Post on 07-Jul-2020
POSTADRES
Postbus 20 7500 AA Enschede
BEZOEKADRES
Hengelosestraat 51 VION Enschede T.a.v. de heer G.J.A. Uppelschoten Het Lentfert 74 7547 SP ENSCHEDE
TELEFOON
14 0 53
DATUM ONS KENMERK BEHANDELD DOOR
18 juni 2015 V-2014-6291 1500069879
De heer D. Koopmans
UW BRIEF VAN UW KENMERK DOORKIESNUMMER
--- OLO 1558047 053 4815667
ONDERWERP
verlenen omgevingsvergunning
Geachte heer Uppelschoten,
Op 3 december 2014 heeft u een aanvraag omgevingsvergunning, onderdelen bouw en milieu,
ingediend voor het bouwen van een koelhal en het veranderen van het bedrijf (slachterij naar
slagerij) op het perceel Het Lentfert 74. De aanvraag is geregistreerd onder nummer
V-2014-6291. In deze brief informeren wij u over de beslissing op de aanvraag.
Verlenen omgevingsvergunning
Wij hebben ons voornemen om de omgevingsvergunning te verlenen gedurende 6 weken, van
17 april 2015 tot en met 29 mei 2015 ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn er geen
zienswijzen ingediend.
Wij hebben besloten de omgevingsvergunning te verlenen en hebben deze bijgevoegd.
Wij adviseren u de vergunning met de bijbehorende bijlagen zorgvuldig door te nemen, dit kan
misverstanden voorkomen. De vergunninghouder dient ervoor te zorgen dat de aan de
vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd. Wij maken u er op attent dat u op eigen
risico handelt als u gebruik maakt van de verleende vergunning voordat deze onherroepelijk is.
Betaling leges
Overeenkomstig de legesverordening bent u voor het in behandeling nemen van uw aanvraag
omgevingsvergunning leges verschuldigd. De verschuldigde leges zijn € 9.436,50
Hieronder wordt de opbouw van dit legesbedrag toegelicht.
- leges omgevingsvergunning bouwactiviteit € 9.436,50
Het legesbedrag voor de bouwactiviteit is berekend aan de hand van de bouwkosten, die
vastgesteld zijn op basis van de legesverordening.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 2
Publicatie
Het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen, publiceren wij in het weekblad Huis aan
Huis. Tegen het besluit kan door belanghebbenden beroep worden aangetekend.
Nadere informatie
Als u vragen hebt over deze brief, kunt u contact opnemen met de heer D. Koopmans,
telefoonnummer 053 4815667. Wanneer u schriftelijk reageert, wilt u dan ons kenmerknummer
V-2014-6291 in uw brief vermelden?
Voor meer informatie over de aanvraag verwijzen wij u naar onze website,
www.loket.enschede.nl. Op het digitale loket vindt u onder het tabblad "Producten en diensten"
bij het trefwoord "omgevingsvergunning" de brochures met aanvullende informatie.
Hoogachtend,
Burgemeester en Wethouders van Enschede,
namens dezen,
A.M.G. Olthuis,
teamleider afdeling Vergunningen
Bijlage:
- omgevingsvergunning
OMGEVINGSVERGUNNING
1. BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING
1.1 Onderwerp
Burgemeester en Wethouders hebben op 3 december 2014 een aanvraag voor een omgevings-
vergunning ontvangen van het Bouwkundig Ontwerp en Advies Buro V Plus D B.V. te Neede,
gemachtigde van Vion Enschede B.V. te Enschede.
Het betreft een omgevingsvergunningaanvraag, onderdelen bouw en milieu, voor
vleesverwerking op industriële schaal (slagerij). De aanvraag betreft het perceel Het Lentfert 74
te Enschede. De aanvraag is geregistreerd onder het nummer V-2014-6291.
Concreet wordt verzocht om een omgevingsvergunning, onderdelen bouw en milieu, op grond
van artikel 2.1, lid 1 onder a (bouw) en e (milieu) in combinatie met artikel 2.6 van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.2 Besluit
Wij besluiten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning, en gelet op
artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te verlenen:
- De omgevingsvergunning, onderdeel milieu, voor het veranderen van een inrichting of van de
werking daarvan; - De omgevingsvergunning, onderdeel bouw.
Daarnaast verbinden wij het advies d.d. 2 april 2015 van het Waterschap Vechtstromen aan
deze
vergunning, zie desbetreffende bijlage. 1.3 Procedure De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.10 van de
Wabo. De aanvraag is getoetst aan: - artikel 2.10 Wabo voor de activiteit “het (ver)bouwen van een bouwwerk” - artikel 2.14 Wabo voor de activiteit “het oprichten, het veranderen of veranderen van de
werking of het in werking hebben van een inrichting” 1.4 Bevoegd gezag Gelet op de projectbeschrijving, alsmede op het bepaalde in hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de daarbij behorende bijlage zijn wij het bevoegd gezag om de omgevingsvergunning te verlenen. 1.5 Ontvankelijkheid en opschorting procedure Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze aan de hand van de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) getoetst op ontvankelijkheid. Daarbij is gebleken dat een aantal gegevens ontbrak. De aanvrager is hierop in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens aan te leveren. Wij hebben de aanvullende gegevens ontvangen op 31 maart 2015. Hierdoor is de wettelijke proceduretermijn verlengd met 98 dagen. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag alsmede de latere aanvulling daarop voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook ontvankelijk en in behandeling genomen.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 2
1.6 Bijbehorende documenten De volgende documenten behoren bij het besluit:
Naam Type Ons kenmerk Datum
toegevoegd
150011_PvA_V1_dd150121_pdf
Plan van Aanpak
civieltechnische
werkzaamheden.
1500009592 29-01-2015
20010912_Nader-bodemonderzoek_pdf
Bestemmingsplan,
beheersverordening en
bouwverordening
1500000059 24-12-2014
20020515_Verkennend-
bodemonderzoek_pdf
Bestemmingsplan,
beheersverordening en
bouwverordening
1500000060 24-12-2014
20020611_Nader-bodemonderzoek-
fase1_pdf
Bestemmingsplan,
beheersverordening en
bouwverordening
1500000061 24-12-2014
20030218_Nader-bodemonderzoek-
fase2_pdf
Bestemmingsplan,
beheersverordening en
bouwverordening
1500000064 24-12-2014
20101206_Evaluatie-bodemsan-spot-e
Bestemmingsplan,
beheersverordening en
bouwverordening
1500000065 24-12-2014
20120704_Monitoring-grondwater_pdf
Bestemmingsplan,
beheersverordening en
bouwverordening
1500000066 24-12-2014
2015-0021_BG-DO-01_pdf tek gebouw 1 voorm slachterij 1500034571 17-03-2015
2015-0021_BG-DO-02_pdf tek gebouw 2 met renvooi 1500034583 17-03-2015
2015-0021_BG-DO-03_pdf tek gebouw 2 riolering 1500034581 17-03-2015
2015-0021_BG-DO-04_pdf tek gebouw 4 bg en 1e verd 1500034578 17-03-2015
2015-0021_BG-RI-01_pdf tek gebouw 2 riolering 1500034573 17-03-2015
2015-0021_TR-DO-01_pdf situatietekening 1500034576 17-03-2015
2015-0021_VD-DO-01_pdf tek gebouw 2 1e verd 1500034577 17-03-2015
2015-0021_VD-RI-01_pdf tek gebouw 2 1e verd
riolering 1500034579 17-03-2015
20150316aanvraagvion_pdf
Aanvraag revisievergunning -
Vervangende stukken tbv
milieuvergunning.
1500034570 17-03-2015
378-12_TB_V01_20141202_pdf toetsing bouwbesluit 1400321041 03-12-2014
3781240_Situatie_A02122014_pdf tekening situatie 1400321042 03-12-2014
3781241_Beganegrond_A02122014_pdf tekening plattegrond
beganegrond 1400321045 03-12-2014
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 3
3781242_Gevels_A02122014_pdf tekening gevels 1400321043 03-12-2014
3781243_Doorsneden_A02122014_pdf tekening doorsneden 1400321044 03-12-2014
3781244_Detailboek_A02122014_pdf detailboek 1400321040 03-12-2014
8079_BA_V-2_def_24022009_pdf Constructieve veiligheid 1500008715 27-01-2015
8079_ber_17072008_pdf Constructieve veiligheid 1500008718 27-01-2015
Aanvraag_omgevingsvergunning_22122014-
1 Aanvraagformulier milieu 1400339233 23-12-2014
Begeleidende-mail_31032015 Aanvullingen milieu 1500050560 01-04-2015
Bijlage-I_reg-sit-kad-platte-teks Bijlage I - Milieu
situatietekening 1400339235 23-12-2014
Bijlage-II_notd-BBT_pdf Bijlage II - Milieu 1400339236 23-12-2014
Bijlage-III_Akoestisch-Onderzoek_pdf Bijlage III - Milieu 1400339237 23-12-2014
Bijlage-IV_brief-ILTcontrolekoeling_pdf Bijlage IV - Milieu 1400339242 23-12-2014
Bijlage-VIII_keuring-ketels_pdf Bijlage VIII - Milieu 1400339246 23-12-2014
ES326-2-15-002_459_stikstofdepositie Bijlage 1500034575 17-03-2015
Fundering_101214_pdf fundering 1400335092 12-12-2014
Fundering_101214_pdf Soort: Constructieve
veiligheid 1400335168 12-12-2014
GCA14123_Statischeberekening_29012015 statische berekening 1500016992 29-01-2015
Grafieken_GWE_pdf Grafieken - Vervangende
stukken tbv milieuvergunning. 1500034574 17-03-2015
Proces waterzuivering_pdf Aanvullingen milieu 1500050562 01-04-2015
SpecificatieVHIkoel_pdf Bijlage 1500034582 17-03-2015
U01_Palenplan_19012015_pdf Soort: Constructieve
veiligheid 1500005309 19-01-2015
U02_Fundering_19012015_pdf Soort: Constructieve
veiligheid 1500005310 19-01-2015
Uitbreiding bedrijfshal a/d Ossenboer te aanvraagdocument 1400321039 03-12-2014
waterschapaanvraag_pdf Aanvullingen milieu 1500050561 01-04-2015
1.7 Overwegingen en voorschriften
Onderdeel van het besluit vormen de overwegingen en voorschriften die per activiteit zijn opgenomen. 1.8 Nog in te dienen gegevens en bescheiden Uiterlijk drie weken voor aanvang van de desbetreffende werkzaamheden moeten via het Omgevingsloket
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 4
de volgende bescheiden ter goedkeuring worden ingediend: 1. een veiligheidsplan waaruit volgt dat onveilige situaties worden voorkomen en hinder tijdens de bouw
wordt beperkt, als bedoeld in artikel 8.7 van het Bouwbesluit 2012. Het plan omvat ten minste een tekening waarop de bouwplaatsinrichting blijkt met: - de toegang tot de bouw- of sloopplaats inclusief begrenzing, afscheiding en afsluiting van de
bouw- of sloopplaats; - de ligging van het perceel waarop gebouwd of gesloopt wordt en de omliggende wegen en
bouwwerken; - de situering van het te bouwen of te slopen bouwwerk; - de aan- en afvoerwegen; - de laad-, los- en hijszones; - de plaats van bouwketen; - de plaats van machines, werktuigen en ander hulpmaterieel en opslag van materialen; - de bereikbaarheid van bluswater- en andere veiligheidsvoorzieningen. Pas na goedkeuring hiervan mag worden gestart met de inrichting van het bouwterrein;
2. de materiaal- en kleurmonsters; 3. gegevens met betrekking tot de constructie:
- berekening en tekening van de vloeren; - berekening en tekening van de daken; - berekening en tekening van de wanden, en; - berekening en eventueel tekeningen van overige te bevestigen constructieve delen.
Bij het indienen van deze stukken moet op alle stukken, tenminste vermeld worden:
- het vergunningnummer dat door de gemeente is toegekend V-2014-6291; - het bouwadres; - dat het detailtekening(en) en berekening(en) betreffen en op welke bouwonderdelen deze van
toepassing zijn. Met het desbetreffende onderdeel mag niet worden gestart voordat deze gegevens zijn overgelegd en zijn goedgekeurd. Wij willen u erop wijzen dat bij het later aanleveren van gegevens en bescheiden duidelijk moet worden gemaakt dat deze aanvullende gegevens in overeenstemming zijn met de uitgangspunten van deze omgevingsvergunning. Er kan derhalve niet worden volstaan met het aanleveren van een op zichzelf staande detailberekening/-tekening van de constructie van het bouwwerk (zoals een berekening van een vloerenfabrikant). Wij adviseren u daarom door een coördinerend constructeur de stukken te laten controleren op samenhang en te laten waarmerken vóórdat de gegevens worden ingediend.
1.9 Ondertekening en verzending
Hoogachtend,
Burgemeester en Wethouders van Enschede,
namens dezen,
A.M.G. Olthuis,
teamleider afdeling Vergunningen
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 5
Deze beschikking is verzonden aan de aanvrager.
Een afschrift van deze beschikking is gezonden aan:
-Waterschap Vechtstromen
1.10 Rechtsmiddelen
Tegen het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen kan met ingang van de dag na die waarop dit
besluit ter inzage is gelegd binnen zes weken na de verzenddatum beroep worden aangetekend door
belanghebbenden die zienswijzen hebben ingediend en belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan
worden verweten dat zij geen zienswijzen hebben ingediend. De omgevingsvergunning treedt in werking
nadat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is verstreken. Het indienen van een beroepschrift
schorst de werking van het besluit niet.
Hebben u of andere belanghebbenden er belang bij dat dit besluit niet in werking treedt, dan kan een
voorlopige voorziening worden gevraagd bij de arrondissementsrechtbank.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 6
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 7
INHOUDSOPGAVE Beschikking omgevingsvergunning
1. BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING .......................................................................................... 1
Voorschriften Milieu
2. VOORSCHRIFTEN........................................................................................................................ 11 Procedurele Overwegingen 3. PROCEDURELE ASPECTEN ....................................................................................................... 21 Inhoudelijke Overwegingen Milieu 4. TOETSINGSKADER MILIEU ........................................................................................................ 29 Inhoudelijke Overwegingen en Voorschriften Bouw 5. HET (VER)BOUWEN VAN EEN BOUWWERK ............................................................................ 53
Bijlage 1: Begrippen
Bijlage 2: Advies Waterschap Vechtstromen d.d. 2 april 2015
met bijbehorende 4 bijlagen
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 8
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 9
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Vergunningvoorschriften Milieu
Vergunninghouder : Vion Enschede
Aangevraagde activiteiten : Vleesverwerking
Locatie : Het Lentfert 74, 7547 SP Enschede
Datum ontvangst aanvraag : 3 december 2014
Datum beschikking : 18 juni 2015
Kenmerk : V-2014-6291
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 10
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 11
VERGUNNINGVOORSCHRIFTEN
2. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
2.1 Terrein van de inrichting en toegankelijkheid
2.1.1
Binnen de inrichting moet een overzichtelijke en actuele plattegrond aanwezig zijn. Op deze plattegrond
moeten ten minste de volgende aspecten zijn aangegeven:
- alle gebouwen en de installaties met hun functies;
- alle opslagen van stoffen welke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken met
vermelding van aard en maximale hoeveelheid.
2.1.2
Op het terrein van de inrichting moet een zodanige afscheiding aanwezig zijn dat de toegang tot de
inrichting voor onbevoegden redelijkerwijs niet mogelijk is.
2.2 Instructies
2.2.1
De vergunninghouder moet de binnen de inrichting (tijdelijk) werkzame personen instrueren over de voor
hen van toepassing zijnde voorschriften van deze vergunning en de van toepassing zijnde veiligheids-
maatregelen. Tijdens het in bedrijf zijn van installaties die in geval van storingen of onregelmatigheden
kunnen leiden tot nadelige gevolgen voor het milieu, moet steeds voldoende, kundig en getraind
personeel aanwezig zijn om in voorkomende gevallen te kunnen ingrijpen
2.2.2
De vergunninghouder moet één of meer ter zake kundige personen aan wijzen die in het bijzonder belast
zijn met de zorg voor de naleving van de in deze vergunning opgenomen voorschriften.
2.3 Melding contactpersoon en wijziging vergunninghouder
2.3.1
De vergunninghouder moet direct nadat de vergunning in werking is getreden schriftelijk naam en
telefoonnummer opgeven aan het bevoegd gezag van degene (en van diens plaatsvervanger) met wie in
spoedeisende gevallen, ook buiten normale werktijden, contact kan worden opgenomen. Als deze
gegevens wijzigen moet dit vooraf onder vermelding van de wijzigingsdatum schriftelijk worden gemeld
aan het bevoegd gezag.
2.4 Beste Beschikbare Techniek
2.4.1
Indien apparatuur, installaties en dergelijke worden vervangen dan wel nieuw worden geplaatst dienen
deze te voldoen aan de Beste Beschikbare Techniek (BBT).
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 12
2.5 Bedrijfsbeëindiging
2.5.1
Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten binnen de inrichting moeten alle aanwezige
stoffen en materialen, die uitsluitend aanwezig zijn vanwege de - te beëindigen- activiteiten, door of
namens vergunninghouder op milieuhygiënisch verantwoorde wijze in overleg met het bevoegd gezag
worden verwijderd.
2.5.2
Van het structureel buiten werking stellen van (delen van) installaties en/of beëindigen van (een van de)
activiteiten moet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld. Installaties of
delen van installaties die structureel buiten werking zijn gesteld en nadelige gevolgen voor het milieu
kunnen hebben, moeten in overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd tenzij de (delen van de)
installaties in een zodanige staat van onderhoud worden gehouden dat de nadelige gevolgen niet kunnen
optreden.
2.6 Milieulogboek / centraal registratiesysteem
2.6.1
Binnen de inrichting wordt een milieulogboek / centraal registratiesysteem bijgehouden waarin de
volgende informatie is opgenomen met betrekking tot:
Algemeen
- de vergunning (inclusief aanvraag) met bijbehorende voorschriften;
- opzet milieuzorgsysteem (met milieuprogramma/uitvoeringsplannen);
- milieujaarverslag (brieven en overige correspondentie met betrekking tot milieucontroles);
- opleiding personeel;
- rapportages op grond van vergunning;
Bodem
- bedrijfsinterne werkinstructies, procedures bodembeschermende voorzieningen;
- bevindingen controles en onderhoud bodembeschermende voorzieningen;
Afvalwater
- geloosde hoeveelheid afvalwater per uur en per etmaal;
- data en de analyseresultaten van monsters die uit een controlevoorziening zijn genomen;
- eventuele bijzonderheden zoals ongewone voorvallen of storingen die van invloed kunnen zijn op
de waterkwaliteit en – kwantiteit;
- bewijzen van onderhoud afvoer en voorzieningen inzake afvalwater;
Productie, Energie en Water
- processchema‟s; - productie (ton/jaar);
- jaarverbruik milieurelevante grond- en hulpstoffen;
- energie- en waterbesparingsonderzoek met –plan (met uitvoeringsplan en evaluatieverslag);
- jaarverbruik elektra (kWh) en aardgas (in m3);
- jaarverbruik water (in m3);
Afval
- afgiftebewijzen van de afvoer van de bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen;
- overzicht van de jaarlijks afgevoerde hoeveelheden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen
(afvalstoffenboekhouding);
- afvalpreventie-onderzoek met plan (met uitvoeringsplan en evaluatieverslag);
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 13
Veiligheid
- meldingen ongewone voorvallen;
- bedrijfsinterne werkinstructies, procedures veiligheidsinstructies;
- bevindingen van onderhoud, keuringen en inspecties aan apparatuur, tanks en
installaties, gegevens met betrekking tot kalibratie van meetapparatuur voor debietmeting;
- productveiligheidsinformatiebladen van de aanwezige stoffen (met vermelding van
waterbezwaarlijkheid van de stof).
Bovengenoemde informatie dient onderdeel uit te maken van een milieuzorgsysteem.
2.6.2
De in het voorgaande voorschrift bedoelde gegevens worden tot aan het beschikbaar zijn van de
resultaten van de eerstvolgende registratie, meting, keuring of controle, maar ten minste 5 jaar, in de
inrichting bewaard en kunnen te allen tijde op een daartoe strekkend verzoek aan het bevoegd gezag
worden getoond.
2.7 Milieuzorgsysteem
2.7.1
Binnen 6 maanden na het in werking treden van deze beschikking moet de vergunninghouder bij het
bevoegd gezag een voorstel inzake de opzet en implementatie van een milieuzorgsysteem (mzs) /
milieumanagementsysteem ter goedkeuring indienen. Het mzs dient met name aandacht te schenken aan
de processchema‟s, bodembescherming (bodemrapportage), grond- en afvalstoffenbesparing/preventie
(beheer), energiebesparing, het voorkomen van schadelijke luchtemissies, veiligheid (terugdringen
gebruik van gevaarlijke stoffen) en opleiding personeel. Dit betreft met name het beheersen van de
milieurisico‟s en het verbeteren van de milieuprestaties door gebruik te maken van een in dit verband op te stellen bedrijfsmilieuplan (bmp).
