Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van...

73
Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad www.omgevingvlaanderen.be Leidraad goede praktijk GEMEENSCHAPPELIJK WONEN met bijzondere focus op ZORGWONEN & TIJDELIJK WONEN Mei 2020 Deze leidraad is een ambtelijk document en kwam tot stand in overleg met departement Omgeving, het agentschap Wonen-Vlaanderen, Inspectie, het agentschap Zorg en Gezondheid en de FOD Binnenlandse zaken. Ze werd eveneens teruggekoppeld met het Atrium Centrumsteden, vzw Samenhuizen, provincie Vlaams Brabant en verschillende steden en gemeenten. De leidraad wil aangeven hoe we binnen de ruimtelijke ordening kunnen omgaan met aanvragen over gemeenschappelijk wonen, waaronder ook zorgwonen en tijdelijk wonen, hoe we deze vervolgens kunnen vergunnen en handhaven, en waar we hierbij moeten op letten. Ook fiscale gevolgen en gevolgen op uitkeringen die verband houden met de inschrijving in het rijksregister worden verduidelijkt. Dit document werd niet gevalideerd. De standpunten zijn gebaseerd op juridische en stedenbouwkundige inzichten gekend dd. 8 mei 2020. Indien de praktijk of de rechtspraak andere inzichten zou teweegbrengen, kan deze leidraad aangepast worden. DISCLAIMER. De informatie in deze leidraad wordt beschikbaar gesteld door het departement Omgeving. De tekst heeft een zuiver informatieve en indicatieve waarde en bevat geen juridisch advies of instructies die toelaten een juridische procedure te starten of te begeleiden. De leidraad kan hooguit dienen ter ondersteuning van een juridische vraagstelling. Indien U vragen heeft omtrent een (juridische) vraagstelling kan U altijd daartoe contact opnemen met een gekwalificeerd raadsman, Justitiehuis of de balie. Het departement Omgeving aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid.

Transcript of Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van...

Page 1: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad

www.omgevingvlaanderen.be

Leidraad goede praktijk

GEMEENSCHAPPELIJK WONEN

met bijzondere focus op

ZORGWONEN & TIJDELIJK

WONEN

Mei 2020

Deze leidraad is een ambtelijk document en kwam tot stand in overleg met departement Omgeving, het agentschap

Wonen-Vlaanderen, Inspectie, het agentschap Zorg en Gezondheid en de FOD Binnenlandse zaken. Ze werd eveneens

teruggekoppeld met het Atrium Centrumsteden, vzw Samenhuizen, provincie Vlaams Brabant en verschillende steden en

gemeenten.

De leidraad wil aangeven hoe we binnen de ruimtelijke ordening kunnen omgaan met aanvragen over gemeenschappelijk

wonen, waaronder ook zorgwonen en tijdelijk wonen, hoe we deze vervolgens kunnen vergunnen en handhaven, en waar

we hierbij moeten op letten. Ook fiscale gevolgen en gevolgen op uitkeringen die verband houden met de inschrijving in

het rijksregister worden verduidelijkt.

Dit document werd niet gevalideerd.

De standpunten zijn gebaseerd op juridische en stedenbouwkundige inzichten gekend dd. 8 mei 2020. Indien de praktijk of

de rechtspraak andere inzichten zou teweegbrengen, kan deze leidraad aangepast worden.

DISCLAIMER. De informatie in deze leidraad wordt beschikbaar gesteld door het departement Omgeving. De tekst heeft een zuiver

informatieve en indicatieve waarde en bevat geen juridisch advies of instructies die toelaten een juridische procedure te starten of te

begeleiden. De leidraad kan hooguit dienen ter ondersteuning van een juridische vraagstelling. Indien U vragen heeft omtrent een

(juridische) vraagstelling kan U altijd daartoe contact opnemen met een gekwalificeerd raadsman, Justitiehuis of de balie. Het

departement Omgeving aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid.

Page 2: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 2 van 73

Inhoud

1 Leeswijzer ................................................................................................................................. 5

2 Begrippen ................................................................................................................................. 6

2.1 Wooneenheden 9 2.2 Gezin of alleenstaande 11

3 Gemeenschappelijk wonen .................................................................................................... 13

3.1 Situering term ‘gemeenschappelijk wonen’ 13 3.2 Vaak voorkomende gemeenschappelijke woonvormen 13 3.3 Wat zijn de potenties? Wat is de meerwaarde? 15 3.3.1 Ruimtelijk 15 3.3.2 Sociaal en maatschappelijk 16 3.4 Wat zijn de knelpunten? 16 3.4.1 Kennis 16 3.4.2 De wetgeving 16 3.4.3 Gewoonteregels ruimtelijke ordening 22 3.4.4 Groepsvorming 22 3.4.5 Hoe met deze knelpunten omgaan? 22 3.5 Belangrijke ruimtelijke aandachtspunten 24 3.5.1 Kwaliteitseisen 24 3.5.2 Locatie-eisen 27

4 Zorgwonen ............................................................................................................................. 28

4.1 Aanleiding 28 4.2 Meldingsplicht 28 4.2.1 Ondergeschikte wooneenheid en één fysiek geheel 31 4.2.2 Zorgrelatie en hulpbehoevendheid 34 4.2.3 Eigendom 37 4.2.4 Procedure 38 4.3 Vergunningsplicht 38 4.3.1 (Tijdelijke) Mobiele zorgwoningen en wooncontainers 39 4.4 Handhaving 41

5 Tijdelijk wonen ....................................................................................................................... 42

5.1 Aanleiding 42 5.2 Meldingsplicht 42 5.2.1 Verzoekers om internationale bescherming (Asielzoekers) en vluchtelingen 44 5.2.2 Burgers wiens woning onbewoonbaar is geworden door onvoorziene omstandigheden 45 5.2.3 Maximaal 3 jaar 46 5.2.4 Procedure 46 5.3 Vergunningsplicht 47 5.4 Handhaving 48

6 Opname in het bevolkingsregister ......................................................................................... 49

7 Toekenning huisnummers ...................................................................................................... 50

8 Financiële gevolgen ................................................................................................................ 50

8.1 Uitkeringen federale overheid 51

Page 3: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 3 van 73

8.1.1 Werkloosheidsuitkering 51 8.1.2 Arbeidsongeschiktheidsuitkering 51 8.1.3 Tegemoetkomingen voor mensen met een beperking 52 8.1.4 Pensioen 53 8.1.5 Inkomensgarantie voor ouderen (IGO) 53 8.1.6 Leefloon 54 8.2 Uitkeringen Vlaamse Overheid 54 8.2.1 Zorgbudget 54 8.2.2 Niet-rechtstreeks toegankelijke hulp VAPH 57 8.2.3 Toeslagen op kinderbijslag/ groeipakket 58 8.3 EPB 59 8.4 Kadastraal Inkomen en onroerende voorheffing 59 8.5 Personenbelastingen 60 8.6 Steunmaatregelen 60 8.6.1 Overkoepelende renovatiepremie 60 8.6.2 Aanpassingspremie om een woning aan te passen aan een 65-plusser 61 8.6.3 Vlaamse huursubsidie voor wie verhuist naar een geschikte huurwoning. 61 8.6.4 Sociaal tarief elektriciteit / Aardgas 61 8.6.5 Sociaal tarief telecom 62 8.6.6 Sociaal tarief water 64 8.6.7 Provinciale en gemeentelijke steunmaatregelen 64

9 FAQ ......................................................................................................................................... 65

1. IS HET MAKEN VAN EEN ZORGWONING VERGUNNINGSPLICHTIG? 65 2. IS EEN MOBIELE ZORGUNIT IN DE TUIN MOGELIJK? 65 3. VALT DE CREATIE VAN EEN ZORGWONING, GEPAARD GAANDE MET EEN BEPERKTE UITBREIDING OOK ONDER DE MELDINGSPLICHT? 66 4. WAAR MOET IK EEN ZORGWONING MELDEN? 66 5. IS DE CREATIE VAN EEN ZORGWONING MOGELIJK IN EEN NIEUWBOUWWONING 66 6. MOET DE BEËINDIGING VAN DE ZORGSITUATIE IN EEN ZORGWONING DIE IN EEN NIEUWBOUWWONING VERGUND WERD, GEMELD WORDEN?67 7. INDIEN DE CREATIE VAN DE ZORGWONING/TIJDELIJKE WONING NIET GEMELD WERD, MOET DE BEËINDIGING ERVAN DAN WEL GEMELD WORDEN? 67 8. WAT IS DE TERMIJN DAT DE ZORGENTITEIT IN EEN ZORGWONING MAG LEEGSTAAN TIJDENS HET ZOEKEN NAAR EEN NIEUWE BEWONER ALVORENS DE

BEËINDIGING VAN DE ZORGWONING GEMELD MOET WORDEN? 67 9. WAT ZIJN DE OPTIES OM EEN ZORGWONING TE BEËINDIGEN? WIE NEEMT HIER HET INITIATIEF TOE? 68 10. WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN EEN KANGOEROEWONING EN EEN ZORGWONING? 68 11. KUNNEN ER IN ÉÉN WONING TWEE (APARTE) ZORGWONINGEN GECREËERD WORDEN? 69 12. KAN EEN ZORGWONING VIA MELDINGSPLICHT WORDEN GEREALISEERD IN RUIMTELIJK KWETSBAAR GEBIED? 69 13. MOET ER BIJ ZORGWONEN SPRAKE ZIJN VAN EEN VERHUISBEWEGING? 70 14. MAG EEN ZORGWONING VERHUURD WORDEN 70 15. MOET ER EEN HUUROVEREENKOMST WORDEN AFGESLOTEN? 70 16. KAN EEN ZORGWONING GEMELD WORDEN DOOR EEN HUURDER? 70 17. ZIJN ER MODELFORMULIEREN VOOR EEN HUURCONTRACT? 71 18. DE HUURWETGEVING ZEGT DAT ERFGENAMEN KUNNEN VERDER HUREN, MAAR DEZE ZULLEN ZELDEN 65+ ZIJN. HOE ZIT DAT DAN? 71 19. KAN EEN ZORGWONING ENKEL UIT ÉÉN KAMER BESTAAN (VB SLAAPKAMER), WAARBIJ ALLE OVERIGE RUIMTES GEMEENSCHAPPELIJK GEBRUIKT WORDEN?

72 20. IS EEN APART KADASTERNUMMER MOGELIJK BIJ ZORGWONEN? 73 21. AAN EEN ZORGWONING WORDT GEEN APART HUISNUMMER TOEGEKEND, MAAR HOE ZIT DAT MET EEN APARTE POSTBUS EN BUSNUMMER?73 22. HEEFT EEN ZORGWONING EXTRA VEREISTEN QUA BRANDVEILIGHEID? 73

Page 4: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 4 van 73

Page 5: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 5 van 73

1 LEESWIJZER

Samen met een toename van de bevolking diversifieert de woonwens van de Vlaming. Vernieuwende

woonvormen zoeken een plaats in het woonlandschap. Denken we maar aan cohousing, centraal wonen,

gestippeld wonen, solidair wonen, etc.

Bovendien leidt ook de stijging van de prijzen van bouwgrond en woningen, en de vergrijzing en diversifiëring

van onze bevolking er toe dat steeds meer mensen (groot)ouders of een hulpbehoevend familielid of kennis in

huis willen opnemen, maar hierbij wel de nodige privacy willen behouden. Ook bestaat sinds de

vluchtelingencrisis een nood aan tijdelijke opvang van vluchtelingen of daklozen bij particulieren.

Nieuwe technologieën en ruimtelijke inzichten beïnvloeden ook de woning en de woonwijk van de toekomst.

Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk

wonen, waarbij speciale aandacht geschonken wordt aan zorgwonen en tijdelijk wonen.

De leidraad biedt een situering van het concept en geeft een aanzet voor het ontwikkelen van een stimulerend

lokaal beleid.

We trachten meer duidelijkheid te brengen in hoe de vergunningverlenende overheid om moet gaan met

aanvragen tot zorgwoningen en tijdelijke woningen, hoe deze aanvragen gehandhaafd kunnen worden en welke

(oa. fiscale) gevolgen ze hebben voor de eigenaars en/of huurders.

Deze leidraad is een ambtelijk document, dat opgebouwd werd op basis van vragen die het departement

Omgeving ontving van burgers, lokale besturen en overige betrokken actoren. Zodra het beleid of de praktijk

andere inzichten brengt, zal deze leidraad aangepast worden.

Page 6: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 6 van 73

2 BEGRIPPEN

Onderstaande begrippen komen regelmatig aan bod in de voorliggende leidraad en dienen als volgt

geïnterpreteerd te worden:

– Woning: elk onroerend goed of deel ervan dat hoofdzakelijk bestemd is voor de huisvesting van een gezin

of alleenstaande (artikel 2, §1, 31°, van de Vlaamse Wooncode).

Een woning kan samenvallen met een volledig gebouw (eengezinswoning) of er slechts deel van uitmaken

(vb. appartement). In sommige gevallen bestaat de woning maar uit één enkel lokaal van het gebouw (vb.

Studentenkamer). De technische richtlijnen voor een woningkwaliteitsonderzoek (versie November 2017)

van het Agentschap Wonen-Vlaanderen bepalen dat het in elke woning mogelijk moet zijn om te slapen en

te bewegen. De slaap- en leeffuncties moeten dus steeds (eventueel gedeeld) aanwezig zijn om van een

woning te kunnen spreken.

– Kamer : een woning waarin een toilet, een bad of douche of een kookgelegenheid ontbreken en waarvan

de bewoners voor een of meer van die voorzieningen aangewezen zijn op de gemeenschappelijke ruimten

in of aansluitend bij het gebouw waarvan de woning deel uitmaakt (artikel 2, §1, eerste lid, 10°bis, Vlaamse

Wooncode).

– Gezin: meerdere personen die op duurzame wijze in dezelfde woning samenwonen en daar hun

hoofdverblijfplaats hebben (artikel 2, §1, 8°, Vlaamse Wooncode).

Een familiale band is niet vereist om een gezin te vormen.

– Hoofdverblijfplaats : de woning waar een gezin of een alleenstaande effectief en gewoonlijk verblijft

(artikel 2, §1, 10°, van de Vlaamse Wooncode).

Dit staat dus los van een domiciliëring, of de (niet-)contractuele verbintenissen die de grondslag vormen

voor het verblijf. Er moet met andere woorden nagekeken worden of het gaat om twee aparte gezinnen (dit

kan ook een alleenstaande zijn) en niet om het volledig samenwonen als één gezin.

In de onderrichtingen betreffende het houden van de bevolkingsregisters haalt de FOD Binnenlandse Zaken

aan dat de bepaling van de hoofdverblijfplaats1 gebaseerd wordt op een feitelijke situatie, dat wil zeggen de

vaststelling van een effectief verblijf in een gemeente gedurende het grootste deel van het jaar. Deze

vaststelling gebeurt op basis van verschillende elementen, voornamelijk de plaats waarheen de betrokkene

gaat na zijn beroepsbezigheden, de plaats waar de kinderen naar school gaan, de arbeidsplaats, het

energieverbruik en de telefoonkosten, het gewone verblijf van de echtgenoot of van andere leden van het

gezin

1 Als hoofdverblijfplaats moet worden beschouwd de plaats waar de betrokken persoon effectief de beschikking heeft over een woning, die hij echt blijkt te bewonen en die hij betrekt met de bedoeling er zijn hoofdverblijf te vestigen, dat wil zeggen er de verblijfplaats van te maken van waaruit hij deelneemt aan het maatschappelijk verkeer, waar hij zich terugtrekt voor zijn privéleven, waar het centrum ligt van zijn gezinsleven en waar hij, zo hij een bedrijvigheid buitenshuis uitoefent, na de dagtaak regelmatig terugkeert en er gewoonlijk verblijft (R.v.St. LAMBRECHTS, nr. 28.317, 30 juni 1987; R.v.St. FRANCOIS, nr. 37.576, 10 september 1991; R.v.St., PANHUYZEN, nr. 52.415, 22 maart 1995; R.v.St. SMEERS e.a., nr. 60.752, 4 juli 1996; R.v.St. DE VLIEGHERE e.a., nr. 81.422, 29 juni 1999; R.v.St. VAN DEN BOGAERT e.a., nr. 82.258, 14 september 1999).

Page 7: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 7 van 73

Een inschrijving als hoofdverblijfplaats mag niet geweigerd worden omwille van de veiligheid, gezondheid,

het urbanisme of de ruimtelijke ordening.

– Gemeenschappelijk wonen : een woonvorm in een gebouw of gebouwencomplex dat wonen als

hoofdfunctie heeft en uit verschillende woongelegenheden bestaat, waarbij minimaal twee huishoudens op

vrijwillige basis minimaal één leefruimte delen en daarnaast elk over minimaal één private leefruimte

beschikken en waarbij de bewoners samen instaan voor het beheer (Artikel 3 tweede lid van het decreet

proefomgeving voor experimentele woonvormen).

– Zorgwonen : een vorm van wonen waarbij voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden:

a) in een bestaande woning wordt één ondergeschikte wooneenheid gecreëerd,

b) de ondergeschikte wooneenheid vormt één fysiek geheel met de hoofdwooneenheid,

c) de ondergeschikte wooneenheid, daaronder niet begrepen de met de hoofdwooneenheid gedeelde

ruimten, maakt ten hoogste één derde uit van het bouwvolume van de volledige woning,

d) de creatie van de ondergeschikte wooneenheid gebeurt met het oog op het huisvesten van :

• hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon 65 jaar of ouder is;

• hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon die hulpbehoevend is.

Een hulpbehoevende persoon is een persoon met een handicap, een persoon die in aanmerking

komt voor een zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden, een zorgbudget voor ouderen met

een zorgnood of een basisondersteuningsbudget als vermeld in art. 58, eerste lid van het

decreet houdende de Vlaamse Sociale Bescherming van 18 mei 2018, of een persoon die een

behoefte heeft aan ondersteuning om zich in zijn thuismilieu te kunnen handhaven.

De kinderen ten laste van de hulpbehoevende persoon worden niet meegerekend bij het

bepalen van het maximum van twee personen;

• hetzij de zorgverlener indien de personen, vermeld in punt 1 of 2, gehuisvest blijven in de

hoofdwooneenheid.

e) de eigendom, of ten minste de blote eigendom, op de hoofd- en de ondergeschikte wooneenheid

berust bij dezelfde titularis of titularissen. (artikel 4.1.1 18° van de VCRO2.)

– Tijdelijk wonen : Een definitie voor ‘tijdelijk wonen’ is niet opgenomen in de VCRO, in het kader van deze

richtlijn dient het als volgt geïnterpreteerd te worden (Artikel 5/1 §1, BVR meldingsplichtige handelingen):

Het opsplitsen van een woning of het wijzigen in een gebouw van het aantal woongelegenheden die

hoofdzakelijk bestemd zijn voor de huisvesting van een gezin of een alleenstaande, ongeacht of het gaat om

een eengezinswoning, een etagewoning, een flatgebouw, een studio of een al dan niet gemeubileerde

kamer, waarbij voldaan is aan al de volgende voorwaarden:

1° in een bestaande woning wordt één ondergeschikte wooneenheid gecreëerd;

2° de ondergeschikte wooneenheid vormt één fysiek geheel met de hoofdwooneenheid;

3° de ondergeschikte wooneenheid, daaronder niet begrepen de met de hoofdwooneenheid

gedeelde ruimten, maakt maximaal één derde uit van het bouwvolume van de volledige woning;

4° de creatie van de ondergeschikte wooneenheid gebeurt met het oog op het huisvesten van:

2 Definitie hulpbehoevend persoon aangepast cfr decreet houdende de sociale bescherming van 18 mei 2018

Page 8: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 8 van 73

a. hetzij asielzoekers en vluchtelingen die op grond van artikel 6, § 1, vierde lid, en artikel 8, §

1, van de wet betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën

van vreemdelingen van 12 januari 2007 de opvang van Fedasil moeten verlaten;

b. hetzij burgers wiens woning onbewoonbaar is geworden door onvoorziene

omstandigheden;

5° de huisvesting is tijdelijk voor een totale duur van maximaal drie jaar per goed;

6° de eigendom, of ten minste de blote eigendom, op de hoofd- en de ondergeschikte

wooneenheid berust bij dezelfde titularis of titularissen.

Page 9: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 9 van 73

2.1 WOONEENHEDEN

De VCRO bepaalt dat niemand zonder voorafgaande vergunning een woning mag opsplitsen of in een gebouw

het aantal woongelegenheden mag wijzigen die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de huisvesting van een gezin of

een alleenstaande, ongeacht of het gaat om een eengezinswoning, een etagewoning, een flatgebouw, een

studio of een al dan niet gemeubileerde kamer.

Er is sprake van het wijzigen van het aantal woongelegenheden wanneer er meerdere ‘woningen’ worden

gecreëerd.

Het Agentschap Wonen-Vlaanderen maakt in de technische richtlijnen voor een woningkwaliteitsonderzoek

(versie November 2019) een onderscheid in zelfstandige en niet-zelfstandige woningen. Het onderscheid tussen

beide wordt gemaakt op basis van de aan- of afwezigheid van volgende 3 basisfuncties:

1. Kookfunctie

De kookgelegenheid moet een gootsteen bevatten met toevoer van koud en warm water en een

aansluiting op het rioleringsnet. Ze moet ook over voldoende energietoevoer beschikken (bv. toevoer

gas, geaarde stopcontacten, …). Gemeenschappelijke keukens moeten voorzien zijn van de nodige

kooktoestellen op gas of elektriciteit en van een koelkast, dit in verhouding tot het aantal bewoners dat

er gebruik van maakt.

2. Bad- of douchefunctie

Het bad of de douche moet voorzien zijn van een toevoer van koud en warm water en aangesloten zijn

op het rioleringsnet. Als een bad (lig- of zitbad) aanwezig is, moet er uiteraard geen douche zijn en

omgekeerd.

3. Toiletfunctie

Enkel toiletten met waterspoeling, een geurafsnijder en een aansluiting op het rioleringsnet komen als

wc (watercloset) in aanmerking.

Een woning wordt beschouwd als niet-zelfstandig (= kamer) wanneer zij voldoet aan 2 voorwaarden:

1. Minstens één van de drie basisfuncties (kookgelegenheid, bad of douche en wc) ontbreekt in de woning;

én

2. De basisfuncties (of minstens één ervan) die in de woning ontbreken, zijn als gemeenschappelijke

voorziening aanwezig aansluitend bij of in de woning.

Voldoet de woning niet aan deze twee voorwaarden samen, dan wordt zij beschouwd als zijnde zelfstandig.

Het aantal lokalen dat de woning omvat, is niet van belang voor de kwalificatie ‘zelfstandig’ of ‘niet-zelfstandig’.

Een kamer wordt beschouwd als een niet-zelfstandige woning. Enkel wanneer de functies wc, bad of douche én

kookgelegenheid intern of gemeenschappelijk ontbreken (zie Figuur 6), wordt een kamer beoordeeld als een

zelfstandige woning.

Page 10: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 10 van 73

Om conform te zijn moet een zelfstandige woning beschikken over minstens de 3 basisfuncties. Wanneer een

keuken, bad- of wc-functie ontbreekt, leidt dit tot strafpunten inzake woonkwaliteitsbewaking. Bij het ontbreken

van een toilet, wat een essentieel gebrek aan comfort is, kan een advies tot onbewoonbaarheid gegeven

worden.

Volgende figuren verduidelijken enkele mogelijke invullingen in een gebouw (cfr technische richtlijnen voor een

woningkwaliteitsonderzoek, versie November 2019)

Figuur 1: Zelfstandige woning: het ganse gebouw wordt ingenomen door 1 woning

Figuur 2: 4 zelfstandige woningen in 1 gebouw

Figuur 3: Twee zelfstandige woningen (1 en 2) en een handelsruimte op het gelijkvloers

Figuur 4: Een gebouw met 4 niet-zelfstandige woningen (vb. (studenten)kamers), met gemeenschap-pelijke functie (vb kookruimte) in ruimte 5

Figuur 5: Een combinatie van twee niet-zelfstandige (1 en 2) en één zelfstandige woning (3). In ruimte 4 bevindt zich de gemeenschappelijke functie (vb. wc) voor de niet-zelfstandige woningen (kamers of studentenkamers).

Figuur 6: 5 niet-zelfstandige woningen zonder de aanwezigheid van gemeenschappelijke lokalen. Deze situatie is onmogelijk. Aangezien geen gemeenschappelijke functie aanwezig is, zullen alle woningen als zelfstandig worden beschouwd en strafpunten toegekend worden voor de ontbrekende functies.

