2
Infectieziekten
D.W.M. Verhagen, J.T.M. van der Meer
Een groot aantal infectieziekten kan zich ook manifes-
teren met slijmvliesafwijkingen in de mond- en keel-
holte. Vaak hebben deze slijmvliesafwijkingen een ka-
rakteristiek aspect en het komt geregeld voor dat de
tandarts de eerste is die een aandoening waarneemt. De
tandarts heeft tevens een preventieve rol, namelijk
voorkomen dat een infectieziekte van de ene op de an-
dere patient wordt overgebracht. In dit hoofdstuk wor-
den de meest voorkomende infectieziekten met hun
manifestaties in mond- en keelholte besproken.
2.1 Mononucleosis infectiosa
Mononucleosis infectiosa wordt veroorzaakt door het
epstein-barr-virus (EBV). Het epstein-barr-virus maakt
samen met onder andere het herpessimplexvirus, het
varicellazostervirus en het cytomegalovirus deel uit van
de familie van herpesvirussen. De herpesvirussen zijn
DNA-virussen met als kenmerk dat zij na de primaire
infectie in latente vorm levenslang aanwezig kunnen
blijven.
EBV infecteert de mens via de orofarynx, waar het de
B-lymfocyten en de epitheliale cellen infecteert. In de
B-lymfocyten vermenigvuldigt het virus zich, waarna
ofwel de cel openbarst en vrij virus in het bloed ontstaat,
ofwel het virus ingebouwd wordt in de B-lymfocyt.
In Afrika geschiedt de natuurlijke infectie met EBV
meestal op kinderleeftijd en veroorzaakt over het alge-
meen geen ziekteverschijnselen. In de westerse wereld
daarentegen wordt de primaire infectie vaak pas in de
puberteit of als jonge volwassene opgelopen waarbij in
ongeveer een op de drie gevallen symptomen ontstaan
die bekend zijn als het ziektebeeld mononucleosis in-
fectiosa (in de volksmond ‘de ziekte van Pfeiffer’ of
‘kissing disease’). Het ziektebeeld dankt zijn naam aan
het bijbehorende bloedbeeld met veel atypische mono-
nucleaire cellen. De incubatietijd van de ziekte is lang,
dertig tot vijftig dagen. De meest bekende verschijnse-
len zijn koorts, algemene malaise, hoofdpijn en keel-
pijn. Bij lichamelijk onderzoek worden meestal tekenen
van een faryngitis en lymfeklierzwellingen in de hals
gevonden en soms geelzucht en een hepatosplenomega-
lie. Bij laboratoriumonderzoek worden het eerderge-
noemde bloedbeeld en frequent leverenzymstoornissen
gevonden.
Het ziektebeeld verdwijnt meestal na twee tot drie
weken. Slechts bij een klein aantal patienten ontstaan
complicaties zoals neurologische verschijnselen, milt-
ruptuur of een hemolytische anemie. Als patienten met
mononucleosis infectiosa antibiotica gebruiken, ont-
staat vaak huiduitslag, die ten onrechte geduid kan
worden als een allergische reactie op het antibioticum.
EBV is het eerst ontdekte menselijk virus met onco-
gene eigenschappen. Er is een relatie tussen EBV en het
in Afrika endemisch voorkomende burkitt-lymfoom. Bij
immuungecompromitteerde patienten (transplantatie-
patienten en hiv-geınfecteerde patienten) kunnen lym-
fomen ontstaan. Bovendien is er een relatie tussen EBV
en de ziekte van Hodgkin. Ook het nasofaryngeaal car-
cinoom in Zuidoost-Azie en Noord-Afrika wordt door
EBV veroorzaakt.
De diagnose mononucleosis infectiosa kan door
bloedonderzoek worden bevestigd. Er bestaat geen ef-
fectieve behandeling voor mononucleosis. Het antivirale
geneesmiddel aciclovir remt in vitro een infectie met
EBV, maar heeft weinig of geen effect op het klinisch
beloop van de ziekte. Dit komt waarschijnlijk omdat de
symptomen van mononucleosis infectiosa voornamelijk
door immunopathologische verschijnselen worden ver-
oorzaakt in plaats van door directe effecten van het virus
zelf. Ook is het tot op heden niet gelukt een goedwer-
kend vaccin te ontwikkelen.
Mononucleosis infectiosa gaat meestal gepaard met een faryn-
gitis die zichtbaar is als roodgekleurde farynxbogen met of zon-
der beslag. Vaak gaat dit gepaard met een tonsillitis en vergrote,
pijnlijke lymfeklieren in de hals. Soms zijn er kleine petechien
op het palatum molle.
Bij hiv-geınfecteerde patienten kan EBV ‘orale harige leuko-
plakie’ veroorzaken. Deze is te herkennen aan witte, harige
laesies op de laterale zijden van de tong. De afwijking blijkt te
berusten op een epitheliale focus van EBV-replicatie en kan be-
handeld worden met aciclovir.
Omdat EBV zich tijdens een acute infectie in het lymfoıde en
epitheliale weefsel van de mondholte bevindt, dient voorkomen
te worden dat het virus door tandheelkundig materiaal op de
volgende patient wordt overgebracht.
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 021
2.2 Waterpokken
Het varicellazostervirus (VZV) is een herpesvirus met
een wereldwijde verspreiding. Een primaire infectie met
dit virus veroorzaakt varicella (waterpokken), waarna
het virus latent aanwezig blijft; bij reactivatie van het
virus ontstaat herpes zoster (gordelroos, par. 2.3).
VZV is zeer besmettelijk en veroorzaakt in landen met
een gematigd klimaat in de winter en lente jaarlijkse
epidemieen, zodat in deze landen bijna alle volwassenen
de infectie hebben doorgemaakt. De seroprevalentie van
het varicellazostervirus in Nederland is 95,7% bij 5-9-
jarigen en 100% bij 75-79-jarigen. In tropische landen
ligt het percentage van de bevolking dat met waterpok-
ken in contact is geweest aanzienlijk lager. Mensen die
op volwassen leeftijd waterpokken doormaken hebben
een veel grotere kans op ernstige complicaties. Om die
reden is vaccinatie tegen waterpokken in enkele niet-
Europese landen opgenomen in het rijksvaccinatiepro-
gramma. In Nederland en Belgie is dat niet het geval.
De overdracht van het virus vindt plaats door de lucht
(aerogeen) via minuscule druppeltjes die worden inge-
ademd of door direct contact met het infectieuze vocht
uit de huidblaasjes. Bij een primaire infectie nestelt het
VZV zich in het muceuze weefsel van de luchtwegen en
verspreidt zich vandaar naar de regionale lymfeklieren.
Na vermenigvuldiging wordt het virus via het bloed
naar de lever en andere cellen van het reticulo-endothe-
liale systeem getransporteerd. Vervolgens vindt ver-
spreiding naar de epitheliale cellen van de huid plaats.
