VOOR WELKE VROUW VALLEN MANNEN? EFFECTEN VAN...
Transcript of VOOR WELKE VROUW VALLEN MANNEN? EFFECTEN VAN...
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2008-2009
1e examenperiode
VOOR WELKE VROUW VALLEN MANNEN? EFFECTEN VAN FYSIEKE EN SOCIALE WENKEN DIE VERWIJZEN
NAAR TRADITIONELE GENDERROLES.
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie, Optie Klinische Psychologie
door Annelies Tavernier
20042679
Promotor: Prof. Dr. A. Van Hiel Begeleiding: S. Pattyn
Vakgroep: Ontwikkelings-, Persoonlijkheids- & Sociale Psychologie
2
VOORWOORD
Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te
bedanken. Allereerst mijn promotor, professor A. Van Hiel. Ik wil hem niet alleen
bedanken voor het opvolgen van deze scriptie, maar ook voor de boeiende colleges
die ik bij hem heb kunnen genieten. Het waren zijn uiteenzettingen omtrent de sociale
psychologie, die een eerste bron van interesse in dit vakgebied vormden. Het feit dat
hij openstond voor vrij thesisonderwerp, waarbij ik zelf mijn titel mocht invullen,
heeft uiteindelijk de doorslag gegeven voor de keuze ervan. Ook mijn begeleider, S.
Pattyn wil ik nadrukkelijk bedanken. Hij zorgde voor een goed opgevolgde
begeleiding. Het geven van tips, het aanwijzen van literatuur en het kritisch doorlezen
van de tekst waren slechts enkele taken die hij op zich heeft genomen. Verder wil ik
de participanten van de tweede studie bedanken voor het geduld waarmee ze de
vragenlijsten hebben ingevuld. Zonder hen was dit onderzoek natuurlijk nooit tot
stand kunnen komen. Uiteraard wil ik mijn ouders in dit dankwoord vermelden. Ik ben
hen dankbaar dat ze me de kans gaven deze studies aan te vatten en dat ze me hierin
hebben blijven steunen. Kortom, dat ze me deze vijf prachtige en onvergetelijke
studentenjaren hebben kunnen bezorgen. Daarnaast dank ik ook mijn zus Lieselot
voor de interesse die ze in mijn werk toonde en het feit dat ze er altijd voor me klaar
stond. Tot slot een “dikke merci” aan al mijn vrienden die voor ontspanning zorgden
tijdens het maken van deze thesis. Daarbij dank ik in het bijzonder mijn al dan niet
geverfde sexy, domme blonde vriendinnen voor de leuke “blondes have more fun...”
anekdotes. Misschien moet ik dan toch mijn haar blonderen. Maar ik wil ook mijn
meer intelligente bruinharige vriendinnen bedanken voor de interessante discussies
over literatuur en data-analyses. Zij leerden mij dat bovenstaande quote genuanceerd
mag worden naar “... but brunettes remember it the next day”. Misschien dan toch
maar enkele blonde highlights?
Dankjewel blondies: Hjördis, Kimper, Kinkistar, Hanna, Charlotte, Sandra, Nele,
Katrijn, Marlies, Benedikte en Nicky.
Dankjewel brunettes: Elisah, Eva, Julie, Laura, Sarah, Stephanie, Suzy, Bieke, Sofie,
Elke en Céline.
3
ABSTRACT
De enkele onderzoeken die handelen over de rol die haarkleur speelt bij de
aantrekkelijkheid van vrouwen geven een gemengd beeld. Sommige vonden evidentie
voor de hypothese dat mannen blonde vrouwen verkiezen, andere konden dit niet
bevestigen. Deze huidige studie wil aan de hand van een kwalitatieve internetstudie en
een kwantitatief vragenlijstonderzoek de stereotype stelling dat mannen op blonde
vrouwen vallen, nagaan. Hiernaast was het de bedoeling om de resultaten in verband
met deze eerste onderzoeksvraag te nuanceren door de rol van een aantal sociaal-
psychologische variabelen hierin te bestuderen. Zo werden de variabelen
stereotypering, socio-economische status, conservatisme en materialisme in dit
onderzoek opgenomen. Ten slotte werd het fenomeen van “assortative mating”, of de
veronderstelling dat personen met gelijksoortige kenmerken tot elkaar aangetrokken
worden, met betrekking tot haarkleurvoorkeur onderzocht. Resultaten tonen dat er
evidentie kan gevonden worden dat mannen voor vrouwen met een lichte haarkleur
vallen. Verder vond ik dat stereotypering, SES en conservatisme de haarkleurvoorkeur
van mannen beïnvloeden. Bijkomend werd ook een effect van leeftijd op
haarkleurvoorkeur gevonden. Voor de variabele materialisme en de “assortative
mating” hypothese werd echter geen evidentie gevonden. De bevindingen van deze
studie hebben een aantal implicaties op sociaal-psychologisch niveau en onderzoek
aangaande de psychologie van fysieke aantrekkelijkheid.
4
INLEIDING
In de huidige Westerse maatschappij wordt steeds meer belang gehecht aan het
fysieke uiterlijk. Dit zien we in overvloed op tv, in tijdschriften en op reclameborden.
In een samenleving die veel belang hecht aan schoonheid heeft het uiterlijk bovendien
een invloed op, onder andere, het zelfwaardegevoel,(Hartz, 1996; Housley, McCoy, &
Greenhouse, 1988; O’Grady, 1989) en de manier waarop men gepercipieerd en
behandeld wordt (Dion, 1972; Dion, Berscheid, & Walster, 1972; Sigall & Landy,
1973; Umberson & Hughes, 1987).
Eén van de meest zichtbare fysieke kenmerken is haar. Bovendien kan het
kapsel makkelijk veranderd worden. Vrouwen geven dan ook veel geld uit aan hun
kapsel met de bedoeling er zo aantrekkelijk mogelijk uit te zien. Dit blijkt
bijvoorbeeld uit het feit dat haarkleurmiddelen tot de best verkopende
verzorgingsproducten behoren (Ectoff, 1999). Ons haar kan immers als een soort
sociaal visitekaartje fungeren waarmee we een bepaalde man of vrouw hopen aan te
trekken. Ondanks het sociale en romantische belang dat wordt toegedicht aan haar,
ondanks het gemak en de frequentie waarmee haar gemanipuleerd wordt en ondanks
de bevinding dat het haar een belangrijke individuele marker is (Bull & Hawkes,
1982), is nog maar weinig wetenschappelijk onderzoek verricht naar de impact van
het kapsel op de fysieke attractiviteit.
De huidige thesis heeft daarom tot doel dit gebrek aan wetenschappelijke
interesse te compenseren. Meer specifiek belicht dit werk een belangrijk aspect van
het haar, namelijk de haarkleur. Dat de meeste mannen op blonde vrouwen vallen
klinkt ons bekend in de oren. Is dit een reeds achterhaald cliché of is het inderdaad zo
dat je als blondine meer kans maakt op romantisch succes? Dient er trouwens ook
geen onderscheid gemaakt te worden in de markt van potentiële partners? Is het
mogelijk dat mannen met een verschillende sociale of ideologische achtergrond een
andere haarvoorkeur kennen of dat mannen eerder op zoek gaan naar vrouwen met
dezelfde haarkleur (‘assortive mating’)? De huidige thesis formuleert een antwoord op
deze en gerelateerde vragen door eerst een licht te werpen op de huidige stand van het
wetenschappelijk onderzoek hieromtrent en door vervolgens ook een aantal eigen
onderzoeken voor te stellen.
5
Theoretische verklaringsmodellen
Evolutionaire psychologie
Vooral binnen de evolutiepsychologie heeft men getracht de relatie tussen
haarkleur en aantrekkelijkheid te verklaren. In het volgende stellen we twee
hypotheses voor die de oorsprong van de mannelijke voorkeur voor blond haar
duiden. Eerst wordt de voorkeur voor blond belicht in termen van een ‘seksuele
strategie’, vervolgens wordt het bekeken in het kader van de ‘zeldzame-haarkleur-
voordeel’ hypothese.
Mannen vallen op vrouwen met lang, blond haar! Darwin (1859)
introduceerde het begrip ‘interseksuele selectie’ in de evolutietheorie rond
partnerselectie. Interseksuele selectie houdt in dat de keuze van een partner
afhankelijk is van bepaalde fysieke en gedragskenmerken bij de potentiële partners
(Buss, 1996). Personen die de begeerde kenmerken dan bezitten, hebben een voordeel
bij het aantrekken van potentiële partners.
De begeerde kenmerken verschillen bovendien afhankelijk van het geslacht.
Zo stelt de ‘seksuele strategie theorie’ (Buss & Schmitt, 1993) dat vrouwen mannen
verkiezen met kenmerken die een wil en bekwaamheid om te investeren in hen en hun
nageslacht betekenen. Vandaar dat vrouwen mannen zoeken met een hoge
economische capaciteit en hoge sociale status. Mannen zouden daarentegen vrouwen
zoeken met een hoog voortplantingsvermogen. Zij verkiezen daarom vrouwen die
jong, gezond en fysiek aantrekkelijk zijn (Buss, 1994).
Meer specifiek zou jeugdigheid een gewenst, vrouwelijk kenmerk zijn omdat
vrouwen het meeste en het gezondste nageslacht produceren wanneer ze eerder jong
zijn. Fisher (1930) vond dat de reproductieve waarde bij vrouwen zijn hoogtepunt
bereikt op een leeftijd van 14 jaar. Meer recent vond Etcoff (1999) dat vrouwen begin
de 20 het gezondste nageslacht hadden. Voor mannen is het dus voordelig om zich
voor te planten met vrouwen die fysieke kenmerken vertonen die geassocieerd zijn
met jeugdigheid.
6
Gezonde vrouwen hebben vanuit evolutionair perspectief twee voordelen. Ten
eerste zijn zij beter in staat om voor hun kinderen te zorgen. Ten tweede zou een
goede gezondheid wijzen op het hebben van goede genen, wat de overlevingskansen
van hun nageslacht verhoogd. Met andere woorden, gezonde vrouwen hebben betere
overlevingskansen, waardoor ook hun kinderen betere overlevingskansen hebben
(Hinsz, 2001).
Fysiek aantrekkelijke vrouwen, zoals bijvoorbeeld vrouwen met een
symmetrisch gezicht, zouden ook in het bezit van goede genen zijn (Brown et al.,
2008). Hierdoor zou het nageslacht van fysiek aantrekkelijke vrouwen ook een grotere
overlevingskans hebben.
Hinsz (2001) stelde dat het haar van een vrouw een kenmerk is dat mogelijk
een belangrijke rol speelt binnen de seksuele selectie, gezien de goede zichtbaarheid.
Er zijn dan ook aanwijzingen dat bepaalde eigenschappen van haar gerelateerd zijn
aan de gewenste, vrouwelijke kenmerken jeugdigheid, gezondheid en
aantrekkelijkheid.
Zo zou de kwaliteit van het haar gerelateerd zijn aan de jeugdigheid en de
gezondheid van een vrouw (Etcoff, 1999; Hinsz, 2001). Hinsz, Matz & Patience
(2001) argumenteerden dat haarkwaliteit niet enkel samenhangt met de algemene
fysieke gezondheid (zie ook Etcoff, 1999), maar ook met de leeftijd. Bij het ouder
worden gaat de kwaliteit immers ook achteruit; we verliezen haar, het wordt broos en
verliest zijn glans en stevigheid. Verder vond Hinsz (2001) ook een significante
correlatie tussen haarlengte en leeftijd; jongere vrouwen hebben langer haar dan
oudere vrouwen. Mannen zullen dus eerder aangetrokken worden door lang haar,
vanwege de jeugdigheid die dit uitstraalt. In dit opzicht vonden Jacobi en Cash (1994)
dat vrouwen geloven dat mannen vrouwen met lang haar verkiezen.
Zegt haarkleur ook iets over vrouwen hun reproductiecapaciteiten? Vele
evolutiepsychologen denken van wel. Mannen zouden vallen voor vrouwen met blond
haar, aangezien ons haar in eerste instantie donkerder wordt bij het ouder worden.
Lichtgekleurd haar zou daarom met een jeugdiger leeftijd en met vruchtbaarheid
geassocieerd worden. Om dat na te gaan, hebben Matz en Hinsz (2000) in een eerste
studie aan een aantal proefpersonen foto’s van vrouwen laten zien die digitaal
geretoucheerd waren, met een wisselende haarkleur (blond, donkerblond/lichtbruin,
7
bruin). De deelnemers moesten zich uitspreken over de aantrekkelijkheid, de leeftijd,
de gezondheid en het vermogen om kinderen te krijgen van de vrouw. Uit de
resultaten bleek dat er geen noemenswaardig verschil was tussen blonde vrouwen en
vrouwen met donkerblond of lichtbruin haar. In het algemeen lijkt lichtgekleurd haar
dus met jeugdigheid en vruchtbaarheid geassocieerd te worden. Een lichte haarkleur
zou in het grijze verleden een indicator van voortplantingsvermogen kunnen zijn en
wellicht daarom ook als aantrekkelijk in esthetisch opzicht (Matz & Hinsz, 2000).
Sorokowski (2006) vond bovendien dat blond haar, ongeacht andere
indicatoren van fysieke aantrekkelijkheid een verjongende factor is, die een positieve
impact heeft op de aantrekkelijkheid van een vrouw ouder dan 25 jaar. In een latere
experimentele studie onderzocht Sorokowski (2008) het fenomeen van de mannelijke
voorkeur voor blondines. In een eerste studie werden de proefpersonen gevraagd om
de jeugdigheid van een aantal stimuli te beoordelen op een 9-puntenschaal. De stimuli
waren 9 verschillende foto’s van dezelfde vrouw waarvan leeftijd (20, 30 en 40 jaar
oud) en haarkleur (blond, kastanje en bruin) werden gemanipuleerd. Foto’s van blonde
vrouwen werden over het algemeen als jonger beoordeeld dan andere.