Page 11: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 11 van 73

2.2 GEZIN OF ALLEENSTAANDE

De omzendbrief RWO 2011/1 over het onderscheid tussen kamers en woningen, geeft een invulling die aan de

termen ‘gezin’ of ‘alleenstaande’ gegeven moet worden in het kader van de Vlaamse Wooncode (niet cursieve

passages betreffen toevoegingen tav de omzendbrief):

“Om uit te maken of de bewoners van een pand een gezin vormen (en het pand dus als woning beschouwd moet

worden), moet gekeken worden naar de definitie van gezin. Kenmerkend volgens de definitie is dat de leden

van een gezin op bestendige basis duurzaam samenwonen (dat laatste vloeit voort uit de definitie van

hoofdverblijfplaats). Duurzaam samenwonen vereist dat de bewoners er uit vrije wil voor kiezen om in één

woning samen te wonen en gezamenlijk een huishouden te voeren.

Mensen die gehuwd zijn of die wettelijk samenwonen, worden altijd als gezin beschouwd voor de toepassing

van de Vlaamse Wooncode.

Om als gezin gekwalificeerd te worden, is een familiaal verband niet vereist. De Vlaamse Wooncode ziet een

gezin ruimer. Ook mensen die niet familiaal verwant zijn, kunnen duurzaam samenwonen en dus een gezin

vormen.

Of de bewoners van een pand duurzaam samenwonen, dan wel alleenstaanden in hetzelfde pand zijn, is een

beoordeling die op basis van de concrete situatie ter plaatse gemaakt moet worden, rekening houdend met

de concrete gegevens.

Mogelijke aanwijzingen zijn (niet exhaustief en niet limitatief):

- een afzonderlijk huurcontract; - eventueel voor een gedeelte van de woning

- de huur wordt apart per kamer betaald aan de verhuurder;

- de kamers kunnen afgesloten worden;

- er hangen belcodes aan de voordeur of afzonderlijke deurbellen;

- de bewoner beschikt over een afzonderlijke keuken en/of badkamer;

- afzonderlijke afrekeningen voor telefoon, internet en/of energieverbruik;

- de kamers hebben een afzonderlijke ingang;

- afzonderlijke brievenbussen;

- de bewoners kennen elkaar niet of ze zijn er niet op hetzelfde moment komen wonen;

- de bewoners zijn (buitenlandse) arbeidskrachten die door hun werkgever in een pand gehuisvest worden

(en dus niet de vrije keuze gemaakt hebben om met collega’s samen te wonen).

Dat zijn echter geen sluitende criteria. De eindbeoordeling wordt gemaakt op basis van het geheel van de

feitelijke vaststellingen.

Page 12: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 12 van 73

Het bovenstaande leidt ertoe dat de kwalificatie van een pand kan wijzigen door het gebruik dat ervan gemaakt

wordt, zonder dat er fysieke veranderingen aan het pand worden aangebracht.”

De onderrichtingen betreffende het houden van de bevolkingsregisters van de FOD Binnenlandse Zaken

beschouwen “‘Samenleven’ als het beslissend criterium om te bepalen of personen al dan niet een gezin vormen.

Dat criterium kan afgebakend worden dank zij feitelijke elementen zoals: de inrichting van de plaatsen

(gemeenschappelijk gebruik van keuken, badkamer, …) en de afrekeningen voor telefoon, internet en

energieverbruik (één afrekening voor dezelfde woning). Het begrip gezin of huishouden in de zin van de

onderhavige onderrichtingen kan niet worden afgeleid van, noch beïnvloed worden door het al dan niet

verkrijgen van bepaalde sociale voordelen.

‘Samenleven’ dient te worden begrepen als dezelfde wooneenheid delen zonder dat hierbij dient rekening te

worden gehouden met eventuele affectieve en/ of financiële banden tussen de betrokken personen.

Het niet samenleven wordt vertaald in de vaststelling dat een persoon een apart gezin vormt.

Betrokkene vormt een afzonderlijk gezin indien meerdere feitelijke elementen dit aantonen (vb. betrokkene

beschikt over een afzonderlijke keuken en een afzonderlijke badkamer, betrokkene kan afzonderlijke

afrekeningen voor telefoon, internet en/of energieverbruik voorleggen, betrokkene kan door middel van een

geregistreerde huurovereenkomst aantonen dat hij een gedeelte van de woning huurt van de andere bewoners,

er zijn afzonderlijke ingangen, afzonderlijke deurbellen en brievenbussen…). Vooral de aanwezigheid van een

afzonderlijke keuken en een afzonderlijke badkamer of sanitair gedeelte is hierbij van doorslaggevend belang.

Wanneer slechts één van voormelde feitelijke elementen voorhanden is, volstaat dit niet om betrokkene als een

apart gezin te beschouwen. Het komt hierbij aan de gemeente toe om zich ervan te gaan vergewissen of

voormelde feitelijke elementen al dan niet daadwerkelijk aanwezig zijn en effectief worden gebruikt. Het is om

die reden dan ook aangewezen dat in het verslag met betrekking tot het onderzoek van de reële verblijfplaats

uitdrukkelijk wordt vermeld op basis van welke van voormelde feitelijke elementen wordt geoordeeld dat de

betrokken bewoners een afzonderlijk gezin vormen.”

Page 13: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 13 van 73

3 GEMEENSCHAPPELIJK WONEN

3.1 SITUERING TERM ‘GEMEENSCHAPPELIJK WONEN’

“Gemeenschappelijk wonen” is een koepelterm voor vele woonvormen die een of meerdere functies en/of

ruimtes delen. Vaak gaat het om een aantal gezinnen die zich engageren om een beperkt aantal functies te

delen. Maar het kan net zo goed gaan om gezinnen die samen een hechte woongemeenschap vormen. Elk

project legt eigen accenten over het individuele vs. het collectieve en vergt bijgevolg maatwerk.

Artikel 3, tweede lid van het decreet houdende instelling van een proefomgeving voor experimentele

woonvormen en tot machtiging van een coördinatie van de regelgeving betreffende de woninghuurwetgeving

(B.S. 20.03.2017), omschrijft gemeenschappelijk wonen als volgt:

Gemeenschappelijk wonen: een woonvorm in een gebouw of gebouwencomplex dat wonen als

hoofdfunctie heeft en uit verschillende woongelegenheden bestaat, waarbij minimaal twee huishoudens op

vrijwillige basis minimaal één leefruimte delen en daarnaast elk over minimaal één private leefruimte

beschikken en waarbij de bewoners samen instaan voor het beheer.

Gemeenschappelijke woonvormen worden dus gekenmerkt door:

- Vrijwillig engagement van meerdere gezinnen (incl. eenpersoonsgezin);

- Gedeeld gebruik van één of meerdere gemeenschappelijke leefruimtes (naast het privaat gebruik van

minimaal 1 leefruimte);

- Zelfbeheer: De bewoners beheren zelf de woongemeenschap.

Het delen van een leefruimte (bv. keuken, eetkamer, woonkamer, badkamer) is een belangrijke factor. Bij een

klassiek appartement of meergezinswoning delen de gezinnen geen leefruimte, enkel de gemeenschappelijke

gedeelten om zich te verplaatsen (gang, trap, lift, parkeergarage). In dat geval spreken we niet van

gemeenschappelijk wonen.

3.2 VAAK VOORKOMENDE GEMEENSCHAPPELIJKE WOONVORMEN

Het vrij dynamische karakter van het gegeven ‘gemeenschappelijk wonen’ maakt dat er niet altijd een gepaste

terminologie voorhanden is. Volgende begrippenlijst werpt meer licht op vaak voorkomende

gemeenschappelijke woonvormen3:

– Cohousing: een woonvorm waarbij huishoudens wel een zelfstandige wooneenheid met sanitair en

kookgelegenheid bewonen, maar daarnaast ook gebruik maken van uitgebreide gedeelde ruimtes en

3 Samenhuizen vzw, februari 2010, ‘Samenhuizen in België : waar staan we, waar gaan’

Page 14: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 14 van 73

voorzieningen. Het kan hierbij gaan om een parking, een clubhuis, wasserette en steeds een keuken/eetzaal

waar de bewoners de kans krijgen om samen te eten.

- Abbeyfield : cohousing-project specifiek gericht 55-plussers (www.abbeyfield.be).

– Woningdelen : Verzamelnaam voor vormen van gemeenschappelijk wonen waarbij de privé ruimte niet

autonoom is (zoals: woongroep, gemeenschapshuis en leefgemeenschap).

– Woongroep: Een huis wordt nagenoeg volledig gedeeld. Privé is er meestal een (slaap)kamer, soms

een zithoek (uitzonderlijk een klein appartementje), de rest van het huis is gemeenschappelijk.

Woongroepen hebben een minder tijdelijk karakter dan gemeenschapshuizen, d.w.z. dat de

samenstelling van de bewoners relatief constant is.

– Hospita-wonen vorm van woongroep waarbij (meestal) een oudere één of meerdere kamer(s) in

zijn of haar huis ter beschikking stelt aan studenten.

– Gemeenschapshuis: vertoont veel gelijkenissen met een woongroep, hoewel vaak de privéruimte

beperkt is tot een slaapkamer. Het gaat meestal over jonge mensen. Een gemeenschapshuis heeft een

minder duurzaam karakter, d.w.z. dat ook als het huis blijft functioneren, op zijn minst de samenstelling

van de bewoners voortdurend wisselt. Deze vorm van samen wonen komt vooral voor in

studentensteden.

– Leefgemeenschap : Gemeenschappen met een eerder duurzaam karakter waar de graad van

gemeenschappelijkheid groter is dan in centraal wonen of cohousing. De meeste maaltijden zijn er

bijvoorbeeld gemeenschappelijk. De privéruimte is doorgaans beperkt. Er bestaat meestal een zekere

ideologische factor die de bewoners bindt: religie, ecologie en/of solidariteit bijvoorbeeld. Doordat er

meer activiteiten gezamenlijk georganiseerd worden moet er ook meer onderling overleg gebeuren

tussen de bewoners (vb. religieuze gemeenschappen).

– Tweewoonst: Eén woning die benut wordt door twee alleenstaanden of gezinnen. Dit kan een min of

meer betrokken vorm van samenwonen inhouden (centraal wonen of woongroep) en kan tijdelijk zijn of

langdurig. Er kan een verbouwing aan voorafgaan voor sanitair, keuken(hoek), afscheiding, nutsleidingen en

afzonderlijke toegang. Zelden wordt er met het oog op homeshare aangekocht of gebouwd.

We onderscheiden een algemene vorm (Duo-wonen) en een vorm met intergenerationele solidariteit

(Kangoeroewonen).

Wanneer beide woningen volledig zelfstandig zijn (zie 2.1), worden deze beschouwd als een

meergezinswoning. Een omgevingsvergunning voor het opsplitsen van een woning is in dat geval

noodzakelijk.

- Bij Duo-wonen gaat het meestal om een eigenaar die een deel van de woning inricht en verhuurt als

woonst voor een andere persoon of gezin. Deze vorm van wonen kan een uitkomst bieden aan mensen

van wie het huis te groot is geworden na het uitvliegen van de kinderen of overlijden van een partner

of na een scheiding.

- Wanneer het gaat om een formule met wederzijdse solidariteit tussen een ouder persoon of echtpaar

enerzijds en een jong(er) persoon of gezin anderzijds, dan spreken we van kangoeroewonen . Er hoeft

geen familiale band te bestaan tussen beide, soms is die er wel. Sommigen gebruiken de term duplex-

wonen (Angelsaksisch voor 2 aparte woningen boven elkaar) in geval deze familiale band bestaat.

Page 15: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 15 van 73

– Gestippeld wonen: initiatief waarbij huizen in een straat (of verkaveling) of appartementen in een

gebouw stukje voor stukje betrokken worden in een gemeenschappelijk project (bv. het weghalen van de

tuinhagen om een grote gemeenschappelijke tuin te creëren). De huizen of appartementen zijn nabij gelegen

maar niet per se aansluitend aan elkaar. In de VS wordt hier naar verwezen als Retrofit Cohousing, meestal

gaat het daar om huizen.

– Harmonica wonen: initiatief waarbij huizen in een straat of appartementen in een gebouw stukje voor

stukje betrokken worden in een gemeenschappelijk project. De huizen of appartementen zijn alle

aansluitend aan elkaar (i.t.t. gestippeld wonen).

– Solidair wonen: groepswonen voor mensen waarvan er ten minste één maatschappelijk kwetsbaar is of

dat dreigt te worden.

Ook zorgwonen en tijdelijk wonen kunnen beschouwd worden als een gemeenschappelijke woonvorm (zie

tweewoonst). Beide worden uitgebreider besproken in hoofdstukken 4 en 5 van deze leidraad.

– Centraal wonen of co-wonen: Iedere woonst is autonoom met woonkamer, slaapkamers, keuken en

badkamer. Daarnaast op projectniveau bestaan een aantal voorzieningen zoals tuin, garages, wasplaats, en

eventueel nog een bewonerscafé, een werkplaats, ... Er is zeer zelden een keuken en eetzaal voor de

volledige gemeenschap.

Centraal wonen of co-wonen valt omwille van het niet delen van leefruimten niet onder de definitie van

gemeenschappelijk wonen uit het decreet proefomgeving.

3.3 WAT ZIJN DE POTENTIES? WAT IS DE MEERWAARDE?

Zowel vanuit ruimtelijk, maatschappelijk als individueel oogpunt kan gemeenschappelijk wonen potenties en

meerwaarde bieden.

3.3.1 Ruimtelijk

Gemeenschappelijk wonen zorgt in de regel voor een verhoging van het ruimtelijk rendement. Wanneer functies

worden gedeeld, leidt dat automatisch tot een ruimtelijke winst en een lagere ecologische voetafdruk. Concreet

kan het gaan over kwalitatief verdichten, het hergebruiken van bestaande gebouwen en/of infrastructuur,

verweving door nabijheid van functies, beperking van het aantal verkeersbewegingen etc. Dat dit niet ten koste

hoeft te gaan van de ruimtelijke kwaliteit, en tegelijk een ruimtelijke meerwaarde voor de buurt kan betekenen,

bewijzen de reeds gerealiseerde projecten: verwaarloosde sites of panden met een zekere erfgoedwaarde

worden omgevormd tot een levendige woongemeenschap, autodelen zorgt voor een zuinig ruimtegebruik, een

grote gemeenschappelijke tuin geeft een grotere belevingskwaliteit dan een reeks kleine afgesloten tuintjes,

etc. Door een aangepast ontwerp kunnen anders eerder identiteitloze, strikt noodzakelijke ruimtes zoals vb een

inkom of trappenhal open getrokken en in het ontwerp geïntegreerd worden als een ruimte die ontmoeting

bemoedigt.

Page 16: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 16 van 73

3.3.2 Sociaal en maatschappelijk

Naast ruimtelijke voordelen zijn er ook sociale voordelen: gemeenschappelijk wonen leidt tot meer contact

waaruit bv. spontaan een beurtrol ontstaat om op de kinderen te passen en ouderen langer thuis kunnen blijven

wonen zonder externe hulp in te roepen. Faciliteiten en gebruiksvoorwerpen kunnen gemeenschappelijk

worden aangekocht en door iedereen gebruikt, wat zowel economisch als ecologisch een meerwaarde betekent.

Het maatschappelijke aspect van een dergelijke woonvorm mag dan ook niet worden onderschat. Dikwijls

fungeren de inwoners als hefboom voor de sociale cohesie in de ruimere buurt, of als pool van maatschappelijk

engagement. Gemeenschappelijk wonen is een prima middel tegen vereenzaming.

De impact van gemeenschappelijk wonen op de betaalbaarheid is zeer divers. In het geval van woningdelen,

kunnen de bewoners samen een woning kopen of huren, die voor elk apart mogelijk niet betaalbaar zou zijn.

Door het delen van belangrijke kosten, kan de woonkost relatief lager worden ten opzichte van een individuele

woning. De winst bij cohousing bestaat vaak in het meer waar krijgen voor je geld (bvb. gedeelde fitnessruimte,

zwembad, keuken, logeerkamer,…). Deze woonvorm blijft vaak toch voorbehouden voor de iets kapitaal- en

kenniskrachtige doelgroepen.

3.4 WAT ZIJN DE KNELPUNTEN?

3.4.1 Kennis

Onbekend maakt onbemind. Op dit ogenblik is er nood aan kennisopbouw bij alle betrokken actoren: de burger,

de professionele partners in het bouwproces, de adviserende instanties en de bevoegde overheden.

Ook bij financiële instellingen bestaat nog enige terughoudendheid.

3.4.2 De wetgeving

De huidige federale en Vlaamse wet- en regelgeving is op maat gesneden van het klassieke tweeoudergezin met

een eengezinswoning. Ze mist vaak flexibiliteit naar meer alternatieve, vernieuwende woonvormen. Ook is de

regelgeving van de verschillende beleidsvelden niet steeds optimaal op elkaar afgestemd.

Ruimtelijke Ordening

Gemeenschappelijk wonen volgens gewestplanbestemming

In de zones bedoeld voor wonen aangeduid op de gewestplannen zijn gemeenschappelijke woonprojecten in

principe vergunbaar. In de andere zones is dit niet het geval.

Er zijn echter drie uitzonderingen:

– Als het gaat om erfgoed opgenomen in de inventaris van bouwkundig erfgoed, kan na advies van het

agentschap voor Onroerend Erfgoed wel een zonevreemde functiewijziging naar wonen worden toegestaan

in het belang van het erfgoed.

– Assistentiewoningen zijn vergunbaar in een zone voor gemeenschapsvoorzieningen, als die gekoppeld zijn

aan een woon- zorgcentrum.

Page 17: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 17 van 73

– De codexwijziging van 8 december 2017 maakte de creatie van een zorgwoning in zonevreemde woningen,

alsook in woningen binnen verkavelingsvoorschriften die bijkomende woongelegenheden uitdrukkelijk

uitsluiten, mogelijk.

Verdichting door de creatie van bijkomende woongelegenheden en bouwen of wonen in tweede orde is evenwel

niet op alle locaties gewenst Een ruimtelijke afweging van een project door de vergunningverlenende overheid

is steeds noodzakelijk (zie 3.5).

Gemeenschappelijk wonen in BPA, RUP of verkaveling

De knelpunten in de ruimtelijke ordening situeren zich vooral op het vlak van de bestaande lokale

bestemmingsplannen en verkavelingen. Bestaande Bijzondere Plannen van Aanleg (BPA’s) zijn dikwijls

verouderd, te gedetailleerd en/of weinig flexibel. Bepaalde ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) richten zich

uitdrukkelijk op het vermijden van meergezinswoningen, wat soms ondoordacht mogelijkheden voor

gemeenschappelijk wonen hypothekeert. Vele verkavelingen kampen met dezelfde problematiek.

Om niet onbedoeld bepaalde woonvormen uit te sluiten is het beter te werken met voorschriften met betrekking

tot bouwvolumes en woondichtheden dan met de termen één- en meergezinswoningen. Indien men

appartementen expliciet wilt uitsluiten in bepaalde gebieden kan dit ook zonder deze term te noemen. Zo kan

een voorschrift ook vorm krijgen op basis van ruimtelijke randvoorwaarden in plaats van op basis van de

woonvorm. Bijvoorbeeld door niet-grondgebonden woningen die geen (individuele of gedeelde) woonruimten

op de begane grond hebben uit te sluiten. Of door te stellen dat er geen wooneenheden toegestaan kunnen

worden die geen woonfunctie op de begane grond hebben. Zo kunnen gedeelde woonvormen die op de begane

grond gedeelde woonruimtes en privatieve ruimtes op het verdiep hebben wel nog vergund worden.

De VCRO-wijziging van 8 december 20174 heeft de procedurele mogelijkheden om ruimtelijk rendement na te

streven aanmerkelijk verruimd, waardoor deze knelpunten minder sterk hoeven te spelen in de

vergunningspraktijk.

– Voorschriften van verkavelingen ouder dan 15 jaar vormen geen weigeringsgrond meer voor

vergunningsaanvragen. De voorschriften verdwijnen niet, maar verliezen hun dwingend karakter. Zo kan,

als de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening en de onderliggende gewestplanbestemming het

toelaat, de vergunningverlenende overheid abstractie maken van verkavelingsvoorschriften die

bijvoorbeeld stellen dat enkel ‘ééngezinswoningen’ zijn toegelaten of een traditionele vrijstaande inplanting

van woningen voorzien, om een project inzake gemeenschappelijk wonen te vergunnen. Deze mogelijkheid

om voorschriften te negeren geldt niet voor verkavelingsvoorschriften die betrekking hebben op wegenis

en het openbaar groen.

Deze bepaling werd ingeschreven omdat oude verkavelingsvoorschriften soms een rem zetten op nieuwe

ontwikkelingen die als doel hebben het ruimtelijk rendement te verhogen en de open ruimte te vrijwaren.

De regeling geeft niet automatisch recht op een vergunning, maar werd soms ook toegepast op slecht

gelegen plaatsen waar geen verhoging van het ruimtelijk rendement gewenst is. Daarom werd met het

4 VCRO-art.4.3.1§1, 4.4.1§2, 4.4.9/1, 7.4.4/1

Page 18: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 18 van 73

verzameldecreet van 2019 artikel 4.3.1 van de VCRO aangepast zodat de gemeente een gebiedsgerichte

afweging kan maken, op dubbel vlak:

1. De gemeenteraad kan los van concrete vergunningsaanvragen beslissen om de voorschriften van

verkavelingen die de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen niet in de weg staan en die de ruimtelijke

kwaliteit op die plaats garanderen te behouden als weigeringsgrond. Het behouden van de

stedenbouwkundige voorschriften als weigeringsgrond heeft wel betrekking op de gehele verkaveling.

Gemeenten kunnen differentiëren en bepalen welke verkavelingen niet in aanmerking komen voor de

bepaling dat voorschriften van oudere verkavelingen geen weigeringsgrond meer vormen. Voor de

opmaak van haar beslissing moet de gemeente niet wachten tot de verkaveling 15 jaar of ouder is.

2. In het kader van de beoordeling van een vergunningsaanvraag kan de vergunningverlenende overheid

gemotiveerd verwijzen naar naar bepaalde voorschriften van een meer dan 15 jaar oude verkaveling,

waarbij zij dan aangeeft dat die voorschriften nog steeds belangrijke actuele criteria omvatten om op

die specifieke plaats de goede ruimtelijke ordening te motiveren.

– De afwijkingsmogelijkheid van BPA’s ouder dan 15 jaar schept kansen om projecten voor gemeenschappelijk

wonen te vergunnen, daar waar als onderliggende ‘harde’ gewestplanbestemming woongebied geldt. De

afwijkingsregeling geldt niet voor wegenis, openbaar groen en erfgoed.

Deze bepaling werd ingeschreven omdat oude stedenbouwkundige voorschriften soms een rem zetten op

nieuwe ontwikkelingen die als doel hebben het ruimtelijk rendement te verhogen en de open ruimte te

vrijwaren. De regeling geeft niet automatisch recht op een vergunning, maar werd soms ook toegepast om

ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. Daarom werd met het verzameldecreet van 2019

artikel 4.4.9/1 van de VCRO aangepast zodat de gemeente een gebiedsgerichte afweging kan maken, op

dubbel vlak:

1. De gemeenteraad kan los van concrete vergunningsaanvragen beslissen om de stedenbouwkundige

voorschriften van een BPA die de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen niet in de weg staan en die de

ruimtelijke kwaliteit op die plaats garanderen te behouden als weigeringsgrond. Het behouden van de

stedenbouwkundige voorschriften als weigeringsgrond heeft wel betrekking op het BPA in zijn geheel.

Gemeenten kunnen bepalen welke BPA’s niet in aanmerking komen voor de afwijkingsbepaling, deze

BPA’s moeten nog geen 15 jaar oud zijn.

2. In het kader van de beoordeling van een vergunningsaanvraag kan de vergunningverlenende overheid

gemotiveerd verwijzen naar bepaalde voorschriften van een meer dan 15 jaar oude verkaveling, waarbij

zij dan aangeeft dat die voorschriften nog steeds belangrijke actuele criteria omvatten om op die

specifieke plaats de goede ruimtelijke ordening te motiveren.

