Wetenschappelijk Onderzoek-en Documentatiecentrum
Justitiële verkenningen
Victimologie, slachtofferschap en samenleving
verschijnt 9 maal per jaar jaargang 33 mei
3 | 07
JV3_2007_005.indd 1JV3_2007_005.indd 1 3-5-2007 10:48:133-5-2007 10:48:13
2 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
Colofon
Justitiële verkenningen is een gezamenlijke uitgave van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het minis-terie van Justitie en Boom Juridische uitgevers. Het tijdschrift verschijnt negen keer per jaar.
Redactieraaddrs. A.C. Berghuisprof. dr. mr. E. Niemeijermr. dr. M. Malschprof. dr. mr. L.M. Moeringsmr. drs. M. Schuilenburgmr. drs. P.J.J. van Voorst
Redactiedrs. M.P.C. Scheepmakermr. drs. P.B.A. ter Veer
RedactieadresMinisterie van Justitie, WODCRedactie Justitiële verkenningenPostbus 203012500 EH ’s-Gravenhagefax: 070-370 79 48tel.: 070-370 71 47e-mail: [email protected]
WODC-documentatieVoor inlichtingen: Infodesk WODC, 070-370 65 53 (09.00u.-13.00u.)E-mail: [email protected]: www.wodc.nl
AbonnementenJustitiële verkenningen wordt gratis verspreid onder personen en instel-lingen die beleidsmatig werkzaam zijn ten behoeve van het ministerie van Justitie. Degenen die in aanmerking denken te komen voor een gratis abonnement, kunnen zich uitsluitend schriftelijk wenden tot bovenstaand redactieadres. Andere belangstel-lenden kunnen zich richten tot Boom Juridische uitgevers. De abon-nementsprijs bedraagt € 132 (excl. btw, incl. verzendkosten) voor een plusabonnement en € 83 (incl. btw en verzendkosten) voor een folio-abon-nement. Een plusabonnement biedt u naast de gedrukte nummers tevens
het online-archief vanaf 2002 én een e-mailattendering. Het plusabonne-ment kunt u afsluiten via www.bju-tijdschriften.nl. Of neem contact op met Boom distributiecen-trum via 0522-23 75 55 of [email protected]. Abonnementen kunnen op elk gewenst tijdstip ingaan. Valt de aanvang van een abonnement niet samen met het kalenderjaar, dan wordt over het resterende gedeelte van het jaar een evenredig deel van de abonnementsprijs in rekening gebracht. Het abonnement kan alleen schriftelijk tot uiterlijk 1 december van het lopende kalenderjaar worden opgezegd. Bij niet-tijdige opzegging wordt het abonnement automatisch voor een jaar verlengd. Gratis abonne-menten kunnen desgevraagd te allen tijde beëindigd worden.
AdministratieDe abonnementenadministratie wordt verzorgd door Boom Juridische uitgevers, Postbus 85576, 2508 CG Den Haag, tel.: 070-3307033,fax: 070-3307030, e-mail: [email protected],internet: www.bju.nl
OntwerpTappan, Den Haag
OmslagfotoVeronique de Viguerie/WPN/ Hollandse Hoogte
ISSN: 0167-5850
Opname van een artikel in dit tijd-schrift betekent niet dat de inhoud ervan het standpunt van de Minister van Justitie weergeeft.
JV3_2007_005.indd 2JV3_2007_005.indd 2 3-5-2007 10:48:293-5-2007 10:48:29
3
Inhoud
Voorwoord 5
J.J.M. van Dijk, M.S. Groenhuijsen en F.W. Winkel
Victimologie; voorgeschiedenis en stand van zaken 9
M. Groen
De spiraal van schaamte en geweld 30
A. ten Boom en K.F. Kuijpers
Wat wil het slachtoffer? 39
J.R. Blad
Slachtoffer-dadergesprekken als vorm vanrechtshandhaving 50
M.S. Groenhuijsen en A. Pemberton
Het slachtoffer in de strafrechtelijke procedure;de implementatie van het Europees Kaderbesluit 69
H.M. Verrijn Stuart
Van slachtofferisme naar veiligheidspopulisme 92
Summaries 108
Internetsites 111
Journaal 116
De WODC-rapporten 125
JV3_2007_005.indd 3JV3_2007_005.indd 3 3-5-2007 10:48:293-5-2007 10:48:29
5
Voorwoord
De gestaag groeiende aandacht voor slachtoffers van criminaliteit
sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw heeft op verschil-
lende terreinen geleid tot groei en culminatie van kennis en tot
institutionalisering. Dat geldt bijvoorbeeld voor de wetenschap,
voor de hulpverlening en voor de positie van slachtoffers in het
straf(proces)recht. De victimologie heeft zich internationaal
ontwikkeld tot een zelfstandige discipline met eigen handboeken en
wetenschappelijke tijdschriften. Slachtofferenquêtes zijn uitge-
groeid tot een nuttig en veelgebruikt instrument om zowel inzicht
te krijgen in de omvang en aard van de criminaliteit als in het
verschijnsel slachtofferschap op zich. Slachtoffers van criminaliteit
kunnen een beroep doen op tal van voorzieningen, zoals gespecia-
liseerde hulpverlening en – in ernstige gevallen – het Schadefonds
Geweldsmisdrijven. Politieagenten, offi cieren van Justitie en
anderen die beroepsmatig in contact komen met slachtoffers, heb-
ben veelal speciale trainingen gevolgd in de omgang met slachtof-
fers. Speciale slachtofferunits bij de internationale straftribunalen
zorgen voor de opvang en begeleiding van slachtoffers/getuigen en
de rechten van slachtoffers in de strafvorderingsprocedure zijn tot
op Europees niveau wettelijk vastgelegd.
In dit themanummer van Justitiële verkenningen maken we de
balans op van deze ontwikkeling. Tevens komen tal van nieuwe
vragen en inzichten op de genoemde terreinen van victimologie,
hulpverlening en straf(proces)recht aan bod.
Op een breder maatschappelijk en sociaal-psychologisch niveau
besteden we voorts aandacht aan de mogelijke neveneffecten van
de grote aandacht voor slachtoffers. Uit de vorig jaar verschenen
overzichtsstudie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (Wittebrood,
2006) blijkt dat de stijging van de criminaliteit sinds de jaren zeventig
gelijke tred houdt met de toename van de bevolking, waarbij de toe-
name van de aangiftebereidheid is verdisconteerd. De laatste jaren is
zelfs sprake van een lichte daling van de criminaliteit, behalve als het
gaat om geweldsmisdrijven. De kans om slachtoffer te worden van een
delict is nagenoeg gelijk gebleven. Verscheidene auteurs hebben erop
gewezen dat de angst voor slachtofferschap als legitimatie van een
repressief veiligheidsbeleid kan dienen, waarin preventie en monito-
ring van risicogroepen centraal staan (zie bijvoorbeeld Van Swaanin-
JV3_2007_005.indd Sec12:5JV3_2007_005.indd Sec12:5 3-5-2007 10:48:293-5-2007 10:48:29
6 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
gen, 2004 en Moerings, 2003). Tegelijkertijd lijkt er tussen groepen
burgers – zowel nationaal als internationaal – strijd te ontbranden over
wie zich eigenlijk slachtoffer mag noemen, zo laat Verrijn Stuart in dit
themanummer zien.
We beginnen het thema met de ontstaansgeschiedenis van de vic-
timologie, beschreven door Van Dijk, Groenhuijsen en Winkel, die
vervolgens de ontwikkeling van het vakgebied tot nu toe analyseren.
Duidelijk wordt hoezeer grondleggers als Hans von Hentig en Ben-
jamin Mendelsohn in hun ideeënvorming werden beïnvloed door
hun ervaringen in de Tweede Wereldoorlog. Aanvankelijk was er
veel aandacht voor de vraag in hoeverre slachtoffers van mis drijven
medeschuldig zijn. Later verschoof de aandacht naar hulpverlening
en het streven naar een beter begrip van slachtoffers en hun behoef-
ten, ondermeer via slachtofferenquêtes. De auteurs gaan tevens in
op de vraag hoe de victimologie zich als multidisciplinaire weten-
schap verhoudt tot deeldisciplines als psychologie en sociologie.
Zij geven kort de discussies weer over de precieze grenzen van het
vakgebied en over de vraag of een beperking tot slachtoffers van
criminaliteit wenselijk is.
De bijdrage van Groen laat zien tot welke inzichten het psycholo-
gisch onderzoek naar en de behandeling van daders van huiselijk
geweld hebben geleid. De interactie tussen dader en slachtoffer en
de – vaak onderschatte – rol van schaamte in patronen van huiselijk
geweld staan centraal. Emoties als trots en schaamte zijn nauw
verbonden met de structuur en de ontwikkeling van sociale relaties.
Doorgaans wordt woede als gevolg van schaamte onderdrukt, maar
wanneer relaties onder druk komen te staan kunnen agressieve
emoties en gedragingen de kop opsteken. Doorbreking van gewelds-
patronen kan alleen door ook aandacht te besteden aan de – veelal
weggestopte – emoties van schaamte van zowel dader als slachtof-
fer. De auteur gaat tevens in op de verschillen tussen schuld en
schaamte en bespreekt de uit de forensische psychologie beschik-
bare kennis over dit onderwerp, met aandacht voor de dadertypolo-
gie van Dutton. Ten slotte wordt stilgestaan bij de perspectieven van
deze benadering voor gezinstherapie en justitiële bestraffi ng.
De vraag ‘wat wil het slachtoffer?’ kan worden gezien als een logisch
uitvloeisel van de gesignaleerde verschuiving van de onderzoeks-
focus naar adequate hulpverlening. Vanzelfsprekend moeten de
antwoorden die slachtoffers geven op die vraag, serieus worden
genomen. Maar, zo laten Ten Boom en Kuijpers in hun bijdrage zien,
JV3_2007_005.indd Sec12:6JV3_2007_005.indd Sec12:6 3-5-2007 10:48:303-5-2007 10:48:30
7Voorwoord
het voorzien in die geuite behoeften is niet noodzakelijkerwijs een
garantie voor een voorspoedige verwerking van de traumatische
gebeurtenis. Voorts valt op dat de behoeften van slachtoffers zeer
uiteenlopend zijn. Een aanmerkelijk grote groep redt zich op eigen
kracht en met hulp van het eigen sociale netwerk. Voor sommige
slachtoffers van criminaliteit is een correcte behandeling door de
politie bij de aangifte al toereikend, terwijl andere uitgebreide infor-
matie op prijs stellen over de voortgang van opsporing, vervolging
en berechting van de dader. Daarnaast gaan de behoeften uit naar
fi nanciële compensatie en psychologische hulp.
De ervaringen tot nu toe met mediation in strafzaken laten zien dat
een beperkte groep slachtoffers baat kan hebben bij een of meer
gesprekken met de dader. Blad bespreekt op kritische wijze het
recent ontwikkelde Nederlandse beleid ten aanzien van slachtof-
fer-dadergesprekken. Het Kaderbesluit van de Europese Unie
over ‘de status van slachtoffers in de strafrechtelijke procedure’
legt de lidstaten uitdrukkelijk de verplichting op mogelijkheden
te ontwikkelen tot bemiddeling in strafzaken. De auteur betoogt
dat het huidige beleid geen duidelijkheid biedt over de vraag of het
resultaat van slachtoffer-dadergesprekken van invloed zou kunnen
zijn op de strafrechtelijke procedure. Hij bepleit dat wettelijk wordt
vastgelegd bij welke categorieën van delicten via mediation bereikte
overeenkomsten of schikkingen een dergelijk gevolg kunnen heb-
ben. Op die wijze, meent de auteur, zal bij slachtoffers, daders en
de samenleving begrip ontstaan voor de bijdrage die de nieuwe
herstelrechtelijke praktijken kunnen leveren aan handhaving van
de strafrechtelijke normen.
Groenhuijsen en Pemberton gaan vervolgens in bredere zin in op
het Europese Kaderbesluit over ‘de positie van slachtoffers in de
strafrechtelijke procedure’ en analyseren de implementatie van
het besluit. Het Kaderbesluit kan worden gezien als een mijlpaal
ten opzichte van oudere, vrijblijvende ‘soft law’-instrumenten van
ondermeer de Verenigde Naties en de Raad van Europa. De auteurs
bespreken de voortgang en de resultaten tot nu toe en besteden
aandacht aan de wijze waarop de Europese Commissie nagaat of de
wetgeving in de lidstaten voldoet aan de eisen die het kaderbesluit
stelt. Zij concluderen dat het kaderbesluit een positief effect heeft
gehad op de positie van slachtoffers in de Europese Unie, maar dat
de resultaten in kwalitatieve zin vooralsnog niet anders zijn dan die
van eerdere ‘soft law’-instrumenten.
JV3_2007_005.indd Sec12:7JV3_2007_005.indd Sec12:7 3-5-2007 10:48:303-5-2007 10:48:30
8 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
In de laatste bijdrage aan dit themanummer van Verrijn Stuart
worden twee verschillende maatschappelijke ontwikkelingen met
elkaar in verband gebracht aan de hand van hedendaagse fi losofen
als Badiou en Žižek en de socioloog Garland. De grote aandacht
voor slachtoffers en mensenrechten sinds eind jaren tachtig in
(internationaal) strafrecht en samenleving heeft gefunctioneerd
als legitimatie voor een preventief veiligheidsbeleid waarbinnen
overheden – daarbij geholpen door terroristische dreiging – steeds
meer repressieve wetgeving invoeren. Het slachtofferdenken heeft
bovendien – zowel intern als wereldwijd – geleid tot omhelzing
van het slachtofferschap door grote groepen burgers, die eisen dat
hun veiligheid wordt gegarandeerd. Mede onder invloed van de
teloorgang van religie in westerse samenlevingen heeft het besef
van onvermijdelijkheid van menselijk lijden plaatsgemaakt voor een
verbitterde zoektocht naar ‘verantwoordelijken’ en ‘schuldigen’, die
de maatschappelijke solidariteit ondermijnt, aldus de auteur.
M.P.C. Scheepmaker
Literatuur
Moerings, M.Straffen met het oog op veilig-
heid, een onderneming vol
risico’s
Leiden, 2003
Swaaningen, R. vanVeiligheid in Nederland en
Europa; een sociologische
beschouwing aan de hand van
David Garland
Justitiële verkenningen, 30e jrg.,
nr. 7, 2004
Wittebrood, K.Slachtoffers van criminaliteit;
feiten en achtergronden
Den Haag, SCP, 2006
JV3_2007_005.indd Sec12:8JV3_2007_005.indd Sec12:8 3-5-2007 10:48:303-5-2007 10:48:30
Victimologie
Voorgeschiedenis en stand van zaken
J.J.M. van Dijk, M.S. Groenhuijsen en F.W. Winkel*
Oorlog is de moeder van alle dingen suggereerde Heraclitus van Efese
al zo’n 2500 jaar geleden. Deze, op het eerste gezicht nogal wrange
notie, blijkt in belangrijke mate ook toepasbaar op de victimologie.
De offi ciële erkenning in de jaren tachtig van de posttraumatische
stressstoornis, een kernindicator van ernstige emotionele problemen
bij de verwerking van slachtofferervaringen, geldt als een belangrijke
mijlpaal in de ontwikkeling van de (psychologische) victimologie.1 Feit
is dat die erkenning mede een directe afgeleide is van de ervaringen
van Amerikaanse veteranen die aan de oorlog in Vietnam deelnamen.
Feit is evenzeer dat daarmee de geschiedenis zich herhaald heeft.
Belangrijke ideeën van de grondleggers van de victimologie, onder wie
Hans von Hentig en Benjamin Mendelsohn, zijn – blijkens het eerste
deel van deze bijdrage – mede sterk gekleurd door hun ervaringen uit
de Tweede Wereldoorlog. In aansluiting op deze schets wordt uitgebrei-
der ingegaan op de huidige victimologische stand van zaken. Naar onze
mening voldoet het huidige domein in voldoende mate aan de gang-
bare methodologische criteria om het als een zelfstandige academische
discipline aan te merken. Die stelling wordt vervolgens verder toege-
licht aan de hand van een aantal concrete voorbeelden van onderzoek.
Achtereenvolgens wordt daarbij aandacht besteed aan hulpverlening
die echt helpt, wordt het slachtoffer nader in beeld gebracht via de
bevindingen uit slachtofferenquêtes, en wordt afgesloten met een
empirisch gefundeerde beschouwing over de strafprocessuele rechten
van slachtoffers van misdrijven.
* Prof. dr. Jan van Dijk, prof. dr. Marc Groenhuijsen en prof. dr. mr. Frans Willem Winkel zijn allen verbonden aan Intervict, Universiteit van Tilburg.
1 Zie verder: Tilburg Research. Research Magazine 2006, 4, 1. Intervict-themanummer over victim empowerment. Kan worden gedownload via: http://www.uvt.nl/onderzoek/tilburgresearch/oktober06.pdf.
9
JV3_2007_005.indd Sec9:9JV3_2007_005.indd Sec9:9 3-5-2007 10:48:303-5-2007 10:48:30
10 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
De grondleggers
Het slachtoffer van criminaliteit is als onderzoeksthema opgekomen
in de slagschaduw van het nationaal-socialisme. De biografi eën van
de grondleggers van de victimologie, Hans von Hentig en Benjamin
Mendelsohn, illustreren deze situering. De verschijning van het
boek The criminal and his victim van Ridder Hans von Hentig in
1948 (Von Hentig, 1948) wordt algemeen gezien als het begin van
de victimologie. Van een systematische wetenschappelijke studie
van slachtofferschap is echter nog geen sprake in dit boek. Het
slachtoffer komt pas aan het eind van het boek in beeld, en dan
nog in een soort bijrol: het gaat om de bijdrage die het slachtoffer
levert aan de totstandkoming van het delict. Overigens had dezelfde
Von Hentig al in 1941 een artikel gepubliceerd in een Amerikaans
tijdschrift onder de titel: On the interaction between perpetrator and
victim. Hiermee is de focus van zijn victimologie goed weergege-
ven: het gaat om de psychodynamische achtergrond van ernstige
misdrijven.
De verklaring voor Von Hentigs bijzondere belangstelling voor de
andere kant van het misdrijfverhaal is te vinden in zijn persoonlijke
ervaringen. Von Hentig diende als offi cier in het Duitse leger tijdens
de Eerste Wereldoorlog. Nadat hij bevel had gegeven het vuur te ope-
nen op een Engels marineschip dat het Suez kanaal binnenstoomde,
raakte hij door het tegensalvo van de Engelsen ernstig gewond.
Terwijl hij in een militair hospitaal in Jerusalem werd verpleegd,
stelde hij zichzelf de vraag: ‘Why in history has everyone always
focused on the guy with the big stick, the hero, the activist, to the
neglect of the poor slob who is at the end of the stick, the victim, the
passivist – or maybe, the poor slob (in bandages) isn’t all that much
of a passivist victim – maybe he asked for it ?’ (Mueller, Adler, 2004).
De tweede gebeurtenis die Von Hentig aan het denken zette was
een persoonlijke uitnodiging van de toenmalige rijkskanselier
Adolf Hitler om eens te komen praten. Hitler bood hem een hoge
positie aan in de partij zodat hij als rolmodel zou kunnen fungeren
voor andere jonge geleerden van goeden huize. Von Hentig reed nog
dezelfde nacht in paniek naar Zwitserland om van daaruit politiek
JV3_2007_005.indd Sec9:10JV3_2007_005.indd Sec9:10 3-5-2007 10:48:303-5-2007 10:48:30
11Victimologie; voorgeschiedenis en stand van zaken
asiel aan te vragen in de Verenigde Staten.2 Von Hentig was voor de
tweede keer in zijn leven, waarschijnlijk mede door eigen toedoen,
‘slachtoffer’ geworden en verwerkte deze ervaringen vervolgens in
zijn criminologische werk. Dat hij zijn eerste publicaties over de
rol van slachtoffers in het Engels heeft uitgebracht in de Verenigde
Staten en niet in nazi-Duitsland zal zeker hebben bijgedragen aan
zijn latere erkenning als de grondlegger van de victimologie.
In de oerpublicaties van Von Hentig over de interacties tussen dader
en slachtoffer komt het begrip victimologie nog niet voor. Dit begrip is
voor het eerst gebruikt door de Roemeense, later Israëlische straf-
rechtsgeleerde Benjamin Mendelsohn. Deze publiceerde in 1937 een
verhandeling over de verdediging in strafzaken waarin ruim aandacht
wordt besteed aan de eventuele medeschuld van het slachtoffer.
Met zijn ontluikende ideeën over slachtoffers was Mendelsohn aan
het goede adres bij Anna Freud, zo blijkt uit een briefwisseling met
de wereldberoemde kinderpsychiater en dochter van Sigmund
Freud. Anna Freud schrijft in 1954 dat het door Mendelsohn aan
haar toegestuurde manuscript over de dader-slachtoffer twee-een-
heid (the penal couple) grote indruk op haar heeft gemaakt. Het
betoog had haar doen denken aan de roman Nicht der Mörder, der
Ermordete is schuldig van een Oostenrijkse auteur. Ze adviseert
hem het artikel op te sturen naar de Journal of the scientifi c study of
delinquency. Ze heeft nog wel een klein punt van kritiek: ‘the word
“victimology” sounds not at all good in English’. Het nieuwe geïn-
troduceerde begrip ‘victimology’ zou een samentrekking zijn van
Engelse en Latijnse woorden en daar zouden Engelsen volgens haar
niet van houden.3 Desondanks publiceerde Mendelsohn twee jaar
later, in 1956, een artikel in een Frans tijdschrift waarin het begrip
victimologie wordt gebruikt als aanduiding voor een nieuwe weten-
schappelijke discipline, hoogstwaarschijnlijk het artikel dat hij
2 Naar Von Hentig is de prijs vernoemd die driejaarlijks door de World Society of Victi-mology wordt uitgereikt voor bijdragen aan de ontwikkeling van de victimologie. Toen Irene Mellup, zelf een holocaust survivor, werd verteld dat zij de Hans Von Hentig prijs zou ontvangen was haar eerste reactie: ‘ik hoop maar dat hij geen nazi is geweest’ (Mueller, Adler, 2004). Deze vrees was dus geheel ongegrond.
3 A. Freud verkeerde kennelijk in de onjuiste veronderstelling dat het begrip victim in victimology Engels is. In werkelijkheid is het ontleend aan het Latijnse woord victima dat offer betekent. Ze heeft overigens goed aangevoeld dat het begrip victimologie problematisch is, niet om puristische redenen maar vanwege de connotaties met of-ferdieren.
JV3_2007_005.indd Sec9:11JV3_2007_005.indd Sec9:11 3-5-2007 10:48:303-5-2007 10:48:30
12 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
eerder in een Engelse versie aan Anna Freud voorlegde. Mendelsohn
introduceert hierin een typologie van de mate van medeschuld van
slachtoffers, die grote overeenkomsten vertoont met de interactio-
nistische benadering van Von Hentig.
Hulpverlening centraal
Van enige refl ectie op zijn eigen ervaringen als slachtoffer van
antisemitisme is in deze vroege publicaties van Mendelsohn nog
geen sprake. De trauma’s van de jodenvervolging zouden zich
pas in het midden van de jaren zestig manifesteren in publicaties
over de slachtoffers van de holocaust. Gelijktijdig onderging zijn
opvatting over het werkterrein van de victimologie een drastische
bijstelling en uitbreiding. De eigen schuld van het slachtoffer
verdwijnt als thema naar de achtergrond, overigens zonder ooit
geheel te verdwijnen. De nadruk komt te liggen op het belang van
een adequate hulpverlening aan slachtoffers van alle vormen van
slachtofferschap, dat wil zeggen van misdrijven, oorlogsmisdrij-
ven, ongelukken en natuurrampen. Mendelsohn houdt vast aan
zijn humane, psychiatrische oriëntatie maar deze wordt niet meer
aangewend ter verontschuldiging van de dader en blaming van
het misdaadslachtoffer. Mendelsohn dient naar het ons voorkomt
allereerst, naast Von Hentig, te worden erkend als medegrondlegger
van de strafrechtelijke of interactionistische victimologie. Op grond
van zijn latere artikelen zou hij tevens moeten worden aangemerkt
als de grondlegger van de brede of algemene victimologie, gericht
op hulpverlening van slachtoffers.
Eén van de internationale pioniers op het terrein van de victimologie
was ook de Nederlandse criminoloog Willem Nagel. In zijn proefschrift
over de criminaliteit in Oss wordt reeds enige aandacht aan de slacht-
offers van misdrijven besteed als wel in Nederlandstalige artikelen in
de jaren vijftig van de vorige eeuw. Nagel was een belangrijke fi guur
in het Nederlandse verzet tegen de Duitse bezetters en hij kreeg na de
oorlog onder het pseudoniem J.B. Charles landelijke bekendheid als
kriticaster van de in zijn ogen al te gretige rehabilitatie van voorma-
lige nazi’s en meelopers tegen de achtergrond van de Koude Oorlog.
Evenals Mendelsohn verlegde hij in zijn latere artikelen de aandacht
meer en meer naar slachtoffers van dictaturen en machtsmisbruik.
Anders dan Mendelsohn bleef Nagel echter gereserveerd staan
JV3_2007_005.indd Sec9:12JV3_2007_005.indd Sec9:12 3-5-2007 10:48:303-5-2007 10:48:30
13Victimologie; voorgeschiedenis en stand van zaken
tegenover de hulpverleningsvictimologie die hij aanduidde als ‘een
vriendelijk zijspoor’. Nagel was meer geïnteresseerd in de behoefte aan
vergelding en eventueel verzoening van slachtoffers. Het geëigende
forum voor het slachtoffer is in Nagels ogen de rechtzaal. In dit opzicht
is zijn victimologie meer verwant aan het klassieke boek van Stephan
Schaefer over The victim and his criminal uit 1965. Ook Schaefer was
overigens een in de jaren dertig uit Duitsland naar de Verenigde Staten
gevluchte criminoloog.
De hier besproken grondleggers van de victimologie, Von Hentig,
Mendelsohn, Nagel en Schaefer, zijn allen gevormd door de Tweede
Wereldoorlog. Duidelijk is dat de opkomst van de discipline voort-
vloeit uit de naoorlogse preoccupatie met vragen over goed en fout,
vergelding en verzoening. Deze vragen zijn vervolgens toegepast op
het terrein van de gewone criminaliteit. De vroegste victimologie
kan worden omschreven als een poging om misdrijven te analyse-
ren en normatief te duiden als intermenselijke confl icten, met alle
ambivalenties van dien. Met enige vertraging heeft de victimologie
zich vervolgens ook gericht op de traumatische gevolgen van de
holocaust voor de overlevenden en de noodzaak van wetenschappe-
lijk onderbouwde hulpverlening. De victimologie is een vrucht van
de intellectuele verwerking van de verschrikkingen van de Tweede
Wereldoorlog. Het zal dan ook geen toeval zijn dat de belangstelling
voor victimologie vaak bijzonder groot is onder studenten in landen
die in post-confl ictsituaties verkeren zoals thans Bosnië, Kroatië en
Servië.
Victimologie als wetenschappelijke discipline
Waren de eerste victimologische publicaties sterk theoretisch of
zelfs beschouwend van aard, in het laatste kwart van de vorige
eeuw heeft de systematische wetenschappelijke studie van slacht-
offerschap een hoge vlucht genomen. De victimologie is in hoog
tempo empirisch geworden. Duizenden publicaties op dit gebied
hebben het licht gezien, over de hele wereld werden leerstoelen
en vakgroepen in het leven geroepen, en allerlei beroepsorgani-
saties van victimologen werden opgericht. Dit leidde vervolgens
tot gespecialiseerde tijdschriften (internationaal en regionaal) en
een actief wetenschappelijk forum, zich manifesterend in grote
reeksen symposia, congressen en allerhande andere podia. Tegen
JV3_2007_005.indd Sec9:13JV3_2007_005.indd Sec9:13 3-5-2007 10:48:303-5-2007 10:48:30
14 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
deze achtergrond is het opvallend dat in de afgelopen decennia met
grote frequentie de vraag is opgeworpen naar het eigen weten-
schappelijk statuut van de victimologie. Waarom is dit eigenlijk het
geval? Waarop berust de onzekerheid over het bestaansrecht van de
victimologie als een eigenstandige nieuwe tak van wetenschap?
In de eerste plaats lijdt de victimologie onder de omstandigheid dat
het intrinsiek een interdisciplinaire benadering van de bestudeerde
objecten kent. De resultaten daarvan zijn veelal met argwaan
bekeken door vertegenwoordigers van de diverse monodisciplines
(vergelijk De Been, 2005, 27ff). Het amalgaam van vakgebonden
taalgebruik en van verschillende en steeds wisselende methoden
valt buiten traditionele beoordelingsmaatstaven en wordt dan niet
zelden vanuit een meer vertrouwd referentiekader bekritiseerd.
Het wetenschappelijke forum is in dit opzicht verwonderlijk
conservatief, terwijl je zou verwachten dat het is gericht op
innovatie en dus welwillend is jegens nieuwe benaderingen en
denkwijzen. Dit verschijnsel wordt nog versterkt door het gegeven
dat binnen de gevestigde wetenschappelijke monodisciplines
een tendens zichtbaar is in de richting van steeds verdergaande
(over)specialisatie. In de sociologie en de psychologie bijvoorbeeld
worden de probleemstellingen die op een academisch zuivere
wijze (kunnen) worden onderzocht, almaar kleiner. Teneinde de
methodologische zuiverheid te bevorderen wordt menselijk gedrag
bijvoorbeeld ontleed in – en dan voor experimenten gereduceerd tot
– enkelvoudige discriminerende factoren, die in een quasi-laborato-
riumsituatie kunnen worden onderzocht. Dat kan de methodische
zuiverheid zeker bevorderen, maar het is de vraag of een dergelijke
academische habitus nog wel ruimte biedt voor de erkenning dat
ook ‘echte’ problemen van ‘gewone’ mensen zich moeten lenen voor
betekenisvol wetenschappelijk onderzoek. Waarschijnlijk is juist
voor die vraagstukken een multidisciplinaire aanpak onontbeerlijk,
wat ingaat tegen de dominante stroom van diepteonderzoek naar
als ‘fundamenteel’ gedefi nieerde miniatuurvraagstukken (vergelijk
De Boer e.a., 2006).
Een voorbeeld. In het onderzoeksprogramma van Intervict is een
project opgenomen over de gevolgen van slachtofferschap (door
strafbare feiten) voor het verloop van de arbeidsloopbaan van
betrokkenen. Het is evident dat kennis over dit soort economische
consequenties van delicten van het grootste belang is voor de
samenleving en voor het overheidsbeleid ten aanzien van slachtof-
JV3_2007_005.indd Sec9:14JV3_2007_005.indd Sec9:14 3-5-2007 10:48:303-5-2007 10:48:30
15Victimologie; voorgeschiedenis en stand van zaken
fers. Niettemin moet ook worden vastgesteld dat die kernvraag heel
moeilijk te onderzoeken valt. Verschillende typen databestanden
moeten beschikbaar zijn en aan elkaar worden gekoppeld, en
inzichten uit diverse disciplines moeten worden samengebracht om
tot enigszins generaliseerbare bevindingen te kunnen komen. De
marge van onzekerheid in de te bereiken uitkomsten kan gemak-
kelijk groter zijn dan in een meer traditionele onderzoeksomgeving
wordt nagestreefd. Dat kan dan tot gevolg hebben dat een dergelijk
project door de bestaande monodisciplines van de hand wordt
gewezen als te breed van opzet of te gecompliceerd om op een
wetenschappelijk verantwoorde wijze te worden aangevat.
Scepsis over de wetenschappelijke status van de victimologie komt
niet alleen van buitenaf. Op elk groot symposium van de World
Society of Victimology bijvoorbeeld worden vele voordrachten
gehouden over sluitende defi nities van het begrip ‘slachtoffer’ en
over de typen slachtoffers die al dan niet zouden moeten worden
betrokken in het onderzoek.
In dit verband kan inspiratie worden geput uit het werk van de
wetenschapsfi losoof Karl Popper: ‘The development of thought
since Aristotle could be summed up by saying that every disci-
pline, as long as it used the Aristotelian method of defi nition, has
remained arrested in a state of empty verbiage and barren scholas-
ticism, and that the degree to which the various sciences have been
able to make any progress depended on the degree to which they
have been able to get rid of this essentialist method. (This is why
so much of our “social science” still belongs to the Middle Ages.) ...
The attempt to solve a factual problem by reference to defi nitions
usually means the substitution of a merely verbal problem for the
factual one’ (Popper, 1966).
Volgens Popper kan vooruitgang in onderzoek nooit worden bereikt
door te starten met defi nities. In plaats daarvan moeten we begin-
nen met problemen. Als een reëel probleem in kaart is gebracht, is er
vervolgens behoefte aan een theorie om het probleem te benaderen
of op te lossen. Vervolgens zal blijken dat de theorie niet alle aspec-
ten van het probleem omvat, waardoor we op zoek moeten naar een
betere theorie. Inmiddels zal dan het oorspronkelijke probleem zijn
veranderd, alleen al door de enkele poging het theoretisch in de
vingers te krijgen. Volgens Popper kan vooruitgang in de weten-
schap het beste worden gemeten in termen van de afstand tussen de
oorspronkelijke probleemstelling en de situatie na de eerste ronde
JV3_2007_005.indd Sec9:15JV3_2007_005.indd Sec9:15 3-5-2007 10:48:303-5-2007 10:48:30
16 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
van pogingen om een antwoord te vinden met behulp van theorie-
gebonden empirische testen.
Victimologie als idee en als onderzoeksdomein heeft in de loop der
jaren inmiddels overbekende onderzoeksvragen opgeleverd als:
welke vormen van slachtofferschap door criminaliteit doen zich
voor? Hoe vaak? Tegen wie worden de delicten gepleegd? Welke rol
spelen slachtoffers zelf hierbij? Welke negatieve gevolgen hebben
misdrijven voor de getroffenen? Hoe kan de verwerking van een
strafbaar feit worden bevorderd en langs welke wegen kan het daar-
uit voortvloeiende leed worden beperkt? Wat is het beste antwoord
op slachtofferschap? Welke personen, instanties en autoriteiten
hebben in dit verband een verantwoordelijkheid? Wat zijn eventuele
onbedoelde neveneffecten van interventies?
Aan de hand van enkele concrete voorbeelden, respectievelijk
ontleend aan de psychologische, criminologische, en juridische vic-
timologie zullen we nu dieper ingaan op de theorievorming binnen
de victimologie en de gehanteerde onderzoeksmethoden.
Naar een hulpverlening die echt helpt
In de jaren zestig zag de psychiatrie zich geconfronteerd met steeds
meer mensen die met ernstige psychische problemen kampten als
gevolg van pijnlijke ervaringen in het verleden. Later kwamen daar
de Vietnamveteranen bij en de slachtoffers van seksueel geweld.
Begrippen als psychotrauma en posttraumatische stress kwamen
op. Slachtoffers met chronische emotionele verwerkingsproblemen
(posttraumatische stressklachten) bleken het gebeurde kennelijk
noch op eigen kracht, noch met steun van hun sociale netwerk te
boven te komen. De hulpverlening wordt deels aangeboden door
professionals, deels door vrijwilligers (voor de Nederlandse sociale
kaart van de slachtofferhulp zie Maas-Waal, 2006). Aan de victimo-
logie de taak om de effectiviteit van de geboden hulp wetenschap-
pelijk te toetsen en voorstellen voor verbetering te doen.
De thans gangbare hulpverlening, inclusief die van Slachtofferhulp
Nederland, laat ten aanzien van slachtoffers met een objectief
identifi ceerbare hulpbehoefte vooral op twee punten nog veel te
wensen over. Ten eerste wordt het overgrote deel van die slachtoffers
niet actief benaderd en weet ook zelf de weg naar de hulpverlening
niet te vinden. Een oplossing zou zijn de invoering van een stelsel
JV3_2007_005.indd Sec9:16JV3_2007_005.indd Sec9:16 3-5-2007 10:48:303-5-2007 10:48:30
17Victimologie; voorgeschiedenis en stand van zaken
van screening waarbij vooral slachtoffers met een verhoogd risico
op chronische klachten actief worden benaderd. Risicotaxatie
kan, ook door leken zoals politiemensen die aangiftes opnemen,
snel en in een vroegtijdig stadium worden uitgevoerd met behulp
van empirisch gevalideerde instrumenten, zoals de Scanner en de
Trauma Screening Questionnaire (TSQ; Winkel, Spapens e.a., 2006).
Bovendien zijn ook nog diverse initieel gevalideerde instrumenten
beschikbaar voor specifi eke categorieën slachtoffers met hoog risico
op blijvende klachten, bijvoorbeeld de Brief Spousal Assault Form
for the Evaluation of Risk (BSafer). Daarmee kan ook het risico op
herhaald slachtofferschap vroegtijdig in beeld worden gebracht.
Verdere verfi jning van deze instrumenten is een uitdaging, maar
vooralsnog is men niet algemeen overtuigd dat zulke instrumenten
op grote schaal zouden moeten worden ingevoerd.
Het tweede kernprobleem is dat slachtoffers met een hoog risico op
blijvende klachten geen passend en bewezen effectief hulpaanbod
krijgen. Toch zijn in de afgelopen decennia tientallen experimentele
studies uitgevoerd op basis waarvan een geloofwaardig antwoord
kan worden gegeven op de vraag welke hulp werkt, welke niet, en
welke zelfs averechts werkt.4
De bottomline van dergelijke studies is dat cognitieve gedragsthe-
rapie werkt. Achter dit wat abstracte etiket gaan diverse uitgebreid
geprotocolleerde psychologische behandelingen schuil, waaronder
Langdurige Blootstelling (Prolonged Exposure, ontwikkeld door
Edna Foa), Eye Movement Desensitization and Reprocessing
(EMDR; ontwikkeld door Francine Shapiro), en cognitieve verwer-
kingstherapie van Anke Ehlers en Pat Resick. Vooral langdurige her-
haalde blootstelling (‘prolonged exposure’) aan de traumatiserende
gebeurtenis blijkt klachten bij slachtoffers te verminderen door een
overigens nog nauwelijks begrepen gewennings- of uitdovings-
mechanisme. Let wel: een dergelijk effect wordt zichtbaar nadat
slachtoffers aan zo’n tien of meer sessies hebben deelgenomen.
Veelbelovend lijkt ook de techniek van EMDR waarbij het slachtoffer
4 Een systematisch overzicht van dergelijke studies wordt geboden in de 22e Praktijk Richtlijn van het Britse National Institute for Clinical Excellence (NICE), gepubliceerd door de Royal College of Psychiatrists en de British Psychological Society (BPS). Het rapport is vrij beschikbaar via het Internet (www.nice.org.uk). Post traumatic stress disorder; The management of PTSS in adults and children in primary and secondary care (2005). London: Gaskell and the BPS.
JV3_2007_005.indd Sec9:17JV3_2007_005.indd Sec9:17 3-5-2007 10:48:303-5-2007 10:48:30
18 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
leert zich te ontspannen bij de herinnering van het gebeuren.
Voorts is er substantiële evidentie voor de stelling dat eenmalige
debriefi ng van slachtoffer na het gebeuren niet werkt (Van Emmerik
e.a., 2002). Daarnaast is er op zijn minst initiële evidentie voor de
notie dat sommige vormen van hulpverlening zelfs averechts, dat
wil zeggen klachtversterkend werken. Dat geldt onder meer voor
emotionele debriefi ng, vooral ten aanzien van slachtoffers met
hyperreactieve klachten (Sijbrandij e.a., 2006) en binnen het kader
van lotgenoten-contactgroepen, vooral ten aanzien van slachtoffers
met een pessimistische levensoriëntatie en een sterke sociale verge-
lijkingsoriëntatie (Winkel, 2006). Averechts kunnen ook uitwerken
dader-slachtofferbemiddeling, vooral bij slachtoffers die het verbale
en nonverbale gedrag van de dader weinig geloofwaardig achten
(Winkel, Schweizer e.a., 2007).
Dader-slachtofferbemiddeling
Dader-slachtofferbemiddeling, of restorative justice, staat de laatste
jaren in het middelpunt van de belangstelling. Recentelijk is een
serie ‘herstelrechtelijke’ studies uitgevoerd door een groep experi-
menteel criminologen (Angel, 2005; Strang, 2002; Sherman, Strang
e.a., 2005; Sherman en Strang, 2007). Deze onderzoeken wijzen uit
dat slachtoffers die aan een herstelrechtelijke bemiddeling heb-
ben deelgenomen, tevredener zijn en minder klachten hebben dan
slachtoffers wier zaak op de traditionele strafrechtelijke manier is
afgedaan. Dit resultaat laat echter nog vele vragen open. Immers,
het feit dat conventionele afdoening bij slachtoffers secundaire vic-
timisatie tot gevolg kan hebben is algemeen bekend en vormde juist
mede een belangrijke reden tot het initiëren van herstelgerichte pro-
cedures. Uit onderzoek van Orth en Maercker (2004) blijkt bijvoor-
beeld dat onvrede met een vonnis het herstel van slachtoffers met
posttraumatische klachten vertraagt. Een alternatieve verklaring
voor de door de Sherman/Strang-groep gerapporteerde bevindin-
gen (klachtreductie en minder woede bij slachtoffers die aan her-
stelbemiddeling deelnamen) kan derhalve zijn dat de controlegroep
verslechtert. Voorts kan niet worden uitgesloten dat de gunstiger
uitkomsten binnen de experimentele groep het gevolg zijn van een
zelfselectiebias: slachtoffers kunnen immers niet tot deelname aan
een ontmoeting worden gedwongen. Uit ander onderzoek (Winkel,
2004) blijkt dat slechts een kleine groep slachtoffers bereid is om aan
JV3_2007_005.indd Sec9:18JV3_2007_005.indd Sec9:18 3-5-2007 10:48:313-5-2007 10:48:31
19Victimologie; voorgeschiedenis en stand van zaken
herstelbemiddeling deel te nemen, vooral uit ‘prosociale’ motieven.
