de pop
yrsa sigurðardóttir bij uitgeverij cargo
dna
Vortex
rip
Lava
Yrsa Sigurðardóttir
DE POP
Vertaald door Willemien Werkman
2021
amsterdam
Deze vertaling is mede tot stand gekomen dankzij financiële
steun van het Icelandic Literature Centre.
Dit boek is fictie.
Personen en gebeurtenissen zijn een creatie van de auteur.
Cargo is een imprint van Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam
Copyright © 2018 Yrsa Sigurðardóttir
Copyright Nederlandse vertaling © 2021 Willemien Werkman
Oorspronkelijke titel Brúðan
Oorspronkelijke uitgever Veröld, Reykjavík
Omslagontwerp bij Barbara
Omslagillustratie Ragnar Helgi Ólafsson
Foto auteur Lilja Birgisdóttir
Vormgeving binnenwerk Peter Verwey, Heemstede
Druk- en bindwerk Wilco, Amersfoort
isbn 978 94 031 2221 2
nur 305
uitgeverijcargo.nl
Bij de productie van dit boek is gebruikgemaakt van papier dat het keurmerk van de Forest Stewardship Council (FSC®) mag dragen. Bij dit papier is het zeker dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid.
Dank aan Maren Sofie Strømme en Tryggvi Jónsson
voor de foto van de pop die lang op de IJslandse zeebodem
heeft gelegen. Uit deze foto is dit verhaal ontstaan.
– Yrsa
v i j f ja a r g e l e de n
9
hoofdstuk 1
De wind draaide en de oliestank van de luide motor van de
kleine motorboot sloeg over het dek. De stank werd Dísa haast
te veel, en ze trok de kraag van haar wollen vest op tot over haar
neus. De bedwelmende geur van wolwasmiddel was minder
erg dan de giftige walm van de motor. Frikki, de eigenaar van
de boot, leek geen last te hebben van de vieze lucht, net zomin
als Rósa, haar elfjarige dochter. Zij hingen over de reling, ge-
concentreerd en verwachtingsvol om te zien wat het net boven
water haalde. Dísa bleef liever dicht bij de stuurhut, de nabijheid
van iets stevigs in haar rug gaf haar rust. Ze probeerde te doen
alsof dat niets te maken had met haar angst om te verdrinken
en haar misselijkheid als gevolg van de golfslag, maar Frikki
wist wel beter. Hij zei niets, maar volstond ermee af en toe met
een bezorgd gezicht over zijn schouder te kijken. Rósa merkte
er niets van. Ze was nog jong genoeg om haar belevenissen niet
door zorgen te laten bederven, de zeldzame keren dat ze iets
meemaakte.
Dísa was vroeger net zo geweest. Het was echter te lang gele-
den om die jeugdige onbezorgdheid nog te kunnen oproepen.
In plaats van genieten van het moment, het zout op haar lippen
proeven en de wind in haar haren voelen, kon ze de gedachte
aan de ijskoude uitgestrektheid van de zee niet van zich afzet-
ten.
Dísa drukte het idee van een zeemansgraf weg. Het zou toch
zeker niet het lot van moeder en dochter zijn om nu te verdrin-
10
ken, helemaal niet na wat ze al allemaal hadden meegemaakt.
Ze concentreerde zich op wat ze voor zich zag. Er was weinig te
zien als ze recht voor zich uit keek naar de horizon, niets meer
dan het grijze zeeoppervlak en een bewolkte hemel. Daarom
keek ze omhoog naar de meeuwen, die al om de motorboot
rond cirkelden vanaf het moment dat ze van de pier waren
vertrokken. Ze leken hun geduld niet te verliezen, al werd dat
zwaar op de proef gesteld. Tot nu toe had deze tocht twee snot-
olven en nog wat kleine vissen opgeleverd. Ze hadden gevist met
een lijn die aan iets was blijven hangen wat niet losliet. Frikki’s
vruchteloze pogingen om de lijn los te krijgen hadden er uitein-
delijk toe geleid dat hij hem had moeten doorsnijden. Daarna
had hij met Rósa samen besloten om een net te proberen, maar
helaas had ook dit nieuwe visgerei tot dusver niets opgeleverd.
Misschien was het uitblijven van vangst wel haar schuld. Zij
had Frikki tenslotte gevraagd om niet te ver de zee op te gaan.
Moeder en dochter zouden het waarschijnlijk niet overleven
als de boot zonk, maar het idee dat ze tenminste naar de kust
zouden kunnen proberen te zwemmen was wel prettig. Rósa
zou worden geholpen door haar zwemvest en zijzelf zou toch
goed genoeg moeten kunnen zwemmen na al dat schoolzwem-
men in haar jeugd. In de motorboot was maar één zwemvest
aanwezig en dat leek betere dagen te hebben gekend. Het was
vies, leek zwaar en zou vast niet blijven drijven als de nood aan
de man kwam. Ze moest er niet aan denken. Dan zou ze haar
zelfbeheersing verliezen en naar Frikki gaan schreeuwen dat
hij moest terugvaren.
Dísa draaide haar hoofd naar het land en was niet blij toen
ze zag dat ze zich verder uit de kust hadden verwijderd dan
haar lief was. De bebouwing was haast onzichtbaar geworden,
11
lage gebouwen verdwenen en hoge gebouwen leken wel kleine
hutjes. Het was haast niet mogelijk om te zien waar de zee begon
en het land eindigde. Ze was dus niet duidelijk genoeg geweest,
waardoor Frikki waarschijnlijk had gedacht dat het oké was om
verder te varen, op zoek naar betere visgronden, toen ze niet
tegensputterde. Of de stroming had de boot verder uit de kust
gedreven. Dat zou niet voor het eerst zijn.
‘Er zit iets in het net, mama!’ Rósa keerde zich naar haar om.
