Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... ·...

70

Transcript of Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... ·...

Page 1: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),
Page 2: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

Academiejaar 2015 – 2016

Eerstekansexamenperiode

Hoe haalt de street-level bureaucraat de dakloze van ’t straat?

Onderzoek naar de impact van een managerialistische logica op discretionaire

ruimte: de casus van Housing First-initiatieven binnen Gent

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van

Master of Science in het Sociaal Werk

Promotor: Joris De Corte

01407208

Kimberley Lievens

Page 3: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

1

Inhoudstafel

Inhoudstafel .............................................................................................................................. 1

Voorwoord ................................................................................................................................ 3

1. Inleiding ............................................................................................................................. 4

2. Managerialisme binnen het sociaal werk ....................................................................... 7

2.1 Kenmerken van managerialisme ................................................................................. 8

2.1.1 De cliënt is een klant ............................................................................................ 9

2.1.2 De manager i.p.v. frontliniewerker als sleutelpositie ........................................... 9

2.1.3 Het personeel omvat werknemers (en geen professionelen) .............................. 10

2.1.4 Managementkennis als dominant model van bestaande kennis ......................... 10

2.1.5 De markt als werkomgeving .............................................................................. 10

2.1.6 Efficiëntie (i.p.v. effectiviteit) als meetinstrument voor kwaliteit ..................... 11

2.1.7 Cash en contract i.p.v. zorg en belang als basis voor relaties ............................ 11

2.1.8 Kwaliteit wordt gelinkt aan standaardisatie en documentatie ............................ 12

3. Discretionaire ruimte ..................................................................................................... 13

3.1 Invloed van managerialisme op discretionaire ruimte ............................................... 15

3.2 Invloed van managerialisme op de invulling van sociale grondrechten .................... 17

4. Housing First binnen een managerialistische logica ................................................... 20

4.1 Dak- en thuisloosheid ................................................................................................ 20

4.2 Housing First als instrument ...................................................................................... 23

4.2.1 Pathways to Housing First .................................................................................. 23

4.2.2 Housing First ...................................................................................................... 24

4.2.3 Managerialisme en Housing First ...................................................................... 25

5. Methodologie .................................................................................................................. 29

5.1 Onderzoeksbenadering .............................................................................................. 29

5.2 Onderzoeksmethode .................................................................................................. 30

5.3 Onderzoekscontext .................................................................................................... 32

5.3.1 Dienst Wooncoaching ........................................................................................ 32

5.3.2 Instapwonen ....................................................................................................... 34

5.3.3 Project Leegstand ............................................................................................... 35

6. Onderzoeksbevindingen ................................................................................................ 38

6.1 Een managerialistische logica binnen de Housing First-initiatieven ......................... 38

6.2 Invloed op discretionaire ruimte ................................................................................ 43

6.2.1 Tijdsdruk ............................................................................................................ 43

6.2.2 Autonomie .......................................................................................................... 44

6.2.3 Doelstellingen ..................................................................................................... 47

Page 4: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

2

6.2.4 Aliënatie ............................................................................................................. 51

6.2.5 Invulling van sociale grondrechten .................................................................... 52

7 Conclusie ......................................................................................................................... 57

Bibliografie .............................................................................................................................. 63

Bijlage 1: overzicht van de interviewvragen ........................................................................ 67

Bijlage 2: informed consent ................................................................................................... 68

Page 5: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

3

Voorwoord

Toen ik aan deze masterproef begon te schrijven, meende ik voor een grote uitdaging te

staan. Ik wist echter nog niet dat ik op de steun van enkele mensen zou kunnen rekenen. Zo

wil ik graag mijn promotor Joris De Corte bedanken voor de steeds bruikbare feedback en

voor de geïnvesteerde tijd in deze masterproef. Ik haalde hier veel positieve elementen uit

die de masterproef vast en zeker verbeterd hebben.

Bovendien uit ik veel dank aan de respondenten binnen het onderzoek. Hoewel zij allen erg

drukke agenda’s hebben, wisten ze toch een gaatje in hun agenda voor me vrij te maken. Dit

onderzoek had uiteraard niet gelukt zonder hun eerlijke meningen en zonder hun boeiende

ervaringen.

Daarnaast wil ik graag mijn ouders bedanken, omdat ze mij de kans gegeven hebben om

verder te studeren en voor de morele ondersteuning.

Ten slotte wil ik nog dank uiten naar enkele vrienden (en in het bijzonder: dé vriend), die me

af en toe eens hebben horen klagen. Ik dank hen voor het geduld en de steun doorheen de

periode, want ik had het soms nodig.

Ik wens de lezer dan ook veel plezier bij het lezen van deze masterproef, waar ik toch wel

heel wat energie en moeite in geïnvesteerd heb.

Page 6: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

4

1. Inleiding

Actueel bevindt zich binnen het sociaal werk een beweging plaats naar de implementatie van

strategieën uit de managementcultuur in het terrein van de sociale dienstverlening. Deze

tendens wordt in de literatuur vaak benoemd als ‘managerialisme’ en wijst op de overtuiging

dat een beter management van sociale problemen zal leiden tot de oplossing ervan (Tsui &

Cheung, 2004). Enerzijds biedt een goed management van sociaal werkpraktijken een

onontbeerlijk antwoord op allerlei trends als cliënten die mondiger worden, besparingen en

een complexere globaliserende wereld (Nothdurfter & Lorenz, 2010; Tsui & Cheung, 2004).

Anderzijds brengt het ingrijpende veranderingen voor de alledaagse praktijk van sociaal

werkers met zich mee. De inhoud en taken van het sociaal werk worden namelijk steeds

meer aangestuurd door een politieke agenda die enkel bereid is te betalen voor resultaten

die output-georiënteerd en meetbaar zijn. De aanname dat ‘what works’ daarbij kan omvat

worden in allerlei managementstrategieën versterkt het managerialistisch denken binnen het

sociaal werk (Nothdurfter & Lorenz, 2010). Sociaal werkers worden in deze benadering

gereduceerd tot de loutere uitvoerders van het beleid.

Lipsky (2010) benoemt sociaal werkers daarentegen als street-level bureaucrats, namelijk

publieke dienstverleners die enerzijds ten dienste staan van de overheid en anderzijds op

een directe manier in contact komen met de burgers van dat beleid doorheen de uitvoering

van hun job. Street-level bureaucrats zijn dus volgens Lipsky niet zomaar de uitvoerders van

het beleid, maar ze implementeren het beleid en geven het vorm doorheen hun werkpraktijk.

Hierbij is discretionaire ruimte onvermijdelijk. Street-level bureaucrats krijgen namelijk hoe

dan ook te maken met individuele situaties die zodanig complex zijn, dat het onmogelijk is

deze te reduceren tot een vooraf geprogrammeerd formaat. Nothdurfter & Lorenz (2010)

poneren echter dat actueel vanuit de samenleving minder vertrouwen gehecht wordt aan de

mogelijkheid van de sociaal werker om zijn concrete handelen af te stemmen op een

specifieke situatie. In de plaats daarvan dient sociaal werk meer aangestuurd te worden door

het gebruik van evidence based benaderingen (Nothdurfter & Lorenz, 2010). Concreet houdt

dit in dat men wil evolueren van intuïtief handelen naar praktijkbeslissingen genomen op

basis van wetenschappelijk aangetoond bewijs. Het begrip discretionaire ruimte verwijst dan

ook naar een belangrijke spanning in het sociaal werk – mede onder invloed van een

opkomend managerialistisch denken - tussen enerzijds een toegenomen regulering van

sociaal werkpraktijken en anderzijds de nood van sociaal werkers om creatief aan de slag te

kunnen gaan bij de uitvoering van hun werk (Evans, 2012).

Bij de uitoefening van zijn discretionaire ruimte kan een sociaal werker bovendien vertrekken

vanuit twee perspectieven, namelijk vanuit een contractarian en een solidaristic opvatting

Page 7: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

5

van rechten. Een contractarian perspectief op rechten sluit eerder aan bij het liberaal,

managerialistisch denken. Binnen dit perspectief wordt een mens beschouwd als een

rationeel, onderhandelend subject. Mensen hebben binnen dit perspectief ‘thin needs’,

m.a.w. noden gericht op overleven. Het komt er bovendien voor het individu op aan om

onafhankelijk te worden en om zijn eigen leven vorm te geven doorheen de keuzes en

kansen die hij aangereikt krijgt (Dean, 2014; Roets et al., 2015).

Sociaal werkers kunnen bij de invulling van hun discretionaire ruimte ook vertrekken vanuit

een andere benadering, nl. vanuit een solidaristic benadering. Binnen dit perspectief worden

rechten omvangrijker beschouwd, uitgaande van thick needs. Er wordt hierbij vertrokken

vanuit een mensbeeld dat niet enkel gericht is op overleven. Het uitgangspunt is namelijk de

noden die mensen ervaren om zich volop als persoon te kunnen ontwikkelen. De conceptie

van deze noden dient daarbij te onstaan in een dialogisch proces tussen cliënt en sociaal

werker (Roets et al., 2015). De nodige dienstverlening ontstaat dan binnen een dialogisch

proces waarbij ook rekening gehouden wordt met de context waarin de cliënt zich bevindt

(Dean, 2008).

Twee Housing First-initiatieven en een project dat tijdelijk leegstaande sociale woningen

aanbiedt binnen Gent zullen als casus binnen bovenstaand verhaal aangehaald worden.

Enerzijds tracht de overheid een complexe problematiek als dak- en thuisloosheid aan te

pakken. Anderzijds gebeurt dit in een context waarin dit zo efficiënt mogelijk dient te

gebeuren en waarin meetbare resultaten dienen behaald te worden. Eigen aan discretionaire

ruimte is bovendien dat de street-level bureaucrat werkt met overheidsdoelstellingen die

vaak ambigu en tegenstrijdig kunnen zijn. Zo wordt binnen Housing First het

onvoorwaardelijke recht op wonen benadrukt, maar tegelijk gebeurt dit in een context waar

mensen individueel de verantwoordelijkheid moeten nemen om zelf hun rechten op te eisen.

Daarnaast stelt het Housing First-programma vrijheid in begeleiding voorop, met bijgevolg

veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011), anderzijds kan het

Housing First-programma tevens gesitueerd worden binnen een managerialistisch kader dat

daarentegen de discretionaire ruimte van sociaal werkers beknot. Zo werd het Housing First-

programma voor heel wat beleidsmakers aantrekkelijk omdat verschillende onderzoeken

aantoonden dat Housing First kosteneffectief is. (Stanhope & Dunn, 2011).

Dit onderzoek wil dan ook nagaan of er een managerialistische logica aanwezig is binnen de

bevraagde initiatieven. Tevens wordt gezocht of deze logica gevolgen met zich meebrengt

voor de discretionaire ruimte van sociaal werkers. De sociaal werker zou namelijk minder

discretionaire ruimte ervaren ten gevolge van een toegenomen regulering van sociaal

werkpraktijken. Eveneens wordt nagegaan of de sociaal werkers tegen spanningen

Page 8: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

6

aanbotsen doordat hun discretionaire ruimte in het gedrang komt. Zijn hier spanningen en

hoe trachten zij dan aan deze spanningen te ontsnappen? Heeft het managerialisme ten

slotte invloed op het soort pedagogiek dat zij ontwikkelen? Housing First benadrukt namelijk

het onvoorwaardelijke recht op een woonst, maar in de praktijk vindt er steeds een

zogenaamde ‘program drift’ plaats: het Housing First-programma wordt telkens aangepast

naargelang de context waarin deze geïmplementeerd wordt. Indien Housing First hierbij de

invloed ondergaat van een managerialistische logica die meer aan belang wint binnen de

westerse verzorgingsstaten, zal er eerder vanuit een contractarian perspectief op

grondrechten vertrokken worden.

De masterproef begint met deze inleiding. In het tweede hoofdstuk wordt overgegaan tot een

uiteenzetting over de opkomst van een managerialistische logica binnen het sociaal werk.

Hiervoor worden enkele kenmerken geduid die wijzen op deze managerialistische logica.

Nadien wordt in het derde hoofdstuk een conceptualisering besproken van het begrip

‘discretionaire ruimte’. Er wordt hierbij tevens in de literatuur nagegaan welke invloed

managerialisme heeft op de discretionaire ruimte van sociaal werkers en op de invulling van

sociale grondrechten. De sociaal werker kan bij zijn discretionaire ruimte namelijk vertrekken

vanuit een contractarian perspectief of vanuit een solidaristic perspectief. Vervolgens wordt

in het vierde hoofdstuk de casus Housing First gekaderd. Hierbij wordt verduidelijkt waarom

het actueel in België als instrument ingezet wordt ter bestrijding van dak- en thuisloosheid. Er

wordt in dit hoofdstuk eveneens stil gestaan bij het verschil tussen de originele Pathways to

Housing First, ontwikkeld in de Verenigde Staten en de invulling van Housing First in België.

In het vijfde hoofdstuk wordt de methodologie van dit onderzoek gekaderd. De

onderzoekscontext en de onderzoeksbevindingen worden in het zesde hoofdstuk

weergegeven. Het zevende en laatste hoofdstuk omvat ten slotte de conclusies van het

onderzoek, de tekortkomingen van het onderzoek en mogelijke aanbevelingen voor

toekomstig onderzoek.

Page 9: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

7

2. Managerialisme binnen het sociaal werk

Nagenoeg alle westerse verzorgingsstaten ondergingen vanaf de late jaren ’70 fundamentele

veranderingen. Hoewel deze transformatieprocessen verschillen in zowel de snelheid als in

de bestemming van hun ontwikkeling, omvatten ze enkele gemeenschappelijke tendensen.

Eén van deze tendensen vormt de implementatie van strategieën uit de managementcultuur

in het terrein van de sociale dienstverlening (Nothdurfter & Lorenz, 2010). Deze trend die

zich voorgedaan heeft sinds de hervorming van de verzorgingsstaat, kan ook worden

aangeduid als ‘managerialisme’ (Clarke, Gewirtz, & McLaughlin, 2000).

Enerzijds biedt een goed management van sociaal werkpraktijken een onontbeerlijk

antwoord op trends als stijgende verwachtingen van mondigere cliënten, besparingen

omwille van een vertraagde economische groei en een complexere globaliserende wereld

die onvoorspelbaarder wordt (Nothdurfter & Lorenz, 2010; Tsui & Cheung, 2004). Anderzijds

brengt het ingrijpende veranderingen voor de alledaagse praktijk van sociaal werkers met

zich mee. Managerialisme is namelijk een set overtuigingen en praktijken waarbij men

overtuigd is van het gegeven dat een betere management van sociale problemen zal leiden

tot de oplossing ervan. Deze trend krijgt steeds meer invloed in politieke

besluitvormingsprocessen. Er is bijvoorbeeld de laatste jaren een toegenomen belangstelling

voor evidence based policy, dit is de opvatting dat beleidsinitiatieven dienen ondersteund te

worden door wetenschappelijk onderzoek. Er wordt dus minder vertrouwen gehecht aan het

oordeel van de sociaal werker en de sociaal werker krijgt bovendien minder

beslissingsruimte bij het uitvoeren van zijn werk.

Nothdurfter & Lorenz (2010) geven aan dat onder invloed van allerlei maatschappelijke

tendensen de publieke welzijnsrol van sociaal werk en haar interventies meer in vraag

gesteld worden dan ooit tevoren. Deze maatschappelijke trends werden verder uitgewerkt

door Deleeck & Cantillon (2008). Zij beschrijven allerlei sociale veranderingen waaraan de

instellingen, doelstellingen en werking van de traditionele verzorgingsstaat niet langer zijn

aangepast. De verzorgingsstaat kwam in verschillende West-Europese landen vanaf de

jaren ’70 onder financiële en economische druk te staan omwille van stijgende uitgaven

samengaand met afgenomen inkomsten door een toegenomen werkloosheid. Daarbij kwam

vanaf de jaren ’70 een economische recessie door een stijging van de prijs van grondstoffen.

De economische druk waaronder de verschillende westerse verzorgingsstaten kwamen te

staan verklaart dan ook ten dele de groeiende invloed van het marktdenken binnen de

verzorgingsstaat.

Daarboven zorgden ook heel wat demografische veranderingen voor druk, waaronder de

vergrijzing en een denataliteit. Enerzijds veroudert de bevolking, anderzijds is het aantal

Page 10: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

8

geboorten in België sinds 1965 sterk gedaald. In alle westerse landen stijgt het volume van

de druk op de verzorgingsstaat, terwijl de actieve bevolking om deze druk op te vangen daalt

(Deleeck & Cantillon, 2008). Er komt dan ook meer druk liggen op de overheid om

verantwoording over geïnvesteerde middelen af te leggen.

Ten slotte kunnen ook andere maatschappelijke veranderingen aangehaald worden die de

toegenomen druk op het traditionele model van de verzorgingsstaat verklaren. Eén van de

belangrijkste maatschappelijke veranderingen was een grotere individualisering onder

invloed van het postmodern denken. De grote instituties -waaronder de verzuilde

samenleving waarop de verzorgingsstaat in België geënt is- verloren aan belang, evenals

verbintenissen die in het maatschappelijk leven aangegaan worden. Solidariteit staat meer

onder druk en sociale grondrechten worden steeds meer verbonden aan individuele

verantwoordelijkheden. Dit individualisme wordt bovendien in stand gehouden door het

liberale marktdenken dat daarentegen wel aan belang wint in de westerse verzorgingsstaten

(Dean, 2008; Deleeck & Cantillon, 2008).

Bovenstaande maatschappelijke veranderingen leidden er toe dat de professionele

mogelijkheid om de persoonlijke kennis af te stemmen op specifieke interventies niet langer

als adequaat wordt beschouwd om effectieve en verantwoorde dienstverlening te kunnen

verlenen binnen het sociaal werk. Er wordt dus minder vertrouwen gehecht aan het oordeel

van de sociaal werker. In de plaats dient sociaal werk meer aangestuurd te worden door een

politiek gemotiveerde ‘what works’ agenda en het gebruik van evidence based benaderingen

(Nothdurfter & Lorenz, 2010). Concreet houdt dit in dat men wil evolueren van intuïtief

handelen naar beleids- en praktijkbeslissingen genomen op basis van wetenschappelijk

aangetoond bewijs. Hierbij wordt wetenschappelijk onderzoek echter vaak verengd tot

effectiviteits- en efficiëntieonderzoek, nl. tot wat succesvol is en wat niet (Burssens, 2007).

De inhoud en taken van sociaal werk worden dus steeds meer aangestuurd door een

politieke agenda die enkel bereid is te betalen voor resultaten die output-georiënteerd en

meetbaar zijn, die met andere woorden beantwoorden aan de zogenaamde SMART-criteria.

De aanname dat ‘what works’ ten slotte kan omvat worden in allerlei managementstrategieën

en in kwantitatieve criteria versterken daarboven het managerialistisch denken binnen het

sociaal werk, waarbij sociaal werk zich meer oriënteert naar extern bepaalde criteria van

efficiëntie en effectiviteit, binnen vooraf bepaalde politieke parameters (Nothdurfter & Lorenz,

2010).

2.1 Kenmerken van managerialisme

Om een duidelijker beeld te krijgen wat managerialisme concreet inhoudt, worden een aantal

kenmerken samengevat in het onderstaande (Tsui & Cheung, 2004). Deze kenmerken

Page 11: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

9

kunnen echter niet los van elkaar bekeken worden, maar hangen wel degelijk onderling met

elkaar samen.

2.1.1 De cliënt is een klant

Klanten zijn zowel consument van dienstverlening als de betaler ervan. In de profitsector

heeft de klant altijd gelijk. Deze trend wordt actueel ook doorgetrokken in de non-profitsector,

waar de klant een beslissende stem krijgt in het bepalen van de kwaliteit van de

dienstverlening (Tsui & Cheung, 2004). Klanten maken namelijk rationele keuzes en

signaleren daarbij hun zorgpreferenties (Harlow, 2004).

2.1.2 De manager i.p.v. frontliniewerker als sleutelpositie

Healy (2002) beschrijft dat de groeiende invloed van het managerialistisch denken er in heel

wat welvaartsstaten toe leidde dat mensen met formele management- en economische

kwalificaties de voorkeur genieten bij het aanstellen van leidinggevende posities in de

publieke dienstverleningssector. Daarnaast wordt voorspeld dat in de toekomst steeds meer

een gespecialiseerde managerrol van leiddinggevenden zal verwacht worden, die

vaardigheden vergt die de sociale sector overstijgen. Het gaat dan over vaardigheden als het

overzien van complexe financiële regelingen, risicomanagement en human resource

management.

Voorstanders van managerialisme wijzen de manager aan als de persoon die verbetering en

efficiëntie in het werkveld kan verwezenlijken. Leidinggevende personen worden dan ook

gewaardeerd, terwijl het personeel onder de manager uitvoerders zijn van wat de manager

plant en beslist (Evans, 2004, Tsui & Cheung, 2004). De groeiende kloof tussen managers

en praktijkwerkers wordt als gevolg benoemd van het toegenomen managerialisme binnen

sociaal werk. Managers krijgen hierbij de controle over de praktijk toegewezen, terwijl

praktijkwerkers als de ‘gehoorzame’ uitvoerders beschouwd worden. Niettemin relativeren

auteurs als Smith (2007), Evans (2004) en Lipsky (2010) dit gegeven ook voor een stuk door

te wijzen op de discretionaire ruimte die praktijkwerkers bezitten (cf. infra).

Desondanks houdt een meer efficiënte werkwijze in dat vaak op het uitvoerend personeel

bespaard wordt, wat tevens op de ondergeschikte plaats van het uitvoerend personeel wijst

(Tsui & Cheung, 2004). Verschillende auteurs wijzen dan ook op de besparingen op het

uitvoerend personeel die het managerialistisch denken met zich meebracht en de

toegenomen druk op praktijkwerkers die hieruit volgt (Healy, 2002; Leung, 2002; Smith,

2007).

Page 12: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

10

2.1.3 Het personeel omvat werknemers (en geen professionelen)

Managers kunnen het werk gedaan krijgen zodra er voldoende overdracht en discipline is.

Praktijkwerkers dienen daarbij gecoördineerd te worden door de manager. Expertise van

werknemers in een bepaald gebied wordt door managerialisme niet erkend. Werknemers

worden bijgevolg gereduceerd tot de uitvoerders van het planningsproces en worden als

vervangbaar beschouwd (Tsui & Cheung, 2004).

2.1.4 Managementkennis als dominant model van bestaande kennis

Managementkennis domineert de kennis die sociaal werkers uit hun ervaringen putten. Het

benadrukt het benoemen van doordachte rationele strategieën met concrete, meetbare

doelstellingen en uitkomsten (Leung, 2002). Er wordt een soort ‘managementtaal’ ontwikkeld

om prestatie-indicatoren voor het personeel te benoemen, evenals criteria voor de cliënten

om toegang te verkrijgen tot de dienstverlening van de organisatie (Evans, 2012). Indien de

doelgroep duidelijk afgebakend wordt tot de methode die de organisatie hanteert, kan

namelijk meer effectiviteit en efficiëntie bereikt worden (Burssens, 2007). Eveneens het

gegeven dat doelstellingen moeten voldoen aan SMART-criteria blijkt hieruit (Nothdurfter &

Lorenz, 2010).