Men wil bijvoorbeeld een bijdrage leveren uit sociale motieven. De
alternatieve hypothese dat deze slachtoffers ook al vóór het bemid-
delingsgesprek minder kwaad en meer vergevingsgezind tegenover
de dader waren kan niet worden uitgesloten.5 Uit de dissertatie
van Angel (2006) blijkt dat er noch binnen de controlegroep, noch
binnen de experimentele groep sprake was van posttraumatische
klachten. Verreweg de meeste slachtoffers in de studie hadden in het
geheel geen last van een verwerkingsprobleem. Kortom: victimolo-
gisch bezien weten we empirisch nog steeds niets defi nitiefs over de
helende werking van slachtoffer-dadergesprekken.
Het slachtoffer in beeld
Criminaliteit was vroeger datgene waarmee de politie of de
rechtbanken zich bezighielden en werd gemeten door aantallen
processen-verbaal of veroordelingen te tellen. De politisering van
het criminaliteitsprobleem in de jaren zeventig van de vorige eeuw
in de Verenigde Staten en West-Europa heeft hierin verandering
gebracht. De staat werd gedwongen om naar de direct betrokken
burgers, dat wil zeggen de slachtoffers te luisteren. Dit kwam aller-
eerst tot uitdrukking in de ontwikkeling van de slachtofferenquêtes
als alternatieve kennisbron voor criminaliteit. Slachtofferenquêtes
worden uitgevoerd op landelijk en plaatselijk niveau (Goodey, 2005;
Walklate, 2007). Er is ook een internationale slachtofferenquête die
inmiddels sinds 1988 in vijf golven is uitgevoerd in tachtig of meer
landen (Van Dijk, Manchin e.a., 2007). De resultaten hebben in
veel landen waaronder Engeland, Schotland, Ierland, Australië en
Nieuw-Zeeland en Nederland geleid tot discussies over (de aanpak
van) criminaliteit en over het nationale beleid in internationaal
perspectief. Ook beleeft het analyseren van macro-oorzaken van
criminaliteit – in de negentiende eeuw een bloeiend onderzoeks-
gebied – een renaissance op basis van de uitkomsten van deze
enquêtes (Van Wilsem, 2004; Van Dijk, 2007). De slachtofferenquêtes
5 In het door Strang (2002) uitgevoerde onderzoek blijkt weliswaar dat respondenten in de experimentele groep aangaven dat hun woedegevoelens en dergelijke waren afge-nomen na de conferentie maar dit resultaat kan het gevolg zijn van een vertekenende herinnering achteraf. Ook Strang heeft geen echte voormeting verricht.
JV3_2007_005.indd Sec9:19JV3_2007_005.indd Sec9:19 3-5-2007 10:48:313-5-2007 10:48:31
20 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
zijn uit het hedendaagse discours over criminaliteit in de Westerse
wereld niet meer weg te denken. Het criminaliteitsprobleem is goed-
deels een slachtofferprobleem geworden. In het verlengde van de
slachtofferenquêtes liggen tevens onderzoeken naar de ervaringen
en opinies van slachtoffers met betrekking tot politie en justitie en
naar onveiligheidsgevoelens (Wittebrood, 2006). De methodologie
van slachtofferenquêtes is inmiddels bijna een zelfstandig kennisge-
bied geworden (Hough en Maxfi eld, 2007).
De slachtofferenquêtes hebben tevens kennis opgeleverd over de
risicokenmerken van slachtofferschap: niet kwetsbare oude dames,
maar jeugdige, welvarende en veel in het uitgaanscircuit verke-
rende jongemannen lopen de grootste risico’s, vooral indien ze ook
zelf delicten plegen (Wittebrood, 2006). Van grote theoretische en
praktische betekenis is ook de ontdekking van herhaald slachtoffer-
schap. Mensen die slachtoffer zijn geweest van een misdrijf lopen
een verhoogd risico om kort daarop wederom slachtoffer te worden.
Dit is deels een gevolg van hun risicovolle levensstijl. Maar het kan
ook worden veroorzaakt door het besluit van de dader om het voor
een tweede keer te proberen bij een slachtoffer dat de eerste keer
een goede buit opleverde of dat zich niet sterk verweerde. Een kwart
of meer van de slachtoffers van ernstige delicten is recidivist. De
implicaties van deze treurige statistiek voor de hulpverlening en
rechtspraak zijn nog zeer onvoldoende doordacht (Van Dijk, 2000;
Groenhuijsen, 2004).
Victimisering
Meer recent is de hier aangestipte victimisering van het discours
over misdaad en straf zelf onderwerp van theoretische refl ectie
geworden (Boutelier, 2000). Nogal wat commentatoren zijn van
mening dat de aandacht voor het slachtoffer inmiddels te ver is
doorgeslagen (Buruma, 1994). Maar anderen vrezen juist dat de
victimologische hervormingsbeweging op een glazen plafond van
diep in de westerse cultuur verankerde vooroordelen is gestoten.
Het slachtofferbeeld zou in de westerse wereld bewust of onbewust
in verband worden gebracht met de duldzaam lijdende Christus-
fi guur (Van Dijk, 2006).
Deze associatie zou westerse deskundigen ervan weerhouden te
pleiten voor meer rechten in de strafrechtelijke procedure. Aan
het slachtoffer wordt dan, zoals in Nederland, een geclausuleerd
JV3_2007_005.indd Sec9:20JV3_2007_005.indd Sec9:20 3-5-2007 10:48:313-5-2007 10:48:31
21Victimologie; voorgeschiedenis en stand van zaken
spreekrecht gegeven. Over de straf mag het slachtoffer zich beslist
niet uitlaten (waarom eigenlijk niet? Slaan dan bij de rechter de
stoppen door?). Als nieuwe probleemstelling in de criminologische
victimologie dient zich aan hoe en waarom individuen tot slachtof-
fer worden gelabeld en wat de positieve en negatieve consequenties
hiervan zijn voor henzelf en hun omgeving (Rock, 2002; Walklate,
2007). De labelling tot slachtoffer kan voor iedereen problematische
gevolgen hebben.
Vigerende westerse slachtofferbeelden sluiten bovendien wellicht niet
aan bij het victimologische zelfbeeld van leden van etnische minder-
heden (Spalek, 2006). De westerse victimologie zou bijvoorbeeld te
weinig aandacht hebben voor de spirituele dimensie van slachtof-
ferschap, wat de geringe participatie van etnische minderheden in
slachtoffervoorzieningen zou kunnen verklaren. Communicatiestoor-
nissen liggen wellicht ook ten grondslag aan de geringe successen van
de opvang van slachtoffers van vrouwenhandel. Sommige vrouwen
worden wellicht aangemerkt als slachtoffers van vrouwenhandel en
geforceerde prostitutie, terwijl zij zichzelf meer zien als migrerende
sekswerkers die zijn uitgebuit door hun werkgever.
Zowel Spalek als Goodey wijst er verder op dat slachtofferschap van
internationale misdrijven zoals genocide of milieuvervuiling meer
aandacht vereist met het oog op vormen van collectief slachtof-
ferschap en de vergoeding van massaschades (Goodey, 2005). Dit
vereist nieuwe onderzoeksmethoden zoals de ontwikkelingen van
sociale indicatoren van collectieve misdaadschades.
Gefundeerde rechten van slachtoffers
Een typisch juridisch-victimologische vraagstelling is de kwestie
over welke rechten slachtoffers van misdrijven zouden moeten
beschikken in het strafprocesrecht. Dit is onmiskenbaar een norma-
tieve vraag, die een onderzoeksmethode in de hand werkt waarbij
verschillende – en onderling vaak onverenigbare – belangen worden
geïdentifi ceerd en afgewogen. Dit proces van wegen van strijdige
belangen krijgt een academische dimensie vanaf het moment dat
het wordt geleid of gestuurd door een onderliggende theorie. De
term ‘theorie’ heeft dan deze betekenis: een coherente en com-
plete visie op de vereisten van een vigerende rechtsorde en op de
mogelijkheden en beperkingen van de fl exibiliteit die dat systeem
JV3_2007_005.indd Sec9:21JV3_2007_005.indd Sec9:21 3-5-2007 10:48:313-5-2007 10:48:31
22 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
toestaat (Groenhuijsen, 2005). Het type kennis dat langs deze weg
wordt bereikt kan niet worden gekwalifi ceerd als waar of onwaar,
maar als ‘geldig’ of ‘niet overtuigend’. Binnen de victimologie wordt
dit typisch juridische afwegingsproces aangevuld en ondersteund
door een empirische dimensie. Als we bijvoorbeeld kijken naar de
vraag naar de wenselijkheid van een mondeling spreekrecht voor
slachtoffers ter terechtzitting, zal de jurist vooral de voor- en nade-
len daarvan bedenken vanuit een door het rechtssysteem gedicteerd
perspectief. De victimoloog doet vervolgens onderzoek naar de
empirische realiteit van de in het vooruitzicht gestelde voor- en
nadelen en naar de condities waaronder voordelen kunnen worden
vergroot of nadelen beperkt.
We bespreken nu een aantal voorbeelden van een duidelijke wis-
selwerking tussen de empirische bevindingen van de victimologie
enerzijds en de hervorming van het strafprocesrecht anderzijds (zie
uitvoeriger Groenhuijsen, 1998).
Victimologie en strafprocesrecht
Al heel lang is bekend dat de gevolgen van misdrijven voor slachtof-
fers veelal ingrijpender zijn dan tevoren was verwacht (zo reeds
Smale, 1980). Aangetoond is dat de essentie van slachtofferschap
dan vooral moet worden gezocht in een geschokt vertrouwen in
de omgeving. Het slachtoffer verliest vaak zijn oude geloof in een
rechtvaardige wereld.
In het slachtofferbeleid van de afgelopen twintig jaar is op verschil-
lende manieren met dit inzicht rekening gehouden. Ten eerste
heeft justitie vanaf de invoering van de richtlijnen-Vaillant in 1987
systematisch geprobeerd de strafrechtelijke procedure zó in te rich-
ten dat het vertrouwen van het slachtoffer in de samenleving zoveel
mogelijk wordt hersteld. Politie en justitie moeten zich solidair
tonen met het slachtoffer door hem met begrip en respect te bejege-
nen. Men dient zich bewust te zijn van het gevaar van ‘blaming the
victim’ en dit dus actief te vermijden (zie Van Dijk 1990).
Ook het fenomeen van de secundaire vicitimisatie heeft geleid tot
aanpassingen binnen het systeem. Daarmee wordt bedoeld dat het
slachtoffer door handelingen van personen of instituties binnen de
justitiële keten het gevoel krijgen dat ze voor een tweede keer tot
slachtoffer worden gemaakt. Deze nieuwe schade wordt vaak aan-
JV3_2007_005.indd Sec9:22JV3_2007_005.indd Sec9:22 3-5-2007 10:48:313-5-2007 10:48:31
23Victimologie; voorgeschiedenis en stand van zaken
gericht door personen die handelen met de beste bedoelingen. Om
die reden worden sinds eind jaren tachtig bij de politie en het OM
trainingen gegeven in het omgaan met slachtoffers. De rechterlijke
macht heeft zich echter consequent verzet tegen iedere vorming van
verplichte bijscholing op dit punt.
Naast het gebrek aan kennis was er evenwel lange tijd een meer
structurele oorzaak van secundaire victimisatie in het Nederlandse
strafproces. Het slachtoffer speelde een rol als aangever, als getuige,
eventueel als beledigde partij, maar er waren geen voorzieningen
die hem in staat stelden om ‘erkenning’ te krijgen als slachtoffer.
Als een slachtoffer zich buitengesloten voelt heeft dit negatieve
gevolgen, zo wijst onderzoek uit. Dit geldt des te sterker voor de
Nederlandse situatie, omdat in ons stelsel zo weinig getuigen ter
terechtzitting worden gehoord. Het kwam daarom vroeger vaak
voor dat het slachtoffer uit de krant moest vernemen dat ‘zijn’ dader
was aangehouden of veroordeeld.
Het is evident dat ook op dit punt de afgelopen decennia grote
stappen vooruit zijn gezet. Eerst de slachtoffercirculaires van eind
jaren tachtig en daarna de wet-Terwee (1993/1995) hebben belang-
rijke verbeteringen gebracht. Met de invoering van het mondeling
spreekrecht per 1 januari 2005 en vooral door het thans aanhangige
wetsontwerp 30143 zullen de meest voorkomende oorzaken van
secundaire victimisatie effectief kunnen worden tegengegaan.6 Ook
op het terrein van schadeloosstelling van slachtoffers is er empirisch
victimologisch onderzoek verricht dat de Nederlandse praktijk heeft
beïnvloed (Van Dijk en Groenhuijsen, 1993).
Victimologie zelfstandige discipline
Gezien de graad van theoretische en methodologische coherentie
waarmee de zojuist weergegeven problemen zijn onderzocht kun-
nen we spreken van een voldoende zelfstandig wetenschappelijk
statuut van de victimologie. Dit wordt onder andere gestaafd door
de inhoud van de reeks handboeken die gedurende de afgelopen
6 Het is interessant om te vermelden dat de considerans van het Kaderbesluit slachtof-ferzorg voor het eerst in een offi cieel wetgevingsdocument het reële gevaar van secun-daire victimisatie articuleert: ‘Victims’ needs should be considered and addressed in a comprehensive, coordinated manner, avoiding partial or inconsistent solutions which may give rise to secondary victimisation’.
JV3_2007_005.indd Sec9:23JV3_2007_005.indd Sec9:23 3-5-2007 10:48:313-5-2007 10:48:31
24 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
jaren is verschenen in de belangrijkste wereldtalen (Wemmers;
Goodey, 2005; Spalek, 2006; McMillan; Manzanera; Morosawa;
Schneider, Walklate, 2007). Wetenschapsfi losofen zijn het erover
eens dat het aantal handboeken een belangrijke indicator is van de
maturiteit van een academische discipline.
We moeten dan nog steeds antwoord geven op de vraag of het
object van de victimologie aan helderheid inboet als gevolg van het
voortdurende debat over het al dan niet includeren van bepaalde
groepen slachtoffers in de marge van het vakgebied. In een recente
publicatie in de International review of victimology is bijvoorbeeld
opnieuw betoogd dat er geen fundamentele bezwaren tegen bestaan
om ook andere vormen van lijden erbij te betrekken, ongeacht de
oorzaak daarvan (Garkawe, 2004). Voor dat standpunt is in abstrac-
tie best iets te zeggen. Maar wij moeten herhalen: wetenschap is
probleemgestuurd.
Een voorbeeld. Zou victimologie ook moeten gaan over slachtoffers
van extreme armoede – gelet op de omstandigheid dat armoede
onmiskenbaar de grootste moordenaar is die er bestaat? De vraag
waar het dan om gaat is of de armoedekwestie vruchtbaar kan
worden benaderd door middel van slachtoffer-surveys, en door con-
cepten en theorieën te gebruiken als slachtofferprecipitatie, PTSS,
herhaald slachtofferschap of herstelrecht? Stel dat het antwoord
bevestigend is, dan zou de bestaande victimologische theorie-
vorming wellicht kunnen worden aangepast en het bereik van de
victimologie kunnen worden verbreed. Maar als het antwoord op
die vraag ontkennend is – zoals wij menen – dan moet de conclusie
luiden dat deze nieuwe probleemvelden buiten het werkterrein van
de discipline liggen. Het kan immers niet zomaar worden veron-
dersteld dat slachtoffers van allerlei ander onheil dezelfde noden of
belangen hebben als slachtoffers van misdrijven. Wellicht hebben
de verschillende categorieën méér gemeenschappelijk dan we
instinctief denken, zoals wel is betoogd in oudere literatuur over een
algemene theorie over slachtofferschap (Young, 1986). Maar dit kan
niet worden beslist op basis van meta-theoretische refl ectie. Alleen
empirisch bewijs kan uitsluitsel geven over de vraag welke delen van
bestaande theorievorming relevant zijn voor welke categorieën van
slachtoffers.
JV3_2007_005.indd Sec9:24JV3_2007_005.indd Sec9:24 3-5-2007 10:48:313-5-2007 10:48:31
25Victimologie; voorgeschiedenis en stand van zaken
Tot slot: trends en aanbevelingen
Als een belangrijke trend in de victimologie zien we dat de algemene
slachtofferenquêtes van weleer in toenemende mate worden vervan-
gen door gespecialiseerde surveys naar slachtofferschap van vrou-
wen, ondernemers, kinderen, vluchtelingen, burgers in oorlogssitu-
aties en zo meer. Methoden van onderzoek moeten aan de nieuwe
vraagstellingen worden aangepast. Er treedt met andere woorden
differentiatie op binnen de victimologische benadering, ook met
betrekking tot de hulpbehoefte van slachtoffers. Tot op heden zijn
te veel problemen bestudeerd en te veel theorieën ontwikkeld over
slachtoffers van misdrijven in het algemeen.
In de tweede plaats menen wij dat de economische aspecten van
slachtofferschap tot nu toe onvoldoende zijn onderzocht. Er bestaan
data over de kosten die door misdaad worden veroorzaakt voor
individuen en maatschappij maar het zijn slechts ruwe schat-
tingen. Het zou bijvoorbeeld nuttig zijn meer kennis te verkrijgen
over de kosten-batenratio van de hulpverlening aan slachtoffers
van misdrijven, bijvoorbeeld in termen van snellere herintreding
in het arbeidsproces of invloed op de professionele loopbaan op
langere termijn. Voorts zouden betere schattingen moeten worden
gemaakt naar de impact van criminaliteit op samenlevingen, ook in
ontwikkelingslanden.
Zoals gezegd, de victimologie is mede voortgekomen uit refl ectie
op de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Victimologie
is tot op de dag van vandaag een bij uitstek actiegerichte discipline.
Volgens sommigen vormt dit een belemmering. Donald Cressey
heeft in een vaak geciteerde aanklacht geschreven dat ‘Victimology
is characterized by a clash between two equally desirable orienta-
tions to human suffering: the humanistic and the scientifi c ... The
humanists’ work tends to be deprecated because it is considered
propagandistic rather than scientifi c, and the scientists’ work tend
to be deprecated because it is not suffi ciently oriented toward social
action. Each set of victimologists would probably be better off if it
divorced the other and formed alliances outside the shadow of the
victimology umbrella’ (Cressey, 1992).
Is dit waar? Geeft Cressey bruikbaar advies? Wij denken van niet.
Uiteraard moet er een helder conceptueel verschil worden gemaakt
tussen victimologie als academisch werkveld aan de ene kant en
belangenbehartiging van slachtoffers aan de andere kant. Maar
JV3_2007_005.indd Sec9:25JV3_2007_005.indd Sec9:25 3-5-2007 10:48:313-5-2007 10:48:31
26 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
waarom de zaak zo op de spits drijven? Waarom zouden wetenschap
en praktijkmensen elkaar niet – in hun verscheidenheid – kunnen
inspireren en verder kunnen helpen?
Zoals John Dussich eerder heeft geschreven: ‘Victimology is not an
exercise to amuse the curious, it is not an activity to enhance the
careers of scholars, and it is not a ritual to soothe the conscience of
politicians. In the fi nal analysis it is a sincere endeavour to improve
the human condition’ (Dussich, 2003; Garkawe, 2004). Het verbete-
ren van de situatie van mensen die zijn getroffen door misdrijven
kan nooit een substituut zijn voor strikte standaarden van weten-
schappelijk onderzoek; het is wel een bonus voor hen die in staat
zijn deze standaarden in acht te nemen.
Literatuur
Angel, C.M.Crime victims meet their
offenders; testing the impact of
restorative justice conferences
on victims’ post-traumatic stress
symptoms
Ann Arbor, MI, Proquest Infor-
mation and Learning company,
2006 (diss.)
Been, W. deRealism revisited
Tilburg UP, 2005
Boer, Y. de, A. de Gier e.a.Building bridges; researchers on
their experiences with interdisci-
plinary research in the Nether-
lands
RMNO/KNAW/NWO&COS, 2006
Cressey, D.Research implications of con-
fl icting conceptions of victimo-
logy
In: Fattah, E.A. (red.), Towards
a critical victimology, New York,
St. Martin’s Press, 1992, p. 57-73
Dussich, J. History, overview and analysis of
American victimology and victim
services education
Paper submitted at the 11th
International Symposium on
Victimology 13-18 July 2003, zie
www.victimology.co.za/papers.
htm
Dijk, J.J.M., M.S. GroenhuijsenSchadevergoedingsmaatregel
en voeging; de civielrechtelijke
invalshoek
Nederlands juristenblad, afl . 5,
1993, p. 163-167
Dijk, J.J.M. vanTelganger uit roeping; over de
verzetshouding van J.B Charles
Hollands maandblad, 1975/335,
p. 13-20
Dijk, J.J.M. vanEigen schuld, dikke bult? Over
de neiging het slachtoffer
verantwoordelijk te stellen voor
zijn/haar lot
JV3_2007_005.indd Sec9:26JV3_2007_005.indd Sec9:26 3-5-2007 10:48:313-5-2007 10:48:31
27Victimologie; voorgeschiedenis en stand van zaken
In: J. Soetenhorst-de Savornin
Lohman (red.), Slachtoffers van
misdrijven, Arnhem, 1990,
p. 11-24
Dijk, J.J.M. vanImplications of the international
crime victims survey for a victim
perspective
In: A. Crawford en J. Goodey
(red.), Integrating a victim per-
spective within criminal justice,
Aldershot, Ashgate, 2000
Dijk, J.J.M. vanThe mark of Abel; refl ections on
the social labelling of victims of
crime
Tilburg, University of Tilburg,
2006 (oratie), uitgebreide
Nederlandse versie verschijnt
in de zomer van 2007 bij Maklu
Uitgevers, Antwerpen
Dijk, J.J.M. vanWorld of crime; breaking the
silence on problems of crime,
justice and development across
the world
Thousand Oaks, SAGE Publica-
tions, CA, 2007 (te verschijnen)
Dijk, J.J.M., R. Manchin e.a.The burden of crime in the EU,
research report; a comparative
analysis of the EU international
crime survey
EU, ICS, 2005
Emmerik, A.A. van, J.H. Kamp-huis e.a. Singler session debriefi ng after psy-
chological trauma; a meta-analysis
Lancet, 360e jrg., 2002,
p. 766-771
Fattah, E.A. (red.)Towards a critical victimology
New York, St. Martin’s Press,
1992
Garkawe, S.Revisiting the scope of victimo-
logy; how broad a discipline
should it be?
International review of victimo-
logy, nr. 11, 2004, p. 275-294
Goodey, J. Victims and victimology
Harlow, Longman, 2005
Groenhuijsen, M. The development of victimo logy
and its impact on criminal jus-
tice policy in The
Netherlands
In: E. Fattah en T. Peters (red.),
Support for crime victims in a
comparative perspective; a col-
lection of essays dedicated to the
memory of prof. Frederic
McClintock, Leuven, 1998,
p. 37-54
Groenhuijsen, M.Herhaald slachtofferschap; een
victimologisch begrip met grote
crimineel-politieke betekenis
Delikt en delinkwent, 2004,
p. 111-117
Groenhuijsen, M.Het slachtoffer in het brandpunt
van dynamiek en stabiliteit van
het systeem van strafprocesrecht
In: A. Harteveld, D.H. de Jong
e.a. (red.), Systeem in ontwikke-
ling; liber amicorum G. Knigge,
Nijmegen, Wolf Legal Publis-
hers, 2005, p. 171-187
JV3_2007_005.indd Sec9:27JV3_2007_005.indd Sec9:27 3-5-2007 10:48:313-5-2007 10:48:31
28 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
Hentig, H. vonThe criminal and his victim
New Haven, Yale University
Press, 1948
Hoffman, H.What did Menselsohn really say?
In: S. Ben David en G. Kirchhoff,
International faces of victimo-
logy, Mönchengladbach, WVS
publishing, 1992
Hough, M., M. Maxfi eldSurveying crime in the 21th
century
Criminal Justice Press/ Willan,
2007
Mueller, G., F. Adler
Victimology; from Hans Ritter
Von Hentig to Irene Mellup
In: E. Vetere en P. David, Victims
of crime and abuse of power,
United Nations, 2005
Nagel, W.H.The notion of victimology in
criminology
Excerpta criminologica, 3e jrg.,
1962, p. 245-247
Orth, U., A. MaerckerDo trials of perpetrators retrau-
matize crime victims?
Journal of interpersonal
violence, 19e jrg., nr. 2, 2004,
p. 212-227
Popper, K.Conjectures and refutations
London, Routledge & Keegan
Paul, 1972 (4e druk)
Popper, K.The open society and its enemies
London, Routledge & Keegan
Paul, 1966 (5e druk)
Rock, P.On becoming a victim
In: C. Hoyle en R. Young (red.),
New visions of crime victims,
Oxford, Clarendon Press, 2002
Schaefer, S. The victim and his criminal
New York, Random House, 1965
Sherman, L.W., H. Strang e.aEffects of face to face restorative
justice on victims of crime in four
randomized, controlled trials
Journal of experimental crimi-
nology, 1e jrg., 2005, p. 367-395
Sherman, L.W., H. StrangRestorative justice; the evidence
London, Smith Institute, 2007
Smale, G.Slachtoffers van ernstige vermo-
gens- en geweldsmisdrijven, deel
II; de niet-materiële problemen
Groningen, Criminologisch
Instituut, 1980
Spalek, B.Crime victims; theory, policy and
practice
New York, Palgrave/Macmillan,
2005
Strang, H.Repair or revenge; victims and
restorative justice
Oxford, Clarendon, 2002
Sijbrandij, M., M. Olff e.a. Emotional or educational de-
briefi ng, a randomised controlled
trial
British journal of psychiatry,
189e jrg., 2006, p. 150-155
JV3_2007_005.indd Sec9:28JV3_2007_005.indd Sec9:28 3-5-2007 10:48:313-5-2007 10:48:31
29Victimologie; voorgeschiedenis en stand van zaken
Wilsem, J. vanCrime and context; the impact of
individual, neighborhood, city
and country characteristics on
victimization
Nijmegen, Radboud Universi-
teit, 2003 (diss.)
Walklate, S.Imaging the victim of crime
New York, Open University
Press, 2007
Winkel, F.W.Dader-slachtoffer confrontatie;
een analyse vanuit het perspectief
van de criminologische en victi-
mologische psychologie
In: H. Baartman en M. Bruning
(red.), Van je familie moet je het
hebben; nieuwe perspectieven in
de jeugdzorg en het jeugdstraf-
recht, Amsterdam, SWP, 2004,
p. 119-134
Winkel, F.W.Peer Support Groups; evaluating
the mere contact / mere sharing
model and some impairment
hypotheses
Victimology; international
perspectives, 2e jrg., nr. 1, 2006,
p. 101-114
Winkel, F.W., A.C. Spapens e.a.Tevredenheid van slachtoffers
met ‘rechtspleging’ en slachtof-
ferhulp; een victimologische en
rechtspsychologische secundaire
analyse
Nijmegen, Wolf, 2006
Winkel, F.W., S. Schweizer e.a.Victim-offender dialogue; an
analogue study examining the
impact of apology on anger
Tilburg, Intervict, 2007
Winnik, H.Z.Two unpublished letters of
S. Freud
Israel anals of pychiatry and
related disciplines, 12e jrg.,
nr. 1, 1974
Wittebrood, K.Slachtoffers van criminaliteit;
feiten en achtergronden
Den Haag, Sociaal Cultureeel
Planbureau, 2006
Young, M A.Stress, trauma and crisis; the
theoretical framework of victimi-
zation reconsidered
In: K. Miyazawa, M. Ohya,
Victimology in comparative
perspective, Tokyo, Seibundo
Publishing Co, 1986, p. 188-198
Zech, E., B. RimeIs talking about an emotional
experience helpful? Effects on
emotional recovery and perceived
benefi ts
Clinical psychology and
p ychotherapy, 12e jrg., 2005,
p. 270-287
JV3_2007_005.indd Sec9:29JV3_2007_005.indd Sec9:29 3-5-2007 10:48:313-5-2007 10:48:31
30
De spiraal van schaamte en geweld
M. Groen*
Dit artikel handelt over schaamte. Schaamte is een onderschat
gevoel dat samenhangt met gewelddadig gedrag in families. De
consequenties van dat gevoel kunnen een spiraal van gewelddadig
gedrag op gang brengen die de verhoudingen in die families uit
hun voegen trekt en gevangen houdt in een dynamiek van zichzelf
reproducerend geweld. Schaamte is misschien wel het meest sociale
gevoel van alle emoties, het functioneert als een signaal wanneer de
belangrijke bindingen bedreigd worden. Er zijn daders en slachtof-
fers van familiegeweld. Mannen zijn meestal de daders. Volgens
de statistieken wordt ongeveer 80% van het gewelddadige gedrag
door mannen gepleegd. Vrouwen zijn de slachtoffers. Uit onderzoek
blijkt dat een op de negen vrouwen hard wordt geslagen en een op
de vijf vrouwen wel eens een klap heeft gehad (Römkens, 1992). Het
Intomartonderzoek (1997) wijst uit dat ongeveer de helft van onze
bevolking wel eens vernederd en beschaamd wordt. Uit deze cijfers
volgt dat familiegeweld niet als een individuele ontsporing moet
worden beschouwd maar dat het een structureel verschijnsel is, dat
past in het sociaal psychologisch patroon van de moderne samenle-
vingsvormen. Ik zal me in deze bijdrage richten op de dynamiek van
emoties en gedragingen die door dit geweld wordt opgeroepen.
Psychologische visies op schaamte, woede en schuld
Psychoanalytische studies wijzen erop dat schaamte pijnlijk is omdat
iemands identiteit in het geding is. Dat is bij schuld niet het geval.
Daar gaat het oordeel over de daad zelf. Schuld is goed te maken of in
te lossen, bij schaamte is dat veel moeilijker. Daar is sprake van een
* Drs. Martine Groen is psycholoog/psychotherapeut en mediator. Samen met J. van Lawick schreef zij het boek Intieme oorlog.
JV3_2007_005.indd Sec9:30JV3_2007_005.indd Sec9:30 3-5-2007 10:48:313-5-2007 10:48:31
31De spiraal van schaamte en geweld
fundamenteel tekortschieten, en dat geeft een gevoel van falen, van
niet-toereikend zijn. Het niet voldoen aan een beeld dat je van jezelf
hebt of waarvan je denkt dat anderen het van je hebben, geeft een
gevoel van schaamte. Het zelfbeeld wordt geschonden. Bij schaamte
staat het zelf centraal dat veroordeeld wordt, bij schuld is het niet het
zelf maar een daad die negatief beoordeeld wordt.
Lewis (1971) brengt naar voren dat schaamte een overheersend
gevoel is. In de therapiesessies die Lewis heeft geanalyseerd, blijkt
schaamte meer dan andere gevoelens, zoals trots, liefde, woede,
verdriet of angst een bepalende rol te spelen. Een opmerkelijke
ontdekking in het werk van Lewis is dat schaamte die niet herkend
en erkend wordt en zich in het onbewuste afspeelt, vaak leidt
tot agressie en vervolgens tot schuldgevoel over die agressie. De
schaamte wordt ontkend en verdrongen om de pijn niet te hoeven
voelen en leidt tot een gevoel van vervreemding. De omgebogen
schaamte kan terugkomen in een obsessieve vorm, waarbij de met
schaamte beladen scènes zich steeds in het innerlijk herhalen. Dit
innerlijk repeteren van de scènes is een afweer tegen het pijnlijke
gevoel van vernedering of het gevoel niets waard te zijn. De persoon
kan hiervoor ook een beroep doen op andere mechanismen,
compensatiefantasieën, en zich bijvoorbeeld verlaten op imaginaire
projecten, zoals geld, roem en macht over anderen. In therapieën
met mannen die hun vrouwen regelmatig slaan, keert deze niet-
gevoelde schaamte vaak terug. De relatie tussen schaamte en woede
is bevestigd in een grootschalig onderzoek van Tangney en Dearing
(2002). Mensen die zich schamen hebben de neiging zich terug te
trekken en situaties te vermijden waarin ze opnieuw aan de dreiging
van schaamte worden blootgesteld. Vluchten helpt, maar niet voor
lang, want de schaamte blijft. Een andere vluchtstrategie is de nei-
ging om de schuld bij anderen neer te leggen en boos en vijandig op
hen te reageren. In intieme relaties zijn deze beide reactiepatronen
destructief. Beide bewegingen zijn ook componenten van de spiraal
van schaamte en geweld waarin relaties vastlopen.
Lansky gaat ervan uit dat de verbintenis van paren die schaamtege-
voelig zijn vaak desastreuze gevolgen kan hebben. In die verbintenis
brengen zij niet alleen hun kwetsbaarheid mee, maar ook het onver-
mogen om zich veilig te hechten. Daarbij zijn zij bang om negatief
beoordeeld te worden en missen zij het vermogen om empathisch te
reageren. Schaamtegebonden relaties worden gekarakteriseerd door
herhaling van afwijzing en openlijke vernedering. Het ontbreekt in
JV3_2007_005.indd Sec10:31JV3_2007_005.indd Sec10:31 3-5-2007 10:48:323-5-2007 10:48:32
32 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
die verbintenissen aan interacties waarin het zelfbeeld van zichzelf
en van de ander wordt bevestigd en de integriteit van de relatie in
stand kan blijven.
Mannen blijken gevoeliger te zijn voor schaamte als het om sociale
status gaat en vrouwen zijn gevoeliger als de relatie in het geding
is. Mannen vertonen eerder vlucht- of aanvallend gedrag als ze zich
vernederd voelen, vrouwen zijn meer geneigd de zaak te sussen
en ervoor te zorgen dat de band intact blijft. Bovendien hebben
vrouwen in het algemeen meer last van schaamtegevoelens dan
mannen. Uit de studies van Tangney en Dearing blijkt dat schaamte
van vrouwen zich vooral uit in zelfbeschadiging, zelfverachting en
zelfverminking. Bij mannen is daar zelden sprake van omdat de
schaamte naar buiten wordt geprojecteerd. Uit verschillende studies
blijkt dat mannen die slaan meer schaamtereacties hebben en in
hun jeugd meer dan anderen zijn afgewezen, vernederd, uitgeschol-
den zowel publiekelijk als privé (Dutton, Van Ginkel e.a., 1995). Voor
vrouwen die geslagen zijn is schaamte een primaire reactie. Ze zijn
geneigd de schaamte over de gewelddadige incidenten te internali-
seren en zichzelf de schuld daarvan te geven.
Praktijkvoorbeeld
Gezichtsverlies is voor hem de reden dat hij haar is gaan slaan. Zij
heeft zich volgens hem misdragen in een gezelschap, hij schaamde
zich voor haar en voelde zich bekeken door zijn collega’s. Thuisge-
komen na de bijeenkomst is hij in woede ontstoken, zij weigerde zijn
verwijten te accepteren. Hij was er zeker van dat hij haar had zien
fl irten met een collega, zijn gevoel van eer was aangetast. Zij heeft zich
als reactie teruggetrokken in de badkamer, ze kotste het eten en de
drank uit. Ze heeft slaappillen genomen en is naar bed gegaan.
Dit echtpaar is sinds acht jaar bij elkaar en heeft twee kleine kinde-
ren. Hij komt uit een familie waar veel werd geschreeuwd. Boven-
dien sloeg zijn vader zijn moeder, waarvan hij getuige was. Zijn
vader sloeg hem ook en de vernederingen waren niet van de lucht.
Met zijn moeder had hij een betere, maar ook ambivalente band. Hij
wilde haar beschermen.
Zij komt uit een familie waar verslavingen een grote rol spelen.
Haar moeder was alcoholist en zij heeft een eetverslaving, ze noemt
JV3_2007_005.indd Sec10:32JV3_2007_005.indd Sec10:32 3-5-2007 10:48:323-5-2007 10:48:32
33De spiraal van schaamte en geweld
dat stress-eten. Ze hebben beiden een drukke baan en ze heeft het
na veel strijd voor elkaar gekregen dat hij actiever is geworden in
het huishouden. Ze zijn naar mij verwezen omdat hij haar slaat en
vernedert in ruzies en omdat zij hem op haar beurt ook vernedert.
Theoretici zijn het erover eens dat schaamte, gehechtheid en zelfgevoel
onderling samenhangen. Hoe die samenhang er precies uitziet, is
minder duidelijk. Volgens Tangney en Dearing (2002) leidt een opvoe-
ding die gebaseerd is op beschamen tot schaamtegevoeligheid in latere
relaties en tot meer uitbarstingen van geweld in oplopende ruzies.
De analyticus Morrison (1989) spreekt over een dynamische spanning
tussen ervaringen van het zelf die naar buiten gericht zijn, en naar
binnen gerichte ervaringen die het leven klein en onbeduidend doen
lijken. Schaamte kan volgens hem verbonden worden met beide polen.
Hij vraagt zich af of narcistische kwetsbaarheid leidt tot een gevoel
van schaamte omdat een kind niet in staat is zich onafhankelijk en
autonoom te ontwikkelen in de buitenwereld, of dat schaamte zich in de
binnenwereld manifesteert omdat een kind er niet in slaagt een gevoel
van eigenwaarde vast te houden in het verlangen naar de belangrijke
ander. Kohut (1971) verbindt schaamte, geuit op een gewelddadige
manier, met narcistische woede die voorkomt bij mensen, vooral man-
nen, die zich in de primaire groep (familie, gezin) bedreigd voelen. Het
behoud van zelfwaardering is bij deze groep afhankelijk van de blijvende
en onvoorwaardelijke waardering, maar het ontstaat vaak ook door die
ander permanent te idealiseren. Een belangrijk element in het ontstaan
van schaamte is de wijze waarop kinderen feedback krijgen. De blik
van de ander die bemoedigt of ontmoedigt, is bepalend. Als de blik van
de ouder stelselmatig het bestaan van het kind ontkent, is het kind aan
zichzelf overgeleverd. In de theorie van Kohut is er een verschil tussen
het ideaalbeeld van moeder en vader. De moeder is meer bepalend dan
de vader bij de vorming van het zelfbeeld van het kind in het eerste jaar.
Wanneer de behoefte om als een totaal, uniek geliefd wezen behandeld
te worden wordt bevredigd, draagt dit bij tot een stabiel zelfgevoel van
het kind. Als dat verlangen regelmatig ontkend wordt, leidt dat tot een
kwetsbaar, schaamtegevoelig zelfbeeld. Het kind voelt zich in de ogen
van de ander steeds tekortschieten. Het gevolg daarvan is het ontstaan
van een overdreven positief zelfbeeld ter compensatie van het falende
zelf, meestal resulterend in een narcistische persoonlijkheidsstoornis
(Morisson, 1989).
De narcistische woede komt op wanneer de waardering wegvalt of
wanneer de idealisering van de ander geen stand meer houdt. Dan
JV3_2007_005.indd Sec10:33JV3_2007_005.indd Sec10:33 3-5-2007 10:48:323-5-2007 10:48:32
34 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
breekt ook het verdedigingsmechanisme van een kwetsbaar en
gefragmenteerd zelf tegen overweldigende schaamtegevoelens. In
dat geval is de dreiging van verlating door de vrouw vaak voldoende
aanleiding voor een man om te gaan slaan.
Ook bij Kernberg (1975) wordt schaamte verbonden met afweer
en verdediging van het zelfbeeld dat in de ogen van de ander niet
voldoet. Deze auteur heeft het ‘Jekyll-en-Hyde-mechanisme’
beschreven, een splitsing van de goede en slechte aspecten van
het zelf dat ook vaak door vrouwen wordt herkend als ze hun man
beschrijven: ‘In de buitenwereld is hij een andere man, charmant
en geweldig. Binnen verandert hij, ik zie het vaak al aan zijn
gezicht.’
Meestal wordt dit splitsingsmechanisme als een van de belang-
rijkste verdedigingsmiddelen gezien van een narcistische
persoonlijkheidsstructuur.
Visies uit de forensische psychiatrie
Dutton (1998) heeft in zijn forensische psychiatriepraktijk zeven-
honderd mannen onderzocht en gevolgd die zich schuldig hadden
gemaakt aan mishandeling. Hij stelde bij de meerderheid een
posttraumatisch stresssyndroom vast. Volgens Dutton zijn er drie
terugkerende elementen in de geschiedenis van mannen die zich
misdragen als partner-mishandelaar: onverwachte en willekeurige
ernstige mishandeling en vernedering door hun vader, een onveilige
gehechtheid aan hun moeder, en het getuige zijn van het mishande-
len en vernederen van de moeder door vader. Deze ervaringen zijn
volgens Dutton niet los van elkaar te zien als het gaat om de ontwik-
keling van de gewelddadige man. Zij creëren een voedingsbodem
voor gewelddadig gedrag in het verdere leven. De herhaling van het
geweld bij het oplossen van confl icten brengt Dutton in verband
met het repeterende gedrag dat bij gewelddadig getraumatiseerde
mannen vaak optreedt. Kenmerkend is een machteloze woede,
aangedreven door een enorme angst opnieuw verlaten te worden,
die niet onder controle kan worden gehouden. Bij het slaan van zijn
vrouw dissocieert de man en wordt hij als het ware een ander. Zijn
vrouw wordt diegene die niet te vertrouwen is, de hoer, het object
dat vijandig is.
JV3_2007_005.indd Sec10:34JV3_2007_005.indd Sec10:34 3-5-2007 10:48:323-5-2007 10:48:32
35De spiraal van schaamte en geweld
‘ Ik weet niet meer wat er gebeurd is. Ik had even een black-out.
Vervolgens zag ik haar daar liggen, ik schrok. Ik weet niet meer wat ik
gedaan heb.’
Dutton ziet het beschaamd worden van jongens door hun vader als
één van de meest zwaarwegende ervaringen die resulteren in het
herhalen van het geweld dat ze zelf ondervonden hebben. Dit gaat
dan gepaard met het vernederen en beschamen van de ander, die als
vijand wordt beleefd.