Samengevat kunnen we stellen dat mannen een jeugdige, gezonde en
aantrekkelijke partner verkiezen. Voor mannen zouden deze kenmerken wijzen op
een goed voortplantingsvermogen. Aangezien de blonde haarkleur jeugdigheid
symboliseert, wijst deze haarkleur op reproductiviteit. Daarom zouden blonde lokken
bij een potentiële partner meer in de smaak vallen bij mannen.
Exotisch wordt erotisch. Niet alle wetenschappers verklaren de blonde
voorkeur in termen van evolutionair gebaseerde sekseverschillen in reproductieve
strategieën. Een aantal wetenschappers poneren dat wat uniek is, positief kan
bijdragen tot de seksuele selectie. In termen van haarkleur wordt dit de ‘zeldzame-
haarkleur-voordeel’ hypothese genoemd.
Frost (2006) paste de ‘zeldzame-haarkleur-voordeel’ hypothese toe om de
evolutie van blond haar te verklaren. Onder bepaalde condities kan seksuele selectie
ook kleurkenmerken in één populatie diversifiëren. Wanneer een individu
geconfronteerd wordt met potentiële partners van een gelijke waarde, dan is men
geneigd diegene te kiezen die met kop en schouders boven de rest uitsteekt. De
8
selectie is volgens Frost frequentieafhankelijk waardoor zeldzame haarkleuren meer in
de smaak zouden vallen. Er bestaan ook een aantal studies die het zeldzame-
haarkleur-voordeel in termen van haarkleur bevestigen. Thelen (1983) toonde
bijvoorbeeld dat de voorkeur voor een bruinharige vrouw vergrootte in proportie met
de zeldzaamheid van haar haarkleur.
Vanuit evolutionair opzicht zou het voordelig kunnen zijn om iemand te
kiezen die er bovenuitsteekt. Dit zorgt immers voor een grotere genendiversiteit bij
het nageslacht, zodat de totale overlevingskansen in een onstabiel milieu verhogen.
Verder kan het ook gezien worden als een toe-eigenen van unieke exemplaren,
waardoor mannen een statussymbool hopen te verkrijgen. Niet alle evolutionaire
biologen volgen echter bovenstaande verklaringen. Er is volgens hen geen winst in de
keuze van ongewone kleuren voor de geschiktheid van een potentiële partner. Daarom
zou de natuurlijke selectie zulk non-adaptief gedrag elimineren (Frost, 2006).
Culturele, sociale en demografische invloeden
De voorkeur voor blond haar bij vrouwen is niet alleen vanuit evolutionair
perspectief te verklaren. Er kunnen hier echter nog andere mechanismen een rol
spelen. Zo kunnen demografische, sociale en culturele invloeden ook van belang zijn.
Demografische invloeden. Blondvoorkeur is geen algemeen geldend
fenomeen, maar is afhankelijk van de samenstelling of de demografie van de
samenleving. In gemeenschappen waar de blonde haarkleur minder voorkomt, wordt
blond vaak meer gewenst. Zo vond Ellis (1928) dat er in Engeland een hogere
prevalentie van blonde vrouwen is, dan in Frankrijk. In overeenstemming met de
‘zeldzame-haarkleur-voordeel’ hypothese zou dit een geringere voorkeur voor blonde
vrouwen in Engeland tot gevolg hebben.
Socio-culturele invloeden. Naast bovenstaande demografische invloeden
moet er ook rekening gehouden worden met de invloed van andere culturele factoren.
9
Zo kan wat in het Westen als aantrekkelijk gevonden wordt, enorm verschillen van de
schoonheidsidealen in het Oostelijke gedeelte van de wereld.
De invloed van stereotypen. Stereotypen zijn vaak een toonbeeld van wat in
een cultuur als mooi en aantrekkelijk gezien wordt. Vooroordelen of stereotypen zijn
over het algemeen ontwikkeld als een snelle en efficiënte manier om informatie te
winnen over mensen of handelingen die bepaalde kenmerken delen. Dit heeft echter
tot gevolg dat mensen of handelingen die ondanks de gedeelde kenmerken toch
afwijken van het stereotype, incorrect worden ingeschat.
Ook over haarkleur bestaan er bepaalde stereotypen (Clayson & Maughan,
1986). Moppen over domme blondjes zijn tegenwoordig in het Westen overal bekend.
Iedereen herkent ook wel volgende citaten: “Blonds are sexier”, “Blonds have more
fun” en “blonds are dumb”. Guthrie (1976) en Lawson (1971) stelden dat blondines in
de westerse wereld als meer aantrekkelijk, verleidelijk en gemakkelijk in de omgang
worden gezien, hoewel ze ook kunnen gezien worden als manipulatief, promiscue en
onbetrouwbaar.
Deze stereotypen zijn reeds zodanig ingeburgerd dat ze leiden tot
vertekeningen in onze dagdagelijkse oordelen. Zo vonden Kyle & Mahler (1996) dat
een sollicitante met bruin haar als meer capabel gepercipieerd werd. Een andere studie
toont dat brunettes gepercipieerd worden als sterk, ambitieus en intelligenter dan
blonde vrouwen. Blondines worden aan de andere kant gepercipieerd als mooi en
populairder in vergelijking met vrouwen met de bruine haarkleur (Weir & Fine-Davis,
1989). Bovendien toonde een studie met betrekking tot het cosmeticabedrijf Clairol
aan dat 67 procent van de vrouwen geen blonde vrouw zou aannemen als ze enkel
mochten beoordelen in termen van haarkleur. Meer dan twee derde van de 1000
vrouwen die onderzocht werden vonden brunettes meer serieus dan blonde vrouwen
(Flaherty, 2008).
De rol van de media en literatuur. Wat een cultuur als mooi aanneemt, is het
meest zichtbaar in wat de media ons dagelijks voorschotelt. De media heeft meer dan
wie ook een enorme invloed op het vrouwelijke schoonheidsideaal.
10
Haarkleurvoorkeur varieert mee met de mode en media-iconen. Zo bleek uit
een Amerikaans onderzoek van Rich en Cash (1994) dat blonde vrouwen in de
beeldvorming oververtegenwoordigd zijn. In Playboy bijvoorbeeld is 41,2 procent van
de vrouwen blond. Algemeen vonden ze dat blonde vrouwen vooral in mannenbladen
en minder in vrouwelijke tijdschriften oververtegenwoordigd zijn. Freedman (1986)
vond dat miss America in 30 procent van de gevallen blond is, terwijl in de VS slechts
5 procent van de hele vrouwelijke Amerikaanse bevolking blond is.
Verder heeft haarkleur een symbolische waarde in mythologie en literatuur
verkregen. Onschuldige prinsessen hebben dikwijls lang, blond haar, terwijl de
boosaardige heksen met donker haar afgebeeld worden. Blondines zijn ook
gepresenteerd in “goede karakters”, zoals engelen, heiligen, godinnen, en feeërieke
natuurmoeders (Juni & Roth, 1985).
Hierdoor ontstaat via de media en literatuur een sterke associatie tussen
enerzijds blond en anderzijds schoonheid, puurheid, sensualiteit en aantrekkelijkheid.
Empirische bevindingen
Mannen vallen voor àlle vrouwen
Het beperkt aantal studies dat gedaan werd naar haarkleurvoorkeur tonen
uiteenlopende bevindingen. Feinman en Gill (1978) vonden dat mannen een voorkeur
hebben voor lichtharige vrouwen; vrouwen hadden dan weer de voorkeur voor
donkerharige mannen. Lawson (1971) vond dat haarkleurvoorkeur van mannen en
vrouwen afhangt van het geslacht en haarkleur van de respondent. Bruinharige
mannen verkozen brunettes, blonde mannen verkozen evenveel blondines als
brunettes; en blonde, bruinharige en roodharige vrouwen verkozen allemaal
donkerharige mannen. Uit andere studies bleek dan weer dat mannen geen blonde
haarkleurvoorkeur hebben. Zo hebben Matz en Hinsz (2000) voor hun tweede studie
aan een aantal mannelijke studenten gevraagd wat voor haarkleur ze bij vrouwen
prefereren, en aan vrouwelijke studenten welke haarkleur mannen volgens hen
prefereren. Uit de resultaten bleek dat het verwachtingspatroon van de studentes niet
11
klopt met de feitelijke voorkeur van mannen. Mannen verkozen brunettes, terwijl
meer dan de helft van de vrouwen een blond haarkleurvoorkeur bij mannen
verwachtten. Die uitkomsten bevestigen de bevindingen van Jacobi en Cash (1994),
waaruit bleek dat 84 procent van de vrouwelijke middelbare scholieren geloofde dat
mannen het meest op blonde vrouwen vallen. Ook verrassend zijn de resultaten van
Swami, Furnham & Joshi, (2008). Zij vonden dat mannen een voorkeur hadden voor
vrouwen met bruin haar.
We kunnen dus besluiten dat het beschikbare empirisch materiaal geen
uitsluitsel kan bieden, aangezien de blondvoorkeur soms wel en soms niet bevestigd
wordt.
Gevolgen van stereotypering met betrekking tot haarkleur
Haarkleuring
In een uitgebreid onderzoek van Brown (1996) werd gevonden dat ongeveer
de helft van alle Amerikaanse vrouwen tussen 13 en 70 jaar kleurt hun haar. Dit is een
stijging van 50 procent in de laatste decennium. Volgens Euromonitor International,
dat marktonderzoek doet in de industrie, kleuren Europese vrouwen hun haar zelfs
nog meer. Meer dan 60 procent van de vrouwen in Frankrijk, Duitsland en Spanje
gebruiken haarkleuring. Terwijl alle haarproducten jaarlijks stijgen met 5 procent,
gaat haarkleur er met 18 procent op vooruit.
Aangezien we kunnen veronderstellen dat de blonde haarkleur als mooi
gepercipieerd wordt, kan dit betekenen dat heel wat vrouwen hun haar gaan blonderen
in de hoop aantrekkelijker bevonden te worden. Veel vrouwen zijn zich immers
bewust van de gepercipieerde verbanden tussen blond haar en stereotypen. Dit is
volgens Weitz (2001) een van de redenen waarom vrouwen hun haar blond kleuren.
Interessant is dat als gevraagd wordt naar de reden waarom vrouwen hun haar blond
kleuren, niemand iets vermeldde over het stereotype ‘domme blondjes’ (Kyle and
Mahler, 1996). Alle vrouwen spraken in termen van aantrekkelijkheid. Blijkbaar
12
ondervinden ze meer voordelen aan het feit er aantrekkelijk uit te zien dan ze nadelen
ondervinden om er minder intelligent uit te zien.
Andere vrouwen zouden dan weer hun haar kleuren omdat lichter haar
geassocieerd is met jongere vrouwen, zouden vrouwen hun haar in een lichtere tint
kunnen kleuren om zo een meer jeugdig imago te creëren. (Etcoff, 1999; Matz &
Hinsz, 2000). Sorkowsky (2008) vond in zijn studie dat gebaseerd was op basis van
500 internetadvertenties dat oudere vrouwen hun haar ook meer frequent blond
kleuren. Deze motivatie vindt zou dan vanuit de evolutionaire theorie te verklaren
zijn.
Aantrekkelijkheid als vorm van rijkdom
Aangezien de blonde haarkleur in onze maatschappij als aantrekkelijk
bevonden wordt, zouden blonde vrouwen zich zelfzekerder kunnen voelen, wat zich
dan in hun gedrag zou uiten. Dit zou te kaderen kunnen zijn in het theoretisch model
van Hartz (1996) dat de aantrekkelijkheid vanuit een maatschappelijk perspectief
benadert. Zo poneert hij aantrekkelijkheid als een economisch model dat hij ‘psycho-
socionomie’ noemt. ‘Psycho-socionomie’ behelst het onderzoek over hoe
maatschappelijke invloeden de standaarden van aantrekkelijkheid beïnvloeden en hoe
deze standaarden de psychologische kosten en baten van interpersoonlijke relaties
beïnvloeden. Met andere woorden, Hartz beschouwt aantrekkelijkheid als een
psychosociale vorm van rijkdom. Zoals economische rijkdom heeft aantrekkelijkheid
een invloed op de mogelijkheid van een persoon om zich te associëren met anderen en
om anderen te beïnvloeden. Als blond als meer aantrekkelijk beschouwd wordt, dan
kan dit in het voordeel van blondines werken, wat tevens een weerslag zou kunnen
hebben op hun psychologisch welbevinden.
13
Huidig onderzoek
Bovenstaande literatuur geeft een theoretisch overzicht van het onderzoek naar
de oorzaken en gevolgen van haarkleurvoorkeur bij mannen. Hierbij werd er telkens
vanuit gegaan dat blond de voorkeur wegdraagt.
Bovendien moet, zoals we hierboven reeds hebben beargumenteerd, rekening
gehouden worden met culturele verschillen inzake aantrekkelijkheid. Vanwege deze
culturele verschillen zou een eventuele voorkeur voor blond dus gerelativeerd moeten
worden. In het Oosten heersen er namelijk andere schoonheidsidealen en stereotypen
dan in het Westen.
Aangezien de resultaten over de voorkeur voor blond allesbehalve sluitend zijn
en er ook belangrijke culturele invloeden zijn, kan de vraag gesteld worden of de
voorkeur voor blond wel zo algemeen geldend is als de evolutionaire
verklaringsmodellen ons doen geloven. Zou er ook binnen eenzelfde cultuur geen
variatie kunnen bestaan inzake de haarkleurvoorkeur? Hierover bestaat helemaal geen
duidelijkheid wegens een groot gebrek aan studies over dit thema.
Daarom wil ik met de huidige studie nagaan of mannen inderdaad een blonde
haarkleurvoorkeur hebben en of die voorkeur in verband gebracht kan worden met
verschillende sociaal-psychologische variabelen. In dit kader heb ik een aantal
hypotheses en verwachtingen vooropgesteld die bijdragen aan het onderzoek op dit
gebied. Door middel van twee exploratieve studies poog ik hier antwoorden op te
geven.
Onderzoeksvaag 1: Vallen mannen voor blonde vrouwen?
