Rapport
Stageproblematiek hbo-v-studenten in de VVT
Onderzoek naar discrepanties in vraag en aanbod van stageplaatsen in
de VVT
Over het CAOP
Het CAOP is hét kennis- en dienstencentrum op het gebied van arbeidszaken in het publieke domein.
Het CAOP adviseert en ondersteunt meer dan 200 opdrachtgevers in verschillende sectoren,
waaronder de rijksoverheid en de sectoren onderwijs en zorg.
CAOP Kennis en Internationale Zaken is de onderzoek- en adviesafdeling van het CAOP op het
gebied van nationale en Europese arbeidsmarktvraagstukken in het publiek domein.
CAOP
Lange Voorhout 13
2514 EA Den Haag
Postbus 556
2501 CN Den Haag
T 070 3765765
F 070 3457528
W www.caop.nl
Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van ZonMw en ActiZ
© CAOP Kennis en Internationale Zaken, november 2015
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk,
fotokopie, microfilm, CD, internet of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de auteur.
Stageproblematiek hbo-v-studenten in de VVT
Onderzoek naar discrepanties in vraag en aanbod van stageplaatsen in
de VVT
Auteurs: Janneke Wilschut, Ferry Koolen en Sophie Kramer
Den Haag, november 2015
CAOP Kennis en Internationale Zaken, uw partner bij arbeidsmarktvraagstukken in het publieke
domein.
1
INHOUDSOPGAVE
1 ACHTERGROND EN AANLEIDING ............................................................................................ 3
1.1 Inleiding 3
1.2 Onderzoekvragen en opzet 4
1.3 Onderzoeksopzet 5
2 VRAAG EN AANBOD STAGEPLAATSEN ................................................................................. 6
2.1 Inleiding 6
2.2 Opleidingen 6
2.2.1 Studenten en stages 6
2.2.2 Organisatie stages 8
2.2.3 Beschikbaarheid en keuzes 9
2.3 Zorgaanbieders 9
2.3.1 Zorgaanbieders in transitie 10
2.3.2 Stages en begeleiding in de praktijk 10
2.4 Samenwerking zorgaanbieders en opleidingen 12
2.5 Kwaliteit van de stageplaatsen 13
3 KNELPUNTEN EN OPLOSSINGEN .......................................................................................... 15
4 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ...................................................................................... 19
4.1 Antwoorden op de onderzoeksvragen 19
4.2 Conclusies en aanbevelingen 22
BIJLAGE A STAGEMODELLEN ......................................................................................................... 25
BIJLAGE B GESPREKSPARTNERS ................................................................................................. 27
BIJLAGE C INTERVIEWLEIDRADEN ................................................................................................ 28
2
3
1 ACHTERGROND EN AANLEIDING
1.1 Inleiding
In de toekomst zal naar verwachting de vraag naar hbo-verpleegkundigen in de VVT toenemen.1
Mensen blijven steeds langer thuis wonen en worden eerder ontslagen uit het ziekenhuis, waardoor
de zorg thuis complexer wordt. Ook wordt de intramurale zorg naar verhouding complexer, omdat
mensen pas later in aanmerking komen voor een plek in een verzorgings- of verpleeghuis.
Met het opnemen van de aanspraak Wijkverpleging in de zorgverzekeringswet positioneert VWS de
wijkverpleegkundige naast de huisarts. De wijkverpleegkundige is bij uitstek de professional in de
eerste lijn geworden, die:
- maatwerk biedt bij de indicatiestelling, het verlenen en het coördineren van zorg én
- de verbinding legt tussen het medische en het sociale domein.
Volgens het breed gedragen normenkader van V&VN (Verpleegkundigen en Verzorgenden
Nederland) zijn de indicatiestelling, de zorgtoewijzing en het organiseren van zorg taken die
uitgevoerd horen te worden door hbo-opgeleide verpleegkundigen. De vraag naar hbo-
verpleegkundigen in de VVT neemt door deze ontwikkelingen toe. Op dit moment heeft 40% van de
zorgaanbieders vacatures op hbo-niveau en verwacht 20% per 1 januari 2016 onvoldoende
wijkverpleegkundigen te hebben voor de indicatie en de organisatie van zorg.2 Het tekort aan
wijkverpleegkundigen loopt naar verwachting op tot 750-1000 in 2016. Het is daarom belangrijk dat
voldoende studenten op hbo-niveau worden opgeleid voor de wijkverpleging.
De afgelopen jaren is het aantal studenten dat aan een hogeschool de hbo-opleiding Verpleegkunde
volgt fors gestegen (39% vanaf het studiejaar 2009-2010 tot 2013-2014).3 Dit leidt echter niet
automatisch tot een toename van het aantal hbo-verpleegkundigen in de VVT. Veel studenten kiezen
namelijk voor een baan in het ziekenhuis. Vanwege de toenemende vraag naar wijkverpleegkundigen
is er in de opleiding meer aandacht noodzakelijk voor de competenties van een
wijkverpleegkundige.4 Een goede opleiding tot wijkverpleegkundige vraagt ook voldoende en
kwalitatief goede stageplaatsen. Een gebrek aan (kwalitatief goede) stageplaatsen kan leiden tot
onvoldoende verpleegkundigen die kiezen voor de wijk. In algemene zin zijn de belangrijkste
bezwaren om meer studenten op te leiden tot hbo-verpleegkundige volgens de opleiders
belemmeringen op het gebied van stageplaatsen en stagebegeleiding. 5
1 CAOP (2015), Werkgeversenquête 2014. Het HRM-beleid in de sector zorg en welzijn, www.azwinfo.nl.
2 Kiwa Carity / CAOP (2015). Vraag en aanbod van wijkverpleegkundigen
3 Reactie op kamerbrief, Ministerie van VWS, 8 april 2014
4 Bureau Lambregts (2015). Versterking onderwijs wijkverpleegkundigen
5 Kiwa Carity / CAOP (2015). Vraag en aanbod van wijkverpleegkundigen
4
Kwalitatief goede stageplekken zijn een goede manier om studenten kennis te laten maken met de
verschillende werkvelden. Hierdoor krijgen studenten een goed beeld van wat er op de verschillende
plaatsen van hen verwacht wordt en waar ze het beste passen. Door het toenemende aantal
studenten komt het aantal stageplaatsen onder druk te staan. Dit zou kunnen betekenen dat
studenten onvoldoende in de gelegenheid zijn om kennis te maken met bijvoorbeeld de
wijkverpleging. Vanwege het grote aantal studenten heeft een aantal hogescholen al maatregelen
genomen en stageblokken ingekort of geschrapt.6 Ook is er inmiddels bij een groot aantal
hogescholen sprake van een studentenstop.
Op dit moment lopen er enkele initiatieven om meer verpleegkundigen te stimuleren te kiezen voor
de wijkverpleging. Zo hebben de HAN-hogeschool en ZZG-zorggroep en andere stage-instellingen in
de thuiszorg voor eerstejaarsstudenten een stage maatschappelijke gezondheidszorg (mgz) in het
leven geroepen. Daarnaast werken ActiZ en V&VN aan een imagocampagne voor hbo-
verpleegkundigen in de ouderenzorg. Om studenten via stageplaatsen te kunnen enthousiasmeren
voor de wijk is het van belang dat er voldoende stageplaatsen zijn met voldoende begeleiding. Er is
daarom behoefte aan inzicht in de vraag en het aanbod naar stageplaatsen en de ervaren knelpunten
bij het vervullen van de stageplaatsen.
1.2 Onderzoekvragen en opzet
Het doel van het onderzoek is om de aard en omvang van de stageproblematiek van hbo-v-studenten
in de wijkverpleging inzichtelijk te maken. We bekijken daarvoor de stageproblematiek vanuit de
bredere opleiding tot hbo-verpleegkundige. In dit onderzoek willen we dan ook door middel van
interviews achterhalen of er een tekort is aan stageplaatsen, of de stageplaatsen van voldoende
kwaliteit zijn, of er voldoende animo is bij studenten om een stage in de wijkverpleging te lopen, en
waar eventuele knelpunten zitten. Hierbij laten we deeltijdopleidingen en duale opleidingen buiten
beschouwing, omdat de studenten in deze opleidingsroutes over het algemeen werknemers in
loondienst zijn die vanuit die hoedanigheid aan hun beroepspraktijkvorming werken.
Het onderzoek is een onderdeel van het onderzoeksprogramma Zichtbare Schakel van ZonMw en is
in opdracht van ZonMw en ActiZ uitgevoerd.
De doelstelling vertaalt zich in de volgende onderzoeksvragen:
- Welke stagemodellen hanteren hbo-v-opleidingen en wat zijn de visies op het doel en de
aard van de stages in de verschillende fases van de opleiding?
- Is er een discrepantie tussen het aantal wenselijke stageplaatsen en het aantal beschikbare
stageplaatsen en zo ja, wat is de omvang daarvan?
6 Als
appels en peren, maar wel met beurse plekken. Een meting van kwantiteit en kwaliteit stageplekken hbo-v 2013-2014, in opdracht van het
LOOV: Landelijk Overleg Opleidingscoördinatoren Verpleegkunde. Juli 2014
5
- Sluiten de beschikbare stageplaatsen, de eisen vanuit de opleiding en de capaciteiten van de
studenten op elkaar aan?
- Wat zijn de ervaren knelpunten en wat zijn succesfactoren voor een goede samenwerking
tussen zorgaanbieders en hogescholen op het gebied van stages volgens zowel
zorgaanbieders als hogescholen?
- Hoe kunnen vraag en aanbod van stageplaatsen voor hbo-v- studenten beter in balans
worden gebracht?
- Wat zijn goede voorbeelden om kwantiteit en kwaliteit van stageplaatsen te bevorderen.
1.3 Onderzoeksopzet
De aard en omvang van de stageproblematiek van hbo-v-studenten brengen we in kaart door aan de
ene kant interviews te houden met de hogescholen met een hbo-v-opleiding en aan de andere kant
met zorgaanbieders. Bij de zorgaanbieders vragen we vooral naar de wijkverpleging. Op deze manier
beogen we zowel de ervaringen aan de vraag als aan de aanbodkant te belichten.
We hebben alle hogescholen benaderd om de landelijke vraag naar stageplaatsen in de VVT in kaart
te brengen. We vragen ook naar de ervaringen rondom het plaatsen van studenten.