Dutton en Golan onderscheiden drie soorten partner-mishande-
laars; de psychopathische mishandelaar, bij wie de gewetensfunctie
afwezig is en de hersens anders werken, dit is een zeer kleine groep.
Ten tweede zijn er de overgeremde mishandelaars. In onderzoek
scoren ze hoog op het domineren en isoleren van de vrouw. Hij
tolereert niet dat zij contact houdt met anderen, is zeer jaloers en
eist onderdanigheid. De cyclisch emotioneel labiele mishandelaar
behoort tot de derde groep. In psychologisch onderzoek scoort hij
hoog op jaloezie en razernij. Deze groep heeft grote problemen met
het beheersen van zijn emoties. Ze zijn nauwelijks in staat te verdra-
gen dat hun vrouw zelfstandig de situatie in handen heeft. De angst
om verlaten te worden is groot en zij misinterpreteren veelvuldig
het gedrag van hun partner, wat leidt tot verwijten, beschaming.
Deze mannen projecteren meestal hun onvermogen en falen op hun
vrouw. Het zijn de eerder genoemde mannen met de twee gezichten,
naar buiten charmant en thuis lopen ze rond als een bom.
Wat te doen?
Het verschijnsel familiegeweld is te groot om het heil alleen te
zoeken in gezinstherapie, confl ictbemiddeling dan wel in indivi-
duele of groepsbehandelingen van daders en slachtoffers. Er is nog
veel refl ectie nodig. De beroepspraktijk heeft behoefte aan nieuwe
concepten en de discussie over familiegeweld moet in ruimere kring
in de maatschappij worden gevoerd.
Het is verheugend dat het familiegeweld in het domein van het recht
de laatste jaren meer aandacht heeft gekregen. De mogelijkheden
van het recht zijn echter beperkt. Het fungeert niet langer, zegt
Mooij (2002), als een overkoepelend verband en verliest daarmee
zijn bindend vermogen. Het recht kan een eind maken aan de
JV3_2007_005.indd Sec10:35JV3_2007_005.indd Sec10:35 3-5-2007 10:48:323-5-2007 10:48:32
36 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
macht van het geweld, het kan de dader straffen en het slachtoffer
schadeloos stellen, maar het is niet in staat om de psychologische
fi cties en de impasses in de cultuur te doorbreken. In de beleving
van de betrokkenen verschijnt het recht in familiekwesties vooral
in de gedaante van de derde instantie, die de betrekkingen tussen
partijen regelt en de condities stelt.
Wat familiegeweld betreft is het recht altijd terughoudend geweest.
De aandacht van de wetgever was gericht op de zorg van de kinderen
en de repressie van overmatig, naar buiten tredend geweld. De wet-
gever zet nu stappen in de richting van het bestraffen van de dader
en de bescherming van het slachtoffer, maar die stappen zouden
meer effect hebben wanneer de wet meer symbolisch gewicht krijgt.
En dat kan alleen wanneer de wet in staat is om het contractualisme
van de onderlinge familierelaties te overstijgen.
In dat verband zou ik nog eens willen wijzen op de rol van het
ritueel. ‘Rituelen’, betoogt Catherina Bell (1992), ‘geven uitdrukking
aan het geloof in symbolische wegen met het oog op hun voortdu-
rende bevestiging en inprenting’. Wij missen dat geloof, het past
ook niet in een samenleving als de onze, die haar hiërarchische
karakter heeft verloren. Maar we doen wel moeizame pogingen om
nieuwe rituelen te ontwikkelen. In dit verband zijn de experimenten
met herstelbemiddeling in het strafrecht interessant. Ik doel op de
Echt-Recht conferenties met daders/slachtoffers waar familieleden
en hulpverleners aanwezig zijn. De kern is dat men gedachten
en gevoelens over de gebeurtenis met elkaar uitwisselt en dat de
omstanders de daders op een zodanige manier beschamen, dat ze in
staat zijn om spijt te betuigen en om verontschuldigingen aan te bie-
den. Er bestaan Ghandi-achtige experimenten met adolescenten die
ouders het leven onmogelijk maken (Omer, 2005). Ouders, familie,
vrienden en collega-ouders beschamen jongeren op een gerituali-
seerde wijze zonder enige vorm van geweld te gebruiken. Het is een
benaderingswijze om het demoniseren van elkaar te stoppen en
een andere vorm van gezag te ontwikkelen, die niet gebaseerd is op
afstand en angst in de ouder-kindrelatie en op scholen.
Een ander voorbeeld van herstelbemiddeling is de benadering van
Weijers (2000). Weijers heeft zich beziggehouden met het strafrecht
voor jongeren en betrekt de culturele context in zijn denken over
schaamte en schuld. In zijn beschouwingen buigt hij de begrippen
schuld en schaamte naar elkaar toe. Hij stelt dat schaamte veel weg
heeft van faalschuld, die wordt veroorzaakt als een kind niet voldoet
JV3_2007_005.indd Sec10:36JV3_2007_005.indd Sec10:36 3-5-2007 10:48:323-5-2007 10:48:32
37De spiraal van schaamte en geweld
aan de standaard van de opvoeders. Interessant in zijn redenering is de
betekenis van het morele appel op schaamte in de opvoeding. Weijers
ontdoet de schaamte van haar destructieve uitwerking door het begrip
faalschuld eraan te verbinden. Hij betoogt dat schaamte in de context
van het opvoeden een proces is waarin het vertrouwen van opvoeders
wordt beschaamd en dat dit beschamen tegelijkertijd de belofte in zich
houdt om de vertrouwensband te herstellen. Het gevoel van tekort-
schieten is dan niet verbonden met hoge, onbereikbare idealen, maar
wordt gezien als het effect van het tekortschieten ten opzichte van de
alledaagse standaarden waaraan men zich gebonden acht.
Het is de vraag wat het effect is van deze experimenten en of ze in
de Nederlandse cultuur passen. Mogelijk zijn bepaalde modalitei-
ten te gebruiken als verlengstuk van de therapeutische praktijk of
van het juridische handelen. In mijn praktijk blijkt dat erkenning
en bewustwording van schaamte belangrijke elementen zijn in de
behandeling van familiegeweld. Als mediator probeer ik de destruc-
tieve en demoniserende interacties in families en arbeidsconfl icten
te de-escaleren. De rol van de rechterlijke macht zou meer reliëf
krijgen als zij in staat zou zijn om familieconfl icten in een vroeg
stadium te stoppen en meer ruimte te maken voor schikken of
verwijzen. Vechtende paren krijgen nu de gelegenheid om eindeloos
tegen elkaar te procederen, bijvoorbeeld over een omgangsregeling
voor kinderen.
Literatuur
Bell, C.
Ritual theory, ritual practice
New York, Oxford University
Press, 1992
Dutton, D.G.
The abusive personality
New York, Guilford Press, 1998
Dutton, D.G., C. van Ginkel e.a.
The role of shame and guilt in the
intergenerational transmission of
abusiveness
Violence and victims, 10e jrg.,
1995, p. 121-131
Dutton, D.G., S.K. Golant
The batterer; a psychological
profi le
New York, Basic Books, 1995
Groen, M.A.
Een geritualiseerde vorm van
vergelding bij slaande ruzies in
partnerrelaties
In: Goudswaard, H., Vergeven
of vergelden; over slachtoffers
van intiem geweld, Van Gennep,
2000
JV3_2007_005.indd Sec10:37JV3_2007_005.indd Sec10:37 3-5-2007 10:48:323-5-2007 10:48:32
38 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
Intomart Sociaal Wetenschap-
pelijk Onderzoek
Huiselijk geweld, aard, omvang
en hulpverlening
Den Haag, ministerie van Justi-
tie, 1997
Kernberg. O.F.
Borderline condition and
p athological narcissism
New York, Aronson, 1975
Kohut, H.
The analysis of the self
New York, International Univer-
sities Press, 1971
Lansky, M.
Shame and domestic violence
In: D.L. Nathanson, The many
faces of shame, New York,
Guildford Press, 1987
Lawick, J. van, M. Groen
Intieme oorlog
Amsterdam, Van Gennep, 2005
Lewis, H.B.
Shame and guilt in neurosis
New York, International Univer-
sities Press, 1971
Mooij, A.P.
Psychoanalytisch gedachtegoed
Amsterdam, Uitgeverij Boom,
2002
Morrison, A.P.
Shame; the underside of narcis-
sism
Hillsdale (NJ), Analytic Press,
1989
Block, H.
The role of shame in symptom
formation
Hillsdale (NJ), Lawrence
E rlbaum Association, 1987
Römkens, R.G.
Gewoon geweld? Omvang, aard,
gevolgen en achtergronden van
geweld tegen vrouwen in hetero-
seksuele relaties
Amsterdam, Swets en Zeitlinger,
1992
Tangney, J.P., R.L. Dearing
Shame and guilt
New York, Guilford Press, 2002
Weijers, I.
Schuld en schaamte
Houten, Bohn Stafl eu Van
Loghum, 2000
JV3_2007_005.indd Sec10:38JV3_2007_005.indd Sec10:38 3-5-2007 10:48:323-5-2007 10:48:32
39
Wat wil het slachtoffer?
A. ten Boom en K.F. Kuijpers*
Naar de behoeften1 van slachtoffers van criminaliteit wordt sinds
de jaren zeventig wereldwijd empirisch onderzoek gedaan.2 Het
vroege onderzoek werd hoofdzakelijk uitgevoerd onder slachtoffers
van geweldsdelicten en woninginbraak en de vraagstelling was alge-
meen. Zo’n dertig jaar later is onderzoek vaker gericht op specifi eke
categorieën, zoals slachtoffers van mensenhandel (Clawson, Small
e.a., 2003) en hate crimes (Michael Bell Associates, 2006). Ook zijn
de onderzoeksvragen verbijzonderd; er vindt bijvoorbeeld gericht
onderzoek plaats naar de wijze waarop slachtoffers precies bij het
strafproces betrokken willen zijn (Wemmers en Cyr, 2004).
In deze bijdrage betogen wij waarom het belangrijk is de behoeften
van slachtoffers te kennen en er rekening mee te houden. Voorts
schetsen we een aantal door slachtoffers vaak naar voren gebrachte
behoeften. Tot slot stellen we de vraag of slachtoffers – indien aan
hun behoeften wordt voldaan – meer tevreden zijn en, misschien
belangrijker nog, daar ook ‘beter’ van worden.
Het belang van kennis over slachtofferbehoeften
Waarom is het belangrijk rekening te houden met de behoeften van
slachtoffers van misdrijven en dus om ze te kennen? Dit belang ligt
ten eerste op het microniveau van het individuele slachtoffer. Zo
stelt de minister van Justitie zich expliciet op het standpunt dat de
strafrechtelijke procedure het leed en de schade van het slachtoffer
niet mag vergroten (TK 30 143, nr. 3 MvT, p. 5), ofwel secundaire
victimisatie moet worden voorkomen. Om dat te realiseren is het
belangrijk dat mensen die beroepshalve met slachtoffers van delic-
* Drs. Annemarie ten Boom is werkzaam bij het WODC en drs. Karlijn Kuijpers is als aio verbonden aan Intervict, Universiteit van Tilburg.
1 Onder ‘behoefte’ wordt verstaan: bewust gemis van iets dat niet of zeer bezwaarlijk ontbeerd kan worden; verlangen daarnaar (Van Dale).
2 Voor een overzicht van vroeg onderzoek zie Maguire, 1985.
JV3_2007_005.indd Sec1:39JV3_2007_005.indd Sec1:39 3-5-2007 10:48:323-5-2007 10:48:32
40 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
ten te maken krijgen enig inzicht hebben in hun behoeften. Daarbij
is het van belang dat justitieorganisaties enigszins slachtoffer-
vriendelijk zijn ingericht, soms in letterlijke zin – denk bijvoorbeeld
aan gescheiden wachtruimten in de rechtbank voor verdachten en
slachtoffergetuigen – maar zeker ook in werkwijze: is bijvoorbeeld in
werkprocessen opgenomen dat een slachtoffer geïnformeerd wordt
over ontwikkelingen en beslissingen zoals het oppakken van een
verdachte of uitstel van een zitting?
We zouden willen stellen dat het doel van het slachtofferbeleid in
ruimere zin zich niet moet beperken tot alleen het – in negatieve
termen geformuleerde – voorkomen van secundaire victimisatie,
maar ook zou moeten bijdragen aan een positief te formuleren doel:
het bevorderen van herstel, het weer ‘slachtoffer-af’ worden. Hoe-
wel dit wellicht een bredere verantwoordelijkheid behelst dan die
van Justitie alleen, is het toch waar het uiteindelijk om zou moeten
draaien, in elk geval waar het gaat om de relatief kleine groep die
zich niet ‘zelf wel redt’ (zie hierna).
Ten tweede ligt er op een meer macroniveau ook een aanzienlijk
belang om rekening te houden met de behoeften van slachtoffers
van misdrijven. Zo suggereren de onderzoeksbevindingen van
Wemmers (1995; 1996) dat slachtoffers de wet beter naleven indien
zij het gevoel hebben dat zij rechtvaardig behandeld zijn en dat
informatieverstrekking door politie en Openbaar Ministerie (OM)
een positieve invloed heeft op het vertrouwen van het slachtoffer in
deze autoriteiten. Rekening houden met behoeften van slachtoffers
is dus van belang voor een goede relatie tussen slachtoffers en straf-
rechtspleging. En die goede relatie is weer nodig omdat slachtoffers
en het algemene publiek een zeer belangrijke informatiebron voor
de justitieautoriteiten zijn. Rekening houden met behoeften van
slachtoffers, of zelfs ‘integratie van een slachtofferperspectief in
het strafrechtsysteem’ door justitieorganisaties zou dus niet alleen
maar een zaak van onbaatzuchtigheid zijn (Goodey, 2000), maar ook
een vorm van welbegrepen eigenbelang.
Behoeften van slachtoffers
Wat zijn nu inhoudelijk de behoeften van slachtoffers waarmee
rekening moet worden gehouden? Wat willen slachtoffers van
politie en justitie, van anderen en van de overheid in den brede?
JV3_2007_005.indd Sec1:40JV3_2007_005.indd Sec1:40 3-5-2007 10:48:323-5-2007 10:48:32
41Wat wil het slachtoffer?
Voor een zeer grote groep slachtoffers – denk aan slachtoffers van
diefstal en vernielingen – luidt het antwoord: niets, of zo goed als
niets. Althans: uit aangifteredenen (zie bijvoorbeeld Wittebrood,
2006) is af te lezen dat men wel degelijk graag – in geval van diefstal
– het gestolen voorwerp terug wil en/of een schadevergoeding.
Ook de veelvoorkomende aangiftereden ‘ik had een bewijs voor de
verzekering nodig’ verwijst rechtstreeks naar de wens tot schadever-
goeding. Van politie en justitie wil men dan dus een bewijs voor die
verzekeringsmaatschappij ontvangen. Deze grote groep verwacht in
meerderheid eigenlijk niet dat de dader van de diefstal van de auto-
radio gevonden wordt, maar vindt het wel belangrijk om door de
politie in dat beperkte contact goed bejegend te worden. Uit recent
onderzoek naar determinanten van slachtoffertevredenheid van
Winkel e.a. (2006) blijkt duidelijk dat procesfactoren zoals de kwali-
teit van de informatievoorziening en de bejegening een belangrijke
rol spelen in de beoordeling van het optreden van de politie. Deze
procesfactoren hebben op de tevredenheid van het slachtoffer een
grotere invloed dan uitkomstfactoren (bijvoorbeeld of de politie een
zaak doorstuurt naar het OM).
Dat zeer velen zo goed als niets nodig hebben, kan worden verklaard
door de veerkracht van mensen. Verreweg de meeste slachtoffers,
ook diegenen die getroffen zijn door zeer ernstige en ingrijpende
delicten, blijken in staat het gebeurde op eigen kracht, of met steun
van naasten, te boven te komen (zie bijvoorbeeld Winkel, 2002).
Dat er steun van anderen is, dus een vangnet, is belangrijk. Er zijn
concrete aanwijzingen dat bijvoorbeeld voldoende steun van een
partner als buffer voor het welzijn van het slachtoffer van een delict
fungeert en dat slachtoffers zonder partner of met een partner die
niet in staat of bereid is om voldoende steun te bieden, meer aan-
gedaan raken door delicten. Na de directe partner is steun uit het
verdere sociale netwerk van familie, vrienden en buren van belang
(Denkers, 1999). Voor een zeer grote groep slachtoffers is kortom cru
gezegd ‘correct bejegend worden bij noodzakelijkheden’ zo onge-
veer het antwoord op de vraag naar hun behoeften. Verder redden
zij zich wel, grotendeels met steun uit de eigen sociale omgeving.
Daarachter staat een kleinere groep slachtoffers van ernstiger
delicten. Ernstig moet hier zowel in termen van een grotere ernst-
beleving door het slachtoffer zelf worden gelezen als ook – gemid-
deld genomen – in objectieve zin: het betreft veelal delicten die een
grotere inbreuk op de lichamelijke integriteit maken, zoals mishan-
JV3_2007_005.indd Sec1:41JV3_2007_005.indd Sec1:41 3-5-2007 10:48:323-5-2007 10:48:32
42 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
deling en seksuele delicten. Deze groep heeft, in tegenstelling tot
de vorige, meer dan eens contact met de politie naar aanleiding van
het misdrijf, en krijgt veelal ook met het OM en de rechterlijke macht
te maken. Deze groep slachtoffers is vele malen kleiner in omvang,
maar de noden zijn groter. Welke behoeften hebben zij? Omdat we
op de uitkomsten van de systematic review van ruim dertig studies
naar slachtofferbehoeften die wij momenteel uitvoeren, nog niet te
zeer vooruit kunnen lopen, baseren we ons op deze plaats hoofdza-
kelijk op enkele recente overzichtspublicaties (Maas-de Waal, 2006;
Schneider, 2001; Wemmers, 2002) om de belangrijkste slachtofferbe-
hoeften kort de revue te laten passeren.
Al even genoemd werd de grote behoefte aan informatie over
bijvoorbeeld de voortgang van de rechtszaak, of de dader gepakt
is en over wat men kan verwachten van de politie en de rechtbank.
Andere behoeften die vaak naar voren komen zijn die aan materiële
compensatie (het liefst door de dader zelf), emotionele steun, erken-
ning (soms ook door de eigen omgeving), excuses van de dader,
en gehoord willen worden.3 Gerapporteerd wordt ook de wens tot
een meer participerende rol binnen het rechtssysteem (vergeleken
met de passieve rol als getuige) en de behoefte aan bescherming en
veiligheid (onder meer door slachtoffers van huiselijk geweld). Ver-
der wordt er door slachtoffers een verscheidenheid aan praktische
behoeften geuit (zoals hulp bij het repareren van sloten).
In onze review treffen we daarnaast onder andere de uitkomstbe-
hoefte ‘bestraffi ng van de dader’ aan en bij bepaalde groepen slacht-
offers ook nog een categorie meer primaire behoeften zoals huisves-
ting (denk aan slachtoffers van mensenhandel of huiselijk geweld).
Lang niet alle behoeften die we in de studies tegenkomen zijn
overigens op politie of justitie gericht. Men formuleert ook behoeften
richting dader (denk aan al genoemde compensatie), met betrekking
tot zichzelf (men wil bijvoorbeeld vergeven) en richting andere perso-
nen of instanties. Deze studie zal later dit jaar verschijnen.
Uit al genoemd onderzoek naar determinanten van slachtoffer-
tevredenheid van Winkel e.a. (2006) blijkt duidelijk dat voor de
3 Binnenkort zal ook een verkennend onderzoek naar de behoeften en verwachtingen van slachtoffers aangaande het (civiele) aansprakelijkheidsrecht verschijnen. Het betreft slachtoffers met letselschade als gevolg van verkeers- en arbeidsongevallen en medische fouten, die een civiele claim instellen. Ten dele worden daarin dezelfde behoeften opgetekend (Huver, Van Wees e.a., 2007).
JV3_2007_005.indd Sec1:42JV3_2007_005.indd Sec1:42 3-5-2007 10:48:323-5-2007 10:48:32
43Wat wil het slachtoffer?
tevredenheid over het OM en de rechtbank (in tegenstelling tot de
politie) uitkomstfactoren wel van groot belang zijn. In het rapport-
cijfer waarmee mensen hun tevredenheid over het OM uitdrukken
is onder andere een stijging zichtbaar indien het tot een rechtszaak
komt en indien de schade binnen een bemiddeling gecompenseerd
wordt. Voor de tevredenheid met de rechterlijke macht is onder
andere van belang dat het vonnis is uitgesproken, dat men hier-
over tevreden is en dat de schadevergoeding overeenkomt met het
gevorderde bedrag. De invloed van dergelijke uitkomstfactoren op
de mate van tevredenheid blijkt het grootst te zijn voor slachtoffers
van geweld, slachtoffers met ongedekte schade en voor slachtoffers
met emotionele klachten als gevolg van het delict. Deze groep heeft
duidelijk meer te winnen dan een bewijs voor de verzekering! Het
belang van de uitkomst neemt toe naarmate de ernst van het delict
in subjectieve zin groter is, stellen ook Winkel e.a. (2006).
Overigens kan bij sommige van deze slachtoffergroepen het verkrij-
gen van adequate steun van de partner en directe sociale omgeving
lastiger zijn. Slachtoffers van verkrachting bijvoorbeeld beschrij-
ven dat hun directe omgeving niet altijd in staat is om gewoon te
luisteren; ze zijn te geschokt of teveel in verlegenheid gebracht
(Maguire en Corbett, 1987). Nabestaanden van moordslachtoffers
hebben vaak te maken met vrienden, familie en buren die hen uit
de weg gaan of de moord en het verlies voor de nabestaande als
gespreksonderwerp vermijden. De gevoelens van de nabestaande
zelf, bijvoorbeeld het gevoel zelf ook een beetje schuldig te zijn aan
het gebeurde, voelen vaak ook te ‘gevaarlijk’ om ze met vrienden
en familie te delen (Masters, Friedman e.a., 1988). Maar ook kan
het voor nabestaanden moeilijk zijn om tegelijkertijd zowel elkaar
te steunen als met de eigen rouw om te gaan (Dunn, Chaston e.a.,
2006). Voor deze mensen kan een luisterend oor van iemand van
buiten de eigen kring dus juist erg belangrijk zijn.
Slachtoffer meer tevreden en weer slachtoffer-af?
Voordat we aan de hamvraag – worden slachtoffers ‘beter’ indien
aan hun behoeften wordt voldaan – toekomen is het van belang
stil te staan bij de vraag die daaraan vooraf gaat: is het mogelijk
JV3_2007_005.indd Sec1:43JV3_2007_005.indd Sec1:43 3-5-2007 10:48:323-5-2007 10:48:32
44 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
om aan alle behoeften te voldoen? En: is het ook altijd gewenst?4
Het antwoord hierop is niet zonder meer positief. Niet alleen kun-
nen beperkingen uitgaan van de belangen van andere actoren (denk
aan de dader, maar ook aan werkorganisaties met streefnormen
met betrekking tot bijvoorbeeld doorlooptijden). Ook het slachtoffer
zelf kan in verschillende rollen verschillende belangen hebben. Zijn
belang in de rol van getuige kan zijn het geven van zoveel mogelijk
gedetailleerde informatie met het oog op de waarheidsvinding of
onderbouwing van een schadevordering. Tegelijkertijd kan dit voor
het slachtoffer heel pijnlijk zijn (de minister wijst hier ook op;
TK 30 143, nr. 3 MvT).
Van een 100% behoeftevervulling zal nooit sprake kunnen zijn
en dat is ook niet waartoe Justitie op aarde is. Dit hoeft in onze
ogen ook niet problematisch te zijn als het slachtoffer juist ook in
dergelijke gevallen begeleid wordt door mensen met goed inzicht in
de behoeften van slachtoffers; zij kunnen slachtoffers voorbereiden
op pijnlijke maar noodzakelijke ondervragingen en uitleggen wat
daarvan het belang is, zodat het slachtoffer niet wordt ontzien maar
wel erkenning van zijn perspectief kan ervaren.
Dan de vraag of slachtoffers meer tevreden en zelfs ‘beter’ worden
indien – zoveel mogelijk – aan hun behoeften wordt voldaan. We
staan ten eerste stil bij tevredenheid. In het voorgaande hebben we
gedeeltelijk behoeften afgeleid uit determinanten van tevreden-
heid; het zou dus niet correct zijn om hier nu te concluderen dat,
indien aan die behoeften wordt voldaan, inderdaad de tevredenheid
toeneemt. Interessanter is het om op deze plaats naar tevredenheid
in internationaal perspectief te kijken.
Uit een recente internationale slachtofferenquête blijkt dat de
tevredenheid van slachtoffers over de politie juist in landen die als
voorlopers op het terrein van de slachtofferzorg kunnen worden
getypeerd, zoals het Verenigd Koninkrijk en ook Nederland, is
verminderd (Van Dijk en Groenhuijsen, 2007). Dit roept de vraag
op of er inmiddels sprake is van hoger gerezen verwachtingen ten
aanzien van politie in vergelijking met pakweg twintig jaar geleden.
Het slachtoffer blijkt in dat geval nooit tevreden te stellen; men
houdt misschien zelfs maar wat graag iets te klagen over de politie.
4 Daems (2007) stelt recent in het Tijdschrift voor herstelrecht de wenselijkheid van de steeds meer therapeutisch geïnspireerde slachtoffergerichtheid expliciet ter discussie.
JV3_2007_005.indd Sec1:44JV3_2007_005.indd Sec1:44 3-5-2007 10:48:323-5-2007 10:48:32
45Wat wil het slachtoffer?
Shapland e.a. (1985) wezen er al op dat behoeften in zekere mate
cultureel gegrond zijn: als het systeem verandert, veranderen ook de
verwachtingen en de geuite behoeften.
Het zou interessant zijn deze kwestie nader te onderzoeken. Het is
immers (in elk geval theoretisch) ook mogelijk dat het politiefunc-
tioneren ten opzichte van slachtoffers daadwerkelijk is verslechterd,
zo stellen ook Van Dijk en Groenhuijsen (2007): de politie zou het
gevoel hebben dat zij behoeften van slachtoffers naar behoren heeft
vervuld wanneer zij hen heeft doorverwezen naar een gespeciali-
seerde slachtofferhulporganisatie. Het slachtoffer wil echter soms
iets heel anders, zoals de eerder genoemde correcte bejegening
tijdens dit contact.
En tot slot de vraag of het slachtoffer er ook beter van wordt, beter
herstelt, als aan zijn behoeften wordt voldaan. Dit is in feite deels
ook de vraag of het slachtoffer daadwerkelijk weet wat, in termen
van welzijn op de langere termijn, goed voor hem of haar is. Werken
zaken als materiële compensatie, emotionele steun, erkenning,
excuses van de dader, participeren in het rechtssysteem, hulp bij
praktische zaken en ga zo maar door, ook helend voor het slachtof-
fer? Welke van deze elementen zijn essentieel voor herstel, en welke
zijn eerder te typeren als ‘prettige ervaringen’ (die wel kunnen
bijdragen aan een goede relatie tussen slachtoffers en strafrechts-
pleging)? Hiernaar lijkt nog weinig onderzoek te zijn gedaan.
Een uitzondering vinden we in de psychologie: de vraag naar
wat werkt in de hulpverlening aan slachtoffers is daar object van
onderzoek. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat eenmalige psychological
debriefi ng, het bieden van ruimte tot het vertellen van het verhaal
van het slachtoffer, waarbij de hulpverlener vooral volgend en niet
zozeer sturend optreedt (namelijk zodanig dat hij er actief aan
bijdraagt dat dit verhaal een andere, ‘tegenpolige’ wending neemt)
geen of zelfs negatieve effecten sorteert bij slachtoffers met (poten-
tiële) verwerkingsproblemen (Rose, Bisson e.a., 2003; Winkel, 2002).
Slachtoffers zouden meer baat hebben bij meermalige contacten die
directief ofwel sturend van aard zijn, zoals cognitieve gedragsthe-
rapie vlak na het traumatische incident (zie ook het artikel van Van
Dijk, Groenhuijsen e.a. elders in dit themanummer; Bryant, Harvey
e.a., 1998; Bryant, Sackville e.a., 1999; Foa, Hearst-Ikeda e.a., 1995).
We willen hiermee illustreren dat de wijze waarop effectief hulp kan
worden geboden – zodat het slachtoffer herstelt – niet altijd over-
eenkomt met de behoefte zoals die door het slachtoffer zelf wordt
JV3_2007_005.indd Sec1:45JV3_2007_005.indd Sec1:45 3-5-2007 10:48:333-5-2007 10:48:33
46 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
geformuleerd, bijvoorbeeld in termen van een luisterend oor (waar-
mee we het luisterend oor in de naaste omgeving van het slachtoffer
zeker niet tot onbelangrijk of ongewenst willen verklaren!).
Een andere uitzondering is het onderzoek naar de effecten van
restorative justice (herstelrechtpraktijken, waaronder kunnen vallen
een ontmoeting tussen dader en slachtoffer, het maken van excuses
en het vergoeden van schade door de dader), hoewel dat nog in de
kinderschoenen staat (Dignan, 2005), zeker wat betreft de potentiële
impact ervan op slachtoffers. Positieve resultaten worden gevonden,
bijvoorbeeld in termen van het achter zich kunnen laten van het
delict en reductie van angstgevoelens (Wemmers, 2002; Walgrave,
2006; zie ook de recente procesevaluatie slachtoffer-dadergesprek-
ken van Regioplan, 2006), maar ook vindt soms secundaire victimi-
satie plaats als gevolg van de ontmoeting dan wel het feit dat het niet
tot een ontmoeting is gekomen (Regioplan, 2006; Wemmers, 2002;
zie ook Van Garsse, 2007). Verschillende auteurs zetten onder ver-
wijzing naar de methodologische tekortkomingen van deze studies
nog vraagtekens bij de validiteit (Dignan, 2005; Wemmers, 2002 en
het eerder aangehaalde artikel van Van Dijk e.a.) of in elk geval bij de
decisiviteit van de bevindingen (Walgrave, 2006).
Ten slotte
De uitdaging voor de komende tijd is om het slachtofferbeleid
ruimer te evalueren dan slechts in termen van directe projectdoe-
len. Langer lopend onderzoek moet overwogen worden zodat niet
alleen onmiddellijke resultaten zoals tevredenheid over de bejege-
ning en dergelijke, maar ook langeretermijnuitkomsten in termen
van welzijn/herstel van die slachtoffers bij wie ook werkelijk wat
te herstellen is, kunnen worden gemeten, mogelijk ook prospectief
onderzoek. Onze verwachting is dat met het binnenkort afronden
van onze review de kennis over de behoeften van slachtoffers in
ogen van de slachtoffers zélf, geen grote leemten meer zal vertonen.
Maar de vraag naar het effecten van het rekening houden met die
behoeften, de vraag naar de essentiële punten daarin en de vraag
naar de precieze werking van de processen die tot herstel zouden
leiden, liggen nog grotendeels open.
JV3_2007_005.indd Sec1:46JV3_2007_005.indd Sec1:46 3-5-2007 10:48:333-5-2007 10:48:33
47Wat wil het slachtoffer?
Literatuur
Bryant, R. A., A.G. Harvey e.a.
Treatment of an acute stress dis-
order; a comparison of c ognitive-
behavioral therapy and suppor-
tive counseling
Journal of consulting and
clinical psychology, 66e jrg.,
nr. 5, 1998, p. 862-866
Bryant, R. A., T. Sackville e.a.
Treating acute stress disorder; an
evaluation of cognitive behavior
therapy and supportive coun-
seling techniques
American journal of psychiatry,
156e jrg., nr. 11, 1999, p. 1780-
1786
Clawson, H. J., K.M. Small e.a.
Needs assessment for service pro-
viders and traffi cking victims
Washington, National Institute
of Justice, 2003
Daems, T.
De slachtofferdimensie van her-
stelrechtelijke interventies; een
sluimerende therapeutisering?
Tijdschrift voor herstelrecht,
7e jrg., nr. 1, 2007, p. 7-21
Denkers, A.
Factors affecting support after
criminal victimization; needed
and received support from the
partner, the social network, and
distant support providers
The journal of social
psychology, 139e jrg., nr. 2, 1999,
p. 191-201
Dignan, J.
Understanding victims and
restorative justice
Berkshire, Open University
Press, 2005
Dijk, J. van, M.S. Groenhuijsen
Benchmarking victim policies
in the framework of European
Union law
In: Walklate, S. (red.), Handbook
of victims and victimology, Cul-
lompton, Willan, 2007 (in druk)
Dunn, P., K. Chaston e.a.
In the aftermath; the support
needs of people bereaved by
homicide: a research report
Londen, Victim Support, 2006
Foa, E.B., D. Hearst-Ikeda e.a.
Evaluation of a brief cogni-
tive-behavioral program for the
prevention of chronic PTSD in
recent assault victims
Journal of consulting and
clinical psychology, 63e jrg.,
nr. 6, 1995, p. 948-955
Goodey, J.
An overview of key themes
In: A. Crawford, J. Goodey (red.),
Integrating a victim perspective
within criminal justice; inter-
national debates, Aldershot,
Ashgate, 2000, p. 13-34
Huver, R.M.E., K.A.P.C. van
Wees e.a.
Slachtoffers en aansprakelijkheid
Amsterdam, Vrije Universiteit,
2007 (in druk)
JV3_2007_005.indd Sec1:47JV3_2007_005.indd Sec1:47 3-5-2007 10:48:333-5-2007 10:48:33
48 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
Maas-de Waal, C.J.
Voorzieningen voor slachtoffers
van misdrijven; gebruik, bereik
en draagvlak
Den Haag, Sociaal en Cultureel
Planbureau, 2006
Maguire, M.
Victims’ needs and victim ser-
vices; indications from research
Victimology; an international
journal, 10e jrg., nr. 1-4, 1985,
p. 539-559
Maguire, M., C. Corbett
The effects of crime and the work
of victims support schemes
Aldershot, Gower, 1987
Masters, R., L.N. Friedman e.a.
Helping families of homicide
victims; a multidimensional
approach
Journal of traumatic stress,
1e jrg., nr. 1, 1988, p. 109-125
Michael Bell Associates
Crime & prejudice; the support
needs of victims of hate crime:
a research report
Londen, Victim Support, 2006
Regioplan
Procesevaluatie slachtoffer-
dadergesprekken
Amsterdam, Regioplan
B eleidsonderzoek, 2006
Rose, S., J. Bisson e.a.
A systematic review of single-ses-
sion psychological interventions
(‘debriefi ng’) following trauma
Psychotherapy and psychoso-
matics, 72e jrg., 2003, p. 176-184
Schneider, H.J.
Victimological developments in
the world during the past three
decades; a study of comparative
victimology – part 2
International journal of of-
fender therapy and comparative
criminology, 45e jrg., nr. 5, 2001,
p. 539-555
Shapland, J., J. Willmore e.a.
Victims in the criminal justice
system
Aldershot, Gower Publishing
Company, 1985
Van Garsse, L.
Bemiddelen met het oog op
helen? Een discussie onder
bemiddelaars, hulpverleners en
therapeuten
Tijdschrift voor herstelrecht,
7e jrg., nr. 1, 2007, p. 38-45
Walgrave, L.
Herstelrecht: internationaal eva-
luatieonderzoek; methodologie
en tendensen
Tijdschrift voor herstelrecht,
6e jrg., nr. 2, 2006, p. 9-21
Wemmers, J.
Victims in the Dutch criminal
justice system; the effects of treat-
ment on victims’ attitudes and
compliance
International review of victi-
mology, 3e jrg., 1995, p. 323-341
Wemmers, J.
Victims in the criminal justice
system
Den Haag/Amsterdam, WODC/
Kugler, 1996
JV3_2007_005.indd Sec1:48JV3_2007_005.indd Sec1:48 3-5-2007 10:48:333-5-2007 10:48:33
49Wat wil het slachtoffer?
Wemmers, J.
Restorative justice for victims
of crime; a victim-oriented
a pproach to restorative justice
International review of victi-
mology, 9e jrg., 2002, p. 43-59
Wemmers, J., K. Cyr
Victims’ perspectives on
restorative justice; how much
involvement are victims looking
for?
International review of
v ictimology, 11e jrg., 2004,
p. 259-274
Winkel, F.W.
Slachtofferhulp bij hardnekkige
klachten; over visie, witte beren,
stroop en tegenpolen
Amsterdam, Vrije Universiteit,
2002 (oratie)
Winkel, F.W., A.C. Spapens e.a.
Tevredenheid van slachtoffers
met ‘rechtspleging’ en slacht-
offerhulp; een victimologische en
rechtspsychologische secundaire
analyse
Tilburg, Intervict, 2006
Wittebrood, K.
Slachtoffers van criminaliteit;
feiten en achtergronden
Den Haag, Sociaal en Cultureel
Planbureau, 2006
JV3_2007_005.indd Sec1:49JV3_2007_005.indd Sec1:49 3-5-2007 10:48:333-5-2007 10:48:33
50
Slachtoffer-dadergesprekken als vorm van rechtshandhaving
J.R. Blad*
In Nederland wordt op dit moment een landelijk aanbod voorbereid
van zogeheten ‘slachtoffer-dadergesprekken’ en van ‘hersteltrajec-
ten’ in het jeugdstrafrecht. In een brief aan de Tweede Kamer d.d.
18 augustus 2006 heeft de vorige Minister van Justitie Donner de
beleidslijnen, waarbinnen dat aanbod moet worden georganiseerd,
aangegeven.1 In deze bijdrage wordt dit beleid besproken tegen de
achtergrond van de in december 2006 gepubliceerde Beginselver-
klaring Bemiddeling in strafzaken. Deze verklaring is op persoon-
lijke titel opgesteld door een platform van burgers die elk op hun
wijze bij het strafrecht of justitiële instanties betrokken zijn.2
Nederland is verplicht tot de ontwikkeling van mogelijkheden tot
bemiddeling in strafzaken op grond van art. 10 van het Kaderbe-
sluit van de Raad van de Europese Unie van 2001 (2001/ 220/JBZ)3
en het beleid van Donner beoogde aan die verplichting uitvoering
te geven. Betwijfeld kan echter worden of de beleidsinzet van de
minister een adequate uitwerking is van de verplichtingen die op
dit vlak uit het Kaderbesluit voortvloeien. Verder worden door de
uitgangspunten van het beleid risico’s van mislukking in het leven
geroepen, die kunnen worden voorkomen door een betere juridi-
sche plaatsing van de bemiddeling in de context van de strafproce-
dure. Hieronder zullen eerst de beleidslijnen van de Minister van
Justitie kort uiteengezet worden om vervolgens de betekenis van de
voorgestelde slachtoffer-dadergesprekken te duiden in de context
* Dr. John Blad is als hoofddocent strafrechtswetenschappen verbonden aan de sectie Strafrecht en Criminologie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Erasmus Universi-teit Rotterdam.
1 Brief d.d. 18 augustus 2006 aan de voorzitter van de Tweede Kamer, kenmerk: 5400790/06/DSP.
2 De Beginselverklaring is te downloaden op www.NMI-mediation.nl onder ‘mediation nieuws’.
3 Zie voor een uitgebreide behandeling van het Europees Kaderbesluit inzake ‘de status van het slachtoffer in de strafrechtelijke procedure’, het arikel van Groenhuysen en Pemberton in dit themanummer.
JV3_2007_005.indd Sec2:50JV3_2007_005.indd Sec2:50 3-5-2007 10:48:333-5-2007 10:48:33
51Slachtoffer-dadergesprekken
van het genoemde Kaderbesluit. Daarna wordt de genoemde Begin-
selverklaring op hoofdlijnen behandeld, waarna nog eens naar de
betekenis van slachtoffer-dadergesprekken wordt gekeken. Betoogd
zal worden dat op de achtergrond van de beleidskeuzen van de
minister kennelijk sprake is van een vertekenende interpretatie van
herstelrecht. Bemiddeling met een herstelrechtelijk karakter wordt
op grond daarvan afgewezen omdat het een ‘stelselwijziging’ zou
inhouden die de delictsafhandeling zou ‘privatiseren’. Vervolgens
wordt om die reden ingegaan op het publiekrechtelijke karakter
van het herstelrecht en de mogelijke plaats van bemiddeling in het
strafrechtelijk bestel. Ten slotte wordt bepleit dat de bemiddeling
moet en kan worden ingezet als een nieuwe en rijke praktijk van
rechtshandhaving.
Het ingezette beleid op hoofdlijnen
In zijn bovengenoemde brief geeft de minister aan, mede op grond
van de uitgebrachte onderzoeksrapporten (Steketee en Ter Woerds,
2006; Hissel en Jansen, 2006), te hebben besloten tot de landelijke
invoering van ‘slachtoffer-dadergesprekken’, waarbij als uitgangs-
punten zullen gelden dat:
de gesprekken op vrijwillige basis plaatsvinden;
zij slechts een aanvulling op de strafrechtelijke procedure zullen
zijn;
een verslag van een afgesloten slachtoffer-dadergesprek wel ter
informatie aan de offi cier van justitie kan worden gezonden als
het strafproces nog moet worden afgesloten. Deze kan daarmee
dan in zijn requisitoir rekening houden’ (p. 4).
