Post on 07-Apr-2018
8/6/2019 Toekomst van de industrie in Europa: de juiste mix vinden
1/11
OPENER Industrie in Europa
28 JUNI 2011
8/6/2019 Toekomst van de industrie in Europa: de juiste mix vinden
2/11
De toekomst van de industrie was op 11 mei even
onderwerp van een verhitte discussie, toen Bert De
Graeve zich in Knack nogal kritisch uitliet over hoe
men in Belgi met de industrie omgaat en liet doorschemeren
dat een vertrek van Bekaert uit Belgi niet uit te sluiten
was. Dat leidde tot verontruste
reacties van onder meer de
Vlaamse minister-
president Kris Pee-
ters en de vakbon-
den. Dat hoeft niet
te verbazen: een goed-
draaiende industrie is immers essentieel
voor de gehele economie. De industrile sectoren
leveren, onder meer volgens een rapport van Econopolis (sep-
tember 2010) veel toegevoegde waarde, wat zich vertaalt in
salarissen die hoger liggen dan gemiddeld en die de lonen inandere sectoren waaronder de diensteneconomie opkrik-
ken en op die manier voor extra koopkracht zorgen.
Ook een studie van het Planbureau uit 2007 toont aan dat in-
dustrile jobs een duidelijk hefboomeffect hebben op andere
sectoren. De maaksectoren vormen met andere woorden de
basis van heel wat andere economische activiteit. De industrie
staat in voor driekwart van de Belgische export en voor liefst
80% van het budget voor onderzoek en ontwikkeling. Dat toont
aan dat de industrie essentieel is in de creatie van knowhow en
R&D. In tijden dat iedereen de mond vol heeft over innovatie
en creativiteit, is dat geen onbelangrijke vaststelling.
Maar tegelijkertijd staan de industrile sectoren in Belgi,
maar ook in Europa, meer dan ooit onder druk. De bloei van
nieuwe economien is daar uiteraard niet vreemd aan. Activi-
teiten worden gedelokaliseerd naar het Oosten en/of nieuwe
internationale investeerders nemen bedrijven over, waardoor
ook de beslissingscentra al eens Europa verlaten, met een gro-
tere afhankelijkheid en dus kwetsbaarheid tot gevolg.
De trend naar desindustrialisatie is natuurlijk al een tijd bezig.
Bovendien manifesteert die desindustrialisering zich vooral op
het vlak van werkgelegenheid. Belgi laat zelfs de grootste
achteruitgang optekenen van alle OESO-landen. Sinds 1970
ging in Belgi meer dan de helft van de tewerkstelling in de in-
dustrile sectoren verloren. Bovendien daalde de tewerkstel-
ling in de crisisperiode tussen 2008 en 2009 met nog eens 3%.
Op dit ogenblik zou, volgens cijfers van het hierboven ver-
melde Econopolis-rapport, nog amper 13% van de Belgen in
de industrie werken. Een onderzoek van McKinsey houdt het
op 17%, of zon 450.000 personen. Schattingen van de Natio-
nale Bank van Belgi vermelden daarbovenop nog 250.000
indirecte jobs.
In Europa situeren zich nog ongeveer 22 miljoen jobs in de in-
dustrile sectoren. De Europese industrie is dan ook verre van
dood. In nieuwe niches, waaronder ecotechnologie, neemt
Europa zelfs het voortouw. Maar dat neemt niet weg dat die
voorsprong die de Europese Unie nu nog geniet in bepaalde
deelsectoren, snel kan worden bijgebeend door de nieuwe
groei-economien in Azi en Amerika.
Europa doet er dan ook goed aan om een strategisch beleid
uit te tekenen om de industrile groei te stimuleren. Over hoe
zon beleid er moet uitzien, spraken ruim 400 top-executives
zich uit die deelnamen aan het onderzoek van Accenture enhet VBO (april 2011). Voor 47% van de respondenten is het re-
duceren van taksen en regelgeving de meest efficinte maatre-
gel. Daarnaast pleit 36% voor een sterkere samenwerking tus-
sen Europa en de groeilanden. Bijna evenveel, namelijk 34%,
spreekt zich uit voor een pan-Europese industrile strategie
die zich concentreert op een aantal specifieke sectoren. Meer
investeren in wetenschappelijke en technische competenties
is voor 33% het meest essentieel.
Deze elementen vormen, samen met de noodzaak tot inno-
vatie en de nationale en/of regionale actieplannen ter onder-
steuning van de industrie, de rode draad doorheen dit dossier,
waarin we met deskundigen en topfiguren uit de industrie eenantwoord trachten te zoeken op de vraag wie of wat bepalend
is voor de toekomst van de industrie In Europa.Uiteraard levert
dat geen eenduidig antwoord op, maar de analyses leggen
wel dezelfde aandachtspunten bloot. lPBR
De juiste mix vindenToekomst van de industrie in Europa
IN DIT DOSSIER30 Brede kijk op innovatieEen analyse van de Europese industrile toekomst door academici LeoSleuwaegen (K.U.Leuven/Vlerick) en Monique Ramioul (HIVA)
32 Iedereen zijn MarshallplanHet Waalse Marshallplan is een goed voorbeeld van hoe een regio de industrieeen duwtje in de rug kan geven.
33 Wat maakt of kraakt de toekomst van de industrie in Europa?Enkele captains of industry geven hun visie op welke factoren de industriletoekomst bepalen.
OPENERIndustrie in Europa
29JUNI 2011
8/6/2019 Toekomst van de industrie in Europa: de juiste mix vinden
3/11
Hoewel de industrie instaat voor 75% van de export en
voor 80% van de R&D-activiteiten (de cijfers hebben be-
trekking op Belgi), bedraagt de tewerkstelling in de in-
dustrile sectoren volgens een McKinsey-studie slechts 17% van
de totale werkgelegenheid. De achteruitgang van de industrie
moet dus vooral gesitueerd worden bij de tewerkstelling.