Daarnaast hebben we 15 zorgaanbieders benaderd. De namen van de organisaties zijn door ActiZ
en BTN aangeleverd. Het betreft grote en kleine organisaties, verspreid over het hele land. Bij de
beschrijving van de resultaten hebben we geen namen genoemd noch van de hogescholen, noch
van de zorgaanbieders. De resultaten zijn dus anoniem verwerkt.
6
2 VRAAG EN AANBOD STAGEPLAATSEN
2.1 Inleiding
Zorgaanbieders bieden studenten stageplaatsen aan om bij te dragen aan een kwalitatief goede
opleiding door ze in de praktijk te laten leren. De studenten zijn de toekomstige medewerkers van de
zorgaanbieders en veel zorgaanbieders hopen op deze manier dan ook de interesse van studenten
te wekken om bij hen aan de slag te gaan. Tegelijkertijd kost het begeleiden van stagiaires tijd en
kunnen zorgaanbieders daardoor maar een beperkt aantal plaatsen bieden. Voor de hogescholen
kan het daardoor een hele puzzel zijn om alle studenten een plek aan te bieden. In dit hoofdstuk
beschrijven we de invulling van de stages zowel vanuit de optiek van de zorgaanbieders als vanuit de
optiek van de hogescholen. Daar waar we ons baseren op literatuur verwijzen we naar de
betreffende studies, al het overige is gebaseerd op de interviews.
2.2 Opleidingen
2.2.1 Studenten en stages
We hebben alle 17 hogescholen met een hbo-v-opleiding benaderd met het verzoek om deel te
nemen aan het onderzoek. In totaal hebben we van 15 hbo-v-opleidingen een stage-coördinator
gesproken. In het schooljaar 2015-2016 hebben hiervan 13 hbo-v-opleidingen een numerus fixus
vanwege de sterke toename van het aantal studenten in voorgaande jaren. De meeste opleidingen
hebben echter alle studenten aan kunnen nemen doordat het aantal aanmeldingen uiteindelijk lager
lag.7 De instroom varieert van ongeveer 150 tot 300 studenten per jaar, met een enkele uitzondering
daar boven. De stage-coördinatoren hadden moeite om tijdens het gesprek precieze aantallen
studenten per jaar te noemen of per afstudeerrichting.
Het totaal aantal studenten in de voltijd opleiding Verpleegkundig is in tabel 1 weergegeven per
opleiding. De landelijke jaarlijkse instroom nam tot 2013 sterk toe tot bijna 4.500 studenten in 2013.
In 2014 lag het aantal echter weer op het niveau van 2012, op een totaal van ongeveer 3.400
studenten. Het aantal behaalde diploma’s was in 2013 bijna 2.500 (ongeveer 10% hoger dan in de
jaren daarvoor).
Tabel 1 Ontwikkeling aantal studenten hbo-v voltijd per hogeschool
Hogeschool 2010 2011 2012 2013 2014
Avans Hogeschool. 661 770 890 1.058 1.012
Chr. Hogeschool Ede 429 473 480 556 526
Chr. Hogeschool Windesheim 559 604 621 658 639
Fontys Hogescholen 710 752 818 1.051 1.128
7 Kiwa Carity / CAOP (2015). Vraag en aanbod van wijkverpleegkundigen
7
Haagse Hogeschool 297 320 403 533 484
Hanzehogeschool Groningen 1.079 1.104 1.035 1.088 1.105
Hogeschool INHOLLAND 566 557 567 671 601
Hogeschool Leiden 400 413 502 651 698
Hogeschool Rotterdam 553 550 610 853 873
Hogeschool Utrecht 773 790 822 1.032 1.051
Hogeschool van Amsterdam 687 792 876 1.083 1.077
Hogeschool van Arnhem en
Nijmegen
761 831 921 1.130 991
HZ University of Applied Sciences 277 318 336 379 444
NHL Hogeschool 329 394 463 581 704
Saxion Hogeschool 742 732 829 1.111 1.157
Viaa-Gereformeerde Hogeschool 204 216 261 311 355
Zuyd Hogeschool 361 413 439 511 482
Totaal 9.388 10.029 10.873 13.257 13.327
Bron: Vereniging Hogescholen (http://www.vereniginghogescholen.nl/vereniging-hogescholen/feiten-en-cijfers)
Enkele opleidingen noemen specifiek het aantal stageplaatsen als reden voor het instellen van een
numerus fixus, terwijl andere juist aangeven dit niet leidend te laten zijn. Zij laten vooral de capaciteit
van de opleiding zelf leidend zijn. Vanwege de toename van het aantal studenten zijn er opleidingen
die de afgelopen jaren stages geschrapt of ingekort hebben, vooral in het eerste jaar. Eén van de
grootste opleidingen heeft bijvoorbeeld de stage voor de eerstejaars geschrapt vanwege een tekort
aan stageplaatsen. Ook zorgaanbieders zien als grootste belemmering om meer studenten op te
leiden het aantal stageplekken, de kwaliteit en de beschikbare begeleiding.8
Het aantal stages en de invulling ervan verschilt aanzienlijk tussen de opleidingen. De meeste
opleidingen hebben in elk studiejaar een stage. Enkele opleidingen hebben de stage in het eerste
jaar geschrapt vanwege een tekort aan stageplaatsen. Over het algemeen zijn dat meewerkstages
van 10 of 20 weken. Een enkele hogeschool heeft ook snuffelstages die een kortere duur hebben van
bijvoorbeeld vier weken, of juist langere stages aan het eind van de opleiding van 30 weken. Een
andere variant is de zogenaamde lintstage waarbij de student gedurende het hele schooljaar drie
dagen in de week aan het werk is en de overige dagen naar school gaat. Voor een uitgebreider
overzicht van stagemodellen verwijzen we naar bijlage A.
Bij sommige opleidingen zijn er duidelijke richtlijnen waar een stage moet plaatsvinden in ieder jaar of
welke plekken de student gedurende de hele studieperiode gezien moet hebben. Sommige
opleidingen hebben daar minder duidelijke criteria voor en laten de wens van de student meespelen.
De wens van de student gaat meestal pas in het derde of vierde jaar een rol spelen. De
stagecoördinatoren geven aan er een hele kluif aan te hebben om stageplaatsen te vinden die
aansluiten op de wens van de student. Heel vaak lukt dat ook niet. Niet alle opleidingen proberen
rekening te houden met de wens van de student vanwege gebrek aan capaciteit om dat te doen. De
8 Kiwa Carity / CAOP (2015). Vraag en aanbod van wijkverpleegkundigen
8
opleiding deelt dan uiteindelijk de stageplaatsen toe. Hierbij wordt in een aantal gevallen naar
postcode gekeken zodat de student dicht bij zijn woonadres stage kan lopen.
De opleidingen hadden moeite om het aantal stageplaatsen aan te geven. Ook de gegevens van het
Stagefonds Zorg zijn te globaal om meer inzicht te geven. In totaal hebben we van zeven
hogescholen gegevens over het aantal stageplaatsen. Deze opleidingen hebben in totaal 400
stageplaatsen in de mgz (10-15% van het totaal aantal stageplaatsen). Dat komt overeen met
schattingen uit ander onderzoek naar de wijkverpleging.9Eén van deze hogescholen geeft aan in elk
leerjaar een derde van het aantal studenten in de mgz te willen laten stage lopen. Alleen deze
opleiding komt daarvoor al 235 plaatsen in de mgz tekort. Het gewenste aantal stageplaatsen in de
mgz zou volgens een eerdere inventarisatie liggen op 20%.10
2.2.2 Organisatie stages
De opleidingen hebben veelal stagebureaus die verantwoordelijk zijn voor het vinden van geschikte
stageplaatsen voor de studenten. Veel coördinatoren zijn fulltime werkzaam bij het stagebureau. In
een aantal gevallen is de persoon daarnaast docent. De hogescholen onderhouden contacten met
zorginstellingen en proberen de beschikbare stageplaatsen zo goed mogelijk in te vullen. Ook
verzorgen ze scholing voor stagebegeleiders om de kwaliteit van de stageplaatsen te bevorderen.
Hogescholen versturen veelal in het voorjaar een verzoek naar zorgaanbieders met de vraag hoeveel
stageplaatsen ze denken te kunnen bieden in het volgende schooljaar. Sommige opleidingen werken
hierbij samen met de ROC’s zodat de zorgaanbieders het aantal mbo- en hbo-plaatsen in één moeite
in kaart kunnen brengen en op elkaar kunnen afstemmen. Doordat het voor zorgaanbieders lastig is
om ver vooruit te kijken, wisselt het uiteindelijke aantal nog regelmatig. Korte lijntjes met de
zorgaanbieders zijn daarom belangrijk. Zowel de opleidingen als de zorgaanbieders geven aan het
prettig te vinden om vaste contactpersonen bij de andere partij te hebben. Daarnaast is de
samenwerking met grote aanbieders vaak makkelijker dan met kleine aanbieders doordat de
stagecoördinator dan één contactpersoon heeft voor meer stageplaatsen. Met grote organisaties is
het soms zelfs mogelijk overeenkomsten te sluiten over het aantal stageplaatsen hetgeen de
voorspelbaarheid van het aantal plaatsen verbetert.
Studenten mogen in de meeste gevallen niet zelf op zoek gaan naar een stageplek, omdat
zorgaanbieders overspoeld zouden worden met telefoontjes van studenten. Bovendien hebben de
zorgaanbieders dan meer moeite om de stageplaats administratief goed geregeld te krijgen. Maar
ook de stagebureaus hebben liever niet dat de studenten zelf op zoek gaan. Een enkele hogeschool
staat toe dat studenten zelf op zoek gaan als ze interesse hebben in een heel specifieke plek of als
9 Kiwa Carity / CAOP (2015). Vraag en aanbod van wijkverpleegkundigen
10 Als
appels en peren, maar wel met beurse plekken. Een meting van kwantiteit en kwaliteit stageplekken hbo-v 2013-2014, in opdracht van het
LOOV: Landelijk Overleg Opleidingscoördinatoren Verpleegkunde. Juli 2014
9
ze buiten de regio een plek zoeken. Er is één opleiding die van vierdejaars verwacht dat ze zelf een
stageplaats vinden en solliciteren. Bij die hogeschool heeft dat nog geen problemen opgeleverd:
iedere student heeft tot nu toe een plek gevonden.