– De codex voorziet nu een vereenvoudigde procedure tot aanpassing van verouderde of te gedetailleerde

inrichtingsvoorschriften van BPA’s, APA’s en sommige gemeentelijk RUP’s. Dergelijke voorschriften

verhinderen vaak een beter ruimtelijk rendement op het terrein door sterk opgedeelde zonering

(gebouwen, tuinen, …) en gedetailleerde voorschriften over bouwdieptes en volumes. De herziening of

opheffing kan alleen betrekking hebben op inrichtingsvoorschriften en kan geen wijziging van de

(hoofd)bestemming van het gebied tot gevolg hebben. De herziening of opheffing kan alleen betrekking

hebben op:

1° De perceelsafmetingen;

Page 19: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 19 van 73

2° de afmetingen en de inplanting van constructies;

3° de dakvorm en de gebruikte materialen;

4° de maximaal mogelijke vloerterreinindex;

5° het aantal bouwlagen;

6° de voortuinstroken, de tuinzones met inbegrip van tuinconstructies, de binnenplaatsen, de

afsluitingen, de buitenaanleg rond gebouwen met inbegrip van verhardingen, de bouwvrije stroken

en de bufferstroken;

7° het aantal toegelaten woongelegenheden of bedrijfseenheden per kavel;

8° de toegelaten functies in bebouwbare zones of van bebouwde onroerende goederen;

9° de parkeergelegenheden.

De herziening of opheffing kan niet leiden tot een kleinere oppervlakte aan openbare groen- of

recreatievoorzieningen. De ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk aandachtspunt. Verdichten bijvoorbeeld is niet

overal een goed idee, en het onoordeelkundig opheffen van beperkingen kan vb. leiden tot een ongewenste

verhardingsgraad. De vereenvoudigde procedure is ook van toepassing voor de herziening of opheffing van

stedenbouwkundige voorschriften van gemeentelijke RUP’s, met uitsluiting van voorschriften over de

toegelaten functies. Ze kan ook niet worden toegepast voor zogenaamde afwijkende BPA’s5. De te volgen

procedure staat uitgeschreven in de VCRO en het besluit van de Vlaamse Regering inzake de herziening of de

opheffing van stedenbouwkundige voorschriften van algemene en bijzondere plannen van aanleg en

gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, met toepassing van artikel 7.4.4/1 van de Vlaamse Codex

Ruimtelijke Ordening d.d. 11 januari 2019 (BS 25.02.2019).

Gemeentelijke verordeningen

Gemeentelijke verordeningen inzake woningkwaliteit kunnen minimale afmetingen opleggen voor individuele

woongelegenheden, vaak gebeurt dit vanuit het oogpunt om huisjesmelkerij tegen te gaan. Een

gemeenschappelijk woonproject heeft een grotere focus op gemeenschappelijke invulling, waardoor minder

ruimte voor de individuele woongelegenheden volstaat. Daardoor kunnen conflicten ontstaan met een meer

generieke woningkwaliteitsverordening.

Parkeerverordeningen kunnen ook remmend werken. Dikwijls is hierin een minimumaantal parkeerplaatsen per

woning opgelegd. Projecten van gemeenschappelijk wonen voorzien vaak een beperkt aantal parkeerplaatsen

vanuit sociaal en ecologisch oogpunt, terwijl een parkeerverordening per individuele woning een substantieel

hoger aantal verplicht maakt.

Wonen

Veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsvereisten en de ontwerpleidraad sociale woningbouw (2017).

Artikel 5, §1 van de Vlaamse Wooncode bepaalt dat elke woning moet voldoen aan een aantal elementaire

veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsvereisten:

5 Waarbij de gewestplanbestemming anders is dan deze van ‘Wonen” in algemene zin.

Page 20: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 20 van 73

1° de oppervlakte van de woongedeelten, rekening houdend met het type van woning en de

functie van het woongedeelte;

2° de sanitaire voorzieningen, vooral de aanwezigheid van een goed functionerend toilet in of

aansluitend bij de woning en een wasgelegenheid met stromend water, beide aangesloten op

een afvoerkanaal zonder geurhinder;

3° de winddichtheid, de thermische isolatie en de verwarmingsmogelijkheden, vooral de

aanwezigheid van voldoende veilige verwarmingsmiddelen om de woongedeelten met een

woonfunctie tot een normale temperatuur te kunnen verwarmen en, indien nodig, te kunnen

koelen tegen redelijke energiekosten of de mogelijkheid om die middelen op een veilige manier

aan te sluiten;

4° de ventilatie-, verluchtings- en verlichtingsmogelijkheden, waarbij de verlichtingsmogelijkheid

van de woongedeelten wordt vastgesteld in relatie tot de functie, de ligging en de

vloeroppervlakte ervan, en de ventilatie- en verluchtingsmogelijkheid in relatie tot de functie

en de ligging van het woongedeelte en tot de aanwezigheid van kook-, verwarmings- of

warmwaterinstallaties die verbrandingsgassen produceren;

5° de aanwezigheid van voldoende en veilige elektrische installaties voor de verlichting van de

woning en voor het veilige gebruik van elektrische apparaten;

6° de gasinstallaties, waarbij zowel de toestellen als de plaatsing en de aansluiting ervan de nodige

veiligheidsgaranties bieden;

7° de stabiliteit en de bouwfysica met betrekking tot de fundering, de daken, de buiten-en

binnenmuren, de draagvloeren en het timmerwerk;

8° de toegankelijkheid en het respect voor de persoonlijke levenssfeer;

9° de minimale energetische prestaties;

10° de aanwezigheid van drinkbaar water.

Hiernaast bepaalt artikel 25bis6 van de Vlaamse Wooncode dat de Vlaamse Regering de kwaliteitsnormen en

bouwtechnische en conceptuele richtlijnen vaststelt waaraan sociale woningen moeten voldoen. Deze normen

en richtlijnen worden vastgelegd in de ontwerpleidraad sociale woningbouw (2017), leidraad voor bouwheren

en ontwerpers van sociale woningen.

Aangezien bij gemeenschappelijke woonvormen ook gebruik gemaakt wordt van gedeelde ruimtes en

voorzieningen, worden de ruimtes in de zelfstandige wooneenheid vaak tot een minimum beperkt. Hierdoor

wordt soms niet voldaan aan artikel 5, §1, 1°, 2° en 8°, van de Vlaamse Wooncode of de ontwerpleidraad sociale

woningbouw.

Toewijzingsregels sociale huisvesting Mensen die zich willen inschrijven voor een sociale huurwoning, die een sociale huurwoning toegewezen willen

krijgen of die willen toetreden tot een huurovereenkomst moeten aan een aantal voorwaarden voldoen (zie:

Wegwijs in het sociaal huurstelsel; Wonen Vlaanderen (2019))

6 Wijzigingsdecreet 21/12/2018, zal in mei 2019 in werking treden.

Page 21: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 21 van 73

Bij de toewijzing zijn de voorwaarden iets strenger dan bij een inschrijving. Bij een toetreding tot een lopende

huurovereenkomst, gelden dezelfde voorwaarden maar wordt er op toegekeken dat de sociale huurwoning niet

onaangepast is aan de nieuwe gezinssituatie.

Volgende aspecten zullen getoetst worden bij de persoon, al dan niet samen met zijn gezinsleden. – de leeftijd;

– de opname in het bevolkings- dan wel vreemdelingenregister;

– de hoogte van het inkomen, tenzij het om een toetreding gaat;

– het al dan niet hebben van een eigendom;

Ook voor wat betreft het aankopen van een sociale woning of sociale kavel geldt dat men minimaal 18jaar moet

zijn, geen eigendom mag hebben en een inkomen dat niet te hoog en niet te laag is.

Gemeenten kunnen bovendien in een lokaal toewijzingsreglement lokale accenten leggen, waardoor de

gemeente rekening kan houden met de lokale binding van kandidaat-huurders, een meer gericht

doelgroepenbeleid kan voeren of zich kan focussen op de leefbaarheid in bepaalde wijken.

Sociale huurwoningen worden op basis van chronologie toegewezen aan de personen op de wachtlijst. Voor

sommige kandidaat-huurders is er een voorrang voorzien. Er bestaan voorrangsregels die gelden voor heel

Vlaanderen en er zijn gemeentelijke toewijzingsregels in het kader van de leefbaarheid, lokale binding of voor

een bijzondere doelgroep. Bovendien bestaan er ook nog optionele voorrangsregels en de SVK’s hanteren een

puntensysteem met gewogen prioriteiten.

Het aanbod aan gemeenschappelijke woningen binnen de sociale huisvestingssector is beperkt. Wanneer

iemand aangeeft geïnteresseerd te zijn om te wonen in een gemeenschappelijk woonproject, is dit in strijd met

het systeem van chronologische toewijzing (SHM) of de toepassing van het puntensysteem (SVK). De wachtlijst

voor gemeenschappelijke woningen zal immers kleiner zijn dan deze binnen de reguliere woningmarkt.

Bovendien bemoeilijkt het huidige toewijzingssysteem de groepsvorming, wat een belangrijke fase is bij de

opstart van een gemeenschappelijk woonproject.

Persoonlijke bewoningsplicht

Bij de aankoop van een sociale koopwoning bestaat een bewoningsplicht van 20 jaar die ingaat op de dag van

ondertekening van de aankoopakte.

In het geval van de aankoop van een sociale kavel bestaat een bouw- en bewoningsverplichting. De op te richten

woning moet binnen 4 jaar winddicht zijn en deze moet 10 jaar bewoond worden door de koper.

De sociale woning, resp. de op de sociale kavel op te richten woning mag in deze periode niet vervreemd worden

en er mag geen zakelijk recht op gevestigd worden. Wanneer de verplichtingen gebonden aan de aankoop niet

nageleefd worden, kan de SHM een schadevergoeding eisen.

Deze verplichting kan een grote drempel betekenen in het geval van een gemeenschappelijk woonproject, gelet

op het belang van de groepsvorming.

Page 22: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 22 van 73

Sociale zekerheid, uitkeringen en inschrijving bevolkingsregister

Voor de toekenning van diverse uitkeringen, premies, sociale leningen en belasting(vermindering) en de

toewijzing van sociale woningen, wordt gekeken naar het gezamenlijk belastbaar inkomen van een gezin.

Doordat gemeenschappelijke woonvormen nog niet algemeen voorkomend zijn, treden hier soms problemen

of willekeurige interpretaties door gemeentebesturen op.

Bij sommige gemeenschappelijke woonvormen (leefgemeenschappen, woongroepen) ontstaan hierbij

problemen, omdat de bewoners als 1 groot gezin beschouwd worden. Dit betekent dat bij de bepaling van het

‘gezamenlijk belastbaar inkomen’ de som gemaakt wordt van de inkomens van de verschillende huishoudens.

Het gezamenlijk belastbaar inkomen zal in deze gevallen vaak hoger liggen dan de inkomensgrenzen. Dit heeft

invloed op de hoogte van iemands uitkering, belastingen, leefloon, …

Hier wordt verder op ingegaan in hoofdstuk 8.

Juridische structuren

De meest geschikte en voordeligste structuur is afhankelijk van project tot project. Het is een hele zoektocht om

de meest geschikte structuur te vinden en het gebeurt vaak dat deze gedurende de opstart van een project nog

verandert. De meest geschikte structuur bij opstart van een project kan verschillen van deze tijdens het

(ver)bouwproces of bij bewoning.

Elke structuur heeft zo zijn eigen voor- en nadelen, de juridische gids co-housing die opgemaakt werd door de

HoGent, gaat hier uitgebreid op in. Gelet op de complexiteit van deze materie raadplegen verschillende

gemeenschappelijke woonprojecten een notaris of advocaat om hen te begeleiden bij deze zoektocht.

3.4.3 Gewoonteregels ruimtelijke ordening

Een bijkomend aandachtspunt zijn de vele ‘gewoonteregels’. Hier gaat het om generieke toepassingsvormen die

gegroeid zijn los van concrete regelgeving, De gewoonteregels zijn toegespitst op klassieke woonvormen en

vormen een kader met het oog op een zekere eenvormigheid. Als die gewoonteregels niet periodiek worden

geëvalueerd, kunnen ze echter remmend werken bij vernieuwende woonvormen. Standaardbouwprofielen

(hoogte, diepte, bouwvrije stroken) of minimumafmetingen voor tuinen zijn maar enkele van de vele mogelijke

knelpunten.

3.4.4 Groepsvorming

Om projecten te doen slagen is het noodzakelijk voldoende geschikte medebewoners te vinden. Deze zoektocht

loopt niet altijd van een leien dakje.

3.4.5 Hoe met deze knelpunten omgaan?

Het belangrijkste element is de kennis te verhogen over de vele vormen van gemeenschappelijk wonen. Een

beter begrip leidt immers tot een meer afgewogen beoordeling van de aanvraag en meer aandacht bij de

opmaak van voorschriften in nieuwe plannen of verkavelingen.

Page 23: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 23 van 73

Kennis verhogen en sensibiliseren

Voorbeeldprojecten en “good practices” zijn belangrijke middelen om zowel burgers, als (lokale) overheden te

sensibiliseren. In dat kader lopen verschillende pilootprojecten, denken we maar aan de 5 pilootprojecten rond

gemeenschappelijk eco-wonen (www.gemeenschappelijk- ecowonen.be ) en de pilootprojecten collectief

wonen (op initiatief van de Vlaamse bouwmeester, www.vlaamsebouwmeester.be) waarin ook ruimte voor

gemeenschappelijke woonprojecten wordt voorzien.

De lokale overheid kan de aanvrager ook actief begeleiden bij het proces. Structureel vooroverleg draagt immers

bij aan de ruimtelijke kwaliteit van een project.

Zowel Samenhuizen vzw als de provincie Vlaams-Brabant maakten een publicatie, met tips voor lokale besturen

en voorbeeldprojecten:

▪ https://www.samenhuizen.be/folder-lokaal-beleid

▪ https://www.vlaamsbrabant.be/wonen-milieu/wonen-en-ruimtelijke-ordening/nieuwe-woonvormen-

en-betaalbaar-wonen/woningdelen/lokale-besturen/index.jsp

Regels anders opmaken

Bij nieuwe planinitiatieven en verkavelingen wordt nagekeken of de voorschriften gemeenschappelijke

woonprojecten niet onterecht in de weg staan. Het opnemen van voorschriften die specifiek gericht zijn op

gemeenschappelijk wonen of andere woontypologieën wordt evenwel afgeraden (zie eerder), beter wordt

gewerkt aan voorschriften die een kwalitatieve verhoging van het ruimtelijk rendement mogelijk maken. De

Vlaamse overheid kan daarbij ondersteuning voorzien door goede voorbeelden aan te reiken en een klankbord

te zijn bij het uitwerken van kaders en lokale beleidsopties.

In plaats van een ad hoc toepassing van de mogelijkheden die de VCRO biedt om van verouderde voorschriften

af te wijken (BPA ouder dan 15 jaar) of ze buiten toepassing te laten (verkaveling ouder dan 15 jaar), kan de

gemeente ook opteren voor een meer structurele aanpak. Bestaande BPA’s en RUP’s kunnen geactualiseerd

worden om een meer hedendaags antwoord te bieden op de strenge zoneringen uit vele oude plannen. Dit kan

vaak al via de hoger beschreven vereenvoudigde procedure om de inrichtingsvoorschriften van plannen te

herzien, eventueel via een thematisch RUP voor aanpassing van meerdere oudere plannen tegelijk. Voor

verkavelingen bestaat er een bijstellings- of opheffingsmogelijkheid via de VCRO7.

Bij de vergunningverlening is een project tot gemeenschappelijk wonen niet anders dan een ander project dat

gepaard gaat met de verhoging van het ruimtelijk rendement. Een beoordeling van de geschiktheid van de

locatie, de verschijningsvorm, het ruimtegebruik, de mobiliteitsimpact, … is zoals steeds aan de orde.

Aangezien elk project een eigen invulling met zich meebrengt, bestaat er geen uniforme benadering. Elk project

vereist een beoordeling op maat, die rekening houdt met de kwalitatieve invulling binnen het project en de

inpassing in de omgeving.

7 Decreet omgevingsvergunning – art.84, 85, 86, 97

Page 24: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 24 van 73

Verdere aanbevelingen voor een optimaal regelgevend kader:

– Omzichtig omgaan met algemene parkeernormen en woningkwaliteitsnormen in verordeningen.

– Durven afstappen van gewoonteregels (in specifieke situaties - motiveren).

Proefomgeving experimentele woonvormen

Binnen de proefomgeving experimentele woonvormen krijgen 28 geselecteerde projecten kansen om op te

starten zonder de belemmering van bepaalde regelgeving inzake wonen. De proefomgeving trad in werking op

1 februari 2018 en geldt voor 6 jaar. De bepalingen waar van afgeweken mogen worden zijn de volgende:

1° artikel 5, §1, eerste en derde lid, van de Vlaamse Wooncode, dat de elementaire veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsvereisten bepaalt waaraan woningen moet voldoen.

2° artikel 34, §3 en artikel 42 van de Vlaamse Wooncode, die handelen over de verkoop van sociale koopwoningen.

3° artikel 38 van de Vlaamse Wooncode, voor wat betreft de kwaliteitsnormen waaraan sociale woningen moeten voldoen. Deze normen worden vastgelegd in de ontwerpleidraad sociale woningbouw (2017).

4° artikel 40, §2, derde en vierde lid van de Vlaamse Wooncode, dat de voorwaarden bepaalt waaronder sociale woonorganisaties kunnen intekenen op het maatschappelijk kapitaal van andere vennootschappen.

5° artikel 78 en artikel 79 van de Vlaamse Wooncode, die de voorwaarden bepalen waaronder sociale leningen worden verstrekt.

6° artikel 81, §1, en artikel 82 tot en met artikel 83 van de Vlaamse Wooncode, die handelen over tegemoetkomingen.

7° artikel 84 van de Vlaamse Wooncode, dat de twintigjarige bewoningsplicht instelt en een vergoeding bepaalt bij niet-nakoming van deze verplichting.

8° titel VII van de Vlaamse Wooncode. Deze titel handelt over de verhuring van woningen in de sociale

sector. Hiertoe behoren onder andere de huurdersverplichtingen en de toewijzingsregels.

3.5 BELANGRIJKE RUIMTELIJKE AANDACHTSPUNTEN

3.5.1 Kwaliteitseisen

Elk gemeenschappelijk woonproject is verschillend en vergt een beoordeling op maat. Een goede inpassing in

de omgeving is noodzakelijk voor een kwalitatieve ruimtelijke ontwikkeling. De ruimtelijke kwaliteit moet vanaf

de aanvang van het ontwerpproces meegenomen worden.

Een project moet uitgaan van een ruimtelijk kwalitatief programma. Het bouwprogramma moet zich zowel

focussen op compacter wonen en ruimtelijk rendement als op kwaliteitsvolle en ruime gemeenschappelijke

delen die kunnen bijdragen aan een groenblauwe dooradering. Het project past zich in een ruimtelijk kwalitatief

geheel in de omgeving.

Page 25: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 25 van 73

In de strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen zijn 10 ruimtelijke kernkwaliteiten

geïdentificeerd die bij de inrichting van een locatie kunnen gehanteerd worden om een volledig beeld te krijgen

van de al dan niet aanwezige kwaliteiten van een locatie:

De inrichting van de ruimte is geschikt voor meerdere gebruikers tegelijk hetzij op verschillende momenten. Dit gebeurt door zoveel mogelijk in te spelen op de noden van medegebruikers zonder de noden van de hoofdgebruiker aan te tasten. Inrichting draagt bij aan gedeeld en meervoudig gebruik door toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals verweving, medegebruik en gebruik door meerdere doelgroepen. De inrichting is evenzeer adaptief voor toekomstige gebruikers

De inrichting van de ruimte is flexibel inzetbaar of eenvoudig aanpasbaar voor tijdelijke of veranderende maatschappelijke noden. Inrichting draagt bij aan robuustheid en aanpasbaarheid door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals structuurversterking, hergebruik, tijdelijk en omkeerbaar ruimtegebruik.

De inrichting van de ruimte is aangepast aan haar omgeving door in stedenbouwkundig en landschapsontwerp te voorzien. Het ontwerp draagt bij aan het gebruik van proportionele volumes, gepaste materialen en het voorzien in groen, uitzichten en een goede overgang tussen publieke en private ruimte. Inrichting draagt bij aan de herkenbaarheid en leesbaarheid van de omgeving door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals maatwerk en identiteit, draagkracht en proportionaliteit.

De inrichting van de ruimte gebeurt met respect voor het onroerend erfgoed en de karakteristieken van het landschap en zet in op een sterke identiteit door voort te bouwen op cultuurhistorische waarden. Inrichting draagt bij aan de waardering van erfgoed en de karakteristieken van het landschap door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals (historische) gebiedskenmerken en beleving.

Page 26: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 26 van 73

De inrichting van de ruimte versterkt de ecologische samenhang en biodiversiteit en tast de kwaliteit van de bodem niet aan. De inrichting van de ruimte draagt bij tot de versterking van het groen-blauw netwerk . Inrichting draagt bij aan biodiversiteit en bodemkwaliteit door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals multifunctionaliteit, draagkracht en het ecologisch functioneren.

De inrichting van de ruimte vermindert de specifieke klimaatgevoeligheden (hittestress, overstromingsrisico, …) van de plek (adaptatie). Inrichting draagt bij aan klimaatbestendigheid van de ruimte door toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals multifunctionaliteit, verhardingsbeperking en veerkrachtig inrichten.

De inrichting van de ruimte kiest voor bouwvormen, zonoriëntaties en materiaalkeuzes die voor minder energieverbruik zorgen. Inrichting draagt bij aan energiezuinigheid door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals energieneutraal bouwen en leven. De inrichting van de ruimte gaat uit van de realisatie van de klimaatdoelstellingen en optimaliseert de productie, de opslag en de distributie van hernieuwbare energie.

De inrichting van de ruimte beperkt gezondheidsrisico’s door in het ontwerp blootstelling aan lucht- en geluidhinder te vermijden en de beweeg- en spelvriendelijkheid te

De inrichting van de ruimte geeft alle groepen in de samenleving toegang tot groen, publieke ruimte en basisvoorzieningen. Inrichting draagt bij aan inclusief samenleven door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals toegankelijkheid en doelgroep-geschiktheid.

Page 27: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 27 van 73

De inrichting van de ruimte laat binnen en buiten gebouwen mogelijkheden voor ondernemerschap en voorziet in een toegankelijkheid voor het economisch functioneren. Inrichting draagt bij aan economische vitaliteit door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals ontwikkelingsmogelijkheden voor economische sectoren.

3.5.2 Locatie-eisen

Niet elke locatie is geschikt voor gemeenschappelijk wonen. De gekozen locatie is erg belangrijk om

rendementskansen op de juiste plekken te benutten, daarbij bijkomend ruimtebeslag te voorkomen en nieuwe

ruimtelijke kwaliteit te creëren.

Projecten van gemeenschappelijk wonen bevinden zich bij voorkeur binnen het bestaande ruimtebeslag in of

nauw aansluitend bij een al dan niet stedelijke woonkern met voldoende hoog voorzieningenniveau en

voldoende hoogstaande aansluiting op het collectief vervoer (knooppuntwaarde). De rendementsverhoging

gebeurt zo op een weloverwogen plek, in relatie tot een reductie van de automobiliteit en de algemene

verplaatsingsbehoefte enerzijds en een goede integratie in een hoogwaardig bebouwd weefsel anderzijds.

Erfgoedaspecten (bv. grote oude hoeves of kasteel) kunnen bij de ruimtelijke beoordeling meewegen.

Verweving met andere functies dan wonen of het benutten van kansen voor energie-uitwisseling zijn een

pluspunt in de afweging.

Page 28: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 28 van 73

4 ZORGWONEN

4.1 AANLEIDING

Om maatschappelijk relevante vormen van zorgwonen te ondersteunen en de aanvraag ervan administratief te

vereenvoudigen, werd in 2009 de vergunningsplicht voor de creatie van een zorgwoning omgevormd tot een

meldingsplicht. Deze meldingsplicht geldt mits voldaan is aan de voorwaarden opgesomd in de definitie

“zorgwonen”, die hiertoe opgenomen werd in de VCRO.

De definitie ‘zorgwonen’ zoals deze opgenomen is in de VCRO werd uitgewerkt om een oplossing te bieden voor

een stedenbouwkundige kwestie. namelijk onder welke voorwaarden een melding volstaat en wanneer een

omgevingsvergunning vereist is.

Andere beleidsdomeinen die in aanraking komen met zorgwoningen, verwijzen naar het begrip zorgwonen

vanuit de VCRO, maar dan om niet stedenbouwkundige zaken te regelen. Deze toepassing leidt tot heel wat

problemen en moeilijkheden. Deze beleidsdomeinen handelen immers vanuit andere beleidsstellingen:

- Zorg en gezondheid: toekenning zorgbudget, vermaatschappelijking van de zorg

- Wonen: woningkwaliteitsbewaking, afstemming toelatingsvoorwaarden instrumenten sociaal

woonbeleid.