Al moet ook dat genuanceerd worden, zegt Leo Sleuwaegen:
Die cijfers zijn vertekend door de trend naar outsourcing van de
voorbije 15 jaar: vele industrile bedrijven zijn zich de voorbije
20 jaar meer en meer beginnen concentreren op hun kernactivi-
teiten, waardoor de randactiviteiten werden uitbesteed. Zo is het
afstoten van bijvoorbeeld transport, onderhoud
en IT een hoofdzakelijk statistische verschuiving
van de ene groep naar de andere, zonder dat dit
iets verandert aan het intrinsieke belang van de
industrie. Daardoor vinden we sommige activi-
teiten en de werkgelegenheid die ermee ge-
paard gaat niet meer in de statistieken van de industrie, maar
van de dienstverlening. Hoewel het in wezen dus over hetzelfde
gaat. Tevens is de productiviteitsgroei, via automatisering en ar-
beidsbesparende innovaties, in de industrile sectoren veel meer
toegenomen dan bijvoorbeeld in de dienstensector, wat mede
de terugval van de tewerkstelling verklaart. Maar, waarschuwt Leo
Sleuwaegen: Dat alles neemt niet weg dat de druk nu veel gro-
ter is, onder meer door de opkomende nieuwe economien.
Specialisatie in hoogwaardige producten, waar hoogleraar
Sleuwaegen voor pleit, impliceert een voortdurende aandacht
voor innovatie. En daar zetten zowel de beleidsmakers in de Eu-
Academici analyseren
De logica van meer machines en minder mensen heeft lang gewerkt om competitief teblijven. Maar we zitten op dat vlak op de limiet. De uitdaging bestaat er voor de
Europese industrie dan ook in om zich nog sterker te specialiseren in hoogwaardige eninnovatieve producten. Daarnaast blijft het onontbeerlijk om buitenlandse investeerders
aan te trekken en tegelijkertijd om de eigen ondernemingen een meer internationalekoers te laten varen. Dat is in een notendop de visie van Leo Sleuwaegen, hoogleraar
Economie aan de Vlerick Management School en de K.U. Leuven. Zijn collega MoniqueRamioul (HIVA) pleit voor een brede visie op innovatie.
ropese Unie als het bedrijfsleven sterk op in. Maar is dat geloof in
Europa als centrum van innovatie wel gerechtvaardigd? Op ba-
sis van onder meer het percentage patenten en het percentage
laureaten voor Nobelprijzen, lijkt Europa inderdaad al decennia-
lang over behoorlijk wat innovatieve geesten te beschikken. Al-
leen vertaalt zich dat niet altijd in het succesvol vermarkten van
producten en bovendien zijn vooral de oosterse landen aan eensterke inhaalbeweging bezig. Maar we hebben nog altijd een
voorsprong, verzekert hoogleraar Sleuwaegen.
Stop & goDe keuze van overheden om in te zetten op innovatie (cfr. Nieuw
Industrieel Beleid in Vlaanderen, Marshallplan in Walloni, maar
ook vergelijkbare initiatieven in Frankrijk, Duitsland en Neder-
land) is meer dan legitiem: Belangrijk daarbij
is dat de overheden de voorwaarden scheppen
die ondernemingen toelaten om initiatieven te
nemen en vernieuwend bezig te zijn. Dat doen
ze, wat mij betreft, beter niet door subsidies uitte delen en dus als overheid zelf te oordelen wie
voldoende innovatief bezig is en wie niet. Het impliceert wel het
ter beschikking stellen van basisinfrastructuur, het ondersteunen
van beloftevolle sectoren en het stimuleren van onderwijsrichtin-
gen in functie daarvan, schetst hoogleraar Sleuwaegen. Hij
voegt er nog aan toe dat zon beleid dan wel op lange termijn
moet gevoerd worden: Het heeft geen zin om R&D te onder-
steunen, en de volgende legislatuur de kraan zo goed als dicht te
draaien. Een dergelijk stop and go-beleid brengt weinig zoden
aan de dijk, maar jammer genoeg is het vaak wel realiteit.
Vernieuwing stimuleren houdt voorts in dat er extra ondersteu-
ning gaat naar starters en doorgroeiers. Dat zijn per definitie
kmos. Maar dat betekent niet dat we de grote industrile be-
drijven moeten opgeven, waarschuwt Sleuwaegen. Het is niet
het een of het ander. Zo begrijp ik ook de inspanningen van de
Vlaamse regering om GM in Antwerpen te houden. Het gaat im-
30 JUNI 2011
Het heeft geen zin om R&D te ondersteu-nen, en de volgende legislatuur de kraan dichtte draaien Leo Sleuwaegen (Vlerick, K.U. Leuven)
Brede kijk op innovatie
OPENER Industrie in Europa
8/6/2019 Toekomst van de industrie in Europa: de juiste mix vinden
4/11
mers niet op om die industrie versneld op te geven, ook al weten
we dat die in onze contreien onder druk staat. Tegelijkertijd is de
autonijverheid nog altijd sterk verankerd in Belgi en vormen die
productie-eenheden de basis van een uitgebreid industrieel
weefsel met daarbinnen heel wat kmos.
Organisatieproces innoverenOok Monique Ramioul, onderzoeksleider aan het Onder-
zoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving HIVA, waarschuwt
dat we maar beter niet te eenzijdig focussen op zeer hoog-
technologische, kennisgedreven economie. Ook laagtechnolo-
gisch werk zal hier volgens haar altijd een plaats behouden, ook
al heeft die het veel moeilijker om zich te handhaven. Delokalisa-
tie van industrile activiteiten is een genuanceerder verhaal dan
wat we doorgaans horen, vindt ze: Om te beginnen: delokali-
saties zijn, hoewel die de jongste jaren zich versneld voltrekken,
eigen aan industrile activiteiten. Maar lang niet alles is delokali-
seerbaar en bovendien onderschat men vaak de hoge kosten en
moeilijkheden die ermee gepaard gaan. Er zijn me projectenbekend waar men, onder meer door zeer klantgericht te werken,
dergelijke activiteiten heeft weten te consolideren.
Innovatie moet vanuit een brede visie worden benaderd, en niet
louter productgericht, vindt ze: Niet zelden blijkt dat men aan
competitiviteit kan winnen door in te grijpen op de efficintie van
het productieproces, of de manier waarop klanten worden bena-
derd. In dat verband stel ik vast dat werknemers slechts zelden
een aangeboorde bron zijn bij het maken van een probleemdiag-
nose of het uittekenen van een veranderingstraject. Toch hebben
de werknemers veelal een goed inzicht in hoe bepaalde proces-
sen beter kunnen worden georganiseerd. Het is ook zinvol om
werknemers die producten vervaardigen in contact te brengen
met klanten, zodat ze een beter beeld krijgen van de specifieke
wensen van die klant, en de klant een beter zicht krijgt op de
haalbaarheid van zijn vraag. In dat verband citeert Monique
31JUNI 2011
Ramioul lingeriefabrikant Van de Velde als een interessant voor-
beeld: daar worden stiksters van meet af aan betrokken bij het
ontwerpen van de lingerie, om na te gaan of de ontwerpen ook
produceerbaar zijn. Zo kunnen bepaalde stoffen bij het assem-
bleren niet gecombineerd worden en zijn de ontwerpers hier niet
altijd van op de hoogte. Door de operationele mensen er meteen
bij te betrekken, spaart het bedrijf veel tijd en geld uit.
