3
INHOUD:
Samen dienen, samen geloven ............................................. 5 Twintig eeuwen christenheid .............................................. 6 Gedichten bij het (kerkelijk) jaar
De donkere dagen voor kerst ............................................. 8 Kerstmis .................................................................................... 9 De eenvoudigen ....................................................................... 10 Kerstgedachte ........................................................................ 11 Kerstmis (2e) ........................................................................... 12 Kerstmis toen ... kerstmis nu .............................................. 13 Nieuwjaar ................................................................................. 15 Geluk(kig Nieuwjaar) ............................................................. 17 In 't verleden licht het heden ........................................... 19 Zie, Ik maak alle dingen nieuw ........................................... 20 Gedichten over het leven: Geboorte ................................................................................... 21 Als een kind .............................................................................. 22 Een oprechte 25-jarige bruiloft ....................................... 23 Verdriet van een moeder .................................................... 25 Zoeklichtje of dwaallichtje ................................................ 27 In leven en in sterven ........................................................... 29 Enige weken voor het sterven van mijn broer ............... 30 Geef me je hand .................................................................... 31 Liefde ........................................................................................ 33
Mijn lief .................................................................................... 34
Gouden jaren ........................................................................... 35
4
Een voorbeeldleven ................................................................ 36 In leven en in sterven ........................................................... 37 Geschenk ................................................................................... 38 Gedichten rondom de natuur/jaargetijden
Voorjaar .................................................................................... 39 Petten, mijn dorpje ............................................................... 40 De meesjes ............................................................................... 41 Juni - zomermaand ................................................................ 43 Zomerzotheid .......................................................................... 44 Lied van de wind ..................................................................... 45 Einde van de zomer ................................................................ 47 Gedichten rondom Israel en de Messias
Torah.......................................................................................... 48 Bruiloft – Chupa ...................................................................... 49 Joods ‘nieuwjaar’ ................................................................... 51 Chanouka ................................................................................... 52 Chanouka feest ....................................................................... 53 Israel ......................................................................................... 54
5
Samen dienen, samen geloven
Wil je de Heer Jezus volgen? Is dat echt je liefste wens?
Weet, dat Hij je tegemoet komt, Hij was immers ook eens Mens.
Luister, ik wil je graag wat zeggen: Nee, nee, het is geen lang verhaal; Er is niet zoveel aan uit te leggen
en ik gebruik heel simp’le taal:
Dienen, dat is ware grootheid voor een Heer, die op je wacht.
En die ook voor jou steeds klaarstaat, zowel des daags als in de nacht.
't Gans heelal wil Hij gebieden,
neem je Zijn bevelen aan? Want je wilt toch heel ootmoedig ook alleen Zijn weg maar gaan?
Grote blijdschap zal je deel zijn,
als je samen hoger klimt, met het grote doel voor ogen, dat j'in Hem steeds overwint!
6
Twintig eeuwen Christenheid
Twintig eeuwen Christenheid liggen achter ons en ziet men
anders dan genie en voortgang, geen verlichte nieuwe tijd.
Twintig eeuwen hebben mensen
veel gebeden en gesmeekt. Oorlog, vrede, opbouw, afbraak... de Opgekomen Ster verbleekt
Twintig eeuwen hebben wijzen,
komende van oost en west ons verteld hoe 't wel zou moeten; maar we hebben 't zelf verpest...
Twintig eeuwen streeft een wereld
naar nieuwe gerechtigheid; was de Grote Ster een sprookje?
zijn we zover afgeleid?
Twintig eeuwen van geloven, hoop en liefde, het groot gebod; 't meest van deze is de Liefde zegt HIJ ons, de Zoon van God.
Laat uw lampen schijnen, zegt Hij;
Toon de wereld wie ge zijt; geboren uit Gods Geest, vol wijsheid, en ziet, g'aanschouwt een nieuwe tijd.
7
De donkere dagen voor Kerstmis
Grijs-grauwe wolken
donkere dagen diepzwarte aarde stilte rondom... Ruisende regen vallende blaren
trekkende vogels een aftocht begon.
Weemoed omhult ons
een kind reikt zijn handje zoekt veilige warmte de kilte slaat toe;
waar zijn ze gebleven de lauwwarme dagen zo kort nog geleden ik voel me wat moe.
Sluit toe de gordijnen sluit af al dat duister
laat branden de lampen het binnenhuis gloeit! Een spelende kleuter een kirrende baby
een dansende tiener een moederhart gloeit!
8
De schoen bij het haardvuur surprises en letters vader leest voor;
de ster en de kribbe gezang uit den hooghe de midwinterzonne...
Ja, 't Leven gaat door.
9
Kerstmis
Heer, als ik bij uw kribje kniel, dan gaat er veel door mijn gedachten;
geworsteld in doorwoelde nachten om zoveel duister in mijn ziel.
