Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang...

174
Katholieke Universiteit Leuven Faculteit Letteren Subfaculteit Geschiedenis Als een voorbije liefde Als een voorbije liefde Als een voorbije liefde Als een voorbije liefde Tekst en verleden in het geschiedtheoretisch werk van Frank Ankersmit Promotor: Prof. Dr. Kaat Wils Verhandeling aangeboden door Simon Nichelson tot het behalen van de graad van licentiaat in de Geschiedenis Leuven 2008

Transcript of Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang...

Page 1: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

Katholieke Universiteit Leuven

Faculteit Letteren

Subfaculteit Geschiedenis

Als een voorbije liefdeAls een voorbije liefdeAls een voorbije liefdeAls een voorbije liefde

Tekst en verleden in het geschiedtheoretisch werk van

Frank Ankersmit

Promotor: Prof. Dr. Kaat Wils Verhandeling aangeboden

door Simon Nichelson

tot het behalen van de

graad van licentiaat in de

Geschiedenis

Leuven 2008

Page 2: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

2

Zij kennen haar van toen ze een meisje was, ze kennen haar hele levensgeschiedenis, één van hen heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld en maakt het vaag, een vracht herinneringen van anderen die mij beletten haar te zien als iemand die ik voor de eerste keer zie, die blijven hangen als de rook onder de lampen. Italo Calvino, Als op een winternacht een reiziger

Het verleden vergezelt ons als een voorbije liefde – afwezig, maar hierdoor te meer en pijnlijk aanwezig.

Frank Ankersmit, De sublieme historische ervaring

And you’ve been so busy lately That you haven’t found the time To open up your mind And watch the world spinning gently out of time Blur, Out of Time

Page 3: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

3

Inhoudstafel 1. Inleiding: een glimp van het verleden ............................................................................. 4 2. De logica van de historische tekst .................................................................................. 14

2.1. Ankersmits project ................................................................................................. 14 2.2. Zinnen, teksten en het verleden ............................................................................. 26 2.3. Interpretaties van het verleden ............................................................................. 35 2.4. Metafoor en waarheid ............................................................................................ 45 2.5. Besluit: autonomie, objectiviteit en feiten ............................................................ 53

3. Esthetische geschiedfilosofie .......................................................................................... 56 3.1. Inleiding ................................................................................................................... 56 3.2. Historiografie en postmodernisme ........................................................................ 63 3.3. Van interpretatie naar esthetische representatie ................................................. 72 3.3.1. Rorty en het antifoundationalisme ................................................................ 78 3.3.2. De dikke korst van de taal ............................................................................. 90

3.4. De historische representatie ................................................................................... 95 3.4.1. Het ontstaan van betekenis ............................................................................ 98 3.4.2. Vormgeving en micro-storie ........................................................................ 103 3.4.3. Historiografische vormgeving ..................................................................... 109

3.5. Besluit: Paradise Lost ........................................................................................... 112 4. De authentieke ervaring: naar een romantische geschiedschrijving ....................... 115

4.1. Inleiding: Representatiecrisis .............................................................................. 115 4.2. Een verkenning van de historische ervaring ...................................................... 121 4.3. Filosofie van de historische ervaring .................................................................. 124 4.4. De subjectieve historische ervaring ..................................................................... 134 4.5. Het kille hart: de sublieme historische ervaring ................................................ 143 4.6. Besluit: Kleio’s janushoofd .................................................................................. 149

5. Besluit: paradise lost, paradise regained? .................................................................... 151 Sigels ...................................................................................................................................... 156 Bibliografie ............................................................................................................................ 157

1. Werken van Ankersmit ............................................................................................ 157 2. Secundaire literatuur ............................................................................................... 165

Page 4: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

4

1. Inleiding: een glimp van het verleden “Hoe ik ook graaf in het verleden, ik haal alleen nog maar flarden van beelden naar boven waarvan ik niet precies weet wat ze voorstellen, en ook niet of het herinneringen zijn of verzinsels.

In veel gevallen zijn trouwens zelfs de beeldflarden verdwenen: alleen de woorden zijn over. Ik zou nog kunnen vertellen wat er gebeurd is, verdacht goed zelfs (op het gebied van anecdotes ben ik alleen te verslaan door zeeofficieren en beroepsvertellers), maar mijn verhalen zijn niet meer dan geraamtes. In mijn verhalen komt een vent voor die iets bepaalds doet, maar dat ben ik niet, ik heb met die vent niets gemeen. […]

Toch blijven er, op de honderd verhalen die dood zijn, een stuk of twee over die nog springlevend zijn: verhalen waaraan ik voorzichtig terugdenk, af en toe, niet te vaak, zodat ze hun glans niet zullen verliezen. Ik diep zo’n verhaal uit mijn herinneringen op, ik zie de entourage voor me, de mensen die er een rol in speelden en alles wat ze deden. Plotseling houd ik op: ik voelde een slijtplek, ik zag een woord opduiken onder het raamwerk van zintuiglijke waarnemingen. Ik weet nu al dat dat woord over een poosje de plaats zal gaan innemen van vele beelden die me dierbaar zijn. Direct zet ik het mechanisme stop en denk aan iets anders; ik wil mijn herinneringen niet ontkrachten. Vergeefse moeite: de volgende keer dat ik herinneringen zal oproepen, zullen ze bijna allemaal verstard zijn”1.

Aan het woord is Antoine Roquentin, een bereisd historicus, en hoofdfiguur van Jean-Paul

Sartres schitterende roman La Nausée. Hij beschrijft er een gevoel dat velen zullen herkennen,

namelijk hoe een feitelijk juist verhaal over je verleden los lijkt te staan van het eigenlijke

gevoel waarmee dat verleden verbonden was. Het verhaal past zich niet aan aan de

herinneringen, maar overheerst ze en vervormt ze, verminkt ze zelfs: “In mijn verhalen komt

een vent voor die iets bepaalds doet, maar dat ben ik niet, ik heb met die vent niets gemeen”.

Woorden lijken zelfs de weg naar je verleden te versperren. Ze nemen de plaats in van de

herinnering, maar slagen er niet in om recht te doen aan de eens levendige herinnering: “de

volgende keer dat ik herinneringen zal oproepen, zullen ze bijna allemaal verstard zijn”. De

ervaring waarover Roquentin zo treffend vertelt, is die van de verkrachting van en de moord

op het geleefde verleden door het verhaal erover.

Sartre suggereerde hier dat het leven geen verhalende structuur bezit. Elk verhaal dat

over het leven verteld wordt, smelt de contingentie van het bestaan om en giet ze in een

verhalende structuur. Om het contingente verleden tot een verhaal om te smeden, dient juist

die contingentie te sneuvelen. Het verhaal is niet aan de herinnering aangepast. Daarover

bestaan overigens ook andere meningen. De Duitse geschiedfilosoof Wilhelm Dilthey meende

bijvoorbeeld dat we een herinnering wel treffend kunnen beschrijven. Sartre daarentegen

drukte met Roquentins getuigenis uit dat leven en vertellen niet naadloos bij elkaar aansluiten. 1 SARTRE, J-P., Walging, Amsterdam, 2005, 52.

Page 5: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

5

Antoine Roquentin is misschien niet toevallig een historicus. Ook de

geschiedschrijving kan gezien worden als een vorm van sociale herinnering, als de kunst van

de herinnering2. In recente controverses werd echter de onaangepastheid van de academische

geschiedschrijving aan de geleefde herinnering aangeklaagd. De geschiedschrijving over de

Holocaust doet de traumatische ervaring van de kampoverlevenden geen recht. Elke

historicus/a vraagt zich waarschijnlijk wel eens af of geen discrepantie bestaat tussen het

verleden en het verhaal dat hij of zij erover vertelt. De historicus wordt gedwongen om uit

losse feiten een constructie te smeden, die sterk genoeg moet zijn om het gewicht van de

feiten te dragen. Zijn de verbanden die de historicus tussen de feiten legt verbanden in het

verleden zelf?

Vele geschiedfilosofen hebben geprobeerd hebben deze vraag te beantwoorden. Zijn

de in de historische tekst beschreven structuren, structuren van het verleden zelf of bestaan ze

slechts in de tekst? Construeert of reconstrueert de historicus de verleden werkelijkheid? De

Engelse geschiedfilosoof Robin Collingwood stelde bijvoorbeeld dat de historicus het

verleden reconstrueert. Wat de historicus over het verleden vertelt, is effectief wat er in het

verleden gebeurde. Anderen meenden dan weer dat het verleden zelf geen structuren bezit –

of de historicus kan dit wegens de afwezigheid van het verleden niet controleren. Deze laatste

eerder sceptisch geïnspireerde positie wordt het constructivisme genoemd.

Ook de Nederlandse geschiedfilosoof Franklin Rudolf Ankersmit (°1945) kan in deze

constructivistische stroming ingedeeld worden. In een oeuvre dat ondertussen dertig jaar

omspant, verkende Ankersmit alle hoogten en dieptes van deze denkwijze. Daarbij putte hij

argumenten uit allerlei andere disciplines zoals de literatuurtheorie, de esthetica, de politieke

filosofie en de psychologie. Zijn werk kenmerkt zich dan ook door een ongelooflijke

gevarieerdheid qua thema’s, schrijfstijl en zelfs standpunten. Ankersmits denken was, en is, in

voortdurende beweging en de Groningse filosoof aarzelde nooit om op eerdere standpunten

terug te komen of om ze vanuit een totaal verschillend perspectief uit te werken.

In deze kleurrijke chaos vallen desalniettemin terugkerende thema’s en denkwijzen op.

Ankersmits geschiedfilosofische werk is een bezinning op de historische tekst en de daarbij

horende activiteit van het schrijven. In die optiek ontwikkelde Ankersmit eigenlijk eerder een

filosofie van de historiografie dan een filosofie van de geschiedbeoefening. Ankersmit

gebruikte echter uiteenlopende concepten om zijn ideeën te ontwikkelen. Waar hij

oorspronkelijk een narratief vocabularium hanteerde, zocht hij in een tweede periode

2 Cf. HUTTON, P. HUTTON, P., History as an Art of Memory, Hannover, 1993; JONKER, E., “Wilde herinnering en gedisciplineerde geschiedenis”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 121, 2008, 136-147.

Page 6: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

6

aansluiting bij het meer gangbare representatiebegrip. Tenslotte verkende hij de

mogelijkheden van een filosofie van de historische ervaring. In wat volgt, zal ik proberen aan

te tonen dat Ankersmits oeuvre rond één vraag gecentreerd kan worden, namelijk: wat is de

relatie tussen verleden en tekst? Van welke aard is de in de tekst verwoorde kennis?

Ontdekken we structuren in het verleden, of ontstaan ze pas in de tekst? In welke mate vervult

de tekst voor ons de rol van het verleden? Wat is überhaupt een historische tekst?

Deze vragen komen doorheen Ankersmits oeuvre terug. In de lijn van Piet Blaas zal ik

proberen aan te tonen dat de ontwikkeling van Ankersmits ideeën hierover gedreven werden

door een verlangen naar het verleden, door een zoektocht naar ‘een glimp van het verleden’3.

Het verleden is “als een voorbije liefde”4, onbereikbaar, maar daarom niet minder gemist en

gezocht. Het verleden is het paradijs, waar we uit verdreven zijn, maar blijven naar

verlangen5. Zowel de tocht uit het paradijs als de heimwee ernaar, zowel de breuk met de

liefde, als het verlangen ernaar, vormen rode draden in Ankersmits oeuvre. Ankersmits

geschiedfilosofie ontleent haar spankracht aan het contrast tussen het besef van het verlies en

de poging om toch nog in de nabijheid van het verleden te komen.

Bij de reconstructie van Ankersmits passionele relatie met het verleden, hanteer ik

zowel een synchroon als een diachroon perspectief6. Enerzijds deel ik Ankersmits werk in

drie periodes in, die ik elk apart bestudeer. Ik onderscheid achtereenvolgens tussen het

narrativisme van de vroegere jaren ’80 (1978-1984), tussen het postmoderne estheticisme van

de tweede helft van de jaren ’80 (1985-2000) en de ‘romantische’ ervaringsfilosofie vanaf

19933 tot op heden. Aan elk van deze periodes wijd ik één hoofdstuk. Anderzijds poog ik de

evolutie in het werk van Ankersmit te duiden. Naast externe invloeden zoals het

(geschied)filosofische klimaat, wijs ik daarbij op problemen in het werk van Ankersmit zelf.

Die problemen ontspringen telkens uit het conflict tussen verlies en verlangen, tussen

intellectuele afstand en romantische hunker.

In de eerste, narrativistische periode beklemtoonde Ankersmit zeer sterk de

intellectuele onafhankelijkheid van de historicus. De historicus schept een perspectief op het

verleden. Dit wierp echter vragen op naar de objectiviteit van de tekst. Wat maakt een tekst

3 BLAAS, P.B.M., “Op zoek naar een glimp van het verleden: De geschiedfilosofie van Frank Ankersmit”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 119, 2006, 377-386. 4 De sublieme historische ervaring, 358. 5 NG, “Historische representatie”, 157. 6 In deze thesis probeer ik geen antwoord te bieden op de vraag of Ankersmits werk continu dan wel discontinu is. Ik houd deze vraag voor niet bijster interessant. Aan de ene kant stel ik weliswaar evoluties vast, maar aan de andere kant ontwikkel ik een samenhangend perspectief op het gehele oeuvre. De breuken spelen zich dus altijd af tegen een achtergrond van continuïteit. De ‘breuk’ is daarbij duidelijk groter tussen de tweede en de derde periode, dan tussen de eerste en de tweede periode.

Page 7: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

7

objectief? Ankersmits antwoord in deze eerste periode kon niet overtuigen. Daarom poogde

Ankersmit in de tweede, postmoderne (of esthetische) periode dit perspectivisme te verzoenen

met een van de interpretatie onafhankelijke realiteit. Het is deze tour de force die Ankersmit

ertoe aanzette het begrip van de historische representatie in te voeren. Dit

representatievocabularium voldeed vanaf de derde periode echter niet meer. Hoewel

Ankersmit het representatievocabularium nooit volledig heeft afgezworen, ervoer hij de

postmoderne beeldcultuur waarvan deze de uitdrukking is, als verstikkend. Representatie

bracht het verleden niet dichterbij, maar verminkte de historische realiteit integendeel. Door

de kille cognitieve beheersing van het verleden door de geschiedbeoefening ging volgens

Ankersmit de authenticiteit van het verleden verloren. Ankersmits theorie van de historische

ervaring was erop gericht deze wantoestand te remediëren in de momentane versmelting met

zijn geliefde verleden.

Hiermee zal ook reeds duidelijk zijn dat deze thesis geen biografie van Ankersmit is.

Mijn verhandeling kan voornamelijk gelezen worden als een thematische inleiding op het

oeuvre van Ankersmit. Vanwege het thematische perspectief – de verhouding tussen tekst en

verleden – bezit de verhandeling als inleiding echter een tekortkoming. Ankersmits activiteit

beperkte zich niet tot de geschiedfilosofie, maar hij publiceerde vooral sinds de jaren ’90 ook

veel op het domein van de politieke theorie. Op verschillende plaatsen legde Ankersmit ook

de parallellen tussen de geschiedschrijving en de politiek bloot. Omwille van de coherentie

heb ik noch Ankersmits politieke filosofie, noch de door hem waargenomen politieke

dimensie van de geschiedschrijving besproken. Voor de geïnteresseerde lezer heb ik in de

bibliografie evenwel ook ‘politieke’ teksten opgenomen. Ankersmits ‘Politieke representatie.

Betoog over de esthetische staat’ is daarbij het gemakkelijkste vertrekpunt7. Hij werkte er het

representatiebegrip voor de politieke filosofie uit. Omwille van de coherentie van mijn

verhandeling heb ik dit links laten liggen.

De meeste problemen bij het schrijven ondervond ik bij de vervlechting van het

historische en het filosofische perspectief. Ik heb enerzijds gepoogd Ankersmits ideeën uit te

leggen en te becommentariëren. Hier ben ik professor Kaat Wils een eerste keer dank

verschuldigd: ze liet niet na er me op te wijzen dat mijn publiek niet bestaat uit studenten

filosofie. Onder haar invloed heb ik geopteerd voor leesbaarheid boven filosofische

techniciteit (aan de lezer om te oordelen in hoeverre me dit gelukt is). Daarbij heb ik bewust

technische filosofische discussies die mijns inziens geen relevantie hadden voor de

7 NG, “Politieke representatie”.

Page 8: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

8

geschiedbeoefening vermeden. Met andere woorden, ik heb geprobeerd Ankersmits

geschiedfilosofie zo eenvouding mogelijk uit te leggen en van commentaar te voorzien.

Anderzijds ben ik professor Wils een tweede maal – en hier misschien wel nog meer –

dank verschuldigd. Doordat ze bleef hameren op het historisch perspectief en de relevantie

voor de geschiedbeoefening, sijpelde het historisch besef terug in mijn wat vervormde

filosofische getrainde geest. Vooral de historiografische context voegde een wezenlijke

dimensie toe aan mijn begrip van Ankersmits filosofie: Na jaren van puur filosofische studie

over Popper, Heidegger, Luhmann, Habermas, Kant… ervoer ik dit overigens ook persoonlijk

als een verademing én als een les in filosofisch begrip. Zelfs de meest cryptische, dorre

filosofie kan niet los van zijn historische (culturele of politieke) achtergrond begrepen

worden. Dit lijkt misschien evident, maar na de ervaring van de veelal ahistorische praktijk

van het filosofisch onderzoek, kwam het voor mij als een openbaring.

Ankersmit startte zijn academische traject begin de jaren ’60 vreemd genoeg niet binnen de

geschiedbeoefening of de wijsbegeerte, maar als student wis- en natuurkunde. Na drie jaar

met naar zijn eigen oordeel weinig succes, kwam hij echter tot het besluit dat deze studie hem

niet lag. Na het vervullen van zijn legerdienst veranderde hij van studierichting en wendde

zich tot een andere liefde: de geschiedenis (en de filosofie). Zijn interesse voor de

geschiedenis ontsproot aan “a strong nostalgic yearning for the eighteenth century that was

initially inspired by the music of Bach, Mozart, and all the other eighteenth-century

composers”8. Deze radicale wissel van studieonderwerp maakte een diepe indruk op hem. De

verschillen tussen geschiedenis en wiskunde schenen hem immens toe. Dit lag volgens

Ankersmit aan de bron van het door hem gemaakte scherpe onderscheid tussen de humane en

de exacte wetenschappen. De eigenheid van de geschiedbeoefening trof hem dusdanig, dat

deze ervaring hem uiteindelijk in de richting van de geschiedtheorie (een term die hij boven

gechiedfilosofie verkoos) dreef: “I began to ask myself question like, what most peculiar kind

of discipline is this?, why is taught at universities?, and why is it intellectualy taken seriously

at all”9? Deze vragen naar de eigenheid van de geschiedbeoefening, leidden hem uiteindelijke

naar het narrativisme10.

8 DOMANSKA. E., “Interview Franklin R. Ankersmit”, in: DOMANSKA, E., Encounters : philosophy of history after postmodernism, Charlottesville, 1998, 67. 9 DOMANSKA. E., “Interview Franklin R. Ankersmit”, 69. 10 Verdere biografische elementen zijn – voor zover relevant – telkenmale opgenomen in de inleidingen van de verschillende hoofdstukken.

Page 9: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

9

Ankersmit verkende het narrativistische landschap voor het eerst in zijn artikel ‘Het

narratieve element in de geschiedschrijving’ van 1978. Hij werkte zijn ideeën hierover uit in

zijn proefschrift Narrative logic: a semantic analysis of the historian’s language, dat in een

vrij technische, Angelsaksische stijl geschreven is. Zijn lezing “Een moderne verdediging van

het historisme. Geschiedenis en identiteit” gaf echter de belangrijkste ideeën weer in een

toegankelijkere stijl11. Hij vatte zijn stellingen ook schematisch samen in ‘Six Theses on

Narrativist Philosophy of History’12.

In 1986 leidde Ankersmit een themanummer van History and Theory in, waarbij hij

het narrativisme verdedigde tegenover de epistemologische geschiedfilosofie. Ankersmit

zocht in zijn lezing ‘Tegen de verwetenschappelijking van de geschiedbeoefening’ van 1987

toenadering tot het postmodernisme en veroorzaakte hiermee veel deining binnen de

Nederlandse geschiedbeoefening. In 1990 verscheen Ankersmits eerste belangrijke bundel De

navel van de geschiedenis. Over interpretatie, representatie en historische realiteit.

Ankersmit verzamelde er zijn belangrijkste essays en voorzag ze van een ruime inleiding. In

de volgende jaren zou Ankersmit nog twee belangrijke Engelstalige bundels publiceren.

History and Tropology documenteerde Ankersmits oorspronkelijke toe-eigening en latere

afwijzing van het narrativisme. In Historical Representation van 2001 zocht Ankersmit naar

een juste milieu tussen de literatuurtheorie en de empiristische geschiedfilosofie. In de

exploraties-triologie onderzocht Ankersmit de ‘transversale rede’ die de geschiedschrijving,

de esthetica en de politiek zou verbinden. In 1993, bij zijn aanstelling tot hoogleraar,

markeerde Ankersmits lezing De historische ervaring het begin van een nieuw intellectueel

avontuur. Het voorlopige eindpunt hiervan is De sublieme historische ervaring van 2007,

waarin hij zijn ideeën over de subjectieve en de sublieme historische ervaring tot één

monumentale monografie synthetiseert. Dit boek werd in 2008 ook bekroond met de Socrates

wisselbeker.

Tot slot van deze inleiding mag een literatuuroverzicht niet ontbreken. Ik selecteer hierbij op

basis van wat ik zelf als de meest verhelderende en inspirerende commentaren ervaren heb.

Daarna bespreek ik kort de omkaderende literatuur. In het begin van de jaren ’80 schreef

Chris Lorenz de belangrijkste commentaren bij Ankersmits Narrative Logic. Lorenz, die zijn

11 NG, “Een moderne verdediging”. 12 HT, “Six theses”.

Page 10: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

10

doctoraat aan de historische verklaring wijdde13, vatte in zijn ‘Het masker zonder gezicht’ de

belangrijkste stellingen van Ankersmits proefschrift samen en bekritiseerde op heldere wijze

een aantal concepten14. In 1998 verscheen van zijn hand ‘Can histories be true?’ waarin hij

Hayden Whites en Ankersmits ‘metaforisch’ narrativisme voorstelde als ‘inverted positivism’.

Lorenz klaagde er Ankersmits naïeve visie op het vaststellen van feiten aan15.

De meest verhelderende bespreking van Ankersmits ‘esthetische’ wending vloeide uit

de pen van Piet Blaas. Zijn recensie van De navel van de geschiedenis duidde de belangrijkste

evoluties in het werk van Ankersmit16. Samen met de lectuur van de wat technischere

artikelen van John Zammito schetst dit de lezer reeds een goed beeld van Ankersmits ideeën

tijdens deze jaren17.

Voor Ankersmits introductie van de (sublieme) historische ervaring dien ik tenslotte te

verwijzen naar twee recensies. Torbjörn Chorell vatte Ankersmits belangrijkste ideeën vooral

bevattelijk samen, terwijl Harry Jansen de filosofische discussie niet schuwde. Hij

concentreerde zich op Ankersmits conceptie van tijd in De sublieme historische ervaring. Zijn

commentaren over de verhouding tussen de tekst en de historische ervaring zijn met mijn

ideeën hierover verwant18. Hoewel de in 2006 op de Utrechtse leerstoel ‘Grondslagen en

geschiedenis van de geschiedbeoefening’ aangestelde Ed Jonker zich in ‘Hedendaags

historisme en anachronisme’ zich naar mijn mening soms wat te kritisch opstelde, vond ik zijn

commentaar bij de introductie van een nieuw filosofisch begrip prikkelend19. Op een

persoonlijke noot wil ik hieraan nog toevoegen dat de gecombineerde lectuur van zijn

Historie. Over de blijvende behoefte aan geschiedenis en Tollebeeks en Verschaffels De

vreugden van Houssaye. Apologie van de historische interesse voor mij een intense intellectuele

13 LORENZ, C., De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis, Amsterdam, 1988. Ankersmit was overigens co-promotor van dit proefschrift. 14 LORENZ, C., “Het masker zonder gezicht. F.R. Ankersmits filosofie van de geschiedschrijving”, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 97, 1984, 169-194; ANKERSMIT, F.R., “Antwoord aan Lorenz”, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 97, 1984, 555-561; LORENZ, C., “Er bestaat geen masker zonder gezicht. Een antwoord aan Frank Ankersmit”, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 97, 1984, 56-61. 15 LORENZ, C., “Can Histories Be True? Positivism, and the ‘Metaphorical Turn’”, in: History and Theory, 37, 1998, 309-329. 16 BLAAS, P.B.M., “Esthetische geschiedfilosofie”, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 106, 1993, 38-48. 17 ZAMMITO, J., “Ankersmit and Historical Representation”, in: History and Theory, 44, 2005, 155-181; ZAMMITO, J., “Ankersmit's Postmodernist Historiography: The Hyperbole of ‘Opacity’”, in: History and Theory, 37, 1998, 330-346. 18 CHORELL, T.G., “F.R. Ankersmit and the historical sublime”, in: History of the human sciences, 19, 2004, 91-102; JANSEN, H., “Historische ervaring en tijd. Ankersmits Sublime Historical Experience”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 121, 2008, 72-85. 19 JONKER, E., “Hedendaags historisme en anachronisme”, in: Theoretische Geschiedenis, 21, 1994, 1-15.

Page 11: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

11

ervaring waren. Beide boeken verwoorden weliswaar andere standpunten, maar worden

gedragen door een authentieke bekommernis om het historische metier20.

Een laatste publicatie mag niet ontbreken in dit korte overzicht. Toen ik na mijn eerste

lectuur van Ankersmits oeuvre drie periodes ontwaarde, werd ik in mijn these bevestigd door

het in 2006 verschenen artikel ‘Op zoek naar een glimp van het verleden: De

geschiedfilosofie van Frank Ankersmit’ van Piet B.M. Blaas. Dit artikel was een uitgewerkte

versie van een lezing op het congres Making a difference: Dialogues with Frank Ankersmit21.

Blaas centreerde er Ankersmits werk rond de drie begrippen narratio, representatie en

ervaring. Wat deze drie begrippen volgens hem verbindt, is de “geschiedfilosofische

zoektocht naar de historische realiteit” en “de vraag of we ooit in staat zullen zijn maar een

glimp van het verleden op te vangen”22. Blaas’ artikel bracht dus gelijkaardige ideeën naar

voren. Doorheen de redactie van mijn thesis fungeerde het als een soort kompas om niet te ver

van de vooropgestelde weg af te raken. Het korte bestek van Blaas’ uiteenzetting liet echter

niet toe om de evolutie in het werk van Ankersmit te verklaren. Op dit punt zal ik Blaas

proberen aan te vullen. Volgens mij kan Ankersmits intellectuele Werdegang zowel vanuit

‘externe’ redenen, zoals de stand van het geschiedfilosofische debat, als interne redenen

(problemen binnen het werk en nieuwe inspiratiebronnen) verklaard worden. Ik probeer dus

enerzijds – zoals Blaas – de continuïteit van Ankersmits werk te duiden vanuit diens

zoektocht naar ‘een glimp van het verleden’. Anderzijds poog ik een genealogie van de

evoluties binnen Ankersmits oeuvre aan te bieden. De reeds aangeduide spanning tussen het

verlies van en het verlangen naar het verleden, vormt daarbij de voornaamste leidraad.

Ankersmit inspireerde zich vaak op evoluties binnen de historiografie en de

geschiedtheorie. Bij de reconstructie van het internationale historiografisch kader was vooral

Georg G. Iggers schitterende synthese Historiography in the twentieth century. From

scientific objectivity to the postmodern challenge van grote waarde23. Essays van Jo Tollebeek

en Peer Vries zetten de overgang van ‘wetenschappelijke’ naar verhalende geschiedschrijving

20 TOLLEBEEK, J. en VERSCHAFFEL, T., De vreugden van Houssaye. Apologie van de historische interesse, Amsterdam, 1992; JONKER, E., Historie. Over de blijvende behoefte aan geschiedenis, Assen, 2001. 21 Volgens de website van dit congres zouden de verschillende lezingen tot een boek gebundeld worden onder de titel Verschil maken: in debat met Frank Ankersmit. Bij mijn weten – en tot mijn grote spijt – is dit boek tot op heden echter nog niet verschenen. (http://www.rug.nl/let/onderzoek/onderzoekcentra/cmg/activiteiten/makingadifference) 22 BLAAS, P.B.M., “Op zoek naar een glimp van het verleden: De geschiedfilosofie van Frank Ankersmit”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 119, 2006, 379. 23 IGGERS, G.G., Historiography in the twentieth century. From scientific objectivity to the postmodern challenge, Middletown, 2005.

Page 12: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

12

in perspectief24. Ed Jonkers ‘Wilde herinnering en gedisciplineerde geschiedenis’ maakte me

tenslotte duidelijk wat de historiografische achtergrond van de ‘representatiecrisis’ was.

Tollebeek was overigens ook de auteur van De Ekster en de kooi. In het gelijknamige

eerste opstel beschreef hij niet alleen de institutionalisering van de geschiedtheorie in

Nederland, maar tevens de soms woelige verhouding tussen de geschiedtheorie en de

historische praktijk in de Lage Landen. Het narrativisme droeg hier wezenlijk bij tot deze

gespannen relatie. Het inleidende overzicht van Roberts op The History and narrative debate

vergemakkelijkte de toegang tot deze stroming25. Ankersmits toenadering tot het

postmodernisme stelde me voor het probleem uit de ontzaglijke literatuur over het

postmodernisme de relevante werken te selecteren. Overzichtsartikels van Drolet, Fay en

Jenkins waren hierbij van grote hulp26. Vanuit technisch-filosofisch oogpunt vergrootte Kevin

Passmores artikel ‘Poststructuralism and history’ mijn inzicht in Ankersmits werk

aanzienlijk27. Martin Jay liet tenslotte zien op welke discussies Ankersmits begrip ‘historische

ervaring’ aansloot. Over het vrij recente debat over de ‘representatiecrisis’ in de

geschiedbeoefening bestaan bij mijn weten weinig ‘omkaderende’ artikels. Aanwijzingen

voor de reconstructie van dit debat vond ik evenwel in het reeds vernoemde artikel van Ed

Jonker en bij Ankersmit zelf.

De redactie van deze tekst verliep door allerlei omstandigheden met horten en stoten. De

ingelaste pauzes bleken echter positief. Ze gaven me de tijd om afstand te nemen van

Ankersmits tekst en de commentaren van mijn promotor, professor Kaat Wils, door te denken.

Zoals ik reeds vermeldde, bracht ze me vooral terug zin voor historisch besef bij. Tegelijk liet

ze me de vrijheid om van deze thesis mijn persoonlijk werk te maken. Voor haar raad en

aanwijzingen, wil ik hier bij deze nogmaals bedanken. Een woord van dank ook aan professor

Jo Tollebeek, die de tijd nam mijn thesisvoorstel uitgebreid te becommentariëren en me op de

24 TOLLEBEEK, J., “Het postulaat van Plumb. Over het succes van de verhalende geschiedschrijving”, in: Dietsche Warande en Belfort, 135, 1990, 316-321; VRIES, P., “De hoogtijdagen van de geschiedenis als sociale wetenschap en de terugkeer van het verhaal”, in: BELIËN, H. en VAN SETTEN, G.J. (eds.), Geschiedschrijving in de twintigste eeuw, Amsterdam, 1991, 223-239 . 25 ROBERTS, G., “Introduction: the history and narrative debate, 1960-2000”, in: ROBERTS, G. (ed.), The History and Narrative Reader, London, New York, 2001. 26 DROLET, M., “Introduction”, in: DROLET, M. (ed.), The Postmodernism Reader. Foundational Texts, London, 2004; FAY, B., “Introduction: The Linguistic Turn and Beyond in Contemporary Theory of History”, in: FAY, B., POMPER, P. en VANN, R.T., History and Theory. Contemporary Readings, Oxford, 1998, 1-12; JENKINS, K., “Introduction: on being open about our closures”, in: JENKINS, K. (ed.), The Postmodern History Reader, London, 1997. 27 PASSMORE, K., “Poststructuralism and history”, in: BERGER, S., FELDNER, H. en PASSMORE, K. (eds.), Writing History. Theory and Practice, Londen, 2003, 118-140.

Page 13: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

13

hoogte hield van pas verschenen artikels over Ankersmit. In tijden van crisis waren er

tenslotte ook Benjamin en Jouwe, die mijn persoonlijke ervaring van wat Ankersmit als een

sublieme historische ervaring zou aanduiden, elk op hun eigen manier milderden.

Page 14: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

14

2. De logica van de historische tekst

2.1. Ankersmits project

Begin de jaren zeventig verschenen Ankersmits eerste artikelen binnen het domein van de

geschiedfilosofie. Ankersmits uiterst kritische bespreking van Kees Bertels Geschiedenis

tussen structuur en evenement, die een verdediging van een sociaalwetenschappelijke

benadering voorstond, viel daarbij het meest op28. Deze kritische houding tegenover

‘positivistische’ indringers in de geschiedbeoefening bleef kenmerkend voor Ankersmits

geschiedfilosofie. Tot aan de publicatie van zijn proefschrift Narrative Logic in 1983

publiceerde Ankersmit geregeld artikelen. De meeste vormden verkenningen voor zijn

doctoraatsthesis. Belangrijk was in dit opzicht vooral “Het narratieve element in de

geschiedschrijving” van 1978, waarin Ankersmit een staalkaart van het narrativistisme

presenteerde en een verdere toenadering tot deze geschiedfilosofische stroming bepleitte29.

Een laatste vermeldenswaardig essay onder de titel “Een moderne verdediging van het

historise. Geschiedenis en identiteit” stamt uit 1981. Ankersmit zette er de hoofdlijnen van

zijn nog te verschijnen proefschrift uiteen en verdedigde het narrativisme als een moderne

variant van het historisme30.

Dit laatste artikel vormt de gemakkelijkste en helderste toegang tot Ankersmits denken

in deze periode. Dat heeft vooral veel te maken met de schrijfstijl van Ankersmits

proefschrift. Het in het Engels geschreven Narrative Logic sprong in het oog door zijn ‘on-

Hollandse’ techniciteit. In een interview met Ewa Domanska uit 1998 betreurde Ankersmit

deze optie voor een Angelsaksische stijl:

“The worst shortcoming of the book was that I had used the vocabulary and the way of arguing that were customary in Anglo-Saxon philosophy of language to demonstrate ‘continental’ conclusions. Whereas I had hoped to contribute in this way to bridging the gap between two philosophical traditions, the result, instead, was that the book fell between two stools: so far as the book was noticed at all, the philosophers of language did not like my conclusions and the Continental structuralists and poststructuralists did not like my way of arguing. So, in fact, the book was dead even before it was born”31.

28 “Kees Bertels. Geschiedenis tussen structuur en evenement”, BMGN, 89, 1974, 396-411. 29 “Het narratieve element in de geschiedschrijving”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 91, 1978, 181-213. 30 NG, “Een moderne verdediging”. 31 DOMANSKA. E., “Interview Franklin R. Ankersmit”, in: DOMANSKA, E., Encounters : philosophy of history after postmodernism, Charlottesville, 1998, 71.

Page 15: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

15

Ankersmit overdreef in dit interview de geringe impact van het boek. Weliswaar was de

internationale receptie van het boek gemengd en moet erkend worden dat zijn begrip

‘narratieve substantie’ geen ingang in het debat vond, maar Narrative Logic vestigde wel

Ankersmits reputatie in het Nederlandse taalgebied. Ankersmit werd er dan ook als een

volwaardige debatpartner- en tegenstander gezien. In het interview verwees Ankersmit ook

naar de ongenadige recensie door de positivistisch ingestelde McCullagh in History and

Theory32. Hij vermeldde echter niet dat Hayden White, een veel meer vermaarde

geschiedfilosoof wel een positieve recensie schreef en het boek aan elke in vormgeving

geïnteresseerde historicus aanraadde33. Hoewel dit Ankersmit uiterst geringschattende

beoordeling van de impact van zijn boek wat mag nuanceren, sloeg de uiteindelijke ballans

echter eerder naar de negatieve kant door.

Wat waren nu de theses die Ankersmit in Narrative Logic verdedigde? Chris Lorenz zette

Ankersmits werk vooral binnen het perspectief van de verdediging van de autonomie van de

geschiedwetenschap en de geschiedfilosofie:

“[Ankersmit] wil met zijn filosofie van het verhaal (narratieve filosofie) laten zien waarom de historische kennis, die in de verhalende vorm wordt gepresenteerd, filosofisch gezien acceptabel is en kan worden gefundeerd. Alleen op deze wijze kan verdedigd worden dat de geschiedwetenschap een eigen filosofie heeft, waardoor ze van het juk van de haar ‘vreemde’ filosofieën, zoals het positivisme, kan worden bevrijd”34.

Ankersmit wou de autonomie van de geschiedfilosofie en de geschiedwetenschap dus

verdedigen door te laten zien dat historische kennis een geldige vorm van kennis is. Dat

betekende dat Ankersmit niet veel op had met ‘vreemde’ filosofieën, die er van uit gingen dat

de geschiedbeoefening in ‘wetenschappelijkheid’ tekort schoot. Dit kan tevens gezien worden

als een erger ten opzichte van een goed deel van de naoorlogse geschiedfilosofie- en

beoefening. De Duitse historiograaf Georg Iggers onderscheidde in zijn geschiedenis van de

20e-eeuwse historiografie twee verschillende oriëntaties binnen het geschiedenisgild. Aan de

ene kant pleitten historici uit allerlei disciplines en van diverse ideologische pluimage voor

een hervorming van de geschiedwetenschap naar het model van de natuurwetenschappen. Aan 32 MCCULLAGH, C.B. “F.R. ANKERSMIT, Narrative Logic. A Semantic Analysis of the Historian’s Language. Review Essay”, in: History and Theory, 23, 1984, 394-493. 33 WHITE, H., “Narrative Logic. Book review”, in: American Historical Review, 89, 1984, 1037-1039. 34 LORENZ, C., “Het masker zonder gezicht. F.R. Ankersmits filosofie van de geschiedschrijving”, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 97, 1984, 169.

Page 16: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

16

de andere kant benadrukten historici vooral in de laatste dertig jaar de culturele dimensie van

de geschiedbeoefening en wezen ze op de verwantschap tussen geschiedenis en literatuur35.

De pleidooien voor een meer wetenschappelijke geschiedenis waren deels een reactie

op de histoire evénementielle van de negentiende eeuw. Historici zagen grote tekorten in de

verhalende geschiedschrijving die zich concentreerde op veldslagen en het wedervaren van

leden van de hogere klassen. Tegenover de vrijblijvendheid van de geschiedbeoefening

plaatsten zij de wetenschappelijkheid en het ‘nut’ van de sociale wetenschappen. De

verhalende geschiedschrijving moest volgens hen vervangen worden door een

wetenschappelijke. De historicus moest kwantificeren en verklaren in plaats van louter te

beschrijven. In plaats van het evenement moesten de (sociale) structuren en processen centraal

komen te staan in het historisch onderzoek.

Een voorbeeld van deze wetenschappelijke oriëntatie was de Franse Annales-school.

Rond 1960 viel er in de Annales-school, gegroepeerd rond het gelijknamige tijdschrift, een

sterke drang naar verwetenschappelijking waar te nemen. Geschiedenis moest voor vele

historici van de Annales een sociale wetenschap worden. Kwantificatie en het gebruik van

statistieken waren daarbij essentieel. De producten van deze wetenschappelijke benaderingen

kenmerkten zich door de aanwezigheid van ‘harde’ onderwerpen en het ontbreken van

mensen: “niet de mens en zijn daden stonden centraal, maar de omstandigheden (geografisch,

demografisch, economisch of sociaal) waarin de mens verkeert”36. Iggers karakteriseerde deze

geschiedschrijving als een ‘history without people’. Le Roy Ladurie, die zich later in de

richting van de historische antropologie bewoog, publiceerde in 1966 bijvoorbeeld een studie

over de relaties tussen voedselprijzen en demografische evoluties op lange termijn. Deze

liefde voor grote, kwantificeerbare onderwerpen en evoluties van sociale structuren op lange

termijn kenmerkte vele pogingen tot verwetenschappelijking van de geschiedbeoefening37.

Hoewel de dominantie van wetenschappelijke benaderingen nooit volledig was38,

groeide de kritiek op deze voorstellen rond 1970 merkbaar. In een schoolmakend artikel in

Past and Present, een leidend geschiedfilosofisch tijdschrift, vatte Lawrence Stone deze

evolutie samen onder de titel “The Revival of Narrative: Reflections on a New Old History”.

De terugkeer van de verhalende vormen van geschiedschrijving ging volgens Stone hand in 35 IGGERS, G.G., Historiography in the twentieth century, 3-16. 36 VRIES, P., “De hoogtijdagen van de geschiedenis als sociale wetenschap en de terugkeer van het verhaal”, 225. 37 IGGERS, G.G., Historiography in the twentieth century, 51-64. 38 Zie bvb. ROBERTS, G., “Introduction: the history and narrative debate, 1960-2000”, 3: “The eclipse of narrative was mostly an illusory effect of the transitory prominence of certain schools and fashions within history (the French Annales school, various types of Marxism, quantitative history, the new social history in Britain, the United States, Germany and elsewhere)”.

Page 17: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

17

hand met het verlies van het geloof dat een overtuigende wetenschappelijke uitleg van de

verandering en evolutie mogelijk was. Tevens ontgoochelden de resultaten van de

wetenschappelijke geschiedschrijving. Als gevolg hiervan kwamen ook de mens als

handelend wezen en andere, meer culturele dimensies van het verleden terug in het centrum

van de belangstelling te staan. De verhalende vorm werd in de geschiedschrijving terug tot

een geldige vorm van geschiedschrijving opgewaardeerd.

De ‘terugkeer van het verhaal’ in de geschiedschrijving presenteerde zich in

verschillende gedaantes. Ten eerste pleitte Stone in zijn artikel voor de terugkeer van de

‘normale’ verhalende geschiedschrijving met traditionele thema’s als de politieke

geschiedenis en de biografie. De aanhangers van deze stroming schreven zich in de oude

traditie van de geschiedschrijving in. In de jaren ’70 en ’80 zagen ten tweede ook meer

experimentele vormen van verhalende geschiedschrijving voor een groot publiek het daglicht.

De werken van auteurs als Simon Schama (Patriots and Liberators), Barbara Tuchman (De

waanzinnige veertiende eeuw) en George Duby (De kathedralenbouwers) vielen op door de

vervaging van de grens tussen geschiedschrijving en literatuur die ze bewerkstelligden. Jo

Tollebeek citeerde in zijn essay over het succes van de verhalende geschiedschrijving Simon

Schama, die stelde dat “geschiedschrijving allereerst moet proberen een kunst te zijn, alvorens

zich voor wetenschap uit te geven”39. De grote aandacht voor stilistische en literaire aspecten

resulteerde bovendien in een groot commercieel succes voor deze auteurs. Tenslotte

manifesteerde the revival of narrative zich ook binnen het domein van de cultuurgeschiedenis.

De heropleving van dit domein – overigens ook binnen de zogenaamde derde generatie van de

Annales – ging gepaard met de aanboring van nieuwe thema’s, zoals de

mentaliteitsgeschiedenis. De historici van de New Cultural History, zoals de Amerikaan

Robert Darnton (The Great Cat Massacre) oriënteerden zich expliciet aan de antropologie en

ruilden het oude normatieve en elitaire cultuurbegrip voor een descriptief en breder

cultuurbegrip. Deze ‘etnografische historici’ concentreerden zich niet langer op de ‘verfijnde’

toplaag van de cultuur, maar op de algemene, dagdagelijkse culturele praktijk van alle leden

van de maatschappij. Hun voorkeur ging daarbij vaak uit naar het onbewuste en figuren ‘in de

rand’ van de maatschappij. De microstorie Il formaggio e i vermi van Carlo Ginzburg vormde

hier een exemplarisch voorbeeld van. Ginzburg ontleedde aan de hand van verslagen van

inquisitieverhoren het wereldbeeld van de 16e-eeuwse Italiaanse molenaar Mennochio.

Mennochio was bovendien een atypische figuur: als geletterde boer had hij zich een eigen

39 TOLLEBEEK, J., “Het postulaat van Plumb. Over het succes van de verhalende geschiedschrijving”, 316.

Page 18: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

18

wereldbeeld gecombineerd uit aspecten van de volkse cultuur en elementen die hij uit

‘geleerde’ boeken haalde. Dit type studie kan niet ‘verhalend’ genoemd worden in de strikte

zin van het woord. Vele van de etnografische historici zoals Ginzburg, Burke, Darnton en Le

Roy Ladurie maakten immers gebruik van menswetenschappelijke methodes en vertelden

bovendien geen verhaal. Echter, “doordat zij hun personages veelvuldig aan het woord laten,

wekte hun werk een verhalende indruk”40. Vanaf begin de jaren ’70 kenden deze drie vormen

van verhalende geschiedschrijving zowel binnen als buiten de besloten kringen van de

universiteit groot succes. Wat hun verenigde was een grote aandacht voor de stilistische

dimensie van de geschiedschrijving en een afkeer van de ‘wetenschappelijke’

geschiedschrijving van de jaren ’6041.

Deze herwaardering van de verhalende aspecten van de geschiedschrijving paste

binnen het kader van een bredere culturele appreciatie van de gevarieerdheid van taal. Dit

drukte zich in de filosofie uit in de zogenaamde linguistic turn of de linguïstische wending,

een term van de Amerikaanse filosoof Richard Rorty. Deze ‘beweging’ ontstond in de

Verenigde Staten en bij uitbreiding in het gehele Angelsaksische taalgebied. Binnen dit

gebied was de analytische filosofie, die vooral op wetenschapsfilosofische en kentheoretische

problemen focuste, dominant. De binnen die tak van de filosofie gestelde vragen draaiden

daarbij vooral rond het eerder traditionele waarheidsprobleem: hoe kunnen we object x

kennen? De rol die taal in de antwoorden op deze vragen speelde, was eerder beperkt: er werd

voetstoots vanuit gegaan dat taal een medium was dat – mits goed gebruik – de werkelijkheid

adequaat kon afbeelden. Met de linguistic turn kwam verandering in deze situatie. Taal kwam

centraal te staan in het debat en er trad met name een grote aandacht op voor andere dimensies

van de taal dan de puur beschrijvende. Binnen het filosofische debat werd taal meer reliëf en

meer karakter toebedeeld. Taal werd plots gezien als een zelfstandige factor, een factor die

een grotere rol speelde bij het beoordelen van filosofische problemen dan men daarvoor kon

bevroeden.

Maar de linguïstische wending had nog een grotere invloed: niet alleen kwam er een

extra speler in het filosofische debat, ook de vragen in het debat zelf veranderden. Zo werd de

vraag naar waarheid in sommige gebieden als ongeldig beschouwd. Als we bijvoorbeeld de

tekst als een derridiaans doolhof zonder hors texte begrijpen, hoe kunnen we dan nog achter

40 TOLLEBEEK, J., “Het postulaat van Plumb. Over het succes van de verhalende geschiedschrijving”, 319. 41 Deze paragraaf over het succes van de verhalende geschiedschrijving is gebaseerd op: TOLLEBEEK, J., “Het postulaat van Plumb. Over het succes van de verhalende geschiedschrijving”; VRIES, P., “De hoogtijdagen van de geschiedenis als sociale wetenschap en de terugkeer van het verhaal”; BURNS, R.M., “Introduction: cultural history”.

Page 19: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

19

die tekst op zoek naar waarheid en realiteit? Als taal de werkelijkheid vervormd weergeeft,

kunnen we de werkelijkheid dan nog wel op een adequate manier kennen? In Europa, en dan

vooral in Frankrijk, voerden prominente figuren als Jacques Derrida en Michel Foucault

onderzoek naar de manier waarop taal ons denken beïnvloedt. Foucaults oeuvre onderzocht de

vraag hoe taal ons denken en onze maatschappelijke structuren bepaalt. De manier hoe men

denkt, wat iets is voor iemand is, wordt in sterke mate bepaald door taal, door de manier

waarop over iets gesproken wordt. Vanaf de jaren ‘70 kreeg taal dus een prominente plaats in

het intellectuele debat. Hoe vormt taal onze kennis? Wat zijn de onderliggende dimensies van

taal? Dit waren de filosofische topics die vanaf dan in de spotlights traden42.

Binnen de geschiedfilosofie werd de linguistic turn met de term ‘narrativisme’

bedacht. Deze nieuwe vorm van geschiedtheorie vormde de filosofische tegenhanger van het

hernieuwde succes van de verhalende geschiedschrijving. Tollebeek omschreef de centrale

thema’s van het narrativisme als volgt: “In het historisch narrativisme staat niet de wijze

waarop deze kennis [van het verleden] wordt vergaard centraal, maar wel de manier waarop

deze kennis wordt geordend en verwoord”43. Geoffrey Roberts oordeelde dat het narrativisme

“the most important and central debate in the philosophy of history since the 1960s” was. Hij

specificeerde de inzet van dit debat als “the extent to which the discipline of history is

essentialy a narrative mode of knowing, understanding, explaining and reconstructing the

past”44. Het narrativisme legde de nadruk op de linguïstische middelen waarmee historische

kennis geformuleerd wordt. De narrativistische geschiedtheoretici meenden dat de

historiografische stijl een essentiële component van de geschiedbeoefening uitmaakt.

De aandacht voor narrativiteit groeide reeds in de jaren ‘60. Theoretici als Morton

White en Arthur Danto opereerden echter nog binnen het sociaalwetenschappelijke kader. Ze

onderzochten waarom het historische verhaal een adequate vorm van verklaring was.

Frederick Olafson beweerde dat de historische narratio en het leven dezelfde doelmatige

structuur bezaten en dat het verhaal daarom in staat was het menselijke handelen te verklaren.

Louis O. Mink radicaliseerde de aandacht voor het verhaal door te verklaren dat het verhaal

42 Hierbij wil ik nog opmerken dat de linguïstische wending vaak geassocieerd wordt met het postmodernisme. Inderdaad sluit een multidimensioneel begrip van taal naadloos aan bij de typisch postmoderne discoursdeconstructies, machtsgenealogieën en ondermijningen van elk archimedisch punt van kennis. In onze context zal het echter belangrijk blijken de twee fenomenen van elkaar te onderscheiden. Dat dit onderscheid nuttig kan zijn, mag blijken uit het feit dat ook modernisten aan de linguïstische wending deelnamen. We kunnen hier bijvoorbeeld denken aan de Duitse filosoof Jürgen Habermas, die enerzijds op het discursieve en handelingsmatige karakter van taal wees, maar wiens diagnose van de maatschappij anderzijds vooral kaderde in een hernieuwing van het modernistische verlichtingsproject. Postmodernisme en de linguïstische wending zijn dus niet a priori met elkaar gelijk te stellen. 43 TOLLEBEEK, J., “Het postulaat van Plumb. Over het succes van de verhalende geschiedschrijving”, 320. 44 ROBERTS, G., “Introduction: the history and narrative debate, 1960-2000”, 1.

Page 20: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

20

niet de structuren van het verleden representeerde. De narratio was voor hem “a product of

imaginative construction, which cannot defend its claim to truth”. Hij bekritiseerde Olafsons

theorie dan ook met het adagium: “Stories are not lived but told”45.

Hayden White wordt algemeen beschouwd als de man die de definitieve

narrativistische doorbraak forceerde. Zijn Metahistory. The historical imagination in

Nineteenth-Century Europe van 1973 introduceerde de linguïstische wending in de

geschiedtheorie. Whites onderzoek spitste zich toe op hoe historici losse feiten – hij ontkende

niet dat gebeurtenissen effectief gebeurd zijn – tot een historisch verhaal construeren. Hij

benadrukte dat de historicus de betekenis van die feiten niet in het verleden zelf vindt, maar

de betekenis van het verleden in zijn verhaal construeert. Cruciaal daarbij was de notie van

het plot (emplotment), de configuratie van de tekst. Die configuratie gebeurt volgens White

aan de hand van literaire structuren. Jenkins interpreteerde dit als een ‘shift’ van

epistemologische naar literaire vragen: “What White is interested in […] is displacing

epistemological questions and concerns about objectivity in favour of inquiries into the

literary and poetic structures of historical narratives”. White behandelde de literaire structuren

van het historische verhaal. Hij legde daarbij de nadruk op de fictieve kant van het historische

verhaal: “anyone who writes a narrative is fictionalizing”46. In de tekst maakt de historicus

een betekenis voor een op zich betekenisloos verleden. Hij gebruikt daarbij poëtische

stijlfiguren.

White onderkende vier basale stijlfiguren in de 19de-eeuwse historiografie, namelijk de

metafoor, de metonymie, de synecdoche en de ironie. Het soort geschiedschrijving verraadt

zich in de gebruikte stijlfiguur. Bekijken we bijvoorbeeld de metonymie: dit is een pars pro

toto, waarbij het deel niet wezenlijk met het geheel verbonden is. Whites voorbeeld was

vijftig zeilen wanneer het om vijftig schepen gaat. White kende hier een historiografische

betekenis aan toe. Deze redenering kan verduidelijkt worden aan de hand van de marxistische

historiografie. Zij ordent feiten immers in ‘boven- en onderbouwfeiten’, waarbij de

bovenbouw voor de ingewijden fungeert als een verwijzing naar de ‘echte’ gebeurtenis op het

onderbouwniveau. Het voorbeeld van de metonymie maakt duidelijk dat White een ordenende

rol zag voor de poëtische stijlfiguren in de opbouw van een narratio47.

Dit overzicht van het narrativisme en van Whites theorie bevat uiteraard zeer vele

tekortkomingen. Hieruit wordt echter wel reeds duidelijk wat de belangrijkste

45 Geciteerd in: ROBERTS, G., “Introduction: the history and narrative debate, 1960-2000”, 9. 46 DOMANSKA. E., “Interview Hayden White”, 28. 47 Voornamelijk gebaseerd op JENKINS, K., Why History? Ethics and Postmodernity, 113-132; DOMANSKA. E., “Interview Hayden White”.

Page 21: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

21

bekommernissen van het narrativisme waren. Terwijl oudere narrativisten zich focusten op

hoe de historische narratio een adequate beschrijving en begrip van het verleden belichaamt,

richtten de ‘linguïstische’ narrativisten vanaf begin jaren ‘70 hun aandacht op de stijl van de

tekst. Zij benadrukten daarbij de tussen verleden en tekst gapende kloof. De betekenis van de

tekst beantwoordt niet aan een gegeven verleden, maar wordt in de tekst door middel van

literaire stijlfiguren geproduceerd. “Zowel in de historische praktijk [van de verhalende

geschiedschrijving] als in de (narrativistische) geschiedfilosofie leunde de geschiedenis dus

steeds meer aan bij de literatuur”48.

In het artikel “Het narratieve element in de geschiedschrijving” uit 1978 verkende Ankersmit

dit toen prille narrativistisch landschap en stelde hij een driedelige typologie op. Naast dit

overzicht bevond Ankersmits interessantste opmerking zich echter in de eerste paragraaf.

Daar contrasteerde hij met betrekking tot de vraag over de relatie tussen geschiedenis en

sociologie een convergence en divergence theorie. Aanhangers van de eerste theorie (de

‘samensmelters’) beweerden dat geschied- en sociale wetenschap onontkoombaar zullen

verstrengelen, verdedigers van de laatste theorie claimden daarentegen dat deze disciplines

verschillend zijn en zullen blijven. Achter deze verschillende kijk op de relatie geschiedenis –

sociale wetenschappen ging ook een andere visie op de methodiek van de geschiedenis schuil.

De ‘samensmelters’ meenden dat de geschiedenis uit haar prewetenschappelijke schulp moest

kruipen en zich aan de sociaalwetenschappelijke methode moest spiegelen, terwijl de

autonomisten meenden dat de geschiedwetenschap een eigen aanpak had en vereiste. Volgens

Ankersmit grepen zij daarbij vaak terug naar het narrativisme en de hermeneutiek.

Het interessante aan Ankersmits voorbeschouwing lag in zijn precisering van de inzet

van het debat. De discussies in dit debat handelden vooral over thema’s als causaliteit en

methodiek in de geschiedbeoefening. Ankersmit maakte echter duidelijk dat dit slechts

opstapjes zijn naar een onderliggende thema: de identiteit van de geschiedwetenschap als

discipline. De vraag of geschiedenis (al dan niet) causaal begrepen kan worden, is de vraag

naar de (al dan niet bestaande) eigenheid van het historisch metier. Die discussie over

eigenheid, het zogenaamde demarcatieprobleem, werd gevoerd op het niveau van de gebruikte

methode. Zowel diegenen die een sociaalwetenschappelijke oriëntatie voorstonden, als

48 TOLLEBEEK, J., “Het postulaat van Plumb. Over het succes van de verhalende geschiedschrijving”, 320.

Page 22: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

22

diegenen die de autonomie van de geschiedbeoefening verdedigden, ontwikkelden daarbij een

theorie over narrativiteit.

In zijn typologie van drie vormen van narrativisme onderscheidde Ankersmit tussen

Covering Law-narrativisten, psychologistisch narrativisten en autonome narrativisten. Zij

focusten allen op de historische tekst, maar gaven daarbij een verschillende invulling aan het

begrip ‘tekst’. De eerste vorm van narrativisme nam een tussenpositie in tussen het

narrativisme en het CLM. Deze narrativisten besteedden weliswaar aandacht aan de eigenheid

van de historiografie, maar stonden uiteindelijk nog zeer sterk onder de invloed van het

covering law model.. Ankersmit noemde M. White (niet te verwarren met Hayden White) en

A.C. Danto (de jonge Danto van Analytic Philosophy of History) als de

hoofdvertegenwoordigers van deze strekking. Ankersmit verduidelijkte de invloed van het

covering law model aan de hand van de waarheidscriteria die ze voor de historiografie

opstelden: “Wil de narratio in haar geheel ‘waar’ zijn, dan moet voldaan zijn aan twee eisen:

a) de feiten die de kroniek van de narratio vermeldt, moeten alle ware feiten zijn, b) de

causale relaties welke de afzonderlijke feiten in de historiografie verbinden, moeten gebaseerd

zijn op bevestigde algemene wetmatigheden”49. Het verhaal van de historicus zou volgens

deze narrativisten dus op wetmatigheden moeten steunen.

De psychologistische duiding van de narratio werd voor Ankersmit belichaamd door

filosofen als W.B. Gallie en A.R. Louch. Karakteristiek is dat ze niet langer de relatie tussen

tekst en verleden, maar de relatie tussen de narratio en publiek centraal stelden: “Ze

bestuderen als het ware de psychologie van de communicatie tussen de historicus en zijn

publiek”50. Gallie merkte in die context op dat het de taak van de historicus niet is om

wetmatigheden op te stellen, maar om een verzameling van contingente feiten voor zijn

publiek aanvaardbaar te maken. Louch voegde daaraan toe dat de narratio een beeld dient te

schetsen voor zijn publiek. De narratio bezit derhalve een evocatief karakter51.

