Download - Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

Transcript
Page 1: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

‘Mam, wanneer mag ik weer spelen?’ (Gelmers & Klaassen, 2000)

Een literatuurstudie naar het belang van vrije tijd voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar

en de betekenis hiervan voor de invulling van een geïntegreerde verlengde schooldag in

Nederland

Masterthese Algemene Pedagogische Wetenschappen

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen

Nena Hageman

Studentnummer: 1393820

Eerste begeleider: Mw. Dr. M.C. Timmerman

Tweede Bedeleider: Mw. Dr. P.R. Schreuder

Groningen 27 – oktober - 2008

Page 2: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

2

Voorwoord

Deze masterthese is geschreven in het kader van de Master - opleiding Algemene

Pedagogische Wetenschappen in Groningen. In de Master Algemeen Pedagogische

Wetenschappen worden de verschijnselen opvoeding, zorg en leren bestudeerd vanuit het

perspectief van de levensloop. De masterthese is het resultaat van een literatuurstudie dat als

afstudeeropdracht is uitgevoerd. De titel van de masterthese is ‘Mam, wanneer mag ik weer

spelen? (Gelmers & Klaassen, 2008). Naar mijn mening is dit een prikkelende titel, die

betrekking heeft op de inhoud van deze masterthese. Deze masterthese gaat over het belang

van de vrije tijd van kinderen, de tijd waarin volwassenen even afwezig zijn. Een kind vraagt

door ‘Mam, wanneer mag ik weer spelen’ om deze vrije tijd.

Het schrijven van een these is vergelijkbaar met fietsen. Soms heb je de wind tegen en kom je

geen meter vooruit, maar soms heb je de wind mee en dan schiet je, haast onverwachts, een

heel stuk op.

Mijn dank gaat allereerst uit naar mijn ouders, want zonder hun (financiële) steun was ik niet

zover gekomen. Ook wil ik de ‘tutorgroep’ bedanken en mijn vriendje Rense voor het

aanhoren van mijn - in zijn ogen waarschijnlijk - gezeur.

Tenslotte wil ik dr. M.C Timmerman en dr. P.R. Schreuder bedanken voor hun bijdrage aan

mijn afstuderen.

Nena Hageman

Page 3: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

3

Inhoudsopgave

Pagina

Abstract ............................................................................................................................ 4

Hoofdstuk 1: Inleiding..................................................................................................... 5

Hoofdstuk 2: Verlengde schooldag in Nederland.......................................................... 8

Hoofdstuk 3: Vrije tijd ..................................................................................................... 11

3.1 Vrije tijd voor kinderen............................................................................................ 11

3.2 Vier opvoedingsmilieus............................................................................................ 13

3.3.1 Het begrip pedagogisering........................................................................................ 15

3.3.2 Pedagogisering van de zelfgestuurde vrije tijd van kinderen................................... 16

Hoofdstuk 4: Het belang van vrije tijd voor schoolkinderen ....................................... 21

4.1 Vrije tijd als verantwoorde leertijd............................................................................ 21

4.2 Het belang van vrije tijd: theoretische inzichten........................................................ 26

4.2.1 Vrije tijd bepaald door volwassenen.......................................................................... 28

4.2.2 Vrije tijd beschermd door volwassenen..................................................................... 30

4.2.3 Vrije tijd in aanwezigheid van volwassenen.............................................................. 35

4.3 Samenvatting.............................................................................................................. 39

Hoofdstuk 5: Het vierde opvoedingsmilieu ..................................................................... 43

Conclusie ............................................................................................................................ 48

Discussie ............................................................................................................................. 52

Literatuurlijst ..................................................................................................................... 54

Page 4: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

4

Abstract

In the year 1992, the four biggest cities in The Netherlands started an four year experiment

called ‘extended schoolday’. The experiment ended in 1996. An extended schoolday offers,

besides the normally offered activities in school, several after school activities. Examples of

those activities are participating in a drama – project or learning to write poems. The aim of

the project is to support school performances and school careers of students at risk and raise

their social and cultural participation. After 1996, different schools in other cities in The

Netherlands also started with an extended schoolday. Children are not committed to

participate in the activities after school.

Recently, there are extended schooldays with a committed character. An example of a

school with such an committed extended schoolday is a school called ‘De Boog’ in

Rotterdam. On Tuesdays and Thursdays the schooldays are extended from 3:00 pm till 4:30

pm. These new timetables are developed for all the children in ‘De Boog’. This type of

extended schoolday is called an ‘intergraded extended schoolday’.

This new development calls for responses. For one some teachers are afraid that their

students are not able to keep their concentration such a long day. Others fear for children to

have too little leisure time. An ‘integraded extended schoolday’ seems to take valuable time

of the leisure time of children. Schreuder & Valkesteijn (1998) write that the leisure time of

children must be watched. However it is not clear why the leisure time of children must be

watched. The importance of leisure time in the development of children is subject of this

research. Therefore the following research question is developed:

What is the importance of leisure time in the development of children in the age of 4 to 12

years and what does this mean for the fulfilling of an intergraded extended schoolday?

My conclusion out of my literary research is that leisure time is important for different

areas of children’s development. For an intergraded extended schoolday this means that

leisure time must be a part of the schoolday. Two theories are mentioned in this research. The

first theory mentioned is defined as ‘pedagogisering’, the second theory is defined as

‘ontpedagogisering’. These theories are opposites. In the discussion both theories are

reviewed.

Page 5: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

5

Hoofdstuk 1: Inleiding

In 1992 startte een experiment genaamd ‘verlengde schooldag’ in de vier grote steden in

Nederland. In 1996 is het experiment beëindigd. Een verlengde schooldag bestaat uit

verschillende naschoolse activiteiten die iets anders bieden dan kinderen gewoonlijk op

school doen (Van Oenen & Valkesteijn, 1996). Er worden verschillende voorbeelden

genoemd voor deze naschoolse activiteiten, zoals het meedoen aan een dramaproject, leren

skaten, gedichten schrijven of deelnemen aan een leerling- fietsenmakerij (Van Oenen &

Valkesteijn, 2002). De hoofddoelstelling van het experiment is bevorderen van de

schoolprestaties en schoolloopbanen van leerlingen uit achterstandsituaties en het verhogen

van de maatschappelijke en culturele participatie. Na het einde van het experiment in 1996

zijn er in verschillende andere steden ook vele verlengde schooldagen projecten ontwikkeld.

De na schoolse activiteiten hebben geen verplicht karakter. Kinderen hebben zelf de keuze

voor het wel of niet deelnemen aan de activiteiten. Een verlengde schooldag is te vinden op

basisscholen, maar ook op middelbare scholen (Van Oenen & Valkesteijn, 2002).

Recent zijn er ontwikkelingen te zien van verlengde schooldagen waarbij wel sprake is

van verplichting van de activiteiten. Een voorbeeld hiervan is een school in de gemeente

Rotterdam. De openbare basisschool De Boog, locatie Bospolder, heeft sinds september 2007

op dinsdag en donderdag lestijden van 8:30 tot 16:30. Op deze dagen krijgen kinderen extra

activiteiten naast de gewone vakken (Schreuder, Valkesteijn & Mewissen, 2008 b). Deze

nieuwe lestijden gelden voor alle leerlingen. Deze vorm van verlengde schooldag wordt wel

de ‘geïntegreerde verlengde schooldag’ genoemd (Van Oenen, 1992). In Groningen loopt op

het moment een onderzoek naar de wenselijkheid en de haalbaarheid van een geïntegreerde

verlengde schooldag in de Vensterschool Stadspark (Rapportage Vensterschool Stadspark,

2008).

Deze ontwikkeling roept reacties op. Sommige leerkrachten zijn bang dat kinderen

zich niet zo lang kunnen concentreren en sommige ouders zijn van mening dat kinderen ook

hun rust nodig hebben (Tyre, 2007). Bij het onderzoek naar de wenselijkheid en haalbaarheid

naar een geïntegreerd onderwijsmodel in de Vensterschool Stadspark komt naar voren dat er

bij verschillende betrokkenen de angst bestaat dat kinderen te weinig vrije tijd over houden

(Rapportage Vensterschool Stadspark, 2008). De verlengde schooldag neemt een deel van de

vrije tijd van kinderen in beslag. Schreuder & Valkesteijn (1998) schrijven dat er gewaakt

moet worden voor de échte vrije tijd van kinderen. Met deze vrije tijd bedoelen de auteurs de

tijd om te spelen volgens hun eigen ideeën en zonder de voortdurende leiding van volwassen.

Page 6: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

6

Ook in het Artikel 31 van het Internationaal Verdrag betreffende de rechten van het Kind,

geschreven in 1989, wordt het belang van kinderen onderschreven door te schrijven dat

kinderen recht hebben op vrije tijd. De letterlijke tekst uit het Artikel is als volgt:

‘De Staten erkennen het recht van het kind op rust en vrije tijd, op deelneming aan spel en

recreatieve bezigheden passend bij de leeftijd van het kind, en op vrije deelneming aan het

culturele en artistieke leven.’ (Schreuder, Valkesteijn & Mewissen, 2008 a, p 32).

Ook in die tijd, 1989, werd dus gedacht dat de vrije tijd van kinderen belangrijk is. Echter,

waarom er gewaakt moet worden voor de vrije tijd van kinderen en waarom kinderen

recht hebben op vrije tijd is niet duidelijk. Deze onduidelijkheid roept de vraag op wat

eigenlijk het belang is van de vrije tijd voor kinderen? Deze vraag heeft uiteindelijk geleidt tot

de volgende onderzoeksvraag van deze masterthese:

Hoe belangrijk is de vrije tijd in de ontwikkeling van kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar

en wat betekent dit voor de invulling van een geïntegreerde verlengde schooldag in

Nederland?

Zoals gezegd kunnen basisscholen en op middelbare scholen een verlengde schooldag

aanbieden. In dit onderzoek is de leeftijdsgroep afgebakend van 4 jaar tot 12 jaar, de

leeftijdsgroep die in Nederland naar de basisschool gaat. Het belang van de vrije tijd voor de

ontwikkeling van kinderen in deze leeftijdgroep wordt onderzocht om vervolgens te bekijken

wat de bevindingen betekenen voor de invulling van een geïntegreerde verlengde schooldag

in Nederland. Alleen Nederland wordt hier genoemd omdat er wordt uitgegaan van het

Nederlandse onderwijssysteem.

Literatuurstudie

Om een antwoord te vinden op de onderzoeksvraag, hoe belangrijk is de vrije tijd in

de ontwikkeling van kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar en wat betekent dit voor de

invulling van een geïntegreerde verlengde schooldag in Nederland?, heeft een literatuurstudie

plaatsgevonden. De nadruk van de literatuurstudie lag op de empirische gegevens en

theoretische inzichten over het belang van de vrije tijd in de ontwikkeling van kinderen. Er

zijn verschillende databases doorzocht (zoals ERIC, PiCarta en de catalogus van de

Rijksuniversiteit Groningen). De belangrijkste zoektermen waren: extended schoolday, vrije

tijd, pedagogisering en parental control. Ook is er gezocht op namen van pedagogen die over

onderwerpen, gerelateerd aan het onderwerp vrije tijd, geschreven hebben, zoals Lea Dasberg,

Page 7: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

7

Janusz Korczak en Martinus Jan Langeveld. De gevonden literatuur is gepubliceerd tussen de

jaren 1969 en 2008.

Onderzoeksopzet

Om inzicht te krijgen in het belang van vrije tijd in de ontwikkeling van kinderen in de leeftijd

van 4 tot 12 jaar moet eerst onderzocht worden wat vrije tijd voor kinderen is. In hoofdstuk 2

wordt de verlengde schooldag in Nederland verkend. In hoofdstuk 3 wordt uiteengezet wat

vrije tijd is voor kinderen. Tevens wordt in dit hoofdstuk de pedagogisering in de vrije tijd

van kinderen in Nederland besproken. In het 4e hoofdstuk wordt het belang van de vrije tijd

voor de ontwikkeling van kinderen onderzocht aan de hand van empirische gegevens en

theoretische inzichten. Dit hoofdstuk eindigt met een samenvatting van de belangrijkste

bevindingen over het belang van de vrije tijd in de ontwikkeling van kinderen. Hoofdstuk 5

gaat dieper in op het ‘vierde opvoedingsmilieu’, de moderne media, omdat dit

opvoedingsmilieu lijkt te zorgen voor een proces van ontpedagogisering. Hierop volgt de

conclusie om vervolgens te eindigen met een discussie.

Page 8: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

8

Hoofdstuk 2: Verlengde schooldag in Nederland

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste ontwikkelingen van de verlengde schooldag in

Nederland verkend. Deze ontwikkelingen worden besproken om een beeld te krijgen hoe de

verlengde schooldag in Nederland vormgegeven wordt.

Start verlengde schooldag

De verlengde schooldag in het basisonderwijs bestaat sinds 1992. Op de website van het

Nederlands Jeugd Instituut wordt de verlengde schooldag als volgt gedefinieerd: ‘Een

verlengde schooldag staat voor een cursorisch aanbod na schooltijd met een

ontwikkelingsgericht opbouw waar kinderen iets van leren. De school is verantwoordelijk

voor het aanbod en de activiteiten vinden meestal op school plaats’(www.nji.nl). Een

verlengde schooldag betreft activiteiten die aansluiten bij het aanbod van de schooldag en die

de ontwikkeling van kinderen stimuleren. Vaak krijgen leerlingen op één of twee middagen

na schooltijd activiteiten aangeboden zoals kunstzinnige vorming, sport en spel, wetenschap

en techniek, of natuur en milieu. De activiteiten worden meestal ontwikkeld in samenwerking

met instellingen voor sociaal-cultureel werk, sportverenigingen, centra voor kunstzinnige

vormgeving, bibliotheken et cetera. Een verlengde schooldag kan, evenals de buitenschoolse

opvang (BSO), een belangrijk onderdeel van een brede school zijn. Beiden zijn bedoeld als

een naschools aanbod; bij een verlengde schooldag ligt het accent op educatieve

doelstellingen, bij BSO op opvang (www.bredeschool.nl). De hoofddoelstelling van de

verlengde schooldag was in eerste instantie het bevorderen van de schoolprestaties en

schoolloopbanen van leerlingen uit achterstandsituaties en het verhogen van de

maatschappelijke en culturele participatie (Van Oenen & Valkesteijn, 2002). Echter in

sommige publicaties wordt er niet specifiek gesproken over achterstandsleerlingen, maar

gelden de doelstellingen voor alle leerlingen. Zo staat op de website van ‘de Brede - school’

dat de doelen van een verlengde schooldag het verrijken van leermogelijkheden en

participatiemogelijkheden van leerlingen betreft. Achterstandsleerlingen worden in deze tekst

niet genoemd (www.bredeschool.nl). Scholen kiezen echter zelf vaak voor een eigen invulling

en doelstelling voor een verlengde schooldag.

Opbrengsten verlengde schooldag

Er is geen eenduidigheid over de opbrengsten van de verlengde schooldag. Uit evaluatie van

het SCO- Kohnstamm Instituut blijkt dat de verlengde schooldag een bijdrage levert aan de

verbetering van het zelfvertrouwen van kinderen en de vergroting van exploratief gedrag

Page 9: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

9

(Schreuder & Valkesteijn, 1998). Uit dit onderzoek blijkt eveneens dat de verlengde

schooldag leerlingen socialer en nieuwsgieriger maakt (Van Erp, 1998). Ondanks deze

positieve geluiden, zijn er ook kritische oordelen over het nut van een verlengde schooldag.

Van Oenen (1992, pp 3) schrijft dat de start van de verlengde schooldag was onder andere de

volgende reactie opriep: ‘Moeten kinderen nu nog langer in de schoolbanken zitten? Laat ze

lekker hun eigen gang gaan, dat is wat ze nodig hebben voor hun ontwikkeling’ Ook naar

aanleiding van onderzoeken wordt het nut van de verlengde schooldag betwijfeld. De kop

‘Verlengde schooldag helpt niet’ in een krantenartikel van het NRC Handelsblad (8 februari,

1996) is veelzeggend. In dit krantenartikel is onderwijskundig onderzoeker Van der Wolf aan

het woord over de belangrijkste conclusies van zijn onderzoek naar de opbrengsten van de

verlengde schooldag. De conclusie van zijn onderzoek luidt dat de verlengde schooldag geen

toegevoegde waarde heeft. Ook Kloprogge, coördinator van de landelijke evaluatie van het

onderwijsvoorrangsbeleid, betwijfelt het nut van de verlengde schooldag. Kloprogge geeft aan

dat zolang de basiskwalificaties van leerlingen onverzekerd zijn, de ruimte voor de niet

functionele kwalificaties beperkt blijft. ‘Het is wel aardig dat een kind een belangstelling voor

muziek ontwikkelt, maar onvoldoendes voor taal worden hiermee niet gecompenseerd’

(Leunessen, 1996, pp 25).

De onduidelijkheid over de opbrengsten van een verlengde schooldag lijkt te komen

door de verschillende accenten die de scholen in praktijk zelf leggen op de verlengde

schooldag activiteiten. Zo legt de ene school het accent op een nuttige maar leuke invulling

van de vrije tijd, zodat de sfeer op school verbetert en zo gebruikt de andere school de

naschoolse activiteiten vooral voor leerlingen om hun leerstof beter onder de knie te krijgen.

Hoewel de opbrengsten van de verlengde schooldag er onduidelijk door worden, lijkt de eigen

invulling van een verlengde schooldag essentieel voor het slagen ervan. Scholen moeten eigen

keuzes maken vanuit hun eigen visie op de verlengde schooldag. Alleen wanneer alle

betrokken deze visie delen, heeft een verlengde schooldag kans van slagen (Van Erp, 1998).

Recente ontwikkelingen

In het najaar van 2005 is de motie van Aartsen-Bos aangenomen. Deze motie geeft

basisscholen per 1 augustus 2007 de verplichting om tussen 7.30 uur en 18.30 uur

buitenschoolse opvang beschikbaar te maken als de ouders van hun school daaraan behoefte

hebben. Ouders krijgen in feite een recht op buitenschoolse opvang en kunnen dat recht bij de

school opeisen. De verantwoordelijkheid voor de buitenschoolse opvang ligt bij de school.

Scholen en kinderopvangorganisaties krijgen op deze manier steeds meer met elkaar te maken

Page 10: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

10

(Schreuder et al., 2008). Voor de verlengde schooldag kan dit een nieuwe ontwikkeling

voortbrengen. In de Vensterschool Stadspark in Groningen wordt onderzocht of de

samenwerking van de naschoolse opvang en de school uitgebreid kan worden tot een

geïntegreerde verlengde schooldag. Een openbare basisschool in Rotterdam heeft sinds

september 2007 al een geïntegreerde verlengde schooldag. Op dinsdag en donderdag lestijden

van 8:30 tot 16:30. Op deze dagen krijgen kinderen extra activiteiten naast de gewone vakken.

De nieuwe lestijden zijn verplicht voor alle leerlingen (Schreuder et al., 2008 b).

