Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. · meest complaisante man biedt'der vrouw maar niet zoo even...

8
24e Jaargang. Woensdag 29 November 1916. No. 18. Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. Onder Redactie van: W. DRUCKER en J. S. R. BAERVELDT—HAVER. Abonnementsprijs per 3 maanden. . . f 0.75 Veer België, het overige Buitenland ea Ned IndlS „ 0.95 Afzonderlijke Nummers » 0.05 Bureau van Redactie en Administratie: ROELOF HARTSTRAAT 131 - AMSTERDAM. Advertenties per regel I 0.1S Groote letters naar plaatsruimte. Boekaankondiglng per regel (en 4/3 maal) „ f.10 — | /tanvragen en betrekkingen „ 1.05 INHOUD: Wat zal zij er doenP De splinternieuwe vorm van democratie. In Memoriam. In- en Uitvallen. Binnen de grenzen. Literatuur. Wat zal zij er doen? Im hel „Handelsblad" van 13 Nov. 1.1. heft de Van Dag tot Dag-schrijver een loflied aan op het eerste vrouw- Kamerlid. Geërgerd door het politiek gedoe op het Bin nonhof, als man zich schamende over dit fossiel lichaam, waarbinnen men, te midden van dood en verderf daar builen, terwijl vlak bij duizenden bovenmenschelijk lij- den, vaders, zonen, broeders worden gerukt uit hun ge- zinnen, niet alleen praat, praat, en nog eens praat, als ware de Volksvertegenwoordiging een rederijkerskamer, waar gedongen werd naar den prijs voor welsprekend- heid of keeluithoudingsvermogen, maar op stuk van za- ken ook nog keft als een troep vischkoopers, edkander te lijf gaat als straatjongens, heft hij een loflied aan op de eerste vrouw die de Kamer zal betreden. Gij, zegt hij tot haar in ietwat te verheven stijl, ,,gij zult de redding zijn van het groote vaderlandsche gezin, want gij bezit groote hoedanigheden en deugden, welke den man te vaak ont- breken en welke wij, helaas! in de vergadering van 's lands afgevaardigden soms zoo grievend missen." En dan roept hij in extase uit: te midden van scheldwoor- den, bedreigingen, beleedigingen en vuislheiiingen, zal gij brengen het fatsoen, den vrede. Met het binnentreden der vrouw „zal naast de brandnetel het weegblad groeven!" Daarna nog een panégyrique op de vrouw, op haar bo- venaardsche deugden. Zij, practischer, scherpzinniger dan de man, zal met een enkel woord de theoretici in de Ka- men tot de orde roepen en dat niet met booze, scherpe taal, maar met woorden, lievelijk als muziek. „Uw zachte stem en uw glimlach", zegt hij, „zullen zijn als honing, die het geneesmiddel slikken doet'. Zelis den eersten dag zal haar schrandere geest, gepaard aan haar medelij- dend hart, ontwaren wat hot volk noodig heelt en zij zal optreden voor de berooiden, de verdrukten, de onterfden. Van schelden en razen zal geen sprake meer wezen, edoch van werken en werken alleen. Zij zal zelibedwang •en beschaafdheid in de Kamer doen triomfeeren en moch- ten Haar leden, nog niet gewoon aan die fijnere' manie- ren, toch schreeuwen en dringen, dan hoort de heer Bois- sevain haar reeds zeggen met fijne ironie: „Mijnheer de Voorzitter! Gedooft u niet dat het eenige middel om in dezen prikkelenden oorlogstijd al die prikkelbare man- nen tot de orde te dwingen, de aanbrenging van prikkel- draad zou zijn? Kunt u daarmede niet den man of de vrouw die spreekt omringen en dus beveiligen tegen het vijandig opdringen van al die helden, die met woeste uit- roepen a,l dreigend naderen. En helpt prikkeldraad niet tegen die ruwhuidigheid, laat dan een loopgraaf voor ons maken!" „Met meer zedelij ken moed zal de Kamer, dank zij haar bezield worden. Zoodra de vrouw als gelijke van den man wordt toegelaten in de Kamer, toont zij zich misschien al spoedig zijn meerdere in moed en gezond verstand. Dit voorspel ik. En dit doende,, spiegelt zij tenminste even trouw de psyche, de ziel van het volk al als de heer Duys dit op bulderende wijze doet. . . . O, eerste vrouw, die wordt aigevaurdigd, ik begroet en huldig u zooals een zendeling met edel en liefdevol gelaat soms begroet werd door heilbegeerigen op een heidensch eiland." in zijn verrukking over het der vrouw toegewezen pas- sie! kiesrecht, maakt de scnrijver een nog al schromelij- ken ilaier. „Zij zullen", zegt hij, „als gij volkomen te- recht aantoont hoe inopportun de grondwetsherziening is in c.ezen tijd, niet gaan dringen en schreeuwen", maar, maar zij kan, zij zal dat niet zeggen, immers, gesteld dat zij ooit de Kamer bereikt, zal alsdan daar geen Grond- wetsherziening meer aan de orde zijn, deze tot hei verle- den behooren. In de üronkeinschap van eigen taal dit den luircdenaar ontschoten. Deze begroeting van de eerste Volksvertegenwoordig- ster een sarcastisch betoog aan het adres der huidige Kamerïeden? Ui beent waartijk de heer Baissevain, o nog maar zoo kort geleden voor „de vrouw in het huis", wer- kelijk zulke hooge vervv ach tingen van de vrouw als Ka- merlid? uoe bedrogen /.al hij, zoo werkelijk een vrouw het zoo ver mocnl brengen, alsdan uitkomen. Al de zachiheid, de lieleiijkheid, de beschaafdheid, welke hij de vrouw zijner verbeelding toedicht, bestaan immers niet. Er zijn beschaaiue vrouwen, maar er zijn ook be- schaaido mannen. Zoo de vrouw echter werkelijk ware gelijk de Van Dag tot Dag-schrijver haar uitbeeldt, waar- vandaan komen dun die ongemanierde Kamerleden, nota

Transcript of Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. · meest complaisante man biedt'der vrouw maar niet zoo even...

  • 24e Jaargang. Woensdag 29 November 1916. No. 18.

    Veert iendaagsch Blad voor de Vrouw. Onder Redactie van: W. DRUCKER en J. S. R. BAERVELDT—HAVER.

    Abonnementsprijs per 3 maanden. . . f 0.75 Veer België, het overige Buitenland ea

    Ned IndlS „ 0.95 Afzonderlijke Nummers » 0.05

    Bureau van Redactie en Administratie: ROELOF HARTSTRAAT 131 - AMSTERDAM.

    Advertenties per regel I 0.1S Groote letters naar plaatsruimte.

    Boekaankondiglng per regel (en 4/3 maal) „ f.10 — | /tanvragen en betrekkingen „ 1.05

    I N H O U D :

    Wat zal zij er doenP De splinternieuwe vorm van democratie. In Memoriam. In- en Uitvallen. Binnen de grenzen. Literatuur.

    Wat zal zij er doen? Im hel „Handelsblad" van 13 Nov. 1.1. heft de Van Dag

    tot Dag-schrijver een loflied aan op het eerste vrouw-Kamerlid. Geërgerd door het politiek gedoe op het Bin nonhof, als man zich schamende over dit fossiel lichaam, waarbinnen men, te midden van dood en verderf daar builen, terwijl vlak bij duizenden bovenmenschelijk lij-den, vaders, zonen, broeders worden gerukt uit hun ge-zinnen, niet alleen praat, praat, en nog eens praat, als ware de Volksvertegenwoordiging een rederijkerskamer, waar gedongen werd naar den prijs voor welsprekend-heid of keeluithoudingsvermogen, maar op stuk van za-ken ook nog keft als een troep vischkoopers, edkander te lijf gaat als straatjongens, heft hij een loflied aan op de eerste vrouw die de Kamer zal betreden. Gij, zegt hij tot haar in ietwat te verheven stijl, ,,gij zult de redding zijn van het groote vaderlandsche gezin, want gij bezit groote hoedanigheden en deugden, welke den man te vaak ont-breken en welke wij, helaas! in de vergadering van 's lands afgevaardigden soms zoo grievend missen." En dan roept hij in extase uit: te midden van scheldwoor-den, bedreigingen, beleedigingen en vuislheiiingen, zal gij brengen het fatsoen, den vrede. Met het binnentreden der vrouw „zal naast de brandnetel het weegblad groeven!"

    Daarna nog een panégyrique op de vrouw, op haar bo-venaardsche deugden. Zij, practischer, scherpzinniger dan de man, zal met een enkel woord de theoretici in de Ka-men tot de orde roepen en dat niet met booze, scherpe taal, maar met woorden, lievelijk als muziek. „Uw zachte stem en uw glimlach", zegt hij, „zullen zijn als honing, die het geneesmiddel slikken doet'. Zelis den eersten dag zal haar schrandere geest, gepaard aan haar medelij-dend hart, ontwaren wat hot volk noodig heelt en zij zal optreden voor de berooiden, de verdrukten, de onterfden. Van schelden en razen zal geen sprake meer wezen, edoch van werken en werken alleen. Zij zal zelibedwang

    •en beschaafdheid in de Kamer doen triomfeeren en moch-

    ten Haar leden, nog niet gewoon aan die fijnere' manie-ren, toch schreeuwen en dringen, dan hoort de heer Bois-sevain haar reeds zeggen met fijne ironie: „Mijnheer de Voorzitter! Gedooft u niet dat het eenige middel om in dezen prikkelenden oorlogstijd al die prikkelbare man-nen tot de orde te dwingen, de aanbrenging van prikkel-draad zou zijn? Kunt u daarmede niet den man of de vrouw die spreekt omringen en dus beveiligen tegen het vijandig opdringen van al die helden, die met woeste uit-roepen a,l dreigend naderen. En helpt prikkeldraad niet tegen die ruwhuidigheid, laat dan een loopgraaf voor ons maken!"

    „Met meer zedelij ken moed zal de Kamer, dank zij haar bezield worden. Zoodra de vrouw als gelijke van den man wordt toegelaten in de Kamer, toont zij zich misschien al spoedig zijn meerdere in moed en gezond verstand. Dit voorspel ik. En dit doende,, spiegelt zij tenminste even trouw de psyche, de ziel van het volk al als de heer Duys dit op bulderende wijze doet. . . . O, eerste vrouw, die wordt aigevaurdigd, ik begroet en huldig u zooals een zendeling met edel en liefdevol gelaat soms begroet werd door heilbegeerigen op een heidensch eiland."

    in zijn verrukking over het der vrouw toegewezen pas-sie! kiesrecht, maakt de scnrijver een nog al schromelij-ken ilaier. „Zij zullen", zegt hij, „als gij volkomen te-recht aantoont hoe inopportun de grondwetsherziening is in c.ezen tijd, niet gaan dringen en schreeuwen", maar, maar zij kan, zij zal dat niet zeggen, immers, gesteld dat zij ooit de Kamer bereikt, zal alsdan daar geen Grond-wetsherziening meer aan de orde zijn, deze tot hei verle-den behooren. In de üronkeinschap van eigen taal dit den luircdenaar ontschoten.