De incubatietijd is meestal veertien dagen en varie-
rend van tien tot twintig dagen. De ziekte is besmette-
lijk vanaf ongeveer 48 uur voor het ontstaan van de
huidafwijkingen tot een week erna.
Bij 50% van de kinderen worden de huidafwijkingen
voorafgegaan door milde prodromale symptomen zoals
koorts, malaise, hoofdpijn en buikpijn. De afwijkingen
van de huid jeuken erg en beginnen als rode, licht ver-
heven laesies (maculopapulaire laesies), die achtereen-
volgens veranderen in blaasjes, ulceraties en korsten. De
eruptie begint meestal op de romp of het gelaat en ver-
spreidt zich naar de armen en benen. Karakteristiek
voor waterpokken is dat de laesies zich ook op de be-
haarde hoofdhuid bevinden.
Bij 5% van de gezonde kinderen wordt de ziekte ge-
compliceerd door secundaire bacteriele infecties van de
huidlaesies door Staphylococcus aureus of Streptococcus pyo-
genes. Sinds het gebruik van antibiotica zijn complicaties
ten gevolge van deze secundaire infecties zeldzaam.
Frequenter worden ernstige complicaties beschreven bij
mensen die de primaire infectie pas op volwassen leef-
tijd doormaken (met name immigranten uit landen met
een tropisch klimaat) en bij kinderen die in verband met
een maligniteit met immunosuppressieve therapie be-
handeld worden. Laatstgenoemde kinderen worden
daarom tegenwoordig tijdens de immunosuppressieve
therapie gelijktijdig profylactisch behandeld met aci-
clovir. Dit antiherpesmiddel voorkomt dat het VZV
langdurig in het bloed aanwezig is en zich naar de in-
wendige organen verspreidt.
In de meeste gevallen van waterpokken wordt de
diagnose gemakkelijk op het klinische beeld gesteld.
Wanneer de infectie atypisch of zeer ernstig verloopt,
kan aanvullende diagnostiek nodig zijn.
Maculopapulaire laesies worden ook vaak aangetroffen op de
slijmvliezen van de mond en de keel, waardoor de patient pijn
en een branderig gevoel kan ervaren. De inhoud van de blaasjes
is uiterst besmettelijk en kan gemakkelijk van de ene op de
andere patient worden overgedragen. Tandheelkundige behan-
deling dient te worden uitgesteld.
2.3 Herpes zoster
Herpes zoster (gordelroos) is het klinische ziektebeeld
dat veroorzaakt wordt door reactivatie van het varicel-
lazostervirus (VZV). Na een primaire infectie met het
VZV, dat waterpokken veroorzaakt of subklinisch ver-
loopt, blijft het virus latent aanwezig in de cellen van de
sensibele ganglia van het zenuwstelsel (par. 2.2).
Bij bejaarden, bij patienten die behandeld worden
met immunosuppressieve therapie en bij hiv-geınfec-
teerde patienten is de cellulaire immuniteit verstoord.
Onder bepaalde omstandigheden kan het VZV zich bij
deze groep patienten in de cellen van de sensibele
ganglia vermenigvuldigen en wordt het vervolgens via
de neuronale axonen getransporteerd naar de epitheliale
cellen van de huid. In het klassieke geval van gordelroos
ontstaat hierdoor een exantheem dat bestaat uit eiland-
jes van gegroepeerde blaasjes op een rode ondergrond en
eenzijdig in het verzorgingsgebied van een dermatoom
gelokaliseerd is (een dermatoom is een huidgedeelte dat
geınnerveerd wordt door de achterwortel van een rug-
genmergszenuw; zie fig. 2.1). Met name de dermatomen
van borstkas en rug zijn frequent aangedaan. De huid-
afwijkingen worden voorafgegaan of gaan samen met
(hevige) pijn en een verhoogde gevoeligheid voor prik-
kels (hyperesthesie), veroorzaakt door een acute zenuw-
ontsteking (neuritis) van het aangedane gebied. De pijn
kan zo hevig zijn dat, voordat huidafwijkingen waar-
neembaar zijn, aan een hartinfarct of acute buikklach-
ten gedacht wordt. Ook na het verdwijnen van de
blaasjes kan de pijn maanden tot jaren blijven bestaan
als een postherpetische neuralgie.
Bij immuungecompromitteerde patienten wordt gor-
delroos gekenmerkt door ernstiger huidafwijkingen, die
soms meer dan een dermatoom beslaan. Ook is er een
verhoogd risico op hematogene verspreiding van het
virus naar de inwendige organen, zodat dezelfde com-
plicaties kunnen ontstaan als bij een primaire infectie:
longontsteking (pneumonie), hersenontsteking (encefa-
litis), leverontsteking (hepatitis) en diffuse intravasale
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 022
2
Algemene ziekteleer voor tandartsen22
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 022
stolling, een ernstig ziektebeeld waarbij onder andere
bloedingen door het gehele lichaam kunnen ontstaan.
Bij immuungecompromitteerde patienten kunnen bo-
vendien ongewone complicaties zoals chronische huid-
afwijkingen, netvliesontsteking (retinitis) en infecties
van het centraal zenuwstelsel voorkomen.
Gordelroos kan worden behandeld met valaciclovir of
andere nucleosideanalogen, zoals ganciclovir, die de
vermenigvuldiging van het virus remmen. Hoewel het
de genezing van huidlaesies versnelt en verspreiding
van het virus naar inwendige organen voorkomt, heeft
het geen effect op de incidentie van postherpetische
neuralgie.
Reactivatie van VZV kan ook plaatsvinden in het verzorgings-
gebied van de hersenzenuwen. Herpes zoster van de tweede tak
van de vijfde hersenzenuw veroorzaakt orale laesies, met name
op het palatum. Laesies op de tong worden veroorzaakt door
aantasting van de zevende hersenzenuw en zijn geassocieerd met
verlies van smaak. De laesies in de mond zijn net als die op de
huid besmettelijk, zodat direct contact met deze laesies voorko-
men dient te worden. Tandheelkundige behandeling dient bij
voorkeur te worden uitgesteld.
2.4 Herpessimplexvirus (HSV)
HSV-infecties werden voor het eerst door Hippocrates
beschreven. Het woord herpes betekent kruipen, wat de
aard van de verspreiding van de laesies aangeeft. HSV is
een DNA-virus met een wereldwijde verspreiding en
met de mens als enige gastheer. Er worden twee typen
HSV onderscheiden: het orale type dat via speeksel
wordt overgebracht (type 1) en het genitale type dat via
seksueel contact wordt overgebracht (type 2). Alhoewel
de meest duidelijke verschillen tussen HSV-1 en HSV-2
liggen in de klinische en epidemiologische kenmerken,
kunnen zij ook onderverdeeld worden op basis van hun
biochemische en biologische eigenschappen.