De reactie aan de start van het experiment de verlengde schooldag ‘Moeten kinderen

nu nog langer in de schoolbanken zitten? Laat ze lekker hun eigen gang gaan, vrije tijd is wat

ze nodig hebben voor hun ontwikkeling’, bestond al toen de verlengde schooldag nog geen

verplichting kende (Van Oenen, 1998, pp.3) Door de komst van een verplicht verlengde

schooldag in de vorm van een geïntegreerde verlengde schooldag wordt de vrees dat kinderen

te weinig échte vrije tijd over houden sterker. Dit blijkt uit de Rapportage van de

Vensterschool Stadspark en tevens uit de reactie van Schreuder en Valkesteijn (1998) die

schrijven dat het belangrijk is dat er gewaakt wordt voor de échte vrije tijd van kinderen, de

tijd waarin kinderen kunnen spelen volgens hun eigen ideeën.

Page 11: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

11

Hoofdstuk 3: Vrije tijd

Uit de voorgaande tekst is gebleken dat, als reactie op de komst van de verlengde schooldag

in Nederland, de vrees bestaat dat kinderen steeds minder échte vrije tijd hebben. Tevens

wordt er geschreven dat er gewaakt moet worden voor de échte vrije tijd van kinderen

(Schreuder & Valkesteijn, 1998). Du Bois – Reymond, Te Poel & Ravesloot (1998) stellen,

zonder daarbij de verlengde schooldag te noemen, dat er sprake is van een algemene tendens

van afname van de vrije tijd van kinderen in Nederland. Maar wat is precies vrije tijd voor

kinderen en wat gebeurt er met die vrije tijd in het algemeen en door de komst van de

verlengde schooldag in het bijzonder?

In dit hoofdstuk wordt allereerst besproken wat vrije tijd is in algemene zin en

vervolgens wordt uiteengezet wat vrije tijd is voor kinderen. De vrije tijd wordt ook wel

omschreven als het derde opvoedingsmilieu, naast de opvoedingsmilieus het gezin, de school

en de moderne media. De opvoedingsmilieus worden besproken in paragraaf 3.2. In het derde

opvoedingsmilieu bemoeien sinds de jaren ’50 volwassenen zich steeds meer met de vrije tijd

van kinderen (Bakker, 1984). Deze ontwikkeling wordt aangeduid als ‘pedagogisering’.

Volgens verschillende auteurs is er in de huidige Nederlandse samenleving wederom sprake

van pedagogisering. In paragraaf 3.3.1 wordt beschreven wat dit begrip inhoudt om

vervolgens in paragraaf 3.3.2 te onderzoeken of er sprake is van pedagogisering van de vrije

tijd van kinderen in Nederland. Het hoofdstuk begint zoals gezegd met het bespreken van het

begrip vrije tijd.

Volgens de oude Grieken was de vrije tijd, de tijd waarin je vrij bent van de noodzaak

om bezig te zijn. Vrije tijd was voor hen ondergeschikt aan werken. Werken werd door de

Grieken omschreven als a-scolia: niet vrij zijn. Er zit in deze omschrijving een relatie tussen

werk en vrije tijd, wanneer je aan het werk bent, heb je op dat moment geen vrije tijd en

wanneer je vrije tijd hebt, ben je op dat moment niet aan het werk. Langeveld (1967) spreekt

op dezelfde manier over vrije tijd, maar dan over de vrije tijd van kinderen. Langeveld noemt

twee afzonderlijke werelden in het leven van kinderen wanneer ze naar school gaan; de

wereld van ‘vrijheid’ en de wereld van ‘leren’. De zogeheten vrije tijd ontstaat pas wanneer

het schoolleven begint (Langeveld, 1967).

3.1 Vrije tijd voor kinderen

Door van Oenen en Hajer (2001) wordt niet alle tijd buiten schooltijd omschreven als

dezelfde vrije tijd. De twee auteurs maken een onderscheid tussen georganiseerde en

Page 12: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

12

ongeorganiseerde vrije tijd. De ongeorganiseerde vrije tijd wordt omschreven als de tijd

waarin kinderen spelen. In dit vrije spel zijn volwassenen afwezig. De georganiseerde vrije

tijd is de tijd die kinderen besteden aan hun verenigingsleven zoals sportverenigingen of

scoutingclubs.

Schreuder, Valkesteijn & Mewissen (2008 a) beschrijven de georganiseerde vrije tijd

als educatieve tijd. Het is de tijd die door kinderen besteed wordt aan de sportclub, de

muziekschool, de verlengde schooldag of aan buitenschoolse cursussen. De educatieve tijd

wordt door volwassenen geïnitieerd en georganiseerd. Er wordt toezicht gehouden door

volwassenen. De ongeorganiseerde vrije tijd wordt door Schreuder et al. (2008 a) omschreven

als zelfgestuurde vrije tijd. De zelfgestuurde vrije tijd is de tijd waarover kinderen eigen baas

zijn. Deze zelfgestuurde vrije tijd moet volgens de schrijvers van het boek aan een aantal

kenmerken voldoen om echte vrije tijd te kunnen zijn. Kinderen moeten een eigen keuze

hebben, er moeten andere kinderen zijn en er is geen sturende volwassene aanwezig.

De afwezigheid van een sturende volwassene biedt kinderen ‘ruimte’. Bij dit begrip moet niet

gedacht worden aan fysiek afgebakende ruimte. Het gaat niet om de vierkante meters, maar

het gaat om de figuurlijke ruimte die kinderen krijgen om te mogen spelen, zonder dat

volwassenen precies weten waar ze mee bezig zijn (De Valck, 2004). Deze figuurlijke ruimte

is de tijd waarin kinderen zich zonder toezicht kunnen bewegen (Schreuder, 2004). Beide

omschrijvingen spreken over de ruimte die kinderen krijgen om te mogen spelen en bewegen,

zonder het directe toezicht van volwassenen. Doornenbal (2007) beschrijft deze ruimte als

ongestructureerde condities. Deze ongestructureerde condities staan tegenover gestructureerde

condities. Het is voor kinderen belangrijk om structuur van volwassenen te ervaren, zodat zij

zich beschermd voelen en de wereld niet als een chaos ervaren. Maar kinderen moeten ook de

ruimte krijgen om zelf nieuwe ontdekkingen te doen, zonder dat volwassenen ingrijpen. Deze

twee condities moeten in balans blijven, want bij teveel veiligheid en structuur houden we

kinderen klein, maar bij teveel vrijheid worden ze aan hun lot overgelaten. In de

ongestructureerde condities is de structuur en het ingrijpen van volwassenen afwezig

(Doornenbal, 2007). Schreuder (2004) spreekt over de afwezigheid van toezicht van

volwassenen. De Valck (2004) geeft aan dat volwassenen niet altijd precies hoeven te weten

waar kinderen mee bezig zijn. De bemoeienis van volwassenen kan volgens de Valck (2004)

best wel eens achterwege blijven.

De zelfgestuurde vrije tijd van kinderen heeft dus twee verschillende kenmerken. Het

eerste kenmerk is de afwezigheid van een sturende volwassene. De afwezigheid van een

sturende volwassene en daarmee de afwezigheid van toezicht is een belangrijk kenmerk van

Page 13: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

13

de zelfgestuurde vrije tijd. Als de structuur van volwassenen afwezig is, kunnen kinderen hun

tijd zelf invullen. Kinderen kiezen wat ze willen doen en waar ze dat willen doen (Van Oenen

& Hajer, 2001). De eigen keuze van kinderen is het tweede kenmerk van de zelfgestuurde

vrije tijd. Kinderen vinden het zelf kunnen bepalen het belangrijkste onderdeel van hun vrije

tijd (Schreuder et al., 2008). Uit onderzoek van De Greef, Verdonck & Gils (2003) blijkt dan

ook dat de kwaliteit van de vrije tijd voor kinderen volgens dan ook samenhangt met de graad

van zelfbeschikking.

3.2 Vier opvoedingsmilieus

In 1928 schreef Riemens- Reurslag over ‘de onderlinge verhouding der drie

opvoedingsmilieus’. De opvoedingsmilieus die door Riemans-Reurslag werden onderscheiden

zijn het gezin, de school en de jeugdbeweging. Het gezin was volgens de auteur de veilige

haven voor kinderen, de plek waar ze zekerheid hadden. De school was er in de eerste plaats

om te leren. In de jeugdbeweging moesten jongeren andere jongeren leren kennen, met

dezelfde moeilijkheden en dezelfde levensvragen. Het gezin wordt tegenwoordig nog steeds

gezien als het eerste opvoedingsmilieu. Ook de school als tweede opvoedingsmilieu is nog

steeds actueel. Van het derde opvoedingsmilieu zijn verschillende omschrijvingen te vinden.

Zo wordt de kinderopvang als derde milieu genoemd, maar ook de sportclubs waar kinderen

heen gaan en de georganiseerde vrijetijdsactiviteiten. De auteur Pels (2000) vat deze

voorbeelden samen door het derde opvoedingsmilieu te omschrijven als georganiseerde

activiteiten en praktijken waaraan jongeren in hun vrije tijd deelnemen.

Het derde opvoedingsmilieu heeft volgens deze omschrijvingen dus alleen betrekking

op de educatieve vrije tijd van kinderen. De zelfgestuurde vrije tijd staat dus buiten de drie

opvoedingsmilieus. Tegenwoordig wordt er ook nog gesproken over een vierde

opvoedingsmilieu. Dit vierde opvoedingsmilieu bestaat uit de moderne media, ook wel

aangeduid als de virtuele wereld van kinderen. Met deze termen worden de televisie en het

internet aangeduid. Dit opvoedingsmilieu is ontstaan met de komst van de televisie en

uitgebreid met de komst van het internet. Veel van de zaken die kinderen weten over de

wereld om hen heen, weten zij geheel of gedeeltelijk uit de media. Het gaat daarbij niet alleen

om feitelijke informatie maar ook om normen en waarden van het gedrag van fictionele

karakters. Het is dan ook niet overdreven om de media als een socialiserende instantie naast

gezin en onderwijs te beschouwen, aldus Zeijl et al. (2002). In hoofdstuk vijf wordt verder

ingegaan op het vierde opvoedingsmilieu. Het derde opvoedingsmilieu is in dit hoofdstuk van

belang, aangezien het derde milieu de vrije tijd van kinderen betreft.

Page 14: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

14

Derde opvoedingsmilieu

Bakker (1984) wijst erop dat het derde opvoedingsmilieu zich heeft ontwikkeld in de jaren

vijftig toen volwassenen zich steeds meer begonnen te bemoeien met de vrije tijd van

jongeren. De eerste aanzetten voor een derde opvoedingsmilieu ontstonden al in de jaren

tussen de twee wereldoorlogen. Eind negentiende- en begin twintigste eeuw werd de

leerplicht ingesteld en kwam er een verbod op kindarbeid. Door deze ontwikkelingen hadden

jeugdigen meer vrije tijd en ontstond het probleem van vrijetijdsbesteding voor de groep. Men

constateerde bij deze groep verwildering en ongezonde vrijetijdsbesteding. Het jeugdwerk

kwam in deze tijd op gang. Een voorbeeld daarvan is het eerste clubhuis dat in het jaar 1922

in Rotterdam werd geopend. Na de tweede wereldoorlog ontstond wederom bezorgdheid over

de jeugd van die tijd. De jeugd ‘verwilderde, vervlakte, werd leeg van binnen en modieus en

oppervlakkig van buiten’ (Bakker, 1984, pp 60). Het ideaal volgens pedagogen, als reactie op

deze verwildering, was georganiseerd jeugdwerk. Na de oorlog werd dan ook een begin

gemaakt met de wederopbouw van het jeugdwerk. Het jeugdwerk moest de jeugd

zelfdiscipline bijbrengen. Jongeren moesten namelijk leren om verantwoordelijkheden te gaan

dragen, als voorbereiding op het volwassene leven. Het volwassenheidsbeeld dat men voor

ogen had was een standaardbiografisch levenspatroon met vaste rollen voor jongens en

meisjes. De zelfgestuurde vrije tijd van kinderen werd steeds meer ingelijfd in het derde

opvoedingsmilieu. Bakker (1984) omschrijft deze ontwikkeling in de jaren ’50 als

‘pedagogisering’ van de vrije tijd van de arbeidersjeugd. Interessant is dat Veugelers in 2001

ook spreekt over de pedagogisering van de vrije tijd van basisschoolkinderen door de komst

van de brede school. Ook De Visscher en Vercruysse (2000) spreken over pedagogisering van

de vrije tijd van kinderen.

3.3.1 Het begrip ‘pedagogisering’

Het begrip pedagogisering wordt in de wetenschappelijke literatuur op vier verschillende

manieren omschreven. Volgens Herrman (1986) is pedagogisering de toenemende invloed

van het ‘pedagogische’ op het dagelijkse leven van kinderen. Hiermee wordt bedoeld dat het

opvoedings - denken en handelen in verschillende sectoren van het leven van kinderen steeds

verder wordt geïnstitutionaliseerd en geprofessionaliseerd (Depaepe, 1998). Vanuit het

perspectief van de zorg wordt institutionalisering gezien als ‘beperking van de individuele

ontplooiing en ontgroeiing aan het eigen milieu door langdurig verblijf in een ziekenhuis of

inrichting door de daar opgelegde regels’ (www.thesauruszorgenwelzijn.nl).

Institutionalisering in het licht van pedagogisering is het toenemende verblijf van kinderen in

Page 15: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

15

georganiseerde activiteiten en opvoedingssituaties (Veugelers, 2001). Professionalisering

betreft het proces van het verbeteren van de kennis en vaardigheden van beroepskrachten.

Professionalisering van de opvoedingsmilieus houdt in dat de volwassenen in de drie

opvoedingsmilieus steeds meer kennis moeten hebben van de ontwikkeling van kinderen. Ze

moeten weten hoe ze gezonde fysieke en psychische ontwikkeling van kinderen kunnen

bevorderen (Ionaproject, 2006). Naast de leerkrachten op school en de (bege-)leiders van

vrijetijdsactiviteiten wordt dus ook van ouders verwacht dat ze steeds meer kennis over

opvoeding bezitten.

Ouders kunnen ook op een andere manier een rol spelen in het pedagogiseren van het

leven van kinderen. Zo schrijven De Visscher & Vercruysse (2000) dat onder pedagogisering

de groeiende bemoeienis van ouders met de opvoeding van hun kinderen wordt verstaan.

Deze bemoeienis wordt uitgelegd als het programmeren, en in steeds meerdere mate óver -

programmeren, van het leven van kinderen door hun ouders.

Pedagogisering slaat dus op de institutionalisering van het leven van kinderen, de

professionalisering van volwassenen (in het leven van kinderen) en de groeiende bemoeienis

van ouders met het leven van hun kinderen. Depaepe (1986) voegt hieraan toe dat

pedagogisering in functie staat van een gewenste ideologie. Het extreme voorbeeld dat de

auteur hierbij geeft is het nationaal- socialisme. Het nazi-regime plaatste het hele veld van

opvoeding in onderwijs in functie van het nationaal- socialisme. Het doel was dat kinderen

zich deze ideologie eigen gingen maken. Ook de pedagogisering van de vrije tijd van de

arbeidsjongeren in de jaren ’50 ontstond vanuit een ideologie. Het jeugdwerk moest in die

jaren de jongeren zelfdiscipline en verantwoordelijkheid bij brengen.

Pedagogisering heeft ook betrekking op bescherming van kinderen door volwassenen.

Bescherming wordt ook wel protectie genoemd. Door deze bescherming ontstaat er een

beschermd gebied voor kinderen. Het begrip pedagogisering geeft, volgens Depaepe, Simon

& Van Gorp (2005), dan ook een opvoedingseiland aan of zoals De Visscher & Vercruysse

(2000) het noemen, een kinderland. Dit eiland of land is een beschermde cocon, waarin

kinderen zich in alle veiligheid kunnen en moeten ontwikkelen. Volgens Depaepe (1988) legt

de Vlaamse dichter Van Ostaijen met de volgende zin de kern bloot van alle pedagogisering:

‘Kinderen blijven veroordeeld niet buiten het gebied te treden van de eenzijdige kamp die zij

tegen volwassenen te leveren hebben’. (Van Ostaijen in: Depeape 1988, pp 33). Depaepe is

van mening dat volwassenen, door hun pedagogische macht georganiseerd in te zetten, het

verschil met niet-volwassenen bevestigen en versterken. Hierdoor ontstaat het beschermde

Page 16: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

16

eiland voor kinderen. Het verschil tussen de volwassenenwereld en de kinderwereld wordt zo

steeds groter.

3.3.2 Pedagogisering van zelfgestuurde vrije tijd van schoolkinderen

Uit de voorgaande paragraaf is naar voren gekomen dat pedagogisering verschillende

processen omvat. Het betreft de institutionalisering en professionalisering van de

opvoedingsmilieus van kinderen, de toename van bemoeienis van volwassenen met het leven

van kinderen, het ingrijpen in het leven van kinderen vanuit een bepaalde ideologie en het

ontstaan van een apart kinderland. Volgens verschillende auteurs wordt de (zelfgestuurde)

vrije tijd van schoolkinderen tegenwoordig steeds verder ‘gepedagogiseerd’ (Veugelers, 2001

& De Visscher & Vercruysse, 2000). In het rapport ‘Rapportage Jeugd’ (Zeijl et al., 2002, pp

5) stelt men dat ‘het feit blijft dat de vrije tijd bij uitstek het domein is waarin de jeugd zich

kan onttrekken aan de pedagogische regimes van de school, het gezin en de

vrijetijdsvereniging’. Dit suggereert duidelijk dat de vrije tijd voor kinderen los staat van

opvoedingsmilieus als het gezin, de school en de verenigingen, waarin pedagogische regimes

aanwezig zijn.

De vraag is nu of de besproken processen van pedagogisering ook terug te vinden zijn

in de zelfgestuurde vrije tijd van kinderen in de huidige Nederlandse samenleving en hoe deze

processen tot uiting komen.

De komst van de verlengde schooldag zorgt voor een toename van educatieve vrije tijd

in het leven van basisschool kinderen, met andere woorden institutionalisering. De verlengde

schooldag is ontwikkeld om een bijdrage te leveren aan het bevorderen van de

ontwikkelingkansen van kinderen.