Het mzs moet de punten bevatten zoals vermeld in de BBT-conclusies - hoofdstuk 5.1.1 - van de primaire
BREF, dit onder meer onder gebruik van de REF Monitoring.
2.7.2
Binnen 12 maanden na het in werking treden van deze beschikking dienen er een bedrijfsmilieuplan en
een milieuzorgsysteem aanwezig te zijn, opgebouwd en in werking conform de ISO 14001 norm
(certificatie is niet noodzakelijk).
2.7.3
Een bedrijfsmilieuplan (bmp) met milieu-uitvoeringsjaarplan of programma moet de basis vormen van het
milieuzorgsysteem. In het bmp moet worden aangegeven wat de huidige milieubelasting is (basisjaar) en
welke maatregelen zullen worden genomen om de milieubelasting terug te dringen.
Een dergelijk bmp moet om de vier jaar opnieuw worden opgesteld.
Het milieu-uitvoeringsjaarplan (bundeling uitvoeringsplannen van de verschillende milieuaspecten) moet
elk kalenderjaar voor 1 december aan het bevoegd gezag ter goedkeuring worden toegezonden.
2.7.4
Het gebruik van lagere hoeveelheden (procentueel) en minder schadelijke / milieubelastende stoffen moet
worden onderzocht en moet een onderdeel zijn van het bedrijfsmilieuplan en de milieuzorg.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 14
2.8 Milieujaarverslag
2.8.1
Voor 1 april van elk kalenderjaar wordt een milieujaarverslag ter goedkeuring aan het bevoegd gezag
toegezonden. In dit milieujaarverslag (evaluatie) wordt een stand van zaken gegeven met betrekking tot
het niveau van milieuzorg en de werking van het milieuzorgsysteem in het afgelopen verslagjaar.
Het milieujaarverslag geeft tevens een overzicht (samenvatting) van de voorgenomen maatregelen
(technisch en organisatorisch) die moeten leiden tot een continue verbetering van de milieu- en
veiligheidsprestaties (onder meer voorschot op verschillende uitvoeringsplannen afvalpreventie, energie-
en waterbesparing en emissie-onderzoeken).
Een milieujaarverslag dient ten minste de volgende informatie te bevatten:
- naam en adres van de vestiging;
- beschrijving van locatie, activiteiten, producten en diensten waarop het milieuverslag van
toepassing is;
- kopie van het milieubeleid en de milieudoelstelling;
- gegevens over de milieubelasting (emissies) op het gebied van water, lucht, bodem, geluid
en geur;
- informatie over het afvoeren van afvalstromen (gevaarlijk en niet gevaarlijk afval) en een
overzicht van de stoffenregistratie;
- verbruik van energie en grond- en hulpstoffen;
- overzicht van de milieu-incidenten of bijna milieu-incidenten (bijv. calamiteiten, overtreding
vergunningvoorschriften en klachten) en de genomen maatregelen;
- maatregelen die zijn of worden getroffen tot verdergaande bescherming van het milieu dan
waarin de geldende voorschriften voorzien (inclusief de onderzoeken die men in dit kader
heeft verricht);
- een beschrijving van de voortgang en het resultaat van het jaarlijks milieuprogramma en de
verbetering in de milieusituatie die dientengevolge is opgetreden;
3. AFVALSTOFFEN
3.1 Afvalscheiding
3.1.1
Vergunninghouder is verplicht de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en
gescheiden aan te bieden dan wel zelf af te voeren:
- papier en karton;
- kunststofafval;
- metaal (oud ijzer);
- dierlijke bijproducten (vleesresten/botten);
- gevaarlijke afvalstoffen (afgewerkte olie/klein gevaarlijk afval).
3.2 Behandeling van afvalstoffen
3.2.1
Afvalstoffen mogen niet in de inrichting worden verbrand, gestort of begraven.
3.2.2 Afvalstoffen mogen niet in de bodem worden gebracht of terecht kunnen komen.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 15
3.2.3
Vleesafval (zoals onder meer vleesresten categorie 1 en botten) moet zo snel mogelijk in daarvoor
bestemde vleesafval-trailers worden opgeslagen.
3.2.4
De opslag van afvalstoffen mag geen geur- of stofoverlast buiten de inrichting veroorzaken.
3.2.5
De vleesafval-trailers moeten inpandig worden gestald in een gekoelde ruimte met gesloten buitendeuren
om geuroverlast te voorkomen. De buitendeuren van deze gekoelde ruimte dienen gesloten te zijn,
behoudens tijdens het in- en uitrijden van een trailer om het afval direct aansluitend af te voeren.
3.3 Opslag en registratie van afvalstoffen
3.3.1
De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moeten zodanig plaatsvinden dat zich geen
afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging van het
openbaar terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelen worden getroffen
om deze verontreiniging te verwijderen.
3.3.2
Van de, vanuit de inrichting, afgevoerde afvalstoffen dierlijke bijproducten (verschillende categorieën),
metaal, papier, kunststof en gevaarlijke afvalstoffen moet een registratie, een zogenaamde
afvalstoffenboekhouding, worden bijgehouden. Deze registratie moet tenminste bevatten: - de aard en hoeveelheid; - de inzamelaar; - de afvoerdatum; - de afgiftebewijzen van gevaarlijk afval.
De gegevens moeten gedurende 5 jaar vanaf het moment van opname in de registratie worden bewaard
in het milieulogboek.
3.4 Afvalpreventieplan
3.4.1
Binnen 6 maanden na het in werking treden van deze beschikking moet de vergunninghouder bij het
bevoegd gezag ter goedkeuring een voorstel inzake de opzet en uitvoering van een afvalpreventie-
onderzoek en –plan indienen. Er moet aandacht worden besteed aan hetgeen is weergegeven in de BBT-
conclusies inzake afvalpreventie, zoals aangegeven in de primaire BREF (5.1 en 5.2), dit onder meer
onder gebruik van de REF Monitoring.
3.4.2
Binnen 12 maanden na het in werking treden van deze beschikking dient er op basis van een
afvalpreventieonderzoek een afvalpreventieplan te zijn opgesteld met daarbij een evaluatie inzake de
uitgevoerde / nog uit te voeren preventiemaatregelen (met uitvoeringsplan).
Dit onderzoek en het plan moeten binnen de in dit voorschrift genoemde termijn eveneens aan het
bevoegd gezag ter goedkeuring worden aangeboden. Een dergelijk onderzoek en bijbehorend plan moet
om de vier jaar worden geactualiseerd.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 16
3.4.3
Een uitvoeringsplan moet elk kalenderjaar voor 1 december (voor het daaropvolgende jaar) worden
opgesteld en dit dient eveneens voor genoemde datum ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te
worden aangeboden.
Elk kalenderjaar dient er voor 1 april een evaluatieverslag (van het voorgaande jaar) te worden opgesteld
inzake de uitvoering van het afvalpreventieplan/uitvoeringsplan en dit dient eveneens voor genoemde
datum ter beoordeling aan het bevoegd gezag te worden aangeboden (onderdeel milieujaarverslag).
Afvalpreventie dient een onderdeel te zijn van het milieuzorgsysteem. Alle informatie in dat verband dient
in het milieulogboek te worden opgenomen.
4 AFVALWATER (zie Bijlage 2, Advies Waterschap Vechtstromen d.d. 2 april 2015)
5 ENERGIE- EN WATERBESPARING
Niet MJA-inrichtingen
5.1 Energie- en waterbesparingsonderzoek en -plan
5.1.1
Binnen 6 maanden na het in werking treden van deze beschikking moet de vergunninghouder bij het
bevoegd gezag ter goedkeuring een voorstel inzake de opzet en uitvoering van een energie- en
waterbesparingsonderzoek en –plan indienen. In ieder geval dient aandacht te worden geschonken aan
het genoemde inzake energie-efficiëntie en energie- en waterbesparing in de primaire BREF onder 5.1 en
5.2 en de BREF Energie-efficiëntie, onder 4.2 en 4.3.
5.1.2
Binnen 12 maanden na het in werking treden van deze beschikking dient er op basis van een energie- en
waterbesparingsonderzoek een energie- en waterbesparingsplan te zijn opgesteld met daarbij een
evaluatie / voorstel inzake de uitgevoerde / nog uit te voeren (zekere / onzekere) energie- en
waterbesparende maatregelen (met uitvoeringsplan).
Dit onderzoek en plan moeten binnen de genoemde termijn eveneens aan het bevoegd gezag ter
goedkeuring worden aangeboden. Een dergelijk onderzoek en bijbehorend plan moet om de vier jaar
worden geactualiseerd.
5.1.3
Het uitvoeringsplan moet elk kalenderjaar voor 1 december worden opgesteld (plan voor het
daaropvolgende jaar) en dit dient eveneens voor genoemde datum ter goedkeuring aan het bevoegd
gezag te worden aangeboden.
Elk kalenderjaar dient er voor 1 april een evaluatieverslag te worden opgesteld (van het voorgaande jaar)
inzake de uitvoering van het energie- en waterbesparingsplan/uitvoeringsplan en dit dient eveneens voor
genoemde datum ter beoordeling aan het bevoegd gezag te worden aangeboden (onderdeel
milieujaarverslag).
Energie- en waterbesparing dient een onderdeel te zijn van het milieuzorgsysteem. Alle informatie in dat
verband dient in het milieulogboek te worden opgenomen.
5.1.4 Het energie- en waterverbruik moet jaarlijks worden geregistreerd.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 17
6 EXTERNE VEILIGHEID
6.1 Gebruik van verpakte gevaarlijke stoffen
6.1.1
In gebruik zijnde gevaarlijke (afval)stoffen (werkvoorraad) die met elkaar gevaarlijke reacties kunnen
aangaan moeten gescheiden van elkaar worden opgeslagen.
6.1.2
De verpakking van de in gebruik zijnde gevaarlijke stoffen als werkvoorraad moet zodanig zijn dat:
- niets van de inhoud uit de verpakking onvoorzien kan ontsnappen;
- het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel met die
gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen;
- de verpakking tegen normale behandeling bestand is.
6.1.3
Indien verpakte gevaarlijke (afval)stoffen als werkvoorraad worden opgeslagen of neergezet, moet de
verpakking op veilige wijze gestapeld zijn, waarbij rekening gehouden wordt met de sterkte van de
verpakking.
6.1.4
Gemorste of gelekte gevaarlijke (afval)stoffen en/of CMR stoffen (werkvoorraad) die zijn vrijgekomen bij
gebruik, moeten zo snel mogelijk worden opgeruimd. De aard en hoeveelheid van deze materialen
moeten zijn afgestemd op de aard en hoeveelheid van de gebruikte gevaarlijke (afval)stoffen en de
grootte van de aanwezige verpakkingen. Indien een verpakking lekt, moet deze lekkage onmiddellijk
worden verholpen. Bij lekkage moet ontwikkeling en verspreiding van gevaarlijke (afval)stoffen tot een
minimum worden beperkt door bijvoorbeeld doelmatige ventilatie.
6.2 Opslag / gebruik van gasflessen.
6.2.1
De opslag en het gebruik van gasflessen voldoet aan de voorschriften 6.1.2 tot en met 6.1.4, 6.2.1 t/m
6.2.7, 6.2.9 t/m 6.2.11, 6.2.13 t/m 6.2.17, 6.3.1, 6.3.5 t/m 6.3.7 van de richtlijn PGS 15.
6.3 Laswerkzaamheden
6.3.1
Binnen een straal van 5 meter van las- en snijwerkzaamheden mogen zich geen licht ontvlambare
(vloei)stoffen of brandgevaarlijke stoffen bevinden.
7 GELUID EN TRILLINGEN
7.1 Geluidnormen in de buitenlucht
7.1.1
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige
toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten in de
representatieve bedrijfssituatie, mag ter plaatse van de onderstaande beoordelingspunten niet meer
bedragen dan:
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 18
Beoordelingspunt 1)
Hoogte Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT in dB(A)
Dagperiode
07.00 tot 19.00
uur
Avondperiode
19.00 tot 23.00
uur
Nachtperiode
23.00 tot 07.00
uur
2 25 meter noord 5,0 m 52 50 33
3 25 meter oost 5,0 m 58 49 46
4 25 meter zuid 5,0 m 49 41 44
5 25 meter west 5,0 m 44 38 37
6 25 meter noordwest 5,0 m 36 32 31
Z04 50 dB(A) bewakingspunt 5,0 m 27 19 21
Z38 50 dB(A) bewakingspunt 5,0 m 31 22 22
1) Beoordelingspunten zoals opgenomen in het door Witteveen+Bos opgestelde rapport “Akoestisch onderzoek Vion Enschede; referentie ES326-2/14-024.615, d.d.23 december 2014.
7.1.2 Het maximale geluidniveau (LAmax) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, en door de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie, mag ter plaatse van de volgende beoordelingspunten, niet meer bedragen dan:
Beoordelingspunt 1)
Hoogte Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAmax in dB(A)
Dagperiode
07.00 tot 19.00
uur
Avondperiode
19.00 tot 23.00
uur
Nachtperiode
23.00 tot 07.00
uur
2 25 meter noord 5,0 m 70 67 40
3 25 meter oost 5,0 m 74 74 74
4 25 meter zuid 5,0 m 62 62 62
5 25 meter west 5,0 m 64 64 64
6 25 meter noordwest 5,0 m 49 47 48
1) Beoordelingspunten zoals opgenomen in het door Witteveen+Bos opgestelde rapport “Akoestisch onderzoek Vion
Enschede; referentie ES326-2/14-024.615, d.d.23 december 2014.
7.1.3 Binnen 3 maanden na het in werking treden van de vergunning moet door middel van een akoestisch onderzoek, dat gebaseerd is op geluidsmetingen, aan het bevoegd gezag worden aangetoond dat het emissierelevante geluidvermogenniveau van de vervangende dakventilator voor de ventilatie van de hygiënische ruimte ten hoogste 81 dB(A) bedraagt.
7.1.4
Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet
plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 19
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Procedurele Overwegingen
Vergunninghouder : Vion Enschede B.V.
Aangevraagde activiteiten : Vleesverwerking
Locatie : Het Lentfert 74, 7547 SP Enschede
Datum ontvangst aanvraag : 3 december 2014
Datum beschikking : 18 juni 2015
Kenmerk : V-2014-6291
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 20
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 21
8. PROCEDURELE ASPECTEN
8.1 Gegevens aanvrager
Op 3 december 2014 hebben wij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ontvangen. Het betreft een verzoek van Vion Enschede
B.V., ingediend door het Bouwkundig Ontwerp en Advies Buro V Plus D B.V. als gemachtigde namens
Vion Enschede B.V.
8.2 Projectbeschrijving
Beschrijving van de inrichting
Vion Enschede B.V. is een bedrijf dat zich met name bezig gaat houden met vleesverwerking. Dit betreft
industriële vleesverwerking, zoals het uitbenen of uitsnijden van vlees.
Eerder was een bedrijf op dit adres bekend als een rundvleesslachterij, onder de naam van Weyl Beef
Products B.V. Na het failliet gaan van dit bedrijf heeft er een doorstart plaatsgevonden, onder de naam
Vion Enschede B.V. (hierna: Vion).
De belangrijkste activiteiten van Vion binnen de inrichting gaan bestaan uit:
- aanvoeren en lossen van (delen van) karkassen en/of bouten;
- uitbenen en uitsnijden van vlees;
- portioneren van delen;
- inpakken van producten;
- koelen van producten;
- opslag van producten.
Huidige milieuvergunningsituatie
Op 16 augustus 2004 hebben wij een revisievergunning in het kader van de Wet milieubeheer (hierna:
Wm) verleend voor een rundvlees-slachterij aan Het Lentfert 74 te Enschede.
Verder hebben wij op 7 maart 2005 een melding ingevolge artikel 8.19 Wm geaccepteerd in verband met
de uitbreiding met een extra machinekamer en een extra schakelkast en het vervallen van 2 koelcellen.
Op 25 juni 2007 is een wijzigingsvergunning verleend, de voorschriften van de vergunning van
16 augustus 2004 zijn daarbij geactualiseerd.
Op 22 september 2008 is een veranderingsvergunning verleend voor de uitbreiding van werkzaamheden
met uitbenen en uitsnijden van vlees (inclusief portioneren en vacuüm verpakken). Verder is op 10 mei
2012 voor de uitbreiding van het parkeerterrein, wijziging van de rijroutes en wijzigingen in de opslag van
gevaarlijke stoffen eveneens een veranderingsvergunning verleend.
De wijzigingsvergunning is destijds verleend in verband met de slachterij-activiteiten en de productie-
capaciteit van meer dan 50 ton per dag geslachte dieren. Gelet daarop vielen de activiteiten destijds
onder de Europese IPPC-richtlijn waardoor het internationale, Europese, referentiedocument BREF
Slacht- en destructiehuizen van toepassing was.
In verband hiermee is extra aandacht geschonken aan de toepassing van de (Europese) beste
beschikbare technieken (BBT) inzake de bedrijfsactiviteiten. Deze BBT voor slachterijen staan beschreven
in de genoemde BREF. Inmiddels is de IPPC-richtlijn vervangen door een andere, maar wel vergelijkbare
richtlijn, de Richtlijn Industriële Emissies (RIE).
Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden. Uit artikel 1.2 lid 1, 2 en 3 van de Invoeringswet Wabo
volgt dat een vergunning of ontheffing, die is verleend op grond van het recht zoals dat gold voor
inwerkingtreding van de Wabo, gelijkgesteld wordt met een omgevingsvergunning voor de betrokken
activiteit.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 22
Op grond van artikel 1.2b Invoeringswet Wabo geldt een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu
(artikel 2.1 lid 1 sub e Wabo) ook voor een besluit inhoudende een verklaring als bedoeld in artikel 8.19
Wm.
Inrichtingen waar een IPPC-installatie toe behoort zijn vergunningplichtig. Dit staat aangegeven in artikel
2.1 lid 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Vion is een type C inrichting als bedoeld in het
Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) waartoe een IPPC-installatie behoort.
Dit betekent dat bij Vion bepaalde algemene regels (artikelen en/of voorschriften) uit het Activiteitenbesluit
en de bijbehorende Activiteitenregeling een rechtstreekse werking hebben en niet in de vergunning
mogen worden opgenomen (onder meer voor wat betreft onderhoud en keuring van stookinstallatie). Een
aantal vergunningvoorschriften uit de oude vergunningen zijn inmiddels daardoor vervallen.
De voorschriften die in een vergunning mogen worden opgenomen zijn die voorschriften voor aspecten en
activiteiten die niet zijn geregeld in en krachtens het Activiteitenbesluit.
Aanleiding en toelichting wijziging
Deze procedure heeft betrekking op een verzoek om omgevingsvergunning inzake een nieuwe
omgevingsvergunning (onderdeel milieu en onderdeel bouw). Zoals aangegeven wil Vion de slachterij
wijzigen in industriële vleesverwerking (uitbenen of uitsnijden van rundvlees).
Er wordt geen vee of dieren meer geslacht, dat wil zeggen er worden geen dieren gedood door
verbloeding. Delen van de dieren (karkassen, delen van karkassen of bouten) worden nog wel verwerkt
zoals voorheen. Er is daardoor alleen nog sprake van industriële vleesverwerking.
Een aantal afdelingen binnen de inrichting zijn daarom niet meer in gebruik, zoals aangegeven op een
tekening, behorende tot de aanvraag. Dit betreffen uiteraard het slachterijdeel (slachtlijnen) en onder meer
de opslag van bloed in de bloedtanks, de mestkelder, het pens/darmlokaal en de huidencontainer.
Daarnaast is de afvalwaterzuivering deels buiten gebruik gesteld (het vetafscheidingsdeel wordt nog
gebruikt). De opslagtanks voor ijzerchloride en natronloog worden in dat verband eveneens niet meer
gebruikt. De koelcapaciteit wordt wel vergroot door het in gebruik nemen van een nieuwe koelhal.
Er is geen sprake meer van een slachterij, maar wel van vleesverwerking. Gelet op de productie-omvang
van meer dan 75 ton per dag eindproducten is er nog steeds sprake van een zogenaamde IPPC-
installatie. Dit is tegenwoordig op grond van de hiervoor vermelde RIE.
Voor bedrijven met een dergelijke IPPC-installatie zoals Vion zijn de BBT uitgewerkt in een Europees
referentiedocument oftewel een BAT Reference document. Dit is voor Vion de BREF Voedingsmiddelen
en zuivel, naast de Nederlandse BBT-informatiedocumenten. Dit is de zogenaamde primaire BREF.