De primaire infectie met HSV-1 wordt meestal in de
jeugd via speekselcontact opgedaan. Bij het merendeel
van de kinderen verloopt de infectie subklinisch. Bij
degenen met symptomen kan de infectie zich na een
latentietijd van gemiddeld vier dagen manifesteren als
een ulcererende gingivostomatitis met verschijnselen
van algehele malaise en koorts. Na deze primaire infec-
tie wordt het virus latent en blijft aanwezig in de kernen
van de sensibele ganglia van het zenuwstelsel. Na be-
paalde provocerende factoren (zonlicht, koorts of stress)
wordt het weer actief in de vorm van een eruptie van
kleine blaasjes op de lippen of rond de mond (‘koortslip’
of herpes labialis; zie fig. 2.2). Na drie dagen ontstaat er
een pussend en korstig stadium en na tien dagen zijn de
laesies verdwenen.
Behalve als de cosmetisch onaangename, maar verder vrij
onschuldige koortslip kan het HSV type 1 recidiveren als
een infectie van het oog (keratoconjunctivitis), de huid
(eczema herpeticum) of als een encefalitis. Voor de epi-
demische verspreiding van het hiv-virus droeg tandheel-
kundig personeel meestal geen handschoenen, waardoor
de beroepsziekte eczema herpeticum regelmatig werd
gezien. Deze herpetische infectie van de vingers vormde
een besmettingsbron voor volgende patienten. Bij im-
muungecompromitteerde patienten kunnen ook infec-
ties van de inwendige organen optreden.
Voor diagnostiek wordt een celkweek gebruikt.
Bloedonderzoek neemt enkele dagen in beslag en heeft
daarom weinig klinische waarde.
HSV type 2 wordt via seksueel contact overgebracht,
zodat de laesies zich na orogenitaal contact ook in de
mond kunnen manifesteren. Dit gebeurt bij ongeveer
10-20% van de gevallen. Door de wijze van transmissie
ligt de leeftijd waarop patienten geınfecteerd worden
met HSV-2 hoger dan bij HSV-1. Een uitzondering vor-
men pasgeborenen die tijdens de geboorte door hun
moeder zijn besmet. Net als bij HSV-1 kunnen de infec-
ties met HSV-2 recidiveren; de kans op recidief is bij
orale manifestaties van HSV-2 kleiner dan bij genitale
manifestaties.
De orale laesies bij HSV-2 verschillen niet wezenlijk
van die bij een besmetting met HSV-1.
Figuur 2.1 Herpes zoster ophthalmicus. Aantasting van het lin-
keroog en de omringende huid. Let op de scheidslijn van normale
en afwijkende huid, die iets over de mediaanlijn van het voorhoofd
ligt: dit is namelijk de grens van het dermatoom.
Figuur 2.2 Herpes simplex labialis bij een zesjarig meisje.
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 023
Infectieziekten 23
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 023
Een primaire infectie met HSV-1 kan een acute ulcererende
gingivostomatitis veroorzaken, te herkennen als een rode ver-
kleuring van het tandvlees en het mondslijmvlies met ulceraties
en korstvorming. De aandoening is voor de meestal jeugdige
patient buitengewoon pijnlijk, zodat eten en drinken onmogelijk
is. Ook tandheelkundige ingrepen zijn door de pijn niet moge-
lijk. Bij volwassen patienten gaat een primaire infectie vaak
gepaard met een faryngitis en een mononucleosisachtig beeld. De
laesies in de mond bij een primaire infectie en rond de mond bij
een secundaire infectie (koortslip) zijn besmettelijk. Voorkomen
dient te worden dat het virus door tandheelkundig handelen op
een andere patient wordt overgebracht.
2.5 Influenza
Influenzavirussen zijn RNA-virussen en behoren tot de
familie van de orthomyxovirussen. Er kunnen drie ver-
schillende typen influenza worden onderscheiden: A, B
en C.
Influenza-A komt behalve bij de mens bij verschil-
lende vogels en zoogdieren voor. Wilde eenden vormen
waarschijnlijk het reservoir waarvandaan het virus zich
naar andere vogels en zoogdieren verspreidt. Influen-
za-B is als ziekteverwekker alleen bij de mens bekend en
type C bij mensen en varkens.
Influenza-A heeft het vermogen zich zeer snel te ver-
spreiden en kenmerkt zich door antigene variatie. Epi-
demieen met type A komen eens in de een tot drie jaar
voor met een morbiditeit van 5-20% van de bevolking.
Eens in de dertig tot veertig jaar ontstaat door mutatie
een type-A-virus met een geheel nieuwe antigene varie-
teit, waardoor een wereldwijde epidemie (pandemie)
kan ontstaan met een veel hogere morbiditeit, 30-50%
van de bevolking. In 2009 veroorzaakte het H1N1-virus,
een subtype van influenza-A, de meeste griepinfecties
wereldwijd (Mexicaanse griep, in de media ook wel var-
kensgriep genoemd).
Influenza wordt aerogeen verspreid, waarna het virus
zich nestelt in de luchtwegen. Het klinische beeld van
een influenza-A-infectie kan varieren van een asympto-
matische infectie tot een ernstige virale pneumonie.
Het typische ziektebeeld ontstaat na een incubatietijd
van een tot drie dagen en bestaat uit acute symptomen
van algehele malaise, hoge koorts, hoofdpijn, spierpijn
en keelpijn. Ook kunnen neurologische verschijnselen
en gastro-intestinale verschijnselen optreden. Bij een
ongecompliceerde infectie daalt de temperatuur na drie
dagen, de patient kan zich hierna nog enkele dagen tot
weken vermoeid voelen.
Een primaire virale pneumonie is een ernstige com-
plicatie van influenza-A en wordt vooral gezien bij ou-
deren en bij mensen met een onderliggende ziekte. De
pneumonie ontstaat snel na het begin van de infectie en
uit zich door het ophoesten van dun, vaak bloederig
sputum en progressieve kortademigheid met een ernstig
zuurstoftekort. Bovendien wordt bij deze virale pneu-
monie het luchtwegepitheel fors beschadigd (de-epithe-
lisatie) waardoor secundaire bacteriele infecties kunnen
ontstaan. De combinatie van een virale en bacteriele
pneumonie heeft een hoge mortaliteit.
Bij ongecompliceerde infecties is verdere diagnostiek
niet noodzakelijk. Behandeling van influenza-A is
meestal niet nodig. Ernstige infecties met influenza-A
kunnen worden behandeld met amantadine en riman-
tadine; deze remmen de virusreplicatie. Influenza-A,
behalve subtype H1N1, is meestal resistent tegen oselta-
mivir. De resultaten van de behandeling zijn matig. De
middelen werken wel goed bij profylactisch gebruik.
