1
2
3
Bron:
• Beleidsnota minister van Financiën
Nieuwe fiscale maatregelen
Voor de sanering van de begroting in 2017 wordt voor een beperkt deel, 20 % van
de totale inspanning, beroep gedaan op bijkomende inkomsten. Het gaat om 592
miljoen euro waarvan meer dan 80 % afkomstig is van inkomsten uit kapitaal en
vermogen.
4
Afschaffing van de speculatiebelasting en aanpassing beurstaks
De speculatiebelasting werd geëvalueerd en afgeschaft. Het invoeren van de
speculatietaks had een sterke daling van de taks op de beursverrichtingen tot
gevolg. De huidige plafonds waarop de beurstaks van toepassing is zullen echter
worden verdubbeld.
Er wordt ook een wijziging doorgevoerd aan de taks op de beursverrichtingen om
een level playing field te bekomen tussen Belgische en buitenlandse financiële
tussenpersonen.
5
6
Fiscale voordelen gekoppeld aan verblijfsduur
De belastingkredieten (teruggave door fiscus) voor asielzoekers werden in 2016
afgeschaft. De asielcrisis stelt ons voor maatschappelijke en financiële uitdagingen.
Onze samenleving is er één van rechten en plichten, van burgerschap. Asielzoekers
zonder beroepsinkomsten kunnen dan ook niet langer genieten van een
belastingkrediet voor kinderen ten laste.
In uitbreiding van bovenstaande zullen andere fiscale voordelen worden gekoppeld
aan een minimale verblijfsduur.
Sluiten achterpoort voor niet-belaste interne meerwaarden
Een veelgebruikte techniek om roerende voorheffing te ontwijken is de inbreng van
aandelen van een exploitatievennootschap in een holdingvennootschap, gevolgd
door:
a) de opstroom van dividenden vanuit de exploitatievennootschap naar de
holding;
b) een kapitaalvermindering in de holding.
7
Op die manier worden gelden uit de exploitatievennootschap gehaald aan 1,69 %.
Hier zullen enerzijds gerichte controles op gedaan worden en anderzijds zal voor
de vanaf 1/1/2017 gedane inbrengen deze situatie worden aangepakt door een
aanpassing van de wetgeving.
7
Mobiliteitsbudget
De minister van Werk, de minister van Sociale Zaken, de minister van Mobiliteit en
ikzelf zullen tegen april 2017 een kader uitwerken waarbinnen werknemers in wiens
loonpakket een bedrijfswagen (met of zonder tankkaart) vervat zit, kunnen kiezen
om, met het akkoord van hun werkgever, de bedrijfswagen (en desgevallend
tankkaart) om te zetten in een mobiliteitsbudget of in de vorm van een bijkomend
nettoloon. Het bedrag dient fiscaal en parafiscaal op gelijkaardige wijze te worden
behandeld als de bedrijfswagen.
Bij de invoering hiervan gaat men uit van budgetneutraliteit, zowel voor de
individuele werkgever, de individuele werknemer als de overheid.
Er kan in antimisbruikmaatregelen worden voorzien. Dit systeem wijzigt niets aan
het huidig systeem van de bedrijfswagens (en tankkaarten in hoofde van de
werknemer).
Binnen dit kader zal eveneens een heffing op tankkaarten binnen de
vennootschapsbelasting en de rechtspersonenbelasting ingevoerd worden.
8
9
10
11
12
Bron:
• Beleidsnota K. Peeters neergelegd in de Kamer op 27 oktober 2106
Optimalisatie KBO:
• KBO wordt enige authentieke bron van vennootschapsakten
• Verdere digitalisering
• Verdere integratie met andere bronnen zoals Belgisch Staatsblad
vennootschappen etc.