    Deze begroeting van de eerste Volksvertegenwoordig-ster een sarcastisch betoog aan het adres der huidige Kamerïeden? Ui beent waartijk de heer Baissevain, o nog maar zoo kort geleden voor „de vrouw in het huis", wer-kelijk zulke hooge vervv ach tingen van de vrouw als Ka-merlid? uoe bedrogen /.al hij, zoo werkelijk een vrouw het zoo ver mocnl brengen, alsdan uitkomen. Al de zachiheid, de lieleiijkheid, de beschaafdheid, welke hij de vrouw zijner verbeelding toedicht, bestaan immers niet. Er zijn beschaaiue vrouwen, maar er zijn ook be-schaaido mannen. Zoo de vrouw echter werkelijk ware gelijk de Van Dag tot Dag-schrijver haar uitbeeldt, waar-vandaan komen dun die ongemanierde Kamerleden, nota

  • 138 EVOLUTIE.

    bene zich zelven beschouwende als de élite der natie, en daar ook voor gehouden wordende? Zij allen hadden moedera, hebben echtgenooten, dochters, zusters; wat invloed heeft haar engelachtigheid gehad op hun karakter, hun doen en laten? Zij zijn de levende getuigenis van de nietr beschaafdheid hunner vrouwelijke omgeving, diie hun bruutheid in woord em houding duldt, hun ruwheid niet heeft weten glad te slijpen. Een allertreurigst begrepen democratie gaat tegenwoordig nu eenmaal uit van de idee, dat onbeschoftheid het volk aangenaam is; er zijn, zoowel vrouwen als mannen, alhoewel van de eersten gelukkig nog niet velen, die meenen aan dien eisch te moeten voldoen. Afspiegeling van dit begrip zien wij in onze Tweede Kamer. Door dergelijke daden gelooven de heeren hun kiezers welgevallig te zijn; en naar het schijnt is dit ook zoo. De vrouw, die het Kamerlidmaatschap wenscht te ambiëeren, zal zich dus aan hen hebben te spiegelen.

    Idealistische voorstellingen omtrent de Volksvertegenwoordigster ons uit den booze. Van af den beginne hebben wij ons verzet legen het passief kiesrecht; en wij zullen er wel legen blijven ook. Gesteld eens, dat eenvrouw gekozen wordit, wat soort van vrouw zal dat dan zijn? In de Kamer heeft men geschetterd over de uitgelezenste onder haar sexe, maar zij die dit zeiden wisten wel beter. Maar al te dikwijls hebben de heeren hem dié een waarheid dorst verkondigen toegevoegd, als gij zoo doet wordt gij miei weder herkozen, dan dat zij niet zouden weten, dat alleen volksvleierij, onmogelijk vervulbare beloften, breking met nobelheid, op het kussen brengt. De waarachtige zin om liet volk in al zijn geledingen te verhef-fen, heeft met het Kamerlidmaatschap niets van doen. In het heden heeft de „geachte afgevaardigde" veel stroop te smeren om den mond zijner kiezers; in de toekomst zal hij strijkaadjes hebben te maken voor zijn partijbestuur. Daaraan ontkomt evenmin zij als hij.

    Hoe zullen onder het nieuwe régime de Kamerleden worden gekozen? De partijbesturen zullen opmaken can-didaten-lijsten, welke zullen worden geaccepteerd of eenigszins gewijzigd door een vergadering van partijleden. Propagandisten of wel de candidaten zelven gaan met de opgemaakte candidatenlijst op stap. Van de indi-

    ■ viduëele meeningen der den kiezers aangeboden personen wordt niet gerept; zij toch zullen slechts zijn de spreektrompetten der partij, die, daarin Petrus gelijk, den sleutel bezit van de poort die leidt naar het aardsch paradijs. Of de partij-representant is een man of een vrouw doet op stuk van zaken er al bitter weinig toe, Hij of zij immers geen individu met eigen eigenheden, eigen opvattingen, eigen verantwoordelijkheid, maar een partij-machine. Gelooft de heer Boissevain heusch, dat b.v. een Soc.-Dem. vrouw, tegenwoordig geweest zijnde bij het Nierstrasz-relletje, haar partijgenooten een reprimande zou hebben durven geven? Hoogstens zou zij het zwijgen er toe hebben gedaan, maar ook mogelijk, ja zelfs waarschijnlijk is, dat zij zou hebben medegebast. Zoo zal de vrouw doen bij alle partijen.

    In de tegenwoordige Kamer heeft de Volksvertegenwoordiger, hij tenminste die voor geen goud zijn zetel zou willen verliezen — en daarvoor schijnen zoowat allen te sidderen en te beven — zijn kiezers naar de oogen te zien; onder de komende Grondwet zal hij hebben te vol

    doen, niet aan datgene wat het volk wenscht als geheel,, maar aan de partij-condities. Zij en hij, hij en zij, hebben te spreken, te oordeelen, te stemmen volgens opdracht van de rcspectiieve partijen. Zij als hij heeft te loopen iit het partij-gareel. De partijen toch immers zenden haar afgevaardigden niet naar de Kamer om aldaar te behartigen de algemeene belangen, maar ter bevordering van eigen macht en grootheid. Wie èèn oogenblik mocht volgen eigen, niet op eenig punt met zijn partij overeenkomende convictóe, .wordt uitgestooten. Geen vrouw in staat van de Kamer der toekomst iets anders te maken dan zij zal zijn: de arena der partijen-strijders.

    De vrouw die in de Kamer zal zitting nemen, zal daar -niet zijn als vrouw; er ook niet wezen voor de vrouwen. Voorgesteld door haar partij-bestuur, gekozen door mannen, zal zij, waar haar partij dit vergt, hebben te stemmen zelfs voor zaken die tegen de belangen der vrouwen ingaan. Zij zit daar toch immers als partij-sujet en als niets anders; dit, wij schreven het reeds in 1912, voor haar zusters in den lande wel de beste positie welke de door mannen gekozene in de Kamer kan innemen. Optredende toch voor heel de natie, zou zij schijnbaar ook de vrouw vertegenwoordigen; haar stem worden aangemerkt als die van ,,de vrouw"; als partij-gedelegeerde daarvan geen sprake. Haar oordeel dan niet meer uitleg-baar als die der Nederlandsche vrouw.

    Hoe een vrouw, zoolang haar sexe van de stembus is uitgesloten, zitting wil nemen in het parlement, ons niet begrijpelijk. Toch zijn er verscheidenen die het emplooi o zoo gaarne zullen aanvaarden. Daarbij die in trouwe meenen, dat zij door haar optreden den vrouwen het zoo ge-wenschte kiesbiljet wel zullen bezorgen en nog vele, vele andere' goede dingen, in den geest des heeren Boissevain, zullen wrochten. O heilage naïeviteit! Alsof een Kamerlid spreekt over datgene wat hem na aan het harte ligt! Alsof hij niet gebonden ware aan de aan de orde zijnde zaken! Alsof een enkele daar gehouden redevoering wijziging bracht in de Regeering-plannen! Alsof de vrouw, niet kunnende wijzen op de achter haar staande duizende kiezeressen, eenigen indruk zal maken op de Regeering! Al wat zij zal kunnen doen, zoo haar partij dit tenminste toelaat, is moties voon vrouwenkiesrecht in de Kamer werpen, een spelletje, waarvan zij, door herhaling, jaren en jaren, plezier kan hebben.

    Alle geredeneer in deze echter totaal overbodig; er komt geen vrouw in de Kamer. Het postje van / 3000.— 's jaars, plus pensioen, zal geen der heeren haar offreeren. Wij zullen afwachten, zegt,,De Telegraaf", wie van die 68galante heeren, die thans zoo geestdriftig zijn over en voorde vrouw, straks vrijwillig zal opstaan en zijn zetel beschikbaar stellen om het monster binnen te halen. Wie...? Hoeveel....? NIEMAND". Dit volkomen juist. Geen partijbestuur zal zijn mannekens durven negeeren en ook de meest complaisante man biedt'der vrouw maar niet zoo even een zetel aan ter waarde van /12.000.—, plus een levenslang jaarlijks inkomen van minstens / 400.—. En hoe rijk zou een kas wel moeten zijn, die, buiten de partijen om, een paar kiezers er toe brengende de vrouw te stellen, genoeg propaganda voor haar zou kunnen maken om haar tot Kamerlid geproclameerd te zien? De sop evenwel de kool niet waard.

    Tot lid van den gemeenteraad brengt een enkele vrouw-

  • EVOLUTIE. 139

    ifoet misschien wel. Dit geen lucratieve betrekking; allicht «dus dat daar deze of gene wel een plaatsje voor een par-tijgenoote wil inruimen. Misschien ook kan zij daar nog wel iets ten goede verrichten. Maar in de Kamer! Zetelende hooguit als ster boven haar uitgeworpen zustere^ Jtan daar haar slechts wachten desillusie, gelijk zij slechts «kan desillusioneeren hen die, als de heer Bois&evain, in haar zagen de Messias, terwijl zij. maar is mensen, niets meer, maar ook niets minde!". Maar, gelijk gezegd, op het baantje van Kamerlid heelt zij, gelukkig! geen kans.

    De splinternieuwe vorm van democratie. In De Telegraaf van 11 November 1.1. trekt Mr. H. Louis

    Israëls in een artikel „Het beheer onzer buiteniandsche betrekkingen" Ie velde legen het feit, dat de Grondwetsherziening beperkt is gebleven tot het kiesrecht- en onderwijsvraagstuk (behoudens dan verder de salaris- en pensioenregeling der Tweede Kamerleden), terwijl er toch zoo uiterst voorname punten zijn, die binnen de thans aan de orde zijnde herziening hadden behooren getrokken te worden. . Hel behoeft zeker geen betoog, dat het ons buitengewoon veel genoegen doet hoe langer hoé meer stemmen te höoren opgaain legen het meer dan misdadige bedrijf van Regeering en Kamer, om dagen en weken vol te praten over voorstellen, die, hoezeer ook van belang, voor wat die belangrijkheid aangaat niet in de schaduw kunnen staan van andere vraagstukken, met welker oplossing eigenlijk geen oogenblik langer mag worden gedraald. Zoowel de regeling der Troonsopvolging, vervat in de artikelen 10—23 van de Grondwet als het in artt.