Het is echter effectiever om patienten met een verhoogd
risico op een ernstige infectie te vaccineren. Dit gebeurt
door middel van een vaccin met recent geısoleerd geın-
activeerd type-A- en -B-virus. Hiermee wordt een be-
scherming van 70% verkregen. In Nederland en Belgie
wordt geadviseerd alle patienten ouder dan 65 jaar en
patienten met bepaalde chronische aandoeningen, zoals
hart-, long- en nieraandoeningen, diabetes mellitus en
bepaalde stofwisselingsziekten te vaccineren.
Epidemieen met influenza-B treden gemiddeld eens
in de drie jaar op. De regionale verspreiding is meestal
minder omvangrijk dan bij type-A-infecties, pande-
mieen komen niet voor. Het ziektebeeld is meestal
minder ernstig en er treden minder vaak complicaties
op. Spierpijn en maag-darmbezwaren staan vaak meer
op de voorgrond. Influenza-C wordt vaak tijdens epide-
mieen met type A of B geısoleerd. Het veroorzaakt een
op verkoudheid gelijkend ziektebeeld zonder ernstige
complicaties.
Tijdens een influenza-infectie is er een verhoogde bloedtoevoer
naar de keelholte, waardoor deze een gezwollen, fluweelachtig
rood aanzien heeft. De faryngitis is met name op de achterste
farynxwand en de uvulabogen gelokaliseerd, de tonsillen doen
zelden of nooit mee. Meestal is er geen exsudaat en zijn de
lymfeklieren niet pijnlijk en/of gezwollen. Het gelaat van de
patient is vaak rood en opgeblazen. Bij kinderen kan de faryn-
gitis gecompliceerd worden door een laryngotracheobronchitis
(kroep) die zeer ernstig kan zijn en soms beademing noodzakelijk
maakt.
Omdat besmetting plaatsvindt door minuscule druppeltjes die
enige tijd in de lucht blijven zweven, is het niet mogelijk deze
door hygienische maatregelen te voorkomen. Het is daarom ver-
standig wanneer een patient griep heeft een afspraak voor een
tandheelkundige controle of ingreep te verzetten.
2.6 Mazelen
Mazelen is een uiterst besmettelijke virale infectie die
voor het vaccinatietijdperk vooral op de kinderleeftijd
voorkwam. Het mazelenvirus is een RNA-virus dat be-
hoort tot de familie van de paramyxovirussen. Het virus
heeft de mens als enige gastheer en komt endemisch
over de hele wereld voor.
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 024
2
Algemene ziekteleer voor tandartsen24
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 024
De besmetting vindt plaats via een aerogene druppelin-
fectie, waardoor het luchtwegepitheel of het oogbind-
vlies (conjunctiva) geınfecteerd raakt. Het virus nestelt
zich vervolgens in de regionale lymfeklieren, waarna
een hematogene verspreiding plaatsvindt naar het reti-
culo-endotheliale systeem. De incubatietijd is gemid-
deld twaalf dagen, gevolgd door een prodromale fase
van ongeveer drie dagen met hoge koorts, hoesten, con-
junctivitis, hoofdpijn, ‘loopneus’ en algehele malaise.
Tijdens deze periode verschijnen de karakteristieke
koplik-vlekken op het wangslijmvlies tegenover de mo-
laren. De koplik-vlekken zijn te herkennen als witte
stippen (lijkend op zandkorrels) omgeven door een rode
hof (zie fig. 2.3). Na de prodromale fase ontstaat, begin-
nend op het gezicht en achter de oren, een zich snel over
het hele lichaam verspreidend maculopapulair erythe-
mateus exantheem. Twee dagen later ontstaat een
schilfering van de huid en verdwijnen de koorts en
‘loopneus’. Bij jonge kinderen staan vaak gastro-intes-
tinale verschijnselen zoals braken en diarree op de
voorgrond, waardoor het gevaar van uitdroging ont-
staat. Met name in ontwikkelingslanden is dit een groot
probleem met een aanzienlijke mortaliteit.
Er is een aantal complicaties van het klassieke ziekte-
beeld beschreven: virale pneumonie (vooral bij im-
muungecompromitteerde patienten), secundaire bacte-
riele pneumonieen, hepatitis, encefalitis en hoornvlies-
ontsteking (keratitis).
Bij infectie van patienten met een stoornis van de
cellulaire immuunrespons (bijvoorbeeld hiv-geınfec-
teerde patienten) kunnen ernstige en progressieve ziek-
tebeelden optreden. De reuscelpneumonie en encefalitis
zijn in deze patientengroep gevreesde complicaties. De
diagnose wordt bij deze patienten vaak bemoeilijkt
doordat het klassieke exantheem en de andere karakte-
ristieke ziekteverschijnselen ontbreken.
Normaal wordt de diagnose mazelen op het klinische
beeld gesteld. Alleen bij een atypische infectie of bij een
encefalitis wordt laboratoriumonderzoek verricht.
In Nederland en Belgie is de mazelenvaccinatie (sa-
men met de bof en rodehond: BMR) opgenomen in het
rijksvaccinatieprogramma. Hierbij wordt gebruikge-
maakt van een levend, verzwakt virus.
Behalve de koplik-vlekken zijn er geen specifieke orale afwij-
kingen. De ziekte is het meest besmettelijk rond het prodromale
stadium, wanneer de ziekteverschijnselen vrij aspecifiek en
moeilijk te herkennen zijn. Het is daarom in een tandartsprak-
tijk niet goed mogelijk verspreiding van het virus door een be-
smette patient te voorkomen.
2.7 Molluscum contagiosum
Molluscum contagiosum, ook wel bolhoedwrat ge-
noemd, is een goedaardige aandoening die wordt ver-
oorzaakt door een infectie met het molluscum conta-
giosumvirus van de epidermale keratinocyten, een
DNA-virus uit de pokkenvirusfamilie.
De klassieke laesie is een kleine, harde papel met in
het midden een kuiltje. Bij zijdelingse druk komt uit de
papel een witte brij tevoorschijn.
Infectie vindt plaats door intiem contact en vertoont
drie verschillende patronen: bij kinderen ontstaan de
laesies vaak in het gelaat, op de romp en op de extremi-
teiten (zie fig. 2.4). Als SOA (seksueel overdraagbare
aandoening) bevinden de laesies zich in het anogenitale
gebied of in de mond. Bij hiv-geınfecteerde patienten
komt de aandoening ook als opportunistische infectie
van gelaat en romp voor. De laesies zijn vaak groter en
meer atypisch gevormd, waardoor zij soms op een ba-
saalcelcarcinoom lijken. Om de diagnose te stellen is het
morfologische beeld meestal voldoende, bij twijfel kan
histopathologisch onderzoek worden gedaan.