Steeds vaker wordt er op gewezen dat de vaardigheden die de jeugd nodig heeft om

zich in een veranderende samenleving staande te kunnen houden, niet alleen op school of in

het gezin geleerd worden, maar ook in de vrije tijd (Zeijl et al., 2002). De verlengde

schooldag ziet in de tijd buiten school een belangrijk potentieel voor het vergroten van

ontwikkelingskansen van kinderen. De vrije tijd moet leertijd worden, die kinderen zo nuttig

mogelijk moeten besteden. De vrijetijdsbesteding van nu moet verantwoord zijn. Het is

namelijk de bedoeling dat kinderen ervan leren. Te Poel & Zeijl (2000) merken op dat

hierdoor de vrije tijd van kinderen niet langer gericht is op het bieden van plezier, maar op het

aanleren van extra vaardigheden. In het rapport ‘Rapportage Jeugd’ (2002, pp 4) is te lezen

dat ‘de aandacht en de zorg voor de vrijetijdsbesteding van de jeugd opnieuw toe neemt’. Het

Page 17: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

17

woord opnieuw verwijst naar de periode in de jaren ’50, waarin ook grote aandacht was voor

de vrijetijdsbesteding voor de arbeidersjeugd. De jeugd moest toen meer zelfdiscipline krijgen

en verantwoordelijkheid leren dragen. De pedagogisering (het ingrijpen vanuit een ideologie)

van de arbeidersjeugd in die tijd is vergelijkbaar met de pedagogisering van de vrije tijd van

deze tijd.

Veugelers (2001) bespreekt in het stuk ‘Nadelen van verschoolsing van vrije tijd’ het

voorbeeld van leren voetballen op straat en het leren voetballen in de jeugdopleiding van een

voetbalclub. Er zijn twee ontwikkelingen die ervoor zorgen dat het beeld van voetballende

kinderen op straat steeds verder doet verdwijnen. Ten eerste is er sprake van een afname van

de publieke ruimte. Er is letterlijk minder ruimte om op straat te voetballen. Geparkeerde- en

rijdende auto’s zorgen bijvoorbeeld voor een afname van de ruimte op straat. Ten tweede is er

sprake van een groeiende reikwijdte van voetbalclub: een voorbeeld van institutionalisering.

Institutionalisering is het steeds vaker aanwezig zijn van kinderen in georganiseerde

opvoedingssituaties. Dit is met name te zien in de toename van de educatieve vrije tijd, aan de

deelname aan sportverenigingen. In ‘Rapportage Jeugd’ van het Sociaal Cultureel Planbureau

(2002) is te lezen dat in Nederland, bij kinderen in de leeftijd van 6 – 11 jaar, een toename is

te zien van deelname aan sportverenigingen. In 1991 was er sprake van een percentage van

66,3%, in 1995 van 64,3% en in 1999 van 68%. In het rapport ‘Kinderen in Nederland’

(2005) eveneens van het Sociaal Cultureel Planbureau staat dat 77% van de kinderen tussen

de 8 – 12 jaar in 2005 lid is van een sportvereniging, wat een toename van 9% betekent ten

opzichte van 1999.

Ook ouders hechten in toenemende mate waarde aan een ‘verantwoorde’

vrijetijdsbesteding. Naar aanleiding van de drukke dagen die kinderen tegenwoordig hebben,

wordt de huidige generatie kinderen de ‘achterbankgeneratie’ genoemd. Achter in de auto

gaan ze van de ene activiteit naar de andere. Als jonge volwassenen houden ze hun agenda en

mobiele telefoon bij de hand (www.sire.nl). Een campagne van SIRE in 2002 met de slogan

‘Kinderen hebben het druk. Van wie zullen ze dat hebben?’ is een reactie op de drukke

schema’s van kinderen. Hierbij wordt niet alleen gerefereerd aan de toenemende deelname

van kinderen aan educatieve activiteiten. Het gaat ook om de dagen die door ouders gevuld

worden door bezoekjes aan familie en vakanties die vol gepland staan. Dit grote aanbod van

ouders komt volgens Furedi (2001) door de professionalisering van de opvoeding. Hierdoor

wordt van ouders steeds meer verwacht dat ze hun kinderen optimaal stimuleren.

Parallel aan deze ontwikkelingen is ook te zien dat de zelfstandige actieradius van

kinderen afneemt. Kinderen mogen steeds minder zelf. Ze gaan op latere leeftijd alleen naar

Page 18: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

18

school (als achterbankgeneratie worden ze immers vaak met de auto gebracht) en spelen op

latere leeftijd alleen buiten. In 1971 mochten acht op de tien 8-jarigen alleen naar school, nu

is dat nog een op de tien. Ook de toename van zwaarlijvige kinderen wordt toegeschreven aan

het feit dat kinderen steeds minder buitenspelen, lopen en fietsen (Furedi, 2001). De oorzaken

voor het minder bewegen liggen in de toename van verkeersonveiligheid, sociale onveiligheid

op straat en er is minder tijd voor vrij spelen in de buurt doordat steeds vaker beide ouders

werken (Schreuder et al., 2008). Er is minder speelruimte voor kinderen omdat ouders bang

zijn voor het verkeer en voor ‘stranger- danger’. Ouders zijn bang dat hun kinderen iets

overkomt. De angst van ouders voor het verkeer kan geïllustreerd worden aan de hand van

een onderzoek van Hillman, Adams & Whitelegg (1990) naar de mobiliteit van kinderen. Uit

dit onderzoek blijkt dat een kind in het jaar 1922 twee keer zoveel kans zou hebben om

betrokken te raken in een auto-ongeluk dan in het jaar 2006. Deze statistieken lijken op het

eerste gezicht tegen het idee in te gaan dat de wegen nu gevaarlijker zijn. Echter, de wegen

zijn nu wel gevaarlijker, maar kinderen worden van de wegen weggehouden tenzij ze onder

supervisie staan van volwassenen, aldus Lewis (2006). Du Bois-Reymond, Te Poel &

Ravesloot (1998) schrijven dat kinderen zich, meer dan vroeger, ophouden in ruimtes die door

volwassenen gedomineerd worden. Kinderen brengen steeds meer tijd in huis door, weg van

de ongecontroleerde buitendomeinen. De auteurs duiden deze ontwikkeling aan met het

begrip ‘verhuiselijking’. Dit begrip houdt dus in dat kinderen hun vrije tijd in huis

doorbrengen, onder toeziend oog van hun ouders.

Er is steeds meer publieke aandacht voor de veiligheid van kinderen en volgens Furedi

(2001) heeft deze aandacht overdreven proporties aangenomen. Er mogen geen gadgets meer

zitten in zakken chips en ontbijtgranen, omdat kinderen hierin kunnen stikken. De speeltuinen

van nu zijn steeds vaker uitgerust met zachte tegels, zodat kinderen niet te hard vallen. De

kijkwijzer biedt een advies over welke programma’s op tv niet geschikt zijn voor bepaalde

leeftijden. Ook de ouders gaan mee in het belang van veiligheid. In het Amerikaanse

talkshowprogramma ‘Oprah’ werd onlangs een discussie gevoerd over Bratz-dolls. Deze

meisjespoppen zijn volgens veel ouders te uitdagend gekleed en kinderen zouden daardoor

een verkeerd beeld kunnen krijgen van de manier waarop meisjes zich kleden. De actuele

term ‘hyperouders’ slaat op ouders van nu die de wereld zien als plek waar tegen ze hun

kinderen moeten beschermen (Pont, 2008). De ontwikkelingspsycholoog Pont (2008) heeft in

Nederland een indicatief onderzoek gedaan naar hyperouders. Een groep van 58 professionals

in de kinderopvang, bestaande uit 43 pedagogisch medewerksters en 15 managers, werd

ondervraagd. Volgens de pedagogisch medewerksters bestaat 19% van de ouders waarmee ze

Page 19: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

19

werken uit over - beschermers. Door de bescherming die volwassenen bieden aan hun

kinderen wordt een veilig ‘kinderland’ gecreëerd waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen

(De Visscher & Vercruysse, 2000).

Samengevat kan geconstateerd worden dat de pedagogisering van de zelfgestuurde

vrije tijd van kinderen in de Nederlandse samenleving tot uiting komt in een toename van

deelname aan sportclubs, de komst van de verlengde schooldag, de steeds drukker wordende

schema’s van kinderen en de groeiende bescherming door volwassenen. De verlengde

schooldag is enkel een onderdeel van de pedagogisering van de vrije tijd van kinderen.

Het gevolg van pedagogisering van de vrije tijd van kinderen is dat de zelfgestuurde

vrije tijd afneemt. Dit is het meeste duidelijk te zien aan de toename van de educatieve vrije

tijd. De educatieve tijd wordt met de toename van deelname aan sportclubs en door de komst

van de verlengde schooldag vergroot ten koste van de zelfgestuurde vrije tijd. 1 Volwassenen

willen dat de vrije tijd van kinderen steeds meer bezet als leertijd (Te Poel & Zeijl, 2000). De

vrije tijd neemt af (de educatieve vrije tijd wordt vergroot ten koste van de vrije tijd). Hieruit

volgend, tevens een gevolg van pedagogisering, is de groeiende greep van volwassenen op de

vrije tijd van kinderen; de vrije tijd van kinderen wordt steeds minder vrij (Furedi, 2001).

Volwassenen willen meer greep hebben op de vrije tijd van kinderen om er voor te zorgen dat

deze vrije tijd verantwoord besteed wordt. Zo zorgen de steeds drukkere dagschema’s van de

achterbankgeneratie voor een afname van de vrije tijd en voor een afname van de eigen keuze

van kinderen. De activiteiten van het dagschema worden immers bepaald door de

volwassenen. Volwassenen bepalen de steeds drukker wordende dagschema’s, maar zijn ook

steeds meer aanwezig in de vrije tijd van kinderen. Volwassenen willen hun kinderen

beschermen en grijpen steeds vaker in, in (naar hun mening) gevaarlijke situaties (Pont,

2008). In het onderstaand schema staan de genoemde ontwikkelingen die invloed hebben op

de vrije tijd van kinderen.

1 Het begrip zelfgestuurde vrije tijd wordt vanaf nu aangeduid als vrije tijd

Page 20: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

20

De vrije tijd van kinderen verwordt steeds meer tot leertijd en hieruit volgt dat volwassenen

de vrijetijdsbesteding van kinderen willen bepalen, beschermen en aanwezig zijn. Dit terwijl

de kenmerken van de vrije tijd van kinderen juist de eigen keuze en de afwezigheid van

volwassenen zijn.

De vrees dat kinderen tegenwoordig steeds minder échte vrije tijd hebben, wordt door

verschillende auteurs onderschreven. De angst voor afname van de vrije tijd bestaat ook uit de

gedachte dat steeds minder vrije tijd niet goed is voor kinderen. Het is echter nog onduidelijk

wat de afname van de vrije tijd betekent voor de ontwikkeling van kinderen. Is het erg dat de

vrije tijd van kinderen afneemt?

Page 21: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

21

Hoofdstuk 4: Het belang van vrije tijd voor schoolkinderen

Door de beschreven recente ontwikkelingen in de huidige Nederlandse samenleving lijkt de

vrije tijd van kinderen af te nemen. Over het belang van de vrije tijd voor de ontwikkeling van

schoolkinderen, kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar, is nog weinig bekend. In dit

hoofdstuk wordt het belang van de vrije tijd voor schoolkinderen verkend op twee manieren.

Allereerst wordt er gekeken naar de empirische gegevens. Hoewel er weinig

empirische gegevens bekend zijn over de invloed van de vrije tijd op de ontwikkeling van

kinderen, zijn er wel verschillen bekend over het belang dat onderwijssystemen toekennen aan

de vrije tijd voor schoolkinderen. In paragraaf 4.1 wordt bekeken hoe in twee landen, Zweden

en Denemarken, wordt omgegaan met de vrije tijd voor schoolkinderen.

Vervolgens komen de theoretische inzichten over het belang van vrije tijd voor

schoolkinderen aan bod. Paragraaf 4.2 bespreekt de psychologische basisbehoeften van de

mens. De basisbehoeften worden aan het begin van deze paragraaf besproken, omdat in

verschillende theorieën die volgen naar deze behoeften verwezen wordt. Paragraaf 4.2 is

opgedeeld in drie deelparagrafen. De deelparagrafen bespreken de verschillende gradaties

waarin volwassenen bij de vrije tijd van kinderen betrokken zijn aan de hand van

verschillende theoretische inzichten. De deelparagraaf 4.2.1 gaat over de vrije tijd van

kinderen die bepaald wordt door volwassenen. Er komen verschillende pedagogen en

ontwikkelingspsychologen aan het woord die schrijven over de effecten op de ontwikkeling

van kinderen wanneer hun vrije tijd bepaald wordt door volwassenen. De deelparagraaf 4.2.2

gaat in op de vrije tijd van kinderen, die beschermd wordt door volwassenen. De ideeën over

de bescherming van kinderen door volwassenen van verschillende pedagogen worden

besproken. Hetzelfde geldt voor de deelparagraaf 4.2.3 waarin de theoretische inzichten over

de aanwezigheid van volwassenen in de vrije tijd van kinderen worden verkend.

4.1 Vrije tijd als verantwoorde leertijd

De vrije tijd van kinderen wordt steeds meer gebruikt als bewuste leertijd (Zeijl, 2000). Dit

betekent dat van de vrijetijdsactiviteiten van kinderen verwacht wordt dat het ‘zinvol’ is. De

verantwoorde leertijd moet kinderen vooral belangrijke vaardigheden leren, die bijdragen aan

het kunnen functioneren in de maatschappij, aldus Zeijl (2003). De pluriforme samenleving in

Nederland is een onzekere samenleving. Hermanns (2007) stelt dat deze situatie met name

vraagt om individuele competenties en het zelf leren maken van eigen keuzes.

Page 22: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

22

In het onderwijsmodel van Zweden is er al langere tijd sprake van vrije tijd ingevuld

als verantwoorde leertijd. In de volgende deelparagraaf wordt het onderwijs en de vrije tijd als

leertijd in Zweden besproken. Vervolgens zal het Zweedse onderwijsmodel vergeleken

worden met het onderwijs in Denemarken, aangezien dit land een tegenovergestelde traditie

kent ten opzicht van de vrijetijdsopvang in Zweden.

Zweden

Het onderwijs in Zweden bestaat uit drie delen. De ‘preschole’ zijn er voor kinderen van 1 tot

7 jaar, deze vorm van onderwijs is niet verplicht. De ‘grundskola’ voor kinderen van 7 tot 16

jaar is wel verplicht. Aansluitend op de grundskola is er een tweede fase, die niet verplicht is.

Naast deze drie fasen van onderwijs is er in Zweden kinderopvang in de vrijetijdscentra. De

‘fritidshem’ zijn er voor de jongere kinderen en ‘fritidsgard’ voor de oudere kinderen. 78,3%

van de kinderen van 6-9 jaar maakt gebruikt van het vrijetijdscentrum. Van de kinderen van

10-12 jaar is dit percentage slechts 11,4 % Wat kenmerkend is voor het onderwijs en de

vrijetijdscentra in Zweden is dat beide nauw samenwerken, er is sprake van een geïntegreerd

onderwijsmodel. Er wordt een afwisselend programma aangeboden met cognitieve, sociale en

recreatieve activiteiten. Het personeel van het vrijetijdscentrum staat ook voor de klas en

andersom is de leerkracht actief in het centrum. De visie op het leren van kinderen is dat

kinderen de hele dag leren met alle zintuigen. Het is in deze visie niet mogelijk om een plek

en tijd aan te wijzen waar het leren plaatsvindt. Timmerhuis et al. (2006) schrijven dat binnen

de Zweedse opvang ervan uitgegaan wordt dat wanneer kinderen geholpen worden door

volwassenen in het oplossen van conflicten, de kinderen veel over zichzelf leren en daardoor

een zelfbeeld kunnen ontwikkelen.

Er is een gezamenlijk curriculum en een gezamenlijke visie voor het basisonderwijs en

de opvang in de vrijetijdscentra. Alle partijen worden gezien als even belangrijk qua bijdrage

aan de opgroeikansen van kinderen. Kinderen vinden het soms moeilijk om de

schoolactiviteiten en de vrijetijdsactiviteiten te onderscheiden. Dit kan als aanduiding gezien

worden van de nauwe samenwerking tussen de school en de vrijetijdscentra. In de praktijk

neemt echter de school vaker de meest dominante plek in. Dit heeft tot gevolg dat de doelen

van de school fungeren als leidraad voor de doelen van het vrijetijdscentrum. Uit onderzoek

van de Zweedse Inspectie voor onderwijs en opvang is dan ook gebleken dat de opvang in de

vrijetijdscentra verschoolst. De specifieke taken van de vrijetijdscentra raken hierdoor uit het

zicht (Schreuder et al., 2008). Schreuder et al.(2008) brengen de verschoolsing van de

vrijetijdscentra naar voren als een van de belangrijkste kritiekpunten op het Zweedse

Page 23: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

23

onderwijsmodel. Er is weinig onderzoek gedaan naar de effecten van het Zweedse

onderwijsmodel op de ontwikkeling van kinderen. Het is dus niet duidelijk of de vrije tijd

ingevuld als verantwoorde leertijd de gewenste effecten, het leren van maatschappelijke

vaardigheden, oplevert (Timmerhuis et al., 2006 & Schreuder et al., 2008 a).

Denemarken

Het Deense onderwijs is op een andere wijze ingedeeld. De dagopvangvoorzieningen voor

kinderen tussen 6 weken en 6 jaar zijn niet verplicht. De ‘Børnehaveklassen’ is de voorschool

voor kinderen in de leeftijd tot 7 jaar, deze vorm van onderwijs is niet verplicht. De

‘Folkeskole’ zijn verplicht voor kinderen in de leeftijd tussen 7 en 16 jaar. Daarnaast zijn er

voorzieningen voor naschoolse opvang, de ‘fritidshjem’, en aan school verbonden

voorzieningen voor opvang na school, de ‘Skolefritidsordning’ (afgekort SFO), waar

ongeveer 80% van de kinderen tussen de 6 en 10 jaar gebruik van maakt. Opvallend is dat er

ook veel oudere kinderen gebruik maken van de vrijetijdscentra. De centra in Denemarken

kenmerken zich door een huiselijke sfeer (Timmerhuis et al., 2006). Een belangrijke pijler van

het beleid is de privacy van kinderen. Zo zijn er in de buitenruimte veel kuilen, waar kinderen

in tweetal of drietal in kunnen zitten of spelen. Ook binnen zijn er ruimtes waar volwassenen

in principe niet komen. Het idee erachter is dat kinderen moeten kunnen spelen zonder de

bemoeienis van ouders (Naninck, 2003). De integratie tussen de vrijetijdscentra en de scholen

is in dit land (nog) niet zo sterk als in het buurland Zweden. De vrijetijdscentra, ‘de

fritidsjhem’ en de SFO’s, benadrukken het belang van vrij, ongestructureerd spel en vrezen

voor een te grote nadruk op onderwijs bij daadwerkelijke integratie. Het onderwijs

daarentegen hecht meer waarde aan het stellen van doelen en het strenger, met meer gezag,

optreden. De vrije tijd wordt in Denemarken door kinderen anders beleefd dan de schooltijd.