Daarnaast zijn nog enkele andere BREFs van toepassing, zie verder.
Sinds 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit milieubeheer gewijzigd en zijn inrichtingen met een IPPC-
installatie ook type C inrichtingen op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Voor bepaalde activiteiten betekent dit dat een aantal algemene regels in en krachtens het
Activiteitenbesluit van toepassing zijn.
Vanaf 1 januari 2013 moet bij het bepalen van de BBT rekening worden gehouden met BREFs (BBT-
conclusies) en de bij de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) aangewezen informatiedocumenten
over BBT. Wij hebben de omgevingsvergunning van Vion getoetst aan de RIE en de daarbij behorende
BBT-referentiedocumenten (BREFs) en de BBT-informatiedocumenten.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 23
8.3 Bevoegd gezag
De activiteiten binnen de inrichting vallen onder meer onder de categorieën 1.1, 2.1, 8.1, 5.1, 9.1 en 27.1
uit Bijlage I, onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Gelet op de projectbeschrijving, alsmede op het bepaalde in hoofdstuk 3 van het Bor en de daarbij
behorende bijlage zijn wij het bevoegd gezag om de omgevingsvergunning te verlenen.
8.4 Procedure (uitgebreid)
De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.10 van de Wabo.
8.5 Adviezen
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Het gevolg hiervan is, dat de bevoegdheid van
het waterschap tot het verlenen van vergunningen op basis van de Wet verontreiniging oppervlakte-
wateren (Wvo) voor lozingen op de riolering, is komen te vervallen. Deze bevoegdheid is overgegaan naar
het bevoegde gezag voor de Wabo. Dit betekent dat wij voor de onderhavige inrichting het bevoegde
gezag zijn geworden ten aanzien van de lozingen in het gemeentelijk riool en de lozingsvoorschriften nu
aan de vergunning in het kader van de Wabo moeten worden verbonden.
Het waterschap heeft op grond van artikel 2.25a van de Invoeringswet Waterwet nog wel een adviesrecht
ten aanzien van aanvragen om vergunningen voor dergelijke indirecte lozingen. Derhalve is de aanvraag
voor advies naar het Waterschap Vechtstromen gezonden.
Op 2 april 2015 hebben wij het advies inzake afvalwater ontvangen van het Waterschap Vechtstromen.
Het advies hebben wij verwerkt door deze toe te voegen als bijlage 2, Advies Waterschap Vechtstromen
d.d. 2 april 2015 met bijbehorende 4 bijlagen.
Het is echter een onderdeel van de omgevingsvergunning, te beschouwen als de overige milieuaspecten.
9. SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING
9.1 Actiteitenbeluit milieubeheer
Door de aanwezige IPPC-installatie is Vion vergunningplichtig (type C). Voor Vion zijn echter wel
bepaalde algemene regels (artikelen) in en krachtens het Activiteitenbesluit van toepassing. Deze hebben
een rechtstreekse werking en mogen niet in de vergunning worden opgenomen (onder meer voor wat
betreft de meldingsplichtige activiteiten).
De voorschriften die middels dit besluit worden gesteld zijn die voorschriften voor aspecten en activiteiten
die niet zijn geregeld in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Ministeriële regeling, de
Activiteitenregeling.
Bij Vion is er sprake van een IPPC-installatie en daarmee een mogelijkheid om een hoger beschermings-
niveau van het milieu te bereiken dan met het toepassen van de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Bij Vion vinden de onderstaande activiteiten plaats die vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. De onderstaande onderdelen (algemene regels) zijn van toepassing: - hoofdstuk 1, afdelingen 2.1 en 2.10 van hoofdstuk 2 en hoofdstuk 6 (overgangsbepalingen), voor zover dit betrekking heeft op de activiteiten of deelactiviteiten van de inrichting, zoals opgenomen;
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 24
- afdeling 2.2 Algemene milieuregels voor lozingen; - afdeling 2.3 Algemene milieuregels voor lucht; - afdeling 2.4 Algemene milieuregels voor bodem; - paragraaf 3.1.3 Lozen van hemelwater niet afkomstig van bodembeschermende voorziening; - paragraaf 3.2.1 Het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie; - paragraaf 3.2.6 In werking hebben van een koelinstallatie; - paragraaf 3.4.3 Opslaan en overslaan van goederen.
Inzake het vleesverwerken / slachten zijn overigens de algemene regels in en krachtens het
Activiteitenbesluit niet van toepassing voor Vion. In verband met het genoemde in artikel 3.133, lid 2 is
desbetreffende paragraaf 3.6.2 niet van toepassing voor IPPC-bedrijven (bedrijven met een IPPC-
installatie). Slachten (doden) van dieren is inderdaad niet aan de orde, maar er wordt uiteraard wel vlees
((delen van) karkassen en/of bouten) verwerkt.
Maatwerk
Gezien de rechtstreekse werking van het Activiteitenbesluit kunnen er alleen – als er sprake is van een
maatwerkmogelijkheid of een maatwerkkans - maatwerkvoorschriften worden vastgesteld ten aanzien van
bovengenoemde activiteiten. Conclusie maatwerk Er zijn ten aanzien van bovengenoemde activiteiten geen maatwerkvoorschriften gesteld gelet op toepassing van (en controle op) BBT.
Afwijken voorschriften Activiteitenbesluit
Bij Vion is er sprake van een IPPC-installatie en daarmee een mogelijkheid om een hoger beschermings-
niveau van het milieu te bereiken dan met het toepassen van de voorschriften van het Activiteitenbesluit.
Conclusie afwijken voorschriften Activiteitenbesluit
Gelet op de BBT-bepalingen en het behaalde beschermingsniveau zijn er eveneens geen extra
voorschriften aan de vergunning verbonden.
9.2 M.e.r.-(beoordelings)plicht
De aanvraag om omgevingsvergunning betreft een verandering qua milieubelasting (van slachterij naar
industriële vleesverwerking (slagerij, uitbeenderij of uitsnijderij. Deze activiteiten worden niet genoemd in
de bijlagen van Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).
Er is geen sprake van slachten van dieren of van het vervaardigen van conserven van dierlijke producten.
Er worden geen dieren gedood, maar er wordt uiteraard wel vlees verwerkt, zoals in een slachterij. In
verband daarmee wordt aandacht geschonken aan de m.e.r.-(beoordelings)plicht.
In de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het aspect milieu zijn alle relevante
milieuaspecten beschouwd. Dit is verder uitgewerkt onder het toetsingskader milieu (kenmerken van het
project).
De inrichting moet voldoen aan de BBT. In de vergunning zijn daartoe voorschriften opgenomen.
De ligging en voorgenomen activiteiten van de inrichting leiden niet tot ontoelaatbare c.q. onherstelbare
milieueffecten voor de omgeving. Daarbij is van belang dat er sprake is van een ligging in een industriële
omgeving. De milieugevolgen met betrekking tot de uitbreiding kunnen afdoende worden beoordeeld in
een procedure op basis van de Wabo.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 25
De inspraak en rechtsbescherming voor omwonenden en andere belanghebbenden komt ook in de
omgevingsvergunningprocedure overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
voldoende tot haar recht.
Op grond van het bestemmingsplan zijn de bedrijfsactiviteiten toegestaan (plaats van het project).
Gelet op beide voornoemde punten overwegen wij dat naar aanleiding van de kenmerken van het
potentiële effect kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan
hebben.
Conclusie m.e.r.-(beoordelings)plicht
Nu uitgesloten kan worden dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, is er
geen aanleiding om een mer-beoordeling uit te voeren.
9.3 Natuurbeschermingswet 1998
De Europese Unie (EU) heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische,
esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de EU het initiatief
genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden
op het grondgebied van de lidstaten van de EU. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-
beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn
beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Beide richtlijnen
zijn in Nederland onder andere opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998).
Het is verboden om zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden
voorschriften of beperkingen projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te
verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de
habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend
effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen.
Conclusie Natuurbeschermingswet 1998
Gelet op het vermelde in de aanvraag heeft het bevoegd gezag in dit verband een verklaring
van geen bedenkingen (vvgb) aangevraagd bij de provincie Overijssel. De aanvrager heeft
daartoe de aanvraag aangevuld met de specifieke informatie. Op 30 maart 2015 is door de
provincie Overijssel aangegeven dat er, gelet op de depositie-bijdrage van Vion op
nabijgelegen natuurgebieden, geen vvgb is vereist.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 26
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 27
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Inhoudelijke Overwegingen Milieu
Vergunninghouder : Vion Enschede B.V.
Aangevraagde activiteiten : Vleesverwerking
Locatie : Het Lentfert 74, 7547 SP Enschede
Datum ontvangst aanvraag : 3 december 2014
Datum beschikking : 18 juni 2015
Kenmerk : V-2014-6291
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 28
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 29
10. TOETSINGSKADER MILIEU
10.1 Inleiding
Dit deel van de aanvraag heeft betrekking op een revisievergunning in verband met het veranderen of
veranderen van de werking/het in werking hebben van een inrichting of een mijnbouwwerk als bedoeld in
artikel 2.1, lid 1 onder e en artikel 2.6 Wabo.
10.2 Toetsing oprichten, veranderen of revisie
Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij:
- de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder a van de Wabo betrokken;
- met de aspecten genoemd in artikel 2.14 onder b van de Wabo rekening gehouden;
- de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder c van de Wabo in acht genomen.
In de onderstaande hoofdstukken lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot die onderdelen van
het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn.
11. BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
11.1 Algemeen
In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. Vanaf 1 januari 2013 moet bij het bepalen van BBT rekening worden gehouden met BBT-conclusies en bij Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) aangewezen Nederlandse BBT-informatiedocumenten. BBT-conclusies is een document met de conclusies over BBT, vastgesteld overeenkomstig artikel 13, vijfde en zevende lid van de Richtlijn industriële emissies (definitie in artikel 1.1 eerste lid van het Bor): - Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 vijfde lid worden BBT-conclusies bedoeld die worden
vastgesteld op basis artikel 75 tweede lid van de Richtlijn industriële emissies (RIE). Dit zijn de BBT-conclusies vastgesteld na 6 januari 2011 onder het regime van de RIE;
- Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 zevende lid worden de bestaande BAT Reference documents (BREFs) bedoeld. Het hoofdstuk waarin de BBT staan (BAT hoofdstuk) uit deze BREFs geldt als BBT-conclusies (totdat nieuwe BBT-conclusies overeenkomstig artikel 75 tweede lid zijn vastgesteld).
BBT-conclusies worden door de Europese commissie vastgesteld en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (een uitvoeringsbesluit van de Europese commissie dat gericht is tot de lidstaten). Zij worden daarom niet meer apart worden aangewezen in de Mor. Als op een activiteit of op een type productieproces binnen de inrichting waarvoor een vergunning is aangevraagd, geen BBT-conclusies of informatiedocumenten over BBT van toepassing zijn, of als de van toepassing zijnde BBT-conclusies of informatiedocumenten niet alle mogelijke milieueffecten van de activiteit of het proces behandelen moet het bevoegd gezag de beste beschikbare techniek zelf vast stellen. Hierbij houdt het bevoegd gezag in ieder geval rekening met: - de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 30
- de toepassing van stoffen die minder gevaarlijke zijn dan stoffen of mengsels als omschreven in artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;
- de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;
- vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd;
- de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis; - de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies; - de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen; - de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen; - het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie; - de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico's voor het milieu te voorkomen
of tot een minimum te beperken; - de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken. In verband met de aanwezige IPPC-installatie hebben wij naast de BBT-conclusies uit internationale Europese referentiedocumenten (BREFs en REFs) nog rekening te houden met de, in de bijlage bij de Mor, aangewezen Nederlandse BBT-informatiedocumenten en het eveneens van toepassing zijnde Activiteitenbesluit.
In verband met de aanwezige IPPC-installatie hebben wij naast de BBT-conclusies uit internationale Europese referentiedocumenten (BREFs en REFs) nog rekening te houden met de, in de bijlage bij de Mor, aangewezen Nederlandse BBT-informatiedocumenten.
Vleesverwerking, IPPC en RIE
De IPPC-installatie bij Vion bestaat uit het vleesverwerken op industriële schaal, het uitbeen- of
uitsnijproces, met daarbij de andere relevante hulpprocessen zoals de koeling.
Door de vleesverwerking en de schaalgrootte, een productie-omvang van 200 ton per dag vlees, is er
sprake van een IPPC-installatie.
Ten aanzien van BBT zijn hieronder de belangrijkste BBT-informatiedocumenten weergegeven. Per
document is vervolgens in het kort de inhoud (BBT-aandachtspunten) aangegeven. Daarbij is getoetst of n
op welke wijze Vion aan deze BBT-aandachtspunten voldoet.
11.2 BBT-documenten BREFs, REFs en Nederlandse BBT-informatiedocumenten
BREFs
Op de IPPC-installatie van Vion zijn de onderstaande BREFs vastgesteld. De zogenaamde BAT-
hoofdstukken van de BREFs bevatten de BBT-conclusies. Een BREF kan worden gezien als een
achtergronddocument, waarin de beste beschikbare technieken worden beschreven.
- BREF Voedingsmiddelen en zuivel (primair);
- BREF Koelsystemen;
- BREF Op- en overslag bulkgoederen;
- BREF Energie-efficiëntie.
BREF Voedingsmiddelen en zuivel (primair)
De BBT-conclusies staan, zoals aangegeven, in het BAT-hoofdstuk van de BREF. Belangrijkste
milieuaspecten die gewoonlijk gerelateerd zijn aan de activiteiten inzake vleesverwerking zijn
waterverbruik, lozingen met een grote organische belasting en het energieverbruik dat voortkomt uit
koeling en het verhitten van water.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 31
BREF Koelsystemen
De BREF heeft betrekking op industriële koelsystemen met lucht en/of water als koelmiddel. Deze BREF
richt zich op terugdringing van:
- het energieverbruik;
- het waterverbruik;
- de uitstoot van warmte in water;
- de hoeveelheid meegesleepte organismen;
- de uitstoot van chemische stoffen in water;
- de uitstoot door geoptimaliseerde koelwaterbehandeling;
- de uitstoot in lucht;
- geluid.
Koelinstallaties met ammoniak, (H)CFK‟s en andere koelmiddelen zijn nadrukkelijk uitgesloten.
BREF Op- en overslag bulkgoederen
De BREF is van toepassing op de opslag, het transport en de verlading van vloeistoffen, vloeibare gassen
en vaste stoffen bij IPPC-installaties onafhankelijk van de sector of industrie, zoals bijvoorbeeld aanwezig
bij op- en overslagbedrijven van gevaarlijke stoffen.
Om de opslag van gevaarlijke stoffen te beoordelen moeten Nederlandse referentiedocumenten
waaronder de publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS)-richtlijnen, worden toegepast.
BREF Energie-efficiëntie
De BREF Energie-efficiëntie betreft een nadere uitwerking van de beste beschikbare technieken inzake
het gebruik van energie.
REFs
Naast BREFs/BBT-referentiedocumenten zijn er (gewone) referentiedocumenten (REFs). Dit zijn
documenten die geen BREF zijn en hoofdzakelijk als doel hebben een referentie te zijn voor een
horizontale BREF:
- REF Economic and cross media issues;
- REF Monitoring.
REF Economic and cross media issues
De horizontale REF is geschreven ter ondersteuning bij de beoordeling van BBT. Bij de bepaling van BBT
moet men naast de kosten en baten ook rekening houden met het voordeel voor het milieu en de
verschillende effecten op de verschillende milieucompartimenten. De REF geeft informatie over cross-
media effecten (effecten op de verschillende milieucompartimenten zoals o.a. energie, water lucht en
bodem), methodes om de effecten te bepalen aan de hand van voorbeelden en een methode voor de
kosteneffectiviteitsberekening.
REF Monitoring
Deze REF beschrijft hoe het bevoegd gezag en RIE-bedrijven om moeten gaan met de verplichting die
volgt uit de RIE met betrekking tot onder meer het vaststellen van emissie-eisen en het monitoren van
parameters van allerlei activiteiten (voldoen aan emissie-eisen).
De inrichting wordt verplicht zich te houden aan de emissienormen, structurele monitoring van
afvalstromen, (afval)water, energie, luchtemissies en onder meer inspecties aan apparatuur.
Monitoring van de luchtemissies is geïmplementeerd in hoofdstuk 3.7 van de NeR en bevat
informatie over controleverplichtingen, dit in samenhang met een milieuzorgsysteem (registratie).
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 32
Nederlandse BBT-informatiedocumenten
Naast de BBT-conclusies uit bovenstaande BREFs en referentiedocumenten hebben wij rekening gehouden met de volgende in de bijlage bij de Mor aangewezen informatiedocumenten over BBT: - Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR), juli 2012; - Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB 2012); - PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen; - Oplegnotitie BREF Voedingsmiddelen- en zuivelindustrie; - Oplegnotitie BREF Emissies uit opslag; - Oplegnotitie BREF Industriële koelsystemen. Opmerking In december 2012 is er een nieuwe uitgave uitgebracht van de richtlijn PGS 15. Omdat het aannemelijk is dat deze nieuwe richtlijn PGS 15 binnenkort wordt aangewezen als zijnde een Nederlands informatiedocument over BBT hebben wij gebruik gemaakt van deze nieuwe PGS 15 richtlijn: - Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15: “Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Richtlijn voor opslag
en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid”, PGS 15:2011 versie 1.1 (december 2012)‟.
11.3 Toetsing BBT (BREFs, REFs en Nederlandse BBT-informatiedocumenten)
De toetsing van de verschillende BREFs, REFs en de Nederlandse BBT-informatiedocumenten is hier
verder uitgewerkt. Een aantal aandachtspunten van de primaire BREF zijn hieronder nader toegelicht,
voor het overige wordt verwezen naar de toetsing, uitgewerkt onder de verschillende milieuaspecten.
Toetsing primaire BREF
BREF Voedingsmiddelen en zuivel
De aanvraag is getoetst op het toepassen van BBT binnen de inrichting. De bijlage inzake BBT,
behorende tot de aanvraag, beschrijft per BBT-maatregel of de maatregel van toepassing is binnen de
inrichting en indien dit het geval is “of” en “hoe” de BBT-maatregel wordt toegepast. Wij hebben deze
toetsing beoordeeld en de overwegingen zijn hierbij en in de navolgende paragrafen per milieuthema
verwerkt. In aanvulling hierop kan nog het volgende worden opgemerkt. De BBT die zijn vastgesteld concentreren zich op onderwerpen als de toepassing van een milieuzorgsysteem/milieumanagementsysteem, het voorzien in opleidingen/training, het gebruik van onderhoudsplanning, de beheersing en minimalisering van de verbruikte hoeveelheden water en beperking van emissies naar lucht en water.
Een milieuzorgsysteem bij Vion is, gelet op het hierboven genoemde, noodzakelijk. Het invoeren en
toepassen van een milieuzorgsysteem is de BBT.
Volgens de vergunningaanvraag is milieuzorg middels een volgens ISO 9001 gecertificeerd kwaliteits-
systeem een structureel onderdeel van de bedrijfsvoering. Dit komt tot uiting in diverse interne afspraken
en werkvoorschriften, uitgewerkt in een milieuzorgnotitie. Dit is niet voldoende, gelet op de gestelde eisen
vanuit de BREF en de hierboven genoemde eisen. Het aanwezige milieuzorgsysteem moet worden
aangepast/uitgebreid.
Binnen 6 maanden na het in werking treden van deze beschikking moet de vergunninghouder bij het
bevoegd gezag ter goedkeuring een voorstel inzake de opzet en implementatie van het milieu-
zorgsysteem indienen. De onderdelen zijn met name nog verder uitgewerkt onder de hierna genoemde
milieurelevante aspecten (onder meer bodem, energie, water, lucht en afvalstoffen).
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 33
Het milieuzorgsysteem (inclusief genoemde onderhoudssysteem) moet voldoen aan de eisen zoals
gesteld in de vergunningvoorschriften.
In ieder geval dient tenminste aandacht te worden geschonken aan alle van toepassing zijnde BBT
maatregelen uit de van toepassing zijnde BREFs. Een milieuzorgsysteem heeft onder meer tot doel er
voor te zorgen dat de gehele organisatie op een structurele en navolgbare wijze voldoet aan de vooraf
gestelde milieu-eisen (instructie/training, processchema‟s en monitoring). Verder dient het ter beperking
en ter beheersing van de milieurisico‟s, zoals onder meer het bodemrisico. Het milieuzorgsysteem moet daartoe voldoende concreet en toereikend zijn en eveneens een
milieumanagementsysteem zijn. Het milieuzorgsysteem moet daarbij aandacht schenken aan alle
milieurelevante aspecten. Dit milieuzorgsysteem behoeft niet te worden gecertificeerd, maar moet wel
conform ISO 14001 zijn opgebouwd en volgens deze norm werken. Belangrijke onderdelen zijn de
verschillende plannen inzake afvalpreventie en energie- en waterbesparing. Deze onderdelen moeten in
een bedrijfsmilieuplan worden opgenomen (uitvoeringsplan (programma) over bijvoorbeeld een periode
van 4 jaar).