Haar gezicht straalde van spanning. De grijze muts die haar
wilde haren bedekte, had dezelfde kleur als de sombere lucht,
en even leek het of het bovenste deel van haar hoofd ontbrak.
Alsof Rósa zonder voorhoofd en schedeldak was geboren. Haar
in spijkerbroek gestoken benen kwamen uit het veel te grote,
smerige zwemvest en leken nog magerder dan anders. Door de
reusachtige mouwen van haar trui leek het alsof haar armen op
geen enkele wijze bij haar benen pasten. Als een echte zeeman
kon het Rósa niets schelen hoe ze er op dat moment uitzag.
‘Misschien vangen we wel zalm!’
Dísa lachte naar haar en deed geen poging om haar van die
onwaarschijnlijke verwachting af te brengen. Vanaf het mo-
ment dat ze van deze tocht hoorde, een paar dagen geleden,
had Rósa er voortdurend over gespeculeerd wat ze zouden
vangen. Wat begon met een enkele kabeljauw om te koken
was geëindigd met een kreeft die groot genoeg was voor een
feestmaal voor Dísa, oma, opa en haar vriendinnen van school.
En Frikki natuurlijk. Je mocht de kapitein niet vergeten, al ken-
de Rósa hem nauwelijks. Haar dochter was er veel aan gelegen
het goede te doen. Van kleins af aan had ze een zachtaardig en
vriendelijk karakter. Het was een schat van een kind – en toch
maakte Dísa zich zorgen over haar toekomst. Haar zorgen
12
betroffen de bijzondere eigenschappen van Rósa. Naar haar
oordeel waren dat nou net dingen waar ze weinig aan zou heb-
ben in haar bestaan. Het ontbrak haar aan moed, initiatief en
doorzettingsvermogen. Dísa vreesde dat het leven haar doch-
ter zou verslinden en de resten zou uitspugen. Ze weet het aan
de omstandigheden. Haar vaderloze dochter miste iets wat
Dísa haar niet kon geven.
Daarom had Dísa het aanbod van Frikki om met de motor-
boot die hij samen met zijn broer en zijn vader bezat de zee
op te gaan geaccepteerd. Ze had haar bezorgdheid over een
dergelijk uitstapje van zich af gezet voor Rósa. Dísa had be-
dacht dat het vissen haar dochter wat harder zou maken en
haar zou afleiden van dat eeuwige lezen. Je hoorde overal alleen
maar dat kinderen steeds minder zouden lezen, maar met Rósa
was het een heel ander verhaal. Boeken waren natuurlijk leuk
en noodzakelijk, maar het leven speelde zich niet uitsluitend
tussen boekomslagen af. Kinderen moesten ook zelf van alles
ontdekken. Dat vond Dísa tenminste. Ze wilde niet dat haar
dochter zou worden als zij. Altijd vervuld van zorgen over din-
gen waar anderen niet eens aan dachten.
Frikki keek achterom en lachte naar Dísa. Anders dan Rósa
was hij blootshoofds en daardoor waaiden zijn haren alle kanten
op. Het stond hem goed. Het buitenleven en het zeemansbestaan
ook. Hij paste veel beter in deze omgeving dan op het kantoor
waar ze allebei werkten. Zij op de afdeling waar de kentekenbe-
wijzen van auto’s werden overgeschreven, hij bij de wettelijke
registratie van zeelieden. Hun werk was niet bijzonder spannend
of lonend. De werktijden kwamen Dísa goed uit omdat ze al-
leenstaande moeder was, maar ze was er nooit achter gekomen
waarom Frikki voor dit werk had gekozen. Het plezier straalde
13
niet bepaald van hem af als ze elkaar tegenkwamen in de kantine.
Binnen de muren van het kantoor was hij onhandig en afwezig,
hij bemoeide zich nauwelijks met mensen en gedroeg zich onge-
makkelijk. Op zee leek hem alles vanzelf af te gaan. Je zag hem
nooit aarzelen. Integendeel, hij was vastberaden en groots. Mis-
schien had hij haar daarom wel mee de zee op gevraagd – samen
met Rósa, toen ze zei dat ze niet gemakkelijk oppas kon vinden.
Hij wist waarschijnlijk wel dat hij aan dek beter overkwam dan
in de kantine tussen de breekbare kopjes en wiebelige tafeltjes.
Hij was overduidelijk verliefd op haar.
‘Kom je niet kijken wat het is, mama?’ Rósa wenkte haar
moeder.
‘Jawel, straks.’ Dísa deed of ze ernaar uitkeek, maar ze zou
haar nogmaals moeten teleurstellen. Ze vreesde nog het meest
dat Rósa wilde dat ze die kleine visjes op de bodem van de
viskorf op het dek zou gaan koken. Ze duwde zichzelf af van de
stuurhut en liep wankelend naar de reling. Daar stond ze naast
haar dochter en staarde omlaag naar het blauwe zeeoppervlak,
de diepte in. De ruwe zee leek niet van plan zijn buit prijs te
geven en Frikki spande zich nog meer in.
Eindelijk verscheen het net. Frikki gooide het op het dek. Het
lag nu niet zo vlak als eerder, toen de inhoud alleen maar een
paar kleine bobbels tussen de knopen had gevormd. Onderin,
bijna helemaal op de bodem, leek het alsof ze iets wonderlijks
hadden opgevist. Het spartelde niet zoals de kleine visjes had-
den gedaan, en daarom dacht Dísa eerst dat ze een steen naar
boven hadden gehaald. Als dat al mogelijk was. Toen het haar
lukte beter te zien wat er in het net lag, hield ze haar adem in.
Ze kon er niets anders van maken dan dat ze kleine handjes zag.