Aangezien efficiënt management zal leiden tot een betere controle van (sociale) problemen,

wordt er tevens ingezet op nieuwe managementposities en op nieuwe maatregelen. Er

heerst een bepaald geloof dat managersvaardigheden de kwaliteit en dienstverlening zelf

kunnen verbeteren (Tsui & Cheung, 2004). Zo neemt positivistisch onderzoek de laatste

jaren niet alleen een meer vooraanstaande plaats in, maar de impact ervan op sociaal werk

is tevens veranderd. Management heeft een voorkeur voor kwantitatief onderzoek. Dit blijkt

bijvoorbeeld uit de aanname dat taken van sociaal werkers geanalyseerd moeten worden

opdat fouten kunnen voorkomen worden en opdat bijgevolg efficiëntie en snelheid bij de

uitvoering van taken gestimuleerd worden. Hierdoor krijgen sociaal werkers minder ruimte

om zelf beslissingen te nemen over hoe zij hun rol als sociaal werker dienen in te vullen

(Harlow, 2004).

2.1.5 De markt als werkomgeving

Marktprincipes als aanbod, vraag en prijs zijn leidende principes bij

besluitvormingsprocessen. Bijgevolg wordt voorkeur gegeven aan het commerciële

argument boven de gemeenschap en de waarden van de samenleving (Tsui & Cheung,

2004). Bij maatschappelijke verantwoording verschuift de focus dan ook van inputs naar

outputs en outcomes. Met andere woorden, organisaties hechten meer belang aan het

product dan aan het proces (Evans, 2004; Harlow, 2004).

Page 13: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

11

Daarnaast ervoeren heel wat westerse landen een meer terugtredende overheid die de

organisatie van dienstverlening eerder bij private organisaties legt. Vervolgens ontstaat meer

concurrentie tussen de private zorgaanbieders die wedijveren voor de middelen vanuit de

overheid. Er wordt daarbij uitgegaan van de markt als werkomgeving, waarbij een

competitieve houding tussen organisaties wenselijk wordt geacht om kwaliteitsvolle

dienstverlening te verzekeren. Op die manier moet de overheid in mindere mate zelf de

verantwoordelijkheid opnemen om een kwaliteitsvolle publieke dienstverlening te verzekeren

aan haar burgers (Harlow, 2004; Healy, 2002; Leung, 2002).

2.1.6 Efficiëntie (i.p.v. effectiviteit) als meetinstrument voor kwaliteit

Het streefdoel van managerialisme is het kunnen behalen van vooropgestelde doelen met

minder middelen, mits de juiste managagement technieken ingezet worden (Clarke, Gewirtz,

& McLaughlin, 2000). Deze technieken dienen kosteneffectieve en efficiënte dienstverlening

zoveel mogelijk te bevorderen en vinden dan ook vooral hun oorsprong in de private

commerciële sector (Harlow, 2004). Het functioneren van het personeel en van de

organisatie op zich wordt afgemeten aan de efficiëntie ervan. Het behalen van doelen wordt

bijgevolg als secundair beschouwd op de hoeveelheid geïnvesteerde middelen (Tsui &

Cheung, 2004).

2.1.7 Cash en contract i.p.v. zorg en belang als basis voor relaties

Relaties worden beschouwd als legale, tijdsgebonden en taakgeoriënteerde entiteiten die

gepaard gaan met bepaalde verantwoordelijkheden. Ze zijn vaak kortdurend en contractueel

van aard (Tsui & Cheung, 2004). Verschillende auteurs observeren dat sociaal werkers meer

onder tijdsdruk komen te staan, o.a. door een toegenomen bureaucratisering, waardoor

minder tijd rest om relaties op te bouwen (Ferguson & Lavalette, 2004; Lipsky, 2010; Smith,

2007).

Dean (2014) maakte in dit verband de observatie dat sociale grondrechten vaak gepaard

gaan met verantwoordelijkheid. Bovendien situeert hij dit gegeven in de veranderende

welvaartsstaat waar, onder druk van allerlei maatschappelijke veranderingen (cf. supra), een

nieuwe ideologische consensus tot stand is gekomen. Deze consensus stelt niet langer het

sociale aspect binnen een welvaartsstaat voorop, maar hecht meer belang aan het

economische aspect ervan. Sociale grondrechten komen bijgevolg onder druk te staan

omdat ze mogelijk ondermijnen dat individuen zichzelf onderhouden en ten onrechte lasten

zouden leggen bij de overheid. Er worden dus nog wel steeds bepaalde sociale rechten

verzekerd, maar ze worden meer gekoppeld aan voorwaarden als werk zoeken, bepaalde

trainingen ondergaan, etc. Met andere woorden, mensenrechten worden meer benaderd

Page 14: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

12

vanuit een soort contractdenken dat individuele verantwoordelijkheid aanspreekt en

onafhankelijkheid bij burgers nastreeft.

2.1.8 Kwaliteit wordt gelinkt aan standaardisatie en documentatie

Om vooropgestelde doelen te kunnen behalen, is volledige controle over het werkproces

nodig, wat leidt tot grote veranderingen in de werkorganisatie zoals standaardisatie en

deskilling van sociaal werkers (Ferguson & Lavalette, 2004; Tsui & Cheung, 2004).

Managerialisme houdt de belofte in om de kwaliteit van prestaties op te krikken. Kwaliteit

wordt echter gereduceerd tot wat gestandaardiseerd kan worden, tot wat benoemd kan

worden in meetbare indicatoren. Kwaliteit wordt tevens gelinkt aan documentatie. Sociaal

werkers dienen voldoende tijd uit te trekken voor papierwerk, om zo hun handelingen

uitvoerig te kunnen documenteren (Nothdurfter & Lorenz, 2010; Smith, 2007; Tsui & Cheung,

2004).

Page 15: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

13

3. Discretionaire ruimte

Discretionaire ruimte is een begrip dat moeilijk te definiëren valt. Er bestaan namelijk

uiteenlopende definities die kunnen variëren afhankelijk van de context. Niettemin vormt het

pleidooi om in vrijheid beslissingen te kunnen nemen bij de uitvoering van het werk de rode

draad doorheen verschillende definities (Evans, 2012). Daarnaast vormt discretionaire ruimte

een belangrijk gegeven om het beleid in de praktijk te kunnen implementeren, aangezien het

beleid ambigu en tegenstrijdig kan zijn (Evans, 2011; Lipsky, 2010). Het begrip verwijst dus

naar een belangrijke spanning in het huidig sociaal werk – mede onder invloed van een

opkomend managerialistisch denken - tussen enerzijds een toegenomen regulering van

sociaal werkpraktijken en anderzijds de nood van sociaal werkers om creatief aan de slag te

kunnen gaan bij de uitvoering van hun werk (Evans, 2012).

Pionier in het beschrijven van de notie discretionaire ruimte is Michael Lipsky. Hij

introduceerde tijdens de jaren ’80 de term ‘street-level bureaucrats’ (Evans, 2012). Hij maakt

met dit begrip duidelijk dat de meeste burgers niet op een directe manier met de overheid in

contact komen. De meeste burgers komen daarentegen vaak indirect in contact met de

overheid en haar beleid, via de street-level bureaucrats. De term is tweeledig: enerzijds wijst

de term ‘bureaucracy’ naar de regels en structuren die eigen zijn aan de overheid, anderzijds

wijst de term ‘street-level’ naar een afstand die genomen wordt van de kern waarin deze

autoriteit tot oorsprong komt. Zij omvatten met andere woorden de publieke dienstverleners

die enerzijds ten dienste staan van de overheid en anderzijds op een directe manier in

contact komen met de burgers van dat beleid tijdens de uitvoering van hun jobs. Vervolgens

gaat het niet enkel over sociaal werkers. Het kan tevens gaan om leerkrachten,

politieagenten, rechters en andere publieke dienstverleners (Lipsky, 2010).

Lipsky (2010) omschrijft overigens dat deze ‘street level bureaucrats’ heel wat impact

hebben op de levens van burgers: de manier waarop ze voordelen verlenen en straffen

uitvoeren, bakent sterk de mogelijkheden af die mensen aangereikt krijgen en structureert

voor een stuk het leven van mensen. Zo bepalen sociaal werkers grotendeels de kwalificatie

van de burgers aan wie ze voordelen toekennen. Enkele voorbeelden die aangehaald

kunnen worden zijn politieagenten die beslissen wie gearresteerd wordt en wiens gedrag

nagelaten wordt, leerkrachten die impliciete veronderstellingen maken over wie ‘goede

leerlingen’ zijn en rechters die bepalen of iemand schuldig is of niet.

Hieruit volgt dat street-level bureaucrats actief beleid voeren doorheen de beslissingen die

ze maken en de strategieën die ze hanteren om met de onzekerheden van hun job om te

gaan. Volgens Lipsky (2010) gebeurt dit in twee met elkaar gerelateerde aspecten: enerzijds

in de discretionaire ruimte bij het nemen van besluiten over burgers, anderzijds in het geheel

Page 16: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

14

van de individuele acties die ze ondernemen. Eigen aan discretionaire ruimte is dat het om

complexe taken gaat waarvoor tussenkomen in het menselijke handelen noodzakelijk geacht

wordt. Voor deze interventie kunnen geen eenduidig uitgewerkte regels, voorschriften of

instructies vooropgesteld worden. Het gaat namelijk over individuele situaties die zodanig

complex zijn, dat het onmogelijk is deze te reduceren tot een vooraf geprogrammeerd

formaat. Bijgevolg is het noodzakelijk om het concrete handelen telkens af te stemmen op de

specifieke situatie. Zo kunnen sociaal werkers bijvoorbeeld niet zomaar voorgeschreven

worden hoe ze moeten omgaan met agressief gedrag.

Het betreft eveneens situaties die vereisen dat beantwoord wordt aan de menselijke

dimensie van de situatie. Sociaal werkers zullen namelijk vaak de afweging moeten maken

tussen het algemeen belang, zonder het perspectief van het individu uit het oog te verliezen.

Tevens is discretionaire ruimte onvermijdelijk omdat sociaal werkers vaak keuzes moeten

maken ten gevolge van de ambigue en tegenstrijdige doelstellingen die de overheid voorop

stelt. Zo is het bijvoorbeeld niet steeds duidelijk of een welvaartsstaat een minimuminkomen

moet verzekeren of onafhankelijkheid dient te stimuleren. Daarboven kunnen doelstellingen

vanuit de overheid of de organisatie tegenstrijdig zijn met doelstellingen die de cliënt voorop

stelt. Discretie houdt dan in dat sociaal werkers de ruimte dienen te hebben om observaties

en interpretaties uit te voeren. (Lipsky, 2010). Lipsky legt m.a.w. bij de definiëring van

discretionaire ruimte vooral de nadruk op het al dan niet hebben van autonomie bij het

maken van keuzes tijdens de uitvoering van het werk (Lipsky, 2010).

Carson, Chung, & Evans (2015) uiten echter kritiek op de manier waarop Lipsky

discretionaire ruimte omschrijft. Zo gaat Lipsky volgens hen voorbij aan het belang van

professionele ervaring waaruit praktijkwerkers al dan niet kunnen putten. Bovendien zijn

standaarden waaraan praktijkwerkers zich dienen te houden niet in essentie negatief.

Daarnaast kunnen bepaalde standaarden ook ruimte laten voor discretionaire ruimte,

doordat ze niet eenduidig geformuleerd zijn. Dit impliceert op zijn beurt echter niet steeds dat

discretionaire ruimte altijd de beste invulling oplevert.

Discretionaire ruimte is niet ‘in zich’ goed of slecht. Wel biedt het sociaal werkers meer

mogelijkheden bij de implementatie van het beleid in de praktijk (Carson et al., 2015). Wat

echter niet te ontkennen valt, is dat sociaal werkers bij de uitvoering van hun werk

onvermijdelijk in een spanning terecht komen. Enerzijds berust de verantwoordelijkheid om

politieke doelen te behalen sterk in de job als sociaal werker, anderzijds vereisen deze jobs

improvisatie en responsiviteit t.a.v. de cliënt voor zich. Volgens Lipsky (2010) kan de trend

tot managerialisme hier gesitueerd worden: men poogt aan deze spanning te ontsnappen

door sociaal werk meer routinematig te maken en iedereen zo gelijk mogelijk te behandelen.

Page 17: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

15

3.1 Invloed van managerialisme op discretionaire ruimte

Lipsky (2010) wijst op het belang van discretionaire ruimte in de job van een street-level

bureaucrat. Zij nemen namelijk een belangrijke beleidsfunctie op zich en doen dit in interactie

met burgers tijdens de uitvoering van hun job. Volgens Lipsky’s analyse kunnen street-level

buraucrats echter onder invloed van het huidig managerialistisch bewind niet ten volle deze

discretionaire ruimte benutten. Hij benoemt dan ook meerdere elementen die de

discretionaire ruimte in gevaar brengen.

Door de opkomst van allerlei regels en normen onder het managerialistisch bewind missen

praktijkwerkers vaak heel wat bronnen om hun discretionaire ruimte aan te wenden en ten

volle te kunnen beantwoorden aan complexe individuele casussen. Lipsky (2010) haalt het

ontbreken van een gepaste caseload voor praktijkwerkers aan als belangrijkste bron die

vaak ontbreekt, evenals en een gebrek aan tijd. Hoge caseloads en meer tijd die aan

papierwerk dient besteed te worden hebben een directe invloed op de ruimte die rest om

beslissingen te kunnen maken. Daarnaast beperkt het de mogelijkheid om informatie ruim te

onderzoeken omtrent individuele casussen (Lipsky, 2010). Gezien een beleid dat

gekenmerkt wordt door een nadruk op individuele verantwoordelijkheid, leidt dit tot het risico

op decontextualiseren (Dean, 2008). Het kan ook gaan om de afwezigheid van bronnen in de

vorm van ondersteunende diensten (zoals bijvoorbeeld keukenpersoneel, receptionisten, …)

waardoor praktijkwerkers meer taken op zich dienen te nemen. Het gevolg is terug minder

tijd om interacties met mensen aan te gaan. Eveneens kan het ten slotte gaan om een

gebrek aan persoonlijke bronnen bij uit uitvoeren van hun werk, zoals een gebrek aan

ervaring of de capaciteit om met stress om te gaan. Deze persoonlijke bronnen zijn een

voorname bron voor managers om mee aan de slag te gaan, maar hierbij wordt soms uit het

oog verloren dat ambiguïteit en complexiteit eigen is aan de job van sociaal werkers.

Volgens Lipsky (2010) krijgen praktijkwerkers in veel gevallen minder autonomie van hun

managers. De prioriteit van het management ligt namelijk bij het maximaliseren van

productiviteit en efficiëntie bij praktijkwerkers. Praktijkwerkers dienen dus zo snel mogelijk

hun complexe workload uit te voeren. Hierdoor dienen praktijkwerkers routinematige

praktijken te ontwikkelen en zowel hun cliënten als diens omgeving te decontextualiseren om

met de druk van bovenaf te kunnen omgaan. Daarnaast zouden praktijkwerkers zoveel

mogelijk autonomie wensen om met complexe situaties om te gaan, terwijl het management

liever regels en normen installeert. Hoewel praktijkwerkers zich kunnen verzetten door zaken

als minimale inzet vertonen, te rigide aan de slag gaan en regelgeving trachten te omzeilen,

bezitten managers volgens Lipsky (2010) een machtpositie die ze kunnen uitoefenen ten

aanzien van praktijkwerkers. Deze machtspositie kan bijvoorbeeld tot uiting komen in het

Page 18: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

16

dreigen met ontslag, weerhouden van promoties en het meer of minder aangenaam maken

van de job. Carson, et al. (2015) zijn echter de mening aangedaan dat dit uitgangpunt te

kortzinnig is. Lipsky beschrijft volgens hen managers te veel als de gehoorzame uitvoerders

van het overheidsbeleid, die druk leggen op de rebellerende praktijkwerkers om het

overheidsbeleid te implementeren in het werkveld. Hierbij wordt echter te weinig kritisch

gekeken naar de rol van discretionaire ruimte bij managers om het beleid te ‘maken’ dat hen

opgedragen wordt om uit te voeren. Lipsky (2010) kent de eigenschap toe aan street-level

bureaucrats om te werken met ambigu en vaak tegenstrijdige doelstellingen. Ook managers

dienen met deze doelstellingen en een tekort aan bronnen aan de slag te gaan bij de

vertaling ervan naar praktijkwerkers toe. Bijgevolg maken managers evenveel gebruik van

discretionaire ruimte als praktijkwerkers. De rol van managers om betekenis te geven aan

beleid en op die manier beleid te beïnvloeden valt dan ook niet te onderschatten. Volgens

Carson et al., (2015) situeert de discretionaire ruimte van managers zich in drie gebieden: in

het bepalen van taken voor praktijkwerkers, in de ondersteuning en supervisie van

praktijkwerkers en in het opvolgen van de praktijken zelf van praktijkwerkers. Daarnaast

bekijkt Lipsky de relatie tussen managers en praktijkwerkers voornamelijk vanuit een

hiërarchische positie. Evans (2012, p. 65) introduceerde hiertoe het begrip ‘discursive

managrialism’: het bevragen van de assumptie dat de oriëntatie van de manager

noodzakelijk en exclusief gericht is op de organisatie, en dat de relatie tussen managers en

praktijkwerkers bijgevolg conflictueus van aard is. Er zou ook een collegiale sfeer kunnen

bestaan, die de rol van praktijkwerker meer gelijk stelt aan deze van de manager. Hierdoor

worden professionele waarden meer bespreekbaar en dit kan juist een positieve invloed

hebben op discretionaire ruimte.

Kritiek wordt eveneens geuit op het gegeven dat voorbij gegaan wordt aan de complexiteit

van het beleidsproces. Ervan uitgaan dat praktijkwerkers de gehoorzame uitvoerders van het

beleid zijn, omdat anders straffen zouden volgen, gaat voorbij aan de mate waarin

beleidsbeslissingen verder uitstrekken dan technische en pragmatische keuzes (Carson et

al., 2015). Clarke et al., (2000) wijzen eveneens op de politieke dimensie verbonden aan een

managerialistisch beleid. In een overheid die sterk gedreven wordt door marktprincipes als

performantie en efficiëntie komen argumenten als ‘het beheersen van kosten’ en ‘waarde

voor geld maximaliseren’ dan ook sterk naar voren bij de implementatie van het beleid.

Efficiëntie en verantwoording zijn twee gecontesteerde sociale concepten die als argument

aangewend kunnen worden door een overheid die het aanbod van publieke dienstverlening

tracht te minimaliseren (Baines, 2004).

Een andere trend die volgens Lipsky (2010) de discretionaire ruimte van praktijkwerkers

beknot is een toename in supervisie over bureaucratische doelstellingen. Doelstellingen

Page 19: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

17

dienen duidelijk geformuleerd te worden, opdat uitkomsten gemakkelijker teruggespeeld

kunnen worden naar de overheid toe. Output wordt actueel veelal geëvalueerd aan de hand

van markttransacties, terwijl niet elke output op deze manier kan geëvalueerd worden. Het is

namelijk eigen aan de non-profit sector dat niet zomaar een oplijsting van ‘profits’ en ‘losses’

kan gemaakt worden (Lipsky, 2010). Het risico ontstaat dat ‘afroming’ optreedt. Dit concept

wijst naar het gegeven dat organisaties hun criteria voor hun doelgroepen zodanig kunnen

aanscherpen, dat potentiële falers uit hun organisatie gehouden worden (Burssens, 2007).

Op die manier kunnen organisaties betere ‘profits’ voorleggen, maar dit zegt in essentie

weinig over de ‘losses’.

Sociaal werkers zouden onder invloed van het managerialisme meer ‘aliënatie’ ervaren bij de

uitvoering van hun werk. Het concept ‘aliënatie’ verwijst naar de vaststelling dat ruimte voor

de sociaal werker om zelf beslissingen te maken steeds kleiner wordt, en dat de mate waarin

de sociaal werker controle en invloed heeft over het product en het proces steeds geringer

wordt. Het concept kan eveneens verwijzen naar de mate waarin de sociaal werker zijn

creativiteit kan aanwenden bij de uitvoering van zijn werk (Lipsky, 2010). Deze creativiteit

staat haaks op het managerialistisch denken dat waarde hecht aan meer geroutineerde

taken, zoals meer administratief werk. Zo worden ook vaardigheden en kennis van

praktijkwerkers in het huidige managementdiscours ondergeschikt gemaakt aan deze van de

leidinggevende (Tsui & Cheung, 2004; Ferguson & Lavalette, 2004). Sociaal werkers hebben

volgens verschillende auteurs (Ferguson & Lavalette, 2004, Lipsky, 2010; Smith, 2007) een

gevoel van controle over de inhoud van hun werk verloren. Sociaal werkers ervaren minder

vrijheid en controle over hun discretionaire ruimte, over hun contact met cliënten en over de

versnelde bureaucratische werking van hun praktijk.

3.2 Invloed van managerialisme op de invulling van sociale grondrechten

Eerder werd al gesitueerd dat solidariteit vandaag meer onder druk komt te staan en dat

sociale grondrechten steeds meer verbonden worden aan individuele verantwoordelijkheden.

Dit individualisme wordt bovendien in stand gehouden door het liberale marktdenken dat

daarentegen wel aan belang wint in de westerse verzorgingsstaten (Dean, 2008; Deleeck &

Cantillon, 2008).

Roets et al. (2015) benadrukken tevens de veranderingen in de traditionele verzorgingsstraat

die leidden tot een toegenomen economische logica, gepaard met de ontwikkeling en

implementatie van rationele, technologische kennis in sociaal werk. Roets et al. (2015)

benadrukken dan ook dat onder invloed van deze economische logica minder nadruk komt te

liggen op het ‘recht’ op dienstverlening, maar eerder op het vraagstuk of iemand al dan niet

Page 20: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

18

‘toegang’ kan krijgen tot dienstverlening. Mensen dienen hierbij individueel de

verantwoordelijkheid op te nemen om zelf hun rechten op te eisen, net zoals een consument

dat hoort te doen.

Bij de uitoefening van zijn discretionaire ruimte kan een sociaal werker vertrekken vanuit

twee perspectieven, namelijk vanuit een contractarian en een solidaristic opvatting op

rechten. Een contractarian perspectief op rechten sluit eerder aan bij het liberaal,

managerialistisch denken. Eerder werd reeds aangehaald dat een cliënt als ‘klant’

beschouwd binnen het managerialistisch denken. Binnen dit contractarian perspectief wordt

een mens eveneens beschouwd als een rationeel, onderhandelend subject dat goederen of

arbeid ruilt in functie van overleven en bescherming t.o.v. de gemeenschap. Mensen hebben

binnen dit perspectief ‘thin needs’, m.a.w. noden gericht op overleven. Daarnaast worden

welzijnsrechten binnen dit perspectief formeel geformuleerd, als een vrijheid in keuze. De

consument kent dus zelf zijn rechten en gaat zelf sociale contracten aan. Het komt er voor

het individu dan ook op aan om onafhankelijk te worden, om zijn eigen leven vorm te geven

doorheen de keuzes en kansen die hij aangereikt krijgt (Dean, 2014; Roets et al., 2015).

