0682/015 - dekamer.be

280
2583 DOC 53 0682/015 DOC 53 0682/015 CHAMBRE 2e SESSION DE LA 53e LÉGISLATURE KAMER 2e ZITTING VAN DE 53e ZITTINGSPERIODE 2011 2010 CHAMBRE DES REPRÉSENTANTS DE BELGIQUE BELGISCHE KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS 15 juli 2011 15 juillet 2011 NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR MEVROUW Kristien VAN VAERENBERGH FAIT AU NOM DE LA COMMISSION DE LA JUSTICE PAR MME Kristien VAN VAERENBERGH VERSLAG RAPPORT PROPOSITION DE LOI portant création d’un tribunal de la famille et de la jeunesse PROPOSITION DE LOI modifiant la législation en ce qui concerne l’accès des mineurs à la justice et instituant les avocats des mineurs tot wijziging van de wetgeving wat betreft het recht van minderjarigen op toegang tot de rechter en tot instelling van jeugdadvocaten voor minderjarigen PROPOSITION DE LOI modifiant diverses dispositions relatives au droit des mineurs d’être entendus par le juge tot wijziging van verschillende bepalingen over het recht van minderjarigen om door de rechter te worden gehoord PROPOSITION DE LOI ouvrant l’accès à la justice aux mineurs et instituant les avocats des mineurs betreffende het recht van minderjarigen op toegang tot de rechter en tot instelling van jeugdadvocaten voor minderjarigen PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne un mode alternatif de règlement des litiges tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat betreft een alternatieve wijze van regeling van geschillen WETSVOORSTEL betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank WETSVOORSTEL WETSVOORSTEL WETSVOORSTEL WETSVOORSTEL PROJET DE LOI WETSONTWERP tot wijziging van verschillende bepalingen over het recht van minderjarigen om door de rechter te worden gehoord modifiant diverses dispositions relatives au droit des mineurs d’être entendus par le juge

Transcript of 0682/015 - dekamer.be

Page 1: 0682/015 - dekamer.be

2583

DOC 53 0682/015DOC 53 0682/015

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

CHAMBRE DES REPRÉSENTANTS DE BELGIQUE

BELGISCHE KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS

15 juli 201115 juillet 2011

NAMENS DE COMMISSIEVOOR DE JUSTITIE

UITGEBRACHT DOORMEVROUW Kristien VAN VAERENBERGH

FAIT AU NOM DE LA COMMISSIONDE LA JUSTICE

PARMME Kristien VAN VAERENBERGH

VERSLAGRAPPORT

PROPOSITION DE LOIportant création d’un tribunal de la famille et de la jeunesse

PROPOSITION DE LOImodifiant la législation en ce qui concerne

l’accès des mineurs à la justice et instituant les avocats des mineurs

tot wijziging van de wetgeving wat betreft het recht van minderjarigen op toegang tot de

rechter en tot instelling van jeugdadvocaten voor minderjarigen

PROPOSITION DE LOImodifiant diverses dispositions relatives au

droit des mineurs d’être entendus par le jugetot wijziging van verschillende bepalingen

over het recht van minderjarigen om door de rechter te worden gehoord

PROPOSITION DE LOIouvrant l’accès à la justice aux mineurs et

instituant les avocats des mineursbetreffende het recht van minderjarigen op toegang tot de rechter en tot instelling van

jeugdadvocaten voor minderjarigen

PROPOSITION DE LOI

modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne un mode alternatif de règlement des

litiges

tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat betreft een alternatieve wijze van regeling

van geschillen

WETSVOORSTELbetreffende de invoering

van een familie- en jeugdrechtbank

WETSVOORSTEL

WETSVOORSTEL

WETSVOORSTEL

WETSVOORSTEL

PROJET DE LOI WETSONTWERP

tot wijziging van verschillende bepalingen over het recht van minderjarigen

om door de rechter te worden gehoord

modifiant diverses dispositions relatives au droit des mineurs

d’être entendus par le juge

Page 2: 0682/015 - dekamer.be

2 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Abréviations dans la numérotation des publications:

DOC 53 0000/000: Document parlementaire de la 53ème législature, suivi du n° de base et du n° consécutif

QRVA: Questions et Réponses écritesCRIV: Version Provisoire du Compte Rendu intégral (cou-

verture verte)CRABV: Compte Rendu Analytique (couverture bleue)CRIV: Compte Rendu Intégral, avec, à gauche, le compte

rendu intégral et, à droite, le compte rendu analy-tique traduit des interventions (avec les annexes)

(PLEN: couverture blanche; COM: couverture sau-mon)

PLEN: Séance plénière COM: Réunion de commissionMOT: Motions déposées en conclusion d’interpellations

(papier beige)

Publications offi cielles éditées par la Chambre des représentants

Commandes: Place de la Nation 21008 BruxellesTél.: 02/ 549 81 60Fax: 02/549 82 74www.lachambre.bee-mail: [email protected]

Offi ciële publicaties, uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers

Bestellingen:Natieplein 2

1008 BrusselTel.: 02/ 549 81 60Fax: 02/549 82 74www.dekamer.be

e-mail: [email protected]

N-VA : Nieuw-Vlaamse Alliantie PS : Parti Socialiste MR : Mouvement RéformateurCD&V : Christen-Democratisch en Vlaams sp.a : socialistische partij andersEcolo-Groen! : Ecologistes Confédérés pour l’organisation de luttes originales — GroenOpen Vld : Open Vlaamse liberalen en democratenVB : Vlaams BelangcdH : centre démocrate HumanisteLDD : Lijst DedeckerINDEP-ONAFH : Indépendant - Onafhankelijk

Afkortingen bij de nummering van de publicaties:

DOC 53 0000/000: Parlementair document van de 53e zittingsperiode + basisnummer en volgnummer

QRVA: Schriftelijke Vragen en AntwoordenCRIV: Voorlopige versie van het Integraal Verslag (groene kaft)CRABV: Beknopt Verslag (blauwe kaft)CRIV: Integraal Verslag, met links het defi nitieve integraal verslag

en rechts het vertaald beknopt verslag van de toespraken (met de bijlagen)

(PLEN: witte kaft; COM: zalmkleurige kaft)

PLEN: Plenum COM: CommissievergaderingMOT: Moties tot besluit van interpellaties (beigekleurig pa-

pier)

Composition de la commission à la date de dépôt du rapport/Samenstelling van de commissie op de datum van indiening van het verslag

Président/Voorzitter: Sarah SmeyersA. — Titulaires / Vaste leden: B. — Suppléants / Plaatsvervangers:

N-VA Siegfried Bracke, Sophie De Wit, Sarah Smeyers,Kristien Van Vaerenbergh

Koenraad Degroote, Daphné Dumery, Theo Francken, Miranda VanEetvelde, Ben Weyts

PS Valérie Déom, Thierry Giet, Rachid Madrane, ÖzlemÖzen

Anthony Dufrane, Karine Lalieux, Yvan Mayeur, N, N

MR Olivier Maingain, Marie-Christine Marghem Daniel Bacquelaine, Jacqueline Galant, Philippe GoffinCD&V Sonja Becq, Raf Terwingen Servais Verherstraeten, Liesbeth Van der Auwera, Nsp.a Renaat Landuyt Maya Detiège, Peter VanvelthovenEcolo-Groen! Stefaan Van Hecke Juliette Boulet, NOpen Vld Sabien Lahaye-Battheu Patrick Dewael, Carina Van CauterVB Bert Schoofs Gerolf Annemans, Peter LogghecdH Christian Brotcorne Joseph George, N

C. — Membre sans voix délibérative / Niet-stemgerechtigd lid:

INDEP Laurent Louis

Page 3: 0682/015 - dekamer.be

30682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

INHOUD

I. Procédure .............................................................

II. Inleidende uiteenzetting .......................................

III. Algemene bespreking ............................................

IV. Artikelsgewijze bespreking ....................................

V. Stemmingen ..........................................................

VI. Tweede lezing (art. 94 Rgt)....................................

Bijlagen ..................................................................

SOMMAIRE

I. Procédure .............................................................

II. Exposés introductifs .............................................

III. Discussion générale ..............................................

IV. Discussion des articles..........................................

V. Votes ......................................................................

VI. Deuxième lecture (art. 94 Rgt) ..............................

Annexes .................................................................

4

6

10

57

128

163

191

4

6

10

57

128

163

191

Blz.Pages

Documents précédents:

Doc 53 0682/ (2010/2011):001: Proposition de loi de M. Brotcorne et Mme Becq.

002 à 005: Addenda.

006: Avis du Conseil d’État.

007 à 014: Amendements.

Voir aussi:

016: Tekst aangenomen door de commissie.

Doc 53 0738/ (2010/2011):001: Proposition de loi de Mme Becq et consorts.

Doc 53 0739/ (2010/2011):001: Proposition de loi de Mme Becq et consorts.

Doc 53 0944/ (2010/2011):001: Proposition de loi de Mme Lahaye-Battheu et consorts.

Doc 53 1224/ (2010/2011):001: Proposition de loi de Mmes Lahaye-Battheu et Van Cauter

et M. Dewael.

Doc 53 1652/ (2010/2011):001: Projet transmis par le Sénat.

Voorgaande documenten:

Doc 53 0682/ (2010/2011):001: Wetsvoorstel van de heer Brotcorne en mevrouw Becq.

002 tot 005: Addenda.

006: Advies van de Raad van State.

007 tot 014: Amendementen.

Zie ook:

016: Tekst aangenomen door de commissie.

Doc 53 0738/ (2010/2011):001: Wetsvoorstel van mevrouw Becq c.s.

Doc 53 0739/ (2010/2011):001: Wetsvoorstel van mevrouw Becq c.s.

Doc 53 0944/ (2010/2011):001: Wetsvoorstel van mevrouw Lahaye-Battheu c.s.

Doc 53 1224/ (2010/2011):001: Wetsvoorstel van de dames Lahaye-Battheu en Van Cauter

en de heer Dewael.

Doc 53 1652/ (2010/2011):001: Ontwerp overgezonden door de Senaat.

Page 4: 0682/015 - dekamer.be

4 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

MESDAMES, MESSIEURS,

Votre commission a examiné les présentes proposi-

tions de loi jointes au cours de ses réunions des 26 jan-

vier, 2, 9, 23 février, 16, 30 mars, 4, 10, 11 et 18 mai, 8,

15, 22, 28 et 29 juin, 6 et 12 juillet 2011. La proposition

de loi DOC 53 0682/001 a servi de base de discussion.

I. — PROCÉDURE

Lors de la réunion du 26 janvier 2011, la commission

a jugé qu’il serait opportun de recueillir l’avis du Conseil

d ’État sur la proposition de loi DOC 53 0682/001.

La commission a donc demandé au Président de la

Chambre d’inviter, conformément à l ’article 98  du

Règlement, la section de législation du Conseil d’État

à donner un avis dans un délai de trente jours, délai

prorogé jusqu’au 7 avril 2011.

Le Conseil d ’État a rendu son avis le 28  mars

2011 (DOC 52 682/006).

Dans son avis, le Conseil d’État remarque que “les

matières réglées par la proposition de loi ayant trait à

l ’organisation des cours et tribunaux, la proposition

présente un caractère bicaméral parfait et doit dès lors

être soumise aux deux chambres législatives en vertu

de l’article 77, 9°, de la Constitution. Il convient dès lors

d’écrire, à l’article 1er, que “La présente loi règle une

matière visée à l’article 77 de la Constitution”.

La commission parlementaire de concertation en a

été informée.

La commission souscrit à cette remarque. Même si

certaines dispositions devaient être considérées comme

n’étant pas visées par l’article 77 de la Constitution, la

commission est d’avis que la proposition de loi ne peut

pas être scindée car une scission éventuelle mettrait en

péril la cohérence et la lisibilité de l’ensemble.

La commission a également décidé d’organiser des

auditions au cours desquelles ont été entendues les

personnes suivantes:

— Mme Nadia De Vroede, présidente du Conseil

supérieur de la Justice;

— Mmes Carine Vander Stock et Stéphanie Degrave,

représentantes de l’OBFG;

— MM. Ralf Schmidt, Bert Janssens et Vincent Ber-

touille, représentants de l’Union royale des Juges de

paix et de police;

DAMES EN HEREN,

Uw commissie heeft deze samengevoegde wets-

voorstellen besproken tijdens haar vergaderingen van

26 januari, 2, 9 en 23 februari, 16 en 30 maart, 4, 10, 11

en 18 mei en 8, 15, 22, 28 en 29 juni, 6 en 12 juli 2011.

Wetsvoorstel DOC 53 0682/001 diende als basistekst

voor de bespreking.

I. — PROCEDURE

De commissie heeft het tijdens de vergadering

van 26  januari 2011 opportuun geacht over DOC 53

0682/001 wetsvoorstel het advies van de Raad van State

in te winnen. De commissie heeft de Kamervoorzitter

dus gevraagd de afdeling wetgeving van de Raad van

State te verzoeken advies uit te brengen binnen een

termijn van dertig dagen, overeenkomstig artikel 98 van

het Reglement. Die termijn werd verlengd tot 7 april 2011.

De Raad van State heeft op 28 maart 2011 zijn advies

uitgebracht (DOC 53 0682/006).

De Raad van State heeft in zijn advies het volgende

opgemerkt: “Aangezien de in het wetsvoorstel geregelde

aangelegenheden betrekking hebben op de organisatie

van de hoven en rechtbanken, is op het voorstel het

volledige bicamerisme van toepassing en moet het,

krachtens artikel 77, 9°, van de Grondwet, bijgevolg

aan de twee wetgevende kamers worden voorgelegd.

In artikel 1 schrijve men bijgevolg: “Deze wet regelt

een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de

Grondwet”.”.

De parlementaire overlegcommissie werd hiervan in

kennis gesteld.

De commissie is het daarmee eens. Alhoewel men

zou kunnen beschouwen dat sommige bepalingen niet

onder artikel 77 van de Grondwet vallen, is de commis-

sie van oordeel dat het wetsvoorstel niet mag worden

gesplitst omdat een eventuele splitsing de samenhang

en de leesbaarheid van het geheel in het gedrang zou

kunnen brengen.

De commissie heeft voorts beslist hoorzittingen te

organiseren. De volgende personen werden gehoord:

— mevrouw Nadia De Vroede, voorzitster van de

Hoge Raad voor de Justitie;

— de dames Carine Vander Stock en Stéphanie

Degrave, vertegenwoordigsters van de OBFG;

— de heren Ralf Schmidt, Bert Janssens en Vincent

Bertouille, vertegenwoordigers van het Koninklijk ver-

bond van vrede- en politierechters;

Page 5: 0682/015 - dekamer.be

50682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

— M. Jacques Mahieu, président du tribunal de pre-

mière instance d’Anvers;

— M. Francis Moinet, président du tribunal de pre-

mière instance de Neufchâteau;

— M. Pierre-André Hallet, représentant de l’Union

francophone des Magistrats de la Jeunesse et juge de

la jeunesse à Charleroi;

— Mmes Helena Martens et Karen Vander Steene,

représentantes de l’”Unie van Nederlandstalige Jeu-

gdmagistraten”;

— Mme Sabine De Bauw, Conseiller à la cour d’appel

de Gand;

— Mme Myriam de Hemptinne, Conseiller à la cour

d’Appel de Bruxelles;

— M. Patrick Senaeve, professeur à l’Instituut voor

Familierecht en Jeugdrecht, KULeuven et juge d’appel

de la jeunesse f.f. près la Cour d’appel de Bruxelles;

— M. Didier Pire, maître de conférence à l’ULg et

avocat au barreau de Liège;

— le professeur Ann Buysse, promoteur du projet

interdisciplinaire pour l ’optimalisation des trajets de

séparation (Interdisciplinair Project voor de Optimali-

satie van Scheidingstrajecten (IPOS));

— Mme Barbara Gayse, représentante de la Com-

mission fédérale de médiation;

— Mmes Vicky Maes et Tessa Smekens, représen-

tantes du CAW-Delta.

Le rapport de ces auditions est joint en annexe au

présent rapport.

Lors de sa réunion du 4 mai 2011, la commission a

décider de demander un avis au Collège des Procureurs

généraux quant au rôle du ministère public en matière

civile et aux conséquences d’un éventuel transfert aux

juges de paix de matières communicables. Le Collège

des Procureurs généraux a transmis son avis par lettre

du 16 mai 2011. Cet avis a été mis à la disposition des

membres.

Lors de la réunion du 11 mai 2011, la commission a

souhaité recevoir du Collège des Procureurs généraux

des précisions complémentaires qui ont été communi-

quées par lettre du 30 mai 2011.

— de heer Jacques Mahieu, voorzitter van de recht-

bank van eerste aanleg te Antwerpen;

— de heer Francis Moinet, voorzitter van de recht-

bank van eerste aanleg te Neufchâteau;

— de heer Pierre-André Hallet, vertegenwoordiger

van de Union francophone des Magistrats de la Jeu-

nesse en jeugdrechter te Charleroi;

— de dames Helena Martens en Karen Vander

Steene, vertegenwoordigsters van de Unie van Neder-

landstalige Jeugdmagistraten;

— mevrouw Sabine De Bauw, raadsheer in het hof

van beroep te Gent;

— mevrouw Myriam de Hemptinne, raadsheer in het

hof van beroep te Brussel;

— de heer Patrick Senaeve, hoogleraar aan het In-

stituut voor Familierecht en Jeugdrecht (KULeuven) en

waarnemend jeugdrechter in hoger beroep in het hof

van beroep te Brussel;

— de heer Didier Pire, docent aan de ULg en advo-

caat aan de balie van Luik;

— professor Ann Buysse, promotor van het Interdis-

ciplinair Project voor de Optimalisatie van Scheidings-

trajecten (IPOS);

— mevrouw Barbara Gayse, vertegenwoordigster van

de Federale Bemiddelingscommissie;

— de dames Vicky Maes en Tessa Smekens, verte-

genwoordigsters van CAW-Delta.

Het verslag van die hoorzittingen gaat als bijlage bij

dit verslag.

De commissie heeft tijdens haar vergadering van

4 mei 2011 beslist het advies te vragen van het College

van procureurs-generaal over de rol van het openbaar

ministerie in burgerlijke zaken en over de gevolgen van

een eventuele overheveling van mededeelbare zaken

naar de vrederechters. Het College van procureurs-

generaal heeft zijn advies overgezonden bij brief van

11 mei 2011. Dat advies werd ter beschikking gesteld

van de leden.

De commissie heeft tijdens haar vergadering van

11 mei 2011 bijkomende preciseringen gewenst van-

wege het College van procureurs-generaal. Die precise-

ringen werden bij brief van 30 mei 2011 overgezonden.

Page 6: 0682/015 - dekamer.be

6 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Au cours de sa réunion du 8 juin 2011, la commission

a décidé de soumettre la proposition de loi à l’Office

national d’allocations familiales pour travailleurs salariés

pour avis afi n de connaître les répercussions éventuelles

du texte sur le régime des allocations familiales. Cet

avis, transmis par l’ONAFTS le 20 juin 2011, a été mis

à la disposition des membres.

Le projet de loi modifiant diverses dispositions

relatives au droit des mineurs d’être entendus par le

juge, qui a été transmis par le Sénat, a été joint à la

discussion (DOC 53 1652/001).

II. — EXPOSÉS INTRODUCTIFS

— Proposition de loi portant création d’un

tribunal de la famille et de la jeunesse (DOC

53 682/001)

M. Christian Brotcorne (cdH) rappelle qu’à l’heure

actuelle, le contentieux pouvant surgir au sein d’une

même famille est examiné par plusieurs instances (juge

de paix, juge des saisies, tribunal de première instance,

président du tribunal de première instance, tribunal de

la jeunesse,…).

Face à cette dispersion des compétences, nombreux

sont ceux qui, au cours des trente dernières années, ont

proposé de confi er le contentieux familial à une seule et

même juridiction. Outre l’avantage de la transparence,

de l’harmonisation et de la simplifi cation des procé-

dures, pareille centralisation permettrait de réduire les

frais de procédure.

Par ailleurs, la centralisation permet également une

meilleure prise en compte des évolutions sociologiques:

la structure familiale évolue et se complexifi e. A côté de

la famille traditionnelle, il y a les familles monoparen-

tales, homoparentales ou recomposées. Ces proposi-

tions n’ont jamais abouti jusqu’à présent.

Si le principe de la centralisation du contentieux

familial est assez simple, sa traduction en termes juri-

diques soulève plus de difficultés dans la mesure où de

nombreux articles du Code civil et du Code judiciaire

doivent être adaptés.

Les auteurs de la proposition de loi entendent éga-

lement privilégier les modes alternatifs de règlement

des confl its.

Le texte à l’examen est le résultat d’un long travail

entamé sous la précédente législature par les cabinets

du ministre de la Justice et du secrétaire d’État à la poli-

De commissie heeft tijdens haar vergadering van

8  juni 2011 beslist over het wetsvoorstel het advies

te vragen van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor

werknemers, om te weten wat de eventuele weerslag

van de tekst zou zijn voor de kinderbijslagregeling. De

RKW heeft dat advies op 20 juni 2011 overgezonden.

Het werd aan de leden bezorgd.

Het door de Senaat overgezonden wetsontwerp

tot wijziging van verschillende bepalingen over het

recht van minderjarigen om door de rechter te worden

gehoord (DOC 53 1652/001) werd aan de bespreking

toegevoegd.

II. — INLEIDENDE UITEENZETTINGEN

— Wetsvoorstel betreffende de invoering van een

familie- en jeugdrechtbank (DOC 53 0682/001)

De heer Christian Brotcorne (cdH) stipt aan dat ge-

schillen die binnen een zelfde familie kunnen opduiken

thans door verschillende instanties worden onderzocht

(vrederechter, beslagrechter, rechtbank van eerste

aanleg, voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg,

jeugdrechtbank enzovoort).

Gelet op die bevoegdheidsversnippering hebben

veel mensen de afgelopen dertig jaar voorgesteld één

enkele rechtbank te belasten met de beslechting van de

familiegeschillen. Niet alleen biedt zulks transparantie,

harmonisatie en vereenvoudiging van de rechtsplegin-

gen, met een dergelijke centralisatie kunnen ook de

procedurekosten worden teruggedrongen.

Voorts kan dankzij centralisatie beter rekening wor-

den gehouden met de sociologische ontwikkelingen,

want het gezinsstructuur evolueert en wordt almaar

complexer: naast het traditionele gezin zijn er eenou-

dergezinnen, gezinnen met twee ouders van hetzelfde

geslacht of nieuw samengestelde gezinnen. Tot dusver

hebben al die voorstellen tot niets geleid.

Hoewel het beginsel van de centralisatie van geschil-

lenbeslechting in familiezaken vrij eenvoudig is, doet de

omzetting daarvan in de wet meer moeilijkheden rijzen,

aangezien veel artikelen van het Burgerlijk Wetboek en

het Gerechtelijk Wetboek moeten worden aangepast.

De indieners van dit wetsvoorstel beogen ook bij voor-

keur een beroep te doen op de vormen van alternatieve

geschillenbeslechting.

De ter bespreking voorliggende tekst is het resultaat

van langdurige werkzaamheden die tijdens de vorige

zittingsperiode werden aangevat door de kabinetten van

Page 7: 0682/015 - dekamer.be

70682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

tique des familles, en collaboration avec de nombreux

experts (universités, Barreaux, magistrats, …).

M. Brotcorne juge qu’il est de plus en plus urgent de

regrouper le contentieux familial devant un tribunal de la

famille et de la jeunesse. Les pays limitrophes, comme

la France et l’Allemagne, qui ont opté pour ce regroupe-

ment se félicitent de la réussite de leur système.

Cette réorganisation s’inscrit dans un contexte parti-

culier dans la mesure où l’impact budgétaire sera plus

ou moins neutre.

Le texte vise à créer au sein du tribunal de première

instance une section intitulée ‘tribunal de la famille

et de la jeunesse’ composée de trois chambres: une

chambre de la famille, une chambre de la jeunesse et

une chambre spécifi que pour les mineurs après désai-

sissement.

Les magistrats appelés à y siéger devront avoir

suivi une spécialisation. La spécialisation ne sera pas

seulement requise pour les magistrats du siège mais

également pour le ministère public, dans les matières

communicables.

Le tribunal de la famille sera compétent pour toutes

les matières de droit familial à savoir les régimes matri-

moniaux, les mesures urgentes entre époux et coha-

bitants, le divorce, l’autorité parentale, l’hébergement

des enfants, les obligations alimentaires, les relations

personnelles, la fi liation, l’adoption, les successions,

les liquidations partages,…

L’attribution du contentieux familial au tribunal de la

famille et de la jeunesse aura pour conséquence que

certaines compétences seront soustraites des compé-

tences des juges de paix.

Outre ses compétences ordinaires et exclusives, le

juge de paix deviendra à terme le juge des incapacités

(tutelle, minorité prolongée, administration provisoire,

interdiction, émancipation …). L’intervenant se réfère

à cet égard à la proposition de loi 53 1009 instaurant

un statut de protection global des personnes majeures

incapables.

La compétence territoriale du tribunal de la famille est

conçue dans le sens de l’intérêt de l’enfant: à chaque

fois qu’un mineur est susceptible d’être concerné par

une procédure, le tribunal compétent sera celui du

domicile de l’enfant ou, à tout le moins, celui de sa

résidence habituelle.

de minister van Justitie en van de staatssecretaris voor

Gezinsbeleid, in samenwerking met vele deskundigen

(universiteiten, balies, magistraten, enzovoort).

De heer Brotcorne acht het almaar urgenter om de

beslechting van geschillen inzake familiezaken bij één

enkele familie- en jeugdrechtbank te groeperen. De

buurlanden die voor die groepering hebben geopteerd,

zoals Frankrijk en Duitsland, zijn ingenomen met het

welslagen van hun systeem.

Die reorganisatie past binnen een bijzondere context,

aangezien de begrotingsweerslag ervan min of meer

nihil zal zijn.

De tekst heeft tot doel bij de rechtbank van eerste

aanleg een afdeling met de benaming “familie- en jeugd-

rechtbank” op te richten die uit drie kamers bestaat: een

familiekamer, een jeugdkamer en een specifi eke kamer

voor de uit handen gegeven minderjarigen.

De magistraten die er zitting in zullen hebben, zullen

een specialisatie moeten hebben gevolgd. De speciali-

satie zal niet alleen vereist zijn voor de magistraten van

de zetel, maar ook voor het openbaar ministerie, met

name in de mededeelbare zaken.

De familierechtbank wordt bevoegd voor alle fami-

lierechtelijke aangelegenheden, te weten de huwelijks-

stelsels, de dringende maatregelen tussen echtgenoten

en samenwonenden, echtscheiding, ouderlijk gezag,

verblijfsregeling voor de kinderen, de onderhoudsver-

plichtingen, persoonlijk contact, afstamming, adoptie,

nalatenschappen, vereffening-verdelingen enzovoort.

De toewijzing van de geschillenbeslechting in familie-

zaken aan de familie- en jeugdrechtbank zal tot gevolg

hebben dat sommige bevoegdheden uit het bevoegdhe-

denpakket van de vrederechters zullen worden gelicht.

Naast zijn gewone en exclusieve bevoegdheden,

zal de vrederechter op termijn het bevoegdhedenpak-

ket in verband met wilsonbekwaamheden toebedeeld

krijgen (voogdij, verlengde minderjarigheid, voorlopig

bewind, onbekwaamverklaring, ontvoogding enzovoort).

De spreker verwijst in dat verband naar wetsvoorstel

DOC 53  1009/001 tot invoering van een globaal be-

schermingsstatuut voor meerderjarige wilsonbekwame

personen.

De territoriale bevoegdheid van de familierechtbank

is uitgewerkt met het belang van het kind voor ogen:

telkens als een rechtspleging mogelijkerwijs een min-

derjarige aanbelangt, is de rechtbank van de woonplaats

van het kind, of op zijn minst toch die van zijn gewone

verblijfplaats, terzake bevoegd.

Page 8: 0682/015 - dekamer.be

8 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

La proposition de loi consacre par ailleurs le principe

de la saisine permanente afi n de faciliter l’accès à la

procédure.

L’urgence pourra être invoquée par les parties mais

elle sera toujours présumée dans une série de cas, à

savoir les mesures provisoires entre époux et entre

cohabitants légaux, les mesures relatives à l’autorité

parentale, l’hébergement et le droit aux relations per-

sonnelles relatifs aux enfants mineurs, les obligations

alimentaires, les enlèvements internationaux…

La procédure sera identique en degré d’appel.

Il y aura donc un dossier unique pour le mineur et

sa famille.

Mme Sonja Becq (CD&V) souligne pour sa part

l ’importance de la spécialisation des magistrats et

de la médiation. La médiation constitue un mode de

résolution des confl its qui doit très certainement être

encouragé en matière de contentieux familial. Or, alors

que la procédure de médiation a été inscrite dans le

Code judiciaire en 2005, on constate qu’il y est encore

trop peu souvent recouru. Ceci s’explique probablement

par une information insuffisante des parties à la cause.

Ainsi, il ressort d’une évaluation récente, que seuls

25 % des couples qui divorcent ont déjà entendu parler

de la médiation.

Pour remédier à cette situation, la proposition de loi

prévoit une information préalable obligatoire concernant

la médiation et ce, pour tout premier dossier introduit

devant les chambres ‘familles’ du tribunal de la famille

et de la jeunesse.

La proposition de loi prévoit par ailleurs une procé-

dure unique en ce qui concerne l’audition des mineurs.

Tout mineur de plus de douze ans devra être informé de

la possibilité d’être entendu par le juge dans les causes

qui le concernent.

Le mineur de moins de douze ans pourra être entendu

par le juge s’il en fait expressément la demande.

Les dispositions de la proposition de loi concernant

l’audition du mineur ont été élaborées de manière telle

que le jeune ne devienne pas une partie au procès mais

bien une voix importante à entendre. L’intervenante se

réfère pour le reste aux développements écrits de la

proposition de loi.

Voorts voorziet het wetsvoorstel in de verankering van

het beginsel van de zogenaamde “blijvende saisine”,

teneinde de toegang tot de rechtspleging te vergemak-

kelijken.

De partijen kunnen weliswaar hoogdringendheid

inroepen, maar die hoogdringendheid zal altijd ver-

ondersteld worden te gelden in een reeks gevallen, te

weten de voorlopige maatregelen tussen echtgenoten

en tussen wettelijk samenwonenden, de maatregelen

in verband met het ouderlijk gezag, de verblijfsregeling

en het recht op persoonlijk contact voor de minderjarige

kinderen, de onderhoudsverplichtingen, internationale

kinderontvoeringen enzovoort.

De rechtspleging zal identiek zijn in hoger beroep.

Bijgevolg zal er één enkel dossier zijn voor de min-

derjarige en zijn familie.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) beklemtoont het be-

lang van de specialisatie van de magistraten en van

bemiddeling. Bemiddeling is een methode voor confl ic-

toplossing, die zeer zeker moet worden aangemoedigd

bij geschillenbeslechting in familiezaken. Hoewel de

bemiddelingsprocedure in 2005 werd opgenomen in

het Gerechtelijk Wetboek, wordt ze kennelijk echter nog

te weinig gebruikt. Zulks is waarschijnlijk te verklaren

door een ontoereikende voorlichting van de bij de zaak

betrokken partijen. Zo blijkt uit een recente evaluatie dat

slechts 25 % van de paren die uit de echt scheiden, al

over bemiddeling hebben horen spreken.

Om die toestand te verhelpen, voorziet het wetsvoor-

stel voorziet in een verplichte voorafgaande informatie-

verstrekking over bemiddeling, in casu voor elk eerste

dossier dat aanhangig gemaakt wordt bij de familieka-

mers van de familie- en jeugdrechtbank.

Tevens stelt het wetsvoorstel één enkele procedure in

uitzicht voor het horen van de minderjarigen. Ongeacht

welke minderjarige ouder dan twaalf jaar zal moeten

worden ingelicht over de mogelijkheid om door de rech-

ter te worden gehoord in de hem aanbelangende zaken.

Een minderjarige jonger dan twaalf jaar zal door de

rechter kunnen worden gehoord indien hij daar uitdruk-

kelijk om verzoekt.

De bepalingen van het wetsvoorstel in verband met

het horen van de minderjarige zijn in die zin uitgewerkt

dat de jongere geen partij bij het geding wordt, maar

wel een belangrijke betrokkene wiens verklaring moet

worden gehoord. Voor het overige verwijst de spreek-

ster naar de schriftelijke toelichting bij het wetsvoorstel.

Page 9: 0682/015 - dekamer.be

90682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

— Proposition de loi modifi ant la législation

en ce qui concerne l’accès des mineurs à la

justice et instituant les avocats des mineurs

(DOC 53 738/001) et proposition de loi modifi ant

diverses dispositions relatives au droit des

mineurs d’être entendus par le juge

(DOC 739/001)

Mme Sonja Becq, coauteur des propositions de loi

n° 53 738 et 739, précise que la proposition de loi n°

53 738 a pour but d’améliorer le statut juridique des

mineurs en leur permettant d’ester en justice par l’inter-

médiaire d’un avocat des mineurs.

Concernant la proposition de loi n° 53 739, l’inter-

venante remarque que le droit, pour les enfants, d’être

entendus signifi e qu’un mineur peut exprimer son opi-

nion dans une procédure judiciaire ou administrative

l’intéressant.

Actuellement, le droit d’être entendu est appliqué de

manière incohérente et les garanties sont insuffisantes.

C’est ainsi que le droit d’être entendu est garanti diffé-

remment d’un tribunal compétent à l’autre. De même,

le mineur ignore parfois l’existence d’un litige faisant

l’objet d’une procédure dans laquelle il peut exprimer

son opinion. À cela s’ajoute le risque que le mineur

peut ne pas oser prendre d’initiative pour être entendu.

Le juge peut également décider d’entendre d’office le

mineur, mais le risque est réel qu’il ne le fasse que s’il

ne parvient pas à prendre une décision sur la base des

données que lui ont fournies les parties. Les auteurs

entendent remédier à ces lacunes en assortissant le

droit d’être entendu d’une obligation de convocation.

L’obligation de convocation est l’obligation, pour le juge,

de convoquer le mineur dès l’âge de sept ans dans toute

procédure le concernant. Enfi n, cette proposition de loi

oblige les juges qui ont affaire à des mineurs à suivre

une formation ciblée en matière d’audition des mineurs.

Il est renvoyé pour le reste aux développements de la

proposition de loi.

— Proposition de loi ouvrant l’accès à la justice

aux mineurs et instituant les avocats des mineurs

(DOC 53 944/001)

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) précise que

la proposition de loi n° 944 vise à apporter une double

amélioration au statut juridique des mineurs.

— Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving

wat betreft het recht van minderjarigen op

toegang tot de rechter en tot instelling van

jeugdadvocaten voor minderjarigen (DOC

53 0738/001) en wetsvoorstel tot wijziging van

verschillende bepalingen over het recht van

minderjarigen om door de rechter te worden

gehoord (DOC 53 0739/001)

Mevrouw Sonja Becq (CD&V), mede-indienster

van de wetsvoorstellen DOC 53 0738/001 en DOC 53

0739/001, preciseert dat wetsvoorstel DOC 53 0738/001

de rechtspositie van minderjarigen beoogt te verbeteren

door hen toe te staan in rechte op te treden via een

jeugdadvocaat.

In verband met wetsvoorstel DOC 53 0739/001 merkt

de spreekster op dat het hoorrecht van kinderen bete-

kent dat een minderjarige zijn mening mag uiten in een

juridische of administratieve procedure die hem of haar

aanbelangt.

Momenteel is de toepassing van het hoorrecht in de

praktijk incoherent en zijn er te weinig waarborgen. Zo

wordt het hoorrecht verschillend gewaarborgd naarge-

lang de bevoegde rechtbank. Ook is de minderjarige

soms niet op de hoogte van het feit dat er een geschil

hangende is waarin hij zijn mening mag uiten. Daarnaast

bestaat het gevaar dat de minderjarige geen initiatief

durft te nemen om gehoord te worden. De rechter kan

ook beslissen dat hij de minderjarige ambtshalve hoort,

maar het risico is reëel dat hij dat enkel zal doen wanneer

hij op basis van de door partijen verstrekte gegevens

niet tot een besluit kan komen. De indiensters willen

deze onvolkomenheden verhelpen door het hoorrecht te

koppelen aan een oproepingsplicht. Bij oproepingsplicht

is de de rechter verplicht de minderjarige ouder dan

zeven jaar bij elke procedure waarin hij betrokken is op

te roepen. Ten slotte verplicht dit wetsvoorstel rechters

die te maken krijgen met minderjarigen een gerichte

vorming te volgen over het horen van minderjarigen.

Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting bij

het wetsvoorstel.

— Wetsvoorstel betreffende het recht van

minderjarigen op toegang tot de rechter en tot

instelling van jeugdadvocaten voor minderjarigen

(DOC 53 0944/001)

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld),

hoofdindienster van het wetsvoorstel, licht toe dat dit

wetsvoorstel erop gericht is de rechtspositie van de

minderjarigen op tweeërlei wijze te verbeteren.

Page 10: 0682/015 - dekamer.be

10 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Une première modifi cation de la loi vise à ouvrir,

dans certains cas, l’accès à la justice aux mineurs. En

Belgique, un mineur ne peut ester en justice que par

l’intermédiaire de son représentant légal, c’est-à-dire

dans la plupart des cas, un de ses parents. Les auteurs

souhaitent offrir au mineur dont les parents manquent

à défendre ses droits ou dont les intérêts sont opposés

à ceux de ses parents, la possibilité d’intenter person-

nellement une action en justice.

La proposition de loi crée également la fonction

d’avocat des mineurs. L’avocat des mineurs défend

les intérêts du mineur et l’assiste dans le procès qui le

concerne. Il est renvoyé pour le reste aux développe-

ments de la proposition de loi.

— Proposition de loi modifi ant le Code judiciaire

en ce qui concerne un mode alternatif de

règlement des litiges (DOC 53 1224/001)

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) rappelle

que plusieurs formes de règlement alternatif des litiges

ont vu le jour dans la pratique du droit. La proposition

de loi vise essentiellement à adapter la conciliation

aux besoins actuels et également, indirectement, à

promouvoir la médiation qui ne rencontre pas un très

grand succès sur le plan judiciaire. Il est renvoyé pour

le reste aux développements de la proposition de loi.

III. — DISCUSSION GÉNÉRALE

Mme Valérie Déom (PS) souscrit aux objectifs de la

proposition de loi qui consistent à simplifi er les procé-

dures, à réduire les coûts et à favoriser la médiation.

Lors de l’examen de la présente proposition de loi,

il conviendra d’attacher suffisamment d’importance

à la question de la charge de travail respective des

juges de paix et des futurs tribunaux de la famille et de

la jeunesse. En effet, en omettant cette question, l’on

risquerait de créer un bel outil en théorie mais dont la

mise en œuvre pratique aboutirait à un résultat inverse

à celui recherché.

Se référant aux débats s’étant déjà déroulé sous la

précédente législature, Mme Sabien Lahaye-Battheu

(Open Vld) rappelle que le groupe auquel elle appartient

a toujours été enthousiaste mais aussi réaliste à l’égard

du projet de création d’un tribunal de la famille.

La présente proposition de loi s’inscrit dans un

contexte déterminé. Le droit de la famille a en effet

Een eerste wetswijziging strekt ertoe de minderja-

rigen in bepaalde gevallen recht te geven op toegang

tot de rechter. Een minderjarige kan in België slechts

in rechte optreden via zijn wettelijke vertegenwoordiger,

meestal een ouder. De indieners willen de minderjarige

kinderen wier ouders “stilzitten” of wier belangen haaks

staan op die van hun ouders, de mogelijkheid bieden

persoonlijk een rechtsvordering in te stellen.

Daarnaast behelst het wetsvoorstel de instelling van

jeugdadvocaten. Die advocaten verdedigen de belangen

van de minderjarigen en staan hen bij in het geding

waarin zij betrokken partij zijn. Voor het overige wordt

verwezen naar de toelichting bij het wetsvoorstel.

— Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk

Wetboek wat betreft een alternatieve wijze van

regeling van geschillen (DOC 53 1224/001)

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) brengt

in herinnering dat in de rechtspraktijk een aantal vormen

van alternatieve regeling van geschillen zijn ontstaan. Dit

wetsvoorstel heeft hoofdzakelijk tot doel de minnelijke

schikking aan te passen aan de noden van vandaag

en zijdelings ook de bemiddeling te bevorderen, die op

gerechtelijk vlak niet echt vaak wordt toegepast. Voor

het overige wordt verwezen naar de toelichting bij het

wetsvoorstel.

III. — ALGEMENE BESPREKING

Mevrouw Valérie Déom (PS) is het eens met de

doelstellingen van wetsvoorstel DOC 53 0682/001 om

de procedures te vereenvoudigen, de kosten te drukken

en de bemiddeling te bevorderen.

Bij de bespreking van voorliggend wetsvoorstel moet

voldoende aandacht worden besteed aan de werklast

van, respectievelijk, de vrederechters en de in uitzicht

gestelde familie- en jeugdrechtbanken. Doet men dat

niet, dan creëert men weliswaar theoretisch een mooi

instrument, maar in de praktijk dreigt het een averechts

effect te sorteren ten opzichte van de vooropgezette

doelstellingen.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) verwijst

naar de besprekingen die dienaangaande tijdens de vo-

rige zittingsperiode werden gevoerd. Ze herinnert eraan

dat de fractie waartoe zij behoort, altijd een enthousiast

maar tegelijk realistisch voorstander is geweest van het

voorstel tot oprichting van een familierechtbank.

Dit wetsvoorstel past binnen een specifi eke context.

Het familierecht heeft de jongste jaren immers diep-

Page 11: 0682/015 - dekamer.be

110682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

connu des évolutions significatives les dernières

années. L’intervenant cite, à titre d’illustration, la loi

du 18  juillet 2006 tendant à privilégier l’hébergement

égalitaire de l’enfant dont les parents sont séparés et

réglementant l’exécution forcée en matière d’héberge-

ment d’enfant.

Plusieurs des principes contenus dans la proposition

de loi ont déjà été consacrés dans la législation belge.

Tel est notamment le cas de la saisine permanente du

tribunal de la jeunesse prévue par la loi du 18  juillet

2006 précitée ou du traitement en chambre du conseil

des procédures judiciaires relevant du droit de la famille

prévu par la loi du 2 juin 2010. A cet égard, l’interve-

nante constate que le principe du huis-clos est toujours

méconnu par plusieurs magistrats. Elle se réfère à cet

égard à sa question orale n° 1322 (CRIV 53 COM 073).

Le secrétaire d’État dispose-t-il d’informations com-

plémentaires permettant d’identifi er les juridictions qui

n’appliquent pas la loi?

Quant à l ’obligation de comparution person-

nelle, Mme Lahaye-Battheu se réfère à la loi du

5 avril 2011 adoptée par la Chambre qui propose déjà

sa suppression.

L’intervenante s’interroge quant à l’obligation inscrite

dans la proposition de loi de recourir à la médiation. Ceci

ne méconnaît-il pas l’essence même de la médiation qui

est censée être un processus volontaire? Qu’advient-

il du rôle de l’avocat dans la phase préliminaire d’un

contentieux?

L’avis du Conseil supérieur de la Justice met en

exergue le risque de déséquilibre dans la charge de

travail des magistrats. Or, il est essentiel de garantir au

justiciable un accès rapide au juge et ce, d’autant plus

dans le cas d’un contentieux familial qui nécessite un

règlement rapide.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) constate que

la création d’un tribunal de la famille constitue un travail

de grande ampleur. Afi n d’aboutir à un texte qui soit le

meilleur possible, il est indispensable d’organiser, au

préalable, des auditions.

De prime abord, l’intervenant relève trois questions

essentielles qui méritent d’être posées à l’occasion de

l’examen du présent texte.

La première a trait à la répartition de la charge de

travail entre le futur tribunal de la famille et les juges

de paix.

gaande evolutie doorgemaakt. Ter illustratie verwijst

de spreekster naar de wet van 18 juli 2006 tot het be-

voorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting

van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot

regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging inzake

huisvesting van het kind.

Verschillende van de in het wetsvoorstel vervatte be-

ginselen zijn reeds verankerd in de Belgische wetgeving.

Dat is met name het geval met de blijvende saisine van

de jeugdrechtbank, waarin voornoemde wet van 18 juli

2006 voorziet; een ander voorbeeld is de via de wet van

2 juni 2010 ingestelde behandeling door de raadkamer

van de gerechtelijke procedures die ressorteren onder

het familierecht. In dat verband stelt de spreekster vast

dat heel wat magistraten nog steeds het beginsel van

de zitting met gesloten deuren miskennen. Met name

verwijst zij naar haar mondelinge vraag nr. 1322 (CRIV

53 COM 073). Beschikt de staatssecretaris over bijko-

mende informatie die het hem mogelijk maakt te weten

welke rechtbanken de wet niet toepassen?

In verband met de verplichte persoonlijke verschijning

verwijst mevrouw Lahaye-Battheu naar de door de Ka-

mer aangenomen wet van 5 april 2011, dat reeds in de

afschaffing van die verplichting voorziet.

De spreekster heeft vragen bij de in dit wetsvoorstel

opgenomen bemiddelingsverplichting. Raakt men aldus

niet aan de essentie zelf van de bemiddeling, die wordt

verondersteld een vrijwillige demarche te zijn? Wat met

de rol van de advocaat in de inleidende fase van een

geschil?

In het advies van de Hoge Raad voor de Justitie

wordt, wat de werklast van de magistraten betreft,

gewezen op het gevaar voor scheeftrekkingen. Het

is echter van wezenlijk belang de rechtzoekende een

snelle toegang tot de rechter te waarborgen, temeer daar

familiale geschillen een spoedige beslechting vereisen.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) stelt vast

dat de oprichting van een familierechtbank een groots

opzet is. Wil men komen tot een zo goed mogelijke

tekst, dan is het onontbeerlijk vooraf hoorzittingen te

organiseren.

Allereerst stelt de spreker drie kernaspecten aan de

orde die bij de bespreking van de voorliggende tekst

moeten worden uitgeklaard.

Ten eerste moet worden ingegaan op de spreiding

van de werklast over de in uitzicht gestelde familierecht-

bank en de vrederechters.

Page 12: 0682/015 - dekamer.be

12 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

La seconde concerne la célérité avec laquelle le futur

tribunal de la famille pourra traiter les affaires qui lui

seront soumises: il ne faudrait pas que la centralisation

du contentieux familial signifi e, dans les faits, un recul

par rapport à la situation actuelle.

Enfi n, en soustrayant le contentieux familial des

attributions du juge de paix, ne met-on pas en péril les

avantages liés à la proximité?

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) annonce

que le groupe auquel elle appartient est relativement

favorable au texte à l ’examen mais se réserve évi-

demment le droit d’y apporter des corrections par voie

d’amendements.

Comment concilier la proposition de loi à l’examen

avec la situation actuelle d’affaires courantes? Comment

s’intègre-t-elle par ailleurs dans la réforme du paysage

judiciaire?

Un des éléments importants du texte concerne le

droit du mineur à être entendu par le juge. L’enfant est

en effet une partie à la cause qui jusqu’à présent était

relativement oubliée. Il est important d’organiser au

mieux l’audition du mineur. L’intervenante rappelle que

la commission homologue du Sénat a récemment orga-

nisé des auditions sur une proposition de loi concernant

le droit des mineurs à être entendus par le juge (Doc.

Sénat 5 – 115). Il serait sans doute intéressant que les

membres de la présente commission puisse prendre

connaissance du rapport de ces auditions.

M. Bert Schoofs (VB) indique que le groupe auquel

il appartient n’a pas de réserve de principe à l’égard de

la présente proposition de loi. Il juge néanmoins que le

nom néerlandais du tribunal devrait être modifi é: il juge

en effet préférable d’utiliser le mot “gezin” plutôt que le

mot “familie”.

Le secrétaire d’État au Budget, à la Politique de

migration et d’asile, à la Politique des familles et aux

Institutions culturelles fédérales souligne la qualité

du travail des membres du groupe de travail ayant

participé à la rédaction du texte à l’examen. Ce texte

poursuit des objectifs importants à savoir l’uniformisa-

tion des procédures, la centralisation du contentieux et

la spécialisation des magistrats. Il renforce également

l’importance de la médiation.

Ten tweede is het van belang ervoor te zorgen dat

de familierechtbank de zaken die hij voorgelegd krijgt,

met de nodige spoed kan behandelen. We moeten

voorkomen dat de centralisatie van de geschillen inzake

familiezaken in de praktijk neerkomt op een tragere

rechtsbedeling dan in de huidige context.

Ten derde rijst de vraag of de onttrekking van de

geschillen inzake familiezaken aan de vrederechter

geen afbreuk doet aan de laagdrempeligheid van de

rechtsbedeling.

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) kondigt

aan dat de fractie waartoe zij behoort, relatief gunstig

staat tegenover de ter bespreking voorliggende tekst,

maar zich uiteraard het recht voorbehoudt via amende-

menten verbeteringen aan te brengen.

Hoe valt het wetsvoorstel te rijmen met de huidige

toestand van lopende zaken op regeringsniveau? Hoe

past het trouwens in de hervorming van het gerechtelijk

landschap?

Een van de hoekstenen van de tekst is het recht van

de minderjarig om door de rechter te worden gehoord.

Het kind is inderdaad een tot dusver vaak over het hoofd

geziene partij in het geding. Het is van belang het gehoor

van de minderjarige zo goed mogelijk te organiseren.

De spreekster herinnert eraan dat de equivalente Se-

naatscommissie onlangs hoorzittingen heeft gehouden

over een wetsvoorstel over het recht van minderjarigen

om door de rechter te worden gehoord (Senaat, Stuk

nr. 5 - 115/1). Wellicht ware het interessant dat de leden

van de Kamercommissie voor de Justitie kennis kunnen

nemen van het verslag van die hoorzittingen.

De heer Bert Schoofs (VB) stipt aan dat de fractie

waartoe hij behoort, geen principieel voorbehoud aan-

tekent bij het ter bespreking voorliggende wetsvoorstel.

Wel pleit hij voor een wijziging van de Nederlandse

benaming van de rechtbank: volgens hem verdient het

immers de voorkeur te spreken over een gezinsrecht-

bank, veeleer dan over een familierechtbank.

De staatssecretaris voor Begroting, Migratie-en

asielbeleid, Gezinsbeleid en de Federale Culturele

Instellingen onderstreept de kwaliteit van het werk dat

werd geleverd door de leden van de werkgroep die aan

de redactie van de ter bespreking voorliggende tekst

hebben deelgenomen. Met de tekst worden belangrijke

doelstellingen nagestreefd, te weten een eenvormigma-

king van de procedures, de centralisatie van de geschil-

len en de specialisatie van de magistraten. Tevens geeft

de tekst meer gewicht aan de bemiddeling.

Page 13: 0682/015 - dekamer.be

130682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Le tribunal de la famille et de la jeunesse dont la

création est proposée pourra s’intégrer sans difficulté

dans une nouvelle architecture de la justice.

Concernant la question de Mme Lahaye-Battheu sur

l’application de la loi relative au huis clos, le secrétaire

d’État indique que le Conseil supérieur de la Justice

n’a pas encore communiqué les éléments de réponse.

Il remarque également que le projet de loi n’oblige

pas les parties à recourir à la médiation mais généralise

l’obligation de s’informer au sujet de la médiation et ce,

afi n de permettre à ce mode alternatif de règlement des

confl its de jouer pleinement son rôle.

Il est exact que le traitement des affaires devant le

juge de paix présente l’avantage de la proximité et,

souvent, celui de la rapidité. Toutefois, compte tenu de

la dispersion actuelle des compétences, un même confl it

familial implique parfois une succession de procédures

qui doivent être introduites devant d’autres instances.

Dans ces cas, il est évident que l’argument de la proxi-

mité et de la célérité ne joue plus.

En ce qui concerne les remarques relatives à la

charge de travail, le secrétaire d’État reconnait leur

pertinence car même si l’on essaie de prévoir ce qu’il va

se passer, personne n’aura de certitude sur la question.

Mme Marie-Christine Marghem (MR) se dit favorable

à la proposition de loi portant création d’un tribunal de

la famille. Toutes les bonnes volontés doivent s’unir afi n

de permettre qu’un dossier familial puisse être traité par

une seule et même juridiction et ce, quelle que soit la

structure familiale.

Bien que la proposition ait fait l’objet d’une concer-

tation préalable, il parait toutefois opportun d’organiser

des auditions notamment en ce qui concerne la question

spécifi que de la médiation. Le processus de la médiation

est en effet diamétralement opposé au processus judi-

ciaire. Il convient par conséquent d’examiner comment

concilier les deux de la meilleure manière qui soit.

L’impact budgétaire résultant de la centralisation du

contentieux doit également être évalué.

M. Christian Brotcorne (cdH) souligne que la propo-

sition de loi est susceptible d’être amendée. Ce qui est

important, c’est qu’elle poursuive des objectifs partagés

par tous.

L’intervenant se dit favorable à l’organisation d’audi-

tions mais il ne peut être question de refaire l’ensemble

De familie- en jeugdrechtbank, waarvan de oprichting

hier wordt voorgesteld, zal moeiteloos in de nieuwe

architectuur van het gerecht kunnen worden ingepast.

Aangaande de vraag van mevrouw Lahaye-Battheu

over de toepassing van de wetgeving inzake de zittingen

met gesloten deuren stipt de staatssecretaris aan dat de

Hoge Raad voor de Justitie terzake nog geen elementen

voor een antwoord heeft aangereikt.

Voorts wijst hij erop dat het wetsvoorstel de partijen

niet tot bemiddeling verplicht, maar wel de informatie-

plicht aangaande de bemiddelingsmogelijkheid veral-

gemeent, teneinde die alternatieve vorm van geschil-

lenregeling alle kansen te geven.

Het klopt dat de behandeling van dergelijke zaken

door de vrederechter het voordeel heeft laagdrempelig

te zijn en vaak voor een snelle beslechting van het

geschil te zorgen. Daar staat echter tegenover dat de

bevoegdheden thans zo versnipperd zijn dat een zelfde

familiaal geschil soms een opeenvolging van procedures

voor verschillende instanties vergt. In dat geval vervallen

uiteraard de argumenten van laagdrempeligheid en een

snelle beslechting van het geschil.

Met betrekking tot de opmerkingen over de werklast

erkent de staatssecretaris dat ze relevant zijn, want zelfs

als men probeert te voorzien wat er zal gebeuren, kan

niemand dat met zekerheid zeggen.

Mevrouw Marie-Christine Marghem (MR) geeft aan

voorstander te zijn van het wetsvoorstel betreffende de

invoering van een familie- en jeugdrechtbank. Al wie het

goed meent, moet samenwerken om ervoor te zorgen

dat een familiedossier door eenzelfde rechtscollege

kan worden behandeld, ongeacht de gezinsstructuur.

Hoewel over het wetsvoorstel vooraf werd overlegd,

lijkt het aangewezen hoorzittingen terzake te organise-

ren, meer bepaald over de specifi eke kwestie van de

bemiddeling. De bemiddelingsprocedure staat immers

lijnrecht tegenover de rechtsgang. Daarom moet worden

nagegaan hoe beide zo goed mogelijk op elkaar kunnen

worden afgestemd.

Ook de budgettaire impact van de centralisering van

de geschillenbeslechting moet worden geëvalueerd.

De heer Christian Brotcorne (cdH) beklemtoont

dat het wetsvoorstel kan worden geamendeerd. Het

belangrijkste is dat het doelstellingen nastreeft waarin

iedereen zich kan vinden.

Hoewel de spreker stelt niets tegen hoorzittingen te

hebben, meent hij dat er geen sprake kan van zijn alle

Page 14: 0682/015 - dekamer.be

14 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

du travail. Par ailleurs, compte tenu de l’importance des

enjeux, l’avis du Conseil d’État sera plus que bienvenu.

*

Lors de sa réunion du 4 mai 2011, la commission a

décidé de poursuivre la discussion générale sous la

forme d’une discussion thématique.

1. Dénomination du tribunal à créer

M.Christian Brotcorne (cdH) remarque que dans son

avis du 1er décembre 2010, le CSJ fait une suggestion

terminologique: il est proposé de parler d’un “tribunal

des familles et de la jeunesse” plutôt que du “tribunal

de la famille et de la jeunesse”. Le CSJ remarque en

effet qu’il existe aujourd’hui plusieurs types de familles.

Cette suggestion a également été formulée par plusieurs

intervenants au cours des auditions (cf. auditions de M.

Didier Pire, chargé de cours à l’Ulg et de Mme Stéphanie

Degrave, représentante de l’ULB et de l’OBFG). Enfi n,

dans l’avis écrit de la Ligue des familles, celle-ci plaide

en faveur d’une modernisation du droit familial qui cor-

responde à l’évolution des structures familiales dans

leur diversité et leur mobilité et considère qu il serait en

effet plus approprié de parler de “tribunal des familles

et de la jeunesse”.

L’intervenant ne voit pas d’objection à ce que l’ex-

pression “tribunal des familles” soit préférée à celle de

“tribunal de la famille” mais pense que cette expression

est difficilement traduisible en néerlandais.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) remarque

que la seule dénomination possible en néerlandais

est celle de “familierechtbank”. Le mot “familie” est un

terme générique qui peut très bien couvrir la diversité

des familles.

Mme Sonja Becq (CD&V) souscrit à l’observation

de Mme Lahaye-Battheu. Rien n’empêche toutefois les

membres francophones de la commission de choisir la

dénomination française qui convient le mieux.

M. Bert Schoofs (VB) souligne l’importance de la

famille d’un point de vue social, raison pour laquelle à

la dénomination “familierechtbank”, il préfère celle de

“gezinsrechtbank”.

werkzaamheden over te doen. Rekening houdend met

het belang van wat er op het spel staat, is het advies

van de Raad van State overigens meer dan welkom.

*

Tijdens de vergadering van 4 mei 2011 heeft de com-

missie beslist de algemene bespreking voort te zetten

in de vorm van een bespreking per thema.

1. Benaming van de op te richten rechtbank

De heer Christian Brotcorne (cdH) merkt op dat de

Hoge Raad voor de Justitie in zijn advies van 1 decem-

ber 2010 een terminologisch voorstel doet; de Raad

stelt namelijk voor in het Frans te spreken van een

“tribunal des familles et de la jeunesse”, veeleer dan

van een “tribunal de la famille et de la jeunesse”. Als

verantwoording wordt aangevoerd dat er “tegenwoordig

immers meerdere soorten families” zijn. Ook tijdens de

hoorzittingen hebben meerdere sprekers die benaming

voorgesteld (zie de hoorzittingen met de heer Didier

Pire, docent aan de ULg, en met mevrouw Stéphanie

Degrave, vertegenwoordigster van de ULB en de OBFG)

De Ligue des familles ten slotte pleit er in een schriftelijk

advies voor het familierecht dusdanig te moderniseren

dat het spoort met de evolutie van de gezinsstructuren

in al hun diversiteit en veranderlijkheid. In dat verband

meent de vereniging dat het inderdaad wenselijk zou zijn

in het Frans te spreken van een “tribunal des familles

et de la jeunesse”.

De spreker heeft er niets op tegen het begrip “tribunal

des familles” te gebruiken in plaats van “tribunal de la

famille”, maar hij meent wel dat die wijziging moeilijk kan

worden weergegeven in het Nederlands.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) merkt

op dat een soortgelijke rechtbank in het Nederlands

alleen maar een “familierechtbank” kan worden ge-

noemd. Het woord “familie” is een algemeen begrip,

dat probleemloos kan verwijzen naar de diversiteit van

de gezinnen.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) sluit zich aan bij de

opmerking van de vorige spreekster. Dat hoeft de

Franstalige commissieleden er evenwel niet van te

weerhouden te opteren voor de best passende bena-

ming in het Frans.

De heer Bert Schoofs (VB) beklemtoont het belang

van het gezin uit een sociaal oogpunt. Daarom verkiest

hij de benaming “gezinsrechtbank” boven die van “fa-

milierechtbank”.

Page 15: 0682/015 - dekamer.be

150682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) juge que

l’expression “gezinsrechtbank” ne peut être retenue. Le

futur tribunal devra appliquer les règles du droit familial:

en néerlandais, on parle d’ailleurs bien de “familierecht”

et non de “gezinsrecht”.

Mme Sonja Becq (CD&V) partage le point de vue

de M. Van Hecke. Il suffit d’examiner la liste des com-

pétences attribuées au tribunal de la famille pour se

convaincre de l’inadéquation de la dénomination “ge-

zinsrechtbank”. Le tribunal ne connaîtra pas seulement

des litiges au sein du noyau familial mais également

des successions ou encore des liquidations-partages.

Mme Marie-Christine Marghem (MR) remarque que

la manière dont la commission tranchera certaines

questions pourrait infl uer sur la dénomination du tribunal

(par exemple, attribue-t-on au tribunal la compétence

de connaître du contentieux opposant des cohabitants

de fait?).

2. Compétence éventuelle du tribunal de la famille

en matière de droit pénal familial

M. Christian Brotcorne (cdH) relève que dans son

avis, le CSJ proposait de rendre la troisième chambre

du tribunal de la famille compétente non seulement pour

les mineurs ayant fait l ’objet d’un dessaisissement,

mais aussi pour ce que le CSJ nomme le “droit pénal

familial “à savoir le rapt parental, la non-présentation

d’enfants et l’abandon de famille, droit qui sanctionne

le non-respect des décisions que sera amené à prendre

le tribunal de la famille.

Les auditions ont démontré que cette proposition

n’était pas accueillie avec le même enthousiasme

par tous. Si M. Hallet, représentant de l’Union franco-

phone des magistrats de la jeunesse et M. Pire, chargé

de conférence à l ’Ulg y étaient favorables compte

tenu du lien évident avec le contentieux familial, les

représentants de l’ULB et des Ordres des avocats se

sont déclarés défavorables à une telle extension de

compétence invoquant notamment les effets négatifs

sur la perception du justiciable.

Personnellement, l ’intervenant juge qu’il est pré-

férable de conserver une séparation claire entre les

aspects civils et protectionnels, d’une part, et la sanction

pénale de décisions prises au civil d’autre part.

La proposition de loi poursuit l’objectif de créer une

juridiction proche du justiciable et ce faisant, de renfor-

cer le lien de confi ance pouvant exister avec le juge. En

matière pénale, l’approche doit être différente. La crainte

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) meent

dat het begrip “gezinsrechtbank” niet kan worden ge-

bruikt. De op te richten rechtbank zal de regels van het

“familierecht” moeten toepassen, en niet die van het

trouwens onbestaande “gezinsrecht”.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) is het eens met de

heer Van Hecke. Het volstaat de lijst van de aan de

familierechtbank verleende bevoegdheden te overlopen

om vast te stellen dat het begrip “gezinsrechtbank” de

lading niet dekt. De rechtbank zal immers niet alleen

geschillen in gezinsverband beslechten, maar ook na-

latenschapskwesties en vereffening-verdelingen.

Mevrouw Marie-Christine Marghem (MR) merkt op

dat de beslissing van de commissie in bepaalde aan-

gelegenheden een invloed zou kunnen hebben op de

benaming van de rechtbank (bijvoorbeeld de beslissing

of de rechtbank al dan niet bevoegd zal zijn om de ge-

schillen tussen feitelijk samenwonenden te beslechten).

2. Eventuele bevoegdheid van de familierechtbank

inzake familiestrafrecht

De heer Christian Brotcorne (cdH) merkt op dat de

Hoge Raad voor de Justitie in zijn advies voorstelt de

derde kamer van de familierechtbank niet alleen be-

voegd te maken voor de uit handen gegeven minderja-

rigen, maar ook voor wat de HRJ het “familiestrafrecht”

noemt, met name ouderontvoering, het niet-afgeven

van kinderen en familieverlating. Het gaat hier namelijk

telkens om het bestraffen van de niet-inachtneming van

beslissingen die de familierechtbank zal moeten nemen.

Uit de hoorzittingen is gebleken dat dit voorstel niet

bij iedereen in goede aarde valt. De heer Hallet, verte-

genwoordiger van de Union francophone des magistrats

de la jeunesse en de heer Pire, docent aan de ULg,

zijn voorstanders van het voorstel op grond van het

voor de hand liggende verband met geschillen inzake

familiezaken. De vertegenwoordigers van de ULB en

van de OBFG hebben evenwel aangegeven gekant te

zijn tegen een dergelijke bevoegdheidsverruiming, meer

bepaald op grond van de ongunstige gevolgen ervan

voor de perceptie bij de rechtzoekende.

Zelf is de spreker van mening dat het beter is een

strikte scheiding te behouden tussen de burgerrech-

telijke en de beschermende aspecten enerzijds, en

tussen de strafrechtelijke behandeling van de door de

burgerlijke rechter genomen beslissingen anderzijds.

Dit wetsvoorstel beoogt een rechtscollege in te stel-

len dat dicht bij de rechtzoekende staat, en wil aldus de

eventuele vertrouwensband met de rechter intensiveren.

Op strafrechtelijk gebied moet een andere benadering

Page 16: 0682/015 - dekamer.be

16 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

du juge pénal et de la sanction qu’il peut prononcer lui

permettent de trouver plus facilement des formules de

conciliation.

Mme Sonja Becq (CD&V) partage l’opinion selon

laquelle il est préférable de ne pas mêler les deux

aspects.

Par ailleurs, se référant à sa question orale n°3832 re-

lative aux espaces de rencontre neutres (voir CRIV

53 COM 199), l’intervenante estime que le juge devrait

pouvoir s’assurer de l ’efficacité des décisions qu’il

prend. Or, le lien entre la prise de décision et son exé-

cution fait actuellement défaut.

Peut-être pourrait-on réfl échir à ce sujet au rôle que

le ministère public pourrait assumer en la matière.

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) est également

d’avis que la spécifi cité de la procédure civile, d’une

part, et de la procédure pénale, d’autre part, doit être

respectée. A l’instar de Mme Becq, l’intervenante juge

qu’il convient de réfl échir à la manière de garantir un

lien entre la décision civile et son exécution ainsi qu’au

rôle du ministère public dans ce cadre.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) estime éga-

lement qu’il est préférable de ne pas suivre l’avis du

CSJ sur ce point. Il ne serait en effet pas sain qu’un

même magistrat connaisse de ces matières. A cet

égard, l’intervenant remarque que la question se pose

également en ce qui concerne les matières civiles et

protectionnelles qui seront confi ées au tribunal de la

famille. Des auditions, il ressort que l’approche diffère

actuellement d’un arrondissement à l’autre.

Comme les intervenants précédents, M. Bert Schoofs

(VB) se dit défavorable à l’extension de compétences

proposée par le CSJ. Le droit pénal touche en effet à

l’ordre public. Il est par conséquent préférable de main-

tenir son unité et de préserver la compétence du juge

pénal dans ces matières.

En outre, la perception du justiciable est importante: il

pourra difficilement faire confi ance à un juge dont il sait

qu’il pourrait ultérieurement intervenir sur le plan pénal.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) partage

l’opinion générale: le droit familial doit être traité de

manière distincte que le droit pénal.

gelden: de vrees voor de strafrechter en voor de straf

welke die kan opleggen, stellen de rechter in staat mak-

kelijker bemiddelingsformules uit te werken.

Ook mevrouw Sonja Becq (CD&V) meent dat het

beter is de beide aspecten niet te mengen.

Onder verwijzing naar haar mondelinge vraag nr.

3832 over de neutrale ontmoetingspunten (zie CRIV 53

COM 199), meent de spreekster voorts dat de rechter

zou moeten kunnen toezien op de efficiëntie van de

door hem genomen beslissingen. In de huidige stand

van zaken staat de beslissing evenwel volkomen los

van de uitvoering ervan.

Wellicht moet men zich in dat verband beraden over

de rol die het openbaar ministerie op dat vlak zou kun-

nen spelen.

Ook mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA)

meent dat de respectieve eigenheid van de burger-

rechtelijke procedure en van de strafprocedure in acht

moet worden genomen. Net als mevrouw Becq vindt

zij dat men zich moet beraden over de wijze waarop

kan worden gewaarborgd dat er een verband is tussen

de burgerrechtelijke beslissing en de tenuitvoerlegging

ervan, alsook over de rol van het openbaar ministerie

op dat punt.

Ook de heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!)

acht het aangewezen het standpunt van de HRJ over

dit aspect niet te volgen. Het zou immers niet kies zijn

dat een zelfde magistraat van die aangelegenheden

kennisneemt. In dat verband merkt de spreker op dat

dezelfde vraag rijst met betrekking tot de burgerrech-

telijke en de protectionele aangelegenheden die aan

de familierechtbank zullen worden toevertrouwd. Uit de

hoorzittingen blijkt dat elk arrondissement een eigen

aanpak hanteert.

De heer Bert Schoofs (VB) geeft aan dat hij, net als

de vorige sprekers, tegenstander is van de door de HRJ

voorgestelde bevoegdheidsuitbreiding. Het strafrecht

raakt immers aan de openbare orde. Daarom is het

beter de eenheid van het strafrecht te handhaven en de

bevoegdheid van de strafrechter terzake te behouden.

Overigens speelt ook de perceptie bij de rechtzoe-

kende een belangrijke rol: hij zal moeilijk vertrouwen

kunnen stellen in een rechter die achteraf mogelijker-

wijze tijdens het strafgeding zal optreden.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) sluit

zich bij die algemene opinie aan: het familierecht moet

afzonderlijk van het strafrecht worden behandeld.

Page 17: 0682/015 - dekamer.be

170682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Mme Sarah Smeyers (N-VA), présidente, constate

que les membres de la commission qui se sont exprimés

ont tous adopté la même position.

Pour sa part, l’intervenante souscrit également à la

remarque de Mme Becq sur l’importance de créer un

lien entre la décision du juge civil et son exécution. Le

Collège des Procureurs généraux pourrait peut-être se

prononcer sur la question dans son avis.

3. Compétence éventuelle du tribunal de la famille

pour le contentieux opposant des cohabitants de fait

M. Christian Brotcorne (cdH) rappelle la position des

différentes personnes auditionnées sur le sujet. Ainsi,

l ’ULB regrette que les cohabitants de fait ne soient

pas repris, bien qu’elle ne soit pas d’accord avec la

suggestion du CSJ de reprendre la défi nition de l’art

343 du Code civil. Il serait urgent de s’accorder sur une

défi nition de la notion de concubin. Si l’OBFG rejoint la

position de l’ULB, l’OVB n’a quant à lui pas d’avis tran-

ché - certains, en son sein, n’y sont pas opposés, alors

que d’autres estiment que c’est un choix de vie. Pour

la Ligue des familles il faut trouver une défi nition des

cohabitants de fait refl étant la diversité familiale, déter-

miner qui ils sont et envisager comment il est possible

de mettre en place un statut sans remettre en cause

les différents principes du droit. M. Patrick Senaeve,

professeur à la KULeuven, pense qu’il ne faudrait pas

créer, via une proposition de loi relative au tribunal de

la famille un statut des cohabitants de fait. Enfi n, M.

Didier Pire, avocat et assistant à l’ULg, souligne que ce

problème n’est pas un problème de compétence mais

de fond: quelles seraient les règles de fond auxquelles

on veut soumettre les cohabitants de fait?

Au vu de ces différentes positions, l’intervenant est

d’avis que la situation des cohabitants de fait est avant

tout de nature contractuelle. Il ne serait dès lors pas né-

cessaire de les intégrer complètement à la compétence

du tribunal de la famille et de la jeunesse (ci-après TFJ).

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) n’est pas

d’accord avec ce point de vue. Les problèmes qu’ils

peuvent rencontrer ne sont pas toujours de nature

contractuelle. Un couple de cohabitants de fait qui

souhaite se séparer au bout de 15 ans de vie commune

est confronté aux mêmes problèmes que les couples

mariés. Il serait dès lors préférable de leur donner accès

au tribunal de la famille, même si le droit matériel qui

Voorzitter Sarah Smeyers (N-VA) stelt vast dat de

commissieleden die tot dusver hebben gesproken, al-

lemaal hetzelfde standpunt verdedigen.

De spreekster sluit zich tevens aan bij de opmerking

van mevrouw Becq dat moet worden voorzien in een

band tussen de uitspraak van de burgerlijke rechter en

de tenuitvoerlegging ervan. Misschien zou het College

van procureurs-generaal zich daarover in zijn advies

kunnen uitspreken.

3. Eventuele bevoegdheid van de familierechtbank

voor geschillen tussen feitelijk samenwonenden

De heer Christian Brotcorne (cdH) overloopt de

respectieve standpunten van de personen die terzake

werden gehoord. Zo betreurt de ULB weliswaar dat

het wetsvoorstel niet van toepassing is op de feitelijk

samenwonenden, maar gaat zij niet akkoord met het

voorstel van de HRJ om de defi nitie van artikel 343 van

het Burgerlijk Wetboek over te nemen. Er zou dringend

overeenstemming moeten worden bereikt over een defi -

nitie van het begrip “samenwonende”. Terwijl de OBFG

zich bij het standpunt van de ULB aansluit, heeft de OVB

geen uitgesproken standpunt: sommige leden van de

Orde hebben er geen bezwaar tegen, terwijl anderen

vinden dat het om een levenskeuze gaat. De Ligue des

Familles vindt dat een defi nitie van het begrip “feitelijk

samenwonende” de familiale verscheidenheid moet

weerspiegelen, dat de doelgroep duidelijk moet worden

afgebakend en dat moet worden nagegaan hoe in een

status kan worden voorzien zonder de verschillende

rechtsbeginselen  ter discussie te stellen. Professor

Patrick Senaeve, hoogleraar aan de KULeuven, acht het

niet aangewezen de status van feitelijk samenwonende

te verankeren via een wetsvoorstel over de familierecht-

bank. De heer Didier Pire, advocaat en docent aan de

ULg, tot slot, onderstreept dat niet de bevoegdheid het

pijnpunt is, maar de inhoud: aan welke inhoudelijke re-

gels wil men de feitelijk samenwonenden onderwerpen?

In het licht van die verschillende standpunten is de

spreker van mening dat de situatie van de feitelijk sa-

menwonenden in de eerste plaats van contractuele aard

is. Het zou derhalve niet nodig zijn álle zaken waarbij zij

betrokken zijn, tot de bevoegdheid te rekenen van de

familie- en jeugdrechtbank.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) is het

daar niet mee eens. Niet alle moeilijkheden die feitelijk

samenwonenden ondervinden,  zijn van contractuele

aard. Mensen die vijftien jaar lang feitelijk hebben sa-

mengewoond en uit elkaar willen gaan, ondervinden de-

zelfde moeilijkheden als een echtpaar dat wil scheiden.

Daarom zou het beter zijn hen toegang te verlenen tot

de familierechtbank, al is op hen een ander materieel

Page 18: 0682/015 - dekamer.be

18 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

leur est applicable diffère de celui des couples mariés

ou des cohabitants légaux.

M. Thierry Giet (PS) est d’avis qu’il ne faut pas viser

les cohabitants de fait dans la présente proposition de

loi. Il note toutefois que le texte prévoit que les pro-

blèmes relatifs aux enfants de cohabitants de fait doivent

être traités par le tribunal de la famille et de la jeunesse.

Les autres problèmes que ces couples sont suscep-

tibles de rencontrer sont essentiellement d’ordre patri-

monial, où le droit commun trouve à s’appliquer. Enfi n,

il ne faut pas perdre de vue que la cohabitation de fait

peut revêtir une multitude de formes, sans nécessaire-

ment avoir comme objectif de mener une vie commune.

Mme Sonja Becq (CD&V) attire l ’attention des

membres sur le cas probable d’un couple de cohabitants

de fait qui vivent ensemble depuis une quinzaine d’an-

nées et dont un des deux a arrêté de travailler afi n de

mieux s’occuper des enfants. En cas de séparation, le

cohabitant qui ne travaille pas souhaitera probablement

demander à l’autre une pension alimentaire, mais ne

pourra pas se présenter devant le tribunal de la famille.

Dans la mesure où la législation sociale prend déjà en

compte la cohabitation de fait, on peut se demander

pourquoi ne pas faire de même ici.

L’intervenante s’interroge également sur la situation

particulière d’un couple d’homosexuels qui seraient

cohabitants de fait avec un enfant appartenant à un des

deux seulement. Est-ce que cette situation est égale-

ment visée par la présente proposition de loi; celle-ci

leur donne-t-elle accès au TFJ en cas de problème

relatif à l’enfant?

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) rappelle que

les cohabitants de fait ont fait le choix explicite de ne

pas se retrouver dans la même situation que les couples

mariés ou les cohabitants légaux. Il faut respecter ce

choix. S’ils avaient voulu au contraire bénéfi cier d’un de

ces régimes, ils auraient très bien pu y accéder.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open-Vld) rejoint ce

point de vue. Il existe à l’heure actuelle trois statuts dis-

tincts avec leurs caractéristiques propres, qu’il convient

de maintenir en l’état.

M. Bert Schoofs (Vlaams Belang) souligne que

le statut de base doit rester le mariage. Si un couple

souhaite bénéfi cier de ces avantages, il lui suffit d’en

contracter un, ce qui est d’ailleurs également possible

recht van toepassing dan op echtparen of wettelijk

samenwonenden.

De heer Thierry Giet (PS) is van mening dat de fei-

telijk samenwonenden buiten de werkingssfeer van dit

wetsvoorstel vallen. Niettemin merkt hij op dat in de

tekst wordt bepaald dat de zaken waarbij de kinderen

van feitelijk samenwonenden betrokken zijn, moeten

worden behandeld door de familie- en jeugdrechtbank.

Andere moeilijkheden die feitelijk samenwonenden

kunnen ondervinden, zijn vooral van vermogensrechte-

lijke aard, waar het gemeen recht van toepassing is. Tot

slot moet men voor ogen houden dat feitelijke samenwo-

ning veel vormen kan aannemen, waarbij het niet altijd

de bedoeling is een gemeenschappelijk leven te leiden.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) vestigt de aandacht

van de leden op het niet zeldzame geval van een stel

dat al vijftien jaar feitelijk samenwoont en waarvan een

van de partners is gestopt met werken om beter voor

de kinderen te zorgen. Bij een scheiding zal de samen-

wonende partner die niet werkt, van de andere partner

wellicht een onderhoudsuitkering willen vorderen, maar

daarvoor kan die niet bij de familierechtbank terecht.

Aangezien feitelijke samenwoning al ingebed is in de

sociale wetgeving, rijst de vraag waarom dat hier niet

zou kunnen.

De spreekster vraagt zich ook af hoe het precies zit

met een feitelijk samenwonend holebikoppel van wie

één van beide een kind heeft dat bij hen inwoont. Strekt

dit wetsvoorstel zich ook uit tot die situatie? Met andere

woorden, kunnen zij bij een geschil met betrekking tot

het kind aankloppen bij de familie- en jeugdrechtbank?

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) herinnert

eraan dat feitelijk samenwonenden uitdrukkelijk heb-

ben gekozen voor een situatie die verschilt van die van

echtparen of wettelijk samenwonenden. Die keuze moet

worden geëerbiedigd. Als zij echter de voordelen van

een van die stelsels hadden willen genieten, hadden zij

dat zonder probleem gekund.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) is het

daarmee eens. Er bestaan momenteel drie verschillende

statuten, elk met zijn eigen kenmerken, die in stand

moeten worden gehouden.

De heer Bert Schoofs (VB) onderstreept dat  het

huwelijk nog altijd de basisstatus is. Als een stel de

voordelen van het huwelijk wenst te genieten, volstaat

het in het huwelijk te treden, wat overigens sinds enkele

Page 19: 0682/015 - dekamer.be

190682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

pour les couples homosexuels depuis quelques années.

Il n’y a aucune raison de confondre les différents statuts.

Mme Marie-Christine Marghem (MR) ajoute qu’il

ne faut pas non plus confondre le problème de vouloir

ou pouvoir quelque chose. Si elle comprend la volonté

de vouloir intégrer dans la proposition de loi certaines

situations liées à la cohabitation de fait, ce n’est pas

possible car il faudrait pour cela modifi er la loi sur le

fond. Or, la présente proposition de loi ne traite que de

l’organisation judiciaire. Et si certains cohabitants de

fait étaient insatisfaits, rien ne les empêche de changer

de statut.

M. Christian Brotcorne (cdH) souligne que la pro-

position de loi n’exclut d’ailleurs pas complètement les

cohabitants de fait. Dans le cas où il y a un problème

avec un enfant, le TFJ sera compétent. Pour le reste, le

législateur ne peut pas interdire l’union libre. L’essentiel

est pour l’instant garanti dans la mesure où le tribunal

reste compétent pour les enfants.

Mme Sarah Smeyers, présidente de la commission

de la Justice, se demande si la proposition de loi donne

compétence au TFJ à chaque fois qu’un enfant est

concerné ou uniquement si un lien de fi liation est établi?

Car s’il est évident que les partenaires ont librement

opté pour la cohabitation de fait, il n’en va pas de même

pour les enfants.

Mme Anne Desmarets, représentante du secrétaire

d’État à la Politique des familles, précise que le TFJ

sera clairement compétent pour tout confl it lié à l’enfant,

même si la fi liation n’est pas établie.

Mme Sarah Smeyers aimerait connaître la portée de

la compétence du tribunal en la matière. Est-il compétent

pour l’ensemble des litiges d’un couple de cohabitants

de fait à partir du moment où ils ont un enfant?

Mme Anne Desmarets souligne que dès le moment

où des cohabitants de faits ont un enfant en commun,

l ’ensemble de leurs litiges ira devant le tribunal de

la famille. Par contre, dans le cas présenté par Mme

Becq, concernant les problèmes interpersonnels entre

un cohabitant de fait et l’enfant de l’autre cohabitant de

fait, le tribunal ne sera compétent que pour ces litiges

spécifi ques et non pas pour tout autre problème patri-

monial qui pourrait survenir entre les deux cohabitants.

jaren ook mogelijk is voor holebikoppels. Er is geen

enkele reden om de verschillende statuten op een hoop

te gooien.

Mevrouw Marie-Christine Marghem (MR) voegt

daaraan toe dat tussen willen en kunnen een groot

verschil zit. Hoewel zij begrijpt dat men de strekking

van dit wetsvoorstel tot bepaalde situaties van feitelijk

samenwonenden wil uitbreiden, acht zij dat onmogelijk,

omdat de wet daartoe inhoudelijk zou moeten worden

gewijzigd. Dit wetsvoorstel heeft echter alleen betrekking

op de gerechtelijke organisatie. Als sommige feitelijk

samenwonenden zich onheus behandeld voelen, belet

niets hen van status te veranderen.

De heer Christian Brotcorne (cdH) onderstreept dat

het wetsvoorstel de feitelijk samenwonenden niet hele-

maal uitsluit. Voor geschillen waarbij een kind betrokken

is, zal de jeugd- en familierechtbank bevoegd zijn. Voor

de rest kan de wetgever ongehuwde samenwoning niet

verbieden. Het belangrijkste aspect wordt momenteel

gewaarborgd, in die zin dat de rechtbank bevoegd blijft

als het om de kinderen gaat.

Voorzitter Sarah Smeyers vraagt zich af of, ingevolge

dit wetsvoorstel, de familie- en jeugdrechtbank altijd

bevoegd is als een kind bij het geschil betrokken is,

of alleen als de afstamming vaststaat. Het mag dan

wel duidelijk zijn dat de partners vrijwillig voor feitelijke

samenwoning hebben gekozen, voor de kinderen is dat

niet het geval.

Mevrouw Anne Desmarets, vertegenwoordigster van

de staatssecretaris voor Gezinsbeleid, preciseert dat

de familie- en jeugdrechtbank duidelijk bevoegd zal zijn

voor alle confl icten in verband met het kind, zelfs als de

afstamming niet is vastgesteld.

Voorzitter Sarah Smeyers wil graag weten hoe ver

de bevoegdheid van de rechtbank terzake reikt. Is die

bevoegd voor alle geschillen van een feitelijk samen-

wonend paar zodra het een kind heeft?

Mevrouw Anne Desmarets, vertegenwoordigster van

de staatssecretaris voor Gezinsbeleid, onderstreept

dat zodra feitelijk samenwonenden een gemeenschap-

pelijk kind hebben, al hun geschillen naar de familie-

en jeugdrechtbank gaan. In het door mevrouw Becq

voorgelegde geval in verband met de interpersoonlijke

problemen tussen een feitelijk samenwonende en het

kind van zijn partner, zal de rechtbank evenwel alleen

bevoegd zijn voor die specifi eke geschillen en niet voor

enig ander vermogensrechtelijk probleem dat tussen

beide samenwonenden zou kunnen ontstaan.

Page 20: 0682/015 - dekamer.be

20 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Mme Marie-Christine Marghem (MR) rappelle sur

ce point que là aussi le législateur a laissé le choix aux

personnes concernées, en autorisant l’adoption par des

couples homosexuels.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) fait remarquer

qu’il ne s’agit pas ici de modifi er le droit matériel, mais

bien de décider quel juge sera compétent. De ce point de

vue, il serait illogique de ne pas attribuer la compétence

relative aux cohabitants de fait au TFJ, et d’établir ainsi

une distinction formelle entre ceux-ci et les cohabitants

légaux et les couples mariés.

Mme Sonja Becq (CD&V) rejoint M. Van Hecke sur ce

point. Ce n’est pas parce que le TFJ serait compétent

que l’on modifi e le statut des cohabitants de fait.

M. Bert Schoofs (Vlaams Belang) souligne que si

quelqu’un n’est pas satisfait de sa situation, il peut

toujours changer de statut.

Mme Anne Desmarets, représentante du secrétaire

d’État à la Politique des familles, fait remarquer que la

présente proposition de loi a pour objectif d’aboutir à

une certaine cohérence entre les différentes matières

du droit de la famille. La question de l’intégration des

cohabitants de fait a fait l’objet de nombreux débats au

sein du groupe de travail chargé de rédiger le texte de

base. L’argument majeur qui ne permet pas d’intégrer

ce groupe est l’absence d’une défi nition satisfaisante

de la cohabitation de fait. Par ailleurs, est-on vraiment

certain qu’ils souhaitent être traités de manière similaire

aux cohabitants légaux et aux couples mariés. À défaut

d’une défi nition claire, il a donc été décidé de les exclure

du champ d’application de la proposition, à moins bien

entendu qu’ils n’aient des enfants.

M. Christian Brotcorne (cdH) ajoute à cela qu’au vu

du nombre sans cesse croissant des différentes formes

que peut revêtir la cohabitation de fait, il serait impos-

sible de toutes les viser avec la présente proposition.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open-Vld) note qu’il

faut également veiller à ne pas déjà surcharger le TFJ

en étendant trop son champ de compétence.

L’intervenante est rejointe par Mme Marie-Christine

Marghem (MR).

Á la lumière de ce qui vient d’être dit, Mme Sarah

Smeyers, présidente de la commission de la Justice,

Mevrouw Marie-Christine Marghem (MR) herinnert

eraan dat ook aangaande dat aspect de wetgever de

keuze aan de betrokkenen heeft gelaten door adoptie

door homoseksuele paren toe te staan.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) merkt

op dat het er hier niet om gaat het materiële recht te

veranderen, maar wel om te bepalen welke rechter

bevoegd zal zijn. Uit dat oogpunt zou het onlogisch zijn

de bevoegdheid in verband met de feitelijk samenwo-

nenden niet aan de familie- en jeugdrechtbank over

te laten, en aldus een formeel onderscheid te maken

tussen de feitelijk samenwonenden enerzijds, en de

wettelijk samenwonenden en de gehuwden anderzijds.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) treedt de heer Van

Hecke op dit punt bij. Het is niet omdat de familie- en

jeugdrechtbank bevoegd zou worden, dat men de status

van de feitelijk samenwonenden verandert.

De heer Bert Schoofs (VB) onderstreept dat als

iemand niet tevreden is met zijn situatie, hij altijd van

status kan veranderen.

Mevrouw Anne Desmarets, vertegenwoordigster

van de staatssecretaris voor Gezinsbeleid, merkt op

dat dit wetsvoorstel ertoe strekt een zekere samenhang

te komen tussen de verschillende familiaalrechtelijke

aangelegenheden. Over het vraagstuk van de opname

van de feitelijk samenwonenden zijn er binnen de werk-

groep belast met het opstellen van de basistekst veel

debatten geweest. Het belangrijkste argument op grond

waarvan het niet mogelijk is die groep op te nemen, is

het ontbreken van een bevredigende defi nitie van fei-

telijke samenwoning. Is men er voorts echt zeker van

dat zij net zo wensen te worden behandeld als wettelijk

samenwonenden en gehuwden? Omdat er terzake geen

duidelijke defi nitie voorhanden is, werd daarom besloten

ze uit het toepassingsgebied van het wetsvoorstel te

weren, tenzij zij natuurlijk kinderen hebben.

De heer Christian Brotcorne (cdH) voegt eraan toe

dat gelet op het almaar toenemend aantal verschillende

vormen van feitelijke samenwoning, het onmogelijk zou

zijn ze met dit wetsvoorstel allemaal te beogen.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) stipt

aan dat men er ook moet op toezien de familie- en

jeugdrechtbank nu al niet te overbelasten door haar

bevoegdheidsgebied al te veel uit te breiden.

De spreekster wordt bijgetreden door mevrouw

Marie-Christine Marghem (MR).

In het licht van wat is gezegd, stelt voorzitter Sarah

Smeyers vast dat een meerderheid van de leden gekant

Page 21: 0682/015 - dekamer.be

210682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

constate qu’une majorité des membres s’oppose à

l’intégration totale des cohabitants de fait au sein de la

présente proposition de loi.

4. Transfert éventuel de nouvelles compétences aux

juges de paix

a. Charge de travail

M. Christian Brotcorne (cdH) commence par faire

le point des différentes positions exprimées lors des

auditions.

Le CSJ estime que les transferts de compétences

entre les juges de paix et le tribunal de la famille et de

la jeunesse ne sont pas assez équilibrés, risquant de

causer des problèmes de fonctionnement. Dès lors, si

les transferts actuels peuvent être maintenus, il faudrait

aller plus loin et ajouter à la compétence des juges de

paix: les actes administratifs, l’absence (art 9 et 21), la

succession vacante (art 102), l’inventaire (art 178), les

biens en déshérence, les sépultures et funérailles, les

demandes des entreprises d’utilité publique, la protec-

tion du consommateur. Il faudrait par ailleurs fi xer le taux

du ressort pour le tribunal de commerce à 2500€ et les

litiges tombant sous l’application de l’article 601bis à

2000€. Enfi n, il faut une règle de compétence territoriale

impérative et unique pour les demandes de paiement

d’une somme d’argent (art. 624).

Le Conseil d’État considère pour sa part que c’est au

législateur de prendre position sur ce point.

L’ULB, au même titre que l’OBFG, est d’avis qu’il

serait intéressant d’ajouter l’absence (avec une limita-

tion de la présence du ministère public par la rédaction

d’avis écrits), les inventaires et l’attribution impérative de

la compétence au juge de paix du domicile du défendeur

pour les société d’utilité publique ou le paiement d’une

somme d’argent.

Le Gezinsbond et la Ligue des familles sont d’avis

qu’il faudrait transférer les incapables au juge de paix.

La Ligue marque également son accord avec la limite

des 2500€ et pense que le minimum d’introduction de

l’appel doit être augmenté. Dans tous les cas, il faudrait

étudier les statistiques avant d’octroyer plus de compé-

tences au juge de paix.

is tegen de volledige opname van de feitelijk samenwo-

nenden in dit wetsvoorstel.

4. Eventuele overdracht van nieuwe bevoegdheden

aan de vrederechters

a. Werklast

De heer Christian Brotcorne (cdH) begint met een

overzicht van de verschillende standpunten tijdens de

hoorzittingen.

De Hoge Raad voor de Justitie is van mening dat de

bevoegdheidsoverdrachten tussen de vrederechters en

de familie- en jeugdrechtbank niet voldoende evenwich-

tig zijn, wat kan leiden tot werkingsproblemen. Als de

huidige overdrachten kunnen worden gehandhaafd, zou

men derhalve verder moeten gaan en aan de bevoegd-

heid van de vrederechters het volgende toevoegen: de

administratieve handelingen, de afwezigen (art. 9 en 21),

de onbeheerde nalatenschap (art. 102), de inventaris

(art. 178), de onbeheerde goederen, de begraafplaatsen

en de lijkbezorging, de vorderingen van nutsbedrijven

en de consumentenbescherming. Men zou voorts het

bedrag van de aanleg voor de rechtbank van koophan-

del moeten vaststellen op 2 500 euro en de geschillen

die onder de toepassing van artikel 601bis vallen, op

2 000 euro. Tot slot moet er een dwingende en unieke

territoriale bevoegdheidsregel voor de vorderingen tot

betaling van een geldsom worden ingesteld (art. 624).

De Raad van State van zijn kant vindt dat de wetgever

terzake een standpunt moet innemen.

De ULB, is net zoals de OBFG van mening dat het

interessant zou zijn er de volgende aspecten aan toe

te voegen: de afwezigheid (met een beperking van de

aanwezigheid van het openbaar ministerie bij de opstel-

ling van schriftelijke adviezen), de inventarissen en, in

verband met de openbare nutsbedrijven of de betaling

van een som geld, de dwingende toewijzing van de

bevoegdheid aan de vrederechter van de woonplaats

van de verweerder.

De Gezinsbond en de “Ligue des familles” vinden dat

de dossiers in verband met de wilsonbekwamen aan

de vrederechter zouden moeten worden overgedragen.

Laatstgenoemde vereniging gaat ook akkoord met de

begrenzing tot 2 500 euro en vindt dat het minimum voor

de inleiding van het beroep moet worden verhoogd. In

alle gevallen zou men de statistieken moeten bestuderen

alvorens te overwegen meer bevoegdheden naar de

vrederechters door te schuiven.

Page 22: 0682/015 - dekamer.be

22 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

L’intervenant attire également l’attention sur la posi-

tion de M. Patrick Senaeve, professeur à la KULeuven

pour qui toutes les compétences doivent être portées

devant le tribunal de la famille, dans la mesure où garder

certaines compétences au juge de paix constitue un

combat d’arrière garde sinon une incohérence vis-à-

vis de la création du tribunal de la famille. Il ne faut pas

perdre de vue que de nombreuses compensations de

transferts sont prévus par la proposition, qui permettront

une sérieuse économie de personnel et de moyens

dans le sens d’une réduction des procédures portant

sur un sujet similaire devant des tribunaux différents. Il

n’y aura plus de dédoublement inutile dans les mesures

urgentes et provisoires (juge de paix- tribunal civil/réfé-

ré-Cour d’appel/ juge jeunesse –appel de jeunesse),

ni de crainte de surcharge des tribunaux de première

instance (plus d’appel de justice de paix en matière

familiale – 3 juges; compétence augmentée à 2500€ et

relèvement du seuil d’appel).

On constate donc différentes tendances. Certains

sont favorables aux seuls transferts de compétence

déjà prévus dans la présente proposition de loi, alors

que d’autres souhaitent soit un rééquilibrage, soit le

transfert de compétences qui n’ont pas directement trait

au thème de base de la proposition.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) attire l’at-

tention des membres sur l’importance de la question et

les risques qu’elle comporte. A ce titre, la remarque du

CSJ selon laquelle la charge de travail qui va au tribunal

de première instance est bien plus importante que celle

qui est attribuée aux juges de paix, est inquiétante.

L’intervenante note également que le Conseil d’État

plaide pour que le transfert de compétences supplé-

mentaires au juge de paix se fasse par le biais de

propositions de loi distinctes.

Dans tous les cas, il est nécessaire de disposer de

certaines données, si l’on veut aborder cette problé-

matique sereinement. Une mesure de la charge de

travail n’est et ne sera pas disponible, mais il devrait

à tout le moins être possible de disposer de certaines

statistiques, afi n d’avoir une idée un peu plus claire des

conséquences qu’impliquera la présente proposition sur

la répartition de la charge de travail.

Mme Karine Lalieux (PS) rejoint la position de Mme

Lahaye-Battheu. S’il s’avérait nécessaire de procéder

à des transferts complémentaires, il est préférable de le

De spreker vestigt ook de aandacht op het standpunt

van de heer Patrick Senaeve, hoogleraar aan de KU-

Leuven, die vindt dat alle bevoegdheden moeten wor-

den overgedragen naar de familie- en jeugdrechtbank,

aangezien het behoud van een aantal bevoegdheden

bij de vrederechter zoniet een achterhoedegevecht,

dan toch een incoherentie vormt ten opzichte van de

oprichting van de familie- en jeugdrechtbank. Men mag

niet uit het oog verliezen dat het wetsvoorstel voorziet

in veel overdrachtscompensaties, die een aanzienlijke

besparing aan personeel en middelen zullen mogelijk

maken, gelet op de vermindering van de procedures

over een soortgelijk onderwerp bij verschillende recht-

banken. Er zal geen onnodige ontdubbeling meer zijn

van spoedeisende en voorlopige maatregelen (vrede-

rechter – burgerlijke rechtbank/kortgeding – hof van

beroep/jeugdrechter – jeugdrechtbank in hoger beroep),

noch vrees voor overbelasting van de rechtbanken

van eerste aanleg (meer beroep op de vrederechter in

familiezaken - drie rechters; bevoegdheid verhoogd tot

2 500 euro en verhoging van de drempel om beroep

aan te tekenen).

Men stelt dus verschillende trends vast. Sommigen

zijn voorstander van alleen maar de al in dit wets-

voorstel opgenomen bevoegdheidsoverdracht, terwijl

anderen een nieuw evenwicht of de overdracht willen

van bevoegdheden die niet direct gerelateerd zijn aan

het basisthema van dit wetsvoorstel.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) vestigt

de aandacht van de leden op het belang van het vraag-

stuk en de risico’s die het inhoudt. In dat opzicht is de

volgende opmerking van de Hoge Raad voor de Justitie

zorgwekkend: “Gelet op de materies die overgedragen

worden, lijkt het gevaar zeer reëel dat de werklast die

verschuift naar de rechtbank veel groter zal zijn dan

deze die vertrekt naar de vrederechter.”.

De spreekster merkt ook op dat de Raad van State

ervoor pleit dat bijkomende bevoegdheden aan de vre-

derechter aan de hand van afzonderlijke wetsvoorstellen

worden overgeheveld.

Als men die problematiek op een serene wijze wil

aanpakken, moet men in ieder geval over bepaalde

gegevens beschikken. Een meting van de werklast is

niet beschikbaar en zal dat ook niet zijn, maar het zou

op zijn minst toch mogelijk moeten zijn over bepaalde

statistieken te beschikken om een ietwat duidelijker

beeld te hebben van de weerslag van dit wetsvoorstel

op de verdeling van de werklast.

Mevrouw Karine Lalieux (PS) sluit zich aan bij het

standpunt van mevrouw Lahaye-Battheu. Indien mocht

blijken dat bijkomende overhevelingen nodig zijn, dan

Page 23: 0682/015 - dekamer.be

230682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

faire sur base de propositions de loi distinctes comme le

suggère le Conseil d’État. Des données chiffrées seront

également nécessaires.

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) abonde en

ce sens également.

La représentante du secrétaire d’État au Budget,

à la Politique de migration et d’asile, à la Politique

des familles et aux Institutions culturelles fédérales,

remarque que l ’informatisation des juges de paix

pourrait permettre de cerner plus facilement la charge

de travail actuelle des juges de paix. Les chiffres qui

pourraient être mis en évidence grâce à l’informati-

sation restent néanmoins purement indicatifs. Ils ne

tiennent en effet pas compte du temps de traitement

d’un dossier, variable selon la nature de l’affaire. Par

ailleurs, la charge de travail varie également fortement

d’un canton à l’autre.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) estime tou-

tefois que ces chiffres peuvent être intéressants en ce

qui concerne le contentieux des mesures urgentes et

provisoires. Disposer de ces chiffres pourrait permettre

de mieux cerner les conséquences d’un transfert de

ce contentieux vers le futur tribunal de la famille. De

la même manière, il serait également intéressant de

disposer de certaines informations chiffrées en ce qui

concerne le traitement des dossiers d’incapacité par le

tribunal de première instance.

Mme Sonja Becq (CD&V) souhaite également pou-

voir disposer de ces informations chiffrées même s’il

est évident que pareille information reste purement

indicative. Il revient au législateur de décider de ces

transferts de compétences compte tenu de l’objectif de

cohérence poursuivi par la présente proposition de loi.

Les conséquences sur la charge de travail devront

être évaluées par l’exécutif.

La loi réformant le divorce a également eu un effet

d’entraînement prévisible, mais cela n’a pas empêché

le législateur de l’adopter.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) souscrit à

l’analyse de Mme Becq, d’autant plus que sur la base

des informations chiffrées disponibles, il lui semble que

le nombre de dossiers liés aux mesures urgentes et

provisoire n’est pas phénoménal. Par contre, l’interve-

nant pense qu’il faut privilégier une certaine prudence

quant à un transfert de nouvelles compétences aux

juges de paix, tels par exemple les litiges liés au droit

de la consommation. Un transfert irréfl échi pourrait avoir

verdient het de voorkeur dat via afzonderlijke wetsvoor-

stellen te doen, zoals de Raad van State suggereert. Er

zullen ook cijfergegevens nodig zijn.

Ook mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) is

het daarmee eens.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris

voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Ge-

zinsbeleid, en voor de Federale Culturele Instellingen

merkt op dat de informatisering van de vredegerechten

de mogelijkheid zou kunnen bieden de meting van de

huidige werklast van de vrederechters te vergemak-

kelijken. De cijfers die dankzij de informatisering voor

het voetlicht zouden kunnen worden gebracht, hebben

niettemin louter indicatieve waarde. Ze houden immers

geen rekening met de voor de behandeling van een

dossier vereiste tijd, die schommelt naargelang de aard

van de zaak. Bovendien varieert de werklast ook sterk

van kanton tot kanton.

Volgens de heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!)

kunnen die cijfers echter interessant zijn voor de ge-

schillen waarbij dringende en voorlopige maatregelen

moeten worden genomen. Dankzij die cijfers zou men

beter de gevolgen kunnen inschatten van een overhe-

veling van die geschillen naar de toekomstige familie-

rechtbank. Zo ware het ook interessant over bepaalde

cijfergegevens te beschikken in verband met de behan-

deling van de dossiers in verband met wilsonbekwamen

door de rechtbank van eerste aanleg.

Ook mevrouw Sonja Becq (CD&V) wenst over die cij-

fergegevens te beschikken, ook al ligt het voor de hand

dat zo’n informatie louter indicatief blijft. De wetgever

moet over die overhevelingen van bevoegdheden beslis-

sen, rekening houdend met de door het voorliggende

wetsvoorstel beoogde doelstelling van samenhang.

De gevolgen voor de werklast zullen moeten worden

beoordeeld door de uitvoerende macht.

Ook de wet tot hervorming van de echtscheiding heeft

een voorzienbare “boom” gehad. Dat heeft de wetgever

echter niet belet die wet goed te keuren.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) is het

eens met de analyse van mevrouw Becq, temeer om-

dat hij op grond van de beschikbare cijfergegevens

de indruk heeft dat het aantal dossiers in verband met

dringende en voorlopige maatregelen niet zeer hoog

ligt. De spreker vindt daarentegen dat een bepaalde

voorzichtigheid geboden is inzake de overheveling van

nieuwe bevoegdheden aan de vrederechters, zoals bij-

voorbeeld de geschillen inzake consumentenrecht. Een

Page 24: 0682/015 - dekamer.be

24 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

pour conséquence de surcharger inutilement certains

juges de paix.

b. Transferts de compétences proposés par le

Conseil supérieur de la Justice dans son avis

1. Actes administratifs liés au contentieux familial:

— “En vertu de l’article 70  C.C., le juge de paix

délivre également des actes de notoriété en rempla-

cement d’actes de naissance, qui doivent toutefois

être homologués par le tribunal de première instance

(art.72 C.C.). Cette intervention est de nature purement

administrative. Le juge de paix ne peut-il pas, après

l’avis écrit du MP, se charger lui-même du contrôle,

de telle manière que le citoyen soit immédiatement

servi dans sa justice de paix, sans devoir se rendre au

tribunal de première instance?” (Avis CSJ, p. 4) 

M. Christian Brotcorne (cdH) constate que cette

proposition suppose qu’on s’interroge sur la nécessité

de maintenir une procédure d’homologation des actes

de notoriété délivrés par le juge de paix et sur le rôle

que le ministère public aurait à jouer dans l’hypothèse

de la suppression de cette procédure.

Si le législateur choisissait de supprimer la procédure

d’homologation, il conviendrait de revoir la procédure

de délivrance des actes de notoriété en y inscrivant de

nouvelles contraintes.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) estime qu’à

partir du moment où l’on juge qu’une procédure d’homo-

logation est nécessaire, il faut en tirer les conséquences:

cette homologation ne peut être faite que par un autre

juge que celui qui a délivré l’acte.

Mme Sonja Becq (CD&V) remarque que si la décision

d’homologation du tribunal est une simple formalité,

peut-être la suppression de cette phase constituerait-

elle en effet une mesure de simplifi cation administrative.

M. Christian Brotcorne (cdH) rappelle que lorsque

le juge de paix délivre un acte de notoriété, il le fait sur

la base des déclarations des parties. Dans le cadre de

la procédure d’homologation de cet acte, le ministère

public procède à une enquête pour vérifi er la véracité

des informations à la base de la délivrance de l’acte.

Ce n’est que lorsque l’enquête a eu lieu que la décision

d’homologation du tribunal de première instance inter-

vient. Si l’on suit la proposition du CSJ visant à suppri-

mer la phase d’homologation, il faudrait prévoir que le

ondoordachte overheveling zou er kunnen toe leiden dat

sommige vrederechters onnodig overbelast zijn.

b. Door de Hoge Raad voor de Justitie in zijn advies

voorgestelde overhevelingen van bevoegdheden

1. Administratieve handelingen gelinkt aan familiale

geschillen:

— “Krachtens art. 70 BW levert de vrederechter ook

akten van bekendheid af om geboorteakten te vervan-

gen, doch deze moeten gehomologeerd worden door

de rechtbank van eerste aanleg (art.72 BW). Deze

tussenkomst is van louter administratieve aard. Kan de

vrederechter niet, na schriftelijk advies van het OM, zelf

instaan voor de controle zodat de burger onmiddellijk

wordt bediend in zijn vredegerecht en niet nog eens

naar de rechtbank van eerste aanleg moet lopen?”

(Advies HRJ, blz. 4)

De heer Christian Brotcorne (cdH) constateert dat

dit voorstel onderstelt dat men zich vragen stelt bij de

noodzaak een procedure van homologatie van de door

de vrederechter afgegeven akten van bekendheid te

behouden en over de rol die het openbaar ministerie

zou moeten spelen als die procedure wordt afgeschaft.

Mocht de wetgever ervoor kiezen de homologatiepro-

cedure af te schaffen, dan zou de procedure van afgifte

van de akten van bekendheid moeten worden herzien en

zou in nieuwe verplichtingen moeten worden voorzien.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) vindt dat,

als men een homologatieprocedure nodig acht, men er

ook de gevolgen van moet dragen: die homologatie kan

alleen worden gedaan door een andere rechter dan die

welke de akte heeft afgegeven.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) merkt op dat, als de

beslissing tot homologatie door de rechtbank een loutere

formaliteit is, de afschaffing van die fase wel degelijk een

maatregel van administratieve vereenvoudiging zou zijn.

De heer Christian Brotcorne (cdH) herinnert eraan dat

de vrederechter een akte van bekendheid verleent op

grond van de verklaringen van de partijen. In het kader

van de homologatieprocedure van die akte voert het

openbaar ministerie een enquête uit om na te gaan of

de inlichtingen op grond waarvan de akte werd verleend,

stroken met de werkelijkheid. De homologatiebeslissing

van de rechtbank van eerste aanleg wordt pas na afl oop

van de enquête genomen. Als men ingaat op het voorstel

van de HRJ dat ertoe strekt de fase van homologatie af

Page 25: 0682/015 - dekamer.be

250682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

juge de paix ne délivre l’acte de notoriété qu’après que

le ministère public lui a communiqué son avis.

La représentante du secrétaire d’État souligne que

les rôles du juge de paix et du tribunal de première ins-

tance sont de nature différente. Le juge de paix agit en

tant qu’officier public, visant à donner une valeur d’acte

authentique à l’acte, tandis que le tribunal de première

instance agit comme pouvoir de contrôle. Un contrôle

accru des actes de notoriété doit rester la règle puisque,

dans certaines hypothèses, ils reçoivent les effets d’une

preuve légale dans des matières qui interfèrent sur l’état

des personnes. Toute simplifi cation de cette procédure

ne peut être favorablement accueillie que si la sécurité

juridique est garantie. Un avis écrit du ministère public

suffit-il?

M. Christian Brotcorne (cdH) juge que ce qui compte

en la matière, c’est l’enquête préliminaire effectuée par

le ministère public. Peu importe que l’avis rendu sur

cette base soit oral ou écrit.

Mme Sarah Smeyers (N-VA), présidente, souhaite

savoir en quoi consiste précisément le contrôle opéré

par le ministère public.

La représentante du secrétaire d’État répond que le

ministère public vérifi e l’authenticité des déclarations

et documents présentés par les témoins devant le juge

de paix.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) est d’avis qu’il

serait intéressant de connaître la pratique actuelle en

matière d’homologation. Une simplifi cation pourrait

en effet être envisagée s’il apparait que 99,9 % des

actes sont homologués. Au contraire, s’il ressort des

statistiques qu’un nombre non négligeable d’actes de

notoriété voient leur homologation refusée à la suite d’un

avis négatif du ministère public, l ’intervenant estime

qu’il serait dès lors préférable de maintenir la procédure

d’homologation.

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) remarque que

l’acte de notoriété délivré dans le cadre d’une succes-

sion ne doit pas être homologué. Elle se demande par

conséquent ce qui justifi e qu’une homologation doit

avoir lieu pour d’autres types d’actes.

La représentante du secrétaire d’État répond qu’en

l’occurrence, il s’agit d’actes délivrés en remplacement

d’actes de naissance.

te schaffen, moet men bepalen dat de vrederechter de

akte van bekendheid pas afl evert nadat het openbaar

ministerie hem zijn advies heeft overgezonden.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris

onderstreept dat de rol van de vrederechter van een

andere aard is dan die van de rechtbank van eerste

aanleg. De vrederechter handelt als openbaar amb-

tenaar die authentieke waarde moet verlenen aan de

akte, terwijl de rechtbank van eerste aanleg als contro-

lemacht optreedt. Een verhoogde controle van de akten

van bekendheid moet de regel blijven aangezien ze in

sommige gevallen de werking van een wettelijk bewijs

krijgen in aangelegenheden die een invloed hebben

op de staat van de personen. Iedere vereenvoudiging

van die procedure kan maar op bijval rekenen als de

rechtszekerheid gewaarborgd is. Volstaat een schriftelijk

advies van het openbaar ministerie?

Volgens de heer Christian Brotcorne (cdH) is in dat

opzicht alleen de voorafgaande enquête van het open-

baar ministerie van tel. Het doet er weinig toe of het op

grond daarvan uitgebrachte advies mondeling dan wel

schriftelijk is.

Voorzitter Sarah Smeyers wenst te weten waarin de

controle van het openbaar ministerie precies bestaat.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris

antwoordt dat het openbaar ministerie de authenticiteit

nagaat van de verklaringen en van de documenten die

de getuigen aan de vrederechter overhandigen.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) meent

dat het interessant zou zijn te weten hoe de homologatie

momenteel in de praktijk verloopt. Men zou inderdaad

kunnen overwegen die procedure te vereenvoudigen,

als mocht blijken dat 99,9 % van de akten gehomolo-

geerd wordt. Mochten de statistieken evenwel aangeven

dat de homologatie van een niet-onaanzienlijk aantal

akten van bekendheid wordt geweigerd op grond van

een ongunstig advies van het openbaar ministerie, dan

meent de spreker dat het beter is de vigerende homo-

logatieprocedure te behouden.

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) merkt op

dat de in het kader van een nalatenschap uitgereikte

akte van bekendheid niet moet worden gehomologeerd.

Zij vraagt zich dan ook af waarom andere soorten van

akten wél moeten worden gehomologeerd.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris

antwoordt dat het in dit geval gaat om akten die worden

afgegeven ter vervanging van de geboorteakte.

Page 26: 0682/015 - dekamer.be

26 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Mme Sonja Becq (CD&V) propose de soumettre cette

question à l’avis du Collège des Procureurs généraux.

— “Idem pour la compétence du président du tribu-

nal de première instance d’octroyer des autorisations

en vertu de l’article 45 C.C. en vue de faire effectuer

des recherches, d’obtenir un extrait ou une copie men-

tionnant la fi liation de personnes. Ici également on peut

améliorer le service public en confi ant cette tâche à la

justice de paix locale” (Avis CSJ, p. 4)

M. Christian Brotcorne (cdH) relève que l’article 45,

§ 1er, alinéa 3, du Code civil permet au président du

tribunal de première instance d’autoriser, sur demande

verbale ou écrite de toute personne justifi ant d’un intérêt

familial, scientifi que ou de tout autre intérêt légitime,

sans autre forme de procès ni frais, à faire effectuer

des recherches déterminées ou à faire délivrer une

copie conforme ou un extrait mentionnant la fi liation

des personnes que l’acte concerne. Le CSJ propose

de confi er cette tâche au juge de paix.

La représentante du secrétaire d’État souligne à ce

propos que dès lors que les actes de l’état civil sont

des actes authentiques qui déterminent les différents

événements qui établissent l’état des personnes et que

le ministère public est le garant de la bonne tenue des

registres de l’état civil (article 53 du Code civil), l’on

peut justifi er la compétence de principe du tribunal de

la famille et de celle du président de ce tribunal pour la

délivrance d’une copie conforme de l’acte de l’état civil.

M. Christian Brotcorne (cdH) constate que la dis-

position actuelle énoncée à l’article 45 ne prévoit pas

de contrôle du ministère public: il s’agit simplement

d’autoriser une personne à faire délivrer une copie

conforme ou un extrait mentionnant la fi liation des per-

sonnes que l’acte concerne.

Compte tenu de l’avantage de proximité, M.Stefaan

Van Hecke (Ecolo-Groen!) ne voit pas d’objection à

l’encontre de la proposition du CSJ de confi er cette

compétence au juge de paix.

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) estime éga-

lement qu’un tel transfert ne pose pas de problème

particulier dans la mesure où ce type de demande ne

doit pas faire l’objet d’un contrôle du ministère public.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) stelt voor die kwes-

tie voor advies voor te leggen aan het College van

procureurs-generaal.

— “Idem voor wat betreft de bevoegdheid van

de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg tot

verlenen van toestemming om krachtens art. 45 BW

opzoekingen te doen, uittreksel of afschrift te bekomen

over afstamming van personen. Ook hier kan de dienst-

verlening aan de burger worden verbeterd door dit in het

lokale vredegerecht te laten doen.” (Advies HRJ, blz. 4)

De heer Christian Brotcorne (cdH) merkt op dat artikel

45, § 1, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, de voor-

zitter van de rechtbank van eerste aanleg machtigt, op

mondeling of schriftelijk verzoek van eenieder die doet

blijken van een familiaal, wetenschappelijk of een ander

wettig belang, zonder enige andere vorm van proces en

zonder kosten, toestemming te verlenen om bepaalde

opzoekingen te laten verrichten of een eensluidende ko-

pie of een uittreksel te laten afgeven over de afstamming

van de personen op wie de akte betrekking heeft. De

HRJ stelt voor de vrederechter met die taak te belasten.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris be-

klemtoont in dat verband dat de akten van de burgerlijke

stand authentieke akten zijn die de diverse gebeurtenis-

sen vastleggen die de staat van personen bewijzen, en

dat het openbaar ministerie moet waarborgen dat de

registers van de burgerlijke stand naar behoren worden

bijgehouden (artikel 53 van het Burgerlijk Wetboek). Om

die redenen is het verantwoord de familierechtbank en

de voorzitter ervan principieel bevoegd te maken voor

de afgifte van een voor eensluidend verklaarde kopie

van de akte van de burgerlijke stand.

De heer Christian Brotcorne (cdH) constateert dat

de huidige tekst van artikel 45 niet in controle door het

openbaar ministerie voorziet. Het ligt louter in de bedoe-

ling een persoon toe te staan een voor eensluidende

kopie dan wel een uittreksel waarin melding wordt ge-

maakt van de afstamming van de personen op wie de

akte betrekking heeft, te doen afgeven.

Aangezien de vrederechter dicht bij de bevolking

staat, heeft de heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!)

geen bezwaar tegen het voorstel van de HRJ om de

vrederechter die bevoegdheid te verlenen.

Ook mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA)

meent dat een dergelijke bevoegdheidsoverdracht geen

bijzondere problemen doet rijzen, aangezien een soort-

gelijk verzoek niet onder het toezicht van het openbaar

ministerie valt.

Page 27: 0682/015 - dekamer.be

270682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Mme Sonja Becq (CD&V) se demande s’il existe un

empêchement légal à ce que le ministère public agisse

auprès du juge de paix.

— “En vertu de l’article 784 C.C., la renonciation à

une succession doit se faire au greffe du tribunal de

première instance. Une telle renonciation doit toutefois

souvent être précédée d’une autorisation délivrée par le

juge de paix aux représentants d’incapables. Pourquoi

contraindre le citoyen, une fois l’autorisation obtenue,

à s’adresser au tribunal de première instance et ne

pas laisser le juge de paix s’en charger directement?

Bien d’autres actes plutôt administratifs, comme les

actes liés à l’envoi en possession au légataire universel

(art. 1008 C.C.) et la succession irrégulière (770 C.C.),

devraient plutôt être confi és aux soins des justices de

paix.”. (Avis CJS, p. 4 et 5)

M. Christian Brotcorne (cdH) est d’avis que dans la

mesure où le tribunal de la famille est compétent pour

le contentieux lié aux successions, il est logique que les

actes cités par le CSJ dans son avis soient confi és à ce

même tribunal. L’intervenant comprend l’argument de

proximité mis en avant par le CSJ mais estime qu’en

l’occurrence, c’est l’impératif de cohérence qui prévaut.

La représentante du secrétaire d’État estime pour sa

part que la proposition du CSJ n’offre pas de plus-value.

Au contraire, cette proposition — si elle était suivie -

aboutirait à fractionner les registres des successions

lorsque certains des héritiers sont incapables.

M.Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) souscrit à

l’objection formulée par la représentante du secrétaire

d’État: il est préférable de centraliser l’information plutôt

que de la disperser.

Mme Sarah Smeyers (N-VA), présidente, attire

l ’attention des membres de la commission sur un

problème connexe, à savoir les frais liés à l’accepta-

tion sous bénéfi ce d’inventaire de l’héritier incapable

ou mineur. Il conviendra de porter à cette question

l’attention qu’elle mérite lors de l’examen de la propo-

sition de loi n° 53 1009.

— Absents (art. 9 – 21)

“L’avant-projet ne touche pas à la compétence du

tribunal de première instance en matière d’absence.

Cette matière est pourtant étroitement liée aux statuts

d’incapacité dès lors qu’elle implique fi nalement éga-

lement l’administration de biens par un administrateur

judiciaire.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) vraagt zich af of er wet-

telijke bepalingen zijn die verhinderen dat het openbaar

ministerie ten aanzien van de vrederechter optreedt.

— “Krachtens art. 784 BW moet de verwerping van

nalatenschap geschieden ter griffie van de rechtbank

van eerste aanleg. Dergelijke verwerping dient echter

vaak voorafgegaan te worden door een machtiging

vanwege de vrederechter aan de vertegenwoordigers

van onbekwamen. Waarom de burger verplichten na het

bekomen van de machtiging zich nog te wenden tot de

rechtbank van eerste aanleg i.p.v. de kwestie meteen

te laten afhandelen door de vrederechter? Nog andere

eerder administratieve handelingen zoals inzake de in-

bezitstelling van de algemeen legataris (art. 1008 BW)

en onregelmatige erfopvolging (770 BW) zouden best

worden overgelaten aan de vredegerechten.” (Advies

HRJ, blz. 4 en 5)

De heer Christian Brotcorne (cdH) meent dat het niet

meer dan logisch is dat de akten waarnaar de HRJ in

zijn advies verwijst, door de familierechtbank worden

behandeld, aangezien die rechtbank bevoegd is voor de

geschillen inzake nalatenschappen. De spreker kan zich

vinden in het argument van de HRJ dat de vrederechter

dicht bij de burger staat, maar meent dat coherentie in

dit geval belangrijker is.

Volgens de vertegenwoordigster van de staatssecre-

taris biedt het voorstel van de HRJ geen meerwaarde.

Mocht op dit voorstel worden ingegaan, dan zou het

integendeel tot gevolg hebben dat de nalatenschaps-

registers worden opgesplitst wanneer bepaalde erfge-

namen wilsonbekwaam zijn.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) treedt

het bezwaar van de vertegenwoordigster van de staats-

secretaris bij. Het is verkieslijker de gegevens te cen-

traliseren, veeleer dan ze op te splitsen.

Voorzitster Sarah Smeyers wijst de commissieleden

op een daarmee samenhangend probleem, met name

de kosten die gepaard gaan met de aanvaarding onder

voorrecht van boedelbeschrijving van de wilsonbekwa-

me of minderjarige erfgenaam. Bij de bespreking van

wetsvoorstel DOC 53 1009/001 zal daaraan de nodige

aandacht moeten worden besteed.

— Afwezigen (art. 9 – 21)

“Het voorontwerp laat de bevoegdheid inzake afwe-

zigheid bij de rechtbank van eerste aanleg. Nochtans is

deze materie sterk verwant met de onbekwaamheids-

statuten nu het uiteindelijk ook goederenbeheer door

een gerechtelijk bewindvoerder impliceert.

Page 28: 0682/015 - dekamer.be

28 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

La communication, l ’avis du ministère public et

toute intervention éventuelle de celui-ci dans le cadre

de l’article 112, § 3, C. jud., devraient pouvoir se faire

simplement par écrit.”. (Avis CSJ, p.5).

M. Christian Brotcorne (cdH) estime que la commis-

sion doit adopter la même position à l’égard de cette

proposition qu’en ce qui concerne les actes de notoriété

évoqués précédemment. Les conséquences juridiques

de la déclaration d’absence et le rôle joué par le minis-

tère public appellent en effet un traitement identique.

La représentante du secrétaire d’État indique que la

compétence du tribunal de la famille se justifi ait compte

tenu des répercussions importantes de la présomption

d’absence sur la gestion du patrimoine de l’absent et

de la nécessité que le ministère public veille aux intérêts

des personnes présumées absentes.

L’intervenante n’exprime pas d’objection de principe

à l’encontre du transfert proposé mais est d’avis qu’il ne

peut être opéré sans avoir au préalable recueilli l ’avis

du ministère public.

Mme Sonja Becq (CD&V) estime également néces-

saire de recueillir l’avis du ministère public sur ce point.

Elle juge néanmoins que ce n’est pas parce que l’inter-

vention du ministère public prendrait la forme d’une

procédure écrite que cette intervention aurait moins de

valeur qu’actuellement.

M.Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) remarque

qu’une procédure écrite pourrait être plus contraignante

pour le ministère public que la procédure actuelle. Il

est sans doute plus simple pour lui de communiquer

ses remarques oralement lors de l ’audience plutôt

que de les coucher formellement sur papier. En outre,

dans l’hypothèse où le juge de paix serait compétent,

le ministère public devrait se faire communiquer les

pièces du dossier ou devrait à tout le moins se rendre

au greffe du juge de paix pour en prendre connaissance.

Les implications pratiques d’un tel transfert doivent

nécessairement être gardées à l’esprit.

M. Christian Brotcorne (cdH) n’exprime pas d’objec-

tion de principe au transfert proposé par le CSJ à moins

d’arguments contraires que transmettrait le Collège des

Procureurs généraux.

*

De mededeling, het advies van en elke eventuele tus-

senkomst van het openbaar ministerie in het kader van

art. 112, § 3, Ger.W., zouden louter schriftelijk moeten

kunnen gebeuren.” (Advies HRJ, blz. 5).

De heer Christian Brotcorne (cdH) meent dat de

commissie ten aanzien van dit voorstel hetzelfde

standpunt moet innemen als ten aanzien van de akten

van bekendheid, die eerder aan bod zijn gekomen. De

juridische gevolgen van de verklaring van afwezigheid

en de rol van het openbaar ministerie moeten immers

op identieke wijze worden behandeld.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris

geeft aan dat de bevoegdheid van de familierechtbank

gerechtvaardigd was, rekening houdend met de ingrij-

pende gevolgen van het vermoeden van afwezigheid op

het beheer van het vermogen van de afwezige, alsook

met de vereiste dat het openbaar ministerie toeziet op

de belangen van de vermoedelijk afwezige personen.

De spreekster heeft geen principiële bezwaren tegen

de voorgestelde overdracht, maar is wel de mening

toegedaan dat daar geen sprake van kan zijn zonder

het voorafgaande advies van het openbaar ministerie.

Ook mevrouw Sonja Becq (CD&V) vindt het nood-

zakelijk dienaangaande eerst het advies van het open-

baar ministerie in te winnen. Wel denkt zij niet dat het

optreden van het openbaar ministerie minder waarde

zou hebben dan vandaag, wanneer het de vorm zou

aannemen van een schriftelijke procedure.

Volgens de heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!)

zou een schriftelijke procedure voor het openbaar mi-

nisterie wel eens dwingender kunnen zijn dan de thans

vigerende procedure. Wellicht is het voor het openbaar

ministerie makkelijker zijn opmerkingen mondeling mee

te delen tijdens een zitting, dan ze formeel op papier te

zetten. In de veronderstelling dat de vrederechter be-

voegd zou zijn, zou het openbaar ministerie bovendien

de stukken van het dossier moeten opvragen of zich op

zijn minst naar de griffie van het vredegerecht moeten

begeven om die stukken in te zien. De praktische impli-

caties van een dergelijke overdracht mogen zeker niet

over het hoofd worden gezien.

De heer Christian Brotcorne (cdH) heeft evenmin

principiële bezwaren tegen de door de HRJ voorge-

stelde overdracht, tenzij het College van procureurs-

generaal tegenargumenten zou opwerpen.

*

Page 29: 0682/015 - dekamer.be

290682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Par lettre du 19 mai 2011, la commission a demandé

au Collège des Procureurs généraux son avis quant aux

deux questions suivantes:

— L’homologation du tribunal de première instance

des actes de notoriétés délivrés par le juge de paix pour

remplacer des actes de naissance (art. 70 et 72 du Code

civil) peut-elle être supprimée pour être remplacée par

un système dans lequel le juge de paix procéderait

lui-même aux contrôle de ces actes après avis écrit du

ministère public?

— Peut-on envisager de transférer la compétence

en matière d’absence du tribunal de première instance

au juge de paix et prévoir, dans ce cadre, que toute

intervention du ministère public devrait se faire par écrit.

Par lettre du 30  mai 2011, le ministère public a

répondu que, de son point de vue,:

— la matière de l’homologation devait continuer à

relever du tribunal de première instance;

— la matière de l’absence pourrait relever de la com-

pétence du juge de paix, avec l’avis écrit du ministère

public.

M. Christian Brotcorne (cdH) pense que l’on peut

souscrire à la proposition du ministère public.

— Succession vacante (art. 102)

“La compétence de désigner un curateur dans

une succession vacante (art. 813 C.C.) est attribuée

au tribunal de la famille. Le juge de paix est pourtant

généralement saisi au préalable dans le cadre de sa

compétence d’apposer des scellés à la résidence du

défunt, conformément à l’article 1151 C. jud. En vertu de

l’article 1154 C. jud., le juge de paix doit alors désigner

un curateur qui peut seulement prendre les mesures

provisoires. Il n’est pas logique que ce soit ensuite une

autre autorité judiciaire qui doive prendre connaissance

à nouveau de la même problématique puis désigner un

curateur qui prendra les mesures défi nitives, alors que,

dans la pratique, il est souvent difficile de délimiter les

frontières entre les mesures provisoires et les mesures

défi nitives. Le citoyen est de nouveau renvoyé d’une

juridiction à l’autre.” (Avis CSJ, p. 5).

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) remarque que

dans la mesure où les successions relèveront désormais

de la compétence du tribunal de la famille, il est logique

Bij brief van 19 mei 2011 heeft de commissie het Col-

lege van procureurs-generaal om een advies verzocht

over de volgende twee vraagpunten:

— Mag de homologatie door de rechtbank van eerste

aanleg van de akten van bekendheid die werden afge-

geven door de vrederechter ter vervanging van de ge-

boorteakten (art. 70 en 72 van het Burgerlijk Wetboek),

worden afgeschaft en vervangen door een regeling

waarbij de vrederechter zelf die akten controleert, na

schriftelijk advies van het openbaar ministerie?

— Is het denkbaar dat de thans bij de rechtbank van

eerste aanleg liggende bevoegdheid inzake afwezig-

heid wordt overgeheveld naar de vrederechter, waarbij

zou worden bepaald dat elk optreden van het openbaar

ministerie schriftelijk moet verlopen?

Bij brief van 30 mei 2011 heeft het openbaar minis-

terie zijn standpunt aangaande deze twee vraagpunten

meegedeeld:

— De homologatie zou een bevoegdheid van de

rechtbank van eerste aanleg moeten blijven.

— De afwezigheidsaangelegenheid mag onder de

bevoegdheid van de vrederechter vallen, na schriftelijk

advies van het openbaar ministerie.

De heer Christian Brotcorne (cdH) ziet geen graten

in het voorstel van het openbaar ministerie.

— Onbeheerde nalatenschap (art. 102)

“De bevoegdheid tot aanstelling van een curator

over een onbeheerde nalatenschap (art. 813 BW) wordt

toebedeeld aan de familierechtbank. Nochtans wordt

de vrederechter meestal voorafgaandelijk gevat in het

kader van zijn bevoegdheid tot verzegeling van het

sterfhuis op basis van art. 1151 Ger.W. Krachtens art

1154 Ger. W. dient de vrederechter dan een curator aan

te stellen die alleen voorlopige maatregelen kan nemen.

Het is onlogisch dat vervolgens een andere rechtsmacht

opnieuw moet kennis nemen van dezelfde problema-

tiek om dan een curator aan te stellen voor defi nitieve

maatregelen, daar waar in de praktijk vaak problemen

rijzen omtrent de afbakening tussen voorlopige en de-

fi nitieve maatregelen en opnieuw de burger van de ene

naar de andere rechtsmacht moet verwezen worden.”

(advies HRJ, blz. 5)

Aangezien de nalatenschappen voortaan onder de

bevoegdheid van de familierechtbank zouden vallen,

vindt de heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) het

Page 30: 0682/015 - dekamer.be

30 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

que ce dernier se voit également confi er la compétence

de désigner un curateur dans une succession vacante.

L’intervenant remarque que l’argument invoqué par

le CSJ à l’appui de sa proposition repose sur la com-

pétence du juge de paix d’apposer des scellés à la

résidence du défunt. Il se demande néanmoins si une

telle apposition de scellés est courante dans les faits.

Enfi n, M. Van Hecke évoque à nouveau les difficultés

pratiques qui pourraient résulter de ce transfert de com-

pétence au juge de paix, dans la mesure où le ministère

public y intervient également.

M. Christian Brotcorne (cdH) est d’avis que dans la

mesure où on a fait le choix de confi er la matière des

successions au tribunal de la famille, le transfert proposé

par le CSJ ne se justifi e pas.

La représentante du secrétaire d’État confi rme qu’il

s’agit d’un choix logique. Il convient en tous les cas de

réserver à cette compétence le même sort que celui que

l’on réservera à la compétence en matière d’inventaire.

La désignation du curateur et l’inventaire sont en effet

intrinsèquement liés.

— Inventaire (art. 178)

“La compétence d’autorisation de faire établir un

inventaire (art. 1177 C. jud.) a été transférée du juge de

paix au tribunal parce qu’elle serait étroitement liée à la

problématique du droit successoral et du régime matri-

monial. Toutefois, quel que soit le litige sous-jacent,

l’établissement d’un inventaire vise exclusivement la

conservation et n’a pas le moindre impact sur le fond

du litige. Comme l’ensemble de la problématique des

scellés a toujours été une matière spécifi que du juge

de paix, il est également souhaitable que l’inventaire

reste entre les mains du juge cantonal qui connaît la

situation.”. (Avis CSJ, p.5-6)

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) estime pré-

férable de ne pas modifi er la proposition sur ce point.

La représentante du secrétaire d’État souligne que

si elle liait la désignation d’un curateur de succession

vacante à l’inventaire, tel n’est pas nécessairement le

cas de l’inventaire et de la succession.

logisch dat die rechtbank ook bevoegd wordt gemaakt

om de curator aan te wijzen voor een onbeheerde na-

latenschap.

Voorts stipt de spreker aan dat het argument dat de

HRJ ter staving van zijn voorstel aanvoert, berust op

de bevoegdheid van de vrederechter om het sterfhuis

te verzegelen. Wel vraagt hij zich af of een dergelijke

verzegeling in de praktijk vaak gebeurt.

Tot slot wijst de heer Van Hecke nogmaals op de prak-

tische moeilijkheden die de bevoegdheidsoverdracht

naar de vrederechter met zich kan brengen, omdat ook

het openbaar ministerie terzake optreedt.