2.2.3 Beschikbaarheid en keuzes
De meeste opleidingen hebben moeite om voor alle studenten een stageplek te vinden of geven aan
dat het elk jaar een hele puzzel is. Vooral voor eerste- en tweedejaars is het lastig om een geschikte
plek te vinden; zorgaanbieders in alle werkvelden hebben liever derde- of vierdejaars. De eerste- en
tweedejaars komen meestal in de intramurale ouderenzorg terecht, een zeer geschikte plaats om de
basiszorg te leren. Een enkele opleiding heeft de stages in het eerste jaar geschrapt, omdat die
onvoldoende beschikbaar zijn.
Daar waar studenten kunnen kiezen voor een bepaalde plek, kiezen zij vaak voor het ziekenhuis. Dat
heeft in de eerste plaats met het imago te maken. Veel stagecoördinatoren bevestigen dat de
wijkverpleging en vooral de ouderenzorg een stoffig imago heeft. Veel opleidingen proberen in de
opleiding al om deze negatieve beeldvorming weg te nemen. In de opleiding proberen ze het werk in
de wijk meer te benadrukken en meer bekendheid te geven. Eén stagecoördinator dacht ook dat er
studenten voor een stage in het ziekenhuis kiezen om eerst daar ervaring op te doen, terwijl ze
uiteindelijk de maatschappelijke gezondheidszorg (mgz) in willen. Ze verwachten in de mgz toch wel
aan het werk te komen en daarvoor geen mgz-stage nodig te hebben. Door de grote populariteit van
het ziekenhuis is het soms lastig iedereen die naar het ziekenhuis wil ook daar een plaats te bieden.
Studenten kiezen veel minder voor de wijkverpleging. Het aantal plaatsen in de wijk is eveneens
beperkt en er worden nog wel eens eisen gesteld aan de vervoersmogelijkheden van de student.
Voor de begeleider is het prettig als de stagiaire niet voor vervoer afhankelijk is van de begeleider,
maar zich zelfstandig door de wijk kan verplaatsen. Bij voorkeur beschikt een student over een auto,
maar dat is lastig te realiseren. De belangrijkste redenen waarom studenten wel voor de
wijkverpleging kiezen zijn volgens 113 thuiszorgaanbieders: de veranderende positionering van de
wijkverpleegkundige, de inhoudelijke ontwikkelingen in het beroep en de zelfstandigheid.11
Redenen
om niet voor de wijkverpleging te kiezen zijn het imago van de wijkverpleging, een positieve keuze
voor een andere branche en het gebrek aan geschikte stageplaatsen.
2.3 Zorgaanbieders
We hebben 15 zorgaanbieders gesproken die verschillen in omvang en type zorg die ze verlenen en
de regio waarin ze opereren. Van één zorgaanbieder hebben we twee medewerkers gesproken, een
wijkverpleegkundige met ervaring met het begeleiden van stagiaires en een medewerker die landelijk
aanspreekpunt is als het gaat om stages. De meeste zorgaanbieders opereren regionaal, waarbij we
11 Kiwa Carity / CAOP (2015). Vraag en aanbod van wijkverpleegkundigen
10
zowel aanbieders in landelijke als in stedelijke regio’s hebben gesproken. De omvang van de
zorgaanbieders varieert van ongeveer duizend fulltime-equivalenten (fte) tot enkele duizenden fte’s.
Het aandeel thuiszorg varieert daarbij; de ene aanbieder start net met de thuiszorg en de andere
aanbieder is vooral gericht op de thuiszorg. Mede daardoor zijn er verschillen in de ervaring met
stagiaires. We hebben zorgaanbieders gesproken die pas enkele hbo-studenten begeleid hebben en
we hebben zorgaanbieders gesproken die regelmatig stagiaires over de vloer hebben.
2.3.1 Zorgaanbieders in transitie
Een aantal aanbieders geeft aan momenteel in transformatie te zijn, bijvoorbeeld naar het werken
met zelfsturende teams. Daarmee is de focus momenteel intern gericht en is er weinig ruimte voor
zaken die niet direct aan het primaire proces bijdragen, zoals stages. Zorgaanbieders verwachten in
de toekomst meer wijkverpleegkundigen nodig te hebben en zijn op dit moment vooral gericht op
opscholing van het eigen personeel. Dat is nodig om eerst potentiële stagebegeleiders op te leiden
om uiteindelijk kwalitatief voldoende stages aan te kunnen bieden. Op dit moment is er ook al
behoefte aan hbo-verpleegkundigen voor de herindicaties. Zorgaanbieders geven aan dat ze veel
mensen ook vrij snel weer zien vertrekken, omdat ze vrijwel uitsluitend met herindicering bezig zijn en
dat te weinig uitdagend vinden.
Zorgaanbieders melden zelf vaak geen of een verouderd stagebeleid te hebben. Soms is er voor
hbo-v alleen een stagebeleid voor de intramurale zorg. Aanbieders die werken met zelfsturende
teams leggen de verantwoordelijkheid van het wel of niet opnemen van stagiaires voornamelijk bij de
teams zelf. Eén van de aanbieders gaf echter aan in principe van alle teams te verwachten dat ze elk
jaar twee stagiaires opnemen, tenzij ze kunnen onderbouwen waarom dat niet haalbaar is. Hoewel
men meer wijkverpleegkundigen verwacht nodig te hebben, leven de ontwikkelingen bij de
opleidingen zoals Bachelor Nursing 2020 (BN 2020) niet erg bij de zorgaanbieders. Men verwacht
niet dat door de invoering van BN2020 meer stageplaatsen ingevuld zullen worden in de wijk.
De opscholing van het eigen personeel beperkt het aantal stageplaatsen voor voltijdstudenten,
hoewel zorgaanbieders ook aangeven dat deze mensen de duale opleiding volgen en hun oude
werkplek behouden en daarmee niet noodzakelijk een stageplek bezet houden. Dit verschilt blijkbaar
per zorgaanbieder. Overigens krijgen derdejaars studenten soms ook het aanbod een duale opleiding
te volgen om ze al vast aan de organisatie te kunnen binden. Bovendien proberen zorgaanbieders
stagiaires in dienst te houden door hen als vakantiekracht in te zetten.
2.3.2 Stages en begeleiding in de praktijk
Zorgaanbieders bieden verschillende typen stages aan. In de wijk gaat het meestal om
meeloopstages. Een enkele zorgaanbieder heeft ook wel eens een groepje eerste- of tweedejaars
studenten die voor een dag een snuffelstage loopt in de wijk. De voorkeur van de zorgaanbieder gaat
uit naar derde- of vierdejaars, omdat zij zelfstandiger zijn. Ouderejaars kunnen soms zelfstandig de
11
wijk in en nemen daarmee werk van het personeel over waardoor die meer ruimte krijgt voor andere
taken. Hier kunnen ze echter nooit vanuit gaan omdat het erg afhangt van de student en de
zorgvraag die er op het moment is. Het meenemen van eerste- of tweedejaars wordt bovendien
lastig gevonden voor de cliënt. In de intramurale ouderenzorg is meer ruimte voor eerste- en
tweedejaars. Ze kunnen daar gemakkelijker groepsgewijs meelopen. Het grootste deel van de stages
in de eerste jaren vindt dan ook in de intramurale zorg plaats.
Zorgaanbieders vinden de begeleiding tijdsintensief en dat staat nog wel eens op gespannen voet
met het halen van de productie-eisen. Daarom wordt gezocht naar manieren om de beperkte
begeleidingscapaciteit zo efficiënt mogelijk in te zetten. Eén zorgaanbieder bijvoorbeeld werkt in de
wijk met leerafdelingen waar continu stagiaires komen vanaf het eerste jaar. De studenten gaan dan
in koppels uit diverse leerjaren de wijk in. Deze aanpak is eerder uitgebreid beschreven.12
Daarnaast
zijn er zorgaanbieders die gecombineerde stages aanbieden. Zij proberen stageplaatsen in te richten
waarbij een student een paar weken de wijk in gaat, maar ook een paar weken in de intramurale zorg
meeloopt. Hiermee hopen ze de stageplaatsen aantrekkelijker te maken en meer mogelijkheden te
creeren om de student in alle rollen te laten oefenen.
De meeste zorgaanbieders die we gesproken hebben, nemen de stagiaires aan die de opleidingen
aanbieden. Vaak vindt er eerst een kennismakingsgesprek plaats, maar dat is niet bepalend voor het
aannemen van de student. Een enkele aanbieder houdt eerst een sollicitatiegesprek met de student
voordat de stage definitief wordt ingevuld. De zorgaanbieders in de wijkverpleging letten daarbij op
de motivatie van de student. Het gebeurt regelmatig dat studenten eigenlijk liever ergens anders
stage hadden willen lopen en geen goed beeld hebben van de plek waar ze terecht komen. Naast
inhoudelijke twijfel is er ook een aantal praktische bezwaren waardoor studenten afgeschrikt worden,
zoals de lange reisafstanden en in voorkomende gevallen de gebroken diensten. Vooral in landelijke
gebieden is de fysieke mobiliteit van de student een probleem, Studenten moeten zich in de wijk
kunnen verplaatsen. Stageplaatsen blijven daardoor nog wel eens onbenut. Tot slot wordt er in de
wijkverpleging meer verantwoordelijkheidsgevoel van een stagiaire verwacht dan bij de intramurale
zorg. Ze moeten zich bijvoorbeeld goed realiseren dat bepaalde cliënten op een vaste tijd geholpen
moeten worden en dat ze daar niet een uur later kunnen aankomen.
Over het algemeen hebben studenten na afloop van een kwalitatief goede stage een positiever beeld
dan vooraf, doordat ze een beter beeld hebben gekregen van het werk. Dat betekent nog niet altijd
dat ze dan uiteindelijk een keuze maken voor de wijkverpleging. Het geeft wel aan dat stages en
goede manier zijn om studenten kennis te laten maken met de verschillende werkvelden.
Zorgaanbieders denken dat het daarom ook belangrijk is eerste- en tweedejaars stage te laten lopen
op plaatsen waar ze niet alleen met de basiszorg in aanraking komen, maar ook op andere plaatsen
waar ze een goed beeld van het beroep kunnen krijgen van hun rolmodellen.