- Bevolkingsregister: de vaststelling van de hoofdverblijfplaats, evenals de bepaling van de

gezinstoestand, waarna een inschrijving in het bevolkingsregister kan volgen. Zorgwonen en het tijdelijk

wonen vormen hier beiden een uitzondering op het basisprincipe “één adres = één gezin”

4.2 MELDINGSPLICHT

ALTIJD bij creatie zorgwoning EN beëindiging zorgsituatie

Artikel 4.2.4 van de VCRO stelt het volgende aangaande de meldingsplicht inzake zorgwonen:

§ 1. De verwezenlijking van een ondergeschikte wooneenheid met het oog op de creatie van een vorm van

zorgwonen is meldingsplichtig op voorwaarde dat de ondergeschikte wooneenheid verwezenlijkt wordt binnen

het bestaande bouwvolume van de woning.

Het beëindigen van de zorgsituatie, vermeld in artikel 4.1.1, 18°, d), is eveneens meldingsplichtig.

§ 2. Indien een bestaande zorgwoning, na het beëindigen van de zorgsituatie, aangewend zal worden voor de

huisvesting van meerdere gezinnen of alleenstaanden, is daartoe een voorafgaande omgevingsvergunning voor

het opsplitsen van een woning vereist.

Page 29: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 29 van 73

De creatie van een zorgwoning EN de beëindiging van een zorgsituatie is dus altijd meldingsplichtig, ongeacht

of er al dan niet vergunningsplichtige handelingen gebeuren.

In veel gevallen zal de creatie van de zorgwoning gepaard gaan met handelingen zonder stabiliteitswerken en

zonder wijziging van het fysiek bouwvolume aan zijgevels, achtergevels en daken. Deze werken zijn (bij de

creatie van een zorgwoning) vrijgesteld van de vergunningsplicht. Wanneer de creatie van een zorgwoning

(binnen het bestaande volume van de woning) gepaard gaat met stabiliteitswerken, dient de melding te

gebeuren met de medewerking van een architect.

Door de meldingsplicht kan de gemeente de woningkwaliteit garanderen en beoordelen of de gemelde

handeling daadwerkelijk meldingsplichtig is en niet verboden is.

Als een woning, na de beëindiging van de zorgsituatie, terug gebruikt wordt voor de huisvesting van 1 gezin, is

dit steeds meldingsplichtig. Deze melding geldt ook in het geval een vergunning aangevraagd werd voor de

creatie van een zorgwoning, die gepaard ging met een uitbreiding of in het geval van een nieuwbouwwoning.

Wanneer evenwel de zorgwoning, na de beëindiging van de zorgsituatie, gebruikt zal worden voor de huisvesting

van meerdere gezinnen of alleenstaanden, waarbij geen zorgrelatie bestaat, is een omgevingsvergunning vereist

voor de vermeerdering van het aantal woongelegenheden (zie 4.3).

Page 30: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 30 van 73

Figuur 7: Meldings of vergunningsplicht?

De melding van een zorgwoning is gebonden aan de woning, niet aan de persoon die gehuisvest zal worden. Zo

is het mogelijk om bijvoorbeeld na het overlijden van je (schoon)moeder, een hulpbehoevende vriend(in) in huis

te nemen. Wanneer de voorwaarden voor zorgwonen voldaan blijven, is hier geen nieuwe melding

(stedenbouwkundige handelingen) voor nodig. Via het omgevingsloket wordt daarom ook geen informatie

betreffende te huisvesten persoon opgevraagd.

Wanneer nieuwe bewoners in de zorgwoning trekken, moeten ze hun nieuwe domicilie melden aan de bevolkingsdienst. Deze contacteert de dienst Ruimtelijke ordening om na te gaan of de melding (stedenbouwkundige handelingen) van de zorgwoning correct gebeurde. Wanneer alle voorwaarden voldaan zijn, registreert de bevolkingsdienst de woning als zorgwoning. Er wordt geen bijkomend huisnummer aangemaakt voor de nieuwe wooneenheid. Beide gezinnen zijn op hetzelfde adres gedomicilieerd, maar de zorgwoning krijgt wel een aparte code in het register (zie ook 6).

Het is pas wanneer de zorgsituatie beëindigd wordt en de zorgwoning niet langer gebruikt wordt, dat een nieuwe melding van beëindiging van de zorgsituatie noodzakelijk is.

Page 31: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 31 van 73

Mits voldaan aan ALLE voorwaarden in art 4.2.4 §1 en 4.1.1 18° VCRO

Alle volgende voorwaarden moeten voldaan zijn om de creatie van een zorgwoning meldingsplichtig te maken:

– De ondergeschikte wooneenheid wordt verwezenlijkt binnen het bestaande bouwvolume van de woning

– Er wordt één ondergeschikte wooneenheid gecreëerd in een bestaande woning

– De ondergeschikte wooneenheid vormt één fysiek geheel met de hoofdwooneenheid,

– De ondergeschikte wooneenheid, daaronder niet begrepen de met de hoofdwooneenheid gedeelde

ruimten, maakt ten hoogste één derde uit van het bouwvolume van de volledige woning,

– De creatie van de ondergeschikte wooneenheid gebeurt met het oog op het huisvesten van :

1. hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon 65 jaar of ouder is;

2. hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon die hulpbehoevend8 is.

De kinderen ten laste van de hulpbehoevende persoon worden niet meegerekend bij het bepalen van

het maximum van twee personen;

3. hetzij de zorgverlener indien de personen, vermeld in punt 1 of 2, gehuisvest blijven in de

hoofdwooneenheid.

– De eigendom, of ten minste de blote eigendom, op de hoofd- en de ondergeschikte wooneenheid berust bij

dezelfde titularis of titularissen.

De verschillende voorwaarden worden onder 4.2.1 – 4.2.3 verder toegelicht.

De definitie doet geen uitspraak over welke woongelegenheid bewoond wordt door het huisvestende gezin en

welke door het gehuisveste gezin.

Het effectief bewonen door de hulpbehoevende (of de 65 plusser) moet binnen de twee jaar na datum van de

meldingsakte gebeuren, anders vervalt de meldingsakte (Decreet Omgevingsvergunning Art. 99 §1 en art 112).

Indien aan alle voorwaarden van de definitie (VCRO art 4.1.1 18°) voldaan is, wordt een zorgwoning niet als

afwijkend van stedenbouwkundige voorschriften en verkavelingsvoorschriften beschouwd, tenzij die de creatie

ervan uitdrukkelijk verbieden. Zorgwoningen zijn dus ook mogelijk in zonevreemde woningen, oude BPA’s, RUP’s

en verkavelingen die bijvoorbeeld eengezinswoningen voorschrijven.

4.2.1 Ondergeschikte wooneenheid en één fysiek geheel

In de definitie van zorgwonen is bepaald dat een zorgwoning maximaal één “ondergeschikte wooneenheid”,

binnen de bestaande woning moet zijn, die hiermee één fysiek geheel vormt. Het voorzien van meer dan 1

zorgwoning bij één hoofdwooneenheid is bijgevolg vergunningsplichtig.

8 Een hulpbehoevende persoon is een persoon met een handicap, een persoon die in aanmerking komt voor een zorgverzekeringstegemoetkoming, een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden of een basisondersteuningsbudget als vermeld in artikel 4, eerste lid, van het decreet van 24 juni 2016 houdende de Vlaamse sociale bescherming, of een persoon die een behoefte heeft aan ondersteuning om zich in zijn thuismilieu te kunnen handhaven.

Page 32: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 32 van 73

Een definitie van “ondergeschikte wooneenheid is niet opgenomen, wel kunnen we door ontleding van het

begrip tot 2 zaken besluiten:

- Een “ondergeschikte woongelegenheid” betekent in de eerste plaats impliciet dat het aantal

woongelegenheden wordt gewijzigd.

- Een “ondergeschikte woongelegenheid” betekent vervolgens dat de bijkomende woongelegenheid

ondergeschikt moet zijn.

1. Een “ondergeschikte woongelegenheid” betekent in de eerste plaats impliciet dat het aantal

woongelegenheden wordt gewijzigd.

Er is sprake van het wijzigen van het aantal woongelegenheden wanneer er meerdere “woningen” worden

gecreëerd.

Volgens de definities van de codex is een “woning” een goed vermeld in artikel 2, §1, eerste lid, 31° van de

Vlaamse Wooncode: “elk onroerend goed of het deel ervan dat hoofdzakelijk bestemd is voor de huisvesting

van een gezin of alleenstaande”.

Een “gezin” wordt ook gedefinieerd in artikel 2 Vlaamse wooncode: “meerdere personen die op duurzame

wijze in dezelfde woning samenwonen en daar hun hoofdverblijfplaats hebben”.

Een “hoofdverblijfplaats” wordt vervolgens in artikel 2 Vlaamse Wooncode ook gedefinieerd: “de woning

waar een gezin of een alleenstaande effectief en gewoonlijk verblijft”. Dit staat dus los van een

domiciliëring, of de (niet-)contractuele verbintenissen die de grondslag vormen voor het verblijf.

Er moet met andere woorden nagekeken worden of het gaat om twee aparte gezinnen (dit kan ook een

alleenstaande zijn) en niet om het volledig samenwonen als één gezin. Hier wordt in 2.2 hierbovendieper

op ingegaan.

2. Een “ondergeschikte woongelegenheid” betekent vervolgens dat de bijkomende woongelegenheid

ondergeschikt moet zijn.

In de memorie van toelichting bij de VCRO (BS 15.05.2009) wordt de regeling inzake zorgwonen als volgt

toegelicht:

In de ontwerpteksten wordt de term “zorgwonen” ingevoerd om maatschappelijk relevante vormen

van kangoeroewonen e.a. via bepaalde ruimtelijke faciliteiten te ondersteunen. Het gaat daarbij

specifiek om het huisvesten van ten hoogste twee hulpbehoevende personen of ouderen door middel

van de creatie van een ondergeschikte wooneenheid. (Zie Parl. St. Vl. Parl., 2008-2009, nr. 2011, p.

13)

Page 33: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 33 van 73

296. De ondergeschikte wooneenheid moet worden gecreëerd binnen een bestaande woning.

Het complementair karakter van de ondergeschikte wooneenheid blijkt uit 2 zaken. Zij moet één

fysiek geheel vormen met de hoofdwooneenheid; een losstaande, achter de hoofdwoning gebouwde

constructie kan dus niet. De ondergeschikte wooneenheid mag daarenboven ten hoogste één derde

uitmaken van het bouwvolume van de volledige woning (d.w.z. van de optelsom van de

hoofdwooneenheid en van de ondergeschikte wooneenheid). Bij de toetsing aan die verhouding

geldt wel dat de gemeenschappelijke ruimten (bvb. een keuken die gedeeld wordt door de bewoners

van ondergeschikte en hoofdwooneenheid) niet meegeteld worden bij de berekening van het

bouwvolume van de ondergeschikte wooneenheid. (Zie Parl. St. Vl. Parl., 2008-2009, nr. 2011, p. 93)

De Raad voor Vergunningsbetwistingen oordeelde in een arrest van 23 april 2013, nr. A/2013/0165:

“Uit deze definitie van zorgwonen blijkt dat een zorgwoning wezenlijk iets anders is dan een

eengezinswoning waarvan twee afzonderlijke woningen worden gemaakt. Een zorgwoning – destijds

kangoeroewoning genoemd – staat immers helemaal in het teken van de zorg van een zorgbehoevende en

maakt een ondergeschikte wooneenheid uit die één fysiek geheel vormt met de hoofdeenheid.

Uit de stukken van het dossier blijkt duidelijk dat het de bedoeling is van de verzoekende partij om twee

hoofdwooneenheden te creëren binnen hetzelfde huis gelet op het overlijden van de zorgbehoevende. Er is

dan ook terecht geoordeeld dat de verzoekende partij een omvorming van de eengezinswoning naar een

tweegezinswoning wenst.”

De “ondergeschiktheid” is een feitelijk gegeven. Er moet een duidelijke band zijn tussen beide

woongelegenheden. Enerzijds door de zorgrelatie tussen de bewoners van beide woongelegenheden.

Anderzijds doordat de zorgwoning fysiek geïntegreerd wordt in de hoofdwoongelegenheid en doordat ze

maximum 1/3de van het volume9 van de volledige woning (= hoofdwooneenheid, inclusief de ondergeschikte

wooneenheid) mag uitmaken. Een losstaand (bij)gebouw voldoet bijgevolg niet aan deze voorwaarden.

Vanuit ruimtelijke ordening is er steeds zo geïnterpreteerd dat er op zijn minst voldoende

gemeenschappelijke ruimtes aanwezig moeten zijn, en dat de ondergeschikte woongelegenheid niet

helemaal op zichzelf als een volledig aparte woning zou kunnen functioneren. Om die reden is er vanuit

ruimtelijke ordening ook zeker niet een afzonderlijke sanitaire ruimte én een afzonderlijke keuken vereist.

In de VCRO is bewust geen sprake van welke ruimtes minimaal gedeeld moeten worden, aangezien dit

afhankelijk is van de wensen en behoeften van de bewoners. Uit de plannen moet blijken welke ruimte

gedeeld wordt en dat de woning na de beëindiging van de zorgsituatie terug omgevormd kan worden tot 1

woongelegenheid.

In de algemene onderrichtingen betreffende het houden van de bevolkingsregisters (FOD Binnenlandse

Zaken) wordt de aanwezigheid van een afzonderlijke keuken en een afzonderlijke badkamer of sanitair

9 Bouwvolume: het bruto-bouwvolume van een constructie en haar fysisch aansluitende aanhorigheden die in bouwtechnisch opzicht een rechtstreekse aansluiting of steun

vinden bij het hoofdgebouw, zoals een aangebouwde garage, veranda of berging, gemeten met inbegrip van buitenmuren en dak, en met uitsluiting van het volume van de gebruikelijke onderkeldering onder het maaiveld (artikel 4.1.1 2° VCRO)

Page 34: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 34 van 73

gedeelte als doorslaggevend beschouwd. Het is evenwel slechts één van de feitelijke elementen die

aantonen dat de perso(o)n(en) een apart gezin vormen (zie ook 2.2). Het is aan de gemeente om te oordelen

of de voorwaarden om te spreken van een zorgwoning al dan niet vervuld zijn.

Twee woongelegenheden die volledig afzonderlijk van elkaar kunnen bestaan, en waarbij er enkel een

gemeenschappelijke circulatieruimtes (gang, lift, trap, …) bestaan, zonder enige andere verbinding/band

met elkaar, vallen niet onder de regeling van zorgwonen, aangezien er dan geen sprake meer is van

“ondergeschiktheid”. Dit betekent concreet dat een melding niet voldoende is, maar dat er een

omgevingsvergunning aangevraagd moet worden voor het vermeerderen van het aantal

woongelegenheden.

De Raad voor Vergunningsbetwistingen oordeelde reeds dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen een

zorgwoning en de opsplitsing van een eengezinswoning tot 2 afzonderlijke woningen. De ondergeschikte

woning (resp. de hoofdwoning, indien de zorgverlener de ondergeschikte woning bewoont) moet bij een

zorgwoning helemaal in het teken van de zorg staan (Arrest A/2013/0165).

4.2.2 Zorgrelatie en hulpbehoevendheid

d) de creatie van de ondergeschikte wooneenheid gebeurt met het oog op het huisvesten van:

• hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon 65 jaar of ouder is;

• hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon die hulpbehoevend is.

Een hulpbehoevende persoon is een persoon met een handicap, een persoon die in aanmerking komt

voor een zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden, een zorgbudget voor ouderen met een zorgnood

of een basisondersteuningsbudget als vermeld in art. 58, eerste lid van het decreet houdende de

Vlaamse Sociale Bescherming van 18 mei 201810, of een persoon die een behoefte heeft aan

ondersteuning om zich in zijn thuismilieu te kunnen handhaven.

De kinderen ten laste van de hulpbehoevende persoon worden niet meegerekend bij het bepalen

van het maximum van twee personen;

• hetzij de zorgverlener indien de personen, vermeld in punt 1 of 2, gehuisvest blijven in de

hoofdwooneenheid.

De creatie van de ondergeschikte woongelegenheid gebeurt met het oog op de huisvesting van een oudere

en/of hulpbehoevend persoon (resp. zorgverlener indien de oudere en/of hulpbehoevend persoon de

hoofdwoning bewoont). Een zorgrelatie tussen het huisvestende en het gehuisveste gezin moet bijgevolg

aanwezig zijn, een familiale band is niet vereist. Deze informatie kan meegedeeld worden in de beschrijvende

nota bij de aanvraag, maar is niet verplicht. Enkele gemeenten hanteren evenwel een standaardformulier of

verklaring die toegevoegd moet worden bij de aanvraag.

10 De definitie zoals deze opgenomen is in de VCRO werd hier aangepast aan de definitie in art. 58, eerste lid van het decreet houdende de Vlaamse Sociale Bescherming van 18 mei 2018

Page 35: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 35 van 73

Hetzij de ouderdom hetzij het hulpbehoevend karakter van de personen ten behoeve van wie de ondergeschikte

wooneenheid zou ingericht worden, moet vaststaan op het ogenblik van de aanvraag. De aanvraag kan en mag

niet vooruitlopen op een zorgsituatie die mogelijk in de toekomst kan ontstaan. Dit blijkt uit het arrest

RvVb/A/1516/0156 d.d. 27 oktober 2015, waarin de Raad voor Vergunningsbetwistingen de beslissing van de

deputatie tot het weigeren van de uitbreiding van een woning en de creatie van een zorgwoning bevestigde,

aangezien de aanvragers ten tijde van de aanvraag nog maar 54 jaar waren en het niet realistisch is dat de toen

10 jarige zoon 6 jaar later de zorgfunctie over zijn ouders zou opnemen.

Wanneer na de beëindiging van een eerste zorgsituatie de zorgwoning betrokken wordt door nieuwe oudere of

hulpbehoevende bewoner(s), moeten ze hun nieuwe domicilie melden aan de bevolkingsdienst. Deze

contacteert de dienst Ruimtelijke ordening om na te gaan of de melding (stedenbouwkundige handelingen) van

de zorgwoning correct gebeurde. Wanneer alle voorwaarden vervuld zijn, behoudt de bevolkingsdienst de

registratie van de woning als zorgwoning in het bevolkingsregister (wooncode (LOG.) 01). Indien niet aan de

voorwaarden voldaan is, is een stedenbouwkundige vergunning vereist en is ook de toekenning van een (LOG.)

01-wooncode niet mogelijk.

Ouderen

De leeftijdsgrens van 65 jaar of ouder werd bepaald conform het Woonzorgdecreet d.d. 13.03.2009. Dit decreet

hanteert in Artikel 2, 4° volgende definitie van ‘ouderenzorg’: de zorg die er specifiek op gericht is de

levenskwaliteit van gebruikers van 65 jaar of ouder te behouden, te herstellen of te ondersteunen in een

thuisvervangend milieu.

In het Voorontwerp van decreet betreffende de woonzorg (2e principiële goedkeuring VR d.d. 13.07.2018) is

geen sprake meer van ouderenzorg, maar worden ouderen in artikel 2, §1, 9°, gedefinieerd als de personen van

65 jaar of ouder.

Hulpbehoevend

De definitie van zorgwonen neemt geen minimumpercentage op inzake een handicap, deze kan bijgevolg niet

als een bijkomend criterium opgelegd worden. Wel moet de handicap kaderen in de hulpbehoevendheid van de

persoon.

Het decreet houdende de Vlaamse Sociale Bescherming en het bijhorende uitvoeringsbesluit bepalen de criteria

aangaande het zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden, het zorgbudget voor ouderen met een zorgnood en

het basisondersteuningsbudget. Wie aan deze criteria voldoet, komt in aanmerking voor een zorgbudget dat vrij

ingezet kan worden voor het betalen van de benodigde zorg. Personen die in aanmerking komen voor een

zorgbudget, beschikken over een attest dat eventueel kan voorgelegd worden als motivatie van de aanvraag.

Artikel 78 e.v. van het decreet houdende de Vlaamse Sociale bescherming bepaalt dat de zorgkas een

zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden verleent aan de gebruikers die getroffen zijn door een

langdurig ernstig verminderde zelfredzaamheid voor de kosten van niet-medische hulp- en

dienstverlening.

Page 36: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 36 van 73

De Vlaamse Regering bepaalt wat verstaan wordt onder getroffen zijn door een langdurig ernstig

verminderde zelfredzaamheid .

Artikel 84 e.v. van het decreet bepaalt dat de zorgkas het zorgbudget voor ouderen met een zorgnood

toekent aan de persoon met een verminderde zelfredzaamheid die ten minste 65 jaar oud is.

Het zorgbudget wordt bepaald afhankelijk van hoeveel zorg iemand nodig heeft en zijn (gezins)inkomen.

Artikel 91 e.v. van het decreet bepaalt dat een basisondersteuningsbudget automatisch toegekend

wordt aan personen met een erkende handicap en een vastgestelde behoefte aan zorg en

ondersteuning. Ze beschikken over een attest of bewijs. Het kan gaan om zowel kinderen als

volwassenen met een mentale of fysieke beperking die aan bepaalde voorwaarden voldoen.

Het gaat om deze mensen:

- Volwassenen met een handicap die op de wachtlijst staan voor gehandicaptenzorg (sinds 2016).

- Minderjarigen en jongvolwassenen tot 25 jaar met een handicap (sinds 2017).

- Personen die een beroep doen op niet-rechtstreeks toegankelijke hulp van het Vlaams

Agentschap voor Personen met een Handicap, kunnen onder bepaalde voorwaarden vrijwillig

overstappen naar een zorgbudget voor mensen met een handicap.

Nood aan ondersteuning om zich in zijn thuismilieu te kunnen handhaven

De memorie van toelichting bij de VCRO (Stuk 2011 (2008-2009) nr. 1) vermeldt het volgende mbt de hulpbehoevendheid:

295. Bij zorgwonen is er in eerste instantie sprake van de creatie van een ondergeschikte wooneenheid in functie van het huisvesten van ten hoogste 2 ouderen of hulpbehoevende personen. Het begrip “ouderen” wordt ingevuld op de wijze als bepaald in de decreten inzake voorzieningen voor ouderen, gecoördineerd op 18 januari 1991. Thans hanteert dat decreet de norm : “60 jaar of ouder11”. De categorie van hulpbehoevende personen wordt ruim omschreven. Het kan gaan om personen met een handicap, om personen die in aanmerking komen voor een tenlasteneming door de Vlaamse zorgverzekering , of om personen met een nood aan ondersteuning om zich in het thuismilieu te kunnen handhaven. In die laatste hypothese is het niet noodzakelijk dat een beroep wordt gedaan op een vorm van thuiszorg door derden ; in een situatie van zorgwonen moet het immers mogelijk zijn om het verminderde zelfzorgvermogen van personen op te vangen binnen een familiaal of ander samenlevingsverband. Het volstaat met andere woorden dat de bewoners van de hoofdwooneenheid effectief taken op zich nemen om de verminderde zelfredzaamheid van de bewoner(s) van de ondergeschikte wooneenheid te ondervangen.

Een persoon die nood heeft aan ondersteuning zal dus aan minstens 3 criteria moeten voldoen:

- een verminderd zelfzorgvermogen hebben

- én de hulpverlenende pers(o)on(en) moet(en) taken op zich nemen om dit te ondervangen,

11 In het Voorontwerp van decreet betreffende de woonzorg (2e principiële goedkeuring VR d.d. 13.07.2018) worden ouderen in artikel 2, §1, 9°, gedefinieerd als de personen

van 65 jaar of ouder.

Page 37: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 37 van 73

- zodat de persoon in kwestie in een thuismilieu kan verblijven.

De ‘nood aan ondersteuning om zich in zijn thuismilieu te kunnen handhaven’, moet geïnterpreteerd worden in

de hulpbehoevendheid met betrekking tot de zorg- en welzijnssector. Het gaat zeker niet om een loutere

financiële hulpbehoevendheid.

Het gebrek aan zelfzorgend vermogen van de hulpbehoevende perso(o)n(en) kan verband houden met

bijvoorbeeld:

- een zorgbehoefte op huishoudelijk vlak

- het uitvallen van fysische functies, waardoor noden ontstaan op het vlak van lichaamsverzorging, hygiëne

of verpleegkundige zorgen

- nood aan sociale ondersteuning of familiale hulpverlening (vb. rouwverwerking, hulp bij opvang van

kinderen, hulp bij financiële verrichtingen, preventieve maatregelen naar veiligheid in en rondom het huis,

…)

- geestelijke gezondheid

De voormelde attesten (om aanspraak te maken op een zorgbudget) zijn in dit geval niet noodzakelijk. Het is

niet noodzakelijk dat een beroep wordt gedaan op een vorm van thuiszorg door derden; in een situatie van

zorgwonen moet het mogelijk zijn om het verminderde zelfzorgvermogen van personen op te vangen binnen

een familiaal of ander samenlevingsverband.

