uit den huize Davids zynde, de Sta d Jeruzale m en deszelf s Tempel te beune vielen, quamenalle andre Priefter s e n Levyte n oo k to t he n overt Vermits het naa de volbouwing des Tempels niet geoorloft was ,' elders te offeren, en all e ander e Altaaren , hier e n daa r o p hoogten s gedicht » en daarom i n d e H . Schriftuur fiooge Plaatfe n genaamt, Go d onaangenaam waren . Zo o dat de wettige Godsdienft niet , al s in Juda , wier d ge-oeffent, en d'andre §tamme n , een kleine hoop uicgezondert , Afgodifch , of fcheurzie k waa -ren. •

Deze Priefter s en Levyten (waa r va n d'eerft c uit den gedachte Aarons moeftcn zyn ) waare n i n 't kor t zoo vermenigvuldigt , dat zy zic h ver-deelden in verfcheiden genootfehappe n , om by beurten, van Sabbath, to t Sabbath , den Tem -peldienfl waa r te neemen. D e Levieten wierde n geltelt onde r de Priefters , en moeften d e zang> Tempelwacht e n toebereidfele n to t he t ilacht -offer bezorge n , ook gaf me n , zonder onder * fcheid, aa n alle, di e uit d e Stamme Levy gebo* ren waaren, de n naam van Levyt, Di e 't zynen

* 3 beurt.

Page 6: AT H ALIA,

V O O R R E D E N . beurt, of week was , had , gely k de Hoogeprie-iter, zy n verblyf in de Portaale n , o f Galerye n des Tempels , di e zelfs voo r ee n gedeelt e des Tempels wierden gehouden, ' t Gebouw, i n zyn geheel , wierd doorgaan s wel de Heilige Plaats genaamt:' maa r die naam floeg in zyne n rechten zin, wel het meeft op het binnenfte gedeelt e des Tempels, daar de goude Kandelaar, het Wierook-vat , de Toonbrooden (tonden ; gelyk men de plaats, daar d'Arke des Verbonds (Fond, ook de naam gaf, va n het Heilige de r Heiligen. ; daar niemand, als de Hoogeprieftcr , vermogt m te komen ; en dat maar éénmaa l 'sjaars. Oo k (rel-de men , b y de overleveringen, vaft , dat den Berg, waar o p de Tempel gebouw t ftond , den zelven Berg was , daar Abraham zynen eenigen Zoon Iza k eertyds had geofFert .

Ik hebb e dienftig geoordeclt , dezebyzonder -beden hier ter neder te (leHen; o p dat dengeene , dien de Hiftoriën va n 't oud Verbond niet leven-dig genoeg mogten te binnen (chieten, zich, in het leèzen van di t Trcurfpel , niet zoud e behoe-ven op t e houden. He t ontwer p daa r van , is , Joas erkent, e n op den Troon geftelt, e n vloeit, voor het grootfte gedeelt e , uyt dez e volgende gevallen.

Joram, Koning va n Juda, zoon van Jozaphat, en zevend e Konin g ui t de n gedacht e Davids, trouwde Athali a ," Dochter van Achab e n Jcza-bel, di e mlfraël regeerden , beydealombefaamt ,

in-

Page 7: AT H ALIA,

V O O R R E D E N inzonderheid Jezabel , door haa r bloedig e ver-volging, tegen s d e Propheetcn. ' Athalia , nie t minder godloos, al s haaren Moeder , brag t naa -ren Man wel haaft to t Afgodery , e n liet zelfs te Jeruzalem een Tempel (lichte n , voor Baal , d e God va n Tyru s en Sydori, daa r Jezabel wasgc-booren. N a Jora m alle zyn e kinderen , behal -ven Okazias , door d'Arabieren e n Philiftyne n had zie n ombrengen , ftierf h y zelf s heel elen -dig, door ee n (kepende ziekte, die hem het in gewand allengsjes verteerde. Di e rampzalige dood belettede echter nie t aan Okazias, he t goddeloos voorbeeld van zynen Vader en Moeder te volgen: doch h y regeerd e maar . één Jaar j al s wanneer die ongelukkige Prins, terwylh y uitgegaa n was, om den Koning van Ifrael, Athalia s Broeder, t e bezoeken, op het puyn der neêrgeftorte muure n van Achabs huys, wier d gedood, doo r bevel van Jehu, die, va n God aangellelt , o m Ifrael tcre -geeren, e n een werktuig zyne r wraak e te zyn , daar o p alle de nakomelingen va n Acha b dood -de , . en Jezabe l ten vende r uyt lie t fmyten , waar op z y , volgens Helia s voorzeggin g , "in den wyngaard van den zelfde n Nabot , die n zy , om 't bezi t zyne r nalatenfchap ha d doen fterven, van d e Honde n wier d gegeeten . Athalia , all e deze flachtingen , te Jeruzale m gehoor d heb -bende, onderwön d zich daa r tegens ,. de Stam-me David s gantfeh uy t t e roe i jen, en all e d e kinderen va n haare n zoo n Okazias te doen ftcr-

* 4 ven;

Page 8: AT H ALIA,

V O O R R E D E N , Vèh: maa r Józabe t , zufter va n Okazia s , en dochter van Joram, ten Hov e komende, zo o als men , bezig was, me t dePrincen, haar e nee-ven , om te brengen , wift Joa s behendi g on -d.er alle zyne dervende broeders, t e redden » e n bragtdenzuygeling,met zyne n voeJftor, by ha-ren Broede r den Hoogenpriefter,. die hen beyd e in den Tempel , achter den Altaar verbergde, daar het kind ili l wierd opgetöogeh , e n to t den dag bewaard \ da t he t voo r Konin g van Juda wierd uitgeroepen . Be t tweed e Boe k der Ko-ningen zegt, dat zulks gefchiedde op het zeven-de Jaar daa r na : maar de Griekfch e text , dien Sèverus Sulpicius gevolgt heeft , fpreek t va n heC achtttej he t wel k myde vryheid heef t doenneo » men, o m aan dezen Prins een ouderdom van ne-gen of tien Jaaren te gceven ; op dat h y i n ftaat zoude kunnen weezen, va n de vraage n e n voor-ftellingen, di e men hem doet, rechtzinni g te be-am woorden.

Ik geloov e ook niet , da t ik hem iets heb doen/ zeggen , dat bove n het bereik gaat van die jaa-ren : 'inzonderheid voo r ee n kin d dat geef t en geheugen heeft . E n zoo i k di t wa t t e ver ' heb getrokken, moe t men daar tégens oo k denken , dat di t ee n kin d i s va n ee n gantfe h buitenge -rheenen opvoedin g , zelfs i n God s Tempel , dooreen Hpogenpriefte' r opgetrokken, endaar , als-den eenigfte n hoo p e n toeverlaa t de r Joqd -fche Volkere n > bewaart. Oo k wierde n hun-

ne

Page 9: AT H ALIA,

V O O R R E D E N . ne kinderen o p een andre wyze groot gemaakt , als d'onzen , men onderwee s he n nie t alleen , zoo draa z y tot d e Jaaren va n bezeffin g waare n gekomen j maar , o m me t Paulu s t e lpreeken , van ' s Moeders börften af . E n el k Joo d moef t éénmaal van zyn leven het Wetboek , meteyge n hand , uytfchry ven : De Koningen tweemaal ; het wel k z y ook geduuri g voo r ooge n moefte n houden.

Ik he b het gevoelen gevolg t va n verfcheyde n Godgeleerden, di e uyt de Heylige Schriften be -wyzen, dat alle de Krygsknechten, die, van den Hoogenpriefter Jojada , David s Gods geneyligd e wapenen ontfingen , alzoo wel Priefter s en Le-vyten waaren, al s de vyf Hoofdmannen, di e daar 't gebie d over hadden . Waarlyk , zegge n dez e uytleggers, behoord e tot zul k een heylige n aan-flag alle s heylig te weezen , en niets onheyli g daar toe geroepen te werden, dewy l he t niet al-leen ftrekte to t behoudenifl c van David s huys, maar om een Koning te befcherme n , waar uyt den Meffias voor t moef t komen .

De Heylige Hiftori e mel d on s den da g niet , waar o p Joa s voo r de n volk e wier d uytgeroe-pen ; eenige willen , dat he t o p ee n Feeft -dag zoude zy n gefchied ; en ik he b he t Pinx-terfeeft daa r toe verkooren, eene der dri e groot-fte Feeften, di e by de Joode n wierde n gevier t ter geheugeni s va n d e verkondigin g de r We t op den Berg Sinaï j al s wannee r men den eer-

fte.

Page 10: AT H ALIA,

V O O R R E D E N . fteling va n het nieu w graangewas oo k opofferd e aan God ; welke omftandigheden my ftofrè tot Veranderingen gaven , gevoegelyk to t d e Gezan-gen voor de Reijen.

Deze Reije n beftaa n uy t jong e Levietifch é Maagden , aan welker s hoofd i k itelle desHoo-genpriefters Dochte r , genaamt Salomit e , die altyd den Re y op en af brengt , daar voor het woord voert , e n mede zingt.

Eenigen zullen het licht wa t vremd te vooren komen , dat ik een Propheet , verrukt doo r d e Geeft God s , ten Tooneele dur f voere n , en daar het toekomende laat voorzeggen j maa r ik heb my wel gewacht , hem iets ander s in den mond te geeven , als het gee n i k zelf s uy t de Propheten he b getrokken , en ichoon de Hey-lige Schriftuu r nie t uytdrukkely k t e kenne n geeft , dat Jojad a een Prophee t wa s 4 gely k zy he t zeg t va n zyne n Zoon e , verbeeld z y hem echte r , als ee n Ma n , vol va n God s Geeft,

Komt on s oo k aa n d'andr e kan t , door ' t Evangelie, nie t waarfchynely k t e voore n , dat hy, uy t krach t van ' t Opperpriefterfchap , heeft kunnen Propheteere n ? Ik önderfte l da n , dat hy, i n den Geef t , den afval va n Joas , n a een godvruchtige Regeerin g van derti g Jaare n heef t kunnen voorzien , gelyk med e d e doo d va n Za-charias, deszelf s Zoo n e n opvolge r i n ' t Ho o gepriefterfchap , welke moor d , in de n Tem -

pel

Page 11: AT H ALIA,

V O O R R E D E N . pel begaan , een oorzaa k wa s va n alle de ram-pen, die de Joodcn i n gevolg va n tydc n overqua-men. Me n zeg t zelfs , dat God , zedcr t die gru-weldaad zich in *t Heylige de r Hcylige nie t meer heeft laate n hooren.

Op dez e gron d he b i k Jojadadeverwoeftin g der Sta d Jeruzale m e n deszelf s Tempe l doe n voorzeggen. Maa r gely k d e Prophcetc n ge -mcenelyk cenig e vertrooftinge n by hunne drei -gementen voegde n , heb i k my daar va n oo k bedient , met de n Meflla s , hunnen toeko -mende Vcrtroofte r hie r i n t e voege n , waar na all e gelovige n rcykhalsde n , en zuchte -den.

Dit byvoegfèl he b i k va n t e groote r nut ge -oordeelt , om he t Muzy k de s t e natuurelyke r daar i n t e kunne n voegen ; dewy l verfcheyde u Prophccten gewoon " waaren , zich , door d e klank va n Inftrumente n , tot di e heylig e ver -rukkingen t e laate n opwekke n , gelyk he t blykt aa n di e Propheete n , die d e Har p e n Lierc voo r zic h liete n draagen , toen z y voo r Saul verlchecnen. Voe g hie r noc h by, dat dez e Prophctien he t ftuk mee r wer k byzettcn , door d'ontftelteniflcn e n bewegingen , diez e i n de ge-moederen veroorzaakt .

V E R -

Page 12: AT H ALIA,

V E R T O O N E R S . J O A S , Konin g van Juda, Zoo n van Okazias.

ATHALIA, Wed:vanJoram , Grootmoede r va n Joaj .

J o j A v A , Hoogenpriefler.

JOZABET ? desJ^DQgehprieflers Vrouw, Moey van Joas.

Z A C H A R I A S , de s Hoogenpriefters Zoon .

S A L o M i T E . Zacliarias Sufter .

A B N E R , Veldheer der Judcefche Legermachten .

AzARiAS, 5 Opperhoofden der Priefteren,en Levieten .

MATHAN , Afgevallen Joods Priefter, Offeraar van Baal, N A B A L, Vertrouweling van Mathan.

A G A R , Staatjuffe r van Athalia.

P R I E S T E R S , e n L E V I E T E N ,

J O A S Voe d (ter.

G E V O L G va n Athalia .

R E Y va n L E V I E T I S C H E M A A G D E K .

Het Tooxxeel verbseld des Hoogenpriefters vertrek , i» den Tempel, te Jeruzalem.

A T H A L I A

Page 13: AT H ALIA,

A T H A L I A, TREURSPEL.

E E R S T E B E D R Y F E E R S T E T O O N E E L .

J o j A D A , ABNER .

A B N E R .

Ja, i k kom Ifr'els God, in zyneri Tempel, looven; Dewyl de dag verjaert, dat wy de wet van bovea

Omringen op den berg. ho e is die tyd verkeert! Hoe plechtig wierd die dag by 't heilig volk ge-eert! Wat liep het tempel waert, op 't klinken der klaroenen! Hoe pronkte 't hoog gewelf, me t kranflèn en feiloenen! Hocdrongmen na'taltaar!hoemild!met welk ee n xocht Bragt elk den eerfteling vanzynen akkervrucht! Nu is die dag verkeert in naarc duifterniflên: Nu doet ons daer een vrouw het heilgenot van mjflen En veel godvruchtigen verwyd'ren van 't altaer; Terwyleenkleenehoopvand'yvrigfte,'omhetjaer, Dat zalig vreugdefeelt, als in een l'chets, verbeelden; Daar't overig, tenfpytdervadren , di e hen teelden, Zich niet alleentot Baal, den Tyr'fchen afgod keert ,• Maer zelfden naem befchimpt, door d'ouderen ge-cert. En,ach!ik vrees,dat ons noch zwaerdcr ramp zal drukken., Dat u Athalia van 't hoog altaarzal rukken, Dat zy, verbannende 't Hoogprieftcrlyk gezag , Haar wraak voltrekken zal, met zulk een wreede flag.

Jo JA DA . Wat reden hebt ge, onxvoor datongeval te vreezen?

A A B N E R ,

Page 14: AT H ALIA,

i A T H A L I A , A B K E R .

Men kan hier ongeftraft noch trouw,noch heilig weezen. Zy haat die edele ftandvaftigheid, di e 't hoog AartsprieAerlyk gezag van jojada, voor 't oog Van al de waereld, doet met grooterluifterpraalen . Godvruchtige y ver weet ze affchu w'lyk af te maaien: Oprechtigheid en deugd is by haarmuitery. Ookhaatzy Jofabet,uwEga : omdatz y Een eygen zufter is van onzen laatflen Koning. (ning . Dit maakt haar fchuldig: eudiefchul d ly d geen verfcho-Daar by komt Mathan, die afvallige verraar , En blaall haard'ooren vol. ' t is dien aartshuichelaar Noch niet genoeg, dathy , om eer, |?eza g en ftaatcn , Zyn' God verlochent, en onzealtaars gaat verinaten, Ofdatzyn krui n zelf met den Myther pronkt van BaaJ : Neen, hy berokkent ons bederf noch altemaal, En peinft niet anders, als om Ifrel te belaagen. Dan pryll hy u, dan fchynt hy u weer te beklaagen En zorgclyk belang teneemen in uw' ftaar. Een liftig dekkleed, to t bewimp'ling van zyn'haar. Thans ftelt hy u weerheel untzachelyk en magtig. Dan fpreekt h y van uw deugd; maar flaauw ent wyffelag-Laatfl gaf hy voor,dat gy een groote fchat van goud, (tig. By David lang vergaart, by u verborgen houd. Een kragtig lokaas, om aartsgierigen en wrekken, Gelyk de Koningin, totuwbederfftetrekken . 'K merk, dat het eeuigfins haar ook ter harte gaat: Want zy treed naauwelyks ten hofpoorte uit , of (laat Haareoogen herwaards aan, vol achterdocht en zorgen: Als of dees heil'ge plaats een wreeker hield verborgen. 'T-gezicht en weezen ftaatafkeerig, koelenfchuw . In't kort, ' k vrees, da r haar toorn noch ftorten zal op u, Dat die Onzaal'ge niet ontzien zal, haare handen Aan 't heiligdom te Haan, daar God zelfs aan te randen.