12 Gloudemans en van Velzen (2012). Kwalitatieve impuls stageplaatsen voor studenten HBO-V(GG) in de VVT – branche. In opdracht van A+O
VVT
12
2.4 Samenwerking zorgaanbieders en opleidingen
Zorgaanbieders krijgen doorgaans periodiek een verzoek om het aantal stageplaatsen door te geven
aan de opleidingen. De zorgaanbieders geven vervolgens aan hoeveel studenten en uit welke
leerjaren ze een plek zouden kunnen bieden. Voor zorgaanbieders is het soms lastig zo lang van te
voren al te moeten aangeven hoeveel stageplaatsen ze zullen hebben. Ze geven zelf aan dat
stageplaatsen beter benut kunnen worden als deze korter van tevoren afgesproken zouden worden.
Opleidingen weten liever ruim van te voren of ze voldoende plaatsen hebben, zodat ze nog kunnen
nabellen als er een tekort is. Voor de zorgaanbieder is de diversiteit van de opleidingen een
complicerende factor. Een meer eenduidig stagebeleid zou voor zorgaanbieders makkelijker zijn.
De ervaringen over de samenwerking lopen erg uiteen. Sommige aanbieders zijn tevreden en geven
aan de samenwerking prettig te vinden en korte lijntjes te ervaren. Eén zorgaanbieder gaf zelfs aan
met een opleiding in gesprek te zijn over de invulling van de opleiding en hoe die het beste aan kan
sluiten op de (toekomstige) praktijk. Anderen ervaren meer problemen bij de afstemming. Aanbieders
krijgen bijvoorbeeld geen reactie nadat ze het aantal beschikbare stageplaatsen hebben
doorgekregen en dat resulteert soms in stageplaatsen die niet vervuld worden. Doordat studenten
niet goed worden voorbereid op het werkveld of niet hun eerste keuze kunnen volgen, krijgen
aanbieders studenten die niet gemotiveerd zijn. En soms besluit de opleiding tot een andere invulling
van de stageplaats dan de zorgaanbieder aanvankelijk beoogd had. Eén aanbieder met intramurale
ouderenzorg zou bijvoorbeeld ook graag eens derdejaars stagiaires krijgen maar krijgt alleen maar
eerste en tweedejaars. Een goede samenwerking en laagdrempelig contact zijn vaak genoemd als
vereiste voor een goede en efficiënte invulling van de beschikbare stageplaatsen.
Ook gedurende de stages is er een groot verschil in de samenwerking. Sommige zorgaanbieders
geven aan tussentijds eigenlijk geen contact met de opleiding te hebben en andere zeggen het
gevoel te hebben dat de opleiding ook een oogje in het zeil houdt en bereikbaar is als het niet soepel
loopt. Sommige zorgaanbieders merken wel dat de opleidingen problemen hebben om voldoende
stageplekken te vinden; andere zorgaanbieders hebben niet het gevoel dat er vanuit de opleidingen
veel druk wordt uitgeoefend om meer stageplaatsen te creëren. Dat is opvallend, omdat de
opleidingen zeggen wel een tekort aan stageplaatsen te hebben.
Er wordt geëxperimenteerd met digitale systemen om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Dit
is vooral voor stagecoördinatoren van opleidingen die te maken hebben met organisaties met
zelfsturende teams wellicht een uitkomst om de afstemming over de stageplaatsen minder
arbeidsintensief te maken. Op dit moment worden de digitale systemen nog niet intensief gebruikt en
is onduidelijk wat de ervaringen ermee zijn.
13
2.5 Kwaliteit van de stageplaatsen
De opleidingen hanteren kwaliteitscriteria waaraan een stage moet voldoen. Er moet voldoende
begeleiding zijn vanuit de zorgaanbieder; er moeten voldoende leermogelijkheden zijn en een
stagiaire moet boventallig kunnen functioneren. De algemene eisen aan een goede stage zijn eerder
beschreven.13
Opleidingen geven aan moeite te hebben voldoende stageplaatsen te vinden die
voldoen aan de kwaliteitseisen.
Een groot probleem is voldoende begeleiding op hbo-niveau. Opleidingen gaan er verschillend mee
om als begeleiding op dit niveau niet beschikbaar is. De meeste opleidingen accepteren een lagere
kwaliteit van begeleiding voor de eerste- en tweedejaars, maar niet voor derde- of vierdejaars. Er zijn
ook opleidingen die andersoortige oplossingen zoeken, bijvoorbeeld door studenten gezamenlijk een
stage te laten lopen of door een stage te vervangen door een opdracht. Zorgaanbieders in de
thuiszorg zijn wel druk bezig om eigen personeel op te leiden tot hbo- niveau waardoor in de
toekomst meer potentiële stagebegeleiders beschikbaar zullen zijn. Hogescholen organiseren
daarnaast bijeenkomsten en bijscholing om de zorgaanbieders te ondersteunen bij het begeleiden
van stagiaires. Vooral de zorgaanbieders die weinig verpleegkundigen op hbo-v-niveau in dienst
hebben, vinden het lastig in te schatten wat een stagiaire kan en wat ze de stagiaire kunnen en
moeten leren.
Het gebrek aan begeleiding op hbo-niveau betekent dat een stagiaire geen geschikt rolmodel krijgt
aangeboden en daardoor geen goed beeld van het werk van een hbo-verpleegkundige op die plek.
Zowel de opleidingen als de zorgaanbieders merken dat vooral de eerste en tweedejaars daardoor
een verkeerd beeld van vooral de intramurale ouderenzorg krijgen doordat ze alleen de basiszorg
zien langskomen. De stagiaires associëren de ouderenzorg daardoor met weinig uitdagend werk en
zijn niet snel geneigd later in de studie weer voor de ouderenzorg te kiezen.
Naast voldoende begeleiding willen de opleidingen graag dat studenten boventallig worden ingezet.
Zeker bij de ouderejaars zien de zorgaanbieders de stagiaires ook juist als extra capaciteit en worden
ze regelmatig zelf op pad gestuurd. Studenten vinden die verantwoordelijkheid soms fijn, maar
ervaren het soms ook als een gebrek aan begeleiding.
De algemeen ervaren kwaliteit van de stages verschilt aanzienlijk tussen de opleidingen. Er zijn
stagecoördinatoren die de begeleiding of de kwaliteit bedroevend vinden en er zijn er die er positief
op reageren. De zorgaanbieders geven aan de begeleiding van stagiaires als arbeidsintensief te
ervaren. In de wijkverpleging is er in principe sprake van 1-op-1-begeleiding. Soms worden derde- of
vierdejaars alleen op pad gestuurd, maar dat is erg afhankelijk van de student en de zorgzwaarte van
13 Gloudemans en van Velzen (2012). Kwalitatieve impuls stageplaatsen voor studenten HBO-V(GG) in de VVT – branche. In opdracht van A+O
VVT
14
de cliënten op dat moment. Daarnaast trekken stagebegeleiders soms wekelijks tijd uit om
ontwikkelingen door te spreken met de student.
15
3 KNELPUNTEN EN OPLOSSINGEN
In het vorige hoofdstuk hebben we de vraag- en aanbodkant van de hbo-v stages beschreven. Hierbij
zijn enkele knelpunten aan het licht gekomen bij het plaatsen van stagiaires. Deze knelpunten
kunnen tot gevolg hebben dat er minder studenten kiezen voor een baan als wijkverpleegkundige.
Nieuwe wijkverpleegkundigen zijn juist hard nodig gezien het verwachte tekort van
wijkverpleegkundigen (750-1000 in 2016 en daarna afhankelijk van het verwachte scenario 14
). In dit
hoofdstuk belichten we de belangrijkste knelpunten rondom de stageplaatsen voor hbo-v-opleidingen
nog een keer en geven we mogelijke oplossingsrichtingen. De oplossingsrichtingen zijn mede
geïnspireerd op ideeën die tijdens de interviews genoemd zijn.
Kwaliteit van de stageplaatsen
Uit de interviews is duidelijk naar voren gekomen dat de kwaliteit van de stageplaatsen te wensen
over laat. Door een gebrek aan begeleiding op hbo-niveau krijgen stagiaires lang niet altijd het juiste
rolmodel te zien, waardoor ze een verkeerd beeld krijgen van de werkzaamheden op die plek.
Daarnaast hebben ze lang niet altijd de mogelijkheid om in alle rollen te oefenen. Dit probleem speelt
vooral in de intramurale ouderenzorg. Het gevaar bestaat dat studenten door de slechte kwaliteit van
de stageplaats niet enthousiast worden over het werkveld en liever voor een andere richting kiest.
De kwaliteit van de stageplaatsen kan verbeterd worden door:
- het uitbreiden van begeleidingscapaciteit. Zorgaanbieders zijn al druk bezig met het opleiden
van eigen personeel, maar dat kost tijd en gaat bovendien ten koste van de begeleiding bij
stageplaatsen voor voltijdsstudenten;
- het creëren van stages waarbij meerdere werkvelden worden aangedaan. Zo kan de
stagiaire met meer rollen oefenen;
- het ondersteunen van zorgaanbieders bij de begeleiding. Diverse opleidingen bieden hbo-
verpleegkundigen al aanvullende cursussen aan om hen bij te scholen tot begeleiders. Ook
afstemming over de aansluiting van de opleiding bij de stage zou de kwaliteit kunnen
verbeteren. Voor directe begeleiding van de stagiairs hebben de opleidingen momenteel
onvoldoende budget.
- het hanteren van strengere kwaliteitseisen door de opleidingen. Dit zal wel leiden tot het
vergroten van het tekort aan stageplaatsen.
Kwantiteit van de stageplaatsen
Opleidingen geven aan dat er onvoldoende stageplaatsen van voldoende kwaliteit zijn. Doordat
stageplaatsen van mindere kwaliteit geaccepteerd worden lijkt er echter geen kwantitatief probleem.
Daar komt bij dat de opleidingen hun uiterste best doen om voor iedereen een stageplaats te vinden
14 Kiwa Carity / CAOP (2015). Vraag en aanbod van wijkverpleegkundigen
16
en daarbij accepteren dat niet iedereen met alle werkvelden kennis kan maken. In de wijkverpleging
zijn vooral stageplaatsen voor derde of vierdejaars. Voor eerste en tweedejaars is er een minimaal
aantal plaatsen beschikbaar. Eén hogeschool gaf aan eigenlijk in elk leerjaar een derde van de
studenten in de wijk stage te willen laten lopen maar dan alle beschikbare stageplaatsen voor
derdejaars nodig te hebben en nog een handjevol over te houden voor eerste en tweedejaars. Als
alle hogescholen zouden nastreven om alle studenten met de wijkverpleging kennis te laten maken
zou er sprake zijn van een substantieel tekort aan stageplaatsen. Doordat niet veel studenten zelf de
wens hebben om in de wijkverpleging stage te lopen wordt het tekort niet zo sterk gevoeld.