Bij patienten met een goede afweer geneest de ziekte
spontaan, dit in tegenstelling tot bij hiv-geınfecteerde
patienten. Systemische therapie is niet mogelijk, wel
zijn er diverse lokale behandelingsvormen. Bevriezing
met vloeibare stikstof (cryotherapie), gevolgd door ap-
Figuur 2.3 ‘Koplik-vlekken’ bij mazelen; kleine witte puntjes
omgeven door een rode hof op het wangslijmvlies.
Figuur 2.4 Mollusca contagiosa bij een 23-jarige hiv-seroposi-
tieve man. Kleine wratachtige laesies onder de kin.
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 025
Infectieziekten 25
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 025
plicatie van een tinctuur (bijv. podofylline) is een veel
toegepaste methode.
Mollusca contagiosa komen zeer zelden intraoraal voor, wel
perioraal. Wanneer een patient papuleuze of wratachtige laesies
rond de mond heeft, moeten hygienische maatregelen genomen
worden om overbrenging op de volgende patient te voorkomen.
Tandheelkundige ingrepen kunnen hierna in principe gewoon
worden uitgevoerd.
2.8 De bof
Het bofvirus, waarvan slechts een serotype bekend is, is
een RNA-virus dat behoort tot de familie van de para-
myxovirussen. Hoewel een bofinfectie experimenteel
ook in enkele dieren kan worden opgewekt, vormt de
mens het enige natuurlijke reservoir. De bof komt over
de gehele wereld voor. Voor het vaccinatieprogramma
kwamen er in Nederland en Belgie met name in de lente
en winter epidemieen voor, vooral in gesloten gemeen-
schappen zoals scholen en militaire bases.
Besmetting vindt plaats door direct speekselcontact of
druppelcontact. Het virus is vanaf enkele dagen voor
aanvang van de klinische verschijnselen tot vijf dagen
erna in het speeksel van de patienten aantoonbaar. Bo-
vendien is het virus gedurende ongeveer twee weken na
besmetting in de urine aantoonbaar.
Na besmetting treedt er een vermenigvuldiging van
het virus op in het luchtwegepitheel en in de regionale
lymfeklieren. Dit wordt gevolgd door een viremie,
waarna er een hematogene verspreiding plaatsvindt
naar de speekselklieren en naar vele andere organen in
het lichaam.
Bij ongeveer een derde van de mensen verloopt de
infectie subklinisch, bij de overigen treden na een lange
incubatietijd van 16 tot 21 dagen wel ziekteverschijnse-
len op. Behalve algemene symptomen van infectie zoals
koorts en gebrek aan eetlust (anorexie), ontstaat er bij
het grootste deel van de patienten een ontsteking van de
speekselklieren, met als meest voorkomende en bekende
vorm de parotitis. Deze parotitis is aanvankelijk eenzij-
dig maar wordt bij de meeste patienten na enkele dagen
dubbelzijdig.
Behalve in de speekselklieren kunnen in vele andere
organen ontstekingsverschijnselen optreden; soms ko-
men deze zelfs geısoleerd voor. Bekende andere infecties
zijn hersenvliesontsteking (meningitis) en – bij mannen
– ontsteking van de teelbal, wat tot teelbalatrofie en
onvruchtbaarheid kan leiden. Zoals bij de meeste virale
infecties zijn de ziekteverschijnselen vaak ernstiger bij
volwassen patienten dan bij kinderen.
Hoewel er ook een cellulaire reactie optreedt, speelt
met name de humorale immuniteit een belangrijke rol
in de afweer tegen een bofinfectie. Na besmetting ont-
staat levenslange immuniteit.
De diagnose wordt gewoonlijk op het klinische beeld
gesteld. Bij afwezigheid van een parotitis en/of bij een
ernstige infectie kan laboratoriumonderzoek verricht
worden.
In Nederland en Belgie is de bofvaccinatie samen met
de rubella- en mazelenvaccinatie (de zogenaamde BMR)
sinds 1987 opgenomen in het rijksvaccinatieprogram-
ma. Hiermee is de bof net als mazelen een ziekte ge-
worden die vooral wordt aangetroffen bij migranten en
bepaalde religieuze groeperingen.
Parotitis is vooral pijnlijk bij het openen van de mond (soms
ontstaat zelfs een trismus), zodat dit problemen kan opleveren
bij tandheelkundige ingrepen. Bij inspectie van de mond is de
opening van Stensen’s duct vaak oedemateus en erythemateus.
Bij 10% van de patienten zijn ook de sublinguale en submandi-
bulaire speekselklieren ontstoken.
Behalve dat tandheelkundige ingrepen tijdens een acute pa-
rotitis extra pijnlijk zijn, bestaat er ook een aanzienlijk risico
van besmetting van andere patienten omdat het virus in het
speeksel aanwezig is. Goede hygienische maatregelen zijn der-
halve noodzakelijk. Ruim een week na het begin van de ziekte-
verschijnselen neemt de zwelling van de parotis meestal af en is
het speeksel niet meer besmettelijk. Een tandheelkundige be-
handeling kan vanwege de pijn en de kans op besmetting beter
enkele weken worden uitgesteld.
2.9 Hiv/aids
Aids (acquired immunodeficiency syndrome) is een
vorm van secundaire immuundeficientie waarbij het
immuunsysteem tekortschiet als gevolg van een infectie
met het humane immunodeficientie virus (hiv). Over-
dracht van het virus vindt plaats via seksueel contact,
besmette injectienaalden, transfusie van bloed of bloed-
producten en van moeder naar kind via de placenta en
soms via de moedermelk. Het virus hecht zich aan het
CD4-eiwit op de membraan van zogeheten CD4-posi-
tieve lymfocyten. Bij een minderheid van de patienten
ontstaat enkele weken na de besmetting een acuut
ziektebeeld met koorts, lymfeklierzwelling en huiduit-
slag. Hierop volgt een asymptomatische fase die ge-
middeld acht jaar duurt, maar soms veel korter of langer
is. Geleidelijk aan treedt verlies van CD4-cellen op,
doordat het virus zich in deze cellen repliceert, de cel te
gronde richt en weer andere CD4-cellen infecteert. Als
het aantal CD4-positieve lymfocyten onder de grens van
200 cellen per ml komt (normaal tussen 500 en 1500 per
ml), ontstaan symptomen. Deze uiten zich vooral als in-
fecties met micro-organismen die een groot deel van de
bevolking bij zich draagt, zoals het waterpokkenvirus of
schimmels, of waarmee iedereen af en toe in aanraking
komt, zoals atypische mycobacterien. Bij gezonde, im-
muuncompetente individuen geven deze echter zelden
of nooit aanleiding tot ernstige ziektemanifestaties.
Dergelijke infecties worden daarom opportunistische
infecties genoemd. Sommige hiervan behoren tot de
zogenaamde ‘aids-definierende opportunistische infec-
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 026
2
Algemene ziekteleer voor tandartsen26
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 026
ties’. Dat wil zeggen dat de patient na het doormaken
van een dergelijke infectie de diagnose aids heeft.