De kinderopvang wordt niet in dienst gesteld van het verbeteren van leerprestaties en het leren

van maatschappelijke vaardigheden. Er zijn derhalve geen effectstudies bekend van de vorm

van naschoolse opvang in de vrijetijdscentra in Denemarken. Wel wordt door Timmerhuis et

al. (2006) een succesfactor genoemd van de Deense vorm van opvang, namelijk de hoge

deelname in de leeftijd vanaf 10 jaar. Het vrije, weinig georganiseerde karakter wordt gezien

als de reden waarom ook tieners in het vrijetijdscentrum blijven komen. Tieners hebben op

het gebied van opvang en vrijetijdsbesteding andere behoeften dan jongere kinderen, aldus

Timmerhuis et al. (2006). De buitenschoolse opvang is in andere landen, volgens deze

auteurs, vaak meer afgestemd op jongere kinderen. Tieners zouden dit ervaren als

kinderachtig en haken daarom af. Denemarken vormt hierop een uitzondering.

Page 24: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

24

In Zweden richt men zich meer op het gebruik van de vrije tijd als leertijd. In

Denemarken wordt de vrije tijd van kinderen als belangrijk gezien en gewaarborgd door de

kinderen privacy te geven. De manier van opvang in Denemarken lijkt tieners aan te spreken.

Over de twee verschillende manieren van de invulling van vrijetijdscentra in deze landen zijn

weinig tot geen effecten bekend op het verbeteren van leerprestaties en het leren van

maatschappelijke vaardigheden. Ook in Nederland zijn er weinig cijfers bekend over de

invulling van vrije tijd als leertijd op de ontwikkeling van kinderen. Door het Sociaal

Cultureel Planbureau in 2002 onderzoek gedaan naar de deelname aan vrijetijdsactiviteiten

door kinderen. In het onderzoek is geprobeerd een relatie te leggen tussen de deelname aan

‘verantwoorde’ vrijetijdsactiviteiten en het welzijn en de ontwikkelingen van kinderen en

jongeren. Er is een momentopname gemaakt van de ontwikkelingsstaat van jongeren op het

gebied van de fysieke, sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling. De individuele

vrijetijdsactiviteiten zijn in het onderzoek gecorreleerd aan de ontwikkelingsstaat van

jongeren op de verschillende ontwikkelingsgebieden. De gevonden correlaties bleken echter

zwak te zijn (Zeijl, 2003). Ook dit onderzoek geeft weinig duidelijkheid over de effecten van

de verantwoorde vrije tijd op verschillende ontwikkelingsgebieden van kinderen. Een kritiek

op dit onderzoek door Karsten (2003) is dat het weinig tot geen informatie geeft over de groep

kinderen onder de 12 jaar. Dit terwijl deze groep het onderwerp vormt voor deze

literatuurstudie.

Het is dus onduidelijk of de verantwoorde leertijd een toegevoegde waarde heeft ten

opzichte van de vrije tijd. De Haan et al. (2002) stellen daarom de vraag: is het vertrouwen in

de georganiseerde vrijetijdsactiviteiten niet te groot?

Vrije tijd en leertijd: een tegenstelling?

In de onderwijssystemen in Zweden en Denemarken wordt de vrije tijd van kinderen

verschillend gewaardeerd. Het Zweedse onderwijssysteem hecht meer waarde aan de leertijd

van kinderen, terwijl het Deense onderwijssysteem meer waarde hecht aan de vrije tijd van

kinderen. Uit deze twee voorbeelden kan afgeleid worden dat de vrije tijd van kinderen anders

is dan de leertijd van kinderen, maar volgens van der Matten (2000) is de vrije tijd van

kinderen net zo goed leertijd. Dit omdat kinderen overal leren. Kinderen leren thuis, in de

buurt met vrienden en vriendinnen, tijdens het voetballen en op school. Van der Matten

illustreert dit met het voorbeeld van een kleine voetbalclub in Rotterdam. Deze club heeft

leden uit verschillende etnische groepen. De coach heeft als regel ingesteld dat tijdens de

Page 25: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

25

training iedereen Nederlands moet spreken. De reden voor deze regel is dat iedereen in een

team elkaar moet kunnen verstaan. De voetbalclub heeft niet de doelstelling om kinderen

beter Nederlands te leren spreken, maar schept wel een situatie waarin kinderen gedwongen

worden om met de taal te oefenen. Dit voorbeeld laat zien dat het onderscheid tussen leertijd

en vrije tijd arbitrair is, waar van der Matten aan toevoegt ‘let wel, vanuit het perspectief van

kinderen’. Voor volwassenen die werken met kinderen is er wel een onderscheid in de functie

tussen educatie, recreatie en zorg / opvang. Kinderen zijn op de voetbalclub voor hun plezier

en voor het beter leren voetballen. Daarbij leren ze echter ook, onbewust, beter Nederlands

spreken. Verwarrend in dit voorbeeld is dat de voetbalclub niet gezien wordt als de educatieve

vrije tijd, ofwel als leertijd, maar als de vrije tijd van kinderen. Dit hoewel de sportclubs

vallen onder de educatieve vrije tijd. Echter, volgens de visie van Van der Matten (2000)

maken kinderen zelf weinig onderscheid maken tussen leertijd en vrije tijd. De resultaten van

een onderzoek naar de vrijetijdsbeleving van kinderen van Greef, Verdonck & Van Gils

(2003) wijzen anders uit. Uit dit onderzoek komt naar voren dat kinderen wel een verschil

ervaren in leertijd en de vrije tijd, wanneer leertijd verplicht is. Kinderen ervaren tijd als vrije

tijd wanneer ze een eigen keuze hebben en wanneer ze zelf bepalen wat ze gaan doen.

Kinderen hechten veel waarde aan hun eigen vrijetijdsmomenten. Wanneer kinderen een

eigen keuze hebben in de deelname aan leertijd, ervaren kinderen deze tijd als vrije tijd. Is de

eigen keuze afwezig, dan ervaren kinderen de leertijd als verplichte tijd.

Veugelers (2001) ziet, in tegenstelling tot Van der Matten (2000), wel een

onderscheid tussen leertijd en vrije tijd. Veugelers (2001) gebruikt voetbal als voorbeeld om

te laten zien dat er een verschil is in het leren voetballen bij een voetbalclub (verantwoorde

leertijd) en het leren voetballen op straat (vrije tijd). Waar Van der Matten (2000) ervan

uitgaat dat kinderen overal leren, schrijft Veugelers (2001) dat kinderen juist in hun vrije

speeltijd andere en extra vaardigheden aanleren dan in de georganiseerde vrijetijdsactiviteiten.

De auteur onderbouwt zijn stelling aan de hand van de huidige generatie voetballers. Volgens

velen zijn de voetballers van nu steeds minder in staat te incasseren, omdat ze hun

voetbalopleiding in een beschermd instituut hebben gevolgd, waar ze geleerd wordt om vooral

goed combinatiespel te spelen. Deze trend is ook terug te vinden in de voetbalamateurclubs en

andere sportverengingen. Op straat leren voetballen, brengt heel andere vaardigheden met

zich mee dan leren voetballen bij een club, aldus Veugelers (2001) en verschillende

voetbaltrainers. Kinderen gebruiken veel meer hun verbeeldingsvermogen bij het spel op

straat, ze willen graag die ene goede voetballer zijn en dat ene mooie trucje nadoen. Op straat

leren kinderen voor zichzelf op komen, aangezien en er geen moeder of scheidsrechter

Page 26: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

26

aanwezig is waar je bij kan uithuilen. Kinderen leren in het spel balvaardigheid, initiatief

nemen, onverwachte bewegingen maken en ze bouwen spelenderwijs aan een

toekomstdroom, aldus Veugelers (2001). Op het voetbaltechnische aspect zal hier niet dieper

ingegaan worden. Het straatvoetbal brengt naast balvaardigheid ook nog andere, algemene

vaardigheden met zich mee. Volgens Veugelers (2001) leren kinderen in hun vrije tijd

vaardigheden die horen bij de moderne opvoeding, namelijk individuele competenties

(Hermanns, 2007). Deze vaardigheden worden volgens de auteur minder gestimuleerd in de

verantwoorde leertijd bij de sportverenigingen. Zo staat empowerment voor het voor jezelf op

komen. Zelfsturing is het initiatief leren nemen en het spelenderwijs opbouwen van een

toekomstdroom is de toekomstoriëntatie van kinderen. Deze moderne termen komen voort uit

de vraag van de arbeidsmarkt. De arbeidsmarkt is onderhevig aan veranderingen door

individualisering en de informatiesamenleving. Van werknemers wordt flexibiliteit verwacht

om met deze veranderingen om te kunnen gaan. Werknemers moeten steeds meer zelf kunnen

sturen, initiatieven durven nemen en coördineren (Glastra & Meijers, 2000). Empowerment

en zelfsturing zijn belangrijke vaardigheden die helpen bij het later goed kunnen functioneren

op de arbeidsmarkt. Het bouwen aan een toekomstdroom is belangrijk in een samenleving die

zich kenmerkt door vele keuzemogelijkheden (Zeijl et al., 2002). In de vrije tijd van kinderen

leren kinderen volgens Veugelers (2001) vaardigheden, die belangrijk zijn voor het opgroeien

in de huidige moderne samenleving.

4.2 Het belang van vrije tijd: theoretische inzichten

Voordat in deze paragraaf de verschillende gradaties waarin volwassenen betrokken zijn bij

de vrije tijd van kinderen verkend worden, worden eerst de drie psychologische

basisbehoeften van de mens besproken. In de theorieën die volgen, wordt naar de

basisbehoeften verwezen. In de drie deelparagrafen worden theoretische inzichten besproken

over hoe ‘vrij’ de vrije tijd van schoolkinderen moet zijn. De verschillende gradaties waarin

volwassenen betrokken zijn bij de vrije tijd van kinderen zijn; de vrije tijd bepaald door

volwassenen, de vrije tijd beschermd door volwassenen en de vrije tijd in aanwezigheid van

volwassenen. Er wordt verkend wat deze verschillende gradaties betekenen voor de

ontwikkeling van kinderen.

Psychologische basisbehoeften

Eerst moet de visie op de mens besproken worden waarop de drie psychologische

basisbehoeften zijn gebaseerd. De basisbehoeften zijn gebaseerd op de ‘self-determination-

Page 27: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

27

view’. Het behaviorisme gaat ervan uit dat het gedrag van mensen gecontroleerd wordt door

extrinsieke motivatie, namelijk belonen en straffen. De motivatie komt van buiten de persoon

zelf. De self-determination-view gaat uit van een intrinsieke motivatie. De motivatie komt

vanuit de persoon zelf. In deze visie wordt de aard van mensen gezien als actieve en

handelende personen. Mensen willen zelf hun omgeving ontdekken en grip krijgen op hun

omgeving. Voor kinderen geldt dat ze van nature leergierig zijn en dat ze zijn initiatiefrijk in

hun pogingen om grip op hun omgeving te krijgen (Schreuder et al., 2008). Deze gedachte

wordt geïllustreerd aan de hand van het voorbeeld van baby’s, die nieuwsgierig zijn naar hun

omgeving. Eerst volgen baby’s hun omgeving met hun ogen, vervolgens met hun handen en

met hun mond. Ze willen alles ontdekken wat in hun buurt is. Kinderen hoeven dus niet

geleerd te worden om actief en nieuwsgierig te zijn, want het zit in hun aard. Mensen zijn

geboren met een energie om te groeien en zich te ontwikkelen en hun vaardigheden te

verbeteren. Het belangrijke aan de intrinsieke motivatie is dat het de bron is die zorgt voor

spontane activiteiten als onderzoeken -het zelf willen ontdekken van zaken- en volharding -

het zelf willen kunnen- . Het zelf ontdekken en zelf kunnen is belangrijk voor de

zelfstandigheid en voor het zelfvertrouwen van kinderen (Grolnick, 2003).

Een belangrijk deel van deze theorie is dat de basis van intrinsieke motivatie de drie

psychologische basisbehoeften zijn. Deze basisbehoeften zijn;

• de behoefte om autonoom te zijn

• de behoefte om competent te zijn

• de behoefte om binding te voelen met degenen om je heen

Om autonoom te zijn moet het gedrag van mensen uit zichzelf komen. Grolnick (2003)

probeert dit uit te leggen met de volgende beeldspraak; ‘mensen moeten niet het gevoel

hebben dat ze een iemand zijn in een drukke menigte, die door de omringende omgeving heen

en weer geduwd wordt’. Ze moeten zelf een keuze kunnen maken voor hun eigen gedrag.

Wanneer mensen het gevoel hebben dat gedrag uit zichzelf komt, voelen ze zich een

handelend persoon. Mensen hebben dan het gevoel dat ze een keuze hebben en zijn dan

intrinsiek gemotiveerd, aldus Grolnick (2003). Ook Dasberg (1982) spreekt over het belang

van de interne behoefte van mensen aan autonomie.

Het gevoel van competent zijn, heeft te maken met het zelf iets kunnen. Competent zijn, is

bekwaam zijn. Wanneer mensen zich competent voelen, zijn ze gemotiveerd om door te gaan.

Een gevoel van competentie ontstaat wanneer mensen voldoende worden uitgedaagd om iets

nieuws onder de knie te krijgen (Doornenbal, 2007) en hiervoor ook voldoende ruimte krijgen

Page 28: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

28

(Grolnick, 2003). Wanneer iemand zich niet competent voelt, wordt de intrinsieke motivatie

minder. Mensen willen vaak geen dingen doen waar ze zich niet bekwaam in voelen.

De laatste psychologische behoefte is de behoefte om binding te voelen. Mensen

hebben liefde en persoonlijke contact nodig om zich optimaal te kunnen ontwikkelen. Ook

voor kinderen geldt dat ze warmte en affectie nodig hebben. Zonder veilige hechtingsrelatie

kunnen kinderen zich niet ontwikkelen (Grolnick, 2003) en (Doornenbal, 2007).

Wanneer aan de drie psychologische basisbehoeften wordt voldaan, zijn mensen

intrinsiek gemotiveerd en wordt hun welbevinden vergroot, aldus self - determination theorie.

Het welbevinden is een belangrijke voorwaarde voor het uitproberen van nieuwe dingen en

voor de cognitieve, de creatieve en de sociale ontwikkeling (Schreuder et al., 2008). Wanneer

de intrinsieke motivatie wordt ondermijnd, is dit problematisch voor het gevoel van

zelfvertrouwen van kinderen en de wil en standvastigheid om eigen problemen op te lossen.

Grolnick (2003) schrijft dat de psychologische basisbehoeften, met name de behoefte aan

autonomie, bevredigd wordt door vrijetijdsactiviteiten.

4.2.1 Vrije tijd bepaald door volwassenen

Voor veel volwassenen is het onverdraaglijk dat kinderen niks te doen hebben. In de huidige

Nederlandse maatschappij wordt de tijd van kinderen steeds meer ingevuld door volwassenen.

De dagen van kinderen zijn zoveel mogelijk vol gepland, het liefst met pedagogisch

verantwoorde activiteiten. Er is nauwelijks nog ruimte voor verveling of ontspanning (Heutz,

2008). In deze deelparagraaf wordt verkend of de toename van het aantal activiteiten in het

leven van kinderen invloed heeft op hun ontwikkeling. Ook wordt verkend wat het voor de

ontwikkeling van kinderen betekent wanneer volwassenen hun activiteiten bepalen.

Verveling

Door het groeiende aanbod aan activiteiten in het leven van kinderen is de kans dat kinderen

zich vervelen kleiner geworden. Marcoen (1990) heeft onderzoek gedaan naar de gevoelens

die mensen ervaren als ze zich vervelen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de volgende

gevoelens het meeste voorkomen bij verveling, namelijk depressieve gevoelens, eenzaamheid,

loomheid en een slecht humeur. Ondanks deze negatieve gevoelens bij verveling, spreken

verschillende pedagogen en ontwikkelingspsychologen over het recht van kinderen op

verveling. Greef, Verdonck & Van Gils (2003) omschrijven het vervelen van kinderen als

‘overbruggingstijd’. De overbruggingstijd bestaat uit korte periodes waarin je nóg niet weet

wat je gaat doen. Kinderen hebben allerlei creatieve strategieën om hun overbruggingstijd te

Page 29: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

29

vullen en open te gaan staan voor inspiratie: schommelen, op je hoofd staan of in de zon

liggen (Heutz, 2008). Dendooven (2007) schrijft dat de pedagoge Annet Weterings verveling

ook ziet als tussenfase, namelijk een fase tussen een cooling down en een warming up. Een

moment om zelf iets te bedenken, om creativiteit te ontwikkelen. Toch voelen veel volwassen

zich geroepen om iets te doen op het moment dat zij denken te zien dat een kind zich verveelt.

De levens van kinderen worden door hun ouders tot in de puntjes geregeld. Kinderen krijgen

hierdoor niet meer de kans om op eigen kracht een saai weekend door te komen. Als je

dankzij verveling er achterkomt wat je zelf wilt, dan is verveling geen verspilde tijd,

integendeel, aldus Dendooven (2007).

Ontspanning

De vrije tijd wordt de pedagoog Langeveld (1967) een stuk niemandsland genoemd, waarin

het gezin en de school zich niet bemoeien met het kinderleven. Voor kinderen is het de tijd

waarin ze zich kunnen ontspannen. Het stuk niemandsland van Langeveld (1967) mag

volgens de mening van de pedagoog niet in een pedagogisch ‘systeem’ gebracht worden. In

dit stukje ‘land’ krijgen kinderen een adempauze van het opgevoed worden. Naast het even

niet opgevoed hoeven worden, geeft Langeveld een hele opsomming over het belang van het

niemandsland; kinderen krijgen hier de rust na inspanning tot prestatie, vrijheid om iets niets

nuttigs te doen, gelegenheid tot dromen, tot zichzelf worden, tot experimenteren in voelen en

denken, tot eenzaamheid en afstand - nemen van alle menselijke bepaaldheden. Levering en

Van Maanen (1997) schrijven deze voorbeelden toe aan de ontwikkeling van de innerlijke

competentie van kinderen. Om zijn woorden kracht bij te zetten zegt Langeveld dat het

niemandsland om Gods wil (!) niet in een pedagogisch systeem mag worden gebracht

(Langeveld, 1967).

Ontwikkelingspsychologe Singer sluit aan bij het belang van ‘het even niets nuttigs

doen’. Maar hierbij gaat het wel om het niets nuttigs doen in de ogen van volwassenen. Want,

zo zegt Singer (2003), wanneer kinderen volgens volwassenen alleen maar een beetje uit het

raam staan staren, kunnen kinderen in werkelijkheid met hele andere dingen bezig zijn. Ze

bestuderen de grote mensenwereld door bijvoorbeeld te kijken naar de vuilnisman die zijn

werk doet. De drang om de wereld van volwassenen te begrijpen is bij kinderen heel erg

groot. Het nabootsen van volwassenen is een belangrijke manier waarop kinderen zich

ontwikkelen. Singer (2003) spreekt hier met name over de ontwikkeling van kinderen in de

‘early childhood’, ofwel in de leeftijd van 2 tot 6 jaar (Craig & Baucum, 2002). Furedi (2001)

Page 30: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

30

onderschrijft het belang van het bekijken van de activiteiten van volwassenen voor de

ontwikkeling van kinderen.

