Werkboek deel 1 0

126
Werkboek Katrien Struyven, Marlies Baeten, Era Kyndt & Eline Sierens Voor toekomstige leerkrachten basisonderwijs Basispakket Groot worden De ontwikkeling van baby tot adolescent

description

http://www.lannoo.be/system/files/books/attachments-docenten/werkboek_deel_1_0.pdf

Transcript of Werkboek deel 1 0

Page 1: Werkboek deel 1 0

Werkboek

Katrien Struyven, Marlies Baeten,

Era Kyndt & Eline Sierens

Voor toekomstige leerkrachten basisonderwijs

Basispakket

Groot worden

De ontwikkeling van baby tot adolescent

Page 2: Werkboek deel 1 0

-

d/2004/45/299 – isbn 90 209 5350 8 – nur 773

illustraties Karmen Buvens

© Uitgeverij Lannoo nv, Tielt, 2004

Alle rechten voorbehouden. Behoudens de uitdrukkelijkbij wet bepaalde uitzonderingenmag niets van deze uitgave worden verveelvoudigd,opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestandof openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie,microfilm, of op welke andere wijze dan ook, zondervoorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Uitgeverij LannooCampus

Naamsesteenweg 203B-3001 Leuven (België)

www.lannoocampus.com

Page 3: Werkboek deel 1 0

I N H O U D

Inleiding 7

De manier van werken 9

De opbouw 10

De opdrachten 11

1: ontwikkelingspsychologie als studie van het kind-in-ontwikkeling 13

Een chronologische indeling van ontwikkeling 15– Het fotoalbum 15

Een thematische indeling van ontwikkeling 17– Een vreemde eend in de bijt 17

Even inzoomen op enkele ontwikkelingsgebieden 20– Stellingenspel 20– Denken over denken 21– Braaf of stout? 23

Koppeling met eigen ervaringen en de eigen levensgeschiedenis 25– Teken je eigen levenslijn 25

Hoe ontstaat ontwikkeling? 29– Een opwarmertje 29– Een onvoorstelbare vergissing 30– En wat met de leerkracht? 31– Een afsluitertje 31

Interindividuele verschillen in ontwikkeling 32– Last but not Least! 32

Portfolio-opdracht: verzamel je eigen ‘casusmateriaal’ per ontwikkelingsfase 35– Structuur van het portfolio 35– Omschrijving van de verplichte onderdelen van het portfolio 36– Portfoliobrieven 37

2: het kind-in-ontwikkeling als uitgangspunt in het onderwijs 39

Werken aan de ontwikkeling van ieder kind 41– Test: Ben ik al competent als leerkracht? 43– Test: Ik ben geen nummer 46– Test: Geboeid door school? 47– Richtvragen bij de testjes 48– Artikel: Verstand verloren? 49– Vragen bij het artikel 51

GROOT WORDEN – WERKBOEK 3

INHOUD

Page 4: Werkboek deel 1 0

Werken aan de ontwikkeling van de volledige persoon 53– Opdracht 1: Veelzijdige ontwikkeling op macroniveau 53– Opdracht 2: Veelzijdige ontwikkeling op microniveau 55

Individueel eindproject: een ontwikkelingsgerichte activiteit 56– De opdracht 57– Leerproces 58– Planning – organisatie – afspraken 60– Peer-feedback op tussentijdse producten 61– Kwaliteitscriteria individueel eindproject 62– Invulformulieren individueel eindproject 65

Baby 73

Observatieopdracht: babyboek 75

Casus: het onthaalgezien van “Mama Lut” 81– Voorstelling 81– Vragen en opdrachten 86

Contractwerk: de baby voor en na de geboorte 89– Contractbrief 90– Stapje voor stapje 92– Zwanger 93– Daar ben ik 95– Veel blabla 95– Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet 96– Op een onbewoond eiland? 97– Al doende denken 98– Een bezoek aan het consultatiebureau 99

Peutermodule 101

Observatieopdracht: drie peuteractiviteiten 103– Observatieschema 104

Casus: een dag uit het leven van de 2,5-jarige Lore 105– Voorstelling 105– Vragen en opdrachten 110

Hoekenwerk 113– Startopdracht: symbool kiezen 113– Keuzebord 114– De ervaringenhoek 115– De zoekhoek– De leeshoek– De doehoek– De praathoek– De vragenhoek– De speelhoek– De uitbreidingshoek– De hulphoek

Synthesespel: alle stukjes bij elkaar gelegd 117

GROOT WORDEN – WERKBOEK 4

INHOUD

Page 5: Werkboek deel 1 0

Kleutermodule 127

Observatieopdracht: poëziealbum 129

Casus: rondneuzen bij de 3-4-jarigen van juf Ellen 133– Casusmaterialen 133– Vragen en opdrachten 148

Contractwerk 151– Contractbrief 152– Het is feest 153– Kleuterlogica 154– Fantasie op hol 155– Geen onschuldige wezentjes 156– Tristan 157– Klaar voor de kleuterschool 159– Het poëziealbum 162

Synthesespel: alle rollen in praktijk gebracht 163

Schoolkindmodule 169

Observatieopdracht: vriendenboekje 171

Casus: mag ik je voorstellen: mijn 4de klassers/groep 6’ertjes 175– Casusmaterialen 175– Vragen en opdrachten 186– Uitbreiding: Linken met de adolescentieperiode.. 188

Hoekenwerk 189– De ervaringenhoek 190– De zoekhoek– De doehoek– De leeshoek– De praathoek– De vragenhoek– De speelhoek

Synthesespel: alle woordjes in elkaar gepast 191– Kruiswoordraadsel: Rara wie ben ik? 195– Invulverhaal: Dit ben ik! 196– Een afsluitertje

Adolescentiemodule 199

Observatieopdracht: het persoonlijk profiel 201– Internet profiel 202– Schriftelijk profiel 203

Casus: maak kennis met Joeri 205– Casusmaterialen 205– Vragen en opdrachten 220

Contractwerk 223– Contractbrief 224– Jongeren in de krant 225– De slechtst denkbare manier om... 227– Met jouw vak op stap 228

GROOT WORDEN – WERKBOEK 5

INHOUD

Page 6: Werkboek deel 1 0

– Hoe een les verknoeien? 229– Spek voor de ‘puber’-bek 230– Leerkracht = leerlingenbegeleider 232

Synthesespel: alle stappen op één lijn geplaatst 233

Overkoepelende gedachten 243

Syntheseschema (poster) 245

Probleemtaak kleuters/schoolkinderen-in-ontwikkeling 247– Kwaliteitscriteria 248– Leerproces 248– Proces-peer-assessment 253– Probleemtaak kleuter: een nieuw klasje! 255– Probleemtaak schoolkind: plattelandsklassen! 257

Probleemtaak adolescentie: de klassenraad / de lerarenvergadering

Synthesespelletjes: alles bij elkaar genomen 259– Wie ben jij? 259– Wie ben ik? 260

Casusses– De familie de Rycke-Meulemans stelt zich voor .... 261– Maak kennis met Liselot en haar omgeving 301

GROOT WORDEN – WERKBOEK 6

INHOUD

Page 7: Werkboek deel 1 0

I N L E I D I N G

GROOT WORDEN – WERKBOEK 7

Page 8: Werkboek deel 1 0
Page 9: Werkboek deel 1 0

E E N W O O R D J E U I T L E GH E T G E B R U I K V A N H E T W E R K B O E K

De manier van werken

In dit werkboek zul je (hopelijk!) veel leren over de ontwikkeling van kinderen, van conceptie tot enmet adolescentie, en hoe je als leerkracht op deze ontwikkeling kunt inspelen.

Het speciale aan dit werkboek is dat er veel gebruik gemaakt wordt van activerende werkvormen.Wij gaan ervan uit dat er geen sprake is van ‘echt leren’ wanneer het onderwijs zich beperkt tot het‘passief’ overdragen van kennis aan de lerende. Integendeel, we zullen ernaar streven je aan te zet-ten tot het actief opzoeken, selecteren en gebruiken van informatie over de ontwikkeling van eenkind, om zo een ‘echt leerproces’ bij je op gang te brengen.

Je docent of lector vervult vooral de rol van leerbegeleider, niet van kennisoverdrager. Dit betekentechter niet dat je docent of lector niets meer zal uitleggen. Hij/zij zal ‘vraaggestuurd’ uitleg geven,op die momenten dat en over die onderwerpen waarover jij op dat moment vragen hebt. En jedocent of lector zal niet je enige bron van informatie zijn. Er is nog zoveel meer te ontdekken in boe-ken en tijdschriften, op het internet, in gesprekken met ouders, opvoeders en leerkrachten, in over-leg met medestudenten, enzovoort!Eén van die andere informatiebronnen zal je handboek Groot worden1 zijn. Ook het handboek gebruikje het best ‘vraaggestuurd’ in plaats van het volgzaam bladzijde na bladzijde, letter na letter, door telezen. Gebruik je handboek als ‘info’-boek, waarin je dingen kunt opzoeken die je op dat moment nodighebt. Bekijk het ook met een kritische blik, confronteer de inhoud met informatie die je elders vindt, ofmet je eigen ervaringen.

Jij bent de bestuurder van je leerproces, jij zet de motor in gang en hebt het stuur in handen. Jijbeslist hoe hard er op het gaspedaal geduwd wordt. Je docent of lector kan een copiloot (of rij-instructeur?) zijn, maar jij blijft de bestuurder!Het handboek, de informatie van je docent of andere informatiebronnen zijn de brandstof. Demotor kan niet vooruit zonder brandstof, maar een volle brandstoftank op zich brengt geen bewe-ging op gang als de motor niet draait en de brandstof ‘verwerkt’. De bestuurder moet zorgen dat demotor draait!En dit werkboek? Wel, we hopen dat het – met zijn activerende werkvormen – de rol van‘autosleutel’ kan vervullen. De sleutel die je helpt om de motor aan het draaien te brengen...

GROOT WORDEN – WERKBOEK 9

INLEIDING

1 Struyven, K., Sierens, E., Dochy, F. & Janssens, S. Groot worden. De ontwikkeling van baby tot adolescent. Handboek voor (toekomstige) leerkrachten en op-voeders. Leuven: LannooCampus.

Page 10: Werkboek deel 1 0

De opbouw

Het werkboek bestaat uit een basispakket en een uitbreidingspakket. Het basispakket volstaat om zicht tekrijgen op de ontwikkeling van je doelgroep (kleuters, schoolkinderen of adolescenten), en van de kin-deren die net iets jonger of ouder zijn. Het uitbreidingspakket bevat opdrachten en werkvormen die ditinzicht kunnen verbreden en verdiepen, en die je de verworven inzichten leren toepassen. Zoals je in deinhoudstafel kunt zien, kan het uitbreidingspakket in het basispakket geschoven worden, zodat het ééngeheel wordt.

Het werkboek is opgedeeld in verschillende modules. Na deze inleidende module volgen er eerst tweealgemene modules (‘kadermodules’) waarin je het kader zult opbouwen om de verdere informatie overde ontwikkeling van het kind in te plaatsen. De eerste algemene module wordt afgesloten met een port-folio-opdracht. De tweede algemene module wordt afgesloten met een projectopdracht. Dit zijn beidemodule-overstijgende opdrachten, waaraan je tijdens de volgende modules nog verder zult werken.Deze module-overstijgende opdrachten zijn opgenomen in het uitbreidingspakket van dit werkboek.

De daaropvolgende modules gaan telkens over één (of enkele) ontwikkelingsfase(n), en sluiten aan bijéén (of meerdere) hoofdstuk(ken) in het handboek. Elk van deze modules heeft ongeveer dezelfdeopbouw. Elke module1 bestaat uit volgende opdrachten:

Een observatieopdracht waarin je de leefwereld van kinderen in een bepaalde ontwikke-lingsfase verkent. Je bezoekt een kind van een bepaalde leeftijd (en eventueel zijn ou-ders) en observeert het, stelt vragen of vraagt het om iets voor je te doen.

Een casus (of gevalsstudie) waarin je inzicht verwerft in de ontwikkeling van kinderenin een bepaalde ontwikkelingsfase. Je neemt in een groepje de casusmaterialen dooren lost de bijhorende vragen en opdrachten op aan de hand van zelf opgezochte infor-matie.

Een hoekenwerk of contractwerk waarin je je verworven inzicht uit de ca-sus verder verbreedt en uitdiept. Beide werkvormen kennen een soepe-le organisatievorm, waarin verschillende soorten opdrachten wordenaangeboden.

Een synthesespel waarin je de opgedane kennis, inzichten en vaardigheden uit de afge-lopen module herhaalt, inoefent en op een speelse manier toepast.

We sluiten dit werkboek af met een synthesemodule. In deze module maak je een syntheseschema (hierkun je echter al in de loop van de andere modules aan werken!). Deze module bevat (in het uitbreidings-deel) ook een probleemtaak waarin je het geleerde leert toepassen op een praktijkprobleem. Tot slot is ernog een afsluitend synthesespel.

Het werkboek is zo gemaakt dat de bladen kunnen worden uitgescheurd. Je kunt dus selecterenwelk deel van het werkboek je meeneemt naar school en ook kun je gemakkelijk antwoordbladen,notities of extra informatie toevoegen.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 10

INLEIDING

1 Voor de ‘niet-doelgroep’-modules zitten sommige van deze opdrachten in het uitbreidingspakket.

Page 11: Werkboek deel 1 0

De opdrachten

Alle opdrachten in deze werkmap beginnen met dezelfde informatie, opgedeeld in drie rubriekenen aangeduid met behulp van pictogrammen. Kun jij de rubrieken verbinden met de juistepictogrammen?

De beginsituatie waarin je verondersteld wordt je te bevinden:wat moet ik inmiddels weten, kunnen en voorbereid hebben?‘Waar moet ik staan alvorens aan deze opdracht te beginnen?’

O O

De doelen van de opdracht: waartoe dient deze opdracht, watmoet ik na deze opdracht kennen en kunnen?‘Waar moet ik staan na deze opdracht?’

O O

De werkvorm die gebruikt zal worden: praktische informatieover de manier waarop je – in de loop van deze opdracht – aanhet bereiken van de doelen zult werken.‘Wat moet en mag ik doen, en hoe?’

O O

Soms vind je onder de rubriek ‘doelen’ ook ‘nevendoelen’.

De nevendoelen hebben altijd te maken met bredere effecten van de gebruikte werkvormen op jemanier van leren en op je manier van lesgeven later. De activerende werkvormen streven vaak nietenkel vakinhoudelijke doelen na, maar proberen je ook te leren samenwerken, kritisch evalueren,je leerproces sturen, en nog veel meer. Bovendien hopen we dat het aan den lijve ervaren van aller-lei activerende werkvormen ook inspirerend kan werken naar je eigen manier van lesgeven later.Wil je later een leerbegeleider zijn van actief lerende kleuters, schoolkinderen of tieners, of lievereen kennisoverdrager?

Tot slot nog dit. Het werkboek kan in Vlaamse en in Nederlandse lerarenopleidingen gebruikt wor-den. Onderwijstermen verschillen soms in beide landen, bijvoorbeeld: secundair onderwijs inVlaanderen en voortgezet onderwijs in Nederland. We proberen om in dat geval telkens beide ter-men te vermelden, gescheiden door een schuine streep (bijvoorbeeld: tweede leerjaar/ groep 4).

Veel succes.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 11

INLEIDING

Page 12: Werkboek deel 1 0
Page 13: Werkboek deel 1 0

1

O N T W I K K E L I N G S P S Y C H O L O G I E A L S S T U D I E V A NH E T K I N D - I N - O N T W I K K E L I N G

GROOT WORDEN – WERKBOEK 13

Page 14: Werkboek deel 1 0
Page 15: Werkboek deel 1 0

E E N C H R O N O L O G I S C H E I N D E L I N G V A N O N T W I K K E L I N G

Voor deze opdracht is geen specifieke voorkennis vereist. Je moet wel zelfstandigeen opdracht kunnen uitvoeren en deze ook zelfstandig kunnen corrigeren aan dehand van de aanwijzingen in de opdracht.

In deze opdracht zul je de gebruikelijke indeling van de levensloop in ontwikke-lingsfasen verkennen.Nevendoel: Leren omgaan met zelfevaluatie. Je hebt niet altijd een docent/lector nodigom te weten of je een opdracht goed hebt uitgevoerd!

Je mag in tweetallen aan deze opdracht werken. Vul elkaar aan, verbeter elkaar,zorg dat je van elkaar leert! Je hebt voor de opdracht zelf alleen je gezond verstanden eventuele voorkennis nodig, aangezien we een inductieve aanpak zullengebruiken. Voor de correctie zul je wel je handboek nodig hebben.

Het fotoalbum

Stel, je vindt een pak oude foto’s van jezelf terug. Erzitten foto’s tussen van je eerste verjaardag, com-muniefoto’s, foto’s van de jaarlijkse familiefeesten,foto’s van al je oude liefjes, klassenfoto’s, de traditio-nele blote-baby-op-schapenvel-foto en zelfs echogra-fieën. De meest recente foto is genomen op de dag datje afstudeerde in het middelbaar/voortgezet onder-wijs.

Je vat het plan op om deze foto’s te sorteren en ze ineen groot album in te plakken. Het lijkt je het best omde foto’s chronologisch in te plakken, maar je hebt vande meeste foto’s geen exacte datum waarop ze geno-men zijn. Daarom besluit je ze in te delen in een aan-tal leeftijdsfasen en telkens een voorblad te maken perfase.

Welke leeftijdsfasen zou je gebruiken en hoe zou jedeze benoemen op de voorbladen? (Bedenk iets an-ders dan bv. ‘1-2 jaar’!)

GROOT WORDEN – WERKBOEK 15

KADERMODULE 1

Page 16: Werkboek deel 1 0

Als jullie klaar zijn, neem dan je handboek erbij. Zoek uit welke indeling daaringebruikt wordt om het ontwikkelingsverloop van een kind tussen bevruchting en 18jaar te beschrijven.

Vergelijk je zelfgemaakte fasen uit de foto-oefening met die in het handboek.Heb je ongeveer dezelfde indeling gemaakt?Heb je dezelfde benamingen voor de fasen gebruikt?Indien niet, komen de benamingen van de fasen je bekend voor?

In de ontwikkelingspsychologie verkiest men vaak de term ‘ontwikkelingsfasen’ in plaats van‘leeftijdsfasen’. Kun je een reden bedenken waarom?

De oplossing is niet letterlijk in het handboek te vinden. Als je het nog niet weet, hel-pen we je een beetje op weg...

Je ziet soms 10-/11-jarigen die al erg veel kenmerken van de adolescentie vertonen, zoals geslachts-rijping, groeiende belangstelling in het andere geslacht, dwepen met idolen, rondhangen in plaatsvan spelen op de speelplaats, zich vrijvechten thuis, enzovoort.Anderzijds zie je ook nog regelmatig 13-/14-jarigen die hier nog helemaal niet mee bezig zijn. Zijzouden amper opvallen in bijvoorbeeld een groep 11-jarigen.Zijn deze 10-/11-jarigen al adolescenten? En zijn deze 13-/14-jarigen wel adolescenten?Je antwoord hangt af van of je adolescentie beschouwt als een ‘leeftijdsfase’ of een ‘ontwikkelings-fase’! Waarom?

Opmerking: De indeling die in het handboek Groot worden gebruikt wordt, is de meest gebruikelijkechronologische indeling in de ontwikkelingspsychologie. Het is mogelijk dat je in andere handboekenkleine afwijkingen tegenkomt van deze indeling. Niet alle ontwikkelingspsychologische auteurs zeggenimmers exact hetzelfde. Sommige auteurs nemen twee fasen samen, terwijl andere ze nog eens verderuitsplitsen. Soms kunnen de benamingen ook verschillen.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 16

KADERMODULE 1

Van ± ............ (leeftijd)

tot ± .............. (leeftijd)

‘..................................’

Van ± ............ (leeftijd)

tot ± .............. (leeftijd)

‘..................................’

Van ± ............ (leeftijd)

tot ± .............. (leeftijd)

‘..................................’

Van ± ............ (leeftijd)

tot ± .............. (leeftijd)

‘..................................’

Van ± ............ (leeftijd)

tot ± .............. (leeftijd)

‘..................................’

Van ± ............ (leeftijd)

tot ± .............. (leeftijd)

‘..................................’

Van ± ............ (leeftijd)

tot ± .............. (leeftijd)

‘..................................’

Page 17: Werkboek deel 1 0

E E N T H E M A T I S C H E I N D E L I N G V A N O N T W I K K E L I N G

Een vreemde eend in de bijt

Voor deze opdracht is geen specifieke voorkennis vereist. Je moet wel zelfstandigeen opdracht kunnen uitvoeren en deze ook zelfstandig kunnen corrigeren aan dehand van de aanwijzingen in de opdracht.

In deze opdracht zul je de gebruikelijke indeling van de levensloop in ontwikke-lingsgebieden of ontwikkelingsdomeinen verkennen.Nevendoel: Leren omgaan met peer-feedback. Je kunt veel informatie krijgen over watje goed en minder goed hebt gedaan door je werk te bespreken met (een) medestu-dent(en).

Je mag in tweetallen aan deze opdracht werken. Vul elkaar aan, verbeter elkaar,zorg dat je van elkaar leert! Je hebt voor de opdracht hoofdzakelijk je gezond ver-stand nodig, maar ook het handboek komt van pas.

De ontwikkelingsfasen (zie vorige opdracht) zijn een chronologische indeling van de levensloopvan de mens. Als je de ontwikkeling van een mens echter van dichtbij bekijkt, zie je dat een menszich op verschillende vlakken ontwikkelt.Zich ontwikkelen is immers meer dan groter worden in letterlijke zin.We groeien niet alleen in lengte en in gewicht (en andere lichamelijke kenmerken),maar ook in onze bewegingsmogelijkheden,in de manier waarop we al tekenend onze leefwereld weergeven,in de manier waarop we dingen horen, zien, ruiken, proeven en voelen,in onze seksuele beleving van het eigen lichaam en dat van de ander,in onze omgang met anderen en met eigen gevoelens,in onze denkcapaciteiten,in ons taalgebruik,in de dingen waaraan we plezier beleven,in ons besef van normen en waarden,in de manier waarop we onszelf zien,en tot slot in een aantal typisch schoolse eigenschappen en vaardigheden.Je kunt dus ook een thematische indeling van de levensloop maken door de verschillende ontwikke-lingsstappen te groeperen in ontwikkelingsgebieden of -domeinen. In plaats van te kijken naar de samen-hang van verschillende ontwikkelingsstappen binnen een bepaalde ontwikkelingsfase, kijken we dannaar hoe een bepaalde ontwikkeling (bv. leren praten, leren tekenen of leren schrijven) evolueert in deloop van de verschillende ontwikkelingsfasen.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 17

KADERMODULE 1

Page 18: Werkboek deel 1 0

Hieronder vind je rijtjes met begrippen. Zoek in elk rijtje welk begrip er niet inthuishoort (‘de vreemde eend’). Wanneer je ‘de vreemde eend’ geschrapt hebt, zulje zien dat alle overige begrippen telkens bij een bepaald ontwikkelingsgebiedhoren. Zoek per rijtje welk ontwikkelingsgebied erbij hoort.Tip: In het handboek vind je in het inleidend hoofdstuk een beschrijving van de ver-schillende ontwikkelingsgebieden op p. 29-30.

Schrap de vreemde eend in elk rijtje. Ontwikkelingsgebied?

eerste woordjes – doe-alsof-spelletjes – brabbelen – woordenschatuitbreiden – taalspelletjes

voorwerpen via de mond verkennen – rennen – kruipen – zitten –een potlood vasthouden – zichzelf kunnen aankleden

vader en moedertje spelen – groepje meisjes babbelt en giechelt tij-dens de pauze – voetballen – knutselen met origamipapier – rond-fietsen op een driewieler – schommelen – tikkertje

voorkeur voor felle kleuren – van globaal naar gedifferentieerdwaarnemen – diepteperspectief – harde geluiden horen in de baar-moeder – ontdekken van het eigen lichaam en dat van de ander

borstontwikkeling bij meisjes – tandjes krijgen – touwtjespringen –toename van gewicht en lengte – middagdutje nodig – zindelijk-heid

al doende denken – concentratieproblemen door sterven van huis-dier – fantasie – standpunt van een ander kunnen innemen – den-ken over milieu, oorlog en racisme

realistische details aanbrengen – zonder spellingsfouten schrijven– krabbelen – schematisch weergeven – driehoeken en vierkantentekenen

huilen bij de schoolpoort – eigen ik-je ontdekken – partnerkeuze –over zichzelf vertellen – erbij willen horen qua kleding – experi-menteren met drank, roken of drugs

schoolrijpheid – leren lezen – rekensommetjes oplossen – leer-stoornissen – ontwikkeling van het geweten – schoolmoeheid

verschil tussen goed en kwaad – luisteren naar gezagsfiguren – le-ren samenspelen – volgen van voorbeeldgedrag – gestraft of be-loond worden – regels en afspraken volgen

gehecht zijn aan de moeder – rondhangen met vrienden – ruziesmet ouders – gepest worden door leeftijdsgenootjes – zelfbewust-zijn

verliefdheid – schaamhaar krijgen – knuffelen en strelen – verschiljongens/meisjes – teentjes en vingertjes in de mond stoppen

Kun je nog andere aspecten van menselijke ontwikkeling bedenkendie ontbreken in bovenstaand lijstje van ontwikkelingsgebieden?

GROOT WORDEN – WERKBOEK 18

KADERMODULE 1

Page 19: Werkboek deel 1 0

Is het je opgevallen dat een ontwikkelingsstap soms bij verschillende gebieden tegelijk onder te bren-gen is? Bijvoorbeeld: doe-alsof-spelletjes zijn een teken van cognitieve ontwikkeling, maar ook van spel-ontwikkeling.Zoek in bovenstaande oefening nog twee van dergelijke voorbeelden!

Hoe komt het dat de ontwikkelingsstappen soms zo moeilijk in te delen zijn binnen de ontwikke-lingsgebieden?

Als jullie klaar zijn, vergelijk dan je oplossingen met die van een ander groepje dat inde buurt zit en dat ook klaar is. Leg aan elkaar uit waarom je een bepaald woordgeschrapt hebt. Controleer met behulp van het handboek ook of beide groepjes alleontwikkelingsgebieden hebben ontdekt. Elk ontwikkelingsgebied past bij één rijtje.Als er iets niet klopt, probeer dan samen de fout te vinden.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 19

KADERMODULE 1

Page 20: Werkboek deel 1 0

E V E N I N Z O O M E N O P E N K E L EO N T W I K K E L I N G S G E B I E D E N

Stellingenspel

Voor deze opdracht moet je al kennis hebben gemaakt met de indeling van delevensloop in ontwikkelingsgebieden of ontwikkelingsdomeinen (zie vorige op-dracht: Een vreemde eend in de bijt).

In deze opdracht zul je kennismaken met enkele centrale thema’s binnen de ver-schillende ontwikkelingsgebieden.Nevendoel: Leren omgaan met verschillende visies op een onderwerp en meningenleren verantwoorden.

Voor deze opdracht worden groepjes van telkens 3 à 4 studenten gevormd. Er zalgediscussieerd worden over een aantal stellingen, en je zult met je groepje moetenbeslissen of je het al dan niet eens bent met de stelling. Maar, veel belangrijker, jemoet ook een verantwoording zoeken voor de positie die je met je groep inneemt(waarom mee eens of niet). Zoek steeds voorbeelden die je antwoord ondersteunen.Vervolgens wordt er per stelling klassikaal gestemd door de verschillende groepjes.Vergeet niet dat je ook zult moeten kunnen verantwoorden waarom!Je werkt in groep, dus vul elkaar aan, verbeter elkaar, zorg dat je van elkaar leert! Jehebt voor de opdracht hoofdzakelijk je gezond verstand nodig, maar ook hethandboek reikt antwoorden aan.

– Stelling 1: Een kind begint zich seksueel te ontwikkelen vanaf (ongeveer) 12-13 jaar.– Stelling 2: Door kinderen te confronteren met nieuwe ervaringen, daag je hun denkontwikkeling

uit.– Stelling 3: Spelen is niet alleen een leuke tijdsinvulling, het draagt ook bij tot de cognitieve en de

taalontwikkeling van het kind.– Stelling 4: De lichamelijke ontwikkeling van een kind verloopt asynchroon (niet gelijktijdig).

Niet alle lichaamsdelen groeien op hetzelfde moment evenveel.– Stelling 5: De tekenontwikkeling is een ontwikkeling op zich, die losstaat van de andere ontwik-

kelingsgebieden.– Stelling 6: De lichamelijke en de motorische ontwikkeling

hebben een belangrijke invloed op de sociaal-emotionele ont-wikkeling.

– Stelling 7: Een kind is klaar om naar school te gaan vanaf 3jaar.

– Stelling 8: Een mens kan niet zonder sociaal contact. Een babydie enkel verzorgd wordt, maar zonder warme contacten (bv.op schoot nemen, knuffelen, babbelen) moet opgroeien, kanhierdoor sterven.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 20

KADERMODULE 1

Page 21: Werkboek deel 1 0

Denken over denken

Voor deze opdracht moet je al kennis hebben gemaakt met de indeling van delevensloop in ontwikkelingsgebieden of ontwikkelingsdomeinen (zie eerdereopdracht: Een vreemde eend in de bijt). Voor deze opdracht heb je (eventueel pertweetal) een klein spiegeltje nodig!

In deze opdracht zul je inzicht verwerven in de theorie van Piaget, een toonaange-vende theorie over de manier waarop de denkontwikkeling verloopt.Nevendoel: Een ‘moeilijkere’ passage uit het handboek grondig leren verwerken.