    -57, 58 en 59 vastgelegde beheer der buiteniandsche bel rekkingen eischt dringend herziening en het is met dit laatste vraagstuk, dat Mr. Israöls zich,ia bovenaangehaald betoog bezighoudt.

    Hoewel Evolutie van den dringenden eisch tot herziening der artt. 57, 58 en 59 reeds lijden geleden gewag maakte en er [ aanvankelijk geen enkele persstem zich voegde bij de onze, hoewel de oprichting van het „Naklonaal Comité tol wijziging der artt. 57, 58 en 59 der Grondwet" kort néi het uitbreken van den1 oorlog het bewijs geleverd heeft, dat althans in een kleine groep van ■menschen het besef' ontwaakt was, dat déze aangelegenheid dringend voorziening behoefde en dat de over Europa gekomen ramp, waardoor tal van volkeren in den oorlog gestort waren, zonder dat de vechtenden eigenlijk wisten waarom het ging, althans enkelen geleerd had noch in het kiesbiljet, noch in 'n goed opgezette onderwijswet de factoren te zien, die voor het oorlogsonheil hoeden kunnen, de in het werk gestelde pogingen om het oor der Natie te bereiken, faalden tot dusverre vrijwel.

    Geen wonder dus, dat we met groot genoegen constateeren hoe gaandeweg meerdere stemmen zich in het aanvankelijk zoo zwakke koor dier enkelingen komen mengen en dat we met volle instemming kennis nomen van wat er omtrent* deze ■aangelegenheid de laatste weken in andere zoowel dag- als weekbladen opgemerkt wordt en zoo nemen we dan ook met volkomen instemming over, wat Mr. Israëls dienaangaande in De Telegraaf van 11 Nov. publiceerde. Hij schreef:

    „In den aanhef der rede door den Minister van Staat, voorzitter van den Ministerraad on hoofd van het departement van Binnenlandsche Zaken, 3 November gehouden bij de algemeene beschouwingen over de Grondwetsherziening, lees ik: „Ik meen mij ook ontslagen te mogen achten van retrospectieve beschouwingen over de motieven, die mij geleid hebben om deze Grondwetsherziening te beperken. Nu behalve de geachte afgevaardigde uit Utrecht .niemand er op heeft aangedrongen dat thans nog tot die uitbreiding zal worden overgegaan, meen ik, dat bespreking daarvan thans geen nut kan hebben."

    Toch volgden, ter wille van den heer Ter Spill, een paar wooiden over het ongewijzigd laten der regeling omtrent de Troonsopvolging en wel de verklaring: „Van mij is geen dergelijk voorstel te wachten, en ik voeg er bij: ik zou er zelfs bezwaar tegen hebben, thans aan een zoodanig voorstel mijne medewerking te geven". Ten einde nog duidelijker te doen uitkomen dat in dit zinnetje geen bespreking dier vraag is gelegen, zegt de minister de mo

    tieven zijner onthouding niet te zullen meedeelen. „Ik ben van meening, duit 's lands belang er niet mede zou zijn gebaat."

    Voor een extra-parlementair kabinelsformeerder ds dit logisch, parlementair is het zeker niet, dat al die vraagstukken zoo maar met een „ik ben van meening" zonder nadere opgave van reden worden ter zijde gesteld. Dit is geen versterking, noch van het Parlement, noch van de Regeering. Integendeel, wanneer de minister zonder in bijzonderheden af te dalen met eenige overtuigende zinnen voor het volk aannemelijk had kunnen maken, dat deze Gronwetsherziening moeit plaats hebben volgens het verkiezingsprogram van 1913, met verwaarloozing van eiken invloed der gebeurtenissen sinds Augustus 1914, dan zou heit weriv, thans door de heeren in Den Haag ondernomen, door het Nederiondsche volk beter begrepen, en misschien! gewaardeerd worden.

    Het is waar, de Kamer heeft het den minister zeer gemakkelijk gemaakt en niet te onbescheiden vragen gesteld, maar de kiezers zullen allicht iels meer willen weten. Nu hebben zij nog den indruk alsof op het Binnenhof men „de motieven" wel kent, doch deze uit voorzichtigheid niet openbaar maakt. Indien hun evenwel blijkt dat ook de Kamerleden er niet meer van weten dan de lezers der Handelingen, zullen zij, dit als inleiding lol de demo-cratiseering onzer Staatsinstelling van éene zeer eigenaardige- onvoldoendheid achten Het is merkwaardig hoe er een splinternieuwe vorm van democratie in ons land wordt verkondigd, n.1. het blind vertrouwen in de bekwaamheid en juistheid van inzicht der leiders, gecombineerd met een ernstig streven om die leiders onzer staatkunde door zich zelve of door hunne naaste vrienden als zoodanig te doen aanwijzen.

    Personen die geen kiezer kunnen aanwijzen, welke hun en niet oen ander persoon voor de leiding verkoos, die aan de kiezers vragen: Stemt slechts over richtingen, over programma's, vragen tevens aan de burgers: Geeft een persoonlijk vertrouwen aan de leiders.

    Bij die strooming is het vanzelfsprekend, dat men niet getornd heeft aan onze grondwettige regeling omtrent het bestuur der buiteniandsche betreKkingen, ofschoon dit stellig een punt is waaromtrent in de laatste twee jaar aan velen de oogen zijn opengegaan. Onder de talloozen, die den wereldoorlog beschouwen als een allerverschrik-kelijkste ramp, welke Europa heeft getroffen en het peil der beschaafde wereld dreigt Ie verlagen, zijn er slechts weinigen, die niet van meening zijn, dat deze ramp voor een zeer belangrijk deel is toe te schrijven aan het geheime geknutsel der diplomatie en aan het gar&Lï vaiï medewe-

    . tenschap en medezeggenschap der volken omtrent het beheer hunner buiteniandsche betrekkingen. Het denkbeeld dait, wanneer de vrede eens zal komen, hij nimmer kanis heeft de beloofde duurzame vrede te zullen zijn, wanneer niet de buiteniandsche betrekkingen aan regelmatig toezicht der Parlementen onderworpen worden, is zoowel in de oorlogvoerende als in de neutrale landen, vrijwel algemeen heerschend."

    We willen hierbij dadelijk aonteekenen, dat wij er niet zóó optimistisch tegenover staan als de heer Israëls. Naar onze meening is het denkbeeld, dat de straks te sluiten vrede nimmer kans heeft de beloofde (verlangde? Red.) duurzame vrede te zullen zijn, wanneer niet de buiteniandsche betrekkingen aan regelmatig toezicht der Parlementen onderworpen worden, nóch in de oorlogvoerende, nóch in de neutrale landen, vrijwel algemeen heerschend.

    Ware dat het geval, dan zou ongetwijfeld het gedaas in de Tweede Kamer over kiesrecht en onderwijs niet zóó lakoniek-jes, zóó zonder protest van eenige kracht voortgang hebben gehad ala thans het geval was en is.

    De heer Israëls zet weliswaar om zijne meening te staven Duitschland en ook de andere oorlogvoerende landen, die lijdensden oorlog de buiteniandsche politiek van haar geïsoleerd-exclusief standpunt eenigermate binnen de sfeer van het Parlement willen plaatsen tegenover ons eigen landje met een Grondwet, waarin men tevergeefs een echo van dit streven zoeken zal, maar hiermee is o.i. dan toch nog niet bewezen, dat de meening, het beheer der buiteniandsche betrekkingen voor goed onder controle te plaatsen, wil men een krachtige factor tot duurzamen vrede in 't leven roepen, vrijwel algemeen heerschend is, zoowel in de oorlogvoerende als in de neutrale landen.

    Terecht wijst Mr\ Israëls erop, dat het zwaartepunt, voor wat ons land aangaat, minder gelegen is in art. 58 (dat den koning tot oorlogverklaren bevoegd maakt) dan wel in art. 57 (dat den koning het opperbestuur der buiteniandsche betrek-

  • 140 E V O L U T I E .

    kingen in handen legt) en in nóg meerdere mate in aai. 59 (dal den koning sandionneert alle veudragen met vreemde mo-gendheden Ie sluiten en te bekrachtigen).

    Ook wij wezen op d'e grootere belangrijkheid dier beide ar-tikelen 57 en 59 boven dat van art. 58 reeds meermalen in ons blad en we halen dus met volkomen instemming aan wat Mr. Israëls hiervan zegt, n.1.:

    „Niet de oorlogsverklaring op zich zelve, maar het he-lieer der builenlandsche belrekkingen, het sluiten van ver-dragen, waaruit een oorlog of minder ernstige moeilijkhe-den kunnen voortkomen, of waardoor voor vele jaren de richting onzer politiek wordt bepaald, is hetgeen bij een gezond parlementair stelsel niet aan het toezicht der volks-vertegenwoordiging ontüokken mag worden."

    De heer Israöls herinnert ons in zijn artikel tevens nog eens aan de omtrent deze malcrie reeds vroeger voorgestelde wij-ziging, waarin op goedkeuring door de Slaten-Generaal werd aangedrongen alvorens de ratificatie kon plaats hebben van door den koning gesloten verdragen of van toetreding tot reeds beslaande verdragen en hij frischt daarbij ons geheugen nog eens op, door te vermelden dat. dit voorstel, afkomstig van de Staatscommissie onder hel ministerie-Heemskerk, dateert van 15 Mei 1912 en mede onderleekend was dooi'. . . . Mr. Cort v. d. Linden.

    Terecht merkl Mi'. Israöls naar aanleiding hiervan op:

    „Men moet de bescheidenheid onzer Kamerleden bewon-deren, die den minister niet eens de vraag hebben gesteld, welke gebeurtenissen in de laatste vier jaren hem er toe brachten het werk der Staatscommissie van minister Heemskerk op dit zoo spoedeischend terrein te verlooche-nen. Was het omdat die Staatscommissie door een reehtsch ministerie was ingesteld? Het is moeilijk aan te nemen, daar de Staatscommissie, in October 1905 door het ministe-rie-De Meester benoemd, eveneens voorstelde: ,,De ver-dragen worden door den Koning niet bekrachtigd dan na door de Staten-Gcnerual Ie zijn goedgekeurd"."