Keuze

Wanneer volwassenen voornamelijk de activiteiten van kinderen bepalen is er weinig ruimte

voor de eigen keuze van kinderen. Het niet kunnen maken van eigen keuzes is volgens

Grolnick (2003) in strijd met één van de drie psychologische basisbehoeften van de mens,

namelijk de behoefte om autonoom te zijn.

Om mensen een gevoel van autonomie te geven, moet autonomie ondersteund worden.

Dit kan door de mogelijkheid te krijgen om eigen keuzes te maken, om zelf problemen op te

lossen en weinig druk te voelen om je op een bepaalde manier te gedragen (Grolnick, 2003).

Uit onderzoek van Grolnick (2003) komt naar voren dat kinderen met ouders die autonomie

ondersteunen zelfstandiger zijn en meer verantwoordelijkheid dragen voor hun eigen gedrag

dan kinderen met ouders die minder gericht zijn op autonomie. Wanneer volwassenen bepalen

wat kinderen op een dag doen, laat dat weinig ruimte over voor het kiezen van een eigen

activiteit. Deze eigen keuze is een belangrijke voorwaarde voor mensen om zich autonoom te

voelen. Wanneer kinderen de activiteiten die door volwassenen worden bepaald, ervaren als

oplegging en niet als een uiting van hun eigen gedrag, is er geen sprake van intrinsieke

motivatie (Grolnick, 2003). Tevens vraagt de huidige pluriforme samenleving in Nederland

om het zelf leren maken van eigen keuzes (Hermanns, 2007).

Heutz (2008) schrijft dat wanneer volwassenen veel activiteiten voor kinderen

bepalen, kinderen opgroeien in een omgeving waar altijd wat te doen is. In een dergelijke

omgeving gaan kinderen verwachten dat ze continu worden beziggehouden. Met lege tijd of

lege ruimte weten ze zich dan vaak geen raad. En áls kinderen wel zelf een spel verzinnen

zoals hutten bouwen in de struiken of een schommelrek als klimrek gebruiken, dan is de kans

groot dat ze te horen krijgen 'dat dát niet de bedoeling is', aldus Heutz (2008).

De zin ‘dat is niet de bedoeling’ krijgen kinderen te horen wanneer volwassenen het gevoel

hebben dat ze moeten ingrijpen bij de activiteiten van kinderen. In de volgende paragraaf

wordt verder ingegaan op de controle en het ingrijpen van volwassenen.

4.2.2 Vrije tijd beschermd door volwassenen

Een belangrijk kenmerk van vrije tijd van kinderen is de afwezigheid van sturende

volwassenen. Een sturende volwassene bepaalt de activiteiten van kinderen. Wat de laatste

tijd vaker voorkomt is dat volwassenen ook in de activiteiten van kinderen sturend worden

Page 31: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

31

door kinderen te beschermen en daarmee in te grijpen tijdens de activiteiten (Furedi, 2001). In

deze paragraaf wordt onderzocht wat de wetenschappelijke literatuur zegt de bescherming van

kinderen, tot uiting komend in het ingrijpen door volwassenen.

Veiligheid

Kinderen hebben volwassenen nodig. Bij volwassenen voelen kinderen zich veilig. Je veilig

voelen is een belangrijke voorwaarde voor kinderen om te kunnen leren. De psychologische

basisbehoefte aan binding komt hierin naar voren. Echter, bij teveel sturing van volwassenen

worden kinderen onnodig klein gehouden (Doornenbal, 2007). Deze gedachte is gebaseerd op

de exploratiebalans van Bolwby. De exploratiebalans is een balans die bestaat uit een

dynamisch evenwicht tussen opvoeder en kind. Er moet een balans zijn in het gedrag van

kinderen tussen het zoeken naar nabijheid bij de opvoeder en exploratie. De exploratiebalans

kan verstoord worden door twee tendensen, namelijk door verwaarlozing en

overbescherming. Verwaarlozing houdt in dat de opvoeder zo weinig aandacht aan een kind

besteedt dat het kind geen gevoel van veiligheid meer heeft bij zijn opvoeder. Bij

overbescherming bemoeit de opvoeder zich dwangmatig veel met een kind. Door deze

hoeveelheid aan aandacht komt een kind onvoldoende toe aan exploratie; het zelf ontdekken

van nieuwe zaken (IJzendoorn et al., 1985). De exploratiebalans geeft het belang aan van aan

de ene kant de aanwezigheid van sturende volwassenen, maar aan de andere kant ook het

belang van het niet teveel sturen van volwassenen (Doornenbal, 2007).

Kindbeeld

De bescherming van volwassenen komt voort uit het, volgens Furedi (2001), onterechte beeld

dat volwassenen van kinderen hebben, namelijk het beeld dat kinderen uitermate kwetsbaar

zijn. Furedi (2001) spreekt over de mythe van het kwetsbare kind. Kinderen worden als

kwetsbare en ontvankelijke wezens beschouwd. Daarbij komt dat in de huidige Westerse

wereld het idee bestaat van een ‘gedetermineerde kindertijd’ en ‘gedetermineerd ouderschap’.

Het eerste idee bestaat uit de gedachte dat ervaringen in de kindertijd de hele verdere

ontwikkeling bepalen. Het hieraan verweven tweede idee bestaat uit de gedachte dat de

invloed van ouders het lot van een kind bepaalt. Doordat de veerkracht van kinderen

onderschat wordt en het ouderlijk aandeel in de ontwikkeling overschat wordt, wordt de angst

bij ouders aangewakkerd en een overdreven inmenging in het leven van kinderen

gestimuleerd, aldus Furedi (2001).

Page 32: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

32

Ook Dasberg (1982) spreekt over de mythe van het kindbeeld, namelijk de mythe van

het ‘principieel anders - geaarde, reine, onschuldige, goddelijke kind’. Deze mythe zou

volgens de pedagoge moeten worden opgeheven. Het gevolg van deze mythe is dat het

volwassen - worden negatief wordt benaderd en het kind zijn wordt verheerlijkt. Wanneer

deze mythe van de verheerlijking van het kind wordt opgeheven, komt er ruimte voor de

positieve waardering van volwassenheid. Er moet wel oog zijn voor het feit dat kinderen klein

zijn, maar er moet niet ontkend worden dat kinderen mens zijn. Korzcak onderschrijft dit door

te stellen dat pedagogiek niet de wetenschap van het kind is, maar van de mens. Kinderen zijn

niet zo kwetsbaar en anders van volwassenen dat ze constant beschermd moeten worden.

Overbescherming

Door de pedagogisering van de vrije tijd hebben kinderen steeds vaker te maken met het

ingrijpen door volwassenen. Volwassenen houden toezicht omdat ze bang zijn voor de risico’s

die er kunnen zijn als kinderen alleen zijn. Kinderen zijn van nature leergierig en initiatiefrijk

in hun pogingen om grip op hun omgeving te krijgen. Het is, volgens Schreuder e.a. (2008)

dan ook zaak om het eigen initiatief van het kind niet af te remmen door te veel verboden en

waarschuwingen. Een kind dat het nemen van initiatief in deze periode afleert, krijgt die

vaardigheid later moeilijk weer terug. De pedagoog Janusz Korczak was van mening dat de

angst van volwassenen voor de risico’s die kinderen kunnen lopen een belemmering kan zijn

voor de zelfontplooiing van de individuele eigenschappen van het kind (Brouwer, 1986).

Korczak heeft zelf een aantal rechten van het kind geformuleerd. Eén van deze rechten was

het recht van het kind op de dood. Als ouders te bang zijn dat ‘de dood’ het kind zal

wegnemen, ontnemen de ouders, volgens Korczak het kind het leven. De dood klinkt nogal

angstaanjagend. De Valck (2004) spreekt dan ook over het recht van ieder kind op een eigen

bult. Waar het om gaat, is dat wanneer ouders zo angstig zijn dat hun kind wat kan

overkomen, ze hun kind te weinig ruimte geven om zelf nieuwe ontdekkingen te doen. Een

voorbeeld hierbij komt uit het tv-programma ‘Schatjes’ (www.uitzendinggemist.nl). In dit

programma was te zien dat twee broertjes bezig zijn op de schutting te klimmen. Achter de

schutting is een grasveld waar een tractor het gras aan het maaien is. Ze kunnen de tractor niet

zien, maar wel horen. Wanneer de moeder ontdekt dat de kinderen in de schutting aan het

klimmen zijn, haalt ze hen direct naar beneden. Dit voorbeeld gaat er niet over dat ouders hun

kinderen niet van het klimmen op een schutting mogen weerhouden, ze hadden immers

kunnen vallen. Het gaat er hier om dat de jongens nu niet zelf hebben kunnen ontdekken waar

Page 33: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

33

het geluid op het grasveld vandaan kwam. Het zelf kunnen ontdekken van nieuwe zaken zijn

belangrijke leerervaringen, die door de vrije tijd geboden worden.

De scheidslijn tussen dit experimenteergedrag en risicovol gedrag is moeilijk te

bepalen, aldus Zeijl et.al. (2002). Zeijl et.al schrijven hierover dat jeugdonderzoekers

doorgaans onderscheid maken tussen incidenteel en aanhoudend risicogedrag. Incidenteel

risicogedrag is experimenteergedrag dat geen gevaar voor de verdere ontwikkeling hoeft te

vormen. Dit incidentele risicogedrag zorgt voor de onmisbare leerervaringen van het zelf

ontdekken. Deze leveren een positieve bijdrage aan de individuele ontwikkeling. Het

aanhoudende risicogedrag is experimenteergedrag dat op termijn wel negatieve gevolgen kan

hebben, zoals het vertonen crimineel gedrag.

Letterlijk en figuurlijk het hoofd stoten

Het letterlijk ‘vallen’ van kinderen hoeft volgens sommige auteurs niet verkeerd te zijn.

Doornenbal (2007) schrijft dat kinderen zelf fouten moeten kunnen maken en letterlijk hun

hoofd kunnen stoten (en daar hun ‘eigen bult’ van krijgen). Ontwikkelingspsycholoog Pont

(2008) geeft als voorbeeld dat een kind van een klimrek wordt gehaald omdat het kind zou

kunnen vallen en daarmee een knie zou kunnen schaven. Wanneer dit telkens gebeurt, zal een

kind onzeker worden en niet meer op het klimrek durven. Als een kind wel van het klimrek

zou vallen en een knie zou schaven, leert het kind dat ze de volgende keer wat voorzichtiger

moet zijn.

Naast het letterlijk je hoofd stoten, kunnen kinderen ook figuurlijk hun hoofd stoten.

Overbeschermende ouders, met een actuele term aangeduid als ‘hyperouders’, richten zich in

de opvoeding op het vermijden van problemen die hun kinderen tegen kunnen komen.

Hyperouders zetten zich niet in voor het begeleiden van de moeilijkheden in het leven van

hun kinderen. Overbeschermende ouders redden hun kind zelfs nog voordat het in problemen

is. En dat is volgens Pont (2008) precies het probleem, want hiermee staan de ouders

belangrijke ontwikkelingen van kinderen in de weg. Zo moeten kinderen leren een verband te

leggen tussen het maken van een fout en de consequenties van een fout. De gevolgen voor

kinderen van overbeschermende ouders zijn tweedelig. Kinderen krijgen of een zelfbeeld

waarin ze geloven dat ze onoverwinnelijk zijn of ze krijgen een zelfbeeld waarin ze geloven

dat ze niets kunnen, aldus Pont (2008). Pont baseert zijn mening op zijn eigen onderzoek naar

het hyperouderschap in Nederland en op de visie Leibowitz, professor in de psychiatrie aan de

Columbia University. Leibowitz stelt namelijk dat de overberscherming van ouders het ergste

in kinderen naar boven brengt, ofwel onoverwinnelijkheid ofwel incompentie. Grolnick

Page 34: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

34

(2003) onderschrijft dat kinderen door overbescherming het gevoel kunnen krijgen dat ze

niets kunnen. In de volgende deelparagraaf wordt hier verder op in gegaan.

Competent –het zelf kunnen-

Eén van de eerder genoemde psychologische basisbehoeften van de mens was de behoefte aan

competent zijn. Kinderen moeten het gevoel krijgen dat ze iets kunnen. Een gevoel van

competentie ontstaat wanneer kinderen voldoende ruimte krijgen om iets nieuws onder de

knie te krijgen (Doornenbal, 2007). Grolnick (2003) illustreert dit aan de hand van een

voorbeeld waarin een moeder ingrijpt in een ruzie tussen haar dochter en twee vriendinnen uit

haar klas. De dochter komt verdrietig thuis en vertelt haar moeder over de ruzie. De moeder

vindt het moeilijk om haar dochter zo verdrietig te zijn en besluit, met de beste bedoelingen,

in te grijpen. Ze belt de ouders van de andere twee meisjes op om te proberen te ruzie op te

lossen. Het gevolg, volgens Grolnick (2003), is dat de dochter het gevoel krijgt dat ze dit zelf

niet kan oplossen. Wanneer een soortgelijke situatie zich voor zal doen, zal de dochter niet

snel geneigd zijn om de ruzie zelf op te lossen. Uiteindelijk zal deze manier van het ingrijpen

een effect hebben op de zelfstandigheid en het zelfvertrouwen van de dochter, aldus Grolnick

(2003). Singer en De Haan (2007) voegen hier aan toe dat kinderen heel goed in staat zijn om

zelf conflicten op te lossen. De inmenging van volwassenen in conflicten tussen kinderen

helpt niet altijd, conflicten worden soms zelfs groter dankzij de tussenkomst van volwassenen.

Jeugdland

Volgens De Visscher & Vercruysse (2000) ontstaat er door de bescherming van kinderen door

volwassenen een jeugdland. De bescherming van kinderen door volwassenen zorgt ervoor dat

er een wereld ontstaat waarin kinderen veilig kunnen opgroeien en zich veilig kunnen

ontwikkelen (De Visscher & Vercruysse, 2000). De bescherming van kinderen komt tot uiting

in het ingrijpen in, naar het idee van volwassenen, gevaarlijke situaties. Volgens de auteurs is

het bestaan van een jeugdland voor kinderen in strijd met het recht op participatie.

Participatie, het meedoen, is een van de belangrijkste opvoedingsvisies in de Nederlandse

samenleving. Kinderen van nu moeten als volwassenen leren functioneren in een samenleving

(Van Lieshout, Van der Meij & De Pree, 2007). Echter, kinderen participeren door de

bescherming van de volwassenenwereld steeds meer in hun eigen wereld en steeds minder in

de volwassenenwereld. De Nederlandse pedagoge Dasberg onderschrijft dit. Wanneer

kinderen leven in een jeugdland worden ze buitengesloten en geïsoleerd van de wereld om

zich heen, aldus Dasberg (1982).

Page 35: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

35

De pedagoge spreekt niet over een jeugdland, maar specifiek over een jeugdeiland om

aan te geven dat de overstap van het maken van een eiland naar het vaste land, het

volwassenenland, moeilijker te maken is dan slechts een grens over te steken van het ene land

naar het andere land. Hier bedoelt Dasberg mee dat de overgang van het kind zijn naar de

volwassenheid groot is, door het bestaan van de twee aparte werelden. De puberteit is volgens

de auteur dan ook een product van jeugdland. Want pas nadat er een scheiding is ontstaan

tussen de volwassenenwereld en de kinderwereld ontstaat het probleem van de drempel tussen

de twee werelden, aldus Dasberg (1982). Zij gaat er dus niet vanuit dat de puberteit een door

natuur bepaalde fase is in de ontwikkeling van elk kind tot volwassene.

Korczak en Dasberg zijn van mening dat de jeugd in het jeugdland onvoldoende wordt

voorbereid op volwassenheid (Brouwer, 1986 & Dasberg, 1982). Kinderen worden

weggehouden van de volwassenenwereld. De interne behoefte aan autonomie wordt niet

bevredigd wanneer kinderen worden verbannen naar een eiland, die bestuurd wordt vanaf het

vaste land door volwassenen, aldus Dasberg (1982). Korczak is van mening dat het belangrijk

is dat kinderen een alledaagse werkelijkheid van die volwassenenwereld ervaren en niet een

beschermende werkelijkheid. De persoonlijkheid van kinderen wordt geremd als ze niet in

aanraking komen met de alledaagse gang van zaken (Brouwer, 1986). Ouders willen kinderen

grootbrengen, en voorbereiden op volwassenheid, maar doen dit door kinderen klein te

houden, aldus Dasberg (1982). Groot worden zou moeten gaan door het groot laten groeien.

Echter, het grootbrengen door kleinhouden is manipuleren. Dasberg (1982) zegt dat elke

manipulatie het zelfstandig worden blokkeert.

4.2.3 Vrije tijd in aanwezigheid van volwassenen

In de vorige paragraaf is geprobeerd een beeld te krijgen wat de wetenschappelijke literatuur

zegt over de bescherming van kinderen door volwassenen en daarmee het ingrijpen en het

bemoeien in het leven van kinderen. In deze deelparagraaf wordt verkend of alleen

aanwezigheid van volwassenen, zonder dat er sprake is van ingrijpen, ook invloed heeft op de

ontwikkeling van kinderen. De bereikbaarheid van een volwassene is niet hetzelfde als de

aanwezigheid van een volwassene. Alle kinderen vinden de bereikbaarheid van een

volwassene in het geval van problemen een veilig gevoel. Een bereikbare volwassenen is een

volwassene waar kinderen naar toe kunnen gaan als ze problemen hebben. Hoe jonger

kinderen zijn, hoe meer belang ze hechten aan een bereikbare volwassene (Schreuder et al,

2008). In deze paragraaf wordt onderzocht wat de literatuur zegt over alleen deze

aanwezigheid van volwassenen in de vrijetijdsactiviteiten van kinderen.

Page 36: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

36

Geheimen

De aanwezigheid van ouders is de basis van de pedagogische verantwoordelijkheid en

aansprakelijkheid. Deze aanwezigheid geeft steun en richting aan de ontwikkeling van het

kind, maar, zo zeggen Levering en Van Manen (1997), aan de andere kant is de privacy van

kinderen pedagogisch gezien ook van groot belang. De privacy en geheimen van kinderen

zijn, volgens deze auteurs, namelijk voorwaarden voor de innerlijke competentie en de

persoonlijke identiteit. Privacy wordt door de auteurs gezien als belangrijk voor de

persoonsontwikkeling. Het begrip privacy refereert aan het respecteren van het eigen karakter,

de eigen stijl en de eigen keuze van kinderen en aan het respecteren van een eigen plek van

kinderen. De eigen plek is de plaats waar kinderen zich kunnen terug trekken, zonder dat ze

gestoord worden. Deze eigen plekken zijn voor kinderen belangrijk om ‘het zijn’ van zichzelf

te ervaren. Kinderen kunnen zich hier los maken van anderen en zich opgenomen voelen in

hun eigen leven. Bij deze plek wordt snel gedacht aan de eigen slaapkamer van kinderen. Er

kan echter ook sprake zijn van een klein hoekje ergens onder in een grote klerenkast.