De heer Christian Brotcorne (cdH) vindt de door de

HRJ voorgestelde overdracht geen goed idee, omdat

ervoor is gekozen de nalatenschappen aan de familie-

rechtbank toe te vertrouwen.

Volgens de vertegenwoordigster van de staats-

secretaris betreft het hier wel degelijk een logische

keuze. Hoe dan ook is het zaak voor die bevoegdheid

dezelfde beslissing te nemen als voor de bevoegdheid

met betrekking tot de inventaris. De aanwijzing van

een curator en de inventaris zijn immers intrinsiek met

elkaar verbonden.

— Inventaris (art. 178)

“De bevoegdheid tot machtiging tot opmaak van een

inventaris (art 1177 Ger. W.) werd verplaatst van de

vrederechter naar de rechtbank omdat dit sterk zou ge-

relateerd zijn aan de problematiek rond erfenisrecht en

huwelijksvermogen. Echter, wat ook het onderliggende

geschil moge zijn, het opmaken van een inventaris

strekt uitsluitend tot bewaring zonder enige weerslag

op de grond van het geschil zelf. Vermits de ganse

verzegelingsproblematiek van oudsher een specifi eke

materie is van de vrederechter zou ook de inventaris

best bij de kantonrechter die de situatie kent, blijven.”

(advies HRJ, blz. 5-6)

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) vindt

het verkieslijk het wetsvoorstel op dit punt niet aan te

passen.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris on-

derstreept dat ze weliswaar een link heeft gelegd tussen

de aanwijzing van een curator voor een onbeheerde

nalatenschap en de inventaris, maar dat die link niet

noodzakelijk moet worden gemaakt tussen de inventaris

en de nalatenschap.

Page 31: 0682/015 - dekamer.be

310682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

M. Christian Brotcorne (cdH) reconnait que confi er la

compétence générale en matière d’inventaire au tribunal

de la famille est sans doute excessif.

*

Lors de la réunion du 18 mai 2011, la représentante

du secrétaire d’État indique que, renseignements pris, il

est préférable de laisser au juge de paix la compétence

de désigner le curateur d’une succession vacante et

celle de l’inventaire. Il s’agit d’actes techniques qu’il est

préférable de laisser à un juge de proximité.

M. Christian Brotcorne (cdH) souscrit à cette pro-

position.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) rappelle que

le choix de laisser cette compétence au tribunal de la

famille reposait sur deux considérations: d’une part, la

compétence générale de ce tribunal en matière de suc-

cessions et d’autre part, le rôle du ministère public qui

suppose que ce dernier puisse avoir facilement accès

au dossier. L’intervenant se réfère sur ce point à l’avis

communiqué par le Collège des procureurs généraux.

Conférer cette compétence au juge de paix revien-

drait à méconnaître les considérations précitées.

La représentante du secrétaire d’État reconnaît qu’il

est logique de laisser au tribunal de la famille la matière

des successions. Toutefois, dans le cas d’une succes-

sion vacante, la mise sous scellés de la résidence du

défunt, qui relève de la compétence du juge de paix,

devra être suivie d’un inventaire afi n de déterminer la

masse active et passive. Il est normal que dans ces cas,

le curateur soit désigné par le juge de paix et non par

le tribunal de la famille. L’inventaire sera fait par le juge

de paix ayant ordonné la mise sous scellés ou par un

notaire, sur demande du curateur.

Le fond de la succession vacante restera de la com-

pétence du tribunal de la famille.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) se demande

si cette pratique de mise sous scellés de la résidence

du défunt est si courante.

Mme Sonja Becq (CD&V) est d’avis que si l’apposi-

tion de scellés est fréquente dans pareil cas, il est pré-

férable de laisser au juge de paix le soin de désigner le

De heer Christian Brotcorne (cdH) erkent dat het wel-

licht te ver gaat om de algemene bevoegdheid inzake

de inventaris aan de familierechtbank toe te kennen.

*

Tijdens de vergadering van 18  mei 2011 geeft de

vertegenwoordigster van de staatssecretaris aan dat

het, na inwinning van inlichtingen, verkieslijk is geble-

ken de bevoegdheid van de vrederechter in stand te

houden, zowel voor de aanwijzing van een curator voor

een onbeheerde nalatenschap, als voor de inventaris. In

de beide gevallen gaat het om technische handelingen,

die beter worden toevertrouwd aan een rechter die dicht

bij de burger staat.

De heer Christian Brotcorne (cdH) is het met dat

voorstel eens.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) brengt

in herinnering dat de keuze om die bevoegdheid aan

de familierechtbank te laten, op twee overwegingen be-

rustte: het feit dat die rechtbank algemeen bevoegd zal

zijn inzake nalatenschappen en de rol van het openbaar

ministerie, dat makkelijk toegang moet hebben tot het

dossier. Dienaangaande verwijst de spreker naar het

advies van het College van procureurs-generaal.

Die bevoegdheid aan de vrederechter verlenen, zou

erop neerkomen dat voorbij wordt gegaan aan de bo-

venstaande overwegingen.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris er-

kent dat het logisch is de familierechtbank te belasten

met de materie inzake nalatenschappen. Bij een onbe-

heerde nalatenschap zal de verzegeling van de woning

van de overledene, iets waarvoor de vrederechter

bevoegd is, moeten worden gevolgd door een inven-

taris om het actief en het passief van de boedel vast

te stellen. Het is normaal dat in die gevallen de curator

wordt aangewezen door de vrederechter en niet door de

familierechtbank. De boedelbeschrijving zal worden op-

gemaakt door de vrederechter die de verzegeling heeft

bevolen of door een notaris, op verzoek van de curator.

De familierechtbank blijft bevoegd om zich ten gronde

uit te spreken over de onbeheerde nalatenschap.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) vraagt

zich af of die praktijk van verzegeling van de woning van

de overledene wel zo gebruikelijk is.

Hoewel verzegeling volgens mevrouw Sonja Becq

(CD&V) in dergelijke gevallen gebruikelijk is, wordt het

best aan de vrederechter overgelaten de curator van de

Page 32: 0682/015 - dekamer.be

32 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

curateur de la succession vacante. Le secrétaire d’État

dispose-t-il de chiffres sur la question?

La représentante du secrétaire d’État ne dispose

pas de chiffres concernant l’apposition de scellés en

cas de succession vacante.

M. Christian Brotcorne (cdH) estime qu’il convient

de distinguer le fond du droit des simples éléments

de procédure. Laisser au juge de paix la compétence

en matière d’inventaire a un sens sous l’angle de la

proximité. La désignation du curateur de la succes-

sion vacante n’est qu’un élément de procédure qui

ne préjuge pas de la manière dont la succession sera

ultérieurement liquidée.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) remarque

que, conformément à l’article 813 du Code civil, le cura-

teur chargé de faire constater l’état de la succession

vacante par un inventaire est actuellement désigné

par le tribunal de première instance et non par le juge

de paix. L’inventaire est donc réalisé à l’initiative du

curateur lui-même.

Mme Sonja Becq (CD&V) confi rme qu’il faut distin-

guer cette situation de celle où c’est bien le juge de paix

qui est chargé de réaliser l’inventaire et de désigner le

curateur (article 1154 du Code judiciaire). Mme Becq

souligne que l’apposition de scellés ordonnée par le

juge de paix est une mesure conservatoire. L’inventaire

qui s’ensuit doit par conséquent lui être laissé.

Ayant entendu la remarque de M. Van Hecke et de

Mme Lahaye-Battheu, M. Christian Brotcorne (cdH)

reconnait que, dans la mesure où la matière des suc-

cessions vacantes relève actuellement du tribunal de

première instance, il est préférable de transférer cette

compétence au tribunal de la famille, au nom de sa

compétence générale en matière de successions.

L’inventaire qui est réalisé dans ce cas l’est en effet sur

l’initiative du curateur désigné par le tribunal.

Par contre, l’intervenant insiste pour qu’on ne touche

pas à la compétence générale d’inventaire du juge de

paix.

Mme Valérie Déom (PS) se demande pourquoi on ne

laisserait pas au tribunal de première instance, actuelle-

ment compétent, la matière des successions vacantes

onbeheerde nalatenschap aan te wijzen. Beschikt de

staatssecretaris terzake over cijfers?

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris

beschikt niet over cijfers in verband met verzegelingen

in geval van onbeheerde nalatenschappen.

Volgens de heer Christian Brotcorne (cdH) moet een

onderscheid worden gemaakt tussen de grond van het

recht en de louter procedurele aspecten. De vrede-

rechter de bevoegdheid in verband met de inventaris

verlenen, is zinvol als een en ander wordt bekeken vanuit

het streven het recht dichter bij de burger te brengen. De

aanwijzing van de curator van de onbeheerde nalaten-

schap is slechts een procedureel facet, dat geenszins

afbreuk doet aan de wijze waarop nadien de vereffening

van de nalatenschap zal geschieden.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) stipt

aan dat op grond van artikel 813 van het Burgerlijk Wet-

boek, de curator die de staat van nalatenschap door een

boedelbeschrijving moet doen vaststellen, momenteel

wordt aangesteld door de rechtbank van eerste aanleg

en niet door de vrederechter. De boedelbeschrijving

gebeurt dus op initiatief van de curator zelf.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) bevestigt dat die situ-

atie moet worden onderscheiden van die waarin wel

degelijk de vrederechter ermee belast is de boedel-

beschrijving op te maken en de curator aan te wijzen

(artikel 1154 van het Gerechtelijk Wetboek). Mevrouw

Becq beklemtoont dat de door de vrederechter bevolen

verzegeling een bewarende maatregel is. Bijgevolg

moet de daaropvolgende boedelbeschrijving aan hem

worden overgelaten.

Na de opmerking van de heer Van Hecke en mevrouw

Lahaye-Battheu te hebben gehoord, erkent de heer

Christian Brotcorne (cdH) dat het, aangezien momen-

teel de rechtbank van eerste aanleg bevoegd is voor

het vraagstuk van de onbeheerde nalatenschappen,

verkieslijk is die bevoegdheid aan de familierechtbank

over te dragen in naam van haar algemene bevoegd-

heid in verband met nalatenschappen. De in dat geval

opgemaakte boedelbeschrijving gebeurt immers op

initiatief van de door de rechtbank aangewezen curator.

Wel dringt de spreker erop aan dat niet wordt geraakt

aan de algemene bevoegdheid van de vrederechter om

boedelbeschrijvingen op te maken.

Mevrouw Valérie Déom (PS) vraagt zich af waarom

de thans bevoegde rechtbank van eerste aanleg niet

bevoegd zou mogen blijven voor de onbeheerde nala-

Page 33: 0682/015 - dekamer.be

330682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

puisque, par défi nition, une telle succession ne se ren-

contre qu’en l’absence d’héritiers et donc de famille.

M.Christian Brotcorne (cdH) pense qu’il est préfé-

rable d’éviter de confi er des matières identiques à des

chambres différentes d’un même tribunal. Aux fi ns de

cohérence, il s’indique de regrouper l’ensemble des

successions entre les mains du tribunal de la famille.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) constate

par conséquent qu’un consensus se dégage au sein de

la commission pour laisser au juge de paix l’inventaire

(1154  du Code judiciaire) et pour confi er au tribunal

de la famille la compétence relative aux successions

vacantes. 

— Biens en déshérence

“La compétence de désigner un séquestre pour

les biens en déshérence, qui relève actuellement du

président du tribunal de première instance (art. 584,

3° C. jud.), peut parfaitement être attribuée au juge de

paix en tant que juge de proximité.”. (Avis CSJ, p. 6).

La commission n’émet aucune objection à l’égard

de cette proposition.

— Sépultures et funérailles

“Il en va de même pour la compétence visée à

l’article 587, 1er C. jud. en matière de sépultures et de

funérailles, souvent à l’origine de confl its douloureux au

sein des familles et qui nécessite l’intervention du juge

de paix, qui a toujours été associée à une approche de

conciliation;” (Avis CSJ, p. 6).

La commission n’émet aucune objection à l’égard

de cette proposition.

— Demandes des entreprises d’utilité publique

“Suite, entre autres, à la crise économique et fi nan-

cière, de nombreux citoyens ne parviennent plus à

payer les sociétés de distribution. Ces litiges néces-

sitent une connaissance de la problématique de la

pauvreté, ainsi que l’aptitude à rédiger des plans d’apu-

rement. Il convient dès lors de recommander l’ajout

d’une disposition à l’article 591  C. jud. qui rendrait

le juge de paix compétent pour toutes les demandes

émanant des sociétés d’utilité publique dirigées contre

des particuliers, quel que soit le montant, de sorte que

l’ensemble de la problématique puisse être traité en

connaissance de cause par un seul et même juge, qui

peut ainsi également défi nir une certaine politique.”.

(Avis CSJ, p. 6 et 7).

tenschappen, aangezien een dergelijke nalatenschap

alleen voorkomt bij ontstentenis van erfgenamen en

dus van familie.

De heer Christian Brotcorne (cdH) acht het verkieslijk

te voorkomen dat verschillende kamers van een zelfde

rechtbank worden belast met identieke materies. Met

het oog op coherentie is het aangewezen alle nalaten-

schappen te groeperen bij de familierechtbank.

Bijgevolg constateert mevrouw Sabien Lahaye-Batt-

heu (Open Vld) dat binnen de commissie een consensus

groeit om de vrederechter de boedelbeschrijving te laten

opmaken (artikel 1154 van het Gerechtelijk Wetboek)

en om de familierechtbank de bevoegdheid voor de

onbeheerde nalatenschappen te verlenen.

— Onbeheerde goederen

“De bevoegdheid tot aanstelling van een sekwester

voor onbeheerde goederen die thans toebehoort aan

de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg (art.

584, 3° Ger. W.) kan perfect worden toegewezen aan

de vrederechter als zijnde de buurtrechter.” (HRJ,

advies, blz. 6)

De commissie formuleert geen enkel bezwaar tegen

dit voorstel.

— Begraafplaatsen en lijkbezorging

“Hetzelfde geldt voor de bevoegdheid van art. 587,

1 Ger. W. inzake begraafplaatsen en lijkbezorging, die

vaak tot pijnlijke geschillen binnen de families leidt en

die de tussenkomst vereist van de vrederechter die van

oudsher wordt geassocieerd met een verzoeningsge-

richte aanpak.” (HRJ, advies, blz. 6)

De commissie formuleert geen enkel bezwaar tegen

dit voorstel.

— Vorderingen van nutsbedrijven

“O.m. ingevolge de fi nancieel-economische crisis

kunnen vele burgers hun nutsvoorzieningen niet meer

betalen. Deze geschillen vergen inzicht in de problema-

tiek van armoede, alsmede de vaardigheid om afbeta-

lingsregelingen tot stand te brengen. Het zou derhalve

aan te bevelen zijn art. 591 Ger. W. aan te vullen met

een bepaling die de vrederechter bevoegd maakt voor

alle vorderingen van nutsbedrijven tegen particulieren,

ongeacht het bedrag, zodat de globale problematiek

met kennis van zaken kan behandeld worden door een

en dezelfde rechter, die aldus ook een zeker beleid kan

voeren.” (HRJ, advies, blz. 6 en 7)

Page 34: 0682/015 - dekamer.be

34 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

La représentante du secrétaire d’État reconnait qu’il

s’agit là d’une proposition intéressante qui rencontre

un objectif de proximité. Le juge de paix est en effet

particulièrement bien placé pour connaître de ce type

de litiges.

Toutefois, pareil transfert de compétence doit être

examiné en dehors de la discussion relative à la pré-

sente proposition de loi de manière à pouvoir en évaluer

toutes les implications. Il convient également que soient

consultées les autres commissions parlementaires

compétentes.

Mme Sonja Becq (CD&V) est également d’avis que

rendre les juges de paix compétents pour ce type de

litiges pourrait avoir une plus-value. Compte tenu de

leur compétence ratione summae, les juges de paix

sont d’ailleurs déjà habitués à ce type de situation. Leur

conférer compétence pour connaître des demandes

émanant des sociétés d’utilité publique permettrait

par ailleurs de garantir une plus grande dispersion

territoriale de ces litiges que ce qui est le cas actuel-

lement.

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) pense que la

proposition du CSJ risque d’avoir un impact important

en terme de charge de travail. Les demandes dont sont

saisis les juges de paix à l’heure actuelle ne doivent

pas faire l’objet de conclusions, dans la mesure où les

montants concernés sont relativement faibles. Tel ne

sera plus le cas s’ils doivent connaître de ces litiges,

quel que soit le montant en jeu.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) se dit favorable

à la proposition formulée par le CSJ dans son avis qui

suppose néanmoins que l’on modifi e la compétence

territoriale auxquels sont soumis ce genre de litiges.

Généralement, les sociétés d’utilité publique glissent

dans les contrats qui les lient à leurs clients une clause

en vertu de laquelle c’est un tribunal bien déterminé qui

est compétent. Si l’on souhaite confi er cette matière aux

juges de paix, il sera nécessaire de prévoir que c’est

le juge du domicile qui est compétent. Ce faisant, l’on

garantira une meilleure dispersion de ces dossiers et

l’on évitera une trop grande charge de travail. En outre,

la résolution de ces litiges se limite souvent à l’élabo-

ration d’un plan d’apurement ou à l’octroi de délais de

paiement.

M. Christian Brotcorne (cdH) souscrit à la proposi-

tion du CSJ mais juge que cette discussion n’a pas sa

place dans le débat relatif à la création d’un tribunal de

la famille et de la jeunesse. Il faudra en outre défi nir la

notion de “sociétés d’utilité publique” et, comme l’a pré-

cisé M. Van Hecke, préciser la compétence territoriale.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris er-

kent dat dit een interessant voorstel is, dat ertoe strekt

te voorzien in recht dat dicht bij de burger staat. De

vrederechter is immers bijzonder goed geplaatst kennis

te nemen van dat soort geschillen.

Toch moet een dergelijke bevoegdheidsoverdracht

los van de bespreking van dit wetsvoorstel worden on-

derzocht om alle implicaties ervan te kunnen evalueren.

Tevens moeten de andere bevoegde parlementaire

commissies worden geraadpleegd.

Ook mevrouw Sonja Becq (CD&V) beschouwt het

als een meerwaarde, mochten de vrederechters de

bevoegdheid voor dit type van geschillen toebedeeld

krijgen. Gelet op hun bevoegdheid ratione summae

zijn de vrederechters trouwens al gewend aan dit soort

situaties. Hun de bevoegdheid verlenen om kennis te

nemen van vorderingen van nutsbedrijven zou ook de

mogelijkheid bieden een grotere territoriale spreiding

van die geschillen te waarborgen dan nu het geval is.

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) denkt

dat het voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie een

grote weerslag op de werklast dreigt te hebben. De

vorderingen die thans bij de vrederechter worden inge-

diend, vergen geen conclusies, aangezien de betrokken

bedragen vrij gering zijn. Dat zal niet langer het geval

zijn als zij dat soort geschillen moeten behandelen,

ongeacht het bedrag.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) is voor-

stander van het voorstel uit het advies van de Hoge

Raad voor de Justitie, dat niettemin inhoudt dat men

de territoriale bevoegdheid wijzigt waaraan dat soort

geschillen is onderworpen. In het algemeen nemen

de nutsbedrijven in de contracten met hun klanten

een clausule op, op grond waarvan een welbepaalde

rechtbank bevoegd is. Als men die aangelegenheid

aan de vrederechters wenst toe te vertrouwen, zal

het noodzakelijk zijn te bepalen dat de rechter van de

woonplaats bevoegd is. Zodoende zal men een betere

spreiding van die dossiers waarborgen en een te hoge

werklast voorkomen. Bovendien is de oplossing van die

geschillen vaak beperkt tot de opstelling van een aan-

zuiveringsplan of de toekenning van betalingstermijnen.

De heer Christian Brotcorne (cdH) onderschrijft het

voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie, maar vindt

de bespreking niet op zijn plaats in het debat over de

oprichting van een familie- en jeugdrechtbank. Men zal

voorts het begrip “nutsbedrijven” moeten defi niëren en,

zoals door de heer Van Hecke is gepreciseerd, de ter-

ritoriale bevoegdheid nader moeten omschrijven.

Page 35: 0682/015 - dekamer.be

350682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

L’augmentation à 2500  euros de la compétence

ratione summae du juge de paix lui permettra déjà de

connaître de ce type de litiges.

— Protection des consommateurs

“Les demandes visées à l’article 587, 3° C. jud., sur

lesquelles le président du tribunal de première instance

statue actuellement, peuvent également être attribuées

au juge de paix. Il en va de même pour les contestations

relatives à la loi sur les contrats de voyage. Ici encore,

le citoyen préférera défendre ses intérêts en personne

auprès de la justice de paix locale”. (Avis CSJ, p. 7)

Mme Sonja Becq (CD&V) juge que la proposition

du CSJ visant à transférer au juge de paix la protection

des consommateurs doit également être examinée en

dehors du présent débat.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) considère

que dans un contentieux tel celui de la protection des

consommateurs, la proximité est un élément important.

Cette matière recouvre toutefois beaucoup de choses

(crédit à la consommation, pratiques commerciales, …).

Les juges de paix ont-ils la sensibilité nécessaire pour

se pencher sur ce genre de contentieux?

M. Christian Brotcorne (cdH) est également d’avis

que la question soulevée par le Conseil supérieur de la

justice sort du cadre de la présente discussion.

— Compétence générale (ratione summae) du juge

de paix ( art. 154)

Augmentation du minimum d’introduction de

l’appel

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) se dit favorable

à l’augmentation proposée en ce qui concerne la com-

pétence ratione summae, qui s’apparente, selon lui, à

une forme d’indexation. Il n’est pas non plus opposé à

l’augmentation du taux du ressort.

La représentante du secrétaire d’État souligne que

l’augmentation à 2500  euros de la compétence des

juges de paix a fait l’objet de beaucoup de discussion

au sein du groupe de travail ayant élaboré le texte de la

proposition de loi. Il faut savoir, toutefois, que ce montant

ne correspond même pas à une indexation. Il est apparu,

au cours des discussions, qu’aller au-delà risquait

d’obliger les juges de paix à connaître de litiges dans

des matières qu’ils ne connaissent pas nécessairement.

De verhoging tot 2 500  euro van de bevoegdheid

ratione summae van de vrederechter zal het hem al

mogelijk maken dergelijke geschillen te behandelen.

— Consumentenbescherming

“De vorderingen bedoeld in art 587, 3° Ger. W., waar-

over thans de voorzitter van de rechtbank van eerste

aanleg uitspraak doet, kunnen eveneens toebedeeld

worden aan de vrederechter. Hetzelfde geldt voor ge-

schillen inzake de reiscontractenwet. Ook hier zal de

burger verkiezen zelf zijn belangen te behartigen in het

plaatselijke vredegerecht.” (HRJ, blz. 7)

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) vindt dat ook het voor-

stel van de Hoge Raad voor de Justitie om consumen-

tenbescherming aan de vrederechter over te dragen,

buiten dit debat moet worden onderzocht.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) vindt dat

in een geschil als consumentenbescherming, nabijheid

een belangrijk element is. Die aangelegenheid omvat

echter veel zaken (consumentenkrediet, handelsprak-

tijken enzovoort).

Hebben de vrederechters de nodige kennis van zaken

om zich over dat soort geschillen te buigen?

Ook de heer Christian Brotcorne (cdH) is van mening

dat het door de Hoge Raad voor de Justitie opgeworpen

vraagstuk buiten het bestek van deze bespreking valt.

— Algemene (nominale) bevoegdheid van de

vrederechter (art. 154)

Verhoging van de benedengrens voor het instellen

van hoger beroep

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) is voor-

stander van de voorgestelde verhoging met betrekking

tot de nominale bevoegdheid, die volgens hem vergelijk-

baar is met een vorm van indexering. Hij is ook niet ge-

kant tegen het optrekken van het bedrag van de aanleg.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris wijst

erop dat de verhoging tot 2 500 euro van de bevoegd-

heidsgrens van de vrederechters een ruim debat heeft

veroorzaakt in de werkgroep die de tekst van het wets-

voorstel heeft voorbereid. Men moet evenwel weten dat

dit bedrag zelfs niet met een indexering overeenstemt.

Tijdens de besprekingen is gebleken dat verder gaan

de vrederechters zou dreigen te verplichten geschillen

te behandelen in aangelegenheden die ze niet nood-

zakelijkerwijze kennen.

Page 36: 0682/015 - dekamer.be

36 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

M. Christian Brotcorne (cdH) constate que dans

son avis, si le CSJ souscrit à l ’augmentation de la

compétence ratione summae du juge de paix, il juge

que celle-ci doit “cependant rester limitée à 2 500 EUR

pour diverses raisons. Les justices de paix sont pen-

sées, construites et équipées pour permettre l’exercice

d’une fonction de proximité à mi-chemin entre justice

et protection sociale. Il faut veiller à ne pas en faire de

“petits tribunaux “qui se retrouveraient submergés par

toutes sortes de contestations fi nancières”. L’interve-

nant constate que ce raisonnement est quelque peu

contradictoire avec le plaidoyer de ce même CSJ de

transférer tout le contentieux concernant les sociétés

d’utilité publique, quelque soit le montant.

Pour sa part, Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA)

souscrit également à l’avis du CSJ en ce qui concerne

l’augmentation du minimum d’introduction de l’appel.

La mise en place d’une règle de compétence

territoriale impérative et unique pour les demandes

de paiement d’une somme d’argent

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) estime que la

question de la compétence territoriale évoquée par le

CSJ devra âtre abordée dans le cadre du débat relatif

au transfert du contentieux concernant les sociétés

d’utilité publique.

5. Harmonisation des conditions de fond concernant

la mise en œuvre du devoir de secours (art. 221  et

223 C.C. et 1280 GW)

M. Christian Brotcorne (cdH) relève que dans son

avis, le CSJ plaide pour harmoniser les conditions de

fond pour la mise en œuvre du devoir de secours, qu’il

y ait — ou non — une procédure en divorce. Se basant

sur l’évolution sociologique et juridique de ces dernières

années, qui tend à exclure la notion de faute, le CSJ

estime préférable d’abandonner toute référence à une

quelconque responsabilité dans la rupture. De la même

manière, la section législation du Conseil d’État observe

que, dès lors que la proposition de loi se donne pour

objectif d’harmoniser les procédures, il serait cohérent

de traiter aussi du fond du règlement des litiges entre

époux ou cohabitants en uniformisant également les

dispositifs qui régissent la responsabilité (voir DOC

53 682/006, p.33).

Cette question a également été évoquée par les

professeurs Senaeve et Pire.

De heer Christian Brotcorne (cdH) stelt vast dat de

Hoge Raad voor de Justitie in zijn advies dan wel het

optrekken van de nominale bevoegdheid van de vrede-

rechter onderschrijft, maar vindt dat die evenwel dient

“beperkt te blijven tot 2 500 EUR om verschillende rede-

nen. De vredegerechten zijn specifi ek geconcipieerd,

gestructureerd en uitgerust voor de uitoefening van

een nabijheidsfunctie op het raakvlak van rechtspraak

en sociale bescherming. Men dient erover te waken

hiervan geen “kleine rechtbanken” te maken die zouden

overspoeld geraken door allerlei geldelijke betwistin-

gen.”. De spreker stelt vast dat die redenering enigszins

tegenstrijdig is met het pleidooi van diezelfde Hoge

Raad voor de Justitie om elk geschil met betrekking tot

de nutsbedrijven, ongeacht het bedrag, over te dragen.

Ook mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) on-

derschrijft het advies van de Hoge Raad voor de Justitie

in verband met de verhoging van de benedengrens voor

het instellen van hoger beroep.

De instelling van een dwingende en unieke ter-

ritoriale bevoegdheidsregel voor vorderingen tot

betaling van een geldsom

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) vindt dat

het aspect van de territoriale bevoegdheid dat door

de Hoge Raad voor de Justitie ter sprake is gebracht,

moet worden aangepakt in het kader van het debat

over de overdracht van geschillen met betrekking tot

de nutsbedrijven.

5. Harmonisering van de grondvoorwaarden in

verband met de uitvoering van de plicht tot bijstand

(art. 221 en 223 B.W. en 1280 Ger.W.)

De heer Christian Brotcorne (cdH) merkt op dat de

Hoge Raad voor de Justitie in zijn advies pleit voor

de harmonisering van de grondvoorwaarden voor de

uitvoering van de plicht tot bijstand, ongeacht of er een

echtscheidingsprocedure is. Op basis van de sociologi-

sche en juridische evolutie van de afgelopen jaren, die

ertoe neigt de notie schuld uit te sluiten, acht de Hoge

Raad voor de Justitie het beter elke verwijzing naar

enige verantwoordelijkheid voor de breuk weg te laten.

Evenzo merkt de afdeling Wetgeving van de Raad van

State op dat, aangezien het wetsvoorstel beweert ertoe

te strekken de procedures op elkaar af te stemmen, het

logischer zou zijn ook de regeling zelf van de geschillen

tussen echtgenoten of tussen samenwonenden aan te

pakken door de bepalingen die de verantwoordelijkheid

regelen eveneens op elkaar af te stemmen (zie DOC

53 682/006, blz. 33).

Die vraag is ook ter sprake gebracht door professor

Senaeve en de heer Pire.

Page 37: 0682/015 - dekamer.be

370682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

L’intervenant estime que l’avis du CSJ doit être suivi

sur ce point.

La représentante du secrétaire d’État relève que,

contrairement au CSJ, le professeur Senaeve se disait

opposé à ce que la notion de faute disparaisse de

l’article 221. Il disait à ce propos qu’il était “en tout

cas difficilement imaginable d’exclure l’utilisation de la

notion de faute, telle qu’elle apparaît dans la jurispru-

dence constante de la Cour de cassation, dans le cadre

des actions devant le tribunal de la famille, tant que les

époux ont l’obligation de cohabiter (et de fi délité)”.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) rappelle que

lors de son audition, le professeur Senaeve avait même

suggéré un texte rédigé comme suit:

“Lorsque les époux vivent séparément, l’époux qui

introduit une action visant le respect par l’autre époux

du devoir de secours et de contribution aux charges

du mariage, doit prouver que ni la survenance, ni le

maintien de la séparation de fait ne lui sont imputables.

Lorsque les époux vivent séparément à la suite

d’une autorisation judiciaire ou à la suite de l’introduc-

tion d’une procédure de divorce, l’époux qui réclame

une pension alimentaire ne doit pas prouver que ni la

survenance, ni le maintien de la séparation ne lui sont

imputables.

L’autre époux peut toutefois fournir la preuve que la

survenance ou le maintien de la séparation est impu-

table, fût-ce partiellement, à l’époux qui réclame une

pension alimentaire.” (traduction)

La représentante du secrétaire d’État rappelle que

l ’obtention d’un secours alimentaire dans le cadre

d’une procédure en divorce n’est pas conditionnée par

la preuve de la faute. Par conséquent il semble difficile

de maintenir la notion de faute telle qu’elle existe dans

l’article 221.

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) demande

quel est le critère qui devrait être utilisé en lieu et place

de la faute.

Plutôt que la notion de faute, Mme Sonja Becq

(CD&V) juge préférable de prendre comme critère le

niveau de vie pendant la vie commune, par analogie

avec la loi sur le divorce.

M. Christian Brotcorne (cdH) est d’avis qu’il faut

suivre l ’avis du CSJ et harmoniser les conditions

exigées dans les différentes procédures, puisqu’elles

De spreker vindt dat het advies van de Hoge Raad

voor de Justitie op dit punt moet worden gevolgd.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris

merkt op dat professor Senaeve, in tegenstelling tot de

HRJ, er zich tegen heeft verzet het foutbegrip uit artikel

221 te halen. Hij heeft in dat verband verklaard dat het

“in elk geval moeilijk denkbaar [is] om de aanwending

van het foutbegrip, zoals die in de constante rechtspraak

van het Hof van Cassatie tot uiting komt, in het kader

van vorderingen voor de familierechtbank uit te sluiten

zolang er tussen echtgenoten een samenwoningsplicht

(en een getrouwheidsplicht) bestaat”.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) stipt aan

dat professor Senaeve, tijdens de zitting waarop hij werd

gehoord, zelfs de volgende tekst had voorgesteld:

“Ingeval de echtgenoten afzonderlijk wonen, moet

de echtgenoot die een vordering instelt die strekt tot

nakoming door de andere echtgenoot van de plicht

tot hulp en van bijdrage in de lasten van het huwelijk,

bewijzen dat noch het ontstaan, noch het voortduren

van de feitelijke scheiding aan hem te wijten is.

Ingeval de echtgenoten afzonderlijk wonen inge-

volge een rechterlijke machtiging dan wel ingevolge

het inleiden van een echtscheidingsprocedure, moet

de echtgenoot die een onderhoudsgeld vordert, niet

bewijzen dat noch het ontstaan, noch het voortduren

van de scheiding aan hem te wijten is.

De aangesproken echtgenoot kan evenwel het bewijs

leveren dat het ontstaan dan wel het voortduren van

de scheiding, al was het ten dele, te wijten is aan de

echtgenoot die een onderhoudsgeld vordert.”.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris stipt

aan dat om in het raam van een echtscheidingsproce-

dure een onderhoudsbijdrage te verkrijgen, geen fout

moet worden bewezen. Bijgevolg lijkt het moeilijk het

foutbegrip zoals dat thans in artikel 221 tot uiting komt,

te handhaven.

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) vraagt

zich af welk criterium in plaats van de fout zou moeten

worden gebruikt.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) acht het wenselijk om,

in plaats van het foutbegrip, de levensstandaard tijdens

het gemeenschappelijke leven als maatstaf te nemen,

naar analogie van de wet op de echtscheiding.

De heer Christian Brotcorne (cdH) is van mening

dat het standpunt van de HRJ moet worden gevolgd

en dat de respectieve procedurevoorwaarden moeten

Page 38: 0682/015 - dekamer.be

38 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

seront désormais portées devant une même juridiction.

Si le législateur ne le fait pas, ce sera la jurisprudence

qui s’en chargera. L’intervenant pense qu’il faut être

pragmatique et être conscient que de toutes façons,

la dissolution du lien matrimonial étant facilitée par la

nouvelle procédure en divorce, l ’article 221  sera de

moins en moins utilisé.

Mme Valérie Déom (PS) juge qu’il s’agit d’un débat

idéologique, qui n’a pas sa place dans le cadre de la

discussion relative à la création du tribunal de la famille.

Il s’agit d’un débat de fond qu’il vaut mieux reporter à

plus tard.

6. Compétence territoriale du tribunal de la famille

(art. 163 et 282: notion de domicile et de résidence

habituelle)

a) Sur le choix des critères

M. Christian Brotcorne rappelle qu’en vertu de

l’article 163 de la proposition de loi qui rétablit l’article

638 du Code judiciaire, la compétence territoriale du tri-

bunal de la famille est déterminée, lorsque les parties ont

au moins un enfant mineur en commun, par le domicile

du mineur et, à défaut, par la résidence habituelle du

mineur. Les auteurs de la proposition de loi ont estimé

que la compétence territoriale du tribunal de la famille

devait être conçue dans le sens de l’intérêt de l’enfant

en veillant à rendre compétent un tribunal proche du lieu

de vie du mineur concerné par les procédures. La notion

de résidence habituelle est défi nie à l’article 4 du Code

belge de droit international privé. Ce critère a toutefois

été exclu lorsque le couple n’avait pas d’enfant ainsi

que dans certaines matières (successions, testaments,

donations, enlèvement international d’enfant et adop-

tions). Dans ce cas, le texte renvoie au droit commun

de l’article 624 du Code judiciaire et de ses exceptions.

Au cours des auditions, plusieurs voix se sont élevées

pour critiquer le critère ainsi retenu. Mme Degrave,

représentante de l’OBFG ainsi que de l’ULB, estimait

qu’il était préférable de se référer à l’article 624 du Code

judiciaire (domicile du défendeur) et de prévoir, le cas

échéant, des critères alternatifs (comme par exemple,

le lieu du domicile du demandeur en matière d’aliments,

le lieu de la dernière résidence conjugale en matière de

divorce, le lieu d’ouverture de la succession en cette

matière, …). Pour elle, il n’était nullement opportun

de prévoir des critères distincts selon que les parties

avaient ou non des enfants mineurs. D’ailleurs, relevait-

worden geharmoniseerd, aangezien voortaan een en

dezelfde rechtbank erover zal moeten oordelen. Doet

de wetgever dit niet, dan zal de rechterlijke macht daar

wel voor zorgen. De spreker vindt een pragmatische

benadering aangewezen; men moet beseffen dat artikel

221 hoe dan ook almaar minder zal worden gebruikt nu

de huwelijksband makkelijker kan worden ontbonden

door de nieuwe echtscheidingsprocedure.

Mevrouw Valérie Déom (PS) vindt dit een ideologisch

debat, dat niet thuishoort in een bespreking over de

oprichting van de familierechtbank. Een dergelijk inhou-

delijk debat dient later te worden gevoerd.

6. Territoriale bevoegdheid van de familierechtbank

(art. 163 en 282: begrippen “woonplaats” en “gewone

verblijfplaats”)

a) Keuze van de criteria

De heer Christian Brotcorne (cdH) herinnert eraan

dat, ingeval de partijen minstens één gemeenschap-

pelijk minderjarig kind hebben, de territoriale bevoegd-

heid van de familierechtbank krachtens artikel 163 van

het wetsvoorstel, dat artikel 638 van het Gerechtelijk

Wetboek herstelt, wordt bepaald door de woonplaats

van de minderjarige of, bij ontstentenis daarvan, de

gewone verblijfplaats van de minderjarige. De indieners

van dit wetsvoorstel zijn van mening dat de territoriale

bevoegdheid van de familierechtbank moet worden be-

paald met het belang van het kind voor ogen, in die zin

dat de bevoegde rechtbank zich dicht bij de plaats moet

bevinden waar de bij de procedure betrokken minderja-

rige zijn leven leidt. Het begrip “gewone verblijfplaats”

wordt gedefi nieerd in artikel 4 van ons Wetboek van

internationaal privaatrecht. Dat criterium geldt evenwel

niet als het paar kinderloos is, alsook in bepaalde aan-

gelegenheden (nalatenschappen, testamenten, schen-

kingen, internationale kinderontvoering en adoptie). In

dat geval verwijst de tekst naar de gemeenrechtelijke

bepalingen van artikel 624 van het Gerechtelijk Wetboek

en de bijbehorende uitzonderingen.

Tijdens de hoorzittingen is meermaals kritiek geuit

op het aldus in aanmerking genomen criterium. Zo acht

mevrouw Degrave, vertegenwoordigster van de OBFG

en verbonden aan de ULB, het beter te verwijzen naar

artikel 624 van het Gerechtelijk Wetboek (woonplaats

van de verweerder) en in voorkomend geval te voorzien

in alternatieve criteria (bijvoorbeeld de woonplaats van

de partij die een uitkering tot levensonderhoud vordert,

de laatste echtelijke verblijfplaats in geval van echt-

scheiding, de plaats waar de erfenis is opengevallen

enzovoort). Zij acht het hoegenaamd niet wenselijk in

afzonderlijke criteria te voorzien naargelang de partijen

Page 39: 0682/015 - dekamer.be

390682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

elle, les enfants auront la plupart du temps le même

domicile que leurs parents. L’OVB estimait également

que le domicile était le critère le plus objectif.

Le professeur Senaeve considérait pour sa part

que le système proposé était trop rigide et axé sur le

dossier unique. Selon lui, si l’action introduite devant le

tribunal de la famille ne traite pas de l’enfant commun

des parties, il est particulièrement illogique que la com-

pétence territoriale d’une telle action soit déterminée

par le domicile ou la résidence habituelle du mineur. Il

proposait par conséquent:

— pour les actions en divorce et en séparation de

corps, de reprendre l’actuelle disposition de l’article 628,

1°, du Code judiciaire: est compétent territorialement le

juge de la dernière résidence conjugale ou du domicile

du défendeur;

— pour les actions alimentaires en faveur du conjoint

ou les demandes de pension alimentaire après divorce,

de se référer à l’article 626 du Code judiciaire (maintien

du juge du domicile du demandeur à l’exception des

demandes tendant à réduire ou à supprimer la pension

alimentaire).

D’autres, par contre, ont souligné qu’ils étaient plutôt

favorables à un critère privilégiant la résidence princi-

pale plutôt que le domicile de l’enfant. Tel était notam-

ment le cas de M. Pierre-André Hallet, représentant de

l’Union francophone des Magistrats de la jeunesse, de

Mme Karen Vander Steene, représentante de l’Unie

van Nederlandstalige jeugdmagistraten et de M. Didier

Pire, maître de conférence à l’Ulg. Ce dernier propo-

sait néanmoins d’indiquer que le domicile (inscription

au registre) constitue une présomption de résidence

effective pour simplifi er la charge de la preuve.

Dans son avis, le CSJ estimait que pour la fi xation du

tribunal territorialement compétent, la préférence devait

être accordée au critère de la résidence habituelle plutôt

que du domicile, la résidence habituelle correspondant

plus souvent à la résidence réelle qu’au domicile, qui est

plutôt une donnée administrative. En outre, la “résidence

habituelle “est également utilisée comme facteur de

rattachement dans le Code de droit international privé

et dans diverses normes européennes.

Le Conseil d’État a souligné, dans son avis, qu’il

convenait, lors des travaux préparatoires, d’expliquer

al dan niet minderjarige kinderen hebben. Overigens

heeft zij opgemerkt dat de kinderen doorgaans dezelfde

woonplaats hebben als hun ouders. Ook de OVB vond

de woonplaats het meest objectieve criterium.

Professor Senaeve vond het voorgestelde stelsel

te stringent en al te zeer op eenvormige dossiers toe-

gespitst. Ingeval de bij de familierechtbank ingestelde

vordering geen betrekking heeft op het gemeenschap-

pelijk kind van de partijen, zou het volgens hem volstrekt

onlogisch zijn de territoriale bevoegdheid voor een

dergelijke vordering te bepalen volgens de woonplaats

of de gewone verblijfplaats van de minderjarige. Hij stelt

derhalve voor:

— voor de vorderingen tot echtscheiding en feitelijke

scheiding, de bestaande bepaling van artikel 628, 1°, van

het Gerechtelijk Wetboek over te nemen: de territoriaal

bevoegde rechter is de rechter van de plaats van de

laatste echtelijke verblijfplaats of van de woonplaats

van de verweerder;

— voor de vorderingen tot levensonderhoud ten

gunste van de echtgenoot of de vorderingen tot het

verkrijgen van een uitkering tot levensonderhoud na

echtscheiding, te verwijzen naar artikel 626 van het

Gerechtelijk Wetboek (de rechter van de woonplaats

van de eiser blijft bevoegd, behalve voor de vorderin-

gen tot beperking of schrapping van de uitkering tot

levensonderhoud).

Anderen hebben zich dan weer uitdrukkelijk voorstan-

der verklaard van een criterium waarbij de hoofdverblijf-

plaats de voorkeur krijgt op de woonplaats van het kind.

Dat is het standpunt van met name de heer Pierre-André

Hallet, vertegenwoordiger van de Union francophone

des magistrats de la jeunesse, mevrouw Karen Vander

Steene, vertegenwoordigster van de Unie van Neder-

landstalige jeugdmagistraten, en de heer Didier Pire,

docent aan de ULg. Deze laatste stelt niettemin voor dat,

ter vereenvoudiging van de bewijslast, de woonplaats

(conform inschrijving in het register) zou gelden als een

vermoeden van de werkelijke verblijfplaats.

In zijn advies stelt de HRJ dat, voor het bepalen van

de territoriaal bevoegde rechtbank, het criterium “ge-

wone verblijfplaats” de voorkeur heeft op “woonplaats”.

De gewone verblijfplaats stemt immers in grotere mate

overeen met de werkelijke verblijfplaats dan de woon-

plaats, die een eerder administratief gegeven vormt.

Bovendien wordt de “gewone verblijfplaats” ook als aan-

knopingsfactor gebruikt in het Wetboek voor internatio-

naal privaatrecht en in verschillende Europese normen.

De Raad van State heeft in zijn advies onderstreept

dat in de parlementaire voorbereiding moet worden uit-

Page 40: 0682/015 - dekamer.be

40 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

en quoi la notion de “résidence” telle que défi nie par

l’article 36 du Code judiciaire était différente de celle

de “résidence habituelle” à laquelle se réfère l’article

638 proposé du Code judiciaire et ne suffisait pas à

rencontrer l’objectif poursuivi par la proposition de loi.

Le Conseil d’ État a également remarqué que l’article

638, §  1er, alinéa 1er, proposé du Code judiciaire, ne

précisait pas ce qu’il en était lorsque les parties ont

plusieurs enfants mineurs communs et que ceux-ci ont

des domiciles ou résidences habituelles différents. Le

Conseil d’État demandait si, dans ces cas, il fallait tenir

compte du premier dossier introduit et faire application

des règles en matière de connexité.

La haute juridiction évoquait également les difficultés

éventuelles liées au choix du critère de résidence habi-

tuelle en cas de minorité prolongée ou d’hébergement

égalitaire.

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) estime que

le critère du domicile est le critère le plus aisément

vérifi able et le seul praticable en cas d’hébergement

égalitaire. Ce n’est qu’en cas d’absence de domicile

que le critère de la résidence devrait être utilisé.

Mme Valérie Déom (PS) comprend l ’objectif des

auteurs de la proposition de loi ainsi que la portée

symbolique du choix d’un critère de compétence axé

sur l’enfant. Mais, le mineur a-t-il un réel intérêt à un

changement de la compétence territoriale actuelle?

Si on devait modifier les règles de compétence

territoriale en vigueur, l ’intervenante est d’avis que

seul le critère de domicile est à même de garantir la

sécurité juridique et d’éviter des discussions sans fi n

qui pourraient survenir en cas d’hébergement alterné

égalitaire. Ce n’est qu’à défaut de domicile connu que

l’on pourrait recourir à un critère de compétence terri-

toriale subsidiaire.

Mme Sonja Becq (CD&V) pense également que le

critère de compétence territoriale fondé sur le domicile

est préférable sous l’angle de la sécurité juridique. Il

faut toutefois veiller à ce que le choix de ce critère et le

principe du dossier unique n’entraînent des difficultés

lorsque le mineur tombe sous la loi relative à la protec-

gelegd in welk opzicht het begrip “verblijfplaats”, zoals

het wordt gedefi nieerd in artikel 36 van het Gerechtelijk

Wetboek, verschilt van het begrip “gewone verblijf-

plaats”, waarnaar wordt verwezen in het voorgestelde

artikel 638 van het Gerechtelijk Wetboek, en waarom

dat begrip “verblijfplaats” in het kader van de strekking

van het wetsvoorstel niet volstaat. Voorts heeft de

Raad van State opgemerkt dat het voorgestelde artikel

638, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek niet

preciseert wat er te doen staat wanneer de partijen

verscheidene minderjarige kinderen gemeen hebben

en deze woonplaatsen of gewone verblijfplaatsen heb-

ben die onderling verschillen. De Raad van State vraagt

zich af of in die gevallen rekening moet worden gehou-

den met het eerste dossier dat wordt ingediend, en of

de regels inzake samenhang van toepassing moeten

worden verklaard.

Het hoge rechtscollege heeft ook gewag gemaakt

van de eventuele moeilijkheden die verband houden

met de keuze van het criterium van de gewone verblijf-

plaats in geval van verlengde minderjarigheid of van

co-ouderschap.

Het criterium van de woonplaats is volgens mevrouw

Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) het makkelijkst na

te trekken en ook het enig haalbare in geval van co-

ouderschap. Het criterium van de verblijfplaats zou al-

leen in geval van ontbreken van een woonplaats moeten

worden gebruikt.

Mevrouw Valérie Déom (PS) begrijpt welke doel de

indieners van het wetsvoorstel nastreven en ook de

symbolische draagwijdte van de keuze van een op het

kind toegespitst bevoegdheidscriterium. Heeft de min-

derjarige echter werkelijk belang bij een wijziging van

de huidige territoriale bevoegdheid?

Als men de vigerende regels inzake territoriale

bevoegdheid wenst te wijzigen, dan kan volgens de

spreekster alleen het criterium van de woonplaats de

rechtszekerheid waarborgen en eindeloze discussies

voorkomen die in geval van co-ouderschap zouden

kunnen opduiken. Pas als geen woonplaats bekend is,

zou men een beroep kunnen doen op een aanvullend

criterium van territoriale bevoegdheid.

Ook mevrouw Sonja Becq (CD&V) vindt dat uit het

oogpunt van de rechtszekerheid het criterium van de

territoriale bevoegdheid op grond van de woonplaats de

voorkeur verdient. Er moet echter worden voor gezorgd

dat de keuze van dat criterium en het principe van het

enige dossier geen moeilijkheden met zich brengen als

Page 41: 0682/015 - dekamer.be

410682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

tion de la jeunesse qui privilégie la résidence de fait

comme critère de compétence territoriale.

M. Christian Brotcorne (cdH) est d’avis que les règles

de compétence territoriale du tribunal de la famille et

de la jeunesse doivent être claires. L’application de ces

règles ne peut nullement conduire à des discussions de

procédure qui empêchent de se pencher rapidement

sur le fond de l’affaire. Il est donc préférable de retenir

le critère du domicile et, à défaut, celui de la résidence

habituelle.

Mme Sabien LahayeBattheu (Open Vld) rappelle en

outre que lors des auditions, certaines critiques ont été

exprimées en ce qui concerne la possibilité laissée au

juge de renvoyer l’affaire au tribunal de la famille d’un

autre arrondissement “s’il l ’estime nécessaire dans

l’intérêt de l’enfant ou dans l’intérêt d’une bonne justice”

(voir art. 638, § 2, du Code judiciaire tel que proposé à

l’article 163 de la proposition de loi).

La représentante du secrétaire d’État ajoute que le

Conseil consultatif de la magistrature a, dans son avis,

estimé que l’immuabilité de la compétence territoriale

telle qu’elle est prévue à l’article 628, §  2, du Code

judiciaire, était contraire à une administration efficace

de la justice, tant en matière de famille qu’en matière

de jeunesse, pour les acteurs professionnels (juges,

services sociaux, Maisons de justice) et pour les jus-

ticiables. A chaque tribunal de la jeunesse, en ce qui

concerne les dossiers protectionnels, est lié un Service

social “propre” dont le rayon d’action se limite en prin-

cipe à l’arrondissement judiciaire du tribunal auquel il

est lié. Cette remarque a également été formulée par

plusieurs magistrats au cours des auditions.

M. Stefaan Van Hecke  (Ecolo-Groen!) pense éga-

lement que la sécurité juridique doit être privilégiée.

Toutefois, il peut être nécessaire de prévoir un critère

alternatif dans le cas où, par exemple, l’enfant est placé

dans une famille d’accueil.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) demande

si dans le cas d’un placement, l’enfant reste domicilié

chez ses parents ou s’il est domicilié chez les parents

d’accueil?

La représentante du ministre de la Justice précise

que le juge de la jeunesse qui a placé un enfant en

famille d’accueil peut le placer où il veut en Belgique,

mais il a été saisi à la base par le lieu de résidence des

parents de l’enfant, étant donné que la loi sur la pro-

de minderjarige onder de wet inzake de jeugdbescher-

ming valt; in die wet wordt de voorkeur gegeven aan

de feitelijke verblijfplaats als criterium van territoriale

bevoegdheid.

Volgens de heer Christian Brotcorne (cdH) moeten

de regels inzake territoriale bevoegdheid van de familie-

en jeugdrechtbank duidelijk zijn. De toepassing van die

regels mag geen aanleiding geven tot procedurediscus-

sies die verhinderen dat men zich snel over de grond

van de zaak buigt. Het verdient dus de voorkeur voor het

criterium van de woonplaats te kiezen en, bij ontstente-

nis, voor dat van de gewone verblijfplaats.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) herin-

nert er bovendien aan dat tijdens de hoorzittingen kri-

tiek werd geuit over de mogelijkheid voor de rechter de

zaak te verzenden naar de familierechtbank van een

ander arrondissement “wanneer hij dit noodzakelijk

acht in het belang van het kind, of in het belang van

een goede rechtsbedeling” (zie artikel 638, § 2, van het

Gerechtelijk Wetboek, zoals voorgesteld in artikel 163

van het wetsvoorstel).

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris

voegt eraan toe dat de Adviesraad van de magistra-

tuur in zijn advies het volgende heeft aangegeven: “De

onveranderlijkheid van de territoriale bevoegdheid,

zoals voorzien in artikel 628, § 2 Ger.W. is nefast voor

de efficiënte rechtsbedeling, zowel in familiezaken als

in jeugdzaken en zowel voor de professionele actoren

(rechters, Sociale Diensten, Justitiehuizen), als voor de

rechtszoekenden. Aan elke jeugdrechtbank is voor de

protectionele dossiers een “eigen” Sociale Dienst ver-

bonden, waarvan de actieradius zich in principe beperkt

tot het gerechtelijk arrondissement van de rechtbank

waaraan zij verbonden is.”. Verschillende magistraten

hebben tijdens de hoorzittingen diezelfde opmerking

gemaakt.

Ook de heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) vindt

dat de rechtszekerheid de bovenhand moet krijgen. Het

kan echter noodzakelijk zijn in een alternatief criterium te

voorzien, bijvoorbeeld als het kind in een opvanggezin

werd geplaatst.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) vraagt

of het kind in geval van plaatsing gedomicilieerd blijft bij

zijn ouders, dan wel of het bij de opvangouders wordt

gedomicilieerd.

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie

preciseert dat een jeugdrechter die een kind in een

opvanggezin plaatst dat om het even waar in België

kan doen, maar dat hij aanvankelijk op grond van de

verblijfplaats van de ouders van het kind werd geadieerd,

Page 42: 0682/015 - dekamer.be

42 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

tection de la jeunesse retient comme critère le lieu de

résidence des parents. Une fois l’enfant placé quelque

part, le juge reste saisi, quel que soit le lieu de place-

ment de l’enfant.

Si on change les critères de compétences, tels que

prévus dans la loi sur la protection de la jeunesse, il fau-

dra également adapter les critères de compétence des

services d’aide à la jeunesse. Or, c’est quasiment inen-

visageable compte tenu des difficultés de réalisation.

Mme Valérie Déom (PS) pense qu’il est en effet

préférable de ne pas modifi er la loi sur la protection

de la jeunesse, d’autant plus que dans l’intérêt de la

justice, le ministère public peut décider de transférer la

compétence civile au juge compétent dans le cadre de

la protection de la jeunesse pour garantir une unicité

du dossier si nécessaire.

La représentante du ministre de la Justice explique

que lorsqu’un mineur commet un fait qualifi é infraction,

le juge compétent est celui de son domicile, quel que

soit l’endroit où les faits ont eu lieu. Si sa résidence

est différente et que le parquet se rend compte que

sa famille a déménagé dans un autre arrondissement

judiciaire, le procureur du Roi peut saisir ce deuxième

arrondissement. Le premier juge doit par contre égale-

ment se dessaisir.

La représentante du secrétaire d’État souligne que

cette situation correspond à la solution retenue par la

proposition de loi. Dans l’intérêt d’une bonne justice,

le juge peut, à la demande des parties ou du parquet,

transférer le dossier vers une autre juridiction qui serait

plus proche de la famille.

L’intervenante attire également l’attention sur le fait

que le Conseil d’État demande de défi nir la notion de

résidence habituelle dans la présente proposition de

loi. Actuellement, il y a une défi nition inscrite à l’article

36 du Code judiciaire et une autre à l’article 4 du Code

de droit international privé (ci-après Code de DIP).

Mme Valérie Déom (PS) aimerait savoir quelle défi -

nition est utilisée par les juges dans le cadre de la loi

sur la protection de la jeunesse.

La représentante du ministre de la Justice précise

que l’on recherche le lieu effectif de vie, sur base d’élé-

ments matériels qui le démontrent.

aangezien de wet op de jeugdbescherming de verblijf-

plaats van de ouders als criterium hanteert. Als het kind

eenmaal ergens geplaatst is, blijft de zaak aanhangig bij

dezelfde rechter, ongeacht waar het kind werd geplaatst.

Als men de bevoegdheidscriteria, zoals die in de

wet op de jeugdbescherming zijn bepaald, wijzigt, zal

men ook de bevoegdheidscriteria van de diensten voor

jeugdzorg moeten wijzigen. Dat is echter nagenoeg

ondenkbaar, rekening houdend met de moeilijkheden

waarmee dat zou gepaard gaan.

Volgens mevrouw Valérie Déom (PS) verdient het

inderdaad de voorkeur de wet op de jeugdbescherming

niet te wijzigen, temeer omdat het openbaar ministerie

in het belang van de rechtsbedeling kan beslissen de

bevoegdheid in burgerlijke zaken over te hevelen aan

de in het kader van de jeugdbescherming bevoegde

rechter, om zo nodig een eenheid van het dossier te

waarborgen.

De vertegenwoordigster van de minister van Jus-

titie legt uit dat als een minderjarige een als misdrijf

omschreven feit pleegt, de rechter van zijn woonplaats

bevoegd is, ongeacht de plaats waar de feiten werden

gepleegd. Als zijn verblijfplaats verschillend is en het

parket vaststelt dat zijn familie naar een ander gerech-

telijk arrondissement verhuisd is, kan de procureur

des Konings de zaak naar dat tweede arrondissement

verzenden. De eerste rechter moet echter ook de zaak

uit handen geven.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris

wijst erop dat die situatie overeenstemt met de in het

wetsvoorstel vervatte oplossing. De rechter kan, in het

belang van een goede rechtsbedeling, op vraag van de

partijen of van het parket het dossier overhevelen naar

een andere rechtbank, dichter bij de familie.

De spreekster wijst er ook op dat de Raad van State

vraagt het begrip “gewone verblijfplaats” in dit wetsvoor-

stel te omschrijven. Thans is een defi nitie opgenomen in

artikel 36 van het Gerechtelijk Wetboek en een andere in

artikel 4 van het Wetboek van internationaal privaatrecht.

Mevrouw Valérie Déom (PS) wenst te weten welke

defi nitie de rechters hanteren in het kader van de wet

op de jeugdbescherming.

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie

geeft aan dat wordt gezocht naar de plaats waar de be-

trokkene daadwerkelijk woont, op grond van materiële

elementen die dat aantonen.

Page 43: 0682/015 - dekamer.be

430682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

La représentante du secrétaire d’État propose une

défi nition de la résidence habituelle qui s’inspire de

l’article 4 du Code de DIP: “Par résidence habituelle du

mineur il faut entendre le lieu où celui-ci est établi à titre

principal avec un de ses parents au moins, de manière

durable, même en l’absence de tout enregistrement

et indépendamment d’une autorisation de séjourner

ou s’établir.”.

Mme Sonja Becq (CD&V) relève la problématique de

la garde alternée, qui n’est pas prise en compte dans

cette défi nition.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) se demande,

dans la mesure où l’on retient le domicile comme pre-

mier critère, s’il faut encore donner une défi nition de

la résidence habituelle. Ce sera au juge d’évaluer sur

base des éléments du dossier s’il convient de renvoyer

ce dernier à un autre juge.

M. Christian Brotcorne (cdH) pense lui aussi que le

critère du domicile sera utilisé dans la grande majorité

des cas. Pour les exceptions, le juge devra se baser

sur la résidence habituelle, qui pourrait peut-être être

précisée dans la justifi cation des motifs ou dans la loi.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) estime qu’il est

préférable de faire confi ance au juge. Il n’est dès lors

pas nécessaire d’établir une liste de critères à suivre.

Mme Sonja Becq (CD&V) est d’avis qu’on pourrait à

tout le moins préciser dans la justifi cation que l’article

4 du Code de DIP sert de ligne directrice, sans toutefois

aller plus loin, étant donné que cette disposition ne règle

pas le problème posé par la garde alternée.

La représentante du ministre de la Justice note que

la commission opte donc pour la solution qui est rete-

nue aux articles 163 et 282 de la présente proposition

de loi, qui concernent respectivement la compétence

territoriale du tribunal de la famille et du tribunal de la

jeunesse.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) attire l’atten-

tion sur la nécessité de garder une cohérence entre

ces deux dispositions. Il faut s’assurer que les deux

tribunaux sont compétents pour un même dossier.

Mme Sonja Becq (CD&V) rejoint l’intervenant pré-

cédent sur ce point.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris

stelt voor zich voor de omschrijving van de “gewone

verblijfplaats” te baseren op artikel 4 van het Wetboek

van Internationaal Privaatrecht: “Onder gewone ver-

blijfplaats van de minderjarige moet worden verstaan

de plaats waar deze zich duurzaam hoofdzakelijk heeft

gevestigd, met ten minste een van zijn ouders, zelfs bij

afwezigheid van registratie en onafhankelijk van een

verblijfs- of vestigingsvergunning.”.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) wijst erop dat die defi ni-

tie geen rekening houdt met het aspect co-ouderschap.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) vraagt

zich af, aangezien de woonplaats als belangrijkste cri-

terium in aanmerking wordt genomen, of de “gewone

verblijfplaats” nog wel moet worden omschreven. Het is

de rechter die op grond van de elementen in het dossier

zal moeten evalueren of het dossier naar een andere

rechter moet worden overgezonden.

De heer Christian Brotcorne (cdH) meent eveneens

dat het woonplaatscriterium in de overgrote meerderheid

van de gevallen zal worden gehanteerd. In de uitzonde-

ringsgevallen zal de rechter zich moeten baseren op de

gewone verblijfplaats, die wellicht zou kunnen worden

gepreciseerd in de verantwoording dan wel in de wet.

Volgens de heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!)

kan men beter vertrouwen hebben in de rechter, en moet

dus ook geen lijst van in aanmerking te nemen criteria

worden opgesteld.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) meent dat men in de

verantwoording op zijn minst moet preciseren dat artikel

4 van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht louter

als richtlijn, zonder meer, wordt gehanteerd, aangezien

die bepaling geen oplossing aandraagt voor de regeling

van het co-ouderschap.

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie

neemt ter kennis dat de commissie dus opteert voor de

oplossing die is opgenomen in de artikelen 163 en 282

van dit wetsvoorstel; die artikelen hebben betrekking

op de territoriale bevoegdheid van respectievelijk de

familierechtbank en de jeugdrechtbank.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) wijst op

de noodzaak de coherentie tussen die beide bepalin-

gen te behouden. Men moet erop toezien dat de beide

rechtbanken bevoegd zijn voor een zelfde dossier.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) treedt de vorige spre-

ker bij op dat punt.

Page 44: 0682/015 - dekamer.be

44 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

La représentante du secrétaire d’État se demande

s’il ne suffirait pas, pour répondre à ce problème, d’ins-

crire dans les deux dispositions que c’est le tribunal

“de la famille et de la jeunesse” qui est territorialement

compétent.

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) se demande

ce qu’il se passe lorsque le juge de la famille décide de

transférer un dossier vers un autre arrondissement judi-

ciaire. Est-ce que le juge de la jeunesse compétent pour

ce même dossier doit également donner son accord?

Le représentant du secrétaire d’État estime qu’à par-

tir du moment où un juge de la jeunesse est saisi, l’inté-

rêt de l’enfant requiert que les litiges familiaux soient

traités dans ce tribunal de la famille et de la jeunesse.

b) Sur le principe d’immuabilité du dossier

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) est d’avis

que dans la mesure où l’on retient comme critère de

compétence le domicile de la personne, il est tout de

même normal qu’en cas de déménagement, le dossier

soit transféré au tribunal de l’arrondissement du nou-

veau domicile.

M. Christian Brotcorne (cdH) pense en effet qu’il est

préférable en cas de déménagement de transférer le

dossier. Mais que doit-on faire s’il n’y a qu’une partie

de la famille qui déménage?

La représentante du secrétaire d’État rappelle que la

proposition de loi a pour objectif de ne prévoir qu’un seul

dossier par famille. Celui-ci doit la suivre durant tout son

parcours judiciaire. Ce principe est très clair en ce qui

concerne le tribunal de la famille. Il est toutefois soumis

à quelques exceptions dans le cadre de la compétence

de la chambre protectionnelle de la jeunesse, où le

groupe de travail à l’origine de la proposition a estimé

préférable de prévoir un dossier par enfant. Ce dossier

devrait pouvoir le suivre dans un autre arrondissement.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) note que de la

sorte on ne garantit pas une cohérence entre les articles

163 et 282 de la proposition, en permettant que le tri-

bunal de la famille soit différent de celui de la jeunesse.

M. Christian Brotcorne (cdH) souligne qu’il faut abso-

lument avoir un seul et unique tribunal. On ne peut pas

scinder les compétences d’un tribunal.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris

vraagt zich af op dat knelpunt niet kan worden weg-

gewerkt door in de beide bepalingen te stellen dat de

“familie- en jeugdrechtbank” territoriaal bevoegd is.

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) wenst te

weten wat er zal gebeuren als de familierechter beslist

een dossier over te hevelen naar een ander gerechtelijk

arrondissement. Moet de voor datzelfde dossier bevoeg-

de jeugdrechter daar ook toestemming voor verlenen?

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris

antwoordt dat, zodra de zaak bij een jeugdrechter aan-

hangig is gemaakt, het belang van het kind vereist dat

de geschillen inzake familiezaken door die familie- en

jeugdrechtbank worden behandeld.

b) Het beginsel van onveranderlijkheid van het dossier

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) meent dat

het de normaalste zaak van de wereld is dat, als men de

woonplaats van de persoon als bevoegdheidscriterium

hanteert, het dossier bij verhuizing van de betrokkene

wordt overgeheveld naar de rechtbank van het arrondis-

sement van diens nieuwe woonplaats.

Volgens de heer Christian Brotcorne (cdH) is het

inderdaad beter het dossier over te hevelen wanneer de

betrokkene verhuist. Wat moet men echter doen wan-

neer slechts een deel van het gezin verhuist?

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris wijst

erop dat het wetsvoorstel beoogt in slechts één dossier

per gezin te voorzien. Dit dossier moet het gezin op zijn

gerechtelijk parcours van begin tot einde volgen. Voor

de familierechtbank wordt dit zeer duidelijke beginsel

gehanteerd. Het is echter aan een aantal uitzonderin-

gen onderworpen in het kader van de bevoegdheid van

de beschermende kamer van de jeugdrechtbank; de

werkgroep die aan dit wetsvoorstel ten grondslag lag,

achtte het wenselijk in één dossier per kind te voorzien.

Dat dossier zou het kind naar een ander arrondissement

moeten kunnen volgen.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) geeft

aan dat men, door toe te staan dat de familierechtbank

niet tevens de jeugdrechtbank is, niet waarborgt dat

de coherentie tussen de artikelen 163 en 282 van het

wetsvoorstel behouden blijft.

De heer Christian Brotcorne (cdH) beklemtoont dat

er absoluut één enkele rechtbank moet komen. De

bevoegdheden van een rechtbank mogen niet worden

versnipperd.

Page 45: 0682/015 - dekamer.be

450682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Il faudrait voir quels sont les critères pour déterminer

le tribunal compétent pour un dossier protectionnel

relatif à un mineur.

La représentante du ministre de la Justice précise

que le critère est le lieu de résidence. On prend d’abord

le domicile et on vérifi e s’il correspond ou non à la

réalité. En fonction de cela, on saisit le tribunal de la

jeunesse compétent.

L’intervenante estime qu’on ne pourra jamais éviter

des déménagements, ni viser toutes les situations

différentes. Il faut donc opter pour des critères qui per-

mettent au juge de se saisir et d’être compétent pour

l’ensemble de la famille.

Il ne faut par contre pas perdre de vue que les infor-

mations concernant une famille qui ont été utilisées au

cours d’une procédure transitent entre les juges saisis.

M. Christian Brotcorne (cdH) conclut de ce qui vient

d’être dit qu’il faut dans tous les cas garantir qu’un

seul et même tribunal soit compétent. S’il existe donc

un dossier protectionnel dans le chef d’un mineur et

qu’ultérieurement un litige familial se déclenche pour

lequel un tribunal de la famille d’un autre arrondissement

pourrait être compétent, il faudra que le juge évalue quel

tribunal est le mieux placé pour s’occuper du dossier.

Mme Valérie Déom (PS) confi rme ce qui vient d’être

dit. Comme la proposition de loi le prévoit, c’est à la

demande des parties ou du ministère public que le juge

décidera dans l’intérêt de l’enfant et d’une meilleure

gestion de la justice, s’il faut une unicité du dossier.

L’intervenante souhaite par ailleurs savoir quelle est

la solution retenue dans le cas d’une succession. Quel

juge est compétent pour une succession lorsque la

personne décédée est issue d’une famille recomposée?

La représentante du secrétaire d’État souligne que

la succession a été sortie du dossier unique. C’est le

lieu d’ouverture de la succession qui détermine le juge

compétent.

Men moet nagaan op grond van welke criteria een

rechtbank bevoegd kan zijn voor een protectioneel dos-

sier aangaande een minderjarige.

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie

preciseert dat in dat verband de verblijfplaats als crite-

rium in aanmerking wordt genomen. Eerst en vooral

gaat men af op de woonplaats en wordt nagegaan of

die met de werkelijkheid strookt. Op grond van dat re-

sultaat wordt de zaak bij de bevoegde jeugdrechtbank

aanhangig gemaakt.

Volgens de spreekster zal men nooit kunnen beletten

dat mensen verhuizen, en kan men onmogelijk rekening

houden met alle mogelijke situaties. Men moet dus

opteren voor criteria op grond waarvan de rechter de

zaak kan behandelen en als bevoegde rechter voor het

hele gezin kan optreden.

Men mag daarentegen niet uit het oog verliezen

dat de gegevens over een gezin die in een procedure

werden gebruikt, worden overgedragen van de ene

geadieerde rechter aan de andere.

Uit het voorgaande concludeert de heer Christian

Brotcorne (cdH) dat men in alle gevallen moet waar-

borgen dat steeds dezelfde rechtbank bevoegd is.

Gesteld dat er een protectioneel dossier aangaande

een minderjarige voorhanden is en dat zich nadien een

geschil inzake familiezaken voordoet waarvoor een fa-

milierechtbank van een ander arrondissement bevoegd

zou kunnen zijn, dan moet de rechter dus evalueren

welke rechtbank het best geplaatst is om het dossier in

behandeling te nemen.

Mevrouw Valérie Déom (PS) bevestigt het voor-

gaande. Het wetsvoorstel bepaalt dat de rechter op

verzoek van de partijen of van het openbaar ministerie,

in het belang van het kind en met het oog op een betere

rechtsbedeling, kan beslissen dat het dossier door een

zelfde rechtbank moet worden behandeld.

Voorts wenst de spreekster te weten wat er zal ge-

beuren in geval van een nalatenschap. Welke rechter is

bevoegd voor een nalatenschap wanneer de overledene

afkomstig is uit een nieuw samengesteld gezin?

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris be-

klemtoont dat de nalatenschappen niet in aanmerking

komen voor het “enig dossier”. Welke rechter bevoegd is,

hangt af van de plaats waar de nalatenschap openvalt.

Page 46: 0682/015 - dekamer.be

46 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

7. Procédure (procédure ordinaire, l’urgence pré-

sumée et l’urgence invoquée, la procédure d’absolue

nécessité).

La représentante du secrétaire d’État se réfère à

un tableau des différentes procédures (voir DOC 53

0682/007, p. 26).

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) note qu’ac-

tuellement dans le cas d’un adultère, la demande est

introduite auprès du président du tribunal de première

instance sur requête unilatérale, qui est d’un point de

vue organisationnel bien armé pour pouvoir répondre

rapidement à la demande. Quant au fond, cette matière

est toutefois plus proche des compétences du tribunal

de la famille. Se pose dès lors la question de savoir si

le tribunal de la famille pourra s’organiser de manière

efficace pour répondre à ces requêtes unilatérales.

M. Christian Brotcorne (cdH) pense lui aussi que le

président du tribunal de première instance a l’habitude

de gérer ce genre de dossier. On est donc en droit de

se demander s’il serait opportun de transférer cette

compétence au tribunal de la famille, d’autant plus que

ce type de requête continue à perdre en importance.

Mme Valérie Déom (PS) se demande par ailleurs à

quoi sert encore véritablement le constat d’adultère,

hormis dans le cas de mesures urgentes et provisoires

où la notion de faute existe encore.

Mme Sonja Becq (CD&V) voudrait savoir combien il

y a encore de constat d’adultère chaque année.

L’intervenante rejoint également les autres membres,

en considérant qu’il n’est pas nécessaire de transférer

cette compétence au tribunal de la famille, à partir du

moment où elle se déroule facilement au niveau du

président du tribunal de première instance.

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) pense que la

procédure d’urgence invoquée est susceptible d’être

détournée de son but premier, de manière abusive.

Actuellement, les parties qui introduisent abusivement

une procédure en référé peuvent être sanctionnées

puisqu’elles pourront être condamnées à verser l’indem-

nité de procédure. Tel ne sera plus le cas à l’avenir dans

la mesure où le juge qui constatera que l’urgence invo-

quée n’est pas démontrée se limitera à renvoyer l’affaire

à une audience ordinaire. Cela ne risque-t-il pas d’avoir

7. Rechtspleging (gebruikelijke rechtspleging,

veronderstelde spoedeisendheid, ingeroepen spoed-

eisendheid, rechtspleging in geval van volstrekte

noodzakelijkheid)

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris

verwijst naar een tabel tabel van de verschillende types

rechtspleging (zie DOC 53 0682/007, p. 26).

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) stipt aan

dat in geval van overspel de vordering momenteel bij

eenzijdig verzoekschrift wordt ingesteld bij de voorzitter

van de rechtbank van eerste aanleg, die uit een organi-

satorisch oogpunt het best geplaatst is om snel op de

vordering te kunnen ingaan. Ten gronde leunt die aan-

gelegenheid echter nauwer aan bij de bevoegdheden

van de familierechtbank. Bijgevolg rijst de vraag of de

familierechtbank zich efficiënt zal kunnen organiseren

om op die eenzijdige verzoekschriften te reageren.

Ook de heer Christian Brotcorne (cdH) stelt dat de

voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg vertrouwd

is met de behandeling van dergelijke dossiers. Men kan

zich dus terecht afvragen of het wel opportuun is die

bevoegdheid naar de familierechtbank over te hevelen,

temeer daar almaar minder dergelijke verzoekschriften

worden ingediend.

Van haar kant vraagt mevrouw Valérie Déom (PS)

zich af waartoe de vaststelling van overspel nog echt

dient, behalve in de gevallen waarin dringende en voor-

lopige maatregelen vereist zijn en het begrip “schuld”

nog speelt.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) vernam graag hoeveel

vaststellingen van overspel er jaarlijks nog worden

gedaan.

De spreekster is het eens met de andere leden, wan-

neer die stellen dat de overheveling van die bevoegdheid

naar de familierechtbank niet noodzakelijk is, omdat

de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg die

bevoegdheid nu al makkelijk aankan.

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) denkt dat

de zogenaamde “ingeroepen” spoedeisendheid onte-

recht kan worden aangewend voor doeleinden waarvoor

ze oorspronkelijk niet is bedoeld. Momenteel stellen

de partijen die onterecht een procedure in kort geding

op gang brengen, zich bloot aan sancties, aangezien

ze kunnen worden veroordeeld tot de betaling van de

rechtsplegingsvergoeding. Dat zou in de toekomst niet

langer het geval zijn omdat de rechter die zal vaststellen

dat de ingeroepen spoedeisendheid niet is aangetoond,

Page 47: 0682/015 - dekamer.be

470682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

des effets pervers? Toutes les parties n’essaieront-elles

pas d’invoquer l’urgence?

Le secrétaire d’État remarque qu’à l’heure actuelle, il

n’est pas rare non plus que les parties essaient d’obtenir

un jugement en référé alors qu’il n’y a pas d’urgence.

M. Christian Brotcorne (CDH) esquisse à nouveau les

cas de fi gure prévus dans la proposition de loi. A côté

des affaires classiques (en matière de successions, de

liquidation-partage,…), introduites selon la procédure

ordinaire, les auteurs de la proposition de loi ont énu-

méré une série de litiges proprement familiaux dans

lesquels l’urgence est systématiquement présumée et

qui, dès lors, devront être traités comme en référé. Il

s’agit des mesures entre époux et cohabitants légaux,

les demandes relatives à l’autorité parentale, le droit

d’hébergement et le droit aux relations personnelles,

les obligations alimentaires et les enlèvements inter-

nationaux.

Dans les litiges familiaux autres que ceux qui sont

repris dans cette énumération, les parties peuvent invo-

quer l’urgence qu’elles doivent évidemment démontrer.

Si le juge estime que cette urgence n’est pas prouvée,

il renverra l’affaire à une audience ordinaire et ne devra

donc pas déclarer la demande irrecevable. L’avantage

d’une telle procédure est évident puisqu’elle permet de

faire l’économie de nouveaux actes introductifs d’ins-

tance et des frais qui y sont liés. Par ailleurs, le nombre

de litiges dans lequels l’urgence pourrait être invoquée

par les parties est réduit.

Le secrétaire d’État ajoute qu’aujourd’hui, les par-

ties peuvent au moyen d’une même citation agir tant

en référé que sur le fond. La grande différence sera

que désormais, c’est le même juge qui sera appelé à

connaître de l’affaire. Par conséquent, dans le cas où

une partie aura abusivement invoqué l’urgence, le juge

appelé à statuer sur le fond en aura connaissance et

pourra en tenir compte. L’objectif est de rationnaliser

les procédures et d’empêcher un “shopping “des juges.

Mme Sonja Becq (CD&V) souligne que l’inquiétude

exprimée par Mme Van Vaerenbergh était également

celle du Conseil consultatif de la magistrature qui, dans

son avis du 6 mai 2011, soulignait que le nouvel article

1253ter/4, § 2, du Code judiciaire aura pour effet que

“dans la majorité des affaires, l’urgence sera invoquée

avec pour conséquence que lors de telles audiences,

la plupart des affaires seront renvoyées à une audience

zich ertoe zal beperken de zaak naar een gewone zit-

ting te verzenden. Dreigt die regeling geen ongewenste

kwalijke effecten te hebben? Zullen alle partijen niet

proberen de spoedeisendheid in te roepen?

De staatssecretaris stipt aan dat ook vandaag al de

partijen niet zelden proberen een vonnis in kort geding

te verkrijgen, zelfs al is er geen sprake van spoedei-

sendheid.

De heer Christian Brotcorne (cdH) schetst opnieuw

de in het wetsvoorstel vervatte hypothesen. Naast de

klassieke zaken (nalatenschappen, vereffening-verde-

ling,…) die volgens de gebruikelijke procedure worden

ingeleid, sommen de indieners van het wetsvoorstel

een hele reeks specifi eke geschillen inzake familie-

zaken op waarin de spoedeisendheid systematisch

wordt verondersteld en die bijgevolg moeten worden

behandeld zoals in een procedure in kort geding. Het

gaat om maatregelen tussen echtgenoten en tussen

wettelijk samenwonenden, verzoeken in verband met

het ouderlijk gezag, het huisvestingsrecht en het recht

op persoonlijk contact, de onderhoudsverplichtingen en

de internationale kindontvoeringen.

In het raam van de niet in die opsomming voorkomen-

de geschillen inzake familiezaken hebben de partijen

alsnog de mogelijkheid spoedeisendheid in te roepen,

die ze dan uiteraard moeten aantonen. Zo de rechter

oordeelt dat die spoedeisendheid niet is aangetoond, zal

hij de zaak verzenden naar een gewone zitting en zal hij

de vordering dus niet onontvankelijk moeten verklaren.

Het voordeel van een dergelijke procedure ligt voor de

hand, aangezien ze nieuwe akten van rechtsingang en

de daaraan verbonden kosten voorkomt. Overigens is

het aantal geschillen waarin de partijen de spoedeisend-

heid kunnen aanvoeren, beperkt.

De staatssecretaris voegt daaraan toe dat de partijen

thans via een zelfde dagvaarding zowel de rechter in kort

geding als de feitenrechter kunnen adiëren. Het grote

verschil is dat voortaan dezelfde rechter de zaak zal

behandelen. Gevolg: zo een van de partijen onterecht de

spoedeisendheid heeft aangevoerd, zal de feitenrech-

ter daarvan op de hoogte zijn en kan hij daar rekening

mee houden. Bedoeling is de rechtspleging rationeler

te maken en “rechter-shopping” te voorkomen.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) onderstreept dat de

Adviesraad van de magistratuur de ongerustheid van

mevrouw Van Vaerenbergh deelt. In zijn advies van

6 mei 2011 stelt de Adviesraad dat het voorgestelde

artikel 1253ter/4, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek “met

zich [zal] meebrengen dat in vrijwel alle zaken de spoed-

eisendheid zal worden ingeroepen, wat tot gevolg zal

hebben dat het merendeel van de zaken op dergelijke

Page 48: 0682/015 - dekamer.be

48 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

ordinaire, ce qui ne favorise pas nécessairement l’effica-

cité “. Dans pareil cas, il y aura donc systématiquement

une audience “pour rien”. Or personne ne souhaite que

la nouvelle procédure ne crée de charge supplémentaire

pour le juge du tribunal de la famille. Heureusement, le

texte prévoit également que l’absence d’urgence ne

doit plus être motivée par le juge, ce qui permettra un

gain de temps.

Le secrétaire d’État répète que selon lui, ce qui

dissuadera les parties d’invoquer à tort l’urgence est

la connaissance qu’elles auront de ce que leur affaire

sera traitée au fond par le même juge que celui appelé à

statuer sur l’urgence. L’invocation abusive de l’urgence

aura pour conséquence de décrédibiliser la partie

demanderesse.

M. Christian Brotcorne (cdH) pense qu’il ne faut

pas craindre des encombrements. Selon la procédure

actuelle, toutes les affaires, quelque soit la matière

concernée, peuvent faire l’objet d’une procédure en

référé (art. 584 CJ). La proposition de loi ne change

pas ce principe mais énumère les matières réputées

urgentes et pour lesquelles il ne sera donc plus néces-

saire de débattre sur l’existence de l’urgence. Ceci per-

mettra de clarifi er les choses et de gagner du temps en

évitant des discussions de compétences. En outre, il n’y

aura plus qu’un nombre limité de matières familiales qui

tomberont encore sous l’article 584 du Code judiciaire.

Le secrétaire d’État ajoute que bien souvent, une

partie introduit une action en référé afi n d’éviter que

le fond de l’affaire soit abordé. Or, dans le cadre de la

nouvelle procédure devant le tribunal de la famille, le

juge statuant en urgence devra ultérieurement trancher

sur le fond du dossier.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) demande

aux auteurs de la proposition de loi d’illustrer par des cas

concrets ce qui pourrait relever de l’urgence invoquée.

Par ailleurs, l’article 238 de la proposition de loi pré-

voit que si le tribunal considère que l’urgence n’est pas

établie, il renvoie le dossier à une audience ordinaire. Ne

serait-il pas plus intéressant de mettre cette première

audience à profi t pour tenter une conciliation?

Par ailleurs, selon quels délais les affaires pourront-

elles être fi xées?

zittingen naar een gewone zitting verzonden wordt, wat

de efficiëntie niet noodzakelijk ten goede komt”. In een

dergelijk geval zal dus systematisch een zitting “voor

niets” worden gehouden. Niemand wil echter dat de

nieuwe procedure de rechters van de familierechtbank

meer werk bezorgt. Gelukkig bepaalt de tekst ook dat

de rechter het gebrek aan spoedeisendheid niet langer

moet motiveren in een vonnis, wat tijdwinst tot gevolg

kan hebben.

De staatssecretaris herhaalt dat de partijen volgens

hem toch tweemaal zullen nadenken vooraleer zij onte-

recht de spoedeisendheid inroepen, wanneer zij weten

dat hun zaak ten gronde zal worden behandeld door

de rechter die zich voorheen al over die spoedeisend-

heid heeft moet uitspreken. Het onterecht inroepen van

de spoedeisendheid zal de geloofwaardigheid van de

eisende partij niet ten goede komen.

De heer Christian Brotcorne (cdH) denkt niet dat er

veel werkoverlast te vrezen valt. Overeenkomstig de

vigerende procedure is in alle zaken, ongeacht de be-

handelde aangelegenheid, een procedure in kort geding

mogelijk (artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek). Het

wetsvoorstel verandert niets aan dat principe, maar somt

gewoon de aangelegenheden op die als spoedeisend

worden beschouwd en waarvoor het dus niet langer

noodzakelijk is te debatteren over de vraag of ze al dan

niet spoedeisend zijn. Een en ander schept duidelijkheid

en zorgt voor tijdwinst, doordat bevoegdheidsbetwis-

tingen worden voorkomen. Bovendien zal nog slechts

een beperkt aantal familiezaken onder de gelding van

artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek ressorteren.

De staatssecretaris stipt voorts aan dat heel vaak

een vordering in kort geding wordt ingesteld om te

voorkomen dat de zaak ten gronde wordt behandeld.

Bij de nieuwe procedure voor de familierechtbank zal de

rechter die bij spoedeisendheid uitspraak doet, evenwel

achteraf ook over de grond van de zaak oordelen.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) vraagt

de indieners van het wetsvoorstel concrete voorbeelden

te geven van wat onder “ingeroepen spoedeisendheid”

valt.

Artikel 238 van het wetsvoorstel bepaalt overigens

dat de rechtbank, zo hij van oordeel is dat de spoed-

eisendheid niet bewezen is, de zaak naar een gewone

zitting verwijst. Zou het niet interessanter zijn die eerste

zitting te baat te nemen om te pogen tot een verzoening

te komen?

Welke termijnen zouden overigens gelden voor het

bepalen van de rechtsdag?

Page 49: 0682/015 - dekamer.be

490682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Le secrétaire d’État remarque que la procédure

d’urgence invoquée est comparable à celle du référé

(art. 584 du Code judiciaire), à cette différence près que

c’est le tribunal de la famille qui statuera et non plus le

président du tribunal, siégeant en référé. Compte tenu

des critiques qui ont été formulées dans de nombreux

avis et au cours des auditions, le secrétaire d’État

annonce que la procédure proposée à l’article 239 (ur-

gence présumée) sera revue afi n de permettre au juge

de statuer de manière plus souple. Par ailleurs, lorsque

des demandes urgentes et non urgentes sont introduites

simultanément, le juge peut utiliser la première audience

pour tenter une conciliation et pour informer les parties

des possibilités offertes par la médiation. En outre,

lorsque l’urgence n’est pas établie, rien n’empêche le

juge d’acter des accords partiels entre parties.

Mme Sonja Becq (CD&V) pense que si l’intention

du législateur est de permettre au juge statuant dans

le cadre de l’urgence invoquée, d’acter des accords

alors que l’urgence n’est pas démontrée, il faudrait le

préciser clairement dans le texte par un renvoi éventuel

à l’article 1043 du Code judiciaire.

M. Christian Brotcorne (cdH) estime qu’on pourrait

en effet le prévoir.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) est d’avis

que la terminologie de la proposition de loi devrait peut-

être revue car elle manque de clarté.

M. Christian Brotcorne (cdH) reconnait que les mots

“urgence présumée” prête quelque peu à confusion

dans la mesure où le mot “présumée” laisse à penser

que l’urgence pourrait encore être contestée. C’est la

raison pour laquelle il a utilisé le mot “réputée” dans

certaines de ses interventions.

Le secrétaire d’État indique qu’il proposera une nou-

velle terminologie ne prêtant plus à confusion.

Mme Sonja Becq (Open Vld) demande s’il ne

conviendrait pas de revoir les délais prévus à l’article

239 de la proposition de loi en ce qui concerne le trai-

tement des affaires urgentes. Nombreux sont ceux qui

pensent que ces délais ne sont pas tenables.

M. Christian Brotcorne (cdH) comprend la remarque

de Mme Becq: il faut laisser le temps au greffe de traiter

les requêtes introduites. Toutefois, le délai de quinze

De staatssecretaris merkt op dat de procedure inzake

ingeroepen spoedeisendheid vergelijkbaar is met die in

kort geding (artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek),

op dit verschil na dat de familierechtbank uitspraak zal

doen, en niet langer de voorzitter van de rechtbank

die zitting houdt in kort geding. Gelet op de kritiek die

in talrijke adviezen en tijdens de hoorzittingen werd

geuit, deelt de staatssecretaris mee dat de bij artikel

239 voorgestelde procedure  (veronderstelde spoed-

eisendheid) zal worden aangepast, zodat de rechter

over meer fl exibiliteit beschikt om een uitspraak te

doen. Ingeval dringende en niet-dringende vorderingen

tegelijkertijd worden ingesteld, kan de rechter de eerste

zitting overigens te baat nemen om te pogen tot een

verzoening te komen en de partijen in kennis te stellen

van de mogelijkheden inzake bemiddeling. Wanneer

de spoedeisendheid niet bewezen is, belet bovendien

niets dat de rechter gedeeltelijke overeenkomsten tus-

sen partijen zou vaststellen.

Wil de wetgever de rechter die uitspraak doet in een

zaak waarvoor spoedeisendheid wordt aangevoerd,

overeenkomsten laten vaststellen terwijl die spoedei-

sendheid niet bewezen is, dan moet hij dat volgens

mevrouw Sonja Becq (CD&V) duidelijk in de tekst aan-

geven, eventueel door te verwijzen naar artikel 1043

van het Gerechtelijk Wetboek.

De heer Christian Brotcorne (cdH) meent dat dit

inderdaad in de tekst kan worden opgenomen.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) is van

mening dat de terminologie van het wetsvoorstel niet

heel duidelijk is en dus voor verbetering vatbaar is.

De heer Christian Brotcorne (cdH) erkent dat de term

“urgence présumée” (veronderstelde spoedeisendheid)

tot verwarring kan leiden, in die zin dat het woord “pré-

sumée (verondersteld) de indruk kan wekken dat de

spoedeisendheid nog kan worden betwist. Daarom heeft

hij bij zijn interventies soms de term “urgence réputée”

(geachte spoedeisendheid) gebruikt.

De staatssecretaris geeft aan dat hij een nieuwe

terminologie zal voorstellen, die niet langer tot verwar-

ring leidt.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) vraagt zich af of de

in artikel 239 van het wetsvoorstel bedoelde termijnen

voor de behandeling van dringende zaken niet moeten

worden herzien. Volgens velen zijn die termijn niet

realistisch.

De heer Christian Brotcorne (cdH) valt mevrouw Becq

bij: de griffie moet de tijd krijgen de ingediende verzoek-

schriften te behandelen. Een termijn van vijftien dagen

Page 50: 0682/015 - dekamer.be

50 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

jours lui parait raisonnable. Prévoir un délai plus long

aurait sans doute pour effet que le greffe reporte au

dernier jour utile le traitement de la requête. En outre,

tout le monde souhaite encourager le recours aux

actes introductifs d’instance moins onéreux. Or, si l’on

prévoyait un délai de traitement trop long, les parties

recourraient systématiquement à la citation.

Le secrétaire d’État pense qu’une solution intermé-

diaire pourrait être de dire que l’audience d’introduction

doit avoir lieu dans le mois.

M. Christian Brotcorne (cdH) se demande si cette

solution est souhaitable car comment garantir dans ce

cas que la partie adverse ait eu le temps nécessaire à

la préparation de sa défense?

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) constate

que les matières qui seront traitées par le tribunal de la

famille, le sont actuellement par les juges de paix et ce

dans des délais très brefs. On ne peut tout de même

pas dire aux parties que si à l’avenir, elles souhaitent

que leur cause soit traitée rapidement, elles devront

recourir à la citation.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) est d’avis que

la création du tribunal de la famille ne peut constituer un

recul pour le justiciable. La pratique des juges de paix

devrait servir de référence pour défi nir les délais dans

lesquels les affaires urgentes doivent être traitées par

le tribunal de la famille. Par ailleurs, que l’affaire ait été

introduite par citation ou par requête, pourquoi ne pas

prévoir que dans les deux cas, l’affaire sera inscrite lors

de la prochaine audience utile.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) pense

également qu’il faut garantir que les affaires urgentes

qui seront introduites devant le tribunal de la famille

soient traitées avec la même célérité que celles qui

sont actuellement traitées par le juge de paix ou le juge

des référés.

Le secrétaire d’État insiste à nouveau sur un aspect

essentiel: dans la situation actuelle, les parties qui

comparaissent devant le juge de paix doivent tôt ou tard

également comparaître devant un juge qui statuera sur

le fond de leur affaire. Grâce à la création du tribunal de

la famille, ce sera le même juge qui statuera en urgence

et sur le fond.

M. Christian Brotcorne (cdH) annonce qu’il déposera

des amendements sur ce point.

vindt hij evenwel redelijk. Bij een langere termijn zou de

griffie de behandeling van het verzoekschrift wellicht zo

lang mogelijk uitstellen. Bovendien wil iedereen dat méér

gebruik wordt gemaakt van de minder dure akten van

rechtsingang. Bij een te lange behandelingstermijn zou-

den de partijen stelselmatig voor dagvaarding kiezen.

De staatssecretaris denkt dat het een tussenop-

lossing zou zijn als de inleidende zitting zou moeten

plaatsvinden binnen een maand.

De heer Christian Brotcorne (cdH) vraagt zich af of

een dergelijke oplossing wenselijk is; hoe kan in dat

geval worden gewaarborgd dat de verweerder de nodige

tijd heeft gekregen om zijn verdediging voor te bereiden?

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) stelt vast

dat de zaken die door de familierechtbank zullen worden

behandeld, momenteel door de vrederechters worden

behandeld, en wel op zeer korte tijd. Het kan toch niet

de bedoeling zijn de partijen de boodschap te geven

dat als zij willen dat hun zaak snel wordt behandeld, zij

dan maar voor dagvaarding moeten kiezen.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) stelt dat

de oprichting van de familierechtbank geen achteruit-

gang mag betekenen voor de rechtzoekende. De gang

van zaken bij de vrederechters zou als aanknopingspunt

moeten dienen om de termijnen te bepalen waarbinnen

de familierechtbank dringende zaken moet behandelen.

De spreker vraagt zich af waarom de zaak niet zou kun-

nen worden behandeld op de eerstvolgende passende

zitting, ongeacht of de zaak bij dagvaarding dan wel bij

verzoekschrift werd ingeleid.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) acht

het belangrijk te waarborgen dat dringende vorderin-

gen die voor de familierechtbank worden ingesteld,

met evenveel spoed worden behandeld als die welke

momenteel worden behandeld door de vrederechters

en de rechters in kort geding.

De staatssecretaris onderstreept nogmaals een

fundamenteel aspect: in de huidige situatie zullen de

partijen die voor de vrederechter verschijnen, vroeg of

laat ook moeten verschijnen voor een rechter die uit-

spraak zal doen over de grond van de zaak. Dankzij de

oprichting van de familierechtbank zal een en dezelfde

rechter met spoed en ten gronde uitspraak doen.

De heer Christian Brotcorne (cdH) geeft aan dat hij

in dat verband amendementen zal indienen.

Page 51: 0682/015 - dekamer.be

510682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

8. Rôle du ministère public

M. Christian Brotcorne (cdH) remarque que dans les

matières intéressant les enfants, le rôle du ministère

public restera essentiel au sein du futur tribunal de la

famille.

En ce qui concerne les compétences qui seront trans-

férées aux juges de paix, il conviendra de voir, au cas

par cas, si l’intervention du ministère public est encore

nécessaire et le cas échéant, si cette intervention peut

prendre la forme d’un avis écrit.

Le secrétaire d’État indique que dans les matières

de minorité prolongée, d’interdiction ou de désignation

d’un conseil judiciaire, transférées au juge de paix, il

faudra veiller à ce que le ministère public soit informé

des requêtes ayant trait à ces matières afi n de lui per-

mettre de rendre un avis écrit, voire d’être présent lors

de l’audience s’il l’estime nécessaire. Il faudra égale-

ment revoir la législation actuelle qui pour ces matières,

oblige le ministère public à être présent lors de l’audition

de l’intéressé en chambre du conseil.

Mme Sarah Smeyers, présidente, évoque la lettre

adressée à la commission par le président du Collège

des Procureurs généraux qui en réponse à la demande

d’avis qui lui a été adressé, souligne que “om het OM

niet voor een onmogelijke taak te plaatsen, omdat in

principe een fysieke verplaatsing naar de geografi sch

verspreide kantons van arrondissementen noodzakelijk

zou zijn, zijn de volgende ingrepen nodig:

— de wet moet de fysieke aanwezigheid van het OM

onnodig maken;

— de mededeelbaarheid beperken;

— de mededeelbaarheid op gemotiveerde wijze

laten gebeuren;

— ofwel substitutengespecialiseerd in burgerlijke

zaken voorzien.

De verplichte mededeelbaarheid en een aanwe-

zigheid van het OM ter zitting bieden in sommige

gevallen weinig meerwaarde, vermits de voogd ad hoc

en de rechter een contrôle hebben op de belangen

van de te beschermen personen. Zij hebben ten allen

tijde de mogelijkheid de facultatieve mededeling te

vragen zo de omstandigheden dit vereisen. Wat de rol

van het openbaar ministerie betreft ken gesteld worden

dat essentieel is dat het openbaar ministerie aanwezig

3. Rol van het openbaar ministerie

De heer Christian Brotcorne (cdH) merkt op dat bij

de zaken waarbij kinderen betrokken zijn, het openbaar

ministerie een sleutelrol zal blijven spelen binnen de

toekomstige familierechtbank.

Aangaande de bevoegdheden die aan de vrederech-

ters zullen worden overgedragen, moet voor elk geval

afzonderlijk worden bekeken of het openbaar ministerie

moet optreden en, zo ja, of een schriftelijk advies dan

kan volstaan.

De staatssecretaris geeft aan dat, bij de aan de vre-

derechter overgedragen zaken in verband met verlengde

minderjarigheid, onbekwaamverklaring of aanwijzing

van een gerechtelijk raadsman, erop moet worden

toegezien dat het openbaar ministerie in kennis wordt

gesteld van de verzoekschriften met betrekking tot die

zaken, zodat het een schriftelijk advies kan uitbrengen

of, zo het dit noodzakelijk acht, ter zitting aanwezig kan

zijn. Voorts moet de bestaande wetgeving op dat punt

worden herzien, omdat het openbaar ministerie thans,

bij dergelijke zaken, verplicht aanwezig moet zijn bij het

verhoor van de betrokkene in de raadkamer.

Voorzittter Sarah Smeyers gaat in op de brief die de

voorzitter van het College van procureurs-generaal aan

de commissie heeft geschreven en waarin, in antwoord

op het verzoek om advies, het volgende wordt beklem-

toond: “om het OM niet voor een onmogelijke taak te

plaatsen, omdat in principe een fysieke verplaatsing

naar de geografi sch verspreide kantons van arron-

dissementen noodzakelijk zou zijn, zijn de volgende

ingrepen nodig:

— de wet moet de fysieke aanwezigheid van het OM

onnodig maken;

— de mededeelbaarheid beperken;

— de mededeelbaarheid op gemotiveerde wijze laten

gebeuren;

— ofwel substitutengespecialiseerd in burgerlijke

zaken voorzien.

De verplichte mededeelbaarheid en een aanwezig-

heid van het OM ter zitting bieden in sommige gevallen

weinig meerwaarde, vermits de voogd ad hoc en de

rechter een controle hebben op de belangen van de

te beschermen personen. Zij hebben ten allen tijde de

mogelijkheid de facultatieve mededeling te vragen zo

de omstandigheden dit vereisen. Wat de rol van het

openbaar ministerie betreft kan gesteld worden dat

essentieel is dat het openbaar ministerie aanwezig is,

Page 52: 0682/015 - dekamer.be

52 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

is, een advies verleent en bijkomende informatie kan

verstrekken(meer bepaald dankzij de aanwezige kennis

van de strafdossiers of dossiers waarin een bescher-

mingsmaatregel opgelegd werd) in alle burgerlijke

zaken m.b.t. de uitoefening van het ouderlijk gezag, de

huisvesting van kinderen en het recht op persoonlijke

relaties met deze kinderen(materies uit artikel 8  van

de jeugdbeschermingswet, zij het met dit belangrijke

voorbehoud dat de aanwezigheid van en het uitbrengen

van advies door het openbaar ministerie niet noodza-

kelijk lijken indien het geschil enkel betrekking op het

levensonderhoud van de kinderen heeft).

M. Christian Brotcorne (cdH)  conclut qu’il faudra

rédiger des amendements allant dans le sens de l’avis

du Collège des Procureurs généraux afi n d’organiser

l’information du ministère public dans ces matières et

de lui donner, selon les cas, l’obligation ou la faculté de

rendre un avis écrit. C’était d’ailleurs ce que le Conseil

d’État préconisait dans son avis. Il faudra également

être attentif à cet aspect lors de la discussion de la

proposition de loi n° 53 1009  instaurant un statut de

protection global des personnes majeures incapables.

Le secrétaire d’État se réfère à une liste établie par

la Direction générale de la Législation et des Libertés

et Droits fondamentaux du SPF Justice, répertoriant

matière par matière, les interventions du ministère

public en matière familiale. Cette liste pourra être mise

à la disposition des membres afi n de déterminer les cas

dans lesquels le ministère public sera appelé à rendre

un avis écrit. Il conviendra de garantir que le ministère

public soit effectivement informé des requêtes intro-

duites devant le juge de paix.

Par ailleurs, l’intervenant estime que dans les cas où

il l’estime nécessaire, le ministère public doit pouvoir

décider d’être présent à l’audience de la justice de paix

concernée.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) plaide pour

que le législateur ne rende pas les choses plus diffi-

ciles qu’elles ne le sont. Dans son avis, le Collège des

Procureurs généraux insiste sur la nécessité de rendre

la présence physique du ministère public inutile. Par

conséquent, l’intervenant estime préférable de ne pas

transférer au juge de paix des matières dans lesquelles

l’intervention du ministère public est importante. A dé-

faut, la perte de temps à laquelle celui-ci sera confronté

en raison de la nécessité de déplacements incessants

sera invoquée pour justifi er des demandes d’extension

de cadres auxquelles, dans la situation budgétaire

een advies verleent en bijkomende informatie kan ver-

strekken (meer bepaald dankzij de aanwezige kennis

van de strafdossiers of dossiers waarin een bescher-

mingsmaatregel opgelegd werd) in alle burgerlijke

zaken m.b.t. de uitoefening van het ouderlijk gezag, de

huisvesting van kinderen en het recht op persoonlijke

relaties met deze kinderen(materies uit artikel 8 van

de jeugdbeschermingswet, zij het met dit belangrijke

voorbehoud dat de aanwezigheid van en het uitbrengen

van advies door het openbaar ministerie niet noodza-

kelijk lijken indien het geschil enkel betrekking op het

levensonderhoud van de kinderen heeft)”.

De heer Christian Brotcorne (cdH) concludeert dat

amendementen in de zin van het advies van het College

van procureurs-generaal zullen moeten worden uitge-

werkt om ervoor te zorgen dat het openbaar ministerie

van de verzoekschriften met betrekking tot die zaken in

kennis wordt gesteld, alsook om die instantie in voorko-

mend geval de verplichting op te leggen of de mogelijk-

heid te bieden een schriftelijk advies uit te brengen. Dat

is trouwens wat de Raad van State in zijn advies bepleit-

te. Voorts zal men op dat aspect bedacht moeten zijn

bij de bespreking van wetsvoorstel DOC 53 1009/001

tot invoering van een globaal beschermingsstatuut voor

meerderjarige wilsonbekwame personen.

De staatssecretaris verwijst naar een lijst die werd

opgemaakt door het Directoraat-generaal Wetgeving

en Fundamentele Rechten en Vrijheden van de FOD

Justitie, waarin per materie het optreden van het open-

baar ministerie in familiezaken wordt gerubriceerd. Deze

lijst kan ter beschikking worden gesteld van de leden,

teneinde de gevallen te bepalen waarin het openbaar

ministerie een schriftelijk advies zal moeten uitbrengen.

Er moet worden gewaarborgd dat het openbaar minis-

terie daadwerkelijk wordt geïnformeerd over de ver-

zoekschriften die bij de vrederechter worden ingediend.

Bovendien vindt de spreker dat het openbaar ministe-

rie in de gevallen die het noodzakelijk acht, moet kunnen

beslissen de bewuste terechtzitting van de vrederechter

bij te wonen.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) pleit er-

voor dat de wetgever de zaken niet moeilijker maakt dan

ze zijn. In zijn advies heeft het College van procureurs-

generaal benadrukt dat de fysieke aanwezigheid van het

openbaar ministerie overbodig moet worden gemaakt.

Daarom acht de spreker het verkieslijk de materies

waarin het openbaar ministerie een belangrijke functie

vervult niet over te dragen aan de vrederechter. Zo niet

zal het tijdverlies waarmee het openbaar ministerie

wordt geconfronteerd omdat het zich voortdurend op

weg moet begeven, worden ingeroepen ter verantwoor-

ding van verzoeken voor ruimere personeelsformaties,

Page 53: 0682/015 - dekamer.be

530682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

actuelle, il sera impossible d’accéder. Il faudra donc

bien réfl échir à la question.

M. Christian Brotcorne (cdH) relève également que

certains transferts de compétences au tribunal de la

famille vont avoir pour conséquence de rendre l’inter-

vention du ministère public obligatoire dans des matières

pour lesquelles elle ne l’est pas actuellement. C’est un

aspect auquel il faut également être attentif comme le

souligne le Conseil consultatif de la magistrature dans

son avis.

Par contre, se baser sur l’argument de la nécessité

d’une intervention du ministère public pour décider de

ne pas transférer certaines compétences au juge de

paix est quelque peu excessif. Si l’on peut garantir que

le ministère public pourra rendre un avis écrit, rien ne

s’oppose au transfert de compétence (par exemple, en

matière d’absence). A défaut, l’on risquerait de créer

un déséquilibre dans la charge de travail respective des

juges de paix et du futur tribunal de la famille.

Le secrétaire d’État ajoute que jusqu’à présent,

le ministère public n’intervenait pas dans le cadre du

contentieux lié à l’article 223 du Code civil. Or, il s’agit

d’un contentieux important dans lequel des mesures

importantes sont prises en matière d’hébergement des

enfants. Grâce à la proposition de loi, le ministère public

pourra désormais rendre un avis sur ces questions.

9. Médiation

Le secrétaire d’État souligne qu’il est nécessaire

d’encourager le justiciable à recourir à la médiation.

Une séance d’information obligatoire parait être une

condition minimale pour ce faire. Certes, la sanction

proposée par l’article 235 de la proposition de loi (sus-

pension de la procédure et application éventuelle de

l’article 780bis de Code judiciaire) est sévère mais il

faut être conséquent si l’on veut encourager le recours

à ce mode alternatif de règlement des confl its.

Le secrétaire d’État est d’avis que le texte va dans

la bonne direction même s’il faut l’examiner en ayant

à l’esprit les observations formulées par les acteurs.

Restera à déterminer qui sera chargé de l’organisation

de ces séances d’information.

iets waarop in de huidige begrotingssituatie onmogelijk

kan worden ingegaan. Over dit vraagstuk zal dus goed

moeten worden nagedacht.

Ook de heer Christian Brotcorne (cdH) wijst erop

dat sommige bevoegdheidsoverdrachten aan de fami-

lierechtbank het optreden van het openbaar ministerie

verplicht zullen maken in aangelegenheden waarvoor

dat momenteel niet nodig is. Zoals de Adviesraad van

de magistratuur in zijn advies onderstreept, is ook dat

een aspect waarmee rekening moet worden gehouden.

Het is echter enigszins overdreven zich op het argu-

ment te beroepen dat een optreden van het openbaar

ministerie vereist is om aldus te beslissen bepaalde

bevoegdheden niet aan de vrederechter over te dragen.

Indien kan worden gewaarborgd dat het openbaar minis-

terie een schriftelijk advies mag uitbrengen, is er geen

enkel bezwaar tegen de bevoegdheidsoverdracht (bij-

voorbeeld op het vlak van afwezigheid). Zo niet bestaat

het risico dat een onbalans wordt veroorzaakt tussen

de werkbelasting van, respectievelijk, de vrederechters

en de toekomstige familierechtbank.

De staatssecretaris voegt eraan toe dat het openbaar

ministerie tot dusver niet optrad bij de geschillenbe-

slechting in verband met artikel 223 van het Burgerlijk

Wetboek. Het gaat evenwel om een belangrijk type van

geschillenbeslechting, waarbij belangrijke beslissingen

worden getroffen in verband met de verblijfsregeling van

de kinderen. Dankzij het wetsvoorstel zal het openbaar

ministerie voortaan een advies kunnen uitbrengen over

die aangelegenheden.

9. Bemiddeling

De staatssecretaris beklemtoont dat het noodzakelijk

is de rechtzoekende aan te moedigen een beroep te

doen op bemiddeling. Een verplichte informatiesessie

lijkt daartoe een minimumvereiste. Het klopt dat de

sanctie die artikel 235 van het wetsvoorstel in uitzicht

stelt (schorsing van de procedure en de mogelijke toe-

passing van artikel 780bis van het Gerechtelijk Wetboek)

streng is, maar men moet consequent zijn zo men de

aanwending van die alternatieve geschillenbeslechtings-

methode wil aanmoedigen.

Volgens de staatssecretaris gaat de tekst in de

goede richting, zelfs al moet hij worden besproken met

inachtneming van de opmerkingen van de betrokken

spelers. Vervolgens moet nog worden uitgemaakt wie

de organisatie van die informatiesessies op zich zal

moeten nemen.

Page 54: 0682/015 - dekamer.be

54 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Enfi n, l’intervenant rappelle que la seule obligation

sera d’avoir participé à une séance d’information. Il

n’est nullement question d’obliger les parties à recourir

à la médiation.

Mme Valérie Déom (PS) indique que le groupe auquel

elle appartient a toujours été sensible au mode alternatif

de règlement des confl its que constitue la médiation.

Lors de l’évaluation récente de la loi relative à la mé-

diation, il est apparu que les deux raisons principales

expliquant son manque de succès étaient d’une part

que le juge n’informe généralement pas les parties de

l’existence de la médiation alors que la loi l’y oblige

et, d’autre part, que la qualité de cette information —

lorsqu’elle est donnée par le juge — laisse à désirer.

L’information obligatoire relative à la médiation

pourrait pallier les difficultés mises en évidence par

l’évaluation précitée mais il faudrait veiller à garantir

l’accessibilité à cette information.

En outre, la proposition de loi stigmatise les parties

en prévoyant une sanction fi nancière extrêmement

lourde alors que, comme l’intervenante l’a souligné,

la responsabilité du recours insuffisant à la médiation

réside principalement chez les magistrats.

Le secrétaire d’État pense qu’il faut être prêt à assu-

mer la volonté politique de favoriser la médiation. Il est

évident que ces séances d’information devront être

accessibles facilement et rapidement. Pour le reste,

il suffira aux parties, si elles veulent éviter la sanction

prévue à l’article 235 de la proposition de loi, de parti-

ciper à une séance d’information.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) remarque

que même si l’on est favorable à la médiation, la pro-

position de loi va trop loin. Ainsi l ’article 1253ter/1,

inséré par l’article 235 de la proposition de loi exige des

parties qu’elles démontrent, dans les matières visées

à l’article 1253ter/4, § 2, 1° à 4°, au plus tard lors de

l’audience d’introduction, qu’elles se sont informées

sur la médiation familiale, ensemble ou séparément,

lors d’une séance collective ou individuelle auprès d’un

médiateur agréé. Faut-il rappeler que ces matières sont

des matières pour lesquelles l’urgence est présumée?

Peut-on vraiment espérer des parties qu’elles fassent la

démarche visant à s’informer à propos de la médiation

avant l’audience d’introduction?

Ten slotte herinnert de staatssecretaris eraan dat al-

leen als verplichting zal gelden dat men moet hebben

deelgenomen aan een informatiesessie. Er is geen

sprake van de partijen te dwingen een beroep te doen

op bemiddeling.

Mevrouw Valérie Déom (PS) geeft aan dat de fractie

waartoe zij behoort, altijd oren heeft gehad naar de

alternatieve vorm van geschillenbeslechting die bemid-

deling is. Tijdens de recente evaluatie van de wet op de

bemiddeling bleek dat de twee belangrijkste redenen

voor het povere succes ervan waren dat, enerzijds,

de rechter de partijen doorgaans niet van het bestaan

van bemiddeling op de hoogte brengt ofschoon dat

wettelijk verplicht is en, anderzijds, de kwaliteit van die

informatie – gesteld dat ze überhaupt door de rechter

wordt verstrekt – ondermaats is.

De verplichte informatieverstrekking over bemidde-

ling zou de moeilijkheden die bij bovenstaande evalu-

atie duidelijk aan het licht kwamen, kunnen verhelpen,

maar er zal wel op moeten worden toegezien dat de

toegankelijkheid tot die informatie gegarandeerd wordt.

Voorts stigmatiseert het wetsvoorstel de partijen door

te voorzien in een uiterst zware fi nanciële sanctie, terwijl,

zoals de spreekster heeft opgemerkt, toch vooral de

magistraten verantwoordelijk zijn voor de ontoereikende

aanwending van bemiddeling.

Volgens de staatssecretaris moet de bereidheid

bestaan de politieke wil aan de dag te leggen om

bemiddeling te bevorderen. Het spreekt voor zich dat

die informatiesessies vlot en snel toegankelijk zullen

moeten zijn. Voor het overige zullen de partijen, indien

zij de in artikel 235 van het wetsvoorstel opgenomen

sanctie, willen ontlopen, alleen maar een informatieses-

sie moeten bijwonen.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) merkt

op dat, zelfs al is men voor bemiddeling gewonnen,

het wetsvoorstel hoe dan ook te verstrekkend is. Aldus

wordt in artikel 1253ter/1, ingevoegd bij artikel 235 van

het wetsvoorstel, van de partijen geëist dat zij in de in

artikel 1253ter/4, § 2, 1° tot 4°, bedoelde aangelegen-

heden, uiterlijk tijdens de inleidende zitting bewijzen

dat ze zich over de bemiddeling in familiezaken hebben

geïnformeerd bij een erkend bemiddelaar, samen dan

wel apart, via een collectieve dan wel een individuele

sessie. Moet eraan worden herinnerd dat het hier om

aangelegenheden gaat die urgent worden geacht? Mag

men écht verwachten dat de partijen de stap zetten

om zich vóór de inleidende zitting over bemiddeling te

informeren?

Page 55: 0682/015 - dekamer.be

550682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Le secrétaire d’État est d ’avis qu ’on ne peut

permettre aux parties de reporter cette séance

d’information à un moment ultérieur. Une fois qu’elles

auront obtenu un jugement, elles seront en effet peu

enclines à recourir à la médiation, d’autant plus si ce

jugement est favorable à l’une d’elle.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) considère

qu’une information relative à la médiation ne peut avoir

de valeur ajoutée que si elle se déroule dans de bonnes

conditions, ce que la proposition de loi ne parait pas

garantir.

Mme Valérie Déom (PS) ajoute que la meilleure

volonté du monde ne suffira pas si les moyens budgé-

taires adéquats ne sont pas prévus.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) se dit défa-

vorable à la voie choisie par les auteurs de la proposition

de loi pour encourager le recours à la médiation.

L’intervenante rappelle tout d’abord que la média-

tion n’est pas le seul mode alternatif de règlement des

confl its: la conciliation peut également conduire à de

bons résultats dans certaines affaires. D’autres litiges,

enfi n, ne se prêtent ni à l’une ni à l’autre.

Dans ce contexte, l’intervenante renvoie à sa pro-

position de loi 53 1224/001 modifi ant le Code judiciaire

en ce qui concerne un mode alternatif de règlement

des litiges, laquelle vise à créer au sein des cours et

tribunaux une chambre de conciliation pouvant à tout

moment être saisie par les parties.

L’intervenante ne souscrit donc pas à la piste choisie

par la proposition de loi n° 53 682. Les développements

de la proposition évoque le modèle canadien mais force

est de constater que ce modèle diffère fondamentale-

ment de ce qui est proposé ici. Enfi n, la Commission

fédérale de médiation, elle-même, s’est dit opposée à

la manière choisie par la proposition de loi d’imposer

le recours à la médiation.

M. Thierry Giet (PS) constate que l’article 235  de

la proposition de loi s’applique tant à la partie deman-

deresse qu’à la partie défenderesse qui n’a pas pris

l’initiative de la procédure. Il existe là une différence de

statut dont il faudrait tenir compte, à tout le moins en ce

qui concerne la détermination des délais dans lesquels

la séance d’information doit avoir été suivie.

De staatssecretaris vindt dat men de partijen niet kan

toestaan die informatiesessie naar een later tijdstip uit

te stellen. Zodra zij een gerechtelijke uitspraak hebben

verkregen, zullen zij inderdaad nog weinig geneigd zijn

gebruik te maken van bemiddeling, vooral als de beslis-

sing in het voordeel van een van beiden uitvalt.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) gaat

ervan uit dat een informatiesessie over bemiddeling

maar een meerwaarde kan hebben als zij in goede

omstandigheden plaatsheeft, wat het wetsvoorstel niet

lijkt te garanderen.

Mevrouw Valérie Déom (PS) voegt eraan toe dat

de beste wil van de wereld niet zal volstaan als niet in

voldoende budgettaire middelen wordt voorzien.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) is geen

voorstander van de door de indieners van het wetsvoor-

stel gekozen weg om het gebruik van bemiddeling aan

te moedigen.

Zij herinnert er eerst aan dat bemiddeling niet de

enige alternatieve wijze van geschillenbeslechting is:

minnelijke schikking kan in bepaalde zaken ook leiden

tot goede resultaten. Andere geschillen, ten slotte, lenen

zich niet voor het een of het ander.

In die context verwijst de spreekster naar haar wets-

voorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat

betreft een alternatieve wijze van regeling van geschil-

len (DOC 53 1224/001), dat ertoe strekt in de hoven

en rechtbanken een kamer voor minnelijke schikking

op te richten waartoe de partijen zich op elk moment

kunnen richten.

De spreekster onderschrijft dus niet de weg die in

wetsvoorstel DOC 53 0682/001 wordt ingeslagen. In

de toelichting van het voorstel wordt verwezen naar

het Canadese model, maar men kan niet anders dan

vaststellen dat dit model fundamenteel verschillend is

van wat hier wordt voorgesteld. Tot slot is de Federale

Bemiddelingscommissie zelf gekant tegen de in het

wetsvoorstel gekozen wijze om het gebruik van bemid-

deling op te leggen.

De heer Thierry Giet (PS) stelt vast dat artikel 235

van het wetsvoorstel van toepassing is voor zowel de

eisende partij als de verwerende partij, die het initiatief

tot de procedure niet heeft genomen. Met dat verschil

in status moet rekening worden gehouden, althans wat

de vaststelling van de termijnen betreft waarbinnen men

de informatiesessie moet volgen.

Page 56: 0682/015 - dekamer.be

56 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Le secrétaire d’État remarque à cet égard que le

défendeur pourrait lui aussi avoir intérêt à gagner du

temps.

Mme Sonja Becq (CD&V) rappelle que les avocats

et les notaires remplissent déjà le rôle de médiateurs.

Toutefois, il semble que l’information à la médiation

reste insuffisante. De nombreuses personnes ignorent

encore ce qu’est la médiation et où elles peuvent trouver

un médiateur.

À la lumière des auditions, l’intervenante exprime

ses doutes quant à la plus-value d’éventuelles sessions

d’information collectives. Par contre, elle se dit sensible

à la proposition formulée par le professeur Ann Buysse

(cf. Audition du 31 mars 2011) de privilégier le recours

à des médiateurs en matière de parcours (trajectbe-

middelaars). De même, il faut envisager la possibilité

de prévoir une première séance de médiation gratuite.

Le secrétaire d’État reconnaît que l’organisation de

ces séances d’information et leur accessibilité seront

des questions qui devront être approfondies et aux-

quelles il conviendra de répondre selon les moyens

budgétaires disponibles. A cet égard toutefois, il semble

que le recours systématique à des chambres de conci-

liation au sein des tribunaux soit plus difficilement

envisageable d’un point de vue budgétaire.

De staatssecretaris merkt in dit verband op dat ook

de verweerder er belang bij zou kunnen hebben tijd te

winnen.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) wijst erop dat de

advocaten en notarissen al de rol van de bemiddelaar

vervullen. Toch blijkt de informatie over bemiddeling

nog steeds ontoereikend te zijn. Velen weten nog altijd

niet wat bemiddeling is en waar zij een bemiddelaar

kunnen vinden.

In het licht van de hoorzittingen uit de spreekster haar

twijfels over de meerwaarde van eventuele collectieve

informatiesessies. Zij voelt daarentegen wat voor het

voorstel van professor Ann Buysse (zie de hoorzitting

van 31 maart 2011) om veeleer gebruik te maken van

trajectbemiddelaars. Zo moet men ook de mogelijkheid

overwegen om te voorzien in een eerste gratis bemid-

delingssessie.

De staatssecretaris erkent dat de organisatie van

die informatiesessies en de toegankelijkheid ervan

vraagstukken zijn die verdieping vergen en die een

antwoord zullen moeten krijgen naar gelang van de

beschikbare budgettaire middelen. In dat opzicht lijkt

het stelselmatig gebruik van kamers voor minnelijke

schikking in de rechtbanken uit een budgettair oogpunt

moeilijker denkbaar.

Page 57: 0682/015 - dekamer.be

570682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

IV. — DISCUSSION DES ARTICLES

Article 1er

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 1 (DOC 53 0682/007), visant à modifi er l’intitulé

de la section première. Il s’agit d’une correction d’ordre

technique, visant à répondre à une remarque formulée

dans l’avis du Conseil d’État (DOC 53 0682/006).

Suite à cet avis, l’intervenant dépose également un

amendement n° 2 (DOC 53 0682/007), afi n de soumettre

la présente proposition de loi à la procédure bicamérale

obligatoire, prévue à l’article 77, 9°, de la Constitution.

Mme Sonja Becq (CD&V) se demande si toutes les

dispositions de la proposition tombent dans le champ

d’application de l’article 77 ou si certaines restent visées

par l’article 78 de la Constitution.

Mme Sarah Smeyers (N-VA) note que le Conseil

d’État ne fait pas de distinction selon les dispositions

et recommande que l’ensemble de la proposition soit

soumise à la procédure de l’article 77.

M. Stefaan Declerck, ministre de la Justice, précise

que même si toutes les dispositions ne tombent pas

dans le champ d’application de l’article 77, il est préfé-

rable de ne pas le scinder et de permettre au Sénat de

le traiter dans sa globalité.

Mme Sonja Becq (CD&V) s ’ inquiète toutefois

des conséquences d’une telle pratique. Est-ce que

lorsqu’une matière initialement visée à l’article 78 est

traitée comme une matière visée à l ’article 77, elle

devra à l’avenir toujours être abordée conformément à

ce dernier article?

Le ministre répond par la négative. Si une disposi-

tion porte sur une matière qui est normalement visée à

l’article 78, elle sera traitée comme telle en cas de modi-

fi cation ultérieure. Ce n’est pas parce qu’aujourd’hui on

décide de tout placer sous le champ d’application de

l’article 77, qu’il faudra ultérieurement faire de même.

Aucun précédent n’est créé.

IV. — ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 1 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt het

opschrift van de afdeling 1 te wijzigen. Het gaat om een

technische correctie, als antwoord op een opmerking in

het advies van de Raad van State (DOC 53 0682/006).

Als gevolg van dat advies dient de spreker eveneens

amendement nr. 2 (DOC 53 0682/007) in, teneinde

dit wetsvoorstel, overeenkomstig artikel 77, 9°, van de

Grondwet, aan de verplichte bicamerale procedure te

onderwerpen.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) vraagt zich af of alle

in het wetsvoorstel vervatte bepalingen binnen de toe-

passingssfeer van artikel 77 van de Grondwet vallen,

dan wel of sommige van die bepalingen desalniettemin

veeleer onder artikel 78 van de Grondwet blijven res-

sorteren.

Mevrouw Sarah Smeyers (N-VA) stipt aan dat de

Raad van State geen onderscheid maakt tussen de

bepalingen en aanbeveelt het gehele wetsvoorstel aan

de in artikel 77 van de Grondwet vervatte procedure te

onderwerpen.

Minister van Justitie Stefaan Declerck preciseert

dat, zelfs al vallen niet alle bepalingen binnen de toe-

passingssfeer van artikel 77, het de voorkeur verdient

het wetsvoorstel niet op te splitsen en de Senaat de

mogelijkheid te bieden zich over de volledige tekst uit

te spreken.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) is echter bezorgd

over de gevolgen van een dergelijke werkwijze. Zij wil

weten of een aangelegenheid die eerst onder artikel 78

van de Grondwet ressorteert en die vervolgens wordt

behandeld als ressorterend onder artikel 77 van de

Grondwet, in de toekomst altijd conform dat artikel zal

moeten worden behandeld.

De minister antwoordt ontkennend. Als een bepaling

an sich betrekking heeft op een aangelegenheid die

normaal gezien onder artikel 78 van de Grondwet res-

sorteert, zal zij steeds als dusdanig worden behandeld

bij elke latere wetswijziging. Het is niet omdat vandaag

wordt beslist de gehele tekst conform artikel 77 van de

Grondwet te behandelen, dat dit in de toekomst altijd

zo moet gebeuren. Hiermee wordt dus geenszins een

precedent geschapen.

Page 58: 0682/015 - dekamer.be

58 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 2

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 3 (DOC 53 0682/007). Il renvoie pour le surplus

au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 3

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 149 (DOC 53 0682/012), afi n d’accorder cette

compétence au juge de paix, plutôt qu’au tribunal de

la famille.

Art. 4 et 5

Ces dispositions ne font l’objet d’aucun commentaire.

Art. 6

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 4 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de cet amendement.

Art. 7

Cette disposition ne fait l’objet d’aucun commentaire.

Art. 8

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 5 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de cet amendement.

Art. 9

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 128  (DOC 53  0682/012), afi n d’attribuer au

juge de paix l’ensemble des compétences relatives à

la présomption d’absence. L’intervenant renvoie pour

le surplus à la justifi cation de l’amendement.

La représentante du secrétaire d’État à la Politique

des familles précise qu’il y a deux phases dans le do-

maine de l’absence, à savoir: la présomption d’absence

et la déclaration d’absence.

C’est la première phase qui est ainsi transférée au

juge de paix, car celui-ci va gérer les biens de l’absent

à partir du début de la présomption jusqu’à la date de

la déclaration d’absence. Cette dernière phase a par

Art. 2

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 3 (DOC 53 0682/007) in. Voor het overige verwijst

hij naar de tekst en de verantwoording van dat amen-

dement.

Art. 3

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 149 (DOC 53 0682/012) in, teneinde deze bevoegd-

heid aan de vrederechter toe te kennen, veeleer dan

aan de familierechtbank.

Art. 4 en 5

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 6

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 4 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van dat amendement.

Art. 7

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 8

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 5 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van dat amendement.

Art. 9

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 128 (DOC 53 0682/012) in, teneinde de vrederechter

alle bevoegdheden in verband met het vermoeden van

afwezigheid te verlenen. Voor het overige verwijst hij

naar de verantwoording van dat amendement.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris

voor Gezinsbeleid preciseert dat er inzake afwezigheid

twee fasen zijn: het vermoeden en de verklaring van

afwezigheid.

Terzake wordt de eerste fase aan de vrederechter

overgedragen, omdat hij de goederen van de afwezige

beheert zodra het vermoeden ingaat tot aan de datum

van de verklaring van afwezigheid. Laatstgenoemde

Page 59: 0682/015 - dekamer.be

590682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

contre été maintenue au sein du tribunal de la famille,

car une telle déclaration équivaut à une déclaration de

décès et aboutit dès lors à l’ouverture de la succession.

Art. 10

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 6 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de cet amendement.

Suite au dépôt de l’amendement n° 128 à l’article 9

proposé, l ’ intervenant dépose un amendement

n° 129 (DOC 53 0682/012) qui remplace cet article. Il

est renvoyé à la discussion de l’article 9 proposé.

Art. 11

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 7 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de cet amendement.

Pour les mêmes motifs que les amendements

n° 127 et 128, l’intervenant dépose ensuite un amende-

ment n° 130 (DOC 53 0682/012) qui remplace cet article.

Il est renvoyé à la discussion de l’article 9 proposé.

Art. 12

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 8 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de cet amendement.

L’intervenant dépose également un amendement

n°  131 (DOC 53  0682/012), afi n d’attribuer au juge

de paix l ’ensemble des compétences relatives à la

présomption d’absence. L’intervenant renvoie pour le

surplus à la justifi cation de l’amendement, ainsi qu’à la

discussion de l’article 9 proposé.

Art. 13

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 9 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de cet amendement.

Art. 14

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 10 (DOC 53 0682/007), afi n de supprimer cet

fase wordt daarentegen aan de familierechtbank toe-

vertrouwd, omdat een dergelijke verklaring neerkomt

op een overlijdensaangifte en bijgevolg leidt tot het

openvallen van de nalatenschap.

Art. 10

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 6 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van dat amendement.

Als gevolg van de indiening van amendement nr. 128

op het voorgestelde artikel 9, dient de spreker ook amen-

dement nr. 129 (DOC 0682/012) in, dat ertoe strekt dit

artikel 10 te vervangen. Hij verwijst naar de bespreking

van het voorgestelde artikel 9.

Art. 11

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 7 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van dat amendement.

Om dezelfde redenen als die waarop de amende-

menten nrs. 127 en 128 zijn gestoeld, dient de spreker

vervolgens amendement nr. 130 (DOC 0682/012) in, dat

ertoe strekt dit artikel 11 te vervangen. Hij verwijst naar

de bespreking van het voorgestelde artikel 9.

Art. 12

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 8 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van dat amendement.

Tevens dient de spreker amendement nr. 131 (DOC

53 0682/012) in, teneinde de vrederechter alle bevoegd-

heden in verband met het vermoeden van afwezig-

heid te verlenen. Voor het overige verwijst hij naar de

verantwoording van dat amendement, alsook naar de

bespreking van het voorgestelde artikel 9.

Art. 13

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 9 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst en

de verantwoording van het amendement.

Art. 14

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 10 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

Page 60: 0682/015 - dekamer.be

60 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

article. Il renvoie au texte et à la justifi cation de cet

amendement.

Art. 15

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 11 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de cet amendement.

Art. 16

Cette disposition ne fait l’objet d’aucun commentaire.

Art. 17

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 12 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de cet amendement.

Art. 18

Cette disposition ne fait l’objet d’aucun commentaire.

Art. 19

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 13 (DOC 53 0682/007), afi n de supprimer cette

disposition. Il renvoie au texte et à la justifi cation de cet

amendement.

Art. 20

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 14 (DOC 53 0682/007), afi n de supprimer cette

disposition. Il renvoie au texte et à la justifi cation de cet

amendement.

Art. 21

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 15 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de cet amendement.

Art. 22

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 16 (DOC 53 0682/007), qui vise à remplacer

le présent article. Il renvoie au texte et à la justifi cation

de l’amendement.

weg te laten. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 15

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 11 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 16

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 17

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 12 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 18

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 19

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 13 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 20

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 14 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 21

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 15 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 22

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 16 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Page 61: 0682/015 - dekamer.be

610682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 23 et 24

Ces dispositions ne font l’objet d’aucun commentaire.

Art. 25

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 17 (DOC 53 0682/007), qui vise à remplacer

le présent article. Il renvoie au texte et à la justifi cation

de l’amendement.

Art. 26

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 18  (DOC 53  0682/007), visant à assurer la

concordance entre la version française et la version

néerlandaise de la disposition.

Art. 27

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 19 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de l’amendement.

Art. 28

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 20 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de l’amendement.

Art. 29

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 21 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de l’amendement.

Art. 30

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 22 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de l’amendement.

Art. 31

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 23 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de l’amendement.

Art. 23 en 24

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 25

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 17 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 26

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 18 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt de

overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse

tekst van het artikel te waarborgen.

Art. 27

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 19 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 28

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 20 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 29

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 21 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 30

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 22 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 31

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 23 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Page 62: 0682/015 - dekamer.be

62 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

L’intervenant dépose également un amendement

n° 91 (DOC 53 0682/009) suite aux observations formu-

lées par le Conseil d’État pour supprimer la référence

à la faute s’agissant de l’article 221 du Code civil. Par

ailleurs, l’amendement entend aligner cet article avec

l ’article 301, §  2, alinéa 3, en prévoyant qu’aucune

délégation de sommes ne peut être accordée à l’époux

demandeur qui s’est rendu coupable de violences

graves ou de tentatives de violences graves à l’égard

de son conjoint.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open-Vld) trouve

que le texte de l’amendement refl ète bien les solutions

retenues lors de la discussion générale.

Mme Sonja Becq (CD&V) se demande s’il ne serait

pas opportun, à côté de l’autorisation de percevoir,

d’introduire également une procédure simplifi ée de

saisie-partage.

M. Thierry Giet (PS) note que l ’article 221  peut

concerner des personnes qui vivent encore ensemble,

alors que l’article 223 vise nécessairement des conjoints

qui vont se séparer. Dans la mesure où la disposition

discutée a trait à la vie du ménage, le refus d’octroyer

la délégation de sommes lorsque certains faits pénaux

ont été commis, pose problème. Car même si des faits

graves ont été commis, les conjoints vivent encore

ensemble, si bien que le refus de la délégation de

sommes va perturber la vie économique du ménage.

M. Christian Brotcorne (cdH) trouve la remarque

pertinente, car il est vrai qu’avec l’article 221, il est

clairement question de la contribution aux charges du

mariage, en ce compris pour les conjoints qui vivent

encore ensemble. Etant donné que pour les pensions

alimentaires, il y avait déjà une interdiction de délégation

de sommes, l’idée de l’amendement était d’aligner les

deux régimes. L’intervenant reste toutefois ouvert à la

proposition de M. Giet.