Voor deze opdracht werk je alleen (maar indien nodig mag je om raad vragen bij jebuur). Je zult eerst een stukje informatie in het handboek moeten verwerken.Door middel van een invuloefening kun je dan nagaan of je de nieuwe begrippenvoldoende beheerst. Vervolgens zul je de opgedane informatie verder verwerkenaan de hand van een toepassingsopdracht.

We nemen de denkontwikkeling, of de cognitieve ontwikkeling, even onder de loep. In de volgendemodules zullen we de theorie van Piaget gebruiken als rode draad in onze bespreking van de cognitieveontwikkeling van baby tot en met adolescent. De uitgangspunten van die theorie van Piaget verdienendaarom wat extra aandacht. In die uitgangspunten legt Piaget uit hoe het denken zich ontwikkelt, hoeeen kind (en ook een volwassene) steeds meer van de werkelijkheid gaat begrijpen.

Lees- en invulopdracht

In het handboek vind je de uitgangspunten van de theorie van Piaget terug in paragraaf 3.7.1 (p. 87-89). Lees deze uitgangspunten eerst grondig door (misschien zelfs meerdere keren). Als je hetmakkelijker vindt om er samen met een medestudent over na te denken, kun je bij je buur te radegaan.

Je hebt gelezen dat Piaget voor de denkontwikkeling twee ontwikkelingsmechanismen beschrijft:de adaptie (een mix van assimilatie en accommodatie) en de equilibratie. Als je de gedachtegang van Pia-get begrijpt, kan het geen probleem zijn om deze vier termen op de juiste plaats in te vullen inonderstaande oefening:

De realiteit wordt ingepast in het denken (de werkelijkheid wordt gevat met de bestaande denk-

structuren) (= ............................................................) en het denken past zich aan aan de reali-

teit (het denken wordt uitgedaagd door de werkelijkheid, de denkstructuren moeten worden aange-

past) (= .........................................................). Door het verzoenen van denken en werkelijkheid

(= .................................................) ontstaat een nieuw evenwicht (een nieuwe realiteit wordt

begrepen) (= .........................................................).

GROOT WORDEN – WERKBOEK 21

KADERMODULE 1

Page 22: Werkboek deel 1 0

Toepassingsopdracht: Een doolhof in spiegelland

In het handboek vind je de begrippen uit deleesopdracht toegepast op een voorbeeld uitde babyfase (p. 88-89). Laten we nu eensonszelf als voorbeeld nemen.

Je vindt hieronder een eenvoudige doolhof.Als je de opdracht zou krijgen om met je pot-lood in A te vertrekken en de weg naar B tetekenen, zou je deze klus in een mum vantijd klaren. Deze situatie is immers nietnieuw voor je: je bezit de nodige kennis envaardigheden om je weg te vinden in zo’ndoolhof.

De opdracht is echter ingewikkelder dandat. Je mag immers niet rechtstreeks naarde doolhof kijken om je weg te zoeken van Anaar B. Je moet voor deze opdracht gebruikmaken van een klein spiegeltje, dat je verti-caal op de aangegeven lijn moet plaatsen.Met één hand hou je het spiegeltje vast, enkantel je het indien nodig een beetje naarvoren of naar achteren. Ondertussen pro-beer je met de andere hand de weg van Anaar B te tekenen, terwijl je alleen in hetspiegeltje kijkt! Probeer maar eens! Dat is alheel wat moeilijker, niet?

Wat heeft dit spelletje nu met de denkont-wikkeling te maken?Wel, door je een spiegeltje te laten gebrui-ken, hebben we je met een nieuwe(waarschijnlijk onbekende) realiteit gecon-fronteerd (een ‘doolhof-in-spiegelbeeld’).Om deze situatie te begrijpen, om ‘er je wegin te kunnen vinden’, heb je een nieuwemanier van denken nodig (tenzij je al meermet dit soort situaties geoefend hebt, of jeeen kei bent in ruimtelijk inzicht). Je hebtwaarschijnlijk even goed moeten nadenkenover een strategie (=een denkstructuur) om deze opdracht tot een goed einde te brengen.Wat je de afgelopen minuten hebt meegemaakt, kan dus als een voorbeeld van denkontwikkelingbeschouwd worden!

Opdracht:Als dit een voorbeeld van denkontwikkeling is, moeten de afgelopen minuten ook de twee ontwikke-lingsmechanismen van Piaget hebben plaatsgevonden. Probeer in je eigen woorden eens uit te leggenwat in deze situatie dan een voorbeeld is van (1) assimileren, van (2) accommoderen, (3) van adapteren,en (4) van het bereiken van een nieuw evenwicht (equilibratie). Doe dit op dezelfde manier als bij hetvoorbeeld van de baby en de bijtring in het handboek (zie p. 89).

GROOT WORDEN – WERKBOEK 22

KADERMODULE 1

Spiegel

A

B

Page 23: Werkboek deel 1 0

Braaf of stout?

Voor deze opdracht moet je al kennis hebben gemaakt met de indeling van delevensloop in ontwikkelingsgebieden of ontwikkelingsdomeinen (zie eerdereopdracht: Een vreemde eend in de bijt) en met de indeling in ontwikkelingsfasen(zie eerdere opdracht: Het fotoalbum).

In deze opdracht zul je inzicht verwerven in de theorie van Kohlberg, een toonaan-gevende theorie over de manier waarop de morele ontwikkeling verloopt.Nevendoel: Het handboek thematisch gebruiken in plaats van chronologisch.

Voor deze opdracht werk je in tweetallen. Je zult eerst stukjes informatie in hethandboek moeten verzamelen en doornemen. Vervolgens zul je de opgedane in-formatie verder verwerken aan de hand van twee toepassingsopdrachten. De ant-woorden zullen klassikaal worden besproken.

Leesopdracht

Ikke braaf of stout;Het is juist of fout;Ik weeg goed en kwaad:ben ik 5, 10 of 15 jaar oud?

Zoek in het handboek alle passages bij elkaar die gaan over de morele ontwikkeling in de verschil-lende ontwikkelingsfasen. In het hoofdstuk over de kleuter vind je een algemene uitleg bij de theorievan Kohlberg terug (paragraaf 5.10.1, p. 169-172). Lees deze uitgangspunten eerst grondig door (mis-schien zelfs meerdere keren). Als je het makkelijker vindt om er samen met een medestudent over na tedenken, kun je bij je buur te rade gaan. Lees ook wat er in de andere hoofdstukken staat over de moreleontwikkeling.

Toepassingsopdracht 1: Wat moet Louise doen?

Je vindt hieronder een moreel dilemma dat verge-lijkbaar is met de dilemma’s in je handboek. Bedenkhoe een kind in elk van de drie grote fasen van demorele ontwikkeling volgens Kohlberg zou reagerenop onderstaand moreel dilemma.De vraag is ‘welk antwoord verwacht je?’ van eenkleuter, een schoolkind en een adolescent (of vol-wassene), maar ook ‘welke redenering denk je dat zemaken?’ of ‘hoe verantwoorden ze hun antwoord?’.Het is vooral uit deze redenering of verantwoordingdat je het niveau van morele ontwikkeling (pre-conventioneel, conventioneel of postconventioneel)moet kunnen afleiden!

GROOT WORDEN – WERKBOEK 23

KADERMODULE 1

Page 24: Werkboek deel 1 0

Suzanne is veertien jaar. Volgende maand zal haar favoriete rockgroep een concert geven in de stad waarze woont. Haar moeder heeft haar beloofd dat ze naar het concert mag gaan als ze voldoende geld kan spa-ren met babysitten en het opzij leggen van zakgeld, zodat ze zelf haar ticket kan betalen. Ze is erin geslaagdom de 30 euro voor het ticket bij elkaar te krijgen, plus nog eens 10 euro extra. Maar dan bedenkt haar moe-der zich en zegt dat Suzanne dat geld moet gebruiken om nieuwe kleren te kopen voor school.Suzanne is erg teleurgesteld en besluit toch naar het concert te gaan. Ze koopt het ticket en zegt tegen haarmoeder dat ze maar 10 euro heeft kunnen sparen. ‘s Zaterdags gaat ze naar het concert, maar ze vertelthaar moeder dat ze de hele avond bij haar vriendin op bezoek gaat. Suzanne vertelt de dag erna wel aanhaar oudere zus Louise dat ze naar het concert is gegaan en dat ze gelogen heeft tegen haar moeder. Zevraagt haar om niets te verklappen aan hun moeder.Moeder vermoedt echter dat Suzanne iets verzwijgt, en ze gaat bij Louise polsen of ze iets meer weet. Zedreigt ermee dat als Louise niet eerlijk is, dat ze volgende week ook niet naar het feestje mag waar ze al zolang naar uitkijkt.Mag (of moet) Louise aan haar moeder vertellen wat Suzanne heeft gedaan, of niet?

– Welke raad zou een kleuter aan Louise geven? Welke redenering zou een kleuter volgen?– Welke raad zou een schoolkind aan Louise geven? Welke redenering zou een schoolkind volgen?– Welke raad zou een adolescent aan Louise geven? Welke redenering zou een adolescent volgen?

Toepassingsopdracht 2: Schoolse regels

Op welk niveau van moreel besef (welke fase van Kohlberg) doen de volgende schoolregels een be-roep? Leg uit waarom.

A. Leerlingen zijn verplicht om tijdens de schooluren aanwezig te zijn op school, tenzij ze een geldige redenhebben om afwezig te zijn. De reden van afwezigheid moet worden aangetoond met een schriftelijke beves-tiging van de ouders (max. 1 dag afwezigheid), een doktersattest of een ander geldig bewijsstuk.

B. Leerlingen zijn verplicht om tijdens de schooluren aanwezig te zijn op school. Indien ze zonder geldigereden afwezig zijn, krijgen ze strafstudie.

C. Leerlingen zijn in principe verplicht om alle schooldagen aanwezig te zijn op school. We geloven er alsschool immers in dat onderwijs een recht voor iedereen is. Regelmatige afwezigheden tijdens de lessen ver-storen dit recht op onderwijs.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 24

KADERMODULE 1

Page 25: Werkboek deel 1 0

K O P P E L I N G M E T E I G E N E R V A R I N G E N E N D E E I G E NL E V E N S G E S C H I E D E N I S

Voor deze opdracht moet je al kennis hebben gemaakt met de indeling van delevensloop in ontwikkelingsfasen (zie eerdere opdracht: Het fotoalbum).

In deze opdracht zul je een eerste invulling geven aan de ontwikkelingsfasen enontwikkelingsgebieden vanuit je eigen levensgeschiedenis. De levenslijnopdrachtgeeft je een heleboel aanknopingspunten tussen de leerinhouden van de komendeweken en maanden en je eigen ervaringen.Nevendoel: Leerinhouden leren concretiseren met eigen ervaringen, andere informa-tiebronnen dan het handboek leren ontdekken.

Dit is een thuisopdracht die je alleen moet uitvoeren. Nu ja, alleen ... een medestu-dent zal je niet kunnen helpen, maar anderzijds zijn er wel heel wat andere men-sen die je kunnen helpen. We raden je dan ook zeker aan om voor deze opdrachteens je ouders, grootouders, zussen of broers of zelfs leerkrachten, babysitters ofjeugdbewegingsleiders van vroeger om hulp te vragen. Je hebt voor de opdrachtenkel een goed geheugen en veel ‘getuigen van je kindertijd’ nodig. Het handboekheb je niet nodig.Op de volgende pagina’s vind je een grote levenslijn (over twee pagina’s gespreid)waarop je je eigen ontwikkeling zult uittekenen.

Teken je eigen levenslijn!

Hieronder vind je een aantal ontwikkelingsstappen. In deze thuisopdracht vragen we je om voordeze ontwikkelingsstappen uit te zoeken op welk moment JIJ deze stap gezet hebt. Hiervoor kun jete rade gaan bij je ouders of anderen die je ontwikkeling van nabij hebben gevolgd. Het zou ookleuk zijn als je bij enkele van deze stappen leuke of interessante anekdotes of foto’s zou kunnenverzamelen!

GROOT WORDEN – WERKBOEK 25

KADERMODULE 1

Page 26: Werkboek deel 1 0

Plaats deze informatie op je eigen levenslijn en teken op die manier je persoonlijke levenslijn uit,door er op aan te duiden wanneer JIJ de volgende ontwikkelingsstappen gezet hebt.– tandjes krijgen (melktanden)– tanden wisselen (blijvende tanden)– zindelijk zijn– alleen zitten – kruipen – lopen– zelf je jas kunnen aan- en uitdoen– realistische tekeningen maken– interesse in het verschil tussen jongens en meisjes– verliefdheid– veel met de teentjes en vingertjes in de mond zitten (=orale fase)– graag rondhangen met vrienden– veel fantasie in wat je vertelde, in wat je speelde– geboeid door wereldproblemen en idealen (zoals bv. vervuiling vs. milieubescherming, oorlog

vs. vrede, en racisme vs. verdraagzaamheid)– eerste woordje– verschil begrijpen tussen goed en kwaad (braaf of stout)– echt samenspelen met andere kinderen– makkelijk afscheid kunnen nemen van vader en moeder voor een tijdje– overgang van gemengde speelgroepjes naar een voorkeur voor gescheiden jongens- of meisjes-

groepjes– fietsen– eigen ik-je ontdekken– eerste liefje– bekommernissen omtrent ‘erbij willen horen’ (qua uiterlijk, hobby’s, gedrag, enz.)– een hele nacht doorslapen zonder vader of moeder wakker te huilen– in zinnen praten– zelf eten met een lepel/met mes en vork– de groeispurt (opeens heel snel groeien en zwaarder worden) van de puberteit– preutsheid: zich schamen over het blote lichaam– een hechte vriendschap (‘mijn beste vriend(in)’)– grote idolen (bv. Madonna, Robbie Williams, David Beckham, Michael Schumacher)

Zoek daarnaast een antwoord op de volgende vragen, die ook deel uitmaken van je eigen levensge-schiedenis.– Vanaf welk moment wist je moeder dat ze zwanger was van jou?– Hoe ben je op de wereld gekomen? Met andere woorden, hoe verliep je geboorte/de bevalling?– Hoe was je eerste schooldag op de kleuterschool/basisschool?– Hoe verliep je overgang van de kleuterschool naar de lagere school/groep 2 naar 3?– Hoe verliep je overgang van de lagere school naar de middelbare school/basisschool naar voort-

gezet onderwijs?– Ben je op school gepest? Was je op school zelf een ‘pester’?– Heb je ooit leerproblemen ondervonden op school (voor welke vakken)? Had je moeite met

bepaalde vaardigheden (bv. in de lessen lichamelijke opvoeding of handvaardigheid)?

GROOT WORDEN – WERKBOEK 26

KADERMODULE 1

Page 27: Werkboek deel 1 0

GROOT WORDEN – WERKBOEK 27

KADERMODULE 1

Tek

en

je

eig

en

leven

slijn

!

65

43

21

0-9

m0-

2mpa

sge-

bore

ne

tot -

7m: e

mbr

yo-7

mto

t 0: f

oetu

s2m

–1j

6mba

by1j

6m–

3jpe

ute

r3j

–6j

kleu

ter

Page 28: Werkboek deel 1 0

GROOT WORDEN – WERKBOEK 28

KADERMODULE 1

1817

1615

1413

1211

109

6j–

12j

sch

oolk

ind

12j –

18j

adol

esce

nt

87

6

Page 29: Werkboek deel 1 0

H O E O N T S T A A T O N T W I K K E L I N G ?

Voor deze opdracht is geen specifieke voorkennis vereist. Je moet wel in een groepkunnen samendenken en samenwerken, en je moet in staat zijn om de resultatenvan een groepswerk samen te vatten en mee te delen aan een andere groep.

In deze opdracht zul je inzicht verwerven in de factoren die de ontwikkeling beïn-vloeden, en in de consequenties daarvan voor je rol als leerkracht.Nevendoel: Kennismaken met een inductieve lesopbouw.

Er wordt hoofdzakelijk in kleine groepjes gewerkt, maar regelmatig wordt ditonderbroken voor een klassikale tussen- of nabespreking. We herhalen het nogéén keer: zorg dat je tijdens het groepswerk elkaar aanvult, elkaar verbetert, envooral van elkaar leert! Je hebt voor de opdracht in eerste instantie hoofdzakelijk jegezond verstand nodig, aangezien we een inductieve aanpak zullen gebruiken.Hoe meer de opdracht vordert, hoe meer het aan te raden is om je handboek erbijte nemen.

Ontwikkeling is iets dat geleidelijk gebeurt. Het is dan ook meestal moeilijk om te zeggen waardooriemand ontwikkelt. Er spelen meestal verschillende factoren mee in het totstandkomen van die ver-andering. Zulke factoren die de ontwikkeling beïnvloeden, noemen we ontwikkelingsfactoren.

Een opwarmertje

Hoe komt het dat een baby leert lopen en leert praten, en dat een peuter zindelijk wordt? Hoe komthet dat een kleuter stilaan minder moeite heeft met afscheid nemen van zijn moeder? Hoe komthet dat een lagereschoolkind leert lezen, en dat een adolescent interesse gaat tonen in volwassenseksualiteit?En hoe verklaar je dat de ene baby vroeger leert lopen dan de andere, dat de ene kleuter anders aanzijn ouders gehecht is dan de andere, of dat het ene kind makkelijk leert lezen, terwijl het anderekind er moeite mee heeft en misschien wel een leerprobleem ondervindt?

Zoek in groepjes van 3 à 4 personen een antwoord op deze vragen. Noteer op eenkladblaadje schematisch de ideeën die naar boven komen.

Als alle inspiratie is uitgeput, ga dan over naar de volgende deelopdracht.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 29

KADERMODULE 1

Page 30: Werkboek deel 1 0

Een onvoorstelbare vergissing

Om je verder op weg te helpen in je zoektocht naar de ontwikkelingsfactoren, bestuderen we eenspecifieke situatie.

In ziekenhuis X is Mieke net bevallen van eeneeneiige (identieke) tweeling: Sanne en Sarah.Terwijl Mieke na de bevalling naar haar kamerwordt gebracht, worden Sanne en Sarah door deverpleegkundige even meegenomen voor verzor-ging. In datzelfde ziekenhuis is ook Els net beval-len van een eeneiige (identieke) tweeling: Lotte enLavina. Ook Lotte en Lavina worden naar debabykamer gebracht voor verzorging. Op dat mo-ment gebeurt er iets onvoorstelbaars: de verplegingverwisselt per ongeluk de baby’s. Lotte en Sarahworden naar Mieke gebracht, en Lavina en San-ne komen bij Els terecht!Laten we even van de veronderstelling uitgaan dat14 jaar later nog altijd niemand de vergissing heeft opgemerkt...Lotte en Sarah hebben hun hele jonge leven samen opgetrokken, hebben altijd in dezelfde klas gezeten, indezelfde groep van de jeugdbeweging en op dezelfde sportclub. En dat geldt ook voor Sanne en Lavina, ookzij waren onafscheidelijke ‘zusjes’.

Bespreek in je groepje de volgende vragen, en wijs een woordvoerder aan voor deklassikale nabespreking.

1. Als we de ontwikkeling van de vier meisjes zouden vergelijken, wiens ontwikkeling zou dan hetmeest op elkaar lijken: die van Sarah en Lotte (van Sanne en Lavina), of die van Sarah en Sanne(van Lotte en Lavina)?– Hoe kun je verklaren dat Sarah en Lotte (of Sanne en Lavina) zich op veel punten hetzelfde

zouden ontwikkelen?– Hoe kun je verklaren dat Sarah en Sanne (of Lotte en Lavina) op veel punten hetzelfde zouden

ontwikkelen?

GROOT WORDEN – WERKBOEK 30

KADERMODULE 1

MamaMieke

MamaEls

Geboorte:

0-14 jaar:

Sarah Sanne

Sarah Lotte

Lotte Lavina

Sanne Lavina

Page 31: Werkboek deel 1 0

2. Stel dat Lotte en Sanne bij hun natuurlijke ouders waren opgegroeid, zou hun hele ontwikkelingdan anders gelopen zijn?– Hoe kun je verklaren dat een aantal ontwikkelingen anders zouden lopen?– Hoe kun je verklaren dat een aantal ontwikkelingen hetzelfde zouden lopen?

3. Kun je je antwoorden op vraag 1 en 2 plaatsen binnen het ‘nature/nurture’-debat rond ontwikke-ling? (handboek p. 16-17)

4. – Stel dat er geen verwisseling had plaatsgevonden. Dan zouden Sarah en Sanne (of Lotte enLavina) in theorie precies dezelfde aanleg en (in grote lijnen) dezelfde opvoeding en ervarin-gen kunnen hebben. Zouden de tweelingzussen dan identiek opgroeien?

– Denk je dat in het geval van identieke omgeving en identieke aanleg kinderen zich ook gega-randeerd identiek zullen ontwikkelen, of speelt er volgens jou nog iets anders mee en zo ja,wat dan?

5. Vat jullie antwoorden op bovenstaande vragen samen. Welke factoren spelen een rol in de ont-wikkeling, en zijn ze allemaal even belangrijk?

En wat met de leerkracht?

Nu gaan we een stapje verder. Welke betekenis hebben de ontwikkelingsfactoren voor jou als leer-kracht?

Bespreek in je groepje de volgende vragen, en wijs een woordvoerder aan voor deklassikale nabespreking.

1. Als alles in de ontwikkeling bepaald zou worden door de aanleg, de natuur (= het ‘nature’-standpunt),wat zouden de gevolgen daarvan zijn voor je rol als leerkracht?

2. Als alles in de ontwikkeling bepaald zou worden door de omgeving (opvoeding en ervaring) (= het‘nurture’-standpunt), wat zouden de gevolgen daarvan zijn voor je rol als leerkracht?

3. Als de ontwikkeling bepaald wordt door een mix van natuur, omgeving en zelfbepaling, wat zijndaarvan de gevolgen voor je rol als leerkracht? Wat zijn je mogelijkheden en verantwoordelijkhe-den in het stimuleren van ontwikkeling, waar liggen je beperkingen?

Een afsluitertje

Er zijn critici die het bestaan van de derde ontwikkelingsfactor in twijfel trekken. Zij verklaren uit-eindelijk elke ontwikkeling aan de hand van de eerste twee ontwikkelingsfactoren. Voor hen zijnook de ‘eigen keuzes die je maakt’ (zelfbepaling) uiteindelijk het resultaat van een samenspel van‘nature’ en ‘nurture’. Wat denk je zelf over deze laatste factor? Denk je dat hij meespeelt of niet? Als jedenkt van wel, kun je er dan een eigen voorbeeld van geven? Als je denkt van niet, kun je dan het voor-beeld dat het handboek geeft bij zelfbepaling (zie p. 17), weerleggen?

GROOT WORDEN – WERKBOEK 31

KADERMODULE 1

Page 32: Werkboek deel 1 0

I N T E R I N D I V I D U E L E V E R S C H I L L E N I N O N T W I K K E L I N G

Voor deze opdracht moet je al inzicht hebben verworven in de ontwikkelingsfacto-ren (zie vorige opdracht: Hoe ontstaat ontwikkeling?) en moet je je eigen levens-lijn bij je hebben (zie eerdere opdracht: Koppeling met eigen ervaringen en deeigen levensgeschiedenis).

In deze opdracht zul je de interindividuele verschillen in ontwikkelingsverloopverkennen en verklaren.

Er worden groepjes van telkens 3 à 4 studenten gevormd. Je zult je levenslijnenmet elkaar vergelijken en nadenken over de vastgestelde verschillen.

Last but not least!

Ga met 3 tot 4 personen bij elkaar zitten, en neem je (ingevulde!) levenslijn erbij.Leg jullie individuele levenslijnen naast elkaar en vergelijk jullie ontwikkelingvoor onderstaande ontwikkelingsstappen.

– Wie zette deze stappen het eerst, wie het laatst? Noteer in de tabel per ontwikkelingsstap telkensde leeftijd waarop de snelste (1e) van jullie groepje deze stap zette, vervolgens de 2e snelste, de 3e eneventueel de 4e. Omcirkel je eigen plaats.

– In de laatste kolom bereken je (bij benadering) het verschil in leeftijd tussen de eerste en delaatste.

Enkele ontwikkelingsstappen 1e 2e 3e 4e verschil

zindelijk zijn

alleen lopen

verliefdheid

geboeid door wereldproblemen en idealen

echt samenspelen met andere kinderen

makkelijk afscheid kunnen nemen vanvader en moeder voor een tijdje

fietsen

eerste liefje

GROOT WORDEN – WERKBOEK 32

KADERMODULE 1

Page 33: Werkboek deel 1 0

– Je hebt in de opdracht ‘Hoe ontstaat ontwikkeling?’ immiddels al heel wat geleerd over de factorendie het verloop van een ontwikkeling bepalen. Kun je de verschillen die jullie hebben vastgesteld tus-sen jullie levenslijnen, verklaren vanuit die ontwikkelingsfactoren? Kies er één ontwikkelingsstap uitwaarop een behoorlijk verschil zit tussen jullie levenslijnen. Kun je een voorbeeld geven van een‘nurture’-invloed op deze ontwikkelingsstap? En van een ‘nature’-invloed? En kun je ook een voor-beeld van zelfbepaling bedenken bij deze ontwikkelingsstap?

– In de laatste kolom berekende je de verschillen in leeftijd. Zijn deze verschillen normaal, of heeftmen zich vroeger ooit zorgen gemaakt over de ontwikkeling van één van jullie? Wat betreft dege-nen op plaats 1 of 2, vonden ouders of leerkrachten dat jullie ‘te snel groot werden’ (voor zover jeje kunt herinneren natuurlijk)? Wat betreft degenen op plaats 3 of 4, waren ouders of leerkrach-ten soms ongerust dat jullie achterop zouden raken?

– Is er iemand die voor alle ontwikkelingsstappen ‘de snelste’ of ‘de laatste’ was (bekijk de cirkel-tjes), of verschilt dit van stap tot stap, van ontwikkelingsgebied tot ontwikkelingsgebied?

GROOT WORDEN – WERKBOEK 33

KADERMODULE 1

Page 34: Werkboek deel 1 0
Page 35: Werkboek deel 1 0

P O R T F O L I O - O P D R A C H TV E R Z A M E L J E E I G E N ‘ C A S U S M A T E R I A A L ’ P E RO N T W I K K E L I N G S F A S E

Je kunt aan je portfolio (m.n. de verwachtingen) beginnen te werken vanaf hetmoment dat je de inleidende module doorlopen hebt. Voor elk stapje verder in jeportfolio heb je telkens een module meer nodig. Je portfolio kan pas afgewerktworden (eindbeschouwing) wanneer je klaar bent met het werkboek Groot worden.

Je zult in deze opdracht het geleerde per module concretiseren en verwerken.Bovendien zul je reflecteren op de betekenis ervan voor de onderwijspraktijk.Nevendoel: Met het portfolio kun je aantonen wat je geleerd hebt, en hoe grondig enpersoonlijk je het verwerkt hebt. Je laat zien of je de leerinhouden kunt verbinden metinzichten, ervaringen en toepassingen buiten deze cursus. Het is dus niet enkel een‘leerinstrument’, het kan ook gebruikt worden als ‘evaluatie-instrument’.

Het portfolio is een module-overstijgende opdracht. Je zult starten met het explici-teren van je verwachtingen voor het hand- en werkboek Groot worden, en aan heteind zul je opnieuw de balans opmaken. Verder zul je voor de modules Baby t/mAdolescentie (of in ieder geval die modules die je behandeld hebt) telkens een er-varing moeten beschrijven die aansluit bij het geleerde, deze ervaring moetenkaderen vanuit de leerinhouden, en een link moeten leggen tussen het geleerde ende onderwijspraktijk.Bedoeling is dat je een ‘persoonlijk document’ maakt van je portfolio, waarbij deintegratie van theoretische inzichten en praktijkelementen centraal staat. Je kande categorie “extra” gebruiken om documenten of reflecties toe te voegen zoals bij-voorbeeld: (stage)observaties, interessante artikeltjes, foto’s, voor jou betekenis-volle opdrachten, enzovoort. Je zal tussentijds feedback krijgen op je portfolio vanje docent/lector. Geef in je voorlopige portfoliobrief (zie verder) aan waar je graagfeedback op krijgt, en voeg hem – samen met een voorlopige inhoudstafel – aan jeportfolio toe.Als je portfolio helemaal klaar is, maak je je definitieve portfoliobrief (zie verder)en inhoudstafel en voeg je die vooraan in je portfolio toe.

Structuur van het portfolio

GROOT WORDEN – WERKBOEK 35

KADERMODULE 1

1. Portfoliobrieven (voorlopig/definitief)2. Inhoudstafel (voorlopig/definitief)3. Verwachtingen4. Baby voor en na de geboorte

ErvaringKaderingPraktijkadviesExtra: ...

5. PeuterErvaringKaderingPraktijkadviesExtra: ...

6. KleuterErvaring

KaderingPraktijkadviesExtra: ...

7. SchoolkindErvaringKaderingPraktijkadviesExtra: ...

8. AdolescentErvaringKaderingPraktijkadviesExtra: ...

9. Eindbeschouwing

Page 36: Werkboek deel 1 0

Omschrijving van de onderdelen van het portfolio

Portfoliobrief: zie p. 37-38

Verwachtingen

Leerverwachtingen: (max. 1 A4)Schrijf je persoonlijke leerverwachtingen uit voor de cursus Groot worden.

Wat zou je graag leren over de ontwikkeling van kinderen en over je rol als leerkracht daarin? Welke vragenzou je graag beantwoord zien? Heb je ‘er zin in’ om te starten met een cursus over ‘de ontwikkeling vankinderen’, waarom wel, waarom niet?

Je kunt hiervoor gebruik maken van paragraaf 1.1 (p. 11-13) in het handboek. Maar schrijf je persoon-lijke leerverwachtingen uit, niet letterlijk datgene wat in het handboek staat!