Wanneer kinderen een geheim hebben ten opzichte van hun ouders, worden ze in hun

ontwikkeling op zichzelf teruggeworpen. Een dilemma van het wel of niet vertellen leidt ertoe

dat kinderen moeten leren wat de consequenties zijn van het een en het ander en wat zwaarder

weegt. Ze moeten een innerlijke afweging gaan maken of ze het geheim willen vertellen aan

hun ouders of niet (Levering en Van Manen, 1997).

Loslaten

Het leren dragen van verantwoordelijkheden is volgens de pedagoog Langeveld het

belangrijkste doel van de opvoeding. Dit doel vat hij samen in de woorden

‘zelfverantwoordelijke zelfbepaling’. Het opvoedingsproces heeft Langeveld omschreven als

een proces waarin ouders hun kinderen geleidelijk aan leren om ergens verantwoordelijk voor

te zijn (Langeveld, 1970). De verantwoordelijkheid die de ouders voor de kinderen hebben,

neemt af naarmate het kind opgroeit. Met het uiteindelijke doel dat kinderen zelf

verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen. In het proces van de opvoeding laten ouders

hun kinderen ervaren wat verantwoordelijkheden dragen betekent door ze te leren zelf de

straat over te steken of zelf postzegels te halen bij het postkantoor. Ouders moeten erop

vertrouwen dat kinderen in staat zijn om de verantwoordelijk voor deze handelingen alleen te

dragen en ze moeten er rekening mee houden dat niet alles in een keer goed gaat. Het loslaten

van kinderen is hierin noodzakelijk, aldus Schreuder (2004). Het loslaten heeft te maken met

het alleen durven laten van kinderen door ouders. Ook Furedi (2001) geeft aan dat loslaten

Page 37: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

37

essentieel is voor de gezonde ontwikkeling van kinderen, want dan kunnen kinderen

opgroeien tot een zelfverzekerde volwassene.

Als kinderen laten zien dat ze verantwoordelijkheden kunnen dragen, versterkt dit het

zelfvertrouwen van het kind en ook van de ouder. De basisbehoefte aan competentie, het zelf

kunnen, komt hierin naar voren. Wanneer kinderen voldoende uitgedaagd worden om iets

nieuws onder de knie te krijgen (Doornenbal, 2007) en hiervoor ook voldoende ruimte krijgen

(Grolnick, 2003), kunnen kinderen een gevoel van competentie ontwikkelen. Kinderen

moeten, in deze visie, de mogelijkheid krijgen om nieuwe zaken zelf uit te proberen,

waardoor ze zich competent kunnen voelen. Een gevoel van competentie vergroot het

zelfvertrouwen van kinderen.

Kinderen zijn zelf ook actief in het proces van het loslaten. In het spel van kinderen

maken ze zich los van het dagelijks leven, het leven waarin volwassenen de regels bepalen. In

het spel maken kinderen hun eigen regels (Schreuder, 2004).

Spel

Kinderen hebben een natuurlijke behoefte tot spelen. Het vrije spel van kinderen is het

belangrijkste oefenterrein voor sociaal gedrag. Kinderen leren er voor zichzelf op komen, een

ruzie op te lossen, hun eigen problemen op te lossen, hun vrienden te helpen, sociale

omgangsregels, een winnaar te zijn of juist een waardig verliezer (Schreuder, 2004 en

Schreuder et al., 2008).

Het spelen met anderen is belangrijk voor groot worden van kinderen. Kinderen leren

geven en nemen, opkomen voor zichzelf en voor anderen en conflicten met woorden en

argumenten op te lossen. Sociaal gedrag leren kinderen ook van elkaar. Dit door te kijken hoe

de andere kinderen zich gedragen en door zichzelf met anderen te vergelijken en de reactie

van andere kinderen op hun eigen gedrag. Het is volgens Schreuder et al. (2008) daarom goed

dat kinderen ook zonder volwassenen in de buurt spelen. Dan leren zij om zich niet alleen op

goed- of afkeuring van de volwassene maar ook op die van hun leeftijdgenoten te richten.

De aanwezigheid van volwassenen heeft volgens Furedi (2001) een effect op de creativiteit op

het vrije spel van kinderen. De creativiteit wordt beperkt wanneer volwassenen aanwezig zijn.

Furedi (2001) stelt dat in verschillende onderzoeken is aangetoond dat kinderen creatiever

zijn als hun ouders niet in de buurt zijn om hun gedrag in de gaten te houden. De auteur

baseert zijn mening onder andere op een onderzoek van Grubb en Snyder. In de studie van

Grubb en Snyder komen ze tot de vaststelling dat de aanwezigheid van volwassenen het spel

van kinderen herleidt tot een gestructureerde bezigheid. De drang tot experimenteren wordt

Page 38: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

38

hiermee in de kiem gesmoord. Ook Schreuder (2004) schrijft dat het spel van kinderen

verstoord kan worden door de bemoeienis, maar ook de aanwezigheid van volwassenen. De

aanwezigheid van volwassenen heeft invloed op de rijkdom en complexiteit van het

kinderspel, zo blijkt uit Amerikaans onderzoek naar het spelgedrag van kinderen in

kleuterscholen.

Ontwikkelingstaken

De sociale ontwikkeling van kinderen wordt door Van der Boom (1999) verdeeld in vier

verschillende ontwikkelingstaken in de leeftijd van 4 tot 12 jaar. In de leeftijd van 4 tot 6 jaar

oefenen kinderen positieve interactie en sociale rollen. In de deze leeftijdfase zijn kinderen

bezig met het leren van sociaal gedrag. Kinderen leren verschillende sociale rollen. Het vader

– moedertje spelen is in deze leeftijdsfase populair, want daarin worden deze rollen geoefend.

De sociale regels als ‘niet afpakken, maar vragen’ zijn in deze fase belangrijk, aldus Van der

Boom (1999). Kinderen nemen deze regels serieus. Volwassenen zijn belangrijk in het

voorleven van deze regels. De tweede leeftijdsfase loopt van 6 tot 8 jaar. Kinderen hechten

steeds meer waarde aan het zelfstandig in groepen van leeftijdsgenoten te bewegen, zonder de

directe steun van volwassenen. Kinderen verwachten van elkaar dat ze de groepsregels voor

het samenspelen kennen en dat ze zich daaraan kunnen houden. Het begin van de derde fase

loopt, volgens Van der Boom (1999), van 8 jaar tot 10 jaar. In deze fase gaan kinderen

serieuze vriendschappen aan, vooral met kinderen van hun eigen leeftijd en eigen sekse. De

laatste fase loopt van de leeftijden 10 tot 12 jaar. In deze leeftijdsfase krijgen kinderen zicht

op hun eigen identiteit. Om je identiteit te kunnen ontwikkelen, is het belangrijk dat je

verschillende kanten van je identiteit kunt uitproberen. Schreuder (2004) zegt over

identiteitsontwikkeling dat de andere kanten van je identiteit uitproberen iets is wat onder

toeziend oog van je ouders onmogelijk is. Het is ook niet nodig dat ouders alles weten, al

zouden ze dat misschien wel willen, aldus Schreuder (2004).

Door kinderen de vrijheid te bieden om zonder toezicht van volwassenen te spelen,

ervaren ze wat het is om op zichzelf aangewezen te zijn. Naast dat de afwezigheid van ouders

kinderen de ruimte biedt voor het leren van sociaal gedrag en creativiteit in het spelen, biedt

het kinderen ook de ruimte de andere kanten van hun identiteit uit te proberen.

Page 39: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

39

4.3 Samenvatting

In dit hoofdstuk is geprobeerd om inzicht te krijgen in wat empirische gegevens en

theoretische inzichten zeggen over het belang van de vrije tijd in de ontwikkeling van

kinderen. Wat hier volgt is een samenvatting van de belangrijkste bevindingen.

Vrije tijd als educatieve vrije tijd

In deze paragraaf is onderzocht wat er geschreven wordt over de vrije tijd van kinderen die

verwordt tot educatieve vrije tijd. In de Scandinavische landen Zweden en Denemarken

komen in de kinderopvang verschillende visies naar voren over de vrije tijd als leertijd. In

Zweden wordt de kinderopvang veelal ingevuld als educatieve, dus leerzame, vrije tijd. De

kinderopvang in Denemarken hecht veel waarde aan de vrije tijd van kinderen en probeert er

voor te zorgen dat kinderen in de opvang het gevoel hebben dat ze echte vrije tijd hebben. De

landen hebben verschillende invullingen van de vrije tijd in de opvang, echter van beide

manieren van opvang zijn geen effecten bekend op de ontwikkeling van kinderen. Het enige

effect dat in de literatuur naar voren komt is dat de deelname van oudere kinderen aan de

opvang in Denemarken hoger is dan andere landen, wat erop zou kunnen duiden dat de wijze

van opvang in dit land oudere kinderen, in de leeftijd vanaf 10 jaar, aanspreekt. Het lijkt erop

dat kinderen hun vrije tijd anders beleven dan hun educatieve vrije tijd en dat kinderen hun

vrije tijd belangrijk vinden. Dit is gebaseerd op het onderzoek van De Greef & Van Gils

(2003). Er is echter geen ander onderzoek gedaan naar de vrijetijdsbeleving van kinderen. Er

is geen eenduidigheid te vinden in het belang van vrije tijd als leertijd. Zo is Van der Matten

(2000) van mening dat kinderen in vrije tijd net zoveel leren als in de bewust georganiseerde

leertijd. Veugelers (2001) schrijft dat kinderen in hun vrije tijd juist andere vaardigheden

leren dan in de bewuste leertijd. Deze andere vaardigheden zijn van belang, volgens

Veugelers (2001), voor het opgroeien in de huidige moderne samenleving.

Vrije tijd bepaald door volwassenen

Doordat de vrije tijd van kinderen steeds meer vol gepland wordt door volwassenen, is er voor

kinderen weinig ruimte meer voor verveling en ontspanning (Heutz, 2008). Door

verschillende pedagogen wordt verveling als belangrijk gezien. Verveling biedt ruimte voor

het zelf kunnen bedenken wat je wilt gaan doen en daarmee ruimte voor het ontwikkelen van

creativiteit. Ontspanning wordt omschreven als ‘het even niet opgevoed worden’. Op deze

momenten kunnen kinderen tot zichzelf komen en ontwikkelen ze hun innerlijke competentie

(Langeveld, 1967). Voor jonge kinderen, in de leeftijd van 2 – 6 jaar, geldt dat er momenten

Page 40: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

40

zijn waarop het lijkt dat ze niks doen, maar waar ze in werkelijkheid de volwassenenwereld

aan het bestuderen zijn. Het kijken naar volwassenen en handelingen van volwassenen is

belangrijk voor hun ontwikkeling, zo zegt Singer (2003). Furedi (2001) schrijft dat kinderen

echter steeds minder vaak volwassenen met volwassenendingen bezig zien zijn. Dit komt

doordat ouders constant bezig zijn met hun kinderen.

Het bepalen van de activiteiten voor kinderen, door volwassenen, biedt weinig ruimte

voor een eigen keuze van kinderen. Grolnick (2003) schrijft over het niet hebben van een

eigen keuze dat het in strijd is met de basisbehoeften van mensen, namelijk de behoefte om

autonoom te zijn. Het hebben van een eigen keuze is een belangrijke voorwaarde voor het

gevoel van automie. Wanneer de autonomie van kinderen ondersteund wordt zijn ze

zelfstandiger en tonen ze meer verantwoordelijkheid voor hun eigen gedrag, zo blijkt uit

onderzoek van Grolnick (2003). Tevens vraagt de huidige pluriforme samenleving in

Nederland om het zelf leren maken van eigen keuzes (Hermanns, 2007).

Vrije tijd beschermd door volwassenen

De bescherming van kinderen door volwassenen is belangrijk voor de ontwikkeling van

kinderen. Kinderen krijgen door de bescherming een gevoel van veiligheid. Deze veiligheid is

een belangrijke voorwaarde om te kunnen leren. Er kan echter ook sprake zijn van over –

bescherming, iets wat volgens Furedi (2001) steeds vaker voorkomt. Deze bescherming komt

volgens Furedi (2001) en Dasberg (1982) voort uit een verkeerd kindbeeld dat volwassenen

van kinderen hebben, namelijk dat kinderen uitermate kwetsbaar zijn. Kinderen zijn volgens

Furedi (2001) juist veerkrachtig.

Overbescherming staat volgens Korzcak de zelfontplooiing van kinderen in de weg

(Brouwer, 1986). Kinderen krijgen weinig ruimte om zelf nieuwe ontdekkingen te doen,

terwijl deze ontdekkingen kunnen zorgen voor belangrijke leerervaringen. Doordat

volwassenen kinderen veelvuldig beschermen, kunnen kinderen geen eigen fouten maken.

Deze fouten kunnen zijn in figuurlijke zin – door bijvoorbeeld een verkeerde keuze te maken-

of in letterlijk zin – door te vallen. Ouders helpen kinderen al voordat ze in de problemen zijn,

zo schrijft Pont (2008), hierdoor leren kinderen niet om verband te leggen tussen het maken

van een fout en de consequenties van een fout. De gevolgen voor kinderen van over -

beschermende ouders zijn tweedelig. Kinderen krijgen of een zelfbeeld waarin ze geloven dat

ze onoverwinnelijk zijn of ze krijgen een zelfbeeld waarin ze geloven dat ze niets kunnen,

aldus Pont (2008) en Grolnick (2003). Wanneer kinderen een gevoel krijgen dat ze niets

kunnen heeft dit invloed op hun zelfstandigheid en hun zelfvertrouwen.

Page 41: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

41

Het gevolg van de bescherming van volwassen is dat er een jeugdland ontstaat waarin

kinderen zich veilig kunnen en moeten ontwikkelen, apart van een volwassenenland (De

Visscher & Vercrusse, 2000). Het bestaan van een jeugdland voor kinderen is strijd met hun

recht op participatie met de volwassenenwereld. Gevolgen van het bestaan van een jeugdland

zijn dat kinderen onvoldoende worden voorbereid op volwassenheid en dat hun zelfstandig

zijn wordt belemmerd, aldus Dasberg (1982). Korzcak is van mening dat een jeugdland

ervoor zorgt dat persoonlijkheid van kinderen wordt geremd.

Vrije tijd in aanwezigheid van volwassenen

De vrije tijd van kinderen wordt gekenmerkt door het gegeven dat volwassenen afwezig zijn.

Echter, volwassenen zijn steeds vaker aanwezig in de vrije tijd van kinderen vanuit het idee

dat ze hen moeten beschermen. De afwezigheid van volwassenen biedt ruimte voor de privacy

van kinderen en voor het hebben van geheimen (Levering & Van Manen, 1997). Privacy biedt

ruimte voor de eigenheid van kinderen, maar ook het hebben van een plek van kinderen. Op

deze eigen plek kunnen kinderen zich terugtrekken en tot zichzelf komen. Hiermee

ontwikkelen kinderen hun innerlijke competentie. Dit geldt ook voor het hebben van een

geheim. Wanneer kinderen een geheim hebben moeten ze zelf een innerlijke afweging maken

of ze het moeten vertellen of niet.

De afwezigheid van ouders kan een bewust of onbewust proces zijn van het loslaten

van kinderen. Wanneer ouders afwezig zijn, leren kinderen om hun eigen

verantwoordelijkheden te dragen en wanneer het dragen van deze verantwoordelijkheden

goed verloopt, heeft dit een positief effect op het zelfvertrouwen (Schreuder, 2004). Kinderen

maken zich zelf ook los van volwassenen in hun spel. Door kinderen de vrijheid te bieden om

zonder toezicht van volwassenen te spelen, ervaren ze wat het is om op zichzelf aangewezen

te zijn. Het is goed voor kinderen om ook te spelen zonder de aanwezigheid van ouders, maar

in aanwezigheid van leeftijdsgenoten, want hierdoor richten ze zich op de sociale normen van

hun leeftijdsgroep en niet op de normen van volwassenen, aldus Schreuder et al.(2008). De

aanwezigheid van volwassenen heeft een negatief effect op de creativiteit van het spel. In het

spel van kinderen zijn, volgens Van der Boom (1999) verschillende leeftijdsfasen aan te

wijzen. Vanaf 6 jaar gaan kinderen steeds meer waarde hechten aan het zelfstandig spelen in

leeftijdsgroepen, zonder de steun van een volwassene. In de leeftijd vanaf 10 jaar gaan

kinderen hun identiteit ontwikkelingen. Om je identiteit te kunnen ontwikkelen, is het

Page 42: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

42

belangrijk dat je verschillende kanten van je identiteit kunt uitproberen. Schreuder (2004)

schrijft dat dit, onder voortdurend toeziend oog van je ouders, onmogelijk is.

Page 43: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

43

Hoofdstuk 5: Het vierde opvoedingsmilieu

In hoofdstuk 3 wordt gesproken over de pedagogisering van de vrije tijd van kinderen in

Nederland. In dat hoofdstuk wordt uiteengezet dat pedagogisering verschillende processen

omvat, namelijk de institutionalisering en professionalisering van de opvoedingsmilieus van

kinderen, de toename van bemoeienis van volwassenen met het leven van kinderen, het

ingrijpen in het leven van kinderen vanuit een bepaalde ideologie en het ontstaan van een

apart kinderland. Het gevolg van pedagogisering in de vrije tijd van kinderen is een groeiende

greep van volwassenen in die vrije tijd. Echter, er zijn ook theorieën die schrijven over een

afname van pedagogisering in de Nederlandse samenleving. In dit hoofdstuk wordt de theorie

over afname van pedagogisering, ofwel ‘ontpedagogisering’, van de Nederlandse

ontwikkelingspsycholoog Koops besproken. Het zijn volgens Koops vooral de moderne

media die bijdragen aan de ontpedagogisering. De theorie van Koops wordt besproken om een

zo compleet mogelijk beeld te krijgen van wat de (wetenschappelijke) literatuur zegt over de

ontwikkelingen in de vrije tijd van kinderen in Nederland.

Ontpedagogisering

Koops (2000) schrijft in zijn boek ‘Gemankeerde volwassenheid’ over de

marginalisering van het pedagogisch denken in de huidige Nederlandse samenleving, ofwel

de afname van het denken in pedagogische doelen. Volgens de auteur wordt er niet meer

opgevoed vanuit een bepaald doel en zonder einddoel is er geen sprake van pedagogiek.

Pedagogiek gaat volgens Koops (2000) namelijk om de vraag ‘waartoe willen wij opvoeden?’

Het opvoedingsdoel is tegenwoordig onduidelijk, volgens de auteur, doordat de

volwassenheid tegenwoordig een onduidelijke status heeft. Als de volwassenheid een

onduidelijke status heeft, waartoe moet er dan worden opgevoed vraagt Koops (2000) zich af.

Wanneer er minder sprake is van opvoeden vanuit een doel, dan is dat volgens Koops (2000)

ontpedagogisering.