De reeds uitgevoerde empirische studies bieden geen uitsluitsel voor welke
haarkleur mannen nu als meest aantrekkelijk zien. Sommige bevindingen zeggen dat
mannen een blonde haarkleurkeur bij vrouwen hebben, andere vinden hier geen
evidentie voor. Daarom zullen we deze hoofdvraag in deze studie onderzoeken.
Vanwege de evolutionaire theorie en culturele en mediale factoren verwachten
we in deze studie dat mannen vrouwen met de blonde haarkleur zullen verkiezen.
14
Onderzoeksvraag 2: Bepalende invloeden
Gezien mannen op allerlei sociaal-psychologische variabelen grote interindividuele
verschillen kennen, kan aangenomen worden dat dit ook geldt voor de
haarkleurvoorkeur. Om het fenomeen van de voorkeur voor blond verder uit te diepen,
zullen daarom een aantal relevante variabelen in verband gebracht worden met
haarkleurvoorkeur.
Onderzoeksvraag 2a: Stereotypering. Een eerste interessante sociaal-
psychologische variabele betreft stereotypering of seksisme.
Naast SES en traditionele waarden leek het mij ook interessant om seksisme
als een sociaal-psychologische variabele op te nemen. Deze bevinding zou in termen
van stereotypering te verklaren zijn. Seksistische mannen kennen een grote mate van
stereotypering. Aangezien het stereotype “blonde vrouwen zijn aantrekkelijk” in onze
maatschappij alom vertegenwoordigd is, zullen seksisten blondines verkiezen omdat
dit beter overeenkomt met hun beeld over hoe een vrouw er zou moeten uitzien.
Onderzoeksvraag 2b: Socio-economische status. Naast de variabele
stereotypering verwachten dat de socio-economische status mannen ook een rol kan
spelen bij hun haarkleurvoorkeur. Vanuit deze redenering veronderstellen we dat
mannen met een lage socio-economische status (SES) een grotere voorkeur voor
blondines zullen hebben in vergelijking met mannen met een hoge SES. Omgekeerd
kan ik stellen dat vrouwen met de bruine haarkleur meer in de smaak zullen vallen bij
mannen met een hoge SES. We kunnen deze verwachting kaderen binnen de
“assortative mating” theorie. Mannen en vrouwen zouden partners verkiezen met
overeenkomstige kenmerken. Hier zouden mannen dus zoeken naar vrouwen met een
vergelijkbare socio-economische status. Mannen met een hoog inkomen zoeken dan
meer naar intelligente1 vrouwen. Aangezien de bruine haarkleur veelal geassocieerd
wordt met domheid wordt met intelligentie kunnen we veronderstellen dat mannen
met een hoge SES brunettes prefereren. Omgekeerd zou dan hetzelfde gelden. 1 De link tussen intelligentie en SES blijkt overigens in de literatuur (Mackintosh, 1998) bevestigd te zijn. Mensen die minder intelligent zijn, zijn veelal van mindere komaf. Gezien blonde vrouwen geassocieerd worden met een lage intelligentie, en een laag IQ met een lage SES, zouden blonde vrouwen ook geassocieerd kunnen worden met een lage socio-economische status.
15
Mannen met een lage SES zouden meer aangetrokken worden tot minder intelligente
vrouwen. Aangezien domheid vaak gelinkt wordt aan de blonde haarkleur zouden
mannen met een lage SES blondines verkiezen.
Onderzoeksvraag 2c: Conservatisme. Hiernaast verwacht ik dat mannen met
uitgesproken traditionele waarden meer aangetrokken zijn tot blonde vrouwen in
vergelijking met mannen die minder traditioneel ingesteld zijn. Of omgekeerd:
mannen die laag scoren op traditionele waarden zullen een voorkeur hebben voor
brunettes. We zouden deze bevindingen verklaren aan de hand van stereotypering of
seksisme. Conservatieve mannen zouden meer in termen van stereotypen over
vrouwen kunnen denken. Zo zouden ze bijvoorbeeld meer belang kunnen hechten aan
het bekende stereotype dat blonde vrouwen aantrekkelijk zijn. Progressieve mannen
zouden dan aan dergelijke stereotypen minder belang hechten.
Onderzoeksvraag 2d: Materialisme. Als laatste belangrijke invloed op
haarkleurvoorkeur wordt materialisme opgenomen. We verwachten dat er ook op
basis van deze variabele gedifferentieerd kan worden tussen mannen. Hierbij
vermoeden we dat materialistische mannen, in vergelijking met minder
materialistische mannen, een grotere blondvoorkeur zullen vertonen. We zouden
kunnen stellen dat materialistisch ingesteld mannen meer belang hechten aan hun
fysieke verschijning en die van hun partner. Omdat blond haar in onze maatschappij
als meest aantrekkelijke haarkleur beschouwd wordt, zouden materialistische mannen
dus een grotere blondvoorkeur kunnen hebben dan minder materialistische mannen.
Onderzoeksvraag 3: Eigen haarkleur eerst?
Volkswijsheden leren ons dat partners vaak goed op elkaar gelijken. In de
wetenschappelijke wereld noemt men deze bevinding positieve “assortative mating”,
of paring met partners die meer gelijkenissen tonen dan verwacht kan worden door
toeval (Little, Penton-Voak, Burt, et al., 2003). Feingolds (1988) overzichtsstudie
toont dat een analoge fysieke aantrekkelijkheid inderdaad een rol speelt bij de
partnerkeuze. Dat komt naar voren uit beoordelingen door de partners zelf, maar ook
uit beoordelingen door anderen. Ook de bevindingen van Garcia en Khersonsky
16
(1997) pleiten voor de “assortative mating” theorie. Ze vonden zelfs dat deze fysieke
overeenkomsten ook een voorspellende waarde heeft op vlak van hechtheid van de
partnerrelatie. Koppels met overeenkomstige fysieke kenmerken hebben ook meer
stabiele relaties (e.g., Hill, Rubin, & Peplau, 1976) en hebben mogelijk meer
genetische voordelen (e.g., Rushton, 1988, Thiessen & Gregg, 1980).
Onderzoek heeft getoond dat dit effect voor veel fysieke kenmerken geldt
(Spuhler, 1968). Zo zijn er bijvoorbeeld significante correlaties tussen eigen en
partners haar –en oogkleur gevonden. Dit wijst op “assortative mating” voor deze
gelaatskenmerken (Pearson, 1907; Pearson & Lee, 1903; Schiller, 1932).
Als het zo is dat partners elkaar kiezen op basis van fysieke gelijkenissen, dan
kunnen we vanuit deze stelling een hypothese formuleren met betrekking tot
haarkleurvoorkeur. Blonde mannen zouden dan blonde vrouwen verkiezen; mannen
met de bruine haarkleur brunettes.
STUDIE 1
Met deze eerste studie gaan we in op onderzoeksvragen 1, 2b en 2c. Dit zullen
we doen door middel van een kwalitatief internetonderzoek. De dataverzameling
verliep via een datingsite, waarbij mannen en vrouwen hun persoonlijke gegevens
online kunnen vrijgeven. Een aantal items, zoals etniciteit, inkomen, hobby’s en
leeftijd waren direct terug te vinden op hun profiel, terwijl conservatisme en
haarkleurvoorkeur via een mail bevraagd moest worden.
Onderzoeksvraag 1, die peilt naar de mannelijke voorkeur voor blonde
vrouwen, wordt in dit opzet geoperationaliseerd door de vraag of mannen eerder een
blonde haarkleur adviseren voor de vrouwen in kwestie. Een directe meting van de
voorkeur voor blond, bijvoorbeeld door middel van het aantal reacties op elk profiel,
was hier niet aan de orde, aangezien het aantal reacties op de profielen gelijk werd
gehouden. Na 12 reacties werden de profielen immers van de website verwijderd.
Aangezien we hier te maken hebben met een internetstudie, verwachten we dat
mannen vaak sociaalwenselijke zullen antwoorden. In deze studie vermoeden we met
17
andere woorden dat mannen veelal zullen aanraden om de huidige haarkleur te
behouden.
Aan de hand van onderzoeksvragen 2b en 2c gaan we vervolgens na of deze
bevinding verder gepreciseerd dient te worden en er een onderscheid moet worden
gemaakt tussen mannen met een hoge dan wel lage socio-economische situatie en
mannen met traditionele dan wel progressieve waarden. We verwachtten dat mannen
met een lage status of traditionele waarden de blonde haarkleur aanraden, terwijl
mannen met een hoge status of progressieve waarden de bruine haarkleur aanraden.
Naast de veronderstelde individuele verschillen bij mannen willen we ook
kijken of blondvoorkeur van de man afhankelijk is van vrouw tot vrouw. Daarom
stellen we in deze studie nog een bijkomstige onderzoeksvraag met betrekking tot de
SES van de vrouw, dat in dit opzicht gerelateerd is aan onderzoeksvraag 2b. Op basis
van het stereotype dat blondjes dom zijn en brunettes intelligent, kunnen we
voorspellen dat mannen vrouwen met een lage status de blonde haarkleur zullen
adviseren en vrouwen met een hoge status de bruine haarkleur.
Methode
Steekproef
De steekproef van de eerste studie bestond uit 72 mannen die actief zijn op de
datingsite Meetic. De gemiddelde leeftijd van de respondenten bedroeg 36.9 jaar (SD
= 8.23) en de range van de leeftijden varieerde tussen 22 en 60 jaar. In tabel 1 worden
de demografische gegevens omtrent woonplaats, burgerlijke staat, opleiding, beroep,
godsdienst en etnische afkomst voor deze steekproef weergegeven.
18
Tabel 1. De samenstelling van de steekproef inzake woonplaats, burgerlijke staat,
opleiding, beroep, godsdienst en etnische afkomst.
Woonplaats België Neder-land Frankrijk Marokko
Afgha-nistan
Dominic. Rep. Turkije Amerika
52 8 5 2 1 1 1 1
Burgerlijke Staat Nooit getrouwd Gescheiden Uit elkaar Getrouwd Geen gegevens 35 24 7 3 3
Opleiding Lager onderwijs Secundair onderwijs Hoger onderwijs Doctoraat Geen gegevens
3 21 28 6 14
Beroep Technicus Bediende/ Lager kader Hoger kader Zelfstandige Overig
Geen gegevens
11 18 4 4 18 17
Godsdienst Christen Moslim Agnost Atheist Ander Geen gegevens
28 3 2 8 9 22
Etnische afkomst Europees Arabisch Afrikaans Aziatisch Overig Geen gegevens
52 4 3 1 6 6
Materiaal, procedure, variabelen en design
Materiaal en procedure. Het experiment werd uitgevoerd met behulp van de
datingsite meetic.be waarvan iedereen gratis gebruik kan maken. Om de nodige
informatie te verzamelen, werden zes vrouwelijke profielen met bijhorende foto
aangemaakt. Om toevalsfouten te vermijden, werd steeds dezelfde jonge vrouw als
model gebruikt en werd bij elk profiel de leeftijd van 28 jaar aangegeven. Figuur 1
geeft een overzicht van het gebruikte beeldmateriaal.
De ingevulde profielen varieerden op vlak van status en haarkleur. De
variabele status werd gemanipuleerd aan de hand van de bijgevoegde informatie en
foto op het profiel van de vrouw. Zo hadden de profielen met een hoge status een
Franse naam (Céline, Chloé, Axelle) en gaven ze weer dat de vrouw een inkomen had
tussen de 75 000 en 100 000 euro per jaar en droeg de vrouw op de foto een
19
parelketting, een diamanten ring en een bloesje van het merk Scapa, wat vooral in
bemiddelde middens wordt gedragen. Een lage status werd gesimuleerd door gebruik
te maken van Vlaamse namen (Sandra, Wendy, Natacha) en een inkomen van minder
dan 10 000 euro per jaar aan te geven. Bovendien werd met behulp van het
computerprogramma Photoshop het merklogo van het bloesje verwijderd, de
parelketting gekleurd en de ring rond de vinger weggelaten.
Haarkleur van de vrouwelijke targets werd gevarieerd omdat we verwachten
dat mannen afhankelijk van de huidige haarkleur (blond, bruin of paars) van de
vrouw een andere haarkleur zouden kunnen adviseren. Gezien het hier een
internetstudie betreft, zouden we kunnen vermoeden dat de mannelijke respondenten
veelal zullen aanraden om de huidige haarkleur te behouden. Overigens
veronderstellen we dat weinig mannen aan vrouwen, waarvan de haarkleur niet paars
is, de paarse haarkleur zullen aanraden. De paarse kleur fungeert hier met andere
woorden als een controlevariabele. Om haarkleur te variëren werden zes foto’s van
eenzelfde 22-jarige vrouw getrokken. Elke foto werd tegen een verschillende
achtergrond genomen. Zo kon de bezoekende man minder snel achterhalen dat het
over dezelfde vrouw ging. De natuurlijke haarkleur van de vrouw was bruin en werd
door middel van Photoshop enerzijds in het blond gekleurd en anderzijds in het paars
gekleurd. Zo verkreeg dezelfde vrouw de haarkleur blond, bruin of paars.
De zes profielen werden achtereenvolgend ingevoerd op meetic.be. Wie een
profiel ‘vlamde’ en op die manier interesse toonde, ontving een mail met daarin
gestandaardiseerde vragen die peilden naar traditionele waarden en
haarkleurvoorkeur. Zinvolle antwoorden werden opgeslagen en gecodeerd. Van zodra
er antwoorden waren ontvangen van 12 mannen, werd een mail verstuurd naar alle
‘geïnteresseerden’ om zich te verontschuldigen en te melden dat de vrouw van hun
interesse niet langer op zoek is naar een partner. Hierna werd het profiel definitief
gesloten en werd een volgend profiel online gezet. Dit proces herhaalde zich voor de
zes profielen. Op die manier verkreeg ik de data van 72 verschillende mannen.
Variabelen en design. Socio-economische status en haarkleur van de
vrouwelijke targets werd gemanipuleerd aan de hand van de profielen. De SES van
het vrouwelijk profiel (hoog of laag) werd duidelijk gemaakt aan de hand van het
20
inkomen en uiterlijke kenmerken op de bijgevoegde foto. Haarkleur kon blond, bruin
of paars zijn. Beide variabelen werden gekruist wat in een 2 (status: hoog of laag) x 3
(haarkleur: blond, bruin of paars) opzet resulteerde.