Interessant vormt dan ook het gegeven dat Lipsky (2010) de street-level bureaucrats veel

impact toekent op de levens van burgers: de manier waarop ze voordelen verlenen en

straffen uitvoeren, bakent sterk de mogelijkheden af die mensen aangereikt krijgen en

structureert voor een groot deel het leven van mensen. De sociaal werker krijgt bijgevolg

veel macht toegekend bij de uitvoering van zijn job en hoeft binnen het managerialisme

nauwelijks verantwoording voor deze macht af te leggen, aangezien de verantwoordelijkheid

voor het grijpen van kansen bij het individu ligt.

Sociaal werkers kunnen bij de invulling van hun discretionaire ruimte echter ook vertrekken

vanuit een andere benadering, nl. vanuit een solidaristic benadering. Binnen dit perspectief

worden rechten omvangrijker beschouwd, uitgaande van thick needs. Er wordt hierbij

vertrokken vanuit een mensbeeld dat niet enkel gericht is op overleven, maar vanuit de

noden die mensen ervaren om zich volop als persoon te kunnen ontwikkelen. Het is echter

niet altijd eenvoudig om deze noden te duiden en de conceptie van deze noden dient dan

ook te onstaan in een dialogisch proces tussen cliënt en sociaal werker. Opvattingen over

rechten en noden zullen overigens niet altijd overeenstemmen, want noden stemmen

grotendeels voort uit persoonlijke ervaringen en omstandigheden. Bijgevolg is er binnen een

solidaristic perspectief op dienstverlening oog voor de context waarin mensen zich begeven,

i.p.v. enkel oog te hebben voor de mens als verantwoordelijke voor zijn eigen situatie (Roets

et al., 2015).

Page 21: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

19

Binnen deze benadering wordt veel minder macht toegekend aan de street-level bureaucrat,

aangezien niet langer onafhankelijkheid bij het individu nagestreefd wordt. De sociaal werker

en cliënt streven daarentegen inter-afhankelijkheid na, vanuit het gegeven dat noden en

bijgevolg de nodige dienstverlening enkel kunnen ontstaan binnen een dialogisch proces

(Dean, 2008).

Page 22: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

20

4. Housing First binnen een managerialistische logica

Volgens Lipsky (2010) is discretionaire ruimte eigen aan het werk van een street-level

bureaucrat. Het gegeven dat overheidsdoelstellingen vaak ambigu en tegenstrijdig kunnen

zijn en dat er gewerkt dient te worden met complexe, individuele casussen zijn hiervoor

bepalend. Door de opkomst van allerlei regels en normen missen praktijkwerkers echter

vaak heel wat bronnen om ten volle te kunnen beantwoorden aan complexe individuele

casussen.

Housing First vormt hierbinnen een interessante context. Enerzijds tracht de overheid een

complexe problematiek als dak- en thuisloosheid aan te pakken. Anderzijds gebeurt dit in

een context waarin dit zo efficiënt mogelijk dient te gebeuren en waar meetbare resultaten

dienen behaald te worden. Daarnaast stelt het Housing First-programma vrijheid in

begeleiding voorop, met bijgevolg veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker

(Tsemberis, 2011), anderzijds kan het tevens gesitueerd worden binnen een

managerialistisch kader (Stanhope & Dunn, 2011). Zo leidde het gegeven dat verschillende

onderzoeken de (kosten)effectiviteit van Housing First aantoonde er toe dat het programma

aantrekkelijk werd voor beleidsmakers overheen verschillende. Daarnaast wordt ook

bijvoorbeeld een verhoogde ‘consumer choice’ als belangrijk uitgangspunt naar voren

geschoven, wat past binnen de actuele trend om de cliënt als een ‘klant’ te beschouwen, die

de beslissende stem heeft in het bepalen van de kwaliteit van de dienstverlening (Stanhope

& Dunn, 2011; Tsui & Cheung, 2004).

4.1 Dak- en thuisloosheid

Dak- en thuisloosheid is een complexe sociale problematiek, die ondanks onze huidige

welvaartsstaat blijft bestaan (De Boyser et al., 2009). Aan de basis van dit fenomeen liggen

verschillende oorzaken, waarbij het verkeren in een armoedesituatie zeker niet de enige

voorspellende factor is om dakloos te worden (Goering et al., 2002). Ondanks de

decriminalisering van landloperij, die historisch gezien in België werd ingezet vanaf de

tweede helft van de 20ste eeuw, en de veranderde aanpak van dak- en thuisloosheid die

hieruit volgde, blijft de doelgroep bestaan. Meer nog, de doelgroep is diverser dan ooit. Het

beeld van de oude dakloze man in de straat voldoet reeds lang niet meer aan de toets van

de realiteit en maakt plaats voor een meer divers beeld, voor personen van middelbare

leeftijd, voor vrouwen en voor mensen met een andere etnische afkomst. In heel wat West-

Europese contexten wordt bijgevolg meer aandacht aan deze problematiek besteed, waar

het actueel vooral als een armoedeprobleem opgevat (Maeseele, Roose, Bouverne-De Bie,

& Roets, 2013).

Page 23: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

21

Thuisloosheid heeft een lange historiek gekend waarin het concept pas vrij recent als sociaal

probleem wordt opgevat (Maeseele, et al., 2013). Officieel duurde het maar liefst tot 1993 tot

‘landloperij’ met de wet Onkelinx gedecriminaliseerd werd. Dak- en thuisloosheid werd de

nieuwe benaming en werd met de decriminalisering van landloperij bevestigd als

armoedeproblematiek. Bijgevolg zou er voortaan een aanbod voor maatschappelijke

dienstverlening ontwikkeld worden. In praktijk vertaalde de nieuwe term dak- en

thuisloosheid zich naar een verdeling in bevoegdheden. De OCMW’s staan hierbij

voornamelijk in voor ‘dakloosheid’ als materiële en federale bevoegdheid, met de toekenning

van het leefloon als voornaamste taak. De gemeenschappen (met de CAW’s als

belangrijkste vertegenwoordiger) nemen daarentegen voornamelijk de taak ‘thuisloosheid’

als psychosociaal probleem op zich. Het gevolg is dat men moeilijk tot een integraal

georganiseerde thuislozenzorg komt voor een erg diverse doelgroep (Maeseele, 2012).

In de wettelijke (federale) context is een dakloze: “elke persoon die niet over een eigen

woongelegenheid beschikt, die niet de middelen heeft om daar op eigen krachten voor te

zorgen en daardoor geen verblijfplaats heeft” (POD Maatschappelijke integratie, 2014, p.4).

Deze definitie verwijst voornamelijk naar materiële tekorten, nl. het ‘ontbreken van een dak

boven het hoofd’. Vanuit het hulpverleningsperspectief wordt dan ook eerder geopteerd voor

de term ‘thuisloze’, waarin vaak verwezen wordt naar het proces van ‘ontankering’ dat aan

de basis ligt. Dit proces houdt in dat thuislozen een aftakelingsproces doorlopen “waarin de

noodzakelijke ankerpunten met de samenleving gebroken worden … en waardoor ze in een

toestand van persoonlijke, relationele en maatschappelijke kwetsbaarheid zijn beland.” (De

Boyser et al., 2009, p.8).

Thuisloosheid wordt actueel als een vorm van extreme armoede beschouwd en armoede

wordt door Vranken, De Boyser, & Dierckx (1997, p.31) gedefinieerd als “een netwerk van

sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en

collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de

samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen”. Ondanks de

verruiming naar sociale uitsluiting en naar de niet-materiële componenten van armoede,

houdt de definitie nog steeds een sterke nadruk op de onmacht van de thuisloze in, evenals

een sterke nadruk op de aanname dat thuislozen geholpen moeten worden om zich aan te

passen aan de vigerende samenleving (Maeseele, 2012). Thuisloosheid wordt dus

voornamelijk opgevat als een psychosociaal probleem en bijgevolg wordt er dan ook veelal

toevlucht gezocht in de empowerment en ‘heropvoeding’ van de thuisloze, eerder dan het

bevragen van bestaande maatschappelijke structuren (Maeseele, et al., 2013).

Page 24: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

22

Empowerment benadrukt de individuele verantwoordelijkheid van mensen en kan dus binnen

een contractarian perspectief op rechten geplaatst worden: sociaal werkers dienen mensen

te versterken opdat ze hun eigen verantwoordelijkheid op zullen nemen en zelf hun

problemen aanpakken (Roets et al., 2015). Niettemin liggen ook belangrijke structurele

belemmeringen aan de basis van dakloosheid die niet uit het oog verloren mogen worden.

Ondanks de invoering van de Vlaamse wooncode en diverse initiatieven die het recht op

wonen moeten vrijwaren, en ondanks het gegeven dat de decriminalisering van landloperij

ertoe leidde dat dak- en thuisloosheid nu opgevat wordt als een sociaal maatschappelijk

probleem, blijft de problematiek verder bestaan. Hiervoor liggen verschillende structurele

oorzaken aan de basis.

De Vlaamse Wooncode (1997) kent aan de gemeenten een centrale rol toe in de realisatie

van het recht op wonen. De bedoeling is om elke gemeente aan te sporen om te investeren

in een sociaal huisvestingsbeleid (De Decker, 2006). De drie voornaamste doelstellingen van

de Vlaamse wooncode zijn betaalbaarheid, kwaliteit en woonzekerheid (Winters et al., 2015,

p.10). Deze doelstellingen vormen echter geen evidentie omwille van onderstaande redenen.

In verschillende West-Europese landen merkt men een toenemende druk om in meer sociale

woningen te voorzien als gevolg van de stijgende vraag naar woningen door demografische

veranderingen en een grotere druk op inkomens van mensen (Scanlon, Whitehead, &

Arrigoitia, 2014, p.4). Door een beperkter aanbod van betaalbare kwaliteitsvolle woningen

ontstaat hoe langer hoe meer een hiaat tussen de betaalbare sociale verhuursector en de

dure private eigendomsector (Scanlon, et al., 2014). In België is het woonbeleid eveneens

sterk gericht op deze eigendomsverwerving. De Decker (2011) beschrijft hoe een huis

bezitten in België nagenoeg de enige mogelijkheid op stabiele huisvesting is. De wetgeving

op de private huurmarkt mist verschillende zaken die het een stabiel alternatief zouden

maken: bepalingen rond verschuldigde huur zijn beperkt, wetten rond de kwaliteit van de

huurwoning zijn ‘basic’ en moeilijk af te dwingen door huurders. Bovendien worden er geen

subsidies verleend om een woonst te kunnen huren. Sociale woningen bieden eveneens

geen betrouwbaar alternatief. Mensen worden geconfronteerd met een tekort aan en lange

wachtlijsten voor sociale woningen (Stad Gent, 2015). Daarnaast is er een hoog aantal

uithuiszettingen bij de sociale huisvestingsmaatschappijen, waardoor de laatste 10 jaar

vanuit het CAW meer ingezet dient te worden op preventieve woonbegeleiding. Preventieve

woonbegeleiding houdt in dat er “aan de hand van bemoeizorg en een

samenwerkingsovereenkomst met een (sociale) huisvester, een OCMW, of een andere

verwijzer die de cliënten aanmeldt, een dreigende uithuiszetting bij de huurder voorkomen

wordt” (Hermans, 2012).

Page 25: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

23

4.2 Housing First als instrument

Uit bovenstaande paragraven blijkt de complexiteit van thuis- en dakloosheid. Het is

bovendien een complexe problematiek die nagenoeg alle westerse landen treft (De Boyser

et al., 2009). Ondanks het gegeven dat dak- en thuisloosheid erkend werd als sociaal

probleem waardoor er een dienstverleningsaanbod ontwikkeld werd en ondanks de invoering

van de Vlaamse wooncode, blijft de problematiek verder bestaan. Tsemberis (2011) wijst

dan ook op de nood aan een nieuwe aanpak omtrent dakloosheid en ontwikkelde hiertoe in

de Verenigde Staten het Pathways to Housing First-programma als instrument om dak- en

thuisloosheid aan te pakken.

4.2.1 Pathways to Housing First

Het ‘Pathways Housing First’-programma is een evidence based praktijk, oorspronkelijk

ontwikkeld in New York voor chronische thuislozen met een psychische problematiek. De

opzet is vrij eenvoudig: geef dakloze mensen eerst en vooral een woonst in een normale

gemeenschapssetting en verleen nadien pas ondersteuning (Ellen & O’Flaherty, 2010).

Housing First spreekt het traditioneel zorgmodel tegen, waar een woonst veelal ‘verdiend’

moet worden door eerst het gewenste gedrag te tonen (Johnson, et al., 2012). Housing First

wijst daarentegen op de menselijke nood aan stabiliteit, wat een stabiele woonst kan bieden.

Pas als aan deze basisvoorwaarde voldaan is, kan op andere levensdomeinen gewerkt

worden. Gezien het niet te onderschatten aantal uithuiszettingen op een reeds beperkte

sociale huisvestingsmarkt is het belangrijk dat Housing First het recht op wonen en het

onvoorwaardelijke aanbieden van een woonst benadrukt (Hermans, 2012).

Verschillende onderzoeken schuiven positieve resultaten naar voren. Voornamelijk de betere

retentie van de woning en betere hulp op maat worden als belangrijke bevindingen

geformuleerd. Onderzoek vanuit Yale University vergeleek vanuit deze bevindingen

thuislozen die eerst begeleiding kregen naar een woonst toe (‘Treatment First’) met

thuislozen die ‘Housing first’ kregen en kwam tot het besluit dat deelnemers van Housing

First meer keuze in hun begeleiding rapporteerden. De begeleiding was niet alleen meer op

maat van de cliënt, maar was ook meer vrijblijvend. (Tsai, Mares, & Rosenheck, 2010). Een

ander Amerikaans onderzoek vond dat een woonst kan leiden tot betere contacten met

familieleden en bijgevolg meer participatie aan de leefomgeving (Henwood, Matejkowski,

Stefancic, & Lukens, 2014). Europees onderzoek rapporteert echter dat voormalige daklozen

gevoelens van eenzaamheid en sociale isolatie kunnen ervaren als gevolg van het verbroken

contact met voormalige dakloze vrienden (Busch-Geertsema, 2013).

Page 26: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

24

Het onderzoek rond Housing First is dus veelbelovend. Housing First werd dan ook in heel

wat landen opgenomen en kent hierbij onvermijdelijk een program drift (Johnson, et al.,

2012; Busch-Geertsema 2013). Ook binnen de Verenigde Staten zelf werden heel wat

vormen van Housing First-initiatieven ontwikkeld die op bepaalde gebieden verschilden van

het originele Pathways to Housing First ontwikkeld door Sam Tsemberis. Zo vergeleken

Pearson et al. (2009) in de V.S. het klassieke Pathways Housing First programma met twee

andere programma’s die eerst een woonst en dan pas hulpverlening aanbieden. Het

Pathways Housing First programma bood huizen aan verspreid over verschillende sites en

deelnemers konden zelf hun woonst kiezen. De andere twee programma’s hadden beperkte

gebouwen ter beschikking, waardoor deelnemers niet zelf hun woonst konden kiezen.

Daarnaast verschilden de initiatieven wat betreft de mate van keuze in begeleiding. Housing

First is een begrip dat uitgehold wordt: heel wat verschillende initiatieven benoemen zichzelf

als werkend volgend de Housing First-methode. Niettemin blijft een kern merkbaar om eerst

een woonst te voorzien en nadien pas naar begeleiding over te stappen (Johnson, et al.,

2012; Busch-Geertsema, 2013).

4.2.2 Housing First

Het Housing First-programma komt oorspronkelijk uit de Verenigde Staten, waar een andere

context heerst dan in Vlaanderen. Bij de implementatie van Housing First in een Europese

context zal Housing First dan ook op een andere manier benaderd worden dan in zijn

oorspronkelijke context. Zo wordt thuisloosheid in de Angelsaksische traditie eerder opgevat

als een ‘huisvestingsprobleem’ dan een ‘welzijnsprobleem’, hoewel er meer aandacht komt

voor de implicaties ervan op welzijn (Maeseele, et al., 2013). Het is dan ook niet zo onlogisch

dat Housing First pleit voor het verlenen van een woonst als oplossing voor het probleem

van dak- en thuisloosheid.

Busch-Geertsema (2013) onderzocht de implementatie van Housing First in 5 verschillende

contexten. Het ging om steden als Lissabon en Budapest waar weinig hulpverleningsaanbod

uitgebouwd is voor dak- en thuislozen, evenals steden als Kopenhagen, Amsterdam en

Glasgow waar wel sociale woningen en toegang tot sociale woningen beschikbaar waren.

Ondanks de andere invulling van Housing First overheen verschillende steden werden goede

resultaten behaald. Tenminste, het onderzoek toonde aan dat het mogelijk is om dak- en

thuislozen met complexe noden te huisvesten. De hogere graad van behoud van woonst

onder ex-daklozen kwam duidelijk naar voren.

Niettemin worden verschillende kritische bedenkingen gemaakt bij de implementatie van

Housing First in andere contexten, dit gebeurt voornamelijk vanuit 3 discussies. Ten eerste

wordt veelal gewezen op de kosteneffectiviteit, maar uit onderzoek blijkt deze vaak te

Page 27: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

25

overschat worden. Het is bijvoorbeeld moeilijk om deze in te schatten, omdat heel wat dak-

en thuislozen momenteel zorg missen en vaak wordt er vanuit een scenario vertrokken dat

zij deze zorg wel zouden krijgen (Busch-Geertsema, 2013; Johnson, et al., 2012; Pleace,

2011). Johnson et al. (2012) waarschuwen in dit verband dat het permanent huisvesten als

politieke actie steeds meer op de voorgrond treedt, waardoor de filosofie achter Housing

First uit het oog dreigt te verloren worden.

Daarboven worden zowel de betere retentie van de woonst als zelfstandig kunnen wonen

aangegeven als grote verwezenlijkingen van Housing First. Niettemin is er minder bewijs dat

Housing First ook leidt tot de verbetering in andere welzijnsgebieden als sociale inclusie,

financiële schulden en middelengebruik. Housing First is dus niet zomaar een oplossing voor

structurele problemen als armoede, sociale en economische exclusie (Busch-Geertsema,

2013; Johnson, et al., 2012; Pleace, 2011). Hieruit blijkt nogmaals de benadering van

dakloosheid eerder als huisvestingsproblematiek dan wel als welzijnsproblematiek.

Ten slotte dient men voor ogen te houden dat aanpassing aan de context onvermijdelijk is.

Heel wat projecten noemen zichzelf ‘Housing First’, maar zelden gaat het om projecten die

dezelfde principes nastreven als het originele Pathways Housing First programma (Busch-

Geertsema, 2013; Johnson, et al., 2012; Pleace, 2011). Zo onderzocht Blancke (2014) het

team Wooncoaching als onderdeel van het OCMW Gent. Het project noemt zichzelf ‘Housing

First’, maar was geen Housing First-project van bij ontstaan. Het project blijkt nadat het

zichzelf ‘Housing First’ is gaan noemen in essentie weinig veranderd te zijn. De vertaling van

Housing First bestaat erin dat het behoud van een woonst centraal staat en dat de aanvrager

van een sociale woning in het traject van ‘de versnelde toewijs’ ten voordele van daklozen

zich niet moet verbinden tot een vorm van begeleiding alvorens de woning te huren.

Eenmaal de aanvrager in het traject van ‘de versnelde toewijs’ wenst in te stappen, wordt wel

op voorhand besproken dat een wooncoach hem of haar zal begeleiden met het oog op

behoud van de woonst. Door zich te profileren als Housing First bracht dit wel bijbehorende

subsidies met zich mee (POD Maatschappelijke integratie, 2013).

4.2.3 Managerialisme en Housing First

Bij de implementatie van Housing First is aanpassing aan de context onvermijdelijk. Gezien

vele westerse landen actueel gekenmerkt worden door een opkomst van managerialisme,

zal dit impact hebben op de implementatie van Housing First- programma’s binnen deze

landen. Bovendien besteden meer landen aandacht aan de implementatie van evidence

based practice. Stanhope & Dunn (2011) gingen na welke de relatie is tussen gevonden

evidence uit onderzoek en het beleid. Gezien de stijgende trend tot meer verantwoording van

publieke middelen, investeert de overheid meer in programma’s waarvan de werkzaamheid

Page 28: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

26

wetenschappelijk aangetoond is en bijgevolg maakt een evidence based policy steeds meer

opmars. Hoewel er geen algemeen aanvaarde definitie van evidence based policy bestaat,

houdt het begrip een opvatting in dat beleidsinitiatieven ondersteund dienen te worden door

wetenschappelijk onderzoek. Deze opvatting sluit dan ook goed aan bij het managerialistisch

denken, gezien gestreefd wordt naar een betere controle van (sociale) problemen door in te

zetten op wat efficiënt is gebleken uit onderzoek.

Zowel Biesta (2007) als Stanhope & Dunn (2011) argumenteren dat het succes van

positivistisch onderzoek veel te maken heeft met de mogelijkheid om de complexe (sociale)

werkelijkheid te reduceren tot meetbare constructies. Kenmerkend is dan ook dat complexe

sociale problemen gereduceerd worden tot hun gemene noemer om op die manier tot

definitieve antwoorden te kunnen komen. Housing First kan daarbij als voorbeeld

aangewend worden.

Hoewel Housing First op het eerste zicht bijzonder effectief blijkt te zijn in de bestrijding van

dak- en thuisloosheid kunnen enkele bemerkingen gemaakt worden. Zo bleek de essentiële

reductionistische aard van positivistisch onderzoek eveneens kenmerkend voor het Housing

First-programma dat zich als evidence based practice geprofileerd heeft. Onderzoek rond

Housing First reduceerde namelijk het complexe en unieke karakter van elke casus tot het

doel om daklozen van de straat te houden van daklozen en tot het verminderen van

gespecialiseerde dienstverlening. Bijgevolg richtte het beleid in de Verenigde Staten (waar

Housing First oorspronkelijk ontwikkeld werd) zich voornamelijk tot het beëindigen van

chronische dakloosheid, maar men zag hierbij af van de structurele zaken aan de basis van

dakloosheid (Stanhope & Dunn, 2011). Zoals eerder aangegeven wordt thuisloosheid in de

Angelsaksische traditie eerder opgevat als een ‘huisvestingsprobleem’ dan een

‘welzijnsprobleem’ (Maeseele, et al., 2013). Het is dan ook niet zo onlogisch dat Housing

First pleit voor het verlenen van een woonst als oplossing voor het probleem van dak- en

thuisloosheid.

Bijgevolg wordt bij politieke beslissingsprocessen echter veelal afgezien van bijhorende

waardegeladen discussies, zoals bij de implicaties van een leven op het straat voor de

sociale grondrechten van mensen. Tevens opvallend is dan ook dat Housing First

bekritiseerd werd omwille van de beperkte bredere uitkomsten (Stanhope & Dunn, 2011).

Eerder werd er eveneens op gewezen dat onderzoek minder bewijs levert dat Housing First

ook leidt tot de verbetering in andere welzijnsgebieden als sociale inclusie, financiële

schulden en middelengebruik. Housing First is dus niet zomaar een oplossing voor

structurele problemen als armoede, sociale en economische exclusie (Busch-Geertsema,

2013; Johnson, et al., 2012; Pleace, 2011)

Page 29: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

27

Hoewel het programma zich profileert met zijn visie op wonen als sociaal grondrecht,

besloten Stanhope & Dunn (2011) dat het Housing First-programma veel van zijn succes te

danken heeft aan zijn rationele uitgangpunt, eerder dan zijn visie op sociale grondrechten.

