Effectief communiceren met infographics
De invloed van de positie en grootte van informatie in een infographic op de hoeveelheid
opgedane kennis en de mate van begrip bij de lezer
Monique Walraven
UNR: U1261409
ANR: 783663
Universiteit van Tilburg
Faculteit Geesteswetenschappen
Master Communicatie- en Informatiewetenschappen
Bedrijfscommunicatie en Digitale Media
Begeleidend docent:
Mevr. Dr. M.A.A. van Amelsvoort
Tweede lezer:
Dhr. K.A. de Rooij
1
Voorwoord
‘Een beeld zegt soms meer dan duizend woorden’
Een bekende uitspraak waar ik als amateurfotograaf zeker achter sta. Door mijn journalistieke
achtergrond ben ik echter ook van mening dat taal een grote bijdrage kan leveren aan de
boodschap die wordt overgebracht. Een foto of afbeelding kan misleidend zijn zonder het
verhaal er achter te kennen. Tekst maakt het mogelijk om de boodschap te nuanceren en
vollediger te maken. Misschien is juist het combineren van beeld en tekst daarom wel zo
interessant.
Mijn interesse voor de combinatie van tekst en beeld komt in het onderwerp van deze
masterthesis dan ook perfect samen. Een infographic lijkt hét middel voor
informatieoverdracht waarbij door een goede combinatie van tekst en beeld de boodschap
effectief op het publiek wordt overgebracht. Onder begeleiding van universitair docent Marije
van Amelsvoort heb ik deze vorm van informatieoverdracht onderzocht. Dit onderzoek vormt
de afsluiting van mijn masteropleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen met
specialisatie Bedrijfscommunicatie en Digitale Media aan Tilburg University. Mede door de
structurele begeleiding en kritische houding van mevrouw van Amelsvoort is een gedegen
experiment tot stand gekomen wat resulteerde in een interessante uitkomst. Ook in het
werkveld heeft men veel interesse in verschillende vormen van visuele communicatie. De
opgedane kennis binnen dit onderzoek komt waarschijnlijk ook in mijn werk goed van pas.
Daarnaast wil ik van de gelegenheid gebruik maken om, naast mevrouw van
Amelsvoort, ook mijn dierbaren te bedanken voor de kans die ze mij gegeven hebben en de
steun die ik heb ontvangen. Zonder hun bijdrage was de weg naar een masterdiploma vele
malen moeilijker geweest. Ik wil afsluiten met de woorden: ‘Achter elke succesvolle vrouw,
staat een sterke man’. Luc Goossen, bedankt voor het grote vertrouwen in mij, het begrip
wanneer de focus volledig op mijn studie lag en je nuchtere kijk op dingen wanneer ik weer
eens vast liep. Na het afronden van de hbo-opleiding Journalistiek was het volgen van deze
masteropleiding een grote toevoeging voor mijn ontwikkeling en kan ik als veelzijdig
communicatieprofessional aan de slag.
Monique Walraven
Breda, maart 2017
2
Abstract
Deze studie onderzocht of de grootte en positie van informatie in een infographic effect heeft op de opgedane
kennis en het begrijpen van de boodschap van de infographic. Participanten, in totaal 106 deelnemers, zijn via
een aselecte toewijzing ingedeeld in vier condities. Deze condities zijn gebaseerd op positie (boven/onder) en
grootte (groot/klein). Onder toezicht van een experimentleider bekeken de participanten drie infographics met
een verschillend onderwerp, maar met eenzelfde thema. Daarnaast vulden zij een online vragenlijst in. De
resultaten suggereren dat zowel de positie als de grootte van informatie verschil lijkt te maken voor het
onthouden van specifieke informatie; informatie vergroot of bovenaan kan men zich beter herinneren. Dit geldt
echter niet voor informatie uit de gehele infographic. Een andere bevinding is dat de informatie ook opvallender
is als het bovenaan staat of vergroot wordt gepresenteerd. Ook wanneer participanten een infographic beginnen
te lezen, kijken zij eerst naar de informatie bovenaan. Daarnaast lijkt het formaat van de informatie geen invloed
te hebben op het begrijpen van de infographic, de positie daarentegen wel; wanneer de informatie onderaan
staat, wordt de belangrijkste boodschap van de infographic beter aangeduid. Dit is een opmerkelijke bevinding
die niet overeen komt met eerder onderzoek. Vervolgonderzoek is dan ook nodig om dit effect te kunnen
verklaren. Dit onderzoek kan gezien worden als een eerste stap van onderzoeken naar infographics. Meer kennis
over dit onderwerp kan helpen om via een infographic complexe informatie beter over te brengen op de
doelgroep.
Inleiding
Door de snelle technologische vooruitgang in de laatste decennia is
visuele communicatie steeds meer aanwezig in het moderne
dagelijks leven (Dur et al., 2014; Broersma, 2014). Dit zorgt voor
veranderingen in de manier waarop men communiceert (Kaplan &
Haenlein, 2010). De vraag naar visuele content lijkt de laatste jaren
sterk toe te nemen (Broersma, 2014; Newcom, 2015). Journalisten,
politici, maar ook docenten en pr-mensen maken steeds vaker
gebruik van informatieoverdracht door middel van beeld, waaronder
in de vorm van infographics. Een infographic is een visuele
presentatie van informatie (Gilmer, 2015), zie figuur 1. Infographics
kunnen complexe informatie schematisch en helder in beeld brengen
en daarnaast zorgen dat de drempel om moeilijke informatie te
begrijpen, verlaagd wordt. Het zijn geen kunstvormen, maar tools
om complexe informatie te communiceren (Albers, 2015). Ook Dur
et al. (2014) geven aan dat infographics ingewikkelde informatie die
moeilijk te begrijpen is in de vorm van tekst, zoals processen en
data, begrijpelijker en aantrekkelijk maken door in beeld het verband
Figuur 1, Voorbeeld van een
infographic
3
en de patronen te laten zien. Het doel van een infographic is dat de ontvanger de informatie in
zich opneemt en vervolgens ook begrijpt (Dur et al., 2014). Naast de bekendere vorm van de
‘stilstaande’ infographic, zijn er tegenwoordig ook veel interactieve en multimediale tools in
een (online) infographic beschikbaar. Ook is het mogelijk om infographics te verscherpen
door middel van high-definition beelden (Dur et al., 2014). Geanimeerde, interactieve
infographics zullen steeds meer gebruikt worden; het maakt infographics nog interessanter
voor informatieoverdracht (Siricharoen, 2013). Het gebruik van infographics past dus binnen
de huidige en snel veranderende maatschappij (Wijfjes, 2004; Broersma, 2014; Newcom,
2015).
De effectiviteit van communiceren via een infographic is nog niet aangetoond. Er is
weinig bekend over hoe een infographic wordt ontvangen en welke aspecten in een
infographic kunnen bijdragen aan een effectieve informatieoverdracht. In een recente studie
van Polman en Gebre (2015) vond men welke factoren volgens experts, allen op het gebied
van visuele communicatie, van belang zijn voor de beoordeling van een infographic. Deze
factoren kunnen ingedeeld worden in vijf categorieën: de boodschap, de inhoud, het publiek,
het design waarin de informatie wordt gepresenteerd en de bron van de informatie (Polman &
Gebre, 2015). Dit onderzoek maakt deel uit van een aantal onderzoeken die de aspecten die
Polman en Gebre (2015) in kaart hebben gebracht, nader bekijken (Warmoeskerken, 2016;
Bierings, 2016; Nijmeijer, 2016). De focus ligt op het onderzoeken van de informatie en de
boodschap die via een infographic wordt overgebracht. Wordt de informatie (kennis) in een
infographic effectief overgebracht en is het publiek vervolgens in staat om verbanden te
leggen en de boodschap te begrijpen (begrip)?
Binnen déze studie is getest of het design van de infographic mogelijk van invloed is
op de kennis en de boodschap die wordt overgebracht. Polman en Gebre (2015) geven onder
andere aan dat de boodschap van de infographic van belang is voor de waardering van de
infographic. Om een boodschap te begrijpen is allereerst relevante informatie, ofwel kennis,
nodig van het onderwerp. Hoe deze kennis vervolgens omgezet wordt in het begrijpen van de
boodschap, hangt sterk af van de cognitieve en mentale processen in ons brein die optreden
bij het verwerken van informatie (Mayer & Moreno, 2003; Murre, Janssen, Rouw & Meeter,
2013; Albers, 2015). Of men de boodschap van een infographic in eigen woorden kan
uitleggen, zou daarnaast beïnvloed kunnen worden door culturele en aangeleerde processen
die we door ervaring hebben opgedaan en onderdeel zijn van ons dagelijks leven (Lakoff &
Johnson, 1980; Tversky, Kugelmass,& Winter, 1991; Ramachandran & Hirstein, 1999;
Holsanova, Holmberg & Holmqvist, 2009; Tversky, 2011). De ervaringen van het publiek die
4
de infographic bekijkt, zijn dus cruciaal voor de beoordeling van de infographic (Polman &
Gebre, 2015). Er is daarom gekozen om de positie van een informatief, visueel gedeelte
binnen de infographic te manipuleren. De positie van informatie is door de schrijf- en
leesrichting zeer cultureel bepaald (Tversky et al., 1991; Han & Northof, 2008). Bovendien
wordt in de maatschappij door middel van metaforen (Lakoff & Johnson, 1980) en
succesbeleving (Tversky, 2010) ook richting gegeven door een positie aan te duiden.
Volgens de experts in het onderzoek van Polman en Gebre (2015) moet verder
gekeken worden naar de balans in het design tussen het overbrengen van informatie en de
aantrekkelijkheid van de infographic. Verder is van belang hoe de hersenen omgaan met het
waarnemen van bijvoorbeeld vormen, kleuren en objecten (Van den Broeck, 2008), maar ook
waar de aandacht van de lezer naartoe gaat tijdens het lezen (Treisman & Geffen, 1967;
Hegarty, 2011). Daarom is door te variëren in grootte getest hoe visuele informatie binnen
een design wordt waargenomen en waar de aandacht van de lezer naartoe gaat. Men legt door
het gebruik van metaforen in onze taal eerder de associatie; hoe groter het voorwerp, hoe
belangrijker de informatie moet zijn (Lakoff & Johnson, 1980). Uit eerder onderzoek blijkt
daarnaast ook dat de grootte van een object invloed heeft op de aandacht van de lezer (Proulx
& Egeth, 2008; Proulx & Green, 2011). De categorieën van Polman en Gebre (2014) vormen
dus de basis voor de literatuurstudie van dit onderzoek.
Gezien het doel van deze studie en op basis van relevante literatuur is de volgende
onderzoeksvraag opgesteld: Wat is de invloed van positie en grootte van een informatief,
visueel gedeelte in een infographic op de hoeveelheid kennis en de mate van begrip van
de lezer die de infographic bestudeert? Allereerst wordt nog verder op de literatuur
ingegaan en aan de hand daarvan een voorspelling gedaan over de mogelijke uitkomst van dit
experiment.
Theoretisch kader
Informatieverwerking
Voor een effectieve informatieoverdracht moet de designer zich eerst bewust zijn van het
proces als mensen informatie in zich opnemen en deze informatie proberen te begrijpen
(Albers, 2015). Mayer en Moreno (2003) stellen dat ons geheugen bestaat uit drie
componenten die tevens de basis leggen voor Mayer's Cognitive Theory of Multimedia
Learning, namelijk het zintuiglijk geheugen, het kortetermijngeheugen (werkgeheugen) en het
langetermijngeheugen. In het kortetermijngeheugen kan de informatie op twee manieren
worden verwerkt; door middel van een auditief kanaal en een visueel kanaal. Deze kanalen
5
hebben een maximum aan chunks; de hoeveelheid informatie die verwerkt en onthouden kan
worden. Bij het gebruiken van beide kanalen, is het gemakkelijker om de informatie goed te
verwerken in het brein (Mayer & Moreno, 2003; Mayer & Massa, 2003). Volgens Hegarty
(2011) zorgt een dergelijke visuele presentatie als een infographic daarom ook dat het
werkgeheugen minder belast hoeft te worden, wat het informatieproces ten goede komt.
Doordat de infographic beeld en tekst combineert, wordt het maximum aan het aantal te
verwerken chunks minder snel bereikt.