De landelijke implementatie wordt in de brief op de navolgende
wijze ingericht. Slachtofferhulp Nederland zal aan alle slachtoffers
van misdrijven de standaardmogelijkheid bieden tot het voeren van
een gesprek met de dader. De brief duidt geen fase aan waartoe het
aanbod beperkt blijft, maar duidelijk is uit het gehele arrangement
dat de minister denkt aan de fase voor het nemen van enige vervol-
gingsbeslissing. De voorbereiding en uitvoering van die gesprekken
zal geschieden door de stichting Slachtoffer in Beeld (SIB). Komt het
verzoek van het slachtoffer van een jeugdige dader, dan wordt de
jeugdreclassering ingeschakeld om die dader te benaderen (p. 5). De
–
–
–
JV3_2007_005.indd Sec2:51JV3_2007_005.indd Sec2:51 3-5-2007 10:48:333-5-2007 10:48:33
52 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
brief voorziet niet in een wijze waarop met verzoeken van volwas-
sen verdachten tot een gesprek wordt omgegaan. Met betrekking tot
jeugdigen (verdachten of daders) stelt de brief dat het OM deze, na
advisering van de Raad voor de Kinderbescherming en bespreking
in het Justitieel Casus Overleg, kan verwijzen. Onduidelijk is of hier-
bij dan sprake moet zijn van een verzoek van de jonge dader, of dat
het gesprek als een soort van pedagogische interventie door de offi -
cier of door andere professionals wordt gezien en ingezet. Dat laat-
ste lijkt het geval te zijn waar geschreven wordt: ‘De mogelijkheid
om met jeugdige daders een hersteltraject uit te voeren eventueel
leidend tot een gesprek is een wenselijke aanvulling op bestaande
mogelijkheden voor de aanpak van jeugdige daders’ (p. 1).4
Wat hiervan ook zij, aangenomen moet worden dat de verzoeken
van volwassen verdachten/daders net zoals de verwijzingen van de
jeugdigen direct bij de stichting SIB zullen gaan terechtkomen. De
stichting SIB wordt als uitvoeringsorganisatie gekozen omdat zij
al jaren opereert ‘op het snijvlak van slachtoffer en dader’ en toch
onafhankelijk is van de dader- en slachtofferorganisaties.5 Met de
stichting is voorts goede ervaring opgedaan in het kader van de
pilots die zij verricht heeft.
Met deze landelijke implementatie van slachtoffer-dadergesprekken
beoogt de minister tegemoet te komen aan de verplichtingen die
het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie (2001/ 220/JBZ)
inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure. In dat
verband wordt ook gewezen op het – in het wetsvoorstel 30 143
opgenomen – nieuw in te voeren art. 51h Sv dat luidt: ‘Bij algemene
maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betref-
fende bemiddeling tussen de verdachte en het slachtoffer’.
4 Daarmee zou Donner trouw aan zichzelf blijven omdat hij in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel TK 30 143 nr. 3, p. 24 in 2005 al schreef dat hij de experimenten met betrekking tot herstelrecht met jeugdige daders zag als methode om jongeren met de gevolgen van een door hen gepleegd misdrijf te confronteren. Afhankelijk van de resultaten van de pilots – waarover nu dus de onderzoeksrapporten verschenen zijn – zou hij een besluit nemen of een nadere regeling van de bemiddeling bij AMVB (als bedoeld in art. 51h Sv, nieuw) wenselijk en nodig is. Dat besluit komt nu dus bij de nieuwe minister te liggen: het lijkt mij zonneklaar dat een dergelijke AMVB er moet komen.
5 Over die onafhankelijkheid kunnen wel vragen worden gesteld omdat SIB in feite ont-staan is vanuit lachtofferhulp Nederland en daar ook faciliteiten mee deelt. De stichting brengt vooral slachtoffers in beeld. De onafhankelijkheid zal dus vooral tot uitdrukking moeten in een evenwichtig beleid.
JV3_2007_005.indd Sec2:52JV3_2007_005.indd Sec2:52 3-5-2007 10:48:333-5-2007 10:48:33
53Slachtoffer-dadergesprekken
Betoogd kan echter worden dat dit uitgezette beleid niet gezien kan
worden als een adequate uitwerking van de relevante verplichting
uit het Kaderbesluit. Dat zal nu eerst beargumenteerd worden om
vervolgens aan de hand van de Beginselverklaring te laten zien hoe
het ánders kan.
Voldoen slachtoffer-dadergesprekken aan het Kaderbesluit?
De beleidsbrief roept met betrekking tot het beleid dat wordt ingezet
bij nadere beschouwing meer vragen op dan richtinggevende
antwoorden.
Het Kaderbesluit draagt in art. 10 (lid 1) elke lidstaat op bemidde-
ling in strafzaken te bevorderen met betrekking tot de strafbare
feiten waarvoor hij die maatregel passend acht. In het tweede lid is
bepaald dat elke lidstaat erop toeziet dat elke overeenkomst, die in
een bemiddeling in strafzaken tussen het slachtoffer en de dader
wordt bereikt, in aanmerking kan worden genomen. Dit artikel moet
worden bezien tegen de achtergrond van de defi nitie die in art. 1
van het Kaderbesluit onder e) kan worden gevonden: ‘bemiddeling
in strafzaken: vóór of tijdens de strafprocedure, het zoeken naar
een via onderhandelingen tot stand gebrachte schikking6 tussen
het slachtoffer en degene die het strafbare feit heeft gepleegd, door
bemiddeling van een bevoegde persoon’.
Bij deze defi nitie sluit de hieronder te bespreken Beginselverklaring
van het Platform aan, hoewel die verklaring (afd. IIA par. 2) ook
bemiddelingen mogelijk acht zonder het doel van het tot stand
brengen van een schikking (zoals bij voorbeeld in de fase na een
veroordeling door de rechter).
In de beleidsbrief wordt echter niet gesproken van het tot stand
brengen van schikkingen en komt het woord bemiddeling alleen
voor in een referentie aan het Kaderbesluit en het wetsvoorstel
TK 30 143 (p. 2). Moeten we daaruit afl eiden dat de minister het
gesprek wel ziet als een vorm van bemiddeling, maar dan zonder
de gerichtheid op het tot stand brengen van een schikking? In de
brief is alleen sprake van een verslag van de bemiddeling dat aan het
openbaar ministerie zal worden ingezonden.
6 Mijn cursivering. De Engelse tekst spreekt overigens van een ‘agreement’.
JV3_2007_005.indd Sec2:53JV3_2007_005.indd Sec2:53 3-5-2007 10:48:333-5-2007 10:48:33
54 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
De slachtoffer-dadergesprekken worden nergens in de tekst van de
brief expliciet als een vorm van bemiddeling geduid. Hieronder zal
ik aannemelijk maken aan de hand van citaten, dat de minister ze
wel ziet als een vorm van bemiddeling, maar dan niet in de zin van
het Kaderbesluit (art. 1 sub e). Verder is het uitdrukkelijk niet de
bedoeling dat de resultaten van het gesprek – welke dat kunnen zijn
wordt in het midden gelaten – invloed zullen hebben op de straf-
rechtelijke afdoening. Dit laatste lijkt in ieder geval geheel in strijd
met de opdracht van art. 10 lid 2 van het Kaderbesluit. Heeft de
minister impliciet een besluit genomen dat in geen enkele categorie
van strafzaken een schikking, als resultaat van een bemiddeling
in de zin van het Kaderbesluit, kan worden meegenomen in de
strafprocedure? En laat het Kaderbesluit eigenlijk zo’n nuloptie wel
toe? Of moeten we concluderen dat het resultaat toch invloed kan
hebben op de strafprocedure, omdat de minister ook stelt dat met
het verslag van het gesprek door de offi cier van justitie rekening kan
worden gehouden in zijn requisitoir (p. 4)? Moet daaruit overigens
worden geconcludeerd dat altijd moet worden vervolgd? Of zou het
verslag van het gesprek ook enige invloed kunnen hebben op de
buitengerechtelijke afdoeningsvormen in handen van het openbaar
ministerie?7 En welke strekkingen van het ‘rekening houden’ met
het verslag van het gesprek worden door de beleidsbrief voor moge-
lijk gehouden? Ten voordele van de verdachte of ook ten nadele? Kan
die vraag werkelijk onbeantwoord zijn en blijven op het moment van
het openen van de procedure die kan leiden tot het gesprek?
De beleidsbrief geeft, kortom, geen antwoord op een zeer belang-
rijke set van vragen die, blijkens de evaluatiestudie van Steketee
e.a. (2006, p. 49) leidt tot een ambivalente en dus onzekere praktijk:
‘De projectmedewerkers hebben niet duidelijk voor ogen of de
uitkomsten van herstelrecht nu wel of niet mee gewogen moeten
worden’. De noodzaak van aansluiting van de bemiddeling op de
doorstroomtijden van het OM is daardoor ook niet duidelijk.
Bij de inrichting van de algemene maatregel van bestuur, waar-
naar het nieuw in te voeren art. 51h Sv verwijst, zal op deze vragen
toch een duidelijk antwoord moeten worden (en dus al eerder zijn)
7 Een conceptuele moeilijkheid bij deze vragen is wel, dat straks als de nieuwe wet OM afdoening ingevoerd is het opleggen van een strafbeschikking een daad van vervolging wordt.
JV3_2007_005.indd Sec2:54JV3_2007_005.indd Sec2:54 3-5-2007 10:48:333-5-2007 10:48:33
55Slachtoffer-dadergesprekken
gegeven om aan de landelijk in te voeren standaardvoorziening een
helder profi el te kunnen geven. De ‘Beginselverklaring bemiddeling
in strafzaken’ beoogt daartoe een aanzet te geven.
De hoofdlijnen van de Beginselverklaring
Met het oog op een toekomstige landelijke ontwikkeling is door
het (in 2005 opgerichte) Platform Mediation in strafzaken8 een
Beginselverklaring opgesteld waarin, op grond van intensieve
discussies over relevante internationale documenten, keuzen zijn
gemaakt die een helder en samenhangend stelsel van beginselen
hebben opgeleverd. Het Platform stelt zich op het standpunt dat elke
vorm van bemiddeling – in elke context – een positieve en construc-
tieve betekenis zal kunnen hebben, juist in de huidige samenleving
die een grote behoefte voelt aan doorbreking van de anonimiteit,
verheldering van de normen en sociale cohesie. Daar waar het om
strafzaken gaat, moet ook altijd bemiddeling mogelijk zijn, in elke
fase van de strafrechtspleging en zowel voor volwassen als jeugdige
betrokkenen. De nadruk ligt in de Beginselverklaring vervolgens op
de bemiddeling in strafzaken als vorm van afdoening van strafbare
feiten, liefst zo spoedig mogelijk na de opheldering van het delict.
Van groot belang is volgens de Beginselverklaring, dat de wetgever
inderdaad – zoals het Kaderbesluit ook aangeeft – een uitdrukkelijke
keuze maakt met betrekking tot de vraag, welke categorieën van
strafzaken in beginsel in aanmerking komen voor een bemiddeling
(opnieuw: in de zin van het Kaderbesluit), zoals het in de verklaring
heet, ‘met beoogd rechtsgevolg’. Dat beoogde rechtsgevolg is in
die gevallen dan dat het openbaar ministerie en/of de strafrechter
serieus rekening zal houden met het bemiddelingsresultaat, dat
door het Kaderbesluit een ‘schikking’ wordt genoemd, maar in
de Beginselverklaring gewoon ‘resultaat’ heet. Wellicht kan naar
Vlaams voorbeeld nog het best worden gesproken van een ‘intentie-
verklaring’ van de partijen, die aan de justitiële autoriteiten wordt
voorgelegd. Het bemiddelingsresultaat zal in ieder geval aangeven,
8 In de preambule van de Beginselverklaring wordt overigens de term ‘mediation’ besproken en het gebruik ervan afgeraden. De Beginselverklaring spreekt verder van ‘bemiddeling’.
JV3_2007_005.indd Sec2:55JV3_2007_005.indd Sec2:55 3-5-2007 10:48:333-5-2007 10:48:33
56 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
welke verplichtingen de dader ten opzichte van het slachtoffer en
de samenleving op zich genomen heeft om de gevolgen van zijn
handelen zo goed mogelijk te redresseren. Die verplichtingen
dienen, wanneer nagekomen, door de justitiële autoriteiten (OM
of rechter) te worden overwogen als sanctie en in beginsel zelfs als
voldoende sanctie op het delict. Onder omstandigheden kan, op
gronden aan het algemeen belang ontleend, echter ook nog een
opgelegde sanctie worden toegevoegd aan de voorgestelde sanctie(s)
in de intentieverklaring.
Voor de wetgever impliceert dit dat de categorieën van strafzaken
waarin ‘bemiddeling met beoogd rechtsgevolg’ kan worden aange-
boden in beginsel dezelfde kunnen zijn als die waarin de wetgever
meent dat zou kunnen worden volstaan met (slechts) vrijheidsbe-
perkende sancties. Vormen van vrijheidsbeperking kunnen immers
wel voorgesteld worden als resultaat van de bemiddeling, maar
vormen van vrijheidsbeneming uitdrukkelijk niet.9
De Beginselverklaring gaat ervan uit dat de beslissing van de
wetgever, in verband met de legaliteit en de legitimiteit van de
bemiddeling in strafzaken, onmisbaar is. Samenleving, slachtoffer
en dader moeten de nieuwe praktijk van bemiddeling in strafzaken
op hoofdlijnen kunnen begrijpen en accepteren. Voor slachtoffers
en daders is vooral ook van belang dat de mogelijke gevolgen van het
vrijwillig deelnemen aan een bemiddelingsprocedure op voorhand
zo duidelijk mogelijk zijn. De keuze van de minister – in beginsel
geen invloed maar wel via het requisitoir – geeft zoals gezegd geen
enkele duidelijkheid. In de constructie van de Beginselverklaring is
dat anders: laten we eens inzoomen op eerst het slachtoffer en dan
de dader.
Het bemiddelingsaanbod en het slachtoffer
Als het slachtoffer verzocht wordt aan een bemiddeling deel te
nemen, moet het zich een beeld kunnen vormen van de mogelijke
resultaten daarvan. Het slachtoffer moet – ook volgens internatio-
nale beginselverklaringen – op grond van volledige informatie in
alle vrijheid kunnen beslissen. Het kan daarbij voor het slachtoffer
aantrekkelijk zijn om te vernemen dat een bemiddeling zal kun-
9 Dat ligt al besloten in het concept vrijheidsbeneming zelf, dat een activiteit van anderen aanwijst. De oplegging van sancties die vrijheidsbeneming met zich meebrengen is grondwettelijk voorbehouden aan de onafhankelijke rechter (art. 113 lid 3 Grondwet).
JV3_2007_005.indd Sec2:56JV3_2007_005.indd Sec2:56 3-5-2007 10:48:333-5-2007 10:48:33
57Slachtoffer-dadergesprekken
nen leiden tot een ‘schikking’ waarbij de dader zich verplicht tot
bepaalde prestaties die tot genoegdoening aan het slachtoffer (en
de samenleving) strekken. En het slachtoffer zal daarbij moeten
overwegen dat die verplichtingen onderdeel zullen uitmaken van de
sanctionering van de dader, eventueel aangevuld met een over-
heidssanctie. Het slachtoffer kán dan denken dat de dader eventueel
‘calculerend’ aan een bemiddeling begint, maar zal zich realiseren
dat die bemiddeling uiteindelijk tot serieuze – en sanctionerende
– verplichtingen zal leiden.
Uit de literatuur blijkt dat slachtoffers zich soms zorgen maken over
de mogelijke consequenties van een weigering om deel te nemen.10
Zij kunnen dan ook een schuldgevoel ontwikkelen omdat ze het
idee hebben dat de dader zwaarder gestraft wordt omdat zij zelf
zo afhoudend waren. Van dat mogelijke schuldgevoel worden ze
bevrijd als ze weten dat een bemiddeling leidt tot een range van
verplichtingen, die naar zwaarte en soort van vergelijkbare aard zijn
met eventueel op te leggen vrijheidsbeperkende sancties (vrijwillige
schadevergoeding in plaats van opgelegde, werken voor het buurt-
huis in plaats van een ‘werkstraf’). Het weigeren deel te nemen aan
een bemiddelingsprocedure kan dan niet leiden tot een zwaardere
bestraffi ng van de dader. Aan de andere kant moeten slachtoffers
niet het gevoel kunnen krijgen dat bemiddeling betekent dat ‘hun’
dader er ‘gemakkelijk van afkomt’. Ook dat wordt bereikt door wet-
telijk te regelen dat de bemiddeling tot serieuze verplichtingen moet
leiden die als equivalent kunnen gelden voor vrijheidsbeperkende
sancties: ook daders kunnen dan overigens niet (meer) denken dat
ze lichter worden gestraft door voor bemiddeling te kiezen.
Het bemiddelingsaanbod en de verdachte
Als we kijken naar de positie van de verdachte, dan moet ook deze
zich kunnen realiseren wat het instemmen met een bemiddeling,
met name ook in juridische zin, betekent. Naast zijn vrijwilligheid
wordt ook van hem verwacht dat hij de feiten van het delict erkent:
indien hij daartoe niet bereid is kan geen bemiddeling plaatsvinden
10 Een punt dat ook naar voren wordt gebracht in de belangrijke 'Statement on the Posi-tion of the victim within the process of mediation' van het European Forum for Victim Services, 2003, p. 5/6.
JV3_2007_005.indd Sec2:57JV3_2007_005.indd Sec2:57 3-5-2007 10:48:343-5-2007 10:48:34
58 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
omdat dan het risico van secundaire victimisering van het slacht-
offer aanwezig is. Wat betekent nu die erkenning van de feiten van
het delict?
De Beginselverklaring kiest ervoor deze ook als juridische bekentenis
aan te merken. Daarvoor zijn belangrijke redenen aan te voeren. Zo
is het ten opzichte van het slachtoffer11 onaanvaardbaar een prak-
tijk in het leven te roepen waarbij voor de bemiddeling wel en voor
het strafproces geen bekentenis aangenomen wordt. Verder betekent
de bereidheid van de dader om deel te nemen aan een bemidde-
ling een bereidheid om te ‘apaiseren’ en niet te ‘polariseren’. Zijn
proceshouding wordt op dat moment zodanig bepaald dat hij geen
gebruik zal maken van zijn zwijgrecht en geen principieel verweer
zal voeren met betrekking tot het door hem erkende delictshande-
len. De justitiële overheid dient deze proceshouding principieel te
waarderen door serieus rekening te houden met de voorstellen die
uit de bemiddeling voortvloeien. De Beginselverklaring acht dat
– impliciet – een adequate justitiële reactie op zo’n apaiserende pro-
ceshouding van een verdachte.12 Overigens moet worden opgemerkt
dat nu reeds, op basis van de Aanwijzing Slachtofferzorg, het sim-
pelweg overmaken van een schadevergoedingsbedrag door de dader
aan het slachtoffer een grondslag is voor een sepot.13 Niet valt in te
zien hoe de potentieel veel rijkere resultaten van een bemiddeling
dan niet zouden (mogen) leiden tot een herstelgerichte afdoening.14
11 Ook vanuit het algemeen belang van een effi ciënte aanwending van overheidsmiddelen is dit overigens onwenselijk.
12 Zowel de termen ‘adequate justitiële reactie’ als ‘apaiserende proceshouding’ verwij-zen naar de resultaten van het onderzoeksproject Strafvordering 2001, dat terecht een grotere variëteit aan procesvormen voorstelt mede in verband met de proceshouding van de verdachte en de ernst van de strafrechtelijke verwijten. Zie: Groenhuijsen en Knigge, 2004.
13 Aanwijzing slachtofferzorg, (Stcrt. 2004, 80), onder ‘vervolging’.14 Een aparte juridische kwestie is dan nog, hoe die afdoeningsvorm zich verhoudt tot de
toekomstige praktijk van de OM-afdoening door middel van strafbeschikkingen. De wet OM-afdoening (Kamerstuk 29 849 nr. 2, zoals laatstelijk gewijzigd bij: 29 849, A) biedt er eigenlijk geen adequate basis voor, maar in beginsel blijft de mogelijkheid van voorwaardelijk seponeren bestaan. Dat sepot kan dan plaatsvinden na bericht dat alle verplichtingen zijn nagekomen.
JV3_2007_005.indd Sec2:58JV3_2007_005.indd Sec2:58 3-5-2007 10:48:343-5-2007 10:48:34
59Slachtoffer-dadergesprekken
Het bemiddelingsaanbod en de samenleving
Van de samenleving zijn hier vooral de microsamenlevingen, de
‘communities of care’ van zowel het slachtoffer als de dader van
belang. Slachtoffers die zelf wel wat voelen voor een bemiddeling
met hun dader, worden nogal eens ontraden door hun familieleden
om deel te nemen op grond van onduidelijkheden en misverstanden
over de betekenis van bemiddeling. Zij dienen dus meer en betere
informatie te ontvangen over de plaats van bemiddeling in het straf-
recht. Daders kunnen door hun naasten extra worden gemotiveerd
om ‘het goed te maken’ met hun slachtoffer en met de samenleving
in plaats van een – vaak voor henzelf nadelige – strijd aan te gaan
met de strafjustitie. Als we dit ‘calculeren’ willen noemen, dan zijn
het toch de calculaties die we vanuit het algemeen belang zouden
moeten bevorderen? Deze laatste opmerking wijst op de noodzaak
van een maatschappijbrede discussie over de merites van bemidde-
ling als stijl van rechtshandhaving. Moet altijd leed worden toege-
voegd aan daders? Of kan daarvan afgezien worden als de dader zich
serieus met pijn en moeite inzet om de gevolgen van zijn handelen
zo goed mogelijk te compenseren of te repareren? Moeten daders
en slachtoffers koste wat het kost worden uit elkaar gehouden? Of
mogen ze ook weer samengebracht worden als burgers die het eens
blijken te zijn over een onaanvaardbare normschending?
Het publieke wetgevingsdebat over de categorieën van strafzaken
waarin de bovengeschetste ‘herstelgerichte afdoening’ toelaat-
baar moet worden geacht kan een bijdrage leveren aan een beter
begrip in de samenleving en de acceptatie van de bemiddeling in
strafzaken.
Herstelrecht en slachtoffer-dadergesprekken
Een centrale lijn in het beleid, zoals dat uit de hierboven bespro-
ken brief en eerdere beleidsbrieven blijkt, is dat de Minister van
Justitie de ‘slachtoffer-dadergesprekken’ en de ‘hersteltrajecten’ met
jeugdigen niet ‘herstelrechtelijk’ wil interpreteren maar alleen als
aanvulling op de strafrechtelijke procedure.
Zo werd al in een brief van 10 maart 2004 (nr. 8 TK 2003-2004,
27 213 nr. 8) het volgende gesteld: ‘Bij herstelrecht wordt het recht
gebruikt om het herstel van de schade, van het leed en de sociale
JV3_2007_005.indd Sec2:59JV3_2007_005.indd Sec2:59 3-5-2007 10:48:343-5-2007 10:48:34
60 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
onrust als gevolg van het delict te bewerkstelligen. In een vroeg
stadium van de strafrechtelijke procedure wordt geprobeerd tussen
dader en slachtoffer een overeenkomst tot stand te brengen. In het
buitenland omvat die overeenkomst soms ook de sancties die de
dader moet ondergaan, die een rechter achteraf marginaal toetst.
Het recht wordt dus ingezet om het confl ict tussen dader en slachtoffer
te herstellen.’
De laatste door mij gearceerde zin behoeft echter geen conclusie te
zijn van wat in het daaraan voorafgaande wordt gesteld: de verwij-
zing naar de rechterlijke betrokkenheid wijst in een andere richting.
Maar deze interpretatie van de minister lijkt de grondslag te zijn
voor de positie die vervolgens wordt bepaald: ‘Herstelbemiddeling
is in die zin (in de zin van het herstelrecht) een nieuwe afdoenings-
vorm in het strafrecht. Het kan fungeren als een (gedeeltelijke)
vervanging voor het opleggen van een sanctie door de rechter.
Ruime invoering van het herstelrecht zou leiden tot wijziging van
de functie en de inrichting van het strafrecht. Ik acht daarvoor
onvoldoende grond aanwezig.’ Dit onder verwijzing naar het NJV-
preadvies van Cleiren over genoegdoening in het strafrecht (Cleiren,
2003; Blad, 2004).
Verder wordt gesteld: ‘Het is zeker niet zo dat alle slachtoffers
voordeel hebben bij het herstelrecht dat op deze wijze wordt uitge-
voerd. Gelet op het doel van herstelrecht kan de dader onevenredig
meer aandacht krijgen dan het slachtoffer’ (onder verwijzing naar
Buruma, 2003). En: ‘Herstelrecht dient niet uitsluitend de belangen
van het slachtoffer.’ De laatste opmerking is juist, maar bevat een
ongerijmd bezwaar tegen herstelrecht, omdat hetzelfde geldt ten
aanzien van het strafrecht.
Terwijl in deze beleidsbrief de beëindiging van het project Her-
stelbemiddeling (Frijns en Mooren, 2004) wordt medegedeeld en
gemotiveerd15 kondigt de minister aan experimenten van andere
aard te zullen stimuleren: ‘Ik zie mogelijkheden voor slachtof-
fers om gebruik te kunnen maken van een vorm van bemiddeling
15 ‘Om een drietal redenen is besloten het project Herstelbemiddeling niet voort te zetten. Ten eerste heeft het een te gebrekkige inbedding in de moederorganisaties (SRN en SHN). Daarnaast zijn de kosten per bemiddelingsgesprek hoog. Inclusief overheadkos-ten bedragen de kosten ongeveer 1680 euro per gesprek. Ten derde is het toepas-singsbereik beperkt, doordat herstelbemiddeling (zoals gedefi nieerd in dit specifi eke project) plaatsvindt na de veroordeling’ (p. 10).
JV3_2007_005.indd Sec2:60JV3_2007_005.indd Sec2:60 3-5-2007 10:48:343-5-2007 10:48:34
61Slachtoffer-dadergesprekken
waarbij getracht wordt het slachtoffer en de dader in gesprek met
elkaar te brengen. In dit verband is het dus beter te spreken over
slachtoffer-dader gesprek. Het gesprek heeft als doel het slachtoffer
de mogelijkheid te bieden vragen te stellen aan de dader en de dader
te confronteren met de gevolgen van het delict voor het slachtoffer.
Het gesprek geeft de dader de mogelijkheid het slachtoffer excuses
aan te bieden. Een geslaagd gesprek kan een positieve bijdrage
leveren aan het verwerkingsproces van het slachtoffer. Bovendien
kan het een positieve invloed hebben op het gedrag van de dader en
bijdragen aan het voorkomen van recidive.’ De in dit citaat gear-
ceerde zin – dat het beter zou zijn te spreken van een slachtoffer-
dadergesprek – lijkt aan te geven dat het in de visie van de minister
bij het ‘slachtoffer-dadergesprek’ vooral om de slachtofferbehoeften
en -belangen zal moeten gaan, hetgeen kan worden begrepen tegen
de achtergrond van zijn idee dat in het herstelrecht eigenlijk (vooral)
de belangen van de dader zouden worden gediend dan wel dat de
dader er daardoor ‘beter’ van afkomt.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel 30 143 wordt
deze lijn uitdrukkelijk voortgezet. De regering wil niet overgaan
tot ‘een ingrijpende stelselwijziging die ertoe zou strekken dat het
voornaamste doel van het strafproces de confl ictoplossing tussen
verdachte en slachtoffer zou zijn’.16
Bemiddeling en het strafrechtelijk stelsel
Tegen de achtergrond van de soms ingrijpende stelselwijzigingen
die minister Donner in zijn regeerperiode heeft geïnitieerd danwel
ondersteund (zoals recentelijk de wet OM-afdoening die van het OM
een bestraffende instantie maakt) kan het niet een stelselwijziging
als zodanig zijn die de minister afschrikt. Eerder lijkt de interpreta-
tie van ‘herstelrecht’ als een privatisering van delicten en de afhan-
deling daarvan de belangrijkste reden te zijn om herstelgerichte
afdoeningen op basis van bemiddeling zoals die in het Kaderbesluit
wordt gedefi nieerd af te wijzen.
Elders (Blad, 2006) heb ik uiteengezet dat die interpretatie onjuist
is en de lezer kan zijn eigen oordeel vellen over het stelsel dat in
16 Tweede Kamer, 2004-2005, 30 143, nr. 3, p. 9.
JV3_2007_005.indd Sec2:61JV3_2007_005.indd Sec2:61 3-5-2007 10:48:343-5-2007 10:48:34
62 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
de Beginselverklaring is neergelegd: niet vol te houden valt dat dit
een stelsel is dat delictsafhandelingen privatiseert, terwijl het wel
degelijk herstelgericht is.
Overal in de wereld om ons heen worden de methoden van slachtof-
fer-daderbemiddeling en herstelgericht groepsoverleg opgebouwd
– als het om strafzaken gaat – in nauwe samenwerking met de
justitiële overheid (zie Miers en Willemsens, 2004). De basisfi losofi e
van het herstelrecht is uitdrukkelijk gericht op het betrekken van
alle door het delict getroffen personen en de instanties die belang
hebben bij een rechtmatige en doelmatige afdoening daarvan. Het
kan zijn dat er misverstanden hierover ontstaan door de anti-insti-
tutioneel lijkende slogan waarmee de strekking van het herstelrecht
soms wordt verwoord als ‘giving the confl icts back to those directly
involved’.17 Dergelijke taaluitingen moeten toch vooral worden ver-
staan als een bezwaar tegen een al te nadrukkelijke uitsluiting van
participatie van slachtoffers en daders, niet per se als een streven
naar uitsluiting van professionele rollenspelers zoals juristen die het
algemeen belang vertegenwoordigen.18
De suggestie dat het bij herstelrecht en herstelgerichte afdoening
om privatisering gaat klinkt ook door in verschillende publicaties
van Cleiren (2001, 2003) en Hildebrandt (2003). Gezien de verwijzing
naar het preadvies voor de Nederlandse Juristen Vereniging over
genoegdoening aan het slachtoffer lijkt in ieder geval de eerste (op
zijn minst) enige invloed te hebben gehad op het beeld dat zich bij
de minister gevormd heeft.
Belangrijker echter is, waar het dit preadvies betreft, de constate-
ring van Cleiren (2003) dat de strafrechtspleging in zijn traditionele
trekken weinig aan het slachtoffer te bieden heeft in termen van
genoegdoening. Cleirens betoog hier zeer kort samenvattend komt
dat omdat voor die genoegdoening een (erkennende en rechtzet-
tende) handeling nodig is van dezelfde actor als die het slachtoffer
benadeeld heeft: het strafrecht, dat primair de rechtsbetrekking
tussen de verdachte en de bestraffende overheid regelt, biedt
17 Soms wordt die verwoording uitdrukkelijk gebaseerd op Christie (1977) maar wie dat artikel nog eens naleest kan zien dat de slogan een aanmerkelijke vertekening van de strekking daarvan teweegbrengt.
18 Er zijn natuurlijk ook ‘puristen’ in de internationale beweging, die de strafjustitie prin-cipieel buiten de bemiddelingspraktijk willen houden. Zie bij voorbeeld McCold (2000). Die positie wordt hier en in de Beginselverklaring niet ingenomen.
JV3_2007_005.indd Sec2:62JV3_2007_005.indd Sec2:62 3-5-2007 10:48:343-5-2007 10:48:34
63Slachtoffer-dadergesprekken
daarvoor traditioneel geen ruimte. Van belang is nu dat steevast
uit evaluatiestudies blijkt, ook de recente Nederlandse (Steketee
e.a., 2006, p. 88 e.v; Hissel e.a. 2006, p. 68 e.v.), dat slachtoffers die
deelgenomen hebben aan een bemiddeling daarover in ruime
meerderheid zeer tevreden zijn: over het proces evenals over de
uitkomst, zelfs als die alleen maar een excuus zou inhouden, mits
dat welgemeend overkomt (Pemberton e.a., 2006). Door het inbou-
wen van een serieuze bemiddelingspraktijk, zoals het Kaderbesluit
bedoelt, kan de strafrechtspleging dus veel meer tegemoetkomen
aan de behoefte aan genoegdoening door de dader ten opzichte van
zijn slachtoffer dan tot nu toe het geval is geweest. Minister Donner
van Justitie zag dat, blijkens de citaten hierboven aangehaald, ook
in. Voor slachtoffers valt nog een aanmerkelijke meerwaarde te rea-
liseren als het bemiddelingsproces van meet af aan op de uitkomst
van de schikking, waar het Kaderbesluit op doelt, wordt gericht. Een
schikking die méér omvat dan excuses en welgemeende beloften,
namelijk verplichtingen van de dader tegenover het slachtoffer zelf
en de samenleving. Langs dat mechanisme verkrijgt de bemiddeling
naar de dader toe ook veel meer waarde dan alleen het bieden van
een gelegenheid zich te realiseren wat hij zijn slachtoffer heeft aan-
gedaan (hoe belangrijk dat op zichzelf ook is). Zo’n verplichtende
schikking – bekrachtigd en indien nodig aangevuld door openbaar
ministerie of rechter – kan, zoals de Beginselverklaring beoogt, ook
eerder worden aanvaard als serieuze sanctie op het delictgedrag.
Hildebrandt heeft in haar kritische bespreking van de 'mediation'
als afdoening buiten recht gewezen op het haars inziens bestraf-
fende karakter van de bemiddeling (Hildebrandt, 2003, p. 357), om
welke reden zij meent dat de bemiddeling als buitengerechtelijke
afdoeningsvorm toch zoveel mogelijk aan de elementaire eisen van
het ‘fair trial’-beginsel zou moeten voldoen. Die elementen (een
onafhankelijke en onpartijdige rechter, externe openbaarheid,
onmiddellijkheid, equality of arms, contradictoire gedingvoering
en de onschuldpresumptie) hebben alle betrekking op een openbare
terechtzitting ter toetsing van een strafrechtelijk verwijt. Tenzij
men in het geheel geen buitengerechtelijke rechtshandhaving zou
willen aanvaarden en alles in dergelijke openbare terechtzittingen
zou willen laten afhandelen, hetgeen onrealistisch en ongewenst
is, moet men aanvaarden dat die beginselen zo goed mogelijk
worden vertaald naar de diverse vormen van buitengerechtelijke
afdoening en dan is het bij voorbeeld voldoende dat de betrokkenen
JV3_2007_005.indd Sec2:63JV3_2007_005.indd Sec2:63 3-5-2007 10:48:343-5-2007 10:48:34
64 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
te allen tijde toegang tot die onafhankelijke en onpartijdige rechter
behouden. Een argumentatie, als zou het fair trial-beginsel in de
weg staan aan een vrijwillige bekentenis van de verdachte en aan
consensuele afdoeningsvormen (ofwel die tussen openbaar minis-
terie en verdachte, danwel tussen openbaar ministerie, slachtoffer
en verdachte) is in ieder geval niet houdbaar. Een goede vertaling
van de elementen van een ‘fair trial’ moet dus een ‘faire bemidde-
ling’ opleveren en dat vereist op zijn minst een heldere wettelijke of
quasi-wettelijke regeling van de betekenis van die bemiddeling voor
de afdoening van strafzaken.
Een goede regeling stelt de bemiddelaars in staat zich te oriënteren
op de fairness van de procedure19 en het toezicht van het openbaar
ministerie fungeert als een extra garantie dat er geen dispropor-
tionele verplichtingen worden ‘afgesproken’ en dat er niet wordt
gesanctioneerd voor iets dat niet strafbaar is.
In verband met de nieuwe wet OM-afdoening20 is het, om in de
behoefte aan externe publiciteit (als publieke controlemogelijkheid
en als gedragsbeïnvloedingsmiddel) te voorzien, denkbaar dat op
de periodiek te publiceren lijsten van bepaalde strafbeschikkingen,
ook die beschikkingen worden opgenomen waarin een voorgelegde
schikking bekrachtigd, bekrachtigd met aanvulling, danwel afgewe-
zen is (art. 257h Sv, nieuw).
Bemiddeling als rechtshandhavingspraktijk
Sinds een aantal decennia wordt een grote maatschappelijke
behoefte gevoeld tot een intensievere en meer effectieve rechts-
handhaving, waarmee meestal bedoeld wordt de bevordering van
gedrag dat in overeenstemming is met de materiële strafwetten
(‘normconform gedrag’).
De bemiddelingspraktijk in strafzaken dient in dit verband een
belangrijke plek tussen de diverse handhavingsmiddelen te krijgen,
want het deelnemen aan een bemiddeling (en een ‘herstelgericht
19 Overigens blijkt, in vrijwel elk evaluatieonderzoek, de bemiddelingsprocedure door de deelnemers in hoge mate als ‘fair’ te worden ervaren. Participatie vormt in de theore-tische literatuur de sleutel tot de ervaring van ‘procedural fairness’. Zie bijvoorbeeld: Thibaut en Walker, 1975.
20 Kamerstuk 29 849, nr. 2, zoals laatstelijk gewijzigd bij: 29 849, A.
JV3_2007_005.indd Sec2:64JV3_2007_005.indd Sec2:64 3-5-2007 10:48:343-5-2007 10:48:34
65Slachtoffer-dadergesprekken
groepsoverleg’) is een intensieve confrontatie met de geschonden
norm(en), voor de dader maar ook voor alle anderen (familieleden,
communities of care).
De erkenning van de delictsfeiten en de bereidheid in een bemid-
deling betrokken te raken houden een erkenning in van een fout
die niet gemaakt had mogen worden. De verwerping van die foute
gedragskeuze wordt impliciet dan wel expliciet door iedere betrok-
kene gecommuniceerd.
De bemiddeling leidt tot verplichtingen die de dader op zich neemt
om de gevolgen van zijn misstap zo goed mogelijk te herstellen of te
compenseren en deze verplichtingen zullen pijnlijk kunnen zijn. De
dader zal tijd en geld moeten afstaan, moeite moeten doen. Anders
dan Hildebrandt – boven reeds aangehaald – acht ik het onjuist dat
naleven van pijnlijke verplichtingen als een bestraffi ng te zien. Het
is wel degelijk sanctionerend van karakter: omdat echter de sanctie
door de dader wordt voorgesteld en vrijwillig wordt aanvaard gaat
het niet om een straf in juridische zin. In de omschrijving van een
straf in juridische zin staat het bewust door een rechter beoogd en
opgelegd leed vanwege een rechtsschending centraal: een oplegging
die geschiedt ongeacht de instemming van de veroordeelde.
De rechtstheoreticus Glastra van Loon (1957, p. 234) heeft terecht
het aspect van sanctie geprioriteerd boven dat van de leedtoevoe-
ging in de volgende overweging: ‘(…) de straf is bovenal afkeuring,
verwerping van de handeling waarop met straf wordt gereageerd.
Het is niet voldoende, dat de verwerpelijke handeling degeen, die
hem verrichtte, “duur te staan komt”: wanneer de straf als bedoelde
reactie slechts dat karakter heeft, wordt de verwerpelijke handeling
in feite “toelaatbaar tegen een prijs”. Het is ook niet noodzakelijk,
dat de delinquent er per slot van rekening nadelig afkomt: ook een
enkele berisping kan een straf zijn.’
In deze meer precieze betekenisverlening aan ‘straf’ – die met
name door Hildebrandt, die naar dezelfde auteur verwijst (2003,
p. 267-268) lijkt te worden miskend – komt de communicatie van de
verwerpelijkheid van de delinquente handeling centraal te staan. Als
we vanuit dat uitgangspunt de strafrechtspleging opnieuw door-
denken, dan is de conclusie dat een ruimere betrokkenheid van het
slachtoffer en bemiddelingen die gericht zijn op genoegdoening niet
alleen maar in de marge van de strafrechtelijke rechtshandhaving
zouden kunnen worden getolereerd, maar juist fundamentele, en
waarschijnlijk rijkere, vormen van rechtshandhaving impliceren.
JV3_2007_005.indd Sec2:65JV3_2007_005.indd Sec2:65 3-5-2007 10:48:343-5-2007 10:48:34
66 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
De herstelbemiddeling en het herstelgerichte groepsoverleg bieden
zulke rijke en intensieve mogelijkheden tot communicatie van
de verwerpelijkheid van het delinquente handelen dat, daarmee
vergeleken, de traditionele strafprocedure (met zijn neiging tot
formalisering en onderdrukking van de emotionele en morele
dimensies) als de armere procedurele modaliteit verschijnt.21 Het
onderzoeksrapport van het Hilda Verwey-Jonker Instituut (Steketee
e.a., 2006, p. 27) brengt de in dit verband relevante observatie naar
voren: ‘Herstelrecht sluit beter aan bij deze huidige pluriforme
normatieve cultuur, omdat het de mogelijkheid biedt tot een
gemeenschappelijke normvinding en de validering daarvan. Omdat
normatieve begrenzingen niet altijd en voor iedereen evident zijn,
is de normatieve aanspraak van het slachtoffer wellicht succesvoller
dan de normatieve uitspraak van de rechter.’
Wat overigens niet mag betekenen dat het slachtoffer wordt
‘geïnstrumentaliseerd’ in het kader van het strafrechtelijk handha-
vingsbeleid. Maar als in het kader van de strafrechtspleging andere
sancties dan de (op te leggen) straf mogen worden nagestreefd – en
dit lijkt mij onmiskenbaar algemeen en reeds lang aanvaard – dan is
het ook denkbaar dat in datzelfde kader diverse, inherent verschil-
lende procedures gevolgd mogen worden die passen bij die andere
sanctievormen.
Tot slot
In dit artikel wordt bepleit dat er een heldere publiekrechtelijke
regeling komt – ongeveer zoals in de Beginselverklaring neergelegd
is – voor een serieuze bemiddelingspraktijk in strafzaken, die tot
schikkingen kan leiden waarmee justitie rekening kan houden
omdat ze als (voldoende of deel van de) sanctie kunnen worden
beschouwd.
Het alternatief waarvoor de vorige Minister van Justitie koos is in
de kern een praktijk, waarin het slachtoffers en daders veroorloofd
21 Naast de te beargumenteren positieve generaal preventieve functie (normbevestiging) kan vooral op het vlak van speciaal-preventieve werking theoretisch meer verwacht worden van de herstelgerichte procedures dan van de strafprocedure. Zie daarover Blad, 2003.