Heer, als ik bij uw kribje sta,
dan voel ik mij geheel verslagen om zoveel leed, zoveel verdriet;
moet U dat alles voor ons dragen?
Heer, als ik in uw kribje schouw, waar Vrede lacht en Liefde straalt,
dan spiegel ik mij aan uw beeld en welt in mij een diep berouw.
Een diep berouw voor al mijn falen,
door U genageld aan het kruis. U troont nu in het Vaderhuis
en ik wacht tot U mij komt halen.
Want zie: een Kind is ons geboren, prijs God, een Zoon is ons gegeven, mijn eeuw’ge Vader, Vredevorst.
'k Mag zingen met de Eng’lenkoren!
10
De eenvoudigen
Gebleven als een kind,
laat hij zich niets ontnemen. Geloven als een kind
kent immers geen problemen. Zelfs als zijn moeder zegt: "Het is heel lang geleden",
dan antwoordt hij heel oprecht: "Nee Mam, het Kind komt heden".
En in de grote kerk,
voor iedereen te horen, klinkt nieuw een oud verhaal:
"Heden is u geboren..." Hoe doet Gods Geest Zijn werk.
Zet Hij in vuur en vlam: het joch roept door de kerk:
“Ge1óóf je het nu, Mam?"
11
Kerstgedachte
Leren leven voor elkaar, Heer, wat is dat eig'lijk waar.
Heeft een mens dat ooit begrepen? Graaft men zo diep in 't geweten?
Wisten we het raakpunt maar, dan was 't klaar.
Leren lief zijn voor elkaar,
o, een heel klein beetje maar. Even denken aan een ander, je bemoeien met elkander. Wist ik het begin nu maar,
dan was 't klaar.
Kerstmis, Vrede, ja 't is waar: God voor ons, wij voor elkaar.
Een daad gesteld door Een voor allen, een Ster zo diep voor ons gevallen,
Heer, wij staan klaar.
12
Kerstmis
Van verre zijn ze gekomen
om te aanbidden een klein need'rig Kind in een verlaten stal.
Zij hebben gezien en gevonden
de engelen en de herders en hebben gezongen: VREDE OP AARDE
voor alle mensen van goede wil.
Zo heel lang geleden stonden zij daar
en brachten de boodschap voor alle eeuwen.
In al het duister rondom ons
zoeken wij de Ster... ons hart staat open,
zijn wij van goede wil?
13
Kerstmis toen...kerstmis nu
Een jongetje staat voor het raam,
aan ied're knuist een wantje; zijn neusje tegen 't glas gedrukt,
een stuiver in zijn handje.
Een suikerhart, vergulde koek... hij kijkt vol van verlangen
en plots ziet hij de gouden bal hoog in de boom gehangen.
Een gouden bal, stel je eens voor, voor 't boompje, thuis bij Moeke...
Zijn snuitje trekt, hij droomt verdwaasd... Och wat, hij moet vlug zoeken.
En eenmaal binnen, grist hij vlug
de koek uit 't volle kastje; en rent naar huis, naar Moeke toe,
de schat onder zijn jasje.
Een oude man staat voor een raam, de handen in zijn zakken.
Hij kijkt bedrukt naar al dat moois: wat zal hij daarvan pakken?
�
14
Thuis wacht zijn kleinzoon bij de boom in afwachting van morgen.
De man draait... koopt dan veel en vlug, vergeet even zijn zorgen.
Op weg naar huis bedenkt hij nog
hoe ’t was, heel lang geleden. dat hij het was, die daar toen stond,
een traan komt stil gegleden.
Een halve eeuw is nu voorbij; weer zingt men "Vrede op aarde",
een rijk en machtig man is hij, maar heeft 't voor hem nog waarde?
Zijn lieve vrouw ging van hem heen,
geknakt door leed en zorgen en... oorlog brengt verdriet teweeg, zijn zoon zag niet de 'morgen'....
En komt hij in de stille laan,
waar 't statig huis hem wacht, dan stijgt een innige bede op
naar 't Kind dat eens Gods vrede bracht.
15
Nieuwjaar
VANDAAG ervaar ik weer het wonder
van Leven, van een nieuw begin; ik ga het in en vraag een zegen,
terwijl ik me verwonder, want geloven is geluk.
0 God, ik dank U voor die gift, zo diep in 't hunk'rend hart gegrift.
Op U vertrouwend gaan we samen verder, gelukkig en gelovend in die ene Herder.
Zing nu vol vreugd
een nieuw lied voor de Heer, dicht nieuwe liederen
met splinternieuwe woorden en zoek steeds andere, welluidende akkoorden, geef in je lied de komst
van 't Leven weer.
