Van de Ondebafdeelixg Koetei

80
BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI. DOOR S. C. KNAPPERT. Met de '/onderafdeeliug Koetei'/ wordt hier bedoeld dat gedeelte van het landschap Koetei, waardoor de Beneden-Mahakam stroomt. I. Geschiedenis. Volgens de inlandsche verhalen zou het landschap Koetei niet altijd dien naam gedragen hebben; vroeger zou het geheeteu hebben //Noesëntara// ' , en eerst door den zoon van het hoofd van //Djahitan-Lajar// (eene vermoedelijke kolouie van Hindoe-Javanen), met name Adji Batara Agoeng Déwa Sakti, aan dat landschap de naam «Koetei'/ gegeven zijn. Toen, zegt de legende, op zekeren dag Adji Batara Agoeng Déwa Sakti met zijn blaaspijp op jacht ging, kreeg hij niets anders dan een //toepei// (eekhoorn), die van een "pëtei" (boom met zeer onaangenaam riekende vruchten), aan de '/pantei'/ (strand) staande, in de "koempei" (riet) viel. De combinatie van die vier woorden vond hij zoo treffend, dat hij op de plaats der //Koempei// een nieuwe kraton stichtte en deze //Koetei" noemde. Aldus volgens de //salasila// (geslachtsregister), welk handschrift ons den oorsprong en de geneologie van het Vorstenhuis van Koetei weergeeft. - Het behoeft nauwelijks gezegd, dat bij het licht der geschied- bronnen van de geloofwaardigheid dezer Koeteische mondelinge overlevering weinig overblijft. Volgens die bronnen was de naam //Koetei'/ reeds bekend bij de Voor-Indiërs, die het land niet alleen • Noesëntara heet te beteekenen „Tanah jang tërpotong" d. i. afgescheiden stuk grond, omdat het land, waar de Vorst verblijf hield, gelegen was tusschen Djahitan Lajar en Koetei Lama. Inderdaad beteekent Jav. noesa- antara „Archipel". - De Salasila is door den heer S. W. Tromp gedeeltelijk vertaald en met aanteekeningen opgenomen in de „Bijdr. Kon. Inst. 5, III, 1888, bl. 1—108.

description

this is story of dutch invasion in Indonesia , at kutai, east kalimantan

Transcript of Van de Ondebafdeelixg Koetei

Page 1: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELINGKOETEI.

DOOR

S. C. KNAPPERT.

Met de '/onderafdeeliug Koetei'/ wordt hier bedoeld dat gedeeltevan het landschap Koetei, waardoor de Beneden-Mahakam stroomt.

I. Geschiedenis.

Volgens de inlandsche verhalen zou het landschap Koetei nietaltijd dien naam gedragen hebben; vroeger zou het geheeteuhebben //Noesëntara// ' , en eerst door den zoon van het hoofd van//Djahitan-Lajar// (eene vermoedelijke kolouie van Hindoe-Javanen),met name Adji Batara Agoeng Déwa Sakti, aan dat landschap denaam «Koetei'/ gegeven zijn. Toen, zegt de legende, op zekerendag Adji Batara Agoeng Déwa Sakti met zijn blaaspijp op jachtging, kreeg hij niets anders dan een //toepei// (eekhoorn), die vaneen "pëtei" (boom met zeer onaangenaam riekende vruchten), aande '/pantei'/ (strand) staande, in de "koempei" (riet) viel. Decombinatie van die vier woorden vond hij zoo treffend, dat hij opde plaats der //Koempei// een nieuwe kraton stichtte en deze//Koetei" noemde. Aldus volgens de //salasila// (geslachtsregister),welk handschrift ons den oorsprong en de geneologie van hetVorstenhuis van Koetei weergeeft. -

Het behoeft nauwelijks gezegd, dat bij het licht der geschied-bronnen van de geloofwaardigheid dezer Koeteische mondelingeoverlevering weinig overblijft. Volgens die bronnen was de naam//Koetei'/ reeds bekend bij de Voor-Indiërs, die het land niet alleen

• Noesëntara heet te beteekenen „Tanah jang tërpotong" d. i. afgescheidenstuk grond, omdat het land, waar de Vorst verblijf hield, gelegen wastusschen Djahitan Lajar en Koetei Lama. Inderdaad beteekent Jav. noesa-antara „Archipel".

- De Salasila is door den heer S. W. Tromp gedeeltelijk vertaald en metaanteekeningen opgenomen in de „Bijdr. Kon. Inst. 5, III, 1888, bl. 1—108.

Page 2: Van de Ondebafdeelixg Koetei

5 7 6 BESCHKIJVING VAN DE ONDEBAFDEELIXG KOETEI.

bezocht, doch daar ook vestigingen gehad hebben, hetgeen kanblijken uit de in het Koeteische gevonden Hiudoe-oudheden, welkevan circa 400 n. C. afkomstig moeten zijn. (Prof. Kern inVerslagen en Mededeelingen van de Kou. Akademié van Weten-schappen afd. Lett., 2** Rks. XI , 1882, bl. 109). Omstreeks 520wordt Koetei als "Koti" genoemd in Sanskritsche bronnen, waargesproken wordt van Yawa-kofi, waarmede niet //Ja va-p uut» dochbepaaldelijk Koetei" bedoeld is, als uiteinde der toenmaals door deHindoes bevaren wereld. (Zie als boven, bl. 185—186).

In oud Javaansche bronnen (1365) wordt Koetei ook "Toendjoeng-koete" genoemd, hetgeen beteekeut Lotus-Koti, Lotus-Punt. (Ency-clopaedie van Ned.-Iudië, dl. IV, 1904-, bl. 367 en 385.)

Wat de hierboven bedoelde Hindoe-oudhedeu betreft, het staatnog niet vast of die te Moeara Kamau dan wel te Koetei Lamagevonden zijn. Prof. Kern zegt: "Uit een schrijven van den Assisteut-Eesident van Koetei van 9 September 1S79, medegedeeld in deNotulen van de Algemeene en Bestuursvergadering van 't BataviaaschGenootschap van 7 October 1879, blijkt het, dat de beschrevensteenen en andere voorwerpen uit den Hindoe-tijd ontdekt zijn ge-worden te Moeara Kaman, drie dagreizen boven Pëlarang", devroegere vestiging van het Europeesche Bestuur. (Versl. en Med.Kon. Ak. v. Wet, afd. Lett., 2''" Rks. XI , 1882, bl. 182); dochin de Notuleu van de Algemeene Bestuursvergadering van hetBataviaasch Genootschap deel XVIII , 18S0, bl. 137—138 leestmen: "De missive van den Assistent-Resident van Koetei d.d.26 Augustus j l . , N° 380, mededeelende dat Z. H. de Sultan vanKoetei hem ten behoeve, van het Genootschap vier beschreven steenenheeft afgestaan, die per eerste gelegenheid herwaarts zullen ver-zonden wordeu. Deze steenen zijn niet gevonden te M o e a r aK a m a n maar te K o e t e i L a m a , waar eertijds de zetel was derKoeteische Vorsten, die sedert naar Tengarang [Teuggaroeng], detegenwoordige verblijfplaats van den Sultan, werd overgebracht,toen Koetei Lama te veel van zee- en meuscheuroof had te lijden.De steenen zijn opgegraven op een plek, gelegen in de onmiddellijkenabijheid der plaats, waar de Kratou moet gestaan hebben en zijntoevallig gevonden, toen de Sultan, hoewel vruchteloos, aldaar lietzoeken naar de schatten en sieraden, die zich volgens de over-levering op die plaats moeten bevinden. Een der steeneu lag op•een diepte van 16 meters ouder den grond.//

Verder wordt daar medegedeeld, dat Z. H. niet in 't bezit is

Page 3: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHB.IJVING VAN DE OXDERAFDEELING KOETEI. 577

van oudheden van Moeara Kaman, en dat de berichten daaromtrent,evenals over de aldaar aanwezige Chineesche prauw zeer uiteeu-loopend zijn.

In den Catalogus der Archaeologische verzameling van hetBataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen doorW. P. Groeneveldt staat, dat de hier bedoelde steenen te MoearaKaman gevonden zijn.

Hoe nu in het bovenaangehaald schrijven kan worden beweerddat de Sultan niet in 't bezit is van oudheden van Moeara Kaman,is mij niet recht duidelijk. Twee der voorwerpen toch, behoorendetot de Rijkssieraden — k a r a d j a a n — zijn te Moeara Kamangevonden. Die voorwerpen zijn: een gouden Hindoe-beeldje, Wishnoevoorstellende, eu een gouden schildpad. (Zie S. W. Tromp, uit deSalasila van Koetei, opgenomen in de Bijdr. Kon. lust. 5 , I I I ,1888, bl. 101). Beide voorwerpen heb ik gezien en de Sultan— zoon van den Vorst die iu 1880 aan 't bestuur was — heeftook mij verklaard, dat zij gevonden werden te Moeara Kaman;Z. H. heeft mij nimmer gesproken van oudheden, die te KoeteiLama zouden gevonden zijn. Ook omtrent een Chineesche jonkheb ik niets vernomen. Wel komt in de Salasila het verhaal voor,dat een «Radja Tjina» met een //wangkang// naar Koetei kwam,om met Adji Batara Agoeng Déwa Sakti te //mënjaboeng// (hanen-gevechten te houden), bij welke gelegenheid die Chiueesche Vorstzijn geheele wangkang verloor. Daarmede willende vluchten, ver-anderde het schuim der baren in aarde, zoodat men niet verderkon komen, waarna de opvarenden het bosch in vluchtten. AdjiBatara Agoeng Déwa Sakti vervolgde hen en vond het bergje,alwaar de Chineezeu hunne zeilen hadden genaaid, uoodig voor devlucht met de wangkang. Dit bergje nu kreeg den naam vanGoenoeng Djahitau Lajar en ligt nabij het verlaten Koetei Lama,niet ver van de monding der Mahakam-rivier. (Zie S. W. Tromp,uit de Silasila van Koetei, Bijdr. Kon. Inst., 5, III , 1888, bl. 7 en 8).

Gaan wij thans na wat Dalton zegt over. de aanwezigheid vanHindoe-oudhedeu in 't Koeteische, dan vindeu wij in J. H. Moor's//Notices of the iudian Archipelago" Singapore, 1837, dat Daltonzelf geen plaatsen bezocht waar oudheden gevonden worden,doch wel teekent hij in zijne reisbeschrijvingen de plaatsen aan,waar Majoor Muller die aangetroffen heeft. (Georg Muller, zaak-gelastigde en inspecteur over de Binnenlanden van Borneo, heeftin Koetei gereisd en is daar om 't leven gekomen ; zie zijne

7« Voter. IV. 41

Page 4: Van de Ondebafdeelixg Koetei

5 7 8 BESCHRIJVING VAX DE ONDERAFDEELIXG KOETEI.

levensbeschrijving in Tijdschrift voor Ned. Indië, 1856, I I I , p. 287).Op bl. 37 van Moor's werk vernemen wij dat Muller een Hindoe-tempel bezocht heeft, die 35 mijl de "S. E. Kaya Boonga* —ten rechte Kedaug Kajoe Boengaw — op zou gelegen zijn, terwijlop bl. 304 en 306 van het zooeven genoemd Tijdschrift ge-sproken wordt van oudheden, die Muller bezocht heeft, en diegelegen zijn aan de //Marchelanrivierv, welke 20 mijlen van MoearaKaman verwijderd ligt. Van oudheden te Moeara Kanam zelf wordtniet gerept en naar alle waarschijnlijkheid wordt met de //Marchelan'/en //S. E. Kaya Boonga" dezelfde rivier bedoeld. Hoewel ik deKedang Kajoe Boenga geheel afgevaren heb, zoo beu ik niets gewaargeworden van Hindoe-oudheden; men heeft mij evenmin iets mede-gedeeld omtrent 't bestaan daarvan in de nabijheid dier rivier.

Wel komen Hindoe-oudheden voor in de nabijheid der Pantoen-rivier, een linker zijtak van de Tèièn, doch deze zijrivier is zoover't binnenland in gelegen, dat het onmogelijk is dat Georg Muller, diezich slechts gedurende drie dagen van de Marchalanrivier verwijderdheeft — zie de aangehaalde zinsnede uit Moor eu het Tijdschrift voorNed. Indië — tot daar zou zijn doorgedrongen; ik had reeds drie dagennoodig om per stoombarkas Moeara Klindjau te bereiken. Ter ver-duidelijking van de ligging der verschillende plaatseu, waar Hindoe-oud-heden gevonden worden, zijn die op de kaart duidelijk aangegeven.

Uit het hierboven medegedeelde omtrent de in Koetei voor-komende Hindoe-oudherleu blijkt, dat daaromtrent nog nadere ge-gevens moeten worden verzameld.

Het eerst werd van onze zijde aanraking met Koetei verkregenin 't jaar 1635, toen Pangeran Sinoem Pandji Mëndapo ing Marta-poera het bewind over Koetei voerde. De Oost-Indische Compagniesloot in dat jaar eene overeenkomst met den Koning van Marta-poera, waarbij zij van hare zijde o. a. beloofde bijstand te verleenenom de Javanen en Makassaren, die tegen 's Konings wil handeldreven in Pasir, vandaar te verdrijven en te verdelgen, 's Koningsoppergezag door de oproerige en cijnsplichtige Vorsten van //Coetei'/en Pasir weder te doen erkenneu, eu daartoe eenige onzer voorMakasser liggende schepen af te zonderen en onmiddellijk naarBorneo's Oostkust te zenden, indien de Koning ons smaldeel vangeschikte stuurlieden wilde voorzien. Het gevolg dezer overeenkomstwas, dat de commandeur Gerret Thomassen Pool naar de Oostkustgezonden werd; te Koetei gekomen, beloofde hem de Vorst geeue

Page 5: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAX DE ONDEBAFDEELING KOETEI. 5 7 9

Javanen en Makassaren meer in zijn land te zullen dulden en alleende Oost-Indische Compagnie zoomede den Vorst van Bandjermasintot den handel met Koetei te zullen toelaten. (Zie Mr. L. C. D. vanDijk, "Neerlands vroegste betrekkingen met Borneo, enz.'/ 1862,bl. 28—25 en S. W. Tromp in //Reis in Oost- en Zuid-Borueo vanKoetei naar Bandjermasin" door Carl Bock, 1887 , bl. I—V.)

De tweede maal dat Koetei bezocht werd, was in 't jaar 1671,toen Pangeran Dipati Modjo Kësoemo ing Martapoera aan deregeering was. Van veel beteekenis is die tocht echter niet geweest,en het had ook niet in de bedoeling van den onderkoopman Paulusde Bock gelegen, Koetei aan te doen; daar hij te laat in 't jaar-getijde was, kon hij Soeloe niet meer bereiken en viel toen deKoetei-rivier binnen. Eerst wilde dé Vorst hem dwingen de rivierte verlaten, doch toen de Bock den Vorst had beduid, dat hij zichdan zeer zeker het ongenoegen van de Compagnie op den hals zouhalen, werd hem toegestaan handel te drijven. Er werd echter zeerweinig omgezet, waarna de steven naar Berouw gewend werd omkort daarop — op de terugreis — Koetei wederom aan te doen eneen brief voor de Hooge Indische Regeering in ontvangst te nemen.(Zie Mr. L. C. D. van Dijk, blz. 310, en S. W. Tromp in Bock,bl. V—VIII.)

Reeds in 't jaar 1673 werd een derde tocht naar Koetei onder-nomen, en wel met het doel dat landschap te overreden vrede tesluiten met het naburige rijk Pasir. Die pogingen mislukten echtergeheel; de schipper Frans van Heys stelde daarop voor Koeteite tuchtigen, doch de Indische Regeering gaf hieraan geen gevolg.(Zie S. W. Tromp in Bock, p. IX—XII.)

Dat er zekere aanraking van Koetei met de Oost-Indische Com-pagnie bestond, kan o. a. blijken uit een brief, door den SultanMohamad Idris gericht aan Nicolaas Crul, Opperkoopman en Opper-hoofd te Sëmarang, in April 1739, waarin gene verklaarde invriendschap met de Compagnie te willen leven, en als blijk daar-van enkele zaken ten geschenke gaf. (Zie S. W. Tromp in Bock,bl. XX.) Toch duurde het tot het jaar 1756, vóórdat Koetei — zijhet dan ook indirect — cijnsplichtig werd aan de Oost-IndischeCompagnie. (Verg. Paravicini, in Bijdr. Kon. lust. 2 , IV, 1861,bl. 242—243; meer uitvoeriger S. W. Tromp in Bock, bl. XXVII—XXVIII.) In dat jaar, tijdens het bewind van genoemden SultanMohamad Idris, werd door den Opperkoopman J. A. Paravicinieen overeenkomst gesloten met den Sultan van Bandjarmasin, waarin

Page 6: Van de Ondebafdeelixg Koetei

5 8 0 BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI.

o. a. bepaald werd, dat de Compagnie deu Vorst beloofde hulp teverleeuen bij het heroveren der afvallige gewesten Sangouw, Siutang,Lëwei, Berouw en Koetei, waartegen hij haar uit de inkomstendier provinciën 80 pikols vogelnesten, 160 pikols was en 340 tailgoud toezegde, waarvan Koetei alleen "20 pikols vogeluesjes en40 pikols wax" (Zie S. W. Tromp in Bock, bl. XXVIII) moestopbrengen. Volgens luitenant Baron Th. van Capellen (zie LeM o n i t e u r des I n des O r i e n t a l e s et O c c i d e n t a l e s parPh. Fr. de Siebold et P. Melvill de Carnbee, 1846—1847, bl. 166)zouden bij dit verdrag de rechten van den Sultan van Bandjarmasinop Berouw, Koetei, Pasir en Kota-Waringin aan de Oost-IudischeCompagnie zijn afgestaan, (v. C. grondt dit zeker op het feit datParavicini twee contracten sloot, één met den Sultan van Baudjar-masin en één met den kroonprins van dat rijk. In dit laatstecontract wordt in artikel 2 bepaald: «Wordt gausch Borneo metzijn ap- en dependentiëu, rijken en provinciën, tot een leen en deVorst tot een vasal of leenman van de Edele Compagnie gemaakt."Zie Bijdr. Kon. Inst, 2 , IV, 1861, bl. 243; eu S. W. Tromp inBock blz. XXVIII.)

Deu 13*™ Augustus 1787, (Zie S. W. Tromp, bl. XL—XLV)toen in Koetei Sultan Mohamad Moeslihoedin regeerde, werd doorde Compagnie een contract gesloten met den Sultan van Baudjar-masin Solehman Said Doelah , * waarbij o. m. Pasir en de anderedistricten op de Oostkust onder rechtstreeksch beheer der Compagniegesteld werdeu (artikel 6). Bij de contracten van 1 October 1812ouder het Engelsch tusschenbestuur door A. Hare, eu na herstelvau het Nederlandsch gezag, dd. 1 Januari 1817 door J. vanBoeckholtz, met Ampliatie- en Alteratie-coutract dd. 13 September1823 door Mr. J. H. Tobias, met den Sultan van Bandjermasingesloten (deze contracten met Ampliatie zijn bijna geheel afgedruktbij S. W. Tromp, bl. XLV—LH) werd o. m. >/Koti« — hier dusnog met den antieken naam, in plaats van Koetei — in volleneigendom aan het Europeesch bestuur afgestaau. Daar de afstandvan die gewesten feitelijk uiet veel te beteekenen had, aangezienzij het oppergezag van het rijk van Bandjarmasiu niet erkenden,werd in 1825 besloten rechtstreeks met de Vorsten op de Oostkust

* Volgens W. A. van Rees, — Bandjermasinsche krijg van 1859—1863, I,1865, bl. 8 — werd dit contract gesloten niet Panëmbahan Ratoe, die zich

^in 1780, tijdens de minderjarigheid van den wettigen troonsopvolger, vande regeering had meester gemaakt.