Hiernaast werd ook de SES van de man opgenomen als verklarend variabele.
De SES van de mannen kon worden afgeleid aan de hand van het opgegeven inkomen.
Slechts 18 van de 72 mannelijke respondenten vulden hun inkomen in, waardoor de
bruikbare steekproef voor deze variabele veel te klein is om deze te kunnen opnemen
in het onderzoek.
De variabelen traditionele waarden en haarkleurvoorkeur werden gedistilleerd
en gecodeerd uit de antwoorden van de geïnteresseerde mannen die een antwoord
gaven op onze mail. De mail bestond telkens uit de volgende vragen: “Ben je van het
ruige of het zachte type?”, “Vind je traditionele waarden in het gezin belangrijk?”, en
afhankelijk van wat het haarkleur van de vrouwelijke target: “Zou ik mijn haar
kleuren in het bruin/blond of laat ik het beter in het blond/bruin/paars?”. De profielen
van de mannen die zinvol antwoordden, werden opgeslagen, geanalyseerd en
gecodeerd. Van de 72 mannelijke respondenten gaven 49 (68%) mannen een duidelijk
omschreven haarkleurvoorkeur aan. Bij de variabele traditionele waarden stootten we
op een nog veel groter aantal ontbrekende variabelen, slechts 31 (43%) van de
mannen reageerde met welomschreven antwoord. Zo verkreeg men vaak onduidelijke
antwoorden zoals “over waarden in het gezin kan ik zeggen dat man en vrouw alles
samen zouden moeten kunnen doen”. Dergelijke reacties zijn moeilijk interpreteerbaar
en codeerbaar. De variabele mag omwille van bovenstaande reden niet als strikt
betrouwbaar beschouwd worden.
21
Figuur 1. Beeldmateriaal gebruikt voor het opstellen van de internetprofielen in
Studie 1. Afbeeldingen variëren naargelang status (bovenste rij: lage status; onderste
rij: status) en haarkleur (links: blond; midden: bruin; rechts: paars).
Resultaten
In dit onderzoeksopzet kon de hypothese ‘mannen vallen voor blonde
vrouwen’ niet op een directe manier achterhaald worden, gezien er geen informatie
verzameld werd rond het aantal geïnteresseerden per haarkleur. We moeten de
hypothese hier echter anders stellen. Aan de mannen werd in een mail gevraagd welke
haarkleur ze adviseren (blond of bruin). We zouden kunnen verwachten dat mannen
met een lage SES, of mannen die traditioneel ingesteld zijn, een blonde haarkleur bij
de vrouwelijke targets aanraden.
22
Hiernaast werden op basis van het stereotype “domme blondjes” nog twee
nieuwe hypotheses onderzocht. Zo vermoedden we dat mannen vrouwen met een lage
status de blonde haarkleur zullen adviseren en vrouwen met een hoge status de bruine
haarkleur.
Geadviseerde Haarkleur
De variabele geadviseerde haarkleur werd door 49 mannen beantwoord,
waarbij 18 in de blond-conditie, 12 in de bruin-conditie en 19 in de paars-conditie.
Resultaten tonen een effect van haarkleur op geadviseerde haarkleur van de
vrouw, χ2 (4) = 10.13, p < .05, die als volgt geïnterpreteerd kan worden: op de vraag
of de vrouw in kwestie beter van haarkleur verandert, antwoordde 47% van de
participanten beter van haarkleur te veranderen, terwijl 53% aanraadde de huidige
haarkleur te behouden. Dit gold tevens voor de controlevariabele (paarse haarkleur).
Tabel 2 toont dat de diagonaalwaarden, die aangeven dat best de eigen haarkleur
behouden wordt, steeds hoger liggen dan de overige waarden.
Tabel 2. kruistabel met als onafhankelijke variabele haarkleur vrouw en afhankelijke
variabele geadviseerde haarkleur vrouw
haarkleur
blond bruin paars
Geadviseerde haarkleur blond 11 (61%) 3 (25%) 6 (31.5%)
bruin 4 (22%) 8 (67%) 6 (31.5%)
paars 3 (17%) 1 (8%) 7 (37%)
Socio-economische status en waarden bij de mannen
Zoals reeds in de sectie materialen, variabelen en opzet werd aangegeven,
blijken de variabelen SES en traditionele waarden bij de mannen onvoldoende
23
betrouwbaar. Hierdoor kunnen we stellen dat onderzoeksvragen 2b en 2c in deze
eerste studie niet beantwoord kunnen worden.
Status van de vrouw
Voor de analyses omtrent geadviseerde haarkleur aan de vrouw en socio-
economische status van de vrouw werden de 49 mannen opgenomen die een haarkleur
hadden geadviseerd. Dit zorgde ervoor dat de lage SES conditie 22 mannen telde en
de hoge SES conditie 27 .
Tabel 3 toont dat aan vrouwen met een lage status de blonde haarkleur vaker
wordt geadviseerd (50%), dan aan vrouwen met een hoge status (33%). Bij deze
vrouwen werd eerder een bruine haarkleur aangeraden (52%). De chi-kwadraat test
toont dat status van de vrouw een significant effect heeft op de geadviseerde
haarkleur; χ²(2) = 6.13, p < .05.
Tabel 3. Kruistabel met de variabelen geadviseerde haarkleur vrouw en socio-
economische status vrouw.
SES vrouw
laag hoog Totaal
geadviseerde blond 11 (50%) 9 (33%) 20 (41%)
haarkleur bruin 4 (18%) 14 (52%) 18 (37%)
paars 7 (32%) 4 (15%) 11 (22%)
Discussie
Met deze eerste studie beoogden we antwoorden te vinden op drie
onderzoeksvragen. De eerste onderzoeksvraag betrof de haarkleurvoorkeur van
mannen voor vrouwen. We veronderstelden dat de meerderheid van de mannen zou
aanraden om de huidige haarkleur te behouden. Uit de resultaten blijkt inderdaad dat
het merendeel van de mannen aanraadt om de haarkleur te houden zoals ze nu is. Deze
24
antwoorden duiden op sociaalwenselijk gedrag, dat courant is op internetsites. Om een
goede indruk te maken bij de vrouwelijke targets, geeft men vaak complimenten,
zoals “je ziet er goed uit zoals je nu bent”. Bijgevolg is het moeilijk om de
haarkleurvoorkeur van mannen in deze studie na te gaan.
Gezien de variabelen SES en traditionele waarden bij de mannelijk
respondenten als niet voldoende betrouwbaar moeten beschouwd worden, kunnen we
in deze studie onderzoeksvraag 2b en 2c niet onderzoeken. Het tekort aan socio-
economische gegevens van mannen kan eveneens begrepen worden als een vorm van
sociaal wenselijk gedrag. Zo vonden Dawson & McIntosh (2006) dat personen die
zwakker zijn op vlak van evolutionair gebonden kenmerken (bvb. minder
aantrekkelijke vrouwen, minder rijke mannen) alternatieve sociaal gewenste
kenmerken zullen benadrukken om hun gepercipieerde gebreken te compenseren.
Minder rijke mannen zouden bijvoorbeeld hun inkomen niet vrijgeven en andere
persoonlijke eigenschappen benadrukken om hun kansen bij het vrouwelijke geslacht
te vrijwaren. Toekomstig onderzoek zal meer aandacht moeten besteden aan de
indicatie van status opdat we betrouwbare uitspraken kunnen doen over de invloed
van de SES van de man op haarkleurvoorkeur.
Bovendien kon in dit proefopzet geen gebruik gemaakt worden van
gestandaardiseerde vragenlijsten, die meer objectieve data kunnen geven. Dergelijke
beperkingen willen we in een tweede onderzoek vermijden. Om sociaal wenselijk
gedrag te reduceren willen gebruik maken van een anonieme vragenlijst, waarbij
opleidingsniveau en inkomen als standaard moeten ingevuld worden.
Haarkleurvoorkeur zullen we onderzoeken door beeldmateriaal te ontwikkelen
waarbij men de haarkleurvoorkeur bij een aantal vrouwelijke targets moet aangeven,
zodat we niet meer moeten spreken in termen van ‘wat adviseren mannen’, maar ‘wat
verkiezen mannen’.
Ten slotte vond de huidige studie evidentie voor de hypothese dat mannen aan
vrouwen met een lage status eerder de blonde haarkleur en aan vrouwen met een hoge
status eerder de bruine haarkleur adviseren. We moeten hier echter wel rekening
houden met het feit dat slechts 68% van de mannen een duidelijk advies gaf omtrent
haarkleur. Omdat de uitval bovendien mogelijk niet gelijk is binnen elke gekruiste
conditie van haarkleur en status, kunnen de resultaten enigszins vertekend zijn.
25
Omdat, zoals we hierboven reeds hebben aangegeven, mannen voornamelijk
adviseren de huidige haarkleur te behouden, kan een relatief hoge uitval in de conditie
blond-hoge status en een relatief kleine uitval in de conditie bruin-hoge status er mee
voor gezorgd hebben dat mannen vrouwen met een hoge status eerder een bruine kleur
aanraden..
Deze bevinding kan echter ook inhoudelijk verklaard worden door het
stereotype dat blonde vrouwen geassocieerd worden met een lage intelligentie en SES
en vrouwen met de bruine haarkleur met een hoge intelligentie en SES. Daarom
willen we in de volgende studie meer belang hechten aan het gebruik van
stereotypering op basis van geslacht of, met andere woorden, seksisme ten opzichte
van vrouwen.
Aangezien niet alle onderzoeksvragen van deze studie beantwoord konden
worden, zullen we deze en andere opnemen in een volgende studie. Rekening
houdend met de methodologische beperkingen van de huidige studie, zullen we dit
doen aan de hand van een meer objectieve en gestandaardiseerde vragenlijststudie.
STUDIE 2
De vorige studie was niet in staat om de verbanden tussen haarkleurvoorkeur
en socio-psychologische variabelen, zoals traditionele waarden en SES na te gaan. Dit
was grotendeels te wijten aan het sociaalwenselijk gedrag dat mannen in de
internetstudie stelden. Daarom zullen we in deze studie gebruik maken van meer
objectief materiaal. Zo worden deelnemers gevraagd om een anonieme vragenlijst in
te vullen, die naar zowel demografische en socio-psychologische variabelen, als
haarkleurvoorkeur peilen.
In de tweede studie willen we, naast traditionele waarden en SES, ook het
effect van een aantal andere socio-psychologische variabelen nagaan. Op deze manier
hopen we een antwoord te vinden op onderzoeksvragen 1 tot 2d. Verder nemen we
ook de derde onderzoeksvraag met betrekking tot de “assortative mating” theorie in
deze studie op.
26
Voor de eerste onderzoeksvraag “vallen mannen voor blonde vrouwen?”
Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een aantal fotoreeksen. Elke reeks bestaat uit
foto’s van eenzelfde vrouwelijke target met verschillende haarkleuren en deelnemers
moeten per reeks hun haarkleurvoorkeur aanduiden. Onderzoeksvraag 2b (i.e., vallen
mannen met een lage SES voor blonde vrouwen) zullen we in deze studie nagaan aan
de hand van de bekomen gegevens omtrent inkomen en opleidingsniveau van de
deelnemende mannen. Verder nemen we onderzoeksvraag 2c (i.e. vallen traditionele
mannen voor blonde vrouwen) als derde onderzoeksvraag op. Deze wordt via
vragenlijsten die peilen naar autoritarisme en cultureel conservatisme onderzocht.
Vervolgens willen we twee onderzoeksvragen bestuderen die in de eerste studie nog
niet aan bod kwamen. Zo gaan we hier ook in op onderzoeksvraag 2a (i.e. vallen
mannen die seksistisch ingesteld zijn voor blonde vrouwen). Dit zullen we doen door
middel van de “ambivalent seksisme vragenlijst”. Hiernaast willen we
onderzoeksvraag 2d (i.e. vallen materialistische mannen voor blonde vrouwen). Een
vragenlijst die peilt naar materialisme zou hier een antwoord moeten op geven.
Tenslotte willen we de “assortative mating” hypothese toetsen. Dit betreft
onderzoeksvraag 3 (i.e. vallen mannen met blond haar voor vrouwen met blond haar
en vallen bruinharige mannen voor bruinharige vrouwen). Ook deze onderzoeksvraag
wordt aan de hand van fotomateriaal onderzocht.
Deze tweede studie neemt met andere woorden de volgende variabelen op:
blondvoorkeur (onderzoeksvraag 1 en 3), stereotypering of seksisme
(onderzoeksvraag 2a), SES (onderzoeksvraag 2b), conservatisme (onderzoeksvraag
2c), materialisme (onderzoeksvraag 2d).
De variabele stereotypering zal in deze studie van extra belang zijn, gezien we
verwachten dat ze voor onderzoeksvragen 2b, 2c en 2d een verklaring kan bieden. Zo
zouden bijvoorbeeld conservatieve mannen een stereotiep beeld van vrouwen kunnen
hebben. In dit onderzoek kan dit vertaald worden naar het stereotype dat blonde
vrouwen aantrekkelijk zijn. Daarom willen we graag kijken of het effect van
conservatisme op haarkleurvoorkeur verklaard kan worden door de variabelen
goedbedoeld en vijandig seksisme. Hetzelfde verwachten we voor onderzoeksvragen
in verband met materialisme en leeftijd. Daarom zullen we stereotypering als
controlerende variabele opnemen en een aantal partiële correlaties uitvoeren.
27
Het grote verschil met de eerste studie is dat we hier niet peilen naar welke
haarkleur mannen aan vrouwen adviseren, maar rechtstreeks nagaan wat de
haarkleurvoorkeur van de man is.
Methode
Proefpersonen
Er werden 70 vragenlijsten uitgedeeld, waarvan 51 terug ingeleverd werden.