Duitse vakbondDie aandacht voor de competenties van het personeel is vol-
gens Monique Ramioul dan ook een belangrijke factor voor de
toekomst van de industrie in Europa. Ze staaft dat met nog een
ander voorbeeld: Ongeveer een decennium geleden delokali-
seerden bedrijven steeds meer business service-activiteiten naar
Centraal- en Oost-Europa, onder meer ook primaire IT-services. Ik
heb in het kader van een grootschalig Europees
onderzoeksproject onderzoek verricht bij bedrij-
ven in Hongarije en Bulgarije die daar op eigen
houtje verder in gingen: ze investeerden in de
competenties van hun personeel, waardoor ze
de klant meer konden bieden dan verwacht werd. Dat lijkt op het
eerste gezicht niet bijzonder spectaculair, maar het creerde bij
de klant vertrouwen en maakte het voor het bedrijf mogelijk om
op te klimmen op de value chain. Dat laatste bleek uiteindelijk
ook de redding voor de ondernemingen: door de verdere mon-
dialisering en het opleven van de economie in Centraal-Europa,
verdween het loonkostenvoordeel en verschoven de dienstenmet lage toegevoegde waarde verder oostwaarts. Bedrijven die
daar niet waren op voorbereid, misten de boot.
Er is volgens Monique Ramioul bijgevolg nood aan een ver-
nieuwende kijk die anticipeert op komende evoluties. In Duitsland
stapt ook de grote metaalvakbond IG Metal mee in die manier
van denken: met het Team Arbeid und Innovation wil de vakbond
meedenken en -werken aan een meer competitieve organisatie
door kostenbesparingen door te voeren die geen negatieve im-
pact hebben op de tewerkstelling en arbeidsomstandigheden.
Het is een sterk signaal dat IG Metal zich inschrijft in een bena-
dering die anticipeert op economische ontwikkelingen, terwijl
vakbonden zich tot nog toe vooral reactief profileerden door bij
aangekondigde afvloeiingen of veranderende arbeidsomstan-
digheden een zo goed mogelijk sociaal plan uit de brand te sle-
pen, besluit Ramioul. lPol Bracke
OPENERIndustrie in Europa
Werknemers zijn zelden een aan-geboorde bron bij het maken van eenprobleemdiagnose Monique Ramioul (HIVA)
Delokalisaties zijn, hoewel die zich de jongstejaren versneld voltrekken, eigen aan industrile
activiteiten.
8/6/2019 Toekomst van de industrie in Europa: de juiste mix vinden
5/1132 JUNI 2011
E
erst en vooral vertrekken alle projecten van een pact-
benadering: overheid, bedrijfswereld en universiteiten
en sociale partners vormen een samenwerkingsverband,
dat de clusters identificeert waarop men zich zal concentreren en
waarbinnen innovatiepolen worden gecreerd. De idee daarach-
ter is dat men de inspanningen beter focust op een beperkt aan-
tal technologische domeinen, in plaats van in alle
mogelijke innovatiedomeinen goed te willen zijn.
Het Marshallplan1 in Walloni mikte op vijf polen:
voeding, luchtvaart, mechanica, gezondheid en bio-
tech, vervoer en logistiek. Het vervolg daarop, Mars-
hall2.Green, voegt daar de ecotechnologie aan toe.
Monique Ramioul geeft ook nog het voorbeeld van
Eindhoven Brainport: Dat project bestaat erin om
de regio rond het Nederlandse Eindhoven te profi-leren als centrum voor kennisintensieve bedrijven.
Een keuze die bediscussieerbaar is, maar wel voor
duidelijkheid zorgt. Een kritiek die soms op het
Vlaamse beleid wordt gegeven is dat dergelijke
keuzes te weinig worden gemaakt.
Monique Ramioul merkt voorts nog op dat alle
plannen aandacht hebben voor vernieuwende activiteiten die
betrekking hebben op duurzame economie, bv. kennis en praktijk
omtrent energiezuinig bouwen en verbouwen.
Het Waalse Marshallplan wordt vaak geciteerd als een geslaagd
voorbeeld van een regionaal ondersteuningsbeleid voor de in-dustrie (de Vlaamse regering komt volgende week naar buiten
met het Nieuw Industrieel Beleid).
Wie had 10 jaar geleden kunnen denken dat Microsoft of Google
zich zouden installeren in Walloni? vraagt de Waalse minister-
president Rudy Demotte zich retorisch af. Volgens hem is het
Marshallplan daar verantwoordelijk voor. Het plan wordt onde-
rworpen aan een permanente monitoring en een externe evalua-
tie door het IWEPS, een onafhankelijk wetenschappelijk instituut.
Het Marshallplan 1 heeft alvast bemoedigende resultaten bereikt:
29.852 gecreerde banen, meer dan 200.000 gevolgde opleidin-
gen, 46.279 personen die genoten hebben van het talenplan,
1.284 gefinancierde onderzoekers. In 2010 werd het plan bijges-
tuurd, wat leidde tot het Marshallplan 2.Green. In februari 2011,
een jaar na de lancering daarvan, werden ook daar de resultaten
van bekendgemaakt: in 2010 volgden 17.870 werkzoekenden een
Industriebeleid
Monique Ramioul , onderzoeksleider bij HIVA, nam enkele projecten onder de loep die diverse lidstaten uit-bouwden ter ondersteuning van de industrie in hun land of regio (zoals het Marshallplan in Walloni en hetNieuw Industrieel Beleid in Vlaanderen). Die projecten tonen gemeenschappelijke kenmerken, stelt ze vast.
opleiding in de richting van een knelpuntberoep, waarvan 2.541
gelinkt aan beroepen van de alliantie werkmilieu. Daarnaast
werden in het kader van het taalplan 327.980 intensieve vor-
mingsuren taalopleiding voor werkzoekenden georganiseerd.
In de periode tussen 2004 en 2008 steeg de Waalse tewerkstel-
ling met +2,1 %, wat vergelijkbaar is met Vlaanderen: +2,2 %
(64,3% naar 66,5%). Voor de periode 2005-2010
steeg het aantal nieuwe ondernemingen in Wal-
loni met liefst 14,6%.