JV3_2007_005.indd Sec2:66JV3_2007_005.indd Sec2:66 3-5-2007 10:48:343-5-2007 10:48:34
67Slachtoffer-dadergesprekken
wordt met elkaar een gesprek te voeren, waarbij de dader zijn excu-
ses zou kunnen maken als hij dat wil. Het strafproces zou daardoor
niet geraakt worden. Indien die keuze wordt gemaakt, valt niet
in te zien welk publiekrechtelijk belang hier eigenlijk ingeroepen
kan worden om de bemoeienis van de strafjustitie met dat private
gesprek – dat altijd mogelijk is en mijns inziens ook niet verboden
kan worden – te rechtvaardigen. Het is eigenlijk deze keuze van
Donner, die de bemiddelingspraktijken privatiseert. Mede op grond
van de hoofdlijnen van het regeerakkoord van het huidige kabi-
net, dat inzet op sociale samenhang en ‘niet ieder voor zich’ maar
‘oog voor elkaar’, ligt een publiekrechtelijke verwelkoming van de
bemiddeling in strafzaken meer voor de hand. De bevordering van
de bemiddeling is dan ook ten onrechte niet als speerpunt vermeld
in de paragraaf met betrekking tot veiligheid, stabiliteit en respect.
Literatuur
Blad, J.R.
Herstelrecht en speciale preventie
Tijdschrift voor herstelrecht,
3e jrg., nr. 1, 2003, p. 21-39
Blad, J.R.
Genoegdoening en rechtshand-
having in herstelrechtelijk
perspectief
Delikt en delinkwent, 25e jrg.,
2004, p. 369-387
Blad, J.R.
Bemiddeling in strafzaken; alleen
een dienst aan slachtoffers of ook:
adequate rechtshandhaving?
Tijdschrift voor herstelrecht,
6e jrg., nr. 1, 2006, p. 22-37
Buruma, Y.
Opstand der slachtoffers; de cul-
tuursociologische en strafrechte-
lijke invalshoeken
Nederlands juristenblad, 2003,
p. 1166-1174
Cleiren, C.P.M.
Geding buiten geding; een con-
frontatie van het geding voor de
strafrechter met strafrechtelijke
ADR-vormen
Leiden, Gouda Quint, 2001
(oratie)
Cleiren, C.P.M.
Genoegdoening aan slachtoffers
in het strafrecht
In: Het opstandige slachtoffer;
genoegdoening in strafrecht en
burgerlijk recht, Handelingen
Nederlandse Juristen Vereni-
ging 2003-1, Deventer, Kluwer,
p. 33-104
Christie, H.
Confl icts as property
British journal of criminology,
17e jrg., nr. 1, 1977, p. 1-15
JV3_2007_005.indd Sec2:67JV3_2007_005.indd Sec2:67 3-5-2007 10:48:343-5-2007 10:48:34
68 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
Frijns J.M.L.A., J.H.M. Mooren
Herstelbemiddeling; een brug
tussen slachtoffer en dader
Utrecht, De Graaff, 2004
Glastra van Loon, J.
Norm en handeling
Groningen, Wolters Noordhoff,
1957
Groenhuijsen, M., G. Knigge
(red.)
Afronding en verantwoording;
eindrapport onderzoeksproject
Strafvordering 2001
Deventer, Kluwer, 2004
Hildebrandt, M.
Mediation in strafzaken;
afdoening buiten recht?
Delikt en delinkwent, 2003,
p. 353-374
Hissel, S.C.E.M, M. Jansen, e.a.
Procesevaluatie slachtoffer-
dadergeprekken
Amsterdam, Regioplan,
p ublicatienummer 1377, 2006
McCold, P.
Toward a holistic vision of
restorative juvenile justice; a
reply to the maximalist model
Contemporary justice review,
3e jrg., nr. 4, 2000, p. 357-372
Miers, D., J. Willemsens (red.)
Mapping restorative justice;
developments in 25 European
countries
European Forum for victim-of-
fender mediation and restora-
tive Justice, 2004
Pemberton, A., F.W. Winkel e.a.
Op weg naar slachtoffergerichte
theorievorming in het herstel-
recht
Tijdschrift voor herstelrecht,
6e jrg., nr. 1, 2006, p. 48-64
Steketee, M., S. ter Woerds e.a.
Herstelbemiddeling voor
jeug digen in Nederland; een
evaluatieonderzoek naar zes
pilotprojecten
Utrecht, Hilda Verwey-Jonker
Instituut, 2006
Thibaut J., L. Walker
Procedural justice; a
psychological analysis
NJ, Hilsdale, 1975
JV3_2007_005.indd Sec2:68JV3_2007_005.indd Sec2:68 3-5-2007 10:48:343-5-2007 10:48:34
69
Het slachtoffer in de strafrechtelijke procedure
De implementatie van het Europees Kaderbesluit
M.S. Groenhuijsen en A. Pemberton*
Op 15 maart 2001 kwam het EU Kaderbesluit inzake de status
van het slachtoffer in de strafrechtelijke procedure tot stand.1
Deze gebeurtenis is in meerdere opzichten als een mijlpaal aan
te merken. Het belangrijkste lijkt te zijn dat door middel van het
Kaderbesluit voor het eerst op supranationaal niveau regels zijn
vastgelegd omtrent de rechtspositie van slachtoffers van misdrijven
die bindend zijn voor de interne rechtsorde van de lidstaten. Voor
het eerst is een zogenoemd ‘hard law instrument’ beschikbaar
dat landen voorschrijft hoe ze de nationale strafvordering moeten
inrichten in relatie tot de slachtoffers. Tot dan toe waren er alleen
‘soft law instruments’ voorhanden, zoals de resolutie van de
Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en de aanbevelingen
van de Raad van Europa op dit terrein.2 Het Kaderbesluit lijkt de
zaken niet alleen krachtig aan te pakken, maar ook voortvarend. De
bindende bepalingen zouden voor het overgrote deel al binnen twee
jaar tot resultaten moeten leiden; slechts voor enkele voorschriften
is de toegestane termijn voor implementatie verruimd tot vier of
zelfs tot zes jaar.
Dit strikte regiem – de combinatie van bindende inhoudelijke normen
en een korte periode voor aanpassing van het nationale recht – leidt
tot een aantal vragen. De eerste daarvan betreft de achtergrond van
* Prof. dr. Marc Groenhuijsen en Antony Pemberton MA zijn als respectievelijk hoogle-raar-directeur en senioronderzoeker verbonden aan Intervict, Universiteit van Tilburg.
1 2001/220/JHA.2 Declaration of Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power, GA
Res. 40/34 van 29 November 1985; Recommendation (1985)11 on the Position of the Victim in the Framework of Criminal Law and Procedure, 28 Juni 1985; en van later datum dan het Kaderbesluit o.a. Recommendation (2006)8 on Assistance to Crime Victims, 14 Juni 2006.
JV3_2007_005.indd Sec3:69JV3_2007_005.indd Sec3:69 3-5-2007 10:48:343-5-2007 10:48:34
70 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
het Kaderbesluit. Waarom heeft de EU gekozen voor juist dit instru-
ment om de belangen van slachtoffers te beschermen? En door welke
factoren is de inhoud van het Kaderbesluit bepaald? Met de behande-
ling van deze vragen zullen we dit artikel beginnen. Vervolgens wordt
aandacht besteed aan de resultaten: heeft het Kaderbesluit opgeleverd
wat daarvan werd verwacht? Daarna volgt een beschouwing over het
begrip ‘implementatie’, toegespitst op de bijzondere inhoud van het
onderhavige Kaderbesluit waarna we de resultaten presenteren van
een survey die we zelf hebben gedaan in een groot aantal lidstaten,
waarmee de informatie die door de Europese instellingen is vergaard
kan worden aangevuld. De bijdrage wordt afgesloten met een aantal
conclusies die tevens teruggrijpen op het internationaalrechtelijke
onderscheid tussen ‘hard law’ en ‘soft law’.
De achtergrond en de inhoud van het Kaderbesluit
In de afgelopen jaren is Europa overspoeld door een golf van Kader-
besluiten op strafrechtelijk terrein. Dit mag ons echter niet blind
maken voor de omstandigheid dat de EU tot ver in de jaren negentig
hardnekkig het standpunt heeft ingenomen dat het geen eigen com-
petentie had om zich te mengen in de strafrechtelijke aangelegenhe-
den van de lidstaten. Ook ten aanzien van de positie van slachtoffers
van misdrijven is deze visie lange tijd dominant geweest. Wanneer
niet-gouvernementele organisaties voor slachtofferhulp fi nanciële
bijstand in Brussel zochten, kregen ze gedurende de jaren negentig
steevast als antwoord dat ze in feite werkzaam waren op het terrein
van de strafrechtspleging en dat ‘Europa’ daar niet over ging. Het is
tegen deze achtergrond opmerkelijk dat het ‘Kaderbesluit slacht-
offerzorg’ uiteindelijk is gaan behoren tot de eerste generatie van
Kaderbesluiten op strafrechtelijk terrein.
Hoe is deze plotselinge opmars van de slachtoffers te verklaren? De
crux van de zaak ligt in de positie van de zogenoemde grensover-
schrijdende slachtoffers. Aan het eind van de vorige eeuw heeft vooral
de Zweedse Eurocommissaris Anita Gradin ingezien dat het lot van
iemand die in een andere staat dan zijn thuisland slachtoffer wordt
van een misdrijf, bijzondere, extra precaire kanten heeft.3 Zo iemand
3 Zie omtrent de rol van de Eurocommissaris Gradin en van de Portugese en Franse regeringen als toenmalige voorzitters van de EU vooral Paul Rock, 2004, p. 513 e.v.
JV3_2007_005.indd Sec3:70JV3_2007_005.indd Sec3:70 3-5-2007 10:48:353-5-2007 10:48:35
71De implementatie van het Europees Kaderbesluit
kent de taal niet, weet niets van het rechtssysteem waar hij mee te
maken krijgt, is vaak al lang weer thuis als er ooit een rechtszaak tegen
de dader wordt gevoerd, enzovoort. Deze specifi eke problemen voor
‘buitenlandse’ slachtoffers zijn vervolgens in verband gebracht met
de klassieke Europese vrijheden, en vooral met de vrijheid van de
persoon om zich zonder beperkingen (zonder discriminatie op grond
van nationaliteit) te kunnen bewegen binnen de Europese ruimte.
Deze overweging vormde de belangrijkste legitimatie om op Europees
niveau een betere bescherming van misdrijfslachtoffers te recht-
vaardigen. Maar de volgende stap was toen in feite al onvermijdelijk.
Het is immers moeilijk uit te leggen om bijzondere strafprocessuele
voorzieningen ten behoeve van grensoverschrijdende slachtoffers te
scheppen, als de eigen onderdanen in dit opzicht in de kou zouden
blijven staan. Vandaar dat de inhoud van het Kaderbesluit, hoewel
in een aantal opzichten nog steeds zichtbaar geïnspireerd door het
verschijnsel van grensoverschrijdende criminaliteit, uiteindelijk geldt
voor alle slachtoffers van misdrijven.
In hoeverre straalt deze achtergrond van het Kaderbesluit af op
de inhoud van de daarin geformuleerde minimumrechten? Naar
ons oordeel kan de inhoud van het Kaderbesluit in tweeërlei zin
worden getypeerd. Ten eerste: voor wat betreft de grote lijn sluit
het document naadloos aan bij de eerdere internationale protocol-
len die op dit terrein zijn verschenen. En ten tweede: waar het de
details betreft, wijken alle supranationale teksten van elkaar af. Het
bijzondere van het Kaderbesluit op dit punt is dat de details minder
dan in andere omgevingen door toeval lijken te zijn gestuurd, en
méér zijn bepaald door weloverwogen keuzen die voortvloeien uit
het vigerende nationale recht van de lidstaten. Dit oordeel lichten
wij toe.
De grote lijn van het Kaderbesluit volgt de internationale consensus
die ook uit de overige rechtsinstrumenten naar voren komt. Het gaat
in de kern van de zaak om de volgende basisrechten voor slachtof-
fers van misdrijven:4
het recht op respect en erkenning gedurende de strafrechtelijke
procedure (art. 2);
het recht om informatie te krijgen (art. 4);
4 Wij voegen telkens tussen haakjes het betreffende artikelnummer uit het Kaderbesluit toe.
–
–
JV3_2007_005.indd Sec3:71JV3_2007_005.indd Sec3:71 3-5-2007 10:48:353-5-2007 10:48:35
72 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
het recht om informatie te verstrekken aan de offi cials van het
strafrechtelijk systeem (art. 3);
het recht op rechtsbijstand (art. 6 jo. 4), inzet van een tolk/verta-
ler (art. 5), en op tegemoetkoming in onkosten als gevolg van het
proces (art. 7);
het recht op bescherming van privacy en van fysieke veiligheid
(art. 8);
het recht op schadevergoeding, van de dader (art. 9) en/of van de
overheid5;
het recht op slachtofferhulp (art. 13);
het recht dat de overheid mediation zal bevorderen (art. 10);
het recht dat de lidstaat samenwerking met andere overheden zal
stimuleren in gevallen van grensoverschrijdende criminaliteit
(art. 12. 11).
De kortste en meest accurate samenvatting van de algemene
strekking van het Kaderbesluit is waarschijnlijk te vinden in nr. 8
van de considerans: ‘Er is een onderlinge aanpassing nodig van
de voorschriften en praktijken met betrekking tot de status en de
voornaamste rechten van het slachtoffer, met bijzondere aandacht
voor het recht van het slachtoffer met respect te worden bejegend,
te spreken en geïnformeerd te worden, te begrijpen en begrepen te
worden, en beschermd te worden in de verschillende fasen van de
procedure; ook moet rekening worden gehouden met het nadelige
feit dat het slachtoffer in een andere lidstaat verblijft dan die waar
het misdrijf is gepleegd.’
Voor zover het de details van de afzonderlijke bepalingen betreft,
wijzen wij allereerst op de formulering van art. 5, 6 en 7 van het
Kaderbesluit. In deze artikelen, die betrekking hebben op commu-
nicatiewaarborgen (tolken), op rechtsbijstand en op vergoeding van
gemaakte onkosten, is de aanspraak beperkt tot ‘het slachtoffer dat als
getuige of als partij bij de procedure betrokken is’. Dit is een veelbe-
tekenende restrictie. Op deze formulering is aangedrongen door het
5 Het recht op een tegemoetkoming door de overheid – zoals bij ons vanuit het Scha-defonds Geweldsmisdrijven – is met opzet weggelaten uit de eindversie van het Ka-derbesluit, vanwege budgettaire redenen. Later is op dit punt een aparte EU-regeling totstandgekomen, de Richtlijn schadeloosstelling van slachtoffers (2004/80/EG) van 29 april 2004.
–
–
–
–
–
–
–
JV3_2007_005.indd Sec3:72JV3_2007_005.indd Sec3:72 3-5-2007 10:48:353-5-2007 10:48:35
73De implementatie van het Europees Kaderbesluit
Verenigd Koninkrijk.6 De achtergrond is dat de common law-stelsels
geen zogenoemde ‘partie civile’ kennen: de benadeelde kan zich niet
met een vordering tot schadevergoeding in het strafproces voegen,
zoals dat op het continent gebruikelijk is. De gekozen bewoording
van het Kaderbesluit brengt nu met zich mee dat ieder slachtoffer dat
niet als getuige ter zitting wordt gehoord, verstoken blijft van de drie
genoemde processuele rechten.7 Het is evident dat de Engelse over-
heid bij de voorbereiding van het Kaderbesluit op deze beperking heeft
aangedrongen in de verwachting dat het eigen nationale recht dan niet
– of in ieder geval: minder – zou moeten veranderen.
Ook op andere punten lijkt de tekst van het Kaderbesluit bewust aan
de voorzichtige kant gehouden. Ten aanzien van ‘mediation’ wordt
bijvoorbeeld volstaan met de enigszins vrijblijvende instructie dat
lidstaten zorgen voor het bevorderen van bemiddeling met betrek-
king tot de strafbare feiten waarvoor die maatregel passend wordt
geacht (art. 10). Dat geeft veel ruimte. Ten aanzien van slachtof-
ferhulp door NGO’s bepaalt het Kaderbesluit dat dit moet worden
‘bevorderd’ respectievelijk ‘gestimuleerd’ (art. 13). Het woord
‘stimuleren’ wordt ook gebruikt waar het gaat om beroepsopleiding
voor degenen die in de strafrechtelijke procedure met slachtoffers in
contact komen (art. 14). Aan die maatstaf zal snel worden voldaan.
Maar de details van het Kaderbesluit zijn niet alleen te verklaren uit
gecalculeerde terughoudendheid van de lidstaten. Er zijn name-
lijk ook allerlei voorschriften opgenomen die wel degelijk evident
belangrijke aanpassingen vergen van het vigerende nationale recht.
Wij noemen het ambitieuze basisvoorschrift in art. 2, dat niet alleen
respect en erkenning voor alle slachtoffers eist, maar daarenbo-
ven een specifi eke behandeling vraagt voor ‘bijzonder kwetsbare
slachtoffers’. Dit noopt bijna overal tot wetswijziging (Groenhuijsen,
2001). Ook in relatie tot de informatieverstrekking aan slachtoffers
is het aspiratieniveau erg hoog (art. 4). Geen enkel voorafgaand
interna tionaal rechtsinstrument bevat zulke veelomvattende ver-
plichtingen op dit punt. Op voorhand kan daarbij de vraag worden
opgeworpen of de lidstaten bestand zijn tegen de enorme logistieke
complicaties die hieraan verbonden zijn. De tolkenvoorziening voor
6 Zie voor details Rock, 2004, p. 517 en p. 519.7 Voor de goede orde: dat zijn er nogal wat. Wij wijzen erop dat in geval van een ‘guilty
plea’ er helemaal geen proces op tegenspraak wordt gevoerd; de procedure bestaat dan in hoofdzaak uit een ‘sentence hearing’.
JV3_2007_005.indd Sec3:73JV3_2007_005.indd Sec3:73 3-5-2007 10:48:353-5-2007 10:48:35
74 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
slachtoffers moet op een gelijk niveau zijn als die voor de verdach-
ten (art. 5). Waarschijnlijk voldeed geen enkele lidstaat aan deze
maatstaf op het moment dat het Kaderbesluit werd aangenomen.
Als laatste voorbeeld noemen we het recht op (kosteloos) juridisch
advies en (dito) rechtsbijstand uit art. 6. Ook op dit punt lijkt op
voorhand vast te staan dat wetswijziging veelal nodig zal zijn en dat
belangrijke fi nanciële investeringen onvermijdelijk zijn om aan de
nieuwe Europese standaard te voldoen.
De resultaten: impact van het Kaderbesluit
Wat heeft het Kaderbesluit concreet voor gevolgen gehad? Wij stel-
len voorop dat de termijn voor implementatie erg krap was. Bij de
meeste artikelen was aanpassing van het nationale recht vereist per
maart 2002. Gelet op het veelomvattende karakter van het Kader-
besluit was deze korte termijn wellicht niet erg realistisch. In ieder
geval kan worden vastgesteld dat geen enkele lidstaat binnen die
periode (2001-2002) een allesomvattende wet heeft aangenomen
teneinde op een systematische wijze aan de eisen van het Kader-
besluit te voldoen. Sterker dan dat, art. 18 van het Kaderbesluit
bepaalt dat de lidstaten na een jaar bij de Europese Commissie
een verslag moeten inleveren van de voortgang op het gebied van
implementatie. Op het aangegeven tijdstip bleek niet één lidstaat
deze verplichting te hebben nageleefd. Na herhaalde aanmaningen
kreeg de Commissie ongeveer een jaar na datum een reeks natio-
nale rapporten binnen die qua omvang en inhoud erg verschillend
waren. De toon was vrijwel steeds zelfgenoegzaam. De landen
vonden allemaal dat ze vrijwel geheel voldeden aan de eisen van het
Kaderbesluit, en waar kleine tekortkomingen werden gesignaleerd,
ging dit vergezeld van vage beloften om tot nadere aanpassingen
van het eigen stelsel over te gaan.8
8 De Nederlandse regering was bijvoorbeeld zonder aarzeling van mening dat wij voldoen aan de eisen die uit het Kaderbesluit voortvloeien; zie de brief van de Neder-landse regering aan de Commissie van de Europese Unie inzake ‘evaluatie Kaderbesluit slachtofferzorg’ van 20 maart 2002 (ongepubliceerd). Hetzelfde geldt voor het Verenigd Koninkrijk; Rock, 2004, p. 520: ‘The Home Offi ce view was that compliance would not be problematic: English and Welsh victims’ policies already conformed to the rights laid out in the Framework Decision’.
JV3_2007_005.indd Sec3:74JV3_2007_005.indd Sec3:74 3-5-2007 10:48:353-5-2007 10:48:35
75De implementatie van het Europees Kaderbesluit
In maart 2004 kwam het rapport uit van de Europese Commis-
sie omtrent de naleving van het Kaderbesluit.9 Het rapport was
ronduit vernietigend. Het begint met de constatering dat landen
behoorlijk wat discretionaire ruimte hebben bij het omzetten van de
verplichtingen uit het Kaderbesluit. De nationale wetgeving hoeft
bijvoorbeeld niet precies dezelfde woorden te gebruiken als in het
Kaderbesluit. Maar na dit ogenschijnlijk milde begin signaleert
de Commissie ernstige tekortkomingen, en wel op grote schaal.
Geen enkele lidstaat wordt gespaard. De algemene conclusie luidt:
‘No Member State can claim to have transposed all the obligations
arising from the Framework Decision, and no Member State has
correctly transposed the First paragraph of Article 2’. Dit laatste is
een wel erg principieel verwijt, omdat het genoemde artikellid zo
ongeveer aan de basis staat van alle andere concrete slachtoffer-
rechten: ‘Elke lidstaat (…) blijft al het nodige doen om te waarbor-
gen dat het slachtoffer tijdens de procedure met het gepaste respect
voor zijn persoonlijke waardigheid wordt bejegend, en erkent de
rechten en rechtmatige belangen van het slachtoffer, in het bijzonder
in de strafprocedure.’ Dit algemene oordeel van de Commissie wordt
vervolgens gelardeerd met een lange opsomming van meer specifi eke
tekortkomingen. Wij volstaan met het noemen van enkele typerende
voorbeelden. De mogelijkheid voor het slachtoffer om tijdens de pro-
cedure te worden gehoord of om bewijs aan te dragen is in veel landen
afhankelijk van de omstandigheid of hij ook partij is in het geding.
Volgens de Commissie heeft slechts één land, Finland, adequaat gere-
ageerd op de verplichting om het slachtoffer in kennis te stellen van de
vrijlating van de verdachte of de veroordeelde dader. Lidstaten hebben
vrijwel allemaal te weinig gedaan met het voorschrift dat slachtoffers
ook het recht hebben om kenbaar te maken dat ze géén informatie
willen ontvangen (de zogenoemde ‘opt-out procedure’). Het vergoeden
van onkosten die slachtoffers tijdens de procedure hebben gemaakt is
vrijwel overal ontoereikend geregeld. Hetzelfde geldt ten aanzien van
het artikel in het Kaderbesluit dat verplichte training voorschrijft voor
alle autoriteiten – inclusief de rechters – die binnen de strafprocedure in
aanraking komen met slachtoffers.
9 Report from the Commission of the European Communities on the Basis of Article 18 of the Council Framework Decision of 15 March 2001 on the standing of victims in criminal proceedings, Brussel, 3 maart 2004, COM (2004)54 fi nal.
JV3_2007_005.indd Sec3:75JV3_2007_005.indd Sec3:75 3-5-2007 10:48:353-5-2007 10:48:35
76 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
Zo zouden we nog wel even kunnen doorgaan, maar dat heeft weinig
zin. De boodschap is duidelijk: volgens de Commissie hebben de lid-
staten hun verplichtingen onvoldoende nageleefd. Vervolgens hebben
veel regeringen een reactie ingezonden op het kritische rapport van
de Commissie.10 De meeste landen merken daarin op dat de Commis-
sie de situatie verkeerd heeft beoordeeld. Ze vinden dat het geldende
recht meer Kaderbesluit-conform is dan volgens het commissierap-
port het geval zou zijn. Niettemin zien de lidstaten wel in dat er nog
echt iets moet veranderen. In Nederland heeft deze voorgeschiedenis
bijvoorbeeld geleid tot wetsontwerp 30 143 met regels ‘ter versterking
van de positie van het slachtoffer in het strafproces’.11
Het begrip ‘implementatie’ van Kaderbesluiten
Hierboven zijn al diverse verschillen van inzicht naar voren
gekomen tussen de lidstaten enerzijds en de Europese Commis-
sie anderzijds omtrent de eisen die zouden voortvloeien uit het
onderhavige Kaderbesluit. Op het eerste gezicht lijkt dat wonderlijk.
Het uitgangspunt omtrent de juridische status van kaderbesluiten
is immers helder. De lidstaten zijn verplicht om het resultaat te
bereiken dat is neergelegd in het kaderbesluit. De wijze waarop dat
gebeurt staat evenwel ter vrije keuze van de lidstaten. Zij hebben
dus een discretionaire ruimte bij het bepalen van de middelen
om het voorgeschreven doel te bereiken. Daarnaast geldt nog als
uitgangspunt dat kaderbesluiten strekken tot zogenoemde ‘mini-
mumharmonisatie’. Dit betekent in ieder geval dat rekening mag
worden gehouden met nationale waarden en verworvenheden, en
dat de lidstaten voorschriften mogen invoeren die textueel ‘enigs-
zins afwijken’ van de letter van het kaderbesluit.
Tot zover lijkt alles duidelijk. In de praktijk blijkt het begrip
10 Zie voor Nederland bijvoorbeeld de brief van de Nederlandse regering aan de Raad van de Europese Unie inzake ‘evaluatie Kaderbesluit status slachtoffer in de strafproce-dure’ van 18 november 2004 (ongepubliceerd).
11 Dit wetsontwerp ligt thans al enige tijd ter behandeling bij de Tweede Kamer. Wij mer-ken op dat het wetgevingsprogramma van het ministerie van Justitie ook nog een wets-voorstel in het vooruitzicht stelt over de positie van het slachtoffer in het voorbereidend onderzoek in strafzaken.
JV3_2007_005.indd Sec3:76JV3_2007_005.indd Sec3:76 3-5-2007 10:48:353-5-2007 10:48:35
77De implementatie van het Europees Kaderbesluit
‘implementatie’ echter aanzienlijk gecompliceerder te zijn.12 Om
te beginnen is er in Europa geen goede, geformaliseerde procedure
omtrent ‘fact fi nding’. De lidstaten zenden een verslag in, maar
de Commissie heeft geen eigen mogelijkheden om de juistheid
daarvan te controleren. Evenmin is er voorzien in een bevoegdheid
van de Commissie om nadere vragen te stellen. Als gevolg hiervan
heeft de Commissie sterk de neiging om vrijwel volledig af te gaan
op de tekst van de wettelijke bepalingen die de lidstaten hebben
ingezonden. De Commissie let hierdoor vooral op ‘transposal’, op
het omzetten van bepalingen van het kaderbesluit in nationale wet-
geving. Daardoor blijft om te beginnen buiten beeld welke feitelijke
praktijk er in de verschillende landen bestaat. Het kan heel goed zijn
dat een bepaald land feitelijk handelt volgens de voorschriften van
het Kaderbesluit, maar toch op de vingers wordt getikt omdat die
praktijk niet bij wet is voorgeschreven. Een goed voorbeeld hiervan
betreft art. 8 lid 3 (jo. art. 15) van het kaderbesluit, waarin de eis
wordt gesteld dat gerechtsgebouwen zo worden ingericht, dat con-
frontaties tussen het slachtoffer en de dader (of diens familie) zullen
worden voorkomen. Aparte wachtruimtes zijn daartoe uiteraard
het meest geschikt. Een land als Engeland is op dit punt een echte
koploper. Toch stelt de Commissie dat alleen Duitsland toereikend
heeft geïmplementeerd, hetgeen alleen kan worden verklaard door
de omstandigheid dat Engeland geen wettelijke bepaling kent
waarin die aparte wachtruimtes verplicht worden voorgeschreven.
De conclusie moet zijn dat in de weergegeven aanpak de Commis-
sie ‘implementatie’ vooral uitlegt als ‘transposal’, terwijl vanuit het
perspectief van het slachtoffer bezien de nadruk vooral zou moeten
liggen op ‘compliance’ (Groenhuijsen en Reynaers, 2006, p. 12-33;
vergelijk ook Shelton, 2000, p. 1-18, met name p. 5).
In het verlengde hiervan zou naar ons oordeel ook moeten worden
gelet op de inhoud van gefi xeerde beleidsregels. In ons land is de
rechtspositie van slachtoffers van delicten onder andere geregeld
in zogenoemde ‘aanwijzingen’ van het OM. De daarin neergelegde
regels zijn gepubliceerd, hebben externe werking, en worden door
de Hoge Raad erkend als ‘recht’ in de zin van art. 79 RO. Als deze
‘aanwijzingen’ corresponderen met het kaderbesluit, dan zien
12 Zie de verschillende bijdragen in de bundel Borgers, Kristen e.a., 2006. Zie over de marges van het begrip ‘minimumharmonisatie’ vooral Kristen, 2004, p. 44-49.
JV3_2007_005.indd Sec3:77JV3_2007_005.indd Sec3:77 3-5-2007 10:48:353-5-2007 10:48:35
78 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
wij geen reden om nog te twijfelen aan een toereikende mate van
implementatie.13
We signaleren nog een ander probleem ten aanzien van implemen-
tatie en compliance. Kort gezegd is de inhoud van de norm af en toe
zodanig ‘open’ geformuleerd dat moeilijk is vast te stellen of een
lidstaat daaraan voldoet. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand
van twee verschillende voorbeelden. Art. 8 lid 1 van het Kaderbesluit
waarborgt ‘een passend niveau van bescherming voor het slachtof-
fer en, in voorkomend geval, diens familieleden of gelijkgestelde
personen, met name wat betreft hun veiligheid en de bescherming
van hun persoonlijke levenssfeer, wanneer er naar het oordeel van
de bevoegde autoriteiten een ernstige dreiging van wraakacties
bestaat of er sterke aanwijzingen zijn dat de persoonlijke levens-
sfeer ernstig en opzettelijk wordt aangetast’. Wanneer kan worden
gezegd dat er sprake is van een passend niveau van bescherming
van de fysieke veiligheid van het slachtoffer? Ook deze bepaling van
het Kaderbesluit lijkt in hoofdzaak te zijn gericht op het tot stand
brengen van formele wetgeving. En de achtergrond lijkt vooral te
zijn ingegeven door dreigende situaties in het verband van georga-
niseerde criminaliteit. Een wettelijke voorziening ten behoeve van
bedreigde getuigen (bij ons art. 226a-226f Sv) zal waarschijnlijk al
snel tot de slotsom leiden dat het Kaderbesluit goed is geïmplemen-
teerd. Maar zo blijft de feitelijke veiligheid van slachtoffers geheel
buiten beeld. Denk bijvoorbeeld aan de grote groep slachtoffers van
huiselijk geweld die met zekere regelmaat de politie bellen omdat
ze acuut en ernstig worden bedreigd door hun partner (vergelijk
Groenhuijsen, 2006, p. 225-241). Het tweede voorbeeld waaruit
blijkt hoe moeilijk het is om de daadwerkelijke naleving van dit
kaderbesluit te controleren betreft art. 4, waarin het slachtoffer
het recht krijgt om informatie te krijgen over een lange reeks van
onderwerpen. Het is gemakkelijk om na te gaan of de wetgeving
van de lidstaten voorziet in dergelijke informatierechten. Maar
onderzoek heeft uitgewezen dat ook in landen waar de wetgeving
13 Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie in Luxemburg mogen bijvoorbeeld richtlijnen niet worden omgezet door een feitelijke praktijk, door beleidslij-nen of door circulaires. Niettemin is omzetting door wetten in materiële zin – dus niet in formele zin – toelaatbaar indien dergelijke regels bindend zijn, duidelijk en bepaald zijn en bovendien zijn gepubliceerd. Naar ons oordeel is i.c. aan deze maatstaven voldaan. Zie, met nadere bronvermelding, Kristen en Simmelink, 2005, p. 1058 e.v., m.n. p. 1076.
JV3_2007_005.indd Sec3:78JV3_2007_005.indd Sec3:78 3-5-2007 10:48:353-5-2007 10:48:35
79De implementatie van het Europees Kaderbesluit
keurig op orde is, zeer grote groepen slachtoffers in de praktijk niet
de informatie krijgen waar ze recht op hebben. Schattingen wijzen
uit dat zelfs in de best presterende landen (waartoe Nederland,
Ierland en het Verenigd Koninkrijk behoren) altijd nog zo’n 30% van
alle slachtoffers niet de inlichtingen krijgen waarop ze aanspraak
mogen maken (Brienen en Hoegen, 2000, p. 995-1055). Wij vragen
ons af hoe laag de ‘compliance-rate’ mag zijn vooraleer Brussel een
feitelijk implementatie-defi cit gaat constateren.
Als laatste probleem terzake van de implementatie kan worden
gewezen op het bijzondere karakter van het onderhavige kader-
besluit. Wie de lijst van kaderbesluiten op strafrechtelijk terrein
overziet (Borgers en Kristen, 2006), kan eenvoudig vaststellen dat
veruit de meeste daarvan gaan over betrekkelijk kleine, overzien-
bare onderwerpen. Het zijn geen onbelangrijke onderwerpen, maar
de materie is doorgaans zodanig afgebakend dat lidstaten zich van
hun verplichtingen kunnen kwijten door slechts enkele nieuwe
wetsartikelen – met een duidelijk omschreven inhoud – in te voeren.
Dat is bijvoorbeeld het geval bij het Kaderbesluit over valsemunterij
(2000/383/JBZ en 2001/888/JBZ), over witwassen (2001/500/JBZ),
bestrijding mensenhandel (2002/629/JBZ) en zelfs bij het Europees
aanhoudingsbevel (2002/584/JBZ).
Het Kaderbesluit Slachtofferzorg heeft een geheel afwijkende
aard. Het bevat voorschriften die brede delen van het Wetboek van
Strafvordering raken. Implementatie vergt daarom niet slechts de
introductie van enkele gerichte wetsartikelen, maar een zorgvuldige
refl ectie op de strafrechtelijke procedure als geheel. Tegen deze
achtergrond is het wat minder verwonderlijk dat de lidstaten de
uitdaging van dit kaderbesluit aanvankelijk hebben onderschat. En
tegen deze achtergrond is het – zeker met de wetenschap van nu –
evident onverstandig geweest om in art. 17 zulke extreem korte
omzettingstermijnen op te nemen. Achteraf bezien ware het ver-
standiger geweest als de lidstaten wat meer tijd hadden gekregen om
in alle rust te bezien op welke onderdelen hun nationale wetgeving
diende te worden aangepast.
Aan het slot van de vorige paragraaf is al terloops melding gemaakt van
wetsontwerp 30 143. Het lijkt ons nuttig om nu iets meer te zeggen over
de inhoud van dit ontwerp, aangezien het – samen met de invoering
JV3_2007_005.indd Sec3:79JV3_2007_005.indd Sec3:79 3-5-2007 10:48:353-5-2007 10:48:35
80 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
van het spreekrecht voor slachtoffers per 1 januari 200514 – de hoofd-
moot vormt van de Nederlandse ‘omzetting’ van het Kaderbesluit.15
Het belangrijkste deel van het ontwerp wordt gevormd door het
voorstel een nieuwe titel IIIA over ‘het slachtoffer’ in te voeren,
met daarin een aparte afdeling die is gewijd aan de rechten van het
slachtoffer. Dit is daarom zo bijzonder, omdat tot dan toe nergens
in het Wetboek van Strafvordering op enigerlei wijze systematisch
erkenning werd gegeven aan het bestaan van het slachtoffer. Die
persoon speelde altijd in een afgeleide hoedanigheid een rol: als
aangever, als getuige, als benadeelde partij, of als direct belangheb-
bende die klacht kon doen of die een bezwaarschrift kon indienen.
Maar nergens werd de gedupeerde rechtstreeks in zijn functie van
slachtoffer geadresseerd. Nu dat precies de essentie van het Kader-
besluit vormt, is dat alleen ook al voldoende om in te zien dat ons
wetboek op dit vitale punt simpelweg niet aan de nieuwe Europese
standaard voldeed. Maar dat verandert nu dus. De bedoelde nieuwe
afdeling kent een opsomming van concrete rechten en bevoegd-
heden (mededeling omtrent voortgang van de zaak, inzage van de
processtukken, bijstand, vertegenwoordiging door een advocaat,
tolkenvoorziening, spreekrecht). Daarnaast blijft er een aparte
afdeling binnen die titel met bevoegdheden omtrent het vorderen
van schadevergoeding van de dader. Wat voorts opvalt is dat er
twee overkoepelende voorschriften zijn voorgesteld waarmee wordt
beoogd uitvoering te geven aan het eerdergenoemde art. 2 van
het Kaderbesluit. Art. 51a lid 2 Sv gaat bepalen dat de offi cier van
justitie zorg draagt voor een correcte bejegening van het slachtoffer;
en art. 288a lid 2 Sv zal inhouden dat de voorzitter ter terechtzit-
ting zorgt voor een correcte bejegening van het slachtoffer of de
nabestaanden. Wij merken op dat Nederland door deze wettelijke
normen wederom een plaats zal hebben in de internationale
kopgroep van landen die slachtofferbescherming als natuurlijk deel
zien van de strafvordering.
Met Van Schijndel menen wij dat door middel van het wetsontwerp
tegemoet wordt gekomen aan het overgrote deel van de bepalingen
in het Kaderbesluit (Van Schijndel, 2006). Uiteraard blijven er enkele
dubia, die onder andere voortvloeien uit de eerder gemaakte kant-
14 Wet van 21 juli 2004, Stb. 382.15 Zie uitgebreider over dit onderwerp: Van Schijndel, 2006, p. 173-186.
JV3_2007_005.indd Sec3:80JV3_2007_005.indd Sec3:80 3-5-2007 10:48:353-5-2007 10:48:35
81De implementatie van het Europees Kaderbesluit
tekeningen bij de inhoud van het Kaderbesluit of over de concrete
vereisten die in het begrip implementatie liggen besloten. Zo kan
worden betwijfeld of het Nederlandse recht voldoende uitwerking
geeft aan de standaard dat slachtoffers in bepaalde omstandighe-
den op de hoogte moeten worden gebracht van de vrijlating van
de dader uit (voorlopige) detentie. En de vraag blijft onverminderd
actueel of de door het Kaderbesluit vereiste inrichtingseisen van
gerechtsgebouwen niet op één of andere manier ook in de regelge-
ving herkenbaar zouden moeten zijn. Soortgelijke onzekerheden
blijven bestaan ten aanzien van de ‘open normen’: wanneer is er vol-
doende bescherming van fysieke veiligheid gewaarborgd? Voldoet
de regeling omtrent het terugbetalen van onkosten door te verwij-
zen naar het ‘Besluit tarieven in strafzaken’? Het lijkt ons weinig
zinvol te lang stil te staan bij dit soort details. Daaraan kunnen nog
lange beschouwingen worden gewijd. De kern van de zaak is veeleer
dat Nederland bezig is een nieuwe stap te zetten, die onmiskenbaar
vergaand spoort met de grondgedachten achter het EU-Kaderbesluit
op dit terrein.
Vergelijkingsmateriaal: een internationale survey
Wij hebben zojuist de problemen geïnventariseerd die samen-
hangen met het concept van implementatie van kaderbesluiten.
Vervolgens hebben we laten zien hoe de Nederlandse wetgever hier-
mee tot dusverre is omgesprongen. Teneinde de betekenis van de
Nederlandse aanpak beter te kunnen doorgronden en op waarde te
schatten, hebben wij een eigen ‘survey’ uitgevoerd over de inspan-
ningen van andere lidstaten.
Hierbij is samengewerkt met het European Forum for Victim
Services (EFVS), de Europese koepel van slachtofferhulporganisa-
ties. De leden van deze organisatie is gevraagd een vragenlijst over
de implementatie van het Kaderbesluit in hun respectievelijke lan-
den in te vullen. Van de negentien in het Forum vertegenwoordigde
landen kregen we van dertien een ingevulde vragenlijst retour. We
zijn het EFVS en in het bijzonder de respondenten bijzonder erken-
telijk voor hun medewerking en hun inzet.
De vragenlijst bestrijkt het gehele Kaderbesluit, waarbij de vraag-
stelling is gebaseerd op het standaardwerk van Brienen en Hoegen
(2000). Hun onderzoek is gebaseerd op Aanbeveling R 85(11) van het
JV3_2007_005.indd Sec3:81JV3_2007_005.indd Sec3:81 3-5-2007 10:48:353-5-2007 10:48:35
82 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
Comité van Ministers van de Raad van Europa, dat voor een groot
deel dezelfde onderwerpen bestrijkt als het Kaderbesluit Slachtof-
ferzorg, maar meer handvatten biedt voor het formuleren van
eenduidige standaarden en relevante indelingen. Dit doen Brienen
en Hoegen dan ook met verve en wij volgen hen daarin. Bijkomend
voordeel van deze werkwijze is de mogelijkheid om de huidige
surveyresultaten te vergelijken met de bevindingen van Brienen en
Hoegen. Aangezien zij hun onderzoek in 1999 afrondden, dus vlak
voor de implementatie van het Kaderbesluit, biedt deze vergelijking
een indicatie van de veranderingen als gevolg van het Kaderbesluit.
Enige voorzichtigheid bij de interpretatie is wel gewenst. Ook andere
oorzaken kunnen meespelen bij veranderingen in dit tijdvak. Verder
moeten we ook opmerken dat onze onderzoeksmethode verschilt
van die van Brienen en Hoegen en dat de onderzochte landen welis-
waar grote overlap kennen, maar niet dezelfde zijn.