Gezien de hypotheses voornamelijk de mannen betreffen, werd de meerderheid van de
vragenlijsten afgenomen bij hen. 32 mannen en 19 vrouwen hebben de studie
ingevuld. Deelnemers waren gemiddeld 32.9 jaar (SD = 12.61) oud en de range van de
leeftijden varieerde tussen 18 en 57 jaar. De gemiddelde leeftijd bij de mannen
bedroeg 34 jaar (SD = 12.70), bij vrouwen was dat 30.9 jaar (SD = 12.56). Er werden
zowel studenten, werknemers als gepensioneerden opgenomen in deze studie. Alle
participanten zijn afkomstig uit Vlaanderen, hoewel de meerderheid van de
vragenlijsten ingevuld is door West-Vlamingen. Tabel 4 geeft de demografische
gegevens van de deelnemers weer met betrekking tot opleidingsniveau, inkomen, en
huidig haarkleur.
Tabel 4. De samenstelling van de steekproef voor opleidingsniveau, inkomen en
huidig haarkleur.
Frequentie Totaal Vrouwen Mannen Opleidingsniveau Lager onderwijs 0 1 1 Middelbaar onderwijs 11 12 23 Hoger onderwijs 8 19 27 Inkomen lager dan gemiddeld 15 18 33 hoger dan gemiddeld 4 14 18 Huidig haarkleur Blond 8 4 12 Donkerblond 2 2 4 (Licht)bruin 4 13 17 Donkerbruin 5 8 13 Zwart 0 1 1 Andere 0 3 3
28
Procedure en materiaal
De vragenlijsten werden uitgedeeld aan vrienden en kennissen. Diegenen die
wilden deelnemen aan het onderzoek vulden thuis de vragenlijst in en bezorgden de
ingevulde vragenlijst nadien terug. In het volgende worden de afgenomen variabelen,
in dezelfde volgorde als in de eigenlijke vragenlijst, een voor een gedetailleerd
toegelicht. Alle items werden gemeten op een 5-punten Likertschaal, gaande van 1
(helemaal oneens) tot 5 (helemaal eens).
Demografische en socio-economische variabelen. Participanten vulden een
aantal demografische en socio-economische variabelen in. Naast geslacht en leeftijd
werd ook het opleidingsniveau, het inkomen en de eigen haarkleur bevraagd (zie
Tabel 4).
Voor de variabele opleidingsniveau konden mannen en vrouwen kiezen tussen
lager onderwijs, middelbaar onderwijs en hoger onderwijs. We zien in tabel 4 dat de
meerderheid van de deelnemende mannen hoger onderwijs heeft gevolgd.
De variabele inkomen was een dichotome variabele die weergaf of deelnemers
meer dan wel minder dan gemiddeld verdienen (bruto ca. 2700 euro/maand). Hieruit
blijkt dat een jnipte meerderheid van de deelnemers minder dan gemiddeld verdient.
Deelnemers konden voor de variabele huidige haarkleur kiezen uit volgende
antwoordalternatieven: lichtblond, blond, donkerblond/lichtbruin, bruin,
donkerbruin/zwart. Tabel 4 toont dat de meerderheid van de mannen
donkerblond/lichtbruin haar heeft.
Haarkleurvoorkeur. Om de haarkleurvoorkeur van mannen en
vrouwen na te gaan werd gebruik gemaakt van beeldmateriaal. Meer specifiek werden
er vijf reeksen met telkens vijf foto’s aangeboden (zie Figuur 2). Per reeks werd
eenzelfde foto vijf keer herwerkt met Photoshop, zodat de haarkleur van de afgebeelde
persoon varieerde van lichtblond tot donkerbruin. De vrouwelijke targets werden
enerzijds via het internet verkregen (Figuur 2, reeksen B, C en E) en anderzijds heb ik
foto’s getrokken van twee vriendinnen (Figuur 2, reeksen A en D). De deelnemers
kregen de opdracht per reeks aan te duiden welke foto ze het mooist vonden.
29
Aangezien de foto’s geleidelijk overgingen van lichtblond tot donkerbruin,
werd aangenomen dat de beoordelingen, zoals Likerstschalen, volgens een continue
maat werden gemeten en werden de voorkeuren gecodeerd met een score gaande van
1 (lichtblond) tot 5 (donkerbruin). De middenscore (3) komt hierbij overeen met een
donkerblonde/lichtbruine haarkleur. Tabel 5 toont dat de mannelijke deelnemers een
lichte voorkeur voor blond haar hebben; vrouwen tonen daarentegen een lichte
voorkeur voor de donkerblonde tot lichtbruine haarkleur.
De Cronbach’s α voor de vijf foto’s bedroeg .47, wat weinig betrouwbaar is. De
betrouwbaarheid gaat er echter licht op vooruit wanneer fotoreeks D wordt
weggelaten (Cronbach’s α = .52). Fotoreeks D kan hier beschouwd worden als een
zwak item voor het meten van haarkleurvoorkeur en wordt bijgevolg weggelaten bij
het berekenen van de uiteindelijke schaalscores. De hierna gerapporteerde
bevindingen zijn dus gebaseerd op fotoreeksen A, B, C en E,waarbij lage scores staan
voor een voorkeur voor blond en hoge scores voor een voorkeur voor donker haar.
Ambivalent seksisme tegenover vrouwen (Ambivalent Sexism Inventory,
ASI, zie Glick & Fiske, 1996). Deze vragenlijst bestaat uit 11 items die verwijzen naar
vijandig seksisme en 11 items die peilen naar welwillend of goedbedoeld seksisme.
Vijandig seksisme duidt op negatieve, haatdragende overtuigingen en gevoelens
tegenover vrouwen. Goedbedoeld seksisme slaat op de warme en ridderlijke
gevoelens, die wortelen in de eerder paternalistische opvatting dat vrouwen
bescherming nodig hebben en verdienen. Alle 22 items werden naar het Nederlands
vertaald (eigen vertaling). Voorbeelditems zijn “vrouwen voelen zich te snel
aangevallen of gekrenkt” (vijandig seksisme) en “feministes stellen heel redelijke
eisen aan mannen” (goedbedoeld seksisme). Glick & Fiske (1996) vonden in zes
verschillende studies een Cronbach’s α die varieerde tussen .83 en .92. De ASI kon
dus als voldoende betrouwbaar beschouwd worden. In deze studie vonden we voor
vijandig seksisme een Cronbach’s α van .76; voor goedbedoeld seksisme was dit iets
minder; Cronbach’s α = .62. Uit Tabel 5 kunnen we opmaken dat mannelijke en
vrouwelijke deelnemers neutraal scoorden op zowel vijandig als goedbedoeld
seksisme.
30
Tabel 5. Gemiddelde en standaarddeviatie voor vrouwen en mannen voor de variabelen autoritarisme, vijandig seksisme, goedbedoeld seksisme, genderidentiteit, cultureel conservatisme, materialisme, haarkleurvoorkeur (op basis van vier foto’s).
Gemiddelde en standaardeviatie Vrouwen mannen Haarkleurvoorkeur 3.25 (SD = .65) 2.89 (SD = .59) Vijandig seksisme 2.85 (SD = .41) 2.81 (SD = .60) Goedbedoeld seksisme 2.81 (SD = .39) 2.82 (SD = .49) RWA 2.66 (SD = .43) 2.57 (SD = .59) Cultureel conservatisme 2.65 (SD = .44) 2.66 (SD = .57) Materialisme 2.74 (SD = .46) 2.60 (SD = .46)
Autoritarisme. Het begrip autoritarisme heeft betrekking op het aanhangen van
een reeks conservatieve sociopolitieke en culturele waarden en attitudes. Rechts
autoritarisme (right-wing authoritarianism, RWA, Altemeyer, 1981) wordt vaak
gebruikt als correlaat voor deze attitude en wordt gezien als de covariatie van
conservatieve normen en waarden. Iemand die hoog scoort op deze RWA-schaal
wordt gezien als een aanhanger van conventionele waarden en normen, wat veel te
maken heeft met traditionaliteit. Dit individu onderwerpt zich onkritisch aan de
heersende autoriteit, en heeft gevoelens van agressie ten aanzien van normovertreders.
Niveaus van rechts autoritarisme werden in de huidige studie gemeten aan de hand
van een bestaande 24-itemschaal (zie Altemeyer, 1988, vertaald door Meloen, 1991).
In deze schaal komen zowel conservatieve items (e.g., “gehoorzaamheid en respect
voor het gezag zijn de meest belangrijke deugden die kinderen moeten leren”) als
tegengestelde, progressieve items (e.g., “het is uitstekend dat jongeren tegenwoordig
meer vrijheid hebben om te protesteren tegen dingen die ze niet zien zitten, en hun
eigen gang gaan”) voor.
De RWA-schaal is reeds in vele studies opgenomen en is betrouwbaar
gebleken in een groot aantal landen, waaronder Canada, Zuid-Afrika, West-Duitsland
(Altemeyer, 1988), de Verenigde Staten (Zwillenberg, 1983), Australië (Heaven,
1984; Ray, 1985), maar ook in België (zie e.g., Van Hiel & Mervielde, 2005). Ook in
de huidige studie werd RWA op een voldoende betrouwbare manier gemeten;
Cronbach’s α = .89.
31
Cultureel conservatisme. De schaal die cultureel conservatisme bevraagt
werd door De Witte (1990) ontwikkeld en peilt naar kwesties zoals opvoeding,
werkethiek, de positie van de vrouw in de maatschappij, abortie, euthanasie en
voorhuwelijkse seks. De schaal telt 12 items, bijvoorbeeld “Verstandige ouders zullen
hun kinderen vroeg leren wie de baas in huis is” of “Jongeren mogen met elkaar naar
bed gaan zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn”. Metingen van de interne
consistentie tonen een voldoende betrouwbaarheid voor de cultureel
conservatismeschaal (Cronbach’s α = .75). Voor de huidige studie vonden we een
Cronbach’s α van .76, wat wijst op een betrouwbare schaal.
Materialisme. Richins en Dawson (1992) ontwikkelden een schaal met
betrekking tot materialisme. Ze bestaat uit 18 items die peilen naar de mate waarin
personen belang hechten aan materiële zaken. “Ik hou van veel luxe in het leven” en
“gewoonlijk koop ik enkel dingen die ik echt nodig heb” zijn voorbeelditems van de
materialismeschaal. Richins en Dawson vonden in hun onderzoek een α-waarde die
varieerde tussen .80 en .88. Ook in de huidige studie werd de materialismevragenlijst
voldoende betrouwbaar bevonden (Cronbach’s α = .78).
32
A
1 2 3 4 5
B
1 2 3 4 5
C
1 2 3 4 5
D
1 2 3 4 5
E
Figuur 2. Beeldmateriaal gebruikt voor de variabele haarkleurvoorkeur in Studie 2.
33
Resultaten
Haarkleurvoorkeur
Onderzoeksvraag 1 (i.e. vallen mannen voor blonde vrouwen) betrof de
variabele haarkleurvoorkeur. Dit hebben we enerzijds onderzocht door het gemiddelde
van haarkleurvoorkeur van mannen te bekijken en anderzijds door een vergelijking te
maken tussen haarkleurvoorkeur van mannen en haarkleurvoorkeur van vrouwen.
Mannen scoren gemiddeld 2.89 op de variabele haarkleurvoorkeur. De
meerderheid duidde met andere woorden de blonde tot donderblonde/lichtbruine
haarkleur aan.
Hiernaast werd een significant verschil gevonden tussen haarkleurvoorkeur bij
mannen en vrouwen, t(49) = 2.02, p < .05, waarbij mannen een grotere voorkeur
hebben voor een lichtere haarkleur (M = 2.89, SD = .59) en vrouwen een voorkeur
voor donkerdere kleuren (M = 3.25, SD = .65) verkiezen.
Stereotypering
De socio-psychologische variabele stereotypering heeft betrekking op
onderzoeksvraag 2a (i. e. vallen seksistische mannen voor blonde vrouwen). Dit blijkt
inderdaad het geval te zijn. Zowel mannen die hoog scoren op de subschaal ‘vijandig
seksisme’ en ‘goedbedoeld’ seksisme tonen significante correlaties met betrekking tot
haarkleur; resp. r = - .40, p < .05en r = - .66, p < .001. Deze correlaties wijzen erop
dat hoe seksistischer men is, hoe lager de score op haarkleurvoorkeur zal zijn, wat
overeenkomt met een grotere voorkeur voor blond. We vinden hier bovendien een
correlatie tussen goedbedoeld en vijandig seksisme (r = .83). Dit wil zeggen dat
mannen die hoog scoren op de subschaal vijandig seksisme, ook hoog scoren op de
subschaal goedbedoeld seksisme; hetzelfde geldt ook omgekeerd.
34
Socio-economische status
Voor onderzoeksvraag 2b (i.e. vallen mannen met een lage SES voor blonde
vrouwen) werd een univariate variantieanalyse uitgevoerd. Socio-economische status
werd in deze studie onderzocht door opleiding en inkomen te bevragen. Bijgevolg,
onderzoeken we of (a) mannen met een laag opleidingsniveau meer vallen op blonde
vrouwen en (b) mannen met een laag inkomen meer vallen op blonde vrouwen.
De ANOVA-resultaten geven geen significant effect van opleiding op
haarkleurvoorkeur, F < 1. Voor de variabele inkomen zien we echter wel een
significant effect, F(1,30) = 6.02, p < .05. Blijkbaar hebben mannen met een inkomen
lager dan gemiddeld een grotere voorkeur voor de lichte haarkleur (M = 2.68, SD =
.13) dan mannen met een inkomen hoger dan gemiddeld (M = 3.16, SD = .15).
Conservatisme
Onderzoeksvraag 2c (i.e. vallen traditionele mannen voor blonde vrouwen)
had betrekking op de variabele conservatisme.
Traditionele, conservatieve waarden werden gemeten aan de hand van de
RWA-schaal en de cultureel conservatismeschaal. We vonden een hoge correlatie
tussen RWA en haarkleurvoorkeur; r = -.47, p < .01 . Met andere woorden, hoe
conservatiever de man ingesteld is, hoe groter zijn voorkeur voor blonde vrouwen. De
correlatie tussen cultureel conservatisme en haarkleurvoorkeur was eveneens
significant; r = -.47, p < .01. Ook hier blijken de mannen met een meer conservatieve
instelling,een grotere voorkeur voor vrouwen met blond haar te hebben.