KmosEen van de bijsturingen in het Marshallplan was
een sterkere focus op kmos. Het eerste Mars-
hallplan concentreerde zich immers vooral op
grote bedrijven. Bij het Marshallplan 2.Green
werd de Small Business Act gelanceerd, dat
gericht is naar kmos en gestoeld is op de doelstellingen van
het gelijknamige Europese project: het vereenvoudigen van de
administratieve stappen die bij de oprichting van een bedrijf
en bij economische ontwikkeling horen, meer steun bieden aan
groei en de overdracht van bedrijven vergemakkelijken.
De resultaten van het Marshallplan bewijzen dat dit soort ini-
tiatieven zin heeft, vindt Demotte: We hebben allemaal onze
rol te spelen. De bedrijfsleiders, de gewestelijke politieke ver-
antwoordelijken en het Europese beleid.
En ook op dat Europees niveau beweegt er een en ander,
verzekert de Waalse minister-president. De Europese Com-
missie wil gunstiger voorwaarden voor de ontwikkeling van de
industrie scheppen. Dit beleid vult de politiek van de lidstaten
aan. Met de resultaten die Walloni vandaag kan voorleggen,
blijkt dat de complementariteit tussen het regionale en het
Europese industriebeleid noodzakelijk is en haar vruchten
afwerpt. l
Iedereen zijn Marshallplan
De complementariteit tussen het regionale enEuropese industriebeleid is noodzakelijk en werpthaar vruchten af Rudy Demotte (Waals minister-president)
OPENER Industrie in Europa
8/6/2019 Toekomst van de industrie in Europa: de juiste mix vinden
6/11
OPENERIndustrie in Europa
Julien De Wilde, voorzitter van Agfa-Gevaert en Nyrstar,
windt er geen doekjes om: Dat we zeer innovatief moe-
ten zijn om onze industrie een degelijke toekomst te ge-
ven, is een understatement: als we niet innovatief zijn, gaan
we dood.Daarbij merkt hij op dat Europa op
het vlak van innovatie zeer behoorlijk
presteert, maar dat het tegelijkertijd
baarlijke nonsens is te beweren dat
wij in Europa veel innovatiever zijn dan
de rest van de wereld.
Toch zijn er aanwijzingen dat Europa op dat
vlak nog altijd een koploper is. Zo wijst VBO-voorzitter Pierre
Alain De Smedt erop dat 45% van de patenten die betrekking
hebben op groene economie en ecotechnologie, Europees is.
Ter vergelijking: de VS nemen 14% voor hun rekening.
Ook Wim Philippa, secretaris-generaal van de European
Round Table of Industrialists (een belangen- en opiniegroep
van een vijftigtal leiders van grote Europese industrile bedrij-
ven) gelooft dat Europa nog wat voorsprong heeft: Op dit
ogenblik zijn de Chinezen nog hoofdzakelijk copiers en heb-
ben ze inzake innovatie nog wat in te halen. Europa heeft ove-
rigens een zekere traditie op dat vlak: sinds het einde van de
Tweede Wereldoorlog is het een zeer innovatieve regio, onder
meer inzake de automotive en de biotechnologie. Vele bedrij-
ven werden echter opgekocht door Amerikaanse bedrijven.
Hetzelfde verhaal dreigt nu voor de gen- en nanotechnologie.
Dat heeft deels met emotionele aspecten te maken: in Europa
staat men argwanend tegenover die nieuwe onbekende din-
gen. Maar we staan inzake innovatie dus nog sterk en moeten
Industrie met toekomst moet innovatief zijn, luidt het vaak. Maar is er reden om aan te nemen dat we hier innovatiever zijndan pakweg de nieuwe industrien uit het Oosten of de BRIC-landen? Maken we onszelf niets wijs als we geloven dat we opdat vlak echt het verschil kunnen maken? En bovendien: is er voldoende ruimte en dus beslissingsmacht en budget ominnovatief te kunnen zijn?
Enqute
Wie of wat heeft de toekomst van de industrie in Europa in handen? Welke factoren geven de richtingaan? FORWARD ging te rade bij enkele Captains of Industry. Pierre Alain De Smedt (VBO-voorzitter),Wim Philippa (secretaris-generaal European Round Table of Industrialists), Julien De Wilde (voorzitterAgfa-Gevaert en Nyrstar), Bernard Delvaux (gedelegeerd bestuurder Sonaca), Luc Vansteenkiste(vicevoorzitter Recticel, voorzitter Sioen) en Filip Van Hool (directeur Van Hool) gaven hun analyse.Uit de gesprekken konden vijf factoren worden onderscheiden die in zekere mate de toekomst van deindustrie in Europa maken of kraken. Op de volgende paginas zoomen we op elk van die factoren in:
1. De factor innovatiekracht2. De factor competitief en coherent Europees beleid3. De factor regionale en nationale actieplannen4. De factor arbeidsmarkt5. De factor China
Wat maakt of kraakt de toekomstvan de industrie in Europa?
33JUNI 2011
DE FACTOR INNOVATIEKRACHT
Op dit ogenblik zijn de Chinezen noghoofdzakelijk copiers en hebben ze inzakeinnovatie nog wat in te halen
Wim Philippa (European Round Table)
8/6/2019 Toekomst van de industrie in Europa: de juiste mix vinden
7/1134 JUNI 2011
OPENER Industrie in Europa
de absolute wil tonen om daar verder voluit op in te zetten.
Ook Luc Vansteenkiste, vicevoorzitter van Recticel en tevens
voorzitter van de jury van het Waalse Marshallplan, wijst op hetbelang van de wil om ervoor te gaan: Europa kan sterk blijven
in innovatie, zolang de wil er is. Hij geeft wel nog een rand-
bedenking mee: Wat beter kan, is dat we nog meer Europees
moeten denken waardoor we dubbel gebruik uitschakelen en
dan is er zeker geld genoeg om innovatieve projecten te on-
dersteunen.