Vertel de mensen dat God Koning is, maar ook, dat Hij een Vader is,
die vol erbarmen zijn struikelende kind'ren
opvangt in zijn armen, hen opzoekt in de diepste duisternis.
�
16
Zing van de Zoon, die eens gestorven is; zeg, dat Hij leeft
en dat wij met Hem zullen leven; zing van de vreugde, die je door wilt geven,
omdat je hart er boordevol van is.
17
Geluk(kig Nieuwjaar)
Geluk, dat is een broze schaal, als u daarop bouwt met ijver; parels als van vluchtig dauw,
kringen in een vijver...
Geluk, wie streeft het hier niet na, op heel dit ondermaanse.
Zonder geluk vaart niemand wel, bereikt slechts het ondermaatse.
Geluk, het is een toverwoord, dat we elkaar vaak wensen,
abstract, ongrijpbaar, nochtans doel voor kleine en grote mensen.
Geluk, het spreekt ook and're taal,
voorzeker schoner, wijzer: van blij en heel tevreden zijn,
van zich gelukkig prijzen.
Gelukkig met een fijn gezin; Gelukkig om een nieuw begin; Gelukkig na een dieptepunt;
Gelukkig als je het toch weer runt; �
18
Gelukkig met een goede vrind; Gelukkig om een lief klein kind;
Gelukkig met een heel nieuw jaar; Gelukkig om het zijn met elkaar.
Geluk, ik wens het u heel veel voor nu en komende jaren;
en ons gebed is, dat we ieder ons deel mogen bouwen en bewaren.
19
In 't verleden ligt het heden...
De oude grijsaard is op weg;
zijn laatste, met vermoeide voeten zoekt hij zijn weg in duisternis.
Kille nevel omfloerst hem. 't Valt zwaar te boeten.
Te boeten voor al 't kwaad
in dit verleden jaar. Door heel de wereld vlamde
het zwaard van oorlog en terreur en...'t is alles nog niet klaar.
Er is nog zoveel te doen,
maar zijn tijd is nu voorbij; hij heeft zijn kans gehad.
Een wonder kan alleen nog helpen, maar wie zijn wij...
om dit te klaren? Doch ziet, een jongeling treedt aan.
Het opgeheven hoofd en klare blik doet onze hoop herleven.
"Nieuw Jaar", de Heer zal met ons gaan!
20
Zie, Ik maak alle dingen nieuw
Nieuw leven vangt aan in Jezus' Naam,
de Heer is waarlijk opgestaan.
Kinderen komt, ga mee naar 't Feest, alle leed is nu geleden.
Jezus leeft en Hij geneest. 'n Ieder die Hem heeft beleden maakt Hij rein, van zonden Vrij,
wie 't Hem vraagt, ook U, ook mij!
't Doodskleed heeft Hij afgelegd, blinkend wit staat Hij daar voor ons;
Zelf heeft Hij het ons voorzegd en Zijn Geest blijft altijd bij ons.
Buiten bot nieuw Leven uit
en verbreekt alras zijn boeien; bomen, planten spruiten uit,
gaan opnieuw uitbundig bloeien.
Jezus leeft en wij met Hem. Zullen zij niet juichend zingen?
Hij regeert en heerst, maakt nieuw, U, en mij - en ALLE DINGEN!
JUBELT, juicht, Hij gaat vooraan. Mijn Heer is waarlijk opgestaan!
21
Geboorte
Een kindje is geboren,
veel vreugde brengt het hier, bij 'n zusje en twee broertjes,
een klavertje van vier.
Wij prijzen onze Vader met harp en luit en lier,
dat Hij dit wonder wrochtte, dit klaverblad van vier.
Wij bidden om zijn zegen,
voor nu en later hier. In Rob en Rita's tuintje: Gods klaverblad van vier.
22
Als een kind
Nog zijt ge een kind,
o, blijf het al uw dagen. Blijf als een kind
om 's Vaders bijstand vragen; die Vader, die ons ziet en hoort,
die in de hemel woont, en bij elk kind, dat van Hem houdt
in 't eigen harte woont. Die ons wil vormen, kneden,
delen in Zijn kracht, opdat ik alle dingen, in geloof gevraagd,
ook werkelijk vermag. Die nooit laat varen
wat Zijn hand aan ons begon. O kind, blijf bij die Vader,
blijf leven uit die Bron!
23
Een oprechte 25-jarige bruiloft
Waar wordt oprechter trouw
dan tussen man en vrouw op aarde ooit gevonden?
Twee harten, gloênd aaneengesmeed, zo spraken vele monden.
Verliefd, verloofd, bemind, getrouwd,
zo gaat 't met vele mensen; een vaste hoop, waarop men bouwt,
gevoegd bij vele wensen.
Doch vaak wordt échte trouw (die tussen man en vrouw) helaas niet meer gevonden.