Per behandelde module: Ervaring + Kadering + Praktijkadvies

Ervaring: (max. ½ A4)Selecteer binnen elke ontwikkelingsfase een relevante ervaring die je aanspreekt en waarin je duide-lijke aanknopingspunten ziet met het geleerde. Licht deze ervaring toe. Eventuele documenten wor-den toegevoegd (bv. foto’s, een artikel, de referentie of de tekst van een kinderboekje, ...).Mogelijke ‘ervaringen’ zijn:– anekdote uit eigen kindertijd– stage-ervaringen (tijdens observatie/tijdens lesgeven)– (passage uit) een artikel in een (wetenschappelijk) tijdschrift– gebeurtenis op kamp/in jeugdbeweging/op speelplein– babysit-belevenis

Kadering: (max. 1 ½ A4)Breng de geselecteerde ervaring in verband met het geleerde. Vanuit de kadering toon je aan dat jeop een grondige wijze de leerinhouden hebt verwerkt en dat je in staat bent om je ervaring(en) teinterpreteren vanuit de ontwikkelingspsychologie.

Praktijkadvies: (max. ½ A4).Formuleer in de vorm van een advies aan een beginnende leerkracht jouw belangrijkste inzichtomtrent de ontwikkeling van het kind dat je in deze module hebt verworven.

Extra:Gebruik deze categorie om een “persoonlijke touch” te geven aan je portfolio. Voeg dingen toe dieje doorgemaakte leerproces illustreren.

Eindbeschouwing

Leerresultaten: (max. 1 A4)Je bent dit portfolio gestart met het expliciteren van je leerverwachtingen. Ga nu, aan het eind, eensna of al je leerverwachtingen vervuld zijn.

– Probeer samen te vatten wat je in deze cursus geleerd hebt, en welke vragen nog onbeantwoord zijn geble-ven.

– Wat neem je mee vanuit deze cursus naar je eigen lespraktijk. Denk daarbij zowel terug aan deinhouden bij deze cursus als aan de manier van werken tijdens de lessen.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 36

KADERMODULE 1

Page 37: Werkboek deel 1 0

P O R T F O L I O A L S L E E R I N S T R U M E N TB R I E F A A N D E L E Z E R V A N M I J N V O O R L O P I GP O R T F O L I O

Beste lezer,

Ik nodig je uit om mijn voorlopig portfolio al eens te bekijken. In mijn portfolio vind je tot nu toe al

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

Ik ben van plan om nog een aantal dingen toe te voegen, zoals onder andere .......................................

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

Ik twijfel over ............................................................................................................................................

omdat ........................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

Ik wil je vooral vragen om te letten op ......................................................................................................

omdat ........................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

Het moeilijkste vond ik ............................................................................................................................

omdat ........................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

Als ik een voorlopige balans op maak, zijn volgende ‘persoonlijke leerverwachtingen’ nog niet aanbod gekomen volgens mij ........................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

Ik wil nog opmerken dat ...........................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

Ik hoop dat je me bruikbare tips kan geven, zodat ik mijn portfolio kan vervolledigen,

Groeten,

..................................................................... (naam)

GROOT WORDEN – WERKBOEK 37

KADERMODULE 1

Page 38: Werkboek deel 1 0

P O R T F O L I O A L S E V A L U A T I E - I N S T R U M E N TB R I E F A A N D E L E Z E R V A N M I J N P O R T F O L I O

Beste lezer,

Ik nodig je uit om mijn portfolio te lezen. In mijn portfolio vind je .......................................................

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

Mijn beste stuk vind ik .............................................................................................................................

omdat ........................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

Ik werkte vooral hard aan .........................................................................................................................

omdat ........................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

Ik hoop dat je ziet dat ................................................................................................................................

want ...........................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................

Ik ben er trots op dat ik dit met je kan delen en hoop dan ook dat je ervan zult genieten.

Groeten,

...................................................... (naam)

GROOT WORDEN – WERKBOEK 38

KADERMODULE 1

Page 39: Werkboek deel 1 0

2

H E T K I N D - I N - O N T W I K K E L I N G A L S U I T G A N G S P U N TI N H E T O N D E R W I J S

GROOT WORDEN – WERKBOEK 39

Page 40: Werkboek deel 1 0
Page 41: Werkboek deel 1 0

W E R K E N A A N D E O N T W I K K E L I N G V A N I E D E R K I N D

Je hebt voor deze opdracht een algemeen zicht nodig op wat ontwikkeling is.

In welk klimaat kun je aan ontwikkeling werken en hoe kun je dit aanpakken? Datzijn de vragen waarop je in deze opdracht een antwoord zult zoeken. Het zijnbasisvoorwaarden voor een zorgbrede school, waarin er aandacht is voor de veel-zijdige ontwikkeling van elk kind. Concreet zul je kennis en inzicht verwerven inen een toepassing maken van de theorie van Vygotsky (zone van naaste ontwikke-ling), en van de theorie over welbevinden en betrokkenheid als richtsnoeren vooroptimale ontwikkeling.Nevendoel: Kennismaken met de jigsaw-werkvorm.

We zullen werken volgens de jigsaw-methode.Daarvoor wordt de klas eerst opgesplitst in (drie) onderzoeksgroepjes, die zich elkin een ander aspect (= thema) van het onderwerp verdiepen (= de onderzoeksfase).Daarna wordt de klas gehergroepeerd in taakgroepjes. In elke taakgroep zit mini-maal één persoon uit elk onderzoeksgroepje. Op die manier is in elke taakgroep dekennis aanwezig over alle thema’s. In de taakgroep leggen de groepsleden aanelkaar uit wat ze in de onderzoeksfase geleerd hebben, en vervolgens gebruiken zede bijeengebrachte kennis voor het oplossen van een taak (= de taakfase).Deze werkvorm dankt haar naam aan de vergelijking met een (leg)puzzel (jigsawpuzzle in het Engels). In de onderzoeksfase worden de verschillende stukjesafzonderlijk bestudeerd en in de taakfase worden alle stukjes dan aan elkaargelegd tot een mooi geheel.

Schematisch:

GROOT WORDEN – WERKBOEK 41

KADERMODULE 2

Onderzoeksfase Taakfase

Thema

Aa a

aaThema

Aa a

aa

Thema

C

Thema

Bb

b

b

bThema

Bb

b

b

b

c c

cc

Onderwerp X Onderwerp X

TaakY

b c

a

b c

a

TaakY

b c

a

b c

a

TaakY

b c

a

b c

a

Taak

b c

a

Yb c

a

Page 42: Werkboek deel 1 0

GROOT WORDEN – WERKBOEK 42

KADERMODULE 2

TH

EM

A’S

(één

per

onde

rzoe

ksgr

oep)

:–

‘het

wer

ken

inde

zon

eva

nn

aast

eon

twik

kelin

g’(T

HE

MA

A)

–‘w

elbe

vin

den

als

voor

waa

rde

voor

ontw

ikke

ling’

(TH

EM

AB

)–

‘bet

rokk

enh

eid

als

voor

waa

rde

voor

ontw

ikke

ling’

(TH

EM

AC

).

Mat

eria

al:O

pde

volg

ende

pagi

na’

svi

nd

je3

‘test

jes’

+ri

chtv

rage

n.

–te

stvo

orth

ema

A:‘

Ben

ikal

com

pete

nta

lsle

erkr

ach

t?’

–te

stvo

orth

ema

B:‘

Geb

oeid

door

sch

ool?

’–

test

voor

them

aC

:‘Ik

ben

geen

nu

mm

er’1 .

Vu

lh

ette

stje

inda

tbi

jjo

uw

them

ah

oort

.Het

test

jega

atov

erjo

uw

hu

idig

esi

tuat

iein

dele

rare

nop

leid

ing.

Bea

nt-

woo

rdve

rvol

gen

sde

rich

tvra

gen

bijh

ette

stje

(die

vin

dje

ach

ter

dedr

iete

stje

s).

Bij

het

bean

twoo

rden

van

deri

chtv

rage

nge

bru

ikje

dein

form

atie

over

jou

wth

ema

inje

han

dboe

k(p

.24

-28)

enzo

ekje

even

tuee

laan

vulle

nde

info

rmat

iein

debi

blio

thee

kof

oph

etin

tern

et.

Zor

gda

tje

aan

het

ein

dva

nde

onde

rzoe

ksfa

sego

edop

deh

oogt

ebe

ntv

an–

wat

debe

teke

nis

isva

njo

uw

them

a‘h

etw

erke

nin

dezo

ne

van

naa

ste

ontw

ikke

ling’

of‘w

elbe

vin

den

als

voor

waa

rde

voor

ontw

ikke

ling’

of’b

e-tr

okke

nh

eid

als

voor

waa

rde

voor

ontw

ikke

ling’

–w

ath

etve

rban

dis

tuss

ende

test

enje

them

a.S

trak

s–

inde

taak

fase

–za

lied

ergr

oeps

lidim

mer

sin

divi

duee

luit

leg

hie

r-ov

erm

oete

nge

ven

aan

med

estu

den

ten

.Zor

gda

tje

erkl

aar

voor

ben

t!

1.T

ip:I

nde

bibl

ioth

eek

vin

dje

inde

tijd

sch

rift

enK

leut

ers

&Ik

enE

go-E

cho,

ofin

boek

enov

erE

rvar

ings

geri

cht

Ond

erw

ijsin

form

atie

over

wel

bevi

nden

enbe

trok

kenh

eid.

Info

rmat

ieov

erde

zone

van

naa

ste

ontw

ikke

-lin

g/th

eori

eva

nV

ygot

sky

zulj

eve

elee

raa

ntre

ffen

inbo

eken

over

ontw

ikke

lings

psyc

holo

gie.

TA

AK

(voo

ral

leta

akgr

oepe

nde

zelf

de):

Pas

dedr

ieth

ema’

sto

eop

desi

tuat

ieva

n‘h

oogb

egaa

fde

kin

dere

n’a

ande

han

dva

nh

etar

tike

lVer

stan

dve

rlor

en?2

Maa

kve

rvol

gen

sde

uitb

reid

ing

naa

r‘z

orgb

reed

onde

rwijs

voor

elk

kin

d’.

Eer

ste

rond

e:K

enn

isde

len

Hie

rge

efje

inje

taak

groe

pom

debe

urt

uit

leg

over

jeth

ema

enh

etbi

jhor

ende

test

jeaa

nje

taak

groe

pcol

lega

’s.

Taa

kgro

ep-

colle

ga’s

mog

enn

atu

url

ijk

vrag

enst

elle

n.

Pas

als

het

them

avo

orie

dere

endu

idel

ijk

is,w

ordt

verd

erge

gaan

met

een

nie

uw

them

a!

Tw

eede

rond

e:G

edee

lde

ken

nis

toep

asse

nLe

esh

etar

tike

lVer

stan

dve

rlo-

ren?

over

hoog

bega

afde

kin

de-

ren

inhe

ton

derw

ijs.

Gee

fde

teks

tdel

enaa

ndi

eje

nie

t(he

le-

maa

l)be

grijp

ten

prob

eer

hier

inje

groe

pje

mee

rdu

idel

ijkhe

idov

erte

krijg

en.A

lsdi

tn

iet

vols

taat

,kun

jeoo

kte

rade

gaan

bijj

edo

cen

t/le

ctor

.Geb

ruik

dedr

ieth

ema’

som

debi

jhor

ende

vra-

gen

opte

loss

en.I

nde

zeta

akw

ordt

door

iede

reen

inde

taak

groe

psa

men

ge-

wer

kt;e

rm

agge

enop

split

sin

gm

eer

wor

den

gem

aakt

tuss

ende

them

a’s.

2.A

rtik

elu

itK

lass

evo

orle

erkr

ach

ten

,nu

mm

er6

4,ap

ril1

99

6,p

.34-

35.M

eer

info

rmat

ieop

ww

w.k

lass

e.be

ON

DE

RW

ER

P V

AN

DE

JIG

SAW

:‘H

oeom

gaan

met

ontw

ikke

ling,

zoda

t elk

kin

dto

t on

twik

kelin

gko

mt?

’(z

iepa

ragr

aaf

1.6

inh

eth

andb

oek,

p.24

-28)

.

On

derz

oeks

fase

Taak

fase

Page 43: Werkboek deel 1 0

TEST: BEN IK AL COMPETENT ALS LEERKRACHT?

Je bent volop bezig met je ontwikkeling als leerkracht. Dat is echter een ontwikkeling die heel wat tijdin beslag neemt en heel wat inzet vereist. Sommige dingen zijn inmiddels misschien al simpel voorjou: dat weet je gewoon, dat kun je nu eenmaal! Andere dingen zijn nog wat taaier: je weet ze wel, jekunt ze wel, maar je moet er toch hard over nadenken of er erg je best voor doen. Nog andere dingenlukken misschien al, maar alleen maar met de nodige hulp van lectoren, docenten, mentoren ofandere meer ervaren begeleiders. En nog andere dingen zijn voorlopig nog een heel-ver-van-je-bed-show waarschijnlijk. Dat komt nog wel, maar nu nog niet...

In Vlaanderen heeft men in de ‘Basiscompetenties voor leraren’ vastgelegd1 wat de minimumvereis-ten zijn voor beginnende leerkrachten. Deze basiscompetenties zijn dus eigenlijk de doelstellingenvoor een lerarenopleiding en vertellen je wat je zou moeten kunnen na je opleiding. Sommige vandeze competenties verwerf je vrij vroeg in je opleiding, voor andere heb je wat meer tijd nodig. Latenwe eens nagaan in hoeverre jij bepaalde competenties al beheerst!

De competenties zijn opgedeeld in verschillende taken (functionele gehelen) van een leerkracht eneen aantal attitudes. Voor dit testje bekijken we alleen het eerste, vierde en negende functionelegeheel. De rest voegen we er louter ter informatie aan toe.

Geef voor elk van deze competenties aan of ze voor jou ... zijn.

‘simpel’ ‘nog wat taai, maar het lukt’

‘lukt misschien al, maar alleen met hulp’ of ‘nog-heel-ver-van-mijn-bed’

Functioneel geheel 1:

De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen

1.1 De beginsituatie van de lerenden/kinderen en de (leer)groep achterhalen

1.2 Doelstellingen kiezen en formuleren

1.3 De leerinhouden/leerervaringen selecteren:Keuzes maken uit een gegeven aanbod, rekening houdend met criteriavan beginsituatie en maatschappelijke relevantie.

1.4 De leerinhouden/leerervaringen structureren en vertalen in opdrachten

1.5 Een aangepaste methodische aanpak en groeperingsvormen bepalen

1.6 In teamverband leermiddelen kiezen en aanpassen

1.7 Realiseren van een krachtige leeromgeving

1.8 Observatie/evaluatie voorbereiden:In overleg evaluatievragen, -taken en -opdrachten in diverse vormenkiezen en eventueel opstellen, waarmee je kunt nagaan of de doelstellin-gen bereikt zijn. In overleg observatie-instrumenten kiezen en desgevallendopstellen. De functie van een specifiek evaluatiemoment bepalen. (...)

1.9 Observeren/proces en product evalueren

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

Functioneel geheel 2: De leraar als opvoeder

2.1 In overleg een positief leefklimaat creëren voor de lerenden/kinderen in klasverband en op school2.2 De emancipatie van de lerenden/kinderen bevorderen2.3 Door attitudevorming lerenden/kinderen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie

voorbereiden2.4 Actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context2.5 Adequaat omgaan met lerenden/kinderen in sociaal-emotionele probleemsituaties en met

lerenden/kinderen met gedragsmoeilijkheden2.6 Het fysiek welzijn van de lerenden/kinderen bevorderen

GROOT WORDEN – WERKBOEK 43

KADERMODULE 2

1 Het Ministerie van Onderwijs (in Vlaanderen) stelde deze ‘beroepsprofielen en basiscompetenties voor de diverse leraarstypes’ op. Leraren-opleidingen aan hogescholen en universiteiten moeten in hun onderwijspraktijk rekening houden met deze basiscompetenties en moeten dushun opleidingsprogramma’s hierop baseren.

Page 44: Werkboek deel 1 0

Functioneel geheel 3: De leraar als inhoudelijk expert

3.1 Basiskennis beheersen en recente evoluties in verband met inhouden en vaardigheden uit deleergebieden/vakgebieden volgen

3.2 De verworven kennis en vaardigheid met betrekking tot de leergebieden en vakgebieden aanwenden3.3 Het eigen vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het onderwijsaanbod

Functioneel geheel 4:

De leraar als organisator

4.1 Een gestructureerd werkklimaat bevorderen (orde houden enklasmanagement)

4.2 Een soepel en efficiënt les- en/of dagverloop creëren, passend in eentijdsplanning vanuit het oogpunt van zowel leraar als lerende/kind

4.3 Op correcte wijze administratieve taken uitvoeren

4.4 Een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend metde veiligheid van de lerenden/kinderen

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

Functioneel geheel 5: De leraar als innovator/de leraar als onderzoeker

5.1 Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen5.2 Kennisnemen van de resultaten van onderwijsonderzoek5.3 Het eigen functioneren kunnen bevragen en bijsturen

Functioneel geheel 6: De leraar als partner van ouders/verzorgers

6.1 Zich op de hoogte stellen van en discreet omgaan met gegevens over de lerende/het kind6.2 Aan ouders/verzorgers informatie en advies verschaffen over hun kind op school6.3 In overleg met het team de ouders/verzorgers informeren over en betrekken bij het klas- en

schoolgebeuren6.4 Met ouders/verzorgers in dialoog treden over opvoeding en onderwijs

Functioneel geheel 7: De leraar als lid van een schoolteam

7.1 Participeren aan samenwerkingsstructuren7.2 Binnen het team over een taakverdeling overleggen en die naleven7.3 De eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in teamverband bespreekbaar maken7.4 Zich documenteren over de eigen rechtszekerheid en die van de lerende/het kind

Functioneel geheel 8: De leraar als partner van externen

8.1 In overleg contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties dieonderwijsbetrokken initiatieven aanbieden

Functioneel geheel 9: De leraar als lid van de

onderwijsgemeenschap

9.1 Deelnemen aan het maatschappelijk debat over onderwijskundige thema’s9.2 Reflecteren over het beroep van leraar en de plaats ervan in de samenleving

O

O

O

O

O

O

O

O

Functioneel geheel 10: De leraar als cultuurparticipant

10.1 Actuele thema’s en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen rond de volgende domeinen:sociaal-politiek, sociaal-economisch, levensbeschouwelijk, cultureel-ethisch en cultureel-wetenschappelijk

Attitudes voor alle functionele gehelen

A1 BeslissingsvermogenA2 Relationele gerichtheidA3 Kritische ingesteldheidA4 LeergierigheidA5 OrganisatievermogenA6 Zin voor samenwerkingA7 VerantwoordelijkheidszinA8 Flexibiliteit

GROOT WORDEN – WERKBOEK 44

KADERMODULE 2

Page 45: Werkboek deel 1 0

ANALYSE VAN JE ANTWOORDEN

Heb je vooral bolletjes gekleurd in de eerste kolom? Proficiat! Je hebt al veel geleerd. Opzich is dit echter niet echt interessante informatie voor je docenten/lectoren, want dit ver-telt hen niet veel over waaraan ze met jou nog moeten werken.

Heb je vooral bolletjes gekleurd in de tweede kolom? Ook jij proficiat, je bent goed op weg!Opnieuw is ook deze informatie echter niet zo bijster interessant voor docenten/lectoren,want met wat oefening heb je ook deze dingen al onder de knie.

Voor welke competenties heb je bolletjes gekleurd in de derde kolom? Dit is belangrijke in-formatie voor je docenten/lectoren, want deze kolom vertelt hen welke dingen je op ditmoment kunt leren! In deze kolom zit je ontwikkelingspotentieel van dit moment.

Zijn er nog heel wat competenties waarvoor je de vierde kolom hebt aangeduid? Geeft niet,je bent immers nog maar net begonnen. Met een goede mix van aanleg, inzet en goede be-geleiding zal dat er tijdens je opleiding wel van komen. Dit is belangrijke informatie voor jedocenten/lectoren in de toekomst. Voorlopig is dit nog eventjes te hoog gegrepen.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 45

KADERMODULE 2

Page 46: Werkboek deel 1 0

TEST ‘IK BEN GEEN NUMMER’

‘Wat ik belangrijk vind, is dat ze mij met mijn voornaam aanspreken en niet met mijn familienaam. Enzeker niet met mijn nummer’, zegt Dries (15). ‘Voor de rest vind ik mijn school oké. De wc’s stinkenniet, we mogen posters ophangen in de klas en de leraars kunnen lachen. Op mijn vorige school kondat allemaal niet, dat was erger dan een gevangenis.’ Hoe goed voelen leerlingen zich op school?

Test: ontdek hoe goed jij je voelt op school1

3 = Akkoord 2 = Half akkoord 1 = Niet akkoord

Ik krijg tijdens de lessen de kans om aan het woord te komen

Volgens mij staan de meeste docenten/lectoren graag voor de klas

Er is genoeg afwisseling tijdens de lessen, we hoeven niet de hele dag te zwijgen en luisteren

Ons schoolgebouw is aantrekkelijk en goed ingericht

De school zorgt voor genoeg rust en orde en doet iets tegen pesterijen

De sfeer op school is oké, er kan wel eens gelachen worden

Er zijn duidelijke afspraken in de klas en op school

Er is een goedwerkende studentenraad op school

Als ik problemen heb, kan ik er met een docent/lector of begeleider over praten

Onze directeur leidt de school goed

Het leerprogramma is best te doen, we hoeven niet te hard te werken

We krijgen veel leerstof die ik nuttig vind voor later

We krijgen ook waardering voor de moeite die we doen

Ik kan goed overweg met de docenten/lectoren

Ik houd me aan de schoolregels

Ik heb genoeg vrienden op school

Ik voel me aanvaard in de klas

Als ik iets niet begrijp, kan ik bij mijn medestudenten terecht voor hulp

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

Tel de scores van al je antwoorden op, en bereken via onderstaande tabel je score op 5.

Som van je antwoorden: Je score op 5:

5 of minderTussen 6 en 16Tussen 17 en 26Tussen 27 en 37Tussen 38 en 4849 of meer

0/51/52/53/54/55/5

Betekenis van de scores

Hoe voel jij je op school? Als je overal een 3 hebt aangeduid, voel je je supergoed op school. Dan krijg jeeen score van 5/5. Haal je een 3/5 of minder, dan voel je je toch niet zo lekker op school.Onderzoekers van de universiteiten van Gent en Brussel stelden dezelfde vragen aan 2000 jongerenop 26 Vlaamse middelbare scholen. Zonder de leraar, want die moest even naar buiten. De meesteVlaamse jongeren vinden hun middelbare school gewoon oké. Ze geven hun goed gevoel 3,4 op 5.Dat is een gemiddeld cijfer, want scholen verschillen nogal. Er zijn er waar het paradijs lonkt en er zijner waar je de hel al ruikt als je er binnenkomt. Alle ondervraagde jongeren zijn het over één ding eens:op school kom je niet alleen om te leren, je moet er ook kunnen leven.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 46

KADERMODULE 2

1 Het testje ‘Ik ben geen nummer!’ komt oorspronkelijk uit Maks!, jg. 10, september 2001, p. 8-9, een tijdschrift voor scholieren middelbaar onderwijsin Vlaanderen, en maakte deel uit van een wetenschappelijke studie naar het welbevinden van leerlingen in het secundair onderwijs. De stellingenwerden aangepast voor het hoger onderwijs.

Page 47: Werkboek deel 1 0

TEST: GEBOEID DOOR SCHOOL?

3 = Akkoord 2 = Half akkoord 1 = Niet akkoord

Ik zit meestal enthousiast in de les.

Ik kan me concentreren tijdens de lessen.

Ik vind de taken en opdrachten meestal boeiend.

Ik voel me uitgedaagd op mijn niveau.

Ik ervaar de inhoud meestal als zinvol.

Ik voel me uitgenodigd om initiatieven te nemen.

Ik voel me uitgenodigd om (mentaal) actief te zijn.

Bij een nieuwe opdracht duik ik er meteen in.

Ik probeer taken en opdrachten meestal zo goed mogelijk uit te voeren.

Ik voel me zelfverzekerd bij het werken aan de opdrachten.

Ik zet door bij moeilijke taken, ik laat me niet ontmoedigen.

Ik ga zo op in mijn werk dat ik soms de tijd uit het oog verlies.

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

Tel de scores van al je antwoorden op, en bereken via onderstaande tabel je score op 5.

Som van je antwoorden: Je score op 5:

3 of minderTussen 4 en 10Tussen 11 en 17Tussen 18 en 25Tussen 26 en 3232 of meer

0/51/52/53/54/55/5

Vergelijk jouw score met die van je medestudenten.Halen jullie een hoge betrokkenheidsscore?Zijn er grote verschillen? Waar komen die vandaan?

Je hebt zojuist de test ingevuld over hoe je MEESTAL in de les zit. Als je de vragen opnieuw zoubeantwoorden over hoe betrokken je op DIT moment, in DEZE les, bij DEZE taak bent, wordt je scoredan anders? Waarom?

Globaal gezien zou je toch een 4/5 of meer moeten halen om het maximum uit je studie te halen.Wanneer je vaak een lagere betrokkenheidsscore haalt, betekent dit dat de lessen je vaak niet kunnenboeien, en dat je dus heel wat tijd verknoeit door enkel lichamelijk, maar niet mentaal, aanwezig tezijn tijdens de lessen. Daar kunnen heel wat oorzaken voor zijn. Het is aan jou (en aan je docent/lec-tor) om eens na te gaan waar die lage betrokkenheid uit voortkomt en wat eraan te doen is!

GROOT WORDEN – WERKBOEK 47

KADERMODULE 2

Page 48: Werkboek deel 1 0

Richtvragen bij de testjes

Thema A– Wat vertelt de uitslag van de test je over je huidige situatie in de lerarenopleiding?– Wat is de link tussen de test en het begrip ‘zone van naaste ontwikkeling (ZNO)’? Leg uit waarom

deze test ‘de ZNO’ meet en niet iets anders.– Welk van de kolommen geeft jouw ZNO aan?– Kun je uit de test en de opgezochte informatie afleiden waarom het voor een leerkracht (of

docent) belangrijk is om de ZNO van alle leerlingen te kennen? Wat is de betekenis ervan voor deontwikkeling van kinderen/jongeren?

– Hoe moet je volgens Vygotsky omgaan met de ZNO?– Vind je dit soort test een goede manier om de ZNO van een leerling of student te bepalen? Wat

zou je aanpassen, wat zou je anders vragen?

Thema B– Wat vertelt de uitslag van de test je over je huidige situatie in de lerarenopleiding?– Wat is de link tussen de test en het begrip ‘welbevinden’? Leg uit waarom deze test ‘het

welbevinden’ meet en niet iets anders.– Wat is het belang van ‘welbevinden’ voor de ontwikkeling van kinderen/jongeren?– Kun je uit de test en de opgezochte informatie een aantal mogelijke oorzaken van laag welbevin-

den halen?– Vind je deze test een goede manier om het niveau van welbevinden van een leerling of student te

bepalen? Wat zou je aanpassen, wat zou je anders vragen?

Thema C– Wat vertelt de uitslag van de test je over je huidige situatie in de lerarenopleiding?– Wat is de link tussen de test en het begrip ‘betrokkenheid’? Leg uit waarom deze test ‘de

betrokkenheid’ meet en niet iets anders.– Kun je uit de test en de opgezochte informatie tekenen van hoge betrokkenheid halen?– Wat is het belang van ‘betrokken bezig zijn’ voor de ontwikkeling van kinderen/jongeren?– Vind je deze test een goede manier om het niveau van betrokkenheid te bepalen? Wat zou je aan-

passen, wat zou je anders vragen?

GROOT WORDEN – WERKBOEK 48

KADERMODULE 2

Page 49: Werkboek deel 1 0

Verstand verloren?1

Van echte wonderkinderen als Wolfgang Amadeus Mozart worden er per eeuw hooguit één of twee geboren.Maar hoogbegaafde kinderen zijn er veel meer: 2% van de Vlaamse kinderen of één op de 50 kinderen. De helfthiervan maakt zijn talenten echter onvoldoende of zelfs helemaal niet waar. Veel heeft te maken met de impactvan de omgeving: ouders, vrienden en vooral de school. Te vaak zijn begaafde kinderen aangewezen op de good-will en het begrip van hun leerkrachten en de inspanningen van hun ouders. Dat is jammer, want een (hoogbe-gaafd) kind dat niet de gepaste stimulans en uitdaging vindt, haakt gedemotiveerd af. Pech voor de leerling,miserie in de klas. Hoogbegaafd zijn is geen luxeprobleem.

Recent onderzoek spreekt harde taal: als een hoogbegaafd kind door een verkeerde aanpak enonvoldoende stimulans op de basisschool totaal gedemotiveerd in het secundair onderwijs terecht-komt, is er vaak geen omkeren meer aan. De leerling heeft een negatief zelfbeeld en vooral eennegatief schoolbeeld. Het potentieel dat hij ooit had, kan op realisatie blijven wachten. Vandaar dathet belangrijk is hoogbegaafdheid zo vroeg mogelijk op te sporen.