Tenslotte wendde Ankersmit zich tot de theorie van de autonome narratio. De

kernnamen hier waren Walsh, Mink, Fain en H. White. Zij “zien de narratio als een geheel

zelfstandig instrument ter verklaring en/of descriptie van de (verleden) sociale realiteit”52. De

narratio werd hier zelf een verklarende capaciteit toegewezen, die echter niet naar het

natuurwetenschappelijke model gemodelleerd was. Mink legde de klemtoon op het feit dat de

49 “Het narratieve element”, 183. 50 “Het narratieve element”, 183. 51 “Het narratieve element”, 190. Ankersmit wees ook deze vorm van narrativisme af. Men kan zich echter afvragen of er geen parallellen zijn met zijn latere representatietheorie. Die stelde de historische tekst een substituut voor het verleden moet zijn. 52 “Het narratieve element”, 195.

Page 23: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

23

narratio niet enkel een opeenvolgende – al dan niet causaal gelinkte – reeks van

gebeurtenissen is. De narratio vormt ook een synoptische eenheid, een “seeing together” van

gebeurtenissen. De narratio construeert met andere woorden een totaalbeeld van een deel van

de geschiedenis. Ze probeert één verklaringsgeheel te vormen, in plaats van een keten van

causale samenhangen. In zekere zin verklaart het totaalbeeld dan het detail. Ankersmit deelde

ook de theorie van Hayden White binnen deze vorm van autonoom narrativisme in.

Ankersmit beëindigde zijn overzicht met een blik op de toekomst. Het autonome

narrativisme bezat de capaciteit, zo betoogde hij, “om het wat vastgelopen schip van de

geschiedfilosofie vlot te trekken”53. Volgens Ankersmit kon aan de hand van het autonome

narrativisme mede verklaard worden hoe historische kennis ontstaat. Waar Ankersmit vooral

belang aan hechtte in Minks en Whites uiteenzettingen, was de aanpak, de manier van denken

over de narratio. Ze gingen beiden op zoek naar een dieptestructuur in de tekst. Ze zochten

mechanismen, structuren die de historische tekst en de aldus doorgegeven kennis gingen

vormen en deels determineren. Ze probeerden de noodzakelijke, logische voorwaarden voor

een historische tekst vast te stellen. Het zijn deze voorwaarden die een historische tekst tot

historische tekst maken.

Het is dus in de context van het narrativisme en de linguïstische wending dat we

Ankersmit zijn ‘vroege’ filosofie dienen te situeren. Wat betekent dat concreet? Allereerst

beïnvloedde dit de focus van Ankersmits theorie. Ankersmit benoemde de historische tekst tot

het onderwerp par excellence: hij onderzocht de aard van de historische tekst, de

mechanismen die de historische tekst beheersen en de verhouding tussen tekst en verleden.

Hieruit volgt echter ook dat Ankersmit enkele vragen bewust links liet liggen en ze zelfs –

met betrekking tot “de essentie van de historische kennis”54 – als (gedeeltelijk) irrelevant of

ongeldig beschouwde. We zullen later zien dat hij daarbij vooral aan theorieën dacht die een

natuurwetenschappelijke benadering van de geschiedenis voorstonden. Daarbij moeten we

echter altijd in het achterhoofd houden dat Ankersmits beweringen en stellingen enkel en

alleen betrekking hadden op de historische tekst én niet op het historische onderzoek.

Ankersmit beschouwde de filosofie van het historisch onderzoek als een ander domein dan het

zijne en zag dus een radicale breuklijn tussen het historische onderzoek en het historische

schrijven. Het trekken van die scherpe scheidlijn maakte het Ankersmit mogelijk zich alleen

te concentreren op de tekst, de taal en de betekenis van de historische tekst – vandaar ook de

ondertitel van ’s mans doctoraat: A Semantic Analysis of the Historian’s Language.

53 “Het narratieve element”, 213. 54 Narrative Logic, 1.

Page 24: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

24

Naast Ankersmits uitgesproken bedoeling de linguistic turn en het narrativisme uit te werken,

had Ankersmit ook empirische doelstellingen. Met ‘empirisch’ bedoel ik hier niet een

filosofie die erop gericht is om de historische praktijk zoveel mogelijk naar de pure feiten te

richten (volgens het positivistische model). ‘Empirisch’ duidt hier een filosofie aan die op

basis van een feitelijke, descriptieve basis te werk gaat om daarachter de logica te begrijpen.

Ankersmit wilde zijn filosofie van het geschiedkundige schrijven met andere woorden baseren

op de geschiedenis van de (hedendaagse) historiografie. In die zin zouden we Ankersmits

geschiedfilosofie misschien beter kunnen herdopen tot een filosofie van de historiografie.

Daarmee wou hij ingaan tegen theoretici die meenden dat ze aan de historici normen en

voorschriften moesten opleggen. Voor Ankersmit moest de geschiedfilosofie de bestaan

praktijk verhelderen, en niet proberen te veranderen.

Hij leidde zijn doctoraat dan ook als volgt in: “I hoped to erect a structure of narrative

philosophy that is firm and consistent enough to support the weight of the practice of

history”55. Hij wou zijn filosofie van het historische schrijven met andere woorden toetsen aan

wat historici effectief schreven. Ankersmit tracht een analyse van de geschiedwetenschap te

brengen, in plaats van de traditionele diagnose. “Narrative historiography as it is and was and

not historiography as it ought to be will be the subject of this analysis. […] Historiography as

it now is seems to me to produce an unexceptionable, though quite particular kind of

knowledge and in my opinion those who think otherwise are usually insufficiently aware of

the solid logical structure of historical language”56. Ankersmit deelde hier enerzijds een

scherpe waarschuwing uit aan het adres van vreemde wetenschapsfilosofische vogels, maar

formuleerde anderzijds ook een ambitieus programma. Hij wou proberen de historiografie te

analyseren om op zoek te gaan naar de logica erachter. In zijn eigen woorden: “I have tried to

trace back the intricacies of the historical narratio to the bed-rock they have in philosophical

logic”57.

Ankersmit schreef zijn project in de jonge traditie van het autonome narrativisme in. Daarbij

probeerde hij consequent niet uit te gaan van een ideale narratio, maar richtte hij zich op de

55 Narrative Logic, 1. 56 Narrative Logic, 6. 57 Narrative Logic, 6.

Page 25: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

25

opbouw van de narratio. Hoe steekt de historische narratio in elkaar? Zich bezinnend op dit

project kwam hij tot volgende conclusie:

“I will try to answer the Kantian question how narrative knowledge of historical reality is possible, assuming only that historical reality can be described by constative, singular statements that are either true or false. This book can be seen as an attempt to develop a Critique of Historical Reason – a project put by Dilthey on the agenda of the philosophy of history”58.

Ankersmit besefte zelf dat de vergelijkingen met Dilthey en Kant vele tekortkomingen

hebben. Toch bieden zowel de geslaagde als minder geslaagde zijden van de vergelijkingen

mijns inziens een diep inzicht in Ankersmits filosofie. Kants kentheoretische filosofie draaide

rond de vraag: Hoe is (natuurwetenschappelijke) kennis mogelijk? Typisch voor de door hem

doorgevoerde Kopernikanische Revolution is het feit dat de mogelijkheidsvoorwaarde in het

subject gelegd werden: zintuiglijke waarnemingen, de categorieën van het verstand, het

denken van de rede en de eenheid van het Ich Denke maken kennis mogelijk. Kant stelde dus

subjectieve (in de eigenlijke zin van het woord) formele voorwaarden voor kennis op. Nu

werd Kant later door Wilhelm Dilthey bekritiseerd. Dilthey probeerde de

geesteswetenschappen te funderen en vond Kants transcendentale subject daarvoor rijkelijk

tekort schieten. Hoe kan een ahistorisch subject nu een rijke cultuur, een diepzinnig boek of

een historisch gegroeid rechtsysteem begrijpen? Kants subject moest vervangen worden door

een historisch subject van vlees en bloed. Zijn transcendentale rede moest vervangen worden

door een historische rede.

De vergelijking die Ankersmit maakte, klopt op verschillende punten. Ankersmit

probeerde net als Kant de mogelijkheidsvoorwaarden van kennis bloot te leggen. Net als Kant

zocht hij die voorwaarden niet aan de zijde van het object. Ook hij hield zich op een formeel

niveau. Maar de vergelijking loopt ook mank: Waar Kants copernicaanse revolutie zich tot het

subject wendde, kwam het subject in Ankersmits filosofie slechts in de marge voor.

Ankersmits omwenteling zette immers de tekst in het midden van het kentheoretische

universum. Het spanningsveld lag tussen object en tekst. De categorieën van het verstand

verzwonden en maakten plaats voor een onderzoek naar hoe narratieve structuren de

vastgestelde feiten (de zintuiglijke input der narratio’s) tot historische kennis omsmeden.

Ankersmit kon zijn narrativistische filosofie dan ook niet geheel terecht betitelen als een

kritiek van de historische rede.

58 Narrative Logic, 56.

Page 26: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

26

Ook het feit dat Ankersmit het over kennis van het verleden had, is niet kantiaans – dit

was de pointe van Diltheys project Kritiek van de historische rede59. Toch kunnen we ook niet

stellen dat Ankersmit deelnam aan Diltheys historische ‘fine-tuning’ van het kantiaanse

subject. Net als Kant ging Dilthey uit van een subject, maar belangrijker is dat Dilthey

antropologische vooronderstellingen over de mens maakte – met name vooronderstellingen

uit de levensfilosofie gaat overnemen. Dit is precies het soort vooronderstelling waar

Ankersmit zich sterk van distantieerde60. We moeten hierbij denken aan het type

vooronderstellingen van de vorm: “de tussen individuen bestaande gemeenschappelijkheid”61

zorgt dat geestwetenschappelijk begrijpen altijd mogelijk is; de klassenstrijd is de motor van

de geschiedenis, etc.

Ankersmit wilde zelf slechts één vooronderstelling maken over de narratio, namelijk

dat de narratio zinnen bevat die kennis over het verleden en de sociale realiteit uitdrukken.

Over die zinnen en de daarin liggende kennis handelt de volgende paragraaf.

2.2. Zinnen, teksten en het verleden

Tot nog toe kwamen we nog niet veel te weet over de narratio zelf: we probeerden eerder de

bredere context van Ankersmits filosofie van de geschiedschrijving te begrijpen. Het is tijd

om daar verandering in te brengen en ons te wenden naar de tekst. Ankersmit startte zijn

eigenlijke studie met de vaststelling dat er slechts weinig filosofisch werk rond de narratio of

de tekst als geheel verricht was. Hij zag daar twee redenen voor:

“Firstly, there has been a belief, I think, that the most essential and interesting problems in the philosophy occur only at the level of words and sentences (or statements), at what might be called the ‘atomary’ level. Secondly, although this was not explicitly stated, narratios were considered to be ‘molecular’ combinations of the more basic ‘atomic’, sentential elements and consequently narratios were not considered to pose their own specific problems”62.

59 Ik baseer me hier voornamelijk op Diltheys Der Aufbau der geschichtlichen Welt in den Geisteswissenschaften. 60 Narrative Logic, 57: “I am convinced that present philosophy of history and of the social sciences make far too many material assumptions. […] However, the influence of such intuitions must be avoided at all costs: in fact, they should once and for all be radically removed from the philosophy of history”. 61 DILTHEY, W., Fortsetzung, 208: “die zwischen den Individuen bestehende Gemeinsamkeit”. 62 Narrative Logic, 59.

Page 27: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

27

Vooral in de analytische filosofie werden kentheoretische problemen uit het oogpunt van de

individuele zin bestudeerd. De kennistheorie focuste zich op het verband tussen een feit en de

propositie waarin ze uitgedrukt wordt. Ankersmit gaf overigens toe dat hij hier niet zoveel

tegen in te brengen heeft en dat deze aanpak voor de meeste problemen vruchtbaar is. Hij

steigerde echter bij de tweede gedachte, namelijk dat de historische tekst niet meer is dan

molecule tegenover de atomaire zinnen. Volgens Ankersmit is een tekst wezenlijk méér dan

de som van haar delen. Zijn redenen daarvoor gaan we hier bestuderen. Voor we ons wenden

tot die redenen, is het belangrijk om nogmaals de kloof, die Ankersmit tussen geschiedvorsing

en geschiedschrijving trok, te benadrukken: “geschiedschrijving is narratief, geschiedvorsing

is niet-narratief”63. Ankersmit wou met andere woorden de dynamiek die de narratio beheerst,

van alle andere elementen isoleren.

Ankersmit ging er in zijn onderzoek naar de narratio van uit dat de narratio in essentie

uit beschrijvende zinnen bestaat. Dit betekent dat deze zinnen bepaalde standen van zaken uit

het verleden uitdrukken. De vraag die Ankersmit hierbij stelde, is die naar de specifieke

organisatievorm van de historische narratio. Hoe komt het dat we het geheel van die zinnen

als een historische tekst kunnen identificeren? In zijn antwoord hierop onderscheidde

Ankersmit twee niveaus: dat van de afzonderlijke zinnen aan de ene kant, en dat van de

narratio als geheel aan de andere kant. Deze niveaus zijn volgens hem twee verschillende

organisatievormen van de narratio. Op het eerste niveau, dat van de afzonderlijke zinnen,

gelden er klaarblijkelijk bepaalde regels. Men kan de regels en de woorden van een tekst niet

willekeurig verwisselen zonder daarbij een andere tekst of klinkklare nonsens te bekomen. De

regels die op dit niveau werkzaam zijn, volstaan echter niet om de historische narratio af te

lijnen. Immers, ook romans, wetenschappelijke verhandelingen, rechtteksten, et cetera lijken

dezelfde eigenschappen te hebben.

De specificiteit van de historische narratio diende dus op het tweede niveau gezocht te

worden. In navolging van William Walsh, de Amerikaanse narrativist aan wie Ankersmit

Narrative Logic opdroeg, had Ankersmit een voorstel ter beschrijving hiervan klaar: “Met het

totale complex van zinnen, waaruit een narratio bestaat, tracht de historicus een zo adequaat

mogelijk beeld van het verleden te geven”64. We zullen hierbij dadelijk meer uitleg geven.

Het mag volstaan aan te geven dat Ankersmit het hier niet had over een zo exact mogelijke

afbeelding van het verleden te maken, maar over een interpretatie van het verleden. De

narratio is een “voorstel voor een ‘zien als’, […] een voorstel om op een bepaalde manier naar

63 NG, “Een moderne verdediging”, 135. 64 NG, “Een moderne verdediging”, 136.

Page 28: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

28

het verleden te kijken”65. Het is deze combinatie van juiste beschrijvingen van het verleden

enerzijds met het definiëren van een point of view op het verleden anderzijds die de

historische tekst zijn eigen karakter geeft. In de volgende paragraaf zullen we de

kentheoretische aspecten van deze theorie uitdiepen.

Ankersmit besefte dat de narratio definiëren als ‘beeld van het verleden’ wat vaag is en

bovendien aanleiding kan geven tot misvattingen over het kentheoretische status van de

narratio. Hij zag naast zijn eigen constructivistische benadering immers nog een tweede, meer

intuïtieve optie, met name die van het realistische narrativisme. Als we de bestudering hiervan

wat kort door de bocht nemen, kunnen we stellen dat de aanhangers van deze realistische

optie de relatie tussen verleden en tekst naar analogie van een afbeelding denken:

“He [i.e. the narrativist realist, SN] regards the narratio as a kind of picture of the past: there is a verifiable correspondence between photographs and pictures […] and that part of visible reality depicted by them. And it is believed that there is a similar correspondence between the narratio and the past”66.

Ankersmit hanteerde nog andere metaforische beelden om de positie van de realistische

narrativist te omschrijven. De eerste was de opvatting van de narratio als een soort

‘geverbaliseerde film’67. De narratio registreert daarbij op het linguïstische niveau wat in de

feitelijkheid gebeurt is. De tweede meer verhelderende vergelijking was de volgende: de

verhouding tussen tekst en verleden is dezelfde als de relatie tussen een werkende machine en

een schetsmatig model van die machine. Deze metafoor veronderstelt dat er bepaalde

projectieregels bestaan die ons toelaten de werking van de machine (= het verleden) van het

plan (= de narratio) af te leiden. Als we de in de narratio vervatte structuren opvatten als een

linguïstische weergave, zouden we met andere woorden de werkelijke factoren, oorzaken en

structuren in het werkelijke verleden kunnen kennen.

Nu is daarbij wel onduidelijk wat zo’n projectieregels zouden kunnen zijn. Ankersmit

verwees hier naar een vergelijking tussen cartografie en objectieve geschiedenis. Een

objectieve geschiedschrijving is dan als “une carte à relief qui correspondait avec exactitude

au relief du terrain : tout comme l’on représente l’importance d’une chaîne de montagnes par

sa projection sur une carte, on devrait pouvoir déterminer d’une façon univoque l’importance

65 NG, “Een moderne verdediging”, 137. 66 Narrative Logic, 79. 67 NG, “Een moderne verdediging”, 136.

Page 29: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

29

de chaque événement historique et de chaque facteur qui a contribué à sa production”68.

Ankersmit merkte terecht op dat deze vergelijking vooronderstelt dat het verleden iets

gegeven is, iets dat voor de historicus kant-en-klaar te wachten ligt op opmeting. Eens

opgemeten kan hij zijn resultaten dan volgens de regels van de kunst in zijn narratio

‘projecteren’.

Ankersmit verzette zich heftig tegen deze metafysische visie op de narratio. Hij wees

niet allen het bestaan van enige vorm van projectieregels af, maar stelde dat het narratief

realisme de ontologische status van tekst en verleden niet begrijpt. Er kunnen geen

projectieregels tussen ‘het’ verleden en de narratio bestaan, want:

“[…] the ‘historical landscape’ is not given to the historian; he has to construct it. The narratio is not the projection of a historical landscape or of some historical machinery, the past is only constituted in the narratio. The structure of the narratio is a structure lent to or pressed on the past and not the reflection of a kindred structure objectively present in the past itself”69.

Het verleden is geen model, dat voor de historicus poseert opdat deze het zo realistisch

mogelijk kan afbeelden. Dit heeft radicale gevolgen voor het kentheoretische statuut van de

narratio. Het wordt nu immers duidelijk dat de structuren die in de narratio beschreven

worden – zoals bijvoorbeeld ‘de renaissance’ – niet de structuren van het verleden zelf zijn.

Ze zijn maakwerk, in de narratio gelegen constructies. Als we Ankersmits optie voor het

narratieve idealisme (mijns inziens beter: narratief constructivisme) aanvaarden, kunnen we

niet anders dan het bestaan van projectieregels inderdaad te ontkennen. Als de structuren van

de narratio niet de structuren van het verleden zijn, hoe kunnen er dan immers regels zijn die

hen verbinden70?

Hiermee zijn we bij een opstapje naar een volgende kentheoretische kwestie

aanbeland. Dit betreft met name de band tussen verleden en narratio. Ankersmit ontkende

zojuist dat er een structurele verbinding tussen het verleden en het verhaal over het verleden

kan bestaan. Positief geformuleerd betekent dit dat er een structurele kloof tussen het verleden

en de narratio bestaat. Deze kloof bevestigt “the structural autonomy of the narratio”71 en laat

vermoeden dat er inderdaad een specifieke set regels voor en van de narratio bestaat. Immers,

als de historische tekst niet aan de hand van een structurele band met het verleden

gedefinieerd kan worden, moeten de regels aan de kant van de narratio zelf gezocht worden.

68 Geciteerd in Narrative Logic, 80. Originele citaat uit PERELMAN, C., Le champ de l’argumentation, 361. 69 Narrative Logic, 86. 70 Narrative Logic, 87. 71 Narrative Logic, 88.

Page 30: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

30

Eerst dient Ankersmits these van de autonomie van de tekst ten opzichte van het verleden

gepreciseerd worden.

Bij zijn definiëring van wat hij onder narratief idealisme begreep, benadrukte Ankersmit met

de nodige vastberadenheid nog eens de kloof tussen verleden en de narratio:

“The past is shown by means of entities that do not form part of the past itself and that do not even refer to actual historical phenomena or aspects of such phenomena”72.

Ankersmit ontkende in alle toonaarden dat er enige verwijzing tussen tekst en verleden

bestaat! Beweerde hij dan dat historici dan zomaar wat verzinnen?

Het antwoord op die vraag is ontkennend. Om te begrijpen wat Ankersmit bedoelde,

moeten we de reikwijdte van bovenstaande stelling preciseren. De entiteiten, waarover hij het

had, betreffen immers de narratio als geheel. Ankersmit dacht hierbij aan gehele boekwerken

en het beeld van het verleden dat ze uitdragen. Als een historicus bij voorbeeld een artikel

schrijft over de renaissance als een heropleving van de platoonse filosofie, dan is Ankersmits

pointe daarover dat noch de term renaissance, noch de omschrijving ‘heropleving van het

platonisme’ verwijzen naar aspecten van het verleden. Het zijn door de historicus gemaakte

constructies die ons een interpretatie van het verleden bieden. Wat het achterliggende

verleden achter die constructies is, kunnen we niet weten. Immers, “we cannot glimpse at

history. We can only compare one book with another book”73. Het verleden, wie es eigentlich

gewesen ist, is – om in de Duitse sfeer te blijven – reichsunmittelbar. We kunnen niet kijken

naar het ware verleden; we kunnen enkel onze constructies van het verleden bekijken.

Deze verduidelijking verleent Ankersmits constructivistische these al wat meer

plausibiliteit. Deze vergroot nog als we ons terug tot het niveau van de afzonderlijke zinnen

wenden. Ankersmit gaf immers de met machtsvertoon op de realisten gewonnen grond terug

prijs:

“Op het eerste niveau [dit van de afzonderlijke zinnen] wordt het contact gelegd met de historische werkelijkheid. De onderdelen van de zinnen verwijzen naar bepaalde dingen in het verleden of aspecten daarvan, en de betekenissen van de woorden waaruit iedere afzonderlijke zin is opgebouwd zijn als het ware de correspondentieregels die de relatie vastleggen tussen zin en historische

72 Narrative Logic, 87. 73 Narrative Logic, 87.

Page 31: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

31

werkelijkheid. Ik zal dit niveau het realistische niveau noemen – realistisch omdat op dit niveau historische beschrijvingen middels bedoelde correspondentieregels corresponderen met de historische realiteit”74.

In tegenstelling tot wat de schrikwekkende kloof tussen narratio en verleden deed vermoeden,

blijkt de band tussen verleden feit en beschrijvende zin voor Ankersmit quasi probleemloos.

Hier verankerde Ankersmit zijn constructivisme op een wel zeer vlotte manier in de

historische realiteit. Kunnen we dan wel de afzonderlijke ‘feiten’ schouwen? Is de vaststelling

van feiten probleemloos? Hoe kunnen we een feit van een cluster aan verbonden feiten –

verbindingen die volgens Ankersmit ‘toegevoegd’ zijn – onderscheiden? Op al deze vragen

bleef Ankersmit ons het antwoord schuldig. Zijn filosofie beperkte zich immers tot de narratio

en hij voelde zich niet gedwongen om zich daarbuiten te begeven. Op verschillende plaatsen

suggereerde Ankersmit overigens dat het vaststellen van feiten in de geschiedbeoefening geen

al te groot probleem vormt.

Het niveau van de feiten en van de afzonderlijke zinnen speelde slechts een bijrol in

Ankersmits theorie. De narratio was en bleef de ster van het stuk: “De narratio weerspiegelt

[…] niet een bepaalde samenhang in het verleden zelf, maar zij geeft die samenhang aan

bepaalde aspecten van het verleden. […] men moet zich heel goed realiseren dat het verleden

slechts het materiaal biedt voor dergelijke narratieve interpretaties en nooit deze interpretaties

zelf aanbiedt”75. De feiten zijn eerder een beperkende voorwaarde, die het aantal mogelijk te

leggen verbanden enigszins inperken. Ze vormen dan ook absoluut niet het fundament van de

narratio: “there is no past that could serve as bedrock for our narratios”76. Kenmerkend voor

de verhouding tussen zin en narratio is Ankersmits vergelijking tussen de architect en de

historicus. De architect heeft een aantal bouwmaterialen ter beschikking, maar beslist zelf hoe

het gebouw dat hij ermee optrekt er uit zal zien. Zo heeft ook de historicus feiten ter

beschikking en beslist hij zelf welke narratio hij zal opbouwen. De bouwstenen van de

narratio liggen klip und klar gehouwen voor de historicus! Hij moet enkel nog beslissen hoe

ze op elkaar te stapelen. Menig archiefdoorploeterende historici zullen zich bij deze mogen

afvragen wat ze dan in ’s hemelsnaam uitrichten.

74 NG, “Een moderne verdediging”, 145. 75 NG, “Een moderne verdediging”, 136. 76 Narratiev Logic, 92.

Page 32: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

32

De these van de autonomie van de tekst ten opzichte van het verleden resulteerde in een soms

wat verwarrend gebruik van de term ‘verleden’. In een artikel van 2005 merkte de Finse

Collingwoodspecialist Heikki Saari op dat Ankersmit de term ‘verleden’ in twee verschillende

betekenissen gebruikte77. Mijns inziens klopt zijn analyse deels: Ankersmit gebruikte het

begrip verleden inderdaad op meer dan één manier. Er schortte echter iets aan de manier

waarop hij Ankersmits oeuvre benaderde. Hij had namelijk geen oog voor het evolutionaire

aspect van Ankersmits denken. Daardoor plaatste hij teksten uit 1981 op één lijn met

fragmenten uit teksten tot 2001. Ik hoop in de loop van deze verhandeling duidelijk te kunnen

maken dat – zeker wanneer het de term verleden betreft – deze benadering Ankersmit onrecht

aandoet en zelfs intellectueel onjuist is. In tegenstelling tot Heikki Saari meen ik dus dat het

begrip verleden periode per periode bestudeerd moet worden en zelfs de barometer van

Ankersmits denken vormt.

Net als Heikki Saari onderscheid ik twee verschillende betekenissen van de term

verleden78. Daarbij wil ik echter ook aandacht besteden aan het begrip ‘historische realiteit’.

Hiervoor vraag ik enig geduld en filosofische bereidheid van de lezer. Ik hoop op het einde

van deze terminologische omzwervingen te kunnen aantonen dat Ankersmit onterecht zo

weinig aandacht besteedde aan de geschiedvorsing en het niveau van het feit en de individuele

zin. Ik zal achtereenvolgens onderscheiden tussen:

1. het realistische verleden op zich

2. de historische realiteit op het realistische niveau

3. het getoonde verleden

Ankersmit gebruikte de term verleden ten eerste in de betekenis van ‘the past as such’. Het

gaat hier om het ‘verleden zoals het was’. Dit begrip gaat over een van de historicus

onafhankelijk bestaande realiteit. Dit begrip van het verleden komt naar voren in volgende

citaten:

“[…]The past as such has no narrative structure”. “We moeten ons realiseren dat het verleden zelf continu noch discontinu is”.

77 SAARI, H., “On Frank Ankersmit's Post-Modernist Theory of Historical Narrativity”. 78 Eigenlijk onderscheid ik drie betekenissen van de term verleden. Omwille van de coherentie van de tekst presenteer ik hier enkel de belangrijkste. Er was bij Ankersmit echter een tendens om een radicaal constructivistisch begrip van verleden te gebruiken. Ankersmit had het altijd over dit verleden wanneer hij op de kentheoretische verdiensten van de narratio focuste: “The narratio is not the projection of a historical landscape or of some historical machinery, the past is only constituted in the narratio”. Het verleden is enkel wat we er van maken. Het verleden voor ons is wat de tekst ons toont. Er is geen past as such. Het is pas in de narratio dat er een welomlijnd verleden ontstaat. Het verleden is in deze zin, wat de narratio ons toont. Ankersmit gebruikte dit constructivistische begrip van het verleden in wat ik de tweede, postmoderne periode noem.

Page 33: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

33

“We do not see the past as it is, as we see a tree, a machine or a landscape as it is”79.

Deze realistische interpretatie van het verleden op zich komt altijd naar voren als Ankersmit

de kloof met het verleden – op het niveau van de narratio als geheel – wilde benadrukken. Dit

onbereikbare verleden fungeert volgens Ankersmit als een soort geruis, een diffuse prikkel die

echter niet als basis van de narratio kan fungeren: “There is no past that could serve as

bedrock for our narratios”80. Dit verleden op zich is dus onbereikbaar.

Deze realistische interpretatie van het verleden sluit aan bij wat Ankersmit de

historische realiteit of historische werkelijkheid noemde. De afzonderlijke zinnen verwoorden

historische feiten en maken als dusdanig contact met de historische realiteit. Dat bleek

hierboven reeds uit volgend fragment:

“Op het eerste niveau [dit van de afzonderlijke zinnen] wordt het contact gelegd met de historische werkelijkheid. De onderdelen van de zinnen verwijzen naar bepaalde dingen in het verleden of aspecten daarvan […]. Ik zal dit niveau het realistische niveau noemen”81.

De historische realiteit fungeert als het ware als verzamelnaam voor alle in het verleden

plaatsgegrepen feiten. De historische realiteit vormt de realistische voeding die via het

realistische niveau van de afzonderlijke zinnen in de historische tekst binnensijpelt.

We komen nu ten derde bij het begrip van het getoonde verleden dat dominant is

binnen Ankersmits filosofie van de narratio. Dit is het verleden zoals het in de historische

tekst voorgesteld wordt. Bij dit getoonde verleden hield Ankersmit rekening met de

beperkingen die het feitenmateriaal de historicus oplegt, maar hamerde hij tegelijk op de

noodzaak van dit feitenmateriaal in verhalende vorm te presenteren. Enkele citaten ter

verduidelijking:

“Zo […] gebruikt de historicus zijn historische interpretaties, zijn voorstellen tot een bepaald ‘zien als’ als linguïstische instrumenten om het verleden zo goed mogelijk te tonen, zonder dat de linguïstische instrumenten als zodanig verwijzen naar het verleden of daar afspiegelingen van zijn”. “The past is shown by means of entities that do not form part of the past itself”.

79 De Engelse citaten uit Narrative Logic, 86 en 88. Het Nederlandstalige citaat uit NG, “Een moderne verdediging”, 141. 80 Narrative Logic, 92. 81 NG, “Een moderne verdediging”, 145.

Page 34: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

34

Bemerk dat er hier in één zin twee betekenissen van ‘verleden’ voorkomen. Het verleden

zoals het was, het verleden an sich (telkenmale onderlijnd), en het instrumentele verleden

(cursief) zoals het ‘getoond’ wordt na een structurering door de narratio. De tekst toont het

verleden.

Als we deze begrippen naast elkaar leggen zien we duidelijk dat Ankersmits kentheorie erop

gericht was een symmetrische constructie tot stand te brengen. Er gaapt een kloof tussen het

verre verleden an sich en het in de tekst getoonde verleden. Deze kloof wordt echter ‘langs

onder’ overbrugd. De historische realiteit van de feiten en de individuele zinnen maken

immers wel contact. Dit contact is verantwoordelijk voor het realiteitsgehalte van de

historische tekst.

Desalniettemin besteedde Ankersmit zeer weinig aandacht aan het niveau van de

realistische zinnen en aan hun band met het feit. De reden hiervoor lag in de opties die

Ankersmit koos: hij beperkte zich tot ten eerste tot de narratio. Daardoor versperde hij zich bij

voorbaat de weg om ideeën te ontwikkelen rond hoe de zin ‘contact’ legt met de historische

werkelijkheid. Wat is de kentheoretische relatie tussen het feit en de beschrijvende zin?

Ankersmit kon dit niet bestuderen. Ankersmit versperde zichzelf de toegang tot de link die zin

en feit bindt, namelijk de geschiedvorsing. De hemelsbrede afstand tussen tekst en verleden

moet gedicht worden door de afzonderlijke zinnen, zonder de hen vormende activiteit te

bestuderen. Daardoor lijkt Ankersmit een vrij naïef beeld te hebben van het vaststellen van

historische feiten.

De tweede keuze die Ankersmit maakte, was het trekken van een scherp onderscheid

tussen de afzonderlijke zinnen en de narratio als geheel. Hij concentreerde zich daarbij

duidelijk op de narratio als geheel. Daardoor moeten we ons afvragen hoe de zinnen aan de

narratio als geheel bijdragen. In wat volgt zullen we dit bestuderen.

Tenslotte, wat is de praktische waarde van Ankersmits these over de autonomie van de

tekst? In de lijn van Jo Tollebeek meen ik dat Ankersmit hier vooral de intellectuele vrijheid

van de historicus wilde benadrukken. De historicus is niet gebonden aan een specifieke

voorstellingswijze van het verleden: “the past itself […] does not force upon us specific ways

in which it should be represented in a narratio”82. Zolang de historicus zich aan het

feitenmateriaal houdt, bestaan er geen specifieke voorschriften over de manier waarop het

82 Narrative Logic, 93.

Page 35: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

35

verleden gerepresenteerd moet worden. Een economisch onderwerp moet niet per se

econometrisch voorgesteld worden. Het kan net zo goed een verhalend beslag nemen. Hierin

schuilt ook een oproep aan de historicus om zijn eigen capaciteiten volledig aan te spreken bij

het schrijven van een historische tekst. Hij is het immers die de structuren van het verleden

construeert.

2.3. Interpretaties van het verleden

Op dit moment bevinden we ons op een nulpunt in Ankersmits filosofie. Kenmerkend voor

veel van bovenstaande argumenteringen is hun aanvallende karakter: ze zijn er niet zozeer op

uit om iets te bewijzen, maar nemen eerder een destructieve vorm aan. Ankersmit wou vooral

aantonen dat het narratieve realisme niet ‘the right way to go’ is. Nu het puin van het

filosofische terrein verwijderd is en Ankersmit reeds de idealistische fundamenten goot, wordt

het tijd om een nieuw narrativistisch huis op te trekken. Het bouwplan hiervoor is een

transcendentaal onderzoek: dit betekent dat de a priori voorwaarden voor kennis aan de kant

van (in dit geval, tenminste) de tekst gezocht zullen worden. We stelden immers vast dat “the

past itself […] does not force upon us specific ways in which it should be represented in a

narratio”83. De mogelijksvoorwaarden voor de kennis van het verleden moeten – door middel

van uitsluiting – dus liggen in “the logical structure of our narrative knowledge of the past and

of narrative accounts of the past. […] Only in this way can narrative logic be said to constitute

the structure of our knowledge of the past” 84 Het onderzoek zal zich dus concentreren op de

vraag wat we binnen de narratio aan logische structuren moeten vooronderstellen om de in de

narratio verhaalde historische kennis te funderen.

Tot nog toe werd er ons altijd iets verzwegen. We kregen keer op keer de garantie

voorgeschoteld dat afzonderlijke zinnen wel degelijk iets anders zijn dan gehele narratio’s.

We bleven echter op onze honger zitten als het de vraag betrof wat er nu precies zo anders is

aan de narratio als geheel. Het is tijd om deze wantoestand te remediëren. In zijn vlot leesbaar

essay “Een moderne verdediging van het historisme” kwam Ankersmit klaar en duidelijk over

de brug:

83 Narrative Logic, 93. 84 Narrative Logic, 93-94.

Page 36: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

36

“We moeten ons de narratio in haar geheel denken als een voorstel voor een ‘zien als’, als een voorstel om op een bepaalde manier naar het verleden te kijken. […] Met andere woorden, narratio’s of narratieve interpretaties van het verleden zijn linguïstische instrumenten in termen waarvan – naar het oordeel van de historicus die de narratio geschreven heeft – het verleden begrepen of verstaan moet worden”85.

Enkel en alleen als we de narratio als geheel zien, begrijpen we welke interpretatie van (een

deel van) het verleden hier naar voor gebracht wordt. De narratio schets ons een “beeld” of

biedt ons “een gezichtspunt” van waaruit we het verleden kunnen begrijpen. Dat we dit niet

als een realistische weergave van het verleden mogen begrijpen, zou nu wel duidelijk moeten

zijn, maar Ankersmit hechtte er toch belang aan de bron van dit ‘zien als’ te duiden. “There is

no ‘seeing as…’ given as a starting point in historiography […] as there is in the exact

sciences”86. Ankersmit doelde hier op de wetenschapsfilosofische stelling (bvb. bij Popper,

Lakatos en Kuhn) dat alle waarneming theoriebeladen is. We zien de werkelijkheid altijd al

vanuit een voetstoots aangenomen paradigma, zoals dat van de moderne wetenschappen.

Ankersmit beweerde dat historici niet vanuit zo’n gegeven achtergrond vertrekken. Hij

meende daarentegen dat dit ‘zien als’ pas in het historisch onderzoek tot stand komt. Hij

contrasteerde daarbij de natuurwetenschappelijke en de historische benadering. Aan de ene

kant plaatste hij een voorgegeven en permanent ‘zien als’ waar telkenmale nieuwe en

bediscussieerde feiten aan toegevoegd worden: dit is het cumulatieve procedé van de

natuurwetenschappen. Aan de andere kant kwam dan de historiografie: “There are no

permanent results in historiography. […] It is not the ‘seeing as…’ but the details that are

generally accepted in historiography. […] The historian doesn’t start but only ends with a

‘seeing as…’”87. De historicus vormt zijn interpretatie slechts tijdens en door het onderzoek.

Hij mag dan wel andere interpretaties van onderhavig historisch fenomeen kennen, hij moet

die nooit als beginpunt aanvaarden.

Hierbij kunnen echter vraagtekens geplaatst worden. Ankersmit beweerde immers dat

zijn geschiedfilosofie zich niet op de geschiedvorsing toespitste. Hij lokaliseerde de bron van

het historische inzicht hier echter in de het historisch onderzoek. De historicus kent de

verschillende andere gezichtspunten ter zake uit het literatuuronderzoek. Hij moet die echter

niet aanvaarden, maar eindigt ermee. Waar anders dan in, door en tijdens het historische

onderzoek distilleert zich zo’n gezichtspunt, zo’n visie op het verleden? Ankersmit

overschreed hier dus de door zichzelf getrokken grenzen. Daarnaast kunnen ook vraagtekens

85 NG, “Een moderne verdediging”, 137. 86 Narrative Logic, 88. 87 Narrative Logic, 88-89.

Page 37: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

37

geplaatst worden bij Ankersmits bewering dat de details in de geschiedschrijving sowieso

aanvaard worden, of, technischer geformuleerd, dat historische feiten niet theoretisch beladen

zijn. Los van de theoretische kritiek van Chris Lorenz88, strookt dit mijns inziens niet met de

historische praktijk. Het historische onderzoek wordt nu eenmaal gericht door voorkennis en

vooronderstellingen. De historicus weet wat het interbellum is en definieert cultuur op een

bepaalde manier (bij voorbeeld elitair). Op basis hiervan selecteert de historicus bepaald

archiefmateriaal en literatuur. Zijn visie op het onderwerp kan daarbij wijzigen, maar ook dit

zal zijn behandeling van de ‘geaccepteerde’ feiten beïnvloeden. Historisch onderzoek wordt

dus gericht door ideeën over het onderwerp. Deze kleine fenomenologie van het historisch

onderzoek plaatst dus reeds serieuze vraagtekens bij Ankersmits bespreking van de bron van

het historisch inzicht, maar maakt bovendien duidelijk dat een filosofie van de narratio niet

zonder een aanvullende filosofie van het historisch onderzoek kan. Ankersmits principiële

scheiding tussen de geschiedvorsing en de geschiedbeoefening (niet-narratief/narratief) liet

hem echter niet toe de interactie tussen beide weliswaar autonome domeinen te belichten.

Ankersmit benadrukte sterk het historiografische belang van deze gezichtpunten,

‘beelden’, en ‘zien als…’. Hij illustreerde dit met een verhaal van de historicus Southern.

Omdat dit verhaal ook aan mijn lezer kan verduidelijken wat Ankersmit bedoelde, geef ik het

hier ook weer:

“Like many thousands of young every year I was facing the depressing prospect of writing an essay on King Henry VII. Acres of fact of intolerable dreariness stretched out in all directions, numbing the senses. Then suddenly, out of nowhere the precious words formed themselves. I can see them yet. They were: Henry VII was the First King of England who was a business man. […] No words can now express the illumination then brought by them”89.

De jonge scholier kon uit al die droge feiten plots een these over Henry VII distilleren. Het is

deze these, dit gezichtspunt, die zijn kennis over Henry VII tot een gestructureerd geheel

verhief.

Het voorbeeld maakt ook duidelijk dat het in de narratio belichaamde gezichtspunt

anachronistisch kan zijn en als dusdanig niet naar het eigenlijke verleden refereert. Dit mag

echter niet verward worden met het narratieve onderwerp (narrative subject) van het

historische verhaal. Op het niveau van de zin treffen we immers realistische, naar het verleden

verwijzende uitspraken aan. De naam Napoleon in de zin “Napoleon stierf in 1821” verwijst

88 LORENZ, C., “Het masker zonder gezicht”; Idem, “Can Histories be true?”. 89 Verhaal geciteerd in Narrative Logic, 98.

Page 38: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

38

naar de echte Napoleon, die toen leefde. Als we echter alleen op deze realistische functie van

de narratio focussen, ontstaat er een probleem: Als we alle zinnen in een biografie over

Napoleon lezen, zonder aandacht te besteden aan de gezichtspuntfunctie van de tekst, zouden

we immers kunnen stellen dat het in de narratio geschapen beeld van Napoleon het onderwerp

van de narratio is. Alle zinnen refereren naar de echte Napoleon en dragen bij tot het “beeld”

van Napoleon. Verwijst dit beeld dan ook niet naar de echte Napoleon?

Ankersmit verzette zich hevig tegen deze realistische reductie van de narratio. De

narratio is immers wezenlijk meer dan alleen een verzameling beschrijvende zinnen over het

historische onderwerp. De gezichtspuntfunctie van de tekst organiseert immers onze

feitenkennis van het verleden tot een betekenisvol geheel. Het is dan ook noodzakelijk het

realistische strikt van het interpretatieve niveau gescheiden te houden. Zo kunnen termen als

bij voorbeeld ‘nationalisme’ tegelijk realistisch en interpretatief gebruikt worden en het is

voor historici imperatief deze beide functies te onderscheiden. “Vrijheidstrijders kunnen

handelen uit nationalistische motieven” verwijst naar feitelijke opinies, maar “de Spartanen

waren nationalisten” is een niet-verwijzende manier om onze kennis van het verleden te

organiseren. Dit maakt duidelijk dat een historisch onderwerp van een narratio iets

fundamenteel anders is dan de hierin vastgelegde interpretatie van het verleden. De feiten die

beschreven worden, verschillen van de manier waarop die feiten als verhaal voorgesteld

worden. In een van zijn beter gelukte vergelijkingen waagde Ankersmit zich dan ook aan

beschouwingen over de modewereld:

“Men zou in dit verband historische interpretaties kunnen vergelijken met modepoppen. Wanneer een modeontwerper de kwaliteiten van zijn producten tonen wil, dan gebruikt hij modepoppen om ze zo voordelig mogelijk te laten uitkomen. Met andere woorden, de modeontwerper toont zijn kledingstukken met behulp van iets wat niet zelf een deel van die kledingstukken is. Zo gebruikt ook de historicus zijn historische interpretaties, zijn voorstellen tot een bepaald ‘zien als’ als linguïstische instrumenten om het verleden zo goed mogelijk te tonen, zonder dat de linguïstische instrumenten als zodanig verwijzen naar het verleden of daar afspiegelingen van zijn”90.

Die voorstellen voor een ‘zien als’ worden soms – meestal echter niet – zelfs met een naam

bedacht. De ‘renaissance’, de ‘verlichting’ of de ‘neergang van de Kerk’ zijn namen die

gegeven worden aan specifieke interpretaties van periodes of fenomenen in het verleden. Dit

zijn de modelpoppen die door de historicus met het kleed van het ‘feitenverleden’ worden

bekleed. Ze maken geen deel uit van het verleden, maar organiseren onze kennis van het

90 NG, “Een moderne verdediging”, 137.

Page 39: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

39

verleden. De gezichtpunten fungeren dus als een idee over het verleden dat met

feitenmateriaal gestoffeerd wordt, aldus Ankersmit.

Om bovenvernoemd onderscheid tussen narratief onderwerp en de narratieve interpretatie

duidelijk te maken, vond Ankersmit het noodzakelijk een eigen term voor deze

‘gezichtspuntfunctie’ of ‘beeld’ van het verleden in te voeren, namelijk het begrip narratieve

substantie (in onderscheid tot narratief onderwerp of subject). Dit door Ankersmit

uitgevonden begrip hangt samen met de dubbele functie die Ankersmit aan de zinnen van de

narratio toeschreef:

“The second fundamental thesis of this book is that the statements in narratio do not have a single but a double function: 1) as statements they refer to (things in or aspects of) the past (according to the narrativist realist interpretation of the narratio), 2) […] as the components of the narratio they are the properties of an ‘image’ or ‘picture’ of the past, i.e. of a ‘narrative substance’ (in conformity with the narrative idealist interpretation of the narratio”91.

Hier formuleerde Ankersmit de aanzet op een boven gestelde vraag: wat is de relatie tussen de

afzonderlijke zinnen en de narratio als geheel? Het antwoord: zinnen zijn eigenschappen van

narratieve substanties. Hiermee treden we het domein van de (leibniziaanse) logica binnen. Ik

zal proberen de pointe van deze verwijzing naar Leibniz’ logica duidelijk te maken. Mijns

inziens heeft de gemiddelde historicus/a immers geen boodschap aan al te gecompliceerde

beschouwingen over logische universa. Toch is het echter noodzakelijk de fundamenten van

zo’n narratieve logica uit te tekenen.

Het ‘beeld’ van het verleden dat de historicus in de tekst schept, noemde Ankersmit

een narratieve substantie. Substantie is een in oorsprong aristotelisch begrip dat een object

aangeeft dat op zichzelf genomen ‘iets’ is. Een substantie is een zelfstandig object. Jonathan

Barnes gaf in zijn introductie op Aristoteles volgende definitie:

“Een ding is een substantie als het niet alleen iets individueels is (een ‘zus-of-zo’, iets dat kan worden aangeduid door een aanwijzende uitdrukking), maar ook iets afscheidelijks (iets niet-parasitairs, iets waarvan het bestaan niet staat of valt met het feit dat iets anders een wijziging ondergaat)”92.

91 Narrative Logic, 101. 92 BARNES, J. Aristoteles, 75. Ik voel me gerechtvaardigd in deze verwijzing naar het aristoteliaanse substrantiebegrip omdat Ankersmit er in eerste instantie zelf ook naar verwees. (Narrative Logic, 100).

Page 40: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

40

Deze definitie bestaat uit twee delen. Enerzijds is een substantie iets aanwijsbaar, een dit-en-

niet-dat (tode ti). Daarbij komt anderzijds de eis dat een substantie iets niet-parasitair is en dus

duidelijk van iets anders ‘af te scheiden’ valt. Deze tweede eis heeft tot doel begrippen en

concepten uit de categorie substantie te weren. Witheid, bleekheid, knapheid, etc. zijn geen

substanties. Ze zijn immers niet van hun ‘dragers’ af te scheiden.

Dit zou voldoende moeten zijn om te begrijpen wat Ankersmit bedoelde als hij onze

narratieve interpretaties van het verleden substanties noemde. Ten eerste zijn narratieve

substanties dingen en geen concepten. Je kan immers over narratieve substantie praten en ze

zelfs een naam geven (Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwen en Burckhardts Die

Renaissance in Italien). Ze zijn daarnaast ook duidelijk van andere narratieve substanties te

onderscheiden. (Tocqueville’s interpretatie van de Franse revolutie is duidelijk anders dan die

van Edmund Burke’s interpretatie).

Dit betekent ten tweede dat narratieve substanties de dragers zijn van eigenschappen in

plaats van zelf een eigenschap te zijn van iets anders. Ankersmit identificeerde de zinnen als

de eigenschappen van narratieve substanties: “the statements [that narrative substances, SN]

contain are not their constituent parts, but their properties. To say that its statements are the

parts of a narrative substance is committing a category-mistake inspired by the narrative

realist view, according to which narrative substances are mere conjunctions of statements”93.

Ankersmit nam hier bijna ongemerkt afscheid van het klassieke hermeneutische deel-geheel

theorema. Zinnen zijn geen delen van de narratieve substantie. Voor het begrip van de tekst

(het geheel) reiken de afzonderlijke zinnen immers niet toe. Dit theorema werkt dus niet.

De substantielogica bood Ankersmit een nieuw theorema aan. De aanloop tot de

formulering van dit theorema voerde langs de kwestie van de identiteit van de narratieve

substanties. Volgens de substantieleer moet het immers mogelijk zijn narratieve substanties

van elkaar te onderscheiden. Deze identificatie kent twee mogelijke wegen. In de historische

praktijk wordt die identiteit duidelijk door één narratieve substantie met een andere,

soortgelijke te confronteren: “Only when we compare a narratio with other narratios the

specific traits of the Nss [narrative substances] proposed in them begin to show up”. Wat er

specifiek is aan een bepaalde interpretatie van een deel van het verleden, wordt ons duidelijk

door ze naast een andere te leggen. Met andere woorden, door over verschillende

interpretaties van een deel van het verleden te debatteren of ze zelf te vergelijken, kan de

historicus de verschillen tussen die interpretaties blootleggen.

93 Narrative Logic, 100.

Page 41: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

41

Logisch gezien is de identificatie van de narratio echter een ander paar mouwen.

Aangezien de inhoud van de narratio in de logica geen rol kan spelen, wendde Ankersmit zich

tot de eigenschappen. Elke substantie kan immers van een andere onderscheiden worden op

basis van een complete opsomming van haar eigenschappen. Zo kunnen we de substantie ‘Het

toneelstuk Des Stellvertreter van Rolf Hochhutt’ identificeren aan de hand van een volledige

opsomming van haar eigenschappen: ‘toneelstuk’ ‘beschuldigde de Kerk van morele schuld

aan de Holocaust’ ‘in 1963 gepubliceerd’, en zo verder. Ook narratieve substanties kunnen

enkel en alleen geïdentificeerd worden door een complete opsomming van hun

eigenschappen, namelijk zinnen. Door een volledige opsomming van die zinnen kan elke

narratieve substantie onomstotelijk geïdentificeerd worden. Daaruit volgt dan ook volgende

stelling:

“De zinnen waaruit zo’n totaal complex [=narratieve substantie] is opgebouwd, bepalen met een absolute nauwkeurigheid de identiteit van een bepaalde historische interpretatie. Zodra men ook maar één zin verandert in dat totale complex, heeft men in feite al met een andere historische interpretatie van doen”94.

Dit alles leidt naar wat Lorenz ‘het meest fundamentele theorema van de narratieve logica’95

noemde, namelijk de analytische relatie tussen substantie en eigenschap.

Alle uitspraken die de eigenschappen van narratieve substanties uitdrukken zijn

volgens Ankersmit analytisch. Analytische uitspraken zijn uitspraken van het type “elke

vrijgezel is ongetrouwd”. Specifiek aan zo’n uitspraken is dat het predicaat in het onderwerp

van de zin vervat zit. Analytische uitspraken zijn daarom altijd ware uitspraken (op basis van

het principe van contradictie: “a=a” is altijd waar; “a=niet-a” is altijd onwaar.). Ook voor

narratieve substanties en hun zinnen geldt dat ze analytisch aan elkaar verbonden zijn. Elke

zin is immers een eigenschap van de narratieve substantie.

De vraag die hierbij gesteld kan en moet worden, is: wat is de bedoeling hiervan? Wat

betekent het dat individuele zinnen eigenschappen zijn van de narratieve interpretaties

waartoe ze behoren? Ankersmit wilde mijns inziens hiermee uitdrukken dat de zinnen

bijdragen aan het in de tekst verwoorde gezichtspunt. Ook Lorenz suggereerde dit96. Zinnen

beschrijven niet enkel feiten, maar dragen bij tot het beeld dat de narratieve substantie van het

verleden schetst.

94 NG, “Een moderne verdediging”, 138. 95 LORENZ, C., “Het masker zonder gezicht”, 172. 96 LORENZ, C., “Het masker zonder gezicht”, 173.

Page 42: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

42

Verschillende zaken blijven in deze complexe uiteenzetting echter onhelder – en ik

vond hiervoor ook geen uitleg bij commentatoren. Mijns inziens worden twee zaken niet

uitgeklaard door Ankersmits uitweiding over de leibniziaanse logica. Ten eerste, hoe dragen

de individuele zinnen bij aan de interpretatie? De stelling dat zinnen de analytische

eigenschappen van narratieve substanties zijn, verduidelijkt dit naar mijn mening niet.

Ankersmit leek er bovendien vanuit te gaan dat het gezichtspunt van de tekst niet uitgedrukt

wordt en ergens in de tekst ‘zweeft’. Alle zinnen hebben immers ten eerste een beschrijvende

functie. Ten tweede zijn ze eigenschappen van de narratieve substantie. Ankersmit leek hier

de mogelijkheid dat zinnen een pure gezichtspuntfunctie hebben, niet ten harte te nemen.

Nochtans laat zoiets zich voorstellen. Nemen we bijvoorbeeld de zin: “De romantiek dreef op

de hegeliaanse idee van zelfrealisatie”. Mijns inziens is wat Ankersmit de beschrijvende

functie van de zin noemt, hier totaal afwezig. Noch de romantiek, noch ‘de hegeliaanse idee

van zelfrealisatie’ zijn historische feiten. Deze zin draagt dus op een andere manier bij aan de

gezichtspuntfunctie bij dan andere beschrijvende zinnen (‘Byron verliet Genua in 1823’,

bijvoorbeeld). Als we de idee van een narratieve analyse ernstig nemen, lijkt het toch

essentieel om ook de verschillende functies van verschillende zinnen onder de loep te nemen.

Daarnaast blijft ook de omgekeerde relatie onduidelijk. Op welke wijze beïnvloedt het

gezichtspunt de compositie en formulering van de individuele zinnen? Ankersmit poogde op

deze vraag wel nog een antwoord te geven. Volgens hem fungeert het gezichtspunt als een

selectiecriterium voor de zinnen. Een nadere uitweiding moet echter wachten tot Ankersmits

uiteenzetting over de metafoor.

Ankersmit werkte met zijn narratieve logica echter ook nog naar een tweede punt toe.

Lorenz verwoordde dit kernachtig:

“We zijn hier getuige van de opmerkelijke wedergeboorte van het eerbiedwaardige ‘uniciteits-idee’ van het historisme, waarbij Ankersmit het oude hermeneutische wiegje voor een nieuw analytisch exemplaar heeft ingeruild”97.

Ankersmit ontwikkelde op een bijzonder gesofisticeerde manier een nieuwe, ‘moderne’ vorm

van het historisme. Nu moet gezegd dat historisme een typisch containerwoord is: bijna alles

dat enigszins oog heeft voor een historische perspectief op de samenleving, kan op één of

andere manier wel historistisch genoemd worden. Daarom is het belangrijk dat we er

Ankersmits eigen definitie van historisme op na slaan. Enkel zijn eigen definitie zal ons

97 LORENZ, C., “Het masker zonder gezicht”, 173.

Page 43: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

43

immers enig houvast bieden. In zijn essay Een moderne verdediging van het historisme kwam

Ankersmit met de volgende definitie op de proppen:

“‘Historisme’ is […] de opvatting dat eerst een historische benadering ons in staat stelt het wezen, de identiteit, of, zoals de historisten zelf graag zeiden, de ‘individualiteit’ van de objecten in de socio-historische werkelijkheid op het spoor te komen. Of anders gezegd, het wezen of de identiteit der dingen ligt in hun geschiedenis”98.

Willen we weten wie we zijn, dan moeten we onze geschiedenis kennen. Ankersmit haastte

zich wel deze theorie te amenderen. Waar hij basaal de stelling onderschreef dat de identiteit

der dingen in hun geschiedenis ligt, verweet hij vroegere historisten wel de begrippen

‘individualiteit’ en ‘identiteit’ met elkaar te verwarren. Met ‘individualiteit’ doelde Ankersmit

op het samenvallen van historische fenomenen met zichzelf. In contrast daarmee paste hij het

begrip ‘identiteit’ enkel toe op het samenvallen van historische interpretaties met zichzelf99.

Met andere woorden, de uniciteit van het verleden ligt niet in het verleden zelf, maar in het

verhaal dat erover verteld wordt. Hierboven hebben we met Ankersmit aangetoond dat elke

narratieve substantie (of historische interpretatie) enkel en alleen met zichzelf samenvalt en

dus enkel aan zichzelf identiek is. Dat is wat Lorenz aanduidde met de ‘uniciteits-idee’. We

mogen echter niet de fout maken de uniciteit van de narratio met de uniciteit van het verleden

(=individualiteit) te verwarren. Ankersmit was immers – zoals boven gezien – een heftige

verdediger van een radicale kloof tussen de geschiedenis en het verhaal over de geschiedenis.

Hij stelde dan ook dat de individualiteit niets met de identiteit van de geschiedenis te maken

heeft100.

Aldus ontwierp Ankersmit een nieuw historisme, waarover hij meende dat: “no one

can write history as it is done by 90% of all living historians without being a historist”. Ook

later claimde Ankersmit dat het historisme de toetssteen voor elke geschiedfilosofie zou

moeten zijn101. Niet alleen is de waarheid van deze bewering sterk te betwijfelen, maar ze

paste ook in een ‘verborgen’ strategie. In zijn reviewartikel over Ankersmits inleiding op de

98 NG, “Een moderne verdediging”, 133. 99 NG, “Een moderne verdediging”, 138. 100 Ankersmits argumentatie hiervoor was warrig en – voor zover ik ze begrijp – mijns inziens onjuist. Hij beweerde enerzijds dat korte beschrijvingen genoeg zijn om de individualiteit van een historisch object te bepalen. Anderzijds stelde hij dat zo’n beschrijving “nooit serieus vergeleken kan worden met een complete biografie” of een volledige narratio. Filosofisch gezien is dit zwak geargumenteerd. Waar ligt de scheidlijn tussen een korte beschrijving en een volledige narratio? Is een encyclopedie-artikel een beschrijving of een narratio? Het is ook geen toeval dat Ankersmit de biografie als voorbeeld gebruikt: enkel bij dit type individueel object is de beschrijving immers zo eenvoudig. 101 DOMANSKA. E., “Interview Franklin R. Ankersmit”, in: DOMANSKA, E., Encounters : philosophy of history after postmodernism, Charlottesville, 1998, 81.