    Mr. Israëls gaat in zijn zoo lezenswaardig artikel nog een stap verder terug in de geschiedenis onzer Grondwet en rele-veert d'futoe hef in 1883 door Prof. Buys geschrevene, die eveneens den eisch om goedkeuring der wetgevende macht, alvorens tol ratificatie van de verdragen kan worden overge-gaan doet hooren, terwijl ook in 1800 de latere Prof. Mr. T. M. C. Asser tot de slotsom komt, dat „geen verdrag kan wor-den geratificeerd, geen verbintenis, welke ook, tegenover een vreemde mogendheid kan woiden aangegaan, zonder de voor-afgaande goedkeuring der Stalen-Generaal."

    Behalve wat door Mr. Israëls opgediept werd aangaande de reeds vroeger voorgestelde wijzigingen van de zoo belangrijke grondwetsartikelen 57, 58 en 59, waarover de geheele Tweede Kamer zwijgt als een. . . . mof, (behoudens een enkele stem, die hel bij piepen heeft gelaten, toen Mr. Cort v. d. Linden in-derdaad blijk gaf den arbeid der Staatscommissie in 1912 ook met zijne medewerking verricht op dit zoo spoedeischend ter-rein te willen verloochenen) liet zich in 181-1- reeds de stem hoo-ren van Prof. v. Swinden, die in de vergadering van notabe-len tégen de voorgestelde Grondwet stemde, omdat hij in het toenmalig ark 37, dat den Souvereinen Vorst het recht toe-kende om oorlog te verklaren, gevaar zag.

    En wie onzer nolabelen in de Tweede Kamer zullen nu straks bij de eindstemming hun stem onthouden aan de voor-gestelde Girondwcf, op grond van het feit, dat de zoo spoed-eischende herziening der art. 57, 58 en 59, benevens die, de troonsopvolging regelende, waarvan de belangrijkheid door den nood der tijden zich ontegenzeggelijk scherper deed voelen dan ooit te voren, met zulk een misdadige nonchalance ter zijde geschoven werd?

    Of zullen, zooals we vreezen met groote vreeze, de heeren politici, tuk op den buit: „algemeen mannenkiesrecht ter eenre, financiöele gelijkstelling van het bijzonder met het open-baar onderwijs, gepaard aan vrijheid van richting voor het eerste Ier andere zijde", dezen gretig binnenhalen en terzelf-dertijd de waarachtige volksbelangen met voeten treden?

    1 Is waar, zooals Mr. E. Fokker in Juni 1915 schreef in het vlugschriftje „Wat wij willen", uitgegeven door het „Nat. Co-mité tol wijziging der art. 57—59 der G. W":

    „Hel geldt hier geen par lij -politiek, maar hel levensbe-lang van het geheele volk, 't welk de zekerheid wenscht, dat allhans nieil geheel buiten de Volksvertegenwoordiging om — nu niet en later niel — tot den oorlog overgegaan of deze voorbereid, wellicht onvermijdelijk gemaakt wordt,"

    Maar als de H.H. Kamerleden ons inderdaad durven op-knappen met 'n Grondwet, die déze aangelegenheden bij het oude laten, dat dan het Nederlandsche volkj de Nederlandsche kiezers er hun durf tegenover stellen. Laten dezen dan toonen dait ze „van dezen splinternieuw-en vorm van democratie, be-staande in blind vertrouwen in de bekwaamheid en juistheid van inzicht der leiders", niet gediend zijn.

    Geen blinde volgelingen! zoo roepen wij van ganscher harte met Mr. Israëls mee en we verheugen ons daarbij, dal het juist. Mr. Israëls is, die dézen splinlernieuwen vorm van de-mocratie alles behalve toejuicht.

    leder mensch is vatbaar voor verbetering; ook Mr. Israëls. En wij constateeren die verbetering met genoegen.

    Immers het was Mr. Israëls die op de ledenvergadering der afd. Amsterdam dei' Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht op 21 Januari 191G, opgeroepen door hot Hoofdbestuur met het doel het op 17 Januari „en bloc" afgetreden afdeelingsbestuur door een nieuw te doen vervangen, den aanwezigen aanried om in dezen tijd van zvvaren en moeilijken strijd voor de Vereeniging, het Hoofdbestuur blindelings te volgen.

    Zie, Mr. Israëls, juist omdat hel zoo'n moeilijken tijd was voor de Vereeniging, meende het toenmalig afd.-best., dat te-gen hel. beleid van het H—B. ernstige grieven had, gesteund door eenige leden, die haar sporen in den kiesrechtstrijd'reeds lang hadden verdiend, de leden te moeten wakker schuddenen hun Ie doen inzien, dat de kiesrechlboot der vrouwen in het riet werd gestuurd. Helaas werd naar die waarschuwende slem, dank zij ook uw tot tweemaal toe herhaalde aansporing: Volgt uw leidsters blindelings, niet geluisterd.

    Helaas is voor de vrouwen, dank zij het slechte beleid van het Hoofdbestuur, dat de zaak der vrouwen koppelde aan de zoo troebele partij-leus der beide uiterste linkerzijden — de troebelheid daarvan wordt immers thans door het H.-B. er-kend — de boel bedorven.

    Ook door uw schuld! Daarom verheugen we ons zoo van ganscher harte, dat u die

    blinde-volgelingen-politiek niet wenscht voor het geheele Ne-derlandsche volk, voor de kiezers.

    Is het omdat ook door u de vrouwen niet gerekend worden lot het Nederlandsche volk, of is het, omdat het maar vrou-wen waren, wier zaak mede door uw raad bedorven werd?

    Hoe het zij, met groote instemming halen we het slot van uw zoo lezenswaardig artikel aam:

    „In deze gewichtige en moeilijke tijden bekleeden onze buiitenlandsche betrekkingen een overwegende plaats inde algemeene Nederlandsche zaak. Het Nederla.ndsche volk zal bij de verkiezingen zich moeten uiten of het juist en deugdelijk vindt, dat de Kamer omtrent die aangelegen-heid in plaats de waarborgen te versterken, de traditie van vroeger liet glippen."

    en we voegen er den wensch aan toe, dat ons volk, voorge-gaan door uw raad niet blindelings volge, wakker worde vóór het te laat is.

    Laat het Ned. Volk niet overkomen wat den leden der Ver.. v. V. K. overkomen is.

    Achteraf jammeren en prolesteeren, als er niets meer aan Ie doen valt, brengt de zaak heusch niet verder.

    Slikt hel Ned. Volk de nieuwe Grondwet zonder dat troons-opvolging en buitenlandsche betrekkingen geregeld zijn, zoo-als de V. v. V. K. het Concentratie-program heeft geslikt zon-der goede waarborgen voor het vrouwenkiesrecht, dan heeft het Ned. Volk zich later evenmin te beklagen als .thans de vrouwen — de leden der Ver. v. V. K. tenminste — hebben te doen.

    In Memoriam. De Ver. „Nationaal Comité in zake Wettelijke Regeling van

    Vrouwenarbeid" is ontbonden. Daarmede is heengegaan een dier stille vereenigingen in den lande, welker werk voor de meesten schier onopgemerkt is voorbijgegaan, maar daarom

  • EVOLUTIE. 141

    van niet minder invloed is geweest voor de vrouwenbeweging niet alleen van Nederland, maar ook daar builen.

    Toen iu 1899 uit de Beroepstelling bleek, dat niettegenstaan-de de Arbeidswet van 1889 er toch nog in fabrieken en werk-plaatsen te vinden waren 345.000 ongetrouwde vrouwen en meisjes, benevens 17.000 gehuwde' vrouwen, terwijl bij land- en akkerbouw werkzaam waren 25.628 getrouwde vrouwen en 55.000 getrouwde vrouwen ook nog in andere vakken loonar-beid verrichten, slak een storm van would-be verontwaardi-ging op. Dit respectabele cijfer van bijna honderdduizend ge-huwde vrouwen die mede den kost voor het gezin verdienden, wekte vooral de aandacht van vakvereenigingen als het Alg. Ned. Werkliedenverbond, dat aandrong op algeheel verbod van vrouwenarbeid; daarnaast verklaarde de S. Ü. A. P. op haar congres van 1901 zich voor scherpere wettelijke bescherming van de gehuwde vrouw en de met. deze gelijkstaande. Niels natuurlijker dan dat Kamer- en Gemeenteraadsleden in deze medegingen met hun principalen. De idee: de gehuwde vrouw uit den arbeid en de ongehuwde daar slechts in voor zooverre haar krachten dit toelaten — wat beteekende, dat zij alleen mocht bezetten de minderwaardige, ergo slecht-betaalde bran-ches — won allerwege veld. Een ware razzia, tegen loonarbeid^ sters werd aangevangen. Oneindig feller dan tegen de prosti-tuee werd opgetreden tegen de vrouw die het dorst wagen haar eigen brood te winnen op andere wijze dan door de heerender schepping haar' was voorgeschreven. Zoo drong b.v. de Bond van Spoor- en Tramwegpersoneel aan op algeheele afschaf-fing van vrouwelijk personeel bij spoor en tram. Alleen moch-ten zij daarbij worden toegelaten om het vuil te redderen der in die branches werkzame mannen. Het was toen dat op initia-tief van Mevr. M. W. H. Rutgers—Hoitsema de Ver. t. Be-hartiging v. tl. Belangen der Vrouw* overging tot de oprich-ting van een Comité, dat zich vierkant zou stellen tegen het drijven der mannen, die in de arbeidster slechts zagen een indringster, een ond&rkruipster, volstrekt geen recht hebbende op loonarbeid.

    1 April 1903 werd het Comité te Rotteidam opgericht. Het bestond uit 9 Yereenigingen: Ned. Vrouwenbond l. Verhooging v. h. Zed. Bevjustzijn; Alg. Ned. Vromoenver. „Arbeid Adelt"; Nat. Ver. v. Vrouwenarbeid; Ver. v. Vrouwenkiesrecht; Alg. Apothekers bedienden Bond; Vrouwcnclub der Bolt. Buurlver.; Ver. hoofden v. Openb. Bewaarscholen te Rdam; Ver. I. Beh. v. d. Bel. d. Vrouw en Vrije Vrouwenver. Al dadelijk werd tot presidente gekozen Mevr. Rutgers>—.Hoitsema, terwijl als secretares optrad Mevr. Dr. Alelta Jacobs, die tamelijk spoe-dig werd opgevolgd door Mevr. W. Drucker.

    Werk er steeds in overvloed Gememoreerd hier slechts en-kele zaken: het voorstel-Arbeidswet van minister Kuypermot zijn 370 artikelen, dat een enorme studie vroeg, alsmede be-sprekingen met officiëele personen, alvorens tot adresseeren kon worden overgegaan. Telkens ais eenig voorstel werd ge-daan tot inkrimping van vrouwenarbeid, of wel cenige zaak de vrouw-arbeidster betreffende in de Kamer in behandeling werd genomen, stond het Comité op de bres.