Murre et al. (2013) en Mayer en Massa (2003) geven daarnaast aan dat er twee type
mensen zijn als het gaat om de werking van het geheugen, namelijk beelddenkers en
taaldenkers. Murre et al. (2013) deden onderzoek naar de visuele cognitieve stijl en de verbale
cognitieve stijl van de mens. Hierin onderzochten zij hoe het geheugen zich ontwikkelt en hoe
ook de afname van geheugenfuncties verloopt als we ouder worden. Binnen hun onderzoek
vonden zij dat beelddenkers de voorkeur hebben voor Visuospatial Memory, ofwel voor
denken en verwerken in beelden. Taaldenkers hebben daarentegen meer de neiging om Verbal
Memory te gebruiken en denken en verwerken informatie in de vorm van taal (Murre et al.,
2013). Sommige mensen zijn dus beter in het verwerken van woorden en andere mensen zijn
beter in het verwerken van beelden (Mayer & Massa, 2003). Een beelddenker werkt vaak op
inzicht en vanuit het geheel, een taaldenker verwerkt informatie juist op volgorde en zal het
eerder analyseren (Murre et al., 2013). Er is wel nog veel kritiek op deze bevindingen,
aangezien nog geen andere onderzoeken hetzelfde hebben aangetoond. Volgens Pander Maat
(2006) geven participanten wel vaak de voorkeur aan afbeeldingen of bewegend beeld ten
opzichte van tekst. Echter, alleen via beeld communiceren maakt geen verschil in hoe goed
men de informatie begrijpt (Pander Maat, 2006). Dit is in strijd met andere onderzoeken over
het begrijpen van informatie (Lynn, Shavitt, & Ostrom, 1985; Van Hooijdonk & Krahmer,
2006). Van Hooijdonk en Krahmer (2006) vonden dat wanneer instructies voor een
lichamelijke oefening gepresenteerd worden in de vorm van afbeeldingen, de participanten de
oefening vervolgens het best uitvoeren. Daarnaast bleek dat oefeningen die multimodaal
gepresenteerd worden, dus door middel van zowel plaatjes als tekst, niet beter begrepen
worden dan oefeningen waarbij bijvoorbeeld alleen plaatjes worden gebruikt. Het alleen
gebruiken van plaatjes zou dus al voldoende moeten zijn om een oefening duidelijk over te
brengen (Van Hooijdonk & Krahmer, 2006). Het gaat hier echter om het opdoen van
informatie waarbij handelingen uitgevoerd moeten worden. Deze handelingen zijn mogelijk
beter uit te beelden dan te beschrijven. Ook Lynn, Shavitt, & Ostrom (1985) vonden eerder in
hun studie dat foto’s en afbeeldingen kunnen helpen om relatief simpele informatie beter te
6
onthouden. Daarnaast is die informatie vervolgens ook gemakkelijker te reproduceren dan
wanneer men de informatie door middel van tekst in zich opgenomen heeft. Op welke wijze
informatie in de hersenen verwerkt wordt en welke voorkeur men daarin heeft, is dus nog een
erg discutabel gebied binnen de wetenschap.
Waarneming
Voor het design van een infographic is van belang hoe de hersenen omgaan met het
waarnemen van bijvoorbeeld vormen, kleuren en objecten. Zo zien mensen visuele
componenten vaak als onderdeel van een geheel en de mens neemt van nature objecten in zich
op als georganiseerde patronen (Broek, Koetsenruijter, Jong & Smit, 2010). De Gestalt-
principes van de Gestalt theorie, opgesteld begin 20e eeuw door Wetheimer, Köhler en Koffka
beschrijven hoe de hersenen omgaan met visuele informatie; de verschillende wetten
beschrijven hoe de hersenen automatisch en onbewust waarnemingen doen (Van den Broeck,
2008; Broek et al., 2010; Ware, 2010). Mensen zijn volgens Van den Broeck (2008) gericht
op het waarnemen van structuren en groepen. Er zijn dan ook drie Gestalt principes die van
belang lijken voor een effectief design en voor de presentatie van een infographic. Deze
Gestalt principes zijn bruikbaar bevonden door grafisch vormgevers, fotografen en
kunstenaars. Hierbij moet gekeken worden naar de wet ‘figuur-achtergrond waarneming’, de
wet ‘het geheel is meer dan de som der delen’ en tot slot ook de groeperingswetten (Van den
Broeck, 2008).
De wet over ‘de figuur-achtergrond waarneming’ houdt in dat men altijd waarneemt
door op één aspect scherp te stellen, namelijk de voor- of achtergrond. Men richt zich dus
altijd op één van beide aspecten, waardoor het mogelijk is om verschillende objecten/figuren
binnen één afbeelding waar te nemen. Het is maar net waar de persoon zich op focust; op het
object of op de achtergrond (Van den Broeck, 2008). Dit wordt beïnvloed door de dominantie
van de rechter- of linkerhersenhelft, maar ook de eenvoud, relevantie en de aantrekkelijkheid
van het object beïnvloeden de manier waarop men scherp stelt op een afbeelding (Van den
Broeck, 2008; Polman & Gebre, 2015). Daarnaast speelt ook de kennis over een object een
grote rol (Van den Broeck, 2008; Ware, 2010; Hegarty, 2011).
Het tweede relevante principe binnen de gestaltpsychologie is de wet ‘het geheel is
meer dan de som der delen’, wat staat voor het zien van een geheel in plaats van kleinere
delen van dat geheel. Bij het waarnemen van een piramide interpreteert men het als een
driehoekig gebouw en worden de stenen van de piramide niet bewust waargenomen. Het
geheel domineert de delen en kan daardoor het zien van details verdoezelen.
7
Het derde principe bestaat uit verschillende ‘groeperingswetten’. Binnen het design
van een infographic is bijvoorbeeld ‘De wet van de nabijheid’ van belang, die stelt hoe dichter
elementen bij elkaar staan, hoe sneller we het als groep zien. Terwijl elementen die ver van
elkaar vandaan staan, als aparte groepen worden waargenomen. Ook ‘De wet van de
gelijkheid’ is mogelijk interessant, die stelt dat elementen die op elkaar lijken, gegroepeerd
worden en als dezelfde eenheid worden gezien. We groeperen op vorm, kleur, grootte,
afstand, beweging of op andere overeenstemmende kenmerken (Van den Broeck, 2008).
Aandacht
Een ander belangrijk aspect tijdens het lezen van een infographic is waar de aandacht van de
lezer naartoe gaat (Treisman & Geffen, 1967; Hegarty, 2011). Tijdens het waarnemen van een
infographic zullen meerdere zintuigen ingezet worden om de visuele prikkels te ontvangen.
Het is echter niet mogelijk om dergelijke visuele informatie allemaal te verwerken, dus
selecteren de hersenen de meest relevante informatie voor de ontvanger. Ook wel gedefinieerd
als ‘selectieve aandacht’; relevante informatie wordt bewust verwerkt en irrelevante
informatie wordt genegeerd (Duncan, 1984; Lavie, Hirst, De Fockert & Viding, 2004;
Connor, Egeth, & Yantis, 2004; Vandierendonck, 2008; Matlin, 2014;). De Attenuatietheorie
van Treisman is een belangrijke theorie over de werking van aandacht. Visuele prikkels
worden volgens deze theorie niet weg gefilterd, de signalen worden alleen verzwakt. In
principe bereiken dus alle prikkels de hersenen, maar sommige prikkels zullen door eerdere
ervaringen minder verzwakt worden. Dit komt omdat deze prikkels door de waarnemende
persoon als belangrijker en relevanter worden ervaren (Treisman & Geffen, 1967). Daarnaast
vond Duncan (1984) dat theorieën omtrent selectieve aandacht in drie categorieën kunnen
worden verdeeld: selectieve aandacht gebaseerd op een limiet van het aantal objecten dat
gelijktijdig kan worden waargenomen (object-based), selectieve aandacht gebaseerd op een
limiet van het aantal onderscheidingen wat gemaakt kan worden (discrimination-based) en
selectieve aandacht gebaseerd op een limiet van de grootte van het gebied waarin de
informatie staat afgebeeld (space-based). Deze aspecten zouden mogelijk effect kunnen
hebben op de hoeveelheid informatie die men opneemt en verwerkt tijdens het bekijken van
een infographic. Ook Treisman en Geffen (1967) vonden dat er een bepaalde hoeveelheid aan
aandacht beschikbaar is. De limiet zou echter per persoon kunnen verschillen en goede
concentratie zorgt voor een grotere hoeveelheid aandacht (Treisman & Geffen, 1967). De
mate van aandacht kan als zeer belangrijk worden aangenomen als het gaat om het onthouden
8
en verwerken van informatie (Treisman & Geffen, 1967; Duncan, 1984; Vandierendonck,
2008; Matlin, 2014).
Het model van Hegarty (2011), te zien in figuur 2, stelt dan ook dat aandacht een
sleutelrol speelt in het verwerken en begrijpen van visuele presentaties. Het model gaat er
vanuit dat het visuele systeem de kenmerken van een infographic, zoals de kleur, vorm en de
combinatie van elementen, definieert als een infographic en worden omgezet naar een interne
presentatie in het brein. Welke visuele kenmerken worden verwerkt, hangt af van de aandacht
van de lezer. De aandacht van de lezer wordt beïnvloed door het doel en de verwachtingen
van de lezer. Voor de representatie van de infographic in het geheugen zal de gebruiker ook
over basiskennis van het onderwerp, design en eventueel het apparaat moeten beschikken
(Hegarty, 2011). Freedman en Shah (2002) wijzen ook op het feit dat er specifieke kennis
nodig is om een infographic goed te begrijpen, zoals grafische en verklarende vaardigheden
en domeinkennis. Daarnaast zullen ook referentiekaders toegepast worden om een goede
afspiegeling in het brein te maken. Als deze aspecten niet volledig aanwezig zijn, zal het
verwerken en begrijpen van de infographic moeilijker worden (Hegarty, 2011).
Daarnaast suggereren Lavie et al. (2004) dat er twee selectieve aandacht mechanismen
bestaan. Allereerst beschrijven zij een perceptueel selectiemechanisme wat zorgt voor
uitsluiting van irrelevant prikkels in situaties waarbij men complexe presentaties waarneemt
met objecten die beschikken over veel verschillende kenmerken zoals kleur, tekst,
afbeeldingen en vormen. En een cognitief regelmechanisme waarbij men meer actief bezig is
met het verwerpen van visuele prikkels die niet relevant zijn, maar waarbij de prikkels wel
bewust worden opgemerkt (Lavie et al., 2004). Dit laatste mechanisme is meer taakgericht en
controleerbaar voor de persoon die de informatie tot zich neemt en het perceptueel
selectiemechanisme gebeurt onbewust. Deze mechanismen komen overeen met de twee
informatiestromen die binnen aandacht onderscheiden kunnen worden, namelijk de Top-
Figuur 2, Model van Hegarty (2011) over het verwerken en begrijpen van
visuele presentaties.
9
Down en Bottom-up informatiestromen (Connor, Egeth, & Yantis, 2004; Van den Broeck,
2008; Ware, 2010; Hegarty, 2011; Matlin, 2014). Matlin (2014) stelt dat hierin Top-Down de
informatiestroom is waar het individu op focust en Bottom-up de informatiestroom die zorgt
voor afleiding. Dus als men zich sterk focust op één aspect, een Top-Down benadering, valt
het men niet op wat daar omheen gebeurt (Matlin, 2014). Connor et al. (2004) bevestigen dit,
maar benaderen de informatiestromingen op een enigszins andere wijze. Zij stellen dat de
Top-Down informatiestroom voortkomt uit de ervaringen op de langere termijn en de
cognitieve strategieën die men toepast. De Bottom-up informatiestroom werkt daarentegen op
basis van ruwe, zintuigelijke informatie die snel en onwillekeurig de aandacht trekt door
opvallende visuele kenmerken die van potentieel belang kunnen zijn (Connor et al., 2004).
Het begrijpen van een visualisatie, zoals een infographic, zorgt volgens Hegarty (2011) echter
voor een complexe interactie tussen deze Bottom-up en Top-down processen, die niet altijd
even succesvol zijn. Ook Freedman en Shah (2002) beamen dit. Hoewel infographics in vele
opzichten het denkproces kunnen verbeteren, betekent dit dus niet dat het gebruik ervan altijd
gemakkelijk is.
Voor een effectieve informatieoverdracht is het dus van belang om te weten wat de
aandacht trekt als men een infographic bekijkt. Holsanova et al. (2009) deden onderzoek naar
de manier waarop een infographic gelezen wordt. Binnen het design van een infographic is
het van belang dat de leesvolgorde duidelijk is (Holsanova et al., 2009). Wanneer dit niet het
geval is, zal de ontvanger volgens Holsanova et al. (2009) het minder aantrekkelijk vinden om
de infographic te bekijken en zich er minder snel in verdiepen. Er wordt namelijk niet voldaan
aan de verwachting dat er een duidelijke leesvolgorde aanwezig is, dus de aandacht verslapt
(Hegarty, 2011). Dit kan als gevolg hebben dat de informatie uit de infographic minder goed
wordt overgebracht en onthouden (Treisman & Geffen, 1967). Sturing in een verhaal is erg
belangrijk om de aandacht vast te houden (Lankow et al., 2012). Sturing kan op meerdere
visuele manieren in een infographic verwerkt zijn, bijvoorbeeld door lijnen, kleuren, maar ook
door middel van de grootte van elementen.
Positie
De manier waarop men een infographic leest, zou beïnvloed kunnen worden door aangeleerde
processen die we hebben opgedaan in ons dagelijks leven (Lakoff & Johnson,1980; Tversky
et al., 1991; Ramachandran & Hirstein, 1999; Tversky, 2010; Holsanova et al., 2009). In het
onderzoek van Ramachandran en Hirstein (1999) wordt door middel van het peak shift effect
aangegeven hoe dergelijke aangeleerde processen tot stand komen. Het peak shift effect is een
10
principe dat gebruikt wordt om dieren te leren onderscheid te maken tussen verschillende
vormen. Wanneer een rat geleerd wordt dat zijn beloning steeds achter een rechthoekig raam
ligt, zal hij bij een keuze uit de verschillende raampjes eerder geneigd zijn om voor het
rechthoekige raam te kiezen. Op deze manier leert de rat een regel aan; het reageren op een
rechthoek. De overige keuzes worden ondergeschikt gemaakt (Ramachandran & Hirstein,
1999). Daarnaast beschikt een dier, maar ook een mens, over een associatief geheugen wat
inhoudt dat men verbanden kan leggen tussen verschillende soorten opgedane kennis (Pershin
& Di Ventra, 2010). De rat uit het voorbeeld legt een associatie tussen een beloning en het
rechthoekige raam. Ook mensen hebben dergelijke aangeleerde processen opgedaan in hun
leven en nemen dit mee als zij een infographic bekijken.