Ongelukkig

Mirjam is vier en een half jaar, kan al goed haar eigen naam schrijven, kent alle letters, kan optel-sommen tot tien maken en is erg vaardig met plakken, knippen en tekenen. Thuis heeft ze haareigen hoekje waar ze opgewekt en geconcentreerd dagelijks enkele uren bezig is. Soms leest ze ereen boek van haar oudere zus. In de kleuterklas blijkt Mirjam alles al te kunnen wat de andere kin-deren nog moeten leren. De kleuterleidster zit ermee verveeld. Ze vindt dat Mirjam zich maar moetleren aanpassen. Ze verdenkt de ouders ervan dat ze hun kind tot prestaties aanzetten en vindt datMirjam net als alle kinderen de kans moet hebben ‘al die leuke ontwikkelingsspelletjes te doen dievoor haar leeftijd bedoeld zijn en die zo belangrijk zijn voor een goede ontwikkeling’. Maar die faseheeft Mirjam op eigen houtje al doorgemaakt. Volgens de lerares is een uitzonderingspositie echteruitgesloten, Mirjam moet meefunctioneren met de groep. En de eens zo speelse en goedlachse Mir-jam wordt steeds ongelukkiger. Zo ongelukkig dat haar ouders deskundige hulp zoeken. Tests wij-zen uit dat Mirjam hoogbegaafd is, een gepaste benadering op school dringt zich op.

Blijven steken

Een mens kan hoogbegaafd (of zwakbegaafd) zijn op vier domeinen: motorisch, sociaal, artistiek,intellectueel, of een combinatie hiervan. Daarnaast kan hij een specifiek talent hebben voor bijvoor-beeld muziek. Hoogbegaafdheid komt tot uitdrukking in bijzondere prestaties. Bovendien gaathoogbegaafdheid samen met drie persoonlijkheidskenmerken: hoge intellectuele capaciteiten, cre-ativiteit en motivatie. Hoge intellectuele capaciteiten slaat op een meer dan gemiddelde intelligentie,gemakshalve weergegeven als meer dan 130 IQ. Creativiteit is het vermogen om op een originele en vin-dingrijke manier (oplossingen voor) problemen te bedenken: productief in plaats van reproductief den-ken. Motivatie is onder andere de wil en het doorzettingsvermogen om een opdracht tot een goed eindete brengen.

De noodzakelijke voedingsbodem om dit alles ten volle te ontwikkelen, is de sociale omgeving: hetgezin, de vriendengroep, de school. Zonder een goede wisselwerking hiermee zal het kind zich nietoptimaal ontwikkelen. Het kind moet dus ook over de sociale vaardigheden beschikken om op eenpositieve manier met anderen om te gaan. Als de sociale omgeving onvoldoende begeleidt en sti-muleert, zal het kind blijven steken op een niveau dat niet bij hem hoort.

Voor Mirjam dreigt dit gevaar. Op alle punten is er positieve interactie, tot de school een rol begintte spelen en Mirjams ontwikkeling afremt. Gelukkig trekken gesprekken met de school een scheef-

GROOT WORDEN – WERKBOEK 49

KADERMODULE 2

1 Artikel uit Klasse voor leerkrachten, nummer 64, april 1996, p. 34-35. Meer informatie op www.klasse.be

Page 50: Werkboek deel 1 0

gegroeide situatie recht. Inderdaad, Mirjam is haar leeftijd ver vooruit en, nee, ze is niet door haarouders ‘gepusht’. Er komt een regeling met meer individuele begeleiding in de klas, een oplossingdie overigens alle kleuters ten goede komt.

Onderpresteren

U kent ze ongetwijfeld: leerlingen die cijfers halen die (soms ver) onder het niveau liggen dat u opgrond van hun intelligentie en creativiteit mag verwachten. Onderpresteren heet dit. Het is een typischsymptoom van de verkeerde aanpak van een hoogbegaafde leerling. Dat bewees onderzoek bij 700 leer-lingen in Nederland. Volgens dit onderzoek slaan sommige hoogbegaafden zich zonder problemendoor het gewone onderwijs. Zij krijgen voldoende uitdaging en stimulans binnen en/of buiten deschool. Maar andere hoogbegaafden worden probleemleerlingen. De onderpresteerder is ervan overtuigddat zijn gedrag en handelen in hoge mate van buitenaf bepaald wordt. Hij heeft een zwak concentratie-vermogen, een negatief zelfbeeld, een gering ingeschat leertempo en een negatief beeld van de school(saaie lessen, vervelende leerkrachten, schoolgaan is tijdverlies, e.d.). Hij kan maar moeilijk schriftelijkmateriaal instuderen, ouders en leerkrachten zijn niet tevreden over zijn prestaties, enzovoort. Onder-presteerders onderscheiden zich voorts door proefwerkangst, een gering gevoel van sociale aanvaardingdoor medeleerlingen en een beperkt sociaal zelfvertrouwen. Slordigheid, wangedrag en agressiekomen eveneens voor. Dit zijn de kenmerken van een problematische persoonlijkheid, die zich in de loopder jaren hebben opgestapeld en die goed functioneren op school belemmeren. Maar zo ver hoeft hetniet te komen.

Astronomie

Elke leerling is anders. Hoogbegaafden vormen daar geen uitzondering op. Vandaar dat de aanpakvan zo’n kind individueel moet worden bekeken en in samenspraak met de ouders, het PMS1 en deschool. In de regel zijn er twee mogelijke benaderingen: het leerprogramma versnellen of het leer-programma verrijken.

Een van de middelen om aan het snelle leertempo van het hoogbegaafde kind tegemoet te komen,is het een jaar te laten overslaan of het vroeger tot een bepaald niveau toe te laten. Critici waarschu-wen hier voor sociaal-emotionele achterstand, maar veel hoogbegaafde kinderen zoeken hunvriendjes vaak sowieso hogerop. Minder drastisch en vaak effectiever is het kind de kans te geven omsneller het gewone programma te doorlopen en tegelijk een verrijkend programma toe te voegen.

Verrijking (verbreding, verdieping) van de leerstof kan verschillende vormen aannemen. Zo kan deleerkracht andere interessegebieden aanbieden op basis van de aanleg of de interesse van het kind.Dit pleit uiteraard voor differentiatie, maar ook de taakleerkracht kan worden ingezet. Voor hem zaldeze andere vorm van zorgverbreding trouwens een welkome afwisseling zijn. In sommige landenbestaat naast remedial teaching ook al resource teaching. Dat is een systeem met taakleerkrachten die (te)snel lerende kinderen extra uitdagingen voorschotelen om hun inzet en motivatie op peil te houden.Verrijken en motiveren doet men niet door het haantje-de-voorste 20 in plaats van 10 optelsommen telaten maken of door hem extra taallesjes van hetzelfde soort te laten uitwerken, laat staan door hem kar-weitjes te geven (het bord schoonvegen, de planten water geven, e.d.). Er zijn ook andere opties: extrakeuzevakken aanbieden, zoals computerinitiatie of astronomie; werk- of projectgroepen samenstellenwaarin de kinderen met ontwikkelingsgelijken kunnen omgaan; zomerkampen of zaterdagschoolorganiseren; buitenschoolse verrijking stimuleren, zoals de aansluiting bij schaak-, archeologie-, sport-en handenarbeidclubs.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 50

KADERMODULE 2

1 Vlaanderen: nu CLB, Nederland: OBD

Page 51: Werkboek deel 1 0

Eigen norm

Vroege herkenning is essentieel. Als Nynke op vierjarige leeftijd duidelijk maakt dat ze dood wil,omdat het leven volgens haar geen zin heeft, dan is dat niet noodzakelijk loze kleuterpraat. Ditgevoel komt vaker al op jonge leeftijd voor bij hoogbegaafde kinderen die in hun ontwikkeling wor-den geremd. Bovenal moeten hoogbegaafde kinderen de kans krijgen zich volgens hun eigentempo te ontwikkelen. Hoogbegaafde kinderen zijn – net als hoogbegaafdheid op zich – geen pro-bleem, tot ze zich moeten aanpassen aan de geldende norm, die ver beneden de eigen norm ligt.Indien het onderwijsbeleid van een land zich enkel op de middengroep en de zwakpresterendenricht, zullen de begaafde tot zeer begaafde leerlingen weinig kansen voor hun eigen ontwikkelingvinden in het schoolsysteem.

Te slim voor de klas?

Als u een hoogbegaafde leerling in de klas hebt en de school kan niet onmiddellijk structureelingrijpen, dan betekent dat niet dat u bij de pakken neer moet gaan zitten. Enkele tips uit depraktijk:– Praat niet te veel over de leerling, praat met hem en zijn ouders.– Laat de hoogbegaafde geen klas-kopstuk zijn. Bespreek in kringgesprekjes het positieve dat zijn

gave voor de klas kan betekenen.– Bedenk middeltjes om de leerling aan bod te laten komen. Differentieer door bijvoorbeeld af en

toe met niveaugroepjes te werken.– Schakel de hoogbegaafde in als helper van andere leerlingen, laat hem voelen dat je hem nodig

hebt, dat hij andere leerlingen door zijn doen kan aanmoedigen.– Zorg voor boeken in de klasbibliotheek die voor hem geschikt zijn.– Zorg voor een goede klasorganisatie en klasafspraken. Creëer een open, aanmoedigende klas-

sfeer.– Doe een beroep op de creatieve, zij het soms niet altijd praktisch gerichte ideeën van de leerling.

Laat hem een klasreglement opstellen als neerslag van de kringgesprekken, een formulier ont-werpen, een terrarium aanleggen of ontwerpen, enzovoort.

Vragen bij het artikel ‘Verstand verloren?’

– In het artikel kun je lezen dat leerkrachten er (zowel in het kleuter- en lager of basisonderwijs alsin het secundair of voortgezet onderwijs) vaak niet voldoende in slagen om de ontwikkeling vanhoogbegaafde kinderen te stimuleren.Wat kunnen de gevolgen hiervan zijn voor een hoogbegaafd kind (rekening houdend met wat jegeleerd hebt over de zone van naaste ontwikkeling en over welbevinden en betrokkenheid)?

– Wat zou je als leerkracht doen om op de behoeften van een hoogbegaafd kind in je klas in te spe-len (rekening houdend met wat je geleerd hebt over de zone van naaste ontwikkeling en over wel-bevinden en betrokkenheid)?

– Tot slot: In je antwoord op de vorige vraag heb je je toegespitst op het stimuleren van de ontwik-keling van een hoogbegaafd kind. De begrippen ‘zone van naaste ontwikkeling’, ‘welbevinden’en ‘betrokkenheid’ zijn echter niet enkel van toepassing op hoogbegaafde leerlingen! Het zou-den basisbegrippen moeten zijn in je omgang als leerkracht met ELK kind (vanuit de gedachte van‘zorgbreed’ onderwijs)!Herschrijf je antwoord op de vorige vraag nu eens zodat het bruikbaar is om tegemoet te komen aande ontwikkelingsbehoeften van ELK kind in een klas, rekening houdend met het feit dat elk kind an-ders is en zich soms ook in een ander tempo ontwikkelt.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 51

KADERMODULE 2

Page 52: Werkboek deel 1 0
Page 53: Werkboek deel 1 0

W E R K E N A A N D E O N T W I K K E L I N GV A N D E V O L L E D I G E P E R S O O N

Het onderwijs streeft bij leerlingen een brede en harmonische vorming na. Binnen het gedachte-goed van de ‘zorgbreedte’ gaat het er zowel om dat de school oog heeft voor ieder kind als dat de schoolwerkt aan de ontwikkeling van de volledige persoon.

De vraag is nu of het onderwijs er in slaagt om alle ontwikkelingsgebieden aan bod te laten komen.Of ligt er toch duidelijk nadruk op een beperkter groepje van ontwikkelingsgebieden (bv. vooral hetcognitieve en de taal)? Een kind is altijd één geheel, en dus lijkt het absurd om de verschillende ont-wikkelingsgebieden kunstmatig te scheiden tussen verschillende lessen en vakken, laat staan datbepaalde gebieden helemaal genegeerd zouden worden.Anderzijds kun je je ook afvragen of de opsomming van de ontwikkelingsgebieden dekkend is vooralles wat je nastreeft in het onderwijs. Ontbreken er misschien aspecten? Laten we eens het een enander uitzoeken!

Opdracht 1: Veelzijdige ontwikkeling op macroniveau

Je hebt voor deze opdracht een overzicht nodig van de indeling van het ontwikke-lingsverloop in ontwikkelingsgebieden (zie handboek p. 29-31). Daarnaast heb jede (officiële) documenten nodig over de ontwikkelingsdoelen, eindtermen, onder-wijsdoelen of kerndoelen van het voor jou passende onderwijsniveau en land, tevinden op de websites van de Ministeries van Onderwijs(Vlaanderen: www.ond.vlaanderen.be; Nederland: www.minocw.nl/onderwijs) ofin publicaties en brochures hierover.

In deze opdracht zul je kritisch nadenken over de vraag of het onderwijs vol-doende aandacht besteedt aan een veelzijdige ontwikkeling. Dit is een basisvoor-waarde voor een zorgbrede school, waarin er aandacht is voor de ontwikkeling vanelk kind als volledige persoon. Daarnaast zul je ook de volledigheid van de indelingin ontwikkelingsgebieden bevragen.Nevendoel: Kritisch leren reflecteren op de gangbare onderwijspraktijk op macroni-veau vanuit ontwikkelingspsychologische en pedagogische denkkaders, en kennis-maken met ontwikkelingsdoelen en eindtermen (Vlaanderen) of onderwijsdoelen enkerndoelen (Nederland).

Je mag in groepjes van 3 à 4 aan deze opdracht werken. Vul elkaar aan, verbeterelkaar, zorg dat je van elkaar leert!

GROOT WORDEN – WERKBOEK 53

KADERMODULE 2

Page 54: Werkboek deel 1 0

Zowel in Vlaanderen als in Nederland worden vanuit de overheid richtlijnen gegeven inzake deminimumdoelstellingen voor het onderwijs. Zo zijn er in Vlaanderen ontwikkelingsdoelen eneindtermen (1). In Nederland zijn er algemene onderwijsdoelen en kerndoelen (2).

Voorbereiding:– VLAANDEREN: Neem voor het onderwijsniveau waarin jij gaat lesgeven (kleuteronderwijs/la-

ger onderwijs/1e graad secundair onderwijs) de ontwikkelingsdoelen of eindtermen erbij. Ze zijn tevinden via www.ond.vlaanderen.be.

– NEDERLAND: Neem voor het onderwijsniveau waarin jij gaat lesgeven (basisonderwijs/basis-vorming voortgezet onderwijs) de onderwijsdoelen en kerndoelen erbij. Ze zijn te vinden viawww.minocw.nl/onderwijs.

Ter informatie:1. VLAANDEREN: Voor het kleuteronderwijs zijn er ontwikkelingsdoelen (geordend per leerge-

bied). Voor het (gewoon) lager onderwijs zijn er leergebiedgebonden en leergebiedoverschrij-dende eindtermen. Voor het (gewoon) secundair onderwijs zijn er vakgebonden en vakover-schrijdende eindtermen voor de 1e graad A-stroom, de 2e en de 3e graad en vakgebonden envakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen voor de 1e graad B-stroom. Voor het buitengewoon onder-wijs ten slotte zijn er ontwikkelingsdoelen. (bron DVO)

2. NEDERLAND: Voor de basisschool zijn er leergebiedspecifieke en leergebiedoverstijgendekerndoelen. Voor de basisvorming van het voortgezet onderwijs zijn er algemene onderwijsdoe-len (vakoverstijgende thema’s en vakoverstijgende vaardigheden) en vakspecifieke kerndoelen.(bron Min. OC&W)

Los in je groepje de volgende deelopdrachten op, en wijs een woordvoerder aan voorde klassikale nabespreking.

– Ga na welke leergebieden of vakken worden opgesomd. Welke leergebiedoverschrijdende (-over-stijgende) of vakoverschrijdende (-overstijgende) thema’s worden genoemd?

– Probeer bij elk leergebied, vak of thema aan te geven bij welk(e) ontwikkelingsgebied(en) hethoort. Het is mogelijk dat in een bepaald leergebied, vak of thema meerdere ontwikkelingsgebie-den aan bod komen!

– Zijn er leergebieden, vakken of thema’s overgebleven die je nergens kon plaatsen binnen de ont-wikkelingsgebieden? Kun je nog andere aspecten van menselijke ontwikkeling bedenken dieontbreken in het lijstje van ontwikkelingsgebieden?

– En andersom: zijn er ontwikkelingsgebieden overgebleven die schijnbaar weinig aandacht krij-gen in het onderwijs (of in ieder geval in de minimumdoelstellingen van de overheid)? En welkeontwikkelingsgebieden krijgen het meeste aandacht?

GROOT WORDEN – WERKBOEK 54

KADERMODULE 2

Page 55: Werkboek deel 1 0

Opdracht 2: Veelzijdige ontwikkeling op microniveau

Je hebt voor deze opdracht een overzicht nodig van de indeling van het ontwikke-lingsverloop in ontwikkelingsgebieden (zie handboek p. 29-31), en je moet kennishebben gemaakt met de opbouw van een lesvoorbereiding. Je moet voor deopdracht in het bezit zijn van een lesvoorbereiding die gericht is op je doelgroep(kleuter/schoolkind/adolescent).

In deze opdracht zul je stilstaan bij de vraag of een leeromgeving voldoende kan-sen biedt tot het stimuleren van een veelzijdige ontwikkeling.Nevendoel: Kritisch leren reflecteren op de gangbare onderwijspraktijk op microni-veau vanuit ontwikkelingspsychologische en pedagogische denkkaders.

Je mag in groepjes van 3 à 4 aan deze opdracht werken. Vul elkaar aan, verbeterelkaar, zorg dat je van elkaar leert!

De doelstellingen van de les houden meestal enkele concrete, specifieke lesdoelen in. Op de basis-school zijn dat bijvoorbeeld het leren schrijven van een nieuwe letter, het inoefenen van de verme-nigvuldiging tot 1000 of het verwerven van een milieubewuste attitude. Toch streef je tijdens eenles vaak meer na dan enkel deze specifieke lesdoelen. Tijdens een knutselactiveit op de basisschoolprobeer je bijvoorbeeld ook de sociale ontwikkeling van je leerlingen te bevorderen door hen telaten samenwerken. En ook een kleuter die iets bouwt met constructiemateriaal bijvoorbeeld, isniet alleen bezig met zijn motorische ontwikkeling, maar kan ondertussen ook taal verwerven doorzijn handelingen te verwoorden, ruimtelijk inzicht krijgen, zelfvertrouwen opbouwen, en nog veelmeer.

Een ervaren leerkracht houdt hier vaak impliciet wel rekening mee. Hij/zij zal in de lessen heel watstimulansen inbouwen om een veelzijdige ontwikkeling van het kind te bevorderen. Denken we bij-voorbeeld aan de vakoverschrijdende eindtermen of ontwikkelingsdoelen (vakoverstijgende onder-wijsdoelen in Nederland), die vaak niet expliciet vermeld worden in de lesdoelen, maar waaraan welgewerkt wordt.Toch is het zinvol – zeker voor beginnende leerkrachten – om deze extra lesdoelen wel eens expli-ciet te verwoorden en in te bouwen in het lesverloop.Je moet dan nagaan welke ontwikkelingsgebieden in je les aan bod kunnen komen, uitzoeken watde ‘zone van naaste ontwikkeling’ is voor je doelgroep in die ontwikkelingsgebieden, en in je lesver-loop plannen hoe je te werk zult gaan om deze ontwikkelingsgebieden te stimuleren.

Bestudeer in je groepje de lesvoorbereiding die je van je docent/lector krijgt, en losde volgende deelopdrachten op. Wijs een woordvoerder aan voor de klassikale nabe-spreking.

– Welke ontwikkelingsgebieden komen in de oorspronkelijke lesvoorbereiding aan bod? Geef voorelk lesdoel en elke lesactiviteit aan op welke ontwikkelingen ze gericht zijn.

– Probeer de lesvoorbereiding op zoveel mogelijk vlakken te verrijken. Formuleer dus ‘extra les-doelen’ en bedenk hoe je binnen de beschreven les met kleine aanpassingen aan deze extra les-doelen kunt werken, zonder daarmee de oorspronkelijke lesdoelen opzij te schuiven natuurlijk!

GROOT WORDEN – WERKBOEK 55

KADERMODULE 2

Page 56: Werkboek deel 1 0

I N D I V I D U E E L E I N D P R O J E C T :E E N O N T W I K K E L I N G S G E R I C H T E A C T I V I T E I T

Je hebt voor deze opdracht een grondig inzicht nodig in de begrippen ‘zone vannaaste ontwikkeling’, ‘welbevinden’ en ‘betrokkenheid’ als richtsnoeren in ont-wikkeling. Daarnaast heb je een grondig inzicht nodig in het ontwikkelingsver-loop van je doelgroep, respectievelijk de kleuter, het schoolkind of de adolescent,alsook een basisinzicht in het ontwikkelingsverloop van de voorafgaande en dedaaropvolgende fasen. Dit zul je verwerven in de modules Baby t/m Adolescentie(of een selectie hieruit). Bovendien zul je kennis en vaardigheden nodig hebbendie je verworven hebt bij opleidingsonderdelen als ‘algemene pedagogiek’ en/of‘(vak)didactiek’ en dergelijke.

In deze opdracht zul je de ontwikkelingspsychologische theorieën en de pedagogi-sche theorieën over ‘hoe omgaan met ontwikkeling’ moeten leren hanteren(=vaardig en probleemgericht toepassen) om in de praktijk de ontwikkeling van(een) kind(eren)/leerling(en) te stimuleren.Nevendoel: Projectmatig leren werken; bewust leren omgaan met de metacognitievekant van je leerproces (cfr. ‘leren leren’); de think-aloud-methode leren kennen;elkaars werk kritisch leren evalueren en constructief feedback leren geven. Met ditvoorbeeld van projectwerk – dat individueel of in groep mogelijk is – hopen we je ookinspiratie te bieden voor je eigen lespraktijk later.

Deze opdracht bestaat uit individueel zelfstandig projectwerk, aangevuld met be-geleiding en feedback door docent/lector, mentor en peers. Het leerproces zalgestuurd worden volgens de think-aloud-methode met de 4 berenstappen. Hetindividueel eindproject is een module-overstijgende opdracht, waaraan je dus nogniet meteen zult kunnen beginnen!

GROOT WORDEN – WERKBOEK 56

KADERMODULE 2

Page 57: Werkboek deel 1 0

De opdracht

‘Ontwerp en begeleid een ontwikkelingsgerichte activiteit in je eigen stageklas.’– De activiteit kan bedoeld zijn voor één kind (leerling), enkele kinderen (leerlingen) of de hele

klasgroep waaraan je tijdens je stage lesgeeft. Deze leerling(en) noemen we ‘de doelgroep’.– Er moet vertrokken worden van een vastgestelde behoefte van de doelgroep, of vanuit een inten-

tie van de leerkracht (stagiaire) om een bepaalde ontwikkeling doelgericht te stimuleren bij dedoelgroep.

– Ga na op welk(e) ontwikkelingsgebied(en) je activiteit gericht is.– Welke activiteit je uitwerkt, is afhankelijk van je eigen voorkeur, van de doelstellingen die je

wenst te bereiken, alsook van de concrete situatie. Zorg er wel voor dat je activiteit realistisch is:ze moet niet alleen aangepast zijn aan de doelgroep, maar ook aan je eigen mogelijkheden en aande omstandigheden binnen de stageschool en stageklas, want de activiteit moet ook echtuitgevoerd worden.

– Het begrip ‘activiteit’ mag ruim worden opgevat: het kan een spel, een uitstapje, een project, eenonderwijsleergesprek, ... zijn.

– Zorg ervoor dat je in je activiteit en de verantwoording ervan rekening houdt met wat je geleerdhebt over ‘werken in de zone van naaste ontwikkeling’, ‘welbevinden als voorwaarde voorontwikkeling’ en ‘betrokkenheid als voorwaarde voor ontwikkeling’.

– Verantwoord alles wat je doet vanuit de ontwikkeling van het kind, zoals je die in de modulesBaby t/m Adolescentie (of een selectie uit deze modules) zult bestuderen/bestudeerd hebt. Jezult dus rekening moeten houden met de kenmerken van je doelgroep binnen een bepaalde ont-wikkelingsfase (bv. kleuter – schoolkind – adolescent). Hiervoor zul je breder moeten kijken danenkel het (de) ontwikkelingsgebied(en) waarop je activiteit speciaal gericht is. Immers, een acti-viteit die bijvoorbeeld gericht is op de morele ontwikkeling, moet ook qua taal, denkniveau, so-ciaal-emotionele aspecten enzovoort bij de doelgroep passen.

– Rapporteer over je activiteit via de formulieren die je verderop vindt.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 57

KADERMODULE 2

Page 58: Werkboek deel 1 0

Leerproces

Bij deze projectopdracht willen we speciaal aandacht besteden aan de metacognitieve kant van jeleerproces. Metacognitie heeft betrekking op hoe je je eigen leerproces kunt plannen, bewaken,controleren en sturen. Het gaat erom hoe je een probleem, een leertaak of een opdracht systema-tisch kunt aanpakken (cfr. de metacognitieve component van leren leren, handboek p. 295).

De think-aloud-methode1 structureert deze aanpak in vier stappen. Bij elke stap hoort een bepaalde vraagdie de lerende aan zichzelf moet stellen, namelijk ‘Wat moet ik doen?’, ‘Hoe ga ik het doen?’, ‘Ben ikgoed bezig?’ en ‘Ben ik klaar, is het goed zo, heb ik goed gewerkt?’.

Elk van deze vier vragen wordt voorgesteld door een beertje, hetgeen het onthouden vergemakke-lijkt. Hieronder zien we de Wat-beer, de Hoe-beer, de Doe-beer en de Controle-beer afgebeeld.

De vier berenstappen

De fase waarinde taak gegeven

wordt.

De fase waarin hetkind nadenkt over een

oplossingstrategie.

De fase waarin hetkind de opdracht

uitvoert en bewaakt.

De fase waarin hetkind het werk

evalueert.

WAT-beer HOE-beer DOE-beer CONTROLE-beer

Wat? Hoe? Ben ik goed bezig? OK?

Ook voor jouw projectopdracht rond de ontwikkelingsgerichte activiteit is deze methode bruikbaar!We geven je hieronder enkele voorbeelden van mogelijke vragen die je jezelf bij elke stap kunt stel-len.Hoewel deze projectopdracht een individuele opdracht is, sta je er niet alleen voor. Deze opdrachtligt immers in jouw zone van naaste ontwikkeling, hetgeen veronderstelt dat er een begeleider isdie de nodige hulp kan bieden bij dingen die je nog niet alleen kunt. In onderstaande tabel vind jeook een overzicht van de inhoudelijke begeleiding die je mag verwachten.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 58

KADERMODULE 2

1 Bash, M. & Camp, B. (1975). Think aloud program: group manual. (niet gepubliceerd manuscript) – geciteerd in: Meichenbaum, D. (1977). Cog-nitive Behavior Modification: an Integrative Approach. New York/London: Deenim Press.

Page 59: Werkboek deel 1 0

De think-aloud-methode toegepast op de projectopdracht

Vragen voor mezelf Inhoudelijke begeleiding

Wat moet ik doen?– Heb ik de opdracht nauwkeurig

gelezen/beluisterd?– Begrijp ik alle begrippen in de opdracht?– Wat verwacht de docent/lector van mij

(zie opdracht)?– Wanneer zal ik kunnen zeggen ‘dit heb

je goed gedaan’? Waar moet devoorbereiding en verantwoording enuitvoering van de opdracht aan voldoenom in orde te zijn?

In stap 1 kun je vragen stellen aan je lec-tor/docent om de opdracht beter te be-grijpen.Je zult samen de kwaliteitscriteria voordeze opdracht bespreken (zie verder).Deze criteria zullen ook gebruikt wor-den voor de tussentijdse feedback envoor de zelfevaluatie en de evaluatiedoor mentor en docent/lector.

Hoe ga ik het doen?– Hoeveel tijd heb ik nodig, hoeveel tijd

heb ik? Wanneer zal ik wat doen (ziedeadlines)?

– Welke doelgroep neem ik voor ogen enwelke ontwikkeling ga ik stimuleren(beginsituatie en doelstelling)?

– Hoe ga ik mijn activiteit vorm geven?– Wat heb ik allemaal nodig om die

activiteit uit te voeren (bronnen,leermiddelen)?

– Hieraan kun je zelf nog heel watplan-vragen toevoegen!

In stap 2 raden we je aan om advies enfeedback te vragen aan je mentor!– Als je je beginsituatie en doelstel-

ling bepaald hebt, vraag je omgoedkeuring van je mentor (isdit zinvol en haalbaar voor de doel-groep?) en van de docent/lector (isdit zinvol en haalbaar in het kadervan dit vak?).

– Als je je activiteit hebt voorbereid,zul je via ‘peer-feedback’ advies,suggesties en opmerkingen krijgenvan een medestudent.

Ben ik goed bezig?– Loopt mijn activiteit zoals gepland?– Voel ik me goed bij de manier waarop

het loopt?– Zijn de kinderen/leerlingen betrokken

bij mijn activiteit (voorwaarde voorontwikkeling!)?

– Zoniet: Hoe kan ik bijsturen, hoe kan ikde betrokkenheid verhogen?

– Zit ik op het juiste niveau te werken bijmijn doelgroep (in hun zone van naasteontwikkeling) en begeleid ik hen hiervoldoende in?

– Denk ik dat ik mijn doelstellingen zalbereiken met mijn doelgroep?

In stap 3 kun je indien nodig nog tus-sentijdse tips van je mentor (en eventu-eel ook van je stagepartner) krijgen.

Heb ik het goed gedaan?– Hoe kijk ik zelf terug op deze activiteit?– Heb ik de opdracht goed gedaan? Voldoet

mijn uitvoering aan de kwaliteitscriteria?– Wat vond mijn mentor ervan (eventueel

wat vonden mijn stagepartner of deleerlingen ervan)?

– Heb ik mijn doelstellingen bereikt? Welkenevendoelen heb ik bereikt? Zijn er ooknegatieve effecten opgetreden ten gevolgevan deze activiteit?

– Wat heb ik uit deze activiteit geleerd? Hoezou ik dit een volgende keer aanpakken?