We kunnen in het bestek van dit artikel niet ingaan op alle onder-
werpen van de survey. We hebben ons beperkt tot een aantal zaken
dat gerelateerd is aan harmonisatie van de positie van slachtoffers
(grensoverschrijdende slachtoffers, eenduidigheid van begrip-
pen) en een aantal kenmerkende kwesties rond de invloed van het
Kaderbesluit op de positie van slachtoffers (informatieverspreiding,
training van strafrechtbeoefenaars en slachtofferhulp).
Positie grensoverschrijdende slachtoffers
Het verbeteren en harmoniseren van de positie van grensoverschrij-
dende slachtoffers is een wezenlijk onderdeel van het Kaderbesluit
slachtofferzorg. Het is, zoals we hebben opgemerkt, immers de
reden waarom de Europese Commissie competentie heeft op het
gebied van slachtoffers van misdrijven. Kaderbesluitartikelen
11 (Slachtoffers met woonplaats in een andere lidstaat) en ook 5
(Waarborgen in verband met de communicatie) hebben met name
betrekking op deze groep. Zijn de nadelen die gepaard gaan met
slachtofferschap over de grens door het Kaderbesluit slachtofferzorg
weggenomen?
Dat lijkt vooralsnog lang niet overal het geval. Volgens artikel 5
‘treft elke lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat
het slachtoffer dat als getuige of partij bij de procedure betrokken
is, zo weinig mogelijk communicatieproblemen ondervindt met
betrekking tot het begrip van of zijn eigen rol in de belangrijke fasen
JV3_2007_005.indd Sec3:82JV3_2007_005.indd Sec3:82 3-5-2007 10:48:353-5-2007 10:48:35
83De implementatie van het Europees Kaderbesluit
van de strafprocedure in kwestie, zoals hij dergelijke maatregelen
ook ten aanzien van de verdachte treft.’ Dat betekent dat tolken
beschikbaar moeten zijn voor het verhoor en voor de vertaling/ver-
tolking van relevante stukken. Dit is in alle onderzochte landen het
geval, alleen volgens acht van de dertien respondenten nog niet op
hetzelfde niveau als de verdachte. Dat kan goed komen doordat ook
slachtoffers die zich partij stellen onder artikel 5 vallen. Deze groep
kan echter lang niet altijd op kosteloze tolkenbijstand rekenen. In
ons eigen land is dat bijvoorbeeld op dit moment ook niet het geval.
Art. 11 gaat in op de organisatie van het proces en de mogelijkheid
dat het slachtoffer het feit niet heeft kunnen of, in geval van ernstige
misdrijven, heeft willen melden in het land waar het misdrijf is
gepleegd. Het Kaderbesluit noemt expliciet drie mogelijkheden.
In de eerste plaats dat het slachtoffer in staat wordt gesteld een
verklaring af te leggen meteen nadat het strafbaar feit gepleegd is.
Hiermee wordt slachtoffers de mogelijkheid geboden om nog voor
hun terugkeer aangifte te doen. Dit is in elf van de dertien landen
mogelijk. Dit geldt doorgaans ook voor inwonenden van het land
zelf.
In de tweede plaats zouden lidstaten bij het verhoor van slachtof-
fers waar mogelijk gebruik kunnen maken van de bepalingen over
videoconferentie en telefoonconferentie. Hiermee wordt het slacht-
offer niet opgezadeld met de verplichting voor de strafzaak terug
te keren naar het land waar het delict is gepleegd. In zeven van de
dertien landen kan het verhoor van grensoverschrijdende slachtof-
fers op deze manier plaatsvinden.
In de derde en laatste plaats stelt het Kaderbesluit: ‘Elke lidstaat
zorgt ervoor dat het slachtoffer van een strafbaar feit in een andere
lidstaat dan de staat van zijn woonplaats een klacht kan indienen bij
de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van zijn woonplaats indien
hij dat niet heeft kunnen of, bij een ernstig feit, niet heeft willen
doen in de staat waar het strafbare feit werd gepleegd’. Deze moge-
lijkheid, waarbij het slachtoffer bij thuiskomst aangifte doet van
het gepleegde feit in het buitenland, is slechts in vijf van de dertien
landen beschikbaar. Dit is in het bijzonder opmerkelijk omdat het
Kaderbesluit op dit punt erg duidelijk is. Ook in Nederland schiet
de regelgeving op dit punt tekort. Sterker nog: het Nederlandse Col-
lege van Procureurs-Generaal stelde op 12 december 2004 (negen
maanden nadat Artikel 11 geïmplementeerd had moeten zijn!) in
de Aanwijzing Aangiften van in het buitenland gepleegde feiten het
JV3_2007_005.indd Sec3:83JV3_2007_005.indd Sec3:83 3-5-2007 10:48:353-5-2007 10:48:35
84 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
volgende: ‘De Nederlandse opsporingsambtenaar is uitsluitend ver-
plicht een aangifte op te nemen van een in het buitenland gepleegd
misdrijf indien de Nederlandse strafwet van toepassing is.’ Het
contrast met het Kaderbesluit had bijna niet groter kunnen zijn.
Van de onderzochte landen had er slechts één (Tsjechië) op alle
bovengenoemde punten de zaken op orde. We kunnen daarom niet
anders dan concluderen dat de onderzochte leden nog niet voldoen
aan de vereisten van het Kaderbesluit voor grensoverschrijdend
slachtofferschap.
Vaag taalgebruik en harmonisatie
We hebben al geconstateerd dat het Kaderbesluit mede door zijn
vage taalgebruik veel ruimte laat aan de lidstaten. Dit kan nadelige
gevolgen hebben voor de harmonisatie van de positie van slachtof-
fers. Immers: als lidstaten een verschillende interpretatie kiezen
van een kernbegrip, zal de praktijk van landen uiteenlopen. Een
voorbeeld hiervan is het begrip ‘bijzonder kwetsbare slachtoffer’ uit
artikel 2 lid 2. Deze kan volgens het artikel rekenen op een speciale
behandeling, die zo goed mogelijk aan haar specifi eke situatie
beantwoordt. Dat kan voor het gehele proces van slachtofferzorg
aanmerkelijke gevolgen hebben. Het is daarom opmerkelijk dat
het Kaderbesluit niet rept over criteria die bepalen of iemand nu
als bijzonder kwetsbaar geldt. De lidstaten staat het geheel vrij dit
begrip in te vullen.
De mate van eensgezindheid is echter groot. In alle dertien landen
worden minderjarige slachtoffers expliciet aangemerkt als bijzonder
kwetsbaar. In negen landen geldt hetzelfde voor slachtoffers van
seksueel of huiselijk geweld. In de vier landen waarbij dit niet het
geval is gelden aangepaste regimes voor bejegening en verhoor van
dit type slachtoffer, zodat zij in de praktijk wel een status aparte
hebben. Ook voor slachtoffers van seksueel en huiselijk geweld
geldt dat alle dertien landen hen expliciet of impliciet als bijzonder
kwetsbaar beschouwen.
Een vergelijkbaar fenomeen doet zich voor bij art. 10, dat over straf-
rechtelijke bemiddeling handelt. Dit artikel is de vaagheid ten top.
Uit de survey bleek dan ook meer variëteit in de interpretatie dan bij
het kwetsbare slachtoffer het geval is. Bijvoorbeeld bleek uit de sur-
vey dat zeven van de onderzochte landen in principe alle delicten
toelaten, terwijl vijf landen expliciete criteria formuleren. Opmer-
JV3_2007_005.indd Sec3:84JV3_2007_005.indd Sec3:84 3-5-2007 10:48:363-5-2007 10:48:36
85De implementatie van het Europees Kaderbesluit
kelijk is dan wel weer dat de criteria alle te maken hebben met de
zwaarte van het delict, waarbij alleen lichtere delicten in aanmer-
king komen voor strafrechtelijke bemiddeling. Voorts zijn ook in de
landen zonder dergelijke criteria vooral lichtere delicten onderwerp
van bemiddeling. In hun overzicht laten Miers en Willemsens zien
dat Europabreed de doorsnee bemiddelingszaak een lichte zaak
betreft, die doorgaans door een jonge dader is gepleegd (Miers en
Willemsens, 2004, p. 175-178). Ook hier is meer overeenstemming
waar te nemen dan op basis van de vage bepaling te vermoeden is.
Het ontvangen van informatie
Ontvangen van informatie die relevant is, tijdig en van goede kwa-
liteit is een belangrijke voorspeller van slachtoffertevredenheid met
het strafrechtsysteem (zie Wemmers, 1996; Winkel, Letschert e.a.,
2006). Art. 4 van het kaderbesluit gaat over dit onderwerp. Slachtof-
fers dienen onder meer op verschillende momenten in het strafpro-
ces informatie te krijgen over het verloop van hun zaak.
Het artikel is zoals eerder opgemerkt veelomvattend. We vergelijken
hier ter illustratie enkel de mate waarin slachtoffers informatie
ontvangen over tijd en plaats van de rechtszitting en over de vrijla-
ting van de dader. In het onderzoek van Brienen en Hoegen werden
22 landen onderzocht. In veertien hiervan kregen enkel slachtoffers
die als getuige werden opgeroepen informatie over de tijd en de
plaats van de rechtszitting (zie tabel 1). In het huidige onderzoek is
dat nog slechts in drie van de dertien landen het geval. In de andere
tien landen worden ook slachtoffers die niet getuigen op de hoogte
gebracht van tijd en plaats van de zitting, zoals het Kaderbesluit ook
voorschrijft.
Tabel 1: Informeren van slachtoffers over mogelijkheden en rechten
Huidige survey
(n=13)
Brienen en Hoegen
(n=22)*
Alleen slachtoffers die getuigen
worden verwittigd van plaats en
datum rechtszaak
3 (23%) 14 (63%)
Informatie over het vrijkomen van
de dader wordt niet aan slacht-
offers ter beschikking gesteld
4 (30%) 19 (86%)
* Resultaten ontleend aan Brienen en Hoegen, 2000, p. 1011-1026.
JV3_2007_005.indd Sec3:85JV3_2007_005.indd Sec3:85 3-5-2007 10:48:363-5-2007 10:48:36
86 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
Eveneens zijn er meer landen die groepen slachtoffers inlichten over
het vrijkomen van de dader. Dat gebeurde in 19 van de 22 landen in
het onderzoek van Brienen en Hoegen in het geheel niet, terwijl dat
in het huidige onderzoek nog maar in vier van de dertien landen in
het geheel niet gebeurt.
In beide gevallen blijkt nog niet overal de informatievoorziening
zoals het Kaderbesluit dat voorschrijft gerealiseerd te zijn. Wel kun-
nen we vaststellen dat de situatie aanmerkelijk verbeterd is.
Training van personeel in de strafrechtsketen
Een correcte bejegening van slachtoffers in het strafrechtsysteem
impliceert dat het personeel in de keten voldoende is getraind in
het begrijpen van slachtofferreacties. Een recent WODC-rapport
bevestigt het belang van investeren in kennis over slachtoffers
bij politiepersoneel (Dekkers, Jansen e.a., 2006). Art. 14 van het
Kaderbesluit handelt over het onderwerp. Nieuw in dit artikel is
dat de beroepsopleiding niet alleen gericht is op politiepersoneel
maar ook op andere rechtsbeoefenaars, zoals de zittende en staande
magistratuur.
Tabel 2: Training van het personeel in de strafrechtsketen
Huidige survey
(n=13)
Brienen en Hoegen
(n=22)*
Training voor politiemedewerkers 11 (84%) 13 (59%)
Training voor overige rechtsbeoefenaars 9 (69%) 2 (9%)
* Resultaten ontleend aan Brienen en Hoegen, 2000, p. 1107.
Uit tabel 2 wordt duidelijk dat het aandeel landen dat personeel in
de strafrechtsketen traint op slachtofferissues gegroeid is, vooral
waar dat de rechtsbeoefenaars betreft. Waar training voor hen nog
nagenoeg non-existent was in 1999, zijn er inmiddels in negen van
de dertien landen trainingsprogramma’s geïmplementeerd. Wel
moeten we opmerken dat uit de survey blijkt dat het doorgaans
om beperkte trainingen gaat, het aantal landen dat uitgebreide
opleiding verzorgt, met opfriscursussen is aanmerkelijk geringer.
Ook geldt hiervoor dat er nog steeds landen zijn die in het geheel
geen training voor strafrechtspersoneel verzorgen en daarmee niet
voldoen aan het Kaderbesluit.
JV3_2007_005.indd Sec3:86JV3_2007_005.indd Sec3:86 3-5-2007 10:48:363-5-2007 10:48:36
87De implementatie van het Europees Kaderbesluit
Slachtofferhulp
Art. 13 van het Kaderbesluit handelt over slachtofferhulporganisa-
ties. Brienen en Hoegen bekeken vijf aspecten van deze organisaties
in hun onderzoek:
het bestaan van een nationale slachtofferhulporganisatie;
de mate waarin deze organisatie landelijke dekking heeft;
de vraag of de organisatie gespecialiseerde diensten voor ver-
schillende doelgroepen aanbiedt;
de mate waarin slachtofferhulporganisaties een outreachende,
proactieve aanpak hebben. Dit betekent dat zij zelf actief slachtof-
fers die aangifte hebben gedaan benaderen om hun dienstaanbod
te doen;
de mate waarin de regering slachtofferhulp consulteert bij de
beleidsontwikkeling op het gebied van slachtoffers.
Tabel 3: De positie van slachtofferhulp
Huidige survey
(n=13)
Brienen & Hoegen
(n=22)*
Nationale slachtofferhulporganisatie 10 (76%) 12 (55%)
Landelijke dekking 9 (69%) 12 (55%)
Gespecialiseerde diensten 9 (69%) 4 (18%)
Actieve benadering van slachtoffers 7 (53%) 2 (9%)
Geconsulteerd bij beleidsont-
wikkeling9 (69%) 3 (14%)
* Resultaten ontleend aan Brienen en Hoegen, 2000, p. 999-1000.
Er zijn verschillende conclusies te trekken uit tabel 3. In de eerste
plaats laat de tabel zien dat de positie van slachtofferhulporgani-
saties verbeterd is sinds 1999, maar dat dit sterker geldt voor hun
relatieve positie binnen landen dan voor het gedeelte landen dat een
landelijke slachtofferhulporganisatie heeft. Een (veel) groter aan-
deel biedt gespecialiseerde diensten voor speciale doelgroepen aan,
benadert slachtoffers actief en wordt geconsulteerd bij beleidsont-
wikkeling. Tegelijkertijd moeten we ook constateren dat ook binnen
deze groep nog niet overal een nationale slachtofferhulporganisatie
aanwezig is. Dit is met name van belang, omdat de onderzochte
landen in ieder geval een vertegenwoordiger bij het Europees Forum
voor Slachtofferhulporganisaties hebben. De kans is groot dat het
–
–
–
–
–
JV3_2007_005.indd Sec3:87JV3_2007_005.indd Sec3:87 3-5-2007 10:48:363-5-2007 10:48:36
88 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
percentage landen met nationale slachtofferhulporganisaties buiten
de EFVS aanzienlijk lager ligt.
Recent onderzoek toont verder aan dat de dekkingsgraad van
slachtofferhulp binnen de EU nog steeds beperkt is. Volgens de
International Crime Survey ontvangt 7% van de slachtoffers van
een overval, een inbraak of een gewelds- of zedenmisdrijf hulp
van een dergelijke organisatie (Van Dijk, Manchin e.a., 2007). Het
percentage dat geen hulp heeft gekregen, maar dit wel had gewild is
echter het zesvoudige hiervan, namelijk 42%. Vanuit het perspectief
van het Kaderbesluit is het verder zorgwekkend te constateren dat
het percentage slachtoffers dat hulp heeft gekregen in het onderzoek
van 2005 gelijk is aan het onderzoek van 2000.
We stellen vast dat op het gebied van informatie aan slachtoffers,
training van strafrechtspersoneel en slachtofferhulp steeds een
tweeledige conclusie mogelijk is. Aan de ene kant moeten ook wij
constateren dat de onderzochte landen op geen van deze punten
voldoen aan het Kaderbesluit. Maar, aan de andere kant en zeker
niet onbelangrijk, er is wel degelijk vooruitgang geboekt. Slachtof-
fers worden in meer lidstaten geïnformeerd over de procesgang van
hun zaak, politie en magistratuur ontvangen in meer landen oplei-
ding en de positie van slachtofferhulp is verbeterd. Zonder gevolgen
is het Kaderbesluit zeker niet gebleven. Tegelijkertijd toont de casus
van de slachtofferhulporganisaties aan dat er tussen verbeteringen
in de wetgeving en organisatiepraktijk en daadwerkelijke verbe-
teringen in de positie van slachtoffers ook ruimte zit. Nog steeds
ontvangt een groot gedeelte van de slachtoffers niet de hulp waar zij
behoefte aan heeft.
Afrondende opmerkingen: soft law en hard law
Vanaf 1985 is er een hele reeks internationale protocollen versche-
nen met daarin catalogi van rechten en bevoegdheden die zouden
moeten worden toegekend aan slachtoffers van misdrijven bin-
nen het strafrechtelijk systeem (Groenhuijsen en Letschert, 2006).
Opvallend is dat de inhoud van al die verschillende instrumenten
tamelijk veel overeenkomsten vertoont. In de jaren die volgden heb-
ben vele landen hun nationale wetgeving in meerdere of mindere
mate aangepast aan die normen. In 2001 verscheen vervolgens het
EU-Kaderbesluit op dit terrein. Ook dit document bevat soortgelijke
JV3_2007_005.indd Sec3:88JV3_2007_005.indd Sec3:88 3-5-2007 10:48:363-5-2007 10:48:36
89De implementatie van het Europees Kaderbesluit
standaarden – maar het belangrijkste verschil met alle eerder afge-
kondigde voorschriften is dat het kaderbesluit juridisch bindend
is voor alle lidstaten van de Europese Unie. Het is een zogenoemd
‘hard law-instrument’, in tegenstelling tot alle voorafgaande
documenten, die niet meer dan de status van ‘soft law-instrument’
hadden.
In de voorafgaande paragrafen is geanalyseerd op welke wijze
het Kaderbesluit binnen de Unie is geïmplementeerd. Daarbij zijn
diverse bevindingen naar voren gekomen die de aandacht trekken.
Ten eerste blijkt er helemaal geen sprake te zijn van een theoretisch
verankerd besef van wat een toereikende mate van implementatie
precies inhoudt. Voorts is er – anders dan je zou verwachten – geen
weloverwogen procedure afgesproken om tot adequate ‘fact fi nding’
in dit verband te komen. Daar komt nog bij dat de normen uit het
Kaderbesluit hier en daar een zodanig open karakter hebben, dat
het niet gemakkelijk is om te beslissen of een lidstaat er al dan
niet aan voldoet. Deze achtergrond verklaart waarom er dan ook
aanzienlijke verschillen van inzicht bestaan tussen de Europese
Commissie enerzijds en diverse lidstaten anderzijds als het gaat om
de waardering van de prestaties die in de afgelopen jaren door de
laatstgenoemde zijn geleverd.
Toch is tevens naar voren gekomen dat gedurende de zes jaar die
inmiddels na het verschijnen van het Kaderbesluit zijn verstreken
wel degelijk een groot aantal landen opnieuw hervormingen van
hun strafprocesrecht heeft gerealiseerd met het oog op een betere
bescherming van de rechten van slachtoffers. Die hervormingen
vertonen inhoudelijk nogal eens gelijkenis met de aanpassingen die
in allerlei delen van de wereld tot stand zijn gebracht na de afkondi-
ging van niet bindende supranationale resoluties en aanbevelingen.
Het is vooral méér van hetzelfde, waarbij vaak wordt geprofi teerd
van voortschrijdend (victimologisch) inzicht.
Deze stand van zaken leidt ons tot een tweeledige slotsom. Ten
eerste: er is al meer dan twintig jaar een eenduidige ontwikkeling
zichtbaar van slachtofferemancipatie binnen de strafrechtspleging.
Hoewel er onvermijdelijk ook een tegengeluid bestaat – waarin
deze ontwikkeling kritisch tegen het licht wordt gehouden – lijkt
het erop dat het eindpunt van deze structurele heroriëntatie nog
niet is bereikt. Ten tweede: in het licht van de ervaringen met
het EU-Kaderbesluit concluderen wij dat de inzet van een ‘hard
law-instrument’ slechts gradueel andere resultaten oplevert dan
JV3_2007_005.indd Sec3:89JV3_2007_005.indd Sec3:89 3-5-2007 10:48:363-5-2007 10:48:36
90 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
gangbaar was met de ‘soft law-instrumenten’ (Groenhuijsen en
Letschert, 2006, p. 11). Beide typen standaarden formuleren vooral
een aspiratieniveau dat inhoudelijk vrijwel algemeen wordt gedeeld
door de internationale gemeenschap. Het bindende karakter van
een kaderbesluit heeft dan wel degelijk enige meerwaarde16, maar
dat surplus moet ook weer niet worden overschat of verabsoluteerd.
Literatuur
Borgers, M.J., F.G.H. Kristen
e.a.
Implementatie van kader-
besluiten
Nijmegen, Wolf Legal Publishers
2006
Borgers, M.J., F.G.H. Kristen
(red.)
Europees straf(proces)recht
2006/2008. Basisteksten
Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2006
Brienen, M.E.I., E.H. Hoegen
Victims of crime in 22 European
criminal justice systems
Nijmegen, Wolf Legal Publis-
hers, 2000, p. 995-1055
Dekkers, S., M. Jansen e.a.
Procesanalyse doorverwijzing
van politie naar slachtofferhulp
Amsterdam, Regioplan Beleids-
onderzoek, 2006
Dijk, J.J.M van, R. Manchin e.a.
The burden of crime in the EU
Gallup Europe, 2007
Groenhuijsen, M.S.
Hervorming van het strafproces-
recht met het oog op belangen
van het slachtoffer; ‘We ain’t seen
nothing yet’
Delikt en delinkwent, 2001,
p. 645-653
Groenhuijsen, M.S.
De kaderbesluiten van de Euro-
pese Unie op het gebied van het
strafrecht; stand van zaken en
een blik op de toekomst
In: M.J. Borgers e.a. (red.), 2006,
p. 225-241
Groenhuijsen, M., R. Letschert
(red.)
Compilation of international
victims’ rights instruments
Nijmegen, Wolf Legal
Publishers, 2006
Groenhuijsen, M.S.,
S. Reynaers
Het Europees kaderbesluit inzake
de status van het slachtoffer in de
16 Veelal bestaat dit onder andere uit een extern georiënteerd mechanisme voor het monitoren van compliance.
JV3_2007_005.indd Sec3:90JV3_2007_005.indd Sec3:90 3-5-2007 10:48:363-5-2007 10:48:36
91De implementatie van het Europees Kaderbesluit
strafprocedure; implementatie-
perikelen en interpretatievragen
Panopticon, nr. 3, 2006
Kristen, F.G.H.
Misbruik van voorwetenschap
naar Europees recht
Nijmegen, Wolf Legal
Publishers, 2004
Kristen, F.G.H., J.B.H.M.
Simmelink
Europese integratie door de
rechter; kaderbesluitconforme
interpretatie
Delikt en delinkwent, 2005,
p. 1058 e.v., m.n. p. 1076
Miers, D., J. Willemsens (red.)
Mapping restorative justice;
developments in 25 European
countries
Leuven, European Forum for
Restorative Justice, 2004,
p. 175-178
Rock, P.
Constructing victims’ rights; the
Home Offi ce, New Labour, and
victims
Oxford, Oxford University Press,
2004, p. 513 e.v.
Schijndel, R.A.M. van
De implementatie van het kader-
besluit inzake de status van het
slachtoffer in de strafprocedure;
een veeleisend Europa of een
behoudend Nederland?
In: M.J. Borgers e.a. (red.), 2006,
p. 173-186
Shelton, D.
Introduction, law, non-law and
the problem of ‘soft-law’
In: D. Shelton (red.),
Commitment and compliance;
the role of non-binding norms in
the international legal system,
Oxford, Oxford University Press,
2000
Wemmers, J.J.M.
Victims in the criminal justice
system
Den Haag, Kugler/WODC, 1996
Winkel, F.W., R.M. Letschert
e.a.
Tevredenheid van slachtoffers
met ‘rechtspleging’ en slacht-
offerhulp
Nijmegen, Wolf Legal
Publishers, 2006
JV3_2007_005.indd Sec3:91JV3_2007_005.indd Sec3:91 3-5-2007 10:48:363-5-2007 10:48:36
92
Van slachtofferisme naar veiligheidspopulisme
H.M. Verrijn Stuart*
….
informeren waar zijn moeder woont,
aankloppen, de piepende deur openduwen.
Een rechte houding, gladgekamd haar, heldere blik.
Zeggen dat je uit Polen bent gekomen.
Haar begroeten. Luid en duidelijk vragen.
Ja, ze hield erg van hem. Ja, hij was altijd al zo.
Ja, ze stond erbij toen bij de muur van de gevangenis.
Ja, ze hoorde het salvo.
Betreuren dat je geen taperecorder en camera
Hebt meegnomen. Ja, ze kent die dingen.
Op de radio heeft ze zijn laatste brief voorgelezen.
Op de televisie oude slaapliedjes gezongen.
Ze heeft zelfs in een fi lm gespeeld, tranen in de ogen van de
jupiterlampen.
Ja, de herinnering ontroert haar.
Ja, ze is een beetje moe. Nee, het gaat wel over.
….
Fragment uit ‘Pietà’ uit de bundel Uitzicht met zandkorrel van
Wislawa Szymborska.
De slachtoffers van onze tijd zijn niet onzichtbaar, integendeel. De
verhalen van de slachtoffers, vooral verbeeld door de vrouwen, zijn
onderdeel gaan uitmaken van de geschiedschrijving van de geweld-
dadige confl icten van onze tijd. Zij hebben dankzij de verbeelding
van de moderne media een welhaast uniforme, symbolische waarde
voor de berichtgeving. Al naar gelang het tijdsverloop sinds de
gebeurtenis zijn zij het lamenterende, huilende, handenwringende
slachtoffer of het gekwelde, berustende maar nooit vergetende
* Mr. Heikelien Verrijn Stuart is commentator internationaal recht bij NOS Radio en Televisie. Zij werkt als correspondent voor International Justice Tribune (Parijs) en is lid van de Adviesraad Internationale Vraagstukken.
JV3_2007_005.indd Sec4:92JV3_2007_005.indd Sec4:92 3-5-2007 10:48:363-5-2007 10:48:36
93Van slachtofferisme naar veiligheidspopulisme
slachtoffer. Een enkele keer zien we het gepolitiseerde, strijdvaar-
dige slachtoffer, maar die vinden we eigenlijk al geen echt slachtof-
fer meer.
Toen ik kort geleden in Oslo, bij een conferentie over de Anfal in
1988 door Irak op de Koerden, Choman Hardi hoorde spreken over
vrouwen gedurende en na de Anfal, resoneerde het gedicht van
Szymborska. Choman is psychologe, fi losofe, dichteres en Koerdi-
sche.1 Zij vertelde hoe vrouwelijke slachtoffers van de Anfal – een
begrip uit de Koran dat oorlogsbuit betekent – belangrijk waren voor
het Koerdisch verzet. ‘Het beeld van vrouwen die lamenteerden
over het verlies van hun geliefden, die zich zelf pijnigden, werd
het typerende, beeld van de Anfal vrouw, een beeld dat zij geacht
werden keer op keer te bevestigen. Deze beelden zijn bij herhaling
door de media gebruikt om te verschrikkingen van de Anfal over te
brengen.’ In de loop van de jaren, zo vertelt Choman Hardi, werd
deze verwachting dat zij zouden huilen en vertellen een vorm van
misbruik, zowel door journalisten op zoek naar materiaal voor
documentaires als door de regering, die de Anfal gebruikte in de
onderhandelingen met Irak.
Het onschuldige slachtoffer
In 1994 trachtte ik in ditzelfde tijdschrift onder de titel Via onschuld
naar macht (Verrijn Stuart, 1994) de aanzetten tot een andere logica
dan de democratische zichtbaar te maken, te weten de logica van
het totalitaire. Het is immers heel goed mogelijk dat een demo-
cratisch systeem als het onze zichzelf van binnenuit uitholt en
uiteindelijk vernietigt. Een samenleving kan verstenen en ver-
schralen. Ongeduld en de behoefte aan snelle bevrediging en kicks
kunnen gepaard gaan met een voortdurende gekmakende verveling.
Wanneer de schijn van een natuurlijke en sociale samenhang moet
verhullen dat de macht amorf, anoniem, onvindbaar en oncontro-
1 Choman Hardi (2007). Surviving trauma: women during Anfal and its aftermath. Niet gepubliceerd paper gepresenteerd tijdens het seminar op 16 maart 2007 in Oslo: Al-Anfal: The Attempted Destruction of the Iraqi Kurds.The Centre for Studies of Holo-caust and Religious Minorities. Zie ook Hardi, 2005.
JV3_2007_005.indd Sec4:93JV3_2007_005.indd Sec4:93 3-5-2007 10:48:363-5-2007 10:48:36
94 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
leerbaar is geworden,2 kan de statelijke behoefte aan legitimering
uitmonden in een wanhopig totalitarisme.
Wat bevordering van betrokkenheid van individuen met het
systeem lijkt, zoals sinds het eind van de jaren tachtig door de
strafrechtelijke focus op ‘slachtoffers’ bijvoorbeeld, is in werkelijk-
heid een poging tot beheersen, die weinig heeft te maken met een
serieus nemen van het lijden van mensen of het ruimte maken voor
mondigheid.
Niet alleen kan het strafrechtelijk systeem niet worden losgezien
van zijn sociale en politieke context, ook zal men zich bij voortdu-
ring de vraag moeten stellen met welk motief een nieuwe strafrech-
telijke regel in het leven wordt geroepen. Dit is lastig, want we zijn
inmiddels gewend in termen van effectiviteit en instrumentaliteit te
denken. Utilitaristisch en consumentistisch als we zijn, vinden we
denken over motieven al gauw gezeur en stappen we snel over naar
het opsommen van vermeende effecten. Zijn we echter niet kritisch
ten aanzien van de achterliggende doelstellingen, die soms opzet-
telijk verhuld zijn, maar helaas ook vaak instinctief ongerefl ecteerd,
dan worden we onderdeel van een ontwikkeling die ons in een
razende spiraal mee naar beneden kan trekken.3
De aandacht voor slachtoffers die na de kritische tegenbewegingen
van de jaren zestig en zeventig een nieuwe legitimering aan het
strafrecht moest verschaffen, zou een onomkeerbare ondermijning
van de grondbeginselen van het strafrecht betekenen. Het slachtof-
ferschap zou een identiteit verlenen aan de vele identiteitlozen,
een identiteit die geen verantwoordelijkheid meebracht, maar een
presumptie van een onschuld die een streven naar macht recht-
vaardigde. Het slachtofferschap als aantrekkelijke consequentieloze
2 Tijdens de laatste economische top in Davos heerste de erkenning, aldus een verslag in de New York Times van 3 februari 2007, dat ‘nobody is in charge’, en dat het gebrek aan multilaterale kracht ‘is leaving the world short on leadership at a time when it is increasingly vulnarable to catastrophic shocks’.
3 Vanaf het begin kon men in de victimologie – onbedoelde – populistische elementen ontwaren. Het feit dat auteurs als Hans Boutellier in tweede instantie in het kielzog van Zygmunt Bauman en David Garland oog hebben gekregen voor de veiligheidsobsessie van de massamens doet niet af aan het feit dat de victimologen een aanjagend effect hebben gehad op gevoelens van onvrede, ressentiment en gefrustreerde gelijkheids-waan, die zich helaas nu ook al hebben vertaald in een krachtige, extreemrechtse politieke beweging. Natuurlijk is er geen mono-causale lijn tussen de aandacht voor slachtoffers en het slachtofferistische, culturele gevoel dat tot racisme en andere kwaadaardige uitsluitingsbehoeften leidt. Maar het verband valt niet te negeren.
JV3_2007_005.indd Sec4:94JV3_2007_005.indd Sec4:94 3-5-2007 10:48:363-5-2007 10:48:36
95Van slachtofferisme naar veiligheidspopulisme
maatschappelijke rol zou de ressentimenten van de angstige burger
die zich door valse gelijkheidsidealen bedrogen voelde, aanwak-
keren. Echter, de strafprocedure zou blijken geen waardigheid te
verlenen, integendeel het zou de minst geschikte manier blijken
te zijn het slachtoffer serieus te nemen. En zo ontwikkelen zich
twee, alleen in schijn, tegengestelde bewegingen. Enerzijds eist
men aanpassing van het strafrecht ten gunste van de slachtoffers
en anderzijds wendt men zich af van het strafrecht om het heil te
zoeken in Waarheids- en Verzoeningscommissies en in de wereld
van de therapeuten en mediators.
Naast de neiging de vergeving een plaats te geven in het strafproces,
ontwikkelde zich een politieke excuuscultuur. Als onderdeel van
een verlangen naar herstel van fouten uit het verleden betuigde Bill
Clinton spijt over de slavernij, Tony Blair over de Ierse Hongers-
nood, de Paus over de Kruistochten en Wim Kok over Srebrenica.
En Australië bedacht zelfs een ‘Nationale Sorry-Dag’. John Torpey
geeft in zijn Making whole what has been smashed (Torpey, 2006) een
prachtig overzicht van de ontelbare vormen van reparatieclaims,
van herdenkingsmonumenten, geldbetalingen, gezondheidszorg en
sociale hulpverlening, teruggave van goederen en andere bezit-
tingen. Torpey verbindt deze herstelcultuur met de verschuiving
van het streven naar een utopische toekomst naar een bewustzijn
dat de fraaie ondernemingen van het verleden niet veel meer dan
wreedheid en gebroken dromen hebben opgeleverd. Waaruit zou
de huidige cultuur zijn hoop en verlangens moeten putten? Bekend
is inmiddels dat de technocratische wondermiddelen de honger,
ziekten, racisme, ongelijkheid en ongeletterdheid niet hebben weg-
genomen, het milieu is onomkeerbaar vernietigd, het vertrouwen in
de wijsheid en het fatsoen van de leiders verdwenen.
Holocaustslachtoffers, Amerikaanse indianen, slachtoffers van
seksueel geweld in oorlogen en van apartheid in Zuid-Afrika, de oor-
spronkelijke stammen van Canada en Australië, ze hebben elkaar
gevonden in een wereldwijde herstelcultuur.4
Maar de pijn blijft, de kleinste fout in de vraag om vergeving, het
aanbieden van excuses of de aanpak van reparaties, wordt als
4 Er bestaat nu zelfs The handbook of reparations, dat niet minder dan achthonderd pagina’s telt! Oxford University Press, 2006.
JV3_2007_005.indd Sec4:95JV3_2007_005.indd Sec4:95 3-5-2007 10:48:363-5-2007 10:48:36
96 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
nieuwe kwetsing ervaren. Slachtoffers voelen zich ‘afgekocht’, of
vragen zich af of hun leed wel in geld vertaalbaar is.
Nu de toekomst niet meer kan helpen, moet het verleden dat doen.
Het gevolg is een diep gevoel van onbevredigdheid en wantrouwen.
De spijtbetuigingen gaan vrijwel nooit gepaard met een bekente-
nis van schuld. Toenmalig premier Kok verklaarde in 2002 dat de
regering wel verantwoordelijkheid nam voor de gebeurtenissen in
Srebrenica, maar dat dit niet betekende dat de regering ook schuldig
was. Hij echode aldus de Franse minister die verklaarde dat de
autoriteiten weliswaar verantwoordelijk waren voor het schandaal
waarbij hemofi liepatiënten met HIV besmet bloed hadden gekregen,
maar niet schuldig. Dit soort vrijblijvendheid leverde geïrriteerde
en wantrouwende reacties op, omdat het ‘risico’ van herhaling
levensgroot blijft. De herstelbetalingen, monumenten en herden-
kingsdagen kunnen niet verhullen dat de verantwoordelijkheid
voor het verleden geen consequenties meebrengt voor het heden.
Oorlogen, wapenhandel, uitbuiting, grondstoffenroof, corruptie en
milieuvernietiging gaan onverminderd voort.
Het is alleszins begrijpelijk dat intussen de onveiligheidsgevoelens
toenemen en dat men tracht een gevoel van veiligheid te putten
uit het verleden en uit de menselijke mogelijkheid de fouten uit het
verleden te herstellen. Een blik op het verleden, echter, doet de angst
alleen maar toenemen. Ivan Klima laat in zijn Geen helden, geen
heiligen beklemmend helder zien hoe, nu het stof van het totalita-
risme en het verzet in het voormalige Oostblok is opgetrokken, er
geen ‘goeden’ en geen ‘kwaden’ meer zijn te vinden in het gemeen-
schappelijk verleden. Dat veroorzaakt een fundamenteel gevoel van
onveiligheid en onzekerheid.
De burgers van het relatief rijke Westen trekken zich ondertussen
als kinderen terug in een egocentrisch verlangen naar veiligheid,
dat wordt vertaald in een recht op veiligheid. Voormalig secretaris-
generaal van de Verenigde Naties Kofi Annan heeft getracht de ver-
wende westerlingen voor te houden dat hun veiligheid geheel afhan-
kelijk is van de veiligheid van de mensen in de arme landen. ‘In onze
geglobaliseerde wereld houden de dreigingen waarmee wij worden
geconfronteerd onderling verband. De rijken zijn kwetsbaar door
aanvallen op de armen, de sterken door aanvallen op de zwakken,
en vice versa. Een nucleaire terroristische aanval op de Verenigde
Staten of Europa zou een verwoestend effect hebben op de gehele
wereld. Maar evenzo zou de verschijning van een nieuw kwaad-
JV3_2007_005.indd Sec4:96JV3_2007_005.indd Sec4:96 3-5-2007 10:48:363-5-2007 10:48:36
97Van slachtofferisme naar veiligheidspopulisme
aardig virus in een arm land zonder effectieve gezondheidszorg de
gehele wereld raken’. Hij erkent het recht van iedere wereldburger
vrij van angst te leven, maar voegt hij er met nadruk aan toe ‘… dat
wat één mens bedreigt, bedreigt ons allen’.
Het is een waardige poging de veiligheidsobsessie in het Westen een
andere koers te geven, maar zij lijkt aan dovemansoren gericht. Het
Westen heeft belang bij een mensenrechtenideologie die na de dood
van God en het verval van de grote ideologieën als een bittere nood-
zaak wordt ervaren en die ten dienste staat van de eigen veiligheid
en die de slachtofferethiek daartoe instrumenteel maakt.
De Sloveense fi losoof Slavoj Žižek en de Franse fi losoof Alain Badiou
zijn de grote critici van de mensenrechtenideologie die zij een
slachtofferethiek en slachtofferideologie noemen (onder veel meer
in: Badiou, 2005; Žižek, 1999). Zij laten het fundamentele gebrek
aan solidariteit met slachtoffers zien dat zich heeft verscholen in
de mensenrechtenideologie. Badiou wijst op de ongelijkheid die in
de mensenrechtenethiek ligt besloten. Mensenrechten komen toe
aan hen die zowel slachtoffer als burger zijn. Juist degenen zonder
rechten, de statelozen, de vluchtelingen en verdrevenen vallen
buiten het mensenrechtensysteem volgens Badiou.5 Žižek trekt deze
lijn door en stelt dat alleen de slachtoffers die pure slachtoffers zijn,
de ‘goeden’, voor de slachtofferstatus en dus voor bescherming en
handhaving van hun mensenrechten in aanmerking komen. De
mensenrechtenideologie is een gedepolitiseerde ideologie, waarin
uitsluitend het medelijdende of verontwaardigde oordeel van de
toeschouwer er werkelijk toe doet. Die toeschouwer bevindt zich in
het rijke Westen en zal het eigenbelang, of dat nu een veiligheidsbe-
lang of een economisch en fi nancieel belang is, laten bepalen of hij
elders mensen als slachtoffers wenst te zien of als bedreiging.
Žižek komt keer op keer terug op de humanitaire interventies,
waarbij de bombardementen op Servië in 1999 voor hem een
cruciale omwenteling in de mensenrechtenpraktijk betekenen.
De mensenrechten hebben in de humanitaire interventies een
gewelddadige kant gekregen, een ontwikkeling die in het verlengde
ligt van de vertaling van mensenrechten in het strafrecht zoals deze
vorm heeft gekregen in de internationaal humanitair-rechtelijke
5 Voor een veel uitgebreider bespreking van Badiou’s denken over mensenrechten en slachtofferschap zie Schuilenburg, 2006.
JV3_2007_005.indd Sec4:97JV3_2007_005.indd Sec4:97 3-5-2007 10:48:373-5-2007 10:48:37
98 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
hoven en tribunalen. Ulrich Beck, de Duitse socioloog, heeft in dit
verband het begrip militaristisch humanisme of zelfs militaristisch
pacifi sme gemunt.
Eén van de bezwaren van Alain Badiou tegen de slachtofferethiek is
dat de mens daarin slechts als een passief slachtoffer wordt gezien
die zijn identiteit ontleent aan het slachtofferschap. En dat geldt
zowel voor de slachtoffers in de mensenrechten als in het strafrecht.
De ‘redders’ nemen de slachtoffers niet serieus, en de slachtoffers
gebruiken op hun beurt de mensenrechtelijke en strafrechtelijke
autoriteiten.
Žižek wijst op de politieke bewegingen van Gandhi en Martin
Luther King, die concrete racistische koloniale instituties bestreden.