J O J A U A. Hy, di e het onweer ftilt, dezeedryftafenaa n Kan ook het opzet der God'loozen wederrtaan:

Des

Page 15: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . $ Des onderwerp ik my dat onbepaalde weeien. (vreezen » 'T is God alleen.dicn 'k vrees: geen menfeh kan mydoco Doch ik erken in u die tedVezorg, rmm vrind; Gytoont, alslfrdliet , dttgeliWlswelfantmfnt En 't onrecht haat, dat ons poogt met geweld te drukken» Dat gy een afkeer hebt van al die gruwelt, rikken. Doch meent gy, dat ge alleen met deze zorg voldoet ? Gy ziet een vremde vrouw, bezoedelt met het bloed Van onze Koningen, o p Davids troon verheven: Een vrouw, zeg ik, die haar kinds kindren bragt om *t leer Om zich te dringen in het opper ryks gebied; (ven» Een vrouw,die recht.noch wet, ja.zelfs geen God ontziet» En gy, een toever laat der onderdruk te jooden, Dieinvorfkjorams heir, als Veldheer, hebt geboden, Na datge, in 't leger van zyn* vader Jofaphat, Dekrygskunde, inuwjeugd , a l lang geoetfeod had, Gy, die Jerufalem verzekerde en haar wallen t WanneerOkafiai, vanJehnovervallen , En zyne ruiteren omfingelt en benart, Door eenen boogfeheut, fel getroffen Wtcrddoot *t hart. Nu is't uw plicht, o m 't volk te redden, naar vermogen, 'K vrees God.zegtgy.ik ben met Ifraèl bewogen:(mond: Maar hoor, ho e Godudaah op antwoord, doo r myn? 'T is niet genoeg, datRy, naa r ons gemaakt verbond, My daaglyks eert en dient, met lofzang en gebeden, Met offerhanden en gemaakte plechtigheden. Wat baat my 't bloed van bok, off geyt, zoo lang, als gy 'T bloed uwer Vorften niet gewroken hebt voor my. Sny die gemeenfchapaf, met Baal, verbreek die banden ? Dan maakt ge u aangenaam by God, door offerhanden.

A I N E R . Wat kan ik doen, myn Heer, met zulk een kleene macht? Ganfch Juda heeft geen trouw, en Benjamin geen kracht; De dapperheid, die hen zoo eigen was voorheenen, Is, me t het leven van hnnn' Koningen, verdweenen : Zy zeggen zelfs: zoo dra die flam is uytgeroeit, Heeft God zich met het volk van Ilrel niet bemoeit.

A 2 Hy

Page 16: AT H ALIA,

A T H A L I A , Hy, die'hu n glory had 200 hoog in top getoogen, Ziet hunnen val nu aan, metonverfchilligeoogen , 'Tmeélyden, zeggenze , i s ten enden: wan t wy zien Die wonderwerken, door zyn hand, niet meergefchién, Daar al de waereld voor verftelt flond en verwondert; De heilige Ark is ftom: God heeft zich afgezonderd

J O J A D A . Heeft God wel ooit zoo klaar zynmagt getoont, als nu/ 'K merk, dat zyn wonderen onzigtbaar zyn voor u. Ondankbaar volk, zult gy dan nimmer zyn bewogen, Door all' die tekenen van 't onbepaalt vermogen ? Moet ik, oAbner , uerinnerenal'tgee n Dat God noch daaglyks'doet, en heeft gedaan voorheen: Hoe 't Joodfche volk wel eer vergaan zag |hun t ierannen, Hoe Achab, tegens God en Ifrel aangefpannen, 'T tand , dat hy door geweld en moord verkregen had, Nóch in he,t end heeft, met zyn eigen bloed befpat, Hoe Jefabel, omtrent dien akker, door de honden Afgryi'Iyk wierd.vermoord, gefcheurt, gefleurt, verflon-Baalslogenachtige Profeten ftaan verdomd (den . 'T vuur, dat, op 't altaar, uit den hoogen hemel komt End'offerfpysverteert, Eliza, diededoode n Wekt uit hunne yfre flaap, het weer naar zyn geboden Stipttedoenluifteren,gelykEliasdeed, (kreet , Toen 't volk, na driejaar droogte, om water kermde en Erken, erken hier aan Gods wonderlyk vermogen, Dotge altoos onder het bereik zyt van zyne oogen.

A B N E R . , Wat is aan Salomon en David niet belooft ? Wat zegen hing ons van die ftam niet boven 't hoofd! Wat had men daar een reeks van vorften uit te wagten! Waar uit dat een alleen de volk'ren en gedachten

an 't aardry k zou gebiên, een Vorft van vrede en ruft, oor wien het oorlogsvuur zou werden uitgebluft,

Daar alle vorften zich voor zouden nederbuigen En huldadoen, met hem hunne eerbied tejwtuigen.

I

j°-

Page 17: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . f JOJADA.

Maar waarom hond gy die beloften nu verdacht ? A B N E R .

Wie is 't, die zulk een Vorft uit Davids (lam verwacht i Zy is glad uitgeroeit, met wortel, lot en telgen.' Deed niet Athaliahet overfchot verdelgen ? EnJoas, 'tjongskevanhaarzoonOkazias Verfmooren in den wieg.wen't nauw acht maanden was? Had dat de hemel noch bevryd voor haare woede ? Ik zou

JOJADA. Watzoudge?

A B N E R . Ik zou, verheugt en bly te moede,

My aanftonts werpen voor zyn tedre voeten neer En hem erkennen, als myn Vorft en Oppcrheer. Zoud gy noch t wyffelen, dat de volk'ren en gedachten.... Maar ach ? wat vlei ik my met ydelcgedachten! 'K weet, dat Okazias, de laatfte uit Davids (lam, Met al zyn kinderen, bedroef t om't leven quam. Ik hebden Vader zelfs, doorjehuspyl , zienfneeven ; En gy» gy zaagt zyn krooft ook brengen om het leven.

JOJADA. Ik zal me in 't mind daar op niet uiten: maar als gy Het derde deel ziet van deez' grooten dag voorby, En 't uur van ons gebed ten derdemaal verfcheenen, Laat dan diezelfde drift u dry ven herwaards hcenen. God zal ons mogely k in korten tyd doen zien, Dat alles, wa t hy ons belooft heeft, moe t gefchiên. Vaar wel.myn Vrind;'kgatot hetfeeft my vaardig maken De zon befchynt alreeds het top der tempcldaaken.

A B N E R . God zal ons moog'lyk... maar ik zie daar Jozabet. Ik ga my voegen by het volk, dat Mozes wet En handveft onderhoud , en zeden en manieren: OIB ter beftemden tyd, het offerfeeft te vieren.

A 3 T W E E

Page 18: AT H ALIA,

$ A T H A L I A, T W E E D E T O O N EEL»

JOJADA, JoZABET.

JOJADA.

Mevrouw, d e dagen zyn in 't end vervult: gy moet Hetkind,dat,door uw zorg, is van de dood behoed,

Vertoonen voor bet volk. Godsvyanden , vermeete n Dporuwltilzwygeiidheid, belache n ayn Profeeten, En fpotten met de heilbelofte, aan ons gefchied. Wat-zeg ik, 't gaat zoo ver, dat zich u w Stiefmoer niet Ontzien zal, on s altaar, me t haar afgoderyen Te fmetten, daar op Baal het otter toe te wyen : Desishettyd, da t wy ons redden door't gevaar; Dat ik den jongen Prins, die 'k achter 't hoog altaar Dus lang verborgen hielt, als onder Godes vleug'len, Voor elk ten toon (lel Ie, om haar trotsheid te beteug'len. 'Kweet, dit de telg niet van zynftam ontaarden zal. Zyn oordeel en yerftaud gaat boven 't k leen gei al Der jaaren. ' k zal, voor ik hem uitroep, eerft vertoonen By 't altaar, voor tyn' God, de fteunpilaar der troonen, Dan Priefteren Leviet vergaderen by één, En zegjen: dit 's uw vorft, de toevlucht van 't gemeen.

JOZABET, Maar kent hy al zyn ftam, en hoe hy is geheeten t

J O J A D A . Tot noch toe heb ik hem daar niet van laaten weeten. Hy heet Eliafyn; en 't jongske meent, dat hy Gely k een vond'ling, opgetogen is van my.

JoZABET. Heb ik dan 't kind gered, om 't weer in die gevaaren Qpnieows te wikk'len, na een reeks van negen jaaren ?

J O J A D A ; Hoedusbezwyktuwmoed? diehoop, die gy weleer....

JOZABET. Ach? i k verlaat my op uw wyze raad, my n Heer.

Van

Page 19: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 7 Van 't uwn£, dat ik 't voor den moorddoltt Itcbgeborgru » Stelde ik u 't kindHr hand, op dat gy 't zond bezorgen. 'K hcbzetfsdaar'tbyzyn, al s gcvaarlyk, vanontvlachtt Wy 1 ik, mistrouwende myn liefde en tedre zucht, Steeds vreesde, dat ik door deïorgeïyketrekken Van 't medelydénde gebat, iets mogt ontdekken. Ik heb drie dagen, en drie nachten achter een , Den tragen t yd doorbragt, me t traanen en gebeén. Maar is't geoorloft, u te vragen, opwatvrinde n Geukuntverlaaten? wiengytotuwdïenftzuf t vinden ? Zytgy van Abner wel verzekert? heeftdiea l Zyn woord gegeven, dat hy ons befchermenzal?

J O J A B A . Op Abners deugt moogtgyu blindelings vertrouwen. Docb'k heb tot noch voor hem 't geheim bedeRr gehou-

J o z A » E T. (wen . Wie maakt gf hoofdman van de lyfftaftrers, o f wacht? Voor my, 'k beb't Ammon, of aan Obed toegedacht: Zy henben, rnhuntyd, veel weidaan van myn vader...

JojADA. Ach! fpreek van Ammon niet,noeh Obed, dien verrader: Want beide zy nze door Athalia mifleid.

JoZABKT. Wie zal dan waaken voor des Vorften zekerheid ?

J o JA D A. Heb ik dat niet gezegt ? de Priefters en Levieten.

J O Z A B E T . 'Kweet, datgyhcim'lyk , otnuwoogwittebefchieten , 'T getal daar vanby u verdubbeld hebt, dat zy Athaliade kroon deropperheerfchappy, Indien 't hen moog'Iyk was,gewifl'lyk zoude ontrukken, Om Davids krooft,zoo zy 't ontdekte,op't hoofdtedruk-Maarfchoon hun yver al zoo groot is, wat vermag (ken : Toch zulk een kleene hoop, geftyft door nw gezag ? Gy zult Athalia, me t haare vrerndelingen, Op 't altereerft gerucht, den Tempel zien omringen, Als zy vaD Joas boort, wi e zal baar maéht weérftaan ?

A 4 On-

Page 20: AT H ALIA,

8 A T H A L 1 A , Ónnoz'lePriefters, die hun hand ten hemel flaan fen niet gewent zyn, als te bidden en te fmeeken. My dunkt,ik zie het kind in hunnen arm doorfteeken,

J O J A D A . Hoe! ach t gy God dan nietmetal? God , diealty d ' T onnozel wees belchermt, en voor de zynen ftryd , Die vaak den z wakften helpt, om %y nen macht te toonen, Die aarts-tierannen vloekt, en neêrbonft van de troonen, Die zelfs gezworen heeft, dathy , inlfrael , Dentrotfon Acha b , metd'ontrouwejefabel Verdelgen zou: gelyk ge aan Joram zaagt voor dezen En aan Ocafias,

J O Z A B F T . Helaas.' dat doet my vreezen.

Wie weet, of's hemels toorn, ophouden zal te woên, Voor hy myns broeders zoon verdelgt ziet,hem ten zoen? öf ' tkind, gewikkelti n het quaad dier boozetyden, In 's moeders buik niet mee gedoemt is ftraf te lyden ? Of meent gy, dat hem God, om Dav ids deugd en trouw, Als afgezonden van die (tam,- wel fpaaren zou ?

Helaas! 'k verbeeld my noch die fthrikkelyke woede , Toen ik 't onnozel fchaap, voor 's vyands ddlk behoedde, En a l zyn broederen zag fneuvelen, in de zaal, Den eenen door de (trop, den and'ren door het (laai. D'ontmenfchte Athalia, , in wreedheid uitgelaten, Liep; als verwoed; door'thqf , enhitftehaarfoldaaten , Met uitgetogen dolk, zelfs to: die flagting aan. 'K zag Joas... nooit zal my daar't denkbeeld van ontgaan, Ik vond het teder Wicht , gedrukt in 's voedfters armen , Die, om den Züïg'ling voorde n moorddolk te befcher- ' Naar hevig wörft'lcn,neergeftort was,i n dien nood.(men, Ik greep het kind, da t op haar boezem lag voor dood; . Ik wiefch het, daar het was bebloed op lip en wangen: Hetzagmyntraanen, 'tbleefmeomhals , enfchouder s Als of het kennis van myn medelyden had. (hangen ,

Gy groote onzigtbre God, fpaar toch die dierb're fchat, Dat eenigfte overfchot, uit David voortgefprooten ,

Ge-

Page 21: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 9 Gevoed by 't altaar, 't hoofd van Mozes wetgcnoten; Hy kent atleen u vobr ty n vader en zyn heer: Sterk hem, indexe n nood, maa k dat hy triomfeer Van zyn aartsvyandin, di e wy (laan tebeftryden. Zoo gy't u belgt, datik, door'tbloed , uitmedelyden j Dees traanen ltort,ioo ftraf myn zwakhcidrdic is 't waard: Dat gy flechs d'Erfgenaam van aw belofte fpaart.

J o j A D A. (wen . Gy moogt wel fchreijen: maargy moetophemvertrou-'T'kind,dathem eerten vreeft,zal hy niet fchuldig houwen Ann 's vaders gruwel. Gy zult hier in 't kort by een Vergadertzien, detrouwgeblevene Hebreen: Om hem te hulden en gehoorzaamheid te z weeren; Dan zult gy zien, hoe zy het zaad van David ceren, De Dochter Jefabel vervloeken, elkomftryd . Gods (tem zal mid'lerwylonsftyven, indietyd . Hy heeft genoeg zich van twee vorften zien braveeren: Hy zal nu, op zyn' beurt, een Koning doen regeeren, Die, o p zyn Troon, zic h zal erinncren. dathy , Door zyne Prieftcren, tot d'opperheerfchappy Gebragt is, en die ons altyd die eer zal geeven, Dat wy 't zandDavids.als uit 't graf,weer doen herlceven.

Gy Hartckenner,die't hier al beneén befchouwt, Zooge iets voorziet,waardoor gy hem niet waardig houd, Dat hy is uit de (tam van David voortgefprooten: Zoo laat hem zyn, gelyk d'eerfte uitgebotte looten, Ofals een bloem, die fluks vergaat, inbaargeboort : Maar zoo hy naar uw wet en wyze leflen hoort, Zoo laat hem 'terrefrechtzyns vaders ook genieten , En'tedel werktuigzyn,wuardoor wcons wit befchieten. Verfloor de raad (lag van een wreede Koningin, Stort Mathan, dien verraar, ee n geeft van dwaling in. Geef haar een tuim'ling, een verwarring van gedachten, En al hetgeen, waaruit we eens vorften val verwachten. Maar daar komt Salomite, uw Dochter . 'kGa . Hou d

moed.

A f DER-

Page 22: AT H ALIA,

A T H A L r A ,

D E R D E T O O N E E L .

JOZABET, S A C O M I T E , RET V

JoZABET. ((loef ,

Zy t gy 't,myn Dochter, kom, kom herwaards, met uw Gy jonge Telgen, die , uit Levi voortgefprooten,

Altyd geweeftzytmyn getrouwe lotgenooten, Al my n vermaak en trooft, in myn verdriet en finart T Die in uw jeogt, noch door een heilige j ver werd Gedreeven, ommét vreugd ,dit groote feeft te vjeren, Wy zien u vrogt'loos't hoofd met Woemfeftonneii eieren; Dat tooilel voegde by het offer wel voorheen; De Hemel eifcht nu niet, als traanen en gebeén. Ik hoor, ik hoor alreeds de heilige trompetten; Men zal de tempeldeur, n a 'k merk, naaflope n zetten ; Ik ga my kleên; op dat ik u op 't feeft verzeil*. Zingt midlerwy 1, en looft den God van Ifraè'l.

R E Y . Hy i s de bro n en oorfpronk alle r dingen.

Zyn heerfchappy heeft geen begin, noch end. Laat ons, laa t ons, zy n naam ter eere,zingen,

Zoo ve r de waereld i s bekent. E E N S T E M .