Wetboek Economisch Recht
• Integratie Faillissementswet en WCO-wet
• Verdere aanpassing aan Faillissementswet
Modernisering boekhoudrecht
• Ingezet door omzetting boekhoudrichtlijn
• Invoeren boekhoudwetboek
• Integratie IAS-normen
13
Boekhoudkundige rulings
• CBN krijgt bevoegdheid om boekhoudkundige rulings af te sluiten
• Reeds wetsvoorstel neergelegd op 14 oktober 2016
Fusie beroepsinstituten economische beroepen
13
Bron:
• Bericht van de fiscus
Nieuwe Com.IB art. 6:
Nummer 6/0
Art. 6. - Het belastbare inkomen wordt gevormd door het totale netto-
inkomen, verminderd met de aftrekbare bestedingen. Het totale netto-
inkomen is de som van de netto-inkomens van de volgende categorieën :
1°inkomen van onroerende goederen;
2°inkomen van roerende goederen en kapitalen;
3°beroepsinkomen;
4°divers inkomen.
14
II. Algemeen
Nummer 6/1
Het in de PB belastbare inkomen is samengesteld uit de som van de netto-
inkomens van de vier in art. 6, WIB 92, opgesomde categorieën van inkomens,
verminderd met de in de art. 104 tot 116 , WIB 92, vermelde aftrekbare
bestedingen.
Om het in de PB belastbare inkomen vast te stellen, moet men dus vooreerst -
volgens de aan elke categorie eigen regels - het nettobedrag berekenen van de
vier categorieën van inkomens (inkomen van onroerende goederen, inkomen van
roerende goederen en kapitalen, beroepsinkomen en divers inkomen) en
vervolgens de hierboven vermelde bestedingen in mindering brengen.
14
Bron:
• Circulaire AAFisc nr. 28/2016 dd. 19-09-2016
• Addendum Circulaire 28/2016 dd. 20 oktober 2016
Oorspronkelijke circulaire:
1. Deze circulaire heeft als doel de fiscale behandeling in de
vennootschapsbelasting te verduidelijken van het gedeelte van 50 % van de
mobiliteitsvergoeding die door een vennootschap wordt betaald, en dat niet
belastbaar is ten name van de werknemer.
2. Er wordt aan herinnerd dat er in bepaalde bedrijfssectoren, waar de werkplaats
niet vast bepaald is, een forfaitaire regeling van terugbetaling van
verplaatsingskosten, meestal 'mobiliteitsvergoeding' genoemd, kan worden
toegepast. Een dergelijke regeling moet beantwoorden aan de voorwaarden
die hierna worden vermeld.
15
3. De forfaitaire regeling van terugbetaling en de vergoedingen die zij bepaalt,
moeten worden omschreven in een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten
binnen een paritair orgaan en algemeen bindend worden verklaard bij
koninklijk besluit.
Bovendien mag de vergoeding de som van 0,1316 euro per km afstand (heen
en terug) tussen de woonplaats en de werkplaats niet overschrijden.
4. Wanneer die mobiliteitsvergoeding wordt toegekend aan werknemers wier
plaats van tewerkstelling zich ten minste 5 km van de woonplaats bevindt,
moet, in de mate dat zij niet hoger is dan het bedrag dat verschuldigd is in
uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst, die vergoeding in principe
slechts voor 50 % als een belastbare bezoldiging worden beschouwd.
5. Het gedeelte van 50 % dat ten name van de werknemers niet belastbaar is in
de personenbelasting wordt geacht overeen te stemmen met eigen kosten van
de werkgever in de zin van artikel 31, 2de lid, 1°, van het Wetboek van de
inkomstenbelastingen 1992 (1).
(1) Zie ter zake het Bericht aan de werkgevers en aan de andere schuldenaars van aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen inkomsten. Het gedeelte van 50 % dat niet belastbaar is in de personenbelasting en overeenstemt met eigen kosten van de werkgever, mag niet lager zijn dan 12,39 euro per effectief gepresteerde maand waarbij elke fractie van een maand voor een volle maand wordt geteld.