De koude harten, haast versteend; warmte en liefde wordt hen vreemd,
geen band houdt hen gebonden.
Maar, zie ons bruidspaar hier eens aan; hoe hebben zij dat dan gedaan? Zijn dat dan wonderkinderen?
Ging lief en leed aan hen voorbij? Was alles altijd koek en ei?
Nooit iets dat hen zou hind’ren? �
24
'k Geloof niet, dat u 't zo moet zien; langs welke wegen ook misschien
hun pad zal moeten leiden; die weg blijven zij samen gaan,
dicht naast elkaar met God vooraan: wat een toekomst voor hen beiden.
Want wat zeer hoog in ’t vaandel
bij hen toch is geschreven, dat is het woordje TROUW,
al zoveel jaar bedreven. Zie ze toch aan dat lieve paar,
zij trouw aan hem en hij aan haar, trouw in 't gezinsverband,
trouw aan de vriendschapsband.
Voor wie zo leeft, is ’t huwelijk voorwaar geen holle frase.
En ook, al wordt 't eens moeilijk, dan kun je het de baas en
vraagt straks ooit een vrind of kind in vreugd, verdriet: "Wat moet ik nou?"
dan, weet ik, is het antwoord vast: blijf aan God en jézelf steeds trouw.
25
Verdriet van een moeder
O Heer, wat moet ik nu
met mijn verdriet, het duister, dat rondom
en in mij is; mijn zorgen en mijn diep gemis;
O Heer, wat moet ik nou?
O Heer, waar zijt ge nu, nu ik U zo nodig heb?
Nu 'k iedere dag mijn leed wel uit kan schreeuwen;
de nachten, nat van zweet en tranen
moet doorleven; O Heer, waar zijt Ge nu?
Och Heer, ik weet het wel,
zo diep moet ik me schamen; Ge waart mij vaak zo eind'loos dicht nabij.
U gaf me kracht, Uw kracht leefde in mij,
och Heer, ik weet het wel. �
26
O Heer leer mij weer kinderlijk vertrouwen,
zoals een kind dat in zijn vader doet; O Heer, leer mij weer
hoe het moet; dat 'k zeggen kan
van 't leven weer te houwen.
Dat 'k zeggen kan: ik heb weer een begin,
ik weet weer waar ik moet gaan bouwen,
dat 'k weer de spil mag zijn van mijn gezin en vrinden,
die veel van mij houwen.
Dat 'k zeggen kan, 'k zie weer een sprankje licht,
ik weet weer waar ik moet beginnen; Uw zon schijnt mij
weer vriend'lijk in 't gezicht en 't wordt mij goed en warm van binnen.
27
Zoeklichtje of dwaallichtje
Nog steeds zoek ik de zin van mijn bestaan,
een horizon, waar je naartoe kunt leven; een doel, persoon, object, waaraan ik me kan geven.
Nog steeds geloof ik, dat het moet bestaan.
Herinneringen borrelen omhoog; veel goede, maar ook heel slechte; ik kan daartegen blijven vechten,
maar hoe dan ook, sta je weer oog in oog.
Waarom kan ik niet blij en dankbaar wezen? Veel moois en goeds viel mij toch ook ten deel?
Gezondheid, huis en goed, is dat niet veel? Moet ied're nieuwe dag dan niet geprezen?
Doch eenzaam is het hart dat in mij klopt,
een hunk'rend hart, tot geven steeds bereid; 'k Heb zo 't gevoel, dat 't leven mij steeds fopt,
beklemming rijst, komt ooit een and're tijd?
Veel vrienden heb ik, is dat niet genoeg? 't Geloof in 't goede heb ik niet verloren.
Is daaruit dan misschien het sprankje hoop geboren, dat eenmaal komt waarnaar ik altijd vroeg?
�
28
Och, 't is niet eens zoveel, waarop ik steeds blijf hopen.
Ongrijpbaar is het wel, het valt je slechts ten deel,
Geluk is het, waar 'k achteraan blijf lopen, een beetje maar, het is niet eens zo veel...
Maar 't antwoord op dit getuigenis
komt van de Heer, omdat Hij waarheid is.
'Zoek eerst Mijn Koninkrijk’, zegt Hij, en je zult zien,
dat alles wat je vroeg, je wordt geschonken bovendien.
En nog veel meer....
"Dank U Heer! U bent de Bron van mijn bestaan
en ik kan blijmoedig voorwaarts gaan.”
29
In leven en in sterven
Nog ben je bij ons,
zo heeft de Vader 't ook bedoeld, want nooit trekt Hij Zijn handen van ons af.
Zijn werk gaat door, er is geen onderbreking, Zijn trouw reikt immers verder dan het graf.