    Bij Kom Besluit van 2 Maait 1904 werd het huwelijk van een ambtenares bij Post- en Telegraphie beschouwd als aanvrage tot ontslag, wat onmiddellijk werd gegeven. Het Comité wend-de zich tot de Koningin met een adres, geteekend door 21 be-kende Vereenigingen en hield tevens een protestvergadering; natuurlijk zonder gevolg. Na twee jaar stelde het Comité een enquête in onder de ambtenaressen bij Post-, Telegr.- en Tele-foon, teneinde haar oordeel te venemen omtrent het ontslag bij huwelijk; tevens werd door tusschenkomist van het Bur. v. Vrouwenarbeid een onderzoek ingesteld naar de regeling in deze materie in het buitenland. Uit die tweeledige enquête werd een Rapport opgemaakt, dat den Minister v. Waterstaat werd aangeboden. Uit het opgemaakt Rapport bleek, dat van de hier opgesomde bezwaren in het buitenland zoo goed als niets was gebleken en Nederland met zijn Kon. Besluit vrijwel als alleen stond.

    Opmerkingswaardig hier zeker, dat de Direct.-Generaal van P. en T., die uit dezelfde gegevens had geput als het Comité, met een precies tegenovergesteld Rapport voor den dag kwam, waarop in de Kamer vooral door den heer Ketelaar werd ge-wezen. Het Ministerie-Kuyper trad af, edoch ook de nieuwe Minister v. Waterstaat scheen voorloopig niet geneigd het Be-sluit in te trekken. Op aandringen echter van het Comité stel-de Minister Kraus eindelijk een zelfstandig onderzoek in, waar-uit bleek, dat het Rapport van het Comité de waarheid be-helsde, wat ten gevolge had dat heit Kon. Besluit van 2 Maart 1904 werd ingetrokken. „Het heuglike feit dat het Kon. Be-sluit was ingetrokken", zegt Mevr. Rutgers—Hoitsema in haar verslag voor óen Nat. Vrouwenraad, „drong heel onverwacht tot mij door, doordat ik, als Presidente van het Comité, op èèn avond twee telegrammen ontving, beide met dankbetui-gingen voor onze bemoeiingen betreffende het Kon. Besl. van 2 Mrt. 1904. Het ene kwam van een vrouwelike klerk der P. en T., die indertijd haar huwelijk voor onbepaalden tijd had moeten uitstellen en nu de belemmeringen zag weggenomen, het andere van enige Rijkslelefonisten van het Telegraafkan-toor te Amsterdam,"

    13 Juni 1906 verscheen een Kon. Besluit, gebaseerd op art. 4 der Arbeidswet, waarbij niet minder don 900 vrouwen, werk-zaam in de ceramiek-fabrieken, met algeheele verwijdering uit

    haar broodwinning werden bedreigd. Dit Besluit wilde niets meer of minder üun dat de vrouwen in de fabriek tweemaal daags zouden ontvangen een schoon ovorkleed en het absoluut verbod haar het aardewerk te laten schilderen of drukken. Dit, gelijk het heette, ter voorkoming van de zoo gevreesde lood-ziekte. Hoe weinig men zelf geloofde aan het voorwendsel, viel wel daaruit te constateeren, dat niet de minste voorzorgen weiden genomen voor mannen, zelfs niet voor jongens van even boven de 17 jaar. Preseidenle en Secretares van het Co-mité stelden een onderzoek in loco in, waarbij al de opgesomde ellende der aan de lubrieken werkende vrouwen zoo goed als tot nul weiden gereduceerd. Gevolg van dit bezoek was, dat twee der fabrieksarbeidsters, die van af haar twaalfde jaar in de aardewerk-fabrieAen hadden gewerkt, naar Minister Vee-gens togen en hem den werkelijken toestand ontvouwden, met het gevolg, dat de Minister tamelijk wat retireerde en aan het Kon. Besluit zoo goed ais geen gevolg is gegeven. Ook een paar Cour te-leden bespraken met den Minister dit door hem wel ietwat onbezonnen uitgevaardigde K. B. Deze inmenging van het Comité wekte vooral de woede op der Soc.-Democra-ten, wier correspondent te Maastricht, de heer Baart, de be-zoeksters onmogelijk trachten te maken door haar voor te stel-len als bourgeoisie, die optraden voor de belangen der fabri-kanten.

    Ook hier weder het eigenaardige, eveneens gebezigd bij P. en T., dat de mannen, teneinde toch maar de vrouw uit den loonarbeid te drijven, tegen het verspreiden van onwaarheden volstrekt niet opzagen. Genoemde heer Baart toch zwoer bij kris en kras dat heel de zaak slechts handelde om een 150 vrouwen; latei' gaf hij echter toe, dat het gold een 900. Waar-om hij, die toch verklaarde, dat het hier ging om het belang der vrouw en van het gezin, het resultaat van zijn dan toch zoo nobel drijven diminueerde, nooit publiek geworden. De ge-heele geschiedenis, te vinden in Evolutie van Sept. en Oct. 1906, zeker nu het lezen overwaardig.

    Niet het minste werk van het Comité zeker geweest de actie tegen het Ontwerp-Heemskerk, waarbij werd voorgesteld wet-telijk het huwelijk der ambtenares te beschouwen als reden tot ontslag. Niet alleen clericalen waren voor dit ontwerp, maar ook zeer radicale Kamerleden. Het was toen Mevr. Rutgers— Hoitsema die, trots bemerkingen van bekende staatslieden die de verwerping van het voorstel schier onmogelijk noemden, toch de agitatie entameerde. Op initiatief van het N. C. i. z. W. B. v. V. kwam er een Comité van Actie tegen hel Onl-iverp-lleemskerk, dat gevormd werd uit 15 Vereenigingen, ter-wijl het door dit Comité aan de Tweede Kamer gezonden adres mede o.a. weid onderteekend door 27 kiesveieenigingen, 20 Afd. der S. ü. A. P., 14 Departementen van het Nut v. h. Al-gemeen en het Hoofdbestuur van Volksonderwijs. De Protest-vergadering, gehouden 29 Febr. 1912 in het Feestgebouw Bel-levue, waar verscheidene belanghebbenden, naast sprekers en spreeksters als Mr. Louis Israéls, Angenita Klooster, W. v. ltallie—v. limbden, I\ir. S. v. Houten, haar zaak bepleitten, toonden maar al te goed door de veelzijdige ter vergadering op-gekomen afgevaardigden van vereenigingen, bonden en corpo-raties, dat een groot deel Nederlanders niet accoord ging met het voorstel der Regeering. De zaak kwam niet in de Kamer en de val van het Ministerie-Heemskerk had de intrekking van het voorstel door de nieuwe Regeering ten gevolge; dat het Ministerie-Heemskerk, zoo het ware gebleven, de zaak zou hebben durven doordrijven, valt echter te betwijfelen.

    Sterke tegenwerking ondervond het Comité van de Associa-iion internationale pour la Protection legale des Travailleurs, wier Nederlandsen onderdeel was de Ned. Ver. voor Wetlel. Bescluirming der Arbeiders. Op de congressen der Association toch werden officieel besluiten aangenomen en bekrachtigd, vooral in, zaKe vrouwenarbeid, die, naar later bleek, niet eens altijd steunden op ware gegevens en bij uitvoering maar al te vaak hun schadelijkheid voor de zoogenaamd beschermden terstond deden gevoelen. Minister Talma, die erkende dat het in verschillende bedrijven zuiverder zou zijn de wel-Millerand in te voeren, waarbij de werkuren in d:e bedrijven waarin mannen en vrouwen werken gelijk worden gesteld, was toch verplicht, gebonden als de Heg. was aan 't internationaal ver-drag, 't verbod van nacn.t- en Zondagsarueid in al hun zwaarte op de vrouwen toe te passen, 'teneinde ook hier eenigen invloed te kunnen uitoefenen, werd het Comité lid van de N. V. v. W. B. v. A., en verkreeg na schier ondenkbare moeite de gele-genheid op het int. Congres mede als een der afgevaardigden te kunnen optreden. Tevens ontspon zich het begrip der nood-zakelijkheid om eveneens een lichaam te vormen, dat interna-tionaal voeling kon houden in zake de wettelijke regeling van vrouwenarbeid.

    Dit tot plan gevormd idee realiseerde zich Juni 1911 te Stockholm tijdens 't Congres van den Wereldbond voor Vrou. wenkiesrechl. Erg gemaxkelijk ging de oprichting van het Int. Secretariaat niet, maar toch gelukte de ineenzetting en op dit oogenblik zijn daarbij aangestoten: Zweden, Noorwegen, Dene-marken, Finland, Nederland, Hongarije, Gr. Britannië, Frank-rijk, België en Italië. Dit Int. Secretariaat blijft bestaan. Als Alg. Secretares is Mevr. Rutgers—Hoitsema vervangen door Mevr. Martina G. Kramers. Dit Int. Secretariaat bedoelt: het uitwisselen van bestaande Arbeidswetten; het elkander op die hoogte brergen en houden van voorstellen tot wijzigingen van

  • 142 EVOLUTIE.

    vrouwenarbeid en bepalingen en van in dézen aangenomen wetten; het zooveel doenlijk gezamenlijk optreden op Int. Congressen, het inwerken op de nationale toestanden.

    Het Comité-werk steeds verricht door een kleine groep vrouwen. Elke aangesloten Vereeniging had een afgevaardigde in het Comité en waar dit bestond uit een 8 a 9 Vereenigiiigen, waren het ook juist zooveel vrouwen die de plannen overlegden en uitvoerden. Bij die allen zoit voor diep overleg en ernstig willen. Het eerst trad uit dezen kring Mevr. v. Loenen— de Bordes, afgevaardigde voor de Ver. v. Vrouwenkiesrecht, welke Vereeniging, meenende haar neutraliteit te schenden door zich te verklaren voor den arbeid der gehuwde vrouw, zich afscheidde van het Comité; in 1909 overleeld Mevr. Otillie Schüffer—Bunge, de vrouw met haar helder oordeel, haar gezond verstand, die bij elke quaestie steeds vroeg: „wat is eerlijk?" en daarna eerst haar stem gaf; in 1912 ging de voorde vrouwenbeweging nog immer onvergetelijke Theodora Haver en eindelijk was door haar hoogen leeftijd tot uittreden verplicht Mevr. Anna v. Hogendorp. Nieuwe gedelegeerden kwamen voor haar in plaats, maar haar dadelijk geheel te vervangen mocht en kon niet worden gevergd.