Zo dankte het Housing First-programma o.a. zijn succes aan de urgentie om actie te

ondernemen tegen de hoog oplopende kosten en de chroniciteit verbonden met het

probleem van dak- en thuisloosheid.

Om het Housing First-programma weerbaar te kunnen maken tegen conservatieve kritiek dat

een woonst eerst en vooral verdiend dient te worden, moest de werkzaamheid van het

onvoorwaardelijke karakter aangetoond worden. Aansluitend bij het dominante evidence

based discours gebeurde dit dan ook door een experimentele programma-evaluatie. Dit hield

in dat verschillende onderzoeken uitgevoerd werden waarbij chronische daklozen at random

onderverdeeld werden aan verschillende programma’s (waaronder het Housing First-

programma). Nadien werd de vergelijking tussen resultaten gemaakt overheen de

verschillende programma’s. Uitkomsten als een verminderd middelengebruik, een

verminderd gebruik van gespecialiseerde dienstverlening en een betere retentie van de

woonst kwamen hieruit naar voren. Opvallend is dat het hierbij gaat om bevindingen die

opmerkelijke besparingen met zich meebrengen. Het gegeven dat verschillende

onderzoeken de (kosten)effectiviteit van Housing First aantoonde, leidde er dan ook toe dat

het programma aantrekkelijk werd voor beleidsmakers. Daarnaast wordt een verhoogde

‘consumer choice’ als belangrijk uitgangspunt naar voren geschoven, wat past binnen de

actuele trend om de cliënt als een ‘klant’ te beschouwen, die de beslissende stem heeft in

het bepalen van de kwaliteit van de dienstverlening (Stanhope & Dunn, 2011; Tsui &

Cheung, 2004).

Ook in andere landen, waaronder België, werd de werkzaamheid van Housing First

opgemerkt. Door de veelbelovende evidence based practice heeft het Housing First-

programma in de Europese en specifieker in de Vlaamse context zijn ingang gekend.

Housing First Belgium is een proefproject van de federale overheid dat van start ging in

september 2013. Het wil chronische daklozen aan een woning helpen zonder hieraan

voorwaarden te koppelen (POD maatschappelijke integratie, 2013). In juni 2016 zal het

evaluatieteam concrete aanbevelingen formuleren voor de uitvoering en verruiming van

Housing First in België (Housing First Belgium a, z.j.).

Binnen Gent is het OCMW Gent in dit proefproject gestapt. In het OCMW Gent loopt al sinds

2007 het gelijkaardige Project Intensieve Woonbegeleiding. De methodiek baseert zich op

Housing First doordat daklozen die via versnelde toewijzing een sociale huurwoning krijgen,

Page 30: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

28

kunnen rekenen op de ondersteuning van een wooncoach om hun woonst te behouden

(OCMW Gent, 2011).

Page 31: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

29

5. Methodologie

Binnen dit hoofdstuk zal stil gestaan worden bij de onderzoeksbenadering, de

onderzoeksmethode en de onderzoekscontext. De onderzoeksbenadering kadert de vragen

waar ik gedurende het onderzoek een antwoord op heb proberen vinden. De

onderzoeksmethode verklaart welke onderzoeksstrategie en data-analyse ik hiervoor heb

aangewend. De context beschrijft ten slotte de drie initiatieven waarin ik het onderzoek heb

uitgevoerd.

5.1 Onderzoeksbenadering

In het eerste hoofdstuk werden de kenmerken van het managerialisme binnen het sociaal

werk benoemd om het begrip concreter en vatbaarder te maken. Nadien werd het begrip

‘discretionaire ruimte’ omschreven. Het begrip verwijst naar een spanning tussen enerzijds

een trend tot meer regulering binnen het sociaal werk, anderzijds de beperkingen die het

voor de sociaal werker meebrengt om op een creatieve manier met complexe specifieke

casussen aan de slag te gaan. Deze spanning kadert bovendien binnen een

managerialistische logica. Lipsky (2010) beschrijft de invloed die een managerialistische

logica kan hebben op de discretionaire ruimte van sociaal werkers. Deze werden in het

theoretisch kader tevens omschreven om een concreter begrip te hebben van de mogelijke

gevolgen voor discretionaire ruimte. Bovendien kan een managerialistische logica leiden tot

het ontwikkelen van een bepaalde pedagogiek bij de sociaal werker, namelijk een

pedagogiek vanuit een contractarian perspectief. Dit perspectief streeft een onafhankelijk

individu na dat zijn leven vorm geeft doorheen de keuzes en kansen die hij aangereikt krijgt

(Dean, 2014; Roets et al., 2015) Tegenover dit perspectief werd het solidaristic perspectief

geconceptualiseerd, opdat kenmerken van beide perspectieven duidelijk werden. Ten slotte

werd ook het begrip ‘Housing First’ wat concreter omschreven.

Bovenstaande concepten vormden de leidraad voor het opstellen van de interviewvragen. Er

werd binnen de interviewvragen naar de kenmerken van managerialisme gepeild. Dit komt

bijvoorbeeld tot uiting in de vraag ‘Wat zijn de criteria om toegang te krijgen tot het Housing

First-project?’. Op die manier werd gepeild naar het al dan niet voorzien van criteria voor de

cliënten om toegang te verkrijgen tot de dienstverlening van de organisatie. Indien de

doelgroep duidelijk afgebakend wordt tot de methode die de organisatie hanteert, kan

namelijk meer effectiviteit en efficiëntie bereikt worden (Burssens, 2007). De vraag peilde

tevens naar de invulling van het recht op wonen. Volgens Roets et al. (2015) komt namelijk

onder invloed van een managerialistische logica minder nadruk te liggen op het ‘recht’ op

dienstverlening, maar eerder op het vraagstuk of iemand al dan niet ‘toegang’ heeft tot

dienstverlening.

Page 32: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

30

Er werd eveneens gepeild naar de invloed van een managerialistische logica op

discretionaire ruimte. Zo peilde een vraag als ‘merkt u verandering binnen het Housing First-

project t.o.v. vroeger?’ naar het al dan niet ontbreken van bronnen, zoals bijvoorbeeld minder

tijd hebben dan vroeger om aan de slag te kunnen gaan met cliënten.

Tevens werd gepeild naar een aantal kernelementen binnen Housing First. Zo peilen

bijvoorbeeld de vragen ‘Wat als de persoon begeleiding weigert?’ en ‘Is er inbreng van de

dakloze bij het opstellen van doelstellingen’ naar het al dan niet hebben van vrij keuze in

begeleiding. Deze vrije keuze in begeleiding staat namelijk voorop binnen het Pathways to

Housing First (Ellen & O’Flaherty, 2010).

Ten slotte werd ook gepeild naar het perspectief van de dakloze. Hiervoor werd gebruik

gemaakt van het analysekader omtrent de 5 B’s. Er werd namelijk getoetst of het aanbod

betaalbaar, bereikbaar, beschikbaar, begrijpbaar en bereikbaar is (Desmets, 2009). Zo werd

gevraagd of er financiële impact is op de dakloze binnen het project, of ze regelmatig naar

bepaalde diensten moeten gaan, wat mensen als ondersteunend ervaren, etc. Binnen dit

onderzoek was het van belang om na te gaan of er oog was voor het perspectief van de

cliënt binnen de begeleiding, gezien gekeken wordt naar de aanwezigheid van een

solidaristic perspectief op het recht op wonen. De sociaal werker en cliënt streven namelijk

binnen een solidaristic perspectief inter-afhankelijkheid na, vanuit het gegeven dat noden en

bijgevolg de nodige dienstverlening enkel kunnen ontstaan binnen een dialogisch proces

(Dean, 2008). Bijgevolg was het aangewezen om te toetsen in welke mate de ex-dakloze

inspraak heeft in zijn begeleiding en inspraak in de manier waarop een ‘woonst’ ingevuld

wordt binnen de begeleiding.

De volledige vragenlijst werd toegevoegd in de eerste bijlage van de masterproef.

5.2 Onderzoeksmethode

Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van semi-gestructureerde interviews bij een totaal

van 12 respondenten. De interviews streefden een diepgaand doelgericht gesprek na om op

die manier rijke data te kunnen bekomen (de Lange, Schuman, & Montessori, 2011).

Doorheen de interviews werd een vooraf opgestelde vragenlijst gevolgd, maar de

respondenten konden ook andere elementen aanbrengen. Bij de latere interviews toe (vanaf

het derde interview) werd ook de mening van de respondenten gevraagd over voorbeelden

die andere respondenten tijdens de interviews aanhaalden. 10 respondenten uit het

onderzoek zijn werkzaam in Housing First-initiatieven in Gent (dienst Wooncoaching Gent en

Instapwonen). 2 respondenten werken in een project waar tijdelijk woonst wordt voorzien

(tevens in Gent). Binnen de groep respondenten gaat het om 6 begeleiders, 2 coördinatoren

Page 33: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

31

van de begeleiders, 3 projectcoördinatoren en 1 maatschappelijk werker op de sociale dienst

van een huisvestingsmaatschappij. Gezien de literatuur de manager binnen een

managerialistische logica een centrale rol toekent, was het van belang om verschillende

rollen te bevragen (zie §2.1.2). Tevens Lipsky (2010) maakt een duidelijk onderscheid tussen

de gevolgen voor managers voor de praktijkwerkers. Om de anonimiteit van de

respondenten te waarborgen zal hun naam bij de onderzoeksbevindingen niet vermeld

worden, maar enkel hun functie zal vernoemd worden.

De interviews werden achteraf letterlijk getranscribeerd. De analyse gebeurde aan de hand

van een directed content analysis. Het doel van deze aanpak is het valideren of het

verruimen van een reeds geconceptualiseerd theoretisch kader. Een bestaande theorie of

bestaand onderzoek helpt daarbij het onderzoek te focussen op een bepaalde

onderzoeksvraag. Deze vorm van analyse kan de relatie tussen variabelen helpen

voorspellen en helpt dus bij het voorop stellen van een initiële codering (Hsieh & Shannon,

2005).

Uit het theoretisch kader van de literatuurstudie werden een aantal interviewvragen

opgesteld (zie §5.1). Het theoretisch kader diende op zijn beurt om op zoek te gaan naar

enkele codes binnen het interview. Op die manier kon al dan niet gevalideerd worden wat in

onderzoek aangegeven wordt, namelijk dat er een managerialistische logica binnen sociaal

werkpraktijken aanwezig is, dat deze invloed heeft op de discretionaire ruimte van sociaal

werkers en dat deze logica tevens het soort pedagogiek dat sociaal werkers daarbij

ontwikkelen beïnvloedt. Er werd gewerkt met axiale codering. Hierbij probeert de

onderzoeker waargenomen categorieën binnen de thema’s met een min of meer gelijke

betekenis samen te voegen. Tevens probeert de onderzoeker een hiërarchisch patroon te

maken van de belangrijke begrippen en ondergeschikte begrippen binnen een zogenaamde

‘codeboom’ (de Lange, Schuman, & Montessori, 2011). Binnen de interviews werd eerst op

zoek ging naar de kenmerken van managerialisme (cliënt als klant beschouwen, manager

als sleutelpositie, etc.). Binnen deze kenmerken konden enkele onderverdelingen gemaakt

worden. Zo werd onder het kenmerk ‘managementkennis als dominante vorm van kennis’ de

onderverdeling gemaakt tussen de codes ‘prestatie-indicatoren voor het personeel’ en

‘criteria voor cliënten om toegang te krijgen’. Nadien werd gezocht naar de mogelijke invloed

op discretionaire ruimte. Hiervoor werd concreter gekeken naar zaken als tijdsdruk, minder

autonomie krijgen, het opstellen van concrete, meetbare doelstellingen en aliënatie. Ten

slotte werd bekeken welk soort pedagogiek de sociaal werkers binnen Housing First-

initiatieven ontwikkelen. Binnen een contractarian perspectief wordt een mens namelijk

beschouwd als een rationeel, onderhandelend subject. Er werd bijgevolg nagegaan of de

Page 34: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

32

woonst ingevuld wordt als een recht of als een ‘kans’ om toegang te krijgen tot het aanbod.

Tevens werd bekeken of het er voor het individu op aan komt om onafhankelijk te worden,

om zijn eigen leven zelf vorm te geven doorheen de keuzes en kansen die hij aangereikt

krijgt (Dean, 2014; Roets et al., 2015). Wordt de verantwoordelijkheid voor het grijpen van

kansen bij het individu gelegd? Wordt vanuit een mensbeeld vertrokken dat enkel gericht is

op overleven (dus enkel het behoud van de woonst nastreven), of vanuit een ruimer

mensbeeld? Wordt er m.a.w. aansluitend bij een solidaristic perspectief op dienstverlening in

een dialogisch proces betekenis gegeven aan de woonst en aan de dienstverlening (Roets et

al., 2015)?

5.3 Onderzoekscontext

Het onderzoek werd uitgevoerd binnen twee Housing First-initiatieven in Gent, namelijk de

dienst Wooncoaching van OCMW Gent en het samenwerkingsverband Instapwonen dat zich

baseert op de Housing First-methodiek. Daarnaast werden tevens 2 interviews gevoerd met

mensen die werken binnen het project Leegstand. Deze laatste context vormt een

interessante – weliswaar beknopte – vergelijking, doordat het project zich niet als ‘Housing

First’ benoemt, maar wel woonst aanbiedt aan dak- en thuislozen.

5.3.1 Dienst Wooncoaching

Reeds in 2002 ontstond een samenwerkingsprotocol tussen het OCMW Gent en de sociale

huisvestingsmaatschappijen in kader van de versnelde toewijs van sociale woningen aan

daklozen. Gedurende de eerste jaren bleek echter dat een meer intensieve begeleiding

nodig was opdat de ex-daklozen hun woning kon behouden. Het bestuur van OCMW Gent

nam daarom de beslissing om meer in te zetten op een begeleiding op maat voor deze

doelgroep en in 2007 startte het project Intensieve Woonbegeleiding (Blancke, 2014).

Sinds 2013 wordt deze begeleiding opgenomen door de dienst Wooncoaching binnen het

Gentse OCMW en de werking is gebaseerd op de principes van Housing First (Housing First

Belgium b, z.j.; SP.A. Gent, 2013). De dakloze krijgt eerst een woning via een versnelde

toewijs en nadien wordt de dakloze pas begeleid. Binnen de dienst Wooncoaching wordt de

versnelde toewijs gekoppeld aan het aanvaarden van de begeleiding van de wooncoaches.

Aan de aanvrager wordt wel een duidelijke uitleg gegeven over deze begeleiding, namelijk

dat de begeleiding allerlei soorten ‘zorg’ kan inhouden en dat het behouden van de woning

centraal staat. De huurders worden doorheen de begeleiding tot niets verplicht, maar de

wooncoaches pogen wel om de ex-dakloze te motiveren en zoveel mogelijk te ondersteunen.

De wooncoaching wordt bovendien aangeboden op maat van de cliënt en vertrekt vanuit het

empowermentparadigma door het versterken van de eigen vaardigheden voorop te stellen

Page 35: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

33

(Housing First Belgium b, z.j.). Niettegenstaande de individuele aanpak worden ook enkele

gemeenschappelijke doelstellingen beoogd, namelijk installeren, stabiliseren en activeren.

Hiermee wordt bedoeld dat de wooncoaches eerst de ex-daklozen helpen bij het zich

installeren in de nieuwe woonst, nadien wordt gepoogd om de ex-dakloze zijn leefsituatie te

stabiliseren en ten slotte wordt gekeken of de ex-dakloze geactiveerd kan worden, waarbij

‘activeren’ breder benaderd wordt dan tewerkstelling (C. Leemans & A. Wulteputte,

persoonlijke communicatie, 22 maart 2016).

Sinds 2013 valt de dienst Wooncoaching onder Housing First Belgium, dit is een proefproject

gelanceerd onder de staatssecretaris voor Armoedebestrijding Maggie De Block. Wie

minstens 3 maanden dakloos is, maakt binnen de Housing First-projecten aanspraak op een

versnelde toewijs tot een sociale woning. Via de wooncoaching krijgen er in Gent jaarlijks

52 daklozen versneld een sociale woning toegewezen. De begeleiding is er binnen de dienst

Wooncoaching in eerste instantie op gericht om de woning te behouden. De bedoeling is

namelijk dat de woonst een opstap kan vormen tot de herintegratie in de maatschappij.

Housing First Belgium wordt gefinancierd door de Nationale Loterij en heeft initiatieven in

Gent, Antwerpen, Brussel, Luik en Charleroi (OCMW Gent, 2011).

Hoewel de werking van de dienst Wooncoaching op zich niet veranderd is sinds het onder

Housing First Belgium opgenomen werd, bracht het toch extra middelen met zich mee. Zo

kon bijvoorbeeld een extra wooncoach en een psychologe aangeworven worden binnen de

dienst Wooncoaching (OCMW Gent, 2011). De subsidies komen dus niet meer enkel uit

lokale middelen, maar tevens vanuit de federale overheid. Het is dan ook merkbaar dat de

overheid de geïnvesteerde middelen wil verantwoorden. Op de website van Housing First

Belgium staat bijvoorbeeld het volgende geschreven: “Op 9 juni 2016 zal het evaluatieteam

de effectiviteit en efficiëntie (verhouding tussen kosten en impact) van die praktijken

voorstellen.” (Housing First Belgium b, zj.). Dit duidt alvast op een soort managerialistische

logica, aangezien de evaluatie van het project gestuurd wordt vanuit kostenefficiëntie en niet

door de ervaringen van de ex-daklozen en van de begeleiders. Bovendien is er binnen

Housing First Belgium duidelijk sprake van een ‘evidence based policy’, want “het

evaluatieproces dient om te bepalen volgens welke voorwaarden de methodiek van Housing

First efficiënt is zodat aanbevelingen voor het terrein en het beleid kunnen worden

geformuleerd. Housing First Belgium kan de uitwerking van nieuwe effectieve en efficiënte

beleidslijnen stimuleren” (Housing First Belgium c, z.j.). Het is dan ook relevant om in deze

context te onderzoeken of deze managerialistische logica gedragen wordt door de

wooncoaches.

Page 36: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

34

5.3.2 Instapwonen

In 2013 werd het kasteel de Pélichy te Gentbrugge gekraakt door een aantal individuen en

gezinnen. De vrederechter heeft destijds het uitwijzingsbevel getekend, maar de Stad Gent

uitte bij de uitvoering ervan toch enige bezorgdheid naar de inwoners toe. Vanuit deze

situatie en de vaststelling dat heel wat mensen vrijwel continu op zoek zijn naar een veilig,

duurzaam onderkomen werd een overleg gecreëerd tussen verschillende partners. Hierbij

werden de krijtlijnen uitgetekend voor een samenwerkingsovereenkomst tussen de stad

Gent, het OCMW Gent en de provinciale koepel van het straathoekwerk (vzw VOS).

Instapwonen werd als proefproject gelanceerd en het project baseert zich op het Housing

First-principe: mensen die dakloos zijn en/of in een precaire woonsituatie leven krijgen eerst

een woning en de begeleiding wordt van hieruit gestart. Het project biedt echter geen

definitieve woonvorm, maar poogt een ondersteunend traject van 6 tot maximum

18 maanden te zijn (vzw VOS, 2012; vzw VOS, 2013).

Aan de hand van een aantal criteria als precaire woonsituatie, sociale vaardigheden en de

bereidheid tot ondersteuning kunnen gezinnen aangemeld worden door verschillende

partners om in te stappen in het project. Deze zijn de sociale partners die werken met de

beoogde doelgroep. Concreet betreft de doelgroep kwetsbare gezinnen die nergens terecht

kunnen op de huisvestingsmarkt, omdat er voor hen geen aanbod is. In de praktijk blijken dit

voornamelijk Roma-gezinnen te zijn. De aanmeldingen werden verwerkt door een

selectiecommissie van de buurtstewards, straathoekwerk en vzw VOS. Voor de aanmelding

werden een aantal uitsluitende criteria opgesteld, namelijk: reeds twee jaar in Gent

verblijven, EU-burgers met de mogelijkheid om een legaal verblijfstatuut te bekomen en te

behouden, de gezinsgrootte mag niet groter zijn dan de maximumcapaciteit van de woning

en de bereidheid dient aanwezig te zijn om actief deel te nemen aan een

ondersteuningstraject. Deze bereidheid werd ingeschat door de kernpartners, namelijk het

OCMW Gent, straathoekwerk en de integratiedienst. Omwille van de beperkte capaciteit van

het project – er is slechts één woning beschikbaar voor twee gezinnen, maar er zijn concrete

plannen om een tweede woonst in gebruik te nemen – waren er tevens een aantal

voorkeurscriteria waaraan de aangemelde gezinnen getoetst worden. Hoe beter het

aangemeld gezin scoorde op deze voorkeurscriteria, hoe meer kans het gezin maakte om

geselecteerd te worden voor het traject. Deze voorkeurscriteria waren de volgende: op het

moment van de aanmelding een slechte of geen huisvesting hebben, betere

woonvaardigheden hebben, beter scoren op het leerplichtcriterium voor de kinderen en

binding met de buurt hebben (Vlaamse Stedenfonds, 2014; VZW VOS, 2013).

Page 37: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

35

De aanmelder van het geselecteerde gezin staat binnen het project garant voor de

begeleiding bij de mensen thuis. De begeleider is de vertrouwenspersoon en het centrale

aanspreekpunt voor andere diensten. Indien nodig heeft de begeleider het mandaat om

beroep te doen op andere diensten binnen de reguliere hulpverlening (zoals

schuldbemiddeling, gezinsbegeleiding, opvoedingsondersteuning e.d.). De Stad Gent

voorziet in een woonst, het OCMW garandeert hun rechten en de vzw VOS coördineert de

hulpverlening en ondersteuning. De begeleiding beoogt een traject van een onzekere,

precaire verblijfsituatie naar een gegarandeerde kwaliteitsvolle woonsituatie (Vlaams

Stedenfonds, 2014; vzw VOS, 2013). De gezinnen ondertekenen hierbij een

gebruikersovereenkomst – en dus niet een huurcontract – waardoor ze hun statuut van

dakloosheid niet verliezen. Bijgevolg kunnen de gezinnen nog steeds in aanmerking komen

voor een versnelde toewijs tot een sociale woning (T. Meheus, persoonlijke communicatie,

29 maart 2016).

Daar waar de dienst Wooncoaching eerder aangestuurd wordt vanuit de federale overheid

binnen Housing First Belgium, gaat het bij Instapwonen eerder om een project dat bottom-up

ontstond vanuit gelijkwaardige partners. Niettemin is duidelijk dat ook binnen dit project een

duidelijke verantwoording dient afgelegd te worden. Zo stond in de overeenkomst tussen

Stad Gent, OCMW Gent en vzw VOS stond het volgende beschreven: “De Stad Gent en het

OCMW kan overgaan tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van de uitgekeerde subsidie

in geval het doel waarvoor de subsidie werd toegekend geheel of gedeeltelijk niet werd

bereikt, de subsidie niet werd aangewend voor het doel waarvoor ze was toegekend of

indien er geen of onvoldoende financiële verantwoordingsstukken kunnen voorgelegd

worden.” (Vlaams Stedenfonds, 2014). Vanuit het gegeven dat er ondanks de gelijkwaardige

partnerrelatie niettemin duidelijke verantwoording moet zijn naar middelen toe, leek het me

interessant om deze context tevens te onderzoeken.