Page 7: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI. 5 8 1

te onderhandelen. In Mei van dat jaar vertrok de heer GeorgeMuller met dit doel; hij bereikte den 2*'" Augustus Tenggaroeng,de verblijfplaats van den Sultan van Koetei. Hier werd nu den 8Augustus 1825 een coutract gesloten, (Zie S. W. Tromp. bl.LUI—LV), waarbij de Sultan — Mohamad Calihoediu — hetoppergezag van het Nederlandsche Gouvernement erkende, zijnestaten als leen aannam en de inning van alle belastingen overdroeg,terwijl hij een vaste jaarwedde zou genieten. Men heeft vermoed,dat de Sultan spoedig berouw gevoelde over 't sluiten van ditcontract, daar de heer Muller niet lang daarna in de binnenlandenwerd vermoord, volgens veler meening, ook van Dalton, op aan-stoken van den Sultan. Dit laatste is echter zeer onwaarschijnlijk,zoo niet onmogelijk, want de moord is gebeurd in 't gebied vande Kapoeasrivier — dus ' over de waterscheiding — door Pnihingsvan de Mahakam en waarschijnlijk uit wraak. (H. von Dewall zegt://Men wil dat de heer G. Muller niet in het Koeteische, maar ophet gebied van Broenei (Borneo-Proper), door den volksstam Ba-loewie, is vermoord geworden.'/ Zie Indisch Archief, 1"'" jaargang,I , 1849, bl. 86.)

Die moord is niet gewroken kunnen worden, daar het Neder-landsch-Indisch Gouvernement toen met den Java-oorlog zijne handenvol had. Tot het jaar 1844 is ons niets anders van Koetei bekenddan dat wat Dalton daaromtrent verhaalt. Deze, een Engelschman,trok in 1827 naar Koetei om er zijn fortuin te zoeken, en brachtaldaar elf maanden met reizen door. Zijn wedervaren heeft hij ver-teld in zijne opstellen, afgedrukt in J. H. Moor's «Notices of theIndian Archipelago//, Singapore 1837, p. 36—71, ' ; ik meen tekunnen volstaan met mede te deeleu, dat hij de Mahakam-rivier isopgevaren tot Moeara Pahoe en daar een verbond van vriendschapsloot met Radja //Selgie// (lees: Si Lëdjin. In Tijdschr. v. Ned.-Indië, 1856, I I , bl. 285 , staat Sedjin. ld. bl. 308 staat Sedjen),een voornaam en met den Sultan bevriend opperhoofd der Dajaks.Dalton zegt, dat de zedelijke toestand van Koetei zeer verdorvenwas, waarbij hij dan wijst op de omstandigheid, dat door denSultan oorlog gevoerd werd tegen verschillende Dajaksche stammen,omdat de schatting van kinderen (dit was eene jaarlijksche schatting;de kindereu werden verkocht aan Boegineezen) niet geleverd werd;dat een broeder van den Sultan, Pangeran Perbatasari, vergiftigd

1) Zie over Dalton en zijne mededeelingen omtrent Koetei, Tijdschrift vanNed.-Indië, 1856, I I , p. 273—314.

Page 8: Van de Ondebafdeelixg Koetei

5 8 2 BESCHEIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI.

werd, om zich vau diens schatten te kuuueu meester maken; datde kapitein Gravessome en het meerendeel zijuer schepelingen oplast van den Sultan werden vermoord. Na eeu verblijf van elfmaanden was Dalton dankbaar, heelshuids op Celebes te zijn aan-gekomen ' ) . Wat Dalton verhaalt omtrent de voortbrengselen vanhet land komt beneden ter sprake.

Den 4*™ Mei 1826 werd door M. H. Halewijn, opperhoofd terZuid- en Oostkust van Borneo, — opvolger van Tobias — eennieuw contract met Sultan Adam van Bandjermasin gesloten, waar-van artikel één alle vorige contracten vervallen verklaart en bijartikel vier o.m. /'de plaats Kottij met derzelver onderhoorighedeu"aan Z. M. den Koning der Nederlanden wordt afgestaan. Eerst in1844, (Zie S. W. Tromp, p. LVII—LX) kreeg het Nederlandsch-Indisch Gouvernement echter weer directe aanraking met Koetei.In dat jaar was de Engelschman Erskine Murray met twee gewapendeschepen naar Koetei getrokken met het doel daar een factorij testichten, doch door zijn trotsch en overmoedig gedrag verbruiddehij het bij den Sultan, en werd hij met een deel zijner schepelingenvermoord. A an Britsche zijde werd hierover geklaagd, waarom hetNerlerlandsch-Indisch Gouvernement den heer A. L. Weddik —Commissaris-Inspecteur voor Borneo, Eiouw en Lingga — naarKoetei zond, ten einde deu moord op Murray gepleegd plaatselijkte onderzoeken; terwijl hij tevens in opdracht had, contracten metde staten op de Oostkust te sluiten. Het bleek den heer Weddik,dat de schuld van het voorgevallene aan den heer Murray zelvente wijten was; de Sultan, bevreesd voor wraak van de Eugelschen,liet zich gemakkelijk overhalen om een contract aan te gaan. Ditwerd op 11 October 1844 gesloten (Zie S. W. Tromp in Bock, bl.LXIV—LXV) en bepaalde dat de Sultan — Mohamad Calihoediu— het oppergezag van Nederland erkende en zich verbond, dooralle te zijner beschikking staande middelen den zeeroof tegen tegaan en te straffen. Voorts werd de vestiging van een Assistent-Resident voor de Oostkust bedongen. Sinds dezen tijd maakte onsgezag op de Oostkust goede vorderingen, waartoe de Assistent-Residentvon Dewall door zijne belangrijke reizeu veel heeft bijgedragen.

Het contract, door den heer Weddik gesloten, bleef slechts vankracht tot 19 October 1850, toen door den wd. Resident der Zuider-en Oosterafdeeliug van Borneo Gallois eene nieuwe overeenkomst

' Zie over Dalton en zijue niedodeelingen omtrent Koetei, Tijdschrift vanNed. Indie, 1856, I I , p. 273—314.

Page 9: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI. 5 8 3

werd aangegaan met de voogden van den minderjarigen Sultan vanKoetei, Mohamad Soleiman al Adil Chalifatoel Moemimin. (Zie S. W.Tromp in Bock, bl. LXVI—LXVII; en «Korte aanteekeningen ge-houden gedurende eene reis langs de Oostkust van Borneo" doorJ. G. A. Gallois in 1850, in Bijdr. Kon. Inst. 1 , IV, 1856,p. 224—233). Het contract van 1850 werkte tot na den "Bandjar-masiuschen krijg"; daarna werd door den Resident, kolonel E. C.F. Happé, een nieuw contract aangegaan met den zooeven genoemdenSultan, die inmiddels meerderjarig was geworden. Deze overeenkomst,gedagteekeud 17 Juli 1863, heeft bijna 40 jaren achtereen de ver-houding geregeld tusschen het landschap Koetei en het Nederlandsch-Indisch Gouvernement. (Zie Gedr. Stukken 2^ Kamer St. Gen. 1864—1865, XXI, N° 30; het contract is gedeeltelijk afgedrukt bijS. W. Tromp in Bock, bl. LXVII—LXX).

In zijne inleiding op 't werk van Carl Bock zegt S. W. Trompover dit contract van 1863: "Voorwaar, als men al deze ouder-werpen, die in het contract zijn geregeld, overziet, dan moet menerkennen, dat wel voor alles gezorgd is, en wanneer nu ook elkartikel nagekomen werd met de punctualiteit, die wij volgens onzebegrippen zouden verlangen, dan liet de toestand van Koetei zekerook weinig te weuscheu over.'/

Suppletoire contracten werden voorts aangegaan op den 12"*™Juli 1896 (omtrent de verplichting, dat de in-en uitvoer van vuur-wapenen , buskruit en ammunitie in het landschap Koetei gedektmoet zijn door eene schriftelijke vergunning van den Resident derZuider- en Oosterafdeeling van Borneo. Gedr. St. 2*° Kamer St. Gen.1899—1900, 1 5 1 , N°. 2); op den 16*™ Maart 1898 (dat het rechttot verwijdering buiten het landschap Koetei van personen, gevaar-lijk voor de openbare rust en orde, berust bij den Gouverneur-Generaal van Ned. Indië. Gedr. St, 2^ Kamer St. Gen. 1898—1899,166, N°. 31); op den 27*"° Augustus 1898 (omtrent de overdrachtvan het havenbeheer en de politie in de havens en op de reedenvan het landschap Koetei aan het Gouvernement van Ned. Indië,Gedr. St. 2^ Kamer St. Gen. 1898—1899, 166, N°. 32); op den25" '" Juni 1900 (omtrent de overdracht aan het Ned. Indisch Gou-vernement van «. het recht tot heffing van in- en uitvoerrechten enaccijnzen in het gebied van Koetei; 6. het recht tot invoer, berei-ding en verkoop van opium in het genoemd gebied; c. het rechttot aanmaak of iuvoer en tot verkoop vau zout in genoemd gebied;d. het recht tot het doen houden van dubbelspelen in genoemd

Page 10: Van de Ondebafdeelixg Koetei

5 8 4 BESCHRIJVING VAX DE ONDERAFDEELING KOETEI.

gebied; e. het recht tot het heffen van doorvoerrechten te Tengga-roeng. Gedr. St. 2^ Kamer St. Gen. 1900—1901, 169, N°. 6),en op den 20°*'" Augustus 1900 (opgave van de havens van hetlandschap Koetei, bedoeld in artikel 16 van het contract van 17 Juli1863. Gedr. St. 2< Kamer St. Gen. 1901—1902, 169, N°. 29).

De beide laatste suppletoire contracteii werden gesloten met dentegenwoordigen Vorst. Sultan Mohamad Soleiman overleed op den2den December 1899, waarna bij Gouvernemeuts besluit van 22 Maart1900 N°. 9 Mohamad Alimoedin al Adil Chalifatoel Moemimin alsSultan van Koetei werd erkend, terwijl op den reeds genoemden 25"*™Juni d. a. v. door den Resident de bevestiging plaatshad, nadat deSultan de belofte had afgelegd een nieuw politiek coutract te zullensluiten, overeenkomstig de wenscheu vau het Gouvernement. Op den25**'" Augustus 1902 nu, werd dit nieuw coutract gesloten, opplechtige wijze door den Sultan beëedigd en door hem en ZijneRijksgrooten geteekend. (Gedr. St. 2*>" Kamer St. Gen. 1903—1904,201, N° 31.) Daar deze overeenkomst in hoofdtrekkeu overeenkomt metdie van 17 Juli 1863 en de sedert daaraan toegevoegde aanvullingen,zoo kan eene korte vergelijking van enkele artikelen voldoende zijn.

ARTIKEL 2. G r e n som se h r ij v i n g .

Greusquaesties hebben bestaan met de landschappen Sambalioengen Pasir. Het eerste geschil is opgelost door den Resident Meijerin 1878; wel heeft onlangs de Vorst van Sambalioeng getracht dezekwestie weer te berde te brengen, doch zonder gevolg. De grensquaestiemet het landschap Pasir is in 1902 in der minne geregeld; degrens tusschen de Landschappen Koetei en Pasir wordt nu gevormd:

a. door »eene kromme lijn// (sic) aanvangende bij de uitmonding aanden rechteroever der Sëpoeuangrivier, loopeude naar de uitmondingder Toejoekrivier in de Tëlakeirivier, en alzoo Noordelijk be-grenzende het stroomgebied van alle riviertjes, welke Zuidelijk vande Sëpoenangrivier in zee vallen, alsmede van alle linker zijriviertjesder Tëlakeirivier benedenstrooms van de monding der Toejoekrivier.

4. de Tëlakeirivier, van hare samenvloeing met de Toejoekriviertot aan haar oorsprong. '

Wat de Westgrens van het landschap Koetei betreft, zoo kandie nog niet worden bepaald, in verband met den toestand derMidden- en Boven-Mahakam.

i Het grensgeschil tussohen Koetei en Pasir werd, zooals gezegd, einde1902 in der minne geregeld; de uitkomst van de besprekingen der tot dat

Page 11: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI. 5 8 5

ART. 8. L a n d s b e s t u u r en v e r g a d e r i n g e n daarvan .

Dit artikel is nieuw: vooral het bijwonen van de vergaderingendoor deu plaatselijken besturenden ambtenaar is zeer nuttig engewenscht.

Het aantal landsgrooteu is bij overeenkomst van 24 Maart 1901bepaald op vier.

ART. 12. E t a b l i s s e m e n t e n .

De laatste alinea van dit artikel is nieuw. Het stuk grond, dattegenwoordig ter beschikking van het Gouvernement gesteld is, deafdeelingshoofdplaats Samarinda, is door het zelfbestuur afgestaanbij verklaring van 23 Juli 1894, waarvan aauteekeuing gehoudenis bij Gouvernementsbesluiten van 2 Mei en 26 Augustus 1895N° 27 en 5.

ART. 14 eu 15. O n d e r d a n e n van den S u l t a n en vanhet N e d e r l a n d se h - I n d i s c h Gouve rnemen t .

Over deze aangelegeuheid handelde artikel 19 vaii het vorigcontract, doch het liet aan duidelijkheid veel te wenschen. Ookomtrent den rechtstoestand der Boegiueezeu, welke landaard dikwijlsreeds sedert vele geslachten inheemsch is, bestaat thans zekerheid.

ART. 16—19. Rech t sp raak .

De rechtspraak was in het contract van 1863 geregeld bij deartikelen 20, 21, 22, 23 en 25 en voorts bij de suppletoire over-

doel samengestelde commissie was, dat de grens zou gevormd worden:a. door een denkbeeldige rechte lijn, getrokken van het punt, gelegen opden rechter oever der Sëpoenangrivier, alwaar deze zich in de straat vanMakassar stort, naar het punt, gelegen op den linkeroever der Toejoek-rivier, alwaar deze zich in de Tëlakeirivier stort, met dien verstande even-wel, dat het recht tot inzamelen van boschproducten in het stroomgebiedder rivieren, welke ten Zuiden der rivier Sëpoenang en ten Noorden derTëlakeirivier in de straat van Makassar uitmonden, voor zoover dat gebiedton Noorden van genoemde denkbeeldige lijn mooht liggen, geheel behoortaan het landschap Pasir; b. de Tëlakeirivier, van hare samenvloeing metde Toejoekrivier sti'oomopwaarts tot aan haar oorsprong.

Later is door de Indische Kegeering hierin wijziging gebracht en de grensvastgesteld zooals hierboven is aangegeven.

Zie ook het kaartje in J. G. A. Gallois, Korte aanteekeningen gehoudengedurende eene reis langs de Oostkust van Borneo, opgenomen in Bijdr.Kon. Inst., I, IV, 1856, p. 262. In den tektst wordt echter niets gezegdomtrent de herkomst van dit kaartje, evenmin over de grens tusschenKoetei en Pasir; alleen is het merkwaardig dat de grens hier aanvangt bijde monding der Tëlakei en deze rivier volgt, tot ongeveer waar zij de Toejoekopneemt; verder valt de Tëlakei geheel in Koetei.

Page 12: Van de Ondebafdeelixg Koetei

5 8 6 BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI.

eenkomst van 12 Juli ]896 (goedgekeurd bij Gouvernementsbesluitvan 5 Februari 1S98 N° 29), betreffende de berechting van over-tredingen op het stuk van uit- en invoer van vuurwapenen, buskruiten ammunitie, zoomede ter zake van misdrijven en overtredingenmet betrekking tot telegraaflijnen en kabels. De artikelen 17 en 18zijn nieuw.

ABT. 20. Verwi jder ing van gevaar l i jke personen.Het recht om dit te doen was door het zelfbestuur aan den

Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Iudië reeds toegekend bijsuppletoire overeenkomst, aangegaan deu 16*™ Maart 1898 en goed-gekeurd bij Gouvernementsbesluit van 9 September 1898 N° 10.De tweede en derde alinea zijn nieuw.

ABT. 24. M e n s c h e n r o o f, s l a v e n h a n d e l enpan de l ingschap .

De verplichtiug om menschenroof, handel in menschen zoomedein- en uitvoer van slaven te weren, is omschreven bij artikel 15van dp OTfTffjilnpiasf raa J S & 3 , I!?ÜWIJE Aetf ifeJastf.re'iffism'Jtf itrtóhfi'

van het vigeereud contract handelt tevens over paudelingen. HoewelSultan Mohamad Soleiman reeds in 1878 den invoer van pandelingenin zijn rijk verbood, en bevelen uitvaardigde om het lot der aan-wezige pandelingen te verbeteren, verder den 7*'" Mei 1895 eenregeling trof om slaven te converteereu in pandelingen, en voortsgeleidelijke afschaffing van het pandelingschap te verkrijgen, zoodater in Mei 1905 geene onvrijen meer zouden bestaan, is toch dezeaangelegenheid opgenomeu in het contract, gesloten met den tegen-woordigen Sultan.

ABT. 25. Afschaff ing van v e r n e d e r e n d e gebru iken .

Een artikel van deze strekking komt in het contract van 1863niet voor. Waarin die vernederende gebruiken bestaan of bestondenwordt niet vermeld.

ABT. 27. Ver l eenen van concess ies ,v e r h u u r vau grond.

Deze aangelegenheden werden geregeld bij de artikelen 12 en 13van 't vorig contract; thans zijn echter daarin ook begrepen onder-nemingen van houtaaukap. De bepaling, dat het zelfbestuur nietzal toelaten, dat door zijne onderdanen concessies worden verleend,zoomede die omtrent de rechten, het Gouvernement toegekend bijde 3*', 4**, ö*' en 6 * alinea zijn eveneens nieuw.

Page 13: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELIDG KOETEI. 5S7

AET. 28. V a c c i n e .

l)it artikel kwam niet voor in het contract van 1863.

ART. 29. V o 1 k s o u d e r w ij s.

Dit artikel is eveneens nieuw.

ART. 31. B e l a s t i n g e n .

De eerste alinea komt vrijwel overeen met die van artikel 27van het vorig contract. In dat artikel echter werd verwezen naareen afzonderlijke opgaaf der te heffen belastingen; thans zijn debestaande belastingen in 't artikel zelf genoemd, en wel vermeldals te zijn : 1. de h a s s i l t a u a h , d. i. een tiende van alle ingezameldwordende boschproducten, 2. een hoofdgeld ten bedrage van f 2.50(twee gulden vijftig cent) voor iederen volwassen ongehuwden manen f 3.50 (drie gulden vijftig cent) voor iederen gehuwden man'sjaars, 3. heerendiensten, met verwijzing tevens naar de suppletoireovereenkomst van 25 Juni 1900. De h a s s i l t a n a h ( t j a b o e t a u )werd den Sultan toegestaan bij Gouvernenientsbesluit van 6 December1895 N° 5, waarbij hem tevens vergund werd de in genoemdeopgaaf sub 4 vermelde belasting in natura, genaamd dzakat — tenreehte soeaka — te converteeren in een hoofdgeld. Zie over soeaka:S. W. Tromp, uit de Salasila van Koetei, Tijds. Kon. lust. 1888,5, I I I , p. 82.

AET. 32. L a n d scha p k a s .

Dit artikel is geheel nieuw. Behalve de hierin genoemde inkomstenworden aan die landschapskas nog afgestaan, krachtens verklaringdd. 31 Maart 1903 a. de helft van de inkomsten verkregen uit dein het landschap Koetei verleende concessies tot landbouw en hout-aankap; 4. vrijwillige giften.