Filip Van Hool, directeur van het gelijknamige busbouwbedrijf
uit Lier, ervaart uit zijn eigen praktijkervaring de innovatiekracht
van Europa: Europa is in onze sector nog altijd de voortrekker
voor wat betreft nieuwe busconcepten, industrile voertuigen
zoals tankwagens, tankcontainers, enz. De Europese bouwers
zijn nog altijd gegeerde partners in de Verenigde Staten. Ze
worden door Chinese en Indische constructeurs en koetswerk-
bouwers gesolliciteerd om zowel licenties te sluiten voor tech-
nologische kennis als om productiefaciliteiten op te zetten. De
De European Round Table of Industrialists (ERT) voert
concurrentiekracht zeer hoog in het vaandel, omdat
daar zowel de sociale, economische, maatschappe-
lijke als culturele toekomst van Europa van afhangt, zegt Wim
Philippa, secretaris-generaal van de ERT: De wereld veran-
dert met een enorm tempo en het zou in de huidige context
een succes zijn mochten we de huidige economische positie
van Europa kunnen handhaven tegen 2025. Een van de vereis-
ten daartoe is dat Europa zich ontwikkelt tot een echte een-
heidsmarkt en uit n mond spreekt. Nu is het helemaal niet
altijd duidelijk wie Europa vertegenwoordigt en waar Europa
voor staat. Er ligt dus nog werk op de plank. En we moeten ook
realistisch zijn: welke politicus durft tien jaar vooruit te denken?
Politiek wordt gevoerd van verkiezing naar verkiezing.
westerse technologie wordt er innig omarmd en constructeurs
als Volvo en Mercedes zien in deze landen een toekomst voor
hun vrachtwagendivisies.
Luc Vansteenkiste pleit niettemin voor een doordachter beleid
ter zake. Zo wil hij kleinere ondernemingen beter betrekken
van in de huidige innovatietrend: Ze vormen immers het gros
van de ondernemingen in aantal, maar ze zijn kwetsbaar om-
wille van hun beperktere omvang. Hen betrekken in basisre-
searchprogrammas van grotere ondernemingen en universi-
teiten, zoals we doen in het Waalse Marshallplan, is van zeer
groot belang voor hen om sneller op die trend in te kunnen
spelen en op die manier hun voortbestaan hier te verzekeren.
Julien De Wilde vat samen: Hoe dan ook zijn er twee zaken
waar ondernemingen nooit mogen in snoeien, ook niet tijdens
crisisperiodes: R&D en de processen die rechtstreeks aan de
klant gelinkt zijn. l
Julien De Wilde volgt die analyse volledig: Op dit ogenblik
kan je Europa geen echte onderhandelingspartner van andere
wereldmogendheden noemen: nu eens is het Karel De Gucht,
dan weer Nicolas Sarkozy of Angela Merkel die zich als verte-
genwoordiger van de Europese Unie opwerpen. Op die ma-
nier word je niet ernstig genomen. Om in 2025 nog een sterke
industrie te hebben, moet Europa op de eerste
plaats een coherent beleid voeren, op zon ma-nier dat de verschillende lidstaten niet tegen
elkaar concurreren. Terzelfdertijd moet de Unie
het innovatieve aspect in de landen laten lid-
staten en regios moeten immers in staat zijn om
zelf initiatieven te nemen en keuzes te maken.
Europa moet ook open staan voor de wereld
en voor het multiculturele dat daarmee gepaard gaat.
Ook Pierre Alain De Smedt, voorzitter van het VBO, bena-
drukt de noodzaak van een consequent en overkoepelend
Europees beleid, in een doordachte wisselwerking met de re-
gionale en nationale ondersteuning: De industrie steunt voor
haar ontwikkeling op vijf pijlers: onderwijs, arbeidsmarkt, ener-
giebeleid, regelgeving en infrastructuur. En dat zijn stuk voor
Een cruciale factor voor de toekomst van de industrie in Europa is de mate waarin de Europese Unie erin slaagt haar concur-rentiekracht minstens te handhaven en tot een coherent beleid te komen, vinden vele ondernemers en bedrijfsleiders. Maarvoor die beide aspecten heeft Europa nog een lange weg te gaan.
DE FACTOR COMPETITIEF EN COHERENT EUROPEES BELEID
Behalve in Duitsland en de Scandinavischelanden, wordt in Europa vooralsnog geen senseof urgency gevoeld voor sociaaleconomischehervormingenJulien De Wilde (Agfa-Gevaert)
8/6/2019 Toekomst van de industrie in Europa: de juiste mix vinden
8/11
OPENERIndustrie in Europa
35JUNI 2011
stuk elementen die bepaald worden door de overheid. Daarbij
moet er geen keuze gemaakt worden tussen regionale of natio-
nale stimulansen aan de ene kant en globale Europese steunaan de andere kant. Beide moeten elkaar aanvullen.
Belangrijk is wel dat men
keuzes maakt, dat men clus-
ters definieert. Dat is een de-
licate oefening, die inhoudt
dat de bedrijfswereld en de
overheid samen bepalen op
welke takken van de indus-
trie men zich in de toekomst
zal concentreren. Die keuzes
gebeuren regionaal, maar
men komt ook snel op Eu-
ropees niveau terecht, aan-
gezien de verschillende re-
gios en lidstaten hun keuze
moeten afstemmen op die
van andere, om onderlinge
concurrentie te voorkomen.
Luc Vansteenkiste (Recticel)
gelooft dat de evolutie naar een samenhangend Europees eco-
nomisch beleid een logisch proces is en wijst erop dat er van-
daag al grote strategische keuzes gemaakt zijn door Europa:
Dat is bijvoorbeeld het geval voor wat betreft de activiteiten
waarin we via research onze economische Europese toekomstwillen vrijwaren. Die zijn via subsidieregels bepalend voor alle
deelnemers aan het Europese project, maar tegelijkertijd zijn
er voldoende vrijheidsgraden waarmee men lokale prioriteiten
kan realiseren.
LoonkostenMaar een coherent en competitief beleid impliceert ook dat
er op sociaaleconomisch vlak gedurfde maatregelen worden
genomen. Onder meer de loon- en energiekosten leggen een
zware druk op de ondernemingen, vinden Filip Van Hool en Ju-
lien De Wilde. Zij verkondigen hiermee de mening van heel wat
bedrijfsleiders. Bovendien stoort Julien De Wilde zich aan deonderlinge verschillen die zich ook op dat vlak tussen Europese
landen manifesteren: De loonkosten en energieprijzen leggen
een hypotheek op de bedrijven. Daarbij gaat het niet alleen
over de energieprijzen op zich, maar ook over de taksen: dit
jaar betaalde Nyrstar in Belgi 8 miljoen euro aan energietaksen
tegenover 300.000 euro in Frankrijk.