6. Ter zake vormen de eigen kosten van de werkgever die geacht worden
overeen te stemmen met werkelijke verplaatsingskosten beroepskosten die in
de vennootschapsbelasting aftrekbaar zijn onder de voorwaarden die zijn
opgenomen in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzonderheid
in de artikelen 49, 65, 66, § 1 en 198bis. Bijgevolg zullen bepaalde autokosten,
in voorkomend geval, slechts gedeeltelijk aftrekbaar zijn.
15
Bron:
• Circulaire AAFisc nr. 28/2016 dd. 19-09-2016
• Addendum Circulaire 28/2016 dd. 20 oktober 2016
Addendum:
1. Naar aanleiding van vragen die zijn gerezen i.v.m. de laatste paragraaf van
de circulaire van 19.09.2016 wil de administratie met dit addendum de
volgende preciseringen aanbrengen.
2. Vooreerst heeft de circulaire van 19.09.2016 niet de bedoeling de fiscale
handeling van die vergoedingen in vraag te stellen. De helft van de
mobiliteitsvergoeding die door een vennootschap wordt betaald wordt geacht
overeen te stemmen met een terugbetaling aan de werknemer van
verplaatsingskosten eigen aan de werkgever. Dit gedeelte van de vergoeding is
niet belastbaar in hoofde van de werknemer.
16
3. Het bedoelde gedeelte van de vergoeding vormt een aftrekbare beroepskost
binnen de grenzen en onder de voorwaarden die van toepassing zijn op de
kosten die verbonden zijn aan het gebruik van een voertuig (artikel 66, § 3,
WIB 92). Artikel 198bis, WIB 92, voorziet een tarief van aftrekbaarheid in de
VenB in functie van de CO2-uitstoot van het voertuig. De administratie, die zich
bewust is van de moeilijkheden die deze bepaling in het onderhavige geval met
zich kan meebrengen, kan aanvaarden dat het bedoelde tarief van
aftrekbaarheid zoals voordien 75 % bedraagt.
De vennootschap beschikt steeds over de mogelijkheid om aan te tonen dat dit
tarief hoger is voor het geheel van de werknemers die een vergoeding hebben
ontvangen. In die hypothese wordt het aandeel van de brandstofkosten zoals
voordien vastgesteld op 30 %.
4. Slechts indien de werknemer de verplaatsingen op eigen kosten doet met een
ander vervoermiddel dan een in artikel 66, § 1, WIB 92, bedoeld voertuig,
mag de werkgever het gedeelte van de vergoeding dat met de terugbetaling
van die kosten overeenstemt, volledig als beroepskost in mindering brengen.
16
17
Bron:
• Ruling 2016.361 dd. 12/07/2016
DBI-voorwaarden
Kwantitatieve voorwaarden:
Minimum participatie 10% of 2,5mio beleggingswaarde
Minimum houd-periode van 1 jaar
Kwalitatieve voorwaarde:
Dividenden zijn afkomstig van een vennootschap in een land dat een
“normale belastingdruk” heeft ondergaan.
18
Bron:
• Ruling 2016.361 dd. 12/07/2016
19
Bron:
• Cassatie dd. 14 oktober 2016
Bezoldigingstheorie (Cassatie 14 november 2014)
Kosten gemaakt met het oog op het ter beschikking stellen van een belastbare bezoldiging in natura ter vergoeding van de uitoefening van zijn werkzaamheid in de schoot van de vennootschap zijn aftrekbaar voor wat betreft artikel 49 WIB.
Meer info:
• Fiscoloog 1496 p. 1: Cassatie – Bezoldigingstheorie ja, mits werkelijke prestatie
bedrijfsleider
20
Bron:
• Ruling 2016.388 dd. 5 juli 2016
Samenvatting:
Sommige uitgaven wil de wetgever stimuleren door er een aftrek van 120 % voor
toe te staan. Dat is ondermeer het geval voor fietsenstallingen waar het personeel
tijdens de werkuren zijn fietsen kan stallen (art. 64ter lid 1 3° a) WIB 92) (zie ook
hierna voor elektrische auto’s).