La représentante du secrétaire d’État à la Politique

des familles se demande si une solution ne consisterait

pas à dire que le juge peut en raison de violences ne

pas accorder cette délégation de sommes.

Mme Valérie Déom (PS) s’interroge sur l’utilité de

maintenir le constat d’adultère à partir du moment où

l’on décide de supprimer la notion de faute à l’article

221 du Code civil, étant donné que cette notion n’est

également plus présente dans le cadre de la procédure

en divorce.

De spreker dient ook amendement nr. 91 (DOC 53

0771/009) in, dat ertoe strekt ingevolge de opmerkin-

gen van de Raad van State de verwijzing naar de fout

in verband met artikel 221 van het Burgerlijk Wetboek

weg te laten. Voorts strekt het amendement ertoe het

artikel af te stemmen op artikel 301, § 2, derde lid, door

te bepalen dat geen enkele overdracht van bedragen

wordt toegestaan aan de eisende echtgenoot die zich

jegens de andere echtgenoot schuldig heeft gemaakt

aan zware gewelddaden of poging daartoe.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) vindt

dat de tekst van het amendement de tijdens de alge-

mene bespreking in aanmerking genomen oplossingen

goed weerspiegelt.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) vraagt zich af of het

naast de machtiging tot inning niet opportuun zou zijn

ook een vereenvoudigde procedure van beslaglegging-

verdeling in te voeren.

De heer Thierry Giet (PS) merkt op dat artikel 221

betrekking kan hebben op mensen die nog samenleven,

terwijl artikel 223 noodzakelijkerwijs gaat over echtge-

noten die uit de echt gaan scheiden. Aangezien de ter

bespreking voorliggende bepaling betrekking heeft op

het gezinsleven, doet de weigering om de overdracht van

bedragen toe te kennen indien sommige strafrechtelijke

feiten werden gepleegd, moeilijkheden rijzen. Zelfs als

zware feiten werden begaan, leven de echtgenoten

nog steeds samen, zodat de weigering om bedragen

over te dragen het economisch functioneren van het

huishouden zal verstoren.

De heer Christian Brotcorne (cdH) vindt de opmer-

king relevant, want het klopt dat in artikel 221 duidelijk

sprake is van de bijdrage tot de huwelijkskosten, ook

voor de echtgenoten die nog samenleven. Aangezien

voor de uitkeringen tot onderhoud reeds een verbod tot

overdracht van bedragen gold, was het amendement

ingegeven door het oogmerk de beide regelingen op

elkaar af te stemmen. De spreker blijft echter openstaan

voor het voorstel van de heer Giet.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris voor

Gezinsbeleid vraagt zich af of het geen oplossing ware

te stellen dat de rechter bij geweldpleging kan beslissen

die overdracht van bedragen niet toe te kennen.

Mevrouw Valérie Déom (PS) vraagt zich af of het

wel zin heeft de vaststelling van overspel te handhaven

indien wordt beslist het begrip “fout” weg te laten uit

artikel 221 van het Burgerlijk Wetboek, omdat dit begrip

evenmin nog gehanteerd wordt bij de echtscheidings-

procedure.

Page 63: 0682/015 - dekamer.be

630682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) se de-

mande de manière plus générale combien de constats

d’adultères ont encore lieu chaque année. Elle rappelle

également que si la notion de faute a été supprimée

de la procédure en divorce, le constat d’adultère peut

encore être utilisé pour prononcer un divorce pour cause

de désunion irrémédiable.

La représentante du secrétaire d’État à la Politique

des familles rappelle par ailleurs que l’actuel article  301

du Code civil offre la possibilité de refuser l’octroi d’une

pension alimentaire si une faute est commise. De ce

point de vue, le constat d’adultère conserve donc un

sens.

Art. 32

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 24 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de l’amendement.

Art. 33

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 25 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de l’amendement.

Art. 34

Cette disposition ne fait l’objet d’aucun commentaire.

Art. 35

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 26 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de l’amendement.

Art. 36

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 27 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de l’amendement.

Art. 37

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 28 (DOC 53 0682/007), qui vise à remplacer

le présent article. Cet amendement tend notamment

à intégrer les enseignements de l’arrêt 144/2010  de

la Cour constitutionnelle du 16  décembre 2010, qui

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) vraagt

zich meer in het algemeen af hoeveel vaststellingen van

overspel er jaarlijks nog plaatsvinden. Ook wijst zij erop

dat, ofschoon het begrip “fout” bij de echtscheidings-

procedure is afgeschaft, de vaststelling van overspel

nog steeds kan worden gebruikt om een echtscheiding

op grond van onherstelbare ontwrichting uit te spreken.

Voorts herinnert de vertegenwoordigster van de

staatssecretaris voor Gezinsbeleid eraan dat het

vigerende artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek de

mogelijkheid biedt de toekenning van een uitkering tot

onderhoud te weigeren indien een fout werd begaan. Uit

dat oogpunt blijft de vaststelling van overspel dus zinvol.

Art. 32

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 24 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 33

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 25 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 34

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 35

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 26 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 36

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 27 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 37

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 28 (DOC 53 0682/007), ter vervanging van dit artikel.

Dit amendement strekt er namelijk toe de richtlijnen op

te nemen die zijn vervat in het op 16 december 2010

gewezen arrest nr. 144/2010 van het Grondwettelijk Hof,

Page 64: 0682/015 - dekamer.be

64 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

a établi que l’impossibilité pour le juge de s’assurer

que la reconnaissance d’un enfant de moins d’un an

est conforme à l’intérêt supérieur de celui-ci viole les

articles 10 et 11 de la Constitution.

Mme Sonja Becq (CD&V) fait remarquer que cette

remarque devrait également être prise en compte dans

le cadre de l’article 332quinquies, dans lequel se pose

le même problème.

La représentante du secrétaire d’État à la politique

des Familles souligne que la Cour constitutionnelle a

rendu une série d’arrêts en la matière, dont le dernier

est encore tout récent. Elle est dès lors réservée quant à

l’opportunité de transposer leurs enseignements dans la

présente proposition de loi. Une approche plus globale

serait à privilégier.

Mme Marie-Christine Marghem (MR) dépose l’amen-

dement n° 93 (DOC 53 0682/010) afi n de supprimer au

2° de l’alinéa 3 du paragraphe 2 les mots “Lorsque la

demande concerne un enfant âgé d’un an ou plus au

moment de l’introduction de la demande,”.

Cet amendement prend en compte le récent arrêt

n° 144/2010 de la Cour constitutionnelle, dans lequel

celle-ci estimait que l’article 329bis, § 2, alinéa 3, du

Code civil viole les articles 10 et 11 de la Constitution en

ce qu’il ne permet pas au juge saisi d’une demande de

reconnaissance avant le premier anniversaire de l’enfant

non émancipé à reconnaître, introduite par un homme

qui est le père biologique, d’exercer un contrôle portant

sur l’intérêt de l’enfant à voir établie cette fi liation.

L’intervenante renvoie pour le surplus à la justifi cation

de l’amendement.

Suite à la remarque de la représentante du secrétaire

d’État, Mme Sonja Becq (CD&V) dépose l’amendement

n° 111 (DOC 53 0682/010) comme sous-amendement à

l’amendement n° 28, afi n de supprimer le 1°. Elle renvoie

à la justifi cation de l’amendement.

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 241 (DOC 53 0682/014) visant à supprimer le 3° de

la disposition à l’examen. Il se réfère à cet égard à la

justifi cation de l’amendement n°111.

waarbij werd bepaald dat de onmogelijkheid voor de

rechter om zich ervan te vergewissen dat de erkenning

van een kind jonger dan één jaar in overeenstemming

is met het hoogste belang van dat kind, strijdig is met

de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) merkt op dat deze

opmerking ook in aanmerking zou moeten worden

genomen in verband met artikel 332quinquies, waarbij

dezelfde moeilijkheid rijst.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris voor

Gezinsbeleid beklemtoont dat het Grondwettelijk Hof

terzake een reeks arresten heeft gewezen, waarvan het

laatste nog heel recent is. Zij maakt dan ook voorbe-

houd bij de wenselijkheid om via dit wetsvoorstel vorm

te geven aan de richtlijnen van die arresten. De voorkeur

zou moeten gaan naar een meer alomvattende aanpak.

De heer Olivier Maingain (MR) en mevrouw Marie-

Christine Marghem (MR) dienen amendement nr. 93

(DOC 53 0682/010) in, dat ertoe strekt in § 2, derde lid,

2°, de woorden “Als het verzoek een kind betreft dat op

het tijdstip van de indiening van het verzoek een jaar

of ouder is, kan de rechtbank” te vervangen door de

woorden “De rechtbank kan”.

Dit amendement houdt rekening met het recente

arrest nr. 144/2010 van het Grondwettelijk Hof, waarin

het Hof het volgende stelde: “Artikel 329bis, § 2, derde

lid, van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10

en 11 van de Grondwet, in zoverre het de rechter bij

wie een vordering tot erkenning aanhangig is gemaakt,

gedurende het eerste levensjaar van het te erkennen

minderjarige niet-ontvoogde kind, door een man die de

biologische vader is, niet ertoe in staat stelt controle uit

te oefenen op het belang van het kind bij het vaststellen

van die afstamming.”.

Voor het overige verwijst mevrouw Marghem naar de

verantwoording van het amendement.

Naar aanleiding van de opmerking van de vertegen-

woordigster van de staatssecretaris dient mevrouw Son-

ja Becq (CD&V) als subamendement op amendement

nr. 28 amendement nr. 111 (DOC 53 0682/010) in, dat

ertoe strekt het 1° weg te laten. In dat verband verwijst

zij naar de verantwoording van het amendement.

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 241 (DOC 53 0682/014) in, dat ertoe strekt het 3° van

de ter bespreking voorliggende bepaling weg te laten.

In dat verband verwijst hij naar de verantwoording van

amendement nr. 111.

Page 65: 0682/015 - dekamer.be

650682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 38

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 29 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de l’amendement.

M. Olivier Maingain et Mme Marie-Christine Mar-

ghem (MR) déposent également un amendement n°

94 (DOC 53 0682/010), afi n de remplacer la présente

disposition. Cet amendement prend en compte l’arrêt

n° 54/2011 du 6 avril 2011 de la Cour constitutionnelle

et vise à rendre l’article 330, § 1er, alinéa 4, du Code

civil compatible avec les articles 10 et 11 de la Constitu-

tion. Pour ce faire, les auteurs du présent amendement

entendent prévoir que le délai imparti à celui qui reven-

dique la fi liation pour contester une reconnaissance

mensongère ne débute que lorsqu’il a découvert qu’il

est le père de l’enfant et après cette reconnaissance

mensongère.

Art. 39

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 30 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de l’amendement.

Art. 40 et 41

Ces dispositions ne font l’objet d’aucun commentaire.

Art. 42

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 31 (DOC 53 0682/007), afi n de supprimer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 43

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 32 (DOC 53 0682/007), afi n de supprimer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 44

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 33 (DOC 53 0682/007), afi n de supprimer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 38

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 29 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Ook de heer Olivier Maingain (MR) en mevrouw

Marie-Christine Marghem (MR) dienen amendement nr.

94 (DOC 53 0682/010) in, dat ertoe strekt dit artikel weg

te laten. Dit amendement houdt rekening met arrest nr.

54/2011 van het Grondwettelijk Hof van 6 april 2011, en

strekt ertoe artikel 330, § 1, vierde lid, van het Burgerlijk

Wetboek in overeenstemming te brengen met de arti-

kelen 10 en 11 van de Grondwet. Met het oog daarop

willen de indieners bepalen dat de termijn waarover de

persoon die de afstamming opeist, beschikt om een

leugenachtige erkenning te betwisten, pas aanvangt

wanneer hij heeft ontdekt dat hij de vader van het kind

is, op een ogenblik dat die leugenachtige erkenning al

heeft plaatsgevonden.

Art. 39

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 30 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 40 en 41

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 42

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 31 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 43

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 32 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 44

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 33 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Page 66: 0682/015 - dekamer.be

66 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 45

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 34 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de l’amendement.

Art. 46

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 35 (DOC 53 0682/007), afi n de remplacer le

présent article. Il renvoie au texte et à la justifi cation de

l’amendement.

Art. 47

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 36 (DOC 53 0682/007), afi n de supprimer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 48

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 37 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de l’amendement.

Art. 49 à 51

Ces dispositions ne font l’objet d’aucun commentaire.

Art. 52

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 38 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de l’amendement.

Art. 53

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 39 (DOC 53 0682/007), afi n de supprimer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 54

Cette disposition ne fait l’objet d’aucun commentaire.

Art. 45

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 34 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 46

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 35 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 47

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 36 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 48

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 37 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 49 tot 51

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 52

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 38 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 53

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 39 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 54

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Page 67: 0682/015 - dekamer.be

670682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 55

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 40 (DOC 53 0682/007), afi n de supprimer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 56

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 41 (DOC 53 0682/007), afi n de supprimer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 57

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 42 (DOC 53 0682/007), afi n de supprimer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 58

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 43 (DOC 53 0682/007). Il renvoie au texte et à

la justifi cation de l’amendement.

Art. 59

Cette disposition ne fait l’objet d’aucun commentaire.

Art. 60

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 44 (DOC 53 0682/007), afi n de remplacer le

présent article. Il renvoie au texte et à la justifi cation de

l’amendement.

Art. 61

Cette disposition ne fait l’objet d’aucun commentaire.

Art. 62

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 45 (DOC 53 0682/007), afi n de remplacer le

présent article. Il renvoie au texte et à la justifi cation de

l’amendement.

Art. 55

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 40 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 56

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 41 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 57

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 42 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 58

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 43 (DOC 53 0682/007) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 59

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 60

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 44 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 61

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 62

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 45 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Page 68: 0682/015 - dekamer.be

68 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 63

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 46 (DOC 53 0682/007), afi n de supprimer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 64

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 47  (DOC 53 0682/007), afi n de remplacer le

présent article. Il renvoie au texte et à la justifi cation de

l’amendement.

Art. 65

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 48 (DOC 53 0682/007), afi n de remplacer le

présent article. Il renvoie au texte et à la justifi cation de

l’amendement.

Art. 66

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 49 (DOC 53 0682/007), afi n de remplacer le

présent article. Il renvoie au texte et à la justifi cation de

l’amendement.

Art. 67

Cette disposition ne fait l’objet d’aucun commentaire.

Art. 68

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 55 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 69

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 56 (DOC 53 0682/009), d’ordre technique. Il

renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 63

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 46 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 64

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 47 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 65

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 48 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 66

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 49 (DOC 53 0682/007) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 67

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 68

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 55 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 69

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 56 (DOC 53 0682/009) in, dat van technische aard

is. Hij verwijst naar de tekst en de verantwoording van

het amendement.

Page 69: 0682/015 - dekamer.be

690682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 70

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 57 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 71

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 58 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 72 et 73

Ces dispositions ne font l’objet d’aucun commentaire.

Art. 74

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 59 (DOC 53 0682/009), d’ordre technique. Il

renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Mme Sonja Becq (CD&V) dépose les amendement

n° 112 (DOC 53 0682/010) et 135 (DOC 53 0682/012),

pour apporter des corrections d’ordre linguistique.

Art. 75

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 60 (DOC 53 0682/009), d’ordre technique. Il

renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 76

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 61 (DOC 53 0682/009), afi n de supprimer cet

article. Selon l’intervenant, il y a lieu de maintenir l’article

397 du Code civil dans sa version actuelle. L’exclusion

formulée par le 2° de cette disposition, que l’article 76 de

la proposition entend modifi er, concerne les personnes

“à l’égard desquel[le]s le tribunal de la jeunesse a

ordonné l’une des mesures prévues aux articles 29 à

32 de la loi du 8 avril 1965 […]”. Or, la proposition de

loi n’a nullement l’intention de revoir les compétences

protectionnelles du tribunal de la jeunesse. À l’avenir,

c’est toujours à ce tribunal qu’il incombera de prendre

Art. 70

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 57 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 71

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 58 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 72 en 73

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 74

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 59 (DOC 53 0682/009) in, dat van technische aard

is. Hij verwijst naar de tekst en de verantwoording van

het amendement.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient de amendementen

nrs. 112 (DOC 53 0682/010) en 135 (DOC 53 0682/012)

in, met de bedoeling taalverbeteringen aan te brengen.

Art. 75

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 60 (DOC 53 0682/009) in, dat van technische aard

is. Hij verwijst naar de tekst en de verantwoording van

het amendement.

Art. 76

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 61 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten. Artikel 397 van het Burgerlijk Wetboek dient

volgens de indiener ongewijzigd te worden gehand-

haafd. Artikel 76, 2°, van dit wetsvoorstel strekt ertoe

dat artikel 397, 2°, te wijzigen, maar die bepaling sluit

personen uit “ten aanzien van wie de jeugdrechtbank

een van de maatregelen heeft bevolen die zijn bedoeld

in de artikelen 29 tot 32 van de wet van 8 april 1965 (...)”.

Dit wetsvoorstel beoogt echter geenszins te raken aan

de protectionele bevoegdheden van de jeugdrechtbank.

Die maatregelen zullen ook in de toekomst door die

Page 70: 0682/015 - dekamer.be

70 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

les mesures concernées, le tribunal de la famille ne dis-

posant que de compétences “civiles” en ce qui concerne

les mineurs. L’article 397, 2°, ne doit dès lors faire l’objet

d’aucune adaptation.

Art. 77

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 62 (DOC 53 0682/009), d’ordre technique. Il

renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 78

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 63 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 79

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 156 (DOC 53 0682/012) afi n que le ministère

public, en matière de tutelle officieuse, puisse rendre

dans tous les cas un avis. Cette solution a d’ailleurs été

retenue pour les autres matières relatives aux mineurs

qui sont confi ées au tribunal de la famille.

Art. 80

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 64 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 81

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 65 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 82

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 66 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

rechtbank moeten worden genomen, want in verband

met de minderjarigen zal de familierechtbank louter

“civiele” bevoegdheden hebben. Artikel 397, 2°, van het

Burgerlijk Wetboek hoeft dus niet te worden gewijzigd.

Art. 77

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 62 (DOC 53 0682/009) in, dat technisch van aard

is. Hij verwijst naar de tekst en de verantwoording van

het amendement.

Art. 78

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 63 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 79

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 156 (DOC 53 0682/012) in, opdat het openbaar

ministerie inzake pleegvoogdij steeds een advies kan

verlenen. Die oplossing werd trouwens in aanmerking

genomen voor de andere aangelegenheden inzake

de minderjarigen die aan de familierechtbank worden

toevertrouwd.

Art. 80

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 64 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 81

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 65 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 82

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 66 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Page 71: 0682/015 - dekamer.be

710682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 83

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 67 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 84

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 68 (DOC 53 0682/009), d’ordre technique. Il

renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

L’intervenant dépose ultérieurement un amendement

n° 157 (DOC 53 0682/012) afi n de remplacer cette dispo-

sition, en vue de prévoir que la requête formée soit par

les père et mère ou l’un d’eux, le tuteur ou leur avocat

–dans l’hypothèse où la demande concerne un mineur-,

soit par tout parent, le tuteur ou leur avocat —lorsque

la demande concerne un majeur — doit être introduite

en double exemplaire et doit être accompagnée des

pièces dûment inventoriées. Cet amendement prévoit

par ailleurs que le greffier de la justice de paix transmet

un exemplaire au parquet de la requête accompagnée

des pièces dûment inventoriées.

Art. 85

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 69 (DOC 53 0682/009), d’ordre technique. Il

renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 86

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 158  (DOC 53 0682/012), afi n que le parquet

puisse rendre un avis dans tous les cas.

Art. 87

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 70 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 83

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 67 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 84

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 68 (DOC 53 0682/009) in, dat technisch van aard

is. Hij verwijst naar de tekst en de verantwoording van

het amendement.

Later dient de spreker amendement nr. 157 (DOC

0682/012) in, dat ertoe strekt deze bepaling te ver-

vangen en erin te voorzien dat de vordering die wordt

ingesteld ofwel door de vader en de moeder of door een

van hen, door de voogd of door hun advocaat — als de

vordering op een minderjarige betrekking heeft —, ofwel

door om het even welke verwant, de voogd of hun advo-

caat — als de vordering op een meerderjarige slaat — in

twee exemplaren moet worden ingediend en vergezeld

moet zijn van de naar behoren geïnventariseerde stuk-

ken. Voorts bepaalt dit amendement dat de griffier van

het vredegerecht een exemplaar van het verzoekschrift,

vergezeld van de naar behoren geïnventariseerde stuk-

ken, overzendt aan het openbaar ministerie.

Art. 85

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 69 (DOC 53 0682/009) in, dat technisch van aard

is. Hij verwijst naar de tekst en de verantwoording van

het amendement.

Art. 86

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 158 (DOC 53 0682/012) in, opdat het openbaar mi-

nisterie steeds een advies kan verlenen.

Art. 87

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 70 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Page 72: 0682/015 - dekamer.be

72 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 88

Cette disposition ne fait l’objet d’aucun commentaire.

Art. 89

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 71 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 90

Cette disposition ne fait l’objet d’aucun commentaire.

Art. 91

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 159 (DOC 53 0682/012), pour que le ministère

public puisse décider s’il doit effectivement assister à

l’interrogatoire visé à l’article 514 du Code civil.

Art. 92

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 160 (DOC 53 0682/012). Il renvoie au texte et

à la justifi cation de l’amendement.

Art. 93

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 72 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 94

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 73 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 95

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 74 (DOC 53 0682/009), afi n de supprimer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 88

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 89

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 71 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 90

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 91

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 159 (DOC 0682/012) in, opdat het openbaar

ministerie kan beslissen of het de in artikel 514 van het

Burgerlijk Wetboek bedoelde ondervraging daadwer-

kelijk moet bijwonen.

Art. 92

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 160 (DOC 53 0682/012) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 93

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 72 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 94

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 73 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 95

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 74 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Page 73: 0682/015 - dekamer.be

730682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 96 et 97

Ces dispositions ne font l’objet d’aucun commentaire.

Art. 98

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 75  (DOC 53 0682/009), d’ordre technique. Il

renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 99 et 100

Ces dispositions ne font l’objet d’aucun commentaire.

Art. 101

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 76 (DOC 53 0682/009), afi n de supprimer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 102

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 77 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet

article.

Art. 103

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 78  (DOC 53 0682/009), d’ordre technique. Il

renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 104 et 105

Ces dispositions ne font l’objet d’aucun commentaire.

Art. 106

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 79  (DOC 53 0682/009), d’ordre technique. Il

renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 96 en 97

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 98

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 75 (DOC 53 0682/009) in, dat technisch van aard

is. Hij verwijst naar de tekst en de verantwoording van

het amendement.

Art. 99 en 100

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 101

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 76 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 102

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 77 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen.

Art. 103

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 78 (DOC 53 0682/009) in, dat van technische aard

is. Hij verwijst naar de tekst en de verantwoording van

het amendement.

Art. 104 en 105

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 106

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 79 (DOC 53 0682/009) in, dat van technische aard

is. Hij verwijst naar de tekst en de verantwoording van

het amendement.

Page 74: 0682/015 - dekamer.be

74 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 107 et 108

Ces dispositions ne font l’objet d’aucun commentaire.

Art. 109

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 80 (DOC 53 0682/009), d’ordre technique. Il

renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 110

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 81 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 111

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 82 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 112

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 83 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 113

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 84 (DOC 53 0682/009), d’ordre technique. Il

renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 114

Cette disposition ne fait l’objet d’aucun commentaire.

Art. 115

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 85 (DOC 53 0682/009), d’ordre technique. Il

renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 107 en 108

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 109

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 80 (DOC 53 0682/009) in, dat van technische aard

is. Hij verwijst naar de tekst en de verantwoording van

het amendement.

Art. 110

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 81 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 111

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 82 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 112

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 83 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 113

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 84 (DOC 53 0682/009) in, dat van technische aard

is. Hij verwijst naar de tekst en de verantwoording van

het amendement.

Art. 114

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 115

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 85 (DOC 53 0682/009) in, dat van technische aard

is. Hij verwijst naar de tekst en de verantwoording van

het amendement.

Page 75: 0682/015 - dekamer.be

750682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 116

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 86 (DOC 53 0682/009), d’ordre technique. Il

renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 117

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 87  (DOC 53 0682/009), d’ordre technique. Il

renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 118

Cette disposition ne fait l’objet d’aucun commentaire.

Art. 119

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 88 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 120

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 89 (DOC 53 0682/009), afi n de remplacer cet article.

Il renvoie au texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 121

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 90  (DOC 53  0682/009), afi n de répondre à

certaines remarques formulées par le Conseil d’État

dans son avis. L’intervenant renvoie au texte et à la

justifi cation de l’amendement.

Art. 122

Cette disposition ne fait l’objet d’aucun commentaire.

Art. 123

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 164  (DOC 53  0682/013) visant, pour des raisons

légistiques, à remplacer l’intitulé de la Section II.

Art. 116

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 86 (DOC 53 0682/009) in, dat van technische aard

is. Hij verwijst naar de tekst en de verantwoording van

het amendement.

Art. 117

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 87 (DOC 53 0682/009) in, dat van technische aard

is. Hij verwijst naar de tekst en de verantwoording van

het amendement.

Art. 118

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 119

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 88 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 120

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 89 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen. Hij verwijst naar de tekst en de verant-

woording van het amendement.

Art. 121

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 90 (DOC 53 0682/009) in, dat ertoe strekt te

beantwoorden aan enkele opmerkingen in het advies

van de Raad van State. Hij verwijst naar de tekst en de

verantwoording van het amendement.

Art. 122

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 123

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 164 (DOC 53 0682/013) in, dat er om wetgevings-

technische redenen toe strekt het opschrift van afdeling

II te vervangen.

Page 76: 0682/015 - dekamer.be

76 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°165 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer l’article

123 proposé. Dans sa rédaction actuelle, cette dispo-

sition transforme le magistrat de liaison en matière de

jeunesse en un magistrat de liaison en matière de famille

et de jeunesse, ce qui n’est pas l’intention des auteurs

de la proposition de loi. L’amendement n° 165 tend par

conséquent à corriger le texte sur ce point. 

Art. 124

Mme Marie-Christine Marghem et M. Olivier

Maingain (MR) déposent l’amendement n° 95  (DOC

53 0682/010), en vue de créer une chambre de conci-

liation au sein du tribunal de la famille.

Mme Marghem plaide pour l’instauration, au sein du

tribunal de la famille, d’une chambre de conciliation,

compétente dans toutes les matières familiales où

les parties peuvent disposer de leurs droits, et dont le

magistrat, spécialement formé, ne pourrait jamais — à

tout le moins pour les dossiers ayant fait l’objet d’une

tentative de conciliation — siéger dans les deux autres

chambres (famille et jeunesse) chargées de trancher

les points litigieux. Cette chambre permettrait d’assu-

rer une réelle tentative de conciliation — à l’instar de

ce qui se passe actuellement devant le tribunal de la

jeunesse de Nivelles —, et offrirait également au magis-

trat la possibilité de sensibiliser les parties aux autres

modes alternatifs de règlement des confl its, tels que par

exemple le droit collaboratif.

Pour être assuré que les justiciables seront informés

de la possibilité de résoudre leurs litiges par le biais

de la conciliation, de la médiation, ou d’autres modes

alternatifs de résolution des confl its, il sera imposé à la

chambre famille d’expliquer aux parties, à l’audience

d’introduction, que ces dernières peuvent soumettre leur

litige à la chambre de conciliation, qui recherchera avec

eux les possibilités d’une telle conciliation ou médiation.

Les parties auront en outre, à tout moment au cours

du procès, la possibilité de demander le renvoi de leur

cause devant la chambre des conciliations.

Pour aider les parties à parvenir à un tel accord, le

magistrat siégeant à la chambre de conciliation, devra

jouer un “rôle actif” qui exclut toute fonction juridiction-

nelle puisqu’il ne tranchera le litige ni en droit ni en fait.

Il découle de cette exclusion du pouvoir juridictionnel

que le juge ne pourra jamais s’assurer de la véracité

de l’allégation d’une partie: seuls les faits reconnus

comme vrais par les deux parties pourront être pris en

considération. Il proposera des issues au confl it, mais

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 165 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt het

voorgestelde artikel te vervangen. In de huidige redactie

wordt in dit artikel de verbindingsmagistraat in jeugdza-

ken verbindingsmagistraat in familie- en jeugdzaken, wat

niet de bedoeling van de indieners van het wetsvoorstel

is. Amendement nr. 165 strekt er bijgevolg toe de tekst

op dit punt te verbeteren.

Art. 124

Mevrouw Marie-Christine Marghem (MR) en de

heer Olivier Maingain (MR) dienen amendement nr. 95

(DOC 53 0682/010) in, dat ertoe strekt in de familie-

rechtbank een verzoeningskamer op te richten.

Mevrouw Marghem pleit voor de invoering, binnen

de familierechtbank, van een verzoeningskamer, die

bevoegd zou zijn voor alle familiaalrechtelijke zaken

waarbij de partijen zelf over hun rechten kunnen be-

schikken. In die kamer zou de — speciaal opgeleide —

magistraat nooit zitting mogen hebben in de twee andere

kamers (familiekamer en jeugdkamer) die zich over de

twistpunten moeten uitspreken, althans indien voor het

dossier een verzoeningspoging werd ondernomen. Die

verzoeningskamer zou een échte verzoeningspoging

mogelijk maken, naar het voorbeeld van wat vandaag

al bij de jeugdrechtbank van Nijvel gebeurt, en zou de

magistraat eveneens de mogelijkheid bieden de partijen

bewust te maken van het bestaan van alternatieve wijzen

van geschillenregeling, bijvoorbeeld het collaborative

law-systeem.

Om er zeker van te zijn dat de rechtzoekenden wor-

den geïnformeerd over de mogelijkheid hun geschil

op te lossen via verzoening, bemiddeling of andere

alternatieve wijzen van geschillenregeling, moet de

familiekamer worden verplicht de partijen tijdens de

inleidende zitting uit te leggen dat zij hun geschil aan

de verzoeningskamer kunnen voorleggen, die samen

met hen zal nagaan in hoeverre verzoening of bemid-

deling mogelijk is. Bovendien moeten de partijen op elk

moment tijdens het proces de mogelijkheid krijgen te

vragen dat hun zaak voor de verzoeningskamer wordt

gebracht.

Om de partijen te helpen tot een dergelijk akkoord te

komen, moet de in de verzoeningskamer zitting hebben-

de magistraat een “actieve rol” spelen, die hoegenaamd

niets te maken heeft met een of andere jurisdictionele

functie, aangezien hij de zaak in rechte noch in feite

zal beslechten. Het gevolg van die uitsluiting van elke

jurisdictionele invulling van de verzoening is dat de

rechter de echtheid van de beweringen van een partij

nooit mag natrekken. Alleen de door de beide partijen

Page 77: 0682/015 - dekamer.be

770682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

sans pouvoir infl uencer les parties. Il conseillera les

parties en évaluant les circonstances particulières et

en recommandant une action spécifi que.

L’intervenante renvoie pour le surplus à la justifi cation

de l’amendement.

La représentante du ministre de la Justice souligne

que la création d’une telle chambre nécessite des

moyens et de nouveaux magistrats, qui sont impossibles

à envisager à l’heure actuelle. Il faudrait par ailleurs

effectuer une mesure de la charge de travail. Les pro-

blèmes seraient particulièrement visibles au niveau des

petits tribunaux, qui ne disposent pas de suffisamment

de magistrats. Elle précise enfi n que si le ministre sou-

tient la création de chambres de conciliation, il souhai-

terait le faire pour l’ensemble des cours et tribunaux et

pas se limiter au seul tribunal de la famille.

Mme Marie-Christine Marghem (MR) estime qu’il est

trop facile de toujours invoquer un manque de budget

et la nécessité d’effectuer une mesure de la charge de

travail pour éviter une nouvelle réforme. En partant de

ce point de vue, c’est alors l’ensemble de la création du

tribunal de la famille et de la jeunesse qui devrait être

remis en question. Il est au contraire essentiel d’aboutir

à une législation reprenant des principes modernes et

efficaces.

M. Christian Brotocorne (cdH) marque son intérêt

tant pour l’amendement n° 92 de Mme Lahaye-Battheu

aux article 313 et suivants, que pour l’amendement n°

95 de Mme Marghem. Le premier est toutefois formulé

de façon très générale et touche dès lors à de nombreux

domaines du droit. De ce point de vue, il serait dès lors

peut-être plus opportun de retenir l’approche de l’amen-

dement n° 95 qui se limite au domaine de compétence

de la présente proposition de loi.

L’intervenant pense qu’il serait toutefois plus inté-

ressant de traiter cet amendement dans le cadre des

articles 234  et suivants de la présente proposition.

On pourrait par ailleurs s’inspirer de la loi du 5 avril

2011 modifi ant le Code judiciaire en ce qui concerne la

comparution personnelle et la tentative de conciliation

en cas de divorce, et instaurant une information sur

l ’existence et l ’utilité de la médiation en matière de

divorce1.

Mme Marie-Christine Marghem (MR) et consorts

déposent l ’amendement n° 118  (DOC 53  0682/011)

comme sous-amendement à l’amendement n° 95, afi n

1 MB, 16.06 2011

als waar erkende feiten mogen in aanmerking worden

genomen. De rechter stelt uitwegen uit het confl ict voor,

maar doet dat zonder de partijen te beïnvloeden. Hij

geeft hen raad, door de specifi eke omstandigheden

van het geschil te evalueren en een specifi ek initiatief

aan te bevelen.

Voor het overige verwijst de spreekster naar de ver-

antwoording van het amendement.

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie

beklemtoont dat de oprichting van een dergelijke kamer

middelen en nieuwe magistraten vergt, maar momenteel

is een en ander ondenkbaar. Voorts zou een meting

van de werklast moeten worden verricht. De moei-

lijkheden zouden echter vooral tot uiting komen bij de

kleine rechtbanken, die niet over genoeg magistraten

beschikken. Ten slotte preciseert zij dat, hoewel de

minister de oprichting van verzoeningskamers steunt,

hij zulks zou willen doen voor alle rechtbanken en niet

louter voor de familierechtbank.

Mevrouw Marie-Christine Marghem (MR) vindt het

te gemakkelijk zich telkens opnieuw te beroepen op

een gebrek aan budget en op de noodzaak een werk-

lastmeting te verrichten om een nieuwe hervorming te

voorkomen. Uit dat oogpunt moet dan de hele oprichting

van de familie- en jeugdrechtbank ter discussie worden

gesteld. In plaats daarvan is het essentieel te komen

tot wetgeving die moderne en doeltreffende beginselen

huldigt.

De heer Christian Brotcorne (cdH) heeft belang-

stelling voor zowel amendement nr. 92 van mevrouw

Lahaye-Battheu op artikel 313 en volgende, als voor

amendement nr. 95 van mevrouw Marghem. Het eerste

is echter zeer algemeen geformuleerd en is dus van

invloed op vele rechtsdisciplines. Uit dat oogpunt ware

het daarom misschien beter te kiezen voor de aanpak

van amendement nr. 95, die alleen geldt voor het in dit

wetsvoorstel aan bod komende bevoegdheidsgebied.

Volgens de spreker ware het niettemin interessanter

dit amendement te behandelen in het kader van de

artikelen 234 en volgende van dit wetsvoorstel. Inspi-

ratie zou trouwens ook kunnen worden opgedaan bij de

wet van 5 april 2011 tot wijziging van het Gerechtelijk

Wetboek wat de persoonlijke verschijning en de poging

tot verzoening bij echtscheiding betreft en tot invoering

van een kennisgeving over het bestaan en het nut van

bemiddeling in echtscheidingszaken1.

Mevrouw Marie-Christine Marghem (MR) c.s. dient

als subamendement op amendement nr. 95 amende-

ment nr. 118 (DOC 53 0682/011) in, dat ertoe strekt in

1 Belgisch Staatsblad van 16 juni 2011.

Page 78: 0682/015 - dekamer.be

78 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

d’étendre les chambres de conciliation à l’ensemble des

compétences du tribunal de la famille et de soumettre

la mise en place de ces chambres à l’appréciation du

chef de corps.

Le représentant du secrétaire d’État à la Politique

des familles rappelle que le secrétaire d’État veut mettre

l’accent sur les modes alternatifs de règlement des

confl its, en ce compris la conciliation. Il ne faut toutefois

pas perdre de vue qu’au Québec, où la conciliation à été

introduite, celle-ci fait partie d’une ensemble plus vaste

qui explique son succès. Si on se focalise uniquement

sur la mise en place d’une chambre de conciliation, sans

se préoccuper par exemple de l’information des parties,

le système proposé ne sera pas efficace.

Il est dès lors avant tout intéressant de garantir une

information claire et précise, qui ne pèse pas trop sur

le budget de l’État et qui ne retarde pas les démarches

des parties.

Mme Sonja Becq (CD&V) soutient la mise en place

de modes alternatifs de règlement des confl its. Il est

d’abord essentiel de s’assurer que les parties soient

correctement informées sur les différentes possibilités

qui leur sont offertes. Cette information doit être fournie

par le juge du tribunal de la famille, qui vérifi e si les par-

ties ont éventuellement besoin d’un peu plus de temps

pour entamer un dialogue.

A côté de cela, les chambres de conciliation doivent

également avoir un rôle à jouer. L’idéal serait évidem-

ment de les instaurer au niveau de l’ensemble des cours

et tribunaux, mais il est toutefois préférable de s’en tenir

pour l’instant au domaine de compétence de la présente

proposition de loi.

Le représentant du secrétaire d’État à la Politique

des familles attire l’attention sur le fait que le problème

majeur reste celui des moyens. Si le chef de corps

souhaite créer une chambre de conciliation, il devra y

mettre les moyens.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) fait tout

de même remarquer que les dossiers qui seront réglés

de la sorte seront des dossiers qui ne devront plus être

traités par le juge du fond. La chambre de conciliation

offre une voie alternative de règlement des confl its, qui

devrait donc réduire le nombre de dossiers traités par

le biais des autres voies.

Mme Sonja Becq (CD&V) précise que ce système

est actuellement mis en place en tant que projet pilote

à certains endroits. L’amendement déposé ne devrait

pas poser de problème sur le plan budgétaire, étant

donné qu’il appartient à chaque chef de corps de

verzoeningskamers te voorzien voor alle bevoegdheden

van de familierechtbank, alsmede de korpschef te laten

oordelen over de oprichting van die kamers.

De vertegenwoordiger van de staatssecretaris voor

Gezinsbeleid herinnert eraan dat de staatssecretaris

de klemtoon wil leggen op de alternatieve vormen van

confl ictoplossing, met inbegrip van verzoening. Wel mag

niet uit het oog worden verloren dat in Québec, waar

verzoening werd ingesteld, ze een onderdeel van een

groter geheel vormt, wat haar succes verklaart. Als de

nadruk uitsluitend ligt op de oprichting van een verzoe-

ningskamer zonder zich bijvoorbeeld te bekommeren

over de informatieverstrekking aan de partijen, zal het

voorgestelde systeem niet doeltreffend zijn.

Daarom is het vooral interessant te zorgen voor dui-

delijke en nauwkeurige informatie die de Rijksbegroting

niet te fors bezwaart, en die de stappen die de partijen

ondernemen niet vertragen.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) steunt de instelling van

alternatieve vormen van confl ictoplossing. Ten eerste is

het essentieel ervoor te zorgen dat de partijen behoor-

lijk worden geïnformeerd over de diverse hun geboden

mogelijkheden. Die informatie moet worden verstrekt

door de rechter van de familierechtbank, die nagaat of

de partijen eventueel iets meer tijd nodig hebben om

een dialoog aan te gaan.

Daarnaast moeten de verzoeningskamers ook een

rol te spelen hebben. Idealiter zouden ze uiteraard het

best worden opgericht bij alle hoven en rechtbanken,

maar momenteel is het echter verkieslijk zich te houden

aan het in dit wetsvoorstel aan bod komende bevoegd-

heidsgebied.

De vertegenwoordiger van de staatssecretaris voor

Gezinsbeleid vestigt er de aandacht op dat het mid-

delenvraagstuk de grootste moeilijkheid blijft. Als de

korpschef een verzoeningskamer wil oprichten, zal hij

daartoe middelen ter beschikking moeten stellen.

Niettemin merkt mevrouw Sabien Lahaye-Battheu

(Open Vld) op dat de dossiers die op die wijze zullen

worden opgelost niet langer zullen moeten worden

behandeld door de feitenrechter. De verzoeningska-

mer biedt een alternatieve vorm van confl ictoplossing,

waardoor het aantal via andere kanalen behandelde

dossiers dus zou moeten afnemen.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) geeft aan dat dit

systeem op sommige plaatsen momenteel wordt uitge-

bouwd als proefproject. Het ingediende amendement

zou geen begrotingsmoeilijkheden mogen doen rijzen,

aangezien elke korpschef de beslissing zal moeten

Page 79: 0682/015 - dekamer.be

790682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

prendre la décision, sans qu’une extension du cadre

ne soit prévue.

Le représentant du secrétaire d’État à la Politique

des familles souligne qu’un tel système créera des dis-

torsions entre les différents tribunaux, étant donné que

certains auront les moyens de mettre en place une telle

chambre, alors que d’autres ne le pourront pas même

s’ils le souhaitent.

Mme Marie-Christine Marghem (MR) souscrit totale-

ment à ce que vient de dire Mme Becq. Elle insiste par

ailleurs sur le fait qu’un manque de moyens ne peut pas

être invoqué, ou alors c’est l’ensemble de la création

du tribunal de la famille et de la jeunesse qui doit être

reconsidéré.

La représentante du ministre de la Justice souligne

toutefois que certains tribunaux sont trop petits pour

opérer de tels changements. Ils ne disposent pas

d’assez de juges.

M. Christian Brotocorne (cdH) estime qu’il ne faut

pas avoir peur d’investir les chefs de corps d’une telle

mission. Celle-ci rentre parfaitement dans leurs com-

pétences de gestion.

La représentante du secrétaire d’État à la Politique

des familles note qu’un magistrat n’aura malheureu-

sement jamais le même temps que celui qui prend un

médiateur pour régler ces dossiers.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dépose

les amendements n°s 230 et 231 (DOC 53 0682/013),

sous-amendements à l’amendement n° 118, afi n de

compléter la rédaction de l’article proposé.

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 166 (DOC 53 0682/013) qui propose de remplacer

le texte de la disposition à l’examen pour en clarifi er la

rédaction et pour répondre à plusieurs observations du

Conseil d’État.

Lors d’une réunion ultérieure, Mme Marie-Christine

Marghem (MR) et consorts déposent l’amendement n°

251 (DOC 53 0682/014) qui remplace l’amendement n°

118. Celui-ci est par conséquent retiré.

Mme Sabien Lahaye Battheu (Open Vld) précise

que l ’amendement remplace l ’appellation “chambre

de conciliation” par celle de “chambre de règlement à

l’amiable”.

nemen zonder dat in een formatie-uitbreiding is voor-

zien.

De vertegenwoordiger van de staatssecretaris voor

Gezinsbeleid beklemtoont dat een dergelijk systeem

zal leiden tot onderlinge scheeftrekkingen tussen de

verschillende rechtbanken, aangezien sommige over de

middelen zullen beschikken om een dergelijke kamer

op te richten, terwijl andere dat niet zullen kunnen, zelfs

als ze dat willen.

Mevrouw Marie-Christine Marghem (MR) is het

volmondig eens met wat mevrouw Becq zopas heeft

aangestipt. Zij beklemtoont ook dat een gebrek aan

middelen niet mag worden ingeroepen, omdat anders

de hele oprichting van de familie- en jeugdrechtbank

moet worden heroverwogen.

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie

benadrukt evenwel dat sommige rechtbanken te klein

zijn om dergelijke wijzigingen door te voeren. Ze be-

schikken niet over voldoende rechters.

Volgens de heer Christian Brotcorne (cdH) moet men

geen angst hebben om de korpschefs met een dergelijke

taak te belasten. Die taak is een volwaardig onderdeel

van hun managementbevoegdheden.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris voor

Gezinsbeleid merkt op dat een magistraat jammer ge-

noeg nooit over dezelfde tijd zal beschikken als die welke

een bemiddelaar neemt om zijn dossiers te regelen.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dient

als subamendementen op amendement nr. 118 de

amendementen nrs. 230 en 231 (DOC 53 682/013) in,

ter aanvulling van de redactie van het ter bespreking

voorliggende artikel.

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 166 (DOC 53 682/013) in, dat ertoe strekt de tekst van

de ter bespreking voorliggende bepaling te vervangen

om ze duidelijker te formuleren en om tegemoet te ko-

men aan meerdere opmerkingen van de Raad van State.

Tijdens een latere vergadering dient mevrouw Marie-

Christine Marghem (MR) c.s. amendement nr. 251 (DOC

53 0682/014) in, ter vervanging van amendement nr.

118, dat bijgevolg wordt ingetrokken.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) licht

toe dat het amendement ertoe strekt het woord “ver-

zoeningskamer” te vervangen door de term “kamer voor

minnelijke schikking”.

Page 80: 0682/015 - dekamer.be

80 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Les amendements n°s 230 et 231 étant de la sorte de-

venus sans objet, Mme Sabien Lahaye Battheu (Open

Vld) dépose un amendement n° 257 (DOC 53 0682/014),

sous-amendement à l’amendement n°251. Cet amen-

dement est identique à l’amendement n° 230.

Elle dépose également l ’amendement n°258 

(DOC 53 0682/014), identique à l’amendement n° 231.

Mme Lahaye-Battheu (Open Vld) dépose enfi n un

amendement n°263 (DOC 53 0682/014), sous-amen-

dement à l’amendement n° 257 afi n d’y supprimer le

deuxième alinéa.

Mme Valèrie Déom (PS) répète qu’elle est favorable

à la mise en place de chambres de conciliation ou de

règlement à l’amiable mais regrette que ces amende-

ments conditionnent la mise en place de ces chambres

par une décision des chefs de corps. Ce faisant, on crée

une justice à deux vitesses, certains tribunaux offrant

de telles chambres aux justiciables, d’autres pas.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) aurait éga-

lement préféré une généralisation de ces chambres de

règlement à l’amiable mais considère qu’il s’agit d’un

premier pas dans la bonne direction.

M. Christian Brotcorne (cdH) souscrit aux opinions

exprimées par Mmes Lahaye-Battheu et Déom. Ces

amendements traduisent un compromis entre une

volonté politique d’encourager les modes alternatifs

de règlement des confl its et un certain réalisme, vu

que les moyens humains et matériels font défaut pour

généraliser la création de ces chambres.

La secrétaire d’État reconnait que le texte n’est pas

celui dont il avait rêvé mais il va certainement dans la

bonne direction et tient compte des contraintes maté-

rielles et budgétaires.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) souligne

que l’exécution de la proposition de loi requerra un

gouvernement de plein exercice pouvant y affecter les

moyens budgétaires adéquats

Mme Sonja Becq (CD&V) reconnait que nombreux

sont ceux qui auraient voulu aller plus loin notamment en

matière de médiation. Le texte proposé constitue néan-

moins un encouragement à aller plus loin dans le futur.

Doordat de amendementen nrs. 230 en 231 aldus

geen doel meer dienen, dient mevrouw Sabien Lahaye-

Battheu (Open Vld) amendement nr. 257 (DOC 53

0682/014) in, als subamendement op amendement

nr. 251. Dit amendement is hetzelfde als amendement

nr. 230.

Zij dient ook amendement nr. 258 (DOC 53 0682/014)

in, dat hetzelfde is als amendement nr. 231.

Tot slot dient mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open

Vld) amendement nr. 263 (DOC 53 0682/014) in, als

subamendement op amendement nr. 257, dat ertoe

strekt daarin het tweede lid weg te laten.

Mevrouw Valérie Déom (PS) geeft nogmaals aan dat

zij voorstander is van verzoeningskamers of kamers voor

minnelijke schikking, maar zij betreurt dat die amende-

menten de instelling van die kamers aan de beslissing

van de korpschefs onderwerpen. Op die manier zorgt

men voor een rechtsbedeling met twee snelheden waar-

bij sommige rechtbanken dergelijke kamers aanbieden

aan de rechtzoekenden, en andere niet.

Ook mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld)

wenst een veralgemening van die kamers voor min-

nelijke schikking, maar ze vindt wel dat het een stap in

de goede richting is.

De heer Christian Brotcorne (cdH) is het eens met de

dames Lahaye-Battheu en Déom. Die amendementen

zijn een compromis tussen een politiek streven om de

alternatieve wijzen van confl ictbeslechting aan te moe-

digen en een bepaald realisme, want de menselijke en

materiële middelen om de oprichting van die kamers te

veralgemenen, zijn ontoereikend.

De staatssecretaris erkent dat de tekst niet die is

welke hij echt wou, maar hij gaat zeker in de goede

richting en houdt rekening met de materiële en budget-

taire beperkingen.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) wijst

erop dat de tenuitvoerlegging van het wetsvoorstel

een volwaardige regering zal vereisen, die daaraan de

nodige begrotingsmiddelen kan toewijzen.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) geeft toe dat velen

verder hadden willen gaan, onder meer inzake bemidde-

ling. De voorgestelde tekst is niettemin een aansporing

om dat in de toekomst te doen.

Page 81: 0682/015 - dekamer.be

810682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 125

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 167 (DOC 53 0682/013) qui tend à remplacer l’article

125 par une nouvelle disposition adaptant l’article 78 du

Code judiciaire. La première modifi cation vise à tenir

compte de l’insertion opérée par l’amendement n° 166 à

l’article 124 d’un nouvel alinéa dans l’article 76 du Code

judiciaire. La seconde est une des corrections tech-

niques suggérées par le Conseil d’État dans son avis.

Art. 126

Mme Marie-Christine Marghem et M. Olivier

Maingain (MR) déposent l’amendement n° 96  (DOC

53 0682/010). Mmes Marie-Christine Marghem (MR)

et Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) déposent égale-

ment l’amendement n° 117 (DOC 53 0682/011) comme

sous-amendement à l’amendement n° 96. Ces deux

amendements visent à prendre en compte les modi-

fi cations proposées par l ’amendement n° 95  et son

sous-amendement n° 118, déposés à l’article 124 de

la présente proposition. Il est dès lors renvoyé à la

discussion de cet article.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dépose

l’amendement n° 232 (DOC 53 0682/013), sous-amen-

dement à l ’amendement n° 96, complétant le texte

proposé par une disposition selon laquelle est nul le

jugement rendu par un juge ayant été saisi du litige dans

le cadre de la procédure de conciliation.

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 168 (DOC 53 0682/013) qui tend à remplacer le point

4° de l’article 126 par une disposition reprenant la for-

mulation proposée par le Conseil d’État dans son avis.

Mme Marie-Christine Marghem (MR) et consorts

déposent l’amendement n° 252 (DOC 53 862/014) qui

fusionne en un seul amendement les amendements

n°s 96, 117, 168 et 232. Outre le changement de nom

de la chambre de conciliation qui devient la “chambre

de règlement à l’amiable”, l’amendement consacre le

principe selon lequel le juge qui y siège dans un dossier

ne peut jamais siéger dans une des autres chambres

du tribunal pour statuer sur ce même dossier. Toute

décision rendue en violation de ce principe doit être

considérée comme nulle.

Art. 125

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 167 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen door een nieuwe bepaling, die artikel 78

van het Gerechtelijk Wetboek aanpast. De eerste wijzi-

ging heeft tot doel uitvoering te geven aan de invoeging,

door amendement nr. 166, in artikel 124 van een nieuw

lid in artikel 76 van het Gerechtelijk Wetboek. De tweede

wijziging is een van de door de Raad van State in zijn

advies gesuggereerde technische correcties.

Art. 126

Mevrouw Marie-Christine Marghem en de heer Oli-

vier Maingain (MR) dienen amendement nr. 96 (DOC

53 682/010) in en de dames Marie-Christine Marghem

(MR) en Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dienen, als

subamendement op amendement nr. 96, amendement

nr. 117 (DOC 53 682/011) in. Beide amendementen

strekken ertoe rekening te houden met de wijzigingen

die worden voorgesteld bij amendement nr. 95 en

subamendement nr. 118 erop (op artikel 124 van dit

wetsvoorstel). Er wordt dan ook naar de bespreking van

dat artikel verwezen.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dient,

als subamendement op amendement nr. 96, amende-

ment nr. 232 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt de

voorgestelde tekst aan te vullen met een bepaling naar

luid waarvan het vonnis, gewezen door een rechter die

van het geschil in het kader van de procedure tot min-

nelijke schikking kennis heeft genomen, nietig is.

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 168 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt het 4°

van dit artikel te vervangen door een bepaling die de

formulering overneemt die de Raad van State in zijn

advies heeft voorgesteld.

Mevrouw Marie-Christine Marghem (MR) c.s. dient

amendement nr. 252 (DOC 53 682/014) in, dat de

amendementen nrs. 96, 117, 168 en 232 samenvoegt in

één amendement. Naast de vervanging van de naam

“bemiddelingskamer” door “kamer van minnelijke schik-

king”, bekrachtigt dit amendement het principe dat een

rechter die in de kamer van minnelijke schikking zitting

heeft, voor de dossiers waarvan hij kennis heeft gehad,

nooit zitting mag hebben in een van de andere kamers

van de rechtbank om over datzelfde dossier uitspraak

te doen. Iedere beslissing die zonder inachtneming van

dat principe wordt genomen, moet als nietig worden

beschouwd.

Page 82: 0682/015 - dekamer.be

82 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) demande

s’il ne serait pas utile de préciser dans le texte si ladite

nullité est absolue ou relative.

Le secrétaire d’État juge que cette nullité doit être

une nullité relative car elle n’intéresse que les parties.

Art. 127

Cette disposition n’appelle aucune observation.

Art. 128

Mme Marie-Christine Marghem et M. Olivier

Maingain (MR) déposent l’amendement n° 97  (DOC

53  0682/010) dont l’objectif est de garantir que des

magistrats distincts siègent dans les chambres de la

famille et dans les chambres de la jeunesse. Cela se

justifi e non seulement pour des raisons d’impartialité et

de respect des droits de la défense que compte tenu de

la nature radicalement opposée des procédures.

Art. 129

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 169 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer la dispo-

sition proposée par une disposition modifi ant l’article

99bis du Code judiciaire. Comme le fait observer le

Conseil d’État (DOC 53 0682/006, p. 41), l’article 92,

§ 1er, 1°, du Code judiciaire, que l’article 129 de la pro-

position de loi vise à abroger, a déjà été abrogé par la

loi du 22 avril 2010” modifi ant les articles 92, 109bis et

1301 du Code judiciaire” (M.B., 18 juin 2010). L’article

129, dans sa version actuelle, peut donc être omis.

En revanche, une adaptation doit être opérée dans

l ’article 99bis du Code judiciaire pour faire écho à

l’insertion d’un nouvel alinéa dans l’article 76 du Code

judiciaire par l’article 124 de la proposition tel que rem-

placé par l’amendement n° 166.

Art. 130

Mme Marie-Christine Marghem et M. Olivier

Maingain (MR) déposent l’amendement n° 98  (DOC

53 0682/010). Mmes Marie-Christine Marghem (MR)

et Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) déposent égale-

ment l’amendement n° 116 (DOC 53 0682/011) comme

sous-amendement à l’amendement n° 98. Ces deux

amendements visent à prendre en compte les modi-

fi cations proposées par l ’amendement n° 95  et son

sous-amendement n° 118, déposés à l’article 124 de

la présente proposition.

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) vraagt of

het niet nuttig zou zijn in de tekst aan te geven of die

nietigheid absoluut of relatief is.

Volgens de staatssecretaris moet die nietigheid rela-

tief zijn omdat ze alleen op de partijen betrekking heeft.

Art. 127

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 128

Mevrouw Marie-Christine Marghem en de heer

Olivier Maingain (MR) dienen amendement nr. 97

(DOC 53 682/010) in, om ervoor te zorgen dat verschil-

lende magistraten zitting hebben in de familie- en in

de jeugdkamers. Zulks is niet alleen verantwoord om

redenen van onpartijdigheid en de inachtneming van

de rechten van verdediging, maar ook gezien de totaal

tegengestelde aard van de procedures.

Art. 129

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 169 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen door een bepaling die artikel 99bis van het

Gerechtelijk Wetboek wijzigt. De Raad van State (DOC

53 682/006, blz. 41) merkt op dat artikel 92, § 1, 1°, van

het Gerechtelijk Wetboek, waarvan dit artikel de ophef-

fi ng beoogt, reeds is opgeheven bij de wet van 22 april

2010 tot wijziging van de artikelen 92, 109bis en 1301

van het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van

18 juni 2010). De huidige versie van artikel 129 mag dus

worden weggelaten.

Daar staat tegenover dat artikel 99bis van het Ge-

rechtelijk Wetboek moet worden gewijzigd ingevolge

de invoeging van een nieuw lid in artikel 76 van het

Gerechtelijk Wetboek bij artikel 124 van dit wetsvoorstel,

zoals vervangen bij amendement nr. 166.

Art. 130

Mevrouw Marie-Christine Marghem (MR) en de

heer Olivier Maingain (MR) dienen amendement nr. 98

(DOC 53 0682/010) in.Vervolgens dienen de dames Ma-

rie-Christine Marghem (MR) en Sabien Lahaye-Battheu

(Open Vld) amendement nr. 116 (DOC 53 0682/011) in,

als subamendement op amendement nr. 98. De beide

amendementen strekken ertoe rekening te houden met

de wijzigingen die worden voorgesteld in amendement

nr. 95 en in het daarop ingediende subamendement

nr. 118 – beide op artikel 124 van dit wetsvoorstel.

Page 83: 0682/015 - dekamer.be

830682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dépose

également les amendements n°s 233  et 234  (DOC

53 0682/013) complétant respectivement l’article pro-

posé par les points 3° et 4°.

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 170 (DOC 53 0682/013) qui tend à clarifi er les adapta-

tions proposées à l’article 101, alinéa 1er, du Code judi-

ciaire. Pour le reste, le texte tient compte de l’insertion

d’un nouvel alinéa dans l’article 76 du Code judiciaire

par l ’article 124  de la proposition(voir amendement

n°166) ainsi qu’une des observations particulières for-

mulées par le Conseil d’État (DOC 53-682/006, p. 42).

Mme Marie-Christine Marghem (MR) et consorts

déposent un amendement n° 253 (DOC 53 0682/014)

qui fusionne les amendements n°s 98 et 116 - lesquels

sont donc retirés.

Les amendements n°s 233 et 234 étant de la sorte de-

venus sans objet, Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open

Vld) dépose les amendements n° 259  et 260  (DOC

53 0682/014), sous-amendements à l’amendement n°

253.

Mme Sonja Becq (CD&V) s’interroge sur la formula-

tion de l’amendement n° 260 selon lequel “la chambre

de règlement à l ’amiable fournit des informations

concernant le renvoi en médiation, tente de concilier

les parties, renvoie, le cas échéant, les parties et suit

la médiation”. Que doit-on comprendre par “suit la

médiation”?

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) répond que

la rédaction de l’amendement tient compte des principes

existant déjà dans le Code judiciaire.

Le secrétaire d’État pense que l ’amendement

n°260 opère une confusion entre le rôle du juge conci-

liateur et le médiateur. Il n’appartient pas au juge de

suivre la médiation. Il propose par conséquent de revoir

la formulation de cet amendement.

Art. 130/1 (nouveau)

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dépose

l’amendement n° 235 (DOC 53 0682/013) introduisant

un nouvel article 130/1. La disposition proposée modifi e

l’article 109bis du Code judiciaire afi n d’y inscrire que la

conciliation est attribuée aux chambres ne comprenant

qu’un conseiller.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dient

tevens de amendementen nrs. 233 en 234 (DOC 53

0682/013) in, die er respectievelijk toe strekken het

voorgestelde artikel aan te vullen met een 3° en een 4°.

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 170 (DOC 53 0682/013) in, tot verheldering

van de aanpassingen die worden voorgesteld met be-

trekking tot artikel 101, eerste lid, van het Gerechtelijk

Wetboek. Voor het overige houdt de tekst rekening met

de invoeging van een nieuw lid in artikel 76 van het

Gerechtelijk Wetboek via artikel 124 van het wetsvoor-

stel (zie amendement nr. 166), alsook met een van de

bijzondere opmerkingen van de Raad van State (DOC

53 0682/006, blz. 42).

Mevrouw Marie-Christine Marghem (MR) c.s. dient

amendement nr. 253 (DOC 53 0682/014) in, tot sa-

menvoeging van de amendementen nrs. 98 en 116, die

bijgevolg worden ingetrokken.

Aangezien de amendementen nrs. 233 en 234 al-

dus vervallen, dient mevrouw Sabien Lahaye-Battheu

(Open Vld) de amendementen nrs. 259 en 260 (DOC 53

0682/014) in, als subamendementen op amendement

nr. 253.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) heeft vragen bij de

formulering van amendement nr. 260: “de kamer voor

minnelijke schikking verstrekt informatie over door-

verwijzing naar bemiddeling, tracht in der minne te

schikken, wijst in voorkomend geval door en volgt de

bemiddeling op”. Wat moet worden verstaan onder

“volgt de bemiddeling op”?

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) ant-

woordt dat bij de redactie van dit amendement rekening

werd gehouden met de reeds in het Gerechtelijk Wet-

boek opgenomen beginselen.

Volgens de staatssecretaris worden in amendement

nr. 60 de rol van de verzoeningsrechter en van de bemid-

delaar met elkaar verward. Het komt de rechter niet toe

de bemiddeling op te volgen. De spreker stelt dan ook

voor dit amendement anders te formuleren.

Art. 130/1 (nieuw)

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dient

amendement nr. 235 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe

strekt een nieuw artikel 130/1 in te voegen. De voorge-

stelde bepaling strekt tot wijziging van artikel 109bis van

het Gerechtelijk Wetboek, teneinde erin op te nemen dat

de verzoening wordt toevertrouwd aan de kamers met

slechts één raadsheer.

Page 84: 0682/015 - dekamer.be

84 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 131

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 171 (DOC 53 0682/013) qui vise à remplacer l’article

131 de la proposition de loi par une disposition selon

laquelle le magistrat délégué en vertu de l’article 138,

alinéas 3 ou 4, du Code judiciaire doit avoir suivi la for-

mation prévue à l’article 144 ou à l’article 151 du même

Code, selon le cas.

Art. 132

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 161 (DOC 53 0682/012), qui entend répondre

à l’une des observations générales formulées par le

Conseil d’État (DOC 53 0682/006, pp. 11-14). Si l’avis

du parquet est important dans certaines matières que la

proposition de loi transfère au juge de paix, cet avis peut

toutefois être donné par écrit, à moins que le ministère

public estime que sa présence à l’audience est néces-

saire. Des modifi cations en ce sens sont également

apportées aux autres articles concernés par d’autres

amendements.

Art. 133 et 134

Ces articles ne font l’objet d’aucun commentaire.

Art. 135

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°172 (DOC 53 0682/013) qui tend à remplacer l’article

135 de la proposition par une disposition intégrant deux

des trois observations formulées par le Conseil d’État

dans son avis.

Art. 136

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°173 (DOC 53 0682/013) qui tend à remplacer, dans

l’article 136 de la proposition de loi, les mots “par ses

titres et son expérience” par les mots “par ses titres ou

son expérience”, conformément à l’une des observa-

tions du Conseil d’État.

Art. 137

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 131

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 171 (DOC 053 0682/013) in, dat ertoe strekt dit arti-

kel te vervangen door een bepaling op grond waarvan

de overeenkomstig artikel 138, derde of vierde lid, van

het Gerechtelijk Wetboek afgevaardigde magistraat de

(naar gelang van het geval) in artikel 144 of artikel 151

van hetzelfde Wetboek bedoelde opleiding moet heb-

ben gevolgd.

Art. 132

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 161 (DOC 53 0682/012) in, om in te spelen op een van

de algemene opmerkingen van de Raad van State (DOC

53 0682/006, blz. 11-14). Het advies van het openbaar

ministerie is belangrijk in bepaalde aangelegenheden

die het wetsvoorstel aan de vrederechter overdraagt,

al mag dat advies schriftelijk worden verstrekt, tenzij

het openbaar ministerie zijn aanwezigheid ter zitting

noodzakelijk acht. Ook andere amendementen wijzigen

de betrokken artikelen in die zin.

Art. 133 en 134

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 135

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 172 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen door een bepaling waarin de twee van de

drie opmerkingen dienaangaande uit het advies van de

Raad van State worden overgenomen.

Art. 136

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 173 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt in de

Franse tekst van dit artikel de woorden “par ses titres

et son expérience” te vervangen door de woorden “par

ses titres ou son expérience”. Aldus wordt ingegaan op

een opmerking van de Raad van State.

Art. 137

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Page 85: 0682/015 - dekamer.be

850682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 138

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°174 (DOC 53 0682/013) qui vise à supprimer l’article

138, 4° et 5°, de la proposition de loi. L’intervenant ren-

voie pour le reste à la justifi cation de l’amendement.

Art. 139 et 140

Ces articles n’appellent aucun commentaire.

Art. 141

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°175 (DOC 53 0682/013) visant à compléter le texte de

la disposition proposée par les mots “désigné auprès du

tribunal de la jeunesse”. L’intervenant rappelle qu’une

prime est allouée au greffier qui assiste un juge de la

jeunesse. Elle ne se justifi e pas pour le greffier qui

assiste un juge désigné auprès du tribunal de la famille.

Dans sa version actuelle, l’article 141 de la proposition

de loi s’avère donc trop large. L’amendement entend le

corriger sur ce point.

Art. 142

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 143

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 121 (DOC 53 0682/012), qui vise à remplacer la pré-

sente disposition, afi n de prendre en compte le texte de

l’article 508/26 du Code judiciaire tel qu’il a été adopté

par la commission de la Justice du Sénat dans le cadre

de la proposition de loi n° 5-115 modifi ant diverses dis-

positions relatives au droit des mineurs d’être entendus

par le juge. Il renvoie pour le surplus à la justifi cation

de l’amendement, ainsi qu’à la discussion de l’article

174 proposé.

Art. 144

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 122 (DOC 53 0682/012), afi n de supprimer cet article,

pour se conformer au texte de la proposition de loi n°

5-115, tel qu’adopté par la commission de la justice du

Sénat.

Art. 138

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 174 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt de 4° en

5° weg te laten. Voor het overige verwijst hij naar de

verantwoording van dat amendement.

Art. 139 en 140

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 141

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 175 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt de tekst

van de voorgestelde bepaling aan te vullen met de woor-

den “bij de jeugdrechtbank aangewezen”. De spreker

herinnert eraan dat een premie wordt toegekend aan de

griffier die een jeugdrechter bijstaat. Die premie is niet

verantwoord voor de griffier die een bij de jeugdrecht-

bank aangewezen rechter bijstaat. In de huidige versie

blijkt dit artikel 141 dus te ruim. Het amendement strekt

ertoe de voorgestelde tekst op dat punt te corrigeren.

Art. 142

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 143

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 121 (DOC 53 0682/012) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen, om rekening te houden met de tekst van

artikel 508/26 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals die

werd aangenomen door de Senaatscommissie voor

de Justitie in het kader van wetsontwerp nr. 5-115 tot

wijziging van verschillende bepalingen over het recht

van minderjarigen om door de rechter te worden ge-

hoord. Voor het overige verwijst de indiener naar de

verantwoording van het amendement, alsook naar de

bespreking van het voorgestelde artikel 174.

Art. 144

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 122 (DOC 53 0682/012) in, dat ertoe strekt

dit artikel te vervangen, om het in overeenstemming te

brengen met de tekst van wetsontwerp nr. 5-115, zoals

die werd aangenomen door de Senaatscommissie voor

de Justitie.

Page 86: 0682/015 - dekamer.be

86 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 145 et 146

Ces dispositions n’appellent aucune observation.

Art. 147

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 176 (DOC 53 0682/013) remplaçant l’article 147 pro-

posé par une nouvelle disposition dont la rédaction tient

compte des observations du Conseil d’État.

Art. 148

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) dépose

l’amendement n° 53 (DOC 53 0682/008), afi n que les

cohabitants de fait puissent également se présenter

devant le tribunal de la famille. Pour ce faire, il propose

de reprendre la défi nition donnée à l’article 343 du Code

civil en matière d’adoption et parler ainsi des cohabitants

“vivant en couple de façon permanente et affective

depuis au moins trois ans au moment de la saisie du

tribunal, pour autant qu’ils ne soient pas unis par un lien

de parenté entraînant une prohibition de mariage dont

elles ne peuvent être dispensées par le Roi”.

Mme Sonja Becq (CD&V) soutient cet amendement.

Mme Valérie Déom (PS) renvoie à la discussion

générale dans le cadre de laquelle cette discussion a

déjà été menée.

La législation actuelle consacre différents modes de

vies. Il faut veiller à conserver une distinction claire entre

ces différents modes, si l’on veut éviter qu’ils perdent

leur raison d’être. Or, en attribuant au tribunal de la

famille et de la jeunesse la compétence relative aux

cohabitants de fait, on sème le doute quant à la qualifi -

cation exacte de ce mode de vie par rapport aux autres.

Par ailleurs, la défi nition des cohabitants de fait pro-

posée par l’amendement n’est pas satisfaisante. En ne

visant que les couples, elle occulte de nombreux autres

volets de la cohabitation de fait, tel que par exemple la

cohabitation entre frères et sœurs.

Par cet amendement, l’auteur défi nit pour la première

fois la cohabitation de fait et ce, de manière large et

induite. En effet, comment par exemple, le juge va-t-il

Art. 145 en 146

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 147

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 176 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt dit

artikel te vervangen door een nieuwe bepaling, waarbij

rekening wordt gehouden met de opmerkingen van de

Raad van State.

Art. 148

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) dient

amendement nr. 53 (DOC 53 0682/008) in, dat ertoe

strekt dat ook feitelijk samenwonenden voor de familie-

rechtbank zouden kunnen verschijnen. Daartoe stelt hij

voor de defi nitie in artikel 343 van het Burgerlijk Wetboek

inzake adoptie over te nemen en het aldus te hebben

over samenwonenden “die op een permanente en af-

fectieve wijze samenwonen sedert ten minste drie jaar

op het ogenblik dat de zaak bij de rechtbank aanhangig

wordt gemaakt, voor zover zij niet door een band van

bloedverwantschap of aanverwantschap zijn verbonden

die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor de Koning

geen ontheffing kan verlenen”.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) steunt dit amende-

ment.

Mevrouw Valérie Déom (PS) verwijst naar de alge-

mene bespreking waarbinnen dat debat al is gevoerd.

De huidige wetgeving erkent verschillende leefwijzen.

Met moet erop toezien tussen die verschillende wijzen

een duidelijk onderscheid te behouden, als men wil

voorkomen dat zij hun bestaansreden verliezen. Door

de familie- en jeugdrechtbank echter voor de feitelijk

samenwonenden bevoegd te maken, zaait men twijfels

aangaande de exacte kwalifi catie van die leefwijze ten

opzichte van de andere.

Voorts voldoet de in het amendement opgenomen

defi nitie van feitelijk samenwonenden niet. Door alleen

koppels te beogen, verhult zij talrijke andere aspecten

van feitelijke samenwoning, zoals samenwoning door

broers en zussen.

Met dit amendement defi nieert de indiener feitelijke

samenwoning voor de eerste maal, en wel op ruime en

afgeleide wijze. Hoe zal bijvoorbeeld de rechter kunnen

Page 87: 0682/015 - dekamer.be

870682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

pouvoir apprécier que ces personne vivent en couple

de “façon affective”?

Il s’agit d’un débat fondamental, qui n’a pas sa place

dans le cadre de la présente proposition.

M. Christian Brotcorne (cdH) attire l’attention sur le

fait qu’il y avait clairement une majorité qui se dégageait

lors de la discussion générale pour ne pas mentionner

les cohabitants de fait.

Il ne faut pas oublier que lorsque ces cohabitants ont

des enfants, les problèmes qui pourraient se poser avec

eux seront de toutes façons traités par le tribunal de la

famille et de la jeunesse.

Il faut également prendre en considération que la

cohabitation de fait est un choix de vie dont il faut

accepter les conséquences. Si un couple souhaite se

voir appliquer des règles identiques à celles applicables

aux cohabitants légaux ou aux personnes mariées, il

leur est loisible d’opter pour ce mode de vie.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) pense

au contraire que ce n’est pas toujours un choix fait

consciemment. Il arrive fréquemment qu’un couple

décide d’entamer une vie commune, sans contracter

ni mariage, ni cohabitation légale, afi n de voir si la vie

de couple est envisageable à long terme.

Mais si, à un moment donné, le couple venait à se

séparer, les problèmes auxquels il seraient confrontés

seraient identiques à ceux que connaissent les coha-

bitants légaux et les conjoints lorsqu’ils décident de

se séparer. Pourquoi dès lors ne pas attribuer cette

compétence au tribunal de la famille et de la jeunesse?

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) souligne que

son groupe ne souscrit pas à l’amendement de M. Van

Hecke. La cohabitation de fait est un choix de vie. Les

personnes concernées peuvent sans problème accéder

à un autre mode de vie si elles le souhaitent. Il ne faut

donc pas semer de confusion entre les différentes caté-

gories et ce, d’autant plus que si les cohabitants de fait

ont des enfants, ils pourront quand-même se présenter

devant le tribunal de la famille et de la jeunesse (ci-après

TFJ). Il est enfi n particulièrement compliqué de donner

une défi nition satisfaisante de la cohabitation de fait. Si

l’amendement renvoie aux seules couples, il existe dans

la pratique de nombreuses autres catégories.

Mme Sonja Becq (CD&V) rappelle que l’objectif du

TFJ est d’arriver à traiter les justiciables de la manière

la plus humaine possible. Or, les cohabitants de fait

beoordelen of die mensen “op een affectieve wijze”

samenwonen?

Het gaat om een fundamenteel debat, waarvoor in

het kader van dit wetsvoorstel geen plaats is.

De heer Christian Brotcorne (cdH) vestigt de aan-

dacht erop dat er tijdens de algemene bespreking een

duidelijke meerderheid was om de feitelijk samenwo-

nenden niet te vermelden.

Men mag niet vergeten dat als die samenwonenden

kinderen hebben, de eventuele problemen met die

kinderen in elk geval zullen worden behandeld door de

familie- en jeugdrechtbank.

Men moet er ook rekening mee houden dat feitelijke

samenwoning een leefkeuze is, waarvan men de gevol-

gen moet aanvaarden. Als een koppel wil dat dezelfde

regels gelden als voor de wettelijk samenwonenden of

de gehuwden, dan staat het hun vrij voor die leefwijze

te kiezen.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) denkt

daarentegen dat het niet altijd om een bewust gemaakte

keuze gaat. Het komt vaak voor dat een koppel beslist

een gemeenschappelijk leven te beginnen, zonder een

huwelijk of wettelijk samenwoning aan te gaan, om te

zien of leven als koppel op lange termijn mogelijk is.

Maar als het stel op een bepaald moment uiteengaat,

zouden de problemen waarmee zij te maken kunnen

krijgen, identiek zijn aan die van wettelijk samenwonen-

den en echtgenoten die beslissen te scheiden. Waarom

zou men die bevoegdheid dan niet aan de familie- en

jeugdrechtbank geven?

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) onder-

streept dat haar fractie het amendement van de heer

Van Hecke niet onderschrijft. Feitelijke samenwoning

is een leefkeuze. De betrokkenen kunnen, als zij dat

wensen, zonder probleem naar een andere leefwijze

overstappen. Men mag dus geen verwarring zaaien

tussen de verschillende categorieën, temeer daar als

de feitelijk samenwonenden kinderen hebben, zij zich

toch tot de familie- en jeugdrechtbank zullen mogen

wenden. Het is tot slot bijzonder ingewikkeld om een

bevredigende defi nitie van feitelijke samenwoning te

geven. Het amendement verwijst dan wel alleen naar

koppels, maar in de praktijk bestaan er talrijke andere

categorieën.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) herinnert eraan dat het

met de familie- en jeugdrechtbank de bedoeling is te ko-

men tot een zo menselijk mogelijke behandeling voor de

Page 88: 0682/015 - dekamer.be

88 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

visent toutes les catégories de cohabitants qui peuvent

également accéder à la cohabitation légale. À partir du

moment où ces derniers ont accès au TFJ, il n’y a donc

aucune raison d’exclure les autres.

Par ailleurs, la défi nition proposée par le présent

amendement est inspirée de diverses dispositions

légales déjà existantes.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) confi rme ce

qui vient d’être dit et rappelle que la défi nition qu’il pro-

pose provient de l’article 343 du Code civil en matière

d’adoption.

Mme Valérie Déom (PS) précise que la loi sur

l’adoption est rédigée dans le but de protéger l’intérêt

de l’enfant. La défi nition retenue par cette loi impose

un délai de cohabitation de trois ans pour éviter que la

procédure d’adoption ne soit discriminatoire pour les

cohabitants de fait. Il s’agissait donc d’un contexte très

particulier. Or ici, l’amendement propose une défi nition

générale de la cohabitation de fait.

Mme Sarah Smeyers, présidente de la commission

de la Justice, fait également remarquer qu’il n’est pas

possible de limiter l’accès au juge sur base d’un certain

nombre d’années de cohabitation. Une telle distinction

peut être faite dans d’autres domaines, mais certaine-

ment pas en ce qui concerne l’accès au juge de manière

générale.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice, estime

lui aussi qu’il est important de conserver des distinctions

claires entre les différents modes de vie. Par ailleurs, il

ne faut pas perdre de vue que le problème des cohabi-

tants de fait est réglé par les nombreuses compétences

matérielles qui sont attribuées au TFJ. En octroyant

des compétences matérielles, telle que la liquidation

et le partage, on rend indirectement le TFJ compétent

également pour les cohabitants de fait.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) pense que ces

défi nitions matérielles ne permettent pas de prendre en

compte toutes les situations qui peuvent se présenter

et qui mériteraient pourtant d’être prises en charge

par le TFJ. Par ailleurs, si l’on s’autorise à prendre en

compte les cohabitants de fait par le biais de défi nitions

matérielles, pourquoi ne pas aller jusqu’au bout du rai-

sonnement en les défi nissant et les intégrant clairement

à la présente proposition?

rechtzoekenden. De feitelijk samenwonenden beogen

echter alle categorieën van samenwoning, die ook toe-

gang kunnen hebben tot wettelijke samenwoning. Vanaf

het ogenblik dat de laatstgenoemden toegang hebben

tot de familie- en jeugdrechtbank, is er dus geen reden

om de andere categorieën uit te sluiten.

Overigens is de in dit amendement voorgestelde

defi nitie geïnspireerd op diverse al bestaande wettelijke

bepalingen.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) bevestigt

wat net is gezegd en herinnert eraan dat de defi nitie

die hij voorstelt, is overgenomen uit artikel 343 van het

Burgerlijk Wetboek, dat betrekking heeft op adoptie.

Mevrouw Valérie Déom (PS) preciseert dat de

adoptiewet is opgesteld om het belang van het kind

te verdedigen. De in die deze wet gekozen defi nitie

legt een periode van samenwoning van drie jaar op,

om te voorkomen dat de adoptieprocedure de feitelijk

samenwonenden niet zou discrimineren. Het ging dus

om een heel bijzondere context. In dit amendement

wordt evenwel een algemene defi nitie van feitelijke

samenwoning voorgesteld.

Voorzitter Sarah Smeyers merkt ook op dat het niet

mogelijk is de toegang tot de rechter te beperken op

grond van een aantal jaren samenwoning. Een derge-

lijk onderscheid is mogelijk op andere gebieden, maar

zeker niet met betrekking tot de toegang tot de rechter

in het algemeen.

Ook de minister van Justitie vindt het belangrijk een

duidelijk onderscheid te blijven maken tussen de ver-

schillende leefwijzen. Voorts mag niet uit het oog wor-

den verloren dat het vraagstuk van de feitelijk samenwo-

nenden wordt geregeld krachtens de talrijke materiële

bevoegdheden die aan de familie- en jeugdrechtbank

worden toegekend. Door materiële bevoegdheden te

verlenen, zoals de vereffening en de verdeling, wordt

aan de familie- en jeugdrechtbank indirect bevoegdheid

verleend voor de feitelijk samenwonenden.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) vindt

dat met die materiële defi nities niet alle situaties in

aanmerking kunnen worden genomen die zich kunnen

voordoen en die niettemin beter zouden worden be-

handeld door de familie- en jeugdrechtbank. Waarom

zou men voorts, indien men zichzelf toestaat de feitelijk

samenwonenden in aanmerking te nemen aan de hand

van materiële defi nities, de redenering niet volledig

doortrekken door ze te omschrijven en duidelijk in dit

wetsvoorstel op te nemen?

Page 89: 0682/015 - dekamer.be

890682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

M. Renaat Landuyt (sp.a) note que si l ’on suit le

raisonnement du ministre, la compétence du tribunal

n’est plus dépendante du statut de la personne, mais

uniquement de l’objet du litige. Dès lors, les cohabitants

de fait auraient tout de même accès intégralement au

TFJ, étant donné que les litiges qui risquent de se pro-

duire entre eux sont les mêmes que ceux rencontrés par

les couples mariés ou les cohabitants légaux.

La meilleure solution serait donc de supprimer toute

référence au statut de la personne. Ceci permettrait

de viser également les cohabitants de fait, sans avoir

à les défi nir.

On pourrait également envisager une solution inter-

médiaire en stipulant que le TFJ est compétent pour tous

les litiges liés à la cohabitation, sauf en cas d’objection.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) dépose un

amendement n° 104 (DOC 53 0682/010), comme sous-

amendement à l’amendement n° 53, afi n de supprimer

les mots “depuis au moins 3 ans”.

Mme Valérie Déom (PS) estime que cet amendement

ne règle pas le problème et maintient dès lors les objec-

tions formulées précédemment.

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État à la Poli-

tique des familles, ne pense pas non plus qu’il soit

souhaitable de mentionner les cohabitants de fait. Cette

forme de cohabitation englobe trop de catégories de

personnes qui n’ont pas nécessairement un intérêt à

se présenter devant le tribunal de la famille et de la

jeunesse. Il n’y a par exemple aucune raison que des

étudiants qui partage un logement estudiantin soient

pris en considération.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) précise que

son amendement ne vise que les couples. De plus, les

cohabitants légaux pour lesquels le TFJ est compétent

n’ont pas tous une vie de couple. Il arrive par exemple

que des frère et sœur fassent une déclaration de coha-

bitation légale. De ce point de vue, on pourrait donc

en effet étendre le champ d’application de la présente

proposition à tous les cohabitants de fait.

Mme Valérie Déom (PS) fait remarquer que les deux

formes de cohabitations ne sont pas comparable, dans

la mesure où la cohabitation légale n’est pas sujette à

interprétation au contraire de la cohabitation de fait.

Mme Sonja Becq (CD&V) estime qu’en ne mention-

nant pas les cohabitants de fait, on risque d’exclure cer-

De heer Renaat Landuyt (sp.a) merkt op dat als men

de redenering van de minister volgt, de bevoegdheid van

de rechtbank niet langer afhangt van de status van de

persoon, maar alleen van het voorwerp van het geschil.

Derhalve zouden de feitelijk samenwonenden niettemin

volledige toegang tot de familie- en jeugdrechtbank ge-

nieten, aangezien de geschillen die tussen hen kunnen

rijzen, dezelfde zijn als die waarmee de echtparen of

de wettelijk samenwonenden worden geconfronteerd.

De beste oplossing ware dus alle verwijzingen naar

de status van de persoon weg te laten. Zulks zou de

mogelijkheid bieden ook de feitelijk samenwonenden in

aanmerking te nemen zonder hen te moeten defi niëren.

Ook zou een tussenoplossing kunnen worden over-

wogen door te bepalen dat de familie- en jeugdrecht-

bank bevoegd is voor alle geschillen in verband met

samenwoning, behalve in geval van bezwaar.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) dient als

subamendement op amendement nr. 53 amendement

nr. 104 (DOC 53 682/010) in, tot weglating van de woor-

den “sedert ten minste drie jaar”.

Volgens mevrouw Valérie Déom (PS) lost dit amen-

dement de moeilijkheid niet op, en zij blijft dan ook bij

de hierboven geformuleerde bezwaren.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor

Gezinsbeleid, acht het evenmin wenselijk de feitelijk

samenwonenden te vermelden. Deze vorm van samen-

woning omvat te veel categorieën van mensen die er niet

noodzakelijkerwijs belang bij hebben voor de familie- en

jeugdrechtbank te verschijnen; er is bijvoorbeeld geen

enkele reden om studenten die studentenhuisvesting

delen in aanmerking te nemen.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) preci-

seert dat zijn amendement alleen betrekking heeft op

paren. Bovendien leven niet alle wettelijk samenwonen-

den voor wie de familie- en jeugdrechtbank bevoegd

is als stel samen; het komt bijvoorbeeld voor dat een

broer en zus een verklaring van wettelijke samenwoning

afl eggen. Uit dat oogpunt zou de werkingssfeer van dit

wetsvoorstel wel degelijk kunnen worden verruimd tot

alle feitelijk samenwonenden.

Mevrouw Valérie Déom (PS) merkt op dat de twee

vormen van samenwoning niet vergelijkbaar zijn, aan-

gezien wettelijke samenwoning, in tegenstelling tot de

feitelijke samenwoning, niet voor interpretatie vatbaar is.

Volgens mevrouw Sonja Becq (CD&V) dreigen,

door de feitelijk samenwonenden niet te vermelden,

Page 90: 0682/015 - dekamer.be

90 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

taines catégories de personnes, qui devraient pourtant

avoir accès au TFJ. Elle pense par exemple au cas de

deux personnes qui vivent ensemble avec un enfant,

qui n’appartient qu’à l’un des deux.

M. Christian Brotcorne (cdH) rejoint la position du

secrétaire d’État. Il est hors de question d’étendre sans

limite le champ d’application de la proposition de loi.

Mme Sonja Becq (CD&V) donne lecture de l’article

1724 du Code judiciaire relatif à la médiation, qui men-

tionne explicitement la cohabitation de fait. Pourquoi

cette référence aux cohabitants de fait peut-elle être

faite dans cette disposition-là et pas ici?

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État à la Politique

des familles, souligne que ces deux dispositions n’ont

rien à voir ensemble. Si l’article 1724 du Code judiciaire

vise à déterminer qui peut avoir recours à la médiation,

le présent article vise, quant à lui, à déterminer qui peut

accéder au tribunal de la famille et de la jeunesse.

Mme Sonja Becq (CD&V) dépose un amendement

n° 134 (DOC 53 0682/012) comme sous-amendement

à l’amendement n° 53, afi n de remplacer les mots “trois

ans” par les mots “un an” et de préciser que la preuve

de la cohabitation doit être apportée par le biais d’un

extrait du registre de la population.

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 150 (DOC 53 0682/012). Il renvoie au texte et

à la justifi cation de l’amendement.

Art. 149

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 151 (DOC 53 0682/012). Il renvoie au texte et

à la justifi cation de l’amendement.

Art. 150

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 151

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 177 (DOC 53 0682/013) qui vise à remplacer l’article

151 par une nouvelle disposition. L’amendement pré-

sommige categorieën van mensen te worden uitgesloten

die nochtans toegang zouden moeten hebben tot de

familie- en jeugdrechtbank. Zij denkt bijvoorbeeld aan

het geval van twee mensen die samenleven met een

kind dat niet van één van hen is.

De heer Christian Brotcorne (CDH) sluit zich aan bij

het standpunt van de staatssecretaris. Er kan geen

sprake van zijn de werkingssfeer van het wetsvoorstel

ongebreideld te verruimen.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) leest artikel 1724 van

het Gerechtelijk Wetboek over bemiddeling voor, waarin

uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van de feitelijk

samenwonenden. Waarom is die verwijzing naar de

feitelijk samenwonenden in die bepaling wel mogelijk

en in deze niet?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor

Gezinsbeleid, beklemtoont dat de beide bepalingen

niets met elkaar te maken hebben. Terwijl artikel 1724

van het Gerechtelijk Wetboek ertoe strekt te bepalen

wie op bemiddeling een beroep mag doen, beoogt dit

artikel te bepalen wie toegang heeft tot de familie- en

jeugdrechtbank.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient als subamen-

dement op amendement nr. 53 amendement nr. 134

(DOC 53 0682/012) in, dat ertoe strekt de woorden “drie

jaar” te vervangen door de woorden “een jaar”, alsmede

te preciseren dat het bewijs van samenwoning moet

worden verstrekt aan de hand van een uittreksel uit het

bevolkingsregister.

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 150 (DOC 53 0682/012) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 149

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 151 (DOC 53 0682/012) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 150

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 151

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 177 (DOC 53 0682/013) in, ter vervanging van

artikel 151 door een nieuwe bepaling. Het amendement

Page 91: 0682/015 - dekamer.be

910682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

voit une modifi cation supplémentaire à l’article 584 du

Code judiciaire, à savoir l’abrogation de l’alinéa 4, 1°,

de ladite disposition. L’intervenant précise que ce point

concerne la compétence de désigner des séquestres.

Comme le suggère le Conseil supérieur de la Justice

(avis du 1er décembre 2010, p. 6), le juge de paix, juge

de proximité, est tout à fait à même de désigner ceux-

ci en lieu et place du président du tribunal de première

instance. L’article 584 est dès lors revu dans l’optique

de ce transfert de compétence.

Art. 152

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 153

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 152  (DOC 53  0682/012), afi n de supprimer

l’article 587, 1°, du Code judiciaire, étant donné que

l ’amendement n° 154  à l ’article 155  de la présente

proposition transfère les contestations relatives aux

funérailles et sépultures au juge de paix.

Art. 154

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 153 (DOC 53 0682/012), afi n de compléter la

liste des exceptions à la compétence ratione summae

du juge de paix. L’intervenant renvoie pour le surplus à

la justifi cation de l’amendement.

Mme Sonja Becq (CD  & V) dépose un amende-

ment n° 249 (DOC 53 0682/014) visant à remplacer la

disposition à l’examen. Le montant de la compétence

ratione summae du juge de paix y est fi xée à 3000 euros

et non plus à 1860 euros. La fi xation de ce montant a

été décidée en tenant compte de l’évolution de l’index

depuis 1980 ainsi que du montant des frais procédu-

raux. Cette augmentation se justifi e d’autant plus que

la proposition de loi verra son entrée en vigueur différée

au 1er septembre 2013 (voir amendements n°s 242 et

243 à l’article 313 nouveau).

L’amendement habilite par ailleurs le Roi à adapter

ce montant, sans toutefois qu’il puisse puisse dépasser

le montant d’indexation. Ladite adaptation devra être

publiée au Moniteur belge au plus tard dans le courant

du mois de novembre, le nouveau montant étant appli-

voorziet in een bijkomende wijziging in artikel 584 van

het Gerechtelijk Wetboek, namelijk de opheffing van

het vierde lid, 1°, van die bepaling. De spreker licht

toe dat dit punt betrekking heeft op de bevoegdheid

sekwesters aan te stellen. Zoals de Hoge Raad voor de

Justitie suggereert (advies van 1 december 2010, blz.

6), is de vrederechter, als buurtrechter, perfect in staat

om die sekwesters aan te stellen in de plaats van de

voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Artikel

584 wordt dus aangepast in het licht van die bevoegd-

heidsoverdracht.

Art. 152

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 153

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 152 (DOC 53 0682/012) in, tot weglating van

artikel 587, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, aangezien

amendement nr. 154 op artikel 155 van dit wetsvoorstel

voorziet in de overdracht aan de vrederechter van de

geschillen in verband met begraafplaatsen en lijkbe-

zorging.

Art. 154

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 153 (DOC 53 682/012) in met de bedoeling de

lijst van de uitzonderingen op de bevoegdheid ratione

summae van de vrederechter te vervolledigen. Voor het

overige verwijst de spreker naar de verantwoording van

het amendement.

Met haar amendement nr. 249 (DOC 53 0682/014)

beoogt mevrouw Sonja Becq (CD&V) de voorliggende

bepaling te vervangen. Het bedrag van de bevoegd-

heid ratione summae van de vrederechter wordt er

vastgesteld op 3000 euro, in plaats van 1860 euro. Bij

de vaststelling van dat bedrag werd rekening gehouden

met de evolutie van de index sinds 1980 en met het

bedrag van de procedurekosten. Die verhoging is des

te meer verantwoord omdat de inwerkingtreding van de

in uitzicht gestelde wet uitgesteld wordt tot 1 september

2013 (zie de amendementen nrs. 242 en 243 op het

nieuwe artikel 313).

Het amendement machtigt voorts de Koning om dat

bedrag aan te passen, zonder dat Hij echter het bedrag

van de indexering mag overschrijden. Die aanpassing

zal in het Belgisch Staatsblad moeten worden bekend-

gemaakt uiterlijk in de loop van de maand november,

Page 92: 0682/015 - dekamer.be

92 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

cable dès le 1er janvier de l’année qui suit celle de son

adaptation.

Mme Sabien-Lahaye-Battheu (Open Vld) ne com-

prend pas le lien opéré dans la justifi cation de l’amen-

dement entre l’augmentation de la compétence ratione

summae et les frais de procédure et d’expertise. Le

juge de paix ne

M. Sonja Becq (CD&V) explique qu’augmenter la

compétence ratione summae du juge de paix permettra

aux parties de faire l’économie de frais d’expertise sou-

vent élevés car le juge de paix dispose d’autres moyens

d’administration de la preuve plus souples (comparution

personnelle des parties ou encore descente sur les

lieux). Il n’est nullement question d’empêcher le recours

à l’expertise dans les cas où il est nécessaire.

Mme Sabien-Lahaye-Battheu (Open Vld) s’interroge

sur les conséquences de la disposition habilitant le Roi

à indexer le montant de 3000 euros. A l’heure actuelle,

la compétence ratione summae est clairement inscrite

dans le Code judiciaire. Tel ne sera plus le cas en

cas d’indexation décidée par le Roi. Par conséquent,

comment le justiciable pourra-t-il savoir si le litige qui le

concerne tombe dans le champ de compétence ratione

summae du juge de paix?

Par ailleurs, le Roi pourra-t-il également décidé d’une

indexation à la baisse?

M. Sonja Becq (CD&V) répond par l’affirmative. Pour

le reste, l’intervenante rappelle que de nombreux mon-

tants sont fi xés par arrêtés royaux. Tel est notamment le

cas de l’indemnité de procédure. La disposition propo-

sée fi xe également de manière très précise les règles

selon lesquelles ces montants pourront être adaptés.

Malgré les explications de Mme Becq, Mme Sabien

Lahaye-Battheu (Open Vld) pense que la disposition

risque d’entraîner une certaine confusion.

M. Thierry Giet (PS) comprend la disposition comme

n’offrant qu’un faculté au Roi d’adapter le montant à

la hausse ou à la baisse, selon une fourchette bien

déterminée. Il n’est donc ici nullement question d’une

indexation automatique. Ce faisant, le montant pourra

être adapté sans devoir passer par une modifi cation

de la loi.

Mme Sonja Becq (CD&V) confi rme cette interpré-

tation.

aangezien het nieuwe bedrag van toepassing wordt

met ingang van 1 januari van het jaar dat volgt op de

aanpassing ervan.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) be-

grijpt het verband niet dat in de verantwoording van het

amendement wordt gelegd tussen de uitbreiding van

de bevoegdheid ratione summae en de kosten voor de

procedure en de expertise. De vrederechter …

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) legt uit dat dankzij de

uitbreiding van de bevoegdheid ratione summae van

de vrederechter de partijen de vaak hoge expertise-

kosten zullen kunnen uitsparen, want de vrederechter

beschikt over andere, soepeler middelen om het bewijs

te leveren (persoonlijke verschijning van de partijen of

plaatsopneming). Er is geenszins sprake van te verhin-

deren dat een beroep wordt gedaan op een expertise

als dat nodig is.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) heeft

vragen over de gevolgen van de bepaling die de Koning

ertoe machtigt het bedrag van 3000 euro te indexeren.

Thans is de bevoegdheid ratione summae duidelijk

opgenomen in het Gerechtelijk Wetboek. Zulks zal niet

langer het geval zijn als door de Koning tot indexering

wordt beslist. Hoe kan de rechtzoekende bijgevolg

weten of het geschil waarbij hij betrokken is binnen het

bevoegdheidsveld ratione summae van de vrederechter

valt?

Kan de Koning ook tot een neerwaartse indexering

beslissen?

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) antwoordt bevesti-

gend. Voor het overige herinnert de spreekster eraan

dat tal van bedragen bij koninklijk besluit worden be-

paald; zulks is onder meer het geval voor de rechtple-

gingsvergoeding. De voorgestelde bepaling stelt ook op

zeer nauwkeurige wijze de regels voor de aanpassing

van die bedragen vast.

Ondanks de uitleg van mevrouw Becq, is mevrouw

Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) van oordeel dat die

bepaling voor enige verwarring dreigt te zorgen.

De heer Thierry Giet (PS) begrijpt dat de bepaling de

Koning alleen de mogelijkheid biedt het bedrag op- of

neerwaarts te herzien, binnen een welbepaalde marge.

Hier is dus geenszins sprake van een automatische

indexering. Op die manier zal het bedrag kunnen wor-

den aangepast zonder dat daartoe een wetswijziging

vereist is.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) bevestigt die uitleg-

ging.

Page 93: 0682/015 - dekamer.be

930682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) demande

s’il ne serait pas opportun d’aligner la rédaction de

la disposition proposée sur la disposition relative à

l ’entrée en vigueur. L’amendement retient comme

indice de départ, celui du mois d’octobre 2011 alors

que l’amendement n°243 fi xe l’entrée en vigueur de la

loi au 1er octobre 2013.

Pour répondre à cette observation, Mme Sonja

Becq (CD&V) dépose l ’amendement n° 261  (DOC

53  0682/014), sous-amendement à l ’amendement

n°249, remplaçant le chiffre “2011” par “2013”.

Mme Valérie Déom (PS) évoque certains chiffres

communiqués par le secrétaire d’´État quant à la charge

de travail des juges de paix. Quels sont les enseigne-

ments qui peuvent en être tirés?

La représentante du secrétaire d’État précise qu’il

s’agit de chiffres fournis par le SPF Justice et obtenus

grâce à l ’informatisation des justices de paix. Ces

chiffres témoignent de la charge de travail des juges

de paix en ce qui concerne le contentieux des articles

221 et 223 du Code civil ainsi que des obligations ali-

mentaires. Sur base d’une extrapolation, l’on peut en

déduire que le transfert de ces matières au futur tribunal

de la famille n’aura qu’un impact limité sur la charge de

travail de ce tribunal, bien moindre en tout cas à ce qui

était initialement craint.

Art. 155

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 154 (DOC 53 0682/012), en vue de transférer

les contestations relatives aux funérailles et sépultures

au juge de paix.

Art. 156

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 155 (DOC 53 0682/012). Il renvoie au texte et

à la justifi cation de l’amendement.

Art. 157

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) vraagt

of het niet opportuun zou zijn de redactie van de voor-

gestelde bepaling aan te passen aan die van de bepa-

ling betreffende de inwerkingtreding. Het amendement

neemt als aanvangsindex die van de maand oktober

2011, terwijl amendement nr. 243 ertoe strekt de wet op

1 september 2013 in werking te doen treden.

Als antwoord op die opmerking dient mevrouw Sonja

Becq (CD&V), als subamendement op amendement

nr. 249, amendement nr. 261 (DOC 53 0682/014) in,

dat tot doel heeft het jaartal “2011” te vervangen door

het jaartal “2013”.

Mevrouw Valérie Déom (PS) verwijst naar enkele

cijfers van de staatssecretaris over de werklast van de

vrederechters. Welke lessen kunnen daaruit worden

getrokken?

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris

preciseert dat het gaat om cijfers die door de FOD Jus-

titie werden verstrekt en die werden verkregen dankzij

de informatisering van de vredegerechten. Die cijfers

geven de werklast aan van de vrederechters inzake

het contentieux in verband met de artikelen 221 en

223 van het Burgerlijk Wetboek en de verplichtingen

tot onderhoud. Op grond van een extrapolatie kan men

daaruit afl eiden dat de overheveling van die aangele-

genheden naar de toekomstige familierechtbank maar

een beperkte weerslag zal hebben op de werklast van

die rechtbank en dat die weerslag veel minder groot zal

zijn dat aanvankelijk werd gevreesd.

Art. 155

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 154 (DOC 53 682/012) in. Het strekt ertoe de

geschillen met betrekking tot de begraafplaatsen en de

lijkbezorging over te dragen aan de vrederechter.

Art. 156

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 155 (DOC 53 682/012) in. Hij verwijst naar de tekst

en de verantwoording van het amendement.

Art. 157

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Page 94: 0682/015 - dekamer.be

94 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 157/1 (nouveau)

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 178  (DOC 53 0682/013) insérant un nouvel article

157/1  complétant l’article 597 du Code judiciaire par

les mots “et en matière de désignation de séquestres”.

La disposition proposée consacre le transfert de la

compétence relative à la désignation de séquestre au

juge de paix.

Art. 158

Mme Sonja Becq (CD&V) dépose l’amendement

n° 250 visant à remplacer l’article 158 proposé et dont

la rédaction est calquée sur celle de l’amendement n°

249 relatif à l’article 154. Mme Becq dépose également

l’amendement n° 262 (DOC 53 0682/014), sous-amen-

dement à l’amendement n° 250.

Il est renvoyé sur ce point à la discussion relative à

l’article 154.

Art. 159

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 179 (DOC 53 0682/013) qui tend à remplacer l’article

159 de la proposition de loi par une disposition selon

laquelle “sans préjudice de l’article 638, §  1er, les

demandes relatives aux pensions alimentaires visées à

l’article 572bis, 6°, peuvent être portées devant le juge

du domicile du défendeur”. Pour le reste, il est renvoyé

à la justifi cation de l’amendement.

Art. 160

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 180 (DOC 53 0682/013) qui tend à reformuler l’article

160 de manière plus correcte, tout en corrigeant la réfé-

rence opérée à l’article 628 du Code judiciaire. Compte

tenu de l’amendement n° 50, il convient à présent de

faire état de l’ensemble de l’article 638, § 1er, et non du

seul article 638, § 1er, alinéa 1er.

Art. 161 et 162

Ces dispositions n’appellent aucun commentaire.

Art. 157/1 (nieuw)

Met zijn amendement nr. 178 (DOC 53 0682/013) be-

oogt de heer Christian Brotcorne (cdH) een nieuw artikel

157/1 in te voegen dat artikel 597 van het Gerechtelijk

Wetboek aanvult met de woorden “en aanstelling van

sekwesters”. De voorgestelde bepaling bekrachtigt de

overheveling van de bevoegdheid in verband met de

aanstelling van sekwesters aan de vrederechter.

Art. 158

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient amendement

nr. 250 (DOC 53 0682/014) in, dat ertoe strekt het

voorgestelde artikel 158 te vervangen en waarvan de

redactie overgenomen is van die van amendement nr.

249 op artikel 154. Mevrouw Becq dient ook amende-

ment nr. 262 (DOC 53 0682/014) in, als subamendement

op amendement nr. 250.

Er wordt op dat punt verwezen naar de bespreking

van artikel 154.

Art. 159

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 179 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen door de volgende bepaling: “Onverminderd

artikel 638, § 1, kunnen de vorderingen betreffende de

uitkeringen tot onderhoud bedoeld in artikel 572bis, 6°,

worden gebracht voor de rechter van de woonplaats van

de verweerder.”. Voor het overige wordt verwezen naar

de verantwoording van het amendement.

Art. 160

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 180 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt

artikel 160 correcter te formuleren, alsook de in het

artikel opgenomen verwijzing naar artikel 638 van het

Gerechtelijk Wetboek te verbeteren. Rekening houdend

met amendement nr. 50 moet nu worden verwezen naar

artikel 638, § 1, in zijn geheel – dus niet langer enkel

naar artikel 638, § 1, eerste lid.

Art. 161 en 162

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Page 95: 0682/015 - dekamer.be

950682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 163

M. Olivier Maingain et Mme Marie-Christine Mar-

ghem (MR) déposent l ’amendement n° 99  (DOC

53 0682/010), qui remplace la présente disposition. L’

amendement prévoit une possibilité de dérogation au

droit commun déterminant la compétence territoriale et

plus spécifi quement à l’article 624 du Code judiciaire,

pour les affaires relatives à la personne ou aux biens

des enfants communs mineurs et majeurs. Dans ce

cas, il est prévu que le juge compétent doit être celui

du domicile ou à défaut de domicile celui du lieu de

résidence habituelle des enfants communs.

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 50 (DOC 53 0682/007), qui vise également à

remplacer l’article 163 proposé.

Il est proposé, pour défi nir la compétence territoriale

du tribunal de la famille et de la jeunesse, de retenir en

premier lieu le critère du domicile. Il s’agit en effet du

critère qui est le plus facilement prouvé et qui apporte,

dans la plupart des cas, la plus grande sécurité juridique.

Á défaut de domicile, c’est le critère de la résidence

habituelle qui est retenu.

Par ailleurs, l ’amendement consacre le principe

suivant lequel certaines affaires doivent être attribuées

au tribunal de la famille le mieux informé de l’historique

du dossier. Il s’agit d’une traduction du principe “une

famille — un juge — un dossier”.

Le § 2, alinéa 1er, prime sur le § 1er. Autrement dit,

le tribunal de la famille et de la jeunesse compétent en

vertu du § 2 a priorité sur le tribunal de la famille et de

la jeunesse du domicile ou de la résidence habituelle du

mineur, ou sur le tribunal de la famille et de la jeunesse

compétent en vertu des autres critères défi nis au § 1er.

De la même manière, le § 2, aliéna 1er, prime sur les

articles 565 et 566 du Code judiciaire relatifs à la litis-

pendance et à la connexité, ainsi que sur l’ensemble

des règles de compétence fi xées dans le titre III de la

Troisième partie du Code judiciaire.

Comme il a déjà été indiqué, le juge peut renvoyer

l’affaire au tribunal de la famille et de la jeunesse d’un

autre arrondissement lorsqu’il l’estime nécessaire dans

l’intérêt de l’enfant ou dans l’intérêt d’une bonne justice.

Art. 163

De heer Olivier Maingain (MR) en mevrouw Marie-

Christine Marghem (MR) dienen amendement nr. 99

(DOC 53 0682/010) in, ter vervanging van deze bepaling.

Dit amendement voorziet in een mogelijkheid tot afwij-

king van het gemeen recht dat de territoriale bevoegd-

heid bepaalt, en meer in het bijzonder van artikel 624

van het Gerechtelijk Wetboek, in zaken met betrekking

tot de persoon of de goederen van de minderjarige en

meerderjarige gemeenschappelijke kinderen. In dit ge-

val wordt bepaald dat de bevoegde rechter die moet zijn

van de woonplaats of, bij ontstentenis van woonplaats,

die van de gewone verblijfplaats van de gemeenschap-

pelijke kinderen.

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 50 (DOC 53 0682/007) in, dat er eveneens toe strekt

het voorgestelde artikel 163 te vervangen.

Voorgesteld wordt om voor de bepaling van de ter-

ritoriale bevoegdheid van de familie- en jeugdrecht-

bank in de eerste plaats de woonplaats als criterium

in aanmerking te nemen. Dat criterium kan immers het

makkelijkst worden aangetoond en biedt in de meeste

gevallen de grootste rechtszekerheid. Bij gebrek aan

een woonplaats wordt het criterium van de gewone

verblijfplaats gehanteerd.

Voorts huldigt het amendement het beginsel volgens

welk bepaalde zaken moeten worden toegewezen aan

de familierechtbank die het beste op de hoogte is van de

evolutie van het dossier. Terzake geldt het “één familie

— één rechter — één dossier”-beginsel.

Paragraaf 2, eerste lid, heeft voorrang op § 1. Met

andere woorden: de overeenkomstig § 2 bevoegde

familie- en jeugdrechtbank heeft voorrang op de fa-

milie- en jeugdrechtbank van de woonplaats of de ge-

wone verblijfplaats van de minderjarige, dan wel op de

overeenkomstig de andere, in § 1 omschreven criteria

bevoegde jeugd- en familierechtbank.

Evenzo heeft § 2, eerste lid, voorrang op de artikelen

565 en 566 van het Gerechtelijk Wetboek met betrek-

king tot de aanhangigheid en de samenhang, alsook op

alle in titel III van het derde deel van het Gerechtelijk

Wetboek vastgestelde bevoegdheidsregels.

Zoals reeds aangegeven, mag de rechter de zaak

doorverwijzen naar de familie- en jeugdrechtbank van

een ander arrondissement, zo hij dat noodzakelijk

acht in het belang van het kind of van een behoorlijke

rechtsbedeling.

Page 96: 0682/015 - dekamer.be

96 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

L’intervenant renvoie pour le surplus au texte et à la

justifi cation de l’amendement.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) estime que

cet amendement refl ète bien la position adoptée sur ce

point par la commission lors de la discussion générale,

qui retenait le domicile comme critère principal.

Mme Sonja Becq (CD&V) se demande tout de même

si le critère de l’intérêt d’une bonne justice est abso-

lument nécessaire. Ce critère n’est pas suffisamment

clair et risque de pousser à des abus.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open-Vld) rejoint

l’intervenante précédente.

M. Christian Brotcorne (cdH) explique que ce critère

vise à répondre à une forme d’efficacité, par exemple

dans le cadre d’enquêtes sociales à réaliser.

La représentante du secrétaire d’État à la Politique

des familles fait remarquer que ce critère est également

mentionné à l’article 638, § 2, alinéa 2, du Code civil,

tel que proposé à l’article 163. Dans ce cas, les parties

pourraient par exemple demander au juge de renvoyer

le dossier au tribunal le plus près de l’ensemble de la

famille.

Mme Valérie Déom (PS) est satisfaite de cet amen-

dement. Elle s’étonne toutefois de la défi nition donnée

de la résidence habituelle dans la justification de

l ’amendement. Celle-ci est tellement précise qu’on

dirait qu’il s’agit d’une disposition légale. Il serait dès

lors préférable, soit de l’intégrer dans le corps du texte,

soit de donner une description moins contraignante, en

donnant une série de lignes directrices.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) trouve lui-

aussi que la défi nition donnée est trop contraignante. Il

faudrait par exemple également prendre en compte les

cas où un enfant est placé durant une longue période

dans une famille d’accueil, car ce sera là qu’il aura sa

résidence habituelle.

M. Christian Brotcorne (cdH) marque son accord

avec les remarques formulées par les deux derniers

intervenants.

Mme Sonja Becq (CD&V) dépose l’amendement

n° 107 (DOC 53 0682/010), comme sous-amendement

Voor het overige verwijst de spreker naar de tekst en

de verantwoording van het amendement.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) vindt

dat dit amendement een goede weergave vormt van

het standpunt dat de commissie hierover tijdens de

algemene bespreking heeft ingenomen, te weten dat

de woonplaats als voornaamste criterium moet worden

gehanteerd.

Desondanks vraagt mevrouw Sonja Becq (CD&V)

zich af of het criterium met betrekking tot het belang van

een behoorlijke rechtsbedeling absoluut noodzakelijk is.

Dat criterium is onvoldoende duidelijk en zet de deur

open voor misbruik.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) treedt

de vorige spreekster daarin bij.

Volgens de heer Christian Brotcorne (cdH) is het de

bedoeling met dit criterium te zorgen voor een vorm van

efficiëntie, bijvoorbeeld bij de uit te voeren maatschap-

pelijke enquêtes.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris

voor Gezinsbeleid stipt aan dat dit criterium ook wordt

vermeld in het via artikel 163 voorgestelde artikel 638,

§ 2, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. In dat geval

zouden de partijen bijvoorbeeld aan de rechter kunnen

vragen het dossier door te sturen naar de rechtbank die

het dichtst gelegen is bij de plaats waar alle familieleden

wonen.

Mevrouw Valérie Déom (PS) is ingenomen met dit

amendement. Wel is ze verwonderd over de in de ver-

antwoording van het amendement gegeven defi nitie

van het begrip “gewone verblijfplaats”. Die defi nitie

is dermate precies dat ze bijna op een wetsbepaling

gelijkt. Vandaar dat het de voorkeur zou verdienen ze

ofwel in het corpus van de tekst op te nemen, ofwel er

een minder dwingende omschrijving van te geven die

beperkt zou blijven tot een aantal richtsnoeren.

Ook de heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) vindt

de opgegeven defi nitie te strikt. Zo zou bijvoorbeeld

ook rekening moeten worden gehouden met het geval

waarin een kind gedurende lange tijd in een opvang-

gezin verblijft, waar hij dan zijn “gewone verblijfplaats”

zal hebben.

De heer Christian Brotcorne (cdH) is het met de op-

merkingen van de twee vorige sprekers eens.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient amendement

nr. 107 (DOC 53 0682/010) in. Het gaat om een

Page 97: 0682/015 - dekamer.be

970682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

à l ’amendement n° 50, afi n d’insérer, par analogie

avec l’article 4 du Code de droit international privé, une

défi nition de la résidence habituelle dans la loi. Cette

défi nition s’écarte de la défi nition de la résidence qui

est reprise à l’article 36 du Code judiciaire.

L’intervenante dépose également l ’amendement

n° 108 (DOC 53 0682/010), sous-amendement à l’amen-

dement n° 50, afi n de se conformer à la proposition faite

par M. Van Hecke dans le cadre de son amendement

n° 53 déposé à l’article 148, qui consiste à intégrer les

cohabitants de fait dans le champ de compétence de

la présente proposition de loi.

Son amendement n° 109  (DOC 53 0682/010) vise

quant à lui à supprimer du texte de l’amendement n°

50 les mots “ou dans l’intérêt d’une bonne justice”.

Enfi n, l ’amendement n° 110  (DOC 53  0682/010),

sous-amendement à l’amendement n° 50, apporte au

texte une correction d’ordre technique.

Mme Sonja Becq (CD&V) dépose l’amendement

n°248  (DOC 53  0682/014), sous-amendement à

l’amendement n° 50, afi n d’insérer dans la disposition

proposée un alinéa défi nissant la notion de résidence

habituelle. Cet amendement remplace l’amendement n°

107 qui est par conséquent retiré. La défi nition proposée

s’inspire de celle de l’article 4 du Code de droit interna-

tional privé mais à la différence de cet article, indique

explicitement que la liste des éléments à prendre en

compte n’est pas exhaustive.

Cette défi nition s’écarte donc de la défi nition de la

“résidence “qui fi gure à l’article 36 du Code judiciaire.

Art. 164

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 165

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 181  (DOC 53 0682/013) précisant que le “dossier

familial qui comporte le dossier de la procédure” est

celui “visé à l’article 725bis”. Il s’agit d’une correction

technique suggérée par le Conseil d’État.

subamendement op amendement nr. 50 dat ertoe strekt,

naar analogie van artikel 4 van het Wetboek Internatio-

naal Privaatrecht, een defi nitie van het begrip “gewone

verblijfplaats” op te nemen in de wettekst. Die defi nitie

wijkt af van de in artikel 36 van het Gerechtelijk Wetboek

opgenomen defi nitie van het begrip “verblijfplaats”.

Tevens dient de spreekster amendement nr. 108

(DOC 53 0682/010) in. Dit subamendement op amen-

dement nr. 50 strekt ertoe zich te conformeren aan het

voorstel dat de heer Van Hecke heeft gedaan in zijn op

artikel 148 ingediende amendement nr. 53, op grond

waarvan de feitelijk samenwonenden worden opgeno-

men in de toepassingssfeer van dit wetsvoorstel.

Haar amendement nr. 109 (DOC 53 0682/010) strekt

er dan weer toe in de tekst van amendement nr. 50 de

woorden “of van een behoorlijke rechtsbedeling” weg

te laten.

Tot slot brengt amendement nr. 110 (DOC 53

0682/010), als subamendement op amendement nr. 50,

een technische correctie aan in de tekst.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient amendement

nr. 248 (DOC 53 0682/014) in. Dit subamendement

op amendement nr. 50 strekt ertoe in de voorgestelde

bepaling een lid in te voegen waarin het begrip “gewone

verblijfplaats” wordt gedefi nieerd. Dit amendement komt

in de plaats van amendement nr. 107, dat bijgevolg wordt

ingetrokken. De voorgestelde defi nitie is geïnspireerd op

die van artikel 4 van het Wetboek Internationaal Privaat-

recht, met dat verschil dat expliciet wordt aangegeven

dat de lijst van de in aanmerking te nemen elementen

niet exhaustief is.

Die defi nitie wijkt dus af de defi nitie van het begrip

“verblijfplaats” als bedoeld in artikel 36 van het Gerech-

telijk Wetboek.

Art. 164

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 165

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 181 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt te preci-

seren dat “het familiedossier waarin het dossier van de

rechtspleging is opgenomen”, datgene is dat is “vermeld

in artikel 725bis”. Het gaat om een door de Raad van

State gesuggereerde technische correctie.

Page 98: 0682/015 - dekamer.be

98 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 166

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 182  (DOC 53 0682/013) supprimant dans le texte

proposé les mots “juge du”. Comme le Conseil d’État

l’a souligné dans son avis, il convient de n’utiliser le

mot “juge” que lorsque des pouvoirs déterminés sont

nécessairement exercés par un juge seul, ce qui n’est

pas le cas lorsqu’il est question du tribunal de la famille

et de la jeunesse dans l’article 708, alinéa 1er, du Code

judiciaire modifi é par l’article 166 de la proposition.

Art. 167

L’article 167 ne fait l’objet d’aucune observation.

Art. 168

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°183 (DOC 53 0682/013) qui remplace la disposition

proposée à l’article 168 de la proposition de loi afi n de

clarifi er la défi nition du dossier familial et de la sorte,

de tenir compte de l’amendement n° 50 (voir discussion

de l’article 163).

Art. 168/1 (nouveau)

Mme Marie-Christine Marghem et M. Olivier Main-

gain (MR) déposent l ’amendement n° 100  (DOC

53 0682/010), afi n d’introduire un nouvel article 168/1.

Mmes Marie-Christine Marghem (MR) et Sabien

Lahaye-Battheu (Open Vld) déposent également

l ’amendement n° 115  (DOC 53  0682/011) comme

sous-amendement à l’amendement n° 100. Ces deux

amendements visent à prendre en compte les modi-

fi cations proposées par l ’amendement n° 95  et son

sous-amendement n° 118, déposés à l’article 124 de

la présente proposition. Il est par conséquent renvoyé

à la discussion de cet article.

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) note que le

texte proposé parle de “tout autre mode alternatif de

résolution des confl its”. Pourquoi la rédaction est-elle

aussi large?

Mme Sonja Becq (CD&V) pense qu’une telle formu-

lation est nécessaire, afi n de viser toutes les formes de

médiation. Si l’on retient une défi nition trop stricte, on

risque de limiter inutilement le champ d’application de

cette disposition.

Art. 166

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 182 (DOC 53 0682/013) in, dat in de voorgestelde

tekst de woorden “rechter van de” weglaat. Zoals de

Raad van State in zijn advies heeft onderstreept, dient

het woord “rechter” alleen te worden gebruikt wanneer

bepaalde bevoegdheden noodzakelijkerwijze door één

enkele rechter worden uitgeoefend, wat niet het geval

is wanneer sprake is van de familie- en jeugdrechtbank

in artikel 708, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek,

dat wordt gewijzigd bij dit artikel.

Art. 167

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 168

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 183 (DOC 53 0682/013) in, dat de in dit artikel

voorgestelde bepaling vervangt, teneinde de defi nitie

van “familiedossier” te verduidelijken in het licht van

amendement nr. 50 (zie de bespreking van artikel 163).

Art. 168/1 (nieuw)

Mevrouw Marie-Christine Marghem (MR) en de heer

Olivier Maingain (MR) dienen amendement nr. 100

(DOC 53 0682/010) in, dat ertoe strekt een nieuw artikel

168/1 in te voegen. Mevrouw Marie-Christine Marghem

(MR) en mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld)

dienen ook amendement nr. 115 (DOC 53 0682/011)

in, als subamendement op amendement nr. 100. Beide

amendementen strekken ertoe rekening te houden met

de wijzigingen die zijn voorgesteld bij amendement nr.

95 en subamendement nr. 118, ingediend op artikel 124

van het wetsvoorstel. Er wordt bijgevolg verwezen naar

de bespreking van dat artikel.

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) merkt op

dat in de voorgestelde tekst sprake is van “elke andere

alternatieve wijze van geschillenbeslechting.” Waarom

is de formulering zo lang?

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) vindt dergelijke formu-

lering nodig om alle vormen van bemiddeling te dekken.

Als men voor een te strikte defi nitie kiest, dreigt men

onnodig het toepassingsgebied van deze bepaling te

beperken.

Page 99: 0682/015 - dekamer.be

990682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Afi n d’apporter une correction d’ordre légistique au

texte proposé, Mme Marie-Christine Marghem (MR) dé-

pose l’amendement n° 120 (DOC 53 0682/011) comme

sous-amendement au sous-amendement n° 115.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dépose

ensuite les amendements n° 236, 237, 238 et 239 (DOC

53  0682/013), sous-amendements à l ’amendement

n° 100, pour la justifi cation desquels l ’intervenante

renvoie à la justifi cation de l’amendement n° 92 (voir

DOC 53 682/010).

Mme Marie-Christine Marghem et M. Olivier

Maingain (MR) dépose l’amendement n° 254  (DOC

53 0682/014) qui vise à introduire un nouvel article 168/1.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dépose

l’amendement n° 264 (DOC 53 0682/014) complétant

le point b) du nouvel article 168/1. Il y est stipulé que

“Tout ce qui se dit ou s’écrit au cours des audiences de

conciliation est confi dentiel.”.

Les amendement n° 100, 115 et 120 sont donc retirés.

Art. 169

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 170

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 162 (DOC 53 0682/012), en vue de supprimer

cette disposition. Cet amendement répond à une obser-

vation générale formulée par le Conseil d’État (DOC

53 0681/012, p. 12).

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dépose

l’amendement n° 240 (DOC 53 0682/013) complétant

l’article 764 du Code judiciaire, dont la modifi cation est

proposée à l’article 170 de la proposition de loi par un

nouvel alinéa disposant que le ministère public reçoit

communication de toute requête en conciliation dans

les matières visées à l’alinéa 1er de ladite disposition.

Art. 171

L’article 171 ne fait l’objet d’aucune observation.

Om op de voorgestelde tekst een wetgevingstech-

nische correctie aan te brengen dient mevrouw Marie-

Christine Marghem (MR) amendement nr. 120 (DOC 53

0682/011) in, als subamendement op subamendement

nr. 115.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dient

vervolgens de amendementen nrs. 236, 237, 238 en

239 (DOC 53 0682/013) in, als subamendementen op

amendement nr.100; voor de verantwoording ervan

verwijst zij naar die van amendement nr. 92 (zie DOC

53 682/010).

Mevrouw Marie-Christine Marghem (MR) c.s. dient

amendement nr. 254 (DOC 53 0682/014) in, dat ertoe

strekt een nieuw artikel 168/1 in te voegen.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dient

amendement nr. 264 (DOC 53 0682/014) in, dat ertoe

strekt punt b) van het nieuwe artikel 168/1 aan te vul-

len. Er wordt met name in bepaald: “Alles wat er wordt

gezegd of geschreven tijdens de zittingen van minnelijke

schikking is vertrouwelijk.”.

De amendementen nrs. 100, 115 en 120 worden

bijgevolg ingetrokken.

Art. 169

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 170

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 162 (DOC 53 0682/012) in, dat ertoe strekt deze

bepaling weg te laten. Dit amendement beantwoordt

aan een algemene opmerking van de Raad van State

(DOC 53 0682/006, blz. 12).

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dient

amendement nr. 240 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe

strekt artikel 764 van het Gerechtelijk Wetboek aan

te vullen met een nieuw lid dat stelt dat het openbaar

ministerie mededeling krijgt van de verzoeken tot min-

nelijke schikking in de zaken bedoeld in het eerste lid

van de bepaling.

Art. 171

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Page 100: 0682/015 - dekamer.be

100 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 172

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 123 (DOC 53 0682/012), afi n de remplacer la présente

disposition et reprendre ainsi le texte de l’article 931 du

Code judiciaire tel qu’il a été adopté par la commission

de la Justice du Sénat dans le cadre de la proposition

de loi n° 5-115.

Art. 173

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 174

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 124 (DOC 53 0682/012), afi n de remplacer l’article

proposé et de tenir compte de l ’article 1004/1  tel

qu’adopté par la commission de la Justice du Sénat

dans le cadre de la discussion de la proposition de loi

n° 5-115.

L’intervenant donne lecture de l’article 1004/1, tel que

proposé à l’article 4 de la proposition du Sénat.

Il attire tout particulièrement l’attention des membres

sur le paragraphe 2 de cet article, qui dans sa deuxième

phrase stipule que “le juge peut, par décision motivée

par les circonstances de la cause, refuser d’entendre

le mineur de moins de douze ans, sauf lorsque la

demande émane de ce dernier ou du ministère public.”.

Si l’on peut comprendre que le juge ne peut pas refuser

l’audition du mineur de moins de douze ans lorsque le

parquet en fait la demande, il faudrait par contre s’inter-

roger sur l’opportunité de cette obligation lorsque la

demande est faite par l’enfant lui-même.

Mme Sonja Becq (CD&V) se demande à l’opposé,

dans quelle mesure les juges ne vont pas systématique-

ment refuser d’entendre les enfants de moins de douze

ans, si on leur laisse le choix.

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État à la Politique

des familles, estime que s’il est essentiel de “nourrir” le

dossier de l’avis de l’enfant, il faut également veiller à

ce que ce dernier ne soit pas instrumentalisé. Il ne faut

par exemple pas exclure le cas où un parent forcerait

son enfant à écrire lui-même au juge.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) aimerait

savoir quel était le raisonnement du Sénat pour aboutir

à cette disposition.

Art. 172

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 123 (DOC 53 0682/012) in, dat ertoe strekt

deze bepaling te vervangen en aldus de tekst over te

nemen van artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek,

zoals dat in het kader van wetsontwerp nr. 5-115 door

de Senaatscommissie voor de Justitie is aangenomen.

Art. 173

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 174

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 124 (DOC 53 0682/012) in, dat ertoe strekt dit

artikel te vervangen en rekening te houden met artikel

1004/1, zoals dat in het kader van de bespreking van

wetsontwerp nr. 5-115 door de Senaatscommissie voor

de Justitie is aangenomen.

De spreker doet voorlezing van dat aangenomen

artikel 1004/1 (zie artikel 4 van dat wetsontwerp 5-115).

Hij vestigt de aandacht van de leden in het bijzonder

op § 2, waar in de tweede zin wordt gesteld: “De rechter

kan, middels een door de omstandigheden van de zaak

gemotiveerde beslissing, weigeren de minderjarige

die jonger is dan twaalf te horen, behalve wanneer dat

verzoek van deze laatste of van het openbaar ministerie

uitgaat.”. Het is begrijpelijk dat de rechter verplicht is een

minderjarige onder twaalf jaar te horen als het openbaar

ministerie erom verzoekt, maar men kan zich vragen

stellen bij de opportuniteit van die verplichting als het

verzoek is ingediend door het kind zelf.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) vraagt zich daarente-

gen af in hoeverre de rechters niet stelselmatig kinderen

onder twaalf jaar zullen weigeren te horen als men hun

de keuze laat.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor

Gezinsbeleid, gelooft dat het dan wel essentieel is het

dossier met de mening van het kind te “stofferen”, maar

men moet er ook voor zorgen dat het kind niet wordt

‘geïnstrumentaliseerd’. Zo moet bijvoorbeeld ook reke-

ning worden gehouden met het geval waarbij een ouder

zijn kind zou dwingen zelf de rechter aan te schrijven.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) had

graag vernomen wat de Senaat ertoe heeft gebracht

die bepaling aan te nemen.

Page 101: 0682/015 - dekamer.be

1010682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

La représentante du secrétaire d’État à la Politique

des familles explique que la problématique qui se

posait était de savoir si un enfant est ou non doté de

discernement sans l’avoir entendu au préalable. C’est

la raison pour laquelle il a été jugé préférable de rendre

l’audition obligatoire lorsque l’enfant en fait la demande.

L’intervenante reconnaît toutefois qu’un risque d’instru-

mentalisation de l’enfant subsiste.

La représentante du ministre de la Justice attire

l’attention sur le fait qu’il existe déjà actuellement de tels

cas d’instrumentalisation. Il arrive par exemple qu’un

juge reçoive une lettre dactylographiée au vocabulaire

fort développé d’un enfant de quatre ans.

M. Melchior Wathelet pense que le mieux serait de

supprimer, dans l ’article en projet, l ’obligation pour

le juge d’entendre le mineur de moins de douze ans

lorsqu’il en fait la demande. Le juge doit en effet conser-

ver la possibilité de refuser.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) pense que

c’est une bonne proposition, mais qu’il faudrait égale-

ment supprimer la disposition selon laquelle la décision

de refus ne serait pas susceptible de recours.

Mme Sonja Becq (CD&V) souligne l’importance de la

proposition du Sénat qui reconnaît explicitement le droit

des mineurs d’être entendus, mais reconnaît également

que le risque majeur reste celui d’une instrumentalisa-

tion des mineurs concernés, compte tenu du fait que l’on

se trouve dans une situation confl ictuelle. Elle aimerait

ainsi savoir comment les enfants sont informés de la

possibilité d’être entendus?

L’intervenante pense que la proposition du Sénat

a réussi à aboutir à un certain équilibre, même si elle

regrette que le Sénat n’ait pas estimé opportun de

conserver le rôle de la personne de confi ance, qui peut

pourtant s’avérer particulièrement utile.

Elle comprend que certains membres souhaitent

laisser une certaine marge de manœuvre au juge, mais

pour que ce dernier puisse prendre une décision, il faut

dans tous les cas qu’il rencontre le mineur.

Mme Becq note enfi n qu’il n’est pas précisé si le gref-

fi er est également présent lors de l’audition du mineur.

Faut-il en conclure que le juge est seul avec l’enfant? Il

n’y aurait par ailleurs pas de procès-verbal.

Volgens de vertegenwoordigster van de staatssecre-

taris voor Gezinsbeleid was de vraag gerezen of men

een kind al dan niet onderscheidingsvermogen kan

erkennen zonder het vooraf te hebben gehoord. Om die

reden is beslist een onderhoud met het kind verplicht te

maken, zo het daarom verzoekt. De spreekster erkent

evenwel het risico dat het kind wordt “gebruikt” in de

procedure.

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie

stipt aan dat een dergelijk risico nu al bestaat in andere

gevallen. Zo gebeurt het dat een rechter een getypte

brief met een zeer rijke woordenschat ontvangt, zoge-

naamd geschreven door een kind van vier jaar.

Staatssecretaris voor Gezinsbeleid Melchior Wathe-

let vindt het verkieslijk de verplichting een minderjarige

van jonger dan 12 jaar desgevraagd te horen, uit het

voorgestelde artikel te lichten. De rechter moet volgens

de spreker immers de mogelijkheid behouden een der-

gelijk onderhoud te weigeren.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) vindt dat

een goede suggestie, maar voegt daaraan toe dat dan

ook de bepaling moet worden weggelaten op grond

waarvan tegen die weigering geen beroep mogelijk is.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) onderstreept het be-

lang van het voorstel van de Senaat: dat erkent expliciet

het recht van de minderjarige om te worden gehoord,

maar tegelijk erkent het dat er een groot risico bestaat

dat de betrokken minderjarige een speelbal wordt in de

procedure, aangezien het om een confl ictsituatie gaat.

Zij wenst ook te vernemen hoe de kinderen zullen wor-

den ingelicht over de mogelijkheid te worden gehoord.

De spreekster vindt dat het voorstel van de Senaat

een zeker evenwicht inhoudt, al betreurt ze dat de

Senaat het niet opportuun heeft geacht de rol van de

vertrouwenspersoon te behouden. Die vertrouwens-

persoon zou nochtans een uitermate nuttige bijdrage

kunnen leveren.

Ze begrijpt dat sommige leden de rechter een zekere

armslag willen laten, maar die moet hoe dan ook de

minderjarige ontmoeten vooraleer een beslissing te

kunnen nemen.

Tot slot stipt mevrouw Becq aan dat niet wordt ge-

preciseerd of de griffier ook aanwezig is tijdens het

onderhoud met de minderjarige. Moet daaruit worden

afgeleid dat de rechter alleen is met die minderjarige?

Overigens zou van dat onderhoud geen proces-verbaal

worden opgesteld.

Page 102: 0682/015 - dekamer.be

102 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Mme Valérie Déom (PS) explique que l’information

des enfants de plus de douze ans est abordée au para-

graphe 3 de l’article discuté, qu’il convient de lire avec

l’article 1004/2 en projet. L’intervenante est également

sensible à la problématique de l’instrumentalisation des

mineurs de moins de douze ans, même si son groupe

soutient pleinement l’audition des mineurs. C’est pour-

quoi il faudrait tenter d’éviter les excès, en laissant un

pouvoir d’appréciation au juge, en lui permettant par

exemple de refuser une audition par le biais d’une

motivation spéciale.

La représentante du ministre de la Justice confi rme

que la proposition du Sénat n’a pas prévu la présence du

greffier. A l’heure actuelle, le greffier peut être présent.