Nog ben je bij ons, want God blijft met je bezig totdat Hij klaar is met 't werk dat Hij begon
en wij de volheid van Zijn werk ervaren dat Jezus aan het hout voor ons herwon.
Je sterft niet echt, je mag toch verder leven. Dwars door d'ontluist’ring van je menslijk zijn voert Vader je toch naar je eindbestemming
om je te laten delen in 't festijn van de vernieuwing en de vervolmaking.
't Geluk dat eind’lijk bloeit, door niets bedreigd; geen afscheid dus, maar een bewust beleven
van het gelijk, dat de Eeuwige in Jezus krijgt.
30
(Enige weken voor het sterven van mijn broer)
Mijn bed in mijn tuintje, wat lig ik daar graag. De vogels, de bloemen, de geuren, heel vaag...
Mijn eigen domein, ik voel me daar vrij en 't maakt me gelukkig, een beetje blij.
Een kalme rust valt over mij heen,
een rust, die mij verre scheen. M'n leven, mijn werk, 't gaat aan me voorbij,
elk uur van de dag is nu voor mij.
En thans, nu het weefgetouw stille staat, de spoel is gevallen, niet langer verschiet,
dan zie ik het patroon, maar begrijp soms nog niet, dat uit donkere draden als uit gouden draad
het patroon wordt geweven, dat 's Meesters Hand verraadt.
Nu heb ik iets van dit patroon te zien gekregen, al werden ook wel donk’re draden doorgeregen... Die konden niet gemist in mijn eigen bont tapijt, maar hoeveel mooie kleuren zijn er doorgeleid!
Ik tel de uren nog en bid, dat ik met vaste hand
nog even door mag weven tot de laatste gouden rand.
31
Geef me je hand
Geef me je hand, we gaan het samen wagen, we hebben lang gewacht op deze dag der dagen.
O, 't was wel moeilijk soms, ons pad ging niet over rozen;
een hechte band is nu gesmeed, we hebben voor elkaar gekozen.
Geef me je hand...
Geef me je hand, we zullen samen delen, voortaan, lief en leed,
samen praten, samen zingen, elkaar beminnen en ik weet,
dat je er altijd voor mij zult zijn. Geef me je hand.
Geef me je hand, we zullen vragen om een zegen,
er voeren vele wegen naar 't Beloofde Land... Veel goede en soms ook slechte, maar wij kiezen toch de rechte?
Geef me je hand. �
32
De Eeuwige zegt: GA Ik reik je mijn Hand op deze dag der dagen,
mijn heilrijke Rechterhand. Met Mij mag je het wagen.
Ik steun je, Ik help je, heb jullie uitverkoren.
Kijk nooit meer angstig rond, ge zijt toch nieuw geboren.
Dans, speel, zing te Mijner ere, geen kwade geest kan je meer deren. Hart van mijn hart, Ik heb jullie lief.
Geef Mij je hand.
33
Liefde
(een ontboezeming bij het vinden van nieuw geluk)
O, klare stond, vol wijsheid en geluk,
omvat het grote goed, dat liefde heet. Gesponnen gouden draden, stuk voor stuk,
een veld vol bloemen, dat 'k aarzelend betreed.
Wat is het, dat mij zo verstillen doet, wijl warrellende blaren mij beroeren.
Een zoete rust daalt neer in 't bang gemoed en 't blijde hart laat zich verrast ontvoeren.
Een gouden sikkel blinkt aan 't firmament,
een blij en groot geluk vervult mij diep van binnen. Zo blij en dankbaar ben ik voor dit moment.
Heb dank, o God, dat 'k nog zo mag beminnen.
34
Mijn Lief
Zo diep ontroerd is toch mijn hart,
't doortrekt mijn hele wezen. Hoe zuiver peilde je mijn smart,
je hebt mijn ziel gelezen...
Maar wat je ook ontdekken zou, mijn Lief, wil het vergeven.
Heel nieuw en rein geef ik m'aan jou, Hier ben ik, neem mijn leven.
En sluit me teder in jouw hart,
o, neem mij bij de hand; mijn Lief, ik heb zo'n pijn gehad,
het was zo ingebrand...
Zo goed is 't nu te weten, dat je 'r altijd voor mij zult zijn;
wij altijd samen o mijn Lief, dat weten doet ook pijn.
Een zoete pijn, wellicht door jou begrepen,
en als je 't eens niet vatten zou... mijn Lief, lees dan mijn ziel, dan zul je weten,
je bent mijn al, zo veel hou ik van jou!
35
Gouden jaren
Gouden jaren gaf je mij, mijn Lief,
Te snel zijn ze vergleden... Gouden klanken van puur geluk, ik hoor ze tot diep in mijn hart.
Een veelkleurig mozaïek van bloemen; een symfonie van liefde, mijn Lief, ik mis je zo...