Als van een pasgeboren baby. Ze trok Rósa naar zich toe voordat
14
haar dochter zou neerhurken om de vangst beter te bekijken.
‘Wat is dat in vredesnaam, Frikki?’ Ze had wakker gelegen van
de gedachte te zullen verdrinken, vogelpoep op haar hoofd te
krijgen, zeeziek te worden, een vinger kwijt te raken, in een
scheepsschroef te belanden, dat een walvis de motorboot zou
doen omslaan, dat ze tussen wal en schip zou vallen… maar
een baby in het net was niet bij haar opgekomen.
Het vragende gezicht van Frikki stelde haar allerminst ge-
rust. Ze hield Rósa stevig vast. Die stribbelde tegen om het beter
te kunnen zien. Het maakte allemaal niets uit. Het dek was zo
krap dat ze allebei alles zagen wat er gebeurde.
Frikki hurkte neer bij het net. Hij leek kalm te blijven, maar
Dísa zag zijn vingers toch een klein beetje trillen toen hij zijn
hand uitstrekte naar wat er uit het net stak. Ze trok een grimas
en tuurde ernaar, ze wilde het tegelijk niet en wel zien. Toen
Frikki opkeek, lachte hij, hij was zichtbaar opgelucht. ‘Het is
een pop.’ Hij stond op en begon het net te legen.
Dísa liet Rósa los, die van de gelegenheid gebruikmaakte om
naar Frikki toe te rennen. Ze keek gespannen toe hoe de vangst
op het dek stortte: twee kleine vissen, zeewier, en de pop.
‘Aiaiai.’ Dísa vertrok haar gezicht opnieuw. ‘Wat is dat voor
afschuwelijks?’ Ze deed drie stappen in de richting van haar
dochter en Frikki om beter te kunnen kijken. Ze zwegen terwijl
hun ogen gewend raakten aan het wonderlijke schouwspel. Het
was een speelgoedpop, daar bestond geen twijfel over. Een pop
die in uiterlijk en formaat op een klein kind moest lijken. De
benen stonden in een zittende stand en vormden een v onder
aan de witte buik. De ene arm was uitgestrekt, de andere hing
langs het lichaam. De mond stond een klein beetje open, zodat
de plastic lippen elkaar net niet raakten. Het gezicht had voor
15
eeuwig een vragende uitdrukking. Precies zoals miljoenen an-
dere poppen. Voor de rest herinnerde niets meer aan de etalage
in een speelgoedwinkel.
De pop had overduidelijk lang in zee gelegen. Ze was overdekt
met eendenmosselen, witte wormen en allerlei kleine levens-
vormen waar Dísa de naam niet van wist. Rond haar nek droeg
de pop een fijne ketting. Je kon echter niet zien wat eraan hing,
want de ketting ging zelf ook schuil onder levensvormen die
als een schild rond haar borst hingen. Het ene oog was verdwe-
nen en de oogkas was leeg. Het andere staarde glanzend onder
een ooglid vandaan dat zich leek te kunnen sluiten als je haar
neerlegde. De wimpers waren voor het grootste deel verdwenen.
Ook een deel van haar haren was uitgevallen en had gaatjes
achtergelaten die in nette rijtjes over haar hoofd liepen. Het
haar dat over was, was donker en zat in een dichte, vervilte plak
op haar hoofd. Niets aan haar was lief of schattig.
‘Van wie is ze?’ Rósa was de eerste die de stilte doorbrak.
‘Van niemand. Niet meer.’ Frikki zat nog op zijn knieën op
het dek en staarde naar het gedrocht. ‘Misschien was ze lang
geleden van een meisje.’
‘Wat doet ze in zee?’ Rósa verwachtte nog altijd dat volwasse-
nen antwoord hadden op alle vragen. Ze zou er spoedig achter
komen dat dat niet het geval was.
‘Het meisje van wie ze was, was misschien op een boot en
heeft haar overboord laten vallen. Of misschien heeft ze haar
in zee laten vallen vanaf de pier en heeft de stroming haar hier-
heen meegenomen. Waarschijnlijk heeft de lijn waaraan het
net vastzit haar van de bodem losgemaakt, waarna ze in het
net terechtkwam.’ Frikki weerde zich kranig, vond Dísa. Er viel
niets meer aan toe te voegen.
1
‘Ahhh, dat arme meisje.’ Rósa trok een verdrietig gezicht. ‘En
die arme pop.’
Frikki boog zich over het net en leek de pop te willen optillen.
Toen bedacht hij zich, hij wilde kennelijk niet de indruk geven
een watje te zijn. Toen hij de pop oppakte, stroomde het zeewa-
ter uit de openingen waar de benen aan de heupen vastzaten.
‘Dan zullen we haar maar weer teruggooien in zee.’
‘Nee!’ Rósa schreeuwde het uit. ‘Ik wil haar hebben!’
Dísa trok weer een grimas. ‘Dat is niet ongevaarlijk, Rósa.
Zie je wat er allemaal op haar zit? Dat leeft allemaal.’
Het tripje op zee had in ieder geval enig resultaat gehad. Rósa
stond steviger in haar schoenen dan anders. ‘Toch wil ik haar
hebben.’
Frikki wist zich met zijn houding geen raad en veranderde
weer in de kantoorversie van zichzelf. Hij keek om beurten
naar Rósa en naar Dísa, terwijl hij koortsachtig naar een op-
lossing zocht. Toen hij met een voorstel kwam, klonk dat wat
voorzichtig. ‘Ik kan haar in een zak doen?’ Hij zei het op vra-
gende toon.
Voordat Dísa dit kon afslaan, had Rósa het aanbod al aange-
nomen. ‘Ja. Doe haar in een zak. Dan kan ik haar schoonma-
ken als we thuiskomen.’ Ze keek naar haar moeder en lachte.