Page 44: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

44

geschiedfilosofie Denken over Geschiedenis ontwaarde Lorenz in Ankersmits behandeling

van het historisme een poging tot de ontwikkeling van een ‘derde weg’ tussen het positivisme

en de hermeneutiek. Volgens Ankersmit dienden het historisme en het narrativisme niet onder

de hermeneutische traditie ingedeeld te worden. Volgens Ankersmit doet het historisme

immers geen beroep op het inlevingsvermogen van de historicus zoals in de hermeneutiek

geponeerd wordt. Lorenz merkte volgens mij terecht op dat Ankersmit hier een eenzame

positie innam, omdat hermeneutiek en historisme meestal in één adem genoemd worden. Hij

suggereerde dan ook het volgende:

“Ik vermoed dat Ankersmit het historisme probeert los te koppelen van de hermeneutiek omdat zo de meest veelbelovende stamboom voor het narrativisme ontstaat: nu kan namelijk de ‘erfgenaam’ van het historisme als ‘derde stroming’ naast positivisme en hermeneutiek gepresenteerd worden, waarin alle inzichten van waarde verenigd zijn”102.

Het lijkt inderdaad zo te zijn dat Ankersmit het narrativisme als een alternatieve filosofie

presenteerde om uit de impasse van het ‘dovemansoren’ debat tussen hermeneutiek en

positivisme te ontsnappen. Reeds in 1978 presenteerde hij het narrativisme immers als de

sleepboot om “het wat vastgelopen schip van de geschiedfilosofie weer vlot te trekken”103.

Ankersmit onderscheidde tussen narratieve substantie en narratief onderwerp. Het

narratief onderwerp is waar de historisch tekst over gaar, waar de narratio naar verwijst. De

narratieve substantie belichaamt daarentegen een interpretatie van het onderwerp. Ze biedt

een gezichtspunt op het verleden. Dit is volgens Ankersmit slechts mogelijk omdat de

individuele zinnen op twee manieren functioneren. Enerzijds beschrijven ze het historische

onderwerp, maar anderzijds dragen ze bij aan het gezichtspunt en individueren ze het beeld

dat de narratieve substantie van het verleden schetst. Op deze wijze poogde Ankersmit een

nieuwe vorm van het historisme te ontwikkelen, waarbij hij de uniciteit van het verleden niet

in het verleden zelf, maar in de historische interpretatie situeerde. We stelden echter nog

verschillende onduidelijkheden vast in de relatie tussen zin en tekst. Ankersmit poogde deze

echter uit te klaren aan de hand van het metaforische karakter van de narratieve substantie.

Daarover handelt de volgende paragraaf.

102 LORENZ, C., “De filosofie van de achteruitkijkspiegel”, 13-14. 103 “Het narratieve element”, 213.

Page 45: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

45

2.4. Metafoor en waarheid

Ankersmit verdedigde in Narrative Logic drie fundamentele stellingen, waarvan we er reeds

twee besproken: enerzijds wees hij het narratieve realisme af en ontkende zo het bestaan van

projectieregels tussen tekst en verleden. Anderzijds beweerde hij dat voor een goed begrip

van de narratio dat de postulering van een nieuwe ontologische entiteit, de narratieve

substantie, noodzakelijk was. Interpretaties van het verleden zijn narratieve substanties.

Zinnen zijn eigenschappen van deze narratieve substanties. De derde stelling die in Narrative

Logic naar voor wordt gebracht, is de these dat de narratio een fundamenteel metaforisch

karakter heeft. Ankersmit onderkende een “similarity between metaphorical statements and

narratios”104. De invloed van Hayden Whites tropologie ligt hier voor de hand. Net als White

zag Ankersmit in de dieptestructuur van de tekst een fundamentele gelijkenis met een

stijlfiguur, i.c. de metafoor.

Via de idee van het metaforische karakter van de narratio lanceerde Ankersmit ook “de

definitieve aanval op de laatste twee bolwerken van het positivisme, dat van de historische

verklaring en dat van de historische objectiviteit”105. De visie van de narratio als metafoor

diende als middel om de positivistische ideeën over historische verklaring en historische

objectiviteit te ondergraven.

De logische gelijkenis tussen de narratio en de metaforische zin schuilt in twee functies die ze

gemeen hebben: “Both historical narratives and metaphor consist of two operations only: 1)

description; and 2) the individuation of a (metaphorical) point of view. Historical narrative is

a sustained metaphor”106. Ankersmit meende dat zowel de metafoor als de narratio gelijktijdig

een deel van de realiteit beschrijven en een interpretatie ervan bieden. De zinnen van de

narratio beschrijven het verleden, maar individueren tegelijk het beeld dat van het verleden

gegeven wordt. “Two ordinarily separate kinds of language use – description and

individuation – are melted together into one linguistic in the narratio”107. Volgens Ankersmit

gold dit ook voor de metaforische bewering van het type “Stalin was een wolf”. Hij beweerde

104 Narrative Logic, 249. 105 LORENZ, C., “Het masker zonder gezicht”, 175. 106 HT, “Six theses”, 40. 107 Narrative Logic, 209.

Page 46: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

46

dat metaforen enerzijds een descriptieve kant bezitten, maar anderzijds ook een point of view-

functie vervullen.

Mijns inziens is Ankersmits stelling dat de metafoor een beschrijvende kant heeft, niet

overtuigend. Wat kan er beschrijvend zijn aan Ankersmits eigen voorbeeld ‘Stalin was een

wolf’? Ankersmit stelde hierover het volgende: “Surely there is a descriptive element in this

statement so that it can be either true or false. […] The statement could prove to be false, for

instance, if historical research were to discover that Stalin’s actions were nearly always

inspired by humane and altruistic motives”. Mijns inzien is het feit dat de metafoor weerlegd

zou kunnen worden, geen voldoende argument om de metafoor beschrijvend te noemen. In

dezelfde paragraaf legde Ankersmit de beschrijvende kant immers uit als een vergelijking:

“Part of what it expresses is that Stalin was a cruel tyrant and that his actions resembled those

that are usually attributed to wolves”108. Het trekken van een analogie of iemands daden met

iets anders vergelijken, is toch precies wat onder ‘metaforisch’ begrepen wordt? Dit deel van

Ankersmits analogie tussen de metafoor en de narratio lijkt dus niet zo overtuigend. Voor de

narratio is de beschrijvende kant, het uitdrukken van feiten, immers niet zo problematisch.

De tweede analoge functie is het individueren van een beeld op de realiteit. Zowel de

narratio als de metafoor biedt ons een bepaald gezichtspunt aan, van waaruit we de

werkelijkheid kunnen bekijken. Stalin moet gezien worden als een wolf. Het definiëren van

een gezichtspunt is wat de metaforische zin van de letterlijke onderscheidt. Tegelijk nodigen

metaforische uitspraken ons uit, aldus Ankersmit, “to formulate a specific kind of descriptive,

literal statement on Stalin, i.e. statements expressing the greed, cruelty and inhumanity as

manifested in Stalin’s political carreer”. De ‘gezichtspuntfunctie’ van de narratio fungeert

daarbij als een selectiecriterium voor de individuele, beschrijvende zin: enkel zinnen die

passen in de betekenis van de metafoor zullen geselecteerd worden om in de tekst te komen.

Het in de tekst verwoorde gezichtpunt, de gegeven interpretatie van het verleden organiseert

op die manier de tekst.

De individuele zin in een narratio heeft dus een dubbele functie. Enerzijds beschrijft ze

standen van zaken in het verleden en vervult ze dus een cognitieve functie. Anderzijds draagt

ze bij tot het gezichtspunt van de tekst als geheel en vervult ze dus een narratieve functie. Het

geheel aan zinnen bepaalt de narratieve substantie. De relatie tussen de zin en de tekst als

geheel kan echter ook omgekeerd bekeken worden. Wat is de invloed van de interpretatie op

de invloed van de zin? Ankersmit verzette zich tegen de theorie dat feiten niet zomaar

108 Narrative Logic, 209. Mijn cursivering.

Page 47: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

47

vastgesteld kunnen worden, maar ook door de historicus gevormd zouden worden. Volgens

Ankersmit kunnen feiten behoorlijk gemakkelijk vastgesteld worden. Wie hierover ander

denkt, verwart volgens Ankersmit de beschrijvende en de narratieve functie van zinnen.

Echter, zo weerlegde Ankersmit, “the descriptive content of narrative statements enables them

to interpret them in such a way that we may label them as either true or false […]. Not

everything in history is weak and unstable”109. Bovendien, zo voegde Ankersmit hier aan toe,

klopt het niet dat feiten in de geschiedbeoefening ‘theoriebeladen’ zijn, zoals dat door

wetenschapsfilosofen voor de exacte wetenschappen is vastgesteld. Volgens Ankersmit maakt

de historicus immers altijd gebruik van een “a-theoretical, ordinary language”110. De

historische taal en de beschrijvende inhoud van de beschrijvende zin zou dus niet beladen zijn

met een theoretisch kader.

Voor beschrijvende zinnen meende Ankersmit dat de categorieën ‘waar’ en ‘vals’

gemakkelijk toegepast konden worden. Voor de narratio als geheel stelde hij evenwel dat deze

begrippen niet van toepassing zijn. Daarvoor poogde hij eerst in een lange bespreking van

waarheidstheorieën duidelijk te maken dat geen van allen op de narratio toepasbaar is111. In

dit opzicht is zijn hierboven besproken verwerping van het narratieve realisme echter

interessanter. De structuur van de narratio is volgens Ankersmit niet de structuur van het

verleden:

“The structure of the narratio is a structure lent to or pressed on the past and not the reflection of a kindred structure objectively present in the past itself. […] The past is shown by means of entities that do not form part of the past itself and that do not even refer to actual historical phenomena or aspects of such phenomena”112.

De structuur van de narratio, het gezichtspunt, is niet de structuur van het verleden zelf, aldus

Ankersmit. Het gezichtspunt is een hulpmiddel dat onze kennis van het verleden structureert,

maar niet naar het verleden verwijst. Ankersmit volgde in deze Huizinga, wanneer hij stelde

dat begrippen als ‘Renaissance’ en ‘Verlichting’ niet naar het verleden zelf verwijzen, maar

linguïstische constructies van de historicus zijn113. Als de narratio als geheel niet refereert

naar een deel van het verleden, kan het begrip ‘waarheid’ echter niet op de narratio toegepast

worden. Weliswaar kunnen de zinnen van de narratio waar of vals zijn, maar voor de narratio

als geheel geldt dit volgens Ankersmit niet.

109 Narrative Logic, 219. 110 Narrative Logic, 219. 111 Narrative Logic, 62-79. 112 Narrative Logic, 86-87. 113 De invloed van Huizinga is gesignaliseerd door LORENZ, C., “Het masker zonder gezicht”, 171-172.

Page 48: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

48

In zijn artikel “Can Histories be True?” van 1998 argumenteerde Ankersmits

Nederlandse collega Chris Lorenz dat Ankersmits tweedeling tussen de ware zin en de

metaforische narratio in feite een omgekeerde versie is van een ‘postivism of facts’. Hij

beschuldigde Ankersmit ervan dat zijn narrativisme “a simple negation or reversal of the

traditional positivistic view” was, maar dat Ankersmit precies daarom op de logische structuur

van het positivisme steunde114. Concreet beweerde hij dat Ankersmit twee conceptuele

structuren van het traditionele positivisme overnam. Lorenz verwees ten eerste naar de

positivistische scheiding tussen waarheid en fictie. Een bewering kan volgens de

positivistische theorie enkel waar zijn als ze op empirische gegevens steunt. Is er geen

empirische basis voorhanden, dan moet de bewering als een fictie bekeken worden. Een

tweede onderscheid ging hier volgens Lorenz mee gepaard, namelijk “the opposition of literal

to figurative uses of language”. Het positivisme bande alle figuurlijke en metaforische taal uit

de wetenschap, omdat het vooronderstelde dat metaforische taal niet tot ware bewering in

staat was.

Lorenz zag dit onderscheid tussen letterlijke en metaforische taal in Ankersmits

‘metaforische’ narrativisme in omgekeerde vorm terugkeren:

“This opposition between literal and metaphorical language – presupposed in positivism – is retained in ‘metaphorical’ narrativism in an inverted form: now descriptive statements are treated as mere information, hardly worth a serious philosopher’s attention, and metaphorical language is upgraded to the real thing”115.

Volgens Lorenz erkende Ankersmit met andere woorden de positivistische idee dat enkel

beschrijvende zinnen waar of onwaar kunnen zijn. Hij keerde hun fascinatie voor de

beschrijvende taal echter om en stelde dat enkel het metaforische taalgebruik een serieus

onderzoek waard is. Als Lorenz gelijk heeft, zou dat Ankersmits nonchalante houding

tegenover het vaststellen en verwoorden van feiten kunnen verklaren. Dit biedt ook een

perspectief op Ankersmits bewering dat de narratio niets met waarheid te maken heeft.

Tenslotte weerspiegelde het positivistische onderscheid tussen waarheid en fictie zich

ook in Ankersmits onderscheid tussen geschiedvorsing en geschiedschrijving. Ankersmit eiste

dan wel het gehele terrein van de geschiedschrijving op voor het narrativisme, maar gaf het

terrein van de geschiedvorsing prijs aan een naïef empirisme. Ankersmits these dat het

historisch onderzoek niet theoriegeladen is, biedt hiervan een uitstekende illustratie.

114 LORENZ, C., “Can Histories be True?”, 313. 115 LORENZ, C., “Can Histories be True?”, 313.

Page 49: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

49

Ankersmit erkende weliswaar dat het historische onderzoek samen met de geschiedschrijving

het gehele bedrijf van de geschiedbeoefening vormt, maar onderzocht nooit de relatie tussen

beide domeinen116.

Ankersmit voelde zich niet bepaald gelukkig met Lorenz’ artikel. In het eerste opstel

van Historical Representation van 2001 verdedigde hij zich dan ook heftig:

“My own interest in narrativism […] has nothing whatsoever to do with a belittling of historical research, that is, with the process of gaining factual information of the past (to be expressed in true descriptions), with causal explanations at an elementary level, and so on”117.

Hoewel ik Ankersmit best wil geloven, vind ik het artikel van Lorenz toch verhelderend. Mijn

kennis van wat hij het traditionele positivisme noemde, reikt evenwel niet toe om de juistheid

van zijn these te beoordelen. Desalniettemin verwoordde Lorenz een kritiek die vele lezer van

Narrative Logic volgens mij zullen hebben: Ankersmits schaarse opmerkingen over de

geschiedvorsing geven ten eerste blijk van een naïeve visie op het historische onderzoek en

het vaststellen van feiten. Ook in latere publicaties heeft Ankersmit het nog over “het louter

analytisch vaststellen van feiten”. Er ontbreekt ten tweede een conceptuele brug tussen de

geschiedvorsing en de geschiedschrijving. Het beeld dat Ankersmit van beide disciplines

schetste, is dat van twee afzonderlijk van elkaar opererende activiteiten. Ankersmit legde

nergens uit hoe de vastgestelde feiten verwoord worden. Tevens slaagde hij er niet in de

genese van het ‘gezichtspunt’ overtuigend te verhelderen. De vraag is maar of dit een

adequate voorstelling van de historische praktijk is118.

Ankersmit formuleerde dus de these dat de categorie ‘waarheid’ niet van toepassing is op de

narratio, omdat de narratio niet naar het verleden verwijst. Maar, als het verleden zelf niet

voor scheidsrechter kan spelen, hoe kunnen we dan nog onderscheiden tussen goede en

slechte verhalen over het verleden, tussen objectieve en subjectieve representaties van het

verleden? Met andere woorden, welk criterium hebben we in handen om over de kwaliteit van

116 LORENZ, C., “Can Histories be True?”, 317. Hieruit blijkt overigens ook dat Lorenz overdreef echter toen hij stelde dat: “in its zeal to redress the ‘traditional’ identification of professional history with the application of research methods and in its neglect of history writing, metaphorical narrativism ends up omitting historical research altogether from the discipline’s identifying characteristics”. 117 HR, “The Linguistic Turn”, 53. 118 Ook de Amerikaanse geschiedfilosoof Gossman had een soortgelijke kritiek. Between History and Literature, 306.

Page 50: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

50

een narratio te beslissen? Om deze vraag te beantwoorden, introduceerde Ankersmit het

begrip van de ‘reikwijdte’ (‘scope’) van een narratio.

De objectiviteit van een narratio kan volgens Ankersmit enkel in relatie tot andere

verhalen over hetzelfde deel van het verleden vastgesteld worden. Hij verwees hierbij ook

naar het historisch debat, waar verschillende verhalen over hetzelfde deel van verleden met

elkaar geconfronteerd worden. Volgens Ankersmit wordt in het historisch debat niet

gediscussieerd over feiten, maar over interpretaties. In het debat staan niet de feiten, maar de

narratieve meerwaarde op het spel. Nu is de beste interpretatie volgens Ankersmit diegene,

die “het surplus van de narratieve betekenis boven de descriptieve betekenis”

maximaliseert119.

De reikwijdte, de scope van de narratio is daarbij bepalend. Hoe meer delen van het

verleden door het gezichtspunt een betekenis krijgen, hoe groter de reikwijdte van de narratio.

Hoe meer het gezichtspunt ons ‘van het verleden laat zien’, hoe groter de door het

gezichtspunt toegevoegde betekenis, hoe beter de narratio. Ankersmit concludeerde zelf:

“Fertility and not truth is our criterion for deciding upon the relative merits of narratios”120.

Hiermee kelderde hij ook het positivistische objectiviteitsbegrip, dat alle objectiviteit in de

feiten verankerde.

Na deze introductie van het scopebegrip, waagde Ankersmit zich in zijn verhandeling

aan één laatste probleem, namelijk dat van de historische verklaring. Ankersmits uiteenzetting

hierover is even ingenieus als wars van enige common sense. In de alledaagse visie wordt een

feit verklaard door te wijzen op een aantal hieraan voorafgaande gebeurtenissen. Voor

Ankersmit, die alle verbanden in de tekst situeerde, kon dit verklaringsmodel niet voldoen. De

verklaring moet in de tekst gesitueerd zijn. Feiten worden niet in de realiteit, maar in de tekst

verklaard: “the necessity reigning on the linguistic level guarantees that phenomena in reality

have been explained”121. Feiten worden dus verklaard als ze noodzakelijk deel uitmaken van

een narratio. Herinneren we ons echter dat een narratieve substantie compleet gedefinieerd

wordt door haar eigenschappen, de zinnen. Dat betekent volgens Ankersmit dat als je één zin

verandert, je in wezen met een andere narratieve substantie te maken hebt. Hij trok daaruit het

gevolg dat: “when the past is described in terms (of the narrative statements) of Nss [narrative

substances], we can say the past had been explained, because the Nss embodying such an

119 LORENZ, C., “Het masker zonder gezicht”, 176. 120 Narrative Logic, 223. 121 Narrative Logic, 232.

Page 51: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

51

explanation could not have been different”122. De gedachte hierachter is dat elke historicus

zijn eigen versie maakt van de beschreven historische periode. Alle in hun verhaal vermelde

feiten maken dus hun versie van die periode begrijpelijk.

Deze gedachtegang is aan de duistere kant. Chris Lorenz poogde ze te verduidelijken

door de historicus met de detectiveschrijver te vergelijken:

“Ook de detectiveschrijver maakt in zijn verhaal ‘samenhangen’ begrijpelijk die hij eerst zelf heeft geconstrueerd. Ook zijn verhaal is niet de verklaring van ‘samenhangen’ die we kant-en-klaar in de werkelijkheid aantreffen, maar de verklaring van een zelf gecreëerd probleem. Dit probleem wordt niet alleen in het verhaal gecreëerd, maar ook in het verhaal opgelost”123.

Het probleem, de interpretatie van een historische periode, wordt opgelost door de bijdragen

die elke zin aan de interpretatie levert. Omdat deze de narratieve interpretatie absoluut

bepalen, behoren ze immers noodzakelijk tot de narratieve substantie. De noodzaak van deze

verklaring beperkt zich echter wel tot de narratieve substantie zelf: “Hiermee is natuurlijk niet

gezegd dat de dingen in het verleden zelf niet anders hadden kunnen zijn, maar alleen de

dingen in het narratieve universum”. De verklaring is dus een verklaring van de interpretatie,

maar niet van het verleden zelf.

Ankersmit wees hierbij de beschuldiging van subjectivisme af. We kunnen immers, zo

beweerde hij, de relatieve objectiviteit van elke narratio vergelijkenderwijs vaststellen. Deze

aan Karl Popper ontleende notie stootte echter op kritiek124. De voornaamste kritiek was dat

Ankersmits scope-begrip niet toeliet om tussen ‘normale’ en reductionistische vormen van

geschiedschrijving te onderscheiden. Een reductionistische vorm van geschiedschrijving is

bijvoorbeeld de marxistische geschiedschrijving (maar er kan ook gedacht worden aan andere,

veelal op Hegel geïnspireerde vormen van geschiedschrijving, zoals Fukuyama’s The end of

history and the last man). De marxistische geschiedschrijving vertrekt vanuit de premisse dat

de geschiedenis verklaard kan worden vanuit economische factoren. Ze reduceert de

geschiedenis dus tot het verhaal hoe economische evoluties repercussies hebben in andere

maatschappelijke domeinen zoals de cultuur en de politiek. Ontegenzeggelijk is de scope van

de marxistische geschiedschrijving zeer breed. In principe past de gehele geschiedenis van het

Westen binnen het verklaringsmodel van het historisch materialisme. Nu wordt deze vorm

van geschiedschrijving (behalve moderne, emancipatorische varianten) meestal niet aanvaard

122 Narrative Logic, 233. 123 LORENZ, C., “De constructie van het verleden”, 102. 124 Voor de verwijzing naar Popper, zie LORENZ, C., De constructie van het verleden, 102-106; Idem, “Het masker zonder gezicht”, 190-192.

Page 52: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

52

als een geldige, ‘wetenschappelijke’ vorm van geschiedschrijving. Het scope-criterium biedt

echter geen houvast om deze vormen van geschiedschrijving af te wijzen. In dit verband

meende Lorenz dat “de praktijk van de geschiedschrijving leert […] dat de meeste historici de

kwaliteit van een verhaal niet beoordelen op ‘de breedte’ van de samenhangen, maar naar de

wijze waarop deze samenhangen zijn geconstrueerd”125. Tollebeek formuleerde een

soortgelijke kritiek, waarbij hij een parallel zag met Huizinga’s sterktes en zwaktes. Huizinga

en Ankersmit waardeerden weliswaar allebei “de intellectuele vrijheid en zelfstandigheid van

de historicus”, maar faalden beiden om de praktiserende historici te overtuigen omdat ze er

niet in slaagden om de notie ‘objectiviteit’ overtuigend in te vullen126.

Lorenz suggereerde ook dat het scope-criterium moeilijk operationaliseerbaar is,

omwille van het feit dat historici het nu eenmaal vaak niet eens zijn over welke interpretatie

het ‘meest omvattend’ is. Om een voorbeeld te geven uit de debatten over de relatie tussen de

katholieke Kerk en het antisemitisme: er bestaat hierover geen consensus. Zo stelde Olaf

Blaschke in zijn Katholizismus und Antisemitismus im Deutschen Kaiserraich van 1997 dat er

een structurele band bestond tussen het ultramontanisme en het antisemitisme. Twee jaar later

nuanceerde Urs Altermatt in zijn Katholizismus und Antisemitismus echter deze structurele

band en wees op de verschillende houdingen naargelang plaats, tijd en sociale groep.

Momenteel bestaat er over dit thema echter geen consensus. Als we Ankersmits

reikwijdtecriterium ernstig moeten nemen, zouden me misschien wel moeten beslissen dat

Blaschke het beste boek schreef, want alle gegevens in zijn boek passen binnen één

overkoepelende visie. Altermatt laat veel meer ruimte voor ambivalentie en vertrekt dus veel

minder vanuit één gezichtspunt. De praktijk van dit debat suggereert echter dat dit geen

criterium is om hierover te beslissen127.

Metaforen organiseren onze kennis van het verleden. Op basis van het aangeboden

gezichtspunt kunnen de beschrijvende zinnen geselecteerd worden. Zoals de metafoor niet

waar of onwaar kan zijn, zo is ook de categorie ‘waarheid’ niet op de narratio toepasbaar.

Zinnen zijn waar of onwaar, maar de interpretatie van een deel van het verleden moet volgens

Ankersmit op andere criteria beoordeeld worden. Daartoe introduceerde hij de notie van een

‘relatieve objectiviteit’. De objectiviteit van een narratio kan alleen vergelijkenderwijs

vastgesteld worden. De meest vruchtbare narratio, diegene met de grootste ‘scope’ zou daarbij

125 LORENZ, C., De constructie van het verleden, 107. 126 TOLLEBEEK, J., De toga van Fruin, 402. 127 Gebaseerd op SALEMINK, T., “Debat over katholocisme en antisemitisme. Historiografisch overzicht”, in: SALEMINK, T en DE MAEYER, J. (eds.), Trajecta. Tijdschrift voor de geschiedenis van het katholieke leven in de Nederlanden. Themanummer Katholocisme en antisemitisme, 15, 2006, 17-48.

Page 53: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

53

de meest objectieve zijn. Deze theorie bleek echter problematisch. Tevens bestudeerden we

Lorenz’ kritiek op Ankersmits naïeve visie op het vaststellen van feiten. Daarbij bleek ook dat

Ankersmit het naliet de interactie tussen geschiedvorsing en geschiedschrijving uit te klaren.

2.5. Besluit: autonomie, objectiviteit en feiten

Ankersmits filosofie in de jaren zeventig en begin de jaren tachtig schreef zich in in de jonge

traditie van het narrativisme, de geschiedfilosofische variant van de linguistic turn.

Kenmerkend voor het narrativisme was de aandacht voor de historische tekst. Ankersmit

hoopte dat deze theorie de geschiedfilosofie terug vlot kon trekken. In zijn voordracht “Een

moderne verdediging van het historisme” van 1981 en zijn proefschrift Narrative Logic van

1983 onderzocht Ankersmit dan ook zelf de toepassingsmogelijkheden van wat hij het

autonome narrativisme noemde op de historische narratio. Ankersmit ging daarbij van twee

vooronderstellingen uit. Hij maakte ten eerste een streng onderscheid tussen de

geschiedbeoefening en de geschiedvorsing. De eerste is narratief, terwijl de tweede dit niet is.

Door dit onderscheid hoopte hij de autonomie van de geschiedschrijving ten opzichte van de

geschiedvorsing te kunnen vrijwaren. Ten tweede trok Ankersmit van leer tegen de atomische

visie op de zin. Het niveau van de individuele zin mocht niet met de narratio als geheel

verward worden. De narratio als geheel was wezenlijk anders dan een loutere verzameling

van zinnen. Op het niveau van de narratio als geheel probeerde Ankersmit de formele

structuren te zoeken die de aard van de historische kennis bepaalden.

Ankersmit vatte zijn onderzoek zelf samen in drie thesen. Hij verzette zich ten eerste

tegen een realistische interpretatie van de narratio. De narratio is geen realistische afbeelding

van het verleden. Integendeel, de structuren van de narratio zijn geen structuren van het

verleden zelf, maar constructies van de historicus. Er gaapt een brede kloof tussen het

verleden en tekst. De interpretaties van het verleden bestaan enkel in de tekst en het zijn deze

interpretaties die ons het verleden tonen. Op deze manier benadrukte Ankersmit de

intellectuele autonomie van de historicus.

Ankersmit stelde ten tweede dat de narratieve substantie niet gelijkgesteld mocht

worden met het narratieve onderwerp. De narratieve substantie belichaamt een gezichtspunt

op het verleden dat niet gereduceerd kan worden tot de beschrijving van een historisch

Page 54: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

54

onderwerp. Vandaar ook dat Ankersmit aan de zin twee functies toedichtte: enerzijds

beschrijft de zin een historisch feit, maar anderzijds individueert ze de narratieve substantie

en dus het gezichtspunt van de narratieve substantie. Hierin zag Ankersmit een moderne

variant van het historisme.

Tenslotte wees Ankersmit op de analogie tussen de ‘gezichtspuntfunctie’ van de

narratieve substantie en de metafoor. De narratio heeft een fundamenteel metaforisch

karakter. Beide beschrijven ze de realiteit en definiëren tegelijk een gezichtpunt op de

werkelijkheid. Hierin ligt het extra, het ‘betekenissurplus’ van de narratio als geheel. Dit

surplus is volgens Ankersmit het kenmerk van ‘goede’ geschiedschrijving: “Fertility and not

truth is our criterion for deciding upon the relative merits of narratios”128. Hiermee ondergroef

hij het positivistische waarheidscriterium. Enkel door narratio’s met elkaar te vergelijken kan

de relatieve objectiviteit van een narratio vastgesteld worden. De meest objectieve is volgens

Ankersmit dan deze met de grootste reikwijdte of scope.

Een nadere studie van Ankersmits begrip ‘verleden’ liet zien dat Ankersmit poogde een

symmetrische constructie op te bouwen. Ankersmit benadrukte ten eerste de kloof die tussen

het verleden an sich en het in de tekst getoonde verleden gaapt. Daarmee poogde hij de

intellectuele autonomie van de historicus ten opzichte van het verleden te waarderen: het is de

historicus die verbanden in het verleden aanbrengt. Deze verbanden worden niet ontdekt en

liggen niet in het verleden zelf, maar zijn constructies van de historicus. Ankersmit probeerde

ten tweede het realistische karakter van de historische tekst te redden door de individuele

zinnen een beschrijvend karakter toe te kennen. De individuele zinnen beschrijven

afzonderlijke feiten. De kloof tussen the past as such en de historische tekst als geheel wordt

dus ‘langs onder’ overbrugd. De historische realiteit van de feiten en de individuele zinnen

maken immers wel contact. Dit contact is verantwoordelijk voor het realiteitsgehalte van de

historische tekst.

Deze constructie droeg echter een aantal problemen met zich mee. Die hingen vooral

samen met twee conceptuele beslissingen: Ankersmit onderscheidde ten eerste tussen

geschiedvorsing en geschiedschrijving, opdat hij de tekst onafhankelijk van andere vragen

zou kunnen belichten. Ten tweede trok hij een lijn tussen de zin en de tekst als geheel. Lorenz

stelde echter vast dat dit leidde tot een uiterst naïeve visie op het vaststellen van feiten. Door

128 Narrative Logic, 223.

Page 55: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

55

het ontbreken van een conceptuele brug tussen de geschiedvorsing en de geschiedschrijving

kon Ankersmit niet overtuigend verhelderen hoe ‘feiten’ gevormd worden. We plaatsten

daarbij ook vraagtekens bij Ankersmits these dat voorgegeven ideeën in de

geschiedbeoefening geen rol spelen. Ook bleef mijns inziens de interactie tussen de

individuele zin en de tekst als geheel onderbelicht. De dubbele functie die Ankersmit aan de

zin toekende – realistisch en individuerend – verhelderde de relatie van zin naar gezichtspunt,

maar Ankersmit liet na de omgekeerde relatie uit te klaren. Hij verklaarde weliswaar dat het

gezichtspunt als selectiecriterium fungeerde, maar dit geeft mijns inziens wederom blijk van

een naïeve visie op de beschrijving van feiten. Ankersmit beschrijving van de selectie van

zinnen doet denken aan een bouwvakker die stenen van dezelfde kleur selecteert. De stenen

(zinnen) liggen voorhanden en hij hoeft ze slechts op te pikken. Ankersmit verduidelijkte

bijvoorbeeld niet welke rol het gezichtspunt speelt bij de formulering van de zinnen.

Concluderend kunnen we dus stellen dat Ankersmits sceptische visie op de tekst als geheel

resulteerde in een naïef-realistische visie op het historisch onderzoek, het feit en de

individuele zin.

Tenslotte bleken Ankersmits noties ‘relatieve objectiviteit’ en ‘scope’ geen

overtuigend antwoord te kunnen bieden op de vraag wat de ene geschiedschrijving beter

maakt dan de andere. Hoe beslissen historici over de waarde van een historisch werk? In zijn

later werk stelde Ankersmit deze vraag prominent aan de dag. Zoals we zullen zien had dit

ook repercussies op hoe hij de relatie tussen tekst en verleden dacht.

Page 56: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

56

3. Esthetische geschiedfilosofie

3.1. Inleiding

Het begrip narratieve substantie vond geen ingang in het geschiedfilosofische debat.

Ankersmit weet dat vooral aan de stijl waarin Narrative Logic geschreven was. Na 1985

veranderde hij zijn vocabularium. Zijn uitgangspunten bleven echter grotendeels ongewijzigd.

De hier gemaakte opsplitsing tussen een eerste linguïstische en een tweede esthetische periode

duidt dan ook niet op een radicale breuk in Ankersmits werk. De continuïteit tussen beide

periodes is exponentieel veel groter dan de veranderingen. Ik gewaag eerder van een

verdieping en een verschuiving dan van een echte breuk. Er valt overigens wel een breuk

waar te nemen tussen de tweede en de derde periode – tegen de achtergrond van een blijvende

zoektocht naar ‘een glimp van het verleden’.

Met de term verdieping doel ik op de verdere uitwerking van reeds aangedragen

thema’s en denkwijzen. Zoals we zullen zien, putte Ankersmit vooral uit Amerikaanse,

postmoderne bronnen om zijn posities te verstevigen. Het denken van Richard Rorty en

Arthur Danto lieten hem toe zijn theorie over de verhouding tussen de historische tekst en het

verleden op esthetische leest te herwerken en te verdedigen. Tegelijk met die esthetische

verdieping trad een verschuiving op: interpretatie werd van de geschiedfilosofische troon

gestoten en vervangen door het nieuwe kernbegrip representatie. Daardoor traden er

uiteindelijk – zoals ik zal trachten aan te tonen – ook wijzigingen op in wat Ankersmit onder

‘historische realiteit’ begreep. Ankersmit zwoer het narrativisme daarbij niet af, maar

nuanceerde de waarde van haar bijdrage, terwijl hij andere, essentiële punten verder

uitwerkte. Tenslotte besteedde hij merkelijk meer aandacht aan de verhouding tussen

geschiedfilosofie en geschiedbeoefening.

Maar ook stilistisch zijn er verschuivingen waar te nemen. Na de publicatie van de

twee monumentale monografieën Narrative Logic en Denken over Geschiedenis koos

Ankersmit voor een andere vorm. Van 1985 af publiceerde hij vooral essays en artikels om

die vervolgens in gebundelde vorm uit te geven. Op deze manier ontstond ook het

belangrijkste boek uit deze periode, de bundel De navel van de geschiedenis uit 1990. Naast

ongepubliceerde essays bevatte deze bundel artikels die tussen 1981 en 1989 verschenen.

Hoewel er in deze bundel een zekere eenheid waar te nemen valt, waarschuwde Ankersmit

Page 57: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

57

zijn lezer: “Ik heb geen standpunten, zie niet de noodzaak om ze in te nemen en heb zeker niet

de behoefte om de lezer van één of ander standpunt te overtuigen”129. De opstellen besloegen

ook allerlei thema’s, zoals de politieke filosofie, de esthetica en de cultuurfilosofie. Ankersmit

verruilde dus geregeld het domein van de geschiedfilosofie voor andere theoretische

exploraties.

Met deze voorkeur voor het essay ging een nieuwe schrijfstijl gepaard. Waar

Ankersmit in Narrative Logic een streng logische en trefzekere structuur hanteerde en zich in

zijn schrijfstijl duidelijk door Angelsaksische taalfilosofen liet beïnvloeden, vierde hij nu de

stilistische teugels en presenteerde hij zichzelf eerder als ‘connoisseur’. Als ‘beschaafde

genieter van de geschiedschrijving’ opteerde Ankersmit voor een nieuwe virtuoze stijl. Zelf

weet hij dit aan de grotere invloed die Franse filosofen – en hun stijl van filosoferen – op hem

hadden130. Hij wou zich tevens niet langer laten leiden door een zoektocht naar het juiste

standpunt van de modernistische theoretische universaliteit, maar verklaarde dat hij “de

voorkeur aan de categorie van het interessante [geeft]. […] Bijgevolg, het is niet mijn

pretentie met deze bundel iets te beweren dat ‘waar’ zou zijn en de lezer met het pistool van

het goede argument op de borst ertoe dwingen daarin te geloven”131. Ankersmit koos voor een

interessante, provocerende en risicovolle filosofie met “briljante invallen en wonderlijke

fragmenten”132. Dit leverde hem in een dubbelinterview met de positivist ingestelde

geschiedfilosoof Peer Vries trouwens vrij vlug de beschuldiging op dat hij de

geschiedbeoefening reduceerde tot “een esthetisch debat tussen beschaafde heren en

dames”133.

Ankersmits geschiedfilosofie na 1985 ontwikkelde zich onder invloed van andere

filosofen als voorheen. Richard Rorty was mijns inziens de belangrijkste inspiratiebron, maar

ook figuren als Hayden White als Michel Foucault oefenden een grote invloed op Ankersmits

denken uit. Ankersmit maakte kennis met hun postmoderne denkwijze op een reis door de

VSA. De indrukken die hij tijdens een aantal ontmoetingen en conferenties opdeed, stuwden

Ankersmits denken in een andere richting. Ankersmit vertrok als narrativist, maar kwam naar

Nederland terug als postmodernist.

Ankersmit ondernam de reis naar de Verenigde Staten omdat volgens hem de meest

invloedrijke geschiedfilosofische denkers in Amerika werkzaam waren en hij het nuttig achtte

129 NG, “De navel der geschiedenis”, 41. 130 DOMANSKA. E., “Interview Franklin R. Ankersmit”, in: DOMANSKA, E., Encounters : philosophy of history after postmodernism, Charlottesville, 1998, 71. 131 NG, “De navel der geschiedenis”, 41-42. 132 TOLLEBEEK, J., “De ekster en de kooi”, 24. 133 Dit interview uit Trouw, 7 juni 1991 wordt geciteerd in TOLLEBEEK, J., “De ekster en de kooi”, 24.

Page 58: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

58

een aantal onder hen te bezoeken. In het voorjaar van 1985 maakte hij een rondreis langs een

aantal universiteiten en ontmoette er verschillende voor zijn ontwikkeling cruciale filosofen.

Ankersmit zelf noemde drie van de 17 toen ontmoette filosofen jaren later als de beslissende

figuren voor zijn latere geschiedfilosofische carrière: Hayden White, Arthur Danto en Richard

Rorty. Ankersmit verwees daarbij uiterst instemmend naar Danto’s representatiebegrip, maar

benadrukte vooral het belang van Rorty’s inzichten: “Rorty’s oeuvre is mijn kompas tot op de

huidige dag”134.

Ankersmit legde hier ook zijn eerste contacten met de redactie van History & Theory

in de personen van Vann en Buel. Het jaar daarna verscheen voor de eerste maal een artikel

van zijn hand in dit gezaghebbende tijdschrift. Enkele jaren later werd Ankersmit zelf lid van

de editorial board. Ankersmit woonde tijdens zijn reis bovendien een kleinschalig congres ter

gelegenheid van het 25-jarige bestaan van History and Theory bij. Thema was de narratio.

Ankersmit constateerde genoegzaam – “ik kan het ook niet helpen dat dat zo is” – dat dit het

thema was dat toendertijd op de meeste belangstelling kon rekenen. Robert Anchor (een

whiteaan), David Carr (een leerling van de Angelsaksiche geschiedfilosoof Dray, die de

Angelsaksische hermeneutiek met het narrativisme probeerde te verzoenen) en Hans Kellner

hielden elk een voordracht. De toon van deze lezingen en het daarop volgend debat wekten

Ankersmits interesse op voor Franse filosofen als Jacques Derrida, Michel Foucault en

Roland Barthes. Ankersmit merkte daarbij het volgende op: “Maar wat mij het meest opviel

was dat wat er aan werkelijk zinnige zaken over de narratio gezegd werd, doorgaans zijn

inspiratie vond in Franse bespiegelingen over het onderwerp. Zeker lag de schaduw van

Roland Barthes en van Jacques Derrida voortdurend over de debatten”135. Ankersmit

refereerde in de jaren hierna vaak naar deze filosofen en zijn akademievoordracht The Reality

Effect was een expliciete verwijzing naar Barthes’ L’Éffet du Réel.

Aan het eind van zijn verslag klonk Ankersmit uiterst strijdvaardig. Hij vatte de

relatieve windstilte in het geschiedfilosofische debat op als een ‘reculer pour mieux sauter’ en

suggereerde dat de Angelsaksische geschiedfilosofie zich op ‘een kruispunt van wegen’

bevond. Dat hij met deze idee niet alleen stond, bleek een jaar later, wanneer hij door de

redactie van History & Theory gevraagd werd om een themanummer over de Angelsaksische

filosofie te redigeren. De trip door de VS legde Ankersmit op professioneel vlak dus geen

windeieren. Naast de publicatie van zijn eerste artikel mocht hij immers de

verantwoordelijkheid voor de redactie van het nummer op zich nemen. Verder viel het ook op

134 “Bakens langs de weg”, 498. 135 “Geschiedfilosofie in de Verenigde Staten”, 463.

Page 59: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

59

dat de geleverde bijdragen allen van de hand waren van door Ankersmit bezochte

geschiedfilosofen.

Het themanummer, Beiheft 25 van History and Theory droeg de veelzeggende titel

Knowing and Telling History: The Anglo-Saxon Debate. De titel alludeerde op Ankersmits

inleiding, waarin hij de Angelsaksische geschiedfilosofie op een wat dramatische manier voor

een radicale keuze stelde. Zijn conclusie luidde als volgt:

“If philosophy of history is content to become an odd positivist fossil in the contemporary intellectual world within the next few years, by all means let it remain epistemologist. If, on the other hand, philosophers of history have the courage to shake off their own past and entertain a sincere wish to contribute to a better understanding not only of historiography but also of the problems that are currently under debate in other philosophical disciplines, it cannot avoid becoming narrativist”136.

De hier geconstrueerde dichotomie tussen narratieve en epistemologische filosofie kan

discutabel genoemd worden137, maar lag in de lijn van Ankersmits vroegere kritiek op het

wetenschappelijke denken binnen de geschiedfilosofie. De epistemologische stem werd in het

nummer overigens ook vertegenwoordigd, met name door Murray Murphey, die pleitte voor

een culturele variant van het Covering Law Model. Onder verwijzing naar de antropologie,

suggereerde hij dat “an analysis of the way in which cultural rules function to govern behavior

may lead to an explanatory model utilizing ‘covering generalizations’ which have explanatory

power and which perform the function of general laws in history”138. Leon Goldstein

verdedigde de betrouwbaarheid van historische kennis op basis van een evolutionair

argument: de historische onderzoeksmethode werd immers reeds eeuwen lang aangescherpt

en verfijnd. Cebik nam – naast Ankersmit – daarentegen de narrativistische positie in en

beriep zich daarbij onder meer op Paul Ricoeurs Temps et Récit. Frederick Olafson, tenslotte,

poogde een synthese te brengen in het debat over de hermeneutiek en onderschreef het belang

van een nieuwe theorie: “A theory is […] needed; and it must be one that avoids both the

‘analytic’ fixation on the epistemic functions of the historian and the ‘dialectic’ tendency to

‘ontologize’ interpretation to the point where questions of truth in the sense of fidelity to the

past become increasingly marginal”139. Olafson zette zich hier dus zowel af tegen een

wetenschapsfilosofische benadering van de geschiedenis als een aanpak à la White, die

136 “The Dilemma of contempary Anglo-Saxon Philosophy of History”, 27. 137 Een heftige kritiek vinden we in FELL, A.P., “‘Epistemological’ and ‘Narrativist’ Philosophies of History”. 138 MURPHY, M.G., “Explanation, Causes, and Covering Laws”, 56-57. 139 OLAFSON, F.A., “Hermeneutics: ‘Analytical’ and ‘Dialectical’”, 42.

Page 60: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

60

geschiedschrijving tot een vorm van literatuur reduceerde. Over de mogelijkheid van zo’n

theorie liet hij zich echter pessimistisch uit. Het themanummer bood een staalkaart van de

actuele discussies in de Angelsaksische geschiedfilosofie. Kenmerkend was daarbij de steeds

terugkomende tegenstelling tussen narratieve interpretatie en epistemologische waarheid.

Het belang van Ankersmits reis en van het door hem geredigeerde themanummer valt

niet te onderschatten. De reis leverde Ankersmit een reeks contacten op. Die relaties openden

voor Ankersmit de deuren tot de Amerikaanse geschiedfilosofische wereld. Het prestige van

een eerste artikel en een eerste redactieopdracht voor History & Theory is sowieso groot.

Ankersmit publiceerde hierna ook geregeld artikels in het Engels. Dit resulteerde uiteindelijk

in de publicatie van zijn eerste – maar niet laatste – Engelstalige bundel History and

Tropology in 1994. Nog belangrijker was misschien de intellectuele ervaring. Ankersmit zag

zich bevestigd in zijn keuze voor het narrativisme, maar maakte bovendien kennis met (het

denken van) een aantal postmodernistische filosofen. Die invloeden waren cruciaal voor de

verdere ontwikkelingen van zijn denken. Ankersmit verdedigde weliswaar verder de

stellingen van Narrative Logic, maar gebruikte hiervoor andere, postmoderne en esthetische

wapens.

Het voorlopige hoogtepunt van de Angelsaksische belangstelling voor Ankersmit bevond zich

echter op de pagina’s van de jaargangen 1989-1990 van History and Theory. Ankersmit

artikel ‘Historiography and Postmodernism’ ging er immers niet onopgemerkt voorbij. De

commotie die Ankersmit in 1989 in de Angelsaksische geschiedfilosofische wereld met

‘Historiography and Postmodernism’ veroorzaakte, was de Nederlandse historici en

geschiedfilosofen evenwel niet vreemd. De tekst was immers een vertaling van een rede van

Ankersmit uit 1987 ter gelegenheid van het Utrechtse congres Balans en Perspectief, waar de

massale opkomst het succes van de geschiedfilosofie in Nederland bekroonde. De deining die

Ankersmit er met zijn pessimistische lezing veroorzaakte, kan slechts begrepen worden in het

licht van de Nederlandse geschiedfilosofische situatie in 1987.

In de loop van de jaren ‘70 en in het begin van de jaren ‘80 bleek Nederland een

uiterst aangename biotoop voor de geschiedfilosofie140. Algemeen heerste er een erkenning

van de noodzaak van een theoretische bezinning op de geschiedbeoefening en deze erkenning

werd in 1974 ook vertaald in de oprichting van het tijdschrift Theoretische Geschiedenis, dat

140 Onderstaand overzicht van de Nederlandse stand van zaken is voornamelijk gebaseerd op het werk van Jo Tollebeek in “De Ekster en de kooi” en De Toga van Fruin, 387-406.

Page 61: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

61

vooral geschiedfilosofische bijdragen bevatte. Maar ook in andere tijdschriften woedde de

theoretische discussie dermate, dat Tollebeek expliciet van een aanwezigheidspolitiek van de

kant van de geschiedfilosofen gewaagde. Ankersmit wees in zijn reisverslag overigens op het

publieke succes van die debatten: in 1985 lag de oplage van Theoretische Geschiedenis

slechts net onder die van History and Theory. Opmerkelijk was ook dat Nederland na de VS

wereldwijde koploper inzake het aantal abonnementen op History and Theory was. Af te

leiden aan de interesse voor de tijdschriften, bleek de theorie in Nederland dus succesvol.

Maar ook een aantal monografieën zag het daglicht in de jaren ‘70-‘80. Kees Bertels

opende in 1973 de debatten met Geschiedenis tussen structuur en evenement, een vlammend

pleidooi voor een wetenschappelijke geschiedenisopvatting. De door de Amsterdamse

historicus P.B.M. Blaas geredigeerde verzameling opstellen Geschiedenis als Wetenschap van

1979 droeg dezelfde boodschap uit. De geschiedtheorie bevestigde haar status als autonoom

specialisme echter pas echt in de jaren ‘80. In 1982 verscheen een eerste geschiedtheoretische

synthese van de hand van de Utrechtse hoogleraar H.W. von der Dunk. In De organisatie van

het verleden onderstreepte hij het belang van de zingevende activiteit van de historicus en

toonde zich aldus een tegenstander van de invloed van de (sociale) wetenschap op de

geschiedbeoefening. Ongeveer tegelijkertijd betrad het jonge geschiedfilosofische geweld de

arena met drie ambitieuze dissertaties. Ankersmit promoveerde in 1983 op zijn proefschrift

Narrative Logic, de zich op Thomas Kuhn inspirerende A.A. van den Braembussche pleitte in

1985 voor een pragmatische geschiedfilosofie en Chris Lorenz, tenslotte, concentreerde zich

in De constructie van het verleden (1987) op de aloude problemen van de historische

verklaring en van de objectiviteit van historische kennis141.

In 1982 kreeg de geschiedfilosofie ook een vaste plaats in het universitaire curriculum

voor geschiedenis. Dit vormde de laatste factor in het succes van de geschiedfilosofie in

Nederland. Deze verdere institutionalisering noopte ook tot het verschijnen van een aantal

geschiedfilosofische overzichten, waarvan Ankersmits Denken over Geschiedenis uit 1984 de

belangrijkste was. In vergelijking met andere landen zoals Duitsland of de Verenigde Staten

was de geschiedfilosofie in Nederland dus stevig verankerd en uiterst succesvol. Cebik sprak

tegenover Ankersmit zelfs de mening uit dat in Nederland “de voorwaarden aanwezig zijn om 141 Lorenz was een van Ankersmits belangrijkste gesprekpartners. De suggestie van deze – in de veroordelende woorden van Peer Vries – ‘tweederangs positivist’ was dat historici comparatief te werk gaan en het van de structuur afwijkende verklaren. Hij redde enkel een ‘negatief’ objectiviteitsbegrip, maar beklemtoonde dat “de scheiding tussen de ontdekkings- en rechtvaardigingscontext, die de basis vormt van de traditionele wetenschapsfilosofie, voor de historische kennis niet consequent houdbaar is”. Historische kennis valt met andere woorden niet los te koppelen van de maatschappelijke en temporele context waarin ze ontstaan is – wat geenzins betekent dat ze geen rechtvaardigbare kennis is. Lorenz pleitte dan ook voor een toenadering van de geschiedtheorie tot de wetenschapssociologie. (LORENZ, C., De constructie, 289.)

Page 62: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

62

een center of excellence op het terrein van de geschiedfilosofie te worden”142. Ook het feit dat

geschiedfilosofen aan historische instituten werkzaam waren, bevorderde het contact tussen

theorie en praktijk en aldus het succes – al zou vanaf 1987 daar precies het schoentje gaan

wringen.

De stevige institutionele verankering van de geschiedfilosofie spiegelde zich in de

inhoudelijke standvastigheid van het theoretische debat. Tollebeek schetste volgend beeld:

“Zo lagen de contouren van het geschiedtheoretische debat omstreeks 1987 vast. De protagonisten bewogen zich allen langs de oude lijn die van positivisme naar historisme liep, van een geschiedfilosofie die de historische praktijk met die van de sociale wetenschappen wilde verweven, naar een conceptie die de geschiedbeoefening tot het domein van de letteren rekende. De posities op die lijn werden minstens ten dele bepaald door de voorkeur die de geschiedtheoretici voor specifieke deelgebieden van de geschiedschrijving toonden. Van den Braembussche en Lorenz kozen hun voorbeelden veelal uit de praktijk van de economische, de sociale en de politieke geschiedenis, Ankersmit – en ook de sterk op het tekstuele gerichte Ilse Bullhof – uit de cultuur en ideeëngeschiedenis”143.

Er leek dan ook – letterlijk zelfs – geen wolkje aan de lucht toen Utrechtse studenten in mei

1986 het ‘mastodont-congres’ Balans en Perspectief. Over de aard en functie van kennis van

het verleden organiseerden144. Integendeel, de massale opkomst – 1200 deelnemers voor 19

lezingen, 27 werkgroepen en 8 rondetafelgesprekken – zette nogmaals het succes van de

Nederlandse geschiedfilosofie in de verf. De titel van Ankersmits bijdrage ‘Tegen de

verwetenschappelijking van de geschiedbeoefening’ leek zich ook in de lijn van de

bovengeschetste posities in te schrijven. Ankersmit beroerde echter de gemoederen door zich

in zijn lezing als een postmoderne onheilsprofeet te gedragen en de herfst van de westerse

historiografie af te kondigen. In de toenmalige geschiedschrijving onderkende Ankersmit

sporen van de teloorgang van het Westerse historisch besef.

142 “De geschiedfilosofie in de Verenigde Staten”, 457. 143 TOLLEBEEK, J., “De ekster en de kooi”, 16-17. 144 De belangrijkste redes werden uitgegeven onder de licht gewijzigde titel Balans en Perspectief. Visies op de geschiedwetenschap in Nederland. Redactie van F. VAN BESOUW e.a.

Page 63: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

63

3.2. Historiografie en postmodernisme

Ankersmits afwijzing van de verwetenschappelijking van de geschiedbeoefening kon niet

verrassen; zijn rücksichtlose omarming van het postmodernisme echter des te meer. Op het

moment dat het narrativisme meer en meer veld en erkenning won, zette Ankersmit in ‘Tegen

de verwetenschappelijking’ nog een extra stap en propageerde de noodzaak van “een nieuw

theoretisch jasje voor de geschiedbeoefening”. Deze tekst gold dan ook als Ankersmits

persoonlijke programma voor de volgende jaren. Omdat de rede veel thema’s bevatte die

Ankersmit in latere artikels gedetailleerder uitwerkte, concentreer ik me hier op zijn

problematisering van de modernistische geschiedschrijving.

Ankersmit nam zijn uitgangspunt in de wat hij de ‘huidige overproductie van de

geschiedbeoefening’ noemde. Hij constateerde dat de onophoudelijke vloed van publicaties

over dikwijls hetzelfde thema een onbedoeld resultaat met zich meebracht: het verleden

verdween onder de interpretaties van datzelfde verleden. Het woekerende oerwoud aan

interpretaties versperde de toegang tot datgene waar interpretaties over gaan, het verleden

zelf. De vele interpretaties van bijvoorbeeld een tekst van Hobbes vestigen eerder de aandacht

op zichzelf dan op het werk van Hobbes. Daardoor draaien debatten meer rond interpretaties

van het werk van Hobbes, dan rond het werk van Hobbes zelf. Dit heeft het merkwaardige

gevolg dat de Leviathan zelf niet meer als autoriteit kan fungeren. De ogenschijnlijke min of

meer vaste betekenis van de tekst wordt door de vele interpretaties immers vaag. Ankersmit

concludeerde: “In één woord, we hebben geen teksten, geen verleden meer, maar slechts nog

interpretaties daarvan”145.

Ankersmit gebruikte de tekst van Hobbes hier als symbool of metafoor voor het

verleden zelf. Het is het verleden dat geen beslissingkracht meer kan uitoefenen over de aan

haar gegeven interpretaties. Dat deze stand van zaken enorme geschiedfilosofische problemen

opleverde, mag duidelijk zijn. Ankersmit zag maar één mogelijke en gepaste houding:

“Klagen over het verlies van een directe band met het verleden helpt ons niet verder. Maar wat wel kan en wel zin heeft, is het definiëren van een nieuwe en andere band met het verleden onder een volledige en eerlijke erkenning van de positie waarin wij ons als historici door die overproductie geplaatst zien”146.

145 “Tegen de verwetenschappelijking”, 55. 146 “Tegen de verwetenschappelijking”, 56.

Page 64: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

64

Ankersmit wou dus een nieuwe reflectie bieden op de verhouding tussen de narratio en het

verleden. Tegelijk wenste hij echter een “nieuw theoretisch jasje voor de

geschiedbeoefening”. Ankersmit was immers van oordeel dat de traditionele, legitimerende

geschiedfilosofie die zich aan wetenschap en nut oriënteerde, hopeloos verouderd was en

vervangen moest worden door “de vraag naar de plaatsbepaling van de geschiedbeoefening

binnen het geheel van de hedendaagse beschaving”147. Ankersmit meende dat deze plaats

binnen de cultuur te situeren was. Dat maakten de hedendaagse parallellen tussen de

geschiedschrijving en andere cultuuruitingen zoals de schilderkunst en de literatuur volgens

hem duidelijk.

De faling van het modernisme148 om de historiografische overproductie filosofisch te

verdisconteren, was voor Ankersmit de aanleiding om zich onbevangen naar het

postmodernisme te wenden. Hij identificeerde daarbij een aantal parallellen tussen

geschiedschrijving en het postmodernisme, maar was uiteindelijk vooral geïnteresseerd in de

postmodernistische theorie over de verhouding tussen taal en werkelijkheid. Het

postmodernisme problematiseerde immers de traditionele dichotomie taal/werkelijkheid, net

zoals het estheticisme dat deed voor de relatie tussen kunst en werkelijkheid. Onder

verwijzing naar Ernst Gombrich, kunsthistoricus -en filosoof, stelde Ankersmit dat “taal en

kunst niet tegenover de werkelijkheid [liggen], maar zelf een pseudo-werkelijkheid [zijn] en

daarom in de werkelijkheid [liggen]”149. Deze analogie tussen taal en kunst bracht Ankersmit

ertoe het ‘esthetische karakter van de geschiedbeoefening’ te onderstrepen. Hij bedoelde

daarmee dat de verhouding tussen de historische tekst en het verleden op dezelfde manier

begrepen kan worden als de verhouding tussen het kunstwerk en de werkelijkheid. Via deze

analogie trad Ankersmit het hem tot nog toe vreemde terrein van de esthetica binnen. Hier

verworven inzichten zouden immers veel over de postmodernistische geschiedbeoefening

kunnen verduidelijken.

Op de laatste paar bladzijden van zijn lezing ondernam Ankersmit een poging om de

impact van de postmodernistische theorievorming op de geschiedfilosofie -en beoefening in te

schatten. Het ging volgens Ankersmit om niet meer of minder dan een paradigmawissel.

Daarbij vroeg hij zich af “wat voor ons [als historici] werkelijk van belang is”. Wat was voor

de postmoderne historicus het belangrijkste in het verleden? Volgens Ankersmit was dat het

detail: “Het zijn de snippertjes, de ‘Fehlleistungen’ van het verleden, de schaarse momenten

147 Idem, 57. 148 Ankersmit doelde met de term ‘modernisme’ op filosofische systemen die van een groot vertrouwen in rationaliteit, wetenschappelijkheid en kennis blijk geven. 149 Idem, 63.

Page 65: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

65

waarop het verleden zich heeft ‘laten gaan’, waar wij op het spoor komen van wat werkelijk

voor ons van belang is” 150. Het detail verraadt wat in het verleden voor ons belangrijk is.

Ankersmit contrasteerde deze postmoderne mentaliteit met “alle essentialistische

strevingen die de geschiedbeoefening eigenlijk beheerst hebben zolang zij bestaat”. Hij

gebruikte het beeld van een boom om de evolutie in het historisch besef te verduidelijken.

Waar de beide essentialistische stromingen, de speculatieve geschiedfilosofie en de

modernistische geschiedbeoefening zich respectievelijk op de stam en de takken van de boom

van het verleden richtten, ging de aandacht van de postmoderne historicus naar de bladeren:

“Binnen het postmodernistisch historisch besef wordt niet langer naar integratie, synthese en

totaliteit gestreefd, maar het zijn die historische ‘snippertjes’ waarop men zich concentreert”.