De kwantiteit van het aantal stageplaatsen van voldoende kwaliteit in de wijk kan worden verbeterd
door:
- uitbreiding van de begeleidingscapaciteit door het aantrekken of opleiden van personeel tot
hbo-verpleegkundige.
- studenten in paren stages laten lopen (eerste of tweedejaars loopt samen met een derde of
vierdejaars stage)
- het creëren van leerafdelingen of zorginnovatiecentra waardoor meerdere stagiaires per hbo-
verpleegkundige kunnen meelopen. Hierbij gaan stagiaires groepsgewijs aan de slag en
leren de eerste- en tweedejaars van de derde- en vierdejaars.15
Er zijn enkele initiatieven
geweest die in de interviews niet erg nadrukkelijk naar voren zijn gekomen. Om deze
initiatieven te laten slagen is het in elk geval van belang dat studenten interesse hebben en
gemotiveerd zijn om er aan deel te nemen.
- het enthousiasmeren van zorgaanbieders om stageplaatsen aan te bieden en het stimuleren
van het voeren van een stagebeleid voor hbo-verpleegkundigen
- het zoeken van creatieve oplossingen voor praktische belemmeringen zoals het vervoer van
de stagiaire.
Afstemming
Naast een tekort aan plaatsen lijkt er ook nog enige winst te behalen door betere afstemming tussen
de stagebureaus en de zorgaanbieders. Er zijn zorgaanbieders die aangeven niet altijd de plekken
gevuld te krijgen. Zij weten niet precies wat daar dan de reden van is. De meeste zorgaanbieders
geven overigens aan dat de stageplekken altijd wel ingevuld worden. Het is voor de opleidingen erg
arbeidsintensief om alle potentiële stageplaatsen te benaderen, vooral als het om zelfsturende
wijkteams gaat. Ze benaderen dan liever een grote aanbieder die meerdere stagiaires kan plaatsen.
Een oplossing zou kunnen zijn om voor de matching meer gebruik te maken van digitale systemen.
Op dit moment wordt er wel mee geëxperimenteerd, maar het is nog onduidelijk wat de ervaringen er
mee zijn. In het mbo wordt gebruik gemaakt van een digitaal systeem dat wellicht ook in het hbo te
gebruiken is. Vooral de zorgaanbieders die werken met zelfsturende wijkteams zouden het voor
zowel de teams als de opleidingen eenvoudiger kunnen maken door een coördinator aan te stellen
15 T van Velsen en M Gloudemans (2012) Kwalitatieve impuls stageplaatsen voor studenten HBO-V(GG) in de VVT - branche
17
die stageplaatsen inventariseert bij de teams en contact onderhoudt met de opleiding. Toch geven
alle partijen aan dat persoonlijk contact en korte lijntjes de sleutel tot succes zijn en dat digitale
systemen hooguit ondersteunend kunnen werken.
Interesse student
Tot slot is het goed op te merken dat de opleidingen graag studenten kennis willen laten maken met
alle werkvelden en dat zij een tekort aan stageplaatsen in de thuiszorg ervaren. Vanuit het
perspectief van de student valt het tekort wel mee. Studenten hebben nog niet zo veel interesse om
in de wijkverpleging stage te lopen of uiteindelijk te gaan werken. Dat heeft te maken met een
verkeerd beeld en met praktische bezwaren. Niet gemotiveerde studenten kunnen leiden tot slechte
ervaringen van een zorgaanbieder waardoor deze voorzichtiger wordt met het aanbieden van
stageplaatsen.
Het imago van de wijkverpleging en de ouderenzorg is niet gunstig, studenten kiezen liever voor het
ziekenhuis. Studenten zouden ook liever mensen genezen dan verzorgen.16
De motivatie van
studenten die toch een stageplek in de wijkverpleging krijgen, laat nog wel eens te wensen over.
Toch verandert dat regelmatig als ze eenmaal zien wat het werk inhoudt. Daarom lijkt een betere
voorbereiding en informatievoorziening naar de studenten een belangrijke stap. Zowel de opleidingen
als de zorgaanbieders denken dat het goed zou zijn als studenten al in een vroeg stadium een
realistisch beeld van alle werkvelden krijgen. Dit kan door stages maar ook door gastcolleges van
een wijkverpleegkundige of de behandeling van een casussen uit de praktijk. In de campagne daar
zit meer achter worden gastlessen aangeboden en blogs en video’s die als input kunnen dienen bij
de behandelingen van casussen uit de praktijk.17
Studenten geven ook soms aan na het afstuderen eerst in het ziekenhuis ervaring te willen opdoen
voordat ze in de wijkverpleging aan de slag gaan. Ze vinden de stap groot om gelijk geheel
zelfstandig aan het werk te gaan. Dit kan meespelen bij de keuze voor een stage. Om meer net
afgestudeerden direct naar de wijk te halen, zou het opzetten van een soort traineeship uitkomst
kunnen bieden waarbij de net afgestudeerde werknemer onder begeleiding start. Een traineeship zou
de net afgestudeerden kunnen overhalen om voor de wijkverpleging te kiezen omdat ze niet gelijk
helemaal op zichzelf zijn aangewezen.
Daarnaast spelen in de thuiszorg ook een aantal praktische bezwaren die voor de student een
drempel kunnen opwerpen. De belangrijkste is de mobiliteit in de wijk, maar ook spelen gebroken
diensten soms een rol. Een stagiaire in de thuiszorg moet in staat zijn zich in de wijk te verplaatsen
en het is lastig als hij of zij daarbij afhankelijk is van de begeleider. Door de zorgaanbieder wordt dit
ook vaak als bezwaarlijk ervaren.
16 Munter (2015). Student nurses and their perceptions on working in nursing homes in the Netherlands. Master thesis Erasmus University
Rotterdam 17
www.daarzitmeerachter.nl
18
Uit een vragenlijstonderzoek onder 113 thuiszorgaanbieders kwamen de volgende mogelijkheden om
meer studenten te stimuleren voor de thuiszorg te kiezen18
:
- verbeteren stagemogelijkheden: meer stageplekken, verbeteren kwaliteit stageplaatsen,
betere opzet van de stages (niet alleen ’in de ochtenden zorg verlenen, meer leer- en
onderzoeksmogelijkheden creëren);
- meer en betere afspraken maken met zorgaanbieders en meer samenwerken tijdens de
opleiding/stage (ook personeel uitwisselen);
- curriculum aanpassen/vernieuwen (gezondheid en veroudering aan begin van het curriculum,
curriculum ontwikkelen waarin de thuiszorg meer centraal staat);
- beeldvorming over de thuiszorg verbeteren door gastsprekers uit te nodigen ter
ondersteuning van de keuze van studenten;
- meer promoten van complexe zorg in de thuissetting, verpleegtechnische handelingen, meer
cure.
Belemmeringen die zij zien zijn:
- onvoldoende stageplaatsen en werkbegeleiding in de thuiszorg, doordat er nog te weinig
hbo-verpleegkundigen werken
- onvoldoende dynamiek en complexiteit in de thuiszorg, het werk is qua niveau sterk
wisselend;
- te weinig docenten met een achtergrond in de thuiszorg;
- bezuinigingen en de beperkte middelen in de thuiszorg om studenten te begeleiden;
- studenten willen in eerste baan niet solo werken;
- versnippering van werktijden.
18 Kiwa Carity / CAOP (2015). Vraag en aanbod van wijkverpleegkundigen.
19
4 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
In dit slothoofdstuk zullen we allereerst onderzoeksvragen beantwoorden en tot slot kort enkele
conclusies trekken en aanbevelingen formuleren. De onderzoeksvragen waarmee we het onderzoek
zijn gestart, zijn de volgende:
- Welke stagemodellen hanteren hbo-v-opleidingen en wat zijn de visies op het doel en de
aard van de stages in de verschillende fases van de opleiding?
- Is er een discrepantie tussen het aantal wenselijke stageplaatsen en het aantal beschikbare
stageplaatsen en zo ja, wat is de omvang daarvan?
- Sluiten de beschikbare stageplaatsen, de eisen vanuit de opleiding en de capaciteiten van de
studenten op elkaar aan?
- Wat zijn de ervaren knelpunten en wat zijn succesfactoren voor een goede samenwerking
tussen zorgaanbieders en hogescholen op het gebied van stages volgens zowel
zorgaanbieders als hogescholen?
- Hoe kunnen vraag en aanbod van stageplaatsen voor hbo-v- studenten beter in balans
worden gebracht?
- Wat zijn goede voorbeelden om kwantiteit en kwaliteit van stageplaatsen te bevorderen.
4.1 Antwoorden op de onderzoeksvragen
Op basis van interviews met 15 zorgaanbieders en 15 stage coördinatoren van hbo-v-opleidingen en
relevante literatuur beantwoorden we de onderzoeksvragen. Bij de beantwoording van de vragen
komen bovendien enkele oplossingsrichtingen aan de orde.
1. Welke stagemodellen hanteren hbo-v-opleidingen en wat zijn de visies op het doel en
de aard van de stages in de verschillende fases van de opleiding?
De stagemodellen variëren aanzienlijk tussen de opleidingen. De meeste opleidingen laten studenten
in ieder leerjaar stage lopen, een paar opleidingen uitgezonderd die vanwege een tekort aan
stageplaatsen geen stages in het eerste jaar organiseren. De lengte van de stage neemt doorgaans
toe in de loop van de studie en ook de complexiteit van de te verlenen zorg. Meestal zijn de stages
meeloopstages; een enkele opleiding organiseert korte snuffelstages voor eerstejaars. Opleidingen
zouden graag studenten met alle werkvelden kennis laten maken maar door een gebrek aan
stageplaatsen is dat bijna nergens mogelijk. Het grootste deel van de stages vindt plaats in de
ziekenhuizen, in de andere branches is het aanbod te beperkt om alle studenten een keer stage te
laten lopen (een enkele uitzondering daar gelaten). Veel opleidingen zijn ook niet in de gelegenheid
de wens van de student mee te laten wegen, ze zijn al blij als ze voor iedereen een stageplaats
weten te vinden.
20
2. Is er een discrepantie tussen het aantal wenselijke stageplaatsen en het aantal
beschikbare stageplaatsen en zo ja, wat is de omvang daarvan?
