Arm theater in een gouden tijd
-
Upload
de-warande -
Category
Documents
-
view
215 -
download
2
description
Transcript of Arm theater in een gouden tijd
Arm theater in een gouden tijd
Thomas Crombez doet onderzoek naar
de band tussen rituelen en theater aan
de Universiteit Antwerpen. Hij brengt
eind januari een boek uit over ritueel en
avant- garde na de Tweede
Wereldoorlog. We vroegen hem een
tekst te schrijven naar aanleiding van
ons festival ‘Rituelen’ waarbij hij dieper
ingaat op een roemruchte
theatervoorstelling van het Living
Theatre.
Rituelen in theater en beeldende kunst
hebben een lange traditie. Na de
Tweede Wereldoorlog werd het ritueel,
in het steeds verder ontkerkelijkte
westen, voor een hele generatie
experimentele kunstenaars tot een bron
van inspiratie. Denk aan de happeners,
de experimentele muziek in het spoor
van John Cage, de performance art, en
het fysieke en ritualistische theater. In
datzelfde spoor situeren hedendaagse
kunstenaars, zoals Raimund Hoghe, Philip Huyghe of Thomas Ryckewaert, zich nog steeds.
Ook zij verwijzen naar de artistieke ervaring als een collectief beleefd ritueel.
Aan die droom worden heel wat ideeën en idealen opgehangen. Het theater als de plaats
waar het mythisch bewustzijn herboren kan worden. Het theater als ruimte voor een
authentieke gemeenschap en verbondenheid. Het theater als een sociaal laboratorium. Een
plek om nieuwe vormen van interactie en met-elkaar-zijn te verkennen. Het ‘zuivere’ theater,
de ‘oerstaat’ van het theater.
Vanaf het Living Theatre en het Theater Laboratorium van Jerzy Grotowski, doet een
nadrukkelijk ritualistisch project zijn intrede in de naoorlogse podiumkunsten. De woorden
van Hugo Claus, Alex van Royen en Carlos Tindemans uit 1967 behouden de
daaropvolgende decennia hun waarde: ‘Het is natuurlijk uitgesloten naar deze verloren
wereld terug te keren maar wij proberen hiervan althans een stuk te heroveren.’ (Hugo Claus,
Carlos Tindemans, Alex van Royen, ‘T68 of de toekomst van het theater in Zuid-Nederland’) Even vaak loopt
het uit op een karikatuur van de rite, maar doorslaggevend is de inzet van het ideaal: theater
heeft meer om het lijf dan verstrooiing, en moet een reële impact op het leven van alle
participanten hebben.
De sporen van dat project zijn overal op te merken. Bijvoorbeeld in Jan Decortes allereerste
theatertekst uit 1969, ‘Kosmika’. De volgende regieaanwijzing toont hoe hij wil appellereren
aan een latente ondergrond van spanningen, en een ritualistisch theater ambieert: ‘de dans
wordt van een magische kracht als bij een ritusdans uit Afrika’. (Decorte, ‘Kosmika’)
Decortes voornaamste inspiratie is allicht het Amerikaanse Living Theatre geweest, die vanaf
1962 regelmatig hun werk in Europa tonen. Bij de spraakmakende productie ‘Mysteries and
Smaller Pieces’ (1964) hanteren ze een radicaal nieuwe werkmethode. Niet langer dient een
tekst van een auteur als uitgangspunt, maar nu wordt de verantwoordelijkheid voor het héle
artistieke proces bij de groep gelegd.
Er is dus niet langer sprake van een dramatische opbouw. In de plaats ervan komt een
horizontale structuur met negen of tien losse, ritualistisch aandoende pieces. Oprichter Julian
Beck meent dat seksuele onderdrukking aan de basis ligt van veel geweld, en dat het theater
de ideale plek is om zich te bevrijden van dergelijke remmingen. Om die reden moet het stuk
de structuur van een ritueel aannemen: de toeschouwers ‘opnemen’ op het punt waar ze
zich nu in hun leven, of liever, in hun bewustwording, bevinden en ze van daar ‘een ritueel
van genezing en uitdrijving’ laten beleven. (Lebel, ‘Entretiens avec le Living Theatre’)
Op het podium dragen de acteurs alledaagse kledij. Aan het begin komt één acteur
stilzwijgend, onbewogen en bijna naakt op de scène zitten. De stilte werkt intimiderend.
Reactie bij het publiek blijft niet uit, zowel verbaal als fysiek. Het gooit zelfs met voorwerpen
naar de scène. Het is net dit doorbreken van de ‘vierde wand’ dat het Living Theatre voor
ogen stond. Later komen de andere acteurs op, en beginnen aan een pantomime die de
routine van alledaagse bewegingen toont. Ze maken bedden op en schrobben de vloer.
Het tweede deel van de voorstelling begint met een reeks tableaux vivants. Daarna volgt
‘Lee’s Piece’. De acteurs staan in twee rijen tegenover elkaar en improviseren
gelaatsuitdrukkingen of gebaren, die ze aan hun tegenoverstaande partner ‘doorgeven’. De
laatste scène is de zogenaamde ‘pestscène’, die in heel wat Europese en Amerikaanse
steden voor participatie én ophef zal zorgen. De acteurs mengen zich opnieuw tussen het
publiek, waar ze met veel uiterlijk vertoon aan de zwarte dood bezwijken.
Vier ‘artsen’ ontdoen vervolgens de ‘lijken’ van hun schoeisel, dragen ze naar het podium, en
stapelen ze in de vorm van een piramide. Gemiddeld participeren enkele tientallen mensen
uit het publiek in dit spektakel. Bij anderen roept het beeld onvermijdelijk walging op wegens
de associatie met de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog. Bovendien verloopt ook deze
interactie tussen acteurs en publiek in Europa niet altijd zonder kleerscheuren. In een essay
gepubliceerd in het Nederlandse tijdschrift Het toneel doet Julian Beck het relaas van de
impact die deze scène heeft:
Dit heeft bij het publiek verschillende reacties opgeroepen. Het heeft vormen van
massahysterie opgeroepen; vaak sterven mensen uit het publiek met ons mee. Ze
krijgen een aanval, ze stuiptrekken, ze sterven en ze staan geweldig te kronkelen.
Soms worden ze erg boos: ze zijn ons wel eens aangevlogen, ze hebben ons
geschopt, geslagen, ze hebben geprobeerd ons in brand te steken, ze hebben het
haar van sommige mensen in brand gestoken. Ze hebben allerlei vreemde dingen
gedaan. Ze zijn het toneel opgekomen en ze hebben meegedaan. Aan het eind ervan
hebben we een begrafenisritueel, waarbij we allen die gestorven zijn begraven. Op
een keer in Brussel hadden we ongeveer vijftig lijken meer te begraven.(Julian Beck, ‘In
a supplementary society’)
Deze tekst is een licht gewijzigde voorpublicatie uit ‘Arm theater in een gouden tijd: Ritueel
en avant- garde na de Tweede Wereldoorlog’ van Thomas Crombez, dat in februari bij
LannooCampus (Leuven) verschijnt als eerste deel in de reeks ‘De coulissen van het
geheugen’.
tekst: Thomas Crombez