Zo kan de aangeleerde leesrichting en leesvolgorde mogelijk een rol spelen in de
mate waarin de informatie wordt ontvangen door de lezer (Holsanova et al., 2009; Lankow,
Ritchie, & Crooks, 2012). Naar welke positie de aandacht van de lezer toe gaat, zou door
eerdere leeservaringen beïnvloed kunnen worden. Han en Northof (2008) vonden dat de
richting waarin men schrijft en leest cultureel bepaald is. In de westerse wereld houdt men een
lees- en schrijfrichting aan van links naar rechts en boven naar beneden, maar er zijn ook veel
landen waar men de informatie in een andere volgorde tot zich neemt. In veel Arabische
landen leest men bijvoorbeeld van rechts naar links (Han & Northof, 2008). De verschillen in
het ordenen van informatie werd ook duidelijk in de studie van Tversky et al. (1991) waarin
participanten verschillende plaatsjes in een tijdsvolgorde moesten leggen. Het werd duidelijk
dat Engels sprekende participanten informatie ordenen van links naar rechts en Arabische
sprekende participanten van rechts naar links; dezelfde lees- en schrijfrichting van hun taal.
Bij de Hebreeuws sprekende participanten was geen overheersende richting aanwezig, wat
verklaarbaar is; de schrijfrichting in het Hebreeuws is van rechts naar links, maar getallen
worden geschreven van links naar rechts. Zij zijn mogelijk gewend om informatie op
verschillende manieren te ordenen en er is geen dominante richting aanwezig. Men kan stellen
dat de leesrichting over het algemeen verticaal is, dus van boven naar beneden. Als het gaat
om de indeling, ofwel visualisering, van een ‘tijdspad’, heeft een horizontale indeling bij
eigenlijk alle culturen en leeftijden de voorkeur (Tversky, 2010). Zelfs Chinezen, die
schrijven in kollommen, geven dan de voorkeur aan een horizontale indeling (Boroditsky,
2001). Tversky (2010) geeft tevens aan dat tijd een neutraal begrip is en bij het verwerken van
neutrale begrippen geeft men de voorkeur aan een horizontaal format. Daarnaast bestaan er
veel begrippen waar een positieve of negatieve waarde aan wordt gegeven in de vorm van een
11
standpunt, overtuiging of idee. De visualisering van een dergelijk begrip zou juist bij voorkeur
op een verticale manier afgebeeld worden (Tversky, 2010).
Men kent ook veel verticale richtingen in het dagelijks leven, zoals op het gebied van
macht, kracht en resultaten. Hierin wordt ‘meer’ en ‘beter’ meestal bovenaan weergegeven
(Lakoff & Johnson,1980; Tversky, 2010). Tversky (2010) legt dit uit aan de hand van een
paar voorbeelden, zoals de indeling van een organisatie in onze maatschappij. De directeur
staat bovenaan, daaronder de managers en vervolgens de medewerkers. Maar ook cijfers op
een rapport; een tien is beter dan een acht en is het ‘hoogste’ cijfer wat je kunt halen. Of de
zwaartekracht die het moeilijker maakt om naar boven te gaan. Deze voorbeelden laten zien
dat kracht, uithoudingsvermogen, gezondheid, energie en intelligentie nodig zijn om ‘boven’
te komen. Het bereiken van de top wordt in de huidige maatschappij als positief bestempeld.
Gebaren als ‘high five’ en een duim omhoog bevestigen dit (Tversky, 2010).
Hieraan gelinkt zijn metaforen, ofwel beeldspraak. Lakoff & Johnson (1980) noemen
vier ruimtelijke metaforen die veel gebruikt worden in onze dagelijkse communicatie en die
ook een positie aangeven. De eerste metafoor die zij noemen, is ‘More is Up’; wat aangeeft
dat een grotere hoeveelheid weergegeven wordt door het bovenaan te plaatsen. Voorbeelden
van uitspraken zijn: ‘Het aantal boeken dat wordt gepubliceerd neemt ieder jaar toe’ en ‘Mijn
inkomen is gestegen afgelopen jaar’. De tweede metafoor die ze noemen is ‘Control is Up’,
ofwel hoe meer controle men duidelijk wil maken, hoe hoger dit geplaatst wordt. Dan krijg je
uitspraken als ‘Ik zit er bovenop’ en ‘Ik heb hem onder mijn hoede’. Vervolgens komen ze
met de metafoor ‘Good is up’ waarmee men duidelijk wil maken dat hoe beter het gaat, hoe
hoger men iemand plaatst. Denk hierbij aan uitspraken als ‘Zij is op de top van haar carrière’
en ‘Hij steeg boven zichzelf uit’. En als vierde en laatste noemen Lakoff & Johnson (1980) de
metafoor ‘Rational is Up’. Dit staat voor het feit dat men rationeel denken, dus zonder te veel
emoties, vaak benoemt door het in beeldspraak bovenaan te positioneren. Een goed voorbeeld
in het Engels: ‘The discussion fell to the emotional level, but I raised it back up to the rational
plane.’ Deze metaforen geven allen een positie aan, want hoe verder iets bovenaan geplaatst
wordt in de metafoor, hoe positiever dit wordt belicht.
Grootte
Ook wat betreft de grootte zijn er dagelijkse metaforen die zorgen dat er een associatie tot
stand komt. ‘Important is big’ is een bekende metafoor waarmee men aangeeft dat grotere
dingen als belangrijk of beter worden ervaren. In het Nederlands doen we daarin uitspraken
als ‘Morgen is een grote dag’ en ‘Hij is een groot artiest’. Deze metafoor geeft dus aan; hoe
12
groter, hoe belangrijker het is. Maar ook metaforen als ‘Bigger is better’ en ‘Significant is
big’ ondersteunen diezelfde gedachte dat de grootte en het belang met elkaar samen zullen
hangen. Er moet volgens Hegarty (2011) voor een effectieve informatieoverdracht door
middel van een infographic dan ook rekening worden gehouden met culturele conventies als
associaties, metaforen en richtingen. De aandacht van de lezer van de infographic zal door
deze eerdere ervaringen op een bepaalde manier gestuurd kunnen worden zonder dat de lezer
zich daarvan bewust is (Connor et al., 2004).
Uit eerder onderzoek blijkt ook dat de grootte van een object invloed heeft op de
aandacht van de lezer; een groter object wordt eerder opgemerkt (Proulx & Egeth, 2008;
Proulx & Green, 2011). Hoe groter het object, hoe meer aandacht het object krijgt en hoe
hoger de prioriteit het object heeft tijdens het visueel zoeken naar informatie (Proulx &
Egeth, 2008). Ook al was het grotere object niet relevant binnen de zoektaak die de
participanten in het onderzoek van Proulx en Egeth (2008) mee kregen, het sprong er toch
meer uit dan de kleine objecten. Zij stellen dat binnen hun onderzoek een verhoogde focus is
waargenomen wat betreft de grootte van een object. Eerder onderzoek door Pieters en Wedel
(2004) spreekt dit echter tegen. Zij deden onderzoek naar de aandacht van de lezer tijdens het
bekijken van een advertentie. Hierbij werd door middel van infrarood de oogbewegingen van
de participanten gemeten en de grootte van een afbeelding in een advertentie leek
onbelangrijk voor de hoeveelheid aandacht die het krijgt (Pieters & Wedel, 2004). Maar
Proulx en Green (2011), die ook een experiment deden waarin visueel zoeken naar informatie
centraal stond, vonden hetzelfde resultaat als Proulx en Egeth (2008). Proulx en Green (2011)
bekeken of een irrelevant langer, en dus groter object, de aandacht zou trekken wanneer de
deelnemers op zoek waren naar een verticaal voorwerp. De voorwerpen werden qua grootte
gemanipuleerd door middel van de Muller-Lyer illusie, waarbij het door de vorm lijkt alsof
het voorwerp langer en dus groter is. Het object werd gemakkelijker waargenomen als het een
schijnbaar langer item leek te zijn en toonde aan dat hoe ‘groter’ het object, hoe opvallender
het was en hoe meer aandacht er naartoe ging (Proulx & Green, 2011).
Hypothesen
Op basis van de besproken literatuur kunnen voor dit onderzoek dan ook drie hypothesen
opgesteld worden.
Hypothese 1: Door (visuele) informatie bovenaan te positioneren in een infographic,
zal de lezer de informatie waarschijnlijk beter onthouden dan wanneer deze informatie
beneden is gepositioneerd. Gezien de verticale richting in veel culturen overheersend lijkt
13
(Lakoff & Johnson,1980; Han & Northof, 2008; Holsanova et al., 2009; Tversky, 2010;
Lankow, Ritchie, & Crooks, 2012) is het aannemelijk dat de informatie die bovenaan in de
infographic wordt weergegeven ook als eerst wordt gelezen en als belangrijker wordt gezien.
Daarnaast speelt de mate van aandacht een rol, wat wordt beïnvloed door de mate van
concentratie (Treisman & Geffen, 1967). Er is veel concentratie nodig om de complexe
interactie tussen bottom-up en top-down processen te volgen (Hegarty, 2011). Het is dus
geloofwaardig dat de mate van concentratie, en dus de hoeveelheid aandacht, na verloop van
tijd afneemt. Aangezien men de infographic zeer waarschijnlijk van boven naar beneden zal
lezen, wordt de informatie onderin de infographic dus het minst goed gelezen en onthouden.
Hypothese 2: Door (visuele) informatie groter weer te geven in een infographic, zal
de lezer de informatie vermoedelijk beter onthouden dan wanneer deze informatie kleiner
weergegeven is. Mensen zijn gericht op het waarnemen van structuren, groepen en patronen
(Van den Broeck, 2008; Broek et al., 2010). Als een visueel en informatief element van een
infographic vergroot wordt afgebeeld in verhouding tot de rest van de afbeeldingen en tekst,
zal dit als een groep gezien worden. Elementen die op elkaar lijken worden gegroepeerd en
als dezelfde eenheid gezien. Men groepeert onder andere ook op basis van grootte (Van den
Broeck, 2008). Daarnaast blijkt uit eerder onderzoek dat een groter object vaak eerder wordt
opgemerkt. Hoe groter het object, hoe opvallender en hoe gemakkelijker waar te nemen en
des te meer aandacht het object krijgt (Proulx & Egeth, 2008; Proulx & Green, 2011).
Wanneer de infographic meteen de aandacht trekt doordat informatie bovenaan vergroot is,
zal de lezer vervolgens eerder geneigd zijn om zich goed te focussen op de infographic en
eerder verder lezen (Holsanova et al., 2009; Hegarty, 2011). Dit heeft mogelijk als gevolg dat
de lezer de informatie in de gehele infographic beter onthoudt en dus over meer aantoonbare
kennis uit de infographic beschikt.
Hypothese 3: Door (visuele) informatie vergroot en bovenaan te positioneren in een
infographic, zal de lezer de informatie in de gehele infographic mogelijk beter onthouden en
vervolgens ook beter begrijpen dan wanneer de informatie klein en onderaan is weergegeven.
Door het vergroot en bovenaan te positioneren is er waarschijnlijk meer informatie
overgebracht op de lezer dan wanneer de informatie klein en onderaan te zien is. Hoe meer
informatie beschikbaar is in het geheugen, des te meer verbanden er kunnen worden gelegd
om de informatie te begrijpen (Pershin & Di Ventra, 2010). Het wordt dan gemakkelijker om
de kennis die is opgedaan te begrijpen en in eigen woorden uit te leggen.
14
Methode
Onderzoeksontwerp
Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is een 2x2 design opgezet met positie
(boven/beneden) en grootte (groot/klein) als onafhankelijke variabelen en kennis en begrip als
afhankelijke variabelen. Binnen de infographic is één gedeelte van de infographic, ook wel
een visueel en informatief element, gemanipuleerd wat betreft positie en grootte. Er zijn vier
condities te onderscheiden: een groep die het visuele, informatieve element groot aan de
bovenkant afgebeeld zag (boven/groot), een groep die het visuele, informatieve gedeelte groot
aan de onderkant zag (beneden/groot), een groep die het klein aan de bovenkant van de
infographic te zien kreeg (boven/klein) en een groep waarbij de manipulatie klein beneden in
beeld te zien was (beneden/klein). Deze studie heeft een tussen-proefpersoon ontwerp; elke
proefpersoon zit maar in één conditie. De participanten zijn door middel van een aselecte
toewijzing verdeeld over de verschillende condities. Een participant in de conditie
boven/groot kreeg dus verschillende infographics te zien waarbij het visuele, informatieve
element sterk vergroot en boven stond afgebeeld.