Vergeefs poog t ons geweld te dwinge'n: De tongen van Gods lievelinge n

Ontzien noch ftraf, noch dreigement. Laat ons, laa t ons, -lyri naa m te r eere zingen,

Zoo ve r de waereld i s bekent. R E Y .

Laat ons, laa t ons, zyn ' naam tnr eere zingen, Zoo ver de waereld i s bekent.

E E N S T E M . Hy-ishet, die , met kleor, o p kleur, De bloemen fpikkel t deur eri deur,

*T geboomte op zynen tyd doet bloeijen , Eo

Page 23: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . II En 't bloeitel wee r verkeer t in ooft , Die d'aard by dag met warmte (looft ,

En 's nachts komt met zyn draw befproeiiert . E E N A N D E R E .

Gelyk d e zon, dat aldoorftraslend vaar , DieQueeker de t alteelende natuur,

Beminn'lyk i s i n yders oogen; Zoo lief , zo o waard , va n zulk vermoge n

Is aa n de ziel , die heil'ge wet , Op Sinai ons voorgezet .

E E N A N D E R E . O! Sinai! vergeet de wonderen niet ,

Die op u w toppun t zyn gefchied : Toen Go d daald e uit den hoogen ,

En in een vuurkolom, vol licht , Te fterk voor ' t fterffclyk gezicht,

Vcrfcheen voor 's menfehen oogen . E E N A N D E R E .

Zeg ons , waa r toe di t toc h gedieti t heef t altemaal ? Die rook, dat vuur, die blikfemftraal ,

Dat gerucht , In de lacht ,

Met zulk ee n feilen donder , Daar dwarrelwinden onder ?

Was hemel , aard, door dat geweld, En d'Elcmenten nie t ontfteld ?

E E N A N D E R E . God qua m Ifrac l toe n noode n Tot zy n heilige geboden.

Daar hy 't volk me é heeft verlicht , Als hy zei: gy zult, 6 Jooden, Niet begecren , rooven , dooden ;

Maar 't beminnen z y u w plicht . R E Y .

6! Heil'ge wet ! 6 nut, 6 fchoon gebod ! Wat reed'ly k fchepze l ka n zich de s beklaagen!

Hoc aangenaam i s 't zulk ee n God , Zyn

Page 24: AT H ALIA,

ra A T H A L I A , Zvn hart en ziel voor eeuwig op te dragen.'

3 EE N S T E M . Hy heeft ons' t juk gelicht va n onzen hals,

En in woeftyn gefpyft naa r ons begeeren, Met hemelsbrood, e n quakkels, zach t en mals;

Wie zou hem niet beminnen, dienen, eeren ? E E N ANDERE .

De wat'ren fcheid'de hy van een , En bragt ons volk droogvoets door zeen,

Daar Faro leid begraven. Hy deed, ten nutten van 't gemeen, 'T na t vloeijen ui t een dorren (leen ,

Om 't hart zyns volks te laaven. R E Y .

6 Heil'ge wet! 6 nut! ó fchoo n gebod! Wat reed'lyk fchepzel kan zich des beklaagen!

Hoe aangenaam is 't, zulk een God Zyn har t en ziel, voor eeuwig op te draagen!

E E N STEM . Gy, di e om ftaat, om geld, o f goed,

In 't hart fmoort u w gepeinzen, Val voor dien grooten God te voet:

Zyn volk paft nooit het veinzen. Een (laa f vreefl voor zyn Heer : Maar een kind Gods bemind hem teer.

R E y . è Heil'g e wet! &c.&c.

Einde van '/ eer/Ie Bedryf.

TWEE-

Page 25: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 13

T W E E D E B E D R Y F . E E R S T E T O O N E E L .

JoZABET, SALOMITE, REY.

JOZ ABET.

Houd op,myn kind'ren,ftaakt uw lofzang en gebeden: 'T is tyd,en meer dan tyd,dat wy ten tempel treden;

Om dezen grooten dag....

T W E E D E T O O N E E L .

J O Z A B E T , S A L O M I T E , Z AC H A R 1 A S, R E Y.

Z A C H A R I A S.

A c h ! Moeder ! JOZABET.

Hoe! wat voert U herrewaards, myn Zoon ? hoe ziet gy zoo ontroert ?

Z A C H A R I AS . Een vrouw, op haaren magt, te trots en ongebonjJen, Heeft onzen Tempel ganfeh ontheiligt en gefchonden.

J O Z A B E T . De Tempel! achükbeef ! maa r hoe is zulks gefchied?

Z A C H A K I A S . De Hoogenpriefterhad den eerlleling noch niet Volkomen geoffert, aan den oorfprong van het leeven ,-Of daar verfchynt een vrouw,ach! all' myn ledon beeven, Op 't noemen van haar naam. Het was de Koningin.

J O Z A B E T . 6 Hemel!

ZACilAlUAS. Zy treed trots en ftout ten voorhof in:

Een plaats, daar 't nooit een vtouw, wie 't zy, betaamt te komen. Z y

Page 26: AT H ALIA,

ï 4 4 T H A L I A , Zy fchy nt het Heilige der Heil'gen niet te fchroomen, ' T wel k niemant nadren mag,zelfs Priefter, noch Leviet. ' T volk ftaat verbaaft, zoo dra het zulk een gruwel ziet , Myn vader... wat wierd hy vervoert van ed'Ie tooren! Ja, Mozes quam nooit zoo ontzagchelyk te vooren, Wanneer hy Farao dagvaarde tot den ftryd. Hy roept: vertrek , Vorftin; wy 1 gy dees plaats ontwyd , Den levendigen God in 't aanzicht kom t braveeren. De Trotze , die zich eerft fchecn nergens aan te keeren, Bleefals verftomd, en werpt een woedend oogop hem-Zy wilde lafteren; maa r 't fcheen dat tong en ftem , Vandievermeet'le,doorGodsEngel,wierdweêrhouwen. Zoo dra ze Eliacyn, datjongske,quam te aaufchou wen.

J O Z A B E T , Hoe, heeft zy't kind gezien?

Z A C H A R I A S . O ja! zyftarde'taan ,

Zoo lang zy 't op de zy zag van myn vader flaan ; Doch 't wierd bedektelyk door Priefters opgenomen , En elders heen gebragt.

J 0 2 A B E T . Gewis is zy gekomen,

Om 't jong onnozel wicht te rukken van 't altaar. Gy die jnyutraanen ziet, 'kbid , re d het, in't ge va ar: Op dit ze ontydig niet de draad zy ns lee vens korten.

S A L O M I T E . Maar waarom fchreit ge ? wie doet o die traanen ftortcn ?

Z A C H A R I A S . Hoe meendgy,Moeder, dat men 't kind na't leeven ftaat ?

S A C O M I T E . Wat is toch d'oorzaak, dat de Koningin het haat ?

Z A C H A R I A S . y reef t zy een weeskind,dat geflagt heeft, noch vermogen?

J O Z A B E T . Daar komt die WreedeUaat ons vluchten uit haare oogen.

D E R -

Page 27: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . i f

D E R D E T O O N E E L .

A T H A L I A , A G A R , A B N E R , G E V O L G .

A G A R .

Gy doet heel wel, Mevrouw, dat gy een plaats verlaat, Daar 't alles haatlyk is, e n daar gy word gehaat;

Laat, laat den Tempel aan de Priefters en Levieten, Gy zaagt, hoeelk.zoodraa gy ia trad, toe kwam fchieten, Wat groote onfteltenis uw komlt daar heeft verwekt. Beft is het, dat gy u dat haatlyk volk onttrekt, En in uw Hofpaleis tot ruften gaat begeeven.

A T H A L I A . Hoe kan ik ruften, daar van fchrik myn leeden beeven ? Ga,zegdatMathankome. Ach! , ko n ik, door zyn raad, De ruft genieten, die me alom ontvluchten haat.

V I E R D E T O O N E E L .

A T H A L I A , xitunit. A B N E R .

A B K E R .

Gy hoeft u ('k bid vergeef my n openhartig fpreek en, ) Om Jojada in geen bekommering te fteeken.

De God, di e van ons werd gedient, heef t vorm en (land Van onzen tempel, zelfs gefchetft, me t eigen hand, 'T hoogwaardig off erampt aan niemand opgedragen, Als Arons kinderen, of eene van zyn rhaagen, Vervolgens den Leviet, of 't minder Priefterfchep t Bediening, plaat s en werk, befchik t van trap tot trap, En aan den nazaad op het allerftrengft verboden, Zich ooit te mengen met den dienlt van andre Goden, Jsu zulks onbewuö? ken t ge onze wetten niet, G y, die als Koningin pp judaas troon gebied,

Page 28: AT H ALIA,

16 A T H A L I A , En door Vorrt Joram zyt tot dat gezag verheven ? Maar 'k zie daar Mathan.ik zul herri zyn vryheid geven.

A T H A L I A . Neen,Abner, blyf : ikfpreekvanJoad s trotsheid niet. Noch welk een hoon my in den Tempel is gefchied. 'K weet, dat ge in 't oorlog opgevoed, altoos zorgvuldig Betragt hebt,'t geen ge uw God enKoningin zyt fchuldig.

V Y F D E T O O N E E L .

M A T H A N , A T H A L I A , ABNER .

M A T H A N .

Mevrouw,wat oorzaak heeft u herwaartsaangevoert? Wat deert u ? hoe ziet gy zoo fchrikkelyk ontroert?

Wat is 't, dat gy hier by uw vyanden komt zoeken ? Hoe durft ge eenTempel.diegy voormaals pleegt te vloe-Een Godsdienft, diegyzooafgryflykhebtgehaat...(ken ,

A T H A L I A . Ik hebuallebei hoognodig, om uw raad.

'Kzalu, 6 Abner, vanhetgeenikhebbedreeven , Noch van het bloed, dat ik geftort heb, reden geeven; 'T geen ik gedaan heb, is tot nut van'tRyk gefchied, 'K onderwerp my ook daarvan 's volks oordeel niet, Noch't word, ho e luit het fchreeuwt, nie t myn gehoor

verwaardigt: Genoeg is ' t, dat myn doen de hemel zelfs rechtvaardigt.

Mynmagt, geveftigtopontelbrekrygstrofeën , En overwinningen, heeft my, to t aan twee zeen, Ontzachelyk gemaakt, w y zien geen Filiftynen., Als by het leveu van uw' Vorft, i n 't veld verfchyrien,i Geen zwervende A rabier, verwoeden land en kuft; Jerufalem geniet een volle vrede en ruft. De trotfe J ehu, die,my van den troon wou deepen, Beeft in Samaria, doo r angft en vrees beneepen., EnSyrië, datmy , al s Koningin erkent, Heeft tegens dien vermeet'le all' ijne mag t gewend 5,

Page 29: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 17 Om hem te (harten, en myn ongelyk te wreeken: M aar fchoon des Hemels gunft zoo k laar my is gebleken t En ik op mynen Troon regeer, naar mync wil j Gevoel ik echter iets, da t my, bedekten (til. Het hart doorpy nigt, en fleets doet yoor onheil fchromen. Een droom (ach ! hoe kan ik tot zulk ee n zwakheid ko-Is d'oorzaak, dat ik my dus jammerly k ontftel. (men! ) 'Kza^, dach t my, deze nacht myn Moeder Jezabel, Zoo opgetooit, als zy, ten ven (ter u itgefmeeten, Van felle honden, i n den wyngaard, wierd gegeeten: Zy hielt zich,in haar ramp, noch fier, gelyk voorheen: Zelfs had zy, doo r een afgerechte hand, naa r 't fcheen, 'T veroudert aangezicht verjongt en op doen klaaren, 'En, doordekonlt , bedekt' t gebrek der hoogejaaren. Beef, beef,myn Dochter,beef, riepzy , metnaareftem , Beef voor der Joden God: gy word gedreigt van hem, 'T lot, da t u nakende is, wek t my tot mededogen. Hier op is zy terftond uyt myn gezicht vervlogen. Denk, hoe 'k geftelt moert zyn.in dien benauwden (tand. 'K zag niet, als vlees en been, rondo m myn ledekant, -Bebloede k lederen, afgryfelyk gefchonden, En in het (tofgefleept, door afgevafte honden.

A B N E K O ! Hemel !

A T H A L I A . 'K zie hier op een kind, dat tot my treed,

Gefyk de Prieft'ren def Hebreen, in 't wit gekleed. Dit aangenaam gezicht fcheen eenigfins myn vreezen Te matigen: maar , ach! terwylJ k 't zedig weezen. En edel opzicht, met verwond'ring, vannaby Befchouw, gevoe l ik, da t het fnoode booswicht my Een pook in 't hart duwt, en myn bloed langs d'aard doet

(hoornen. (men , 'T zyn flechts verbeeldingen, 'k beken 't, van yd'le droo-Die my die latfe vrees verwekken, 'kiieb , me t kracht, D.it aak'lig denkbeeld uit myn harttenep getracht Te bannen, maar het fchict my t'clkcns wéér te binnen j

B T * y

Page 30: AT H ALIA,

,8 A T H A L I A , 't'zy,ivaarikga, offla , het werkt fteeds op myn zinnen. 'K heb tweemaal achter een die welfde droom gehad, De grond alom gezien met brein en bloed beklad, En telkens 't zelfde kind verwoed op meaf zien komen! Ikhebmy n toevlucht dan in 't end tot Baal genomen; En niet al leen tot Baal: maa r ik heb, teonbedocht , Dicin den Tempel van de Jooden zelfs gezocht. Zoo veel vermag de fchrik! 'k dacht hunne God te vreden Te ftellen. (Ach! vergeef rnyn buitenfpoorigheden, Eerwaarde Vader, e n eerfte offeraar van Baal.) Ik tree ten Tempel in, ('kbid , luifte r na't verhaal.) Men laat het offeren de plechtigheden fleeken. De Priefier nadert vaft, om my zelfs aan tefpreeken. 'K vernam hemnaauw'lyks, of'kzie ookeenjongsken . 'T was'tzelvekind,datilc,inmyi]edroomen,zag, (Ach ! En my zoo heeft gedreigt. He t had het zelve wezen, Ook dat gezicht, gelykhetm y verfcheen voor dezen, Diezelvegangentred: hetftondaan'sPiiefterszy; Maar't wrerd behendig, in een oogenblik, voor my Verduiftert: zo o dat ik niet weet, waa r 't is gebleeven. Dit is, he t geen ik u te kennen wilde geeven. Wat oordeelt gy hier af?

M A T H AN . Voor my, ik fta verdomt.

Die akelige droom, die vremde ontmoeting komt Myiheel.afgryflyk voor .

A T H A L i A. Gy, Abner , kon t welweeten,

Wie Vader is van 't kind, enrhOe het is geheeten. ABNER.

'K weeti, da t twee kinderen het offer dienden: 't een, WtsZacharias, zoon van Jojada, naar'kmeen , D'andre is my onbekent.

M A T H A N. Wat mag dit vraagen baaten ?

Mevrouw,gy-moet hen beideaanftonts verzek'ren laaten. Gy weet, hoe.'kmy öeeds heb ,voor Jojada getoont,

Dat

Page 31: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 19 Dat ik fta na geen wraak, fchoon hy my heeft gehoont, Maar rechten billykheid bewaard heb, ongelcbonden . En fchoon zynzoon al zelfs een s fchuldig wierd bevon-Meentgy, da t Jojada het Ryk zoo ongetrouw (den : 'Zou weezen, dat fiy hem in 't leven fpaaren zou ?

A B N E K . Door welk een misdaad kaneen kind dood (fchuldig wee-

M A T H A N . (zen ? Ik houd hem fchuldig dien een Koningin moet vreezen. De Hemel heeft hem das verbeeld; de Hemel doet Nooit iets vergeefs;zoo dat men 't kind verdenken moet.

AlNER. Zoo hoor ik, wiltgy , o p 't geloof van yd'ledroomen, Door dampen voortgebragt,d'onnof'len om doen komen. Men weet noch niet eens, wie zy n Vader is geweeft.

M A T H A M . 'Kzeg, da t het fchuldig is, omda t het word geyreeft . Hue meer 't herkomftig is uit edele gedachten, Hoe meer gevaarlyk wy zyn leven moeten achten; En is 'tgefprooten uiteen (tam, onsonbekent, Wat is 'er dan verbeurt, hoe 't Kind raakt aan zyn end ? 'T is veeltyds fchaad'lyk,zich zoonaauwgezet tetoonertï Daar't fchielyk ftraften vaak 't behoud'nis is der kroonen. Men pynig ons dan met onnutte zorg niet meer. 'Kzeg noch.hy 'sfchuldig,die flechs is verdacht,mynHeer.