Als voorbeeld verwees Ankersmit naar auteurs als Emmanuel Le Roy Ladurie, Carlo

Ginzburg, Nathalie Zemon-Davis en George Duby.

Maar bladeren, de historische ‘snippertjes’ hebben nog een ander kenmerk, aldus

Ankersmit: in de herfst blaast de wind ze weg. “En”, zo ging hij verder, “om verschillende

redenen mag men vermoeden dat het herfst geworden is in de Westerse historiografie”. Hij las

dit af aan de argwaan tegenover wetenschap en het feit dat de Westerse geschiedenis, eens de

centrale component van het historische bedrijf, gedecentraliseerd was tot slechts een deel van

de wereldgeschiedenis. Daardoor verloor de geschiedschrijving haar capaciteit om nog langer

‘Grote verhalen’ te vertellen.

Dat de hier afgekondigde herfst van de Westerse historiografie de toehoorders op het

congres verbijsterd achterliet en dat “de reacties van onbegrip (ook in de letterlijke betekenis

van dat woord) over ongeloof tot het verwijt een irrationalistisch en politiek gevaarlijk

standpunt te huldigen [liepen]”151, kan nauwelijks verbazen. In de loop van één onverwachte

lezing destabiliseerde Ankersmit immers niet alleen op een uiterst vinnige manier de oude

vertrouwde posities van de (Nederlandse) geschiedfilosofie, maar zette hij ook het overgrote

deel van de traditionele historiografie met één pennentrek in zijn plots verouderde hemd. Dit

vertroebelde de voorheen goede relaties tussen historici en geschiedfilosofen dermate dat een

volgend congres zelfs de veelzeggende titel Over nut en nadeel van de geschiedtheorie voor

de historicus meekreeg.

Nochtans suggereerde Ankersmit ook een mogelijk alternatieve, positieve duiding

van deze door hem geschetste evolutie. Wat de Westerse historiografie restte, was “nog de

weggeblazen bladeren te vergaren en ze los van hun herkomst te bestuderen”. Ankersmit

150 Idem, 65. 151 TOLLEBEEK, J., “De ekster en de kooi”, 19.

Page 66: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

66

bedoelde hiermee dat in het postmoderne historische besef de boom, die de bladeren bijeen

houdt en het bladerdek structuur geeft, niet langer meer bestaat. De essentialistische structuur,

i.e. de herkomst, verdwijnt en de historicus blijft achter met een hoop op zich nietszeggende,

losse feiten. De essentialistische bakens, de grote ordenende verhalen zijn niet langer. Wat de

historicus – en met hem de Westerse historiografie – dan nog rest, is de sporen van het

verleden zelf te ordenen; ze zelf een betekenis te geven. Of om de metafoor verder te drijven:

“[…het gaat] niet langer om de plaats waarop ze aan de boom gezeten hebben, maar om het

patroon dat wij er nu mee kunnen vormen, de wijze waarop dat patroon aangepast kan worden

aan andere nu bestaande cultuurvormen”152. Ankersmit benadrukte zo – net zoals met de

afstand tussen narratio en verleden in het vorige hoofdstuk – de actieve rol van de historicus,

die zelf de patronen van het verleden construeert. Tegelijk wees hij erop dat

geschiedschrijving een contemporain gegeven is. Het verleden dringt zich niet langer aan ons

op, maar wij geven hier en nu structuur aan wat er ons van dat verleden rest. Het is dat

contemporaine structureren, dat ‘culturele spel’ dat volgens Ankersmit in het

postmodernistische historische besef voorrang zou moeten hebben op een al te objectivistisch

historisch besef. Ankersmit maakte in een wat langer citaat de vergelijking met de herinnering

van een individu:

“Geschiedenis is hier niet meer de reconstructie van wat ons in verschillende levensfasen overkomen is, maar het continue spel met de herinnering daaraan. De herinnering heeft prioriteit boven wat herinnerd wordt. En iets soortgelijk geldt voor de geschiedschrijving. Dat woeste, gulzige en ongecontroleerde gegraaf in het verleden, ingegeven door het verlangen een verleden werkelijkheid op het spoor te komen en ‘wetenschappelijk’ te reconstrueren, is niet langer de vanzelfsprekende taakvervulling van de historicus. We doen er beter aan de resultaten van honderdvijftig jaar graafwerk eens met wat meer aandacht te bezien en we zouden ons wat vaker moeten afvragen wat dat allemaal te betekenen heeft gehad. De geschiedschrijving van de laatste anderhalve eeuw lijkt op de componist die voortdurend de prachtigste muziek schrijft maar verbiedt dat die ooit ten gehore gebracht wordt”153.

Ankersmit radicaliseerde hier zijn vroegere narrativistische aandacht voor de historiografie.

Waar vroeger immers ‘de’ historische tekst centraal stond, poogde hij zich vanaf nu op de

concrete ontwikkelingen van de historiografie door de tijd heen te concentreren. Met enige zin

voor overdrijving kondigde hij zelfs aan dat de herinnering, metafoor voor de hic et nunc

ontworpen vorm van de historische tekst, voorrang zou moeten hebben op de inhoud van die

herinnering, op dat waar de historische tekst over handelt. Ankersmit rangschikte met andere 152 “Tegen de verwetenschappelijking”, 67. 153 Idem, 69.

Page 67: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

67

woorden het contemporaine boven het historische karakter van de geschiedkundige tekst.

Deze idee zal de basis vormen voor de uitwerking van de het begrip ‘representatie’ en voor

Ankersmits grote aandacht voor de historiografie.

‘Tegen de verwetenschappelijking’ vormde zonder twijfel een hoogtepunt in

Ankersmits geschiedfilosofische carrière. Niet alleen schudde Ankersmit de Nederlandse

historici/ae wakker, ook de Angelsaksische wereld volgde zijn toenadering tot het

postmodernisme met argusogen. De toenadering tussen postmodernisme en geschiedenis werd

immers voor het eerst expliciet behandeld door Ankersmit. In zijn repliek op Ankersmits

Engelse versie van de lezing erkende Perez Zagorin dit, maar had hij het desalniettemin op

misprijzende toon over een ‘play of fashion’154. Zagorin meende dat Ankersmits ‘espousal of

postmodernism’ de echte functies van de geschiedschrijving niet onderkende. Ankersmits

repliek liet echter niet op zich wachten. Zonder hier op de inhoud van deze discussie in te

gaan, kunnen we samen met Keith Jenkins enkel vaststellen dat “the Ankersmit-Zagorin

debate a seminal moment was, and that the issues raised therein are still at the top of the

current ‘postmodern versus proper history’ discussions”155.

Maar ook binnen de context van Ankersmits eigen intellectuele evolutie kunnen we

niet om het belang van ‘Tegen de verwetenschappelijking’ heen. De tekst kondigde nieuwe

begrippen, denkwijzen en thema’s aan. Ankersmits poging om ‘een nieuwe en andere band

met het verleden’ te definiëren stond daarbij centraal. Het postmoderne estheticisme van Ernst

Gombrich en Arthur Danto speelde bij de uitwerking hiervan een cruciale rol. Daarom is het

noodzakelijk een minimale invulling te geven aan de term postmodernisme. De aandacht zal

daarbij vooral gaan naar de invloed van het postmodernisme op de geschiedbeoefening en de

geschiedfilosofie.

Wat was postmodernisme? Postmodernisme was allereerst een brede maatschappelijke

tendens, die zowel in de politiek, de wetenschap, de kunst, de cultuur, etc. aanwezig was. Ik

zal in onze omschrijving de nadruk leggen op slechts twee belangrijke kenmerken van het

postmodernisme156. Enerzijds drukte het postmodernisme een verlies van het modernistische

154 ZAGORIN, P., “Historiography and Postmodernism”, 264. 155 JENKINS, K. (ed.), The Postmodern History Reader, 276. 156 Ik ga er hier van uit dat het postmodernisme slechts na de tweede wereldoorlog start. De term duikt echter reeds in het interbellum op. Voor een kort overzicht van het gebruik van de term postmodernisme, zie:

Page 68: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

68

vertrouwen in de grands récits uit, anderzijds ontwikkelde het postmodernisme een alternatief

antwoord op traditionele (kentheoretische) vragen.

Het ‘post-modernisme’ kan uiteraard begrepen worden als wat na het modernisme

kwam. Hoewel er een zekere continuïteit tussen het de beide stromingen aan te wijzen valt,

vormt dit een goed perspectief om het destructieve deel van het postmodernisme te begrijpen:

een radicale afwijzing van de moderniteit. Jean-François Lyotard figureerde veelal als

boegbeeld van deze antimodernisten. Zo verwees ook Ankersmit bij zijn proclamatie van de

herfst van de Westerse historiografie expliciet naar Lyotards ‘meta-récits’. In La condition

postmoderne (1979), een onderzoek naar hoe wetenschappelijke kennis binnen een

postmoderne maatschappij fungeert, stootte Lyotard op een aantal legitimerende discoursen –

in zijn terminologie metaverhalen of grote verhalen. Lyotard omschreef twee van deze

verhalen: aan de ene kant situeerde hij het Verlichtingsdiscours, dat de emancipatie van de

gehele mensheid als doel naar voor schoof, aan de andere kant benoemde hij het

Bildungsnationalisme, waarbij wetenschap aan de ontwikkeling van de natie of staat diende

bij te dragen. Alle belangrijke politieke stromingen zoals het liberalisme, het marxisme of het

nationaal-socialisme gebruikten dergelijke verhalen om het nut van wetenschap te

rechtvaardigen. In La condition postmoderne bleek echter dat de geloofwaardigheid van deze

grands récits teloorgegaan is.

De typering van de postmoderniteit als het ‘einde van de grote verhalen’ werkte ook

door in de twijfels van postmodernisten aan de geldigheid van de categorieën ‘waarheid’ en

‘realiteit’. Deze reserves vonden hun beslag in een poststructuralistische theorie, die de

technische mosterd bij het structuralisme, een theorie over het ontstaan en functioneren van

betekenis, haalde. In zijn inleiding op de Postmodernism Reader merkte Drolet dan ook op

dat het postmodernisme “combines the structuralist style of objective, technical, and even

formal discourse about the human world with a rejection of the structuralist claim that there is

any deep or final truth that such discourse can uncover”157. Het postmodernisme verwierp dus

– zowel op politiek, ethisch als kennistheoretisch vlak – de idee dat er een pure of finale

waarheid bereikt kan worden.

Het poststructuralisme sloot aan bij de door Ferdinand de Saussure uitgewerkte theorie

over hoe taal functioneert. Meerbepaald stelde de Saussure in zijn Cours de linguistique

générale (postuum, 1916) dat we in taal drie verschillende onderdelen kunnen onderscheiden:

DROLET, M., “Introduction”, in: DROLET, M. (ed.), The Postmodernism Reader. Foundational Texts, London, 2004, 1-35. 157 DROLET, M., “Introduction”, 18.

Page 69: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

69

de betekenaar (signifiant: het woord), de betekenis van het woord (signifié) en de referent (het

object waar de betekenis naar verwijst). Volgens de Saussure werden betekenissen

opgebouwd door het maken van binaire onderscheiden (différences): wat het concept man

inhoudt, wordt slechts duidelijk als men het van het concept vrouw onderscheidt. “Betekenis

is dus afgeleid van een systeem van onderscheiden binnen een taalkundig systeem”, aldus

Passmore158.

Verschillende auteurs werkten deze theorie gedurende de loop van de twintigste eeuw

verder uit. Volgens de literatuurtheoreticus Roland Barthes hing de betekenis van literaire

teksten – wars van de intenties van de auteur – af van de binaire, geconstrueerde betekenissen

die in de tekst vervat zitten. Dit leidde hem tot zijn befaamde these van ‘de dood van de

auteur’. De betekenis van de tekst was in deze visie niet afhankelijk van de intentie van de

auteur, maar van het taalsysteem. Hayden White bracht het structuralisme met zijn

Metahistory tenslotte ook binnen in de geschiedfilosofie: de betekenis van de tekst hing

volgens hem af van de onderliggende tropen. Volgens structuralistische auteurs hangt de

betekenis van een tekst dus af van de structuren die de tekst beheersen.

Het poststructuralisme radicaliseerde de in het structuralisme verworven inzichten:

waar poststructuralisten net zoals de structuralisten de idee verwierpen dat de realiteit zelf een

bepaalde betekenis produceert, problematiseerden ze echter tevens de idee dat betekenis

vaststaand is. Technischer geformuleerd: structuralisten sneden de band tussen realiteit en

betekenis door; poststructuralisten wezen op het labiele karakter van de relatie tussen

woorden en betekenissen. Achter woorden schuilt geen vaststaande betekenis; de betekenis

waar een woord naar verwijst, kan zelfs binnen een zin verschuiven. Passmore trok hieruit de

conclusie: “The logic is that all we have is signs, and there is no essential truth”159. Al wat we

hebben, zijn woorden, teksten, taal. Het is immers eerst de taal, die voor ons een

betekenisvolle wereld schept. Maar wat achter die taal en betekenis schuilt, is onzeker. De

idee dat er we enkel taal en betekenis ter onzer beschikking hebben, zonder daarbij iets te

kunnen zeggen over waarheid, fungeerde als bindmiddel tussen poststructuralisme en

postmodernisme: “Poststructuralism is one ramification of postmodernism in that it shares the

conviction that we must concern ourselves with representation”160. Representatie, en niet

realiteit, daar draait het om. We hebben enkel taal, enkel onze woorden ter beschikking, dus

daarop moeten we ons concentreren. Ankersmits oproep in ‘Tegen de

158 Deze paragraaf vooral gebaseerd op PASSMORE, K., “Poststructuralism and history”, 120-121. 159 PASSMORE, K., “Poststructuralism and history”, 123. 160 PASSMORE, K., “Poststructuralism and history”, 120.

Page 70: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

70

verwetenschappelijking’ om meer aandacht te besteden aan de historiografie als het ‘culturele

spel’ met het verleden vormt een prima voorbeeld van hoe we dit moeten begrijpen. De

historiografische vormgeving heeft voor de postmodernist prioriteit op dat waar de tekst over

gaat.

Het postmodernisme manifesteerde zich ook binnen de geschiedbeoefening en de

geschiedfilosofie. Ten eerste vertaalde het poststructuralisme zich geschiedfilosofisch naar

“the denial that historical writing refers to an actual past”161, zoals Ankersmit reeds in

Narrative Logic stelde. Binnen de eigenlijke geschiedbeoefening waren het slechts enkelingen

die deze radicale positie huldigden. Dit betekende echter niet dat de theorieën van

narrativisten als White en Ankersmit geen succes kenden. Er werd – zoals in het eerste

hoofdstuk reeds beschreven – ten tweede aanvaard dat het stilistische en narratieve element in

de geschiedschrijving niet verwaarloosd mocht worden. Ook Peter Gays Style in History van

1974 speelde hierin een grote rol. Het inzicht in het belang van de stilistische dimensie gaf

ook aanleiding tot succesvolle stilistische experimenten. De literair getinte evocaties van

professionele historici zoals Barbara Tuchmann (De waanzinnige veertiende eeuw), George

Duby (De kathedralenbouwers), Emmanuel Le Roy Ladurie (Montaillou), … bereikten een

groot historisch geïnteresseerd publiek162. Ten derde gaf het inzicht in de geconstrueerde

natuur van betekenis de cultuurgeschiedenis een belangrijkere impuls. Deze groeide dan ook

in belang. De hegemonie van de economische en culturele geschiedenis werd daardoor deels

doorbroken. De met de antropologie verwante new cultural history kende een grote bloei.

Tenslotte had ook het wantrouwen tegenover het modernisme haar pendant in de

geschiedfilosofie. Dit uitte zich in een groeiend wantrouwen tegenover de sociaal-

wetenschappelijke benaderingen van geschiedbeoefening. Iggers had het over een gevoel van

onvrede:

“The flight from the reality of the past in recent literary, linguistic, and historical thought reflects a deep discontent with the alienating aspects of modern civilization. Insofar as science occupied a central role in this civilization, scientific approaches, including the modern tradition of scholarly history, came under attack”163.

Deze onvrede met de vervreemdende aspecten van de moderne maatschappij combineerde

zich met de stilistische zoektocht naar nieuwe vormen van geschiedschrijving. Zo ontstond de

microgeschiedenis. Deze nieuwe vorm van geschiedschrijving werd vooral beoefend door

161 IGGERS, G.G., Historiography, 118. 162 Cf. TOLLEBEEK, J., “Het postulaat van Plumb. Over het succes van de verhalende geschiedschrijving”. 163 IGGERS, G.G., Historiography, 12

Page 71: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

71

Carlo Ginzburg en Carlo Poni in Italië, Nathalie Zemon Davis in de VS en George Duby in

Frankrijk. Kaderend binnen een bredere beweging van de zogenaamde ‘cultural anthropology’

die zich op de geschiedenis van het alledaagse leven en de populaire cultuur richtte, verweten

deze auteurs de wetenschappelijke, macrohistorische benaderingen van het verleden haar

‘human cost’. Wat de menselijke kost van de modernisering was, weerspiegelde zich niet in

de grote verhalen van de macrogeschiedenis. Op basis van deze ethische gronden, die

paradoxaal genoeg hun oorsprong vonden in het emancipatorische karakter van de

marxistische macrogeschiedenis, poogde de microgeschiedenis het individu terug de

geschiedenis in te schrijven. Daarvoor keerden ze terug naar de geleefde ervaring van

individuele mensen. Wat betekenden maatschappelijke evoluties voor het individu? Om deze

vraag te beantwoorden, richtten microhistorici zich meestal op randfiguren, figuren in de

marge van een samenleving, de uitgestotenen164.

Daarnaast was gendergeschiedenis één van de meest duidelijke realisaties van het

postmodernisme. Het poststructuralisme leverde de nodige theoretische bagage op voor deze

nieuwe vorm van ‘deconstructieve’ geschiedschrijving165. De historicus ontrafelde door een

analyse van allerlei tekstueel en beeldmateriaal de betekenissen die in het verleden aan de

term ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ gegeven werden. Eén van de conclusies was dat geen van

deze betekenissen door de ‘natuur’ van de man of vrouw gelegitimeerd kon worden. Deze

deconstructieve lezing werd echter ook voor bredere culturele analyses gebruikt. Centraal

daarbij stond de idee dat achter vele dominante culturele ideeën geen realiteit gezocht moest

worden: zo werden de mythes van de culturele geschiedenis langzaam blootgelegd. Naties

bleken via een Invention of Tradition een culturele identiteit op te bouwen, Edward Saids

postkoloniale Orientalism toonde aan hoe het beeld van het Oosten in de Westerse literatuur

opgebouwd werd en het geconstrueerde karakter van thema’s zoals de edele wilde of de

verderfelijke stad werd aangetoond. Kortom, de postmoderne cultuurgeschiedenis registreerde

hoe culturele ideeën, thema’s en denkbeelden via taal opgebouwd werden, maar zocht daar

geen onafhankelijke realiteit achter, die deze betekenissen zou kunnen legitimeren of

vastzetten.

164 Een overzicht van de ontwikkelingen van en discussies over de microgeschiedenis bij IGGERS, G.G., Historiography, 101-117. 165 Gendergeschiedenis verschilt van de meer traditionele vrouwengeschiedenis. Vrouwengeschiedenis focust traditioneel op het schrijven van de biografieën van ‘vergeten’ vrouwen, die als rolmodellen kunnen functioneren. Deze rolmodellen zijn echter veelal beladen met ‘mannelijkheid’. Zo speelt Jeanne d’Arc een typisch mannelijke rol. De feministische boodschap daar luidt dus dat vrouwen ook ‘mannelijke’ rollen aankunnen. Zo worden de vooroordelen over wat typisch mannelijk en vrouwelijk is eerder bevestigd dan gedeconstrueerd.

Page 72: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

72

Het postmodernisme kenmerkte zich vooral door een grote aandacht voor de vorm

waarin de realiteit gerepresenteerd wordt. De vele vormen van representatie stonden voor de

postmodernisten in het centrum van de aandacht. Dit ging gepaard met het verlies in een

geloof van taal onafhankelijke realiteit; de betekenis van de realiteit ontstond pas in de taal.

Begrippen als waarheid werden dan ook aanzien als lege metafysische dozen. In wat volgt

zullen we zien hoe Ankersmit een aantal van deze postmoderne ideeën gebruikte om een

nieuwe band tussen de tekst en het verleden te definiëren. Essentieel daarvoor was de

vervlechting van zijn geschiedfilosofie met de esthetica van de Amerikaanse kunstfilosoof

Arthur Danto.

3.3. Van interpretatie naar esthetische representatie

Ankersmit nam niet alle hier boven beschreven elementen van het postmodernisme over. Hij

concentreerde zich vooral op aspecten die hem toelieten om de relatie tussen het verleden en

de historische tekst op een nieuwe manier te bekijken. Dat was immers het project dat hij in

‘Tegen de verwetenschappelijking’ voor zichzelf uittekende:

“Klagen over het verlies van een directe band met verleden helpt ons niet verder. Maar wat wel kan en wat wel zin heeft, is het definiëren van een nieuwe en andere band met het verleden […]”166.

Ook in het inleidende opstel van De navel van de geschiedenis benoemde Ankersmit “de

teloorgang van die vroegere en zo geruststellende holte tussen heden en verleden” als

inspiratiebron167. Die teloorgang vertaalde zich volgens Ankersmit als een stimulans voor de

evolutie van de geschiedtheorie. De “toenemende problematisering van het historisch object”

zou dan ook de belangrijkste constante zijn in de evolutie van de theorie sedert 1945168.

Ankersmit onderscheidde daarbij drie verschillende fases. De eerste, modernistische fase

werd gekenmerkt door het vocabularium van verklaring en beschrijving. Het verleden werd

daarbij opgevat als een “objectief Gegenüber” of “als een uitgebreide verzameling fenomenen

166 “Tegen de verwetenschappelijking”, 56. 167 NG, “Inleiding. De Navel van de geschiedenis”, 19. 168 NG, “Historische representativiteit”, 219.

Page 73: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

73

die de historicus ter beschikking staat, klaar om beschreven en verklaard te worden”169. Deze

aandacht voor verklaring was typisch voor sociaalwetenschappelijk geïnspireerde theorieën.

Toen in de jaren zeventig de aandacht van verklaring naar interpretatie verschoof,

brak een nieuwe, hermeneutische fase aan170. De hermeneutiek is een filosofische discipline

die vragen stelt rond de manier waarop betekenis geïnterpreteerd wordt. Veelal draaien

problemen hier rond de relatie tussen tekst en lezer: hoe kan de lezer de betekenis van de tekst

begrijpen? Die theorieën worden dan vaak doorgetrokken naar de relatie tussen het verleden

en de historicus. Het verleden wordt dan gezien als een tekst of als een boek waarvan de

historicus de betekenis weergeeft. De hieraan gekoppelde vooronderstelling is dat “het

verleden in wezen een zinvol geheel is”171. Hoewel Ankersmit deze fase met de jaren zeventig

identificeerde, is de hermeneutiek nog altijd populair en wordt ze vaak met het narrativisme

vermengd. Zo zien de Nederlandse Ilse Bulhof en de reeds vernoemde Amerikaanse

narrativist David Carr vooral raakpunten tussen hermeneutiek en narrativisme172.

Ankersmit verzette zich echter tegen deze verzoeningspogingen. Hij onderscheidde

daarbij twee stromingen binnen de hermeneutiek. Aan de ene kant vinden we de analytische

hermeneutiek, die vooral veel Angelsaksische beoefenaars kende en aan de andere kant

treffen we de ‘zuivere’, continentale hermeneutiek aan. Het verschil tussen deze stromingen

betrof volgens Ankersmit hun focus: De analytische hermeneutiek van Robin Collingwood,

William Dray en Georg Von Wright zou het zwaartepunt bij de interpretatie het verleden

gelegd hebben, terwijl de continentale hermeneutiek dichter bij de probleemstelling rond het

begrijpen van teksten bleef173. Deze laatste stroming mocht omwille van haar aandacht voor

de tekst op enige sympathie vanwege Ankersmit rekenen. Veel minder mals was hij echter

voor de Angelsaksische hermeneutiek. Deze variant zou ten eerste met het verklarende

vocabularium besmet geweest zijn en daarom verklaring en interpretatie deels verwarren. Zo

probeerde Collingwood in zijn The Idea of History van 1970 volgens Ankersmit het handelen

169 NG, “Historische representatie”, 152. 170 Voor Ankersmit over hermeneutiek, zie: “The Dilemma of Contemporary Anglo-Saxon Philosophy of History”; NG, “De Angelsaksiche hermeneutiek en de geschiedbeoefening”; NG, “De historische representatie” 151-156; NG, “Historische representativiteit”, 218-219. Voor een commentaar zie: BULHOF, I.N., “Narrativisme en Hermeneutiek”, in: WIDDERSHOVEN, G.A.M. en DE BOER, TH. (ed.), Hermeneutiek in discussie, Delft, 1990, 106-115 171 NG, “Historische representatie”, 153. 172 Zo bijvoorbeeld in: BULHOF, I.N., “Narrativisme en Hermeneutiek”. Voor een uiterst gesofisticeerde bespreking van Carr, zie Ankersmits NG, “Geschiedenis en tijd”, 116-124. Ankersmit bestreed er – in navolging van Mink – dat narratieve structuren eigen zijn aan de geleefde ervaring. Carr probeerde immers een soort continuïteit op te bouwen tussen de verhalende structuren van de historicus en die van de historische actors. Ankersmits centrale argument is hetzelfde als tegen de hermeneutiek, namelijk dat dit “tot gevolg heeft dat de activiteit van de historicus zich niet kan emanciperen ten opzichte van handelen en denken van historische actors”. 173 NG, “De Angelsaksische hermeneutiek en de geschiedbeoefening”, 80.

Page 74: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

74

van een historisch persoon te verklaren via een re-enactment, een heruitvoering van het

denken van die persoon. Op deze manier zou de intentionele handeling van die persoon door

zijn of haar beweegredenen verklaard worden. Ankersmit hield deze theorie echter niet voor

toereikend. Zijn voornaamste argument hiervoor was dat “veel in de geschiedenis te

karakteriseren is als een ‘onbedoeld gevolg van het intentionele menselijke handelen’. […]

Het ligt voor de hand dat deze onbedoelde gevolgen middels een [Angelsaksische]

hermeneutiek […] niet verklaard kunnen worden”174. Gebeurtenissen kunnen daarom niet

verklaard worden door de intenties van de betrokken personen.

Bovendien zou de historicus die deze theorie volgt volgens Ankersmit de historische

praktijk vernauwen. Immers, “de geschiedschrijving van de twintigste eeuw beschouwt het

verleden liever vanuit een ander perspectief dan dat van de mensen uit het verleden […]”175.

Ankersmit gaf de economische inflatie van eind de zestiende eeuw als voorbeeld. Voor de

historicus was die karakteristiek voor de economie van deze periode. In eo tempore wist er

echter niemand van dit fenomeen af, laat staan dat de historische actors dit bewust wilden

provoceren. Zoals ook Ilse Bulhof vaststelde, smeedde Ankersmit het ‘onbedoelde gevolgen-

argument’ hier via de vaststelling van deze ‘perspectiefwisseling’ om tot een argument voor

de interpretatieve vrijheid van de historicus. De historicus/a kan immers zelf vrij het

perspectief kiezen dat hem of haar het beste lijkt en moet zich geenszins gebonden voelen aan

reeds ingenomen visies176.

Een laatste punt lijkt me verhelderend voor een goed begrip van Ankersmits

bespreking van de hermeneutiek en diens eigen theorie. Het was niet zo dat Ankersmit alle

theorieën over de interpretatie van historische fenomenen afwees. De pointe van zijn kritiek

bestond eruit dat de hermeneutische interpretatie slechts een deel van het verleden zou kunnen

bestuderen. Volgens Ankersmit omvat

174 NG, “De Angelsaksische hermeneutiek en de geschiedbeoefening”, 100. 175 NG, “Historische representatie”, 153. 176 BULHOF, I.N., “Narrativisme en Hermeneutiek”, 107. Twee opmerkingen hierbij: 1. Ankersmit gaf toe dat het onbedoelde gevolgen-argument ook voor andere doeleinden aangewend kan worden. Vanuit een realistische optiek kan immers geargumenteerd worden dat ‘verborgen’ determinanten de geschiedenis boven of onder het handelen van de historische actors bepalen. Hierbij kunnen we bijvoorbeeld denken aan marxistische vormen van geschiedschrijving. Ankersmit verwierp deze mogelijkheid echter vanuit zijn vroegere afwijzing van het realisme. 2. De discussie tussen Bulhof en Ankersmit maakt duidelijk dat Ankersmit de continentale hermeneutiek behoorlijk letterlijk opvatte. Hermeneutici beweren volgens hem dat het verleden een tekst is. Bulhof maakte echter – en dit lijkt me meer in de lijn van de traditie – een analogie tussen de tekst en het verleden. Het bestuderen van het verleden kan voor haar vergeleken worden met het lezen van een historische tekst. De literaire tekst heeft immers meer dan één betekenis en de lezer beschikt er ook over een grote interpretatievrijheid.

Page 75: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

75

“het verleden veel dat [vanuit het standpunt van de hermeneutiek] geen betekenis heeft. Hoewel het verleden bestaat uit wat mensen in het verleden deden, dachten, of schreven […], schept en onderzoekt het perspectief van de historicus vaak een verleden dat verstoken is van intrinsieke betekenis”177.

Dit betekende twee zaken. Ten eerste impliceerde dit dat het vocabularium van de

hermeneutiek niet op alle onderdelen van het verleden toepasbaar is. De interpretatie van

bepaalde fenomenen was volgens Ankersmit echter wel nuttig of geldig: “Niemand zal

betwisten dat historici vaak een antwoord moeten geven op de vraag waarom mensen in het

verleden bepaalde dingen deden of wat de betekenis is van een tekst van Hobbes of

Rousseau”178. Delen van het verleden kunnen dus wel een (weliswaar niet muurvaste)

betekenis hebben, maar de historicus is hier niet noodzakelijk aan gebonden. Ankersmit

erkende dan ook dat er op het terrein van de hermeneutiek nog zinvol werk te doen was. Maar

dit betekende ten tweede dat Ankersmit meende dat er een ander, nieuw vocabularium nodig

was om de relatie tussen de historische tekst en het verleden in kaart te brengen.

De verwachte leverancier van dit nieuwe vocabularium, het narrativisme, voldeed voor

Ankersmit echter ook niet. Hij erkende weliswaar de belangrijke winst die het narrativisme

betekende en benadrukte dat “het de taak is van de narrativistische geschiedfilosoof om de

wereld van deze quasi-literaire beslissingen [die de schrijvende historicus neemt, S.N.] in

kaart te brengen en te tonen in welke mate zij verantwoordelijk zijn voor de geschiedkundige

beeldvorming”179. Maar ondanks deze stap vooruit “was en is het narrativisme belast met een

dubbele hypotheek”. Binnen het (geschiedfilosofische) narrativisme bestond er volgens

Ankersmit allereerst geen overeenstemming over wat het historische verhaal specifiek was.

Daardoor miste de narrativistische stroming een duidelijke lijn en een duidelijk

gemeenschappelijk project. Het narrativisme betekende dan ook “het einde van het ordelijke

en overzichtelijk debat”. Teleurgesteld constateerde Ankersmit: “Iedereen kiest zijn eigen

weg en aan debat bestaat weinig behoefte”180.

Het narrativisme wekte ten tweede de indruk dat “het verleden geen enkele intrinsieke

weerstand bezit tegen de wijze waarop het genarrativiseerd wordt”181. De realiteit had met

andere woorden geen plaats in het narrativisme. Daardoor kon het narrativisme echter ook

nooit een overtuigend antwoord bieden op de vraag naar de ‘relatieve overtuigingskracht’ van

historische verhalen. Wat maakt het enige historische werk beter dan het andere? Ankersmit

177 NG, “Historische representatie”, 153. 178 NG, “Historische representatie”, 153-154. 179 NG, “De navel van de geschiedenis”, 24. 180 NG, “De navel van de geschiedenis”, 25. 181 NG, “De navel van de geschiedenis”, 21.

Page 76: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

76

kreeg deze vraag ook zelf herhaaldelijk voor de voeten geworpen. Lorenz viel het in

Narrative Logic aangeboden criterium van de ‘relatieve objectiviteit’ op dit punt aan.

Tollebeek kon Ankersmits inschatting van de autonomie van de historicus tegenover het

verleden wel waarderen, maar ook hij vond Ankersmits poging ontoereikend. Gedurende zijn

coreferaat op het congres Over nut en nadeel van de geschiedtheorie voor de historicus

herhaalde Lorenz de vraag “waarom historici bepaalde interpretaties accepteren terwijl ze

bepaalde andere interpretaties als ‘ongefundeerd’ of ‘inadequaat’ verwerpen”182. In weerwil

van zijn narrativistische standpunten erkende Ankersmit dat “de historische realiteit zich in

deze arbitersrol presenteert”. Ankersmits oordeel voor dit aspect van het narrativisme was dan

ook categoriek: “Een narrativisme dat weigert om de vraag naar de aard van de historische

realiteit te beantwoorden, miskent de belangrijkste en meest algemeen aanvaarde determinant

van alle geschiedschrijving”183.

Ankersmits verklaring voor dit ‘idealistische virus’ bezegelde zijn relatieve afscheid

van het narrativisme. Waar hij in 1986 nog meende dat de literaire en geschiedkundig

waarheid for better or for worse verstrengeld waren184, plaatste hij in het inleidende opstel uit

De navel van de geschiedenis duidelijke vraagtekens bij deze relatie. Volgens Ankersmit

vormde juist de nauwe relatie tussen het geschiedfilosofische narrativisme en de

literatuurtheorie de oorzaak voor het uit de boot vallen van de verleden realiteit. In

literatuurtheorie is de externe realiteit immers geen thema. Waar het narrativisme te rade ging

bij de literatuurtheorie moest dus onvermijdelijk het idealisme binnensluipen.

Hoewel Ankersmit ook reeds in Narrative Logic benadrukte dat hij noch realist, noch

idealist was, stond hier veel meer dan voorheen zijn afkeur tegenover het idealisme centraal.

Waar hij vroeger fel van leer trok tegen realisten en sociale wetenschappelijke benaderingen

van het historisch bedrijf, kregen nu narrativisten en hermeneutici een veeg uit de pan. Beide

stromingen leunden qua thematiek en standpunten nochtans dicht bij Ankersmit aan. Vanwaar

dan deze aanval op zijn vroegere medestanders?

Een belangrijk deel van het antwoord – naast de boven reeds aangegeven invloed van

het postmodernisme – vinden we in Nederland terug. Daar bloeide het geschiedfilosofisch

specialisme op het einde van de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig volop. Lorenz

werd in 1990 tot hoogleraar in de theoretische geschiedenis benoemd aan de universiteit van

Leiden en ook Ankersmit werd een drietal jaar later te Groningen benoemd. Daarmee kwam

182 Voor deze kritiek, zie ook supra. LORENZ, C., De constructie van het verleden, 106-107; LORENZ, C., “Geschiedbeoefening en geschiedfilosofie”, 30; TOLLEBEEK, J., De Toga van Fruin, 402. 183 NG, “Inleiding. De navel van de geschiedenis”, 26. 184 NG, “De chiastische verhouding tussen literatuur en geschiedenis”.

Page 77: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

77

de opgang van de geschiedfilosofie in Nederland tot voltooiing: zoals boven beschreven,

verankerde de geschiedfilosofie zich institutioneel via een vak, een tijdschrift en tenslotte via

de aanstelling van twee hoogleraren. Rond 1990 lag het productieniveau hoger dan ooit

tevoren en bestond er een levendige debatcultuur.

Tollebeek stelde echter vast dat de geschiedtheorie in datzelfde ‘wonderjaar 1990’

tekenen van uitputting begon te vertonen. De eerder positivistisch ingestelde Vries gaf de

indruk overdreven te reageren op het verlies van oude zekerheden. In zijn Vertellers op drift

veegde hij de vloer aan met alle verhalende geschiedschrijving ten voordele van een

sociaalwetenschappelijke benadering. De complottheoretische toon maakte echter weinig

indruk en Lorenz had het dan ook over een ‘achterhoedegevecht’. Lorenz zelf gaf echter ook

weinig blijk van vernieuwingsdrang. Hij publiceerde de discussiebundel Het historisch atelier

waarbij hij in discussie trad over de belangrijkste stellingen van De constructie van het

verleden. Daardoor kwam de moeilijk toegankelijke bundel echter over als een herkauwing

van thema’s uit de jaren 80 en kon hij ook weinig verrassen. Tollebeek stelde dan ook vast dat

“de eindeloze variaties op de discussies uit de jaren tachtig de geschiedtheorie verschraald

[hebben]”185. De fanatici van een positivistische wetenschapsfilosofie en van de analytische

hermeneutiek kozen voor het realisme, terwijl de aandacht voor vormgeving van het

narrativisme leidde naar een idealisme. Niemand verliet deze posities. Eind jaren tachtig zat

het debat met andere woorden vast. Het narrativisme droeg bij tot de vicieuze cirkel van de

geschiedfilosofische discussie en fungeerde dus niet als de verhoopte sleepboot om het “wat

vastgelopen schip van de geschiedfilosofie weer vlot te trekken”186. Ook Ankersmit kon niet

anders dan deze conclusie te trekken. In zijn eigen verklaring voor de theoretische impasse

wees hij op een zekere intellectuele moeheid om het debat aan te gaan: “men erkent de

vruchteloosheid van het debat op het niveau van de vooronderstellingen”. Liever spitte men

verder de voordelen en thema’s binnen de eigen stroming verder uit dan met elkaar in debat te

gaan187.

In de opstellen uit de Navel van de geschiedenis probeerde Ankersmit deze

vaststaande patronen te doorbreken. Hij doorbrak niet alleen de lijnen van de traditionele

geschiedfilosofie door inspiratie te zoeken bij de politieke filosofie, de cultuurgeschiedenis en

de esthetica, maar smeedde bovenal een quasi metafysisch breekijzer om het slot van “de

oude discussie over realisme en idealisme” te forceren en boven deze posities uit te stijgen. In

185 Deze passage geheel gebaseerd op TOLLEBEEK, J., “De ekster en de kooi”, 21-25. 186 “Het narratieve element”, 213. 187 NG, “Inleiding. De navel van de geschiedenis”, 33-43.

Page 78: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

78

mijn bespreking van Ankersmits poging om deze ‘herkauwingscontroversen’ te doorbreken

onderscheid ik drie centrale thema’s. Deze zijn telkens met de naam van een andere filosoof

verbonden: Essentieel voor een goed begrip van Ankersmits werk is ten eerste de invloed die

Richard Rorty op hem uitgeoefend heeft. Deze heeft hem sterk gestimuleerd in zijn

antifoundationalisme. Verder ontwikkelde Ankersmit onder invloed van Derrida en vooral

Foucault zijn theorie van een opake, niet-transparante taal. Op die beide fundamenten

bouwde Ankersmit tenslotte zijn theorie van de historische representatie op. Inzichten van

A.C. Danto waren daarbij doorslaggevend.

3.3.1. Rorty en het antifoundationalisme

“Het oeuvre van Rorty is mijn kompas tot op de huidige dag”. Hier is Ankersmit aan het

woord in 2006. Bij de opsomming van zijn leermeesters – bakens langs de weg, zoals hij ze

noemde – kwam Ankersmit tenslotte uit bij Richard Rorty. Hoewel Hayden White de

beslissende doorbraak van het narrativisme in de geschiedfilosofie forceerde en Arthur Danto

de vader van het representatiebegrip was, koos Ankersmit uiteindelijk met volle overtuiging

voor Rorty. Nochtans viel de naam Rorty niet overdreven veel in Ankersmits werk van deze

periode. Van belang is echter dat het denken van Rorty constant op de achtergrond

meespeelde – als een soort scène waarop Ankersmit zijn nieuwe ideeën presenteerde.

Ankersmits ontmoeting met Richard Rorty en de daaropvolgende lectuur van diens

Philosophy and the Mirror of Nature van 1980 lieten een grote indruk na op Ankersmit. Rorty

werd en wordt – nillens willens – beschouwd als de vader van het (Angelsaksische)

filosofische postmodernisme. Rorty introduceerde in 1967 het schoolmakende begrip ‘the

linguistic turn’ en ontmaskerde ook de revolutionaire pretenties van deze wending. In 1980

publiceerde hij met Philosophy and the Mirror of Nature zijn bekendste werk.

Rorty veralgemeende de paradigmatheorie van Kuhn (die voor de wetenschap geldt)

naar het domein van de filosofie. Ook filosofische periodes worden door bepaalde

paradigma’s gedragen. Die paradigma’s zijn een voorbewuste set van vooronderstellingen die

het denken van een bepaalde periode beheersen. De traditionele kentheorie werd volgens

Rorty beheerst door de metafoor van de menselijke geest als spiegel van de buitenwereld:

Page 79: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

79

“Het beeld dat de traditionele filosofie gevangen houdt, is dat van de geest als een grote spiegel met verschillende representaties – sommige accuraat, sommige niet – die bestudeerd kunnen worden via zuivere, niet-empirische methodes. Zonder de notie van de geest als spiegel zou de notie van kennis als accurate representatie zich nooit hebben opgedrongen. Zonder die laatste notie, zou de strategie die Descartes en Kant gemeen hebben – het bereiken van meer accurate representaties door het inspecteren, herstellen en polijsten van de spiegel, om het zo te zeggen – geen zin hebben gehad”188.

Het probleem van accurate kennis beheerste volgens Rorty de filosofie van Descartes. Door

het scepticisme als wapen te gebruiken vond Descartes weliswaar een eerste zekerheid, maar

creëerde hij voor de moderne filosofie een chronisch probleem: “het probleem van de brug

tussen innerlijke zekerheid en uitwendige werkelijkheid”. Descartes schiep daarbij ook een

nieuwe, historisch contingente categorie, namelijk die van de geest. Zo ontstond de moderne

filosofie die zich bij uitstek als epistemologie presenteerde. Ze hield zich voornamelijk bezig

met de kloof die Descartes tussen het subject (geest) en de werkelijkheid had geschapen.

Volgens Rorty was deze subject-objectconstructie hoogst problematisch. Niet alleen

was de geest een historisch contingente constructie, maar leidde de gehele geest-werkelijkheid

tegenstelling tot een impasse. Er bestaat immers geen derde, archimedisch standpunt van

waaraf we zouden kunnen controleren of de mentale representaties in de menselijke geest

overeenkomen met de feitelijke werkelijkheid. De pointe van Rorty’s bespreking van de

moderne filosofie lag dan ook in de bewering dat waarheidstheorieën enkel geldig zijn als je

van de vooronderstellingen van de moderne filosofie uitgaat.

Rorty hanteerde echter een andere, pragmatische definitie van waarheid. Daarbinnen

wordt een uitspraak als waar aanzien, wanneer het binnen een bepaald taalspel als geldig

wordt beschouwd. Dat betekent dat er binnen een bepaalde discipline (zoals bijvoorbeeld de

wetenschap) regels bestaan voor welke uitspraken er voor waar gezien worden. Die regels zijn

bovendien historisch variabel. Zo worden bepaalde uitspraken die een eeuw geleden geldig

waren binnen de hedendaagse wetenschap vandaag niet langer als ‘waar’ aanvaard. Dit ligt

daarbij niet zozeer aan de inhoud van die uitspraken, maar aan het feit dat ze niet langer

voldoen aan wat er nu onder ‘wetenschappelijk’ begrepen wordt. Er zijn volgens Rorty dus

geen vaste regels of voorwaarden voor betrouwbare kennis van de werkelijkheid, maar enkel

historisch variabele gebruiken die in paradigma’s verankerd liggen189.

188 VANHEESWIJCK, G., “De spiegel als obstakel. Richard Rorty. Philosophy and the Mirror of Nature”. 189 Ik presenteer hier enkel en alleen Rorty’s kritiek op de moderne filosofie. Hoewel Rorty vooral een commentator en geen bouwer van filosofische systemen was, formuleerde hij ook een alternatief voor de moderne filosofie. De filosofie moet daarbij eerder een vorm van eindeloos, maatschappelijk gesprek worden.

Page 80: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

80

Ankersmit las Rorty’s boek na de voltooiing van zijn Narrative Logic. Omdat hij daar

tot de conclusie kwam dat er geen vaste regels zijn die het verleden en de narratieve

substantie met elkaar verbinden, viel het hem niet moeilijk Rorty’s inzichten tot de zijne te

maken190. Omdat Rorty’s centrale ideeën nauw aansloten bij de zijne, kan hij zijn eigen

filosofie met de hulp van Rorty’s kompas verder uitbouwen. De invloed die Rorty op

Ankersmit had, uitte zich vooral in wat Ankersmit zelf zijn antifoundationalisme noemde.

Daarnaast kan ook Ankersmits sterke kritiek op het cartesianisme in deze lijn geïnterpreteerd

worden.

De opmerkingen over het cartesianisme liggen verspreid over heel Ankersmits werk. Twee

elementen kwamen echter steevast terug. Ten eerste meende Ankersmit dat het cartesiaanse

subject niet geschikt was als fundament voor de geschiedbeoefening:

“het transcendentale ego bestudeert in de socio-historische werkelijkheid een wereld waartoe het niet behoort en waar het nimmer inzicht in zal kunnen verwerven […] De ideologie van de kentheoretische kamerbewoner zal steeds het teken dragen van vervreemding van het publieke domein en staat daarom haaks op iedere poging greep te krijgen op de publieke wereld”191.

Het abstracte subject was volgens Ankersmit geen goede basis om de relatie tussen de

historicus en de historische werkelijkheid te begrijpen. Ten tweede stelde Ankersmit in

‘Geschiedbeoefening en geschiedfilosofie’ dat de cartesiaans geïnspireerde geschiedfilosofie

de plaats van de geschiedbeoefening binnen de cultuur miskende192. Hij ondersteunde deze

bewering door Descartes’ denken tegen het cartesianisme in te zetten. Descartes’ filosofie

installeerde met name de fundamenten voor het ontstaan van de bipolariteit tussen wetenschap

en cultuur. Wetenschap was daarbij het terrein van de absolute, betrouwbare zekerheden,

terwijl er voor de socio-culturele wereld geen funderingen gevonden konden worden.

Daardoor hoorden wetenschap en cultuur echter bij elkaar, als twee gebieden die elk aan één

kant van de scheidingslijn zeker/onzeker lagen. Nu maakten filosofie en geschiedenis volgens

Ankersmit (die naar Descartes’ beweringen hierover verwees) deel uit van de socio-culturele

Alhoewel ook dat deel van Rorty’s filosofie een impact op Ankersmit heeft gehad, zou dit ons hier te ver leiden. De vorige paragrafen zijn gebaseerd op: LEEZENBERG, M. en DE VRIES, G. Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen, 202-206; VANHEESWIJCK, G., “De spiegel als obstakel. Richard Rorty. Philosophy and the Mirror of Nature”. 190 “Bakens langs de weg”, 499. DOMANSKA. E., “Interview Franklin R. Ankersmit”, 73-74. 191 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 54. 192 NG, “Geschiedbeoefening en Geschiedfilosofie”, 258-261.

Page 81: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

81

wereld: “met de poëzie , de literatuur, de schilderkunst en dergelijke behoren de geschiedenis

en het historisch besef tot de cultuur”193. In ‘Tegen de verwetenschappelijking’ onderbouwde

Ankersmit deze bewering verder met de vaststelling dat tendensen binnen de

geschiedbeoefening een weerspiegeling zijn van algemene culturele stromingen.

Gaan we met Ankersmit akkoord, dan betekent dit dat de geschiedenis en de

geschiedfilosofie deel uitmaken van de cultuur en ergo niet van de wetenschap. Wat voor

gevolgen heeft dit voor de geschiedbeoefening en de geschiedfilosofie? Ter beantwoording

van deze vraag contrasteerde Ankersmit twee sets van opvattingen: aan de ene kant vinden we

de wetenschappelijke geschiedbeoefening en de russeliaanse filosofie. Aan de andere kant

staan de interpretatieve geschiedbeoefening en de derridiaanse filosofie.

De russeliaanse filosoof wil de filosofie omvormen tot strenge Wissenschaft. Hij

streeft er naar om filosofische problemen definitief op te lossen door aan te tonen dat ze

ontstaan uit een verkeerd taalgebruik194. De wetenschappelijke geschiedbeoefening deelt dit

geloof in definitieve oplossingen. Als een bepaald historisch probleem grondig genoeg

onderzocht wordt, kan dit in principe opgelost worden. Daartegenover staat ten eerste de

derridiaanse filosoof. Hij stelt dat filosofische problemen nooit definitief de wereld uit

geholpen kunnen worden en gelooft dus niet in definitieve oplossingen. De interpretatieve

geschiedbeoefening vertaalt dit in het besef dat elk geschiedkundig standpunt voor een

belangrijk deel een commentaar is op andere interpretaties van een historisch probleem. Dit

historisch probleem kan dus niet definitief opgelost worden. Ankersmit koos duidelijk voor de

tweede positie, “die het gegeven aanvaardt dat geschiedenis allereerst een spreken en

schrijven over het verleden is”195. Daarmee plaatste hij zich ook in de lijn van de Utrechtse

hoogleraar Pieter Geyl, die stelde dat de geschiedbeoefening een discussie zonder eind is196.

Chris Lorenz tekende daar in zijn coreferaat op het reeds vernoemde congres Over nut

en nadeel echter bezwaar tegen aan – en mijns inziens terecht. Voor iemand die slechts het

flauwste benul heeft van wetenschapsfilosofie, is het immers niet moeilijk om met Ankersmit

voor de derridiaanse geschiedfilosofie te kiezen. Filosofen als Popper, Kuhn en Lakatos

toonden via de zogenaamde ‘theoriegeladenheid van de waarneming’ immers overtuigend aan

dat zelfs de exacte wetenschappen een interpretatief karakter bezitten. Lorenz concludeerde

193 “Tegen de verwetenschappelijking”, 57. 194 Opvallend in ‘Geschiedbeoefening en Geschiedfilosofie’ is het feit dat Ankersmit werkte met algemene typeringen en weinig namen verbond met de genoemde posities. Voor de russeliaanse filosoof kan men eventueel denken aan Ryle, die aantoonde dat het cartesiaanse dualisme tussen geest en lichaam een category-mistake is en dus niet langer als een probleem beschouwd moet worden. 195 NG, “Geschiedbeoefening en Geschiedfilosofie”, 264. 196 JONKER, E., “Consensus, conflict en conciliantie in de Nederlandse geschiedfilosofie”, 29.

Page 82: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

82

daarom dat “de ‘wetenschappelijke’ filosofie, zoals Ankersmit die voorstelde, dus niet eens

een zinkend schip, maar een al gezonken schip is, dat al enige tijd op de zeebodem van de

filosofie ligt te roesten”. Daarnaast omvatte Ankersmits typering van de ‘wetenschappelijke’

geschiedbeoefening in feite alleen maar “een niet meer te verdedigen vorm van ‘fact

finding’”. Daardoor wordt de vorm van geschiedbeoefening die Ankersmit voorstond

automatisch zeer breed. De interpretatieve geschiedbeoefening is breder dan enkel de

verhalende geschiedbeoefening die Ankersmit in Narrative Logic verdedigde: “alle

verschillen […] zoals die tussen een traditioneel verhalende en een sociaalwetenschappelijke

benaderingswijze, worden geabsorbeerd door het sponsbegrip ‘interpretatie’”197. Lorenz

besloot dan ook dat Ankersmits keuze tussen wetenschappelijke of interpretatieve

geschiedbeoefening geen serieuze keuze is. Ankersmit construeerde de ‘discussie’ tussen

wetenschappelijke en interpretatieve zo dat de uitslag al bij voorbaat gekend was.

Dat betekent echter niet dat – zoals Lorenz beweerde – niet langer duidelijk is welk

type geschiedbeoefening Ankersmit verdedigde. Ankersmits antwoord was echter van een

totaal andere categorie dan voorheen: Ankersmit pleitte voor durf en voor onvoorzichtigheid.

Volgens Ankersmit kon de psyche van de wetenschappelijke geschiedbeoefening immers

vanuit de Cartesian Anxiety voor onzekerheid begrepen worden. Ankersmit hield een pleidooi

tegen “een door een pyrronische angst voor onzekerheid geïnspireerde geschiedbeoefening”

en loofde zelfs bepaalde sociaal-wetenschappelijke interpretaties van het verleden omdat ze

“heel wat ‘onzekerder’, moediger of speculatiever [zijn] dan het werk van naar zekerheid en

toetsbaarheid strevende historici”198. Zoals Blaas opmerkte, liep Ankersmits betoog hier uit in

“een waarschuwing je niet op te sluiten in een benauwd methodologisch keurslijf” en in een

“postmodernistisch pleidooi voor onvoorzichtigheid en durf”. De vraag of zo’n pleidooi al

dan niet overbodig is, liet Blaas aan de beoordeling van de lezer over199. Ankersmit had alvast

zijn redenen om te pleiten voor durf. Ten eerste stelde hij dit pyrronisme verantwoordelijk

voor het gebrek aan synthetische geschiedschrijving – en dus voor Jan Romeins ‘vergruisde

beeld’200. Zekerheid zou immers vooral bereikt kunnen worden op het niveau van het feit en

niet op het niveau van de synthese. Ten tweede kaderden Ankersmits redenen in zijn

zoektocht naar een ‘glimp van het verleden’:

197 LORENZ, C., “Geschiedbeoefening en geschiedfilosofie. Enkele kanttekeningen”, 29. 198 NG, “Geschiedbeoefening en geschiedfilosofie”, 264. 199 BLAAS, P.B.M., “Esthetische geschiedfilosofie”, 41-42. Citaten ook aldaar. 200 We komen hier later nog op terug.

Page 83: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

83

“Het is toch de culturele taak van de historicus om onvoorzichtig te zijn, om risico’s te lopen, want eerst in die risico’s die hij loopt, krijgt het verleden de kans om zich aan ons te openbaren”201.

Durf en risico vormen noodzakelijke voorwaarden, wil de historicus kans maken om een

glimp van het verleden op te vangen. Tenslotte diende Ankersmits pleidooi ook begrepen te

worden als een aanmoediging tot originaliteit in de vormgeving van de historische tekst. Wat

Ankersmit duidelijk maakte in Narrative Logic, namelijk dat de historicus een intellectuele

autonomie bezit tegenover het verleden, moet ook effectief benut worden door de historicus.

De historicus moet zijn intellectuele creativiteit ook optimaal aanwenden in zijn pogingen om

dichter te komen tot het verleden.

Ankersmits anticartesianisme vormde een onderdeel van zijn aanval op wat hij – terug onder

invloed van Rorty – het foundationalisme noemde. Dit foundationalisme gaat steeds gepaard

“met de overtuiging dat men uiteindelijk de historische objectiviteit heeft bereikt”. Zo

beriepen het marxisme, het negentiende-eeuwse historisme en de annales zich – dixit

Ankersmit – telkens op het argument tot de meest wezenlijke fundamenten van het verleden te

zijn doorgedrongen202. Naast deze algemene, (naïef) realistische ‘geest’ hanteert het

foundationalisme nog een aantal andere noties omtrent wetenschap en filosofie. Volgens

foundationalisten staat de wetenschapper, i.c. de historicus, tegenover een object, hier dus het

verleden. De historicus onderzoekt dat verleden en doet uitspraken omtrent de aard ervan. De

geschiedfilosoof daarentegen onderzoekt het kentheoretisch statuut van deze kennis van het

verleden. De filosofie is dan in wezen kentheorie – of met Rorty: filosofie-als-epistemologie.

Geschiedwetenschap en geschiedfilosofie zijn hier dus afgescheiden domeinen, net zoals de

historicus en het verleden dat zijn.

Ankersmit verzette zich tegen beide dichotomieën. Hij meende dat zowel de strikte

scheiding tussen het verleden en de historische weergave ervan als de scheiding tussen

historische weergave en de geschiedfilosofische reflectie onhoudbaar zijn. Daarmee wierp hij

zich op als erfgenaam van Jan Romein. De Amsterdamse professor Jan Romein was rond de

tweede wereldoorlog actief en combineerde een marxistische achtergrond met een van

Huizinga overgeërfde belangstelling voor de cultuurgeschiedenis. Aan deze laatste ontleende

hij ook de term ‘historische beeldvorming’, één van de centrale thema’s in zijn theoretisch

201 NG, “Geschiedbeoefening en geschiedfilosofie”, 264. 202 NG, “Een rehabilitatie van Romeins conceptie van de theoretische geschiedenis”, 235.

Page 84: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

84

werk. Een marxistisch geïnspireerde analyse van de historiografie leerde hem dat het daar

geschapen beeld van het verleden niet los gezien kon worden van de tijd waarin dit beeld

ontstond. De historiografie is met andere woorden maatschappelijk verankerd. Hoewel hij de

realiteit van het verleden niet betwijfelde, wees Romein onvermoeibaar op de subjectieve

elementen in de geschiedschrijving: de historicus staat niet los van tijd en maatschappelijke

klasse. Romein probeerde de objectiviteitsproblemen die dit met zich meebracht ‘marxistisch’

op te lossen. Als de historiografie sowieso niet los van de politiek gezien kan worden, dan is

historicus die zijn werk in dienste stelt van de ‘objectieve’ marxistische politiek, de meest

objectieve. De objectieve historicus schrijft “in opdracht van zijn tijd”203.

Wat Romein aanduidde met de term ‘geschiedenis-als-wetenschap’ vervulde echter

deze maatschappelijke functie niet. In zijn diagnose achtte hij de verwetenschappelijking

verantwoordelijk voor de ziektes van de geschiedbeoefening. In zijn bekende Het vergruisde

beeld klaagde hij de gevolgen van het specialisatieproces aan. De grotere feitenkennis had

niet geleid tot een grotere consensus over historische problemen, maar juist tot een wirwar

van verschillende opvattingen. Deze werden niet tot langer tot één beeld van de geschiedenis

geïntegreerd. Ook de teloorgang van de verhalende geschiedenis ten voordele van de

geschiedvorsing beschouwde Romein als een negatief gevolg van de verwetenschappelijking.

Voor Romein was geschiedbeoefening wetenschap en kunst tegelijk.

Als alternatief voor het ‘vergruisde beeld’ pleitte Romein voor integrale

geschiedschrijving. De ontwikkeling van ‘theoretische geschiedenis’ als nieuwe discipline

was daarvoor cruciaal. Hij definieerde haar “als een ‘dialectische verzoening’ tussen de oude

geschiedfilosofie en de concrete geschiedschrijving. […] in deze optiek was zij niet alleen een

reflectie op geschiedtheoretische vraagstukken, maar ook een empirisch georiënteerde

reflectie op het de ontwikkeling van het geschiedproces zelf”204. Romeins benoeming op de

nieuw gecreeërde leerstoel ‘theoretische geschiedenis’ zette daarbij de institutionalisering van

de theoretische geschiedenis in Nederland in. Zijn theorie van het Algemeen Menselijk

Patroon baadde in een politiek engagement en een verlangen naar een algemene theorie van

het historisch proces, maar kon op weinig bijval van zijn Nederlandse collega’s rekenen205.