    In 1913 moest de immer zoo volijverige Presidente haar positie in het Comité opgeven. Alhoewel physiek hersteld van de ontzettende aanrijding eener auto, lieten toch haar krachten niet toe zich aan eendergelijken, den geheelen mensen eisenenden arbeid meer te geven. Zij werd opgevolgd door Mevr. Mar-tina Kramers. De plaats der afgetredenen was echter niet weder te vullen. Daarbij kwam al spoedig de oorlog, die alle werk stop zette. In eigen boezem werd de belangstelling voor het Comité kleiner. Van wellen die lot energie prikkelden werd niet gehooid. Onder de gegeven omstandigheden was de ontbinding niet te vermijden.

    Als intense aanleiding tot de oplossing van het Comité zouden wij willen noemen: de waan, dat er voor vrouwenarbeid niet meer gestreden behoefl te worden, wijl 't recht daartoe op alle liniën is veroverd1; het aller gedachten concentreeren op èèn enkel punt, vrouwenkiesrecht.

    Der heengegane dezen lauwer: zij heeft gewerkt, veel gewerkt, goed gewerkt terwijl het dag was.

    In- en uitvallen. De heer Nierstrasz heeft het durven bestaan in de Kamer

    zitting van 16 Nov. 1.1. eens behoorlijk de waarheid te zeggen inzake hel nller-bedroevendsle voorstel van Minister Cortv. d. Linden, om in de Grondwet het uitkeeren van presentiegeld aan de Kamerleden vast te leggen en de heer Nierstrasz veroorzaakte door het uilen van die waarheid een incident.

    Natuurlijk! Waar en wanneer kan' de waarheid een herberg vinden. Inmiddels deed het ons, ondanks al het malle, opgeschroefde

    kabaal dal de heeren over deze uitingen maakten, innig goed het verslag dier zitting in de avondbladen van den lGden Nov. te volgen en met ware voldoening ontsnapte aan onzen mond: „Gelukkig, daar is vandaag tenminste weer eens1 een man uit één stuk aan 't woord geweest."

    Hoe zakte evenwel onze waardeering voor den heer Nierstrasz en onze voldoening over het door hem gesprokene, toen de bladen ons den volgenden dag een beeld kwamen geven van den ietwat druipslaartenden boosdoener, die, overbluft door de talrijke keffers, weer braaf kwam opzitten en pootjes geven.

    Lieve hemel, wanneer leeren we het nu eens af met voorbijzien van den inhoud eener bewering op den vorm al den nadruk te leggen. Trouwens, we hebben er de Handelingen ■nog eens op nageslagen (blz. 559, 560 en 561) en kunnen met den besten wil geen enkel onvertogen woord in het door den heer N. gesprokene vinden. Zijn beweringen als zoodanig waren inderdaad weinig complimenteus noch voor den Minister, die het voorstel deed, noch voor de Kamerleden, die er wel wat voor voelden, maar dat hebben Mjniater en Kamerleden aan zichzelf en geenszins aan den heer N. te wijten.

    We hebben het ten zeerste betreurd, dat de heer N., dieden 16den Nov. als uit één stuk gehouwen ons werd uitgebeeld, dank zij zijn toen uitgesproken meening, reeds den 17den Nov. in duizend stukjes aan onze voeten kwam te liggen.

    In Het Nieuws v. d. Dag van 18 Nov. 1.1. een ingezonden stuk van Jonkvrouwe Sophie v. Citters, waarin zij de gehouden Kamerdebatten in zake vrouwenkiesrecht noemt een overwinning voor de vrouwenkiesrechtbeweging in den lande. In principe toch het vrouwenkiesrecht erkend als een eisen des iijds en zij beschouwt het der vrouw niet verleenen dan ook als een uiting van het recht van den sterkste.

    De inzendsiter is vóór algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen, echter met deze restrictie, dat zij als voorwaarde ter verkrijging van kiesrecht een klein examentje zou willen afgenomen zien. Dat aan zooiets bij de Grondwetsineenzelters zelfs niet wordt gedacht, onnoodig er meer over te praten. Uitgesproken nu eenmaal, dat voor het kiezen van wetgevende lichamen geen kennis noodig is — tenminste niet voor man-menschen. Als zij dan ook zegt: „Algemeen kiesrecht zonder eenigen waarborg, dat de kiezer ontwikkeld genoeg is om zich

    zelf een oordeel te kunnen vormen, acht ik hoogst bedenkelijk", dan toont zij misschien wel veel gezond verstand er op na te houden, maar niets te begrijpen van die hoogere politiek welke in het heden voor de Nederlandsche natie een Grondwet brouwt en welke door den mond van den Minister v. Binnenl. Zaken zich uit in dezen geest: van 's lands zaken of belangen behoeft de kiezer niets te weten; al wat hij heeft te doen is: èèn partij kiezen uit de vele die hem worden voorgezet.

    Waar zij dan ook schrijft: „Ik ben overtuigd dat vrouwenkiesrecht paal en perk

    zal stellen aan den onverkwikkelijken partijstrijd. Wij vrouwen zullen over het algemeen niet vragen tot welke partij een candidaat behoort, maar of die candidaat een goed imewsch is, bezield met den wensen om het op te nemen voor wat recht is en edel en den strijd aan te binden tegen wat slecht is en laag",

    staal zij vlak naast de Grondwet die op stapel is gezet. Daarbij geen sprake van beste, goede, brave, voor-recht-strijdende candidaten, maar van partijen. Stel, Mevr. S. v. C, dat ook gij onder de nieuwe regeling het kiesbillet ontvingt en op een der candidaten-lijslen een man vondt, voldoende aan de door u gestelde eisenen, edoch naast hem op datzelfde billet een in deugden precies aan hem tegenovergestelde, dan liept gij heelveel kans, dat uw stem ten goede kwam aan den door u niet gewenschte. De kiezer onder het nieuwe régime heeft, willens of onwillens, te steunen en te schragen den partijstrijd, die u haat — en ook wij, zelfs in zeer sterke mate —; door uw stemmen toch zoudt gij worden ingedeeld bij partij zus of zoo, waartoe uw candidaat behoorde. In dit fraais brengt het vrouwenkiesrecht niet de minste wijziging. Dat dit het gehalte der Kamer zou kunnen verhoogen een fictie, die de inzendster los zal moeten laten, tenzij. . . tenzij Mevr. S. v. C. roeping gevoelt een Grondwetsherziening te bestrijden, die de mede-regeering in handen legt van uitsluitend partijen, wat in de prac-tijk beteekent, van de partij-leiders.

    In De Nieuwe Amsterdammer van 25 Nov. 1.1. schrijft Mar-tina G. Kramers, behandelende het vrouwenkiesrecht:

    „Welnu, na de volgende verkiezingen zullen wij eens zien, hoe de Kamerleden dan over de vrouwenbeweging spreken zullen.

    Dan komt ook het maken ener kieswet, bedoeld bij a r t 80 der Grondwet, ter sprake en dan zijn de anderhalf mil-lioen stemmen der vrouwen het terrein van een nieuwe kiesrechtstrijd. . . . "

    Hoe komt Mevr. Kramers aan die redcneering? Na. de verkiezingen onder de nieuwe Grondwet zullen de Kamerleden voorloopig heelemaal niet praten over vrouwen- en vrouwenkiesrecht! Waarom zouden zij dat doen? En over een kieswet zullen zij. niet eens denken. Die toch immers kant en klaar in de Addilioneele Artikelen, die, gelijk alles op het oogenblik in de Kamer, als vet erdoor zullen glijden. Voor de eerstkomende jaren zal de strijd om vrouwenkiesrecht in het Parlement zich hoogstens bepalen tot een paar moties — dat weet Mevr. Kramers evengoed als wij. Waarom dan de goè-gemeente de idee te suggereeren, dat de wetgever in deze materie moet optreden en wel spoedig ook?

    Binnen de Grenzen. Het Hoofdbestuur der Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht

    heeft na aanneming van art. 80 een krachtig protest doen hoo-ren legen de daarin reeds sedert 1912 voorziene uitsluiting der vrouwen, mede gesanctionneerd door alle liberale partijen in den lande, vervat in de volgende bewoordingen:

    „Namens duizenden en duizenden in den lande protestee-ren wij tegen de beslissing door de Tweede Kamer genomen bij aanneming van art. 80, zooals dat thans ten opzichte van het Vrouwenkiesrecht luidt.

    Innig verontwaardigd gevoelen wij ons, dat hierbij de belangen van alle vrouwen zijn opgeofferd aan die van een klein procent der mannen.

    De stroom van mooie woorden waarmee het belang van Vrouwenkiesrecht voor den Staat door den Minister en vele Kamerleden werd aangetoond, zijn ijdele klanken gebleken

    Onbegrijpelijk is het, waar men erkend heeft dat Vrouwenkiesrecht in den geest van onzen lijd ligt, dat het ook in ons land komen moet en spoedig komen zal, men den moed heeft gemist om bij deze Grondwetsherziening, nu de juiste tijd voor ons land daar was, het kiesrecht den vrouwen te verleenen.

    Door deze inconsequentie der Tweede Kamer worden de vrouwen nu genoodzaakt den strijd in het land te hervatten, den strijd, die zwaarder en bitterder zal zijn dan te voren. '\

    De vrouwen zullen thans het Binnenhof verlaten, omdat daar voorloopig voor haar niets meer te wachten is. Doch laten de mannen niet meenen, dat zij met aanneming van artikel 80 die vrouwen tot zwijgen hebben gebracht. De agitatie voor Vrouwenkiesrecht zal niet eindigen alvorens

  • EVOLUTIE. . ~ 143

    het Algemeen Vrouwenkiesrecht in de Grondwet is vast-gelegd."

    Het Hoofdbestuur der Vereeniging voor Vrouwen-kiesrecht: Dr. Aletta H. Jacobs. F. S. van Balen»—Klaar. V. C. van der Meer van Kuffeler. Jeanne C. van Lanschot Hubrecht. Jo van Diesen—Oberink. S. W. A. Wichiers. Caroline Meijer. Martina G. Kramers. Cl. Mulder van de Graaf—De Bruijn. E. van der Hoeven. Dr. G. Docters van Leeuwen—Van Maarseveen.

    Dit protest, dames, komt net precies 4 jaar te laat. Het was in 1912, toen het Concentratie-program, waartegen Mevr. Drucker haar stem krachtig verhief op de in Dec. 1912 gehou-den jaarvergadering der V. v. V. K., bekend geworden was, dat gij front hadt behooren te maken tegen dat program en het was in 1913, toen bij de herstemmingen de S. D. A. P. met de Concentratie meeging, dat gij hadt behooren in te zien, dat „zelfs in Troelstra's handen de belangen der vrouwen NIET veilig zijn. Het was immers die pres. der V. v. V. K. zélf, die op de bovenaangehaalde jaarvergadering den aanwezigen als haar meening te kennen gaf, dat „we onze. belangen gerust aan Troelstra konden toevertrouwen."