Le ministère public l’est également à certaines occa-

sions. Certains juges préfèrent être assistés du greffier,

afi n de ne pas devoir prendre de note et se concentrer

sur l’audition. La proposition n’a pas retenu la présence

du greffier, car l’audition ne donne pas lieu à la rédac-

tion d’un procès-verbal, mais uniquement d’un rapport

rédigé par le juge. La proposition n’a pas non plus retenu

la présence du ministère public, alors qu’il est amené à

donner son avis sur la cause ultérieurement.

Par rapport aux enfants de moins de 12 ans, c’est

généralement dans des dossiers complexes qu’ils

sont appelés à être entendus. Une des possibilités est

de permettre au ministère public de requérir l’audition

d’un mineur en fonction des éléments de la cause. La

seconde question est de voir si le juge peut ou non

refuser une telle demande. Le Sénat a opté pour cette

dernière solution.

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) rejoint en

grande partie la proposition adoptée par le Sénat,

notamment en ce qui concerne la distinction entre les

enfants de plus et de moins de douze ans. A l’opposé

de Mme Becq, elle est également satisfaite que le rôle

de la personne de confi ance n’ait pas été retenu, car

celle-ci aurait pu constituer une source supplémentaire

d’instrumentalisation de l ’enfant. Il ne faut pas que

l’enfant puisse se faire infl uencer par quelqu’un lors

de l’audition.

L’intervenante s’interroge également quant à la

manière pour le mineur de plus de douze ans de faire

savoir qu’il souhaite être entendu. Un formulaire est

certes prévu, mais ne serait-il pas plus opportun de

tolérer également des modes de communication plus

informels, tel qu’un e-mail ou une simple lettre.

Mevrouw Valérie Déom (PS) wijst erop dat § 3 van

het ter bespreking voorliggende artikel, dat in samen-

hang moet worden gelezen met het voorgestelde artikel

1004/2, nader ingaat op de informatieverstrekking ten

aanzien van de kinderen die ouder dan 12 jaar zijn.

Ook de spreekster is beducht voor het gevaar dat de

kinderen jonger dan 12 jaar verworden tot een speelbal

in de procedure, hoewel haar fractie een onderhoud

met de minderjarige kinderen ten volle steunt. Daarom

is het zaak excessen te voorkomen, door de rechter de

nodige beoordelingsmarge te laten en hem bijvoorbeeld

de mogelijkheid te bieden een dergelijk onderhoud te

weigeren, via een met redenen omklede beslissing.

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie

bevestigt dat het wetsvoorstel van de Senaat niet voorziet

in de aanwezigheid van de griffier. In de huidige stand van

zaken kan hij aanwezig zijn, net zoals, in sommige geval-

len, het openbaar ministerie. Sommige rechters geven

er de voorkeur aan door de griffier te worden bijgestaan,

teneinde geen notities te moeten nemen en zich op het

onderhoud te kunnen concentreren. In het wetsvoorstel

werd de aanwezigheid van de griffier niet opgenomen,

omdat van het onderhoud geen proces-verbaal wordt

opgemaakt – enkel een verslag van de hand van de

rechter. Vandaar dat in het wetsvoorstel evenmin gewag

wordt gemaakt van de aanwezigheid van het openbaar

ministerie, hoewel dat in een later stadium een advies

moet uitbrengen over het geschil.

De kinderen jonger dan 12 jaar worden vaak gehoord

in complexe dossiers. Een oplossing zou kunnen zijn

dat het openbaar ministerie de mogelijkheid krijgt een

onderhoud met een minderjarige te vragen, op grond

van de elementen van het geschil. Daarnaast rijst de

vraag of de rechter een dergelijk verzoek al dan niet mag

weigeren. Volgens de Senaat mag hij dat.

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) is het

grotendeels eens met het door de Senaat aangenomen

voorstel, inzonderheid wat het onderscheid tussen de

kinderen van jonger of ouder dan twaalf jaar betreft.

Anders dan mevrouw Becq is zij blij dat de rol van de

vertrouwenspersoon uit de tekst werd gelicht, want die

hield een bijkomend gevaar in dat het kind zou worden

“gebruikt” in de procedure. We moeten voorkomen dat

het kind zich tijdens het onderhoud door iemand zou

laten beïnvloeden.

De spreekster heeft ook vragen over de wijze waarop

de minderjarige ouder dan 12 jaar te kennen kan geven

dat hij wenst te worden gehoord. Weliswaar wordt in

een formulier voorzien, maar ware het niet beter ook

informelere communicatiekanalen toe te staan, zoals

een e-mail of een gewone brief?

Page 103: 0682/015 - dekamer.be

1030682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

La représentante du secrétaire d’État à la Politique

des familles reconnaît que l’information du mineur doit

se faire de la manière la plus simple et la plus complète

possible. C’est pour cela qu’il est proposé de se baser

sur un formulaire à rédiger par le Roi. Il faudra bien

entendu prévoir un mode de réponse simple et adopté

aux modes de communication actuels (internet). Ainsi,

il faudrait éviter que le mineur ait à acheter un timbre à

la poste, s’il souhaite écrire une lettre.

M. Thierry Giet et Mme Valérie Déom (PS) déposent

l’amendement n° 144 (DOC 53 0682/012) comme sous-

amendement à l’amendement n° 124, afi n de prévoir la

possibilité pour le juge de refuser, par décision motivée,

d’entendre le mineur.

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 143 (DOC 53 0682/012) comme sous-amendement à

l’amendement n° 124, afi n de supprimer le paragraphe

6, alinéa 4 de l’article 1004/1, étant donné que le Sénat

a renoncé à la possibilité pour le juge de déléguer l’audi-

tion du mineur à une personne qu’il désigne.

Art. 175

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 125  (DOC 53  0682/012), pour remplacer la pré-

sente disposition et reprendre ainsi le texte de l’article

1004ter du Code judiciaire tel qu’il a été adopté par la

commission de la Justice du Sénat dans le cadre de la

proposition de loi n° 5-115. Il renvoie pour le surplus au

texte et à la justifi cation de l’amendement.

Art. 176 et 177

Ces dispositions n’appellent aucun commentaire.

Art. 178

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°184 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer l’article

178. L’intervenant rappelle que compte tenu des avis

du Conseil Supérieur de la Justice et de la Fédération

Royale du Notariat belge, il a été décidé de ne pas enle-

ver la matière de l’inventaire au juge de paix. L’article

178 de la proposition doit dès lors être supprimé.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris voor

Gezinsbeleid erkent dat de minderjarige zo eenvoudig

en volledig mogelijk moet worden ingelicht. Net daarom

wordt voorgesteld te werken met een door de Koning

op te stellen formulier. Uiteraard moet worden gezorgd

voor een eenvoudige en aan de eigentijdse communi-

catiemiddelen (internet) aangepaste manier van werken.

Zo moet worden voorkomen dat de minderjarige een

postzegel moet kopen als hij een brief wil schrijven.

De heer Thierry Giet (PS) en mevrouw Valérie Déom

(PS) dienen amendement nr. 144 (DOC 53 0682/012) in,

als subamendement op amendement nr. 124, teneinde

de rechter de mogelijkheid te bieden bij een met rede-

nen omklede beslissing te weigeren de minderjarige

te horen.

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 143 (DOC 53 0682/012) in, als subamendement op

amendement nr. 124, teneinde § 6, vierde lid, van artikel

1004/1 weg te laten. De Senaat heeft immers afgezien

van de mogelijkheid dat de rechter het onderhoud met

de minderjarige overdraagt aan een persoon die hij

aanstelt.

Art. 175

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 125 (DOC 53 0682/012) in, teneinde dit artikel

te vervangen door de tekst van artikel 1004/2 van het

Gerechtelijk Wetboek zoals de Senaatscommissie voor

de Justitie het heeft aangenomen in het kader van wets-

ontwerp nr. 5-115. Voor het overige verwijst hij naar de

tekst en de verantwoording van het amendement.

Art. 176 en 177

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 178

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 184 (DOC 53 0682/013) in, tot weglating van dit

artikel. De spreker herinnert eraan dat, in het licht van

de adviezen van de Hoge Raad voor de Justitie en van

de Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen, is

besloten de materie inzake boedelbeschrijving niet aan

de vrederechter te onttrekken. Derhalve moet dit artikel

worden weggelaten.

Page 104: 0682/015 - dekamer.be

104 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 179

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 185 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer l’article

179 et dont la justifi cation est identique à celle de l’amen-

dement n°184 (voir article 178).

Art. 180

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 186 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer l’article

180  et dont la justifi cation est identique à celle de

l’amendement n°184 (voir article 178).

Art. 181

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 187 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer l’article

181 et dont la justifi cation est identique à celle de l’amen-

dement n°184 (voir article 178).

Art. 182 à 184

Ces dispositions n’appellent aucun commentaire.

Art. 185

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°188 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer les points

4° et 5° de la disposition proposée. L’amendement

entend répondre à l’une des observations générales

formulées par le Conseil d’État (DOC 53-682/006, p.

31) selon laquelle il convient de n’utiliser le mot “juge”

que lorsque des pouvoirs déterminés sont nécessai-

rement exercés par un juge seul, ce qui n’est pas le

cas dans l’hypothèse visée à l’article 1193bis du Code

judiciaire. L’article 185, 4°, de la proposition peut dès

lors être supprimé.

Le 5°, quant à lui, ne présente aucune valeur ajoutée.

Il est supprimé lui aussi.

Art. 186 à 191

Ces dispositions n’appellent aucun commentaire.

Art. 179

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 185 (DOC 53 0682/013) in, tot weglating van dit arti-

kel. Het heeft een identieke verantwoording als die van

amendement nr. 184 op artikel 178.

Art. 180

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 186 (DOC 53 0682/013) in, tot weglating van dit arti-

kel. Het heeft een identieke verantwoording als die van

amendement nr. 184 op artikel 178.

Art. 181

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 187 (DOC 53 0682/013) in, tot weglating van dit arti-

kel. Het heeft een identieke verantwoording als die van

amendement nr. 184 op artikel 178.

Art. 182 tot 184

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 185

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 188 (DOC 53 0682/013) in, tot weglating van het 4°

en het 5° van dit artikel. Dit amendement strekt ertoe

tegemoet te komen aan een van de algemene opmerkin-

gen van de Raad van State (DOC 53 0682/006, blz. 31).

Het woord “rechter” dient alleen te worden gebruikt als

bepaalde bevoegdheden noodzakelijkerwijze worden

uitgeoefend door één enkele rechter, wat niet het geval

is in de hypothese die wordt beoogd bij artikel 1193bis,

van het Gerechtelijk Wetboek. Derhalve kan het 4°

worden weggelaten.

Het 5° heeft geen enkele toegevoegde waarde en

wordt eveneens weggelaten.

Art. 186 tot 191

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Page 105: 0682/015 - dekamer.be

1050682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 192

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 189 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer la dis-

position proposée par un texte conforme à l’une des

observations générales formulées par le Conseil d’État

(DOC 53-682/006, p. 31) selon laquelle il convient de

n’utiliser le mot “juge” que lorsque des pouvoirs déter-

minés sont nécessairement exercés par un juge seul,

ce qui n’est pas le cas dans l’hypothèse visée à l’article

1209 du Code judiciaire

Art. 193 et 194

Ces dispositions n’appellent aucun commentaire.

Art. 195

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°190 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer la dispo-

sition proposée à l’article 195 de la proposition de loi.

Comme le Conseil d’État l’a observé dans son avis,

il convient de n’utiliser le mot “juge” que lorsque des

pouvoirs déterminés sont nécessairement exercés par

un juge seul, ce qui n’est pas le cas dans l’hypothèse

visée à l’article 1218 du Code judiciaire.

Art. 196 à 198

Ces dispositions ne font l’objet d’aucun commentaire.

Art. 199

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 132 (DOC 53 0682/012), pour remplacer la présente

disposition, afi n de se conformer aux modifi cations

apportées par les amendements n°s 128  à 131  aux

articles 9 à 12 de la présente proposition.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) se demande,

lorsque l’amendement précise que le parquet est pré-

alablement entendu en son avis ou ses réquisitions, si

le ministère public peut se contenter d’un avis écrit ou

s’il doit au contraire être systématiquement présent.

La représentante du ministre de la Justice précise

que le ministère public dispose de deux manières pour

Art. 192

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 189 (DOC 53 0682/013) in, ter vervanging van de

voorgestelde bepaling door een tekst die spoort met

een van de algemene opmerkingen van de Raad van

State (DOC 53 0682/006, blz. 31), die stelt dat het woord

“rechter” alleen dient te worden gebruikt als bepaalde

bevoegdheden noodzakelijkerwijze worden uitgeoe-

fend door één enkele rechter, wat niet het geval is in

de hypothese die wordt beoogd bij artikel 1209 van het

Gerechtelijk Wetboek.

Art. 193 en 194

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 195

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 190 (DOC 53 0682/013) in, ter vervanging van de in

dit artikel voorgestelde bepaling. De Raad van State

heeft in zijn advies immers opgemerkt dat het woord

“rechter” alleen dient te worden gebruikt als bepaalde

bevoegdheden noodzakelijkerwijze worden uitgeoe-

fend door één enkele rechter, wat niet het geval is in

de hypothese die wordt beoogd bij artikel 1218 van het

Gerechtelijk Wetboek.

Art. 196 tot 198

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 199

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 132 (DOC 53 0682/012), ter vervanging van deze

bepaling, teneinde zich te schikken naar de wijzigingen

die werden aangebracht via de amendementen nrs.

128 tot 131 op de artikelen 9 tot 12 van dit wetsvoorstel.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) vraagt

zich af of, daar waar het amendement preciseert dat

eerst het advies en de vorderingen van het openbaar

ministerie moeten worden gehoord, het volstaat dat het

openbaar ministerie een schriftelijk advies uitbrengt, dan

wel of het stelselmatig aanwezig moet zijn.

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie

licht toe dat het openbaar ministerie over twee manieren

Page 106: 0682/015 - dekamer.be

106 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

donner son avis: soit il le fait par réquisition, ce qui

signifi e par écrit, soit il le fait oralement en étant présent.

Art. 200

Comme pour l ’article précédent, M. Christian

Brotcorne (cdH) dépose l’amendement n° 133 (DOC

53 0682/012), pour remplacer la présente disposition.

Il renvoie à la justifi cation de l’amendement.

Art. 201 à 203

Ces dispositions n’appellent aucun commentaire.

Art. 204

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 191 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer l’article

204 de la proposition de loi par une nouvelle disposi-

tion dont la rédaction tient compte de l’observation du

Conseil d’État selon laquelle il convient de n’utiliser le

mot “juge” que lorsque des pouvoirs déterminés sont

nécessairement exercés par un juge seul, ce qui n’est

pas le cas dans l’hypothèse visée à l’article 1231-6,

alinéa 2 du Code judiciaire.

Art. 205

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 206

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 192 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer l’article

206 de la proposition de loi par une nouvelle disposi-

tion dont la rédaction tient compte de l’observation du

Conseil d’État selon laquelle il convient de n’utiliser le

mot “juge” que lorsque des pouvoirs déterminés sont

nécessairement exercés par un juge seul, ce qui n’est

pas le cas dans l’hypothèse visée à l’article 1231-10 du

Code judiciaire.

Art. 207

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

beschikt om zijn advies uit te brengen: ofwel brengt

het dat bij wege van een vordering uit (wat betekent

dat dit schriftelijk gebeurt), ofwel mondeling (met dien

verstande dat het aanwezig is).

Art. 200

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 133 (DOC 53 0682/012) in, ter vervanging van deze

bepaling. Hij verwijst naar de verantwoording van het

amendement.

Art. 201 tot 203

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 204

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 191 (DOC 53 0682/013) in, ter vervanging van dit

artikel door een nieuwe bepaling waarvan de redactie

rekening houdt met een van de opmerkingen van de

Raad van State (DOC 53 0682/006, blz. 31), die stelt dat

het woord “rechter” alleen dient te worden gebruikt als

bepaalde bevoegdheden noodzakelijkerwijze worden

uitgeoefend door één enkele rechter, wat niet het geval

is in de hypothese die wordt beoogd bij artikel 1231-6,

tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 205

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 206

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 192 (DOC 53 0682/013) in, ter vervanging van dit

artikel door een nieuwe bepaling waarvan de redactie

rekening houdt met een van de opmerkingen van de

Raad van State (DOC 53 0682/006, blz. 31), die stelt dat

het woord “rechter” alleen dient te worden gebruikt als

bepaalde bevoegdheden noodzakelijkerwijze worden

uitgeoefend door één enkele rechter, wat niet het geval

is in de hypothese die wordt beoogd bij artikel 1231-10

van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 207

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Page 107: 0682/015 - dekamer.be

1070682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 208

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°193 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer l’article

208 de la proposition de loi par une nouvelle disposi-

tion dont la rédaction tient compte de l’observation du

Conseil d’État selon laquelle il convient de n’utiliser le

mot “juge” que lorsque des pouvoirs déterminés sont

nécessairement exercés par un juge seul, ce qui n’est

pas le cas dans l’hypothèse visée à l’article 1231-13 du

Code judiciaire.

Art. 209 et 210

Ces dispositions n’appellent aucun commentaire.

Art. 211

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°194 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer l’article

211 proposé. De la sorte, l’auteur de l’amendement tient

compte de l’observation du Conseil d’État selon laquelle

il convient de n’utiliser le mot “juge” que lorsque des

pouvoirs déterminés sont nécessairement exercés par

un juge seul, ce qui n’est pas le cas dans l’hypothèse

visée à l’article 1231-29 du Code judiciaire.

Art. 212 à 214

Ces dispositions n’appellent aucun commentaire.

Art. 215

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 195 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer l’article

215 de la proposition de loi par une nouvelle disposi-

tion dont la rédaction tient compte de l’observation du

Conseil d’État selon laquelle il convient de n’utiliser le

mot “juge” que lorsque des pouvoirs déterminés sont

nécessairement exercés par un juge seul, ce qui n’est

pas le cas dans l’hypothèse visée à l’article 1231-34 du

Code judiciaire.

Art. 208

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 193 (DOC 53 0682/013) in, ter vervanging van dit

artikel door een nieuwe bepaling waarvan de redactie

rekening houdt met een van de opmerkingen van de

Raad van State (DOC 53 0682/006, blz. 31), die stelt dat

het woord “rechter” alleen dient te worden gebruikt als

bepaalde bevoegdheden noodzakelijkerwijze worden

uitgeoefend door één enkele rechter, wat niet het geval

is in de hypothese die wordt beoogd bij artikel 1231-13

van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 209 en 210

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 211

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 194 (DOC 53 0682/013) in, ter vervanging van dit

artikel door een nieuwe bepaling waarvan de redactie

rekening houdt met een van de opmerkingen van de

Raad van State (DOC 53 0682/006, blz. 31), die stelt dat

het woord “rechter” alleen dient te worden gebruikt als

bepaalde bevoegdheden noodzakelijkerwijze worden

uitgeoefend door één enkele rechter, wat niet het geval

is in de hypothese die wordt beoogd bij artikel 1231-29

van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 212 tot 214

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 215

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 195 (DOC 53 0682/013) in, ter vervanging van dit

artikel door een nieuwe bepaling waarvan de redactie

rekening houdt met een van de opmerkingen van de

Raad van State (DOC 53 0682/006, blz. 31), die stelt dat

het woord “rechter” alleen dient te worden gebruikt als

bepaalde bevoegdheden noodzakelijkerwijze worden

uitgeoefend door één enkele rechter, wat niet het geval

is in de hypothese die wordt beoogd bij artikel 1231-34

van het Gerechtelijk Wetboek.

Page 108: 0682/015 - dekamer.be

108 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 216

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°196 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer l’article

211 proposé. De la sorte, l’auteur de l’amendement tient

compte de l’observation du Conseil d’État selon laquelle

il convient de n’utiliser le mot “juge” que lorsque des

pouvoirs déterminés sont nécessairement exercés par

un juge seul, ce qui n’est pas le cas dans l’hypothèse

visée à l’article 1231-35 du Code judiciaire.

Art. 217 et 218

Ces dispositions n’appellent aucun commentaire.

Art. 219

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°197 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer l’article

219 proposé. De la sorte, l’auteur de l’amendement tient

compte de l’observation du Conseil d’État selon laquelle

il convient de n’utiliser le mot “juge” que lorsque des

pouvoirs déterminés sont nécessairement exercés par

un juge seul, ce qui n’est pas le cas dans l’hypothèse

visée à l’article 1231-42 du Code judiciaire.

Art. 220

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 221

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 198 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer l’article

221 de la proposition de loi par une nouvelle disposi-

tion dont la rédaction tient compte de l’observation du

Conseil d’État selon laquelle il convient de n’utiliser le

mot “juge” que lorsque des pouvoirs déterminés sont

nécessairement exercés par un juge seul, ce qui n’est

pas le cas dans l’hypothèse visée à l’article 1231-48 du

Code judiciaire.

Art. 222 et 223

Ces dispositions ne font l’objet d’aucun commentaire.

Art. 216

Met zijn amendement nr. 196 (DOC 53 0682/013)

beoogt de heer Christian Brotcorne (cdH) dit artikel weg

te laten. Zodoende houdt hij rekening met de opmerking

van de Raad van State dat het woord “rechter” alleen

mag worden gebruikt als bepaalde bevoegdheden

noodzakelijkerwijs door één enkele rechter worden

uitgeoefend, wat niet zo is het in artikel 1231-35 van het

Gerechtelijk Wetboek bedoelde geval.

Art. 217 en 218

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 219

Met zijn amendement nr. 197 (DOC 53 0682/013)

beoogt de heer Christian Brotcorne (cdH) dit artikel weg

te laten. Zodoende houdt hij rekening met de opmerking

van de Raad van State dat het woord “rechter” alleen

mag worden gebruikt als bepaalde bevoegdheden

noodzakelijkerwijs door één enkele rechter worden

uitgeoefend, wat niet zo is het in artikel 1231-42 van het

Gerechtelijk Wetboek bedoelde geval.

Art. 220

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 221

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 198 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen door een nieuwe bepaling waarin rekening

wordt gehouden met de opmerking van de Raad van

State dat het woord “rechter” alleen mag worden ge-

bruikt als bepaalde bevoegdheden noodzakelijkerwijs

door één enkele rechter worden uitgeoefend, wat niet

zo is het in artikel 1231-48 van het Gerechtelijk Wetboek

bedoelde geval.

Art. 222 en 223

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Page 109: 0682/015 - dekamer.be

1090682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 224

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 199 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer la réfé-

rence contenue dans la disposition proposée “à l’article

931, alinéas 6 et 7”par une référence à “l’article 1004/1,

§§ 6 et 7”. L’intervenant indique que cette adaptation

est rendue nécessaire par l’amendement n° 124 (voir

discussion de l’article 174).

Art. 225

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 200 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer l’article

225 de la proposition de loi par une nouvelle disposi-

tion dont la rédaction tient compte de l’observation du

Conseil d’État selon laquelle il convient de n’utiliser le

mot “juge” que lorsque des pouvoirs déterminés sont

nécessairement exercés par un juge seul, ce qui n’est

pas le cas dans l’hypothèse visée à l’article 1236bis

du Code judiciaire.

Art. 225/1

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 163 (DOC 53 0682/012), qui introduit un nouvel

article 225/1. Celui-ci prévoit que la requête contenant

la demande d’interdiction, accompagnée des pièces

justifi catives, doit être introduite en deux exemplaires.

L’un de ceux-ci est transmis au parquet.

Art. 226 à 228

Ces dispositions n’appellent aucun commentaire.

Art. 229

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 201 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer le point

3° de l’article 229 de la proposition de loi conformément

à l’une des observations du Conseil d’État.

Art. 230

Cette disposition ne fait l’objet d’aucun commentaire.

Art. 224

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 199 (DOC 53 0682/013) in, met de bedoeling de in

de voorgestelde bepaling vervatte verwijzing naar “ar-

tikel 931, zesde en zevende lid” te vervangen door een

verwijzing naar “artikel 1004/1, §§ 6 en 7”. De spreker

geeft aan dat amendement nr. 124 (zie de bespreking

van artikel 174) die aanpassing noodzakelijk maakt.

Art. 225

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 200 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt dit artikel

225 te vervangen door een nieuwe bepaling waarin re-

kening wordt gehouden met de opmerking van de Raad

van State dat het woord “rechter” alleen mag worden

gebruikt als bepaalde bevoegdheden noodzakelijkerwijs

door één enkele rechter worden uitgeoefend, wat niet

zo is het in artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek

bedoelde geval.

Art. 225/1

Met zijn amendement nr. 163 (DOC 53 0682/012)

beoogt de heer Christian Brotcorne (cdH) een nieuw

artikel 225/1 in te voegen, naar luid waarvan het ver-

zoekschrift met de vordering tot onbekwaamverklaring,

met bijvoeging van de bewijsstukken, in tweevoud moet

worden ingediend. Eén exemplaar ervan is bestemd

voor het openbaar ministerie.

Art. 226 tot 228

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 229

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 201 (DOC 53 0682/013) in, dat tot doel heeft het 3°

van dit artikel weg te laten teneinde tegemoet te komen

aan een van de opmerkingen van de Raad van State.

Art. 230

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Page 110: 0682/015 - dekamer.be

110 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 231

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 202 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer, dans la

disposition contenue à l’article 231, les mots “de l’ordon-

nance” par les mots “du jugement”. Il s’agit également

d’une correction inspirée par l’une des remarques for-

mulées par le Conseil d’État dans son avis.

Art. 232

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 233

Mme Sonja Becq (CD&V) dépose l’amendement n°

137  (DOC 53  0682/012), pour remplacer la présente

disposition afi n de prendre notamment en compte les

cohabitants de fait. Il est renvoyé sur ce point à la dis-

cussion de l’article 148 proposé.

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 203 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer l’intitulé

du Chapitre Xbis de la quatrième partie, Livre IV dy Code

judiciaire. Ce faisant, l’intervenant dit avoir tenu compte

de la suggestion formulée par le Conseil d’État sur ce

point. Il renvoie pour le reste à la justifi cation écrite de

l’amendement.

Art. 234

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 204 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer l’article

234  proposé. Tout d’abord, l ’article 1253bis /1  que

contenait cette disposition est supprimé car jugé inutile.

Ensuite, la formulation de l’article 1253bis/2 est clarifi ée.

Art. 235

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) dépose un

amendement n° 54 (DOC 682/008) afi n de supprimer cet

article. L’obligation imposée aux parties de prouver, lors

de l’audience d’introduction, qu’elles se sont informées

auprès d’un médiateur agréé est très lourde, certai-

nement dès lors qu’elle s’applique à des procédures

où l’urgence est présumée. Cette obligation induira

“l’achat” d’attestations. De plus, en cas de procédure

urgente, de nombreuses parties ne pourront pas assister

Art. 231

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 202 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt in

dit artikel de woorden “de beschikking” te vervangen

door de woorden “het vonnis” en het woord “deze” te

vervangen door het woord “dit”. Ook hier gaat het om

een correctie die inspeelt op een van de opmerkingen

in het advies van de Raad van State.

Art. 232

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 233

Mevrouw Sonja Becq (CD &V) dient amendement

nr. 137 (DOC 53 0682/012) in, dat tot doel heeft die

bepaling te vervangen teneinde onder meer rekening te

houden met de feitelijk samenwonenden. Er wordt in dat

opzicht verwezen naar de bespreking van artikel 148.

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 203 (DOC 53 0682/013) in, met de bedoeling het op-

schrift van Hoofdstuk Xbis van het Vierde Deel, Boek IV,

van het Gerechtelijk Wetboek te vervangen. De spreker

stipt aan dat hij op die manier ingaat op de opmerking

van de Raad van State terzake. Hij verwijst voor het

overige naar de verantwoording van het amendement.

Art. 234

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 204 (DOC 53 0682/013) in om dit artikel te

vervangen. Eensdeels wordt het overbodig geachte

artikel 1253bis/1, dat die bepaling bevatte, weggelaten,

en anderdeels wordt de formulering van artikel 1253bis/2

verduidelijkt.

Art. 235

Met zijn amendement nr. 54 (DOC 53 0682/008)

beoogt de heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) dit

artikel weg te laten. De aan de partijen opgelegde ver-

plichting om op de inleidende zitting te bewijzen dat zij

zich hebben geïnformeerd bij een erkend bemiddelaar

is heel zwaar, zeker aangezien deze verplichting in het

bijzonder geldt voor procedures waar spoedeisendheid

verondersteld is. Die verplichting zal de “aankoop” van

attesten met zich brengen. Bovendien zullen talrijke

Page 111: 0682/015 - dekamer.be

1110682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

à la séance d’information prévue. Cette obligation sera

contreproductive.

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) pense en effet

que ces sessions collectives risquent de poser problème

et se transformera en simple formalité administrative.

Il serait préférable de demander au juge d’informer les

parties sur les possibilités qui s’offrent à elles et de

leur remettre une brochure d’information. Il ne faut pas

perdre de vue que par rapport à la situation actuelle, les

parties seront désormais obligées de venir à la première

séance, ce qui permettra au juge de les rencontrer.

Actuellement, il arrive fréquemment qu’il ne les voie

pas et à donc bien moins de possibilité de les informer.

Mme Sonja Becq (CD&V) se demande également

si l’introduction de séances collectives remplirait son

objectif. Il semble ressortir des auditions que les par-

ties doivent pouvoir connaître les différentes voies qui

s’offrent à elles. Il pourrait de ce point de vue en effet

être intéressant que le juge informe adéquatement les

parties lors de la première séance sur les différentes

possibilités.

M. Christian Brotcorne (cdH) trouve que si l’article

proposé est un peu excessif, l’amendement n° 54 l’est

tout autant. Il faudrait plutôt trouver une voie médiane.

Mme Sonja Becq (CD&V) dépose l’amendement

n° 138 (DOC 53 0682/012), pour remplacer la présente

disposition. Cet amendement vise à remplacer les

sessions d’informations obligatoires en matière de

médiation par une information sur l’existence et l’utilité

de la médiation, telle qu’elle est déjà prévue par la loi

du 5 avril 2011 modifi ant le Code judiciaire en ce qui

concerne la comparution personnelle et la tentative

de conciliation en cas de divorce, et instaurant une

information sur l’existence et l’utilité de la médiation en

matière de divorce. Cette information devra être com-

plétée par une information relative aux autres modes

de règlements des confl its.

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose pour sa part

l’amendement n° 145 (DOC 53 0682/012) afi n que le

greffier informe les parties de la possibilité de média-

tion, de conciliation et de tout autre mode de résolution

amiable des confl its en leur envoyant immédiatement

le texte des articles 1730 à 1737 accompagné d’une

brochure d’information concernant la médiation rédigée

par le ministre de la Justice, la liste des médiateurs

agréés spécialisés en matière familiale établis dans

l’arrondissement judiciaire, ainsi que les renseigne-

ments concernant les séances d’information, perma-

partijen in geval van een dringende procedure op de

geplande informatiesessie niet aanwezig kunnen zijn.

Die verplichting zal contraproductief zijn.

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) denkt

inderdaad dat die collectieve sessies een probleem

dreigen te worden en zullen uitdraaien op een louter

administratieve formaliteit. Het zou beter zijn de rechter

te vragen de partijen in te lichten over de mogelijkheden

die hun ter beschikking staan, en hun een informatiebro-

chure te overhandigen. Men mag niet vergeten dat de

partijen in vergelijking met de huidige situatie voortaan

verplicht zullen zijn naar de eerste sessie te komen,

waardoor de rechter hen kan ontmoeten. Nu gebeurt

het vaak dat hij ze niet ziet en dus veel minder kans

heeft om hen in te lichten.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) vraagt zich ook af of

de invoering van groepssessies doeltreffend zal zijn.

Uit de hoorzittingen blijkt naar voren te komen dat het

de partijen moet mogelijk zijn kennis te hebben van de

verschillende wegen die hun worden geboden. Het zou

uit dit oogpunt inderdaad interessant kunnen zijn dat

de rechter de partijen tijdens de eerste sessie over de

verschillende mogelijkheden goed op de hoogte brengt.

De heer Christian Brotcorne (cdH) vindt dat als het

voorgestelde artikel een beetje overdreven is, amen-

dement nr. 54 dat evenzeer is. Men zou veeleer een

middenweg moeten vinden.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient amendement

nr. 138 (DOC 53 0682/012) in, dat ertoe strekt dat

artikel te vervangen. Met het amendement worden de

verplichte informatiesessies inzake bemiddeling ver-

vangen door informatie over het bestaan en het nut van

bemiddeling, zoals al bepaald is bij de wet van 5 april

2011 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de

persoonlijke verschijning en de poging tot verzoening

bij echtscheiding betreft en tot invoering van een ken-

nisgeving over het bestaan en het nut van bemiddeling

in echtscheidingszaken. Die informatie zal moeten

worden aangevuld met informatie over andere wijzen

van geschillenbeslechting.

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 145 (DOC 53 0682/012) in, teneinde ervoor te zorgen

dat de griffier de partijen inlicht over de mogelijkheid tot

bemiddeling, verzoening en elke andere wijze van min-

nelijke oplossing van confl icten, door hun onmiddellijk

de tekst van de artikelen 1730 tot 1737 op te sturen,

samen met een informatiebrochure over bemiddeling,

opgesteld door de minister van Justitie, de lijst van in

familiezaken gespecialiseerde erkende bemiddelaars

die in het gerechtelijk arrondissement zijn gevestigd,

alsook de inlichtingen over de informatiesessies,

Page 112: 0682/015 - dekamer.be

112 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

nences ou autres initiatives organisées parallèlement

dans l’arrondissement judiciaire tendant à promouvoir

la résolution amiable des confl its.

Art. 235/1 (nouveau)

Mme Sonja Becq (CD&V) dépose l’amendement n°

139 (DOC 53 0682/012), pour introduire une nouvelle

disposition. Cette dernière impose, sous réserve de

certaines exceptions, la comparution personnelle des

parties à la première audience. Le juge informe les par-

ties sur les différentes possibilités de résoudre le confl it

et étudie avec eux les différentes alternatives. Compte

tenu de l’importance de cette étape, des sanctions sont

également prévues en cas de non-respect de cette

obligation. L’intervenante renvoie pour le surplus au

texte de l’amendement.

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) pense qu’il

n’est pas nécessaire de préciser à l’alinéa 1er que les

parties se présentent en présence ou non de leur avocat,

étant donné que c’est le droit commun. Il est ensuite

précisé dans ce même alinéa que le juge peut, en cas de

circonstances exceptionnelles, accorder une dérogation

à la comparution personnelle des parties. Qu’entend-t-

on par circonstances exceptionnelles?

Mme Sonja Becq (CD&V) explique qu’il pourrait s’agir

d’une personne qui se trouve à l’hôpital à la suite d’un

accident par exemple.

Mme Valérie Déom (PS) aimerait savoir qu’elle est

la sanction qui est prévue par l’amendement en cas de

non-comparution.

Mme Sonja Becq (CD&V) précise que cette sanction

est mentionnée à l’alinéa 5 de l’amendement. Si c’est le

demandeur qui ne comparaît pas, celui-ci est déchu de

sa demande. S’il s’agit du défendeur, le juge peut soit

rendre un jugement par défaut, soit remettre l’affaire à

un mois. Dans ce dernier cas, un nouveau pli judiciaire

sera envoyé au défendeur. Si à cette nouvelle audience,

le défendeur ne comparaît toujours pas, le jugement

sera réputé contradictoire. Ce texte est repris de l’article

236 de la présente proposition de loi.

La représentante du secrétaire d’État à la Politique

des familles ajoute que cette sanction a également été

reprise dans la loi précitée du 5 avril 2011. On pourrait

par contre prévoir qu’il ne s’agit que d’une possibilité

pour le juge. La sanction risque d’être trop lourde si elle

est obligatoire.

wachtdiensten of andere initiatieven die parallel daar-

mee in het gerechtelijk arrondissement worden georga-

niseerd en erop gericht zijn de minnelijke oplossing van

geschillen te bevorderen.

Art. 235/1 (nieuw)

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient amendement nr.

139 (DOC 53 0682/012) in, dat ertoe strekt een nieuwe

bepaling in te voegen. Daarmee wordt behoudens be-

paalde uitzonderingen de persoonlijke verschijning van

de partijen op de eerste zitting opgelegd. De rechter licht

de partijen in over de verschillende mogelijkheden van

confl ictoplossing en gaat men in op de verschillende

alternatieven. Gelet op het belang van die stap wordt er

ook voorzien in sancties bij de niet-naleving van deze

verplichting. De spreekster verwijst voor het overige

naar de tekst van het amendement.

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) denkt dat

het niet nodig is om in het eerste lid te preciseren dat de

partijen zich al dan niet met hun advocaat aanmelden,

aangezien dit om gemeen recht gaat. Er wordt ver-

volgens in datzelfde lid gepreciseerd dat de rechter in

uitzonderlijke omstandigheden een afwijking op de per-

soonlijke verschijning van de partijen kan toestaan. Wat

wordt verstaan onder “uitzonderlijke omstandigheden”?

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) verklaart dat het zou

kunnen gaan om een persoon die zich bijvoorbeeld na

een ongeval in het ziekenhuis bevindt.

Mevrouw Valérie Déom (PS) wil graag weten in welke

sanctie er in het amendement is voorzien in geval van

niet-verschijning.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) preciseert dat die

sanctie is vermeld in het vijfde lid van het amendement.

Als de eiser niet verschijnt, wordt hij van zijn eis verval-

len verklaard. Gaat het om de verweerder, dan kan de

rechter een vonnis bij verstek uitspreken of de zaak

uitstellen op één maand. In dat geval zal er een nieuwe

gerechtsbrief naar de verweerder worden gestuurd.

Als de verweerder dan nog altijd niet verschijnt, wordt

het vonnis geacht te zijn uitgesproken op tegenspraak.

Deze tekst is overgenomen uit artikel 236 van het

wetsvoorstel.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris voor

Gezinsbeleid voegt eraan toe dat die maatregel ook is

opgenomen in de voornoemde wet van 5 april 2011. Men

zou daarentegen kunnen bepalen dat het maar om een

mogelijkheid voor de rechter gaat. De sanctie dreigt te

zwaar te worden wanneer ze verplicht is.

Page 113: 0682/015 - dekamer.be

1130682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Mme Valérie Déom (PS) pense en effet que ce serait

plus judicieux.

Art. 236

Mme Sonja Becq (CD&V) dépose l’amendement n°

140  (DOC 53  0682/012), pour remplacer la présente

disposition, afi n de prendre en compte les modifi cations

proposées par l’amendement n° 139 déposé à l’article

précédent.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) note que

l’alinéa 2 de l’amendement stipule que l’alinéa 1er n’est

pas d’application lorsque la séance ne concerne que la

mise en état de l’affaire. Que se passe-t-il lorsqu’une

séance est planifi ée et qu’on sait que l’affaire sera

reportée? Est-ce que les parties doivent alors égale-

ment comparaître? Compte tenu de la formulation du

premier alinéa, il semblerait que le deuxième alinéa soit

en réalité superfl u.

Mme Sonja Becq (CD&V) pense en effet qu’il faut

trouver une formulation qui n’impose aux parties de

comparaître qu’aux séances où cela s’avérerait utile.

Suite à la discussion autour de la sanction menée à

l’article 235/1 nouveau, M. Christian Brotcorne (cdH)

dépose l ’amendement n° 146  (DOC 53  0682/012),

afi n de permettre l’application par analogie de l’article

1263 du Code judiciaire, tel que modifi é par la loi du

5 avril 2011.

Mme Sonja Becq (CD&V) dépose l’amendement

n°245 (DOC 53 0682/014) qui réunit en une disposition

unique les modifi cations apportées par les amende-

ments nos 139 et 140. Il adapte en outre cette disposition

à l’article 731 modifi é du Code judiciaire. Enfi n, il adoucit

la sanction en cas de non-respect de l’obligation de

comparution personnelle dans le chef du demandeur.

Le demandeur peut, sauf circonstances exceptionnelles,

être déchu de sa demande par le juge. Cette sanction

est facultative et laissée à l’appréciation du juge. Si cette

comparution personnelle concerne des enfants mineurs,

le juge peut à cette occasion attirer l ’attention des

parents sur la nécessité d’élaborer un projet parental.

Mevrouw Valérie Déom (PS) denkt inderdaad dat dit

verstandiger zou zijn.

Art. 236

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient amendement nr.

140 (DOC 53 0682/012) in, dat ertoe strekt dit artikel te

vervangen, teneinde rekening te houden met de wijzi-

gingen die bij amendement nr. 139 op het voorgaande

artikel zijn voorgesteld.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) merkt op

dat het tweede lid van het amendement bepaalt dat het

eerste lid niet van toepassing is indien de zitting enkel

de instaatstelling van de zaak betreft. Wat gebeurt er

als een zitting wordt gepland en men weet dat de zaak

zal worden uitgesteld? Moeten de partijen dan ook

verschijnen? Gelet op de formulering van het eerste

lid, lijkt het erop dat het tweede lid in feite overbodig is.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) denkt inderdaad dat

men een formulering moet vinden waarbij de partijen

maar verplicht zijn te verschijnen op de zittingen waar

dat nuttig zou blijken te zijn.

Als gevolg van de bespreking in verband met de

sanctie in het nieuwe artikel 235/1 dient de heer Chris-

tian Brotcorne (cdH) amendement nr. 146 (DOC 53

0682/012) in, dat ertoe strekt de toepassing mogelijk

te maken, naar het voorbeeld van artikel 1263 van

het Gerechtelijk Wetboek, als gewijzigd bij de wet van

5 april 2011.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient amendement

nr. 245 (DOC 53 682/014) in, dat de bij de amendemen-

ten nrs. 139 en 140 voorgestelde wijzigingen samen-

voegt in één amendement. Het past voorts die bepaling

aan aan het gewijzigde artikel 731 van het Gerechtelijk

Wetboek en tot slot verzacht het de sanctie ingeval

de eiser de verplichting persoonlijk te verschijnen niet

nakomt. Behalve in uitzonderlijke omstandigheden kan

de rechter de eis van de eiser vervallen verklaren. Die

sanctie is facultatief en wordt aan het oordeel van de

rechter overgelaten. Als die persoonlijke verschijning

betrekking heeft op minderjarigen kan de rechter bij

die gelegenheid de ouders wijzen op de noodzaak een

ouderschapsproject uit te werken.

Page 114: 0682/015 - dekamer.be

114 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 237

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) dépose un

amendement n° 103 (DOC 53 0682/010), qui fait suite

à la discussion qui a eu lieu dans le cadre de l’article

235. Elle renvoie également au texte et à la justifi cation

de l’amendement.

Mme Marie-Christine Marghem et M. Olivier Main-

gain (MR) déposent l ’amendement n° 101  (DOC

53 0682/010). Mmes Marie-Christine Marghem (MR)

et Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) déposent égale-

ment l’amendement n° 114 (DOC 53 0682/011) comme

sous-amendement à l’amendement n° 101. Ces deux

amendements visent à prendre en compte les modi-

fi cations proposées par l ’amendement n° 95  et son

sous-amendement n° 118, déposés à l’article 124 de

la présente proposition. Il est renvoyé à la discussion

de cet article.

Mme Sonja Becq (CD&V) dépose l’amendement n°

141 (DOC 53 0682/012), visant à remplacer la présente

disposition, afi n que les parties puissent également en

cours de procédure passer d’un mode de résolution

des confl its à un autre. Elle renvoie au texte de son

amendement.

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amendement

n° 147 (DOC 53 0682/012), pour favoriser une bonne

information des parties quant aux différents modes de

règlement des confl its. Cet amendement suit la logique

de l’amendement n° 145 déposé à l’article 235.

Mme Sonja Becq (CD&V) dépose l ’amendement

n°246 (DOC 53 0682/014) afi n d’adapter la disposition

à l’examen et d’adoucir de la sorte, la sanction automa-

tique du non-respect par le demandeur de l’obligation

de comparaître en personne est jugée trop lourde. Pour

cette raison, une marge d’appréciation est dès lors

laissée au tribunal (cf. article 1263 du Code judiciaire).

Par ailleurs, le juge saisi de l’affaire se voit offrir la

possibilité, lorsqu’une chambre de conciliation a été

instituée dans l’arrondissement judiciaire concerné, de

renvoyer l’affaire à cette chambre moyennant l’accord

de toutes les parties.

Mme Marie-Christine Marghem (MR) et consorts

déposent l’amendement n° 255  (DOC 53  0682/014)

visant à modifi er l’alinéa 2 de l’article 1253ter/ 3 pro-

posé par une disposition obligeant le juge à informer les

parties de la possibilité qui leur est offerte de résoudre

leur confl it par un mode alternatif de règlement des

litiges (médiation, conciliation, ou autres). La disposition

proposée prévoit également qu’en cas d’application de

l’article 76, alinéa 2, et moyennant accord de toutes les

Art. 237

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) dient

amendement nr. 103 (DOC 53 682/010) in, dat gevolg

geeft aan de bespreking van artikel 235. Zij verwijst

voorts naar de tekst en de verantwoording van het

amendement.

Mevrouw Marie-Christine Marghem en de heer

Olivier Maingain (MR) dienen amendement nr. 101

(DOC 53 682/010) in en de dames Marie-Christine

Marghem (MR) en Sabien Lahaye-Battheu (Open

Vld) dienen, als subamendement op amendement nr.

101, amendement nr. 114 (DOC 53 682/011) in. Beide

amendementen strekken ertoe rekening te houden met

de wijzigingen die worden voorgesteld bij amendement

nr. 95 en subamendement nr. 118 erop (op artikel 124

van dit wetsvoorstel). Er wordt naar de bespreking van

dat artikel verwezen.

Met amendement nr. 141 (DOC 53 682/012) beoogt

mevrouw Sonja Becq (CD&V) dit artikel te vervangen,

zodat de partijen ook tijdens de procedure van de ene

vorm van confl ictbeslechting naar de andere kunnen

overstappen. Zij verwijst naar de tekst van haar amen-

dement.

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 147 (DOC 53 682/012) in, om ervoor te zorgen dat de

partijen terdege worden ingelicht over de verschillende

manieren van confl ictbeslechting. Dit amendement volgt

dezelfde logica als amendement nr. 145 op artikel 235.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient amendement

nr. 246 (DOC 53 682/014) in, met de bedoeling de voor-

liggende bepaling aan te passen en op die manier de als

te zwaar geachte automatische sanctie te verzachten die

wordt opgelegd als de eiser de verplichting persoonlijk

te verschijnen niet in acht neemt. Daarom wordt aan de

rechtbank een beoordelingsmarge gelaten (zie artikel

1263 van het Gerechtelijk Wetboek).

Bovendien wordt de geadieerde rechter de mogelijk-

heid geboden, als in het betrokken gerechtelijk arrondis-

sement een verzoeningskamer werd opgericht, de zaak

naar die kamer te verwijzen als alle partijen daarmee

instemmen.

Mevrouw Marie-Christine Marghem (MR) c.s. dient

amendement nr. 255 (DOC 53 682/014) in, dat ertoe

strekt het tweede lid van het voorgestelde artikel

1253ter/3 te vervangen door een bepaling die de rechter

ertoe verplicht de partijen in kennis te brengen van de

mogelijkheid hun geschil op te lossen via een alter-

natieve wijze van geschillenbeslechting (bemiddeling,

verzoening of andere) en die er ook in voorziet dat bij

toepassing van artikel 76, tweede lid, en op voorwaarde

Page 115: 0682/015 - dekamer.be

1150682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

parties, le juge peut également renvoyer la cause à la

chambre de règlement à l’amiable. Cet amendement

remplace les amendements n° 101 et 114, qui sont par

conséquent retirés.

Art. 238

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 51 (DOC 53 0682/007), qui vise à préciser les

procédures prévues pour l’urgence devant le tribunal

de la famille. L’urgence invoquée et l’urgence réputée

sont de la compétence du tribunal de la famille, alors

que l’absolue nécessité reste sous la compétence du

président du tribunal de première instance. L’intervenant

renvoie pour le surplus au texte de l’amendement, ainsi

qu’à sa justifi cation.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) est satisfait du

texte proposé. Il constate toutefois que le paragraphe

2 amendé énumère cinq causes bien précises considé-

rées comme des urgences réputées. Que se passe-t-il

lorsque plusieurs causes sont invoquées par les parties,

dont certaines ne seraient pas l’une des cinq énumé-

rées? Les débats sont-ils alors disjoints?

Par ailleurs, le tableau joint dans la justifi cation de

l’amendement ne reprend pas les mesures urgentes

et provisoires relevant actuellement du juge de paix.

Qu’en advient-il? Cette procédure devrait être inscrite

au paragraphe 2 et ne pas se limiter aux cinq causes

énumérées.

M. Christian Brotcorne (cdH) précise que confor-

mément au dernier alinéa du paragraphe 2 amendé,

si les causes visées au premier alinéa sont introduites

en même temps que d’autres causes, le tribunal de la

famille peut décider d’appliquer la procédure décrite à

ces autres demandes.

La représentante du secrétaire d’État à la Politique

des familles note que le tableau est en effet en contra-

diction avec le texte de l’amendement. Il y a lieu de le

modifi er dans le cas où la décision de la Commission

est de limiter le 1° aux résidences séparées.

M. Thierry Giet (PS) se demande si lorsque l’urgence

est invoquée, c’est le droit commun de l’introduction de

la demande qui s’applique (introduction par citation).

M. Christian Brotcorne (cdH) précise que tous les

modes habituels d’introduction peuvent être utilisés: la

dat alle partijen daarmee instemmen, de rechter de zaak

naar de kamer voor minnelijke schikking kan verwijzen.

Die amendement vervangt de amendementen nrs. 101

en 114, die dan ook worden ingetrokken.

Art. 238

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 51 (DOC 53 682/007) in, dat tot doel heeft de

procedures voor de dringende behandeling van zaken

door de familierechtbank te preciseren. De familie-

rechtbank is bevoegd inzake aangevoerde en veron-

derstelde spoedeisendheid, maar de voorzitter van de

rechtbank van eerste aanleg blijft bevoegd in geval van

volstrekte noodzakelijkheid. De spreker verwijst voor

het overige naar de tekst en de verantwoording van het

amendement.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) is tevre-

den over de voorgestelde tekst. Hij stelt echter vast dat

de geamendeerde § 2 vijf zeer nauwkeurige gronden

opsomt die als “veronderstelde spoedeisendheid” wor-

den aangezien. Wat gebeurt er als de partijen verschil-

lende gronden inroepen, waarvan sommige niet in de

voormelde opsomming zijn opgenomen? Worden de

debatten dat losgekoppeld?

Voorts zijn de dringende en voorlopige maatrege-

len, die thans tot de bevoegdheid van de vrederechter

behoren, niet opgenomen in de tabel die bij de ver-

antwoording van het amendement is gevoegd. Wat

gebeurt daarmee? Die procedure zou moeten worden

opgenomen in § 2 en zou zich niet tot de vijf opgesomde

gronden mogen beperken.

De heer Christian Brotcorne (cdH) stipt aan dat,

conform het laatste lid van de geamendeerde paragraaf,

als de in het eerste lid bedoelde zaken tegelijk met

andere zaken worden ingesteld, de familierechtbank

kan beslissen de aangegeven procedure op die andere

vorderingen toe te passen.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris voor

Gezinsbeleid merkt op dat het klopt dat de tabel en de

tekst van het amendement elkaar tegenspreken. Ze

dient te worden gewijzigd in geval de Commissie beslist

het 1° te beperken tot de afzonderlijke verblijfsplaatsen.

De heer Thierry Giet (PS) vraagt of, ingeval de

spoedeisendheid wordt ingeroepen, het gemeen recht

van de instelling van de vordering van toepassing is

(rechtsingang door dagvaarding).

De heer Christian Brotcorne (cdH) geeft aan dat alle

gebruikelijke middelen van rechtsingang mogen worden

Page 116: 0682/015 - dekamer.be

116 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

citation, la requête ou le procès-verbal de comparution

volontaire.

M. Thierry Giet (PS) note qu’en ce qui concerne

l’urgence présumée, il est quasi certain que tout le

monde va recourir à la citation compte tenu des délais

plus favorables.

M. Christian Brotcorne (cdH) partage ce point de

vue, mais il estime qu’il est en même temps important

de ne pas supprimer la possibilité de la requête et de la

comparution volontaire, car même dans les cas réputés

urgents, il n’est pas impossible que les parties s’accor-

dant suffisamment aient la capacité de mener ce délai

de 15 jours pour mettre leur affaire devant le tribunal.

Mme Sonja Becq (CD&V) souligne qu’à l ’article

242  de la présente proposition qui modifi e l ’article

1253ter/8 du Code civil, relatif à la saisine permanente,

il est question d’une introduction qui peut également

avoir lieu en cas d’urgence par conclusions ou par

demande écrite. Comment ces deux dispositions se

coordonnent-elles?

M. Christian Brotcorne (cdH) explique qu’avec

l’article 238 on est au niveau de la première demande

au tribunal. L’autre disposition a trait quant à elle à la

saisine permanente.

La représentante du ministre de la Justice fait remar-

quer que de très nombreux magistrats ont insisté sur le

fait que le délai de quinze jours risque d’être trop court.

Il serait dès lors préférable de dire que le dossier est fi xé

à la première audience utile et au plus tard dans le mois.

M. Christian Brotcorne (cdH) pense, comme cela a

déjà été dit lors de la discussion générale, que si l’on

retient cette solution, l’audience sera systématiquement

fi xée après un mois, lorsque le délai prend fi n.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) rejoint ce

point de vue.

Mme Sonja Becq (CD&V) dépose l’amendement

n° 136 (DOC 53 0682/012), afi n d’apporter une correc-

tion d’ordre linguistique.

gebruikt: dagvaarding, verzoekschrift of proces-verbaal

van vrijwillige verschijning.

De heer Thierry Giet (PS) merkt op dat het wat de ver-

onderstelde spoedeisendheid betreft zo goed als zeker

is dat iedereen gebruik zal maken van de dagvaarding

omdat de termijnen gunstiger zijn.

De heer Christian Brotcorne (cdH) is het daarmee

eens, maar hij acht het even belangrijk de mogelijkheid

van het verzoekschrift of van het proces-verbaal van

vrijwillige verschijning niet af te schaffen, omdat het

zelfs in de veronderstelde spoedeisende gevallen niet

onmogelijk is dat partijen die het voldoende eens zijn

de mogelijkheid hebben die termijn van 15 dagen aan

te wenden om hun zaak bij de rechtbank aanhangig te

maken.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) onderstreept dat artikel

242 van het voorliggende wetsvoorstel, dat het op de

permanente aanhangigmaking betrekking hebbende

artikel 1253ter/8 van het Burgerlijk Wetboek wijzigt,

aangeeft dat de zaak ook in geval van spoedeisend-

heid kan worden ingeleid aan de hand van conclusies

of een schriftelijke vordering. Hoe verhouden die twee

bepalingen zich tot elkaar?

De heer Christian Brotcorne (cdH) geeft aan dat

men zich met artikel 238 op het niveau van de eerste

vordering bij de rechtbank bevindt. De andere bepaling

heeft betrekking op de permanente aanhangigmaking.

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie

merkt op dat heel veel magistraten hebben beklemtoond

dat de termijn van vijftien dagen te kort dreigt te zijn. Het

ware dan ook verkieslijk te stellen dat de zittingsdag voor

het dossier wordt vastgesteld op de eerste dienstige

terechtzitting en uiterlijk binnen een maand.

Zoals reeds tijdens de algemene bespreking is

gezegd, denkt de heer Christian Brotcorne (cdH) dat,

als voor die oplossing wordt gekozen, de zittingsdag

stelselmatig na een maand zal worden vastgesteld,

wanneer de termijn afl oopt.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) is het

met die zienswijze eens.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient amendement

nr. 136 (DOC 53 0682/012) in, dat ertoe strekt een taal-

kundige verbetering aan te brengen.

Page 117: 0682/015 - dekamer.be

1170682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 239

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 52 (DOC 53 0682/007), afi n de supprimer cet article,

étant donné que l’amendement n° 51  reprend cette

disposition au paragraphe 2 de l’article 238.

Art. 240

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°205 (DOC 53 0682/013) visant à adapter la termino-

logie utilisée à l’article 1253ter/6, 6°, de la proposition.

Il est en effet préférable de parler de “jugement” plutôt

que d’ “ordonnance”.

Art. 241

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 206  (DOC 53 0682/013) visant à modifi er l’article

241 proposé: comme le Conseil d’État l’a observé, il

convient de n’utiliser le mot “juge” que lorsque des

pouvoirs déterminés sont nécessairement exercés par

un juge seul, ce qui n’est pas le cas dans l’hypothèse

visée à l’article 1253ter/7.

Art. 242

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 207 (DOC 53 0682/013) visant à apporter plusieurs

modifi cations à l’article 242 proposé. Ces modifi cations

répondent à diverses observations du Conseil d’État,

lesquelles sont énumérées dans la justification de

l’amendement.

Art. 243

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 244

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°208 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer l’article

244 par une nouvelle disposition dont la rédaction tient

compte de l’observation du Conseil d’État selon laquelle

il convient de n’utiliser le mot “juge” que lorsque des

pouvoirs déterminés sont nécessairement exercés par

un juge seul, ce qui n’est pas le cas dans l’hypothèse

visée à l’article 1253quinquies du Code judiciaire.

Art. 239

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 52 (DOC 53 0682/007) in, tot weglating van dit arti-

kel, aangezien amendement nr. 51 erin voorziet dat die

bepaling wordt opgenomen in artikel 238, § 2.

Art. 240

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 205 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt de in het

voorgestelde artikel 1253ter/6, 6°, gebruikte terminologie

aan te passen. Het is immers verkieslijk het over een

“vonnis”, en niet over een “beschikking” te hebben.

Art. 241

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 206 (DOC 53 0682/013) in, tot wijziging van dit ar-

tikel; de Raad van State heeft immers opgemerkt dat

het woord “rechter” alleen dient te worden gebruikt als

bepaalde bevoegdheden noodzakelijkerwijze worden

uitgeoefend door één enkele rechter, wat niet het geval

is in de hypothese die wordt beoogd bij artikel 1253ter/7

van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 242

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 207 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt

verscheidene wijzigingen aan te brengen in dit artikel.

Die wijzigingen komen tegemoet aan diverse opmerkin-

gen van de Raad van State, die worden opgesomd in

de verantwoording van het amendement.

Art. 243

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 244

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 208 (DOC 53 0682/013) in, ter vervanging van dit

artikel door een nieuwe bepaling waarvan de redactie

rekening houdt met een van de opmerkingen van de

Raad van State, die stelt dat het woord “rechter” alleen

dient te worden gebruikt als bepaalde bevoegdheden

noodzakelijkerwijze worden uitgeoefend door één en-

kele rechter, wat niet het geval is in de hypothese die

wordt beoogd bij artikel 1253quinquies van het Gerech-

telijk Wetboek.

Page 118: 0682/015 - dekamer.be

118 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 245 et 246

Ces dispositions n’appellent aucun commentaire.

Art. 247

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose un amende-

ment n° 148 (DOC 53 0682/012), afi n de supprimer le

paragraphe 4/1  de l’article 1254  du Code judiciaire,

suite au dépôt de l’amendement n° 145 à l’article 235.

Art. 248

Mme Marie-Christine Marghem et M. Olivier Main-

gain (MR) déposent l ’amendement n° 102  (DOC

53 0682/010). Mmes Marie-Christine Marghem (MR)

et Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) déposent égale-

ment l’amendement n° 113 (DOC 53 0682/011) comme

sous-amendement à l’amendement n° 102. Ces deux

amendements visent à prendre en compte les modi-

fi cations proposées par l ’amendement n° 95  et son

sous-amendement n° 118, déposés à l’article 124 de

la présente proposition. Il est renvoyé à la discussion

de cet article.

Mme Sonja Becq (CD&V) dépose l’amendement

n° 142  (DOC 53  0682/012), afin de rencontrer les

objectifs visés par l ’amendement n° 139  à l ’article

235/1 nouveau.

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose ensuite l’amen-

dement n° 209 (DOC 53 0682/013) adaptant la rédaction

de la disposition proposée afi n de tenir compte de la

loi du 5 avril 2011 modifi ant le Code judiciaire en ce qui

concerne la comparution personnelle et la tentative

de conciliation en cas de divorce, et instaurant une

information sur l’existence et l’utilité de la médiation

en matière de divorce. La modifi cation tient également

compte de l’observation du Conseil d’État selon laquelle

il convient de n’utiliser le mot “juge” que lorsque des

pouvoirs déterminés sont nécessairement exercés par

un juge seul.

Mme Sonja Becq (CD&V) dépose l’amendement

n° 247  (DOC 53  0682/014), sous-amendement à

l’amendement n° 142, afi n d’y apporter une correction

légistique.

Mme Marie-Christine Marghem (MR) et consorts

déposent l’amendement n° 256  (DOC 53  0682/014)

Art. 245 en 246

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 247

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 148 (DOC 53  0682/013) in, tot weglating van het

voorgestelde artikel 1254, § 4/1, van het Gerechtelijk

Wetboek, zulks ingevolge de indiening van amendement

nr. 145 op artikel 235.

Art. 248

De heer Olivier Maingain (MR) en mevrouw

Marie-Christine Marghem (MR) dienen amende-

ment nr. 102 (DOC 53  0682/010) in. De dames

Marie-Christine Marghem (MR) en Sabien Lahaye-

Battheu (Open Vld) dienen als subamendement

op amendement nr. 102 ook amendement nr. 113

(DOC 53 0682/011) in. De beide amendementen strek-

ken ertoe rekening te houden met de in amendement

nr. 95 en het daarop ingediende subamendement nr.

118 voorgestelde wijzigingen aan artikel 124 van dit

wetsvoorstel. Er wordt verwezen naar de bespreking

van dat artikel.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient amendement

nr. 142 (DOC 53 0682/012) in, teneinde tegemoet te

komen aan de doelstellingen van amendement nr. 139,

tot invoeging van een artikel 235/1 (nieuw).

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 209 (DOC 53 0682/013) in, tot aanpassing van de

redactie van de voorgestelde bepaling, teneinde reke-

ning te houden met de wet van 5 april 2011 tot wijziging

van het Gerechtelijk Wetboek wat de persoonlijke ver-

schijning en de poging tot verzoening bij echtscheiding

betreft en tot invoering van een kennisgeving over het

bestaan en het nut van bemiddeling in echtscheidings-

zaken. Voorts houdt de wijziging rekening met de op-

merking van de Raad van State dat het woord “rechter”

alleen dient te worden gebruikt wanneer bepaalde be-

voegdheden noodzakelijkerwijs door één enkele rechter

worden uitgeoefend.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient op amendement

nr. 142 subamendement nr. 247 (DOC 53 0682/014) in,

teneinde er een wetgevingstechnische verbetering in

aan te brengen.

De heer Olivier Maingain (MR) en mevrouw Marie-

Christine Marghem (MR) dienen amendement nr. 256

Page 119: 0682/015 - dekamer.be

1190682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

remplaçant le point 2° de l’article 248 par une nouvelle

disposition, dont la rédaction tient compte de la loi

du 5 avril 2011 modifi ant le Code judiciaire en ce qui

concerne la comparution personnelle et la tentative

de conciliation en cas de divorce et instaurant une

information sur l’existence et l’utilité de la médiation

en matière de divorce. Cet amendement remplace les

amendements n° 102 et 113.

Art. 249

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°210 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer les mots

“urgence présumée” par les mots “urgence réputée”. Cet

amendement est la conséquence logique de l’amen-

dement n° 51.

Art. 250 et 251

Ces dispositions n’appellent aucun commentaire.

Art. 252

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°211 (DOC 53 0682/013) visant à adapter le texte de

l’article 252. L’intervenant relève que le tribunal de la

famille doit pouvoir adopter des mesures provisoires

quelle que soit la cause de la désunion irrémédiable,

qu’il s’agisse de l’impossibilité de poursuivre la vie

commune (article 229, § 1er), de la séparation de plus

de six mois si la demande en divorce est introduite

conjointement par les deux époux (article 229, § 2) ou

de la séparation de fait de plus d’un an si la demande

est introduite par un seul des époux (article 229, § 3).

Or, tel qu’il est formulé dans l’actuel article 252 de la

disposition de la loi, le texte de l’article 1280, alinéa

1er, du Code judiciaire pourrait laisser croire que la loi

limite le pouvoir du tribunal de la famille d’adopter des

mesures provisoires aux seuls cas où la vie commune

entre époux s’avérerait impossible. Les mots “lorsque

l’entente est sérieusement perturbée entre les époux”

sont dès lors supprimés. Les autres adaptations sont

des adaptations techniques pour lesquelles il est ren-

voyé à la justifi cation écrite.

(DOC 53 0682/014) in, ter vervanging van artikel 248, 2°,

door een nieuwe bepaling, waarvan de redactie rekening

houdt met de wet van 5 april 2011 tot wijziging van het

Gerechtelijk Wetboek wat de persoonlijke verschijning

en de poging tot verzoening bij echtscheiding betreft

en tot invoering van een kennisgeving over het bestaan

en het nut van bemiddeling in echtscheidingszaken.

Dit amendement vervangt de amendementen nrs. 102

en 113.

Art. 249

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 210 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt in de Fran-

se tekst het begrip “urgence présumée” te vervangen

door het begrip “urgence réputée”. Dit amendement is

het logische uitvloeisel van amendement nr. 51.

Art. 250 en 251

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 252

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 211 (DOC 0682/013) in, teneinde dit artikel aan te

passen. Volgens de spreker moet de familierechtbank –

wat de oorzaak van de onherstelbare ontwrichting ook

zij – voorlopige maatregelen kunnen nemen, ongeacht

of het gaat om de onmogelijkheid het samenleven voort

te zetten (artikel 229, § 1), om een scheiding gedurende

meer dan zes maanden indien de echtscheidingsaan-

vraag gezamenlijk door de beide echtgenoten wordt

ingediend (artikel 229, § 2), dan wel om een feitelijke

scheiding sedert meer dan één jaar indien de aanvraag

wordt ingediend door één van de echtgenoten (artikel

229, § 3). Met de formulering van artikel 1280, eerste lid,

van het Gerechtelijk Wetboek, zoals die is vervat in het

huidige artikel 252 van het wetsvoorstel, zou de indruk

kunnen worden gewekt dat de wet de bevoegdheid

van de familierechtbank om voorlopige maatregelen

te nemen, beperkt tot louter de gevallen waarin het

samenleven voor de echtgenoten onmogelijk zou blij-

ken. De woorden “wanneer de verstandhouding tussen

de echtgenoten ernstig verstoord is” worden dan ook

weggelaten. Voor het overige brengt het amendement

technische verbeteringen aan, waarvoor wordt verwezen

naar de schriftelijke verantwoording.

Page 120: 0682/015 - dekamer.be

120 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 253

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 254

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 212 (DOC 53 0682/013) adaptant la disposition pro-

posée en ce qui concerne la computation des délais. Il

est également tenu compte de l’observation du Conseil

d’État selon laquelle il convient de n’utiliser le mot “juge”

que lorsque des pouvoirs déterminés sont nécessaire-

ment exercés par un juge seul.

Art. 255

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 256

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 213 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer dans la

disposition proposée les mots “juge du”, conformé-

ment à l’observation du Conseil d’État selon laquelle

il convient de n’utiliser le mot “juge” que lorsque des

pouvoirs déterminés sont nécessairement exercés par

un juge seul, ce qui n’est pas le cas dans l’hypothèse

visée à l’article 1289ter du Code judiciaire.

Art. 257 à 259

Ces dispositions n’appellent aucun commentaire.

Art. 260

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°214 (DOC 53 0682/013) remplaçant l’article 260 pro-

posé. La nouvelle disposition se veut plus précise en

ce qui concerne la computation du délai introduit dans

l’article 1293, alinéa 1er, du Code judiciaire et en tenant

mieux compte de la suppression de l ’article 1293,

aliéna 3, qu’il opère en son point 3°. Elle tient compte

par ailleurs de la référence à l’article 1004bis du Code

judiciaire qui est adaptée afi n de tenir compte de l’amen-

dement n° 124.

Art. 253

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 254

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 212 (DOC 53 0682/013) in, dat de voorgestelde

bepaling aanpast wat de berekening van de termijnen

betreft. Tevens wordt tegemoet gekomen aan de op-

merking van de Raad van State, die stelt dat het woord

“rechter” alleen dient te worden gebruikt als bepaalde

bevoegdheden noodzakelijkerwijze worden uitgeoefend

door één enkele rechter.

Art. 255

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 256

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 213 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt in de

voorgestelde bepaling de woorden “de rechter van de”

weg te laten, overeenkomstig de opmerking van de Raad

van State, die stelt dat het woord “rechter” alleen dient

te worden gebruikt als bepaalde bevoegdheden nood-

zakelijkerwijze worden uitgeoefend door één enkele

rechter. Dat is niet het geval in de hypothese die wordt

beoogd bij artikel 1289ter van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 257 tot 259

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 260

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 214 (DOC 53 0682/013) in, ter vervanging van dit

artikel. De vervangende tekst strekt ertoe een precise-

ring toe te voegen in verband met de berekening van de

termijn die wordt ingevoegd in artikel 1293, eerste lid,

van het Gerechtelijk Wetboek, alsook beter rekening te

houden met de bij het 3° van dit amendement beoogde

weglating van artikel 1293, derde lid. Voorts wordt reke-

ning gehouden met de verwijzing naar artikel 1004bis

van het Gerechtelijk Wetboek, die wordt aangepast

overeenkomstig de met amendement nr. 124 beoogde

wijziging.

Page 121: 0682/015 - dekamer.be

1210682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 261

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 262

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 215 (DOC 53 0682/013) visant à améliorer la rédac-

tion de l’article 262 de la proposition de loi. La notion

d’urgence “présumée” y est notamment remplacée par

celle d’urgence “réputée”.

Art. 263 à 267

Ces dispositions ne font l’objet d’aucun commentaire.

Art. 268

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n°216 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer l’article

268 proposé par une nouvelle disposition omettant la

référence à la notion d’ “urgence présumée”.

Art. 269

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 270

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 217 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer dans la

disposition proposée les mots “juge du “, conformé-

ment à l’observation du Conseil d’État selon laquelle

il convient de n’utiliser le mot “juge “que lorsque des

pouvoirs déterminés sont nécessairement exercés par

un juge seul, ce qui n’est pas le cas dans l’hypothèse

visée à l’article 1322quater du Code judiciaire, tel que

modifi é par la présente disposition.

Art. 271

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 218 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer dans la

disposition proposée les mots “président du tribunal”

par les mots “tribunal de la famille”, conformément à

l’observation du Conseil d’État selon laquelle il convient

de n’utiliser le mot “juge “(en l’occurrence le président)

que lorsque des pouvoirs déterminés sont nécessaire-

ment exercés par un juge seul, ce qui n’est pas le cas

Art. 261

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 262

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 215 (DOC 53 0682/013) in, teneinde de redactie van

dit artikel te verbeteren. Onder andere wordt het begrip

“veronderstelde hoogdringendheid” vervangen door het

begrip “veronderstelde spoedeisendheid”.

Art. 263 tot 267

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 268

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 216 (DOC 53 0682/013) in, teneinde het voorgestelde

artikel 268 te vervangen door een nieuwe bepaling, die

geen verwijzing bevat naar het begrip “veronderstelde

hoogdringendheid”.

Art. 269

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 270

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 217 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt in

dit artikel de woorden “de rechter van de” weg te laten,

overeenkomstig de opmerking van de Raad van State,

die stelt dat het woord “rechter” alleen dient te worden

gebruikt als bepaalde bevoegdheden noodzakelijker-

wijze worden uitgeoefend door één enkele rechter. Dat

is niet het geval in de hypothese die wordt beoogd bij

artikel 1322quater van het Gerechtelijk Wetboek, zoals

gewijzigd bij de voorgestelde bepaling.

Art. 271

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 218 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt in dit arti-

kel de woorden “voorzitter van de rechtbank van eerste

aanleg” te vervangen door het woord “familierechtbank”.

Aldus wordt tegemoet gekomen aan de opmerking van

de Raad van State, die stelt dat het woord “rechter”

(in dit geval de woorden “voorzitter van de rechtbank

van eerste aanleg”) alleen dient te worden gebruikt als

Page 122: 0682/015 - dekamer.be

122 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

dans l’hypothèse visée à l’article 1322quinquies du

Code judiciaire.

Art. 272

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 219 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer dans la

disposition proposée les mots “juge du “, conformé-

ment à l’observation du Conseil d’État selon laquelle il

convient de n’utiliser le mot “juge “que lorsque des pou-

voirs déterminés sont nécessairement exercés par un

juge seul, ce qui n’est pas le cas dans l’hypothèse visée

à l’article 1322sexies du Code judiciaire. L’amendement

propose également une correction terminologique.

Art. 273

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 220 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer dans la

disposition proposée les mots “président du tribunal”

par les mots “tribunal de la famille “, conformément à

l’observation du Conseil d’État selon laquelle il convient

de n’utiliser le mot “juge “(en l’occurrence le président)

que lorsque des pouvoirs déterminés sont nécessaire-

ment exercés par un juge seul, ce qui n’est pas le cas

dans l’hypothèse visée à l’article 1322decies du Code

judiciaire.

Art. 274

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 221 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer dans la

disposition proposée les mots “juge du “, conformé-

ment à l’observation du Conseil d’État selon laquelle

il convient de n’utiliser le mot “juge” que lorsque des

pouvoirs déterminés sont nécessairement exercés par

un juge seul, ce qui n’est pas le cas dans l’hypothèse

visée à l’article 1322undecies du Code judiciaire.

Art. 275 à 279

Ces dispositions n’appellent aucun commentaire.

bepaalde bevoegdheden noodzakelijkerwijze worden

uitgeoefend door één enkele rechter. Dat is niet het geval

in de hypothese die wordt beoogd bij artikel 1322quin-

quies van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 272

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 219 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt in

de voorgestelde bepaling de woorden “de rechter van

de” weg te laten, overeenkomstig de opmerking van de

Raad van State, die stelt dat het woord “rechter” alleen

dient te worden gebruikt als bepaalde bevoegdheden

noodzakelijkerwijze worden uitgeoefend door één en-

kele rechter. Dat is niet het geval in de hypothese die

wordt beoogd bij artikel 1322sexies van het Gerechtelijk

Wetboek. Tevens behelst het amendement een termi-

nologische correctie.

Art. 273

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 220 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt in

de voorgestelde bepaling de woorden “voorzitter van

de rechtbank van eerste aanleg” te vervangen door

het woord “familierechtbank”. Aldus wordt tegemoet

gekomen aan de opmerking van de Raad van State,

die stelt dat het woord “rechter” (in dit geval de woorden

“voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg”) alleen

dient te worden gebruikt als bepaalde bevoegdheden

noodzakelijkerwijze worden uitgeoefend door één en-

kele rechter. Dat is niet het geval in de hypothese die

wordt beoogd bij artikel 1322decies van het Gerechtelijk

Wetboek.

Art. 274

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 221 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt in de

voorgestelde bepaling de woorden “de rechter van de”

weg te laten, overeenkomstig de opmerking van de Raad

van State, die stelt dat het woord “rechter” alleen dient te

worden gebruikt als bepaalde bevoegdheden noodzake-

lijkerwijze worden uitgeoefend door één enkele rechter.

Dat is niet het geval in de hypothese die wordt beoogd

bij artikel 1322undecies van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 275 tot 279

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Page 123: 0682/015 - dekamer.be

1230682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 280

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 222 (DOC 53 0682/013) visant à adapter l’intitulé de

la Section III pour des raisons légistiques.

Art. 281

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 282

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 223 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer dans la

disposition proposée les mots “juge “par le mot “tribu-

nal “, conformément à l’observation du Conseil d’État

selon laquelle il convient de n’utiliser le mot “juge “que

lorsque des pouvoirs déterminés sont nécessairement

exercés par un juge seul, ce qui n’est pas le cas dans

l’hypothèse visée à l’article 44 de la loi du 8 avril 1965 tel

que remplacé par la proposition de loi.

L’intervenant précise encore que la possibilité pour

le juge de procéder d’office au renvoi à un autre juge

territorialement compétent a été supprimée: le juge ne

peut agir de la sorte qu’à la demande d’une des parties

ou du Ministère public. Plusieurs intervenants audition-

nés par la Commission de la Justice ont en effet signalé

que des pratiques divergentes d’un magistrat à l’autre,

de ce point de vue, pourraient entraîner une surcharge

de certains tribunaux.

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) et consorts

déposent l’amendement n°244 visant à supprimer dans

la disposition proposée, les mots “dans l’intérêt d’une

bonne justice”. L’intervenante se réfère pour la justifi ca-

tion à la justifi cation de l’amendement n° 109.

Art. 283 à 287

Ces dispositions n’appellent aucun commentaire.

Art. 288

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 224 (DOC 53 0682/013) visant à adapter l’intitulé de

la Section IV pour des raisons légistiques.

Art. 280

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 222 (DOC 53 0682/013) in, teneinde het opschrift

van Afdeling III om wetgevingstechnische redenen aan

te passen.

Art. 281

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 282

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 223 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt in de voor-

gestelde bepaling het woord “rechter” te vervangen door

het woord “rechtbank”, overeenkomstig de opmerking

van de Raad van State, die stelt dat het woord “rechter”

alleen dient te worden gebruikt als bepaalde bevoegd-

heden noodzakelijkerwijze worden uitgeoefend door één

enkele rechter. Dat is niet het geval in de hypothese die

wordt beoogd bij artikel 44 van de wet van 8 april 1965

zoals dat via het wetsvoorstel zou worden vervangen.

Voorts preciseert de spreker dat de mogelijkheid voor

de rechter om ambtshalve over te gaan tot verwijzing van

de zaak naar een andere territoriaal bevoegde rechter,

wordt opgeheven; de rechter mag dat alleen doen op

verzoek van een van de partijen of van het openbaar

ministerie. Meerdere sprekers met wie de commissie

voor de Justitie hoorzittingen heeft gehouden, hebben

immers aangegeven dat uiteenlopende werkwijzen, naar

gelang van de magistraat, voor sommige rechtbanken

tot werkoverlast zouden kunnen leiden.

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) c.s. dient

amendement nr. 244 (DOC 53 0682/014) in, dat ertoe

strekt in de voorgestelde bepaling de woorden “in het

belang van een goede rechtsbedeling” weg te laten. De

spreekster verwijst voor de verantwoording naar die van

amendement nr. 109.

Art. 283 tot 287

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 288

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 224 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt

het opschrift van afdeling IV om wetgevingstechnische

redenen aan te passen.

Page 124: 0682/015 - dekamer.be

124 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 289

Cette disposition n’appelle aucun commentaire.

Art. 290

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 225 (DOC 53 0682/013) visant à remplacer la dispo-

sition proposée afi n d’y préciser que le juge dont il est

question dans l’article 34, alinéa 3, de la loi du 26 juin

1990 relative à la protection de la personne des malades

mentaux est le juge de paix. En outre, il remplace la

référence au tribunal de la famille et de la jeunesse par

une référence aux deux chambres qui le composent: le

tribunal de la famille et le tribunal de la jeunesse.

Art.291 à 302

Ces dispositions ne font l’objet d’aucun commentaire.

Art. 303

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 126  (DOC 53 0682/012), d’une part pour apporter

une correction d’ordre technique et d’autre part, pour

prendre en compte deux observations formulées par

l’ONAFTS dans son avis écrit du 14 juin 2011.

Mme Valérie Déom (PS) comprend la volonté de tenir

compte de la problématique des allocations familiale

dans le cadre de l’hébergement égalitaire. Elle se de-

mande toutefois comment l’opposabilité des décisions

du tribunal de la famille sera opérée.

Par ailleurs, l’intervenante souhaiterait avoir la confi r-

mation de ce que le tribunal de la famille appliquera

toujours les règles légales actuelles en matière de

détermination de l’allocataire de base. Ces règles ne

sont pas modifi ées par le texte.

M. Christian Brotcorne (cdH) répond que la justifi -

cation de l’amendement n° 126 répond aux questions

de Mme Déom. Il y est clairement précisé, d’une part,

que la répartition des allocations familiales auprès de

plusieurs attributaires se heurte, en cas de séparation

des allocataires, à la question du groupement des

enfants bénéfi ciaires et, partant, au calcul des rangs.

D’après l’ONAFTS, cette solution serait impraticable

sur le terrain. Il convient donc de la supprimer.

Art. 289

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Art. 290

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 225 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt dit artikel

te vervangen, om te preciseren dat de rechter waarvan

sprake is in artikel 34, derde lid, van de wet van 26 juni

1990 betreffende de bescherming van de persoon van

de geesteszieke, de vrederechter is. Voorts voorziet

het in de vervanging van de verwijzing naar de familie-

en jeugdrechtbank door een verwijzing naar de beide

kamers waaruit ze bestaat: de familierechtbank en de

jeugdrechtbank.

Art. 291 tot 302

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 303

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 126 (DOC 53 0682/012) in, dat er enerzijds toe strekt

een technische correctie aan te brengen en anderzijds

rekening te houden met twee opmerkingen uit het

schriftelijk advies van 14 juni 2011 van de Rijksdienst

voor Kinderbijslag voor Werknemers.

Mevrouw Valérie Déom (PS) begrijpt de wil om reke-

ning te houden met het probleem van de kinderbijslag

in het kader van de gelijke huisvesting. Zij vraagt zich

niettemin af hoe de tegenwerpbaarheid van de beslis-

singen van de familierechtbank zal tot stand komen.

Voorts wenst de spreekster bevestiging te krijgen dat

de familierechtbank altijd de vigerende wettelijke regels

voor de vaststelling van de basisbegunstigde zal toe-

passen. Die regels worden door de tekst niet gewijzigd.

De heer Christian Brotcorne (cdH) antwoordt dat de

verantwoording van amendement nr. 126 een antwoord

biedt op de vragen van mevrouw Déom. Er wordt ener-

zijds duidelijk gepreciseerd dat de verdeling van de

kinderbijslag over verscheidene rechthebbenden, in

geval van scheiding van de bijslaggerechtigden, stuit

op het vraagstuk van de groepering van de begunstigde

kinderen en, bijgevolg, op de rangberekening. Volgens

de RKW ware die werkwijze in het veld onwerkbaar; die

moet dus worden afgeschaft.

Page 125: 0682/015 - dekamer.be

1250682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

D’autre part, la sécurité juridique impose de veiller

à ce que la décision prise par le tribunal produise ses

effets seulement le premier jour du mois qui suit la date

de sa notifi cation à l’organisme d’allocation familiale,

ceci pour éviter le recalcul et la récupération d’arriérés.

L’article 303 de la proposition de loi est adapté en ce

sens.

Art. 304

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 127  (DOC 53  0682/012), afi n de modifi er l’article

69, § 3, des lois coordonnées relatives aux allocations

familiales pour travailleurs salariés tel que proposé par

la présente disposition, de manière à renvoyer au nouvel

article 572ter du Code judiciaire, tel que modifi é par

l’amendement n° 151, déposé à l’article 149.

Art. 305

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 226 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer la dispo-

sition proposée car il n’appartient pas au législateur de

modifi er un arrêté royal.

Art. 306

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 227 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer la dispo-

sition proposée car il n’appartient pas au législateur de

modifi er un arrêté royal.

Art. 307 à 309

Ces dispositions n’appellent aucun commentaire.

Art. 310

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 228 (DOC 53 0682/013) visant à adapter l’intitulé de

la Section V pour des raisons légistiques.

Art. 312

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose l’amendement

n° 229 (DOC 53 0682/013) visant à supprimer l’alinéa

2 proposé. L’intervenant est d’avis qu’il est préférable de

Anderzijds gebiedt de rechtszekerheid dat erop wordt

toegezien dat de door de rechtbank genomen beslis-

sing pas uitwerking heeft op de eerste dag volgend op

de kennisgevingsdatum aan de kinderbijslaginstantie;

zulks moet voorkomen dat achterstallen moeten worden

herberekend en teruggevorderd. Artikel 303 van het

wetsvoorstel wordt in die zin aangepast.

Art. 304

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 127 (DOC 53 0682/012) in, dat ertoe strekt artikel

69, § 3, van de gecoördineerde wetten betreffende de

kinderbijslag voor loonarbeiders als voorgesteld bij

dit artikel zodanig te wijzigen dat het verwijst naar het

nieuwe artikel 572ter van het Gerechtelijk Wetboek, als

gewijzigd bij amendement nr. 151, ingediend op artikel

149.

Art. 305

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 226 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten, want het komt de wetgever niet toe een

koninklijk besluit te wijzigen.

Art. 306

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amendement

nr. 227 (DOC 53 0682/013) in, dat ertoe strekt dit artikel

weg te laten, want het komt de wetgever niet toe een

koninklijk besluit te wijzigen.

Art. 307 tot 309

Over deze artikelen worden geen opmerkingen ge-

maakt.

Art. 310

Met zijn amendement nr. 228 (DOC 53 682/013)

beoogt de heer Christian Brotcorne (cdH) het opschrift

van Afdeling V te vervangen om wetgevingstechnische

redenen.

Art. 312

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient amende-

ment nr. 229 (DOC 53 682/013) in om het voorge-

stelde tweede lid weg te laten. Het verdient volgens de

Page 126: 0682/015 - dekamer.be

126 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

maintenir le système actuel plutôt que de faire subsister

des mandats dont la durée est fi xée sur base de l’article

259sexies actuel avec des mandats futurs dont la durée

serait fi xée sur base du nouvel article 259sexies.

Art. 313 (nouveau)

Mme Sonja Becq (CD&V) dépose l’amendement n°

119 (DOC 53 0682/011), en vue d’introduire un nouvel

article 313 dans la présente proposition de loi. L’objectif

de cet amendement est de permettre une évaluation de

la présente loi cinq ans après son entrée en vigueur.

L’intervenante renvoie pour le surplus à la justifi cation

de l’amendement.

M. Christian Brotcorne (cdH) dépose les amende-

ments n° 242 et 243 (DOC 53 0682/014) qui concernent

l’entrée en vigueur de la présente proposition de loi.

L’intervenant propose de fi xer cette entrée en vigueur

au 1er septembre 2013 mais de permettre au Roi, de

fi xer, le cas échéant, une entrée en vigueur antérieure. Il

est en effet essentiel de laisser suffisamment de temps

aux juridictions de s’adapter à la nouvelle organisation

judiciaire proposée. Dans ce contexte, il parait égale-

ment opportun de fi xer cette date d’entrée en vigueur au

début d’une nouvelle année judiciaire parait le moment

opportun. Cette entrée en vigueur différée permettra

également au Sénat d’examiner le texte avec attention

et à la Chambre d’avancer sur la réforme des statuts

d’incapacité qui, faut-il le rappeler, était couplée à la

création du tribunal de la famille et de la jeunesse.

Art. 313/1 à 325 (nouveaux)

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dépose un

amendement n° 92 (DOC 53 0682/010), afi n d’introduire

dans la présente proposition les articles n° 313 à 325,

concernant le mode alternatif de règlement des litiges.

Cet amendement vise à ce que les cours et tribunaux

organisent en leur sein une section ou une chambre

chargée du règlement pacifi que des confl its. Les juges

concernés devront avoir suivi une formation minimale

dont le contenu devra être déterminé par l’Institut de

formation judiciaire.

Il est par ailleurs prévu que préalablement à l’intro-

duction de la cause ou de l’appel en opposition, une

demande de conciliation peut être présentée à la

spreker de voorkeur de huidige regeling te behouden,

in plaats van mandaten waarvan de duur wordt bepaald

op grond van het vigerende artikel 259sexies te laten

bestaan samen met toekomstige mandaten waarvan de

duur zou worden vastgesteld op grond van het nieuwe

artikel 259sexies.

Art. 313 (nieuw)

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient amendement nr.

119 (DOC 53 682/011) in, dat tot doel heeft in het onder-

havige wetsvoorstel een nieuw artikel 313 in te voegen.

Bedoeling van het amendement is een evaluatie van de

wet mogelijk te maken vijf jaar na de inwerkingtreding

ervan. De spreekster verwijst voor het overige naar de

verantwoording van het amendement.

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient de amen-

dementen nrs. 242 en 243 (DOC 53 682/014) in, die

betrekking hebben op de inwerkingtreding van het

voorliggende wetsvoorstel. De spreker stelt voor eens-

deels vast te stellen dat de wet op 1 september 2013 in

werking treedt, maar anderdeels de Koning te machtigen

in voorkomend geval de wet vroeger in werking te doen

treden. Het is immers essentieel de rechtscolleges de

tijd te laten zich aan te passen aan de voorgestelde

nieuwe rechterlijke organisatie. Het lijkt in die context

ook opportuun dat die wet bij de aanvang van een nieuw

gerechtelijk jaar in werking treedt. Die uitgestelde inwer-

kingtreding zal het bovendien voor de Senaat mogelijk

maken de tekst aandachtig te onderzoeken en zal de

Kamer de mogelijkheid bieden voortgang te maken met

de hervorming van de onbekwaamheidsstatuten die

met de oprichting van de familie- en jeugdrechtbank

gepaard ging.

Art. 313/1 tot 325 (nieuw)

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) dient

amendement nr. 92 (DOC 53 0682/010) in, dat ertoe

strekt in het voorliggende wetsvoorstel de artikelen

313 tot 325 in te voegen, die betrekking hebben op de

alternatieve geschillenbeslechting.

Dit amendement beoogt dat de hoven en rechtbanken

“in hun schoot een afdeling of een kamer inrichten die

instaat voor de vreedzame afhandeling van geschillen”.

De betrokken rechters moeten een minimale opleiding

volgen waarvan het Instituut voor Gerechtelijke Oplei-

ding de inhoud zal bepalen.

Voorts wordt bepaald dat voorafgaand aan de inlei-

ding van de zaak of van het hoger beroep op verzet,

een verzoek tot minnelijke schikking op verzoek van een

Page 127: 0682/015 - dekamer.be

1270682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

requête d’une partie ou de son conseil ou de leur com-

mun accord, au juge qui serait compétent pour connaître

de la cause. Cette requête est formée par lettre missive

adressée au greffe du tribunal concerné. En tout état

de la procédure, tant en première instance qu’en appel,

les parties capables de transiger sur des objets suscep-

tibles d’être réglés par transaction peuvent conclure une

conciliation concernant leurs droits, sauf devant la Cour

de cassation, devant le tribunal d’arrondissement et

sans préjudice des dispositions des articles 1724 à 1737.

Il appartient au juge de décider s’il propose d’office

aux parties d’examiner la possibilité d’une conciliation

et s’il traite lui-même la conciliation ou s’il la renvoie

à la chambre de conciliation ou au juge de paix visé à

l’article 72bis.

L’intervenante renvoie pour le surplus à la justifi cation

de l’amendement.

Elle dépose par ailleurs l’amendement n° 105 (DOC

53 0682/010) comme sous-amendement à l’amende-

ment n° 92, car la mission de la chambre de conciliation,

qui était défi nie pour le niveau de première instance, ne

l’était pas en ce qui concerne le niveau d’appel.

L’amendement n° 106  (DOC 53  0682/010) qu’elle

dépose également comme sous-amendement à l’amen-

dement n° 92 vise à apporter des corrections d’ordre

technique.

partij of van haar raadsman of met beider instemming

kan worden voorgelegd aan de rechter die bevoegd

zou zijn om van de zaak kennis te nemen. Dit verzoek

geschiedt bij gewone brief, gericht aan de griffie van

de betrokken rechtbank. In elke stand van het geding

(zowel in eerste aanleg als in hoger beroep) kunnen de

partijen die bekwaam zijn om een dading aan te gaan

betreffende zaken die voor dading vatbaar zijn, ook een

minnelijke schikking treffen over hun rechten, behalve

voor het Hof van Cassatie, voor de arrondissements-

rechtbank en onverminderd het bepaalde in de artikelen

1724 tot 1737. Het staat aan de rechter te beslissen of

hij aan de partijen ambtshalve voorstelt om de mogelijk-

heid van een minnelijke schikking te onderzoeken en de

behandeling van de minnelijke schikking zelf aanhoudt

dan wel verwijst naar de kamer van minnelijke schikking

of de vrederechter bedoeld in artikel 72bis.

De spreekster verwijst voor het overige naar de ver-

antwoording van het amendement.

Voorts dient zij, als subamendement op amendement

nr. 92, amendement nr. 105 (DOC 53 0682/010) in,

omdat de taak van de kamer van minnelijke schikking,

die voor het niveau van de eerste aanleg was bepaald,

niet voor het beroepsniveau was vermeld.

Tot slot dient zij, ook als subamendement op amende-

ment nr. 92, amendement nr. 106 (DOC 53 0682/010) in,

met de bedoeling technische correcties aan te brengen.

Page 128: 0682/015 - dekamer.be

128 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

IV. — VOTES

Art. 1er

Les amendements n° 1  et 2  sont successivement

adoptés par 12 voix et une abstention.

L’article 1er, tel qu’amendé, est adopté par 12 voix et

une abstention.

Art. 2

L’amendement n° 3 est adopté par 13 voix et une

abstention.

L’article 2, tel qu’amendé, est adopté par 13 voix et

une abstention.

Art. 3

L’amendement n° 149 est adopté par 13 voix et une

abstention.

L’article 3, tel qu’amendé, est adopté par 13 voix et

une abstention.

Art. 4 et 5

Les articles 4 et 5 sont successivement adoptés par

13 voix et une abstention.

Art. 6

L’amendement n° 4 est adopté par 13 voix et une

abstention.

L’article 6, ainsi amendé, est adopté par 13 voix et

une abstention.

Art. 7

L’article 7 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 8

L’amendement n° 5 et l’article 8, tel qu’amendé, sont

successivement adoptés par 13 voix et une abstention.

IV. — STEMMINGEN

Art. 1

De amendementen nrs. 1 en 2 worden achtereenvol-

gens aangenomen met 12 stemmen en 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 1 wordt aangenomen

met 12 stemmen en 1 onthouding.

Art. 2

Amendement nr. 3 wordt aangenomen met 13 stem-

men en 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 2 wordt aangenomen

met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 3

Amendement nr. 149 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 3 wordt aangenomen

met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 4 en 5

De artikelen 4 en 5 worden achtereenvolgens aan-

genomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 6

Amendement nr. 4 wordt aangenomen met 13 stem-

men en 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 6 wordt aangenomen

met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 7

Artikel 7 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 8

Amendement nr. 5 wordt aangenomen met 13 stem-

men en 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 8 wordt aangenomen

met 13 stemmen en 1 onthouding.

Page 129: 0682/015 - dekamer.be

1290682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 9

L’amendement n° 128 visant à remplacer l’article 9

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 10

L’amendement n° 129, visant à remplacer l’article 10,

est adopté par 13 voix et une abstention.

L’amendement n° 6  devient par conséquent sans

objet.

Art. 11

L’amendement n° 130 visant à remplacer l’article 11

est adopté par 13 voix et une abstention.

L’amendement n° 7  devient par conséquent sans

objet.

Art. 12

L’amendement n° 131  visant à remplacer l ’article

12 est adopté par 13 voix et une abstention.

L’amendement n° 8  devient par conséquent sans

objet.

Art. 13

L’amendement n°9 est adopté par 13 voix et une abs-

tention. L’article 13, ainsi amendé, est ensuite adopté

par 13 voix et une abstention.

Art. 14

L’amendement n°10 visant à supprimer l’article 14 est

adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 15

L’amendement n°11 est adopté par 13 voix et une

abstention.

L’article 15, ainsi amendé, est ensuite adopté par

13 voix et une abstention.

Art. 9

Amendement nr. 128, dat ertoe strekt artikel 9 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 10

Amendement nr. 129, dat ertoe strekt artikel 10 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding. Bijgevolg vervalt amendement nr. 6.

Art. 11

Amendement nr. 130, dat ertoe strekt artikel 11 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding. Bijgevolg vervalt amendement nr. 7.

Art. 12

Amendement nr. 131, dat ertoe strekt artikel 12 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding. Bijgevolg vervalt amendement nr. 8.

Art. 13

Amendement nr. 9 wordt aangenomen met 13 stem-

men en 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 13 wordt aangeno-

men met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 14

Amendement nr. 10, dat ertoe strekt artikel 14 weg

te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 15

Amendement nr. 11 wordt aangenomen met 13 stem-

men en 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 15 wordt aangeno-

men met 13 stemmen en 1 onthouding.

Page 130: 0682/015 - dekamer.be

130 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 16

L’article 16 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 17

L’amendement n° 12 visant à remplacer l’article 17 est

adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 18

L’article 18 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 19

L’amendement n°13 visant à supprimer l’article 19 est

adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 20

L’amendement n°14 visant à supprimer l’article 20 est

adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 21

L’amendement n° 15 et l’article 21, ainsi amendé, sont

successivement adoptés par 13 voix et une abstention.

Art. 22

L’amendement n° 16  visant à remplacer l ’article

22 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 23 et 24

Les articles 23 et 24 sont successivement adoptés

par 13 voix et une abstention.

Art. 16

Artikel 16 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 17

Amendement nr. 12, dat ertoe strekt artikel 17 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 18

Artikel 18 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 19

Amendement nr. 13, dat ertoe strekt artikel 19 weg

te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 20

Amendement nr. 14, dat ertoe strekt artikel 20 weg

te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 21

Amendement nr. 15 wordt aangenomen met 13 stem-

men en 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 21 wordt aangeno-

men met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 22

Amendement nr. 16, dat ertoe strekt artikel 22 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 23 en 24

De artikelen 23 en 24 worden achtereenvolgens aan-

genomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Page 131: 0682/015 - dekamer.be

1310682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 25

L’amendement n° 17 et l’article 25, ainsi amendé, sont

successivement adoptés par 13 voix et une abstention.

Art. 26

L’amendement n° 18 et l’article 26, tel qu’amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 27

L’amendement n° 19 et l’article 27, ainsi amendé, sont

successivement adoptés par 13 voix et une abstention.

Art. 28

L’amendement n° 20 et l’article 28, ainsi amendé, sont

successivement adoptés par 13 voix et une abstention.

Art. 29

L’amendement n° 21 et l’article 29, ainsi amendé, sont

successivement adoptés par 13 voix et une abstention.

Art. 30

L’amendement n° 22 et l’article 30, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 31

L’ amendement n ° 91 est adopté par 6 voix contre

3 et 5 abstentions.

L’amendement n° 23 est ensuite adopté par 13 voix

et une abstention.

L’article 31, ainsi amendé, est adopté par 6 voix et

8 abstentions.

Art. 25

Amendement nr. 17 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 25 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 26

Amendement nr. 18 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 26 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 27

Amendement nr. 19 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 27 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 28

Amendement nr. 20 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 28 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 29

Amendement nr. 21 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 29 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 30

Amendement nr. 22 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 30 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 31

Amendement nr. 91 wordt aangenomen met 6 tegen

3 stemmen en 5 onthoudingen.

Vervolgens wordt amendement nr. 23 aangenomen

met 13 stemmen en 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 31 wordt aangeno-

men met 6 stemmen en 8 onthoudingen.

Page 132: 0682/015 - dekamer.be

132 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 32

L’amendement n° 24 et l’article 32, ainsi amendé, sont

successivement adoptés par 13 voix et une abstention.

Art. 33

L’amendement n° 25  visant à remplacer l ’article

33 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 34

L’article 34 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 35

L’amendement n° 26 et l’article 35, ainsi amendé, sont

successivement adoptés par 13 voix et une abstention.

Art. 36

L’amendement n° 27  visant à remplacer l ’article

36 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 37

L’amendement n°93 est retiré.

L’amendement n° 241, sous-amendement à l’amen-

dement n°111, et l ’amendement n° 111, sous-amen-

dement à l’amendement n°28, sont successivement

adoptés par 13 voix et une abstention.

L’amendement n°28 visant à remplacer l’article 37 est

adopté par 8 voix et 5 abstentions.

Art. 38

L’amendement n°94 est retiré.

Art. 32

Amendement nr. 24 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 32 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 33

Amendement nr. 25, dat ertoe strekt artikel 33 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 34

Artikel 34 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art. 35

Amendement nr. 26 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 35 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 36

Amendement nr. 27, dat ertoe strekt artikel 36 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 37

Amendement nr. 93 wordt ingetrokken.

Amendement nr. 241, subamendement op amende-

ment nr. 111, alsmede amendement nr. 111, subamende-

ment op amendement nr. 28, worden achtereenvolgens

aangenomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Amendement nr. 28, dat ertoe strekt artikel 37 te

vervangen, wordt aangenomen met 8 stemmen en 5

onthoudingen.

Art. 38

Amendement nr. 94 wordt ingetrokken.

Page 133: 0682/015 - dekamer.be

1330682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

L’amendement n° 29 et l’article 38, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 39

L’amendement n° 30 et l’article 39, ainsi amendé, sont

successivement adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 40 et 41

Les articles 40 et 41 sont successivement adoptés

par 13 voix et une abstention.

Art. 42

L’amendement n°31 visant à supprimer l’article 42 est

adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 43

L’amendement n°32 visant à supprimer l’article 43 est

adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 44

L’amendement n°33 visant à supprimer l’article 44 est

adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 45

L’amendement n° 34 et l’article 45, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 46

L’amendement n° 35 visant à remplacer l’article 46

est adopté par 13 voix et une abstention.

Amendement nr. 29 wordt aangenomen met 13 stem-

men en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde artikel

38 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1 onthouding

Art. 39

Amendement nr. 30 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 39 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 40 en 41

De artikelen 40 en 41 worden achtereenvolgens aan-

genomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 42

Amendement nr. 31, dat ertoe strekt artikel 42 weg

te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 43

Amendement nr. 32, dat ertoe strekt artikel 43 weg

te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 44

Amendement nr. 33, dat ertoe strekt artikel 44 weg

te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 45

Amendement nr. 34 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 45 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 46

Amendement nr. 35, dat ertoe strekt artikel 46 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Page 134: 0682/015 - dekamer.be

134 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 47

L’amendement n°36 visant à supprimer l’article 47 est

adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 48

L’amendement n°37 et l’article 48 ainsi amendé sont

successivement adoptés par 13 voix et une abstention.

Art. 49 à 51

Les articles 49 à 51 sont successivement adoptés

par 13 voix et une abstention.

Art. 52

L’amendement n° 38 et l’article 52, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 53

L’amendement n°39 visant à supprimer l’article 53 est

adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 54

L’article 54 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 55

L’amendement n°40 visant à supprimer l’article 55 est

adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 56

L’amendement n°41 visant à supprimer l’article 56 est

adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 47

Amendement nr. 36, dat ertoe strekt artikel 47 weg

te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 48

Amendement nr. 37 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 48 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 49 tot 51

De artikelen 49 tot 51 worden achtereenvolgens aan-

genomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 52

Amendement nr. 38 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 52 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 53

Amendement nr. 39, dat ertoe strekt artikel 53 weg

te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 54

Artikel 54 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 55

Amendement nr. 40, dat ertoe strekt artikel 55 weg

te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 56

Amendement nr. 41, dat ertoe strekt artikel 56 weg

te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Page 135: 0682/015 - dekamer.be

1350682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 57

L’amendement n°42 visant à supprimer l’article 57 est

adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 58

L’amendement n° 43 et l’article 58, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 59

L’article 59 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 60

L’amendement n° 44  visant à remplacer l ’article

60 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 61

L’article 61 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 62

L’amendement n° 45 et l’article 62 sont successive-

ment adoptés par 13 voix et une abstention.

Art. 63

L’amendement n° 46 visant à supprimer l’article 63

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 64

L’amendement n° 47 et l’article 64, ainsi amendé, sont

successivement adoptés par 13 voix et une abstention.

Art. 57

Amendement nr. 42, dat ertoe strekt artikel 57 weg

te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 58

Amendement nr. 43 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 58 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 59

Artikel 59 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 60

Amendement nr. 44, dat ertoe strekt artikel 60 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 61

Artikel 61 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 62

Amendement nr. 45 wordt aangenomen met 13 stem-

men en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde artikel

62 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1 onthouding

Art. 63

Amendement nr. 46, dat ertoe strekt artikel 63 weg

te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 64

Amendement nr. 47 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 64 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Page 136: 0682/015 - dekamer.be

136 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 65

L’amendement n° 48 et l’article 65, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 66

L’amendement n° 49 et l’article 66, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 67

L’article 67 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 68

L’amendement n° 55 et l’article 68, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 69

L’amendement n° 56 et l’article 69, ainsi amendé, sont

successivement adoptés par 13 voix et une abstention.

Art. 70

L’amendement n° 57 et l’article 70, ainsi amendé, sont

successivement adoptés par 13 voix et une abstention.

Art. 71

L’amendement n° 58 et l’article 71 sont successive-

ment adoptés par 13 voix et une abstention.

Art. 65

Amendement nr. 48 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 65 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 66

Amendement nr. 49 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 66 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 67

Artikel 67 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 68

Amendement nr. 55 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 68 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 69

Amendement nr. 56 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 69 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 70

Amendement nr. 57 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 70 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 71

Amendement nr. 58 wordt aangenomen met 13 stem-

men en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde artikel

71 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1 onthouding

Page 137: 0682/015 - dekamer.be

1370682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 72 et 73

Les articles 72 et 73 sont successivement adoptés

par 13 voix et une abstention.

Art. 74

Les amendements n°s 112, 135 et 59 sont successi-

vement adoptés par 13 voix et une abstention.

L’article 74 ainsi amendé est également adopté par

13 voix et une abstention.

Art. 75

L’amendement n° 60 et l’article 75, ainsi amendé, sont

successivement adoptés par 13 voix et une abstention.

Art. 76

L’amendement n°61 visant à supprimer l’article 76 est

adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 77

L’amendement n° 62 et l’article 77, ainsi amendé, sont

successivement adoptés par 13 voix et une abstention.

Art. 78

L’amendement n° 63 visant à remplacer l’article 78

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 79

L’amendement n° 156 et l’article 79, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 72 en 73

De artikelen 72 en 73 worden achtereenvolgens aan-

genomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 74

De amendementen nrs. 112, 135 en 59 worden

achtereenvolgens aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 74 wordt aangeno-

men met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 75

Amendement nr. 60 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 75 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 76

Amendement nr. 61, dat ertoe strekt artikel 76 weg

te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 77

Amendement nr. 62 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 77 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 78

Amendement nr. 63, dat ertoe strekt artikel 78 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 79

Amendement nr. 156 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 79 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Page 138: 0682/015 - dekamer.be

138 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 80

L’amendement n° 64 visant à remplacer l’article 80

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 81

L’amendement n° 65 visant à remplacer l’article 81

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 82

L’amendement n° 66 visant à remplacer l’article 82

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 83

L’amendement n° 67 visant à remplacer l’article 83

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 84

L’amendement n° 157 visant à remplacer l’article 84

est adopté par 13 voix et une abstention.

L’amendement n°68  devient par conséquent sans

objet.

Art. 85

L’amendement n° 69 et l’article 85, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 86

L’amendement n° 158 et l’article 86, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 80

Amendement nr. 64, dat ertoe strekt artikel 80 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 81

Amendement nr. 65, dat ertoe strekt artikel 81 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 82

Amendement nr. 66, dat ertoe strekt artikel 82 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 83

Amendement nr. 67, dat ertoe strekt artikel 83 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 84

Amendement nr. 157, dat ertoe strekt artikel 84 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Bijgevolg vervalt amendement nr. 68.

Art. 85

Amendement nr. 69 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 85 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 86

Amendement nr. 158 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 86 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Page 139: 0682/015 - dekamer.be

1390682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 87

L’amendement n° 70 visant à remplacer l’article

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 88

L’article 88 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 89

L’amendement n° 71 visant à remplacer l’article 89

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 90

L’article 90 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 91

L’amendement n° 159 visant à remplacer l’article 91

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 92

L’amendement n° 160 visant à remplacer l’article 92

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 93

L’amendement n° 72 visant à remplacer l’article 93

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 94

L’amendement n° 73 visant à remplacer l’article 94

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 87

Amendement nr. 70, dat ertoe strekt artikel 87 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 88

Artikel 88 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 89

Amendement nr. 71, dat ertoe strekt artikel 89 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 90

Artikel 90 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art. 91

Amendement nr. 159, dat ertoe strekt artikel 91 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 92

Amendement nr. 160, dat ertoe strekt artikel 92 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 93

Amendement nr. 72, dat ertoe strekt artikel 93 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 94

Amendement nr. 73, dat ertoe strekt artikel 94 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

87

Page 140: 0682/015 - dekamer.be

140 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 95

L’amendement n° 74 visant à supprimer l’article 95

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 96 et 97

Les articles 96 et 97 sont successivement adoptés

par 13 voix et une abstention.

Art. 98

L’amendement n° 75 et l’article 98, ainsi amendé, sont

successivement adoptés par 13 voix et une abstention.

Art. 99 et 100

Les articles 99 et 100 sont successivement adoptés

par 13 voix et une abstention.

Art. 101

L’amendement n°76 visant à supprimer l’article 101

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 102

L’amendement n° 77  visant à remplacer l ’article

102 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 103

L’amendement n° 78 et l’article 103, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 104 et 105

Les articles 104 et 105 sont successivement adoptés

par 13 voix et une abstention.

Art. 95

Amendement nr. 74, dat ertoe strekt artikel 95 weg

te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 96 en 97

De artikelen 96 en 97 worden achtereenvolgens aan-

genomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 98

Amendement nr. 75 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 98 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 99 en 100

De artikelen 99 en 100 worden achtereenvolgens

aangenomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 101

Amendement nr. 76, dat ertoe strekt artikel 101 weg

te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 102

Amendement nr. 77, dat ertoe strekt artikel 102 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 103

Amendement nr. 78 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 103 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 104 en 105

De artikelen 104 en 105 worden achtereenvolgens

aangenomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Page 141: 0682/015 - dekamer.be

1410682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 106

L’amendement n° 79 et l’article 106, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 107 et 108

Les articles 107 et 108 sont successivement adoptés

par 13 voix et une abstention.

Art. 109

L’amendement n° 80 et l’article 109, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 110

L’amendement n° 81 visant à remplacer l’article 110

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 111

L’amendement n° 82 visant à remplacer l’article 111

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 112

L’amendement n°83 visant à remplacer l’article 112

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 113

L’amendement n° 84 et l’article 113, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 114

L’article 114 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 106

Amendement nr. 79 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 106 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 107 en 108

De artikelen 107 en 108 worden achtereenvolgens

aangenomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 109

Amendement nr. 80 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 109 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 110

Amendement nr. 81, dat ertoe strekt artikel 110 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 111

Amendement nr. 82, dat ertoe strekt artikel 111 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 112

Amendement nr. 83, dat ertoe strekt artikel 112 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 113

Amendement nr. 84 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 113 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 114

Artikel 114 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Page 142: 0682/015 - dekamer.be

142 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 115

L’amendement n° 85 et l’article 115, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 116

L’amendement n° 86 et l’article 116, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 117

L’amendement n° 87 et l’article 117, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 118

L’article 118 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 119

L’amendement n° 88 visant à remplacer l’article 119

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 120

L’amendement n° 89 visant à remplacer l’article 120

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 121

L’amendement n° 90 et l’article 121, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 122

L’article 122 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 115

Amendement nr. 85 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 115 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 116

Amendement nr. 86 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 116 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 117

Amendement nr. 87 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 117 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 118

Artikel 118 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art. 119

Amendement nr. 88, dat ertoe strekt artikel 119 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 120

Amendement nr. 89, dat ertoe strekt artikel 120 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 121

Amendement nr. 90 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 121 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 122

Artikel 122 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Page 143: 0682/015 - dekamer.be

1430682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 123

L’amendement n° 164  visant à remplacer l’intitulé

de la section est adopté par 13 voix et une abstention.

L’amendement n°165  visant à remplacer l ’article

123 est également adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 124

Les amendements n° 166, 230, 231, 118 et 95 sont

successivement retirés.

L’ amendement n° 263, sous-amendement à l’amen-

dement n°257, et l’amendement n° 257, sous-amen-

dement à l’amendement n° 251,sont successivement

adopté par 13 voix et une abstention.

L’amendement n° 258, sous-amendement à l’amen-

dement n°251, est adopté par 9 voix contre 4 et une

abstention.

L’amendement n° 251 et l’article 124, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 125

L’amendement n° 167 visant à remplacer l’article 125

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 126

Les amendements n° 232, 117, 96 et 168 sont suc-

cessivement retirés.

L’amendement n° 252 et l’article 126, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 127

L’article 127 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 128

L’amendement n° 97 et l’article 128, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 12 voix contre une et

une abstention.

Art. 123

Amendement nr. 164, dat ertoe strekt het opschrift

van de afdeling te vervangen, wordt aangenomen met

13 stemmen en 1 onthouding.

Amendement nr. 165, dat ertoe strekt artikel 123 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 124

De amendementen nrs. 166, 230, 231, 118 en 95

worden achtereenvolgens ingetrokken.

Amendement nr. 263, subamendement op amende-

ment nr. 257, alsmede amendement nr. 257, subamen-

dement op amendement nr. 251, worden achtereenvol-

gens aangenomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Amendement nr. 258, subamendement op amende-

ment nr. 251, wordt aangenomen met 9 tegen 4 stemmen

en 1 onthouding.

Amendement nr. 251 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 124 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 125

Amendement nr. 167, dat ertoe strekt artikel 125 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 126

De amendementen nrs. 232, 117, 96 en 168 worden

achtereenvolgens ingetrokken.

Amendement nr. 252 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 126 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 127

Artikel 127 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art. 128

Amendement nr. 97 wordt aangenomen met 12 stem-

men tegen 1 en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 128 wordt aangenomen met 12 stemmen tegen

1 en 1 onthouding.

Page 144: 0682/015 - dekamer.be

144 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 129

L’amendement n° 169 visant à remplacer l’article 129

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 130

Les amendements n° 170, 260, 116, 98, 233  et

234 sont retirés.

L’amendement n° 259, sous-amendement à l’amen-

dement n° 253, est adopté par 13 voix et une abstention.

L’amendement n°253 visant à remplacer l’article 130

est ensuite adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 130/1 (nouveau)

L’amendement n°235 visant à insérer l’article 130/1

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 131

L’amendement n° 171 visant à remplacer l’article 131

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 132

L’amendement n° 161  visant à remplacer l ’article

132 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 133 et 134

Les articles 133 et 134 sont successivement adoptés

par 13 voix et une abstention.

Art. 135

L’amendement n° 172 visant à remplacer l’article 135

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 129

Amendement nr. 169, dat ertoe strekt artikel 129 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 130

De amendementen nrs. 170, 260, 116, 98, 233 en 234

worden ingetrokken.

Amendement nr. 259, subamendement op amende-

ment nr. 253, wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Amendement nr. 253, dat ertoe strekt artikel 130

te vervangen, wordt vervolgens aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding.

Art. 130/1 (nieuw)

Amendement nr. 235, dat ertoe strekt een artikel

130/1 in te voegen, wordt aangenomen met 13 stemmen

en 1 onthouding.

Art. 131

Amendement nr. 171, dat ertoe strekt artikel 131 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 132

Amendement nr. 161, dat ertoe strekt artikel 132 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 133 en 134

De artikelen 133 en 134 worden achtereenvolgens

aangenomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 135

Amendement nr. 172, dat ertoe strekt artikel 135 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Page 145: 0682/015 - dekamer.be

1450682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 136

L’amendement n° 173 et l’article 136, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 137

L’article 137 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 138

L’amendement n° 174 et l’article 138, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 139 et 140

Les articles 139 et 140 sont successivement adoptés

par 13 voix et une abstention.

Art. 141

L’amendement n° 175 et l’article 141, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 142

L’article 142 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 143

L’amendement n° 121 visant à remplacer l’article 143

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 144

L’amendement n°122 visant à supprimer l’article 144

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 136

Amendement nr. 173 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 136 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 137

Artikel 137 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art. 138

Amendement nr. 174 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 138 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 139 en 140

De artikelen 139 en 140 worden achtereenvolgens

aangenomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 141

Amendement nr. 175 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 141 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 142

Artikel 142 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art. 143

Amendement nr. 121, dat ertoe strekt artikel 143 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 144

Amendement nr. 122, dat ertoe strekt artikel 144 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Page 146: 0682/015 - dekamer.be

146 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 145 et 146

Les articles 145 et 146 sont successivement adoptés

par 13 voix et une abstention.

Art. 147

L’amendement n° 176 visant à remplacer l’article 147

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 148

L’amendement n° 150  est adopté par 13  voix et

2 abstentions.

L’amendement n° 104 est rejeté par 10 voix contre

une et 4 abstentions.

L’amendement n° 134  et l’amendement n°53  sont

successivement rejetés par 10 voix contre 3 et 2 abs-

tentions.

L’article 148, ainsi amendé, est adopté par 10 voix

et 5 abstentions.

Art. 149

L’amendement n° 151 et l’article 149, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 150

L’article 150 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 151

L’amendement n°177 visant à remplacer l’article 151

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 152

L’article 152 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 145 en 146

De artikelen 145 en 146 worden achtereenvolgens

aangenomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 147

Amendement nr. 176, dat ertoe strekt artikel 147 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 148

Amendement nr. 150 wordt aangenomen met 13

stemmen en 2 onthoudingen.

Amendement nr. 104 wordt verworpen met 10 stem-

men tegen 1 en 4 onthoudingen.

Amendement nr. 134 en amendement nr. 53 worden

achtereenvolgens verworpen met 10 tegen 3 stemmen

en 2 onthoudingen.

Het aldus geamendeerde artikel 148 wordt aangeno-

men met 10 stemmen en 5 onthoudingen.

Art. 149

Amendement nr. 151 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 149 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 150

Artikel 150 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art. 151

Amendement nr. 177, dat ertoe strekt artikel 151 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 152

Artikel 152 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Page 147: 0682/015 - dekamer.be

1470682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 153

L’amendement n° 152 et l’article 153, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 154

L’amendement n° 261, sous-amendement à l’amen-

dement n° 249, est adopté par 13 voix et une abstention.

L’amendement n°249 visant à remplacer l’article 154

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 155

L’amendement n° 154 visant à remplacer l’article 155

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 156

L’amendement n° 155 et l’article 156, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 157

L’article 157 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art.157/1 (nouveau)

L’amendement n° 178 visant à insérer l’article 157/1

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 158

L’amendement n° 262, sous-amendement à l’amen-

dement n° 250, est adopté par 13 voix et une abstention.

L’amendement n°250 visant à remplacer l’article 158

est adopté par 12 voix et 2 abstentions.

Art. 153

Amendement nr. 152 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 153 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 154

Amendement nr. 261, subamendement op amende-

ment nr. 249, wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Amendement nr. 249, dat ertoe strekt artikel 154 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 155

Amendement nr. 154, dat ertoe strekt artikel 155 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 156

Amendement nr. 155 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 156 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 157

Artikel 157 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art.157/1 (nieuw)

Amendement nr. 178, dat ertoe strekt een artikel 157/1

in te voegen, wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art. 158

Amendement nr. 262, subamendement op amende-

ment nr. 250, wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Amendement nr. 250, dat ertoe strekt artikel 158 te

vervangen, wordt aangenomen met 12 stemmen en 2

onthoudingen.

Page 148: 0682/015 - dekamer.be

148 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 159

L’amendement n° 179 visant à remplacer l’article 159

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 160

L’amendement n°180 visant à remplacer l’article 160

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 161 et 162

Les articles 161 et 162 sont successivement adoptés

par 13 voix et une abstention.

Art. 163

Les amendements n° 107 et 99 sont retirés.

L’amendement n° 248, sous-amendement à l’amen-

dement n° 50, est adopté par 12 voix et 2 abstentions.

L’amendement n° 108, sous-amendement à l’amen-

dement n° 50, est rejeté par 10 voix contre 3 et une

abstention.

L’amendement n° 109, sous-amendement à l’amen-

dement n° 50, est adopté par 8 voix contre 5 et une

abstention.

L’amendement n° 110, sous-amendement à l’amen-

dement n° 50, est adopté par 13 voix et une abstention.

L’amendement n° 50 visant à remplacer l’article 163

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 164

L’article 164 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 165

L’amendement n° 181 et l’article 165, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 159

Amendement nr. 179, dat ertoe strekt artikel 159 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 160

Amendement nr. 180, dat ertoe strekt artikel 160 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 161 en 162

De artikelen 161 en 162 worden achtereenvolgens

aangenomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 163

De amendementen nrs. 107 en 99 worden ingetrok-

ken.

Amendement nr. 248, subamendement op amende-

ment nr. 50, wordt aangenomen met 12 stemmen en 2

onthoudingen.

Amendement nr. 108, subamendement op amende-

ment nr. 50, wordt verworpen met 10 tegen 3 stemmen

en 1 onthouding.

Amendement nr. 109, subamendement op amende-

ment nr. 50, wordt aangenomen met 8 tegen 5 stemmen

en 1 onthouding.

Amendement nr. 110, subamendement op amende-

ment nr. 50 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Amendement nr. 50, dat ertoe strekt artikel 163 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 164

Artikel 164 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art. 165

Amendement nr. 181 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 165 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Page 149: 0682/015 - dekamer.be

1490682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 166

L’amendement n° 182 et l’article 166, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 167

L’article 167 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 168

L’amendement n° 183 et l’article 168, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 168/1

L’amendement n°264, sous amendement à l’amende-

ment n° 254, et l’amendement n°254, visant à insérer un

article 168/1, sont successivement adoptés par 13 voix

et une abstention.

Art. 169

L’article 169 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 170

L’amendement n°162 visant à supprimer l’article 170

est adopté par 13 voix et une abstention.

L’amendement n°240 devient par conséquent sans

objet.

Art. 171

L’article 171 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 172

L’amendement n° 123 visant à remplacer l’article 172

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 166

Amendement nr. 182 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 166 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 167

Artikel 167 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art. 168

Amendement nr. 183 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 168 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 168/1 (nieuw)

Amendement nr. 264, subamendement op amende-

ment nr. 254, alsmede amendement nr. 254, dat ertoe

strekt een artikel 168/1 in te voegen, worden achtereen-

volgens aangenomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 169

Artikel 169 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art. 170

Amendement nr. 162, dat ertoe strekt artikel 170

weg te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Bijgevolg vervalt amendement nr. 240.

Art. 171

Artikel 171 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art. 172

Amendement nr. 123, dat ertoe strekt artikel 172 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Page 150: 0682/015 - dekamer.be

150 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 173

L’article 173 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 174

L’amendement n° 143, sous-amendement à l’amen-

dement n°124, est adopté par 13 voix et une abstention.

L’amendement n°144, sous-amendement à l’amen-

dement n°124  est rejeté par 8  voix contre 6  et une

abstention.

L’amendement n°124 visant à remplacer l’article 174

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 175

L’amendement n° 125 visant à remplacer l’article 175

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 176 et 177

Les articles 176 et 177 sont successivement adoptés

par 14 voix et une abstention.

Art. 178

L’amendement n°184 visant à supprimer l’article 178

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 179

L’amendement n°185 visant à supprimer l’article 179

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 180

L’amendement n°186 visant à supprimer l’article 180

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 173

Artikel 173 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art. 174

Amendement nr. 143, subamendement op amende-

ment nr. 124, wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Amendement nr. 144, subamendement op amende-

ment nr. 124, wordt verworpen met 8 tegen 6 stemmen

en 1 onthouding.

Amendement nr. 124, dat ertoe strekt artikel 174 te

vervangen, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 175

Amendement nr. 125, dat ertoe strekt artikel 175 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 176 en 177

De artikelen 176 en 177 worden achtereenvolgens

aangenomen met 14 stemmen en 1 onthouding.

Art. 178

Amendement nr. 184, dat ertoe strekt artikel 178

weg te laten, wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 179

Amendement nr. 185, dat ertoe strekt artikel 179

weg te laten, wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 180

Amendement nr. 186, dat ertoe strekt artikel 180

weg te laten, wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Page 151: 0682/015 - dekamer.be

1510682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 181

L’amendement n°187  visant à supprimer l’article 181

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 182 à 184

Les articles 182 à 184 sont successivement adoptés

par 14 voix et une abstention.

Art. 185

L’amendement n° 188 et l’article 185, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 186 à 191

Les articles 186 et 191 sont successivement adoptés

par 14 voix et une abstention.

Art. 192

L’amendement n° 189  visant à remplacer l ’article

192 est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 193 et 194

Les articles 193 et 194 sont successivement adoptés

par 14 voix et une abstention.

Art. 195

L’amendement n°190 visant à supprimer l’article 195

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 196 à 198

Les articles 196 à 198 sont successivement adoptés

par 14 voix et une abstention.

Art. 181

Amendement nr. 187, dat ertoe strekt artikel 181

weg te laten, wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 182 tot 184

De artikelen 182 tot 184 worden achtereenvolgens

aangenomen met 14 stemmen en 1 onthouding.

Art. 185

Amendement nr. 188 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 185 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 186 tot 191

De artikelen 186 tot 191 worden achtereenvolgens

aangenomen met 14 stemmen en 1 onthouding.

Art. 192

Amendement nr. 189, dat ertoe strekt artikel 192 te

vervangen, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 193 en 194

De artikelen 193 en 194 worden achtereenvolgens

aangenomen met 14 stemmen en 1 onthouding.

Art. 195

Amendement nr. 190, dat ertoe strekt artikel 195

weg te laten, wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 196 tot 198

De artikelen 196 tot 198 worden achtereenvolgens

aangenomen met 14 stemmen en 1 onthouding.

Page 152: 0682/015 - dekamer.be

152 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 199

L’amendement n° 132 visant à remplacer l’article 199

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 200

L’amendement n° 133 visant à remplacer l’article 200

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 201 à 203

Les articles 201 à 203 sont successivement adoptés

par 14 voix et une abstention.

Art. 204

L’amendement n° 191 visant à remplacer l’article 204

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 205

L’article 205 est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 206

L’amendement n° 192 visant à remplacer l’article 206

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 207

L’article 207 est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 208

L’amendement n° 193 visant à remplacer l’article 208

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 199

Amendement nr. 132, dat ertoe strekt artikel 199 te

vervangen, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 200

Amendement nr. 133, dat ertoe strekt artikel 200 te

vervangen, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 201 tot 203

De artikelen 201 tot 203 worden achtereenvolgens

aangenomen met 14 stemmen en 1 onthouding.

Art. 204

Amendement nr. 191, dat ertoe strekt artikel 204 te

vervangen, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 205

Artikel 205 wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 206

Amendement nr. 192, dat ertoe strekt artikel 206 te

vervangen, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 207

Artikel 207 wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 208

Amendement nr. 193, dat ertoe strekt artikel 208 te

vervangen, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Page 153: 0682/015 - dekamer.be

1530682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 209 et 210

Les articles 209 et 210 sont successivement adoptés

par 14 voix et une abstention.

Art. 211

L’amendement n°194 visant à supprimer l’article 211

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 212 à 214

Les articles 212 à 214 sont successivement adoptés

par 14 voix et une abstention.

Art. 215

L’amendement n° 195 visant à remplacer l’article 215

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 216

L’amendement n°196  visant à supprimer l ’article

216 est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 217 et 218

Les articles 217 et 218 sont successivement adoptés

par 14 voix et une abstention.

Art. 219

L’amendement n°197  visant à supprimer l ’article

219 est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 220

L’article 220 est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 221

L’amendement n° 198 visant à remplacer l’article 221

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 209 en 210

De artikelen 209 en 210 worden achtereenvolgens

aangenomen met 14 stemmen en 1 onthouding.

Art. 211

Amendement nr. 194, dat ertoe strekt artikel 211

weg te laten, wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 212 tot 214

De artikelen 212 tot 214 worden achtereenvolgens

aangenomen met 14 stemmen en 1 onthouding.

Art. 215

Amendement nr. 195, dat ertoe strekt artikel 215 te

vervangen, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 216

Amendement nr. 196, dat ertoe strekt artikel 216

weg te laten, wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 217 en 218

De artikelen 217 en 218 worden achtereenvolgens

aangenomen met 14 stemmen en 1 onthouding.

Art. 219

Amendement nr. 197, dat ertoe strekt artikel 219

weg te laten, wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 220

Artikel 220 wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 221

Amendement nr. 198, dat ertoe strekt artikel 221 te

vervangen, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Page 154: 0682/015 - dekamer.be

154 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 222 et 223

Les articles 222 et 223 sont successivement adoptés

par 14 voix et une abstention.

Art. 224

L’amendement n° 199 et l’article 224, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 225

L’amendement n° 200 visant à remplacer l’article 225

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 225/1 (nouveau)

L’amendement n° 163  visant à insérer un nouvel

article 225/1 est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 226 à 228

Les articles 226 à 228 sont successivement adoptés

par 14 voix et une abstention.

Art. 229

L’amendement n° 201 et l’article 229, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 230

L’article 230 est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 231

L’amendement n° 202 et l’article 231, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 222 en 223

De artikelen 222 en 223 worden achtereenvolgens

aangenomen met 14 stemmen en 1 onthouding.

Art. 224

Amendement nr. 199 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 224 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 225

Amendement nr. 200, dat ertoe strekt artikel 225 te

vervangen, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 225/1 (nieuw)

Amendement nr. 163, dat ertoe strekt een artikel

225/1 in te voegen, wordt aangenomen met 14 stemmen

en 1 onthouding.

Art. 226 tot 228

De artikelen 226 tot 228 worden achtereenvolgens

aangenomen met 14 stemmen en 1 onthouding.

Art. 229

Amendement nr. 201 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 229 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 230

Artikel 230 wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 231

Amendement nr. 202 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 231 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Page 155: 0682/015 - dekamer.be

1550682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 232

L’article 232 est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 233

L’amendement n°137  est rejeté par 11  voix contre

3 et une abstention.

L’amendement n°203  est adopté par 12  voix et

3 abstentions.

L’article 233, ainsi amendé, est adopté par 12 voix

et 3 abstentions.

Art. 234

L’amendement n° 204 visant à remplacer l’article 234

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 235

Les amendements n°s 54 et 138 sont retirés.

L’amendement n°145 et l’article 235, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 235/1 (nouveau)

L’amendement n°139 visant à insérer un nouvel article

235/1 est retiré.

Art. 236

L’amendement n° 146 est retiré.

L’amendement n° 245 visant à remplacer l’article 236

est adopté par 14 voix et une abstention.

L’amendement n°140 devient par conséquent sans

objet.

Art. 237

Les amendements n°s 147, 114, 101  et 103  sont

retirés.

L’amendement n° 246, sous-amendement à l’amen-

dement n°141, et l’amendement n°141 visant à remplacer

l’article 237 sont successivement adoptés par 10 voix

Art. 232

Artikel 232 wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 233

Amendement nr.137 wordt verworpen met 11 tegen

3 stemmen en 1 onthouding.

Amendement nr. 203 wordt aangenomen met 12

stemmen en 3 onthoudingen.

Het aldus geamendeerde artikel 233 wordt aangeno-

men met 12 stemmen en 3 onthoudingen.

Art. 234

Amendement nr. 204, dat ertoe strekt artikel 234 te

vervangen, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 235

De amendementen nrs. 54 en 138 worden ingetrok-

ken.

Amendement nr. 145 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 235 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 235/1 (nieuw)

Amendement nr. 139, dat ertoe strekt een artikel

235/1 in te voegen, wordt ingetrokken.

Art. 236

Amendement nr. 146 wordt ingetrokken.

Amendement nr. 245, dat ertoe strekt artikel 236 te

vervangen, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Bijgevolg vervalt amendement nr.140.

Art. 237

De amendementen nrs. 147, 114, 101 en 103 worden

ingetrokken.

Amendement nr. 246, subamendement op amende-

ment nr. 141, alsmede amendement nr. 141, dat ertoe

strekt artikel 237 te vervangen, worden achtereenvol-

Page 156: 0682/015 - dekamer.be

156 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

et 5  abstentions. L’amendement n°255  devient par

conséquent sans objet.

Art. 238

L’amendement n° 51 et l’article 238, ainsi amendé,

est adopté par 14 voix et une abstention.

L’amendement n°136 devient sans objet.

Art. 239

L’amendement n°52 visant à supprimer l’article 239

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 240

L’amendement n° 205 et l’article 240, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 241

L’amendement n° 206 et l’article 241, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 242

L’amendement n°207 et l’article 242, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 243

L’article 243 est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 244

L’amendement n° 208 visant à remplacer l’article 244

est adopté par 14 voix et une abstention.

gens aangenomen met 10 stemmen en 5 onthoudingen.

Bijgevolg vervalt amendement nr. 255.

Art. 238

Amendement nr. 51 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 238 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Bijgevolg vervalt amendement nr. 136.

Art. 239

Amendement nr. 52, dat ertoe strekt artikel 239 weg

te laten, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 240

Amendement nr. 205 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 240 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 241

Amendement nr. 206 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 241 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 242

Amendement nr. 207 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 242 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 243

Artikel 243 wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 244

Amendement nr. 208, dat ertoe strekt artikel 244 te

vervangen, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Page 157: 0682/015 - dekamer.be

1570682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 245 et 246

Les articles 245 et 246 sont successivement adoptés

par 14 voix et une abstention.

Art. 247

L’amendement n° 148 et l’article 247, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 248

Les amendement n°s 209, 113 et 102 sont retirés.

L’amendement n°256 est adopté par 14 voix et une

abstention.

L’amendement n°247, sous-amendement à l’amen-

dement n° 142, est rejeté par 6 voix contre 4 et 5 abs-

tentions.