Binnen 12 maanden na het in werking treden van deze beschikking moeten alle milieurelevante
onderdelen zijn opgenomen in het milieuzorgsysteem en dient dit systeem eveneens juist te werken.
In hoofdstuk 2 van het voorschriftenpakket van deze wijziging zijn voorschriften opgenomen om ervoor te
zorgen dat Vion onder meer bij vervanging van apparatuur, installaties en dergelijke blijft werken met de
BBT en over een doeltreffend werkend milieuzorgsysteem beschikt, zoals aangegeven onder de BBT van
dit BBT-informatiedocument.
In de hoofdstukken 3 tot en met 7 zijn voorschriften opgenomen inzake de bedrijfsvoering van
verschillende milieurelevante installaties ter voorkoming van onnodige emissies (onder meer geluid en
lucht) en teneinde voldoende aandacht te hebben voor energie- en waterbesparing en afvalpreventie.
Milieuzorg, het juiste draagvlak binnen de organisatie en training en schriftelijke procedures / instructies
voor het personeel zorgen eveneens voor minimalisering van verbruik en emissie.
Voor wat betreft de overige genoemde onderwerpen in de BREF Voedingsmiddelen en zuivel met
bijbehorende oplegnotitie (onder meer het beperken van afvalstoffen / waterverbruik en het voorkomen
van geluidsoverlast / geurhinder) verwijzen wij naar de afzonderlijke toetsing aan de relevante
milieucompartimenten en de overige Nederlandse BBT-documenten.
Toetsing overige BREFs
BREF Op- en overslag bulkgoederen
Deze BREF gaat niet specifiek in op de soort en hoeveelheid opslag van gevaarlijke stoffen, zoals
aanwezig bij Vion. Gelet op de aanwezige (soort en hoeveelheid) stoffen bij Vion (enkel schoon-
maakmiddelen en een aantal lasgassen) en de inhoud van deze BREF met bijbehorende oplegnotitie
behoeft dit niet nader uitgewerkt te worden. Voor wat betreft de aanwezige gevaarlijke stoffen bij Vion
wordt rekening gehouden met de Nederlandse BBT-informatiedocumenten, zie verder het milieuaspect
Externe veiligheid. Daarmee wordt voldaan aan BBT.
BREF Koelsystemen
Deze BREF schenkt alleen aandacht aan koelinstallaties met natuurlijke koudemiddelen.
Vion maakt daar gebruik van en gelet daarop is de BREF van toepassing.
BREF Energie-efficiëntie
De BREF Energie-efficiëntie betreft een nadere uitwerking van de BBT inzake het gebruik van energie.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 34
In de geldende vergunning zijn destijds op grond van het eerdere Nederlandse BBT-informatiedocument
„Circulaire energie in de milieuvergunning oktober 1999 Infomil‟ voorschriften opgenomen. Destijds is er een energiebesparingsonderzoek uitgevoerd in verband met het energieconvenant (MJA). Gelet op het
niet langer deelnemen aan het energieconvenant zijn in de vergunning voorschriften opgenomen teneinde
aan BBT te voldoen, zie verder het milieuaspect Energie.
Toetsing REFs
REF Monitoring
Deze REF beschrijft hoe het bevoegd gezag en RIE-bedrijven om moeten gaan met de verplichting die
volgt uit de RIE met betrekking tot het vaststellen of het RIE-bedrijf aan de emissie-eisen voldoet en om
het RIE-bedrijf te kunnen laten rapporteren over de milieu-effecten.
De inrichting wordt verplicht zich te houden aan de emissienormen, structurele monitoring van
afvalstromen, (afval)water, energie, luchtemissies en onder meer inspecties aan apparatuur. Daartoe zijn
er eisen in de vergunning opgenomen. De genoemde milieuaspecten zijn onderdelen van het
milieuzorgsysteem. Daarmee wordt voldaan aan BBT.
REF Economic and cross media issues
De REF is niet van belang daar er niet op een dergelijke wijze wordt afgeweken van een BREF dat deze
REF moet worden gebruikt.
Toetsing Nederlandse BBT-informatiedocumenten
Ten aanzien van de onderstaande oplegnotities geldt dat deze zijn verwerkt (gebruikt) bij het toetsen van
desbetreffende BREFs. Deze oplegnotities worden daarom niet meer separaat genoemd bij de
verschillende milieuaspecten: - Oplegnotitie BREF Voedingsmiddelen- en zuivelindustrie; - Oplegnotitie BREF Emissies uit opslag; - Oplegnotitie BREF Industriële koelsystemen.
Voor een verdere beschouwing en uitwerking van de toepassing van (Nederlandse) BBT, verwijzen wij
naar de afzonderlijke toetsing aan de verderop genoemde bekende milieuaspecten, zie de hoofdstukken
12 tot en met 19.
11.4 Conclusies BBT (BREFs, REFs en Nederlandse BBT-informatiedocumenten)
Wij hebben het bij de aanvraag gevoegde toetsingsdocument BBT beoordeeld en stemmen grotendeels in
met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Uit de documenten blijkt dat de inrichting - met
inachtneming van de aan dit besluit verbonden vergunningvoorschriften en algemene regels in en
krachtens het Activiteitenbesluit - aan de (Europese en Nederlandse) BBT ter voorkoming van emissies
naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en
energiebesparing voldoet.
Het onderdeel milieuzorg dient met name op de juiste wijze in de organisatie te worden ingevoerd
(milieuzorgsysteem/milieujaarverslag), zoals opgenomen in de voorschriften. Daarbij dient dan met name
volop aandacht te worden geschonken aan de milieubelastende onderdelen in het kader van
afvalpreventie, energie- en waterbesparing en geluidemissies.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 35
12. MILIEUASPECTEN
De uitgevoerde activiteiten bij Vion hebben invloed op verschillende milieuaspecten. De relevante
milieuaspecten zijn hierna beschreven. Het toetsingskader, de milieugevolgen en de opgenomen
voorschriften (vergunningvoorschriften) en verwijzing naar algemene regels in en krachtens het
Activiteitenbesluit zijn per milieuaspect nader vermeld.
Ten aanzien van het onderdeel Afvalwater is het toetsingskader, de milieugevolgen en de opgenomen
voorschriften opgenomen in de toegevoegde bijlage 2 Advies Waterschap Vechtstromen
d.d. 2 april 2015. Het onderdeel waterbesparing is opgenomen in hoofdstuk 16 Energie en water.
13. AFVALSTOFFEN
13.1 Toetsingskader
Voor het bepalen van de BBT voor het aspect afvalstoffen is het volgende informatiedocument gebruikt:
- BBT-conclusies, hoofdstuk BAT van de BREF Voedingsmiddelen en zuivel.
BBT-conclusies, hoofdstuk BAT van de BREF Voedingsmiddelen en zuivel
Gelet op deze BREF moet het onderdeel afvalstoffen onderdeel uitmaken van de milieuzorg. Verder moet
het duidelijk zijn dat de er voldoende aandacht is voor afval(stoffen)preventie.
Overig
Afvalpreventie
Afval- en emissiepreventie is het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en emissies of
de milieuschadelijkheid ervan, door reductie aan de bron of door interne recycling. Preventie van
afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling kan
worden gegeven aan preventie is beschreven in de Handreiking "Wegen naar preventie bij
bedrijven" (Infomil 2005), het Handboek "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil, april 2006)
en in hoofdstuk 13 van het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) 2009-2021. Uitgangspunt voor alle
bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt.
De Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil 2005) hanteert ondergrenzen die de
relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er
jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval
binnen de inrichting vrijkomt.
Afvalscheiding
In hoofdstuk 14 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding, waarbij paragraaf 14.4
specifiek ingaat op afvalscheiding door bedrijven. Daarbij is aangegeven dat het voor bedrijfsafval
niet goed mogelijk is een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door alle bedrijven
gescheiden moet worden gehouden. Bedrijven verschillen van aard en omvang veel van elkaar en er
bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn
alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat
redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd.
Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting afvalstoffen vrijkomen waarvan in het LAP is
aangegeven dat er omstandigheden kunnen zijn dat scheiding daarvan redelijkerwijs van een bedrijf
kan worden gevergd. Op basis van het gestelde in de aanvraag achten wij het in voorliggende
situatie daarom redelijk van vergunninghouder afvalscheiding te verlangen.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 36
13.2 Afvalstromen
Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting afvalstoffen vrijkomen waarvoor in het LAP
aangegeven is dat voor deze afvalstoffen scheiding van die afvalstoffen kan worden verlangd. Uit de
aanvraag blijkt dat een groot aantal van deze afvalstoffen al gescheiden worden.
Verder blijkt dat binnen de inrichting aanzienlijke hoeveelheden afvalstoffen vrijkomen, zoals aangegeven
in een bijlage van de aanvraag. Er is sprake van de volgende opslag en vrijkomende hoeveelheid per jaar:
- oud papier, 1.000 kg per jaar;
- afgewerkte olie, 400 liter per jaar;
- kunststof, 1.000 kg per jaar;
- oud ijzer, 2.000 kg per jaar;
- botten, 8.331 ton per jaar;
- vleesresten categorie 1, 1.500 ton per jaar;
- klein gevaarlijk afval, 100 kg per jaar.
Gezien de overschrijding van de onder afvalpreventie vermelde grenzen is afvalpreventie daarmee een
relevant onderdeel. De aanvrager heeft in zijn aanvraag niet afdoende aangetoond dat er voldoende
aandacht is geschonken aan afvalpreventie. Een dergelijk onderzoek is al eerder uitgevoerd, maar gelet
op de wijziging van het bedrijf niet langer actueel. Het opstellen van een afvalpreventie-onderzoek met
een afvalpreventieplan is noodzakelijk. Er is al sprake van het bijhouden van een afvalstoffen-
registratiesysteem. Deze registratiegegevens inzake afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen moeten in het
milieulogboek worden opgenomen (onderdeel van het milieuzorgsysteem).
Een belangrijk deel van de afvalstoffen zijn de dierlijke bijproducten (vleesafval of -resten/botten). Deze
dierlijke bijproducten moeten zo snel mogelijk worden opgeslagen, teneinde geurhinder te vermijden.
13.3 Opgenomen voorschriften en conclusie
In hoofdstuk 3 zijn aan de vergunning voorschriften verbonden voor het doelmatig en milieuhygiënisch
verwijderen van afvalstoffen. Het bijhouden van een afvalregistratiesysteem dient te worden voortgezet
als onderdeel van het milieuzorgsysteem, dit is opgenomen in de voorschriften.
Gelet op de soort en hoeveelheid afgevoerde afvalstoffen dient er een afval(stoffen)preventie-onderzoek
met bijbehorend afvalpreventieplan te worden uitgevoerd. In het plan is ten minste voor alle rendabele
maatregelen (technieken en voorzieningen) aangegeven wanneer die zullen worden getroffen. Als er
rendabele maatregelen zijn die echter niet zullen worden uitgevoerd, dan wordt dat in het plan
gemotiveerd.
Binnen 6 maanden na het in werking treden van de beschikking moet een voorstel inzake de opzet van
een afvalstoffenpreventie-onderzoek en – plan ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden
toegezonden.
Binnen 12 maanden na het in werking treden van de beschikking dient er op basis van een nieuw
(actueel) afvalpreventie-onderzoek een -plan (met uitvoeringsplan) te zijn opgesteld.
Het afvalpreventieplan moet binnen dezelfde termijn ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden
toegezonden. Om de vier jaar dienen het onderzoek en het plan te worden geactualiseerd.
Elk kalenderjaar moet voor een bepaald tijdstip een uitvoeringsplan en evaluatieverslag worden
opgesteld.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 37
In een uitvoeringsplan moet worden vermeld op hoe en wanneer de maatregelen uit het
afvalpreventieplan worden uitgevoerd. In een evaluatieverslag moet worden opgenomen hoe en wanneer
de (geplande) maatregelen uit het afvalpreventieplan/uitvoeringsplan zijn uitgevoerd (onderdeel
milieujaarverslag).
Het voorkomen van afvalstoffen, een actueel afvalpreventieplan (inclusief uitvoeringsplan) en de
registratie (monitoring) met evaluatieverslag zijn belangrijke onderdelen van het bedrijfsmilieuplan en het
milieuzorgsysteem. Dit moet worden uitgevoerd zoals aangegeven onder BBT-informatie-documenten,
teneinde te werken volgens BBT.
Alle informatie in dat verband dient in het milieulogboek te worden opgenomen.
De conclusie is dat Vion - bij het voldoen aan de voornoemde vergunningvoorschriften - werkt volgens
BBT. Hiermee wordt eveneens invulling gegeven aan de doelstellingen van het LAP.
14. AFVALWATER
Ten aanzien van het onderdeel Afvalwater is het toetsingskader, de milieugevolgen en de opgenomen
voorschriften opgenomen in de toegevoegde bijlage 2 Advies Waterschap Vechtstromen d.d. 2 april
2015. Het onderdeel water in verband met de verruimde reikwijdte is opgenomen in hoofdstuk 16 Energie
en water.
15. BODEM EN GRONDWATER
15.1 Het kader voor de bescherming van de bodem
Voor het bepalen van de BBT voor het aspect bodem zijn de volgende informatiedocumenten gebruikt:
- BBT-conclusies, hoofdstuk BAT van de BREF Voedingsmiddelen en zuivel;
- Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB 2012).
BBT-conclusies, hoofdstuk BAT van de BREF Voedingsmiddelen en zuivel
Gelet op deze BREF moet het onderdeel bodem onderdeel uitmaken van de milieuzorg. In dit verband
vindt de toetsing plaats volgens de Nederlandse richtlijn bodemberming. Dit is ruimschoots voldoende,
gelet op dit specifieke toetsingskader.
Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB 2012).
Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn
Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). In de bijlage bij de Regeling omgevingsrecht
is de NRB opgenomen als BBT-document. Uitgangspunt van de NRB is dat door een doelmatige
combinatie van bodembeschermende maatregelen en voorzieningen een verwaarloosbaar
bodemrisico wordt gerealiseerd.
In afdeling 2.4 van het Activiteitenbesluit zijn algemene regels met betrekking tot de bodem opgenomen
die voor alle RIE bedrijven onverkort van toepassing zijn. Dit betekent dat de bodemvoorschriften van
afdeling 2.4 van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn op alle bodembedreigende activiteiten binnen
een inrichting waartoe een IPPC installatie behoort.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 38
15.2 De bodembedreigende activiteiten
In een bijlage van de aanvraag is het bodemrisico onderzocht.
Binnen de inrichting worden diverse bodembedreigende activiteiten uitgevoerd:
- opslag en gebruik van vloeistoffen en vetten in werkplaats;
- gebruik van compressoren en pompen;
- schoonmaken van productieruimte;
- het inwendig reinigen of wassen van vrachtwagentrailers.
Opslag en gebruik van vloeistoffen en vetten in werkplaats;
In de werkplaats staat een geringe voorraad aan producten zoals oliën en vetten. Deze producten staan
op een vloeistofkerende vloer. De olie in emballage wordt bovendien nog opgeslagen boven een lekbak.
De reinigings- en desinfecteringsmiddelen in emballage worden eveneens opgeslagen boven een lekbak.
Gebruik van compressoren en pompen;
De compressoren en pompen in de machinekamer staan opgesteld boven een vloeistofkerende vloer.
De pompen van de vacuümpompen staan opgesteld in een lekbak.
Schoonmaken van productieruimte;
Schrobwater wordt via gootjes in de vloer afgevoerd via de riolering. De kerende vloer is uitgerust met een
speciale coatingslaag.
Het inwendig reinigen of wassen van vrachtwagentrailers;
De wasplaats van de trailers van de vrachtwagens, is gezien de vrijkomende afvalwaterstroom
vergelijkbaar met het afvalwater wat vrijkomt tijdens de schoonmaakwerkzaamheden.
15.3 Beoordeling bodembedreiging
Wij hebben het bij de aanvraag gevoegde risicodocument volgens de NRB beoordeeld en stemmen in met
de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Uit het document blijkt, dat niet direct voor alle
bodembedreigende activiteiten het verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald.
De in het document vermelde benaderingen inzake het bereiken van een aanvaardbaar risico hebben
onze instemming.
De zorg voor de bodem moet overigens worden meegenomen in het milieuzorgsysteem. De relevante
onderzoeken en instructies (visuele inspectie, frequent toezicht, adequaat handelen en faciliteiten
personeel) dienen daarin te worden opgenomen.
15.4 Nulsituatie- en eindsituatiebodemonderzoek
Gelet op de bodembedreigende activiteiten is het uitvoeren van een nulsituatiebodemonderzoek en
eindsituatiebodemonderzoek noodzakelijk bij het starten/beëindigen van de bodembedreigende
activiteiten.
Er is volgens de aanvraag sprake van het beëindigen en starten van een aantal (bodembedreigende)
activiteiten. Voorafgaand aan de bouw van de koelhal is onder toezicht van het bevoegd gezag een deel
van de bodemverontreiniging opgeruimd. Op deze plaatsen is de bodem onderzocht.
Wij zijn van mening dat hiermee de gesteldheid van de bodem voldoende is vastgelegd.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 39
15.5 Conclusie bodem en grondwater
De algemene regels in en krachtens het Activiteitenbesluit ten aanzien van bodembescherming (NRB) zijn
voor alle RIE bedrijven onverkort van toepassing.
Dit zijn de algemene regels of voorschriften (bodem) en specifieke voorschriften (afdeling 2.1 zorgplicht en
afdeling 2.4 bodem en afdeling 3.4 opslaan van stoffen, met indien van toepassing het onderdeel
overgangsrecht).
De conclusie is dat Vion - bij het voldoen aan de algemene regels in en krachtens het Activiteitenbesluit -
voldoet aan de NRB 2012 en daarmee werkt volgens BBT.
16. ENERGIE EN WATER
16.1 Toetsingskader
Voor het bepalen van de BBT voor het aspect energie en water zijn de volgende informatiedocumenten
gebruikt:
- BBT-conclusies, hoofdstuk BAT van de BREF Voedingsmiddelen en zuivel;
- BBT-conclusies, hoofdstuk BAT van de BREF Energie-efficiëntie.
BBT-conclusies (samenvatting primaire BREF)
De BBT is onder meer de toepassing van een energiezorgsysteem, als onderdeel van een
milieuzorgsysteem. Dit systeem moet eveneens een energiemanagement of energiebeheerssysteem zijn
teneinde het energieverbruik te beperken. Verder moet daarbij voldoende aandacht uitgaan naar het juiste
onderhoud van de verschillende installaties teneinde energieverspilling te voorkomen.
BBT-conclusies (samenvatting BREF Energie-efficiëntie)
In deze BREF worden, naast de hierboven genoemde BBT, nog een aantal algemene en specifieke BBT
genoemd. Dit betreft onder meer:
- continue milieuverbetering;
- systeembenadering van energiebeheer;
- benchmarking;
- behoud van deskundigheid;
- doeltreffende procescontrole.
Overig
Met betrekking tot de noodzaak voor het uitvoeren van een energiebesparingsonderzoek is ook rekening
gehouden met het Activiteitenbesluit, alsmede de brief van de Minister van VROM met nummer
DGM/SB2007109294 inzake het reduceren van de administratieve lasten in de exploitatiefase van de
milieuvergunning. In deze brief wordt door de Minister aanbevolen om aan te sluiten bij het
Activiteitenbesluit en terughoudend te zijn met het voorschrijven van een energiebesparingsonderzoek.
Op grond van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag een energiebesparingsonderzoek eisen
wanneer het elektriciteitsverbruik meer is dan 200.000 kWh en/of het aardgasverbruik meer is dan 75.000
m3 per jaar en voor zover het aannemelijk is dat er onvoldoende energiebesparende maatregelen zijn
getroffen en er besparingspotentieel aanwezig is. Zoals hiervoor aangegeven volgen wij het beleid, zoals
aangegeven in het Activiteitenbesluit, gelet op de omvang van de inrichting.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 40
16.2 Milieugevolgen
Energie
Binnen de inrichting wordt veel elektriciteit en aardgas verbruikt. Volgens de aanvraag bedroeg in 2014
het energieverbruik 3.315.602 kWh (elektriciteit) en 125.945 m3 (aardgas). Het bedrijf is te beschouwen
als een grootverbruiker. Er zijn een tweetal grote stookinstallaties inzake de warmwatervoorziening met
elk een vermogen van 710 kW.
Gezien de productie wordt het energieverbruik geregistreerd. Verder is een aantal jaren terug een energie
efficiency plan (EEP) opgesteld, gelet op de slachterij-activiteiten. Deelname aan het energieconvenant
Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie 2001-2020 (MJA) is echter gestopt, zoals aangegeven in de
aanvraag.