Proefpersonen
Aan dit onderzoek hebben in totaal 106 participanten deelgenomen. Hiervan zijn 99
participanten daadwerkelijk meegenomen in de analyse. Data van zeven participanten zijn
verwijderd, omdat zij de vragenlijst niet helemaal hebben afgemaakt of structureel hetzelfde
antwoord hebben ingevuld. De overgebleven 99 participanten hebben een gemiddelde leeftijd
van 27,8 (SD = 11,8) jaar. Hiervan is 44 procent van het mannelijke geslacht en 56 procent
van het vrouwelijke geslacht. Een groot gedeelte van de participanten, 86 procent, is hoog
opgeleid; zij volg(d)en een opleiding aan het hoger beroeps onderwijs of een
wetenschappelijke opleiding. De infographics zijn in het Engels, omdat dit materiaal
geschikter bleek voor manipulatie. De participanten gaven allemaal aan dat ze de Engelse taal
vaardig waren. De vragenlijst werd wel in het Nederlands afgenomen.
Materiaal
In totaal zijn er drie verschillende infographics gebruikt (bijlage I) en elke infographic heeft
vier verschillende versies, ook wel de vier condities (bijlage II). Steeds is hetzelfde visuele,
informatieve element in de infographic op een andere manier afgebeeld, namelijk groot aan de
bovenkant, klein aan de bovenkant, groot beneden of klein beneden. Door drie verschillende
15
infographics te testen, wordt de kans kleiner dat wanneer er
een effect gevonden wordt, dit effect veroorzaakt wordt
door één specifieke infographic. In figuur 3 is het materiaal
te zien van de infographic over ‘Tapwater’. Ook van de
andere twee infographics, genaamd ‘Wasted’ en ‘The Big
Food Wasters’ zijn vier versies gemaakt waarin een visueel,
informatief element gemanipuleerd is. Deze infographics
zijn gemanipuleerd in Photoshop en verdeeld over de
verschillende condities (bijlage II). Het algemene thema van
de drie infographics is gelijk; het zijn alle drie onderwerpen
met het thema milieu.
In dit onderzoek is gebruik gemaakt van het
programma Qualtrics, waarmee een vragenlijst (bijlage III)
werd opgesteld die digitaal ingevuld kon worden. De
antwoorden van de participanten werden dus digitaal
verzameld, wat het later gemakkelijker maakte om de data
te analyseren. Vooraf aan het experiment werd in de
vragenlijst gevraagd naar demografische gegevens,
namelijk het geslacht, de leeftijd, het opleidingsniveau, de
studierichting en of zij vaker een infographic gezien of
gemaakt hadden. De participanten kregen in iedere conditie tijdens het invullen van de
vragenlijst in totaal drie infographics te zien, namelijk een gemanipuleerde versie van de
infographic ‘Wasted’, een gemanipuleerde versie van de infographic ‘The Big Food Wasters’
en tot slot een gemanipuleerde versie van de infographic ‘Tapwater’. De participanten kregen
de infographics op papier te zien, aangezien zij qua formaat niet aansluiten bij een digitaal
scherm. Op een digitaal scherm zou de infographic of heel klein afgebeeld moeten worden, of
de lezer zou zelf met de muis moeten scrollen/verplaatsen binnen de infographic. Het was van
belang voor het onderzoek dat de participanten de gehele infographic in één oogopslag
konden bekijken om te bepalen waar hun aandacht naartoe getrokken werd.
Bij iedere infographic werden na de demografische vragen vier kennisvragen gesteld
waarbij voor iedere vraag drie mogelijke antwoorden te zien waren. Het juiste antwoord
moest worden aangeklikt. Een voorbeeld van een kennisvraag is: ‘In welk jaar werd er voor
het eerst een papierrecycling fabriek geopend in de VS?’ Hierin waren de
keuzemogelijkheden: ‘1710, 1690 of 1899’. In totaal bestond iedere vragenlijst dus uit twaalf
Figuur 3, De vier manipulaties van de
infographic over ‘Tapwater’ waarbij
de manipulaties rood omcirkeld zijn.
16
kennisvragen; voor iedere infographic vier vragen. Dit was in iedere conditie hetzelfde.
Binnen die vier kennisvragen, ging één vraag specifiek over het element dat in de infographic
is gemanipuleerd. In de eerste infographic was dit de vraag ‘Hoeveel voedsel gooit een
individu gemiddeld dagelijks in de prullenbak?’, in de tweede infographic was dit de vraag
‘Welke groep zorgt voor de meeste voedselverspilling?’ en in de derde infographic was dit de
vraag ‘Hoeveel flessen worden er wekelijks getransporteerd binnen de US?’.
Na de kennisvragen volgden steeds drie open vragen, waarvan de eerste twee vragen
gingen over de aandacht van de participant tijdens het bekijken van de infographic. Dit werd
gedaan met de vragen; ‘Waar heeft u als eerste naar gekeken in de infographic?’ en ‘Wat
vindt u het meest opvallend in deze infographic?’. De derde open vraag werd gesteld om te
toetsen in hoeverre de participant de gehele boodschap van de infographic ook daadwerkelijk
in eigen woorden kan uitleggen, ofwel begrijpt, namelijk ‘Beschrijf in één zin wat volgens u
de belangrijkste boodschap is van deze infographic’.
Vervolgens moest men in de vragenlijst op een 5-puntsschaal, waarbij 1 = mee
oneens en 5 = mee eens, antwoord geven op vier stellingen. De eerste twee stellingen waren
om te testen hoe zij het liefst informatie tot zich nemen; ‘Ik denk in tekst’ en ‘Ik denk in
beeld’. Deze twee stellingen zijn gebaseerd op de stellingen in het onderzoek van Mayer en
Massa (2003). En de laatste twee stellingen zijn om te onderzoeken hoe erg de participanten
begaan zijn met het milieu, het onderwerp van de infographics; ‘Ik ben een zeer milieubewust
persoon’ en ‘Ik heb veel interesse in het milieu’.
Doordat dit experiment onderdeel is van een reeks experimenten op het gebied van
infographics, zitten er ook vragen in de vragenlijst (bijlage III) die alleen van belang waren
voor het onderzoek van Warmoeskerken (2016), Bierings (2016) of Nijmeijer (2016). Deze
vragen worden dus ook niet voor de huidige studie besproken.
Procedure
De participant werd allereerst gevraagd met de vragenlijst te starten en had op dat moment
nog geen infographics tot zijn beschikking. Tijdens het gehele experiment was een
experimentleider aanwezig om er op toe te zien dat het experiment op de juiste manier zou
verlopen. In de vragenlijst werd na de demografische vragen aangegeven dat de participant de
experimentleider om de eerste infographic moest vragen. Vervolgens kregen zij de eerste
infographic aangereikt door de experimentleider en konden zij de infographic bekijken.
De experimentleider zorgde ervoor dat iedere participant de infographic twee
minuten kon bekijken. Deze tijdspanne is tot stand gekomen nadat een voormeting is gedaan.
17
Uit deze voormeting onder vier participanten bleek dat alle infographics na zo’n 1,5 minuut
helemaal bekeken waren. Daarom is voor het daadwerkelijke experiment gekozen voor een
ruime tijdspanne van twee minuten, zodat de participanten niet door tijdgebrek bepaalde
informatie zouden missen. Ook wanneer de participanten al eerder dan de twee minuten
‘klaar’ waren met het bestuderen van de infographic, moesten zij wachten tot de twee minuten
om waren. Op die manier heeft iedere participant de infographic eenzelfde tijdsmarge kunnen
bekijken.
Hierna werd de infographic weer door de experimentleider ingenomen, zodat de
participant het document tijdelijk niet meer kon raadplegen. Steeds nadat de participanten een
infographic hadden bekeken, klikten zij verder in de digitale vragenlijst om vragen over de
infographic te beantwoorden. De infographic mocht niet bekeken worden bij het
beantwoorden van de eerste vier kennisvragen. Hierna werd de infographic door de
experimentleider terug aan de participant gegeven voor het beantwoorden van de rest van de
vragen. Dit werd ook stap voor stap voor de participant aangegeven in de vragenlijst en de
experimentleider hield toezicht tijdens het experiment om te zorgen dat dit op een correcte
manier gebeurde. Nadat de participanten alle drie de infographics hadden bekeken en
antwoorden hadden gegeven op de bijbehorende vragen en laatste stellingen, kwam het
onderzoek ten einde.
Analyse
Om de antwoorden van de participanten te analyseren is gebruik gemaakt van het statistische
computerprogramma IBM SPSS. De data van de verschillende condities werd bij elkaar
gevoegd in één bestand en de condities werden gelabeld. De verzamelde data die niet relevant
waren voor dit onderzoek, zoals de tijdsduur van het experiment, de datum wanneer het
experiment plaats vond en het IP-adres van het apparaat waarop de vragenlijst gemaakt is,
werden uit het bestand verwijderd. Dit is wel nog terug te vinden in de originele bestanden.
Zo bleven alleen de relevante data over van de variabelen die onderzocht worden in dit
experiment. De analyse is per variabele weergegeven.
Kennis
De antwoorden van de participanten zijn voor alle twaalf kennisvragen in twee categorieën
verdeeld, namelijk een ‘goed’ en een ‘fout’ antwoord. De participanten kregen voor een goed
antwoord steeds 1 punt toegewezen en bij een fout antwoord kregen zij geen (0) punten. Hierna
werden nieuwe variabelen aangemaakt. Per individu ontstond een totaalscore voor de eerste
infographic (maximaal 4 punten), een totaalscore voor de tweede infographic (maximaal 4
18
punten), een totaalscore voor de derde infographic (maximaal 4 punten) en uiteindelijk een
totaalscore voor alle twaalf de kennisvragen, ofwel alle drie de infographics bij elkaar
(maximaal 12 punten). Daarnaast is ook een totaalscore gemaakt van de drie genoemde
kennisvragen die gesteld zijn over het gemanipuleerde element (maximaal 3 punten). Waarbij
dus 0 punten betekent dat alle drie de vragen fout beantwoord zijn en 3 punten betekent dat alle
drie de vragen goed beantwoord werden. Zo kon een eventueel verschil in antwoorden over
kennis tussen de verschillende condities gevonden worden. De vier condities bestonden echter
uit minder dan 30 participanten. Daarom is een Kolmogorov-Smirnov test uitgevoerd om de
Normality assumptie te controleren en dit blijkt niet normaal verdeeld te zijn (D(25) = .257 p <
0.001). Bij het interpreten van de resultaten is hier rekening mee gehouden.
Daarnaast moet toegelicht worden dat aangezien de twaalf vragen, meerkeuzevragen
waren, er altijd een kans van 1 op 3 was dat de participant het antwoord goed beantwoordde.
De gokkans is dus 33 procent. De gokscore, ofwel het aantal punten dat theoretische gezien
maximaal behaald kon worden door te gokken, is bij 12 meerkeuzevragen met drie
antwoordmogelijkheden (12*1/3=) dus 4 punten. Echter hadden alle condities dezelfde gokkans
binnen dit experiment en draait het om het onderzoeken van eventuele verschillen tussen de
condities. De gokkans is daarom verder niet meegenomen in dit onderzoek.
Begrip
De open antwoorden op de vraag ‘Beschrijf in één zin wat volgens u de belangrijkste
boodschap is van deze infographic’, zijn allereerst door de onderzoeker beoordeeld aan de
hand van zelf ontwikkelde coderingsschema’s, te raadplegen in bijlage IV. In deze
coderingsschema’s staan de richtlijnen voor het categoriseren van het antwoord en het aantal
punten wat daarvoor gegeven werd. Zo werd bij de infographic ‘Wasted’ bijvoorbeeld drie
punten gegeven als in het antwoord stond dat er te weinig gerecycled wordt en/of als duidelijk
werd aangegeven dat er minder weggegooid moet worden. Een goed antwoord was
bijvoorbeeld: ‘We recyclen nu meer dan vroeger, maar nog steeds veel te weinig’.
Om te testen of de categorisatie van de antwoorden betrouwbaar is, heeft een tweede
persoon de helft van de antwoorden, willekeurig gekozen, ook beoordeeld aan de hand van de
coderingsschema’s. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is vervolgens gemeten door een
Cohen’s Kappa uit te voeren, wat de categorisatie van de antwoorden van de twee
beoordelaars met elkaar vergelijkt (Landis & Koch, 1977). Er blijkt een overeenkomst te zijn
tussen de antwoorden van de twee beoordelaars voor de eerste infographic (κ = .959 p <
.001), de tweede infographic (κ = .903 p < .001) en de derde infographic (κ = .810 p < .001).
19
Alle drie de Kappa-waarden kunnen worden geïnterpreteerd als ‘bijna perfect’ (Landis &
Koch, 1977).
Vervolgens is er een nieuwe variabele aangemaakt waarin de vraag ‘Beschrijf in één
zin wat volgens u de belangrijkste boodschap is van deze infographic’ van alle drie de
infographics is samengenomen in een gemiddelde score. Door deze scores van de
verschillende condities met elkaar te vergelijken, kon een eventueel verschil omtrent het
begrijpen van de infographics worden vastgesteld.