‘Misschien vinden we het meisje van wie ze was.’
Aan het ecosysteem op de pop te oordelen moest ze al enkele
jaren in het water hebben gelegen. ‘Ik weet zeker dat degene van
wie de pop was al niet meer met speelgoed speelt. Ze is haar vast
allang vergeten.’
‘Misschien was het wel een jongen. Het hoeft niet altijd een
meisje te zijn.’ Het was niet voor het eerst dat Rósa moderner
bleek te zijn dan haar moeder. ‘En ik weet zeker dat de eigenaar
17
nog altijd verdrietig is dat hij of zij haar is verloren. Dat zou ik
wel zijn. Al was ik honderd jaar.’
Daar twijfelde Dísa niet aan. Rósa was niet het enige kind
dat haar speelgoed als levende wezens beschouwde. Zelf had
ze nog enkele dozen met knuffeldieren en poppen in de kelder
van haar ouders die ze nog niet had kunnen weggooien.
Moeder en dochter kibbelden even terwijl Frikki er wat onge-
makkelijk bij stond. Uiteindelijk kreeg Rósa haar zin en mocht
ze de pop houden. Frikki was duidelijk opgelucht, hij klapte in
zijn handen en stelde voor dat ze hun meegebrachte lunch maar
eens moesten opeten.
Toen ze met de boterhammen gingen zitten, bleek niemand
trek te hebben in de koekjes van Dísa of de goedkope cake die
ze had meegenomen. De pop zat in de zak, maar ze stond nog
altijd op hun netvlies, haar akelige uiterlijk maakte dat hun
eetlust verdween. Zelfs de meeuwen waren vertrokken.
Toen Frikki zei dat ze maar niet meer verder moesten gaan
met vissen, maakten moeder en dochter geen bezwaar. Hij
keerde de boot en ze zetten koers naar de kust.
Rósa’s interesse ging niet verder dan dat ze de pop met rubber-
handschoenen aan – op verzoek van haar moeder – uit de zak
haalde, haar in de badkuip zette en haar vervolgens vergat. Dat
ze haar zou afspoelen en schoonmaken stond niet op het pro-
gramma. Daar zat de pop dan. Ze staarde met één oog naar Dísa
toen ze naar de wc ging en nog steeds toen ze voor het slapen-
gaan haar tanden ging poetsen. In plaats van die verschrikking
weer terug in de zak te doen, maakte Dísa een foto van haar en
plaatste die op Facebook.
Het kwam niet vaak voor dat zij iets bijzonders te vertellen
18
had. Haar laptop was nog bezig reacties en likes te verwerken
toen ze hem open op de salontafel neerzette en naar bed ging.
Die nacht schrok Dísa wakker. Het drong vaag tot haar door dat
ze was gewekt door een vreemd geluid en ze ging rechtop zitten.
Een hard kabaal dat niet thuishoorde in de stilte die ’s nachts
in huis heerste. Ze sloeg slaperig het dekbed open en besloot te
gaan kijken wat er aan de hand was.
De slaperigheid trok weg en Dísa herinnerde zich de lege
blikjes die ze achter het gordijn op de vensterbank had gezet
in een hoekje van de kamer waar ze zelden kwam. Het raam
kwam uit op de achtertuin en de straat. Na de golf inbraken die
door de hoofdstad was gespoeld had Dísa het het waarschijn-
lijkst gevonden dat dieven zouden proberen om daar binnen
te komen. En dat het lawaai van de vallende blikjes hen zou
wegjagen. Naar het volgende huis.
Als je het nieuws mocht geloven, was de inbraakgolf voorbij.
Dísa had de blikjes laten staan, maar ze lette er niet meer altijd
op of het raam dicht was. Had het open gestaan toen ze ging
slapen? Ze herinnerde het zich niet, maar ze vermoedde dat
het lawaai dat haar gewekt had van de blikjes was gekomen.
Wat kon het anders zijn geweest? Ze stond stil bij de deur van
de kamer terwijl ze andere mogelijkheden verzon, andere dan
een inbreker. Een kat was het huis in gekomen. Bij de buren boven
haar was een glazen vaas op de grond gevallen. Er was een op-
stootje op straat voor het huis. Een grote vogel was tegen het raam
gevlogen. De televisie was ineens aan gegaan. Een aardbeving.
Het kon van alles zijn.
Dísa ontspande zich een beetje. En voelde toen dat ze heel erg
nodig moest plassen.
19
Ze liep naar de wc en won daarmee ook een klein beetje tijd.
Ze vond het niet heel erg eng om dit inspectierondje te lopen.
Ze wist zeker dat ze een hartaanval zou krijgen als ze iets groots
als een kat zou tegenkomen. Maar toch. Ze was, gegeven de
omstandigheden, ontzettend kalm. Ze was veel zenuwachtiger
als er een flinke storm werd verwacht, ook al had ze geen tram-
poline in de tuin en al evenmin losse dakpannen. Ze ging op de
wc zitten en was best tevreden over zichzelf. Dat duurde maar
kort. In de kamer klonk het bekende geluid van de laptop als je
die aanzette. Haar hart sloeg een slag over en toen bedacht ze
dat de computer dat soms deed als er updates werden geïnstal-
leerd. Dat moest de verklaring wel zijn. Een inbreker ging niet
tijdens een inbraak rustig zitten om het internet op te gaan.
Die griezelige pop staarde naar haar vanuit de badkuip. Dísa
keek weg, plaste gehaast, maar kon het niet laten ondertus-
sen naar de pop te staren. Ze keek als gehypnotiseerd naar het
plastic oog, dat haar leek te volgen toen ze haar hand uitstak
naar het wc-papier. Het was natuurlijk gezichtsbedrog, net als
bij portretten van mensen die voor zich uit keken, uit de lijst.