Op den 14*™ December 1902 werd dit contract door de IndischeRegeering bekrachtigd ouder voorbehoud, dat de Sultan en lands-grooten van Koetei instemden met de in rooden inkt in den Maleischeutekst van de artikelen 8, 9 , 10, 13 , 16, 19, 21 en 27 aange-brachte wijzigingen, strekkende om dien tekst met den Nederlandschenin overeenstemming te brengen. Van deze instemming is geblekendoor eene onderteekeude en verzegelde verklaring gesteld onder hetcontract. Aan 't slot van het contract is voorts nog een staat toe-gevoegd aangevende de havens van het landschap Koetei, bedoeldin artikel 21 , welke havens verklaard worden te zijn: Balik-Papau,Moeara Djawa, Samarinda, Bontang en Sangkoelirang.

Page 14: Van de Ondebafdeelixg Koetei

588 BESCHBJJVING VAX DE ONDERAFDEELING KOETEI.

II. Bevolking.

Het landschap Koetei wordt bewoond door verschillende heterogenevolken; door Koeteineezen, Boegineezeu, Bandjareezen, Badjau's,deze allen den Mohamedaanschen godsdienst belijdende; voortsheidenen gebleven Toendjoeng-Dajak's en andere Dajak's als: Bën-tiau's, Basëp's, Modang's, Bahau's (Oerang Tering) en Kënja's.

Dat Hindoe-Javanen vroeger eene vestiging in Koetei hebbengehad, is bekend, en reeds boven besproken. De invloed dierJavanen is niet uitgebleven en thans nog merkbaar aan de veleJavaansche woorden, die in 't Koeteisch voorkomen.

Als voorbeeld dienen hier enkele veel voorkomende woorden, waarbijdie met een * aangeduid in 't nieuw Maleisch-Nederlandsch Zak-woordenboek door H. C. Klinkert aangegeven worden als te zijnvermaleischt Javaansche woorden.

*abang, rood.ad,ii, .titel voor jDersonen van

vorstelijke afkomst.*agoeng, groot.*ajoe, schoon.*alas, bosch.*aloe, stamper voor een rijstblok.*aloen-aloen, voorplein eener

Vorstelijke woning.*amis, stinkend.*aöes, dorst.*arit, grasmes.

asoe, hond.baujoe, water.

*batok, kokosdop.bënër, zeer, erg.

*bisoe, stom.*dasar, vloer.

ëmpoen, reeds.gëdang, pisang.gëdogan, stal.

*hanjar, nieuw.irang, zwart.iwak, visch.

katès, pepaja.kiahi, titel VOOJ een dflrjisbxwvfd,

*lamoen, mits.*lawaug, deur.

lawas, oud, lang van duur.mangan, eten.pembekël, titel voor een dorps-

hoofd.*përës, persen, uitknijpen.

pëtang, duister.pitoe, zeven.raden, titel voor personen van

vorstelijke afkomst en voorenkele Dajaksche hoofden.

sanga, negen.tëloe, drie.tigoe, ei. (Jav. tigan)tjèrèt, trekpot.toemënggoeng, titel voor een

dorpshoofd.watoek, hoesten.wadah, voorwerp om iets in

te doen.wis, reeds.

Page 15: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDEIIAFDEELING KOETEI. 5 8 9

De oorspronkelijke bewoners van Borneo zijn Dajaks geweest,terwijl //wat men thans op Borneo Maleijers noemt eene sterk ge-mengde bevolking is, tot welker vorming schier al de landen doorde Indische zee bespoeld en al de eilanden van den Iudischen Archipelhunne bijdragen hebbeu geleverd.// Die Maleiers waren bij hunnevestiging nog heidenen, stelden zich echter toen reeds boven deDajaks en achtten zich ver verheven boven dien volksstam, nadatze tot den Islam waren overgegaan (Veth, Borneo's Westerafdeeling,1854 I bl. 179 en 180). In S. W. Tromp, Uit de Salasila vanKoetei, Bijdr. Kon. Inst. 1888, 5 , I I I , p. 60, lezen wij daarom-trent : //Toch is dit onjuist, want met Dajaks worden de a b o r i g i n e svan het eiland Borneo bedoeld, in tegenoverstelling van de in histo-rische tijden derwaarts geïmmigreerden. Eu om uit te maken of eenstam al of niet Dajaksch is, kan noch de godsdienst, noch de lenden-gordel beslissen, wel de overleveringen en taal. Immers waren deKoeteineezen der benedenlanden eertijds ook heidenen en gekleedmet lendengordel; toch waren zij daarom niet minder immigranten.//A. L. Weddik, Gouverneur van Borneo, deelt mede: //Koetei wordtdoor verschillende volksstammen bewoond, zoo i n d i g e n e s alsvreemdelingen. De i n d i g e n e s onderscheidt men (althans nu nog)in eigenlijke Koetineezen en zoogenaamde Dajaksche stammen. DeKoetineezen zijn heidenen of Mahomedanen. De laatsten zijn verre-weg de talrijksten en de eigenlijk heerschende stam". (Zie IndischArchief, 1»" jaargang, 1849, I , p. 84).

De Koeteiueezen zijn over 't geheele landschap verspreid, dochde voornaamste centra zijn: Tënggaroeng, Kota Bangoen, MoearaPahoe, Mëlak, alle plaatsen aan de Mahakam-rivier; voorts teMoeara Klindjau aan de Këdang Kapala, Këmbang Djanggoet aande Bëlajan-rivier eu Kahala aan de gelijknamige rivier.

Omstreeks 1600, tijdens Radja Makota het bewind voerde, moetende Koeteineezen den Islam hebben aangenomen. (Zie omtrent de inl.overlevering van den overgang tot den Islam, S. W. Tromp, Uitde Salasila van Koetei, bl. 13 en 14). De Sultan wordt als hethoofd van den godsdienst beschouwd; de tegenwoordige Vorst neemtzijne godsdienstplichteu zeer nauwgezet waar, en tracht de vele nogheidensche gebruikeu, zooals het geloof aan de kracht der Balijans(mannelijke priesters) en Déwa's (vrouwelijke priesters) althans oogen-schijnlijk tegen te gaan. Oogenschijnlijk, want woont men de feestenbij gelegenheid van zijn verjaardag bij, let men op de gebruiken,in acht genomen bij geboorte van kinderen van vorstelijkeu bloede,

Page 16: Van de Ondebafdeelixg Koetei

5 9 0 BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI.

bij huwelijk of sterfgevallen van personen van hooge afkomst, danzou men niet denken in een Islamsch land te zijn; de oude heiden-sche gebruiken, zooals die in de //Salasik'/ worden beschreven,worden clan naar de wijze der vaderen nog steeds toegepast. (Zieomtrent die gebruiken: S. W. Tromp, Uit de Salasila van Koetei,bl. 76 t/m 80, 87, 99 t/m 101).

Hoewel de Koeteinees zich in 't algemeen van de Maleische taalbedient, gemengd echter met Javaansche woorden, zoo treft mentoch verschillende dialecten aan; de bewoners van Kota Bangoeuen van de plaatsen gelegen aan de Bëlajan en Këdang Kapalaspreken een afzonderlijk dialect. Zoo ook de bewoners van Ampauaug,van wier taal in hoofdstuk I I I een klein proefje gegeven zal worden,en die, wonende aan de rivier van Tënggaroeng, de z.g. '/orangLampong//. Deze orang Lampong, naar alle waarschijnlijkheid Lam-pongers van afkomst (in het Tijdschrift voor Ned. Indië, 1852,I , p. 320, vindt men dat door verkoop van slaven en het weg-voeren door zeeroovers, vooral sedert de regeering der BantamscheSultans tot het jaar 1819, de hoeveelheid Lampongers die het landverlieten op i dar bevolking geschat wordt), stonden vroeger ondereen afzonderlijk hoofd, niet ondergeschikt aan den Sultan vanKoetei, die toen nog te Koetei Lama verblijf hield; nadat zij zichonder bescherming van den Sultan hadden gesteld, heeft deze zijnverblijf verplaatst, en zich eerst te Djëmbajan — alwaar eveneensorang Lampong verblijf hielden — , en later te Tënggaroeuggevestigd.

Naast de Koeteineezen is ook voor vele Boegineezen Koetei eentweede vaderland geworden; de eigenlijke vestiging van Boegiueezenin Koetei dagteekent reeds van 1686. In Veth's '/Borneo's Wester-afdeeling 1854, I , bl. 237—239, lezen wij: //Onder de regeeringvan Alaoe'd-din, Sultan van Goa of Makassar (na zijuen doodbekend onder den den naam van Toemamenanga-ri-Gaoekauna),waren Koetei en Passir op de Oostkust, omstreeks 1620, door deMakassaren overwonnen, doch de Vorsten van Goa hadden degemeenschap met die plaatsen alleen voor zich en hunne familieaangehouden, zonder aan iemand anders, 't zij onderdaan of bond-genoot , de vaart daarop te vergunnen. Nadat echter de magtvan Goa in 1667 door Speelmsn en zijnen bondgenoot Radja Pëlakagefnuikt, en het rijk van Boni of der Boegineezen, onder dezenbekwamen en dapperen Vorst, aan het hoofd der met de Compagnieverbonden staten van Celebes geplaatst was, bracht prins Aroe

Page 17: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI. 5 9 1

Teko in 1686 de vorsten van Pasir en Koetei tot den Koning vanBoni en werden zij mede tot het bondgenootschap toegelaten, waar-van door het Nederlandsch opperhoofd Willem Hartsink een schrif-telijk bewijs aan den Vorst van Pasir verleend werd. Van dien tijdaf dagteekent de toenemende vestiging der Boegineezen op Borneo'sOostkust, enz.// En iets verder: «Ik moet hier intusschen opmerken,dat de naam van Boegineezeu eenigszins onbepaald van beteekenisis, en niet uitsluitend aan de inwoners van het Bonische rijk,maar ook aan die van de meeste van daar Noordwaarts gelegenstaten, of in 't algemeen aan alle, die de Boegineesche taal, alsonderscheiden van de Makassaarsche, met elkander gemeen hebben,gegeven wordt. Zoo zijn de Boegineezeu die zich thans op deOostkust ophouden, grootendeels afkomstig uit het rijk van Wadjoof Towadjo ten Noorden van Boni, naardien de rijkjes van Koeteien Pasir in 1726 en vervolgens, door den uitgeweken prins vanWadjo en befaamden zeeroover Aroe Semkang veroverd werden,en hun ook sedert cijnsbaar bleven, nadat hij ouder den titel vanAroe Paneke de regeering over Wadjo aanvaard had.// Over deverdere geschiedenis der Boegineezen in 't landschap Koetei zal ikhier niet uitweideu, aangezien die is neergelegd in een studie vanwijlen den heer S. W. Tromp: //Eenige mededeelingen omtrent deBoegineezen van Koetei'/ opgenomen in de Bijdr. Kon. Inst. 1887,5 , 1 1 , bl. 167—198. De Boegineezen woonden vroeger uitsluitendte Samarinda, doch zijn thans over het geheele laudschap verspreid,waar zij voornamelijk van handel leven.

Ook de Bandjareezen vindt men door geheel Koetei; hun aantalgroeit steeds aan. Zij komen hier voornamelijk om boschproductenin te zamelen, voor een klein gedeelte ook om handel te drijven.Terwijl de Boeginees geheel en al door het Sultanaat vertrouwd enin moeilijke omstandigheden op zijn steun gerekend wordt — reedsverscheidene malen zijn het de Boegineezen geweest, die het Sultanaatbij ongeregeldheden uitstekende diensten hebben bewezen — , zookan dit geenszins van den Bandjarees gezegd worden. Integendeel,men wantrouwt hem en roept nimmer zijne hulp in, zelfs niet dieder hoofden, wanneer gewapenderhand moet opgetreden worden.

De Badjau's, afkomstig van de Soeloe-eilanden, waren vroegerde schrik der zeevarenden. Thaus zijn zij in kampougs vereenigd enwonen voornamelijk aau de mondingen der Mahakam, te Bontang,Bëngalon, Sangkoeliraug en Mënoebar, alle plaatsen aan de kustgelegen. Zij leven uitsluitend van vischvaugst.

Page 18: Van de Ondebafdeelixg Koetei

5 9 2 BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI.

Van de Dajakstammeu zijn de Toeudjoeng's het nauwst verwantaan het Vorstenhuis. Uit den stamboom van het Koetei'sche Vorsten-huis blijkt dat Poeutjen Kërna, een Vorst der Toendjoeng-Dajak's,gehuwd was met Dewa Poetri, de zuster van Maharadja Soeltau,die omstreeks 1450 regeerde. De Toendjoeng-Dajak's hebbeu steedsin Koetei gewoond en wel in de landstreek, waar zij thans nogverblijf houden, nl. aan weerszijden vau de Mahakamrivier in denabijheid van Mëlak, doch ver landwaarts in. Niet alzoo de Toen-djoeng-Linggang-Dajak's, die ten Noorden van de zooeven ge-noemde Toendjoeng's wouen; zij zijn afkomstig uit de Apo Kajan,vandaar verhuisden ze naar de Pare-rivier (een linker zijtak van deMahakam, die zich ongeveer twee dagen roeiens boven Long Iramin deze stort) en eerst daarna trokken zij naar de plek, waar zijthans wonen. Een deel hunner is tijdens den hongersnood in 1S78wederom teruggetrokken, hulp zoekende bij de Bahau-Dajak's,waarmede zij zich deels vermengd hebbeu; deels zijn zij zelfstandigblijven wonen in de nabijheid der Bahau-vestigiugen, deels wederomnaar hunne laatste woonplaats teruggekeerd.

De Bëuoewa-, Bëntian- en Basëp-Dajak's hebben voor zooverbekend eveneens steeds in 't Koetei'sche gewoond; de beide eerst-genoemden behooreu tot deuzelfden stam, terwijl de Basëp's eigenlijktusschen hen in staan. De Bëuoewa- eu Bëntian-Dajak's wonen inhet stroomgebied , der Këndang Pahoe en Bongan; de Basëp's aanden bovenloop der Djëmbajanrivier, zoomede in 't stroomgebiedder rivier van Sangkoelirang.

De Modang-Dajak's (Long Bleh's, Long Wai's), afkomstig vande Apo Kajan of Këdjin, wonen reeds sedert ruim een eeuw opKoetei'sch grondgebied; omtrent hunne komst heb ik deels iulich-tingen verkregen van mijn ambtgenoot te Long Iram, J. P. J.Barth, deels van Pangeran Sjarif Sokmawira — denzelfdeu persoon,die den heer Tromp heeft bijgestaan bij de vertaling en uitleggingder //Salasila// — , welke gegevens wel niet geheel overeenstemmen,doch te samen een vrij goed geheel vormen.

Vóórdat in de IS*" eeuw de groote volksverhuizing in midden-Borneo plaats had, waarvan de stoot kwam uit de zoo dicht be-volkte Apo Kajan ' , zou de Boven-Mahakam reeds bewoond zijugeweest door de z.g. //Oevang Ping/', waarvan als onderscheidenestammen genoemd worden de Ping Koewot, Ping Sëke, Ping Koeu-

* Ook Poh Këdjin genoemd; Poh Këdjin is echter niets anders dan hetLong Gëlat'soh voor „Apo Kajan", dit laatste is Boesang'soh dialect.

Page 19: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHELTVING VAN DE OXDERAFDEELING KOETEI. 5 9 3

jong en Ping Dëhong. O e v a u g beteekent in het tegenwoordig dia-lect: b i d j i , pit, o e d j o e n g , hoek van een huis; overdrachtelijk,begin, beginsel, levensbeginsel, moederstam, stam. Tegenwoordigworden nog enkele stammen met//O eva ug//aangeduid, waar andere/-ma// = o e ma , huis, voor den stamnnam hebbeu; b.v. Oevang .Tering, Oevang Auah; Oevang Dali, Oevang Sirau, Oevang Hoerei,Oevang Mëkam = het Boesang'sch voor Mahakam, Oevang Boh;en analoog daaraan: 'Ma Lohat, 'Ma Mëhak, 'Ma Tëliba, 'MaSoeling, enz. Opmerkelijk hierbij is, dat de stemmen der Kajan'sen Long Gëlat's, van vroeger af tot nu toe de sterkste, geen praefixvoor den stamnaam voeren; en dat van de hierboven genoemde'/oevang'/stammen, respectievelijk gevestigd: de Oevang Tering teMoejoeb eti Tëpoh; de Oevang Anah te Anah; de Oevang Dali teLong Iram, de Oevang Sirau te Oevang Sirau en de Oevang Hoereiaan de Soengei Mërah (allen dus aan de Midden-Mahakam), — dieder //Oevang Mëkam/' en /'Oevang Boh" bijna geheel uitgestorvenzijn. Van eerstgenoemden zijn alleen nog 6 huisgeziimen te Moejoeb,van laatstgenoemden 7 huisgezinnen te Long Hoewong. De "OevangDjinawai", genoemd in de mededeelingen van den Heer S. W. Tromp,is geheel uitgestorven. De //Oevaug Mëkam// wordt thans nog ge-noemd als de oorspronkelijke bevolking der Midden-Mahakam , waaruitvolgt — daar de nog bestaande'Tering, Auah, Dali, Hoerei enSirab-stammen beweren uit de Apo Kajan afkomstig te zijn — datalle //Oevaug-stammeu" hoogstwaarschijnlijk ook uit de Apo Kajanzijn gekomen. De vroegere woonplaatsen aan de Apo Kajan dertegenwoordig nog bestaande "Oevaug stammen//, heetten respectieve-lijk: Apo Tering, Apo Anah, Apo Dali, enz. A p o beteekent hoog-land , hoogvlakte. Van hier zijn zij langs het acces van de Boh-rivierin het Mahakamgebied gekomen, waar zij zich vestigden aan de LongAjoh, midden tusschen de watervallen, even benedenstrooms LongDëho;daarna de Mahakam afzakkende — blijkbaar zelf verdrongen door deLong Gëlat's — verdrongeu zij de Toendjoeng's n.l. de ToendjoeugLinggang, die toen in de omstreken van Dj oehalang gevestigd waren.De hierboven genoemde Piug Koewot, Ping Sëke, Ping Koenjoug enPing Dëhong werden naar het Zuiden en Westen verdrongen enverhuisdeu uaar de Siang, Miri, Kahajau en de Boven-Kapoeas.

In twee richtingen ging de verhuizing uit de Apo Kajan naar deeigenlijke Boveu-Mahakam. Langs de meest Westelijke gingen deKajau's ouder Bo Kwiug Iraug Aja (grootvader van deu in 1902overleden Kwiug Iraug), die zich te Bato Baoeng, even bovenstrooms

7' Volgr. IV. 42

Page 20: Van de Ondebafdeelixg Koetei

5 9 4 BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI.

Long Bloeöe, vestigden. De Long Gëlat's volgden eene meer Ooste-lijke richting onder aanvoering van Bo Ding Tong en vestigdenzich aan de monding (Long) der rivier Gelat, een zijtak vau deBoh, vanwaar zij hoogstwaarschijnlijk de nog bestaande "Oevaugstammen" naar hunne tegenwoordige verblijfplaatsen aan de Midden-Mahakam verdrongen. Een derde strooming, n.l. die der Long Wai'sonder hunne hoofden Leah Heng Loeing (Bo Leah Hang Lawiug)Ngio Pagit en Long Tëkëhin (Bo Long ïëkhèn) ging over de Tabangof Boveu-Bëlajan naar de Boven-Pare en vestigde zich aan de soengeiMaiih (zijtak van de Pare); later nabij het eiland Biloeug (Lioe Bioeug),aan de Midden-Mahakam boven de monding der Pare-rivier.