De Wilde ziet het de komende jaren vrij somber in en is
ervan overtuigd dat de industrie tegen 2025 verder zal af-
kalven: Omdat we niet moeten verwachten dat er veel zal
wijzigen aan het sociaaleconomische en fiscale beleid, de
strakke arbeidsomgeving en het gebrek aan coherentie. Be-
halve in Duitsland en de Scandinavische landen, wordt daar in
Europa vooralsnog geen sense of urgency voor gevoeld. Pas
Op de European Business Summit liet Judith Merkies, Europees
parlementslid voor de socialistische fractie, zich sceptisch uit
over het geloof in de innovatiekracht van Europa. De Neder-
landse politica vindt net als vele anderen dat inzetten op
innovatie een noodzaak is, maar stelt vast dat Europa op dat vlak
geen leidende rol vervult. Neem nu de ontwikkeling van de
elektrische wagen: daar zit Europa niet aan het stuur. Nochtans
lijkt me dat, in de context van toenemende druk vanuit de groei-
economien, essentieel: hoe kunnen we in Europa de leiding
nemen in innovatie?
Merkies, die als parlementslid onder meer deel uitmaakt van het
Europese Comit voor Industrie, Research en Energie, wijst erop
dat innovatie in een breed perspectief moet worden bena-
derd: niet alleen inzake producten, maar ook inzake diensten,
processen en zelfs sociale bewegingen. Ze verwijst daarbij naar
Facebook: het vernieuwende daarvan is niet de technologie,
maar het concept.
Voorts pleit ze voor het definiren van concrete en afdwingbare
doelstellingen: Laten we eerlijk zijn: als we bijvoorbeeld op
het vlak van energiebesparende maatregelen geen doelstel-
lingen bepalen, gebeurt er niets. Doen we dat wel, dan komt
men tot innoverende oplossingen. Zo is het ook gegaan met de
elektrische wagen: vanuit de automotive kregen we voortdurend
de boodschap dat dit onmogelijk te realiseren was. Intussen
weten we wel beter.
Martin Schoeller, voorzitter van Europes 500 Entrepreneurs for
Growth, toont zich minder sceptisch over de innoverende capa-
citeiten van Europa. Hij ziet vooral een leidende rol weggelegd
voor Europa inzake groene economie. Het vergroenen van deeconomie zit verweven in alle aspecten van het zakendoen en
heeft dan ook een sterk groeipotentieel en groeit nu al sterker
dan internet. We kunnen zeer fraaie dingen realiseren als we het
groene denken stimuleren in de rest van de wereld en partici-
peren in dat proces. Ik pleit er dan ook voor om, naar analogie
met Silicon Valley in Californi, in Europa een green valley uit te
bouwen.
Dirk Bochard, secretaris-generaal van de Europese ingenieursfe-
deratie FEANI, tempert het enthousiasme van Schoeller echter:
Het grote probleem hierbij is dat we een gebrek aan resources
hebben, en dan bedoel ik niet alleen op financieel vlak, maar
vooral inzake human resources: waar vinden we de wetenschap-
pelijke en technische competenties die daarvoor vereist zijn?
Europa moet een greenvalley uitbouwen
Ik pleit ervoor om, naar analogie metSilicon Valley in Californi, in Europa eengreen valley uit te bouwen
Martin Schoeller (Europes 500 Entrepreneurs for Growth)
Belangrijk is dat men kiest op welketakken van de industrie men zich in de
toekomst zal concentreren
8/6/2019 Toekomst van de industrie in Europa: de juiste mix vinden
9/1136 JUNI 2011
OPENER Industrie in Europa
als het echt niet anders meer kan, zullen er fundamentele
veranderingen worden doorgevoerd. Op dat vlak verschilthet bedrijfsleven overigens niet van het politieke beleid:
Luc Vansteenkiste situeert: Iedere Europese staat of
regio is zich door de crisis van 2008-2009 meer dan ooit
bewust van zijn afhankelijkheid van de lokale inspannin-
gen in relatie tot zijn economische overlevingskansen in een
geglobaliseerde wereld. Daarom wordt door de politieke ver-
antwoordelijken versneld aandacht geschonken
aan het creren van stimuliprogrammas om
zich beter te positioneren tegenover de an-
dere landen.
De regios gaan echter op een verschillendemanier met hun programmas om: het Mar-
shallplan in Walloni bestaat al zon vijf jaar en in
de crisisperiode heeft men daar beslist niet te besparen
op dit plan, terwijl in Vlaanderen de budgetten voor research
werden verminderd gedurende de crisisjaren, om pas dit jaar
die budgetten terug op niveau te brengen.
Persoonlijk denk ik dat dergelijke plannen niet genoeg
veranderingen zijn doorgaans pas mogelijk als er geen an-
dere uitweg meer is. l
gewaardeerd kunnen worden, zegt Vansteenkiste. Ieder
plan zorgt, zelfs al zijn ze qua aanpak en inhoud soms zeer
verschillend, voor focus op essentile zaken en daarenboven
heeft het een enorme impact op het gedrag en de motivatie
van de ondernemende en de werkende bevolking, en dat is
een aspect dat meestal onderschat wordt.
Ook Julien De Wilde is positief over het Marshallplan: Als via
dergelijke plannen duidelijke keuzes worden gemaakt die co-
herent zijn en op langere termijn worden aangehouden n als
men de industrie daarin ook de leiding geeft, dan kan dat tot
zeer degelijke resultaten leiden. Finland heeft in de jaren 90
aangetoond dat een beleid, door consequent in te zetten op
Luc Vansteenkiste is voorzitter van de jury van het Marshallplan in Walloni en beslist op die manier mee welke ondernemin-gen op steun kunnen rekenen. Ook in Vlaanderen en andere Europese landen of regios zijn soortgelijke projecten opgestart.Men kan zich echter afvragen of die ondersteuningsprojecten veel zoden aan de dijk brengen zonder een overkoepelend
Europees beleid.