4.2.3 Eigendom

e) de eigendom, of ten minste de blote eigendom, op de hoofd- en de ondergeschikte wooneenheid berust

bij dezelfde titularis of titularissen.

Bovenstaande brengt met zich mee dat er slechts één eigenaar mag zijn:

- Hetzij de zorgbehoevende

- Hetzij de zorgverstrekker

- Hetzij een externe (derde) die het verhuurt aan zorgbehoevende en/of zorgverstrekker.

- Hetzij een combinatie van bovenstaande in onverdeeldheid (“titularissen”),

Een notariële splitsing waarbij de ene partij het ene deel van de woning krijgt en de andere partij het andere

deel van de woning, is niet mogelijk bij zorgwonen. In dergelijke gevallen is sprake van twee afzonderlijke

wooneenheden en is een stedenbouwkundige vergunning vereist voor de wijziging van het aantal

woongelegenheden.

Page 38: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 38 van 73

4.2.4 Procedure

De melding gebeurt bij voorkeur digitaal via het omgevingsloket. Indien de medewerking van een architect niet

verplicht is, is een melding op papier ook mogelijk (aanvraagformulier, addendabibliotheek).

Volgende dossierstukken moeten toegevoegd worden (voor meer informatie over de technische vereisten, zie

het normenboek meldingen):

Figuur 8: Dossiersamenstelling melding zorgwoning

Als de handelingen meldingsplichtig en niet verboden zijn, neemt de bevoegde overheid (meestal het college

van burgemeester en schepenen) akte van de melding. Binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van de

melding bezorgt ze de meldingsakte per beveiligde zending aan de persoon die de melding heeft verricht.

Net zoals een omgevingsvergunning, moet ook een meldingsakte worden bekendgemaakt (Artikel 138 van het

uitvoeringsbesluit mbt de omgevingsvergunning). Dit zowel bij de creatie als bij de beëindiging van een

zorgwoning.

Als de handelingen niet meldingsplichtig of verboden zijn, stelt de overheid (meestal het college van

burgemeester en schepenen) de persoon die de melding heeft verricht binnen 30 dagen na de datum van

ontvangst van de melding, daarvan in kennis. In dat geval wordt geen akte genomen en wordt aan de melding

geen verder gevolg gegeven.

De melding mag worden uitgevoerd vanaf de dag na de datum van de betekening van de meldingsakte.

De vervalregeling, vermeld in artikel 99 tot en met 101 van het omgevingsvergunningsdecreet, is van toepassing

op de meldingsakte.

4.3 VERGUNNINGSPLICHT

Conform artikel 4.2.1, 7°, van de VCRO mag niemand een woning opsplitsen of in een gebouw het aantal

woongelegenheden die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de huisvesting van een gezin of een alleenstaande

wijzigen, ongeacht of het gaat om een ééngezinswoning, een etagewoning, een flatgebouw, een studio of een

Page 39: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 39 van 73

al dan niet gemeubileerde kamer, zonder voorafgaande omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige

handelingen.

Indien NIET voldaan aan ALLE voorwaarden in art 4.2.4 §1 en 4.1.1 18° VCRO

Wanneer niet voldaan is aan alle voorwaarden opgenomen in definitie van zorgwonen cfr VCRO art 4.1.1 18°, of

wanneer de creatie van de zorgwoning gepaard gaat met een uitbreiding van de woning, is een bijkomende

afweging en beoordeling door de vergunningverlenende overheid vereist, vandaar dat hier een

omgevingsvergunning vereist is.

Wanneer een zorgwoning gecreëerd wordt in een nieuwbouwwoning, is hiervoor een omgevingsvergunning

vereist. Wanneer de woning voldoet aan de voorwaarden in artikel 4.1.1 18° VCRO, komt deze in aanmerking

om erkend te worden als een zorgwoning. Het is zeker niet de bedoeling geweest van de decreetgever om

mensen te verplichten in 2 stappen (vergunning woning en vervolgens melding van de zorgwoning) te werken.

Indien een bestaande zorgwoning, na het beëindigen van de zorgsituatie, aangewend zal worden als

meergezinswoning, is daartoe een voorafgaande omgevingsvergunning voor het opsplitsen van een woning

vereist.

4.3.1 (Tijdelijke) Mobiele zorgwoningen en wooncontainers

Een mobiele zorgwoning, wooncontainer of vrijstaand bijgebouw in de tuin dat omgevormd wordt tot

afzonderlijke wooneenheid ten dienste van (een) oudere(n) of hulpbehoevende(n), vormt geen fysiek geheel

met de hoofdwooneenheid. Tijdelijke mobiele units vallen niet onder de definitie van zorgwonen, waardoor ze

geen (LOG.) 01 wooncode kunnen bekomen, maar dit heeft geen invloed op de al dan niet vergunbaarheid.

Voor het plaatsen van tijdelijke mobiele units bestaat geen specifieke regelgeving ruimtelijke ordening. De

impact van een vrijstaande constructie is omvangrijker dan een verbouwing van een bestaande woning (aanleg

riolering en watertoevoer, voorzien van elektriciteit,…). De oprichting van een mobiele zorgwoning of

wooncontainer dient met respect te gebeuren voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving en moet

verantwoord zijn in de betrokken omgeving. Deze afweging gebeurt bij de beoordeling van de

omgevingsvergunningsaanvraag.

Indien een gemeente opteert om een mobiele zorgunit toe te staan, dient gewaakt over de kwaliteit van de unit.

De mobiele unit dient te voldoen zowel op architecturaal vlak (esthetiek, materiaalgebruik, vormgeving, ...),

energetisch vlak (EPB-regelgeving) als op vlak van veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitseisen (voldoende

licht, lucht, isolatie, ...) (Art. 5 Vlaamse Wooncode).

Voor een bijgebouw waar een woonfunctie in ondergebracht wordt, is bovendien de medewerking van een

architect vereist. Dit geldt ook voor als woning gebruikte containers, mini-huisjes en andere constructies.

Page 40: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 40 van 73

In principe zijn dergelijke mobiele units vergunbaar indien er geen strijdigheid is met verordening, verkaveling,

BPA of RUP (Zie ook onder 3.4.2: ‘Gemeenschappelijk wonen in BPA, RUP of verkaveling ‘). Door de goedkeuring

van het wijzigingsdecreet van 8 december 2017 (Codextrein) zijn verkavelingsvoorschriften van verkavelingen

ouder dan 15 jaar geen weigeringsgrond meer voor een omgevingsvergunningsaanvraag, ook van voorschriften

van BPA’s ouder dan 15 jaar kan afgeweken worden bij een omgevingsvergunningsaanvraag. Wanneer men wil

afwijken van de voorschriften van een verkaveling of BPA, geldt de beoordeling van de goede ruimtelijke

ordening zoals bij elke andere aanvraag binnen woongebied. Bovendien maakt het Verzameldecreet 2019 het

mogelijk om een gebiedsgerichte afweging te maken, op dubbel vlak:

• De gemeenteraad kan los van een concrete vergunningsaanvraag beslissen om voor verkavelingen,

RUP’s of BPA’s ouder dan 15 jaar de verkavelingsvoorschriften toch te behouden als weigeringsgrond.

Deze beslissing geldt dan voor de hele verkaveling, BPA of RUP.

• In het kader van de beoordeling van een concrete vergunningsaanvraag, gemotiveerd verwijzen naar

bepaalde voorschriften van een meer dan 15 jaar oude verkaveling, BPA of RUP, waarbij zij dan aangeeft

dat die voorschriften nog steeds belangrijke actuele criteria omvatten om op die specifieke plaats de

goede ruimtelijke ordening te motiveren.

Sinds de codextrein werd het principe van ruimtelijk rendement verankerd in de beoordeling van

vergunningsaanvragen aan de goede ruimtelijke ordening. De verhoging van het ruimtelijk rendement mag

evenwel geen afbreuk doen aan de leefkwaliteit en is enkel wenselijk op goed gelegen plaatsen. Door de

goedkeuring van het verzameldecreet wordt het voor de vergunningverlenende overheid eenvoudiger om geen

verhoging van het ruimtelijk rendement toe te laten op locaties waar dit volgens haar niet gewenst is.

Bij zonevreemde woningen kunnen geen vrijstaande mobiele units vergund worden gezien het aantal

woongelegenheden niet mag vermeerderen:

Art. 4.4.12. VCRO:

In alle bestemmingsgebieden geldt dat de vigerende bestemmingsvoorschriften op zichzelf geen

weigeringsgrond vormen bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het

verbouwen van een bestaande zonevreemde woning, op voorwaarde dat het aantal woongelegenheden

beperkt blijft tot het bestaande aantal. De creatie van een zorgwoning in de zin van artikel 4.1.1, 18°, is

wel toegelaten.

Een zorgwoning, die geïntegreerd is in de bestaande woning en een fysiek geheel vormt met de bestaande

woning, kan dus wel toegestaan worden. In dit geval wordt het geheel als meergeneratiewoning (max. 1000m³)

beschouwd en neemt het aantal wooneenheden niet toe.

De huidige regelgeving zonevreemd wonen geeft reeds zeer ruime mogelijkheden. Het is niet wenselijk hier te

verruimen. Het toestaan van een losstaande zorgunit zou betekenen dat twee afzonderlijke woongelegenheden

zouden ontstaan op het perceel. Dit kan onmogelijk de bedoeling zijn. De bestaande regelgeving waarbij gesteld

wordt dat het aantal woongelegenheden niet mag vermeerderen, dient absoluut behouden te blijven.

Het is mogelijk om een volwaardig huisnummer toe te kennen aan de zorgunit. Dit betekent dat de unit als

volwaardige woning gaat gelden. Het is dan ook nodig dat in de vergunning strikte voorwaarden worden

Page 41: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 41 van 73

opgelegd om het mobiele en tijdelijke karakter van de zorgunit te waarborgen, als vanuit de ruimtelijke context

een permanente volwaardige tweede woning ongewenst is.

Aangezien een mobiele zorgwoning of wooncontainer een constructie met een tijdelijk karakter is, kan er een

omgevingsvergunning voor een bepaalde duur voor afgeleverd worden (Art. 68 tweede lid, 8°

Omgevingsvergunningsdecreet). De vergunningsbeslissing vermeldt dan de duur van de vergunning en de reden

daarvoor. De vergunningsduur begint op het ogenblik dat gebruik gemaakt mag worden van de

omgevingsvergunning (doorgaans 35 dagen na aanplakking van de vergunning)12.

4.4 HANDHAVING

Wanneer een zorgwoning na uitvoering van de werken niet voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in de

VCRO artikelen 4.1.1 18° en 4.2.4 en hiervoor geen omgevingsvergunning aangevraagd werd, begaat men een

bouwovertreding. Dit is eveneens het geval wanneer de beëindiging van de zorgsituatie niet gemeld werd of

wanneer een woning niet uitgevoerd werd conform de afgeleverde omgevingsvergunning.

In dergelijke gevallen kan een gemeente of de Vlaamse overheid proces verbaal opstellen en handhavend

optreden.

12 Zowel in de gewone als in de vereenvoudigde procedure mag een vergunning, die werd verleend in eerste aanleg, pas gebruikt worden als de aanvrager

niet op de hoogte is gebracht van de instelling van een schorsend administratief beroep binnen een termijn van 35 dagen die ingaat na de eerste dag van

de aanplakking. Wordt een schorsend administratief beroep ingesteld tegen de beslissing of een onderdeel daarvan, neemt de vergunningsduur een

aanvang op de dag na de dag van betekening van de definitieve beslissing.

In 2 gevallen mag de aanvrager onmiddellijk gebruikmaken van de vergunning :

1. in de gevallen waar het administratief beroep niet schorsend werkt (bv. bij een vergunning voor de exploitatie na een proefperiode);

2. als de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar de omgevingsvergunning verleend heeft (een administratief beroep is hier

immers niet mogelijk).

Page 42: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 42 van 73

5 TIJDELIJK WONEN

5.1 AANLEIDING

In het kader van de vluchtelingencrisis en de beperkte plaatsen voor noodopvang van gezinnen met meerdere

kinderen is er een nood, een vraag en een aanbod aan opvang van deze gezinnen bij particuliere gezinnen. Dit

geldt tevens voor mensen wiens woning onbewoonbaar is geworden door onvoorziene omstandigheden.

Tenzij een opgevangen gezin een geïntegreerd deel uitmaakte van het opvanggezin, konden ze conform artikel

4.2.1 7°, VCRO niet opgevangen worden bij een particulier gezin zonder dat er sprake is van een vermeerdering

van het aantal woongelegenheden. Voor dit laatste geldt een vergunningsplicht, wat de (nood)opvang van

gezinnen bemoeilijkte.

Om de tijdelijke huisvesting van vluchtelingen en noodopvang van gezinnen bij particuliere gezinnen

eenvoudiger te maken, werden in 2016 de artikelen 5/1 en 5/213 aan het BVR meldingsplichtige handelingen

toegevoegd.

Een tijdelijke woning die voldoet aan de voorwaarden in de VCRO, heeft een beperkte ruimtelijke impact en is

daarom slechts meldingsplichtig. Voor woningen die niet aan deze voorwaarden voldoen, wordt een grotere

ruimtelijke impact verwacht, die een bijkomende afweging en beoordeling door de vergunningverlenende

overheid vereist, vandaar dat deze vallen onder de vergunningsplicht.

Door het inrichten van tijdelijke woningen niet vrij te stellen van vergunning, blijft de gemeente op de hoogte

van de inrichting van de tijdelijke opvang en kan nagekeken worden of voldaan is aan de woningkwaliteitseisen.

5.2 MELDINGSPLICHT

De creatie van een tijdelijke woning is mogelijk via een melding indien deze

- Niet gelegen is in ruimtelijk kwetsbaar gebied.

- Niet strijdig zijn met de voorschriften van stedenbouwkundige verordeningen, ruimtelijke

uitvoeringsplannen, plannen van aanleg of vergunningen voor het verkavelen van gronden, of met de

uitdrukkelijke voorwaarden van omgevingsvergunningen, met behoud van de toepassing van de andere

regelgeving die van toepassing is.

- Geen betrekking heeft op percelen waarop voorlopig of definitief beschermde monumenten aanwezig

zijn, in voorlopig of definitief beschermde cultuurhistorische landschappen, in voorlopig of definitief

beschermde stads- en dorpsgezichten, of in voorlopig of definitief beschermde archeologische sites.

13 Artikel 5/2 handelt over het tijdelijke plaatsen van verplaatsbare constructies die voor bewoning gebruikt worden en over het tijdelijk plaatsen van verplaatsbare constructies die aan bewoning aanverwante functies kunnen herbergen. Aangezien dit artikel eerder gericht is op de organisatie van opvang door de overheid, valt het buiten de scope van deze nota en zal bijgevolg niet verder behandeld worden.

Page 43: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 43 van 73

- Niet gerealiseerd wordt in een afgebakende oeverzone als vermeld in artikel 3, § 2, 43°, van het decreet

van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, noch in de 5 meter brede strook, te rekenen

vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen.

- Niet uitgevoerd worden voor de rooilijn of in een achteruitbouwstrook.

EN indien deze voldoet aan alle voorwaarden in artikel 5/1 van het BVR meldingsplichtige werken:

Artikel 5/1.

§ 1. Voor het opsplitsen van een woning of voor het wijzigen in een gebouw van het aantal

woongelegenheden die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de huisvesting van een gezin of een

alleenstaande, ongeacht of het gaat om een eengezinswoning, een etagewoning, een flatgebouw, een

studio of een al dan niet gemeubileerde kamer, wordt de vergunningsplicht vervangen door een

verplichte melding als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:

1° in een bestaande woning wordt één ondergeschikte wooneenheid gecreëerd;

2° de ondergeschikte wooneenheid vormt één fysiek geheel met de hoofdwooneenheid;

3° de ondergeschikte wooneenheid, daaronder niet begrepen de met de hoofdwooneenheid gedeelde

ruimten, maakt maximaal één derde uit van het bouwvolume van de volledige woning;

4° de creatie van de ondergeschikte wooneenheid gebeurt met het oog op het huisvesten van:

- hetzij asielzoekers en vluchtelingen die op grond van artikel 6, § 1, vierde lid, en artikel 8, § 1,

van de wet betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van

vreemdelingen van 12 januari 2007 de opvang van Fedasil moeten verlaten;

- hetzij burgers wiens woning onbewoonbaar is geworden door onvoorziene omstandigheden;

5° de huisvesting is tijdelijk voor een totale duur van maximaal drie jaar per goed;

6° de eigendom, of ten minste de blote eigendom, op de hoofd- en de ondergeschikte wooneenheid

berust bij dezelfde titularis of titularissen.

§ 2. Het beëindigen van het opsplitsen van een woning of het wijzigen in een gebouw van het aantal

woongelegenheden, bedoeld in paragraaf 1, is eveneens meldingsplichtig

De voorwaarden mbt de ondergeschikte wooneenheid (1°-3°) zijn identiek aan de voorwaarden in de definitie

zorgwonen en worden onder 314.2.1 toegelicht.

Ook de interpretatie van eigendom (6°) is gelijk aan deze bij een zorgwoning en werd reeds behandeld onder

4.2.3.

De melding van een tijdelijke woning gebeurt bij voorkeur digitaal via het omgevingsloket. Indien de

medewerking van een architect niet verplicht is, is een melding op papier ook mogelijk (aanvraagformulier,

addendabibliotheek).

Page 44: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 44 van 73

5.2.1 Verzoekers om internationale bescherming (Asielzoekers) en vluchtelingen

Een verzoeker om internationale bescherming geniet het recht op materiële hulp14 gedurende de hele

procedure, die aanvangt bij het verzoek om internationale bescherming tot aan een positieve of negatieve

beslissing van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) of de Raad voor

Vreemdelingenbetwistingen (RvV).

Positieve beëindiging procedure

Het recht op materiële hulp eindigt wanneer een verzoeker een verblijfsstatuut verkrijgt en dus erkend wordt

als vluchteling of subsidiaire bescherming krijgt. Dit is ook het geval wanneer een verzoeker om medische of

humanitaire regularisatie, gezinshereniging, … gerechtigd is om langer dan 3 maanden op het grondgebied te

verblijven.

Fedasil is bevoegd om materiële hulp te verlenen tijdens de transitieperiode (in principe 2 maanden) aan

personen die een beroep wensen te doen op de maatschappelijke dienstverlening die verleend wordt door de

OCMW’s. In het geval deze periode onvoldoende blijkt om de overgang mogelijk te maken, kan er een uitstel tot

vertrek uit de opvang van Fedasil aangevraagd worden.

Negatieve beëindiging procedure

Na een negatieve beslissing van het CGVS of de RvV wordt er een bevel om het grondgebied te verlaten

afgeleverd. Het recht op opvang eindigt bij het aflopen van de termijn van het bevel om het grondgebied te

verlaten. In principe bedraagt deze termijn 30 dagen.

Bij een negatieve beslissing van het CGVS kan de verzoeker binnen 30 kalenderdagen na de betekening van de

beslissing een beroep aantekenen bij de RvV. Bij opsluiting in een gesloten centrum heeft hij 15 kalenderdagen

de tijd. In een aantal specifieke gevallen is een kortere beroepstermijn van 5 of 10 kalenderdagen mogelijk.

Tijdens een schorsende beroepsprocedure kan de verzoeker niet van het grondgebied verwijderd worden en

geniet deze materiële hulp tot aan de beslissing van de RvV.

Het BVR meldingsplichtige handelingen biedt een oplossing voor de tijdelijke huisvesting van asielzoekers en

vluchtelingen die de opvang van Fedasil verlaten omwille van:

- Het indienen van een beroep bij de Raad van State tegen de beslissing van toekenning van de subsidiaire

bescherming en van weigering van het vluchtelingenstatuut

- De toekenning van een machtiging tot verblijf van meer dan drie maanden aan een persoon van wie de

asielprocedure of de procedure voor de Raad van State nog lopende is

- Toewijzing van de plaats van inschrijving naar een OCMW omwille van

- het niet tijdig nemen van een tijdige beslissing over de asielaanvraag door CGVS of één van zijn

adjuncten

14 materiële hulp : de hulp die verleend wordt door het Agentschap of de partner binnen een opvangstructuur en die met name bestaat uit huisvesting, voedsel, kleding, medische, maatschappelijke en psychologische begeleiding en de toekenning van een dagvergoeding. Zij omvat eveneens de toegang tot juridische bijstand, de toegang tot diensten als tolkdiensten of opleidingen, evenals de toegang tot een programma voor vrijwillige terugkeer

Page 45: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 45 van 73

- het niet tijdig nemen van een beslissing door de RvV over het beroep tegen de beslissing van de

CGVS of één van zijn adjuncten

- De toekenning van een statuut van tijdelijke bescherming

Om de inrichting van een tijdelijke woongelegenheid voor asielzoekers en vluchtelingen minder complex te

maken, werd deze handeling meldingsplichtig gemaakt.

In zitting van 18 juni 2015 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat het verblijf van een asielzoeker in de sociale

woning van zijn partner, in afwachting van een beslissing over zijn asielaanvraag, beschouwd moet worden als

een tijdelijke bijwoonst die geen aanleiding vormt voor de opzegging van de huurovereenkomst. De

toelatingsvoorwaarden in artikel 95, § 1, eerste en tweede lid, van de Vlaamse Wooncode zijn hierbij niet van

toepassing.

Na een positieve beslissing van de asielaanvraag wordt de betrokkene in het vreemdelingenregister

ingeschreven en kan hij/zij tot de huurovereenkomst van de partner toetreden, mits de andere voorwaarden in

artikel 95, § 1, eerste en tweede lid, van de Vlaamse Wooncode vervuld zijn.

5.2.2 Burgers wiens woning onbewoonbaar is geworden door onvoorziene omstandigheden

Vlaamse Wooncode

Een woning die niet langer voldoet aan de vereisten en normen cfr artikel 5, §1 van de Vlaamse Wooncode (zie

3.4), kan ongeschikt en/of onbewoonbaar verklaard worden. Een woning die naar aanleiding van de vastgestelde

gebreken minstens 15 strafpunten heeft, is ongeschikt. Een woning die een veiligheids- en/of gezondheidsrisico

inhoudt, kan onbewoonbaar verklaard worden. Dit laatste staat los van de strafpunten in het technisch verslag.

Een onderzoeker van Wonen-Vlaanderen voert een technisch onderzoek uit, waarna hij de burgemeester

adviseert. De burgemeester moet op basis van dit verslag beoordelen of de bewoning van een ongeschikte of

onbewoonbare woning moet worden stopgezet. Bij een onbewoonbaarheid zal dat, gezien de ernstige

veiligheids- en gezondheidsrisico’s, in principe het geval zijn, tenzij de gebreken snel te verhelpen zijn.

Bij onbewoonbaar en/of ongeschiktheidsverklaring wordt de woning opgenomen in de Vlaamse inventaris van

ongeschikte en onbewoonbare woningen.

Nieuwe Gemeentewet

In situaties waarbij de veiligheid of de gezondheid van bewoners, omwonenden of passanten in acuut gevaar is,

kan de burgemeester, zonder het voorgaande advies van Wonen-Vlaanderen en zonder de eigenaar gehoord te

hebben, bewarende maatregelen treffen of een woning onbewoonbaar verklaren in uitvoering van art. 135 §2

Nieuwe Gemeentewet. De burgemeester kan uitsluitend die maatregelen nemen die nodig zijn om de

vastgestelde acute gevaren te verhelpen en die in verhouding staan tot de vastgestelde risico’s.

Herhuisvestingsplicht

Voor wat betreft bewoners van een onbewoonbare en/of ongeschikte woning die voldoen aan de inkomens- en

onroerende bezitsvoorwaarde die geldt in de sociale huursector, heeft de burgemeester een

Page 46: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 46 van 73

herhuisvestingsplicht. De herhuisvestingsplicht vormt een inspanningsverbintenis, wat inhoudt dat de

burgemeester al het mogelijke moet doen om de bewoners te herhuisvesten. Ook voor andere bewoners

kunnen uiteraard initiatieven tot herhuisvesting genomen worden.

Wonen-Vlaanderen gaf enkele handleidingen uit waar dieper ingegaan wordt op deze herhuisvestingsopdracht.