L’amendement n° 142 est rejeté par 10 voix contre

4 et une abstention.

L’article 248 ainsi amendé est adopté par 11 voix et

4 abstentions.

Art. 249

L’amendement n° 210 et l’article 249, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 250 et 251

Les articles 250 et 251 sont successivement adoptés

par 14 voix et une abstention.

Art. 252

L’amendement n° 211 et l’article 252, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 253

L’article 253 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 245 en 246

De artikelen 245 en 246 worden achtereenvolgens

aangenomen met 14 stemmen en 1 onthouding.

Art. 247

Amendement nr. 148 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 247 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 248

De amendementen nrs. 209, 113 en 102 worden

ingetrokken.

Amendement nr. 256 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding.

Amendement nr. 247, subamendement op amende-

ment nr. 142, wordt verworpen met 6 tegen 4 stemmen

en 5 onthoudingen.

Amendement nr. 142 wordt verworpen met 10 tegen

4 stemmen en 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 248 wordt aangeno-

men met 11 stemmen en 4 onthoudingen.

Art. 249

Amendement nr. 210 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 249 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 250 en 251

De artikelen 250 en 251 worden achtereenvolgens

aangenomen met 14 stemmen en 1 onthouding.

Art. 252

Amendement nr. 211 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 252 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 253

Artikel 253 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Page 158: 0682/015 - dekamer.be

158 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 254

L’amendement n° 212 et l’article 254, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 255

L’article 255 est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 256

L’amendement n° 213 et l’article 256, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 257

L’article 257 est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 258 et 259

Les articles 258 et 259 sont successivement adoptés

par 14 voix et une abstention.

Art. 260

L’amendement n° 214 visant à remplacer l’article 260

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 261

L’article 261 est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 262

L’amendement n° 215 visant à remplacer l’article 262

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 254

Amendement nr. 212 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 254 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 255

Artikel 255 wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding

Art. 256

Amendement nr. 213 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 256 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 257

Artikel 257 wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 258 en 259

De artikelen 258 en 259 worden achtereenvolgens

aangenomen met 14 stemmen en 1 onthouding.

Art. 260

Amendement nr. 214, dat ertoe strekt artikel 260 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 261

Artikel 261 wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 262

Amendement nr. 215, dat ertoe strekt artikel 262 te

vervangen, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Page 159: 0682/015 - dekamer.be

1590682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 263 à 267

Les articles 263 à 267 sont successivement adoptés

par 14 voix et une abstention.

Art. 268

L’amendement n° 216 visant à remplacer l’article 268

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 269

L’article 269 est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 270

L’amendement n° 217 et l’article 270, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 271

L’amendement n° 218 visant à remplacer l’article 271

est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 272

L’amendement n° 219 et l’article 272, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 273

L’amendement n° 220 et l’article 273, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 274

L’amendement n° 221 et l’article 274, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 14 voix et une abs-

tention.

Art. 263 tot 267

De artikelen 263 tot 267 worden achtereenvolgens

aangenomen met 14 stemmen en 1 onthouding.

Art. 268

Amendement nr. 216, dat ertoe strekt artikel 268 te

vervangen, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 269

Artikel 269 wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 270

Amendement nr. 217 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 270 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 271

Amendement nr. 218, dat ertoe strekt artikel 271 te

vervangen, wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 272

Amendement nr. 219 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 272 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 273

Amendement nr. 220 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 273 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Art. 274

Amendement nr. 221 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 274 wordt aangenomen met 14 stemmen en 1

onthouding.

Page 160: 0682/015 - dekamer.be

160 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 275 à 279

Les articles 275 à 279 sont successivement adoptés

par 14 voix et une abstention.

Art. 280

L’amendement n° 222 est adopté par 14 voix et une

abstention.

L’article 282, ainsi amendé, est adopté par 14 voix

et une abstention.

Art. 281

L’article 281 est adopté par 14 voix et une abstention.

Art. 282

L’amendement n° 223 est adopté par 14 voix et une

abstention.

L’amendement n° 244 est adopté par 9 voix contre 6

L’article 282 est adopté à l’unanimité.

Art. 283 à 287

Les articles 283 à 287 sont successivement adoptés

par 13 voix et une abstention.

Art. 288

L’amendement n°224 est adopté par 13 voix et une

abstention.

L’article 288, ainsi amendé, est également adopté

par 13 voix et une abstention.

Art. 289

L’article 289  adopté par 13 voix

et une abstention.

Art. 290

L’amendement n°225  visant à remplacer l ’article

290 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 275 tot 279

De artikelen 275 tot 279 worden achtereenvolgens

aangenomen met 14 stemmen en 1 onthouding.

Art. 280

Amendement nr. 222 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 282 wordt aangeno-

men met 14 stemmen en 1 onthouding.

Art. 281

Artikel 281 wordt aangenomen met 14 stemmen en

1 onthouding.

Art. 282

Amendement nr. 223 wordt aangenomen met 14

stemmen en 1 onthouding

Amendement nr. 244 wordt aangenomen met 9 tegen

6 stemmen.

Artikel 282 wordt eenparig aangenomen.

Art. 283 tot 287

De artikelen 283 tot 287 worden achtereenvolgens

aangenomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 288

Amendement nr. 224 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 288 wordt aangeno-

men met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 289

Artikel 289 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art. 290

Amendement nr. 225, dat ertoe strekt artikel 290 te

vervangen, wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

est

Page 161: 0682/015 - dekamer.be

1610682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 291 à 302

Les articles 291 à 302 sont successivement adoptés

par 13 voix et une abstention.

Art. 303

L’amendement n° 126 et l’article 303, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 9 voix et 4 abstentions.

Art. 304

L’amendement n° 127 et l’article 304, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 305

L’amendement n°226 visant à supprimer l’article 305

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 306

L’amendement n°227 visant à supprimer l’article 306

est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 307 à 309

Les articles 307 à 309 sont successivement adoptés

par 13 voix et une abstention.

Art. 310

L’amendement n° 228 est adopté par 13 voix et une

abstention.

L’article 310 ainsi amendé est également adopté par

13 voix et une abstention.

Art. 311

L’article 311 est adopté par 13 voix et une abstention.

Art. 291 tot 302

De artikelen 291 tot 302 worden achtereenvolgens

aangenomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 303

Amendement nr. 126 wordt aangenomen met 9

stemmen en 4 onthoudingen. Het aldus geamendeerde

artikel 303 wordt aangenomen met 9 stemmen en 4

onthoudingen.

Art. 304

Amendement nr. 127 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 304 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 305

Amendement nr. 226, dat ertoe strekt artikel 305

weg te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art. 306

Amendement nr. 227, dat ertoe strekt artikel 306

weg te laten, wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Art. 307 tot 309

De artikelen 307 tot 309 worden achtereenvolgens

aangenomen met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 310

Amendement nr. 228 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 310 wordt aangeno-

men met 13 stemmen en 1 onthouding.

Art. 311

Artikel 311 wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Page 162: 0682/015 - dekamer.be

162 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 312

L’amendement n° 229 et l’article 312, ainsi amendé,

sont successivement adoptés par 13 voix et une abs-

tention.

Art. 313 (nouveau)

L’amendement n° 119  visant à insérer l ’article

313 (nouveau) est adopté par 13 voix et une abstention.

L’amendement n° 242 visant à insérer un nouveau

chapitre et l ’amendement n°243  visant à insérer un

article 313 (nouveau) sont successivement adoptés par

13 voix et une abstention.

Art. 312

Amendement nr. 229 wordt aangenomen met 13

stemmen en 1 onthouding. Het aldus geamendeerde

artikel 312 wordt aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Art. 313 (nieuw)

Amendement nr. 119, dat ertoe strekt een artikel 313

in te voegen, wordt aangenomen met 13 stemmen en

1 onthouding.

Amendement nr. 242, dat ertoe strekt een nieuw

hoofdstuk in te voegen, alsmede amendement nr. 243,

dat ertoe strekt een artikel 313 in te voegen, worden

achtereenvolgens aangenomen met 13 stemmen en 1

onthouding.

Page 163: 0682/015 - dekamer.be

1630682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

DEUXIÈME LECTURE

(ARTICLE 94 DU RÈGLEMENT)

Les articles amendés, tels qu’ils ont été adoptés en

première lecture, ont été soumis à une deuxième lecture

au cours de la réunion du 12 juillet 2011.

Au cours de la réunion, la commission a pris connais-

sance d’une note de légistique du Service juridique de

la Chambre. Elle marque son accord sur la majorité des

corrections proposées.

Art. 3

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

“Dans l’article 45 du même Code, modifi é par les lois

du 21 mars 1969, du 23 juin 1980 et du 31 mars 1987,

les modifi cations suivantes sont apportées:

1° dans le paragraphe 1er, alinéa 3, les mots “prési-

dent du tribunal de première instance” sont remplacés

par les mots “juge de paix”;

2° dans le paragraphe 1er, alinéa 4, les mots “pré-

sident du tribunal” sont remplacés par les mots “juge

de paix”;

3° dans le paragraphe 2, alinéa 1er, les mots “tribunal

de première instance” sont remplacés par les mots

“juge de paix”.

— Discussion

Le Service juridique de la Chambre renvoie à

l’article 45, alinéa 4, du Code civil, libellé comme suit:

“La demande est adressée au président du tribunal

de l’arrondissement dans lequel le registre est déposé

ou, s’il s’agit des registres détenus par les agents

diplomatiques ou consulaires ou par les officiers de

l’armée chargés de la rédaction des actes de l’état civil

concernant les militaires hors du territoire du royaume,

au président du tribunal de Bruxelles.”

Selon le Service juridique, il ressort de l’article 3,

1°, de la proposition de loi que le juge compétent pour

les demandes est le juge de paix dont il est question

à l’alinéa 4. Il ne suffit toutefois pas de remplacer les

mots “président du tribunal” par les mots “juge de paix”

comme le propose le 2°:

TWEEDE LEZING

(ARTIKEL 94 RGT)

De geamendeerde artikelen, zoals ze in eerste lezing

werden aangenomen, zijn tijdens de vergadering van

12 juli 2011 aan een tweede lezing onderworpen.

Tijdens die vergadering heeft de commissie kennis

genomen van een wetgevingstechnische nota van de

Juridische Dienst van de Kamer. Ze stemt in met het

merendeel van de voorgestelde correcties.

Art. 3

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“In artikel 45 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij

de wetten van 21 maart 1969, 23 juni 1980 en 31 maart

1987, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden

“voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg” ver-

vangen door het woord “vrederechter”;

2° in paragraaf 1, vierde lid, worden de woorden

“voorzitter van de rechtbank” vervangen door het woord

“vrederechter”;

3° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden

“rechtbank van eerste aanleg” vervangen door het

woord “vrederechter”.”

— Bespreking

De Juridische Dienst van de Kamer verwijst naar

artikel 45, vierde lid van het Burgerlijk Wetboek. Dit

artikel luidt als volgt:

“Het verzoek wordt gericht aan de voorzitter van de

rechtbank van het arrondissement waar het register

wordt bewaard; voor de registers gehouden door di-

plomatieke of consulaire ambtenaren of door legerof-

fi cieren die belast zijn met het opmaken van de akten

van de burgerlijke stand betreffende militairen buiten

het grondgebied van het Rijk, wordt het gericht aan de

voorzitter van de rechtbank te Brussel.”

Volgens de Juridische Dienst blijkt uit artikel 3, 1°, van

het wetsvoorstel dat de voor de verzoeken bevoegde

rechter de vrederechter is, van wie sprake is in het vierde

lid. Het volstaat evenwel niet de woorden “voorzitter van

de rechtbank” te vervangen door het woord “vrederech-

ter”, zoals in het 2° wordt voorgesteld:

Page 164: 0682/015 - dekamer.be

164 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

— d’une part, puisqu’il y a plusieurs juges de paix par

arrondissement, il faudrait écrire soit “un juge de paix”

/ “een vrederechter” soit “le juge de paix du canton” /

“de vrederechter van het kanton”;

— d’autre part, le texte à remplacer contient deux

fois les mots à remplacer; si l’intention est également

de remplacer les mots “au président du tribunal de

Bruxelles” / “de voorzitter van de rechtbank te Brussel”,

il conviendra de le préciser, et d’indiquer de quel juge

de paix il s’agit.

M. Christian Brotcorne (cdH) présente un amende-

ment n° 266 tendant à remplacer l’article 3, 2°, par ce

qui suit:

“2° dans le paragraphe 1er, alinéa 4, remplacer les

mots “président du tribunal de l’arrondissement” par les

mots “juge de paix du canton” et les mots “au président

du tribunal de Bruxelles” par le mots “au juge de paix

du 1er canton de Bruxelles”.”.

Cet amendement répond à l ’observation n° 1 du

Service juridique de la Chambre tendant à clarifi er la

compétence territoriale du juge de paix dans le cadre

de l’article 45 du Code civil.

*

* *

L’amendement n° 266 est adopté par 12 voix et 2

abstentions.

L’ensemble de l’article 3, tel qu’amendé, est égale-

ment adopté par 12 voix et 2 abstentions.

Art. 13

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

“Dans l’article 118, § 1er, du même Code, remplacé

par la loi du 9 mai 2007, les mots “première instance”

sont remplacés par les mots “la famille”.”

— Discussion

Le service juridique fait observer que l’abrogation,

par l’article 9 de la proposition, de l’article 112, § 2, du

Code civil, implique qu’il faut supprimer la référence qui

est faite à cette disposition dans l’article 118, § 2, du

même Code, qui est libellé comme suit:

— enerzijds zijn er verscheidene vrederechters per

arrondissement; men zou ofwel “un juge de paix” / “een

vrederechter”, ofwel “le juge de paix du canton” / “de

vrederechter van het kanton” moeten schrijven;

— anderzijds bevat de te vervangen tekst tweemaal

de te vervangen woorden; indien het de bedoeling is ook

de woorden “au président du tribunal de Bruxelles” / “de

voorzitter van de rechtbank te Brussel” te vervangen,

zal dit moeten worden gepreciseerd, en zal dienen te

worden aangegeven om welke vrederechter het gaat.

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient een amende-

ment nr. 266 in dat ertoe strekt de bepaling onder 2° van

artikel 3 van het wetvoorstel te vervangen door wat volgt:

“2° in § 1, vierde lid, worden de woorden “voorzitter

van de rechtbank van het arrondissement” vervangen

door de woorden “vrederechter van het kanton”, en

worden voorts de woorden “voorzitter van de rechtbank

te Brussel” vervangen door de woorden “vrederechter

van het eerste kanton van Brussel”.”.

Dit amendement gaat in op opmerking nr. 1 van de

Juridische Dienst van de Kamer, met de bedoeling klaar-

heid te scheppen omtrent de territoriale bevoegdheid

van de vrederechter in het raam van artikel 45 van het

Burgerlijk Wetboek.

*

* *

Amendement nr. 266  wordt aangenomen met

12 stemmen en 2 onthoudingen.

Het gehele aldus geamendeerde artikel 3 wordt even-

eens aangenomen met 12 stemmen en 2 onthoudingen.

Art. 13

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“In artikel 118, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen

bij de wet van 9 mei 2007, worden de woorden “recht-

bank van eerste aanleg” vervangen door het woord

“familierechtbank”.”

— Bespreking

De Juridische dienst merkt op dat de opheffing, bij

artikel 9 van het wetsvoorstel, van artikel 112, § 2, van

het Burgerlijk Wetboek, impliceert dat moet worden

overgaan tot weglating van de verwijzing naar die bepa-

ling in artikel 118, § 2, van hetzelfde Wetboek, dat als

volgt luidt:

Page 165: 0682/015 - dekamer.be

1650682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

“§  2. Une copie certifi ée conforme du jugement

déclarant l’absence est, le cas échéant, notifi ée par

le greffier au juge de paix visé à l’article 112, § 2.”. La

référence doit vraisemblablement être corrigée par une

référence à l’article 112, § 1 er.

M. Christian Brotcorne (cdH) présente un amende-

ment n° 265 qui tend à remplacer l’article 13 par ce

qui suit: “Art. 13. Dans l’article 118 du même Code,

remplacé par la loi du 9 mai 2007, les modifi cations

suivantes sont apportées:

1° dans le § 1er, les mots “première instance” sont

remplacés par les mots “la famille”;

2° dans le § 2, les mots “112, § 2” sont remplacés

par les mots “112, § 1er”.”.

Cet amendement répond à l ’observation n° 3 du

Service juridique de la Chambre: il entend tenir compte

de la modifi cation apportée à l’article 112, § 2, du Code

civil (abrogation).

*

* *

L’amendement n° 265, qui remplace l’article 13, est

adopté par 12 voix et 2 abstentions.

L’article 13, tel qu’amendé, est adopté par 12 voix et

2 abstentions.

Art. 55

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

“Dans l’article 367-3 du même Code, inséré par la

loi du 27 décembre 2004, les modifi cations suivantes

sont apportées:

1° dans le § 1er, alinéa 1er, les mots “première instance”

sont remplacés par les mots “la famille”;

2° dans le § 1er, l’alinéa 3 est complété par les mots

“de la famille”;

3° dans le § 2, alinéa 5, les mots “tribunal qui a statué

sur la demande” sont remplacés par les mots “tribunal

de première instance dont le tribunal de la famille qui a

statué sur la demande constitue une section”.”

“§ 2. De griffier moet, in voorkomend geval, een eens-

luidend verklaard afschrift van het vonnis houdende

verklaring van afwezigheid ter kennis brengen van de in

artikel 112, § 2, bedoelde vrederechter.”. De verwijzing

moet kennelijk worden verbeterd aan de hand van een

verwijzing naar artikel 112, § 1.

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient een amende-

ment nr. 265 in dat ertoe strekt artikel 13 te vervangen

als volgt “Art. 13. In artikel 118 van hetzelfde Wetboek,

vervangen bij de wet van 9 mei 2007, worden de vol-

gende wijzigingen aangebracht:

1° in § 1 worden de woorden “rechtbank van eerste

aanleg” vervangen door het woord “familierechtbank”;

2° in § 2 wordt het artikelnummer “112, § 2”, vervan-

gen door het artikelnummer “112, § 1”.”.

Dit amendement gaat in op opmerking nr. 3  van

de Juridische Dienst van de Kamer: het strekt ertoe

rekening te houden met de in artikel 112, § 2, ven het

Burgerlijk Wetboek aangebrachte wijziging (opheffing).

*

* *

Amendement nr. 265 dat artikel 13 vervangt, wordt

aangenomen met 12 stemmen en 2 onthoudingen.

Het aldus geamendeerde artikel 13 wordt aangeno-

men met 12 stemmen en 2 onthoudingen.

Art. 55

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“In artikel 367-3 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd

bij de wet van 27 december 2004, worden de volgende

wijzigingen aangebracht:

1° in § 1, eerste lid, worden de woorden “rechtbank

van eerste aanleg” vervangen door het woord “familie-

rechtbank”;

2° in § 1, derde lid, wordt het woord “rechtbank” ver-

vangen door het woord “familierechtbank”;

3° in § 2, vijfde lid, worden de woorden “bij de recht-

bank die over de vordering heeft beslist” vervangen

door de woorden “bij de rechtbank van eerste aanleg

waartoe de familierechtbank die over de vordering heeft

beslist, behoort”.”

Page 166: 0682/015 - dekamer.be

166 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

— Discussion

Le service juridique de la Chambre propose de rem-

placer, dans l’article 367-3, § 1er, 3°, du Code civil, les

mots “près le tribunal de première instance dont le tribu-

nal de la famille qui a statué sur la demande constitue

une section” par les mots “près le tribunal de première

instance de Bruxelles”, la juridiction ayant statué sur

la demande étant nécessairement celle de Bruxelles.

La représentante du ministre de la Justice répond

que cette modifi cation du texte n’est pas indispensable.

Mme Sonja Becq (CD&V) estime que cette modifi -

cation rend le texte de l’article 367-3, § 1, 3°, du Code

civil plus lisible.

Les membres de la commission décident d’accéder

à la proposition.

Art. 71

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

“À l’article 487ter du même Code, inséré par la loi

du 29 juin 1973 et modifi é par la loi du 6 avril 1976, les

modifi cations suivantes sont apportées:

1° dans les alinéas 1er et 2, les mots “tribunal de

première instance de son domicile ou de sa résidence”

sont chaque fois remplacés par les mots “juge de

paix du canton dans lequel il a son domicile ou sa

résidence”;

2° dans l’alinéa 1er, les mots “introduite en double

exemplaire et accompagnée des pièces dûment inven-

toriées,” sont insérés entre les mots “ou de leur avocat,”

et les mots “ou, à défaut d’initiative de ceux-ci,”;

3° dans l’alinéa 2, les mots “, introduite en double

exemplaire et accompagnée des pièces dûment inven-

toriées,” sont insérés entre les mots “ou par leur avocat”

et les mots “ou par le procureur du Roi”;

4° l’alinéa suivant est inséré entre les alinéas 2 et 3:

“Dès le dépôt de la requête accompagnée des

pièces dûment inventoriées, le greffier de la justice de

paix en transmet un exemplaire au ministère public.”.”

— Bespreking

De Juridische dienst van de Kamer stelt voor om in

artikel 367-3, §  1, 3°, van het Burgerlijk Wetboek de

woorden “bij de rechtbank van eerste aanleg waartoe

de familierechtbank die over de vordering heeft be-

slist, behoort” te vervangen door de woorden “bij de

rechtbank van eerste aanleg te Brussel” aangezien

het rechtscollege dat over de vordering heeft beslist,

noodzakelijkerwijs dat van Brussel is.

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie

antwoordt dat deze tekstwijziging niet noodzakelijk is.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) is van mening dat de

tekstcorrectie de tekst van artikel artikel 367-3, § 1, 3°,

van het Burgerlijk Wetboek leesbaarder maakt.

De commissieleden beslissen op het voorstel in te

gaan.

Art. 71

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“In artikel 487ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd

bij de wet van 29 juni 1973 en gewijzigd bij de wet van

6 april 1976, worden de volgende wijzigingen aange-

bracht:

1° in het eerste en het tweede lid worden de woorden

“bij de rechtbank van eerste aanleg” telkens vervangen

door de woorden “bij de vrederechter”;

2° in het eerste lid worden de woorden “in tweevoud,

vergezeld van de naar behoren geïnventariseerde stuk-

ken en” ingevoegd tussen het woord “verzoekschrift”

en de woorden “ondertekend door”;

3° in het tweede lid worden de woorden “in twee

exemplaren, vergezeld van de naar behoren geïven-

tariseerde stukken en” ingevoegd tussen het woord

“verzoekschrift” en de woorden “ondertekend door”:

4° tussen het tweede en het derde lid wordt het

volgende lid ingevoegd:

“Onmiddellijk na de neerlegging van het verzoek-

schrift vergezeld van de naar behoren geïnventari-

seerde stukken zendt de griffier van het vredegerecht er

een exemplaar van over aan het openbaar ministerie.”.”

Page 167: 0682/015 - dekamer.be

1670682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

— Discussion

Mme Sonja Becq (CD&V) présente l’amendement

n° 271, qui tend à remplacer le texte néerlandais du 1°

par ce qui suit:

“1° in het eerste en het tweede lid worden de woor-

den “bij de rechtbank van eerste aanleg van zijn woon-

of verblijfplaats” telkens vervangen door de woorden

“bij de vrederechter van het kanton waar hij zijn woon- of

verblijfplaats heeft”. Cet amendement tend à proposer

une meilleure traduction néerlandaise.

L’amendement n° 271 est adopté par 12 voix et 2

abstentions.

L’ensemble de l’article 71, ainsi modifi é, est égale-

ment adopté par 12 voix et 2 abstentions.

Art. 105

Mme Sonja Becq (CD&V) présente l’amendement

n° 272, qui tend à remplacer le texte néerlandais de

l’article 105 de la proposition de loi par ce qui suit:

“In artikel 1469, tweede lid van hetzelfde Wetboek,

vervangen bij de wet van 14 juli 1976, wordt het woord

“rechtbank” vervangen door het woord “familierecht-

bank”.

L’amendement n° 89 tendait uniquement à remplacer

le texte français. Cet amendement tend à rétablir le texte

néerlandais adopté.

*

* *

L’amendement n° 272 est adopté par 12 voix et 2

abstentions.

L’ensemble de l’article 105, ainsi amendé, est éga-

lement adopté par 12 voix et 2 abstentions.

Art. 109

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

“À l’article 76 du même Code, modifi é en dernier

lieu par la loi du 3 décembre 2006, les modifi cations

suivantes sont apportées:

— Bespreking

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient een amendement

nr. 271 in dat ertoe strekt de Nederlandse tekst van de

bepaling onder 1° van het artikel 71 van het wetsvoorstel

als volgt te vervangen:

“1° in het eerste en het tweede lid worden de woorden

“bij de rechtbank van eerste aanleg van zijn woon- of

verblijfplaats” telkens vervangen door de woorden “bij

de vrederechter van het kanton waar hij zijn woon- of

verblijfplaats heeft”. Het amendement beoogt een betere

vertaling in het nederlands.

Amendement nr. 271  wordt aangenomen met

12 stemmen en 2 onthoudingen.

Het gehele aldus geamendeerde artikel 71  wordt

eveneens aangenomen met 12 stemmen en 2 onthou-

dingen.

Art. 105

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient een amendement

nr. 272 in dat ertoe strekt de Nederlandse tekst van het

artikel 105 van het wetsvoorstel als volgt te vervangen:

“In artikel 1469, tweede lid van hetzelfde Wetboek,

vervangen bij de wet van 14 juli 1976, wordt het woord

“rechtbank” vervangen door het woord “familierecht-

bank”.

Het amendement nr. 89 strekte er enkel toe de Franse

tekst te vervangen. Dit amendement beoogt de aange-

nomen Nederlandse tekst te herstellen.

*

* *

Amendement nr. 272  dat wordt aangenomen met

12 stemmen en 2 onthoudingen.

Het gehele aldus geamendeerde artikel 105 wordt

eveneens aangenomen met 12 stemmen en 2 onthou-

dingen.

Art. 109

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“In artikel 76 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd

bij de wet van 3 december 2006, worden de volgende

wijzigingen aangebracht:

Page 168: 0682/015 - dekamer.be

168 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

1° dans l’alinéa 1er, les mots “une ou plusieurs

chambres de la jeunesse” sont remplacés par les

mots “une ou plusieurs chambres de la famille, une ou

plusieurs chambres de la jeunesse, une ou plusieurs

chambres de règlement à l’amiable”;

2° un alinéa rédigé comme suit est inséré entre les

alinéas 1er et 2:

“La mise en place de chambres de règlement à

l’amiable est soumise à l’appréciation du chef de corps

du tribunal. La chambre de règlement à l’amiable se

compose d’un juge unique, le juge-conciliateur, qui

a suivi une formation spécifi que dont le contenu est

déterminé par l’Institut de formation judiciaire.”;

3° dans l’alinéa 2, le terme “tribunal de la jeunesse”

est remplacé par le terme “tribunal de la famille et de

la jeunesse”;”;

4° les alinéas suivants sont insérés après l’alinéa 2:

“Dans le ressort de chaque cour d’appel, le premier

président désigne, sur l’avis du procureur général, les

juges conciliateurs parmi les magistrats qui satisfont

aux conditions prévues à l’article 78. Leur désignation

est valable pour cinq ans.

Les juges conciliateurs peuvent continuer à siéger

à leur rang pour le jugement des affaires soumises au

tribunal.

Le président du tribunal détermine dans quelle

chambre ils siègent.

À titre exceptionnel et si les besoins du service

l’exigent, le président du tribunal peut désigner, après

avoir pris l’avis du procureur du Roi, pour un an au plus,

un magistrat effectif appelé à siéger dans une chambre

de règlement à l’amiable, bien qu’il n’ait pas suivi la

formation ad hoc”;

5° entre l’alinéa 2 et l’alinéa 3, est ajouté la phrase

suivante: “Le tribunal de la famille et de la jeunesse

se compose des chambres de la famille, dénommées

tribunal de la famille, et des chambres de la jeunesse,

dénommées tribunal de la jeunesse et de la chambre

de règlement à l’amiable.”;

6° dans l ’alinéa 4, les mots “Une ou plusieurs

chambres de la section du tribunal de la jeunesse” sont

remplacés par “Une ou plusieurs chambres spécifi ques

de la section du tribunal de la famille et de la jeunesse”;

1° in het eerste lid worden de woorden “één of meer

jeugdkamers” vervangen door de woorden “één of meer

familiekamers, één of meer jeugdkamers, één of meer

kamers voor minnelijke schikking”;

2° Tussen het eerste en het tweede lid wordt het

volgende lid ingevoegd:

“Over de instelling van kamers voor minnelijke schik-

king wordt geoordeeld door het hoofd van de rechtbank.

De kamer voor minnelijke schikking bestaat uit een

enige rechter, de rechter-verzoener, die een bijzondere

opleiding heeft gekregen waarvan de inhoud wordt

bepaald door het Instituut voor gerechtelijke opleiding”;

3° in het tweede lid wordt het woord “jeugdrecht-

bank” vervangen door de woorden “familie- en jeugd-

rechtbank”;

4° Na het tweede lid worden volgende leden inge-

voegd:

“In het rechtsgebied van elk hof van beroep wijst de

eerste voorzitter, op advies van de procureur-generaal,

de rechters-verzoeners aan onder de magistraten die

voldaan hebben aan de in het vorige lid bepaalde voor-

waarden. De aanwijzing geldt voor een duur van vijf jaar.

De rechters-verzoeners kunnen volgens hun rang zit-

ting blijven nemen voor de zaken die aan de rechtbank

worden voorgelegd.

De voorzitter van de rechtbank bepaalt in welke

kamer zij zitting hebben.

Uitzonderlijk en indien de behoeften van de diensten

het rechtvaardigen kan de voorzitter van de rechtbank

na het advies van de procureur des Konings te hebben

ingewonnen, voor een termijn van ten hoogste één jaar

een werkend magistraat aanwijzen om in een kamer

voor minnelijk schikking zitting te nemen ook al heeft

hij de bijzondere opleiding niet genoten”;

5° tussen het tweede lid en het derde lid wordt het

volgende lid ingevoegd: “De familie- en jeugdrechtbank

bestaat uit de familiekamers, familierechtbanken ge-

noemd, de jeugdkamers, jeugdrechtbanken genoemd,

en de kamer voor minnelijke schikking;

6° in het vierde lid worden de woorden “In de afdeling

van de jeugdrechtbank worden een of meerdere kamers

van de afdeling” vervangen door “Een of meerdere

specifi eke kamers van de afdeling van de familie- en

jeugdrechtbank”;

Page 169: 0682/015 - dekamer.be

1690682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

7° dans l’alinéa 5, les mots “tribunal de la jeunesse”

sont remplacés par les mots “tribunal de la famille et

de la jeunesse”.”

— Discussion

Le Service juridique fait observer que cette dispo-

sition apporte des modifi cations à l’article 76 du Code

judiciaire, qui a été modifi é successivement par les lois

des 28 mars 2000, 3 décembre 2006, 17 mai 2006 et

13 juin 2006. Chacune de ces lois a complété l’article 76

du Code judiciaire (qui comptait à l’origine deux alinéas),

par l’addition d’un nouvel alinéa. Dans la mesure où

la proposition à l’examen insère de nouveaux alinéas

dans l’article 76 du Code judiciaire et afi n d’assurer

la sécurité juridique, il se recommande de remplacer

l’article 76 intégralement.

M. Christian Brotcorne (cdH) présente un amende-

ment n° 269 tendant à remplacer intégralement l’article

109 de la proposition de loi par ce qui suit:

“Art. 76. §  1er. Le tribunal de première instance

comprend une ou plusieurs chambres civiles, une ou

plusieurs chambres correctionnelles, une ou plusieurs

chambres de la famille, une ou plusieurs chambres de

la jeunesse, une ou plusieurs chambres de règlement

à l’amiable et, pour le tribunal de première instance du

siège de la cour d’appel, une ou plusieurs chambres

de l’application des peines.

Ces chambres composent quatre sections dénom-

mées respectivement tribunal civil, tribunal correction-

nel, tribunal de la famille et de la jeunesse et tribunal

de l’application des peines.

Le tribunal de la famille et de la jeunesse se com-

pose de la ou des chambres de la famille, constituant

le tribunal de la famille, de la ou des chambres de la

jeunesse, constituant le tribunal de la jeunesse, et de

la ou des chambres de règlement à l’amiable.

§ 2. Une ou plusieurs chambres du tribunal correc-

tionnel se voient attribuer notamment la compétence

relative aux procédures de comparution immédiate et

de convocation par procès-verbal.

Une chambre correctionnelle au moins connaît en

particulier des infractions aux lois et règlements relatifs

à une des matières qui relèvent de la compétence des

juridictions du travail et, en cas de concours ou de

connexité, des infractions citées avec une ou plusieurs

infractions qui ne sont pas de la compétence des juri-

dictions du travail.

7° in het vijfde lid, wordt het woord “jeugdrechtbank”

vervangen door de woorden “familie- en jeugdrecht-

bank”.”

— Bespreking

De juridische dienst merkt op dat deze bepaling

wijzigingen aanbrengt in artikel 76 van het Gerechtelijk

Wetboek, dat achtereenvolgens werd gewijzigd bij de

wetten van 28 maart 2000, 3 december 2006, 17 mei

2006 en 13 juni 2006. Elk van die wetten voorzag in een

aanvulling van artikel 76 van het Gerechtelijk Wetboek

(dat oorspronkelijk twee leden telde), via de toevoeging

van een nieuw lid. Het ter bespreking voorliggende

wetsvoorstel voegt nieuwe leden in artikel 76 van het

Gerechtelijk Wetboek in; teneinde de rechtszekerheid

te waarborgen, wordt aanbevolen artikel 76  integraal

te vervangen.

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient een amen-

dement nr. 269  in dat ertoe strekt artikel 109 van het

wetsvoorstel volledig te vervangen door wat volgt:

“Art. 76. § 1. De rechtbank van eerste aanleg bestaat

uit een of meer kamers voor burgerlijke zaken, uit één of

meer kamers voor correctionele zaken, uit één of meer

jeugdkamers en, bij de rechtbank van eerste aanleg

waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, uit

een of meer strafuitvoeringskamers.

Die kamers vormen vier afdelingen, respectievelijk

genaamd: burgerlijke rechtbank, correctionele recht-

bank, jeugd- en familierechtbank en strafuitvoerings-

rechtbank.

De familie- en jeugdrechtbank bestaat uit de

familiekamer(s) de familierechtbank vormend, de

jeugdkamer(s) de jeugdrechtbank vormend en de

kamer(s) voor minnelijke schikking.

§ 2.In de afdeling van de correctionele rechtbank

worden een of meer kamers onder meer bevoegd voor

de procedures van onmiddellijke verschijning en van

oproeping bij proces- verbaal.

Ten minste één correctionele kamer neemt in het

bijzonder kennis van de overtredingen van de wetten

en verordeningen over een van de aangelegenheden

die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsge-

rechten, en, in geval van samenloop of samenhang,

van genoemde overtredingen samen met een of meer

overtredingen die niet behoren tot de bevoegdheid van

de arbeidsgerechten.

Page 170: 0682/015 - dekamer.be

170 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

§  3. Une ou plusieurs chambres spécifi ques du

tribunal de la jeunesse, dénommées chambres de

dessaisissement, se voient attribuer la compétence de

juger des personnes ayant fait l’objet d’une décision

de dessaisissement en application de la loi du 8 avril

1965 relative à la protection de la jeunesse, à la prise en

charge des mineurs ayant commis un fait qualifi é infrac-

tion et à la réparation du dommage causé par ce fait,

dans le cadre d’un délit ou crime correctionnalisable.

§ 4. La mise en place de chambres de règlement

à l’amiable est soumise à l’appréciation du chef de

corps du tribunal.

Chaque chambre de règlement à l’amiable se com-

pose d’un juge unique, le juge-conciliateur, qui a suivi

une formation spécifi que dont le contenu est déterminé

par l’Institut de formation judiciaire.

Dans le ressort de chaque cour d’appel, le premier

président désigne, sur l’avis du procureur général, les

juges conciliateurs parmi les magistrats qui satisfont

aux conditions prévues à l’alinéa précédent. Leur

désignation est valable pour cinq ans.

Les juges conciliateurs peuvent continuer à siéger

à leur rang pour le jugement des affaires soumises au

tribunal.

Le président du tribunal détermine dans quelle

chambre ils siègent.

À titre exceptionnel et si les besoins du service

l’exigent, le président du tribunal peut désigner, après

avoir pris l’avis du procureur du Roi, pour un an au

plus, un magistrat effectif appelé à siéger dans une

chambre de règlement à l’amiable, bien qu’il n’ait pas

suivi la formation ad hoc.

§  5. Les chambres de l ’application des peines

peuvent siéger dans tout tribunal de première instance

situé dans le ressort de la cour d’appel, ainsi que dans

les établissements pénitentiaires.”.”.

Cet amendement fait suite à la suggestion formulée

par le Service juridique de la Chambre de remplacer

l’article 76 du Code judiciaire dans son intégralité afi n

d’assurer la sécurité juridique (observation n° 7).

Le texte proposé tient compte des observations

ponctuelles du Service juridique au sujet de la dispo-

sition (observations n° 8 à 12). Par ailleurs, il intègre

§ 3. In de afdeling van de jeugdrechtbank worden

één of meer specifi eke kamers, kamers van uithan-

dengeving genaamd, bevoegd voor de berechting

van personen ten aanzien van wie een beslissing tot

uithandengeving is genomen overeenkomstig de wet

van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het

ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf

omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van

de door dit feit veroorzaakte schade, in het kader van

een wanbedrijf of correctionaliseerbare misdaad.

§ 4. De instelling van kamers voor minnelijke schik-

king wordt ter beoordeling voorgelegd aan de korpschef

van de rechtbank.

Elke kamer voor minnelijke schikking bestaat uit een

alleenrechtsprekend rechter, de verzoeningsrechter,

die een specifi eke opleiding heeft gevolgd waarvan

de inhoud wordt bepaald door het Instituut voor Ge-

rechtelijke Opleiding.

In het rechtsgebied van elk hof van beroep wijst de

eerste voorzitter, op advies van de procureur-generaal,

de verzoeningsrechters aan onder de magistraten die

voldaan hebben aan de in artikel 78 bepaalde voorwaar-

den. De aanwijzing geldt voor een duur van vijf jaar.

De verzoeningsrechters kunnen volgens hun rang zit-

ting blijven nemen voor de zaken die aan de rechtbank

worden voorgelegd.

De voorzitter van de rechtbank bepaalt in welke

kamer zij zitting hebben.

Bij wijze van uitzondering en indien de behoeften van

de dienst het rechtvaardigen kan de voorzitter van de

rechtbank na het advies van de procureur des Konings

te hebben ingewonnen, voor een termijn van ten hoog-

ste één jaar een werkend magistraat aanwijzen om in

een kamer voor minnelijke schikking zitting te nemen

ook al heeft hij de bijzondere opleiding niet genoten.

§ 5.De strafuitvoeringskamers kunnen zitting hebben

in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het

rechtsgebied van het hof van beroep, alsmede in de

strafi nrichtingen.”.”.

Dit amendement sluit aan bij de suggestie van de

Juridische Dienst van de Kamer om artikel 76 van het

Gerechtelijk Wetboek in zijn geheel te vervangen ten

einde de rechtszekerheid te waarborgen (opmerking

nr. 7).

De voorgestelde tekst houdt rekening met de op-

merkingen van voornoemde dienst over deze bepaling

(opmerkingen nrs. 8  tot 12). Voorts verwerkt het een

Page 171: 0682/015 - dekamer.be

1710682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

certaines modifi cations techniques inscrites dans des

amendements déposés antérieurement.

*

* *

L’amendement n° 269, qui tend à remplacer l’article

109, est adopté par 12 voix et 2 abstentions.

L’article 109, ainsi amendé, est adopté par 12 voix

et 2 abstentions.

Art. 110

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

“Dans l’article 78 du même Code, modifi é en dernier

lieu par la loi du 3 décembre 2006, les modifi cations

suivantes sont apportées:

1° dans les alinéas 4 et 5, les mots “76, alinéa 6”

sont chaque fois remplacés par les mots “76, alinéa 5”;

2° dans l’alinéa 3, les mots “tribunal de la jeunesse”

sont remplacés par les mots “tribunal de la famille et

de la jeunesse.”.”

— Discussion

Le service juridique souligne que compte tenu du

texte actuel de l’article 78 du Code judiciaire tel qu’il

fi gure aux pages 40 et 41 de l’avis du Conseil d’État

(DOC 53 0682/006), et des observations sous l’article

109, il s’indique de rédiger le 1° comme suit: “dans les

alinéas 2 et 3, les mots “76, alinéa 6” sont chaque fois

remplacés par les mots “76, alinéa 10”.”.

M. Christian Brotcorne (cdH) souscrit à la proposition

du service juridique, à condition que les mots “article

76, alinéa 10” soient remplacés par les mots “article

76, § 2, alinéa 2”. Cette modifi cation s’impose, étant

donné que l’article 109 a été intégralement remplacé

par l’amendement n° 269.

La commission souscrit à la proposition, y compris

la correction de M. Brotcorne.

aantal technische wijzigingen die in eerder ingediende

amendementen waren opgenomen.

*

* *

Amendement nr. 269 dat artikel 109 vervangt, wordt

aangenomen met 12 stemmen en 2 onthoudingen.

Het aldus geamendeerde artikel 109 wordt aangeno-

men met 12 stemmen en 2 onthoudingen.

Art. 110

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“In artikel 78 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd

bij de wet van 3 december 2006, worden de volgende

wijzigingen aangebracht:

1° in het vierde en het vijfde lid worden de woorden

“76, zesde lid,” vervangen door de woorden “76, vijfde

lid,”;

2° in het derde lid wordt het woord “jeugdrechtbank”

vervangen door de woorden “familie- en jeugdrecht-

bank.”.”

— Bespreking

De Juridische dienst stipt aan dat het rekening

houdend met de huidige tekst van artikel 78 van het

Gerechtelijk Wetboek, zoals dat is opgenomen op de

pagina’s 40 en 41 van het advies van de Raad van State

(DOC 53 0682/006), en met de opmerkingen op artikel

109  het aanbeveling verdient om de bepaling onder

1° te formuleren als volgt: “in het tweede en derde lid

worden de woorden “76, zesde lid” telkens vervangen

door de woorden “76, tiende lid”.

De heer Christian Brotcorne (cdH) gaat akkoord met

het voorstel van de Juridische dienst met dien verstande

dat de woorden “artikel 76, lid 10” moeten worden ver-

vangen door de woorden “artikel 76, § 2, tweede lid”.

Deze wijziging is noodzakelijk omdat het artikel 109 vol-

ledig is vervangen door amendement nr. 269.

De commissie gaat akkoord met het voorstel met

inbegrip van de correctie van de heer Brotcorne.

Page 172: 0682/015 - dekamer.be

172 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 112/1 (nouveau)

Le Service juridique propose d’insérer un nouvel

article  112/1  modifi ant l’article  88 du Code et rédigé

comme suit:

“Dans l’article 88, § 1er, alinéa 1er, du même Code,

remplacé par la loi du 3 décembre 2006, les mots “76,

alinéa 6” sont remplacés par les mots “76, alinéa 10”.”.

M. Christian Brotcorne (cdH) présente un amende-

ment n° 267 tendant à insérer un nouvel article 112/1

rédigé comme suit: “Art. 112/1. Dans l’article 88, § 1er,

aliéna 1er, du même Code, remplacé par la loi du 3 dé-

cembre 2006, les mots “76, alinéa 6”” sont remplacés

par les mots “76, § 2, alinéa 2”.

Cet amendement forme un tout avec l’amendement

n° 269 visant à réécrire l’article 76 du Code judiciaire

dans son intégralité. Il répond à l’observation n° 15 for-

mulée par le Service juridique de la Chambre.

*

* *

L’amendement n° 267, tendant à insérer un nouvel

article 112/1, est adopté par 12 voix et 2 abstentions.

Art. 115

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

“Dans l’article 101 du même Code, modifi é en der-

nier lieu par la loi du 3 décembre 2006, les modifi cations

suivantes sont apportées:

1° dans l’alinéa 1er, les mots ‘‘des chambres de la

jeunesse’’ sont remplacés par les mots ‘‘des chambres

de la famille, des chambres de la jeunesse, et des

chambres de règlement à l’amiable”.

2° L’alinéa suivant est inséré entre les alinéas 1er et 2:

“La mise en place de chambres de règlement à

l’amiable est soumise à l’appréciation du chef de corps

de la cour.”

3° dans l’alinéa 3, les mots “article 76, alinéa 6” sont

remplacés par les mots “article 76, alinéa 5”;

Art. 112/1 (nieuw)

De Juridische dienst stelt voor om een nieuw artikel

112/1  in te voeren om artikel 88 van het Wetboek te

wijzigen dat luidt als volgt:

“In artikel 88, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek,

vervangen bij de wet van 3 december 2006, worden de

woorden “76, zesde lid” vervangen door de woorden

“76, tiende lid”.”.

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient een amen-

dement nr. 267  dat een artikel 112/1  (nieuw) invoegt

luidende: “Art. 112/1. In artikel 88, § 1, eerste lid, van het-

zelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 december

2006, worden de woorden “76, zesde lid” vervangen

door de woorden “76, § 2, tweede lid”.”.

Dit amendement hangt samen met amendement nr.

269  tot herschrijving van het volledige artikel 76 van

het Gerechtelijk Wetboek. Aldus wordt ingegaan op

opmerking nr. 15 van de Juridische Dienst van de Kamer.

*

* *

Amendement nr. 267 dat artikel 112/1 (nieuw) invoert,

wordt aangenomen met 12 stemmen en 2 onthoudingen.

Art. 115

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“In artikel 101 van hetzelfde Wetboek, het laatst ge-

wijzigd bij de wet van 3 december 2006, worden de

volgende wijzigingen aangebracht:

1° in het eerste lid worden de woorden “en jeugd-

kamers” vervangen door de woorden “, familiekamers,

jeugdkamers en kamers voor minnelijke schikking”;

2° tussen het eerste en het tweede lid wordt het

volgende lid ingevoegd:

“De instelling van kamers voor minnelijke schikking

wordt aan de beoordeling van de korpschef van het

hof voorgelegd.”;

3° in het derde lid worden de woorden “artikel 76,

zesde lid” vervangen door de woorden “artikel 76,

vijfde lid”;

Page 173: 0682/015 - dekamer.be

1730682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

4° l’article est complété par un alinéa rédigé comme

suit:

“Pour que la chambre spécialisée de règlement à

l’amiable visée à l’alinéa 1er soit constituée valablement,

le membre de la cour désigné pour cette chambre doit

avoir suivi une formation spéciale dont le contenu est

déterminé par l’Institut de formation judiciaire. Si les

nécessités du service le justifi ent, le premier président

de la cour d’appel peut, à titre exceptionnel, et après

avoir recueilli l’avis du procureur du Roi, désigner un

magistrat effectif pour remplir les fonctions précitées

pour un terme d’un an au plus, même s’il n’a pas suivi

la formation spéciale.”

— Discussion

M. Christian Brotcorne (cdH) présente un amende-

ment n° 270 qui tend à remplacer l’article 115 par ce

qui suit:

“L’article 101 du même Code est remplacé par ce

qui suit:

“Art. 101. § 1er. Il y a à la cour d’appel des chambres

civiles, des chambres correctionnelles, des chambres

de la famille, des chambres de la jeunesse et des

chambres de règlement à l’amiable.

Une chambre correctionnelle au moins connaît des

appels formés contre les jugements rendus dans les

matières visées à l’article 76, § 2, alinéa 2.

Parmi les chambres de la jeunesse, une chambre

au moins se voit attribuer la compétence relative aux

poursuites engagées contre des personnes à la suite

d’une décision de dessaisissement prise en application

de la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la

jeunesse, à la prise en charge de mineurs ayant commis

un fait qualifi é infraction et à la réparation du dommage

causé par ce fait, dans le cadre d’un délit et/ou d’un

crime correctionnalisable.

La mise en place de chambres de règlement à

l’amiable est soumise à l’appréciation du chef de corps

de la cour.

§ 2. La cour d’appel se compose d’un premier pré-

sident, de présidents de chambre et de conseillers à

la cour d’appel.

Les chambres de la cour d’appel siègent soit au

nombre de trois conseillers à la cour, y compris le pré-

4° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid:

“Opdat de in het eerste lid bedoelde gespeciali-

seerde kamer voor minnelijke schikking geldig zou zijn

samengesteld, moet het lid van het hof dat voor die

kamer is aangewezen een bijzondere opleiding hebben

gevolgd waarvan de inhoud wordt bepaald door het

Instituut voor gerechtelijke opleiding. Uitzonderlijk en

indien de behoeften van de dienst het rechtvaardigen

kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, na

het advies te hebben ingewonnen van de procureur-

generaal, voor een termijn van ten hoogste een jaar een

werkend magistraat aanwijzen om de voornoemde taak

uit te oefenen, ook al heeft hij de bijzondere opleiding

niet gevolgd.”.”

— Bespreking

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient een amende-

ment nr. 270 in dat ertoe strekt artikel 115 te vervangen

door wat volgt:

“Artikel 101 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen

door wat volgt:

“Art. 101. § 1. Er zijn in het hof van beroep kamers

voor burgerlijke zaken, kamers voor correctionele

zaken, familiekamers, jeugdkamers en kamers voor

minnelijke schikking.

Ten minste één correctionele kamer neemt kennis

van het hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen

gewezen betreffende de in artikel 76, § 2, tweede lid,

bedoelde aangelegenheden.

Ten minste één van de jeugdkamers wordt bevoegd

voor de vervolgingen ingesteld tegen personen ten

aanzien van wie een beslissing tot uithandengeving is

genomen overeenkomstig de wet van 8 april 1965 be-

treffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen

van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit

hebben gepleegd en het herstel van de door dat feit

veroorzaakte schade, in het kader van een wanbedrijf

en/of correctionaliseerbare misdaad.

De instelling van kamers voor minnelijke schikking

wordt aan de beoordeling van de korpschef van het

hof voorgelegd.

§ 2. Het hof van beroep bestaat uit een eerste voor-

zitter, kamervoorzitters en raadsheren in het hof van

beroep.

De kamers van het hof van beroep houden zitting,

ofwel met drie raadsheren in het hof van beroep, de

Page 174: 0682/015 - dekamer.be

174 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

sident, soit au nombre d’un seul membre, président de

chambre ou conseiller à la cour.

La chambre correctionnelle spécialisée, visée au

§ 1er, alinéa 2, est composée de deux conseillers à la

cour d’appel, y compris le président, et d’un conseiller

à la cour du travail.

Pour que les chambres de la jeunesse visées au

§ 1er, alinéa 3, soient constituées valablement, deux au

moins de leurs membres doivent avoir suivi la formation

organisée dans le cadre de la formation continue des

magistrats visées à l’article 259sexies, § 1er, 1°, aliéna

3, requise pour l’exercice de la fonction de juge au

tribunal de la famille et de la jeunesse.

Pour que la chambre spécialisée de règlement à

l’amiable visée au § 1er, aliéna 4, soit constituée valable-

ment, le membre de la cour désigné pour cette chambre

doit avoir suivi une formation spéciale dont le contenu

est déterminé par l’Institut de formation judiciaire. Si les

nécessité du service le justifi ent, le premier président

de la cour d’appel peut, à titre exceptionnel, et après

avoir recueilli l’avis du procureur du Roi, désigner un

magistrat effectif pour remplir les fonctions précitées

pour un terme d’un an au plus, même s’il n’a pas suivi

la formation spéciale.”.”.

L’amendement n° 270 amendement fait écho à

l’amendement n° 269 visant à réécrire l’article 76 du

Code judiciaire dans son intégralité. Il tient compte

des observations formulées par le Service juridique de

la Chambre s’agissant de l’article 115 nouveau (130

ancien) de la proposition de loi (observations n° 18 à 21).

*

* *

L’amendement n° 270, qui remplace l’article 115, est

adopté par 12 voix et 2 abstentions.

L’article 115, tel qu’amendé, est adopté par 12 voix

et 2 abstentions.

Art. 117

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

voorzitter daaronder begrepen, ofwel met één lid, ka-

mervoorzitter of raadsheer in het hof.

De in § 1, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde cor-

rectionele kamer is samengesteld uit twee raadsheren in

het hof van beroep, de voorzitter daaronder begrepen,

en uit één raadsheer in het arbeidshof.

Opdat de in § 1, derde lid, bedoelde jeugdkamers

rechtsgeldig zouden zijn samengesteld, moeten ten

minste twee leden ervan de opleiding hebben genoten

die georganiseerd wordt in het kader van de voortge-

zette vorming van de magistraten, zoals bedoeld in

artikel 259sexies, § 1, 1°, derde lid, die vereist is voor

de uitoefening van het ambt van rechter in de jeugd-

rechtbank.

Opdat de in §  1, vierde lid, bedoelde gespeciali-

seerde kamer voor minnelijke schikking rechtsgeldig

zou zijn samengesteld, moet het lid van het hof dat voor

die kamer is aangewezen een bijzondere opleiding heb-

ben gevolgd waarvan de inhoud wordt bepaald door het

Instituut voor gerechtelijke opleiding. Uitzonderlijk en

indien de behoeften van de dienst het rechtvaardigen,

kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, na

het advies te hebben ingewonnen van de procureur-

generaal, voor een termijn van ten hoogste een jaar een

werkend magistraat aanwijzen om de voornoemde taak

uit te oefenen, ook al heeft hij de bijzondere opleiding

niet gevolgd.”.”

Amendement nr. 270  is een uitvloeisel van amen-

dement nr. 269 dat ertoe strekt artikel 76 van het Ge-

rechtelijk Wetboek integraal te herschrijven. Het houdt

rekening met de opmerkingen die de Juridische Dienst

van de Kamer heeft geformuleerd over het nieuwe

artikel 115  (vroeger artikel 130) van het wetsvoorstel

(opmerkingen nrs. 18 tot 21).

*

* *

Amendement nr. 270 dat artikel 115 vervangt, wordt

aangenomen met 12 stemmen en 2 onthoudingen.

Het aldus geamendeerde artikel 115 wordt aangeno-

men met 12 stemmen en 2 onthoudingen.

Art. 117

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

Page 175: 0682/015 - dekamer.be

1750682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

“Dans l’article 138 du même Code, remplacé par la

loi du 3 décembre 2006, l’alinéa 5 est complété par la

phrase suivante:

“Le magistrat désigné doit avoir suivi la formation

visée à l’article 144 ou à l’article 151, selon le cas.”.”.

— Discussion

Mme Sonja Becq (CD&V) présente un amendement

n° 273.

Les mots “, alinéa 2,” sont insérés après les mots “l’ar-

ticle 144” et après les mots “l’article 151”.

Le renvoi est affiné. Dans les articles 144 et 151 du

Code judiciaire, il est inséré, respectivement par les

articles 119 et 120 de la proposition de loi, un alinéa 2

qui traite spécifi quement de la formation des magistrats.

*

* *

L’amendement n° 273 est adopté par 12 voix et 2

abstentions.

L’ensemble de l’article 117, ainsi amendé, est égale-

ment adopté par 12 voix et 2 abstentions.

Art. 146

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

“Dans l’article 628 du même Code, modifi é en der-

nier lieu par la loi du 27 avril 2007, les 1°, 2° et 18° sont

chaque fois complétés par les mots “, sans préjudice

de l’article 638, § 1er”.”.

— Discussion

Le service juridique de la Chambre souligne qu’en

vertu de l’article 9, 1°, de la proposition de loi, le juge de

paix est compétent pour constater la présomption d’ab-

sence. L’article 150, qui insère dans le Code judiciaire un

article 638bis, détermine la compétence territoriale du

juge de paix, notamment en ce qui concerne les causes

concernant les présumés absents. Il conviendrait toute-

fois d’adapter l’article 628, 23°, du Code judiciaire, aux

termes duquel est compétent le juge du dernier domi-

cile en Belgique de la personne disparue, absente ou

“In artikel 138  van hetzelfde Wetboek, vervangen

bij de wet van 3 december 2006, wordt het vijfde lid

aangevuld met de volgende zin:

“De aangewezen magistraat moet de in artikel

144 dan wel in artikel 151, naar gelang van het geval,

bedoelde opleiding hebben gevolgd.”.”.

— Bespreking

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient een amendement

nr. 273 in.

Na de woorden “artikel 144” worden de woorden “,

tweede lid” ingevoegd en na de woorden “artikel 151”

worden de woorden “, tweede lid” ingevoegd.

De verwijzing wordt verfi jnd. In artikel 144 en artikel

151 van het Gerechtelijk Wetboek wordt door respectie-

velijk artikel 119 en 120 van het wetsvoorstel een tweede

lid ingeschreven dat specifi ek handelt over de opleiding

van de magistraten.

*

* *

Amendement nr. 273  wordt aangenomen met

12 stemmen en 2 onthoudingen.

Het gehele aldus geamendeerde artikel 117  wordt

eveneens aangenomen met 12 stemmen en 2 onthou-

dingen.

Art. 146

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“In artikel 628 van hetzelfde Wetboek, laatst gewij-

zigd bij de wet van 27 april 2007, worden de 1°, 2° en

18° telkens aangevuld met de woorden “onverminderd

de toepassing van artikel 638, § 1”.”

— Bespreking

De Juridische dienst van de Kamer stipt aan dat

krachtens artikel 9, 1° van het wetsvoorstel de vrede-

rechter bevoegd wordt om het vermoeden van afwezig-

heid vast te stellen. Artikel 150, dat in het Gerechtelijk

Wetboek een artikel 638bis invoegt, bepaalt de terri-

toriale bevoegdheid van de vrederechter, met name in

verband met de redenen waarom iemand vermoedelijk

afwezig is. Niettemin zou artikel 628, 23°, van het Ge-

rechtelijk Wetboek moeten worden aangepast, op grond

waarvan de bevoegde rechter de rechter van de laatste

Page 176: 0682/015 - dekamer.be

176 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

présumée absente ou, si celle-ci n’a jamais eu de

domicile en Belgique, le juge de l’arrondissement de

Bruxelles.

M. Christian Brotcorne (cdH) présente un amende-

ment n° 268, qui tend à remplacer l’article 146 par ce

qui suit:

“Art. 146. Dans l’article 628 du même Code, modifi é

en dernier lieu par la loi du 27 avril 2007, les modifi ca-

tions suivantes sont apportées:

1° les 1°, 2° et 18° sont chaque fois complétés par

les mots “, sans préjudice de l’article 638, § 1er”;

2° remplacer le 23° par ce qui suit:

“23° le juge du dernier domicile en Belgique de la

personne disparue, absente ou présumée absente ou,

si celle-ci n’a jamais eu de domicile en Belgique, le

juge de paix du 1er canton de Bruxelles ou le juge de

l’arrondissement de Bruxelles, selon le cas.”.”.

Cet amendement répond à l ’observation n° 2 du

Service juridique de la Chambre relative à la compé-

tence territoriale du juge de paix pour les personnes

présumées absentes.

*

* *

L’amendement n° 268, qui remplace l’article 146, est

adopté par 12 voix et 2 abstentions.

Art. 155

— Le texte adopté en première lecture s’énonce

comme suit:

“À l’article 731 du même Code, modifi é par la loi

du 21  février 2005, sont apportées les modifi cations

suivantes:

a) l’alinéa suivant est inséré entre les alinéas 1er et 2:

“En matière familiale, il s’agit de la chambre de règle-

ment à l’amiable du tribunal de la famille et de la jeu-

nesse. Cette chambre siège en chambre du conseil. “

b) cet article est complété par les alinéas suivants:

woonplaats in België is van de verdwenen, afwezige of

vermoedelijk afwezige persoon, of indien deze nooit

een woonplaats in België heeft gehad, de rechter van

het arrondissement Brussel.

De heer Christian Brotcorne (cdH) dient een amen-

dement nr. 268 dat ertoe strekt artikel 146 te vervangen

als volgt:

“Art. 146. In artikel 628 van hetzelfde Wetboek, het

laatst gewijzigd bij de wet van 27 april 2007, worden

de volgende wijzigingen aangebracht:

1° het 1°, het 2° en het 18° worden telkens voorafge-

gaan door de woorden “onverminderd artikel 638, § 1,”;

2° het 23° vervangen door wat volgt:

“23° de rechter van de laatste woonplaats in België

van de verdwenen, afwezige of vermoedelijk afwezige

persoon, dan wel, indien deze nooit een woonplaats in

België heeft gehad en naar gelang van het geval, de

vrederechter van het eerste kanton van Brussel of de

rechter van het arrondissement Brussel.”.”.

Dit amendement gaat in op opmerking nr. 2 van de

Juridische Dienst van de Kamer met betrekking tot de

territoriale bevoegdheid van de vrederechter inzake de

vermoedelijk afwezige personen.

*

* *

Amendement nr. 268 dat artikel 146 vervangt, wordt

aangenomen met 12 stemmen en 2 onthoudingen.

Art. 155

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“In artikel 731  van hetzelfde Wetboek, gewijzigd

bij de wet van 21 februari 2005, worden de volgende

wijzingen aangebracht:

a) tussen het eerste en het tweede lid wordt het

volgende lid ingevoegd:

“In familiezaken gaat het om de kamer voor minnelijke

schikking van de familie- en jeugdrechtbank. Die kamer

houdt zitting in raadkamer.”;

b) dit artikel wordt aangevuld met de volgende leden:

Page 177: 0682/015 - dekamer.be

1770682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

“En matière familiale, le tribunal de la famille doit, à

l’audience d’introduction, dans toutes les matières où

les parties sont capables de transiger, informer celles-ci

de la possibilité de résoudre leur litige par le biais de

la conciliation, de la médiation, ou de tout autre mode

alternatif de résolution des confl its.

En cas d’application de l’alinéa 2 de l’article 76

du Code judiciaire, à la demande des parties, ou si le

magistrat l’estime opportun, le dossier est alors renvoyé

à la chambre de règlement à l’amiable du tribunal de

la famille, sur la base des articles 661 et suivants du

Code judiciaire.

À défaut d’accord, ou en cas d’accord partiel, la

chambre de règlement à l’amiable renvoie, sur la base

des articles 661 et suivants du Code judiciaire, le dos-

sier devant la chambre de la famille devant laquelle le

dossier a été introduit.

Tout au long de l’instance, les parties ou le magistrat

ont la possibilité de solliciter le renvoi de leur cause

devant la chambre de règlement à l’amiable.

De même, tout au long de l’instance, si un accord

total ou partiel intervient, le procès-verbal en constate

les termes et l’expédition est revêtue de la formule

exécutoire, sauf si les parties requièrent l’application

de l’article 1043.

Tout ce qui se dit ou s’écrit au cours des audiences

de conciliation est confi dentiel.

Tant les parties que le juge conciliateur peuvent,

à tout moment, mettre un terme à la procédure de

conciliation.”.”

— Discussion

Mme Sonja Becq (CD&V) présente l’amendement

n° 274, qui tend à remplacer, dans le texte néerlandais

du b de l’article 155, les mots “Om het even wanneer

tijdens het geding” par les mots “In iedere stand van

het geding”.

L’amendement tend à proposer une meilleure traduc-

tion néerlandaise.

*

* *

L’amendement n° 274 est adopté par 12 voix et 2

abstentions.

“In familiezaken moet de familierechtbank de par-

tijen, in alle aangelegenheden waarin ze een dading

kunnen aangaan, tijdens de inleidende zitting inlichten

over de mogelijkheid hun geschil te beslechten via

verzoening, bemiddeling of elke andere alternatieve

wijze van geschillenbeslechting.

Bij toepassing van artikel 76, tweede lid, van het

Gerechtelijk Wetboek wordt het dossier, op verzoek

van de partijen of als de magistraat het opportuun acht,

dan naar de kamer voor minnelijke schikking van de

familierechtbank verwezen, op grond van de artikelen

661 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.

Bij ontstentenis van een overeenkomst of in geval

van gedeeltelijke overeenkomst verwijst de kamer voor

minnelijke schikking, op grond van de artikelen 661 en

volgende van het Gerechtelijk Wetboek, het dossier

naar de familiekamer waarbij het dossier werd ingeleid.

De partijen of de magistraat hebben gedurende

het gehele geding de mogelijkheid te vragen dat hun

zaak naar de kamer voor minnelijke schikking wordt

verwezen.

Om het even wanneer tijdens het geding worden,

indien een gehele of gedeeltelijke overeenkomst tot

stand komt, de bewoordingen ervan opgetekend in het

proces-verbaal waarvan de uitgifte wordt voorzien van

het formulier van tenuitvoerlegging, tenzij de partijen

om toepassing van artikel 1043 verzoeken.

Alles wat er wordt gezegd of geschreven tijdens de

zittingen van minnelijke schikking is vertrouwelijk.

Zowel de partijen als de rechter-verzoener kunnen

te allen tijde een einde stellen aan de procedure van

minnelijke schikking.”.”

— Bespreking

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient een amendement

nr. 274 in dat ertoe strekt in de Nederlandse tekst van

punt b van het artikel 155 de woorden “Om het even

wanneer tijdens het geding” te vervangen door de

woorden “In iedere stand van het geding”.

Het amendement beoogt een betere Nederlandse

vertaling.

*

* *

Amendement nr. 274  wordt aangenomen met

12 stemmen en 2 onthoudingen.

Page 178: 0682/015 - dekamer.be

178 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

L’ensemble de l’article 155, ainsi modifi é, est égale-

ment adopté par 12 voix et 2 abstentions.

Art. 160

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

“Dans la section 7/1, insérée par l’article 173, il est

inséré un article 1004/1 rédigé comme suit:

“Art. 1004/1. § 1er. Tout mineur a le droit d’être enten-

du par un juge dans les matières relatives à l’autorité

parentale, au droit d’hébergement ainsi qu’au droit aux

relations personnelles.

Il a le droit de refuser d’être entendu.

§ 2. Le mineur de moins de douze ans est entendu

à sa demande, à la demande des parties, du ministère

public ou d’office par le juge.

Le juge peut, par décision motivée par les circons-

tances de la cause, refuser d’entendre le mineur de

moins de douze ans, sauf lorsque la demande émane

de ce dernier ou du ministère public. La décision de

refus n’est pas susceptible de recours.

§ 3. Le mineur qui a atteint l’âge de douze ans est

informé par le juge, le cas échéant à l’adresse de

chacun de ses parents, de son droit à être entendu

conformément à l’article 1004/2. Un formulaire de

réponse est joint à cette information.

§ 4. Si le mineur a déjà été entendu au cours de la

procédure ou dans une instance précédente, même

devant un autre tribunal, le juge peut ne pas accéder

à la demande si aucun élément nouveau ne justifi e

celle-ci.

§ 5. Lorsque le mineur demande à être assisté par

un avocat, une copie de la demande est envoyée à

celui-ci s’il a fait choix d’un avocat ou au bâtonnier

en vue de la désignation d’un avocat conformément à

l’article 508/26.

§ 6. Le juge entend le mineur en un lieu qu’il consi-

dère comme approprié. À moins que le juge n’y déroge

par une décision motivée, l’entretien a lieu hors la pré-

sence de quiconque sauf, le cas échéant, la présence

de l’avocat du mineur.

Het gehele aldus geamendeerde artikel 155 wordt

eveneens aangenomen met 12 stemmen en 2 onthou-

dingen.

Art. 160

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“In afdeling 7/1, ingevoegd bij artikel 173, wordt een

artikel 1004/1 ingevoegd, luidende:

“Art. 1004/1. § 1. Elke minderjarige heeft het recht

gehoord te worden door een rechter inzake ouderlijk

gezag, recht op huisvesting en recht op persoonlijke

relaties.

Hij heeft het recht om te weigeren gehoord te worden.

§ 2. De minderjarige die jonger is dan 12 jaar wordt

gehoord op zijn verzoek, op verzoek van de partijen, van

het openbaar ministerie of, ambtshalve, van de rechter.

De rechter kan, middels een door de omstandighe-

den van de zaak gemotiveerde beslissing, weigeren

de minderjarige die jonger is dan twaalf te horen, be-

halve wanneer dat verzoek van deze laatste of van het

openbaar ministerie uitgaat. Tegen die beslissing van

weigering kan geen rechtsmiddel worden aangewend.

§ 3. De minderjarige die twaalf jaar oud is, wordt door

de rechter ingelicht, in voorkomend geval, op het adres

van elk van zijn ouders, over zijn recht om gehoord te

worden in overeenstemming met artikel 1004/2. Bij die

informatie wordt een antwoordformulier gevoegd.

§ 4. Indien de minderjarige in de loop van de rechts-

pleging of in een vorige aanleg reeds is gehoord, zelfs

voor een andere rechtbank, is de rechter niet verplicht

op het verzoek in te gaan, indien er geen nieuw element

is dat een verhoor rechtvaardigt.

§ 5. Wanneer de minderjarige vraagt om bijgestaan

te worden door een advocaat, wordt een afschrift van

het verzoek aan die advocaat gezonden indien hij een

advocaat heeft gekozen, of aan de stafhouder met het

oog op de aanwijzing van een advocaat overeenkomstig

artikel 508/26.

§ 6. De rechter hoort de minderjarige op een plaats

die hij geschikt acht. Tenzij de rechter hier middels

een gemotiveerde beslissing van afwijkt, vindt het on-

derhoud plaats buiten de aanwezigheid van wie ook,

uitgezonderd, in voorkomend geval, de advocaat van

de minderjarige.

Page 179: 0682/015 - dekamer.be

1790682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Le rapport de l’entretien est joint au dossier de la

procédure. Il relate les dires du mineur. Le mineur est

informé que les parties pourront prendre connaissance

du rapport. Il lui en est fait lecture.

Le rapport n’est signé ni par le mineur, ni par son

avocat. Si au cours de l’entretien, le juge estime que le

mineur n’a pas le discernement nécessaire, il l’indique

dans le rapport.

§ 7. L’entretien avec le mineur ne lui confère pas la

qualité de partie à la procédure.

Les opinions du mineur sont prises en considération

compte tenu de son âge et de son degré de maturité.”.”

— Discussion

Mme Sonja Becq (CD&V) présente un amendement

n° 275, qui tend à remplacer, dans le texte néerlandais

de l’article 160, § 1er, les mots “recht op huisvesting” par

les mots “de verblijfsregeling”.

L’amendement vise à utiliser une terminologie cor-

recte et uniforme.

*

* *

L’amendement n° 275 est adopté par 12 voix et 2

abstentions.

L’ensemble de l’article 160, ainsi amendé, est éga-

lement adopté par 12 voix et 2 abstentions.

Art. 211

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

“Dans l’article 1253 du même Code, modifi é par la

loi du 5  juillet 1976, les modifi cations suivantes sont

apportées:

1° dans l’alinéa 1er, les mots “Tout arrêt ou jugement”

sont remplacés par les mots “Toute décision rendue en

premier ressort ou en degré d’appel”;

2° dans l’alinéa 2, les mots “arrêts infi rmatifs” sont

remplacés par les mots “décisions infi rmatives rendues

sur recours”.”

Het verslag van het onderhoud wordt bij het dossier

van de rechtspleging gevoegd. Het verslag geeft weer

wat de minderjarige heeft gezegd. De minderjarige

wordt geïnformeerd over het feit dat de partijen er kennis

van kunnen nemen. Het verslag wordt hem voorgelezen.

Het verslag wordt noch door de minderjarige, noch

door zijn advocaat ondertekend. Indien de rechter tij-

dens het onderhoud vaststelt dat de minderjarige niet

over het nodige onderscheidingsvermogen beschikt,

maakt hij hiervan melding in het verslag.

§ 7. Het onderhoud met de minderjarige heeft niet tot

gevolg dat hij partij in het geding wordt.

Aan de mening van de minderjarige wordt passend

belang gehecht in overeenstemming met zijn leeftijd

en maturiteit.”.”

— Bespreking

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient een amendement

nr. 275 in dat ertoe strekt om In de Nederlandse tekst

van artikel 160, § 1 de woorden “recht op huisvesting”

te vervangen door de woorden “de verblijfsregeling”.

Het amendement beoogt een correcte en uniforme

terminologie.

*

* *

Amendement nr. 275  wordt aangenomen met

12 stemmen en 2 onthoudingen.

Het gehele aldus geamendeerde artikel 160 wordt

eveneens aangenomen met 12 stemmen en 2 onthou-

dingen.

Art. 211

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“In artikel 1253 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij

de wet van 5 juli 1976, worden de volgende wijzigingen

aangebracht:

1° in het eerste lid worden de woorden “Ieder arrest

of vonnis” vervangen door de woorden “Iedere beslis-

sing in eerste of tweede aanleg”;

2° in het tweede lid worden de woorden “arresten tot

vernietiging van vonnissen” vervangen door de woor-

den “beslissing tot vernietiging in beroep gewezen”.”

Page 180: 0682/015 - dekamer.be

180 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

— Discussion

Mme Sonja Becq (CD&V) présente un amendement

n° 276 tendant à remplacer, dans le texte néerlandais de

l’article 211, 1°, les mots “in eerste of tweede aanleg” par

les mots “in eerste aanleg of in hoger beroep gewezen”

et à insérer, dans le texte néerlandais du 2° du même

article, le mot “hoger” entre les mots “vernietiging in”

et les mots “beroep gewezen”.

L’amendement vise à fournir une traduction correcte.

*

* *

L’amendement n° 276 est adopté par 12 voix et 2

abstentions.

L’ensemble de l’article 211, ainsi amendé, est égale-

ment adopté par 12 voix et 2 abstentions.

Art. 217

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

“Dans le même Code, il est inséré un article

1253ter/4 rédigé comme suit:

Art 1253ter/4. §  1er. Lorsque l’urgence est invoquée,

le tribunal de la famille statue en référé.

À défaut d’urgence, et sauf application de l’article

1043, le juge renvoie la cause à une audience ordinaire.

§  2. Sont réputées urgentes et peuvent être intro-

duites par requête contradictoire, citation ou compa-

rution volontaire les causes relatives:

1° aux résidences séparées;

2° à l’autorité parentale;

3° au droit d’hébergement et au droit aux relations

personnelles envers un enfant mineur;

4° aux obligations alimentaires;

5° aux enlèvements internationaux d’enfants.

— Bespreking

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient een amendement

nr. 276 in dat ertoe strekt om in artikel 211, 1°, de woor-

den “in eerste of tweede aanleg” te vervangen door de

woorden “in eerste aanleg of in hoger beroep gewezen”

en in punt 2° van hetzelfde artikel na de woorden “ver-

nietiging in” het woord “hoger” in te voegen.

Het amendement beoogt een correcte vertaling.

*

* *

Amendement nr. 276  wordt aangenomen met

12 stemmen en 2 onthoudingen.

Het gehele artikel 211, aldus geamendeerd wordt

eveneens aangenomen met 12 stemmen en 2 onthou-

dingen.

Art. 217

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“In hetzelfde wetboek wordt een artikel 1253ter/4

ingevoegd, luidende:

“Art 1253ter/4. § 1. Wanneer spoedeisendheid wordt

aangevoerd, doet de familierechtbank uitspraak in kort

geding.

Zonder spoedeisendheid en behoudens toepassing

van artikel 1043 verwijst de rechter de zaak naar een

gewone zitting.

§ 2. Worden geacht spoedeisend te zijn en kunnen

worden ingeleid bij tegensprekelijk verzoekschrift,

dagvaarding of vrijwillige verschijning, de zaken met

betrekking tot:

1° de afzonderlijke verblijfplaatsen;

2° het ouderlijk gezag;

3° het recht op huisvesting en het recht op persoonlijk

contact ten overstaan van een minderjarig kind;

4° de onderhoudsverplichtingen;

5° de internationale kinderontvoeringen.

Page 181: 0682/015 - dekamer.be

1810682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Il est statué selon les formes de la procédure en

référé.

Si la cause est introduite par citation, le délai visé à

l’article 1035, alinéa 2, est d’application.

Dans les autres cas, l’audience d’introduction a lieu

au plus tard dans les quinze jours qui suit le dépôt au

greffe.

Si les causes visées à l’alinéa 1er sont introduites

en même temps que d’autres causes, le tribunal de la

famille peut décider d’appliquer la procédure décrite

dans le présent article à ces autres demandes.”.

— Discussion

Mme Sonja Becq (CD&V) estime qu’il conviendrait

de remplacer, dans le paragraphe de l’article proposé,

dans le texte néerlandais, le mot “spoedeisendheid” par

le mot “hoogdringendheid”.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) se demande

si les termes “spoedeisendheid” et “hoogdringendheid”

ont toujours la même signifi cation en droit.

L’article 584, alinéas 1er et 2, du Code judiciaire, qui

traite de la compétence en référé, utilise le terme “spoe-

deisend”. Il convient donc de rester prudent.

Mme Sarah Smeyers (N-VA) propose d’utiliser dans

tout le texte de la proposition de loi le terme “hoogdrin-

gendheid”, qui est le plus courant.

La représentante du ministre de la Justice répond que

le Conseil d’État préfère le terme “spoedeisendheid”.

La commission marque son accord sur le maintien

du terme “spoedeisendheid”.

Le service juridique de la Chambre propose d’insérer

dans l’article 1253ter/4, §  2, alinéa 4, proposé, les mots

“de la requête” entre les mots “le dépôt” et les mots “au

greffe”, afi n de rectifi er un oubli.

M. Christian Brotcorne (cdH) ne souscrit pas à la

proposition.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) fait obser-

ver que les versions française et néerlandaise de

De uitspraak wordt gedaan volgens de vormvoor-

schriften van de procedure in kort geding.

Zo de zaak bij dagvaarding wordt ingeleid, is de bij

artikel 1035, tweede lid, beoogde termijn van toepas-

sing.

In de andere gevallen heeft de inleidende zitting

plaats uiterlijk binnen vijftien dagen nadat het verzoek-

schrift ter griffie is ingediend.

Zo de bij het eerste lid beoogde zaken samen met

andere zaken worden ingeleid, kan de familierechtbank

beslissen de in dit artikel beschreven procedure toe te

passen op die andere vorderingen.”.”

— Bespreking

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) is van mening dat het

woord “spoedeisendheid” in paragraaf in van het voor-

gestelde artikle best wordt vervangen door het woord

“hoogdringendheid”.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) vraagt

zich af of de juridische betekenis van de begrippen

“spoedeisendheid” en “hoogdringendheid” altijd het-

zelfde is.

In artikel 584, eerste en tweede lid van het Gerech-

telijk Wetboek dat handelt over de bevoegdheid in kort

geding, wordt de term “spoedeisend” gebruikt. Enige

voorzichtigheid is dus toch geboden.

Mevrouw Sarah Smeyers (N-VA) stelt voor om in de

hele tekst van het wetsvoorstel de term “hoogdringend-

heid” te gebruiken omdat die het meest gangbaar is.

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie

antwoordt dat de Raad van State de term “spoedeisend-

heid” verkiest.

De commissie gaat ermee akkoord om de term

“spoedeisendheid” te behouden.

De Juridische dienst van de Kamer stelt voor om In de

Franse tekst van het voorgestelde artikel 1253ter/4, § 2,

vierde lid, tussen de woorden “le dépôt” en de woorden

“au greffe” de woorden “de la requête” in te voegen. Het

gaat om de rechtzetting van een vergetelheid.

De heer Christian Brotcorne (cdH) gaat niet akkoord

met het voorstel.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) merkt

op de Nederlandse en de Franse tekst van het voor-

Page 182: 0682/015 - dekamer.be

182 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

l’article 1253ter/4, §  2, alinéa 4, proposé, ne sont pas

entièrement identiques.

La commission décide de remplacer, dans le texte

néerlandais de l’article 1253ter/4, §   2, alinéa 4, pro-

posé, les mots “nadat het verzoekschrift ter griffie is

ingediend” par les mots “na de neerlegging ter griffie”.

La commission décide de ne pas suivre la proposition

du service juridique.

Mme Sonja Becq (CD&V) présente l’amendement

n° 277, qui tend à remplacer, dans le texte néerlandais

de l’article 1253ter/4, §  2, 3°, proposé, les mots “het

recht op huisvesting” par les mots “de verblijfsregeling”.

Cet amendement tend à ce que soit utilisée une

terminologie correcte et uniforme.

*

* *

L’amendement n° 277  est adopté par 12  voix et

2 abstentions.

L’ensemble de l’article 217, tel qu’il a été modifi é, est

également adopté par 12 voix et 2 abstentions.

Art. 218

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

Dans le même Code, il est inséré un article

1253ter/6 rédigé comme suit:

“Art. 1253ter/6. Dans le cadre des demandes

urgentes, après avoir invité les parties à faire usage

de la conciliation ou de la médiation, le tribunal de la

famille peut notamment prendre les mesures suivantes:

1° ordonner ou modifi er toute disposition relative à

l’autorité parentale, à l’hébergement, et au droit aux

relations personnelles;

2° fi xer, modifi er ou supprimer les obligations ali-

mentaires;

3° fi xer les résidences séparées des époux et des

cohabitants légaux.

gestelde artikel 1253ter/4, § 2, vierde lid, niet volledig

gelijk is.

De commissie besluit om in de Nederlandse tekst

van het voorgestelde artikel 1253ter/4, § 2, vierde lid

de woorden “nadat het verzoekschrift ter griffie is inge-

diend” te vervangen door de woorden “na de neerleg-

ging ter griffie”.

De commissie besluit het voorstel van de Juridische

dienst niet te volgen.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient een amendement

nr. 277 in dat ertoe strekt in de Nederlandse tekst van

het voorgestelde artikel 1253ter/4, § 2, 3°, de woorden

“het recht op huisvesting” te vervangen door de woor-

den “de verblijfsregeling”.

Het amendement beoogt het gebruik van een correct

en uniforme terminologie.

*

* *

Amendement nr. 277 wordt aangenomen met 12

stemmen en 2 onthoudingen.

Het gehele en aldus geamendeerde artikel 217

wordt eveneens aangenomen met 12 stemmen en 2

onthoudingen.

Art. 218

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1253ter/6,

ingevoegd, luidende:

“Art. 1253ter/6. In het kader van de vorderingen bij

hoogdringendheid kan de familierechtbank, na de par-

tijen te hebben uitgenodigd om gebruik te maken van

minnelijke schikking of bemiddeling, onder andere de

volgende maatregelen nemen:

1° bevelen of aanpassen van alle maatregelen be-

treffendede uitoefening van het ouderlijk gezag, de

organisatie van de verblijfsregeling en het recht op-

persoonlijk contact;

2° begroten, wijzigen of afschaffen van de onder-

houdsbijdragen;

3° vaststellen van de afzonderlijke verblijfplaats

vande echtgenoten of de wettelijk samenwonenden.

Page 183: 0682/015 - dekamer.be

1830682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

À cet égard, si un époux ou un cohabitant légal se

rend coupable à l’égard de son conjoint d’un fait visé

à l’article 375, 398 à 400, 402, 403 ou 405 du Code

pénal ou a tenté de commettre un fait visé à l’article

375, 393, 394 ou 397 du même Code ou s’il existe des

indications sérieuses de tels comportements, l’autre

époux ou cohabitant légal se verra attribuer, s’il en fait

la demande et sauf circonstances exceptionnelles, la

jouissance de la résidence conjugale ou commune;

4° interdire à un des époux, pendant la durée qu’il

fi xe, d’aliéner, d’hypothéquer ou d’engager des biens

mobiliers ou immobiliers propres ou communs sans le

consentement du conjoint; il peut interdire le déplace-

ment des meubles ou en attribuer l’usage personnel à

un des deux époux.

Les actes d’aliénation sont les actes visés à l’article

1er de la loi du 16 décembre 1851 sur la révision du

régime hypothécaire et à l’article 8 de la loi du 10 février

1908 sur la navigation maritime et la navigation inté-

rieure;

5° obliger l’époux qui possède les biens mobiliers à

donner caution ou à justifi er d’une solvabilité suffisante;

6° utiliser les mêmes pouvoirs que ceux qui lui sont

attribués à l’article 221 du Code civil. Dans ce cas,

il peut opposer son jugement à tous tiers débiteurs

actuels ou futurs sur la notifi cation qui leur aura été faite

par un huissier de justice à la requête d’une des parties.

Lorsque le jugement cesse de produire ses effets, les

tiers débiteurs en sont informés de la même manière à

la requête de la partie la plus diligente.”

— Discussion

Mme Sonja Becq (CD&V) présente l’amendement

n° 278, qui tend à remplacer, dans l’article 1253ter/6,

2°, proposé, les mots “obligations alimentaires” par les

mots “pensions alimentaires”.

Cet amendement propose d’utiliser la terminologie

correcte (cf. chapitre XII de la partie IV De la procédure

civile). Il n’est question d’une obligation alimentaire que

dans le cadre des articles 203 et suivants du Code civil

concernant les enfants (mineurs). Les termes “pensions

alimentaires” ont en revanche une portée plus large et

Indien een echtgenoot of een wettelijk samenwonen-

de zich tegenover de andere schuldig gemaakt heeft

aan een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot

400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek, of heeft

gepoogd een feit te plegen als bedoeld in de artikelen

375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, of indien

er ernstige aanwijzingen voor dergelijke gedragingen

bestaan, zal de andere echtgenoot of wettelijk samen-

wonende behalve bij uitzonderlijke omstandigheden

het genot van de echtelijke of de gemeenschappelijke

verblijfplaats toegewezen krijgen indien hij daarom

verzoekt;

4° aan een der echtgenoten verbod opleggen om,

voor de tijd die hij bepaalt, eigen of gemeenschap-

pelijkeroerende of onroerende goederen, zonder de

instemming van de andere echtgenoot te vervreemden,

te hypothekeren of te verpanden; hij kan de verplaatsing

van de meubelen verbieden of het persoonlijk gebruik

ervan aan een van beide echtgenoten toewijzen.

Daden van vervreemding zijn alle daden bedoeld in

artikel 1 van de wet van 16 december 1851 van de wet

tot herziening van het hypothecair stelsel en in artikel

8 van de wet van 10 februari 1908 betreffende de zee-

en binnenvaart;

5° de echtgenoot die de roerende goederen onder

zich heeft, verplichten zich borg te stellen of voldoende

solvabilietit aan te tonen;

6° gebruik maken van dezelfde bevoegdheden als

hem bij artikel 221 van het Burgerlijk Wetboek zijn

toegekend. In dit geval kan zijn vonnis ingeroepen

worden tegen alle tegenwoordige of toekomstige

derden-schuldenaars, nadat zij hun, op verzoek van

een van de partijen, door een gerechtsdeurwaarder zal

zijn betekend. Wanneer het vonnis ophoudt gevolgen te

hebben, krijgen de derden-schuldenaars op dezelfde

wijze daarvan bericht ten verzoeke van de meest ge-

rede partij.”

— Bespreking

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient een amendement

nr. 278 in dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel

1253ter/6, 2° het het woord “onderhoudsbijdragen” te

vervangen door de woorden “uitkeringen tot levenson-

derhoud”.

Het amendement stelt voor de juiste terminologie (vgl.

Hoofdstuk XII van deel IV Burgerlijke rechtspleging) te

gebruiken. Van een onderhoudsbijdrage is enkel sprake

in het kader van artikel 203 e.v. van het Burgerlijk Wet-

boek m.b.t. (minderjarige) kinderen. De term “uitkeringen

tot levensonderhoud” heeft daarentegen een ruimere

Page 184: 0682/015 - dekamer.be

184 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

comprennent, entre autres, aussi les rentes alimentaires

entre époux.

*

* *

L’amendement n° 278  est adopté par 12  voix et

2 abstentions.

L’ensemble de l’article 218, ainsi modifi é, est égale-

ment adopté par 12 voix et 2 abstentions.

Art. 219

— Le texte adopté en première lecture s’énonce

comme suit:

Dans le même code il est inséré un article 1253ter/7,

rédigé comme suit:

“Art. 1253ter/7. Si une demande relative à un mineur

lui est soumise, le tribunal de la famille prend toutes

diligences et fait procéder à toutes investigations utiles,

compte tenu de l’intérêt supérieur de l’enfant.

Le tribunal peut notamment faire procéder à toutes

investigations utiles pour connaître la personnalité de

l’enfant, le milieu où il est élevé, déterminer son intérêt

et les moyens appropriés à son éducation ou à son

traitement.

Il peut faire procéder à une étude sociale par l’inter-

médiaire du service social compétent et soumettre

l’enfant à un examen médico-psychologique, lorsque

le dossier qui lui est soumis ne lui paraît pas suffisant.

Lorsque le tribunal fait procéder à une étude sociale,

il ne peut, sauf en cas d’extrême urgence, prendre ou

modifi er sa décision qu’après avoir pris connaissance

de l’avis du service social compétent, à moins que cet

avis ne lui parvienne pas dans le délai qu’il a fi xé et qui

ne peut dépasser septante-cinq jours.

L’information est, en tout cas, communiquée aux

parties avant l’audience.

Le tribunal tient compte, le cas échéant, des opinions

exprimées par les enfants conformément à l’article

1004/1.”.

draagwijdte en omvat o.a. ook onderhoudsuitkeringen

tussen echtgenoten.

*

* *

Amendement nr. 278 wordt aangenomen met 12

stemmen en 2 onthoudingen.

Het gehele en aldus geamendeerde artikel 218

wordt eveneens aangenomen met 12 stemmen en 2

onthoudingen.

Art. 219

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1253ter/7

ingevoegd, luidende:

“Art. 1253ter/7. De familierechtbank neemt, indien

het verzoek dat haar wordt voorgelegd betrekking heeft

op een minderjarige, alle maatregelen en verricht de

nodige daden van onderzoek, rekening houdend met

het hoger belang van het kind.

De rechtbank kan met name alle maatregelen treffen

en het onderzoek doen verrichten dat nodig is om de

persoonlijkheid van het kind en het milieu waarin het

wordt grootgebracht, te kennen en om uit te maken wat

zijn belang is en welke middelen voor zijn opvoeding

of behandeling geschikt zijn.

Zij kan een maatschappelijk onderzoek doen verrich-

ten, door bemiddeling van de bevoegde sociale dienst,

en het kind aan een medisch-psychologisch onderzoek

onderwerpen, indien hij het haar meegedeelde dossier

niet voldoende acht.

Indien de rechtbank een maatschappelijk onderzoek

doet verrichten, kan zij, behoudens in spoedeisende

gevallen, haar beslissing eerst nemen of wijzigen, na

kennis genomen te hebben van het advies van de be-

voegde sociale dienst, tenzij dit advies haar niet bereikt

binnen de door haar bepaalde termijn, die niet meer

dan vijfenzeventig dagen mag bedragen.

Van de informatie wordt in alle gevallen aan de par-

tijen kennis gegeven voor de zitting.

De rechtbank houdt, in voorkomend geval, rekening

met de meningen van de kinderen die werden geuit op

de wijze bepaald bij artikel 1004/1.”.”

Page 185: 0682/015 - dekamer.be

1850682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

— Discussion

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) fait obser-

ver que l’article 1253ter/7, alinéa 4, proposé signifi e que

si le tribunal fait procéder à une enquête sociale, il doit

en fait attendre le rapport relatif à cette enquête avant

de pouvoir prendre ou modifi er une décision, sauf en

cas d’urgence. L’intention ne peut tout de même pas

être d’empêcher le tribunal de prononcer un jugement

interlocutoire tant que le rapport relatif à l ’enquête

sociale n’est pas disponible, n’est-ce pas? Aujourd’hui,

il arrive souvent que le tribunal impose une mesure

provisoire lorsqu’il ordonne en enquête sociale. Cela

doit rester possible.

La représentante du ministre de la Justice répond

que le tribunal de la famille doit pouvoir prononcer un

jugement interlocutoire en attendant le rapport relatif à

l’enquête sociale, même lorsqu’il ne s’agit pas de cas

d’urgence.

De plus, le tribunal de la famille n’est pas obligé de

faire procéder à une enquête sociale. Il peut tout aussi

bien prendre une décision sans demander d’enquête

sociale.

Mme Sonja Becq (CD&V) suppose que l’intention est

que le tribunal doive tenir compte de l’enquête sociale

lorsqu’elle est demandée et que c’est la raison pour

laquelle il est disposé que le tribunal ne peut statuer

que si le rapport d’enquête est disponible.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) estime que le

tribunal doit décider lui-même s’il doit attendre ou non le

délai maximum de 75 jours pour l’enquête sociale pour

statuer: le tribunal décide donc lui-même si une affaire

est urgente ou non.

La représentante du ministre de la justice renvoie

à l’article 19, alinéa 2, du Code judiciaire. Cet article

dispose que le juge peut, avant dire droit, à tout stade

de la procédure, ordonner une mesure préalable desti-

née soit à instruire la demande ou à régler un incident

portant sur une telle mesure, soit à régler provisoirement

la situation des parties. simple ou, lorsque la partie a

fait défaut à l’audience d’introduction et qu’elle n’a pas

d’avocat, par pli judiciaire.)

M. Christian Brotcorne (cdH) souligne que la dispo-

sition de l’article 1253ter/7, alinéa 4, proposé reproduit

littéralement l’article 50, alinéa 3, de la loi du 8 avril

1965 relative à la protection de la jeunesse, à la prise en

— Bespreking

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) merkt

op dat het voorgestelde artikel 1253ter/7, vierde lid

eigenlijk betekent dat de rechtbank indien zij een maat-

schappelijk onderzoek doet verrichten eigenlijk moet

wachten op het verslag van dat onderzoek alvorens

zij een beslissing kan nemen of wijzigen behoudens

spoedeisende gevallen. Het kan toch niet de bedoeling

zijn dat de rechtbank geen tussenvonnis kan nemen

zolang het verslag van het maatschappelijk onderzoek

niet beschikbaar is? Vandaag is het zo dat de rechtbank

dikwijls een voorlopige maatregel opgelegd als hij een

maatschappelijk onderzoek beveelt. Dit moet mogelijk

blijven.

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie

antwoordt dat het mogelijk moet zijn voor de familie-

rechtbank om een tussenvonnis te nemen in afwachting

van het verslag van het maatschappelijk onderzoek,

ook als het gaat om gevallen die niet spoedeisend zijn.

Bovendien is de familierechtbank niet verplicht om

een maatschappelijk onderzoek te doen verrichten.

Zij kan even goed een beslissing nemen zonder een

maatschappelijk onderzoek aan te vragen.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) vermoedt dat het de

bedoeling is dat de rechtbank rekening moet houden met

het maatschappelijk onderzoek als het is aangevraagd.

Daarom is bepaald dat de rechtbank pas kan beslissen

als het verslag van het onderzoek er is.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) is van

mening dat de rechtbank zelf moet oordelen of de ter-

mijn van maximum 75 dagen voor het maatschappelijk

onderzoek moet worden afgewacht of niet om een

beslissing te nemen: de rechtbank oordeelt dus zelf of

een zaak spoedeisend is of niet.

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie

verwijst naar artikel 19, tweede lid van het Gerechtelijk

Wetboek. Dat artikel stipuleert dat de rechter alvorens

recht te doen in elke stand van de rechtspleging, een

voorafgaande maatregel kan bevelen om de vordering

te onderzoeken of een tussengeschil te regelen dat

betrekking heeft op een dergelijke maatregel, dan wel

de toestand van de partijen voorlopig te regelen.

De heer Christian Brotcorne (cdH) wijst erop dat de

bepaling in het voorgestelde artikel 1253ter/7, vierde lid

letterlijk is overgenomen uit artikel 50, derde lid van de

Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming,

Page 186: 0682/015 - dekamer.be

186 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

charge des mineurs ayant commis un fait qualifi é infrac-

tion et à la réparation du dommage causé par ce fait.

Il plaide dès lors pour que ce texte ne soit pas modifi é.

Art. 260

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

“L’article 44 de la même loi, remplacé par la loi du

2 février 1994 et modifi é par les lois du 29 avril 2001 et

du 24 avril 2003, est remplacé par ce qui suit:

“Art. 44. La compétence territoriale du tribunal de

la jeunesse est déterminée par le domicile ou à défaut

par la résidence habituelle du mineur.

Le tribunal saisi peut à la demande d’une des parties

ou du ministère public, transférer le litige au tribunal

de la jeunesse d’un autre arrondissement s’il l’estime

nécessaire dans l’intérêt de l’enfant. Le tribunal motive

sa décision. Cette décision lie le tribunal auquel la

charge est transférée. Elle n’est susceptible d’aucun

recours hormis l’appel du procureur du Roi.”.”

— Discussion

Le Service juridique fait observer que dans l’article

44, alinéa 2, proposé, les mots “au tribunal de la jeu-

nesse” et les mots “naar de jeugdkamer van de fami-

lierechtbank” ne concordent pas.

La commission décide de remplacer les mots “naar

de jeugdkamer van de familierechtbank” dans le texte

néerlandais de l’article 44 proposé, alinéa 2, par les

mots “naar de jeugdrechtbank”.

Art. 281

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

“À l’article 69  des lois relatives aux allocations

familiales pour travailleurs salariés coordonnées le

19  décembre  1939, les modifi cations suivantes sont

apportées:

1° dans le §    1er, alinéa  5, la dernière phrase est

remplacée par ce qui suit:

het ten laste nemen van minderjarigen die een als mis-

drijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel

van de door dit feit veroorzaakte schade. Hij pleit er dan

ook voor om de tekst niet te wijzigen.

Art. 260

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“Artikel 44 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van

2 februari 1994 en gewijzigd bij de wetten van 29 april

2001 en 24 april 2003, wordt vervangen door wat volgt:

“Art. 44. De territoriale bevoegdheid van de jeugd-

rechtbank wordt bepaald door de woonplaats of, bij

gebrek daarvan, gewone verblijfplaats van de minder-

jarige.

De rechtbank bij wie de zaak aanhangig is

gemaakt,kan op verzoek van een van de partijen of

van het openbaar ministerie het geschil verwijzen naar

de jeugdkamer van de familierechtbank van een ander

arrondissement indien zij zulks nodig acht in het belang

van het kind. De rechtbank motiveert zijn beslissing.

Deze beslissing is bindend voor de rechtbank aan wie

de zaak wordt overgedragen. Met uitzondering van het

hoger beroep ingesteld door de procureur des Koning-

sis zij niet vatbaar voor enig rechtsmiddel.”.”

— Bespreking

De Juridische dienst merkt op dat in het voorgestelde

artikel 44, tweede lid, de woorden “au tribunal de la

jeunesse” en de woorden “naar de jeugdkamer van de

familierechtbank” niet overeenstemmen.

De commissie beslist om de woorden“naar de jeugd-

kamer van de familierechtbank” in de Nederlandse tekst

van het voorgestelde artikel 44, tweede lid te vervangen

door de woorden “naar de jeugdrechtbank”.

Art. 281

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“In artikel 69, § 1, derde lid, van de wetten betreffen-

de de kinderbijslag voor loonarbeiders gecoordineerd

op 19 december 1939, worden de volgende wijzigingen

aangebracht:

1° in § 1, vijfde lid wordt de laatste zin vervangen

door wat volgt:

Page 187: 0682/015 - dekamer.be

1870682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

“Lorsque les parents ne s’accordent pas sur l’attri-

bution des allocations familiales et qu’ils sont séparés

ou en instance de séparation, ils peuvent demander

au tribunal de la famille de désigner l’allocataire et ce,

dans l’intérêt de l’enfant. Lorsqu’il est saisi d’une telle

demande, le tribunal de la famille peut décider, soit de

désigner un seul allocataire, soit que les allocations

familiales seront en tout ou en partie rétrocédées par

un parent à l’autre.

Cette décision produit ses effets le premier jour du

mois qui suit celui au cours duquel elle a été notifi ée à

l’organisme d’allocations familiales compétent.”

2° Le §  3 est remplacé par ce qui suit:

“§  3. Si l’intérêt de l’enfant l’exige, le père, la mère,

l’adoptant, le tuteur officieux, le tuteur, le curateur ou

l’attributaire peut faire opposition au paiement à la

personne visée aux § §  1er, 2 ou 2bis, conformément à

l’article 572ter, 3° et 4°, du Code judiciaire”.”.

— Discussion

Mme  Sabine Lahaye-Battheu (Open Vld) se de-

mande s’il ne convient pas de tenir également compte

du compte enfant. Depuis la loi du 19 mars 2010 visant à

promouvoir une objectivation du calcul des contributions

alimentaires des père et mère au profi t de leurs enfants,

il est possible de verser les allocations familiales direc-

tement sur un compte enfant. En cas de coparenté en

matière de résidence, il est déjà fréquent que la caisse

qui paie les allocations familiales les verse directement

sur le compte enfant.

La représentante du ministre de la Justice répond que

le compte enfant ne donne lieu à aucune modifi cation

de texte.

La commission est d’accord de ne pas modifi er le

texte.

La commission décide également de remplacer,

dans l’article 281, 1°, le mot “rétrocédées” par le mot

“versées”.

Art. 283

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

“À l’article 5, 3° et 4°, de l’arrêté-loi du 10  janvier

1945  concernant la sécurité sociale des ouvriers

“Wanneer de ouders, die gescheiden leven dan wel

de intentie hebben om gescheiden te leven, geen ak-

koord bereiken over de toewijzing van de kinderbijslag,

kunnen zij de familie- en jeugdrechtbank verzoeken

de rechthebbende aan te wijzen, in het belang van het

kind. Wanneer ze gevat is met dergelijk verzoek, kan de

familie- en jeugdrechtbank beslissen om één rechtheb-

bende aan te duiden, dan wel de kinderbijslag al dan

niet gedeeltelijk toe te wijzen aan één ouder.

Deze beslissing heeft uitwerking vanaf de eerste dag

van de maand die volgt op die waarin zij ter kennis werd

gebracht aan de bevoegde instantie voor kinderbijslag.”

2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt:

“§ 3. Zo de belangen van het kind dit vereisen, kan

de vader, de moeder, de adoptant, de pleegvoogd,

de voogd, de curator of de titularis, verzet doen bij

de familie- en jeugdrechtbank tegen de betaling aan

de persoon als bedoeld in artikel 572ter, 3 en 4°, van

het Gerechtelijk Wetboek.”.”

— Bespreking

Mevrouw Sabine Lahaye-Battheu (Open Vld) vraagt

zich af of geen rekening moet worden gehouden met

de kinderrekening. Sinds de wet van 19  maart 2010

ter bevordering van een objectieve berekening van de

door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor

hun kinderen is het mogelijk om de kinderbijslag recht-

streeks op een kinderrekening te storten. In het geval

van verblijfsco-ouderschap wordt de kinderbijslag door

de uitbetalende kas vaak al rechtstreeks gestort op de

kinderrekening.

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie

antwoordt dat de kinderrekening geen aanleiding geeft

tot een tekstwijziging.

De commissie gaat akkoord om de tekst niet te wij-

zigen.

De commissie beslist eveneens om in artikel 281,

1° de woorden “toe te wijzen” te vervangen door de

woorden “door te storten”.

Art. 283

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“In artikel 5, 3° en 4° van het koninklijk besluit van

10  januari 1945 betreffende de maatschappelijke

Page 188: 0682/015 - dekamer.be

188 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

mineurs et assimilés, les mots “juge de paix” sont rem-

placés par les mots “tribunal de la famille.”.”

— Discussion

Mme Sonja Becq (CD&V) présente l’amendement n°

279, qui tend à supprimer l’article 283 de la proposition

de loi.

L’article 283  vise à modifi er l’arrêté-loi du 10  jan-

vier 1945 concernant la sécurité sociale des ouvriers

mineurs et assimilés. Or, cet arrêté-loi a été abrogé par

l’article 166 de la loi-programme I du 24 décembre 2002,

avec effet au 1er janvier 2003. La modifi cation visée est

donc sans objet.

*

* *

L’amendement n° 279, qui supprime l’article 283, est

adopté par 12 voix et 2 abstentions.

Art. 286

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

“L’opposition contre les décisions rendues par le

juge de paix, ou par le tribunal civil du tribunal de pre-

mière instance dans les matières de la compétence des

chambres de la famille des tribunaux de la famille et de

la jeunesse, ou encore par le tribunal de la jeunesse

dans les matières civiles, est formée devant le tribunal

de la famille. Si l’opposition a été formée avant l’entrée

en vigueur de la présente loi, les dispositions de l’article

310 sont d’application.”.”

— Discussion

M.  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) propose

de supprimer, dans l ’article proposé, les mots “des

chambres de la famille”.

La représentante du ministre de la Justice souscrit

à cette proposition.

La commission marque, elle aussi, son accord sur la

proposition de M. Van Hecke.

zekerheid der mijnwerkers en gelijkgestelden, wordt

het woord “vrederechter” vervangen door het woord

“familierechtbank”.”

— Bespreking

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient een amendement

nr. 279 in dat ertoe strekt artikel 283 van het wetsvoorstel

op te heffen.

Artikel 283 beoogt de Besluitwet van 10  januari

1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van

de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden te wijzigen.

Deze Besluitwet werd echter bij artikel 166 van de Pro-

grammawet I van 24 december 2002 met ingang van

1 januari 2003 opgeheven. De beoogde wijziging is dus

zonder voorwerp.

*

* *

Amendement nr. 279 dat artikel 283 opheft, wordt

aangenomen met 12 stemmen en 2 onthoudingen.

Art. 286

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“Verzet tegen de beslissingen gewezen door de

vrederechter of de burgerlijke rechtbank van de recht-

bank van eerste aanleg in aangelegenheden die tot

de bevoegdheid van familiekamers van de familie- en

jeugdrechtbanken behoren, of nog door de jeugdrecht-

bank in burgerlijke aangelegenheden, kan voor de

familiekamer van de familierechtbank worden gedaan.

Is verzet gedaan vóór de inwerkingtreding van deze

wet, dan vindt artikel 310 toepassing.”

— Bespreking

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) stelt voor

om in het voorgestelde artikel de woorden “de familie-

kamer van” te schrappen.

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie

gaat akkoord met het voorstel.

De commissie gaat eveneens akkoord met het voor-

stel van de heer Van Hecke.

Page 189: 0682/015 - dekamer.be

1890682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Art. 288

— Le texte adopté en première lecture est rédigé

comme suit:

“L’application de la présente loi sera évaluée par le

ministre de la Justice et le ministre ayant les Familles

dans ses attributions au cours de la sixième année

suivant la date de son entrée en vigueur. À cet égard

seront examinés, en particulier, le fonctionnement et

la charge de travail du tribunal de la famille et le fonc-

tionnement des chambres de conciliation, ainsi que

l’opportunité d’instituer une chambre de conciliation

auprès de toutes les cours et de tous les tribunaux.

Le rapport de cette évaluation sera transmis aux

Chambres législatives fédérales par le ministre ayant

les Familles dans ses attributions, au plus tard le 30 juin

de la septième année suivant l’entrée en vigueur de la

présente loi.”.

— Discussion

Mme Sonja Becq (CD&V) présente l’amendement n°

280, qui tend à remplacer, dans le texte néerlandais de

l’article 288, alinéa 1er, de la proposition de loi, le mot

“verzoeningskamer” par les mots “kamer voor minnelijke

schikking”.

Cet amendement adapte l’article 288 à la termino-

logie modifi ée (voir art. 109 de la proposition de loi).

*

* *

L’amendement n° 280  est adopté par 12  voix et

2 abstentions.

L’ensemble de l’article 288, tel qu’il a été modifi é, est

également adopté par 12 voix et 2 abstentions.

*

* *

L’ensemble de la proposition de loi, telle qu’elle a été

modifi ée et corrigée sur le plan légistique, est également

adopté par 12 voix et 2 abstentions.

Art. 288

— De in eerste lezing aangenomen tekst luidt als

volgt:

“De toepassing van deze wet wordt geëvalueerd

door de minister van Justitie en de minister bevoegd

voor de Gezinnen in het zesde jaar na haar datum van

inwerkingtreding. In het bijzonder wordt daarbij de

werking en de werklast van de familierechtbank en de

werking van de opgerichte verzoeningskamers alsook

de opportuniteit om bij alle hoven en rechtbanken een

verzoeningskamer op te richten onderzocht.

Het verslag van deze evaluatie wordt door de minis-

ter bevoegd voor de Gezinnen overgezonden aan de

federale wetgevende Kamers uiterlijk op 30 juni van het

zevende jaar na de inwerkingtreding van deze wet.”

— Bespreking

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) dient een amendement

nr. 280 in dat ertoe strekt in artikel 288 eerste lid, van

het wetsvoorstel het woord “verzoeningskamers” te

vervangen door de woorden “kamers voor minnelijke

schikking” en het woord “verzoeningskamer” te vervan-

gen door de woorden “kamer voor minnelijke schikking”.

Het amendement past artikel 288 aan aan de gewij-

zigde terminologie (zie art. 109 van het wetsvoorstel).

*

* *

Amendement nr. 280 wordt aangenomen met 12

stemmen en 2 onthoudingen.

Het gehele aldus geamendeerde artikel 288 wordt

eveneens aangenomen met 12 stemmen en 2 onthou-

dingen.

*

* *

Het gehele wetsvoorstel wordt, alsdus geamendeerd

en wetgevingstechnisch verbeterd, aangenomen met 12

stemmen en 2 onthoudingen.

Page 190: 0682/015 - dekamer.be

190 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Le projet de loi joint n° 1652 et les propositions de

loi jointes n°s 738, 739, 944 et 1224 deviennent par

conséquent sans objet.

Le rapporteur, La présidente,

Kristien Sarah SMEYERS

VAN VAERENBERGH

Dientengevolge vervallen het samengevoegd wets-

ontwerp nr. 1652 en de samengevoegde wetsvoorstellen

nrs. 738, 739, 944 en 1224.

De rapporteur, De voorzitster,

Kristien Sarah SMEYERS

VAN VAERENBERGH

Page 191: 0682/015 - dekamer.be

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

ANNEXE BIJLAGE

1910682/015DOC 53

Page 192: 0682/015 - dekamer.be

192 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

INHOUD

I. Hoorzitting van 9 februari 2011. .............................

A. Hoorzitting met mevrouw Nadia De Vroede, voorzitter

van de Hoge Raad voor de Justitie .......................

1. Uiteenzetting ..................................................

2. Gedachtewisseling .........................................

B. Hoorzitting met de vertegenwoordigers van de Or-

dre des Barreaux francophone et germanophone

(OBFG) en van de Orde van Vlaamse Balies (OVB)

1. Uiteenzetting van de dames Carine Vander

Stock en Stéphanie Degrave, vertegenwoordig-

sters van de Ordre des Barreaux francophones

et germanophone (OBFG) .............................

2. Uiteenzetting van mevrouw Kati Verstrepen,

bestuurder van de Orde van Vlaamse Balies

(OVB) ..............................................................

3. Gedachtewisseling..........................................

SOMMAIRE

I. Audition du 9 février 2011. ......................................

A. Audition de Mme Nadia De Vroede, présidente du

Conseil supérieur de la Justice

1. Exposé ...........................................................

2. Échange de vues ...........................................

B. Audition des représentants de l’Ordre des Barreaux

francophones et germanophone (OBFG) et de

l’Orde van Vlaamse Balies (OVB)

1. Exposé de Mmes Carine Vander Stock et

Stéphanie Degrave, représentantes de l’Ordre

des Barreaux francophones et germanophone

(OBFG) ...........................................................

2. Exposé de Mme Kati Verstrepen, administratrice

de l’Orde van Vlaamse Balies (OVB) ..............

3. Échange de vues ...........................................

194

194

194

199

203

203

209

212

194

194

194

199

203

203

209

212

Blz.Page

Page 193: 0682/015 - dekamer.be

1930682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

II. Hoorzittingen van 23 februari 2011

A. Uiteenzetting van de heren Ralf Schmidt, Bert

Janssens et Vincent Bertouille, vertegenwoor-

digers van het Koninklijk Verbond van de Vrede-

en Politierechters ............................................

B. Uiteenzetting van de heer Jacques Mahieu,

voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg

te Antwerpen ...................................................

C. Uiteenzetting van de heer Francis Moinet, voor-

zitter van de rechtbank van eerste aanleg te

Neufchâteau ....................................................

D. Uiteenzetting van de heer Pierre-André Hallet,

vertegenwoordiger van de Union francophone

des Magistrats de la Jeunesse en jeugdrechter

te Charleroi  ....................................................

E. Uiteenzetting van de dames Helena Martens en

Karen Vander Steene, vertegenwoordigsters van

de Unie van Nederlandstalige Jeugdmagistraten

F. Uiteenzetting van mevrouw Sabine De Bauw,

Raadsheer in het hof van beroep te Gent ......

G. Uiteenzetting van mevrouw Myriam de Hemp-

tinne, raadsheer in het hof van beroep te Brus-

sel ...................................................................

H. Gedachtewisseling ............................................

III. Hoorzittingen van 16 maart 2011

A. Uiteenzetting door prof.dr. Patrick Senaeve,

buitengewoon hoogleraar belast met de lee-

ropdracht personen- en familierecht aan de

Kuleuven alsook kamervoorzitter en waarne-

mend jeugdrechter in hoger beroep in het hof

van beroep te Brussel .....................................

B. Uiteenzetting door prof. Didier Pire, advocaat aan

de balie van Luik en lector aan de ULg ..........

C. Gedachtewisseling ............................................

IV. Hoorzitting van 30 maart 2011

A. Uiteenzetting door prof. Ann Buysse, promotor

van het Interdisciplinair Project voor de Opti-

malisatie van Scheidingstrajecten (IPOS) .....

B. Uiteenzetting van mevrouw Barbara Gayse,

vertegenwoordigster van de Federale Bemid-

delingscommissie ...........................................

C. Uiteenzetting van de dames Vicky Maes et Tessa

Smekens, vertegenwoordigster van CAW-Delta.

D. Gedachtewisseling ............................................

II. Auditions du 23 février 2011

A. Exposé de MM. Ralf Schmidt, Bert Janssens et

Vincent Bertouille, représentants de l’Union

royale des Juges de paix et de police ............

B. Exposé de M. Jacques Mahieu, président du

tribunal de première instance d’Anvers ..........

C. Exposé de M. Francis Moinet, président du

tribunal de première instance de Neufchâteau

D. Exposé de M. Pierre-André Hallet, représentant

de l’Union francophone des Magistrats de la

Jeunesse et juge de la jeunesse à Charleroi 

E. Exposé de Mmes Helena Martens et Karen

Vander Steene, représentantes de l’”Unie van

Nederlandstalige Jeugdmagistraten” .............

F. Exposé de Mme Sabine De Bauw, Conseiller à

la cour d’appel de Gand ..................................

G. Exposé de Mme Myriam de Hemptinne, Conseil-

ler à la cour d’Appel de Bruxelles  ..................

H. Echange de vues ..............................................

III. Auditions du 16 mars 2011

A. M. Patrick Senaeve, professeur à l’Instituut voor

Familierecht en Jeugdrecht, KULeuven et juge

d’appel de la jeunesse f.f. près la Cour d’appel

de Bruxelles ; ..................................................

B. M. Didier Pire, maître de conférence à l’ULg et

avocat au barreau de Liège ; ..........................

C. Echange de vues ..............................................

IV. Auditions du 30 mars 2011

A. Exposé du professeur Ann Buysse, promoteur du

projet interdisciplinaire pour l’optimalisation des

trajets de séparation (Interdisciplinair Project

voor de Optimalisatie van Scheidingstrajecten

(IPOS)) ; ..........................................................

B. Mme Barbara Gayse, représentante de la Com-

mission fédérale de médiation ; ......................

C. Mmes Vicky Maes et Tessa Smekens, représen-

tantes du CAW-Delta. .....................................

D. Echange de vues ..............................................

213

213

215

216

223

226

229

234

236

238

238

245

251

255

255

259

263

269

213

213

215

216

223

226

229

234

236

238

238

245

251

255

255

259

263

269

Blz.Page

Page 194: 0682/015 - dekamer.be

194 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

I. — AUDITION DU 9 FÉVRIER 2011

A. Audition de Mme Nadia De Vroede, présidente

du Conseil supérieur de la Justice

1. Exposé

Mme Nadia De Vroede, présidente du Conseil supé-

rieur de la Justice, souligne que le Conseil est totale-

ment favorable à la création d’un tribunal de la famille,

comme il l’a exprimé le 1er décembre 2010 dans son

avis sur l’avant-projet de loi du ministre de la Justice et

du secrétaire d’État à la Famille portant création d’un

tribunal de la famille et de la jeunesse.

Dès lors, elle ne souhaite pas revenir sur le fait que

la création d’un tribunal de la famille répond à un besoin

formulé de longue date par les acteurs judiciaires et

n’insiste pas non plus sur les points forts d’une telle

réforme. Mme De Vroede souhaite toutefois attirer

l’attention des membres de la commission sur un certain

nombre de questions, qui sont déjà abordées dans l’avis

du 1er décembre 2010 et qui tiennent particulièrement à

cœur le Conseil supérieur de la Justice (ci-après CSJ).

— Une extension de la compétence du “tribunal de

la famille” à certaines matières

Il semble important que le tribunal de la famille intègre

également l’ensemble du contentieux pénal familial

sanctionnant le non-respect des décisions du tribunal de

la famille. Mme De Vroede pense notamment aux rapts

parentaux, aux dossiers de non-représentation d’enfant

et aux abandons de famille. Il s’agit d’un contentieux

important, touchant de nombreuses familles, exigeant

de la part des magistrats une connaissance et une

formation semblable à celle exigée pour les magistrats

du tribunal de la famille. Il s’agit surtout d’un contentieux

pénal, dont les réponses doivent être en cohérence

avec les décisions civiles. Une véritable politique doit

pouvoir se dégager en la matière, ce qui n’est pas le

cas aujourd’hui.

— Une meilleure répartition des compétences entre

le tribunal de première instance et le juge de paix

I. — HOORZITTING VAN 9 FEBRUARI 2011

A. Hoorzitting met Mevrouw Nadia De Vroede,

voorzitter van de Hoge Raad voor de Justitie

1. Uiteenzetting

Mevrouw Nadia De Vroede, voorzitter van de Hoge

Raad voor de Justitie, stipt aan dat de Hoge Raad

absoluut voorstander is van de oprichting van een fa-

milierechtbank, zoals hij dat heeft aangegeven in zijn

advies van 1 december 2010 over het voorontwerp van

wet van de minister van Justitie en van de staatssecre-

taris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister

van Werk betreffende de invoering van een familie- en

jeugdrechtbank.

De spreekster wenst het dan ook niet meer te hebben

over het feit dat de oprichting van een familierechtbank

beantwoordt aan een behoefte waar de juridische ac-

toren al lang op hebben gewezen. Ze wenst evenmin

dieper in te gaan op de sterke punten van die hervor-

ming. Mevrouw De Vroede wenst de aandacht van de

commissieleden echter te vestigen op een aantal vragen

die in het advies van 1 december 2010 al aan bod komen

en die voor de Hoge Raad voor de Justitie (hierna HRJ)

zeer belangrijk zijn.

— Uitbreiding van de bevoegdheid van de “familie-

rechtbank” tot bepaalde aangelegenheden

Het lijkt belangrijk dat de familierechtbank bevoegd

is voor alle familiale strafrechtelijke zaken die verband

houden met de niet-inachtneming van de beslissingen

van diezelfde familierechtbank. Mevrouw De Vroede

denkt daarbij meer bepaald aan de kinderontvoeringen

door ouders, aan de dossiers inzake het niet-afgeven

van een kind en aan de familieverlatingen. Het gaat om

een groot aantal zaken waarbij tal van families betrok-

ken zijn en die vanwege de magistraten een kennis en

opleiding vereisen die vergelijkbaar zijn met die welke

van de magistraten van de familierechtbank worden

geëist. Het gaat vooral om strafrechtelijke zaken waar-

van de beslechting coherent moet zijn ten aanzien van

de burgerrechtelijke beslissingen. Er moet terzake een

echt beleid kunnen worden uitgewerkt. Dat is thans niet

het geval.

— Een betere bevoegdheidsverdeling tussen de

rechtbank van eerste aanleg en de vrederechter

Page 195: 0682/015 - dekamer.be

1950682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

La création du tribunal de la famille implique une

nouvelle répartition des compétences entre le tribunal de

première instance et le juge de paix. Le CSJ pense que

les transferts de compétence prévus par la proposition

de loi ne sont pas suffisamment équilibrés. La charge

de travail déplacée vers le tribunal de première instance

paraît plus importante que celle déplacée vers le juge

de paix. Des problèmes de fonctionnement risquent

de se poser dans les tribunaux de première instance.

Le CSJ approuve le choix qui est fait de confi er les

litiges familiaux au tribunal de la famille et l’organisa-

tion des statuts d’incapacité avec la gestion des biens

aux juges de paix. Il faut aller plus loin, dans un but de

simplifi cation, de transparence et de cohérence, tout en

préservant les spécialisations de chacun. C’est pour-

quoi le CSJ propose d’ajouter certaines compétences

à celles attribuées au juge de paix.

1) Le CSJ estime tout d’abord qu’il faut aller plus

avant dans la spécialisation du juge de paix en matière

de statuts d’incapacités. En matière d’absence, par

exemple, la proposition conserve cette compétence au

tribunal, alors que la matière est pourtant étroitement

liée au statut d’incapacité.

2) Il existe des compétences qui relèvent en partie

du juge de paix et en partie du tribunal tels que, par

exemple, les actes de notoriété en remplacement

d’actes de naissance. Dans ce cas, la délivrance relève

du juge de paix, mais l’homologation du tribunal. L’inter-

vention de celui-ci est de nature purement administrative

et pourrait être avantageusement laissée au seul juge

de paix. Il faut simplifi er les procédures et permettre au

citoyen de ne s’adresser qu’à une juridiction.

3) Des compétences nouvelles pourraient être attri-

buées au juge de paix, en s’attachant à identifi er les

litiges dans lesquels les citoyens défendent fréquem-

ment en personne leurs intérêts ou ceux ayant un impact

local. Le CSJ propose, par exemple, que les demandes

émanant de sociétés d’utilité publique dirigées contre

des particuliers soient confi ées aux juges de paix. Il

serait également intéressant d’élargir la compétence des

juges de paix en matière de protection des consomma-

teurs, car souvent les citoyens y défendent en personne

leurs intérêts.

La proposition de loi prévoit l’augmentation de la limite

de la compétence ratione summae du juge de paix en

la faisant passer de 1 860 euros à 2 500 euros. Le CSJ

y est favorable, mais estime que cette augmentation

de compétence doit s’accompagner d’autres mesures.

De oprichting van de familierechtbank impliceert een

nieuwe bevoegdheidsverdeling tussen de rechtbank

van eerste aanleg en de vrederechter. Volgens de HRJ

zijn de in het wetsvoorstel bepaalde bevoegdheids-

overdrachten niet evenwichtig genoeg. De naar de

rechtbank van eerste aanleg overgehevelde werklast lijkt

aanzienlijker dan die welke aan de vrederechter wordt

overgedragen. In de rechtbanken van eerste aanleg

dreigen werkingsmoeilijkheden op te duiken.

De HRJ is het eens met de keuze de familierechtbank

te belasten met de familiegeschillen en de vrederechter

met de organisatie van de onbekwaamheidsstatuten,

inclusief het beheer van de goederen. Met het oog op

de vereenvoudiging, de transparantie en de samenhang

moet men het daar echter niet bij laten, zonder evenwel

de specialisaties van elkeen over het hoofd te zien.

Daarom stelt de HRJ voor enkele bevoegdheden toe te

voegen aan die waarmee de vrederechter wordt belast.

1) Volgens de HRJ moet men in de eerste plaats

verder gaan in de specialisatie van de vrederechter in-

zake de onbekwaamheidsstatuten. Wat bijvoorbeeld de

afwezigheid betreft, laat het wetsvoorstel die bevoegd-

heid aan de rechtbank, hoewel die aangelegenheid

nauw verband houdt met het onbekwaamheidsstatuut.

2) Sommige bevoegdheden vallen ten dele onder de

vrederechter en ten dele onder de rechtbank. Zulks is

onder meer het geval voor de akten van bekendheid ter

vervanging van de akten van geboorte. Voor de afgifte

is de vrederechter bevoegd, maar voor de homologatie

is het de rechtbank. Het optreden van de rechtbank is

louter administratief; het zou beter zijn mocht alleen

de vrederechter bevoegd zijn. De procedures moeten

worden vereenvoudigd en men moet de burger de

mogelijkheid bieden zich slechts tot één rechtscollege

te wenden.

3) De vrederechter zou met nieuwe bevoegdheden

kunnen worden belast door na te gaan in welke geschil-

len de burgers vaak zelf hun belangen verdedigen of

welke geschillen een louter lokale weerslag hebben. De

HRJ stelt bijvoorbeeld voor dat de vrederechter wordt

belast met de vorderingen die de nutsmaatschappijen

tegen particulieren instellen. Het ware ook interessant

de bevoegdheid van de vrederechter inzake consumen-

tenbescherming uit te breiden, omdat de burgers in die

zaken vaak zelf hun belangen verdedigen.

Het wetsvoorstel voorziet erin de bevoegdheid ra-

tione summae van de vrederechter op te trekken van

1 860 naar 2 500 euro. De HRJ is daar voorstander van,

maar vindt dat die bevoegdheidsuitbreiding met andere

maatregelen gepaard moet gaan.

Page 196: 0682/015 - dekamer.be

196 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

1) Tout d’abord, il faudrait adapter parallèlement le

taux du ressort, c’est-à-dire le montant des jugements

rendus en dernier ressort, afi n d’éviter que les tribunaux

de première instance se trouvent noyés sous les appels

des justices de paix.

2) Le CSJ est par ailleurs favorable à la mise en place

d’une règle de compétence territoriale impérative et

unique pour les demandes de paiement d’une somme

d’argent. Actuellement, en effet, par le biais de condi-

tions générales attribuant compétence à un tribunal

déterminé, de nombreux citoyens se voient contraints

de venir s’expliquer devant un juge éloigné du lieu de

leur domicile. De plus, ces clauses provoquent une

surcharge de certaines juridictions qui concentrent les

litiges. Prévoir que les demandes en paiement doivent

être obligatoirement portées devant le juge de paix du

domicile du défendeur permettrait une meilleure répar-

tition des litiges entre les juges de paix, tout en amé-

liorant les possibilités pour un citoyen de se défendre

effectivement.

— La prise en compte des difficultés du ministère

public

Il faut être conscient que le transfert de certaines

compétences vers le juge de paix entraînera des diffi-

cultés pour le ministère public. Sauf à désorganiser en

profondeur le travail et l’organisation du ministère public,

il est impossible d’envisager la présence de celui-ci aux

audiences des justices de paix.

Le CSJ estime qu’il faut saisir l’occasion pour dresser

l’inventaire des tâches légales du ministère public en

matière civile et se poser la question de la nécessité

ou non de les maintenir. Dans quelle mesure celles-ci

relèvent-elles des missions prioritaires du ministère

public? Quelle est la valeur ajoutée de la présence

physique du ministère public à l’audience dans certaines

matières civiles? On pourrait imaginer un système

dans lequel le juge conserverait la possibilité, par une

demande motivée, de solliciter l’avis du parquet dans

des situations où on soupçonne, par exemple, une

fraude à la loi, une violation de l’ordre public, des faits

punissables… On pourrait également laisser au minis-

tère public la possibilité de déposer un avis écrit plutôt

que d’être présent à l’audience.

Le CSJ constate, au niveau des plaintes qu’il reçoit,

que beaucoup de celles-ci portent sur des lenteurs

1) Ten eerste moet tegelijkertijd worden voorzien in

een aanpassing van het bedrag in aanleg, met andere

woorden het bedrag van de in laatste aanleg gewezen

vonnissen, om te voorkomen dat de rechtbanken van

eerste aanleg zouden worden overspoeld met hogere

beroepen na verwijzing door de vrederechters.

2) De HRJ is overigens ook voorstander van een

dwingende en eenvormige territoriale bevoegdheidsre-

gel voor de vorderingen tot betaling van een geldsom.

Als gevolg van algemene voorwaarden waarbij een wel-

bepaalde rechtbank bevoegd wordt verklaard, moeten

veel burgers zich thans immers ver verplaatsen als zij

voor een rechter moeten verschijnen. Bovendien zorgen

die bedingen voor werkoverlast bij bepaalde rechtscol-

leges die veel geschillen moeten behandelen. Door te

bepalen dat die betalingsvorderingen voortaan verplicht

moeten worden behandeld door de vrederechter van de

woonplaats van de verweerder, worden de geschillen

meer gespreid over de vrederechters en is het tegelijk

makkelijker voor de burgers om zich daadwerkelijk voor

de rechter te verdedigen.

— Rekening houden met de praktische problemen

van het openbaar ministerie

Men dient te beseffen dat de overdracht van bepaalde

bevoegdheden naar de vrederechter moeilijkheden

zal meebrengen voor het openbaar ministerie. Het is

onmogelijk het openbaar ministerie de zittingen van

de vrederechters te doen bijwonen zonder de werking

en organisatie van het openbaar ministerie grondig te

verstoren.

Volgens de HRJ moet de gelegenheid te baat worden

genomen om een lijst op te stellen van de wettelijke

taken van het openbaar ministerie in burgerlijke zaken,

en om te bepalen welke al dan niet moeten worden be-

houden. Voor elke taak van het openbaar ministerie zou

moeten worden nagegaan in hoeverre het om een prio-

ritaire taak gaat. Welke meerwaarde heeft de feitelijke

aanwezigheid van het openbaar ministerie ter zitting in

bepaalde burgerlijke zaken? Zo is een regeling denkbaar

waarbij de rechter via een met redenen omkleed verzoek

het parket om advies zou kunnen vragen in situaties

waarin het vermoeden rijst van bijvoorbeeld wetsontdui-

king, schending van de openbare orde, strafbare feiten

enzovoort. Voorts zou kunnen worden bepaald dat het

openbaar ministerie, in plaats van ter zitting aanwezig

te zijn, ook een schriftelijk advies mag indienen.

De HRJ stelt in verband met de ontvangen klachten

vast dat die vaak te maken hebben met een langzame

Page 197: 0682/015 - dekamer.be

1970682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

et retards se situant au niveau des parquets dans les

dossiers civils. Indépendamment de la mise en œuvre

de la présente réforme, il est important de mener une

réfl exion en profondeur sur les missions prioritaires du

ministère public et de se poser la question du rôle de

celui-ci dans les affaires civiles. Il va toutefois sans dire

que la présence du ministère public reste indispensable

dans toutes les affaires portant sur l’autorité parentale.

— La question du huis clos

Depuis la loi du 2 juin 2010, les procédures relevant

du droit de la famille se déroulent en principe à huis clos.

Le CSJ souhaite attirer l’attention sur les problèmes

d’infrastructure qui se posent dans de nombreux palais

de justice et qui rendent parfois difficile l’application

de la loi. Certains tribunaux esquivent le problème en

encourageant les parties à demander une audience

publique. Ce n’est bien évidemment pas une solution.

Le CSJ s’est dès lors intéressé à la problématique. Il a

adressé un questionnaire aux différentes juridictions du

pays. L’analyse des réponses est en cours.

— La médiation

Le CSJ soutient totalement la façon dont la proposi-

tion de loi encourage le recours à la médiation.

Depuis décembre 2008, le CSJ mène une réfl exion

sur l’utilisation de la médiation dans les procédures judi-

ciaires. Le constat est malheureusement très décevant:

la médiation reste peu connue et très peu utilisée. Une

bonne information des citoyens constitue un élément clé.

Le projet prévoit une telle information. Pour être réel-

lement utile, celle-ci doit être donnée par des médiateurs

agréés et être gratuite. Il faut éviter, comme cela a été

le cas pendant de nombreuses années au Canada,

que cette obligation d’information ne soit qu’une simple

formalité, vite expédiée avant d’introduire une action.

Malgré tout, il faut être réaliste: même bien donnée,

cette information ne sera pas suffisante à elle seule.

Si l’on veut réellement encourager la médiation, il faut

assurer en plus la sensibilisation de tous les acteurs

judiciaires à la médiation, et notamment les magistrats.

Ceux-ci jouent en effet un rôle central et exercent une

responsabilité importante dans le recours à la médiation.

Les formations qui seront organisées par l’Institut de

afwikkeling van de zaak, of nog vertragingen bij de

parketten in burgerrechtelijke dossiers. Los van de

uitvoering van deze hervorming moet een diepgaand

debat worden gevoerd over de prioritaire taken van het

openbaar ministerie en zijn precieze rol in burgerlijke

zaken. Hoe dan ook moet het openbaar ministerie ter

zitting aanwezig zijn bij alle zaken die verband houden

met het ouderlijk gezag.

— Zitting met gesloten deuren

Ingevolge de wet van 2 juni 2010 vinden de zittingen

waarop procedures met betrekking tot het familierecht

worden behandeld, in principe met gesloten deuren

plaats.

De HRJ vestigt de aandacht op de infrastructurele

pijnpunten in talrijke gerechtsgebouwen, die de rechts-

handhaving soms bemoeilijken. Sommige rechtbanken

omzeilen het probleem door bij de partijen aan te dringen

op een openbare zitting. Dat is uiteraard geen oplos-

sing. De HRJ heeft dit knelpunt dan ook nader willen

onderzoeken. De diverse rechtscolleges van het land

hebben daartoe een vragenlijst ontvangen. De antwoor-

den worden momenteel geanalyseerd.

— Bemiddeling

De HRJ staat volledig achter de wijze waarop het

wetsvoorstel de bemiddeling wil aanmoedigen.

Sinds december 2008 beraadt de HRJ zich over het

gebruik van de bemiddeling in gerechtelijke procedures.