Wanneer we door middel van een partiële correlatie controleren voor seksisme
vinden we voor zowel RWA (r = -.11, n.s.) als voor cultureel conservatisme (r < .01,
n.s.) een verwaarloosbare, niet significante correlatie.
35
Materialisme
In deze studie namen we eveneens onderzoeksvraag 2d (i.e. vallen
materialistische mannen voor blonde vrouwen) op.
Hoewel de relatie tussen materialisme en haarkleurvoorkeur in de juiste
richting zat, werd de correlatie niet significant bevonden; r = -.18, n.s.
Assortative mating
Tenslotte namen we ook de derde onderzoeksvraag in deze studie op (i.e.
vallen blonde mannen voor blonde vrouwen en vallen mannen met de bruine
haarkleur voor vrouwen met de bruine haarkleur). Met andere woorden, gaat de
‘assortative mating’ hypothese hier op?
Om dit na te gaan werd gebruik gemaakt van een ANOVA waarbij de eigen
haarkleur opgenomen wordt als onafhankelijke factor en haarkleurvoorkeur de
afhankelijke variabele is. Resultaten tonen geen significant effect voor de eigen
haarkleur van de mannen en haarkleurvoorkeur, F < 1. Dat bepaalde mannen een
voorkeur voor blondines hebben en andere voor brunettes valt in deze studie niet te
verklaren door middel van de ‘assortative mating’ theorie.
Leeftijd
Hoewel leeftijd niet expliciet is opgenomen in de lijst van relevante
variabelen, zullen we het effect van deze courant gebruikte demografische variabele
toch nagaan. De resultaten tonen een substantiële, hoewel niet significante correlatie
tussen leeftijd en haarkleur, r = - .26, n.s. Wanneer gecontroleerd wordt voor de mate
van stereotypering (in de gedaante van de variabelen vijandig en goedbedoeld
seksisme), vinden we op basis van de partiële correlatie dat het (niet-significante)
effect wel bijna volledig verklaard kan worden door stereotypen. De resterende
variatie voor de variabele haarkleurvoorkeur, na controle voor seksisme, toont immers
een verwaarloosbare relatie met leeftijd; r = -.07, n.s.
36
Discussie
In deze tweede studie hebben we aantal hypotheses uit de eerste studie
hernomen. Hiernaast stelden we nog een aantal nieuwe onderzoeksvragen met
betrekking tot bijkomende socio-psychologische variabelen, zoals autoritarisme,
vijandig en goedbedoeld seksisme, cultureel conservatisme en materialisme.
Er werd in dit onderzoek vooral belang gehecht aan de variabele seksisme of
stereotypering, gezien we vermoedden dat een verklarende waarde aan deze variabele
kan toegekend worden.
In tegenstelling tot de eerste studie konden vonden we wel evidentie voor de
eerste onderzoeksvraag. Resultaten toonden dat mannen gemiddeld genomen een
haarkleur verkiezen die zich tussen blond (score 2) en donkerblond/lichtbruin (score
3) bevindt. Bovendien bleken mannen een grotere voorkeur voor blonde vrouwen te
vertonen dan de vrouwelijke respondenten in dit onderzoek. Deze bevindingen pleiten
voor de hypothese ‘mannen verkiezen blonde vrouwen’ zodat we ze in deze studie
kunnen behouden.
In het kader van onderzoeksvraag 2a, die betrekking heeft op stereotypering,
vonden we dat hoe hoger mannen scoorden op de seksismeschaal, hoe groter hun
voorkeur voor blonde vrouwen was. We zouden kunnen stellen dat mannen die over
vrouwen denken in termen van stereotypen2, zoals “blonde vrouwen zijn
aantrekkelijk” en “blondines zijn sexy” of “blonde vrouwen zijn onschuldig”,
“blonde vrouwen zijn puur” bekijken, een grotere voorkeur voor blonde vrouwen
hebben. Resultaten toonden overigens een correlatie tussen goedbedoeld en vijandig
seksisme. Dit effect werd ook door de oorspronkelijke onderzoekers (Glick & Fiske,
1996) gevonden.Deze positieve correlatie steunt de bewering dat beide vormen van
seksisme gerelateerde aspecten van de seksistische ideologie zijn.
Voor onderzoeksvraag 2b voorspelden we dat mannen met een lage socio-
economische status vallen voor blonde vrouwen en omgekeerd dat mannen met een
hoge socio-economische status vallen voor vrouwen met de bruine haarkleur.
2 Het betreft hier zowel goedbedoeld als vijandig seksisme. Seksistische mannen kunnen vrouwen dus als een gevaarlijke ‘femme fatale’ of als een ‘sprookjesprinses’ afschilderen.
37
Resultaten tonen dat de variabele opleidingsniveau geen effect had op
haarkleurvoorkeur van mannen. Of een man nu laag of hoog geschoold is, zal geen
invloed op zijn haarkleurvoorkeur hebben. Verder vonden we wel dat er
gedifferentieerd kan worden tussen mannen met een laag en een hoog inkomen. We
vonden dat mannen met een lager inkomen de blonde haarkleur verkiezen; mannen
met een hoger inkomen verkiezen eerder een meer donkere haarkleur. Partiële
correlatie toonde bovendien dat deze bevindingen verklaard kunnen worden door de
Westerse stereotypering (op basis van geslacht).
In onderzoeksvraag 2d gingen we na of traditionele mannen vallen voor
blonde vrouwen kon bevestigd worden. Mannen die hoog scoorden op cultureel
conservatisme en RWA hadden een grotere blondvoorkeur dan mannen die hierop
laag scoorden. Deze resultaten moeten echter genuanceerd worden, aangezien het
effect van conservatisme wegvalt als we controleren voor vijandig en goedbedoeld
seksisme. Blijkbaar hebben conservatieve mannen een meer stereotiep beeld van
vrouwen en vinden zij daarom blonde vrouwen aantrekkelijker dan meer progressieve
mannen. Dit is overigens in overeenstemming met de verklaring die we voordien aan
deze bevinding zouden toeschrijven.
De bijkomende onderzoeksvraag met betrekking tot leeftijd toonde dat oudere
mannen iets meer blonde vrouwen lijken te verkiezen dan jonge mannen. Deze
correlatie was niet significant, hoewel ze toch substantieel was. Dit kan te wijten zijn
aan het laag aantal deelnemers in dit onderzoek. Het effect van leeftijd blijkt ook hier
volledig weg te vallen als we controleren voor stereotypering. Zo te zien houden
oudere mannen zich meer vast aan stereotypen met betrekking tot vrouwen, zoals
“blonde vrouwen zijn aantrekkelijk”, wat hun grotere blondvoorkeur ten opzichte van
jongere mannen .
De variabele materialisme leverde echter geen significante correlaties op en
kan dus geen onderscheid maken tussen mannen en hun voorkeur voor blond.
Ten slotte werd de “assortative mating” hypothese in verband met haarkleur
getoetst. We konden in deze studie geen evidentie vinden voor de theorie dat mannen
vrouwen, die dezelfde haarkleur als hen hebben, verkiezen. De haarkleur van de man
bleek geen enkel effect te hebben op de variabele haarkleurvoorkeur.
38
ALGEMENE DISCUSSIE
De rol die haarkleur speelt voor de fysieke aantrekkelijkheid van vrouwen is
nog maar weinig bestudeerd. De enkele onderzoeken die hier wel over handelen,
geven bovendien een gemengd beeld. Sommige vonden evidentie voor de hypothese
dat mannen blonde vrouwen verkiezen (Guthrie, 1976; Lawson, 1971; Rich & Cash,
1993), andere konden dit niet bevestigen (Jacobi & Cash, 1994; Matz & Hinsz, 2000;
Swami et al., ,2008).
Omwille van deze onbepaaldheid bestond mijn eerste onderzoeksvraag uit het
nagaan van de waarheidswaarde van de stereotype stelling dat mannen op blonde
vrouwen vallen. Vervolgens was het mijn bedoeling om de resultaten in verband met
deze eerste onderzoeksvraag verder te nuanceren door de rol van enkele
sociaalpsychologische variabelen hierin te bestuderen. Meer specifiek werd
beargumenteerd dat stereotypering of seksisme (onderzoeksvraag 2a) socio-
economische status (onderzoeksvraag 2b), traditionele waarden of conservatisme
(onderzoeksvraag 2c) en materialisme (onderzoeksvraag 2d) een effect kunnen hebben
op haarkleurvoorkeur. Ten slotte leek het ook interessant om de ‘assortative mating’
hypothese na te gaan (onderzoeksvraag 3). Vanuit deze theorie vermoedden we dat
blonde mannen een voorkeur voor blonde vrouwen vertonen en bruinharige mannen
een voorkeur voor bruinharige vrouwen.
Om tot een antwoord te komen op deze onderzoeksvragen, werden twee
studies opgezet. In een eerste onderzoek werd via een kwalitatieve internetstudie
nagegaan welke haarkleur mannen zouden adviseren aan een potentiële partner. De
tweede studie was een kwantitatief onderzoek dat gebruik maakte van vragenlijsten.
Hierin werd de haarkleurvoorkeur van mannen bij een aantal gefotografeerde vrouwen
werd bestudeerd.
Gezien de (theoretische) literatuur met betrekking tot haarkleurvoorkeur eerder
pleit voor de stelling dat mannen voor blonde vrouwen vallen, verwachtten we in
verband met de eerste onderzoeksvraag resultaten te vinden die in overeenstemming
zijn met dit stereotype.
39
Voor deze eerste onderzoeksvraag werden in de eerste studie geen significante
resultaten gevonden. De bevindingen van de tweede studie toonden echter wel enige
evidentie voor deze hypothese. Mannen verkiezen gemiddeld genomen een eerder
lichte haarkleur bij vrouwen. Bovendien is de voorkeur voor licht haar groter bij de
mannelijke deelnemers dan bij vrouwelijke deelnemers. Deze bevinding komt overeen
met een aantal eerder gevonden empirische resultaten. Zo vonden ook Feinman en
Gill (1978) dat mannen een voorkeur hebben voor vrouwen met een lichte haarkleur.
Deze blondvoorkeur van mannen is te verklaren aan de hand van de theorie
van de evolutionaire psychologie. De “seksuele strategie” theorie (Buss & Schmitt,
1993) kan als eerste een verklaring bieden voor bovenstaand resultaat. Deze theorie
stelt dat mannen vrouwen zoeken met een hoog voortplantingsvermogen. Zij
verkiezen daarom vrouwen die jong, gezond en fysiek aantrekkelijk zijn (Buss, 1994).
Omdat blond haar geassocieerd wordt met jeugdigheid en jeugdigheid met
vruchtbaarheid, vallen mannen meer voor vrouwen met blonde lokken (Matz & Hinsz,
2000). Verder biedt de “zeldzame-haarkleur-voordeel” hypothese binnen de
evolutionaire theorie een verklaring. Seksuele selectie is volgens Frost (2006)
frequentieafhankelijk waardoor een persoon die met kop en schouders boven de rest
uitsteekt meer kans zal hebben om gekozen te worden. Zo zouden vrouwen met een
zeldzame haarkleur, zoals blond, de voorkeur genieten van mannen. In samenlevingen
waar blond minder voorkomt, zal de blonde haarkleur meer gewenst zijn (Ellis, 1928).
Het effect van de zeldzame haarkleur wijst bovendien ook naar het belang van
demografische, sociale en culturele verschillen. Thelen (1983) toonde in dit verband al
eerder aan dat de voorkeur voor een bruinharige vrouw vergrootte in proportie met de
zeldzaamheid van haar haarkleur. Blijkbaar is de voorkeur voor blond haar geen
universeel gegeven. Daarom gaat de tweede onderzoeksvraag het effect van een aantal
socio-psychologische variabelen die een invloed zouden kunnen hebben op de
haarkleurvoorkeur van mannen na. We bespreken achtereenvolgens de
onderzoeksvragen met betrekking tot stereotypering (onderzoeksvraag 2a), socio-
economische status (onderzoeksvraag 2b), conservatisme (onderzoeksvraag 2c) en
traditionele waarden (onderzoeksvraag 2d).
Allereerst werd het effect van stereotypering of seksisme tegenover vrouwen
nagegaan. We verwachtten dat seksistische mannen meer vallen voor blonde
40
vrouwen. De tweede studie vond inderdaad een effect van stereotypering ten opzichte
van vrouwen op haarkleurvoorkeur. Seksistische mannen blijken een grotere
blondvoorkeur bij vrouwen te hebben, dan minder seksistische mannen. We zouden
hier bijgevolg kunnen poneren dat het stereotype “blonde vrouwen zijn aantrekkelijk”
sterk vertegenwoordigd is in de denkpatronen van seksistische mannen.
Deze bevindingen zijn in overeenstemming met wat een aantal andere
onderzoekers reeds vonden over de algemene stereotypen over blonde vrouwen.
Lawson (1971) kwam tot de bevinding dat het kenmerk ‘mooi zijn’ geassocieerd is
met blonde vrouwen. De resultaten van Clayson en Maughan (1986) waren
gelijkaardig en vonden dat blondines als knap en vrouwelijk gezien worden. Later
kwamen Clayson en Klassen (1989) tot de bevinding dat universiteitstudenten
roodharige vrouwen als het minst aantrekkelijk en blonde vrouwen als het mooist
beschouwden. Gezien het belang van stereotypering werd stereotypering ook
opgenomen ter verklaring van enkele andere effecten (zie verder).
Voor de onderzoeksvraag of mannen met een lage socio-economische status
meer op blonde vrouwen vallen vonden we in de tweede studie significante resultaten.
Dit effect gold echter enkel voor de variabele inkomen en niet voor opleidingsniveau.