5.3.3 Project Leegstand

Project Leegstand is een lopend proefproject dat in 2015 van start ging vanuit de stad Gent

en het CAW Gent. In het project wordt de leegstand van sociale woningen aangepakt door

sociale woningen die gedurende ruime tijd leegstaan in afwachting van hun renovatie op te

knappen conform de Vlaamse Wooncode en tijdelijk ter beschikking te stellen aan ‘mensen

met woonproblemen’. De doelstellingen van het project zijn de volgende: zinvol inzetten van

leegstaande sociale woningen in afwachting van hun renovatie, in het kader van

kwaliteitsverbetering van private woningen in Gent tijdelijk onderdak geven aan eigenaars of

huurders en een bijkomend aanbod ontwikkelen voor mensen die dak- en/of thuisloos zijn

(Lokaal sociaal beleid Gent, 2015). Concreet gaat het dus niet om een Housing First-

Page 38: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

36

initiatief, maar om een project dat de residentiële capaciteit tijdelijk wil uitbreiden door

leegstaande sociale woningen te renoveren (K. Thys, persoonlijke communicatie, 4 mei

2016). Niettemin vertrekt het project vanuit het CAW dat hulp tracht te bieden bij elke

welzijnsvraag (CAW, 2012). Bovendien poogt het project een opstap te zijn naar een meer

duurzame huisvesting (B. Cloquet, persoonlijke communicatie, 18 april 2016).

Het CAW Gent heeft binnen het project een coördinerende rol en is de tussenorganisatie die

sociale woningen in huur overneemt van de sociale verhuurders. Het CAW is tevens de

organisatie die de sociale woningen opknapt conform de Vlaamse Wooncode en de woonst

in gebruikt geeft aan een kandidaat-gebruiker. De toeleiding gebeurt door allerhande

netwerkpartners die werkzaam zijn in Gent. Zo gaat het bijvoorbeeld om partners als het

OCMW Gent, Dienst Wonen Stad Gent, Samenlevingsopbouw, partners binnen de

bijzondere jeugdzorg en partners binnen de geestelijke gezondheidszorg. Net zoals binnen

Instapwonen is het de aanmelder die de begeleiding op zich neemt naar een definitieve

woonoplossing toe. De begeleiding is ten slotte in de gebruiksovereenkomst opgenomen en

heeft dus een verplicht karakter (Lokaal sociaal beleid Gent, 2015).

Wat betreft de doelgroep zijn er enkele voorwaarden alvorens toeleiding mogelijk is. De

minimale voorwaarden zijn: legaal in België verblijven, ingeschreven zijn in het bevolkings- of

vreemdelingenregister op datum van de aanvraag, gedomicilieerd zijn in Gent of een

duidelijke binding met Gent hebben, gewettigd zijn om een gebruikersovereenkomst te

ondertekenen en realistische vooruitzichten hebben om binnen een redelijke termijn een

andere woonoplossing te vinden. Deze laatste voorwaarde is niet onbelangrijk, aangezien er

een verblijfstermijn is van maximaal 6 maanden en uitzonderlijk verlengbaar tot 1 jaar. De

kandidaat-gebruiker dient bovendien een gebruikersovereenkomst met het CAW Oost-

Vlaanderen te tekenen en een gebruikersvergoeding van zo’n 330 euro per maand betalen.

Dit is een waarborg van 250 euro en kosten voor EGW (elektriciteit, gas en water) niet

inbegrepen (Lokaal sociaal beleid Gent, 2015). Het zal dan ook duidelijk zijn dat het project

niet voor iedereen is weggelegd, gezien mensen toch al wat ‘kapitaalkrachtig’ moeten zijn

alvorens te kunnen instappen binnen het project.

Ook binnen het Project Leegstand dient er duidelijke verantwoording te zijn naar de

subsidiërende partners Stad Gent toe. Binnen de subsidieovereenkomst staat bijvoorbeeld

het volgende vermeld:

De uitvoerder verbindt zich ertoe voor de uitvoering van het project ‘Tijdelijke inzet

leegstaande sociale woningen in Gent’, de prestaties omschreven in de projectfiche

in bijlage te leveren en te meten. …. Het succes van het project zal steeds afhangen

Page 39: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

37

van het aantal leegstaande sociale woningen die ingezet kunnen worden voor dit

project. (Stad Gent, 2016)

Het is opvallend dat het succes van het project afhangt van een concrete meetbare

indicatoren als het aantal leegstaande sociale woningen waar gebruik van gemaakt wordt en

het aantal vrijwilligers (woonbuddy’s) die ingezet worden. Uiteraard zegt dit weinig over het

welzijn en de beleving van de mensen zelf binnen het project. Vandaar leek me dit tevens

een interessante context om te onderzoeken. Bovendien vond ik het interessant omdat dit

project te vergelijken met de initiatieven die zich wel als ‘Housing First’ benoemen,

aangezien het bij dit project niet om een Housing First-initiatief gaat.

Page 40: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

38

6. Onderzoeksbevindingen

6.1 Een managerialistische logica binnen de Housing First-initiatieven

Aan de hand van de interviews werd allereerst nagegaan of er een managerialistische logica

aanwezig is binnen de bevraagde initiatieven. Verschillende elementen doen vermoeden dat

er wel degelijk een bepaalde managerialistische logica aanwezig is binnen de Housing First-

initiatieven.

Hoewel het oorspronkelijke Pathways to Housing First-programma zich profileert met zijn

visie op wonen als sociaal grondrecht, besloten Stanhope & Dunn (2011) dat het programma

veel van zijn succes te danken heeft aan zijn rationeel, managerialistisch uitgangpunt, eerder

dan zijn visie op sociale grondrechten. Zo dankte het programma o.a. zijn succes aan de

urgentie om actie te ondernemen tegen de hoog oplopende kosten en de chroniciteit

verbonden met het probleem dak- en thuisloosheid. Dakloosheid is een zichtbaar probleem

en Housing First belooft met dit probleem op een kostenefficiënte manier aan de slag te

gaan.

Het is merkbaar dat het Housing First-initiatief binnen het OCMW Gent, namelijk de dienst

Wooncoaching, zich tevens legitimeert door aan de slag te gaan met de zichtbaarheid van

het probleem dakloosheid. In dit verband vind ik het dan ook treffend dat de wooncoaches,

de sociaal werkers binnen de dienst Wooncoaching van het OCMW Gent, aanhalen dat ze

‘zichzelf bewezen hebben’ omdat er nu bijvoorbeeld 80 % van de daklozen in hun woonst

blijven wonen. De sociaal werkpraktijk legitimeert zich op die manier doordat de

zichtbaarheid van het probleem dakloosheid verdwijnt, maar het zegt weinig over het

welbevinden van de ex-dakloze binnen zijn woonst. Zo gaf een wooncoach aan dat ze zich

altijd wel al hebben moeten bewijzen aan de hand van cijfers waarbij gekeken wordt of ze al

dan niet ‘nog wonen’.

Eigenlijk tellen ze dat: na zoveel, bijvoorbeeld na 2 jaar, tot daar wordt het in het

jaarverslag genomen, denk ik , of ze blijven wonen of niet. … . Dus, dat we dan

kijken: kijk, Housing First, heeft dat daarachter nog zijn effect? Als ge kijkt, het was 80

of 90 %. (wooncoach)

Goh, wanneer ik ben begonnen tegenover nu, is dat er meer en meer geloof aan

gehecht wordt, ook vanuit het OCMW naar mijn gevoel, dat ze wel zien van 'amai'.

Want uiteindelijk als ge gaat kijken, is er 80 % van de mensen ongeveer - iets meer

zelfs- die nog altijd wonen. (wooncoach)

Page 41: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

39

Het voortbestaan van dit Housing First-initiatief wordt gelegitimeerd vanuit een cijfer,

namelijk het percentage dat zijn woonst behoudt. Management heeft dan ook een voorkeur

voor kwantitatief onderzoek (Harlow, 2004). Zowel Biesta (2007) als Stanhope & Dunn

(2011) argumenteren dat het succes van positivistisch onderzoek veel te maken heeft met de

mogelijkheid om de complexe (sociale) werkelijkheid te reduceren tot meetbare constructies.

Kenmerkend is dan ook dat binnen Housing First een complex sociaal probleem als

dakloosheid gereduceerd wordt tot zijn gemene noemer, namelijk het al dan niet een dak

boven het hoofd hebben.

Binnen het project Leegstand is de formele doelstellingen tevens het aantal woningen dat in

gebruik genomen wordt (Stad Gent, 2016). Dit cijfer zegt echter ook heel weinig over het

welbevinden en de beleving van de dakloze zelf. Zoals eerder aangegeven wordt

thuisloosheid in de Angelsaksische traditie eerder opgevat als een ‘huisvestingsprobleem’

dan een ‘welzijnsprobleem’ (Maeseele, et al., 2013). Het is dan ook niet zo onlogisch dat

Housing First, dat ontstond in de Verenigde Staten, pleit voor het verlenen van een woonst

als oplossing voor dak- en thuisloosheid. Hoewel Housing First op het eerste zicht bijzonder

effectief blijkt te zijn in de bestrijding van dak- en thuisloosheid kunnen enkele bemerkingen

gemaakt worden vanuit het perspectief van de dakloze.

De vraag naar het perspectief van de persoon in kwestie zelf en naar hoe mensen die

‘woonst’ beleven blijft in de rapportering namelijk ten dele onbeantwoord. Hoewel alle

respondenten aangaven dat een woonst nieuwe deuren en nieuwe rechten opent, heeft een

woonst ook een grote impact op het leven van ex-daklozen. Heel wat mensen voelen zich

bijvoorbeeld eenzaam en schipperen tussen enerzijds niet meer dakloos zijn, anderzijds

worden ze niet als volwaardig burger beschouwd. Een citaat van een bevraagde wooncoach,

een begeleider binnen het Housing First-initiatief van het OCMW Gent, verwoordt dit

treffend:

Maar over een ganse begeleiding gezien is de eenzaamheid vaak het grootste

probleem. En dat is echt moeilijk ze! We weten het ook niet. Hoe lost ge dat op?

Omdat uiteindelijk ja. Mensen hebben veel kennissen in hun milieu waarvan dat

iedereen zegt dat ze er beter niet naartoe gaan, omwille van het gebruik of dit en dat.

Of hun levensstijl of die mannen komen dan allemaal bij hun slapen en dan zijn ze

hun appartement kwijt. Maar anderzijds zitten ze dan ook wel alleen in hun

appartementje, want voor de gewone mens op ’t straat om het zo te zeggen, zijn ze

een dakloze nog altijd, terwijl dat ze eigenlijk wel wonen. Maar voor de dakloze zijn ze

geen dakloos meer, want ze hebben een woning. En zij vallen daar enorm tussen.

(wooncoach)

Page 42: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

40

In het project Instapwonen staat er in de gebruikersovereenkomst vermeld dat er geen

andere mensen bij het gezin mogen intrekken. Enerzijds staat dit er in vermeld opdat het

gezin rust zou kunnen vinden in hun woonst, anderzijds brengt dit het gezin in een moeilijke

positie naar hun gezinsleden toe. Zo haalde een begeleider uit Instapwonen aan dat op een

gegeven moment de moeder van één van de gezinsleden bij hen aan de deur stond. De

moeder was ziek en verwachtte door het gezin verzorgd te kunnen worden. Ook een andere

begeleider binnen het project Instapwonen haalde aan dat het bezitten van een huis

verwachtingen binnen de familie schept om lotgenoten te helpen. Daarboven haalde de

coördinator van de begeleiding aan dat de gezinsleden vaak voor ze in het project stapten

veel steun kregen binnen de familie. Hieruit volgt echter vaak de druk vanuit de familie om

lotgenoten te slaap te leggen in hun nieuwe woning. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het volgend

citaat: “En dat werkt in 2 richtingen eh. Als die gezinnen niets hadden in het begin dat ze bij

ons woonden, ja dan was ’t ook de familie die daar soms stonden met wat eten en met wat

geld eh” (coördinator van de begeleiding binnen Instapwonen).

Bovendien streeft het project het verwerven van zelfstandigheid bij de gezinnen na. Enerzijds

impliceert dit dat het gezin zich lostrekt uit zijn familieverband, anderzijds dienen ze na het

project terug beroep te doen op hun informeel netwerk, waar hun familie onder valt. Dit is

een toch wel enigszins tegenstrijdige boodschap die het gezin mee krijgt. Daarnaast is het

moeilijk om te definiëren wie tot een gezin behoort en wie niet. Zo werd de vraag bij één van

de gezinnen opgeworpen of een familielid bij het reeds begeleide gezin mocht komen

inwonen (projectcoördinator Instapwonen). Een ander knelpunt is dat er binnen Instapwonen

één woning beschikbaar gesteld wordt die te nemen of te laten is. Sedert 2016 wordt dit

uitgebreid naar een tweede woonst. Er wordt dus van gezinnen gevraagd om hun leven te

‘verhuizen’ naar een woonst die te nemen of te laten valt. Als mensen daarvoor bijvoorbeeld

lang leefden in het Rabot en hun kinderen naar het school gaan in het Rabot, zullen de

kinderen alsnog van school moeten veranderen (coördinator van de begeleiding,

Instapwonen). Aangezien de woonst binnen Instapwonen echter tijdelijk van aard is, dienen

ze daarna weer te verhuizen naar een andere woning. Eén van de begeleide gezinnen

moest bijvoorbeeld na het project naar een andere wijk in Gent verhuizen, maar nadien werd

hun nieuwe woonst niet overgenomen door de sociale huisvestingsmaatschappij, waardoor

ze amper enkele maanden na Instapwonen opnieuw een andere woning moesten zoeken

(begeleider Instapwonen). Dit vergt toch wel enige draagkracht van mensen die reeds heel

wat verhuisbewegingen in hun leven gemaakt hebben.

Een ander element dat wijst op een managerialistische logica binnen de bevraagde

initiatieven, is dat de 3 verschillende contexten allen toegangscriteria hanteren (zie § 5.1

onderzoekscontext). Eigen aan het managementenken is dat er criteria worden opgesteld

Page 43: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

41

voor de cliënten om toegang te verkrijgen tot de dienstverlening van de organisatie (Evans,

2012). Indien de doelgroep duidelijk afgebakend wordt tot de methode die de organisatie

hanteert, kan namelijk meer effectiviteit en efficiëntie bereikt worden. Het risico ontstaat

echter dat hierbij ‘afroming’ optreedt. Dit concept verwijst naar het gegeven dat organisaties

hun criteria voor hun doelgroepen zodanig kunnen aanscherpen, dat potentiële falers uit hun

organisatie gehouden worden (Burssens, 2007). Op die manier kunnen organisaties betere

‘profits’ voorleggen, maar dit zegt in essentie weinig over de ‘losses’. Opvallend in dit

verband is bijvoorbeeld dat er binnen het Housing First-initiatief van het OCMW Gent, de

dienst Wooncoaching, een soort structurele uitfiltering ingebed zit in de werking. De dakloze

dient namelijk binnen de maand dat zijn sociaal verslag op de sociale

huisvestingsmaatschappij ingediend wordt zijn inschrijving te vervolledigen. Hierdoor worden

potentiële falers al voor een stuk buiten de werking gehouden. De optiek achter deze regel

wordt ook duidelijk in onderstaand citaat:

Vaak is dat voor ons ook al een eerste aanduiding van: hoe gaat de dakloze zelf met

die situatie om? … . Dus die ene maand vinden wij zo echt wel een termijn

waarbinnen dat toch één en ander moet in orde gebracht worden. … omdat daar

uiteindelijk wel, allee, ik noem dat de rode loper tegenover staat. Wij hebben nu

bijvoorbeeld: onze gewone wachtlijst voor iets met één slaapkamer bedraagt nu 7 à

8 jaar. Dus als je dan inderdaad toch wel verwacht, of als er een concept gecreëerd

wordt waarbinnen dat jij [daar] dan absoluut over gaat gaan stappen, want dat is het

… daar mag iets tegenover staan vind ik. Dat is dan inderdaad het aanvaarden van

die wooncoaching en dan ook bijvoorbeeld iets gelijk een inschrijving, dat moet dan

toch lukken om dat binnen de maand te kunnen organiseren. (maatschappelijk werker

sociale huisvestingsmaatschappij)

Bovendien gebeurt de aanmelding van de daklozen bij de huisvestingsmaatschappij door de

dienst Wonen van het OCMW Gent (maatschappelijk werker sociale

huisvestingsmaatschappij). Heel wat mensen bereiken echter het OCMW niet. Zo richt het

project Instapwonen zich bewust op EU-migranten gezien zij veelal door de mazen van het

(reguliere) net vallen. Je kan als EU-burger wel naar het OCMW, maar daardoor loop je wel

het risico dat je verblijfskaart ingetrokken wordt door de dienst Vreemdelingenzaken in

Brussel. In Europa is er namelijk vrij verkeer van personen, maar je mag niet afhankelijk zijn

van de lidstaat, waardoor veel EU-migranten zich bijvoorbeeld niet kunnen inschrijven voor

een sociale woning (projectcoördinator Instapwonen).

Aangemelde cliënten voor de wooncoaching zijn bovendien reeds cliënt bij het OCMW. De

vraag kan gesteld worden waarom de dienst Wooncoaching niet outreachend op zoek gaat

Page 44: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

42

naar zorgmissers en zorgmijders. De dienst valt namelijk sinds 2013 onder Housing First

Belgium dat zichzelf beschrijft als een “innovatieve manier om te streven naar de sociale

integratie van de kwetsbaarste daklozen” (Housing First Belgium a, z.j). Tenslotte bracht de

noemer Housing First extra middelen met zich mee voor de dienst Wooncoaching. Toch

gaven de drie bevraagde wooncoaches, evenals de bevraagde maatschappelijk werker van

de sociale huisvestingsmaatschappij, allen aan dat de werking in praktijk niet veranderd is.

De keuze werd dus niet gemaakt om de nieuwe middelen aan te wenden om mensen te

bereiken die tot op heden het OCMW niet bereiken.

Ook binnen Instapwonen worden duidelijke toegangscriteria gehanteerd. Het project is dus

zeker niet voor iedereen toegankelijk. Zo formuleert een van de bevraagde coördinatoren:

‘wij mogen niet werken met mensen zonder papieren', dat zijn bijvoorbeeld ook

voorwaarden die in Instapwonen staan, waar ik niet altijd even gelukkig mee was.

Maar enfin, soms moet ge ook iets kunnen toegeven voor ge kunt aan start gaan hé.

(projectcoördinator Instapwonen)

Daarnaast werkt de aanmelding aan de hand van bepaalde criteria. Hoe beter het

aangemeld gezin scoort op deze voorkeurscriteria, hoe meer kans het gezin maakte om

geselecteerd te worden voor het traject. Deze voorkeurscriteria waren de volgende: op het

moment van de aanmelding een slechte of geen huisvesting hebben, betere

woonvaardigheden hebben, beter scoren op het leerplichtcriterium voor de kinderen en

binding met de buurt hebben (vzw VOS, 2013). Op die manier worden ook reeds heel wat

gezinnen ‘uitgefilterd’ waardoor de doelstelling die voorop gesteld wordt, namelijk zelfstandig

kunnen wonen, uiteraard sneller behaald zal worden.

Ook binnen het project Leegstand zijn er ten slotte heel wat criteria alvorens mensen in

aanmerking kunnen komen voor een woning (zie § 5.1 onderzoekscontext). In de

voorwaarden staat opgesomd dat er realistische vooruitzichten moesten zijn (Stad Gent,

2016). Het is aan de begeleiders om te beslissen of het haalbaar is om binnen de

6 maanden of binnen een eventuele verlenging een nieuwe woonst te vinden, anders kan de

persoon geweigerd worden (coördinator van de begeleiding project Leegstand). Bovendien

kunnen daklozen enkel aangemeld worden voor het project als ze reeds begeleiding krijgen,

want de aanmelder neemt de begeleider op zich (projectcoördinator Project Leegstand).

Bijgevolg komen binnen dit project, evenals bij de Wooncoaching en bij het project

Instapwonen, enkel mensen terecht die reeds de weg naar de hulpverlening gevonden

hebben.

Page 45: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

43

6.2 Invloed op discretionaire ruimte

In dit onderzoek werd tevens nagegaan of de aanwezigheid van een managerialistische

logica gevolgen met zich meebrengt voor de discretionaire ruimte van sociaal werkers.

Bovendien werd op zoek gegaan tegen welke spanningen sociaal werkers daarbij

aanbotsen. Volgens Lipsky (2010) missen praktijkwerkers door de opkomst van allerlei

regels en normen onder het managerialistisch bewind vaak heel wat bronnen om hun

discretionaire ruimte aan te wenden en om ten volle te kunnen beantwoorden aan complexe

individuele casussen.

6.2.1 Tijdsdruk

Lipsky (2010) haalt bijvoorbeeld het ontbreken van een gepaste caseload en een gebrek aan

tijd aan als belangrijkste bronnen die actueel voor heel wat praktijkwerkers ontbreken. De

drie bevraagde wooncoaches (begeleiders binnen het Housing First-initiatief van het OCMW

Gent) gaven alvast allen aan dat zij minder tijd hebben om volledig aan de slag te gaan met

cliënten zoals zij dat zouden willen.

Waardoor het [aanklampend werken] momenteel minder goed lukt, is omdat we

gewoon teveel krijgen. Niet omdat we het niet mogen doen, maar ja, ge blijft uw

mensen krijgen. Want ja, we hebben ons quota per jaar: 59. Maar wij kunnen niet

altijd afsluiten … . Waardoor dat ge ’t gevoel hebt van eigenlijk kan ik niet doen wat ik

zou willen doen, maar ik ga maar doen wat ik kan doen. (wooncoach)

Vroeger gingen we al eens een keer samen naar de Aldi, samen met de cliënt,

gingen we al eens een soort van ‘quality time’ aan met de cliënt. Maar daar hebben

we eigenlijk totaal geen tijd meer voor. ’t Is uitzonderlijk. (wooncoach)

Ja, tuurlijk, als ge met 20 à 30 begeleidingen zit, is dat moeilijk om te plannen. In het

begin konden wij echt zeggen met iemand: ‘kom we gaan een dag op pad’ en we

gaan in de voormiddag naar de kringloopwinkel, dan gaan we naar de bank voor dat

te regelen, dan gaan we in de namiddag naar daar. Los van ’t feit dat veel cliënten,

dat dat te veel is – ook voor hen- hebben wij daar ook veel minder tijd voor, omdat we

te veel cliënten hebben. (wooncoach)

Heel wat ex-daklozen blijken aan te geven dat ze eenzaam zijn (cf. supra). Het is dan toch

enigszins opmerkelijk dat wooncoaches minder ‘quality time’ met hun cliënten kunnen

spenderen.

Page 46: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

44

Een bevraagde coördinator uit het project Leegstand gaf aan dat hij niet zelf de tijd heeft om

28 cliënten – en op termijn 45 mensen – te gaan opvolgen. Bijgevolg zegt hij het alleen maar

te kunnen doorsturen naar de begeleiders als er een probleem is of als er ergens iets mee

moet gebeuren. Tevens de maatschappelijk werker van de sociale huisvestingsmaatschappij

gaf aan dat zij en haar collega zo’n 47-tal wijken in handen nemen. Zij ontbreken dus de tijd

om ten volle de casussen waarmee ze aan de slag gaan op te kunnen volgen en moeten

daarbij vooral rekenen op de overdracht van begeleiders.