Ankersmit poogde Romeins programma voor een theoretische geschiedenis middels

een gebruik van Rorty’s denken om te zetten tot een antifoundationalistische

geschiedfilosofie. Ankersmit verwierp daarbij wel Romeins zoektocht naar structuren in het

203 Geciteerd in: TOLLEBEEK, J., De toga van Fruin, 283. 204 TOLLEBEEK, J., De toga van Fruin, 300. 205 Deze bespreking van Jan Romein gebaseerd op TOLLEBEEK, J., De toga van Fruin, 261-309.

Page 85: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

85

verleden zelf. Wel toonde hij een grote appreciatie voor Romeins aandacht voor beeldvorming

en diens aanval op de ‘wetenschappelijke’ geschiedbeoefening. Ankersmit richtte zijn aanval

vooral tegen de waarheidstheorieën206. Die vormen immers de kennistheoretische uitdrukking

van de kloof tussen de historicus (of de historische weergave) en het ‘objectieve’ verleden.

Vooral de correspondentietheorie had het niet verkorven bij Ankersmit. De

correspondentietheorie stelt dat een uitspraak ‘waar’ is als ze overeenkomt met een bestaande

stand van zaken in de werkelijkheid. Dat betekent dat de uitspraak op één of andere manier

met de werkelijkheid zou moeten kunnen vergeleken worden. Volgens Rorty heb je daar

echter een tertium quid nodig, een derde standpunt aan de hand waarvan je de uitspraak naast

de feiten kunt leggen. Het is pas vanuit zo’n derde standpunt dat je waarheid kan garanderen.

Zo’n derde standpunt bestaat echter niet207. Deze eenvoudige redenering heeft verstrekkende

gevolgen. Aanvaard je dat zo’n derde standpunt niet bestaat, dan verliezen waarheidstheorieën

ook hun funderende rol. Ze kunnen immers niet langer verklaren hoe waarheid ontstaat. Die

verklaringen fungeren echter – volgens Rorty onterecht – als rechtvaardiging van onze kennis.

Traditionele kentheorieën zoals die van Kant verklaren immers niet alleen hoe kennis ontstaat,

maar ook dat die kennis legitiem en geldig is.

Daarmee verliest ook de geschiedfilosofie haar legitimerende, foundationalistische

karakter. De geschiedfilosofie kan de historische kennis niet rechtvaardigen of funderen; “er

zijn geen zuiver filosofische garanties voor geschiedkundige betrouwbaarheid”. Ankersmit en

Rorty onthielden echter van Thomas Kuhn dat zo’n fundering ook helemaal niet noodzakelijk

is: “De geschiedbeoefening behoeft geen legitimatie in ‘foundationalistische’ zin buiten

zichzelf”208. Kuhn toonde aan dat de wetenschappen werken met historisch variabele

paradigma’s. In de wetenschappen zijn de criteria voor waarheid dus historisch variabel.

Kuhn verbond daaraan de conclusie dat de wetenschappen geen kentheoretische legitimatie

meer behoeven – zonder dat dit overigens tot een relativisme hoefde te leiden. Rorty betrok

waarheid niet langer op de werkelijkheid, maar op de continuïteit van ons spreken over de

werkelijkheid. Rorty zag kennis “als een complex netwerk van overtuigingen en praktijken.

206 In zijn artikel over Romein volgde Ankersmit precies dezelfde weg als Rorty in diens Philosophy and the Mirror of Nature. Hij besprak met name een artikel van Quine, die stelde dat het traditionele onderscheid (bvb. bij Hume en Kant) tussen analytische en synthetische zinnen op drijfzand berust. Omwille van de techniciteit ga ik hier niet dieper op in. Uitleg over dit onderscheid is te vinden bij: NG, “Een rehabilitatie van Romeins conceptie”, 239-241; VANHEESWIJCK, G., “De spiegel als obstakel. Richard Rorty. Philosophy and the Mirror of Nature”; VANHEMELRYCK, K., Conversatie en solidariteit. Richard Rorty over de grenzen van de filosofie in onze democratische cultuur, 53-57. 207 NG, “Een rehabilitatie van Romeins conceptie”, 242-243. Vgl. ook in politieke zin: NG, “Politieke representatie”, 275. 208 NG, “Een rehabilitatie van Romeins conceptie”, 244.

Page 86: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

86

[…] Hij huldigde daarbij een pragmatische waarheidsopvatting waarin objectieve waarheid

begrepen wordt als de beste opvatting die we nu hebben over hoe we kunnen verklaren wat er

aan de hand is. […] ‘Iets weten’ betekent een gerechtvaardige overtuiging bezitten onder de

vorm van een propositie”209. ‘Gerechtvaardigd’ kan bij Rorty echter niet langer begrepen

worden als rechtvaardiging-door-verwijzing. De rechtvaardiging van een propositie wordt

gebaseerd op andere proposities. “Welke propositie als rechtvaardiging geldt, kan enkel

uitgemaakt worden door iemand die in de common sense van de gemeenschap waarbinnen die

propositie wordt geuit. Rechtvaardiging is een kwestie van sociale praktijk”210.

Rorty werd vaak beschuldigd van scepticisme. Hij wees er echter op dat deze

aantijging de geldigheid van het subject-objectschema veronderstelt. Katia Vanhemelryck

stelde Rorty’s scepticisme voor als een historisme:

“Zijn [Rorty’s] scepticisme toont zich in een wantrouwen tegenover elke poging om te ontsnappen aan de geschiedenis, om ahistorisch fundamenten te zoeken voor taal en kennis, en om de grenzen van een permanent neutraal kader te vinden dat alle kennisclaims kan evalueren”211.

Ankersmit applaudisseerde voor deze historisering van het denken en betreurde dat juist de

geschiedfilosofen zich in deze door Kuhn, Rorty en Gadamer ‘de kaas van het brood’ hebben

laten eten212. Deze historisering van het denken moest echter ook in de geschiedfilosofie

doorgevoerd worden. Ankersmit was daar uiterst radicaal in. Hij meende dat elke individuele

geschiedschrijving zijn eigen regels hanteert: “Er zijn niet langer algemene regels te

verwachten die de kentheoreticus op het spoor zou kunnen komen. Men kan hooguit zeggen

dat iedere geschiedschrijving afzonderlijk een kentheoretisch voorstel is voor hoe in een

bepaald geval kentheoretisch de band tussen taal en werkelijkheid gelegd moet worden”213.

Dit impliceert dat de historiografie aan belang wint. Daar vinden immers al die verschillende

benaderingen van het verleden hun beslag. Dit betekent dat niet “de ‘verticale’ band waar

‘foundationalistisch’ geïnspireerde historici en geschiedfilosofen zich bij voorkeur op

concentreren, maar de ‘horizontale’ band van het geschiedkundig debat – de historiografie

met andere woorden – onze eerste aandacht verdient”. In navolging van Rorty’s

contextualiserende waarheidstheorie opperde Ankersmit dat “de beoordeling van een

209 VANHEMELRYCK, K., Conversatie en solidariteit, 57. 210 VANHEMELRYCK, K., Conversatie en solidariteit, 58. 211 VANHEMELRYCK, K., Conversatie en solidariteit, 61. 212 NG, “De navel van de geschiedenis”, 28. 213 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 56.

Page 87: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

87

geschiedkundig standpunt allereerst van ons vereist dat wij dat standpunt plaatsen in de

continuïteit van het geschiedkundig debat over het onderwerp in kwestie” 214.

Achter deze op het eerste zicht onschuldige bewering – literatuuronderzoek neemt nu

eenmaal een belangrijke plaats binnen het historische onderzoek in – schuilt echter de niet zo

onschuldige opvatting van een nieuwe, anti-foundationalistische geschiedfilosofie, met name

het narrativisme. Het belangrijkste kenmerk van dit narrativisme ligt in het ‘geprononceerde

nominalisme: “dat wil zeggen, samenhang en betekenis moeten wij uitsluitend situeren in het

vlak van ons spreken over het verleden”215. Ankersmit herhaalde hier eigenlijk gewoon zijn

vroegere standpunt. Hij wijdde hier echter ook uit over de invloed hiervan op historische

debatten: “Historische debatten – althans voor zover zij niet een zuiver analytisch vaststellen

van de historische feiten betreffen – hebben tot inzet de in wezen linguïstische vraag naar de

binnen de historische taal gegenereerde samenhang”216. De gevolgen voor de visie op de

geschiedbeoefening zijn dus groot. Historische debatten gaan niet – verticaal – over de

gebeurtenissen, maar – horizontaal – over het taalgebruik. Dit houdt tevens een vervaging in

van de grens tussen geschiedbeoefening en geschiedfilosofie. De analyse van het gehanteerde

vocabularium is immers bij uitstek het terrein van de narrativist. Elders stelde Ankersmit in

meer esthetische bewoordingen dat de theoretische dimensie in de geschiedbeoefening groter

moet worden. Elke historicus kiest immers een bepaalde stijl om het verleden weer te geven.

Volgens Ankersmit is de keuze voor die stijl een theoretisch probleem: “het betreft immers

het ‘hoe’ van de representatie van de verleden werkelijkheid”217. Elke historicus moet in het

historische debat dan ook deels geschiedfilosoof worden. Ankersmit argumenteerde dus voor

een herwaardering van het debat boven het bronnenonderzoek:

“De geschiedbeoefening zal meer het karakter moeten krijgen van een rationeel, ‘filosofisch’ debat dat gevoerd wordt met argumenten ontleend aan het verleden. En dat heeft weer tot gevolg dat bronnenonderzoek, voor zover dat het geschiedkundig debat niet dienen kan, ik wil niet zeggen ontmoedigd, maar toch met minder respect bezien moet worden dan in de huidige ‘foundationalistische’ geschiedbeoefening gebruikelijk is. Om van Romeins terminologie gebruik te maken; specialistisch onderzoek verliest zijn zin en rechtvaardiging zodra het geen bijdrage aan de geschiedkundige beeldvorming meer kan opleveren”218.

214 NG, “Een rehabilitatie van Romeins conceptie”, 244. 215 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 55. 216 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 56. 217 NG, “Geschiedbeoefening en geschiedfilosofie”, 263 218 NG, “Een rehabilitatie van Romeins conceptie”, 244-245.

Page 88: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

88

Ankersmit hield hier een pleidooi om het nut van nieuw historisch onderzoek af te wegen aan

de hand van de bijdrage ervan tot de historische beeldvorming. De historiografie, door

Ankersmit omschreven als de geschiedenis van de historische beeldvorming, komt zo centraal

te staan binnen het historisch onderzoek. Elk onderzoek zou de historische beeldvorming over

dat thema (met andere woorden: wat er daarvoor reeds over het thema geschreven is) in haar

studie moeten betrekken en bediscussiëren219.

De vraag is hoe revolutionair dit is. Elke historicus en historica in spe leert immers het

belang van een literatuurstudie. In deze zin verwoordde Ankersmit de normale historische

praktijk. Moeilijker is echter de beoordeling van zijn stelling dat het nut van het historisch

onderzoek aan haar bijdrage aan de historische beeldvorming moet afgemeten worden. Is het

altijd zo eenduidig wat ‘nieuw’ is in de historiografie? Moet elk historisch onderzoek leiden

tot een nieuw beeld van het verleden? Historisch onderzoek kan toch ook waardevol zijn als

het nieuwe bronnen ontsluit, die oudere benaderingen van het verleden ondersteunen? Het

lijkt hier om zijn minst toch alsof Ankersmit de geschiedvorsing met enige dedain bekeek.

Ankersmits toenaderingspoging tussen de geschiedtheorie en de geschiedbeoefening

kan geïnterpreteerd worden als een reactie op de grimmige verhouding tussen de twee

disciplines in Nederland. Ankersmits lezing op het Balans en perspectief-congres verzuurde

de relatie tussen de praktiserende historici en de theoretici. Ankersmits postmodernistische

pamflet ‘Tegen de verwetenschappelijking van de geschiedwetenschap’ stuitte vooral op

onbegrip vanwege de aanwezige historici. In zijn opstel over het recente wedervaren van de

geschiedtheorie in Nederland stelde Jo Tollebeek vast dat “de kloof tussen de geschiedtheorie

en de historische praktijk de historici groter dan ooit [leek]”220. Dat de historici het niet

konden appreciëren dat de theoretici het op “hun meest intieme zekerheden” gemunt hadden,

bleek een jaar later. Het te Amsterdam georganiseerde symposium Over nut en nadeel van de

geschiedtheorie voor de historicus nam – alleen al blijkens de titel! – de vertroebele

verhouding tot thema. Algemeen werd er getwijfeld aan de praktische waarde van de

geschiedtheorie. Zo wees ook P.B.M. Blaas in zijn recensie van De Navel van de

Geschiedenis op de onafhankelijkheid van de historische praktijk: “Tegenover veranderende

geschiedfilosofische uitgangspunten staat de historische methodologie betrekkelijk

219 Hier ligt de uiteindelijke reden waarom Ankersmit voorstelde om de historische kennistheorie te vervangen door een esthetica. (NG, “Twee vormen van narrativisme”, 56, voetnoot 1.) De geschiedfilosofie moet zich immers niet bezighouden met hoe het verleden gekend wordt, maar met hoe het verleden weergegeven wordt. We komen hier nog op terug in de paragraaf over representatie. Blaas wees erop dat het begrip ‘historische representatie’ drie functies vervult. Vormgeving is één functie daarvan. (“Esthetische geschiedfilosofie”, 46.) 220 TOLLEBEEK, J., “De ekster en de kooi”, 19.

Page 89: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

89

autonoom”221. De inleider van het congres, Ankersmits mentor Ernst Kossmann, in Nederland

ook een belangrijk figuur in het publieke debat, klaagde de hoge graad van specialisatie van

de theorie aan en riep de historici op om het debat met de theoretici aan te gaan: “Wij, de

eenvoudige geschiedschrijvers moeten het de theoretici niet te gemakkelijk maken, ook al

vinden wij hen aangename en interessante persoonlijkheden […] Twist met hen, twist met

hen, twist niet met mate”. Piet den Boer ging verder door de theoretici te confronteren met

hun al te provocerende houding. Hij besloot dat de theorie weliswaar in het atelier

thuishoorde, “maar wel met inachtneming van omgangsvormen”222.

Ankersmit sprak op dit congres dus eigenlijk verzoenende taal223. Hij had het niet

alleen over een toenadering van de theorie en de praktijk, maar zelfs over een opheffing van

de theorie in de praktijk:

“De presentatie van de historische representatie behoort zodanig te zijn, dat de in die presentatie besloten geschiedtheoretische les voor iedereen waarneembaar en aanvaardbaar is. Een hechtere band tussen geschiedbeoefening en theorie laat zich niet voorstellen. De theorie heeft zich hier zelf overbodig gemaakt, heeft zichzelf ‘aufgehoben’, omdat ze tot een onderdeel van de geschiedbeoefening werd. Het hoogste ideaal van de theoreticus is daarom de opheffing van de theorie – en dat niet omdat alle theoretische vragen beantwoord werden, maar omdat historici in hun historische arbeid zelf mede theoreticus worden”224.

Hoewel de taal en het hoge theoretische gehalte van De navel van de geschiedenis de

toenadering tussen theorie en praktijk niet bevorderden, merkte Jo Tollebeek op dat de bundel

de sleutel bevatte om “niet alleen uit de impasse van de traditionele geschiedtheorie te raken,

maar [ook om] de theoretische geschiedenis uit haar isolement te bevrijden”225. Die sleutel

droeg de naam ‘representatie’. In de volgende paragraaf zullen we de diepten van dit nieuwe

concept verkennen. Daarbij nemen we een aanloop door allereerst Ankersmits opvatting van

taal te verkennen. Zo zal duidelijk worden waarom Ankersmit er uiteindelijk voor koos om

het begrip ‘narratieve substantie’ door ‘historische representatie’ te vervangen.

221 BLAAS, P.B.M., “Esthetische geschiedfilosofie”, 38. 222 TOLLEBEEK, J., “De ekster en de kooi”, 20; Id. De toga van Fruin, 406. De citaten zijn terug te vinden in dit laatste werk. 223 Ankersmit voelde echter niet de behoefte om één standpunt in te nemen. Inzake de verhouding tussen de theorie en de historische praktijk heb ik hierboven de door zijn werk vaakst weerkomende idee weergegeven, namelijk die van een toenadering. In het artikel ‘Historische representativiteit’ benadrukt Ankersmit echter juist de noodzaak van de autonomie van de theorie, die eerst dan betekenis kan hebben voor de praktijk. Waarschijnlijk kan deze demarche begrepen worden als een reactie op enkele sprekers op het Over nut en nadeel-congres. Zij betoogden dat de theorie haar uitgangspunt enkel en alleen in de praktijk mag nemen en zich dus niet mag laten voorstuwen door haar eigen ‘innerlijke logica’. 224 NG, “Geschiedbeoefening en geschiedfilosofie”, 263-264. 225 TOLLEBEEK, J., “De ekster en de kooi”, 24.

Page 90: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

90

3.3.2. De dikke korst van de taal

Ankersmits opvatting over taal is in De navel van de geschiedenis in wezen niet veel

veranderd tegenover Narrative Logic. Herinneren we ons dat Ankersmit narratieve substanties

daar typeerde als “linguïstische instrumenten om het verleden zo goed mogelijk te tonen”226.

De narratieve substantie biedt een perspectief op het verleden, of is een instrument om het

verleden te tonen. Na 1985 bleef Ankersmit vooral aan deze tweede formulering trouw. Hij

werkte zijn theorie echter onder invloed van Angelsaksische en Franse postmoderne

taalfilosofen verder uit. Rorty was ook hier een grote inspiratiebron, maar vooral de vele

verwijzingen naar Michel Foucault en Jacques Derrida vallen op. Als postmoderne filosofen

huldigden ze een retorische opvatting van taal. Deze retorische opvatting staat traditioneel

tegenover een wetenschappelijk attitude. Richard Lanham verbond deze opvattingen met een

doorheen de Westerse filosofie terugkerend patroon, namelijk taal als through en at:

“In the former, language is something to be looked through to the Real, the given, the found; in the latter, language is something to be looked at as something which creates or structures what is called Real. The first attitude sees language as a means for getting to or connecting with what is extralinguistic; the second attitude sees language as the means by which meaningful reality is constituted. The former is referent-oriented; the latter is text-oriented. In Western culture the conflict between these attitudes began more than two thousand years ago in the debates between Socrates and the Sophists, and continues up to present in debates between logical positivists and perspectivists”227.

Ankersmit nam deel aan deze discussie en plaatste zich – het kan ondertussen niet meer

verbazen – in het retorische kamp. Daarmee zette hij zich af tegen wat hij een transparante

opvatting van taal noemde, waarbij gesteld wordt dat “wij door de taal heen [zien] naar een

daaronder liggende realiteit”. In een dergelijke theorie verwijst elk woord naar een in de

onafhankelijke werkelijkheid gelegen object en beschrijft elke zin een stand van zaken. Taal

zou dus de werkelijkheid weergeven.

Ankersmit wees deze opvatting om twee redenen van de hand. Ten eerste haalde hij

terug Rorty’s antifoundationalisme aan. Voor zijn tweede argument haalde hij de mosterd bij

de Franse postmoderne filosofie van Derrida en Foucault. Derrida probeerde met zijn

226 NG, “Een moderne verdediging”, 137. 227 Citaat in FAY, B., “Introduction: The Linguistic Turn and Beyond in Contemporary Theory of History”, 3.

Page 91: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

91

deconstructieve filosofie contradicties te zoeken in ogenschijnlijk eenduidige teksten. Door te

wijzen op verborgen of onbewuste retorische strategieën bracht hij de vooronderstelde vaste

betekenis van de tekst aan het wankelen. De pointe hiervan was niet zozeer dat er een andere,

verborgen betekenis in de tekst schuilt, maar dat alle betekenis labiel en extreem variabel is.

Daardoor verliest de tekst ook zijn vermogen om op een eenduidige manier naar de

werkelijkheid te verwijzen: “De tekst verschilt van zichzelf en de vertroebeling die daar het

gevolg van is, is verantwoordelijk voor de ondoorzichtigheid van de tekst”228. Foucaults opzet

lag deels in de lijn van Derrida’s filosofie, in de zin dat hij ook meende dat alle betekenis door

taal geproduceerd wordt229. Zijn discoursanalyse was echter historischer van aard, zelfs in die

mate dat sommige postmoderne historici hem als filosoof en historicus tegelijk beschouwden.

Hij bestudeerde hoe bepaalde clusters van metaforen en denkbeelden (episteme) het spreken

en denken van gehele generaties beheersten. Het waren die in taal verankerde structuren die

voor hen betekenis produceerden. De episteme van een periode bepaalde hun betekenis van

goed en kwaad, waar en vals, natuurlijk en artificieel. Dat geldt natuurlijk ook voor ons

spreken. Met Foucault is dus ons inzicht gegroeid dat “al ons denken over de (verleden)

werkelijkheid zich afspeelt in een, om zo te zeggen, dikke korst die de (verleden)

werkelijkheid overdekt […]. Wat bereikt wordt [met ons spreken of schrijven over het

verleden, S.N.] is niet een ‘foundationalistisch’ puur en authentiek contact met het verleden

‘an sich’, maar de afzetting van een nieuwe laag op de dikke korst van het discours waarin wij

eerder over het verleden spraken”230.

Daarom opteerde Ankersmit met Foucault voor een retorische taalopvatting. Ook

Blaas constateerde dat “de ontdekking dat de taal geen transparant, neutraal, gewillig of

passsief instrument is, dat naar een achterliggende werkelijkheid zou verwijzen” steeds

dominanter is geworden in Ankersmits geschiedfilosofie”231. Dit heeft tot gevolg dat taal niet

meer gezien kan worden als een medium waardoor we naar het verleden kijken. Integendeel,

stelde Ankersmit, “de taal absorbeert onze blik. Niet slechts zijn de grenzen van de taal de

grenzen van de wereld, maar de taal wordt hier de wereld zelf”232. Deze laatste stelling is het

Ankersmitiaanse equivalent van Derrida’s ‘Il n’y pas de hors-texte’.

228 NG, “Rectorica en geschiedschrijving”, 204. 229 Dit is de ‘eigenlijke’ betekenis van Derrida’s “Il n’y a pas de hors-texte”. Alle betekenis en alle waarneming is afhankelijke van de texte, het weefsel van onze waarneming. De verschillen tussen Foucault en Derrida zijn op andere punten overigens reusachtig. 230 NG, “Een rehabilitatie”, 235. 231 BLAAS, P.B.M., “Esthetische geschiedfilosofie”, 39. 232 NG, “Retorica en geschiedschrijving”, 203.

Page 92: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

92

Ankersmit week overigens wel af van de gangbare omschrijvingen van retorica: “Maar

retorica versta ik – anders dan De Man of White – niet als een rol van stijlfiguren […]. Voor

mij is retorica het pogen de toehoorder of lezer met behulp van feitelijk juiste constateringen

te overtuigen van een standpunt, dat zelf niet meer met een beroep op de feiten gelegitimeerd

kan worden”. Het verleden levert ‘het materiaal’ voor de historische interpretatie, maar kan

geen interpretatie aan de historicus opdringen. Ankersmit benadrukte hier dus net zoals in

Narrative Logic de intellectuele vrijheid van de historicus. De vraag is dan echter of

Ankersmit niet terug in dezelfde, door Lorenz en Tollebeek gesignaliseerde val trapte. Zij

verweten hem dat Ankersmits begrip van ‘relatieve objectiviteit’ geen criterium bood om

reductionistische vormen van historiografie, zoals het marxisme, als ‘onwetenschappelijk’ af

te wijzen. Het is mogelijk dat dit verwijt opnieuw van toepassing was. Zoals Popper

aantoonde, kan het marxisme immers niet op feitelijke gronden gefalsifieerd worden. Het

marxisme paste dus in Ankersmits definitie van retorica – en temeer omdat Ankersmit

herhaalde dat het de taak van de historicus is “in zijn spreken over het verleden een maximum

aan samenhang” te genereren233.

Daarmee zijn we enigszins afgedwaald van ons thema, Ankersmits niet-transparante

opvatting van taal. We zagen reeds dat Ankersmit de theorie van een transparante taal

afkeurde op basis van Foucaults discoursanalyse. Verrassend genoeg viel hij op dit punt

echter ook Rorty af. Ankersmit miste in Rorty’s filosofie allereerst een constructief element.

Daarom gebruikte Ankersmit Rorty’s denken eigenlijk vooral als bulldozer om het

geschiedfilosofische terrein vrij te maken van verouderde kentheoretische noties. Ten tweede

meende hij dat Rorty, die de traditionele breuk tussen taal en werkelijkheid ongedaan wilde

maken, dit standpunt niet volledig doortrok: “de taal blijft bij hem, om het metaforisch uit te

drukken, een ‘dun filmpje’ over de werkelijkheid, zonder het dingmatig en substantiële

karakter te krijgen van (de dingen in) de werkelijkheid”234. Taal en werkelijkheid bleven voor

Rorty dus uiteindelijk gescheiden dingen, aldus Ankersmit, en dus bleef “de belangrijkste

steunpilaar van het ‘foundationalisme’” hiermee overeind. Ankersmit verwierp dit en zocht

aansluiting bij Foucault. Herinneren we ons dat Ankersmit in Narrative Logic beweerde dat

een historische interpretatie een substantie is, een talig ding. Ook voor Foucaults ‘discours’ is

dit van toepassing. Ankersmit opteerde dus voor een zeer radicale piste. Ons denken en

schrijven over het verleden speelt zich niet af in Rorty’s ‘dunne filmpje’ maar in Foucaults

‘dikke korst die de verleden werkelijkheid overdekt’. Blaas protesteerde hier tegen en merkte

233 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 56. 234 NG, “Een rehabilitatie”, 246.

Page 93: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

93

op dat Ankersmit zijn overtuiging dat taal niet-transparant is, tot een dogma ombouwde. Dit

dogma lijkt “iedere transparantie of helderheid in welke gematigde of beperkte vorm” uit te

sluiten235.

Ankersmit rekende dus radicaal af met de scheiding tussen taal en werkelijkheid. En,

zo ging hij verder, “waar de dichotomie tussen taal en werkelijkheid haar zin verloren heeft,

daar is het estheticisme niet ver meer”. Volgens Ankersmit lag de kunst immers net zoals de

taal niet tegenover, “maar in de werkelijkheid”236. En, even belangrijk, ook de kunst bezit de

opaciteit die de taal kenmerkt:

“[De literaire tekst] heeft een ondoorzichtigheid, een opaciteit, een vermogen de aandacht naar zichzelf te trekken, in plaats van die te vestigen op een achter de tekst liggende fictieve of historische werkelijkheid, die de literaire tekst deelt met de geschiedbeoefening. […] Door die relatie tussen geschiedkundige visie en door de historicus aangewende taal – een relatie die nergens het domein van het verleden doorsnijdt – kent de geschiedbeoefening diezelfde opaciteit en diezelfde intensionele dimensie als de kunst”237.

Hoewel hij in ‘Tegen de verwetenschappelijking’ reeds de metafoor van het schilderij

hanteerde, associeerde Ankersmit de kunst hier nog voornamelijk met de literatuur. Ankersmit

knipte later echter gedeeltelijk de banden met het narrativisme door door de historische tekst

niet langer met de literatuur, maar met het beeldende kunstwerk te vergelijken238.

Ankersmits afwijzing van het narrativisme was slechts partieel. Voor de concrete

analyse van historische teksten bleef hij een belangrijke rol toekennen aan literaire

stijlfiguren. Zo valt op dat hij precies in de tekst waar hij pleitte voor een “picturale

benadering van de geschiedbeoefening”239 analyses maakte aan de hand van stijlfiguren.

Twee van die voorbeelden kunnen ook hier verhelderend zijn. Ankersmit analyseerde zelf

Tocquevilles vermaarde De la démocratie en Amérique van 1839. Tocqueville stelde hier vast

dat de democratie gekenmerkt wordt door de afwezigheid van een duidelijk politiek centrum.

Ankersmit verbond deze vaststelling met Tocquevilles voorkeur voor de paradox boven de

metafoor als stijlfiguur. De metafoor centreert alle betekenis rond een bepaald gezichtspunt,

terwijl de paradox dergelijke betekeniscentra juist vernielt en vele ‘kleine’ betekeniscentra

235 BLAAS, P.B.M. “Esthetische geschiedfilosofie”, 40. 236 “Tegen de verwetenschappelijking”, 61. 237 “Tegen de verwetenschappelijking”, 60. 238 Zie onder andere NG, “Inleiding. De navel van de geschiedenis”; NG, “Historische representatie”; NG, “Retorica en geschiedbeoefening”; “Uitspraken, teksten en afbeeldingen”. 239 “Uitspraken, teksten, afbeeldingen. Pleidooi voor een picturale benadering van de geschiedbeoefening”, in: Feit en Fictie, 1, 1993, 16-37. Een Engelse vertaling hiervan verscheen als “Statements, Texts and Pictures”, in: ANKERSMIT, F. en KELLNER, H. (eds.), A New Philosophy of History, Londen, 1995, 212-240.

Page 94: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

94

kent. De conclusie luidde dan ook dat het pas Tocquevilles keuze voor de paradox was, die

toeliet de centrumloosheid van de democratie tot uitdrukking te brengen.

Het tweede voorbeeld is van de pen van de Amerikaanse narrativist Hans Kellner.

Deze ontleedde Fernand Braudels Méditerranée, één van de meesterwerken uit de Annales-

school, door dit te vergelijken met een ‘menippische satire’. Ook hier bleek de gekozen vorm

sterke gelijkenissen te dragen met de inhoud van het boek: “Het effect van de menippische

satire is dat die ons de werkelijkheid toont als een mozaïek van autonome, in zichzelf besloten

eenheden. En dat stilistische effect stemt ook hier overeen met wat Braudels tekst inhoudelijk

beweert over de economische werkelijkheid van de zestiende-eeuwse wereld van de

Middelandse zee”. Ankersmit besloot hieruit niet dat de vorm de inhoud bepaald en

waarschuwde hier zelfs tegen. Zich Whites theorie van de ideologische geladenheid van

sommige stijlfiguren herinnerend, pleitte Ankersmit daarentegen voor “de juiste vorm van de

gerepresenteerde inhoud”. Een historisch werk heeft zijn ‘juiste vorm’ als de vorm de inhoud

niet overheerst, maar als de vorm en inhoud onafhankelijk zijn van elkaar. De vorm mag de

historische inhoud niet vervormen. Weliswaar laten bepaalde stijlfiguren – zoals hij met zijn

analyse van Tocquevilles werk aantoonde – beter toe bepaalde inhouden weer te geven, maar

de inhoud bezit een onafhankelijkheid van de vorm.

Deze eis voor een soort van inhoudelijke waarheidsgetrouwheid brengt ons direct bij

de reden waarom Ankersmit – ondanks het gebruik van literaire stijlfiguren in zijn analyses –

toch een toenadering tot de esthetica beoogde. Ankersmits verzuchtingen over het

‘idealistische virus’ waarmee de literaire theorie de geschiedtheorie besmette, zijn ons reeds

bekend240. Hij herhaalde dit in ‘Uitspraken, teksten en afbeeldingen’ wanneer hij stelde dat

“de historicus en de geschiedtheoreticus vanuit de literatuur en de literatuurtheorie geen

antwoord mag verwachten wanneer het gaat om de vraag naar het ‘ware’ geschiedverhaal’.

Ankersmit erkende hier dus – in tegenstelling tot wat sommige critici beweren241 – dat

waarheid een geldige categorie voor de geschiedschrijving is, zij het niet in zijn traditionele,

foundationalistische vorm. Daar de literatuurtheorie op dit punt niet verder kan helpen,

formuleerde Ankersmit een andere onderzoekspiste. Bepalend daarvoor was zijn opmerking

dat ons spreken over geschiedbeoefening tjokvol visuele metaforen zit: “men spreekt graag

van ‘historische beeldvorming’, van het ‘gezichtspunt’ van waaruit de historicus het verleden

‘beziet’, of van de ‘vertekeningen’ van de historische realiteit waartoe een onjuist

240 NG, “Inleiding. De navel van de geschiedenis”, 21-23. Zie ook supra. 241 Bijvoorbeeld: BLAAS, P.B.M., “Esthetische geschiedfilosofie”, 41. Blaas beweerde er dat Ankersmit de categorie waar wilde vervangen door de categorie interessant. Dit is pertinent onjuist. Wel wilde Ankersmit zijn filosofische queeste laten leiden door ‘interessante’ inzichten in plaats van ‘ware’ inzichten.

Page 95: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

95

‘gezichtspunt’ uitnodigt”. Wat deze picturale metaforen van de historische tekst bovendien

verbindt, is dat ze steeds aangehaald worden als “de inzet de vraag naar waarheid, de

betrouwbaarheid of de adequaatheid van de historische tekst”242 betreft. Ankersmit meende

dan ook dat “de talloze visuele en optische metaforen in de geschiedbeoefening en

geschiedtheorie een les bevatten die we ter harte behoren te nemen”243. Het is dus Ankersmits

zoektocht naar historische realiteit die hem op het spoor van de esthetica zette. Of, zoals Blaas

het verwoordde: “De notie van de historische werkelijkheid bewerkte de ‘shift’ van

interpretatie naar representatie”244.

De historische realiteit kwam in ‘Uitspraken, teksten en afbeeldingen’ veel sterker als

een onafhankelijke macht naar voren dan in Narrative Logic. Ankersmit loochende daar

weliswaar niet dat waarheid een geldige categorie was, maar beperkte waarheid tot het niveau

van het feit en de zin. Hier lijkt Ankersmit een andere soort ‘waarheidsgetrouwheid’ te

suggereren. De stijlfiguur moet aan de inhoud van het verleden aangepast zijn. Ook op het

niveau van de tekst moet de historicus het verleden dus respecteren. Ankersmit verzaakte hier

zijn vorige bewering dat structuren aan het verleden opgedrongen (pressed upon) worden. De

intellectuele zoektocht naar de juiste vorm voor de tekst moest leiden tot een harmonie tussen

inhoud en vorm.

3.4. De historische representatie

Om de vergelijking tussen de historische tekst en het beeldend kunstwerk uit te diepen,

wendde Ankersmit zich naar de filosofie van de beeldende kunst, de esthetica. Nelson

Goodman, Ernst Gombrich, maar vooral Arthur Danto vormden Ankersmits filosofische

gesprekspartners. Ankersmit was zelf vooral geïnteresseerd in de theorieën over representatie

van Gombrich en Danto. In ‘Bakens langs de weg’ noemde Ankersmit Arthur Danto als de 242 “Uitspraken, teksten en afbeeldingen”, 16. 243 “Uitspraken, teksten en afbeeldingen”, 37. Dit artikel is ongelooflijk complex en technisch. Daarom geef ik de inhoud ervan niet in de hoofdtekst weer. Ankersmit onderzocht er of de analogie tussen beeld en tekst, die door de optische metaforen gesuggereerd wordt, een logische basis heeft. Ankersmit meende dat zijn begrippen ‘narratieve substantie’ en ‘narratieve universum’ dezelfde kenmerken bezitten die Goodman aan het picturale notatiesysteem toekende. Net zoals het beeld door elke andere of anders getekende lijn verandert, verandert elke andere uitspraak de identiteit van de narratieve substantie (repleteness). Daarnaast bezit het narratieve universum de ‘density’ van het kunstwerk. In het kunstwerk sluiten alle vormen als een continuüm bij elkaar aan (wat bij letters niet geval is; daar heb je ‘wit’ tussen letters). Volgens Ankersmit is dit ook het geval voor het narratieve universum, omdat er hier geen afstand bestaat tussen verschillende interpretaties van één onderwerp. 244 BLAAS, P.B.M., “Op zoek naar een glimp van het verleden”, 382.

Page 96: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

96

man die hem in de geheimen van het begrip representatie inleidde245. Gombrich en Danto

zagen het beeldende kunstwerk als een representatie van de werkelijkheid. De vraag wordt

dan natuurlijk wat ‘representatie’ precies inhoudt. Beide wezen ze de mimetische theorie af.

Dit zou betekenen dat de representatie op het gerepresenteerde moet lijken. Zoals onder

andere blijkt in de moderne kunst, is dit niet altijd het geval. Als alternatief voor deze theorie

onderzochten zowel Danto als Gombrich de oorsprong van de kunst. De kunstzinnige

representatie fungeerde toen als een substituut voor de werkelijkheid. Een beeld stelde niet

alleen een koning of een god voor, maar stelde hem aanwezig, maakte hem ‘present’. Het

kunstwerk fungeerde zo als een substituut of een remplaçant van de god of koning. Ankersmit

vatte de esthetische representatietheorie als volgt samen:

“De artistieke representatie biedt niet een mimetische gelijkenis van het gerepresenteerde, maar een substituut ervan. […] De beeldende kunst biedt […] een substituut van de werkelijkheid, een substituut dat weliswaar een ‘illusie’ van de werkelijkheid oproept, maar desondanks toch steeds van de werkelijkheid zelf te onderscheiden valt”246.

Twee dingen vallen op. Ten eerste benadrukte Ankersmit dat de representatie en het

gerepresenteerde twee duidelijk onderscheiden dingen zijn. Een staatsieportret is bijvoorbeeld

gemakkelijk te onderscheiden van het echte staatshoofd. Dit citaat duidt ten tweede de

ontologische lading van de substitutietheorie. Artur Danto voegde nog een extra ontologisch

aspect aan deze esthetica toe. Zijn idee was dat het kunstwerk ons tegenover de realiteit

plaatst. Alleen op deze manier worden wij ons van de werkelijkheid bewust. Een voorbeeld

kan veel verduidelijken: William Turners schilderijen van het sublieme zijn niet alleen

representaties van woelige zeeën, maar pas door zijn schilderijen leert men het sublieme in de

werkelijkheid zien. Vandaar dat de artistieke representatie in een bepaalde zin ook de

gerepresenteerde werkelijkheid produceert: “Zolang de werkelijkheid niet gerepresenteerd

wordt, blijven we er een onderdeel van uitmaken en kunnen we geen inhoud geven aan het

idee van de werkelijkheid”247.

Het centrale probleem voor Ankersmit werd nu in hoeverre de esthetische representatietheorie

op de historische weergave toepasbaar is. Voor Ankersmit was er allereerst een essentieel

245 “Bakens langs de weg”, 498. 246 NG, “Politieke representatie”, 283. 247 NG, “Historische representatie”, 168.

Page 97: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

97

verschil: voor de kunstenaar is de gerepresenteerde werkelijkheid altijd nog op één of andere

manier present. Hij schildert een landschap of neemt een foto van iets248. Voor de historicus is

het object van zijn onderzoek echter altijd “pijnlijk afwezig”. Ankersmit verkoos de term

‘afwezig’ boven de term ‘niet-meer-bestaand’. Het is volgens hem immers vreemd om het

verleden te karakteriseren als ‘niet-bestaand’. Daarom verving hij de termen bestaan/niet-

bestaan door de mijns inziens aristotelisch gekleurde termen aan -en afwezig249. Op het eerste

zicht maakte Ankersmit niet veel winst door deze begripswisseling. Het verleden is immers

per definitie permanent afwezig. Ankersmit wees echter op de verwantschap tussen de

begripsparen aan/afwezig en representatie/gerepresenteerde. Immers, maakt de politieke

representant (de volksvertegenwoordiger) zijn electoraat niet in het parlement aanwezig250?

Maakt, zoals we boven zagen, het koningsbeeld niet (de autoriteit van) de afwezige koning

aanwezig? Iets dat afwezig is, kan dus in zijn representatie aanwezig gemaakt worden. “Het

permanent afwezige verleden” stelt ons voor het probleem dat het gerepresenteerde – anders

dan in de artistieke representatie – permanent afwezig is. Ankersmit zag in dit probleem

echter juist de ‘raison d’être’ van de geschiedschrijving:

“Juist omdat wij het verleden – anders dan het werkelijke paard waarvan het stokpaard een representatie is – nimmer gezien hebben en nimmer zullen zien, juist daarom behoeven we de historische weergave in zijn hoedanigheid als representant van het verleden. De afwezigheid van het gerepresenteerde vereist hier des te meer de aanwezigheid van de representant – in de vorm van de geschiedkundige weergave van het verleden. Onze behoefte tot omgang met het verleden noopt ons tot omgang met de geschiedkundige representant van het verleden”251.

248 NG, “Historische representatie”, 171-172. Deze stelling lijkt me in het licht van de postmoderne esthetica en de moderne kunst overigens hoogst discutabel. 249 NG, “Retorica en geschiedschrijving”, 208-212. Ilse Bullhof brengt de virtualiteit van het verleden in haar artikel ‘Narrativisme en hermeneutiek’ (113) in verband met het platonisme en het Middeleeuwse realisme. Ik meen dat de termen aan -en afwezig bewijzen dat deze interpretatie fout is. Deze begrippen kunnen immers bij uitstek in verband gebracht worden met de act en potentieleer van Aristoteles. Volgens deze theorie kan elk niet aanwezig object in potentie zijn en dus geactualiseerd worden. Als we dit toepassen op de representatie betekent dit dus dat de representatie het verleden actualiseert. De aristotelische interpretatie sluit overigens ook beter bij haar verwijzing naar de negatieve theologie (volgens Hans Blumenberg een uitvloeier van het aristotelisch geïnspireerde nominalisme) en bij Ankersmits latere voorliefde voor Aristoteles. 250 Ankersmit werkte deze analogie tussen de historische en de politieke representatie verder uit in: NG, “Politieke representatie”. 251 NG, “Retorica en geschiedschrijving”, 212. Ankersmits redenering vertoont hier overigens opvallende gelijkenissen met de ideeën van de jongere (analytische) A.C. Danto. Ook hij zag in zijn Analytic Philosophy of History de kloof tussen verleden en heden niet zozeer als het probleem van de geschiedbeoefening, maar juist als het probleem waarvoor de geschiedbeoefening een oplossing aanbiedt. Danto’s conceptie van het verleden verschilt echter wel bijzonder sterk van die van Ankersmit.

Page 98: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

98

Ankersmit stelde dus vast dat “het verband tussen de representatie en de gerepresenteerde in

de geschiedschrijving veel zwakker is dan in de kunst”252, maar keerde deze situatie twee

maal in zijn voordeel om. Het verleden is ten eerste permanent afwezig, dus kunnen we niet

anders dan “die open ruimte te vullen met representaties van het verleden”. Ankersmit bood

hier een soort van rechtvaardiging voor het bestaan van het historisch bedrijf. Ten tweede

besloot hij uit die losse band tussen gerepresenteerde en representatie dat “de

geschiedschrijving een nog beter paradigma van de representatie is dan de kunst zelf”253. Nog

meer dan in de kunst geven de historische representaties volgens Ankersmit immers inhoud

aan ons concept van de (verleden) werkelijkheid. Dit ‘inhoud geven aan ons concept van het

verleden’ kunnen we de semantische functie van de historische representatie noemen. Ik zou

deze functie willen onderscheiden van de vormgevende functie van de historische

representatie254. Ik zal eerst de semantische functie bespreken.

3.4.1. Het ontstaan van betekenis

Talloos zijn de plaatsen waar Ankersmit benadrukte dat de esthetiek logisch eerder komt dan

de hermeneutiek en de kentheorie, of waar hij stelde dat de representatie het paradigma is

voor de genese van beschrijving255. De pointe achter deze beweringen is dat een beschrijving

van het verleden eerst mogelijk is, wanneer het verleden gerepresenteerd is. Representatie is

een logische voorwaarde voor iedere – objectivistische, beschrijvende, narratieve, … – vorm

van omgang met het verleden. Deze redenering steunde op Danto’s ontologische interpretatie

van de esthetische representatie. In navolging van zijn vroegere beweringen dat historische

structuren ‘gemaakt, en niet gevonden worden’, stelde Ankersmit dat het verleden geen

duidelijke contouren bezit. Er is enkel het onderscheid tussen wat wel, en wat niet gebeurde.

De door de historicus bestudeerde entiteiten (zoals het nazisme of de industriële revolutie)

bezitten echter geen duidelijke contouren en bestaan in zekere zin niet voor ze

gerepresenteerd worden. Daarom is representatie volgens Ankersmit “vooral een kwestie van

252 NG, “Historische representativiteit”, 172. 253 NG, “Historische representatie”, 172. 254 Blaas onderscheidde in ‘Esthetische geschiedfilosofie’ drie functies. Omdat de eerste en derde functie logisch samenhangen, opteer ik echter voor twee functies. De namen zijn door mij gegeven. 255 Bijvoorbeeld NG, “Twee vormen van narrativisme”, 56, noot 1; NG, “Historische representatie”, 157; NG, “Retorica en geschiedschrijving”, 211.

Page 99: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

99

contouren afbakenen, van aangeven waar het ene object of de ene entiteit ‘eindigt’ en waar de

andere ‘begint’”. Blaas omschreef dit als de existentiële meerwaarde van de representatie:

“zonder representaties zouden we hulpeloos zijn; de werkelijkheid zou geen contouren

bezitten”256. Ankersmit bedoelde hiermee dat we historische periodes slechts kunnen

identificeren eens ze gerepresenteerd zijn, anders zien we slechts een wirwar van losse feiten.

In die zin doen interpretaties historische periodes ontstaan, “om de eenvoudige reden dat

interpretaties veelal het karakter hebben van definiëringen van wat het interpretatandum

eigenlijk is”. Dat verklaart ook de uitspraak “het verleden is hoe wij het representeren”257.

Ogenschijnlijk vervalt Ankersmit hier in een extreem idealisme. Dit klopt echter niet.

Ankersmit bedoelde dat de betekenis die wij aan het verleden geven, afhankelijk is van de in

de representatie geschapen contouren van het verleden. Wat voor ons de betekenis van (delen

van) de historische realiteit is, wordt pas in de historische representatie geschapen. De

betekenis van de historische realiteit ontstaat gelijktijdig met ons spreken en schrijven over

die realiteit.

Het is niet zo dat Ankersmit beweerde dat we het verleden op gelijk welke manier

kunnen representeren. Het verleden “levert immers het materiaal voor de genese van

betekenis”258. Dat feitenmateriaal wordt beschreven in individuele uitspraken. Die uitspraken

individueren de narratieve substantie. Desalniettemin bepalen de feiten niet de betekenis die

we er in de individuele uitspraken aan geven. Deze is afhankelijk van de plaats van de

uitspraak binnen de historische representatie: “elke uitspraak die we over het verleden doen,

wordt geabsorbeerd door het gravitatieveld van de desbetreffende narratieve substantie en

dankt daar haar narratieve betekenis aan”259.

Deze afbakening van historisch objecten is noodzakelijk om ons in het verleden te

kunnen oriënteren en om überhaupt van geschiedbeoefening te kunnen gewagen. Er moet

immers eerst een minimale consensus over de contouren van het onderzoeksobject zijn

vooraleer er gericht onderzoek kan naar gebeuren. Ankersmit benadrukte de rol die de

algemeen aanvaarde historische methode speelt bij de ‘stabilisatie van historische objecten’:

“Only through the rules and codes which discipline the historian and his work can a

stabilization of the historical object be reached, and only then is collective historical enquiry

and historical debate possible”260. Wat de renaissance is, wanneer ze zich afspeelt en wat de

256 BLAAS, P.B.M., “Op zoek naar ene glimp van het verleden”, 383. 257 NG, “Historische representatie”, 172. 258 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 55. 259 NG, “Historische representatie”, 170. 260 HT, “The reality effect”, 145.

Page 100: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

100

belangrijkste kenmerken ervan zijn, wordt binnen de historische discipline vastgelegd. De

historische realiteit is dan ook “geen gegeven, maar een conventie”261. Historici analyseren

geen voorgegeven objecten, maar definiëren ze. Het grootste deel van deze definities zijn in

de praktijk algemeen aanvaard. Ze worden bediscussieerd en kunnen wijzigen, maar vertonen

toch een grote stabiliteit. Het is pas dankzij deze minimale stabiliteit, deze ‘grove’ consensus

onder historici dat collectief historisch onderzoek mogelijk is. Pas omdat we het eens zijn

over wat het interbellum ongeveer is, kunnen we discussiëren over de rol van

antidemocratische ideeën in het interbellum.

Ankersmit merkte zelf op dat het daarom ook moeilijk wordt om het ‘originele’

verleden van de door conventie gecreëerde historische realiteit te onderscheiden. Dit bewees

volgens hem dat de narratieve substantie wel degelijk een vorm van representatie is. Ze

vervult immers de rol van een substituut van het verleden. Ankersmit zag zich dan echter voor

de vraag gesteld “op welke wijze en in welk opzicht de geschiedkundige representatie de

functie van het verleden op zich zou kunnen nemen”262. In zijn akademievoordracht ‘The

Reality Effect in the writing of history’ probeerde Ankersmit deze vraag te beantwoorden. De

ideeën van de Franse filosoof en literatuurtheoreticus Roland Barthes waren daarbij

doorslaggevend. Deze interpreteerde de realiteit als een effect dat veroorzaakt is door het

vermelden van onbelangrijke details in een literaire tekst. In het spoor van Nelson Goodman

merkte Ankersmit echter op dat het niet de hoeveelheid informatie is die van een tekst een

realistische tekst maakt. Een handleiding bevat bijvoorbeeld veel gegevens, maar is geen

realistische tekst. Goodman bracht het realiteitseffect daarentegen in verband met hoe

gemakkelijk de informatie verspreid en begrepen kan worden. “And this depends on how

stereotyped the mode of information is, upon how commonplace the labels and their uses have

become”263. Het realiteitseffect is met andere woorden afhankelijk van hoe herkenbaar de

vorm van de tekst is. Iets wordt voor realiteit aanzien, als de vorm waarin de informatie

gecommuniceerd wordt, herkenbaar is. Om met een voorbeeld te werken: een krantenartikel

en een wetenschappelijk verslag veroorzaken het realiteitseffect omdat de vorm waarin ze

gepubliceerd worden binnen onze cultuur voor waar wordt aanzien.

Binnen de geschiedschrijving bestaan ook representatieve codes die de historische

tekst een realiteitseffect geven. Naast het gebruik van de aanvaarde historische methode en

werkwijzen, ontstaat dit realiteitseffect vooral wanneer de historische tekst “zich voor kan

261 HT, “The reality effect”, 145. 262 NG, “Retorica en geschiedschrijving”, 213. 263 Dit citaat van Nelson Goodman wordt geciteerd in HT, “The Reality Effect”, 146.

Page 101: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

101

doen als een beschrijving van het verleden”. Uitspraken fungeren volgens Ankersmit wel

degelijk als een beschrijving van feiten. Omdat de tekst als totaliteit ook talig is, kan deze zich

voordoen als een beschrijving van een deel van het verleden. Ankersmit benadrukte evenwel

dat “die beschrijving een vermomming is van een representatie”. Die vermomming creëert

echter wel een werkelijkheidsillusie, waardoor het verleden overkomt als een objectief,

vastliggend gegenüber. Dit berust echter op een miskenning van het oorspronkelijk

representatief karakter van de historische tekst. Ankersmit verweet dan ook aan het historisme

dat het “sought to reify each of […] historical periods and, by doing so, to present them as

objects of historical experience”264. Door de miskenning van het representatieve karakter van

de historische tekst, maakte het historisme van conventies historische objecten

Dat brengt ons bij een tweede voordeel – naast het inzicht in de genese van de

betekenis van (delen van) het verleden – van het vocabularium van representatie: het staat

boven de discussies tussen realisme en idealisme. Idealisme en realisme ontstaan volgens

Ankersmit door een te sterke benadrukking van één van de beide zijden van de geschiedenis:

het realisme legt de nadruk op het verleden, terwijl het idealisme de historische tekst

accentueert. Volgens Ankersmit zijn echter zowel de narratieve substantie als het concept van

de historische werkelijkheid logische vooronderstellingen van de historische representatie.

Die logische vooronderstellingen dienen echter geen ontologisch status te krijgen. Je moet,

zoals in het historisme, het concept van de werkelijkheid niet ontologiseren en het verleden

aldus objectiveren. Aan de andere kant dient ook de narratieve substantie, zoals in het

narrativisme, niet geontologiseerd te worden. Dan zou elk verhaal over het verleden immers

even goed zijn. We bezitten dan immers geen criterium meer om over de tekst te beslissen265.

Wat is het nut van deze abstracte discussie? We bespraken reeds hoe het Nederlandse

debat op het einde van de jaren tachtig een impasse vertoonde. De discussies staken vast in

stereotypische stellingnames: de fanatici van een positivistische wetenschapsfilosofie en van

de analytische hermeneutiek kozen voor het realisme, terwijl de aandacht voor vormgeving

van het narrativisme naar een idealisme leidde. Verder zagen we ook hoe Ankersmit in een

meer internationale discussie met hermeneutici trad. Hij verklaarde er dat hun

interpretatietheorie ontoereikend was. Dit beargumenteerde hij ten eerste vanuit de mening

dat de historicus een ander perspectief inneemt dan de historische actors en ten tweede

264 HT, “Historism and Postmodernism”, 206. 265 NG, “Historische representatie”, 173-174.

Page 102: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

102

verklaarde hij dat “het verleden veel omvat dat [vanuit het standpunt van de hermeneutiek]

geen betekenis heeft”266.

Het is vanuit deze optiek dat we Ankersmits bewering dat representatie “in de

discussie over realisme en idealisme […] onpartijdig is”267, moeten begrijpen. Ankersmit

poogde het verstarde Nederlandse debat nieuw leven in te blazen. Representatie vermijdt de

discussies tussen realisme en idealisme enerzijds omdat het zich niet verplicht een weergave

van de betekenis van het verleden te geven (realisme), terwijl dit anderzijds niet impliceert

“dat het verleden slechts een idee van de historicus zou zijn” (idealisme)268. Dit heeft echter

ook gevolgen voor de hermeneutiek. De hermeneutiek vat interpretatie op als het ‘vertalen’

van historische betekenis. “In de representatie ontstaat daarentegen betekenis uit wat nog

geen betekenis had”269. Dit betekent dat de representatie aan de interpretatie van betekenis

vooraf gaat. Voor er sprake kan zijn van interpretatie moet de historische representatie eerst

de contouren van het verleden afbakenen. Ankersmit keurde de term interpretatie dus niet

volledig af. Hermeneutiek en interpretatie zijn nuttig, in zover ze zich er bewust van zijn dat

“de betekenis geheel aan de kant ligt van de interpretator […] en niet intrinsiek ligt in het

handelen, denken of schrijven van de historische actors zelf”270.

Het verleden heeft geen intrinsieke betekenis. Pas door het verleden te representeren

verkrijgt het verleden contouren. Pas door over het verleden te praten en te schrijven, krijgt

het verleden een betekenis. Daarom bezit de representatie een semantische functie. Met deze

term wil ik verduidelijken dat Ankersmit standpunt anti-ontologisch was: Ankersmit wou

geen metafysische theorie over de werkelijkheid verkondigen. Ankersmit probeerde wel een

theorie ontwikkelen over hoe wij betekenis toekennen aan ons concept van de verleden

werkelijkheid. Het semantische onderdeel van de representatietheorie handelde in essentie

over de manier waarop wij “inhoud geven aan het idee van de werkelijkheid”271. Helaas

suggereerde Ankersmits provocatieve taalgebruik soms wel een ontologisch standpunt, zoals

in volgend citaat: “Het verleden is hoe wij het representeren”272. Het kan daarom nuttig zijn

om bij een lectuur van Ankersmits werk bij dergelijke stellingen de term ‘het verleden’ te

vervangen door ‘wat het verleden voor ons betekent’. De betekenis van het verleden ontstaat

samen met onze representaties ervan.

266 NG, “Historische representatie”, 153. 267 NG, “Historische representatie”, 174. 268 TOLLEBEEK, J., “De ekster en de kooi”, 25. 269 NG, “Inleiding. De navel van de geschiedenis”, 22. 270 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 62. 271 NG, “Historische representatie”, 168. 272 NG, “Historische representatie” 172.

Page 103: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

103

3.4.2. Vormgeving en micro-storie

In De navel van de geschiedenis gebruikte Ankersmit het begrip ‘representatie’ talloze malen

in de betekenis van de uiteindelijke vorm die er voor de representatie gekozen wordt. Dit is

wat ik de vormgevende functie van de representatie noem. In dat opzicht kunnen we

‘historische representatie’ ook vervangen door het in ons taalgebied vertrouwder klinkende

‘historische beeldvorming’, zoals Ankersmit in zijn opstel ‘Een rehabilitatie van Romeins

conceptie van de theoretische geschiedenis’ ook zelf deed. In ‘Tegen de

verwetenschappelijking van de geschiedschrijving’ klonk Ankersmit uiterst strijdvaardig in de

verdediging van de waarde van de stilistische dimensie van de geschiedschrijving: “Waar stijl

en inhoud wel van elkaar te scheiden zijn, kunnen we aan stijl de prioriteit boven inhoud

toekennen. […] Inhoud is een derivaat van stijl”273. Een aantal jaren later koos Ankersmit

meer voor een juste milieu-benadering. De idee was dat er voor de gerepresenteerde inhoud

een juiste vorm kan bestaan. Die vorm mag de inhoud niet overheersen en vervormen, maar

moet een gelijkenis vertonen met de inhoud. De keuze voor een bepaalde stijl ligt dus een het

vinden van een evenwicht tussen inhoud en vorm.

Die vormgevende keuze is in essentie de keuze van hoe de tekst opgebouwd wordt. In

eerste instantie dacht Ankersmit aan de (al dan niet bewuste) keuze voor een literaire

stijlfiguur. Die stijlfiguur bepaalt echter mee wat belangrijk en onbelangrijk is. In die zin is de

stilistische keuze een vorm van interpretatie: “Representatie houdt zich bezig met het contrast

tussen voorgrond en achtergrond, tussen wat belangrijk en wat irrelevant is”. Ankersmit

beschouwde deze hiërarchie van het belangrijke en het onbelangrijke als “de voornaamste

determinant van kleur en patroon van het historisch exposé”274. Deze hiërarchische as vormde

dan ook de inzet van zijn Leuvense lezing ‘Twee vormen van narrativisme’, één van de

belangrijkste teksten uit deze periode. Ankersmit wees erop dat deze as het hart vormt van de

traditionele synthetische geschiedbeoefening. Ook Ankersmit zag synthese en integratie

overigens als de kerntaak van de historicus. Die synthetiserende taak oefende de historicus uit

door het belangrijke en het detail zo te schikken dat er een beeld van het verleden ontstaat.

In de geschiedschrijving tijdens de jaren ’70 en ’80 kwam deze ‘traditionele economie

van het belangrijke en het onbelangrijke’ echter ter discussie te staan. De aanstoker van deze

onrust was de micro-storie. De micro-storie was een variant van de etnografische

273 “Tegen de verwetenschappelijking”, 62. 274 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 45.