Diverse opleidingen geven aan veel moeite te hebben voldoende stageplekken van voldoende
kwaliteit te vinden. Dat beperkt de mogelijkheden om studenten al vroeg in de opleiding met alle
werkvelden kennis te laten maken. Het is op dit moment niet haalbaar om alle studenten een stage in
de wijkverpleging te laten lopen. Vooral voor eerste en tweedejaars zijn er weinig stageplaatsen in de
thuiszorg beschikbaar. Alleen al voor eerste- en tweedejaars is er daardoor al gauw een tekort van
enkele honderden plaatsen. Het tekort wordt niet door iedereen zo ervaren, omdat studenten in een
ander werkveld geplaatst kunnen worden en uit zichzelf niet vaak vragen om een stageplaats in de
thuiszorg. Op basis van de 15 zorgaanbieders die we gesproken hebben, is het lastig een goed beeld
te krijgen van het aantal stageplekken dat onbenut blijft. Enkele zorgaanbieders geven aan dat er
regelmatig een aantal plaatsen niet worden ingevuld. De omvang van het tekort is moeilijk in te
schatten maar het lijkt niet realistisch dat voor alle eerste- en tweedejaars een onbenutte stageplaats
beschikbaar is. En dat kan tot gevolg hebben dat studenten geen goed beeld krijgen van de thuiszorg
waardoor ze ook niet snel zullen kiezen voor een baan in de thuiszorg.
3. Sluiten de beschikbare stageplaatsen, de eisen vanuit de opleiding en de capaciteiten
van de studenten op elkaar aan?
Opleidingen hebben doorgaans moeite om stageplaatsen van voldoende kwaliteit te vinden. Er is
vooral sprake van een tekort aan begeleiding op hbo-niveau. Dit probleem speelt vooral in de
intramurale ouderenzorg en de thuiszorg. In de intramurale ouderenzorg zijn relatief veel
stageplekken voor eerste en tweedejaars maar er zijn onvoldoende rolmodellen. Vanwege het tekort
aan stageplekken accepteren de opleidingen een mindere kwaliteit en begeleiding op een lager
niveau. Hierdoor krijgen studenten alleen de basiszorg te zien en ervaren ze het werkveld als
onvoldoende uitdagend. Ze zijn dan niet zo gemotiveerd later opnieuw voor de ouderenzorg te
kiezen. In de thuiszorg is het aantal stageplaatsen met een begeleider op hbo-v niveau beperkt.
Zowel de opleidingen als de zorgaanbieders vinden het in de thuiszorg onacceptabel dat er geen
begeleiding op hbo-niveau is. Door het gebrek aan begeleiders zijn er dus onvoldoende
stageplaatsen. Daardoor komen niet alle studenten in aanraking met de thuiszorg. De opleidingen
willen wel graag alle studenten kennis laten maken met de wijk vanwege de toekomstige behoefte
aan wijkverpleegkundigen.
4. Wat zijn de ervaren knelpunten en wat zijn succesfactoren voor een goede
samenwerking tussen zorgaanbieders en hogescholen op het gebied van stages
volgens zowel zorgaanbieders als hogescholen?
De ervaringen rondom de samenwerking tussen zorgaanbieders en hogescholen zijn zeer divers,
zowel onder de zorgaanbieders als onder de hogescholen. Sommigen geven aan de samenwerking
prima te vinden en anderen hebben behoefte aan verbetering.
21
Beide partijen geven aan dat korte lijntjes belangrijk zijn om goed te kunnen afstemmen. Voor de
opleidingen is het gemakkelijker samen te werken met grote organisaties, omdat ze dan vaak één
contactpersoon hebben voor meerdere stageplekken. Naast korte lijntjes en een vast contactpersoon
zijn er geen succesfactoren naar voren gekomen bij de interviews.
Zorgaanbieders en opleidingen ervaren de volgende knelpunten in de samenwerking en afstemming
rondom de stageplaatsen:
Het contact met individuele wijkteams is erg arbeidsintensief omdat de teams doorgaans
maar één stagiaire kunnen opnemen.
De afstemming van vraag en aanbod wordt bemoeilijkt doordat de opleidingen graag lang
van tevoren willen weten op hoeveel stageplaatsen ze kunnen rekenen en het voor de
zorgaanbieder juist makkelijker is dat kort van tevoren aan te geven. In de thuiszorg zijn
momenteel veel zorgaanbieders in transitie wat het extra lastig maakt lang van tevoren
stageplaatsen in te schatten.
Daarnaast is er in de thuiszorg nog een matchingsprobleem, dat ontstaat doordat
zorgaanbieders graag stagiaires willen die zelf mobiel zijn en daarin niet afhankelijk zijn van
hun begeleider. Om de reistijd voor de student niet veel te laten oplopen wordt vaak ook
rekening gehouden met de woonplaats van de student. Voor de opleidingen is het een hele
puzzel om met deze praktische zaken rekening te houden.
5. Hoe kunnen vraag en aanbod van stageplaatsen voor hbo-v- studenten beter in balans
worden gebracht?
Opvallend is dat uit de interviews niet zoveel oplossingsrichtingen naar voren zijn gekomen. Een
gedeelde overtuiging dat de tekorten via een bepaalde route op te lossen zijn, ontbrak. De volgende
oplossingsrichtingen zijn genoemd:
In de eerste plaats is het van belang dat de afstemming verbetert zodat er geen
stageplaatsen onbenut blijven. Digitale systemen zouden hier een oplossing kunnen bieden
zodat de afstemming meer geautomatiseerd verloopt. Het is echter de vraag of hiermee
voldoende plaatsen gecreëerd kunnen worden.
In de tweede plaats is het zaak de kwaliteit en begeleiding van de stageplaatsen te
verbeteren. Enkele aanbieders hebben initiatieven genomen om de kwaliteit en kwantiteit te
verbeteren. Eén van die initiatieven is het vormen van leerafdelingen. Ook zijn er aanbieders
die kijken of ze stageplekken kunnen creëren door studenten eerst een paar weken in de
intramurale ouderenzorg te laten meedraaien en daarna in de thuiszorg. Hierdoor is het
makkelijker de student in verschillende rollen te laten oefenen. Dergelijke initiatieven vragen
echter investeringen vanuit de zorgaanbieder en dat levert problemen op door drukte rondom
transities en een gebrek aan financiële ruimte om personeel hiervoor vrij te maken.
Tot slot zijn vooral in de thuiszorg extra plaatsen nodig om het verwachte tekort aan
wijkverpleegkundigen op te vangen. Extra stageplaatsen zijn te creëren door ervoor te
22
zorgen dat in de thuiszorg voldoende begeleiders aanwezig zijn. Zorgaanbieders zijn al druk
bezig om eigen personeel op te leiden, dus in de toekomst is de verwachting dat er daardoor
al stageplaatsen bijkomen. Tot die tijd zijn creatieve oplossingen noodzakelijk om zoveel
mogelijk studenten enthousiast te krijgen voor de wijkverpleging. Een mogelijke oplossing,
waarmee ook voor eerste en tweedejaars plaatsen gecreëerd kunnen worden, zijn
leerafdelingen. Ook in de thuiszorg zijn dergelijke initiatieven die de moeite waard zijn om
breder op te zetten. Om dit te initiëren spelen allerlei praktische belemmeringen mee bij de
zorgaanbieders. De belangrijkste belemmeringen zijn tijdgebrek dan wel een gebrek aan
financiële middelen om hiervoor extra capaciteit aan te trekken. Bij het creëren van extra
plaatsen helpt het daarnaast als de zorgaanbieders enthousiast gemaakt worden om
stagiaires mee te laten lopen en dat praktische belemmeringen als tijdsdruk, onrust door de
beleidswijzigingen en de mobiliteit van de student worden weggenomen. Op dit moment is er
niet bij alle zorgaanbieders aandacht voor het creëren van stageplaatsen, mede door alle
ontwikkelingen die samenhangen met de transities in de zorg (de zorgaanbieders zijn druk
met ‘de waan van de dag’). Het zou ook kunnen helpen de zorgaanbieder een vergoeding te
bieden voor een stagiaire en de meerwaarde van de stagiaires te promoten, zeker als
toekomstige medewerker in de thuiszorg.
4.2 Conclusies en aanbevelingen
In de opleidingen tot wijkverpleegkundigen doet zich een lastig dilemma voor. Op basis van het
onderzoek kunnen we stellen dat er een tekort is aan stageplaatsen van voldoende niveau.
Tegelijkertijd is het gezien het (verwachte) tekort aan wijkverpleegkundigen ook nodig meer
studenten op te leiden als wijkverpleegkundige. Terecht zeggen de opleidingen daarom meer
aandacht te vragen voor en voorlichting te geven over dit werkveld. Opleidingen willen ook graag dat
meer eerste- en tweedejaars stage gaan lopen in de wijkverpleging om zo meer belangstelling te
wekken voor de wijkverpleging. Maar als het lukt om het imago van de wijkverpleging te verbeteren
en meer studenten te laten kiezen voor de wijkverpleging, dan dreigt het tekort aan kwalitatief goede
stageplaatsen alleen maar groter te worden. Gezien het tekort aan wijkverpleegkundigen is er echter
geen sprake van een keuze: er zullen méér studenten moeten worden opgeleid voor dit beroep én er
zullen meer goede stageplaatsen voor hbo-v’ers moeten worden gecreëerd.
Doordat er vanuit de studenten weinig vraag is naar de thuiszorg, wordt het tekort enigszins
gemaskeerd. Bovendien nemen veel opleidingen op dit moment genoegen met een mindere kwaliteit
van de stageplaatsen, waardoor het tekort minder sterk wordt ervaren. Met het huidige aanbod aan
stageplaatsen is het echter niet mogelijk alle studenten met alle werkvelden kennis te laten maken.
Niet alleen in de intramurale ouderenzorg is er een tekort aan plaatsen van voldoende niveau, maar
in de wijkverpleging doet zich hetzelfde voor vooral vanwege een tekort aan hbo-opgeleide
stagebegeleiders.
23
Uit de interviews blijkt, dat snelle oplossingen niet voorhanden zijn. Voordat er voldoende hbo-
opgeleide wijkverpleegkundigen zijn om op te treden als stagebegeleider, zijn we een aantal jaren
verder. Daarom moet gezocht worden naar tijdelijke, creatieve oplossingen om de kwaliteit en
kwantiteit van de stageplaatsen op de korte termijn te vergroten.
Op basis van de bevindingen doen we de volgende aanbevelingen voor de korte termijn.