Sinds de verlichting in de 17e eeuw werd het kind steeds meer beschouwd als een zich

nog te ontwikkelen wezen, anders in elkaar stekend dan het volwassenenwezen. De reactie op

dit nieuwe kindbeeld was dat kinderen ‘apart gezet’ werden van de volwassenenwereld en via

opvoeding en scholing geleidelijk naar volwassenheid geleid werden. Koops (2000) schrijft

dat aan het eind van de 19e eeuw de belangstelling voor kinderen op een hoogtepunt was en

dat opvoeding en onderwijs in die tijd maximaal werden afgestemd op de kinderlijke

ontwikkeling. Een reactie op deze ontwikkeling was een hernieuwde roep om de spontane

Page 44: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

44

ontwikkeling van kinderen. Koops (2000) omschrijft deze ontwikkeling en reactie als een

‘slingerbeweging’. Steeds wanneer de opvoeding verloopt volgens vaste regels die afgestemd

zijn op de spontane ontwikkeling van het kind zal door critici geroepen worden dat de

spontane ontwikkeling op deze manier juist verstikt wordt, aldus de auteur.

Het resultaat, volgens Koops (2000), van het apart zetten van kinderen van

volwassenen, heeft ervoor gezorgd dat in de huidige tijd kinderen nauwelijks door

volwassenheid worden aangetrokken. Volwassenen van nu zijn het slachtoffer geworden van

dat historische proces dat het kind infantiliseerde. Voor de volwassenen is volwassenheid

steeds minder aantrekkelijk. De volwassenen hebben geleerd dat het kind zijn aantrekkelijk is.

Kinderen en jeugdigen zijn voor hen een object van identificatie geworden. Zo lang mogelijk

jong blijven is het devies. Koops (2000) duidt dit aan met de voorbeelden dat volwassenen

steeds vaker ongehuwd zijn, relationeel experimenteren en een opleiding volgen. Deze

voorbeelden waren voorheen kenmerken van de adolescentie. De volwassene van nu

infantiliseert. Op deze manier wordt de volwassenheid niet meer voorgeleefd.

De traditionele volwassenheid is aan het verdwijnen doordat de volwassene

infantiliseert. Volgens Koops (2000) is er een overmaat aan ‘spontane ontwikkeling’ en

tegelijkertijd zijn er te weinig pedagogische maatregelen om het kind naar de

volwassenenwereld te lokken. De eerder genoemde slingerbeweging zou het tij misschien

vanzelf kunnen keren. Koops (2000) schrijft echter dat dit wel eens misplaatst optimisme zou

kunnen zijn. Ten opzichte van het verleden is er namelijk een belangrijke nieuwe

ontwikkeling, de komst van de moderne media.

Moderne media

De moderne media worden ook wel aangeduid als het vierde opvoedingsmilieu. Een

groot deel van de kennis die kinderen hebben, komt uit de media. De media vormen daarom

een belangrijk socialiserend milieu, aldus Zeijl et al. (2005). De media heeft in jonge kinderen

een belangrijke consument. Op televisie worden meerdere jeugdprogramma’s uitgezonden,

die door de komst van de vele commerciële zenders meer dan vertienvoudigd is. Uit het

onderzoek ‘Kinderen in Nederland’ van het Sociaal Cultureel Planbureau (2005) naar de

vrijetijdsbesteding van kinderen in Nederland komt naar voren dat 39% van de kinderen

tussen de 3 en 12 jaar een half uur tot één uur per dag televisie kijkt. Tevens 39% procent van

de kinderen in die leeftijd kijkt tussen de één en twee uur per dag. Over het internetgebruik

van kinderen in deze leeftijdgroep geeft 69% van de ouders aan dat hun kind daar nog geen

gebruik van maakt. Het gebruik van internet werd alleen gevraagd aan de ouders van kinderen

Page 45: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

45

in de leeftijd van 5 tot 12 jaar. 14% van de kinderen zit een half uur achter internet. Deze

cijfers komen overeen met de cijfers van het Centraal Bureau van de Statistiek (www.cbs.nl).

De televisie bestaat al een aantal decennia, maar het kijkgedrag is steeds individueler

geworden, mede door de komst van de afstandsbediening en de dvd -speler. De computer

heeft later zijn intrede gedaan. In 1990 had ruim 40% van de huishoudens een computer, in de

tien jaren daarna steeg dit percentage naar 86% (Zeijl et al., 2002). Voor internet geldt dat

78% van de Nederlandse huishoudens is aangesloten op het net. Kinderen kijken vaak zonder

toezicht naar de televisie.

De toename van dikke kinderen wordt geweten aan het feit dat kinderen steeds meer

televisie kijken en achter de computer zitten. Door Furedi (2001) wordt het steeds meer kijken

naar de televisie door kinderen verklaard door de angst van ouders, zoals ook eerder

beschreven. Wanneer kinderen thuis zitten, hebben de ouders het idee dat hen niks kan

overkomen. De Nederlandse ontwikkelingspsycholoog Koops ziet echter een gevaar in het

gebruik van de moderne media. Koops is namelijk van mening dat ouders geen idee hebben

wat hun kinderen allemaal zien op hun computers en televisies aan seks en geweld (Salm,

2008).

Bescherming tegen moderne media

Pedagogisering heeft betrekking op bescherming van kinderen door volwassenen. De

bescherming van kinderen bestaat uit het ingrijpen van volwassenen in, naar hun mening,

gevaarlijke situaties. Levering en Van Maanen (1997) schrijven op een andere wijze over

bescherming van kinderen door volwassenen. Volwassenen houden, uit het oogpunt van

bescherming, veel verborgen voor hun kinderen. Volwassenen houden veel voor kinderen

verborgen, maar hebben daar een goede reden voor. Het heeft volgens Levering en Van

Manen (1997) nog geen zin om kinderen deelgenoot van alles te maken omdat er veel dingen

zijn die ze nog niet begrijpen. Het zou primitief zijn om te denken dat er tussen volwassenen

en kinderen een gelijke relatie zou kunnen bestaan zoals tussen volwassenen onderling. Als

het goed is, wordt de vorm van verborgen houden door kinderen op den duur begrepen. En

wanneer het hun volwassenen niet lukt om verborgen te houden wat ze menen verborgen te

moeten houden, zijn kinderen vaak bereid om een oogje toe te knijpen.

Echter het verborgen houden van de volwassenenwereld voor kinderen is iets wat door

de komst van de moderne media steeds moeilijker wordt, aldus Koops (2000). De controle op

de informatie die kinderen kunnen krijgen is weg. De mogelijkheid om kinderen langzaamaan

de volwassenenwereld in te leiden, wordt hierdoor onmogelijk gemaakt, aangezien kinderen

Page 46: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

46

dezelfde informatie krijgen als volwassenen, aldus Koops (2000). Vroeger konden ouders nog

voorkomen dat kinderen op vroege leeftijd werden geconfronteerd met zaken waar zij

eigenlijk nog niet aan toe waren, door de tv uit te zetten of de volwassenenboeken boven op

de kast te leggen. Het gaat volgens Koops (2000) niet meer om een slingerbeweging rond

infantilisering; kinderen in de klassieke zin van het woord lijken niet eens meer te bestaan.

Het probleem is nu dat er nog geen andere pedagogiek is dan die uit de tijd waarin de

kinderwereld bestond, aldus Koops (2000).

Koops (2000) haalt in zijn boek de Amerikaanse professor Postman aan. Postman

waarschuwde in 1982 al voor het verdwijnen van ‘childhood’, ofwel het verdwijnen van de

kindertijd. Postman stond bekend als een kritisch denker over het onderwijs en de media. Hij

wilde de rol vervullen van een gewetensvolle buitenstaander tegenover de snelle

ontwikkelingen van de 20e eeuw. Hij was van mening dat de technologische veranderingen in

de maatschappij de menselijke waarden onder druk zetten. Zo stelde hij dat de verdwijning

van de kindertijd werd veroorzaakt door de komst van de televisie (Rosen, 2003). Het verschil

tussen kinderen en volwassenen is, volgens Postman (1982), gebaseerd op informatie. Nu

kinderen alle informatie kunnen krijgen, is er weinig onderscheid meer tussen jeugd en

volwassen. In de Middeleeuwen bestond weinig onderscheid tussen kinderen en volwassenen,

omdat er weinig onderscheid was in wat beiden aan informatie kregen. Het volwassene leven

speelde zich af in het zicht van kinderen en kende daarom weinig geheimen voor kinderen. In

deze tijd geeft de media alle geheimen prijs en zonder geheimen kan er niet zo iets als een

kindertijd bestaan, aldus Postman (1982). Postman schreef zijn boek ‘The dissapearance of

childhood’ al in 1982 als reactie op de informatie van de televisie. Over de gevolgen van de

komst van het internet heeft Postman niet gepubliceerd.

Naast het feit dat kinderen informatie krijgen die voor hen misschien nog niet geschikt

is, beschikken kinderen ook nog niet over het vermogen om kritisch naar deze informatie te

kunnen kijken. Kinderen nemen de informatie die ze krijgen voor waar aan.

Een gevolg van de vele informatie die kinderen kunnen krijgen, is dat kinderen zich

als volwassenen gaan gedragen, aldus Postman (1982). Doordat kinderen alle ‘geheimen’ van

de volwassenheid al vroeg leren kennen, worden ze sneller volwassenen. De media zorgt voor

een druk op de autoriteit van volwassenen en het verdwijnen van de nieuwsgierigheid van

kinderen. In plaats van nieuwsgierig worden kinderen, volgens Postman (1982), arrogant en

cynisch. Kinderen krijgen antwoorden op vragen die ze nooit gesteld hebben.

Page 47: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

47

Gemankeerde volwassenen

Koops (2000) beschrijft twee verschillende ontwikkelingen. Volgens Koops (2000) is

er sprake van ontpedagogisering doordat het in deze tijd niet meer duidelijk is wat

volwassenheid is. Kenmerken die tegenwoordig bij volwassenheid horen, waren voorheen

kenmerken van adolescentie. Het kind zijn wordt geïdealiseerd. Het doel van de opvoeding is

hierdoor onduidelijk, normaal gesproken wordt er immers opgevoed tot volwassenheid. De

huidige volwassenen zijn ‘gemankeerde volwassenen’. Tegelijkertijd krijgen kinderen door de

komst van de moderne media onvermijdelijke toegang tot de volwassenenwereld, zonder

pedagogische begeleiding. Het blootstellen aan de media heeft een einde gemaakt aan de

wereld van het kind en heeft ervoor gezorgd dat de volwassenen de controle over het

opvoeden verloren zijn. Ouders kunnen hun kinderen niet meer beschermen tegen de

toenemende informatiestroom. De toegang tot de media zorgt ervoor dat kinderen een soort

pseudo - volwassenen worden, ofwel ‘gemankeerde volwassenen’. De afstand tussen

volwassenen en kinderen wordt steeds kleiner.

Koops (2000) gebruikt de term ‘ontpedagogisering’ om aan te geven dat er steeds

minder sprake is van pedagogiek in de Nederlandse samenleving. Er kan geen sprake van

pedagogiek zijn wanneer er geen doel is om tot op te voeden en wanneer er geen controle over

opvoeden is. Het lijkt erop dat Koops (2000) het begrip pedagogisering anders opvat dan

zoals eerder beschreven. In hoofdstuk 3 wordt pedagogisering beschreven als een bewuste

greep van volwassenen op het leven van kinderen. Echter in de visie van Koops (2000) zorgt

de huidige situatie, de onduidelijke status van volwassenheid en de komst van de moderne

media, voor een afname van pedagogiek. Er is geen sprake van het bewust meer loslaten van

kinderen.

Afsluiting

Er worden op verschillende manieren aangekeken tegen de vrije tijd van kinderen in

Nederland. In dit hoofdstuk is te lezen dat Koops (2000) spreekt van ontpedagogisering in de

Nederlandse samenleving. Echter, verschillende andere auteurs schrijven dat er sprake is van

pedagogisering van de vrije tijd van kinderen. De verlengde schooldag is een onderdeel van

de pedagogisering in Nederland. De verlengde schooldag wordt op scholen in Nederland

ingevoerd vanuit per school verschillende ideologieën. Daarnaast is de pedagogisering terug

te vinden in de institutionalisering en professionalisering van de vrije tijd van kinderen, de

toename van bemoeienis van volwassenen met de vrije van kinderen en het ontstaan van een

apart kinderland.

Page 48: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

48

Conclusie

In dit onderzoek is geprobeerd een antwoord te vinden op de volgende onderzoeksvraag:

Hoe belangrijk is de vrije tijd in de ontwikkeling van kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar

en wat betekent dit voor de invulling van een geïntegreerde verlengde schooldag in

Nederland?

Om een antwoord te vinden op de onderzoeksvraag is een literatuurstudie uitgevoerd. Het

eerste deel van de onderzoeksvraag betreft de vraag hoe belangrijk de vrije tijd is in de

ontwikkeling van kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar. De ‘échte’ vrije tijd van kinderen

wordt ook wel omschreven als de zelfgestuurde vrije tijd. Deze tijd kenmerkt zich door de

afwezigheid van volwassenen en de eigen keuze van kinderen. Deze zelfgestuurde vrije tijd

van kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar lijkt af te nemen. De afname van de zelfgestuurde

vrije tijd lijkt te komen door het idee dat de vrije tijd van kinderen verantwoord moet zijn.

Kinderen moeten geen gevaar lopen tijdens hun vrijetijdsactiviteiten en kinderen moeten

vooral iets opsteken van deze activiteiten. Volwassenen willen steeds meer greep krijgen op

de zelfgestuurde vrije tijd van kinderen. De vrije tijd van kinderen wordt meer leertijd. Een

gevolg is dat volwassenen steeds vaker de invulling van de vrije tijd van kinderen bepalen, dat

kinderen steeds meer beschermd worden door volwassenen en kinderen steeds vaker in

aanwezigheid zijn van volwassenen.

Er zijn weinig empirische gegevens bekend over de invulling van de vrije tijd als

leertijd op de ontwikkeling van kinderen. Theoretische inzichten suggereren dat kinderen hun

leertijd anders beleven dan hun vrije tijd. Aan hun vrije tijd hechten kinderen veel waarde. In

de vrije tijd leren kinderen andere vaardigheden dan in de leertijd. In de vrije tijd leren

kinderen zelfsturing, initiatief nemen en bouwen aan een toekomstdroom, alledrie zijn

belangrijk voor het, in de toekomst, kunnen functioneren op de arbeidsmarkt.

Wanneer de vrije tijd van kinderen bepaald wordt door volwassenen hebben kinderen

weinig ruimte meer voor hun eigen keuze. Het hebben van een eigen keuze is een kenmerk

van de vrije tijd van kinderen. De vrije tijd van kinderen, en daarin het maken van eigen

keuzes, ondersteunt de psychologische basisbehoefte aan autonomie. Een gevoel van

autonomie, wordt bevorderd door het hebben van een eigen keuze. Het voldoen aan

basisbehoeften is belangrijk voor het welbevinden van kinderen en voor hun intrinsieke

motivatie. Ook om te kunnen functioneren in een pluriforme samenleving is het leren maken

Page 49: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

49

van eigen keuzes van belang. Zonder de bepaling door volwassenen wordt de creativiteit van

kinderen vergroot en ontwikkelen ze hun innerlijke competenties.

De bescherming van volwassenen biedt kinderen weinig ruimte om zelf nieuwe zaken

te ontdekken. Het zelf ontdekken van nieuwe zaken zijn belangrijke leerervaringen. De vrije

tijd zonder bescherming biedt kinderen de ruimte voor zelfverantwoordelijkheid, voor het

maken van eigen fouten en voor het zien van de consequenties van eigen fouten. De

bescherming van volwassenen, door in te grijpen in verschillende situaties, kan kinderen het

gevoel geven dat ze zelf niet competent zijn. Een gevoel van competentie vergroot het

zelfvertrouwen van kinderen. Een gevolg van teveel bescherming is het ontstaan van een

jeugdland voor kinderen. In een jeugdland worden kinderen onvoldoende voorbereid op de

volwassenheid.

De aanwezigheid van volwassenen in de vrije tijd van kinderen heeft invloed op de

ontwikkeling van de innerlijke competentie van kinderen. In aanwezigheid van volwassenen

zijn kinderen niet op zichzelf aangewezen en krijgen ze niet de ruimte om zich terug te

trekken. Wanneer volwassenen afwezig zijn, ontwikkelen kinderen hun eigen

verantwoordelijkheid. De creativiteit van het spel van kinderen wordt beïnvloed door de

aanwezigheid van volwassenen. In het spel leren kinderen van elkaar, door te kijken naar hun

leeftijdsgenoten en naar de reactie van hun leeftijdsgenoten op hun eigen gedrag.

In de literatuur wordt het belang van de vrije tijd in de ontwikkeling van kinderen een

enkele maal onderscheiden naar verschillende leeftijdfasen. Voor jonge kinderen in de leeftijd

van 4 tot 6 jaar is het belangrijk voor hun ontwikkeling om te kijken naar volwassenen die

volwassenendingen aan het doen zijn. Door het kijken naar en nabootsen van volwassenen

leren kinderen de volwassenenwereld begrijpen. Echter het kijken naar volwassenendingen,

wordt juist door volwassenen uitgelegd als het niets nuttigs doen van kinderen. Volwassenen

verzinnen dan vaak een activiteit, terwijl op deze momenten de vrije tijd voor jonge kinderen

belangrijk is voor hun ontwikkeling.

In het spel van kinderen worden verschillende leeftijdfasen onderscheiden. In het leren

van sociaal gedrag worden verschillende ontwikkelingstaken onderscheiden, behorend bij

verschillende leeftijdsfasen. In de leeftijdfase van 6 tot 8 jaar hechten kinderen waarde aan het

zelfstandig functioneren, zonder directe steun van volwassenen. De oudere kinderen, vanaf de

leeftijd van 10 jaar, lijken een voorkeur te hebben voor de vrije tijd boven de vrije tijd

ingevuld als leertijd. Voor henzelf is vrije tijd belangrijk, maar ook voor hun ontwikkeling. In

de fase tussen 10 tot 12 ontwikkelen kinderen hun eigen identiteit. Om je identiteit te kunnen

Page 50: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

50

ontwikkelen moet je verschillende identiteiten kunnen uitproberen, iets wat onder toeziend

oog van ouders niet mogelijk is.

Uit de theoretische inzichten komt naar voren dat de vrije tijd van kinderen

verschillende aspecten van de ontwikkeling van kinderen bevordert. De vrije tijd heeft andere

kenmerken dan de opvoedingsmilieus het gezin en de school, namelijk de afwezigheid van

volwassenen (tevens de afwezigheid van bescherming door volwassenen), het hebben van een

eigen keuze en het spelen. Deze kenmerken van vrije tijd bevorderen verschillende aspecten

van de ontwikkeling van kinderen. De conclusie is dat de vrije tijd belangrijk is in de

ontwikkeling van kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar.