De aanvraag bevat geen energiebesparingsonderzoek of -plan. Ook kan niet met behulp van algemeen
beschikbare maatregellijsten / informatiebladen / databanken voldoende worden vastgesteld welke
rendabele energiebesparende maatregelen voor de inrichting gelden. Regelmatig moet er worden
aangegeven welke werkzaamheden er jaarlijks moeten worden uitgevoerd. Er dient daartoe een
jaarplanning aanwezig te zijn (uitvoeringsplan).
Vion moet voldoen aan het gestelde inzake de BBT zoals aangegeven in de beide BREFs.
Regelmatig onderhoud van onder meer de aardgasgestookte installaties is noodzakelijk in verband met de
hoogte van het energieverbruik.
Water
Binnen het bedrijf wordt veel water verbruikt, gelet op met name de schoonmaak- of reinigingsactiviteiten.
In 2012 bedroeg het waterverbruik 19.705 m3. Gezien deze hoeveelheid wordt onder meer het
waterverbruik geregistreerd. De aanvraag bevat verder nauwelijks enige informatie inzake
preventiemaatregelen ter beperking van het waterverbruik, behoudens het toepassen van good
housekeeping maatregelen zoals eerst droog reinigen. Dit is verder niet uitgewerkt.
16.3 Opgenomen voorschriften en conclusie
Energie en water
In hoofdstuk 5 van de vergunning is daartoe opgenomen dat eenmaal per vier jaar een actueel energie-
en waterbesparingsonderzoek (met energiebalans) moet worden opgesteld, waarbij tevens moet worden
aangegeven op welke wijze het energie- en waterverbruik aandacht heeft gekregen (welke zekere
maatregelen zijn genomen). In het plan is ten minste voor alle rendabele maatregelen (technieken en
voorzieningen) aangegeven wanneer die zullen worden getroffen. Als er rendabele maatregelen zijn die
echter niet zullen worden uitgevoerd, dan wordt dat in het plan gemotiveerd.
Energie- en waterverbruikscijfers dienen jaarlijks te worden geregistreerd in het milieulogboek.
Binnen 6 maanden na het in werking treden van de beschikking moet de opzet en uitvoering van een
dergelijk energie- en waterbesparingsonderzoek en -plan ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden
toegezonden. Belangrijke BBT inzake energie zijn onder meer de invoering en toepassing van een
energiezorgsysteem of een energiebeheerssysteem, benchmarking en continue milieuverbetering.
Het onderzoek moet aandacht schenken aan de BBT, zoals genoemd in de primaire BREF, onder 5.1 en
en 5.2 en in de BREF Energie-efficiëntie, onder 4.2 en 4.3.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 41
Binnen 12 maanden na het in werking treden van de beschikking dient er op basis van een nieuw
(actueel) energie- en waterbesparingsonderzoek een energie- en waterbesparingsplan (met
uitvoeringsplan) te worden opgesteld. Het energie- en waterbesparingsplan moet binnen dezelfde termijn
ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden toegezonden.
Elk kalenderjaar moet voor 1 december voor het daaropvolgende jaar het uitvoeringsplan worden
opgesteld.
Elk kalenderjaar moet voor 1 april van het voorgaande jaar een evaluatieverslag worden opgesteld inzake
de uitvoering van de in het energie- en waterbesparingsplan/uitvoeringsplan opgenomen maatregelen.
Het uitvoeren van energiebesparingsmaatregelen, een actueel energiebesparingsplan (inclusief
uitvoeringsplan) en de registratie (monitoring) met evaluatieverslag zijn belangrijke onderdelen van het
milieuzorgsysteem. Dit moet worden uitgevoerd zoals aangegeven onder BBT-informatiedocumenten,
teneinde te werken volgens BBT.
Alle informatie in dat verband dient in het milieulogboek te worden opgenomen.
De bovengenoemde vergunningvoorschriften gelden naast de van toepassing zijnde algemene regels in
en krachtens het Activiteitenbesluit, zie onder.
Stookinstallaties
Voor stookinstallaties zijn in verband met de regelmatige onderhoud en keuring en ter voorkoming van
schadelijke luchtemissies en een hoger energieverbruik algemene regels gesteld in of krachtens het
Activiteitenbesluit van toepassing (afdeling 3.2 installaties, afdeling 2.3 lucht en afdeling 2.1 zorgplicht).
De conclusie is dat Vion - bij het voldoen aan de vergunningvoorschriften en algemene regels in en
krachtens het Activiteitenbesluit - werkt volgens BBT.
17. EXTERNE VEILIGHEID
17.1 Toetsingskader
Voor het bepalen van de BBT voor het aspect veiligheid zijn de volgende informatiedocumenten gebruikt:
- BBT-conclusies, hoofdstuk BAT van de BREF Voedingsmiddelen en zuivel;
- PGS 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen.
PGS 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen.
De Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) zijn onder andere opgesteld als hulpmiddel bij het opstellen
van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer. In deze publicaties zijn onder meer technische
en organisatorische maatregelen opgenomen om (grote) ongevallen te voorkomen en de gevolgen ervan
zoveel mogelijk te beperken. In december 2012 is er een nieuwe uitgave uitgebracht van de richtlijn PGS 15. Omdat het aannemelijk is dat deze nieuwe richtlijn PGS 15 binnenkort wordt aangewezen als zijnde een Nederlands informatie-document over BBT hebben wij gebruik gemaakt van deze nieuwe PGS 15 richtlijn: - Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15: “Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Richtlijn voor opslag
en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid”, PGS 15:2011 versie 1.1 (december 2012)‟.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 42
BBT-conclusies (samenvatting primaire BREF)
Gelet op deze BREF moet het onderdeel externe veiligheid onderdeel uitmaken van de milieuzorg. Verder
moet het duidelijk zijn dat de externe veiligheid geen bijzonder aspect is bij dit bedrijf.
PGS 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen.
De Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) zijn onder andere opgesteld als hulpmiddel bij het opstellen
van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer. In deze publicaties zijn onder meer technische
en organisatorische maatregelen opgenomen om (grote) ongevallen te voorkomen en de gevolgen ervan
zoveel mogelijk te beperken.
Overig
Bevi
Tevens is op 27 oktober 2004 het Besluit houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid voor
inrichtingen milieubeheer (het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)) en de bijbehorende Regeling
externe veiligheid inrichtingen (Revi) in werking getreden. Hiermee zijn de risiconormen voor externe
veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het besluit heeft tot
doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met
gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Om dit doel te bereiken verplicht het besluit het bevoegd gezag afstand te houden tussen kwetsbare
objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden
risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) geeft het risico op een plaats buiten een inrichting,
uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou
verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een
gevaarlijke stof betrokken is.
Het groepsrisico (GR) betreft cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen
overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een
ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
BRZO
Daarnaast is het Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999 (BRZO) een belangrijk besluit op het gebied van
de externe veiligheid. Het BRZO is op 19 juli 1999 in werking getreden als uitvloeisel van de Seveso II
richtlijn van de Europese Unie. Het BRZO stelt eisen aan het veiligheidsbeleid van bedrijven die op grote
schaal met gevaarlijke stoffen werken. Doelstelling is het voorkomen en beperken van ongevallen met
gevaarlijke stoffen. Daartoe moeten bedrijven die onder de werkingssfeer van het besluit vallen onder
meer over een veiligheidsbeleid en een veiligheidsbeheerssysteem beschikken. Sommige bedrijven
moeten daarnaast ook nog een veiligheidsrapport opstellen en indienen bij de overheid.
17.2 Milieugevolgen
Binnen de inrichting vinden volgens de geldende vergunning(aanvraag) de volgende risicovolle activiteiten
plaats en/of zijn de volgende installaties aanwezig:
- gebruik van verpakte gevaarlijke stoffen;
- opslag en gebruik van gasflessen;
- (stook)installaties.
Gebruik en opslag van verpakte gevaarlijke stoffen
Er worden enkel gevaarlijke stoffen als reinigings- en desinfecteringsmiddelen (schoonmaakmiddelen)
gebruikt: kaliumhydroxide, hypochloriet, natriumhydroxide, fosforzuur, waterstofperoxide, perazijnzuur en
alcohol.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 43
Er is een maximale opslag van 250 liter klasse 8 schoonmaakmiddelen (onder de specifieke ondergrens
genoemd in de richtlijn voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, de PGS 15). Overige aanwezige
gevaarlijke stoffen binnen de inrichting overschrijden de betreffende ondergrens evenmin. Het gebruik aan
schoonmaakmiddelen bedraagt 1.000 liter per jaar.
Er is geen speciale opslagvoorziening voor de opslag van gevaarlijke stoffen aanwezig.
Opslag en gebruik van gasflessen
Er is sprake van opslag en gebruik van gasflessen. De opslag bedraagt 2 flessen Argon (10 liter
waterinhoud) en 5 cilinders LPG (26,5 liter waterinhoud). De opslag van gasflessen vindt plaats in een
open opslagplaats, zoals aangegeven op een tekening, behorende bij de aanvraag. De gasflessen
worden opgeslagen conform de voorschriften van de richtlijn PGS 15. De hoeveelheid gasflessen in
opslag en in gebruik is aangegeven in de aanvraag.
(Stook)installaties
Er zijn een tweetal grote stookinstallaties inzake de warmwatervoorziening met elk een vermogen van 710
kW. Bij aardgasgestookte stookinstallaties of daarmee vergelijkbare installaties zoals een stoomketel zijn
de (externe) veiligheidsaspecten in verband met brandgevaar en explosiegevaar.
Dergelijke installaties dienen periodiek te worden onderhouden en gekeurd. De installaties moet uiteraard
op een veilige wijze worden gebruikt en zijn voorzien van regel- en beveiligingsapparatuur.
Gelet op de opgeslagen soort en hoeveelheid gevaarlijke stoffen zijn het Bevi en het BRZO niet van
toepassing.
17.3 Opgenomen voorschriften en conclusie
Teneinde de risico‟s voor de (externe) veiligheid en het brand- en explosiegevaar te voorkomen en/of
te beperken zijn in de vergunning voorschriften opgenomen.
Gevaarlijke stoffen
De opslaghoeveelheden van de aangevraagde gevaarlijke stoffen blijven onder de drempels/onder-
grenzen, zoals aangegeven in de richtlijn PGS 15, het gebruikte BBT-informatiedocument. Gelet op de
opgeslagen hoeveelheden gevaarlijke stoffen, zoals aangegeven in de aanvraag, behoeft er geen
speciale opslagvoorziening aanwezig te zijn.
Inzake het omgaan/gebruik van de gevaarlijke stoffen moet er wel worden voldaan aan de voorschriften,
zoals opgenomen in vergunning. Er is hiervoor aansluiting gezocht bij de voorschriften, zoals opgenomen
in de richtlijn PGS 15.
Er moet worden voldaan aan het gestelde in de richtlijn PGS 15 voor wat betreft de ondergrenzen, dit is
omschreven in de richtlijn PGS 15 onder 1.3 Toepassingsgebied, tabel 1.2.
Gasflessen
De voorschriften uit de richtlijn PGS 15 zijn van toepassing, gelet op de opslag en het gebruik van de
aanwezige gasflessen. Er is een verwijzing opgenomen naar deze voorschriften.
Vergunningvoorschriften zijn in hoofdstuk 6 opgenomen.
De bovengenoemde vergunningvoorschriften van hoofdstuk 6 gelden naast de van toepassing zijnde
algemene regels in en krachtens het Activiteitenbesluit, zie onder.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 44
Stookinstallaties
Voor stookinstallaties zijn in verband met de regelmatige onderhoud en keuring en ter voorkoming van
schadelijke luchtemissies algemene regels gesteld in of krachtens het Activiteitenbesluit van toepassing
(afdeling 3.2 installaties, afdeling 2.3 lucht en afdeling 2.1 zorgplicht).
Conclusie externe veiligheid
De conclusie is dat Vion - bij het voldoen aan de voorschriften (vergunningvoorschriften en algemene
regels in en krachtens het Activiteitenbesluit) – werkt volgens BBT.
18. GELUID
18.1 Toetsingskader
Voor het bepalen van de BBT voor het aspect geluid is het volgende informatiedocument gebruikt:
- BBT-conclusies, hoofdstuk BAT van de BREF Voedingsmiddelen en zuivel.
BBT-conclusies, hoofdstuk BAT van de BREF Voedingsmiddelen en zuivel
Gelet op deze BREF moet het onderdeel geluid onderdeel uitmaken van de milieuzorg.
Overig
De geluidsbelasting als gevolg van de inrichting is getoetst aan de ‘Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998)’, verder te noemen de „Handreiking‟. De Handreiking is niet als BBT-
informatiedocument vermeld in de bijlage behorende bij de Mor maar wordt wel als belangrijk hulpmiddel
en toetsingsdocument beschouwd bij het voorkomen en beperken van hinder door industrielawaai in het
kader van de Wet milieubeheer/Wabo.
De gemeente Enschede heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om beleid vast te stellen ter zake van
industrielawaai en vergunningverlening. Dit beleid is opgenomen in de Geluidnota Enschede 2009 – 2012,
welke bij besluit van 19 april 2011 door Burgemeester en Wethouders is vastgesteld. In de Geluidnota zijn
voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau per gebiedstype de toegestane geluidniveaus
(grenswaarden) vastgesteld. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de aangevraagde
activiteiten hebben wij getoetst aan de Geluidnota.
In de Geluidnota zijn geen grenswaarden opgenomen voor het maximale geluidniveau. In paragraaf 3.2
van de Handreiking worden grenswaarden gegeven voor maximale geluidsniveaus. Het maximale
geluidsniveau vanwege de aangevraagde activiteit hebben wij getoetst aan de grenswaarden uit
paragraaf 3.2 van de Handreiking.
Naast de Handreiking dient bij het opstellen van de geluidsgrenswaarden rekening te worden gehouden
met de Wet geluidhinder omdat de inrichting is gevestigd op het industrieterrein. In het kader van de Wet
geluidhinder is bij Koninklijk Besluit een geluidszone vastgesteld. De gezamenlijke geluidsbelasting,
veroorzaakt door de inrichtingen op een gezoneerd industrieterrein, mag op de zonegrens maximaal 50
dB(A) etmaalwaarde bedragen.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 45
18.2 Milieugevolgen
Akoestisch rapport
Bij de aanvraag om revisievergunning is het door Witteveen+Bos opgestelde rapport “Akoestisch onderzoek Vion Enschede; referentie ES326-2/14-024.615; d.d. 23 december 2014”, en het bijbehorende
rekenmodel, gevoegd. Het akoestisch rapport is opgesteld conform de Handleiding meten en rekenen
Industrielawaai 1999. In de rapportage zijn de resultaten van berekeningen opgenomen van het
langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau. De geluidsniveaus zijn bepaald
voor de representatieve bedrijfssituatie. Wij hebben het akoestisch rapport en het bijbehorende
rekenmodel beoordeeld en akkoord bevonden.
Situatie
De inrichting is gelegen aan Het Lentfert 74 in Enschede. Vion is gelegen op het industrieterrein
Havengebied/Usselerhalte in Enschede. Dit industrieterrein is gezoneerd in het kader van de Wet
geluidhinder.
Op het gezoneerde industrieterrein zijn diverse bedrijfswoningen gelegen. De bedrijfswoningen zijn
overeenkomstig de Handreiking niet aan te merken als geluidsgevoelige bestemming.
De dichtstbijzijnde woningen van derden liggen op een afstand van meer dan 650 meter tot de grens van
de inrichting. Deze woningen liggen buiten het industrieterrein, maar deels binnen de zone van het
industrieterrein.
Akoestisch relevante activiteiten
Op basis van de aanvraag en het daarvoor uitgevoerde onderzoek zijn uit oogpunt van geluid de
transportbewegingen van vrachtwagens en personenwagens en de technische installaties relevant. Voor
een volledige beschrijving van de activiteiten wordt verwezen naar het bij de aanvraag gevoegde
geluidsrapport. Dit geluidsrapport beschrijft de representatieve bedrijfssituatie.
Beste beschikbare technieken (BBT)
Om een hoog niveau van bescherming van het milieu mogelijk te maken, dient de inrichting de meest
doeltreffende technieken toe te passen om de emissie van geluid en andere nadelige gevolgen voor het
milieu die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te
beperken.
In het akoestisch onderzoek behorende bij de aanvraag is aangegeven dat de akoestisch relevante
dakventilator voor de ventilatie van de hygiënische ruimte wordt vervangen door een beduidend stillere
variant. Verdergaande maatregelen in het kader van BBT achten wij niet noodzakelijk. Aan te schaffen
materieel dient te allen tijde te voldoen aan de (akoestische) stand der techniek.
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT
De geluidszone rond het industrieterrein Havengebied/Usselerhalte is vastgelegd in het bestemmingsplan.
De geluidsbelasting van alle bedrijven gelegen op het industrieterrein samen mag op de zonegrens ten
hoogste 50 dB(A) zijn. De geluidsbelasting per bedrijf wordt geregeld met de geluidsvoorschriften in de
milieuvergunning of voorschriften op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur.
Bij vergunningverlening op een voor geluid gezoneerd industrieterrein zijn voor de beoordeling van het
langtijdgemiddeld beoordelingsniveau de zonegrens (50 dB(A) etmaalwaarde) en de vastgestelde hogere
waarden dan wel Maximaal Toelaatbaar Geluidsbelastingswaarden (MTG-waarden) op woningen en
andere geluidsgevoelige bestemmingen van belang.
De geluidsbelasting van de aangevraagde activiteiten is getoetst aan de grenswaarde op de zone en aan
de grenswaarde voor woningen binnen de zone.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 46
De gemeente Enschede is zonebeheerder voor het industrieterrein. De zonebeheerder onderzoekt of de
geluidsbelasting van deze aanvraag samen met de reeds voor andere bedrijven vergunde geluids-
belastingen op de zonegrens en woningen in de geluidzone de wettelijk bepaalde waarden niet
overschrijdt.
In het zonebewakingsmodel van het industrieterrein Havengebied/Usselerhalte is Vion Enschede BV
opgenomen overeenkomstig de geluidsruimte uit de milieuvergunning van 10 mei 2012.
Ten opzichte van de in het zonebeheersmodel van het industrieterrein Havengebied/Usselerhalte
beschikbare geluidsruimte neemt de geluidsbelasting vanwege Vion in de aangevraagde situatie op
diverse zonebewakingspunten en woningen binnen de geluidszone toe en op ander
zonebewakingspunten en woningen af.
Op zes zonebewakingspunten levert Vion in de aangevraagde situatie een relevante bijdrage
(geluidsbelasting > 30 dB(A)) op de zonegrens. Op drie van de zes relevante zonebewakingspunten
neemt de geluidsbelasting in de aangevraagde situatie toe. Deze toename is beperkt en bedraagt ten
hoogste 0,5 dB(A). De toename leidt op slechts één zonebewakingspunt tot een toename van 0,1 dB(A)
van de totale geluidsbelasting vanwege alle inrichtingen op het gezoneerde industrieterrein. Op dit
zonebewakingspunt is echter voldoende geluidsruimte beschikbaar om de toename op te vangen.
De geluidsbelasting vanwege Vion in de aangevraagde situatie is op woningen binnen de geluidszone niet
relevant voor de totale geluidsbelasting vanwege alle inrichtingen op het gezoneerde industrieterrein.
Vion is daarmee inpasbaar binnen de zone van het industrieterrein Havengebied/Usselerhalte.
Uit de zonetoets blijkt dat op de geluidszone en op woningen binnen de geluidszone de grenswaarden
niet worden overschreden. Op basis van de zonetoets is de inrichting inpasbaar binnen de geluidszone
van het industrieterrein Havengebied/Usselerhalte. Verdere geluidreducerende maatregelen ter beperking
van nadelige milieugevolgen kunnen niet worden gevraagd. Het belang van het milieu wordt immers al
beschermd doordat de krachtens de Wet geluidhinder vastgestelde zonegrens - met daaraan gekoppeld
zonegrenswaarden alsmede MTG -waarden - wordt gerespecteerd.
Maximaal geluidsniveau (LAmax)
Ten aanzien van de grenswaarden voor maximale geluidsniveaus hanteren wij paragraaf 3.2 van de
Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Als grenswaarde voor maximale geluidsniveaus geldt
ter plaatse van woningen buiten de grens van het industrieterrein een waarde van 70 dB(A) in de
dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Deze waarden gelden voor
afzonderlijke inrichtingen.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat op woningen buiten het gezoneerde industrieterrein het maximale
geluidsniveau in de dag-, avond- en nachtperiode respectievelijk ten hoogste 44, 40 en 44 dB(A)
bedraagt. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor het maximale geluidsniveau.