Niets om bang voor te zijn. Maar toch.
De blik van de pop was onmiddellijk vergeten toen er een
ander geluid tot Dísa doordrong. Het was geen gerammel van
blikjes. Geen kat. Geen opstootje. Geen vaas die in duizend
stukken brak. En al helemaal geen aardbeving. Het was een
bekend geluid.
De losse parketstrook in de gang voor de wc kraakte.
Dísa stond op met haar pyjamabroek op haar enkels en stapte
naar de deur die ze gewoontegetrouw had dichtgedaan. Voor
ze bij de deur was om hem te openen werd de deurkruk aan de
andere kant vastgepakt. De deur ging langzaam open en het
20
was net of er een grijns op het gezicht van de pop in de badkuip
verscheen toen Dísa zag wie er in de deuropening stond. Daar
had ze niet op gerekend.
n u
mei
23
hoofdstuk 2
De rits verstoorde de stilte van de nacht met een luid en scherp
geluid toen Abby de tent opende. Eerder die dag was de stil-
te prettig geweest; alleen het zingen van de vogels herinnerde
haar eraan dat zij en haar vriend niet helemaal alleen waren en
overgeleverd aan deze onbekende heidevlakte. Nu was de stilte
bedrukkend. De vogels waren stil; ze sliepen tussen de gras-
pollen of in het lage struikgewas waartussen zij de tent hadden
opgezet. Hier waren geen normale bomen waartegen ze kon-
den leunen. Nadat zij en Lenny de hoofdstad hadden verlaten
leek de natuur kaalgeschoren. Niets groeide er hoger dan dertig
centimeter boven de aarde. Eerst vond ze dat heel vreemd, maar
het duurde niet lang voor ze zich met het land had verzoend. Je
kon in alle richtingen kijken en ze miste de bomen niet zo. Ze
had het toch al niet zo erg op bossen na de verhalen en sprookjes
over kinderen die verdwaalden tussen eindeloos veel, allemaal
op elkaar lijkende bomen, om uiteindelijk te verdwijnen. Som-
mige werden teruggevonden, andere niet.
De wind draaide en er drong een roetlucht tot Abby’s neus
door. Ze hadden een kleine, ronde vuurplaats gemaakt naast
de tent door losse stenen op te stapelen. Er waren hier dan mis-
schien geen bomen, maar stenen waren er overal te vinden. Als
brandstof hadden ze dode planten gebruikt die Lenny tussen
het struikgewas had verzameld. De planten waren snel opge-
brand en hun worstjes waren aan de buitenkant zwartgebla-
kerd geweest, maar vanbinnen nog koud. Ze hadden zich het
24
eten toch goed laten smaken, maar waren allebei stiekem blij
geweest dat het vuurtje snel weer uitging. Toen ze het aanmaak-
ten, waren ze zich er namelijk van bewust geweest dat als het
buiten de onregelmatige stenen ring zou komen, het dan het
veldje, de tent en hen allebei in de hens zou kunnen zetten. Het
was niet voor het eerst dat ze zich bijna te laat bewust werden
van hun eigen onvoorzichtigheid. Zoals deze hele tocht maar
al te goed aantoonde. Als ze even hadden gewacht en de zaak
beter hadden overdacht, was ze nu niet bezig een koude tent in
te kruipen in een ijskoude voorjaarsnacht in een land waar geen
bomen groeiden, maar waar des te meer stenen en windstoten
voorkwamen. Abby dwong zichzelf zich de ondraaglijke hitte in
Spanje weer te herinneren. Haar vuurrode, schilferende schou-
ders van de genadeloze zon en het zweet dat van hen allebei af
gutste als ze iets anders deden dan douchen. Lenny kon beter
tegen de warmte dan zij, hij was niet zo licht van huid en het
viel hem gemakkelijker om zich ervoor af te sluiten. Hij kon
zelfs onder de parasol vandaan lopen. Het hotel waar ze had-
den gelogeerd was goedkoop en er waren maar weinig intacte
ligbedden en parasols voorhanden geweest. Daarom moesten
ze vroeg opstaan om er twee te bemachtigen. Als Abby dan in
de schaduw lag aan de rand van het zwembad en probeerde niet
van haar stokje te gaan, praatte Lenny wat met de andere gasten
en haalde eten en drinken voor hen. Zij kwam dan pas tegen
de avond weer overeind. Dan was het ook nog te heet, maar ze
was tenminste verlost van de zon.
Toen Lenny was teruggekomen van zijn ommetje, was hij bij
haar op het ligbed gaan zitten en had hij voorgesteld dat ze naar
IJsland zouden gaan. Ze was haast in tranen uitgebarsten. Alleen
al de naam van het land klonk verkoelend. Ze had net gemerkt
25
dat haar tenen onder de handdoek die ze over haar benen had
gelegd uitstaken. Nu zagen ze eruit als kleine rode cocktailworst-
jes.
Toen de avond viel en de zon onder was, werd het idee steeds
minder aantrekkelijk. Allerlei praktische bezwaren schoten
als vuurpijlen door haar hoofd. Ze verschenen plotseling en
verdwenen net zo snel als ze besloot om ze te negeren. Al die
overwegingen zorgden er uiteindelijk voor dat het idee in de
kiem werd gesmoord. Ze had kleine zorgjes gehad over waar
ze moesten logeren en hoe ze zouden moeten rondkomen. Een
verblijf in een hotel en rondreizen in IJsland lagen ver boven
hun budget. Ze konden aan het begin van de maand de huur
betalen, maar hoe langer de betaaldag voorbij was, hoe benauw-
der hun bestaan werd. Hun creditcard was verlopen en hun
betaalkaart was niets anders dan een gat in hun geplunderde
bankrekening. Hun vermogen was beperkt tot de euro’s die ze
contant hadden meegenomen en slonk met de dag. Een reis
naar IJsland werd nog ondenkbaarder als ze de onderneming
helemaal tot in detail doordachten. Ze hadden het er toch op
gewaagd. Lenny kreeg haar zover te geloven dat het allemaal
mogelijk was.