In plaats van de vijand uit te sluiten deden zij een beroep op hun
onderdrukkers actie te ondernemen die hun – van de onderdrukkers
– eigen morele waardigheid zou herstellen. ‘In contrast hiermee
is de overheersende vorm van het hedendaagse politiek correcte
moralisme, die van een Nietzscheaans ressentiment en jaloezie
is. Het is het valse gebaar van in ontbinding verkerende politieke
krachten, van een moreel gedepolitiseerd standpunt teneinde een
sterkere politieke zaak te maken’. (…) ‘Dat is waarom wij werden
gebombardeerd met beelden van Kosovaarse moeders en kinderen
en oude mensen die keer op keer hun ontroerende verhalen moesten
vertellen’, aldus Žižek. Zowel de gewelddadige humanitaire inter-
ventie met Navobommen als het steeds gewelddadiger optredende
Kosovaars verzet hebben de onschuld van het slachtofferschap
nodig als rechtvaardiging. De oude lamenterende vrouw met een
hoofddoekje, een donkerharige kindje verscholen achter haar rok-
ken, was het boegbeeld van het slachtofferschap. Tot we genoeg van
ze kregen, zoals Žižek droogjes constateerde. Toen verscheen het
beeld van de Kosovaarse moslimterrorist, met doek om het hoofd en
kalashnikov in de hand.
Net zoals in Europa de bewoners van de banlieu van Parijs en de
‘allochtonen’ in de gekleurde buurten van Rotterdam en Amsterdam
van slachtoffer tot gevaar werden. Zij verloren hun onschuld, omdat
wij het slachtofferschap opeisen, onze veiligheid opeisen.
JV3_2007_005.indd Sec4:98JV3_2007_005.indd Sec4:98 3-5-2007 10:48:373-5-2007 10:48:37
99Van slachtofferisme naar veiligheidspopulisme
Wraak en vergeving geïnstrumentaliseerd
Na de overdosis aandacht voor slachtoffers in het strafrecht, leek
er eind jaren negentig een zekere moeheid te ontstaan. Kon men
zich er aanvankelijk nog op beroepen dat de strafprocedure de
wraakbehoefte kanaliseerde, langzamerhand was wel duidelijk
geworden dat een strafproces het slachtoffer niet ‘helpt’. Wraakge-
voelens laten zich niet manipuleren en verdriet en vernedering laten
zich niet repareren in de rechtszaal. ‘Verzoening’ werd het nieuwe
toverwoord. De mediagenieke emotie tijdens de zittingen van de
Waarheids- en Verzoeningscommissie in Zuid-Afrika inspireerde tot
bespiegelingen over de mogelijkheid ruimte te maken voor verge-
ving en verzoening in het Nederlandse strafrecht. De vergeving liet
zich echter niet gemakkelijk instrumentaliseren, zo bleek al snel.
Want waarom zou een slachtoffer door te vergeven onschuld toede-
len aan de dader? Had het slachtoffer er niet juist alle baat bij zich te
wentelen in de identiteit en de onschuld van het slachtofferschap?
Kan de dader zichzelf zo zichtbaar maken voor het slachtoffer dat
zijn vraag om vergeving oprecht lijkt? Of is een dader die zich door
zelfonderzoek en zelfkennis zichtbaar maakt voor het slachtoffer
juist verontrustend en zelfs afstotelijk door het afnemende verschil
tussen dader en slachtoffer? Wie zit daar eigenlijk in die verdachten-
bank? Is de schuldbekentenis en de vraag om vergeving wel oprecht?
En is de vergeving die het slachtoffer toedeelt oprecht of een nieuwe
poging via onschuld de macht te houden: ik vergeef jou, geef jou je
onschuld terug waarmee ik laat zien de onschuldigste te zijn, en dus
de machtigste. Nog afgezien van het feit dat oprechtheid en authen-
ticiteit niet gemakkelijk te meten zijn en al sinds de jaren zeventig
onderwerp zijn van vele sociaal-fi losofi sche beschouwingen. Tij-
dens het proces bij het ICTY van de voormalig Bosnisch-Servische
leidster Biljana Plavšić kon men zien hoe een schuldbekentenis in de
emotionele sfeer van het moment door de slachtoffers – in dit geval
uit Srebrenica – als oprecht kan worden ervaren, om al binnen enige
dagen als opportunistisch en leugenachtig te worden afgedaan.
Spijt en vergeving mogen in ons nationale strafrecht geen plaats
hebben veroverd, in de internationale processen die door het
Angelsaksische recht met zijn pleas en deals worden gedomineerd
zijn bekentenissen die gepaard gaan met spijtbetuigingen gangbare
praktijk. Bij het Joegoslavië-tribunaal zijn het eigenlijk alleen de
rechters uit de continentale Europese landen, die pogingen doen de
JV3_2007_005.indd Sec4:99JV3_2007_005.indd Sec4:99 3-5-2007 10:48:373-5-2007 10:48:37
100 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
plea agreements kritisch te bespreken en het belang van de slachtof-
fers daarbij te betrekken. Maar ook zij nemen al te gauw aan dat een
bekentenis heilzaam is voor de slachtoffers, waarbij deze laatsten
niet naar hun mening wordt gevraagd en slechts als een onzichtbare
amorfe groep op de achtergrond fi gureren.
Slachtoffers bij het ICC, een opmerkelijke consensus
De rol van de slachtoffers in het internationaal strafrecht heeft zich
op de golven van de mensenrechtenideologie met opmerkelijke van-
zelfsprekendheid ontwikkeld (Verrijn Stuart, 2006). Het Statuut en
de Regels van het Internationaal Strafhof – ICC – stellen hulp, steun
en geldelijke genoegdoening aan slachtoffers van oorlogsmisdrijven,
misdaden tegen de menselijkheid en genocide niet meer afhanke-
lijk van de vervolging en veroordeling van bepaalde verdachten.
In de onderzoeksfase van een vervolging, zelfs als de namen van
verdachten nog niet zijn bekendgemaakt, kunnen slachtoffers zich
al melden voor deelname aan de voorprocedure. Tijdens het proces
komen alleen die personen voor participatie in aanmerking die
slachtoffer zijn van de delicten die in de aanklacht zijn geformu-
leerd. Zij komen in beginsel voor schadevergoeding in aanmerking.
Echter, het Victims Trust Fund, dat aan het ICC is gehangen, kan
ook veel grotere groepen slachtoffers tegemoetkomen, bijvoorbeeld
door de wederopbouw van dorpen te fi nancieren. Vereist is daarvoor
niet dat de dorpen zijn verwoest door degenen die terechtstaan.
Bovendien zijn er verschillende eenheden in de organisatie van het
ICC die – los van de gevoerde processen – voorlichting en informatie
geven over het ICC en overleg voeren over mogelijkheden tot verzoe-
ning en reparatie.
Het ICC vertoont alle verschijnselen van de herstelideologie, die
zich na de overspannen verwachtingen van het strafrecht van de
jaren tachtig en begin jaren negentig heeft ontwikkeld.6 Het feit
6 Voor een uitstekende beschrijving van deze recente ontwikkelingen in het denken over het strafrecht: Gutwirth en De Hert, 2002. Zij noemen het herstelrecht zelfs een paradigma, wat mij te veel eer lijkt. Hans Boutellier heeft in Justitiële verkenningen, nr. 5, 2006 de achterliggende maatschappelijke, culturele en criminologische ontwikke-ling beschreven aan de hand van sociologen en criminologen als Presdee, Garland en Dalrymple.
JV3_2007_005.indd Sec4:100JV3_2007_005.indd Sec4:100 3-5-2007 10:48:373-5-2007 10:48:37
101Van slachtofferisme naar veiligheidspopulisme
dat de positie van slachtoffers bij het ICC niet of nauwelijks wordt
geproblematiseerd valt goed te begrijpen als men zich realiseert
dat het internationaal humanitair recht bij het ICC weliswaar de
gedaante aanneemt van een echte strafrechtelijke procedure, maar
dat de voedingsbodem ligt in de mensenrechten. Het zijn mensen-
rechtenjuristen en -activisten die aan de wieg van het ICC stonden.
Het zijn mensenrechtelijke doelen die zij nastreven. Niet alleen is
het daardoor voor velen vrijwel onmogelijk het ICC als iets anders
dan een instrument tot het implementeren, handhaven en afdwin-
gen van mensenrechten te zien, het heeft het ICC ook ingebed in een
zachte context van theorieën en praktijken van de mensenrechten.
Daarmee is de mensenrechtenethiek de aansturing van een straf-
rechtelijk instituut geworden.
Repressie als preventie: van slachtofferisme naar veiligheidspopulisme
Helaas is de ontwikkeling naar een veiligheidspopulisme nog veel
sneller gegaan dan ik had verwacht. De beschrijving van die ontwik-
keling is nog niet eens zo simpel. Men kan een aantal bewegingen
ontwaren die schijnbaar tegengesteld zijn, maar uit dezelfde bron
blijken voort te komen. Daarbij denk ik onder meer aan de gelijk-
tijdige toename van het beroep op het strafrechtsysteem en de
kritische afwijzing ervan, omdat het niet ‘helpt’.
Was aanvankelijk de generale preventie een belangrijke doelstelling
van het strafrecht, de generale genoegdoening kwam daarvoor in
de plaats. Dit is misschien wel de meest fundamentele omslag in
het denken over het strafrecht. Leo Polak waarschuwde in zijn Zin
der vergelding al voor de onbeperktheid van de generale preventie
(Polak, 1947). De eis van generale genoegdoening is per defi nitie
onbeperkt, de mateloosheid in de overtreffende trap.7 Naast het
directe slachtoffer van een delict moest ook de omgeving, eigenlijk
liefst iedereen die meeliep in een witte mars of daar op televisie
getuige van was, zich bevredigd voelen door het juridisch ingrijpen.
De pretentie van een generale genoegdoening doet een verder-
7 Dit thema heb ik verder uitgewerkt in mijn college Straffen zonder doel, Studium Gene-rale Groningen, 2 februari 2004.
JV3_2007_005.indd Sec4:101JV3_2007_005.indd Sec4:101 3-5-2007 10:48:373-5-2007 10:48:37
102 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
gaand verlangen naar herstel en veiligheid ontbranden. De aan het
slachtofferschap – en aan het plaatsvervangende slachtofferschap
dat in het Engels victimhood by proxy wordt genoemd – ontleende
identiteit is een vloeiende, wisselende en geleende identiteit die zich
al te gemakkelijk in een moorddadige identiteit kan ontwikkelen,
zoals Amin Malouf beschreef.
Daarnaast verschafte het slachtofferisme de voedingsbodem voor
een criminaliteitsbestrijding waarbinnen preventie steeds belang-
rijker en repressiever werd. Een voorbeeld. Op 7 maart van dit jaar
nam de Franse senaat de ‘Wet op de Preventie van criminaliteit’
aan. Deze wet staat geheel in het teken van ‘de strijd tegen de
onveiligheid’. Onder het eufemisme ‘preventie’ gaat pure repressie
schuil. Instanties die in direct contact staan met burgers, zoals het
maatschappelijk werk, onderwijs en psychiatrie, moeten rapporte-
ren aan de burgemeester als zij in de privésfeer, vooral in gezinnen,
tekenen ontwaren van maatschappelijke problemen. Veel meer dan
de uitbreiding van het klassieke strafrechtelijk arsenaal, zoals het
toepassen van volwassenenstrafrecht op minderjarigen en snel-
recht, illustreert deze wet een beweging van het strafrecht systeem
naar het bestuur. Hulpverleners moeten hun beroepsgeheim tegen-
over de lokale burgemeester – en wie Frankrijk een beetje kent, weet
dat de kwaliteit van die lokale bestuurders vaak een aanfl uiting is
– laten varen. Moeilijkheden op school, sociale of opvoedingspro-
blemen in gezinnen en problemen met de geestelijke gezondheid
moeten worden gerapporteerd. De burgemeester treedt vervolgens
op als rechtsprekende instantie. Hij beoordeelt of een persoon of
gezin in aanmerking komt voor een berisping, het oproepen van
ouders vanwege hun ouderlijke aansprakelijkheid, het intrekken
van kinderbijslag, sancties in de uitkeringensfeer of taakstraffen.
Niet in werkgelegenheid, huisvesting, leefomgeving, onderwijs-
beleid en gezondheidszorg wordt de voedingsbodem gezocht voor
integratie en sociaal gedrag. Nee, door sancties en sociale repressie
zullen ‘onveilige’ situaties worden aangepakt. Het uitgangspunt is
dat ieder mens zelf verantwoordelijk is voor zijn of haar maatschap-
pelijke tegenspoed.8 Uit de discussie rond deze wet blijkt dat men
8 Op internet is het commentaar van Evelyne Sire-Marin (rechter-commissaris en lid van de Syndicat de la Magistrature in Frankrijk) op deze wet te vinden. Tijdens het Col-loquium van 17 juni 2006 ‘pas de zéro de conduite pour les enfants de trois ans’ hield zij de inleiding L’obsession sécuritaire comme paradigme des dernières lois pénales, sanitaires et sociales; l’exemple du projet de loi ‘prévention de la délinquance’.
JV3_2007_005.indd Sec4:102JV3_2007_005.indd Sec4:102 3-5-2007 10:48:373-5-2007 10:48:37
103Van slachtofferisme naar veiligheidspopulisme
mikt op de onderklasse, op de moslimgezinnen, de armen en bui-
tengeslotenen. Uiterlijke kenmerken als kleding kunnen aanleiding
zijn tot ‘verdenking’ en rapportage aan de burgemeester.
De Amerikaanse en Engelse afbraak van het rechtssysteem behoeft
al helemaal geen nadere beschouwing, zo openlijk worden daar
beschermende regels afgeschaft en geschonden. Maar ook in Neder-
land zijn er al minstens vijf wetswijzigingen doorgevoerd die in het
belang van de terrorismebestrijding afbreuk doen aan de bescher-
ming van de rechten van de verdachte en dus van het evenwicht
in de strafprocedure (zie Prakken, 2004a en 2004b; Böhler, 2004).
Daarbij valt op dat een verschuiving plaatsvindt van de controleer-
bare procedure van het strafrecht naar het onzichtbare domein
van de geheime diensten, het diplomatiek overleg en het bestuur.
Informatie uit marteling verkregen, vindt ongecontroleerd haar
weg naar het strafproces. ‘Bevriende’ geheime diensten worden niet
aan de tand gevoeld over de wijze van verkrijging van ‘bewijs’. De
garanties van diplomaten dat materiaal niet uit marteling afkomstig
is, worden nog steeds in beginsel geaccepteerd.9 Toen Condoleezza
Rice onze Minister van Buitenlandse Zaken verzekerde dat er geen
rendition fl ights naar Europese bestemmingen hadden plaatsgevon-
den werd dat voor waar aangenomen. Enige weken later al bleek zij
zonder meer onwaarheid te hebben gesproken.
De mensen die nu het doelwit zijn van de nieuwe repressiewetgeving
worden niet tot slachtoffers bestempeld, maar gezien als bedreiging
van de veiligheid. Ook in ons land wordt de groep Marokkanen die
leven zonder werk, in kleine huizen, met vaak immense psychische
problemen het slachtofferschap ontzegd. De ressentimenten van de
blanke autochtone bevolking tegenover de zogeheten allochtonen zijn
vele malen groter dan de wrok van deze laatsten tegenover de westerse
wereld, aldus Joop de Jong, hoogleraar geestelijke gezondheid en
cultuur en medisch directeur van de GGD in Amsterdam tijdens een
bijeenkomst over ‘de Marokkaanse onderklasse’.
De Jong beschreef hoe in de laatste trend – op modieuze wijze terug te
vinden in het boekje Het Marokkanendrama van Fleur Jurgens –, Marok-
kanen worden aangesproken op hun ‘genen’ – ze zijn achterlijk, misbrui-
ken vrouwen, ontbijten niet met hun kinderen, nemen geen verantwoor-
9 Zie Adviesraad Internationale Vraagstukken. Terrorismebestrijding in mondiaal en Europees perspectief. Advies no. 49, september 2006 en Interim-advies over het folter-verbod. Briefadvies no. 22, december 2005.
JV3_2007_005.indd Sec4:103JV3_2007_005.indd Sec4:103 3-5-2007 10:48:373-5-2007 10:48:37
104 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
delijkheid voor hun kinderen – en op hun ‘vrije wil’ – als ze zich zouden
inspannen hebben ze werk en opleiding en behuizing voor het kiezen.
Slachtoffers zijn leuk en handig zolang de samenleving er belang
bij heeft, zolang ze beheersbaar zijn en zolang er mooie instituten,
hoogleraarschappen, onderzoeksprojecten en tribunalen mee
kunnen worden gerechtvaardigd. En intussen vindt tussen slachtof-
ferschap, identiteit en verantwoordelijkheid een stoelendans plaats,
die verwarrend is en desastreus kan afl open.
Nog even terug naar de vroege jaren negentig. Van ultimum remedium
werd het strafrecht panacee. Onder het mom van de mondigheid
van het slachtoffer werd het systeem ingezet dat de minste ruimte
laat voor het slachtoffer. De grande dame van het Franse strafrecht
en internationaal recht Mireille Delmas-Marty (1994, p. 25) had het
over de ‘onweerstaanbare promotie van het slachtoffer’, en Garapon
en Salas (1996, p. 16) over de ‘het binnendringen door het slachtof-
fer’ in het strafrechtsysteem, terwijl begrippen als ‘slachtoffercultuur’
en ‘klaagcultuur’ algemene bekendheid kregen. Al in 1994 voorzag
Delmas-Marty hoe het strafrecht in toenemende mate preventief zou
gaan ingrijpen in het leven van individuen. Zij waarschuwde voor de
‘culpabilité à la dangerosité’, waarbij zij dacht aan terroristen, seksuele
delinquenten en risicobuurten; alsof ze dit schreef anno 2007.
Er ontstond een geheel nieuw strafrechtelijk landschap waarin
solidariteit met het slachtoffer het uitgangspunt was geworden.
Paul Ricoeur constateerde in 1995 in Le Juste nog optimistisch: ‘We
mogen tevreden zijn met de evolutie in zoverre dat een belangrijke
morele deugd op deze wijze wordt gehandhaafd – te weten, die
van de solidariteit, die stellig meer achting verdient dan de meer
utilitaristische waarde van de veiligheid.’10 Ricoeur was echter ook
toen al enigszins verontrust over de rol die de slachtoffers op zich
zouden nemen in de verschuiving van solidariteit naar veiligheid.
Hij ontwaarde een ‘pervers’ effect. Het onder ogen zien van de
risicomaatschappij leidde tot solidariteit met slachtoffers, maar
naarmate de solidariteit met slachtoffers meer de norm werd, nam
het belang toe de sfeer van de risico’s uit te breiden. Het hek was
van de dam. Slachtoffers hadden recht op schadevergoeding ook
als er geen schuldige valt aan te wijzen. Dan moet de staat of de
verzekeringsmaatschappij de schade maar herstellen of vergoeden.
10 Door mij vertaald uit de Engelse vertaling: Ricoeur, 2000, p. 25 e.v.
JV3_2007_005.indd Sec4:104JV3_2007_005.indd Sec4:104 3-5-2007 10:48:373-5-2007 10:48:37
105Van slachtofferisme naar veiligheidspopulisme
Echter, als alles risico is en er geen verantwoordelijkheid meer
lijkt te zijn, gaat de angst overheersen. De angstige burger kan niet
zonder verantwoordelijken, en eigenlijk wil hij het liefst schuldigen
zien. Ricoeur: ‘Het is alsof de vermeerdering van momenten van
victimisatie aanleiding vormt voor een proportionele toename van
wat wij met reden een sociale opleving van de beschuldiging mogen
noemen. De paradox is immens: in een samenleving die spreekt van
solidariteit, uit een weloverwogen zorg voor een fi losofi e van het
risico, vormt de rancuneuze zoektocht naar een verantwoordelijke
het equivalent van het herintroduceren van de schuldigverklaring
van de veroorzakers van de aangerichte schade’.
Kortom, waar wellicht eens solidariteit met zwakken een kans had,
overheersen nu de haatdragende beschuldigingen. Het traditi-
onele strafrecht wordt daarbij terzijde geschoven voor een veel
ondoorzichtiger preventierecht. Camera’s en internetcontroles, het
doorbreken van het beroepsgeheim, veiligheidscontroles en het
doorgeven van passagierslijsten en banktransacties, richten zich op
de burger als bron van gevaar, als vijand.
Ricoeur neemt overigens nog een subtieler effect waar: als de idee
van het risico opschuift in de richting van kans of lot, dan mag men
aannemen dat er geen enkele beslissing aan ten grondslag heeft
gelegen. En dat is onverdraaglijk. Daarmee is de neerwaartse spiraal
naar het veiligheidspopulisme defi nitief ingezet. En zo zagen we
hoe in het recht de schuldvraag het afl egde tegen de risicovraag,
maar dat op het morele vlak het begrip verantwoordelijkheid een
‘verbijsterende proliferatie’– Ricoeur’s woorden – vertoonde.
David Garland beschrijft kort en krachtig nog een paradox (Garland,
2001, p. 173). ‘De politieke cultuur van de misdaadbeheersing neemt
inmiddels als vanzelfsprekend aan dat de staat een geweldige aan-
wezigheid zal hebben, terwijl men tegelijkertijd beweert dat deze
aanwezigheid nooit genoeg zal zijn. De paradoxale uitkomst is dat
de staat zijn punitieve macht uitbreidt en in toenemende mate de
ontoereikende aard van zijn soevereine strategie erkent.’ Inmiddels
is de staat zover dat hij niet langer het monopolie opeist voor het
strafrechtsysteem voor de bestrijding van criminaliteit en de garan-
tie van veiligheid. Garland laat zien hoe een verbond is gesloten met
instituten buiten het strafrecht, zowel bestuurlijke als particuliere.
In The therapeutic state beschrijft James Nolan (1998) deze vlucht
naar buiten. Hij toont een staat waarin de ‘imperial self’, de ‘satura-
ted self’, de ‘unencumbered self’, the ‘emotivist self’ en de ‘authentic
JV3_2007_005.indd Sec4:105JV3_2007_005.indd Sec4:105 3-5-2007 10:48:373-5-2007 10:48:37
106 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
self’ centraal zijn komen te staan. Het is een huiveringwekkende
wereld waarin individuen primair bezig zijn met het opbouwen van
eigenwaarde en zelfverwerkelijking en waarin waarheid alleen langs
de route van de emotie en niet die van de ratio kan worden bereikt.
Na een lange tocht door de instituties van de therapeutische staat
– de Verenigde Staten – komt hij tot de conclusie dat ‘de subjectieve,
op de “zelf” gerichte aard van het therapeutische model geen
afdoende verklaring verschaft voor dood en lijden zoals de culturele
manifestaties van de protestante religie dat eens deed. Hoe, zo kan
men zich afvragen, kan een dergelijke oriëntatie een effectieve basis
verschaffen voor een nieuwe vorm van burgerlijke solidariteit. De
therapeutische nadruk op de gevictimiseerde en emotieve belangen
van het “zelf” zijn in aanleg anti-communaal’. Nolan constateert dat
een bron van legitimering nog niet noodzakelijkerwijze een solida-
riteit opbouwende kracht behoeft te zijn. En bovendien wijst hij op
zijn beurt op een paradox. De beoefenaars van de therapeutische
beroepen en de rechters die naar mediators en therapeuten verwij-
zen, verkeren veelal in de veronderstelling dat zij een ‘zachte’ aanpak
voorstaan. Velen van hen zijn oprecht betrokken bij de slachtoffers en
daders die nu niet als crimineel of slachtoffer van criminaliteit, maar als
te behandelen en te herstellen of te genezen individuen worden gezien.
Dat hun inspanningen onderdeel zijn van een systeem van beheersing,
en volgens Nolan zelfs van dwang, zien zij niet. Dat door deze ontwik-
kelingen fundamentele inbreuken op de burgerlijke vrijheden – kunnen
– worden gemaakt, leidt nog te weinig tot verontrusting.
Literatuur
Badiou, A.
De ethiek; essays over het besef
van het kwaad
Utrecht, 2005
Bauman, Z.
Liquid fear
Cambridge, 2006
Böhler, B.
Crisis in de rechtstaat; spraak
makende zaken
Amsterdam/Antwerpen, 2004
Boutellier, H.
De veiligheidsutopie; hedendaags
onbehagen en verlangen rond
misdaad en straf
Den Haag, 2002
Boutellier, H.
Fataal vitaal
Justitiële verkenningen, 32e jrg.,
nr. 5, 2006
Delmas-Marty, M.
Pour un droit commun
Parijs, 1994
JV3_2007_005.indd Sec4:106JV3_2007_005.indd Sec4:106 3-5-2007 10:48:373-5-2007 10:48:37
107Van slachtofferisme naar veiligheidspopulisme
Garapon, A., D. Salas
La république pénalisée
Parijs, 1996
Garland, D.
The culture of control; crime and
social order in contemporary
society
Chicago, 2001
Gutwirth, S., P. de Hert
Grondslagentheoretische
variaties op de grens tussen het
strafrecht en het burgerlijk recht;
perspectieven op schuld-, risico-
en strafrechtelijke aansprakelijk-
heid, slachtofferclaims,
buitengerechtelijke afdoening en
restorative justice
In: De weging van ’t Hart; idea-
len, waarden en taken van het
strafrecht, Deventer, 2002
Hardi,C.
The mental health of Kurdish
women between the clash of
cultures
Kent University, 2005
Nolan, J.L.
The therapeutic state; justifying
government at century’s end
New York, 1998
Polak, L.
De zin der vergelding
Amsterdam, 1947
Prakken, E.
Terrorisme en het strafproces
Strafblad, 2004a, p. 228-236
Prakken, E.
Naar een cyclopisch (straf)recht
Nederlands juristenblad, 2004b,
p. 2338-2344
Ricoeur, P.
The just
Chicago, 2000
Schuilenburg, M.
De kracht van een revolutie;
mensenrechten en democratie
In: R. de Brabander (red.), Het
uur der waarheid; Alain Badiou
– revolutionair denker, Kampen,
2006
Torpey, J.
Making whole what has been
smashed
Harvard University Press, 2006
Verrijn Stuart, H.M.
Via onschuld naar macht; slacht-
offers in het strafproces
Justitiële verkenningen, 20e jrg.,
nr. 2 1994, p. 94-115
Verrijn Stuart, H.M.
Is daar iemand, iemand, iemand
…? Over vergeving en identiteit in
de context van het strafproces
Justitiële verkenningen, 29e jrg.,
nr. 5, 2003, p. 19-31
Verrijn Stuart, H.M.
Het internationaal Strafhof en de
rol van slachtoffers
Justitiële verkenningen, 32e jrg.,
nr. 4, 2006, p. 88-107
Žižek, S.
Human rights and its discontents
Lezing gehouden op 16 novem-
ber 1999 aan het Bard College
NY State
JV3_2007_005.indd Sec4:107JV3_2007_005.indd Sec4:107 3-5-2007 10:48:373-5-2007 10:48:37
108 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
Summaries
Justitiële verkenningen (Judicial explorations) is published nine times a
year by the Research and Documentation Centre of the Dutch Ministry
of Justice in cooperation with Boom Juridische uitgevers. Each issue
focuses on a central theme related to judicial policy. The section
Summaries contains abstracts of the internationally most relevant
articles of each issue. The central theme of this issue (nr. 3, 2007) is
Victimology, victims and society.
Victimology; its history and state of the artJ.J.M. van Dijk, M.S. Groenhuijsen and F.W. Winkel
The article goes into the history of victimology and analyses the
developments of this academic fi eld up until now. It becomes clear
how much the ideas of the founding fathers of victimology like Hans
von Hentig and Benjamin Mendelsohn have been infl uenced by
their experiences in the Second World War. In the beginning much
emphasis was put on the question on how much victims were to
blame themselves for the crime they had become a victim of. Later,
attention shifted to giving more help to victims and trying to get a
better understanding of them and their needs, for example through
victim surveys. The authors also address how victimology as a multi
disciplinary science is related to mono disciplines like psychology
and sociology. The authors also briefl y refer to the discussions on the
exact boundaries of the science of victimology and to the question if a
limitation to victims of criminality only is desirable.
The spiral of shame and violenceM. Groen
This article focuses on the spiral of shame and violence in
relationships between couples. Unacknowledged alienation and
shame lead to violence. Following the psychoanalist Lewis (1971), in
our society anger is mostly repressed because of feelings of shame.
Pride and shame are closely related with the structure and processes
of social bonds. When a social bond is threatened, violent emotions
and behaviour will arise. Breaking patterns of violence will only be
possible if attention is given to – mostly hidden – emotions of shame of
both perpetrator and victim. The author also goes into the differences
between guilt and shame and discusses the available knowledge on
JV3_2007_005.indd Sec5:108JV3_2007_005.indd Sec5:108 3-5-2007 10:48:373-5-2007 10:48:37
109Summaries
this subject derived from the fi eld of forensic psychiatry, and focuses
on the typology of the perpetrator designed by Dutton. Finally, the
author discusses the perspectives of this approach for family therapy
and judicial punishment.
What does the victim want?A. ten Boom and K.F. Kuijpers
Empirical research into the needs of victims of crime has been
conducted world-wide since the seventies. In this article, the authors
argue why it is important to get to know these victim needs and to take
them into account. A brief overview of needs frequently expressed by
victims is provided, ranging from nothing or almost nothing to various
needs regarding the procedure and outcome of the case. Subsequently,
the authors discuss if meeting the needs of victims of crime increases
their satisfaction and – perhaps more importantly – if they benefi t
from it in terms of recovery. Empirical research into the fi rst area
shows mixed results. Furthermore, little research has been conducted
with respect to the essential elements leading to recovery. The authors
conclude by pointing out some interesting future research questions.
Maintaining law by victim-offender-mediation J. Blad
In this article it is argued that recent policy-developments with regard
to mediation in penal matters are not in conformity with par. 10 of
the Frame-decision of the European Union of 2001 with regard to the
status of the victim in criminal procedures. Offi cial policy decisions
are discussed in comparison to a statement of Principles for mediation
in penal matters, drafted by an informal platform on the basis of
international documents regarding mediation in criminal law. It is
argued that both the legality and the legitimacy of penal mediation are
served by clear, legislative decisions about the categories of offences in
which an agreement, reached through mediation, can take infl uence
on the way criminal justice deals with the offence and the offender.
Victims, offenders and society must be able to understand and accept
the new practices of penal mediation as a method of upholding the
norms of the criminal law.
JV3_2007_005.indd Sec5:109JV3_2007_005.indd Sec5:109 3-5-2007 10:48:373-5-2007 10:48:37
110 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
The standing of victims in criminal proceedings; the implementation of the European Framework DecisionM.S. Groenhuijsen and A. Pemberton
In the past twenty years international bodies like the United
Nations and the Council of Europe have developed various soft-
law instruments to improve the position of victims of crime. The
European Union Framework decision on the standing of victims
in criminal proceedings of 15 march 2001 was a milestone in the
sense that this was the fi rst international hard law instrument. In
this article the authors review the implementation of the Framework
decision. Attention is paid to its development and results, with
particular emphasis on the way that the European Commission guages
compliance with the requirements of the Framework decision. The
authors conclude that the Framework decision has had a (positive)
impact on the position of victims throughout the European Union, but
that the results are not different in a qualitative sense from those of
earlier soft law instruments.
From victimism to security populismH. Verrijn Stuart
In this article the author connects two different developments in
society, thereby using the insights of contemporary philosophers
like Badiou, Garland and Žižek. The extensive attention given to
victims and human rights in society and (international) penal law
since the end of the eighties of the last century, has functioned as a
legitimization of a preventive safety policy in which governments –
making use of the threat of terrorism – introduce more repressive laws
all the time. The thinking on victims has also – both internally as well
as worldwide – led to large groups of civilians embracing some kind
of victimhood, demanding that their safety be guaranteed. Also under
the infl uence of secularisation in western societies, the notion of the
inevitability of human suffering has made room for a bitter search for
‘those responsible’ and ‘culprits’, which has undermined solidarity
in society and which considers poor parts of the population as risk
factors in the fi rst place.
JV3_2007_005.indd Sec5:110JV3_2007_005.indd Sec5:110 3-5-2007 10:48:383-5-2007 10:48:38
111Internetsites
Internetsites
Onderstaande internetsites hebben betrekking op het thema van
dit nummer van Justitiële verkenningen. De onderstaande, uiteraard
niet uitputtende selectie werd gemaakt door mw. Karla van Leeuwen
die als webhost van www.victimology.nl verbonden is aan Intervict,
Universiteit van Tilburg. Onderstaande informatie is ook te raad-
plegen op de website van het WODC, www.wodc.nl via de buttons
‘publicaties’en ‘Justitiële verkenningen’. In de rubriek ‘Internetsites’
kunt u doorklikken naar de gewenste website.
http://ec.europa.eu/justice_home/doc_centre/criminal/victims/doc_criminal_victims_en.htmCrime victims in the European Union standards and action (Virtual
Document Centre for the European Union area of freedom, security
and justice). Op deze site treft men onder andere aan EU-wetgeving
en voorstellen op het terrein van slachtoffers.
www.euforumrj.org/homepage.aspSite van het European Forum for Restorative Justice. Dit Forum is
een bron van informatie over de herstelrechtbeweging in Europa
in het bijzonder. De Forum Newsletter volgt de ontwikkelingen
in praktijk, onderzoek, beleid en wetgeving in en buiten Europa.
Tevens biedt de organisatie een platform voor praktijkmensen, aca-
demici en beleidsmakers die geïntereseerd zijn in de uitwisseling
van gedachten en ervaring en op zoek zijn naar wederzijdse steun in
het ontwikkelen van herstelpraktijken.
www.euvictimservices.orgEuropean Forum for Victim Services (EFVS) is een overkoepelende
organisatie voor de nationale, niet-gouvernementele slachtoffer-
hulporganisaties in Europa. Op de website vindt u ledenorganisa-
ties, policy statements en de EFVS Newsletter.
www.kindermishandeling.infoSite van het Expertisecentrum Kindermishandeling. Via deze web-
site stelt het Nederlands Jeugdinstituut informatie beschikbaar over
de achtergronden en aanpak van kindermishandling. Doel van deze
site is beroepskrachten, overheden en beleidsmakers te stimuleren
en toe te rusten om kindermishandeling binnen het gezin waar
JV3_2007_005.indd Sec7:111JV3_2007_005.indd Sec7:111 3-5-2007 10:48:383-5-2007 10:48:38
112 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
mogelijk te voorkomen of anders tijdig te signaleren en effectief te
bestrijden.
www.fondsslachtofferhulp.nlDoelen van het Fonds Slachtofferhulp Nederland zijn: fi nanciële
ondersteuning van initiatieven op het gebied van de hulpverlening
aan slachtoffers, voorlichting en de bevordering van samenwerking
binnen het werkveld van de slachtofferhulpverlening.
www.huiselijkgeweld.nlDe internetsite van het Ondersteuningsprogramma Huiselijk
Geweld van MOVISIE (voorheen TransAct) kwam tot stand in
opdracht van het ministerie van Justitie. De site is bedoeld voor
instanties en personen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de
aanpak van huiselijk geweld. Op de site is info te vinden met betrek-
king tot: landelijk beleid, gemeentelijk beleid, wet- en regelgeving,
interventies, publicaties.
www.tilburguniversity.nl/intervict/Het International Victimology Institute Tilburg (Intervict, Tilburg
University) is een kennisinstituut op het gebied van de victimologie.
Het instituut houdt zich bezig met de rechten van slachtoffers en de
maatschappelijke en psychologische aspecten van slachtofferschap.
De doelstelling van Intervict is het ontwikkelen en implementeren
van een grootschalig interdisciplinair onderzoeksprogramma. Het
onderzoeksprogramma is te vinden onder: www.tilburguniversity.
nl/intervict/research/researchprogramme/
www.victimology.nl International Victimology Website (IVW). Het doel van deze website
is het bevorderen van de implementatie van slachtofferrechten door
het verzamelen en verspreiden van kennis omtrent relevant onder-
zoek en beleid wereldwijd. Alhoewel Engels de voertaal is, biedt de
website veel informatie in andere talen. Intervict heeft het beheer
van IVW in 2006 overgenomen van het WODC. Op de website treft
men aan: internationale, regionale en nationale wetgeving en beleid
op het terrein van slachtoffers van criminaliteit en machtsmisbruik,
best practices, systematic reviews, onderzoek, grijze literatuur en
websites. De inhoud bestrijkt 77 thema’s over 75 landen.
JV3_2007_005.indd Sec7:112JV3_2007_005.indd Sec7:112 3-5-2007 10:48:383-5-2007 10:48:38
113Internetsites
www.justitie.nl/onderwerpen/criminaliteit/slachtofferzorg/ Deze website, het digitale handboek Slachtofferzorg, is bedoeld voor
professionals: diegenen die met slachtoffers werken. De Nieuwsbrief
Slachtofferbeleid www.justitie.nl/onderwerpen/criminaliteit/
slachtofferzorg/nieuwsbrieven/ wordt maandelijks verspreid en is
bedoeld om betrokkenen bij het slachtofferbeleid op de hoogte te
houden van ontwikkelingen.
www.schadefonds.nlSite van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Het Schadefonds is
opgericht om slachtoffers van misdrijven een eenmalige compensa-
tie van geleden schade uit te keren.
www.slachtofferhulp.nlSite van Slachtofferhulp Nederland. Slachtofferhulp Nederland geeft
steun op praktisch, juridisch en emotioneel gebied na een misdrijf
of verkeersongeluk. De organisatie streeft verder naar kennis-
ontwikkeling op het gebied van slachtofferschap en aanverwante
terreinen en op grond daarvan naar maatschappelijke beïnvloeding.
www.tokiwa.ac.jp/~tivi/index_e.html Website van het Tokiwa International Victimology Institute (TIVI,
Tokiwa University, Japan). Dit onderzoeks- en trainingscentrum
ondersteunt gouvernementele en niet-gouvernementele organisa-
ties in Japan en andere landen. TIVI publiceert The international
perspectives in victimology, een peer-reviewed academisch tijd-
schrift (alleen verkrijgbaar in printversie).
www.unodc.org/unodc/en/crime_cicp_standards.htmlWebsite van het UN Offi ce on Drugs and Crime (UNODC). Op deze
site vindt u op UNODC ‘Standards and Norms’-pagina, VN-waarden
en -normen voor criminaliteitspreventie en justitie. Wetgevers en
beleidsmakers raadplegen deze waarden en normen ten behoeve
van het ontwikkelen van nationale wetten en beleid, onder andere
op het terrein van slachtoffers.
www.vaonline.orgWebsite van Victim Assistance Online (VAO). Deze informatiebron
voor slachtofferzorg en victimologie beheert listservs (een specifi eke
JV3_2007_005.indd Sec7:113JV3_2007_005.indd Sec7:113 3-5-2007 10:48:383-5-2007 10:48:38
114 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
electronische mailing list-softwareapplicatie) en faciliteert een
international uitwisselingsprogramma voor mensen werkzaam in
slachtofferzorg. Deze van oorsprong Canadese website is overwegend
in het Engels. Men treft er onder andere aan: The Victim Assistance
Online Link Directories, The Victim Assistance International listserv,
The Victim Assistance Canada listserv, The Victim Assistance Research
listserv, International Victim Advocate Exchange Project; documenten
en links naar websites op een aantal thema’s rond slachtoffers.
www.worldsocietyofvictimology.orgSite van de World Society of Victimology (WSV). Deze organisatie bevor-
dert onderzoek, slachtofferzorg en bewustwording van de problemen
van slachtoffers van criminaliteit en machtsmisbuik. The victimologist,
de WSV Newsletter, houdt leden en niet-leden op de hoogte van WSV-
activiteiten en wereldwijde ontwikkelingen op het terrein van slachtof-
fers: www.worldsocietyofvictimology.org/publications.html#policy
www.wodc.nlWebsite van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum
(WODC), het wetenschappelijk kenniscentrum van het Ministerie van
Justitie. Doel van het centrum is door middel van uitvoeren en uitbeste-
den van onderzoek, advisering en kennisverspreiding het op het brede
veld van Justitie versterken van justitiebeleid. De website biedt toegang
tot alle (onderzoeks)publicaties van het WODC en alle publicaties van
door het WODC uitbesteed of gesubsidieerd onderzoek.
Hieronder een greep uit afgerond en lopend onderzoek dat door of
in opdracht van het WODC is/wordt verricht.
Afgerond onderzoek:
www.wodc.nl/images/FS06-19_volledige_tekst_tcm11-132231.pdfBoom, A. ten
Recent slachtofferonderzoek
2006
www.wodc.nl/images/1335_volledige_tekst_tcm11-127663.pdfHissel, S.C.E.M, M. Jansen, J.E. Soethout en E. Tromp
Procesevaluatie slachtoffer-dadergesprekken
2006
JV3_2007_005.indd Sec7:114JV3_2007_005.indd Sec7:114 3-5-2007 10:48:383-5-2007 10:48:38
115Internetsites
ww.wodc.nl/images/1334_volledige_tekst_tcm11-132107.pdfKool, R.S.B., R.C. Passier en A. Beijer
Evaluatie Implementatie schriftelijke slachtofferverklaring
Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen (UU),
WODC, 2006
www.wodc.nl/images/1073_volledige%20tekst_tcm11-104506.pdfKoolen, I., Heide, M. van der en A. Ziegelaar
De tevredenheid van slachtoffers van misdrijven met de slachtof-
ferzorg; eindrapport
WODC, 2005
www.wodc.nl/images/1450_volledige_tekst_tcm11-142550.pdfWinkel, F.W., A.C. Spapens en R.M. Letschert
Tevredenheid van slachtoffers met ‘rechtspleging’ en slachtof-
ferhulp; een victimologische en rechtspsychologische secundaire
analyse
Intervict, WODC, 2006
JV3_2007_005.indd Sec7:115JV3_2007_005.indd Sec7:115 3-5-2007 10:48:383-5-2007 10:48:38
116 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
Journaal
Het WODC op internet:www.wodc.nl
Het Wetenschappelijk Onder-
zoek- en Documentatiecentrum
(WODC) van het ministerie van
Justitie is via internet bereik-
baar. Het WODC is een kennis-
centrum op justitieel terrein dat
een wetenschappelijke bijdrage
levert aan de ontwikkeling en
de evaluatie van justitiebeleid.