    Van stonde af aan heeft de Redactie van Evolutie het haar plicht gerekend tegen dergelijke optimistische en door niets gerechtvaardigde opvattingen te protesteeren en de V. v. V. K. fe bezweren haar eigen, onalhankelijken weg te gaan. De ko-lommen der laatste 4 jaargangen leggen van deze bewering voldoende getuigenis af. Het heeft echter niet gebaat. Noch de kritiek in onze kolommen, noch onze stem op de jaarvergade-ringen of afdeelingsbijeenkomsten heeft de debacle kunnen verhoeden, dank zij de doordrijverij der leidsters.

    De vrienden? van der vrouwenzaak op de laatste buitenge-wone algem. vergad. te Zwolle aanwezig, — het H.-B. was immers zoo innig gecoiffeerd met de aanwezigheid dier H.H. Kamerleden? — wilden immers niet demonstreeren voor het vrouwenkiesrecht alléén, het vrouwenkiesrecht, zuiver gehou-den van eiken anderen eisch? En nóg gingen de oogen niet open Nóg kletsten de handen op elkaar voor elke speech door één dier vrienden afgestoken en voor elk symptoom van steun daaraan vanaf de hoofdbestuurstafel.

    En tóch kón men weten, moest men weten, dat het zou blij-ven bij woorden. . . woorden. . . woorden. Het Conoentratie-program stond immers de daad in den weg?

    Niet de vrouwen zijn misleid door de Kamerleden. Nimmer zal deze beschuldiging óns uit de pen vloeien. We wisten van-af 1912, dat de liefde der heeren voor het vrouwenkiesrecht in ijdele klanken zou vervagen en omdat we dat wisten, waar-schuwden we, uit den treure.

    En thans geven ook de leidsters het toe in bovenaangehaald protest. Thans, nu het te laat is'. Of. . . . is het nog niet TE laat misschien? Zal de V. v. V. K., als straks de Grondwet in 2de lezing moet worden aangenomen, er het hare toe heb-ben bijgedragen, dat géén der zittende Kamerleden die vóór art. 80, zooals het thans aangenomen is, stemden, over de 2de lezing een stem uit de brengen krijgt? Zal deze nu nog groote, machtige organisatie op haar a.s. jaarvergad. in Dec. besluiten met al de kracht die in haar is na de Kamerontbinding man-nen op het kussen te brengen, die van déze Grondwet niet gediend zijn?

    Qui vivra, verra.

    Door de Vrije Vrouwen-V'ereeniging is onderstaand adres aangeboden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal:

    „De Vrije Vrouwenvereeniging; bennis genomen hebbende van de bij u in behandeling zijnde ontwerpen tot partiëele wijziging 4er Grondwet, heeft met pijnlijke verbazing en groote teleurstelling gecon-stateerd, dat de ontzettende gebeurtenissen, die in de laat-ste jaren rondom ons plaats hebben en hun stempel op onze geheele samenleving drukken, op de grondwetsvoor-stellen absoluut geen invloed hebben gehad, doch integen-deel daarin de geest van slaafsch volgen ter eene, en het uitoefenen van een schier onbegrensde, door niets gerecht-vaardigde macht ter andere zijde, wordt gevoed, aange-wakkerd en bestendigd.

    Voor adressamte toch lijkt het hoofdstuk van de Troons-opvolging (art. 10—23) van zoo groot volksbelang, dat zij zich eerder een partiëele herziening daarvan alleen zou kunnen denken, dan van de thans voorgestelde artikelen.

    De wereldoorlog, die Europa dreigt te vernietigen, doet ons zien over hoe groote macht staatshoofden beschikken, dat op zijn zachtst genomen, onvoorzichtig een volk ge-noemd mag worden, dat bij de herziening van zijn Grond-wet niet zoodanige maatregelen treft, welke het waarbor-gen tegen de inbezitneming van de Kroon door een het-zelve totaal vreemden vorst.

    Adrèssante acht het ook tegen het belang van het Ne-derlundsche volk, de artikelen 57,58 en 59 niet mede in de

    herziening op te nemen en daardoor de behandeling der buitenlandsche zaken, inclusief de beslissing over oorlog en vrede, weder in handen van één persoon te laten.

    Het komt adressante voor^ dat door het voorgestelde stelsel van Evenredige Vertegenwoordiging officieel een partijen-vertegenwoordiging wordt ingevoerd in plaats van de volksvertegenwoordiging.

    Adressante ziet in de voorgestelde wijziging van artikel 192 in nog erger mate het volk in secten en partijen ver-deeld, daar hierdoor het jonge kind reeds partijzucht en daardoor partijhaat wordt ingeprent, wat voor de toekomst noodlottig moet inwerken op de eensgezindheid der natie.

    Adrèssante ziet in de voorgestelde wijziging van artikel 80, onder den schijn den vrouwen recht te willen doen., een zoodanige scheiding gemaakt tusschen burgers en bur-geressen, dat waar de vrouw onder de vigeerende Grond-wet nog is de politiek gelijke van bedeelde en minder-waardige mannen, zij in de Grondwetsvoorstellen wordt de ook aan dezen inferieure; zoodat wordt geschapen een inferioriteit, die — eenmaal deze voorstellen tot Grondwet verheven — binnen de Grondwet niet kan worden opgehe-ven, omdat, zelfs al ging men eenmaal over tot het haar •toekennen van eenr.g attributief kiesrecht, dit steeds zou zijn een gratie, wat te meer in het oog springt, wijl deze geheele herziening geschiedt, omdat de man het kiesrecht in den vervolge niet meer zal ontvangen als een gunst, maar als een grondwettig recht. Waar dan ook minister Gort van der Linden zegt: „in onzen tijd van opgewekt gemeenschapsleven moet het, meen ik, schrijnen, indien men een deel der natie de waarneming van zijn burger-plichten onthoudt" (Handelingen, pag. 372), grieft het adressante te bemerken, dat de minister óf de vrouw niet rekent tot de natie, óf wel het .schrijnende, gelegen in de door hem bedoelde* uitsluiting, voor haar van minder be-toekenis1 vindt.

    Op deze vernedering der vrouw ziet adressante de kroon gezet door het voorgestelde passief kiesrecht, waarbij de vrouw, gekozen door mannen, niet anders zal zijn dan de representante van den man.

    Redenen, waarom adressante u verzoekt, de voorgestel-de herziening der Grondwet niet aan te nemen."

    Van Regeeringswege is een stuk gepubliceerd „Wat ieder-een in den lande moet weten", dat eigenlijk al openbaar had moeten worden gemaakt in het laatst van 1914. Het dwaas be-grip dat ouders alle onaangenaams doei vermoffelen voor hun kinderen, voor wie die geheimenissen op den duur toch geert geheimenissen blijven, tot nu toe ook gevolgd door de Regee-ring tegenover het volk, dat Zij als te onmondig beschouwde om inzicht te kunnen hebben in eigen zaken en dat daardoor con-dusiën is gaan trekken die voor een groot deel berusten op ficties en utopiën.

    Meermalen gedurende dezen oorlog hebben wij ons geërgerd aan de stellingen van enkele voorlichters des volks, die met stalen voorhoofd, wetens of onwetens, de onware leer verkon-digden, dat ons land was een land overvloeiende van melk en honing, een land dat uitvoerde, maar- niet behoefde in te voe>-ren. Dat ons land de bevolking slechts twee maanden van brood zou kunnen voorzien, werd met èèn woord allerbelache-lijkst gevonden. Toch dit een reeds jaren en jaren bekende waarheid.

    In het gepubliceerde stuk nu wordt voor het eerst officieel op dezen toestand gewezen en daarbij voorgerekend, dat met opoffering van het ons volk niet minder noodige weiland, het toch niet verder te brengen is dan tot drie maanden brood.

    Een tweede punt, waarop de aandacht gevestigd wordt, is de zonderlinge opvatting die de stedeling ér op nahoudt om-trent den landbouw en de landbouwende bevolking. Hij weet, hij ziet, dat in zijn omgeving de loonen stijgen; er gebrek is aan werkkracht, maar bij het landbouwbedrijf kan hij zich een dergelijke loonverhooging, tenminste eene die haar invloed doet gevoelen op het product, niet indenken. Dat mede de grond-stoffen voor een intensieven bouw, gelijk hier te lande wordt beoefend: veevoeder, kunstmest, enz., gewicht in de schaal leggen, kan er mede niet bij hem in. Met een eigenaardig bezits-embrouillement, dat op niets anders wordt toegepast, gewaagt de massa van onze aardappelen, onze kool, enz. enz. alsof de landbouwer verplicht ware de resultaten van zijn energie en arbeid af te staan aan het algemeen legen misschien eenige vergoeding. Over het geheel dit te wijten aan de weinige ken-nis omtrent de opbrengst van den bodem en de zorg die aan dezen moet worden besteed. Onmiddellijk zij daaraan toege-voegd, dat op de scholen daaromtrent niet heelveel wordt ge-leerd, waarin wij ten achter staan bij Rusland, dat, zeer prac-tiisch, op relief-landkaarten den kinderen de in elke provincie groeiende vruchten doet zien, plus opbrengst en kleederdrach-ten. Maar al hebben wij dat dan ook al niet op school geleerd, zou men toch zeggen, dat een denkend mensch zich af en toe eens rekenschap had gegeven van den koreninvoer uit Ame-rika, Rusland, Rumenië; over het hier inbrengen van buiten-landsche eieren, van aardappelen', groenten, Yruit, steenkool, hout, glas, ijzer, wol, garen, etc. etc. en bij zich-zelf de con-clusie had getrokken, dat Nederland evenmin als eenig ander

  • 144 E V O L U T I E .

    land op zich-zelf is aangewezen. Export en import zijnnueen^ maal cnafsi-he.delijk iweeliiigbnxxters. Zoover schijnt de economische kennis der meeste menschen echter niet te reiken. Vandaar de cisch: .er mag niet worden uitgevoerd; wal wij noodig hebhen moei zonder verwijl ingevoerd. Die leuze gaat natuurlijk niet op. Bij den gang van zaken vóór den oorlog merkten wij weinig of mets van den in- en uitvoer; wat nu echter anders gewonden is. Wij hebhen ons dus aan ;te passen aan den toestand.