A U N E R . Wat hoor ik! hoe zal dus een Hoogepriefter fpreeken! Ik, die, van kindsbeen af, o m Koningen te wreeken, Zoo veel bloedflortingen hebbygewoont, en ftryd , Paft my 't meelyden meer, als u, die Priefter zyt ? Alsu, ze g ik, my n Heer, die, om belang van ftaaten, Noch eenige inzicht, zich niet moert vervoeren Iaaten, Maar die in zyn gedrag, rechtvaerdig en gedwee, Een voorbeeld hoort te zyn van zachtheid, ruft en vree, Mevrouw, heeftonsgeboön, hier ongtveinft te weezen. Ik bid u, zeg my eens, waar op dat ydel vreezen Gegrond is, op een droom, een zwak en Weerloos wicht,

B a O m

Page 32: AT H ALIA,

i o A T H A L I A , Om dat men 't zich verbeeld des nachts in een gezicht Gezien te hebbend op zulke y dele vertoogen ?

A T H A L I A , ttgtnt Abner.' Hetgeen gy zegt, is waar: ik kan Wel zyn bedroogen, Menoordeeltlichtwattevóorbarig: laatenwy . Het kind naaukeurig eens befchou wen, van naby. Gy kunt hen beide wel eens herwaards aan geleiden,

ABNER. Is vrees, Mevrouw.

A T H A L I A . , Hoefzoudejoodzoonbefcheiden

En oneerbiedigzyn, dat hy dit weig'renzoui1

Ga, zegaanjojada , o f Jozabet, zyn Vrouw, Dat zy de kind'ren zelf hier breng, dat ik 't haar rade, Op peenen van myn haat, o f uitterfte ongenade. Uw Priefters vallen wat te trots, in hun gedrag; Ik te lankmoedig: zy misbruiken myn gezag: 'K zie hen,van tyd,tot tyd,noch meer het hoofd opfteeken. 'JC weet, dat zy onder zich tot nadeel van my fpreeken; En mid'lerwyl laat ik dat volk, in vrede en ruft, Hun Godsdienft oeff'nen,in hun Tempel, naar't hun luft, Daar 't beft waar, dat men 't in hun y ver wat befnoeide: Op dat het met de kroon wat minder zich bemoeide. Ga heen.

S E S D E T O O N E E L .

A T H A L I A , M A T H A N .

M A T H A N .

.^^evrouw, n u kan ik veilig en oprecht TJ zeggen, welkee n vrees my op het harte legt. Gy zyt niet zonder reen bekommert en vol zorgen: Een Monfterhoud «ic h in den Tempel ftil verborgen. Gy word op 't felft gedreigt; wacht u vry voor den flag. Men zegt, dat Abner voor het krieken van den dag,

Page 33: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 21 Met Jojada,ftil inden Tempel heeft gefproken. Wie weet, -wat tuflchen hen daar heim'lyk is beftoken. U i s niet onbekent, wat zucht noch in hem leeft, En welk een neiging hy tot Davids af komft heeft. Ik vrees, en kan het uit d'omftandigheid befeffen, Dat men dat jongfte kind, ten rykstroon wil verheffen.

A T H A L I A .

&, Mathan, 'k vrees het ook, g y opent my 't gezicht: aar 'k hoop in 't kort wel van hun aanflag onderricht

Te weezen, en my uit die twy ffeling te trekken. Een kind is ongeveinft,een woord kan't werk ontdekken. Laat my alleen daar meê begaan, ga aanftonds heen, Om myn Tyrië'rs te vergaderen, b y een.

S E V E N D E T O O N E E L .

JOAS, JOZABFT, ATHALI A , ZACHARIAS , ABNER,

SALOMITE, twee LEVIETEN , REY.

J o z A B E T tegens de twee 'Levieten.

Ï'k bid u, draag toch zorg voor die twee. lieve kind'ren. ABNER tegens Jozabet.

y t vry geruft: 'k fta daar voor in; niets zal hen hind'ren. A T H A L I A .

6! Hemel! ho e meer ik het zie, hoe'tmeergelyk t Naart kind.dat ik zag in myn droom.Myn hart bézwykt. Is dat uw Zoon, Mevrouw t

JOZABET. Wie? deze?

A T H A L I A . Ik meen dien Grooten.

JOZABET. O! ja ,

A T H A L I A . Uit welkgeflagtisdie dan voortgefprooten?

Wie was uw Vader? fpreek . B 3 Jo -

Page 34: AT H ALIA,

a» A T H A L I A , JOZABET.

.Men weet noch niet te recht..., A T H A L I A .

Zacht, zo voorbarig niet; 'k wil, dat hy 't zelfs my zegt, JoZABET.

Wat licht kunt ge uit een kind toch trekken,van die jaren? A T H A L I A .

Dat's ongeveinft, en zal het minft de waarheid fpaaren. J o z A B E T ft il.

ö Hemel! 'kbidu, re d het kind, i n deze nood! " A T H A L I A . Hoe, heetge?

J O A S . Eliacyn,

A T H A L I A , Uw Vader?

JOASi Die is dood.

Ik ben een weeskind. A T H A L I A . '

Maar hebt gy hier Vrind, noch magen! J O A S .

ÏJiet als myn God; wiens zorg ik vroeg ben opgedragen, A T H A L I A ,

Naar 'k hoor, zyt gy dan een verlaat'ne} fint wat tyd ? J O A S .

Van myn geboorte, A T H A L I A .

Weetge ook, van wat Land gy zyt ? JOAS.

De Tempel is myn Land. A T H A L I A .

Waar heeft men u gevonden ? J O A S .

By wreede Wolven, daar ik haart door Was verflonden. A T H A L I A .

Maar zeg eens, wie u in den Tempel heeft gebragt. J O A S .

Page 35: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . a j JOAS.

Een vrouw, die ik niet ken, veel minder haar gedacht. A T H ALIA.

Wie heeft dus lang u daar bezorgt en onderhouwen ? J o A s.

God, die ons nooit verlaat, wanneerweop hem vertrou-Die 't kleinfte vogelken bezorgt en queek t in 't neft, (wen, Daar Ifraël dus lang zyn hoop opgeeft geveft , Endiemy, opmynbcè , ftecds voed en houd by 't leven, Door Heilige Offerfpys, o p zyn altaar gegeven.

A T H ALIA. Wat wonderteeken zie 'k in 't kind! die tedre ftem, Dat vriend'Iyk wezen, <iie onnozelheid van hem, Die fiere zedigheid, in d'opilag zyner oogen , Heeft my, eer ik het weet, gebrag t tot mededogen.

ABNF.R. Ditisdevyand, di e u zo te vreezen ftond. ' Nu ziet gy, waar uw vrees en droom op is gegrond: 'T zy 't mededogen, dat u hart heeft ingenomen, De felle moorddolk is, waar vóór gy had te fchromen.

A TH A LI A tegentjozabtt, Hoe? gaa t gy weg?

JOZABET. Dewyl gy alles weet, Mevrouw ,

Dacht ik, dat hy u in het end verveelen zou, A T H A L I A .

Ganfch niet. Maa r wat 's altyd uw werk ? JOAS.

'K aanbid den Heere, 'K hoor daaglyksMofès wet uitleggen, t'zynereere, Ik denk, i k peins daarop: i k leer daar kezen in: Ja, ' k maak al, metdieuittefchryven , ee n begin.

A T H A L I A . Wat leert u deze wet?

JOAS. Dat God bemind wil weezen,

En dat de lafteraar zyns naaimzyn wraak moet vreezen, B 4 Dat

Page 36: AT H ALIA,

a 4 A T H A h I A , Dat hy d'onnofle wees altyd, zyn hulp verfchaft, De hovaardy weérftaat, gewel d en t moorden ftrafr,

A T H A I I A . 'K verftahet. Maar heeft elk daar zyne bezigheden.

J O A S . Ja, el k verheerlykt God, me t Lofzangen Gebeden.

A T H A L I A . Wil dan u God fleeds zyn geviert en aangebeén.

J O A S . Daar word geen oeffening die waerelds is, gcleiSn .

A T H A L I A . Wat is dan uw vermaak

J O A S . Pen Priefteraan te brengen

Het wierook en het zout, om 't offer te belbrengen, Tot roemen glory van dien Oppermajefteit, Het hooren van zjn lof, he t zien dier plechtigheid.

A T H A L I A . Kuntgy geen ander fpel, oftydverdryf hier vinden? Gyzyttejong, o m u zo ftipt daar aan te binden. Begeefu aan myn Hof, daar's blydfchap ,daar is vreugd 5 Daar kunt ge u, o p uw tyd, vermaaken , by de jeugd.

J O A S . Zou 'k afgaan van myn God., den qorfpronk allerdingen?

A T H A L I A . Gy kunt hem dienen, op uw tyd: 'k zal u niet dwingen.

• JOAS,. 'K zou echtermoeten zien, dat Baal daar werd geëert.

A T H A L I A . Baal is een God, alsd'uwe .

J O A S . één is'en di e regeert;

En die, die Iaat zich van geen andren God verpoozen. A T H A L I A .

Gy zult gelukkig zyn. J O A S . * T geluk der Gqddelooten,

Acht

Page 37: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . i f Acbtikgelykdewind,

JoZABET. 'K bid, datgy't kind vergeeft A T H A L I A .

Ik merk, dat hy uw les heel wel onthouden heeft: Ik fchep vermaak daar in. Gyzyt , naa r ik kan hooreu, Uit geen gemeen gedacht, of laage flamgebooren. Ik ben hier Koningin, enheb , gelykgyweet , Geen erfgenaam: verlaat dat flecht en haatlyk kleed: Ik zal u deelgenoot van al my n rykdom maaken. Neem flechts een proef daar van,gy zult dit leven wraken. Ter tafel zal ik u fleets plaatzen aan myn zy, En u onthaalen, als een echte Zoon van my.

JoAS. Hoe? al s uw Zoon?

A T H A L I A . ja

JOAS. Welk een Vader zou 'k verliezen!

En welk A T H A L I A .

Wel nu,vaar voort. J O A S .

Een Moeder zoude ik kiezen! A T H A L I A tegeus Jotabet.

Hy is van oordeel, noch geheugen niet misdeelt. Ik merk, da t Jojadazyn rol hier onder fpeelt; Dathy, onaangezie n de vryheid, dieweugeeven, Dien kleenen jongen, i n den opgang van zynleeven, Reeds heeft vergiftigt met uw oude wrok en haat; En my affchildert al s een Monfler, voor den ftaat.

J OZ A B E T. Maar wat bewimpeling wilt gy aan gruw'len geeven, Zoo jongs gebeurt, zoo klaar, zoo duidelyk befchreeven, En daar gy zelfs uw eer en glory noch in fielt ?

A T H A L I A . Dat 's waar: ik roem daar op; dewyl ik 't fnood geweld,

B s My n

Page 38: AT H ALIA,

i6 A T H A L I A , Myn ftamhuis aangedaan, rechtvaerdig heb gewrooken. Quam Koning Jofaphatrriyn Vader niet beftooken, Dien hy verraderlyk deed fneuvMen, door een fchicht ? Wierd my ne Broeder niet berooft van 's levens licht ? Én myne Moeder niet ten vender uitgefmeeten, De honden tot een prooy, ten wraak van uw Profeeten ? En tachtig Zoonen, üyt het Koninglyk geflacht, Rampzalig, o p één tyd, gewurgtenomgebrag t ? En zou Athalia dat ongewroken laaten ? Die felle haters, o p haar tyd en beurt, niethaaten? Zou'k, ui t een averechts meêdogen, zynzoolaf , Dat ik den vyand van ons huis niet ftreng en ftraf Vervolgen zou?zoude ik geen moord met moord betalen, En Vader Achabs dood op Davids ftam verhaalen ? Had ik de wetten van natuur niet uitgedooft, Zelfs myn kindskinderen van 's levens licht berooft, En zulk een zee van bloed met eigen hand vergooten, Waar ik niet weder van den Rykstroon afgeftooten ? In't kort, wyïy n niet te vereenigen; dewy l Wy alteftrydigzyn, inGodsdienft , wetenftyj . Ik gruw voor David, 'k haat al zyn nakomelingen: Schoon veel daar van,door my, het levenslicht omringen.

J O Z A B E T . 'Tisugelukt, ' k beken't: maa r God, dieallesziet , Verlaat zyn volk wel voor een tyd, maar eeuwig niet.

A T H A L I A . Waar blyft die God, daar ge u dus lang op hebt verlaaten? Wat mos;en zyn belofte en Profefyen baaten ? Waar is die Koning, dien hy u heeft toegelegt, Die Zoon van David... Maar zy heeft genoeg gezegt, En ik genoeg gezien. I k zal u verder fpreeken; Gy hebt voldaan, vaar wel, myn tyd die is verftreeken.

A C H T -

Page 39: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 17

A C H T S T E T O O N E E L .

JOJADA , JoZ.'.BET , JOAS , ZACHARIAS , ABNER , SALOMITE, LEVIETEN , REY .

J O Z A « B E Ï tegensjojada.

Hebtgy de Koningin, dietrotfe , nietgenoort ? J O J A U A .

Ja,ikheballeswel verlïaan , va n woord, totwoord . Ik Rondgereed, me t die trouwhartige Levieten, . Om, o p het minft geweld, gelykMyktoetefchieten. De Hemel zy met u, 6 waardig kind, wiens moed Wel overeenkomt mét den af kom (1 van' uw bloed. Ik dank d, Abner, voor uw trouw, aan ons be weezen. Gy «vrinden, die ik toe myn dienit heb uitgeleezen, Gaan wy weer Tempelwaard, omdieontreiüigiiig , Diehy, dooreengodlooz e onjaal'geVrouw, ontfing , Wéér af te waflen, en de grond van zyne fmetten Met bloed tezuiv'ren, daa r zy naaren voet qua m zetten.

N E G E N D E T O O N E E L .

R E Y

E E N S T E M .

Welk een Star! wel k ee n Licht Doet zic h op voor ' t gezicht!

Wat flaat van zulk een lpruit te hoopen, Die, in zyn 's levens dageraad , Al ' s werelds ydelheid verfmaad , En met geen Gou d is om te koopen!

EExNT A N D E R . Terwyl het wolk meef t altemaa l De Koninginn e volgt , na Baal,

En haar Afgoderyen , Zien wy een kind, zo o kleen, zo o teer,

Voor

Page 40: AT H ALIA,

as A T H A L r A Voor zynen God en Opperhcer,

Als ee n Elia, ftryen.. EEN ANDER .

Ach!' mochten wy zyn Hamhuis weeten! Licht is't een Zoon van een der heilige Profeten.

EEN ANDER . Das zag men Samuel voorhqen Opwaflen, by den Tabernakel, Die namaals wierd 't Hebreeuws Orakel, En tirels toeverlaat alleen.

EEN ANDER . Gelukkig kind! dat zoo Godvruchtig leeft , En Iftels God tot zyn' leermeefler heeft , En in zyn Wet, e n Leflên fchept behaagen.

R E y. Gelukkig kind! hoe zalig is uw lot ! Zoo teer bemind! e n zoo getrouw aan God! Aan wien gy hart en ziel hebt opgedraagen.

E E N STEM . Zoo groei t en bloeit de Lely, ongeftoort ,

In afgelegen oord, By zuiv're watervlieten.

Zoo zien we een telg, gedekt voor *t noord, Zyn kruin ten hoogen hemel fchieten.

EEN ANDER . Jeruzalem! gy fchoone Stad,

A Berg! daar God wel eer zyn woonplaats had, Waar zyn wy to e gekomen!

Wat denkt, helaas ! wa t denkt gy piet, Wanneer gy Davids Rykstroon ziet,

Door vremde Vrouwen, ingenomen! R E Y .

Wat denkt, wa t denkt ge, 6 Zion niet, Wanneer gy Davids Rykstroon ziet,

Door vremde Vrouwen, ingenomen!

EEN

Page 41: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . E E N ANDER .

Gy, die , i n het ongemecten Licht gezeeten,

Yder geeft- zyn dee l en lot, Straft gy niet de Goddeloosheid

En de boosheid Van een volk, dat met a fpot ?

E E N ANDER . War baat dat naaubepaalde leven, Roept dat Argodifche gebroed, Dat ge u aan geen vermaak, hoe zoet, Of aangenaam, wil t overgeven, Daar uwe God niets voor u doet?