Aandacht
Voor de twee open vragen over de aandacht van de participant zijn de antwoorden in twee
categorieën verdeeld, namelijk of zij wel of niet een antwoord gaven waarin het
gemanipuleerde element in de infographics genoemd werd. Ging hun aandacht naar de
manipulatie of niet? Voor beide vragen is de score van alle drie de infographics bij elkaar
genomen in een gemiddelde score. Hierna is tevens getoetst of deze scores, van beide vragen,
mogelijk verschillen per conditie en de participanten in een specifieke conditie mogelijk vaker
eerst naar het gemanipuleerde element keken en of ze het gemanipuleerde element opvallend
vonden.
Milieu
Ter controle is in het experiment ook gevraagd of de participanten de volgende vragen op een
5-puntsschaal wilden beantwoorden: ‘Ik ben een zeer milieubewust persoon’ en ‘Ik heb veel
interesse in het milieu’. Door middel van de Cronbach’s alfa te berekenen, werd duidelijk dat
deze twee vragen over een hoge interne consistentie beschikken (Cronbach’s alfa = .93). De
vragen mogen dus samen genomen worden tot één construct, genaamd ‘milieu’. Dit staat voor
de mate waarin de participant het milieu als een belangrijk ervaart.
Tekst en Beeld
Daarnaast is een extra check uitgevoerd wat betreft het denken in tekst en/of beeld. De
participanten hebben op een 5-puntsschaal aangegeven in hoeverre zij in tekst of in beeld
denken om een mogelijk verschil te achterhalen in beeld- en taaldenkers.
20
Resultaten
Kennis
Allereerst is onderzocht of positie en grootte effect hebben op de afhankelijke variabele kennis.
Met de score van de kennisvragen over specifiek de gemanipuleerde elementen in de
infographic is berekend of de vier condities mogelijk verschilden in hun antwoorden als het
gaat om de opgedane kennis over het gemanipuleerde gedeelte in de infographic. Er is eerst een
Levene’s test uitgevoerd en het blijkt dat de assumptie van homogeniteit van variantie is
geschonden (F(3,95) = 6.889, p < .001). Er is dus gekozen voor een alfa van 0.01 in plaats van
0.05. Er is een two-way ANOVA uitgevoerd om de twee effecten, positie en grootte, te meten.
Als het gaat om de positie van het gemanipuleerde, informatieve element, tonen de antwoorden
van de participanten een significant verschil aan (F(1,95) = 13.521, p = .001) η² = .13, met een
gemiddeld tot groot effect. In de condities waarin het informatieve element bovenaan
gepositioneerd was, werd de specifieke kennisvraag beter beantwoord dan wanneer ditzelfde
informatieve gedeelte onderaan stond weergegeven. In tabel 1 staan de gemiddelde scores en
standaardafwijkingen voor de vier condities weergegeven. Ook de scores voor de condities met
een verschillende grootte, verschillen significant (F(1,95) = 11.493, p = .001) η² = .11. In de
condities waarin het informatieve element groter was, werden de kennisvragen over dat
onderdeel beter gemaakt dan in de condities waarin het informatieve gedeelte kleiner werd
weergegeven. Er is geen significant interactie-effect gevonden (F(1,95) = 1.489, p = .225).
Tabel 1 Gemiddelde score antwoorden voor de drie vragen over de kennis van de
gemanipuleerde elementen in de infographic (score is minimaal 0, maximaal 3;
standaardafwijking staat tussen haakjes).
Vervolgens is onderzocht of positie en grootte effect hebben op de algemene kennis die is
opgedaan uit de infographic. Hiervoor is eerst gekeken naar de totaalscore van de twaalf
kennisvragen van de participanten, binnen deze studie ook wel de ‘totale kennisscore’
genoemd. Er is getoetst of aan de hand van die totaalscore de participanten in de vier
condities verschilden in hun antwoorden. In tabel 2 staan de gemiddelde scores en
Groot Klein
Boven 2.65 (0.65) 2.28 (0.74)
Onder 2.23 (0.77) 1.44 (1.16)
21
standaardafwijkingen voor de vier condities weergegeven. Door middel van een Levene’s test
is aangetoond dat aan de assumptie van homogeniteit van variantie is voldaan (F(3, 95) =
1.641, p = .185). Er is vervolgens weer een two-way ANOVA uitgevoerd om de twee
effecten, positie en grootte, te meten. Hierbij is geen significant hoofd-effect gevonden voor
grootte (F(1,95) = .389, p = .535), wat aangeeft dat de grootte van het informatieve element
geen effect heeft op de informatie, ofwel algehele kennis, die de participanten hebben
opgedaan uit de infographic. Daarnaast is ook geen significant hoofdeffect gevonden voor de
positie (F(1,95) = 3.575, p = .062) van de informatie in de infographic. Waar de informatie
geplaatst wordt binnen een infographic maakt dus geen verschil voor het aantal vragen die de
participanten in z’n geheel goed beantwoorden. Al laat de p-waarde wel een bijna significant
verschil zien. Er is ook geen interactie-effect (F(1,95) = .712, p = .661) tussen positie en
grootte aanwezig.
Tabel 2 Gemiddelde score antwoorden voor de in totaal twaalf vragen over opgedane
kennis in de infographics (score is minimaal 0, maximaal 12; standaardafwijking staat
tussen haakjes).
Om te checken of één van de drie infographics mogelijk (veel) beter of slechter werd
gemaakt, is de totale gemiddelde score voor ieder van de infographics, ongeacht de condities,
met elkaar vergeleken. Zo kon worden uitgesloten dat één van de drie gekozen infographics
mogelijk verschilde in moeilijkheidsgraad door bijvoorbeeld het onderwerp of het design ten
opzicht van de andere twee infographics. Door middel van een Greenhouse-Geisser test is
aangetoond dat er geen significant verschil is tussen de scores van de drie infographics
(F(1.965) = 1.327, p = .268). Door uitvoering van een Mauchly’s test is bewezen dat aan de
assumptie van sphericity is voldaan (W(2) = .982, p = .421). Wat betreft de kennisvragen is
duidelijk dat geen van de drie infographics door de participanten als veel moeilijker of
gemakkelijker werd ervaren.
Groot Klein
Boven 9.13 (1.46) 8.72 (1.90)
Onder 8.23 (2.12) 8.16 (2.08)
22
Begrip
Vervolgens is getoetst of positie en grootte effect hebben op de afhankelijke variabele begrip.
Er is gekeken of de scores voor begrip verschillen per conditie en de participanten in een
specifieke conditie de boodschap van de infographics mogelijk beter begrepen hebben. Een
Levene’s test laat zien dat de assumptie van homogeniteit van variantie is geschonden (F(3,95)
= 3.832, p < .005). Een two-way ANOVA is uitgevoerd om de effecten te meten. Het effect van
de grootte van het informatieve gedeelte op begrip blijkt niet significant te verschillen tussen
de condities (F(1,95) = .727, p = .396). De participanten hebben de boodschap niet beter of
slechter begrepen als het gemanipuleerde element verkleind of vergroot was.
De positie van het gemanipuleerde gedeelte zorgt echter wél voor een significant effect
voor de begrijpelijkheid van de infographics (F (1,95) = 1,95 6.068, p < .025) η² = .06. De
belangrijkste boodschap van de infographics werd significant beter begrepen in de twee
condities waarin het gemanipuleerde element onderaan in de infographics weergegeven werd.
Tabel 3 toont de gemiddelde scores gekeken naar de positie van het informatieve gedeelte. Er
is geen significant interactie-effect tussen grootte en positie wat betreft de begrijpelijkheid van
de infographics (F (1,95) = 1,95 1.657, p = .201).
Tabel 3 Gemiddelde score voor begrip van de drie infographics, gekeken naar de positie
van het gemanipuleerde gedeelte in de infographics (score is minimaal 1, maximaal 3;
standaardafwijking staat tussen haakjes).
Aandacht
Wat betreft de aandacht in het experiment, is de eerste vraag over het kijken onderzocht. Aan
de hand van een Levene’s test is te zien dat de assumptie van homogeniteit van variantie is
geschonden (F(3,95) = 15,199, p < .005). De positie laat een significant verschil zien tussen
de groepen; er wordt namelijk vaker naar het gemanipuleerde gedeelte gekeken in de twee
condities waarin het bovenaan in de infographics stond afgebeeld (F(1,95) =59,326, p < .005)
η² = .38, zie tabel 4.
Positie Gemiddelde
Boven
Onder
2.67 (0.38)
2.82 (0.24)
23
Tabel 4 Gemiddelde score voor het noemen van het gemanipuleerde gedeelte in de
vraag waar men als eerst naar heeft gekeken in de infographic, afhankelijk van positie
(score is minimaal 0, maximaal 3; standaardafwijking staat tussen haakjes).
Er is echter geen verschil gevonden tussen de condities wat betreft de grootte van de informatie
(F(1,95) = 2,506 p = .117), wat betekent dat participanten aangeven niet eerder te kijken naar
informatie die vergroot is, zie tabel 5.
Tabel 5 Gemiddelde score voor het noemen van het gemanipuleerde gedeelte in de
vraag waar men als eerst naar heeft gekeken in de infographic, afhankelijk van grootte
(score is minimaal 0, maximaal 3; standaardafwijking staat tussen haakjes).
Voor de vraag over de opvallendheid is ook een Levene’s test uitgevoerd die laat zien dat de
assumptie van homogeniteit van variantie is geschonden (F(3,95) = 24.174, p < .005). Ook voor
de opvallendheid van de informatie laat de positie een significant verschil zien (F(1,95) = 5.393,
p < .05) η² = .05. In tabel 6 is aan de gemiddeldes te zien dat de informatie bovenaan de
infographic als opvallender wordt beschouwd.
Tabel 6 Gemiddelde score voor het noemen van het gemanipuleerde gedeelte in de
vraag wat op viel in de infographic, afhankelijk van positie (score is minimaal 0,
maximaal 3; standaardafwijking staat tussen haakjes).
Positie Gemiddelde
Boven 1.64 (0.50)
Onder 1.07 (0.20)
Grootte Gemiddelde
Groot 1.39 (0.49)
Klein 1.29 (0.45)
Positie Gemiddelde
Boven 1.25 (0.35)
Onder 1.12 (0.32)
24
Daarnaast is hierbij voor grootte wel een significant, groot effect aangetoond (F(1,95) = 22.924,
p < .005) η² = .19. In tabel 7 is te zien dat het gemanipuleerde element opvallender was in de
condities waarin het element groter werd gemaakt. Er blijkt verder geen significant interactie-
effect aanwezig te zijn (F(1,95) = 1.028, p = .313).
Tabel 7 Gemiddelde score voor het noemen van het gemanipuleerde gedeelte in de
vraag wat op viel in de infographic, afhankelijk van grootte (score is minimaal 0,
maximaal 3; standaardafwijking staat tussen haakjes).
Controle
Er is tot slot gecontroleerd of de participanten die een bovenmatige interesse hebben in het
milieu, de vragen mogelijk beter hebben gemaakt. Zij beschikken misschien al over meer
kennis van het onderwerp vooraf aan het experiment, wat in hun voordeel had kunnen
werken. Het blijkt echter dat de mate waarin de participant het milieu als belangrijk ervaart,
nauwelijks correleert met de score voor kennis (r (98) = 0.274, p = .006) en niet samenhangt
met de score voor begrip (r (98) = 0.000, p = 1.000).
Daarnaast blijkt dat de mate waarin men in tekst denkt, niet tot nauwelijks
samenhangt met de score waarmee kennis getoetst werd (r (98) = .160, p = .113) en ook
nauwelijks correleert met de score voor begrip (r (98) = -.026, p = .801). Er werd ook geen
correlatie gevonden tussen de mate waarin men in beeld denkt en de goed beantwoorde
kennisvragen (r (98) = -.028, p = .781) en de score voor de vraag over de belangrijkste
boodschap (r (98) = -.050, p = .626). Hoeveel men in tekst en beeld denkt, had geen invloed
op de score van de participanten.
Conclusie
Dit experiment is uitgevoerd om te onderzoeken hoe effectief de informatieoverdracht is via
een infographic. Er is gekeken of de positie en grootte van een visueel en informatief gedeelte
in een infographic invloed heeft op de hoeveelheid kennis en de mate van begrip bij het
publiek.
Grootte Gemiddelde
Groot 1.33 (0.41)
Klein 1.04 (0.16)
25
Uit het huidige onderzoek kan geconcludeerd worden dat zowel de plek van de
informatie als het formaat van een informatief gedeelte in een infographic van invloed lijken
op de opgedane kennis die uit het gemanipuleerde gedeelte van de infographic gehaald kon
worden. Er is echter geen duidelijk verschil tussen de groepen zichtbaar als het gaat om de
totale opgedane informatie verkregen uit de infographic. Wat betreft de informatie in het
gemanipuleerde gedeelte blijkt dat de informatie beter onthouden wordt als het bovenaan
gepositioneerd is. Daarnaast wordt ook duidelijk dat participanten meer informatie kunnen
produceren over het gemanipuleerde gedeelte als deze informatie groter staat afgebeeld. Deze
uitkomst ondersteunt dus de eerste hypothese die stelt dat informatie bovenin de infographic
beter onthouden wordt dan dezelfde informatie onderin de infographic. Ook de tweede
hypothese kan bevestigd worden; informatie die vergroot is, wordt beter onthouden. Zowel de
positie als de grootte in een infographic lijken dus voor het onthouden van specifieke
informatie wel verschil te maken, waar vergroot en bovenaan een positieve werking hebben.