Page 104: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

104

geschiedschrijving. Iggers interpreteerde hun werk vooral vanuit “the loss of faith in the

optimistic view of the benificial social and political fruits of technological progress”275. Dit

resulteerde in een terugkeer van de ‘mens’ in de geschiedschrijving. Schrijvers zoals Carlo

Poni en Carlo Ginzburg bestudeerden de opvattingen van de anonieme mens in de rand van

het verleden. Hun voorkeur voor kleine onderwerpen viel daarbij op. Ze concentreerden zich

op ‘kleine’ gebeurtenissen in een specifieke lokale setting. De plaatselijke gebeurtenissen – en

dus niet de grote politieke en economische evoluties – vormden daarbij de specifieke context

van de studie. Daarom catalogeerde Iggers de micro-storie ook als the history of everyday life.

Als zodanig plaatsten de micro-storie vanuit cultuurkritische, antimodernistische

overwegingen dan ook vraagtekens bij vormen van ‘grote’ geschiedschrijving.

Ankersmit, die de micro-storie vooral met Ginzburg De kaas en de wormen

identificeerde, meende echter dat de bovenstaande visies het belang van de micro-storie

schromelijk onderschatten – waar anderen meenden dat Ankersmit dit belang juist

overschatte. Ankersmits interpretatie was echter hoogst origineel. Volgens hem valt de micro-

storie de hiërarchische as van het belangrijke en het onbelangrijke aan: “het gaat hier niet

slechts om een andere inhoud aan de economie van het belangrijke en het onbelangrijke –

juist deze economie wordt hier in Frage gesteld”276. De mico-storie bewerken dit door delen

van het verleden los te weken uit hun context, ze decontextualiseren het verleden als het ware.

Tegenover de traditionele synthetische geschiedschrijving staat dus de dispersieve

geschiedbeoefening van de micro-storie.

Het begrip ‘decontextualisering’ vormt de antifoundationalistische brug tussen het

narrativisme en de micro-storie: “Het narrativisme doet dat [de decontextualisering] door de

context van het verleden zelf op te geven voor de context van het historisch verhaal, de anti-

foundationalistische geschiedbeoefening [i.e. de micro-storie] beoogt ditzelfde door het

verleden zelf te ontbinden”277. De micro-storie isoleert haar verhaal van het verdere

historische gebeuren. De micro-storie verwijzen dus niet naar andere, grote gebeurtenissen

van die tijd. In die zin zijn ze zelfreferentieel en handelen ze alleen maar over zichzelf.

Ankersmit trok hier belangrijke parallellen met de evolutie van de moderne kunst. In de

moderne kunst kijken we “niet langer door het representatieve medium van de kunst heen,

maar zien alleen maar het medium”278. Waar een kunstwerk vroeger bijvoorbeeld een veldslag

voorstelde, wordt nu de aandacht gericht op het kunstwerk zelf. Ook de moderne

275 IGGERS, G.G., Historiography, 102. 276 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 52. 277 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 55-57. 278 NG, “Historische representatie”, 176.

Page 105: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

105

geschiedschrijving, en bij uitstek in de micro-storie, trekt de aandacht naar zichzelf. Door niet

meer naar een achterliggende context te verwijzen, richt de tekst alle aandacht op zichzelf.

Ankersmit dreef de vergelijking ten top door bewijsmateriaal te vergelijken met de

verfvlekjes in de moderne kunst: “Bewijsmateriaal is niet langer een gat in de muur die

verleden en heden scheidt, waar we doorhéén kunnen zien om het verleden zelf waar te

nemen, maar lijkt meer op de verfvlekjes van het schilderij dat de historicus van het verleden

gemaakt heeft”279. Ankersmit ‘contemporaliseerde’ het bewijsmateriaal hier in zekere zin.

De micro-storie is dus een vorm van dispersieve geschiedschrijving: het verhaal wordt

niet in de context van andere ‘grote verhalen’ geplaatst. In ‘The reality effect’ stelde

Ankersmit dat alles in de micro-storie notatie is geworden280. Daarmee bedoelde hij dat de

micro-storie bestaan uit voor de betekenis van historische periodes irrelevante details. In

overeenstemming met zijn anti-foundationalistische opvattingen, meende Ankersmit dat we

de reden voor deze dispersie niet in het verleden moeten zoeken, alsof het verleden te

weerbarstig zou zijn om te synthetiseren. In plaats daarvan zag hij de dispersieve

geschiedschrijving juist als een effect van het succes van de synthetische geschiedschrijving.

Zijn idee was dat het dispersieve zich pas kan tonen binnen de context van de beste

interpretaties. Deze idee ontleende hij aan Freuds psychoanalytische interpretatietheorie. In

het citaat waarmee Ankersmit de bundel De navel van de geschiedenis opende, merkte Freud

op dat zich juist in de best geïnterpreteerde dromen iets aan de interpretatie ontrekt. Die plek,

de navel van de droom, kenmerkt zich door dispersie en draagt niets bij aan de inhoud van de

droom. Ankersmit trok dus een analogie tussen de gehele geschiedschrijving en de

interpretatie van een droom: juist wanneer de synthetische interpretatie zich perfectioneert,

dient zich de dispersieve geschiedschrijving aan in de vorm van de micro-storie. Ook die

draagt niets bij tot de in de synthese geconstrueerde betekenis. In de micro-storie wordt de

aandacht gericht op het interpreteren zelf: “Juist ons interpretatief succes brengt ons hier tot

een wittgensteinsiaans staren naar de interpretatieve instrumenten die wij gehanteerd

hebben”281. Die aandacht voor interpretatie wordt in de geschiedenis des te groter omdat –

zoals we boven zagen – juist daar de interpretatie het interpretandum definieert. Daarom

moeten we volgens Ankersmit Ginzburgs De kaas en de wormen en andere micro-storie

bekijken “as veiled statements about the nature of historical representation rather than as

books in which significant information is presented about […] the sixteenth century. These

279 “Tegen de verwetenschappelijking”, 63. 280 HT, “The reality effect”, 156: “The historical meaning […] has disappeared and everything has become notation”. 281 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 64.

Page 106: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

106

books are not about the past, but about the boundary between the past and the historical

representation of it”282. De micro-storie zijn theoretische werken; ze handelen over de band

tussen de representatie en het verleden.

Wat vertellen de micro-storie ons over die band? Het verschil tussen de anekdote en de

micro-storie, met name decontextualisering van deze laatste uit hun eigen tijd, zette

Ankersmit op het spoor:

“De micro-storie van de postmoderne geschiedschrijving zijn onafhankelijk van de tijd op een manier die bij anekdotes in de ware zin van het woord onmogelijk is. De micro-storie staan, om zo te zeggen, als rotsen in de rivier van de tijd. [...] De micro-storie bezitten een vermogen om naar zichzelf te verwijzen dat veel lijkt op de middelen waarmee bepaalde moderne schilders zich uitdrukken. Net als in de moderne schilderkunst wordt er niet meer gestreefd om de ‘werkelijkheid’ achter de representatie te duiden, maar om de ‘werkelijkheid’ in de representatie zelf op te nemen”283.

Doordat de micro-storie de losse details van het verleden gebruiken, nemen ze de verleden

werkelijkheid in zich op. De details, de “rotsen in de rivier van de tijd” fungeren als breekijzer

tegen de “dikke korst die het verleden overdekt”284. Ankersmit associeerde die korst met de

synthetische geschiedschrijving. De micro-storie slaan een gat in en tussen die syntheses. De

micro-storie drukken uit dat “de betekenis van de ‘tekst van het verleden’ niet aangetroffen

kan worden in één bepaalde synthese maar veeleer in de interpretatieve ‘gaten’ die tussen

deze syntheses vallen”. De decontextualisering doorbreekt dus de synthese.

Daarom sprak Ankersmit ook over ‘de navel van de geschiedenis’. De dispersie trekt

de aandacht immers naar de interpretatie en daarmee naar “de raadselachtige ‘navel’ die het

vlak van het verleden en het vlak van de interpretatie verbindt”285. Door het opnemen van de

werkelijkheid in de micro-storie raken de interpretatie en de werkelijkheid zich hier, in ‘de

navel van geschiedenis’. De grens tussen het heden en het verleden wordt hier wazig. Daarom

gewaagde Ankersmit ook van de directheid en de onmiddellijkheid van de micro-storie. In de

micro-storie toont zich het verleden direct; de historische realiteit steekt in de micro-storie.

In essentie gebruikte Ankersmit de micro-storie om het idealistische virus van het

narrativisme te bestrijden. De micro-storie leert ons immers dat de betekenis van het verleden

niet sowieso samenvalt met de betekenis die er in de historische representatie aan gegeven

wordt. Ons spreken over het verleden heeft niet alle macht over het verleden. “De historicus is

282 HT, “The reality effect”, 156. 283 NG, “Historische representatie”, 178-179. 284 NG, “Een rehabilitatie”, 235. 285 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 64-65.

Page 107: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

107

niet opgesloten in de gevangenis van zijn taal; we moeten ons niet laten betoveren door

narrativistische geschiedfilosofische posities die het tegendeel suggereren”286. Een extreem

lingualisme ontneemt ons immers de mogelijkheid om te begrijpen waar de historische tekst

over gaat. Een extreem lingualisme kent immers geen referent, geen realiteit waar de tekst

over handelt.

Volgens Ankersmit toonde de historische realiteit zich door de frictie tussen synthese

en dispersie. Die frictie treedt op in het historische debat en forceert de breuken tussen de

syntheses:

“Leert ons niet juist het nominalistisch karakter van het narrativisme dat synthese altijd ‘fictieve’, gemaakte constructies zijn, zodat het verleden eerst zichzelf kan openbaren wanneer het die ficties tegen elkaar uitspeelt? Zien we niet eerst daar het verleden zelf, omdat eerst in de breuken tussen de syntheses zich in het schrift van de historici een verleden manifesteert zoals dat door geen enkele historicus gewild of gedacht is? En is die realiteit niet sui generis ‘belangrijker’ dan de historische ‘fictie’”287?

Door de verschillende historische representaties in het historische debat met elkaar te

confronteren, toont zich een ‘objectief’ verleden. “Wat aan het verleden opgelegd wordt, zien

we eerst doordat een andere historicus in het verleden een andere eenheid of structuur

aanbrengt”288. In het historische debat krijgen we met andere woorden een idee van de aan het

verleden ‘toegevoegde’ structuren. Op die manier krijgen we een onrechtstreeks zicht op de

historische realiteit, “met zijn connotaties van objectiviteit, onafhankelijkheid en van een

zekere empirische weerbarstigheid”289. De historische realiteit wordt dus geboren in de

intertekstualiteit. Dit is Ankersmits variant van het grote belang dat in het postmodernisme

aan intertekstualiteit gehecht wordt.

In het historische debat ontstaat de historische realiteit. Ankersmit redde zo ten eerste

de referentie van de historische taal: “Er is […] geen bezwaar tegen het postulaat van een

historische werkelijkheid waarnaar historische teksten verwijzen en waar zij over gaan” 290.

Maar ten tweede – en belangrijker – bood hij zo een garantie voor historische objectiviteit. De

historische realiteit ontstaat in de intertekstualiteit en wordt er door de confrontatie objectief:

286 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 75-76. 287 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 68. 288 NG, “Een rehabilitatie”, 248. 289 NG, “De navel van de geschiedenis”, 26. 290 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 75-76..

Page 108: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

108

“De historische werkelijkheid, de werkelijkheid van de geschiedbeoefening en van de geesteswetenschappen is niet en fregeaanse, ons a priori vooraf gegeven werkelijkheid, maar een werkelijkheid die eerst, a posteriori, in de interpretatie geschapen wordt. […] En deze wereld is niet minder objectief dan de fregeaanse wereld: zij vindt immers haar belichaming in het spoor van en tussen teksten en interpretaties en kan daarom niet met enige tekst of interpretatie (dan wel een groep daarvan) geïdentificeerd worden (en eerst dan zou de beschuldiging van subjectiviteit op haar plaatst geweest zijn”291.

De historische representaties creëren de historische realiteit, maar de objectiviteit ervan wordt

gegarandeerd door de scheuren tussen en in de representaties.

Het debat is vanzelfsprekend een belangrijke component van de academische

geschiedbeoefening. Doordat een werk aan de kritiek van anderen is blootgesteld, komen de

onvolkomendheden van het werk naar boven. De vraag dringt zich echter op of Ankersmits

typering van het grote belang van het debat, geloofwaardig is. Herinneren we ons allereerst

dat Ankersmit ‘taal’ in navolging van Foucault als niet-transparant of opaak definieerde. Dit

betekent dat taal niet naar een achterliggende realiteit verwijst. Blaas bekritiseerde dit dogma,

dat “iedere transparantie of helderheid in welke gematigde of beperkte vorm” lijkt uit te

sluiten292. Zijn zoektocht naar de historische werkelijkheid leidde Ankersmit echter naar het

debat. In het debat zou wat de historicus aan het verleden ‘toegevoegd’ heeft, duidelijk

worden en zou de historische realiteit, “met zijn connotaties van objectiviteit,

onafhankelijkheid en van een zekere empirische weerbarstigheid” zich tonen293. Ankersmit

beklemtoonde zelfs dat er geen bezwaar is tegen de notie van een historische realiteit, waar de

tekst naar verwijst. Hoewel Ankersmits waardering voor het debat zeker te rechtvaardigen

valt, zijn er problemen met zijn combinatie van Foucaults discoursbegrip en de

‘breekijzerfunctie’ van het debat. Foucaults discoursbegrip maakt immers duidelijk dat “al

ons denken over de (verleden) werkelijkheid zich afspeelt in een […] dikke korst die de

(verleden) werkelijkheid overdekt”, aldus Ankersmit. Volgen we echter Foucault, dan voegt

ook ons spreken en schrijven tijdens een debat een laag toe aan deze ‘dikke korst’ van het

discours. Ankersmits bewering dat het debat scheuren en breuken in deze dikke korst teweeg

brengt, kan mijns inziens niet met een begrip van een volledige opake taal verzoend worden.

Ook het debat is immers talig en dus discours. Het debat verschijnt in Ankersmits ‘twee

vormen van narrativisme’ als een deus ex machina, die de hopeloos vastgelopen non-

291 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 76. 292 BLAAS, P.B.M., “Esthetische geschiedfilosofie”, 40. 293 NG, “De navel van de geschiedenis”, 26.

Page 109: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

109

referentialiteit van de taal moet oplossen. Ankersmits zoektocht naar een ‘glimp van het

verleden’ noopte hem tot deze kunstgreep.

Als conclusie bij deze bespreking van Ankersmits referentiebegrip past Ilse Bulhofs

karakterisering van Ankersmits nominalisme. Ze wees erop dat Ankersmits nominalisme geen

indifferent, maar een betrokken nominalisme was. Daarmee bedoelde ze dat Ankersmit,

ondanks zijn nadruk op de autonomie van de representatie, wel degelijk steeds “de

werkelijkheid zoals die eens geweest is en door mensen geleefd werd, ‘op het oog had’”.

Ankersmit bleef op zoek naar een indirecte blik op het verleden. Bulhof interpreteerde dit zo:

“er is en blijft een verlangen naar referentialiteit – een verlangen dat echter

noodzakelijkerwijs steeds wordt gefrustreerd” 294. Ankersmits historische realiteit, die in het

debat ontstaat, valt immers nooit samen met de interpretaties ervan. Juist door dit niet-

samenvallen gaat de historicus steeds opnieuw op zoek naar betere interpretaties. Ankersmit

verkreeg in het historische debat een onrechtstreekse blik op het verleden. De zoektocht naar

‘een glimp van het verleden’, de drang naar directheid en nabijheid van het verleden zoals in

de micro-storie bleef echter groeien. Dit resulteerde uiteindelijk in Ankersmits begrip

‘historische ervaring’. In de inleiding op het volgende hoofdstuk komen we op deze thematiek

terug. Eerst volgt echter nog een schets van de nawerking van het begrip representatie.

3.4.3. Historiografische vormgeving

Ankersmits werk in deze periode moet vooral binnen de context van het postmodernisme in

de geschiedfilosofie begrepen worden. Daarbinnen stond het begrip ‘representatie’ centraal.

De theoretische aandacht voor representatie drong bovendien ook het historisch atelier

binnen. Het constructivisme eiste een plaats binnen de geschiedbeoefening op. Kenmerkend

voor dit constructivisme is de idee dat allerlei concepten en begrippen uiteindelijk

constructies zijn. Het ontstaan van de genderstudies vormen een duidelijk voorbeeld van de

impact van deze notie. In deze discipline wordt immers bestudeerd wat er onder de termen

‘vrouw’ en ‘vrouwelijk’ begrepen werd en wordt, en hoe deze betekenissen in de taal

opgebouwd werden en worden. Taal construeert hier dus betekenissen295.

294 BULHOF, I.N., “Narrativisme en hermeneutiek”, 111. 295 Voor een meer uitvoerige bespreking van dit constructivisme, cf. supra.

Page 110: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

110

Maar ook de meer traditionele geschiedbeoefening werd zich gedurende de jaren

tachtig bewust van haar naïeve gebruik van sommige concepten. Schijnbaar onverdachte

studieobjecten als natie en klasse bleken immers eveneens constructies te zijn. Voor het

natiebegrip werd dit onder meer overtuigend aangetoond door een aantal studies die The

Invention of tradition (term van Eric Hobsbawm) centraal stelden. Nationale identiteiten

ontstonden niet organisch in lang vervlogen tijden, maar werden achteraf geproduceerd door

middel van de uitvinding van een traditie. De verbeelding van het verleden in stoeten,

optochten en geschriften produceerden de nationale identiteit296. Op deze manier raakte het

constructivisme het hart van de geschiedbeoefening zelf. De vraag werd namelijk: hoe wordt

het verleden voorgesteld? Verschillende types studies stellen deze vraag centraal. Hoe wordt

het verleden gerepresenteerd in het museum, in de literatuur, bij herdenkingen, etc.?

Eén vorm van representatie van het verleden sprong er echter tussenuit. Onder invloed

van onder andere Ankersmits grote aandacht voor de historiografische representatie, viel er

een hausse in historiografische studies waar te nemen297. Het leeuwendeel van deze studies

focuste op hoe het verleden voorgesteld wordt. Stijl werd daarmee een primair

historiografisch thema. Anders dan sommige radicale postmoderne geschiedfilosofen zoals

White, en meer in de lijn van Ankersmit, wezen de meeste studies echter ook op de grenzen

van de historische representatie. De Utrechtse literatuurtheoretica Ann Rigney gaf hiervoor de

aanzet met haar proefschrift The rhetoric of historical representation298. Rigney onderzocht er

drie negentiende-eeuwse studies over de Franse Revolutie, waarvan de bekendste

waarschijnlijk de Histiore de la Révolution Française van Jules Michelet is. Thema daarbij

was welke retorische strategieën de historici gebruikten om het verleden te representeren en

hun publiek van hun waarachtigheid te overtuigen. Rigney benadrukte daarbij dat “de

verbeelding van de historicus beperkt was: hij werd bij zijn representatie van het verleden

voortdurend geconfronteerd met de weerstand van de bronnen, het overgeërfde discours en de

concurrerende geschiedverhalen”299.

Ook de oorspronkelijke redactie – Barend van Heusden, Wessel Krul, Bert Roest, Jo

Tollebeek, Wouter Vanstiphout en Frank van Vree – van het in 1993 opgerichte tijdschrift

Feit en Fictie: Tijdschrift voor de geschiedenis van de representatie richtte zich op de 296 Voor een Belgisch voorbeeld, zie bijvoorbeeld VERSCHAFFEL, T., Beeld en geschiedenis. Het Belgische en Vlaamse verleden in de romantische boekillustraties, Turnhout, 1987. 297 BLAAS, P.B.M., “Esthetische Geschiedfilosofie”, 47. 298 RIGNEY, A., The Rhetoric of Historical Representation. Three narrative histories of the French Revolution, Cambridge, 1990. Besprekingen in: TOLLEBEEK, J., “Narrativisme in de praktijk? A. Rigney, ‘The rhetoric of historical representation. Three narrative histories of the French Revolution’”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 106, 1993, 55-57 en Idem., De ekster en de kooi, 26. 299 TOLLEBEEK, J., De Ekster en de kooi, 26.

Page 111: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

111

representatie. Door cultuur in termen van representatie – als “de voorstelling en de

verbeelding van de werkelijkheid” te begrijpen, poogden ze ook de geschiedtheorie uit haar

isolement te bevrijden en aansluiting te zoeken bij andere geesteswetenschappelijke

disciplines300. Een ‘etherisch begrip van representatie’ diende daarbij vermeden te worden

door de concrete praktijken van de representatie in beeld te brengen:

“Representatie is een dynamisch proces, waarin belangen een rol spelen en keuzen worden gemaakt, waarden worden herijkt, stijlen worden bijgeschaafd en teksten opnieuw vertaald. Daarom zullen niet alleen de inhoud en betekenis, maar ook het gebruik en vooral de ambachtelijke vormgeving aan bod komen”301.

De aandacht voor vormgeving was ook karakteristiek voor de in 2002 verschenen

historiografische studie De Palimpsest. In De Palimpsest. Geschiedschrijving in de

Nederlanden 1500-2000 kozen de redacteurs Tollebeek, Verschaffel en Wessels ervoor om de

vormgeving van de geschiedschrijving centraal te stellen. Volgens hen kon “de

geschiedschrijving worden beschouwd als vormgeving, als het zoeken naar min of meer vaste

tekstvormen die worden ervaren als adequaat om de binnen een zeker tijdsgewricht en binnen

een zekere context onderkende vragen en noden tegemoet te treden. Die vormen zijn de genres

van de geschiedschrijving”302. Net als Ankersmit wezen de redacteurs hier op de eigentijdsheid

van de geschiedschrijving: de geschiedbeoefening staat niet los van de tijd en cultuur waarin ze

ontstond. Naast feiten, overgeleverde discoursen en literaire strategieën was dus ook het

historische besef van een cultuur bepalend voor de vorm van de geschiedschrijving.

Boven wezen we er reeds op dat er verschillende vormen van representaties van het

verleden bestaan. De geschiedschrijving is daar slechts één, academische variant van. De

omgang met het verleden heeft echter vele gedaanten. Die andere gedaanten plaatsten zowel de

academische geschiedschrijving als de geschiedfilosofie voor nieuwe uitdagingen en dilemma’s.

Hoe Ankersmit in deze discussies participeerde, zien we in het volgende hoofdstuk.

300 Vgl. TOLLEBEEK, J., De Ekster en de kooi, 27. 301 “Van de redactie”, in: Feit en Fictie. Tijdschrift voor de geschiedenis van representatie, 1, 1993, 7. 302 TOLLEBEEK, J., VERSCHAFFEL, T. en WESSELS, L., De palimpsest. Geschiedschrijving in de Nederlanden 1500-2000, Hilversum, 2002.

Page 112: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

112

3.5. Besluit: Paradise Lost

De reis naar de VSA betekende voor Ankersmit het begin van een nieuw intellectueel

hoofdstuk. Ankersmit vertrok als het ware als een Angelsaksische narrativist en keerde terug

als een Franse postmodernist. Die nieuwe invloeden manifesteerden zich duidelijk op het

congres Balans en Perspectief van 1987. Ankersmits postmoderne pamflet “Tegen de

verwetenschappelijking” bevorderde de relaties tussen de geschiedtheorie en de praktijk niet.

In de volgende jaren milderde Ankersmit weliswaar zijn provocerende toon, maar werkte hij

de thema’s van de lezing verder uit. Hij legde daarbij de nadruk op de esthetische aspecten

van de geschiedschrijving. Hij hoopte zo “een nieuwe en een andere band met het verleden”

te kunnen definiëren. Daartoe zag hij zich genoopt door de vaststelling dat de interpretaties

van het verleden het verleden zelf overwoekerden.

Hij wees daarbij twee andere visies op de band tussen de historische tekst en het

verleden af. Ten eerste kon het interpretatieve vocubularium van de hermeneutiek voor hem

niet voldoen. Dit veronderstelde immers dat het verleden reeds een betekenis heeft. Echter, zo

repliceerde Ankersmit, “het perspectief van de historicus schept en onderzoekt vaak een

verleden dat verstoken is van intrinsieke betekenis”303. Verrassender was echter Ankersmits

kritiek op het narrativisme. Hij apprecieerde weliswaar de narrativitistische aandacht voor de

literaire dimensie van de geschiedschrijving, maar stelde dat “een narrativisme dat weigert om

de vraag naar de aard van de historische realiteit te beantwoorden, de belangrijkste en meest

algemeen aanvaarde determinant van alle geschiedschrijving [miskent]”304. De historische

realiteit werd aldus een belangrijk thema in Ankersmits geschiedfilosofie. Zijn zoektocht naar

de historische realiteit leidde hem naar het representatiebegrip.

Ankersmit radicaliseerde in deze periode enerzijds zijn constructivisme, maar poogde

anderzijds een objectief begrip van de historische realiteit te redden. In ‘Historische

representatie’ stelde hij het volgende: “Representatie verdreef ons […] uit de natuurlijke

wereld, en voor het paradijs dat we aldus verloren, kregen we betekenis in de plaats terug”305.

De representatietheorie maakt ons ervan bewust dat de wereld geen natuurlijke, vaste

betekenis heeft, maar dat wij onze wereld een betekenis geven. God gaf de dingen geen naam,

maar het was de mens die zijn wereld benoemde. Eens in de appel van deze kennis gebeten, is

303 NG, “Historische representatie”, 153. 304 NG, “Inleiding”, 26. 305 NG, “Historische representatie”, 157.

Page 113: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

113

er geen weg meer terug naar het paradijs. Nochtans probeerde Ankersmit het verlies van de

natuurlijke wereld nog te verzoenen met een nieuwe objectiviteit. Ankersmit probeerde

tijdens de oprichting van de toren van Babel nog vaste bouwgrond te vinden.

Deze poging weerspiegelde zich in een dubbele beweging in Ankersmits begrip van de

verhouding tussen tekst en verleden. Enerzijds radicaliseerde Ankersmit de nominalistische

theorie die hij in Narrative Logic had uitgewerkt. Het verleden wordt door de representatie

gecreëerd: “het verleden is hoe wij het representeren”306. Deze radicale constructivistische

positie drukt uit dat wat het verleden voor ons is, niet een gegeven is, geen vaststaand feit is,

maar pas tot stand komt door over het verleden te praten en te schrijven. Ankersmit

apprecieerde daarom ook de horizontale band van het historiografisch debat boven de

verticale ‘foundationalistische’ band van de geschiedvorsing. Ankersmits representatiebegrip

verwoordt “het gegeven […] dat geschiedenis allereerst een spreken en schrijven over het

verleden is”307. Voor we het verleden kunnen beschrijven, moeten we het representeren. Het

is pas in de representatie van het verleden dat de historische realiteit contouren krijgt. Het

onbewerkte verleden heeft geen betekenis. Het krijgt pas een betekenis als historici erover

praten en schrijven. Pas door representatie krijgt het verleden een betekenis. Omdat

interpretaties “veelal het karakter hebben van definiëringen van wat het interpretatandum

eigenlijk is”, ontstaat het verleden in de representatie. Foucaults concept van een opace taal

radicaliseerde het representatiebegrip, omdat het alle toegang tot het verleden versperde. Het

verleden is zijn representaties, omdat we niet buiten de taal om heen kunnen en de taal niet

naar een verleden verwijst.

Anderzijds meende Ankersmit dat een geschiedfilosofie die de historische realiteit

miskende niet kon volstaan. Daarom zocht hij naar wegen om zijn radicaal constructivisme te

temperen. Zowel in ‘Uitspraken, teksten en afbeeldingen’ als in ‘Twee vormen van

narrativisme’ trachtte hij het representatiebegrip met de historische realiteit te verzoenen. In

het eerste artikel had hij het over de ‘juiste vorm’ voor de inhoud van een historisch werk. Hij

betoogde zelfs dat de harmonie tussen vorm en inhoud een criterium vormde voor waarheid.

In “twee vormen van narrativisme” herhaalde hij het belang van het historisch debat voor het

bereiken van objectiviteit. In Narrative Logic had Ankersmit betoogd dat objectiviteit enkel

vergelijkenderwijs vastgesteld kon worden. Nu benadrukte hij terug het belang van het debat

maar vulde deze idee anders in. Ankersmit radicale constructivisme stelde hem immers voor

het objectiviteitsprobleem. In ‘Twee vormen van narrativisme’ gebruikte Ankersmit het debat

306 NG, “Historische representatie”, 172. 307 NG, “Geschiedbeoefening en Geschiedfilosofie”, 264.

Page 114: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

114

als breekijzer om de dikke korst van de taal open te breken. De historische realiteit ontstond

weliswaar a posteriori, maar vond “haar belichaming in het spoor van en tussen teksten en

interpretaties en [kon] daarom niet met enige tekst of interpretatie […] geïdentificeerd

worden”308. In het debat wordt de historische realiteit geboren en van de door de historicus

toegevoegde structuren ontdaan. In het debat en in de interpretatieve uitdaging van de micro-

storie toont het verleden zich volgens Ankersmit. Door de radicale confrontatie van

verschillende interpretaties van het verleden ontstaan er scheuren in de ‘dikke korst’ van de

interpretatie. Daardoor krijgen we een onrechtstreekse kijk op het verleden. We kunnen niet

rechtstreeks in de zon kijken, maar in de plas van het debat weerspiegelt het verleden zich als

het ware. We stelden echter vast dat Ankersmits typering van het debat niet te verzoenen is

met Foucaults discoursbegrip. Ilse Bulhofs typering van Ankersmit ideeën over de verhouding

tussen tekst en verleden trof doel. Ze had het over een ‘betrokken nominalisme’: “er is en

blijft een verlangen naar referentialiteit – een verlangen dat echter noodzakelijkerwijs steeds

wordt gefrustreerd”309. De representatie van het verleden kan ons immers nooit dichter bij het

verleden brengen. We kunnen enkel een idee van het verleden krijgen door het debat.

Het verleden – of beter: de natuurlijke betekenis van het verleden – is verloren gegaan.

Ankersmit verwoordde dit Paradise Lost-besef in zijn representatietheorie. Alles dat we

hebben, zijn representaties en betekenis. Het verlangen naar het paradijselijke verleden

verdween daarmee echter niet. Ankersmits typering van het historische debat, is de

uitdrukking van deze Sehnsucht, van het verlangen naar ‘een glimp naar het verleden’.

In het volgende hoofdstuk zullen we zien hoe deze ideeën over de historische realiteit voor

Ankersmit onbevredigend waren. Hij wendde zich daarom tot een nieuw concept, namelijk

dat van de historische ervaring.

308 NG, “Twee vormen van narrativisme”, 76. 309 BULHOF, I.N., “Narrativisme en hermeneutiek”, 111.

Page 115: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

115

4. De authentieke ervaring: naar een romantische

geschiedschrijving

4.1. Inleiding: Representatiecrisis

“Though it is only representation that makes our world a livable world, ‘our’ world is enclosed within itself by tradition, by language, by our representational habits and conventions. And this raises the question of whether we might ever break through the magic circle of representation and the traditions governing it”310.

Representatie maakt onze wereld leefbaar, zorgt ervoor dat we de werkelijkheid rondom ons

kunnen duiden en ermee omgaan. De talige representatie is daarvan de exponent: zij geeft

namen aan dingen, situeert objecten in onze wereld en laat ons toe er met anderen over te

praten. Begin de jaren negentig begon Ankersmit zich echter ingekapseld te voelen in deze

‘gevangenis van de taal’. Reeds in zijn Leuvense lezing ‘Twee vormen van narrativisme’ van

1988 waarschuwde hij voor een extreem lingualisme, maar bleef hij uiteindelijke vasthouden

aan de mogelijkheid om via talige middelen – het historische debat – door de dikke

interpretatiekorsten te breken. Dit vertrouwen taande echter.

Ankersmit stond met zijn vraag of het mogelijk was het Teufelskreis van representatie

te doorbreken niet alleen. Het inzicht groeide vrij algemeen dat het representatievocabularium

grenzen bezat. Ilse Bulhof stond binnen het Nederlandse taalgebied centraal in de erkenning

van deze representatiecrisis311: “de ervaring van het tekortschieten van beelden en taal” en het

onvermogen om voor het subject essentiële ervaringen talig uit te drukken wezen volgens haar

op de crisis van representatie binnen de gehele cultuur. Dat dit crisismoment plaatsgreep

tijdens de hoogdagen van de postmodernistische fascinatie voor representatie versterkte dit

gevoel enkel maar: “wat betekenen die machtige woorden nog? Waarop slaan de

alomtegenwoordige beelden? Verdringt het imago niet dikwijls de werkelijkheid […]?

Kunnen de woorden die de mogelijkheid iets bieden om iets uit te drukken, ons niet

belemmeren datgene te zeggen waar het werkelijk om gaat”312? Het besef verloren te lopen in

310 “Representation as the representation of experience”, 158. 311 Zie de inleidingen van: BULHOF, I.N. en VAN RIESSEN, R. (eds.), Als woorden niets meer zeggen : de crisis rond woord en beeld in de huidige cultuur, Kampen, 1995; BULHOF, I.N. en WELTEN, R. (eds.), Verloren presenties. Over de representatiecrisis in religie, kunst, media en politiek, Kampen, 1996. 312 BULHOF, I.N. en VAN RIESSEN, R. (eds.), Als woorden niets meer zeggen, 6.

Page 116: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

116

een derridiaans taallabyrint zonder uitgang bij de werkelijkheid palmde gehele domeinen van

de cultuur in.

Ook in de geschiedtheorie was deze crisis vanaf het einde van de jaren tachtig

merkbaar. De representatie van de Holocaust werd er als een uitdaging aan de interpretatieve

permissiviteit van het narrativisme gezien313. Doordat narrativisten weinig aandacht voor de

overtuigingskracht van de representaties van het verleden hadden en pleitten voor een

democratisering van historische representaties (geen enkele interpretatie is intrinsiek

waardevoller dan een andere), werden ze door antipostmodernisten als Richard Evans het

verwijt van relativisme voor de voeten geworpen. De Holocaust fungeerde daarbij als

‘historisch-morele lakmoesproef’314. Auschwitz kan niet zomaar eender voorgesteld worden.

We aanvaarden negationistische of minimaliserende interpretaties van de Shoah nu eenmaal

niet. Daarom kon Auschwitz volgens de tegenstanders van het narrativisme gezien worden als

een geval waarbij ‘de limieten van representatie getest worden’315. Tijdens dit debat gaf

Hayden White toe dat de Holocaust inderdaad morele en inhoudelijke grenzen stelde aan het

gebruik van zijn tropen – vandaar de titel van zijn boek uit 1987: The content of the form.

Daarmee kan White als een symbool gezien worden van de ondergang van een puur

formalistisch narrativisme.

Via een ander debat over de Holocaust sloop de representatiecrisis echter ook het

historische atelier binnen. Rond 1985 transformeerde de Holocaust zich door het afsterven

van een generatie kampoverlevers immers van een geleefde herinnering tot ‘historische

gebeurtenis’. Probleem was echter dat deze overgang gepaard ging met een verlies van de

onschendbaarheid en de levendigheid van de herinnering: “As history overtakes memory, the

latter is conquered and eradicated”316. De geschiedschrijving leek dus geen recht te kunnen

doen aan de herinnering van de overlevenden: de normale historische categorieën bleken

ontoereikend voor de horreur van de Holocaust. Pierre Nora maakte in zijn befaamde Lieux

de mémoire een onderscheid tussen warme, levende herinnering en intellectualistische,

313 De discussies hierover in de internationale geschiedtheorie zijn eigenlijk een voortzetting van de Duitse Historikerstreit tussen (voornamelijk) Ernst Nolte en Jürgen Habermas. Nolte meende dat de Holocaust historisch benaderd moest worden. Habermas meende echter dat dit tot een vergoelijking van het Nazi-regime zou leiden. 314 Term uit JONKER, E., Historie. Over de blijvende behoefte aan geschiedenis, Assen, 2001, 124. 315 Cf. FRIEDLANDER, S. (ed.), Probing the limits of representation: Nazism and the Final Solution, Cambridge, 1992. 316 BRAUN, R., “The Holocaust and problems of historical representation”, in: History and Theory, 33, 1994, 176.

Page 117: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

117

doodse geschiedschrijving317. De normale, academische representatie stootte hier volgens

sommigen op haar grenzen.

Deze discussie was eigenlijk het hoogtepunt van een reeds decennialang woedende

strijd tussen de ‘wilde herinnering en gedisciplineerde geschiedenis’318. In de

emancipatorische nasleep van mei ‘68 werd er immers gepleit voor een nieuwe,

democratische geschiedenis van onderaf. Deze vond haar belichaming in ‘emotioneel

bevredigende vormen van persoonlijke geschiedschrijving’. De daaropvolgende memory

boom had echter ook het karakter van een aanval op de traditionele geschiedschrijving, die

star en koud was. Kenmerkend was daarbij de roep om een authentieke omgang met het

verleden, de geschiedkundige variant van Levinas’ respect voor de Ander. Op deze manier

werd het belang van de academische representatie gediscrediteerd.

Ankersmit bleef niet ongevoelig voor de problemen rond representatie. Hoewel in zijn

waarschuwing tegen het extreem lingualisme in Twee vormen van narrativisme reeds de

hunkering naar realiteit, naar een glimp op het authentieke verleden doorklonk, bleef

representatie het codewoord van dit opstel. In die zin markeerde dit opstel een voorzichtige

opstap naar nieuwe inzichten. De toon veranderde echter duidelijk in een inleidend opstel op

de bundel Op verhaal komen van twee jaar later. Ankersmit probeerde er tot een

plaatsbepaling van het narrativisme tegenover het wetenschappelijke formalisme te komen.

De vaststelling die hem daarbij verraste, was dat het narrativisme precies hetzelfde

formalisme als van de wetenschappen hanteerde. Narrativisme en wetenschappelijke

formalisme bevonden zich dus in elkaars verlengde. In het spoor van de vroeg-twintigste

eeuwse cultuurfilosoof Walter Benjamin probeerde Ankersmit dit te verklaren aan de hand

van de teloorgang van de oorspronkelijke functie van het verhaal. Volgens Benjamin was het

verhaal in de pre-moderne tijd namelijk het ‘vervoermiddel voor het vreemde en het

onbekende’ en voor de ervaring van het vreemde: “In de pre-moderne tijd was het verhaal een

substituut voor de werkelijkheid, dan wel voor de ervaring daarvan”319. In de moderne tijd

trad er echter een vervreemding op van deze ervaring. Het ontstaan van de roman, een

wereldvervreemdend product, zou daarom het gevolg zijn van de teloorgang van de pre-

317 JONKER, E., Historie, 68. 318 JONKER, E., “Wilde herinnering en gedisciplineerde geschiedenis”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 121, 2008, 136-147. 319 “Inleiding. De metamorfoses van het verhaal”, in: ANKERSMIT, F.R. e.a. (eds.), Op verhaal komen. Over narrativiteit in de mens –en cultuurwetenschappen, Kampen, 1990, 11.

Page 118: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

118

moderne vertelkunst. Ook de geboorte van de professionele geschiedbeoefening in plaats van

de verhalende geschiedenis zou hieraan te linken zijn.

Met deze geschiedenis als achtergrond bekeek Ankersmit de postmoderne theorieën

over het verhaal en stelde de dominantie van het verhaal tegenover de ervaring en de

werkelijkheid vast: “we leven in, met, door verhalen en daarbuiten is er niets”. Het verhaal

behaalde dus eigenlijk een grote overwinning, maar tegen een grote prijs: “het niveau van de

oorspronkelijke ervaring, het levensbloed van het vroegere verhaal is verdwenen”320. Met

andere woorden, het narratieve formalisme gaat ten koste van oorspronkelijkheid, van

authenticiteit.

Deze vaststelling beperkte zich niet tot de theorie. In een zeer verhelderend

autobiografisch essay van 2003 wierp Ankersmit zich op als cultuurcriticus en had het over

zijn ‘discontents’ met de hedendaagse cultuur. Ankersmit vertelde er dat hij een aantal

maanden voorheen op een conferentie had gesproken over zijn zorgen dat het politieke

domein te gefragmenteerd raakte. In de discussie erna ontdekte hij echter tot zijn ontstelling

‘that nobody really cared about the main aim of my paper and that discussion of it

immediately turned into a debate of the more abstruse aspects of Derridian deconstruction. I

must confess that I could not quite hide my irritation and anger about what I could only see as

a sad abortion of a, for me, absolutely crucial and most ‘urgent’ issue”321. Dit wedervaren was

voor Ankersmit exemplarisch voor de “lack of a sense of urgency” in de hedendaagse cultuur.

Discussies gaan niet meer over een probleem zelf, maar verzanden in een eindeloos citeren

van wat anderen hierover gezegd hebben. De realiteit en de nijpendheid van het probleem

blijven zo buiten het beeld. Dit is wat Ankersmit zo verstikkend vond aan de hedendaagse

cultuur:

“It has become utterly incapable of any authentic and immediate contact with the world, it finds its centre of gravity exclusively in itself, and no longer in the realities that it should consider, it feels no other urge than to exclusively contemplate its own navel and to act on the narcissistic belief that one’s navel is the centre of the world”322.

Deze cultuurkritiek kan ook op Ankersmits vroegere filosofie toegepast worden. Ankersmit

legde immers steeds de nadruk op de eigentijdse elementen in de geschiedschrijving. In

Narrative Logic legde Ankersmit de nadruk op het feit dat het de historicus is die een

320 Idem, 14. 321 “Invitation to Historians,” Rethinking History, 7, 2003, 418. 322 Idem, 419.

Page 119: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

119

perspectief op het verleden ontwikkelt. Ankersmits bespreking van het historiografisch debat

in ‘Een rehabilitatie van Romeins conceptie van de theoretische geschiedenis’ is misschien

nog kenmerkender voor het ontbreken van een ‘sense of urgency’. Ankersmit stelde er dat “de

beoordeling van een geschiedkundig standpunt allereerst van ons vereist dat wij dat standpunt

plaatsen in de continuïteit van het geschiedkundig debat over het onderwerp in kwestie”323.

Ankersmit hield hier dus een pleidooi om het becommentariërende debat boven de

‘foundationalistische’ band met het verleden te plaatsen. Het inzicht “dat de categorie van de

representatie niet gevat kan worden binnen traditionele (kentheoretische) theorieën” vond

Ankersmit de meest te waarderen bijdragen van het postmodernisme. Maar, zo ging hij

verder, “het postmodernisme was bedorven door ongeremde en onverantwoordelijke

doordraverijen”324. Ankersmit beoordeelde met zijn cultuurkritiek en zijn kritiek van het

postmodernisme tevens zijn eigen vroegere filosofie. In het ontbreken van een authentieke

band met het verleden in zijn vroegere filosofie lag de reden voor de ontwikkeling van nieuwe

ideeën.

De roep naar authenticiteit kenmerkte de representatiecrisis. Dit uitte zich onder andere in de

hierboven beschreven afkeer van een ‘leeg’ formalisme, maar tevens in de afwijzing van een

hodiecentrische benadering van het verleden. In het Nederlandse taalgebied traden Jo

Tollebeek en Tom Verschaffel daarbij op als fervente voorvechters van de studie om het

‘verleden om het verleden’. In hun De Vreugden van Houssaye. Apologie van de historische

interesse verdedigden ze de autonomie van de historische interesse tegen “de traditionele

apologieën van de geschiedenis, verzamelplaatsen van clichés die de dictatuur van het heden

niet vermogen te breken”325. De traditionele verdedigingen van de geschiedbeoefening gaan

immers allemaal uit van een bepaald nut dat de geschiedenis hic et nunc heeft, hetzij als

magister Vitae, hetzij voor een beter begrip van het heden, etc. Tollebeek en Verschaffel

verdedigden echter de autonomie van de geschiedbeoefening op basis van de autonomie van

de historische interesse. De historische interesse is een interesse in het verleden om het

verleden zelf, en dus niet met één of ander instrumenteel doel. Deze interesse vindt haar

oorsprong in de historische sensatie of ervaring. Zo’n ervaring grijpt plaats wanneer iemand

323 NG, “Een rehabilitatie”, 244. 324 Exploraties II, 181. 325 TOLLEBEEK, J. en VERSCHAFFEL, T., De vreugden van Houssaye. Apologie van de historische interesse, Amsterdam, 1992, 11. Voor een kritiek, zie JONKER, E., Historie. Over de blijvende behoefte aan geschiedenis, Assen, 2001, hoofdstuk 4; Id., “Hedendaags historisme en anachronisme”, in: Theoretische Geschiedenis, 21, 1994, 1-15.

Page 120: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

120

plots getroffen wordt door een historisch object. Cruciaal voor zo’n ervaring is het feit dat je

deze zelf niet in hand hebt of kunt oproepen; ze overvalt je. Het vreemde van het verleden dat

zich in het object toont, dringt zich aan je op en fascineert je precies omwille van het

vreemde. Deze momentane sensatie kan zich verdichten tot een historische interesse: de

interesse in het verleden om het verleden. Verschaffel en Tollebeek wezen er dus op dat de

historische kennis altijd in de eerste plaats een streven is naar kennis omwille van het

verleden, niet omwille van het heden.

Ook Ankersmits kritiek op het formalisme bevatte aspecten van een soortgelijke

afkeur van het presentisme. Deze afkeur situeerde zich echter niet zozeer binnen het debat

over het nut of bestaansrecht van de geschiedenis, maar vond voornamelijk zijn grond in

Ankersmits bijna persoonlijke behoefte naar een authentieke omgang met het verleden.

Hoewel Ankersmit nergens expliciet zijn vroegere ideeën afzweerde, werd het hem duidelijk

dat het representatievocabularium hem een directe blik op het verleden ontnam. Dat mag

bijvoorbeeld blijken uit hoe het representatiebegrip in het tijdschrift Feit en Fictie

geoperationaliseerd werd. De artikels concentreerden zich op de ‘ambachtelijke’ verwerking

van het verleden en straalden dus een grote affiniteit voor het historische bedrijf uit. Maar

daarmee brachten ze het verleden niet dichterbij. Ze toonden weliswaar de productie van de

historische representatie, maar vermochten niet door de ‘dikke korsten van het discours over

het verleden’ te breken. Een tweede, meer filosofische reden voor Ankersmits gedeeltelijke

ontgoocheling in het begrip representatie lag in het inzicht dat elke metaforische representatie

(zoals hij zelf verdedigd had dat de historische representatie metaforisch was) van het

verleden een streven is “to ‘appropriate’ the world or to ‘familiarize’ what is initially

experienced as strange unfamiliar in that world”326. De representatie door middel van White’s

tropen houdt onvermijdelijk een verminking van de werkelijkheid in. Ze maakt wat eerst als

onbekend en vreemd werd ervaren, normaal en behandelbaar. Ankersmits antipresentisme kan

dus begrepen worden als een afkeur van wat contemporain aan het verleden toegevoegd

wordt, als een afkeur van de hedendaagse kentheoretische domesticatie van het verleden. De

geschiedschrijving respecteert het verleden niet, maar beheerst het.

326 HT, “Introduction”, 13.

Page 121: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

121

4.2. Een verkenning van de historische ervaring

De erkenning van de representatiecrisis opende nieuwe deuren voor Ankersmit. Tijdens zijn

oratie ter ere van zijn benoeming als professor in de ‘theorie der geschiedenis’ zette

Ankersmit de krachtlijnen van een nieuw hoofdstuk in zijn intellectuele Werdegang uit. De

lezing De historische ervaring werd met verbazing en onbegrip onthaald327. Ankersmits

mentor Kossman kamde hem ter dezer gelegenheid zelfs de jas uit: Ankersmits

geschiedfilosofische wandel was niet naar zijn tevredenheid en hij betreurde dat Ankersmit

niet het pad van de politieke theorie gevolgd had. In een interview gaf Ankersmit hem gelijk.

In de jaren die volgden, verhoogde Ankersmits aantal publicaties in de politieke filosofie

overigens drastisch. Deze verhoogde activiteit in de politieke filosofie werd versterkt door het

gemis aan een levendig geschiedfilosofisch debat: “Als je een geschiedtheoretisch boek

schrijft, is het net alsof je een steen in een sloot gooit. Een luide plons. Men kijkt nog even

naar de kringen op het oppervlak en wacht rustig af tot ook die zijn verdwenen”328.

Maar de meeste reacties ontstonden uit onbegrip op deze soms moeilijk te volgen

lezing. In De historische ervaring verkende Ankersmit in navolging van Tollebeek en

Verschaffel de notie van de historische ervaring. Vanuit de constatering dat de historische

ervaring tot dan toe niet de aandacht kreeg die ze verdiende, ontwikkelde Ankersmit in de

loop van zo’n vijftig pagina’s het begrip van de historische sensatie. De beschrijving die

Huizinga van dit fenomeen gaf, fungeerde daarbij als toetssteen en leidraad. De filosofische

inspiratie haalde Ankersmit voornamelijk bij Kants theorie van het sublieme en Aristoteles’

bespreking van het tastzintuig in Over de ziel. Het feit dat hij dit alles combineerde met

uitwijdingen over intellectuele geschiedenis, een bespreking van een schilderij van Guardia,

een uiteenzetting over verveling en een discussie met Gadamer, gaf de lezing een vrij

eclectisch en overladen karakter. Daarnaast ontstond het onbegrip mijns inziens vooral uit het

niet goed uitwerken van de pointe van de lezing. Ankersmit verzuimde deels de toehoorder en

lezer het belang van de ontwikkeling van een begrip van de historische ervaring duidelijk te

maken. Men moest het doen met de krasse bewering dat zonder een directe historische

327 De historische ervaring, Groningen, 1993. Zie voor de dooropvolgende discussie in het tijdschrift Theoretische geschiedenis: NAUTA, L., “Een postmodern levensgevoel: Ankersmit over de historische ervaring”, in: Theoretische geschiedenis, 20, 1993, 283-290; ANKERSMIT, F., “Antwoord aan Nauta”, in: Theoretische geschiedenis, 20, 1993, 523-532; NAUTA, L., “Weerwoord op Ankersmit”, in: Theoretische geschiedenis, 20, 1993, 534-537. 328 BAKKER, M. en TERPSTRA, F., “Een steen in de sloot. Interview met Frank Ankersmit", in: Skript, 16, 1994, 74.

Page 122: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

122

ervaring “het kenobject van de historicus voorgoed in nevelen gehuld” blijft329. Het verwijt

dat Ankersmit de deur naar het esoterisme openzette, bleef dan ook niet uit330.

Ankersmits afwijzing van het formalisme maakt echter reeds veel duidelijk. In de

inleiding van de bundel History and Tropology van 1994 zette Ankersmit zijn nieuwe project

veel helderder uit elkaar. Centraal stond daarbij een antitranscendentalisme. Kants

transcendentalisme is een poging om uit te leggen wat de mogelijkheidsvoorwaarden voor

kennis zijn. Daarbij poneerde Kant dat kennis (voor zover niet puur wiskundig) ontstaat door

een verwerkingsproces van zintuiglijke ervaring door verstandelijke categorieën. In History

and Tropology maakte Ankersmit duidelijk dat hij niet zozeer de geldigheid van deze theorie

bestreed, maar erop wou wijzen dat in deze verstandelijke ‘appropriation’ een deel van de

ervaring van de realiteit verloren gaat. Voor Ankersmit is transcendentalisme een ‘inpalming’

van de realiteit door een gedeeltelijke verminking van de realiteit.

In de lijn van zijn opstel over Benjamin, vond Ankersmit echter ook sporen van dit

transcendentalisme in de geschiedbeoefening en de geschiedtheorie. Hij stelde met name dat

Whites “tropology can show us how the discipline of history truly is part of the Western,

Faustian effort to conquer cognitively the physical and historical world we live in”331.

Ankersmit probeerde deze stelling te onderbouwen door te wijzen op de verwantschap tussen

de metafoor (eigenlijk slechts één van White’s vier tropen) en het transcendentalisme. Net

zoals de transcendentale categorieën van het verstand fungeert de metafoor immers als een

middel om onze kennis van de chaotische werkelijkheid te organiseren. Daarom zijn beide

uiteindelijk pogingen “to make us ‘feel at home’ in this world”, om onze wereld huiselijk en

gerieflijk in te richten.

Hieruit trok Ankersmit de conclusie dat een authentieke omgang met het verleden

enkel buiten het transcendentale, Faustische project gedacht kan worden: “I want to explore

the possibilities and the nature of a form of historical writing that breaks with the Kantian,

Enlightened tradition that always strove for a domestication or appropriation of the past”332.

Of, romantischer geformuleerd:

“[…] the tropological appropriatian of the past is not the only option that is open to the historian: representation – and even historical representation – leaves the historian

329 De historische ervaring, 50. 330 NAUTA, J., “Een postmodern levensgevoel”, 289. 331 HT, “Introduction”, 10. 332 Idem, 17.

Page 123: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

123

the possibility of presenting the terrifying strangeness and sublimity of the past to his readers”333.

Deze laatste twee citaten bevatten de gehele pointe van Ankersmits geschiedfilosofisch werk

sedert 1990 tot op heden334. Ankersmit wou aantonen dat een andere omgang met het verleden

– buiten het transcendentale raamwerk – mogelijk is; dat de historicus niet per se veroordeeld

is tot een koude, steriele relatie met het verleden; dat er een levendig ervaarbare en

representeerbare werkelijkheid is buiten het kille cognitieve kolonialisme van de Verlichting.

Ankersmits introductie van de notie van de historische ervaring moet in dit kader gezien

worden. Ankersmit mikte in zijn lezing over de historische ervaring op de ontwikkeling van

een begrip dat aantoonde dat een directe ervaring van de (historische) wereld mogelijk was,

en dat ergo de limieten van het transcendentalisme aantoonde.

Ankersmit vond een “klein maar toch zeer suggestief corpus van teksten” waarin

historici de historische ervaring verwoordden335. Hij verwees hierbij naar Herder en Goethe,

maar de meest uitvoerige uiteenzetting trof hij bij Huizinga aan. Huizinga’s “volstrekt

originele en persoonlijke bijdrage tot de geschiedtheorie” had tot de publicatie van Tollebeeks

De Toga van Fruin en zijn samen met Verschaffel geschreven Apologie van de historische

interesse bijzonder weinig aandacht gekregen. De reden hiervoor lag deels bij Huizinga’s

eigen uiteenzettingen hierover, die “schaars en cryptisch” waren336. Ankersmit wilde deze

wantoestand rechtzetten. Voor zijn uiteenzetting over Huizinga’s historische ervaring

baseerde hij zich op de analyse van Tollebeek en Verschaffel. Zij wezen er ten eerste op dat

het altijd relatief onbeduidende objecten waren die bij Huizinga de historische ervaring

bewerkten. Niet de grote kunstwerken, maar onbetekende prenten provoceerden bij Huizinga

de historische sensatie. Dit uitte zich onder andere in Huizinga’s protest tegen de puur

artistieke selectiecriteria voor museumstukken337. De historische ervaring was ten tweede

momentaan, ‘een dronkenschap van een ogenblik’. Deze dronkenschap vond haar oorsprong

in een dubbele decontextualisering: “het is de ervaring van een aspect van het verleden dat

zich heeft geïsoleerd en losgemaakt uit de bredere context van het verleden, zoals de

historische ervaring voor de historicus een plotselinge doorbreking van de samenhang van

333 Idem, 16. 334 Ik twijfel sterk aan Jonkers interpretatie van de historische ervaring. Jonker, die vanuit het perspectief van de vraag naar een al dan niet geëngageerde geschiedschrijving schreef, stelde dat Ankersmits begrip van de historische ervaring “een uiting is van een ruimer gevoel van verlies van autonomie van de geschiedbeoefening”. Ik vond daarvoor geen aanwijzingen in Ankersmits tekst. (JONKER, E., Historie, 94.) 335 De historische ervaring, 10. 336 TOLLEBEEK, J., De toga van Fruin, 213. 337 TOLLEBEEK, J., De toga van Fruin, 213.

Page 124: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

124

zijn eigen existentie is”338. In Huizinga’s woorden, was de historische sensatie de “bijna

ekstatische gewaarwording van niet meer mij zelf te wezen, van over te vloeien in de wereld

buiten mij”339. Daarnaast kan men de historische ervaring niet naar believen oproepen, maar

overkomt ze iemand. Vervolgens wees Ankersmit op het onderscheid dat Huizinga maakte

tussen het historische inzicht en de historische ervaring. De eerste “biedt een beheersing van

de wereld”, terwijl de tweede juist een ondergaan van de werkelijkheid is. Tenslotte is het

belangrijkste kenmerk van de historische ervaring dat ze een “direct en onmiddellijk contact

met de wereld biedt”340. De historische ervaring wordt niet door taal en gedachten bemiddeld,

maar is een direct voelen van het verleden.

4.3. Filosofie van de historische ervaring

Op deze fenomenologie van de historische ervaring baseerde Ankersmit zich voor de

ontwikkeling van een geschiedtheorie zonder transcendentale sporen. Een echte filosofie van

de historische ervaring kan volgens Ankersmit immers slechts buiten het transcendentale

theorema gedacht worden. Rorty en Gadamer vormden daarbij Ankersmits voornaamste

‘bakens langs de weg’ – maar ook zij vielen volgens Ankersmit ten prooi aan de verleidingen

van het transcendentalisme. Wel boden hun inzichten perspectief op een aanpassing van het

historisme aan de categorie van de ervaring. Van Gadamers uiteindelijke buiging voor het

transcendentalisme onthield Ankersmit dat de ervaring los van de vraag naar waarheid

gedacht moet worden. Met behulp van John Deweys theorie van de subjectloze ervaring

ontwikkelde Ankersmit uiteindelijk de notie van de sublieme historische ervaring.

Ankersmit baseerde zich op Rorty voor zijn stelling dat een filosofie van de

(historische) ervaring enkel buiten de transcendentale filosofie gedacht kan worden.

Ankersmit wijdde tussen 1993 en 2008 twee lijvige artikelen en een hoofdstuk in zijn boek De

sublieme historische ervaring aan Rorty341. De teneur is daarbij telkens dezelfde: Rorty was

op het juiste pad, maar koos uiteindelijk weer voor de verlokkingen van een (kantiaanse)

338 De historische ervaring, 11. 339 Geciteerd in: TOLLEBEEK, J., De toga van Fruin, 213. 340 De historische ervaring, 12. 341 De sublieme historische ervaring, “kentheorie en ervaring”; “Rorty and History”, in: New Literary History, 39, 2008, 79-100; “Van taal naar ervaring”, in: ALEXANDRESCU, S. (ed.), Richard Rorty, Kampen, 1995, 54 – 99.

Page 125: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

125

taalfilosofie. Omwille van de uitvoerige bespreking van Rorty’s filosofie in het vorige

hoofdstuk geef ik hier summier de gedachtegang weer.