Toen de Sultan vernam dat de Long Wai's in zijn gebied waren,gekomen en aldaar hunne oude adat van koppensnellen niet wildenafleggen, zond hij vier zendelingen, twee Koeteineezeu, met nameNiwarga en Niawang Tèwèng en twee Boegineezen, met nameAndiri Goeroewati en Kapitan Naga, om de Dajak's te bewegenhet koppensnellen in den vervolge te laten. Verre van een gunstigantwoord te krijgen, werd den zendelingen medegedeeld, dat zijniet alleen hunne adat niet wilden afschaffen, doch zelfs de Mahakainzouden afzakken om zich met de Koeteiueezen te meten; werdenzij verslagen, dan eerst zouden zij de bevelen van den Sultanopvolgen. Werkelijk zakten de drie Radja's met hunne volgelingende Mahakam af, steeds met afwisselend geluk — bij Moeara Pahoeb.v. behaalden zij de overwinning — tegen de Koeteineezen strijdende;doch in de buurt van Kota Bangoen, alwaar versterking van Tëug-garoeng was aangekomen, werden zij totaal verslagen. Leah HengLoeing en Ngio Pagit sneuvelden, Long Tëkëhin wist te ontsnappenen keerde naar de vroegere vestiging aan de Maiihrivier terug. Toenhij weder op zijn verhaal was gekomen, begon hij de streek opnieuwonveilig te maken door rechts en links koppen te snellen, zoodatde Sultan van Koetei andermaal besloot hem te tuchtigen. Tot datdoel werd het hoofd te Moeara Pahoe, Djaja Kërti, gezonden, ver-gezeld van goed gewapende Koeteineezen en Boegineezeu, terwijltevens het hoofd der sedert te Long Bleh gevestigde Long Bleh'sbevel kreeg over te steken naar de Boven-Pare en zoodoende deLong Wai's in den rug aan te vallen. '

' De Ra dj a van Long Bleh, Po Deng Liah Bau, had reeds den eed vantrouw aan den Sultan van Koetei afgelegd; hij had zich niet lang vóór dekomst der bovengenoemde drie Radja's te Long Bleh gevestigd. (VolgensPangeran Sjarif Sokmawira zou het doel dezer drie Dajakhoofden geweest.zijn, Po Deng Liah Bau op te zoeken.)

Page 21: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDEBAFDEELDTG KOETEI. 595

De list gelukte en Long Tëkëhin werd totaal verslagen, terwijlhijzelf kort na den strijd door zijn eigen volgelingen werd afgemaakt.Dezen legden den eed van trouw af en trokken naar het tegenwoordigeLong Wai aan de Klindjau-rivier en naar de Boven-Tëlèn enWahauriviereu. Een kleindochter van Long Tëkëhin, Tana genaamd,huwde met het hoofd der Long Wai's, Langit alias Radja Dinda, —bekend uit het werk van Carl Bock — uit welk huwelijk o. a. eenedochter, Mëbang Liroeng, geboren werd, die gehuwd is met BéngNjok Seng, hoofd der lamin Long Tësah, een vestiging van LongWai's, iets benedenstrooms Long Wai gelegen; zij heeft thans tweekindereu. Daar men van Long Tëkëhin tot de nu reeds moedervau een paar kinderen zijnde Mëbang Liroeng, vier geslachten telt,kan men de vestiging der Long Wai's op ruim 100 jaar geledenstelleu.

Omtrent de vestiging der Oevang Tëring-Dajak's te Moejoeb kanhet volgende worden medegedeeld. Toen Bo Lëdjioe Li, hoofd derBahau's, te Tënggaroeng den eed had afgelegd, en ten teeken zijnergoede gezindheid zijne dochter Boelan Lëdjioe aan den Sultan —Mohamad Moeslihoeddin, die van 1780 tot 1816 regeerde — hadgegeven, vroeg hij verlof om een der Tëring-Radja's, met nameObang Lawing, eene vestiging te laten maken aan 't einde derBahau-vestigingen, n.l. te Moejoeb, opdat de bevelen van denSultan door zijne tusschenkomst aan de Bahau's konden wordenovergebracht. Dit verzoek werd ingewilligd en de grond in gemeen-schappelijk eigendom aan de dorpsbewoners afgestaan. Ook zouObang Lawing steeds behulpzaam zijn wanneer Bo Lëdjioe Li inmoeilijkheden verkeerde. Obang Lawing werd na zijn dood opgevolgddoor Li Obang; en om nu de verhouding tot de Bahau's hechterte maken — de Oevang Tering waren eigenlijk vreemdelingen,o r a n g a s i n g — huwde hij, of liever gezegd, werd hij uit-gehuwelijkt aan de dochter van Bang Lëdjioe (deze was de zoonvan Bo Lëdjioe Li), met name Oelau Djok. Na den dood van LiObang werd hij opgevolgd door zijn broeder Hadjat Obang, nawiens overlijden Hadjat (zoon van een slaaf en een vrouw van zeerverre vorstelijke afkomst) hoofd der Oevang Tering te Moejoeb werd.

Ten slotte de Kënja's. Deze Dajak's zijn eveneens uit de ApoKajan afkomstig, doch hebben zich eerst tijdens het bestuur vanden vorigen Sultan, Mohamad Soleiman, op Koetei'sch grondgebiedgevestigd.

Zij kozen tot hun verblijf de Boven-Bélajan of Tabaug, boven-

Page 22: Van de Ondebafdeelixg Koetei

5 9 6 BESCHEIJVING VAN DE ON'DERAFDEELING KOETEI.

strooms Long Bleh; later scheidde een deel van hen zich af enging wonen aan de Marahrivier, een rechter zijtak van de Tëlèn.Dit zijn de eenige plaatsen in Koetei, alwaar Kënja's wonen; zijbehooren tot de stammen 'Ma Timai en 'Ma Bam.

III. Landsbeschrijying.

Het in dit Hoofdstuk voorkomende is gegrond op de verslagender verschillende door den schrijver gemaakte reizen, zoo noodigmet latere gegeveus aangevuld.

Wanneer men met een boot de reis maakt van Baudjarmasin naarde Oostkust van Borneo, dan is de eerste plaats op Koetei'schgrondgebied, die men aandoet, Balik Papan. Vóórdat de Neder-landsen-Indische Industrie- en Handel-Maatschappij hare werkzaam-heden te dezer plaatse was aangevangen, beteekende Balik Papauniet veel; er woonden toen enkele Koeteineezen en Baudjareezeu,die voornamelijk hun bestaan vonden in vischvangst en 't inzamelenvan boschproducten, in 't bijzonder van rotan. Thans is BalikPapan een levendig plaatsje, welks bevolking — personeel enkoelies in dienst der Maatschappij buiten beschouwing gelaten —grootendeels bestaat uit handelaren, voor een kleiner gedeelte uitvisschers en inzamelaars van rotan en vogelnestjes; in hoofdzaakvinden de handelaren een bestaan door de Maatschappij.

Na Balik Papau verlaten en de Moeara Djawa — één dermondingen van de Mahakamrivier, die bij gunstig getijde voldoendewater bevat, doch bij lagen waterstand niet gebruikt kan worden,in welk geval de Noordwaarts op gelegen Moeara Bajor tot vaar-water dient — ingestoomd te zijn, bereikt men 't eerst een Badjau-kampong en daarna Moeara Djawa of Bënoewa Baroe, een plaatsje,ongeveer één uur stoomens van Samarinda verwijderd. Er wordenaldaar steenkolen aangetroffen, die door de Nederlandsch-IndischeIndustrie- en Handel-Maatschappij geëxploiteerd en grootendeels voorhare eigene barkasseu gebruikt worden, hoewel ook schepen, deuSultan toebehooreude, er meermalen steenkolen vandaan halen;uitvoer heeft niet plaats. Te dezer plaatse zijn ook de hospitalenvan voornoemde Maatschappij gebouwd, aan het hoofd van welkethans een Nederlandsch geneesheer staat. Daar de havenmeester teMoeara Djawa gevestigd is, doen alle schepen hier aan; ook ishier een post- eu telegraafkantoor en vindt men verder enkelewoningen van beambten der Maatschappij.

Page 23: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAX DE ONDEB.AFDEELING KOETEI. 597

Van Bënoewa Baroe naar Samarinda stoomeude, komt men langsPélarang, op den rechteroever der Mahakam gelegen, de plaatsalwaar vroeger het Europeesch bestuur gevestigd was. Samarinda isop beide oevers der rivier gebouwd; de linkeroever is grootendeelsGouvernementsterrein, de rechteroever, waar voornamelijk Boegi-neezen, in mindere mate ook Koeteineezen en Bandjareezeu wonen,is Koetei'sch grondgebied. De plaats is in de laatste jaren zeervooruitgegaan, voornamelijk doordat de Koninklijke NederlandscheMaatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronneii in Nederlaudsch-Iudië hier een kantoor gevestigd, en de Nederlaudsch-IndischeIndustrie- eu Handel-Maatschappij hier eeu agentschap heeft.

De Mahakam opstoomende, bereikt men na 20 minuten BatoePanggal, alwaar de etablissementen der Oost-Borueo-Maatschappijgevestigd zijn: de hier gewonnen steenkolen zijn van betere hoe-danigheid dan die van Moeara Djawa. Van de monding der Mahakamaf is dit reeds de tweede plaats, waar steenkolen gevonden en geëx-ploiteerd worden; beneden zal blijken, dat er nog verscheideneplaatsen zijn waar dit mineraal aangetroffen wordt; hoe dieper menhet binnenland ingaat, des te beter wordt de qualiteit. Von Dewallheeft op zijne reizen reeds de aandacht gevestigd op den rijkdomaan steenkolen in het Koeteische. In 1849 kwam Z. M. stoombootSamarang te Samarinda en nam in de nabijheid dier plaats — waar-schijnlijk Moeara Djawa — 52000 Ned. ponden steenkolen in. (ZieBijdr. Kon. lust, 1856, 1 , IV, bl. 232).

Anderhalf uur stoomens van Batoe Panggal ligt, op den rechter-oever der Mahakam, Djëmbajau, een buitenverblijf van PangeranSosro Negoro, in de nabijheid waarvan eveneens steenkolen gevondenworden; de kolen liggen hier aan de oppervlakte. Van Djëmbajanis 't nog ruim één uur stoomens alvorens men te Tënggaroeng aan-komt , de verblijfplaats van den Sultan, de landsgrooten en ver-dere vorstelijke familieleden. De plaats, met ruim 6000 zielen, isin de lengte op den rechteroever gebouwd, doch breidt zich hoelanger hoe meer landwaarts uit. De bevolking bestaat, behalve uitKoeteineezen, Boegineezen en Bandjereezeu, ook uit Chiueezen euKliugaleezen, welke laatste categorieën niet in eeu vaste wijk wonen;zij mogen zich hier niet vestigen, doch komen op passen, teSama-.rinda afgegeven, alwaar een wijk voor vreemde Oosterlingen is aan-gewezen. Tënggaroeng, nu reeds een aardigen indruk makende, zalnog meer aantrekkelijkheid hebben wanneer het over enkele maandengeheel electrisch verlicht zal zijn. Achter het paleis van den vorigen

Page 24: Van de Ondebafdeelixg Koetei

5 9 8 BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI.

Sultan heeft men de begraafplaats — Makam genaamd — derVorsten, van Sultan Mohamad Moeslihoeddin af, en van verschei-dene Vorstentelgen; vroeger werdeu de Vorstelijke personen op hetmidden in de rivier, vlak voor Tënggaroeng, gelegen eiland Tëng-garoeng begraven. Het paleis van Sultan Mohamad Soleiman wordtthans nog bewoond door den tegen woordigen Sultan, doch het voorhem bestemde nieuwe paleis is zoo goed als gereed. Zoowel op deulinker- als rechteroever der Mahakam wordt nabij Tënggaroeugsteenkool gevonden en wel van zeer goede qualiteit; die op denlinkeroever, n.l. te Përdjiwa, werden vroeger door de Oost-BorneoMaatschappij geëxploiteerd, doch door de groote sterfte onder dekoelies heeft men het werk moeten staken. Spoedig zal echter wederomsteenkool te Përdjiwa gewonnen worden, daar het zonde is diebrandstof, zoo gemakkelijk te verkrijgeu — slechts enkele tientallenmeters van deu oever verwijderd treft men de steeukolenlagen aan —•onbenut te laten; er zal dan op inlaudsche wijze in geheel vrijenarbeid gewerkt worden. De steenkolen op den rechteroever wordennabij de Këdjawi, een zijtak vau de Mahakam, op ongeveer 500Meters van den Mahakamoever verwijderd, in groote hoeveelheidaangetroffen; ze worden op inlandsche wijze geëxploiteerd.

Te Goenoeng Gaudek een 10 minuten rijdeus landwaarts in vanhet paleis verwijderd, heeft de Sultan een buitenverblijf.

Trekken wij nu het binnenland iu, — de reis makende met eenkleine stoombarkas, met een prauw op sleeptouw die gebruikt wordtzoodra er niet geiioeg water staat om verder te stoomen.

Ongeveer l.V uur stoomens van Tënggaroeng verwijderd ligt heteiland Joepa, alwaar vroeger — vóór de overneming door hetGouvernement van de in-, uit- en doorvoerrechten te Tëngga-roeng — een tolkantoor van het Sultanaat gevestigd was. Het eilaudkan aan beide zijden, ook door groote schepen, gepasseerd worden;de doorvaart aan den linkeroever echter is bij hoogen waterstandgevaarlijk voor prauwen, daar alsdan groote en vele draaikolken ge-vormd worden; menige prauw is daar reeds verongelukt. Ruim eenuur verderop ligt op den linkeroever de kampong Sëboeloe, bijna uit-sluitend bewoond door Koeteineezen, die voornamelijk van landbouwen vischvangst leven. In de onmiddellijke nabijheid van deze plaatstreft men veel ijzerhout aan, dat de bevolking ook een bron vaninkomsten verschaft. De Mahakam verderop stoomende, passeert menaan weerszijden enkele onaanzienlijke gehuchten, en is men naongeveer vier uur te Moeara Kaman, gelegen aan de monding der

Page 25: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELXN'G KOETEI. 5 9 9

Këdang Eautau, een zijtak of liever gezegd een der armen, waar-mede de Këdang Kapala zich in de Mahakam stort. De KëdangKapala toch draagt bij haar oorsprong den naam Tëlèn, deze neemtlinks de Wahau op, splitst zich vervolgens bij de kampong Bendangiu twee deeleu, waarvan het eene den naam blijft dragen van Tëlèn,de andere zijtak Këdang Eantau heet. Vroeger was deze de gewonehaudelsweg naar de Mahakam, doch thans is deze rivier niet vervan de plaats, waar zij de Télèn verlaat, onbruikbaar gewordendoordat groote massa's drijf hout zich er in hebben opgehoopt, welkemuur van hout niet dan met zeer veel moeite te verwijderen zouzijn. Toch zou die verwijdering, of eene omlegging der rivier zeergewenscht zijn, daar de reis langs de Këdang Eantau anderhalvendag korter duurt dan die laugs de Këdang Kapala. Het water inde Këdang Eantau is zoo goed als stilstaand en daardoor bijnaonbruikbaar, 't geen veroorzaakt wordt door de zooeven vermeldeversperriug; vooral de hoogerop gelegen kampougs Sëdoelaug enMënamang hebben in deu drogen tijd veel last van dat vuile water,daar de vloed zich meestal niet zoover de rivier op doet gevoelen.In den regeutijd stroomt het water van de Tëlèn over de versperringheen, zoodat dan de Këdang Eantau gezuiverd wordt. De bewonersvau Moeara Kaman wonen grootendeels op rakits — drijvendehuizen —•, vastgemeerd aan de oevers der Këdang Eautau, ander-deels verblijven zij in hunne ladanghuisjes, gelegen aan de KëdangKapala; zij leven voornamelijk van vischvangst (de visch, meest gaboes,wordt leveud te Tënggaroeng en Samarinda ter markt gebracht) enhet inzamelen van bijenwas. De uitvoer van bijenwas — lilin —was vroeger aanzienlijker dan thans; Dalton zegt, dat in de jareu1822 tot 1827 de uitvoer — waarvan belasting werd betaald —2500 picols 's jaars bedroeg, terwijl thans ongeveer 1000 picolsworden uitgevoerd. Eén der redenen van dien verminderden uit-voer is gelegen in het stoombootverkeer laugs de Mahakam, waar-door de wasleverende bijen zich niet meer nestelen in de djëlmoe-en bëngerisboomen — de twee boomsoorteu, die zij boven andereverkiezen — die juist in zoo groote getale langs de oevers derMahakam voorkomen. Daar de bijen blijkbaar de kolendamp schuwen,gaan zij meer landwaarts in, waardoor het verzamelen der wasbezwaarlijker is voor de bevolking.

Twee uur stoomens boveu Moeara Kaman ligt de kampong Sabën-toeloeng. In dit gedeelte van de Këdang Eantau en ook nog ietsten Noorden van de monding der Sabëntoeloengrivier, krioelt het

Page 26: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 0 0 BESCHRIJVING VAN DE ONDKRAFDEELING KOETEI.

vau krokodillen; ik zag er van de grootste soort en ik behoef niette zeggen, dat er onophoudelijk op die monsters geschoten werd.'t Is dan ook een groote last voor de bevolking; jaarlijks wordener slachtoffers door die beesten gemaakt. De kampong Sabëutoeloeugligt aan de rivier van dien naam (een linker zijtak van de KëdaugRautau), een kwartier stoomens van de plaats, waar zij zich in deKëdaug Rantau stort. Het plaatsje is aardig aangelegd op een ver-hoogden rivieroever, zoodat de bewoners zelfs bij zware bandjirsgeen last van water hebben. De bevolking hondt zich bezig, behalvemet rijstbouw en den aanplant van groenten en vruehtboomen, metvischvangst — evenals te Moeara Kaman — het snijden van rotanen het kappen van timrnerhout. Van de rotansoorten wordt alleensëgah en djahap aangetroffen, terwijl van de houtsoorten meestijzerhout (toeliau, tëliau, oelin of kajoe bësi; hier in 't Koeteischewordt meest de eerste uaam gebezigd) en kajoe kahoi (in 't Ban-djarsche blangiran genaamd) gekapt worden. De bevolking vanSabëntoeloeng woont, evenals die van Moeara Karnau, slechts vooreen klein deel in de kampong, 't grootste gedeelte hondt verblijfin pondoks op hunne ladangs.

De eerstvolgende kampong, die na Sabëntoeloeng bereikt wordtis Sëdoelang, gelegen aan de gelijknamige rivier, ongeveer tweeuur roeiens van hare uitmonding in de Këdang Rautau. Het isuoodig dat de kampongs eeuigszius van de oevers der laatst genoemderivier verwijderd liggen, daar die oevers te laag en de in de nabij-heid daarvan gelegen gronden daardoor ongeschikt voor rijstbouwzijn. De later te noemen kampong Mënamaug ligt zelfs één dagroeieus van den mond dezer rivier verwijderd. De afstand van demoeara Sabëntoeloeng tot aan de moeara Sëdoelang (eveneens eenlinkerzijtak vau Këdang Rantau) is ongeveer vier uur stoomens. Zelfsmet zeer lagen waterstand kan een kleine stoombarkas tot aan demonding der Mëuamang komen, die een half uur stoomens van deSëdoelangmonding verwijderd ligt. Ook de bewouers van de Sèdoelaugleven hoofdzakelijk van het snijden van rotan, het kappen van timmer-hout en de vischvangst; de goede rotansoorteu zijn hier echter reedsverdwenen, een gevolg van onoordeelkuudig kappen; slechts rotandjahap is nog voldoende aanwezig. Ook këmalau (gëtah) komt hiernog maar weinig voor.

Mënamang, de laatste in het stroomgebied der Këdang Rantaugelegen kampong, schijnt een toevluchtsoord voor lepralijders tezijn; lepra komt hier veel voor (volgens de laatste opgave leden

Page 27: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHEIJVING VAX DE ONDERAFDEELING KOETEI. 6 0 1

veertien manueu eu elf vrouwen aan die ziekte), doch blijft totdeze plaats beperkt, daar de lijders de kainpoug niet mogen ver-laten. De bevolking bestaat ook hier voornamelijk van vischvangsten het inzamelen van boschproducteu.