5.2.3 Maximaal 3 jaar

De maximale termijn van 3 jaar die aan de melding gekoppeld is, houdt in dat de tijdelijke woongelegenheid

maximaal 3 jaar in stand gehouden mag worden. Indien de tijdelijke woongelegenheid langer dan 3 jaar in

gebruik genomen wordt, valt deze onder de vergunningsplicht (zie 5.3).

De melding van een tijdelijke woning is gebonden aan de woning, niet aan de persoon die gehuisvest zal worden.

Zo is het mogelijk om de tijdelijke woning ter beschikking te stellen aan verschillende gezinnen. Hierbij moet

evenwel de maximale termijn van 3 jaar bewaakt worden.

Wanneer de tijdelijke opvang beëindigd wordt en de ondergeschikte wooneenheid niet meer als dusdanig

gebruikt wordt, is een nieuwe melding van beëindiging van de tijdelijke woonst noodzakelijk is. Deze beëindiging

dient te volgen maximaal 3 jaar na de eerste ingebruikname van de tijdelijke woning (datum inschrijving

bevolkingsregister).

Op het ogenblik van de inschrijving in het bevolkingsregister (dit kan een hele tijd na de melding zijn, aangezien

de creatie van een tijdelijke woning gepaard kan gaan met handelingen om een ondergeschikte woning te

creëren) kan de gemeente controleren of de voorwaarden van artikel 5/1 van het uitvoeringsbesluit

meldingsplichtige werken vervuld zijn. Is dat niet zo, dan kan ze PV opstellen.

5.2.4 Procedure

De melding gebeurt bij voorkeur digitaal via het omgevingsloket. Indien de medewerking van een architect niet

verplicht is, is een melding op papier ook mogelijk (aanvraagformulier, addendabibliotheek).

Volgende dossierstukken moeten toegevoegd worden (voor meer informatie over de technische vereisten, zie

het normenboek meldingen):

Page 47: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 47 van 73

Figuur 9: Dossiersamenstelling tijdelijke woning

Als de handelingen meldingsplichtig en niet verboden zijn, neemt de bevoegde overheid (meestal het college

van burgemeester en schepenen) akte van de melding. Binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van de

melding, bezorgt ze de meldingsakte per beveiligde zending aan de persoon die de melding heeft verricht.

Net zoals een omgevingsvergunning, moet ook een meldingsakte worden bekendgemaakt (Artikel 138 van het

uitvoeringsbesluit mbt de omgevingsvergunning). Dit zowel bij de creatie als bij de beëindiging van een tijdelijke

woning.

Als de handelingen niet meldingsplichtig of verboden zijn, stelt de overheid (meestal het college van

burgemeester en schepenen) de persoon die de melding heeft verricht binnen 30 dagen na de datum van

ontvangst van de melding, daarvan in kennis. In dat geval wordt geen akte genomen en wordt aan de melding

geen verder gevolg gegeven.

De melding mag worden uitgevoerd vanaf de dag na de datum van de betekening van de meldingsakte.

De vervalregeling, vermeld in artikel 99 tot en met 101 van het omgevingsvergunningsdecreet, is van toepassing

op de meldingsakte

5.3 VERGUNNINGSPLICHT

Wanneer niet voldaan is aan minstens één van de voorwaarden cfr 5/1 van het uitvoeringsbesluit

meldingsplichtige werken, geldt de vergunningsplicht.

De realisatie van een tijdelijke woning is eveneens vergunningsplichtig indien ze:

- strijdig is met de voorschriften van stedenbouwkundige verordeningen, ruimtelijke

uitvoeringsplannen, plannen van aanleg of vergunningen voor het verkavelen van gronden, of met

de uitdrukkelijke voorwaarden van omgevingsvergunningen, met behoud van de toepassing van de

andere regelgeving die van toepassing is.

Page 48: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 48 van 73

- betrekking heeft op percelen waarop voorlopig of definitief beschermde monumenten aanwezig

zijn, in voorlopig of definitief beschermde cultuurhistorische landschappen, in voorlopig of definitief

beschermde stads- en dorpsgezichten, of in voorlopig of definitief beschermde archeologische sites.

- gerealiseerd wordt in een afgebakende oeverzone als vermeld in artikel 3, § 2, 43°, van het decreet

van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, noch in de 5 meter brede strook, te rekenen

vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen.

- uitgevoerd wordt voor de rooilijn of in een achteruitbouwstrook.

Indien een tijdelijke woning langer dan 3 jaar of na het beëindigen van de tijdelijke opvang, aangewend zal

worden voor de huisvesting van meerdere gezinnen of alleenstaanden, is daartoe een voorafgaande

omgevingsvergunning voor het opsplitsen van een woning vereist.

5.4 HANDHAVING

Wanneer een tijdelijke woning na uitvoering van de werken niet voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in

artikel 5/1 van het BVR meldingsplichtige handelingen en hiervoor geen omgevingsvergunning aangevraagd

werd, begaat men een bouwovertreding. Dit is eveneens het geval wanneer de beëindiging van de tijdelijke

woonsituatie niet gemeld werd of wanneer een woning niet uitgevoerd werd conform de afgeleverde

omgevingsvergunning.

In dergelijke gevallen kan een gemeente of de Vlaamse overheid proces verbaal opstellen en handhavend

optreden.

Page 49: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 49 van 73

6 OPNAME IN HET BEVOLKINGSREGISTER

Alle inwoners moeten in het bevolkingsregister worden opgenomen. In het geval van zorgwonen en tijdelijk

wonen is daarvoor een speciale code voorzien. De federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken is bevoegd voor

het bevolkingsregister, het bijhouden er van gebeurt door de gemeenten.

Op het ogenblik van de inschrijving in het bevolkingsregister kan de bevolkingsdienst de dienst Ruimtelijke

ordening contacteren om na te gaan of de melding van de zorgwoning of de tijdelijke woning correct gebeurde.

Wanneer alle voorwaarden vervuld zijn, kan/kunnen de perso(o)n(en) in de betreffende woning ingeschreven

worden. Een goede afstemming tussen de dienst ruimtelijke ordening en de bevolkingsdienst is hierbij

noodzakelijk.

Wanneer de voorwaarden die vereist zijn om te spreken van een ‘zorgwoning’ of ‘tijdelijke woning’ niet vervuld

zijn, moeten de betrokken personen ambtshalve ingeschreven worden als deel uitmakend van éénzelfde gezin.

Deze voorwaarden dienen restrictief te worden geïnterpreteerd, omdat het een uitzondering betreft op de in

§1 vermelde algemene principes van de algemene onderrichtingen betreffende het houden van de

bevolkingsregisters. Het is aan de dienst Ruimtelijke ordening om na te gaan of de woning conform de

voorwaarden in de VCRO is.

Wanneer een zorgwoning voldoet aan de voorwaarden in artikel 4.1.1 18° VCRO, gelden de algemene principes

in §1 van de algemene onderrichtingen betreffende het houden van de bevolkingsregisters niet en worden de

bewoners van de ondergeschikte wooneenheid als een afzonderlijk gezin beschouwd, terwijl deze toch worden

ingeschreven onder hetzelfde huisnummer als de bewoners van de hoofdwooneenheid (wooncode (LOG.) 01 in

het I.T. 140).

Wanneer een ‘tijdelijk wonen’ voldoet aan de voorwaarden in artikel 5/1 §1 van het besluit van de Vlaamse

Regering van 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex

Ruimtelijke Ordening, gelden de algemene principes in §1 van de algemene onderrichtingen betreffende het

houden van de bevolkingsregisters niet en worden de bewoners van de ondergeschikte wooneenheid steeds als

een afzonderlijk gezin beschouwd, terwijl deze toch worden ingeschreven onder hetzelfde huisnummer als de

bewoners van de hoofdwooneenheid (wooncode (LOG.) 05 in het I.T. 140).

Page 50: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 50 van 73

7 TOEKENNING HUISNUMMERS

Wanneer de voorwaarden opgenomen in de definitie zorgwonen (art. 4.1.1 18° VCRO) of artikel 5/1 in het BVR

meldingsplichtige handelingen voldaan zijn, worden de bewoners van de ondergeschikte wooneenheid als een

apart gezin beschouwd. Ze mogen echter wel onder hetzelfde huisnummer als de bewoners van de

hoofdwooneenheid ingeschreven worden. De algemene principes in §1 van de algemene onderrichtingen

betreffende het houden van de bevolkingsregisters gelden dus niet voor wat betreft zorgwoningen en tijdelijke

woningen die voldoen aan de meldingsplicht.

Wanneer een zorgwoning of tijdelijke woning vergunningsplichtig is, geldt deze uitzonderingsregel niet en

worden de bewoners van de ondergeschikte wooneenheid onder een apart huisnummer ingeschreven. Dit

betekent dat de (ondergeschikte) wooneenheid als volwaardige woning gaat gelden. In de vergunning moeten

bijgevolg strikte voorwaarden worden opgelegd om het tijdelijk karakter ervan te waarborgen, als vanuit de

ruimtelijke context een permanente volwaardige tweede woning ongewenst is.

8 FINANCIËLE GEVOLGEN

Wanneer de zorgwoning voldoet aan de voorwaarden in artikel 4.1.1 18° VCRO en gemeld werd bij de dienst

Ruimtelijke ordening, worden de bewoners van de ondergeschikte wooneenheid als een afzonderlijk gezin

beschouwd. Ook de bewoners van een ‘tijdelijke woning’ die voldoet aan de voorwaarden opgenomen in artikel

5/1 §1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen

ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, worden als een afzonderlijk gezin beschouwd.

Het beschouwd worden als 2 gezinnen brengt met zich mee dat beide gezinnen afzonderlijk worden belast. Het

wonen in een zorgwoning of tijdelijke woonst heeft hierdoor geen nadelig effect op sociale uitkeringen of sociale

voordelen zoals bv. studietoelagen, werkloosheidsuitkering,....

Voor vormen van woningdelen, waarbij men als samenwonend aanzien dreigt te worden, zijn er soms wel

financiële gevolgen15.

15 https://samenhuizen.be/huisdelen-een-uitkering-ontvangen-een-goede-match-niet

Page 51: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 51 van 73

8.1 UITKERINGEN FEDERALE OVERHEID

8.1.1 Werkloosheidsuitkering16

De gezinssituatie van een werknemer is medebepalend voor de bepaling van het bedrag van de uitkering in de

werkloosheidsverzekering. De werkloosheidsreglementering onderscheidt hierbij drie categorieën van

gezinssituaties:

- de samenwonende werknemer met gezinslast (gezinshoofd)

- de alleenwonende werknemer

- de samenwonende werknemer zonder gezinslast.

De gezinstoestand beïnvloedt het dagbedrag en eventueel ook de duur van de werkloosheidsuitkering en de

inschakelingsuitkeringen. Meer informatie hier over, vindt u terug op de website van de RVA.

De RVA beschouwt samenwonen als het samen onder hetzelfde dak wonen van 2 of meerdere mensen, die de

belangrijkste huishoudelijke aangelegenheden samen regelen. Het is niet nodig dat die personen alles

gemeenschappelijk regelen.

Of er sprake is van samenwonen blijft een feitenkwestie. De directeur van de RVA zal hierin een beslissing

nemen, waarbij hij voornamelijk zal nagaan of er door het delen van kosten geld wordt bespaard en er dus

sprake is van een zeker economisch voordeel. De directeur kan op basis van de feitelijke situatie beslissen dat

er sprake is van samenwonen, zélfs indien men volgens het bevolkingsregister apart zou wonen.

Meer informatie: RVA - https://www.rva.be/nl/burgers/werkloosheid

8.1.2 Arbeidsongeschiktheidsuitkering

Werknemers, werklozen, zelfstandigen en mijnwerkers die door een ziekte of een ongeval (geen beroepsziekte

of arbeidsongeval) niet meer kunnen werken, kunnen recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

De eerste zes maanden zal de woonsituatie geen invloed hebben op de hoogte van de uitkering. Daarna houdt

het ziekenfonds onder meer rekening met de gezinssituatie voor de berekening van het minimumbedrag van de

uitkering en van het bedrag van de invaliditeitsuitkering. Wanneer je als samenwonend beschouwd wordt, leidt

dit tot een lagere uitkering.

Bij het bepalen van de gezinssituatie houdt het ziekenfonds rekening met de gegevens van het rijksregister en

met informatie die je zelf aanbiedt.

Wanneer je als woningdeler kan aantonen dat je geen gemeenschappelijke huishouding voert met je

medebewoners en dat je economisch en financieel onafhankelijk bent, kan je beschouwd worden als

alleenwonend en dus vergoed worden als een alleenstaande.

16 Vraag nr. 39 d.d. 11.12.2014 van de heer volksvertegenwoordiger Wouter Raskin van 11 december 2014 (N.) aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel: Samenhuizen en de gevolgen voor de werkloosheidsuitkering (publicatiedatum 26.01.2015)

Page 52: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 52 van 73

De omzendbrief V.I. nr. 2018/190: Begrip inkomen en samenstelling van gezin om de hoedanigheid van

gerechtigde met gezinslast te bepalen haalt indicatoren en bewijsstukken aan die in aanmerking genomen

kunnen worden bij de feitelijke beoordeling van de situatie.

Bewoner(s) van een zorgwoning of tijdelijke woning worden op basis van de code in het bevolkingsregister

beschouwd als apart gezin.

Meer informatie:

- RIZIV - https://www.riziv.fgov.be/nl/themas/arbeidsongeschiktheid

8.1.3 Tegemoetkomingen voor mensen met een beperking

Personen met een erkende handicap hebben naargelang de situatie recht op verschillende tegemoetkomingen:

- De inkomensvervangende tegemoetkoming (IVT) vergoedt personen (21-65 jaar) die door hun handicap niet

kunnen werken of op de arbeidsmarkt maximum 1/3 kunnen verdienen van het loon van een gezonde

persoon.

- De integratietegemoetkoming (IT) moet de extra kosten opvangen die personen (21-65 jaar) door hun

verminderde zelfredzaamheid maken. Ze is bedoeld voor mensen die moeilijkheden ondervinden bij het

uitvoeren van dagelijkse activiteiten zoals koken, eten, wassen, poetsen,…

- 65-plussers die moeilijkheden ondervinden bij het uitvoeren van dagelijkse activiteiten zoals koken, wassen,

poetsen, en hierdoor sterk afhankelijk zijn van anderen, komen in aanmerking voor een Zorgbudget voor

ouderen met een zorgnood (zie 8.2.1)

- Een ambtenaar die volledig arbeidsongeschikt wordt, heeft onder bepaalde voorwaarden, vervroegd recht

op een rustpensioen.

- Oorlogsinvaliden ontvangen een eigen invaliditeitspensioen.

De tegemoetkoming voor mensen met een beperking is niet hetzelfde als een invaliditeitsuitkering. Een invaliditeitsuitkering wordt toegekend door het RIZIV in het geval van arbeidsongeschiktheid (zie 8.1.2). Het is ook niet hetzelfde als de uitkering die je krijgt als je een handicap hebt als gevolg van een beroepsziekte of arbeidsongeval.

Het bedrag van de invaliditeitsuitkering is afhankelijk van de graad van zelfredzaamheid en van de gezinssituatie. Als het totale inkomen van het huishouden (inkomen van partner, inkomen uit arbeid, vervangingsinkomen, andere inkomens) een bepaald bedrag overschrijdt, dan zal het bedrag van de tegemoetkoming lager liggen dan het maximumbedrag van de tegemoetkoming. Om dit te berekenen worden gezinssituaties in verschillende categorieën opgedeeld.

Tot op heden worden mensen die woningdelen als samenwonend beschouwd, met een lagere tegemoetkoming als gevolg. Een aanpassing van de regelgeving waarbij personen die samenwonen in kleinschalige initiatieven onder dezelfde categorie zullen vallen als personen die in een collectieve setting verblijven. In afwachting van de aanpassing zal de FOD Sociale Zekerheid deze interpretatie al toepassen (Schriftelijke vraag nr. 413 d.d. 21 maart 2018 aan Minister Jo Vandeurzen)

Page 53: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 53 van 73

Meer informatie: FOD Sociale zekerheid – DG Personen met een handicap

https://handicap.belgium.be/nl/mijn-rechten/index.htm

8.1.4 Pensioen

Voor de berekening van je pensioen zijn er geen gevolgen aan het al dan niet samenwonen in een

gemeenschappelijke woonvorm.

Twee gepensioneerden die samenwonen (zelfs met een samenlevingscontract) ontvangen beiden een pensioen

aan het bedrag alleenstaande. Het gezinsbedrag kan enkel worden toegekend aan gehuwde personen.

Samenwoonst opent geen recht op een pensioen als uit de echt gescheiden echtgenoot of een

overlevingspensioen.

Meer informatie: Federale pensioendienst https://www.onprvp.fgov.be

8.1.5 Inkomensgarantie voor ouderen (IGO)

De Inkomensgarantie voor ouderen (IGO) wordt toegekend aan 65-plussers die niet over voldoende financiële

middelen beschikken.

De berekening van de IGO gebeurt op basis van basisbedragen, die al dan niet verhoogd worden naar gelang de

situatie van de aanvrager. Daarbij wordt rekening gehouden met alle bestaansmiddelen en pensioenen waarop

de betrokkene en de personen met wie hij zijn hoofdverblijfplaats deelt, recht hebben.

Het delen van een hoofdverblijfplaats wordt in deze beschouwd als het gewoonlijk samen op dezelfde plaats

verblijven. Hiervoor wordt gekeken naar de inschrijvingen in het bevolkingsregister van de gemeente waar de

betrokkenen wonen.

Als de aanvrager zijn hoofdverblijfplaats met andere personen deelt (geen bloed- of aanverwanten in de rechte

opgaande en neergaande lijn), zal de berekening van zijn IGO gebeuren op basis van het basisbedrag.

Enkel aan personen die hun hoofdverblijfplaats niet delen met 1 of meerdere personen, wordt een verhoogd

basisbedrag toegekend. Enkel voor een gerechtigde die zijn hoofdverblijfplaats uitsluitend deelt met:

- Minderjarige kinderen, ook indien het geen bloed- of aanverwanten zijn in de rechte lijn

- meerderjarige kinderen waarvoor kinderbijslag wordt genoten, ook indien het geen bloed- of

aanverwanten zijn in de rechte lijn

- bloed- of aanverwanten in de rechte opgaande of neergaande lijn. Het maakt niet uit of ouders bij hun

kinderen gaan inwonen of omgekeerd en er is geen beperking in graad

- personen die in hetzelfde rusthuis of hetzelfde rust- of verzorgingstehuis, of in hetzelfde psychiatrisch

verzorgingstehuis worden opgenomen

wordt een uitzondering toegestaan op deze regel. Aan hen mag toch het verhoogde basisbedrag toegekend

worden.

Page 54: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 54 van 73

Aangezien de bewoners van een zorgwoning of tijdelijke woning als apart gezin ingeschreven worden in het

bevolkingsregister, heeft het betrekken van een zorgwoning of tijdelijke woning geen impact op de toegekende

IGO.

Meer informatie: Federale pensioendienst:

https://www.onprvp.fgov.be/NL/profes/benefits/igo/paginas/default.aspx

8.1.6 Leefloon

Een leefloon kan aangevraagd worden bij de sociale dienst van het OCMW van de gemeente. Het bedrag wordt

bepaald op basis van de familiale toestand, waarbij 3 categorieën onderscheiden worden:

- Categorie 1: de begunstigde leeft samen met één of meerdere personen waarmee hij/zij zijn/haar

huishouden gemeenschappelijk regelt (vb. rekeningen huur, energie, …). = bedrag per samenwonende

persoon.

- Categorie 2: de begunstigde leeft alleen. = bedrag alleenstaande persoon.

- Categorie 3: de begunstigde heeft een gezin ten laste met minstens één minderjarig ongehuwd kind. Als

men in dit geval samenwoont met een partner, geldt dit bedrag voor beide betrokkenen samen

Bij een sociaal onderzoek dat rekening houdt met eventuele financiële voordelen van het samenhuizen, gaat het

OCMW na of de huisdeler in kwestie een uitkering krijgt van een samenwonende (lagere uitkering) dan wel die

van een alleenstaande. Bij dit onderzoek baseert het OCMW zich op de feitelijke toestand en niet enkel op de

inschrijving in het bevolkingsregister.

De praktijk leert dat gemeentes hier op verschillende manieren mee omgaan. Het is bijgevolg aangeraden

contact op te nemen met het OCMW om de impact van het gemeenschappelijk wonen op het leefloon na te

gaan.

Meer informatie: POD Maatschappelijke integratie https://www.mi-is.be/nl/equivalent-leefloon

8.2 UITKERINGEN VLAAMSE OVERHEID

8.2.1 Zorgbudget

Een zorgbudget is een maandelijkse tegemoetkoming voor mensen die veel zorg nodig hebben.

Wie een zorgbudget krijgt, mag het vrij besteden. Dat geeft mensen de vrijheid om te kiezen welke zorg en hulp

ze ermee willen betalen om een zo normaal en aangenaam mogelijk leven te leiden.

De aanvraag en uitbetaling van zorgbudgetten verloopt via de zorgkas.

Om een zorgbudget te kunnen krijgen, moet je aangesloten zijn bij de Vlaamse sociale bescherming, dit doe je

door jaarlijks een zorgpremie te betalen aan een zorgkas. Deze verplichting geldt vanaf 25 jaar. Zwaar

zorgbehoevenden jonger dan 25 jaar (die dus nog niet aangesloten zijn bij de Vlaamse sociale bescherming)

kunnen een aanvraag voor dit zorgbudget indienen bij een zorgkas naar keuze.

Page 55: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 55 van 73

Zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden

Vroeger heette dit "de zorgverzekering". Het is een zorgbudget van 130 euro/maand voor mensen die veel zorg

nodig hebben, zoals ouderen die in een woonzorgcentrum verblijven of mensen die thuis veel (eventueel

professionele) ondersteuning nodig hebben.

Er bestaan schalen die meten hoe zorgbehoevend iemand is en daar een ‘score’ op zetten. Mensen die nog thuis

wonen (mantel- en thuiszorg, zoals vb. in een zorgwoning) hebben een attest nodig met zo'n score om het

zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden te kunnen krijgen. Welke schaal of score iemand kan gebruiken, is

afhankelijk van de zorg die hij/zij thuis krijgt.

Deze attesten met minstens een van de volgende scores volstaan als bewijs om een zorgbudget voor zwaar

zorgbehoevenden te kunnen aanvragen:

– minstens de "score B op de Katz-schaal" in de thuisverpleging (attest af te halen bij het ziekenfonds);

– minstens de "score 35 op de BEL-profielschaal" (attest af te halen bij een dienst voor gezinszorg);

– minstens de "score 15 op de medisch-sociale schaal". Die schaal wordt gebruikt voor de evaluatie van de

graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming

(zie 8.1.3) , het zorgbudget voor ouderen met een zorgnood, of de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden

(attest af te halen bij het ziekenfonds of de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid);

– "score C of Cd op de Katz-schaal" in een verzorgingsinrichting. Dit is de schaal die afgenomen wordt in

woonzorgcentra, rust-en verzorgingstehuizen, centra voor kortverblijf en dagverzorgingscentra (attest af te

halen bij het ziekenfonds);

– bijkomende kinderbijslag op basis van "minstens 18 punten op de medisch-sociale schaal" (samengesteld

uit de pijlers P1, P2 en P3);

– "kine-E-attest" (attest af te halen bij het ziekenfonds). Dat attest is alleen geldig als u al 3 jaar een positieve

beslissing hebt gekregen op basis van een indicatiestelling met de BEL-schaal.

Het zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden bedraagt 130 euro en is niet afhankelijk van het feit of men al dan

niet in een zorgwoning, tijdelijke woning of gemeenschappelijke woning woont. Enkel je zorgzwaarte is hiervoor

bepalend.

Wanneer iemand mantel- en thuiszorg krijgt, kan een controleur wel steekproefsgewijs de zorgzwaarte opnieuw

komen meten met een van de schalen die daarvoor ontwikkeld zijn. Het is belangrijk dat je aanwezig bent op

het moment van de controle. Als je zonder geldige reden niet aanwezig bent, kan de zorgkas beslissen de

uitbetalingen van het zorgbudget stop te zetten.