EEN ANDERE . Laat ons Roozenkranflèn draagen, Zingen, fpringen , rennen , jaagen, Roept dien Goddeloozen hoop, Laat on s Roozenkranflèn draagen» In het kragtigft onzer dagen, Tyd is voor geen good te koop.

R E Y . Hemel wreek n van die plaagen: Dat zy op haar beurt meê klaagen: Straf dien Goddeloozen hoop.

Einde vtm bet twedt Btdftf.

Page 42: AT H ALIA,

3 o A T H A L I A ,

D E R D E B E D R Y F . E E R S T E T O O N E E L .

M A T H A N , N A B A L , RET.

M A T H A N .

Ga, zeg aan Jozabet, dat zy zich herwaards fpoed, Dat ik noodzakelyk hier met haar fpreeken moet.

EEN VA N D E REY . 'T is MathanIHemel! ach! wanneer zult gy ons wreeken?

N A B A L . Wat 's dit?'t fchynt.elk is fehuw:zy vluchten,zondcr fpre-

M A T H A N . (ken . Laat ons haar volgen.

T W E E D E T O O N E E L .

Z A C H A R I A £ , M A T H A N . , N A B A L .

Z A C H A R I A S . 2/ftcht, Vermetele, waar heen?*

Geen waerelds menfch malais gy weet,hier binnen trcén: Dewyl de Priefters en dienftplechtige Levieten, Dat voorrecht, hen van God vergunt, alleen genieten. Wie zoekt gy ? zoo het myn Heer Vader is: die mag, Alwat Afgodifchis, nie t zien op dezen dag, (ken : En myn Vrouw Moeder zoud gy ook niet konnen (pree-Ze is bezig, om haar God te bidden en te fmeeken.

M A T H A N . Ontftel u niet; 'k zal hier wel wachten: houd u (lil. 'T is Moeder Jozabet, die ik maar fpreeken wil: 'K moet haar iets uy t de naam der Koningin doen weeten.

D E R -

Page 43: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 31

D E R D E T O O N E E L .

M A T H A N , N A B A L .

N A B A L . (ten .

De Jongen,dunkt me,is£l s de Moér/vry wat vermee-Maar wat is 't oogwit van Athalia ? waar fpruit

Dicongeftadigheid, aldieverandringuit ? Deze uchtendwildezy op Jojada zich wreeken: Ook (prak ze vaneen kind,dat haar na'thart wou (teeken. In'tkort, wannee r het was gegaan, gelykgydacht , Moert Jojada al in den Tempel zyn gedacht Geweeft, en gy met Baal in zyneu plaats gezeten, Ten (chrik van 't Joodfè volk, ten hoon van hun Profee-ik dacht, my n deel ook al te hebben van dien buit. (ten . Maar wie doet haar zoo licht verandren van befluit.

M A T H A N . « Dat is my onbewuft, haar leed gaat my ter harte. ' T is die Vorftin niet meer, die al 't gevaar uyttartte, En, altoo s even fter, het vrouwelyk gedacht Te boven ging, innioed , voortvarenthei d en kracht, Die, niet een Hip van haar gezag ook zou verliezen. Dan fchyntzy'teene, da n bet andere te kiezen, Dan heef t zy weder van 't bcfloteneberouw. In 't kort, myn Vrind, wat zal ik zeggen ? 't is een Vrouw. Laatftzeizeal, datikzouvergadren , haa r wachten; Maarzeis, fint zy het kind gezien heeft, vangedachte n Verandert, ' t zy het is uit mededogendheid, Of fchrik, dat weet ik niet; althans, zy zucht en fchreid, En toont zich heel verbaaft. ' K heb, zegik,ftil vernomen, Uit wat doorlacht gedacht het jongske is voortgekomen, Dat d'Opperpricfter't vaak aan 'tmuitziek volk vertoont GelykeenMofes, waard , alsVorft , tezy n gekroont , En'tgraauw(tilopruit, metzynvalfcheProfefyen . Dit zeggen had by haarveel ingang. Za l ik lyen, Riep zy, dat hy myn volk zoo fchandelyk miflo'd t

Oneen,

Page 44: AT H ALIA,

3» A T H A L I A , Oneen, men leefniet meer in die onzekerheid: Ga, Joiabetjdietrotfe, uitmynen naam, voort fpreeken i Zeg haar, da t ik denbrand zal hi den Tempel (teekcn, Indien menmyned eifch in 't minde wederftreef, En tot my n zekerheid het k ind niet overgeef.

N A B A L . Meent gy,datze,omeen kind, wiens ouders en gedachten Licht onbekent zy n, die bedreiging af zal wachten ? Den Tempe.1 (lellen, omeen vondeling, in gevaar ?

M A T H A H . Gy kent de koppigheid van Jojada, noc h haaf. Ik ben verzekert, datby alles eer zal waagen, Eerhy het kind, da t hyzyn God beeft opgedragen f Zal (lellen in myn hand. naa r ik de Koningin Hoor fpreeken van het wicht, fteekt daar iets geeftfgs in * Dat zweemende is naar't groots;'en zoo'k't recht ait zal Hy liet zich niet zo veel daar aan gelegen leggen ,(zeggen; Zcxr't was gebooren, ott eene onbekende (tam. In't kort, my n Vrind, ik zie bon Tempel, door de vlam, Eer 't morgen is,verteert,zoo zy myn eifch weérflreeven, En't kind, gely k ik vaft geloof, nie t overgeven.

N A B A L . 'Kbenafgedaalt, gely k gy Weet, vanlfmaël , En dien geen Baal, noch ook den God van Ifracl: Maar'k bid u, laa t ons beide eens openhartig fpreeken i Is 't wel om Daal, dat gy in toorn dos zyt ontfleeken t

M A T H A H . Hoe? ach t gy my zoo hl ind, datikecnhouteGod , Die, doordetyd , byn a vergaan is en verrot,' Aanbidden zon r dan hebt gy my verkeert verfleeten. Indien belang van (laat dit hart niet had bezeeteo, En van het weifelend gemoed getriomfeert, Ik had dees My ter nooit aanvaard, noch Baal geëert: Maar Ifrels Godsdienft, door myn Onderen bezwooren, Waar in ik,-als gy weet, alsPriefterbengebooren , Trouw by gebieeven: doch de heerfchzocht heeft naar 't Die naaawgezetheid van 't gewiflè niet geleén (fcheen ;

Page 45: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 33 Eh die verbied my, vriend van Jojada te weeren. Het is niet noodig, n te zeggen, hoe' k voor dezen > Om't Wierookvat, methemgekuyptheb , engetwift , Hoe hy, onaangezien myn moeite, zorg, en lift, Door zyne Vrienden, qua m van my te triomfeeren, Toen heb ik my (om't op een andren boeg te keeren) Begeeven aan het Hof; daar ik, doo r veinzery, 'T hart van den Vord zo wift te trekken op myn zy, Dat ik van hem, als een Orakel, wierd gehou wen. DeKoningin fielt ook in my al haar vertrouwen; Daarzyne wrev'lige aart met haare trotsheid ftryd. 'K bedien my daar ook van; 'kzeg , da t die hoon en fpyt, Die haar is aangedaan, geenzins is te verzwelgen; Dat zy dien Priefter, me t zyn aanhang, moe t verdelgen. In 't kort, ik heb het ook alreeds zoo ver gebragt, Dat Jojada zelfs op het punt (laat, van geflagt Te werden, en zyn volk ten Tempel uitgedreven. Doch in dien ftaat, daar my 't geluk toe heeft verheven, Voel ik een wroeging, die iny vaak gedenken doet, Wat God ik heb gedient, en wien ik dienen moet. Maar 'k meen, dat ik die fchrik wel zal te boven komen, Als ik, ten fmaad van hem, zyn PrieÜers bloed zie flroo-Dientrotfen Tempel, die, aanhemistoegewyd , (meo . Door vuur en vlam, vergaan, zyn magtloosheid ten fpyt Olwelk een fchoufpcl... Maar daar komt myn vyandinne.

V I E R D E T O O N E E L .

JoZABET, MATHAN , N A B A L .

M A T H A N .

Princes, ik kom hier uit de naam der Koninginne, Om u te zeggen, dat zy 't haatelyk geval,

Noch't leed , haa r aangedaan, ooit meer gedenke u zal, Maar alles ongeveinft vergeeten en vergeeven. Doch midd'lerwyl kan zy in geen gerultheid leeven; Dewy 1 een (Hl gerucht, alom door 't volk verfpreid,

Page 46: AT H ALIA,

34 A T H A L I A , Toepafl'lyk op haar droom, haa r in onzekerheid Gebragt heeft, of zy u niet dient verdacht te houwen. Ik zal niet zeggen (want gy zoud my licht mistrouwen) Hoe ik gefprooken heb voor uwen Bedgenoot: Zynhaatistegensmy, gelykgyweet , heelgroot ; Doch ik ben niet geneigt,het quaad, met quaad te loonen: Maar die, integendeel , tezeeg'neti , diemyhoonen . In't kort, i k kom hier, al s een boó van vrede ruft. Gy kuntuw feeu^altyd hier vieren, naar't u luft, In volle veiligheid, byhaarbefcherming . leeven . Zy eifcht flechs , dat ge alleen een enkel pand zult geeven Van uw gehoorzaamheid. I k zocht haar daar van af Te trekken; maar ik beefde, op 't antwoord, dat zy gaf. Zy eifcht het kind, datze, in uw byzyn, hoorde fpreeken.

J O Z A B E T . Eliacyn?

M A T H AN . Zy zal het houden vooreen teken

Van vyandichap, zoogymy'tkindnietftel t te r hand. Voor my,ikfchaammy,dat een vrouw.van zulk verftand, Zich aan een yd Ie droom zoo verre kan vergaapen, Een rook,een damp die ons na 't hoofd fchiet, als wy flaa-

J O Z A B E T . (pen . Isditdevryheid, ruf t en vree, di e zy ons gunt?

M A T H A N . Is't moogelyk, datgeudaaropbernadenkunt! Gyzyttewys, enalteinfchik k lyk , wilikhoopen , Om niet uw ruft, voorzulk een kleenen prys, te koopen.

J O Z A B E T . 'K verwonderde my al, dat gy zo fchielyk waard Verandert van gedrag, natuur, gewoonte en aard; (ken. Maar ik kan 't Scorpiocn, in 't fchoon gebloemte,ontdck-'K zie,datgecn Luipaard kan veranderen zyn vlekken.

M A T H AM . Wat is het voor een kind, waarom ge ü zoo ontftelt ? 'TisZachariasniet, u w zoon, die , me t geweld , Werd uit uw nrm gerukt. Di e achterdocht, dat vreezen

Ver-

Page 47: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 3 f Verzekerd my, dat a die knaap veel waard moet weezen. Wie weet, of' t niet, al s een verloffer, nyt de lucht Gedaaltis. Doch , hoe'tzy , ofniet , di e groote zucht, Die gy draagt tot het wicht,doe{ my het werk mistrouwen Dat ik die mompeling van 't volk verdacht moet houwen.

JOZABET. Watmomp'liog?

M A T H AH . Dat het is uyt een doorluchtgeflacht,

Dat, Jojada , uw Man, alleen den tyd afwacht, Om 't muiuiek volk, door gaufch Judea, te verdeelen.

J O Z A B E T . Een liflig dekkleed, om daar mede uw rol te (peelen!

M A T H AN . Gykontme, indieng y wilt verlichten. 'Kweet , datgy Een vyandinzyt van Bedrog en Veinzery, En dat vrouw jozabet zoo rein is vangewiflen, Dat zy veel liever zou het leeven willen miflèn, Als d'cdle waarheid te bevlekken, dooreen woord. Maar zeg eens, weet gy niet, of hebt gy nooit gehoord, Wie Vgderwas van't kind? uitwatgeweft , oflande a Het hier gekomen is ? en hoe gy 't kreegt in handen ? Ik zal gelooven, 't geen gy zegt; quy t uw gemoed. Denk, da t ge u God onteert, indieng y anders doet.

J O Z A B E T . Zacht, Math in , 't paft u niet, zo roek'loos en verwaaten Te fpreeken van een God, die gy aan elk leert haaien. Een Huichelaar, die , o m het waereldfchegenot, Dezniv're waarheid heeft verlochent en zyn God, En op den ftoel zit van argodery en logen, Wat indruk heeft die van dat onbrpaalt vermogen ?,

C x VYF-

Page 48: AT H ALIA,

36 A T H A L I A ,

V Y F D E T O O N E E L .

JOJADA, JOZABET , MATHAN , NABAL .

JOJAPA. l l ^ t t ti e ik ? Mathan ? hoe, Mevrouw? wat gaat o aan? V V Is*tmooglyk ! da t gydien verraar te woord durft

Gy,die,zelrsuitdeftamvan David zytgelprooten. ((taan! Gelukkig zyt ge, dat zich d'aard niet heeft ontflooten, Om dien onzaal'gen in te zwelgen, of dat zelf De zuivre muur van dit geheiligde gewelf, Vanfchrik, nie t neérftorte op dien argodiften Ketter, En, met dien Huichelaar, u te gelyk verpletter.

M A T H A N . Door zulk een laft ering toont Jqjadazy n aard, Doch 't waar u beft, da t gy wat meer gemarigt waart; Op da( de Majefteit van die my heeft gezonden, ('K fpreek van deKoningin)in my jiiet wierd gefchdnden.

JOJ.ADA. Voor my, ik wacht niets goeds van zulk een Afgezant. Maar nu, laat hooren, welk een ftrik men ons weer fpant.

M A T HAK . Ik heb by Jozabet, uw V rouw myn laft voltrokken.

J O J A D A . Vertrek dan, eer gy u van 't aardryk in ziet (lokken. Dat u de Hemel draf, gely k Achytophel , Of't lot te beurt vall' van d'onzaal'ge Jezabel, VanDathan, Abiram , e n die gehaate ftammen. Ik zie deljonden op uw vlees en bloed al vlammen.

M A T H A N . Menial, eer'tavondis , welzien, o f ik, ofg y Kom, Nabal , laa t ons gaan.

N A B A L . Gy loopt de deur voorby,

Enfchynt, naa r ik bemerk, gehee l ontftclt te weezen.

S E S -

Page 49: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . $ f

S E S P E T O O N E E L .

JOJADA, JOZABET.

JOZABET.

Ï? en woedend onweer (laat ons van die kant te vreezen. J,MeneifchtEliacyn. 'tSchynt , da t de Koningin wuft is van't geheim, endieverrairnietmin .

J O J A D A . Door wie zou 't zyn ontdekt ? het is maar enkel giflèn: Licht, dat hy argwaan trekt uit uwe ontfteltenuTe.

JOZABET. Ik heb, zo o veel ik kon, m y zelfs verpynigt: maa r Geloof my vry, wy zyn in 't uitterfte gevaar. Ik ben verzekert, dat zy 't kind na 't leven dingen; Des bergen wy 't, eer zy 't ons, met geweld, ontwringen. De poorten zyn noch onbezet, de wegen vry. Ik ben gereed, om'tineenduifTrewoeften y Te brengen, of ter plaats, daar David eenzaam zuchtte, Toen h y he t woén va n dien weérfpann'gen zoon ont-

vluchtte, (pan d 'K zal Leeuw, noch Beer ontzien. O f laat ons 't waardig By Jehu brengen, in 't Samaritaanfche land, Die Vorft is zacht van aard, en niet geneigt tot tooren. De naam van Dav id klinkt hem aangenaam in d'ooren. Ach! welk een Koning kan ook zyn zoo wreed en fel, TT zy hy gebaart is van een andre Jezabel) Dathyeenfchepfel, z o volmaakt, zohooggebooren , Zo jong en teer, niet, op zyn fmeeken, zou verhooren ?

J O J A D A . Zoo woud ge op Jehu u verlaaten ? welk een raad!

JOZABET. Wil God niet, dat men zich zelfs redde, in zulk een (laat? En heeft hy Jehu niet gewapent, o m dien fnooden Ontrouwen Achab, inhetopenveldtedooden r

<?3 Jo-

Page 50: AT H ALIA,

3B A T H A L I A , JojADA.

O! Jehu is niet meer die Jehu, als voorheen; Wyl hy, op 't voorbeeld van de Vorllen in 't gemeen, Gods weldain heeft uit zyn geheugenisgedreeven, En Achabs Dochter niet alleen laat in het leeven, Maar zelfs de Tempelen befcherremt en be vryd, Aan vuile Monfters, door Egyptenaars, gewyd. f ren EenVorft,die't wierook zwaait,een' valfchen God ter ee« Zal,hoe 't ook zy, zich aan 't zaad Davids geenfins kceren. Hy heeft he t hart niet, zich te (tellen voor Gods zaak. 'Tmishaageuniet, da t ik dan hier uw raad in wraak. Wy moeten ons alleen pp onzen God vertrouwen, En, verre,. van het Kind vcrborrêgen te houwen, Zal ik hetaanftonts, me t zyn Koninglyke Kroon, Gaan Qellen voor het volk, in' t openbaar, tentoon .