In stap 4 wordt een nabespreking ge-houden met je mentor (eventueel ookmet je stagepartner en/of je docent/lec-tor).Als je dat ziet zitten, kan je zelfs metje leerlingen een korte nabesprekinghouden: vonden ze je activiteit boei-end, moeilijk/makkelijk, hoe voeldenze zich erbij, wat hebben ze er uit ge-leerd, wat zouden ze anders willen, ...?

GROOT WORDEN – WERKBOEK 59

KADERMODULE 2

Page 60: Werkboek deel 1 0

Planning – organisatie – afspraken

Deze opdracht is een module-overstijgende opdracht die op langere termijn gepland moet worden. Hetzal van je specialisatie binnen de lerarenopleiding (welk onderwijsniveau) afhangen wanneer je aandeze opdracht kunt beginnen (je moet immers de relevante modules doorlopen hebben). Ook de orga-nisatie van de stagemomenten binnen je opleiding is van invloed op de planning van deze opdracht. Totslot zal het er ook nog van afhangen wanneer je lessen voor dit vak gepland zijn, want op sommigemomenten zal er in de les begeleiding worden gegeven bij deze opdracht! Je docent/lector zal samenmet jullie enkele ‘deadlines’ en ‘begeleidingsmomenten’ vastleggen. Deze kun je hier noteren:

Deadlines

Datum Wat moet er precies af zijn (of gebeuren) tegen die tijd?

Stap 1 (Opnieuw) doorlezen van de opdracht en bijhorende uitleg

Stap 2 Voorbereiding en Verantwoording: Beginsituatie en doelstelling bepalen

Voorbereiding en Verantwoording: Activiteit uitwerken

Stap 3 Uitvoering: Le moment suprême... De uitvoering van de activiteit

Stap 4 Zelfevaluatie + indienen van de voorbereiding en verantwoording,mentorevaluatie en zelfevaluatie

Begeleidingsmomenten

Datum Wat kan ik op dat moment verwachten?

Stap 1 Introductie van de projectopdracht

Behandelen van de relevante module(s) kleuter/schoolkind/adolescent

Vragen stellen over opdracht en bespreken van kwaliteitscriteria

Stap 2 Overleg met mentor over beginsituatie en doelstelling

Goedkeuring van beginsituatie en doelstelling(en) door docent

Peer-feedback op voorbereiding en verantwoording van activiteit

Stap 3 Indien nodig tussentijdse tips van de mentor bij uitvoering

Stap 4 Nabespreking met mentor (eventueel stagepartner/leerlingen?)

Eventueel: nabespreking met docent/lector

Peer-feedback op tussentijdse producten

Tijdens het peer-feedbackmoment zul je tussentijds de voorbereiding en de verantwoording van deactiviteit van één van je medestudenten beoordelen en er feedback op geven. Dit gebeurt via eenfeedbackformulier (zie p. 63 e.v.) op basis van de kwaliteitscriteria.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 60

KADERMODULE 2

Page 61: Werkboek deel 1 0

Individueel eindproject ‘Groot worden’Een ontwikkelingsgerichte activiteit ontwerpen en begeleiden

Kwaliteitscriteria

1. De activiteit is gebaseerd op een grondige reflectie op de beginsituatie (wat is er al, wat iser nodig?).

2. De activiteit is opgebouwd vanuit een correct inzicht in de ontwikkelingspsychologischekenmerken van de doelgroep, wat betreft het (de) ontwikkelingsgebied(en) waarop deactiviteit gericht is.

3. De activiteit is opgebouwd vanuit een correct inzicht in de ontwikkelingspsychologischekenmerken van de doelgroep, wat betreft de andere ontwikkelingsgebieden waarop deactiviteit niet expliciet gericht is.

4. De activiteit is grondig voorbereid (alle materialen zijn verzorgd en klaar, de student heefteen duidelijk (les)plan in het achterhoofd, ...).

5. Er wordt in de activiteit rekening gehouden met het welbevinden en de betrokkenheid vanelke leerling en er wordt – indien nodig met differentiatie – gewerkt in de zone van naasteontwikkeling.

6. De activiteit is haalbaar in de praktijk.

7. De activiteit bereikt haar doelstellingen.

8. De voorbereiding en verantwoording van de activiteit is verzorgd en duidelijk.

9. De uitvoering van de activiteit is verzorgd.

10. De zelfevaluatie van de activiteit is grondig en verzorgd.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 61

KADERMODULE 2

Page 62: Werkboek deel 1 0

Individueel eindproject ‘Groot worden’De voorbereiding en verantwoording van

mijn ontwikkelingsgerichte activiteit

Naam: Stageklas:Klas:Geplande datum van uitvoering: Mentor:

De doelgroep van mijn ontwikkelingsgerichte activiteit is:

De behoefte die ik bij mijn doelgroep heb vastgesteldof De ontwikkeling die ik (of mijn praktijkmentor) doelgericht wil stimuleren bij mijn doelgroep, is(m.a.w. de doelstelling van mijn activiteit is):

Mijn activiteit is gericht op het (de) volgend(e) ontwikkelingsgebied(en):

Voeg de voorbereiding toe van je activiteit, waarin je de concrete aanpak beschrijft en de mate-rialen toont (of omschrijft) die je gaat gebruiken.

Voeg de verantwoording toe van je activiteit vanuit hetgeen je geleerd hebt over ‘de zone vannaaste ontwikkeling’, ‘welbevinden’ en ‘betrokkenheid’.

Voeg de verantwoording toe van je activiteit vanuit de ontwikkelingspsychologische kenmerkenvan je doelgroep (zie handboek hoofdstuk 3 t/m 7). Houd er rekening mee dat je breder zultmoeten verantwoorden dan enkel het (de) ontwikkelingsgebied(en) waarop je activiteit speciaalgericht is!

GROOT WORDEN – WERKBOEK 62

KADERMODULE 2

Page 63: Werkboek deel 1 0

Feedbackformulier voor tussentijdse product-peer-assessment

Je krijgt het formulier ‘De voorbereiding en verantwoording van mijn ontwikkelingsgerichteactiviteit’ met bijlagen van een medestudent. Je zult feedback geven op de – voorlopige – voor-bereiding en verantwoording van de activiteit van deze student.Bepaal voor elk kwaliteitscriterium of de voorbereiding en verantwoording er helemaal aan vol-doet (+), of het beter kan (+/-), dan wel of het beter moet (-) en, last but not least, waarom je dezescore geeft (verantwoorden!) en welke suggesties je doet om het eindproduct nog beter te maken.De ‘feedbackgever’ moet niet bang zijn om de ander op foutjes of onvolkomenheden te wijzen, wantop deze manier krijgt de ander de kans om zijn/haar ontwikkelingsgerichte activiteit nog beter temaken alvorens deze in de praktijk uit te voeren.De ‘feedbackontvanger’ moet erop letten niet te snel ‘in de verdediging’ te gaan: hoe meer feedbackje krijgt van je medestudent, hoe meer kansen je krijgt om je eigen product te verbeteren!

Naam feedbackgever:

Naam feedbackontvanger:

– De activiteit is gebaseerd op een grondige reflectie op de beginsituatie(wat is er al, wat is er nodig?).

Feedback (Verantwoording van oordeel en Suggestie ter verbetering)

+ +/– –

– De activiteit is opgebouwd vanuit een correct inzicht in de ontwikkelings-psychologische kenmerken van de doelgroep, wat betreft het (de)ontwikkelingsgebied(en) waarop de activiteit gericht is.

Feedback (Verantwoording van oordeel en Suggestie ter verbetering)

+ +/– –

– De activiteit is opgebouwd vanuit een correct inzicht in de ontwikkelings-psychologische kenmerken van de doelgroep, wat betreft de andereontwikkelingsgebieden waarop de activiteit niet expliciet gericht is.

Feedback (Verantwoording van oordeel en Suggestie ter verbetering)

+ +/– –

GROOT WORDEN – WERKBOEK 63

KADERMODULE 2

Page 64: Werkboek deel 1 0

– De activiteit is grondig voorbereid (alle materialen zijn verzorgd en klaar,de student heeft een duidelijk (les)plan in het achterhoofd, ...).

Feedback (Verantwoording van oordeel en Suggestie ter verbetering)

+ +/– –

– Er wordt in de activiteit rekening gehouden met het welbevinden en debetrokkenheid van elke leerling en er wordt – indien nodig metdifferentiatie – gewerkt in de zone van naaste ontwikkeling.

Feedback (Verantwoording van oordeel en Suggestie ter verbetering)

+ +/– –

– De activiteit is haalbaar in de praktijk.

Feedback (Verantwoording van oordeel en Suggestie ter verbetering)

+ +/– –

– De activiteit is geschikt voor het bereiken van de doelstellingen.

Feedback (Verantwoording van oordeel en Suggestie ter verbetering)

+ +/– –

– De voorbereiding en verantwoording van de activiteit is verzorgd enduidelijk.

Feedback (Verantwoording van oordeel en Suggestie ter verbetering)

+ +/– –

De overige criteria zijn op dit moment nog niet te beoordelen!

GROOT WORDEN – WERKBOEK 64

KADERMODULE 2

Page 65: Werkboek deel 1 0

Individueel eindproject ‘Groot worden’De uitvoering van mijn ontwikkelingsgerichte activiteit

door de ogen van mijn mentor

Naam: Stageklas:Klas:Datum van uitvoering: Mentor:

Beste mentor,

Gelieve de ontwikkelingsgerichte activiteit te beoordelen op onderstaande criteria. Voor elk cri-terium kunt u aangeven of de activiteit er helemaal aan voldeed (+), of het beter kon (+/-), dan welof het beter moet (-). Bovendien vragen we u per criterium een korte feedback neer te schrijven waar-in u uw beoordeling toelicht en eventuele suggesties ter verbetering geeft.

– De activiteit is gebaseerd op een grondige reflectie op de beginsituatie(wat is er al, wat is er nodig?).

Feedback

+ +/– –

– De activiteit is opgebouwd vanuit een correct inzicht in de ontwikkelings-psychologische kenmerken van de doelgroep, wat betreft het (de)ontwikkelingsgebied(en) waarop de activiteit gericht is.

Feedback

+ +/– –

– De activiteit is opgebouwd vanuit een correct inzicht in de ontwikkelings-psychologische kenmerken van de doelgroep, wat betreft andereontwikkelingsgebieden waarop de activiteit niet expliciet gericht is.

Feedback

+ +/– –

GROOT WORDEN – WERKBOEK 65

KADERMODULE 2

Page 66: Werkboek deel 1 0

– De activiteit is grondig voorbereid (alle materialen zijn verzorgd en klaar,de student heeft een duidelijk (les)plan in het achterhoofd, ...).

Feedback

+ +/– –

– Er wordt in de activiteit rekening gehouden met het welbevinden en debetrokkenheid van elke leerling en er wordt – indien nodig metdifferentiatie – gewerkt in de zone van naaste ontwikkeling.

Feedback

+ +/– –

– De activiteit is haalbaar in de praktijk.

Feedback

+ +/– –

– De activiteit bereikt haar doelstellingen.

Feedback

+ +/– –

GROOT WORDEN – WERKBOEK 66

KADERMODULE 2

Page 67: Werkboek deel 1 0

– De voorbereiding en verantwoording van de activiteit is verzorgd enduidelijk.

Feedback

+ +/– –

– De uitvoering van de activiteit is verzorgd.

Feedback

+ +/– –

Aanvullende opmerkingen

Handtekening mentor

GROOT WORDEN – WERKBOEK 67

KADERMODULE 2

Page 68: Werkboek deel 1 0
Page 69: Werkboek deel 1 0

Individueel eindproject ‘Groot worden’De zelfevaluatie van mijn ontwikkelingsgerichte activiteit

Naam: Mentor:Klas:

1. Hoe kijk ik zelf terug op deze activiteit?

2. Wat vond mijn mentor ervan (evt. wat vonden mijn stagepartner en/of de leerlingen ervan)?

3. Liep de activiteit zoals gepland? Heb ik bijgestuurd onderweg (wat en waarom)?

4. Heb ik mijn doelstellingen bereikt? Uit welke signalen leid ik dit af? Welke nevendoelenheb ik bereikt? Zijn er ook negatieve effecten opgetreden ten gevolge van deze activiteit?

GROOT WORDEN – WERKBOEK 69

KADERMODULE 2

Page 70: Werkboek deel 1 0

5. Wat heb ik uit deze activiteit geleerd? Hoe zou ik dit een volgende keer aanpakken?

6. Heb ik de opdracht goed gedaan? Voldoet mijn uitvoering aan de kwaliteitscriteria?

Geef per criterium aan of je vindt dat jouw activiteit er helemaal aan voldeed (+), of het beterkon (+/-), dan wel of het beter moet (-). Geef daaronder telkens één sterk punt van jouw activiteitvoor dit criterium en één werkpunt waar je in de toekomst aan moet werken.

– De activiteit was gebaseerd op een grondige reflectie op de beginsituatie(wat is er al, wat is er nodig?).

+ +/– –

– De activiteit was opgebouwd vanuit een correct inzicht in de ontwikke-lingspsychologische kenmerken van de doelgroep, wat betreft het (de)ontwikkelingsgebied(en) waarop de activiteit gericht is.

+ +/– –

– De activiteit was opgebouwd vanuit een correct inzicht in de ontwikke-lingspsychologische kenmerken van de doelgroep, wat betreft andereontwikkelingsgebieden waarop de activiteit niet expliciet gericht is.

+ +/– –

– De activiteit was grondig voorbereid (alle materialen waren verzorgd enklaar, ik had een duidelijk (les)plan in het achterhoofd, ...).

+ +/– –

GROOT WORDEN – WERKBOEK 70

KADERMODULE 2

Page 71: Werkboek deel 1 0

– Er werd in de activiteit rekening gehouden met het welbevinden en debetrokkenheid van elke leerling en er werd – indien nodig metdifferentiatie – gewerkt in de zone van naaste ontwikkeling.

+ +/– –

– De activiteit was haalbaar in de praktijk. + +/– –

– De activiteit bereikte haar doelstellingen. + +/– –

– De voorbereiding en verantwoording van de activiteit was verzorgd enduidelijk.

+ +/– –

– De uitvoering van de activiteit was verzorgd. + +/– –

Eventuele aanvullingen– Ik wil nog opmerken dat ...

want ...

– Ik hoop dat je ziet dat ...want ...

GROOT WORDEN – WERKBOEK 71

KADERMODULE 2

Page 72: Werkboek deel 1 0
Page 73: Werkboek deel 1 0

B A B Y

D E O N T W I K K E L I N G V A N D E B A B YV O O R E N N A D E G E B O O R T E

D E P R E N A T A L E F A S E , D E P A S G E B O R E N EE N D E B A B Y F A S E

GROOT WORDEN – WERKBOEK 73

Page 74: Werkboek deel 1 0
Page 75: Werkboek deel 1 0

O B S E R V A T I E O P D R A C H TH E T B A B Y B O E K

Voor deze opdracht is inzicht nodig in de indeling van de levensloop in ontwikke-lingsfasen.

In deze opdracht zul je de leefwereld van baby’s en hun ouders verkennen. Hetgaat erom vertrouwd te raken met hoe een babyleventje verloopt, wat baby’s graagdoen en hoe ze dit doen, wat hen interesseert, wat ze al wel en nog niet kunnen, ...Nevendoel: Door alle observatieopdrachten te bundelen in een ‘klassikale obser-vatiemap’ wordt een verzameling casusmateriaal aangelegd die als informatie- of illu-stratiebron kan worden gebruikt bij andere opdrachten.

Dit is een (individuele) observatieopdracht die je moet uitvoeren samen met deouders van een (normaal ontwikkelende) pasgeborene of baby.Voer deze opdracht uit als voorbereiding op de babymodule. Breng het ingevuldeobservatieformulier zo snel mogelijk mee naar de klas om er een klassikale obser-vatiemap mee te maken die door iedereen kan worden ingekeken.

Ga op bezoek bij een gezin met een pasgeborene of een baby (tot 18 maanden).Vraag aan de ouders of ze samen met jou dit babyboekje willen invullen over hunkleine spruit. Als de baby wakker is, kun je ook nagaan welke reflexen de baby nogheeft (zie handboek, p. 56-58), en kun je misschien ook het babyspel van dichtbijbekijken.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 75

BABYMODULE

Page 76: Werkboek deel 1 0
Page 77: Werkboek deel 1 0

GROOT WORDEN – WERKBOEK 77

BABYMODULE

Ik ben geboren op een .....................................-dag

Datum: ........ ......... 20.....

Te: ..........................................

Mijn mama is bevallen in het ziekenhuis/thuis/........................

Mijn geboorte verliep: gewoon/onder water/via keizersnede/..........

Ik kreeg de naam: .......................................................................................

Ik werd zo genoemd omdat: .................................................

......................................................................................................

Ze zeggen dat ik lijk op: .........................................................

Bij de geboorte was

mijn gewicht: .............................................

mijn lengte: ................................................

mijn kleur haar: .........................................

mijn kleur ogen: ........................................

mijn eerste huilgeluid: hard/zacht/aarzelend

Eventuele opmerkingen over mijn komst:

......................................................................................................................

..................................................................................................................

.............................................................................................................

.................................................................................

..............................................................................

.........................................................................

Page 78: Werkboek deel 1 0

GROOT WORDEN – WERKBOEK 78

BABYMODULE

En dit is mijn familie!

Page 79: Werkboek deel 1 0

GROOT WORDEN – WERKBOEK 79

BABYMODULE

Mijn eerste ervarinkjes....

(of misschien zijn sommige hiervan nog toekomstplannen?)

Volgens mijn ouders keek ik voor het eerst echt

met .......... dagen/weken.

En richtte ik mijn hoofdje al een beetje op

Ik kroop voor het eerst

Hebben mijn papa en mama hier nog een leuke anekdote

aan toe te voegen?

......................................................................................................................

..

met .......... dagen/weken.

Ik lachte voor het eerst met .......... dagen/weken.

Ik greep met mijn handje voor het eerst naar ..................................

dat was met .......... dagen/weken.

Ik rolde me voor het eerst zelf om met .......... dagen/weken.

met .......... dagen/weken.

En ik ging al zitten met .......... maanden.

Helemaal los ging ik zitten met .......... maanden.

Ik trok me op en ging staan met .......... maanden.

En ik kon losstaan met .......... maanden.

Mijn eerste stapjes met de hulp van mama en papa,

die zette ik met .......... maanden.

Maar mijn eerste losse stapje dat ik zèlf zette was

met .......... maanden.

...............................................................................................................

..............................................................................................................

..................................................................................

.............................................................................

..........................................................................

......................................................................

Page 80: Werkboek deel 1 0

GROOT WORDEN – WERKBOEK 80

BABYMODULE

Er is nog meer over mij te vertellen!

Op mijn menu stond borst-/flesvoeding tot ............. maanden.

Verder kreeg ik (fruit)pap/groentesoep vanaf

Ik kan al de volgende woordjes zeggen:

....................................................................................................................

............. maanden.

Mijn eerste tandje werd ontdekt met ............. maanden.

Mijn lievelingseten op dit moment is: ..............................................

En wat ik niet lust is: ...........................................................................

Iedereen was trots toen ik voor de eerste keer

mama (of papa?) kon zeggen met ............. maanden.

Inmiddels ben ik ............. maanden en ...................

weken oud, en weeg ik al .............................. .

Ik ben inmiddels ook al ........................ cm groot.

Een babyreflex die je bij mij nog goed kunt zien, is:

de grijpreflex/de zoekreflex/de reflex van Babinski/

de reactie van Moro/het primair lopen.

....................................................................................................................

Mijn lievelingsspeelgoed is: ................................................................

....................................................................................................................

En dit doe ik ermee: .............................................................................

...............................................................................................................

......................................................................................

.................................................................................

.............................................................................

Page 81: Werkboek deel 1 0

C A S U SH E T O N T H A A L G E Z I N V A N ‘ M A M A L U T ’

Je hebt reeds kennisgemaakt met de verschillende ontwikkelingsfasen en ontwik-kelingsgebieden.

In deze opdracht zul je inzicht verwerven in de ontwikkeling van de ongeborenbaby, de pasgeborene en de baby.Nevendoel: Je zult ook kennismaken met het ‘casusgebaseerd leren’, dat als vorm vanleren inspirerend kan zijn voor je latere lespraktijk.

Je zult in een groepje van 3 à 4 studenten de casusmaterialen doornemen enbespreken, en er vervolgens een aantal vragen en opdrachten over oplossen. Omde vragen en opdrachten te kunnen oplossen, zul je heel wat informatie over deongeboren baby, de pasgeborene en de baby moeten opzoeken.

Wie is Mama Lut???

Mama Lut is 41 jaar en moeder van Maarten (17 jaar), Jonas (14 jaar) en Marie (12 jaar). Na degeboorte van Marie besloot Mama Lut om een tijdje te stoppen met haar werk in de plaatselijkesupermarkt tot haar kinderen allen naar school zouden gaan en voldoende zelfstandig waren. ToenMarie, haar jongste dochter, naar het eerste leerjaar/groep 3 ging, stelde Mama Lut zich weerbeschikbaar voor de arbeidsmarkt. Ze solliciteerde op een parttime baan waarin ze de voor- ennaschoolse opvang zou verzorgen in het buurtschooltje. Ze deed dit goed en met veel plezier, maardesondanks kwam haar baan op de helling te staan vanwege bezuinigingen. Door een reclamecam-pagne op de televisie voelde ze zich aangetrokken tot het beroep van onthaalmoeder/oppasmoeder.Ze wilde opvang bieden aan baby’s en peuters (3 maanden tot 3 jaar) in de sfeer van haar eigen gezinen eigen woning. Reeds 6 maanden is ze nu actief aan het werk in haar nieuwe baan en het bevalthaar enorm. Haar oudste oppaskindje, Thomas, is gisteren 18 maanden geworden.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 81

BABYMODULE

Page 82: Werkboek deel 1 0

De oppaskindjes van Mama Lut

Mama Lut biedt opvang aan 6 kindjes uit de buurt. Ze komen uiteraard niet allemaal elke dag, datzou een beetje veel zijn (er zijn trouwens wettelijke beperkingen). Toch mag je ze allen beschouwenals regelmatige bezoekers. Hieronder vind je het weekschema waaruit je afleest wie (normaalgezien) op welke dagen bij Mama Lut op bezoek komt.

Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag

Laura X 1/2 X

Hannelore X X X X X

Robbe X X 1/2 X X

Mathias 1/2 X X

Evelien X X X 1/2

Thomas (X) (X) X (X) (X)

X = Hele dag opvang 1/2 = Halve dag opvang (X) = Voorlopig geen opvang door omstandigheden

Een individuele kennismaking met de oppaskindjes

Mama Lut stelt ons haar oppaskindjes voor van jong naar oud... (maar nog steeds baby!)

Laura is met haar 3 maanden de jongste spruit van MamaLut. Het is pas haar derde week bij Mama Lut. Voorlopigwerkt haar moeder Annemie slechts parttime om zoveelmogelijk de ontwikkeling van haar ‘poppemie’ te kunnenvolgen, terwijl ze anderzijds ook haar bijdrage wil leverenaan het geld in het (huishoudelijke) laatje. Sander (Laura’svader) en Annemie zijn dolgelukkig met haar komst. Evenzag het ernaar uit dat ze hun kinderwens niet in vervullingzouden kunnen brengen, maar met de hulp van de hedendaagse vergevorderde medische technieken ishet toch gelukt. De hele zwangerschap was dan ook een ongeduldig en angstig afwachten. Laura wasniet de eerste (geslaagde) poging om zwanger te worden, maar wel de eerste zwangerschap die werd uit-gedragen. Doordat het bekken van Annemie echter te smal was, werd Laura via een keizersnede terwereld gebracht. En wat een heuglijke dag was dat. Inmiddels is Laura opgegroeid tot een blije, levens-lustige baby. Ze lacht naar iedereen. Elk gezicht lokt een glimlach uit. Zelfs Laura’s eigen spiegelbeeldkrijgt een glimlach. Maar het gezicht van Annemie, Sander en Mama Lut herkent Laura duidelijk. Danglimlacht ze niet alleen, maar maakt ze ook geluidjes en bewegingen. Periodes waarin ze op haar buikof op haar rug aan het spelen is, worden afgewisseld met periodes van eten (en verschonen) en periodesvan slapen. Ze slaapt nu ook bijna de hele nacht door, tot genoegen van Sander en Annemie. Laurawordt erg aangetrokken door opvallend gekleurde speelgoedmaterialen: ze grijpt ernaar, volgt ze methaar ogen en lacht wanneer ze ‘bewegen’. Bewegen is trouwens haar eigen lievelingsbezigheid: bewe-gen met de armpjes, met de beentjes, met de vingertjes, met de handjes, en maar schoppen, draaien,heen en weer, naar boven en onder. Soms zie je haar al proberen om op haar buik vooruit te gaan (bv.naar speelgoed dat ze ziet liggen) of zie je haar pogingen ondernemen om van buiklig terug naar rugligte gaan, maar geen van beide opdrachten lukt al. Nog enkele verwoede pogingen in de komende weken,en dan lukt dat wel, weet Mama Lut.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 82

BABYMODULE

Page 83: Werkboek deel 1 0

Hannelore (7 maanden) daarentegen kan inmiddels al zelfstan-dig zitten. Al zittend draait ze zich naar alle kanten om de speel-goedspulletjes die haar aantrekken, te pakken. Vooral voorwer-pen die lawaai maken, of waar zij lawaai mee kan maken, zijnsuperleuk. Ze grijpt ze met één of beide handjes vast, beweegt zeheen en weer en laat ze soms opzettelijk vallen en volgt ze danzorgvuldig met haar oogjes. Maar ook haar mond speelt eenbelangrijke rol bij het spelen. Al het speelgoed op haar weg grijptze vast en brengt ze naar haar mondje. ‘Mmm, wat een lekkerepop, en oh, wat een leuke auto’. Trouwens, niet alleen het speel-goed wordt in de mond gestoken, ook de eigen teentjes, vingertjes of mama’s arm zijn heerlijk om op tesabbelen en te zuigen. Hannelore kan ook van haar buik terug op haar rug draaien of van haar rug terugop haar buik. Bovendien kan ze zelf tot zithouding komen. Wanneer ze bijvoorbeeld op haar handen enknieën zit, legt ze haar beentje onder haar poep en duwt ze zich naar achteren tot ze rechtzit. Hannelorespeelt ongelooflijk graag kiekeboespelletjes (bv. met de handen voor de ogen, achter een kast of deur,met een handdoek over het hoofd, ...). Ze schatert werkelijk van het lachen. Ook het ‘handjes draaien’-liedje met bijhorende draaiende bewegingen van haar handjes vindt ze leuk. Hannelore heeft al tweetandjes. Ze gebruikt die om op korstjes en koekjes te bijten (en eraan te zuigen of erop te sabbelen).Fruitpap heeft ze enorm graag, zeker wanneer Mama Lut er banaan aan heeft toegevoegd, en ook haarmiddagmaal (fijngemaakte aardappelen, groenten en vlees) eet ze zonder problemen op.

Robbe is 8-maanden oud en heeft net leren kruipen. Vanuit zithouding zet hij zich op handen en voetenen doorkruist hij de hele kamer. Voorlopig doet hij dat nog voorzichtig, want zijn evenwicht bewaren isnog niet zo makkelijk in het begin. Robbe slaapt nog één keer in de voormiddag en één keer na demiddag. Wanneer Mama Lut de kamer even verlaat (bv. om iemand te verschonen of om naar het toilette gaan), begint Robbe te huilen. Het valt Mama Lut op dat Robbe de laatste week erg angstig is gewor-den. Ook wanneer andere vaders of moeders ‘s avonds bij Mama Lut langskomen, kruipt Robbe heeldicht tegen Mama Lut aan. Hij lijkt heel verlegen, maar Robbe is werkelijk bang, want wanneer iemanddie hij niet zo goed kent (= vreemden) hem aanspreekt of aanhaalt, begint hij te huilen en kruipt hijliefst ver weg in een hoekje wanneer Mama Lut niet in zijn directe omgeving staat. Robbe vindt weltroost bij ‘Floep’, zijn lievelingsbeer. Die reist overal mee naar toe: naar Mama Lut, naar alle familiebe-zoekjes, naar de badkamer, naar de slaapkamer, tot in zijn bedje. Met ‘Floep’ erbij voelt Robbe zich inzijn nopjes. Wanneer hij aan het spelen is, is Robbe voortdurend aan het babbelen. Soms hardop, somsstilletjes. Vooral a-klanken gebruikt hij vaak: dada, baba, aja. Maar echt betekenisvolle woordjes zegtRobbe nog niet, hoewel hij bijvoorbeeld wel opkijkt wanneer Mama Lut zijn naam zegt. Robbe drinktniet meer uit de fles, maar uit een beker.