Bij hiv-geınfecteerde patienten met een sterk vermin-
derde afweer komen de volgende infecties frequent voor:
– infecties met Candida albicans, een schimmel die zich
op het slijmvlies van de mond- en keelholte nestelt.
Als de afweer sterk is afgenomen infecteert Candida
albicans vaak ook de gehele slokdarm, men spreekt dan
van een candida-oesofagitis. Het laatste is een aids-
definierende ziekte, orofaryngeale Candida is dat ech-
ter niet;
– Pneumocystis jerovecii (voorheen bekend als Pneumocystis
carinii) infectie, waardoor een ernstige longontsteking
optreedt;
– infectie met het cytomegalovirus (CMV). Dit virus is
bij de meerderheid van de volwassenen latent aanwe-
zig, maar kan bij hiv-geınfecteerde patienten een
ernstige ontsteking van het netvlies en hersenweefsel
veroorzaken;
– tuberculose (Mycobacterium tuberculosis of Mycobacterium
bovis);
– infecties met mycobacterien die bij gezonden nauwe-
lijks pathogeen zijn, de zogenoemde atypische myco-
bacterien zoals Mycobacterium avium of Mycobacterium
kansasii;
– infectie met Toxoplasma gondii, die vooral in de herse-
nen tot afwijkingen leidt;
– infecties met herpessimplexvirus 1 (HSV-1). Bij aids-
patienten veroorzaakt HSV-1 niet alleen een koortslip
maar ook longontsteking en ontsteking van hersen-
weefsel;
– darminfecties met Cryptosporidium, resulterend in ern-
stige diarree.
Behalve deze infecties met opportunistische micro-or-
ganismen komen infecties met ‘gewone’ pathogene mi-
cro-organismen frequenter voor. Hiv-geınfecteerde
patienten zijn bijvoorbeeld veel vatbaarder voor bacte-
riele maag-darminfecties en hebben vaker een longont-
steking. Daarnaast kan het zogenoemde kaposi-sarcoom
optreden, een lymfo-endotheliale tumor die wordt ver-
oorzaakt door het humaan herpesvirus nr. 8 (HHV8).
Kaposi-sarcomen komen relatief frequent voor bij
patienten met immuundeficienties, bij patienten die
langdurig immunosuppressiva gebruiken en bij hiv-
geınfecteerde patienten. Bij de laatstgenoemde patien-
ten komt het kaposi-sarcoom niet alleen op de huid voor
maar ook in de mond (fig. 2.5). De voorkeurslocatie is
het palatum durum. De laesies zijn vaak multifocaal en
kunnen zich snel uitbreiden.
Na een exponentiele wereldwijde toename van hiv-
infectie in de jaren tachtig en begin jaren negentig van
de vorige eeuw, lijkt in de westerse landen een zekere
stabilisatie c.q. afnemende incidentie op te treden. De
laatste jaren wordt echter weer een toename gezien.
Wereldwijd zijn er ruim 40 miljoen mensen besmet met
het hiv-virus, in Zuid-Afrika alleen al 5,3 miljoen men-
sen. In 2010 waren in Nederland 13.035 mensen onder
behandeling wegens een hiv-infectie. Het werkelijke
aantal geınfecteerden is onbekend, omdat veel mensen
zich niet laten testen op hiv. Ieder jaar wordt bij meer
dan 1100 mensen de diagnose hiv-infectie gesteld. Het
aantal sterfgevallen aan hiv-infectie daalde van 4,54 ge-
vallen per 100 behandelde patienten in 1996 tot 1,04 in
2009.
Tot enkele jaren geleden vond behandeling alleen in de
symptomatische fase plaats. Deze behandeling is gericht
op de bestrijding en preventie van opportunistische in-
fecties. Dit betreft infecties zoals Pneumocystis jerovecii
(pneumonie, behandeling en profylaxe met cotrimoxa-
zol en als tweede mogelijkheid pentamidine), cytome-
galovirus (retinitis, behandeling en profylaxe met val-
ganciclovir), Cryptococcus neoformans (meningitis, behan-
deling met amfotericine-B plus flucytosine en flucon-
azol, dat ook als profylaxe wordt gebruikt), Candida
albicans (mucositis, behandeling en profylaxe met flu-
conazol), en herpes simplex (mucositis/dermatitis, be-
handeling en profylaxe met valaciclovir). Daarnaast
wordt de hiv-infectie behandeld met antiretrovirale
middelen. Gebleken is dat behandeling met een combi-
natie van drie of meer geneesmiddelen met een ver-
schillend aangrijpingspunt de progressie van de ziekte
aanzienlijk kan afremmen. Vroegtijdige behandeling,
beginnend bij een aantal CD4-cellen rond de 3506106/l,
voorkomt meestal het optreden van opportunistische
infecties. Het doel van de behandeling is de vermenig-
vuldiging van hiv zodanig te remmen dat in het bloed
geen hiv-RNA meer aantoonbaar is. Hiermee wordt de
overleving aanzienlijk verlengd. Een dergelijke onder-
houdsbehandeling is echter zeer kostbaar en veelal niet
beschikbaar voor patienten in Afrikaanse en Zuidoost-
Aziatische landen.
Figuur 2.5 Kaposi-sarcoom van de gingiva bij een patient met
aids.
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 027
Infectieziekten 27
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 027
2.9.1 tandheelkundige implicaties van aids
Tandheelkundige behandelingen dienen met de gebruikelijke
maatregelen voor infectiepreventie te worden uitgevoerd. Hierbij
moet men rekening houden met een verhoogde bloedingsneiging
en een gering toegenomen risico op het ontstaan van postopera-
tieve infecties. Toepassing van NSAID’s en acetylsalicylzuur
moet in verband met de verhoogde bloedingsneiging worden
vermeden. Bij patienten met een voortgeschreden stadium van
aids kan het zinvol zijn bloedige ingrepen onder een antibioti-
caprofylaxe uit te voeren. In tabel 2.1 staan de meest kenmer-
kende orale complicaties van aids genoemd.
2.10 Gonorroe
Gonorroe is een frequent voorkomende seksueel over-
draagbare aandoening (SOA) die wordt veroorzaakt door
een gramnegatieve diplokok, Neisseria gonorrhoeae (gono-
kok). Besmetting vindt plaats door seksueel contact,
waarbij gonokokken zich door middel van pili (staart-
vormige uitsteeksels) aan het mucosale epitheel van de
geslachtsorganen hechten. Vervolgens breidt de infectie
zich snel uit naar het submucosale weefsel met aan-
trekking van neutrofiele granulocyten en vorming van
pus. De incubatietijd ligt tussen twee en vijf dagen.