Na Moeara Kaman bereikt men binnen een half uur de mon-ding der Këdang Kapala, een linker zijtak van de Mahakam. Voorafzij medegedeeld dat de Këdang Kapala (këdang beteekent rivier)meestal foutief wordt aangeduid met den naam van Antjalong-rivier en o. a. de monding der Këdang Kapala op de kaart derMakaham (samengesteld na de opneming der rivier, tijdens de reisvan het Gouvernements-Stoomschip «Lucifer" naar Long Iram)eveneens foutief wordt aangegeven met Moeara Autjalong. DeAntjalong- of Klindjau-rivier is een zijrivier van de Këdaug Kapala,en stort zich in deze rivier ongeveer twee dagen stoomens boven deMoeara Këdang Kapala. Zooals boven werd medegedeeld, draagt deKëdaug Kapala bij haar oorsprong den naam van Tëlèn, welkelinks de Wahau opneemt en zich vervolgens bij de kampongBëndaug in twee deeleu splitst, waarvan het eene den naam blijftdragen van Tëlèu, de andere zijtak Këdaug Rantau heet. De Tëlènneemt vervolgens bij de kampong Moeara Kliudjau of MoearaAntjalong de Klindjau of Autjalong op en krijgt eerst dan dennaam van Këdang Kapala. Tot op een halven dag stoomens vaude monding worden de oevers der Këdang Kapala bebouwd;behalve rijst wordt er veel pisang aangeplant, welke vrucht voor-namelijk te Samarinda verhandeld wordt. De landbouwers hierworden gerekend tot de kampougs Moeara Kaman en Kota Baugoen.Laugs de Këdang Kapala wordt voorts veel en goed timmerhoutgevonden, zooals kajoe boengoer (wordt voor huizenbouw, doch inhoofdzaak voor 't vervaardigen van prauwen gebezigd), kajoe tëm-poedau, kajoe lëmpong, waarvan verscheidene soorten (de bestesoort is lëmpong mëranti), kajoe njërakat en andere soorten. Verdertreft men veel rotan aan, doch alleen rotan djahap; eerst bij Sën-jioer — ongeveer vier uur stoomens boven de soengei Baloei, eenrechter zijtak van de Këdang Kapala, die de grens vormt tusschenhet gebied der kampougs Moeara Kaman en Pantoeu eu zich bijnaeen dag stoomens van de monding der Këdang Kapala iu dezestort — vindt men rotau sëgah, terwijl rotan sloetoep wederomveel hoogerop gevouden wordt. Vau de drie hier genoemde rotan-soorteu is sloetoep de beste; dan volgt sëgah, terwijl djahap de minstgewilde soort is. Rotan sloetoep groeit op hoogen, liefst steeuachtigen

Page 28: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 0 2 BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI.

grond, sëgah groeit 't best op eenigszius hoog gelegen gronden,ten minste op gronden, die niet onder water loopen, terwijl djahapmoerassigeu grond moet hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen.

Na het gehucht Sahoeï gepasseerd te zijn, is de eerstvolgendekampong Moeara Klindjau of Moeara Antjalong. De huizen derbewoners dezer vrij groote kampong zijn voor het grootste gedeelteop den vasten wal gelegen, nog slechts weinige staan op vlotten;ook is reeds eeu begin gemaakt met den aanleg van een weg inde kampong. Behalve Koeteineezen wonen hier ook Boegmeezen enenkele Bandjareezen; de beide laatste categorieën zijn uitsluitendhandelaars, terwijl de Koeteineezen behalve rijstvelden zeer veelvruchtboomen bezitten. Het aantal doerianboomen is hier zeer groot;verder teelt men er veel klappers, lansëp, assem, ramboetau enz.Evenals te Moeara Kaman woont ook hier de bevolking verspreidlangs de oevers der rivier, zelfs tot anderhalven dag roeiens vande hoofdvestiging verwijderd. Eén dag roeiens boven Moeara Klindjauligt de verlaten Dajaksche kampong Long Loh; zooals reeds werdgezegd behoorezi de Dajaks, die aan de Klindjau-rivier wonen, tot denstam der Modangs en hebben zij zich hier neergezet in vier kam-pongs, ui. Long Nah — de meest Zuidelijk gelegene — Mélan, LongTësah en Long Wai, waarvan de laatste de voornaamste is. Hoewelelke kampong — lamin — een afzonderlijk hoofd heeft, erkennentoch alle het gezag van 't hoofd van Long Wai, thans Raden MasNoto (welke titel hem door den Sultan van Koetei verleend is),zoon van deu uit het werk van Carl Bock bekenden Radja Diuda.Het hoofd van Long Tësah, Béng Njok Seng, is — zooals bovenwerd medegedeeld •— gehuwd met een dochter van Radja Diuda.

Na Long Loh passeert men eerst de verlaten lamin Mélan —deze vestiging is Noordelijk op verlegd, nadat bij een sneltochtverscheidene personen 't leven gelaten hadden — ; men bereikt daaropde lamin Long Nah, aan het hoofd waarvan een vrouw staat, AdjiDoem geheeten, daar nog niet voorzien is in de opvolging van hetruim één jaar geleden overleden mannelijk hoofd. Toen ik deze laminbezocht, heerschte er gebrek aan zout, tabak en gainbir, doordatde //tambangau// eerst bij mijn komst verbroken werd. Zoodra n.l.de Dajaks vernemen, dat er in de benedenlanden cholera heerscht,spannen zij op eenigeu afstand stroomafwaarts van hun kampongeen rotan dwars over de rivier, welke rotan op enkele plaatsenvoorzien is van roode en witte vlaggetjes. Deze rotan nu, tam-b a n g a n geheeten, is het teeken dat niemand hier passeeren mag.

Page 29: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDEEAFDEELING K.OETEI. 6 0 3

Men zal het dan ook niet wagen dit verbod te overschrijden,te meer daar de schuldige zijn leven niet zeker is. Hoewel 'tmiddel tot tegeuweer der ziekte zeer goed schijnt te werken, zooheeft het echter dit nadeel, dat meermalen gebrek aan voedings-middelen en aan versnaperingen ontstaat; doch die lieden zullenliever wat gebrek lijden, dan de t a m b a n g a n te verbreken, voordatzij zeker weten dat de ziekte geweken is. Van Long Nah tot deeerstvolgende lamiu Mëlau, is het 2^ uur roeien, terwijl vanMélan uit, Long Tësah in 2 uur bereikt wordt. Van Long Tësahtot Long Wai duurde de reis slechts één uur. De laatst genoemdelamin is vrij oud en zag er vervallen uit, zoodat reeds eenbegin gemaakt is met het verzamelen van materialen voor 't bouwenvan een nieuwe. De Modang Dajaks in deze streek houden zich,behalve met den rijstbouw, veel bezig met het inzamelen van bosch-producten, vooral van rotan en gëtah (këmalau). Van de rotansoortenwórdt sloetoep en sëgah het meest gesneden, ook djahap vindt menhier nog overvloedig; doch daar de beide eerste soorten nog ingroote hoeveelheden aanwezig zijn, wordt rotan djahap uit den aardder zaak minder gezocht. Na Long Wai beu ik de Kliudjauriviernog 2£ dag opgevaren, vooreerst omdat ik vernomen had, datPoenan Dajaks in de buurt rondzwierven, en voorts om mij teovertuigen, dat er stroomgoud in deze rivier voorkomt. De beideeerste dagen werden aan dit onderzoek besteed; werkelijk werdvrij veel stroomgoud aangetroffen — met 17 doelangs werd inden tijd van één uur ongeveer 15 gram stroomgoud verkregen —terwijl men mij verzekerde, dat nog verder stroomopwaarts, in dez.g. Atanstreek, meer goud in grooter korrels voorkomt. (Daltongeeft op dat in 1827 alleen door de Boegineezen 92 katti's stof-goud in twee prauwen verhandeld werd; of dit goud van deAtanstreek dan wel van andere plaatsen afkomstig was, wordt nietvermeld). Ook zag ik op verscheidene plaatsen steenkolen, zelfspasseerde ik een stroomversnelling, — kiham — die geheel gevormdwerd door een dam van die delfstof. Ware de rivier beter bevaarbaar,dan zoude die steenkool misschien met winst te exploiteeren zijn.

Den derden dag ontmoette ik werkelijk een 20-tal Poenans,mannen, vrouwen en kinderen, die er op een enkele uitzonderingna vrij slecht uitzagen, doordat zij in dezen drogen tijd niet genoegvoedsel konden machtig worden. Hoe die menschen nog kunnenbestaan is een raadsel. Zij leven niet beter dan dieren; woningenbouwen zij zich niet; regent het, dan maken zij een dakje van

Page 30: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 0 4 BESCHRIJVING VAN DE ONDEItAFDEELING K.OETEI.

bladeren. Zij slapen, of op den grond, of op een soort balé-balé,gemaakt van wildhout. Hun voedsel bestaat uit sago en honig, voortseten zij allerlei diereu, die ze maar kunnen vangen, n.l. herteu,varkeus, slangen, ratten, enz. Is de dierenvoorraad in de streek,waar ze verblijf houden, uitgeput, dan verhuizen ze weder. Zouten tabak halen zij van Long Wai — zij beschouwen zich ookonderhoorig aan het hoofd van Long Wai —, in ruil waarvoorze gëtah of rotan leveren. Aan rotan snijden doen ze echter nietveel, doch zij dienen den rotaninzamelaars wel als gids om hun degoede vindplaatsen te wijzen. Hunne kleeding bestaat uit niets andersdan de tjawat, hier tjantjoet genoemd; slechts enkele vrouweudroegen een korte lap, die om de heupen geslagen was. Bij geboorte,huwelijk of overlijden hebben geen plechtigheden plaats; hunnedooden begraven zij in de nabijheid van een grooteu boom of zijstoppen ze in een gat, met dat doel in een boom gemaakt. Wileen man trouwen, dan zendt hij zijn mandau en tjawat aan de doorhem begeerde vrouw. Neemt ze die voorwerpen aan, dan gaat hethuwelijk door, zoo niet, dau beteekent dit, dat zij den afzenderniet tot man begeert. De vrouwen houden zich bezig met 't ver-vaardigen van vlechtwerk, doch 't product van haar arbeid is vrijruw afgewerkt.

Na te Moeara Kliiidjau teruggekeerd te zijn, werd de Tëlènopgevaren en bereikte ik na twee uur roeieus de Maleische kampongBëndang. Zooals reeds werd opgemerkt, ligt Bëndaug daar, waarde Këdang Rantau zich van de Tëlèn afscheidt. De bevolking dezerkampong woont meerendeels verspreid langs de Këdang Rantau;ook hebben zich hier veel Baudjareezen gevestigd, die onder eenafzonderlijk hoofd vereenigd zijn. Het is uoodig dat, waar veleBaudjareezeu te zamen wonen, zij een afzonderlijk hoofd liebben;zij bekommeren zich niets om het kamponghoofd der uegorij waarzij gevestigd zijn, en omgekeerd schijnt ook het kamponghoofdzich niet met de aangelegenheden van de Baudjareezen te willeninlaten. De Bandjarees beschouwt zich hooger dan de Koeteinees,terwijl omgekeerd deze nimmer zijn vertrouwen aan gene schenkt;zooals reeds gezegd, worden zelfs de mantri's, als zij geboren Ban-djareezen zijn, niet door het Vorstenbestuur vertrouwd.

Na Bëndang krijgt men de kampougs Moeara Bangkal en BënoewaBaroe, welke beide plaatsen ook wel Pantoen genoemd worden.Moeara Baugkal heet naar de sedert geheel verzande rivier van diennaam, terwijl Bënoewa Baroe eigenlijk een voortzetting van Moeara

Page 31: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI. 6 0 5

Bangkal is. Beide negorijen zien er vrij goed uit; het bestaandevoetpad is reeds verbreed eu zal nog verder afgewerkt worden,zoodat dan alle huizen door een weg verbonden zijn. BovenBënoewa Baroe vindt men geen Maleische kampongs meer aan deTëlèn; wel wonen nog enkele Maleiers op vlotten bij de Dajakschenederzettingeu, doch van eeu Maleische kampong kan niet meergesproken worden.

Na. 2£ dag roeiens en na een vrij hoogen waterval gepasseerd tezijn, bereikte ik een nederzetting der Kënja-Dajaks, niet ver —ongeveer | paal — van de monding der Marahrivier gelegen, ennaar die rivier ook lamin Marah geheeten. Het hoofd dezer Kënja'sheet Mas Wongso, welke titel hem anderhalf jaar geleden door denSultan geschonken is. De Marah is een rechterzijtak van de Tëlèn;hoewel zij veel water afvoert, is zij slechts voor een zeer kleingedeelte bevaarbaar. In het droge jaargetijde is het zelfs voorkleine prauwen bezwaarlijk, de rivier ver op te varen, terwijl zijin deu Westmoesson hevig kan bandjiren. Volgens mededeeling derKënja's bevatte het stroomgebied der Marahrivier nog wel voldoenderotan, doch was gëtah bijna niet meer te vinden. Terwijl de ModaugDajaks bescheiden zijn en de vrouwen zich zelfs eeuigszins bevreesdtoonen (slechts zelden vroegen zij mij om tabak of gambir) zoo kanik dit niet van de Kënja's getuigen, integendeel zijn zij vrijmoedig,soms tot in 't brutale toe. Mijn prauw lag nog niet vastgemeerd ofik werd bestormd door mannen en vrouwen, die niet alleen langs,maar ook in miju vaartuig kropen en allerlei versnaperingen vroegen.Enkelen brachten wat rijst of een paar kippeneieren ten geschenkemede. Hoewel de bewoners vrij zindelijk op hun lichaam waren —betrekkelijk weinigen haddeu last van huidziekte — zag de laminer vuil uit en werden in het tot gemeenschappelijk doel gebezigdegedeelte der lamin zelfs varkens gehuisvest. Den dag na mijn aan-komst trokken bijna alle laminbewoners uit, om hun Radja te helpenin het / / m ë n a b a n g " van het stuk grond dat door hem tot 1 ada ngzou gemaakt worden. / 'Men aba ng// is het kappen van het zwarehout; het is gewoonte, dat het hoofd der lamin daarin door allebewoners — ook Maleiers wanneer die in de buurt der laminwonen — geholpen wordt. Er wordt dan eeu groot varkeu geslacht;na het werk vereenigen zich allen tot 't gebruiken van den feest-maaltijd, 't Was een fantastisch gezicht, tegen 't vallen van denavond die menschen gezamenlijk te zien terugkeereu. zoowel vrouwenals mannen, staande in hunne prauwen — waarvan er eeu 60-tal

Page 32: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 0 6 BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELIXG KOETEI.

waren — en deze door boomen ( t a d j a k , doch hier t a u g g a r ge-noemd) stroomopwaarts brengende, daar de stroom te sterk is dandat de prauweu door roeispanen vooruit te brengen zouden zijn.Rijst was en is hier steeds in overvloed; als in een jaar overalgebrek aan rijst is, hebben de Kënja's van Marah nog voldoeude.Dit voedingsmiddel wordt ook veelvuldig als betaalmiddel gebruikt.De Këtija's schijnen niet gaarne geld uit te geven; zij planten zoo-veel padi, dat een deel der oogst gebruikt kan worden om daarvoortabak, zout, gambir, katoentjes, enz. in te ruilen.

Thans gaan de bewoners dezer lamin — voor zoover bekend —niet meer uit koppensuellen, maar dat zij daarvan vroeger nietafkeerig geweest zijn, bleek mij duidelijk, doordat er verscheidenekoppen boven de gemeenschappelijke stookplaats hingeu; een deroude Dajaks vertelde mij, dat hij 27 koppen gesneld had. Toenik het bovenstaande mededeelde aan den Sultan en daarbij dennaam van dien sneller noemde, zeide Z. H. mij dat diezelfde persoon,vijf jaar geleden, gedurende één jaar te Tënggaroeng was aange-houden, omdat hij toen gesneld had.

Gaan wij thans de Tëlèn verder op, dan komen wij achtereen-volgens langs de lamins Long Tong Nang, Long Niang, DjëLoewai, Long Noh (alle vier bewoond door Modang-Dajaks, wiervoornaamste hoofd Toemënggoeng is, die verblijf houdt in de laminDjë Loewai) en Long Liah Dok, welke laatste lamin onder 't gezagvan Radja Alam staat. Dit hoofd woont echter aan de Wahaurivier,een linker zijtak van de Tëlèn.

Bij geen der vestigingen hield ik laug op, omdat regen dreigdeen bij bandjir de Boven-Tëlèn niet te bereiken is. De ZuidelijksteModang-nederzettiug aan de Boven-Tëlèu is de lamin Bogëlang(met Mas Kërta als hoofd), daarop volgt lamin Baling, alwaar hetgemeenschappelijk hoofd (Raden Misa Përana) verblijf houdt; deNoordelijkst gelegen lamïn heet Long Djënau. Even voordat ik delamin Bogëlang bereikte, zag ik op den linkeroever vier graven —dit zou men ten minste bij eersten oogopslag denkeu — op welke,aan stokken, kleeren, mandau's, schilden, enz. waren gehangen.Toen ik navraag deed, wat dit te beduiden had, vertelde men mij,dat dit een teeken was, dat van de hier in de nabijheid gelegenlamin vier personen gesneld waren. Volgens de adat der Modangsmoeten alle bezittingen van een gesnelde buiten de lamin wordenopgehangen. Te Bogëlang vernam ik dat werkelijk onlangs vierpersonen dezer lamin gesueld waren.

Page 33: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI. 607

Acht meuschen hadden eenigen tijd geleden de lamin verlaten,om vogelnestjes te zoeken op een hun bekenden plaats; den derdendag na hun vertrek werd de voorhoede (zij liepen vier aan vier, ener was een groote afstand van het eene tot het andere viertal)onverhoeds aangevallen en afgemaakt. De aanvallers hadden zichachter boomen verscholen en de op niets verdacht zijnde Modangsdoorspietst. Toen de andere vier aankwamen, was het drama reedsafgespeeld en vluchtten drie hunner op het gezicht der //Ajau's»(ajau, mëngajau beteekeut koppensnellen). De vierde echter zag dateen der aanvallers juist 't hoofd van zijn reeds gedooden broerwilde afslaan, waarop hij op dien persoon aanvloog en hem metzijn mandau afmaakte. Bij die handeling werd hij zelf aan het rechterbeen verwond; dezen man heb ik nog verbonden.

Op mijn vraag, waar 't hoofd van dien verslagen vijand was,deelde de gewonde mij mede, dat hij geene gelegenheid had gehaddit af te houwen, daar de vijand wederom in groote getale (hij sprakvan 50 man, 't geen echter niet wel aan te nemen is, daar zeldenzooveel personen tegelijk op koppensnellen uitgaan) kwam opzetten,zoodat hij de vlucht moest nemen. Eerst vijf maanden later vernamik van Poenans uit de Boven-Bëlajau, dat de snellers Kënja's uitde Apo Kajan geweest zijn. Deze gebeurtenis heeft zulk een vreesdoen ontstaan onder de aan de Tëlèn wonende Modangs, dat devrouwen niet meer naar de ladangs durven gaan, waardoor het'/Menëbas" (kappen van klein hout op de aau te leggen ladangs),het werk der vrouwen, thans door de mannen moet worden ver-richt. Een gevolg hiervan is wederom dat slechts kleine ladangsgemaakt kunnen worden, die juist genoeg padi zullen opleveren omin de behoefte van één jaar te voorzien. Behalve met rijstbouw,houden de Modangs zich hier bezig met 't snijden van rotan enhet inzamelen van gëtah en vogelnestjes. Het stroomgebied van deBoven-Tëlèn bevat nog veel rotan en gëtah, wat niet 't geval ismet dat der Wahaurivier, waar de gëtah voor 't overgrootste ge-deelte reeds weggehaald is. Van de vogeluestjes treft men hier tweesoorten aan, de s a r a n g b o e r o e n g p o e t i h en de sa r a n gb o e r o e n g h i t a m ; de Modangs hier zamelen alleen de eerste soortin, omdat die veel meer waarde heeft. De prijs van de Sa r a n gb o e r o e n g p o e t i h is aldaar f70.— per bobot (één bobot is zeskattie); elke drie maanden worden de nestjes weggehaald, en menverkrijgt dan ongeveer zes bobot's per keer.