Indirecte hinder
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is beoordeling
van indirecte hinder voor situaties, waarbij de inrichting gelegen is op een gezoneerd industrieterrein, niet
aan de orde. Daar sluiten wij bij aan.
Controle
In het akoestisch onderzoek is aangegeven dat de dakventilator voor de ventilatie van de hygiënische
ruimte wordt vervangen door een beduidend stillere variant. Voor de vervangende dakventilator zijn in het
akoestisch onderzoek gegevens gehanteerd die niet gebaseerd zijn op geluidsmetingen ter plaatse. In de
voorschriften van deze vergunning is daarom een controleverplichting opgenomen, waarbij het bedrijf door
middel van geluidsmetingen dient aan te tonen dat het emissierelevante geluidvermogensniveau van de
vervangende dakventilator ten hoogste 81 dB(A) bedraagt.
Conclusies
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 47
Ten aanzien van langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus, maximale geluidsniveaus en indirecte hinder
vinden wij op grond van de voormelde overwegingen de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar.
Wij hebben aan de vergunning geluidsvoorschriften verbonden voor de representatieve bedrijfssituatie,
waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten op 25 meter van de grens van de inrichting en
op zonebewakingspunten. Door op deze beoordelingspunten grenswaarden te stellen kan een voldoende
begrenzing van de geluidemissie in alle richtingen worden verkregen.
Hierbij wordt aangesloten bij de berekende waarden, zodat niet meer wordt vergund dan wordt
aangevraagd.
Uit de zonetoets blijkt dat de aangevraagde langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus inpasbaar zijn binnen
de totale geluidruimte van het industrieterrein Havengebied/Usselerhalte.
18.3 Opgenomen voorschriften en conclusie
Om geluidshinder ten gevolge van de inrichting te voorkomen dan wel te beperken zijn voor de
representatieve bedrijfssituatie geluidsvoorschriften in hoofdstuk 7 van de vergunning opgenomen. De in
de geluidsvoorschriften opgenomen geluidsnormen zijn gebaseerd op de in het akoestisch onderzoek
vermelde waarden.
Conclusie geluid
De conclusie is dat Vion - bij het voldoen aan de vergunningvoorschriften - werkt volgens de BBT.
19. LUCHT
19.1 Toetsingskader
Voor het bepalen van de BBT voor het aspect lucht zijn de volgende informatiedocumenten gebruikt:
- BBT-conclusies, hoofdstuk BAT van de BREF Voedingsmiddelen en zuivel; - Nederlandse emissierichtlijn Lucht, uitgave Infomil juli 2012 (NeR).
BBT-conclusies, hoofdstuk BAT van de BREF Voedingsmiddelen en zuivel
Gelet op deze BREF moet het onderdeel lucht onderdeel uitmaken van de milieuzorg. De milieubelasting
in dit verband moet op de juiste wijze worden beoordeeld. In dit verband vindt de toetsing plaats volgens
de Nederlandse emissierichtlijn Lucht. Dit is ruimschoots voldoende, gelet op dit specifieke
toetsingskader.
Overig
Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer
en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Een milieuvergunning
kan vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit verleend worden indien is aangetoond dat in ieder geval aan één
van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
b. de luchtkwaliteit verslechtert niet door de voorgenomen activiteit, of er vindt per saldo een
verbetering van de luchtkwaliteit plaats;
c. de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
d. de voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma
Luchtkwaliteit (NSL).
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 48
Nederlandse emissierichtlijn Lucht, uitgave Infomil juli 2012 (NeR).
Landelijk beleid Het landelijk beleid is opgenomen in de Herziene Nota Stankbeleid (1994). Deze nota is aangepast en nader toegelicht in een brief van de minister van VROM (d.d. 30 juni 1995). Deze brief is als bijlage 4.4 in de NeR opgenomen. In genoemde brief stelt de minister dat de doelstelling van het stankbeleid zoals in 1989 geformuleerd in het Nationaal Milieubeleidsplan onveranderd blijft: in het jaar 2000 maximaal 12% gehinderden door stank in Nederland en voor het jaar 2010 geen ernstige hinder. Als algemene doelstelling wordt in deze brief genoemd het zoveel mogelijk beperken van bestaande hinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Het is aan het bevoegd gezag om in vergunningprocedures invulling aan deze doelstelling te geven en te bepalen welke mate van hinder als acceptabel wordt beschouwd. Als leidraad voor het afwegingsproces dat daarbij doorlopen wordt is de hindersystematiek Geur ontwikkeld. Deze hindersystematiek, die is vastgelegd in hoofdstuk 3.6 van de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR), benoemt de verschillende aspecten die in het afwegingsproces moeten worden meegenomen om te komen tot een zorgvuldige bepaling van het acceptabel hinderniveau. De NeR is in de Regeling omgevingsrecht (bijlage 1, tabel 2) opgenomen als BBT (beste beschikbare techniek) document. Maatregelen ter bestrijding van geurhinder moeten worden bepaald in overeenstemming met het BBT-principe. Voor een aantal branches is in de NeR een bijzondere regeling opgenomen. Het bevoegd gezag stelt op basis van een afweging van alle relevante factoren het acceptabele hinderniveau vast. Provinciaal beleid Voor vergunningverlening aan geur emitterende inrichtingen of activiteiten heeft de provincie Overijssel het landelijk geurbeleid vertaald in een werkwijze op basis van een berekende geurbelasting. Dit provinciale geurbeleid is op 28 augustus 2007 door Gedeputeerde Staten van Overijssel vastgesteld. Bij bepaling van het toetsingskader voor de mogelijke geurhinder in de omgeving wordt rekening gehouden met de aard van de geur en de omgevingsituatie. Met deze uitgangspunten kan een specifiek en op de mogelijke geurhinder toegesneden toetsingskader worden afgeleid voor de geurrelevante activiteiten van de inrichting. Dit geurbeleid kan worden gebruikt door het bevoegde gezag om een toetsingskader, al dan niet in combinatie met andere richtlijnen of regelingen, voor een inrichting vast te stellen.
Geur
De activiteiten, waar de vergunningaanvraag betrekking op heeft, zijn beoordeeld overeenkomstig de
hindersystematiek voor geur zoals beschreven in hoofdstuk 3 van de Handleiding geur. Bijzondere regeling uit de NeR De NeR kent algemene eisen en bijzondere regelingen voor specifieke branches of situaties. Enerzijds gaat het om regelingen voor diffuse stofemissies en om situaties die afwijken van het gebruikelijke patroon. Anderzijds zijn er regelingen voor specifieke processen, voor het bestrijden van geurhinder en voor de reductie van de emissie van vluchtige organische stoffen.
19.2 Luchtemissies
Uit de vergunningaanvraag blijkt dat bij Vion de volgende emissies vrij kunnen komen:
- emissies ten gevolge van verkeersbewegingen;
- lasemissies;
- geuremissies;
- verbrandingsgassen, afkomstig van de (stook)installaties.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 49
Emissies ten gevolge van verkeersbewegingen
Vion is een slagerij op industriële schaal, waar per vrachtwagen aangeleverde runderdelen (karkassen/
bouten) worden verwerkt tot diverse tussen- en eindproducten die wederom per vrachtwagen worden
getransporteerd. Vergund is een situatie inclusief slachten. In de situatie waarvoor een revisievergunning
wordt aangevraagd komt de slachtactiviteit te vervallen. Hierdoor neemt ten opzichte van de vergunde
situatie het aantal vrachtwagenbewegingen af (van 61 naar 38 vrachtwagenbewegingen). Tevens is er
een afname van het gasverbruik ten behoeve van de ketels (van 468.030 naar 165.000 m3). Vanwege de
afname van het aantal vrachtwagenbewegingen en het gasverbruik daalt de emissie van fijnstof en
stikstofoxiden in de aangevraagde situatie ten opzichte van de vergunde situatie. Dit betekent dat de
effecten op de luchtkwaliteit in de omgeving afnemen en dat de luchtkwaliteit per saldo verbetert.
Lasemissies
Bij het lassen van ongelegeerd staal is alleen een nageschakelde techniek nodig wanneer een bedrijf per
jaar meer dan 1000 kg toevoegmateriaal (lasdraad) gebruikt of indien er roestvrijstaal wordt gelast.
Laswerkzaamheden zijn voor de aanvrager alleen noodzakelijk bij het uitvoeren van niet frequente
onderhoudswerkzaamheden aan de machines. Er is, gelet op het zeer beperkte gebruik, geen
nabehandeling van deze lasrook met behulp van een nageschakelde techniek nodig.
Geuremissies
De activiteiten zijn beoordeeld overeenkomstig de hindersystematiek voor geur zoals beschreven in
hoofdstuk 3 van de Handleiding geur. Op basis daarvan concluderen wij dat geur (mogelijk) een relevant
milieuaspect is. Wij hebben vastgesteld dat Vion een groep 1 bedrijf is. Voor de geuremissie van vleesverwerkende bedrijven geldt de bijzondere regeling voor de vleesindustrie B5. Deze regeling is van toepassing op vergunningplichtige vleesverwerkende bedrijven van onder meer runderen. Omdat de activiteiten van Vion vallen onder deze bijzondere regeling gebruiken wij de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in deze bijzondere regeling.
Bij Vion worden echter geen activiteiten uitgevoerd, zoals genoemd in de bijzondere regeling B5. Er zijn
geen activiteiten in de productie waarbij geurhinder kan optreden.
Alleen de opslag van vleesafval en botten kan geurhinder veroorzaken. In verband daarmee zijn onder het
hoofdstuk Afvalstoffen een aantal voorschriften opgenomen.
Verbrandingsgassen, afkomstig van de (stook)installaties
Voor stookinstallaties zijn in verband met de regelmatige onderhoud en keuring en ter voorkoming van
schadelijke luchtemissies algemene regels gesteld in of krachtens het Activiteitenbesluit.
19.3 Opgenomen voorschriften en conclusie
Uit de aanvraag blijkt dat, ten opzichte van de vergunde situatie, in de aangevraagde situatie de effecten
op de luchtkwaliteit in de omgeving afnemen en dat de luchtkwaliteit per saldo verbetert. Daarmee kan de
vergunning uit het oogpunt van luchtkwaliteit worden verleend.
Teneinde geurproblemen te voorkomen zijn enkele voorschriften inzake de opslag van afvalstoffen
opgenomen, zie hoofdstuk 3 van de vergunning.
De bovengenoemde vergunningvoorschriften gelden naast de van toepassing zijnde algemene regels in
en krachtens het Activiteitenbesluit, zie onder
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 50
(Stook)installaties
Voor stookinstallaties of daarmee vergelijkbare installaties zijn in verband met de regelmatige onderhoud
en keuring en ter voorkoming van schadelijke luchtemissies algemene regels gesteld in of krachtens het
Activiteitenbesluit van toepassing (afdeling 3.2 installaties, afdeling 2.3 lucht en afdeling 2.1 zorgplicht).
Conclusie lucht
De conclusie is dat Vion - bij het voldoen aan de voorschriften (vergunningvoorschriften en algemene
regels in en krachtens het Activiteitenbesluit) – werkt volgens BBT.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 51
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Inhoudelijke Overwegingen en Voorschriften Bouw
Vergunninghouder : Vion Enschede B.V.
Aangevraagde activiteiten : Vleesverwerking
Locatie : Het Lentfert 74, 7547 SP Enschede
Datum ontvangst aanvraag : 3 december 2014
Datum beschikking : 18 juni 2015
Kenmerk : V-2014-6291
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 52
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 53
Het (ver)bouwen van een bouwwerk
Op grond van artikel 2.1 lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) hebben wij
voor het bouwen van het bouwwerk een omgevingsvergunning verleend. Onder punt I vindt u de toetsing
van de aanvraag aan het wettelijk kader (artikel 2.10 Wabo).
Op grond van artikel 2.22 van de Wabo verbinden wij voorschriften aan deze omgevingsvergunning. Deze
voorschriften zijn opgenomen onder punt II. De vergunninghouder dient ervoor te zorgen dat de aan de
vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd (artikel 2.25 lid 1 Wabo).
Vervolgens zijn onder punt III een aantal aanwijzingen opgenomen.
I. Overwegingen
Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op deze activiteit zijn er geen redenen om de
omgevingsvergunning te weigeren. Er is voldoende aannemelijk gemaakt dat de activiteit voldoet aan:
▪ de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens het Bouwbesluit 2012;
▪ de bouwverordening van de gemeente Enschede;
▪ redelijke eisen van welstand. Het perceel is gelegen in de welstandscategorie "Bedrijventerreinen"
van de Welstandsnota. Op 23 december 2014 heeft de Stadsbouwmeester een positief advies
uitgebracht;
▪ het bestemmingsplan “Binnenhaven, Osseboer en Landstroken” met de bestemming “bedrijventerrein” en aanduiding “bedrijven t/m categorie 5.1”;
Gelet hierop kan de omgevingsvergunning worden verleend.
II. Voorschriften
Het bouwen moet plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen van het Bouwbesluit 2012, de
Bouwverordening van de gemeente Enschede en de krachtens die regelingen gestelde nadere regels. De
volgende voorschriften zijn tevens van toepassing:
1. De verleende vergunning inclusief de tekeningen en andere bijlagen moeten altijd op de bouwlocatie
aanwezig zijn of via internet bekeken kunnen worden. Indien de toezichthouder daar om vraagt, moeten deze gegevens ter inzage worden gegeven.
2. De constructeur heeft bij de controle van de stalen dakplaat een voorwaarde bij zijn berekening
geplaatst op pagina 301 van de berekening. Deze voorwaarde: “type en dikte dakplaten in het werk te controleren of uit stukken bestaande bouw herleiden”, dient gecontroleerd / uitgevoerd te worden voordat de stalen dakplaten van de nieuwbouw worden gelegd.
3. Op aanwijzing van de toezichthouder kunnen aanvullende bescheiden gevraagd worden.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 54
4. De volgende werkzaamheden moeten aan de afdeling Handhaving Objectgebonden worden gemeld:
Werkzaamheid Hoe Wanneer
Onderdelen van het bouwwerk
waaraan in deze vergunning een
goedkeuringsplicht is verbonden
schriftelijk/ digitaal volgens voorschrift
Aanvang van het werk (inclusief
ontgravingswerkzaamheden)
schriftelijk/ digitaal uiterlijk twee dagen voor de
start van het werk
Funderingspalen (proefpalen
inbegrepen)
mondeling/ schriftelijk/
digitaal
uiterlijk twee dagen voor
aanvang
Leggen van de fundering mondeling/ digitaal uiterlijk twee dagen voor
aanvang
Storten van beton mondeling/ schriftelijk/
digitaal
uiterlijk twee dagen voor
aanvang
Leggen van de vloeren mondeling/ schriftelijk/
digitaal
uiterlijk twee dagen voor
aanvang
Aanbrengen van prefab onderdelen mondeling/ schriftelijk /
digitaal
uiterlijk twee dagen voor
aanvang
Einde van de werkzaamheden schriftelijk/ digitaal uiterlijk op de dag van
beëindiging van het werk
De werkzaamheden kunt u via de website www.loket.enschede.nl melden. Op deze site vindt u het
tabblad “Producten en diensten”. Als u bij het trefwoord „omgevingsvergunning melding‟ invult, vindt u de link „omgevingsvergunning/melding‟. Als u deze activeert, staat in de linker kolom de mogelijkheid om de werkzaamheden online te melden. Wilt u telefonisch melden, dan kunt u dit doen via telefoonnummer 053
4817100.
III. Aanwijzingen
A. Voor de eventueel op of aan dit gebouw aan te brengen reclameopschriften moet een vergunning bij
Burgemeester en Wethouders worden aangevraagd. Voor informatie en/of indiening kunt u terecht bij de gemeente Enschede.
B. Veranderingen in de uitvoering tijdens de bouw, in afwijking van de verleende omgevingsvergunning,
moeten vóór de uitvoering daarvan worden gemeld en/of worden overlegd met de toezichthouder van de afdeling Handhaving Objectgebonden.
C. Voor het plaatsen van een container, kraan, schutting, steiger, afzetting of andere materialen op
openbaar terrein heeft u ontheffing nodig en moet u precariorechten betalen. De ontheffing kunt u aanvragen via de website www.loket.enschede.nl. Op deze site vindt u het tabblad “Producten en diensten”. Als u bij het trefwoord „plaatsen voorwerp‟ invult, vindt u de link om de ontheffing digitaal aan te vragen.
BIJLAGE 1 BEGRIPPEN
(N.B. de begrippenlijst maakt geen deel uit van de vergunning en is uitsluitend ter informatie
bijgevoegd)
ADR:
De op 30 september 1957 te Genève tot stand gekomen Europese Overeenkomst betreffende
het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (Trb. 1959, 171);
AFGEWERKTE OLIE:
Afgewerkte olie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b van het Besluit inzamelen
afvalstoffen.
AFVALSTOFFEN:
Alle stoffen, preparaten of andere produkten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in
bijlage 1 bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15
juli 1975 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te
ontdoen of zich moet ontdoen. Daarbij wordt onder stoffen en preparaten datgene verstaan wat
daaronder in de zin van de Wet milieugevaarlijke stoffen wordt verstaan.
AFVALWATER:
Alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet
ontdoen.
AWZI:
Afvalwaterzuiveringsinstallatie.
BBT-conclusies:
BBT-conclusies is een document met de conclusies over beste beschikbare technieken,
vastgesteld overeenkomstig artikel 13, vijfde en zevende lid van de Richtlijn industriële emissies
(definitie in artikel 1.1 eerste lid van het Besluit omgevingsrecht):
- Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 vijfde lid worden BBT-conclusies bedoeld die
worden vastgesteld op basis artikel 75 tweede lid van de Richtlijn industriële emissies. Dit zijn
de BBT-conclusies vastgesteld na 6 januari 2011 onder het regime van de Richtlijn industriële
emissies.
- Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 zevende lid worden de bestaande BREFs
bedoeld. Het hoofdstuk waarin de beste beschikbare technieken (BAT hoofdstuk) uit deze
BREFs staan, geldt als BBT-conclusies.
BEDRIJFSAFVALSTOFFEN:
Afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.
BEDRIJFSAFVALWATER:
Afvalwater, niet zijnde huishoudelijk afvalwater.
BEDRIJFSMILIEUPLAN:
Strategisch plan dat één keer per 4 jaar wordt opgesteld met een doorkijk naar de volgende vier
jaar waarin de voorgenomen, alsmede de reeds uitgevoerde activiteiten en inspanningen op het
milieugebied van het bedrijf zijn beschreven.
BEDRIJFSRIOLERING:
Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbaar riool
of naar een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 2
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT):
Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende
technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan
veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die -
kosten en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak
waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting
drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken
mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en
onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten
gebruik wordt gesteld.
BEVOEGD GEZAG:
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hof van Twente.
BIJKOMEND GEVAAR:
Een gevaar naast de grootste gevaarseigenschap als bedoeld in het ADR
BIJTENDE STOFFEN:
Stoffen en preparaten die bij aanraking met levende weefsels daarop een vernietigende werking
kunnen uitoefenen (voorheen corrosieve stoffen genoemd).
BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT:
Bedrijfsmatige activiteit die gepaard gaat met het gebruik, de productie of de emissie van een
bodembedreigende stof overeenkomstig de definitie van het Activiteitenbesluit.
BODEMBEDREIGENDE STOF:
Stof die de bodem kan verontreinigen als bedoeld in de NRB;
BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL:
Op de gebezigde stoffen en gebruikte bodembeschermende voorziening toegesneden
handeling gericht op reparatie, schoonmaak, onderhoud, actie bij incidenten, bedrijfsinterne
controle, inspectie of toezicht ter voorkoming van bodemverontreiniging waarvan de uitvoering
is gewaarborgd.
BODEMRISICODOCUMENT:
Document dat inzicht geeft in het risico van bodemverontreiniging. Hiertoe wordt per
bodembedreigende activiteit overeenkomstig de bodemrisicochecklist uit de Nederlandse
Richtlijn Bodembescherming bepaald of met de aanwezige of voorgenomen combinatie van
voorzieningen en maatregelen sprake is of zal zijn van een verwaarloosbaar bodemrisico.
BREF:
BAT Reference document, Europees BBT-referentiedocument. Een dergelijk document bevat
een beschrijving van de beste beschikbare technieken voor een bepaalde (aangewezen)
bedrijfstak.
Deze wordt gebruikt inzake vaststelling van BBT op Europees niveau als er geen BBT-
conclusies zijn opgesteld (zie aldaar).
Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 zevende lid van de RIE worden de bestaande
BREFs bedoeld. Het hoofdstuk waarin de beste beschikbare technieken (BAT hoofdstuk) uit
deze BREFs staan, geldt als BBT-conclusies.