    Van vele zijden wordt aangedrongen op dwang-cultuur, vooral van koren. De Regeering verklaart zich hier lot ingrij-pen volkomen onbevoegd De kennis van den grond berust bij den bedrijfsleider, niet Dij de Regeering en onnandig optreden zou dus kunnen leiden tol misoogst in slede van tot voodsel-vermeerdering. Dwingende omzeiling van grasland in koren-veld zou lang niet altijd het resultaat hebben wat men ervan hoopte, terwijl bij niet slaging het laatste maar niet zoo weder is om te zetten in het eerste. In elk geval zou de landbouwer tot een dusdanige omwerking eerst dan overgaan, als hij daar-in zijn voordeel zag.

    Dat de prijzen van die artikelen, welke en abondance in ons land groeien, toch enorm hoog zijn, wijt het rapport volstrekt niet aan tien uitvoer; eer zou men kunnen gewagen van: zij zijn duur trots den uitvoer. Mei verlies werkt ook de teeler niiot en, missende de in het buitenland behaalde winsten, zou hij door weinig voortbrengen de prijzen toch zoo opjagen, dat hij gedekt werd. Door dus allen uilvoer slop te zeilen, zou men misschien voor een oogenblik de inwoners bevoordeelen, maar op den duur zeker niet. Daarnaast staat dat ons onontbeerlij-ke ingrediënten óf door het buitenland niet aan ons zouden worden geleverd óf wel tegen zoo hoogen prijs, dat zij onbe-taalbaar"\vai en. Niet vergeten ook mag worden, dat heit verbod van algeheelen uil voer enorme stagnatie van werk zou na zich hebben gesleept, terwijl het nu vooral onze landbouw is ge-weest, die een zekere welvaart onder de bevolking heeft ge-bracht.

    Geraden is der Regeering de geheete productie tot zich te trekken; het superflu der producten alsdan zelf in hel buiten-land te plaatsen en aldus de Staatskas te bevoordeelen. In theorie dit misschien wel aanneembaar; in de praclijk zijn er echter onoverkomelijke bezwaren. Hoe vast te stellen do prij-zen van oendg product? Hoe den teeler te dwingen tot intensie-ven bouw? Waarschijnlijk zou de bodem niet meer, maar min-der ojibrengen, ergo juist het tegenovergestelde van datgene wat moet geschieden. Dovendien zou de Staat een zoo ingrij-penden maatregel niet mogen invoeren alleen en uitsluitend voor de landbouwende bevolking, edoch moeien toepassen op alles en alles.

    Tegen een nog ander verkeerd inzicht meent de Regeering te moeten waarschuwen. Over het algemeen gaat men uit van de veronderstelling, dat tegenover een massa consumenten staan een paar giooi-landbouwers, die zich venijken ten koste hunner medeburgers — in waarheid zijn er echter bijna 250.000 land- en tuinbouwers die voor de markt werken. Velen dezer zijn menschen, „die door een leven van zwaren arbeid en groot© soberheid, waarvoor de meeste stadsarbeiders feestelijk zouden bedunken, zich staande houden en soms ook tot eeni-gen welstand komen." Nu zijn het over het algemeen de gron-den dezer kleine producenten die in het heden hoogere kosten eisenen en wier producten de consumenten tegen lagen prijs verlangen.

    Dat dit alles voor de Regeering ontzettende moeilijkheden oplevert, tracht Zij de bevolking aan het verstand te brengen. Als gezegd: wat te laat. Eenmaal onder het volk post-gevat hebbende opinien keert men niet met een paar woorden.

    Dat het landbouwbedrijf niet geheel en al meer zonder con-trole kan worden uitgeoefend, erkent ook zij, maar elke maat-regel tegen den uitvoer vere scht voorzichtigheid en overleg. Het stuk eindigt met de verklaring, dat al wordt gedaan wat mogelijk is, maar de moeilijkheden zijn niet geheel weg te nemen.

    Zal de Regeering voortgaan met het af en toe verstrekken van zoo een economisch lesje? Noodig dit zeker. Dunnetjes toch de kennis daaromtrent; erg dunnetjes.

    Besprekende de gas-maatregelen, kregen wij in ernst van iemand ten antwoord: dat komt doordien zij de kolen naar buiten sturen. In haAr land, het land waar zij geboren werd, kan toch immers aan nets gebrek zijn! De bodem, waarop haar moeder baarde, vruchtbaar en gezegend boven alle andere leir.toren! O heilige vaderlandsliefde! Verrukkelijke vader-lardslrot»! O glorieus gevoel, dat de menschen suggereert, 'daar is maar èèn goed plekje op aarde, dat waar gij het levenslicht aanschouwdel! Dat men voor het behoud van zoo een oase zijn laatslen druppel bloed offert, zeer verklaarbaar. Inmiddels was het vrij wat practischer, humaner tevens, dat men de jeugd maar alvast leerde: elk land op zich-zelf biedt zijn be-woners slechts een liongerbestaan; alleen door ruil van voort-brengselen met andere volken rijst het leven tot menschwaar-dig peil. Verbeeldt u daarom toch nooit, meer te zijn dan uw buren van links of van rechts.

    Aan de Tweede Kamer zond heil hoofdbestuur van den Ne-derlandschen Bond voor Vrouwenkiesrecht een adres naar

    aanleiding van de voorgestelde verandering in het He, III© en IVe hoofdstuk en in de Additioneele Artikelen der Grondwet en meer speciaal die gedeelten, welke betrekking hebben op het vrouwenkiesrecht

    Adressant spreekt den wensen uil dat de Kamer nog een weg zal weten te vinden om aan de rechtmatige wenscben van vele vrouwen tegemoet te komen, hetzij door bepaling van een ter-mijn binnen welken een voorstel tot toekenning van vrouwen-kiesrecht behoort te worden ingediend, hetzij door toekenning van kiesrecht aan de vrouw op denzelfden voet als aan den man, behoudens een hoogere leeftijdgrens, welke automatisch met geregelde tusschenpoozen lot den voor mannen geëischten leeftijd wordt teruggebracht, hetzij, door toekenning van kies-recht aan de vrouw voorloopig alleen aan een of meer der ver-tegenwoordigende staatkundige lichamen, hetzij desnoods door samenvoeging van eenige der bovengenoemde beperkingen.

    Literatuur. „"Van „ t o e p e v l c l " V r o u w o n h l L ' i s r e v h t "

    beschouwingen In verband met de aanhangige voorstellen tot verandering in de G. W. ter overweging aangeboden door Mr. E. Fokker, ondervoorzitter van de Nederl. Bond v. V. K. prijs f 0.10.

    Dit in Sepl. 1.1. verschenen brochuretje heeft len doel te wij-zen op de verschillende stelsels van beperkt vrouwenkiesrecht., voor t geval het voor de vrouwen niet weggelegd blijkt zonder uitstel en zonder overgang het Kiesrecht te zullen erlangen op gelijken voel als de mannen.

    Met groot genoegen conslateeren wij, dat Mr. Fokker blijk geefi het meest te voelen voor een in de G. W. vastgelegde regeling, waarbij mannen en vrouwen ten aanzien van actief en passief kiesreentvoorulle vertegenwoordigende lichamen aan-stonds gelijk gesteld worden, met deze ééne uitzondering, dat de leeftijdseisen voor de vrouw aanvankelijk iels hooger worde gesteld, onder bepaling, dat de leeftijdsgrens op gezette tijden voor de vrouwen wordt verlaagd tol die: welke voor de man-nen gesteld is, zal zijn bereikt. Een 'dergelijke maatregel, die automatisch, d.w.z. zonder nadere tu&schenkomst van oen wet-gever, zou werken, wordt door den heer E. als overgangs-maatregel noch onbillijk noch ondemocratisch geacht, terwijl hij tevens in zulk een maatregel ziet een transactie, een brug, een uitweg om aan technische bezwaren tegemoet te komen.

    Reeds meer dan 3 jaar geleden deden wij in avol. 'n nieuw art. 80 aan de hand, zie tvol. aNov. '13, dat volkomen beantwoordde aan wat ook de heer F. wenschten we deden dat toen niet, om't A. V. K., dat we zelf het allerliefst zagen ingevoerd, in den weg te slaan, maar wel degelijk om aan de bezwaren, die we wisten dat door de tegenstanders van A. V. K. zouden worden in den weg gelegd, tegemoet te komen. Ook wij beschouwden ons voorgestelde art, 80 als een transactie, als brug of ais uitweg om met de tegenstanders tot een paci-ficatie te geraken. Aan het H.-B. der V. v. V. K. werd inder-tijd zelfs door eenige leden voorgesteld deze tactiek te volgen, wat echter door de direct-alles-eischende-vrouwen ver verwor-pen werd.

    Behalve bovenstaande regeling, die ook o.i. de meest billijke is bij gebrek aan A. V. K., doet de heer F. er. nog 'n viertal aan de hand. Zoo zou men het kiesrecht aan alle ongehuwde vrouwen kunnen verleenen of aan alle gehuwde vrouwen

    Voor het een als voor het ander voelt de schrijver weinig; ook daarbij vindt hij ons aan zijn zij. Üf wel men zou aanvan-kelijk alleen voor de gemeenteraden het V. K. kunnen invoe-ren op gelijken voel als den mannen dat recht is toegekend, een stelsel, dat naar schrijvers' meening met een ,,dankbaar maar niet voldaan" als overgangsstelsel op afrekening zou kunnen worden aanvaard met de troost ^beter één vogel ind© hand, dun tien in de lucht,"

    Verder zou er wellicht iets te zeggen zijn voor het stellen van een termijn in de G. W. binnen welken een wetsontwerp lol regeling van het V. K. bij de Staten-Generaal moet worden ingediend, bij gebreke waarvan hetzij A. V. K., hetzij eene in de AddiL Art. opgenomen voorloopig© regeling automatisch in werking zal treden. l>e schrijver verwacht echter zelf van zulk een voorstel weinig heil

    Inmiddels is art. 80 met algemeen© stemmen reeds aangeno-men en er zal voor de vrouwen niets anders opzitten, dan slraks, als na aanneming dezer G. W. tot Kamerontbinding zal zijn overgegaan, al haar krachten in te spannen teneinde in 2de lezing die G. W. alsnog te doen vallen. Indien de vrouwen zich in de éérste plaats toonen vrouwen en niet in de éérste plaats partij-leden, dan zal er kracht van haar kunnen uitgaan tot heil van haar eigene zaak.

    Kennisname van het boekske, dat voor één dubbeltje inden handel is, worde allen belangstellenden in het vrouwenkies-rechtvraagstuk len zeerste aanbevolen.

    0.

    Correspondentie. Verschillende stukken moeten wegens plaatsgebrek blijven

    liggen. Red.