Luisteren zal ik naar jouw muziek, gouden harpen jubelen in jouw melodie,
mijn hart zingt zachtjes mee. Gouden draden van geluk en heimwee
zal ik weven tot een sluier, die ik altijd dragen zal,
Mijn Lief, ik blijf van jou!
36
Een voorbeeldleven
'k Vind haast geen woorden om het u te zeggen, hoe wij u zullen missen, allemaal.
Dit diep gevoel is moeilijk uit te leggen, het hart spreekt een niet uit te spreken taal. Dit sterven valt mij moeilijk te verwerken;
uw leven was mij namelijk zoveel waard. U was één van die stille, geest'lijk sterken, die iedereen, alleen zichzelf, niet spaard'.
Gedreven door uw moederlijke liefde, bent u een gids en steun geweest voor mij;
die altijd moeilijkheden met kracht doorkliefde en mij een goede jeugd gaf, warm en blij.
Een vrouw, die vele kwaliteiten had,
die liefde graag ontving, maar nog meer wist te geven; gezegend mensenkind, die leefde uit haar hart. Moge dit volle leven ons ten voorbeeld zijn, en
in haar nabijheid zou 'k u willen vragen, vandaag, morgen en altijd, hand in hand
samen haar lichtend voorbeeld uit te dragen, en zo te vormen een hechte warme familieband.
37
In leven en sterven
Al wat ik heb, kreeg ik van God. 't Zij goed of kwaad, om 't even. Al wat ik liet, was zonder Hem,
zo gaat 't in het leven.
Al wat ik gaf, kreeg ik terug langs wonderlijke wegen:
zoveel verloren, veel meer gewin, zo was mijn leven.
En sta ik eenmaal voor de Poort
van 't eeuwig zalig leven, dan blikt mijn oog vol liefde om
naar hen die achterbleven.
38
Geschenk
Al wat ik heb, dat is niet mijn, het zal ook nimmer eigen zijn.
Het is gegeven. Al wat ik ben of wezen kan,
daar ben ik nooit de maker van, zo is het leven.
Al wat ik heb, dat dank ik God. Hij is de Maker van mijn lot,
Hij kiest mijn wegen. Niets kan ik zonder Zijn gezag, Hij leidt mij tot de jongste dag
Zijn hemel tegen.
39
Voorjaar
Het Voorjaar komt! Waar wacht ik op? Bedden naar buiten, 't huis op de kop;
een kamer behangen, 't plafond gewit, gordijnen wassen,
de tuin gespit. Reppen en jagen in bonte schort,
't Is zo weer Pasen, 'k kom tijd tekort...
Maar wacht nu eens even,
laat liggen die dweil; kijk toch naar buiten:
de lucht... zo ijl; de winter verstild' en
het leven bot uit; een krokus een narcis...
een vogel fluit!
Het kan me niets schelen, wat U ervan vindt,
ik vlieg eruit... de Lente begint!
40
Petten, mijn dorpje
1945
In barensnood geboren, opkomend als het tij,
een dorpje klein en eenzaam en dat begon in Mei.
1955
Een logge dijk en schapen wat huisjes in een rij;
zo is het weer gaan groeien en jaar na jaar kwam Mei.
1965
Toen plots ontdekt door velen waaronder ook door mij,
werd 't vol van tint'lend leven, als bloesem in de Mei.
1975
Een lente vol van geuren en warmte maakt mij blij.
wat houd ik van mijn dorpje; gelukkig, 't is weer Mei.
1985
Bot uit gij goede aarde, verzet je, maak je vrij,
ons dorp wil blijven leven, schoon, als een bloesemwitte Mei.
41
De meesjes
De meesjes zijn weer neergestreken
in 't groene kastje aan de muur. Het ouderpaartje werkte vlijtig
en 't nestje kwam klaar op den duur.
Vier eitjes werden neergevleid en toen kwam er een stille tijd.
Het nestje bleef nog even zonder het nieuw te stichten huisgezin.
Maar: daar gebeurde weer het wonder, er kwamen jonge meesjes in.
Het is een lust om naar te kijken.
De ouders vliegen af en aan; schieten pijlsnel in 't ronde gaatje waardoor ze moeten binnengaan.
Geen moederdag voor moeder mees.
Vier hongerige bekjes vragen. Ze is nog nooit zo druk geweest
en 't gaat maar door, dagen en dagen. �
42
En dan, plotsklaps, is 't voorbij, de jonge vogels kwekken luid, wagen, proberen, vliegen uit
en 't ouderpaar? Zij zijn weer vrij!
Hoe groot toch Heer, zijn Uwe werken, alleen door Uwe hand geschied. Het is een wonder in onz' ogen
wij zien het maar doorgronden 't niet.