DE FACTOR REGIONALE ACTIEPLANNEN
Ann Vermorgen, nationaalsecretaris van de christe-lijke vakbond ACV stelt dat er
in haar organisatie al geruime
tijd vraag is naar een toekomstgericht beleid
voor de industrie in Vlaanderen dat ook reke-
ning houdt met de werknemersagenda vanduurzaam en werkbaar werk. Ze hoopt dat het
Vlaamse witboek Nieuw Industrieel Beleid daar
een antwoord op zal bieden. Ook Vlaanderen
heeft zon Marshallplan echt nodig, vindt ze:
Om de industrie een toekomst te geven, is
het belangrijk om keuzes te maken en in te
zetten op niches. Daarbij moet
het ook altijd de bedoeling zijn
om extra werkgelegenheid te
creren. Als ondernemingen,
universiteiten, overheid en
vakbonden daar samen aan
werken, kan zon regionaal stimuleringsplan
het imago van een regio drastisch verbeteren
en bijgevolg meer investeerders aantrekken.Die investeerders kijken natuurlijk naar het
kostenplaatje. En in dat verband wijzen
werkgevers vaak op de handicap van de hoge
loonkosten. Ann Vermorgen vindt dat dit de
discussie te veel verengt. Ze merkt op dat
regios als Vlaanderen en Walloni andere
hefbomen hebben om hun aantrekkelijkheid
aan te scherpen, onder meer op het vlak
van onderwijs en beroepsopleidingen (een
competente arbeidsmarkt) en van ruimtelijke
ordening (bijv. voldoende en goed bereikbare
bedrijventerreinen). En ook die elementen
moeten in het debat aan bod komen. Boven-
dien, poneert ze: Men stelt het graag voor
alsof concurrentiekracht en koopkrachtverho-ging aan elkaar tegengesteld zijn. Maar beide
kunnen echt wel samengaan.
Concurrentiekracht en koopkrachtverhoging kunnen echt wel samengaan
De ondernemingswereld is vragendepartij voor een grotere alignering op
Europees niveau Bernard Delvaux (Sonaca)
We leggen nu meer nadrukop anticiperend oplossingsgerichtdenkenAnn Vermorgen (ACV)
RobStevens
8/6/2019 Toekomst van de industrie in Europa: de juiste mix vinden
10/11
OPENERIndustrie in Europa
37JUNI 2011
De arbeidsmarktsituatie in Europa zou de ontwikkeling van de industrie weleens behoorlijk parten kunnen spelen: er is in Europa een tekort aan 1,3miljoen ingenieurs en ook de vacatures die minder kwalificaties vereisen, gera-ken zeer moeilijk ingevuld, ondanks de grote arbeidsreserve in dat segment.Wordt de industrie in Europa genekt door een HR-probleem?
enkele domeinen, wel degelijk het verschil
kan maken en tot economische successenkan leiden. Het probleem is echter vaak dat
die duidelijke keuzes uitblijven en dat bij een
nieuwe legislatuur nieuwe accenten worden
gelegd op dat vlak is het Marshallplan wl
een goed plan: het is al vijf jaar de leidraad.
Hoewel Bernard Delvaux de regionale ini-
tiatieven eveneens toejuicht, maakt hij toch
een kanttekening: Dergelijke initiatieven
zijn nuttig en zelfs noodzakelijk voor de ont-
wikkeling van de regio. Maar natuurlijk zou
meer cordinatie vanuit Europa beter zijn. De
ondernemingswereld is vragende partij voor
een grotere alignering op Europees niveau,
want nu voeren de lidstaten soms competitie
tegen elkaar. Dat gebrek aan eendracht en
solidariteit speelt ons parten. In de vliegtuig-
bouw moeten we vooral opboksen tegen de
Verenigde Staten. Ik stel vast dat er in
Noord-Amerika veel meer aan
hetzelfde zeel wordt getrok-
ken. Eigenlijk komt het er
in onze industrie op aan
om voortdurend drie
tot vijf jaar voor te zijnop de trends. Als we
daar in slagen, zitten
we goed. En daar-
voor is de ondersteu-
ning van de regios be-
langrijk, besluit Bernard
Delvaux. l
Bernard Delvaux, gedelegeerd bestuurder van Sonaca,
klinkt alvast weinig optimistisch als de situatie van de Bel-
gische en Europese arbeidsmarkt ter sprake komt: Onze
ooit zo geroemde werkkracht biedt geen concurrentieel voordeel
meer: de productiviteit is beduidend afgenomen en de arbeidsat-
titude van vele laaggeschoolden laat te wensen over. Dat stelt be-
drijven in de zware industrie, waar wel degelijk nog jobs zijn voor
mensen met een lage kwalificatie, voor gigantische problemen.
Want waarom zou een bedrijf in Belgi of Europa blijven als
de arbeid elders veel goedkoper is en er nauwelijks nog een
kwaliteitsverschil is?, vraagt hij zich retorisch af.De situatie ombuigen is een moeilijke opgave en vergt een
batterij aan acties, waaronder opleidingen om de juiste
werkattitude aan te leren, creatiever en kwalitatiever te zijn,
en dergelijke. Bovendien moet de arbeidsmarkt dringend
geflexibiliseerd worden, want die is nu veel te rigide, vindt
Delvaux. Daarnaast is er nood aan een nieuwe fiscaliteit om-
trent de lage lonen, zodat men niet in de werkloosheidsval trapt.
OnderwijsNet als Bernard Delvaux stelt ook Filip Van Hool vast dat het met de arbeids-
ethiek niet goed zit en dat ook laaggeschoolden onvoldoende kunnen gemo-
tiveerd zijn om vaardigheden te verwerven en een loopbaan in de industrie uitte bouwen. Hij wijst er tegelijkertijd op dat ook de bedrijven verantwoorde-
lijkheid dragen: Ik weet uit ervaring dat er voor de groep laaggeschoolden,
mits het bedrijf ze verantwoord opleidt, mogelijkheden blijven.
De zaakvoerder van het busbouwbedrijf ziet een deel van de moeilijkheden al
vroeg in het onderwijs liggen: Onderzoek toont aan dat ons onderwijs niet
alleen te weinig hooggeschoolden aflevert in technische richtingen, maar dat
er een stijgend aantal leerlingen voortijdig de schoolbanken verlaat. Dat is een
zwaar probleem dat dringend om een oplossing vraagt.
Een nog grotere dreiging is volgens hem echter de perceptie bij een aanzien-
lijk deel van de werkende bevolking dat werken na 50 jaar niet noodzakelijk
wordt geacht. Daardoor moeten steeds minder werkenden voor alsmaar meer
niet-werkenden opdraaien. Die arbeidsschaarste leidt bovendien tot stijgingen
van de loonkosten, die volgens Van Hool voor een industrieel arbeidsintensief
bedrijf levensbedreigend zijn.
Hoe dan ook zal de Europese industrie zich
moeten transformeren, zegt Ann Vermorgen.