Bij vrouwen is de baarmoedermond (endocervix) het
primaire focus van infectie. Er zijn dan vaak geen of
geringe symptomen, waardoor de infectie pas laat of
niet behandeld wordt. Bij 10-20% van de vrouwen kun-
nen ernstige complicaties ontstaan, zoals een opstij-
gende infectie die alle organen in het kleine bekken kan
treffen (‘pelvic inflammatory disease’, PID). Wanneer de
infectie niet asymptomatisch verloopt, is vaginale af-
scheiding de meest voorkomende klacht.
Het eerste symptoom bij de man is meestal een pijn-
lijke, branderige urinelozing, gevolgd door klachten
van penisuitvloed (‘druiper’). In tegenstelling tot bij
vrouwen geneest de infectie bij mannen na enkele we-
ken meestal spontaan.
Andere infectieplaatsen zijn: anorectaal (bij homo-
seksuele mannen), faryngeaal en oculair (door zelfbe-
smetting). Een door het hele lichaam verspreide infectie
treedt bij een klein aantal patienten op; de meest ka-
rakteristieke manifestaties hierbij zijn septische ontste-
kingen van gewrichten en/of de huid.
De diagnostiek van gonorroe berust op identificatie
van de gonokok in de pus op de plaats van de infectie. In
Nederland en Belgie is door toename van condoomge-
bruik naar aanleiding van de aidsepidemie in de jaren
tachtig de incidentie van gonorroe sterk gedaald. De
behandeling van gonorroe bestaat uit toediening van
Tabel 2.1 Orale complicaties van aids en hun behandeling.
orale complicatie klinisch beeld diagnostiek behandeling
candidiasis witte, afschraapbare of rode laesies; ken-
merkend op het palatum, maar ook elders
in de mond-keelholte en slokdarm
kliniek, kweek antimycotica
hairy leukoplakia witte, niet-afschraapbare laesies, meestal
bilateraal op de tongranden
kliniek, cytologie,
DNA-onderzoek,
biopsie
gewoonlijk geen
parodontale afwijkingen roodheid van de marginale gingiva (lineair
aspect, necrotiserende gingivitis of paro-
dontitis)
kliniek mondhygiene, verwijdering tand-
plaque, chloorhexidine, metroni-
dazol
herpesinfecties chronische ulcera, meestal op de tong, pa-
latum durum of gingiva, maar ook elders
voorkomend
kliniek, cytologie,
DNA-onderzoek,
biopsie
antivirale therapie
‘afteuze’ ulcera recidiverende ulcera, vooral op de ver-
schuifbare (vrije) mucosa
kliniek, zo nodig
biopsie
corticosteroıden, thalidomide,
GCSF (granulocyt colony forming
stimulating factor)
papillomavirusinfecties wratachtige afwijkingen kliniek, DNA-onder-
zoek, zo nodig biop-
sie
excisie, cryotherapie, podofylline
speekselklieraandoeningen xerostomie, soms speekselklierzwellingen kliniek, sialometrie,
zo nodig biopsie
speekselsubstituten en/of pilocar-
pine
kaposi-sarcoom paarse maculae overgaand in noduli, vooral
op het palatum
kliniek, biopsie chemotherapie, meestal vinblasti-
ne
lymfomen zwelling of ulcus in de keelholte of gingiva kliniek, biopsie chemotherapie, radiotherapie of
combinatie hiervan
Naar Scully en Cawson, Medical problems in dentistry, 2005
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 028
2
Algemene ziekteleer voor tandartsen28
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 028
antibiotica. In 1989 werd een sterke toename waargeno-
men van gonokokken die resistent waren tegen penicil-
line en tetracycline. Tegenwoordig wordt een ongecom-
pliceerde infectie behandeld met cefalosporines.
Via orogenitale seksuele contacten kan een tonsillitis gonorrhoi-
ca optreden. Deze faryngitis is vaak asymptomatisch. Bij in-
spectie zijn roodheid en soms purulentie van de farynx en de
tonsillen waarneembaar. Goede hygienische maatregelen voor-
komen dat het micro-organisme via tandheelkundig gereedschap
en handelen op een andere patient wordt overgebracht.
2.11 Syfilis
Syfilis (lues) wordt veroorzaakt door Treponema pallidum,
een spiraalvormig micro-organisme, dat behoort tot de
orde van de spirocheten. De ziekte is een seksueel over-
draagbare aandoening (SOA) met wereldwijde versprei-
ding en met de mens als enig reservoir.
In ontwikkelingslanden is de incidentie van syfilis
nog hoog, in westerse landen is de incidentie sinds het
begin van de aidsepidemie in de jaren tachtig sterk af-
genomen door toename van het condoomgebruik.
Het klinische beeld van syfilis kent een slepend ver-
loop, dat wordt onderverdeeld in een aantal stadia. Pri-
maire syfilis ontstaat na een gemiddelde incubatietijd
van drie weken en wordt gekenmerkt door een papel die
overgaat in een pijnloos, vrij hard ulcus (ulcus durum).
Afhankelijk van het type seksueel contact kan de afwij-
king in het anogenitale gebied maar ook in de mond-
keelholte voorkomen. Het ulcus wordt samen met de
regionale lymfklierzwelling het primaire affect ge-
noemd.
Na of tijdens genezing van het ulcus kan de infectie
overgaan in secundaire syfilis. Er ontstaan karakteris-
tieke huid- en slijmvliesafwijkingen in de vorm van
kleine, wegdrukbare rode vlekjes (roseolen) die klassiek
ook op de handpalmen en voetzolen zijn gelokaliseerd.
Tegelijkertijd kunnen er rond het anogenitale gebied
vlakke, vochtige wratten (condylomata lata) ontstaan.
Vaak is er een gegeneraliseerde zwelling van de lymfe-
klieren. Dit stadium gaat soms gepaard met koorts, al-
gemene malaise, hoofdpijn en plaatselijke haaruitval
van het hoofdhaar (‘moth eaten alopecia’). Zowel het
ulcus in het primaire stadium als de huidafwijkingen in
het secundaire stadium zijn besmettelijk.
Vervolgens ontstaat een latent stadium, waarin geen
symptomen aanwezig zijn, maar de serologische tests
wel positief blijven. Bij ongeveer een derde van de on-
behandelde patienten gaat dit stadium op den duur over
in tertiaire syfilis, waarvan drie verschillende verschij-
ningsvormen bestaan: gummateuze, cardiovasculaire en
neurosyfilis.
Gummata zijn granulomateuze ontstekingshaarden
die overal in het lichaam kunnen voorkomen en die door
verweking ernstige weefselschade kunnen veroorzaken.
De klachten zijn afhankelijk van de lokalisatie. Cardio-
vasculaire syfilis wordt gekenmerkt door een ontsteking
van de aorta en/of een ontsteking van de kleine bloed-
vaatjes in de hartspier, waardoor hartklepgebreken en
zuurstofgebrek van de hartspier kunnen ontstaan.