Kwaliteit:
Het helpt als de opleidingen kwaliteitscriteria opstellen en hanteren voor de stageplaatsen.
Het LOOV (Landelijk Overleg Opleidingen Verpleegkunde) en het LOS (Landelijk Overleg
Stagecoördinatoren hbo-v) kunnen hierin een voortrekkersrol vervullen.
Daarnaast zouden de opleidingen intensiever betrokken kunnen worden bij de begeleiding op
de werkplek om zo het tekort aan hbo-opgeleide stagebegeleiders beter op te vangen.
Daarvoor is dan wel extra capaciteit bij de opleidingen nodig. Op de korte termijn is dit
mogelijk door het opstarten van projecten waarin een dergelijke samenwerking tussen
opleidingen en zorgaanbieders wordt uitgeprobeerd. Initiatiefnemers hierin kunnen
zorgaanbieders zijn of opleidingen, maar ook hun landelijke organisaties: ActiZ, BTN en
LOOV. Met landelijke initiatieven kan ook gemakkelijker gezocht worden naar en overlegd
worden over financiering voor deze projecten bijvoorbeeld door VWS, ZonMw of het A+O
fonds VVT.
Zorgaanbieders kunnen de kwaliteit van de stageplekken verbeteren door te zoeken naar
oplossingen om studenten in meer rollen te laten oefenen. Modernisering van het stage-
beleid van de aanbieders in overleg met de opleidingen kan ook bijdragen aan een betere
kwaliteit en aansluiting van de stageplaatsen op de opleiding. Het initiatief hiervoor ligt in de
eerste plaats bij de zorgaanbieders zelf, maar dit kan ondersteund worden door ActiZ en
BTN of aangemoedigd worden door de opleidingen.
Kwantiteit:
Op de korte termijn uitvoering geven aan creatieve oplossingen om met het beperkte aantal
begeleiders op hbo-niveau zo veel mogelijk stageplaatsen te creëren, bijvoorbeeld door het
opzetten van leerafdelingen of door studenten in paren te laten stage lopen. Dit zal in de
eerste plaats bij de zorgaanbieders moeten gebeuren, maar ook de opleidingen kunnen hier
een initiërende rol in spelen. Voor zowel de zorgaanbieders als de opleidingen geldt dat er
extra capaciteit en budget nodig is om dergelijke initiatieven op te zetten en de ervaringen te
verspreiden. Projecten op dit terrein, waarbij ideeën van zorgaanbieders en opleidingen
worden gegenereerd en in pilotprojecten worden omgezet komen slechts moeizaam op gang
als dit alleen aan individuele zorgaanbieders en opleiders wordt overgelaten. Landelijke
partijen als ActiZ en BTN kunnen hier een trekkersrol vervullen. Zij zijn ook degene die
financiering voor dergelijke projecten kunnen aanvragen.
Daarnaast is het goed als de opleidingen zorgaanbieders met onbenutte
begeleidingscapaciteit enthousiasmeren om stagiaires op te nemen en beide partijen het
24
gebruik van digitale systemen uitproberen om te voorkomen dat stageplaatsen onbenut
blijven.
Imago:
Parallel zijn er initiatieven nodig om studenten enthousiast te maken voor de wijkverpleging
om de hierboven genoemde initiatieven tot een succes te maken en om ervoor te zorgen dat
studenten ook daadwerkelijk voor een baan in de wijkverpleging kiezen. Dit vraagt van de
opleiders dat ze aandacht besteden aan een goede beeldvorming al vroeg in de opleiding en
aandacht besteden aan aspecten als zelfstandig werken die van belang zijn in de thuiszorg.
Ook dit kan landelijk ondersteund worden met communicatieactiviteiten vanuit ActiZ en BTN.
25
BIJLAGE A STAGEMODELLEN
In tabel A.1 is een overzicht gegeven van de stagemodellen die tijdens de telefonische interviews zijn
geïnventariseerd. Het geeft een globaal beeld van de diversiteit van de modellen.
Hoge-school
1ste jaar 2de jaar 3de jaar 4de jaar
1 10 weken 10 weken 10 weken 30 weken
2 Geen vanwege tekort
aan plaatsen
20 weken 20 weken, naar differentiatie
20 weken, naar differentiatie
3 10 weken 10 weken 2x20 weken, naar
differentiatie
20 weken, zelfde richting als jaar 3
4 3x8 weken over eerste twee jaren 17 weken 17 weken
5 geen vanwege tekort aan plaatsen, experiment geweest met snuffelstages
20 weken 2x 20 weken 20 weken
6 10 weken 15 weken (in 1ste
en 2de
jaar in agz en ggz)
2 x 20 weken 30 weken
7 5 weken 2 x 10 weken hele jaar 3 dagen in de week. Student kan niet altijd in differentiatie-richting stage lopen door gebrek aan plaatsen
hele jaar 3 dagen in de week. Student kan niet altijd in differentiatie-richting stage lopen door gebrek aan plaatsen
8 8 weken 10 weken 30 weken, naar differentiatie
20 weken
9* 10 weken 10 weken 2x 10 weken 30 weken, studenten solliciteren zelf
10* 2x 5 weken 15 weken 20 weken 15 weken
11 alle studenten 10 weken in de ouderenzorg
een stage van 10 weken zkh of mgz
20 weken stage en 20 weken praktijkonderzoek over derde en vierde jaar
12 10 weken, indien voldoende plaatsen beschikbaar
10 weken, indien voldoende plaatsen beschikbaar
2 x 20 weken, in verschillende branches
1x 20 weken, in een branche waar in 3
de jaar
ook stage is gelopen
13 10 weken, meestal in ouderenzorg of GHZ
20 weken, meestal in ouderenzorg
20 weken 20 weken
14 10 weken 10 weken 20 weken 20 weken
15 10 weken, niet in zkh 10 weken, niet in zkh 20 weken 20 weken
*In hele opleiding in elk geval stage in agz, mgz en ggz
26
27
BIJLAGE B GESPREKSPARTNERS
We hebben van de volgende aanbieders de genoemde personen gesproken voor het onderzoek:
Zorgaanbieder Contactpersoon
Aafje Judith Bours
Buurtzorg Landelijk Riet van Koningsveld
Buurtzorg Wijchen Anne Elzinghorst
Cicero Rob Winkels
Cordaan Arnold Smit
Friese Wouden Sylvia Klein
Meanderzorg Tessa Schreibers
Opella Isabel van Beckum
Pleyade Ineke van Duin
Respect zorggroep Marleen Verplancken
Rivas Zorggroep Elly van Eijkeren
WVO Zorg Tanja Speijer en Karlijn Padmos
ZGE Lenie van de Loo
Zorgaccent Dorien Kerkhof
Zorggroep Apeldoorn Judith Verschoor
Van de opleidingen hebben we de volgende personen gesproken:
Hogeschool Contactpersoon
Avans Hogeschool, academie gezondheidszorg, verpleegkunde
Dianne van den Berg
Christelijke Hogeschool Ede Henriette Nauta
De Haagse Hogeschool Margreet Gravensteijn
Hanzehogeschool Groningen Erik Jansen
Hogeschool Utrecht Brechtje Letanche
Hogeschool Arnhem en Nijmegen Joke van der Meer en Carlijn Nelssen
Hogeschool INHOLLAND Patricia Kaiser
Hogeschool Leiden Tjitra Badaltjawdharie
Hogeschool Rotterdam Arie Hettinga
Hogeschool van Amsterdam Noedie Katouw
Hogeschool Viaa Zwolle Aliza Damsma
Hogeschool Windesheim Zwolle Nicole Janmaat
Hogeschool Zuyd Paulien Loeve
HZ University of Applied Sciences (Hogeschool Zeeland)
Petra van Namen
Saxion Hogeschool Annette Mulder
28
BIJLAGE C INTERVIEWLEIDRADEN
Interviewleidraad stagecoördinatoren hbo-v opleidingen
Algemeen
Hoeveel studenten staan er ingeschreven bij de hbo-v-opleiding? 2014/15, 2015/16
Hoe is dit aantal verdeeld over de verschillende richtingen (in de leerjaren 3 en4 )? 2014/15,
2015/16
Algemene Gezondheidszorg aantal 2014/15, 2015/16
Geestelijke Gezondheidszorg aantal 2014/15, 2015/16
Maatschappelijke gezondheidszorg aantal 2014/15, 2015/16
Verpleegkundige Geriatrie Gerontologie aantal 2014/15, 2015/16
Structuur van de stages binnen de opleiding
Hoe zit de opleiding in elkaar? Hoeveel uur stage loopt een student per leerjaar?
Hoe zijn de stages periodes verdeeld over de jaren van de opleiding?
o Jaar 1: duur type
o Jaar 2: duur type
o Jaar 3: duur type
o Jaar 4: duur type
Zijn er verschillende type stages (snuffel stage, verkennende stage, meewerkstage) en
wat is het doel van de verschillende soorten stages?
Zijn studenten verplicht om binnen alle vier de verschillende zorgsectoren ( t.w.
Algemene Gezondheidszorg, Geestelijke Gezondheidszorg en Maatschappelijke
gezondheidszorg) stage te lopen of is er keuze vrijheid?
o Zo ja, vanaf welk studiejaar worden er keuzes gemaakt?
Organisatie stages binnen de opleiding
Hoe is het vinden en toewijzen van stageplekken georganiseerd?
Wie is verantwoordelijk voor het vinden van een stageplek: opleiding of de student?
o Student: Wat als het een student niet lukt om een stageplek te vinden?
Wat is de praktijk bij het vinden en toewijzen van stageplekken: Worden de stages via de
school aan studenten aangeboden of moeten zij zelf actief zoeken?
Samenwerking met zorginstellingen
Is er sprake van een vaste samenwerking met zorgaanbieders? Per richting of alleen
MGZ? Hoe is dat met thuiszorginstellingen? Anders of hetzelfde?
o Zo ja, met welke thuiszorgaanbieders (uit de regio)wordt er samengewerkt?
o Is er een verschil tussen grote en kleine thuiszorgaanbieders?
29
Hoe ziet de samenwerking eruit? Op welke vlakken wordt samengewerkt? Hoe komen
afspraken tot stand?
Wat gaat goed en wat gaat minder goed in de samenwerking?
In wat voor frequentie is er contact tussen de opleiding en de zorgaanbieder?
Is meer samenwerking gewenst?
Hoe maken thuiszorgaanbieders hun verwachtingen naar studenten toe bekend?