Eén begeleider binnen Instapwonen haalde bovendien aan dat ze het niet zou zien zitten om

met elk gezin het traject van Instapwonen te doorlopen omdat er op relatief korte tijd heel wat

dingen moeten gebeuren. Ze gaf aan dat de begeleiding heel erg intensief is door de korte

termijn en door het feit dat mensen zitten te wachten op resultaten.

6.2.2 Autonomie

Volgens Lipsky (2010) krijgen praktijkwerkers minder autonomie van hun managers.

Praktijkwerkers zouden echter liever zoveel mogelijk autonomie wensen om met complexe

situaties om te gaan, terwijl het management liever regels en normen installeert.

De bevraagde praktijkwerkers gaven echter aan voldoende vrijheid te ervaren bij de

uitoefening van hun job. Een begeleider uit Instapwonen gaf zelfs aan dat ze de

coördinatoren van het project liever nog actiever betrokken zag. Zo had het begeleide gezin

binnen het project al een paar maanden de huur niet betaald. Volgens haar bracht dit extra

schulden voor het gezin met zich mee die vermeden hadden kunnen worden, indien de

supervisie strikter had geweest. Een andere begeleider uit Instapwonen gaf ook aan dat de

werking flexibel is, maar dat toch wel bewaakt diende te worden dat niet ter plaatse bleef

getrappeld worden.

Alle praktijkwerkers gaven aan dat de inhoud van het huisbezoek en de tijd die ze spenderen

aan het bezoek afhankelijk is van de ervaren nood bij het de dakloze of bij het gezin.

Niettemin ervoeren voornamelijk de bevraagde wooncoaches (de begeleiders binnen het

Housing First-initiatief van het OCMW Gent) meer tijdsdruk dan aanvankelijk bij de opstart

van de dienst Wooncoaching. Op het moment van de bevraging was hun

hoofdmaatschappelijk werker langdurig afwezig, evenals een paar van hun collega’s. Dit

zorgde voor extra tijdsdruk. Een wooncoach haalde aan dat zij wel konden doorverwijzen

naar de sociale gidsen. De sociale gidsen zijn ervaringsdeskundigen die dan een aantal

praktische zaken kunnen overnemen als naar de bank gaan of voor het eerste keer naar de

voedselbank gaan. De wooncoach gaf wel aan dat deze waardevolle momenten kunnen zijn

om een vertrouwensband op te bouwen met mensen. De vraag is dan ook in welke mate zij

Page 47: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

45

druk voelen om door te verwijzen en in welke mate ze nog zelf kunnen beslissen om zelf ‘op

stap gaan’ met hun cliënten. Bovendien gaat het vaak over mensen die doorgaans al heel

wat doorverwijzingen krijgen. De vraag is dan ook of de ex-daklozen geen nood ervaren aan

één vaste begeleider.

Ook een begeleider binnen Instapwonen gaf aan dat zij gedurende de begeleiding van job

was veranderd. Bij haar vorige job kreeg ze een vijfde van haar werktijd de tijd om met het

gezin aan de slag te gaan. Eenmaal ze van job veranderd was, gaf ze aan terug minder de

tijd te hebben. Niettemin gaven alle bevraagde begeleiders aan dat niet op voorhand

vastgelegd wordt hoe een huisbezoek dient te verlopen. Dit verwijst dus alleszins niet naar

een protocollering van hun werkpraktijk die vastgelegd wordt door bovenhand.

Kritiek wordt overigens geuit op Lipsky’s analyse. Lipsky gaat er namelijk te veel van uit dat

praktijkwerkers de gehoorzame uitvoerders van het beleid zijn, maar gaat voorbij aan de

mate waarin beleidsbeslissingen verder uitstrekken dan technische en pragmatische keuzes

(Carson et al., 2015). Clarke et al., (2000) wijzen eveneens op de politieke dimensie

verbonden aan een managerialistisch beleid. In een overheid die sterk gedreven wordt door

marktprincipes als performantie en efficiëntie komen argumenten als ‘het beheersen van

kosten’ en ‘waarde voor geld maximaliseren’ dan ook sterk naar voren bij de implementatie

van het beleid, dit geldt ook voor managers. Ook managers bezitten slechts in beperkte mate

de autonomie om te beslissen hoe hun initiatief vorm krijgt, want ook zij gaan gebukt onder

een ruimere politieke dimensie verbonden aan een managerialistisch beleid.

Zo gaf een projectcoördinator van het project Instapwonen aan dat hij altijd probeert aan te

sturen op een inhoudelijke evaluatie en zo weinig mogelijk cijfermatig. De coördinator van de

begeleiding binnen het project Instapwonen gaf aan dat hij bij voorkeur geen doorstroming in

de woonst zag, maar dat als het aan hem lag hij de ‘pure Housing First’, namelijk de origineel

ontwikkelde Pathways to Housing First uit de Verenigde Staten, zou nastreven. Het bleek

echter moeilijk om dit politiek te verkopen. De projectcoördinator van het project Leegstand

gaf aan dat hij zelfs liefst zou hebben dat het project niet nodig zou zijn, omdat het vertrekt

van de observatie dat er heel wat relatief goede leegstaande sociale woningen zijn, binnen

een krappe woningmarkt.

Ook de bevraagde ‘managers’ geven vorm aan hun werkpraktijk binnen bepaalde ruimere

politieke tendensen. Een overheid gedreven door principes als ‘performantie’ en ‘efficiëntie’

uit zich weliswaar in bepaalde spanningen, en voornamelijk bij de projecten Instapwonen en

Leegstand is dit merkbaar omdat zij tijdelijk van aard zijn. Zo willen sociaal werkers enerzijds

aantonen dat het project werkt opdat het zou kunnen blijven voort bestaan, anderzijds

Page 48: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

46

worden bepaalde dingen in mindere mate gesignaleerd of verzwegen. Het volgende citaat

verwoordt dit treffend:

Dus, dat die ook maanden niet de huur betaald hebben, dat die dan hun huis

dreigden kwijt te geraken. En dan merkt ge van: als ge daar niet meer zo intensief op

zit, dat dat verwatert. … . Maar om het project te kunnen verder zetten, hebben we

positieve verhalen nodig. Dus, als wij dan ergens gaan zitten - ook met de politiek

ofzo erbij - en er wordt aan B. [begeleider] gevraagd 'hoe is het met het gezin dat

uitgestroomd is?', 'zo' [steekt duim omhoog]. Dus, het is soms moeilijk om zo het

echte verhaal te kennen … . Want ge moet scoren en ge wilt verder gaan. Dus ge

hebt uw vorige successen nodig om het project verder te zetten. En ik weet dat, ja, ik

weet dat de begeleiders dan vaak een meer rooskleurig verhaal vertellen. En op zich

vind ik dat geen probleem, want we moeten verder hé. (projectcoördinator

Instapwonen)

Ook de drie bevraagde begeleiders binnen Instapwonen hielden in hun achterhoofd dat ze

een bepaalde verantwoordelijkheid hadden opdat het project voort zou kunnen blijven

bestaan. Eén begeleider gaf bijvoorbeeld het volgende aan: “Maar ik denk dat iedereen wel

bezig is met die resultaten, want het is ook een unieke kans geweest die ge als hulpverlener

krijgt om met een gezin samen te werken.” (begeleider Instapwonen). Ook de twee andere

bevraagde begeleiders vermeldden de verantwoordelijkheid die het project met zich

meebracht:

Tuurlijk, als buurtsteward, als mensen op een bepaald moment zouden zeggen: 'we

hebben u niet meer nodig' of 'we zullen het wel alleen doen', dat zouden we kunnen

gedaan hebben voor een maand ofzo, 'Ok, probeer maar, als jullie denken [dat jullie

het kunnen].', maar we gingen het project niet laten mislukken eh bijvoorbeeld, laten

mislopen. (begeleider Instapwonen)

Ge stapt in dat project, sowieso met de bedoeling al ‘ok, we krijgen hier een kans om

anders te werken, om iets nieuw uit te proberen: Housing First te doen. Geef de

mensen een huis en zie dan dat we vooruit geraken’. Dus ge hebt dat sowieso in uw

achterhoofd. (begeleider Instapwonen)

Enerzijds is merkbaar dat sociaal werkers hun werkpraktijk willen legitimeren, anderzijds

dreigt het ‘sociale’ binnen sociaal werk op die manier voor een stuk verloren te gaan. Het

‘sociale’ binnen sociaal werk verwijst volgens Lorenz (2010) immers naar de mogelijkheid om

dilemma’s die eigen zijn aan sociaal werk te benoemen. Bovendien is dit niet enkel een zaak

van ‘experts’, maar is dit een zaak van iedereen in de samenleving. Deze spanning is ook

Page 49: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

47

merkbaar binnen de projecten Instapwonen en binnen het project Leegstand. Zo profileren

beiden projecten zich als een opstap naar een zelfstandig leven, anderzijds merken beide

projecten dat ze hier voor ontzettend moeilijke opdracht komen te staan. Bijgevolg worden

bepaalde dilemma’s die eigen zijn aan de sociaal werkpraktijk verzwegen of verbloemd.

Als eerder ook aangehaald werd door Lipsky (2010) dat sociaal werkers street-level

bureaucrats zijn die actief het beleid implementeren en vorm geven, dan wordt ook duidelijk

dat de begeleiders binnen Instapwonen niet zomaar de uitvoerders van het beleid zijn. Ze

maken bewuste keuzes die mee bepalen hoe het beleid vorm gegeven wordt. Indien niet

benoemd wordt dat mensen langdurige en intensieve ondersteuning nodig hebben, ook

nadat zij doorgestroomd zijn, dan zal dit een invloed hebben op hoe het beleid vorm gegeven

wordt. Als Lorenz (2010) er bovendien op wijst dat het benoemen van sociale dilemma’s een

zaak is van iedereen, staat ook vast dat niet enkel de stem van de begeleiders dient gehoord

te worden als naar de opvolging gevraagd wordt, maar ook naar de stem van de begeleide

personen. De vraag is dan ook welke ruimte het managerialistisch denken hiertoe biedt. Als

bijvoorbeeld het doel ‘zelfstandig wonen’ behaald is, maar de begeleiding nadien verwatert

en er nauwelijks nog opvolging is, zal het beleid heel wat kansen missen om het ‘echte

verhaal’ te kennen.

Volgens de projectcoördinator van het project Leegstand is de begeleiding die gebeurt

binnen het project ‘een zwarte doos’. De aangestelde verantwoordelijken voor het project

zullen noch de begeleiding in handen nemen, noch zich ermee bemoeien. Er zijn namelijk

niet genoeg middelen om de begeleiding binnen het project zelf op te nemen. De middelen

dienen aangewend te worden voor het renoveren van de leegstaande sociale woningen.

Bijgevolg kan elke partner die een engagement wil opnemen dat doen binnen het project.

Het engagement is wel enigszins beschreven, maar er staan geen kwaliteitseisen in de

begeleiding. Het engagement omvat het doel, namelijk mensen op lange termijn huisvesten

en hierin ondersteunen. De projectcoördinator gaf daarbij aan dat als sociaal werkers hun

dossiers tijdelijk willen doen inkrimpen, ze al eens een beroep doen op het project om dan na

6 maanden te constateren dat ze niet verder staan in hun zoektocht met hun cliënt naar een

duurzame woonst. Als het benoemen van de dilemma’s eigen aan het sociaal werk een zaak

is van iedereen, is dan ook de vraag of er binnen het project Leegstaand tevens een

signalerende rol opgenomen dient te worden.

6.2.3 Doelstellingen

Een andere trend die volgens Lipsky (2010) de discretionaire ruimte van praktijkwerkers

beknot is een toename in supervisie over bureaucratische doelstellingen. Doelstellingen

Page 50: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

48

dienen duidelijk geformuleerd te worden, opdat uitkomsten gemakkelijker teruggespeeld

kunnen worden naar de overheid toe. Output wordt actueel veelal geëvalueerd aan de hand

van markttransacties, terwijl niet elke output op deze manier kan geëvalueerd worden. Het is

namelijk eigen aan de non-profit sector dat niet zomaar een oplijsting van ‘profits’ en ‘losses’

kan gemaakt worden (Lipsky, 2010). Volgend citaat verwoordt dit treffend:

Ze waren altijd minderwaardig: minderwaardig werk. Allee, slecht behandeld. Dus

voor die mensen, het nieuwe van de situatie was dat ze respect kregen, dat ze

gewaardeerd werden, dat ze beleefd behandeld werden. Dat was voor hen een

bijkomend iets in het project eh. Dat heeft hun zelfwaardegevoel, dat heeft hun

opgekrikt. Kijk, de vrouw, die eigenlijk echt wel heel nederig was, die zo altijd poetste

voor mensen en blij was dat ze een aalmoes kreeg, die gaat nu heel sterk vooruit in

het Nederlands. … . Die kan nu zelfstandig de kinderen én naar de kribbe brengen én

naar de school brengen. Die heeft nu waarschijnlijk, hoogst waarschijnlijk, ook werk

gevonden. Dus, ze heeft veel meer zelfrespect gekregen. Dus dat is ook iets: hoeveel

kost dat zoiets? Allee, om maar te vragen: wat gaat de manager daarover zeggen?

Hoeveel is dat waard geweest? Hoeveel euro’s is dat waard? Hoeveel mag dat

kosten aan de maatschappij? Dat is zeer moeilijk om te berekenen eh. (begeleider

Instapwonen)

Eerder werd ook reeds aangegeven dat de werkzaamheid van de wooncoaching afhangt van

het percentage mensen die al dan niet blijven wonen. Binnen de projecten Instapwonen en

Leegstand is merkbaar dat mensen zelfstandig dienen te kunnen wonen binnen een bepaald

tijdsbestek. Het beleid ziet ze daarbij liefst zo snel mogelijk uitstromen uit het project, maar

sociaal werkers worden geconfronteerd met het gegeven dat mensen blijvende

ondersteuning nodig hebben.

Bij het verkrijgen van een domicilie-adres stapelen zich bijvoorbeeld vaak heel wat schulden

op. Maar liefst 7 respondenten haalden aan dat het verkrijgen van een domicilie-adres vrijwel

direct gepaard gaat met de schulden die op het adres toekomen die het gezin doorheen de

jaren dakloosheid heeft opgebouwd, zoals bijvoorbeeld blijkt uit volgend citaat: “En ja, dat

was een beetje frustrerend dat ze dan wel geld verdienden, maar dat ze alleen maar

deurwaarders op bezoek krijgen.” (begeleider Instapwonen)

Een adres hebben is voor sommigen ook een probleem eh. Zij zijn zo onvindbaar de

laatste 2 – 5 jaar. Massa’s schulden en dan plots hebben zij een adres. Maar dan

weet, iedere organisatie weet dat dat dan bij wijze van spreken. Belgacom heeft in

één keer een adres, Electrabel heeft in één keer een adres. Komen alle schulden

Page 51: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

49

massaal binnen soms. … . Dus voor veel mensen is dat wel een klap in hun zicht, dat

financiële. Ze zijn heel blij met de woning en het kan niet op en dan in één keer is het

zo’n beetje de reality check. (wooncoach)

De drie begeleiders binnen Instapwonen haalden allen aan dat schuldbemiddeling aanwezig

bleef binnen de levens van de begeleide gezinnen, zelfs nadat de begeleiding binnen

Instapwonen was afgerond. Een begeleider binnen Instapwonen vertelde dat het gezin dat

ze begeleidde hun schuldenlast kon afbetalen op een 2-tal jaren en dat dit nog ‘meeviel’ in

vergelijking met de schuldenlasten die ze bij de andere gezinnen waar ze mee werkte al had

gezien. Enerzijds is er een schuldenlast die jaren duurt aansleept, anderzijds dient er zo snel

mogelijk doorstroming te zijn en is er een maximumtermijn van 18 maanden. De schuldenlast

bemoeilijkt daarboven niet alleen het kunnen uitbouwen van een menswaardig leven, maar

het brengt veelal het behouden van hun nieuwe, duurzame woonst in gevaar. Mensen

dreigen hun nieuwe permanente woonst kwijt te geraken omdat de huur en de rekeningen

alsnog niet betaald raken. De gezinnen zijn doorgestroomd en daardoor werd het project

positief geëvalueerd, maar zelden blijkt de vraag gesteld te worden vanuit het beleid hoe de

gezinnen het achteraf stellen. Bovendien verwatert de begeleiding na het project, terwijl

mensen permanente ondersteuning nodig blijken te hebben (projectcoördinator

Instapwonen). Twee coördinatoren van Instapwonen gaven bovendien aan dat de

aangemelde begeleiders na het project niet meer de tijd hebben om evenveel tijd te steken in

de begeleiding, omdat zij nog andere gezinnen hebben die ze moeten begeleiden.

Verschillende redenen werden aangehaald waarom mensen blijvende ondersteuning nodig

hebben. Bij één van de begeleide gezinnen waren beide ouders analfabeet, waardoor het

omgaan met rekeningen moeilijk blijft. Daarnaast werd door verscheidene respondenten

aangehaald dat de begeleide gezinnen binnen Instapwonen voor het project nooit een

duurzaam inkomen gekend hebben, waardoor het op lange termijn met geld omgaan moeilijk

blijft lopen. Voor schuldbemiddeling kunnen ze bovendien moeilijk of niet terecht bij de

reguliere diensten, namelijk budgetbeheer en schuldbemiddeling. Enerzijds zijn deze

diensten overbevraagd, anderzijds werkt Instapwonen met EU-burgers die strikt genomen

niet afhankelijk mogen zijn van de lidstaat waarin ze verblijven. Tevens opvallend binnen dit

verband is het volgende citaat:

Ik weet bij één gezin heeft dat een half jaar geduurd dat het CAW zei: ‘ge moet bij het

OCMW gaan’ en dat het OCMW zei ‘ge moet bij het CAW gaan’. Ge werd constant

van het kastje naar de muur gestuurd voor dan uiteindelijk te landen bij een soort

CAW die één keer per maand advies geeft rond het budget van dat gezin, van één

van die gezinnen. Wat dat ook te weinig is, want die mensen zouden echt wel moeten

Page 52: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

50

budgetbegeleiding hebben met geblokkeerde rekeningen en zo van die dingen. Maar

momenteel is er niemand die dat wil opnemen. (coördinator van de begeleiding

Instapwonen)

Een coördinator van de begeleiding binnen het project Leegstand gaf aan dat de meeste

mensen binnen het project zijn ingeschreven voor sociale woningen. In het project zitten er

echter een aantal grote gezinnen die moeilijk een sociale woning kunnen krijgen omdat de

sociale huisvestingsmarkt over weinig huizen beschikt met de capaciteit om een gezin met

meerdere kinderen te huisvesten. Bovendien zijn er jarenlange wachtlijsten voor een sociale

woning, maar het project heeft een maximumtermijn van een jaar. Eén van de begeleide

gezinnen had een sociale woning gevonden 1,5 maand later dan de maximumtermijn die ze

bereikt hadden binnen het project. Dit bracht de discussie met zich mee of het gezin al dan

niet toch langer binnen het project konden blijven dan de maximumtermijn.

Er kan dus besloten worden dat hoewel de projecten Instapwonen en Leegstand

zelfstandigheid nastreven en zich aan de hand van dit doel naar de overheid toe legitimeren,

ze voor een ontzettend moeilijke opdracht komen te staan die hun legitimering in vraag stelt.

Dit zorgt ervoor dat bepaalde zaken niet benoemd worden naar het beleid toe. Zo wordt het

blijven aanslepen van schulden na het project niet benoemd naar beleidsmakers toe, opdat

het project zou blijven voortbestaan. Dit maakt nogmaals duidelijk dat sociaal werkers niet

kunnen gereduceerd worden tot de uitvoerders van het sociaal werk – wat in het

managementdenken voorop gesteld wordt – maar wel degelijk actief beleid voeren bij de

uitvoering van hun opdracht.

Opvallend is dat het bij deze doelstellingen dus eerder gaat om een output die voorop

gesteld wordt, waarbij de inhoud van Housing First verloren dreigt te gaan. Stabiele

huisvesting draagt namelijk bij tot een menswaardig bestaan. Een coördinator van het project

Instapwonen gaf bijvoorbeeld aan dat met de woonst de angst verdween om op elk moment

uit het kraakpand moeten gezet te worden, evenals de onrust die ouders ervaren als ze over

hun kinderen moeten waken. Verschillende respondenten halen tevens het belang van tijd

en rust aan om de toekomst te kunnen plannen, die voor de woonst altijd ontbrak.

Hoewel veel waarde wordt gehecht aan de doelstelling zelfstandig kunnen wonen, is

opvallend dat Housing First bekritiseerd werd omwille van de beperkte bredere uitkomsten

(Stanhope & Dunn, 2011). Housing First is dus niet zomaar een oplossing voor structurele

problemen als armoede, sociale en economische exclusie (Busch-Geertsema, 2013;

Johnson, et al., 2012; Pleace, 2011). Dit bleek bijvoorbeeld ook uit de eenzaamheid die

mensen in hun woonst ervaren. Hoewel Housing First niet de discriminatie op de

Page 53: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

51

arbeidsmarkt of een te krappe woningmarkt kan wegwerken, kunnen de bevraagde

initiatieven echter wel een belangrijke signaleringsfunctie op zich nemen. Eén van de

begeleiders binnen Instapwonen haalde bijvoorbeeld aan dat het project aanvankelijk een

termijn van 6 maanden voorop stelde, maar dat de wachtlijst voor de lessen Nederlands al

langer bedroeg dan 6 maanden. De begeleider haalde tevens aan dat het project de

aanleiding vormde om met verschillende partners het gesprek aan te gaan hoe

samenwerking kan verbeteren opdat mensen op korte termijn vooruit geraken. Een

coördinator van het project Instapwonen haalde aan dat dankzij het project bekomen werd

dat mensen binnen het project rechtstreeks mochten instromen in budgetbeheer en niet

eerst langs het onthaal van het CAW moesten. De hoge drempels van reguliere diensten

wordt dankzij de initiatieven in vraag gesteld. Zo haalden twee begeleiders binnen

Instapwonen in dit verband aan dat de collectieve schuldbemiddeling moeilijk verliep door de

hoogdrempelige communicatie tussen de advocaat en het begeleide gezin. Een wooncoach

vermeldde tevens dat zelfs brieven van het OCMW erg moeilijk te lezen zijn en dat haar taak

er vaak uit bestond om brieven te vertalen.

Het wordt dus al gauw duidelijk dat de ‘outcomes’ van dergelijke initiatieven breder zijn dan

de output die de projecten legitimeert.

6.2.4 Aliënatie

Sociaal werkers zouden onder invloed van het managerialisme meer ‘aliënatie’ ervaren bij de

uitvoering van hun werk. Het concept ‘aliënatie’ verwijst naar de vaststelling dat ruimte voor

de sociaal werker om zelf beslissingen te maken steeds kleiner wordt, en dat de mate waarin

de sociaal werker controle en invloed heeft over het product en het proces steeds geringer

wordt. Sociaal werkers hebben volgens verschillende auteurs (Ferguson & Lavalette, 2004,

Lipsky, 2010; Smith, 2007) een gevoel van controle over de inhoud van hun werk verloren.