43
Juni -zomermaand
Zomermaand, daar ben je dan met je bloemen, kleur en pracht;
o, wat heb ik maandenlang naar je verlangd, op je gewacht. Veld en tuin zijn opgefleurd,
was ik loom en moe, nu de zon weer straalt en warmt,
lacht 't leven me weer toe.
Gooi het werk maar aan de kant, geniet toch, lieve mensen! Want de zomer is zo kort, te kort voor al die wensen...
Wand'len, fietsen, zwemmen, zonnen, op vakantie, wat niet al!
Heerlijk luieren, plannen maken voor de tijd, die komen zal.
Tijd om anders te besteden dan aan sleur van alle dag.
Tijd om onze Heer te prijzen, die ons al die schoonheid gaf.
Heer, ik wil Uw grootheid loven, die 'k mag zien in Uw natuur en waarvan ik mag genieten zoveel, van uur tot uur...
44
Zomerzotheid
Milde warmtevlagen komen aandragen zinderend en zoet.
Luchten, vol van geuren, weiden, zie ze kleuren,
zo is 't leven goed. Zomerzotte dingen,
kinderen, die springen, lief en klein gedoe...
Het veulen bij zijn moeder en lammetjes, o ik moet er
onmiddellijk naar toe. Waardevolle dagen,
waarin 'k zou willen vragen: Laat ze ons nog, Heer. Mag 't nog even duren uw wondere natuur en
bloeit 't niet tot Uw eer?
45
Lied van de wind
Waar kom je vandaan, Wind? Waar blaas je naar toe? Wat wil je van mij, Wind?
Je maakt me zo moe. Je buldert zo boos, Wind,
Je lach is zo zwaar, Je stompt en je duwt, Wind,
en steeds ben je daar.
Nu streel je mijn hoofd, Wind, Je koelt mijn gezicht.
Wat wil je van mij, Wind? ik voel me zo licht.
Je roept en je ruist, Wind, 'k Loop je tegemoet,
Je kirt en je kust, Wind, het wordt me zo zoet.
Waar ben je nu toch, Wind?
het is hier zo leeg. Ik voel me alleen Wind, nu je plotseling zweeg.
Je hoort bij mijn dag, Wind, als je zingt in mijn lied;
je hoort bij mijn nacht, Wind, in mijn kreet van verdriet.
�
46
Laat wapp'ren mijn haar, Wind, laat blozen mijn wang;
Blijf altijd bij mij, Wind, met j'afwisselende zang.
Blaas weg al mij zorg, Wind, maak me vrolijk en vrij;
en fluister dan zacht, Wind, en maak me maar blij!
47
Einde van een zomer
De zon neigt reeds ter kimme in 't nev'lig avondlicht;
nog enkele stralen flitsen, het wolkendek trekt dicht; de dag is nauw ten einde de scheem'ring overvalt te vlug de warme aarde
opdat zij slapen zal. De flonkerende draden, gesponnen in dit uur,
omvatten ons in 't deemster, een wonder der natuur.
Een zomer gaat verscheiden,
te kort was zij bij ons. En felle kleuren wijken
voor rood en goud en brons. Nu rest een tijd van wachten,
verstild zijn mens en dier; de Herfst met al haar pracht en praal,
komt nader... ook tot hier!
48
Torah
(naar Psalm 43)
Zend Eeuwige, Uw licht en waarheid neer
en breng mij, door die glans geleid, in Uw gewijde tenten weer.
Op bergen van Uw heiligheid, waar ik Uw gunst verbeid.
U gaf mij Uw Torah, Uw Woord
tot heil van alle volken; het vleesgeworden Woord van God,
zó aan een paal geschonden. Draagt het uit, draagt het voort.
Ja, ik klim op tot Gods altaren,
tot God, mijn God, de Bron van vreugd; en ik zal juichend stem en snaren
tot roem van Zijne goedheid paren, die, na kort lijden hier op aard'
mij eindeloos verheugt.
49
Bruiloft - Chupa
SHMA, hoor je de klokken luiden?
Vrolijk, twinkelend geluid. Iedereen moet het toch horen:
Vandaag, Ruth en David, bruidegom en bruid.
't Heeft wel een poosje moeten duren, voor die grote dag daar was,
maar nu zitten zij daar stralend en zijn danig in hun sas.
SHMA, hoor de bel gaat luiden, voor een splinternieuw begin.
Neem de sprong en ga het wagen, in, spin, de bocht gaat in.
Struikelblokken zijn genomen,
een buil, een schram, weer opgestaan. Hand in hand zijn ze er gekomen
en willen samen verder gaan.
SHMA, hoor, we willen zingen voor dit lieve mensenpaar, samen met de Englenkoren,
ADONAI bracht hen toch bij elkaar. �
50
Samen willen wij getuigen, van wat Hij voor hen heeft gedaan.
Als gemeenschap meebeleven èn achter hen blijven staan.