Hij zei dat hij gratis vliegtickets kon krijgen van een man die
hij aan de rand van het zwembad had leren kennen, tickets die
hij zelf niet meer gebruikte. Het kostte haast niets om de namen
op de tickets te laten veranderen, als die er al op moesten staan.
De man had ook twee fietsen gehuurd en hij kreeg zijn geld niet
terug, dus die fietsen waren van hen, als ze dat wilden.
Jammer genoeg had hij geen onderdak geboekt dat niet werd
terugbetaald. In plaats daarvan mocht Lenny een tent en twee
slaapzakken gebruiken die hij voor de reis had aangeschaft.
2
Toen ze de uitrusting ophaalden, bleek dat hij er nooit veel voor
kon hebben betaald.
Wie heeft er nu een hotel nodig? Het is heel bijzonder om in
een tent te overnachten en in IJsland mag je overal kamperen.
We fietsen gewoon steeds waar we maar heen willen. IJsland is zo
geweldig dat je niet ver hoeft te reizen om iets speciaals te beleven.
We nemen gewoon eten mee voor onderweg. Eten dat we in Spanje
ook al moesten kopen.
En zo verder. Veel van wat ze hadden bedacht bleek helemaal
niet te kloppen of in het beste geval twijfelachtig te zijn. Ze
hadden bijvoorbeeld op internet gelezen, voordat ze hun be-
sluit namen, dat je volgens oud gebruik overal in IJsland mocht
kamperen. Dat bleek maar voor de helft te kloppen. Ze werden
uitgelachen toen ze naar de oude gebruiken verwezen en het
bleek dat die nogal ruimhartig waren geïnterpreteerd op het
internet. De eerste avond hadden ze er uren over gedaan om een
plek te vinden om te overnachten. Vervolgens waren ze in de
vroege ochtend weggestuurd met hun tent, weg van de met mos
begroeide heide buiten de stad. Hopelijk zou het beter worden
nu ze van de hoogvlakte af waren en weer in laagland waren
gekomen. Voorlopig had niemand in ieder geval aandacht ge-
had voor hun nieuwe kampeerplek.
Lenny had per se de stad uit gewild en er niets over willen
horen dat ze eerst rustig aan zouden doen en de eerste nacht in
Reykjavík zouden overnachten, zoals ze van plan waren geweest.
Het plan was om de tent op te zetten op de camping in Laugar-
dalur, vlak bij het zwembad waar ze heen wilden. Er viel echter
niet met Lenny te praten, hij wilde direct de stad uit. Dat verraste
haar, want zij had nooit geweten dat hij zo’n natuurliefhebber
was. Pas toen ze de laatste gebouwen achter zich hadden gelaten,
27
ontspande hij zich en begon hij er plezier in te krijgen. Ze zei niets
over deze verandering in hem en was alleen maar dankbaar dat
hij weer zichzelf was. Ze was bang geweest dat de reis een grote
mislukking zou worden omdat hij ineens geen zin meer had in
deze plotselinge buitenvakantie. Hij had geprobeerd zijn beden-
kingen voor haar te verbergen, maar zij kende hem beter.
Abby ging de tent weer in en sloot de rits achter zich. Ze hadden
de wegen verlaten en waren naar een geelgekleurd, wonderlijk
ongerept veld gereden met laag struikgewas. Erachter verrezen
bergen die behoorlijk hoog en steil leken, maar dat bleek mee te
vallen.
Er zou hier niemand komen die hen zou wegsturen, on-
danks het waarschuwingsbord aan het hek waarover ze waren
geklommen met al hun hebben en houden. Er had op gestaan
dat dit land privébezit was en dat er niet mocht worden gekam-
peerd. Ze dachten dat ze veilig waren, omdat er nergens iemand
te bekennen was. Afgezien van een klein plaatsje waar ze langs
waren gefietst, hadden ze voornamelijk andere toeristen gezien.
De wegen leken volledig in beslag genomen door bussen en
huurauto’s, maar geen enkele inwoner, laat staan toerist, leek
gek genoeg om net als zij per fiets te reizen. Ze waren er nog
maar één tegengekomen. Die had hen ingehaald zonder hun
een blik waardig te keuren.
In de tent leek het nog kouder dan erbuiten. Het had geregend
en de tent stonk naar natte kleren die ze links en rechts van de
tentstokken hadden opgehangen. Ze was ervan overtuigd dat de
kleren nog net zo nat waren als toen ze ze hadden uitgetrokken.
De stank werd er niet beter op toen ze haar schoenen uittrok,
maar ze trok zich er niets van aan. Haar vermoeide lichaam
had al de hele nacht om rust geschreeuwd en nu kon ze eindelijk
28
gaan liggen. Ze deed de kleine draadloze oortjes in haar oren
en zette haar favoriete muziek aan op haar telefoon. Ze moest
zuinig zijn met haar batterij, maar één nummer kon wel.
Met droevige muziek in haar oren rekte Abby zich uit naar de
lamp die aan het voeteneind van de slaapzak lag en zette hem
aan, zodat ze iets kon zien. Het was een eenvoudig apparaat en
ze moest er een paar keer op slaan voor hij een vaag schijnsel
wierp over de chaos in de tent. Ze fronste haar voorhoofd toen
ze naar de rotzooi keek. Het leek op een bepaalde manier anders
dan toen zij en Lenny die avond waren vertrokken. Waarschijn-
lijk kwam het alleen door dat wonderlijke licht.