Z E V E N D E T O O N E E L .

JojADA,JoZABET,AzAR!AS,,g*W£*tW*^,&ry en verfcbeide Levieten.

J O J A D A .

Hebt ge, Azarias, met uw trouwe Altaargenooten, DenTempel wel bezorgt?de deuren dicht geflooten?

A Z A R I A S . Ja, 'khebook , o p uw lalt, de n Tempel, i n het rond, En 't Voorhof deorgek ruift, of ik noch iemand vond; Maar vruchteloos. Het volk,vandoodfchrik ingenomen , Op 't zien der Koningin, durft niet te voorfchyn komenj 'K vind niemand zo getrouw, al s Priefter en Leviet. Hetvolk van Mofes was zo bang, noch fchichtig niet, Wanneer 't voor Farao, door 't roodemeir,moeft vluch-

J O J A D A . (ten . O'Blcodaarts! wiltgealtydinflavernyezuchten ? Zult gy dan eeuwig zoo laf hartig zyn en fchuw ? Maar hoe? ho e komen all'di e kinderen by u?

E E N

Page 51: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 39 E E N V A N D E R E Y .

Myn Heer, waar kannen wy ons veiliger vertrouwen, A Is daar zich Vaderen en Broederen onthouwen ?

E E N A N D E R . Wy zullen , zo we , als Jahel, niet Ons leed me t handen kunnen wreeken , Terwyl, de fell e ftryd gefchied, Met traanen , o m God s by (lam fineeken.

Jo J A D A . ja , beft is 't, dat gy u op zynen arm vertrouwt. O , gy , di e alles wat hier omgaat, klaa r befchouwt, Zie, wie hier ftryden wil, uw heil'gen naam ter ceren. Indien gy haer befchermt, kan haar geen vyand deeren; Gywekt, wannee r gy wilt, d e dooden uit het graf, Dan wond, da n zalft gy weer, ' t hangt alles van u af. Des (leunen zy niet op haar menfehelyke krachten, Noch vleefchelyken arm, maar u, die' s vyands machten £n zyn raadflagen kan veryd'len, als de wind, Op u en uwen naam, zoo teer van haar bemind, En op uweeden , aa n haar Koningen gezwooren, Dees Tempe! ,dien gy tot uw woonplaats hebt verkooren, En zo lang duuren zal.als 't zonlicht d'x-ird beftraalt. Maar hoe ? ik fchrik: 't fchynt, of iets heiligs op my daalt: O ja, he t is God zelfs; i k tril, my n leden beeven. (ven , Kom, wek het vuur meer op, waardoor ik word gedrec-Door (leme n fnarenfpel; o p dat ik, al s zyn tolk, De duifiere eeuwen mag ontdekken aan zyn volk.

D É R E Y Ztitgt, cp^tgelnit van allerhandefnarenfpel. Dat zich ' s hemels fte m laa t hooren , Door zyn Hoogenpriefters mond , W y , wy, oop'ne n har t en ooren, T z y da t h y ons zalft o f wónd. Datzich

J O J A D A . Hoord, Aarde en Hemel, hoort; en gy, 6 Jacob, mede: Zeg niet: God Ifrels flaapt; Hy waakt, op myue bede.

G 4 Hier

Page 52: AT H ALIA,

A T H A L I A ,

Hier begint menweirUfpeelen: waar M J o J A D A aan-fiends begint teffreeken.

Watzieik! (a) zuive r goud verandren in flecht lood! Wee! Wee ! Jerofalem , di e uw Profeeten dood: Uw Tempel is ontwyd, de heil'ge plaatsgefchonden Door(£) 'sHogenpriefters bloed,ge(tort uit zyne wonden. God heeft niet meer voor u die liefde en tedre zucht; Het wierook, da t gy zwaait, i s haatelyk van lucht. Maar hoe! wat zie ik daar al kinderen en vrouwen!

Ce) Waa r leid gy die onnoz'len heen? Is dan die Koningin der (leen, Met al haar prachtige gebouwen, Zoo jammerlyk verdelgt en tot de grond vcrtreén! Men leid haar Priefteren gevangen, Haar Vorften zyn ontbloot van eer. Gy zult uw'God, uw ' Opperheer Niet op uw Feeden meer ontfangen. Gy heil'ge Tempel ftort ter neer, Pat 's Hemels vlam uw Cedrenhout verteer,

Jerufalem, hoe is uw fchoonheid zoo vervlogen! Wat hand heeft, i n één' enk'len dag, Uw vreugd verkeerd, in wee! e n ach!

Wie maakt twee bronnen van myn oogen, Op dat ik eeuwig u befchreijen mag?

A Z A R I A S . O! Tempel !

JOZABET. David!

R E Y . God van Zion! Bron van't leeven!

Waar is uw heil belofte, aan ons zoo vaak gegeeven ?

Men begint veer tefpeelen, maar Jojada valt baar in. j o -

U) Joa i «faal, (t ) zachariaj , (f) Babilonifchegevangenifle .

Page 53: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 4 « JOJADA.

(*) Wat Flonkerftar , wa t heug'lyk lich t Doet zich daa r op, voo r myn gezicht,

Met Goddelyk e ftraalen! Gy volkeren , verheft o w ftem : Dit i s het nieuw Jerufalem , Daar 't oud nie t by kan haaien. Zy wor d geviert, gedien t en aangebeên, (6) B y kinderen, haa r onbek ent voorheen . Verhef uw hoofd , 6 Schoone, to t de wolken , Elk ftaat verbaaft voor uw e hcerlykheid : De Koninge n der Landen, Steden, Volken , Vernedren zic h voor uve Majefteit ,

Elk kufl . het (to f van nwe voeten ; Terwyl z y u , al s hun Verloflèr , groeten .

TtgtMS JoZABET . Princes, ga, haa l de Kroon, die David zelfs eerfi droeg.

Ttgems ^ L E V I E T E N . Ik heb het zwaard , daar hy den Philifty n meé floeg , Noch heimelyk bewaart, me t wapenen en landen, In hoogen ouderdom, naa hach'lyke oorlogs-kanflèn, GeoffertaanzynGod. Kom , volgmy,edleftam ; 'Kzal ugeleiden.daargeen waereldfch menfchooitquam. Nooit kunnen we ons daar meé met grooter nu t ver wee-

ren; Dewy 1 't zyn' Tempel en zyn* naam gefchied ter eercn.

A C H T S T E T O O N E E L .

S A L O M I T E , R E Y .

S A L O M I T F .

Is dit dan d e Eerfleling ? ach ! ach ! Het reukwerk , da t op dezen grooren dag

Aan Go d moei t opgcoffer t weeze n ? Het har t krimpt my in't lyf,va n vreezen .

C s EE N (<•) OcKcik. (*) De Heidenen.

Page 54: AT H ALIA,

41 A T H A L I A , EEN VAN DE RET.

Ach! wie ug zul k fchoofpel immermeer ! Wat nazaad kan dit grawelftok geloove n ? In 't huis van liefde en vree het blinkend moordgeweer, Om 't beeld van God het Ieeven te berooven!

EEN ANDER . Waar toe, waa r toe, di e toeftel akemaal , Die Koningskroon, b y dat moordaadig (taal?

R E Y. God heeft zich laaten hooren, Door de mond van zyn Profeet: Maar ach! wi e weet , wi e weet, Wat lo t ons is befchooren ?

EEN STEM . Eerft fpenrden wy zyn tooren; Dan zalfde hy weer 't leed.

EEN ANDER . De vlam zal Zion heel verteeren, En haar ontblooten van fieraad.

EEN ANDER . O neen, zy zal noch van haar vyand triomfeeren:

Wyl zy zich op Gods heilig woord verlaat. EEN ANDER .

Ik zie haar zuiv're glans verdwynen, Die ons voorheen zoo fterk draalde in 't gezicht.

EEN ANDER . Ik zie dat heilzaam licht De ganfche waereld overfchynen.

EEN ANDER . O Zion! Zion! ö! gy voorwerp van ons treuren!

Wat legt gy met de voet vertreén! EEN ANDER .

Ik zie uw hoofd weerom ten wolken beuren, Veel prachtiger, al s ooit voorheen.

E E N A N D E R . Wat hoot ik jammeren en klaagen!

EEN

Page 55: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 43 E E N ANDER .

Ik hoor 't heel al van haare grootheid waagen. EEN ANDER .

Het it al lang genoeg gefchreid, gerucht: God zal ons haart een uitkomft geeven.

ALLE T E GELYK . Dat men dan zynen toorn ontvlucht,

Door een boetvaardig leven. R ï Y .

Een hart, dat zich verlaat op God, Getrooft zich in zyn ramp en ongelukken, Het kuü de hand, waar door het zich voelt drukken, Geduldig i n zyn deel en lot. Het wankelt niet , o m eenig aardfch genot, Noch ' t zal daarom voor Baal niet bukken. Een hart, da t zich verlaat op God, Getrooft zich in zyn ram p en ongelukken.

Einde van bet derde Bedryf.

V I E R .

Page 56: AT H ALIA,

44 A T H A L I A ,

V I E R D E B E D R Y F . E E R S T E T O O N E E L

J O A S , J O Z A B E T , Z A C H A R I A S ,S A L O M I T E , E E N L E V I E T , R E Y .

S A L O M I T E . , I T Ti e zie 'k ? Eliacyn ? ja, 't is hem, met myn Broeder; _ \ V Z y worden herwaards aan geleid.door myneMoe-Wat of zy beide daar verbergen onder 't k leed ? (der. Wat wil dat zwaard daar die Leviet meé voor baar treed ?

J O Z A BE T T*g**i Zachar'tas. Kom, dat men 't Wetboek op dien Tafel (lel ten toone. Engy, Eliacyn , voe g Davids fluijcrkroone, Datvorftlykfpanfel, metzynScepter , daaropzy : 'T is 'sHoogenpriefters wil.Kom.leg zyn zwaard daar by.

J o A s. (zen ? Hoe?Kroon en Wetboek by een zwaard! wat mag dat we* 'K zag in den Tempel zulk een toeftel nooit voor dezen.

JOZABET neemt de Kroon,om die »p't hoofd . va* J o A S te zette».

Gy zalt in 't kort daar van zyn onderrecht, myn Zoon. J O A S .

Wat wilt gy doen, Princes ? hoe paft my Davids Kroon ? Ik, ongelukkige ! te n prooigefteltvan Beeren , Zou daar zyn heilige geheugnisdooronteeren.

JOZABET. Laat my begaan: i k doe, ' t geen my is opgeleid.

J O A S . Hoe, 'kzie , g y weent: isdituitmededojjendheid ? Moet ik dees dag, om Gods genade te verwerven, AlsJephtasDochter, voor'tgemeenewelzynderven : Dat d'Opperpriefter dan zyn Offerhand vry doe, Een Zoon heeft niets, of't komt aan zy nen Vader toe.

Jo-

Page 57: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 4 j -JOZABET.

Daar komt hy, die n zal des hemel s wil ontdekken. Schep moet. 'k laat u by hem alleen. Laat ons vertrekken.

T W E E D E T O O N E E L .

J O J A D A , JOAS .

J O A S, hopende naar J o J A D A, die hem ombeljl.

Myn Vader! wa t is dit! J O J A D A .

My n Zoon het is hoog tyd, Dat gy niet langer van uw lot onkundig zyt. Kom, wape n u met hoop, geloo f en vaft vertrouwen, En toon dien yver, dien 'k u fteeds heb voorgehouwen, Om God op te offeren 't geen gy hem zyt fchuldig. Ho e Vind gy u zelfs geftelt ? zyt gy bequaam daar toe ? Voelt gy uw hart wel door die edle drift gedreven ?

J O A S . Ik ben gereed, o m hem op te offeren myn leven.

J O J A D A . In 'r Boek der Koningen, ftaat, als gy weet, myn Zoon, Waar zich een Vorft toe moet verplichten, op zy n Troon.

J O A S . (zinne n De Mond der Waarheid zegt: (« ) een Koning moet zyn Niet (lellen op het goud, maarzynen God beminnen En vreezen: hy moet zyn geboden (laan in acht, En zy ue Broed'ren niet verdrukken, door zyn macht.

J O J A D A . Maar welk een Vorft zoud gy naarvolgen, in zyn leven, Indien ge, als Koning, hier eens wicrd ten troon verheven?

J O A S . Het befte voorbeeld is Vorft David, naar ik meen: Die bleef zyn God getrouw , en 't Joodfe volk met een.

Jo-{*) DeoteronqmiumCip, 17.

Page 58: AT H ALIA,

4 6 A T H A L I A , JOJADA.

Zo zond gy Jotam, noch 't gedrag van dien ontrouwen Okafias geenfins tot uwen voorbeeld houwen ?

JOAS. O! Vader... .

JOJADA. Nu, vervolg ,

JOAS. De Hemel ftraf hem vry,

Die luikeen voorbeeld volgt. Maa r hoe! gy knielt voor JOJADA. (my!

Ja, ' k eer u, als myn Vorft, uit Davids ftam gefprooten. Toon, Joas , datgyzytdewaardftevanzynlooten .

JOAS. Ik, Joas? ik?

J O J A D A. O ja, God s hand heeft u behoed,

Toen u Athalia, uw Grootmoér ,zoo verwoed, Met haren moorddolk,reeds een dood wond had gegeven: Noch houdzeuw naam verdacht,en dingt u naar het leven: Maar Priellcr en Leviet (laan al, met fpiesen zwaard, In Oagorde, onder uw banier, ten ftryd gefchaart, Om 'tbitter ongelyk van hunnen Vorlt te wreeken. Gy Opperhoofden van een volk, dat al Ie weeken Van wacht en Tempeldienft verwiflèlt, nadert vry; Hier ziet ge een Koning, die u is belooft, doo r my.

D E R D E T O O N E E L .

J O A S , J O J A D A , A Z A R I A S , \suAZL,beneffens drie andere Opperhoofden der Levieten.

A Z A R I A S.

Wie meent gefEliacyn? ISMAEL.

Dat Kindfach? watwy hooren!

Jo-

Page 59: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 47 JOJADA.

O ja; 'tisjoas , die n gy ziet, d e jongft gebooren Vau Vorll Ocazias, de laatfte uu Davids (lam, Die, hal f zieltogende, 'tmoorddaadigftaalontquam , Waar door zyn Broederen geraakten om het leven. God heeft den arm geltuit, die op hem was geheven, h'nzyne Beulen, i n die razerny, verblind: Terwylmyn Echtgenoot het jong mishandelt kind, In haaren fchoot, verbergde, en, uit des moorders oogen, Hier in den Tempel bragt; daar zy 't heeft opgetoogen.

AZARIAS, lSMAE L en de dr te andre Opferboojden der L eviettm.

De Hemel xegen* iyn Regeering, Troon en Kroon. JoAS Tegeusjojada.

Ach! welk een liefde! welk een weldaad! hoe beloon Ik u, naar uw verdiende...