Participanten scoren uiteindelijk voor kennis niet hoger op de algehele test.
Daarnaast vinden participanten de informatie ook opvallender en kijken er eerder
naar als het bovenaan in de infographics staat afgebeeld. Opmerkelijk is echter dat de
informatie volgens de deelnemers ook opvallender is wanneer de informatie groter is, maar
dat de participanten aangeven niet als eerst naar diezelfde vergrootte informatie te kijken.
Een andere bevinding is dat het formaat van de informatie geen invloed lijkt te
hebben op het begrijpen van de infographic. Participanten begrijpen de boodschap van de
infographic niet beter of slechter als een element vergroot is. Nog veel opmerkelijker is dat de
positie van de informatie wel invloed heeft op de begrijpelijkheid; de boodschap van de
infographic wordt beter begrepen wanneer informatie onderaan weergegeven is. Dit is in strijd
met de derde hypothese die stelt dat men de infographic beter begrijpt als informatie vergroot
en bovenaan in de infographic staat. Er kan geconcludeerd worden dat de derde hypothese wat
betreft de positie van de informatie daarom verworpen mag worden.
Tot slot zijn nog twee controles uitgevoerd wat betreft het denken in beeld en tekst
en de interesse in het onderwerp ‘milieu’ die in de infographics centraal staat. De resultaten
suggereren dat het niet uitmaakt of men een beeld- of taaldenker is. Daarbij kunnen veel
participanten zichzelf ook niet onder één van beiden schalen. Ze vinden zichzelf bijvoorbeeld
voornamelijk een beelddenker, maar ook gedeeltelijk een taaldenker. Participanten die
daarnaast aangeven bovengemiddeld interesse te hebben in milieuonderwerpen, maken de
vragen in de enquête ook niet beter dan participanten die het milieu niet zo belangrijk vinden.
26
Discussie
Aangezien visuele communicatie door de ontwikkeling van de technologie steeds
nadrukkelijker aanwezig is in de maatschappij en het gebruik van visuele content lijkt toe te
nemen (Wijfjes 2004; Broersma 2014; Dur et al., 2014; Newcom 2015;) is onderzoek verricht
naar infographics; een specifieke vorm van visuele communicatie. De voorspelling is dat
infographics in de nabije toekomst alleen maar meer ingezet zullen worden (Siricharoen,
2013; Dur et al., 2014) en kennis over de effectiviteit van informatieoverdracht in deze
communicatievorm is nog maar in geringe mate aanwezig. De conclusies die gedaan kunnen
worden aan de hand van deze studie kan men een toevoeging noemen op voorgaande
onderzoeken binnen dit vakgebied en zijn daarnaast ook opmerkelijk te noemen. Er moet
rekening worden gehouden met het feit dat dit onderzoek is gebaseerd op een beperkt aantal
participanten. Dit heeft er echter niet voor gezorgd dat er geen effect te vinden was. Daarnaast
bestaat de onderzoeksgroep voornamelijk uit een hoogopgeleid publiek. Om de bevindingen
te generaliseren naar de onderzoekspopulatie moet dus mogelijk meer onderzoek gedaan
worden onder verschillende bevolkingsgroepen. Het onderzoeken van grotere groepen zal
waarschijnlijk nog meer bruikbare resultaten opleveren.
Allereerst bevestigt dit experiment dat de positie en grootte van informatie in een
infographics invloed hebben op het onthouden van de informatie. Hierbij moet als
kanttekening worden genoemd dat het alleen gaat om het onthouden van specifieke
informatie. De algehele kennis na het lezen van de infographic wordt namelijk niet beïnvloed.
Dat men de informatie beter onthoudt wanneer deze bovenaan te zien is, ligt in de lijn der
verwachting. Eerder onderzoek laat zien dat de verticale richting in veel culturen
overheersend is (Lakoff & Johnson,1980; Han & Northof, 2008; Holsanova et al., 2009;
Tversky, 2010; Lankow, Ritchie, & Crooks, 2012). Voor het interpreteren van de resultaten
van het huidige onderzoek is daarom rekening gehouden met de cultuur van de participanten.
Men leest in de westerse wereld van boven naar beneden (Han & Northof, 2008) en de studie
van Tversky et al. (1991) geeft aan dat men informatie ordent in dezelfde lees- en
schrijfrichting als hun taal. De uitkomst van deze studie suggereert dat informatie in de
infographic door de lezer in de westerse wereld mogelijk geordend wordt van boven naar
beneden, aangezien zij onder andere de informatie bovenaan blijkbaar het best in zich
opnemen. Daarnaast hangt het resultaat samen met het feit dat de participanten in een cultuur
leven waarin ‘meer’ en ‘beter’ meestal bovenaan wordt weergegeven (Lakoff &
Johnson,1980; Tversky, 2010). Het ziet er naar uit dat dit een positie is waar belangrijke en
positieve informatie wordt neergezet die onthouden dient te worden. De resultaten tonen
27
daarnaast dat participanten regelmatig eerst naar de titel of een element bovenaan kijken als
ze de infographic beginnen te lezen. Dit is een duidelijke aanwijzing die suggereert dat het
lezen van een infographic nauw samenhangt met de manier waarop men een ‘gewone’ tekst
leest. De uitkomst van dit onderzoek lijkt dan ook een extra bewijs voor de bewering van
Hegarty (2011) dat voor een effectieve informatieoverdracht rekening moet worden gehouden
met culturele conventies als associaties, metaforen en richtingen. Verder is eerder al
benadrukt dat voor een effectieve informatieoverdracht ook veel aandacht en concentratie
nodig is vanwege de complexe interactie tussen bottom-up en top-down processen (Treisman
& Geffen, 1967; Hegarty, 2011). De voorspelling dat de aandacht mogelijk afneemt naarmate
men de infographic leest, kan wellicht aan de hand van de huidige resultaten bevestigd
worden. Het lijkt alsof de informatie onderin de infographic het minst goed gelezen wordt,
aangezien men de informatie beter kan herinneren als het bovenaan te zien is.
Bovendien is de informatie bovenin de infographic volgens de participanten ook
opvallender. Maar ook informatie wat groter wordt gemaakt, trekt meer aandacht. Aangezien
men zich richt op het waarnemen van structuren, groepen en patronen en dit ook gebeurt op
basis van grootte (Van den Broeck, 2008; Broek et al., 2010), wordt de informatie mogelijk
eerder als groep gezien. De resultaten onderschrijven daarbij eerder onderzoek waarin men
concludeert dat een groter object meer aandacht krijgt en gemakkelijker is waar te nemen
(Proulx & Egeth, 2008; Proulx & Green, 2011). Het onderzoek van Pieters en Wedel (2004)
lijkt hiermee tegengesproken te worden, aangezien hun onderzoek toont dat de grootte van
een afbeelding in een advertentie onbelangrijk lijkt te zijn voor de hoeveelheid aandacht die
het krijgt. Belangrijk hierbij is om er bewust van te zijn dat zij onderzoek deden naar
advertenties. Een advertentie heeft vaak een ander doel voor ogen dan een infographic en
hierdoor zou de uitkomst van de onderzoeken mogelijk kunnen verschillen.
Waar men als eerst naar kijkt, lijkt daarnaast van ondergeschikte waarde te zijn. De
resultaten impliceren namelijk dat het niet uitmaakt wat men als eerst bekijkt tijdens het
bestuderen van een infographic, maar dat opvallende informatie door aanpassingen in het
formaat er vervolgens hoe dan ook meer uitspringen. Participanten moesten zich echter wel
bewust zijn van hetgeen zij eerst bekeken en zich kunnen herinneren waar het oog als eerst op
viel. Door het gebruik van bijvoorbeeld de eye-tracking techniek, zou dit mogelijk sterker
aangetoond kunnen worden.
Dat informatie bovenaan of vergroot staat afgebeeld, heeft echter dus geen effect op
het onthouden van álle informatie die in de infographic te zien is. Het is zeker mogelijk dat
men door meer aandacht naar een groot gedeelte of informatie bovenaan, eerder geneigd is
28
om de gehele infographic te lezen zoals aan de hand van het onderzoek van Holsanova et al.
(2009) en Hegarty (2011) voorspeld werd. Maar dit resulteert schijnbaar niet in het beter
onthouden van álle informatie die verkregen kan worden uit de infographic. Mogelijk heeft dit
een te klein effect om daadwerkelijk verschil te maken.
Ondanks dat de positie en grootte van informatie in een infographic dus alleen van
invloed lijkt op het onthouden van specifieke informatie, is dit zeker toegevoegde kennis die
men mee kan nemen bij het communiceren via een infographic. Als bepaalde informatie
volgens de zender van de communicatieboodschap van groter belang lijkt voor het publiek,
kan men deze informatie bovenaan en groter afbeelden voor een effectievere
informatieoverdracht. Ook als men de nadruk wil leggen op eén of maar een paar aspecten
binnen de communicatieboodschap, is het interessant om bewust een keuze te maken wat
betreft de positie en grootte van de informatie.
Doordat dit experiment laat zien dat de positie en grootte van informatie geen
invloed heeft op het onthouden van alle informatie die uit de infographic gehaald kan worden,
heeft dit ook gevolgen voor het resultaat over de begrijpelijkheid van de infographic. Pershin
& Di Ventra (2010) geven aan dat wanneer de hoeveelheid informatie in het geheugen
toeneemt, er meer verbanden gelegd kunnen worden om diezelfde informatie ook te
begrijpen. Het zou dan beter mogelijk zijn om de kennis die is opgedaan, in eigen woorden uit
te leggen en de boodschap van de infographic te doorzien. Maar aangezien de twee
hypotheses wat betreft het onthouden van de gehele informatie in de infographic niet
bevestigd kunnen worden, kan vastgesteld worden dat er niet méér informatie aanwezig is bij
de groep waarbij informatie groter of bovenaan gepositioneerd wordt. Het klinkt dan ook als
een logisch gevolg dat dit ook niet resulteert in het beter begrijpen van de boodschap. In het
huidige onderzoek waren de gemanipuleerde visuele, informatieve elementen daarnaast ook
niet van groter belang om de boodschap te begrijpen dan de rest van de informatie. De
grootte van de informatie lijkt, gezien de uitkomsten van deze studie, dan ook geen invloed te
hebben op de begrijpelijkheid.
Toch is de opmerkelijke bevinding gedaan dat de positie wel degelijk effect heeft op
het omschrijven van de belangrijkste boodschap. Dit effect heeft echter een totaal andere
richting dan aan de hand van de andere resultaten verwacht wordt. Niet het bovenaan
positioneren van de informatie zorgt voor een beter begrip, maar wanneer de informatie
onderaan staat, is men beter in staat om de belangrijkste boodschap van de infographic in
eigen woorden te omschrijven. Een uitkomst die in strijd is met de derde hypothese. Het is
moeilijk te verklaren waarom participanten bij een positie onderaan, de infographic beter
29
lijken te begrijpen. Mogelijk is er sprake van het recency effect, wat staat voor de
duurzaamheid van herinneringen aan de meest recent gelezen items (Zimbardo et al., 2009).
Het laatste wat men gezien of gelezen heeft, blijft mogelijk langer hangen. Dit zou misschien
een effect teweeg kunnen brengen op het begrip.
Vervolgens is nog een bevinding gedaan over het denken in beeld en tekst; voor het
onthouden van informatie en het begrijpen van de boodschap van de infographic maakt het
niet uit hoeveel men in tekst of beeld denkt. Het is mogelijk dat dit geen verschil maakt
doordat men over het algemeen niet alléén in tekst of alléén in beeld denkt. Velen hebben
misschien een (lichte) voorkeur voor tekst of beeld (Mayer & Moreno, 2003; Murre et al.,
2013), maar het opkomende gebruik van meer visuele content laat wel zien dat voornamelijk
de combinatie van tekst en beeld mensen zo aanspreekt. Misschien is daardoor een
infographic, waarin tekst en beeld samenkomen, juist wel een uitermate geschikte
communicatiemiddel.
Men kan stellen dat de resultaten van deze studie aantonen dat het een zeer
interessant onderzoeksgebied betreft waar nog veel kennis te halen valt en mogelijkheden
liggen voor vervolgonderzoek. Het is mogelijk interessant om eenzelfde experiment te
herhalen in een land waar een geheel andere cultuur heerst en ook andere associaties of
richtingen dominant zijn. Hiermee samen hangt dat volgonderzoek tevens ook kan bepalen of
niet alleen de richting van boven en beneden effect heeft, maar of het mogelijk ook verschil
maakt of de informatie aan de linker- of rechterkant van de infographic wordt weergegeven.
Nu is de informatie om validiteitsredenen daarom steeds in het midden geplaatst of over de
gehele breedte, maar gezien de lees- en schrijfrichting zou het positioneren aan de linker- of
rechterkant wellicht ook verschil kunnen maken.