Mathias is gisteren 10 maanden geworden. Kruipen vormt voor hem geen enkel probleem meer.Als een geoefend sporter doorkruist hij met grote snelheid en met veel souplesse de woonkamer.Maar kruipen is niet meer voldoende voor Mathias, die nu ook zijn ‘eerste stapjes’ zet om te ‘lerenlopen’. Hij trekt zich overal aan op: aan stoelen, kasten, tafels, aan de handen en benen van volwas-senen en aan de babybox. Hij geniet ervan om rechtop te staan. Mathias slaagt erin om ook zondersteun enkele momenten rechtop te blijven staan, en aan de handen van Mama Lut of vader en moe-der zet hij zelfs dapper en zelfverzekerd zijn eerste stapjes. Mathias wil duidelijk vooruit en dat doethij ook.Mama Lut schrok toen Mathias vorige week zijn fopspeen in zijn mondje had, nadat ze die evendaarvoor verstopte onder een jasje op de tafel. Verstopte voorwerpen worden door Mathias nietalleen gezocht, maar ook gevonden! Mathias raakt tegenwoordig erg geboeid door prentenboeken,

GROOT WORDEN – WERKBOEK 83

BABYMODULE

Page 84: Werkboek deel 1 0

bijvoorbeeld over dieren, of voertuigen, of kinderen. Hij houdt de boekjes al zorgvuldig tussenduim en wijsvinger vast en slaagt er af en toe in om een (stevige) bladzijde (of meerdere tegelijker-tijd) om te slaan. Ook ‘pakkertje’ spelen met papa kan hem sinds kort bekoren. Daarnaast schept hijplezier in het nabootsen van geluiden en gebaren en zwaait hij terug naar mensen die dat ook doen.Mathias begint ook al makkelijke woordjes te zeggen, zoals mama, papa, dada, en begrijpt woordjeszoals ‘nee’, ‘koek’, ‘drinken’, enzovoort. Jaja, begrijpen doet hij wel. Hij weet heel goed wanneer ietsniet mag, maar hij lijkt dat heel snel te vergeten ook. Zeker wanneer Mama Lut of zijn ouders eenmomentje niet opletten (alsof het dan wél mag).Mathias wordt binnen 8 maanden ‘grote broer’ van een zusje of een broertje. Dat vertelde Liesbet(zijn moeder) gisteren al aan Mama Lut om er zeker van te zijn dat ook het tweede kindje uit hungezinnetje een plaatsje in het onthaalgezin van Mama Lut krijgt. Liesbet vertelde ook dat ze ‘s mor-gens nog regelmatig last heeft van misselijkheid, maar dat vooral het moe en futloos zijn haaroverdag parten speelt. Deze zwangerschap is Liesbet vastberaden om te stoppen met roken. Zevoelt zich nog steeds schuldig tegenover Mathias, wiens geboortegewicht en -lengte beduidendlager lag dan gemiddeld. Hoewel Mathias voor de rest een gezonde baby was, wil ze deze baby tocheen zo gezond mogelijke start bieden. Daarom overweegt Liesbet ook de bevalling eventueel onderwater te laten plaatsvinden. Voor de moeder zou dit minder pijnlijk zijn en de baby komt via hetwarme water minder ‘abrupt’ in onze atmosfeer terecht. Moeder en baby zouden dus minder lasthebben van de geboorte, en dat zou al een enorme vooruitgang zijn in vergelijking met de erg langeen pijnlijke bevalling van Mathias. In stilte droomt Liesbet uiteraard van een meisje, maar ook mettwee jongens zal hun gezinnetje gelukkig zijn.

Evelien is 13 maanden en zet sinds een paar dagen haar eerste stapjes volledig zelfstandig. Korte afstan-den overbrugt ze al lopend, voor lange afstanden kruipt ze nog. Haar stapjes zijn nog aarzelend en eenbeetje wankelend, maar dagelijks is er verbetering merkbaar. Ze heeft vorig weekend dan ook haar eer-ste loopschoentjes gekregen van opa en oma. Een andere vaardigheid die ze verworven heeft, is het buk-ken van stand tot hurkzit. Dit is handig als ze speelgoed wil oprapen, zoals de blokjes die ze succesvolvia de juiste gaten in de doos deponeert. Ook klimmen op de stoel of klauteren op de zitbank zijn favo-riete activiteiten van Evelien, en wanneer ze iets wil hebben, wijst ze er gewoon naar met haar wijs-vinger. Vorige week maakte Evelien haar eerste tekening. Veel meer dan wat krabbels is het niet gewor-den. Toch merk je duidelijk dat Evelien geniet van het tekenen zelf. Ze richt haar volle aandacht op hetpotlood dat ze stevig vasthoudt, op het papier dat mee heen en weer beweegt als je niet helpt, en op destrepen die op het blad verschijnen. ‘s Morgens bij Mama Lut afscheid nemen van haar vader of moederblijft een moeilijk moment voor haar. Ze lijkt soms boos, dan weer angstig. Maar zodra de deur dicht-slaat en Evelien zich naar de andere kindjes en naar het speelgoed richt, is het weer plezier alom. Bij heteetmoment houdt Evelien zelf haar lepel vast en maakt ze met de hulp van Mama Lut de bewegingenmee die nodig zijn om het eten op te scheppen en naar haar mond te brengen. Desondanks meent Eve-lien dat deze taak met de handjes zelf stukken eenvoudiger is. Een favoriet spelletje van haar is om die-rengeluiden na te bootsen. Mama Lut noemt dan een dier en Evelien doet het geluid na dat dit diervoortbrengt. Evelien slaagt hier al aardig in!

Thomas is met zijn 18 maanden voorlopig de oudste baby van Mama Lut. Mama Lut is tenslotte paszes maanden als onthaalmoeder aan het werk. Thomas is een flinke jongen. Hij stapt niet alleen,hij rent ook door het hele huis. Sinds kort kan hij ook met de hulp van de hand van Mama Lut detrap oplopen. Zijn lievelingsbezigheden zijn: met het loopfietsje rondrijden, een blokkentorenmaken (3 à 4 blokken), inlegpuzzels leren maken, boekjes doorbladeren (met duim en wijsvingerkan hij elke bladzijde omdraaien) en spelen met potjes, ze vullen en hun inhoud overgieten (bv. inzandbak). Thomas speelt, zoals de meeste kinderen bij Mama Lut, nog vaak alleen. Toch merkt

GROOT WORDEN – WERKBOEK 84

BABYMODULE

Page 85: Werkboek deel 1 0

Mama Lut op dat Thomas steeds vaker het gezelschap van andereoppaskinderen opzoekt. Ook zijn zelfstandigheid neemt geleidelijktoe. Zo begint hij alleen te eten met de lepel, hoewel dit nog traag ensoms wat klungelig verloopt. Oefening baart echter kunst, en jemerkt dus ook dagelijks verbetering. Ook bij het aan- en uitkledenbegint Thomas te helpen: zijn armpje door de mouw steken, zijnsokken uittrekken, enzovoort. Liefst van al zou hij alles alleen doen,maar dat kan nog niet hoor. Daarvoor is hij nog niet zelfstandiggenoeg. Ook zijn willetje begint stilaan wetten te stellen: hij wil nietgaan slapen, of niet mee naar huis met zijn ouders, of een koek inplaats van een boterham. Je merkt dat Thomas nu ook gebruikmaakt van éénwoordzinnen: ‘koek’, ‘speel’, ‘kijk’, ‘wil’, enzovoort. Een nieuwe ontwikkeling iseveneens dat Thomas begint te dansen wanneer hij muziek hoort. Dat vindt hij geweldig, je ziethem dan lachen terwijl hij ritmisch beweegt met zijn armen en benen! Wanneer Thomas zich amu-seert tijdens het spelen, wil hij zelfs ‘s avonds niet met vader of moeder mee naar huis. Thomasslaapt alleen nog na het middageten.Doordat Thomas’moeder (= Inge) nog zwangerschapsverlof heeft vanwege zijn pasgeboren zusje,komt Thomas nog maar één dag in de week bij Mama Lut spelen. Zijn pasgeboren zusje, Elsie, isnog maar 4 weken oud. Inge vertelde dat ze op een avond, toen ze met Thomas en Elsie op schootzat, al spelend een aantal babyreacties uitprobeerden waarover Inge gelezen had. Thomas ver-baasde zich erover dat Elsie’s teentjes naar binnen en naar buiten krulden bij het wrijven over haarvoetzool en haar voetwreef. Hij wist trouwens ook niet dat zijn kleine zusje al stapjes kon maken.Maar het meest werd hij ontroerd door haar grijpreflex, waarbij Elsie haar vingertjes rondom dewijsvinger van haar grote broer sloot.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 85

BABYMODULE

Page 86: Werkboek deel 1 0

Vragen en opdrachten bij de casus rond het onthaalgezin

Juist / ? / Fout-vragen

Verantwoord telkens waarom je denkt dat een stelling juist of fout is.Omcirkel het vraagteken als je het echt niet weet.

1. ‘Liesbet, de moeder van Thomas, wil het liefst onder water bevallen. Dit is wat men ook wel “dezachte geboorte” noemt.’J / ? / F

2. ‘Laura lacht naar iedereen, zelfs naar haar eigen spiegelbeeld. Lachen is, net zoals huilen, voorde pasgeborene een middel om een hechte band op te bouwen met de mensen om haar heen.’J / ? / F

3. ‘Kiekeboespelletjes zijn erg aantrekkelijk voor baby’s die nog niet over objectpermanentiebeschikken. Hannelore is daarvan een voorbeeld. Mathias daarentegen beschikt wel over dezevaardigheid’ (zie handboek pg. 92-94).J / ? / F

Open vragen

Noteer op een apart blad de antwoorden.

4. Een zwangerschap is niet zonder risico’s. Schadelijke omgevingsinvloeden kunnen invloedhebben op het jonge leven in de buik.a. Vind je in de casus een voorbeeld (of meerdere voorbeelden!) van deze schadelijke omge-

vingsfactoren terug? Welke zijn dit en wat zijn daarvan de gevolgen voor de ongeboren baby?b. Welke andere omgevingsfactoren kunnen eventueel een rol spelen bij de in de casus bespro-

ken zwangerschappen? Welke aanvullende informatie heb je nodig om dit met zekerheid tekunnen stellen?

5. Thomas’ kleine zusje Elsie is 4 weken oud, maar beschikt al over heel wat motorische vaardig-heden die de babyreflexen of -reacties worden genoemd.a. Welke babyreacties herken je vanuit de beschrijvingen van Thomas’ moeder Inge? Kun je ze

benoemen?b. Kun je advies geven aan moeder Inge om enkele andere babyreflexen (zie handboek p. 56-

58) te controleren? Hoe kan ze zien welke andere reflexen nog aanwezig zijn?c. Wat is de functie van deze reflexen? Waarom beschikken pasgeborenen over deze vaardighe-

den?d. Beschikt Thomas volgens jou ook over deze babyreacties? Waarom wel/niet?

6. Hannelore stopt blijkbaar alles wat ze tegenkomt in haar mond. Hoewel dit ook te maken kanhebben met het doorkomen van Hannelores eerste tandjes (lichamelijke ontwikkeling), of methet verkennen van de wereld en zichzelf via haar zintuigen (cognitieve ontwikkeling), kan ditgedrag ook een teken zijn van haar ontwikkeling op een heel ander gebied.a. Het lijkt er immers op dat Hannelore geniet van het sabbelen en zuigen op voorwerpen en

lichaamsdelen. En dit genieten, deze ‘lustervaring’, kan wijzen op een derde ontwikkelings-gebied. Over welk ontwikkelingsgebied hebben we het?

b. Hoe noemt Freud de fase waarin Hannelore zich bevindt?c. Waarom is de anekdote van Hannelore een typisch voorbeeld van deze fase?Tip: Als je het niet weet, zoek dan eens wat informatie op over de theorieën van Freud (zie Indexachter in het handboek, p. 315). Je zult in zijn theorieën vast en zeker een verklaring vinden voorHannelores gedrag.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 86

BABYMODULE

Page 87: Werkboek deel 1 0

7. Tijdens de babyperiode leren kinderen heel wat op motorisch gebied. Ze evolueren van schop-pen met de beentjes in hun bedje tot zelfstandig lopen en zelfs de trap oplopen. De zes kindjesuit het onthaalgezin van Mama Lut verschillen in hun motorische ontwikkeling.a. Kun je voor iedere baby bij Mama Lut zeggen welke motorische vaardigheden hij of zij al

ontwikkeld heeft?b. Kun je de verschillende vaardigheden chronologisch op een rijtje zetten?c. Ook de zelfstandigheid van de baby neemt toe. Waaraan merk je dat bij Mama Luts oppas-

kinderen? Kun je concrete voorbeelden noemen bij drie verschillende baby’s?

8. Evelien beheerst duidelijk de kunst van het tekenen en werkt er ook met plezier aan.a. Hoe ziet de tekening van Evelien er volgens jou uit? Kun je het eens ‘voor’-tekenen?b. In welk stadium bevindt ze zich? Zouden de andere vijf oppaskinderen zich in hetzelfde sta-

dium van tekenontwikkeling bevinden? Wie wel/wie niet, en waarom?

9. ‘Tijdens het eerste levensjaar zijn er voornamelijk twee fasen in de taalontwikkeling van debaby, namelijk het vocaliseren en het brabbelen. Daarna komt ook betekenisvol taalgebruikvoor’ (zie handboek p. 95-96).a. Kun je ieder van de zes oppaskinderen van Mama Lut plaatsen in één van deze drie fasen?

Kun je ook uitleggen waarom?b. Het is echter niet omdat de baby zelf niet over betekenisvol taalgebruik beschikt, dat de baby

ook nog niets begrijpt. Kun je voorbeelden geven uit het oppasgezin van Mama Lut die dezestelling bevestigen?

10. Een veilige hechting is erg belangrijk in het leven van een jonge baby. Welke baby’s bij MamaLut hebben volgens jou een veilige hechtingsrelatie opgebouwd met hun ouders? Waaraanmerk je dit? Welke ‘tekenen’ krijg je van de oppaskinderen?

11. Robbe is erg angstig wanneer hij wordt benaderd door mensen die hij niet goed kent. Dit is eenfenomeen dat we bij veel baby’s van zijn leeftijd tegenkomen.a. Hoe kun je dit verklaren? Waarom is hij angstig? Waar is deze angst ‘nuttig’ voor?b. Zie je een verband tussen deze ‘angst’ enerzijds en de troost die ‘Floep’ (Robbe’s lievelings-

beer) biedt anderzijds?c. Waarom is ‘Floep’ zo belangrijk voor Robbe? Wat voor soort voorwerp is ‘Floep’ (zie ook

handboek, sociaal-emotionele ontwikkeling bij de peuter, 4.7, p. 132)? Had je zelf vroegerook zo’n lievelingsvoorwerp dat voor jou onvervangbaar was en overal mee naar toe moest?

12. Ook baby’s weten al duidelijk wat ze mogen en wat ze niet mogen, zoals de 10 maanden jongeMathias bewijst. Desondanks lijkt hij ook snel weer te vergeten wat mag en wat niet mag. Hoekomt dat? Beschikt Mathias (nog) niet over voldoende cognitieve vaardigheden waardoor hij degeboden en verboden nog niet kan onthouden, of zijn er andere verklaringen voor zijn‘ongehoorzaamheid’ mogelijk?

13. Kinderen spelen veel en kinderen spelen graag, dat blijkt ook bij de baby.a. Welk soort spelletjes zijn volgens jou het meest populair bij de oppaskinderen van Mama

Lut? Kun je de verschillende voorbeelden hiervan uit het casusmateriaal verzamelen?b. Spelen draagt bij tot de ontwikkeling van de baby. Kun je voor ieder kind uit het onthaalgezin

één favoriet spelletje kiezen en daarbij het (de) ontwikkelingsgebied(en) benoemen waartoedit spelletje bijdraagt?

GROOT WORDEN – WERKBOEK 87

BABYMODULE

Page 88: Werkboek deel 1 0
Page 89: Werkboek deel 1 0

C O N T R A C T W E R KD E B A B Y V O O R E N N A D E G E B O O R T E

Voor deze opdracht gaan we er van uit dat je de basiskennis rond de pasgeboreneen de baby reeds verworven hebt (via de casus rond het onthaalgezin van MamaLut). Voor de opdracht ‘Daar ben ik!’ moet je beschikken over informatie over jeeigen geboorte (via de levenslijnopdracht in kadermodule 1) of over een ingevuldebaby-observatieopdracht.

De opdrachten zijn erop gericht de kennis die je vanuit de casus reeds verwierf, uitte diepen en uit te breiden.Nevendoel: Je zult ook kennismaken met de werkvorm ‘contractwerk’, zodat je laterook zelf in staat zult zijn deze als leerkracht te hanteren.

We gebruiken het contractwerk als werkvorm voor deze opdrachten.Je docent/lector zal klassikaal alle opdrachten kort doornemen en aangeven welkeopdrachten ‘magjes’ en ‘moetjes’ zijn (geef dit aan in de eerste kolom). Daarna is hetaan jou!Je bent zelf verantwoordelijk voor het ‘uitvoeren’ van je contract. In het contract kun-nen zowel individuele als groepsopdrachten staan en zowel ‘mag-’ als ‘moet-opdrachten’. Per opdracht wordt kort ook de doelstelling omschreven.Je bepaalt zelf de volgorde waarin je de opdrachten aanpakt.De informatie om de opdrachten correct op te lossen, vind je in het handboek terug.Maak er dan ook gretig gebruik van.Als je iets niet helemaal begrijpt, vraag dan uitleg aan een medestudent en probeer ersamen uit te komen. Als dat nog niet helpt, vraag het dan even aan je docent/lector,die zich aan de hulptafel bevindt.Je docent/lector vertelt je hoeveel tijd je krijgt om aan het contract te werken. Binnende afgesproken periode moet je op zijn minst alle moet-opdrachten hebben uitge-voerd.Als je een opdracht afgewerkt hebt, geef je dit aan op je contract. Als er een sleutelstaat bij je opdracht, ga je naar de verbetertafel en verbeter je de opdracht met behulpvan de correctiesleutel.Bij de zelfevaluatie kleur je de best passende gezichtjes in nadat je een opdracht hebtverbeterd/afgewerkt.

Opmerking bij deze werkvorm: We zullen hier werken met een contract mettempo- en interesse-differentiatie (via moet- en mag-opdrachten) als enige vor-men van differentiatie. De opdrachten zelf worden hier niet gedifferentieerd ophet niveau van de leerling/student. In je eigen lespraktijk kan niveaudifferentiatieechter wel een zinvolle uitbreiding van het contractwerk zijn (in het kader vanzorgverbreding bijvoorbeeld)!

GROOT WORDEN – WERKBOEK 89

BABYMODULE

Page 90: Werkboek deel 1 0

Contractbrief

Dit is een contract tussen:

Naam student: ...................................... Naam docent: .................................

Wanneer moeten minimaal alle ‘moet’-opdrachten zijn afgewerkt?

..............................................................................................................

Individueel

In groep

Doelstelling van de opdracht Afgewerkt? Zelfevaluatie

Stapje voor stapjeKennis verwerven over de lichamelij-ke ontwikkeling van de ongeborenbaby.

Zwanger!Inzicht verwerven in het verloop vande zwangerschap en de prenataleontwikkelingsfase.

‘Daar ben ik!’Het wonder van de geboorte bespre-ken, verschillende manieren van be-vallen leren kennen.

Veel blabla!Kennis verwerven over de taalont-wikkeling van pasgeborene en baby.

Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet!Kennis verwerven over de psychi-sche ontwikkeling van de ongeborenbaby, en de perceptuele ontwikke-ling van pasgeborene en baby.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 90

BABYMODULE

Magjesof

Moetjes?

Page 91: Werkboek deel 1 0

Op een onbewoond eiland ...is het alle dagen feest!?Inzicht verwerven in de sociaal-emo-tionele ontwikkeling, c.q. het hech-tingsproces, van pasgeborene enbaby.

Al doende denken...Kennis en inzicht verwerven in decognitieve ontwikkeling van pasge-borene en baby.

Een bezoekje aan hetconsultatiebureauInzicht verwerven in de normaleontwikkeling van pasgeborene enbaby.

Hulp nodig? De correctiesleutel nodig?Je docent/lector zit aan de hulptafel, de correctiesleutels liggen op de verbetertafel.Maak met je docent/lector afspraken over hoeveel personen maximaal tegelijkertijdaan de hulptafel en aan de verbetertafel mogen plaatsnemen. Je moet zelf in de gatenhouden wanneer er plaats is aan die tafels. Blijf niet te lang stilzitten wanneer er geenplaats is. Je kunt bijvoorbeeld al aan een volgende opdracht beginnen en tussendoorof achteraf naar de hulp- of verbetertafel gaan.Als je een opdracht gecorrigeerd hebt, vul dan het vakje ‘zelfevaluatie’ in (zie hieron-der).

Zelfevaluatie: Kies per regel het best passende gezichtje en geef dat een mooi kleur-tje. Het kan dus zijn dat je per opdracht meerdere gezichtjes moet kleuren. Degezichtjes willen het volgende zeggen:

– Ik vond de opdracht: makkelijk! ging wel moeilijk!

– Ik heb: een goede bijdrage geleverd, al zeg ik het zelf...

er eigenlijk een beetje passief bijgezeten

– Ik had: geen fouten; een paar fouten; veel fouten– Als ik de doelstelling van de opdracht opnieuw bekijk, dan heb ik die volgens

mij: bereikt; slechts gedeeltelijk bereikt;

helemaal niet bereikt

GROOT WORDEN – WERKBOEK 91

BABYMODULE

Page 92: Werkboek deel 1 0

Stapje voor stapje

Geef op onderstaande ontwikkelingsspiraal de volgende begrippen aan (of hun bijhorende letter)en noteer er een tijdsaanduiding bij (in dagen, weken of maanden voor/na conceptie of nageboorte). In je handboek vind je de informatie die je hiervoor nodig hebt.A. Laatste menstruatieB. Conceptie (ontstaan van bevruchte eicel of zygote)C. Germinale periode (de zygote)D. Embryonale periode (het embryo)E. Foetale periode (de foetus)F. (verwachte) GeboorteG. Arceer of kleur de periode van de zwangerschap die het meest gevoelig is voor schadelijke

omgevingsinvloeden (leidend tot blijvende afwijkingen of zelfs miskramen).H. Levensvatbaarheid (vanaf welke week in de zwangerschap mag een kind ‘te vroeg geboren

worden’, om nog een reële kans tot overleven te hebben?)

GROOT WORDEN – WERKBOEK 92

BABYMODULE

Tijdsaanduiding in weken

Page 93: Werkboek deel 1 0

Zwanger!

Hallo, ik ben Iris.

Ik ben nu al bijna drie maanden zwanger. Een dikke maand geleden ben ik stiekem –met een bonzend hart – een zwangerschapstest gaan halen. Ik bibberde van de zenu-wen toen ik de test afnam ... en ja, ze was positief! En de tweede en de derde ook! Koenen ik waren in de wolken. Nu ja, ik in het begin al wat meer dan Koen, want die rea-geerde eerst een beetje paniekerig. Maar ja, dat zijn mannen he...

Met mijn 44 jaar begon ik te vrezen dat het er nooit meer van zou komen, en dat zou ikzo jammer gevonden hebben, want ik ben gek op kinderen. Niet moeilijk, ik benimmers ook kleuterleidster, dus het omgaan met kleine kinderen zit me in het bloed.

Koen is zelfs al 49 jaar, maar hij is verpleger op de afdeling radiologie, dus hij is het niet zo gewoonom met kinderen om te gaan. Hij ziet hooguit kinderen als ze komen om röntgenfoto’s te makenvan hun gebroken armen of benen (lacht).

Nu staat het dus vast, binnen een maand of zes zijn we met zijn drietjes! We hebben zelfs zijn hartjeal horen kloppen bij de gynaecoloog. We vinden het echt wel spannend. Maar dat is nog zo langwachten!

Ondertussen voel ik me wel nogal slap en futloos. Het enige dat ik wil doen, is slapen. Dat is nietgemakkelijk, zeker nu het zo druk is bij ons op het werk, we verwachten immers binnenkort inspec-tie op school! Ik heb de vorige weken bijna dagelijks tot ‘s avonds laat moeten werken, om alles rondte krijgen! En dan die ochtendmisselijkheid er nog bij! Dat dat maar allemaal snel voorbij gaat!

En hoewel ik ‘s avonds dan stikkapot ben, kan ik toch niet goed in slaap geraken, gewoon omdat ikzo opgejaagd ben. Maar daar heb ik iets op gevonden, ik drink mij tegenwoordig voor het slapengaan altijd een goed glas cognac, daar slaap ik tenminste van!

Al en geluk dat ons kleintje nog geen last heeft van zo’n druk leventje! Maar waar zou hij zich onder-tussen zoal mee bezighouden? Hoe ver is hij ondertussen eigenlijk al ontwikkeld? Heeft hij eigen-lijk al armpjes en beentjes? Ik voel hem toch nog niet stampen of zo.

De kleine van de buren, Pieter, komt elke zaterdagvoormiddag ‘bij ons spelen’. Ja, onze burennemen hem liever niet mee als ze inkopen gaan doen, want je kent dat he, ik wil dit, en dat, en ditook... En als Pieter dan bij ons is, dan komt die graag tegen mij zitten en vertelt hij verhaaltjes tegenhet ‘beeke in de buik’. En ook Koen praat wel graag tegen mijn buik, maar ik zeg dan altijd: ‘Och,gekske, denk je nu echt dat die ons al kan horen?’ Maar hij zegt van wel. Is dat zo?

Zeg, nog iets wat ik wil vragen. Je hoort tegenwoordig zo veel van vanalles wat niet gezond is voor deongeboren baby. Wat kan er zoal allemaal mis gaan met ons kleintje? Ik mag er niet aan denken!Maar kom, als er dingen zijn waar ik op kan letten, dan kan ik het beter op tijd weten! Ik eet meestalgezond, behalve één keer in de week. Op vrijdagavond ga ik met Koen altijd een pak frieten halen,en daarna gaan we op stap (als Koen geen wacht heeft). Een bioscoopavondje, gezellig iets drinkenmet vrienden, een avondje dansen in de discotheek, het zint me allemaal. Ik drink geen bier ofsterke drank, wel af en toe een glaasje wijn. Verder houd ik van sterke geuren en ben ik dol op par-fum, maar dat is niet erg he? Ik ben ook al maar direct verminderd met roken, van zodra ik wist datik in verwachting was. Ik rook nu nog maar 3 à 4 sigaretten per dag. Maar naar het schijnt mag jeook niets meer van medicatie of pijnstillers nemen, is dat waar? Waarom is dat? En ik heb gehoord

GROOT WORDEN – WERKBOEK 93

BABYMODULE

Page 94: Werkboek deel 1 0

dat er ook iets kan zijn als de bloedgroep van mij en mijn man niet hetzelfde zijn. Nu maak ik metoch wel zorgen, want ik heb bloedgroep O+ en Koen heeft O-.

En dan wou ik ook al even iets vragen over de bevalling. Ja, ik weet het, dat is misschien nog watvroeg, maar toch. Hoe weet ik eigenlijk wanneer de bevalling gaat beginnen? En duurt dat lang, zoeen bevalling? En hoe voelt dat eigenlijk voor een kindje, om geboren te worden?

1. In dit verhaal van Iris en Koen kun je een aantal elementen ontdekken die een mogelijk risicoinhouden voor de gezondheid van hun ongeboren baby. Welke schadelijke omgevingsinvloedenherken je?

2. Iris heeft heel wat vragen over het kindje in haar buik en de geboorte ervan. Kun jij een antwoordgeven op haar vragen?a. Ondervindt het kindje last van moeders drukte?b. Kan het bewegen? Kan het horen?c. Wanneer begint de bevalling, hoe verloopt ze en hoe zou het kindje dit ervaren?

Je mag samenwerken voor deze opdracht. Je mag zelf kiezen met hoeveel, maar zorg dat je het rus-tig houdt!

GROOT WORDEN – WERKBOEK 94

BABYMODULE

Page 95: Werkboek deel 1 0

‘Daar ben ik!’

Deze opdracht wordt gedaan in groepjes van 3 à 4 personen.Spreek met elkaar af hoe laat je deze opdracht samen zal uitvoe-ren.

– Maak gebruik van je persoonlijke levenslijn die je in de eerstekadermodule hebt gemaakt (zie opdracht: ‘Teken je eigenlevenslijn!’) of van de informatie uit de observatieopdrachtover de pasgeborene en de baby.Vertel aan elkaar hoe je (of de baby die je observeerde) op dewereld bent (is) gekomen. Welke manier van bevallen werdgekozen, en waarom? Hoe verliep de bevalling? Wat waren demoeilijke momenten, wat waren de mooiste? Rond deze opdracht af na ongeveer 10 minuten.

– In het handboek vind je een aantal manieren van bevallen. Lees deze even door. Herken je deze inhetgeen in jullie groepje is verteld? Zijn er nog andere manieren van bevallen die niet beschrevenzijn?

Veel blabla!

In het park vang je het volgende gesprekje op tussen een moeder en haar baby Bjorn:Moeder: Bjorn, zeg eens, wat doet de auto?Bjorn: BrrrrrrrrMoeder: Goed, en wat doet de koe?Bjorn: MoeeeMoeder: Flink, en wat doet het schaap?Bjorn: MeiiiiiMoeder: Ja, en zeg eens, waar is mama?Bjorn (al wijzend): DaahMoeder: En wie is mama’s dikke vriend?Bjorn: Bjon

In welke fase van de taalontwikkeling zou je Bjorn situeren op basis van dit gesprek? Leg uit.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 95

BABYMODULE

Page 96: Werkboek deel 1 0

Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet!

Formuleer een kort antwoord op de volgende vragen.

De psychische (perceptuele) ontwikkeling van de ongeboren baby.1. Kan een ongeboren baby al dingen gewaarworden (horen, zien, voelen, ruiken, proeven) en kan hij

erop reageren? Zo ja, geef een voorbeeld van hoe men dit heeft vastgesteld en geef aan vanaf welkeleeftijd dit mogelijk is.

2. Is een ongeboren baby zich bewust van wat hij waarneemt en van hoe hij reageert? Zo ja, geef eenvoorbeeld van hoe men dit heeft vastgesteld.

De perceptuele ontwikkeling van de pasgeborene en de baby.3. Kan een pasgeborene al dingen gewaarworden (horen, zien, voelen, ruiken en proeven)?4. Geef voor elk zintuig een voorbeeld van wat een pasgeborene verkiest. Wat hoort hij graag, wat ziet hij

graag, wat voelt hij graag, wat ruikt hij graag en wat proeft hij graag?Tip: voor zijn voorkeur op het vlak van tastervaringen (‘voelen’) moet je eens te rade gaan bij het stuk-je in je handboek over de seksuele ontwikkeling van de pasgeborene.