CATEGORIE 1 MATERIAAL:
In het kort gaat het onder andere om dierlijke bijproducten die:
- een risico vormen door een overdraagbare encefalopathie (BSE/TSE);
- gespecificeerd risicomateriaal;
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 3
- verboden stoffen bevatten, zoals hormonen;
- residuen bevatten van milieuverontreinigende stoffen, zoals dioxines en PCB‟s; - dode gezelschapsdieren;
- wilde dieren waarvan wordt vermoed dat zij met op mens of dier overdraagbare ziekten zijn
besmet;
- proefdieren; en keukenafval van internationale middelen van vervoer zoals vliegtuigen en
schepen;
- mengsels van categorie-1 materiaal met categorie 2- of categorie 3-materiaal.
CATEGORIE 2 MATERIAAL:
- vrije mest;
- afgekeurde en bedorven delen van geslachte dieren;
- kadavers, niet zijnde categorie 1-kadavers;
- bloed van runderen zonder een mogelijke BSE-besmetting.
CATEGORIE 3 MATERIAAL:
In het kort gaat het om laag risico materiaal:
- delen van goedgekeurde dieren (dus zonder BSE-besmetting);
- huiden, hoeven, horens en varkenshaar van ante mortem goedgekeurde dieren;
- bloed van ante mortem goedgekeurde varkens, konijnen en pluimvee;
- varkensdarmen van ante en post mortem goedgekeurde dierenm vrij van ongeboren mest.
CORROSIEVE STOFFEN:
Zie bijtende stoffen.
EINDSITUATIEBODEMONDERZOEK:
Onderzoek naar de kwaliteit van de bodem. Hierbij wordt het grondwater gecontroleerd op de
eventuele toename van de bij het nulsituatieonderzoek of het laatste herhalingsonderzoek
onderzochte stoffen, een en ander door het nemen van grondwatermonsters in de relevant
gebleken peilbuizen. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd en vastgelegd door een persoon of
instelling die daartoe beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
EMBALLAGE:
Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en
kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten en big-bags met
uitzondering van intermediate bulkcontainers (IBC's).
ETMAALWAARDE
De hoogste van de volgende twee niveaus [in dB(A)]:
- geluidniveau in de dagperiode;
- geluidniveau in de nachtperiode + 10 dB(A).
GASFLES:
Een verplaatsbare drukhouder met een waterinhoud van niet meer dan 150 liter.
GELUIDNIVEAU IN dB(A):
Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door
de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) ter zake opgestelde regels, zoals
neergelegd in de IEC-publicatie no. 651.
GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN:
Bij ministeriële regeling als zodanig aangewezen afvalstoffen, met inachtneming van ter zake
voor Nederland verbindende verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 4
GEVAARLIJKE STOFFEN:
Stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder
daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen
aangeduid in de International Maritime Dangerous Goods Code.
GEVEL:
Een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de
buitenlucht, daaronder begrepen het dak.
HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN:
Afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voorzover het afgegeven of
ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke
afvalstoffen.
HUISHOUDELIJK AFVALWATER:
Afvalwater, afkomstig uit particuliere huishoudens.
INRICHTING: Elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
INSTALLATIES:
Het samenstel van met elkaar verbonden of te verbinden "objecten", die zijn bestemd voor of
zijn aangebracht ten behoeve van het transporteren, afwegen, doseren, verwerken (waar onder
verbranden) of opslaan e.d. van stoffen; onder objecten worden in dit verband verstaan
procesvaten (waaronder destillatie- en roerketels), luchtbehandelingsinstallaties, (opslag)tanks,
leidingen, appendages en dergelijke met inbegrip van randapparatuur, meet-, regel- en
beveiligingsapparatuur.
INTERMEDIATE BULK CONTAINER (IBC):
Een stijve of flexibele verpakking die in hoofdstuk 6.5 van het ADR is genoemd.
ISO:
Een door de International Organization for Standardization opgestelde en uitgegeven norm.
LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT):
Energetisch cumulatie van de langtijdgemiddeld deelbeoordelingsniveaus.
LANGTIJDGEMIDDELD DEELBEOORDELINGSNIVEAU (LAri,LT):
Equivalent A-gewogen geluidniveau op een beoordelingspunt over een specifieke
beoordelingsperiode ten gevolge van een specifieke bedrijfstoestand op een beoordelingspunt,
zo nodig gecorrigeerd voor de aanwezigheid van impulsachtig geluid, zuivere tooncomponent of
muziekgeluid. De methode voor de bepaling van langtijdgemiddeld deelbeoordelingsniveau
moet conform de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999) zijn uitgevoerd.
LICHT ONTVLAMBARE STOFFEN:
Stoffen die:
- bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie, in
temperatuur kunnen stijgen en tenslotte kunnen ontbranden;
- in vaste toestand, door kortstondige inwerking van een ontstekingsbron, gemakkelijk
kunnen worden ontstoken en na verwijdering van de ontstekingsbron blijven branden of gloeien;
- in vloeibare toestand, een vlampunt beneden 21oC hebben;
- in gasvormige toestand, bij normale druk, met lucht ontvlambaar zijn, of
- bij aanraking met water of vochtige lucht, licht ontvlambare gassen in een gevaarlijke
hoeveelheid ontwikkelen ("stoffen die in aanraking met water licht ontvlambare gassen
ontwikkelen").
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 5
MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax):
Het maximaal gemeten A-gewogen geluidniveau, meterstand "fast" gecorrigeerd met de
meteocorrectieterm Cm.
NRB 2012
Door InfoMil uitgegeven Nederlandse richtlijn bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten
(versie 2012).
NEN:
Door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm.
NEN-EN:
Een door het Comité Européen de Normalisation opgestelde en door het Nederlands
Normalisatie Instituut (NEN) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm.
NEN-voorschriften:
Voorschriften opgesteld door het Nederland Normalisatie Instituut (NNI);
NeR:
Door InfoMil uitgegeven Nederlandse Emissie Richtlijnen lucht;
ONTVLAMBARE STOFFEN:
Stoffen die in vloeibare toestand een vlampunt van ten minste 21oC en ten hoogste 55oC
hebben.
OPENBAAR RIOOL:
Voorziening voor de inzameling en transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.15, eerste
lid van de Wet milieubeheer.
OPSLAAN:
Het tijdelijk aanwezig zijn van goederen, al dan niet in containers, in de inrichting in afwachting
van verder transport.
OPEN OPSLAG- OF OPSTELPLAATS VOOR GASFLESSEN:
Een ruimte die aan ten minste één zijde open is en uitsluitend bestemd is als opslag- of
opstelplaats.
OPSLAG:
Goederen die, al dan niet in containers, in afwachting van verder transport, gedurende enige tijd
in een ruimte of naar een bepaalde plaats zijn gebracht, anders dan ten behoeve van het
onmiddellijk overladen van deze goederen in een ander transportmiddel of ten behoeve van het
overbrengen daarvan naar een opslagplaats.
PGS:
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen;
PGS 15:
Richtlijn PGS 15, getiteld “Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Richtlijn voor opslag en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid”, PGS 15:2011 versie 1.1 (december 2012);
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 6
REF
Reference document, referentiedocument. Dit zijn documenten die geen BREF zijn en
hoofdzakelijk tot doel hebben een referentie (ondersteuning) te zijn voor een horizontale BREF.
REPRESENTATIEVE BEDRIJFSSITUATIE:
toestand waarbij de voor de geluidproductie relevante omstandigheden kenmerkend zijn voor
een bedrijfsvoering bij volledige capaciteit in de te beschouwen etmaalperiode.
RIOLERING:
Bedrijfsriolering, openbaar riool of een andere niet gemeentelijke voorziening voor de
inzameling en het transport van afvalwater (bedrijfsriolering van derden).
RWZI:
Inrichting voor het biologisch zuiveren van stedelijk afvalwater.
RISICOBEPERKEND BODEMONDERZOEK:
Bemonsteren van de bodem met gerichte technieken en met een doelmatige frequentie
teneinde een bodembelasting vroegtijdig te signaleren. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd
en vastgelegd door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning op grond
van het Besluit bodemkwaliteit.
SCHADELIJKE STOFFEN:
Stoffen die door inademing of door binnendringing via de mond of door de huid gevaren van
beperkte aard kunnen opleveren.
STOOK- OF VERWARMINGINSTALLATIE:
Toestellen waarin brandstoffen worden geoxideerd teneinde de aldus opgewekte warmte te
gebruiken. Het gaat hierbij om cv-ketels of luchtverwarmers, zuigermotoren in een
warmtekrachtinstallatie en een veelheid van toestellen voor het behandelen van producten in
industrie en nijverheid.
UITVOERINGSPLAN:
Plan van uitvoering met daarin tijdstermijnen waarbinnen haalbaar gebleken voorzieningen
en/of maatregelen, die noodzakelijk zijn om aan de in de vergunning opgenomen middel- en/of
doelvoorschriften te voldoen, daadwerkelijk worden gerealiseerd.
VERPAKKING
Een verpakking die is toegelaten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, inclusief grote
verpakking en IBC.
VERWAARLOOSBAAR BODEMRISICO:
Een situatie als bedoeld in de NRB waarin door een goede afstemming van
bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen de kans op een
verandering van de bodemkwaliteit, ten gevolge van een immissie van een stof,
verwaarloosbaar is gemaakt;
VLOEIBARE BRANDSTOF:
Lichte olie, halfzware olie of gasolie als bedoeld in de artikelen 26 en 28 van de Wet op de
accijns;
VLOEISTOFDICHTE VLOER OF VERHARDING:
Vloer of verharding direct op de bodem die waarborgt dat geen vloeistof aan de niet met
vloeistof belaste zijde van die vloer of verharding kan komen;
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 7
VLOEISTOFKERENDE VOORZIENING:
Lekbak, tankput, vloer, verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening die
vrijgekomen stoffen keert zolang als nodig is om met de daarop afgestemde
bodembeschermende maatregelen te voorkomen dat deze stoffen in de bodem kunnen
geraken;
VLG:
Reglement betreffende het vervoer over land van gevaarlijke stoffen.
Voor zover een DIN , DIN-ISO, NEN , NEN EN , NEN ISO , NVN-norm, AI-blad, BRL, CPR of
NPR, waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van
constructies, toestellen, werktuigen en installaties, wordt bedoeld de norm die voor de datum
waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met de daarop tot die datum
uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel voor zover het op voornoemde datum
reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties betreft de norm die bij de
aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast,
tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
BESTELADRESSEN:
publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties:
- overheidspublicaties zoals AI-bladen en CPR-richtlijnen bij:
SDU Service, afdeling Verkoop
Postbus 20014
2500 EA DEN HAAG
telefoon (070) 378 98 80
telefax (070) 378 97 83
- DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij:
Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Klantenservice
Postbus 5059
2600 GB DELFT
telefoon (015) 269 03 91
telefax (015) 269 02 71
www.nen.nl
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 1
BIJLAGE 2 AFVALWATER, ADVIES WATERSCHAP VECHTSTROMEN D.D. 2 APRIL 2015
Advies
Advies in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het lozen van
afvalwater afkomstig van VION Enschede B.V., te Enschede via de gemeentelijke riolering en de
rioolwaterzuivering Enschede op watergang 20-12-0-1.
Het dagelijks bestuur van het waterschap Vechtstromen adviseert als volgt:
1. aan VION Enschede B.V. vergunning te verlenen voor het lozen van afvalwater afkomstig van
VION Enschede B.V., gelegen aan Het Lenfert 74 te Enschede via de gemeentelijke riolering
en de rioolwaterzuivering Enschede op watergang 20-12-0-1 (Broeierdbeek), beide in beheer
bij het waterschap Vechtstromen;
2. de bij de aanvraag gevoegde rioleringstekeningen onderdeel uit te laten maken van de
vergunning;
3. aan de vergunning de volgende voorschriften te verbinden ter bescherming van de doelmatige
werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater en de kwaliteit van het
ontvangende oppervlaktewater:
Voorschriften
3. AFVALWATER
3.1 Soorten afvalwaterstromen
3.1.1
Het via de gemeentelijke riolering en de rioolwaterzuiveringsinstallatie Enschede op watergang
20-12-0-1 (Broeierdbeek) te lozen afvalwater van de in deze vergunning geregelde stromen,
mag uitsluitend bestaan uit de in de onderstaande tabel genoemde afvalwaterstromen met
bijbehorende lozingspunten en meetpunten:
Lozingspunt Meetpunt Soort afvalwaterstroom
L-1 M-A
Procesafvalwater bestaande uit:
- afvalwater en schrobwater afkomstig uit de productie
- wasplaats voor het inwendig reinigen van vrachtwagens
De locatie en nummering van het lozingspunt en het meetpunt zijn aangegeven in bijlage 2, van
deze beschikking.
3.2 Lozingseisen
3.2.1
Het te lozen procesafvalwater mag, gemeten ter plaatse van meetpunt M-A, een hoeveelheid
van 100 m3/etmaal niet overschrijden.
3.2.2
Het te lozen procesafvalwater moet voldoen aan de in onderstaande tabel genoemde
lozingseisen.
Meetpunt Parameter Lozingseis
M-A Onopgeloste stofen < 150 mg/l
Oliën en vetten < 300 mg/l
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 2
3.2.3
Ter bescherming van het gemeentelijk riool moet het afvalwater aan de volgende eisen
voldoen:
- de zuurgraad moet tussen pH 6,5 en pH 10 liggen;
- de temperatuur mag niet hoger zijn dan 30 °C;
- de sulfaatconcentratie moet lager zijn dan 300 mg/l;
- het mag geen brand- of explosiegevaar veroorzaken;
- het mag niet door een beerput, rottingsput of septictank zijn geleid.
3.3 Controlevoorzieningen
3.3.1
Het te lozen procesafvalwater als bedoeld in voorschrift 3.1.1, moet ter plaatse van het
meetpunt M-A, op elk moment kunnen worden onderworpen aan continue debietmeting (met
registratie van momentaan- en totaal debiet) en volume proportionele bemonstering.
3.3.2
Daartoe moet het procesafvalwater via een doelmatig functionerende voorziening worden
geleid, die geschikt is voor continue debietmeting en bemonstering. De in het eerste lid
bedoelde voorziening moet op elk moment goed bereikbaar en toegankelijk zijn en voldoen aan
algemene veiligheidsaspecten.
3.4 Verplichting tot meten, bemonsteren, analyseren en rapporteren
3.4.1
De te lozen afvalwaterstromen als bedoeld in voorschrift 3.1.1, moeten ter plaatse van het
meetpunt door de vergunninghouder door meting en bemonstering worden gecontroleerd.
3.4.2
De in het eerst lid genoemde controle betreft de parameters gemeten in een monster zoals
aangegeven in de onderstaande tabel op het daarbij aangegeven meetpunt.
Voor volume proportionele monsters moet tevens de hoeveelheid geloosd afvalwater per
periode worden gemeten.
Soort
afvalwaterstroom
Meetpunt Parameter Soort
bemonstering
Bemonsterings-
frequentie
procesafvalwater M-A
Oliën en vetten Volume
proportioneel
etmaalmonster
1 x per kwartaal Onopgeloste
stoffen
3.4.3
Als de onderzoeksresultaten aanleiding geven tot een lagere onderzoeksfrequentie, of met een
geringer aantal stoffen/parameters kan worden volstaan, kan het bevoegd gezag dit op een
schriftelijk verzoek besluiten.
3.5 Analyse-, meet- en bemonsteringsmethoden
3.5.1
De analyse, meting en bemonstering van de in deze vergunning genoemde parameters moeten
worden uitgevoerd conform de voorschriften, waarnaar wordt verwezen in bijlage 3 van deze
beschikking.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 3
3.5.2
De analyses dienen uitgevoerd te worden door een RvA geaccrediteerde instelling en volgens
een geaccrediteerde methodiek.
3.5.3
Indien uit onderzoeksresultaten blijkt dat met andere analysemethoden gelijkwaardige
resultaten kunnen worden bereikt als die met de in het eerste en tweede lid bedoelde
methoden, mogen die, na verkregen toestemming van het bevoegd gezag, worden gebruikt.
Om gelijkwaardigheid aan te tonen, moet per methode/matrix combinatie periodiek (minimaal
jaarlijks) met goed gevolg worden deelgenomen aan een ringonderzoek. Dit ringonderzoek
moet georganiseerd worden door een onafhankelijke en daarvoor geaccrediteerde instelling.
3.6 Logboek ten behoeve van eigen zuiveringstechnische werken
3.6.1
De vergunninghouder moet een logboek bijhouden, waarin in ieder geval de volgende
gegevens staan vermeld.
de geloosde hoeveelheid afvalwater per dag;
de data en de analyseresultaten van monsters die uit een controlevoorziening zijn
genomen;
de data waarop slibresten, afgescheiden olie, vetresten zijn verwerkt of afgevoerd en
de afgevoerde hoeveelheden;
eventuele bijzonderheden zoals ongewone voorvallen of storingen die invloed kunnen
hebben op de waterkwantiteit en/of waterkwaliteit;
de inkoop van de grond- en/of hulpstoffen en mengsels die per dag mogelijk in het
afvalwater terug gevonden kunnen worden;
gegevens met betrekking tot kalibratie van meetapparatuur voor debietmeting.
3.6.2
De vergunninghouder bewaart het logboek tenminste vijf jaar, en zo nodig langer op aanwijzing
van het bevoegd gezag.
3.7 Beheer en onderhoud
3.7.1
De lozingswerken, de zuiveringstechnische voorzieningen en de meet- en controle
voorzieningen moeten doelmatig functioneren, in goede staat van onderhoud verkeren en met
zorg worden bediend.
3.7.2
Meetapparatuur voor het vaststellen van debieten moet voldoen aan de voorschriften zoals
gesteld in bijlage 4 van deze beschikking.
3.7.3
De vergunninghouder moet de aanwijzingen van het bevoegd gezag op volgen die zijn gemaakt
ter bescherming van de bij de vergunning betrokken bijlagen.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 4
3.8 Ongewone voorvallen binnen het bedrijf
3.8.1
Indien als gevolg van een ongewoon voorval, binnen het bedrijf, nadelige gevolgen voor de
doelmatige werking van de betrokken zuiveringstechnische werken van de
waterkwaliteitsbeheerder zijn of dreigen te ontstaan, moet de vergunninghouder (onverminderd
de eventuele aansprakelijkheid van de vergunninghouder) onmiddellijk maatregelen treffen, om
een nadelige beïnvloeding zoveel mogelijk te voorkomen, te beperken en/of ongedaan te
maken.
3.8.2
Van een dergelijk ongewoon voorval moet de vergunninghouder onmiddellijk de
waterkwaliteitsbeheerder in kennis stellen. De informatie moet bevatten:
de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft
voorgedaan;
de naam van de ten gevolge van het voorval vrijkomende stoffen, alsmede hun
eigenschappen;
gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen van het voorval voor
de doelmatige werking van de betrokken zuiveringstechnische werken van de
waterkwaliteitsbeheerder te kunnen beoordelen;
de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te
voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.
3.8.3
Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 14 dagen na een dergelijk ongewoon voorval, moet
de vergunninghouder schriftelijk aan de waterkwaliteitsbeheerder informatie over de
maatregelen verstrekken die worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval zich
nogmaals kan voordoen.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 5
1 BELEIDSKADER
Waterbeheerplan
Het beleidskader voor het emissiebeleid voor lozingen is opgenomen in het Nationaal Waterplan 2010-
2015 en gaat, net als de Wet milieubeheer, uit van preventie, hergebruik en de toepassing van de beste
beschikbare technieken. Aanvullend wordt de restlozing beoordeeld.
In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel en het Waterbeheerplan 2010-2015 van het
waterschap Regge en Dinkel (vanaf 1 januari 2014 waterschap Vechtstromen) is bovengenoemd
beleidskader overgenomen en geconcretiseerd. Hier is ook het toetsingskader voor de restlozing
opgenomen met milieukwaliteitseisen voor prioritaire stoffen, overige specifiek verontreinigende stoffen
en stoffen die de ecologie ondersteunen.
2 BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)
Procesafvalwater
Het vrijkomende procesafvalwater (proces- en schoonmaakwater) wordt eerst via groffilters en
vervolgens naar een DAF unit (dissolved air flotation) geleid.
3 AFVALWATER
3.1 Huidige en aangevraagde situatie
Afvalwaterstromen
Bij VION Enschede B.V. komen de onderstaande afvalwaterstromen vrij:
procesafvalwater, bestaande uit:
- afvalwater reiniging productieruimtes;
- afvalwater wasplaats;
huishoudelijk afvalwater of daarmee vergelijkbaar afvalwater;
schoon hemelwater, afkomstig van verhard oppervlak;
schoon hemelwater, afkomstig van dakoppervlak;
Het procesafvalwater en het huishoudelijk afvalwater wordt via 3 lozingspunten geloosd op het
gemeentelijk vuilwaterriool en via de rioolwaterzuiveringsinstallatie Enschede op watergang 20-12-0-1
(Broeierdbeek). Het schone hemelwater wordt via 2 lozingspunten geloosd op het gemeentelijk
hemelwaterriool. Ten aanzien van de in de aanvraag genoemde lozingen van huishoudelijk afvalwater
en schoon hemelwater van verhard terrein en daken zijn in het advies geen voorschriften opgenomen,
omdat deze rechtsreeks onder het Activiteitenbesluit vallen.