Er kan op vlak van inkomen blijkbaar gedifferentieerd worden tussen de deelnemende
mannen. Mannen met een lage SES hebben een grote voorkeur voor blond dan
mannen met een hoge SES. We kunnen dit resultaat kaderen binnen de “assortative
mating” theorie die stelt dat soortgelijke partners tot mekaar aangetrokken worden. Zo
zouden mannen met een hoge SES meer vallen voor intelligente vrouwen, mannen
met een lage SES zouden vallen voor minder intelligente vrouwen. Aangezien
intelligentie geassocieerd wordt met de bruine haarkleur en domheid veelal met de
blonde haarkleur, zouden mannen met een hoog inkomen een voorkeur voor brunettes
vertonen en mannen met een laag inkomen een voorkeur voor blondines, wat in dit
onderzoek gevonden werd.
De eerste studie belichtte overigens de variabele SES van de vrouw. Zo stelde
men de bijkomende onderzoeksvraag “adviseren mannen de blonde haarkleur meer bij
vrouwen met een lage SES?”. Resultaten toonden dat het merendeel van de mannen
effectief de blonde haarkleur aan vrouwen met een lage SES adviseert.
41
Deze bevinding kunnen we eveneens begrijpen in het kader van het stereotype
van “domme blondjes” en het beeld dat mensen van personen met een lage SES
hebben. De link tussen intelligentie en SES blijkt overigens in de literatuur
(Mackintosh, 1998) bevestigd te zijn. Mensen die minder intelligent zijn, zijn veelal
van mindere komaf. Gezien blonde vrouwen geassocieerd worden met een lage
intelligentie, en een laag IQ met een lage SES, zouden blonde vrouwen ook
geassocieerd kunnen worden met een lage socio-economische status. Dit is een
hypothetische verklaring die in onderzoek naar stereotypering verder kan uitgediept
worden.
De onderzoeksvraag met betrekking tot de sociaal-psychologische variabele
conservatisme toonde dat hoe conservatiever een man was, hoe groter de
blondvoorkeur was. Omgekeerd gold dan hoe progressiever ingesteld, hoe minder
men een voorkeur voor blonde vrouwen had.
Stereotypering kan gebruikt worden ter verklaring van dit effect. Het verband
tussen conservatisme en haarkleurvoorkeur viel immers weg wanneer gecontroleerd
werd voor stereotypering. Blijkbaar hebben conservatieve mannen een grotere
voorkeur voor blond haar omdat ze meer seksistisch ingesteld zijn ten opzichte van
vrouwen.
Materialisme werd, in het kader van onderzoeksvraag 2d, als laatste relevante
variabele voor haarkleurvoorkeur opgenomen. Deze socio-psycologische variabele
had echter geen effect op de haarkleurvoorkeur van mannen. Blijkbaar kan er op basis
van materialisme niet tussen mannen gedifferentieerd worden op vlak van
haarkleurvoorkeur.
De laatste en derde onderzoeksvraag betrof de ‘assortative mating’ hypothese.
Resultaten uit de tweede studie konden echter geen evidentie vinden voor de
hypothese dat blonde mannen aangetrokken worden tot blonde vrouwen of
bruinharige mannen tot bruinharige vrouwen. Er werd met andere woorden geen
evidentie gevonden voor de idee dat mannen en vrouwen met dezelfde fysieke
kenmerken aangetrokken worden tot elkaar, tenminste wanneer het gaat om haarkleur.
Het beperkt aantal mannelijke participanten kan een verklaring zijn. Zo gaven
bijvoorbeeld slechts 6 van de 32 mannen de blond of donkerblond haarkleur aan.
42
Theoretische implicaties
Vorig onderzoek heeft reeds aangetoond dat er met betrekking tot
haarkleurvoorkeur een aantal demografische, culturele en mediale invloeden van
belang zijn.
Demografische aspecten, zoals de prevalentie van haarkleur in een bepaalde
samenleving, kan ervoor zorgen dat de blonde haarkleur als aantrekkelijker
gepercipieerd worden (Ellis, 1928). Verder zijn een aantal socio-culturele invloeden
van belang. Volgens “psycho-socionomie” theorie zouden blonde vrouwen, gezien ze
als aantrekkelijker beschouwd worden, meer kans hebben om een gewenste partner
aan te trekken (Hartz, 2006). Verder zouden stereotypen omtrent haarkleur ervoor
zorgen dat blonde vrouwen als meer aantrekkelijk en minder intelligent gepercipieerd
worden, wat op sociaal niveau een aantal voor -en nadelen kan inhouden (Flaherty,
2008; Guthrie, 1976; Lawson, 1971; Kyle & Mahler, 1996; Weir & Fine-Davis,
1989). Ten slotte hebben ook de media en de literatuur voor bepaalde associaties
tussen de blond haarkleur en een aantal positieve en negatieve persoonskenmerken
gezorgd (Rich en Cash, 1994; Freedman, 1986; Juni & Roth, 1985)
Bovenstaande bevindingen tonen aan dat er met betrekking tot
haarkleurvoorkeur heel wat verschillen tussen samenlevingen, culturen of populaties
bestaan. Deze huidige studie toonde echter aan dat er ook belangrijke individuele
verschillen binnen één populatie te vinden zijn. Deze verschillen houden bovendien
verband met een aantal socio-economische en sociaal-psychologische variabelen. De
voorkeur voor blond, zoals vooropgesteld wordt door evolutionaire psychologen, is
dus kennelijk universeel gegeven. Blijkbaar hangt deze voorkeur samen met
variabelen als inkomen en conservatisme, maar vooral ook met de mate waarin men
een stereotiep beeld heeft van vrouwen.
43
Beperkingen en sterktes van het onderzoek
Voor zowel de eerste als de tweede studie kunnen een aantal zwaktes en
sterktes opgesomd worden.
Een voordeel van het gebruik van de eerste kwalitatieve internetstudie heeft
betrekking op de grote gezichtsvaliditeit. Proefpersonen werden niet geconfronteerd
met abstracte vragenlijsten, die veelal onduidelijk blijken te zijn, maar moesten
daarentegen een aantal welomschreven vraagjes beantwoorden. Ook het
beeldmateriaal en het profiel van de vrouwelijke target zorgde voor een nauwere
aansluiting tot de werkelijkheid.
Aan de andere kant vormde het sociaalwenselijk gedrag van de mannen een
grote beperking. Als gevraagd werd naar advies met betrekking tot haarkleur raadde
de meerderheid van de mannen aan om de huidige haarkleur te behouden. Door te
zeggen dat het haar er goed uitziet zoals het nu is, hopen mannen hun kansen bij de
vrouwelijke partij te verhogen. Dergelijke sociaalwenselijke gedragingen zijn courant
op internetsites en zijn perfect begrijpbaar, maar zorgen wel voor een vertekening van
de verkregen data. Deze beperking werd trouwens verwacht.
Ook het tekort aan data met betrekking tot inkomen kunnen we plaatsen in het
kader van sociaalwenselijk gedrag. Mannen die zwakker zijn op vlak van evolutionair
gebonden kenmerken, zoals een laag inkomen, gaan alternatieve sociaal gewenste
kenmerken benadrukken om dit gebrek te compenseren (Dawson & McIntosh, 2006).
Het maskeren van hun inkomen kan op die manier een strategie zijn om hun kansen
bij vrouwen optimaal te houden.
Aangezien het sociaalwenselijk gedrag van mannen heel wat beperkingen voor
het onderzoek inhield, hebben we dit gebrek in de tweede studie proberen uit te sluiten
door gebruik te maken van een anonieme vragenlijst.
In de tweede studie stellen we een aantal andere sterktes en beperkingen
voorop. Een van de grootste sterktes van de tweede studie betreft de grote mate van
objectiviteit van de verkregen data. De hoge mate van standaardisatie, het gemak
waarwee bijkomende variabelen kunnen toegevoegd worden en de mogelijkheid om
de consistentie op een statistische manier na te gaan vormen een aantal pluspunten in
44
dit onderzoek. Misschien nog een belangrijker voordeel is de anonimiteit waarmee het
onderzoek werd uitgevoerd. Op die manier konden we de sociale wenselijkheid, die in
de eerste studie een groot probleem vormde, grotendeels gereduceerd worden.
Een mogelijke limiet kan het gering aantal deelnemers betreffen. Slechts 32
mannen en 19 vrouwen bezorgden een ingevulde vragenlijst terug. Een groot deel van
de participanten was overigens student, wat een impact kan gehad hebben op de
resultaten. Maar gezien de meeste resultaten toch significante effecten opleverden,
mogen we dit tekort niet overdrijven.
De grootste beperking van de tweede studie is waarschijnlijk het gebruikte
beeldmateriaal. Voor de vijf foto’s vonden we een Cronbach’s α van slechts .47, wat
weinig betrouwbaar is. De betrouwbaarheid gaat er licht op vooruit wanneer fotoreeks
D wordt weggelaten (Cronbach’s α = .52), maar kan nog steeds niet als voldoende
betrouwbaar bevonden worden. Dit kan te wijten zijn aan verschillende redenen. De
afdrukkwaliteit kan een effect gehad hebben. Dit zou mogelijks op te lossen zijn door
de vragenlijst te digitaliseren en online te plaatsen. Belangrijker is vermoedelijk dat
geen rekening gehouden werd met andere gezichtskenmerken van de vrouwelijke
target. Aantrekkelijkheid moet beschouwd worden in termen van de
gestaltpsychologie of als een combinatie van fysieke kenmerken (Feinman & Gill,
1978). Huidtint, oogkleur en kleur van de lippen kunnen bijvoorbeeld een effect gehad
hebben op de haarkleurvoorkeur van mannen. Ook het feit dat de foto met de
werkelijke haarkleur er waarschijnlijk het meest natuurlijk uitziet kan een invloed
gehad hebben op de keuze van de mannen.Verder dient opgemerkt te worden dat de
bruine haarkleur (foto 4) in reeks B en C van mekaar verschilden. Het zou kunnen dat
men in de ene reeks meer geneigd is om een lichtere haarkleur aan te duiden dan in
een andere. Dit kan in een volgende studie eventueel opgevangen worden door
gebruik te maken van geschreven stimuli. Freedman (1969) vond in zijn onderzoek
naar de aantrekkelijkheid van baarden gelijkaardige bevindingen voor visuele en
geschreven stimuli. Indien men toch wil werken met beeldmateriaal zal meer aandacht
moeten besteed worden aan het opmaken van de foto’s.
Een van de grootste sterktes van deze thesis is wellicht dat zowel een
kwalitatieve benadering als een kwantitatieve benadering gebruikt werd, die elk hun
45
eigen beperkingen, maar ook hun sterktes hebben. De combinatie van beide methodes
maakt het geheel van het huidig onderzoek sterker.
Positief aan een kwalitatieve studie is de grote gezichtsvaliditeit. Dergelijke
vorm van onderzoek sluit nauwer aan bij de werkelijkheid en is voor de deelnemers
minder abstract. Negatief is dan weer de lage betrouwbaarheid en het feit dat het
onderzoeksmateriaal minder gestandaardiseerd is. Verder zorgt het gebrek aan
anonimiteit voor meer sociaal wenselijk gedrag en is de dataverzameling veelal
beperkt, wat ook in deze studie het geval was.
Kwantitatieve vragenlijststudies zijn daarentegen meer gestandaardiseerd en
anoniem. Hiernaast kunnen gemakkelijk extra variabelen toegevoegd worden en is de
consistentie statistisch na te gaan. De gezichtsvaliditeit is hier echter lager dan in een
kwalitatief onderzoeksopzet. Bovendien kan er een discrepantie tussen het werkelijk
gedrag en de inschatting van het eigen gedrag bestaan.
Deze twee onderzoeksmethoden kunnen elkaar met andere woorden op heel
wat vlakken aanvullen, zodat we door het gebruik van beide tot een sterk geheel
kunnen komen.
Aanbevelingen voor verder onderzoek
De betekenis van haarkleur voor vrouwen
In deze studie werd vooral gepeild naar de haarkleurvoorkeur van mannen.
Het kan echter ook interessant zijn om deze voorkeur bij vrouwen te onderzoeken.
In dit onderzoek bleek stereotypering van groot belang om een aantal
bevindingen te kunnen verklaren. Gezien de relevantie van deze variabele is het
boeiend om de mate waarin vrouwen in termen van stereotypen denken, na te gaan.
We zouden ons kunnen afvragen of bij vrouwen hetzelfde stereotype “blonde vrouwen
zijn aantrekkelijk” geldt. We zouden hierbij kunnen veronderstellen dat dit stereotype
meer bij blonde vrouwen leeft dan bij bruinharige vrouwen. Deze bevinding zou dan
te verklaren zijn door “wishful thinking”. Blondines zouden maar al te graag geloven
dat ze aantrekkelijker zijn dan brunettes.
46
Verder is nog maar weinig onderzoek gedaan naar de haarkleurvoorkeur van
vrouwen bij mannen. Feinman en Gill (1978) vonden reeds dat mannen met de bruine
haarkleur meer in de smaak vallen bij vrouwen dan blonde mannen. Geldt deze
bevinding meer dan 30 jaar later nog steeds? Dergelijke bevindingen kunnen
bijvoorbeeld van belang zijn in de reclamewereld. Bruinharige mannelijke modellen
zouden een grotere aantrekkingskracht en invloed kunnen uitoefenen op het
vrouwelijk doelpubliek.
Ten slotte vermoeden we dat er een correlatie tussen en zelfbeeld van vrouwen
kan bestaan. Voortgaand op de bevinding dat mannen blonde vrouwen verkiezen,
kunnen we veronderstellen dat blondines meer mannelijke aandacht genieten. Een
mogelijk gevolg kan betrekking hebben op het zelfbeeld van vrouw. We zouden
kunnen vermoeden dat blondines zich beter in hun vel voelen dan brunettes. Dit kan
grote klinische implicaties hebben. Zo zou blonderen het zelfwaardegevoel van
vrouwen kunnen opkrikken en kan haarkleuring op die manier een lichte vorm van
therapie betekenen. Eerder onderzoek toonde reeds aan dat mensen waarvan hun
gezicht, gewicht, leeftijd, etc. niet voldoen aan de culturele standaarden van
aantrekkelijkheid een lager zelfwaardegevoel hebben (Martin, Housley, McCoy, &
Greenhouse, 1988; O’Grady, 1989; Pearlman, 1993; Stein, 1987). Meer recent vond
Barton (2009) dat er sinds de economische crisis een boom is in het aantal vrouwen
die hun haar blond verven. Zo zou hij 67 procent meer blonde haarkleuringen hebben
gezet dan vorig jaar. Deze bevinding wijt hij aan het feit dat mensen zichzelf in tijden
van crisis willen opbeuren. Voor vrouwen zou dit door middel van blonde
haarkleuring zijn.