Sociaal werkers ervaren minder vrijheid en controle over hun discretionaire ruimte, over hun

contact met cliënten en over de versnelde bureaucratische werking van hun praktijk.

Eerder werd reeds aangegeven dat voornamelijk de wooncoaches meer tijdsdruk voelen

onder invloed van de hogere caseloads. Hierbij krijgen ze het gevoel minder ‘quality time’

aan te kunnen gaan met hun cliënten.

Binnen het project Instapwonen was opvallend dat de drie bevraagde begeleiders aangaven

een bepaalde verantwoordelijkheid te hebben gevoeld om aan te tonen dat het project werkt,

opdat het zou kunnen blijven voortbestaan naar de toekomst toe. Door het

verantwoordingsgevoel kan het gevoel van controle over hun contact met cliënten verloren

Page 54: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

52

gaan. Eén begeleider binnen Instapwonen haalde aan dat de relatie met het gezin

veranderde op het moment ze met het gezin in het project stapte.

Dus op het moment dat je aan zo'n project gekoppeld wordt, verandert ook uw relatie

wel een beetje. ... . Dan, daarvoor is alles heel vrijblijvend, maar op dat moment zijt

gij plots wel degene die voor een stuk ook wel samenhangt met hun huisvesting. … ik

ben meer onderling degene geworden die kan zorgen voor een huis of niet. Dus dat

is toch een beetje anders. (begeleider Instapwonen)

Toen ik concretere uitleg vroeg, gaf de begeleider aan dat cliënten bijvoorbeeld meer sociaal

wenselijk antwoordden omdat de begeleider moest rapporteren aan de huisbaas, de

eigenaar en de mensen van het project.

Tevens opvallend bij het project Instapwonen was ten slotte dat relaties tussen de

begeleiders en de andere mensen die ze begeleiden onder druk kwamen te staan door het

project. Mensen voelden het namelijk als onrechtvaardig aan dat zij niet aangemeld werden

voor het project en legden hier voor een stuk de verantwoordelijkheid bij de sociaal werker

(projectcoördinator Instapwonen). In dit verband vermeldde één van de begeleiders binnen

Instapwonen ook dat ze het niet zou zien zitten om met elk gezin het traject te doorlopen.

Het blijkt moeilijk te vatten voor mensen waarom zij de kans niet krijgen en anderen wel:

Ja, maar ge moogt inderdaad niet vergeten: de impact die dat project heeft op de

andere mensen van de (Roma)gemeenschap. Want dat wordt dan zo verkocht hé 'ge

moogt daar gratis wonen'. Dat is niet zo, maar mensen zien dat zo.

(projectcoördinator Instapwonen)

6.2.5 Invulling van sociale grondrechten

Ten slotte werd binnen dit onderzoek nagegaan welk soort pedagogiek de sociaal werkers

binnen de Housing First-initiatieven ontwikkelen. De relevantie van deze vraag ligt binnen het

op zoek gaan naar de betekenis van een Housing First-initiatief uit het perspectief van de

burger zelf. Dean (2014) maakte in dit verband de observatie dat sociale grondrechten vaak

gepaard gaan met verantwoordelijkheid. Met andere woorden, mensenrechten worden meer

benaderd vanuit een soort contractdenken dat individuele verantwoordelijkheid aanspreekt

en onafhankelijkheid bij burgers nastreeft. Roets et al. (2015) benadrukken dan ook dat

minder nadruk komt te liggen op het ‘recht’ op dienstverlening, maar eerder op het vraagstuk

of iemand al dan niet ‘toegang’ heeft tot dienstverlening. Eerder werd al aangehaald dat de

drie bevraagde contexten allen toegangscriteria hanteren.

Page 55: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

53

Bij de uitoefening van zijn discretionaire ruimte kan een sociaal werker vertrekken vanuit

twee perspectieven, namelijk vanuit een contractarian en een solidaristic opvatting van

rechten. Een contractarian perspectief op rechten sluit eerder aan bij het liberaal,

managerialistisch denken. Een mens wordt beschouwd als een rationeel, onderhandelend

subject (Dean, 2014; Roets et al., 2015). Voornamelijk opvallend in dit verband was hoewel

de wooncoaching wordt gesubsidieerd door Housing First Belgium, dat naar de sociale

integratie van de kwetsbaarste daklozen streeft (Housing First Belgium a, z.j.), er toch een

structurele uitfiltering in de dienstverlening vervat zit. De dakloze dient namelijk binnen de

maand dat zijn sociaal verslag op de sociale huisvestingsmaatschappij ingediend wordt zijn

inschrijving te vervolledigen. Hierdoor worden potentiële falers al voor een stuk buiten de

werking gehouden. De optiek achter deze regel bleek ook de ‘rode loper’ die er tegenover

stond en die hen toeliet voorbij de jarenlange wachtlijsten van de sociale

huisvestingsmaatschappijen te gaan (maatschappelijk werker sociale

huisvestingsmaatschappij). Er wordt dus uitgegaan van een cliënt die zelf moet opkomen

voor zijn recht op een woonst. De aanmelding voor de wooncoaching gebeurt door de dienst

Wonen binnen het OCMW Gent (maatschappelijk werker sociale huisvestingsmaatschappij).

Hierdoor maken enkel de daklozen die reeds de weg naar de hulp gevonden hebben een

kans op een woning. Daarboven wordt enkel aan de slag gegaan met de gemotiveerde

daklozen die binnen de maand hun inschrijving afronden bij de sociale

huisvestingsmaatschappij. Dit verwijst naar een mensbeeld met de mens als een rationeel,

onderhandelend subject die erin moet slagen zijn inschrijving af te ronden alvorens een

woonst te kunnen krijgen.

Vanuit een solidaristic benadering worden rechten daarentegen omvangrijker beschouwd,

uitgaande van thick needs. Er wordt hierbij vertrokken vanuit een mensbeeld dat niet enkel

gericht is op overleven, maar vanuit de noden die mensen ervaren om zich volop als persoon

te kunnen ontwikkelen. De conceptie van deze noden dient dan ook te onstaan in een

dialogisch proces tussen cliënt en sociaal werker. Er is echter weinig ruimte voor een

dialogisch proces bij het kiezen van de woonst of van de begeleiding. Indien de dakloze 2

maal de voorgestelde sociale woning weigert vervalt zijn prioriteit en komt hij terug op de

reguliere wachtlijst (maatschappelijk werker sociale huisvestingsmaatschappij). Bovendien

wordt het aanvaarden van de wooncoaching gekoppeld aan de woning. Mensen kunnen hun

recht op een woning niet geëffectueerd zien zonder dat ze begeleiding aanvaarden. Mensen

kunnen er wel zelf voor kiezen om niet van zichzelf te laten horen en de wooncoach

bijvoorbeeld niet binnen te laten, maar dit blijkt wel bepaalde gevolgen met zich mee te

brengen.

Page 56: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

54

We gaan ook gemakkelijker onderhandelen met de maatschappij. Als er dan toch

problemen zijn, krijgen ze toch wel opmerkelijk meer kansen als ze meewerken dan

als ze ons voor de deur laten. Want dan moeten wij dat ook doorgeven [aan de

huisvestingsmaatchappij], van ‘kijk ja, dat wordt hier negatief afgesloten, want er is

echt geen medewerking’. (wooncoach)

Als ik binnen mag en als wij samen dingen doen, dan kan ik zeggen tegen de

huisvestingsmaatschappij waarom ik vind dat gij daar moet blijven wonen en dan

kunnen we daar samen iets op vinden. Maar als ge mij niet binnenlaat of ik hoor [u

niet] en gij neemt niet op of dit en dat, dan is het enige dat ik kan zeggen: 'sorry ik

geraak daar niet binnen, ik kan u daar niks over vertellen, ge gaat bij hem moeten

gaan'. (wooncoach)

Hieruit blijkt dat de dakloze wel degelijk op zijn verantwoordelijkheid aangesproken wordt om

aangereikte kansen te grijpen.

Mensen hebben binnen het contractarian perspectief ‘thin needs’, m.a.w. noden gericht op

overleven. Het komt er voor het individu dan ook op aan om onafhankelijk te worden, om zijn

eigen leven vorm te geven doorheen de keuzes en kansen die hij aangereikt krijgt (Dean,

2014; Roets et al., 2015). Binnen het project Instapwonen viel op dat het mensen een duwtje

in de rug wilt geven om zelfstandig een woning te kunnen behouden. Er werd echter door

verschillende respondenten aangegeven dat er vanuit het project zelf weinig opvolging was

na het project en dat de begeleiding verwaterde. Hierdoor dreigden mensen hun nieuwe

woonst weer te verliezen, want mensen bleken nood te hebben aan een meer permanente

vorm van ondersteuning. Hieruit blijkt dat het project tevens vertrekt vanuit ‘thin needs’. De

woning lijkt te streven naar het meer zelfstandig worden en minder afhankelijk van de

overheid worden, maar is veel minder gericht op de zelfontplooiing van het individu ook na

het project.

Interessant vormt ook het gegeven dat Lipsky (2010) de street-level bureaucrats veel impact

toekent op de levens van burgers: de manier waarop ze voordelen verlenen en straffen

uitvoeren, bakent sterk de mogelijkheden af die mensen aangereikt krijgen en structureert

voor een groot deel het leven van mensen. De sociaal werker krijgt bijgevolg veel macht

toegekend bij de uitvoering van zijn job en hoeft binnen het managerialisme nauwelijks

verantwoording voor deze macht af te leggen, aangezien de verantwoordelijkheid voor het

grijpen van kansen bij het individu ligt. Zo werd bijvoorbeeld duidelijk dat binnen de

verschillende bevraagde initiatieven de verantwoordelijkheid bij het individu ligt om geen

overlast te veroorzaken.

Page 57: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

55

Dat is in veel gevallen al een reden tot tijdelijke uithuiszetting geweest, dat is niet

zozeer de cliënt zelf, maar de overlast die hij binnenbrengt. … . En op een manier

kunt ge hen dan wel begrijpen. Ze zijn lang dakloos geweest, ze hebben lang bij

vrienden mogen logeren en een keer daar, en een keer links en een keer rechts … .

Maar wij proberen dat zoveel mogelijk af te houden als iemand een woning heeft [te

zeggen]: ‘Haalt alstublieft niet te veel vrienden binnen’. Want daar loopt ’t ook veelal

mis. (wooncoach)

Binnen een solidaristische benadering wordt daarentegen veel minder macht toegekend aan

de street-level bureaucrat. De sociaal werker en cliënt streven namelijk inter-afhankelijkheid

na, vanuit het gegeven dat noden en bijgevolg de nodige dienstverlening enkel kunnen

ontstaan binnen een dialogisch proces (Dean, 2008). Eenzaamheid blijkt bij veel daklozen

een probleem te zijn omdat ze schipperen tussen enerzijds niet meer dakloos zijn en

anderzijds geen volwaardig burger zijn. Als echter aangegeven wordt aan de daklozen dat ze

best zo weinig mogelijk hun vrienden uit het verleden binnen te halen, is er weinig dialogisch

proces in de dienstverlening.

De ondervraagde maatschappelijk werker binnen de sociale huisvestingsmaatschappij gaf

aan dat zij een huisbaasrol heeft en contractueel een verplichting heeft naar de andere

huurders. Elke huurder heeft recht op rustig genot van de woning. Ze kan er ook voor

aangesproken worden indien zij deze situaties niet aanpakt. Heel wat gezinnen van Oost-

Europese afkomst blijken echter grote families te hebben en voelen de druk om familieleden

onderdak te bieden. Een coördinator van de begeleiding binnen Instapwonen gaf aan dat

deze gezinnen vaak met te veel familieleden binnen een te kleine sociale woning leven en op

die manier overlast veroorzaken. De verantwoordelijkheid wordt echter vaak doorgeschoven

naar het individu in plaats van een beperkt aanbod aan sociale woningen in Gent, laat staan

aan grote sociale woningen die de capaciteit hebben om een groot gezin te huisvesten.

Binnen het project Leegstand was tevens merkbaar dat de verantwoordelijkheid voor de

overlast duidelijk bij het individu werd gelegd. Indien de begeleider er niet kan voor zorgen

dat de overlast ophoudt, wordt tot uithuiszetting overgegaan. In praktijk blijken verschillende

begeleiders aan te geven dat ze niet meer kunnen doen dan aan hun cliënt te vragen om de

overlast te stoppen. “En het geraakte niet opgelost en vanuit de begeleiding werd ook

gezegd: die wil niet luisteren. En dan hebben we echt gezegd: 'kijk, ge hebt een week om te

vertrekken'.” Hierbij valt op dat de sociaal werker nauwelijks verantwoording moet afleggen

en dat de verantwoording volledig bij de dakloze zelf komt te liggen.

Page 58: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

56

Binnen Instapwonen werd ook duidelijk dat mensen een bepaalde verplichting krijgen

opgelegd om familie te weigeren binnen hun woonst. Niettemin is het project gericht op het

werken met gezinnen van Oost-Europese afkomst die vaak gewoon zijn om in grote

gemeenschappen te leven en voor elkaar te zorgen. Dit zorgt ook ongetwijfeld voor

spanningen (cf. supra). Eén van de coördinatoren binnen Instapwonen vroeg zich dan ook af

of het niet beter zou zijn om juist aan de slag te gaan met de context van de families. Op die

manier zou niet enkel gewerkt worden aan het gezin leren ‘nee’ zeggen, maar zou er een

dialogisch proces kunnen waarbij de context ook wordt aangesproken op de druk die bij het

gezin gelegd wordt. Op die manier zou vanuit een dialogisch proces een eerder

solidaristische invulling van het recht op wonen ontstaan, waarbij het gezin mede-

zeggenschap heeft over de invulling van de woonst.

Er kan dus geconcludeerd worden dat verschillende elementen binnen de drie bevraagde

initiatieven doen vermoeden dat eerder uitgegaan wordt van een contractarian invulling van

het recht op wonen, waarbij de persoon zelf verantwoordelijk wordt geacht om zijn kans te

grijpen. Bovendien hanteren de drie bevraagde contexten toegangscriteria die reeds een

onderscheid maken tussen de gemotiveerde en niet-gemotiveerde daklozen. Binnen de

projecten Instapwonen en Leegstand valt bovendien op dat ze zelfstandigheid nastreven,

maar dat er daarbij weinig aandacht gaat naar de verdere ontplooiingskansen na het project

opdat een eerder solidaristic invulling van het recht op wonen nagestreefd zou kunnen

worden.

Page 59: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

57

7 Conclusie

Voor dit onderzoek werd allereerst nagaan of er een managerialistische logica aanwezig is

binnen drie bevraagde initiatieven. Het ging hierbij om twee Housing First-initiatieven en één

initiatief dat tijdelijke woonst verleent aan daklozen, maar daarbij eerder een tijdelijke

uitbreiding van residentiële opvang beoogt.

Housing First vormde binnen dit onderzoek een interessante casus, aangezien het originele

Pathways to Housing First een nieuwe insteek vormt op de traditionele hulpverlening door te

benadrukken dat wonen een sociaal grondrecht is (Ellen & O’Flaherty, 2010). Niettemin past

het programa tevens goed binnen een managerialistische logica. Zo heeft het originele

Pathways to Housing First volgens Stanhope & Dunn (2011) veel van zijn succes te danken

aan zijn rationele uitgangpunt, eerder dan zijn visie op wonen als een sociaal grondrecht. Het

Housing First-programma profileerde zich reeds bij het ontstaan in de Verenigde Staten als

‘evidence based’ en verschillende onderzoeken toonden de (kosten)effectiviteit van Housing

First aan (Stanhope & Dunn, 2011; Tsui & Cheung, 2004).

Opmerkelijk is dat reeds op de website van Housing First Belgium enkele verwijzingen naar

een managerialistische logica gevonden kunnen worden. Zo staat bijvoorbeeld het volgende

geschreven: “Op 9 juni 2016 zal het evaluatieteam de effectiviteit en efficiëntie (verhouding

tussen kosten en impact) van die praktijken voorstellen.” (Housing First Belgium b, zj.). Dit

duidt alvast op een managerialistische logica, aangezien de evaluatie van het project

gestuurd wordt vanuit kostenefficiëntie en niet vanuit de ervaringen van de ex-daklozen en

van de begeleiders. Bovendien is er binnen Housing First Belgium duidelijk sprake van een

‘evidence based policy’, want “het evaluatieproces dient om te bepalen volgens welke

voorwaarden de methodiek van Housing First efficiënt is zodat aanbevelingen voor het

terrein en het beleid kunnen worden geformuleerd.” (Housing First Belgium c, z.j.). Binnen

Gent valt enkel de dienst Wooncoaching van het OCMW Gent onder Housing First Belgium.

Hoewel de dienst Wooncoaching onder Housing First Belgium valt is het opvallend dat de

bijkomstige middelen de dienst in wezen niet veranderd hebben. Housing First werd namelijk

oorspronkelijk in de Verenigde Staten ontwikkeld voor daklozen met de meest hardnekkige

problematieken (Tsemberis, 2011), maar in Gent wordt er enkel aan de slag gaan met de

daklozen die reeds hun weg naar het OCMW hebben gevonden.

Verschillende elementen doen vermoeden dat er wel degelijk een bepaalde

managerialistische logica aanwezig is binnen de bevraagde initiatieven. Op de website van

het OCMW Gent staat bijvoorbeeld het volgende vermeld: “De resultaten liggen in de lijn van

de doelstellingen het Housing First-project. Jaarlijks krijgen 52 daklozen versneld een sociale

Page 60: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

58

woning toegewezen. Van die groep verblijft na twee jaar gemiddeld nog 77 procent in zijn

woning.” (OCMW Gent, 2015). De sociaal werkpraktijk legitimeert zich doordat de

zichtbaarheid van het probleem dakloosheid verdwijnt, maar het zegt weinig over het

welbevinden van de ex-dakloze binnen zijn woonst.

Het Housing First-initiatief wordt gelegitimeerd vanuit een cijfer, namelijk het percentage dat

zijn woonst behoudt. Management heeft dan ook een voorkeur voor kwantitatief onderzoek

(Harlow, 2004). Binnen het project Leegstand is de formele doelstelling tevens het aantal

woningen dat in gebruik genomen wordt (Stad Gent, 2016). Dit cijfer zegt ook heel weinig

over het welbevinden en de beleving van de dakloze zelf. Hoewel alle respondenten

aangaven dat een woonst nieuwe deuren en nieuwe rechten opent, heeft een woonst ook

een grote impact op het leven van ex-daklozen. Verscheidene respondenten vertelden

bijvoorbeeld dat heel wat mensen zich eenzaam voelen en schipperen tussen enerzijds niet

meer dakloos zijn en anderzijds niet als volwaardig burger beschouwd worden.

Een ander element dat wijst op een managerialistische logica is dat de 3 verschillende

contexten allen toegangscriteria hanteren (zie § 5.1 onderzoekscontext). Eigen aan het

managementenken is dat er criteria worden opgesteld voor de cliënten om toegang te

verkrijgen tot de dienstverlening van de organisatie (Evans, 2012). Indien de doelgroep

duidelijk afgebakend wordt tot de methode die de organisatie hanteert, kan namelijk meer

effectiviteit en efficiëntie bereikt worden.

Tevens werd gezocht of deze logica gevolgen met zich meebrengt voor de discretionaire

ruimte van sociaal werkers. Op vlak van autonomie gaven alle praktijkwerkers aan dat de

inhoud van het huisbezoek en de tijd die ze spenderen aan het bezoek afhankelijk is van de

ervaren nood bij het de dakloze of bij het gezin. Niettemin ervoeren voornamelijk de

bevraagde wooncoaches (de begeleiders binnen het Housing First-initiatief van het OCMW

Gent) meer tijdsdruk dan aanvankelijk bij de opstart van de dienst Wooncoaching. Een

wooncoach haalde aan dat zij wel konden doorverwijzen naar de sociale gidsen. De sociale

gidsen zijn ervaringsdeskundigen die dan een aantal praktische zaken kunnen overnemen

als naar de bank gaan of voor de eerste keer naar de voedselbank gaan. De vraag is dan

ook in welke mate zij druk voelen om door te verwijzen en in welke mate ze nog zelf kunnen

beslissen om ‘op stap gaan’ met hun cliënten. Heel wat daklozen blijken zich eenzaam te

voelen in hun woning (cf. supra). De momenten waarop zij dienen door te verwijzen kunnen

dan ook waardevolle momenten zijn om een vertrouwensband op te bouwen met mensen.

Lipsky (2010) gaat er in zijn analyse van uit dat praktijkwerkers de gehoorzame uitvoerders

van het beleid zijn, maar gaat voorbij aan de mate waarin beleidsbeslissingen zich verder

Page 61: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

59

uitstrekken dan technische en pragmatische keuzes (Carson et al., 2015). Ook managers

bezitten slechts in beperkte mate de autonomie om te beslissen hoe hun initiatief vorm krijgt,

want ook zij gaan gebukt onder een ruimere politieke dimensie verbonden aan een

managerialistisch beleid.

Een overheid gedreven door principes als ‘performantie’ en ‘efficiëntie’ uit zich weliswaar in

bepaalde spanningen, en voornamelijk bij de projecten Instapwonen en Leegstand is dit

merkbaar omdat zij tijdelijk van aard zijn. Zo willen sociaal werkers enerzijds aantonen dat

het project werkt opdat het zou kunnen blijven voort bestaan, anderzijds worden bepaalde

zaken in mindere mate gesignaleerd of verzwegen. Hierdoor dreigt het ‘sociale’ binnen het

sociaal werk voor een stuk verloren te gaan. Het ‘sociale’ binnen sociaal werk verwijst

volgens Lorenz (2010) immers naar de mogelijkheid om dilemma’s die eigen zijn aan sociaal

werk te benoemen. Bovendien is dit niet enkel een zaak van ‘experts’, maar is dit een zaak

van iedereen in de samenleving. Als sociaal werkers street-level bureaucrats zijn die actief

het beleid implementeren en vorm geven, dan wordt ook duidelijk dat de begeleiders binnen

Instapwonen niet zomaar de uitvoerders van het beleid zijn. Ze maken bewuste keuzes die

mee bepalen hoe het beleid vorm gegeven wordt. Indien niet benoemd wordt dat mensen

langdurige en intensieve ondersteuning nodig hebben, ook nadat zij doorgestroomd zijn, dan

zal dit een invloed hebben op hoe het beleid vorm gegeven wordt. De vraag is dan ook welke

ruimte het managerialistisch denken hiertoe biedt. Als bijvoorbeeld het doel ‘zelfstandig

wonen’ behaald is, maar de begeleiding nadien verwatert en er nauwelijks nog opvolging is,

zal het beleid heel wat kansen missen om het ‘echte verhaal’ te kennen.

Sociaal werkers zouden onder invloed van het managerialisme ook meer ‘aliënatie’ ervaren

bij de uitvoering van hun werk. De mate waarin de sociaal werkers controle en invloed

hebben over hun discretionaire ruimte, over hun contact met cliënten en over de versnelde

bureaucratische werking van hun praktijk zou verminderen (Ferguson & Lavalette, 2004,

Lipsky, 2010. Binnen het project Instapwonen was opvallend dat de drie bevraagde

begeleiders aangaven een bepaalde verantwoordelijkheid te hebben gevoeld om aan te

tonen dat het project werkt, opdat het zou kunnen blijven voortbestaan naar de toekomst toe.