Op de WODC-site is de volgende
informatie te vinden:
1. Zoeken op onderwerp
– trefwoord ABC (zoeken op
standaard trefwoorden);
– onderwerpsgebieden.
2. Publicaties
– jaaroverzichten van alle rap-
porten (inclusief uitbesteed)
en Justitiële verkenningen;
– uitgebreide samenvattingen
en volledige teksten (in PDF)
beschikbaar bij vrijwel alle
publicaties;
– aanpak criminaliteit (elektroni-
sche publicatie van het WODC
en het Openbaar Ministerie
over interventie- en preventie-
strategieën inzake diverse
criminaliteitsproblemen).
3. Onderzoek
– overzichten van lopend en
afgesloten onderzoek (inclu-
sief uitbesteed onderzoek);
– onderzoeksprogramma;
– monitoren en prognoses;
– procedure uitbesteed onder-
zoek.
4. Cijfers en prognose
– criminaliteit en rechtshand-
having (teksten en tabellen).
5. Informatiedesk
– bibliotheek;
– bronnengids ‘Het criminali-
teitsvraagstuk’.
– congressenlijst;
– opmerkelijk op tv;
– veelgestelde vragen;
– ik heb een vraag (vraagformu-
lier informatiedesk).
6. Over het WODC (onder andere
nieuwsberichten, organisatie-
structuur, medewerkerslijst,
vacatures, jaarbericht, com-
missies en werkgroepen).
Voor vragen over producten en
diensten van het WODC kunt u
terecht bij de WODC-informa-
tiedesk (zie: rubriek ‘Informa-
tiedesk/Ik heb een vraag’ op
www.wodc.nl).
Hans van Netburg
(redacteur WODC-site)
tel.: 070-3 70 69 19
fax: 070-3 70 79 48
e-mail: [email protected]
JV3_2007_005.indd Sec6:116JV3_2007_005.indd Sec6:116 3-5-2007 10:48:383-5-2007 10:48:38
117Journaal
WODC-thesaurus ‘Het crimina-liteitsvraagstuk’ (3e herziene uitgave, 2003)
Het WODC heeft de derde
herziene versie van de WODC-
thesaurus beschikbaar gemaakt
op de website van het WODC.
Deze gestructureerde standaard
trefwoordenlijst inzake het cri-
minaliteitsvraagstuk bestrijkt
de volgende terreinen: crimino-
logie, criminaliteitspreventie,
delicten/criminaliteitsvormen,
justitiële organisatie, politie,
slachtoffers, strafrechtspleging,
strafstelsel, gevangeniswezen,
reclassering en vreemdelingen.
Als extra hulpmiddel is ook een
nieuwe uitgave van de geografi -
sche thesaurus beschikbaar. De
beide thesauri zijn te vinden op
de WODC-site (www.wodc.nl)
via de knop ‘publicaties’ en de
subknop ‘Cahiers’, kies vervol-
gens het jaar 2003. Tevens is de
gedrukte versie in een beperkte
oplage gratis beschikbaar op
aanvraag per e-mail: e.nijman@
minjus.nl.
Themanummers Justitiële
verkenningen
Regelmatig worden, bijvoor-
beeld ten behoeve van het
onderwijs, grote aantallen
exemplaren van Justitiële
verkenningen nabesteld. Voor
de bepaling van de oplage is
het wenselijk vroegtijdig op de
hoogte te zijn van de mogelijke
vraag. Om die reden geven wij,
onder voorbehoud, de thema’s
die de redactie op dit moment
in voorbereiding heeft. Over de
inhoud van de nummers kan
met de redactie contact worden
opgenomen. Ook personen die
een bijdrage willen leveren aan
een van de aangekondigde num-
mers wordt verzocht contact op
te nemen met de redactie.
JV4, 2007, juli: Detentie
JV5, 2007, augustus: Veiligheid
in de lucht
JV6, 2007, september: De rechter
als ketenpartner
Congressen 200724 mei
Allochtonen en integratie;
de Integratiekaart brengt
ontwikkelingen in de samenleving
in beeld
24 mei
Veilig Ondernemen
30-31 mei
Van probleemwijk naar
prachtwijk
7 juni
16 miljoen bemiddelaars; weg van
het strafrecht
8 juni
Wet OM-afdoening en
bestuurlijke boete
14 juni
NVK Marktdag
JV3_2007_005.indd Sec6:117JV3_2007_005.indd Sec6:117 3-5-2007 10:48:383-5-2007 10:48:38
118 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
18 juni
Young and rebellious; how
idealism can lead to fanaticism
(vooraankondiging)
22 juni
Methoden en technieken van
criminologisch onderzoek
27 juni
Eergerelateerd geweld
28-29 juni
Mozaïek van culturele
criminologie
28 juni
Hague Joint Conference
on Contemporary Issues of
International Law – 2007:
Criminal Jurisdiction 100 Years
After the 1907 Hague Peace
Conference
27 augustus
Research on crime & law
enforcement: progress and
prospects
2 september
Opsporingsdiensten:
verzelfstandiging of integratie?
1 november
De politiële bedrijfscultuur
Hieronder volgen beschrij-
vingen van bovenstaande
congressen.
Allochtonen en integratie; de Integratiekaart brengt ontwik-kelingen in de samenleving in beeldDe Integratiekaart – een
samenwerkingsproject van het
Wetenschappelijk Onderzoek- en
Documentatiecentrum (WODC)
van het Ministerie van Justitie
en het Centraal Bureau voor
de Statistiek (CBS) – schetst
een beeld van de positie van
allochtonen op verschillende
maatschappelijke terreinen, en
van de ontwikkelingen daarin
in de tijd. Tijdens dit seminar
komen de volgende onderwerpen
in onder andere parallelsessies
en een forumdiscussie aan
de orde: Is de doelstelling
gehaald om de voortgang van
economische, sociale en culturele
integratie van diverse allochtone
groepen te beschrijven? Geven
de ontwikkelingen in het
integratieproces of aanpassingen
in het beleid reden tot
andere accenten? Het nieuwe
regeerakkoord geeft aan deze
vragen extra relevantie. In dit
seminar worden deze vragen
vanuit een drietal perspectieven
aan de orde gesteld: de
tijdsdimensie in de beschrijving
van het integratieproces (vooral
door de cohorten te volgen);
de ruimtelijke dimensie van
integratie en de aggregatieniveaus
van de beschrijving; de dimensie
van beleid als belangrijkste
gebruiker van de resultaten.
Informatie: www.wodc.nl/
informatiedesk/bibliotheek/
008Schoolbord/Seminar_
Allochtonen_en_Integratie.asp
Datum: donderdag: 24 mei 2007,
12.00-17.30 uur
Plaats: Museum Naturalis, Leiden
Informatie en aanmelding: Ron
van Kaam, [email protected]
JV3_2007_005.indd Sec6:118JV3_2007_005.indd Sec6:118 3-5-2007 10:48:383-5-2007 10:48:38
119Journaal
Veilig ondernemenHet CCV organiseert op
24 mei 2007 het Congres
Veilig Ondernemen 2007. Dit
congres richt zich op iedereen
die zich bezighoudt met veilig
ondernemen: van ambtenaren tot
individuele ondernemers. Tijdens
het Congres Veilig Ondernemen
2007 komt concreet aan de orde
hoe preventie van criminaliteit
te verbeteren valt. In interactieve
sessies, presentaties en debatten
komen allerlei aspecten van
veilig ondernemen aan bod: hoe
kan interne criminaliteit worden
aangepakt; wat zijn de trends en
ontwikkelingen op het gebied van
winkelcriminaliteitspreventie. Op
de informatiemarkt zal informatie
te vinden zijn over bijvoorbeeld
privacybescherming en
acquisitiefraude, over rampalen
en productbeveiliging.
Datum: donderdag 24 mei 2007,
09.30-17.00 uur
Plaats: De Reehorst te Ede
Van probleemwijk naar pracht-wijkVolgens het nieuwe kabinet moet
de kracht van wijken, buurten
en dorpen beter benut worden.
Daarvoor moeten gemeenten,
woningcorporaties, bedrijfsleven,
politie, welzijnswerk en scholen
het eens worden over doelen, geld
en middelen. Alle bij dit project
betrokken partijen ontmoeten
elkaar tijdens dit congres. Kennis
is noodzakelijk, bijvoorbeeld
over radicalisme. Daarom
komen er naast betrokkenen bij
wijkveiligheid ook experts vertellen
over zaken als: Lonsdale jongeren;
overheidsbeleid; hennepteelt;
woonwagens; veiligheidsbeleving;
burgerparticipatie.
Sprekers: Bas Jan van Bochove
(CDA); Fred Teeven (VVD);
Drs. Marco Zannoni (senior
onderzoeker en adviseur, COT
Instituut voor Veiligheids- en
Crisismanagement); Sander Flight
(onderzoeker en adviseur, DSP
Groep); Hans de Boer (voorzitter,
Taskforce Jeugdwerkloosheid) en
anderen.
Datum: 30 en 31 mei 2007
Plaats: Triavium Nijmegen
Informatie:
www.sbo.nl/E57015.htm
16 miljoen bemiddelaars; weg van het strafrecht Hoe moet het verder wanneer
iedereen eerst aanklager was
en vervolgens allemaal rechter?
Het institutioneel gezag
verdwijnt. Omdat gezagsclaims
als het ware zijn uitgedoofd, zal
confl ictbeslechting via andere
wijzen gaan verlopen. Politie
en justitie kunnen daar niets
eigens meer aan toevoegen,
hoogstens richten ze zich op
bemiddeling of verzoening. In
aanvulling gaan individuen zich
indekken via (nieuwe) vrijwillige
associaties, zoals vakbonden,
JV3_2007_005.indd Sec6:119JV3_2007_005.indd Sec6:119 3-5-2007 10:48:383-5-2007 10:48:38
120 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
private beveiligingsbedrijven
en verzekeringen. Juristen
worden dan mediators.
Of, wat minder verheven,
makelaars. Confl ictbemiddeling
wordt pragmatischer, meer
gericht op herstel in een
privaatrechtelijke betekenis.
Ook het strafrecht wordt zo een
onrechtmatigedaadsrecht. Wat
kan in deze ontwikkeling nog het
richtsnoer voor een rechterlijk
oordeel zijn? Is er eigenlijk nog
wel toekomst voor publieke
instituten als de politie en justitie?
Met dr. John Blad (universitair
hoofddocent strafrecht, Erasmus
Universiteit Rotterdam), prof.
mr. Ybo Buruma (hoogleraar
straf(proces)recht, Radboud
Universiteit Nijmegen (ovb)),
mr. dr. Cees Schaap (forensisch
accountant SBV Forensics) en
stand-up comedians Maarten
Swart, Matanja Pinto en Stijn
Wiggers. Gespreksleiders: dr. Gijs
van Oenen (Erasmus Universiteit
Rotterdam) en mr. drs. Marc
Schuilenburg (Vrije Universiteit
Amsterdam).
Datum: 7 juni, 19.30-21.45 uur
Plaats: Bibliotheektheater,
Hoogstraat 110, Rotterdam
Informatie en aanmelding:
www.eur.nl/studium,
tel.: 010-4081144
Organisatie: Studium Generale
EUR i.s.m. Bibliotheek Rotterdam
Wet OM-afdoening en bestuur-lijke boeteTijdens dit congres staan de
volgende onderwerpen op het
programma: Wet bestuurlijke
boete en OM-afdoening; rol van
het Openbaar Ministerie; OM-
afdoening: politie en gemeente
hand in hand; boete bij bouwen
en woning; bestuurlijke boete
in de praktijk. Sprekers uit de
politiek, het onderwijs en de
advocatuur zullen spreken over
deze onderwerpen.
Datum: 8 juni, 09.30-16.30 uur
Plaats: Holiday Inn, Leiden
Informatie en aanmelding:
www.elseviercongressen.nl/
showdocument.asp?DocID=396
5&context=0&language=0 , tel.:
070-4415744
NVK Marktdag 2007Op 14 juni 2007 zal de
Nederlandse Vereniging voor
Kriminologie (NVK) haar
jaarlijks congres organiseren.
Het congres is bestemd voor
iedereen die geïnteresseerd is in
criminologische vraagstukken
en vindt plaats in het
Kamerlingh Onnes gebouw
van de Rechtenfaculteit van
de Universiteit Leiden. Op
deze jaarlijkse marktdag is veel
ruimte voor het uitwisselen van
recente onderzoeksresultaten en
discussie. In thematische sessies
worden papers gepresenteerd.
Op de website van de NVK
JV3_2007_005.indd Sec6:120JV3_2007_005.indd Sec6:120 3-5-2007 10:48:383-5-2007 10:48:38
121Journaal
(www.criminologie.nl) staat
nadere informatie over de
verschillende sessiethema’s.
Voor inlichtingen kunt u
contact opnemen met het
congresorganisatiebureau
Keynote (e-mail:
nvkcongres@keynote.
nl) of met de algemeen
programmacoördinator, Anton
van Wijk (e-mail:
[email protected]). Voor
actuele informatie over het
congres kunt u terecht op de
website van de NVK.
Vooraankondiging: Young and rebellious; how idealism can lead to fanaticismHet symposium wordt
georganiseerd door het
Amsterdams Centrum voor
Kinderstudies (ACK).
Sprekers: Bernardine Dohrn, Bob
de Graaff, Sadik Harchaoui, Doret
de Ruyter. Voertaal is Engels.
Datum: 18 juni 2007, 12.30-17.00
uur
Plaats: Auditorium VU,
Amsterdam
Inschrijving: Vanaf 7 mei 2007 via
de website: www.ack.vu.nl
Methoden en technieken van criminologisch onderzoekIn deze cursus wordt de
noodzakelijke basiskennis
bijgebracht met betrekking tot
het opzetten en interpreteren
van empirisch criminologisch
onderzoek. Daarbij wordt een
combinatie gemaakt tussen
algemene kennis van methoden
en technieken van sociaal-
wetenschappelijk onderzoek
en specifi eke kennis met
betrekking tot criminologisch
onderzoek. Deze cursus gaat
in op vragen als: Wat is, bij
een gegeven onderzoeksdoel,
de meest geschikte
(kwalitatieve of kwantitatieve)
onderzoeksmethode? Voor wat
voor bijzondere vragen ziet een
criminologisch onderzoeker
zich gesteld? Wat is een goede
manier van steekproeftrekking
en hoe groot moet een
steekproef zijn in kwantitatief en
kwalitatief onderzoek? Tijdens
de colleges zal de nadruk liggen
op het kritisch beoordelen van
empirisch onderzoek, meer
dan op het zelf uitvoeren.
Docenten: dr. Joanne van der
Leun (universitair hoofddocent
criminologie Universiteit Leiden);
dr. Heike Goudriaan (universitair
docent criminologie Universiteit
Leiden); dr. Hendrien Kaal
(universitair docent criminologie
Universiteit Leiden); dr. Johan
van Wilsem (universitair docent
criminologie Universiteit Leiden).
Datum: 22 juni 2007, van
10.00 tot 16.30 uur
Plaats: Leiden
Informatie: www.law.leidenuniv.
nl/org/cleveringa/jpao/
cursusaanbod/cursuskalender.
jsp
JV3_2007_005.indd Sec6:121JV3_2007_005.indd Sec6:121 3-5-2007 10:48:383-5-2007 10:48:38
122 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
Eergerelateerd geweldOp dit congres komen de
volgende onderwerpen aan de
orde: Jaarlijks worden ongeveer
honderd mensen slachtoffer van
een vorm van eergerelateerd
geweld, waarschijnlijk slechts
het topje van de ijsberg; veel
slachtoffers, vooral meisjes en
vrouwen, durven uit angst of
schaamte geen aangifte te doen;
er bestaan bij hulpverlening,
scholen, politie en overheid nog
te veel misverstanden over de
achtergronden en slachtoffers
van eergerelateerd geweld;
hulpverlening, scholen, politie
en overheid weten vaak niet
wat de signalen zijn, wat er aan
preventie kan worden gedaan,
hoe slachtoffers geholpen
kunnen worden en wanneer naar
elkaar kan worden doorverwezen.
Daarnaast zal gesproken worden
over de culturele achtergronden
van eergerelateerd geweld,
preventie op scholen,
signalering, mogelijkheden van
politie, voorbeeld succesvolle
ketenaanpak, hulpverlening/
opvang slachtoffers (zonder
dat veiligheid hulpverleners in
gevaar komt) en de visie van een
politicus op deze problematiek.
Datum: 27 juni 2007
Plaats: WTC te Rotterdam
Informatie en aanmelding:
www.leidscongresbureau.nl/
toekomst , irene@
leidscongresbureau.nl
Mozaïek van culturele criminologieIn kringen van Nederlandse
criminologen wordt
tegenwoordig vaak over culturele
criminologie gesproken. Wat in
de Verenigde Staten en Engeland
de laatste jaren deel van het
criminologische onderzoek en
onderwijs is geworden, bereikt
langzamerhand ook ons land.
Wat is nieuw aan deze stroming?
Wat heeft criminologie te
maken met cultuur? Culturele
criminologie, maar ook de
studies die eerder verschenen
en niet onder deze vlag
gepubliceerd werden, ontlenen
hun bestaansrecht mede aan
het feit dat ze complementair
zijn aan de conventionele
criminologie. Eén van de
kritieken daarop is dat sprake
is van een sterke fi xatie op
cijfers. Culturele criminologie
probeert het intellectuele
discours nieuw leven in
te blazen. Dit gebeurt met
levendige en soms provocatieve
theoretische stellingnamen.
Culturele criminologie legt het
accent op groepen, fenomenen,
percepties, maar ook menselijke
gevoelens, angsten, fascinaties
met misdaad. De stagnerende
eenzijdige ontwikkeling in de
criminologie wordt doorbroken
en krijgt nieuwe impulsen.
Datum: 28-29 juni 2007
Plaats: Drift 21, Utrecht
JV3_2007_005.indd Sec6:122JV3_2007_005.indd Sec6:122 3-5-2007 10:48:383-5-2007 10:48:38
123Journaal
Informatie: dr. Dina Siegel (Vrije
Universiteit): d.siegel@rechten.
vu.nl. En: www.criminologie.
nl/nvk/index.html
Hague Joint Conference on Contemporary Issues of Inter-national Law – 2007: Criminal Jurisdiction 100 Years After the 1907 Hague Peace ConferenceIn 1907, forty-six of the world's
leading nations assembled at The
Hague to adopt a dozen seminal
conventions, declarations and
regulations defi ning the rules
of conduct in modern warfare.
These rules have since ripened
into customary international law,
binding on all states. They formed
the basis for the later adoption of
the 1949 Geneva Conventions and
1977 Additional Protocols, as well
as the Biological Weapons and
Chemical Weapons Conventions.
The ‘Martens Clause’ of 1907
Hague Convention IV served
as a foundation for the concept
of crimes against humanity,
recognized in the Nuremberg and
Tokyo judgments, the Genocide
Convention, and the Statutes of
the modern war crimes tribunals.
The Hague Conference of 1907
also served as a model for the
League of Nations and United
Nations, and it considered for
the fi rst time a proposal to
establish a World Court, leading
ultimately to the creation of the
International Court of Justice.
The 2007 ASIL/NVIR Joint
Conference in The Hague honors
the centennial anniversary of
the Hague Conference of 1907
with a lineup of panels focusing
on salient issues in international
humanitarian law and criminal
jurisdiction.
Datum: 28-30 juni 10.00-17.00
Locatie: Steigenberger Kurhaus
Hotel, Den Haag
Informatie en aanmelding:
www.asser.nl/hjc/index ,
tel: 070-3420310
Research on crime & law enforcement: progress and prospectsTijdens dit internationale
jublieumcongres ter gelegenheid
van het 15-jarig bestaan van
het NSCR zal een overzicht
worden gegeven van de meest
recente ontwikkelingen op
het onderzoeksterrein van het
instituut. Bezoekers kunnen
kiezen uit parallelsessies
op uiteenlopende terreinen
zoals criminele carrières,
jeugdcriminaliteit,
rechtspsychologie, effectiviteit
van sancties en publieke
opinie over straf. Tijdens het
congres worden Nederlandse
onderzoeksresultaten in
de context geplaatst van
internationale ontwikkelingen
door gerenommeerde sprekers
uit het buitenland (onder
JV3_2007_005.indd Sec6:123JV3_2007_005.indd Sec6:123 3-5-2007 10:48:383-5-2007 10:48:38
124 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
anderen David Farrington,
Michael Tonry, Friedrich Lösel
en Daniel Nagin). De voertaal is
Engels, maar er zijn ook enkele
praktijkgerichte onderdelen
die in het Nederlands worden
gehouden.
Datum: 27 augustus 2007
Plaats: Kamerlingh Onnes
Gebouw, Steenschuur 25 te
Leiden
Informatie: (www.nscr.nl)
tel.: 071-5278527.
Opsporingsdiensten: verzelf-standiging of integratie?Op deze studiedag wordt de
relatie tussen de politie en het
parket bestudeerd en wordt
meer specifi ek de werking
van de opsporingsdiensten
onder de loep genomen en de
samenwerking van federale
en lokale politie. Er wordt
gekeken naar gemaakte
afspraken en onderling
overleg en de implementatie
van richtlijnen over de
taakverdeling. De consequenties
van minimumnormen in de
wet voor de lokale recherche
en de verzelfstandiging van
gerechtelijke diensten worden
ook bekeken.
Datum: 1 september,
09.00-17.00 uur
Plaats: Nog te bepalen
Informatie en aanmelding:
www.police.be/cps
De politiële bedrijfscultuurDe Belgische politiediensten
zijn, na de recente
integratiebeweging, op zoek
naar een gemeenschappelijke
identiteit. Een professioneel
gerunde organisatie als de politie
heeft dit ook nodig, zowel in haar
contacten met de gebruikers van
haar service, als in het bieden van
een degelijk houvast voor haar
eigen medewerkers. De fi losofi e
van de gemeenschapsgerichte
politiezorg en recentelijk vooral
de publicatie en invoering
van de deontologische code,
moeten die kenmerkende
identiteit gestalte geven. Om
deze cultuurharmonisering te
realiseren, zijn bijkomende tools
een vereiste. Deze studiedag gaat
in op zowel de politiële cultuur
en haar typische identiteit als
op de uitgebreide toolbox die
in dit verband recentelijk werd
ontwikkeld. Leidinggevenden
op alle niveaus zullen concrete
antwoorden krijgen op
vragen naar het detecteren
en ontwikkelen van gezonde,
aanvaardbare professionele
standaarden voor hun
medewerkers.
Datum: 1 november,
09.00-17.00 uur
Plaats: Nog te bepalen
Informatie en aanmelding:
www.police.be/cps
JV3_2007_005.indd Sec6:124JV3_2007_005.indd Sec6:124 3-5-2007 10:48:393-5-2007 10:48:39
125
De WODC-rapporten
Om zo veel mogelijk belanghebbenden te informeren over de
onderzoeksresultaten van het WODC zijn alle WODC-rapporten
vanaf 1999 in digitale vorm kosteloos beschikbaar op de website van
het WODC (www.wodc.nl). Een complete lijst van WODC-rapporten-
series en uitgebreide samenvattingen van alle sinds 1997 versche-
nen rapporten is daar ook te vinden.
In gedrukte vorm wordt een beperkte oplage van de rapporten in de
reeksen Onderzoek & Beleid, Cahiers, Memorandum en Fact Sheets
gratis verspreid. Er is een vaste verzendlijst van ondermeer universi-
taire- en gerechtsbibliotheken, alsmede politieke partijen en media.
Functionarissen en instellingen binnen het ministerie van Justitie
kunnen op aanvraag afzonderlijke rapporten zonder kosten toege-
stuurd krijgen. Overige belangstellenden kunnen de rapporten in de
reeks Onderzoek en Beleid (O&B) tegen betaling bestellen bij Boom
Distributiecentrum te Meppel, tel.: 0522-237555, fax: 0522-253864,
e-mail: [email protected]. Hieronder volgen de titelbeschrijvingen
van de O&B-rapporten sinds 2005 en van de sinds 2005 verschenen
rapporten in de series Cahiers, Memorandum en Fact Sheets.
Onderzoek en beleid (O&B)
Stokkom, B.A.M. van, H.J.B. Sackers en J.-P. WilsGodslastering, discriminerende uitin-
gen wegens godsdienst en haatuitin-
gen; een inventariserende studie
2007, O&B 248
Ter voert, M.J., M.D. van EwijkTrendrapportage Gerechtsdeur-
waarders 2006
2006, O&B 247
Poot, C.J. de, E.W. KruisbergenKringen rond de dader; groot-
schalig DNA-onderzoek als
instrument in de opsporing
2006, O&B 246
Laan, A.M. van der, M. Blom, met medewerking van C. Verw-ers, A.A.M. EssersJeugddelinquentie: risico’s en
bescherming; bevindingen uit de
WODC Monitor Zelfgerappor-
teerde Jeugdcriminaliteit 2005
2006, O&B 245
Ferwerda, H.B., I.M.G.G. van Leiden, N.A.M. Arts en A.R. HauberHalt: Het Alternatief? De effecten
van Halt beschreven
2006, O&B 244
JV3_2007_005.indd Sec6:125JV3_2007_005.indd Sec6:125 3-5-2007 10:48:393-5-2007 10:48:39
126 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
Sikkel, D., P.G.M. van der Heijden en G. van GilsMethoden voor omvangschat-
tingen van verborgen populaties,
met name illegalen
2006, O&B 243
Faure, M.M.G. en C.A.R. MoerlandGriffi erechten; een vergelijkende
beschrijving van griffi erechten- en
vergelijkbare stelsels in een aantal
landen van de Europese Unie
2006, O&B 242
Aebi, M.F., K. Aromaa, B. Aubusson de Cavarlay, G. Bar-clay, B. Gruszczyñska, H. von Hofer, V. Hysi, J.-M. Jehle, M. Killias, P. Smit, C. TavaresEuropean Sourcebook of Crime
and Criminal Justice Statistics
- 2006 (third edition)
2006, O&B 241
Kogel, C.H. de, M.H. Nagtegaal, Rapportage België E. Neven, G. VervaekeGewelds- en zedendelinquenten
met een psychische stoornis; wet-
geving en praktijk in Engeland,
Duitsland, Canada, Zweden en
België
2006, O&B 240
Knaap, L.M. van der, L.T.J. Nijs-sen en S. BogaertsGeweld verslagen? Een studie
naar de preventie van geweld in
het publieke en semi-publieke
domein
2006, O&B 239
Bruin, D.E., C.J.M. Meijerman, F.R.J. Leenders en R.V. BraamVerslingerd aan meer dan een
spel; een onderzoek naar de aard
en omvang van kansspelproble-
matiek in Nederland
2006, O&B 238
Eggen, A.Th.J., W. van der Heide (eindred.)Criminaliteit en rechtshandha-
ving 2004; ontwikkelingen en
samenhangen
2005, O&B 237
Kogel, C.H., V.E. den HartoghContraire beëindiging van de
TBS-maatregel; aantal, aard en
verband met recidive
2005, O&B 236
Rovers, G.B., E. de Vries RobbéInterne criminaliteit in de logis-
tieke sector
2005, O&B 235
Gritter, E., G. Knigge en N.J.M. KwakmanDe WED op de helling; een onder-
zoek naar de wenselijkheid de
Wet op de Economische Delicten
te herzien
2005, O&B 234
Broeksteeg, J.L.W., E.M.J. Hardy, S. Klosse, M.G.W.M. Peeters en L.F.M. VerheyZicht op wetgevingskwaliteit;
onderzoek naar de adviezen van
de Raad van State inzake wetge-
vingskwaliteit
2005, O&B 233
JV3_2007_005.indd Sec11:126JV3_2007_005.indd Sec11:126 3-5-2007 10:48:393-5-2007 10:48:39
127De WODC-rapporten
Erp, J.G. van, M.D. van EwijkWerklast bestuurlijke boete;
determinanten van de werkbelas-
ting in de bestuursrechtspleging
2005, O&B 232
Lünnemann, K.D., M.Y. BruinsmaGeweld binnen en buiten; aard,
omvang en daders van huiselijk
en publiek geweld in Nederland
2005, O&B 231
Wartna, B.S.J., S. el Harbachi, L.M. van der KnaapBuiten behandeling; een cijfer-
matig overzicht van de strafrech-
telijke recidive van ex-terbeschik-
kinggestelden
2005, O&B 230
Wartna, B.S.J., S. el Harbachi, A.M. van der LaanJong vast; een cijfermatig
overzicht van de strafrechtelijke
recidive van ex-pupillen van
justitiële jeugdinrichtingen
2005, O&B 229
Wartna, B.S.J., N. Tollenaar, A.A.M. EssersDoor na de gevangenis; een
cijfermatig overzicht van de
strafrechtelijke recidive onder ex-
gedetineerden
2005, O&B 228
Wartna, B.S.J., N. Tollenaar, M.BlomRecidive 1997; een cijfermatig
overzicht van de strafrechtelijke
recidive van volwassen en jeug-
dige daders
2005, O&B 227
Kogel, C.H. de, C. Verwers, V.E.den Hartogh‘Blijvend delictgevaarlijk’; empi-
rische schattingen en conceptuele
verheldering
2005, O&B 226
WODC-Cahiers
Erp, J.G. van m.m.v. A. Hendriks (eindred.)Kwantitatieve ontwikkelingen
rechtspraak 2000-2005; informa-
tie ten behoeve van de Evalu-
atiecommissie Modernisering
Rechterlijke Macht
Den Haag, WODC/CBS, 2006,
Cahier-10
WODC/CBSIntegratiekaart 2006
Den Haag, WODC/CBS, 2006,
Cahier-8
Moolenaar, D.E.G.Capaciteitsbehoefte justitiële
ketens 2011; toelichting op de
beleidsneutrale ramingen voor de
veiligheidsketen
Den Haag, WODC, 2006, Cahier-7
Neve, R., L. Vervoorn, F. Leeuw, S. Bogaerts Eerste inventarisatie van con-
traterrorismebeleid; Duitsland,
Frankrijk, Spanje, het Verenigd
Koninkrijk en de Verenigde Sta-
ten – ‘research in progress’
Den Haag, WODC, 2006, Cahier-3
Neve, R., L. Vervoorn, F. Leeuw, S. Bogaerts First inventory of policy on coun-
terterrorism; Germany, France,
JV3_2007_005.indd Sec11:127JV3_2007_005.indd Sec11:127 3-5-2007 10:48:393-5-2007 10:48:39
128 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
Italy, Spain, the United Kingdom
and the United States – ‘research
in progress’
Den Haag, WODC, 2006, Cahier-3a
Gestel, B. van, L.M. van der Knaap, A. Hendriks, m.m.v. C.H. de Kogel, M.H. Nagtegaal, S. BogaertsToezicht buiten de muren; een
systematische review van extra-
muraal toezicht op TBS-gestel-
den en vergelijkbare groepen in
het buitenland
Den Haag, WODC, 2006, Cahier-2
Verwers, C., L.M. van der Knaap en L. VervoornInternationale kinderontvoering;
onderzoek naar de uitvoering
van het Haags Kinderontvoe-
ringsverdrag vanuit Nederlands
perspectief
Den Haag, WODC, 2006, Cahier-1
Croes, M.T. m.m.v. S.H.E. Jans-sen en N. DijkhoffNiet-judiciële activiteiten van de
Rechtspraak
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-20
Hartogh, V.E den, C.H. de Kogel en S. BogaertsPsychische en lichamelijke
pathologie bij een steekproef van
‘blijvend delictgevaarlijke’ foren-
sisch psychiatrische patiënten
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-19
Blom, M., A.M. van der Laan en G.L.A.M. HuijbregtsMonitor Jeugd terecht 2005
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-17
Bijl, R.V., A. Zorlu, A.S. van Rijn, R.P.W. Jennissen en M. BlomIntegratiekaart 2005; de maat-
schappelijke integratie van
migranten in de tijd gevolgd:
trend- en cohortanalyses
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-16
Laclé, Z.D., B. Krop en N.J.H. HulsBalansverschuiving? Notarissen
over ontwikkelingen in de notari-
ele beroepsethiek na vijf jaar Wet
op het notarisambt 1999
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-15
Moolenaar, D., G. Huijbregts en H. van de VeldenCapaciteitsbehoefte justitiële
ketens 2010 - Toelichting op de
beleidsneutrale ramingen
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-14
Leertouwer, E.C., F.P. van Tulder, B.J. Diephuis, M. Folkeringa, R.J.J. Eshuis m.m.v. M. van Gammeren, A. van Son, Y. Visser en N. DijkhoffPrognosemodellen justitiële
ketens; civiel en bestuur - model-
versie 1.0
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-13
Neve, R.J.M., M.M.J. van Ooyen-Houben, J. Snippe, B. Bieleman, A. Kruize en R.V. BijlSamenspannen tegen XTC;
tussentijdse evaluatie van de
XTC-nota
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-12
Verwers, C., S. BogaertsStrafrechtelijke aanpak van
jongvolwassenen (18-24 jaar);
een verkenning
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-11
JV3_2007_005.indd Sec11:128JV3_2007_005.indd Sec11:128 3-5-2007 10:48:393-5-2007 10:48:39
129De WODC-rapporten
Baas, N.J.Wegen naar het rechte pad;
strafrechtelijke interventies voor
delinquente jongeren, inclusief
verplichte nazorg, en naar het
effect van interventies die zich
voor een strafrechtelijk kader
zouden kunnen lenen, alsmede
naar interventiecondities die dat
effect beïnvloeden
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-10
Laan, A.M. van der, L.M. van der Knaap en B.S.J. WartnaRecidivemeting onder jeugdre-
classeringscliënten
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-9
Laan, A.M. van der, L.M. van der Knaap, B.S.J. WartnaRecidivemeting onder de deel-
nemers aan de Sociale Vaardig-
heidstraining voor groepen van
het Leger des Heils
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-8
Knaap, L.M. van der, A.M. van der Laan en B.S.J. WartnaRecidivemeting onder deelne-
mers van nieuw Positief Initiatief
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-7
Knaap, L.M. van der, A.M. van der Laan en B.S.J. WartnaRecidivemeting onder deelne-
mers Binnenste Buiten
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-6
Klein Haarhuis, C.M., M.M.J. van Ooyen-Houben, E.R. Kleemans en F.L. LeeuwKennis voor beleid; een synthese
van 58 (evaluatie)onderzoeken
op het gebied van rechtshand-
having
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-5
Klein Haarhuis, C.M.Naar een conceptueel kader voor
de spreiding van rechtspraak;
een verkenning aan de hand van
inzichten uit onderwijs en zorg
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-4
Mascini, P., M. VerhoevenLiteratuurstudie naar de facilite-
ring van de gewelddadige jihad
Den Haag, WODC, 2005, Cahier-3
Blom, M. (red.), J. Oudhof (red.), R.V. Bijl (red.) en B.F.M. Bakker (red.)Verdacht van criminaliteit;
allochtonen en autochtonen
nader bekeken
Den Haag, WODC, CBS, 2005,
Cahier-2
Memoranda
Laan, A.M. van der, M. BlomWODC-Monitor Zelfgerap-
porteerde Jeugdcriminaliteit
– Meting 2005; documentatie
boek; steekproefverantwoording,
veldwerk, enquête en vergelijking
met eerdere metingen
Den Haag, WODC, Memoran-
dum 2006-3
Moolenaar, D.E.G. en R. ChoenniTBS-gestelden 1996-2010; de
feiten en de ramingen
Den Haag, WODC, Memoran-
dum 2006-3
Wartna, B.S.J. en L.T.J. NijssenNational studies on recidivism;
an inventory of large-scale reci-
divism research in 33 European
countries
JV3_2007_005.indd Sec11:129JV3_2007_005.indd Sec11:129 3-5-2007 10:48:393-5-2007 10:48:39
130 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
Den Haag, WODC, Memoran-
dum 2006-2
Moolenaar, D. Expenditure on cime in the Net-
herlands
Den Haag, WODC, Memoran-
dum 2006-1
Fact Sheets
Laan, A. van der, M. Blom en S. BogaertsZelfgerapporteerde jeugdcrimi-
naliteit: risico’s en bescherming
Den Haag, WODC, Fact sheet
2007-1
Neve, R., S. BogaertsOnderzoek anti-terrorisme beleid
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-29
WODC/CBSThe Integration Monitor 2006
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-27a
WODC/CBSIntegratiekaart 2006
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-27
Kogel, K. deTerbeschikkingstelling (TBS) en
forensisch psychiatrische zorg
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-26
Kruissink, M.Electronic detention
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-25a
Kruissink, M.Elektronische detentie
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-25
Kleemans, E.R., C.M. Klein Haarhuis, F.L. Leeuw, M.M.J. van Ooyen-HoubenLessons from (evaluation)
research into law enforcement
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-24a
Kleemans, E.R., C.M. Klein Haarhuis, F.L. Leeuw, M.M.J. van Ooyen-HoubenLessen uit (evaluatie)onderzoek
naar rechtshandhaving
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-24
Knaap, L. van der, S. BogaertsViolence Defi ed Research Syn-
thesis
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-23a
Knaap, L. van der, S. BogaertsResearch synthese Geweld ver-
slagen
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-23
Smit, P.The European Sourcebook of
Crime and Criminal Justice Sta-
tistics 2006, third edition
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-22a
Smit, P.Het European Sourcebook of
Crime and Criminal Justice Sta-
tistics 2006, derde editie
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-22
Ooyen-Houben, M.M.J., R.F. MeijerNational Drug Monitor; drug-
related crime 1999-2004
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-20a
JV3_2007_005.indd Sec11:130JV3_2007_005.indd Sec11:130 3-5-2007 10:48:393-5-2007 10:48:39
131De WODC-rapporten
Ooyen-Houben, M.M.J., R.F. MeijerNationale Drug Monitor; drugs-
wetcriminaliteit 1999-2004
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-20
Boom, A. tenRecent victim research
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-19a
Boom, A. tenRecent slachtofferonderzoek
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-19
Kleemans, E., H. van de BuntOrganised Crime Monitor
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-18a
Kleemans, E.Monitor Georganiseerde Crimi-
naliteit
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-18
TNS Nipo, adapted by F. Willem-sen (WODC)Business Crime Monitor 2004-
2005 (MCB)
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-16a
TNS-Nipo, bewerkt door F. Wil-lemsen (WODC)Monitor Criminaliteit Bedrijfsle-
ven 2004-2005 (MCB)
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-16
Tollenaar, N., S. el Harbachi, R.F. Meijer, G.L.A.M. Huijbregts en M. BlomMonitor veelplegers; samenvat-
ting van de resultaten
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-12
Wartna, B.S.J., L.T.J. NijssenNational studies on recidivism;
an inventory of large-scale reci-
divism research in 33 European
countries
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-11
Wartna, B.S.J., N. TollenaarVoorwaardelijk voor onvoor-
waardelijk; substitutie van
onvoorwaardelijke vrijheids-
straffen bij gering recidivegevaar;
een raming van de te besparen
gevangeniscapaciteit
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-10
Wartna, B.S.J., S. Kalidien, A.A.M. EssersReplicatie recidivemeting JJI
Den Engh; de uitkomsten van de
SocioGroepsStrategie in termen
van strafrechtelijke recidive
Den Haag, WODC/CBS, Fact
Sheet 2006-9
Wartna, B.S.J., S. el Harbachi en A.A.M. EssersStrafrechtelijke recidive van
ex-terbeschikkinggestelden; welk
percentage wordt na beëindiging
van de maatregel opnieuw ver-
volgd voor een ernstig delict?
Den Haag, WODC, Fact Sheet
2006-8
Wartna, B.S.J., S.N. Kalidien, N. Tollenaar en A.A.M. EssersStrafrechtelijke recidive van
jongeren uit justitiële jeugdin-
richtingen; uitstroomperiode
1997-2003
JV3_2007_005.indd Sec11:131JV3_2007_005.indd Sec11:131 3-5-2007 10:48:393-5-2007 10:48:39
132 Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007
Den Haag, WODC, Fact Sheet
2006-7
Wartna, B.S.J., S.N. Kalidien, N. Tollenaar en A.A.M. EssersStrafrechtelijke recidive van ex-
gedetineerden; uitstroomperiode
1996-2003
Den Haag, WODC, Fact Sheet
2006-6
Wartna, B.S.J. en N. TollenaarRecidive 1997-2003; ontwikke-
lingen in het niveau van de straf-
rechtelijke recidive van jeugdige
en volwassen daders
Den Haag, WODC, Fact Sheet
2006-5
Reeks Derde evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht 2006
Schueler, B.J., J.K. Drewes, F.T. Groenewegen, W.G.A. Haze-windus, A.P. Klap, V.M.Y. t Lam, B.K. Olivier en E.M. Vogele-zang-StouteDefi nitieve geschilbeslechting
door de bestuursrechter
2007
Barkhuysen, T., L.J.A. Damen, K.J. de Graaf, A.T. Marseille, W. den Ouden, Y.E. Schuurmans en A. TollenaarFeitenvaststelling in beroep
2007
Winter, H.B., A. Middelkamp en M. HerweijerKlagen bij bestuursorganen;
evaluatieonderzoek naar
de klachtbehandeling door
bestuursorganen
2007
Laemers, M.T.A.B., L.E. de Groot-van Leeuwen en R. FredriksAwb-procedures vanuit het
gezichtspunt van de burger;
stand van zaken in theorie en
eerder onderzoek
2007
Widdershoven, R.J.G.M., M.J.M. Verhoeven, S. Prechal, A.P.W. Duijkersloot, J.W. van de Gronden, B. Hessel en R. OrtlepDe Europese agenda van de Awb
2007
Commissie Evaluatie Awb III, Ilsink, J.W. (voorz.) Toepassing en effecten van de
Algemene wet bestuursrecht
2002-2006
2007
JV3_2007_005.indd Sec11:132JV3_2007_005.indd Sec11:132 3-5-2007 10:48:393-5-2007 10:48:39
Top Related