SHMA ISRAEL, de Heer is jullie God,
de Heer is EEN. Heb Zijn Torah lief, volg YESUA,
struikelblokken zijn er geen.
- - - - - - - - -
Shalom raw, l'ohawe, toratecha, Een een l'amo michshol, Sholom raw,
l'ohawee, Toratecha
51
Joods "nieuwjaar"
ROSH HA SHANA, een Dag van de Eeuwige. Wij zijn hier vandaag
om elkaar te begroeten de Heer te ontmoeten
'k hoor de sjofar al vaag.
Beken van tranen een Rivier vol van vrede een nieuwe dag gloort; milde regen van Boven mijn God wil ik loven
Hij geeft steeds een nieuw Woord!
Adonai, laat mij drinken van Uw bruisende Bronnen
dan put ik weer moed. In U te verzinken
o, Heer van mijn leven dat is mij zo zoet.
52
Chanouka
(naar Psalm 36:6-10)
CHANOUKA, CHANOUKA, feest van het licht.
Brand in mijn hart een heilig vuur. Waak op in dit heilig uur,
de Eeuwige toont Zijn gezicht.
Heilige Tempel, in Uw luister vermeit zich mijn ziel; was het al dat ik viel,
stralende gloed verdrijft het duister.
'k Hoor in Uw heilige woning een stroom van levend gericht. In Uw licht zien wij het licht,
o, eeuwige Hemelkoning.
In deze stroom van lieflijkheden mogen we onder Uw vleugelen schuilen;
ons verheugen en biddend huilen God, schenk ons Uw shalom, Uw vrede.
CHANOUKA, mogen wij in dit kostbaar uur
worden gelouterd door Uw heilig vuur.
53
Chanouka feest
CHANOUKA, feest van de Tempelwijding,
dat wij vieren in herinnering aan een door Gods volk zwaar bevochten overwinning.
MENORA, de gewijde kandelaar, het heilig vuur brandt helder en klaar.
Door één kruikje olie, o machtige Geest van God, werd het licht gevoed, de vijand ten spot.
Moge dit vuur in heilige toewijding, ons brengen tot ónze uiteindelijke overwinning.
Een wijding van ons als levende tempel, die ons zal dragen over de drempel van duisternis in het eeuwig Licht.
Want het Licht der wereld, dat in ons is, is groter dan de donkerte, die in de wereld is.
54
Israel
Geteisterd land, van Vrede beroofd
en toch voor eeuwig beloofd, met een jubelzang werd je begroet, door een volk, dat voor G'ds plan
weer leven moet.
Uitverkoren, eeuwig liefgehad, zal blinken de Heilige Stad. In het laatste Jubeljaar,
huil je niet meer, de Verlosser, je Maker daalt neer;
verjaagt de winter, de bloeitijd keert weer.
Rie Buddingh-van Noort werd geboren inUtrecht op 27 mei 1920.
Zij heeft na de MULO en een administratieve opleiding gewerkt op
verschillende kantoren als stenotypiste en correspondente.
Gedurende haar huwelijk is zij vele malen verhuisd en woonde o.a.
in Noord-Brabant, Limburg en Friesland.
In Heerlen behaalde zij op 41-jarige leeftijd het diploma
Huishoudkundige voor Inrichtingen en ze was daarna vele jaren
werkzaam als hoofd van de huishouding in diverse Zieken
Bejaardenhuizen.
Ze groeide op in de Gereformeerde Kerk, maar koos er in 1984 voor
om zich aan te sluiten bij de Evangeliegemeente Houten (E.G.H.).
Rie Buddingh heeft in de loop der jaren heel wat gedichten
geschreven, vaak ook voor speciale gebeurtenissen. Die gedichten
gaf ze dan aan de mensen mee of stuurde ze op.
In deze bundel is een klein aantal van die vele gedichten
opgenomen. In een aantal ervan getuigt ze van haar geloof in haar
Heer en Heiland Jezus Christus.
Rie Buddingh-van Noort is overleden in oktober 2013
55
van Noort werd geboren inUtrecht op 27 mei 1920.
een administratieve opleiding gewerkt op
verschillende kantoren als stenotypiste en correspondente.
huwelijk is zij vele malen verhuisd en woonde o.a.
leeftijd het diploma
Huishoudkundige voor Inrichtingen en ze was daarna vele jaren
erse Zieken-en
Ze groeide op in de Gereformeerde Kerk, maar koos er in 1984 voor
Houten (E.G.H.).
Rie Buddingh heeft in de loop der jaren heel wat gedichten
le gebeurtenissen. Die gedichten
gaf ze dan aan de mensen mee of stuurde ze op.
In deze bundel is een klein aantal van die vele gedichten
In een aantal ervan getuigt ze van haar geloof in haar
oktober 2013