Rorty bekritiseerde in zijn Philosophy and the Mirror of Nature het moderne

kentheoretische project. De contingente gronden van de Westerse epistemologie werden

daarbij blootgelegd. Verder legde Rorty de schematiek bloot die alle wetenschapsfilosofische

modellen volgens hem verbond. Aan de ene kant vinden we daarbij het kennende subject (een

talig wezen), aan de andere kant het gekende object. Wat subject en object verbindt, noemde

Rorty een tertium. Dit moet begrepen worden als een criterium dat ons de geldigheid van onze

kennis garandeert. Dit criterium garandeert als het ware de brug tussen wat gedacht wordt en

zich in de realiteit afspeelt: voor Descartes was dit God, voor de empiristen de zintuiglijkheid,

voor Berkeley de idee, voor Kant een juiste combinatie van rede en zintuigelijkheid, voor

twintigste-eeuwse taalfilosofen het juiste gebruik van de taal, etc. Rorty legde echter de vinger

op de wonde: zo’n tertia die waarheid garanderen, bestaan gewoon niet.

Ankersmit leerde van Rorty dat in deze schematiek geen ruimte bestaat om de

ervaring te denken. De tertia leggen een te dwingend verband tussen subject en object op:

“het behoeft geen betoog de tertia bij uitstek de kentheoretische schroeven zijn waarmee subject en object, of taal en werkelijkheid aan elkaar geklemd worden. Dit is uiteraard ook het oogmerk van de tertia: ze hebben tot taak een geheel ondubbelzinnige correspondentie tussen beide te bevorderen, die niet door andere factoren verstoord kan worden. Zoals bijvoorbeeld de ervaring”342.

Tussen het transcendentale subject en object is met andere woorden geen ruimte om de

ervaring als een categorie sui generis te denken. De ervaring kan er enkel binnen het keurslijf

van de tertia geduwd worden. Dit toont zich volgens Ankersmit voornamelijk in de

empiristische kennistheorie. Deze denkt de ervaring altijd vanuit het subject. Ankersmit wilde

de ervaring echter denken vanuit de ervaring zelf, als zelfstandig begrip. Rorty maakte hem

duidelijk dat dit niet kon binnen het transcendentale raamwerk.

Uiteindelijke raakte Ankersmit echter ook ontgoocheld in Rorty’s latere terugkeer naar

het lingualisme. Diens stelling dat “language goes all the way down” bewees voor Ankersmit

dat ook hij geen ruimte liet tussen taal en werkelijkheid: “Taal en wereld zijn hier even

onlosmakelijk met elkaar verbonden als de voor -en achterkant van een vel papier: er is

daarmee even weinig ruimte voor de notie van ervaring als er ruimte is tussen die voor- en

342 De sublieme historische ervaring, 39.

Page 126: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

126

achterkant van dat vel papier”343. Voor de verdere ontwikkeling van een theorie van de

(historische) ervaring kon Ankersmit dus niet bij Rorty te rade gaan.

Gewapend met dit inzicht keerde Ankersmit ook verder in de traditie van de geschiedtheorie

terug, naar wat hij de intellectuele voorloper van het postmodernisme noemt: het historisme.

Ankersmit had in 1981 reeds blijk gegeven van zijn grote bewondering voor het historisme344.

In een door Ewa Domanska afgenomen interview bevestigde Ankersmit het belang van die

stamboom voor de postmoderne geschiedtheorie nog eens. Omdat het historisme volgens

Ankersmit de enige geschiedtheorie is die door historici zelf ontwikkeld is, fungeerde ze voor

Ankersmit altijd als “ ‘a kind of reality principle’: you can say all kinds of things about

historical writing and you may move in any direction you like, but as soon as you come into

outright conflict with historism you may be sure that something must have gone wrong

somewhere”345, aldus Ankersmit in 1998. Het was voor hem dus van groot belang dat zijn

postmodernistische geschiedfilosofie het historisme enigszins getrouw bleef.

Voor Ankersmit wordt het huidige historische besef nog altijd verregaand bepaald

door dat van het historisme. In een aantal artikels situeerde Ankersmit het ontstaan van dit

historisch besef in de afwijzing van de Verlichte, ahistorische conceptie van historische

verandering. Het werk The Decline and Fall of the Roman Empire van Gibbon fungeerde

daarbij als typevoorbeeld van Verlichte geschiedschrijving. Volgens Gibbon kon het

wedervaren van het Romeinse Rijk gezien worden als bepaald door principes die in haar

wezen ingesloten waren. Elke verandering in het Romeinse Rijk was dus slechts een

uitwerking van een aspect dat haar reeds eigen was. Het Romeinse Rijk was dus – volgens

Gibbon – een vaststaande substantie die constant transformeerde. Volgens Ankersmit zou het

historisme deze a-historische voorstelling van het historische onderwerp radicaal ondergraven

hebben. Elke historische periode moet vanuit zijn voorgeschiedenis, en niet vanuit een

vaststaande substantie gedacht worden. Het is deze idee die volgens Ankersmit nog altijd ons

historisch besef beheerst346.

343 “Van taal naar ervaring”, 88. 344 NG, “Een moderne verdediging”. 345 DOMANSKA. E., “Interview Franklin R. Ankersmit”, 81. 346 Georg Iggers meende dat Ankersmit de breuk tussen de Verlichting en het historisme overdreef. Volgens hem zou bijvoorbeeld Ranke ook bijzonder substantieel gedacht hebben. Dit thema wordt behandeld in: ANKERSMIT, F., “Historicism: An attempt at synthesis”, in: History & Theory, 34, 1995, 143-161; IGGERS, G., “Comments on F.R. Ankersmit’s paper, ‘Historicism: an attempt at synthesis’”, in History and Theory, 34, 1995, 162-167; ANKERSMIT, F., “Reply to Professor Iggers”, in: History & Theory, 34, 1995, 168-173 en HR, “Gibbon and Ovid”.

Page 127: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

127

Lyotard stelde dat het postmodernisme in essentie bestond uit het wegvagen van het

geloof in de meta-narratieven of de grand récits. In verschillende artikels uit begin de jaren

negentig trok Ankersmit hier een analogie met de historistische afkeuring van speculatieve

filosofie: zowel het postmodernisme als het historisme zouden de voorkeur wegdragen voor

de petits récits, het kleine detail. Het historisme drukte dit uit in haar theorie van historistische

vormen of ideeën, volgens dewelke elke historische periode beheerst zou worden door een

eigen, onvervreemdbare identiteit. Ankersmit kwam dan ook tot de conclusie dat het

historisme en het postmodernisme “both define the nature of (socio-historical) reality in terms

of differences”347. Vooral in het postmodernisme vertaalde dit zich in “the irresistible

gravitional pull of the detail”348, de aantrekking tot het onbetekenende detail.

Ankersmit stootte samen met Gadamer echter ook op de grenzen van de analogie

tussen historisme en postmodernisme. Waar voor de postmoderne historicus het besef dat hij

de verschillen in het verleden aanbrengt groot was, vormde dit voor de historist geen enkel

probleem: de verschillen waren verschillen in het verleden zelf. Ankersmit verduidelijkte dit

aan de hand van volgende metafoor:

“Historism resolutely restricts the play of difference to the past itself; or, to use the historist metaphor of the river of time, for the historist differences can only be conceived of as the differences between different points on or of the river of time. That is to say, the historian himself is situated on a secure hill-top high above the flow of the river of time in a position that is itself kept outside the regime of difference. […] As a consequence, the historical subject is transcendentalized, de-historicized and, because of that, placed outside historical time and the realm determined by historical denominations”349.

Het historisme heeft zich niet helemaal kunnen vrijmaken van de ahistorische kijk op de

geschiedbeoefening. Weliswaar historiseerden ze het historische object, maar de

transcendentale positie van het subject werd onaangeroerd gelaten. Uiteindelijk stond zo de

transcendentale subject – objectdichotomie nog overeind. Met Rorty’s les in het achterhoofd

kon Ankersmit hier geen vrede mee nemen.

In het postmodernisme zijn er echter pogingen gedaan om ook het subject te historiseren.

Ankersmit interpreteerde Gadamers Wirkungsgeschichte in deze zin. De Wirkungsgeschichte

347 “The origins of postmodernist historiography”, 98. 348 HT, “Historism and Postmodernism”, 193. 349 “The origins of postmodernist historiography”, 98.

Page 128: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

128

zou het subject van de historisten van de transcendentale heuvel halen en in de rivier van de

tijd meeslepen. De centrale idee van Gadamers hermeneutiek is dat alle betekenis tijdelijk is.

Hoe we een bepaalde tekst lezen, hangt af van onze eigen tijd en van de interpretaties die voor

ons van die tekst gebeurt zijn. Na ons zal de betekenis van de tekst weer veranderen door

weer andere interpretaties. De betekenis van een tekst is dus constant in flux. Ons oordeel is

dus niet absoluut, maar historisch, gebonden aan onze tijd. Volgens Ankersmit en Gadamer is

het ook pas omdat we deel uitmaken van de historische en sociale wereld dat we het verleden

kunnen begrijpen. We moeten onze historische subjectiviteit gebruiken om het verleden te

begrijpen. Met het wegvallen van transcendentale absolute vantage points is dit immers het

enige hulpmiddel dat we ter beschikking hebben350.

Hoewel Ankersmit zich positief uitliet over deze verregaande historisering van het

subject, plaatste hij kanttekeningen bij Gadamers Wirkungsgeschichte. Volgens Gadamer

kunnen we het verleden immers enkel talig bevatten. Wirkungsgeschichte drukt uit dat alle

betekenis die we aan het verleden geven talig is, en we dus niet buiten de taal omkunnen. De

ervaring raakt hier volgens Ankersmit terug in de verdrukking: “De geschiedenis en al haar

dramatiek, tragedies, triomfen, glories worden zo in het keurslijf van de taal van de historicus

geperst. Wat ons rest is de taal, de taal van de historicus – en in deze wereld bewegen we ons:

wat er buiten ligt verdwijnt uit het beeld”. Ook hier overheerst de taal dus. Gadamer

beschreef, zo Ankersmit, de historiciteit van de ervaring, en niet de ervaring van

historiciteit351.

Ankersmit zag in het werk van Gadamer echter wel belangrijke aanzetten tot een

filosofie van de ervaring. Gadamer loste de verwachtingen die Ankersmit had, echter niet in.

In De sublieme historische ervaring poogde Ankersmit echter een correctie op Gadamer door

te voeren en zo “de verwerping van de kentheorie tot in haar laatste consequenties door te

denken”. Daarvoor doorworstelde hij – en de lezer met hem – een lange bespreking van

Gadamers schoolmakende boek Wahrheit und Methode (1960).

Gadamer opende zijn boek met een hoofdstuk over de esthetische waarheid en de

historische ervaring. Ook het kunstwerk bevat een soort waarheid, die niet in cognitieve

termen geformuleerd kan worden. Edvard Munchs De Schreeuw vertelt ons meer over 350 Het valt op dat Ankersmit deze zeer belangwekkende stelling weinig uitwerkte. Wel legde hij in Historical Representation de waarde van de subjectiviteit van de historicus bloot. Zijn uiterst merkwaardige stelling luidde, dat we de politieke waarden van de esthetisch beste historische teksten moeten gebruiken om ons in het heden te oriënteren. De vraag is maar of hij daarmee niet mijlenver van een authentieke verhouding tot het verleden kwam te staan. Zie: HR, “In Praise of Subjectivity”. Voor de stelling dat we onze historische subjectiviteit moeten gebruiken in de interpretatie van teksten, zie: De sublieme historische ervaring, 88-89; “The origins of postmodernist historiography”, 100-101. 351 De sublieme historische ervaring, 209.

Page 129: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

129

existentiële angst dan een psychologisch boek – dit is althans Gadamers pointe. Echter, “om

herkend te worden vergt deze waarheid de betrokkenheid van onze gehele persoonlijkheid en

niet alleen van onze cognitieve faculteiten, zoals de epistemologie het voorstelt”352. Deze

voorstelling van een ervaring die ruimer is dan de epistemologische, moest voor Gadamer als

basis moeten dienen voor de hermeneutische ervaring.

Volgens Ankersmit voerde Gadamer dit voornemen echter niet uit. De hermeneutische

of historische ervaring is voor Gadamer in essentie de ervaring van een tekst. Bij het

begrijpen van een tekst kunnen we geen hulp verwachten van vaste interpretatieschema’s,

aldus Gadamer. De ervaring van de tekst kan enkel onze vooroordelen erover veranderen en

de vragen die we eraan stellen, (al dan niet) beantwoorden. Zo wordt “de onvolmaakte kennis

voortdurend verbeterd (!) door de ervaring van het subject met het object”. Deze dialectische,

tussen subject en object pendelende ervaring is volgens Ankersmit echter besmet met het

kentheoretisch virus. Gadamers voorstelling van de dialectische ervaring ligt te dicht bij

Poppers dialectiek van trial and error. In Ankersmits ogen boog Gadamer uiteindelijk het

hoofd voor de God Waarheid. “En de waarheid is een naijverige god. Zodra zij haar intrede

doet, is er geen ruimte voor een andere. […] Willen we in de filosofie om zo te zeggen het

‘polytheïsme’ in ere herstellen, dan dienen de banden tussen ervaring en waarheid radicaal

verbroken te worden”353.

Hierbij moeten we even een interpretatieve kanttekening plaatsen. Het is niet zo dat

Ankersmit hier pleitte voor een relativisme of solipsisme. Veeleer wou hij een eigen terrein

voor de ervaring afbakenen, naast dat van we waarheid. Hij erkende overigens ook dat de

ervaring de waarheid kan dienen, maar voegde er aan toe dat “er echter ook een andere soort

van ervaring [bestaat], die niet nederig buigt voor de waarheid als haar enige god”. Ankersmit

erkende dus expliciet het belang van de vraag naar waarheid in de geschiedbeoefening en de

geschiedfilosofie. Maar, waarheid is niet alles. Er is ook nog ervaring.

Dit kan ook een licht werpen op het feit dat Ankersmit op geen enkel moment het

representatievocabularium laat vallen. In 2001 verscheen bij Stanford Press zelfs nog een

complete bundel van ’s mans hand onder de titel Historical Representation. De historische

ervaring speelde hierin weinig of geen rol. De redenen hiervoor waren waarschijnlijk

grotendeels pragmatisch – de verspreiding van zijn ideeën rond historische en politieke

representatie in het Angelsaksische taalgebied. Dit betekende echter ook dat Ankersmit nog

ruimte zag voor het representatiebegrip naast de ervaring. Voor Ankersmit zou de

352 De sublieme historische ervaring, 224. 353 De sublieme historische ervaring, 241.

Page 130: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

130

geschiedfilosofie drie domeinen moeten omvatten: dit van de geschiedvorsing, dit van de

geschiedschrijving, en dit van de historische ervaring. Ankersmit deed in het openingsopstel

van Historical Representation overigens een evenwichtsoefening tussen de eerste beide

domeinen, op zoek naar een juste milieu tussen beide. Zijn aanbeveling luidde dat de

linguistic turn weliswaar waardevol bijdragen leverde aan de filosofie van de

geschiedschrijving, maar dat haar relativistische kracht ten allen prijze uit het filosofie van de

geschiedvorsing gehouden moest worden. Deze begrippen blijven dus allen aanwezig in

Ankersmits filosofie – zij het ietwat op de achtergrond van het toneel.

Gewapend met de inzichten in de ideeën en fouten van Rorty en Gadamer, waagde Ankersmit

zich tenslotte aan een verheldering van de historische ervaring. Hierbij inspireerde hij zich op

de esthetische geschriften van verschillende pragmatische filosofen, waaronder John Dewey

de voornaamste was. Ankersmit trok een analogie tussen de esthetische ervaring die Dewey

beschreef en de historische ervaring.

Om buiten het rijk van de waarheid te blijven, bepleitte Ankersmit een ervaring zonder

ervaringssubject. Ankersmit gaf grif toe dat dit wars van alle common sense is. Hij probeerde

de notie van een ‘ervaring zonder ervaringssubject’ echter plausibel te maken door te wijzen

op het verschil tussen kennis bezitten, en zich iets voelen. Kennis heeft een subject en een

object: ik weet dat feit x. Gevoelens en stemmingen bezitten we echter niet zoals we kennis

bezitten. Je bent je gevoelens en je stemmingen, er is geen mogelijkheid om tussen je

stemming en jezelf te onderscheiden: “Omdat je je gevoelens en stemmingen bent, gaat je

identiteit er in op […]. Als je je stemmingen en gevoelens bent – en echt niets meer – dan heb

je geen identiteit nodig die je stemmingen en gevoelens bij elkaar houdt, zoals een vaas de

bloemen bij elkaar houdt of een boekband de pagina’s”354. Wat Ankersmit hier volgens mij

bedoelt, is dat de kracht van de ervaring ons zodanig van de sokken blaast, dat we even

losstaan van onze normale identiteit, dat er voor ons enkel die ervaring is. Met de ervaring

zonder ervaringssubject wou Ankersmit dus ten eerste afstand nemen van het transcendentale

subject, en ten tweede wijzen op een bepaalde mate van zelfverlies in de ervaring.

In de ervaring zijn een subject en een object dus niet duidelijk af te bakenen; ze lopen

als het ware in elkaar over. Binnen het transcendentale kader kon Ankersmit dit natuurlijk

onmogelijk denken. Daarom nam hij ook zijn toevlucht tot “een ander soort ‘epistemologie’”,

354 De sublieme historische ervaring, 244.

Page 131: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

131

die gangbaar was voor de introductie van het moderne kenproject; “een epistemologie die

onze probleemloze ‘interactie’ met de wereld respecteert, en waarin een zekere wederzijdse

versmelting van het ik en de wereld iets natuurlijks is”, namelijk die van Aristoteles355.

Volgens de aristotelische theorie verwerven we relevante kennis van de wereld juist door

onderdompeling in de wereld, en niet door een transcendentaal staren naar de wereld van

buiten de wereld. Daarom koketteerde Ankersmit ook vaak met Aristoteles metafoor van het

tastzintuig, waarvan hij beweerde dat deze bij de antieke filosoof model stond voor andere

vormen van zintuiglijke kennis. Blijkens verschillende commentaren was Ankersmit hier

overigens zeer vrij in zijn interpretatie van Aristoteles356. Waar het Ankersmit echter

voornamelijk om ging, was de continuïteit tussen subject en object die deze metafoor

suggereerde. Bij de ervaring van het tasten is er geen ruimte tussen subject en object. Volgens

Aristoteles worden subject en object zelfs eerst in deze ervaring gevormd: “In dit

aristotelische ‘model’ van de ervaring is de ervaring er eerst, en vervolgens het subject dat

door zijn ervaring is gevormd, terwijl het object buiten blijft en naast zijn vormende rol niet

bestaat”357. Om deze notie van ‘vormende ervaring’ te begrijpen, kunnen we bijvoorbeeld

denken aan hoe politieke ervaring iemand vormt in zijn overtuigingen. Ankersmit zelf

verwachtte ook dat deze conceptie van ervaringskennis vooral binnen het culturele domein op

bijval zou kunnen rekenen.

Ook voor Dewey ging de (esthetische) ervaring vooraf aan de opsplitsing tussen

subject en object. In de esthetische ervaring is bovendien het geheel eerder dan het detail. Het

kunstwerk wordt eerst als geheel waargenomen en het is door dit geheel dat we initieel

getroffen worden. De onmiddellijkheid en directheid van deze ervaring vinden hun gelijke in

de historische ervaring. Dit gaat in beide gevallen gepaard met een decontextualisatie. Alle

bestaande theorieën en kennis zouden de ervaring immers doden, haar van haar directheid

beroven. Op het moment van de ervaring valt de context weg, vaporiseert al onze kennis door

de onmiddellijke hitte van de ervaring. Dit betekent echter niet dat de context geen

voorwaarde is voor de historische ervaring. Enkel door objecten of zaken die we enigszins

weten te plaatsen, worden we beroerd. Anders verhindert de te grote afstand tussen ons en het

object dat de ervaring plaatsgrijpt. Ankersmit probeerde het dubbele statuut van de context als

hinderpaal en mogelijkheidsvoorwaarde te verduidelijken met een metafoor:

355 De sublieme historische ervaring, 271. 356 Zie bijvoorbeeld de verontwaardige commentaar in: NAUTA, L., “Een postmodern levensgevoel: Ankersmit over de historische ervaring”, in: Theoretische geschiedenis, 20, 1993, 283-290. 357 De sublieme historische ervaring, 272.

Page 132: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

132

“Vergelijk het subject van de esthetische ervaring met iemand in een vliegtuig die naar het landschap onder zich kijkt. Vaak zullen wolken hem beletten het aardoppervlak te zien of zijn beeld vertekenen; maar als de wolken uiteengaan heeft hij een onbelemmerd uitzicht. Zo is het met de historische ervaring. Meestal verhinderen de wolken van de traditie en de context dat we het verleden zelf zien, of ze vertekenen ons beeld, maar het sluit niet de mogelijkheid uit van een uitzicht op het verleden bij een tijdelijke afwezigheid van deze contextuele wolken. In zo’n geval kun je zeggen dat de wolken – de context – bepalen dat hij überhaupt het aardoppervlak kan zien, maar niet wat hij feitelijk onder zich ziet”358.

De laatste opmerking is van groot belang. Ankersmit bedoelde hiermee dat de context

weliswaar moet ‘opengaan’, maar dat de context in geen geval kan bepalen wat de inhoud van

de ervaring is. De context moet niet noodzakelijk altijd de bril zijn die de ervaring kleurt.

De ervaring mag bovendien niet ontregeld worden door één van haar beide polen.

Noch het object, noch het subject mogen zichzelf als dusdanig profileren. Indien dit

evenwicht verstoord wordt, verdwijnt immers de authenticiteit van de ervaring en bevinden

we ons terug op de veilige gronden van de kentheorie. De ervaring ontstaat uit een symbiose

van beide polen, als een gesprek tussen gelijken.

Een laatste kenmerk is beslissend voor de esthetische en historische ervaring. Net

zoals het kunstwerk eerst als geheel waargenomen wordt, is ook de historische ervaring uiterst

complex. Waar de zintuiglijke ervaring analytisch is, verschijnt het concrete in de historische

ervaring juist als het geheel. Alle elementen van de ervaring hangen samen en vormen een

robuust geheel, dat zich niet gemakkelijk uiteenranselen laat. Deze weerbarstige cluster vormt

volgens Ankersmit een geduchte tegenstander voor elke theorie. Ze kunnen niet

ondergebracht worden in de theorie en brengen die aldus aan het wankelen: “Daarom

schrikken de esthetische en de historische ervaring er soms niet voor terug om zelfs machtige

en gerespecteerde tradities te lijf te gaan, en weten ze zich (soms) met succes te ontworstelen

aan het imperialisme van de contextualisering”359.

Hiermee zijn we aan het einde gekomen van Ankersmits filosofische verkenning van de

historische ervaring. De centrale vraag was hierbij in welke termen we een directe ervaring

van het verleden kunnen denken. Mijns inziens bleef deze uiteenzetting enigszins

onbevredigend. Ze kenmerkte zich vooral door haar negativiteit: veelmeer dan een positieve

theorie van wat de historische ervaring is, nam Ankersmit vooral de handschoen op tegen de

358 De sublieme historische ervaring, 280. 359 De sublieme historische ervaring, 290.

Page 133: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

133

vijanden – onder de verzamelnaam van het transcendentalisme – van de historische ervaring.

Hij gebruikte daarbij inzichten van Rorty en Gadamer, maar putte zich ook uit in de

verklaring van wat er dan aan hun theorieën schortte. De uiteindelijke beschrijving van de

ervaring aan de hand van Dewey’s esthetische ervaring bleef daarbij ook eerder aan de

oppervlakte. Dat blijkt reeds uit de schamele vijfentwintig pagina’s die Ankersmit hieraan in

De sublieme historische ervaring wijdde – tegenover zestig aan Gadamer. Ankersmit besefte

dit ook terdege, maar wees erop dat dit aan het karakter van de ervaring zelf lag: zij laat nu

eenmaal niet toe haar in de vaste, transcendentalistische schema’s te gieten. Vanuit dat

oogpunt beschreef hij De sublieme historische ervaring als “een theorie tegen de theorie”360.

De filosofische reflectie over de ervaring moet dus vooral gezien worden als een antitheorie.

Het is aan de lezer en aan de filosofisch geïnteresseerde om uit te maken of hij daarmee vrede

neemt.

Ankersmit probeerde het negatieve karakter van de filosofische verkenning van de

ervaring te counteren door de hier gewonnen inzichten op de geschiedbeoefening toe te

passen – weg van de theorie, naar de praktijk. Welke rol speelt de historische ervaring in de

geschiedbeoefening? Ankersmit onderscheidde hierbij tussen drie types historische ervaring.

De meest bekende en erkende vorm is volgens hem de objectieve historische ervaring,

ruwweg te identificeren met de expérience vécue. Dit is de wijze waarop mensen in het

verleden zelf hun wereld ervoeren. Volgens Ankersmit is dit een relatief onproblematische

categorie in de geschiedbeoefening. De cultuurgeschiedenis en de mentaliteitsgeschiedenis in

het bijzonder bestuderen deze objectieve historische ervaring. Ankersmit liet deze categorie

dan ook links liggen.

Daarnaast maakte Ankersmit echter ook nog een onderscheid tussen de subjectieve en

de sublieme historische ervaring. Omdat de sublieme historische ervaring een radicalisatie is

van de subjectieve historische ervaring, bespreken we in de volgende paragraaf eerst de de

subjectieve ervaring, om tenslotte Ankersmits theorie van de sublieme historische ervaring

aan nader onderzoek te onderwerpen.

360 De sublieme historische ervaring, 289.

Page 134: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

134

4.4. De subjectieve historische ervaring

De subjectieve historische ervaring is de ervaring van de historicus (of, in fact, elke historisch

geïnteresseerde persoon) van het verleden. Subjectief duidt hier dus aan dat iemand, een

subject (zonder de transcendentale connotaties, natuurlijk), het verleden ervaart. Dit is het

type historische ervaring dat door Huizinga met de term ‘historische sensatie’ bedacht werd.

Een aantal kenmerken konden aan die ervaring toegeschreven worden. Ze werd ten eerste

veroorzaakt door een eerder onbetekenend object, niet door een bekend groot meesterwerk.

Daarnaast viel de korte duur van de ervaring op. Huizinga’s ervaring was momentaan en

stond zowel op het niveau van het subject als van het object los van de context. Verder kon de

historische sensatie niet at will herhaald worden. De historische ervaring is niet als het ware

mechanisch op te roepen, ze overkomt je. Tenslotte – en dit is het belangrijkste kenmerk – is

de historische ervaring een directe en authentieke ervaring van het verleden. Het is dit type

ervaring dat Ankersmit wou beschrijven in haar relatie tot de geschiedbeoefening, of ruimer

gezien, tot de historische representatie.

In het desbetreffende hoofdstuk in De sublieme historische ervaring stelde Ankersmit

zich één doel, namelijk een verandering in het historisch besef teweeg te brengen:

“[Dit boek] kan gelezen worden als aanbeveling voor historici om het verleden dat hen wellicht soms gegeven wordt in de historische ervaring serieuzer te nemen dan ze momenteel doen. Het kan zo zijn dat ze zich direct aangesproken voelen door een deel van het verleden – en dat dit niet minder resoneert in hun wezen dan de wijze het lezen van een roman of het kijken naar een kunstwerk een onuitwisbare indruk kan maken. […] Deze historici wil ik op het hard drukken dat als dit gebeurt, het verkeerd is om te zeggen: ‘Welnu, dit is mijn persoonlijke reactie op het verleden, op een kunstwerk, een roman of een historische tekst – en juist om deze reden zal het anderen niet interesseren’. Het is precies omgekeerd: de weloverwogen opinies over het verleden zijn zo voorspelbaar, omdat ze bepaald worden door wat wel en niet mogelijk is binnen de stand van het vak op zeker moment – en we weten hoe vervelend of oninteressant de geschiedschrijving hierdoor juist kan zijn. De strikt persoonlijke reacties op een kunstwerk of een deel van het verleden kunnen evenwel ‘iets’ openbaren, waarvan niemand zich eerder bewust was, en kunnen onze relatie tot een kunstwerk of een deel van het verleden opnieuw definiëren”361.

361 De sublieme historische ervaring, 311-312.

Page 135: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

135

Het belang van dit citaat mag de lengte ervan rechtvaardigen – temeer omdat enkele

commentatoren soms de pointe van het begrip historische ervaring lijken te vergeten362. Deze

aanbeveling maakt overigens ook duidelijk dat we Ankersmits voortdurend nadruk op het feit

dat zijn theorie geen normen aan de geschiedkundige praktijk wil opleggen, met een korreltje

zout moeten nemen.

In de eerste Engelstalige uiteenzetting over de historische ervaring beschreef Ankersmit de

historische ervaring aan de hand van de nostalgie363. De nostalgie is vooral gebonden aan

gevoel van ‘displacement’, een verplaatsing in de tijd. De nostalgicus verlangt immers naar

een andere tijd. Dit heeft tot gevolg dat “what naturally is in the center of our experience and

our existence – the present and the here and now – is suddenly relegated to the periphery”364.

Dit verlangen naar een andere tijd blijft echter noodzakelijkerwijze gefrustreerd. Op die

manier respecteert de nostalgische ervaring de afstand tot het verleden. De nostalgische

ervaring is geen ‘re-enactment’, geen terugbrengen van het verleden, maar vindt haar

oorsprong in het verschil tussen heden en verleden: “what we experience historically in

nostalgia is not ‘the past itself’ […], but the difference or the distance between the present and

the past”. Omgekeerd geformuleerd: de nostalgische ervaring geeft ons de eenheid van

verleden en heden, omdat die beide polen in de ervaring aanwezig zijn. Daarom concludeerde

Ankersmit ook dat “nostalgic experience is paramountly a difference between past and

present, and this effects a melting together of the clear lines and contours projected onto the

past […]”365. Net zoals in de door Dewey beschreven esthetische ervaring versmelten hier de

vaste lijnen tussen subject en object in de ervaring.

Hier wordt ook duidelijk waarom Ankersmit zoveel nadruk legde op Gadamers

historisering van het historische subject. De notie van een versmelting van subject en object

kan niet begrepen worden vanuit het buitenwereldse, transcendentale subject. Ankersmit nam

zelfs een antropologische toon aan wanneer hij beweerde dat “wij ‘con-substantieel’ [zijn]

met de geschiedenis. De geschiedenis is in ons en wij zijn in de geschiedenis; wij zijn

concretisering van de geschiedenis en de geschiedenis is een abstractie van onszelf. Er is

362 Zie bijvoorbeeld de bijzonder knappe bespreking van Harry Jansen in het Tijdschrift voor Geschiedenis. Jansen laat in zijn technische analyse van het ervaringsbegrip (met nadruk op de tijdsdimensie) echter na om de pointe van dit alles zorgvuldig te duiden. Torbjörn G. Chorell slaagt er beter in de betekenis van het boek naar buiten te brengen. Hij verwaarloost in zijn bespreking echter de subjectieve ervaring wat ten gunste van de sublieme historische ervaring. JANSEN, H., “Historische ervaring en tijd. Ankersmits Sublime Historical Experience”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 121, 2008, 72-85; CHORELL, T.G., “F.R. Ankersmit and the historical sublime”, in: History of the human sciences, 19, 2004, 91-102. 363 HT, “Historism and Postmodernism”. 364 Idem, 199. 365 Idem, 202.

Page 136: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

136

enkel een continuüm zonder vaste en duidelijke grenzen”366. De idee achter deze wat mistige

stelling is dat we van historisch weefsel gemaakt zijn. Dat biedt de mogelijkheid van een

(gedeeltelijke) herkenning van het verleden.

Ankersmit benadrukte keer op keer het belang van een punt van overeenkomst

(congruity of congruentie) tussen het subject en object van de historische ervaring367. Dit punt

van overeenkomst moest voor hem de mogelijkheid om door de ‘contextuele wolken’ te

breken verklaren. Het doorbreken van de context kan slechts als het subject getroffen wordt

door ‘iets’ dat hij in het object herkent. Ankersmit identificeerde dit ‘iets’ met stemmingen en

gevoelens. Overweldigende gevoelens en stemmingen, zoals Sartres Walging of Heideggers

Angst, beheersen het subject, het subject is deze gevoelens. Als we deze gevoelens herkennen

in een kunstwerk of een ander historisch object, openen zich de contextuele wolken,

verkrijgen we een direct contact en authentiek contact met het verleden en openbaart er zich

de stemming van het verleden, kunnen we de coleur locale als het ware opsnuiven. Ankersmit

gebruikte de metafoor van de muziektoon: “De historische ervaring is de weerklank van de

‘muziek van het verleden’, met haar specifieke stemmingen en gevoelens, in de historicus,

wiens geest toevallig in ‘dezelfde toonsoort’ is geschreven”368. Ankersmit benadrukte keer op

keer dat hieruit niet volgt dat deze subjectieve voorwaarde de inhoud van de ervaring

vervormt. De stemming is wat toegang tot het schilderij verleent, maar hoeft daarom niet

gewantrouwd te worden. De historische ervaring biedt juist de mogelijkheid om “iets over het

verleden te zeggen, en over het verleden dat het symboliseert, wat anderen er misschien niet

in zien”. De beschuldiging van subjectiviteit achtte Ankersmit dus niet op zijn plaats.

De stemming vormt dus de sleutel tot de doorbreking van de geschiedkundige context.

Op dit moment kan het verleden zich aan ons openbaren. Met deze religieus getinte

bewoordingen bedoelde Ankersmit dat in de betekenis van het verleden in de ervaring op

zichzelf staat, zonder naar een context te verwijzen. De betekenis van het verleden is ons in de

ervaring als geheel gegeven. Dit is wat Ankersmit begreep onder ‘authenticiteit’ van de

ervaring, namelijk “het vermogen om alle oorsprongen van betekenis in zich op te nemen, om

‘in zichzelf compleet’ te zijn zonder door de context belaagd te worden. Context vernietigt

authenticiteit”369. De historische ervaring veronderstelt dan ook een dubbele

366 De sublieme historische ervaring, 267. 367 Hierin verschilde zijn uiteenzetting van die van Tollebeek en Verschaffel. Zij benadrukten het vreemde van de historische ervaring en interesse. 368 De sublieme historische ervaring, 341. 369 Idem, 306. Dit strookt overigens absoluut niet met wat Ankersmit in het tweede hoofdstuk poneerde: “Maar betekenis ontstaat uitsluitend als we de wereld – of een tekst – ervaren hebben, en we de wereld of de tekst vervolgens representeren zoals onze ervaring ons ingeeft”. Idem, 91.

Page 137: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

137

decontextualisering: zowel het subject als het object worden uit hun normale samenhang

losgeweekt en gaan in de ervaring op. Vreemd genoeg is het gedecontextualiseerde subject in

de historische ervaring een ahistorisch subject370.

Ed Jonker duidde de decontextualisering aan als de eigenlijke inzet van de Ankersmits

theorie van de historische ervaring: “Het belang [van de historische ervaring] ligt, dat weet

Ankersmit zeker aannemelijk te maken, in het onverwachte. De historische ervaring betekent

een plotselinge, onverhoede doorbreking van conventies, waardoor historici ontvankelijk

kunnen worden voor onwaarschijnlijke waarschijnlijkheden. Er vindt een decontextualisering,

zo men wil deconstructie, plaats van vastliggende opvattingen”371. De ervaring kan doorheen

de traditionele meningen over de geschiedenis heen breken, “alsof het een soort historisch

afbijtmiddel zou betreffen dat de verflagen van kunstmatige, wetenschappelijke interpretaties

zou kunnen verwijderen”372. Volgens Jonker maakte Ankersmit echter niet aannemelijk hoe

dit gebeurde. Om dit te beoordelen, moeten we bestuderen hoe Ankersmit de verhouding

tussen taal (of inzicht) en ervaring voorstelde.

De context is dan misschien de grootste bedreiging voor de authenticiteit, maar tegelijk

maakte Ankersmit aan de hand van de wolkenmetafoor duidelijk dat de context, onze kennis

over de historische periode in kwestie, een onmisbare voorwaarde is voor de historische

ervaring. Er moet eerst context zijn, voor je er door kan breken. Daarom stelde hij in een

recent interview ook dat de historische ervaring parasiteert op de geschiedschrijving: “[…]

you need professionalized historical writing in order to become aware of what you may

inevitably lose with it”373. Daarom mag Ankersmits begrip van de historische ervaring ook

niet gezien worden als een “stellingname tegen de bestaande professionele

geschiedschrijving” 374, maar als een relativering ervan. Ankersmit veroordeelde de ‘koude’

geschiedschrijving niet ten dode, maar wees op haar beperkingen.

Dit spiegelt zich ook in Ankersmits stellingen over de verhouding tussen ervaring en

waarheid. Herinneren we vooraleerst ons dat Ankersmit deze begrippen filosofisch had

losgekoppeld om zich zo ook niet aan Gadamers transcendentale steen te stoten. Ook voor de

geschiedbeoefening geldt dit. Ankersmit waarschuwde zijn lezers verschillende malen dat

370 Vgl. “BAKKER, M. en TERPSTRA, F., “Een steen in de sloot. Interview met Frank Ankersmit”, 73. 371 JONKER, E., “Hedendaags historisme en anachronisme”, 9. 372 JONKER, E., “Hedendaags historisme en anachronisme”, 11. 373 MOSKALEWICZ, M., “Sublime experience and politics. Interview with Professor Frank Ankersmit”, in: Rethinking Theory, 11, 2007, 261. 374 JANSEN, H., “Historische ervaring en tijd”, 79.

Page 138: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

138

waarheid niet het thema van De sublieme historische ervaring was. “Dit boek laat zich […]

niet bekritiseren met het argument dat het zwijgt over de wijze waarop de historische ervaring

dienstbaar gemaakt kan worden aan de historische waarheid – want dat is eenvoudigweg niet

waar dit boek over gaat”375. De ervaring heeft geen cognitieve functie, aldus Ankersmit.

Hiermee is echter de kous niet af. Harry Jansen stelde terecht dat Ankersmit weliswaar

de relatie tussen de geschiedschrijving en de historische ervaring belichtte, maar de

omgekeerde relatie niet ten volle uitspitte. In het licht van bovenstaande uitlatingen over de

non-verhouding tussen waarheid en ervaring zou dit aanvaardbaar zijn. Op een aantal plaatsen

suggereerde Ankersmit echter wel degelijk een invloed van de ervaring op de

geschiedbeoefening. Deze opmerkingen liggen echter verspreid en vormen geen vast geheel.

In wat volgt zal ik proberen lijn te brengen in Ankersmits ideeën hierover. Daarvoor moeten

echter eerst terug naar de relatie tussen taal en ervaring, waar mijns inziens de oorsprong van

het probleem ligt.

De sublieme historische ervaring kan gelezen worden als een frontale aanval op The

Prisonhouse of language. De (historische) ervaring doet hier dienst als stormram en getaway

car. De relatie tussen taal en ervaring is dus op zijn minst gespannen te noemen. Chorell

sneerde dan ook dat Ankersmit, “With his usual weakness for rhetorical exaggeration,

constructs an absolute conflict between language and experience”376. Ankersmit zelf

formuleerde dit conflict in een op Runia geïnspireerde oneliner: “Language is where

experience is not, and experience is where language is not”. Taal en ervaring sluiten elkaar

uit, “ze ontmoeten elkaar dus even weinig als het leven en de dood in Epicurus’ zo

geruststellende bespiegeling over het sterven”377. Taal sluit ons af van de realiteit, de ervaring

confronteert ons ermee. Of het één, of het ander. Dit is de dominante theorie over de relatie

tussen taal en ervaring in De sublieme historische ervaring.

We vinden echter ook een gematigdere theorie terug, waarbij taal en ervaring wel in

elkaars vaarwater kunnen komen. Zo bracht Ankersmit in zijn uiteenzetting over Gadamer het

vermogen van de taal “om haar eigen grenzen te transcenderen, en zelf het sublieme te

bereiken” te berde378. Op zo’n momenten zou de taal door op haar eigen gebreken te wijzen,

de blik richten op het sublieme en de realiteit. Noch duidelijker is echter Ankersmits

appreciatie van de paradox als stijlfiguur. Omdat de paradox in de representatie een soort

375 De sublieme historische ervaring, 19. Zie ook 345. 376 CHORELL, T.G., “F.R. Ankersmit and the historical sublime”, in: History of the human sciences, 19, 2004, 92. 377 De sublieme historische ervaring, 96. 378 De sublieme historische ervaring, 257.

Page 139: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

139

onmogelijkheid construeert, dwingt ze ons te kijken naar de realiteit. Ankersmit gaf zelf het

voorbeeld van Tocquevilles these dat de Amerikaanse regering tegelijk minder stabiel en

krachtiger was dan andere regeringen. Deze schijnbare onmogelijkheid noopt ons ertoe naar

de historische werkelijkheid zelf te kijken om de realiteit van deze uitspraak vast te stellen.

“De taal functioneert als een soort tunnel die vereist dat we ons richten op wat er aan het

einde ligt, of eigenlijk voorbij dat einde, dat wil zeggen op de werkelijkheid zelf”379. De taal

bezit dus een vermogen om op zijn minst onrechtstreeks naar de realiteit te verwijzen.

De gematigde theorie vinden we ook terug als Ankersmit het één enkele keer had over

de vertaling van de ervaring naar de tekst. Hier lijkt zich geen uitwissing van de ervaring,

maar eerder een kwaliteitsverlies aan te dienen:

“Wat op de historische ervaring volgt – het verhaal van de historicus – is niet haar voltooiing maar haar onvermijdelijke degeneratie. Dit neemt niet weg dat de omzetting van de ervaring naar tekst wel de hoogste uitdaging is voor de historicus. Als we dus ergens echt behoefte aan hebben, dan is het aan een ‘negatieve heuristiek’, die aangeeft hoe we met minimaal verlies de overstap van historische ervaring naar tekst kunnen maken – dus niet hoe onze winst gemaximaliseerd moet worden, maar hoe ons verlies geminimaliseerd kan worden”380.

In dit citaat vernietigt taal de ervaring niet, maar verdunt ze de ervaring. Taal is hier het water

waarmee een goede whisky aangelengd wordt tot een minderwaardig product – dat weliswaar

nog altijd naar whisky smaakt. Onvermijdelijk veroorzaakt taal een kwaliteitsverlies, maar de

meubelen van de ervaring lijken toch nog deels gered te kunnen worden. Herinneren we ons

hierbij ook het project dat Ankersmit in History and tropology uittekende. Daar had hij het

expliciet over de mogelijkheid om de ervaring in de tekst op te nemen: “representation – and

even historical representation – leaves the historian the possibility of presenting the terrifying

strangeness and sublimity of the past to his readers”381.

We vinden dus twee verschillende karakteriseringen van de relatie tussen taal en

ervaring terug. In de ‘strijdbare’ versie sluiten taal en ervaring elkaar wederzijds uit. Of taal,

of ervaring. In de mildere versie worden taal en ervaring gradueel opgevat: de pure ervaring

ligt aan de ene kant van dit spectrum, de cognitieve, kille taal aan de andere kant. Daartussen

zijn er echter mengvormen mogelijk, die de herinnering van de authenticiteit in zich dragen.

Deze tweespaltige typering van de relatie tussen taal en ervaring spiegelt zich in de

verhouding tussen historisch inzicht en ervaring. Hierboven werd reeds beschreven hoe

379 De sublieme historische ervaring, 214. 380 De sublieme historische ervaring, 214. 381 Idem, 16.

Page 140: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

140

Ankersmit stelde dat de ervaring geen cognitieve functie heeft. Op verschillende andere

plaatsen suggereerde Ankersmit echter dat de historische ervaring een corrigerende functie

tegenover de geschiedbeoefening kan hebben.

De geschiedschrijving bleef voor Ankersmit ook in deze periode te begrijpen als een

verzameling representaties van het verleden, het gerepresenteerde. De relatie tussen

representatie en gerepresenteerde is principieel onbepaald. Echter, door de kracht van tradities

en conventies worden vaste ijkpunten aangebracht in de realiteit: we weten allemaal wat we

bedoelen met termen als de Franse Revolutie of de Renaissance. In deze kracht van de traditie

vermoedde Ankersmit een variant van ‘de gevangenis van de taal’:

“the logic of representation suggests that the actual development of representations is determined most decisively by interpretation traditions […] not by the intrinsic nature of what is represented. Hence, representational meaning has a tendency to withdraw within the prisonhouse of language […]”382.

Doordat het historische debat vaak teruggrijpt op vorige interpretaties van een bepaald

onderwerp, verkrijgt de geschiedbeoefening soms het karakter van het praten over

interpretaties, in plaats van een praten over het verleden. De betekenis van de historische

representatie zou dus beheerst worden door de traditie en conventie. Hiertegenover staat

echter dat volgens Ankersmit “betekenis uitsluitend [ontstaat] als we de wereld – of een tekst

– ervaren hebben, en we de wereld of de tekst vervolgens representeren zoals onze ervaring

ons ingeeft”383. De ervaring van het verleden gaat dus logisch en temporeel vooraf aan de

representatie. Bovendien stelde Ankersmit hier dat wat de representatie van het verleden en

het verleden zelf verbindt, de ervaring is. Het is de historische ervaring die ons ingeeft, hoe

we het verleden moeten representeren.

De historische representaties worden geboren uit het spanningsveld tussen traditie en

historische ervaring. De geschiedbeoefening ligt tussen de polen van het beheersende inzicht

en de passionele ervaring van het verleden384. De representatiecrisis is volgens Ankersmit het

teken aan de wand dat de traditie en het formele inzicht voorlopig de bovenhand heeft. Echter,

“De uitdaging om met de traditie te breken, is het grootst waar de traditie het sterkst is. En dan verschijnt de ervaring ten tonele, want alleen in haar naam kunnen representatie en representatie-tradities worden geattaqueerd. De ervaring verhoudt zich tot de representatie als de falsificatie tot de theorie”385.

382 “Representation as the representation of experience”, 157. 383 De sublieme historische ervaring, 91. 384 De historische ervaring, 12. 385 De sublieme historische ervaring, 95.

Page 141: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

141

Omwille van haar robuuste karakter, het feit dat de ervaring een op zichzelf staand

betekenisgeheel vormt, heeft de ervaring de wapens in handen “om zelfs machtige en

gerespecteerde tradities te lijf te gaan, en weten ze zich (soms) met succes te ontworstelen aan

aan het imperialisme van de contextualisering”386. Omdat de ‘volheid’ van de ervaring zich

niet zomaar laat inpassen in bestaande theorieën, kan ze deze theorieën aan het wankelen

brengen.

In de historische ervaring kan een deel van het verleden zich plots aan ons openbaren

op een nieuwe manier, toont het zich op een nieuwe manier. De wijze waarop we naar het

verleden kijken kan door de historische ervaring veranderen. “Een historische ervaring kan

veroorzaken dat een historicus op een nieuwe wijze naar het verleden kijkt, zoals een

geweerschot er voor kan zorgen dat we opkijken in de richting van het schot”387. Ankersmit

toonde zich echter weerwillig om de band tussen de historische ervaring en het historisch

inzicht verder uit te werken. “[…] Er bestaan geen epistemologische regels of schema’s om

de historische ervaring te verbinden aan de historische taal en de waarheid”388. Het zou

natuurlijk absurd zijn als Ankersmit zich eerst uit de naad gewerkt had om alle

transcendentale schema’s te verwerpen, om vervolgens te betogen dat de historische ervaring

wel een aanvaardbaar tertium biedt. Toch blijft zijn schets van de relatie tussen de historische

ervaring en het historische inzicht mijns – en Harry Jansens – inziens onbevredigend.

Vooraleerst legde Ankersmit de nadruk op het verschil tussen beide: “In both cases […] we

have to do with sudden revelations, but whereas in the case of historical experience the

historian’s mind is formed by the past, historical insight is, on the contrary, a formation of the

past by the historian”389. Het historisch inzicht is een actief ingrijpen in het verleden, terwijl

de het inzicht van de historische ervaring een passieve openbaring is, als het goddelijke

visioen aan Paulus. Hoewel er volgens Ankersmit dus een categoriaal verschil bestaat tussen

de historische ervaring en het historisch inzicht, kan de ervaring soms uitvloeien in inzicht: “It

cannot be excluded that a historical experience can be the source of historical insight […], but

this need not always be the case”390. Ankersmit hamerde er op dat er geen vaste banden tussen

beide bestaan.

386 De sublieme historische ervaring, 283. 387 De sublieme historische ervaring, 254. 388 De sublieme historische ervaring, 254. 389 “Can we experience the past?”, 51-52. 390 “Can we experience the past?”, 52.

Page 142: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

142

Dit laat de lezer enigszins verweesd achter. Er lijken voldoende gelijkenissen

voorhanden om de band tussen de historische ervaring en het historisch inzicht te verkennen.

Ankersmits pyrronische angst voor de koppeling van waarheid en ervaring, verhinderde hem

echter om de band tussen ervaring en inzicht – een begrip dat voor Ankersmit niet met

waarheid te maken heeft! – aan nader onderzoek te onderwerpen. Daarom concludeer ik in het

spoor van Harry Jansen dat het jammer is dat Ankersmit weigerde de banden tussen de

werkelijkheidservaring en de vormgeving van de tekst (want dat is waar het inzicht actief is,

volgens Ankersmit) aan te halen391.

Ankersmit pleitte met zijn theorie van de subjectieve historische ervaring voor een

romantische geschiedschrijving. Hij wilde duidelijke maken dat “representation – and even

historical representation – leaves the historian the possibility of presenting the terrifying

strangeness and sublimity of the past to his readers”392. Dit was echter geen stellingname

tegen de ‘normale’ geschiedschrijving, maar een relativering ervan. Dat blijkt bijvoorbeeld uit

Ankersmits opmerkingen over de noodzaak van de professionele geschiedschrijving. Er moet

eerst een context zijn, vooraleer de ervaring er door kan breken: “you need professionalized

historical writing in order to become aware of what you may inevitably lose with it”393. Maar

vooral Ankersmits typering van de ervaring en het historisch inzicht als de beide polen

waartussen de geschiedbeoefening zich afspeelt, maakt duidelijk dat Ankersmits aanval op de

geschiedschrijving niet zo radicaal is, als we op het eerste zicht konden vermoeden. De

geschiedschrijving bevindt zich in het spanningsveld tussen beheersing en passie, tussen

afstandelijke beschouwing van en authentiek contant met het verleden.

Het kille cognitieve kolonialisme van de professionele geschiedschrijving heeft

volgens Ankersmit echter de bovenhand. Een rehabilitatie van de historische ervaring zou

deze wantoestand echter kunnen remidiëren. Ankersmits theorie over de verhouding tussen

taal en ervaring bevatte echter een ambiguïteit. Ankersmit wilde enerzijds aantonen dat het

mogelijk is het verleden te representeren zoals de ervaring het ingeeft en aldus de traditie te

doorbreken. Anderzijds stelde hij dat de ervaring en taal elkaar uitsluiten. Vanwege zijn angst

opnieuw in the prisonhouse of language te belanden, weigerde hij te onderzoeken hoe de

historische ervaring met een minimum aan verlies van authenticiteit naar een historische

391 JANSEN, H., “Historische ervaring en tijd. Ankersmits Sublime Historical Experience”, 80. 392 Idem, 16. 393 MOSKALEWICZ, M., “Sublime experience and politics. Interview with Professor Frank Ankersmit”, in: Rethinking Theory, 11, 2007, 261.

Page 143: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

143

representatie vertaald kan worden. Het ontbreken van een “‘negatieve heuristiek’, die aangeeft

hoe we met minimaal verlies de overstap van historische ervaring naar tekst kunnen

maken”394 valt te betreuren.

4.5. Het kille hart: de sublieme historische ervaring

Na jaren van exclusieve aandacht voor epistemologie en representatie leken geschiedfilosofen

bij de start van het derde millennium terug over de aard van het verleden zelf na te denken.

Centraal stond daarbij vaak de traumatische dimensie van het verleden. Verschillende auteurs

wezen erop dat we het verleden met ons meedragen. Luc Huyse publiceerde in 2006 een boek

onder de veelzeggende titel Alles gaat voorbij, behalve het verleden, waarin hij stelde dat

mensen tragische gebeurtenissen zoals burgeroorlogen met zich meedragen: hun verleden

spookt als het ware in hun huidige leven rond. Het verleden dringt zich op aan de

werkelijkheid. De Holocaust, apartheid, Balkanconflicten, burgeroorlogen, etc. werpen de

schaduw van het verleden over het heden.

In de geschiedfilosofie leidde dit ‘onverwerkte verleden’ tot de invoering van een

nieuw theorema: presence. Hans Ulrich Gumbrechts Production of presence: what meaning

cannot convey introduceerde in 2004 dit begrip, maar het was de Groninger Eelco Runia die

het begrip het sterkst onder de aandacht bracht. In zijn Waterloo, Verdun, Auschwitz. De

Liquidatie van het verleden van 1999 bestudeerde hij hoe historici reageren op gebeurtenissen

die de perken van het normale te buiten gaan. In 2002 werkte hij samen met Ankersmit mee

aan het Srebrenica-rapport. In 2006 leidde Runia een themanummer van History and Theory

over ‘presence’ in. Ankersmit werkte hier terug aan mee. Volgens Runia is het

representatieparadigma zijn kracht verloren en “schiet het tekort wanneer het met fenomenen

als geheugen, herinnering, trauma en lieux de mémoire wordt geconfronteerd”395. In het

presence-theorema ontwaarde hij echter een nieuw paradigma. ‘Presence’ is “the subliminal,

mysterious, but uncommonly powerful living-on […] of the past”396. Volgens Runia leeft het

verleden verder in verhalen en kan de kracht van het verleden ons zelfs dwingen om onze

verhalen te herschrijven.

394 De sublieme historische ervaring, 214. 395 BEVERNAGE, B., “De hete adem van het verleden”, 390. 396RUNIA, E., “Presence”, in: History and Theory, 45, 2006, 1.

Page 144: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

144

Ook Ankersmit verwoordde zijn ideeën over de verhouding tussen het verleden en het

collectieve bewustzijn in zijn theorie van de sublieme historische ervaring. Strikt genomen

treden we hier dus buiten het kader van de vraagstelling naar de verhouding tussen tekst en

verleden. Zijn theorie over de collectieve verhouding tot een traumatisch verleden verwees

echter ook naar het ontstaan van het moderne historische bewustzijn en de

geschiedbeoefening. Daarom zullen we in wat volgt de nadruk leggen op wat de sublieme

historische ervaring voor de geschiedbeoefening betekent.

Reeds in De historische ervaring van 1993 had Ankersmit de ervaring vergeleken met

het kantiaanse sublieme. Een jaar later verwees hij ook naar de scheiding die White maakte

tussen het mooie, het domein van de geschiedschrijving, en het sublieme, waar de

geschiedschrijving geen vat op had. Volgens Ankersmit was het begrip van het sublieme

interessant omdat het zich ‘boven’ de transcendentale categorieën van het verstand bevindt.

Daarom vormt het begrip van het sublieme een uitdaging voor de transcendentale filosofie –

en mogelijk een te grote uitdaging. In de loop van de jaren werkte Ankersmit deze theorie

verder uit. Tenslotte kwam hij zo tot een dubbele theorie van de historische ervaring: de

subjectieve ervaring van de historicus en de sublieme ervaring van beschavingen, culturen en

maatschappijen.

De sublieme historische ervaring is eigenlijk een variant van de subjectieve ervaring.

Ook hier wordt immers een historische werkelijkheid ervaren. Waar de subjectieve historische

ervaring echter de ervaring is van het verschil tussen heden en verleden, “ontstaat het verleden

in de sublieme historische ervaring”397. Ankersmit definieerde de sublieme historische

ervaring als de ervaring waarin het verleden zich los maakt van het heden. Dit gebeurde

volgens hem bijvoorbeeld in het Italië van Machiavelli. In het werk van Machiavelli’s

tijdgenoot en historicus Guicciardini valt volgens Ankersmit een nieuwe vorm van historisch

besef af te lezen. Guicciardini stelde dat de mens de gevolgen van zijn handelen weliswaar

niet kan voorzien, maar dat deze achteraf wel te verklaren vallen. Dit besef drong tot hem

door omdat hij zich verantwoordelijke achtte voor de Sacco di Roma, hoewel hij dit niet had

kunnen voorzien. Ankersmit suggereerde dat het trauma dat Guicciardini daarbij ervoer niet

zozeer de eigenlijke plundering was, maar het trauma van de splitsing tussen zijn handelingen

en de verklaring voor dat handelen achteraf. “Het is uit het trauma van deze splitsing dat het

moderne historische besef geboren werd”398.

397 De sublieme historische ervaring, 291. 398 Exploraties I, “‘Fortuna imperatrix mundi’. Guicciardini en de moderne geschiedschrijving”, 38.

Page 145: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

145

Dit voorbeeld van een sublieme ervaring maakt duidelijk dat Ankersmit deze sterk aan

het trauma lieerde. Ankersmit benadrukte daarbij dat sommige traumatische ervaringen zo

sterk kunnen zijn dat ze niet via therapie ‘opgelost’ kunnen worden. Deze extreme trauma’s

kunnen tot een verlies van identiteit leiden. Volgens Ankersmit had de Franse revolutie een

dergelijke impact op de Franse maatschappij. Het was voor veel intellectuelen de ervaring van

een ‘paradise lost’399. Conservatieve historici zoals Edmund Burke verwoordden deze

ervaring. Vreemd genoeg aanvaardden deze schrijvers de Franse Revolutie als een feit. Ze

beseften dat ze niet terug konden naar de tijd voor de Franse Revolutie. In die zin gaven ze

hun Ancien Régime-identiteit op en verruilden deze voor een nieuwe identiteit. Die nieuwe

identiteit werd natuurlijk wel gekenmerkt door het verlies van de oude. Echter, “het opgeven

van een vroegere wereld en een vroegere identiteit is uiterst pijnlijk, en dit verlies wordt ook

steeds als zodanig ervaren”400.

Samen met de nieuwe identiteit ontstaat het verleden zelf. Samen met onze nieuwe

identiteit ontstaat het besef dat er een ‘vroeger’ is. Die oude identiteit kunnen we niet meer

herwinnen, maar enkel nog kennen. “Vanaf dat moment is de geschiedenis een object van

kennis geworden, voorgoed gescheiden van de wereld van het subject, de historicus”401.

Ankersmit noemde het verwerven van kennis van het verleden een mechanisme van

associatie: “associatie schenkt ons een cognitieve beheersing van het verleden”402. Volgens

Ankersmit komt het verlangen naar kennis van het verleden voort uit het trauma van het

verlies ervan:

“De zoektocht naar onze vorige identiteit is ingegeven door het verlangen om deze te herwinnen; maar telkens wanneer een deel van de verleden identiteit is heroverd, wordt hiermee (onbedoeld) een nieuwe en extra dimensie toegevoegd aan het verschil tussen een vorige en onze huidige identiteit – waardoor het verleden alleen maar verder van ons af komt te staan. Dit maakt de geschiedbeoefening dus merkwaardig contraproductief, omdat het verlangen om te zijn voortdurend verraden wordt door zijn eigen beste substituut, dat wil zeggen het verlangen naar kennis”403.