Een andere aanbeveling is om in vervolgonderzoek meer te focussen op het begrijpen
van de boodschap die met een infographic wordt overgebracht. Het begrijpen van een
infographic kan op een uitgebreidere manier en misschien andere wijze gemeten worden dan
tot dusver is gedaan. Binnen het huidige onderzoek bleek het toetsen van de begrijpelijkheid
van de infographic gebaseerd op alleen een open vraag waarin participanten in eigen woorden
moesten uitleggen wat de belangrijkste boodschap was. De constructvaliditeit komt hierdoor
in het geding. Echter is wel een duidelijke categorisering (bijlage IV) gemaakt van de
antwoorden van de participanten op deze vraag. Deze categorisering is op een betrouwbare
manier vastgesteld door het meten van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en er is
vervolgens wel degelijk een effect waargenomen. Aangeraden wordt om het testen van de
begrijpelijkheid van de infographic in het vervolg via meerdere aspecten of
30
onderzoeksvormen te doen, zodat men mogelijk een duidelijkere verklaring kan vinden voor
het gevonden effect.
De huidige studie kan worden gezien als een eerste stap naar het doorgronden van de
effectiviteit van een infographic als communicatiemiddel. Meer kennis over dit onderwerp
kan helpen om informatie beter over te brengen op de doelgroep en zeker ook in de praktijk
kan dit het verschil maken tussen effectief en inefficiënt communiceren.
Literatuurlijst
Albers, M.J. (2015). Infographics and Communicating Complex Information. In A. Marcus
(red.), Design, User Experience, and Usability: Users and Interaction (pp. 267-276).
doi:10.1007/978-3-319-20898-5_26
Bierings, Y. (2016).
Boroditsky, L. (2001). Does language shape thought?: Mandarin and English speakers’
conceptions of time. Cognitive Psychology, 43, 1–22.
Broek, J. M., Koetsenruijter, W., Jong, J. D., & Smit, L. (2010). Beeldtaal: perspectieven
voor makers en gebruikers. Boom onderwijs.
Broersma, M. (2014). Vormgeving tussen woord en beeld. De visuele infrastructuur van
Nederlandse dagbladen, 1900–2000. Tijdschrift voor Mediageschiedenis, 7(1).
Connor, C. E., Egeth, H. E., & Yantis, S. (2004). Visual Attention: Bottom-Up Versus Top-
Down. Current Biology, 14, R850-R852.
Duncan, J. (1984). Selective attention and the organization of visual information. Journal of
Experimental Psychology: General, 113(4), 501.
Dur, B. I., Filipczak-Bialkowska, A., Bresciani, S., Ge, J., Niu, Y., Othman, A., ... & Wils, D.
(2014). Interactive Infographics on the Internet. In International Conference on
Communication, Media, Technology and Design, Department of Visual
Communication Design, TOBB University of Economics and Technology.
Freedman, E. G., & Shah, P. (2002, April). Toward a model of knowledge-based graph
comprehension. In International Conference on Theory and Application of
Diagrams (pp. 18-30). Springer Berlin Heidelberg.
Garcia, M. R., Stark, M. M., & Miller, E. (1991). Eyes on the News. Poynter Institute.
Gilmer, A.(2015). Don’t Tell Me, Show Me: How Journalists Can Capitalize on the Need for
Visual Stimulation Through Information Graphics. Geraadpleegd op
http://www.ajgilmer.com/pdf/LitReview.pdf
31
Hegarty, M. (2011). The cognitive science of Visual‐Spatial displays: Implications for
design. Topics in cognitive science, 3(3), 446-474.
Holsanova, J., Holmberg, N., & Holmqvist, K. (2009). Reading information graphics: The
role of spatial contiguity and dual attentional guidance. Applied Cognitive
Psychology, 23(9), 1215-1226.
Kaplan, A. M., & Haenlein, M. (2010). Users of the world, unite! The challenges and
opportunities of Social Media. Business horizons, 53(1), 59-68.
Lakoff, G., & Johnson, M. (1980). The metaphorical structure of the human conceptual
system. Cognitive science, 4(2), 195-208.
Landis, J. R., & Koch, G. G. (1977). The measurement of observer agreement for categorical
data. biometrics, 159-174.
Lankow, J., Ritchie, J., & Crooks, R. (2012). Infographics: The power of visual storytelling.
John Wiley & Sons.
Lavie, N., Hirst, A., De Fockert, J. W., & Viding, E. (2004). Load theory of selective attention
and cognitive control. Journal of Experimental Psychology: General, 133(3), 339.
Lynn, M., Shavitt, S., & Ostrom, T. (1985). Effects of pictures on the organization and recall
of social information. Journal of personality and social psychology, 49(5), 1160.
Matlin, M.W. Cognitive Psychology (2014, 8th edition)
Mayer, R. E., & Massa, L. J. (2003). Three facets of visual and verbal learners: cognitive
ability, cognitive style, and learning preference. Journal of educational
psychology, 95(4), 833.
Mayer, R. E., & Moreno, R. (2003). Nine ways to reduce cognitive load in multimedia
learning. Educational psychologist, 38 (1), 43-52.
Murre, J. M., Janssen, S. M., Rouw, R., & Meeter, M. (2013). The rise and fall of immediate
and delayed memory for verbal and visuospatial information from late childhood to
late adulthood. Acta psychologica, 142(1), 96-107.
Newcom (2015). Nationaal Social Media Onderzoek 2015. Geraadpleegd op
http://www.newcom.nl/index.php?page=socialmedia2015
Nijmeijer, L. (2016).
Pander Maat, H. (2006). De effectiviteit van tekst en beeld. Tijdschrift voor Taalbeheersing -
28 (2006), nr. 2, 69-72
Pershin, Y. V., & Di Ventra, M. (2010). Experimental demonstration of associative memory
with memristive neural networks. Neural Networks, 23(7), 881-886.
32
Pieters, R., & Wedel, M. (2004). Attention capture and transfer in advertising: Brand,
pictorial, and text-size effects. Journal of Marketing, 68(2), 36-50.
Polman, J. L., & Gebre, E. H. (2015). Towards critical appraisal of infographics as scientific
inscriptions. Journal of Research in Science Teaching, 52(6), 868-893.
Proulx, M. J., & Egeth, H. E. (2008). Biased competition and visual search: the role of
luminance and size contrast. Psychological research, 72(1), 106-113.
Proulx, M. J., & Green, M. (2011). Does apparent size capture attention in visual search?
Evidence from the Müller–Lyer illusion. Journal of Vision, 11(13):21, 1–6,
http://www.journalofvision.org/content/11/13/21, doi:10.1167/11.13.21.
Ramachandran, V. S., & Hirstein, W. (1999). The science of art: A neurological theory of
aesthetic experience. Journal of consciousness Studies, 6(6-7), 15-51.
Han, S. & Northof, G., (2008). Culture-sensitive neural substrates of human cognition: a
transcultural neuroimaging approach Nature Reviews Neuroscience 9, 646-
654 (August 2008) | doi:10.1038/nrn2456
Siricharoen, W. V. (2013). Infographics: The new communication tools in digital age. In The
International Conference on E-Technologies and Business on the Web
(EBW2013) (pp. 169-174). The Society of Digital Information and Wireless
Communication.
Treisman, A., & Geffen, G. (1967). Selective attention: Perception or response?. The
Quarterly journal of experimental psychology, 19(1), 1-17.
Tversky, B. (2011). Visualizing thought. Topics in Cognitive Science, 3(3), 499-535.
Tversky, B., Kugelmass, S., & Winter, A. (1991). Cross-cultural and developmental trends in
graphic productions. Cognitive Psychology, 23(4), 515-557.
Van den Broeck, W. (2008). Algemene Psychologie. Brussel, België: VUBPRESS
Vandierendonck, A. (2008). Aandacht en geheugen. Academia Press.
Van Hooijdonk, C., & Krahmer, E. (2006). De invloed van unimodale en multimodale
instructies op de effectiviteit van RSI-preventieoefeningen. Tijdschrift voor
Taalbeheersing, 28(2), 73-87
Ware, C. (2010). Visual thinking: For design. Morgan Kaufmann.
Warmoeskerken, L. (2016).
Wijfjes, H. B. M. (2004). Journalistiek in Nederland 1850-2000. Beroep, cultuur en
organisatie.
33
Zimbardo, PG, Johnson, R.L., McCann, V., Peeck, B., Mameren-Broers, S. van & Meuleman,
S. (2009). Psychologie een inleiding. (6de editie). Amsterdam: Pearson Education.
34
Bijlage I: De originele infographics
35
Bijlage II: De gemanipuleerde infographics per conditie
Conditie 1, Boven-Groot
36
Conditie 2, Boven-Klein
37
Conditie 3, Beneden-Groot
38
Conditie 4, Beneden-Klein
39
Bijlage III: Vragenlijst over infographics
Infographics
Yvonne Bierings, Lianne Nijmeijer, Monique Walraven & Lieke Warmoeskerken
Scriptiebegeleider: Mevr. Dr. M.A.A. van Amelsvoort
Introductie
Beste Deelnemer,
Dit onderzoek gaat over infographics. Infographics geven informatie weer in een combinatie van tekst
en beeld. Het doel van dit onderzoek is te achterhalen hoe mensen infographics lezen en wat zij vinden
van infographics.
Procedure
U krijgt zo dadelijk drie verschillende infographics te zien. Deze infographics worden gevolgd door
vragen over zowel de inhoud als de vormgeving van de infographic. Uw taak is om de infographics te
bestuderen en vervolgens de vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Sommige vragen zijn
kennisvragen, waarop het antwoord goed of fout kan zijn. Andere vragen gaan over uw eigen mening.
Hier zijn geen goede of foute antwoorden.
Duur
Het onderzoek duurt ongeveer 20 minuten. Mocht u deelnemen aan dit onderzoek vanuit de
proefpersonenpool dan verdien je 0.5 proefpersoon punten met je deelname. U mag te allen tijde,
zonder opgaaf van reden, stoppen met het onderzoek zonder dat dit gevolgen voor u heeft.
Data
Uw gegevens zullen vertrouwelijk behandeld worden. De data verkregen met dit onderzoek worden
geanonimiseerd. Deze data worden minimaal tien jaar bewaard in een centrale dataopslag (Dataverse)
waarbij geen relatie met uw persoonsgegevens gelegd kan worden. De data kunnen gebruikt worden
voor wetenschappelijke presentaties en publicaties. Geanonimiseerde data kunnen met andere
onderzoekers gedeeld worden.
Vragen?
Als u nog vragen heeft over het onderzoek, dan kunt u ze aan de onderzoeker stellen. Voor eventuele andere vragen na deelname aan dit onderzoek mag u mailen naar:
Met vriendelijke groet,
Monique Walraven
Masterstudent Communicatie- en Informatiewetenschappen.
40
Toestemmingsverklaring:
Ik verklaar op een voor mij duidelijke wijze te zijn ingelicht over de aard, methode en doel van het
onderzoek. Ik weet dat de resultaten anoniem en vertrouwelijk worden verwerkt en niet te linken zijn
aan individuele personen. Ik geef toestemming om mijn gegevens te gebruiken voor het onderzoek dat
hierboven genoemd is. Verder geef ik toestemming om mijn gegevens anoniem, minimaal vijf jaar na
afloop van dit onderzoek, te bewaren. Ik stem geheel vrijwillig in met deelname aan dit onderzoek. Ik
behoud me daarbij het recht voor om op elk moment zonder opgave van redenen mijn deelname aan
dit onderzoek te beëindigen.
Indien u verder klikt naar de volgende pagina, stemt u in met bovenstaande informatie.
<<<volgende webpagina>>>
Q1 Wat is uw geslacht?
Man (1)
Vrouw (2)
Q2 Wat is uw leeftijd? _____
Q3 Wat is uw hoogst genoten opleiding (indien u op dit moment met een opleiding bezig bent, kunt u
uw huidige opleiding invullen)?
Lager- of basisonderwijs (1)
Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo, mavo, LTS, LHNO) (2)
Algemeen voortgezet onderwijs (mulo, havo) (3)
Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (atheneum, gymnasium, HBS) (4)
Middelbaar beroepsonderwijs (MBO) (5)
Hoger beroepsonderwijs (HBO) (6)
Universiteit (WO) (7)
Anders, namelijk (8) ____________________
Q4 Wat is de naam en/of studierichting van uw hoogst genoten opleiding (indien u nu met een studie
bezig bent, vul dan de naam en/of studierichting van uw huidige opleiding in)?
Q5 Hoe vaak leest of bekijkt u een infographic?
Eén tot meerdere keren per week (1)
Eén tot enkele keren per maand (2)
Eén tot enkele keren per jaar (3)
Nooit (4)
41
Q6 Heeft u ooit zelf een infographic gemaakt?
Ja (1)
Nee (2)
Als ‘Nee’ werd geselecteerd, dan stond ingesteld dat participant werd doorgestuurd naar Infographic 1.
<<<volgende webpagina>>>
Q7 Hoe vaak heeft u een infographic gemaakt?
Eén of twee keer (1)
Drie tot tien keer (2)
Meer dan tien keer (3)
Q8 In welke omstandigheden heeft u een infographic gemaakt? (U kunt meerdere antwoorden
aanklikken)
Hobby (1)
Opleiding (2)
Werk (3)
<<<volgende webpagina>>>
Infographic 1: 'Wasted'
Vraag nu de eerste infographic aan de onderzoeker om deze vervolgens aandachtig te bestuderen.
Lever de infographic hierna weer in.