De feiten liegen er helaas niet om: bemiddeling is nog

altijd weinig bekend en wordt heel zelden toegepast. Een

goede voorlichting van de burgers is terzake cruciaal.

Het wetsvoorstel voorziet in die informatieverstrek-

king. Bemiddeling zal evenwel pas effect sorteren als

die wordt verstrekt door erkende bemiddelaars en geen

kosten meebrengt. Wel moet worden voorkomen dat

die informatieverplichting, zoals jarenlang het geval

was in Canada, wordt opgevat als een loutere formali-

teit, die snel voor het instellen van de vordering wordt

afgehandeld.

Niettemin moet men realistisch blijven: voorlichting

alleen zal niet volstaan, hoe goed die ook wordt uitge-

voerd. Als men bemiddeling echt wil aanmoedigen, moe-

ten alle juridische actoren en met name de magistraten

bewust worden gemaakt van het bemiddelingsmodel.

Zij spelen immers een sleutelrol en bepalen in hoge

mate of het al dan niet tot bemiddeling komt. Voor de

opleidingen die het Instituut voor gerechtelijke opleiding

Page 198: 0682/015 - dekamer.be

198 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Formation Judiciaire pourraient à cet égard s’inspirer

utilement de celles organisées depuis quelques années

déjà aux Pays-Bas.

— L’audition des mineurs

Le CSJ approuve en grande partie les modalités

développées par la proposition de loi.

Tout d’abord, la mise en place d’une seule procé-

dure — contrairement à la situation actuelle — est très

positive.

Il est toutefois important de trouver un équilibre entre

le droit de chaque enfant mineur d’être entendu et

d’être informé sur ce droit et le risque d’une trop grande

judiciarisation et dramatisation de la situation familiale.

1) Le CSJ est d’avis qu’il faudrait limiter, dans les

procédures civiles, l’audition des mineurs aux seules

affaires concernant l’autorité parentale, le droit d’héber-

gement et le droit aux relations personnelles envers un

enfant mineur.

2) Pour les mineurs de plus de 12 ans, le CSJ préco-

nise l’invitation d’office du mineur. Cette invitation devrait

être accompagnée d’un document type indiquant:

qu’être entendu est un droit et non une obligation;

qu’être assisté d’un avocat est un droit et non une

obligation. Le CSJ est peu favorable à une désignation

d’office d’un avocat en l’absence d’un avocat personnel.

Il estime que la présence d’un avocat n’est pas indis-

pensable dans tous les cas. L’intervention d’un conseil

peut en effet donner lieu à une certaine dramatisation

de la situation et à une judiciarisation de la relation avec

les parents. Elle entraînerait des coûts importants et

compliquerait la procédure, puisque dans les familles

comprenant plusieurs enfants, des avocats différents

devraient être désignés, en cas de risque d’intérêts

contradictoires.

3) Pour les mineurs de moins de 12  ans, le CSJ

estime qu’il faut non seulement laisser à l’enfant la pos-

sibilité d’être entendu à sa demande, mais également

permettre au juge, aux parties et au ministère public de

demander l’audition de l’enfant. Dans les deux derniers

cas, il faudrait laisser au juge la possibilité de refuser la

demande, de manière motivée.

in dat verband zal organiseren, kan men zich zeker

spiegelen aan de opleidingen die terzake al jaren in

Nederland worden gegeven.

— Het horen van de minderjarigen

De HRJ is het grotendeels eens met de in het wets-

voorstel toegelichte nadere regels.

In de eerste plaats is de instelling van één enkele

procedure — in tegenstelling tot de huidige situatie —

heel positief.

Het is echter belangrijk een evenwicht te vinden tus-

sen enerzijds het recht van elk minderjarig kind om te

worden gehoord en over dat recht informatie te krijgen,

en anderzijds het risico van een te grote juridisering en

dramatisering van de gezinssituatie.

1) De HRJ is van mening dat men in burgerlijke

procedures hoorzittingen met de minderjarigen moet

beperken tot louter zaken in verband met het ouderlijk

gezag, het verblijfsrecht en het recht op persoonlijk

contact met een minderjarige.

2) Voor de minderjarigen vanaf 12  jaar is de HRJ

voorstander van de ambtshalve uitnodiging van de

minderjarige. Die uitnodiging zou gepaard moeten gaan

met een typedocument dat aangeeft dat:

gehoord worden een recht is, en geen verplichting;

bijgestaan worden door een advocaat een recht

is, en geen verplichting. De HRJ is de ambtshalve

aanwijzing van een advocaat bij ontstentenis van een

persoonlijke advocaat weinig genegen. De Raad vindt

de aanwezigheid van een advocaat niet in alle geval-

len nodig. Het optreden van een raadsman kan immers

aanleiding geven tot een zekere dramatisering van

de situatie en een juridisering van de relatie met de

ouders. Dat zou aanzienlijke kosten met zich brengen

en de procedure bemoeilijken, omdat in gezinnen met

verscheidene kinderen verschillende advocaten zouden

moeten worden aangewezen, in geval van risico van

tegenstrijdige belangen.

3) Voor de minderjarigen jonger dan 12 jaar is de HRJ

van mening dat men niet alleen het kind de mogelijkheid

moet geven te worden gehoord op zijn verzoek, maar

ook de rechter, de partijen en het openbaar ministerie

de mogelijkheid moet bieden een hoorzitting met het

kind te vragen. In beide laatste gevallen zou men de

rechter de mogelijkheid moeten laten het verzoek, met

opgave van de redenen, te weigeren.

Page 199: 0682/015 - dekamer.be

1990682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

4) Le CSJ estime que l’audition des mineurs doit être

effectuée par le juge lui-même et ne peut être déléguée

par lui à un tiers.

Enfi n, le moment est peut-être venu de mener une

réfl exion en profondeur sur la place du mineur dans les

affaires familiales. Actuellement, l’intervention du mineur

est limitée à la communication d’informations au juge.

Ne faudrait-il pas, dans certaines circonstances, lui

permettre de devenir une partie au procès?

— La formation et la spécialisation des acteurs

judiciaires

Le CSJ est partisan d’une spécialisation approfondie

des juges et des magistrats du parquet.

Cette formation doit être diversifi ée. Elle doit être

basée naturellement sur les compétences, mais aussi,

et principalement, sur les qualités attendues d’un magis-

trat en matière familiale: attitude à l’audience, écoute et

respect des parties, maîtrise d’outils de conciliation et de

médiation, réfl exion sur le rôle et la place du magistrat

dans ce type de confl it.

Le CSJ considère que cet aspect formation est essen-

tiel. Sans une spécialisation adéquate de ses membres,

le tribunal de la famille, créé au bénéfi ce des familles,

n’atteindra pas son but.

2. Échange de vues

M. Christian Brotcorne (cdH) se réjouit que l’avis du

Conseil supérieur de la Justice (ci-après CSJ) est dans

son ensemble favorable à la présente proposition de loi.

Le CSJ avait précédemment suggéré de parler du

tribunal “des” familles et non pas du tribunal de “la”

famille. Cette remarque est-elle toujours d’actualité?

Mme Nadia De Vroede, présidente du Conseil supé-

rieur de la Justice, répond par l’affirmative.

M. Christian Brotcorne (cdH) remarque que le droit

pénal de la famille sera certainement plus complexe à

régler dans la proposition de loi.

Mme De Vroede note que la politique des parquets

est très diversifi ée. Certaines sont plus dynamiques

que d’autres. Il en est également de même au niveau

du siège.

Il est important de réaliser que si au bout du compte

la décision du juge n’est pas respectée, celle-ci n’a pas

4) De HRJ is van oordeel dat het horen van de min-

derjarigen moet worden uitgevoerd door de rechter zelf.

Hij mag dat aspect niet aan een derde delegeren.

Tot slot is misschien het moment gekomen voor een

grondige bezinning over de plaats van de minderjarige

in familiezaken. Thans blijft het optreden van de min-

derjarige beperkt tot het verstrekken van informatie aan

de rechter. Zou men in bepaalde omstandigheden het

kind geen partij in het proces moeten laten worden?

— Opleiding en specialisering van de gerechtelijke

betrokkenen

De HRJ pleit voor een doorgedreven specialisatie

van de rechters en parketmagistraten.

Die opleiding moet worden gediversifi eerd. Zij moet

uiteraard gebaseerd zijn op de competenties, maar ook

en vooral op de kwaliteiten die van een rechter in familie-

zaken mag worden verwacht: attitude ter terechtzitting,

luisterend oor en respect voor de partijen, beheersing

van instrumenten tot verzoening en bemiddeling, re-

fl ectie over de rol en de plaats van de magistraat in dit

type confl ict.

De HRJ vindt dat aspect van de opleiding essentieel.

Zonder een adequate specialisatie van zijn leden zal

de familierechtbank, die voor de gezinnen in het leven

wordt geroepen, haar doel niet bereiken.

2. Gedachtewisseling

De heer Christian Brotcorne (cdH) verheugt er zich

over dat het advies van de HRJ voor dit wetsvoorstel

over het algemeen gunstig is.

De HRJ had voordien gesuggereerd te spreken over

“tribunal des familles” en niet over “tribunal de la famille”.

Is die opmerking nog steeds actueel?

Mevrouw Nadia De Vroede, voorzitter van de Hoge

Raad voor de Justitie, antwoordt bevestigend.

De heer Christian Brotcorne (cdH) merkt op dat het

familiestrafrecht in het wetsvoorstel zeker veel ingewik-

kelder om regelen zal zijn.

Mevrouw Nadia De Vroede, voorzitter van de Hoge

Raad voor de Justitie, stipt aan dat het parketbeleid

heel divers is. Sommige parketten zijn dynamischer dan

andere. Hetzelfde geldt voor de zetel.

Het is belangrijk te beseffen dat als de beslissing van

de rechter uiteindelijk niet wordt geëerbiedigd, die geen

Page 200: 0682/015 - dekamer.be

200 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

de sens. Or, à l’heure actuelle, il y a encore du travail à

faire en la matière. De nombreux parents sont fâchés

contre la justice, car lorsqu’ils obtiennent une décision,

elle n’est pas appliquée.

Mme Sonja Becq (CD&V) constate que le CSJ est

actuellement occupé à établir un rapport sur la média-

tion. Dans quelle mesure les juges ont-ils actuellement

recours à la médiation? Font-ils par ailleurs une distinc-

tion entre les différentes catégories de médiateurs, car

certains peuvent s’avérer particulièrement onéreux et

donc peu accessibles.

Le CSJ estime qu’il ne doit y avoir qu’un dossier par

famille, mais comment défi nit-on la famille? Il existe de

nombreuses familles recomposées, parfois plusieurs

fois.

Concernant la compétence territoriale du juge, que

doit-on faire en cas de déménagement?

Enfi n, concernant les auditions des mineurs de moins

de 12  ans, comment peut-on s’assurer que ceux-ci

seront effectivement prévenus?

Mme Nadia De Vroede confi rme que depuis le mois

de décembre 2008, le CSJ mène une réfl exion globale

sur l’utilisation de la médiation dans la procédure judi-

ciaire. Dans ce cadre, le CSJ a déjà organisé notam-

ment un colloque, ainsi qu’une série d’auditions. Pour

l’instant, le Conseil dispose d’une liste non fi nalisée de

recommandations en la matière.

Globalement on peut estimer qu’il n’y a pour l’instant

pas de méconnaissance de la médiation de la part des

magistrats, mais tout au plus une méfi ance vis-à-vis de

certains médiateurs.

Concernant le volet fi nancier de la médiation, il ne

faut pas perdre de vue que lorsqu’un particulier à droit

à un avocat pro deo, il a également droit à une assis-

tance gratuite pour la médiation. Il ne devrait donc pas

y avoir de réels problèmes fi nanciers. Dans la liste des

recommandations du CSJ, est reprise la gratuité, pour

tous des premières séances.

Par rapport à la notion de famille, il est clair que

celle-ci est trop étroite au vu des familles recomposées.

Sur le problème de la compétence territoriale, le

législateur préfère que le même juge continue de suivre

un même dossier. Cette solution semble préférable. De

zin heeft. Op dit moment is er terzake echter nog werk

aan de winkel. Vele ouders zijn boos op de justitie, want

als zij een beslissing verkrijgen, wordt zij niet toegepast.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) stelt vast dat de HRJ

momenteel bezig is met de voorbereiding van een rap-

port over bemiddeling. In hoeverre maken de rechters

thans gebruik van bemiddeling? Maken zij overigens

een onderscheid tussen de verschillende categorieën

van bemiddelaars - want sommigen kunnen bijzonder

duur en dus minder toegankelijk zijn?

De HRJ is van mening dat er maar één dossier per

gezin mag zijn, maar hoe wordt “gezin” gedefi nieerd?

Er zijn veel nieuw samengestelde gezinnen, soms zelfs

verscheidene malen.

Wat moet men met betrekking tot de territoriale

bevoegdheid van de rechtbank doen in geval van een

verhuizing?

Hoe kan men betreffende het horen van minderjarigen

jonger dan 12 jaar ten slotte verzekeren dat zij effectief

worden verwittigd?

Mevrouw Nadia De Vroede, voorzitter van de Hoge

Raad voor de Justitie, bevestigt dat de HRJ sinds

december 2008 met een algemene refl ectie over het

aanwenden van de bemiddeling in de gerechtelijke

procedure bezig is. In dat kader heeft de HRJ al een

colloquium en een reeks hoorzittingen georganiseerd.

Momenteel beschikt de Raad over een niet-afgeronde

lijst van aanbevelingen terzake.

Over het algemeen mag men stellen dat de magis-

traten bemiddeling thans zeker niet miskennen; hooguit

wantrouwen ze bepaalde bemiddelaars.

Wat het fi nanciële aspect van de bemiddeling betreft,

mag men niet vergeten dat als iemand recht heeft op een

pro-Deoadvocaat, hij ook recht heeft op gratis bijstand

inzake bemiddeling. Er zouden dus geen echte fi nanci-

ele problemen mogen zijn. In de lijst van aanbevelingen

van de HRJ is er een voorstel om de eerste zittingen

voor iedereen gratis houden.

Ten aanzien van het begrip “gezin” is het duidelijk dat

dit in het licht van de nieuw samengestelde gezinnen

te eng is.

In verband met het vraagstuk van de territoriale be-

voegdheid verkiest de wetgever dat dezelfde rechter

een zelfde dossier blijft volgen. Die oplossing lijkt ver-

Page 201: 0682/015 - dekamer.be

2010682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

plus, c’est la résidence qu’il est important de prendre

en compte et non le domicile, qui est souvent adminis-

tratif et ne correspond donc pas toujours à la réalité, au

contraire de la résidence.

Il est exact qu’envoyer un courrier aux mineurs de

moins de 12  ans pour les avertir qu’ils peuvent être

entendus n’est probablement pas une solution satisfai-

sante. Le ministère public a ici un rôle particulier à jouer.

C’est lui qui doit sauvegarder les intérêts de l’enfant.

À l’issue de l’audition, un rapport d’entretien est éta-

bli. Celui-ci relate en grande partie ce que le mineur a

raconté au juge. Il est désormais proposé que le mineur

puisse en prendre connaissance, le signe et obtienne

une copie.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) revient sur la

volonté du CSJ de n’avoir plus qu’un dossier par famille.

Comment procède-t-on dans le cadre des familles

recomposées? Imaginez un couple avec enfants qui

divorce, où chacun retrouve un nouveau conjoint avec

lequel il a également des enfants et où tous les deux

se séparent à nouveau pour retrouver encore un autre

conjoint.

Mme Nadia De Vroede n’a pas de réponse à ce

problème, bien que le CSJ en ait discuté.

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) s’inquiète du

problème de la proximité des juges. Si le juge de paix

est nécessairement proche du justiciable, tel ne sera

pas toujours le cas des tribunaux de la famille, ce qui

risque de compliquer l’accès au juge.

Mme Nadia De Vroede reste optimiste sur ce point. Le

justiciable devra peut-être se déplacer plus, mais ce sera

dans son intérêt d’aller devant un tribunal de la famille.

Pour travailler dans de bonnes conditions, il faut du

temps et de l’expérience. Il faudra également prévoir

une formation en conciliation et médiation. Tout cela le

tribunal de la famille devrait pouvoir le proposer. La spé-

cialisation est un facteur de réussite d’une bonne justice.

Mme Sonja Becq (CD&V) se demande sur ce point

si l’on ne s’est pas déjà interrogé sur la possibilité d’ins-

taurer une décentralisation partielle, par exemple en

kieslijk. Bovendien is het belangrijk met de verblijfplaats

rekening te houden en niet met de woonplaats, die vaak

administratief is en dus niet overeenstemt met de wer-

kelijkheid, in tegenstelling tot de verblijfplaats.

Het is correct dat het versturen van een brief aan

minderjarigen jonger dan 12 jaar om hen te verwittigen

dat zij kunnen worden gehoord, waarschijnlijk geen

voldoening schenkende oplossing is. Het openbaar

ministerie heeft hier een bijzondere rol te spelen: het

moet de belangen van het kind vrijwaren.

Nadat de minderjarige is gehoord, wordt van het

gesprek een verslag opgemaakt, met de samenvatting

van wat de minderjarige de rechter heeft verteld. Voor-

gesteld wordt dat de minderjarige daar voortaan kennis

van mag nemen, alsook dat hij het verslag ondertekent

en er een kopie van krijgt.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) gaat

opnieuw in op het streven van de HRJ om voortaan

nog slechts één dossier per gezin aan te leggen. Hoe

wordt te werk gegaan bij nieuw samengestelde gezin-

nen? Denken we maar aan een stel met kinderen dat

uit de echt scheidt, waarbij elke partner een nieuwe

levensgezel vindt met wie hij eveneens kinderen heeft

en waarbij de twee partners opnieuw uiteengaan om

vervolgens met nog een andere levensgezel een relatie

aan te gaan.

Mevrouw Nadia De Vroede heeft geen antwoord op

dat vraagstuk, ofschoon de HRJ het wel heeft bespro-

ken.

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) maakt

zich er zorgen over dat de rechters niet dicht genoeg

bij de rechtzoekende optreden. Terwijl de vrederechter

noodzakelijkerwijs dicht bij de burger rechtspreekt, zal

dat niet altijd het geval zijn voor de familierechtbanken,

wat er toe kan leiden dat het gecompliceerder wordt om

zich tot de rechter te wenden.

Mevrouw Nadia De Vroede blijft optimistisch op dat

punt. De rechtzoekende zal zich misschien wat verder

moeten verplaatsen, maar het zal in zijn eigen belang

zijn dat hij naar een familierechtbank trekt.

In goede omstandigheden werken, vergt tijd en erva-

ring. Er zal ook moeten worden voorzien in een opleiding

in verzoening en bemiddeling. De familierechtbank zou

dat allemaal moeten kunnen bieden. Specialisatie is een

succesfactor voor een goede rechtsbedeling.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) vraagt zich in dat ver-

band af of nog niet werd gepeild naar de mogelijkheid

tot een gedeeltelijke decentralisatie, bijvoorbeeld door

Page 202: 0682/015 - dekamer.be

202 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

prévoyant que le tribunal de la famille siégerait quelques

jours par semaine dans les bâtiments des juges de paix.

Mme Nadia De Vroede souligne qu’il s’agit là d’une

problématique de la réforme du paysage judiciaire. Aux

Pays-Bas, les pouvoirs publics ont récemment renforcé

la centralisation de la gestion des cours et tribunaux.

Le CSJ est également favorable à une telle centralisa-

tion. Mais cela ne doit pas nécessairement empêcher

une décentralisation territoriale de la tenue d’audience.

Toutefois, il est important de ne pas surestimer l’ampleur

de la question, de même que les distances à parcourir.

La Belgique reste un petit pays. Le problème n’est cer-

tainement pas le même qu’aux États-Unis par exemple.

De plus, en ville, les transports en commun répondent

facilement au problème et à la campagne, beaucoup

de personnes disposent d’un moyen de transport per-

sonnel.

M. Christian Brotcorne (cdH) ajoute qu’il faut aller

vers plus de simplifi cation et de rationalisation. Il n’y a

pas lieu de s’attarder sur ce qui est dommage pour les

juges de paix.

Mme Özlem Özen (PS) constate qu’aucune mesure

de la charge de travail n’a été effectuée, alors que cela

pourrait tout de même s’avérer nécessaire pour éviter un

déséquilibre trop important entre les différents niveaux

de juridictions.

Mme Nadia De Vroede reconnaît qu’une telle mesure

n’a pas été faite. Il est toutefois quasiment impossible

d’évaluer correctement la charge de travail des magis-

trats. Celle-ci varie énormément d’un juge de paix à

l’autre. Maintenant il faut avancer. La mise en place

d’un tribunal de la famille attend depuis trop longtemps.

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) pense que

les auditions des mineurs vont systématiquement

nécessiter la présence d’un avocat. Vu la situation des

mineurs, il serait par ailleurs préférable qu’il s’agisse

d’un avocat pro deo car, dans le cas contraire, un des

parents pourrait tenter d’exercer des pressions. Quel

serait dès lors l’impact budgétaire d’une telle mesure?

Mme Nadia De Vroede renvoie cette question aux

représentants des barreaux. Elle ajoute toutefois que

si les avocats ont un rôle important, il n’est peut-être

pas nécessaire de systématiser leur présence à chaque

audition.

te bepalen dat de familierechtbank een paar dagen

per week zitting zou hebben in de gebouwen van het

vredegerecht.

Mevrouw Nadia De Vroede beklemtoont dat dit

vraagstuk inherent is aan de hervorming van het ge-

rechtelijk landschap. In Nederland heeft de overheid

onlangs de centralisatie van het beheer van de hoven

en rechtbanken versterkt. Ook de HRJ is gewonnen

voor een dergelijke centralisatie. Maar dat hoeft niet

noodzakelijkerwijs een territoriale decentralisatie van

de terechtzittingen te verhinderen. Toch is dat aspect

niet zo heel belangrijk; ook de af te leggen afstanden

mogen niet worden overschat: België blijft nu eenmaal

een klein land; de moeilijkheid is zeker niet even groot

als bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. Bovendien biedt

het openbaar vervoer in de steden een vlotte oplossing

voor dat knelpunt, terwijl veel mensen in landelijke

gebieden over een eigen vervoermiddel beschikken.

De heer Christian Brotcorne (cdH) voegt daaraan toe

dat men moet komen tot een grotere vereenvoudiging

en rationalisering. Men moet vooruitgang boeken, en

niet blijven hangen bij wat een spijtige zaak is voor de

vrederechters.

Mevrouw Özlem Özen (PS) constateert dat geen

enkele werklastmeting werd uitgevoerd, hoewel dat

toch nodig zou kunnen blijken om een te forse onba-

lans tussen de rechtbanken van verschillende aanleg

te voorkomen.

Mevrouw Nadia De Vroede erkent dat een dergelijke

meting niet werd uitgevoerd. Het is echter vrijwel onmo-

gelijk de werklast van de magistraten correct te kunnen

inschatten; die verschilt namelijk sterk, naargelang de

magistraat in kwestie. Nu moet vooruitgang worden

geboekt. De oprichting van een familierechtbank laat

al te lang op zich wachten.

Volgens mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA)

zal het horen van de minderjarigen stelselmatig de

aanwezigheid van een advocaat vereisen. Gezien de

situatie van de minderjarigen, ware het trouwens ver-

kieslijk dat het daarbij om een pro-deoadvocaat gaat,

omdat een ouder anders zou kunnen proberen druk uit

te oefenen. Wat is derhalve de budgettaire weerslag

van een dergelijke maatregel?

Mevrouw Nadia De Vroede verwijst voor die vraag

naar de vertegenwoordigers van de balies. Niettemin

voegt zij eraan toe dat, hoewel advocaten een be-

langrijke rol spelen, het misschien niet nodig is erin

te voorzien dat zij stelselmatig aanwezig zijn als een

minderjarige wordt gehoord.

Page 203: 0682/015 - dekamer.be

2030682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open-Vld) se

demande pourquoi certains tribunaux n’ont aucune

difficulté à appliquer la loi en matière de huis clos, alors

que d’autres oui. Une telle situation n’est pas acceptable.

Quels sont les problèmes avancés par les tribunaux

n’appliquant pas la loi?

Concernant la conciliation, ne serait-il pas intéressant

de mettre en place une chambre de conciliation au sein

de chaque tribunal, afi n de la stimuler ?

Mme Nadia De Vroede fait remarquer que le CSJ a

envoyé aux chefs de corps un questionnaire concernant

l’application de la loi sur le huis clos. Les réponses

étaient très variées. Certains appliquent la loi, car ils

disposent d’infrastructures adéquates. Pour d’autres, tel

n’est pas le cas. A priori, une solution évidente et simple

serait de faire sortir les personnes non-concernées dans

le couloir en attendant que le huis clos se termine. Mais

ce n’est pas toujours évident, notamment à Bruxelles,

où tout le monde se retrouve dans le couloir dans de

mauvaises conditions, toutes les parties face à face.

Globalement, le huis clos est positif, mais doit pouvoir

se dérouler dans de bonnes conditions.

B. Audition des représentants de l’Ordre des

Barreaux francophones et germanophone (OBFG)

et de l’Orde van Vlaamse Balies (OVB)

1. Exposé de Mmes Car ine Vander Stock

et Stéphanie Degrave, représentantes de l’Ordre

des Barreaux Francophones et germanophone (OBFG)

Mme Carine Vander Stock rappelle que le texte de

la proposition de loi portant création d’un tribunal de la

famille et de la jeunesse est issu des travaux de l’OBFG

et de l’ULB.

L’OBFG souhaite mettre en exergue les aspects de

la proposition de loi dont il est particulièrement satisfait.

Il faut ainsi saluer le regroupement du contentieux

familial. La perte des avantages liés à la proximité du

juge de paix par rapport au justiciable est relative si l’on

prend en considération les avantages d’accessibilité, de

souplesse et d’unité de la jurisprudence que présente

la création d’un tribunal de la famille. Si l’OBFG peut

en grande partie adhérer à la proposition de subdiviser

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) vraagt

zich af waarom sommige rechtbanken er geen enkele

moeite mee hebben de wet in verband met zittingen

met gesloten deuren toe te passen, en anderen wel.

Een dergelijke toestand is onaanvaardbaar. Welke

problemen roepen de rechtbanken in wanneer ze de

wet niet toepassen?

Ware het in verband met verzoening niet interessant

om bij elke rechtbank een verzoeningskamer in te stellen

om een dergelijke procedure aan te moedigen?

Mevrouw Nadia De Vroede merkt op dat de HRJ de

korpschefs een vragenlijst over de toepassing van de

wet over zittingen met gesloten deuren heeft gestuurd.

De antwoorden liepen sterk uiteen. Sommige passen de

wet toe omdat ze over voldoende geschikte infrastruc-

tuur beschikken; voor anderen is dat niet het geval. A

priori zou een eenvoudige en logische oplossing erin

bestaan de mensen die niet bij een aangelegenheid

betrokken zijn, buiten op de gang te doen wachten

totdat de zitting met gesloten deuren is afgelopen. Dat

ligt evenwel niet altijd voor de hand, meer bepaald in

Brussel, waar iedereen in slechte omstandigheden

terecht komt op de gang, en alle partijen rechtstreeks

met elkaar worden geconfronteerd.

Over het algemeen zijn zittingen met gesloten deuren

een goede zaak, maar ze moeten wel in goede omstan-

digheden kunnen verlopen.

B. Hoorzitting met de vertegenwoordigers van de

Ordre des Barreaux francophones et germanophone

(OBFG) en van de Orde van Vlaamse Balies (OVB)

2. Uiteenzetting van De dames Carine Vander Stock

en Stéphanie Degrave, vertegenwoordigsters van de

Ordre des Barreaux Francophones et Germanophone

(OBFG)

Mevrouw Carine Vander Stock herinnert eraan dat

de tekst van het wetsvoorstel betreffende de invoering

van een familie- en jeugdrechtbank het resultaat is van

de werkzaamheden van de OBFG en de ULB.

De OBFG wenst de aspecten van het wetsvoorstel

waarover zij bijzonder tevreden is, te beklemtonen.

Zo is de OBFG opgetogen dat alle vormen van fa-

miliegeschillenbeslechting werden gegroepeerd. De

teloorgang van voordelen doordat de vrederechter dicht

bij de rechtzoekende rechtspreekt, hebben slechts een

relatief belang indien men in overweging neemt welke

voordelen de oprichting van een familierechtbank biedt

inzake laagdrempeligheid, soepelheid en eenvormige

Page 204: 0682/015 - dekamer.be

204 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

le tribunal de la famille en trois chambres, il regrette

néanmoins que les auteurs de la proposition de loi

aient renoncé à créer une chambre de conciliation et de

médiation. Dans sa rédaction actuelle, le texte attribue

au juge chargé de trancher le litige le soin de tenter de

concilier les parties. Or, on ne peut demander au juge

de tenter une conciliation, d’informer les parties quant

aux possibilités offertes par la médiation et fi nalement

de prendre une décision sur le fond de l’affaire portée

devant lui.

L’OBFG salue ensuite l’harmonisation des articles 223

et 1479 du Code civil et de l’article 1280 du Code judi-

ciaire ainsi que la généralisation de la saisine perma-

nente qui permettra d’éviter aux citoyens de nouvelles

démarches, coûteuses, et de garantir un suivi adéquat

des dossiers.

L’intervenante souscrit à la nécessité de valoriser

tous les modes alternatifs de règlement des confl its.

À ce titre, elle juge que si l’on instaure une information

systématique des parties, celle-ci ne doit pas se limiter

à la seule médiation. En outre, la sanction prévue dans

le cas où l’une des parties ne pourrait prouver qu’elle a

suivi une séance d’information paraît disproportionnée

et risque de retarder inutilement les procédures, voire

d’être utilisée à des fi ns dilatoires.

Concernant l’audition des mineurs, l’intervenante se

réfère aux auditions qui se sont déroulées au Sénat où

l’OBFG a déjà formulé ses observations sur un texte

y relatif. La proposition de loi à l’examen revient à un

peu plus de réalisme. L’OBFG est d’avis qu’il convient

d’uniformiser les pratiques et est favorable au maintien

de la convocation systématique des mineurs de plus

de douze ans. Ceux-ci doivent toutefois pouvoir refuser

d’être auditionnés. Dans ce contexte, l’intervenante se

rallie à la proposition du CSJ de généraliser l’envoi d’un

formulaire permettant au mineur de connaître ses droits,

y compris celui de faire appel à un avocat.

En outre, prévoir l’intervention d’un avocat dans

toutes les procédures qui intéressent un mineur semble

exagéré et aurait un coût exorbitant et des répercus-

sions fi nancières considérables sur le budget de l’aide

juridique.

rechtspraak. Hoewel de OBFG het grotendeels eens

is met het voorstel om de familierechtbank in drie ka-

mers op te delen, betreurt zij dat de indieners van het

wetsvoorstel ervan zijn afgestapt een verzoenings- en

bemiddelingskamer op te richten. In de huidige redactie

van de tekst wordt de rechter bij wie de zaak aanhangig

is gemaakt, ook bevoegd om te proberen de partijen te

verzoenen. Van de rechter mag evenwel niet worden

verlangd dat hij een poging tot verzoening doet, de

partijen voorlicht over de mogelijkheden die bemiddeling

biedt en uiteindelijk een vonnis ten gronde velt over de

bij hem aanhangig gemaakte zaak.

Vervolgens is de OBFG ingenomen met de harmo-

nisatie van de artikelen 223 en 1479 van het Burgerlijk

Wetboek met artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek.

Dezelfde tevredenheid heerst bij de OBFG aangaande

de veralgemening van de blijvende saisine, wat de

burgers nieuwe en dure procedurestappen bespaart

en een adequate follow-up van de dossiers garandeert.

De spreekster is het ermee eens dat hoe dan ook

steun moet gaan naar alle alternatieve vormen van

geschillenregeling. In dat verband vindt ze dat als men

in een systematische informatieverstrekking aan de

partijen voorziet, die niet beperkt mag blijven tot de be-

middeling. Bovendien lijkt de sanctie die wordt opgelegd

zo een van de partijen er niet in slaagt te bewijzen dat

zij een informatiesessie heeft bijgewoond, onevenredig

zwaar en dreigt zij de procedures onnodig te vertragen;

het is zelfs mogelijk dat die sanctie aanleiding geeft tot

vertragingsmanoeuvres.

Wat het horen van de minderjarigen betreft, verwijst

de spreekster naar de stellingen die de OBFG al heeft

verdedigd tijdens een hoorzitting in de Senaat aan-

gaande een tekst waarin dat thema aan bod kwam. Het

ter bespreking voorliggende wetsvoorstel is op dit vlak

realistischer. De OBFG vindt dat de praktijken eenvor-

mig moeten worden gemaakt en is voorstander van de

instandhouding van de systematische oproeping van de

minderjarigen ouder dan twaalf. Zij moeten wel kunnen

weigeren te worden gehoord. In dat verband steunt de

spreekster het voorstel van de HRJ om systematisch

een formulier te versturen dat de minderjarigen inlicht

over hun rechten, inclusief het recht een beroep te doen

op een advocaat.

Voorts lijkt het overdreven het optreden van een ad-

vocaat te eisen in alle procedures die een minderjarige

aangaan. Dat zou bovendien buitensporig veel kosten

en een zware fi nanciële weerslag hebben op het budget

van de juridische bijstand.

Page 205: 0682/015 - dekamer.be

2050682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Mme Vander Stock est également favorable à ce que

les avocats en charge de mineurs suivent une formation

spécifi que. Pareille formation est d’ailleurs déjà prévue

dans le cadre de l’aide juridique. Cela étant, il est tout

à fait inutile d’inscrire dans la loi une référence à une

catégorie d’avocat. Il revient aux Ordres d’organiser la

profession.

L’intervenante énumère ensuite quelques aspects

sur lesquels l’OBFG se montre plus critique. Outre la

disparition de la chambre des conciliations évoquée

plus tôt, la sanction prévue en cas de non-comparu-

tion lorsque la comparution personnelle est exigée,

semble très lourde et de nature à retarder inutilement

la procédure. L’OBFG répète en outre son opposition

à l’instauration du huis clos pour les raisons qui ont

déjà été formulées lors de l’examen de la loi du 2 juin

2010 modifi ant le Code judiciaire et le Code civil en ce

qui concerne le traitement en chambre du conseil des

procédures judiciaires relevant du droit de la famille.

Comme le démontre la pratique, la mise en œuvre de la

loi est source de problèmes concrets. Non seulement,

elle fait l’objet d’une application différenciée d’un tribunal

à l’autre mais le principe du huis clos aboutit également

à retarder des procédures.

Enfi n, l’OBFG plaide pour le maintien des délais

actuels en matière de référés plutôt que pour leur pro-

longement à quinze jours.

Mme Stéphanie Degrave (qui s’exprime également

au nom de l’ULB) ajoute qu’à l’instar du CSJ, l’OBFG

est partisan d’une modifi cation de dénomination de

la juridiction à créer: afi n de mieux tenir compte de la

diversité des familles, il serait en effet préférable de

parler d’un “tribunal des familles”.

Par contre, l’OBFG est tout à fait opposé à ce que,

comme le suggère le CSJ, la chambre de dessaisisse-

ments se voit confi er les litiges liés au droit pénal familial.

Tant la procédure que l’état d’esprit sont différents. Le

justiciable ne comprendrait pas pourquoi le litige civil

auquel il est partie serait jugé par la même juridiction que

celle appelée à statuer sur un rapt parental, par exemple.

En outre, assimiler les deux types de contentieux serait

contradictoire avec la volonté des auteurs de la proposi-

tion de faire du tribunal de la famille un espace convivial

de justice familiale. Par ailleurs, jusqu’où étendra-t-on

la compétence du tribunal de la famille dans ce cas?

Le rendra-t-on, par exemple, également compétent en

Mevrouw Vander Stock vindt het dan weer wél een

goed idee om de advocaten die de zaak van minderja-

rigen bepleiten, een specifi eke opleiding te geven. Een

dergelijke opleiding bestaat immers al in het raam van

de juridische bijstand. Toch heeft het absoluut geen zin

in de wet te verwijzen naar een specifi eke categorie

van advocaten. Het komt de Orden toe het beroep van

advocaat te organiseren.

Vervolgens somt de spreekster een aantal aspecten

op waartegenover de OBFG kritischer staat. Naast de

eerder vermelde verdwijning van de verzoeningska-

mers, is er ook de sanctie in geval van niet-verschijning

wanneer de persoonlijke verschijning verplicht is: die

sanctie lijkt zeer zwaar en dreigt de procedure onnodig

te vertragen. De OBFG herhaalt bovendien het oneens

te zijn met de invoering van een zitting met gesloten

deuren, om de redenen die al werden geformuleerd

tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van

2 juni 2010 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en

van het Burgerlijk Wetboek, wat de behandeling in raad-

kamer van gerechtelijke procedures inzake familierecht

betreft. Uit de praktijk blijkt dat de tenuitvoerlegging

van de wet in het veld problemen oplevert. Niet alleen

wordt de wet verschillend toegepast naar gelang van

de rechtbank, maar bovendien leiden de zittingen met

gesloten deuren tot een vertraging van de procedures.

Tot slot pleit de OBFG voor het behoud van de vi-

gerende termijnen inzake kort geding, in plaats van de

vooropgestelde verlenging tot 15 dagen.

Mevrouw Stéphanie Degrave (die eveneens in naam

van de ULB spreekt) voegt daaraan toe dat, net als de

HRJ, de OBFG voorstander is van een andere benaming

voor de op te richten rechtsinstantie: teneinde beter re-

kening te houden met de diversiteit van de gezinnen zou

het dus de voorkeur verdienen een benaming te vinden

die die diversiteit van gezinsvormen beter weerspiegelt

(“tribunal des familles”).

Helemaal gekant is de OBFG dan weer tegen de

door de HRJ geformuleerde suggestie om de kamers

van uithandengeving ook bevoegd te maken voor de

geschillen die onder het familiestrafrecht vallen. Zowel

de procedure als de achterliggende gedachte zijn ver-

schillend. De rechtzoekende zou niet begrijpen waarom

het burgerrechtelijk geschil waarin hij partij is, wordt

behandeld door een rechtinstantie die ook bevoegd is

voor bijvoorbeeld kinderontvoeringen. Bovendien schuilt

er een contradictie in het streven om, enerzijds, die

twee soorten geschillen met elkaar te assimileren en,

anderzijds, zoals door de indieners van het wetsvoorstel

wordt beoogd, de familierechtbank uit te bouwen tot

Page 206: 0682/015 - dekamer.be

206 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

matière de violences conjugales? L’OBFG ne pense pas

que ce soit opportun.

L’OBFG souscrit, de manière générale, à la réparti-

tion de compétences proposée par la proposition de loi.

L’intervenante constate que la proposition de loi confi e

à la chambre de la famille le pouvoir de déterminer le

ou les allocataires des allocations familiales relatives

aux enfants communs dont les parents se séparent.

À cet égard, elle ne partage pas le point de vue de la

Gezinsbond, qui dans son avis, critique ce choix. Le

Gezinsbond estime en effet que cela complexifi erait

le travail des caisses d’allocations familiales compte

tenu des possibles changements du régime d’héber-

gement. Or, Mme Degrave remarque que tel est déjà

le cas actuellement. La Gezinsbond juge également

qu’il sera difficile de déterminer le montant des pres-

tations sociales, en cas de pluralité d’allocataires, si

l’un des parents a des revenus particulièrement bas.

L’intervenante rappelle sur ce point que le montant

des allocations dépend des revenus de l’attributaire

et non de l’allocataire. Enfi n, l’intervenante estime peu

convaincant l’argument de la Gezinsbond selon lequel

il est toujours possible de compenser l’attribution des

allocations familiales à un des parents par le versement

d’une contribution alimentaire. Dans bien des cas, cette

solution sera en effet peu satisfaisante, notamment,

parce que les allocations familiales sont versées au

parent chez qui l’enfant est domicilié et que ce parent

ne peut déduire fi scalement la contribution alimentaire

ainsi versée...

L’OBFG juge que les compétences du juge de paix

pourraient être étendues à la matière des absences et

des inventaires. L’avis du CSJ contient également des

pistes intéressantes pour augmenter les compétences

du juge de paix et tenir compte de son rôle de proximité.

Une étude devrait être réalisée pour savoir ce qu’il

convient de transférer à l’avenir aux juges de paix, afi n

qu’un équilibre entre les juridictions d’arrondissement

et celles des cantons soit respecté.

Quant à l’harmonisation des articles 223, 1479 du

Code civil et 1280 du Code judiciaire, l’OBFG regrette

que les concubins sans enfant ne soient pas du tout

visés par la proposition de loi. Il est exact qu’en l’absence

d’une défi nition univoque du concubinage, il est peut

een laagdrempelige justitiële instantie voor familieaan-

gelegenheden. Overigens rijst de vraag hoever men

de bevoegdheid van de familierechtbank in dat geval

moet uitbreiden. Moet die rechtbank dan ook bevoegd

worden voor, bijvoorbeeld, gevallen van partnergeweld?

De OBFG acht zulks niet aangewezen.

De OBFG is het in het algemeen eens met de in dit

wetsvoorstel opgenomen bevoegdheidsverdeling.

De spreekster stelt vast dat het wetsvoorstel tot doel

heeft de familiekamer bevoegd te maken voor de aanwij-

zing van de rechthebbende(n) op de kinderbijslag voor

de gemeenschappelijke kinderen van de ouders die uit

elkaar gaan. In dat verband is ze een andere mening

toegedaan dan de Gezinsbond, die in zijn advies op die

keuze kritiek heeft geuit. De Gezinsbond vindt namelijk

dat die regeling het werk van de kinderbijslagfondsen

erg bemoeilijkt, aangezien het steeds mogelijk is dat

zich wijzigingen voordoen in de huisvestingsregeling,

maar volgens mevrouw Degrave is dat nu al het ge-

val. Voorts vreest de Gezinsbond dat het, wanneer er

meerdere bijslagtrekkenden zijn, moeilijk zal zijn het

bedrag van de sociale uitkeringen te bepalen, indien

een van de ouders een zeer laag inkomen heeft. Wat

die vrees betreft, stipt de spreekster aan dat het bedrag

van de uitkeringen afhangt van het inkomen van de

rechthebbende en dus níet de bijslagtrekker zelf. Tot

slot is de spreekster niet overtuigd door het argument

van de Gezinsbond, als zou het altijd mogelijk zijn de

toewijzing van de kinderbijslag aan een van de ouders

te compenseren door de storting van een bijdrage tot

levensonderhoud. In heel wat gevallen zal die oplossing

namelijk niet echt toereikend zijn, met name omdat de

kinderbijslag wordt gestort aan de ouder bij wie het kind

zijn officiële woonplaats heeft, en die ouder het aldus

gestorte onderhoudsgeld niet fi scaal kan inbrengen...

Volgens de OBFG zou de vrederechter voortaan ook

bevoegd kunnen worden gemaakt voor de afwezighe-

den en de inventarissen. Het advies van de HRJ bevat

eveneens interessante denkpistes om de bevoegdheden

van de vrederechter uit te breiden en tegelijk rekening

te houden met zijn eerstelijnsfunctie.

In een onderzoek zou moeten worden nagegaan

welke bevoegdheden in de toekomst naar de vredege-

rechten kunnen worden overgeheveld, om de balans

tussen de arrondissements- en de kantonrechtbanken

in acht te nemen.

Wat de harmonisatie van de artikelen 223 en 1479 van

het Burgerlijk Wetboek met artikel 1280  van het Ge-

rechtelijk Wetboek betreft, vindt de OBFG het jammer

dat de kinderloze samenwonenden helemaal buiten de

toepassingssfeer van dit wetsvoorstel vallen. Het klopt

Page 207: 0682/015 - dekamer.be

2070682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

être difficile de les intégrer dans les compétences du

futur tribunal des familles. Le Conseil supérieur de la

Justice évoque à cet égard l’article 343, § 1er, du Code

civil relatif à l’adoption qui défi nit les cohabitants de

fait comme étant “deux personnes (de sexe différent)

qui vivent ensemble de façon permanente et affective

depuis au moins trois ans”. L’OBFG considère toutefois

que cette défi nition, élaborée dans le cadre de l’adoption

et qui retient une durée de vie de trois ans, ne peut pas

être transposée telle quelle: pourquoi rendre le tribunal

de la famille compétent pour des personnes qui vivent

ensemble depuis trois ans et pas pour celles qui vivent

ensemble depuis deux ans et demi? S’il est évident que

la durée de vie commune pourrait avoir un impact sur les

mesures ordonnées par le tribunal, elle ne pourrait en

avoir sur l’accessibilité ou non au tribunal de la famille.

Comme Carine Vander Stock, Mme Degrave insiste

sur le plaidoyer de l’OBFG en faveur de la création d’une

chambre des conciliations. Le texte de la proposition

de loi se borne en la matière à préciser — comme c’est

déjà le cas en matière de divorce — que “le juge tente

de concilier les parties”. Or, on le sait, le juge n’a pas

toujours le temps — voire l’envie — de le faire. En outre,

on peut s’interroger quant à la motivation des parties à

participer à cette tentative de conciliation, lorsqu’elles

savent qu’en cas d’échec, le juge pourra utiliser ce qu’il

a entendu pour trancher le litige. Les parties seront

tentées, dans le cadre de la conciliation, de taire l’exis-

tence de certaines informations (comme des revenus

non déclarés), avec la conséquence que la conciliation

ne pourra jamais aboutir. Par ailleurs, le fait que ce soit

le même juge qui concilie et qui tranche le litige pose

des difficultés au regard de l’article 6 de la Convention

européenne des droits de l’homme.

Quant à la médiation, si l’OBFG y est favorable, il s’in-

terroge sur la méthode utilisée qui consiste à exiger des

parties qu’elles participent au préalable à une séance

d’information. L’attestation qu’elles doivent produire ne

s’apparente-t-elle pas plutôt à une sorte de certifi cat

d’aptitude plutôt qu’à la preuve que les parties se sont

réellement informées? L’argument selon lequel cette

méthode a porté ses fruits au Québec, par exemple,

omet de mentionner qu’outre la séance d’information,

plusieurs séances de médiation y sont gratuites, ce qui

n’est pas le cas en Belgique. Or, si les parties ont déjà

consulté (et payé) un avocat pour l’introduction de leur

action, elles seront souvent réticentes à consulter (et

dat, door het ontbreken van een eensluidende defi nitie

van de term “samenwoning”, het misschien moeilijk is

die categorie in te passen in het bevoegdheidsdomein

van de toekomstige familierechtbanken. In dat verband

verwijst de HRJ naar artikel 343, §  1, van het Burgerlijk

Wetboek, dat betrekking heeft op de adoptie en dat de

samenwonenden defi nieert als “twee personen [van

een verschillend geslacht] die op een permanente en

affectieve wijze samenwonen sedert ten minste drie

jaar”. De OBFG meent evenwel dat die defi nitie, die

in het kader van de adoptie is uitgewerkt en stoelt op

de idee dat men drie jaar samen moet wonen, niet als

dusdanig kan worden overgenomen: waarom zou men

immers de familierechtbank bevoegd maken voor men-

sen die al drie jaar samenwonen, maar niet voor hen

die pas sinds tweeënhalf jaar samenwonen? Hoewel

het voor zich spreekt dat de duur van de samenwoning

een weerslag kan hebben op de door de rechtbank

opgelegde maatregelen, mag dat niet gelden voor de

toegankelijkheid van de familierechtbank.

Net als mevrouw Carine Vander Stock beklemtoont

mevrouw Degrave het pleidooi van de OBFG voor de

oprichting van een verzoeningskamer. Wat dat aspect

betreft, beperken de indieners van het wetsvoorstel

zich (net als inzake echtscheiding) tot de stelling dat de

rechter poogt de partijen met elkaar te verzoenen. Het is

echter geweten dat de rechter niet altijd de tijd — noch

zin — heeft dat te doen. Bovendien rijst de vraag of de

partijen wel gemotiveerd zijn om aan een dergelijke

verzoeningspoging mee te werken, als zij weten dat,

zo die poging mislukt, de rechter rekening kan houden

met wat hij tijdens die verzoeningspoging heeft verno-

men, om het geschil te beslechten. In het kader van

de verzoeningspoging zullen de partijen geneigd zijn

bepaalde informatie te verzwijgen (niet-aangegeven in-

komsten bijvoorbeeld), waardoor die poging nooit tot een

goed einde kan worden gebracht. Dat dezelfde rechter

zowel poogt de partijen tot verzoening te brengen als

het geschil beslecht, doet overigens problemen rijzen

in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag voor

de Rechten van de Mens.

De OBFG staat weliswaar gunstig tegenover bemid-

deling, maar heeft vragen bij de methode die erin bestaat

van de partijen te eisen dat ze vooraf een informatie-

sessie moeten bijwonen. Is het attest dat ze terzake

moeten kunnen voorleggen, niet veeleer een soort

bekwaamheidsattest dan een bewijs dat de partijen

daadwerkelijk informatie hebben ingewonnen? Het argu-

ment dat die methode bijvoorbeeld in Quebec vruchten

heeft afgeworpen, houdt er geen rekening mee dat daar

naast de informatiezitting nog verschillende bemidde-

lingszittingen gratis zijn, wat niet het geval is in België.

Als de partijen al een advocaat hebben geraadpleegd

(en betaald) om hun vordering in te stellen, zullen ze

Page 208: 0682/015 - dekamer.be

208 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

à payer) un médiateur. Enfi n, le texte de la proposition

de loi dispense les parties de l’obligation de s’informer

quant à la médiation dans des “circonstances exception-

nelles” qu’elle ne défi nit malheureusement pas.

Par conséquent, la création d’une chambre des

conciliations permettrait de mieux répondre aux souhaits

des auteurs de la proposition de privilégier les modes

alternatifs de règlement des confl its. Si le législateur se

décidait par ailleurs à renoncer à ce qu’un avocat soit

systématiquement désigné dans les affaires intéressant

l’audition des mineurs, le budget ainsi libéré pourrait

être affecté à l’organisation de séances de médiation

gratuites.

En ce qui concerne la détermination du dossier

familial, l’OBFG juge le texte satisfaisant. L’intervenante

dit comprendre le regret exprimé par le CSJ à l’égard

de l’absence de prise en considération des familles

recomposées mais pense qu’il était raisonnablement

impossible de faire un autre choix que celui effectué par

les auteurs de la proposition de loi à l’examen.

Concernant la compétence territoriale du tribunal de

la famille qui est fondée sur le domicile du mineur ou

sur sa résidence habituelle, l’OBFG exprime certaines

réserves et préfèrerait que le texte se réfère à l’article

624 du Code judiciaire (domicile du défendeur) ainsi

qu’à des critères alternatifs (lieu de la dernière résidence

conjugale, lieu du domicile du demandeur d’aliments…)

qui existent actuellement sans qu’un choix ne soit tou-

tefois possible. La proposition qui privilégie des critères

différents selon que la famille concernée a, ou non, des

enfants mineurs aboutit à créer l’impression qu’il y a

un modèle idéal de la famille, celle avec des enfants,

que l’on distingue des autres, celles sans enfant, à qui

s’appliquent d’autres critères.

En ce qui concerne l’audition des enfants, et plus

spécifi quement l’audition des mineurs de plus de douze

ans, l’OBFG se rallie au système d’information automa-

tique suggérée par la proposition de loi. En revanche,

l’intervenante s’oppose à l’assistance systématique

du mineur par un avocat. Elle se rallie à cet égard aux

commentaires du CSJ. À cet égard, bien que le texte à

l’examen précise que “ni l’audition, ni l’assistance d’un

avocat, n’auront pour effet de conférer au mineur la

qualité de partie à la procédure”, elle reste extrêmement

perplexe par rapport à l’impact qu’aura, sur le mineur, la

désignation de son propre avocat. Comment un jeune,

fl anqué de son conseil personnel, pourra-t-il encore

croire qu’il n’est pas une partie au procès qui oppose

ses parents et auquel il est déjà trop souvent mêlé?

echter vaak terughoudend zijn om een bemiddelaar te

raadplegen (en te betalen). Tot slot stelt het wetsvoorstel

de partijen vrij van de verplichting zich te informeren over

de bemiddeling in “uitzonderlijke gevallen”, die jammer

genoeg niet in het wetsvoorstel worden omschreven.

De oprichting van een verzoeningskamer zou dus de

mogelijkheid bieden beter in te spelen op het streven van

de indieners van het wetsvoorstel de alternatieve vor-

men van geschillenbeslechting te bevoordelen. Mocht

de wetgever bovendien beslissen ervan af te zien dat in

zaken waarbij een minderjarige wordt gehoord, syste-

matisch een advocaat wordt aangewezen, dan zou het

aldus vrijgemaakte geld kunnen worden besteed aan

kosteloze bemiddelingszittingen.

De OBFG vindt dat de tekst voldoening schenkt wat

de bepaling van het familiedossier betreft. De spreek-

ster begrijpt de teleurstelling van de HRJ over het feit

dat geen rekening wordt gehouden met de nieuw sa-

mengestelde gezinnen, maar zij acht het redelijkerwijs

onmogelijk een andere keuze te maken dan die van de

indieners van het onderhavige wetsvoorstel.

In verband met de territoriale bevoegdheid van de

familierechtbank die berust op de woonplaats of de

gewone verblijfplaats van de minderjarige is de OBFG

terughoudend; het verdient wellicht de voorkeur dat

de tekst verwijst naar artikel 624 van het Gerechtelijk

Wetboek (woonplaats van de verweerder) en naar thans

bestaande alternatieve criteria (plaats van de laatste

echtelijke verblijfplaats, woonplaats van diegene die

een uitkering tot levensonderhoud vordert enzovoort)

zonder dat men evenwel de keuze heeft. Het voorstel

om uiteenlopende criteria te bevoordelen naargelang

het gezin al dan niet minderjarige kinderen heeft, wekt

de indruk dat er een ideaal gezinsmodel bestaat, het

gezin met kinderen, dat men onderscheidt van de an-

dere, de gezinnen zonder kinderen, waarvoor andere

criteria gelden.

Met betrekking tot het horen van kinderen, en meer

in het bijzonder van minderjarige kinderen ouder dan

twaalf jaar, is de OBFG ermee ingenomen dat zij auto-

matisch worden geïnformeerd, zoals voorgesteld in het

wetsvoorstel. Dat de minderjarige systematisch door een

advocaat wordt bijgestaan, valt bij de spreekster even-

wel niet in goede aarde. In dat opzicht sluit zij zich aan bij

het standpunt van de HRJ. Hoewel in het ter bespreking

voorliggende wetsvoorstel wordt gesteld dat “het horen,

noch de bijstand van een advocaat van hem een partij

[zal] maken in het geding”, heeft de spreekster gerede

twijfels over de gevolgen voor de minderjarige, wanneer

die zijn eigen advocaat toegewezen krijgt. Hoe kan een

jongere, met een raadsman aan zijn zijde, nog geloven

dat hij geen partij is in het geding waarin zijn ouders

Page 209: 0682/015 - dekamer.be

2090682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Comment pourra-t-il retrouver une sérénité alors que

bien souvent, il sera pris dans un confl it de loyauté entre

ses parents? Comment pourra-t-il tenter de se protéger

en restant dans l’ombre si un avocat lui est attribué? Il y a

là de quoi créer une sérieuse confusion chez un mineur,

peu habitué aux procédures judiciaires, confusion qui

risque aussi d’aboutir à une “dramatisation” du confl it …

En outre, l’intervenante tient à préciser que l’audition

des enfants majeurs (dépendant fi nancièrement de leurs

parents) pourrait également être utile ne fut-ce que pour

savoir où il réside effectivement, ce qui peut avoir des

répercussions au niveau des contributions alimentaires

ou des résidences des parents.

Quant aux relations entre le civil et le protectionnel,

l’OBFG est opposé à la possibilité, laissée par le texte,

qu’un juge du tribunal de la famille siège au tribunal de

la jeunesse (ou inversement) et puisse y connaître des

différents aspects d’un même dossier. Pareille pos-

sibilité pose question sous l’angle de l’impartialité ou

encore des droits de la défense. L’intervenant indique

qu’il revient au ministère public de faire le lien entre ces

différents aspects, mais pas au magistrat du siège qui

ne peut disposer d’informations dont les parties elles-

mêmes n’ont pas connaissance.

2. Exposé de Mme Kati Verstrepen, administratrice

de l’Orde Van Vlaamse Balies (OVB)

Mme Kati Verstrepen, administratrice de l’OVB,

rappelle que l’OVB est particulièrement favorable à la

création du tribunal de la famille.

Une préoccupation majeure, toutefois, concerne la

perte du rôle de proximité du juge de paix. La justice

de paix est facilement accessible pour le justiciable et

les connaissances du juge qui y siège sont souvent

utiles pour la résolution d’un confl it familial. Par consé-

quent, l’OVB plaide pour que lors de la détermination

des compétences respectives du futur tribunal de la

famille et du juge de paix, l’on ne se limite à un simple

échange de paquets de compétences. Il faut veiller à

ce que la juridiction à créer soit un véritable tribunal de

la famille, composé de magistrats spécialisés et formés

à la conciliation, sachant par ailleurs communiquer.

Quant à l’éventualité suggérée par certains de décen-

traliser le tribunal de la famille, l’intervenante n’y est pas

tegenover elkaar staan, en waarin hij reeds al te vaak

wordt betrokken? Hoe kan hij zijn balans terugvinden,

terwijl hij in veel gevallen verscheurd wordt door zijn

loyauteit voor de ene of de andere ouder? Als hem een

advocaat wordt toegewezen, hoe kan hij dan proberen

zich te beschermen door op de achtergrond te blijven?

Een en ander kan een minderjarige, die nauwelijks

vertrouwd is met de gerechtelijke procedures, ernstig

in verwarring brengen, wat tevens een “dramatisering”

van het confl ict tot gevolg kan hebben …

Bovendien wenst de spreekster te preciseren dat

het ook nuttig zou zijn de meerderjarige kinderen (die

fi nancieel van hun ouders afhangen) te horen, al was

het maar om te weten waar ze wonen, wat gevolgen kan

hebben voor het onderhoudsgeld of de verblijfplaats

van de ouders.

Wat de verhoudingen tussen het burgerrechtelijk

aspect en de beschermingsmaatregelen betreft, is de

OBFG gekant tegen de door de tekst geboden moge-

lijkheid dat een rechter van de familierechtbank zitting

houdt in de jeugdrechtbank (of omgekeerd) en dat hij

aldaar kennis kan nemen van de verschillende aspecten

van een zelfde dossier. Een dergelijke mogelijkheid doet

vragen rijzen op het stuk van de onpartijdigheid of van de

rechten van de verdediging. De spreekster geeft aan dat

het tot de taak van het openbaar ministerie behoort het

verband te leggen tussen die uiteenlopende aspecten,

maar niet tot die van de zittende magistratuur, die niet

mag beschikken over informatie waarover de partijen

zelf niet beschikken.

2. Uiteenzetting van mevrouw Kati  Verstrepen,

bestuurder van de Orde van Vlaamse Balies (OVB)

Mevrouw Kati Verstrepen, bestuurder van de OVB,

wijst erop dat de OVB een fervent voorstander is van

de oprichting van de familierechtbank.

Een belangrijk aandachtspunt betreft evenwel het feit

dat de lokale rol van de vrederechter verloren gaat. Het

vredegerecht is laagdrempeliger voor de rechtzoekende,

en de kennis van de daar rechtsprekende rechter is al

vaak nuttig gebleken om een of ander familiaal geschil

te beslechten. De OVB vraagt daarom dat het bepalen

van de respectieve bevoegdheden van de toekomstige

familierechtbank en het vredegerecht meer zou inhou-

den dan louter de overdracht van bevoegdheidspak-

ketten. Het nieuw op te richten rechtscollege moet een

volwaardige familierechtbank zijn, die bestaat uit gespe-

cialiseerde en in verzoening opgeleide magistraten, met

de vereiste communicatievaardigheden. De spreekster

is niet gekant tegen de door sommigen geopperde

Page 210: 0682/015 - dekamer.be

210 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

opposée. La décentralisation n’a toutefois pour avantage

que de faciliter l’accessibilité au tribunal.

Mme Verstrepen ne partage pas l’opinion du Conseil

supérieur de la Justice en ce qui concerne la possi-

bilité de confi er à la chambre des dessaisissements,

l’ensemble du droit pénal familial. Comme l’OBFG,

l’intervenante pense que cette extension de compé-

tences pourrait avoir des effets négatifs sur la perception

que le justiciable pourrait avoir de ce futur tribunal.

Supprimer l’obligation de communiquer certaines

affaires au ministère public et limiter les domaines

dans lesquels ce dernier doit rendre un avis, comme le

suggère le CSJ, peut paraître séduisant. L’intervenante

juge toutefois que l’intervention du ministère public peut,

dans certains cas, avoir son intérêt, notamment lorsque

certaines mesures doivent être ordonnées. Cette pro-

cédure d’avis ne doit bien sûr pas être systématique.

Concernant la compétence ratione personae du

tribunal de la famille, l’OVB n’est pas parvenu à un avis

unanime quant à l’opportunité d’y inclure les cohabitants

de fait. D’aucuns estiment que rien ne s’oppose à ce que

la compétence du tribunal leur soit étendue alors que

d’autres sont d’un avis contraire et jugent que le choix

de ce mode de vie traduit la volonté des concubins de

ne pas être traités comme des conjoints ou des coha-

bitants légaux.

Quant à la comparution personnelle, elle est souvent

superfl ue et la sanction qui est prévue est dispropor-

tionnée et donc inacceptable.

L’intervenante s’interroge ensuite quant à la méthode

préconisée par les auteurs de la proposition de loi pour

privilégier le recours à la médiation et qui consiste à

exiger des parties qu’elles se soient informées sur la

médiation et à leur demander à cette fi n la présentation

d’une attestation. Il semble que la présentation d’une

telle attestation ne constituera pas, dans la majorité

des cas, un obstacle insurmontable. Par ailleurs, les

personnes qui divorcent auront la plupart du temps

soupesé les avantages et les inconvénients de la pro-

cédure qu’ils intentent. Mme Verstrepen est donc d’avis

que le recours à la médiation doit rester une démarche

volontaire de ceux qui la tentent.

L’intervenante est d’avis que les mineurs doivent avoir

la possibilité de se faire entendre dans les affaires qui les

concernent. Toutefois, si l’on souhaite être certain que

le mineur comprenne le contenu et les conséquences

de l’invitation qui lui est envoyée, l’OVB pense qu’il est

suggestie om de familierechtbank te decentraliseren.

Decentralisering heeft echter als enig voordeel dat de

rechtsbedeling laagdrempeliger wordt.

Mevrouw Verstrepen is het niet met de Hoge Raad

voor de Justitie eens dat alles wat met familiestrafrecht

verband houdt, moet worden behandeld door de ka-

mer van uithandengeving. Zoals de OBFG meent ook

mevrouw Verstrepen dat die bevoegdheidsuitbreiding de

perceptie van de rechtzoekende over die toekomstige

rechtbank negatief zou kunnen beïnvloeden.

Het lijkt dan wel aantrekkelijk de verplichte medede-

ling van bepaalde zaken aan het openbaar ministerie

op te heffen en, zoals de HRJ bepleit, de materies te

beperken waarvoor het openbaar ministerie een advies

moet uitbrengen, de spreekster meent dat het optreden

van het openbaar ministerie in sommige gevallen nuttig

kan zijn, meer bepaald wanneer bepaalde maatregelen

moeten worden bevolen. Die adviesprocedure mag

uiteraard niet stelselmatig worden opgelegd.

Aangaande de bevoegdheid ratione personae van de

familierechtbank heeft de OVB geen consensus bereikt

over de vraag of de familierechtbank ook bevoegd is

voor de feitelijk samenwonenden. Sommigen zijn van

oordeel dat niets belet dat de bevoegdheid van de

rechtbank tot die groep wordt uitgebreid, terwijl anderen

een heel andere mening zijn toegedaan en vinden dat

de keuze om feitelijk samen te wonen, de wil van die

samenwonenden weerspiegelt om niet te worden be-

handeld als echtgenoten of wettelijk samenwonenden.

Het is vaak niet nodig dat de partij persoonlijk ver-

schijnt; de in dat verband opgelegde sanctie is oneven-

redig en dus onaanvaardbaar.

Voorts heeft de spreekster bedenkingen bij de door

de indieners van het wetsvoorstel bepleite methode om

de voorkeur te geven aan bemiddeling; de indieners

eisen van de partijen dat zij informatie hebben ingewon-

nen over bemiddeling en dat zij zulks aantonen door een

attest over te leggen. De overlegging van een dergelijk

attest zal in de meeste gevallen waarschijnlijk geen

onoverkoombaar probleem vormen; anderzijds hebben

de uit de echt scheidende personen doorgaans de voor-

en de nadelen van de door hen ingeleide procedure

zorgvuldig gewikt en gewogen. Daarom is mevrouw

Verstrepen van mening dat bemiddeling een vrijwillig

initiatief van de belanghebbenden moet blijven.

Volgens de spreekster moeten de minderjarigen

over de mogelijkheid beschikken gehoord te worden

in de zaken waarin zij betrokken partij zijn. Als men er

evenwel zeker van wil zijn dat de minderjarige de in-

houd en de gevolgen van de hem bezorgde uitnodiging

Page 211: 0682/015 - dekamer.be

2110682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

nécessaire qu’il puisse bénéfi cier des conseils avisés

d’un avocat. Il s’agira dans la plupart des cas d’un

avocat pro deo étant donné que le mineur n’a pas de

revenu. Cet avocat sera familiarisé avec le droit de la

jeunesse. Mme Verstrepen dit ne pas craindre les effets

d’un tel système sur l’aide juridique. Seul le mineur qui

aura des questions va contacter l’avocat pour obtenir

ses conseils. Ces contacts seront la plupart du temps

informels (téléphone, courrier électronique). Bien sou-

vent, ces conseils suffiront et l’avocat ne devra même

pas se rendre à l’audience. Par ailleurs, rien n’empêche

le mineur de faire appel à un avocat qu’il connaît. Dans

ce cas, il est évident qu’il ne peut s’agir de l’avocat d’un

de ses parents. Celui-ci est en effet tenu par les règles

déontologiques de sa profession.

L’intervenante ajoute qu’elle n’est pas favorable à la

présence, lors de l’audition du mineur, d’une personne

de confi ance. Il n’est en effet pas exclu que cette per-

sonne soit manœuvrée par l’un des parents.

Quant aux enfants de moins de douze ans,

Mme Verstrepen rappelle que l’OVB a développé cer-

tains projets en collaboration avec les écoles dans le

cadre desquels une information pourrait être diffusée à

l’intention des enfants.

Concernant la compétence territoriale du tribunal,

l’OVB estime que lorsque les parties ont un enfant

commun, le critère du domicile constitue le critère le

plus objectif pour déterminer le tribunal compétent. À

l’estime de l’OVB, ce tribunal devrait rester compétent

même si, ultérieurement, le domicile venait à changer.

Il est en effet essentiel que le dossier soit traité par un

seul et même juge.

La distinction opérée par la proposition de loi entre

deux types de litiges urgents, à savoir ceux où l’urgence

est toujours présumée et ceux où l’urgence devra être

invoquée et prouvée par la partie qui s’en prévaut, paraît

trop complexe et mériterait d’être éclaircie.

Enfi n, quant à l’article 149 de la proposition de loi

qui se réfère à la requête comme mode introductif

d’instance, Mme Verstrepen juge que le texte devrait

encore être affiné et attire l’attention des commissaires

sur un phénomène bien connu des avocats qui veut

que lorsqu’une affaire est introduite par citation, elle

begrijpt, meent de OVB dat hij een beroep moet kunnen

doen op het weldoordachte advies van een advocaat.

In de meeste gevallen zal dat een pro-Deoadvocaat

zijn, aangezien de minderjarige geen inkomen heeft.

Die advocaat moet vertrouwd zijn met het jeugdrecht.

Mevrouw Verstrepen geeft aan niet te vrezen voor de

weerslag van een dergelijke regeling op de juridische

bijstand. Alleen een minderjarige met vragen zal zich

tot een advocaat wenden om diens advies te vragen.

Die contacten zullen doorgaans van informele aard zijn

(telefoon, e-mail). Heel vaak zal dat advies volstaan,

en zal de advocaat zelfs niet naar de zitting hoeven te

komen. Niets verhindert overigens dat een minderjarige

een beroep doet op een advocaat die hij kent. In dat

geval spreekt het vanzelf dat die advocaat niet mag

optreden als advocaat voor een van de ouders, want

die moet immers de deontologische beroepsregels in

acht nemen.

De spreekster voegt eraan toe dat zij het moeilijk

heeft met de aanwezigheid van een vertrouwensper-

soon bij het horen van de minderjarige. Het is immers

niet uitgesloten dat die persoon door een van de ouders

wordt gemanipuleerd.

Met betrekking tot de kinderen jonger dan 12 jaar wijst

mevrouw Verstrepen erop dat de OVB in samenwerking

met de scholen een aantal projecten heeft uitgewerkt;

in het kader daarvan zou men de kinderen informatie

kunnen bezorgen.

Met betrekking tot de territoriale bevoegdheid van

de rechtbank meent de OVB, in de gevallen waarin de

partijen samen een kind hebben, dat het criterium van

de woonplaats het meest objectieve criterium vormt

om te bepalen welke rechtbank bevoegd is. De OVB

meent tevens dat die rechtbank die bevoegdheid niet

mag verliezen, zelfs niet als de woonplaats naderhand

wijzigt. Het is immers van essentieel belang dat het

dossier steeds door dezelfde rechter wordt behandeld.

Het wetsvoorstel maakt een onderscheid tussen twee

soorten van hoogdringende geschillen, met name de

geschillen met veronderstelde hoogdringendheid en

de geschillen waarin de hoogdringendheid ingeroepen

en aangetoond moet worden door de partij die daar

aanspraak op maakt. Volgens de spreekster is dat on-

derscheid te ingewikkeld en moet een en ander worden

verduidelijkt.

Met betrekking tot artikel 149 van het wetsvoorstel,

dat bepaalt dat een zaak kan worden ingeleid bij ver-

zoekschrift, meent mevrouw Verstrepen dat de tekst nog

moet worden verfi jnd. Zij wijst de commissieleden op

een verschijnsel dat de advocaten welbekend is, met

name dat een zaak die bij dagvaarding wordt ingeleid,

Page 212: 0682/015 - dekamer.be

212 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

est généralement inscrite au rôle après quatorze jours

alors que, lorsqu’elle est introduite par requête, son

inscription n’intervient que beaucoup plus tard et ce,

généralement, après beaucoup d’insistance. Elle plaide

par conséquent pour que les greffiers veillent à ce que

les requêtes soient traitées avec la même célérité que

les citations.

3. Échange de vues

Mme Sonja Becq (CD&V) s’étonne d’entendre d’un

côté un plaidoyer pour la création d’une chambre des

conciliations et de l’autre, la remise en cause de la

comparution personnelle et de l’obligation prévue dans

la proposition de loi de s’informer sur les possibilités

offertes par la médiation. Comment cette chambre des

conciliations pourrait-elle jouer son rôle si on ne prévoit

pas une obligation de comparution?

Les représentants des avocats ont-ils d’autres pistes

que celle-là pour favoriser la médiation et faire en sorte

que les jugements prononcés soient respectés?

Mme Carine Vander Stock répond que l’OBFG est

favorable à la création d’une chambre des conciliations

et de médiation intervenant préalablement. Une telle

chambre permet au juge de jouer son rôle de concilia-

tion et, le cas échéant, de renvoyer les parties vers un

médiateur. Il n’appartient pas à un juge, appelé à tran-

cher un litige, de jouer lui-même le rôle de médiateur.

En outre, la médiation familiale n’aboutit que lorsque elle

est précédée d’une démarche volontaire des parties.

Mme Stéphanie Degrave (OFBG) ajoute que l’OBFG

ne remet pas en cause l’obligation de comparaître per-

sonnellement, mais uniquement les sanctions prévues

à cet effet.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) rappelle

que l’article 731 du Code judiciaire prévoit déjà qu’une

demande peut toujours être préalablement soumise, à la

requête d’une des parties ou de leur commun accord, à

fi n de conciliation au juge compétent pour en connaître

au premier degré de juridiction. Dans ce cas, les par-

ties sont convoquées à la demande, même verbale, de

l’une d’elles, par simple lettre du greffier. L’avantage est

qu’en cas d’accord, l’expédition du procès-verbal qui le

constate est revêtue de la formule exécutoire.

doorgaans na 14 dagen op de algemene rol wordt in-

geschreven; wordt de zaak evenwel bij verzoekschrift

ingeleid, dan wordt ze pas veel later ingeschreven, en

dan meestal nog na lang aandringen. Zij pleit er der-

halve voor dat de griffiers er zouden op toezien dat de

verzoekschriften even snel worden behandeld als de

dagvaardingen.

3. Gedachtewisseling

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) is verwonderd dat

enerzijds wordt gepleit voor de oprichting van een

verzoeningskamer, en dat anderzijds de persoonlijke

verschijning en de in het wetsvoorstel opgenomen ver-

plichting zich te informeren over de mogelijkheden tot

bemiddeling, ter discussie worden gesteld. Hoe kan die

verzoeningskamer haar taak vervullen als niet in een

verschijningsplicht is voorzien?

De spreekster wenst te weten of de vertegenwoordi-

gers van de advocaten een andere dan de voormelde

mogelijkheid zien om bemiddeling te bevorderen, en

aldus te waarborgen dat de gewezen vonnissen in acht

worden genomen.

Mevrouw Carine Vander Stock (OBFG) antwoordt

dat de OBFG voorstander is van de oprichting van een

verzoenings- en bemiddelingskamer, die vooraf zou

optreden. Een soortgelijke kamer stelt de rechter in

staat zijn taak als verzoener te vervullen, en de partijen

in voorkomend geval naar een bemiddelaar door te

verwijzen. Het komt een rechter die een geschil moet

beslechten niet toe zelf als bemiddelaar op te treden.

Bovendien kan de bemiddeling in familiezaken pas tot

een goed einde worden gebracht wanneer ze wordt

voorafgegaan door een vrijwillig initiatief van de partijen.

Mevrouw Stéphanie Degrave (OBFG) voegt eraan

toe dat de OBFG niet de verplichtingen persoonlijk te

verschijnen ter discussie stelt, maar louter de in dat

verband in uitzicht gestelde sancties als ze niet in acht

wordt genomen.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) wijst

erop dat artikel 731 van het Gerechtelijk Wetboek reeds

bepaalt dat een vordering tot verzoening steeds vooraf,

op verzoek van een van de partijen of met beider in-

stemming, kan worden voorgelegd aan de rechter die

bevoegd is om er in eerste aanleg kennis van te nemen.

In dat geval worden de partijen opgeroepen op — zelfs

mondeling — verzoek van een van hen, bij gewone

brief van de griffier. Het voordeel daarvan is dat, inge-

val het tot een akkoord komt, het proces-verbaal van

vaststelling wordt verzonden samen met het formulier

van tenuitvoerlegging.

Page 213: 0682/015 - dekamer.be

2130682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

II.— AUDITIONS DU 23 FÉVRIER 2011

A. Exposé de MM. Ralf Schmidt, Bert Janssens et

Vincent Bertouille, représentants de l’Union royale

des juges de paix et de police

M. Ralf Schmidt, président de l’Union royale des

juges de paix et de police, approuve le regroupement

des compétences en matière familiale au sein d’un

seul tribunal.

L’Union royale est une association de magistrats,

mais qui travaille dans l’intérêt du justiciable. À ce titre,

elle estime toutefois que la présente proposition n’est

pas satisfaisante en l’état.

Avec la loi du 14  juillet 1976, les juges de paix se

sont vus confi er la compétence en matière d’urgence

et de provisoire en lieu et place du tribunal de première

instance. Ils ont fait ça très bien jusqu’à maintenant. Il

faut dire que l’urgence et le provisoire correspondent

très bien à la nature du juge de paix. Celui-ci bénéfi cie

tout d’abord d’une proximité géographique: il existe

187 cantons, alors qu’il n’y a que 27 arrondissements.

Le juge de paix est également le champion de la célérité.

Il peut travailler sans devoir avoir recours à des tiers

comme le parquet ou les assistants judiciaires. Ainsi le

juge de paix peut rendre son jugement généralement

sous huitaine et parfois le jour même. Par ailleurs, il

favorise la conciliation, ce qui est essentiel, car dans

l’urgence et le provisoire, le justiciable veut une solution

immédiate. De plus, s’il restait compétent en la matière,

les recours relèveraient de la compétence du tribunal

de la famille, ce qui désengorgerait la Cour d’appel.

Enfi n, il serait important d’élargir le champ d’appli-

cation de l’article 223 du Code civil aux couples non

mariés, afi n de ne plus se limiter aux seuls couples

mariés.

M. Bert Janssens, représentant de l’Union royale des

juges de paix et de police, souligne que l’objectif d’un

tribunal de la famille et de la jeunesse est de pouvoir

centraliser toutes les compétences en la matière au sein

d’un même organe, afi n d’éviter notamment des confl its

de compétences. Il convient toutefois de remarquer que

depuis 1976, date à laquelle les juges de paix ont été

chargés de l’urgence et du provisoire, il n’y a eu que

très peu de confl its de compétences. Par ailleurs, si un

avocat venait quand-même à se tromper, son erreur lui

est souvent signalée par le greffier qui lui indique à qui

s’adresser.

II. — HOORZITTINGEN VAN 23 FEBRUARI 2011

A. Uiteenzettingen van de heren Ralf Schmidt, Bert

Janssens en Vincent Bertouille, vertegenwoordigers

van het Koninklijk Verbond van de Vrede- en

Politierechters

De heer Ralf Schmidt, voorzitter van het Koninklijk

Verbond van de Vrede- en Politierechters, is het ermee

eens dat de bevoegdheden in verband met familiezaken

bij één enkele rechtbank bijeen worden gebracht.

Het KVVP is een vereniging van magistraten, maar

die in het belang van de rechtzoekende handelt. Om

die reden is het Verbond echter van oordeel dat het

voorliggende wetsvoorstel, zoals het thans geformuleerd

is, geen voldoening schenkt.

Als gevolg van de wet van 14 juli 1976 is niet langer de

rechtbank van eerste aanleg maar wel de vrederechter

bevoegd voor de dringende en voorlopige zaken. Tot dus-

ver hebben de vrederechters zich uitstekend van die taak

gekweten. Dringende en voorlopige zaken zijn immers

bij uitstek zaken die precies door de vrederechter kun-

nen worden behandeld. De vrederechter staat immers

geografi sch heel dicht bij de burger: er zijn 187 kantons

maar slechts 27 arrondissementen. De vrederechter

werkt ook uiterst snel. Hij hoeft geen beroep te doen op

derden, zoals bijvoorbeeld het parket of justitieassisten-

ten. Daardoor kan de vrederechter doorgaans binnen een

tijdspanne van acht dagen - of zelfs de dag zelf — een

vonnis wijzen; bovendien werkt hij verzoening in de hand.

Dat is van groot belang omdat de rechtzoekende in het

kader van dringende en voorlopige aangelegenheden on-

middellijk een oplossing wil. Mocht hij bovendien terzake

bevoegd blijven, dan zou de familierechtbank bevoegd

zijn voor de beroepen, waardoor de werklast van het hof

van beroep zou afnemen.

Tot slot is het van belang het toepassingsgebied van

artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek uit te breiden tot

de ongehuwde stellen, zodat een en ander niet langer

alleen op de echtparen slaat.

De heer Bert Janssens, vertegenwoordiger van het

Koninklijk Verbond van de Vrede- en Politierechters,

stipt aan dat met een familie- en jeugdrechtbank wordt

beoogd alle bevoegdheden terzake bij één enkele

instantie bijeen te brengen, onder meer om bevoegd-

heidsconfl icten te voorkomen. Opgemerkt zij echter

dat de vrederechters sinds 1976 met de dringende en

voorlopige aangelegenheden werden belast en dat er

sindsdien maar heel weinig bevoegdheidsconfl icten

zijn geweest. Bovendien, mocht een advocaat zich toch

vergissen, dan wordt hij daar vaak op gewezen door de

griffier, die hem aangeeft tot wie hij zich moet wenden.

Page 214: 0682/015 - dekamer.be

214 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Dans le passé, l’URJPP a toujours défendu le point

de vue selon lequel le juge de paix devait intervenir en

dehors et en marge du tribunal de la famille en tant que

juge urgentiste, et conserver ainsi la compétence en ce

qui concerne les mesures urgentes et provisoires entre

époux, compétence qu’il reprendrait par ailleurs aussi

du juge des référés du tribunal de première instance.

Les Cours d’appel pourraient ainsi être déchargées de

nombreux recours.

Il faut faire attention à ne pas surcharger les juges

de droit civil. Ils sont déjà actuellement surchargés.

Qu’adviendra-t-il s’ils reçoivent encore plus de com-

pétences? Une mesure de la charge du travail semble

sur ce point s’imposer.

Les juges de paix perdent une compétence qu’ils

exercent depuis des années avec expertise et en qualité

de juges conciliateurs.

Dans le cadre des mesures urgentes et provisoires, il

est préférable de tout centraliser chez le juge de paix, en

ce compris le référé en matière de divorce afi n d’alléger

la charge de travail du juge des référés. Actuellement, il y

a à Anvers 3 juges des référés, alors qu’il y a pas moins

de 20 juges de paix. Le transfert de cette compétence

vers les juges de paix n’impliquerait de plus aucun coût

supplémentaire.

Si l ’Union royale a depuis toujours défendu cette

position, il ressort des statistiques du SPF Justice que

le nombre de dossiers des juges de paix à plus que

doublé en 10 ans. Ce nombre a en effet augmenté de

86 pourcent. Il faut également prendre en compte l’évo-

lution démographique de la population qui est de plus en

plus importante et qui va causer une augmentation des

dossiers dans le domaine de l’administration provisoire,

qui prend pourtant déjà beaucoup de temps à côté des

autres dossiers. Un troisième élément à prendre en

compte est la volonté de la présente proposition de loi

de fi xer la compétence générale du juge de paix non

plus sur base des anciens 75 000 francs belges mais

jusque 2500 euros, ce qui ferait également augmenter

de manière conséquente le nombre de dossiers à traiter

par le juge de paix. Enfi n, le législateur prévoit le transfert

des compétences relatives aux statuts des incapables

vers les juges de paix. Toutes ces données nécessitent

que l’on effectue une mesure de la charge de travail.

Aujourd’hui, l’Union royale des juges de paix et de

police doit peut-être revoir ce point de vue dès lors que

la charge de travail des juges de paix a trop augmenté

en raison du nombre croissant de dossiers, du vieillis-

sement de la population et de l’accroissement énorme

du nombre d’administrations provisoires, de l’éventuelle

Het KVVP heeft vroeger altijd het standpunt verde-

digd dat de vrederechter buiten en naast de familierecht-

bank als urgentierechter zou optreden en zodoende de

dringende en voorlopige maatregelen tussen echtgeno-

ten zou behouden en deze ook zou overnemen van de

kortgedingrechter van de rechtbank van eerste aanleg.

Zo zouden bovendien de Hoven van beroep ontlast

worden van vele hogere beroepen.

Men moet er voor zorgen dat de rechters in de bur-

gerlijke rechtbanken niet worden overbelast. Dat is nu

al zo. Wat zal er gebeuren als ze nog meer bevoegd-

heden krijgen? Het lijkt in dat opzicht noodzakelijk dat

de werklast wordt gemeten.

De vrederechters verliezen een bevoegdheid die zij

al jaren met deskundigheid en in hun hoedanigheid van

rechters-verzoeners uitoefenen.

In het kader van de dringende en voorlopige maat-

regelen verdient het de voorkeur alles bij de vrede-

rechter bijeen te brengen, ook het kort geding inzake

echtscheiding, om de werklast van de rechter in kort

geding te verlichten. In Antwerpen zijn er op dit ogenblik

drie rechters in kort geding, terwijl er 20 vrederechters

zijn. De overheveling van die bevoegdheid naar de

vrederechters zou bovendien geen bijkomende kosten

met zich brengen.

Het KVVP heeft dat standpunt altijd verdedigd. Uit

de statistieken van de FOD Justitie blijkt dat het aantal

dossiers van de vrederechters in 10 jaar tijd meer dan

verdubbeld is: er zijn 86  % meer dossiers. Er moet ook

rekening worden gehouden met de gestage bevolkings-

groei, want die zal zorgen voor een toename van het

aantal dossiers aangaande voorlopige bewindvoering,

dat nochtans nu al veel tijd in beslag neemt, naast de

andere dossiers. Een derde aspect dat in aanmerking

moet worden genomen, is dat dit wetsvoorstel ernaar

streeft de algemene bevoegdheid van de vrederechter

niet langer te bepalen op grond van 75 000 ex-BEF,

maar op grond van een bedrag tot 2500 euro; ook dat

zou het aantal dossiers voor de vrederechters fors

doen toenemen. Ten slotte is de wetgever van plan de

bevoegdheden inzake de status van de handelingson-

bekwamen over te hevelen naar de vrederechters. Een

en ander vereist dat de werklast wordt gemeten.

Heden ten dage moet het KVVP wellicht terugkomen

op dit standpunt omdat de werklast van de vrederechter

teveel is toegenomen door stijgend aantal zaken, ver-

grijzing van de bevolking en enorme toename van de

voorlopige bewinden, eventuele verhoging algemene

bevoegdheid tot 2 500 euro, enz. zodat de vrederech-

Page 215: 0682/015 - dekamer.be

2150682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

extension de la compétence générale jusqu’à 2 500

euros, etc. Il en résulte que les juges de paix ne peuvent

plus assumer la fonction de juge urgentiste.

L’URJP ne pourra prendre défi nitivement position

sur cette question qu’après une étude scientifi que de

celle-ci, au moins par le biais d’une mesure fi able de

la charge de travail.

M. Vincent Bertouille, représentant de l’Union royale

des juges de paix et de police, ajoute sur ce point que

les juges de paix s’interrogent sur les transferts de

compétence à opérer. Est-il ainsi vraiment préférable

de recevoir les compétences en matière de tutelle et

de perdre celles relatives à l’urgence et au provisoire

en matière familiale?

B. Exposé de M. Jacques Mahieu, président du

tribunal de première instance d’Anvers

M. Jacques Mahieu se réjouit que le législateur

décide enfi n de tout centraliser. Sur ce point, il ne plaide

toutefois pas nécessairement pour que tout soit centra-

lisé au niveau de la première instance. Les juges de paix

pourraient tout aussi bien être compétents. L’important

est que tout soit centralisé.

L’orateur rejoint dans les grandes lignes l’avis rédigé

par le Conseil supérieur de la Justice.

Alors qu’Anvers compte 20  juges de paix, il n’y a

eu que 778  recours contre une de leurs décisions.

Le nombre de recours qui concernait l’article 223 du

Code civil est vraiment négligeable. À peu près la

moitié des recours concerne des problèmes relatifs à

la pension alimentaire. Les divorces pour cause déter-

minée représentent pour les juges de paix quant à eux

1 835 dossiers et les divorces par consentement mutuel

1 263 dossiers. Cette charge de travail est donc tout à

fait gérable. Entre parenthèses, on peut d’ailleurs s’inter-

roger sur la nécessité de faire prononcer par un juge les

divorces par consentement mutuel. Ceux-ci pourraient

tout aussi bien avoir lieu à l’administration communale,

ce qui permettrait de décharger signifi cativement les

greffes des tribunaux.

L’intervenant propose que la nomination des juges de

la famille et de la jeunesse ne se fasse plus par l’assem-

blée générale, car cela n’a pas de sens. Actuellement

c’est quand-même le président qui propose quelqu’un

et l ’assemblée générale qui confi rme la nomination.

Si l’assemblée n’a pas véritablement d’infl uence, sa

ters de functie van urgentierechter niet meer kunnen

bijnemen.

Hierover kan het KVVP enkel maar defi nitief stand-

punt innemen als deze kwestie wetenschappelijk zou

onderzocht worden minstens door middel van een

degelijke werklastmeting.

De heer Vincent Bertouille, vertegenwoordiger van

het Koninklijk Verbond van de Vrede- en Politierechters,

voegt er in dat opzicht aan toe dat de vrederechters zich

vragen stellen bij de door te voeren overhevelingen van

bevoegdheden. Is het echt wenselijk dat zij de bevoegd-

heden inzake voogdij toegewezen krijgen, maar dat

zij de bevoegdheden inzake dringende en voorlopige

familie-aangelegenheden kwijtspelen?

B. Uiteenzetting van de heer Jacques Mahieu,

voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te

Antwerpen

De heer Jacques Mahieu is verheugd dat de wetge-

ver eindelijk beslist alles bijeen te brengen, al pleit hij

er niet echt voor dat alles op het niveau van de eerste

aanleg wordt bijeengebracht. De vrederechters zouden

evengoed bevoegd kunnen zijn. Belangrijk is dat alles

bijeen wordt gecentraliseerd.

De spreker is het grotendeels eens met het advies

van de Hoge Raad voor de Justitie.

Hoewel er in Antwerpen 20 vrederechters zijn, is

slechts in 778 gevallen beroep aangetekend tegen een

van hun beslissingen. Het aantal beroepen die op artikel

223 van het Burgerlijk Wetboek betrekking hebben, is

echt verwaarloosbaar. Ongeveer de helft van de be-

roepen betreft problemen met de onderhoudsuitkering.

Voor de vrederechters vertegenwoordigen de echtschei-

dingen op grond van bepaalde feiten 1 835 dossiers

en zijn de echtscheidingen door onderlinge toestem-

ming goed voor 1263 dossiers. Het gaat dus om een

perfect beheersbare werklast. Terloops kan men zich

trouwens de vraag stellen of het wel noodzakelijk is dat

een echtscheiding door onderlinge toestemming door

een vrederechter wordt uitgesproken. Dergelijke echt-

scheidingen zouden evengoed op het gemeentehuis

kunnen plaatsvinden. Dat zou de mogelijkheid bieden

de griffies van de rechtbanken aanzienlijk te ontlasten.

De spreker stelt voor dat de rechters in de familie- en

jeugdrechtbank niet langer door de algemene vergade-

ring worden benoemd, omdat dit geen zin heeft. Thans is

het toch de voorzitter die iemand voordraagt, waarna de

algemene vergadering de benoeming bekrachtigt. De

algemene vergadering mag dan wel niet echt invloed

Page 216: 0682/015 - dekamer.be

216 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

nomination implique tout de même des conséquences.

Ainsi, une fois nommé, ce magistrat serait quasiment

inamovible, ce qui est regrettable. Tel est déjà le cas

des juges d’instructions. Avec pour conséquence qu’il

y a à Anvers 11  juges d’instructions, mais 10 autres

juges qui souhaiteraient le devenir. Or, le premier juge

d’instruction ne partira à la retraite que dans 13 ans…

La nécessité de faire assister un mineur par un avocat

lors de son audition par le juge ne semble pas de nature

à faciliter les choses. Lorsqu’un enfant est entendu, il

est dans tous les cas déjà assisté par le juge, qui agit

en personne de confi ance. L’avocat ne pourra quant à

lui jamais remplir cette tâche et risque plus de judicia-

riser l’audition.

Il est important de ne pas fermer la porte au dialogue.

Dans le cadre des procédures en référé, le juge tente

là aussi d’orienter les parties vers la conciliation. Avant

d’entamer les plaidoiries, on essaye d’instaurer d’abord

un dialogue. Cela fonctionne. Il y a des accords qui en

ressortent parfois.

Mme Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) demande si

les parties sont présentes lors de la procédure en référé.

M. Jacques Mahieu répond qu’elles n’y sont pas

obligées, mais qu’elles sont effectivement présentes

dans la plupart des cas. Il arrive d’ailleurs fréquemment

qu’elles ne viennent pas seules, mais accompagnées

d’autres membres de la famille par exemple. Ceci pose

bien évidemment un problème de place, car le tribunal

de première instance d’Anvers ne dispose pas de

chambres de conseil.

L’intervenant s’interroge ensuite sur l ’opportunité

d’avertir le parquet de la procédure en référé. Sur ce

point il faut bien se rendre compte, vu la charge de

travail, que le procureur du Roi n’enverra pas néces-

sairement ses meilleurs éléments et qu’il s’agira avant

tout de désigner quelqu’un qui pourra se libérer à ce

moment. De plus, dans le cadre de l’article 223 du Code

civil, le parquet n’est pas non plus impliqué.

C. Exposé de M. Francis Moinet, président du

tribunal de première instance de Neufchâteau

M. Francis Moinet souscrit entièrement à l’objectif

de cette proposition qui, comme le souligne le CSJ

dans son avis du 1er décembre 2010, “est d’améliorer

hebben, die benoeming heeft niettemin gevolgen. Zo is

die magistraat, als hij eenmaal benoemd is, nagenoeg

onafzetbaar, en dat is jammer. Die regeling geldt al

voor de onderzoeksrechters; het gevolg ervan is dat

er in Antwerpen 11 onderzoeksrechters zijn, maar ook

10 anderen die het willen worden, maar de eerste on-

derzoeksrechter gaat pas over 13 jaar met pensioen …

De noodzaak een minderjarige te laten bijstaan

door een advocaat wanneer hij door de rechter wordt

gehoord, lijkt een en ander niet makkelijker te maken.

Wanneer een kind wordt gehoord, wordt het in alle

gevallen reeds bijgestaan door de rechter, die als ver-

trouwenspersoon optreedt. De advocaat kan die taak

echter in geen geval vervullen, en dreigt daarenboven

het verhoor het juridiseren.

Het is van belang dat de mogelijkheid tot dialoog open

wordt gelaten. Ook in het raam van de procedures in

kort geding probeert de rechter de partijen te verzoenen.

Vooraleer de pleidooien worden gehouden, probeert hij

de partijen eerst tot een dialoog te brengen. Dat werkt,

en in sommige gevallen komt het tot een overeenkomst.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) wenst

te weten of de partijen aanwezig zijn bij een procedure

in kort geding.

De heer Jacques Mahieu antwoordt dat hun aan-

wezigheid niet verplicht is, maar dat de partijen in de

meeste gevallen inderdaad aanwezig zijn. Het gebeurt

trouwens vaak dat zij niet alleen komen, maar dat ze ver-

gezeld worden door bijvoorbeeld andere familieleden.

Dat doet uiteraard een probleem rijzen omdat er dan

te weinig plaats is, aangezien de rechtbank van eerste

aanleg te Antwerpen niet over raadkamers beschikt.

Voorts vraagt de spreker zich af of het wenselijk is

dat het parket op de hoogte wordt gebracht van de pro-

cedure in kort geding. Wat dat betreft, moet men er zich

bewust van zijn dat de procureur des Konings, gezien

de werklast, niet noodzakelijk zijn beste medewerkers

stuurt, en dat veelal iemand wordt aangewezen die zich

op dat moment vrij kan maken. Daar komt bovenop

dat het parket krachtens artikel 223 van het Burgerlijk

Wetboek niet bij die procedure betrokken is.

C. Uiteenzetting van de heer Francis Moinet,

voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te

Neufchâteau

De heer Francis Moinet kan zich volledig vinden in de

doelstelling van dit wetsvoorstel dat, zoals de HRJ in zijn

advies van 1 december 2010 beklemtoont, “erin bestaat

Page 217: 0682/015 - dekamer.be

2170682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

le service public au citoyen par le regroupement de

l’ensemble des affaires familiales entre les mains d’un

seul et même juge, la simplifi cation, l’harmonisation et

l’humanisation des procédures”.

L’arrondissement de Neufchâteau (et il en va de

même pour ceux d’Arlon et Marche-en-Famenne notam-

ment) compte une population de 90 000 habitants et

7 magistrats au cadre (Arlon compte en plus un juge

fi scaliste).

Compte tenu de ces éléments, dans une telle orga-

nisation où aucun arriéré n’est à déplorer, le tribunal

de la famille et de la jeunesse avec les compétences

et la procédure reprises dans la proposition, devra

compter un minimum de 3 magistrats à temps plein.

Les compétences nouvelles dépassent de loin celles

qui sont transférées aux deux juges de paix qui gèrent

cinq implantations. Par exemple, dans son arrondisse-

ment, les procédures relatives aux incapacités (minorité

prolongée, interdiction, conseil judiciaire) sont rares

(6 par an durant les trois dernières années à répartir

entre les 5 implantations des deux justices de paix) et

prennent peu de temps (30 minutes pour l’ensemble

d’un dossier). Par contre, le contentieux des articles 220

et 223 du Code civil ainsi que les obligations alimen-

taires représentent en moyenne par an, pour les trois

dernières années, 98 dossiers introduits au niveau des

justices de paix.

Dans le même ordre d’idée, le principe de la saisine

permanente entraîne déjà actuellement une augmenta-

tion de la charge de travail (voir par exemple en matière

d’expertise). Ce principe est maintenu et (heureuse-

ment) élargi. Il faudra en tirer les conséquences.

Par ailleurs, un certain nombre de matières relèvent

de l’urgence présumée (article 238 insérant un article

1253ter/4 dans le Code judiciaire) et d’autres de l’ur-

gence invoquée. Quasi tous les dossiers actuellement

traités par le tribunal de la jeunesse siégeant en matière

civile relèvent de cette notion nouvelle de l’urgence. N’y

a-t-il pas un risque que systématiquement les parties

invoquent l’urgence pour les autres dossiers et que,

fi nalement, tous les dossiers relèvent de l’urgence?

Dans tous ces cas, les demandes peuvent être intro-

duites par requête et le délai de fi xation est de 15 jours,

ce qui est court (pour le moment, le délai d’introduction

moyen est de un mois). Le cadre actuel ne le permettrait

pas. Il faudrait multiplier les audiences d’introduction

avec un délai de traitement par dossier allongé. Il en va

de dienstverlening aan de burger te verbeteren door

— de groepering van het geheel van de familiale

zaken bij eenzelfde rechter;

— de vereenvoudiging, harmonisering en vermense-

lijking van de procedures.”

Het arrondissement Neufchâteau telt 90 000 inwoners

en 7 magistraten (dat geldt ook voor de respectieve ar-

rondissementen van Aarlen en van Marche-en-Famen-

ne, waarbij Aarlen ook nog een rechter-fi scalist heeft).

Rekening houdend met die elementen zal de fami-

lie- en jeugdrechtbank, met de in het wetsvoorstel in

uitzicht gestelde bevoegdheden en procedures, in een

dergelijke structuur die momenteel geen achterstand

heeft, over minstens drie voltijdse magistraten moeten

beschikken. De nieuwe bevoegdheden gaan veel verder

dan die welke worden overgeheveld naar de twee vre-

degerechten, die bevoegd zijn voor vijf vestigingen. De

spreker geeft aan dat in zijn arrondissement bijvoorbeeld

zelden procedures inzake onbekwaamheid (verlengde

minderjarigheid, onbekwaamverklaring, gerechtelijk

raadsman) worden ingeleid (de jongste drie jaar waren

het er zes, verdeeld over de vijf vestigingen van de twee

vrederechters); bovendien nemen die procedures weinig

tijd in beslag (30 minuten voor een volledig dossier).

Inzake het in de artikelen 220 en 223 van het Burgerlijk

Wetboek bedoelde contentieux en de alimentatieplicht

daarentegen werden in de vredegerechten de jongste

drie jaar gemiddeld 98 zaken per jaar ingesteld.

Ook het beginsel van de blijvende aanhangigmaking

leidt nu reeds tot een verhoging van de werklast (bij-

voorbeeld inzake deskundigenonderzoek). Dat beginsel

wordt behouden en (gelukkig) verruimd. Daaruit zal men

conclusies moeten trekken.

Voorts wordt een aantal zaken verondersteld hoog-

dringend te zijn (artikel 238 tot invoeging van een

artikel 1253ter/4 in het Gerechtelijk Wetboek), terwijl

voor andere de hoogdringendheid wordt ingeroepen.

Voor nagenoeg alle dossiers die bij de jeugdrechtbank,

zitting houdend in burgerlijke aangelegenheden, aan-

hangig worden gemaakt, wordt dat nieuwe concept van

“hoogdringendheid” gehanteerd. Loopt men dan niet het

risico dat de partijen systematisch de hoogdringendheid

voor de andere dossiers inroepen, en dat uiteindelijk alle

dossiers “dringend” zijn?

In alle gevallen kunnen de vorderingen bij verzoek-

schrift worden ingesteld; de termijn om de rechtsdag

vast te leggen, bedraagt 15 dagen, wat kort is (momen-

teel bedraagt die termijn gemiddeld één maand). Met

de huidige personeelsformatie is dat een onmogelijke

opgave. Men zal veel meer inleidende rechtszittingen

Page 218: 0682/015 - dekamer.be

218 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

de même pour le délai fi xé pour le prononcé du jugement

qui est de 15 jours. Vu le nombre de dossiers qui vont

rentrer dans ce cadre, pareil délai ne pourra être res-

pecté. Il suffit de penser aux matières qui impliquent des

calculs parfois fastidieux de contributions alimentaires.

On en revient systématiquement à une importante

augmentation de la charge de travail alors que suivant

les auteurs de la proposition il s’agirait d’une opération

neutre! Or cette charge de travail supplémentaire n’a

fait l’objet d’aucune évaluation alors que dans le même

temps, le Comité d’accompagnement chargé de la

mesure de la charge de travail (voir les protocoles du

4 juin 2008 et du 25 juin 2010) poursuit ses travaux sans

pouvoir de toute évidence inclure les conséquences de

cette proposition.

Quand on sait que le tribunal a besoin de deux juges

d’instruction (dont un est en même temps juge des sai-

sies), de deux juges qui gèrent les audiences pénales

et d’appel (justice de paix et tribunal de police) à titre

principal, de deux juges pour les autres affaires civiles

(un étant à mi-temps) et d’un président dont la charge

de travail pour cette fonction est estimée à 50  %, on

peut en conclure que le cadre devrait être porté, à tout

le moins, à un équivalent de 9  temps pleins. On est

loin de l’opération neutre prétendue par la proposition.

L’idée d’imposer la comparution personnelle des

parties dans les litiges concernant les mineurs part

d’une bonne intention: le procès est d’abord celui

des parties avant d’être celui des avocats. Toutefois,

étant donné le rôle de “conciliateur” et d’ “informateur”

conféré au juge et le moment où intervient l’audience

d’introduction, un engorgement des juridictions est à

craindre. En effet, lors de l’audience d’introduction, le

juge devra: (1) écouter les parties qui se trouveront bien

souvent en pleine crise, (2) les informer sur les possi-

bilités de médiation alors même que cette information

est confi ée par ailleurs aux médiateurs (article 235),

(3) tenter de les concilier et (4) envisager une mise en

état avec l’application intégrale du Code judiciaire. De

plus, n’y a-t-il pas incompatibilité entre le rôle de juge

conciliateur et juge du fond?

Pourquoi, demande l’orateur, exclure les concubins

sans enfants de la compétence du tribunal de la famille

et de la jeunesse alors que les couples mariés sans

moeten houden, en de behandelingstermijn per dossier

verlengen. Dat geldt ook voor de termijn waarin het

vonnis moet worden uitgesproken (momenteel is dat

15 dagen). Gezien het aantal dossiers dat terzake zal

worden ingediend, zal een dergelijke termijn niet langer

in acht kunnen worden genomen; de spreker denkt

in dat verband aan de zaken waar soms omvangrijke

berekeningen van de uitkeringen tot levensonderhoud

komen bij kijken.

Daardoor neemt de werklast systematisch aanzienlijk

toe, terwijl de indieners van het wetsvoorstel uitgaan van

een neutrale operatie! Die extra werklast werd evenwel

nooit geëvalueerd, terwijl het Begeleidingscomité belast

met het meten van de werklast (zie de protocollen van

4 juni 2008 en van 25 juni 2010) zijn werkzaamheden

voortzet, uiteraard zonder rekening te kunnen houden

met de gevolgen van dit wetsvoorstel.

Wanneer men weet dat de rechtbank nood heeft aan

twee onderzoeksrechters (van wie er één tegelijk be-

slagrechter is), twee rechters die vooral de strafzaken en

de zaken in beroep (vredegerecht en politierechtbank)

behandelen, twee rechters voor de andere burgerrechte-

lijke zaken (van wie één halftijds) en een voorzitter wiens

werklast voor dat ambt op 50  % wordt geraamd, mag

men daaruit concluderen dat de personeelsformatie op

zijn minst tot negen voltijds equivalenten zou moeten

worden opgetrokken. De in het wetsvoorstel in uitzicht

gestelde “neutrale” operatie is duidelijk veraf.

Het idee de partijen persoonlijk te doen verschijnen

in zaken waarbij minderjarigen betrokken zijn, is goed

bedoeld; in dat geval wordt het proces eerst en vooral

door de partijen gevoerd, en niet door de advocaten.

Aangezien de rechter evenwel de taak van “bemidde-

laar” en van “informatieverstrekker” wordt toebedeeld en

gelet op het tijdstip waarop de inleidende terechtzitting

plaatsvindt, valt te vrezen dat de rechtscolleges zullen

bezwijken onder de werklast. Op de inleidende terecht-

zitting zal de rechter immers eerst moeten luisteren naar

de partijen die zich vaak in volle crisis bevinden, zal hij

hen vervolgens moeten informeren over de bemidde-

lingsmogelijkheden, terwijl die informatie voorts aan de

bemiddelaars wordt meegedeeld (artikel 235), moet hij

proberen de partijen te verzoenen en moet hij uiteindelijk

de zaak in gereedheid brengen, waarbij hij het Gerech-

telijk Wetboek onverkort moet toepassen. Voorts rijst

de vraag of de taak van de rechter-bemiddelaar en die

van de feitenrechter wel verenigbaar zijn.

De spreker wenst te weten waarom samenwonende

partners zonder kinderen niet onder de bevoegdheid

van de familie- en jeugdrechtbank zouden vallen, terwijl

Page 219: 0682/015 - dekamer.be

2190682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

enfants et les cohabitants légaux sans enfants y sont

inclus.

L’article 174 de la proposition précise que le juge ne

peut refuser l’audition des mineurs de moins de 12 ans

dès qu’ils en manifestent le souhait. Aucun pouvoir

d’appréciation n’est reconnu au juge quant à l’intérêt de

cette audition; or, il y parfois risque d’instrumentalisa-

tion de ces jeunes par un des parents ou par les deux;

actuellement, le juge a une marge d’appréciation qu’il

faudrait maintenir dans le nouveau système.

Dans les développements de la proposition, il est

encore précisé que le juge indique dans le procès-ver-

bal d’audition le manque de discernement du mineur

de moins de douze ans (article 174). Cette mention

est-elle bien opportune? La loi invite en effet le juge

à se prononcer, sans connaître l’ensemble du litige

et surtout sans entendre les parties, sur le degré de

discernement du mineur. Que se passe-t-il ensuite au

moment du jugement? Le juge peut-il encore revenir sur

son appréciation et relever comme pertinents certains

éléments de la déclaration du mineur? Ou se prive-t-il

de toute possibilité d’utiliser cette déclaration s’il se

rend compte au cours des débats qu’elle était plus

pertinente qu’il le pensait? Il paraît préférable de ne

pas inviter le juge à se prononcer sur ce point dans le

cadre d’un procès-verbal d’audition et de le laisser se

forger une opinion au cours des débats et de motiver

dans son jugement son choix de prendre en compte ou

non, et dans quelle mesure, les déclarations du mineur,

quel que soit son âge.

Par ailleurs, l’idée d’uniformiser les règles référés/

jeunesse doit être saluée. Néanmoins, on peut s’inter-

roger également sur la procédure retenue. En effet, une

simple proposition adressée au mineur, qui doit prendre

lui-même l’initiative d’y répondre, risque de le placer

dans une situation délicate. Que se passe-t-il si l’enfant

ne répond pas à la convocation? Le juge se passe-t-il

de son avis sans autre forme de procès? Qui informera

le juge des raisons du refus du mineur? Les parties, qui

en feront éventuellement un nouvel enjeu du litige? Le

système actuel qui prévoit une convocation d’office (en

jeunesse) me paraît plus adéquat dans la mesure où les

parents ressentent une forme d’obligation de s’assurer

de la comparution du mineur, celui-ci restant évidem-

ment libre d’exprimer au juge ses réticences à parler.

Pour l ’audition d’un mineur, seul le juge peut y

assister ainsi que, le cas échéant, l’avocat du mineur. Il

n’est pas précisé si le greffier peut assister à l’audience

dat voor echtparen zonder kinderen en wettig samen-

wonenden zonder kinderen wél het geval is.

Artikel 174 van het wetsvoorstel preciseert dat de

rechter niet mag weigeren een minderjarige jonger dan

12 jaar te horen als die daarom verzoekt. Met betrekking

tot het belang van dat onderhoud wordt de rechter geen

beoordelingsbevoegdheid verleend, hoewel in bepaalde

gevallen het risico bestaat dat de jongere door een van

de ouders dan wel door beiden wordt bespeeld. Mo-

menteel beschikt de rechter terzake over enige armslag,

hetgeen in de nieuwe regeling moet worden behouden.

In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt nog ge-

preciseerd dat de rechter in het proces-verbaal het

gebrek aan onderscheidingsvermogen van de jongere

onder twaalf jaar optekent (artikel 174). Is die vermelding

wel opportuun? De wet verzoekt de rechter inderdaad

zich over de graad van onderscheidingsvermogen van

de minderjarige uit te spreken zonder het hele geschil

te kennen en vooral zonder de partijen te horen. Wat

gebeurt er vervolgens op het ogenblik van het vonnis?

Kan de rechter nog terugkomen op zijn beoordeling en

bepaalde elementen van de verklaring van de minder-

jarige als relevant beschouwen? Of ontneemt hij zich

elke mogelijkheid om die verklaring nog te gebruiken als

hij er zich tijdens de debatten bewust van wordt dat die

verklaring relevanter is dan hij heeft gedacht? Het lijkt

beter de rechter niet te verzoeken zich uit te spreken in

het proces-verbaal van het onderhoud; het verdient de

voorkeur dat de rechter zich tijdens de debatten een

oordeel vormt en in zijn uitspraak zijn keuze motiveert

of hij al niet rekening houdt - en in welke mate - met de

verklaringen van de minderjarige, ongeacht zijn leeftijd.

Voorts moet men toejuichen dat men eraan denkt de

regels in kortgeding/jeugdzaken eenvormig te maken.

Toch kan men zich ook vragen stellen bij de in aanmer-

king genomen procedure. Een gewoon voorstel aan de

minderjarige, die inzake reactie zelf het initiatief moet

nemen, dreigt hem immers in een ongemakkelijke positie

te plaatsen. Wat gebeurt er als het kind niet ingaat op

de oproeping? Ziet de rechter zonder meer af van zijn

mening? Wie zal de rechter op de hoogte brengen van de

redenen waarom de minderjarige weigert? Zullen dat de

partijen zijn, die er wellicht een nieuwe inzet van geschil

van zullen maken? Het huidige systeem dat voorziet in

een ambtshalve oproeping (in jeugdzaken) lijkt de spre-

ker adequater, aangezien de ouders dan een vorm van

verplichting voelen om zich van de verschijning van de

minderjarige te vergewissen, die het uiteraard vrij blijft

zijn terughoudendheid aan de rechter kenbaar te maken.

Bij het onderhoud met een minderjarige mag alleen

de rechter aanwezig zijn, alsook (in voorkomend geval)

de advocaat van de minderjarige. Het is niet duidelijk

Page 220: 0682/015 - dekamer.be

220 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

pour dresser le procès-verbal comme cela se pratique

actuellement devant le tribunal de la jeunesse et en

référé (article 1280 du Code judiciaire). Qu’en est-il de

la présence du procureur du Roi?

L’exposé préalable indique en page 19 que le procès-

verbal sera déposé au greffe où il pourra être consulté

par les parties qui auront le droit d’en prendre une

copie. Cette pratique nouvelle (il s’agit d’une solution de

facilité car dans le ressort de la cour d’appel de Liège

l’interdiction de prise de notes est respectée) risque de

voir l’enfant se trouver confronté en famille au texte de

son audition. Le sachant, ne risque-t-il pas de choisir

le silence?

La proposition (article 174, nouvel article 1004bis,

§ 3, alinéa 3 du Code judiciaire) implique que tout mineur

de plus de 12 ans se verra désigner d’office un avocat

pour l ’assister lors de l ’audience. Quid de l ’impact

budgétaire d’une telle mesure dès lors que le mineur

est présumé indigent?

La volonté de favoriser la médiation semble très posi-

tive. L’intervenant croit cependant que la proposition ne

va pas au bout de cette volonté.

L’information telle qu’elle est pensée risque de se

montrer peu efficace dans la mesure où elle empêche

en principe les parties de se dévoiler, de parler de

leurs difficultés personnelles, de ce qui leur tient à

cœur, etc.… L’idée d’une information met en exergue

le caractère “à sens unique” de la séance: le médiateur

informe. Alors qu’une première séance de médiation

permet aux parties de comprendre à quel point ils sont

eux-mêmes investis dans la construction de solution et

les avantages qu’ils peuvent en tirer. Dans le premier

cas, le médiateur “vend” son produit alors que dans le

second, il propose de l’essayer pour, le cas échéant,

l’adopter. Le risque existe aussi, si on se limite à une

simple information qu’un certain nombre de conjoints se

cantonnent à l’idée selon laquelle ils ne souhaitent pas

“négocier” ni “transiger”. Les explications du médiateur

risquent de ne pas suffire à les convaincre de ce que le

processus proposé est d’une autre nature.

Il paraît préférable de prévoir que les parties seront

tenues de participer à une première séance de média-

tion avant l’introduction de leur demande.

La manière dont l’obligation de s’informer est sanc-

tionnée est inadéquate. En effet, d’une part, l ’idée

of de griffier het onderhoud mag bijwonen om het

proces-verbaal op te stellen, zoals nu gebeurt bij de

jeugdrechtbank en in kort geding (artikel 1280 van het

Gerechtelijk Wetboek). Quid met de aanwezigheid van

de procureur des Konings?

In de toelichting wordt gesteld dat het proces-verbaal

nadien zal “worden neergelegd ter griffie alwaar het zal

kunnen worden geraadpleegd door alle partijen die het

recht werd toegekend er afschrift van te nemen” (DOC

53 00682/001, blz. 19). Die nieuwe praktijk - een gemak-

kelijkheidsoplossing, want in het rechtsgebied van het hof

van beroep van Luik wordt het verbod op het maken van

notities nageleefd - dreigt het kind, gelet op de tekst van

het onderhoud, in confrontatie met zijn gezin te brengen.

Gaat het kind niet liever zwijgen als het dat weet?

Het wetsvoorstel (artikel 174, tot invoeging in het Ge-

rechtelijk Wetboek van een nieuw artikel 1004bis, § 3,

derde lid) houdt in dat een minderjarige die de leeftijd

van 12 jaar heeft bereikt, ambtshalve een advocaat krijgt

toegewezen die hem tijdens het onderhoud zal bijstaan.

Hoe zit het met de budgettaire gevolgen van dergelijke

maatregel, aangezien een minderjarige wordt geacht

geen inkomsten te hebben?

De wil om bemiddeling te bevorderen lijkt heel posi-

tief. De spreker vindt echter dat men in het wetsvoorstel

niet tot het uiterste gaat.

Zoals de informatieverstrekking nu is opgevat, dreigt

zij weinig doeltreffend te zijn, aangezien zij in principe

verhindert dat de partijen zich blootgeven, over hun per-

soonlijke moeilijkheden praten, over wat hun aan het hart

ligt enzovoort. De idee omtrent informatieverstrekking richt

de schijnwerper op het eenzijdig karakter van de zitting: de

bemiddelaar verschaft informatie, terwijl een eerste bemid-

delingszitting het de partijen mogelijk maakt te begrijpen

hoezeer ze zelf betrokken zijn bij het uitwerken van een

oplossing en de voordelen die zij eruit kunnen halen. In het

eerste geval “verkoopt” de bemiddelaar zijn product, terwijl

hij in het tweede geval voorstelt het uit te proberen om het

in voorkomend geval aan te nemen. Het risico bestaat ook

dat als men zich beperkt tot louter informatieverstrekking,

een aantal echtgenoten zich verschansen achter de idee

dat ze niet willen “onderhandelen” of “tot een vergelijk

komen”. De uitleg van de bemiddelaar dreigt onvoldoende

te zijn om hen ervan te overtuigen dat het voorgestelde

proces van een andere aard is.

Het lijkt beter te bepalen dat de partijen eerst moeten

deelnemen aan een bemiddelingszitting alvorens zij hun

aanvraag indienen.

De wijze waarop het niet-naleven van de verplichting

om zich te informeren wordt bestraft, is inadequaat.

Page 221: 0682/015 - dekamer.be

2210682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

d’une sanction fi nancière dans des matières où cet

aspect prend souvent des proportions importantes

paraît être de nature à “polluer” le débat et, d’autre

part, dès l’instant où le juge “peut  faire application de

l’article 780bis” du Code judiciaire, il est pratiquement

certain qu’ils seront fort peu à le faire. Il serait à la fois

plus sain et plus efficace de prévoir tout simplement, à

l’instar de la conciliation obligatoire, de sanctionner, en

tant qu’exception dilatoire (fi n de non-recevoir), le défaut

de participation à la séance d’information.

La proposition reste muette sur la prise en charge

des honoraires du médiateur à ce stade. Il semble

évident que les parties doivent supporter le coût de

cette séance d’information (ou mieux encore de cette

première séance de médiation), sous réserve de ce

qui existe déjà en matière d’aide juridique. Or, le Code

judiciaire n’est pas modifi é en fonction de ce nouveau

type de prestation que constituerait “l’information sur

la médiation”.

L’idée du dossier unique (même si sa défi nition est

peu précise) est séduisante mais seule l’expérience

dira si elle est réalisable dans la pratique quotidienne.

Toutefois, la proposition (article 168) ne semble pas

envisager la situation de plus en plus fréquente des

familles recomposées.

L’article 241 de la proposition prévoit que le juge du

tribunal de la famille prend toutes diligences et fait pro-

céder à toutes investigations utiles. Il peut aussi faire

procéder à une étude sociale et soumettre l’enfant à

un examen médico-psychologique. Qui va procéder à

ces investigations? L’étude sociale peut-elle être solli-

citée hors la demande des parties? Quid de l’examen

médico-psychologique? Comment ces devoirs vont-ils

être sollicités? Par jugement avant dire droit? Par ordon-

nance? Par apostille? Ce travail préalable doit-il inter-

venir avant l’audience d’introduction ou après celle-ci?

Le délai fi xé pour déposer le rapport d’étude sociale

est de 75 jours. Or, la maison de justice de Neufchâteau

chargée de réaliser les études sociales est débordée et

les études rentrent après de nombreux mois. Le juge

devra-t-il statuer sans en tenir compte?

Il est certain que l’augmentation du cadre des magis-

trats devra inévitablement être suivie par une augmen-

tation du nombre de greffiers et des locaux. Dans la

structure actuelle, il est impossible (tant au niveau des

magistrats, que du greffe ou des locaux actuels) de

regrouper en un seul lieu les activités du futur tribunal

Enerzijds lijkt de idee van een fi nanciële sanctie in

aangelegenheden waar dit aspect vaak aanzienlijke pro-

porties aanneemt, van dien aard te zijn dat het debat er

waarschijnlijk door “vervuild” wordt, en anderzijds is het

bijna zeker dat zodra de rechter “toepassing [kan] maken

van artikel 780bis” van het Gerechtelijk Wetboek, er heel

weinig dat zullen doen. Het zou tegelijk verstandiger en

doeltreffender zijn gewoon, naar het voorbeeld van de

verplichte verzoening, het gebrek aan participatie aan

die informatievergadering te bestraffen, als opschor-

tende exceptie (middel van niet-ontvankelijkheid).

In het wetsvoorstel staat niets over de betaling van

het ereloon van de bemiddelaar in dit stadium. Het lijkt

voor de hand te liggen dat de partijen de kosten van die

informatievergadering (of beter nog die eerste bemid-

delingszitting) moeten dragen, onverminderd wat inzake

rechtsbijstand al bestaat. Het Gerechtelijk Wetboek

wordt echter niet gewijzigd met het oog op die nieuwe

vorm van prestatie, die de “informatie over de bemid-

deling” zou vormen.

De idee van één dossier (zelfs al is de defi nitie weinig

nauwkeurig) is aantrekkelijk, maar alleen de ervaring

zal uitwijzen of het in de dagelijkse praktijk haalbaar is.

Het wetsvoorstel (artikel 168) lijkt echter geen rekening

te houden met de almaar frequenter wordende situatie

van nieuw samengestelde gezinnen.

Artikel 241 van het wetsvoorstel bepaalt dat de rechter

in familiezaken alle maatregelen neemt en de nodige

daden van onderzoek verricht. Hij kan ook een maat-

schappelijk onderzoek doen verrichten en het kind aan

een medisch-psychologisch onderzoek onderwerpen.

Wie zal die onderzoeken uitvoeren? Kan men om het

maatschappelijk onderzoek verzoeken zonder vraag van

de partijen? Waarvoor staat het medisch-psychologisch

onderzoek? Hoe gaat men om die taken verzoeken:

bij vonnis alvorens recht te doen, bij beschikking, bij

apostille? Moet dit voorbereidend werk plaatsvinden

vóór de inleidende terechtzitting of erna?

De termijn voor het indienen van het maatschap-

pelijke onderzoek bedraagt 75 dagen. Het justitiehuis

van Neufchâteau dat verantwoordelijk is voor de uitvoe-

ring van de maatschappelijke onderzoeken, is echter

overbelast en de onderzoeken komen binnen na vele

maanden. Zal de rechter een uitspraak moeten doen

zonder er rekening mee te houden?

Het is zeker dat de uitbreiding van de formatie van

de magistraten onvermijdelijk moet worden gevolgd

door meer griffiers en lokalen. In de huidige structuur

is het onmogelijk (zowel op het vlak van de rechters als

van de griffie of de huidige lokalen) de activiteiten van

de toekomstige rechtbank voor familie- en jeugdzaken

Page 222: 0682/015 - dekamer.be

222 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

de la famille et de la jeunesse. À cet égard, il serait

opportun de s’interroger sur la possibilité d’accueil de

l’ensemble des juridictions.

Comme il est relevé dans les développements, il est

opportun, dans une structure comme celle d’un tribunal

de première instance, que l’organisation des chambres

et l’affectation des juges relèvent de la compétence du

président du tribunal de première instance (voir page 6)

et que le partage de la charge de travail soit effectuée

par le chef de corps (voir page 7). Chaque magistrat

doit rester polyvalent (et ils le sont au quotidien), doit

pouvoir continuer à siéger dans toutes les chambres et,

dans cette optique, tous les magistrats de la juridiction

devront suivre la formation ad hoc. L’organisation de

celle-ci devra tenir compte de l’expertise de chacun.

Le juge de la jeunesse sera dispensé de la formation.

Il possède effectivement une expertise dans les ma-

tières relatives à l’hébergement, aux aliments, à tout ce

qui relève de l’autorité parentale, mais il est peu aguerri

dans les autres matières qui relèvent actuellement du

tribunal civil (divorce, successions, fi liation, liquidations

et partages, le mariage en général). Cette dispense ne

paraît donc pas justifi ée.

L’intervenant est persuadé que toute cette probléma-

tique devrait, au niveau des arrondissements à effectifs

réduits, être examinée dans le cadre de la réforme du

paysage judiciaire. La spécialisation des magistrats

voulue par les auteurs de la proposition restera lettre

morte dans les arrondissements à effectifs réduits tant

qu’une fusion de quelque ordre qu’elle soit ne sera pas

réalisée.

L’argument tiré de la justice de proximité atteint ses

limites dans la mesure où la comparution personnelle

des parties ne paraît plus (à tout le moins dans la pro-

position) s’imposer qu’en cas de présence d’enfant(s).

M. Moinet s’interroge cependant sur ce revirement

complet quant à la comparution personnelle des parties

telle qu’elle est prévue dans les développements. Si l’on

veut responsabiliser les parents quant aux procédures

qui concernent leurs enfants, on en arrive par contre

à les déresponsabiliser dès qu’ils n’ont pas d’enfants

ou que les enfants sont majeurs. Il s’agit d’un divorce

purement administratif alors que l’expérience démontre

que c’est parfois la seule occasion pour un conjoint

(qui subit le divorce) de s’exprimer librement devant

quelqu’un d’indépendant. Les résultats sont parfois

surprenants (abandon de la procédure, demande de

réfl exion, modifi cation de certaines clauses…). Dans

op één enkele plaats onder te brengen. In dat opzicht

zou het opportuun zijn zich vragen te stellen over de

opvangmogelijkheid bij alle rechtsgebieden.

Zoals in de toelichting wordt aangegeven, ware het

opportuun om in een structuur als de rechtbank van

eerste aanleg de voorzitter van die rechtbank bevoegd

te maken voor de organisatie van de kamers en de

aanwijzing van de rechters (blz. 6), terwijl de korpschef

de werklast verdeelt (blz. 7). Elke magistraat moet

polyvalent blijven (in de dagelijkse praktijk zijn ze dat

overigens al) en moet zitting kunnen blijven hebben in

alle kamers. Daartoe moeten álle magistraten van de

zetel de ad-hocopleiding volgen. Die opleiding moet

worden georganiseerd met inachtneming van eenieders

deskundigheid.

In de voorgestelde tekst wordt de jeugdrechter van

die opleiding vrijgesteld. Hij is inderdaad onderlegd in

aangelegenheden zoals huisvesting, de uitkeringen tot

onderhoud en al wat met het ouderlijk gezag te maken

heeft. Daarentegen is hij slechts weinig vertrouwd met

andere aangelegenheden waarvoor de burgerlijke

rechtbank momenteel bevoegd is (echtscheidingen,

erfenissen, afstamming, vereffeningen en verdelingen,

het huwelijk in het algemeen). Daarom vindt de spreker

voormelde vrijstelling niet gerechtvaardigd.

Voorts is hij ervan overtuigd dat, voor de arrondis-

sementen met een beperkte personeelssterkte, dit hele

vraagstuk moet worden bekeken in het licht van de

hervorming van het gerechtelijk landschap. De door de

indieners van het wetsvoorstel beoogde specialisatie

van de magistraten zal dode letter blijven in de arron-

dissementen met beperkte mankracht, zolang niet is

overgegaan tot een fusie van welke aard ook.

Het argument van een laagdrempelige justitie heeft

zo zijn grenzen, zeker als men bedenkt dat — althans

volgens het wetsvoorstel — de partijen kennelijk niet

langer zullen worden verplicht persoonlijk te verschijnen,

tenzij er een kind of kinderen in het spel zijn.

De heer Moinet plaatst echter vraagtekens bij die

totale ommezwaai die, met betrekking tot de persoonlijke

verschijning, te lezen staat in de toelichting. Weliswaar

wil men de ouders responsabiliseren aangaande de

procedures die te maken hebben met hun kinderen,

maar tegelijk deresponsabiliseert men hen als ze geen

dan wel meerderjarige kinderen hebben. Aldus wordt de

echtscheiding een louter administratieve aangelegen-

heid, terwijl de ervaring leert dat die procedure voor de

partner die de echtscheiding ondergaat, soms de enige

gelegenheid biedt vrij zijn of haar kant van de zaak

toe te lichten voor een onafhankelijke toehoorder. De

resultaten daarvan zijn soms verbluffend (staking van

Page 223: 0682/015 - dekamer.be

2230682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

le cadre de l’article 229 du Code civil, comment le juge

pourra-t-il estimer utile d’ordonner la comparution des

parties (voir propositions article 1255, § 6, et 1289 du

Code judiciaire) si aucune d’elles n’est présente devant

lui? La procédure de l’article 1289, § 2, ne laisse plus

la moindre place pour la réfl exion.

En conclusion, pour un arrondissement à effectifs

réduits, l ’orateur estime que sous peine d’asphyxie,

il conviendra de revoir la répartition des compétences

entre tribunaux de première instance et les juges de

paix, d’évaluer l’impact sur le cadre (charge de travail)

et le budget et de vérifi er la mesure dans laquelle les

infrastructures actuelles sont compatibles avec ces

nouvelles dispositions.

D. Exposé de M. Pierre-André Hallet, représentant

de l’Union francophone des Magistrats de la

Jeunesse et juge de la jeunesse à Charleroi

M. Pierre-André Hallet considère que la structure

du futur tribunal de la famille est intéressante en tant

qu’elle tend à garantir qu’un même juge connaisse des

différents aspects d’une situation familiale. Il remarque

toutefois qu’en pratique, c’est déjà le cas actuellement.

L’intervenant plaide donc pour que l’on conserve cette

richesse à l’avenir. Il souscrit également à la propo-

sition du Conseil supérieur de la Justice de confi er

à la chambre pour les mineurs ayant fait l’objet d’un

dessaisissement l ’ensemble du droit pénal familial

(rapts parentaux, non présentation d’enfant, abandons

de famille).

Par contre, il ne partage pas l’opinion des juges de

paix en ce qui concerne la répartition des compétences:

les juges de la jeunesse francophones sont en effet tout

à fait favorables au transfert du contentieux des mesures

provisoires (articles 220 et 223 du Code civil et article

1280 du Code judiciaire), même s’ils sont conscients

de la difficulté qu’il y aura à organiser le traitement de

l’urgence au sein des futures chambres du tribunal de

la famille, surtout dans les arrondissements de grande

taille. À cet égard, l’intervenant remarque que la défi ni-

tion des notions d’urgence présumée et d’urgence invo-

quée (article 238 et suivants de la proposition de loi) est

à ce point large qu’elle pourrait s’appliquer à la plupart

des dossiers. Or, les délais prévus pour le traitement de

ce type d’affaires sont extrêmement brefs: le délai de

fi xation ainsi que le délai pour rendre le jugement sont

de echtscheidingsprocedure, verzoek om bedenktijd,

wijziging van bepaalde clausules,…). Hoe kan de rech-

ter het, in het raam van artikel 229 van het Burgerlijk

Wetboek, nuttig achten de verschijning van de partijen

te gelasten (zie de voorgestelde artikelen 1255, § 6, en

1289 van het Gerechtelijk Wetboek), als geen van die

partijen aanwezig is? De in het voorgestelde artikel 1289,

§ 2, vervatte procedure biedt geen enkele bedenkmo-

gelijkheid meer.

Wil men in arrondissementen met maar weinig per-

soneel een verlammende werklast voorkomen, dan acht

de spreker het tot slot noodzakelijk de bevoegdheids-

verdeling tussen de rechtbanken van eerste aanleg

en de vredegerechten te herzien, de impact van de

voorgestelde maatregelen op het personeel (werklast)

en op de begroting in te schatten en na te gaan in hoe-

verre de voorgestelde bepalingen te rijmen vallen met

de bestaande infrastructuur.

D. Uiteenzetting van de heer Pierre-André Hallet,

vertegenwoordiger van de Union francophone

des Magistrats de la Jeunesse en jeugdrechter te

Charleroi

De heer Pierre-André Hallet vindt de voor de fami-

lierechtbank in uitzicht gestelde structuur interessant,

omdat ze ertoe strekt te garanderen dat een zelfde

rechter kennis heeft van verschillende aspecten van

een familiale situatie. De spreker wijst er echter op dat

zulks vandaag in de praktijk al het geval is. Daarom

pleit de spreker ervoor dat belangrijke aspect ook in de

toekomst in stand te houden. Tevens is hij het eens met

het voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie om de

volledige aangelegenheid van het familiaal strafrecht

(kinderontvoeringen, niet-afgifte van een kind, fami-

lieverlating) toe te vertrouwen aan de kamer voor de

minderjarigen voor wie tot uithandengeving werd beslist.

Daarentegen deelt hij niet de mening van de vrede-

rechters over de bevoegdheidsverdeling. De Franstalige

jeugdrechters staan immers volkomen achter de idee

van een overheveling van de geschillen inzake de voor-

lopige maatregelen (artikelen 220 en 223 van het Bur-

gerlijk Wetboek en artikel 1280 van het Gerechtelijk Wet-

boek), zelfs al zijn ze zich bewust van de moeilijkheden

die de dringende behandeling van die geschillen met

zich zal brengen binnen de toekomstige kamers van de

familierechtbank, zeker in de grote arrondissementen.

In dat verband stipt de spreker aan dat de defi nities van

de begrippen “veronderstelde hoogdringendheid” en

“ingeroepen hoogdringendheid” (artikel 238 en volgende

van het wetsvoorstel) zo breed zijn dat ze op de meeste

dossiers van toepassing kunnen zijn. De termijnen voor

de behandeling van dergelijke zaken zijn echter extreem

Page 224: 0682/015 - dekamer.be

224 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

en effet portés à quinze jours à dater, respectivement,

de la date de l’acte introductif d’instance et de la date de

prise en délibéré. Outre le fait qu’il sera souvent difficile

de respecter ces délais, ils pourraient à terme conduire

à une justice expéditive.

L’intervenant estime par ailleurs qu’imposer la

comparution personnelle des parties à l ’audience

d’introduction est peu réaliste. Les sanctions prévues

par la proposition de loi en cas de non-comparution

paraissent également excessives d’autant plus que, la

procédure ayant été initiée par requête, les parties sont

convoquées par la poste. M. Hallet considère qu’il est

inopportun de prévoir une obligation de comparution

systématique: il est préférable de laisser au juge le soin

de rendre un jugement de comparution personnelle dans

les cas où il estime la présence des parties nécessaire.