De fiscus interpreteert die bepaling strikt. Zo komen alleen de kosten die
“rechtstreeks” betrekking hebben op de fietsenberging, in aanmerking voor de
verhoogde aftrek. En kosten voor het “inrichten” van de stalling zijn uitgesloten
(Com. IB 92 nr. 64ter/50).
Maar dat belet niet dat de aftrek van 120 % ook toegestaan wordt voor een
fietsenstalling waarvan het dak wordt afgedicht met zonnepanelen. De elektriciteit
die met die fotovoltaïsche panelen geproduceerd wordt, kan gebruikt worden om
elektrische fietsen op te laden. Daartoe komen er in de stalling ook laadpalen en
21
een batterij. Bovendien is gedacht aan speciale rekken die de zwaardere elektrische
fietsen stevig op hun plaats houden. Al die extra kosten zijn ook aan 120 %
aftrekbaar, oordeelt de rulingdienst. Een fietsenstalling met dergelijke extra
uitrusting is nog altijd een fietsenstalling in de zin van artikel 64ter WIB 92.
Voor het overige volgt de rulingdienst jammer genoeg de strenge interpretatie van
de fiscus. Zo mag de fietsenberging alleen gebruikt worden door personeelsleden
(niet door klanten) en alleen tijdens de werkuren (Com. IB 92 nr. 64ter/51).
21
Bron:
• Ruling 2016.174 dd. 24 mei 2016
Samenvatting:
n verhoogde aftrek van 120 % geldt niet alleen voor fietsenstallingen (zie
hierboven) maar ook voor de kosten van een elektrische auto (art. 198bis lid 1 1°a) WIB 92). De minister had al bevestigd dat daaronder ook de kosten vallen voor
de installatie van een laadpaal of ‘oplaadpunt’ (Vr. nr. 818 Luk Van Biesen, 20 maart
2014, Vr. en Antw. Kamer 2013-14, afl. 159, 309). De rulingdienst voegt daar nu nog
een interessante verduidelijking aan toe: ook een laadpaal die thuis bij de
werknemer (gebruiker van de elektrische auto) geïnstalleerd wordt, komt in
aanmerking voor 120 % aftrek in hoofde van de werkgever. Dat geldt niet alleen
voor de plaatsing maar ook voor het onderhoud. De verhoogde aftrek is dus niet
noodzakelijk beperkt tot laadpalen die zich op het ondernemingsterrein zelf
bevinden.
En voor de werknemer (of bedrijfsleider) geeft de oplaadpaal thuis geen aanleiding
tot een bijkomend voordeel van alle aard.
22
De kwestie kwam ter sprake in een ruling die toegestaan werd aan een
leasingmaatschappij die rond een elektrische auto een totaalpakket aan diensten
aanbood. Het pakket is er vooral op gericht om de praktische problemen op te
vangen die voortvloeien uit de beperkte actieradius van elektrische auto’s. Daarom
maakt niet alleen de installatie van laadpalen bij de werknemer thuis deel uit van
het pakket maar ook de mogelijkheid om voor lange vakantiereizen de elektrische
auto om te ruilen voor een auto met verbrandingsmotor, en de mogelijkheid van
alternatieve verplaatsingen per trein of per fiets.
De belangrijkste conclusie is dat elk van de bestanddelen van dat totaalpakket zijn
eigen fiscaal regime volgt. Zo is de verhoogde aftrek van 120 % voor fietsen van
toepassing (zie Fisc. Act. 2009, 10/6 en 2012, 24/7-8), maar niet
op occasionele huur en moet er, als de fiets uitsluitend privé gebruikt wordt, een
voordeel van alle aard aangerekend worden ten belope van de normale huurprijs.
Er is dus geen sprake van om het totale leasingbudget te beschouwen als de kost
van een elektrische auto, die dan volledig aftrekbaar zou zijn aan 120 %. Het
beginsel ‘bijzaak volgt hoofdzaak’ is m.a.w. zeker niet van toepassing. Maar de
ruling biedt op die manier wel een mooi overzicht van de verschillende regimes.