Dalton zegt, dat tot 134 picols per jaar alleen aan den Sultan

Page 34: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 0 8 BESCHRIJVING VAN DE ONDEKAFDEELING KOETEI.

geleverd werden. De prijs was toen (1822—1827) 23 realen perkattie bij inkoop van de Dajaks.

De Noordelijkst gelegen lamiu Long Djënau is slechts een halfuur roeieus van de hoofdlamiu Baling verwijderd, zoodat ik voor-stelde deze lamin wat uit te breiden en Long DjGnau geheel tete verlaten; te meer werd hierop aangedrongen na de plaats gehadhebbende snelpartij. Het bleek mij, dat de bevolking wel genegenwas te verhuizen.

De Tëlèn weder afzakkende, werd haar linkerzijtak, de Wahauopgeroeid om de lamin Nëhès Liah Bing, alwaar vroeger RadjaAlam (de man leeft nog) aan 't hoofd stond, bezoeken. Thans staatdie lamin onder zijn zoon Raden Djaija, terwijl hier tevens RadenMas verblijf houdt, die eigenlijk het hoofd is van de aan de Télèn —niet ver van de uitmondiug der Wahau in de Tëlèurivier — gelegenlamiu Long Liah Dok.

Op den terugtocht werden de nog niet door mij bezochte kam-pongs der Modangs (onder hun hoofd dat den titel Toemënggoeng

bereikte, zag ik op den oever der rivier een kleine pondok, waarinenkele üajaks vertoefden. Daar 't mij bekend was, dat Dajaks,die op een sneltocht zijn uitgeweest, niet onmiddellijk in hunkampong mogen terugkeeren, doch eerst enkele dagen op kortenafstand van de lamiu moeten verblijf houden, waarna zij feestelijkworden ingehaald, besloot ik die hut te onderzoeken en werkelijkvond ik een menschenhoofd aldaar verborgen, 't Was echter een/'ka p a l a k e r i n g " , die zij gekocht hadden aan de Bëngalonrivier —welke ten Zuiden van Sangkoelirang in zee uitmondt — omdat hethuis van hun hoofd vernieuwd moest worden, bij welke gelegen-heid vroeger behoorde te worden gesneld.

Na nog de Maleische kampougs Sahoeï en Sënjioer (een vroegereDajakvestigiug; Njioer beteekent klapper) bezocht te hebben, kunnenwij afscheid nemen van de Këdang Kapala.

De algemeene indruk, dien ik van het bereisde landschap ge-kregen heb, is niet onverdeeld gunstig, ten minste wat de groud-gesteldheid aangaat. Hoewel kolossale uitgestrekthedeu gronds nogbeschikbaar liggen, zoo geloof ik niet, dat die gronden bijzondervruchtbaar zijn. Wel heb ik slechts de rivieren bezocht en kan dusgeen oordeel vellen over het daar achter gelegen land, doch hettrof mij dat ik nergens een humuslaag, hoe dun ook, heb opgemerkt.

De stelling dat, waar veel goed en duurzaam hout is, de grond

Page 35: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHEIJVING VAN DE ONDEBAFDEELIXG KOETEI. 6 0 9

schraal moet zijn, zou dus ook hier bewaarheid worden. Aan delf-stoffen, vooral aan steenkool, geloof ik dat het land rijk is; ikhad ten minste ruimschoots gelegenheid, links eu rechts der rivier-oevers, zelfs op de bedding der rivier, steenkool te zien. Ookstroomgoud wordt in vrij groote hoeveelheid in de Klindjau-rivieraangetroffen. Of in 't berggesteente goud voorkomt, is mij niet be-kend. Van de bevolking, zoowel Maleische als Dajaksche, kreegik den indruk, dat ze wel onderdanig (de Dajaksche echter inmindere mate), doch geenszins onderdrukt is. Hare grieven werdenonderzocht, en de bevolking was vrijmoedig genoeg daarmee voorden dag te komen. Afpersing heeft evenmin plaats. De belasting diegeheven wordt, is f 2.50 van eiken werkbaren man en f 1. vanelke werkbare vrouw. De Maleische onderdanen betalen voorts nogf'j van het rijstgewas ( p o e l o e h a n ) , doch met de inning daarvanwordt zoo de hand gelicht, dat ook die belasting geenszins drukt.Yan de ingezamelde boschproducten wordt de z.g. « t j a b o e t a n , "het y'p gedeelte, betaald, welke belasting meestal in natura wordtopgebracht. Bij de inning der belastingen wordt behoorlijk rekeninggehouden met bijzondere toestanden, als misoogst, ziekte, enz. DeModaug-Dajaks der Klindjau-rivier hadden gedurende de jaren 1317en 1218 (1899 en 1900) hunne hoofdelijke belasting niet kunnenbetalen; over die beide jaren werd ze hun thans geschonken.

Brengen wij thans een bezoek aan de Bëlajan-rivier. Twee eneen half uur stoomens van de plaats, waar de Këdang Kapala inde Mahakam valt, ligt de monding der Bëlajan, die haar oorsprongheeft niet ver van de plaats, waar de hierboven reeds genoemde Paré-rivier ontspringt. De Bëlajau krijgt eerst dieu naam nadat de Tabangde Lèn in zich heeft opgenomen; ja , ook zelfs dat gedeelte derBëlajan, hetwelk ten zuiden van de Lèn ligt en waar de Këuja'szich langs hare oevers gevestigd hebben, wordt door de meestennog Tabang genoemd; zij wordt eerst algemeen Bëlajan geheetenbezuiden de laatste vestiging van Dajaks, dat is, nadat zij LongBleh — eene vestiging van Modang-Dajaks, — is voorbij gestroomd.De oevers der Bëlajan zijn aanmerkelijk hooger dan die der KëdangEantau of Këdaug Kapala, zoodat dan ook de kampongs in de on-middellijke nabijheid der oevers gelegen zijn en de bevolking hareladangs langs die oevers kan aanleggen. Zij is niet zoo ver bevaarbaar alsde Këdang Kapala; bij gelijken waterstand kan men de Bëlajan slechtséén dag, de Këdang Kapala drie dagen ver opstoomen. Acht uur stoo-mens vau hare monding verwijderd treft men de eerste kampong, Toeana

7' Volgr. IV. 43

Page 36: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 1 0 BESCHRIJVING VAN EE ONDEUAFDEELING KOETEI.

Toewa, aan. Eigenlijk kan men niet van eene kampong spreken,daar de huizen niets zijn dan verspreid gelegen ladanghuisjes, ende bewoners ook niet aan de Bëlajan thuis behooren, doch, af-komstig van Kota Bangoen en Moeara Kaman, alleen hier komenom rijstvelden aan te leggen.

Niet ver vau Toeana Toewa ligt de kampong Toeroenan Bambau,staande onder het hoofd der negorij Gèntèng Tanah, waartoe eveneensgerekeud worden de gehuchten Loeah Pajau en Kadjawa. Na ééndag stoomens bereikte ik Gèntèng Tanah en vernam ik, dat hierde cholera voor de tweede maal, binnen den tijd van vier maandenheerschte; ook in de hoogerop gelegeu kampongs Hambau en Këm-bang Djanggoet heerschte deze ziekte, doch het scheeu mij toe,dat ze niet van een kwaadaardig soort was, daar de meeste aan-getasten genazen na iuneming van creolin, van welk geneesmiddelik voldoenden voorraad had medegenomen. Aan de Boven-Bëlajanheeft de cholera echter zeer vele slachtoffers gemaakt; alleen onderde Kënja's stierven van drie lamins 154 personen in een tijdsverloopvan tien dagen. Gèntèng Tanah telt ruim 500 zielen; de bewonersleven voornamelijk van het inzamelen van boschproducteu, vooralvan rotan en këmalau.

Jammer dat ook hier de bevolking zoo verspreid woont; het zalzeker geruimen tijd duren, voordat allen in de hoofdkampong ver-eeuigd zijn. Hoewel alle bewoners den Mohammedaauschen gods-dienst belijden, treft men hier mësigit noch langgar aan, ja is erzelfs geen pënghoeloe of imam, alles een gevolg van het verspreidwonen. Iedereen toch wil bijdragen om tot de oprichting van eenmësigit te geraken, doch iedereen wil dat bedehuis zoo dicht mogelijkin zijne nabijheid hebben. Dit, gevoegd bij het weinige overwicht,dat het kamponghoofd over zijne onderhoorigen heeft, maakt dater geen bedehuis tot stand komt. Overal wordt de bevolking teveel aan zich zelf overgelaten, zijn de hoofden te zwak om degelijkeen doeltreffende regelingen te makeu. Zooals reeds werd opgemerktstaan de ten Zuiden van Gènlèng Tanah gelegen kampongs — be-halve Toeana Toewa — onder het hoofd van laatstgenoemde plaats,terwijl dit hoofd, evenals die van de verder stroomopwaarts gelegennegorijen Loeah Sakoeh en Hambau, wederom ondergeschikt is aanhet kamponghoofd van Këmbang Djanggoet. Daar al deze kampongsonderling te ver van elkander verwijderd liggen, werkt deze regelinghoogst schadelijk. Hetgeen werd medegedeeld omtrent GèntèugTanah, geldt ook in 't algemeen voor de plaatsen Loeah Sakoeh,

Page 37: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI. 6 1 1

Hambau, Këmbang Djanggoet en de verder stroomopwaarts gelegenplaatsjes Olak Batoe — of Lok Batoe of Talok Batoe — en Moeai.

Tusschen deze beide plaatsjes in ligt de rivier Loeah Lëmpong,welker stroomgebied bekend is om haren rijkdom aan gëtah, terwijldat der soengei Boetoet overvloed van rotau (sloetoep en sëgah) bevat.

Thans komen wij aan de eerste Dajakvestiging, een nederzettingvan Modang's, vereenigd in een zestal lamins. De Zuidelijkst gelegenlamin ligt op den linkeroever, de overige rechts van de Bëlajau-rivier; de daar woonachtige Koeteineezen en Boegineezen zijn allengevestigd op den linkeroever en hebbeu zich vereenigd in eenkampong, die den naam draagt van Loeah Win. Het voornaamstehoofd der Modang's heeft den titel van Raden Mas Kërta en belijdt,evenals alle voorname Modang's, den Mohammedaanschen godsdienst.Hoewel zij natuurlijk in hun hart nog Dajak zijn, zag ik tochverscheidene hunner des Vrijdags naar de mësigit — ten minsteals dat gebouwtje dien naam mag dragen — gaan om het gebedbij te wonen, 't Voornaamste onderscheid tusschen de tot den Islamovergegane Modang's en de nog niet bekeerden ligt in de kleeder-dracht: de eersten hebben die der Mohammedanen overgenomen,zoowel mannen als vrouwen, terwijl de laatsten, niettegenstaandede onmiddellijke nabijheid dier bekeerlingen, de oorspronkelijkebehouden hebben.

Vroeger stonden de lamins aan den rivieroever, doch door aan-slibbing en verlegging der bedding staan zij nu ongeveer 200 M.daarvan verwijderd, 't Viel mij op, dat de woningen veel hoogeruit den grond gebouwd waren dan die der Modang's van LongWai, doch het is mij niet mogen gelukken, de reden daarvan teweten te komen. Behalve met den rijstbouw houden de Modang'szich uitsluitend bezig met het inzamelen van boschproducten, diein deze streken nog overvloedig zijn.

Doordat reeds vanaf Gèntèng Tanah het water in de Bëlajanwas gestegen en het langzamerhand goed begon te baudjiren. konik mijn prauw tot aan Long Bleh door de barkas laten sleepen.Van die plaats af moest de tocht per prauw worden voortgezet. Haddie bandjir mij eerst geholpeu, nu ondervond ik er de nadeelenvan; de stroom was meermalen zoo sterk, dat de prauw nauwelijksvooruit te brengen was, zoodat ik dan ook over het gedeelte vanLong Bleh tot de Noordelijkst gelegen Kënjavestiging vier dagendeed, terwijl, in gewone omstandigheden, dat traject in twee dagenaf te leggen is.

Page 38: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 1 2 BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELÏNG KOEÏEI.

Ongeveer 4 uur roeiens van Loug Bleh verwijderd ligt op deiirechter oever der Bëlajan de eerste, tevens oudste Kënja-vestiging,'Ma Lësèn of Oema Lësèu. Zij verkeert in minder gunstige conditiedan de overige Kënja-vestigiugeu, daar zij feitelijk leenplichtig isaan de Modang's van Long Bleh; zij moet dezen van alle bosch-producten een tiende opbrengen en ook van hen vergunning hebbeutot het inzamelen dier producten, omdat die Kënja's op grond wonenwelke vroeger aan de Modangs was afgestaan. Deze toestand is ge-schapen doordat bij de komst der Kënja's aldaar 't Sultansbestuurhet 't beste oordeelde hen zoo dicht mogelijk bij de reeds gevestigdeDajaks te plaatsen, waardoor deze laatsten een deel van den hunafgestanen grond beschikbaar moesten stellen tegen de hierboveugenoemde voordeelen. Toen nu meerdere Kënja's kwamen afzakkenen hun de Noordelijk van 'Ma Lësèu gelegen gronden tot verblijf-plaats werden aangewezen, geraakten hunne stamgenooten bekneld,daar zij geen nieuwe gronden, buiten het gebied der Modangsgelegen, in ontginning konden brengen. Hoewel hun nu de raadis gegeven zich met de Kënja's aan de Tabaug te vereenigen,schijnen ze daartoe geen lust te gevoelen; doch wanneer de doorhen benutte terreinen uitgeput zijn — ook wat betreft de daaropvoorkomende boschproducten — zullen zij wel genoodzaakt zijn teverhuizen. Ook is 't niet gewenscht dat de Kënja's en Modang's tedicht bij elkaar wonen; 't geeft maar al te spoedig aanleiding totoneenigheden: reeds eens is het tusschen deze twee stammen tot eenbloedig gevecht gekomen, en eenmaal bestaande veten vergeten zijniet licht.

Ongeveer zes uur roeiens van 'Ma Lësèn verwijderd ligt de tweedeKënja-vestiging, n.l. die aan de monding der Bitan-rivier, eenrechter zijtak van de Bëlajau. Het stroomgebied dezer rivier, dathun afgestaan is, voorziet ruimschoots in hun onderhoud.

Na nog ruim drie dagen geroeid te hebben, bereikte ik de hoofd-vestiging der Kënja's aan de Bëlajan, bestaande uit drie grootelamins met eeue bevolking van 375 zielen. De grootste, tevens pasvernieuwde lamiu heeft een lengte van 300 M. en heeft, behalvede verblijfplaats van het hoofd — met den titel van Raden MasWiro, — 50 djoroks (djorok, ook wel pintoe genoemd, is eenkamer waar één gezin huist). Vergeleken bij de lamins der overigeKënja's, ook die aan de Marahrivier, of bij die der Modang's,ziet deze lamin er werkelijk goed onderhouden en schoon uit. Wanneernu de lamin, alwaar Raden Mas Sëlie hoofd is, eveneens vernieuwd

Page 39: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELEJG KOETEI. 6 1 3

is, waarmede men reeds een begin gemaakt heeft, dan zal dezevestiging der Kënja's tot voorbeeld kunnen strekken aan menigeMaleische vestiging, zeer zeker aan die van de Maleiers en Boegi-neezen, die thans aan de Tabang verblijf houden. Deze zijn het diehier 't zwaarst dobbelen, waardoor geheele fortuinen verloren gaan.Gelukkig dat de Dajaks betrekkelijk weinig aan dit dobbelspel mededoen, doch deze vermaken zich helaas maar al te veel met hanen-gevechten , waarbij soms vrij hoog gewed wordt. De derde lamin,'Ma Bam geheeten — naar den stam door wien zij bewoond wordt— is niet zoo groot als de beide eerstgenoemde; zij ligt een paarhonderd meter ten Zuiden hiervan, en heeft tot hoofd iemand, dienog geen titel van den Sultan verkregen heeft. Het terrein, waaropdeze drie lamins staan, is geheel omgeven door een stevigeu ijzer-houten pagger, 't geen eveneens het geval is met de later te noemen,aan de Bëngin gelegen vestigingen, 'Ma Bëkoeai en Long Poeak.Deze paggers zijn niet gemaakt om wilde beesten, als bantengs enwilde varkens, te weren, doch bepaaldelijk om gevrijwaard te zijntegen aanvallen van koppensnellers. Des avonds worden alle toe-gangen zorgvuldig gesloten, hoewel men door de vestiging vanPoenans niet ver uit de buurt dezer lamins — ongeveer één dagroeiens — niet zoo bevreesd meer behoeft te zijn, als vóórdat diezwervers zich daar neergezet hadden. Die Poeuans toch, op zeergoeden voet met de Kënja's staande, waarschuwen, wanneer erkoppensnellers in de buurt zijn, zoodat van overvallen geen sprakemeer is. De Kënja's verzekerden mij dat die Poenans, vooral uitdit oogpunt, voor hen van 't grootste nut waren, zij zouden nietgaarne zien dat zij deze streken verlieten. Hierop bestaat ook nietveel kans, omdat zij wederkeerig voordeden genieten van de Kënja's.

Merkwaardig is het, dat bijna alle vrouwen hier aan kropgezwellenlijden, terwijl ik dit bij de Zuidelijker wonende Modang's niet zooaantrof; mannen worden zeer weinig door die ziekte aangetast, dochvrouwen bijna algemeen. De Kënja's beweren, dat die gezwellenveroorzaakt worden door het drinken van ajër batoe (water uit eenrivier, waarvan de bedding uit steenen bestaat). Nog dient vermeldte worden, dat de hoofden der Kënja's hunne inkomsten trekkenuit de opbrengst der tjaboetan, het y'^ van het boschproduct. Bijhunne komst aan de Tabang werd hun dit voordeel gegeven; en omnu een bewijs te leveren van den rijkdom aan rotan in het stroom-gebied der Tabang en Lèn, vermeld ik dat Raden Mas Sëli ver-leden jaar f 11000 ontving aan tjaboeten van rotan, uitsluitend

Page 40: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 1 4 BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELDJÖ KOETEI.

afkomstig van de Tabang. Van de Lèn ben ik het cijfer niet teweten kunnen komeu, doch dit loopt zeker ook in de duizenden.Niet alleeu het stroomgebied van Tabang eu Lèn, doch ook datvan de Beugiu, Ritan, Sëutëkan, Loehoeng, Iioeah Lëmpong, euandere is overrijk aan dat waardevolle boschproduct. Wanneer numaar steeds met oordeel gesneden wordt, dan kan dit een voort-durende bron van inkomsten blijven.