Abby zuchtte. Haar ademhaling was zichtbaar als witte wolk-
jes die net zo snel weer verdwenen. Heel anders dan de rook
van de waterpijp die ergens tussen de bergen kleren of de lege
verpakkingen van etenswaren zwierf. Die rook was dik en had
een fijne smaak. Zij had een zure smaak in haar mond, maar
was te moe om tussen de rommel naar een tandenborstel en een
waterfles te zoeken. Dat zou het eerste zijn wat ze de volgende
ochtend zou doen.
Abby zette haar tanden op elkaar, trok haar jas uit en begon
zich uit te kleden. Ze was er de vorige avond achter gekomen
dat het erger was om met kleren aan in je slaapzak te slapen dan
bijna naakt. Ze hadden niet veel kleren bij zich, want ze hadden
gepakt voor een zomervakantie in Spanje, niet in IJsland. Ze
moest dus zuinig zijn op de kleren die geschikt waren voor een
koud voorjaar. Als ze zou slapen in de enige lange broek die ze
bij zich had, dan zou die sneller vies worden.
Het was alsof haar dijen en kuiten in vuur en vlam stonden
toen ze haar broek uittrok. Haar tenen deden nog zeer van het
verbranden en ze durfde haar sokken niet uit te trekken. Die
29
moest ze maar aanhouden. De inspanningen van die dag op de
fiets, nog bekroond met een bergwandeling in de avond, waren
iets te veel geweest. Ze was geen fietser en Lenny al helemaal
niet. Ze hadden niet eens een abonnement op de sportschool.
Na een dag ben je eraan gewend, had hij gezegd. Dat klopte totaal
niet. Ze voelde zich slechter dan vanochtend.
Opeens voelde ze dat ze moest plassen. Abby kreunde en reikte
naar de schoenen die aan haar voeten stonden. Ze kon best in
haar onderbroek even de tent uit gaan. Lenny was tenslotte in
een dunne korte broek in de bergen gaan lopen. Ze richtte de
lantaarn op de grond, op zoek naar de rol toiletpapier die daar
ergens moest liggen. Het nummer was afgelopen en ineens hoor-
de ze iets wat klonk als een schreeuw. Ze deed haar oortjes uit en
luisterde. ‘Lenny?’ Was hij gevallen, had hij zijn been gebroken
en riep hij om hulp? Hij had kunnen schreeuwen zo hard hij kon,
zo hard stond de muziek.
Buiten klonk een geritsel alsof er snel door het dorre struikge-
was achter de tent werd gerend. Abby ontspande zich. Het moest
Lenny zijn. Hij was op de terugweg achtergebleven, omdat hij
te veel van die smerige rode wijn had gedronken die ze hadden
meegenomen de bergen in. Het idee van een bergwandeling was
van hem en was ontstaan toen hij de fles smerige sterkedrank
uit de dutyfreeshop half had leeggedronken. Hij had Abby aan
een hoestdrank doen denken: hij was dik, donker en zwaar en
smaakte als een vies medicijn waarvan de smaak met menthol
wordt verhuld. Zij had aan één slok genoeg gehad en was niet op
andere gedachten te brengen, al beweerde Lenny dat sterkedrank
mensen warm hield. En zo zat hij alleen te zuipen, maar het was
niet aan hem te zien dat hij het warmer had dan zij tijdens de
wandeling de berghelling op en af. Eerder het tegendeel. Het
30
was ook duidelijk dat rode wijn niet over zulke eigenschappen
beschikte. Toen ze de fles boven op de berg hadden leeggedron-
ken was het of de kou in haar botten was getrokken.
Ze had Lenny natuurlijk moeten tegenhouden toen hij voor-
stelde om met die fles rode wijn de berg op te klimmen. Eerlijk
gezegd moest ze echter toegeven dat de gedachte aan mooie
foto’s van de bergketen haar had overgehaald. Ze had het direct
voor zich gezien: hun voeten in wandelschoenen, halfgevulde
plastic wijnglazen en het landschap dat zich daarachter uit-
strekte. Ze had zich laten overhalen. Ze had alleen niet gedacht
aan de duisternis die langzaam inviel. Toen ze de bergtop ein-
delijk hadden bereikt, viel er weinig te fotograferen. Ze had het
nog wel geprobeerd, maar de paar foto’s die ze nam waren van
hetzelfde kaliber als de meeste andere die ze op hun reis geno-
men had: niet geschikt voor de sociale media. Het maakte niet
uit hoeveel moeite ze deed. Als het niet regende, was de lucht
grijs of liepen er voortdurend onbekende mensen het uitge-
dachte frame binnen. Als dat zo doorging, kon ze geen enkele
leuke foto posten en zou ze de eerste toerist in IJsland zijn die
géén coole foto’s op sociale media zette.
Ze hadden maar één oplader bij zich, en als die ermee op-
hield, waren hun telefoons dood en was het met het foto’s ne-
men gedaan. Ze kwamen nergens waar je ze kon opladen. Ze
hadden bespaard op hun batterijen door hun telefoons de hele
reis op vliegtuigstand te zetten en ze uit te zetten als ze geen
foto’s maakten. Het hielp alleen niet. Elke keer als zij haar te-
lefoon aanzette, had ze minder stroom. Het was maar goed
dat morgen een geschiktere dag was om foto’s te maken. Een
van de dingen die haar enthousiast had gehouden was hoe ze
ernaar uitkeek om de buitenwereld over haar reis te vertellen
31
als die eenmaal voorbij was. Als haar familie niet meer geschokt
kon reageren op haar avontuurlijkheid en extravagantie. Die
gedachten waren bij haar zelf ook opgekomen toen ze de hitte
eenmaal waren ontvlucht en zij en Lenny in het koele vliegtuig
hadden gezeten. Het was een vergissing. Een grote vergissing.