Het tweede deel van de onderzoeksvraag betreft de vraag wat de bevindingen over het

belang van de vrije tijd van kinderen betekent voor de invulling van een geïntegreerde

verlengde schooldag. Een geïntegreerde verlengde schooldag vergroot de educatieve vrije tijd

ten koste van de zelfgestuurde vrije tijd van kinderen. Het is belangrijk dat de school een

eigen keuze maakt voor hun visie op een verlengde schooldag. Alleen wanneer alle betrokken

deze visie delen, heeft een verlengde schooldag toegevoegde waarde. Uit de literatuurstudie

blijkt dat de vrije tijd van kinderen verschillende aspecten van de ontwikkeling van kinderen

bevordert. Er is dus reden om binnen de verlengde schooldag ook ruimte te maken voor de

vrije tijd van kinderen, mede doordat door de groeiende greep van volwassenen in de vrije tijd

van kinderen deze vrije tijd lijkt af te nemen. Dit zou betekenen dat kinderen de ruimte

moeten krijgen om zonder volwassenen in de buurt te spelen of bezig te zijn met een

activiteit. De eigen keuze van kinderen is tevens van belang. Kinderen moeten hun eigen

keuze mogen maken voor een activiteit. Deze keuze kan vallen op een activiteit binnen of

buiten het activiteitenaanbod, maar ook voor geen van beide, dan valt de keuze op het even

niks doen. Alleen op deze manier is er sprake van vrije tijd van kinderen. Wanneer er alleen

gekozen kan worden uit het activiteiten aanbod, wordt alsnog het aanbod alleen door

volwassenen bepaald.

De hoge deelname van oudere kinderen in Denemarken aan de naschoolse opvang lijkt

erop te wijzen dat de wijze van opvang in dit land oudere kinderen, vanaf de leeftijd van 10

jaar, aanspreekt. De naschoolse opvang in Denemarken kenmerkt zich door de nadruk op de

vrije tijd van kinderen in plaats van de nadruk op de educatieve vrije tijd van kinderen. Het

bieden van privacy is hierin belangrijk. De vrije tijd in deze leeftijdsfase is, zoals beschreven,

ook van belang voor de identiteitsontwikkeling. Deze gegevens pleiten voor meer vrije tijd

binnen een verlengde schooldag voor kinderen in de leeftijd van 10 tot 12 jaar

Page 51: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

51

Er is ook nog een andere leeftijdfase waarin de vrije tijd nadrukkelijker van belang is,

namelijk de leeftijdsfase van 6 tot 8 jaar. In deze fase hechten kinderen waarde aan het

zelfstandig functioneren in hun leeftijdsgroep, zonder de directe steun van volwassenen. Voor

kinderen in deze leeftijdsfase zou de vrije tijd ook binnen een verlengde schooldag van belang

zijn. In afwezigheid van volwassenen kunnen ze leren om zelfstandig te functioneren in hun

leeftijdsgroep.

Page 52: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

52

Discussie: pedagogisering of ontpedagogisering?

In deze masterthese is onderzoek gedaan naar het belang van vrije tijd in de ontwikkeling van

kinderen van 4 tot 12 jaar en de betekenis hiervan voor de invulling van een verlengde

schooldag. Er worden in het onderzoek twee tegengestelde visies besproken die betrekking

hebben op de vrije tijd van kinderen. De eerste visie gaat uit van pedagogisering van de vrije

tijd van kinderen in Nederland. Pedagogisering betreft de institutionalisering en

professionalisering van de opvoedingsmilieus van kinderen, de toename van bemoeienis van

volwassenen met het leven van kinderen, het ingrijpen in het leven van kinderen vanuit een

bepaalde ideologie en het ontstaan van een apart kinderland. Er worden verschillende

voorbeelden genoemd om pedagogisering aan te duiden. Steeds meer vrije tijd van kinderen

gaat op aan leertijd, kinderen hebben het steeds vaker drukke agenda’s en kinderen worden

steeds meer beschermd door volwassenen. Binnen deze visie wordt uitgegaan van een

groeiende greep van volwassenen op de vrije tijd van kinderen. Deze groeiende greep komt

tot uiting in het verworden van de vrije tijd tot leertijd, de vrije tijd van kinderen moet van

volwassenen verantwoord zijn. Het gevolg is dat de volwassenen steeds vaker de vrije tijd van

kinderen bepalen, dat volwassenen kinderen steeds meer beschermen en dat volwassenen

steeds meer aanwezig zijn in de vrije tijd van kinderen.

Naast de visie van pedagogisering wordt er nog een tweede visie besproken. Deze

tweede visie gaat uit van een afname van pedagogisering, ofwel ontpedagogisering. De

theorie van ontpedagogisering komt van de Nederlandse ontwikkelingspsycholoog Koops

(2000). In deze visie wordt niet specifiek ingegaan op de vrije tijd van kinderen. Er wordt

gesproken over een algemene tendens van ontpedagogisering in de Nederlandse samenleving.

Koops (2000) spreekt van marginalisering van het pedagogisch denken. Er is geen sprake

meer van het opvoeden tot een doel, wat volgens Koops (2000) juist een kenmerk is van de

pedagogiek. Volwassenen van nu zijn steeds vaker ongehuwd, relationeel aan het

experimenteren en volgen een opleiding. Deze voorbeelden waren voorheen kenmerken van

de adolescentie. De volwassenen infantiliseren. Koops (2000) schrijft dat de volwassenheid

van nu daarom een onduidelijke status heeft en dat er daarom geen doel meer is om tot op te

voeden. Tegelijkertijd is het beschermen van kinderen door de volwassenenwereld verborgen

te houden door de komst van de moderne media steeds moeilijker. De volwassenenwereld

wordt steeds toegankelijker voor kinderen. Er wordt wel geprobeerd om kinderen te

beschermen tegen de informatie uit de media, door bijvoorbeeld de kijkwijzer en

voorlichtingen over de gevaren van internet. Maar, zo zegt Koops, volwassenen hebben geen

Page 53: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

53

idee wat kinderen allemaal zien op hun televisie en computers (Salm, 2008). Het lijkt erop dat

Koops (2000) het begrip pedagogisering anders opvat dan zoals eerder beschreven.

Pedagogisering betreft een bewuste greep van volwassenen op het leven van kinderen. Echter

in de visie van Koops (2000) zorgt de huidige situatie, de onduidelijke status van

volwassenheid en de komst van de moderne media, voor een afname van pedagogiek.

Ondanks een verschillende interpretatie van het begrip pedagogisering zijn de

gevolgen van beide visies wel verschillend. In de ene visie ontstaat een beschermd jeugdland,

waarin kinderen zich veilig kunnen ontwikkelen door de bescherming die ze krijgen van

volwassenen. In de andere visie vervaagt het jeugdland. Dit doordat de bescherming op het

gebied van de informatie die kinderen kunnen krijgen steeds moeilijker wordt. In de eerste

visie worden kinderen weggehouden van de volwassenenwereld en worden ze volgens

verschillende auteurs onvoldoende voorbereid op volwassenheid. In de tweede visie worden

kinderen juist te snel volwassen omdat ze dezelfde informatie kunnen krijgen als volwassenen

en daardoor in dezelfde wereld leven als volwassenen. Aan de ene kant bestaat er een

jeugdland apart van de volwassenenwereld en aan de andere kant bestaat het jeugdland niet

meer, aangezien deze is opgegaan in de volwassenenwereld.

De volgende vraag is na het uitvoeren van deze masterthese nog niet beantwoord: is er

sprake is van pedagogisering of ontpedagogisering in de Nederlandse samenleving? Het is

onduidelijk welke van de twee visies het meest gegrond is. Er zijn meerdere voorbeelden

genoemd die duiden op de pedagogisering van de vrije tijd van kinderen. Echter ook

ontpedagogisering wordt door Koops (2000) aangeduid met enkele voorbeelden. Verder

onderzoek is nodig om de vraag te kunnen beantwoorden.

Page 54: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

54

Literatuurlijst

Bakker, C.J. (1984). De pedagogisering van de ‘vrije tijd’ van arbeidersjongeren in der

vijftiger en zestiger jaren. Pedagogisch Tijdschrift, 9 (2), 58 – 66

Beck, U. (1992). Risk society. Towards a new modernity. London: Sage Publications

Bolwby, J. (1969). Attachment. New York: Basic Books

Van den Boom, D. (1999). Ouders op de voorgrond. Een educatieve lijn voor 0-18 jaar.

Utrecht: Sardes

Brouwer, R. (1986). Pedagoog zijn? Kind worden! Leven en werken van Janusz Korczak;

enkele verbindingslijnen met het heden. Haren: Sassenhein

Craig, G.J. & Baucum, D. (2002). Human Development. Upper Saddle River, NJ : Prentice

Hall

Dasberg, L . (1982). Grootbrengen door kleinhouden als historisch verschijnsel. Meppel:

Boom

Dendooven, G. (2007). Kinderen hebben recht op verveling. Opgevraagd van:

http://www.stichtinglezen.be/content.aspx?l=004.001.007, op 4 juni 2008

Depaepe, M. (2003). De pedagogisering achterna. Aanzet tot een genealogie van de

pedagogische mentaliteit in de voorbije 250 jaar. Leuven: Acco

Depaepe, M., Simon, F. & Van Gorp, A. (2005). Paradoxen van pedagogisering: handboek

pedagogische historiografie. Leuven: Acco

Doornenbal, J. (2007). Ploegen en Bouwen. De brede school als open leergemeenschap.

Groningen: Hanzehogeschool Groningen

Page 55: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

55

Du Bois – Reymond, M., Te Poel, Y. & Ravesloot, J. (1998). Jongeren en hun keuzes.

Bussum: Coutinho

Van Erp, M. (1998). Verlengde schooldag maakt leerlingen socialer en leergieriger. Wat het

voorgezet onderwijs kan leren van ervaringen in het basisonderwijs. Didaktief & school 5/6,

39 -41

Furedi, F. (2001). Bange ouders. Opvoeden zonder zorgen. Leuven: Van Halewyck

Van Geert, P.L.C. (1997). Theorieën van leren en ontwikkeling. Alphen aan den Rijn :

Samsom H.D. Tjeenk Willink

Gelmers, T. & Klaassen, A. (2000). Mijn vrije tijd? Ouders en de tijd van hun kinderen.

Vernieuwing, 59 (10), 8 - 9

Glastra, F. & Meijers, J.M. (2000). Een leven lang leren? Competentieontwikkeling in de

informatiesamenleving. 's-Gravenhage : Elsevier bedrijfsinformatie

De Greef, E., Verdonck, D. &, J., van Gils (2003). De provincie in hurkzit, naar een

provinciaal beleid m.b.t. de vrij tijd in de provincie Vlaams-Brabant. Gent:

Onderzoekscentrum Kind en Samenleving

Grolnick, W.S. (2003). The Psychology of Parental Control. How Well- Meant Parenting

Backfires. New Jersey: Mahwah

De Haan, J., Van den Broek, A. & Breedveld, K. (2001). Cultuur, recreatie en sport. In:

De sociale staat van Nederland 2001. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau

Herrman, U. (1986). Die pädagogisierung des Kinder- und Jugendlebens in Deutschland seit

dem ausgehenden 18. Jahrhundert. In: Martin, J. & Nitschke. A., Zur Socialgeschichte der

Kindheit. (pp. 661 – 683) Freiburg / München

Hermanns, J.M.A. (2007). Opvoeden en opgroeien: een visie achter het beleid. In: Van

Lieshout, P.A.H., Van der Meij, M.S.S. & De Pree, J.C.I. (2007). Bouwstenen voor een

Page 56: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

56

betrokken jeugdbeleid. (pp 21 – 45) Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid.

Amsterdam: Amsterdam University Press

Heutz. L. (2008, 18 april). Niks te doen? Verslag studiemiddag Het Netwerk Ruimte voor de

Jeugd / Nationale Speelraad. EigenWijs, Kinderopvang Humanitas

Hillman, M, Adams, J. & Whitelegg, J. (1990). One false move: A study of children’s

independent mobility. London: Faber & Faber

Ionaproject (2006). Ruimte voor ouderschap: samenvatting. Amsterdam

Koops, W. (2000). Gemankeerde volwassenheid. Over eindpunten van de ontwikkeling en

doelen van de pedagogiek. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum

Langeveld, M.J. (1967). Scholen maken mensen: de bijdrage der school tot de vorming van

het kind. Purmerend: Musses

Langeveld, M.J. (1970). Beknopte theoretische pedagogiek. Groningen: Wolters – Noordhoff

Levering, B. & Van Manen, M. (1997). Klein geheim. Intimiteit, privacy en ontwikkeling van

identiteit. Utrecht: De Tijdstroom

Leunessen, J. (1996). Verlengde schooldag in theorie en praktijk. Het nut van naschoolse

activiteiten betwijfeld en verdedigd. Samenwijs, 16 (9), 24 – 26

Lewis, J. (2006). Extended schools. The school’s role in encouraging behaviour for learning

outside the classroom that supports learning within. A response to the ‘Every Child Matters’

and Extended Schools initiatives. Support for Learning 21 (4) pp 175 - 181

Van Lieshout, P.A.H., Van der Meij, M.S.S. & De Pree, J.C.I. (2007). Bouwstenen voor een

betrokken jeugdbeleid. Amsterdam: University Press

Marcoen, A. (1990). Verveling en eenzaamheid. Kind & Adolescent, 11 (1), 18 – 23

Page 57: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

57

Van der Matten, F. (2000). Alle geleefde tijd is leertijd. Over de herijking van pedagogische

domeinen. Vernieuwing, 59 (10), 10 – 12

Meijer, W.A.J. (1996). Stromingen in de pedagogiek. Baarn: Intro

Naninck, G. (2003). Verboden voor leidsters. School – Kinderopvang. Supplement van het

vakblad kinderopvang, 1 (1), 1 – 3

Van Oenen, S. (1992). De tijd van het kind. Vernieuwing, 51 (5), 3 – 5

Van Oenen, S. & Hajer, F. (2001). De school en het echte leven: Leren binnen en buiten de

school. Nederlands Jeugd Instituut: Utrecht

Van Oenen, S. & Valkesteijn, M. (1996). Verlengde schooldag. Brug tussen lokaal onderwijs-

en jeugdbeleid. Nederlands Jeugd Instituut: Utrecht

Pels, T. (2000). Opvoeding en integratie. Een vergelijkende studie van recente onderzoeken

naar gezins- opvoeding en de pedagogische afstemming tussen gezin en school. Assen: Van

Gorcum

Pont, S. (2008). Pas op voor de hyperouder. Opgevraagd van:

http://www.ruimtevoordejeugd.nl/item.php?id_w=5&id=484 , op 15 oktober 2008

Postman, N. (1982). The Disappearance of Childhood. New York: Vintage

Preuschoff, G (1996). Als kinderen bang zijn: een hulpboek voor ouders. Amsterdam: Boom

Rapportage Vensterschool Stadspark (2008). Geïntegreerd curriculum voor de vensterschool

Stadspark. Lectoraat Integraal Jeugdbeleid Hanzehogeschool: Groningen

Riemens – Reurslag, J. (1928). De onderlinge verhouding der drie opvoedingsmilieus.

Amsterdam: V.P.R.O

Page 58: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

58

Rosen, J. (2003). Neil Postman (1931-2003): Some Recollections. The author, media critic

and NYU professor Neil Postman is dead at 72. Some comments on his life and work by one

of his students. Opgevraagd op 14 oktober 2008 van:

http://journalism.nyu.edu/pubzone/weblogs/pressthink/2003/10/07/postman_life.html

Salm, H. (2008). Opvoeding / Internet en tv doen het klassieke kind verdwijnen. Ouders en

leraren zijn regie over informatie kwijt. Trouw : De Verdieping, opvoeding / onderwijs, 18

april

Schreuder, L. & Valkesteijn, M. (1998). Samen na school. Verlengde schooldag en

buitenschoolse opvang. Vernieuwing, 57 (1), 8 – 10

Schreuder, L., Valkesteijn, M. & Mewissen, S. (2008 a). Een school met vijf O’ s.

Onderwijs, ontwikkeling, opvoeding, opvang en ontspanning in een dagarrangement.

Nederlands Jeugd Instituut: Utrecht

Schreuder, L., Valkesteijn, M. & Mewissen, S. (2008 b). Verlengde leertijd en educatieve

samenhang. OBS de Boog te Rotterdam. Nederlands Jeugd Instituut: Utrecht

Schreuder, P. (2004). Ouders, ga maar even koffie halen. Vernieuwing, 63 (3), 8 – 10

Singer, E. (2003). Geen woorden maar daden. Kinderopvang, 1 (1), 22 -23

Singer, E. & De Haan, D. (2007). Social life of young children. Coconstruction of shared

meanings and togetherness, humor and conflicts in child care center. In: Saracho, O., Spodek,

P. Contemporary perspectives on social learning in early childhood education (pp. 309 –

322). Charlotte, NC: Information Age Publishing

Te Poel, P. & Zeijl, E. (2000). In dienst van het maatschappelijk succes. De vrije tijd als

leertijd. Vernieuwing, 59 (10), 5 – 7

Timmerhuis, A., Westerbeek, K., Studulski, F., Verheijke, J., van de Burgwal, G. (2006). Een

quickscan naar community schools: Zweden, Denemarken, Verenigd Koninkrijk (Schotland),

Duitsland, Verenigde Staten en Nederland. Nederland: Sardes

Page 59: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

59

Tyre, P. (2007). Learning Takes Time. Newsweek, 149 (4), 3

De Valck, M. (2004). Ieder kind heeft recht op zijn eigen bult. Vernieuwing, 63 (6), 11-13

Valkesteijn, M. & Van Oenen, S. (2002). Talent in actie. Opbrengsten Landelijk experiment

Verlengde schooldag voortgezet onderwijs. Utrecht: NIZW

Veugelers, W. (2001). Nadelen van verschoolsing van vrije tijd. In: De school en het echte

leven: Leren binnen en buiten de school. Nederlands Jeugd Instituut: Utrecht

De Visscher, J. & Vercruysse, R. (2000). Vrije tijd, speeltijd! België: Leuven

IJzendoorn, M.J. et al. (1985). Opvoeden in geborgenheid: een kritische analyse van Bowlby's

attachmenttheorie. Deventer: Van Loghum Slaterus

Zeijl, E. (2000). Hoe vrij is de vrije tijd? De vrijetijdsbesteding van basisschoolkinderen.

Vernieuwing, 59 (10), 4

Zeijl, E. (2003). Vrije tijd als leertijd? Discussie rond Rapportage Jeugd 2002. Tijdsstudies.

20 (4), 47 - 50

Zeijl, E., Beker, M., Breedveld, K., Van den Broek, A., De Haan, J., Herweijer, L.,

Huysmans. F. & Wittebrood, K. (2002). Rapportage Jeugd 2002. Den Haag: Sociaal

Cultureel Planbureau

Zeijl, E., Wiefferink, K., Keuzenkamp, S. & Reijneveld, M. (2005). Kinderen in Nederland.

Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau

Internet

www.sire.nl

www.thesauruszorgenwelzijn.nl/ins

www.vandale.nl

www.nji.nl

Page 60: Mam, wanneer mag ik weer spelen?" Een literatuurstudie naar het ...

60

www.bredeschool.nl