J O J A D A . Ik zal geen loon verwachte»,

Als dat ik u het nut van Ifrel zie betrachten. Dit's dan uw wettig VorQ, u w hoop, u w toeverlaat, Die ik in 't heimely k dus ver gebragt heb. ' t Stut Aanu, 6 Helden Gods, om'tovri g te voltrekken. De Dochter Jefabels begint reeds iets te ontdekken: Zy heeft hem al gecifcht, doo r Mathan, dien verraaï. Zoo gy uw Koning niet befchermt, loopt hy gevaar; Dewylze, ui t argwaan, he m zal brengen om het leven. Komt dand'ontmenfchtevoor:doetMozes wet herleven: Wreekt uwe Koningen en Princcn, die, zovalfch , Door haar zyn omgebragt; werp 't juk v an u wen hal <. 'K beken, 't is vol gevaar, waar toe 'k u aan durf maanen: Maar God zal ons een weg ter overwinning baanen, Schoon zy veel duizenden afvallige Hebreen , En vremdelingen, op haar wenken, heef t byéén. Ik merk zyn gun ft alreeds; de trotfe is heel verflaagen, Enweetniet, ho e zy zich, indezezaak , zaldraagen . |Khebechter, xouderdatzy' t weet, u hier vergaart; Zy denkt niet, dat men is verzien van fpies eu zwaard,

Maar

Page 60: AT H ALIA,

48 A T H A L I A , Maar dat wy weerloos zyn.Laatons hemaanftonds kroo-

ncn, In'topenbaar, voor'tvplk , endaaralsVorftvertoone n Dan, zondertydverznim , zynvyandintenftraf , Voortrokken, naa r het Hof. Wïezalzouaars , z o laf Van hart zyn, dathy , doo r die zelve drift gedreeven, Ons loflyk voorbeeld niet zal poogen na te (treeven ? Een Vorft, dien God heeft, in zy n'Tempel, opgevoed, Met Aarons nazaad, die gevolgt word, o p den voet, Van zoo veel Priefteren en heilige Levieten, Die niet ontzien, voor hem, de wap'nen aan te fchietcn, Dien David zelfs zyn' Heer voorheen heeft toegewyd, Belooft dat alles geen goede nitkomft, i n den ftryd ? God zal zyn vyanden verbeiftren en verwarren. Men trek dan aanftonds op, laat ons niet langer marren. Ontziet het god'loos bloed diertronweloozen niet: Sla dood, watuweerftaat , Tyrier , oflfrellie t 't Levieriefch volk, waar nyt gy roemt te zyn gefprooten, Heeft zelfs het Moet wel van ?yn Broederen vergooien, Om voile Afgodery; waar door die ed'le (lam Die Heilige Altaardienft voorand'rebequam. Maar 't is hoognoodig, eer we iets verder onderwinden, Dat wy ons onderling, dooreeden , vaf t verbinden. Komt, zweer t dan uwe trouw, metalgemeeneftem , Dat geoverwinnen zult, of fnenvelen met hem.

A Z A R I A S . fVy zweer en altem/ia! by Mazes en zy*1 wetten, Den Koning Joas op zyns Vaders Troon te zetten. Dit Heilig zwaard, dat ge ons tot zyn befcberming geeft, Niet op tefteeken, voor men bemgewrooken beeft, Dat bent de Hemel ft raf, die zynen eed durft breeken; Zyn zaadblyve eeuwig van 'tgeuadverbond verjlteken.

JOJADA. Gy, Koning , zweert ge ook by dit heilig wetboek niet. Trouw naar te komen, 't geen onsGod daar in gebied ?

JOAS. Wie zon by zulk een Wet altoos niet willen leeven!

Jo-

Page 61: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 49 J O J A D A .

MynZoon... maar zacht,ik hoop,dat gy my zultvergeven, Dat ik u noch zoo noem; dew y 1 die misflag ui? Een tederhar tigheid van zuiv'reJ iefde fpruit. Gy, verre van den Troon gevoed en opgetogen, Kent zyn betov'ring niet, noch hoe die glans onze oogen, Gelyk een dwaallicht ,trekt van 't fpoor der reed'lykheid, Hoe licht men, door de tong der vleijers, word mifleid. Zy zullen o in 't kort diets maken, dat de wetten (ten ,' Slechsbreidels zyn voor 't volk, dat zy nooit Vorft belet-Te volgen zynen wil; maar dat des Rechters ftem, Daar elk na luift'ren moet , afhangklykisvanhem , Dat hy ,om zich zelfs groot te maken, bloed noch traanen, Noch't zweet ontzie n moe t van zyn fchreijende onder -Maar die Regeeren met een yz'ren fceptcr ftaf. (danen , Zoo troonen ze u al lengs van deugd en waarheid af , Met die op 't haat'tykft vóór onze oogen at te maaien; Zoo raakt de braaffte Vorft, of Koning aan het dwaaïen. Zweer dan, in' t byzyn dier getuigen, datgyd'ee r 'T meert zult behartigen van God, uw Opperheer, Den booze flraf zyn, en een toevlucht voor den goede, Datgy, zelf s tuflehen u, en nedrige arremoede Geen and'ren Rechter zult verkiezen, als uw God, Dat gy u altyd zult erinn'ren, welk een lot U w kindshei d viel te beurt, toen gy, ontbloot van ftaaten, Een arrem Weeskind waart, van ieder een verlaaten.

J O A S . Ik zweer, t e volgen, a l wat Mozes Wet gebied. De'Hemel ftraf me, zo men my ooit trouw'loos ziet.

J O J A D A . 'K zal u dan zalven. Waarisjozabet , my n Vrouwe? Dat zy hier, niet myn Zoon.dees plechtigheid befchouwe.

D V I E R -

Page 62: AT H ALIA,

jo A T H A L I A ,

V I E R D E T O O N E E L .

JOAS, JOJADA , JOZABE T , ZACHARIAS , AZARIAS , ISMAEL, S A L O M I T E , REY .

J O Z A B E T , JOA S «mbelfewdt.

O l Koning! Davids Zoon! JOAS.

Myn waarde Moederlach! Gedoog toch, da t ik u dien naam noch geeven mach. Kom,Bro£r,omhels my.

' JOZABET, tegent Z A C H A R I A S . 'T is ow Vorftjkniel voor hem neder.

JojADA, terwyljoajemZaebartasmslkamder ombelztH.

De Hemel geef, da t gy malkand're altyd zoo teder Ehtrouw beminnen moogt.

JOZABET. Na kent gy nwen plicht,

Eti weet, uit welk een flam ge omringt het levens licht. JOAS.

'K weet, wie me ook,zpnder u, berooft had van het leVen. JOZABET.

Duld, dat we n dan Voortaan den naam van Joas geven. R E Y .

Hoe? i s dat Joas? JOZABET.

Ja, ' t is Joas, dien gy ziet. JOJADA.

'K zie iemand nad'ren; naar ik merk, is't een Leviet.

V Y F -

Page 63: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 'ft

V Y F D E T O O N E E L .

JOAS, JoZABE T , "JojADA , ZACHARIAS, A Z A R I A S , I S M A E L , S A LOM I T E, R E Y ,

E E M L E V I E T .

E E N L E V I E T .

Daar 's regens God iets gaans; d e kopere Pylaaren Des Tempels fchudde, me t de heilige ftandaaren.

Hen heldre vuurftraal fpeek daar Sikkerende omheen. 'Kvrees, da t Athalia haar krygsvolkruktbyeen. Wy zyn alreeds omringt van TyrifcheSoldaatcn : Daar is geen weg, die zy heeft onbezet gelaaten. Men fchreeuwt van verre ons toe, dat Abner zit geboeit, Dat haare legermacht el k oogenbl ik noch groeit.

J O Z A B E T . Zoo is dan vruchteloos de zorg, die 'k heb gedraagen! God denkt aan David, noch aan zyn geflacht, noch maa-

J O J A D A . (gen . Hoe? vreef t gy niet zyn toorn op u en op dat kind Noc.i meer te laaden, met, dus averechts en blind, Te morren tegens God? Menlegg' , heef t hybeflooten, Het huis van David uit te roeijen, met zyn Looien, Den vinger op de mond; op dat men hem niet terg'. Heeft Abraham, toenhy , opdezenheirgenberg , Op Gods bevel, alreeds het moordmes had geheven, Om zynen lieven Zoon den laatftenflag te geven, Ter wy I het Jongske lag geknielt voor 't brandend hout, Zich, in dien nood, op zyn belofte niet vertrouwt, Onaangezien in 't k ind, als *t eenigft zyner looten, De hoop van zyn geflacht, of ftamhuis lag beflogten ? Kom, late n wy ons dan verdeden, ah' t behoort: 'K beveel aan u de wacht des Tempels, na het noord, Aan n het zuiderlyk gedeelte, en u het wefte: Ik zaldenooflkantzelfbewaaken, me t de befte Ifmaëlliten, elk gedraag zich kloek en (tout.

D » Ruim

Page 64: AT H ALIA,

ya A T H A L I A , Ruim niet, al s dervende, d e poft, o toevertrouwt. De vyand ziet ons aan, met d'uyterfte kleinachting, Als kudde Schapen, die, gefchikt tot zyne flagtmg, Op d'eerften aanval, metwanorde , vrees , enfchrik , Verftuiven zullen, in een enkel oogenblik. Gy, Azarias , zul t by onzen Koning bly ven. Gjr diende, ö Vorft, o m uw verdedigers te ftyven, ,'T volk, met de Kroon op 't hoofd, te toonen, wie gy zy t. En moet gy fterven, fterf als Koning, in den ftryd. Waarzynmynwapenen, 'tistyd, dieaantefchieten . Komt, kind'ren, fiïneekt uw God, dat wy zyn hulp genie-

(ten. Z E S D E T O O N E E L .

S A L O M I T E , REY .

R E Y .

Op, Aron s Kind'ren, op , ' t is tyd; Uw Ouders zyn, me t fpiesen boogen,

Nooit wettiger te veld getoogen, Op, Aron s Kind'ren, trek ten ftryd ; Het is uw Vorft, u w God, di e hier by 1yd .

EEN STEM . O! Jacobs God, wa t wederhoud u nu? Baals peilen, die eylen en mikken op u;

Zy dreigen 'ons, met boeijen, Uw Tempels, Altaare n te brengen tot niet, Den dienrt , di e u daar ter «re gefchied , Met uwen naam eanfch uit te roeijen.

EEN ANDER . Waar's uw blikfem? waar. 'saw toorcn?

Laat dat vuil argodifch rot Voelen, taften , zie n en hooren,

Dat gy zyt een yv'rig God. R E Y .

Waar 's uw blikfem ? waar 's uw tooren ? Laat dat vuil afgodifch rot ,

Voe-

Page 65: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . S3 Voelen, taften , zie n enhooren,

Dat gy iy t een yv'rig God. EEN S T E M .

OJed'le tel g nit Davids ftam, Die 't moordmes, in de wieg, ontquam , Waar voor uw Broeders moeden bukken, Moet gy, helaas! ten tweedemaal Ten doel (laan aan 't moorddadig Haal!

God Auit die gruwelftukken. E E N ANDER .

Of is 't uw wil en welbehagen, Dat hy de draf moet voor zyn ouders misdaad draagen,

Dat gy dien jongen blom, Dien tedre n fpruit verlaat daar om?

R E Y . O! Jacob s God, wa t wederhoud u nu? Baals peilen, di e eylen, e n mikken op u: Zy dreigen ons met boeijen,

Uw Tempels , Altare n te brengen tot niet, Den diend, die u daar ter eeren gefchied, Met uwen naam ganfeh uit te roeijen,

E E N STEM . Ach! Zuders , wel k een ramp is ons befchooren' Kunt gy daar niet de Krygstrompetten hooren ?

E E N ANDER . Het haar reid my te berg, ach ! ach!

Ik hoor, helaas! den wreeden Krygsknecht fchreeuwen: Men vlucht vry, wat men vluchten mag,

Men fchuw den klaanw dier hongerige Leeuwen.

Eindt van bet vierde Bedryf.

D 3 V Y F -

Page 66: AT H ALIA,

j-4 A T H A L I A ,

V Y F D E B E D R Y F . E E R S T E T O O N E E L . Z A C H A R I A S , S A L O M I I E , REIT .

S A L O M I T E .

Wat uitkomft ziet gy in onze algemeene etende ? Z A C H A R I A S .

V erdnbbel uw gebeén: het loopt met ons ten ende, Onze uiikomft hangt alleen aan d'uitkomft van den ftryd : Verliezen wy de kans, zynw y het allesquyt> Elk ftaat reeds op zyn poft, zoPriefters , al s Levieten* Om ter beraamder leus gel yk'lyk toe te fchicten.

S A L O M I T E . Hocis'tmet Joas?

Z A C H A R I A S . Die heeft zich voor 't volk vertoont:

Daard'Opperpriefter hem gezalft heeft en gekroont. Wat zag men niet al vreugde en blydfchap in elks wezen! Niet anders, al s of hy was uyt het graf gerezen , M en ziet de tekenen van zync wonden noch. Zyn voedlter, die hem eerft gevoed heeft,met haar zoch, En achter't hoog Altaar, in'theimlyk , onde r d'oogen Van Moeder Jozabet', bezorg t en opgetogen, Verfcheen daar mede, als zyn getuige, voor het volk. Leviet enPriefter fchreit van vrcugdc,elk vloekt den dolk, Die'topzyn leven had gemunt, ' t Mismoedig weenen Mengt zich, alhikken.de, dooi al die blydfchap hecnen, Hy reikt deft een zyn hand; terwylh y 't heus gelaat En 't zedige gezicht weer naar een ander flaat. Hyzweerd, byzynenKroon, dathyhunraadtegade r Opvolgen zal. H y noemt hen niet, al s Broer, of Vader,

SA t O U I T E . Maar heeft men daar ook inde Stad al van gehoort ?

Z A C H A R I A S . O neen , men heeft het in denTempel noch gefmoort. Elk houd zich (lil, tojt hem de krygsleus word gegeevtn;

Dat

Page 67: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . «-Dat 's; lang moet Joas, lang moet onzen Koning leeven. Myn Vader wil, dat zich de Vorlt houde uit gevaar, Dat Azarias hem, in zyn vertrek bewaar. De fiere Athalia, mistrouwend' zyn geboorte, Trekt al haar volk by een, en dreigt de kop're Poorte Van onzen Tempel op te rammen, met haar macht, Terwyldie wreede naden muur rammyer wacht. Men ï ocht zelfs Vader al eenftemmig te overredtn, Om d'Arke des Verbonds, met al haar koftelykheden, Te bergen, i n een gat, daa r nimmer dagflraal blikt: Maard'Opperpricfterriep: lafhartige , waarfchrikt , Of vreeft gy voor ? dit pand, daar vremde Goón voor bee-

ven, Waar door de.loop wierd der Jordaan te rug gedreev en, Zal dat zich, voor een Vrouw, verbergen, onder d'aard ? My n droeve Moeder flaat haare oogen hemel waard, Dan weder op den Prins, dan valt zy wéér aan 't kermen, Dat zich een fteene hart daar over moet ontfermen} Terwyl de Koning haar omhelft en kuil en vleid. Ga , help haar, in dien nood, eer zy van 't leeven fcheid. Maar wacht;'k zie haar daar zelf met onzen Vader komen.

T W E E D E T' O O N E E L . ABNER , JojADA , JOZABET , Z A C Ü A R I A S , JALOMITE,

ISMAEL, TTE F LEVIETE N , REÏ. JOJADA.

Kan ik myn oogen wel geloven?zyn't geendroomen? Wat Engel, Abner , heef t uw boeijenengeflaakt?

Op welk een wys zy t gy door 't Leger heen geraakt ? Waar door den weg alom befet is met Soldaten ?

ABNER. Die wreede Koningin heeft zelfs my vry gelaaten: Dewyl zy wift, hoe ik by 'tmeefte Krygsvolk ftond. Gy kunt wel denken, Heer, hoc zich dit hart bevond. 'K dacht,a1s denTempel is vergaan,door vuur en vlamme, Het volk ganfch uytgeroeit, van Levys braave (lamme, Dan zal d'ontmenfchte my ontflaan van finart en pyn,

D 4 En

Page 68: AT H ALIA,

f6 A T H A L I A , En ik 't laattie Offerhand ran haan; wreedheid zyn.

J O J A D A . Maai: door wat wopderwerk hebt gy genai gevonden ?

'ABNER, . Dat weet hy, die alleen de harten kan doorgronden. Zyriep, toenzymyzag , gyziet , hoe'tisgeftelt , TJ w Tempel ganfch omringt, den berg in my n gewelt, Dat uwê God my in het mind niet kan beletten, Dat prachtige gebouw in lichte vlam te zetten; Maar'k weet een middel, o m dit voor te komen. G a ByuwePriefteren, zeg , datAthali a Die groote fchat begeert, di e by hen leid verborgen, En'tkindEliacyn; datze , ee r den dag van morgen VerTchynt, zic h zelfs hier op verklaaren, 'dat hun va], Of hun behoudenis aan 't antwoord hangen zalI

J O J A D A . Wat raad gy onsWer in ? *

A B M E R . Zoo hier die fchatten leggen

Verborgen onder d'aard, gelyk wy hooren zeggen, Moet gy die geven aan die wrekke Koningin: Zoo niet, rukt zy terftond verwoed ten Tempel in, En fmet het Heilige„ met ongewyde handen, (den. Door Alta&rfchennis,moord,door woeden,rooven,bran-

J O J A D A . MC beken het, Abner ; maa r wat zou het fchandlyk zyn, Zoo wè een onnozel Kind, gelyk Eliacyn, Ten bede gaaven aan haar woede en rafernyen; Om door die Offerhande ons leven te bevryen!