La manière dont la proposition de loi entend privilégier

la médiation parait également peu réaliste. Elle risque

non seulement de ralentir les procédures mais semble

également difficile à concrétiser d’un point de vue

budgétaire: pour être efficace, il faudra effet garantir la

gratuité de l’information relative à la médiation.

L’idée préconisée par les auteurs de la proposition

de loi de garantir l’unité du dossier familial est louable

mais ne tient malheureusement pas compte des familles

recomposées. Or, c’est souvent à de telles familles que

le juge familial est confronté.

Le but de la proposition de loi est de garantir la

cohérence du suivi du dossier et de permettre à un

même juge de réunir le plus d’informations possibles.

L’intervenant juge qu’aux fi ns d’efficacité, le dossier

protectionnel devrait lui aussi être confi é au même juge

que celui qui connait du dossier familial. Or, en ce qui

concerne la relation entre le dossier civil et protection-

nel, on crée des chambres distinctes. Cette séparation

est problématique pour les petits arrondissements et

méconnaît la situation actuelle où même dans les grands

arrondissements, ce sont actuellement les mêmes juges

qui connaissent des deux types de dossiers.

Concernant les critères de compétence territoriale,

l’intervenant est d’avis qu’il faut privilégier le critère de

la résidence principale de l’enfant et ne prendre celui

de son domicile que de manière subsidiaire. En effet,

le domicile de l’enfant ne refl ètera pas toujours l’endroit

où il se trouve effectivement.

kort: de termijnen voor de bepaling van de rechtsdag

en voor het wijzen van een vonnis worden immers op

vijftien dagen gebracht, te rekenen van, respectievelijk,

de datum van de gedinginleidende akte en de datum

waarop de zaak in beraad werd genomen. Die termijnen

zullen vaak niet alleen moeilijk in acht kunnen worden

genomen, maar zouden op termijn ook kunnen leiden

tot een overhaaste berechting.

Voorts meent de spreker dat het weinig realistisch is

de partijen te verplichten persoonlijk op de inleidende

terechtzitting te verschijnen. De bij het wetsvoorstel

ingestelde sancties bij niet-verschijning lijken tevens

buitensporig, te meer daar de partijen per brief worden

opgeroepen; de procedure wordt immers bij verzoek-

schrift ingeleid. Volgens de heer Hallet is het niet wense-

lijk systematisch verschijningsplicht op te leggen; het is

beter de rechter te laten oordelen of hij de aanwezigheid

van de partijen noodzakelijk acht en ze vervolgens op

te roepen persoonlijk te verschijnen.

De wijze waarop het wetsvoorstel de bemiddeling wil

bevorderen, lijkt eveneens weinig realistisch. De bemid-

deling dreigt niet alleen de procedures te vertragen,

maar lijkt tevens moeilijk budgettair te verwezenlijken:

om efficiënt te zijn, moet men immers kunnen waarbor-

gen dat het verstrekken van informatie over de bemid-

deling kosteloos is.

De door de indieners van het wetsvoorstel naar voren

geschoven idee om de eenheid van het familiedossier

te waarborgen, is weliswaar lovenswaardig, maar houdt

jammer genoeg geen rekening met de nieuw samenge-

stelde gezinnen. Het zijn echter net dergelijke gezinnen

met wie de familierechter vaak wordt geconfronteerd.

Het ligt in de bedoeling van het wetsvoorstel de cohe-

rente opvolging van het dossier te waarborgen en ervoor

te zorgen dat steeds dezelfde rechter een maximum aan

inlichtingen kan verzamelen. Met het oog op de efficiën-

tie meent de spreker dat het protectioneel dossier moet

worden toevertrouwd aan de rechter die ook met het

familiedossier is belast. Het burgerrechtelijk dossier en

het protectioneel dossier worden echter in afzonderlijke

kamers behandeld. In de kleine arrondissementen doet

die opdeling problemen rijzen, en houdt ze een mis-

kenning in van de (zelfs in de grote arrondissementen)

bestaande toestand, die erin bestaat dat beide soorten

van dossiers door dezelfde rechters worden behandeld.

Met betrekking tot de criteria voor de territoriale

bevoegdheid meent de spreker dat de voorkeur moet

uitgaan naar de hoofdverblijfplaats van het kind, en dat

de woonplaats slechts als bijkomend criterium mag gel-

den. De woonplaats van het kind is immers niet altijd de

plaats waar het kind zich daadwerkelijk bevindt.

Page 225: 0682/015 - dekamer.be

2250682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

La proposition de loi prévoit que la compétence

territoriale du tribunal de la famille originairement saisi

restera défi nitivement fi xée. Ce principe une fois posé,

les auteurs du texte admettent deux exceptions rela-

tives à l’intérêt de l’enfant, d’une part, et à une bonne

administration de la justice, d’autre part. Selon le juge

saisi, ces exceptions risquent souvent de devenir la

règle. Par ailleurs, si le législateur souhaite réellement

qu’un même tribunal reste compétent, il doit en tirer les

conséquences et, dès lors, revoir la compétence territo-

riale des services d’aide à la jeunesse et des services

de protection judiciaire.

Concernant les dispositions relatives à l’audition des

mineurs, M. Hallet juge que la formulation de l’article

174 de la proposition de loi qui précise qu’il est d’applica-

tion à  “toute procédure civile concernant un mineur” est

beaucoup trop large et devrait être reprécisée: l’audition

du mineur n’a d’intérêt que pour les questions relatives

à l’autorité parentale, au droit aux relations personnelles,

à l’hébergement et à l’adoption.

Les modalités selon lesquelles le mineur qui a atteint

l’âge de douze ans doit être invité par le juge afi n d’être

entendu manquent de clarté. Le mineur est-il obligé de

répondre à l’invitation qui lui est faite? Doit-il le faire par

écrit? Dans quel délai?

Dans tous les cas, M. Hallet est d’avis qu’il est préfé-

rable de ne pas lui demander de démarches positives.

En outre, alors que la philosophie de la proposition

de loi était de laisser au mineur le choix de se faire

assister ou non par un avocat, le texte de l’article 174,

§ 3, alinéas 2 et 3, dispose que:

“Lorsque le mineur a émis le souhait d’être assisté

par un avocat de son choix, une copie du courrier

d’invitation est également envoyée à celui-ci.

À défaut d’expression d’un souhait comme celui visé

à l’alinéa précédent, une copie du courrier d’invitation

est également envoyée au bâtonnier en vue de dési-

gnation d’un avocat conformément à l’article 508/26 du

Code judiciaire”.

Par conséquent, le mineur — même s’il n’en a pas

manifesté le désir — se verra attribuer un avocat dans

le cadre de l’aide juridique.

D’autre part, l’article 174  de la proposition prévoit

que le compte-rendu de l’audition reproduit les dires

du mineur, réduisant de la sorte à néant la marge

d’appréciation du juge de n’acter que ce qu’il estime

Het wetsvoorstel bepaalt dat de territoriale bevoegd-

heid van de aanvankelijk geadieerde familierechtbank

defi nitief vastligt. Op dat beginsel voorzien de indieners

van het wetsvoorstel in twee uitzonderingen met het

oog op het belang van het kind, alsook op een degelijke

rechtsbedeling. Naar gelang van de geadieerde rechter

dreigen die uitzonderingen vaak de regel te worden. Als

de wetgever voorts echt wenst dat de bevoegdheid bij

dezelfde rechtbank blijft, moet hij daaruit zijn conclu-

sies trekken, door de territoriale bevoegdheid van de

diensten bijzondere jeugdzorg en van de diensten voor

gerechtelijke bescherming te herzien.

Met betrekking tot de bepalingen over het horen van

minderjarigen stelt artikel 174 van het wetsvoorstel dat

het van toepassing is op “elke burgerlijke procedure

betreffende een minderjarige”. Volgens de heer Hallet

is die formulering veel te ruim opgevat, en moet ze op-

nieuw worden verfi jnd: het horen van een minderjarige

is alleen van belang met betrekking tot het ouderlijk

gezag, het omgangsrecht, de huisvesting en de adoptie.

De nadere regels volgens dewelke de minderjarige

die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, door de

rechter moet worden opgeroepen voor een onderhoud,

zijn onvoldoende duidelijk. Moet de minderjarige op

die oproeping ingaan? Moet hij dat schriftelijk doen, en

binnen welke termijn?

In alle gevallen meent de heer Hallet dat het beter is

de minderjarige geen positieve initiatieven op te leggen.

Hoewel de minderjarige naar de geest van het

wetsvoorstel kan kiezen of hij zich al dan niet door een

advocaat laat bijstaan, bepaalt artikel 174, § 3, tweede

en derde lid, van die tekst het volgende:

“Wanneer de minderjarige de wens heeft uitgedrukt

te worden bijgestaan door een advocaat van zijn keuze,

wordt tevens een afschrift van het oproepingsbericht

aan de advocaat gezonden.

Bij gebreke aan een keuze zoals bedoeld in het vo-

rige lid wordt een afschrift van de oproeping toegezon-

den aan de Stafhouder met het oog op de aanstelling

van een advocaat overeenkomstig artikel 508/26 van

het Gerechtelijk Wetboek.”

Zelfs als de minderjarige niet te kennen heeft gegeven

dat hij zich door een advocaat wil laten bijstaan, zal hem

in het kader van de rechtsbijstand dus een advocaat

worden toegewezen.

Voorts bepaalt artikel 174 van het wetsvoorstel dat

het verslag van het onderhoud de weergave moet zijn

van wat de minderjarige heeft gezegd, maar daardoor

beschikt de rechter over geen enkele armslag meer

Page 226: 0682/015 - dekamer.be

226 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

important. L’intervenant souscrit pour le reste à ce qu’il

soit fait lecture du compte-rendu et à ce que le mineur

soit informé du fait que les parties pourront en prendre

connaissance. Personnellement, M. Hallet se dit même

favorable à ce que les parties puissent en obtenir une

copie.

En conclusion, l’intervenant juge que les postulats

de départ de la proposition de loi sont intéressants

mais que les conclusions qui en sont déduites sont trop

systématiques (médiations obligatoires, désignations

d’avocats d’office, comparution personnelle obligatoire).

E. Exposé de Mmes Helena Martens et Karen

Vander Steene, représentantes de l’Unie van Neder-

landstalige Jeugdmagistraten et vice-présidentes

du tribunal de première instance de Gand et de

Bruxelles

Mme Helena Martens constate tout d’abord que

l’article 1er de la proposition de loi, qui contient le fonde-

ment constitutionnel de la proposition de loi, est erroné.

Les dispositions qu’elle contient concernent tantôt des

matières bicamérales obligatoires, tantôt des matières

bicamérales facultatives.

Compte tenu de l’importance du texte à l’examen, il

serait utile de le soumettre, pour avis, au Conseil d’État.

L’intervenante juge que le texte à l’examen ne permet

pas de cerner le rôle qui sera dorénavant attribué au juge

de la jeunesse. Ce dernier devrait uniquement connaître

du volet protectionnel d’un dossier (mineurs en danger,

mineurs ayant commis des faits qualifi és infractions). À

titre personnel, Mme Martens plaide en effet pour que

la procédure civile soit portée devant un juge autre

que celui qui connait du volet protectionnel et ce, en

raison de la nature fondamentalement différente des

deux types de procédures et du principe fondamental

d’égalité des armes. Certes, ce point de vue n’est pas

partagé par l’ensemble des juges de la jeunesse du

pays. Par conséquent, elle plaide pour que le législateur

adopte une position claire sur la question.

Mme Karen Vander Steene estime que la création

d’un Tribunal de la famille et de la jeunesse, associée à

une redistribution des compétences entre les tribunaux

de première instance et les juges de paix, est une bonne

chose en soi.

Elle estime que la comparution personnelle des par-

ties est également un élément positif. Elle ne comprend

om in het verslag alleen op te nemen wat hij belangrijk

vindt. De spreker onderschrijft voorts dat voorlezing

wordt gedaan van het verslag en dat de minderjarige

ervan op de hoogte wordt gebracht dat de partijen er

kennis van kunnen nemen. Persoonlijk is de spreker er

zelfs voorstander van dat de partijen een kopie van dat

verslag kunnen verkrijgen.

Tot besluit vindt de spreker de uitgangspunten van

het wetsvoorstel interessant, maar de eruit afgeleide

conclusies te systematisch (verplichte bemiddeling,

ambtshalve aanwijzing van advocaten, verplichte per-

soonlijke verschijning).

E. Uiteenzetting van de dames Helena Martens

en Karen Vander Steene, vertegenwoordigers van

de Unie van Nederlandstalige Jeugdmagistraten

en ondervoorzitters van de rechtbank van eerste

aanleg te Gent en Brussel

Mevrouw Helena Martens stelt in de eerste plaats

vast dat artikel 1 van het wetsvoorstel, dat de grondwet-

telijke basis van de voorgestelde wet bevat, verkeerd

is. De bepalingen ervan betreffen nu eens verplicht

bicamerale en dan weer optioneel bicamerale aange-

legenheden.

Gelet op het belang van de ter bespreking voorlig-

gende tekst zou het nuttig zijn hem ter advies aan de

Raad van State voor te leggen.

De spreekster vindt dat de ter bespreking voorliggen-

de tekst het niet mogelijk maakt de rol af te bakenen die

voortaan aan de jeugdrechter zal worden toegewezen.

Die laatste zou zich alleen moeten bezighouden met

het protectioneel deel van een dossier (minderjarigen

in gevaar, minderjarigen die strafbare feiten hebben

gepleegd). Persoonlijk pleit zij er immers voor de civiele

procedure voor een andere rechter te brengen dan die

welke het protectioneel deel behandelt, en wel omdat

de aard van beide soorten procedures fundamenteel

verschillend is en gelijkheid van wapens een fundamen-

teel beginsel is. Die visie wordt weliswaar niet door alle

jeugdrechters van het land gedeeld. Daarom pleit zij

ervoor dat de wetgever over dit vraagstuk een duidelijk

standpunt inneemt.

Mevrouw Karen Vander Steene vindt de oprichting

van een Familie- en Jeugdrechtbank met de eraan

gekoppelde bevoegdheidsherverdeling tussen de recht-

banken van eerste aanleg en de vrederechters op zich

een goede zaak.

Ook de verplichte persoonlijke verschijning van de

partijen vindt zij positief. Zij begrijpt echter niet waarom

Page 227: 0682/015 - dekamer.be

2270682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

cependant pas pourquoi les parties en sont dispensées

lorsqu’elles ont conclu un accord de médiation ou un

accord rédigé par un avocat ou un notaire en ce qui

concerne les mesures relatives aux enfants. Comment

le juge pourrait-il vérifi er si cet accord répond aux

intérêts de l’enfant si les parties ne comparaissent pas

devant lui?

À l’instar de M. Hallet, l’intervenante juge également

que les sanctions retenues en cas de non-comparution

sont disproportionnées, certainement lorsque les convo-

cations ont lieu par pli judiciaire.

Concernant la généralisation du huis clos, bien que

l’intervenante y soit favorable, force est de constater

qu’elle suscite de nombreux problèmes pratiques car

l’infrastructure pour l’organiser dans de bonnes condi-

tions n’est pas toujours présente. En outre, le traitement

d’une affaire à huis clos dure souvent plus longtemps

que si elle avait été traitée en audience publique, ce

qui a une répercussion sur la charge de travail et les

délais de fi xation.

La création d’un dossier familial unique poursuit un

objectif louable mais risque néanmoins de générer des

problèmes pratiques notamment lorsque différentes

procédures seront introduites parallèlement. Que se

passera-t-il, par exemple, lorsque le jugement relatif à

un des volets du dossier fera l’objet d’une procédure

d’appel?

Quant au critère de détermination de la compétence

territoriale basé sur le domicile ou, à défaut, la résidence

habituelle de l’enfant, Mme Vander Steene rappelle

que tous les enfants ne sont pas domiciliés chez leurs

parents. Tel est notamment le cas lorsque l’enfant a été

placé dans une famille d’accueil. Faut-il dès lors, dans

tous les cas, privilégier ce critère? Est-il opportun de

soumettre la procédure de divorce de deux conjoints

au tribunal du lieu où leur enfant est placé?

Pour ce qui est de la saisine permanente dans les

affaires protectionnelles, l’intervenante craint certaines

difficultés liées à la coopération avec les services

sociaux compétents d’aide judiciaire à la jeunesse.

La possibilité de faire à nouveau fi xer une affaire

dans les deux semaines dans le cadre de la saisine

permanente n’est, en pratique, pas réaliste. Les délais

fi xés ne sont certes que de délais d’ordre mais il faut

être conscient que des délais brefs ne manqueront

pas de créer des attentes dans le chef des parties.

Leur non-respect entraînera donc nécessairement des

frustrations.

de partijen ervan zijn vrijgesteld, als zij inzake de

maatregelen met betrekking tot de kinderen een be-

middelingsakkoord of een door een advocaat of notaris

opgesteld akkoord hebben gesloten. Hoe kan de rechter

dat akkoord toetsen aan het belang van het kind als de

partijen niet voor hem verschijnen?

Net als de heer Hallet vindt de spreekster de in

aanmerking genomen sancties bij niet-verschijning

ook onevenredig, zeker wanneer de oproepingen bij

gerechtsbrief gebeuren.

De spreekster is gewonnen voor de veralgemening

van de terechtzitting met gesloten deuren, maar het

is duidelijk dat dit talrijke praktische problemen doet

rijzen, omdat de infrastructuur om dit in goede banen

te leiden niet altijd aanwezig is. Bovendien duurt de

behandeling van een zaak met gesloten deuren vaak

langer dan mocht ze ter openbare terechtzitting worden

behandeld, wat zijn weerslag heeft op de werklast en

op de vaststellingstermijnen.

Het aanleggen van een uniek gezinsdossier streeft

een lovenswaardig doel na, maar dreigt niettemin

praktische problemen te veroorzaken, met name als

verschillende procedures tegelijkertijd worden ingeleid.

Wat zal er bijvoorbeeld gebeuren als het vonnis over

één aspect van het dossier het voorwerp wordt van een

procedure in beroep?

Aangaande het criterium voor de bepaling van de

territoriale bevoegdheid op grond van de woon- of

bij gebreke hieraan de gewone verblijfplaats van het

kind, herinnert mevrouw Vander Steene eraan dat niet

alle kinderen bij hun ouders gedomicilieerd zijn; dat

is met name het geval als het kind is geplaatst in een

pleeggezin. Moet daarom in alle gevallen de voorkeur

worden gegeven aan dit criterium? Is het opportuun de

echtscheidingsprocedure van beide echtgenoten voor

te leggen aan de rechtbank van de plaats waar het kind

is geplaatst?

Wat de blijvende saisine in protectionele zaken betreft,

vreest de spreekster bepaalde moeilijkheden in verband

met de samenwerking met de bevoegde sociale diensten

voor gerechtelijke jeugdbijstand.

De mogelijkheid om een zaak in het kader van de

blijvende saisine binnen de twee weken opnieuw te

laten vaststellen is in de praktijk niet realistisch. De vast-

gestelde termijnen zijn weliswaar maar ordetermijnen,

maar men moet beseffen dat korte termijnen wellicht

verwachtingen bij de partijen zullen creëren. Als ze niet

worden nageleefd, zal dit noodzakelijkerwijze frustraties

meebrengen.

Page 228: 0682/015 - dekamer.be

228 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

De même, les délais à respecter par le tribunal en cas

d’urgence présumée ou invoquée sont peu réalistes.

Les dispositions de la proposition de loi relatives à

l’audition des mineurs reprennent en grande partie les

règles actuellement prévues à l’article 56bis de la loi sur

la protection de la jeunesse, ce qui est positif. L’exten-

sion de leur champ d’application (“toute procédure

civile concernant un mineur”) est toutefois beaucoup

trop large. L’intervenante estime que l’âge de douze

ans retenu par la proposition de loi est plus raisonnable

que l’âge de sept ans, proposé par d’autres initiatives

parlementaires.

Par ailleurs, l’intervenante exprime quelques craintes

en ce qui concerne la possibilité laissée au mineur de

se faire assister par l’avocat de son choix, car l’avocat

choisi sera généralement payé par un des parents. C’est

pour cette raison qu’elle ne peut pas non plus souscrire

à la proposition faite par certains de tolérer, lors de

l’audition, la présence de n’importe quelle personne de

confi ance, car le risque existe que celle-ci soit un relais

vers l’un des parents.

Elle souscrit aux remarques de M. Hallet en ce qui

concerne le compte-rendu de l’audition mais estime,

par contre, qu’il est préférable de ne pas autoriser la

prise de copie.

Pour le reste, la proposition de loi devrait créer un

peu plus de clarté quant à la présence éventuelle du

ministère public ou du greffier lors de l’audition, la pra-

tique actuelle variant sur ce point d’un arrondissement

à l’autre.

Le volet “avocat des mineurs” est particulièrement

large (toute procédure judiciaire ou administrative

concernant le mineur) et témoigne d’une méfi ance

incompréhensible à l’égard des juges de la jeunesse.

Le mode de désignation prévu de l’avocat démontre

en outre une méconnaissance de la réalité du terrain

et risque d’avoir des conséquences fi nancières subs-

tantielles.

Mme Vander Steene salue la volonté des auteurs de

la proposition de loi de vouloir garantir la spécialisation

des magistrats du futur tribunal de la famille. Cette

spécialisation doit être réelle et nécessite une formation

approfondie prenant en compte tous les aspects du

travail d’un juge de la famille (connaissances juridiques,

psychologie, aptitudes communicationnelles).

En ce qui concerne la saisine permanente, les

exceptions prévues par le texte de la proposition de

Ook de termijnen die door de rechtbank bij “veron-

derstelde” of “ingeroepen hoogdringendheid” in acht

moeten worden genomen, zijn weinig realistisch.

De huidige regeling uit artikel 56bis van de jeugdbe-

schermingswet wordt grotendeels overgenomen in de

bepalingen van het wetsvoorstel die verband houden

met het horen van minderjaringe, hetgeen positief is. De

uitbreiding van het geldingsgebied ervan (“elke burger-

lijke procedure betreffende een minderjarige”) is echter

veel te ruim. De spreekster vindt de inhet wetsvoorstel in

aanmerking genomen leeftijd van twaalf jaar redelijker

dan die van zeven jaar, die in andere parlementaire

intitiatieven wordt voorgesteld.

Voorts is de spreekster enigzins beducht voor de

mogelijkheid die de minderjarige krijgt zich te laten bij-

staan door een advocaat naar keuze, omdat de gekozen

advocaat doorgaans door een van de ouders zal worden

betaald. Daarom kan ze het ook niet eens zijn met het

voorstel van sommigen om toe te staan dat tijdens dat

onderhoud om het even welke vertrouwenspersoon

aanwezig is, want het risico bestaat dat die laatste een

doorgeefl uik naar een van de ouders zou zijn.

De spreekster is het eens met de opmerkingen

van de heer Hallet in verband met het verslag van het

onderhoud. Ze vindt daarentegen dat het de voorkeur

verdient niet toe te staan dat een kopie wordt gemaakt.

Voor het overige zou het wetsvoorstel wat meer duide-

lijkheid moeten scheppen over de eventuele aanwezig-

heid van het openbaar ministerie of van de griffier bij het

onderhoud, omdat in dat opzicht de praktijk momenteel

verschilt naargelang het arrondissement.

Het onderdeel gewijd aan de advocaat van de minder-

jarige is bijzonder ruim (elke gerechtelijke of administra-

tieve procedure die de minderjarige aangaat) en getuigt

van een onbegrijpelijke wantrouwen ten aanzien van de

jeugdrechters. De manier waarop de aanstelling van de

advocaat zou gebeuren, toont bovendien aan dat men

de realiteit in het veld niet kent, en zulks dreigt tevens

aanzienlijke fi nanciële gevolgen te hebben.

Mevrouw Vander Steene is verheugd dat de indieners

van het wetsvoorstel ernaar streven de specialisatie

van de magistraten van de toekomstige familierecht-

bank te garanderen. Die specialisatie moet reëel zijn

en vereist een grondige opleiding, die rekening houdt

met alle aspecten van het werk van een familierechter

(juridische kennis, psychologisch doorzicht, communi-

catievaardigheden).

Wat de blijvende saisine betreft, kunnen de in het

wetsvoorstel vervatte uitzonderingen (doorverwijzing

Page 229: 0682/015 - dekamer.be

2290682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

loi (transfert dans un autre arrondissement si le juge

l’estime nécessaire dans l’intérêt de l’enfant ou dans

l’intérêt de l’administration d’une bonne justice) sont de

nature à engendrer des abus, surtout dans les affaires

protectionnelles: certains juges pourraient en effet en

user afi n de se débarrasser, dès avant le premier juge-

ment, des dossiers dont ils ne veulent plus.

L’article 282 de la proposition de loi remplace l’article

44 de la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de

la jeunesse, à la prise en charge des mineurs ayant

commis un fait qualifi é infraction et à la réparation du

dommage causé par ce fait (compétence territoriale du

tribunal de la jeunesse). Ce faisant, l’intervenante est

d’avis que la nouvelle disposition omet un aspect impor-

tant qui est réglé par l’actuel article 44. Celui-ci stipule

en effet que “ Le changement de résidence entraîne le

dessaisissement de ce tribunal au profi t du tribunal de la

jeunesse de l’arrondissement où est située la nouvelle

résidence. Le dossier lui est transmis par le greffier du

tribunal dessaisi. Le tribunal saisi reste cependant com-

pétent pour statuer en cas de changement de résidence

survenant au cours d’instance”. Cette dernière phrase

disparait de la rédaction du nouvel article 44.

Concernant le fonctionnement du tribunal de la

famille, l ’article 126 de la proposition de loi précise

que c’est le vice-président le plus ancien du tribunal

de la famille et de la jeunesse ou à défaut le juge le

plus ancien du tribunal qui a la direction du siège et

assume la répartition du service. Mme Vander Steene

se demande si en l’occurrence, le critère de l’ancienneté

est le critère le plus pertinent.

F. Exposé de Mme Sabine De Bauw, conseiller à

la cour d’appel de Gand

Mme Sabine De Bauw souhaite aborder une série

de points en rapport avec la proposition de loi.

Harmonisation du droit (procédural) familial

La création d’un tribunal de la famille et de la jeu-

nesse (avec le projet d’une section de la famille et

de la jeunesse en degré d’appel) répond à un besoin

immanent, à présent qu’il convient de mettre un terme

à l’imbroglio kafkaïen pour ce qui est des compétences

en matière familiale.

L’évolution divergente de la jurisprudence à la

suite de l’arrêt de la cour de cassation du 11  janvier

2010 (C.09 0303.F www.cass.be) relatif à la compétence

naar een ander arrondissement indien de rechter zulks

nodig acht in het belang van het kind of in het belang van

een goede rechtsbedeling) aanleiding geven tot uitwas-

sen, vooral in protectionele zaken: sommige rechters

zouden er immers gebruik van kunnen maken om zich

nog voor het eerste vonnis te ontdoen van dossiers die

ze niet meer willen.

Artikel 282 van het wetsvoorstel vervangt artikel 44

van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbe-

scherming, het ten laste nemen van minderjarigen die

een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en

het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade

(territoriale bevoegdheid van de jeugdrechtbank). De

spreekster vindt dat de nieuwe bepaling een belangrijk

aspect over het hoofd ziet dat door het huidig artikel 44

wordt geregeld. Dat artikel luidt immers: “de verande-

ring van verblijfplaats brengt mede dat de zaak wordt

onttrokken aan deze rechtbank en verwezen naar de

jeugdrechtbank van het arrondissement waar de nieuwe

verblijfplaats gelegen is. Het dossier wordt haar toege-

zonden door de griffier van de rechtbank waaraan de

zaak is onttrokken. De rechtbank waarbij de zaak aan-

hangig is gemaakt,blijft echter bevoegd om uitspraak te

doen in geval van verandering van verblijfplaats tijdens

het geding.” In het nieuwe artikel 44 komt deze laatste

zin niet meer voor.

Artikel 126 van het wetsvoorstel preciseert in verband

met de werking van de familierechtbank dat de “leiding

en de verdeling van de dienst berust bij de oudstbe-

noemde ondervoorzitter van de familie- en jeugdrecht-

bank of, bij gebreke hiervan, de oudstbenoemde rechter

van de rechtbank. Mevrouw Vander Steene vraagt zich

af of het criterium van de anciënniteit in dit geval wel het

meest relevante is.

F. Uiteenzetting van mevrouw Sabine De Bauw,

raadsheer in het hof van beroep te Gent

Mevrouw Sabine De Bauw wenst een aantal punten

met betrekking tot het wetsvoorstel aan te kaarten.

Harmoniseren van het familie(proces)recht

De oprichting van een familie- en jeugdrechtbank

(met in hoger beroep de blauwdruk van de familie- en

jeugdafdeling) beantwoordt aan een immanente nood nu

paal en perk moet worden gesteld aan het Kafkaiaans

bevoegdheidskluwen in familiezaken.

De divergente evolutie in de rechtspraak ten gevolge

van het cassatiearrest van 11 januari 2010 (C.09 0303.F

www.cass.be) inzake de temporele bevoegdheid van de

Page 230: 0682/015 - dekamer.be

230 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

ratione temporis du juge des référés illustre, parmi

d’autres, la nécessité d’une intervention législative pour

des raisons d’économie de la procédure et de sécurité

juridique. La Cour de cassation a décidé qu’il ressort

de l’article 1280, alinéas 1er et 9, du Code judiciaire que

le président du tribunal ou la cour d’appel ne sont pas

compétents pour statuer sur une demande relative aux

modifi cations de circonstances des parties intervenues

après la dissolution du mariage.

Toutefois, pour ce qui est du domicile, du régime

d’autorité et du régime de résidence d’un enfant, la

nature de l’affaire fait que l’on ne peut se prononcer que

sur l’avenir. Eu égard à l’accélération de la procédure

de divorce, ce dernier est, dans de nombreux cas, déjà

défi nitif lors de l’appréciation des mesures provisoires.

Certains juges du fond invoquent d’office, en renvoyant

à l’arrêt précité de la cour de cassation, l’exception de

l’incompétence ratione temporis. D’autres ne le font

pas, dans l’intérêt du justiciable. Certains juges du fond

en degré d’appel se déclarent incompétents, d’autres

renvoient au juge d’appel compétent. Pour le justiciable,

un vide juridique risque de se créer.

La répartition des compétences (notamment entre

le tribunal de première instance et le juge de paix et

l’exclusion du champ de compétence du droit pénal

familial et des litiges concernant des cohabitants de

fait sans enfants) est un exercice d’équilibre et cer-

tains choix devaient et doivent encore être faits. La

proposition à l’examen (Doc.Parl. Chambre 2010-2011,

DOC 53 0682/001, appelée ci-après DOC 53 0682/2001),

est certainement globalement défendable.

Humanisation du droit (procédural) de la famille

Possibilité d’une résolution du confl it sur mesure

Un tribunal de la famille et de la jeunesse doit offrir

au justiciable la possibilité de faire, à chaque étape de

la procédure, un choix conscient, motivé et judicieux

au sujet de la voie à suivre: quel contentieux se prête à

une médiation ou à une conciliation et quel contentieux

requiert une décision judiciaire?

Une résolution du confl it sur mesure passe par un

diagnostic du confl it et l’inventorisation des intérêts des

parties, établis par le juge. Cette pratique a été déve-

loppée aux Pays-Bas. La mise en l’état de l’affaire et

son traitement à l’audience offrent au juge la possibilité

de décider avec tous les acteurs concernés (dont le

référendaire) quelle est la meilleure manière possible

de résoudre le confl it.

kortgedingrechter illustreert -naast andere- de noodzaak

van een wetgevend ingrijpen om redenen van proces-

economie en rechtszekerheid. Het Hof van Cassatie

besliste dat uit artikel 1280, eerste en negende lid van

het Gerechtelijk Wetboek, blijkt dat de voorzitter van

de rechtbank of het hof van beroep niet bevoegd zijn

om uitspraak te doen over een vordering betreffende

de wijzigingen in de toestand van de partijen die zich

na de ontbinding van het huwelijk hebben voorgedaan.

Over de woonplaats, de gezags- en verblijfsregeling

van een kind kan evenwel door de aard van de zaak enkel

uitspraak gedaan worden voor de toekomst. Gelet op de

versnelling van de rechtspleging inzake echtscheiding is

deze in veel gevallen reeds defi nitief bij de beoordeling

van de voorlopige maatregelen. Bepaalde feitenrechters

werpen, onder verwijzing naar voormeld cassatiearrest,

ambtshalve de exceptie op van temporele onbevoegd-

heid. Andere feitenrechters doen dit — in het belang van

de rechtzoekende — niet. Sommige feitenrechters in

hoger beroep verklaren zich onbevoegd, andere verwij-

zen naar de bevoegde rechter in hoger beroep. Voor de

rechtzoekende dreigt een juridisch vacuüm.

De bevoegdheidsverdeling (o.a. tussen de rechtbank

van eerste aanleg en de vrederechter en het buiten

de bevoegdheid vallen van het familiestrafrecht en

de geschillen inzake feitelijk samenwonenden zonder

kinderen) behelst een evenwichtsoefening en bepaalde

keuzes dienden en dienen nog te worden gemaakt.

Het voorliggend wetsvoorstel (Stuk Kamer 2010-2011,

DOC 53 0682/001, hierna kortweg DOC 53 0682/001),

is in globo zeker verdedigbaar.

Humaniseren van het familie(proces)recht

Mogelijkheid tot een confl ictoplossing op maat

Een familie- en jeugdrechtbank moet de rechtzoe-

kende de optie bieden tot een bewuste, gemotiveerde

en juiste trajectkeuze in elke stand van het geding: welk

geschil is gebaat bij bemiddeling, welk leent zich tot

schikking en welk vereist een rechterlijk oordeel?

Een confl ictoplossing op maat gebeurt aan de hand

van een confl ictdiagnose en de inventarisatie van de

belangen van partijen door de rechter. Deze praktijk

werd in Nederland ontwikkeld. De voorbereiding van

de zaak en de behandeling ter terechtzitting bieden de

mogelijkheid voor de rechter om samen met alle betrok-

ken actoren (waaronder de referendaris) uit te maken

welke de meest geëigende wijze van geschiloplossing

is die zich aandient.

Page 231: 0682/015 - dekamer.be

2310682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

La comparution personnelle des parties dans toutes

les causes concernant des mineurs (nouvel article

1253ter/2 du Code judiciaire; art. 236 de la proposition

de loi n° 0682/001) est un outil adéquat à cet égard,

même si la sanction automatique de la déchéance de

la demande est disproportionnée. On peut se demander

si une convocation systématique est nécessaire ou s’il

ne serait pas préférable de l’abandonner à la prudence

du juge. La convocation systématique des parties pour

qu’elles assistent en personne aux plaidoiries est une

pratique en vigueur et perçue dans ce sens comme

positive dans certaines chambres de la famille de la

section droit de la jeunesse et de la famille de la cour

d’appel de Gand.

Le dossier familial (nouvel art. 725bis, art. 168 de la

proposition de loi n° 0682/001) permettra d’élargir les

contours du litige à ses différents éléments et ainsi, de

faciliter éventuellement une conciliation et une média-

tion.

 

Promouvoir la résolution alternative des confl its

Outre son rôle de juge évaluateur (disposer), le juge

exerce également le rôle de juge conciliateur (concilier).

La loi relative à la médiation a confi é au juge un rôle

de renvoi. Outre la “médiation” (par des externes), la

“conciliation” (avec l’aide du juge) doit donc faire fi gure

de mot clé dans la proposition de loi.

Les articles 235-237  de la proposition de loi

DOC 53 0682/001 ont d’ailleurs trait non seulement à la

médiation mais aussi à la conciliation. La directive sur

la médiation reconnaît l’existence et la valeur du juge

médiateur, mais le droit belge ne l’a toutefois pas encore

accepté jusqu’ici. Il est recommandé de se focaliser sur

la mission essentielle de conciliation que remplit tout

juge. La médiation et la conciliation doivent être pré-

sentées avant et au début de chaque procédure, mais

elles gardent tout leur sens durant et après la procédure

et même au niveau de l’appel.

La médiation

Le renvoi à la médiation par le juge reste marginal,

en dépit des incitants légaux, des efforts de sensibili-

sation et d’information. Les manques d’informations et

de temps (en raison de la charge de travail) n’y sont

pas étrangers. L’intérêt croît à mesure que les men-

talités passent d’un modèle de confl it à un modèle de

concertation.

De persoonlijke verschijning van de partijen in alle

zaken met betrekking tot minderjarigen (nieuw artikel

1253ter/2 van het Gerechtelijk Wetboek; artikel 236

DOC 53 0682/001) is daartoe een adequaat hulpmiddel,

al komt de automatische sanctie van het verval van de

eis buiten proportie voor. Men kan zich afvragen of een

systematische oproeping noodzakelijk is dan wel best

kan worden overgelaten aan het beleid van de rechter.

Het systematisch oproepen van partijen om in persoon

aanwezig te zijn op de pleitzittingen is een geldende en

in dit verband als positief ervaren praktijk in bepaalde

familiekamers van de sector jeugd- en familierecht in

het hof van beroep Gent.

Het familiedossier (nieuw artikel 725bis, artikel 168

wetsvoorstel DOC 53 0682/001) zal toestaan de contou-

ren van het geschil open te trekken naar de verschillende

onderdelen ervan en aldus schikking en bemiddeling

mogelijk faciliteren.

Promoten van de alternatieve geschillenoplossing

Naast de rol van de rechter-beoordelaar (beschik-

ken) rust op de rechter deze van de rechter-verzoener

(schikken). Door de bemiddelingswet heeft de rechter

een rol als rechter-doorverwijzer. Naast “bemiddeling”

(door externen) verdient “schikking” (onder begeleiding

van de rechter) als kernwoord aldus in het wetsvoorstel

te worden begrepen.

De a r t i ke len 23 5 -237 van we t svo o r s te l

DOC 53 0682/001 hebben trouwens betrekking

niet alleen op bemiddeling, doch ook op schikking.

De bemiddelingsrichtlijn erkent het bestaan en de

waarde van de rechter-bemiddelaar, naar Belgisch

recht tot op heden evenwel niet aanvaard. Het verdient

aanbeveling te focussen op de wezenlijke taak van elke

rechter tot schikking. Bemiddeling en schikking dienen

te worden voorgesteld vóór en bij de aanvang van elke

procedure, doch zijn ook zinvol tijdens en na de proce-

dure en zelfs op beroepsniveau.

De bemiddeling

De verwijzing naar bemiddeling door de rechter blijft

-niettegenstaande wettelijke incentives, sensibilisering

en informatieverstrekking- marginaal. Een gebrek aan

informatie en tijd (ten gevolge van de werklast) zijn daar-

aan niet vreemd. De interesse groeit naarmate de men-

taliteit wijzigt van een confl ict- naar een overlegmodel.

Page 232: 0682/015 - dekamer.be

232 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Il est possible de renforcer de différentes manières

le contenu de la proposition relative à la médiation du

juge (notamment joindre à la convocation une lettre

d’information sur la médiation, prévoir une permanence

(téléphonique) de médiateurs).

L’obligation d’assister à une session d’information (cha-

cun étant libre d’entamer ou non une médiation) chez un

médiateur est une de ces possibilités. Le nouvel article

1253ter/1 du Code judiciaire (art. 235 de la proposition

de loi n° 0682/001) offre la possibilité d’être informé sur la

médiation (de façon (plus) circonstanciée et (plus) appro-

priée) par un médiateur. Cette évolution est en soi positive

et peut contribuer à un changement de mentalité. Le risque

est toutefois réel que la session d’information avec déli-

vrance d’une attestation ne devienne dans certains cas

qu’un simple “exercice obligatoire”. En outre, cette mesure

a un coût, tant pour la session d’information collective

(comment l’organiser?) que pour les sessions individuelles.

On peut se demander si le législateur ne devrait pas mettre

cette session d’information gratuitement à disposition, s’il

veut réellement promouvoir la médiation. Une solution

intermédiaire consisterait à ce que le juge puisse, en fonc-

tion des besoins, contraindre les parties à suivre une telle

session d’information (cf. France: art.255-2 du Code civil).

La création d’une “chambre de conciliation” (projet de

texte de loi portant création d’un tribunal de la famille de

l’ULB et de l’ O.B.F.G. du 1er juin 2008) a été abandon-

née dans la prop osition à l’examen. Pourtant, celle-ci

offrait une chance optimale d’un renvoi de qualité par

des magistrats spécialisés dans les dossiers sélection-

nés et ce, en collaboration avec les médiateurs sur le

terrain. La proposition de loi modifi ant le Code judiciaire

en ce qui concerne un mode alternatif de règlement des

litiges (Doc. Parl. Chambre 2009-2010, n° 2606/001, en

abrégé ci-après n° 2606/001) s’inscrit dans ce cadre et

prévoit la création de “chambres de conciliation” (dans

les différents tribunaux au niveau de l’arron dissement

et dans les cours; au niveau du canton, il est question

d’ “audiences de conciliation”). Cette chambre, pré-

sidée par un juge spécifi quement formé à cet effet, a

pour mission de procéder à des conciliations, de fournir

des informations concernant le renvoi en médiation,

de renvoyer les parties en médiation et de suivre ces

médiations. Cette proposition dépasse le cadre du droit

de la famille et ouvre le règlement alternatif des litiges

à tous les magistrats.

Conciliation

Le nouvel article 1253ter/3 du Code judiciaire (article

237 de la proposition de loi n° 0682/001) apporte une

précieuse contribution en vue de favoriser les conci-

liations sous la guidance du juge dans les matières

De invulling van het voorstel van de rechter tot bemid-

deling kan op verschillende manieren versterkt worden

(o.a. het voegen van een informatiebrief over bemidde-

ling bij de oproeping, een (telefoon)permanentie van

bemiddelaars).

Een verplichte infosessie (waarbij het opstarten van

de bemiddeling vrijwillig blijft) bij een bemiddelaar is

één daarvan. Het nieuw art. 1253ter/1 van het Ge-

rechtelijk Wetboek (artikel 235 wetsvoorstel DOC 53

0682/00 1) biedt de mogelijkheid om door een bemid-

delaar (uitvoerig(er) en passend(er)?) voorgelicht te

worden inzake bemiddeling. Dit is op zichzelf positief

en kan bijdragen tot een mentaliteitswijziging. Het risico

is echter reëel dat de infosessie met afl evering van

een attest in sommige gevallen ontaardt in een louter

“verplichte oefening”. Bovendien is er een kostenplaatje

aan verbonden, zowel voor de collectieve infosessie

(hoe te organiseren?) als voor de individuele. De vraag

rijst of de wetgever, indien hij bemiddeling werkelijk wil

promoten, deze infosessie niet gratis zou moeten ter be-

schikking stellen. Een tussenoplossing is dat de rechter,

al naargelang de noodzaak, partijen kan verplichten tot

het volgen van een dergelijke infosessie (cf. in Frankrijk

artikel 255-2 Code Civil).

De oprichting van een “verzoeningskamer” (ontwerp

van wettekst tot oprichting van een familierechtbank ULB

en O.B.F.G. van 1  juni 2008) werd in het voorliggend

voorstel verlaten. Nochtans bood deze optimaal de kans

tot een kwaliteitsvolle doorverwijzing door gespeciali-

seerde magistraten in geselecteerde dossiers en dit in

samenwerking met bemiddelaars op het terrein. Het

wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek

wat betreft de alternatieve wijze van regeling van geschil-

len (Stuk Kam er 2009-2010, DOC 52 2606/001, hierna

kortweg DOC 53 2606/001) sluit daarbij aan en voorziet

in de oprichting van “kamers van minnelijke schikking”

(in de verschillende rechtbanken op arrondissementeel

niveau en in de hoven; op kantonnaal niveau is er sprake

van “zittingen van minnelijke schikking”). Deze kamer,

voorgezeten door een speciaal daartoe opgeleide

rechter, heeft als opdracht schikkingen te bewerkstel-

ligen, informatie te verstrekken inzake bemiddeling, te

verwijzen naar bemiddeling en deze op te volgen. Dit

voorstel is ruimer dan het familierecht en trekt alterna-

tieve geschillenoplossing open naar alle magistraten.

Minnelijke schikking

Het nieuw artikel 1253ter/3 van her Gerechtelijk Wet-

boek (artikel 237 wetsvoorstel DOC 53 0682/001) bevat

een waardevolle stap ter bevordering van schikkingen

onder begeleiding van de rechter in materies die zich

Page 233: 0682/015 - dekamer.be

2330682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

qui, par leur nature, s’y prêtent certainement. D’autres

matières ne sont pas reprises, telles que la liquidation-

partage, bien qu’un règlement global du litige familial

reste possible ( voir le nouvel article 1255, § 6, du Code

judiciaire, article 248 de la proposition n° 0682/001). Ces

articles s’appliquent également au niveau d’appel, de

sorte qu’une adaptation de l’article 731, alinéa 1er, du

Code judiciaire s’impose.

Dans la chambre de la jeunesse de la cour d’appel de

Gand, et dans la 11e chambre ter de la famille, les conci-

liations ont été testées avec succès, selon une méthode

différenciée [inspirée de la comparution de conciliation

(schikkingscomparatie)selon le droit néerlandais et de

diverses techniques de médiation et de conciliation

enseignées ( notamment “Judicial Mediation” Québec)].

La conciliation au sein de la chambre de la famille

11ter s’effectue au cours d’un débat interactif avec

tous les intéressés. Les parties elles-mêmes prennent

souvent la parole en premier. La présence du ministère

public, en tant qu’organe consultatif, a un effet positif

avéré. Les parties au procès se retirent souvent avec

leurs conseils en vue de poursuivre la concertation et

de procéder à la rédaction immédiate de conclusions

d’accord. Le greffier peut éventuellement aussi prendre

acte d’un accord. L’affaire est parfois brièvement remise

pour permettre le dépôt des conclusions d’accord.

Le temps supplémentaire consacré à l’audience est

largement compensé par la diminution de la charge de

travail lors de la rédaction de l’arrêt. Les conciliations

satisfont les parties, évitent une cascade de procé-

dures, accélèrent la procédure judiciaire, renforcent la

confi ance dans la justice et offrent de la satisfaction au

juge dans son travail.

Idéalement, il faudrait que la conciliation soit effectuée

par un juge différent de celui qui, si la tentative échoue,

statue sur l’affaire (cf. proposition de loi n° 2606/001).

Cela permet de garantir la confi dentialité. Le manque

de temps hypothèque la possibilité de conciliation par

le juge (voir par exemple le nouvel article 1253ter/5,

§ 3 de la proposition de loi 0682/001), problème auquel

remédie “la chambre de conciliation”.

Droit du mineur d’être entendu

La modifi cation de l’article 931 du Code judiciaire est

une bonne chose.

L’assistance du mineur par un avocat dans chaque

procédure qui le concerne va trop loin et peut être limitée

à une assistance en cas d’intervention éventuelle en

tant que partie au procès. L’assistance d’un avocat de

la jeunesse lors de l’audition n’offre aucune plus-value.

daar naar hun aard zeker toe lenen. Andere zijn niet

opgenomen, zoals de vereffening-verdeling, hoewel

een gehele regeling van het familiaal geschil mogelijk

blijft ( zie nieuw artikel 1255, § 6, van het Gerechtelijk

Wetboek, artikel 248 wetsvoorstel DOC 53 0682/001).

Deze artikelen gelden ook op beroepsniveau zodat een

aanpassing van artikel 731, eerste lid, van het Gerech-

telijk Wetboek, zich opdringt.

In de jeugdkamer van het hof van beroep te Gent en

in de 11e ter familiekamer worden schikkingen succesvol

beproefd, volgens een onderscheiden methodiek [ge-

inspireerd op de schikkingcomparitie naar Nederlands

recht en op diverse aangeleerde mediation- en schik-

kingstechnieken (o.a. “Judicial Mediation” Québec)].

De schikking in de 11deter familiekamer komt tot stand

tijdens een interactief debat met alle betrokkenen. De

partijen zelf komen veelal eerst aan het woord. De

aanwezigheid van het openbaar ministerie, als advies-

verlenend orgaan, heeft een bewezen gunstige invloed.

De procespartijen trekken zich dikwijls voor verder

overleg samen met hun raadslieden terug “op de gang”,

alwaar zij overgaan tot de onmiddellijke redactie van

een akkoordconclusie. De griffier kan eventueel ook

akte nemen van een akkoord. De zaak wordt soms kort

verdaagd voor neerlegging van de akkoordconclusie.

De meertijd besteed aan de zitting wordt ruimschoots

ingehaald door de verminderde werklast bij de redactie

van het arrest. Schikkingen bevredigen de partijen,

vermijden een procedurecascade, versnellen de rechts-

gang, versterken het vertrouwen in justitie en bieden

arbeidsvreugde aan de rechter.

Idealiter wordt de zaak wel geschikt door een andere

rechter dan deze die, indien de poging faalt, de zaak

beoordeelt (cf. wetsvoorstel DOC 52 2606/001). De ver-

trouwelijkheid wordt daardoor gewaarborgd. Het gebrek

aan tijd hypothekeert de schikkingsmogelijkheid door de

rechter (zie bv. nieuw artikel 1253ter/5, § 3 wetsvoorstel

DOC 53 0682/001), zorg waaraan “de kamer van min-

nelijke schikking” remedieert.

Hoorrecht van de minderjarige

De wijziging van artikel 931 van het Gerechtelijk

Wetboek is een goede zaak.

De bijstand van een advocaat aan de minderjarige in

elke procedure die hem aangaat is te vergaand en kan

beperkt worden tot een bijstand bij een eventueel optre-

den als procespartij. De bijstand van een jeugdadvocaat

bij het onderhoud biedt geen meerwaarde.

Page 234: 0682/015 - dekamer.be

234 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

L’obligation de convocation des mineurs pour être

entendus dès l’âge de sept ans (proposition de loi rela-

tive au droit des mineurs d’être entendus par le juge,

Doc. Parl. Chambre 2010-2011, n° 0739/001) concerne

un âge charnière beaucoup trop jeune.

Formation de spécialistes en droit de la famille et de

la jeunesse et moyens adaptés

La compréhension de la gestion des confl its et de

l’équité procédurale, des compétences en matière de

techniques de communication, de conciliation et de

médiation, et une formation spécifi que pour l’audition

des mineurs font partie intégrante d’une bonne for-

mation de magistrat de la jeunesse et de la famille. Il

est recommandé d’associer les autres collaborateurs

juridiques (référendaires et greffiers) et de prévoir des

rencontres professionnelles avec d’autres acteurs (avo-

cats, médiateurs).

Enfi n, un point d’attention important concerne l’orga-

nisation et l’infrastructure du tribunal de la jeunesse

et de la famille, dont le succès dépend notamment de

l’existence d’un environnement d’évitement des confl its,

de l’existence de salles d’attente adaptées, du respect

de la vie privée, de l’existence de locaux adaptés à

l’audition de mineurs, etc. Il convient que les magistrats

de la jeunesse et de la famille soient soutenus par des

référendaires et un rôle d’information et de coordination

peut être confi é aux magistrats de référence “conciliation

et médiation”.

G. Exposé de Mme Myriam de Hemptinne,

conseiller à la cour d’appel de Bruxelles

Mme Myriam de Hemptinne aborde tout d’abord

la problématique qui se pose autour de l’audition des

enfants. Elle souhaite exprimer sa grande inquiétude

quant à l’obligation introduite par la présente proposition

d’entendre l’enfant de moins de 12 ans lorsqu’il en fait

la demande. Il ne faut pas croire qu’un enfant de cet

âge décide seul. Si on oblige les juges à entendre les

enfants de moins de 12 ans, on leur imposera plus de

travail et ce sera surtout une perche tendue aux parents

pour tenter de manipuler leur enfant. Il faut que les juges

puissent entendre les enfants s’ils le souhaitent, mais

en aucun cas il ne doit s’agir d’une obligation dans le

chef du juge. 

La présence d’un avocat à ces auditions ne semble

pas non plus souhaitable. Il ne s’agit pas d’un interro-

gatoire comme devant le juge d’instruction. Il n’y a pas

non plus de droits de l’enfant à garantir. Le juge de la

jeunesse est le meilleur garant pour que ça se passe

De oproepingsplicht van minderjarigen om gehoord

te worden vanaf 7 jaar (wetsvoorstel recht van minder-

jarigen om door de rechter te worden gehoord, Stuk

Kamer 2010-2011, DOC 0739/001) betreft een veel te

jonge scharnierleeftijd.

Opleiden van specialisten in familie- en jeugdrecht

en aangepaste middelen

Inzicht in confl ictmanagement en in procedurele

rechtvaardigheid, bekwaamheden inzake communi-

catie-, schikkings- en mediationtechnieken en een

specifi eke vorming voor het horen van minderjarigen

zijn inherent aan een goede opleiding tot jeugd- en

familiemagistraat. Het betrekken van de andere juri-

dische medewerkers (referendarissen en griffiers) is

aangewezen evenals professionele ontmoetingen met

andere actoren (advocaten, bemiddelaars).

Een belangrijk aandachtspunt is tenslotte de orga-

nisatie en de infrastructuur van de jeugd- en familie-

rechtbank. Het succes ervan hangt mede af van een

confl ictvermijdende omgeving, aangepaste wachtruim-

tes, privacy, geschikte lokalen voor het horen van min-

derjarigen e.d. De jeugd- en familiemagistraten dienen

te worden ondersteund door referendarissen en aan

referentiemagistraten schikking en bemiddeling kan een

rol van voorlichting en coördinatie worden toebedeeld.

G. Uiteenzetting door mevrouw Myriam de

Hemptinne, raadsheer in het hof van beroep te

Brussel

Mevrouw Myriam de Hemptinne gaat eerst in op

het vraagstuk van kinderen die worden gehoord. Zij

is ernstig bezorgd over de verplichting waarin dit wets-

voorstel voorziet om een kind jonger dan 12 jaar oud te

horen wanneer het daarom verzoekt. Men mag er niet

vanuit gaan dat een kind van die leeftijd alleen beslist.

Indien de rechters worden verplicht kinderen jonger dan

12 jaar oud te horen, zal hun dat meer werk bezorgen;

vooral zal het voor de ouders de deur openzetten om te

proberen hun kind te manipuleren. De rechters moeten

de kinderen kunnen horen zo zij dat willen, maar in geen

enkel geval mag het daarbij gaan om een verplichting

voor de rechter.

De aanwezigheid van een raadsman bij een dergelijk

onderhoud lijkt al evenmin wenselijk. Dit is geen ver-

hoor zoals dat gebeurt voor de onderzoeksrechter. Er

moeten ook geen kinderrechten worden gewaarborgd.

De jeugdrechter is de beste garantie dat een en ander

Page 235: 0682/015 - dekamer.be

2350682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

bien. L’avocat risque par contre de trop compliquer les

rapports entre le juge et l’enfant.

La proposition de loi prévoit également la rédaction

d’un procès-verbal, qui pourra être consulté par les

parties et être copié. Il faut bien se rendre compte qu’il

n’est pas possible pour le juge de retranscrire l’inté-

gralité de l’audition. Celle-ci dure parfois trois quarts

d’heure et le juge est seul avec l’enfant. Il n’est pas non

plus approprié de faire lecture du rapport à l’enfant à la

fi n de l’audition. Cela n’a pas de sens, car ce n’est pas

une déposition. Il ne faut pas trop formaliser l’audition

au risque de rompre le lien de confi ance entre le juge

et l’enfant.

En ce qui concerne la médiation judiciaire, le juge

a besoin de plusieurs outils, à savoir: du temps, une

communication non violente et la présence des par-

ties. Il est dès lors positif que la proposition impose la

présence des parties dès la séance introductive d’ins-

tance. L’actuel article 387bis du Code civil prévoit que

le juge puisse remettre l’affaire à un mois, mais dans la

proposition cela ne peut se faire qu’avec l’accord des

parties. C’est dommage, car il serait préférable de lais-

ser la main libre au juge. C’est à lui d’évaluer la situation

et de demander aux parties d’encore un peu réfl échir.

Pour pouvoir aller en médiation, il faut mettre les

parties dans un autre état d’esprit, dans une situation

de dialogue. C’est au juge de tenter de le faire. Cela

prend généralement 5 à 10 minutes en début de séance.

S’il à l’impression que ça peut marcher, il peut ensuite

proposer aux parties d’aller en médiation car lui n’en a

pas le temps. Pour arriver à de bons résultats le juge

doit être formé pour cela. Et une simple information des

parties sur la possibilité d’avoir une médiation n’aura

jamais le même effet, car ils resteront dans leur état

d’esprit d’origine.

L’intervenante constate que la compétence internatio-

nale des magistrats n’est pas souvent prise en compte.

Elle s’avère pourtant essentielle. Il s’agit d’une matière

très technique, qui nécessite une formation des juges,

qui pour la plupart n’en ont jamais entendu parler.

Mme de Hemptinne est membre du réseau judiciaire

européen et du réseau international des juges de La

Haye spécialisés en matières familiales. Personne ne

connaît cette fonction. Or, il est important de pouvoir

communiquer avec les juges de l’étranger pour appli-

quer correctement les différents accords internationaux.

goed verloopt. De advocaat daarentegen dreigt de rela-

tie tussen de rechter en het kind teveel te bemoeilijken.

Het wetsvoorstel voorziet er ook in dat van het onder-

houd een verslag wordt opgemaakt, dat door de partijen

zal mogen worden geraadpleegd en gekopieerd. Men

moet er zich bewust van zijn dat het voor de rechter

onmogelijk is heel het onderhoud neer te schrijven. Dat

duurt soms wel drie kwartier, en de rechter is alleen met

het kind. Het is evenmin passend om het verslag bij

het eind van het onderhoud voor te lezen aan het kind.

Dat heeft geen zin, want het is geen getuigenverklaring.

Het onderhoud mag niet teveel worden geformaliseerd,

op gevaar af de vertrouwensband tussen de rechter en

het kind te verbreken.

Voor gerechtelijke bemiddeling behoeft de rechter

verschillende hulpmiddelen, te weten: tijd, rustige com-

municatie en de aanwezigheid van de partijen. Het is

dan ook positief dat het wetsvoorstel in uitzicht stelt dat

de partijen aanwezig moeten zijn vanaf de inleidende zit-

ting van de rechtspleging. Het vigerende artikel 387bis

van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een rechter de

zaak met een maand kan verdagen, maar volgens het

wetsvoorstel is zulks alleen mogelijk met de instemming

van de partijen. Dat is jammer, want het ware verkieslijk

de rechter daarin vrij te laten. Het komt hem toe om de

situatie te beoordelen en de partijen te vragen nog wat

over de aangelegenheid na te denken.

Om tot bemiddeling over te kunnen gaan, moet de

mentaliteit van de partijen worden veranderd en moeten

ze tot dialoog willen komen. De rechter moet proberen

zulks te bewerkstelligen. Dat neemt meestal 5 tot 10

minuten in beslag bij het begin van de zitting. Heeft hij

de indruk dat een en ander binnen bereik ligt, dan kan hij

vervolgens de partijen suggereren tot bemiddeling over

te gaan, want hem ontbreekt daartoe de tijd. Om goede

resultaten te bereiken, moet de rechter daarvoor zijn op-

geleid. De partijen louter informeren over de mogelijkheid

tot bemiddeling zal nooit hetzelfde effect hebben, want zij

zullen hun oorspronkelijke uitgangspunt blijven behouden.

De spreekster constateert dat niet vaak rekening wordt

gehouden met de internationale bevoegdheid van de ma-

gistraten; die is niettemin van cruciaal belang. Dit is een

zeer technische kwestie die terzake opgeleide rechters

vergt, terwijl de meesten er nog nooit van hebben gehoord.

Mevrouw de Hemptinne is lid van het Europees Jus-

titieel Netwerk en van het Internationaal Haags Netwerk

van Rechters in familierechtelijke zaken. Niemand

kent die functie. Het is evenwel belangrijk te kunnen

communiceren met rechters uit andere landen om de

verschillende internationale overeenkomsten behoorlijk

ten uitvoer te kunnen leggen.

Page 236: 0682/015 - dekamer.be

236 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Enfi n, par rapport à l’aliénation parentale, il convient

de reconnaître que le juge est peu outillé face à ces

problèmes. La méthode forte est souvent peu efficace.

Ces problèmes nécessitent une véritable aide pour

reconstruire les liens entre les personnes concernées.

Une solution serait d’ouvrir le pouvoir du juge civil en la

matière, afi n de travailler en amont. Il faut lui permettre

d’imposer des guidances forcées.

H. Échange de vues

M. Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) demande aux

représentants des juges de paix s’ils peuvent adhérer à

la liste de compétences proposée dans l’avis du CSJ.

M. Ralf Schmidt, président de l’Union royale des

juges de paix et de police, répond que c’est une liste

sur laquelle les juges de paix pourraient marquer leur

accord.

Pour le reste, il conteste l’affirmation de M. Moinet,

président du tribunal de première instance de Neufchâ-

teau, selon laquelle la création éventuelle d’un tribunal

de la famille aboutirait à laisser aux juges de paix des

compétences négligeables. Il se réfère à cet égard à la

liste proposée par le CSJ.

Les juges de paix plaident en outre pour conserver le

contentieux des mesures urgentes et provisoires (article

223 du Code civil).

M. Francis Moinet, président du tribunal de première

instance, n’ignore pas la proposition du CSJ mais a basé

son exposé sur la proposition telle qu’elle est rédigée

aujourd’hui.

M. Jacques Mahieu, président du tribunal de pre-

mière instance d’Anvers, estime pour sa part que le

contentieux lié la protection du consommateur devrait

lui aussi être transféré aux juges de paix.

M. Bert Janssens, représentant de l’Union royale

des juges de paix et de police, ajoute que les juges de

paix peuvent également souscrire à l’augmentation de

leur compétence ratione summae qui s’apparente en

quelque sorte à une adaptation d’index. Cette augmen-

tation ne doit toutefois pas être excessive à défaut de

quoi le juge de paix devra connaître d’un contentieux

In verband met ouderlijke vervreemding ten slotte

moet worden erkend dat de rechter slecht is toegerust

om die moeilijkheden het hoofd te bieden. Een harde

aanpak is vaak weinig efficiënt. Die pijnpunten vereisen

echte bijstand om de banden tussen de betrokkenen te

herstellen. Een oplossing zou erin bestaan de burger-

lijke rechter terzake bevoegdheid te verlenen, teneinde

de zaak in een vroeger stadium te kunnen aanpakken.

Het moet hem worden toegestaan om dwangbegeleiding

op te leggen.

H. Gedachtewisseling

De heer Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!) vraagt

de vertegenwoordigers van de vrederechters of zij zich

kunnen terugvinden in de in het advies van de HRJ

voorgestelde bevoegdhedenlijst.

De heer Ralf Schmidt, voorzitter van het Koninklijk

Verbond van Vrede- en Politierechters, antwoordt dat de

vrederechters met die lijst zouden kunnen instemmen.

Voor het overige betwist hij de bewering van de heer

Moinet, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg

te Neufchâteau, als zou de eventuele oprichting van een

familierechtbank ertoe leiden dat voor de vrederechters

alleen nog verwaarloosbare bevoegdheden overblijven.

Hij verwijst in dat verband naar de lijst die de HRJ heeft

voorgesteld.

Voorts pleiten de vrederechters ervoor de geschil-

lenbeslechting in verband met de dringende en met de

voorlopige maatregelen (artikel 223 van het Burgerlijk

Wetboek) te handhaven.

De heer Francis Moinet, voorzitter van de rechtbank

van eerste aanleg te Neufchâteau, gaat geenszins

voorbij aan het advies van de HRJ. Hij heeft zijn uit-

eenzetting op het wetsvoorstel in zijn huidige redactie

gebaseerd.

De heer Jacques Mahieu, voorzitter van de rechtbank

van eerste aanleg te Antwerpen, meent dat ook de

geschillenbeslechting in verband met consumentenbe-

scherming zou moeten worden overgedragen aan de

vrederechters.

De heer Bert Janssens, vertegenwoordiger van het

Koninklijk Verbond van Vrede- en Politierechters, voegt

eraan toe dat de vrederechters ook kunnen instemmen

met de verruiming van hun bevoegdheid ratione sum-

mae, die enigszins op een indexaanpassing lijkt. Die

verruiming mag evenwel niet buitensporig zijn, zo niet zal

de vrederechter kennis moeten nemen van een geschil

Page 237: 0682/015 - dekamer.be

2370682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

qui ne correspond pas à son profi l de juge de proximité

(responsabilité médicale, contentieux de la construc-

tion…). Outre la protection du consommateur, les juges

de paix pourraient également connaître du contentieux

des services d’utilité publique.

M. Vincent Bertouille, représentant de l ’Union

royale des juges de paix et de police, rappelle que le

contentieux de l’article 223 du Code civil répond à une

philosophie de proximité. Dans tous les cas, les juges

de paix souhaitent apporter une plus-value: ils doivent

être bons et aller vite, raison pour laquelle il ne faut

pas augmenter la compétence ratione summae dans

une trop grande mesure car les matières concernées

seraient beaucoup trop complexes. Il faut donc privilé-

gier des compétences spécifi ques.

Mme Helena Martens, représentante de l’Unie van

Vlaamse Jeugdrechters, juge que la proposition de

loi doit également conférer au tribunal de la famille le

contentieux des mesures urgentes dans le cadre d’un

couple de fait.

Mme Sabien Lahaye Battheu (Open Vld) constate

que contrairement à ce que les développements de la

proposition de loi laissaient entendre, il semble que la

création du tribunal de la famille ne soit pas une opéra-

tion neutre d’un point de vue budgétaire (organisation,

infrastructure, avocats d’office, médiation…). C’est la

raison pour laquelle il est important de connaître l’im-

pact budgétaire de la proposition de loi. Y a-t-il eu une

évaluation des implications fi nancières de la création

éventuelle d’un tribunal de la famille?

Dans la mesure où la proposition de loi veut instaurer

la saisine permanente du tribunal de la famille pour la

plupart des matières qui relèvent de l’urgence présu-

mée, Mme Lahaye-Battheu demande si les magistrats

présents peuvent expliquer quel a été l’impact de la

saisine permanente jusqu’à présent?

Mme Helena Martens, représentante de l ’Unie

van Vlaamse Jeugdrechters, constate que la saisine

permanente a parfois des effets pervers. Depuis son

introduction, l’on a en effet pu constater une augmen-

tation signifi cative du nombre de dossiers. Les parents

mécontents du jugement qui a été rendu invoquent

souvent de nouveaux éléments de manière à faire

réexaminer leur dossier. 

Mme Myriam de Hemptinne, conseiller à la cour

d’appel de Bruxelles, juge que l’on pourrait, à titre de

fi ltre, demander aux parties de préciser leur demande

et d’apporter la preuve de la résidence de la partie

dat niet spoort met zijn profi el als rechter die dicht bij

de burger rechtspreekt (medische aansprakelijkheid,

bouwgeschillen enzovoort). Behalve van geschillen

in verband met consumentenbescherming zouden de

vrederechters ook kennis kunnen nemen van geschillen

in verband met diensten van openbaar nut.

De heer Vincent Bertouille, vertegenwoordiger van

het Koninklijk Verbond van Vrede- en Politierechters,

antwoordt dat de geschillenbeslechting als bedoeld in

artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek tegemoet komt

aan een streven naar laagdrempeligheid. In alle geval-

len willen de vrederechters een meerwaarde bieden: ze

moeten goed en snel werk leveren; daarom mag hun

bevoegdheid ratione summae niet al te veel worden

verruimd, want de betrokken aangelegenheden zouden

veel te complex worden. De voorkeur moet dus gaan

naar specifi eke bevoegdheden.

Mevrouw Helena Martens, vertegenwoordigster

van de Unie van Vlaamse Jeugdrechters, vindt dat het

wetsvoorstel de familierechtbank ook de bevoegdheid

moet verlenen inzake de dringende maatregelen wat

feitelijk samenwonenden betreft.

Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) merkt

op dat, in tegenstelling tot wat de toelichting van het

wetsvoorstel liet uitschijnen, de oprichting van de fa-

milierechtbank geen budgettair neutrale operatie lijkt

(organisatie, infrastructuur, pro-Deoadvocaten, bemid-

deling enzovoort). Daarom is het belangrijk de budget-

taire weerslag van het wetsvoorstel te kennen. Werd een

evaluatie verricht van de fi nanciële implicaties van de

mogelijke oprichting van een familierechtbank?

Aangezien het wetsvoorstel beoogt de aangelegen-

heden in verband met “veronderstelde hoogdringend-

heid” blijvend te adiëren bij de familierechtbank, vraagt

mevrouw Lahaye-Battheu of de aanwezige magistraten

kunnen uitleggen welke weerslag die zogenaamde

“blijvende saisine” tot dusver heeft gehad?

Mevrouw Helena Martens, vertegenwoordigster van

de Unie van Vlaamse Jeugdrechters, stelt vast dat de

blijvende aanhangigmaking soms funeste gevolgen

heeft. Sinds de instelling ervan doet zich kennelijk een

signifi cante stijging voor van het aantal dossiers. De

ouders die ontevreden zijn over het gewezen vonnis

roepen vaak nieuwe feiten in om hun dossier opnieuw

te doen onderzoeken.

Volgens mevrouw Myriam de Hemptinne, raadsheer

in het hof van beroep te Brussel, zou bij wijze van fi lter-

mechanisme aan de partijen kunnen worden gevraagd

hun vordering nader toe te lichten en het bewijs van

Page 238: 0682/015 - dekamer.be

238 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

adverse plutôt que de les autoriser à revenir devant le

juge en invoquant seulement la survenance d’éléments

nouveaux.

M. Pierre-André Hallet, représentant de l’Union

francophone des Magistrats de la Jeunesse et juge

de la jeunesse à Charleroi, constate que dans l’arron-

dissement de Charleroi, le nombre de dossiers a aug-

menté de 15 à 20 % depuis l’introduction de la saisine

permanente. Il est exact qu’il n’est pas toujours aisé

de comprendre, sur la base de la demande écrite, les

éléments nouveaux invoqués par les parties. Ceci dit,

imposer l’intervention d’un avocat dans le cadre de la

saisine permanente peut être problématique puisque

dans bien des cas, l’avocat n’aura pas eu connaissance

de la procédure préalable.

La représentante du secrétaire d’État à la Politique

des familles précise à cet égard que la proposition de

loi retient des sanctions lorsqu’il aura été fait usage de

la saisine permanente de manière inappropriée.

III. — AUDITIONS DU 16 MARS 2011

A. Exposé de M. Patrick Senaeve, professeur

extraordinaire en droit des personnes et en droit

de la famille, K.U.Leuven, et président de chambre

et juge d’appel de la jeunesse f.f., cour d’appel de

Bruxelles

M. Patrick Senaeve approuve pleinement la création

future d’un tribunal de la famille et de la jeunesse, ainsi

qu’il est explicitement proposé dans la proposition de loi. 1

La création d’un tribunal de la famille et de la jeunesse

en tant que section du tribunal de première instance

ne ferme également aucune porte dans l’optique d’une

éventuelle réforme globale de la structure organisation-

nelle des tribunaux par le biais d’un regroupement de

tous les tribunaux au niveau des arrondissements.

Dans le cadre d’une telle réforme, il est également

essentiel que toutes les compétences en matière de

droit de la famille et de droit de la jeunesse soient, sans

la moindre exception, concentrées auprès de ce tribu-

nal spécialisé. Les partisans du maintien de certaines

procédures relevant du droit de la famille (mesures

urgentes et provisoires, litiges en matière d’aliments)

au niveau du juge de paix mènent un combat d’arrière-

garde. Si le législateur fait l’effort de créer un tribunal

de la famille, on ne ferait pas preuve de cohérence ni

de transparence en maintenant partiellement l’actuel

1 Voir Senaeve P., “Pleidooi voor de oprichting van een familie-

rechtbank”, T.Fam. 2008, p. 1-3.

de verblijfplaats van de tegenpartij te leveren in plaats

van hun toe te staan louter met inroeping van nieuwe

gegevens opnieuw naar de rechter te trekken.

De heer Pierre-Andre Hallet, vertegenwoordiger van

de Union francophone des Magistrats de la Jeunesse

en jeugdrechter te Charleroi, constateert dat in het ar-

rondissement Charleroi het aantal dossiers met 15 à

20 % is gestegen sinds de instelling van de blijvende

aanhangigmaking. Het klopt dat op grond van de

schriftelijke vordering niet altijd gemakkelijk inzicht te

krijgen valt in de door de partijen ingeroepen nieuwe

gegevens. Tegen die achtergrond kan een verplicht

optreden van een advocaat bij de blijvende aanhangig-

making niettemin moeilijkheden doen rijzen, aangezien

de advocaat in veel gevallen geen kennis zal hebben

over de rechtspleging die eraan vooraf is gegaan.

De vertegenwoordigster van de staatssecretaris van

gezinsbeleid preciseert in dat verband dat het wetsvoor-

stel in sancties voorziet ingeval abusievelijk gebruik is

gemaakt van de blijvende aanhangigmaking.

III. — HOORZITTINGEN VAN 16 MAART 2011

A. Uiteenzetting van prof. dr. Patrick Senaeve,

buitengewoon hoogleraar belast met de leeropdracht

personen- en familierecht aan de K.U.Leuven,

alsook kamervoorzitter en waarnemend jeugdrechter

in hoger beroep in het hof van beroep te Brussel

De heer Patrick Senaeve juicht de in het vooruitzicht

gestelde oprichting van een familie- en jeugdrechtbank,

zoals voorgesteld in het wetsvoorstel volmondig toe.1 De

oprichting van een familie- en jeugdrechtbank als afde-

ling binnen de rechtbank van eerste aanleg laat ook alle

deuren open voor een eventuele globalere hervorming

van de organisatiestructuur van de rechtbanken door

een hergroepering van alle rechtbanken op het niveau

van de arrondissementen.

Het is bij dergelijke hervorming ook essentieel dat

werkelijk alle bevoegdheden aangaande familierecht en

jeugdrecht, zonder enige uitzondering, geconcentreerd

worden bij deze gespecialiseerde rechtbank. Degenen

die pleiten voor het behoud van bepaalde familierech-

telijke vorderingen bij de vrederechter (dringende en

voorlopige maatregelen, alimentatiegeschillen) voeren

slechts een achterhoedegevecht. Als de wetgever de

inspanning doet om een familierechtbank op te richten,

zou het niet getuigen van coherentie en transparantie

om de huidige verbrokkeling van bevoegdheden inzake

1 Zie reeds Senaeve P., “Pleidooi voor de oprichting van een

familierechtbank”, T.Fam. 2008, p. 1-3.

Page 239: 0682/015 - dekamer.be

2390682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

morcellement des compétences en matière de droit de

la famille. La proposition de loi prévoit d’ailleurs de nom-

breuses compensations relatives aux compétences des

juges de paix, et le Conseil supérieur de la justice a au

surplus lancé un certain nombre de pistes de réfl exion

intéressantes (par exemple, toutes les créances des

sociétés d’utilité publique à l’égard des particuliers,

quel que soit le montant). 2

Si elle est adoptée, cette proposition permettra indu-

bitablement une sérieuse économie de personnel et de

moyens, non dans le sens “d’économies fi nancières”,

mais dans le sens d’une réduction des procédures

portant sur un sujet similaire mais devant des tribunaux

différents, par exemple:

— plus de dédoublement (inutile) dans, d’une part,

les procédures des mesures urgentes et provisoires

auprès du juge de paix et l’appel de celles-ci au civil,

et, d’autre part, des mesures provisoires auprès du

président et l’appel de celles-ci à la cour d’appel;

— plus de dédoublement (inutile) des procédures

devant le président statuant en référé par provision et

l’appel de celles-ci devant la chambre de la famille de

la cour d’appel, d’une part, et les procédures quant au

fond devant le tribunal de la jeunesse (juge du fond) et

l’appel de celles-ci devant la chambre de la jeunesse

de la cour d’appel.

La crainte, émise par certains, d’une surcharge des

tribunaux de première instance n’est pas fondée. Du

fait que les actions en matière de mesures urgentes

et provisoires et en matière d’aliments sont transfé-

rées au tribunal de la famille, ils ne recevront plus les

appels contre les jugements rendus par les justices de

paix dans ces matières (qui, conformément à l’article

92, § 1er, alinéa 1er, 3°, du Code judiciaire doivent tou-

jours être traitées devant une chambre où siègent trois

juges!). Du fait que la compétence ratione summae

des justices de paix passe de 1 860 à 2 500 euros, un

certain nombre d’actions ne viendront plus devant les

tribunaux de première instance. Le relèvement du seuil

d’appel des jugements des juges de paix de 1 240 à

1 860 euros (art. 617, alinéa 1er, du Code judiciaire tel

qu’il est modifi é par l’article 158 de la proposition de loi)

réduira considérablement le nombre d’appels contre

les jugements des justices de paix.

2 Avis du CSJ du 1er décembre 2010, p. 6.

familierecht gedeeltelijk te laten voortbestaan. Ove-

rigens worden er heel wat compensaties aangaande

bevoegdheden voor de vredegerechten voorzien in het

wetsvoorstel, en de HRJ heeft nog een aantal bijkomen-

de interessante denkpistes gelanceerd (bijvoorbeeld

alle vorderingen van nutsbedrijven tegen particulieren,

ongeacht het bedrag).2

Als dit voorstel wet wordt, zal dit ontegensprekelijk

leiden tot een aanzienlijke besparing in personeel en

middelen, niet in de zin van “bezuiniging”, maar wel in

de zin van vermindering van procedures met een gelijk-

aardig voorwerp maar voor verschillende rechtbanken,

bijvoorbeeld:

— geen (nutteloze) ontdubbeling meer in enerzijds

procedures van dringende voorlopige maatregelen bij

de vrederechter en hoger beroep daartegen bij de bur-

gerlijke rechtbank, anderzijds voorlopige maatregelen

bij de voorzitter en hoger beroep ertegen bij het hof

van beroep;

— geen (nutteloze) ontdubbeling meer van enerzijds

procedures voor de voorzitter in kort geding rechtspre-

kend bij voorraad en hoger beroep ertegen voor de

familiekamer van het hof van beroep, en anderzijds

procedures ten gronde voor de jeugdrechtbank (bodem-

rechter) en hoger beroep ertegen voor de jeugdkamer

van het hof van beroep.

De door sommigen geuite vrees voor een overbelas-

ting van de rechtbanken van eerste aanleg is ongegrond.

Doordat de vorderingen inzake dringende voorlopige

maatregelen en inzake alimentatie overgeheveld worden

naar de familierechtbank, vallen de hogere beroepen

tegen de vonnissen van de vredegerechten in deze

materies (die overeenkomstig artikel 92, §  1, eerste

lid, 3° van het Gerechtelijk Wetboek steeds voor een

kamer met drie rechters behandeld moeten worden!)

weg. Doordat de bevoegdheid ratione summae van de

vredegerechten verhoogd wordt van 1 860 euro naar

2 500 euro zullen een aantal vorderingen niet meer bij

de rechtbanken van eerste aanleg terechtkomen. Door-

dat de benedengrens voor de appeleerbaarheid van

vonnissen van de vredegerechten verhoogd wordt van

1 240 euro naar 1 860 euro (artikel 617, eerste lid, van

het Gerechtelijk Wetboek zoals gewijzigd door artikel

158 van het wetsvoorstel) vallen een groot aantal hogere

beroepen tegen vonnissen van de vredegerechten weg.

2 Advies HRJ van 1 december 2010, p. 6.

Page 240: 0682/015 - dekamer.be

240 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

— compétence territoriale du tribunal de la famille

(art. 163)

Le système proposé de la compétence territoriale

du tribunal de la famille est trop rigide et trop axé sur

le dossier familial constitué auprès d’un seul et même

tribunal.

Si l’action introduite devant le tribunal de la famille

ne traite pas de l’enfant commun des parties, il est

particulièrement illogique que la compétence territoriale

d’une telle action soit déterminée par le domicile ou la

résidence habituelle du mineur.

Il est par contre préférable:

— pour les actions en divorce et en séparation de

corps, de reprendre l’actuelle disposition de l’article 628,

1°, du Code judiciaire: est compétent territorialement le

juge de la dernière résidence conjugale ou du domicile

du défendeur;

— pour, par exemple, les actions alimentaires en

faveur du conjoint ou les demandes de pension ali-

mentaire après divorce: article 626 du Code judiciaire

(encore modifi é par la loi du 19  mars 2010, art. 10):

maintien du juge du domicile du demandeur à l’excep-

tion des demandes tendant à réduire ou à supprimer la

pension alimentaire (c’est-à-dire le juge du domicile du

créancier d’aliments).

— l’intégration des mesures urgentes et provi-

soires et des mesures provisoires

La création du tribunal de la famille entraînera néces-

sairement l’intégration des mesures urgentes et provi-

soires actuelles devant le juge de paix (actuel art. 223 du

Code civil) et des mesures provisoires actuelles devant

le tribunal de première instance, ce qui est une très

bonne chose. Néanmoins, les règles applicables à

l ’octroi d’une pension alimentaire personnelle entre

conjoints sur la base de la jurisprudence de la Cour de

cassation ne sont pas identiques pour les deux types

de mesures provisoires. En cas d’intégration, il ne doit

évidemment subsister qu’une règle univoque. 3 Il est

dès lors préférable d’insérer à cet effet une disposition

dans le Code civil, afi n d’exclure autant que possible

d’interminables contestations à l’avenir.

3 Cf. avis CSJ du 1er décembre 2010, p. 12.

— Territoriale bevoegdheid van de familierecht-

bank (art. 163)

De voorgestelde regeling van de territoriale bevoegd-

heid van de familierechtbank is te rigide en al te veel

gefocust op het familiedossier aangelegd bij een en

dezelfde rechtbank.

Als de vordering ingeleid voor de familierechtbank

niet handelt over het gemeenschappelijke kind van de

partijen, is het bijzonder onlogisch dat de territoriale

bevoegdheid voor dergelijke vordering bepaald zou

worden door de woonplaats of de gewone verblijfplaats

van de minderjarige.

Het verdient daarentegen de voorkeur:

— voor de vorderingen tot echtscheiding en scheiding

van tafel en bed de bestaande bepaling over te nemen

van artikel 628, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek: ter-

ritoriaal bevoegd is de rechter van de plaats van de

laatste echtelijke verblijfplaats of van de woonplaats

van de verweerder;

— voor bv. vorderingen tot onderhoudsgeld voor de

echtgenoot of tot onderhoudsuitkering na echtscheiding:

artikel 626 Gerechtelijk Wetboek (nog gewijzigd door de

wet van 19 maart 2010, art. 10): behoud van de rechter

van de woonplaats van de eiser, uitgezonderd de vor-

deringen strekkend tot de verlaging of de opheffing van

de uitkering (d.w.z. de rechter van de woonplaats van

de onderhoudsschuldeiser).

— Integratie van de dringende voorlopige maat-

regelen en de voorlopige maatregelen

Door de oprichting van de familierechtbank zullen

noodgedwongen de huidige dringende voorlopige

maatregelen bij de vrederechter (huidig art. 223  van

het Burgerlijk Wetboek) en de huidige voorlopige

maatregelen bij de voorzitter van de rechtbank van

eerste aanleg geïntegreerd worden, hetgeen een zeer

goede zaak is. Evenwel zijn de regels van toepassing

op het toekennen van een persoonlijk onderhoudsgeld

tussen echtgenoten op basis van de rechtspraak van

het Hof van Cassatie niet eenduidig bij beide soorten

voorlopige maatregelen. In geval van integratie moet

er natuurlijk een eenduidige regel overblijven.3 Om die

reden verdient het aanbeveling om daartoe een uitdruk-

kelijke bepaling op te nemen in het Burgerlijk Wetboek,

teneinde eindeloze betwistingen in de toekomst zoveel

mogelijk uit te sluiten.

3 Vgl. Advies HRJ van 1 december 2010, p. 12.

Page 241: 0682/015 - dekamer.be

2410682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

L’idéal serait d’intégrer dans un texte légal la juris-

prudence constante de la Cour de cassation relative à

la pension alimentaire entre conjoints vivants séparés

de fait et entre conjoints dans le cadre de mesures

provisoires durant la procédure de divorce.4

— Proposition: nouvel article 221-1 du Code civil:

“Lorsque les époux vivent séparément, l’époux qui

introduit une action visant le respect par l’autre époux

du devoir de secours et de contribution aux charges

du mariage, doit prouver que ni la survenance, ni le

maintien de la séparation de fait ne lui sont imputables.

Lorsque les époux vivent séparément à la suite d’une

autorisation judiciaire ou à la suite de l’introduction

d’une procédure de divorce, l’époux qui réclame une

pension alimentaire ne doit pas prouver que ni la surve-

nance, ni le maintien de la séparation ne lui sont impu-

tables. L’autre époux peut toutefois fournir la preuve

que la survenance ou le maintien de la séparation est

imputable, fût-ce partiellement, à l’époux qui réclame

une pension alimentaire.” (traduction)

Il est en tout cas difficilement imaginable d’exclure

l’utilisation de la notion de faute, telle qu’elle apparaît

dans la jurisprudence constante de la Cour de cassa-

tion, dans le cadre des actions devant le tribunal de la

famille, tant que les époux ont l’obligation de cohabiter

(et de fi délité).

— L’audition de mineurs (art. 174)5

Il y a lieu d’uniformiser toutes les règles relatives à

l’audition de mineurs (art. 931, alinéas 3 à 7 du Code

judiciaire, art. 56bis de la loi relative à la protection de

la jeunesse, tutelle des mineurs, etc.), également, d’ail-

leurs, en dehors du cadre de la création envisagée d’un

tribunal de la famille. La règlementation légale actuelle,

qui est fort disparate, établit une discrimination entre

les mineurs dont les parents engagent une procédure

devant le tribunal de la jeunesse et ceux dont les parents

introduisent une action devant d’autres juges, et donne

lieu à une situation schizophrène pour les magistrats

qui entendent (doivent entendre) des mineurs dans les

deux qualités. Il s’agit d’une réforme relativement simple

qu’il serait préférable de mettre en œuvre par l’insertion

d’un article distinct dans le Code judiciaire, comme le

propose l’article 174 de la proposition de loi.

4 Cass. 22 décembre 2006, T.Fam. 2007, p. 2, note Aerts C.; Cass.

13 avril 2007, Act.dr.fam. 2008, p. 57, note A.-Ch. Van Gysel.5 Voir Senaeve P. , “Rechters die kinderen (moeten) horen”, T.Fam.

2011, p. 2-3.

Best kan daarvoor de constante rechtspraak van het

Hof van Cassatie aangaande het onderhoudsgeld tus-

sen feitelijk gescheiden levende echtgenoten en tussen

echtgenoten in het kader van voorlopige maatregelen

tijdens de echtscheidingsprocedure in een wettekst

worden opgenomen.4

— Voorstel: nieuw artikel 221-1 B.W.

“Ingeval de echtgenoten afzonderlijk wonen, moet

de echtgenoot die een vordering instelt die strekt tot

nakoming door de andere echtgenoot van de plicht

tot hulp en van bijdrage in de lasten van het huwelijk,

bewijzen dat noch het ontstaan, noch het voortduren

van de feitelijke scheiding aan hem te wijten is.

Ingeval de echtgenoten afzonderlijk wonen inge-

volge een rechterlijke machtiging dan wel ingevolge

het inleiden van een echtscheidingsprocedure, dient

de echtgenoot die een onderhoudsgeld vordert, niet

bewijzen dat noch het ontstaan, noch het voortduren

van de scheiding aan hem te wijten is. De aangespro-

ken echtgenoot kan evenwel het bewijs leveren dat het

ontstaan dan wel het voortduren van de scheiding, al

was het ten dele, te wijten is aan de echtgenoot die een

onderhoudsgeld vordert.”

Het is in elk geval moeilijk denkbaar om de aan-

wending van het foutbegrip, zoals die in de constante

rechtspraak van het Hof van Cassatie tot uiting komt, in

het kader van vorderingen voor de familierechtbank uit

te sluiten zolang er tussen echtgenoten een samenwo-

ningsplicht (en ene getrouwheidsplicht) bestaat.

— Horen van minderjarigen (art. 174)5

Er is nood aan uniformisering van alle regels inzake

het horen van minderjarigen (art. 931, derde tot zevende

lid, Ger.W., art. 56bis Jeugdbeschermingswet, voogdij

over minderjarigen, enz.), overigens ook buiten het ka-

der van de in het vooruitzicht gestelde oprichting van

een familierechtbank. De huidige disparate wettelijke

regeling houdt een discriminatoire behandeling in van

minderjarigen wier ouders voor de jeugdrechtbank pro-

cederen en degenen wier ouders voor andere rechters

een vordering inleiden, en een schizofrene situatie

voor magistraten die in beide hoedanigheden minder-

jarigen (moeten) horen. Dit is een relatief eenvoudige

hervorming die bij voorkeur doorgevoerd wordt door

de invoering van een afzonderlijk artikel in het Gerech-

telijk Wetboek, zoals voorgesteld in artikel 174 van het

wetsvoorstel.

4 Cass. 22 december 2006, T.Fam. 2007, p. 2, noot Aerts C.; Cass.

13 april 2007, Act.dr.fam. 2008, p. 57, noot A.-Ch. Van Gysel.5 Zie Senaeve P. , “Rechters die kinderen (moeten) horen”, T.Fam.

2011, p. 2-3.

Page 242: 0682/015 - dekamer.be

242 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Il serait préférable de s’inspirer de l’actuel article

931, alinéas 3 à 7, du Code judiciaire: pas de convo-

cation de tous les mineurs, mais obligation d’entendre

le mineur s’il le demande lui-même, et possibilité pour

le juge de décider lui-même d’entendre le mineur. La

proposition de loi prévoit une obligation d’invitation de

tous les mineurs ayant atteint l’âge de 12 ans. Cette

disposition reprend, dans une autre formulation, l’actuel

article 56bis de la loi relative à la protection de la jeu-

nesse, mais son champ d’application est beaucoup

plus étendu: conformément au § 1er de l’article 1004bis,

proposé, du Code judiciaire, elle s’applique en effet

“pour toute procédure civile concernant un mineur, sans

préjudice des dispositions légales spécifi ques”, donc

par exemple aussi pour les demandes d’aliments rela-

tives à un mineur de 12 ans ou plus; or, dans un tel cas,

une obligation d’invitation est vraiment exagérée, étant

donné que l’audition d’un mineur dans le cadre d’un

litige alimentaire est dépourvue de sens et accroîtrait

inutilement la charge de travail du juge. C’est pourquoi

il serait en tout cas préférable d’énumérer de manière

limitative dans la loi les procédures pour lesquelles cette

obligation d’invitation s’appliquerait.

La proposition visant à instaurer une obligation de

comparution dans toutes les procédures civiles qui

concernent des mineurs d’âge ayant atteint l’âge de

7 ans6, n’est pas pertinente, tant au niveau des principes

que dans la pratique. Laissez un enfant d’abord être un

enfant et jouir du droit d’être un enfant insouciant. Appe-

ler de tels jeunes enfants à comparaître devant un juge

porte atteinte à leur enfance et leur fait porter une res-

ponsabilité qu’ils ne peuvent assumer, et en fait des mini

adultes ayant la possibilité de devenir acteur dans la lutte

qui oppose leurs parents. Une telle proposition entraîne-

rait également une augmentation énorme et injustifi ée

de la charge de travail des juges de la jeunesse et des

juges des référés et de leurs greffiers (sans extension

de cadre), alors que la majorité des juges de la jeunesse

en matière civile sont déjà surchargés et que certains

entendent déjà aujourd’hui près de 1 000 mineurs par

an (en comptant un minimum de 15 minutes — c’est

généralement plus — par mineur). À cet égard, il faut

également savoir qu’il y a nettement plus de litiges en

matière d’hébergement dans la catégorie des 7 à 12 ans

que dans la catégorie des 12 à 17 ans.

Le fait que l’enfant soit assisté automatiquement ou

à sa simple demande (comme le propose la proposition

de loi) par un avocat (de la jeunesse) n’apporte pas la

moindre plus-value: ou bien c’est cet avocat qui prendra

la parole alors que tel n’est bien sûr pas l’objectif de

l’audition d’un enfant; ou bien l’avocat sera unique-

6 Proposition de loi DOC 53 0739/001, p. 13.

Als model wordt best het huidige artikel 931, derde

tot zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek genomen:

geen oproeping van alle minderjarigen, maar verplich-

ting om de minderjarige te horen als hij het zelf vraagt,

en mogelijkheid voor de rechter om zelf te beslissen de

minderjarige te horen. Het wetsvoorstel stelt een uitno-

digingsplicht voor gericht aan alle minderjarigen die de

leeftijd van 12 jaar bereikt hebben. Deze bepaling is met

een andere formulering overgenomen van het huidige

artikel 56bis van de Jeugdbeschermingswet, maar zij

heeft een veel groter toepassingsgebied: overeenkom-

stig § 1 van het voorgestelde artikel 1004bis, § 1, van

het Gerechtelijk Wetboek slaat het immers op “elke

burgerlijke procedure betreffende een minderjarige,

onverminderd de bijzondere wettelijke bepalingen”,

dus bv. ook op onderhoudsvorderingen betreffende een

minderjarige van 12 jaar of meer; welnu in zo’n geval

is een uitnodigingsplicht fel overdreven, aangezien het

horen van een minderjarige in een alimentatiegeschil

niet zinvol is en een nodeloze ballast op de rechter zou

leggen. Het verdient daarom in elk geval de voorkeur

limitatief in de wet op te sommen voor welke procedures

deze uitnodigingsplicht zou worden ingevoerd.

Het voorstel om een oproepingsplicht in te voeren

in alle burgerlijke procedures die betrekking hebben

op minderjarigen die de leeftijd van 7 jaar bereikt heb-

ben6, snijdt geen hout, zowel principieel als praktisch.

Laat een kind in de eerste plaats kind zijn en het recht

genieten om onbekommerd kind te kunnen zijn. Zo’n

jeugdige kinderen oproepen om voor een rechter te

verschijnen doet afbreuk aan hun kind-zijn en schuift een

verantwoordelijkheid op hen af die zij niet aankunnen,

en maakt hen tot minivolwassenen met de mogelijk-

heid om actor te worden in de strijd tussen hun ouders.

Dergelijk voorstel zou ook een niet te verantwoorden

enorme toename van de werklast meebrengen van

jeugdrechters en kortgedingrechters en van hun griffiers

(zonder kaderuitbreiding), terwijl de meeste jeugdrech-

ters in burgerlijke zaken nu reeds overbelast zijn en

sommigen nu reeds rond de 1 000 minderjarigen per

jaar horen (met een minimum van 15 minuten — door-

gaans meer — per minderjarige). Hierbij moet men ook

bedenken dat er beduidend meer betwistingen inzake

de verblijfsregeling zijn in de categorie 7- tot 12-jarigen

dan in de categorie 12- tot 17-jarigen.

Het systematisch dan wel op eenvoudige wens van

het kind (zoals voorgesteld in het wetsvoorstel) laten

bijstaan van de minderjarige door een (jeugd)advo-

caat biedt niet de minste meerwaarde: ofwel zal deze

advocaat het woord voeren, en dat kan uiteraard niet

de bedoeling zijn van het horen van een kind; ofwel zal

6 Wetsvoorstel DOC 53 0739/001, p. 13.

Page 243: 0682/015 - dekamer.be

2430682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

ment là pro forma et dans ce cas, sa présence en tant

que babysitteur amélioré n’a aucun sens. Les moyens

publics — limités — destinés au fi nancement de l’aide

juridique peuvent d’ailleurs être employés bien plus

utilement en ces temps difficiles. Ce serait en outre une

mauvaise chose de juridiciser complètement l’audition

de mineurs.

Actuellement, dans des circonstances exception-

nelles, un juge peut déjà autoriser que le mineur soit,

dans son intérêt, assisté par une personne de confi ance

(par exemple un avocat), la loi ne doit donc pas être

modifi ée pour le permettre. Il est dès lors préférable de

reprendre l’actuelle disposition de l’article 931, alinéa 6,

du Code judiciaire: “[Le mineur] est entendu seul sauf le

droit pour le juge de prescrire dans l’intérêt du mineur

qu’il devra être assisté.”.

Il est souhaitable de prévoir une disposition expresse

selon laquelle chaque mineur est toujours entendu sépa-

rément. Si l’on veut que chaque enfant puisse librement

exposer son opinion au juge, il est inconcevable qu’un

enfant plus jeune soit entendu avec ses frères ou sœurs

plus âgés, comme cela arrive souvent aujourd’hui dans

la pratique.

L’audition doit faire l ’objet d ’un “procès-verbal”

(comme le prévoit l’actuel art. 931, alinéa 7, du Code

judiciaire) et pas d ’un “compte rendu”: donc une

reproduction plus ou moins littérale des déclarations

— pertinentes — du mineur. À tort, le texte proposé de

la proposition de loi fait mention d’un “compte rendu”,

alors que dans les développements (p. 49) on peut lire

que la loi impose qu’un “procès-verbal doit ensuite être

rédigé”. L’ajout “Le compte rendu reproduit les dires du

mineur.” n’offre pas suffisamment de garanties.

Le texte pourrait être rédigé comme suit: “Le juge

enregistre dans son procès-verbal toutes les déclara-

tions pertinentes du mineur, sauf si le mineur lui-même

s’oppose à l’enregistrement de certaines déclarations.

Dans ce dernier cas, le juge fait état de l’opposition du

mineur dans son procès-verbal.”. Un “compte rendu”

dans lequel le magistrat fait un résumé — inévitablement

sélectif — des déclarations du mineur n’offre pas suffi-

samment de garanties pour les droits de la défense des

parents et est en outre moins utile pour le juge en appel.

Le mineur ne doit bien entendu pas signer le procès-

verbal. Imagine-t-on un enfant de 10-11 ans signer un

procès-verbal? On ne voit pas sur quelle base un mineur

devrait être obligé de signer un tel procès-verbal. Dans

deze advocaat alleen pro forma aanwezig zijn, en dan

heeft zijn aanwezigheid als veredelde babysit geen en-

kele zin. Overigens kunnen de — schaarse — publieke

middelen ter fi nanciering van de rechtsbijstand in de

huidige moeilijke tijden veel nuttiger aangewend worden.

Het zou bovendien een slechte zaak zijn om het horen

van minderjarigen volledig te juridiseren.

Thans kan een rechter in uitzonderlijke omstandighe-

den reeds toelaten dat de minderjarige, in diens belang,

wordt bijgestaan door een vertrouwenspersoon (bv. een

advocaat), daarvoor hoeft de wet dus niet aangepast te

worden. Het verdient dan ook de voorkeur de huidige

bepaling van artikel 931, zesde lid, van het Gerechtelijk

Wetboek over te nemen: “De minderjarige wordt alleen

gehoord, behalve wanneer de rechter, in het belang van

de minderjarige, beslist dat hij moet worden bijgestaan”.

Het is wenselijk een uitdrukkelijke bepaling in te

voeren dat elke minderjarige steeds afzonderlijk wordt

gehoord. Als men wil dat elk kind tegenover de rechter

vrijuit zijn mening kan zeggen, gaat het niet op dat

een jonger kind samen gehoord wordt met zijn oudere

broers of zussen, zoals thans in de praktijk meer dan

eens gebeurt.

Van het onderhoud dient een “proces-verbaal” opge-

maakt te worden (zoals thans in art. 931, zevende lid van

het Gerechtelijk Wetboek) en geen “verslag”: dus een

min of meer letterlijke weergave van de — relevante —

verklaringen van de minderjarige. Ten onrechte wordt in

de voorgestelde tekst van het wetsvoorstel gesproken

van een “verslag”, daar waar in de toelichting (p. 49)

nochtans gezegd wordt dat de wet “de redactie van

een proces-verbaal” oplegt. De toevoeging “het verslag

geeft weer wat de minderjarige heeft gezegd” biedt

onvoldoende waarborgen.

De tekst zou als volgt kunnen luiden: “De rechter

neemt in zijn proces-verbaal alle relevante verklaringen

van de minderjarige op, tenzij de minderjarige zelf zich

verzet tegen het opnemen van bepaalde verklaringen.

In dat laatste geval maakt de rechter van het verzet

van de minderjarige melding in zijn proces-verbaal”.

Een “verslag” waarin de magistraat zelf een — onver-

mijdelijk selectieve — samenvatting maakt van wat de

minderjarige hem verklaard heeft, biedt onvoldoende

waarborgen voor de rechten van verdediging van de

ouders, en is bovendien minder nuttig voor de rechter

in hoger beroep.

De minderjarige dient vanzelfsprekend het proces-

verbaal niet te ondertekenen. Ziet men al een kind van

10-11 jaar een proces-verbaal ondertekenen? Er valt niet

in te zien op welke grond een minderjarige verplicht zou

Page 244: 0682/015 - dekamer.be

244 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

beaucoup de cas, cette situation exercerait d’ailleurs

des pressions psychologiques injustifi ées sur le mineur.

Il ne faut pas non plus oublier que dans le droit

procédural commun (art. 170  du Code judiciaire), le

greffier doit toujours être présent lors de l’audition et

cosigner le procès-verbal. Cela n’est actuellement pas

le cas lors de l’audition par le juge de la jeunesse sur

la base de la loi relative à la protection de la jeunesse,

mais il convient d’instaurer un régime uniforme dans

ce domaine également. Dès lors que la disposition

uniforme proposée pour l’audition de mineurs dans des

procédures de droit civil fi gurera dans le Code judiciaire

(art. 1004bis proposé du Code judiciaire), l’article 170 du

Code judiciaire sera d’application et le greffier devra dès

lors être présent lors de l’audition par le juge.

L’interdiction de délivrer une copie du procès-verbal

aux parties et à leur avocat (actuel article 931, alinéa 7,

du Code judiciaire) doit être strictement maintenue; si

le greffe devait communiquer une copie à l’avocat des

parents — ainsi que le propose l’OVB7 — la brèche

serait ouverte et le risque serait accru que le mineur

ne parle plus librement. On peut envisager d’étendre

cette interdiction à la transcription au greffe du procès-

verbal, sans quoi l’interdiction d’obtenir une copie est

effectivement simplement contournée, et on lit parfois

des passages littéraux du procès-verbal –pourtant

confi dentiel! — dans les conclusions. Pour protéger le

mineur, il faut absolument éviter que des pères/mères

mal intentionnés confrontent — et menacent - leur enfant

en brandissant une copie du procès-verbal de l’audition.

— Le dossier familial (article 234)

La constitution d’un dossier familial (article 725bis,

proposé, du Code judiciaire) est en soi une innovation

positive. La disposition proposée à l’article 1253bis/2 du

Code judiciaire, selon laquelle le tribunal de la famille

doit, le cas échéant, tenir compte de tous les éléments

utiles fi gurant dans le dossier familial complet, est tou-

tefois beaucoup trop lapidaire, en ce sens qu’elle ne

prévoit rien concernant le droit à la contradiction. Il est

en effet impensable que le tribunal de la famille fonde

une décision sur un élément qu’il a rencontré dans le

dossier familial, mais qui n’aurait pas fait l’objet d’un

7 Observations de l ’OVB sur l ’avant-projet de loi visant à la

création d’une nouvelle section de la Jeunesse et de la Famille

au sein du tribunal de première instance du 1er mars 2010, p. 9.

moeten worden dergelijk proces-verbaal te onderteke-

nen. Dat zou overigens in veel gevallen een onverant-

woorde psychologische druk op de minderjarige leggen.

Men vergete ook niet dat in het gemeenrechtelijke

procesrecht (art. 170 Ger.W.) de griffier steeds aanwezig

moet zijn bij het horen, én mee het proces-verbaal dient

te ondertekenen. Dit is thans niet zo bij het horen door

de jeugdrechter op basis van de jeugdbeschermings-

wet, maar ook op dit vlak dient een uniforme regeling te

worden ingevoerd. Aangezien de voorgestelde uniforme

bepaling voor het horen van minderjarigen in civielrech-

telijke procedures in het Gerechtelijk Wetboek zal komen

(voorgesteld art. 1004bis Ger.W.), zal artikel 170 van het

Gerechtelijk Wetboek er op van toepassing zijn, en zal

derhalve de griffier verplicht aanwezig dienen te zijn bij

het horen door de rechter.

Het verbod om een afschrift van het proces-verbaal

aan de partijen en aan hun advocaat te bezorgen (huidig

art. 931, zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek),

moet strikt gehandhaafd worden; als de griffie een

afschrift zou moeten meedelen aan de advocaat van

de ouders — zoals voorgesteld door de OVB7 — is

het hek van de dam, en is het gevaar nog veel groter

dat de minderjarige niet meer vrijuit zal spreken. Er

kan aan gedacht worden om dat verbod uit te breiden

tot het overschrijven ter griffie van het proces-verbaal,

anders wordt het verbod om een afschrift te bekomen

inderdaad gewoon omzeild, en leest men soms letter-

lijke passussen uit het — nochtans vertrouwelijke! —

proces-verbaal in conclusies. Er moet ter bescherming

van de minderjarige absoluut vermeden worden dat

kwaadwillige vaders/moeders hun kind confronteren

— en afdreigen — met in de hand een afschrift van het

proces-verbaal van verhoor.

— Familiedossier (art. 234)

Het aanleggen van een familiedossier (voorgesteld

art. 725bis van het Gerechtelijk Wetboek) is op zich

een positieve innovatie. De bepaling voorgesteld in

art. 1253bis/2 van het Gerechtelijk Wetboek dat de fa-

milierechtbank in voorkomend geval rekening houdt met

alle nuttige elementen die voorkomen in het volledige

familiedossier, is evenwel veel te lapidair, omdat het

niets bepaalt aangaande het recht op tegenspraak. Het

is immers ondenkbaar dat de familierechtbank een be-

slissing zou steunen op een element dat zij aangetroffen

heeft in het familiedossier, maar dat niet het voorwerp

7 Opmerkingen van de OVB bij het Voorontwerp van wet betref-

fende de invoering van een afdeling jeugd en familie bij de recht-

bank van eerste aanleg en bij het hof van beroep d.d. 1 maart

2010, p. 9.

Page 245: 0682/015 - dekamer.be

2450682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

débat contradictoire dans la procédure ayant abouti à

sa décision en question.

— Décision dans les quinze jours dans toutes les

affaires urgentes (article 239)

L’obligation qu’impose la proposition de loi de rendre

une décision dans un délai maximum de quinze jours

à dater de la prise en délibéré dans toutes les affaires

considérées comme urgentes (notamment toutes les

demandes relatives au droit d’hébergement et toutes

les demandes relatives aux obligations alimentaires)

(article 1253ter/5, § 5, proposé, du Code judiciaire) n’est

absolument pas réaliste. Alors qu’ il est possible en

pratique de rendre un jugement dans les quinze jours

dans de simples affaires de droit d’hébergement et/

ou de pension alimentaire, où les parties ne déposent

pas de conclusions ou déposent uniquement des

conclusions pro forma, cela est exclu dans les affaires

où chaque partie dépose des conclusions de plusieurs

dizaines de pages ainsi qu’un volumineux dossier. À

cet égard, il ne faut pas non plus oublier qu’une récente

réglementation exige:

— en matière de régimes d’hébergement, que le

juge“statue en tout état de cause par un jugement spé-

cialement motivé” (loi du 18 juillet 2006 – article 374,

§ 2, alinéa 4, du Code civil),

— et en matière de contributions alimentaires pour

les enfants, que le juge indique explicitement au moins

huit éléments d’appréciation dans sa décision et précise

à cet égard de quelle manière il a pris en compte ces

huit éléments (loi du 19 mars 2010 – article 1321, § 1er

et § 2, 1°, du Code judiciaire).

Si le législateur souhaite des jugements dûment

motivés, on ne peut pas exiger que toutes les décisions

soient rédigées dans la précipitation.

Il serait dès lors préférable de renoncer à la dispo-

sition proposée à l’article 239, de manière à ce que le

délai normal de décision reste d’application (décision

dans le mois, à partir de la clôture des débats: article

770, § 1er, alinéa 1er, du Code judiciaire).

B. Exposé du professeur Didier Pire, avocat au

barreau de Liège et maître de conférence U.Lg

M. Didier Pire juge que la création d’un tribunal des

familles est assurément indispensable dans notre pay-

sage juridique.

En 2004, les États généraux des familles concluaient:

zou hebben uitgemaakt van een tegensprekelijk debat in

de procedure die geleid heeft tot de betreffende beslis-

sing van de familierechtbank.

— Uitspraak in alle dringende zaken binnen

15 dagen (art. 239)

De verplichting die in het wetsvoorstel wordt opge-

legd om in alle aldaar als dringend beschouwde zaken

(o.m. alle vorderingen inzake verblijfsregeling en alle

vorderingen aangaande onderhoudsverplichtingen)

uitspraak te doen binnen een termijn van maximaal

15 dagen na datum van inberaadneming (voorgesteld

art. 1253ter/5, §  5  van het Gerechtelijk Wetboek.) is

absoluut niet realistisch. Waar het praktisch mogelijk is

om in eenvoudige zaken van verblijfsregeling en/of van

onderhoudsgeld waarin geen conclusies of enkel pro

forma conclusies worden neergelegd, vonnis te vellen

binnen 15 dagen, is dit uitgesloten in zaken waarin de

partijen elk conclusies van tientallen bladzijden en een

omvangrijk dossier neerleggen. Men dient hierbij ook

voor ogen te houden dat recente wetgeving vereist dat

de rechter:

— inzake verblijfsregelingen “in ieder geval oordeelt

bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis” (wet

van 18 juli 2006 — art. 374, § 2, vierde lid B.W.),

— en inzake onderhoudsbijdragen voor kinderen

dat de rechter minstens acht beoordelingselementen

uitdrukkelijk in zijn vonnis opneemt en daarbij verdui-

delijkt op welke manier hij deze acht elementen in acht

genomen heeft (wet van 19 maart 2010 — art. 1321,

§ 1 en § 2, 1° Ger.W.).

Als de wetgever goed gemotiveerde vonnissen wenst,

kan men niet vereisen dat alle uitspraken op een drafje

worden opgesteld.

Het verdient dan ook de voorkeur de voorgestelde

bepaling van artikel 239 te laten vallen, zodat de gewone

termijn van uitspraak van toepassing blijft (uitspraak bin-

nen de maand na het sluiten van de debatten: art. 770,

§ 1, eerste lid Ger.W.).

B. Uiteenzetting door professor Didier Pire,

advocaat aan de balie van Luik en lector aan de U.Lg.

De heer Didier Pire vindt de oprichting van een fa-

milierechtbank binnen ons rechtsbestel onontbeerlijk.

In 2004 kwam de Staten-Generaal van het Gezin tot

de volgende bevinding:

Page 246: 0682/015 - dekamer.be

246 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

“Le contentieux familial et le règlement des relations

interpersonnelles sont actuellement morcelés entre

plusieurs juridiques. Il existe un consensus sur la

nécessité de changer le système actuel et d’éviter le

morcellement. Cette réforme est urgente. Trois pistes

peuvent être envisagées:

1° création d’un tribunal de la famille — section

du tribunal de 1re instance qui regrouperait toutes les

compétences en matière familiale;

2° extension des compétences du juge de paix qui

se verrait attribuer tout le contentieux relatif aux relations

entre époux et les enfants;

3° compétence au tribunal de la famille mais avec

une conciliation préalable obligatoire devant le juge

de paix”.8

L’intervenant se dit personnellement favorable à la

troisième proposition faite par les États généraux des

familles à savoir la compétence au tribunal des famil-

les avec une conciliation préalable obligatoire devant

le juge de paix.

Chacun s’accorde à considérer en effet que la con-

ciliation obligatoire est une bonne chose mais à condi-

tion qu’elle soit menée efficacement et cette efficacité

requiert notamment que le conciliateur ne soit pas le

même juge que celui qui doit connaître de la cause en

cas de litige.

Cette solution pourrait d’ailleurs s’harmoniser avec

la proposition de loi: le juge de paix pourrait ainsi à la

fois poursuivre son rôle de conciliateur tel qu’il existe

déjà tout en donnant l’information relative à la médiation

suggérée par la proposition.

Au surplus, la proposition telle qu’elle est rédigée est

incontestablement séduisante.

— Conséquences budgétaire:

On doit toutefois s’interroger quant aux conséquen-

ces budgétaires du système proposé. En effet, il n’y a

pas de véritable mesure de la charge de travail actuel-

lement.

On peut présumer que l’un des effets de la création

d’un tribunal des familles sera la réduction du nombre

de contentieux relatif aux mesures provisoires puisque,

8 Les États généraux des familles en quelques mots, éd. Luc PIRE ,

Bruxelles, 2004, p. 57

“De familiale geschillen en de regeling van inter-

persoonlijke relaties worden momenteel versnipperd

en door meerdere jurisdicties behandeld. Er is een

consensus over de noodzaak om het huidige systeem

te veranderen en de versnippering te vermijden. Deze

hervorming moet dringend gebeuren. Drie mogelijkhe-

den kunnen in overweging worden genomen:

1. oprichting van een familierechtbank — afdeling van

de rechtbank van 1ste aanleg — die alle bevoegdheden

op familiaal vlak zou hergroeperen.

2. Uitbreiding van de bevoegdheden van de vre-

derechter die alle betwistingen met betrekking tot de

verhouding tussen echtgenoten en de kinderen zou

behandelen.

3. Bevoegdheid voor de familierechtbank, maar

met voorafgaandelijk verplichte verzoening voor de

vrederechter.”8

Persoonlijk geeft de spreker de voorkeur aan het

derde door de Staten-Generaal van het Gezin gefor-

muleerde voorstel, te weten de bevoegdheid voor de

familierechtbank, maar met voorafgaandelijk verplichte

verzoening voor de vrederechter.

Iedereen is het er immers over eens dat een verplichte

verzoeningspoging een goede zaak is, op voorwaarde

evenwel dat ze efficiënt wordt ondernomen. Die ef-

fi ciëntievereiste impliceert met name dat de verzoener

niet dezelfde persoon is als de feitenrechter, zo de zaak

uitdraait op een heus geschil.

Bovendien zou die oplossing sporen met de teneur

van het wetsvoorstel: de vrederechter zou de hem nu al

toebedeelde rol van verzoener kunnen blijven spelen,

maar tegelijk informatie verstrekken over de met het

wetsvoorstel in uitzicht gestelde bemiddeling.

Zoals het is opgesteld, bevat het wetsvoorstel daar-

naast ontegensprekelijk aanlokkelijke ideeën.

— Budgettaire gevolgen:

Wel rijst de vraag naar de budgettaire gevolgen van

de voorgestelde regeling. Momenteel wordt de werkdruk

immers niet écht gemeten.

We kunnen ervan uitgaan dat de oprichting van de

familierechtbank onder andere tot gevolg zal hebben

dat het aantal geschillen aangaande voorlopige maat-

8 De Staten-Generaal van het Gezin… in een notendop, Luc PIRE,

Brussel, 2004, blz. 58.

Page 247: 0682/015 - dekamer.be

2470682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

actuellement, il y a de nombreux époux qui plaident

devant le juge de paix et ensuite devant le juge des ré-

férés. Il devrait donc y avoir moins de dossiers au total.

Au niveau du tribunal, le nombre de dossiers va

s’accroître dans une certaine mesure (puisqu’il recevra

tout le contentieux conjugal avant divorce) mais cette

augmentation sera en partie contre-balancée par la

réduction du nombre de dossiers en référé et par la

réduction des dossiers en degré d’appel (puisqu’il n’y

aura plus d’appel des décisions du juge de paix).

Le plus inquiétant est l’accroissement du volume des

dossiers au niveau des cours d’appel. Or, ce sont ces

juridictions qui sont les plus encombrées actuellement.

Pour ce qui concerne la charge de travail des juges de

paix, il n’existe pas non plus actuellement d’instrument

permettant de mesurer les conséquences précises de

l’augmentation du taux de la compétence générale qui

passerait à 2 500 euros.

— Terminologie:

Au plan terminologique, dans son avis, le Conseil

Supérieur de la Justice suggère opportunément

l’appellation “Tribunal des familles et de la jeunesse”. En

effet, il existe aujourd’hui plusieurs types de familles9.

— articulation des règles de fond quant aux mesures

entre époux

La proposition de loi ne résout pas le problème de

la différence de traitement existant actuellement entre

époux séparés selon qu’il y ait ou non procédure en

divorce.

De lege lata, lorsqu’une demande est fondée sur

les articles 213 (devoir de secours) ou 221 (obligation

de contribuer aux charges du mariage) du Code civil,

le demandeur doit prouver que son conjoint est res-

ponsable de la séparation et de son maintien (Cass.

21 février 1986, Cass. 16 mai 1997). Mais s’il invoque

l’article 223, le demandeur ne doit pas prouver de faute

mais les mesures ne peuvent conduire à organiser de

manière permanente une séparation de fait des époux

(Cass. 28 novembre 1986). Par contre, si une demande

9 Conseil Supérieur de la Justice, Avis sur l ’avant-projet de loi

portant création d’un tribunal de la famille et de la jeunesse,

www.csj.be

regelen zal afnemen, want momenteel bepleiten heel

wat echtgenoten hun zaak eerst voor de vrederechter

en vervolgens voor de rechter in kort geding. Er zouden

dus in totaal minder zaken moeten zijn.

Op het niveau van de rechtbank zal het aantal zaken

in zekere zin toenemen (aangezien de rechtbank ook

bevoegd zal zijn voor alle echtelijke geschillen vóór de

echtscheiding), maar die toename zal deels worden

gecompenseerd door de vermindering van het aantal

zaken in kort geding en van het aantal zaken in beroep

(aangezien niet langer in beroep zal worden gegaan

tegen de beslissingen van de vrederechter).

Verontrustender is de te verwachten toename van

het aantal zaken op het niveau van de hoven van be-

roep. Precies die rechtsinstanties zijn vandaag al het

zwaarst belast.

Wat de werkdruk bij de vrederechters betreft, bestaan

er momenteel evenmin toetsstenen om na te gaan wat

precies de gevolgen zullen zijn van een uitbreiding van

hun algemene bevoegdheid inzake geschillen, want

voortaan zouden ze bevoegd worden voor zaken die

kunnen oplopen tot 2 500 euro.

— Terminologie:

Op terminologisch vlak suggereert de Hoge Raad

voor de Justitie in zijn advies — terecht — de benaming

“familie- en jeugdrechtbank”, want een gezin kan thans

uiteenlopende vormen aannemen9.

— Onderlinge afstemming van de regels ten gronde

met betrekking tot de maatregelen tussen echtgenoten

Het wetsvoorstel reikt geen oplossing aan voor het

knelpunt van het thans gangbare verschil in behandeling

tussen de gescheiden echtgenoten, naargelang al dan

niet een echtscheidingsprocedure loopt.

Wanneer een verzoek is gebaseerd op artikel 213 (ver-

plichting tot hulp) of op artikel 221 (verplichte bijdrage in

de lasten van het huwelijk), moet de verzoekende partij

de lege rata aantonen dat zijn partner verantwoordelijk

is voor de scheiding en voor de instandhouding ervan

(Cass. 21  februari 1986; Cass. 16 mei 1997).Baseert

hij zich echter op artikel 223, dan moet hij geen fout

bewijzen, maar de maatregelen mogen niet leiden tot

een permanente feitelijke scheiding van de echtgenoten

(Cass. 28 november 1986). Wanneer daarentegen een

9 Hoge Raad voor de Justitie, Advies over het voorontwerp van

wet betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank,

http://www.csj.be/doc/advice/avis_071210-2.pdf.

Page 248: 0682/015 - dekamer.be

248 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

en divorce est introduite, il n’y a aucun obstacle de ce

type pour obtenir une pension alimentaire entre époux.

Il est donc essentiel, de lege ferenda, d’unifi er la

procédure à ce sujet. La meilleure option est qu’il ne

faut plus du tout prouver la responsabilité de l’autre

conjoint dans la rupture pour obtenir l ’exécution du

devoir de secours entre époux (ce qui va dans le sens

de l’évolution législative récente en matière de divorce

sans faute).

Il est fait allusion à cette question dans l’exposé des

motifs de la proposition de loi (page 10) mais les textes

eux-mêmes ne semblent pas résoudre ce problème.

Dès lors, dans l’état actuel de la proposition, la dis-

tinction précitée risque de persister.

Dans le même ordre d’idée, M. Pire remarque que

l’article 31  de la proposition modifi e l’article 221  du

Code civil mais le texte tel qu’il serait adopté n’aurait

pas beaucoup de sens puisqu’il indiquerait que la dé-

cision prise par le tribunal de la famille avant l’instance

en divorce resterait applicable jusqu’à la décision du

… tribunal de la famille! Ceci montre que la question

posée est en réalité une question de fond et non pas

une question de simple compétence entre les tribunaux.

— fi liation

L’article 37 modifi e l’article 329bis du Code civil.

Il y a lieu d’être attentif au fait que la Cour constitution-

nelle vient de rendre un arrêt déclarant inconstitutionnel

l’article 329bis, § 2, alinéa 3 tel que rédigé 10.

— comparution personnelle des parties

La proposition indique opportunément que la com-

parution personnelle des parties n’est nécessaire que

pour les questions relatives à l’autorité parentale et

l’hébergement des enfants (article 236).

La sanction de la non-comparution paraît trop sévère.

En effet, il est indiqué que si le demandeur ne comparaît

pas en personne, il est déchu de sa demande. Dans une

procédure civile moderne, la déchéance est de moins

en moins appliquée (en droit judiciaire, elle ne l’est plus

10 Voy. arrêt n° 144/2010 du 16 décembre 2010.

echtscheidingsaanvraag wordt ingediend, is er geen

sprake van dergelijke hindernissen voor het verkrijgen

van een onderhoudsuitkering tussen echtgenoten.

Het is de lege ferenda dus heel belangrijk de pro-

cedure op dat punt eenvormig te maken. De beste

oplossing is dat men de verantwoordelijkheid van de

andere echtgenoot voor de breuk helemaal niet meer

moet bewijzen om de uitvoering van de verplichting tot

bijstand onder echtgenoten te verkrijgen (wat in dezelfde

lijn ligt als de recente wetgevingsevolutie inzake schuld-

loze echtscheiding).

Er wordt op dat vraagstuk gezinspeeld in de toelich-

ting bij het wetsvoorstel (blz. 10), maar de teksten zelf

blijken het probleem niet op te lossen.

Het voormelde onderscheid dreigt in deze versie van

het wetsvoorstel dan ook te blijven bestaan.

In dezelfde geest merkt de spreker op dat artikel

31 van het wetsvoorstel artikel 221 van het Burgerlijk

Wetboek wijzigt, maar de tekst zou, als die in die versie

wordt aangenomen, niet veel zin hebben, omdat hij zou

aangeven dat de beslissing van de familierechtbank vóór

de echtscheidingsprocedure van toepassing zou blijven

tot de beslissing van … de familierechtbank! Dit toont

aan dat de gestelde vraag in feite een fundamentele

vraag is en niet gewoonweg een kwestie van bevoegd-

heid tussen de rechtbanken.

— afstamming

Artikel 37  wijzigt artikel 329bis van het Burgerlijk

Wetboek.

Men moet aandacht hebben voor het feit dat het

Grondwettelijk Hof onlangs een arrest heeft gewezen

waarbij artikel 329bis, § 2, derde lid, zoals het is gefor-

muleerd, ongrondwettelijk wordt verklaard10.

— persoonlijke verschijning van de partijen

Het wetsvoorstel geeft terecht aan dat de persoonlijke

verschijning van de partijen alleen noodzakelijk is voor

de vraagstukken in verband met ouderlijk gezag en

huisvesting van de kinderen (artikel 236).

De sanctie bij niet-verschijning lijkt te streng. Er wordt

immers aangegeven dat als de eiser niet zelf verschijnt,

hij van zijn eis vervallen wordt verklaard. In een moderne

civiele procedure wordt het verval minder en minder

toegepast (in het gerechtelijk recht komt dit alleen nog

10 Zie arrest nr. 144/2010 van 16 december 2010.

Page 249: 0682/015 - dekamer.be

2490682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

pratiquement que lorsque le délai de recours est expiré)

Il est préférable de recourir au mécanisme de la fi n de

non procéder (la procédure est interrompue jusqu’à

ce que la situation soit régularisée: en d’autres termes,

l’affaire est remise à une audience ultérieure jusqu’à ce

que la partie concernée comparaisse).

— médiation

La proposition favorise à juste titre la médiation et

impose une information obligatoire (article 235). Ici

se pose la question de la sanction en cas de refus du

défendeur de collaborer à la médiation. Le texte pro-

pose l’application de l’article 780bis du Code judiciaire

(amende). Cependant, le défendeur pourrait facilement

faire traîner la procédure simplement en ne comparais-

sant pas ce qui pourrait avoir des conséquences très

embarrassantes — et dans certains cas irréparables

— pour le demandeur.

Il serait opportun de préciser que l ’obligation

d’information n’existe que “sauf urgence” et non pas

simplement “sauf circonstance exceptionnelle” comme

indiqué dans l’article 1253ter/1 inséré par l’article 235.

La notion d’urgence est bien connue des praticiens

(référé).

Comme indiqué ci-avant, on pourrait imaginer que

le juge de paix intervienne systématiquement comme

conciliateur en matière de contentieux familial et qu’à

défaut de conciliation il renverrait la cause devant le

tribunal. Dans le même ordre d’idée, le juge de paix

pourrait donner l’information requise sur la médiation

comme il est proposé.

— compétence territoriale

L’article 163 de la proposition (article 638 du Code

judiciaire) consacre la règle de la compétence territoriale

du tribunal du domicile du mineur et à défaut celui de la

résidence habituelle du mineur.

Il serait préférable de faire de la résidence habituelle

le critère principal. Il s’agit, comme l’indique d’ailleurs

le commentaire de l’article, de la règle applicable au

niveau européen.

Peut-être pourrait-on néanmoins indiquer que le do-

micile (inscription au registre) constitue une présomption

de résidence effective pour simplifi er la charge de la

preuve dans le chef de la partie demanderesse.

voor als de beroepstermijn is verstreken). Het is beter

gebruik te maken van het mechanisme van einde van

niet-procederen (de procedure wordt onderbroken totdat

de situatie is geregulariseerd: de zaak wordt met andere

woorden uitgesteld tot een latere zitting tot de betrokken

partij verschijnt).

— bemiddeling

Het wetsvoorstel stimuleert terecht de bemiddeling en

legt de verplichte informatieverstrekking op (artikel 235).

Hier rijst de vraag naar de sanctie als de verweerder

aan de bemiddeling weigert mee te werken. In de tekst

wordt de toepassing voorgesteld van artikel 780bis van

het Gerechtelijk Wetboek (geldboete). De verweerder

zou echter gemakkelijk de procedure kunnen vertra-

gen door gewoon niet te verschijnen, wat voor de eiser

heel vervelende gevolgen zou kunnen hebben, die in

bepaalde gevallen onherstelbaar zijn.

Het zou opportuun zijn te preciseren dat de verplichte

informatieverstrekking maar bestaat “behoudens ur-

gentie” en niet eenvoudigweg “behoudens uitzonder-

lijke omstandigheden”, zoals aangegeven in artikel

1253ter/1 (ingevoegd bij artikel 235). Het begrip urgentie

is goed bekend bij de praktijkbeoefenaars (kort geding).

Zoals hiervoor is aangegeven, is het denkbaar dat

de vrederechter stelselmatig ingrijpt als bemiddelaar in

familiegeschillen en als er geen verzoening komt, hij de

zaak naar de rechtbank zou verwijzen. In dezelfde geest

zou de vrederechter, zoals voorgesteld, de vereiste

informatie over de bemiddeling kunnen geven.

— territoriale bevoegdheid

Artikel 163 van het wetsvoorstel (artikel 638 van het

Gerechtelijk Wetboek) verankert de regel van de territo-

riale bevoegdheid van de rechtbank van de woonplaats

van de minderjarige en bij ontstentenis daarvan die van

de gewone verblijfplaats van de minderjarige.

Het zou beter zijn van de gewone verblijfplaats het

belangrijkste criterium te maken. Het gaat, zoals trou-

wens in de artikelsgewijze toelichting wordt aangegeven,

om de regel die van toepassing is op Europees vlak.

Misschien zou men niettemin kunnen aangeven dat

de woonplaats (inschrijving in het register) een vermoe-

den van effectieve verblijfplaats vormt om de bewijslast

voor de eisende partij te vereenvoudigen.

Page 250: 0682/015 - dekamer.be

250 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Par ailleurs, le texte ne règle pas l’hypothèse évidem-

ment rare mais qui n’est pas exceptionnelle où des en-

fants d’une même famille n’habite pas au même endroit.

— procédure

De manière très pertinente, la proposition envisage

que de nombreuses mesures bénéfi cient d’une ur-

gence présumée (voy. article 238  insérant l ’article

1253ter/4 dans le Code judiciaire).

Au plan de la procédure, le texte précise que la re-

quête est permise (article 239).

A contrario cela veut dire que la citation reste pos-

sible.

Il faudrait néanmoins le préciser.

Surtout, il faudrait clairement indiquer que les parties

peuvent utiliser la citation pour ne pas devoir à attendre

le délai de 15 jours (certes délai maximum) indiqué à

l’article 1253ter/5, § 2, de la proposition.

Les parties doivent pouvoir continuer à utiliser la cita-

tion en référé avec délai de comparution de deux jours

qui est très utile dans beaucoup de situations.

Par ailleurs, l’article 1253ter/5 de la proposition pêche

un peu par défaut d’articulation avec les règles du Code

judiciaire existant (par exemple avec l’article 1034bis qui

réglemente la requête contradictoire). Le texte devrait

être revu sur ce point.

— audition des mineurs

Ici encore, la proposition doit être approuvée en tant

qu’elle rend automatique l ’audition des mineurs de

12 ans dans les procédures qui les concernent.

Cependant, le texte tel qu ’il est rédigé risque

d’entraîner de graves difficultés pratiques. En effet,

l’article 1004bis (inséré par l’article 174 de la proposi-

tion) prévoit qu’il s’applique “pour toute procédure civile

concernant un mineur”. Quid des pensions alimentaires?

Quid du divorce des parents: “concerne”-t-il le mineur?

On pourrait même aller bien au-delà: par exemple un

règlement collectif de dettes “concerne” toute la famille

et, donc, les enfants, etc. Une énumération précise

s’impose.

Bovendien wordt in de tekst de uiteraard zeldzame

maar niet uitzonderlijke hypothese dat kinderen van

hetzelfde gezin niet op dezelfde plaats wonen, niet

geregeld.

— procedure

Heel relevant wordt er in het wetsvoorstel vanuit

gegaan dat talrijke maatregelen een veronderstelde

urgentie vergen (zie artikel 238, dat artikel 1253ter/4 in

het Gerechtelijk Wetboek invoegt).

Op het vlak van de procedure preciseert de tekst dat

het verzoek is toegestaan (artikel 239).

A contrario betekent dit dat de dagvaarding mogelijk

blijft.

Het moet echter worden gepreciseerd.

Er zou vooral duidelijk moeten worden aangegeven

dat de partijen van de dagvaarding gebruik kunnen ma-

ken om niet te moeten wachten tot de in artikel 1253ter/5,

§ 2, van het wetsvoorstel aangegeven (weliswaar maxi-

male) termijn van 15 dagen verstreken is.

De partijen moeten voort gebruik kunnen maken van

de in tal van gevallen zeer nuttige dagvaarding in kort

geding met een termijn van verschijning van twee dagen.

Voorts sluit artikel 1253ter/5 van het wetsvoorstel niet

goed aan bij de bestaande regels van het Gerechtelijk

Wetboek (bijvoorbeeld artikel 1034bis, dat het verzoek-

schrift op tegenspraak regelt). De tekst zou in dat opzicht

moeten worden herzien.

— horen van minderjarigen

Ook hier brengt het wetsvoorstel een positieve aspect

aan: de minderjarigen ouder dan 12 jaar zouden auto-

matisch worden gehoord in het kader van de procedure

die op hem betrekking hebben.

Zoals de tekst thans opgesteld is, dreigt hij echter voor

ernstige praktische moeilijkheden te zorgen. Het (door

artikel 174 van het wetsvoorstel ingevoegde) artikel 1004bis

bepaalt immers dat het “van toepassing [is] op elke burger-

lijke procedure betreffende een minderjarige”. Quid met de

onderhoudsuitkeringen? Quid met de echtscheiding van

de ouders: “betreft” die de minderjarige? Men zou zelfs

veel verder kunnen gaan: een collectieve schuldenregeling

“betreft” het hele gezin en dus ook de kinderen enzovoort.

Hier is een nauwkeurige opsomming vereist.

Page 251: 0682/015 - dekamer.be

2510682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Il suffirait d’indiquer que la convocation automatique

du mineur doit être réalisée dans les cas suivants:

— mesures entre époux et entre cohabitants légaux

ayant des enfants;

— demande relative à l’autorité parentale;

— demande relative au droit d’hébergement et au

droit aux relations personnelles envers un enfant mineur.

L’enfant n’a pas à être convoqué lorsque le litige porte

uniquement sur les obligations alimentaires.

Pour ce qui concerne la communication éventuelle

du procès-verbal, M. Pire pense que le système actuel

(d’ailleurs repris dans la proposition) devrait être plus

transparent. On n’aperçoit pas l’utilité de permettre aux

parties de prendre connaissance du procès-verbal sans

s’en voir délivrer une copie.

Concrètement, cela entraîne des difficultés sans

justifi cation raisonnable.

En revanche, il reste opportun d’interdire aux parties

d’utiliser le procès-verbal d’audition de l’enfant dans

toute autre procédure que celle qui concerne celui-ci.