<<<twee minuten om infographic te bekijken>>>
<<<participant levert infographic weer in>>>
<<<volgende webpagina>>>
Hieronder volgt nu een aantal vragen over de informatie die u net hebt gelezen. Probeer deze zo goed
mogelijk te beantwoorden.
Q9 In welk jaar werd er voor het eerst een papierrecycling fabriek geopend in de VS?
1710 (1)
1690 (2)
1899 (3)
42
Q10 Hoeveel voedsel wordt weggegooid zonder dat we er ook maar iets van gegeten hebben?
33 procent (1)
53 procent (2)
23 procent (3)
Q11 Hoeveel voedsel gooit een individu gemiddeld dagelijks in de prullenbak?
4.5 lbs (1)
5.2 lbs (2)
3.1 lbs (3)
Q12 Wat gebeurde er in 1899?
De eerste papierrecyclingfabriek werd geopend bij Philadelphia. (1)
De eerste voorziening om afval te sorteren, werd geopend in New York. (2)
Er werd voor het eerst afval opgehaald aan de straat voor het recyclen van papier. (3)
<<<volgende webpagina>>>
De volgende vragen gaan over dezelfde infographic. Het gaat hierbij om uw eigen mening. Bij het
beantwoorden van deze vragen mag u de infographic weer bekijken. Vraag de onderzoeker nu om de
infographic.
<<<participant krijgt de infographic weer terug>>>
Q13 Waar heeft u als eerste naar gekeken in de infographic?
____________________
Q14 Wat vindt u het meest opvallend in de infographic?
____________________
Q15 Beschrijf in één zin wat volgens u de belangrijkste boodschap is van deze infographic?
____________________
<<<volgende webpagina>>>
43
Q16 De infographic is:
1 (1) 2 (2) 3 (3) 4 (4) 5 (5)
Makkelijk:Moeilijk (1)
Eenvoudig:Ingewikkeld (2)
Duidelijk:Onduidelijk (3)
Overzichtelijk:Onoverzichtelijk
(4)
Logisch opgebouwd:Onlogisch
opgebouwd (5)
Bondig:Omslachtig (6)
Q17 Ik vind deze infographic:
1 (1) 2 (2) 3 (3) 4 (4) 5 (5)
Interessant:Oninteressant
(1)
Aansprekend:Afstandelijk
(2)
Uitnodigend:Afhoudend
(3)
Boeiend:Saai (4)
Persoonlijk:Onpersoonlijk
(5)
Afwisselend:Eentonig (6)
Q18 Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende stellingen.
mee oneens (1) een beetje mee
oneens (2) neutraal (3)
een beetje mee
eens (4) mee eens (5)
Ik vind het
belangrijk dat
afval gerecycled
wordt. (1)
Ik accepteer dat
het recyclen
beter kan en zie
in dat we nog
steeds veel
afval
produceren. (2)
Ik ben van plan
om mijn afval
beter te gaan
recyclen. (3)
In de toekomst
ga ik meer
opletten op het
voedsel dat ik
weggooi. (4)
44
<<<volgende webpagina>>>
Infographic 2: 'The Big Food Wasters'
Vraag nu de tweede infographic aan de onderzoeker om deze vervolgens aandachtig te bestuderen.
Lever de infographic hierna weer in.
<<<twee minuten om infographic te bekijken>>>
<<<participant levert infographic weer in>>>
<<<volgende webpagina>>>
Hieronder volgt nu een aantal vragen over de informatie die u net hebt gelezen. Probeer deze zo goed
mogelijk te beantwoorden.
Q19 Hoeveel mensen zouden gevoed kunnen worden met al het voedsel dat in de VS in één jaar wordt
weggegooid?
1,5 billion (1)
2,9 billion (2)
2 billion (3)
Q20 Hoeveel kost voedselverspilling een gemiddeld huishouden in de UK in één jaar?
466 euro (1)
113 euro (2)
570 euro (3)
Q21 Welke groep zorgt voor de meeste voedselverspilling?
Distributiebedrijven (1)
Productiebedrijven (2)
Consumenten (3)
Q22 De productie van voedsel dat wordt weggegooid in de USA leidt tot een verbruik van ... vaten
olie per jaar.
40 miljoen vaten olie (1)
300 miljoen vaten olie (2)
570 miljoen vaten olie (3)
<<<volgende webpagina>>>
45
De volgende vragen gaan over dezelfde infographic. Het gaat hierbij om uw eigen mening. Bij het
beantwoorden van deze vragen mag u de infographic weer bekijken. Vraag de onderzoeker nu om de
infographic.
<<<participant krijgt de infographic weer terug>>>
Q23 Waar heeft u als eerste naar gekeken in de infographic?
____________________
Q24 Wat vindt u het meest opvallend in deze infographic?
____________________
Q25 Beschrijf in één zin wat volgens u de belangrijkste boodschap is van deze infographic.
____________________
<<<volgende webpagina>>>
Q26 De infographic is:
1 (1) 2 (2) 3 (3) 4 (4) 5 (5)
Makkelijk:Moeilijk (1)
Eenvoudig:Ingewikkeld (2)
Duidelijk:Onduidelijk (3)
Overzichtelijk:Onoverzichtelijk
(4)
Logisch opgebouwd:Onlogisch
opgebouwd (5)
Bondig:Omslachtig (6)
Q27 Ik vind deze infographic:
1 (1) 2 (2) 3 (3) 4 (4) 5 (5)
Interessant:Oninteressant
(1)
Aansprekend:Afstandelijk
(2)
Uitnodigend:Afhoudend
(3)
Boeiend:Saai (4)
Persoonlijk:Onpersoonlijk
(5)
Afwisselend:Eentonig (6)
46
Q28 Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende stellingen.
mee oneens (1) een beetje mee
oneens (2) neutraal (3)
een beetje mee
eens (4) mee eens (5)
Ik vind het
belangrijk dat er
aandacht komt
voor
voedselverspilling.
(1)
Ik zie in dat er
veel geld wordt
uitgegeven aan de
consumptie en
productie van
voedsel dat wordt
weggegooid. (2)
Ik ben van plan
om minder
voedsel te gaan
verspillen. (3)
In de toekomst
zorg ik ervoor dat
ik geen
ongeopende
verpakkingen met
voedsel weggooi.
(4)
<<<volgende webpagina>>>
Infographic 3: 'Tapwater'
Vraag nu de derde infographic aan de onderzoeker om deze vervolgens aandachtig te bestuderen.
Lever de infographic hierna weer in.
<<<twee minuten om infographic te bekijken>>>
<<<participant levert infographic weer in>>>
<<<volgende webpagina>>>
Hieronder volgt nu een aantal vragen over de informatie die u net hebt gelezen. Probeer deze zo goed
mogelijk te beantwoorden.
Q29 Voor hoeveel CO2 uitstoot zorgt het bottelen van water?
17 miljoen ton (1)
1 miljoen ton (2)
2.5 miljoen ton (3)
47
Q30 Hoeveel geld besteden Amerikanen in een jaar aan flessenwater?
11 billion dollar (1)
2.5 billion dollar (2)
36 million dollar (3)
Q31 Hoeveel flessen worden er wekelijks getransporteerd binnen de US?
1 billion flessen (1)
2 billion flessen (2)
2.5 billion flessen (3)
Q32 Hoeveel flessen water worden er per seconde geconsumeerd in de US?
50 flessen per seconde (1)
700 flessen per seconde (2)
1500 flessen per seconde (3)
<<<volgende webpagina>>>
De volgende vragen gaan over dezelfde infographic. Het gaat hierbij om uw eigen mening. Bij het
beantwoorden van deze vragen mag u de infographic weer bekijken. Vraag de onderzoeker nu om de
infographic.
<<<participant krijgt de infographic weer terug>>>
Q33 Waar heeft u als eerste naar gekeken in de infographic?
____________________
Q34 Wat vindt u het meest opvallend in deze infographic?
____________________
Q35 Beschrijf in één zin wat volgens u de belangrijkste boodschap is van deze infographic.
____________________
<<<volgende webpagina>>>
48
Q36 De infographic is:
1 (1) 2 (2) 3 (3) 4 (4) 5 (5)
Makkelijk:Moeilijk (1)
Eenvoudig:Ingewikkeld (2)
Duidelijk:Onduidelijk (3)
Overzichtelijk:Onoverzichtelijk
(4)
Logisch opgebouwd:Onlogisch
opgebouwd (5)
Bondig:Omslachtig (6)
Q37 Ik vind deze infographic:
1 (1) 2 (2) 3 (3) 4 (4) 5 (5)
Interessant:Oninteressant
(1)
Aansprekend:Afstandelijk
(2)
Uitnodigend:Afhoudend
(3)
Boeiend:Saai (4)
Persoonlijk:Onpersoonlijk
(5)
Afwisselend:Eentonig (6)
Q38 Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende stellingen.
mee oneens
(1)
een beetje mee
oneens (2) neutraal (3)
een beetje mee
eens (4) mee eens (5)
Ik vind het belangrijk
dat er aandacht komt
voor de negatieve
gevolgen van
flessenwater. (1)
Ik zie in dat het
drinken van
kraanwater een
betere optie is dan
het drinken van
flessenwater. (2)
Ik ben van plan om
voortaan geen
flessenwater meer te
kopen. (3)
In de toekomst ga ik
meer kraanwater dan
flessenwater drinken.
(4)
49
<<<volgende webpagina>>>
Dit was de laatste infographic. We stellen u nog een aantal persoonlijke vragen.
Q39 Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende stellingen.
mee oneens (1) een beetje mee
oneens (2) neutraal (3)
een beetje mee
eens (4) mee eens (5)
Ik denk in tekst.
(1)
Ik denk in
beeld. (2)
Ik ben een zeer
milieubewust
persoon. (3)
Ik heb veel
interesse in het
milieu. (4)
<<<volgende webpagina>>>
Dit is het einde van het experiment. Hartelijk bedankt voor uw deelname!
Wilt u op de hoogte worden gehouden van de resultaten van dit onderzoek? Mail
dan naar:
Klikt u alstublieft verder naar de volgende pagina om de resultaten te versturen.
<<<volgende webpagina>>>
De vragenlijst is verstuurd.
50
Bijlage IV: Coderingsschema’s
Schema 1 Coderingsschema voor de eerste infographic, genaamd ‘Wasted’. Het aantal te verdienen
punten aangegeven bij de inhoud van een antwoord.
Schema 2 Coderingsschema voor de tweede infographic, genaamd ‘The Big Food Wasters’. Het
aantal te verdienen punten aangegeven bij de inhoud van een antwoord.
Beoordeling Inhoud
Goed / 3 punten Te weinig recyclen
Minder weggooien
Voorbeelden:
‘We recyclen nu meer dan vroeger, maar nog steeds te weinig.’
‘We moeten méér recyclen, dus minder eten weggooien.’
Deels goed / 2 punten We zijn meer gaan recyclen
Omgaan met voedsel
Vroeger en nu
Voorbeelden:
‘We recyclen nu meer dan vroeger’
‘Recyclen van vroeger tot nu’
‘Hoe we omgaan met voedsel/recyclen’
Fout / 1 punt Bij één woord of een totaal andere boodschap
Voorbeelden:
‘Weet ik niet’
‘Weggooien’
Beoordeling Inhoud
Goed / 3 punten Voedselverspilling is niet nodig/is zonde
Veel eten onnodig weggegooid
Voorbeelden:
‘We verspillen veel voedsel, wat zonde is van het geld en het
milieu.’
‘Er wordt teveel eten onnodig weggegooid.’
‘We verspillen veel voedsel.’
Deels goed / 2 punten Hoeveelheid/verdeling voedselverspilling
Voorbeelden:
‘Om te laten weten hoeveel voedsel er verspild wordt, en wie daar
het meest verantwoordelijk voor is.’
‘Hoeveel voedsel en vuilnis mensen creëren en wat het kost op
jaar basis.’
‘De verdeling vertellen over de food wasters’
Fout / 1 punt Bij één woord of een totaal andere boodschap
Voorbeelden:
‘Weet ik niet’
‘Nog te weinig kennis bij de consument’
‘Dat we meer voedsel produceren dan dat er gegeten wordt.’
51
Schema 3 Coderingsschema voor de derde infographic, genaamd ‘Tapwater. Het aantal te verdienen
punten aangegeven bij de inhoud van een antwoord.
Beoordeling Inhoud
Goed / 3 punten
Drink (meer) kraanwater!
Kraanwater is beter dan water uit een flesje
Voorbeelden:
‘Drink tapwater!’
‘Het is beter om tapwater te drinken, want plastic flesjes zijn duur
en slecht voor het milieu.’
‘We moeten kraanwater drinken in plaats van water uit een flesje.’
‘Het is voor de toekomst beter om gewoon water uit de kraan te
halen.’
Deels goed / 2 punten
Alleen over dat kraanwater goedkoper is
Alleen over bezuinigen
Tien redenen om kraanwater te drinken
Voorbeelden:
‘Kraanwater is veel goedkoper en je bezuinigd daarmee ook nog op
afval.’
‘Tien redenen opnoemen waarom je kraanwater moet drinken en
geen water uit een fles.’
Fout / 1 punt
Bij één woord of een totaal andere boodschap
Voorbeelden:
‘Weet ik niet’
‘Kraanwater is hetzelfde als water uit een fles.’
Top Related