Behalve de drie lamins aan de Tabang, zijn er nog twee vesti-gingen van Kënja's aan de Bëngin-rivier, eeu rechter zijtak vaude Bëlajan, die even ten Zuiden van de lamiu 'Ma Bam in dezerivier uitmondt. De eerste, met name 'Ma Bëkoeai — naar degelijknamige rivier die achter de lamin om stroomt en daaruahaar water in de Bëugiu stort — ligt zes, de tweede met nameLong Poeak tien uur roeieus van de monding der Bëugin verwijderd.De tocht daarheen wus zeer belangwekkend. Ongeveer nog drie uurvan de lamiu verwijderd — 't was zes uur 's avonds — begon derivier te bandjiren, en tot overmaat van ramp brak er een gewel-dige donderbui los, vergezeld van zwaren regen en wind. Het hoofdvan 'Ma Bëkoeai scheen te begrijpen, dat ik zonder hulp nietverder kon komen eu zond mij een viertal groote prauweu, bemandmet ongeveer 50 Kënja's, tegemoet. Een deel der Kënja's ging overin mijn prauw, terwijl voorts een touw werd uitgebracht om dezete sleepen, op welke manier ik laat in den avond te 'Ma Bëkoeaiarriveerde, 't Was soms een fantastisch gezicht, wanneer de geheeleomgeving door een bliksemschicht verlicht werd en men al die Dajakshard roeiende iu huune prauwen zag zitten, zich om stroom, regenof wind niets bekommerende. Had ik die hulp niet gehad, zekerwas ik 's avonds niet op de plaats mijner bestemming gekomen.

Van de Kënja's hier valt overigens uiets bijzouders te vermelden.Boschproducten komeu iu de onmiddellijke nabijheid der laminsnog overvloedig voor.

Daar ik vernomen had, dat er ook een landweg bestond van'Ma Bëkoeai naar de Tabang, zoo besloot ik langs dezen wegterug te keeren, voornamelijk ook om de grondgesteldheid te onder-zoeken. Van de rivier uit is dit zeer moeielijk na te gaan, en watik hiervoren opmerkte omtrent de Këdang Kapala, geldt eveneensvoor de Bëlajan: een humuslaag ontdekte ik nergens. Ik was daaromniet weinig verbaasd, op dezen landtocht zeer goede, zwartachtigegrond aan te treffen en bij navraag bleek mij ook, dat een even-tueele misoogst nimmer te wijten was aan onvruchtbaarheid van

Page 41: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING TAN DE ONDERAFDEELING KOETEI. 6 1 5

den bodem. Wat ik ook een teeken van vruchtbaarheid van denbodem vond, was dat ik op bijna alle braakliggende rijstvelden alsopslag de z.g. "balik angin// aantrof; na afloop der tabaksoogstwordt het een goed teeken voor de gesteldheid van den bodemgeacht, dat die heester op de verlaten velden opschiet.

Alvorens van de Bëlajan af te stappen nog de mededeeling, datook haar stroomgebied steenkolen bevat; ik had meermalen degelegenheid dit op te merken door 't aantreffen van steenkolen»lagen, zoowel op de bedding dezer rivier, als aan hare oevers.

De algemeene indruk, dien ik van land en volk kreeg, was,evenals de hierboven medegedeelde, niet slecht; doch ook hier valtnog zeer veel te verrichten, er ligt nog een arbeidsveld open voorvele jaren.

De Mahakam verder opvarende, komt men het eerst aan de KëdangKajoe Boenga, een linker zijtak, welker monding slechts eenkwartier stoomens van die der Bëlajau verwijderd ligt. Zij ontvangthaar water uit het meer Sëmajang, dat wederom grootendeels ge-voed wordt uit de Sëmajang, Kahala en een zijtak van deze rivier,de Barambei. Aan de Kahala ligt de negorij van dien naam, deeeuige Maleische vestiging in dit gebied, welker bewoners bestaanvan rijstbouw, vischvangst en het inzamelen van boschproducten,voornamelijk van gëtah (këmalau).

Iets merkwaardigs bemerkte ik te Kahala, nl. dat de inwonersvan een kleine kampong, Ampanang genaamd, op korten afstandvan Kahala gelegen, doch behoorende tot het gebied dezer negorij,een geheel afzonderlijke taal spreken, de zg. "Bëhasa Ampanaug" ;de reden hiervan kon men mij niet verklaren. Hieronder volgeneenige woorden:

Hollaudsch. Behasa Ampauang.man. liha.

vrouw.kind.rivier.huis.kat.hond.ziek.dat is zoo.één.twee.

wawe.toehi.loeah.ëloe.méongimong,përah.soeah.tja.rëga.

Page 42: Van de Ondebafdeelixg Koetei

616 BESCHRIJVING VAN DE ONDEBAFDEELING KOETEI.

Hollandsoh. Behasa Ampanang.drie. tëloe.vier. apat.vijf. lima.zes. hagan.zeven. toetjoe.acht. haloeng.negen. salatian.tien. sapoeloeh.

Zelfs verscheidene inwoners van Kahala verstaan die taal niet,niettegenstaaude zij zoo dicht in de buurt van Ampanang wonen.Langzamerhand zal die taal geheel verdwijnen, want nu reeds zijnhet alleen ouden van dagen, die mij enkele woorden mededeelden,het jongere geslacht vermengt de //Behasa Ampanaug// met Koeteischen gewoon Maleisch.

Aan de Barambei liggen nog enkele vestigingen van Toendjoeng-Dajaks, die ik echter niet bezocht heb, daar de lage waterstandmij dit belette.

Het meer Sëmajang strekt zich uit tot aan de kampong MoearaMoentei, op den linkeroever der Mahakam gelegen, vlak tegenoverde Moentei-rivier.

Gaan wij thans een bezoek brengen aan Kota Bangoen — met eengoede barkas één dag stoomens boven Tënggaroeng gelegen — eeneplaats, die voor 't grootste gedeelte gebouwd is op den rechter-oever der Mahakam; slechts één onderdeel, één gehucht met nameSoeta Kiri, ligt op den linkeroever dezer rivier. De plaats, die inde lengte is uitgebouwd (de negorij is bijna vier paal lang), bestaatuit vijf onderdeelen of gehuchten, waarvan de hoofdkampoug ofliever gezegd de //kota// door het algemeen hoofd, met name KiaiPatih (een titel hem door den vorigen Sultan geschonken), bestuurdwordt, terwijl de overige deelen n.l. Soeta Kanan, Soeta Kiri,Marta Kanan en Marta Kiri, elk een afzonderlijk hoofd of pëmbëkëlhebbeu. Verder is er nog een afzonderlijk hoofd voor de aldaargevestigde Bandjareezen en één voor de Boegineezen. Voor politie-aangelegenheden is er een djaksa, die met zes oppassers de ordemoet handhaven. Wanneer met den aanleg van wegen, het bouwenvan huizen en het langzamerhand verwijderen der rakits (drijvendehuizen) krachtig wordt voortgegaan, zoo kan Kota-Bangoen eenalleraardigst plaatsje worden. De bewoners van Kota-Bangoeu, uit-sluitend Mohammedanen, bestaan hoofdzakelijk van den rijstbouw

Page 43: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDEB.AFDEELING K.OETEI. 6 1 7

en de vischvangst; voorts houdt zich een deel van de bevolkingbezig met 't vervaardigen van prauwen, die over 't algemeen goedworden afgewerkt. Kajoe arau of kajoe lëmpong, de beste hout-soorten om prauwen van te maken, schijnen hier niet ingevoerd teworden, ik vernam toch dat alle prauwen hier van kajoe boengoervervaardigd worden; deze houtsoort is wel goed, doch houdt nietzoolang stand als de beide andere gemelde soorten. Voor huizen-bouw wordt hier veel kajoe kahoi (in 't Bandjarsche blangirangeheeten) gebezigd, doch ik zag ook een andere houtsoort daarvooraangewend die op 't oog veel heeft van ijzerhout, doch nog sterkeren deugdzamer geacht wordt. Het heet kajoe bëto en wordt nietver van Kota Bangoen in het binnenland gevonden. Behalve metrijstbouw, vischvangst en het maken van prauwen, houdt de be-volking zich bezig met het inzamelen van boschproducten, welkeechter niet in de onmiddellijke nabijheid van Kota Bangoen ge-vonden worden (de kolossale boschbrand van 1878 vernielde allerotan en is in de plaats daarvan alang-alaug gekomen) doch gehaaldworden uit het stroomgebied der Bëlajan en Tabang, Këdang KajoeBoenga, Kahala en hare zijtak de Barambei. Ook haalt men nogrotan uit 't stroomgebied der Këdang Dalam, een rechter zijtakvan de Mahakam, die even ten Noorden van Kota Bangoen zichin laatstgenoemde rivier stort. Hoewel dit nog wel eens voorkomt,zoo behoefde te Kota Bangoen nimmer gebrek aan rijst te bestaau,daar in de onmiddellijke nabijheid der plaats eene uitgestrektheidgronds is, die met zeer weinig moeite in een prachtige sawah teherscheppen zou zijn; door het aanbrengen van een paar sluizen,zou de toe- en afvoer van water geregeld kunnen worden, terwijlaan de eene zijde heuvels, aan de andere zijde de bestaande weg,die dan echter op enkele punten nog verhoogd zou moeten worden,de dijken zouden vormen.

Tot mijn spijt kon ik de Këdang Dalam niet opvaren, het waterwas te laag, zoodat de één en twee dagen stroomopwaarts gelegenkampongs slechts met kleine prauwtjes (voor een of twee personen)bereikt konden worden. Te meer had ik de beide aan die riviergelegen kampongs gaarne bezocht, omdat aldaar ook een 70talDajaks — Basëp's — gevestigd zijn en ik wilde onderzoekeu, hoezij daar te midden van die Maleische vestiging gekomen waren.Aan de rivier is de naam Këdaug Dalam gegeven, omdat deMaleische vestigingen zoo ver stroomopwaarts gelegen zijn.

Vier uur stoomens boven Kota Bangoen ligt Moeara Moentei op

Page 44: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 1 8 BESCHRIJVING VAX DE ONDERAFDEELDfG K.OETEI.

den linkeroever der Mahakam, vlak tegenover de monding derMoentei rivier. Deze is eigenlijk niets anders dan de verbindingvan het meer Tëmpatong met de Mahakam. De bewoners vauMoeara Moentei leven voornamelijk van de vischvangst; slechtsenkelen houden zich bezig met het inzamelen van boschproducten,en wel het meest van rotan in het stroomgebied der Bongaurivier.De boschproducten, die uit het stroomgebied dezer rivier komen,behooren aau den persoon van den Sultau, het is zijn domein ende rotan wordt hem tegen vastgestelde prijzen geleverd. De Sultauis eehter voornemens, den rotanhandel in de Bongan geheel vrij telaten. De rotausnijders zijn voor een groot deel Bandjareezen, ge-vestigd in de kampong Djantoer, aan de verbinding der merenTëmpatong en Djëmpaug; doch ook Koeteineezen en Dajaks (voor-namelijk de aan de Bongan gevestigde Bëuoawa's) houden zich bezigmet de inzameling van dit boschproduct. De Bongan levert enormveel rotan op (voornamelijk de soorten sëgah, pëlaiï eu djahap); enwanneer met het snijden voortgegaan wordt op de thans gebruikelijkemanier, zal de voorraad niet uitgeput raken. Er wordt n.l. op devolgende wijze te werk gegaan: eerst neemt men den rechteroevervan de rivier, van de monding af, tot waar sëgah voorkomt, daarnadeu linkeroever; wanneer men daarmede gereed is, is de rotan opden rechteroever weder rijp om gesneden te worden.

Na de Moentei doorgestoomd te zijn, wat een half uur duurde,bereikte ik het meer Tëmpatong, dat slechts een uur per' barkaste bevaren was, doordien de schroef telkens in gras verwardraakte en daardoor dienst weigerde; de verdere tocht werd perprauw gemaakt. Vooral door den laatsten langdurigen Oost-moessonheeft het gras zich hier zeer uitgebreid; ware het uiet in 't meeraanwezig, dan was dit geheel per barkas te bevaren, daar de dieptebijna overal zes voet bedraagt. Het meer draagt eigenlijk tweenamen: het linkergedeelte (meest Oostelijk) heet Prian, het rechter-gedeelte Tëmpatoug. Na de monding der Bongan bereikt te hebbeu,moet men nog ruim een halven dag roeien, alvorens te komen aande eerste kampong, Moeara Këdang, eene Maleische vestiging, diegebouwd is aan de samenvloeiing van Këdaug Kiri en KëdangKanau, twee rivieren die vereenigd den naam Bongan voeren. Debewoners van Moeara Këdang, bestaande uit Koeteineezen en Ban-djareezen, houden zich bezig met landbouw en voor een klein deelmet het inzamelen van rotan; ook zijn er enkele handelaren, dievoornamelijk dit boschproduct opkoopen. De laatste rijstoogst was

Page 45: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDEK.AFDEELING KOETEI. 6 1 9

zoo goed als mislukt, waardoor de bevolking genoodzaakt was rijstvan elders te koopeu, iets wat hier eene bijzonderheid is. Sedertde droogte van 1878 had men geen rijst behoeven in te voeren,want daar de grond zeer vruchtbaar is, slaagt elk jaar de oogstzeer goed. De rijstbouw bestaat uit ladaugbouw, slechts een enkelesawah treft men aan; na drie jaar braakligging kan men wederommet succes op hetzelfde veld rijst planten. De bevolking snijdt rotan,alleen om zich meer weelde te kunnen veroorloven; het geld, datzij daarmede verdient, is niet noodig om zich voedingsmiddelen aante schaffen. Van Moeara Këdang uit ben ik eerst de Këdang Kananopgevaren tot aan de Moeara Siram, een linker zijtak van dezerivier, waar eeue Dajaksche vestiging is; deze tocht duurde ander-halven dag. Langs de rivier zijn hier en daar kleine vestigingenvan Koeteiueezen, die zich eveneens met landbouw bezig houden.Te Moeara Siram woont het hoofd der Bënoewa-Dajaks, MaugkoeJoeda; zijne onderhoorigen wonen zeer verspreid, en hebben zichniet in een kampoug vereenigd; wel is hiertoe reeds de last ge-geven. De hier gevestigde Bënoewa-Dajaks behooreu tot deuzelfdenstam als die, welke aan de Këdang Pahoe verblijt houden, dochgene zijn deels tot den Islam overgegaan. Zij leven, behalve vanlandbouw, van 't inzamelen van rotan, nl. van de hierboven ge-noemde soorten, doch sedert een half jaar ongeveer snijdt men hierook sloetoep — de beste rotansoort — , die in deze streken veelvoorkomt. Alleen de afvoer van dit product is moeilijk; de sloetoeptoch wordt hier vrij diep 't binnenland in aangetroffen, en debovenloop van de Këdang Kanan heeft vele '/kihamV — water-vallen, stroomversnellingen •—, zoodat bij een eenigszins lagenwaterstand de afvoer zeer bezwaarlijk is. Behalve Bëuoewa Dajakstrof ik te Moeara Siram ook Loewangan- of Lawaugau-Dajaks aan,die iets Noordelijker, in de buurt van Lèmpèr, verspreid wonen.De Lawangan-Dajaks, die ik aan de Boven-Ajoerivier — eenzijtak van de Tabalong Kanan, in 't district Tabalong der af-deeling Amoentai gelegen — ontmoette, behooren tot denzelfdenstam; ik vond ook hier het zg. " b o e n t a n g / / terug. B o e n t a u gbestaat in het dooden van een karbouw door middel van lansen enmessen; het dier wordt vastgebonden aan de « t i j a n g B o e n t a n g / / ,aan een touw van drie, hoogstens vijf, depa, en zoolang gestokentot het dood is. Vroeger werd iii plaats van een karbouw een slaafop die wijze afgemaakt. De hierbedoelde Loewangan-stam, onder-verdeeld in drie deelen nl. Loewangan Poerong, Loewangan Lolang

Page 46: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 2 0 BESCHRIJVING VAN DE ONDEBAFDEELING KOETEI.

en Loewaugan Kali, komt ook voor in 't Noordelijk gedeelte vanhet landschap Pasir. De Bongan vormt de gemakkelijkste verbindingmet het stroomgebied der Tëlakeirivier, die uitmondt op Pasir'schgrondgebied ; een vooruame handelsweg zal dit echter nimmer kunnenworden, uithoofde der slechte bevaarbaarheid der Bongan-rivier.

Te Moeara Këdang teruggekeerd, ging ik de Këdang Kiwa op totïoela (één dag roeiens), eveneens eene vestiging van Benoewa-Dajaks.Ook zij wonen verspreid en leven evenals hunne stamgenooten aande Këdaug Kanan van het inzamelen van boschproducten. Voortstreft men hier enkele plaatsen aan, waar vogelnestjes te vindeu zijn;de uitvoer is echter zeer gering: witte vogelnestjes ongeveer tweebobots (één bobot is zes kati) en zwarte tot vier pikol 's j aars. T)ezwarte worden drie maal, de witte tot zes maal 's jaars uitgehaald.Ongeveer één dag roeiens van Toela liggen twee vestigingen vanBaoe Dajaks, Baoe Noenga en Baoe Goesi, behoorende tot deu-zelfdeu stam, dien ik te Tanah Baoe — op de grens van het districtTabalong en Oost-Doessoen gelegen — aantrof; de geheele vestigingbestaat slechts uit 273 zielen. Een deel der Benoewa's vau Toela,met huu hoofd Sri Radja is tot den Tslam overgegaan. Zij hebbendaar zelfs de weelde gekend een bedehuis, een langgar, te bezitten;doch nadat het van ouderdom in elkaar gezakt was, werd geen nieuwopgebouwd. Meldenswaard is nog, dat ik in de Bonganstreek vrijalgemeen aantrof het maken van z.g. //an dj a t ' s» , dat zijn vanrotan gevlochten manden, die op den rug gedragen worden. Demanden zijn cilindervormig, van verschillende grootte en de rotan— sëgah roenti lëngis — wordt deels rood. deels zwart gekleurdom figuren op de manden te kunnen aanbrengen. De roode kleurwordt aangebracht door, een kleurstof, die verkregen wordt doorkajoe sepang te koken. In het roode aftreksel nu wordt de reedstot gebruik gereed gemaakte rotan gedurende 24 uur gelegd, waarnazij de vereischte kleur verkregen heeft. De vrucht van den sëpang-boom is een peulvrucht, de bladeren gelijken op die van den djoehar,terwijl stam en takken van doornen voorzien zijn. De zwarte kleurwordt verkregen door een aftreksel van bladeren van den patjarbëling. De op deze wijze zwart gemaakte rotan wordt gedurendedrie maal 24 uur in modder gelegd en is eerst dan voor gebruikgeschikt. De prijs van die manden is van één tot drie gulden;over de grootste soort wordt 5 a 6 dagen gewerkt. Het meestewerk geeft de / /simpei/ / , de aan de bovenzijde der mand aan-gebrachte oogen om ze te kunnen dichtbinden.

Page 47: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHEIJVING VAN DE ONDERAFDEELING K.OETEI. 6 2 1

Van Moeara Këdang ging ik over Djantoer — de reeds genoemdevestiging van Bandjareezen — naar twee aan het meer Djëmpanggelegen vestigingen van Bënoewa-Dajaks, n.l. de kampongs Bëradjaen Bëroké. Eerst trachtte ik nog de kampong Prian, gelegen aande gelijknamige rivier, die haar water in het meer Priau stort, tebereiken, doch ik moest dit doel opgeven, daar door den lagenwaterstand mijn prauw de rivier niet op koD. Te Prian wonen alleenKoeteineezen, die zich bezig houden met landbouw, vischvaugst enhet snijden van rotan. Te Bëradja zijn nog enkele Koeteineezengevestigd, die uitsluitend van vischvangst leven. Noch Bëradja, nochBëroké kan eigenlijk den naam kampong dragen, daar nagenoeg allebewoners voortdurend op hunne ladangs verblijf houdeu. Te Bëradjais van de oorspronkelijke lamiu niets meer, te Bëroké nog slechtseen zeer klein gedeelte over. De bewoners zijn landbouwers; de vrouwenweven kains van ananas-bladeren, zijnde zoogenaamde ketting-ikat's,met de bekende Borneo'sche spiraalsgewijs in elkaar loopeude ruit-patronen; een huisvlijt, die, naar men zegt, nergens anders aan-getroffen wordt. De bladeren worden geheel met de hand tot vezelsverwerkt, hetgeen zeer veel tijd vordert. Ook het weeftoestel ishoogst eenvoudig. De kains worden alleen voor eigen gebruik ver-vaardigd.