Neurosyfilis komt vaker voor bij hiv-geınfecteerde
patienten en is een infectie van ruggenmerg en hersen-
weefsel. Hierdoor kan onder andere een ernstig psychi-
atrisch ziektebeeld ontstaan: dementia paralytica. Be-
halve deze klassieke verschijningsvormen zijn er nog
vele andere mogelijk, waardoor syfilis de bijnaam ‘de
grote imitator’ heeft gekregen.
De verwekker van syfilis is in het laboratorium niet te
kweken, zodat men voor de diagnose is aangewezen op
bloedonderzoek of microscopische technieken.
Penicilline is bij syfilis het eerstekeuze antibioticum.
Bij de behandeling van primaire of secundaire syfilis
wordt het via intramusculaire injecties toegediend. Bij
overgevoeligheid voor penicilline vormt oraal toege-
diend doxycycline een alternatief.
Primaire syfilis kan door orogenitaal seksueel contact in de
mond-keelholte voorkomen. De laesie is zichtbaar als een papel
of een hard aanvoelend ulcus dat vooral opvalt doordat het niet
pijnlijk is bij aanraking. Omdat de ziekte onbehandeld tot
secundaire en tertiaire syfilis kan leiden, met alle gevolgen van
dien, dient de patient bij een verdachte laesie altijd hierover te
worden ingelicht en geadviseerd bij de gg & gd of de huisarts
bloedonderzoek te laten verrichten. De orale laesie is net zoals
die in het anogenitale gebied besmettelijk. Bij secundaire syfilis
kunnen de roseolen behalve op de huid ook op het slijmvlies van
de mond aanwezig zijn.
2.12 Candidiasis
Alhoewel er verschillende Candida-species bestaan, be-
perken wij ons in dit hoofdstuk tot de meest voorko-
mende, Candida albicans. Candida albicans is een gist, dat
wil zeggen een schimmel, die vooral in een eencellige
vorm voorkomt. De gist maakt deel uit van de normale
flora van de huid, de slijmvliezen en de darm. De meeste
candida-infecties zijn dan ook van endogene oorsprong.
Lokale en systemische factoren spelen een rol bij het
ontstaan van candida-infecties. Warmte en vochtigheid
zijn voorbeelden van lokale factoren die de groei van
Candida bevorderen. Hierdoor kan de infectie in li-
chaamsplooien van dikke mensen en zuigelingen voor-
komen. Een ander voorbeeld van lokaal werkende fac-
toren is het gebruik van inhalatiesteroıden door astma-
patienten, wat een orale candidiasis kan veroorzaken.
Systemische factoren die een candida-infectie bevorde-
ren zijn onder te verdelen in factoren die de balans van
de commensale flora verstoren (breedspectrumantibio-
tica) en factoren die de afweer tegen het micro-orga-
nisme verstoren. Voorbeelden van het laatste zijn: dia-
betes mellitus, zwangerschap, ondervoeding, maligni-
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 029
Infectieziekten 29
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 029
teiten, verminderde cellulaire immuniteit (hiv-infectie),
het gebruik van immunosuppresiva en/of cytotoxische
geneesmiddelen.
Afhankelijk van de leeftijd van de patient, eventueel
onderliggende ziekten en de locatie van de candida-in-
fectie zijn er vele klinische manifestaties mogelijk. Deze
kunnen varieren van een onschuldige, oppervlakkige
huidinfectie tot een ernstige, door het lichaam ver-
spreide, fatale infectie.
De meest bekende ziektebeelden zijn de orofaryngeale
en huidinfecties. Candidiasis van de huid kan voorko-
men onder de borsten, in de bilspleet, in de liezen en in
het luiergebied van de zuigeling. De huid in het aange-
dane gebied is vaak rood en iets verdikt, met een scherpe
afgrenzing van de omringende niet-aangedane huid.
Soms is er een gering exsudaat of schilfering.
Andere relatief frequent voorkomende aandoeningen
zijn ontstekingen van slokdarm, maag, dunne darm en
colon, infecties van de vingers en nagelriemen en ont-
steking van de vagina (vaginitis, bij patienten met dia-
betes mellitus). Bij immuungecompromitteerde patien-
ten kan een candida-infectie zich door het gehele
lichaam verspreiden en leiden tot endocarditis, hersen-
vliesontsteking (meningitis), ontsteking van het her-
senweefsel (encefalitis) en longontsteking (pneumonie).
De diagnose candidiasis kan vaak op het klinische
beeld gesteld worden (bij huid- en slijmvliesinfecties).
De gist kan zichtbaar worden gemaakt door een gram-
kleuring van het betreffende materiaal. Ook kan de gist
goed gekweekt worden.
De behandeling van een candida-infectie is afhanke-
lijk van de lokalisatie en de afweer van de patient. Nys-
tatine en miconazol worden vaak als lokale middelen
gebruikt. Bij invasieve infecties bestaat de behandeling
uit systemische middelen zoals fluconazol, ketoconazol
of amfotericine B.
Een candida-infectie kan in en rond de mond verschillende
ziektebeelden veroorzaken (zie fig. 2.6).
Bij zuigelingen kan een wit beslag op de tong worden waar-
genomen, dat gemakkelijk verwijderd kan worden waarna een
erythemateus, gemakkelijk bloedend oppervlak zichtbaar wordt:
spruw. Angulus infectiosus wordt gekenmerkt door roodheid en
schilfering van de mondhoeken. Deze aandoening wordt vaak
gezien bij slecht passende gebitsprothesen. Een minder vaak
voorkomend ziektebeeld is de acute atrofische candidiasis waar-
bij de candidiasis atrofie van de tong veroorzaakt.
Bij patienten met een vergevorderde hiv-infectie is orofaryn-
geale candidiasis een frequent voorkomende aandoening. De
afwijking is te herkennen als een wit korrelig beslag op rood-
verkleurd mondslijmvlies. Deze infectie kan lokaal of systemisch
behandeld worden. De aandoening recidiveert echter vaak bin-
nen enkele maanden, wat een hernieuwde behandeling nood-
zakelijk maakt. Op deze manier ontstaan er bij sommige
patienten resistente Candida-stammen die met steeds zwaardere
middelen behandeld moeten worden.
Literatuur
Hoepelman IM, Kroes ACM, Sauerwein RW, Verburgh HA (red).
Microbiologie en infectieziekten. Houten: Bohn Stafleu van
Loghum, 2011.
Volberding PA, Sande MA, Lange J, Greene WC, Gallant J (red.).
Global HIV/AIDS Medicine. Philadelphia: Saunders Elsevier,
2008.
Figuur 2.6 Candida-infectie van de tong; het slijmvlies is hyper-
emisch (rood verkleurd), met daarop witte korrelige plaques.
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 030
2
Algemene ziekteleer voor tandartsen30
BSL - KER_A4_2KZM - 3244r2_9789031387281 030
Top Related