Zuiveringstechnische voorzieningen
Het vrijkomende bedrijfsafvalwater (schoonmaakwater) is vrij van vaste delen omdat in elke afvoer
speciale putemmers aanwezig zijn die de vaste delen opvangen en wordt verzameld in een pompput
van 3 m3. Vanuit de pompput wordt het afvalwater naar de flotatie unit gepompt. Hier wordt het
afvalwater met behulp van een beluchtingssysteem behandeld. Dit beluchtingssysteem brengt
luchtbelletjes in het afvalwater, zodat lichte deeltjes in het afvalwater opdrijven. Het
zuiveringsrendement van de installatie is voldoende, zodat het niet nodig is om chemicaliën toe te
voegen. De flotatie unit is uitgerust met een automatisch schrapersysteem waardoor de ontstane
drijvende sliblaag afgeschraapt wordt.
3.2 Kader beoordeling lozing
Afvalwater mag slechts op de riolering en een zuiveringstechnisch werk worden gebracht indien door de
samenstelling, eigenschappen en hoeveelheden ervan:
de doelmatige werking van de riolering niet wordt belemmerd;
de doelmatige werking van een zuiveringstechnisch werk niet wordt belemmerd;
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 6
de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk wordt beperkt;
de verwerkbaarheid van het riool - en zuiveringsslib niet nadelig wordt beïnvloed.
Het begrip 'doelmatige werking' kan betrekking hebben op zowel technologische aspecten als op
doelmatige exploitatie. Om dit te bewerkstelligen zijn de onderstaande toetsingskaders van belang .
Instructieregeling lozingsvoorschriften
Op de lozing van afvalwater op een openbaar riool is de „Instructieregeling lozingsvoorschriften
milieubeheer‟ van toepassing. In het kader van deze regeling moeten voorschriften opgenomen worden die gericht zijn op de kwaliteit en de kwantiteit van het te lozen bedrijfsafvalwater.
Op grond van de 'Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer' kunnen voorschriften worden
opgenomen die gericht zijn op de bescherming van het openbaar riool of de bij een zodanig openbaar
riool behorende apparatuur. Verder kunnen voorschriften worden opgenomen, die bepalen dat het
afvalwater van dien aard moet zijn dat de kwaliteit van het rioolslib er niet door wordt aangetast zodat
de verwerking van dit slib niet wordt belemmerd.
Algemene Beoordelingsmethodiek (ABM)
Voor de beoordeling van stoffen en mengsels met betrekking tot de waterbezwaarlijkheid wordt gebruik
gemaakt van de Algemene Beoordelingsmethodiek (ABM) zoals deze is vastgesteld het BBT-document
“Het beoordelen van stoffen en mengsels voor de uitvoering van het emissiebeleid water” (Commissie Integraal Waterbeheer, 2000). De ABM hanteert de parameters en criteria uit de Europese regelgeving
voor stoffen en mengsels. De ABM deelt de te lozen stoffen en mengsels in op grond van
eigenschappen op een transparante en eenduidige wijze. Vervolgens geeft de methodiek aan in welke
mate emissiebeperkende maatregelen bij een bepaalde stof of mengsel, gelet op de eigenschappen,
wenselijk zijn.
Monitoring (verplichting tot meting, bemonstering, analyse en rapportage)
De vergunninghouder heeft de verplichting om monitoring uit te voeren ten aanzien van de lozing. De
algemene beginselen van monitoring zijn beschreven in de BREF monitoring. De reden voor monitoring
is:
om te controleren of de emissies binnen de voorgeschreven emissiegrenswaarden liggen;
om de bijdrage van een specifieke installatie aan de milieuverontreiniging in het algemeen
te bepalen door bijvoorbeeld periodieke milieurapportages aan bestuursorganen.
3.3 Beoordeling
Beoordeling per lozingsactiviteit
Het op de gemeentelijke riolering geloosde afvalwater is getoetst aan de van toepassing zijnde BBT-
documenten en beleidsdocumenten.
Hieruit blijkt dat de maatregelen en voorzieningen om de lozing te beperken voldoen aan de
voornoemde beleidsuitgangspunten en aan de afzonderlijke BBT-documenten. De lozingen/activiteiten
zullen dan ook niet leiden tot een ondoelmatige werking van de gemeentelijke riolering en/of
zuiveringstechnische werken, inclusief verwerking van het zuiveringsslib en/of een onaanvaardbare
verontreiniging van het oppervlaktewater mits VION Enschede B.V. zich houdt aan:
de in de aanvraag beschreven wijze van lozing en/of uitvoering van de activiteiten;
de aan de vergunning verbonden voorschriften.
Ter bescherming van de doelmatige werking van de riolering en de rioolwaterzuiveringsinstallatie
Enschede zijn er in de vergunning voorschriften opgenomen.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 7
Procesafvalwater
De samenstelling van de verschillende procesafvalwaterstromen is gelijksoortig. De afvalwaterstromen
bevatten in principe dezelfde stoffen. Dit afvalwater wordt via een flotatie unit geloosd op de
vuilwaterriolering van de gemeente Enschede. De vuilwaterriolering is aangesloten op de
rioolwaterzuivering Enschede. De flotatie unit in combinatie met de rioolwaterzuivering kan voor dit
afvalwater als BBT worden gezien..
Algemene Beoordelingsmethodiek (ABM)
VION Enschede B.V. heeft bij de aanvraag een overzicht aangeleverd van hulpstoffen die in het
afvalwater terecht kunnen komen. Voor de hulpstoffen geldt dat in de aanvraag is aangegeven dat de
stoffen worden geloosd via de fysische-/chemische zuivering en de biologische zuivering waarin
(gedeeltelijke) afbraak van deze middelen plaatsvindt. De aangeleverde gegevens van deze stoffen
geven geen aanleiding om een verdere saneringsinspanning te vragen. Uit de aanvraag blijkt dat de
sanering van de aangevraagde stoffen en mengsels voldoet aan de gewenste saneringsinspanning en
dat met het gebruik ervan in de aangegeven hoeveelheden wordt ingestemd.
Monitoring
Het procesafvalwater bevat veel vetten en onopgeloste bestanddelen. Vetten en onopgeloste
bestanddelen kunnen voor problemen zorgen in het riool of op de rioolwaterzuivering Enschede. Door
het groffilter en de DAF-unit wordt het procesafvalwater voorgezuiverd en worden zoveel mogelijk vet
en onopgeloste bestanddelen verwijderd. De juiste werking van het groffilter en de DAF-unit is van
invloed op de kwaliteit van het te lozen effluent. Het voorschrijven van een monitoringverplichting, als
opgenomen in voorschrift 3.4, is daarom noodzakelijk om inzicht te krijgen in de werking van de flotatie
unit. Hiertoe is in voorschrift voorgeschreven dat het vetgehalte en de onopgeloste bestanddelen in
volume proportionele etmaalmonsters gemeten zullen moeten worden. De resultaten van de metingen,
bemonsteringen, analyses en berekeningen moeten worden bewaard in een logboek.
Meetvoorziening
Om op een juiste wijze concentraties in een volumeproportioneel monster vast te kunnen stellen,
dienen de door het bedrijf gebruikte voorzieningen voor het vaststellen van het debiet regelmatig
gekalibreerd te worden. In deze vergunning is derhalve in voorschrift 3.7.2, aangegeven dat apparatuur
voor het vaststellen van debieten moet voldoen aan de voorschriften volgens bijlage 4. De bijlage bevat
een uitgewerkte beschrijving met betrekking tot de inbouw en kalibratie van deze apparatuur. Verder is
in voorschrift 3.6.1 aangegeven dat de gegevens met betrekking tot kalibratie vastgelegd moeten
worden in een logboek. Op basis van voorschrift 3.3.2, moet VION Enschede B.V. beschikken over een
voorziening voor continue debietmeting en bemonstering.
Logboek
In het bedrijf ontstaan vaste, vloeibare en slibachtige afvalstoffen. Deze stoffen voert de
vergunninghouder periodiek af. Voor de bescherming van de doelmatige werking van de betrokken
zuiveringstechnische werken van de waterkwaliteitsbeheerder en/of van de kwaliteit van het
oppervlaktewater is het noodzakelijk dat het bevoegd gezag inzicht heeft of deze afvalstoffen
daadwerkelijk extern worden afgevoerd en niet worden geloosd.
Daarom wordt in voorschrift 3.6.1. een logboek als verplichting opgenomen, waarin de volgende
aspecten geregisterd worden:
de geloosde hoeveelheid afvalwater;
de data en de analyseresultaten van monsters die uit een controlevoorziening zijn genomen;
de data waarop slibresten, afgescheiden olie of vetresten zijn verwerkt of afgevoerd, en de
afgevoerde hoeveelheden;
de inkoop van grond- en/of hulpstoffen en mengsels die mogelijk in het afvalwater teruggevonden
kunnen worden;
eventuele bijzonderheden zoals ongewone voorvallen of storingen die invloed kunnen hebben op
de waterkwantiteit en/of waterkwaliteit; en
gegevens met betrekking tot kalibratie van meetapparatuur voor debietmeting.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 8
De zo verkregen stoffenregistratie kan worden gezien als een preventieve maatregel ter beperking van
de lozing. Hieruit kan worden afgeleid of de verontreinigingen die in de lozing worden aangetoond al
dan niet afkomstig zijn van deze stoffen.
Melding calamiteiten en ongevallen voorvallen
Op grond van de Wet milieubeheer is het bedrijf verplicht calamiteiten en ongewone voorvallen te
melden bij het bevoegd gezag. Ter bescherming van de doelmatige werking van de
zuiveringstechnische werken en de oppervlaktewaterkwaliteit wordt in deze vergunning voor het melden
van calamiteiten en ongewone voorvallen opgenomen dat deze, voor zover deze gevolgen (kunnen)
hebben voor het afvalwateraspect, ook direct en rechtstreeks worden gemeld bij het waterschap.
3.4 Conclusie
Wij constateren dat de aangevraagde lozing van afvalwater
de doelmatige werking van de riolering niet belemmert;
de doelmatige werking van een zuiveringstechnisch werk niet belemmert;
geen significant nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van het oppervlaktewater;
de verwerkbaarheid van het riool- en zuiveringsslib niet nadelig beïnvloedt.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 9
BIJLAGE 1 afvalwater BEGRIPSBEPALING
Hieronder is een verklaring gegeven van algemene termen die veel
worden gebruikt in adviezen ten behoeve van indirecte lozingen.
acute toxiciteit: specifieke effecten die optreden als gevolg van blootstelling aan
een stof of medium, kort na de start van de blootstelling;
afvalwater: alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich
te ontdoen, of zich moet ontdoen;
awzi: afvalwaterzuiveringsinrichting;
BBT: Beste Beschikbare Technieken; de meest doeltreffende
technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor
het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen, of
indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die –kosten en baten in aanmerking genomen- economisch en
technisch haalbaar zijn in de bedrijfstak waartoe de inrichting
behoort, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijke wijs
in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn;
bedrijfsmilieuplan: strategisch plan dat één keer per 4 jaar wordt opgesteld met een
doorkijk naar de volgende vier jaar waarin de voorgenomen,
alsmede de reeds uitgevoerde activiteiten en inspanningen op
het milieugebied van het bedrijf zijn beschreven.
beheerplan: Het afvalwaterbeheersingssysteem zoals vastgelegd in de
aanvraag;
bioaccumulatie: De netto ophoping van een stof in een organisme als gevolg van
een gecombineerde blootstelling via de directe omgeving en het
voedsel;
Biocide: Een stof die gebruikt wordt om biologische aangroei te
beheersen c.q. te voorkomen;
carcinogeniteit: De eigenschap van een stof om kanker, de ongeremde groei van
cellen, te kunnen veroorzaken;
chronische toxiciteit: Specifieke effecten die optreden als gevolg van blootstelling aan
een stof of medium, lang na de start van deze blootstelling;
dagvracht: De vracht uitgedrukt in kg per etmaal bepaald als het product
van de gedurende een etmaal geloosde hoeveelheid afvalwater
en het gehalte in een etmaalmonster over datzelfde etmaal;
debietmeting: Meting van vloeistofvolume (bijvoorbeeld hoeveelheid
afvalwater) dat per tijdseenheid door een doorsnede stroomt;
effluent: Afvalwater afkomstig uit een installatie waarin dit afvalwater een
zuiveringstechnische behandeling heeft ondergaan.
gemiddelde concentratie ingeval van steekmonsters: het voortschrijdend rekenkundig
gemiddelde van x concentraties, waarbij tussen de monster-
names minstens 24 uur is verstreken.
ingeval van etmaalmonsters: het voortschrijdend rekenkundig
gemiddelde van x etmaal concentraties waarbij de
etmaalmonsters niet noodzakelijkerwijs aaneengelsoten
genomen behoeven te zijn.
genotoxiciteit: De beschadiging van erfelijk materiaal door blootstelling aan
stoffen. Door beschadiging kan een permanente verandering in
de hoeveelheid of de structuur van het genetisch materiaal in
een organisme optreden. Als gevolg daarvan kan een gewone
cel in een kankercel veranderen.
het werk: een voorziening die is aangelegd of wordt gebruikt voor de
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 10
inzameling en/of de lozing van afvalwater;
inwonerequivalenten: maatstaf voor de heffing van zuurstofbindende stoffen;
ISO: International Standard Organisation;
jaarvracht: de vracht uitgedrukt in kg per jaar bepaald volgens de
"methodiek voor het berekenen van jaarvrachten" zoals
opgenomen in de "Handreiking validatie milieujaarverslagen"
van 7 december 2001;
lozingspunt: een punt van waaruit afvalwater op het gemeenteriool of op het
oppervlaktewater wordt geloosd. Het is tevens een
eindcontrolemogelijkheid op het gemeenteriool of op
oppervlaktewater;
meetpunt: een intern controlepunt;
MTR: maximaal toelaatbaar risiconiveau; het niveau waarbij 95% van
het totaal aantal potentieel aanwezige soorten in een
ecosysteem beschermd is;
mutageniteit: de eigenschap van een stof om erfelijke schade te veroorzaken;
NEN-voorschriften: voorschriften opgesteld door het Nederland Normalisatie
Instituut (NNI);
nitrificatieremming: maat voor de acute toxiciteit van stoffen in het afvalwater ten
aanzien van nitrificerend actief slib door meting van de
ammoniakafbraak;
persistentie: een stofeigenschap die aangeeft hoe lang een stof in een
bepaald milieu blijft alvorens zij fysisch, chemisch of biologisch
wordt omgezet;
respiratieremming: maat voor de acute toxiciteit van stoffen in het afvalwater ten
aanzien van aëroob actief slib door meting van het respiratie
tempo;
rwzi: inrichting voor het biologisch zuiveren van stedelijk afvalwater;
saneringsplan: uitwerking van de mogelijke haalbaarheid van voorzieningen en
maatregelen, in zowel technische als financieel/economische zin
en de mogelijke realisatietermijnen, die noodzakelijk zijn om de
doelvoorschriften van de in de vergunning opgenomen of op te
nemen eisen te realiseren;
stand der veiligheidstechniek: stelsel van algemeen geldende maatregelen, waaronder
werkvoorschriften en voorzieningen voor een bedrijf dan wel een
bedrijfstak waarmee de risico's van onvoorziene lozingen
gereduceerd kunnen worden;
stand-still-beginsel: binnen het stand-still-beginsel wordt onderscheid gemaakt
tussen zwarte-lijststoffen en de overige stoffen. Voor zwarte-
lijststoffen houdt het beginsel in: voor geen van de aangewezen
stoffen of groepen van stoffen van de zwarte lijst mag het totaal
van de lozingen in een bepaald beheersgebied toenemen. Voor
de overige stoffen houdt het stand-still-beginsel in dat de
waterkwaliteit niet significant mag verslechteren;
steekmonster: een willekeurig genomen monster;
uitvoeringsplan: plan van uitvoering met daarin tijdstermijnen waarbinnen de op
grond van een saneringsplan of op andere wijze haalbaar
gebleken voorzieningen en/of maatregelen, die noodzakelijk zijn
om aan de in de vergunning opgenomen middel- en/of
doelvoorschriften te voldoen, daadwerkelijk worden gerealiseerd;
volume proportioneel
etmaalmonster:
een representatief genomen monster over een periode van 24
uur;
zuiveringstechnische een voorziening of installatie waarin afvalwater wordt gereinigd;
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 11
voorziening:
zwarte-lijststoffen: stoffen die behoren tot lijst I van families en groepen van stoffen
van de EG-richtlijn 76/464/EEG.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 12
BIJLAGE 2 afvalwater TEKENING MEET- EN LOZINGSPUNTEN
L-1 = lozingspunt
M-A = meetpunt
BIJLAGE 3 afvalwater ANALYSE METHODEN
De in deze vergunning genoemde bemonstering, conservering en analyses moeten worden
uitgevoerd conform de onderstaande methoden.
Parameter in water Norm
Afvalwaterbemonstering Conform NEN 6600
Zuurgraad pH Conform NEN-ISO 10523
Onopgeloste stoffen Conform NEN-EN 872 of conform NEN 6499
Oliën en vetten Conform NEN-EN 6671
VERVANGING VAN OF WIJZIGING IN EEN NORMBLAD
Een vervanging van, of een wijziging in een normblad wordt automatisch van kracht, zes weken
nadat de wijziging door het Nederlandse Normalisatie Instituut (NNI) op de gebruikelijke wijze is
gepubliceerd.
DATUM ONS KENMERK PAGINA
18 juni 2015 V-2014-6291 14
BIJLAGE 4 afvalwater MEETAPPARATUUR VOOR HET VASTSTELLEN VAN DEBIETEN
Meetapparatuur voor het vaststellen van debieten moet voldoen aan de hieronder vermelde
voorschriften.
NAUWKEURIGHEDEN
De momentane debieten in het etmaal, van minder dan 10% van het maximaal mogelijk
momentaan debiet, bedragen gesommeerd minder dan 5% van het gemeten debiet. Het
meetsysteem is voorzien van een niet-resetbare mechanische pulsteller.
Registratie van momentane meetgegevens vindt plaats door middel van een printer of
datalogger.
INBOUW
Bij de inbouw van een nieuwe debietmeter in een gesloten meetsysteem wordt een “af fabriek” kalibratierapport meegeleverd, waarop naast de meterspecifieke kalibratiefactor, tevens de
correctiefactor, of meterconstante staat aangegeven.
Voorts worden aan de inbouw de volgende eisen gesteld:
- de lengte van de rechte leiding vóór de meetbuis bedraagt minimaal vijf maal de
diameter van de meetbuis, gerekend vanuit het hart van de meter;
- de lengte van de rechte leiding ná de meetbuis bedraagt minimaal twee maal de
diameter van de meetbuis, gerekend vanuit het hart van de meter;
- de diameter van de rechte leiding vóór en ná de meetbuis is exact gelijk aan de
diameter van de meetbuis;
- toegepaste pakkingen steken niet naar binnen toe uit;
- de meetbuis is dusdanig ingebouwd dat deze altijd volledig gevuld is met water;
- de meter is geaard door middel van een aardring, dan wel met een aardelectrode die is
ingebouwd in de meter.
DROGE KALIBRATIE
Meetapparatuur voor debietmetingen wordt ten minste éénmaal per jaar droog gekalibreerd,
tenzij in dat jaar een natte kalibratie plaatsvindt.
Voorts worden aan de droge kalibratie de volgende eisen gesteld:
- bij een droge kalibratie wordt de weerstand of de geleidbaarheid tussen de electroden
gemeten. Wanneer aan de hand van deze controle blijkt dat de meetbuis (mogelijk)
vervuild is, moet deze worden gereinigd;
- op het kalibratierapport van een droge kalibratie wordt de weerstand of de
geleidbaarheid tussen de electroden weergegeven. Wanneer de meetbuis is gereinigd,
wordt deze waarde zowel vóór als ná het reinigen in het kalibratierapport vermeld;
- bij de droge kalibratie wordt ook de werking van de randapparatuur, voor zover die
betrokken is bij de registratie van de meetgegevens, op een goede werking
gecontroleerd;
- wanneer bij een droge kalibratie blijkt dat de meetfout groter is dan 5%, wordt het
gesloten meetsysteem onmiddellijk in ingebouwde toestand nat gekalibreerd, volgens
de bepalingen welke van toepassing zijn bij een natte kalibratie.
KALIBRATIERAPPORT
Van een debietmeter moet het meest recente kalibratierapport op verzoek overlegd kunnen
worden.