A B N E R . De Hemel weet, hoc graag ik 't myne opoflfren zou, Indien ik haartiaar mee vernoegen kon, Mevrouw, Maar 'k bid u, zeg my ecus, wat baat uw tegenftreeven ? Kunt gy, door uwen dood , 't kind houden in het leven ? VergtGoddenMenfch ooi t ietst e doen, 'tgeenh y niet IsMofes, toe n hy, op't gebod van een Tieran, (kan ? Door zy nen Moeder, ter genade van de ftroomen,

Wierd

Page 69: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 57 Wferd in den Nyl gezet, niet dat gevaar ontkomen ? En, door Gods hand, Qp zulk een wond'r en wys behoed? Wicrd 't kind niet zelfs, door zyn Vervolger, opgevoed ? Licht zal Eliacyn dat zelve lot ervaaren. Zaagt gy die wreede niet al eenigfints bedaaren ? Hoeft hart, door medelydeen gramfchap wierd beureen, Zoo draa die kleene knaap voor haar gezicht verfcheen ? Gy antwoord niet,Princes. zoud gy 't gedacht der Joodeq, U w Man, uw KindVen, om dien jongen,laaten dooden ? Zoud ge, om een Kind, dat u in 't bloed geenzints beflaat, Dees heil'ge plaats, daar God al leen zich dienen laat, Met Ark enChernbyn,* opofferen aan de v lamme ? (me? Wat zoud gy dan niet doen,zoo 't waare nyt Davids Itam-

JOZ ABET fill ttgens JojAttA . Maar waarom fpreekt gy niet ? gy ziet, hoe teer te moê Dat hy van David fpreekt.

J O J A D A . 'T is noch geen tyd daar toe.

A-BNF.R. Geen tyd 4 '* 's meer dan tyd; de ty rifche Soldaaten Zyn altemaal, o p hoop van buit, alsuytgelaaten ; En Mathan prefl en per ft de Koningin valt aati, Datzy het teeken, ofdeleusgeeve , o m te liaan. Des bid ik, dar gy uw bederf tracht voor te komen. Doch zo gy by uw zelfs, om'tkind , hebt voorgenomen. Te fterven , en zoo zwaar aan d'overgifte tilt,

, Uit heilige inzicht, dat ge aan my niet zeggen wilt, Zoo laat my,door uw volk, ook fpiesen wapensgeevên; Ik ben getrqoft, met uw te fterven, ofteleeven .

J O J A D A . Oneen, g y opent niy 't gezicht. I k bengeneigt, U w raa d te volgen, om het quaad, het geen ons dreigt, Te fluiten in zyn loop. ' t Is waar, 'k heb hier verborgen Een fchat van David, die betrouwt is aan my n zorgen, Alsd'allerlaafiehoopentoevluchr, i n den nood; Maar wyl uw Koningin ons dreigt, en zweert dedood, En ik de magt niet kan weêrflaan vanhaar Soldaaten,

D ƒ Zal

Page 70: AT H ALIA,

, 8 A T H A L I A , Zalikdiewreede, me t haar Lyfwacht, binne n latten. Jtfaar 'k bid u. Dat toch geen baldadige Tyrier, £Jochand'ren woeden hoop van vremdelingen hier Zyn voeten zett'; dan .waar het metons omgekomen; Dewy 1 men 't Altaar, noch het Heilige zon fchroomen Te fchenden. Da t zydan.'t getal van haare wacht, Of ftoetzoo klein maake, als z'y *t immers móogMyk acht Te weezen: dan zal ik het voorwerp van haar vreezen Hier brengen, op dees plaats; en gy zult Rechter weezen. Als gy 's Kinds af komft, of geboorte hoort en ziet, Of ik *t AthaliaoporFrcn moet, of niet.

D E R D E T O Ö N E E L .

J o j A D A , JOZABET, ISMAEL, Z A C H A R I A S , SA LOMITE , TVEE LEVIETEN , REIT .

J O J A D A .

Ogy, di e alles wat hier omgaat, nitdenhooge n Befchouwt,kunrgy van uw doodvyandin gedogen,

Datze een onnozel kind, een telg uit DavidsStam, Opoffere aan haar wraak ? uw Tempel aan de vlam?

J oz A B E-T. Stoa haar met blindheid,Heer,gelyk gy deed voorheenen, Wanneer de zuigeling, geruk t van 's voedllers fpeenen , Met wond,op wond doorboort, mishandelten halfdood, Door uwen hydatid, wierd geborgen, inmynfehoot .

J O J A D A. Ga, Ifmael , o p wiens beleid ik my verlaate, Maak, dat zich niemand rep, wanneer gy die verwaaic En trotze Koningin door d'Ooft poort binnen leid. Elkbuigzich, waarzygaat , ui t diepe eerbiedigheid. Datjoas, onzeVorfl , hiermidd'lerwyl , metzyne Geheiligde Staffiers, op deze plaats verlchyne. Gy Joodlche Dochteren, bereid een troon voor hem, GyZacharias, zult , me t opgeheven ftem, En 't (leek en der Trompet, de trouwgeblev'nc Jooden, Tot hulp en byftand van hun wettig Koning, nooden:

Page 71: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . » Verkondig hen, op welk een wyze hy gered En opgevoed is, doo r de zorg van Jozabet .

V I E R D E T O O N E E L . J O A S , J O J A D A , J O Z A B E T , Gevolg van•Prieflers

en Levieten. J O J A D A .

Getrouwe Priefieren, en heilige Levieten, (ten . Bezet deesplaats,om op my n (tem voor t toe te fchie -

Dat niemand, onde r u, zic h zien, noc h hooren laat. Nuzultge, 6Joas, 'tWyf , datuzoodood'lykhaat , Dietrotlevyandin, inditvertrek , aanfchouwen : Zy nadert-vaft; maar gy moe t u op God vertrouwen» En op zy n vol k, dat zich gewapent heeft voor u. Houd u kloekmoed ig,Prins,zyt niet bevreell,nochfchuw, Als gy di e wreed e ziet voor uwen Troon, verfchynen. 'T mishaage u niet, dat i k u achter dees gordy nen Een oogenblik verberg; dewyl 't om reen gefchied. Wat hoor ik ? opent men d e deur van 't Voorhof niet ?

J O Z A B E T . O! ja , i k zie, ee n drom gewapende Soldaaten, Van d'ongelovigen die ze in den Tempel laaten. (haar ! D'ontmenfchte treed voor uyt. Wa t fleep heeft ze achter

J O J A D A . 'T gaat wel, me n (luit de poort . N u is'er geen gevaar.

V Y F D E T O O N E E L . A T H A L I A , J O A S , op zynen 'Troon zittende, achter een

Gordyn, J O J A D A , J O Z A B E T , A B N E R , VOEDSTER van Joas, gevolg van Atb&lia.

A T H A L I A . (le n

We[, Onruft , Stokcbrand,die 't volk zoekt te verdec-lin op te hitzen, om daar mede uw rol t e fpcelcn,

Geflaagen vyand van myn kroon, gezag en (laat, Vind ik u hier, e n met uw Vrouw r" wa t houd den raad? Steunt gy op uwen God nu noch, gelyk voor deezen ? 'T gezicht, zal , den k ik, u wat meer geopent weezen.

Hy

Page 72: AT H ALIA,

€o A T H A L I A , Hy laat uw Tempel en uw leven in myn magt. Nu kan ik zyo A Itaar, daar gy hem 't offer flagt, . Met u en alle, di e my poogen te weérftreeven, Verdelgen maar 'k zal 't woord, door Abner-c gegeven, In 't minft niet breeken: mits dat gy me ook van uw kant Hetjongfke, me t de fchat van David, fielt ter hand: Dan kunt ge uw Tempel, me t al't overig, behouwen .

JOJAUA. Wel aan;'k zal u terflond het Jongske doen aanfchonwen. Kom, Joa s treed in 't licht. Hie r ziet gy nu den Zoon Van Vorft Okazias, den erfgenaam der kroon; Én twy ffeltgy daar aan, zoo ziet na zy ne wonden. Dit is uw Koning, Volk , va n God u toegezonden. Kom, Abner , kom , erke n in hem uw Vorft en Heer.

A THALIA . Trouwlooze! •

ABNER. O! Hemel ?

JojADA, wyzende op deFoedfier. Dit 's de Vrouw,die hy wel eer,

Gelyku is bekent, d e borden heeft gezogen. 'T Kind is-, doo r Jozabet, uw razerny onttoogen, En in den Tempel (lil bewaard: dit is die fchat, Dien ik van David, zoo gy meent, verborgen had.

A T H A L I A . Verrader , gy zult udit in het kort beklaagen. Soldaaten, maak, dat ik van 't fpookfel werdeontflaagen.

J O J A D A . En gy Soldaaten van den levendigen God, Verdeedigt uwen Vorft; gehoorzaamtzyngebod. Hier opent zich het Tooneel, men ziet een drom gewapende

Levieten, uyt bet binnenfle desTempels te voorfchyn komen.

A T H A L I A . Watzïeik? ach ! i k ben verraden. Wapen ! wapen ! Waar zyn myn Lyfltatfiers i myn trouwe Legerknaapen?

Page 73: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 61 JOJADA.

Gy fchreeuwt vergeeft: gy zyt bezet van alle kant: U w leeven en uw dood (taan nu in onze hand (ken . Nu moet gy,voor dien God, dien ge eerft braveerde, buk-Hy vordert rekening van al uwgruwelllukken.

. A T H A L I A . Wat mart ge, ÓBlodaarts ? wa t weerhoud u? vrees en Gyhebt, ÓAbner , my geleid in deze ftrik. (fchrïk ?

ABNER. God weet, ho c ik....

A T H A L I A . Laat af, van uwen God te tpreeken.

Zoo gy onfchuldig zy t, zoo poogt my dan te wrecken A B N E R , Ztch werpende voor de voeten vamJoMsy

Op wien ? op Joas ? opmyn Vorft en wettig Heer ? Veel eerder Hort het vuur des blikfems op my neer.

A T H A L I A . Hyjoas? hyu w Vorft? Verraders , denk t gy niet, Dat ge u alom noch, doormynvolk , belegertziet * Het ftaat, zoo 'k niet verfchy n, ten Tempel in te dringen; 'K hoor, dat men om my fchreeuwt. Beef , beef, Weêr-

fpannelingen. Z E S D E T O O N E E L ;

ATHALIA JOAS,JOJADA,JOZA8ET,ISMAEL, VOEDSTER» LEVIETEN ,g«volg van ATHALIA , SACOMITE , RET.

I S M A E L , tegtns Jojadu.

Wyzienons, Godzydank,in'tendverloftenvry . Den vremdeling gevlucht, den Jood op onze zy,

XJ w vyanden, verbaaft, als door een rtem van boven, Zyn , ineenoogenblik, ui t ons gezicht verftoovcn, Ent'eenemaalverftrooit, gcly k alsflofenafch . MenhaddenjongftenZoon, va n Vorft Okafias, Als wettig erfgenaam, va n Dav ids hcerfchappye, Naauw" uitgeroepen, van den Voorhof gal lerye, 'T verhaal daar by gevoegt van zyn behoudenis, Hoe Achabs Dochter, to t haar llr af, gevalle n is,

Page 74: AT H ALIA,

6% A T H A L I A , O f t woeftTyricriefch volk, Van doodfchrik ingenomen, Smytzyne wapens neer, o m het gevaar te ontkomen. Geen Meedjaniet is zó voorvlugtig uytgefpat, Toen Gideon dat Heir dicht op de hielen zat, Defchrik was algemeen, ja, zelfs de Jooden wecken, Alszydenkrygsklaroen, zoofchielykhoordenIteeken . Doch 't grootft gedeelte heeft voor Joas zich verk laan, En dankt de hand, die hem in 't leven heeft gefpaarr. Man,Vrouw,en Kind'ren zyn van blydfchap opgetogen: 'Tomhelftmalkanderen, me t traanen in hun oogen. Men vloekt den Afgod Baal, men breekt zyn' Tempel af, En Mathan is alreeds gewurgt, tot zyne draf»

A T H A L I A . Gy triomfeert, 6 ! God de r Jooden: 'T i s zuiv're waarheid, geen bedrog : 'T i s Joas, dien ik zocht te dooden: Ik ken hem aan zyn wonden noch. 'K zie in de trekken, 'k zie i n 't weezen , Het weze n va n Okazias, En David in zyn (lam verreezen , DieAchabs grootfte n vyan d was; Dat hy , om zyn gezag t e ftyven , Op uw' fchynheü'gen raa d en daad, Zyn Grootmoé r nie t ontzie te ontlyven , Gelyk ee n Offerhand va n Maat, Ik ben getrooft, den dood te fmaaken , En hoop, in 't uyterft, tot uw rtraf, Dat hy , eerlang , u w We t za l wraaken , En vallen van uw' Godsdienfl af . Zoo volgt h y 't fpoor va n zynen Vader , Zoo kryg t ge u w loon , naar uw waardy , Zoo wreek t hy 't ongelyk, Verrader , Van Achab , Jezabe l en my .

JOJADA-, . Men leid haar uit, op dat dees plaats, door d'ongebonden Eu lafterlyke taal, ontwyd werd, noch gefchönden. Komt, Mannen, volg t haar na, en rukt d'ontmenfchte

voort; Wreekt

Page 75: AT H ALIA,

T R E U R S P E L . 63 Wreekt uwePrincen diezoo fchand'lyk zyn vermoort. En zo gy iemand vind; die u wil tegenQreeverï, Dien moet ge, tot zyn ftraf, ook brengen om het keven.

Z E V E N D E T O O N E E L . JOAS, Jo jADA , JOZABET , ABNER,REY? *

JO AS.

Gy, die d'ontfteltheid ziet van myn bedroeft gemoed, Wend toch de vloeken van my af, diezy my doet;

Dat zy nooit kleeven op dit zuivere gewiilèn, Maak, da t ik liever derf, als u te willen miflen.

J o j A D A teAens ttH Leviet. Men roep* het volk terftond by een, 't welk is verfpreid ï Op dat het Joas hulde ,en zweer gehoorzaamheid. Wy zullen midd'lerwyl 't Verbond,dat,God,voor dezen, Met Jacob heeft gemaakt,en kracht'loos fchccn te wezen, Op nieuw beveiligen, en, me t een dankbaar hart, Hem looven, waar door wy het eind zien onzer fmart. Kom, Abner, leid den Vorft, als 't hoofd der Lyfwacht-

bende.

L A A T S T E T O O N E E L . JOAS, JOJADA,JOZABET,ABNER, EE N LEVIET, RET.

E E N L E V I E T . V T 7 y zien dan eindelyk een end van onze elende: \ y Di e goddelooze legt, door 't ftaal, ter neer geveld.

'T verdrukt Jerufalem, dus langten doel geftelt, Aan Baals Afgodery en zyne wreede plaagen, Juicht om haar dood en ziet zich van dat juk ontflagen.

J O J A D A . Dank,Hemel?die ons vanditMonfter heeft bevryd. Engy, ÓJoas , di e nu wettig Koning zyt, Laat dit geval u tot een leerzaam voorbeeld (trekken, Gy ziet,dat zich geen Vorft Gods gramfchap kan onttrek-

ken: Dat hy om hoog zoo wel een Rechter heeft, als wy, Die alle onnoz'len wreekt, ten draf der dwing'landy.

K E Y

Page 76: AT H ALIA,

<5*f A T H A L I A , T R E U R S P E L . R E Y .

Laat on s Go d danken, pryze n en looven , Die on s he t juk va n den hals heeft gefchooven , En Jezabel s Dochter ter nede r gevelt.

#Laat ons God danken, pryzen en looven , "Daar all e onze rampe n door zyn verflove n En Joas , ' t zaad Davids ten troon i s geflelt.

E E N S T E M . At^wie met een oprech t gemoed, In'angft, i n druk , i n tegenfpoed , Gods we t poog t te onderhouwen, Red h y in 't midden va n den Gloed , Hy maak t het alfem bitter zoet , Voor di e op hem vertrouwen .

E E N A N D E R , ó ! Stad! ö! pronkjuweel de r Itedcp! o! Tempel! daar God aa n wil zyn ' gebeden, Verhef u Item ver boven welf en dak ,

Baal, die zoo trot s zyn hoofd opfta k , Legt eindlyk me t den voet getreden. Gy triomfeert va n d'onbefheden .

R E Y . Laat ons God danken , pryze n en loove n , Die on s het juk va n den hals heeft gefchooven , En Jezabel s dochter ter nede r gevelt . Laat ons God danken, pryzen en looven , Daar alle onze rampen door zyn verftodven , En Joas , ' t zaad Davids ten troon is geftelt .

E I N D E .