Is er een mogelijkheid om studenten groepswijs te begeleiden voor de MGZ?
Zijn er contacten met buurtzorgteams? Hoe worden daar afspraken mee gemaakt?
Als er sprake is van zelfsturende teams, op welke wijze worden stagiaires dan begeleid?
Hoe komen afspraken tot stand? Wordt er een contract opgesteld?
Spelen de zorgaanbieders in op de toekomstige extra vraag van hbo-v
wijkverpleegkundigen? ( bijv. door meer vraag naar hbo- v stagiaires)
Hoe is de begeleiding van de student geregeld?
Door de opleiding?
Door de zorgaanbieder?
In afspraken tussen opleiding, zorgaanbieder en student?
Kwaliteit stageplekken
Aan welke criteria moeten stages voldoen? Zijn er kwaliteitseisen?
Wie beoordeelt de kwaliteit van de stageplaats?
Voldoen alle stageplaatsen aan de kwaliteitseisen? Zo nee, waarom niet?
Is de opleiding tevreden over de kwaliteit van stageplaatsen in de wijkverpleging?
Zijn studenten tevreden over de stages?
Zijn de stageverleners tevreden over de stages?
Kwantiteit stageplekken
Wat is de omvang van het aantal beschikbare stages per specialisatie ten opzichte van
het aantal studenten? Wat is de ontwikkeling hierin van de afgelopen jaren? Wat
verwacht u voor de komende jaren?
Komen er nieuwe stageaanbieders bij in de thuiszorg? Ziet u groei?
Komt het voor dat studenten een andere specialisatie kiezen dan gewenst vanwege een
tekort aan stageplaatsen in de gewenste specialisatie? Zo ja, voor welke specialisaties
geldt dit?
Heeft de opleiding een numerus fixus voor de hbo-v-opleiding ingesteld?
o Zo ja, wat is hiervoor de reden?
o Hoe wordt de numerus fixus uitgevoerd? Centraal of decentraal?
o Hoe lang zal de numerus fixus aanhouden voor de opleiding?
o Hoe en door wie wordt de lengte van de numerus fixus bepaald en ingeschat?
30
Knelpunten & oplossingen
Waar liggen de grootste knelpunten? Kwantitatief en kwalitatief?
Bevordert de opleiding dat studenten kiezen voor een bepaalde studierichting of
bepaalde zorgbranches?
o Zo ja, voor welke studierichtingen/branches geldt dit en waarom?
o Hoe doet men dit?
Er lijkt een tekort te ontstaan aan mgz-verpleegkundigen. Waarin ligt de beperking voor
de uitstroom van mgz-verpleegkundigen?
Is er voldoende interesse bij studenten?
o Zo nee, hoe kan de keuze voor de wijkverpleging aantrekkelijker worden
gemaakt?
Per 2016 zijn de differentiaties afgeschaft. Er is dan een nieuw opleidingsprofiel. De
stage, afstudeeropdracht en minor moeten samen een samenhangend uitstroomprofiel
gaan zijn (dus individuele keuze student). De wijkverpleging zou al in de basis moeten
zitten als uitgangspunt van de opleiding. Wat betekent dit voor de stages en voor keuze
voor de branche?
Op welke wijze beïnvloedt het huidige stagemodel de keuze voor een sector? In hoeverre
is het wenselijk opleidingen te vragen om vroeg in de opleiding snuffelstages aan te
bieden in de thuiszorg?
Zou een ander stagemodel kunnen helpen om meer studenten voor de wijkverpleging te
laten kiezen?
Ziet u andere mogelijkheden om de keuze voor mgz aantrekkelijker te maken?
Zijn er voldoende stageplaatsen voor mgz-verpleegkundigen?
Zo nee, hoe kan het aantal stageplaatsen worden verhoogd?
Kent u goede praktijkvoorbeelden op het gebied van stages/stagebegeleiding die
bijdragen aan het verminderen van de problematiek? Wat zijn succesfactoren?
Plannen in het kader van BN2020
- Hoe kijkt u aan tegen de ontwikkeling van BN 2020? Kan het nieuwe profiel bijdragen aan het
verminderen van het tekort aan stageplaatsen? En op welke manier
31
Interviewleiddraad Zorgaanbieders
Algemeen
- Welke structuur heeft uw zorginstelling (thuiszorg – wmo-teams/v&v-teams, verpleeghuizen,
verzorgingshuizen)?
- Wat is de omvang van de zorginstelling?
- Wat is uw beleid ten aanzien van stages voor hbo-v’ers?
o In welke mate bent u bereid en in staat als organisatie te investeren in het opleiden
van hbo-v’ers?
o Wie is verantwoordelijk over het aantal stageplaatsen binnen uw organisatie?
o Hoe vrij zijn teams om al dan niet stagiaires aan te nemen?
- Wat is het beleid ten aanzien van stages voor 1e-jaarsstudenten in vergelijking met 2e-
jaarsstudenten en ouderejaars (3e en 4e-jaars)?
- Wat voor soort stageplaatsen worden er gevraagd door opleidingen/studenten? (vb. korte
snuffelstages in het eerste jaar, langere ‘meewerkstages’ in het derde jaar)
- Hoeveel stageplaatsen realiseert uw zorginstelling jaarlijks voor hbo-v studenten? En hoeveel
daarvan in de wijkverpleging?
o Wat voor soort stageplaatsen biedt u aan en hoeveel?
o Realiseert u een vast aantal stageplaatsen en een vaste verdeling van 1e, 2e, 3, en
4e-jaarsstudenten, of speelt u in op de vraag van de school?
o Lukt het om de beoogde stageplaatsen jaarlijks te vullen?
o Op welke werkzaamheden worden de hbo-v-stagiaires in de wijkverpleging ingezet?
o Hoe wordt tijdens de stages vorm gegeven aan alle CANMEDsrollen van het
beroepsprofiel?
Aanbod stageplaatsen & samenwerking met hogescholen
- Is er een ‘gewenst’ profiel voor studenten die bij u stage willen komen lopen?
- Hoe maakt u stage-vacatures bekend?
- Is er een vrij aanbod en/of worden de stageplekken gevuld via de samenwerking met
hogescholen of regionale stagebureaus?
o Hoe verloopt de samenwerking met hogescholen en stagebureaus?
o Buurzorgteams: Hoe komen afspraken tot stand met hogescholen?
- Welke afspraken worden met Hogescholen gemaakt, en lukt het om deze afspraken na te
komen?
- Bij wie ligt de zeggenschap in het toewijzen en aannemen van stagiaires?
o Rol hogeschool, rol zorginstelling, rol student
- Wanneer studenten aangemeld worden (of zichzelf aanmelden) als stagiaires, kiezen zij dan
bewust voor de thuiszorg/wijkverpleging of staan studenten open voor dat wat beschikbaar
is?
o Probeert u als zorginstelling hier op te sturen? En zo ja, hoe doet u dat?
32
- Is het moeilijk om stageplaatsen voor de wijkverpleging bezet te krijgen? Zo ja, hoe probeert
u meer stagiaires te werven?
- Hoe probeert u meer stageplekken beschikbaar te stellen, en in hoeverre investeert u in
hierin?
Goede praktijkvoorbeelden
Zijn er samenwerkingsvormen die kunnen dienen als een goed/wenselijk praktijkvoorbeeld?
Stagebegeleiding
Hoe worden stagiaires begeleid tijdens hun stage?
- Wie begeleidt stagiaires binnen de organisatie, en in hoeverre zijn er verschillen
tussen 1e, 2e en ouderejaarsstudenten?
- Zelfregulerende teams: hoe worden stagiaires begeleid binnen zelfregulerende
teams?
- In hoeverre wordt hier samengewerkt met hogescholen?
- Waaruit bestaat die begeleiding?
- Wat zijn de eisen van de hogeschool voor begeleiding en hoe faciliteert de
hogeschool u daarbij?
- Welke eisen stelt u als organisatie aan de begeleiding, en in hoeverre verschilt dit
van de hogeschool?
- Wordt er rond stagebegeleiding samengewerkt met de hogeschool en in hoeverre is
dit wenselijk?
- Worden de ervaringen van stagiaires aan het einde van de stage geëvalueerd?
- Wat komt daaruit (overwegend) naar voren (positieve en negatieve aspecten)?
- Zijn stagiaires tevreden over de begeleiding?
- Is er vooraf, tussentijds en/of achteraf contact met de hogeschool? Zo ja, hoe?
- Wordt er met de hogeschool tussentijds en/of achteraf geëvalueerd? Zo ja, hoe?
Knelpunten
- Welke knelpunten worden bij stages van hbo-v’ers ervaren door studenten, door de eigen
organisatie en door de hogeschool? (kwalitatief/kwantitatief)
- Welke mogelijkheden ziet u om het tekort aan stageplaatsen in de wijkverpleging te
verminderen? Wie kan daartoe bijdragen?
Toekomstige ontwikkelingen
- Welke veranderingen verwacht u in de komende jaren in de organisatie die van invloed zijn
op het aantal stageplaatsen in de wijkverpleging?
o Hoe ontwikkelt het aantal stageplaatsen in de wijkverpleging voor hbo-v’ers zich in
uw organisatie?
33
o Groeit het aantal hbo-v’ers in uw organisatie? Wat betekent dat voor uw beleid t.a.v.
stageplaatsen voor hbo-v’ers?
- Weet u van de ontwikkelingen om te komen tot een nieuw opleidingsprofiel (BN2020). Wat
verwacht u daarvan in relatie tot de stages?
- Voor kleine zorginstellingen: worden er stagiaires in dienst genomen nu men probeert meer
hbo-v’ers aan te trekken om tekorten op te vangen?
Specifieke vragen voor wijkverpleegkundigen die een stagiair(e) begeleiden:
- Hoe begeleidt u student(en) tijdens hun stage?
o In hoeverre zijn er verschillen tussen 1e-2e-jaarsstudent en ouderejaarsstudenten
(3e en 4e-jaars)?
- Hoeveel tijd is daarmee gemoeid?
- Kunt u de begeleiding bieden die nodig is?
o Is hiervoor genoeg tijd en ruimte?
o Welke ondersteuning is wenselijk van uw organisatie en van de Hogeschool?
- Hoe ervaart u de samenwerking met stagiaires?
- Hoe houden studenten vorderingen die zij maken tijdens de stage bij?
- Hoe groot is de mate van zelfstandigheid die stagiaires krijgen
34
Top Related