C. Échange de vues

M. Christian Brotcorne (cdH) demande aux deux

représentants du monde académique ce qu’ils pensent

de la proposition formulée par certains — dont le Conseil

supérieur de la Justice — de confi er à la chambre des

dessaisissements le “droit pénal familial”. Il remarque

que cette proposition n’emporte pas l’adhésion de tous

et fera sans doute l’objet de discussions politiques au

sein de la commission.

Mme Sonja Becq (CD&V) s’interroge sur les rapports

pouvant exister entre l’enquête sociale, d’une part, et

l’audition du mineur, d’autre part.

En outre, le professeur Senaeve — qui est également

conseiller à la Cour d’appel de Bruxelles — peut-il pré-

ciser quelle est la formation dispensée aux juges de

la jeunesse pour leur permettre d’organiser au mieux

l’audition du mineur?

À l’instar de M. Brotcorne, M. Stefaan Van Hecke

(Ecolo-Groen!) demande aussi l ’opinion des profes-

Het zou volstaan aan te geven dat de minderjarige

in de volgende gevallen automatisch moet worden

uitgenodigd:

— maatregelen tussen echtgenoten en wettelijk sa-

menwonenden met kinderen;

— vorderingen met betrekking tot het ouderlijk gezag;

— vorderingen betreffende het verblijfsrecht en het

recht op persoonlijk contact wat een minderjarig kind

betreft.

Het kind hoeft niet te worden uitgenodigd als het

geschil uitsluitend op alimentatieverplichtingen slaat.

De heer Pire is in verband met de eventuele over-

zending van het proces-verbaal van mening dat de

huidige regeling (die trouwens in het wetsvoorstel wordt

overgenomen) transparanter zou moeten zijn. Het is

niet duidelijk wat voor de partijen het nut kan zijn van

kennis te nemen van het proces-verbaal zonder er een

kopie van te krijgen.

Concreet leidt dat tot moeilijkheden zonder dat daar-

toe een redelijke verantwoording bestaat.

Het blijft daarentegen opportuun de partijen te ver-

bieden het proces-verbaal van het gesprek met het kind

te gebruiken in iedere andere procedure dan die welke

op dat kind betrekking heeft.

C. Gedachtewisseling

De heer Christian Brotcorne (cdH) vraagt aan de

twee vertegenwoordigers van de academische wereld

wat hun mening is over het door sommigen — onder

wie de Hoge Raad voor de Justitie — geformuleerde

voorstel de “kamers voor uithandengeving” te belasten

met het familiestrafrecht. Hij wijst erop dat niet iedereen

instemt met dat voorstel en dat daarover wellicht poli-

tieke discussies zullen worden gevoerd in de commissie.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) heeft vragen over de

verbanden die kunnen bestaan tussen de maatschap-

pelijke enquête en het horen van de minderjarige.

Kan professor Senaeve — die ook raadsheer in het

hof van beroep van Brussel is — preciseren welke oplei-

ding de jeugdrechters krijgen zodat ze het gesprek met

de minderjarige zo goed mogelijk kunnen organiseren?

Net als de heer Brotcorne vraagt de heer Stefaan Van

Hecke (Ecolo-Groen!) het standpunt van de professoren

Page 252: 0682/015 - dekamer.be

252 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

seurs quant à la proposition de confi er à la troisième

chambre du future tribunal de la famille le droit pénal

familial (rapt parental, non-présentation d’enfants et

abandon de famille).

L’intervenant demande également leur avis en ce qui

concerne la possibilité pour un même juge de connaître

à la fois des volets civil et protectionnel des dossiers

familiaux.

Mme Valérie Déom (PS) souhaiterait des précisions

complémentaires en ce qui concerne la proposition des

États généraux des familles, relayée par le professeur

Pire, de prévoir, parallèlement à la création du tribunal de

la famille, une conciliation préalable obligatoire devant

le juge de paix.

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) demande aux

professeurs s’ils jugent opportun d’étendre la compé-

tence du tribunal de la famille aux actions introduites

par les cohabitants de fait.

M. Patrick Senaeve, professeur à la KULeuven, juge

que si l’on généralise l’obligation d’inviter tout mineur

de plus de douze ans, il est possible que le nombre

d’enquêtes sociales demandées diminue. Dans bien

des cas, en effet, l’audition du mineur et l’enquête so-

ciale feront double emploi même si, bien souvent, cette

dernière à une portée plus large. En outre, il existe une

différence sensible pour le juge entre la simple lecture

d’un rapport d’une enquête sociale et l ’audition du

mineur dans le cadre de la procédure.

M. Senaeve indique qu’à sa connaissance, depuis

1994, il n’existe plus de formation spécifi que concernant

l’audition des mineurs. La seule formation spécifi que

à l ’heure actuelle est celle conditionnant l ’accès à

la fonction de juge de la jeunesse. L’intervenant est

d’avis qu’il appartient à l’Institut de Formation judiciaire

d’organiser, le cas échéant, une formation spécifi que

sur les techniques d’auditions de mineurs.

En ce qui concerne la possibilité pour le juge de con-

naître tant des dossiers civils que des dossiers protec-

tionnels, l’intervenant signale que cette possibilité est

déjà monnaie courante dans de nombreux tribunaux.

Toutefois, s’il est enrichissant pour un magistrat de

siéger dans les deux types de dossiers, il est, selon

lui, évident qu’un même magistrat ne peut connaître

du volet civil et du volet protectionnel d’un même dos-

sier familial.

over het voorstel de derde kamer van de toekomstige

familierechtbank te belasten met het familiestrafrecht

(kinderontvoering door een ouder, niet-afgeven van

kinderen en verlating van familie).

De spreker vraagt ook wat hun mening is over de

mogelijkheid dat een zelfde rechter kennis neemt van

het burgerrechtelijk aspect en het beschermingsaspect

van de familiedossiers.

Mevrouw Valérie Déom (PS) wenst preciseringen

over het door professor Pire overgenomen voorstel van

de Staten-generaal van het Gezin om, naast de oprich-

ting van de familierechtbank, ook te voorzien in een

voorafgaande verplichte verzoening bij de vrederechter.

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) vraagt

aan de professoren of zij het opportuun achten de

bevoegdheid van de familierechtbank uit te breiden tot

de vorderingen die door de feitelijk samenwonenden

worden ingesteld.

Volgens de heer Patrick Senaeve, hoogleraar aan de

KULeuven, is het mogelijk dat het aantal aangevraagde

maatschappelijke onderzoeken afneemt als men de ver-

plichting iedere minderjarige ouder dan twaalf jaar uit te

nodigen, veralgemeent. In veel gevallen zullen het horen

van de minderjarige en het maatschappelijk onderzoek

elkaar immers overlappen, al zal het maatschappelijk

onderzoek doorgaans een bredere strekking hebben.

Bovendien bestaat er voor de rechter een signifi cant

verschil tussen het louter lezen van een verslag van

een maatschappelijk onderzoek en het horen van een

minderjarige in het raam van de procedure.

Professor Senaeve geeft aan dat voor zover hem

bekend is sinds 1994 geen specifi eke opleidingen meer

worden gegeven in verband met het horen van minder-

jarigen. Alleen de specifi eke opleiding als voorwaarde

voor het bekleden van het ambt van jeugdrechter is

momenteel nog verplicht. De spreker is van mening dat

het Instituut voor gerechtelijke opleiding in voorkomend

geval een specifi eke opleiding over de technieken voor

het horen van minderjarigen moet organiseren.

In verband met de vraag of de rechter kennis kan

krijgen van zowel de burgerrechtelijke als de kinder-

beschermingsdossiers, wijst de spreker erop dat die

mogelijkheid al bij veel rechtbanken bestaat. Hoewel het

voor een magistraat leerrijk kan zijn beide soorten dos-

siers te behandelen, is het volgens hem vanzelfsprekend

uitgesloten dat een zelfde magistraat kennis zou krijgen

van zowel het burgerrechtelijk als het “protectioneel”

gedeelte van een zelfde familiedossier.

Page 253: 0682/015 - dekamer.be

2530682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Étendre la compétence du tribunal de la famille aux

cohabitants de fait paraîtrait logique: elle est d’ailleurs

déjà prévue lorsque ces cohabitants ont des enfants.

Toutefois, le contentieux relatif aux conhabitants mêmes

relève du droit des obligations ou du droit contractuel. Il

ne faudrait pas créer, via une proposition de loi relative

au tribunal de la famille, un statut de cohabitants de fait.

M. Didier Pire, maître de conférences à l’université

de Liège, rappelle que cette question ne concerne pas

tellement un problème de compétences mais plutôt les

règles de fond auxquelles l’on souhaite soumettre les

cohabitants de fait. Par exemple, le législateur pourrait

décider qu’après un certain nombre d’années de vie

commune, les cohabitants de fait seront soumis à cer-

taines des règles applicables aux cohabitants légaux

ou à un couple marié.

M. Pire souligne que dans l’hypothèse où l’on confi e-

rait au juge de paix une mission préalable de conciliation

obligatoire, cette mission serait bien sûr limitée: le juge

de paix ne devra pas rendre de jugement. Ce qui se

dira devant lui restera donc confi dentiel, augmentant

de la sorte les chances de succès de la conciliation.

L’intervenant rappelle que cette procédure existait déjà

en matière de fi liation, avant la réforme intervenue en

2007.

Dans le cadre de cette mission, il pourrait également

fournir une information sur la médiation et être formé à

cette fi n. Dans tous les cas, le juge qui tente de concilier

les parties ne peut être celui qui statue sur le fond du

dossier. Il y a donc une différence avec ce qui existe

en matière de bail à ferme et en matière de contrat de

travail.

L’intervenant souscrit à la proposition du CSJ de

confi er à la troisième chambre, ce qu’il nomme le droit

pénal familial. Confi er ce contentieux à la chambre de

dessaisissement permettrait de favoriser l’efficacité car

il est clairement lié au contentieux familial.

Comme M. Senaeve, M. Pire juge que selon les cas,

l’enquête sociale et l’audition du mineur peuvent être

complémentaires. Dans un dossier qui ne présente pas

de difficultés particulières, l’enquête sociale ne présen-

tera pas tellement d’intérêt alors que pour un dossier

plus complexe, cette enquête permettra de rassembler

des éléments d’information intéressants, complémen-

taires à ceux que le juge pourra récolter dans le cadre

de l’audition du mineur.

Het lijkt logisch de bevoegdheid van de familierecht-

bank uit te breiden tot de feitelijk samenwonenden; voor

samenwonenden met kinderen wordt zulks overigens

al in uitzicht gesteld. Geschillen met betrekking tot sa-

menwonenden zelf vallen echter onder het verbintenis-

senrecht of contractenrecht. Het is niet aangewezen het

statuut van feitelijk samenwonende te verankeren via

een wetsvoorstel over de familierechtbank.

De heer Didier Pire, lector aan de Université de Liège,

stipt aan dat het hierbij niet zozeer om een bevoegd-

heidskwestie gaat, als wel om de grondregels die men

op de feitelijk samenwonenden wil doen toepassen.

De wetgever zou bijvoorbeeld kunnen beslissen dat

sommige regels die voor de wettelijk samenwonenden

of de echtparen gelden, ook voor de feitelijk samenwo-

nenden gelden zodra deze een bepaald aantal jaren

samenwonen.

De heer Pire onderstreept dat de verplichte voor-

afgaande verzoeningstaak die de vrederechter zou

worden toevertrouwd, uiteraard beperkt zal zijn: de

vrederechter zal geen  vonnissen wijzen. Alle verkla-

ringen die in zijn bijzijn worden afgelegd, blijven dan

ook vertrouwelijk, waardoor de slaagkansen van de

verzoening toenemen. De spreker wijst erop dat die

procedure vóór de hervorming van 2007 al bestond in

verband met afstamming.

In het raam van die verzoeningstaak zou de vrede-

rechter informatie kunnen verstrekken over bemidde-

ling; bovendien zou hij daartoe specifi eke opleidingen

moeten kunnen volgen. Hoe dan ook mag de rechter

die de partijen tracht te verzoenen, niet dezelfde zijn als

die welke zich over de grond van de zaak uitspreekt. Er

is dus een verschil met wat bestaat op het vlak van de

pachtwetgeving en de wetgeving inzake arbeidsover-

eenkomsten.

De spreker steunt het voorstel van de HRJ om het

zogenoemde familiestrafrecht toe te vertrouwen aan

de derde kamer. Aangezien geschillen in dat verband

verwant zijn aan familiale geschillen zou het efficiënter

zijn ze te laten behandelen door de “kamer voor uithan-

dengeving”.

Zoals professor Senaeve vindt de heer Pire dat het

maatschappelijk onderzoek en het horen van de min-

derjarige in bepaalde gevallen complementair kunnen

zijn. Bij een dossier zonder specifi eke pijnpunten zal

het maatschappelijk onderzoek weinig belang hebben,

terwijl dat onderzoek bij een meer complex dossier inte-

ressante inlichtingen kan opleveren, die een aanvulling

kunnen zijn op de informatie die de rechter zal kunnen

verzamelen bij het horen van de minderjarige.

Page 254: 0682/015 - dekamer.be

254 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Page 255: 0682/015 - dekamer.be

2550682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

IV. — AUDITIONS DU 30 MARS 2011

A. Exposé de Mme  Ann Buysse, professeur à

l'UGent, promotrice principale d’IPOS (“Interdisci-plinair Project voor de Optimalisatie van Scheidings-trajecten - onderzoek Vlaanderen”)

Un tribunal pour les familles: qu'est-ce que cela révèle

sur la vision politique de la famille?

Le débat relatif à la création d'un tribunal de la famille

accorde de l'attention à la médiation. Il est important

de réfl échir à la manière dont la justice peut agir plus

efficacement pour les familles et en faveur de celles-ci.

Il importe tout autant de discuter de ce qu'un tribunal

de la famille fait avec et pour les familles. Quel est le

message donné par une société qui crée un tribunal de

la famille? Il ressort d’études que les incertitudes, les

difficultés et les confl its sont inhérents à la vie en com-

munauté et que, tôt ou tard, toutes les familles peuvent y

être confrontées, dans une plus ou moins large mesure.

Ils apparaissent dans tous les types de familles, dans

le cadre d'un héritage, d'une adoption, d'un divorce,

de l'éducation, de confl its entre parents, entre parents

et enfants, parents et grands-parents,… Tantôt l'infor-

mation, tantôt l'aide, tantôt la médiation, la conciliation,

la négociation, l'arbitrage, ou encore la justice peuvent

aider. La création d'un tribunal de la famille a beau

suivre une logique juridique et judiciaire, elle est beau-

coup moins logique dans une perspective centrale de

service aux familles. Cela pose question sur la vision de

la politique des familles et sur les modes de règlement

ou de résolution des confl its. On ne peut donc réduire

la création d'un tribunal de la famille — le concept et le

fonctionnement d'une telle institution — à une simple

question organisationnelle ou à un remaniement pra-

tique, elle doit s'inscrire dans l'offre globale d'aide aux

familles. Elle concerne le règlement d'affaires familiales,

en accordant du respect et de l'attention aux relations

familiales. Cela requiert une approche pluridisciplinaire,

avec une collaboration interprofessionnelle en fonction

du contexte et de la demande. Dans le présent exposé,

nous nous concentrons donc sur la place réservée aux

modes de résolution alternatifs (comme la médiation)

et à la collaboration interprofessionnelle.

Besoin d'une médiation en matière de parcours:

promouvoir la médiation en tant que mode de résolution

équivalent, c'est informer, mais aussi faire tomber les

barrières (culturelles)

La médiation en matière familiale est (trop) peu uti-

lisée. En plaçant la médiation au même niveau que la

justice rendra par les autorités (loi du 21 février 2005

relative à la médiation), les autorités ont déjà consenti

IV. — HOORZITTINGEN VAN 30 MAART 2011

A. Uiteenzetting van mevrouw Ann Buysse, hoog-

leraar UGent, hoofdpromotor IPOS (“Interdiscipli-

nair Project voor de Optimalisatie van Scheidings-

trajecten - onderzoek Vlaanderen”)

Een rechtbank voor families: wat zegt dit over de

beleidsvisie op families?

In het debat over het oprichten van een familierecht-

bank gaat aandacht naar bemiddeling. Het is goed dat

wordt nagedacht over hoe justitie meer doelmatig en

efficiënt kan handelen voor en naar families. Het is

evenzeer noodzakelijk om de discussie te voeren wat

een familierechtbank doet met en voor families. Welke

boodschap geeft een samenleving wanneer ze recht-

banken opricht voor families? Uit onderzoek blijkt dat

onzekerheden, moeilijkheden en confl icten inherent zijn

aan samen leven en dat alle families er vroeg of laat

in meerdere of mindere mate mee te maken kunnen

krijgen. Ze komen voor in alle soorten gezinnen en

gaan over een erfenis, adoptie, scheiding, opvoeding,

confl icten tussen ouders, ouders en kinderen, ouders en

grootouders, ... Soms helpt informatie, soms ondersteu-

ning, soms bemiddeling, verzoening, onderhandeling,

arbitrage, soms rechtspraak. De oprichting van een

familierechtbank volgt dan wel de juridisch - rechterlijke

logica, het is veel minder logisch vanuit een centrale vi-

sie op dienstverlening aan families. Het roept vragen op

rond de visie van het beleid op families en manieren om

tot regelingen of oplossingen voor confl icten te komen.

De oprichting van een familierechtbank — het concept

en de werking van een dergelijke instelling — mogen

dan ook niet herleid worden tot een louter organisatori-

sche aangelegenheid of praktische herschikking, maar

moeten kaderen binnen het hele ondersteuningsaanbod

voor families. Het gaat om het regelen van familiezaken

met respect en aandacht voor familierelaties. Dit vergt

een multidisciplinaire aanpak, met interprofessionele

samenwerking in functie van de context en de vraag.

In deze tekst focussen we dan ook op de plaats van

alternatieve oplossingswegen (zoals bemiddeling) en

interprofessionele samenwerking.

Nood aan trajectbemiddeling: de promotie van be-

middeling als evenwaardige oplossingsweg betekent

informeren, maar ook het overwinnen van (culturele)

barrières

Bemiddeling in familiezaken wordt (te) weinig ge-

bruikt. Door bemiddeling naast overheidsrechtspraak

te plaatsen (bemiddelingswet van 21  februari 2005),

deed de overheid reeds terechte inspanningen, maar

Page 256: 0682/015 - dekamer.be

256 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

des efforts légitimes, mais ceux-ci n’ont pas porté à

ce jour les fruits escomptés. Le projet IPOS révèle

ainsi que 12,6  % des personnes interrogées avaient

fait appel à un médiateur au début de la procédure de

divorce. La médiation reste trop souvent méconnue et

impopulaire. Même dans la procédure de divorce pour

désunion irrémédiable, dans laquelle le juge est obligé

d’informer les intéressés sur la médiation, le recours

à la médiation reste faible. L’on peut en déduire que

l’information (venant du juge) ne suffit pas. La médiation

mérite manifestement plus d’attention qu’elle n’en reçoit

actuellement. Il est crucial, à cette fi n, de promouvoir

la médiation et d’opérer un changement de mentalités.

Ces objectifs sont intimement liés à l’éducation et au

sens civique et ils peuvent avoir leur place dans l’ensei-

gnement, mais aussi dans une vision politique des

familles et des modes de résolution (cf. la question de

savoir ce que révèle d'une société le fait qu'elle crée un

tribunal de la famille). C'est là la situation souhaitable

et cette mission incombe aux pouvoirs publics. Il n'est

pas suffisant de confi er la diffusion de la culture de la

médiation exclusivement à l'ensemble des acteurs du

monde judiciaire.

La proposition de loi portant création d'un tribunal de

la famille et de la jeunesse prévoit l'obligation, pour les

parties, de s'informer, avant l'audience d'introduction,

auprès d'un médiateur agréé. Ce serait le cas d'une

partie très importante des contentieux familiaux. Il res-

sort des auditions organisées à ce jour que l'opportunité

de ce mode de promotion de la médiation en matière

familiale ne fait pas l'unanimité. Outre les remarques

concernant l'exécution pratique (coût, sanctions,…), il

a été observé que la promotion ne doit pas se limiter à

une simple information. D'aucuns avancent ainsi que

la proposition ne va pas assez loin et que la médiation

elle-même (conformément au modèle norvégien), ou au

moins une session de médiation devrait être obligatoire.

La question est en effet de savoir quel est le rapport

entre “rendre la justice” et la médiation et comment ce

rapport se refl ète dans un tribunal de la famille.

Mme Buysse estime qu’il faut résolument opter pour

des utilisateurs participatifs, activement informés et

décidant au maximum par eux-mêmes. Il s’impose de

permettre aux utilisateurs de décider en connaissance

de cause du parcours qui leur convient le mieux: la

voie judiciaire ou la médiation. Ce n’est pas le type de

parcours qui fait que l’on aboutit à des accords durables

— ni la médiation ni la voie judiciaire ne sont la norme

— mais bien le choix réfl échi d’un parcours déterminé.

Aussi ne suffit-il pas d’informer sans plus. Les familles

devant conclure un accord sont souvent bouleversées

sur le plan émotionnel et ne sont guère enclines à s’en-

gager sur la voie de la médiation, associant peut-être

celle-ci à la concession, à la capitulation, à la collabo-

deze werpen tot op heden niet de vruchten af die men

daarvan verwachtte. Zo leert het IPOS project dat

12,6 % van de respondenten bij de start van een echt-

scheidingsprocedure een beroep had gedaan op een

bemiddelaar. Bemiddeling is nog al te vaak onbekend

en onbemind. Ook in de EOO-procedure — waar de

rechter verplicht is te informeren over bemiddeling —

is het gebruik van bemiddeling laag. Men kan hieruit

afl eiden dat informeren (door de rechter) niet volstaat.

Bemiddeling verdient manifest meer aandacht dan het

nu krijgt. Promotie van bemiddeling en het tot stand

brengen van een mentaliteitswijziging zijn hiervoor

cruciaal. Dat heeft veel met opvoeding en burgerzin te

maken en kan een plaats krijgen in het onderwijs, maar

ook in een beleidsvisie op families en oplossingswegen

(cfr. de vraag wat het zegt over een maatschappij wan-

neer ze een rechtbank inricht voor families). Dat is de

wenselijke situatie en hier is een taak voor de overheid

weggelegd. Het vereist meer dan dat de cultuur van

bemiddeling uitgedragen wordt door het geheel van

actoren van de gerechtelijke wereld.

Het wetsvoorstel betreffende de invoering van een

familie- en jeugdrechtbank voorziet in een verplichting

voor de partijen om zich nog vóór de inleidende zitting

te laten informeren door een erkend bemiddelaar. Dit

zou het geval worden voor een zeer belangrijk deel van

het familiale contentieus. Uit de hoorzittingen tot nog toe

is gebleken dat er geen eensgezindheid bestaat over

de opportuniteit van deze manier om bemiddeling in

familiezaken te promoten. Naast opmerkingen omtrent

de praktische uitvoering (kosten, sancties, ...) wordt

opgemerkt dat promotie meer dan informatie moet zijn.

Zo wordt geopperd dat het voorstel niet ver genoeg gaat

en dat ofwel bemiddeling zelf (naar Noors model) of

minstens één bemiddelingssessie verplicht zou moeten

worden. De vraag is inderdaad hoe “recht spreken”

zich verhoudt ten aanzien van bemiddeling en hoe deze

verhouding zich weerspiegelt in een familierechtbank.

Mevrouw Buysse is van mening dat resoluut moet ge-

kozen worden voor participerende, actief geïnformeerde

en maximaal zelfbeslissende gebruikers. Gebruikers

moeten in staat worden gesteld om geïnformeerd te

beslissen welk traject voor hen het meest op maat is:

rechtspraak of bemiddeling. Niet het soort traject leidt

tot duurzame regelingen — noch bemiddeling noch

rechtspraak is de norm — wel een weloverwogen keuze

voor een bepaald traject. Daarvoor is louter informeren

niet voldoende. Families die tot een regeling moeten

komen, zitten vaak in een emotionele omwenteling en

voelen dan weinig om in bemiddeling te stappen, mis-

schien omdat ze bemiddeling associëren met toegeven,

capituleren, collaboreren, tot rede komen, ... Om be-

Page 257: 0682/015 - dekamer.be

2570682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

ration, au retour à la raison, … Pour pouvoir considérer

la médiation en tant qu’alternative équivalente à la voie

judiciaire, il s’agit de surmonter des obstacles culturels,

moraux et psychologiques. Cela requiert une approche

propre: à savoir un parcours bottom-up (médiation en

matière de parcours) nécessitant des utilisateurs parti-

cipatifs, activement informés et décidant au maximum

par eux-mêmes et la possibilité de choisir entre deux

options équivalentes, à savoir la voie judiciaire et la

médiation. C’est complémentaire au parcours top-down

existant (cf. la procédure en divorce pour cause de

désunion irrémédiable), où c’est le magistrat qui fournit

les informations au sujet de la médiation. La médiation

et la voie judiciaire sont deux parcours à part entière

existant en parallèle. Dans ces conditions, le tribunal

ne fait pas office d’accès à la médiation, mais se situe

en “deuxième ligne” à côté de la médiation en tant que

parcours indépendant. Tel est précisément l ’objectif

qu’a poursuivi le législateur en insérant la médiation

dans la partie VII du Code judiciaire.

La médiation en matière de parcours est préalable au

choix de la voie judiciaire ou de la médiation. Le service

est d’accès facile, attrayant et gratuit et s’intéresse aux

malentendus et aux conceptions à propos de la média-

tion qui sont actuellement ressentis comme un obstacle

au choix de la médiation. Les personnes reçoivent des

informations au sujet des différentes voies pouvant

aboutir à des accords (y compris d’autres options que

la voie judiciaire et la médiation, voir plus loin). En outre,

des questions sont abordées telles que ‘conclurons-

nous des accords entre nous? Ou souhaitons-nous

qu’un juge arrête un accord à notre place par la voie

d’un jugement?’ Le médiateur les aide donc à négocier

quant au parcours qu’ils suivront pour arriver à un ac-

cord tout en prenant garde aux connotations négatives

éventuelles concernant la négociation et la médiation.

C’est ce qu’on appelle la médiation en matière de

parcours, qui précède le règlement de l’affaire ou du

litige. La médiation en la matière a lieu out-of-court. Le

législateur a choisi d’organiser la médiation en dehors

du tribunal, en se basant notamment sur des études

internationales, qui montrent que la médiation organisée

au sein du tribunal prête à confusion et aboutit à de

moins bons résultats.

Les médiateurs en matière de parcours sont des

médiateurs spécifi quement formés qui facilitent le choix

des utilisateurs parmi des parcours à part entière. Le point

d’information est conçu de telle sorte qu’il ne devienne

pas un endroit où un expert effectue un choix à la place

des personnes. Le point d’information est indépendant

de la médiation et du tribunal. La médiation en matière

de parcours demande des compétences spécifi ques et

une sensibilité pour les barrières culturelles, morales et

psychologiques. Il ressort de ce qui précède qu’étant

middeling als evenwaardig alternatief naast rechtspraak

te kunnen plaatsen, moeten culturele, morele en psy-

chologische barrières overwonnen worden. Dat vraagt

een eigen aanpak: met name een bottom-up traject

(trajectbemiddeling) dat werkt met participerende, actief

geïnformeerde en maximaal zelfbeslissende gebruikers

en met een evenwaardige keuze tussen rechtspraak en

bemiddeling. Dit is complementair aan het bestaand

top-down traject (cfr. EOO-procedure), dat werkt met de

magistraat als informatieverstrekker over bemiddeling.

Bemiddeling en rechtspraak zijn twee volwaardige tra-

jecten die naast elkaar bestaan. De rechtbank fungeert

dan niet als een toegangspoort tot bemiddeling, maar

situeert zich op de “tweede lijn” naast bemiddeling als

zelfstandig traject. Dat is precies wat de wetgever be-

oogde met de introductie van bemiddeling in deel VII

van het Gerechtelijk Wetboek.

Trajectbemiddeling gebeurt voorafgaand aan de

keuze voor rechtspraak of voor bemiddeling. Deze

dienstverlening is laagdrempelig, aantrekkelijk en gratis

en gaat in op misverstanden en opvattingen over be-

middeling die nu als barrière worden ervaren om voor

bemiddeling te kiezen. Mensen krijgen informatie over

de verschillende trajecten die tot regelingen kunnen

leiden (ook andere dan rechtspraak en bemiddeling, zie

verder). Bovendien komen vragen aan bod zoals ‘zul-

len wij met elkaar regelingen treffen? Of willen we dat

een rechter met een vonnis in onze plaats een regeling

beslist.’ De bemiddelaar helpt hen dus onderhandelen

over het traject dat zij zullen volgen om tot een regeling

te komen en is hierbij beducht voor mogelijke negatieve

connotaties rond onderhandelen en bemiddelen. Dit

wordt trajectbemiddeling genoemd, wat voorafgaat

aan het uitwerken van de regeling van de zaken of het

geschil. De bemiddeling over de zaken zelf gebeurt

out-of-court. De wetgever heeft ervoor gekozen om

bemiddeling buiten de rechtbank te organiseren, wat

onder meer gebaseerd is op internationaal onderzoek

dat aantoont dat bemiddeling in de rechtbank voor

verwarring zorgt en minder goede resultaten oplevert.

Trajectbemiddelaars zijn specifi ek opgeleide bemid-

delaars die faciliteren dat gebruikers kiezen uit volwaar-

dige trajecten. Het infopunt wordt zo uitgebouwd dat het

geen plek wordt waar een deskundige in plaats van de

mensen een keuze maakt. Het infopunt staat los van

de bemiddeling en van de rechtbank. Trajectbemidde-

ling vraagt specifi eke competenties en gevoeligheid

voor culturele, morele en psychologische barrières. Uit

het voorgaande volgt dat, gezien trajectbemiddelaars

neutraal zijn ten aanzien van het verder te volgen traject,

Page 258: 0682/015 - dekamer.be

258 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

donné que les médiateurs en matière de parcours sont

neutres vis-à-vis du parcours à suivre, il ne peut s’agir

de magistrats. Cette proposition présente une série

d’avantages pour les utilisateurs et les acteurs. La juris-

prudence et la médiation sont sur un pied d’égalité et la

“médiation en matière de parcours” devient une étape

préalable, de telle sorte que les familles en instance de

divorce puissent décider quel parcours elles suivront en

toute connaissance de cause. Cela permet de réduire

au maximum le risque d’un passage d’un parcours à

un autre. Un tel passage risque en effet de donner lieu

à des retards, à une escalade inutile du confl it, à une

augmentation de la difficulté et du coût du parcours ainsi

qu’à un manque de clarté sur les différences entre les

solutions. Au niveau international (et cette conception

est également bien ancrée dans la loi belge relative à

la médiation), il est souligné que le caractère volontaire

et la volonté de prendre soi-même ses responsabilités

sont deux conditions absolues pour que la médiation

fonctionne. Aider les personnes à prendre la décision de

faire un choix bien réfl échi avant le début de leur parcours

permet à ces personnes de rester “propriétaires” de leur

parcours, de le diriger elles-mêmes.

Le fait de confi er la médiation en matière de parcours

à des médiateurs évite de compliquer inutilement le

travail d’autres experts. Le concept et le fonctionnement

de cette réforme ne peuvent en effet être réduits à une

pure question d’organisation. Ils doivent reposer sur

une vision — consistant à promouvoir la recherche de

solutions aux confl its — dans le respect du libre choix

des utilisateurs, de l’expertise des acteurs et du principe

de subsidiarité de l’autorité. Ainsi, les juges ne seront

plus poussés dans une position où ils sont les seuls à

devoir veiller au renvoi.

L’organisation de la médiation en matière de parcours

et le devoir d’information y afférent demandent une

approche multidisciplinaire assortie d’une coopération

interprofessionnelle en fonction du contexte et de la

demande. Cela clarifi e les choses pour les utilisateurs et

les acteurs. En effet, si les parcours coexistent sur un pied

d’équivalence, la justice pourra être justice et la média-

tion, médiation. En outre, il est essentiel que les juges

continuent à réorienter les personnes qui s’adressent à

eux sans avoir été informées au préalable des alterna-

tives, et que l’on recherche des manières de rendre cette

réorientation plus efficace. En la matière également, la

médiation demande des compétences spécifi ques. Une

telle approche multidisciplinaire est une approche qui

favorise au maximum la participation des utilisateurs et

qui stimule la qualité et le développement de chaque

expertise. On contribue ainsi à une justice humaine et

efficace — c’est là le défi à relever — mais surtout à des

solutions durables en matière familiale et à l’amélioration

des relations familiales. C’est là la mission à poursuivre.

het geen magistraten kunnen zijn. Dit voorstel heeft

een aantal voordelen voor gebruikers en actoren. Recht-

spraak en bemiddeling staan evenwaardig naast elkaar

en “trajectbemiddeling” wordt ingebouwd als een voor-

afgaande stap, zodat families in scheiding geïnformeerd

kunnen beslissen welk traject ze zullen volgen. Hierdoor

wordt de kans op de noodzaak van een overstap van

het ene traject naar het andere, zo klein mogelijk. Een

dergelijke overstap brengt immers mogelijks vertraging

met zich mee, evenals onnodige escalatie van het con-

fl ict, een moeilijker en duurder traject en onduidelijkheid

over de verschillen tussen de oplossingswegen. Inter-

nationaal (en dit zit ook goed verankerd in de Belgische

bemiddelingswet) wordt benadrukt dat vrijwilligheid

en bereidheid om zelf verantwoordelijkheid te nemen,

twee absolute voorwaarden zijn die er voor zorgen dat

bemiddeling ook werkt. Mensen helpen beslissen om

een weloverwogen keuze te maken nog voor de start

van hun traject zorgt er voor dat ze “eigenaar” kunnen

blijven van hun weg. Dat ze zelf sturen.

Het toevertrouwen van trajectbemiddeling aan bemid-

delaars vermijdt het onnodig bemoeilijken van het werk

van andere deskundigen. Het concept en de werking

van deze hervorming mag immers niet herleid worden

tot een louter organisatorische aangelegenheid. Het

moet gestoeld zijn op een visie — het bevorderen van

oplossingen voor confl icten — met respect voor de vrije

keuze van gebruikers, de deskundigheid van actoren en

het subsidiariteitsprincipe van de overheid. Zo worden

rechters niet langer in de positie geduwd dat zij de enige

zijn die moeten zorgen voor de doorverwijzing.

De organisatie van trajectbemiddeling en de daarbij

horende informatieplicht vragen om een multidiscipli-

naire aanpak met interprofessionele samenwerking in

functie van de context en de vraag. Dat schept duidelijk-

heid voor gebruikers en voor actoren. Want als trajecten

evenwaardig naast elkaar bestaan dan kan rechtspraak,

rechtspraak zijn en bemiddeling, bemiddeling. Daar-

naast blijft het belangrijk dat rechters mensen die bij

hen terechtkomen zonder dat ze vooraf geïnformeerd

werden over de alternatieven, blijven doorverwijzen en

dat wordt gezocht naar manieren om deze doorver-

wijzing efficiënter te laten verlopen. Ook dan vraagt

bemiddeling specifi eke competenties. Een dergelijke

multidisciplinaire aanpak is er één die maximaal de

participatie van gebruikers promoot én de kwaliteit en

groei van elke deskundigheid stimuleert. Op die manier

wordt bijgedragen aan een humane en doelmatige justi-

tie — dat is de uitdaging — maar vooral aan duurzame

oplossingen voor familiezaken en het bevorderen van

familierelaties. Dat is de missie.

Page 259: 0682/015 - dekamer.be

2590682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Accorder une importance égale aux autres solu-

tions et à la coopération interprofessionnelle

La proposition de loi portant création d’un tribunal

de la famille et de la jeunesse ne parle pas d’autres

voies de solution. Pourtant, en cas de difficultés, des

informations, un soutien, une aide, ... peuvent souvent

être utiles aux familles. La proposition ne parle pas non

plus d’une autre expertise que l’expertise juridique et

la médiation. Il s’agit pourtant de régler des affaires

familiales et donc aussi des relations familiales (dans

le respect de celles-ci et en leur consacrant l’attention

nécessaire). La coopération interprofessionnelle est

cruciale. Les médiateurs et les avocats des jeunes et

des enfants ont acquis des compétences précieuses,

mais la formation psychologique supplémentaire qu’ils

ont suivie ne fait pas d’eux des psychologues cliniciens,

des assistants sociaux ou des dispensateurs d’aide.

Si le tribunal de la famille souhaite être un lieu offrant

un service de haute qualité, les utilisateurs devraient

également être informés de l’existence de ces voies de

solution de manière participative et active et prendre le

plus possible eux-mêmes leurs décisions en la matière.

À cet égard également se posent dès lors les questions

de la place que doivent occuper ces parcours au sein

du tribunal de la famille et du type de relation qui doit

exister entre l’aide et le tribunal de la famille.

B. Exposé de Mme Barbara Gayse, représentante

de la Commission fédérale de médiation

Eu égard aux compétences de la Commission fédé-

rale de médiation (ci-après CFM), Mme Barbara Gayse

souhaite limiter son exposé aux volets médiation et

conciliation des propositions à l’examen.

Création d’un tribunal de la famille et de la jeu-

nesse

La CFM se réjouit de la création d’un tribunal de la

famille et de la jeunesse (en tant que section du tribu-

nal de première instance). La création de ce tribunal

répond à une demande formulée depuis des années

par les acteurs de terrain et assure une transparence et

une clarté accrues au justiciable. La CFM est ravie de

constater que la diffusion de la culture de la médiation

soit une priorité au sein du tribunal de la famille et de

Een evenwaardige plaats voor andere oplossings-

wegen én interprofessionele samenwerking

In het wetsvoorstel betreffende de invoering van een

familie- en jeugdrechtbank wordt niet gesproken over

andere oplossingswegen. Nochtans zijn families bij

moeilijkheden vaak gebaat met informatie, ondersteu-

ning, hulpverlening, ... Er wordt ook niet gesproken

over andere expertise dan de juridische expertise en

bemiddeling. Het gaat nochtans om het regelen van

familiezaken en dus ook (met respect en aandacht voor)

familierelaties. Interprofessionele samenwerking is

cruciaal. Bemiddelaars en jeugd- en kinderadvocaten

hebben waardevolle competenties verworven, maar de

extra psychologische scholing die ze volgden, maakt

van hen geen klinisch psychologen, welzijnswerkers

of hulpverleners. Wil de familierechtbank een plek

van “high quality service” zijn, dan geldt ook voor deze

oplossingswegen dat gebruikers participatief, actief

geïnformeerd en maximaal zelfbeslissend moeten zijn.

Ook hier stelt zich dus de vraag naar de plaats van deze

trajecten binnen de familierechtbank en welke relatie

hulpverlening en de familierechtbank moeten hebben.

B. Uiteenzetting van mevrouw Barbara Gayse,

vertegenwoordigster van de Federale Bemidde-

lingscommissie

Gelet op de bevoegdheden van de Federale Bemid-

delingscommissie (hierna FBC) wenst mevrouw Barbara

Gayse haar toelichting te beperken tot de luiken bemid-

deling en verzoening in de voorliggende voorstellen.

Oprichting van een familie- en jeugdrechtbank

De FBC juicht de oprichting van een familie- en

jeugdrechtbank (als afdeling van de rechtbank van

eerste aanleg) toe. Deze oprichting komt tegemoet aan

een jarenlange vraag uit de praktijk en zorgt voor de

rechtzoekende voor meer transparantie en duidelijk-

heid. De FBC is verheugd dat binnen de familie- en

jeugdrechtbank de verspreiding van de bemiddelings-

cultuur een prioriteit is. Resultaten uit recent onderzoek

Page 260: 0682/015 - dekamer.be

260 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

la jeunesse. Les résultats d’études récentes (IPOS1

et SiV2) montrent malheureusement qu’en dépit de

campagnes de promotion d’envergure, la médiation est

encore trop méconnue et qu’il n’y est guère recouru.

La CFM est dès lors demandeuse d’un soutien et d’une

stimulation de l’usage de la médiation.

La CFM n’est actuellement pas favorable à la pro-

position extrême du Gezinsbond, à savoir d’obliger les

parties à entamer une médiation, comme cela se fait en

Norvège. Bien que les modèles de médiation obligatoire

soient acceptés à l’étranger et rencontrent un certain

succès, la CFM considère qu’à l’heure actuelle, les

parties en confl it considéreraient plutôt cette obligation

comme une entrave à leur droit à “l’accès à la justice”

et à la possibilité de soumettre leur cause au juge. La

CFM soutient en revanche, comme solution intermé-

diaire, la piste qui consiste à informer obligatoirement

les personnes, pour autant que cela ne devienne pas

une pure formalité et, en outre, que cela n’entraîne pas

de coûts supplémentaires pour les parties. LA CFM

partage le point de vue des répondants précédents, à

savoir que cette séance d’information doit être gratuite

pour les parties, pour qu’elle contribue réellement à la

promotion de la médiation et à l’usage de celle-ci.

L’idéal serait que les parties en confl it puissent assis-

ter au minimum à une séance auprès d’un médiateur

agréé où il pourrait être établi si la médiation est possible

dans le litige qui les oppose. La Commission fédérale

de médiation (CFM) est cependant consciente que cette

option n’est envisageable que si la médiation est une

priorité politique et si des moyens fi nanciers suffisants

peuvent être prévus à cet effet.

Compte tenu de l’impact fi nancier des considérations

formulées plus haut, la CFM estime qu’il est plus réaliste

de prévoir, plutôt qu’une information individuelle, une

séance d’information multidisciplinaire collective au

niveau provincial, la CFM pouvant se charger du scé-

nario de ces séances d’information. Cela entraînerait

un allègement des implications fi nancières pour l’État

et permettrait d’organiser une information de meilleure

qualité et un mode de délivrance d’attestations struc-

turé. De telles séances d’information multidisciplinaires

provinciales ont déjà été organisées en Flandre par le

1 IPOS est l ’acronyme de “Interdisciplinair Project voor de

Optimalisatie van Scheidingstrajecten”.

Vous trouverez un complément d ’ informations sur www.

scheidingsonderzoek.be, rubrique onderzoeksresultaten, fact

sheet 4.2 Vous trouverez un complément d’informations sur le Project SiV,

“Scheiding in Vlaanderen” sur www.scheidinginvlaanderen.be.

Les résultats ont été présentés le 25 février 2011 lors d’un congrès

organisé à Anvers.

(IPOS1en SiV2) tonen jammer genoeg aan dat ondanks

grootschalige promotiecampagnes bemiddeling nog te

weinig bekend is én er te weinig beroep wordt opgedaan.

De FBC is dan ook vragende partij om het gebruik van

bemiddeling te ondersteunen en te stimuleren.

De FBC is op vandaag geen voorstander om zo ver

te gaan als het voorstel van de Gezinsbond en effectief

naar Noors model de partijen te verplichten een bemid-

deling op te starten. Hoewel in het buitenland modellen

van verplichte bemiddelingen aanvaard zijn en tevens

succesvol zijn, is de FBC van mening dat op vandaag

de partijen in confl ict dit eerder als een belemmering

en beknotting zouden zien van hun recht “op toegang

tot de rechter” en de mogelijkheid om hun zaak voor te

leggen aan deze rechter. Daarentegen ondersteunt de

FBC wel als tussenoplossing de piste om de personen

verplicht te informeren, op voorwaarde dat dit geen

loutere formaliteit wordt en bovendien geen extra kosten

voor de partijen met zich meebrengt. De FBC deelt de

mening van de eerdere respondenten dat deze informa-

tiesessie gratis dient te zijn voor de partijen, opdat het

echt zou bijdragen tot de promotie van bemiddeling en

het gebruik ervan.

Ideaal zou zijn dat partijen in confl ict minstens één

sessie zouden kunnen bijwonen bij een erkend bemid-

delaar waar kan nagegaan worden of bemiddeling in

hun geschil mogelijk is. De FBC is zich evenwel bewust

van het feit dat een dergelijke optie slechts haalbaar is

als bemiddeling een prioriteit is binnen het beleid en

er tevens voldoende fi nanciële middelen voor kunnen

worden vrijgemaakt.

Gezien de fi nanciële impact van het voorgaande,

lijkt het de FBC meer haalbaar om in plaats van een

individuele toelichting, te voorzien in een collectieve mul-

tidisciplinaire informatiesessies op provinciaal niveau,

waarbij de FBC kan instaan voor het draaiboek van

deze informatiesessies. Hierdoor worden de fi nanciële

implicaties voor de Staat minder zwaar en kan een meer

kwalitatieve informatie en gestructureerde afl evering

van attesten georganiseerd worden. Dergelijke multi-

disciplinaire provinciale informatiesessies werden in

het verleden in Vlaanderen reeds georganiseerd door

1 IPOS is een “Interdisciplinair Project voor de Optimalisatie van

Scheidingstrajecten”.

Meer informatie is terug te vinden via www.scheidingsonderzoek.

be, rubriek onderzoeksresultaten, fact sheet 4.

2 Meer informatie over het Project SiV, “Scheiding in Vlaanderen” is

terug te vinden via www.scheidinginvlaanderen.be. De resultaten

werden op 25  februari 2011 voorgesteld op een congres te

Antwerpen.

Page 261: 0682/015 - dekamer.be

2610682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

passé, par les “Fora van bemiddelaars”3, au niveau

local, et par les “Huizen van bemiddeling”4, avec ou sans

ancrage effectif au niveau provincial et le soutien du

département du Bien-être (par exemple au Limbourg).

Toutefois, il faudrait pouvoir proposer aux personnes

qui sont encore intéressées par une médiation après

une séance d’information collective, au minimum, une

séance (partiellement ou entièrement) gratuite auprès

d’un médiateur agréé.

La CFM comprend que les séances d’information

collectives et l’adjonction de dépliants sur la médiation

n’ont qu’une utilité restreinte et ne donnent que des

résultats limités. Cependant, tant que la médiation reste

méconnue, la CFM juge néanmoins utile d’envoyer

obligatoirement toutes les personnes concernées à une

telle séance. Seules les personnes qui savent effective-

ment en quoi la médiation consiste et qui y renoncent

délibérément devraient en être exclues afi n que celle-ci

ne soit pas contreproductive.

La CFM soutient le principe d’une comparution per-

sonnelle, assorti des exceptions prévues. La CFM est

convaincue que les parties en confl it souhaitent faire

connaître leur opinion au juge et qu’une grande majo-

rité d’entre elles ne considéreront pas qu’il s’agit d’une

démarche ennuyeuse et inutile, mais bien d’une chance,

d’une opportunité. Cette comparution offre également

au juge la possibilité d’évoquer la médiation et de se

rendre véritablement compte des souhaits des parties

et des informations dont elles disposent en la matière.

La CFM n’est pas favorable à l’instauration d’une

amende pour les parties qui négligent, sans raison, de

produire une attestation (article 1253ter/1, proposé).

Elle estime qu’il serait plus judicieux d’en tenir compte

dans le calcul des frais judiciaires. Bien qu’elle ne soit

de manière générale pas favorable aux sanctions, la

CFM considère qu’une sanction est nécessaire pour

que cette obligation ne reste pas lettre morte.

La CFM estime que l’obligation d’information consti-

tue un pas dans la bonne direction, mais elle souhaite

que cette obligation s’inscrive dans une politique plus

large visant à stimuler la résolution amiable des confl its

3 Le Forum bemiddeling est un réseau d’expertise qui s’étend

à toute la Flandre. Il est constitué de forums locaux à Courtrai,

Gand, Bruges, Louvain, dans le Westhoek, à Anvers et à

Bruxelles. Ces forums réunissent des médiateurs d’horizons

différents: psychologues, juristes, thérapeutes, notaires, avocats,

travailleurs sociaux et économistes. Pour en savoir plus: www.

forumbemiddeling.be.4 Les Huizen van bemiddeling ont été créées à l’initiative des

notaires flamands. Il y avait des maisons de la médiation

à Anvers, Bruges, Gand, Hasselt et Louvain. Une séance

d’information sur la teneur de la médiation, son déroulement, son

coût et le rôle des médiateurs agréés avait lieu chaque premier

jeudi du mois à 19h (sauf en juillet et en août).

de lokale “Fora van bemiddelaars”3 en de “Huizen van

bemiddeling”4, al dan niet effectief provinciaal verankerd

en ondersteund vanuit het departement Welzijn (bv.

Limburg). Aan personen die na de collectieve informa-

tiesessie verder interesse hebben in bemiddeling, zou

echter wel minimaal één sessie bij een erkend bemidde-

laar (volledig of gedeeltelijk) gratis aangeboden moeten

kunnen worden.

De FBC beseft dat het informeren door collectieve

informatiesessies, net als het toevoegen van folders

over bemiddeling, slechts een beperkt nut en resultaat

opleveren. Maar zolang bemiddeling nog te onbekend is,

lijkt het de FBC toch nuttig om iedere persoon verplicht

naar een dergelijke sessie te sturen. Enkel personen die

effectief op de hoogte zijn van wat bemiddeling is en er

bewust niet voor kiezen zouden eruit moeten gefi lterd

worden zodat dit niet contraproductief werkt.

Het principe van een persoonlijke verschijning, met

de voorziene uitzonderingen wordt ondersteund door de

FBC. De FBC is ervan overtuigd dat de partijen in confl ict

graag hun mening aan de rechter willen meedelen en

dat door de overgrote meerderheid van hen dit niet als

vervelend en onnuttig zal gezien worden, maar eerder

als een kans, een opportuniteit. Dit biedt ook voor de

rechter de mogelijkheid om bemiddeling ter sprake te

brengen en effectief te toetsen aan de wensen en kennis

van de partijen ter zake.

De FBC is geen voorstander om conform het voorge-

stelde artikel 1253ter/1 partijen die zonder reden geen

attest voorleggen een geldboete op te leggen. Een

eventuele omrekening bij de gerechtskosten is volgens

de FBC een gepastere sanctie. Hoewel de FBC op zich

geen aanstander is van enige sanctie, is ze van mening

dat een sanctie nodig is opdat deze verplichting niet

zonder gevolg zou blijven.

De FBC vindt de piste van verplicht informeren een

stap in de goede richting, maar is vragende partij om dit

tevens te kaderen in een breder beleid dat gericht is op

het stimuleren van de minnelijke oplossing van confl icten

3 Het Forum bemiddeling is een expertisenetwerk verspreid over

Vlaanderen. Het bestaat uit lokale fora in Kortrijk, Gent, Brugge,

Leuven, de Westhoek, Antwerpen en Brussel. Bemiddelaars

met verschillende achtergronden zoals psychologen, juristen,

therapeuten, notar issen, advocaten, welzi jnswerkers,

maatschappelijk werkers, economen komen samen in deze

Fora. Meer informatie via www.forumbemiddeling.be.4 De Huizen van bemiddeling waren een initiatief van de Vlaamse

notarissen. Er waren Huizen van Bemiddeling te Antwerpen,

Brugge, Gent, Hasselt en Leuven. Elke eerste donderdag van de

maand (behoudens juli en augustus) werd om 19u een infosessie

voorzien over wat bemiddeling is, hoe het verloopt, de kostprijs

en de rol van de erkende bemiddelaars.

Page 262: 0682/015 - dekamer.be

262 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

et dans le cadre de laquelle les différents acteurs

judiciaires seront associés au sein d’un partenariat et

bénéfi cieront d’une formation dans ce domaine.

La CFM tient à offrir son aide en la matière, dès que

cela s’avérera possible et nécessaire.

Dans le cadre du débat actuel, la CFM suggère par

ailleurs d’opérer une réforme plus approfondie visant

à orienter les dossiers de façon structurée (par le biais

d’une sélection) vers la médiation ou vers une autre

solution amiable.

Cette sélection pourrait être effectuée au sein du

tribunal, par un fonctionnaire spécifi que (qu’il serait

préférable de ne pas appeler “juge”, pour éviter toute

confusion, ainsi qu’il est précisé au point 2 ci-après) spé-

cialement formé à cet effet (par exemple selon le modèle

néerlandais “de methodiek van de confl ictdiagnose”).

Grâce à cette technique, ce fonctionnaire peut, dès

l’entame de la procédure (à la porte de la justice) —

écouter les besoins et souhaits des parties et donner

des informations sur les manières de résoudre leur

confl it à l’amiable — vérifi er si les parties sont ouvertes

à l’idée d’une médiation ou d’une autre forme de “al-

ternative dispute resolution” (ADR). Si tel est le cas, ce

fonctionnaire peut, selon l’affaire, tenter de concilier les

parties ou désigner un médiateur externe. Les collabo-

rateurs de ce fonctionnaire peuvent alors continuer à

accompagner et à suivre les parties. Aux Pays-Bas, ce

soutien de la médiation et de la conciliation (“mediation”

et “schikking” dans leur terminologie) s’est avéré une

grande réussite. Le temps supplémentaire consacré

par le fonctionnaire et ses collaborateurs à ce soutien

et renvoi est également compensé aux Pays-Bas par le

fait que les affaires peuvent être plus rapidement omises

du rôle et que la rédaction des jugements / arrêts prend

moins de temps.

Une autre option est de confi er cette tâche à un nou-

vel organe à créer en dehors du tribunal, qui, outre ce

diagnostic de confl it opposant des parties qui ont déjà

saisi la justice, aide également les personnes qui n’ont

pas encore fait la démarche d’introduire une action

devant le juge. Cet organe peut les aider à choisir et

les renvoyer vers les canaux et acteurs idoines de la

justice. De cette manière, ce nouvel organe offre, grâce

à son diagnostic de confl it approfondi, où l’écoute des

parties est centrale (leurs souhaits et besoins), un rôle

complémentaire à l’aide juridique de première ligne

— qui existe déjà — pour les personnes en confl it et il

remplit également un rôle spécifi que en matière d’ADR/

médiation.

en waarbij alle actoren van justitie in een partnerschap

worden betrokken en daartoe worden opgeleid.

De FBC wenst daar waar nodig en mogelijk haar hulp

aan te bieden om daaraan mee te werken.

De FBC wenst in kader van deze bespreking tevens

een suggestie voor te leggen voor een grondigere her-

vorming waarbij op een gestructureerde wijze (aan de

hand van een selectie) dossiers doorverwezen worden

naar bemiddeling of een andere minnelijke oplossing.

Deze selectie kan ofwel gebeuren binnen de recht-

bank door middel van een specifi eke functionaris (liefst

niet “rechter” genoemd, wegens de mogelijke verwarring

die daardoor kan ontstaan zoals hierna uiteengezet

onder punt 2 en die daartoe speciaal wordt opgeleid

(bv. naar Nederlands model “de methodiek van de

confl ictdiagnose”).

Deze functionaris kan door deze techniek reeds in

het begin van de procedure (aan de poort van justitie)

—door te luisteren naar de noden en wensen van de

partijen en informatie geven over de minnelijke manieren

om hun confl ict op te lossen — nagaan of de partijen

voor bemiddeling of een ander vorm van “alternative dis-

pute resolution” (ADR) openstaan. Indien dit het geval

is, kan afhankelijk van de zaak, geprobeerd worden de

partijen te verzoenen of een externe bemiddelaar aan te

stellen. De medewerkers van deze functionaris kunnen

dan de partijen verder begeleiden en verder opvolgen.

In Nederland is deze ondersteuning van bemiddeling en

verzoening (in hun terminologie “mediation” en “schik-

king” ) bijzonder succesvol gebleken. De extra tijd die de

functionaris en zijn medewerkers steken in deze onder-

steuning en doorverwijzing wordt in Nederland tevens

opgevangen doordat de zaken sneller kunnen geschrapt

worden van de rol en er minder tijd dient uitgetrokken

te worden voor het schrijven van vonnissen/arresten.

Een andere optie is om deze taak toe te vertrouwen

aan een nieuw op te richten orgaan buiten de rechtbank,

die naast deze confl ictdiagnose van partijen die reeds

een zaak aanhangig maakten bij de rechter, eveneens

de mensen helpt die nog niet de stap hebben gezet om

een vordering voor de rechter in te leiden. Dit orgaan kan

hen ondersteunen in hun keuze en doorverwijzen naar

de geëigende kanalen en actoren van justitie. Op deze

manier biedt dit nieuwe orgaan door hun doorgedreven

confl ictdiagnose, waarbij luisteren naar de partijen

centraal staat (hun wensen en hun noden) een aanvul-

lende rol op de reeds bestaande eerstelijnsbijstand voor

personen in confl ict en vervult het tevens een specifi eke

rol op het vlak van ADR/bemiddeling.

Page 263: 0682/015 - dekamer.be

2630682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Modification du Code judiciaire en ce qui

concerne un règlement alternatif des litiges

Outre son rôle de juge évaluateur (disposer), le juge

exerce également le rôle de juge conciliateur (concilier).

Cette proposition vise à offrir aux juges de plus larges

possibilités de concilier et elle prévoit également en

faveur des juges une formation sur mesure abordant

les techniques de médiation.

La CFM soutient le règlement amiable des confl its en

général, mais met en garde contre le fait qu’il peut prêter

à confusion chez les parties, qui, souvent, ne verront

plus clairement quel rôle le juge va assumer (une confu-

sion encore renforcée par le fait que ces conciliations ont

lieu dans l’enceinte du tribunal) et qui se poseront des

questions quant à “l’indépendance” et à “l’impartialité”

du juge-médiateur. Cela n’enlève toutefois rien au fait

que le juge doit encore assumer son rôle de renvoi à la

médiation proprement dite et que dans certaines affaires

il est parfaitement opportun de renvoyer à un médiateur

externe qui a reçu une formation.

Dans cette optique, le juge devrait être préparé à cette

tâche par le biais de formations sur mesure spécifi ques.

La CFM se réjouit que l’IFJ (Institut de formation judi-

ciaire) ait également conscience de ces autres rôles et

qu’il ait l’intention d’élaborer des formations spécifi ques.

C. Exposé de Mmes Tessa Smekens et Vicky

Maes, CAW Delta.

Mme Tessa Smekens, représentante de CAW Delta

et Médiatrice agréée en matière familiale, souligne

que CAW Delta est active dans la périphérie ouest de

Bruxelles jusque dans la région de Hal.

En Flandre, chaque Centrum Algemeen Welzijnswerk

offre une aide psychosociale à toute personne, en par-

ticulier aux plus vulnérables. Chaque CAW concrétise

son offre de services selon les moyens disponibles et

en fonction de la région.

La médiation requiert une combinaison de compé-

tences psychosociales et juridiques.

Au CAW-Delta, cette combinaison est garantie par le

fonctionnement en tandem de Mme Vicky Maes, en qua-

lité de thérapeute, et de l’oratrice, en qualité de juriste.

Personnellement, Mme Smekens estime que pour

un médiateur, c’est à la fois une mission difficile et

un défi passionnant que de combiner les deux angles

d’approche avec la même expertise. Grâce à la for-

Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek in ver-

band met een alternatieve regeling van geschillen

Naast de rol van de rechter-beoordelaar (beschikken)

rust op de rechter deze van de rechter-verzoener (schik-

ken). Dit voorstel wenst aan de rechters een ruimere

mogelijkheid te bieden om te verzoenen en voorziet voor

de rechters tevens in een opleiding op maat waarin de

bemiddelingstechnieken aan bod komen.

De FBC ondersteunt de minnelijke afhandeling van

confl icten in het algemeen, maar waarschuwt voor het

feit dat dit voor de partijen tot verwarring kan leiden.

Voor hen zal het vaak niet meer duidelijk zijn welke rol

de rechter op zich zal nemen (vaak nog versterkt door

het feit dat deze verzoeningen plaatsvinden binnen de

rechtbank) en zal bij hen vragen doen rijzen over de

“onafhankelijkheid” en “onpartijdigheid” van de rechter-

bemiddelaar. Dit neemt evenwel niet weg dat de rechter

nog zijn rol van rechter-doorverwijzer naar bemiddeling

zelf op zich dient te nemen en in sommige zaken het bij

uitstek aangewezen is om te verwijzen naar een externe

opgeleide bemiddelaar.

De rechter zou daartoe via specifi eke opleidingen op

maat moeten worden voor opgeleid. De FBC is verheugd

dat het IGO (Instituut voor gerechtelijke opleiding) zich

van deze andere rollen eveneens bewust is en van plan

is om specifi eke opleidingen uit te werken.

C. Uiteenzetting door de dames Tessa Smekens

en Vicky Maes, CAW Delta.

Mevrouw Tessa Smekens, vertegenwoordigster van

CAW Delta en erkend Bemiddelaar in Familiezaken,

onderstreept dat CAW Delta actief is in de westrand

rond Brussel tot in de regio Halle.

Elk Centrum Algemeen Welzijnwerk in Vlaanderen

biedt psychosociale hulp aan elke persoon en met bij-

zondere aandacht voor de meest kwetsbaren. Elk CAW

concretiseert verder haar aanbod met de beschikbare

middelen en afgestemd op de regio.

Bemiddeling vereist een combinatie van psychoso-

ciale en juridische bekwaamheden.

Op CAW-Delta wordt dit gewaarborgd door de tan-

demwerking tussen mevrouw Vicky Maes als therapeut

en de spreekster als jurist.

Persoonlijk vindt mevrouw Smekens het als bemid-

delaar een moeilijke opgave, en tevens een boeiende

uitdaging, om beide invalshoeken te vereenzelvigen

op even deskundige wijze. Door permanente vorming

Page 264: 0682/015 - dekamer.be

264 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

mation permanente et au nombre élevé de dossiers à

traiter, c’est un processus d’apprentissage progressif.

Dans le fonctionnement du CAW, les relations inter-

personnelles sont à l’avant-plan: le bien-être des deux

parties et de leurs enfants est le point de départ. Les

parties recherchent ensemble des solutions axées sur

le bien-être, qui sont concrétisées de manière juridi-

quement correcte par le médiateur. En fonction des

desiderata et des préoccupations, il peut en résulter

des conventions très détaillées.

L’encadrement du parcours de médiation consiste

à faire la connaissance des personnes, à les côtoyer

et à les accompagner dans un changement d’attitude.

On essaie d’amener les personnes à ne plus penser

en termes belliqueux, mais en termes de négociation,

la temporisation du processus décisionnel constituant

le fi l conducteur.

Les personnes subissent un processus de séparation

émotionnel, chaque ex-partenaire ayant son propre

rythme, ainsi qu’un processus de séparation juridique,

dont le rythme est encore différent.

La tâche du médiateur est de tenir compte de ces

trois rythmes différents. Le travail au sein d’un envi-

ronnement multidisciplinaire, comme un CAW, aide à

y être attentif.

Pendant la première phase du processus de sépara-

tion, les médiateurs du CAW élaboreront ainsi souvent

des dispositions limitées dans le temps.

Les médiateurs soutiennent la recherche de solutions

créatives et incitent à réfl échir aux conséquences pos-

sibles d’une solution, pour toutes les parties et aussi

pour les enfants, et à réfl échir aux solutions dans des

situations hypothétiques. À cet égard, ils fournissent des

informations détaillées sur certaines solutions.

Ils investissent aussi beaucoup de temps et d’énergie

dans l’information des personnes, de manière à ce que

celles-ci puissent élaborer elles-mêmes une solution en

connaissance de cause.

En pratique, il arrive très rarement que des accords

partiels soient conclus.

Il est difficile pour les parties de dégager une solution

sur un point dans un cadre confl ictuel et de s’accorder

sur un autre dans un cadre de conciliation.

en voldoende dossiers is het een voortschrijdend leer-

proces.

Binnen de CAW-werking staat het intermenselijke

op de voorgrond, het welzijn van de beide partijen en

van hun kinderen is het vertrekpunt. De partijen zoeken

samen naar welzijnsgerichte oplossingen die door de

bemiddelaar op juridisch correcte wijze geconcretiseerd

worden. Vanuit hun wensen en bekommernissen kan dit

leiden tot zeer gedetailleerde overeenkomsten.

Het bemiddelingstraject begeleiden wordt opgevat

als het laten kennismaken, het ervaren en het bege-

leiden van mensen naar een ander denken. Er wordt

geprobeerd om het strijddenken om te buigen naar een

onderhandelingsdenken, waarbij het temporiseren van

het beslissingsproces de rode draad is.

De mensen ondergaan een emotioneel scheidings-

proces waarbij elke ex-partner een eigen tempo heeft,

alsook, een juridisch scheidingsproces met nog een

ander tempo.

Oog hebben voor die drie verschillende tempo’s is

de taak van een bemiddelaar. Het werken binnen een

multidisciplinaire omgeving als CAW helpt daar waak-

zaam voor te zijn.

Zo zullen de bemiddelaars van het CAW in de eerste

fase van het scheidingsproces vaak een in tijd beperkte

regeling uitwerken.

De bemiddelaars ondersteunen het zoeken van

creatieve oplossingen en zetten aan tot denken over

de mogelijke gevolgen van een oplossing, voor alle

partijen en ook voor de kinderen, en tot denken over

de oplossingen binnen hypothetische situaties. Ze bie-

den daarbij gedetailleerde achtergrondinformatie over

bepaalde oplossingen.

Ze investeren ook veel tijd en energie in het infor-

meren van mensen, zodat ze weloverwogen zelf een

oplossing kunnen bedenken.

Gedeeltelijke akkoorden worden in de praktijk zeer

zelden gemaakt.

Het lijkt moeilijk voor partijen om in een strijdkader

een oplossing te verkrijgen voor een geschilpunt en in

een verzoenend kader een oplossing voor een ander

geschilpunt.

Page 265: 0682/015 - dekamer.be

2650682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Les désignations opérées en matière de médiation

judiciaire sont en général nominatives.

Mme Smeekens déplore que le cadre légal actuel

ne précise pas clairement si une organisation peut être

désignée à cet égard. Ainsi, la possibilité de nommer en

particulier le CAW, qui désignerait à son tour le média-

teur, pourrait offrir un double avantage.

Elle permettrait tout d’abord de choisir le médiateur

en fonction de sa charge de travail et de son expertise.

Elle permettrait ensuite d’offrir une aide plus per-

sonnalisée. (Dans certains cas, il importe de rétablir

les contacts entre le parent et l’enfant et de leur offrir

une guidance avant de pouvoir aborder la question des

modalités d’hébergement des enfants dans le cadre

d’une médiation).

La proposition de loi à l’examen maintient le délai

maximum de 3 mois prévu en ce qui concerne la mission

initiale du médiateur.

Dans le cadre de la législation actuelle, le juge a

la possibilité de prolonger le délai si aucun accord

complet n’est dégagé, et à condition que les parties y

consentent.

L’oratrice espère en tout état de cause que cette

disposition relative à la prolongation sera maintenue et

que sa portée sera précisée. La prolongation devrait

pouvoir être demandée aisément et sans engager trop

de frais, éventuellement par courrier ordinaire.

Mme Smeekens estime que le renvoi par le juge

n’intervient souvent qu’à l’issue d’une longue bataille

de procédure et que l ’on recourt à la médiation en

dernier ressort. Si les parties consentent ou une partie

consent au renvoi à l’initiative du juge, les médiateurs

accorderont souvent encore davantage d’attention au

caractère volontaire de la médiation.

Il se peut en effet qu’une partie estime plus judicieux

de s’adresser malgré tout au médiateur dans le cadre

de la bataille de procédure.

Cela peut même devenir la phase préliminaire, en

particulier la médiation en matière de parcours et la

préparation des personnes à la médiation, une phase

nécessaire et intense.

La médiation en matière de parcours vise à examiner

la médiation en tant que mode de résolution de confl it,

en plus des voies alternatives.

Binnen de gerechtelijke bemiddelingen gebeuren de

aanstellingen meestal op naam.

Mevrouw Smekens betreurt de onduidelijkheid bin-

nen het huidig wettelijk kader of de aanstelling van een

organisatie toegelaten is. De mogelijkheid tot aanstel-

ling van het CAW, in het bijzonder, dat dan verder de

bemiddelaar zal aanwijzen, zou een dubbel voordeel

kunnen hebben.

Ten eerste kan een keuze gemaakt worden tussen be-

middelaars aan de hand van case-load en van expertise.

Ten tweede zou het aanbod naar mensen meer op

maat gebracht worden. (Soms is er eerst contactherstel

en hulpverlening tussen ouder en kind aangewezen

alvorens er een mogelijke verblijfsregeling van de kin-

deren kan uitgewerkt worden via bemiddeling.)

In het huidige wetsvoorstel wordt de maximumtermijn

van 3 maanden voor de aanvankelijke duur van de op-

dracht gehandhaafd.

De rechter heeft krachtens huidige wetgeving de mo-

gelijkheid om de termijn te verlengen zo er geen volledig

akkoord is bereikt en mits instemming van de partijen.

De spreekster hoopt in ieder geval dat deze verlen-

gingsbepaling blijft gehandhaafd, en liever nog verduide-

lijkt wordt. Een verzoek tot verlenging zou op de meest

vlotte en goedkope manier moeten kunnen, eventueel

per gewone brief.

Mevrouw Smeekens ervaart dat de verwijzing door

de rechter vaak na een lange procedurestrijd gebeurt

en bemiddeling nog als laatste redmiddel wordt ingezet.

Wanneer de partijen of een partij op initiatief van de

rechter instemt met de verwijzing, zullen de bemidde-

laars vaak nog extra aandacht besteden aan het vrijwillig

karakter van bemiddeling.

Het kan immers gebeuren dat een partij meent dat

het een betere zet is in de procedurestrijd om toch eens

naar de bemiddelaar te gaan.

Dan kan zelfs de voorafgaande fase, meer bepaald de

trajectbemiddeling en het bemiddelingsklaar maken van

mensen, een noodzakelijke en intensieve fase worden.

Trajectbemiddeling doelt op de bespreking van be-

middeling als een wijze van confl ictoplossing naast de

alternatieve wegen.

Page 266: 0682/015 - dekamer.be

266 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Dans la pratique, les personnes sont souvent insuf-

fi samment informées au sujet des différences entre les

parcours permettant de résoudre un confl it.

En résumé, la médiation est envisagée trop tardi-

vement.

Les médiateurs de CAW-Delta ressentent dès lors le

besoin d’être davantage soutenus par la magistrature et

par le barreau afi n de promouvoir la médiation et de lui

donner toutes ses chances. Cela est important dans la

phase de renvoi à la médiation, mais aussi pendant le

processus de médiation. Vouloir donner ses chances à

la médiation implique que les acteurs du cadre confl ic-

tuel fassent un pas de côté.

L’oratrice se félicite vivement de l’obligation prévue

par la proposition de loi de s’informer préalablement, au

cours d’une séance collective ou individuelle, au sujet

de la médiation.

Une séance individuelle peut être plus utile pour expo-

ser le parcours de médiation en fonction des personnes

et de leur situation de manière compréhensible.

Cela sera particulièrement important pour les per-

sonnes vulnérables.

L’obligation de comparaître en personne à l’audience

d’introduction et au cours des audiences de plaidoiries

ultérieures prévue par la proposition de loi emporte

également l’adhésion de l’oratrice.

Un juge spécialisé pourra dès lors guider plus effica-

cement vers la médiation.

Il est également important que l’appréciation de la

possibilité de mener une médiation et de la volonté des

parties de mener une médiation constitue un instantané

de la situation.

En tout état de cause et à tout moment du processus

d’acceptation d’un divorce, il est possible que les parties

optent pour une autre voie de résolution de confl it.

Pour conclure, l’oratrice souhaite soulever brièvement

le problème du règlement de la médiation gratuite dans

le cadre du fonctionnement et du subventionnement des

CAW en général. Comment concilier le subventionne-

ment fl amand du CAW avec l’intervention fédérale dans

le coût du médiateur agréé?

Mme Vicky Maes souhaite attirer l’attention sur plu-

sieurs autres aspects, plus spécifi quement la signifi ca-

tion et le vécu pour les parents et les enfants.

In praktijk zijn mensen vaak onvoldoende geïnfor-

meerd over de verschillen tussen de trajecten van

confl ictoplossing.

Kortom, er wordt te laat aan bemiddeling gedacht

De bemiddelaars van CAW-Delta voelen dan ook de

nood om meer ondersteund te worden vanuit de ma-

gistratuur en vanuit de advocatuur om de bemiddeling

te bevorderen en een volwaardige kans te geven. Dit is

belangrijk in de fase van verwijzing naar bemiddeling,

maar gedurende het proces van bemiddeling. Bemid-

deling een kans willen geven, betekent dat de actoren

uit het strijdkader even aan de kantlijn staan.

De spreekster juicht de verplichte voorafgaande ken-

nismaking, via een collectieve of individuele sessie, met

bemiddeling in het wetsvoorstel ten zeerste toe.

Een individuele sessie kan meer toereikend zijn om

op maat van de mensen en van hun situatie het bemid-

delingstraject begrijpbaar en beschikbaar toe te lichten.

Vooral voor de kwetsbare mensen zal dit van belang

zijn.

Ook de verplichte persoonlijke verschijning bij inlei-

dende zitting en verdere pleitzittingen in het wetsvoorstel

draagt de goedkeuring van de spreekster weg.

Een gespecialiseerde rechter zal dan doeltreffender

kunnen toeleiden naar bemiddeling.

Het is tevens van belang dat de inschatting van be-

middelbaarheid en bemiddelbereidheid van partijen een

momentopname is.

In elke stand van het geding en van het verwerkings-

proces van een scheiding is het mogelijk dat partijen een

andere weg van confl ictoplossing kiezen.

Om te besluiten wil de spreekster even de regeling

van de kosteloze bemiddeling, binnen de werking en

subsidiëring van de CAW’s in het algemeen, opwerpen

als heikel punt. Hoe verzoent men de Vlaamse subsi-

diëring van het CAW met de federale tegemoetkoming

in de kosten van de erkende bemiddelaar?

Mevrouw Vicky Maes wenst een aantal andere as-

pecten benadrukken, meer specifi ek de betekenis en

beleving voor ouders en kinderen.

Page 267: 0682/015 - dekamer.be

2670682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

En sa qualité de médiatrice thérapeute, l’oratrice a

accompagné pendant huit ans, dans l’espace de visite

du CAW, des divorces très confl ictuels. Elle souhaite

donc surtout se faire l’interprète des parents et des en-

fants qu’elle a côtoyés pendant les 10 dernières années.

Dans notre société, les parents vivent toujours leur

séparation comme un échec. Malgré toutes les études,

la perspective sociale selon laquelle “on ne peut pas

faire ça à ses enfants” persiste.

La médiation reste trop méconnue du grand public,

en particulier dans les populations fragilisées.

Les parents ont cette image que, lorsque leurs opi-

nions divergent, ils doivent se rendre au tribunal et ils

se sentent perdus devant la multiplicité des tribunaux

et des procédures. Ils sollicitent l’aide d’un avocat pour

défendre leurs intérêts. Le jeu qui est souvent joué

devant le juge renforce encore leur impression d’être un

mauvais père ou une mauvaise mère. Ils ont l’impres-

sion de se découvrir publiquement et d’être réduits à

un numéro de dossier. “Vous vous retrouvez dans une

fi le pour la énième fois, le juge ne vous connait pas,

pas plus que la situation, et il se prononce sur vous et

sur l’avenir de vos enfants” est une déclaration que

l’oratrice entend régulièrement. Le résultat est souvent

que les parents sont déçus, ne perçoivent plus leur

infl uence propre et sont aspirés dans la spirale négative

de la lutte pour obtenir gain de cause…

Le projet de loi portant création d’un tribunal de la

famille répond dès lors certainement aux besoins des

parents qui se séparent et il est certain qu’il facilitera et

humanisera la procédure grâce à:

— la création d’un tribunal de la famille, y compris

pour les parents non mariés,

— un suivi assuré, le plus possible, par un seul juge

spécialisé qui connaît la situation des intéressés;

— une audience à huis clos.

Mme Maes estime que l’obligation de comparution

personnelle et d’information sur la médiation consti-

tue une chance de réconforter les parents et de leur

permettre d’exercer à nouveau une infl uence sur leur

situation et sur l’avenir de leurs enfants.

À ce propos, l’intervenante s’attarde un moment sur

la dimension psychologique et sur le mode de renvoi à

une médiation.

Als therapeut-bemiddelaar heeft de spreekster 8 jaar

lang in de bezoekruimte van het CAW erg confl ictueuze

scheidingen begeleid. Ze wenst dan ook vooral een stem

geven aan de ouders en kinderen die ze de voorbije 10

jaar gezien heb.

In deze maatschappij krijgen de ouders nog steeds

het gevoel te falen als ze uit elkaar gaan. Ondanks alle

onderzoeken, blijft het sociaal perspectief “dat doet ge

uw kinderen toch niet aan” bestaan.

Bemiddeling is nog steeds onvoldoende gekend door

het grote publiek, en zeker bij kwetsbare mensen.

Ouders hebben het beeld dat ze bij een meningsver-

schil naar de rechtbank moeten en voelen zich verloren

door de veelheid aan rechtbanken en procedures. Ze

schakelen de hulp van een advocaat in om hun belangen

te verdedigen. Het spel dat vaak voor de rechter wordt

gespeeld, versterkt hen nog in hun gevoel van een

slechte mama en papa te zijn. Ze hebben het gevoel

publiekelijk af te gaan en tot een dossiernummer gere-

duceerd te worden. “Ge zijt de zoveelste in de rij, de

rechter kent u en de situatie niet en oordeelt dan over

u en de toekomst van uw kinderen” is een uitspraak

die de spreekster vaak hoort. Het resultaat is vaak dat

ouders teleurgesteld zijn, geen eigen invloed meer zien

en zo meegesleurd worden in een negatieve spiraal van

het gevecht om hun gelijk…

Het wetsontwerp tot oprichting van een familierecht-

bank komt ouders die apart gaan wonen dan ook zeker

tegemoet en zal de procedure inderdaad vergemak-

kelijken en vermenselijken:

— door het creëren van een familierechtbank, ook

voor ouders die niet gehuwd zijn;

— door zoveel mogelijk opvolging door één gespe-

cialiseerde rechter die hun situatie kent;

— door de deuren van de zitting voor het publiek te

sluiten.

De verplichte persoonlijke verschijning en de plicht

zich te informeren over bemiddeling, ziet mevrouw Maes

als een kans om ouders te sterken en hen opnieuw

invloed te geven op hun situatie en de toekomst van

hun kinderen.

Hierbij blijft de spreekster even stilstaan bij het psy-

chologisch aspect en de manier waarop er naar bemid-

deling doorverwezen wordt.

Page 268: 0682/015 - dekamer.be

268 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Les juges peuvent jouer un rôle considérable et

motiver les intéressés à cet égard.

L’intervenante ajoute que quiconque soutient les

parents soutient aussi les enfants.

Après dix ans, elle croit encore que tous les parents

veulent ce qu’il y a de mieux pour leurs enfants, non pas

parce qu’elle est naïve – il y a évidemment des excès -,

mais bien parce qu’elle constate quotidiennement, en

tant que travailleuse sociale, que cette attitude donne

des résultats!

Lorsque les parents sont interpellés au sujet de leurs

bonnes intentions et qu’une réfl exion a lieu avec eux au

sujet des effets de leur comportement sur leurs enfants,

ils trouvent souvent de bonnes solutions d’eux-mêmes.

Il faut redonner aux parents le sentiment qu’ils ont

leur avenir en main. Cela commence en les obligeant

à assister à une séance d’information obligatoire sur la

médiation afi n qu’ils:

— soient informés de tous les canaux permettant

d’arriver à une solution (médiation, tribunal, accord

devant un avocat ou un notaire, etc.);

— qu’ils puissent s’attarder sur les conséquences

concrètes de ces options sur leur situation;

— et qu’ils puissent ensuite prendre une décision

mûrement réfl échie quant à la voie qu’ils vont suivre

(médiation en matière de parcours).

L’oratrice estime que ce système fonctionne cer-

tainement le mieux lorsqu’on organise une séance

individuelle auprès d’un médiateur qui fournira les

informations aux parents de manière compréhensible

et en les appliquant à leur situation concrète, séance

au cours de laquelle ils pourront déjà évaluer ce que la

médiation pourrait signifi er pour eux.

C’est pourquoi Mme Maes se réjouit aussi du fait

que tous les parents qui déposent une requête soient

concernés. Il semble en outre très difficile pour les juges

d’estimer qui peut faire ou non l’objet d’une médiation.

Les juges voient en effet les personnes dans un contexte

où le confl it se manifeste le plus.

En ce qui concerne les parents, elle trouve dès lors

de nombreuses évolutions et possibilités positives dans

la proposition de loi, mais elle demande cependant que

l’on consacre une attention particulière à la manière

dont tout cela sera mis en pratique. Le fait de suivre une

médiation en matière de parcours en dehors du tribunal

semble dès lors une manière de prendre les parents au

sérieux dès le départ.

Rechters kunnen hier een enorm grote en motive-

rende rol in spelen.

De spreekster voegt eraan toe dat “Wie de ouders

steunt, steunt de kinderen”.

Na 10 jaar gelooft ze nog altijd dat alle ouders het

beste voor hebben met hun kinderen. Niet, omdat ze

een naïeve hulpverlener is — uiteraard zijn er exces-

sen — maar omdat ze dagelijks ervaart dat deze bril

opzetten werkt!

Als ouders aangesproken worden op hun goede

bedoelingen en je samen met hen kan nadenken over

de effecten van hun gedrag op hun kinderen, komen zij

vaak zelf tot goede oplossingen.

Aan de ouders moet opnieuw het gevoel worden

gegeven dat ze de toekomst zelf in handen hebben.

Dit begint met hen een verplichte informatiesessie rond

bemiddeling te laten volgen zodat:

— zij informatie krijgen over alle mogelijke manieren

om tot een oplossing te komen (bemiddeling, rechtbank,

akkoord via advocaat of notaris, …);

— zodat ze kunnen stilstaan bij de concrete gevolgen

van deze wegen in hun situatie;

— en dan weloverwogen kunnen beslissen welke

weg zij zullen volgen (trajectbemiddeling).

De spreekster denkt dat dit zeker het beste werkt

in een individuele sessie bij een bemiddelaar waar de

informatie verstaanbaar en toegepast op hun concrete

situatie wordt gegeven en waar ze al eens kunnen proe-

ven wat bemiddeling voor hen zou kunnen betekenen.

Daarom is mevrouw Maes ook blij dat het gaat om

alle ouders die een verzoekschrift neerleggen. Het lijkt

bovendien erg moeilijk voor rechters om in te schatten

wie wel of niet bemiddelbaar is. Rechters zien mensen

immers in een context waar het confl ict het scherpst

tot uiting komt.

Wat ouders betreft, ziet ze bijgevolg heel wat posi-

tieve evoluties en mogelijkheden in het wetsvoorstel,

maar vraagt ze bijzondere aandacht voor de manier

waarop alles in praktijk wordt gebracht! Het volgen van

trajectbemiddeling buiten de rechtbank lijkt dan ook een

manier om ouders van meet af aan au serieux te nemen.

Page 269: 0682/015 - dekamer.be

2690682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Dans l’espace de rencontre, Mme Maes a accom-

pagné de nombreux enfants qui ont déjà été entendus

par différents juges. Ils sont souvent déçus et pensent

que le juge ne les a pas vraiment écoutés, car sinon, il

n’aurait jamais pris une décision donnée. Ils ont égale-

ment peur de la réaction de leurs parents par rapport à

ce qu’ils ont dit au juge.

Il est exact que les enfants souhaitent être entendus

dans le cadre de la séparation de leurs parents... mais

en première instance par leurs parents.

Les enfants souhaitent avoir le sentiment qu’ils ont

de l’importance pour eux, qu’ils comptent. L’interve-

nante considère la médiation comme une chance de

rencontrer ce besoin des enfants en prenant le temps

d’aborder la question avec les parents et en les aidant

à engager la communication avec leurs enfants.

D. Échange de vues avec les membres

Mme Sonja Becq (CD&V) note que Mme Buysse

met l’accent sur la nécessité de prévoir une informa-

tion adaptée aux personnes concernées. Est-ce que

l’on peut en conclure que des sessions d’informations

collectives ne seraient dès lors pas souhaitables?

Mme Ann Buysse, professeur à l’UGent, et pro-

moteur de IPOS (“Interdisciplinair Project voor de

Optimalisatie van Scheidingstrajecten – onderzoek

Vlaanderen”), répond par l’affirmative

Mme Sonja Becq (CD&V) se demande quelle solution

Mme Buysse pourrait proposer aux personnes qui ne

souhaitent pas être informées des différentes voies qui

peuvent être empruntées.

Pourriez-vous également apporter quelques préci-

sions à la notion de multidisciplinarité dont vous parlez?

Est-ce que la médiation et la procédure judiciaire

doivent être totalement scindées ou pas? Serait-il par

exemple envisageable que certaines informations

obtenues dans le cadre de la médiation puissent être

utilisées devant le juge?

Dans le même ordre d’idées, est-il préférable que la

médiation ait lieu à l’intérieur ou à l’extérieur du tribunal?

Ces maisons de médiation devraient-elles par ailleurs

être organisées au niveau régional ou fédéral?

L’intervenante aimerait également apprendre de

Mme Gayse si les sessions d’informations qui sont

In de bezoekruimte heeft mevrouw Maes veel kin-

deren begeleid die al door verschillende rechters zijn

gehoord. Vaak zijn ze teleurgesteld en denken ze dat de

rechter niet echt naar hen heeft geluisterd want anders

had hij nooit een bepaalde beslissing genomen. Ze zijn

ook bang van de reactie van hun ouders over wat zij

tegen de rechter gezegd hebben.

Het klopt dat kinderen in het kader van het apart gaan

wonen van hun ouders gehoord willen worden … maar

dan in eerste instantie door hun ouders.

Kinderen willen het gevoel hebben dat ze er voor hen

toe doen, dat ze meetellen. De spreekster ziet bemid-

deling als een kans om aan deze nood van kinderen

tegemoet te komen door de tijd te nemen om samen

met de ouders hierbij stil te staan en hen te helpen met

het aangaan van de communicatie met hun kinderen.

D. Gedachtewisseling met de leden

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) stipt aan dat mevrouw

Buysse de klemtoon legt op de noodzaak de betrokke-

nen aangepaste informatie te verstrekken. Kan daaruit

worden afgeleid dat collectieve informatiesessies niet

wenselijk zijn?

Mevrouw Anne Buysse, hoogleraar aan de UGent

en promotor van IPOS (Interdisciplinair Project voor de

Optimalisatie van Scheidingstrajecten – Vlaanderen)

antwoordt bevestigend.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) vraagt zich af welke

oplossing mevrouw Buysse kan aanreiken voor de

mensen die niet wensen te worden geïnformeerd over

de verschillende pistes die kunnen worden bewandeld.

Kan zij tevens nadere preciseringen geven bij het door

haar gebruikte begrip “multidisciplinariteit”?

Moeten de bemiddeling en de gerechtelijke procedure

volledig gescheiden verlopen of niet? Zou het bijvoor-

beeld denkbaar zijn dat de rechter gebruik maakt van

bepaalde, in het raam van de bemiddeling verkregen

informatie?

In het verlengde daarvan vraagt mevrouw Becq welke

vorm van bemiddeling de voorkeur verdient: binnen of

buiten de context van de rechtbank? Zouden die “bemid-

delingshuizen” overigens gewestelijk of federaal moeten

worden georganiseerd?

Tevens wenst de spreekster van mevrouw Gayse te

vernemen of de thans — met name door notarissen —

Page 270: 0682/015 - dekamer.be

270 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

actuellement données, notamment par des notaires,

produisent des résultats. Elle se demande par ailleurs

comment les médiateurs sont rémunérés.

CAW Delta aide les parties à aboutir à un accord.

Intervient-il également ultérieurement lors de l’apparition

de nouveaux problèmes?

Mme Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) aimerait savoir

qui est habilité à prendre en charge la médiation. Le

résultat de la médiation peut-il par après être apporté

devant le juge?

Quelle est la durée de la médiation? Est-ce que celle-

ci se prête bien à la résolution de certains confl its qui

nécessitent d’être tranchés rapidement?

L’intervenante craint que la mise en place de séances

collectives pour la médiation aboutisse au même résultat

que dans le cadre du divorce où les personnes concer-

nées ne se présentent aux sessions que pour obtenir

leur attestation.

Sur la nécessité d’organiser des séances d’informa-

tions sur la médiation, Mme Ann Buysse se demande

de manière plus générale pourquoi l’on attendrait des

citoyens qu’ils optent pour la médiation, alors que

l’autorité opte pour la mise en place d’un tribunal de la

famille. Si l’objectif est de mettre la médiation sur un

pied d’égalité avec le tribunal de la famille, il est alors

essentiel de mettre en place des maisons de médiation

d’ampleur équivalente.

Le processus de médiation n’a rien à voir avec un

accord. Il s’agit d’un endroit où les parties, aidées par

un médiateur professionnel, font un choix en faveur

d’un processus spécifi que. Le seul objectif est donc

de laisser choisir les gens, sur base d’une part, d’une

bonne information, mais d’autre part, également en

dépassant certains préjugés. Le fait par exemple que la

médiation est systématiquement assimilée au fait d’être

raisonnable et de faire la paix ne correspond pas à la

réalité. Au contraire, les émotions ressortent souvent

très fortement au cours des séances de médiation et si

une des parties se sent coupable alors que l’autre est

très remontée, il arrive facilement que les discussions

soient très inéquitables.

Concernant la nature multidisciplinaire de la fonc-

tion de médiateur, il convient d’être vigilant. Un juriste

qui suit quelques heures de cours de psychologie ne

deviendra jamais psychologue et inversement. De ce

point de vue, il serait intéressant que les personnes

travaillent plus entre elles, afi n de charger la personne

la plus compétente pour un dossier au cas par cas. Il

gehouden informatiesessies resultaat opleveren. Ook

wil ze weten hoe de bemiddelaars worden vergoed.

CAW Delta helpt de partijen tot een akkoord te komen.

Komt die instantie ook tussenbeide, mochten zich later

nieuwe problemen voordoen?

Mevrouw Kristien Van Vaerenbergh (N-VA) wenst te

weten wie gemachtigd is de bemiddeling te begeleiden.

Kan de uitkomst van de bemiddeling nadien voor de

rechter worden gebracht?

Hoe lang duurt de bemiddeling? Is die wel degelijk

geschikt om bepaalde confl icten weg te werken welke

onverwijld moeten worden beslecht?

De spreekster vreest dat het instellen van collectieve

bemiddelingssessies dezelfde resultaten zal opleveren

als de sessies die in het raam van de echtscheidings-

procedure worden georganiseerd, en waaraan de

betrokkenen louter deelnemen om hun attest te krijgen.

Met betrekking tot de noodzaak om voorlichtings-

sessies over de bemiddeling te organiseren, vraagt

mevrouw Ann Buysse zich meer algemeen af waarom

men van de burger zou verwachten dat hij voor de

bemiddeling kiest, terwijl de overheid ervoor opteert

een familierechtbank in te stellen. Als het in de bedoe-

ling ligt de bemiddeling op gelijke voet te behandelen

met de familierechtbank, is het van essentieel belang

bemiddelingshuizen met een overeenkomstige omvang

in te stellen.

Het bemiddelingsproces heeft niets te maken met

een overeenkomst. Het biedt de partijen, bijgestaan

door een professionele bemiddelaar, de gelegenheid

te kiezen voor een specifi ek proces. De enige bedoe-

ling is dus de mensen te laten kiezen, op grond van

een behoorlijke voorlichting, maar ook door hen ertoe

te bewegen bepaalde vooroordelen naast zich neer te

leggen. Dat de bemiddeling bijvoorbeeld systematisch

wordt gelijkgesteld met “redelijk zijn” en vrede sluiten,

is een vooroordeel dat geen hout snijdt. In de bemid-

delingssessies laaien de emoties daarentegen vaak

hoog op, en als een van de partijen zich schuldig voelt

terwijl de andere zeer kwaad is, komt het makkelijk tot

zeer onredelijke discussies.

Met betrekking tot de multidisciplinaire aard van de

functie van bemiddelaar is waakzaamheid geboden.

Een jurist die enkele uurtjes psychologie volgt, zal nooit

een psycholoog worden, en omgekeerd. Uit dat oogpunt

ware het interessant dat de personeelsleden meer in be-

sloten groep werken, om naar gelang van het dossier de

persoon aan te wijzen die het meest geschikt is om het

Page 271: 0682/015 - dekamer.be

2710682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

faudra également éclaircir les relations entre le tribunal

et les médiateurs.

Au niveau des résultats obtenus par la médiation,

il y a deux formes de justice à prendre en compte, à

savoir: la justice distributive et la justice procédurale.

La justice distributive implique une répartition équitable

entre les deux parties, alors que la justice procédurale

se réfère à une acceptation au niveau du processus.

Cette dernière forme de justice sera toujours bien plus

présente dans le cadre d’une médiation que devant le

juge, ce qui permettra d’éviter des confl its par la suite.

Madame Barbara Gayse, représentante de la Com-

mission fédérale de médiation, est elle aussi d’avis

qu’une approche multidisciplinaire est nécessaire. Une

coopération est nécessaire, mais nécessite par la même

un véritable réseau de médiateurs.

Pour ce qui est de la question institutionnelle, il

s’indique de confi er la poursuite de l’examen de cette

matière à des spécialistes, mais dès lors qu’il s’agit

d’étendre la portée de l’aide de première ligne qui existe

déjà, on pourrait, selon toute probabilité, l’organiser au

niveau fédéral.

En ce qui concerne le financement de la médiation, un arrêté royal a été prévu en faveur des personnes dont les revenus sont insuffisants. Il n’y a toutefois pra-tiquement personne qui le comprend et arrive à l’appli-quer. Dans la pratique, les personnes dont les revenus sont insuffisants peuvent généralement s’adresser, au niveau régional, aux Centra voor Algemeen Welzi-jnswerk (CAW) et aux Centres de planning familial, dont l’offre en matière de médiation s’adresse souvent aux personnes vulnérables, et qui adaptent généralement leurs tarifs en fonction de l’importance des revenus de la (des) partie(s).

L’organisation de sessions d’informations signifi erait

un pas dans la bonne direction.

En Belgique, on ne dispose pas de chiffres réels

concernant la durée de la médiation. Il faut toutefois bien

se rendre compte qu’une médiation ne prend générale-

ment pas beaucoup de temps et qu’une solution peut

être trouvée rapidement. De plus, le fait de suivre la

voie de la médiation n’empêche pas le juge de pouvoir

prendre un certain nombre de mesures urgentes si cela

s’avère nécessaire.

Dans le cadre du processus de médiation, ce ne sont

pas les professionnels qui prennent la décision, mais

bien les personnes concernées. Les professionnels vont

te behandelen. Tevens moeten de betrekkingen tussen

de rechtbank en de bemiddelaars worden uitgeklaard.

Wat de via bemiddeling verkregen resultaten betreft,

zijn er twee vormen van gerechtigheid waarmee reke-

ning moet worden gehouden, met name: de verdelende

gerechtigheid en de procedurele gerechtigheid. De ver-

delende gerechtigheid impliceert een billijke verdeling

tussen de twee partijen, terwijl de procedurele gerech-

tigheid ervan uitgaat dat men die procedure accepteert.

Die laatste vorm van gerechtigheid zal altijd veel meer

aanwezig zijn in het kader van een bemiddeling dan voor

een rechter. Dat zal de mogelijkheid bieden naderhand

confl icten te voorkomen.

Ook mevrouw Barbara Gayse, vertegenwoordig-

ster van de Federale Bemiddelingscommissie, acht

een multidisciplinaire aanpak noodzakelijk. Er moet

samenwerking zijn, maar dat vereist een echt netwerk

van bemiddelaars.

Wat de institutionele vraag betreft, is het aangewe-

zen om deze materie verder te laten onderzoeken door

specialisten ter zake, maar gelet op het feit dat het gaat

over een ruimere invulling van de reeds bestaande

eerstelijnsbijstand zou dit naar alle waarschijnlijkheid

federaal kunnen georganiseerd worden.

Voor de fi nanciering van de bemiddeling is er in een

koninklijk besluit ten behoeve van de minvermogenden

voorzien. Nagenoeg niemand slaagt er echter in ze te

begrijpen en ze toe te passen. In de praktijk kunnen

minvermogenden veelal terecht op regionaal vlak bij

de Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) en de

Centres de planning familial die in hun aanbod op het

vlak van bemiddeling zich vaak richten tot kwetsbaar-

dere groepen en hun tarieven veelal aanpassen aan de

hoogte van het inkomen van de partij(en).

Het organiseren van informatiesessies zou een stap

in de goede richting zijn.

Reële cijfers in verband met de duur van de bemidde-

ling zijn er in België niet. Men moet er zich echter van

bewust zijn dat een bemiddeling meestal niet veel tijd in

beslag neemt en er snel een oplossing kan gevonden

worden. Bovendien vehindert het feit dat voor een be-

middeling wordt gekozen, niet dat de rechter een aantal

dringende maatregelen kan nemen als dat nodig blijkt.

In het kader van de bemiddelingsprocedure worden

de beslissingen niet genomen door beroepsmensen,

maar door de betrokkenen zelf. De professionals luis-

Page 272: 0682/015 - dekamer.be

272 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

les écouter et éventuellement leur faire des propositions,

mais ce seront toujours les personnes qui auront le

dernier mot sur le chemin qu’ils souhaitent suivre.

Vu le principe de confidentialité, les documents

établis et les communications faites au cours d’une

procédure de médiation ne peuvent être transmis au

juge (article 1728 du Code judiciaire).

Mme Tessa Smekens, représentante de CAW

Delta, explique qu’il leur arrive que des personnes

leur demandent de réintervenir après la conclusion

d’un accord de médiation. On recommande toujours

d’aller faire homologuer un accord, afi n d’avoir une plus

grande sécurité juridique. Il faut toutefois bien se rendre

compte que cette sécurité n’est jamais absolue, car les

situations familiales peuvent parfois très vite changer,

tel que notamment dans le cas d’un déménagement

par exemple.

Par rapport aux résultats de la médiation, l’important

est peut être avant tout dans le processus qui a été

entamé plus que dans le résultat proprement dit. Il arrive

qu’au bout de plusieurs séances, un accord n’a pu être

trouvé que sur quelques points, mais que celui-ci reste

satisfaisant compte tenu de la situation.

Il convient également de noter que la médiation qui

se fait dans le cadre judiciaire est bien plus compliquée.

Souvent les parties sont très remontées et pressées,

notamment du fait que le juge a déjà dû, ce qui est une

obligation légale, fi xer une nouvelle date d’audience.

Dans ces conditions, il est souvent nécessaire de consa-

crer les premières séances uniquement à “calmer” les

parties. Le processus de médiation pourrait permettre

d’éviter cela à l’avenir.

Concernant les tarifs, ceux-ci sont fi xés d’après les

revenus des personnes qui font appel à notre aide

Mme Sonja Becq (CD&V) note qu’il devrait appartenir

au médiateur de soutenir la partie la plus faible, afi n de

rééquilibrer les débats. Il semblerait toutefois que ce

ne soit pas le cas.

Mme Tessa Smekens souligne qu’ils sont très fermes

sur ce point. S’il existe un trop grand déséquilibre, ils

refusent d’acter l’accord. Il est important que le média-

teur tente d’équilibrer les débats.

Mme Barbara Gayse tient encore à ajouter que

si cette perception est largement répandue dans le

monde extérieur, un examen plus approfondi révèle

qu’en général, les concessions accordées à un niveau

teren en doen eventueel voorstellen, maar het zijn altijd

de betrokkenen die het laatste woord hebben over de

weg die ze wensen te bewandelen.

Gelet op het principe van vertrouwelijkheid, kan

hetgeen wordt medegedeeldt binnen een bemiddeling

en de documenten daarvan niet aan de rechter worden

overgemaakt (artikel 1728 Ger. W.)

Mevrouw Tessa Smekens, vertegenwoordigster van

het CAW Delta, legt uit dat het voorvalt dat mensen na

het sluiten van een bemiddelingsovereenkomst vragen

dat opnieuw wordt bemiddeld. Steevast wordt aanbe-

volen een overeenkomst te laten homologeren om de

rechtszekerheid te vergroten. Die rechtszekerheid zal

echter nooit absoluut zijn, aangezien gezinssituaties

zeer snel kunnen veranderen, met name bij een ver-

huizing.

In verband met de resultaten van de bemiddeling is

het proces dat aldus op gang is gebracht misschien

belangrijker dan het resultaat zelf. Het is goed mogelijk

dat na enkele sessies slechts over een aantal punten

een akkoord bestaat, maar dat dit akkoord, gezien de

situatie, voldoening schenkt.

Een gerechtelijke bemiddeling is overigens nog veel

ingewikkelder. Vaak laaien de gemoederen bij de par-

tijen hoog op en staan ze onder grote druk, onder meer

omdat de rechter, zoals de wet hem daartoe verplicht, al

een nieuwe rechtsdag heeft moeten bepalen. In die om-

standigheden dienen de eerste sessies vaak uitsluitend

om de gemoederen tussen de partijen te bedaren. In de

toekomst hoeft het dankzij de bemiddelingsprocedure

niet zo ver te komen.

De tarieven dan weer worden vastgesteld op basis

van de inkomsten van de personen die de hulp van het

centrum inroepen.

Mevrouw Sonja Becq (CD&V) merkt op dat de bemid-

delaar de kant van de zwakste partij zou moeten mogen

kiezen zodat een evenwichtig debat mogelijk is. Dat lijkt

echter niet het geval te zijn.

Mevrouw Tessa Smekens onderstreept dat de centra

op dat vlak onverbiddelijk zijn. Als de situatie te veel in

onbalans is, zullen zij weigeren van de overeenkomst

akte te nemen. Het is belangrijk dat de bemiddelaar het

debat in evenwicht tracht te brengen.

Mevrouw Barbara Gayse, wenst hierbij nog aan te

vullen dat deze idee vaak bij de buitenwereld leeft, maar

dat bij verder onderzoek veelal blijkt dat toegevingen

op één vlak gecompenseerd worden op een ander

Page 273: 0682/015 - dekamer.be

2730682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

sont compensées à un autre. Chaque médiateur se

fi xe ses propres limites à cet égard (voir la vision des

CAW). Il incombe au médiateur de veiller à ce que

chacune des parties soit suffisamment informée de

ses droits et devoirs et puisse prendre des décisions

en connaissance de cause, en application du principe

du consentement éclairé.

vlak. Iedere bemiddelaar heeft op dit punt zijn eigen

grenzen (zoals de visie van de caw’s) en heeft als rol

erover te waken dat iedere partij voldoende weet over

zijn rechten en plichten en op basis van het “informed

consent-principe” met de nodige kennis beslissingen

kan nemen.

Page 274: 0682/015 - dekamer.be

274 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Résumé des différentes prises de position

des personnes auditionnées autour

des principaux thèmes de la proposition de loi

1. Extension des compétences du Tribunal de la

famille:

— Transférer l’ensemble du contentieux pénal familial

sanctionnant le non-respect des décisions du tribunal

de la famille.

Pro: CSJ  et Pierre-André Hallet, représentant de

l’Union francophone des Magistrats de la jeunesse.

Contra: OBFG et OVB.

2. Transferts supplémentaires aux juges de paix:

— Aller plus loin dans la spécialisation du juge de

paix en matière d’incapacité, notamment en ce qui

concerne l’absence. 

Pro: CSJ et OBFG.

— Éviter les compétences partagées: les juges de

paix s’occupent de la délivrance des actes de notoriété

en remplacement des actes de naissances. Ils devraient

également se charger de leur homologation. 

Pro: CSJ.

— Les demandes émanant de sociétés d’utilité

publique dirigées contre des particuliers.

Pro: CSJ.

— Élargir la compétence du JP en matière de pro-

tection des consommateurs.

Pro: CSJ.

— Parallèlement à l’augmentation de la compétence

ratione summae à 2500 euros, il faudrait augmenter le

montant des jugements rendus en dernière instance.

Pro: CSJ.

— Prévoir que les demandes en paiement doivent

être obligatoirement portées devant le juge de paix du

domicile du défendeur.

Pro: CSJ.

Samenvatting van de verschillende standpunten

van de personen die over de belangrijkste

thema’s van het wetsvoorstel werden gehoord:

1. Uitbreiding van de bevoegdheden van de fa-

milierechtbank:

— Overheveling van alle familiale strafrechtelijke

geschillen die de niet-inachtneming van de beslissingen

van de familierechtbank bestraffen.

Pro: HRJ en Pierre-André Hallet, vertegenwoordiger

van de Union francophone des Magistrats de la jeu-

nesse. Contra: OBFG et OVB.

2. Bijkomende overdrachten naar de vrederech-

ters:

— Verder gaan in de specialisatie van de vrederechter

inzake onbekwaamheid, meer bepaald wat de afwezig-

heid betreft.

Pro: HRJ et OBFG.

— Gedeelde bevoegdheden voorkomen: de vrede-

rechters geven de akten van bekendheid af ter ver-

vanging van de geboorteakten. Zij zouden ook met de

homologatie ervan moeten worden belast.

Pro: HRJ.

— Vorderingen van nutsmaatschappijen tegen par-

ticulieren.

Pro: HRJ.

— De bevoegdheid van de VR op het vlak van de

consumentenbescherming uitbreiden.

Pro: HRJ.

— Parallel met de verhoging van de bevoegdheid

ratione summae tot 2500 euro zou ook het bedrag van

de in laatste aanleg gewezen vonnissen moeten worden

verhoogd.

Pro: HRJ.

— Bepalen dat de vorderingen tot betaling verplicht

moeten worden ingesteld bij de vrederechtbank van de

woonplaats van de verweerder.

Pro: HRJ.

Page 275: 0682/015 - dekamer.be

2750682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

3. Cohabitants de fait:

— Devraient être visés par la proposition de loi.

Pro: OBFG (bien que cela soit compliqué en l’ab-

sence d’une défi nition univoque) et M. Moinet, prési-

dent du tribunal de première instance de Neufchâteau. 

L’OVB n’a pas d’avis unanime sur la question.

— Pour une défi nition voir article 343, § 1er, CC.

Pro: OBFG; mais pas tout à fait satisfaisante pour

le CSJ.

4. Le rôle du ministère public:

— Sa présence ne doit pas être demandée lors des

audiences des justices de paix.

Pro: CSJ.

— Donner au juge la possibilité, par une demande

motivée, de solliciter l’avis du ministère public dans des

cas particuliers (violation de l’ordre public, fraude à la

loi, etc.) et donner la possibilité au ministère public de

rendre un avis par écrit plutôt que de venir à l’audience.

Pro: CSJ.

— Sa présence dans les affaires relatives à l’autorité

parentale reste nécessaire.

Pro: CSJ.

5. Défi nition de la résidence habituelle et domi-

ciles différents dans une fratrie:

— Plutôt que se baser sur le domicile du mineur ou

sur sa résidence habituelle, il convient de se référer à

l’article 624 du Code judiciaire (domicile du défendeur),

ainsi qu’à des critères alternatifs: il ne faut pas des

critères différents selon que la famille a ou non des

enfants mineurs.

Pro: OBFG.

3. Feitelijk samenwonenden:

— Het wetvoorstel zou op hen betrekking moeten

hebben.

Pro: OBFG (hoewel dat bij gebrek aan een eenduidi-

ge defi nitie ingewikkeld is) en de heer Moinet, voorzitter

van de rechtbank van eerste aanleg van Neufchâteau.

De OVB heeft over die kwestie geen eenparig

standpunt.

— Voor een defi nitie, zie artikel 343, §  1, van het

Burgerlijk Wetboek.

Pro: OBFG; dit voorstel schenkt geen volledige vol-

doening aan de HRJ.

4. De rol van het openbaar ministerie:

— Zijn aanwezigheid moet niet worden gevraagd

voor de terechtzittingen van de vredegerechten.

Pro: HRJ.

— De rechter de mogelijkheid bieden via een met

redenen omklede vordering het advies van het openbaar

ministerie te vragen in bijzondere gevallen (schending

van de openbare orde, wetsontduiking enzovoort) en

het openbaar ministerie de mogelijkheid bieden een

schriftelijk advies uit te brengen in plaats van naar de

terechtzitting te komen.

Pro: HRJ.

— In zaken die betrekking hebben op het ouderlijk

gezag blijft de aanwezigheid van het openbaar ministerie

noodzakelijk.

Pro: HRJ.

5. Defi nitie van de gewone verblijfplaats en ver-

schillende woonplaatsen binnen een broeder- en

zusterschap:

— In plaats van zich te baseren op de woonplaats van

de minderjarige of op zijn gewone verblijfplaats, moet

worden verwezen naar artikel 624 van het Gerechtelijk

Wetboek (woonplaats van de verweerder) en naar

alternatieve criteria: de criteria mogen niet verschillen

naargelang het gezin al dan niet minderjarige kinderen

heeft.

Pro: OBFG.

Page 276: 0682/015 - dekamer.be

276 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

— Privilégier la résidence principale de l’enfant plutôt

que son domicile.

Pro: Pierre-André Hallet, représentant de l’Union

francophone des Magistrats de la jeunesse, Mme Karen

Vander Steene, représentante de l’Unie van Neder-

landstalige jeugdmagistraten (privilégier domicile pas

toujours efficace) et Didier Pire, assistant à l’Ulg.

6. Dossier famille:

— Unité du dossier pose problème par rapport aux

familles recomposées. 

Pro: Pierre-André Hallet, représentant de l’Union

francophone des Magistrats de la jeunesse  et

M. Moinet, Président du tribunal de première instance

de Neufchâteau. 

— Pose également problème en cas de pourvoi sur

une partie du dossier. 

Pro: Mme Karen Vander Steene, représentante de

l’Unie van Nederlandstalige jeugdmagistraten.

7. Procédures: clarifi cations:

— Les Notions d’urgence présumée et d’urgence

invoquée (art. 238 e.s. de la proposition) sont trop larges. 

Pro: Pierre-André Hallet, représentant de l’Union

francophone des Magistrats de la jeunesse, M. Moinet,

Président du tribunal de première instance de Neufchâ-

teau et Mme Karen Vander Steene, représentante de

l’Unie van Nederlandstalige jeugdmagistraten.

— Le dossier protectionnel et le dossier civil doivent

être traités par le même juge.

Pro: Pierre-André Hallet, représentant de l’Union

francophone des Magistrats de la jeunesse.

Contra: Mme Helena Martens, représentante de

l’Unie van Nederlandstalige jeugdmagistraten.

— Comparution personnelle des parties.

— De voorkeur geven aan de hoofdverblijfplaats van

het kind in plaats van aan zijn woonplaats.

Pro: Pierre-André Hallet, vertegenwoordiger van

de Union francophone des Magistrats de la jeunesse,

mevrouw Karen Vander Steene, vertegenwoordigster

van de Unie van Nederlandstalige jeugdmagistraten (de

voorkeur geven aan de woonplaats is niet altijd doel-

treffend) en de heer Didier Pire, assistent aan de ULlg.

6. Familiedossier:

— De eenheid van het dossier schept problemen, wat

de nieuw samengestelde gezinnen betreft.

Pro: de heer Pierre-André Hallet, vertegenwoordi-

ger van de Union francophone des Magistrats de la

jeunesse, en de heer Francis Moinet, voorzitter van de

rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau. 

— Schept eveneens problemen bij hogere voorzie-

ning tegen een deel van het dossier.

Pro: mevrouw Karen Vander Steene, vertegenwoor-

digster van de Unie van Nederlandstalige jeugdma-

gistraten.

7. Procedures: verduidelijkingen:

— De begrippen “hoogdringendheid” en “veron-

derstelde hoogdringendheid” (artikel 238 e.v. van het

wetsvoorstel) zijn te ruim. 

Pro: de heer Pierre-André Hallet, vertegenwoordiger

van de Union francophone des Magistrats de la jeunes-

se, de heer Francis Moinet, voorzitter van de rechtbank

van eerste aanleg te Neufchâteau, en mevrouw Karen

Vander Steene, vertegenwoordigster van de Unie van

Nederlandstalige jeugdmagistraten.

— Het protectioneel dossier en het burgerrechtelijk

dossier moeten door dezelfde rechter worden behan-

deld.

Pro: de heer Pierre-André Hallet, vertegenwoordi-

ger van de Union francophone des Magistrats de la

jeunesse.

Contra: mevrouw Helena Martens, vertegenwoor-

digster van de Unie van Nederlandstalige jeugdma-

gistraten.

— Persoonlijke verschijning van de partijen.

Page 277: 0682/015 - dekamer.be

2770682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

Pro: Mme Karen Vander Steene, représentante de

l’Unie van Nederlandstalige jeugdmagistraten + Sabine

De Bauw, conseiller à la cour d’appel de Gand.

Contra: Pierre-André Hallet, représentant de

l’Union francophone des Magistrats de la jeunesse et

M. Moinet, Président du tribunal de première instance

de Neufchâteau (risques d’engorgement).

— La sanction en cas de non-comparution est dis-

proportionnée.

Pro: Pierre-André Hallet, représentant de l’Union

francophone des Magistrats de la jeunesse,

Mme  Karen Vander Steene, représentante de l’Unie

van Nederlandstalige jeugdmagistraten et Sabine De

Bauw, conseiller à la cour d’appel de Gand.

— Favorable au huis clos mais pose des problèmes

pratiques (place, etc.). 

Pro: Mme Karen Vander Steene, représentante de

l’Unie van Nederlandstalige jeugdmagistraten.

— Saisine permanente: pouvoir fi xer à nouveau une

affaire dans les deux semaines est peu réaliste. 

Pro: Mme Karen Vander Steene, représentante de

l’Unie van Nederlandstalige jeugdmagistraten.

— Les exceptions à la saisine permanente risquent

d’engendrer des abus. 

Pro: Mme Karen Vander Steene, représentante de

l’Unie van Nederlandstalige jeugdmagistraten.

8. Médiation:

— La médiation doit être une voie équivalente à la

justice.

Pro: Prof. Ann Buysse.

— Séance d’information gratuite et donnée par des

médiateurs agréés. 

Pro: CSJ, Sabine De Bauw, conseiller à la cour

d’appel de Gand et Barbara Gayse, représentante de

la Commission fédérale de médiation.

Pro: mevrouw Karen Vander Steene, vertegenwoor-

digster van de Unie van Nederlandstalige jeugdmagis-

traten, en mevrouw Sabine De Bauw, raadsheer in het

hof van beroep te Gent.

Contra: de heer Pierre-André Hallet, vertegenwoor-

diger van de Union francophone des Magistrats de la

jeunesse, en de heer Francis Moinet, voorzitter van de

rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau (risico van

overmatige werklast).

— De sanctie in geval van niet-verschijning staat

buiten verhouding.

Pro: de heer Pierre-André Hallet, vertegenwoordi-

ger van de Union francophone des Magistrats de la

jeunesse, mevrouw Karen Vander Steene, vertegen-

woordigster van de Unie van Nederlandstalige jeugd-

magistraten, en mevrouw Sabine De Bauw, raadsheer

in het hof van beroep te Gent.

— Akkoord met een besloten zitting, maar die schept

praktische problemen (plaatsgebrek enzovoort).

Pro: mevrouw Karen Vander Steene, vertegenwoor-

digster van de Unie van Nederlandstalige jeugdma-

gistraten.

— Blijvende saisine: binnen twee weken opnieuw een

rechtsdag bepalen is weinig realistisch. 

Pro: mevrouw Karen Vander Steene, vertegenwoor-

digster van de Unie van Nederlandstalige jeugdma-

gistraten.

— De uitzonderingen op de blijvende saisine dreigen

tot misbruiken te leiden. 

Pro: mevrouw Karen Vander Steene, vertegenwoor-

digster van de Unie van Nederlandstalige jeugdma-

gistraten.

8. Bemiddeling:

— De bemiddeling moet gelijkwaardig zijn aan een

oplossing langs gerechtelijke weg.

Pro: Professor Ann Buysse.

— Gratis informatiesessie door erkende bemidde-

laars. 

Pro: HRJ, mevrouw Sabine De Bauw, raadsheer in

het hof van beroep te Gent, en Barbara Gayse, verte-

genwoordigster van de Federale Bemiddelingscom-

missie.

Page 278: 0682/015 - dekamer.be

278 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

— Sensibiliser les acteurs judiciaires.

Pro: CSJ.

— Créer une chambre de conciliation et de médiation. 

Pro: OBFG et Sabine De Bauw, conseiller à la cour

d’appel de Gand.

— La sanction en cas de non-participation à la

séance d’information est disproportionnée.

Pro: OBFG, M. Moinet, Président du tribunal de

première instance de Neufchâteau et Barbara Gayse,

représentante de la Commission fédérale de médiation.

— Compléter la séance d ’information par des

séances de médiation gratuites.

Pro: OBFG et M. Moinet, Président du tribunal de

première instance de Neufchâteau.

— La médiation doit rester une démarche volontaire

de la part des parties.

Pro: OVB.

9. Audition des mineurs:

— En matière civile, il convient de limiter l’audition

des mineurs aux affaires concernant l’autorité paren-

tale, le droit d’hébergement et le droit aux relations

personnelles. 

Pro: CSJ, Pierre-André Hallet, représentant de

l’Union francophone des Magistrats de la jeunesse

(ainsi qu’à l’adoption), Mme Karen Vander Steene,

représentante de l’Unie van Nederlandstalige jeugd-

magistraten et Didier Pire, assistant à l’Ulg.

— Mineurs de plus de 12 ans: invitation d’office (un

droit, pas une obligation et assisté ou non par un avocat).

Pro: CSJ et OBFG; M. Moinet, président du tribunal

de première instance de Neufchâteau, Jacques Mahieu,

président du tribunal de première instance d’Anvers,

Sabine De Bauw, conseiller à la cour d’appel de Gand,

Mme Myriam de Hemptinne, conseiller à la cour d’appel

de Bruxelles et Prof. Patrick Senaeve sont également

— De gerechtelijke actanten sensibiliseren.

Pro: HRJ.

— Een kamer voor minnelijke schikking en bemid-

deling oprichten. 

Pro: OBFG en mevrouw Sabine De Bauw, raadsheer

in het hof van beroep te Gent.

— De sanctie in geval van niet-deelname aan een

informatiesessie staat buiten verhouding.

Pro: OBFG, de heer Francis Moinet, voorzitter van

de rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau, en

mevrouw Barbara Gayse, vertegenwoordigster van de

Federale Bemiddelingscommissie.

— De informatiesessie aanvullen met gratis bemid-

delingssessies.

Pro: OBFG en de heer Francis Moinet, voorzitter van

de rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau.

— De bemiddeling moet een vrije keuze van de

partijen blijven.

Pro: OVB.

9. Horen van minderjarigen

— In burgerlijke zaken moet het horen van minder-

jarigen worden beperkt tot de zaken met betrekking tot

het ouderlijk gezag, het verblijfsrecht en het recht op

persoonlijk contact. 

Pro: HRJ, de heer Pierre-André Hallet, vertegen-

woordiger van de Union francophone des magistrats de

la jeunesse (ook bij adoptie), mevrouw Karen Vander

Steene, vertegenwoordiger van de Unie van Neder-

landstalige jeugdmagistraten, en de heer Didier Pire,

assistent aan de ULg.

— Minderjarigen vanaf 12 jaar: ambtshalve uitnodi-

ging (geen verplichting, maar een recht, al dan niet met

de bijstand van een advocaat).

Pro: HRJ en OBFG; de heer Moinet, voorzitter van

de rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau, de

heer Jacques Mahieu, voorzitter van de rechtbank

van eerste aanleg te Antwerpen, mevrouw Sabine De

Bauw, raadsheer in het hof van beroep te Gent, me-

vrouw Myriam de Hemptinne, raadsheer in het hof van

Page 279: 0682/015 - dekamer.be

2790682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

favorables au caractère non-obligatoire de l’assistance

du mineur par un avocat.

— Mineurs de moins de 12 ans: audition à sa

demande ou à la demande du juge et, sous réserve de

l’accord de ce dernier, à la demande des parties ou du

ministère public.

Pro: CSJ. M. Moinet, président du tribunal de pre-

mière instance de Neufchâteau soutient également que

le juge doit pouvoir conserver une marge d’appréciation

par rapport aux demandes.

En aucun cas obligatoire: Mme Myriam de

Hemptinne, conseiller à la Cour d’appel de Bruxelles.

— Éviter la présence d’une personne de confi ance.

Pro: OVB et Mme Karen Vander Steene, représen-

tante de l’Unie van Nederlandstalige jeugdmagistraten.

— Consultation du Procès-verbal au greffe.

Pro: Pierre-André Hallet, représentant de l’Union

francophone des Magistrats de la jeunesse (même favo-

rable à prise de copies), Mme Karen Vander Steene,

représentante de l’Unie van Nederlandstalige jeugdma-

gistraten (mais pas de prise de copies) et Prof. Patrick

Senaeve (également opposé à la prise de copies).

Contra: M. Moinet, Président du tribunal de première

instance de Neufchâteau.

— Le procès-verbal ne doit contenir que ce que le

juge estime important.

Pro: Pierre-André Hallet, représentant de l’Union

francophone des Magistrats de la jeunesse et

Mme Myriam de Hemptinne, conseiller à la Cour

d’appel de Bruxelles.

Contra: Prof. Patrick Senaeve.

beroep te Brussel, alsook prof. Patrick Senaeve, zijn

eveneens voorstander van de niet-verplichte bijstand

van de minderjarige door een advocaat.

— Minderjarigen tot 12 jaar: op hun verzoek of op ver-

zoek van de rechter en, met instemming van de rechter,

op verzoek van de partijen of het openbaar ministerie.

Pro: HRJ; de heer Moinet, voorzitter van de rechtbank

van eerste aanleg te Neufchâteau, voert tevens aan dat

de rechter een beoordelingsmarge moet hebben ten

opzichte van de verzoeken.

Geen verplichting tot horen: mevrouw Myriam de

Hemptinne, raadsheer in het hof van beroep te Brussel.

— Geen aanwezigheid van een vertrouwenspersoon.

Pro: OVB en mevrouw Karen Vander Steene, ver-

tegenwoordiger van de Unie van Nederlandstalige

jeugdmagistraten.

— Inzage van het proces-verbaal ter griffie.

Pro: de heer Pierre-André Hallet, vertegenwoordiger

van de Union francophone des magistrats de la jeunes-

se (geen bezwaar tegen het nemen van een afschrift),

mevrouw Karen Vander Steene, vertegenwoordiger

van de Unie van Nederlandstalige jeugdmagistraten,

en prof. Patrick Senaeve (beiden bezwaar tegen het

nemen van een afschrift).

Contra: de heer Moinet, voorzitter van de rechtbank

van eerste aanleg te Neufchâteau.

— Het proces-verbaal bevat alleen dat wat de rechter

belangrijk acht.

Pro: de heer Pierre-André Hallet, vertegenwoordiger

van de Union francophone des magistrats de la jeu-

nesse, en mevrouw Myriam de Hemptinne, raadsheer

in het hof van beroep te Brussel.

Contra: prof. Patrick Senaeve.

Page 280: 0682/015 - dekamer.be

280 0682/015DOC 53

C H A M B R E 2 e S E S S I O N D E L A 5 3 e L É G I S L A T U R E K A M E R 2 e Z I T T I N G V A N D E 5 3 e Z I T T I N G S P E R I O D E20112010

PR

ES

IDE

NT

DU

TR

IBU

NA

L D

E 1

re

INS

TA

NC

E/

VO

OR

ZIT

TE

R V

AN

DE

R

EC

HT

BA

NK

VA

N E

ER

ST

E A

AN

LE

G

TR

IBU

NA

L D

E

LA

FA

MIL

LE

/FA

MIL

IER

EC

HT

BA

NK

P

rocé

du

re o

rdin

aire

/ G

ew

on

e p

roc

ed

ure

Urg

en

ce

pu

tée

/

Ve

ron

de

rste

lde

sp

oe

de

ise

nd

he

id

Urg

en

ce

invo

qu

ée

/ A

an

gevo

erd

e s

po

ed

eis

en

dh

eid

Na

ture

de

s

litig

es

fam

ilia

ux/

Aa

rd fa

mili

aa

l g

esch

il

féré

s d

’hô

tel

Exe

qu

atu

rD

em

an

de

s

ab

révia

tive

s d

es

lais

de

cite

rC

on

sta

t d

’ad

ultè

re

Ko

rt g

ed

ing

te

zijn

en

hu

ize

Uitvo

erb

aa

rve

rkla

rin

g

Vo

rde

rin

ge

n to

t

inko

rtin

g v

an

de

dag

vaa

rdin

gste

rmijn

en

Va

sts

telli

ng

va

n

ove

rsp

el

To

ut

ce

qu

i n

e r

elè

ve

p

as d

e l’u

rge

nce

p

résu

e

Alle

s w

at

nie

t o

nd

er

de

ve

ron

de

rste

lde

sp

oe

de

ise

nd

he

id v

alt

sid

en

ce

s s

ép

aré

es

De

ma

nd

es r

ela

tive

s à

l’a

uto

rité

pa

ren

tale

De

ma

nd

es

rela

tive

s a

u d

roit

d’h

éb

erg

em

en

t o

u a

u d

roit a

ux

rela

tio

ns p

ers

on

ne

lles

Oblig

atio

ns

alim

en

taire

sE

nlè

ve

me

nts

in

tern

atio

na

ux

d’e

nfa

nts

Afz

on

de

rlijk

e

ve

rblij

fpla

ats

en

Vo

rde

rin

ge

n m

.b.t

.

ou

de

rlijk

ge

zag

Vo

rde

rin

ge

n m

.b.t

.

rech

t o

p h

uis

ve

stin

g

of

rech

t o

p p

ers

oo

nlij

k

co

nta

ct

On

de

rho

ud

s-

ve

rplic

htin

ge

n

Inte

rna

tio

na

le

kin

de

ron

tvo

erin

ge

n

To

us le

s litig

es q

ui so

nt

no

rma

lem

en

t tr

aité

sse

lon

la

pro

du

re

ord

ina

ire,

ma

is o

ù le

d

em

an

de

ur

invo

qu

e u

ne

u

rge

nce

p

art

icu

lière

(cf.

l’actu

el a

rtic

le 5

84

du

CJ

ma

is e

n m

atiè

re fa

mili

ale

)

Si le

tri

bu

na

l d

e la

fa

mill

e

n’a

dm

et

pa

s l’u

rge

nce,

il tr

aite

le

litig

e s

elo

n la

p

rocé

du

re

ord

ina

ire

ou

se

lon

ce

lle d

e

l’urg

en

ce

pré

su

e (

en

fo

nctio

n d

e la

na

ture

du

lit

ige

).

Alle

ge

sch

ille

n d

ie

no

rma

al vo

lge

ns d

e

gew

on

e p

roc

ed

ure

wo

rde

n b

eh

an

de

ld,

ma

ar

wa

arb

ij d

e

eis

er

ee

n b

ijzo

nd

ere

sp

oe

de

ise

nd

he

id

aa

nvo

ert

(c

f. vig

ere

nd

art

ike

l 5

84

G.W

., w

elis

wa

ar

m.b

.t. f

am

ilie

rech

telij

ke

aa

ng

ele

ge

nh

ed

en

)

Als

de

fa

mili

ere

ch

tba

nk

de

za

ak n

iet

drin

ge

nd

ach

t, w

ord

t h

et

ge

sch

il

be

ha

nd

eld

vo

lge

ns

de

gew

on

e p

roc

ed

ure

of

de

pro

ce

du

re v

an

de

ve

ron

de

rste

lde

sp

oe

de

ise

nd

he

id

(afh

an

ke

lijk v

an

de

aa

rd

van

he

t g

esch

il).

Mo

de

s d

e

sa

isin

e/

Aa

nh

an

gig

-m

akin

g

Re

qu

ête

u

nila

téra

le

Ee

nzijd

ig v

erz

oe

ksch

rift

Cita

tio

nP

V d

e c

om

pa

rutio

n

vo

lon

taire

Re

qu

ête

da

ns le

s c

as

ad

mis

pa

r la

lo

i (e

x :

div

orc

e,

op

po

sitio

n

au

pa

iem

en

t d

es

allo

ca

tio

ns fa

mili

ale

s à

l’a

lloca

taire

)

Dag

vaa

rdin

gP

V

vri

jwill

ige

ve

rsch

ijnin

g

Ve

rzo

eksch

rift

in d

e b

ij d

e w

et

toe

ge

sta

ne

geva

llen

(bijv

. ech

tsch

eid

ing

,

ve

rze

t te

ge

n b

eta

ling

kin

de

rbijs

lag

aa

n d

e

uitke

rin

gsg

ere

ch

tig

de

)

Re

qu

ête

PV

de

co

mp

aru

tio

n

vo

lon

taire

(Ou

cita

tio

n)

Ve

rzo

eksch

rift

PV

vri

jwill

ige

ve

rsch

ijnin

g

(of

dag

vaa

rdin

g)

Cita

tio

n

PV

de

co

mp

aru

tio

n

vo

lon

taire

Dag

vaa

rdin

g

PV

vri

jwill

ige

ve

rsch

ijnin

g

lai d

e

fi xa

tio

n/

Term

ijn

be

pa

ling

re

ch

tsd

ag

Po

ur

réf.

d’h

ôte

l :

art

. 10

36

du

CJ

Po

ur

exé

qu

atu

r :

pa

s d

e d

éla

i lé

ga

lP

as d

’au

die

nce

p

ou

r d

em

an

de

s

ab

révia

tive

s

lais

et

co

nsta

t d

’ad

ultè

re

Ko

rt g

ed

ing

te

n h

uiz

e:

art

. 10

36

G.W

.

Uitvo

erb

aa

rve

rkla

rin

g:

ge

en

we

tte

lijke

te

rmijn

Ge

en

zittin

g v

oo

r d

e

vo

rde

rin

g to

t in

ko

rtin

g

van

de

te

rmijn

en

, no

ch

vo

or

vasts

telli

ng

va

n

ove

rsp

el

8 jo

urs

si in

tro

du

ctio

n

pa

r cita

tio

nL

e jo

ur

du

t d

u P

V

de

co

mp. vo

lon

taire

Pa

s d

e d

éla

i lé

ga

l si

intr

od

uctio

n p

ar

req

te

8 d

ag

en

bij

inle

idin

g

bij

dag

vaa

rdin

g

Dag

va

n in

die

nin

g

van

P

V v

rijw

illig

e

ve

rsch

ijnin

g

Ge

en

we

tte

lijke

term

ijn b

ij in

leid

ing

bij

ve

rzo

eksch

rift

Ma

xim

um

15

jo

urs

, sa

uf

pro

du

res

pa

rtic

uliè

res (

ex : a

rt.

13

22

qu

ate

r d

u C

od

eju

dic

iaire

)

Ma

xim

um

15

dag

en

,

be

ho

ud

en

s b

ijzo

nd

ere

pro

ce

du

re (

bijv

. art

.

13

22

qu

ate

r G

.W.)

Min

imu

m 2

jo

urs

si cita

tio

nL

e jo

ur

du

t d

u P

V d

e

co

mp. vo

lon

taire

Min

imu

m 2

dag

en

bij

dag

vaa

rdin

g

Dag

va

n in

die

nin

g v

an

PV

vri

jwill

ige

ve

rsch

ijnin

g

Pro

du

re

d’a

pp

lica

tio

n/

Toe

pa

sse

lijke

pro

ce

du

re

féré

Ko

rt g

ed

ing

Dro

it c

om

mu

n d

u C

od

e

jud

icia

ire

Ge

me

en

rech

telij

ke

be

pa

ling

en

va

n h

et

Ge

rech

telij

k W

etb

oe

k

Co

mm

e e

n r

éfé

réZ

oa

ls in

ko

rt g

ed

ing

féré

Ko

rt g

ed

ing

cis

ion

/ B

eslis

sin

gO

rdo

nn

an

ce

p

rovis

oire

po

ur

le

réfé

ré d

’hô

tel

Ord

on

na

nce

d

éfi n

itiv

e d

an

s le

s

au

tre

s c

as

Be

sch

ikkin

g b

ij

vo

orr

aa

d v

oo

r ko

rt

ge

din

g te

n h

uiz

e

De

fi n

itie

ve

be

sch

ikkin

g

in d

e a

nd

ere

geva

llen

Ju

ge

me

nt

fi n

itif

(sa

uf

cis

ion

co

ntr

aire

d

u ju

ge

s’il

sta

tue

àtitr

e p

réca

ire

)

De

fi n

itie

f vo

nn

is

(be

ho

ud

en

s

an

de

rslu

ide

nd

e

pre

ca

ire

be

slis

sin

g

van

de

re

ch

ter)

Ju

ge

me

nt

fi n

itif

(sa

uf

cis

ion

co

ntr

aire

du

ju

ge

s’il

sta

tue

à t

itre

pré

ca

ire

)

De

fi n

itie

f vo

nn

is

(be

ho

ud

en

s

an

de

rslu

ide

nd

e

pre

ca

ire

be

slis

sin

g

van

de

re

ch

ter)

Ord

on

na

nce

pro

vis

oire

qu

i n

e p

réju

dic

ie e

n r

ien

le

fo

nd

d

u litig

e

Be

sch

ikkin

g b

ij vo

orr

aa

d

die

ge

en

afb

reu

k d

oe

t

aa

n d

e g

ron

d v

an

he

t

ge

sch

il

Tableau récapitulatif, transmis par le secrétaire d’État à la Politique des familles

Samenvattende tabel, bezorgd door de staatssecretaris voor Gezinsbeleid

Centrale drukkerij – Deze publicatie wordt uitsluitend gedrukt op FSC gecertificeerd papierImprimerie centrale – Cette publication est imprimée exclusivement sur du papier certifié FSC