In volgende situaties kan men geen zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden krijgen (vanaf de eerste dag na de

maand waarin deze situatie gestart is, tot het einde van de maand waarin men nog in die situatie bent):

– Een meerderjarige krijgt een budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke hulp of een persoonsvolgend

budget van het VAPH

– Een minderjarige krijgt een persoonlijk assistentiebudget van het VAPH

– Iemand tot 21jaar (uitzonderlijk tot 25jaar) verblijft voltijds in een Multifunctioneel Centrum van het VAPH

Page 56: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 56 van 73

– men verblijft in een gehandicaptenvoorziening voor meerderjarigen buiten Vlaanderen

– men verblijf voltijds in een residentiële gehandicaptenvoorziening voor minderjarigen buiten Vlaanderen

– men krijgt ambulante ondersteuning van een gehandicaptenvoorziening voor meerderjarigen buiten

Vlaanderen

– men is ingeschreven in een internaat of internaat permanente openstelling van een medisch-pedagogisch

instituut van het Gemeenschapsonderwijs

Meer informatie: Vlaamse sociale bescherming;

http://www.vlaamsesocialebescherming.be/zorgbudget-voor-zwaar-zorgbehoevenden

Zorgbudget voor ouderen met een zorgnood

Het zorgbudget voor ouderen met een zorgnood is een tegemoetkoming voor mensen die 65 jaar of ouder zijn

en die een beperkte zelfredzaamheid hebben. Het toegekende budget wordt bepaald door de zorg die iemand

nodig heeft en het gezinsinkomen.

De Vlaamse Sociale bescherming onderscheidt hierbij 2 gezinscategorieën:

- alleenstaanden.

- personen met een zorgbehoefte die een gezin vormen. Een “gezin” wordt hierbij gedefinieerd als elke

samenwoning van twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad

en die op dezelfde hoofdverblijfplaats zijn ingeschreven.

Bij elk van de 5 categorieën van zorgzwaarte hoort een maximaal maandelijks bedrag voor het zorgbudget. Hoe

hoger het inkomen van de betrokkene en zijn/haar partner, hoe meer er wordt afgetrokken van dat

maximumbedrag. Een partner is hierbij iemand die op hetzelfde adres woont EN die geen bloed- of aanverwant

is in 1e, 2e of 3e graad.

Voor wat betreft zorgwonen wordt volgende interpretatie gehanteerd door de Vlaamse sociale bescherming:

- Een alleenstaande behoudt een hogere uitkering

- Wanneer een ouder of hulpbehoevend koppel de zorgwoning betrekt, worden deze beschouwd als één

gezin, ze worden dus als samenwonend beschouwd.

- Twee hulpbehoevende kinderen die samen in de zorgwoning wonen, zijn bloedverwanten van elkaar in

de tweede graad, en worden dus niet aanzien als een “gezin vormend” maar wel als alleenstaande;

- Een oudere met een hulpbehoevend kind die samen in de zorgwoning wonen, zijn bloedverwanten van

elkaar in de eerste graad. Hier wordt evenmin een “gezin” gevormd en ook hier wordt het recht op het

zorgbudget voor ouderen met een zorgnood berekend als alleenstaande.

Meer informatie: Vlaamse sociale bescherming;

http://www.vlaamsesocialebescherming.be/zorgbudget-voor-ouderen-met-een-zorgnood

Page 57: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 57 van 73

Zorgbudget voor mensen met een handicap (Basisondersteuningsbudget - BOB)

Het zorgbudget voor mensen met een handicap (basisondersteuningsbudget (BOB) is bedoeld voor personen

met een erkende handicap en een beperkte ondersteuningsnood. Het zorgbudget is een vast bedrag van 300

euro per maand dat uitbetaald wordt door de zorgkassen. Om aanspraak te maken op het zorgbudget voor

mensen met een handicap moet men voldoen aan de voorwaarden opgelegd door het VAPH en aan de

voorwaarden van de zorgkassen.

Naast de niet-rechtstreeks toegankelijke hulp van het VAPH, zijn er nog andere vormen van ondersteuning die

niet gecombineerd kunnen worden. Anderzijds kan het zorgbudget voor mensen met een handicap wel

gecombineerd worden met andere tegemoetkomingen zoals het zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden, de

inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming (zie 8.1.3). Meer info hier over vindt

u op de website van de Vlaamse sociale bescherming.

De personen die mogelijk in aanmerking komen voor een zorgbudget voor mensen met een handicap, worden

door hun zorgkas gecontacteerd. Ze moeten zelf geen aanvraag doen of contact opnemen.

Meer informatie: Vlaamse sociale bescherming;

http://www.vlaamsesocialebescherming.be/zorgbudget-voor-mensen-met-een-handicap

8.2.2 Niet-rechtstreeks toegankelijke hulp VAPH

Persoonlijk Assistentiebudget (PAB) voor minderjarigen

Met het PAB kan een assistent aangeworven worden om de assistentie voor een kind thuis of op school te

organiseren en te financieren.

Er zijn vijf budgetcategorieën. De hoogte van het persoonlijke-assistentiebudget is afhankelijk van onder andere

de aard en de ernst van de handicap, de gezinssituatie en de zorg- en ondersteuningssituatie en kan dus variëren.

De hoogte van het budget is afhankelijk van de noden en vragen van de betrokkene. Er zijn geen gevolgen voor

de hoogte van het budget aan het al dan niet samenwonen in een gemeenschappelijke woonvorm.

Meer informatie: VAPH; https://www.vaph.be/ondersteuning-op-maat/pab/wat

Persoonsvolgend budget (PVB) voor meerderjarigen

Met het persoonsvolgend budget kan ondersteuning ingekocht worden binnen het eigen netwerk, bij

vrijwilligersorganisaties, individuele begeleiders, professionele zorgverleners en bij door het VAPH vergunde

zorgaanbieders. Het is bedoeld voor meerderjarigen die door hun handicap intensieve of frequente

ondersteuning nodig hebben.

De hoogte van het budget is afhankelijk van de noden en vragen van de betrokkene. Er zijn geen gevolgen voor

de hoogte van het budget aan het al dan niet samenwonen in een gemeenschappelijke woonvorm.

Meer informatie: VAPH; https://www.vaph.be/ondersteuning-op-maat/pvb/kort

Page 58: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 58 van 73

8.2.3 Toeslagen op kinderbijslag/ groeipakket

Kinderen geboren vanaf 1 januari 2019 stappen direct en volledig in het Groeipakket. Kinderen geboren vóór 1

januari 2019, behouden hun basisbedrag en leeftijdsbijslag. Ze stappen in het Groeipakket voor mogelijke

toeslagen, zoals de kleuter- en kinderopvangtoeslag, de schooltoeslag en de eventuele sociale toeslag en

zorgtoeslag.

Wanneer één van de (adoptie)ouders overlijdt of afwezig verklaard is door de vrederechter, krijg je maandelijks

een wezentoeslag bovenop het basisbedrag. Het bedrag van de toeslag varieert van de situatie. De kinderen

behouden het recht op de wezentoeslag zolang ze recht hebben op het Groeipakket, ook als de overlevende

ouder een nieuw gezin vormt of samenwoont.

De toeslagen kunnen in sommige gevallen wegvallen bij samenhuizers, aangezien deze gebaseerd worden op

het gezinsinkomen.

Voor de berekening van de kinderbijslag vormen 2 personen een feitelijk gezin, indien:

• ze samenwonen en op hetzelfde adres zijn gedomicilieerd

• ze geen familie of aangetrouwde familie zijn, tot de derde graad inbegrepen

• ze samen bijdragen tot de financiële of andere lasten van het gezin

Het vermoeden van feitelijk gezin zal men moeten weerleggen op basis van feitelijke gegevens (zie ook 2.2):

• dat er een huurovereenkomst werd afgesloten tussen jezelf en de persoon die op hetzelfde adres

woont. Die huurovereenkomst moet je registreren bij het registratiebureau van de gemeente. Wanneer

de registratie na 3 maanden plaatsvond, geldt de weerlegging van het feitelijk gezin vanaf de datum van

registratie. Wordt de huurovereenkomst later geregistreerd, dan is het vermoeden weerlegd vanaf de

datum van registratie. Wie zijn huurcontract online registreert kan een ontvangstbewijs met hoofding

van de FOD Financiën afprinten als bewijs.

• dat er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen jezelf en de persoon die met jou op hetzelfde adres

woont;

• dat de persoon met wie je samenwoont zelf ook kinderbijslag ontvangt;

• dat de persoon met wie je samenwoont een familieband heeft tot de 3de graad met het/de

rechtgevend(e) kind(eren) (bijvoorbeeld: de grootmoeder van de kinderen van je partner maakt deel uit

van je gezin, maar vormt daarom geen feitelijk gezin met jou);

• dat de persoon met wie je samenleeft een feitelijk gezin vormt met iemand anders op hetzelfde adres.

Meer informatie: Parentia - https://www.parentia.be

Page 59: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 59 van 73

8.3 EPB

Het VEA beschouwt een zorgwoning als één wooneenheid, indien deze niet volledig zelfstandig kan

functioneren. Dit is het geval wanneer de zorgwoning bijvoorbeeld wel beschikt over een slaapkamer,

badkamer, toilet en woonkamer, maar de keuken gemeenschappelijk gebruikt wordt.

Wanneer beide wooneenheden alle woonvoorzieningen bezitten om autonoom te kunnen functioneren,

worden ze wel beschouwd als aparte wooneenheden.

Twee voorbeelden worden aangehaald op de website van het VEA:

• Voorbeeld: zorgwoning met twee wooneenheden

• Voorbeeld: zorgwoning met één wooneenheid

8.4 KADASTRAAL INKOMEN EN ONROERENDE VOORHEFFING

Het kadastraal inkomen (KI) wordt toegekend door de Algemene Administratie der Patrimoniumdocumentatie

(AAPD) van de FOD Financiën. Om het KI vast te stellen, baseert men zich op het gemiddeld jaarlijks netto huur

inkomen dat men op 1 januari 1975 zou kunnen bekomen voor het onroerend goed.

De onroerende voorheffing is een jaarlijkse belasting op het KI, dat jaarlijks geïndexeerd wordt.

Wanneer verbouwingswerken uitgevoerd worden om de zorgwoning in te richten, waarbij het wooncomfort

verbetert (vb. inrichting van een zolder tot slaapkamer), bestaat de kans dat het KI en dus ook de onroerende

voorheffing zal verhogen. Energiebesparende maatregelen hebben geen invloed op het KI.

De opdeling van een woning in meerdere aparte woongelegenheden of de uitbreiding van een woning heeft

sowieso een stijging van het KI als gevolg. Dergelijke werken hebben evenwel ook als gevolg dat de woning niet

voldoet aan de voorwaarden om de zorgwoning of tijdelijke woonst te realiseren via een melding.

Enkele voorbeelden uit de praktijk leren dat de Vlaamse belastingdienst een gelijkaardige werkwijze hanteert

als het VEA (zie 8.3. EPB): indien beide wooneenheden alle woonvoorzieningen bezitten om autonoom te

kunnen functioneren, worden ze beschouwd als twee wooneenheden. Dit heeft gevolgen voor de onroerende

voorheffing en de personenbelasting.

Meer informatie:

- KI: FOD Financiën; https://financien.belgium.be/nl/particulieren/woning/kadaster/kadastraal-inkomen

- Onroerende voorheffing: Vlaamse belastingdienst; https://belastingen.vlaanderen.be/onroerende-

voorheffing

Page 60: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 60 van 73

8.5 PERSONENBELASTINGEN

De verschuldigde personenbelastingen worden gebaseerd op enerzijds het belastbaar inkomen en anderzijds de

verschuldigde belasting op dat inkomen. Voor de berekening van het belastbaar inkomen worden alle inkomsten

(onroerende, roerende, beroeps- en diverse inkomsten) per partner (gehuwd of wettelijk samenwonend)

samengeteld.

Voor de berekening van de belastingen is het dus enkel van belang of men al dan niet gehuwd of wettelijk

samenwonend is. Feitelijk samenwonenden worden voor de berekening van de belastingen beschouwd als

alleenstaande.

Enkele voorbeelden uit de praktijk leren dat de Vlaamse belastingdienst een gelijkaardige werkwijze hanteert

als het VEA (zie 8.3. EPB): indien beide wooneenheden alle woonvoorzieningen bezitten om autonoom te

kunnen functioneren, worden ze beschouwd als twee wooneenheden. Dit heeft gevolgen voor de onroerende

voorheffing en dus ook voor de personenbelasting.

Wanneer geen huur aangerekend wordt voor de zorgwoning of tijdelijke woonst, heeft de creatie er van geen

impact op de personenbelastingen. Indien de ondergeschikte wooneenheid wel verhuurd wordt, dient men de

huurinkomsten aan te geven. Via tax-calc kan men simuleren wat het betekent om als eigenaar huurinkomsten

aan te geven:

https://financien.belgium.be/nl/E-services/Tax-calc/Tax-Calc

Meer informatie: FOD Financiën; https://financien.belgium.be/nl/particulieren/belastingaangifte

8.6 STEUNMAATREGELEN

Er bestaan geen premies specifiek voor de creatie van een zorgwoning of tijdelijke woonst. Wel bestaan er

enkele steunmaatregelen die relevant kunnen zijn bij de creatie van een zorgwoning of tijdelijke woning, deze

worden hier onder aangehaald.

Meer informatie: Agentschap Wonen-Vlaanderen; https://www.wonenvlaanderen.be/premies

8.6.1 Overkoepelende renovatiepremie

Deze premie integreert de vroegere verbeterings- en renovatiepremie en komt tegemoet in de kosten bij de

renovatie of verbetering van een bestaande woning of bij de realisatie van een nieuwe woning.

De werken waar de premie voor kan aangevraagd worden, worden opgedeeld in 4 categorieën (ruwbouw,

buitenschrijnwerk, dakwerken en technische installaties). Een premie voor een categorie van werken is pas

mogelijk wanneer voor die categorie de minimumdrempel van €2500 aanvaarde kosten bereikt is.

Page 61: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 61 van 73

Maximaal 2 aanvragen kunnen verspreid worden over een periode van 10 jaar, elke categorie van

verbouwingswerken kan evenwel maar 1 keer aangevraagd worden. Het maximale premiebedrag over alle

aanvraagdossiers samen bedraagt €10.000.

8.6.2 Aanpassingspremie om een woning aan te passen aan een 65-plusser

Kan aangevraagd worden voor

- (Een gezinslid van) de aanvrager die 65 jaar of ouder is

- Het toegankelijk maken van een woning voor die oudere bewoner

- Een oudere (en diens eventuele partner) met een inkomen hebben van hoogstens 31.340 euro (+ 1.630 euro

per persoon ten laste). Voor aanvragen vanaf 1 januari 2019 geldt 2016 als inkomensreferentiejaar

De aanpassingspremie aanvragen in zijn huidige vorm kan nog tot en met 31 mei 2019. Vanaf 1 juni 2019 treedt

de vernieuwde aanpassingspremie in werking.

8.6.3 Vlaamse huursubsidie voor wie verhuist naar een geschikte huurwoning.

Iemand met een laag inkomen die

- verhuist naar een woning van een sociaal verhuurkantoor, of

- verhuist van een slechte of onaangepaste woning naar een goede, aangepaste huurwoning, of

- dakloos was en nu een woning betrekt

kan mogelijk een huursubsidie krijgen van de Vlaamse overheid.

Meer informatie: Wonen-Vlaanderen, OCMW of woonwinkel van betreffende gemeente;

https://www.wonenvlaanderen.be/premies/voor-wie-de-vlaamse-huursubsidie

8.6.4 Sociaal tarief elektriciteit / Aardgas

Personen of gezinnen die behoren tot bepaalde categorieën van rechthebbenden, krijgen automatisch een

sociaal tarief voor elektriciteit en/of aardgas toegekend. De gezinnen die recht hebben op het sociaal tarief

betalen geen huurgeld voor hun elektriciteits- en/of aardgasmeter.

Om het sociaal tarief te genieten, moet men voldoen aan een van deze twee voorwaarden:

• Een residentiële eindafnemer zijn, dit wil zeggen een klant die elektriciteit / aardgas aankoopt voor zijn

eigen verbruik, bestemd voor het huishouden, en behoren tot de categorie 1, 2A, 2B of 3.

o Categorie 1: u (of een persoon die bij u gedomicilieerd is) ontvangt een van de volgende

tegemoetkomingen van het OCMW:

▪ een leefloon;

▪ een financiële maatschappelijke dienstverlening gelijkwaardig aan het leefloon;

▪ een maatschappelijke steun van het OCMW die geheel of gedeeltelijk wordt

terugbetaald door de federale staat;

Page 62: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 62 van 73

▪ een voorschot op een inkomensgarantie voor ouderen (IGO) of een tegemoetkoming

voor gehandicapten.

o Categorie 2A: u (of een persoon die bij u gedomicilieerd is) ontvangt een van de volgende

tegemoetkomingen van de FOD Sociale Zekerheid Directie Personen met een Handicap (FOD SZ

DGPH):

▪ een tegemoetkoming als persoon met een handicap op basis van een blijvende

arbeidsongeschiktheid van 65 %;

▪ een inkomensvervangende tegemoetkoming;

▪ een integratietegemoetkoming;

▪ een tegemoetkoming voor hulp van derden;

▪ een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (enkel in Brussel en Wallonië);

▪ een bijkomende kinderbijslag voor kinderen die getroffen zijn door een lichamelijke of

geestelijke ongeschiktheid van minstens 66 % (erkenning via FOD SZ DGPH, maar

betaling via het kinderbijslagfonds of sociaal verzekeringsfonds).

o Categorie 2B: u (of een persoon die bij u gedomicilieerd is) ontvangt een zorgbudget voor

ouderen met een zorgnood (vroeger: een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden) via de

Zorgkas waarbij de rechthebbende aangesloten is.

o Categorie 3: u (of een persoon die bij u gedomicilieerd is) ontvangt een van de volgende

tegemoetkomingen van de Federale Pensioendienst (FPD):

▪ een inkomensgarantie voor ouderen (IGO);

▪ een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden;

▪ een tegemoetkoming als persoon met een handicap op basis van een blijvende

arbeidsongeschiktheid van 65 % (een aanvullende tegemoetkoming of een

tegemoetkoming ter aanvulling van het gewaarborgd inkomen);

▪ een tegemoetkoming voor hulp van derden.

• Huurder zijn van een sociaal appartement (categorie 4) in een gebouw dat verhuurd wordt door een

sociale huisvestingsmaatschappij, waarvan de verwarming op aardgas afhangt van een collectieve

installatie.

Meer informatie: FOD Economie - https://economie.fgov.be/nl/themas/energie/energieprijzen/sociaal-tarief

8.6.5 Sociaal tarief telecom

Om het sociaal tarief te kunnen krijgen, moet men:

- OFWEL ouder zijn dan 65 EN

o een bruto globaal belastbaar inkomen voor het gehele gezin hebben van minder dan 19.556,25

euro + 3.622,24 euro per bijkomende persoon die op hetzelfde adres gedomicilieerd is volgens

de indexering van 01/07/2019 (dat bedrag wordt geregeld herzien, voor meer info: RIZIV);

Page 63: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 63 van 73

o alleen wonen of met personen ouder dan 60, of met zijn/haar kinderen, of met zijn/haar

kleinkinderen die wees zijn die beide ouders hebben verloren, of die bij gerechtelijke beslissing

zijn toevertrouwd;

de aanvrager/aanvraagster mag ook in een hotel, een rusthuis of in een andere vorm van

gemeenschap wonen, voor zover het abonnement op zijn/haar eigen naam staat en exclusief

door hem/haar wordt gebruikt

o niet reeds een sociaal tarief genieten en in zijn/haar gezin niemand hebben die dat tarief geniet.

- OFWEL voor meer dan 66% gehandicapt zijn (volgens een administratieve of gerechtelijke beslissing) EN

o ouder zijn dan 18 jaar;

o een bruto globaal belastbaar inkomen voor het gehele gezin hebben van minder dan 19.556,25

euro + 3.622,24 euro per bijkomende persoon die op hetzelfde adres gedomicilieerd is volgens

de indexering van 01/07/2019 (dat bedrag wordt geregeld herzien, voor meer info: RIZIV);

o alleen wonen of samenwonen hetzij met ten hoogste twee personen hetzij met bloed- of

aanverwanten van de eerste of de tweede graad (ouders, kinderen, grootouders, kleinkinderen,

broers en zussen, schoonouders, schoonkinderen);

De aanvrager/aanvraagster mag ook in een hotel, een rusthuis of in een andere vorm van

gemeenschap wonen, voor zover het abonnement op zijn/haar eigen naam staat en exclusief

door hem/haar wordt gebruikt

o niet reeds een sociaal tarief genieten en in zijn/haar gezin niemand hebben die dat tarief geniet.

- OFWEL een leefloon ontvangen EN

o indien de aanvrager/aanvraagster in een hotel, een rusthuis of in een andere vorm van

gemeenschap woont, het abonnement op zijn/haar eigen naam staan hebben dat ook exclusief

door hem/haar wordt gebruikt;

o niet reeds een sociaal tarief genieten en in zijn/haar gezin niemand hebben die dat tarief geniet.

- OFWEL gehoorgestoord zijn (gehoorverlies van minstens 70 dB voor het beste oor) of samenwonen met

zijn/haar gehoorgestoord kind of kleinkind EN niet reeds een sociaal tarief genieten en in zijn/haar gezin

niemand hebben die dat tarief geniet.

- OFWEL een laryngectomie hebben ondergaan of samenwonen met een kind of kleinkind dat een

laryngectomie heeft ondergaan EN niet reeds een sociaal tarief genieten en in zijn/haar gezin niemand

hebben die dat tarief geniet.

- OFWEL een militaire oorlogsblinde zijn EN niet reeds een sociaal tarief genieten en in zijn/haar gezin

niemand hebben die dat tarief geniet.

Slechts één persoon per huishouden kan een sociaal tarief krijgen. De betrokken persoon dient de formule en

operator te kiezen die hem bevalt.

Meer informatie: BIPT - https://www.bipt.be/nl/consumenten/faq/list/28-sociale-tarief

Page 64: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 64 van 73

8.6.6 Sociaal tarief water

Volgende personen komen in aanmerking voor een sociaal tarief voor water:

- gepensioneerden die een gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de inkomensgarantie voor ouderen

krijgen van de Federale Pensioendienst;

- personen die een leefloon of een levensminimum krijgen van het OCMW;

- personen met een handicap die een inkomensvervangende tegemoetkoming, of de

integratietegemoetkoming krijgen van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid.

- ouderen met een zorgnood die recht hebben op een zorgbudget (vroeger de tegemoetkoming 'hulp aan

bejaarden)

Het tarief wordt toegekend voor het hele gezin als één van de gezinsleden behoort tot één van de

bovenstaande categorieën.

Het tarief geldt enkel voor het waterverbruik in de gezinswoning (dus niet voor tweede verblijven) en

als de gezinsleden officieel ingeschreven zijn op dit adres.

Wanneer het waterverbruik op een gemeenschappelijke factuur staat (zoals in vb. appartementen of een

zorgwoning), kan op die factuur geen persoonlijk sociaal tarief aangerekend worden. Als u aan de

voorwaarden voldoet, hebt u wel recht op een compensatie.

Meer informatie: VMM - http://www.vmm.be/waterloket/de-waterfactuur/sociale-vrijstelling

8.6.7 Provinciale en gemeentelijke steunmaatregelen

Verschillende gemeenten en provincies hebben steunmaatregelen die dienstig kunnen zijn bij het inrichten van

een woning tot zorgwoning of tijdelijke woning. Het kan gaan van adviesverlening bij het aanpassen en

toegankelijk maken van een woning tot het verlenen van een premie voor de installatie van vb. een traplift.

Voor een voerzicht van de gemeentelijke premies, richt men zich best tot de betreffende gemeente.

De provinciale premies zijn raadpleegbaar via volgende websites:

- Subsidies provincie West-Vlaanderen

- Subsidies provincie Oost-Vlaanderen

- Subsidies provincie Antwerpen

- Subsidies provincie Limburg

- Subsidies provincie Vlaams-Brabant

Page 65: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 65 van 73

9 FAQ

1. IS HET MAKEN VAN EEN ZORGWONING VERGUNNINGSPLICHTIG?

Indien aan de voorwaarden van artikel 4.1.1, 18° VCRO voldaan is én indien de ondergeschikte wooneenheid

verwezenlijkt wordt binnen het bestaande bouwvolume van de woning, is een melding voldoende. Zo niet, moet

een omgevingsvergunning aangevraagd worden.

Ook het beëindigen van de zorgsituatie is meldingsplichtig.