Ankersmit stelde dus dat de geschiedbeoefening ontstond als remplaçant van ‘het verlangen

om te zijn’. Dit is een opmerkelijke these. De historische interesse vloeit dus niet voort uit de

subjectieve historische ervaring – zoals Verschaffel en Tollebeek beweerden – maar zou een

product zijn van het identiteitsverlies van de sublieme historische ervaring.

399 JANSEN, H., “Historische ervaring en tijd”, 83. 400 De sublieme historische ervaring, 357. 401 De sublieme historische ervaring, 361. 402 De sublieme historische ervaring, 385. 403 De sublieme historische ervaring, 362-363.

Page 146: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

146

Bovendien zou de geschiedbeoefening contraproductief zijn. Omdat de kennis van het

verleden altijd kennis is van wat we niet meer zijn, draagt die kennis juist bij aan het verlies

van onze vroegere identiteit. Daarom noemde Ankersmit de geschiedbeoefening ook de

‘associatie van de dissocatie’. Wat uit onze identiteit gestoten wordt, het verleden, is wat in de

geschiedbeoefening bestudeerd wordt: “het verleden moet eerst radicaal gehistoriseerd

worden (associatie), opdat het in een tweede beweging uit de collectieve identiteit gestoten

kan worden (dissocatie). Kortom, met een beweging die het trauma bewerkstelligt in plaats

van het te overwinnen”404.

Dit heeft één merkwaardig gevolg. Om onze nieuwe identiteit aan te nemen, moeten

we onze oude identiteit opgeven. Echter, “de vroegere identiteit blijft […] op een bepaalde

manier behouden, juist in het besef deze opgegeven te hebben”. Om te weten wie we zijn,

moeten we dus weten wat we niet meer zijn. “Men is geworden wat men niet langer is”. Zo

kunnen we onze moderne Westerse identiteit begrijpen vanuit het besef “niet langer deel uit te

maken van de wereld van het prerevolutionaire preïndustruele en overwegend christelijke

Europa” 405. Ankersmit ontwikkelde hier eigenlijk een negatieve, hegeliaanse variant op de

historistische visie op identiteit: volgens historisten zijn we ons verleden. Volgens Ankersmit

zijn we precies het besef dat we ons verleden niet zijn:

“Identiteit is […] voor een goed deel het geheel van wonden op onze ziel van opgegeven vroegere identiteiten, wonden die nooit genezen en altijd pijnlijke littekens achterlaten. Het verleden vergezelt ons als een voorbije liefde – afwezig, maar hierdoor te meer en pijnlijk aanwezig”406.

De sublieme historische ervaring is de ervaring van dissociatie, van het loslaten van wat we

zijn. Pas op dat moment ontstaat het historisch besef.

Vanuit het perspectief van de vraagstelling is vooral interessant hoe Ankersmit de rol van de

geschiedschrijving in dit alles karakteriseerde. De sublieme historische ervaring biedt tegelijk

een theorie over het ontstaan en de culturele functie van het historisch besef. Centraal daarbij

staat Ankersmits karakterisering van de geschiedbeoefening als de associatie van de

dissociatie.

404 De sublieme historische ervaring, 379. 405 De sublieme historische ervaring, 367. Cf. “The Sublime Dissociation of the Past: Or How to Be(come) What One Is No Longer”, in: History & Theory, 40, 2001, 295-323. 406 De sublieme historische ervaring, 358.

Page 147: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

147

In ‘Trauma als bron van historisch besef’ omschreef Ankersmit de dissociatie als de

ontkoppeling van de ervaring van het leed en het bewustzijn ervan. De dissocatie zorgt er dus

voor dat ik weet dat ik pijn lijd, zonder dat ik die pijn voel. Omdat we door het trauma een

nieuwe identiteit verworven hebben, kunnen we onszelf dissociëren van de pijn die met het

trauma gepaard ging. We kunnen onze vroegere identiteit objectiveren en ze als een

buitenstaander beschrijven. Ankersmit stelde dat door deze objectivering “het verleden zelf tot

stand [komt], dat wil zeggen als een object dat reflectie vergt, ja zelfs de meest intense

inspanning tot historisch verstaan”407. Ankersmit argumenteerde vervolgens dat dit nieuw

ontstane object tot historisch onderzoek noopte, omdat de kennis van het verleden dienst doet

“als substituut voor, of als sublimatie van het verlangen naar zijn”. De kennis van wat we

vroeger waren, vervangt als het ware het effectieve zijn van die identiteit.

Ankersmit verbond het ontstaan van de geschiedbeoefening met de dissociatie.

Geschiedbeoefening, “de kunst van de associatie”, dient het gedissocieerde verleden te

objectiveren408. De geschiedbeoefening zet het lijden aan het trauma op een afstand. Dat is de

culturele functie van de geschiedbeoefening bij het verwerken van collectieve trauma’s.

Tegelijk merkte Ankersmit op dat “de zoektocht naar onze vorige identiteit is ingegeven door

het verlangen om deze te herwinnen”409. Als dusdanig poogt de geschiedbeoefening altijd de

band met de vroegere realiteit te herstellen – maar ze schiet daar noodzakelijkwijs tekort:

“In de ‘lege ruimte’ tussen het lijden en de taal die gebruikt wordt om erover te spreken en schrijven is geleidelijk en tastenderwijs een nieuw soort discours ontstaan – de geschiedschrijving – dat tot doel heeft het spreken en schrijven over het lijden zo goed en zo kwaad als het gaat weer met het lijden te verbinden. De geschiedschrijving en het historisch besef bemiddelen tussen trauma en lijden en de voor de westerse beschaving zo kenmerkende objectivering van trauma en lijden”410.

De geschiedschrijving heeft volgens Ankersmit dus een janusgezicht: enerzijds helpt ze de

nieuwe identiteit op te bouwen door het verleden te objectiveren, maar anderzijds poogt ze

telkenmale dichter bij het verleden te komen. Haar bijdrage aan de dissociatie van het

verleden, de kennis die ze levert voor de ontkenning en depersonalisatie van de oude

identiteit, vormen mee “het kille hart van een nieuwe identiteit”411. De afwezigheid van de

oude identiteit is de nucleus van dit kille hart. Harry Jansen interpreteerde dit kille hart echter

als de bron van ons zoeken naar het verleden: 407 De sublieme historische ervaring, 391. 408 “De pijn van Prometheus. Over vergeten, geschiedenis en identiteit”, in: Feit en Fictie, 5, 2001-2002, 49. 409 De sublieme historische ervaring, 362. 410 De sublieme historische ervaring, 395. 411 De sublieme historische ervaring, 406.

Page 148: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

148

“Dit koude hart wekt de nostalgie op naar een verloren paradijs, een nostalgie die soms een korte bevrediging vindt in de historische ervaring. In de historische ervaring vindt men zich immers terug in de oude identiteit”412.

De subjectieve historische ervaring overstijgt de rol van de historische kennis als substituut.

In de subjectieve historische ervaring kan de historicus immers momentaan het verleden zelf

ervaren. De subjectieve historische ervaring verzoent dus de kloof tussen zijn en kennis.

In zijn theorie van de subjectieve historische ervaring had Ankersmit verklaard dat het

historisch inzicht en de historische ervaring de polen vormen waartussen de

geschiedschrijving zich beweegt. De geschiedschrijving is van nature cognitieve beheersing

van en authentiek contact met het verleden tegelijk. Ankersmits pleidooi was dus vooral een

relativering van de professionele geschiedschrijving. Ankersmit herhaalde die gedachte in zijn

theorie over de sublieme historische ervaring.

De sublieme historische ervaring biedt een verklaring voor het ontstaan van het

historisch besef. Volgens Ankersmit zijn de traumatische ervaringen van het verlies van een

collectieve identiteit hiervoor verantwoordelijk. Door de afscheiding van een vroegere

identiteit, zoals de conservatieven dat na de Franse Revolutie ervoeren, ontstaat het besef dat

er zoiets als het verleden is. Het besef dat de vroegere identiteit verloren is, vindt evenwel een

substituut in de historische kennis van die vroegere identiteit. Het verlangen naar historische

kennis zou dus haar oorsprong vinden in het verlangen naar het zijn van de vroegere identiteit.

Als dusdanig is de geschiedschrijving contraproductief: hoewel ze aan het verlangen naar de

vroegere identiteit ontspringt, voegt ze telkens nieuwe dimensies toe aan wat we niet meer

zijn. Als objectivering van het verleden verraadt ze het verlangen waaraan ze ontsprongen is.

Ze is de ontkenning van het verleden. Dit is ook de culturele functie van de

geschiedschrijving. Ze zet het lijden op een afstand. Hier vindt de ‘kille’ geschiedschrijving

haar oorsprong. De geschiedschrijving kan echter ook aan haar oorsprong getrouw blijven.

Dit gebeurt wanneer ze erin slaagt het lijden en het spreken over het lijden weer met elkaar te

verbinden. Dit kan enkel maar geschieden als de historicus de roep van de subjectieve

historische ervaring niet terzijde schuift.

412 JANSEN, H., “Historische ervaring en tijd. Ankersmits Sublime Historical Experience”, 81. Hierbij dien ik nog op te merken dat ik geen enkele plaats vond waar Ankersmit zo expliciet stelde dat de subjectieve historische ervaring aan de nostalgie van de sublieme historische ervaring kon voldoen. Jansens interpretatie lijkt me echter juist.

Page 149: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

149

4.6. Besluit: Kleio’s janushoofd

De geschiedbeoefening heeft een janushoofd. Ze is tegelijk romantisch en verlicht, tegelijk

passioneel en kil, tegelijk ervaring en inzicht. De spanning tussen deze begripskoppels zorgt

ervoor dat de geschiedbeoefening naar beide einden van dit universum kan opschuiven. De

huidige geschiedschrijving (en geschiedfilosofie) behoort volgens Ankersmit tot de

formalistische kille variant. Ze hoeft dit echter niet te zijn. Terwijl de problematiek van de

herinnering de emotionele tekorten van de wetenschappelijke geschiedschrijving van buiten

het atelier aanklaagde, wees Ankersmit op de mogelijkheid van een romantische

geschiedschrijving binnen het atelier. Typevoorbeelden waren Huizinga en Burckhardt. De

romantische geschiedschrijving moest gebaseerd zijn op de historische ervaring.

Ankersmits wending naar de historische ervaring ontsproot aan een gevoel van

onvrede. Deze onvrede met een cultuur zonder ‘sense of urgency’ weerspiegelde zich in zijn

visie op de geschiedschrijving. De macht van de traditie over de representatie van het

verleden was volgens Ankersmit te sterk. De kille kennis en de van alle originaliteit

gespeende vormen van de professionele geschiedschrijving leidden Ankersmit tot de vraag of

een andere soort geschiedschrijving mogelijk was. Ankersmit vond een bevestigend antwoord

op deze vraag bij auteurs als Burckhardt, Huizinga en – recenter – Tollebeek en Verschaffel.

Van de laatste drie auteurs onthield hij dat een andere houding tegenover het verleden op een

theorie van de historische ervaring geschoeid moet zijn.

In zijn lezing De historische ervaring signaliseerde Ankersmit reeds dat taal en

transcendentalisme voor de authenticiteit van de ervaring vijanden zijn. Dit was dan ook het

Leitmotiv van zijn De sublieme historische ervaring. Ankersmit herhaalde er voortdurend dat

ervaring en waarheid een verschillende orde toebehoren en dat een historiserende context de

authenticiteit van de ervaring vernielde. Tegelijk wees hij echter ook op de omgekeerde

mogelijkheid: als de historische ervaring ons het verleden op een nieuwe manier laat zien, kan

dit tegen de traditie ingezet worden. De historische ervaring vormt met andere woorden een

geduchte tegenstander voor haar tegenpool in het historische besef: het historisch inzicht.

Inzicht en ervaring zijn echter beide essentiële delen van het historische besef en de

geschiedbeoefening. Dit is Kleio’s janushoofd: kille objectivering en gevoelige omgang met

het verleden zijn beiden mogelijk in de geschiedbeoefening. Ankersmit stelde in zijn theorie

over het ontstaan van het historisch besef zelfs dat het juist de objectivering is die de

Page 150: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

150

nostalgische omgang met het verleden ‘triggert’. Volgens Ankersmit is een andere

geschiedschrijving als complement van de professionele geschiedschrijving dus mogelijk.

Deze zal op de historische ervaring gebaseerd moeten zijn. Ankersmit verzoende op deze

manier zijn zoektocht naar een direct contact met het verleden en zijn nadruk op de

intellectuele autonomie van de historicus. We stelden daarbij echter vast dat er in zijn theorie

over de omzetting van de ervaring naar de tekst, ambiguïteiten schuilen. We komen daar in

het besluit op terug.

Page 151: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

151

5. Besluit: paradise lost, paradise regained?

Bij het nadenken over een titel voor deze verhandeling kwam ik uiteindelijk op twee opties

uit: ‘paradise lost’ of ‘als een voorbije liefde’. Dat het de laatste titel geworden is, ligt eerder

aan mijn persoonlijke voorkeur dan aan diepe overwegingen. Beide titels drukken mijns

inziens namelijk hetzelfde uit. Ze geven uiting aan de pijn van een verlies en aan het

verlangen om het paradijs terug te winnen. Bovendien zijn ze beiden niet alleen toepasselijk

als typering van De sublieme historische ervaring, maar kunnen ze als metaforen voor

Ankersmits gehele geschiedtheoretische oeuvre gezien worden. Zowel de tocht uit het

paradijs, als de heimwee ernaar, zowel de breuk met de liefde, als het verlangen ernaar,

vormen rode draden in Ankersmits oeuvre. Ankersmit voerde gedurende meer dan twintig jaar

een queeste naar de verloren historische werkelijkheid. De voornaamste hindernis op zijn

tocht was het besef dat het verleden niet zomaar voor het grijpen lag, maar dat “een nieuwe

band met het verleden” ontwikkeld moest worden. Die nieuwe band moest Ankersmit zowel

een ‘glimp op het verleden’ gunnen, als het oorspronkelijke verlies weergeven. Op een wat

eenvoudigere manier geformuleerd: Ankersmit zag zich voor de taak geplaatst de autonomie

van de historicus/a ten opzichte van het verleden te verzoenen met een onmiddellijk contact

met de objectieve historische realiteit.

Ankersmit deed een eerste poging hiertoe in Narrative Logic. Zijn voornaamste

doeleind was het niet-realistische karakter van de narratio te benadrukken. De structuren van

de narratio, de samenhangen die in tekst tussen feiten gemaakt wordt, zijn niet de structuren

van het verleden zelf. Daarom hechtte Ankersmit ook groot belang aan het onderscheid tussen

een narratief onderwerp en een narratieve substantie. Deze laatste belichaamde een

gezichtspunt op het verleden. Met het verschil tussen beide drukte Ankersmit zijn waardering

uit voor de intellectuele autonomie van de historicus/a ten opzichte van het verleden: hij of zij

construeert het gezichtspunt op of het beeld van het verleden. Het verleden dringt geen

specifieke voorstellingswijze aan de historicus op. De structuur van de narratio is tenslotte

metaforisch: net als de metafoor biedt de narratio ons tegelijk een beschrijving van, en een

gezichtspunt op het verleden. Dit is mogelijk doordat de zinnen tegelijk het verleden

beschrijven en het gezichtspunt individueren.

Page 152: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

152

Hiermee komen we echter ook toe aan de spanning in Ankersmits narrativisme. Door

zijn optie voor een narratief idealisme413 kon Ankersmit zeer moeilijk uitdrukken wat

‘objectiviteit’ voor hem nog betekende. Met zijn scopecriterium probeerde Ankersmit nog een

relatieve objectiviteit te redden, maar deze theorie stootte – mijns inziens terecht – op zeer

veel kritiek. In Narrative Logic liggen the past as such en de narratio elk aan weerzijden van

het kentheoretisch universum. Om die astronomische afstand te overbruggen werd Ankersmit

ertoe genoopt zijn bijna sceptische houding over de narratio als geheel op het niveau van de

zin voor een naïef realisme om te ruilen. Het vaststellen van feiten en het verwoorden van

feiten in zinnen komt in Narrative Logic als de kinderlijk eenvoudige zaak van de

geschiedvorser naar voren. Ankersmit stelde de geschiedvorsing bovendien voor als een van

de geschiedschrijving onafhankelijke activiteit. Samen met de brede afstand tussen de narratio

en het verleden, ligt in het ontbreken van een ‘conceptuele brug’ (Lorenz) tussen

geschiedvorsing en geschiedschrijving de reden voor Ankersmits naïef realisme. Mijns

inziens verwarde Ankersmit hier de autonomie van de geschiedschrijving met haar totale

onafhankelijkheid. De geschiedschrijving bezit – nog steeds volgens mezelf – weliswaar haar

eigen regels en is dus autonoom, maar is niet autarkisch. De geschiedvorsing ‘voedt’ de

geschiedschrijving op een veel dynamischere manier dan Ankersmit met zijn ‘bijdrage’

beschrijft (en omgekeerd!). De ‘materiële’ interactie tussen geschiedschrijving en

geschiedvorsing is mede bepalend voor het historiografisch eindproduct.

De problemen met zijn objectiviteitscriterium zetten Ankersmit er toe aan zijn theorie

verder te ontwikkelen. Zo kwam in de tweede postmoderne (of esthetische) periode de

historische realiteit als onafhankelijke macht in beeld. Ankersmits gedeeltelijke afwijzing van

het narrativisme vloeide voort uit het verlangen naar de door het perspectivisme van Narrative

Logic verduisterde historische werkelijkheid. Ankersmit wilde echter de daar gewonnen grond

niet terug prijsgeven aan het realisme. Hij poogde daarom een theorie te ontwikkelen die de

aandacht voor historiografische vormgeving en intellectuele zelfstandigheid (cf. zijn pleidooi

voor onvoorzichtigheid) verzoende met een van de representatie onafhankelijke historische

realiteit.

Dit leidde allereerst tot een radicalisering van Ankersmits constructivisme. Het

representatiebegrip drukt uit dat (de betekenis van) het verleden pas door het verleden te

representeren. Representatie is daarom het paradigma voor beschrijving en interpretatie.

Bovendien is representatie van nature een contemporain gegeven: het richt de aandacht op

413 Hoewel Ankersmit altijd een weg tussen of boven realisme/idealisme zocht, gebruikte hij de term ook zelf om zijn positie te omschrijven. Cf. NL, 92-94.

Page 153: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

153

hoe wij het verleden voorstellen. Vandaar dat Ankersmit in navolging van Romein ook de

horizontale band van de historische beeldvorming boven de verticale band van de

geschiedvorsing inordende. De radicalisering nam tenslotte zijn beslag in de voorkeur voor

Foucaults dikke korst boven Rorty’s dunne filmpje van de taal. De bewering dat taal opaak is,

nam bij Ankersmit de vorm aan van een dogma. Alle directe verwijzing naar de realiteit werd

hierdoor onmogelijk.

Daarnaast probeerde Ankersmit echter ook het door het perspectivisme (en door ons

spreken en schrijven, tout court) verloren verleden te herwinnen. Als representatie ons uit het

paradijs verdreef414, moest de weg terug ook via de representatie verlopen. In het debat (en

door de interpretatieve uitdaging van de micro-storie) ontstaat volgens Ankersmit a posteriori

een historische realiteit die niet met de representaties van het verleden samenvalt. Ze vindt

haar belichaming in de sporen en breuken tussen de verschillende representaties. Zo redde

Ankersmit – na alle nadruk op de opaciteit van de taal – het referentiebegrip.

Ankersmits theorie is hoogst origineel, maar helaas niet overtuigend. We lieten zien

dat het debat hier als een soort deus ex machina fungeerde voor de door de opaciteit van de

taal hopeloos geblokkeerde situatie. Mijns inziens beklemtoonde Ankersmit terecht het belang

van het debat voor de objectiviteitsaanspraken van de geschiedbeoefening. Zijn voorstelling

van de gang van zaken is echter problematisch. Foucaults discoursbegrip laat geen plaats voor

enerlei sleutels van de deur van de werkelijkheid – zeker niet als het talige sleutels zijn. Mijns

inziens formuleerde Ankersmit in deze tweede periode een andere oplossing voor hetzelfde

probleem: Ankersmit kon zowel in de eerste als in de tweede periode niet laten zien welke rol

het feitenmateriaal speelde bij de constructie van het beeld van het verleden. De algehele

opaciteit van de taal stond als een zwaarbewaakt ijzeren Gordijn tussen de representatie en het

verleden. Indien Ankersmit enige transparantie had toegelaten, ware de dramatiek van het

verlies van de historische werkelijkheid veel minder geweest. Dat toont zich ook de studies

over historische representatie van historici: zo benadrukte Ann Rigney dat de feiten niet

zomaar elk perspectief toelaten. Blijkbaar is de historicus/a – na de ontdekking van de

intellectuele autonomie – toch nog enigszins gebonden aan het verleden. In een

geschiedfilosofie die dit wil uitdrukken, moet er een bepaalde mate van evenwicht zijn tussen

de horizontale band van de beeldvorming en de verticale band van de geschiedvorsing. De

historische tekst ontstaat immers in het spanningsveld tussen deze beide.

414 NG, “De historische representatie”, 157.

Page 154: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

154

Het verlangen naar een direct contact met het verleden dat zich in ‘Twee vormen van

narrativisme’ aankondigde, zette zich in de volgende jaren door. Ankersmit kwam tot het

besef dat Romeins ‘horizontale’ band van de beeldvorming het verleden niet dichterbij bracht.

De geschiedschrijving kenmerkte zich volgens hem integendeel door een beheersing en

verminking van het verleden. Daarnaast stonden het formalisme en het traditionalisme een

toenadering dat het verleden in de weg. Met andere woorden, het perspectivisme van

Narrative Logic en het postmoderne representatiebegrip bleken de breuk tussen Ankersmit en

zijn ‘voorbije liefde’ uitgediept te hebben.

Ankersmit ontwikkelde met zijn begrip ‘historische ervaring’ echter een middel om

door de gordel van de transcendentale taal te breken. Inzichten van Rorty en Gadamer (en

inzichten in hun ‘fouten’) fungeerden daarbij als Ankersmits draad van Ariadne uit de doolhof

van de gevangenis van de taal. Een direct contact met het verleden bleek mogelijk – daarmee

stemden de meeste commentatoren overigens in. Zowel de subjectieve als de historische

ervaring bleken een vreemde relatie met de kille ‘objectiverende’ geschiedschrijving te

hebben. De professionele geschiedschrijving kwam hier naar voren als een noodzakelijk

kwaad: ze is de noodzakelijke context van de weliswaar gedecontextualiseerde subjectieve

ervaring, of ze draagt bij tot de vorming van ‘het kille hart van de beschaving’.

Tegelijk wilde Ankersmit aantonen dat in het verlengde van de koude, Verlichte

geschiedschrijving mogelijkheden liggen voor een warme, Romantische geschiedschrijving.

Hij situeerde de geschiedbeoefening daarvoor in het spanningsveld tussen de historische

ervaring en het historische inzicht. De passieve ervaring en het actieve inzicht voeren als het

ware een constante strijd om de historische representatie. Het inzicht en de traditie hebben

daarbij doorgaans de beste kaarten – ze zijn immers net als de representatie talig. De

historische ervaring kan er echter – en hier ligt het grote belang van de historische ervaring! –

voor zorgen dat we het verleden wars van alle traditie op een andere manier gaan bekijken. De

ervaring kan door haar robuuste karakter de context doorbreken en een ander, authentiek

verleden tonen. Daarom is de ervaring volgens Ankersmit de weg uit de al te sterke invloed

van traditie.

Ankersmit besefte echter terdege dat de geschiedbeoefening een eeuwig

tweestromenland is: inzicht en ervaring, Verlichting en Romantiek vormen immers de polen

van het historisch besef Zijn pleidooi voor een Romantische geschiedbeoefening en

geschiedtheorie is dus geen revolutionaire rede. Ankersmit argumenteerde voor een nieuw

evenwicht tussen beheersing van en passie voor het verleden. Misschien heeft hij op deze

manier verlies en herovering van het verleden wel verzoend. De kille, objectiverende

Page 155: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

155

Verlichte geschiedschrijving steunt weliswaar op de afstand tussen het verleden en de

historische representatie, maar in De sublieme historische ervaring beleefde Ankersmit

uiteindelijk zijn langverlangde hereniging met het zijn geliefde verleden – hoe momentaan die

ervaring ook is.

Slechts één probleem lijkt deze hereniging te kunnen verstoren. Ankersmit twijfelde

aan de mogelijkheid om de ervaring in taal om te zetten – hij liet daarover op verschillende

plaatsen andere geluiden horen. Zijn angst om de authenticiteit terug aan de kentheorie te

verliezen, zorgde ervoor dat Ankersmit nooit uitspitte hoe de historische ervaring zich in de

historische tekst kan manifesteren. “De omzetting van de ervaring naar de tekst is weliswaar

de hoogste uitdaging voor de historicus”, maar Ankersmit weigerde hier verder enige

toelichting bij te geven en stelde op andere plaatsen zelfs dat de ervaring en de taal elkaar

nooit ontmoeten. Hij kwam niet verder dan de aanwijzing dat de vertaling van de historische

ervaring een “nieuw taalgebruik” en originele vormen vereist. De ‘negatieve heuristiek’, die

aangeeft hoe we met minimaal verlies de overstap van historische ervaring naar tekst kunnen

maken”, ontwikkelde hij niet415.

Wil de rehabilitatie van de Romantische houding tegenover het verleden werkelijk een

kans maken, dan moet Ankersmit zijn reserves opgeven en op zijn minst empirisch – dus door

de bestudering van individuele werken – gaan aantonen hoe het na een historische ervaring

mogelijk is dat “we de wereld […] vervolgens representeren zoals onze ervaring ons

ingeeft”416. Ik volg Ankersmit in zijn stelling dat er geen regels bestaan voor de vertaling van

de historische ervaring, maar een case-studie met inspirerende voorbeelden – naast

Burckhardt en Huizinga – zou zijn theorie nog meer cachet verlenen.

415 De sublieme historische ervaring, 314. 416 De sublieme historische ervaring, 91.

Page 156: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

156

Sigels

NL: ANKERSMIT, F.R., Narrative logic: a semantic analysis of the historian’s language,

De Haag, 1983.

NG: ANKERSMIT, F.R., De navel van de geschiedenis. Over interpretatie, representatie

en historische realiteit, Groningen, 1990.

HR: ANKERSMIT, F.R., Historical Representation, Cultural Memory in the present,

California, 2001.

HT: ANKERSMIT, F.R., History and Tropology. The Rise and Fall of Metaphor, Londen,

1994.

Page 157: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

157

Bibliografie

1. Werken van Ankersmit

ANKERSMIT, F.R., Aesthetic Politics. Political Philosophy beyond Fact and Value,

California, 1996.

ANKERSMIT, F.R., “An appeal of the new historicists to the old”, in: History and Theory, 42,

2003, 253-271.

ANKERSMIT, F.R., “Antwoord aan Nauta”, in: Theoretische geschiedenis, 20, 1993, 523-

532.

ANKERSMIT, F.R., “Antwoord aan Lorenz”, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 97, 1984,

555-561.

ANKERSMIT, F.R., “Bakens langs de weg”, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 119, 2006,

495-499.

ANKERSMIT, F.R., “Between language and history: Rorty's promised land”, in: Common

Knowledge, 6, 1997, 44-79.

ANKERSMIT, F.R. & BEVIR, M., “Exchanging ideas”, in: Rethinking history, 4, 2000, 351-

372.

ANKERSMIT, F.R., “Bibliographical Essay”, in: ANKERSMIT, F. en KELLNER, H. (eds.), A

New Philosophy of History, Londen, 1995, 278-281.

ANKERSMIT, F.R., “Can we experience the past?”, in TORSTENDAHL, R. &

VEITBRAUSE, I. (eds.), History-making. The intellectual and social formation of a

discipline, Stockholm, 1996, 47-77.

Page 158: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

158

ANKERSMIT, F.R., “Comments on Bevir's 'The Logica of the History of Ideas'”, in:

Rethinking History, 4, 2000, 321-331.

ANKERSMIT, F.R., “Danto, History, and The Tragedy of Human Existence”, in: History &

Theory, 42, 2003, 291-304.

ANKERSMIT, F.R., “De activiteit van de historicus”, in: ANKERSMIT, F.R., VAN NIEROP,

M. & POTT, H. (eds.), Hermeneutiek en cultuur. Interpretatie in de kunst en

cultuurwetenschappen, Amsterdam, 1995, 70-97.

ANKERSMIT, F.R., “De grondslagenvijandige politieke filosofie van Richard Rorty”, in:

BOOMKENS, R. (ed.), De asceet, de tolk en de verteller, Amsterdam, 1992, 58-76.

ANKERSMIT, F.R., De historische ervaring, Groningen, 1993.

ANKERSMIT, F.R., De navel van de geschiedenis. Over interpretatie, representatie en

historische realiteit, Groningen, 1990. Bevat de hieronder vermelde artikels:

- “De navel van de geschiedenis”, 8-43.

- “Twee vormen van narrativisme”, 44-77.

- “De Angelsaksiche hermeneutiek en de geschiedbeoefening”, 78-107.

- “Over geschiedenis en tijd”, 108-125.

- “Een moderne verdediging van het historisme. Geschiedenis en identiteit”, 126-

149.

- “Historische representatie”, 150-181.

- “De chiastische verhouding tussen literatuur en geschiedenis”, 182-201.

- “Retorica en geschiedschrijving”, 202-215.

- “Historische representativiteit”, 216-229.

- “Een rehabilitatie van Romeins conceptie van de theoretische geschiedenis”, 230-

253.

- “Geschiedbeoefening en geschiedfilosofie”, 254-265.

- “Politieke representatie. Betoog over de esthetische staat”, 266-291.

- “Ironie en politiek. Het spel van veraf en nabij”, 292-325.

Page 159: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

159

ANKERSMIT, F.R., DEN BOER, P. & VAN DEN BRAEMBUSSCHE, A. (eds.), Over nut

en nadeel van de geschiedtheorie voor de historicus, Leiden, 1988.

ANKERSMIT, F.R., Denken over geschiedenis: een overzicht van moderne

geschiedfilosofische opvattingen, Groningen, 1984.

ANKERSMIT, F.R., “De pijn van Prometheus. Over vergeten, geschiedenis en identiteit”, in:

Feit en Fictie, 5, 2001-2002, 34-49.

ANKERSMIT, F.R., “De realiteit van het verleden”, in WIDDERSHOVEN, G.A.M. (ed.),

Hermeneutiek in discussie, Delft, 1990, 121-124.

ANKERSMIT, F.R. , De sublieme historische ervaring, Groningen, 2006.

ANKERSMIT, F.R., “De toekomst van het verleden”, in: ZIJDERVELD, A.C. (ed.), Kleine

geschiedenis van de toekomst, Kampen, 1994, 12-18.

ANKERSMIT, F.R., “Een nieuwe synthese? Recente ontwikkelingen in de Angelsaksische

geschiedfilosofie”, in: Theoretische geschiedenis, 6, 1979, 58-91.

ANKERSMIT, F.R., “Éloge voor de cultuurgeschiedenis”, in: Theoretische geschiedenis, 7,

1978, 3-16.

ANKERSMIT, F.R., “Ernst Kossmann. Herdenking door F.R. Ankersmit”, in: KNAW.

Levensberichten en herdenkingen 2005, Amsterdam, 2005, 66-76.

ANKERSMIT, F., Exploraties I: geschiedtheorie. De spiegel van het verleden, Kapellen,

1996.

- “Inleiding”, 7-25.

- “‘Fortuna imperatrix mundi’. Guicciardini en de moderne geschiedschrijving”,

26-58.

- “De rationaliteit van de geschiedbeoefening. De zekerheden van een onzekere

discipline”, 59-96.

- “Radicaal historisme. Kanttekeningen bij Foucault”, 96-136.

Page 160: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

160

- “Tweeslachtigheid als deugd. Over Guizot en Tocqueville”, 137- 179.

- “‘Het een is het beeld van het ander’. Bilderdijks conceptie van de historische

tijd”, 180-221.

- “Geschiedenis van de totalitaire staat. Over het werk van Jacob L. Talmon”, 222-

241.

- “De democratie van de herinnering. Over zin en onzin van herdenkingen”, 242-

266.

- “Epiloog. Terugblik en vooruitzicht”, 267-271.

ANKERSMIT, F., Exploraties II: cultuurfilosofie en esthetica. De macht van representatie,

Kapellen, 1996.

ANKERSMIT, F., Exploraties III: politieke filosofie. Macht door representatie, Kampen,

1997.

ANKERSMIT, F.R., “Geschiedenis en politieke theorie: van analogie naar metafoor”, in:

Groniek, 1990, 5-25.

ANKERSMIT, F.R., “Geschiedenis, historiciteit en wetenschapsbeoefening”, in: Tijdschrift

voor Geschiedenis, 101, 1988, 497-509.

ANKERSMIT, F.R., “Geschiedfilosofie in de Verenigde Staten”, in: Theoretische

Geschiedenis, 12, 1985, 455-465.

ANKERSMIT, F.R., “Gibbon en Tocqueville”, in: Feit en Fictie, 2, 1994, 81-99.

ANKERSMIT, F.R., “Het drama Srebrenica: geschiedtheoretische beschouwingen over het

NIOD-rapport”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 116, 2003, 187-328.

ANKERSMIT, F.R., “Het narratieve element in de geschiedschrijving”, in: Tijdschrift voor

Geschiedenis, 91, 1978, 181-213.

ANKERSMIT, F.R., “Het verhaal in de filosofie”, in: ANKERSMIT, F.R. e.a. (eds.), Op verhaal

komen. Over narrativiteit in de mens –en cultuurwetenschappen, Kampen, 1990, 130-155.

Page 161: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

161

ANKERSMIT, F.R., Historical Representation, Cultural Memory in the present, California,

2001.

- “Introduction”, 1-28.

- “The Linguistic Turn: Literary Theory and Historical Theory”, 29-74.

- “In Praise of Subjectivity”, 75-106.

- “Gibbon and Ovid: History and Metamorphosis”, 107-122.

- “The Dialectics of Narrativist Historism”, 123-148.

- “The Postmodernist ‘Privatization’ of the Past”, 149-175.

- “Remembering the Holocaust: Mourning and Melancholia”, 176-196.

- “Why Realism? Auerbach on the Representation of Reality”, 197-217.

- “Danto on Representation, Identity and Indiscernibles”, 218-248.

- “Hayden White’s Appeal to the Historians”, 249-261

- “Rüsen on History and Politics”, 262-280.

ANKERSMIT, F.R., “Historicism: An attempt at synthesis”, in: History & Theory, 34, 1995,

143-161.

ANKERSMIT, F.R., “Historisch? Twee opstellen over de aard van de geschiedtheorie”, in:

BMGN, 88, 1973, 80-87.

ANKERSMIT, F.R., History and Tropology. The Rise and Fall of Metaphor, Londen, 1994.

- “Introduction. Transcendentalism and the Rise and Fall of Metaphor”, 1-32.

- “Six Theses on Narrativist Philosophy of History”, 33-43.

- “The Dilemma of contempary Anglo-Saxon Philosophy of History”, 44- 75.

- “The Use of Language in the Writing of History”, 75-96.

- “Historical Representation”, 97-124.

- “The Reality Effect in the Writing of History. The Dynamics of

Historiographical Topology”, 125-161.

- “Historiography and Postmodernism”, 162-181.

- “Historism and Postmodernism. A Phenomenology of Historical Experience”,

182-238.

ANKERSMIT, F.R., “Inleiding. De metamorfoses van het verhaal”, in: ANKERSMIT, F.R.

Page 162: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

162

e.a. (eds.), Op verhaal komen. Over narrativiteit in de mens –en cultuurwetenschappen, Kampen,

1990, 7-19.

ANKERSMIT, F.R., “Inleidende opmerkingen over tekst en context in de

geschiedbeoefening”, in: Groniek, 25, 1992, 7-23.

ANKERSMIT, F.R., “Interdisciplinarity: then and now”, in: Journal of the Interdisciplinary

Crossroads, 1, 2004, 187-197.

ANKERSMIT, F.R., “Invitation to Historians,” in: Rethinking History, 7, 2003, 413-437.

ANKERSMIT, F.R., “Kantian narrativism and beyond”, in: BAL, M. & BOER, I.E. (eds.), The

point of theory, Amsterdam, 1994, 155-198.

ANKERSMIT, F.R., “Kanttekeningen bij Foucault”, in: Theoretische geschiedenis, 10, 1983,

147-157.

ANKERSMIT, F.R., “Kees Bertels. Geschiedenis tussen structuur en evenement”, BMGN, 89,

1974, 396-411.

ANKERSMIT, F. & KELLNER, H. (eds.), A New Philosophy of History, Londen, 1995.

ANKERSMIT, F.R. & KOSSMAN E.H., “Over Geschiedenis gesproken. De zin van de

geschiedenis”, in: NAUTA, J., Zin in geschiedenis. Jan Nauta in gesprek met historici,

Utrecht, 1986, 11-22.

ANKERSMIT, F.R. (ed.), Knowing and telling history: the Anglo-Saxon debate, History and

Theory: studies in the philosophy of history. Beiheft 25. Middletown, 1986.

ANKERSMIT, F. & MOOIJ, J.J.A. (eds.), Knowledge and language. Vol. III: Metaphor and

knowledge, Dordrecht, 1993.

ANKERSMIT, F.R. & MARINUS, C. e.a. (eds.), Op verhaal komen: over narrativiteit in de

mens- en cultuurwetenschappen. Kampen, 1990.

Page 163: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

163

ANKERSMIT, F.R., Narrative logic: a semantic analysis of the historian’s language, De

Haag, 1983.

ANKERSMIT, F.R., “Nawoord”, in NIETZSCHE, F., Over nut en nadeel van de geschiedenis

voor het leven, Groningen, 1983, 141-165.

ANKERSMIT, F.R. “On historiographical progress”, in: Storia della Storiografia, 22, 1992,

103-109.

ANKERSMIT, F.R., “Over aard en toetsing van geschiedkundige interpretaties”, in:

NUCHELMANS, G. e.a. (eds.), Tekstinterpretatie, Amsterdam, 1990, 37-47.

ANKERSMIT, F.R., “Over Kaarthuisjes”, in: Theoretische geschiedenis, 10, 1983, 75-82.

ANKERSMIT, F.R., Political Representation, Cultural Memory in the Present, California,

2002.

ANKERSMIT, F.R., “Postmodernisme en ervaring”, in: KLUKHUHN, A. (ed.),

Postmodernisme revisited, Utrecht, 1995, 83-119.

ANKERSMIT, F.R., “Postmodernisme en geschiedbeoefening”, in: Mededelingen van de

KNAW, afdeling Letterkunde, 56, 1993, 59-63.

ANKERSMIT, F.R., “‘Presence’ and Myth”, in: History and Theory, 45, 2006, 328-336.

ANKERSMIT, F.R., “Reply to Professor Iggers”, in: History & Theory, 34, 1995, 168-173.

ANKERSMIT, F.R., “Reply to Professor Saari”, in: Rethinking History, 9, 2005, 23-35.

ANKERSMIT, F.R., “Reply to Professor Zagorin”, in: History & Theory, 29, 1990, 275-293.

ANKERSMIT, F.R., “Representatie, waarheid en ervaring”, in: BULHOF, I.N. en VAN

RIESSEN, R. (eds.), Als woorden niets meer zeggen : de crisis rond woord en beeld in de

huidige cultuur, Kampen, 1995, 105-123.

Page 164: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

164

ANKERSMIT, F.R., “Representation as the representation of experience”, in:

Metaphilosophy, 31, 2000, 148-166.

ANKERSMIT, F.R., “Rorty and History”, in: New Literary History, 39, 2008, 79-100.

ANKERSMIT, F.R., “Sprache und historische Erfahrung”, in: MÜLLER, K.E. & RÜSEN, J.

(eds.), Historische Sinnbildung, Reinbek, 1997, 388-408.

ANKERSMIT, FR., Sublime Historical Experience, California, 2005.

ANKERSMIT, F.R., “Taal en werkelijkheid in de geschiedbeoefening”, in: Groniek, 89/90,

1984, 94-103.

ANKERSMIT, F.R., “Tegen de verwetenschappelijking van de geschiedbeoefening”, in: F.

VAN BESOUW (ed.), Balans en perspectief, Groningen, 1987, 55-73.

ANKERSMIT, F.R., “The contemporary historical mind”, in: Journal of the interdisciplinary

crossroads, 1, 2004, 111-121.

ANKERSMIT, F.R., “The Dilemma of contempary Anglo-Saxon Philosophy of History”, in:

History & Theory, Beiheft 25, 25, 1986, 1-27.

ANKERSMIT, F.R., “The Ethics of History: From the Double Binds of (Moral) Meaning to

Experience”, in: History and Theory, 43, 2004, 84-102.

ANKERSMIT, F.R., “The origins of postmodernist historiography”, in: TOPOLSKI, J. (ed.),

Historiography between modernism and postmodernism, Poznań studies in the philosophy of

the sciences and the humanities 41, Amsterdam, 1994, 87-119.

ANKERSMIT, F.R., “The Sublime Dissociation of the Past: Or How to Be(come) What One

Is No Longer”, in: History & Theory, 40, 2001, 295-323.

ANKERSMIT, F.R., “Tocqueville and the sublimity of democracy”, in: The Tocqueville Review,

14 en 15, 1993/4, 173-201 en 193-218.

Page 165: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

165

ANKERSMIT, F.R., “Tocqueville en de ambivalentie van de democratie”, in: KUIPERS, T.A.F.

(ed.), Filosofen in actie, Groningen, 1990, 119-133.

ANKERSMIT, F.R., TOLLEBEEK, J. & KRUL, W.E. (eds.), Romantiek en historische cultuur,

Groningen, 1996.

ANKERSMIT, F.R., “Trauma als bron van historisch besef”, in: Feit en Fictie, 4, 1999, 8-17.

ANKERSMIT, F.R. “Uitspraken, teksten, afbeeldingen. Pleidooi voor een picturale

benadering van de geschiedbeoefening”, in: Feit en Fictie, 1, 1993, 16-37.

ANKERSMIT, F.R., “Van taal naar ervaring”, in: ALEXANDRESCU, S. (ed.), Richard Rorty,

Kampen, 1995, 54-99.

ANKERSMIT, F.R. & VARGA, A.K., Akademische beschouwingen over het

postmodernisme, Amsterdam, 1993.

ANKERSMIT, F.R., “Verhalend verleden”, in: TENNEKES, E. e.a. (eds.), Radar 95. Stand

van zaken in de wetenschap, Bloemendaal, 1994, 125-137.

2. Secundaire literatuur

BAKKER, M. & TERPSTRA, F., “Een steen in de sloot. Interview met Frank Ankersmit", in:

Skript, 16, 1994, 67-74.

BARNES, J., Aristoteles, Rotterdam, 2000.

BERGER, S., FELDNER, H. & PASSMORE, K. (eds.), Writing History. Theory and

Practice, Londen, 2003.

Page 166: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

166

BERGER, S., FELDNER, H. & PASSMORE, K. (eds.), Writing History. Theory and

Practice, Londen, 2003.

BEVERNAGE, B., “De hete adem van het verleden. Over het verleden dat niet voorbij wil

gaan en het ‘presence’-debat in de geschiedfilosofie”, in: Bijdragen tot de eigentijdse

geschiedenis, 18, 2007, 183-198.

BEVIR, M., HARGIS, J. & RUSHING, S., “Introduction: Histories of Postmodernism”, in:

BEVIR, M., HARGIS, J. & RUSHING, S., Histories of Postmodernism, Londen, 2007, 1-24.

BLAAS, P.B.M., “Esthetische geschiedfilosofie”, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 106,

1993, 38-48.

BLAAS, P.B.M., “Op zoek naar een glimp van het verleden: De geschiedfilosofie van Frank

Ankersmit”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 119, 2006, 377-386.

BLAAS, P.B.M.(ed.), Geschiedenis als wetenschap, Den Haag, 1979.

BRAUN, R., “The Holocaust and problems of historical representation”, in: History and

Theory, 33, 1994, 172-197.

BULHOF, I.N. & VAN RIESSEN, R. (eds.), Als woorden niets meer zeggen : de crisis rond

woord en beeld in de huidige cultuur, Kampen, 1995.

BULHOF, I.N. & WELTEN, R. (eds.), Verloren presenties. Over de representatiecrisis in

religie, kunst, media en politiek, Kampen, 1996.

BULHOF, I.N., “Narrativisme en Hermeneutiek”, in: WIDDERSHOVEN, G.A.M. & DE

BOER, TH. (ed.), Hermeneutiek in discussie, Delft, 1990, 106-115.

BURNS, R.M., “Introduction: cultural history”, in: BURNS, R.M. (ed), Historiography.

Critical Concepts in Historical Studies. IV. Culture, London, 2006, 1-14.

CAHOONE, L. (ed.), From Modernism to Postmodernism: an Anthology, Cambridge, 1996.

CHORELL, T.G., “F.R. Ankersmit and the historical sublime”, in: History of the human

sciences, 19, 2004, 91-102.

Page 167: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

167

DAVIDS, C.A., “Nederlandse geschiedbeoefening in vergelijkend perspectief”, in: Tijdschrift

voor Sociale Geschiedenis, 14, 1988, 442.

“Debat over de historische ervaring”, in: Groniek, 26, 1993, 92-108.

DOMANSKA. E., “Interview Hayden White”, in: DOMANSKA, E., Encounters : philosophy

of history after postmodernism, Charlottesville, 1998, 13-38.

DOMANSKA. E., “Interview Franklin R. Ankersmit”, in: DOMANSKA, E., Encounters :

philosophy of history after postmodernism, Charlottesville, 1998, 67-99.

DORSMAN, L., JONKER, E. & RIBBENS, K., Het zoet en het zuur. Geschiedenis in

Nederland, Amsterdam, 2000.

DROLET, M., “Introduction”, in: DROLET, M. (ed.), The Postmodernism Reader.

Foundational Texts, London, 2004, 1-35.

FAY, B., “Introduction: The Linguistic Turn and Beyond in Contemporary Theory of

History”, in: FAY, B., POMPER, P. & VANN, R.T., History and Theory. Contemporary

Readings, Oxford, 1998, 1-12.

FELL, A.P., “‘Epistemological’ and ‘Narrativist’ Philosophies of History”, in: VAN DER

DUSSEN, W.J. & RUBINOFF, L. (eds.), Objectivity, Method and Point of View. Essays in

the Philosophy of History, Leiden, 1991, 72-86.

FRIEDLANDER, S. (ed.), Probing the limits of representation: Nazism and the Final

Solution, Cambridge, 1992.

GAY, P. Style in History, London, 1974.

GELDOF, K. & LAERMANS, R., “De historische interesse en het Von Münchhausen-effect.

Kritische kanttekeningen bij een apodictische apologie”, in: Kennis en Methode, 17, 1993,

321.

Page 168: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

168

GHOSH, R. “Interdisciplinarity and the ‘doing’ of history: a dialogue between Frank

Ankersmit and Ranjan Ghosh”, in: Rethinking History, 11, 2007, 225-249.

GINZBURG, C. “Microhistory. Two or Three things that I know about it”, in: BURNS, R.M.

(ed), Historiography. Critical Concepts in Historical Studies. IV. Culture, London, 2006, 183-

206.

GINZBURG, C. De kaas en de wormen. Het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse

molenaar, Amsterdam, 1982.

GORMAN, J.L., “Philosophical fascination with whole historical texts”, in: History and

Theory, 36, 1997, 406-415.

GOSSMAN, L. Between History and Literature, Cambridge, 1990.

GUMBRECHT, H. U., Production of Presence: what meaning cannot convey, Stanford,

2004.

HUNT, L., The New Cultural History, Berkeley, 1989.

HUTTON, P., “Looking for a juste milieu in a silver age of modesty”, in: History & Theory

44, 2005, 391-403.

HUTTON, P., History as an Art of Memory, Hannover, 1993.

HUYSE, L., Alles gaat voorbij, behalve het verleden, Leuven, 2006.

HUYSSEN, A., Twilight Memories. Marking time in a culture of amnesia, New York, 1995.

IGGERS, G.G., Historiography in the twentieth century. From scientific objectivity to the

postmodern challenge, Middletown, 2005.

JANSEN, H., “Historische ervaring en tijd. Ankersmits Sublime Historical Experience”, in:

Tijdschrift voor Geschiedenis, 121, 2008, 72-85.

JANSSEN PERIO, E.M., “Discussie”, in: Theoretische Geschiedenis, 26, 1999, 533-537.

Page 169: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

169

JAY, M, “History and Experience: Dilthey, Collingwood, Scott and Ankersmit", in: Songs of

Experience. Modern American and European Variations on a Universal Theme, Berkeley,

2005.

JENKINS, K., “Introduction: on being open about our closures”, in: JENKINS, K. (ed.), The

Postmodern History Reader, London, 1997.

JENKINS, K., Why History? Ethics and Postmodernity, Londen, 1999.

JONKER, E. “Consensus, conflict en conciliantie in de Nederlandse geschiedfilosofie”, in:

JONKER, E. en VAN ROSSEM, M., Geschiedenis en Cultuur. Achttien opstellen, ’s

Gravenhage, 1990.

JONKER, E., “Hedendaags historisme en anachronisme”, in: Theoretische Geschiedenis, 21,

1994, 1-15.

JONKER, E., Historie. Over de blijvende behoefte aan geschiedenis, Assen, 2001.

JONKER, E., “Wilde herinnering en gedisciplineerde geschiedenis”, in: Tijdschrift voor

Geschiedenis, 121, 2008, 136-147.

KELLNER, H., “Narrativity and History: Post-structuralism and Since”, in: History and

Theory, 26ste jg., 1987, Beiheft 26: The Representation of the Historical Events”, 1-29.

KENT, C., “Historiography and postmodernism. Review article”, in: Canadian Journal of

History, 34, 1999, 385-415.

LEEZENBERG, M. en DE VRIES, G. Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen,

Amsterdam, 2005.

LORENZ, C., “Can Histories Be True? Positivism, and the ‘Metaphorical Turn’”, in: History

and Theory, 37, 1998, 309-329.

LORENZ, C., De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de

geschiedenis, Amsterdam, 1988.

Page 170: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

170

LORENZ, C., “De filosofie van de achteruitkijkspiegel”, in: Theoretische Geschiedenis, 17,

1983, 9-27.

LORENZ, C., “Er bestaat geen masker zonder gezicht. Een antwoord aan Frank Ankersmit”,

in: Tijdschrift voor geschiedenis, 97, 1984, 56-61.

LORENZ, C., “Geschiedbeoefening en geschiedfilosofie. Enkele kanttekeningen”, in:

ANKERSMIT, F., DEN BOER, P. en VAN DEN BRAEMBUSSCHE, A. (eds.) , Over nut en

nadeel van de geschiedtheorie voor de historicus, Leiden, 1988, 27-32.

LORENZ, C., “Het masker zonder gezicht. F.R. Ankersmits filosofie van de

geschiedschrijving”, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 97, 1984, 169-194.

MOSKALEWICZ, M., “Sublime experience and politics. Interview with Professor Frank

Ankersmit”, in: Rethinking Theory, 11, 2007, 251-274.

MCCULLAGH, C.B., “F.R. ANKERSMIT, Narrative Logic. A Semantic Analysis of the

Historian’s Language. Review Essay”, in: History and Theory, 23, 1984, 394-493.

MUNSLOW, A. The Routledge Companion to Historical Studies, Londen, 2000.

NIJHUIS, T., Structuur en contingentie. Over de grenzen van het sociaal-wetenschappelijk

verklaringsideaal in de Duitse geschiedschrijving, Assen, 1996.

PASSMORE, K., “Poststructuralism and history”, in: BERGER, S., FELDNER, H. &

PASSMORE, K. (eds.), Writing History. Theory and Practice, Londen, 2003, 118-140.

PICKERING, M., History, Experience and cultural studies, Basingstoke, 1997.

PIETERS, J., “New historicism. Postmodern historiography between narrativism and

heterology”, in: History and Theory, 39, 2000, 21-38.

REHFELD, A., “Political Representation. Book Review”, in: Ethics, 113, 2003, 865-868.

RIGNEY, A. The Rhetoric of Historical Representation. Three narrative histories of the

French Revolution, Cambridge, 1990.

Page 171: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

171

RIGNEY, A. Imperfect Histories. The Elusive Past and the Legacy of Romantic Historicism,

London, 2001.

ROBERTS, G., “Introduction: the history and narrative debate, 1960-2000”, in: ROBERTS,

G.(ed.) , The History and Narrative Reader, London, New York, 2001.

ROTH, M. S., “Ebb Tide”, in: History and Theory, 46, 2007, 66-73.

ROUBOS, A., “Balans en perspectief van 20 jaar Nederlandse geschiedschrijving. Impressie

van een congres”, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 12, 1986, 439.

RUNIA, E., “Presence”, in: History and Theory, 45, 2006, 1-29.

RUNIA, E., Waterloo, Verdun, Auschwitz. De Liquidatie van het verleden, Amsterdam, 1999.

SAARI, H., “On Frank Ankersmit's Post-Modernist Theory of Historical Narrativity”, in:

Rethinking History, 9, 2005, 5-21.

SALEMINK, T., “Debat over katholocisme en antisemitisme. Historiografisch overzicht”, in:

SALEMINK, T & DE MAEYER, J. (eds.), Trajecta. Tijdschrift voor de geschiedenis van het

katholieke leven in de Nederlanden. Themanummer Katholocisme en antisemitisme, 15, 2006,

17-48.

STONE, L., “The revival of narrative: reflections on a new old history”, in: STONE, L., The

Past and the Present Revisited, Londen, 1987, 74-96.

THOMPSON, W., Postmodernism and History. History and Theory, New York, 2005.

TOLLEBEEK, J., De Ekster en de Kooi. Nieuwe opstellen over de geschiedschrijving,

Amsterdam, 1996.

TOLLEBEEK, J., “De gesneuvelde zekerheden uit het verleden”, in: Theoretische Geschiedenis,

19, 1992, 169-175.

TOLLEBEEK, J., De toga van Fruin. Denken over geschiedenis in Nederland sinds 1860,

Amsterdam, 1996.

Page 172: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

172

TOLLEBEEK, J., “Het postulaat van Plumb. Over het succes van de verhalende

geschiedschrijving”, in: Dietsche Warande en Belfort, 135, 1990, 316-321.

TOLLEBEEK, J., “Narrativisme in de praktijk? A. Rigney, ‘The rhetoric of historical

representation. Three narrative histories of the French Revolution’”, in: Tijdschrift voor

Geschiedenis, 106, 1993, 55-57.

TOLLEBEEK, J. & VERSCHAFFEL, T., De vreugden van Houssaye. Apologie van de

historische interesse, Amsterdam, 1992.

TOLLEBEEK, J., VERSCHAFFEL, T. en WESSELS, L., De palimpsest. Geschiedschrijving in

de Nederlanden 1500-2000, Hilversum, 2002.

VAN DEN BRAEMBUSSCHE, A.A., “Over nut en nadeel van de geschiedtheorie voor de

geschiedenis”, in: ANKERSMIT, F., DEN BOER, P. en VAN DEN BRAEMBUSSCHE, A.

(eds.) , Over nut en nadeel van de geschiedtheorie voor de historicus, Leiden, 1988, 71-78.

VAN DEN BRAEMBUSSCHE, A., “De logica van de historische narratio”, in: Theoretische

Geschiedenis, 10, 1983, 75-82.

“Van de redactie”, in: Feit en Fictie. Tijdschrift voor de geschiedenis van representatie, 1, 1993,

6-8.

VAN DEURSEN, A., “De pretenties van de micro-geschiedenis”, in: id., De eeuw in ons hart.

Negenentwintig opstellen over geschiedenis, geschiedschrijving en geschiedbeleving,

Franeker, 1991, 209-217.

VANHEESWIJCK, G., “De spiegel als obstakel. Richard Rorty. Philosophy and the Mirror of

Nature”, in: BOEY, K. e.a. (eds.), Ex Libris van de filosofie in de twintigste eeuw, Leuven,

1999.

VANHEMELRYCK, K., Conversatie en solidariteit. Richard Rorty over de grenzen van de

filosofie in onze democratische cultuur, Onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Leuven, 2007.

VASTERLING, V., “De rechte lijn en de lus”, in: GREVER, M. & JANSEN, H. (eds.), De

ongrijpbare tijd. Temporaliteit en de constructie van het verleden, Amsterdam, 2001, 175-

187.

Page 173: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

173

VERSCHAFFEL, B., “De getuige en de historicus”, in: WIDDERSHOVEN, G.A.M. & DE

BOER, TH. (ed.), Hermeneutiek in discussie, Delft, 1990, 116-120.

VERSCHAFFEL, T. Beeld en geschiedenis. Het Belgische en Vlaamse verleden in de

romantische boekillustraties, Turnhout, 1987.

VRIES, P., “De hoogtijdagen van de geschiedenis als sociale wetenschap en de terugkeer van

het verhaal”, in: BELIËN, H. en VAN SETTEN, G.J. (eds.), Geschiedschrijving in de

twintigste eeuw, Amsterdam, 1991, 223-239 .

VRIES, P., “De zegetocht van de ‘Annales’”, in: BELIËN, H. en VAN SETTEN, G.J. (eds.),

Geschiedschrijving in de twintigste eeuw, Amsterdam, 1991, 181-221.

VRIES, P., “Een boek dat in een leemte voorziet”, in: Kleio, 26, 1985, 26-29.

VRIES, P., “Geschiedbeoefening, historisme en positivisme”, in: Theoretische Geschiedenis,

12, 1985, 141-179.

WEHLER, H.-U., Historisches Denken am Ende des 20. Jahrhunderts. 1945-2000,

Göttingen, 2001.

WHITE, H., “The question of narrative in contempary historical theory”, in: History and

Theory, 23, 1984, 1-34.

WHITE, H., Metahistory. The historical imagination in Nineteenth-Century Europe,

Baltimore, 1973.

WHITE, H., Tropics of discourse: Essays in cultural criticism, Baltimore, 1978.

WHITE, H., “Narrative Logic. Book review”, in: American Historical Review, 89, 1984,

1037-1039.

WHITE, H., The content of the form : narrative discourse and historical representation,

Baltimore, 1987.

ZAGORIN, P., “History, the Referent, and Narrative: Reflections on Postmodernism Now”,

in: History and Theory, 38, 1, 1999.

Page 174: Als een voorbije liefde - WordPress.com · heeft misschien een affaire met haar gehad, lang vervlogen, vergeten tijden, kortom een sluier van andere beelden daalt neer over haar beeld

174

ZAMMITO, J., “Ankersmit and Historical Representation”, in: History and Theory, 44, 2005,

155-181.

ZAMMITO, J., “Ankersmit's Postmodernist Historiography: The Hyperbole of ‘Opacity’”, in:

History and Theory, 37, 1998, 330-346.