Hetzelfde gold voor Lenny. Hij leek spijt te hebben en was onze-
ker over zijn haastige besluit zodra ze de lucht in gingen. Geen
van beiden had iets gezegd, ze hadden alleen wat dommig naar
elkaar gelachen en vervolgens zwijgend naar de rug van de stoel
voor hen gestaard.
Lenny’s twijfels waren overigens al begonnen voor ze aan
boord van het vliegtuig gingen. De nacht ervoor had hij wakker
gelegen en zich zorgen liggen maken over de kampeeruitrus-
ting. Zij was bij hem gaan liggen en had hem gezegd dat het al-
lemaal goed zou komen. Ze zouden zich wel redden. Opgelaten
omdat hij betrapt was bij zijn twijfels of ze het in de IJslandse
natuur wel zouden volhouden, had Lenny gezegd dat hij even
naar buiten ging om te blowen en meteen het vuilnis zou bui-
tenzetten. Ze was weer ingeslapen toen hij terugkwam.
Het geritsel ging nog een tijdje door, en ze vroeg zich af of
Lenny misschien stond te plassen. Ze spitste haar oren, maar
hoorde geen geklater. Dat was een heel verschil, vergeleken met
hoe vaak hij op de weg naar beneden had moeten plassen. Daar-
om was hij ook achtergebleven. Zij had het te koud gekregen
om voortdurend te moeten stilstaan en op hem te wachten.
Misschien moest hij gewoon even op adem komen. Het ge-
ritsel was de tent in hoog tempo genaderd, alsof Lenny rende.
Dat kon heel goed. Hij verlangde er kennelijk naar om in de tent
te kruipen en te gaan liggen. Ze hoopte vurig dat hij geen zin
had in seks. Dat stond niet op de agenda nu de binnenkant van
32
haar dijen zo te lijden had gehad van het zadel van de fiets.
Het was nog altijd doodstil. ‘Lenny!’ Abby riep zo hard ze
kon, in de hoop dat haar stem haar vriend zou bereiken, mocht
hij knock-out gaan. Het was geen goed idee om bij vier graden
in de openlucht te slapen. Niemand ging vrijwillig in een koel-
kast liggen en al helemaal niet in een korte broek.
Lenny antwoordde niet. Even was de stilte zo volkomen dat
Abby een fractie van een seconde dacht dat ze haar gehoor was
kwijtgeraakt. Toen begon het ritselen opnieuw en kwam al-
weer snel dichterbij. Lenny rende naar de tent. Hij was dus niet
knock-out gegaan. Waarom antwoordde hij dan niet?
Zij riep hem nogmaals.
Geen antwoord.
Net als daarnet stopte het geritsel toen zij riep. Lenny leek
elke keer als zij zijn naam riep te blijven staan. Wat was er met
hem aan de hand? Ze wachtte tot het ritselen in het doodstille
struikgewas weer begon en probeerde het opnieuw. ‘Lenny!’
Geen antwoord en weer stopte het. Toen het weer begon, leek
Lenny de achterkant van de tent te hebben bereikt. Abby stak
haar andere voet in haar schoen en vertrok haar gezicht van de
pijn toen haar pijnlijke tenen elkaar raakten.
Op dat moment besloot de lantaarn het op te geven. Abby
stond opeens in een totale duisternis, rillend in een onderbroek,
een t-shirt en één schoen. Haar gehoor werd scherper toen ze
haar zicht kwijt was en ze hoorde elke stap van Lenny in het
dorre gras naast de tent, tot hij bleef staan voor de opening.
‘Lenny!’
Geen antwoord.
‘Lenny?’ Abby had het niet meer.
Het geluid van de rits was net zo onverdraaglijk hard als eer-
33
der. Als het niet onverdraaglijker was. Het klonk alsof er leer
werd verscheurd. Abby draaide zich naar de tentopening en
staarde naar de onduidelijke contouren van Lenny die daar
rustig bleef staan. Toen bukte hij zich om binnen te komen.
Toen ging er een lichtje branden bij Abby.
Het was Lenny helemaal niet.
Het was een heel andere man.
Toen de boer van de boerderij de volgende ochtend voorbij-
kwam, zag hij een tent die op de hei stond. Hij stopte aan de
kant van de weg, wrong zich uit de auto, klom over het hek en
rende over de graspollen en de geulen tot hij voor een goedkoop,
armzalig tentje stond dat ongetwijfeld de zee in zou waaien als
de wind een beetje aantrok. Hij was van plan om die buitenlan-
ders – het leken er twee te zijn, te oordelen aan de fietsen die er
lagen – stevig de les te lezen, maar hij aarzelde toen hij zag dat de
tent open stond. Hij hoorde geen geluid van binnen en niemand
antwoordde toen hij riep. Hij bukte zich en keek naar binnen.
Er was niemand. De tent was verlaten. Vol rommel en kam-
peerspullen, maar er was geen mens. Afgaande op hun leefom-
geving was het niet vreemd dat deze mensen zijn komst niet
hadden opgemerkt. Je kon de bodem van de tent niet meer zien
van de rommel en zelfs het tentdoek was overdekt met donkere
vlekken, net als alles wat in de tent lag. Hij stond zijn ergernis
te bedwingen terwijl hij de plek in zich opnam. Waarschijnlijk
waren de mensen in een bus gestapt en waren ze onderweg naar
Gullfoss en Geysir.
Het had geen zin om te wachten, dus draaide hij zich om en
liep weer naar zijn auto. De wind trok aan en achter hem kon
je de opengeritste flappen van de tent horen klapperen.
34
Verdomde buitenlanders.
Toen hij er ’s avonds weer voorbijkwam, waren de tent en de
fietsen weg. Er was alleen een klungelige vuurplaats achterge-
bleven die herinnerde aan de mensen op de heide.
Top Related