Artikel 4.1.1 18° van de VCRO luidt als volgt:

Zorgwonen : een vorm van wonen waarbij voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden:

a) in een bestaande woning wordt één ondergeschikte wooneenheid gecreëerd,

b) de ondergeschikte wooneenheid vormt één fysiek geheel met de hoofdwooneenheid,

c) de ondergeschikte wooneenheid, daaronder niet begrepen de met de hoofdwooneenheid gedeelde

ruimten, maakt ten hoogste één derde uit van het bouwvolume van de volledige woning,

d) de creatie van de ondergeschikte wooneenheid gebeurt met het oog op het huisvesten van :

1) hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon 65 jaar of ouder is;

2) hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon die hulpbehoevend is.

Een hulpbehoevende persoon is een persoon met een handicap, een persoon die in aanmerking

komt voor een zorgverzekeringstegemoetkoming, een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden

of een basisondersteuningsbudget als vermeld in artikel 4, eerste lid, van het decreet van 24 juni

2016 houdende de Vlaamse sociale bescherming, of een persoon die een behoefte heeft aan

ondersteuning om zich in zijn thuismilieu te kunnen handhaven.

De kinderen ten laste van de hulpbehoevende persoon worden niet meegerekend bij het bepalen

van het maximum van twee personen;

3) hetzij de zorgverlener indien de personen, vermeld in punt 1 of 2, gehuisvest blijven in de

hoofdwooneenheid.

e) de eigendom, of ten minste de blote eigendom, op de hoofd- en de ondergeschikte wooneenheid berust bij

dezelfde titularis of titularissen. (artikel 4.1.1 18° van de VCRO)

2. IS EEN MOBIELE ZORGUNIT IN DE TUIN MOGELIJK?

Om meldingsplichtig te zijn, moet de ondergeschikte wooneenheid één fysiek geheel vormen met de

hoofdwooneenheid én moet deze ingericht worden binnen het bestaand volume van de hoofdwoning. Zo niet,

moet een omgevingsvergunning aangevraagd worden, dus met een melding kan dit niet afzonderlijk of

aanpalend.

Page 66: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 66 van 73

Een mobiele zorgwoning, wooncontainer of vrijstaand bijgebouw in de tuin dat omgevormd wordt tot

afzonderlijke wooneenheid ten dienste van (een) oudere(n) of hulpbehoevende(n), vormt geen fysiek geheel

met de hoofdwooneenheid en valt dus niet onder de definitie van zorgwonen. Dit betekent ze niet vallen onder

de meldingsplicht en dat je er geen (LOG.) 01 wooncode voor kan bekomen.

Mits ze in overeenstemming is met de stedenbouwkundige voorschriften en de aanvraag gunstig beoordeeld

wordt door het college van burgemeester en schepenen, kan wel een omgevingsvergunning verkregen worden.

Een zorgunit bij een zonevreemde woning (vb in landbouwgebied) is niet vergunbaar, aangezien dit strijdig is

met de geldende stedenbouwkundige voorschriften.

3. VALT DE CREATIE VAN EEN ZORGWONING, GEPAARD GAANDE MET EEN BEPERKTE

UITBREIDING OOK ONDER DE MELDINGSPLICHT?

Neen, van zodra de creatie van een zorgwoning gepaard gaat met een uitbreiding van het bouwvolume, is deze

vergunningsplichtig.

4. WAAR MOET IK EEN ZORGWONING MELDEN?

De melding van de creatie van een zorgwoning dient vooraf te gebeuren bij de gemeentelijke dienst ruimtelijke

ordening.

De inschrijving in het bevolkingsregister (melding van domicilie) dient te gebeuren bij de bevolkingsdienst,

wanneer de zorgwoning in gebruik genomen wordt.

Indien met de creatie van de zorgwoning verbouwingswerken gepaard gaan, zal de melding bij de

bevolkingsdienst bijgevolg pas gebeuren na de voltooiing van deze werken.

5. IS DE CREATIE VAN EEN ZORGWONING MOGELIJK IN EEN NIEUWBOUWWONING

Wanneer een zorgwoning gecreëerd wordt in een nieuwbouwwoning is een omgevingsvergunning vereist.

Wanneer de woning voldoet aan de voorwaarden in artikel 4.1.1 18° VCRO, komt deze in aanmerking om erkend

te worden als een zorgwoning. Het is zeker niet de bedoeling geweest van de decreetgever om mensen te

verplichten in 2 stappen (omgevingsvergunning woning en vervolgens melding van de zorgwoning) te werken.

Bij de beoordeling van de vergunning moet wel voldoende aandacht geschonken worden aan het tijdelijk

karakter van de ondergeschikte woning. De ondergeschikte woongelegenheid zou niet helemaal op zichzelf als

een volledig aparte woning kunnen functioneren. Uit de plannen moet blijken welke ruimte(n) gedeeld

wordt/worden en dat de woning na de beëindiging van de zorgsituatie terug omgevormd kan worden tot 1

woongelegenheid.

Als een woning, na de beëindiging van de zorgsituatie, terug gebruikt wordt voor de huisvesting van 1 gezin, is

dit steeds meldingsplichtig.

Page 67: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 67 van 73

Wanneer evenwel de zorgwoning, na de beëindiging van de zorgsituatie, gebruikt zal worden voor de huisvesting

van meerdere gezinnen of alleenstaanden, waarbij geen zorgrelatie bestaat, is een omgevingsvergunning vereist

voor de vermeerdering van het aantal woongelegenheden (zie 4.3).

6. MOET DE BEËINDIGING VAN DE ZORGSITUATIE IN EEN ZORGWONING DIE IN EEN

NIEUWBOUWWONING VERGUND WERD, GEMELD WORDEN?

Ja, de beëindiging van de zorgsituatie, moet steeds gemeld worden. De VCRO maakt hier geen onderscheid

tussen zorgwoningen die ingericht werden na een verbouwing of mee vergund werden in een

nieuwbouwwoning.

7. INDIEN DE CREATIE VAN DE ZORGWONING/TIJDELIJKE WONING NIET GEMELD WERD,

MOET DE BEËINDIGING ERVAN DAN WEL GEMELD WORDEN?

Ja, het niet melden van de creatie en/of beëindiging van een zorgwoning/tijdelijke woning is bovendien

handhavingsgevoelig.

8. WAT IS DE TERMIJN DAT DE ZORGENTITEIT IN EEN ZORGWONING MAG LEEGSTAAN

TIJDENS HET ZOEKEN NAAR EEN NIEUWE BEWONER ALVORENS DE BEËINDIGING VAN DE

ZORGWONING GEMELD MOET WORDEN?

De melding van een zorgwoning is gebonden aan de woning, niet aan de persoon die gehuisvest zal worden. Zo

is het mogelijk om bijvoorbeeld na het overlijden van je (schoon)moeder, een hulpbehoevende vriend(in) in huis

te nemen. Wanneer de voorwaarden voor zorgwonen voldaan blijven, is hier geen nieuwe melding

(stedenbouwkundige handelingen) voor nodig. Via het omgevingsloket wordt daarom ook geen informatie

betreffende te huisvesten persoon opgevraagd.

Het is pas wanneer de zorgsituatie beëindigd wordt en de zorgwoning niet langer gebruikt wordt, dat een nieuwe

melding van beëindiging van de zorgsituatie noodzakelijk is.

Het effectief bewonen door de hulpbehoevende (of de 65-plusser) moet binnen de twee jaar na datum van de

meldingsakte gebeuren, anders vervalt de meldingsakte. Men zou hieruit kunnen concluderen dat ook een

‘nieuwe’ bewoning binnen 2 jaar na de vorige moet starten. En dat als er binnen 2 jaar niemand anders woont,

dit een ernstige aanwijzing is dat het zorgwonen de facto beëindigd is. Maar de wetgeving is hier niet zo duidelijk

in.

Page 68: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 68 van 73

9. WAT ZIJN DE OPTIES OM EEN ZORGWONING TE BEËINDIGEN? WIE NEEMT HIER HET

INITIATIEF TOE?

Hier bestaan 4 opties:

- Indien de woning nog door dezelfde eigenaar bewoond blijft en er geen nood meer bestaat om de zorgwoning verder in stand te houden (voor eventueel een nieuwe zorgbehoevende): door die eigenaar

- Indien de woning verkocht werd, zonder dat de zorgwoning beëindigd werd, en er door de nieuwe eigenaar geen nood is aan de zorgwoning: door die nieuwe eigenaar

- Indien de woning verkocht zonder dat de zorgwoning beëindigd werd en de nieuwe eigenaar de woning opnieuw wenst te gebruiken als zorgwoning, is hier geen nieuwe melding voor nodig. Bij de bevolkingsdienst moet dan wel nagegaan worden of de nieuwe zorgbehoevende voldoet aan 1 van de voorwaarden bij inschrijving.

- Idem indien de woning na vertrek of overlijden van de zorgbehoevende bewoond blijft door dezelfde eigenaar, en die een andere zorgbehoevende huisvest in de zorgwoning.

In geen geval kan de gemeente zelf het initiatief nemen tot het beëindigen van de zorgwoning.

10. WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN EEN KANGOEROEWONING EN EEN ZORGWONING?

Wanneer men op stedenbouwkundig gebied spreekt over een zorgwoning, is dit een woning die voldoet aan de

definitie in onze codex: (artikel 4.1.1, 18° VCRO):

a) in een bestaande woning wordt één ondergeschikte wooneenheid gecreëerd,

b) de ondergeschikte wooneenheid vormt één fysiek geheel met de hoofdwooneenheid,

c) de ondergeschikte wooneenheid, daaronder niet begrepen de met de hoofdwooneenheid gedeelde

ruimten, maakt ten hoogste één derde uit van het bouwvolume van de volledige woning,

d) de creatie van de ondergeschikte wooneenheid gebeurt met het oog op het huisvesten van :

1) hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon 65 jaar of ouder is;

2) hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon die hulpbehoevend is. Een

hulpbehoevende persoon is een persoon met een handicap, een persoon die in aanmerking

komt voor een zorgverzekeringstegemoetkoming, een tegemoetkoming voor hulp aan

bejaarden of een basisondersteuningsbudget als vermeld in artikel 4, eerste lid, van het decreet

van 24 juni 2016 houdende de Vlaamse sociale bescherming, of een persoon die een behoefte

heeft aan ondersteuning om zich in zijn thuismilieu te kunnen handhaven.

De kinderen ten laste van de hulpbehoevende persoon worden niet meegerekend bij het

bepalen van het maximum van twee personen;

3) hetzij de zorgverlener indien de personen, vermeld in punt 1 of 2, gehuisvest blijven in de

hoofdwooneenheid.

e) de eigendom, of ten minste de blote eigendom, op de hoofd- en de ondergeschikte wooneenheid berust

bij dezelfde titularis of titularissen.

Page 69: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 69 van 73

Indien aan al deze voorwaarden voldaan is, betekent dit dat men geen omgevingsvergunning moet aanvragen

voor de creatie van een bijkomende wooneenheid, maar enkel een melding moet doen. En dit op basis van

artikel 4.2.4 VCRO:

§ 1. De verwezenlijking van een ondergeschikte wooneenheid met het oog op de creatie van een vorm van

zorgwonen is meldingsplichtig op voorwaarde dat de ondergeschikte wooneenheid verwezenlijkt wordt binnen

het bestaande bouwvolume van de woning.

Een kangoeroewoning is een term die in de praktijk vaak gebruikt wordt, maar stedenbouwkundig geen

afzonderlijke betekenis heeft. Het gaat om een woning die bestaat uit een grote wooneenheid voor een gezin

en een kleinere wooneenheid voor bijvoorbeeld grootouders. Het kan zijn dat aan alle voorwaarden voldaan is

van een zorgwoning, zoals hierboven uiteengezet is. In dat geval is het tevens een ‘zorgwoning’.

Het kan ook zijn dat dit niet het geval is, bijvoorbeeld omdat de kleinere wooneenheid niet voor een

zorgbehoevende, oudere of zorgverlener is, of wanneer de kleinere wooneenheid geen fysiek geheel vormt met

de hoofdwoning. Er is dan niet voldaan aan de definitie van zorgwoning. Dit betekent dan niet dat dit per

definitie niet mogelijk is, maar wel dat er in de plaats van een loutere melding, er een omgevingsvergunning

aangevraagd moet worden.

11. KUNNEN ER IN ÉÉN WONING TWEE (APARTE) ZORGWONINGEN GECREËERD WORDEN?

Neen, VCRO art 4.1.1. 18°, VCRO bepaalt dat in een woning slechts 1 ondergeschikte wooneenheid gecreëerd

mag worden om te voldoen aan de definitie zorgwonen. Wanneer meerdere zorgwoningen gecreëerd worden

in 1 hoofdwoning, voldoet deze niet aan de definitie zorgwonen en is een omgevingsvergunning vereist.

12. KAN EEN ZORGWONING VIA MELDINGSPLICHT WORDEN GEREALISEERD IN RUIMTELIJK

KWETSBAAR GEBIED?

Ja, de creatie van een zorgwoning in de zin van artikel 4.1.1, 18°, VCRO is toegestaan in zonevreemde woningen,

in alle bestemmingsgebieden.

Na de beëindiging van de zorgsituatie moet de woning evenwel terug omgevormd worden tot één woning.

Het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de opsplitsing van een zonevreemde woning, voor de

huisvesting van meerdere gezinnen of alleenstaanden, is hier niet mogelijk. Ook een vrijstaande zorgunit bij een

zonevreemde woning is om diezelfde reden niet vergunbaar.

Page 70: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 70 van 73

13. MOET ER BIJ ZORGWONEN SPRAKE ZIJN VAN EEN VERHUISBEWEGING?

Neen, wanneer bijvoorbeeld een zorgbehoevend, inwonend kind in de ondergeschikte woning gaat wonen

wanneer het volwassen wordt, gaat hier geen verhuisbeweging mee gepaard.

14. MAG EEN ZORGWONING VERHUURD WORDEN

Ja, maar eigendom van de zorgwoning moet bij 1 titularis liggen. De melding van de zorgwoning moet wel

gebeuren met het oog op het huisvesten van een hulpbehoevend persoon, conform de definitie ‘zorgwonen’ in

de VCRO.

Op het ogenblik van de inschrijving in het bevolkingsregister moet er wel een actuele zorgsituatie zijn. Dit sluit

echter niet uit dat er na vb het overlijden of vertrek van de zorgbehoevende waarvoor de woning initieel

ingericht werd, een andere zorgbehoevende gehuisvest wordt.

Wanneer blijkt dat bij het inschrijven van een (nieuwe) bewoner in het bevolkingsregister niet (meer) voldaan is

aan de voorwaarden van de definitie zorgwonen, kan proces verbaal opgesteld worden. Indien geen zorgrelatie

bestaat tussen de ondergeschikte wooneenheid en de hoofdwoning is er immers sprake van een bijkomende

woongelegenheid, waarvoor de vergunningsplicht geldt.

15. MOET ER EEN HUUROVEREENKOMST WORDEN AFGESLOTEN?

Het is steeds aan de eigenaar van de zorgwoning om te beslissen of hij een vergoeding vraagt voor het ter

beschikking stellen van het pand. Wenst hij dat, dan sluit hij best een huurovereenkomst af. De

huurovereenkomst is dan onderworpen aan het Vlaams Woninghuurdecreet. In het huurcontract moet een

regeling rond de kosten en lasten worden opgenomen.

Op fiscaal vlak worden de zorgverlener en de zorgbehoevende persoon niet beschouwd als één gezin. Dat heeft

bijgevolg geen nadelig effect op sociale uitkeringen of sociale voordelen zoals bv. studietoelagen,

werkloosheidsuitkering,... De huurgelden die een verhuurder ontvangt, zullen wel moeten worden aangeven in

de personenbelasting. Voor deze aspecten neemt men het best contact op met de FOD Financiën.

16. KAN EEN ZORGWONING GEMELD WORDEN DOOR EEN HUURDER?

Bij het aanvragen van een melding moet geen bewijs van eigendom toegevoegd worden, maar artikel 137 van

het uitvoeringsbesluit tot uitvoering van de omgevingsvergunning bepaalt dat de melding van activiteiten die

onlosmakelijk met de woonfunctie van een onroerend goed verbonden zijn, verricht moeten worden door de

eigenaar van het goed.

Bovendien is in het modelhuurcontract volgende passage opgenomen:

Artikel 13: Veranderingen aan of wijziging van de bestemming van het gehuurde goed

Page 71: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 71 van 73

DE HUURDER MAG DE BESTEMMING NIET VERANDEREN *

De huurder moet het gehuurde goed als een goede huisvader gebruiken en in overeenstemming met de

bestemming die het gehuurde goed heeft.

De huurder mag slechts veranderingen of verbouwingen in het gehuurde goed uitvoeren, mits

voorafgaande en schriftelijke toestemming van de verhuurder.

In geval van toestemming kan de verhuurder bij het verstrijken van de huurovereenkomst, het herstel

van het gehuurde goed in de oorspronkelijke staat niet eisen.

Bij het einde van de huurovereenkomst kan de verhuurder echter eisen alle niet toegelaten

veranderingen of verbouwingen te verwijderen en het gehuurde goed in zijn oorspronkelijke staat te

herstellen.

Als veranderingen of verbouwingen werden toegelaten, zal de verhuurder ze bij het einde van de

overeenkomst in volle eigendom mogen behouden, mits een betaling van een vergoeding aan de

uittredende huurder. Over het bedrag van deze vergoeding moet een uitdrukkelijk en schriftelijk akkoord

vastgesteld zijn, vooraleer met de verbouwingen een aanvang gemaakt wordt.

De huurder mag onder geen beding het gehuurde goed in zijn geheel onderverhuren. Hij mag het slechts

gedeeltelijk onderverhuren mits hij daartoe de voorafgaande schriftelijke toestemming heeft van de

verhuurder. Ook voor de overdracht van de huurovereenkomst heeft hij een voorafgaande schriftelijke

toestemming nodig van de verhuurder.

17. ZIJN ER MODELFORMULIEREN VOOR EEN HUURCONTRACT?

Modelformulieren voor een huurcontract kunnen online gevonden worden bij vb de huurdersbond:

https://huurdersplatform.be/hb/modeldocumenten/:

• Onderhoud en herstellingen

• Huurcontract korte duur (maximaal 3 jaar)

• Huurcontract lange duur (9 jaar)

18. DE HUURWETGEVING ZEGT DAT ERFGENAMEN KUNNEN VERDER HUREN, MAAR DEZE

ZULLEN ZELDEN 65+ ZIJN. HOE ZIT DAT DAN?

Als de zorgbehoevende huurder overlijdt, dan eindigt het huurcontract automatisch op het einde van de tweede

maand na de maand waarin de huurder is overleden, tenzij één van de erfgenamen beslist om het huurcontract

voort te zetten. Er is dus een actieve handeling van een erfgenaam vereist. Reageren zij niet, dan stopt het

huurcontract automatisch. De zorgsituatie is dan beëindigd. Dit moet u melden aan de gemeente. Ook wanneer

een van de erfgenamen het contract wil voortzetten en niet beschouwd wordt als een zorgbehoevend persoon,

is de zorgsituatie beëindigd. Om correct te blijven verhuren, moet een omgevingsvergunning worden

aangevraagd bij de gemeente.

Page 72: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 72 van 73

19. KAN EEN ZORGWONING ENKEL UIT ÉÉN KAMER BESTAAN (VB SLAAPKAMER), WAARBIJ

ALLE OVERIGE RUIMTES GEMEENSCHAPPELIJK GEBRUIKT WORDEN?

De regelgeving ruimtelijke ordening is enkel bedoeld om na te gaan of een aanvraag meldings- of

vergunningsplichtig is. Essentieel bij de creatie van een zorgwoning (meldingsplicht) is dat het gaat om een

ondergeschikte wooneenheid in een bestaande woning, die ten hoogste 1/3e van de volledige woning uitmaakt

en waar hoogstens 2 hulpbehoevende personen gehuisvest zijn. De gedeelde ruimten worden hierbij niet

meegerekend. De definitie zorgwonen bevat dus enkel een maximale grens, geen ondergrens, noch een

verplichting tot het minimaal te delen ruimten.

Een definitie van “ondergeschikte wooneenheid is niet opgenomen, wel kunnen we door ontleding van het

begrip tot 2 zaken besluiten:

- Een “ondergeschikte woongelegenheid” betekent in de eerste plaats impliciet dat het aantal

woongelegenheden wordt gewijzigd. Er moet met andere woorden nagekeken worden of het gaat om

twee aparte gezinnen (dit kan ook een alleenstaande zijn) en niet om het volledig samenwonen als één

gezin.

- Een “ondergeschikte woongelegenheid” betekent vervolgens dat de bijkomende woongelegenheid

ondergeschikt moet zijn.

Vanuit ruimtelijke ordening is er steeds zo geïnterpreteerd dat er op zijn minst voldoende

gemeenschappelijke ruimtes aanwezig moeten zijn, en dat de ondergeschikte woongelegenheid niet

helemaal op zichzelf als een volledig aparte woning zou kunnen functioneren. Om die reden is er vanuit

ruimtelijke ordening ook zeker niet een afzonderlijke sanitaire ruimte én een afzonderlijke keuken

vereist. In de VCRO is bewust geen sprake van welke ruimtes minimaal gedeeld moeten worden,

aangezien dit afhankelijk is van de wensen en behoeften van de bewoners. Uit de plannen moet blijken

welke ruimte gedeeld wordt en dat de woning na de beëindiging van de zorgsituatie terug omgevormd

kan worden tot 1 woongelegenheid.

Hiernaast bestaat het aspect van de inschrijving in het bevolkingsregister en de (sociale) uitkeringen. Deze

behoren tot de bevoegdheid van de Federale overheid en de gemeentelijke dienst bevolking. In de algemene

onderrichtingen betreffende het houden van de bevolkingsregisters (FOD Binnenlandse Zaken) wordt de

aanwezigheid van een afzonderlijke keuken en een afzonderlijke badkamer of sanitair gedeelte als

doorslaggevend beschouwd. Het is evenwel slechts één van de feitelijke elementen die aantonen dat de

perso(o)n(en) een apart gezin vormen. Het is aan de gemeente om te oordelen of de voorwaarden om te spreken

van een zorgwoning al dan niet vervuld zijn.

De praktijk leert dat gemeentes hier op verschillende manieren mee omgaan. Het is bijgevolg aangeraden

contact op te nemen met de gemeentelijke dienst Ruimtelijke Ordening en de gemeentelijke bevolkingsdienst

om na te gaan of ze uw woning al dan niet als zorgwoning interpreteren.

Page 73: Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

//

26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 73 van 73

20. IS EEN APART KADASTERNUMMER MOGELIJK BIJ ZORGWONEN?

De hoofdwooneenheid en de ondergeschikte wooneenheid moeten toebehoren aan 1 eigenaar. Bovendien mag

de ondergeschikte woning niet als een volledig op zichzelf staande woning kunnen fungeren, dit blijkt uit de

‘ondergeschiktheid’. Eén of enkele ruimtes van de woning zullen gemeenschappelijk gebruikt worden.

Het toekennen van een apart kadastraal perceel met apart kadasternummer voor een gedeelte van een woning

is niet mogelijk. Indien u wil weten wat het KI van een gedeelte van een woning is, is het wel mogelijk om via de

dienst geschillen informatie van de FOD financiën in de provincie waar het pand ligt een officieuze splitsing aan

te vragen.

21. AAN EEN ZORGWONING WORDT GEEN APART HUISNUMMER TOEGEKEND, MAAR HOE

ZIT DAT MET EEN APARTE POSTBUS EN BUSNUMMER?

De toekenning van huisnummers behoort tot de bevoegdheid van de gemeente. Zij kunnen hier specifieke regels

voor hanteren.

Veel gemeenten springen voorzichtig om met de toekenning van huisnummers en busnummers aan

zorgwoningen, aangezien een zorgwoning per definitie een tijdelijke situatie is. Bovendien wordt het toekennen

van een apart busnummer gezien als één van de tekenen bij de beoordeling of het om een volledig op

zichtzelfstaande woning gaat, wat bij zorgwonen niet het geval is.

Voor wat betreft de FOD Binnenlandse zaken vormt een zorgwoning alvast een uitzondering op de regel ‘1adres

= 1 gezin’, in het geval van zorgwonen kunnen 2 gezinnen gedomicilieerd staan op 1 huisnummer.

22. HEEFT EEN ZORGWONING EXTRA VEREISTEN QUA BRANDVEILIGHEID?

Aangezien eengezinswoningen niet vallen onder het toepassingsgebied van de basisnormen voor

brandpreventie, gelden er geen extra vereisten.

De gemeenten kunnen echter wel nog bijkomende normen opleggen in gemeentelijke reglementen. Het is

bijgevolg aangeraden zich ook te informeren bij de gemeente.