Niet alle kosten voor elektrische auto zijn 120 % aftrekbaar
Nog los van de bijkomende diensten, stipt de rulingdienst aan dat niet alle kosten
van een elektrische auto 120 % aftrekbaar zijn. De kosten voor de elektriciteit zelf,
moeten beschouwd worden als gewone brandstofkosten en zijn dus maar voor
75 % aftrekbaar (zie Fisc. Act. 2015, 25/13). Dat geldt ook voor de elektriciteit die
de werknemer thuis gebruikt via de oplaadpaal en die de werkgever terugbetaalt.
De verhoogde aftrek geldt weliswaar evengoed voor een leasingauto, maar de
financieringskosten zijn, volgens de normale regels, ‘slechts’ voor 100 % aftrekbaar.
Toepassing van de normale regels houdt ook in dat de kost voor de elektrische
auto ‘slechts’ voor 100 % aftrekbaar is ten belope van het voordeel van alle aard
waarop de gebruiker van de auto belast wordt. Dat voordeel geldt immers als een
loonkost (zie Fisc. Act. 2014, 30/4). Ook de regel dat 17 % van het voordeel van alle
aard een verworpen uitgave uitmaakt, blijft van toepassing (art. 198 § 1 9°WIB 92, Fisc. Act. 2011, 44/8-9 en 2012, 16/5).
Voor de werknemer of bedrijfsleider wordt de elektriciteit geacht begrepen te zijn
in het voordeel van alle aard voor de auto, net zoals de tankkaart bij een gewone
auto.
22
Extra voordeel van alle aard
Als hij gebruik maakt van het aanbod van de leasingmaatschappij om voor een
vakantiereis tijdelijk een klassieke auto te gebruiken, dan krijgt de werknemer
daarvoor een apart, bijkomend voordeel van alle aard aangerekend, op basis van
de prijs en uitstoot van die ‘vakantie-auto’. Het voordeel van alle aard voor de
elektrische auto loopt ondertussen gewoon door, ook al is er natuurlijk geen
effectief gebruik tijdens de vakantie. Alleen als de elektrische auto tijdelijk
ingeleverd wordt, is er geen sprake meer van een voordeel van alle aard tijdens die
periode. Beide voordelen van alle aard moeten pro rata temporis, d.w.z. van dag
tot dag, berekend resp. verminderd worden. Dat is gewoon een toepassing van de
algemene regel die geldt voor werknemers of bedrijfsleiders die meer dan één auto
ter beschikking hebben (zie Fisc. Act. 2012, 4/2-3 en 16/3).
Voor de werkgever zijn m.b.t. de ‘vakantie-auto’ de aftrekbeperkingen voor auto’s
met verbrandingsmotor van toepassing. De rulingdienst zegt er echter niet bij hoe
dat berekend moet worden als die ‘vervangwagen’ deel uitmaakt van het totale
leasingbudget.
Per trein
Als de werknemer in het kader van het dienstenpakket van de leasingmaatschappij
gebruik maakt van de trein, kan het ook ingewikkeld worden. Een treinticket voor
een privéreis (niet woon-werkverkeer, want als dat per trein gebeurt, moet de
werkgever het sowieso betalen) vormt een belastbaar voordeel van alle aard voor
de werknemer, dat voor de werkgever weliswaar aftrekbaar is. Een voordeel van
alle aard is er ook voor parkingkosten aan het station, maar niet voor de kost van
het opladen van de auto aan een oplaadpunt van de parkinguitbater. Gaat het om
een dienstreis, dan is de parkeerkost een gewone autokost (120 % aftrekbaar) maar
is de doorfacturatie van het opladen een brandstofkost (75 % aftrekbaar).
Als de parking aan het station gebruikt wordt in het kader van het woon-
werkverkeer, dan gaat het volgens de rulingdienst om een ‘eigen kost van de
werkgever’ en dus niet om een voordeel van alle aard.
22
23
Bron:
• Antwerpen 13 september 2016
24
25
Top Related