Ze is net als de werkgevers en de overheid
van mening dat innovatie hierin een sleutel-
element vormt. Maar ze ziet dit graag ook
vertaald in sociale innovatie, een proces waar-
in de werknemers betrokken moeten worden
en dat kan bijdragen tot een meer competi-
tieve organisatie. Ook binnen de vakbond
is er zon transformatie aan de gang: terwijl
onze afgevaardigden vroeger vooral vorming
kregen over hoe ze een sociaal plan goed
kunnen onderhandelen, leggen we nu ook
veel nadruk op hoe ze kunnen bijdragen tot
anticiperend oplossingsgericht denken in hun
organisatie. Dat vergt een andere mindset,
maar het is een noodzakelijke evolutie.
r aan
k-
l
titude va
drijve
me
De
trent
DE FACTOR ARBEIDSMARKT
Voor laaggeschoolden blijven er mogelijkheden,mits het bedrijf ze verantwoord opleidt
Filip Van Hool (Van Hool)
8/6/2019 Toekomst van de industrie in Europa: de juiste mix vinden
11/11
OPENER Industrie in Europa
Wim Philippa beaamt de ernst van het probleem: Hoe dan
ook zal de vergrijzing wegen op de ontwikkeling van de Eu-
ropese industrie. Zoals de zaken nu evolueren, zal in 2045 degemiddelde Italiaan de helft van zijn salaris moeten afgeven
om de pensioenen te betalen. Dat zie ik nooit gebeuren.
We moeten er bijgevolg voor zorgen dat langer werken aan-
trekkelijker wordt, zodat ervaren en deskundige arbeidskrach-
ten minder vroeg uitstromen dan nu het geval is, vindt Philippa.
Dat zou alvast al een deeltje van de schaarste aan ingenieurs
kunnen opvangen. Want voor technische en wetenschappe-
lijke profielen is het probleem acuut: We hebben in Europa
1,3 miljoen ingenieurs tekort en die schaarste neemt nog toe.
Het is niet nieuw, maar we moeten nog meer inspanningen
E
nige nuance is volgens VBO-voorzitter Pierre Alain De
Smedt alvast op zijn plaats: We maken er graag een
karikatuur van: nu komen de Chinezen en Indirs hieralles overnemen, maar 20 jaar geleden zei men hetzelfde over
de Japanners en 30 jaar geleden werden we zogezegd over-
spoeld door de Amerikanen. Het verhaal is dus niet zo nieuw.
Wat natuurlijk niet wegneemt dat we alert moeten blijven.
Het feit dat beslissingscentra uit Europa verdwijnen, is volgens
de VBO-voorzitter vooral negatief voor de zeer grote bedrijven
die in Europa gevestigd zijn, maar hun hoofdkwartier bijvoor-
beeld naar het oosten zien vertrekken. Aan de andere kant
moeten we daar ook niet te negatief over doen, vindt hij. Hij
wijst erop dat er nog een respectabel aantal grote bedrijven
met hoofdkwartier in Europa overblijven en ziet boven-
dien een nieuwe dynamiek ontstaan: de rendustrialisatie is
een zaak van grote kmos en van netwerken tussen kmos met
een internationale visie en grotere ondernemingen.
Bovendien hoeft een overname door een Chinees consor-
tium niet noodzakelijk bedreigend te zijn: kijk maar naar Volvo
Cars, dat werd overgenomen door het Chinese Geely en daar-
door zeker niet minder autonomie kent dan toen het nog in
handen was van Ford.
Volvo Cars wordt ook door Julien De Wilde aangestipt als een
voorbeeld van een Chinese overname die gunstige gevolgen
leveren met de steun van de Europese Commissie om jon-
geren warm te maken voor wetenschappelijke en technische
richtingen. Het onderwijs speelt een cruciale rol in de ontwik-keling van de industrie.
Philippa pleit voor meer speelse en aantrekkelijke samenwer-
kingsprojecten met bedrijven, wil oudere ingenieurs op pad
sturen zodat ze op scholen hun verhaal kunnen doen, wil le-
raars bedrijfsstages laten volgen, en dergelijke.
Maar voldoende zal dat niet zijn, vreest hij. We worden vol-
gens hem opnieuw geconfronteerd met de noodzaak aan
migratie. Die migratie moet wel gebaseerd zijn op econo-
mische motieven, om de lege vakjes op de werkvloer degelijk
te kunnen invullen. l
had. Het autoassemblagebedrijf in Gent heeft immers de wind
in de zeilen. Het feit dat hier onder meer vanuit China over-
names worden gedaan, kan men dus net zo goed als een op-portuniteit zien, vindt hij.
Enige relativeringszin is volgens Julien De Wilde dan ook op
zijn plaats: Het is natuurlijk beter dat men beslissingscentra
binnen de eigen grenzen kan houden, maar men moet de im-
pact van het eventuele verdwijnen van die beslissingscentra
niet dramatiseren. Uiteindelijk is vooral de economische per-
formantie van belang.
Luc Vansteenkiste gaat zelfs nog een stapje verder: Beslis-
singscentra veranderen voortdurend, dus er is niets nieuws
onder de zon. Men zou nu zelfs bijna het tegendeel kunnen
stellen: meer dan ooit worden beslissingen genomen op basisvan lokale criteria, want louter protectionistische en nationalis-
tische beslissingen zijn op termijn nutteloos geworden omdat
de competitieve omgeving te globaal en te snel verandert.
Het gaat nog enkel om arbeidskosten en -flexibiliteit, oplei-
dingsniveau, fiscale incentives, reglementeringsdrift van de
plaats waar men investeert, enz.
Wim Philippa plaatst hier wel een kanttekening bij. Hij pleit
voor waakzaamheid zodat de vrije concurrentie op een eer-
lijke manier kan verlopen. Het is voor Europese (maar ook
Amerikaanse) ondernemingen immers bijzonder moeilijk om
te concurreren tegen een land als China waar bedrijven nog
op staatssteun kunnen rekenen. Dit moeten we in de wereld-
handelsorganisatie dringend uitklaren. Zoniet is de Chinese
economische ontwikkeling echt een grote bedreiging voor de
industrie in Europa, besluit Philippa. l
Landen als China en India profileren zich steeds sterker op de mondiale economische scne en hun aanwezigheid in onzecontreien wordt alsmaar nadrukkelijker. Dat wordt als bedreigend beschouwd. Maar is die angst wel terecht? Vormen deChinezen een gevaar voor de Europese industrie of zijn ze integendeel veeleer een opportuniteit?
DE FACTOR CHINA (EN ANDERE GROEI-ECONOMIEN)
We maken er graag een karika-tuur van Pierre Alain De Smedt (VBO)
die