5. Wat vertelt deze foto jou over de visuele mogelijkheden van de pasgeborene en de baby? Wat ziet hij,wat ziet hij niet (en vanaf welke leeftijd ziet hij dit dan wel)?

6. Wat vertelt deze proefopstelling jou over de visuele mogelijkheden van jonge kinderen? Wat zoueen pasgeborene doen in deze situatie, wat zou een baby doen? Hoe komt het dat ze niet allebei het-zelfde reageren?

GROOT WORDEN – WERKBOEK 96

BABYMODULE

Page 97: Werkboek deel 1 0

Op een onbewoond eiland ... is het alle dagen feest!?

Ukkie op zijn eiland...Stel: Ukkie, een baby van 8 maanden, wordt door zijnouders een maand achtergelaten op een onbewoond eiland.Er is een bewaker aanwezig, die enkel als taak heeft ervoorte zorgen dat Ukkie geen honger of dorst lijdt en dat hij tij-dig verschoond en gewassen wordt. Tijdens het voeden ofverzorgen wordt er niet gepraat, niet gespeeld, niet geknuf-feld.

Op zoek naar mogelijke gevolgenJe voelt waarschijnlijk wel aan dat dit geen leefbare situatieis voor Ukkie! Maar hoe dramatisch is de situatie in feite?Wat kunnen de gevolgen zijn voor Ukkie?Laat je in je antwoord inspireren door het experiment van Ferdinand de Tweede en het ‘hos-pitalisatie-onderzoek’ van Bowlby (zie handboek, p. 84-85).

Op zoek naar een verklaringIn de beschrijving van het ‘hospitalisatie-onderzoek’ van Bowlby wordt gesproken over ‘onveiligehechting’ en ‘gehechtheidsfiguur’.1. Leg in eigen woorden uit wat er bedoeld wordt met ‘hechting’ en ‘gehechtheidsfiguur’.2. Wie denk je dat de gehechtheidsfiguren zijn in Ukkies jonge leventje?3. Wat verwacht je van de kwaliteit van Ukkies hechting aan zijn gehechtheidsfigu(u)r(en), en

waarom?4. Wat zijn de verschillen in het gedrag van een baby die veilig versus onveilig gehecht is?5. Er zijn bovendien drie verschillende vormen van onveilige hechting: kun je de verschillen in het

gedrag van het kind schematisch weergeven?6. Wat kunnen de gevolgen op langere termijn zijn van een veilige versus een onveilige hechting?

Luckie bij zijn ouders...Stel: Luckie, het tweelingbroertje van Ukkie, dat dus ook 8 maanden oud is, is wel bij zijn oudersblijven wonen. Hij heeft een veilige hechting opgebouwd met zijn ouders. De bewaker van Ukkiekomt nu en dan ook op bezoek bij Luckie. Vroeger had Luckie er geen problemen mee om door dezepersoon uit zijn wiegje genomen te worden. Nu begint hij te huilen zodra hij in zijn buurt komt.

Op zoek naar een verklaringHoe kun je verklaren dat Luckie plots veel terughoudender is geworden ten aanzien van vreemden,terwijl hij die vroeger wel accepteerde, en hij toch een veilige hechting kent?

GROOT WORDEN – WERKBOEK 97

BABYMODULE

Page 98: Werkboek deel 1 0

Al doende denken...

De manier waarop een baby ‘denkt’ over zichzelf en over dewereld, is volgens Piaget gebaseerd– op wat hij waarneemt met zijn zintuigen (=actie, handeling),– op de manipulaties die hij uitvoert met zichzelf en met voor-

werpen (=actie, handeling).Er vinden nog geen ‘interne’ denkactiviteiten plaats, de babydenkt ‘al handelend’.

Dit stadium van de denkontwikkeling wordt door Piaget het ..........

................................. (zintuiglijk)-................................................

(manipulerend) stadium genoemd.

1. Pas bovenstaande ‘definitie’ van het baby-denken eens toe op de baby die je op de illustratie ziet.Hoe zou hij leren ‘begrijpen’ wat het poppetje is dat boven hem hangt?

2. Hoewel het waarnemen en manipuleren een constante is voor de babyfase, zit er ook een evolutiein de denkontwikkeling tijdens de babyfase. Zoek in je handboek op hoe het waarnemen en manipu-leren van de dingen evolueert tussen de geboorte en 18 maanden (p. 89-94). Vat dit schematisch sa-men. Kun je bij elke stap een extra voorbeeld bedenken, dat nog niet in het handboek staat?

3. Ook het zelfbesef evolueert tijdens de babyfase. Lees de informatie hierover in het handboek (p.89-94).– De pasgeborene beseft nog niet dat er een scheiding is tussen zichzelf en de omgeving. Kun je

hiervan een voorbeeld geven?– De oudere baby wordt zich wel stilaan bewust van deze scheiding tussen zichzelf en de omge-

ving. Hij ontwikkelt een ‘zelfbesef’. Dit heeft ook gevolgen voor de manier waarop hij deomgeving gaat begrijpen. Hij zal immers een besef van ‘objectpermanentie’ gaan ontwikke-len.a) Wat wordt precies bedoeld met de term ‘objectpermanentie’ en wat is het verband met de

ontwikkeling van het ‘zelfbesef’?b) Op welke leeftijd begint een baby het besef van objectpermanentie te ontwikkelen?c) Wat heeft het populaire ‘kiekeboe-spelletje’* hiermee te maken? In welke zin reageren een

jonge baby (-12m) en een oudere baby (12-18m) anders op dit ‘kiekeboe-spelletje’, enwaarom?(*: bv. papa verstopt zich achter de deur, en even later roept hij ‘kiekeboe’ en springttevoorschijn.)

GROOT WORDEN – WERKBOEK 98

BABYMODULE

Page 99: Werkboek deel 1 0

Een bezoek aan het consultatiebureau

Deze opdracht wordt in viertallen uitge-voerd. Spreek dus met een groepje van vieraf hoe laat je voor deze opdracht bij elkaarzult komen.

We spelen in deze opdracht een consulta-tiebureau (zoals bv. Kind&Gezin in Vlaan-deren) na.‘Ouders’ komen op consultatie omdat zemeer informatie willen of zich zorgenmaken over de ontwikkeling van hun pas-geborene of baby. ‘Consulenten’ schattenin in welke mate de pasgeborene of babyuit de casus zich normaal ontwikkelt engeven advies.

De casussenSplits je groep in tweeën en bedenk per tweetal een casus over ‘jullie pasgeborene of baby’. Je krijgthiervoor een 5-tal minuten de tijd.Beeld je in dat je enkele maanden (kies zelf wanneer) na de geboorte van je eerste kindje naar hetconsultatiebureau komt. Je vertelt een aantal dingen over je baby en je zit met een aantal vragen.Maak een casus waarin je vertelt over je pasgeborene of je baby (hoe heet jullie kind, hoe oud is het,wat kan het al, wat kan het nog niet, wat is je opgevallen op het vlak van...?), en vragen stelt over zijnontwikkeling: wanneer zal hij dit leren, en is het normaal dat hij dit doet en dat nog niet? Verzin en-kele korte anekdotes en vertel over concrete observaties.Noteer je casus met behulp van enkele kernwoorden.In elke casus zitten zowel elementen uit een normale ontwikkeling als elementen die hier duidelijkvan afwijken.De ouders zijn echter niet in staat in te schatten wat normaal is en wat niet, en maken zich ook zor-gen bij bepaalde normale ontwikkelingen. Ouders kunnen zich soms zelfs helemaal vergissen inde interpretatie die ze aan bepaalde feiten toekennen! Eventueel kunnen de ouders hun baby verge-lijken met andere baby’s die ze kennen.

Probeer verschillende ontwikkelingsgebieden in je casus te betrekken:– lichamelijk– motorisch– sensorisch/perceptueel– seksueel– sociaal-emotioneel– taal– cognitief, en– spel.De ontwikkelingsgebieden kunnen natuurlijk met elkaar verweven zijn!

Voorbeeldcasus:De moeder van Jonas vertelt.

‘Ik ben de mama van Jonas. Onze Jonas is eergisteren 9 maanden geworden.‘t Is zo’n schatje, maar je hebt er je handen mee vol! Gisteren bijvoorbeeld zaten mijn zus en ik in dewoonkamer en ik had hem op de grond gezet. Hij kroop naar de salontafel. Mijn zus en ik maar babbe-len, ja, het was al een tijdje geleden dat ik mijn zus had gezien. Tja, en ik was te laat. Onze Jonas wou

GROOT WORDEN – WERKBOEK 99

BABYMODULE

Page 100: Werkboek deel 1 0

zich rechttrekken aan het salontafeltje en hups, alles viel op de grond; daar lag hij met het tafelkleed inzijn handjes! Maar je kunt daar toch niet kwaad op zijn. Het kindje kan daar niks aan doen hè! Ofmoet ik hem nu straffen om wat hij gedaan heeft? Want ik wil hem zeker niet gaan verwennen of zo! Hijluistert nu precies al niet goed. Tja, dat zal hij wel van zijn papa hebben...Onlangs zaten we aan tafel toen het volgende gebeurde. Jonas zat met zijn lepeltje te spelen en dat vielplots op de grond. Het was van zijn tafeltje gevallen. Hij pakte toen gewoon zijn beker vast, en begondaarmee verder te spelen. Hij miste precies niet eens zijn lepeltje? Hij dacht precies dat het verdwenenwas! Waarom keek hij nu niet gewoon naar onder, dan had hij dat lepeltje toch zien liggen en had hijkunnen vragen om het op te rapen?Onze Jonas is ook een erg stil baasje! Je hoort hem bijna nooit! Dat is wat anders dan de kleine van mijnvriendin; dat kind zit de hele dag te “tateren”, maar dat is dan ook een meiske hé! Maar moet onzeJonas toch niet stilaan zijn eerste woordjes zeggen? Wat hij wel constant doet, en ik zou eerlijk gezegdliever hebben dat hij dat niet deed, is overal mee rammelen, mee gooien, op slaan, enzovoort. Is dat dande “jongens-manier” om aandacht te trekken?‘t Is ook zo schattig als hij zo zit te sabbelen op zijn nijlpaard. Dat is Zazou. Ik denk dat het dat felgroenis dat hem zo aantrekt. Ik vraag mij soms wel af of het geen kwaad kan dat hij op alles zit te sabbelen!Hij zal toch niet denken dat dat allemaal om te eten is?’

De consultatiesVervolgens komen jullie weer met zijn vieren samen om de consultaties te spelen. Rond elke con-sultatie af na ongeveer 10 minuten.Spreek af wiens casus eerst gespeeld wordt. De andere twee studenten zullen op dat moment de rolvan ‘consulenten van het consultatiebureau’ spelen. De consulenten luisteren naar het verhaal ende vragen van de ouders, stellen (indien nodig) nog wat extra vragen en geven advies en antwoor-den. De consulent bespreekt risico’s of eventuele afwijkingen met de ouders. De ouders wordenook gerustgesteld, daar waar ze zich onterecht zorgen maken. Foute interpretaties van ouders wor-den verbeterd en toegelicht. Vervolgens worden de rollen omgewisseld.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 100

BABYMODULE

Page 101: Werkboek deel 1 0

P E U T E R M O D U L E

D E O N T W I K K E L I N G V A N D E P E U T E R O N D E R D E L O E P

GROOT WORDEN – WERKBOEK 101

Page 102: Werkboek deel 1 0
Page 103: Werkboek deel 1 0

O B S E R V A T I E O P D R A C H TD R I E P E U T E R A C T I V I T E I T E N

Voor deze opdracht is inzicht nodig in de indeling van de levensloop in ontwikke-lingsfasen.

In deze opdracht zul je de leefwereld van peuters verkennen. Het gaat erom ver-trouwd te raken met hoe peuters denken, wat hen interesseert, wat ze doen en hoeze dit doen, wat ze al wel en nog niet kunnen...Nevendoel: Door alle observatieopdrachten te bundelen in een ‘klassikale obser-vatiemap’, wordt een verzameling casusmateriaal aangelegd die als informatie- ofillustratiebron kan worden gebruikt bij andere opdrachten.

Dit is een (individuele) observatieopdracht die je moet uitvoeren bij (een) (nor-maal ontwikkelende) peuter(s).Voer deze opdracht uit als voorbereiding op de peutermodule. Breng de ingevuldeobservatieformulieren zo snel mogelijk mee naar de klas om er een klassikaleobservatiemap mee te maken die door iedereen kan worden ingekeken.

Ga op bezoek bij een gezin met een peuter, een peuternichtje of -neefje, ga op bezoek in een peuter-speelzaal of een crèche, of observeer peuters in een supermarkt, in het park, in eendierentuin, in het zwembad, enzovoort. Observeer een peuter gedurende 3 verschil-lende activiteiten (bv. eten, op het potje gaan, gaan slapen, puzzelen, met blokjesspelen, tv-kijken, tekenen, mee gaan winkelen, zwemmen, een activiteit in de peu-terspeelzaal/peuterklas, ...). Het hoeft niet altijd dezelfde peuter te zijn! Vul voor

elke activiteit een observatieschema in.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 103

PEUTERMODULE

Page 104: Werkboek deel 1 0

Observatieschema peuteractiviteit

Leeftijd peuter (in maanden):

Datum en tijdstip van observatie:

Korte omschrijving van de activiteit:

– Door wie wordt de activiteit ingezet? (onderstreep het juiste antwoord)peuter kiest zelf voor activiteit / activiteit wordt aangeboden / activiteit wordt verplicht / ...

– Wat doet de peuter allemaal tijdens deze activiteit?

– Gebruikt de peuter taal bij zijn activiteit? veel / af en toe / nauwelijks / nietZo ja, met welk doel? om iets te vertellen / om iets te vragen / hij praat tegen zichzelf / ...Noteer letterlijk enkele woorden of zinnen die je hoort.

– Met wie doet de peuter de activiteit?alleen / heeft hulp nodig / zoekt interactie met volwassenen / zoekt interactie met kinderen / ...

– Lijkt de peuter geboeid door de activiteit (zie je tekenen van betrokkenheid)? Leg uit waarom jedenkt van wel of van niet.

– Hoe lang duurt de activiteit? (Of hoe lang blijft het kind geboeid door een activiteit?)

– Zag je in deze activiteit voorbeelden van of dingen die te maken hebben met...?Beschrijf in het kort welke voorbeelden je zag.– zindelijkheidstraining

– koppigheid van de peuter

– zelfstandiger worden en zelfredzaamheid

– gehechtheidsgedrag (zie baby! Handboek, p. 79-85)

– nieuwsgierigheid/exploratiedrang

– imitatie van gedrag van volwassenen

– fantasie

GROOT WORDEN – WERKBOEK 104

PEUTERMODULE

Naam student:

Klas:

Observatie: 1 2 3

Page 105: Werkboek deel 1 0

C A S U SE E N D A G U I T H E T L E V E N V A N D E2 ½ - J A R I G E L O R E

Je hebt reeds kennisgemaakt met de verschillende ontwikkelingsfasen en ontwik-kelingsgebieden.

In deze opdracht zul je inzicht verwerven in de ontwikkeling van de peuter.Nevendoel: Je zult ook kennismaken met het ‘casusgebaseerd leren’, dat als vorm vanleren inspirerend kan zijn voor je latere lespraktijk.

Je zult in een groepje van 3 à 4 studenten de casusmaterialen doornemen en bespre-ken, en er vervolgens een aantal vragen en opdrachten over oplossen. Om de vragenen opdrachten te kunnen oplossen, zul je heel wat informatie over de peuter moetenopzoeken.

Lore zit op de speelmat in de woonkamer. Ze heeft de doos met autootjes uit haar speelkoffergehaald. Met de autootjes spelen is op dit moment haar lievelingsactiviteit. Ze doet alsof hetziekenauto’s zijn die zieke opa’s komen ophalen (haar opa Thieu werd eergisteren in het zieken-huis opgenomen na een hartinfarct) of ze zet haar autootjes in een lange rij achter elkaar, en danmoeten die wachten, net zoals toen ze enkele dagen geleden naar de zee reden en urenlang in de filestonden.

Maar vandaag doet Lore iets anders met haar auto’s. Zeneemt haar drie lievelingsauto’s en duwt ze zo hard moge-lijk vooruit. De auto’s zoeven door de kamer, met Lore alstappend erachteraan. Bij dit spelletje gebeurt het wel eensdat er een auto ‘verkeerd rijdt’ en onder de kast belandt! Zeloopt dan naar de andere kant van de kast, om te zien of deauto er daar niet onderuit rijdt.

Het is moeder opgevallen dat ze tegenwoordig geen au-tootjes meer terugvindt onder de kasten. Ze herinnert zichdat ze een jaar geleden de autootjes van Lore overal moestgaan zoeken bij het opruimen: achter de gordijnen, onderde kasten, achter de bloempotten. Lore leek gewoon te ver-

geten dat een autootje bestond. Vanaf het moment dat de auto onder de kast reed, was hij ‘weg’ voorLore en ging ze er niet meer naar op zoek. Nu weet ze echter beter. Ze gaat naar de ‘verloren’ autoop zoek, hoewel ze in het begin wel nog hulp nodig had om de auto onder de kast uit te vissen. Sindsenkele weken heeft ze moeder ook daar zelfs niet meer voor nodig. Ze denkt even na, en gaat danplat op haar buik liggen, om beter onder de kast te kunnen. Ze heeft het moeder zo vaak zien doendat ze het nu ook zelf kan, zelfs als moeder er niet bij is.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 105

PEUTERMODULE

Page 106: Werkboek deel 1 0

Plots voelt ze iets ... ze rent naar moeder en roept ‘Lo’kepotje, Lo’ke potje!’. Dat gevoel kent ze al goed, en over hetalgemeen lukt het ook al goed om alles op het potje te doen.Behalve als ze boos is op moeder, dan houdt ze het op, ofdoet ze het in haar broek! En ook ‘s nachts gebeurt er af entoe een ongelukje, maar dat is niet erg, want dan heeft zetoch nog een luier om...

Op het potje gaan, vindt Lore goed, maar voor het toilet is zebang. Ze zegt dat het behang met bloempjesmotief altijdboos naar haar kijkt. Op het potje gaan voor een grote bood-schap, is een spannende gebeurtenis voor Lore. Als ze klaaris, is ze supertrots. Ze loopt naar haar vijf jaar oudere broer

Bart. ‘Lo’ke kaka ‘edaan! Blote poep, pipi, kaka, potje’, schatert ze! Bart schrikt wel even van de viezewoorden die zijn zus gebruikt, maar schiet dan in de lach en doet vrolijk mee met haar viezewoor-

denspelletje!

Het is etenstijd. Vader heeft de tafel gedekt en roept Lore enBart aan tafel. Lore komt echter niet. Vader roept nog eens:‘Lore, kom je eten?’ ‘Nee’, zegt Lore. ‘Ikke ‘pele! Ikke heefnie edaan!’ Vader zegt dat hij begrijpt dat ze graag nog watverder wil spelen met haar autootjes, maar dat ze nu echtmoet komen eten, omdat anders de aardappeltjes koudworden. ‘Nee!’, protesteert Lore. ‘Lore, kom!’, antwoordtvader. ‘Neeneenee!’ roept ze terug, en ze duwt haar brand-weerauto met volle kracht vooruit, richting garage. Vaderwordt boos en zegt dat hij het niet fijn vindt dat Lore zich zokoppig gedraagt. Daarop begint Lore een van haar beruchte

gilbuien. Maar vader laat zich hierdoor niet meer van zijn stuk brengen: Lore moet even de gang op,en een paar minuutjes later is het over. Ze kunnen eindelijk aan tafel.Lore kan al helemaal zelf eten (als vader alles in stukjes snijdt) en daar is ze enorm trots op! En zeheeft al bijna al haar tandjes, dus bijten en kauwen gaat ook al goed. Alleen soep eten is nog moei-lijk, dat mondt nogal eens uit in een grote knoeiboel. Toch sputtert Lore keer op keer tegen als vaderhaar wil helpen met soep eten. ‘Ikke!’, roept ze dan. En Lore wil ook geen ‘baby-lepel’ meer, ze wileen echte lepel, zoals Bart en mama en papa!

Na het eten wil Lore helpen met de afwas. Dat ‘helpen’ kentmoeder al. Eigenlijk is Lore vooral geïnteresseerd in hetvullen, weer leeggieten en opnieuw vullen van allerlei pot-jes, glazen en kommetjes. Moeder haalt er een stoeltje bijen werpt Lore een schort toe: ‘Vangen, he Loreke!’. Loredoet haar best om het schort op te vangen: Hoera, gelukt!Ze probeert hem zelf aan te doen, maar raakt in de war metde linten. Moeder komt gelukkig te hulp. Dan beginnenmoeder en Lore samen ‘aan de afwas’. Moeder wast eerst deglazen af en geeft die dan aan Lore, die bij de spoelbak staat.Lore vult een laag, breed glas tot aan de rand met water.Dan neemt ze een hoog wijnglas, en giet het eerste hierinuit. Oeps! Teveel! Hoe kan dat, het wijnglas is toch groter?

GROOT WORDEN – WERKBOEK 106

PEUTERMODULE

Page 107: Werkboek deel 1 0

Zou er nu meer water zijn? Nog eens opnieuw proberen! Ze giet het wijnglas leeg in de gootsteen,vult het lage glas, en begint dit dan opnieuw over te gieten in het wijnglas. Lore doet heel hard haarbest om goed te mikken. De concentratie valt van haar gezicht af te lezen. Het is opnieuw meerwater geworden, het water loopt weer over de rand van het wijnglas. Dan neemt moeder er een groteslakom bij. Samen beginnen ze deze te vullen. Hier kunnen veel glazen water in. Zeker vijf! Onder-tussen is moeder klaar met de afwas en is het tijd voor Lores middagdutje.

Eerst even op het potje en een luier aandoen tegen bed-ongelukjes, en dan naar Lores kamer. Het middagdutjebegint bij Lore altijd met een knuffelkwartiertje met moe-der. Lore kruipt gezellig bij moeder op schoot om, zoalselke dag, naar een verhaaltje te luisteren. Moeder vraagtwaarover ze een verhaaltje moet vertellen. ‘Die’kes’, roeptLore opgewekt. ‘Eens kijken,’ zegt moeder, ‘of ik een boekjeover diertjes vind.’ Ja hoor, moeder begint te vertellen overvijf kinderen die in een huis vol met poezen en hondenwonen. Bij het boekje zitten er ook kaartjes met afbeel-dingen van die kinderen, van die poezen en van die hon-den. Moeder bedenkt er een spelletje mee. Ze laat om beur-ten een kaartje zien en vraagt Lore haar te vertellen wat er

opstaat: een kindje, een poes of een hond? Lore mag ook een geluid nadoen dat bij de diertjes past.De plaatjes die geweest zijn, worden op het bed gesorteerd: een groepje kinderen, een groepje poe-zen en een groepje honden. Dan vraagt moeder Lore om aan te wijzen waar de kindjes liggen. Eenmakkie voor Lore! ‘En de diertjes?’ vraagt moeder. Oei, wat vraagt moeder nu? Er zijn toch alleenmaar kindjes, poezen en honden? Moeder fronst haar wenkbrauwen: ‘Vreemd, Lore weet normaaltoch al heel goed wat diertjes zijn...?’ ‘Waar liggen de poesjes?’, probeert moeder. Dat weet Lore wel.‘En de hondjes?’ Ook geen probleem voor Lore. Moeder probeert het nog eens: ‘Waar liggen dan dediertjes, Lore?’ Lore kijkt sip, ze weet het niet... Moeder helpt haar: ‘Kijk Loreke, de poezen en dehonden zijn allebei dieren!’.

Lore is nu klaar voor haar middagdutje. Maar ze kruipt niet haar bedje in voor ze haar knuffeldoekjeerbij heeft genomen. Lore kan niet slapen zonder haar doekje, beweert ze. Als vader of moeder erniet zijn, moet Lore altijd haar knuffeldoekje dicht bij zich hebben, zodat ze niet bang hoeft te zijn.Even later ligt ze toch onder de lakens – met doekje – en mag moeder weggaan. Moeder laat de deuraltijd op een kier. Vaak hoort ze Lore nog stilletjes napraten over het verhaaltje dat moeder die dagverteld heeft, of over de spelletjes die ze speelde, of de bezoekjes die ze deed. Vandaag vertelt Loreniet, maar zingt ze stilletjes in haar bed: ‘In een klein statioometje, hele vele die’kes in de rij. In eengoote kakkestoel, vo met itte sippe, bloe’kes plukken in de wei, kaboute val padoem op het potje,‘edaan!’

Wanneer Lore wakker wordt, is het opnieuw tijd voor het potje. De luier mag weer uit, want die isoverdag niet meer nodig! Moeder lacht: ‘Het is weer gelukt, Loreke, de luier is nog droog!’

Dan rent Lore de woonkamer in, waar haar broer Bart met de bouwblokken zit te spelen. Lore gaatook met de blokken spelen! Ze gaat naast Bart zitten en eigent zich een deel van de blokken toe. Bartis een fort aan het bouwen, en wil zijn zus wel laten meespelen, maar Lore toont geen interesse. Zekijkt wel af en toe nieuwsgierig met wat hij bezig is, maar trekt zich er voor de rest niet veel van aan.Lore begint vol overgave haar broers vrachtwagen te vullen met Duploblokken. Zelfs wanneer devrachtwagen al tot over de rand gevuld is, blijft ze zoeken naar een plaatsje om de laatste overblij-

GROOT WORDEN – WERKBOEK 107

PEUTERMODULE

Page 108: Werkboek deel 1 0

vende blokken er nog bij te krijgen. Voorzichtig stapelt zede blokjes op elkaar. Maar het lukt niet, het zijn er teveel.Telkens als ze er vooraan eentje bijzet, vallen er achteraanweer een paar af. Ze staat op en loopt naar een andere hoekvan de kamer, terwijl ze de vrachtwagen aan een touwtjeachter zich aantrekt. Daar aangekomen, giet ze de bouw-blokken uit de vrachtwagen en begint ze hem opnieuw tevullen. Zouden er nu meer in kunnen?

Na dit enkele keren herhaald te hebben, komt vader erbijzitten. Hij en Lore spelen een spelletje met de bouwblok-ken. Vader vraagt Lore alle rode blokken uit de laadbak van

de vrachtwagen te nemen en die achter de vrachtwagen te leggen. En daarna de gele, die moetenvóór de vrachtwagen. En tot slot de blauwe naast de vrachtwagen. Als dat lukt, worden alle blokkenweer gemengd en in de vrachtwagen gestapeld. Lore wil nog eens, en daarna nog eens en nog eens!Dan is vader het beu, hij gaat de keuken in.

Lore begint een toren te bouwen met haar Duploblokken. Het wordt een grote toren! Wanneer detoren af is, wil Lore hem op de kast zetten. Maar de kast is hoog, heel hoog! Ze probeert op de punt-jes van haar tenen de toren erop te krijgen. De toren valt echter in stukken, net voor hij de hoogtevan de kast heeft bereikt, omdat Lore alleen het onderste van de toren kan vasthouden en omdat dekast voor haar nogal hoog is. Ze mompelt dat de kast heel stout is! Ze bouwt haar toren opnieuw open haalt een stoel erbij. Ze schuift haar toren tot naast de kast, plaatst de stoel voor de kast, pakt de

toren weer en gaat dan voorzichtig op de stoel staan om detoren op de kast te zetten, net zoals ze Bart dat al meerderekeren heeft zien doen. Het is haar gelukt! Ze bewonderthaar toren boven op de kast.

Vader, die ondertussen weer in de buurt is, komt naast haarstaan. ‘Heb jij je toren er helemaal alleen bovenop gezet?’Lore knikt voldaan. ‘Dat heb je goed gedaan!’, zegt vader.‘Wat is die kast toch hoog, he Lore?’ Lore fronst haar wenk-brauwen. ‘Waa’om?’, vraagt ze. ‘Oei’, zegt vader, ‘dat is eenmoeilijke vraag. Wat denk jij?’. Lore denkt even na en legtdan aan vader uit dat een stoute reus die kast zo groot heeftgemaakt, zodat kleine kindjes er niet bij kunnen!

Nu moet vader Lore helpen om de keukenstoelen te verslepen. Die moeten kriskras in de speelhoekstaan, zodat ze er konijntje kan spelen. De stoelen zijn de bomen waar ze tussendoor huppelt. Alshet konijntje (of Lore?) moe is, neemt ze het tafellaken van de salontafel en kruipt ze eronder in eenhoek van de kamer. Ze zit nu ‘in haar konijnenholletje’. Bij het rondhuppelen is ze echter onvoor-zichtig geweest. Ze heeft het fort dat Bart gebouwd had, omver gestoten! Bart is erg teleurgesteld.Hij kan zijn tranen niet bedwingen. Zijn kleine zus kijkt vanuit de hoek van de kamer toe, maarbegrijpt er niets van. Hoe kan Bart nu huilen, konijntje spelen is toch fijn?

Bart gaat bij moeder uithuilen, en die roept Lore erbij. Ze kijkt boos en zegt dat Lore voorzichtigermoet zijn, en dat ze Bart verdrietig heeft gemaakt. Nu is Lore opeens ook heel bedrukt, ze wil nietstout zijn! Dan ziet moeder het tafellaken op een hoopje in de hoek van de kamer liggen. Hoe vaakheeft ze Lore al niet gezegd dat ze daar niet mee mag spelen! En ze weet het wel hoor, want als vader

GROOT WORDEN – WERKBOEK 108

PEUTERMODULE

Page 109: Werkboek deel 1 0

of moeder erbij is, komt ze er niet aan! Maar toch, als Lorealleen is, dan doet ze het elke keer weer! Moeder legt dusnog maar een keertje uit waarom Lore niet met het tafella-ken mag spelen. Daarna geeft ze haar een dikke knuffel enzegt dat Loreke toch een lieve schat is, maar dat ze nietmeer met het tafellaken mag spelen.