Maatschappelijke invloeden
Het weinige onderzoek dat is gedaan naar haarkleur heeft veelal betrekking op
de Noord-Amerikaanse en de Europese populatie. Er is dus nood aan bijkomend
onderzoek die peilt naar de verschillen inzake haarkleurvoorkeur op macro-niveau.
In dit opzicht is een studie naar cross-culturele verschillen van belang. We
veronderstellen immers andere maatstaven over wat aantrekkelijk is in bijvoorbeeld
47
Azië3 dan in het Westen. In dergelijk onderzoek zou het overigens aangeraden zijn om
zeker de zwarte haarkleur op te nemen, gezien de zwarte haarkleur daar een hoge
prevalentie kent.
Media oefent een grote invloed uit op de schoonheidsidealen van een
samenleving. Rich & Cash (1993) hebben dit reeds deels aangetoond in hun studie
over haarkleurvoorkeur doorheen de jaren. De impact van de media verdient in verder
onderzoek zeker meer aandacht. Studies hieromtrent zouden interessante bevindingen
kunnen betekenen voor de mediapsychologie en mediasociologie.
Nieuwe dispositionele variabelen
In dit onderzoek hebben we een aantal socio-psychologische variabelen
opgenomen omdat we vermoedden dat er op basis van deze variabelen
gedifferentieerd kon worden tussen de haarkleurvoorkeur van mannen. Dit bleek
inderdaad het geval te zijn voor SES, traditionele waarden, seksisme en leeftijd.
Haarkleurvoorkeur kan waarschijnlijk nog door een aantal andere variabelen
voorspeld worden. Zo houden persoonlijkheidskenmerken (cfr. Big 5) mogelijk ook
verband met de individuele verschillen in haarkleurvoorkeur. Ook intelligentie kan
een belangrijke factor zijn. Verder kunnen ook godsdienst en politieke ideologieën
een rol spelen. Hierbij kunnen we bijvoorbeeld vermoeden dat aanhangers van het
nazisme een voorkeur zullen hebben voor personen met fysieke kenmerken van het
arische ras, zoals blauwe ogen en blond haar.
Kortom, ondanks haarkleur een belangrijk gegeven is op zowel macro- als
micro-niveau is het nog maar weinig onderzocht. Daarom raden we onderzoekers aan
om aandacht te besteden aan bovenstaande aanbevelingen.
3 Dit kan evengoed Afrika of Zuid-Amerika betreffen.
48
CONCLUSIE
Voorgaande onderzoeken hebben reeds kunnen aantonen dat er met betrekking
tot haarkleurvoorkeur heel wat verschillen tussen samenlevingen, culturen of
populaties bestaan. Deze huidige studie toonde echter dat ook binnen één populatie
voor haarkleurvoorkeur gedifferentieerd kan worden. Deze individuele verschillen
houden bovendien verband met een aantal socio-economische en sociaal-
psychologische variabelen. De voorkeur voor blond, zoals gepropageerd wordt door
evolutionaire psychologen, is dus geen universeel gegeven. Blijkbaar hangt deze
voorkeur samen met variabelen als inkomen en conservatisme, maar vooral ook met
de mate waarin men een stereotiep beeld heeft van vrouwen.
49
REFERENTIES
Altemeyer, B. (1981). Right-wing authoritarianism. Winnipeg: University of Manitoba Press.
Altemeyer, B. (1988). Enemies of freedom: Understanding right-wing authoritarianism. San
Francisco: Jossey-Bass.
Barton, A. (2009, February). Blondjes zijn terug. Retrieved April 23, 2009, from Daily Mail:
http://www.hln.be/hln/nl/34/BeautyWellness/article/detail/653780/2009/02/01/Blondj
es-zijn-terug.dhtml
Brehm, S. S., Fein, S., Kassin, S. M., Mervielde, I.& Van Hiel, A. (2006). Sociale
Psychologie. 2e editie. Gent: Academia Press.
Brown, W. M., Price, M. E., Kang, J. S., et al. (2008). Fluctuating asymmetry and preferences
for sex-typical bodily characteristics. Proceeding of the National Academy of sciences
of the United States of America, 105, 12938-12943.
Brown, C. (1996). What's your favorite color?. Forbes, 158, 54-58.
Bull, R. & Hawkes, C. (1982). Judging politicians by their faces. Political studies, 30, 95-
101.
Buss, D. M., Schmitt & D. P. (1993). ‘Sexual strategies theorie: An evolutionary perspective
on human mating’. Psychological Review, 100, 204-232.
Buss, D. M. (1994). The evolution of desire. New York: Basic Books.
Buss, D. M. (1996). The evolutionary psychology of human social strategies. In E. T. Higgins
& A. W. Kruglanski (Eds.), Social Psychology: Handbook of basic principles (pp. 3-
38). New York: Guilford.
Clayson, D. E., & Klassen, M. L. (1989). Perception of attractiveness by obesity and
haircolor. Perceptual and Motor Skills, 68, 199-202.
Clayson, D. E., & Maughan, M. R. (1986). Redheads and blonds: stereotypic images.
Psychological Reports, 59, 811-816.
Darwin, C. (1859). On the origin of species by means of naturel selection. London: Murray.
Dawson, B. L. & McIntosh, W. D. (2006) Sexual strategies theory and Internet personal
advertisements. Cyberpsychology & Behavior, 9, 614-617.
50
De Witte, H. (1990). Conformisme, radicalisme en machteloosheid: een onderzoek naar de
sociaal-culturele en sociaal-economische opvattingen van arbeiders in Vlaanderen.
Leuven, België, HIVA- K.U. Leuven.
Dion, K. K. (1972). Physical attractiveness and evaluatieons of children’s transgressieons.
Journal of Personality and Social Psychology, 25, 207-213.
Dion, K. K., Berscheid, E., & Walster, E. (1972). What is beautiful is good. Journal of
Personality and Social Psychology, 24, 285-290.
Duriez, B. & Van Hiel, A. (2002). The march of modern fascism. A comparison of social
dominance orientation and authoritarianism. Personality and Individual Differences,
32, 1199-1213.
Ellis, H. (1928). Studies in the psychology of sex, Sexual selection in man vol. IV. F. A. Davis
Company, Philadelphia.
Etcoff, N. (1999). Survival of the prettiest: The science of beauty. New York, Doubleday.
Farr, J. A. (1980). Social behavior patterns as determinants of reproductive success in the
guppy. Poecilia reticulata Peters, 74, 38–91.
Feingold, A. (1988). Matching for attractiveness in romantic partners and same-sex friends –
a meta-analysis and theoretical critique. Psychological Bulletin, 104, 226-235.
Flaherty, E. (2008, January). Blonde Discrimination. Retrieved March 25, 2009, from Allure
Daily Beauty Reporter blog website:
http://www.allure.com/beauty/blogs/reporter/2008/01/blonde-discrimination.html
Fisher, R. A. (1930). The genetica theorie of naturel selection. Oxford, UK: Clarendon Press.
Freedman, D. (1969). The survival value of the beard. Psychology Today, 3, 36-39.
Freedman, R. (1986). Beauty bound. Lexington, MA, D. C. Heath.
Frost, P. (2006). European hair and eye color: A case of frequency-dependent sexual
selection?. Evolution and Human Behaviour, 27, 85-103.
Garcia, S., D. Khersonsky (1997). “They are a lovely couple”: Further examinator of
perceptions of couple attractiveness, Journal of Social Behavior and Personality, 12,
367-380.
Glick, P., Fiske, S. T. (1996). The ambivalent sexism inventory: Differentiating hostile and
benevolent sexism. Journal of Personality and Social Psychology, 70, 491-512.
Glick, P., Fiske, S. T. (1999). The ambivalence toward men inventory: Differentiating hostile
and benevolent beliefs about men. Psychology of Women Quarterly, 23, 519-536.
51
Guthrie, R. D. (1976). Body hot spots. New York: Van Nostrand Reindhold.
Hamilton, W. D. & Zuk, M. (1982). Heritable true fitness and bright birds: A role for
parasites?. Science, 218, 384–386.
Hartz, A. J. (1996). Psycho-socionomics: Attractiveness research from a societal perspective.
Journal of social behavior and personality, 11, 683-694.
Heaven, P. C. L. (1984). Predicting authoritarian behavior: Analysis of three measures.
Personality and Individual Differences, 5, 251-253.
Hill, C. T., Rubin, Z., Peplau, L. A. (1976). Breakups before marriage: the end of 103 affairs.
Journal of Social Issues, 32, 147-168.
Hinsz, V. B., Matz, D. C. & Patience, R. A. (2001). ‘Does womens’ hair signal reproductive
potential’. Journal of Experimental Social Psychology, 37, 166-172.
Jacobi, L. & Cash, T. F. (1994). ‘In pursuit of the perfect appearance: Discrepancies among
selfdeal percepts of multiple physical attributes’. Journal of Applied Social
Psychology, 24, 379-396.
Juni, S., & Roth, M. M. (1985). The influence of hair color on eliciting help: Do blondes have
more fun? Social Behavior and Personality, 13, 11-14.
Kirkpatrick, M. (1987). Sexual selection by female choice in polygynous animals. Annual
Review of Ecology and Systematics, 18, 43–70.
Kyle, D. J. & Mahler, H. I. M., (1996), The effects of hair color and cosmetic use on
perceptions of a female’s ability. Psychology of women quarterly, 20, 447-455.
Lawson, E. D., (1971). Hair color, personality, and the observer. Psychological Reports, 28,
311-322.
Little, A. C., Penton-Voak, I.S., Burt, D. M., et al. (2003). Investigating an imprinting-like
phenomenon in humans: Partners and opposite-sex parents have similar hair and eye
colour. Evolution and human behaviour, 24, 43-51.
Mackintosh, N. J. (1998). IQ and Human Intelligence. Oxford University Press, New York.
Matz, D. C. & Hinsz, V. B. (2000). ‘Many gentlemen do not prefer blonds: Perceptions of,
and preference for, women’s hair color’, Paper presented at the first meeting of the
society for Personality en Social Psychology, Nashville, Tennessee, 3-6 febr. 2000.
Manning, A. (1979). An introduction to animal behaviour. Edward Arnold, London.
Martin, S., Housley, K., McCoy, H., & Greenhouse, P. (1988). Self-esteem of adolescent girls
is related to weight. Perceptual and Motor Skills, 67, 297-300.
52
O’Grady, K. E. (1989). Physical attractiveness, need for approval, social self-esteem, and
maladjustment. Journal of Social and Clinical Psychology, 8, 62-69.
Meloen, J. D. (1991). Inventarisatie Nederlandse F-schalen 1959-1990. In P. Scheepers, & R.
Eisinga (Eds.), Intolerant en Onderdanig (pp. 186-222). Nijmegen, Netherlands: ITS.
Pearlman, S. F. (1993). Late mid-life astonishment: Disruptions to dentist and self-esteem. In
N. D. Davis, E. Cole, & E. D. Rothblum (Eds.), Faces of women and aging [special
issue]. Women and Therapy, 14(1-2), 1-12.
Pearson, K., (1907). Reply to certain criticisms of Mr G. U. Yule. Biometrika, 5, 470-476.
Pearson, K., & Lee, A., (1903). On the law of inheritance in man. Biometrika, 2, 357-462.
Ray, J. J. (1985). Defective validity in the Altemeyer authoritarianism scale. The Journal of
Social Psychology, 125, 271-272.
Rich, M. K. & Cash, T. F. (1993). ‘The American image of beauty: Media representations of
hair color for four decades’. Sex-Roles, 29(1/2), 113-124.
Richins, M. L., & Dawson, S. (1992). A consumer values orientation for materialism and its
measurement: Scale development and validation. Journal of Consumer Research, 19,
303-316.
Rushton, J. P., (1988). Genetic similarity, mate choice, and fecundity in humans. Ethology
and Sociobiology, 9, 329-333.
Schiller, B., (1932). A quantitative analysis of marriage selection in a small group. Journal of
Social Psychology, 3, 297-319.
Sorokowski, P. (2006). Do men prefer blonde women? The influenceer of hair colour on the
perceptiën of age and attractiveness of women. Psychological studies, 44(3), 77-88.
Sorokowski, P. (2008). Attractiveness of blonde women in evolutionary perspective: Studies
with two Polish sample. Perceptual and motor skills, 106(3), 737-744.
Swami, V., Furnham, A. & Joshi, K. (2008). ‘The influence of skin tone, hair length, and hair
colour on ratings of women's physical attractiveness, health and fertility’.
Scandinavian Journal of Psychology, 49(5), 429-437.
Thelen, T. H. (1983). Minority type human mate preference. Social Biology, 30, 162–180.
Thiessen, D., & Gregg, B. (1980). Human assortative mating and genetic equilibrium: an
evolutionary perspective. Ethology and Sociobiology, 1, 111-140.
53
Van Hiel, A., & Mervielde, I. (2005). Authoritarianism and social dominance orientation:
Relationships with various forms of racism. Journal of Applied Social Psychology, 35,
2323-2344.
Weir, S. & Fine-Davis, M. (1989). ‘Dumb blonde' and 'temperamental redhead': The effect of
hair color on some attributed personality characteristics of women. Irish Journal of
Psychology, 10(1), 11-19.
Weitz, R. (2001). Women and their hair - Seeking power through resistance and
accommodation. Gender & Society, 15(5), 667-686.
Wilson, M. S., & Liu, J. H. (2003). Social dominance orientation and gender: The moderating
role of gender identity. British Journal of Social Psychology, 42, 187-198.
Zwillenberg, D. F. (1983). Predicting biases in the punishment of criminals as a function of
authoritarianism: The effects of severity of the crime, degree of mitigating
circumstances, and status of the offender. Unpublished doctoral dissertation,
Columbia University, New York.