Eén begeleider binnen Instapwonen haalde aan dat de relatie met het gezin veranderde op

het moment ze met het gezin in het project stapte. Zo gaf de begeleider aan dat cliënten

bijvoorbeeld meer sociaal wenselijk antwoordden omdat de begeleider moest rapporteren

aan de huisbaas, aan de eigenaar en aan de mensen van het project.

Tevens opvallend binnen het project Instapwonen was ten slotte dat relaties tussen de

begeleiders en de andere mensen die ze begeleidden onder druk kwamen te staan door het

Page 62: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

60

project. Mensen voelden het namelijk als onrechtvaardig aan dat zij niet aangemeld werden

voor het project en legden hier voor een stuk de verantwoordelijkheid bij de sociaal werker.

Ten slotte werd binnen dit onderzoek nagegaan welk soort pedagogiek de sociaal werkers

binnen de Housing First-initiatieven ontwikkelen. De relevantie van deze vraag ligt binnen het

op zoek gaan naar de betekenis van een Housing First-initiatief vanuit het perspectief van de

burger zelf. Bij de uitoefening van zijn discretionaire ruimte kan een sociaal werker

vertrekken vanuit twee perspectieven, namelijk vanuit een contractarian en een solidaristic

opvatting van rechten. Een contractarian perspectief op rechten sluit eerder aan bij het

liberaal, managerialistisch denken. Een mens wordt beschouwd als een rationeel,

onderhandelend subject (Dean, 2014; Roets et al., 2015). Voornamelijk opvallend in dit

verband was dat hoewel de wooncoaching wordt gesubsidieerd door Housing First Belgium

er toch een structurele uitfiltering in de dienstverlening vervat zit. De dakloze dient namelijk

binnen de maand dat zijn sociaal verslag op de sociale huisvestingsmaatschappij ingediend

wordt zijn inschrijving te vervolledigen. Er wordt dus uitgegaan van een cliënt die zelf moet

opkomen voor zijn recht op een woonst.

Vanuit een solidaristic benadering worden rechten daarentegen omvangrijker beschouwd,

uitgaande van thick needs. Er wordt hierbij vertrokken vanuit een mensbeeld dat niet enkel

gericht is op overleven, maar vanuit de noden die mensen ervaren om zich volop als persoon

te kunnen ontwikkelen. De conceptie van deze noden dient dan ook te onstaan in een

dialogisch proces tussen cliënt en sociaal werker. Er is echter weinig ruimte voor een

dialogisch proces bij het kiezen van de woonst of van de begeleiding doorheen de drie

bevraagde initiatieven. Doorheen de drie bevraagde initiatieven wordt duidelijk dat enkel

gewerkt wordt met mensen die reeds hun weg naar de hulpverlening gevonden hebben. De

aanmelding binnen de projecten Leegstand en Instapwonen gebeurt namelijk via een

begeleider van de dakloze of van het gezin. Binnen de dienst Wooncoaching van het OCMW

Gent gebeurt de doorverwijzing naar de sociale huisvestingsmaatschappij via de dienst

Wonen van het OCMW Gent. Hieruit blijkt dat de dakloze wel degelijk op zijn

verantwoordelijkheid aangesproken wordt om aangereikte kansen te grijpen.

Mensen hebben binnen het contractarian perspectief ‘thin needs’, m.a.w. noden gericht op

overleven. Het komt er voor het individu dan ook op aan om onafhankelijk te worden, om zijn

eigen leven vorm te geven doorheen de keuzes en kansen die hij aangereikt krijgt (Dean,

2014; Roets et al., 2015). Binnen het project Instapwonen viel op dat het mensen een duwtje

in de rug wilt geven om zelfstandig een woning te kunnen behouden. Er werd echter door

verschillende respondenten aangegeven dat er vanuit het project zelf weinig opvolging was

na het project en dat de begeleiding verwaterde. Hierdoor dreigden mensen hun nieuwe

Page 63: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

61

woonst weer te verliezen, want mensen bleken nood te hebben aan een meer permanente

vorm van ondersteuning. Hieruit blijkt dat het project tevens vertrekt vanuit ‘thin needs’. De

woning lijkt te streven naar het meer zelfstandig worden en naar het minder afhankelijk van

de overheid worden, maar is veel minder gericht op de zelfontplooiing van het individu ook

na het project.

Interessant vormt tevens het gegeven dat Lipsky (2010) de street-level bureaucrats veel

impact toekent op de levens van burgers: de manier waarop ze voordelen verlenen en

straffen uitvoeren, bakent sterk de mogelijkheden af die mensen aangereikt krijgen en

structureert voor een groot deel het leven van mensen. De sociaal werker krijgt bijgevolg

veel macht toegekend bij de uitvoering van zijn job en hoeft binnen het managerialisme

nauwelijks verantwoording voor deze macht af te leggen, aangezien de verantwoordelijkheid

voor het grijpen van kansen bij het individu ligt. Zo werd bijvoorbeeld duidelijk dat binnen de

verschillende bevraagde initiatieven de verantwoordelijkheid bij het individu ligt om geen

overlast te veroorzaken. Binnen het project Leegstand kwam dit bijvoorbeeld tot uiting

doordat als de begeleider er niet voor kan zorgen dat de overlast ophoudt, er tot

uithuiszetting wordt overgegaan. In praktijk blijken verschillende begeleiders aan te geven

dat ze niet meer kunnen doen dan aan hun cliënt te vragen om de overlast te stoppen.

Hierbij valt op dat de sociaal werker nauwelijks verantwoording moet afleggen en dat de

verantwoording volledig bij de dakloze zelf komt te liggen.

Er kan dus geconcludeerd worden dat verschillende elementen binnen de drie bevraagde

initiatieven doen vermoeden dat eerder uitgegaan wordt van een contractarian invulling van

het recht op wonen, waarbij de persoon zelf verantwoordelijk wordt geacht om zijn kans op

een woonst te grijpen. Bovendien hanteren de drie bevraagde contexten toegangscriteria die

reeds een onderscheid maken tussen de gemotiveerde en niet-gemotiveerde daklozen.

Binnen de projecten Instapwonen en Leegstand valt bovendien op dat ze zelfstandigheid

nastreven, maar dat er daarbij weinig aandacht gaat naar de verdere ontplooiingskansen na

het project opdat een eerder solidaristic invulling van het recht op wonen nagestreefd zou

kunnen worden.

Tsemberis (2011) ontwikkelde in de Verenigde Staten het Pathways to Housing First-

programma als nieuw instrument om dak- en thuisloosheid aan te pakken. Hoewel het

Housing First-programma wonen als sociaal grondrecht benadrukt, blijkt men hier in de

praktijk nog ver vanaf te staan. De twee bevraagde Housing First-initiatieven blijken wel

degelijk een minimale invulling te geven aan het concept ‘Housing First’. Opvallend in dit

verband was dan ook dat het federale kader, namelijk Housing First Belgium, zelf beïnvloed

Page 64: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

62

wordt door een managerialistische logica die tot uiting komt bij de evaluatie van de projecten

aan de hand van kosteneffectiviteit en door te streven naar een evidence based policy.

Wat betreft het onderzoek binnen deze masterproef kunnen enkele beperkingen aangehaald

worden. Zo was het aantal praktijkwerkers en aantal ‘managers’ binnen de drie bevraagde

initiatieven niet gelijk verdeeld. Binnen de dienst Wooncoaching van het OCMW Gent

werden enkel drie praktijkwerkers bevraagd. Wegens de langdurige afwezigheid van de

hoofdmaatschappelijk werker kon geen interview afgelegd worden met het directe

diensthoofd van de wooncoaches. Binnen het project Leegstand werden daarentegen door

een tijdstekort geen interviews afgelegd met de begeleiders binnen het project. Niettemin

zouden deze personen in eventueel toekomstig onderzoek interessante sleutelfiguren

kunnen vormen.

Vervolgonderzoek zou eventueel ook betrokken politieke actoren kunnen bevragen. Op die

manier kunnen bepaalde ruimere tendensen als de vraag naar doorstroming binnen de

projecten beter gekaderd worden. Binnen dit onderzoek werd gekozen om de focus te

leggen op de praktijkwerkers en hun ‘managers’, maar niettemin zou de bevraging van

bepaalde politieke actoren zoals de voorzitter van het OCMW interessant geweest zijn.

Bovendien werd dit onderzoek beperkt tot de regio Gent, maar het zou interessant zijn om

het onderzoek door te trekken naar Housing First-initiatieven binnen verschillende steden.

Voornamelijk de steden die hiervoor federale subsidies krijgen vanuit Housing First Belgium

kunnen interessante onderzoekscontexten vormen. Zij krijgen namelijk extra middelen en

ondersteuning om volgens ‘Housing First’ aan de slag te gaan. Een interessante vraag zou

kunnen zijn of er een stad is die wel degelijk met de originele Pathways to Housing First aan

de slag gaat.

Ten slotte kon dit onderzoek niet aan de slag gaan met de bevindingen vanuit Housing First

Belgium, omdat de resultaten van het onderzoek pas in juni 2016 zullen weergegeven

worden. Het zou dan ook interessant kunnen zijn om te bekijken of deze resultaten binnen

een managerialistische logica kaderen.

Page 65: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

63

Bibliografie

Baines, D. (2004). Pro-market, non-market: The dual nature of organizational change in

social services delivery. Critical Social Policy, 24(1), 5-29.

Biesta, G. (2007). Why “what works” won’t work: Evidence‐based practice and the

democratic deficit in educational research. Educational theory, 57(1), 1-22.

Blancke, I. (2014). Wooncoaching bij ex-thuislozen: zoektocht naar een sociaal-

democratische sociaal-werk praktijk [masterproef]. Gent: Universiteit Gent Master of

science in het Sociaal Werk.

Busch-Geertsema, V. (2013). Housing first Europe final report. Bremen/Brussels: Housing

First Europe.

Burssens, D. (2007). Hoe evident is evidencebased beleid. Alert, 33(3), 51-63.

Carson, E., Chung, D., & Evans, T. (2015). Complexities of discretion in social services in the

third sector. European Journal of Social Work, 18(2), 167-184.

CAW. (2012).Over het CAW. Geraadpleegd op 5 mei 2016 via http://www.caw.be/over-het-

caw

Dean, H. (2008). Social policy and human rights: Re-thinking the engagement. Social Policy

and Society, 7(01), 1-12.

Dean, H. (2014). Welfare rights and social policy. Routledge.

De Boyser, K., Linchet, S., Van Dijck, L., Casman, M.-T., Dierckx, D., & Vranken, J. (2009).

Onderzoek naar de OCMW-hulpverlening aan dak-en thuislozen. Onderzoek in

opdracht van de POD Maatschappelijke Integratie.

De Decker, P. (2006). Waar kunnen armen (nog) wonen en welke ondersteuning kunnen ze

daarbij van de overheid verwachten. J. Vranken, K. De Boyser, en D. Dierckx (red.).

Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek, 257-288.

De Decker, P. (2011). Understanding housing sprawl: the case of Flanders, Belgium.

Environment and Planning-Part A, 43(7), 1634.

Desmets, A. (2009). Toegankelijkheid binnen de centra voor geestelijke gezondheidszorg

[masterproef]. Gent: Universiteit Gent Master of science in het Sociaal Werk.

de Lange, R., Schuman, J., & Montessori, N. M. (2011). Praktijkgericht onderzoek voor

reflectieve professionals: Maklu.

Deleeck, H., & Cantillon, B. (2008). De architectuur van de welvaartsstaat opnieuw bekeken:

Acco.

Clarke, J., Gewirtz, S., & McLaughlin, E. (2000). New managerialism, new welfare? : SAGE

Publications Ltd.

Ellen, I. G., & O’Flaherty, B. (2010). How to house the homeless: Russell Sage Foundation.

Page 66: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

64

Evans, T., & Harris, J. (2004). Street-level bureaucracy, social work and the (exaggerated)

death of discretion. British journal of social work, 34(6), 871-895.

Evans, T. (2011). Professionals, managers and discretion: Critiquing street-level

bureaucracy. British Journal of Social Work, 41(2), 368-386.

Evans, T. (2012). Professional discretion in welfare services: Beyond street-level

bureaucracy: Ashgate Publishing, Ltd.

Ferguson, I., & Lavalette, M. (2004). Beyond power discourse: Alienation and social work.

British Journal of Social Work, 34(3), 297-312.

Goering, P., Tolomiczenko, G., Sheldon, T., Boydell, K., & Wasylenki, D. (2002).

Characteristics of persons who are homeless for the first time. Psychiatric Services,

53(11), 1472-1474.

Harlow, E. (2004). Why don't women want to be social workers anymore? New

managerialism, postfeminism and the shortage of social workers in social services

departments in England and Wales. European Journal of Social Work, 7(2), 167-179.

Healy, K. (2002). Managing human services in a market environment: What role for social

workers? British Journal of Social Work, 32(5), 527-540.

Henwood, B. F., Matejkowski, J., Stefancic, A., & Lukens, J. M. (2014). Quality of life after

housing first for adults with serious mental illness who have experienced chronic

homelessness. Psychiatry research, 220(1), 549-555.

Hermans, K. (2012). Bouwstenen voor een Vlaams actieplan tegen dak-en thuisloosheid.

Inspiratie uit Nederland, Finland en Schotland. status: published.

Housing First Belgium a. (z.j.). Bestrijding van dakloosheid en sociale integratie door

huisvesting en begeleiding. Geraadpleegd op 14/12/2015 via

http://www.housingfirstbelgium.be/nl/

Housing First Belgium b. (z.j.). Gent. Geraadpleegd op 24/04/2015 via

http://www.housingfirstbelgium.be/nl/paginas/zes-implementaties/gent.html

Housing First Belgium c. (z.j.). Evaluatie. Geraadpleegd op 24/04/2015 via

http://www.housingfirstbelgium.be/nl/paginas/een-evaluatie/

Hsieh, H.-F., & Shannon, S. E. (2005). Three approaches to qualitative content analysis.

Qualitative health research, 15(9), 1277-1288.

Johnson, G., Parkinson, S., & Parsell, C. (2012). Policy shift or program drift? Implementing

Housing First in Australia. American Journal of Psychiatry, 149(6), 816-823.

Leung, J. C. (2002). The advent of managerialism in social welfare: The case of Hong Kong.

The Hong Kong Journal of Social Work, 36(01n02), 61-81.

Lipsky, M. (2010). Street-Level Bureaucracy, 30th Ann. Ed.: Dilemmas of the Individual in

Public Service: Dilemmas of the Individual in Public Service: Russell Sage

Foundation.

Page 67: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

65

Lokaal sociaal beleid Gent. (2015). Project Leegstand. Geraadpleegd op 26/04/2016 via

http://lokaalsociaalbeleidgent.be/wijkwelzijnsoverleg/gentbruggeledeberg/Verslagen/v

erslag%20Platform%202%20juni%202015/bijlages%20platform%202%20juni%20201

5/Project%20leegstand.odt.

Maeseele, T. (2012). From charity to welfare rights? A study of social care practices. Ghent

University.

Maeseele, T., Roose, R., Bouverne-De Bie, M., & Roets, G. (2013). From Vagrancy to

Homelessness: The Value of a Welfare Approach to Homelessness. British Journal of

Social Work, bct050.

Nothdurfter, U., & Lorenz, W. (2010). Beyond the pro and contra of evidence-based practice:

Reflections on a recurring dilemma at the core of social work. Social Work & Society,

8(1), 46-59.

OCMW Gent. (2011). Housing First: gegarandeerd een dak boven je hoofd. Geraadpleegd

op 25/04/2015 via http://www.ocmwgent.be/OCMW/Daklozen-en-thuislozen/Housing-

First.html

Pearson, C., Montgomery, A. E., & Locke, G. (2009). Housing stability among homeless

individuals with serious mental illness participating in housing first programs. Journal

of Community psychology, 37(3), 404-417.

Pleace, N. (2011). The ambiguities, limits and risks of Housing First from a European

perspective. European Journal of Homelessness, 5(2).

POD Maatschappelijke integratie. (2013). Housing First Belgium. Geraadpleegd op

14/12/2015 via http://www.mi-is.be/be-nl/armoedebeleid/housing-first-belgium

POD Maatschappelijke integratie. (2014). Gids voor daklozen. Geraadpleegd op 25/04/2015

via http://www.mi-is.be/sites/default/files/doc/c1828-daklozengids_website_nl.pdf

Roets, G., Dean, H., & Bie, B.-D. (2015). Disability rights and disability studies in social work:

uncovering different interpretations of rights and needs of people with learning

disabilities in social work practice. European Social Work: a compendium.

Scanlon, K., Whitehead, C., & Arrigoitia, M. F. (2014). Social housing in Europe: John Wiley

& Sons.

Smith, K. (2007). Social work, restructuring and everyday resistance:“Best practices” gone

underground. Doing anti-oppressive practice: Building transformative politicized social

work, 145-159.

SP.A. Gent (2013). Housing First als oplossing voor de huisvesting van dak- of thuislozen.

Geraadpleegd op 24/04/2016 via http://gent.s-p-a.be/fractie/housing-first-als-

oplossing-voor-de-huisvesting-va/

Stad Gent (2015). Sociaal huren in Gent. Geraadpleegd op 25/04/2015 via

https://stad.gent/sites/default/files/page/documents/SociaalHuren.pdf

Page 68: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

66

Stad Gent (2016). 2016_GR_00242 - Subsidieovereenkomst voor het project 'Tijdelijke inzet

leegstaande sociale woningen in Gent' voor het werkingsjaar 2016 – Goedkeuring.

Geraadpleegd op 26/04/2016 via http://qbesluit.gent.be/do/publication/16.0311

.3468.7830/detail;jsessionid=82A56ADFA1C99E0DA96C436CC7656EF4

Stanhope, V., & Dunn, K. (2011). The curious case of Housing first: The limits of evidence

based policy. International journal of law and psychiatry, 34(4), 275-282.

Tsai, J., Mares, A. S., & Rosenheck, R. A. (2010). A multisite comparison of supported

housing for chronically homeless adults:“housing first” versus “residential treatment

first”. Psychological Services, 7(4), 219.

Tsemberis, S. (2011). Housing First: The Pathways model to end homelessness for people

with mental illness and addiction manual. European Journal of Homelessness _

Volume, 5(2).

Tsui, M.-s., & Cheung, F. C. (2004). Gone with the wind: The impacts of managerialism on

human services. The British Journal of Social Work, 34(3), 437-442.

Vlaamse Gemeenschap, M., & Woonbeleid, A. (1997). De Vlaamse wooncode. Decreet en

toelichting.

Vlaams Stedenfonds. (2014). Subsidieovereenkomst voor werkingskosten tussen Stad Gent,

OCMW Gent en VZW VOS voor financiëring van het project Instapwonen voor

werkingsperiode 1/10/2014 – 30/09/2015 [Onuitgegeven intern document]. Gent: vzw

VOS.

Vranken, J., De Boyser, K., & Dierckx, D. (1997). Jaarboek armoede en sociale uitsluiting:

Acco.

VZW VOS. (2012). Kasteel de Pélichy – contouren [Onuitgegeven intern document]. Gent:

vzw VOS.

VZW VOS. (2013). Housing First: een proefproject door Solidair Wonen [Onuitgegeven intern

document].Gent: vzw VOS.

Winters, S., Ceulemans, W., Heylen, K., Pannecoucke, I., Vanderstraeten, L., Van den

Broeck, K., . . . Verbeeck, G. (2015). Wonen in Vlaanderen anno 2013. De

bevindingen uit het Grote Woononderzoek 2013 gebundeld: Maklu.

Page 69: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

67

Bijlage 1: overzicht van de interviewvragen

Wat is je rol binnen het Housing First-initiatief?

Wat zijn de criteria om toegang te krijgen tot het Housing First-project?

Wat zou zo’n Housing First-initiatief volgens jou kunnen betekenen?

o Voor de persoon die begeleiding krijgt?

o Voor de sociaal werker zelf?

o Waarop dient vooral ingezet te worden?

Wat is de financiële impact van het project op een dakloze?

Hoeveel keer ga je bij de dakloze langs?

o Hoe ziet zo’n bezoek eruit?

o Merk je hierbij een verschil op t.o.v. vroeger, nl. het Housing-first project net

begon?

o Dient de dakloze ook regelmatig op een organisatie zelf langs te komen?

Wat gebeurt er na een traject binnen het Housing First-project?

o Is er opvolging?

Wat is volgens jou ‘kwaliteitsvol’ aan de begeleiding?

Wat ervaren mensen als ondersteunend volgens jou?

Wat als de dakloze begeleiding weigert?

Welke doelstellingen stel je vooraf op als je met een dakloze aan de slag gaat?

o Hoe worden de doelstellingen bepaald?

o Zijn er ook deadlines? (Hoe concreet moeten deze doelstellingen zijn?)

o Is er inbreng van de persoon zelf?

In welke mate?

Wanneer? (Enkel in het begin/einde, of ook tussendoor?)

Formeel/informeel?

o Hoeveel ruimte is er om hier vanaf te wijken (is er ruimte voor mislukking)?

o Dienen resultaten bereikt te worden?

o Kan je een voorbeeld geven wanneer dit al eens is gebeurd?

o Wat waren daar de gevolgen van?

Dienen jullie bepaalde dingen te rapporteren?

o Aan de organisatie?

Hoe dient gerapporteerd te worden?

Welke zaken?

Welke impact heeft dit op het werken?

o Aan de instantie waardoor het geld beschikbaar wordt gesteld (m.a.w. de

overheid)?

Hoe dient gerapporteerd te worden?

Welke zaken?

Welke impact heeft dit op het werken?

o Wat moet gerapporteerd worden?

o Op welke zaken worden jullie afgerekend?

Heeft er al eens een cliënt een hulpvraag gesteld, waar je echt niet mee aan de slag

konden?

o Welke hulpvraag was dit?

o Wat heb je met de hulpvraag gedaan?

o Zou je het de volgende keer anders aanpakken?

Page 70: Academiejaar 2015 - Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/857/RUG01-002274857... · 2016. 7. 28. · veel discretionaire ruimte voor de sociaal werker (Tsemberis, 2011),

68

Bijlage 2: informed consent

FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN

Vakgroep sociaal werk en sociale pedagogiek

Onderzoeker: Kimberley Lievens

INFORMED CONSENT

Ik, ondergetekende, ……………………………………………………………………..

verklaar hierbij dat ik, als respondent bij een onderzoek aan de Vakgroep sociaal werk en

sociale pedagogiek van de Universiteit Gent,

(1) de uitleg over de aard van de vragen, taken en opdrachten die tijdens dit onderzoek

zullen worden aangeboden heb gekregen en dat mij de mogelijkheid werd geboden om

bijkomende informatie te verkrijgen

(2) totaal uit vrije wil deelneem aan het wetenschappelijk onderzoek

(3) de toestemming geef aan de proefleider om mijn resultaten op anonieme wijze te

bewaren, te verwerken en te rapporteren

(4) op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op ieder

moment stop te zetten en dit zonder opgave van reden

(5) ervan op de hoogte ben dat ik op aanvraag een samenvatting van de

onderzoeksbevindingen kan krijgen.

Gelezen en goedgekeurd op …………………….. (datum)

Handtekening

De respondent