Samen ruimen ze daarna de blokken en de stoelen op,waarna ze de kleurtjes tevoorschijn halen om een tekeningte maken voor opa (die nog altijd in het ziekenhuis ligt endie ze straks gaan bezoeken). Lore begint vol enthousi-asme. Wat ze gaat tekenen, weet ze nog niet. En zoals elke

keer, duurt het ook niet lang: na een dikke vijf minuten is ze al klaar. Ze legt haar kleurpotloodjeneer en zegt trots dat ze opa heeft getekend. Moeder herkent hooguit wat kringen, temidden vaneen hoop krabbels, streepjes en punten. Maar Lore is tevreden.

Nu moeten Lore en Bart in bad, want straks gaan ze opa bezoeken in het ziekenhuis en moeder wilgeen vuile kinderen meenemen! Terwijl moeder het bad laat vollopen, rent Lore in haar blootje dekeuken in, waar vader nog aan het opruimen is. ‘Koekoe’, roept ze, en draait een keertje rond. Danrent ze schaterend weer de badkamer in. Bart zit al in bad te wachten op zijn zus. Lore heeft al vakergezien dat haar broer er een beetje anders uitziet als hij bloot is. ‘Mama, Lo’ke is een meisje, hemama?’ Moeder ziet dat Lore nieuwsgierig naar Bart zit te kijken, en gaat hier op in. ‘Ja, Loreke iseen meisje. En hoe zie je dat Bart een jongetje is, Lore?’. ‘Omdat Bart geen rokjes draagt, en omdathij korte haren heeft’, antwoordt Lore. ‘En waaraan nog?’, vraagt moeder. Bart grinnikt. ‘Omdat hijgraag voetbalt en niet met het keukentje speelt’, zegt Lore. Moeder glimlacht en laat het hierbij.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 109

PEUTERMODULE

Page 110: Werkboek deel 1 0

Vragen en opdrachten bij de casus rond Lore

Juist / ? / Fout-vragen

Als de stelling volgens jou fout is, verbeter deze dan, zodat ze wel juist is. Als de stelling volgens joujuist is, verantwoord dan waarom je dit denkt.Omcirkel het vraagteken als je het echt niet weet.

1. Bij Lore zien we duidelijk tekenen van beginnend symbolisch denken.J / ? / F

2. Lore’s perceptie dat het behang op het toilet boos naar haar kijkt, is een voorbeeld van fysiogno-misch waarnemen en van magisch denken.J/?/F

3. Uit het voorbeeld van de autootjes wordt duidelijk dat Lore nog geen objectpermanentie beheerst(zie baby, handboek p. 92-94).J/?/F

4. Het knuffeldoekje is een voorbeeld van een transitioneel object.J/?/F

5. Lore is ver voor op haar leeftijd wat betreft tekenontwikkeling.J/?/F

6. Lore’s behoefte aan het knuffelkwartiertje met moeder is niet normaal, en komt waarschijnlijkvoort uit een onveilige hechting in de babytijd.J/?/F

7. Lore is nog niet in staat om in haar denken iets te voorzien of iets te plannen (cognitief anticipe-ren).J/?/F

8. Een middagdutje doen, is nog normaal op Lore’s leeftijd.J/?/F

9. Lore bevindt zich in het sensori-motorisch stadium van de denkontwikkeling.J/?/F

Open vragen

Noteer op een apart blad de antwoorden.

10. Vader en moeder maken zich zorgen over bepaalde reacties van Lore. Zijn haar reacties welaltijd normaal?a) Vader vraagt zich af waarom Lore zo weinig samenspeelt met haar broer. Neem nu het voor-

beeld van de bouwblokken. Lore en Bart zaten samen op de mat en waren allebei met deblokken aan het spelen. Bart wilde zijn zus laten meespelen, maar Lore toonde geen inte-resse en speelde hoofdzakelijk in haar eentje. Is dat niet a-sociaal?

b) En ook moeder had vandaag dit gevoel. Bijvoorbeeld het feit dat Lore zo weinig begripopbracht voor Bart, die huilde omdat zijn fort kapot was. Is het wel normaal dat Lore zo rea-geert? Moeder zou niet graag hebben dat Lore een egoïstisch persoontje wordt!

c) En die gilbui, toen ze moest komen eten en eigenlijk verder wilde spelen, vult vader aan, isdat ook geen rare reactie?

Kun jij de ouders van Lore het een en ander uitleggen over dit gedrag van hun kleine spruit?

GROOT WORDEN – WERKBOEK 110

PEUTERMODULE

Page 111: Werkboek deel 1 0

11. a) Lore begrijpt de wereld nog niet op dezelfde manier als oudere kinderen. Via experimente-ren probeert ze greep te krijgen op bepaalde verbanden of wetmatigheden in de werkelijk-heid. Je kunt zien dat ze op dit moment volop bezig is met het verkennen van ‘hoeveelhedenen inhouden’. Kun je twee voorbeelden uit de casus halen?

b) Piaget heeft vastgesteld dat peuters en kleuters in hun denken nog heel wat ‘denkfouten’maken. Die denkfouten verklaren waarom ze bepaalde verbanden en wetmatigheden nogniet inzien. Kun je een voorbeeld geven van drie denkfouten op het vlak van conservatie van‘hoeveelheden en inhouden’ en ook uitleggen hoe deze van toepassing zijn op één van jevoorbeelden?

12. Ook in de passage over het verhaaltje dat moeder aan Lore voorleest, en het spelletje dat ze erbijspelen, kun je een typische denkfout van de peuter herkennen. Welke denkfout maakt Lorehier?

13. Lore is fantasierijk. Soms gaat ze helemaal op in haar fantasiespel, waarin ze gebruik maakt vanelementen in de werkelijkheid. Soms merk je echter ook dat ze moeite heeft om fantasie enwerkelijkheid uit elkaar te houden. Deze verwarring tussen fantasie en werkelijkheid kan ver-schillende vormen aannemen, drie vormen typisch bij peuters, en drie veeleer bij kleuters (ziehandboek). Van vier van deze vormen kun je ook een voorbeeld terugvinden in het verhaal overLore. Vind je ze en kun je ze benoemen (zie handboek p. 127-130)?

14. a) Moeder heeft in een documentaire op tv gehoord dat kinderen van Lores leeftijd verzot zijnop bewegingsspel, constructiespel en rollenspel of doe-alsof-spelletjes. Is Lore daar ook meebezig? Verduidelijk je antwoord met een voorbeeld voor elk soort spel.

b) Eén van de spelletjes waar Lore zich gisteren en vandaag vrij intens mee bezighield, is het‘ambulance spelen’. Moeder vraagt zich af of het geen slecht teken is dat Lore in haar spel zobezig is met wat er met haar opa is gebeurd.

15. a) ‘Dat Lore tegenwoordig direct weet dat ze het best op haar buik kan gaan liggen om een autoonder de kast uit te vissen, is het gevolg van haar vermogen tot geïnterioriseerd experimente-ren, gecombineerd met haar vermogen tot uitgestelde imitatie van modelgedrag, waarvan zeeen mentaal beeld kan oproepen.’ Leg uit in je eigen woorden.

b) Kun je in het verhaal nog een tweede voorbeeld vinden van hetzelfde fenomeen?

16. a) Hoe kun je Lores taalgebruik omschrijven? Welke kenmerken van de peutertaal herken jehierin?

b) We zien dat Lore zelf haar taal oefent, en dat ook haar ouders bezig zijn met het stimulerenvan haar taalontwikkeling. Kun je een voorbeeld vinden in het verhaal (1) hoe Lore dit zelfdoet, (2) hoe moeder dat doet, en (3) hoe vader dat doet?

17. Lore is het afgelopen jaar in vergelijking met het jaar ervoor niet meer zo sterk gegroeid ofzwaarder geworden. Maar andere lichamelijke en motorische tekenen tonen toch duidelijk aandat ze de babyfase ontgroeid is! Welke andere tekenen herken je bij Lore?

18. a) Moeder vraagt zich af of Lores beperkt inzicht in de sekseverschillen wel normaal is voorhaar leeftijd. Vergelijk Lores vragen en reacties met de ‘normale’ ontwikkeling van de sekse-identiteit en het inzicht in sekseverschillen bij peuters (zie handboek p. 136 e.v.).

b) Freud zegt dat ‘seksueel genot’ bij een peuter iets anders is dan ‘seksueel genot’ bij bijvoor-beeld een baby of een adolescent. Welk lichaamsdeel extra gevoelig is, zou van fase tot faseveranderen. Om welk lichaamsdeel gaat het en vind je in Lores verhaal een illustratie vandeze theorie?

GROOT WORDEN – WERKBOEK 111

PEUTERMODULE

Page 112: Werkboek deel 1 0

c) Seksuele ontwikkeling kan zich op verschillende manieren uiten: peuters gaan zich gedra-gen als jongen of als meisje (= gedragen), ze ontdekken wat de verschillen zijn tussen jon-gens en meisjes (= weten), en ze beleven een vorm van genot uit bepaalde prikkeling (= voe-len). Daarnaast uit de seksuele ontwikkeling op de peuterleeftijd zich ook in de taal en inprovocerend gedrag. Herken je dit bij Lore? Geef zowel een voorbeeld op het vlak van taal alsvan ander provocerend gedrag.

19. Wat vind je van vaders aanpak van de gilbui en moeders aanpak van het tafellaken-voorval?Staaf je mening met elementen uit het handboek.

20. a) Heb je het gevoel dat er aan Lores basisbehoeften (zie schoolse ontwikkeling) tegemoetwordt gekomen bij haar thuis, voor zover je dat uit dit verhaal kunt afleiden? Verduidelijk jeantwoord met voorbeelden.

b) Welke goede raad kun je de ouders geven wat betreft het tegemoetkomen aan Lore’s basisbe-hoeften?

21. Kun je drie voorbeelden van activiteiten geven die Lores ouders met haar doen en waarmee zein haar ‘zone van naaste ontwikkeling’ werken (zie handboek p. 24-26)? Leg telkens uit.

22. Hoe zou je, op basis van de beperkte informatie die je over Lore hebt, haar welbevinden inschat-ten? En hoe zou je haar betrokkenheid inschatten tijdens de verschillende spelmomenten (zieeventueel kadermodule 2)? Leg telkens uit waarop je je antwoord baseert.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 112

PEUTERMODULE

Page 113: Werkboek deel 1 0

H O E K E N W E R KP E U T E R S

In de casus van Lore heb je de basiskennis verworven over de ontwikkeling van depeuter. Voor de ervaringenhoek moet je de observatieopdracht uit de peutermo-dule gemaakt hebben en bij je hebben.

In deze opdracht zul je je inzicht in de ontwikkeling van de peuter verbreden enverdiepen.Nevendoel: Je zult een voorbeeld krijgen van de werkvorm ‘hoekenwerk’, hier georga-niseerd volgens het ‘instuif’-principe. Deze werkvorm kan je inspireren voor je laterelespraktijk.

Je kunt in een aantal hoeken gaan werken. In elke hoek is er een ander soort‘materiaal’ om mee te werken of een andere ‘activiteit’ om te doen. Op het keuze-bord worden alle hoeken weergegeven met een pictogram, en ditzelfde pictogramhangt ook bij de juiste hoek. De docent/lector neemt met jullie door welke hoekener allemaal zijn en wat er concreet in de verschillende hoeken te doen is.Je zult een symboolkaartje kiezen, en het is de bedoeling dat je aan de hand vanjouw symboolkaartje op het keuzebord aangeeft in welke hoek je gaat werken/spe-len. Je moet jouw symboolkaartje daarom in een leeg vakje bij de juiste hoek op hetkeuzebord hangen. Vaak zijn er maar een beperkt aantal plaatsen per hoek; hoe-veel plaatsen er zijn, wordt met lege vakjes aangeduid op het keuzebord. Als allevakjes vol zijn, dan is die hoek bezet en moet je even een andere hoek kiezen (erzijn er genoeg!). Je mag meerdere keren eenzelfde hoek bezoeken.Sommige opdrachten zijn individuele opdrachten, andere zijn groepsopdrachten(dat zie je in de tweede kolom). Als twee vakjes naast elkaar dezelfde kleur hebben,dan moet je samenwerken met diegene wiens symbool naast het jouwe hangt(gearceerde vakjes mogen, maar hoeven niet opgevuld te worden). Als er nog nietgenoeg samenwerkers zijn, mag je die gaan zoeken.In elke hoek ligt een bezoekerslijst (een soort gastenboek), waarop je moet inteke-nen als je die hoek bezocht hebt (een kruisje achter jouw symbool).Zorg dat je – zeker bij de groepsopdrachten – rustig werkt, zodat de andere hoekengeen hinder ondervinden! Bij individuele opdrachten mag je elkaar helpen, maardan wel fluisterend!Het hoekenwerk wordt afgesloten met een evaluatiekring, waarin de opgedane er-varingen worden besproken.

Startopdracht: Symbool kiezen

Je docent/lector brengt een verzameling tekeningetjes mee van mensen, sprookjesfiguren, dierenen voorwerpen (bv. uit peuter- en kleutertijdschriften of van het internet). Iedereen kiest voor zich-zelf één tekening. Deze tekening wordt jouw ‘symboolkaartje’.

GROOT WORDEN – WERKBOEK 113

PEUTERMODULE

Page 114: Werkboek deel 1 0

GROOT WORDEN – WERKBOEK 114

PEUTERMODULEK

eu

zeb

or

d

Page 115: Werkboek deel 1 0

H O E K E N W E R K

GROOT WORDEN – WERKBOEK 115

PEUTERMODULE

– De doehoek

– De zoekhoek

– De leeshoek

– De ervaringenhoek

– De vragenhoek

– De praathoek

– De uitbreidingshoek

– De hulphoek

– De speelhoek

Page 116: Werkboek deel 1 0
Page 117: Werkboek deel 1 0

S Y N T H E S E S P E LA L L E S T U K J E S B I J E L K A A R G E L E G D . . .

Je hebt nu de module over de ontwikkeling van de peuter afgerond, en bij voorkeurheb je ook nog eens het bijhorende hoofdstuk in het handboek doorgenomen.Voor deze opdracht heb je een schaar nodig, ofwel moet je thuis alle puzzelstukjesuitknippen!

Je zult in dit synthesespel de opgedane kennis, inzichten en vaardigheden uit deafgelopen module herhalen, inoefenen en toepassen.Nevendoel: Het educatief gebruik van spelvormen wordt geïllustreerd.

Het is puzzeltijd!Op de volgende pagina’s vind je de puzzelstukjes die je zelf nog even moet uitknip-pen, en dan kun je beginnen te puzzelen door een heleboel vragen over de ontwik-keling van de peuter te beantwoorden.Bij elke vraag vind je twee antwoorden. Er is telkens één juist antwoord. Je magmet zijn tweeën samenwerken om te beslissen wat het juiste antwoord is. Vervol-gens neem je het puzzelstukje dat bij het gekozen antwoord hoort, en leg je dit opde juiste plaats in het raster. Je neemt op deze manier alle vragen door.Als je aan het eind gekomen bent, zou je een doorlopende puzzeltekening moetenkrijgen. Als ergens stukjes tussen zitten die niet in de tekening lijken te passen,neem er dan nog even de bijhorende vraag bij en overweeg eens of het andere ant-woord niet beter is!

Ben je er klaar voor? Hier komen de vragen!

Moeder roept Eline (2 jaar) aan tafel voor het middageten. Ze eten vandaag Elines lievelingseten: puree met visen worteltjes! Met appelsap: mmm! Eline straalt als ze de keuken binnenkomt! Moeder zet Eline een plastic‘tutterbeker’ vol appelsap en een flinke portie puree, vis en worteltjes voor. Ze komt naast Eline zitten en scheptmet haar vork een grote hap op. Mondje open, zegt moeder. Maar Eline weigert! Ze duwt moeders hand met devork telkens opnieuw hardnekkig weg.

1. Waar zou dit gedrag vandaan komen? Ze had immers heel veel zin in dit eten toen ze aan tafelkwam?!a. Peuters zitten in de orale fase, en dan is niet eten een teken van protest wanneer ze boos zijn

op hun vader of moeder. Puzzelstuk 1b. Peuters willen vaak niet meer ‘gevoerd’ worden, ze willen zelfstandig eten en ze willen ook

een echt glas of drinkbeker in plaats van een ‘tutterbeker’ voor kleine kindjes! Puzzelstuk 2

GROOT WORDEN – WERKBOEK 117

PEUTERMODULE

Page 118: Werkboek deel 1 0

2. Welk van onderstaande vaardigheden zal een kind in het concreet-operationele stadium wel ver-werven, maar is nog niet aanwezig in het pre-operationele stadium van de denkontwikkeling?a. De koppeling kunnen maken tussen twee zintuigen: bv. een sleutel zien, en hem daarna ook op

de tast uit een rugzak vol met andere spullen vissen. Puzzelstuk 3b. Rekening kunnen houden met (zich kunnen concentreren op) meerdere eigenschappen van

eenzelfde voorwerp: bv. een pannenkoek is groot (qua oppervlakte), maar plat (qua dikte). Puz-zelstuk 4

Op het forum van www.zappybaby.be konden we het volgende gesprek tussen vader 1 en 2 meele-zen:

Vader 1: Onze zoon (3j) wil maar niet luisteren als je hem iets verbiedt of vraagt. Hij spreekt ons zelfs tegen. Alsje hem iets verbiedt, gaat hij gewoon doodleuk door. Normaal wordt hij dan gestraft, maar dat blijkt hem niet tederen. Wat kun je hiertegen doen, of is dit de leeftijd dat ze opstandig worden?

Vader 2: Zo te horen is het bij jullie precies hetzelfde. Heeft jouw zoontje soms ook van die woedeaanvallen? Datschreeuwen en zeuren vind ik nog het ergste. Thuis vind ik dit niet zo erg, maar op een ander schaam ik me ver-schrikkelijk. Zo is het eens gebeurd dat ik alleen met de kinderen op stap was. Meneertje wou een ijsje, maarkreeg er geen. Hij heeft daar gebruld alsof hij vermoord werd en liet zich hangen en gooide zich op de grond...,gewoonweg verschrikkelijk. De mensen had je moeten zien kijken. Ze zeiden zelfs van geef hem toch een ijsje,maar daar doe ik niet aan mee. We zijn meteen terug naar huis gegaan en hij heeft nog een time-out gehad opzijn kamer. Daarna was hij wel rustiger en is hij het komen goedmaken.1

3. Hoe kun je het gedrag van beide jongens verklaren?a. Dit provocerend gedrag is een uiting van zijn seksuele ontwikkeling. De peuter heeft er plezier

in om bij volwassenen een schokreactie uit te lokken. Puzzelstuk 5b. Dit koppig gedrag ontstaat vanuit de emotionele verwarring bij de peuter, doordat hij ener-

zijds een drang ervaart naar zelfstandigheid (het zich losmaken van de ouders, een eigen wil-letje hebben) en anderzijds toch ook een gevoel van angst om de liefde van de gehechtheidsfi-guren te verliezen. Puzzelstuk 6

4. Wat is het belang van ‘fantasiespel of rollenspel’ (als aanvulling op constructiespel, bewegings-spel of andere spelen) in de ontwikkeling van het jonge kind?a. Kinderen kunnen in het spel ingroeien in de werkelijkheid, op hun eigen niveau en volgens

het eigen tempo. Ze leren de wereld kennen. Ze kunnen op deze manier opgedane ervaringenverwerken en nieuwe ervaringen opdoen. Puzzelstuk 7

b. Kinderen doorbreken hun egocentristische instelling in het rollenspel. Om een ‘rol’ te kun-nen spelen, moeten ze zich kunnen inleven in het perspectief van hun ‘medespelers’. Puzzel-stuk 8

5. Stel dat je de trotse ouder bent van Angela (20 maanden). Ze is een goed ontwikkelende peuterdie een gezonde nieuwsgierigheid in de wereld vertoont. Je wil nu echter nagaan of jouw dochterreeds ‘objectpermanentie’ heeft ontwikkeld. Welke van onderstaande oplossingen zou jij kiezenom deze vaststelling te maken?a. Ik neem een autootje in een hand, verstop het snel achter mijn rug en ik kijk toe of Angela

naar het autootje op zoek gaat. Puzzelstuk 9b. Ik speel een kiekeboe-spelletje met haar. De ene keer sta ik dichtbij, de andere keer veraf, en ik

kijk naar wat Angela het leukst vindt. Puzzelstuk 10

GROOT WORDEN – WERKBOEK 118

PEUTERMODULE

1 http://www.zappybaby.be/forum_all/index.cfm/fuseaction/thread/CFB/1/TID/614554/StartRow/1.cfm

Page 119: Werkboek deel 1 0

6. ‘De ontwikkeling van de sekse-identiteit heeft tot gevolg dat jongens en meisjes zich steeds meerverschillend gaan gedragen. Ze vertonen sekse-stereotiepe gedragingen’. Welke van de volgendevoorbeelden demonstreert het best deze wetenschappelijke bevinding?a. Nick vroeg tot vorig jaar telkens een pop aan Sinterklaas. Dit jaar echter wil hij een brandweer-

wagen, want Nick wil later, als hij een grote man is zoals zijn vader, brandweerman worden.Puzzelstuk 11

b. Margot hield ervan om te voetballen, totdat Wouter haar erop wees dat voetbal voor jongens isen niet voor meisjes. ‘Meisjes kunnen dat niet’, zei hij. Margot twijfelde eerst, maar is nu vast-beraden dat ze Wouter bij een volgende wedstrijd eens haar kwaliteiten als voetballer zal latenzien. Puzzelstuk 12

7. Welke stelling omtrent de cognitieve ontwikkeling van de peuter is foutief?a. De peuter leert in de eerste plaats door nabootsing of imitatie van modellen. Hiervoor hoeft

het model niet ter plaatse aanwezig te zijn, want de peuter is in staat tot beginnend symbolischdenken (mentale representatie). Puzzelstuk 13

b. Bij de peuter is er nog geen sprake van geïnterioriseerd denken. Dit wil zeggen dat het kind opeen handelend niveau ‘nadenkt’ over problemen en oplossingen (door dingen uit te proberen,door gissen en missen) in plaats van op mentaal niveau (in het hoofd). Puzzelstuk 14

Op het forum van www.ikkeben.nl vonden we de volgende vraag van een peuter-ouder:

Kinderhart gebroken na wereldreis ‘Duckie’

Tijdens een onverwachte vakantie naar Wenen, afgelopen februari, is het ‘soulmaatje’ van mijn zoontjeLiam kwijtgeraakt. Het is een klein eendje van velours, blauw met lichtblauw, van het merk Happy Horse.Zijn bouwjaar was 1998 en hij luistert naar de naam ‘Duckie’. Waarschijnlijk is hij in een prullenbak vande hotelkamer terechtgekomen tijdens een van zijn rondvluchten. Met Pasen heeft de paashaas een bruineendje gebracht omdat Liam zo verdrietig was, maar het verdriet is er niet minder om. Hij is nu van planeen brief naar ‘Duckie’ te schrijven met de vraag of hij alsjeblieft naar huis wil komen. Wij hebben hemmaar verteld dat hij op wereldreis is. Wie-o-wie kan ons helpen aan een eendje zoals hierboven omschrevenom een gebroken kinderhartje weer te helen?

8. Waarom is het verliezen van Duckie zo erg voor Liam? (Stel, Liam is 2 jaar en 4 maanden)a. Omdat Liam zijn knuffel nodig heeft als een tijdelijke ‘stand-in’ voor vader of moeder (zijn

gehechtheidsfiguren), op het moment dat die even weg zijn. Duckie is waarschijnlijk zacht,zodat je er fijn mee kunt knuffelen, en ruikt waarschijnlijk ook een beetje naar ‘thuis’. Duckiezorgde ervoor dat Liam toch altijd een ‘stukje thuis’ bij zich had. Nu mist hij die geborgenheid,en daarom mist hij Duckie. Puzzelstuk 15

b. Omdat Liam door zijn animistische visie op de werkelijkheid denkt dat Duckie boos op hem isomdat hij zijn knuffel in de steek zou hebben gelaten. Liam wil daarom een brief aan Duckieschrijven, om uit te leggen dat hij hem niet expres verloren heeft, maar hij denkt dat Duckiehem niet zal geloven. Puzzelstuk 16

9. Bij een peuter is er hooguit sprake van een beginnend moreel besef. Dit wil zeggen:a. De peuter is te koppig om zich iets aan te trekken van de regeltjes die zijn ouders hem opleg-

gen. Hij test zijn ouders uit, om te zien of ze hem ook echt zullen straffen als hij iets stoutsdoet. Puzzelstuk 17

b. Bij afwezigheid van de ouders is het besef van ‘goed en slecht’ bij de peuter beperkt tot ‘goed isdatgene waar ik nu zin in heb’, ‘slecht is dat wat ik niet wil’. Bij aanwezigheid van zijn ouders,leert hij ‘slecht gedrag is gedrag waarvoor ik gestraft word’. Puzzelstuk 18

GROOT WORDEN – WERKBOEK 119

PEUTERMODULE

Page 120: Werkboek deel 1 0

10. ‘De klok is moe, want hij tikt niet meer’ is een voorbeeld vana. Finalisme. Puzzelstuk 19b. Antropomorfisme. Puzzelstuk 20

11. Samen spelen, in de zin van ‘samen met iets bezig zijn, echter zonder gemeenschappelijketaak, taakverdeling of doel, maar waarbij de kinderen elkaar wel informeren over hun eigenideeën en resultaten’, is bij de peuter nog zeldzaam.a. Juist. Puzzelstuk 21b. Fout. Puzzelstuk 22

12. Welke van onderstaande tekeningen is een ‘typische’ peutertekening?

a. ‘Wat heb je getekend?’ ‘Onze poes!’ b. ‘Ik ga de juf tekenen!’Puzzelstuk 23 Puzzelstuk 24

13. Welke manier van zindelijkheidstraining lijkt jou het minst geschikt?a. Vanaf 2 jaar consequent je kind verplichten op het potje te gaan. Telkens als er een ongelukje

in de luier gebeurt, moet je je kind terechtwijzen en een milde straf geven. Moet je zien hoesnel je kind het zal leren! Puzzelstuk 25

b. Je kind regelmatig vragen of het nog niet moet, en belonen telkens wanneer ‘het lukt’ om optijd op het potje te gaan. Als het kind eenmaal vertrouwd is met het potje, de luiers overdaguitlaten. Puzzelstuk 26

GROOT WORDEN – WERKBOEK 120

PEUTERMODULE

Page 121: Werkboek deel 1 0

14. Het ontluiken van het zelfbesef, dat in de babytijd al is begonnen, wordt voortgezet in de peuter-tijd. De peuter wordt zich meer en meer bewust van het feit dat hij een zelfstandige eenheidvormt, los van zijn ouders. Dit uit zich in...a. De grote behoefte die de peuter heeft aan lichamelijk contact. Puzzelstuk 27b. Een duidelijk eigen willetje hebben en het zichzelf beginnen te herkennen in de spiegel en

op foto’s. Puzzelstuk 28

15. Wat doe je als een peuter moeite heeft om te vertellen wat hij bedoelt (als hij vaak niet de juistewoorden kan vinden om iets te omschrijven)?a. Je probeert in zijn plaats te verwoorden wat hij wil zeggen, en je probeert sowieso om zo vaak

mogelijk in een verzorgd en correct taalgebruik eigen gevoelens en ervaringen te verwoor-den naar hem toe. Puzzelstuk 29

b. Je moedigt hem aan om even op een rustig plaatsje te gaan zitten en erover na te denken.Wanneer hij weet wat hij wil vertellen, mag hij weer naar je toekomen om het te vertellen.Puzzelstuk 30

‘De tien peutergeboden’ (uit: www.ikkeben.nl, door ‘Tries, de mama van Jordy en Roy’)1. Als ik het leuk vind, is het van mij.2. Als ik het in mijn handen heb, is het van mij.3. Als ik het van jou kan afpakken, is het van mij.4. Als ik het vorige week ook had; is het van mij.5. Als het van mij is, dan mag het nooit lijken of het van jou is.6. Als ik iets aan het bouwen ben, dan zijn alle bouwstenen van mij.7. Als het op die van mij lijkt, is het van mij.8. Als ik denk dat het van mij is, dan is het van mij.9. Als het dichtbij mij ligt, is het van mij.10. Als het broccoli is, is het van jou.

16. Van welk peuterkenmerk is dit versje een illustratie?a. Egocentrische instelling. Puzzelstuk 31b. Eigen willetje. Puzzelstuk 32

GROOT WORDEN – WERKBOEK 121

PEUTERMODULE

Page 122: Werkboek deel 1 0

Het puzzelraster

De puzzelstukjes

Knip de puzzelstukjes uit (je moet per twee studenten elk stukje een keer hebben).

GROOT WORDEN – WERKBOEK 122

PEUTERMODULE

Page 123: Werkboek deel 1 0

GROOT WORDEN – WERKBOEK 123

PEUTERMODULE

Page 124: Werkboek deel 1 0

GROOT WORDEN – WERKBOEK 124

PEUTERMODULE

134

567

8

910

11

1213

14

1516

2

Page 125: Werkboek deel 1 0

GROOT WORDEN – WERKBOEK 125

PEUTERMODULE

Page 126: Werkboek deel 1 0

GROOT WORDEN – WERKBOEK 126

PEUTERMODULE

3231 30 29

28 27 26 25

24 23 22

1718

192021