Vanaf Bëroké volgde ik het meer, tot waar de Ohong haar waterer in stort, voer vervolgens deze rivier op tot aan de meest Zuidelijkgelegen lamin der daar gevestigde Bënoewa's, met name Lakoem;verder stroomopwaarts werd de rivier te smal, zoodat ik de vierniet ver van elkaar verwijderde lamins, die daar liggen, niet hebkunnen bezoeken. De bewoners dezer lamins leven van landbouwen het inzamelen van boschproducten; het meest wordt rotan sëgahroenti lëngis uitgevoerd, doch verder worden daar tevens minderwaardevolle rotansoorten aangetroffen, n.l. rotan kèhès en djëlapang.Verder wordt in geringe mate saraug boeroeng poetih uitgevoerd,ongeveer 6 bobots per jaar. Zwarte vogelnestjes zijn hier nagenoeg niet.

Niet ver van de monding der Ohong staat het meer Djëmpang,door middel van de Moeara Baroe, in verbinding met de Mahakam,doch deze verbinding is alleen bij hoogen waterstand voor eenbarkas bevaarbaar; in het midden van den Oostmoesson — voorzoover men in 't Koeteische van een Oostmoessou kan spreken —loopt zij zelfs geheel droog. De uitwatering is iets beueden demonding der Këdang Pahoe.

Keeren wij thans terug naar Moeara Moeutei, om vandaar de

Page 48: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 2 2 BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI.

Mahakam verder op te stoomen en na zes uur Moeara Pahoe, ge-legen aan de monding der Kedaug Pahoe — een rechter zijtakvan de Mahakam, — te bereiken. Op dien tocht gaan wij deMaleische nederzetting Pëninggahan, op den linkeroever der Mahakam,twee uur beneden strooms Moeara Pahoe, voorbij. Moeara Pahoe isin de lengte uitgebouwd, hare bewoners, deels in huizen, deels oprakits (drijvende huizen) verblijf houdende, bestaan uit Koeteineezen,Boegineezen en Bandjareezen (veel menschen van Bëkoempai) waar-van de Boegineezen uitsluitend op het water wonen. De bevolkingleeft van landbouw, handel en vischvangst: verder van het iuzameleuvan boschproducten, zoowel in het stroomgebied der Këdaug Pahoe,als in dat van Ohong en Bongan. Behalve wat gëtah wordt voor-namelijk rotan ingezameld en wel 't meest sloetoep, kèhès endjélapang; de waarde van de beide laatstgenoemde soorten is gering,doch er wordt vrij veel gesneden. De sloetoep uit deze streken isvan veel minder hoedanigheid en gewicht, dan die, afkomstig vande Boven-Mahakam of van de Bëlajanrivier. Honderd gëlong (ééngëlong, bos, van veertig bintir, stuk) sloetoep, ter lengte van 2£depa, afkomstig uit de Boven Mahakam, wegen ongeveer 25 pikol;dezelfde hoeveelheid, van dezelfde afmetingen, afkomstig van deBëlajau, weegt ongeveer 23 pikol, terwijl naar denzelfdeu maatstafdie uit het stroomgebied der Këdang Pahoe slechts ongeveer 19pikol weegt. De marktprijs is dan ook aanmerkelijk lager.

Het hoofd te Moeara Pahoe, enkele maanden geleden opgetreden,voldoet vrij goed; hij zorgt er tenminste voor, dat geen opvoervan contrabande naar de Boven-Doessoen plaats vindt, terwijl ookde opvoer van rijst beperkt is.

Tusscheu hare zijtakken Djëlau en Lawa liggen aan de KëdangPahoe de lamius Dasa en Maudoeug, beide bewoond door Bënoewa-Dajaks. Zij zijn klein eu zien er vervallen uit, aangezien de meestelamingenooten voortdurend in hunne ladanghuisjes verblijf houden,zoodat aan onderhoud der hoofdlamin niet meer gedacht wordt.Verderop, twee uur stoomeus van de mondiug der Lawa-rivier,vindt men de lamin Damei, waar 't voornaamste hoofd der Bënoewa-Dajaks woont, met den titel Toemënggoeng. Hij staat bekend als eenflink hoofd, voor wien zoowel zijne lamiugenooten als de overigeBëuoewa-Dajaks ontzag hebben, eu die op een allesbehalve goedenvoet staat met de Siaug-Dajaks, zoodat deze het ook niet wagen,,pogingen te doen hen tot hunne partij over te halen. Zij beproefdendit wel, ofschoon vruchteloos, bij andere Bénoewa-Dajaks. De lamiu

Page 49: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN BE ONDERAFDEELING KOETEI. 6 2 3

te Damei ziet er uitstekend onderhouden uit en kan zelfs zindelijkgenoemd worden; zij rust op ijzerhouten palen, is gedekt metsirappen, de wand is van boomschors en de vloer bestaat uitgespleten rotan (rotan kotok). De bewoners leven hoofdzakelijk vanlandbouw, rijstbouw en het inzamelen van boschproducten, n.l. vanrotan sloetoep, -djahab en -kènès, zoomede van gëtah (këmalau,hier oeloei genaamd).

Hoewel nabij Damei, o. m. aan de Njawatan- en Tarok Pahoe-rivier nog heel wat menschen, zoowel Dajaks als Maleiers, wonen,heb ik voor deze maal mijn reis niet verder stroomopwaarts voort-gezet, omdat mijn doel was, de zijrivieren Lawa en Djëlau van deKëdang Pahoe te bezoeken, en de tocht te lang zou duren wanneerik ook het genoemde gedeelte nog had bezocht. Van Damei uitzakte ik de Këdang Pahoe weer af, tot aan de monding der Lawa-rivier, om vervolgens deze op te varen tot aan de uiterste Dajak-vestiging.

De Lawa is zelfs bij hare monding niet toegankelijk voor stoom-barkassen, terwijl zij reeds na twee dagen roeiens onbevaarbaar isvoor groote prauwen. De reden hiervan is niet zoozeer ondiepte,doch wel de zeer talrijke boomstammen, liggende en rechtopstaande,die het varen zeer moeilijk, bij feilen stroom dikwijls gevaarlijkmaken. De grootste gedeelte van dit omgevallen of omgekaptehout is ijzerhout — kajoe toelian — ; een waren schat van die hout-soot treft men in de Lawa aan. Verder vindt men op den bodemdezer rivier en aan hare oevers veel uitmuntende steenkool; het iszeer te betreuren, dat de afvoer met zooveel moeite gepaard gaat.Of er voor exploitatie eene voldoende hoeveelheid aanwezig is, kanik niet beoordeelen; doch ik heb op tientallen plaatsen steenkoolaangetroffen, zoodat, naar alle waarschijnlijkheid, uitgestrekte veldenaanwezig zijn. De kool wordt thans door inlanders gewonnen dooreenvoudige afgraving, en te Moeara Pahoe verkocht voor f 5.—de ton.

Na een bezoek gebracht te hebben aan de Dajakvestigingen Tolangen Samboet, overnachtte ik aan den voet van den Kariug-waterval.Den volgenden morgen vroeg werd begonnen met uitladen dergoederen en 't overtrekken der prauwtjes, waarmede een paar uurgemoeid waren ; na nog acht grootere en kleinere watervallen gepasseerdte zijn, bereikte ik dien dag lamin Long Poetih, de laatste vestigingder Bënoewa-Dajaks aan deze rivier.

Op deze plaats zijn vier groote lamins vereeuigd, die er alle vrij

Page 50: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 2 4 BESCHRIJVING VAN DE ONDEBAFDEELING KOETEI.

goed onderhouden uitzien. De bewoners bestaan hoofdzakelijk vaulandbouw; boschproducten worden nog slechts weinig ingezameld,omdat vooral rotan in de nabijheid der vestiging schaarsch is ge-worden ; zelfs rotan-kèhès, de soort die in 't stroomgebied der KëdangPahoe veel voorkomt, is hier zoo goed als verdwenen. Ook gëtah(këmalau) is er nog maar weinig. Verder houden de Dajaks zichhier vrij veel bezig met het maken van prauwen, die zij meestalaan handelaren verkoopen of liever gezegd inruilen tegen katoeutjes,tabak of zout. Eijst wordt in dier mate verbouwd, dat bij geslaagdenoogst vrij veel verkocht wordt; eene omstandigheid, die wij alleennog bij de Toeudjoeng-Dajaks zullen aantreffen. In de nabijheidder lamins komen aanplantingen van vruchtboomen voor.

De Bënoewa's houden er honderdtallen karbouwen op na, diecehter niet voor eenig nuttig doel gebezigd worden; alleen bijfeestelijke gelegenheden worden er enkele geslacht.

De zeden en gewoonten, ook de taal, der Bënoewa's komen veelovereen met die der Lawangan-Dajaks, den stam dien ik, zooalsboven reeds vermeld, o. m. aan de Ajoe aantrof. Hunne doodensluiten de Bënoewa's eerst in een kist, van eene gewone houtsoortvervaardigd; die kist wordt, in de buurt der lamin, op een paarpalen geplaatst en van een afdakje voorzien. Na drie of vier jaarworden de beenderen uit de kist gehaald en verzameld in eenmartavaan, tadjau — hier bëlanei genoemd — welke naar delamin gebracht en aldaar in een afzonderlijk vertrek geplaatst wordt.Daarna hebben groote feesten plaats, waarbij de balian's (priesters)en déwa's (priesteressen) een groote rol spelen; zijn die feestenafgeloopen, dan wordt de bëlanei met groote plechtigheid naar eensoort grafkelder gedragen en daar bijgezet. Die grafkelder is bovenden grond, en geheel van ijzerhout vervaardigd; hij kan 5 tot 6bëlanei's bevatten. Ook gebeurt het wel dat de beenderen uit debëlanei genomen en in een ijzerhouten doodkist gelegd worden,welke kist dan niet ver van de lamin geplaatst wordt op een oftwee zware ijzerhouteu palen, die den vorm hebben van een "tërnpa-tongv d.i. een gedrochtige voorstelling van een mensch of dier. Debëlauei, waarin de beenderen geborgen waren, wordt naar buitengeworpen en mag nimmer meer gebruikt worden; ik zag verscheidenedier martavanen in de nabijheid der lamins.

De Bënoewa- zoowel als de Bëntian-Dajaks lijden erg aan schurft,wat hun echter blijkbaar niet hindert. Deze ziekte is daar zeeralgemeen, en men schijnt het zelfs op prijs te stellen, wanneer men

Page 51: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI. 6 2 5

die in erge mate heeft; zoo zelfs, dat men zegt niet tot mantri(mede-bestuurder) aangesteld te mogen worden, wanneer men noggeen schurft heeft. Bënoewa- en Bëutiau-Dajaks krijgen — misschienwel tengevolge van dien ziektetoestand — weiuig kinderen, terwijlde kinderen er over 't algemeen slecht uitzien.

Ruim 15 uur had ik uoodig om, de Lawa opvarende, van LongPoetih uit de larnin Djëlmoe Sibak te bereiken, de laatste vestigingaan deze rivier; wel wonen er nog Bëntian-Dajaks ver van derivier verwijderd, doch deze behooren allen tot de zooeven genoemdevestiging. Van Long Poetih tot Djëlmoe Sibak werden niet minderdan 27 grootere en kleinere watervallen (kiham) gepasseerd; degrootste draagt den naam van kiham mèga. Niettegenstaande deregen bij stroomen van den hemel daalde, was het toch een indruk-wekkend gezicht de watermassa's te zien aankomen eu met donderendgeweld naar beneden te zien storten; doordat de rivier bandjirde,was de waterval bijzonder woest. Voor een oogenblik vergeet mendan alle ellende, verbonden aan 't reizen in kleine prauwtjes en aande moeilijkheden, die men bij het passeeren van zulke watervallenondervindt. Hier werd zoo goed en zoo kwaad dit ging wat rijstgekookt en, na dit gerecht gebruikt te hebben, de reis weder aan-vaard in gezelschap van Bëntian-Dajaks, die mij tot hier tegemoetwaren gekomen. Om zes uur 's avonds passeerde ik de Anan, eenlinker zijtak van de Lawa, de rivier die de assistent-residentDahmen en later Carl Bock opgevaren zijn, om langs dezen wegMoeara Téwéh te bereiken. Langs dit gedeelte der Lawa komt zeerveel bamboe voor, van welk bouwmateriaal de bevolking ruim ge-bruik maakt; de vloeren der lamins te Djëlmoe Sibak, en de dak-bedekkingen der lamins meer landwaarts iu, zijn geheel van bamboe.

Er bestond hier gebrek aan rijst, zoodat de bewoners genoodzaaktwaren rijst vermengd met oebi kajoe te gebruiken; gelukkig hadmen vroegtijdig de padi uitgezaaid (mëuoegal), zoodat thans de padireeds een "sikoew (afstand van de toppen der vingers tot aan denelleboog) hoog stond. Wanneer men eeu stuk grond uitgekozen heefttot het aanleggen van ladangs, dan is het eerste werk wmëuëbas/'(opruimen van klein hout), daarna gaat men aan het '/mënëbaug//(omhakken van groot hout) en daarop wordt het omgehakte houtgebrand (mënjëloekoet).

De Bëntiau- en Bënoewa-Dajaks behooren tot denzelfden stam;hun taal is, met een eenigszins ander dialect, dezelfde; bij deBëntian's merkte ik bij de mannen meer tëdak (tatoeage) op; (over

7* Volgr. IV. 44

Page 52: Van de Ondebafdeelixg Koetei

626 BESCHBIJVING VAN DE ONDEEAFDEELING KOETEI.

tatoeage zie: "In Ceutraal-Borneo'/ door Dr. A. W. Nieuwenhuis,1900, I , bl. 234-—242). Zij doen dit vooral op hun wangen enmaken sterren, uitgaande van de hoekeu der oogen. De Bëntiau'sgevoelen zich veel onafhankelijker dan de Bënoewa's en storen zichweinig aan door den Sultan gegeven bevelen; slechts enkele hunuerhoofden — en dan nog zelden — komen te Tënggaroeng bij gelegen-heid van den verjaardag van den Sultan hunne opwachting maken.

De vrouwen der Bëntian-Dajaks houden zich onledig met 't makenvan rotanmatten, die uitmunten door duurzaamheid; met een enkeleuitzondering wordt de rotan meestal ongekleurd gebruikt, en ookniet veel werk van het patroon gemaakt.

Eene eigenaardige gewoonte merkte ik nog bij de Bëntian-Dajaksop, n.l. dat, wanneer hoofden elkander een bezoek brengen, degastheer een strootje voor den bezoeker rolt, aansteekt en het hemdaarna aanbiedt; ook ik genoot dat voorrecht, niet alleen van hetalgemeene hoofd, doch ook van elk zijner mantri's; door 't doenvan een enkel trekje aan ieder strootje, heeft men aan de wellevend-heid voldaan.

Zooals ik reeds mededeelde is Djëlmoe Sibak de laatste üajak-vestiging aan de Lawa, en daar een bezoek aan het stroomgebiedder Djëlaurivier ook op 't reisplan stond, had ik te kiezen, of deLawa af te zakken en daarna de Djëlau wederom op te varen, ofvan üjëlmoe Sibak dwars over te steken naar de lamiu Lau Diong,eene Bëntian-vestiging, gelegen aan de Toeang-rivier (de Djëlauwordt gevormd door de samenvloeiing van de Toeang en de Klawit).Ik besloot tot dit laatste, te meer daar men mij gezegd had, datde oversteek slechts twee uren loopens was; spoedig bleek echter, datmijn berichtgever zich deerlijk vergist had. Des morgens om achtuur vertrokken van Djëlmoe Sibak — ' t is altijd moeilijk Dajaksvroeg mede op reis te krijgen — kwam ik om half vier in dennamiddag te Lan Diong aan; toch had ik mij slechts een rusttijdvan" veertig minuten gegund. Het te volgen pad, dat zelfs diennaam eigenlijk niet kon dragen, was zoo moeilijk, dat van deveertig personen, die met mij den tocht maakten, slechts vijf mijsteeds hebbeu kunnen volgen; de overigen kwamen 1, 2 tot 4 uurlater ter bestemder plaatse. Het pad voert door zwaar oerbosch,bijna voortdurend over heuvels, waarvan één, de waterscheidingvormende tusschen Lawa en Toeang, minstens 500 voet hoog is.Toen ik na ruim 6^ uur loopens bamboe (paring) te zien kreeg,kon ik rekenen het einde van het oerwoud nabij te zijn.

Page 53: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHUIJVING VAN DE ONDEKAFDEELING KOETEI. 6 2 7

De lamin Lau Diong is een oud vervallen gebouw, grootendeelsonbewoond doordat de meeste vroegere bewoners aan een vast ver-blijf op hunne ladangs de voorkeur geven. Het algemeen hoofd derhier gevestigde Bëntian's, met den weidschen titel van ToemënggoengBintang, gevoelt zich even onafhankelijk als zijne naburen aun deLawa. Hoewel hem reeds zes jaar geleden was bevolen een laminte maken en daarin zijne onderhoorigeu te zameu te brengen, hadhij tot heden toe daarmede nog geen begin gemaakt. Ik trof hierop de vijf, zes personen een hoofd aan, voorzien van een prachtigeutitel; toen ik onderzoek deed waarom hier zoovele hoofden warenen wie hun die g ë l a r ' s geschonken had, kwam ik te weten datvroeger mantri's van den Sultan deze streken wel bereisd hebbenen voor geld titels toekenden. Natuurlijk sloeg ik op al die hoofdengeen acht en erkende ik alleen hen, die eene aanstelling van denSultan konden toonen.

Het afzakken van de Toeang was slechts mogelijk in een kleinprauwtje zonder dakbedekking, omdat de rivier hier ondiep is endoor oerbosch loopt, zoodat aan beide oevers de takken der boomeuoverhangen. Daar het dien dag wederom regende, — op de geheelereis heb ik geen drogen dag gehad — was het gemis van een afdakzeer ongeriefelijk. De eerstvolgende lamin, Baugkoa, ziet er al evenvervallen uit als die te Lan Diong. Aan den bovenloop der Toeanggroeit zeer veel bamboe bëtong en paring, vooral de eerste soorttrof ïk op geen mijner reizen in zoo groote hoeveelheid aan. Aanafvoer valt echter niet te deuken; de afstand is te groot, de rivierte kronkelend en last not least komen er veel ophoopingen, eigenlijkgezegd dammen van hout (hier "kampar« genoemd) in voor, welkeniet dan met zeer veel moeite en kosten verwijderd zouden kunnenworden. Lichte, kleine prauwen zijn daarover heen te sleepen, dochdit gaat niet met bamboe- of rotanvlotten. Van Bangkoa is hetruim twaalf uur roeieus tot aan de eerstvolgende lamin Panawaug;de rivier loopt hier eveneens bijna uitsluitend door oerwoud. Aande oevers zag ik veel rotan, zooals '/kotok// (een dikke rotansoortdie weinig uitgevoerd, doch veel als biudmateriaal gebezigd wordt)//oeroes" (soort kotok, die veel dient tot het maken van vloerenin lamins) en //sëmamboe», eveneens een rotansoort, die weinig uit-gevoerd , en doordat hare geledingen lang zijn, speciaal gebruikt wordtom er wandelstokken van te snijden ; verder "djëlapang" en wat "sëgah".

Omtrent de laatste vestiging der Bëntiau-üajaks, Gëntiug Gëu-ding, valt verder niets bijzonders mede te deelen; in deze streek

Page 54: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 2 8 BESCHRIJVING VAN DE ONDEBAFDEELING K.OETEI.

trof ik weer veel djahap, djëlapang, kotok en sëmamboe aan. Aau deeigenlijke Djëlau liggen voorts de lamins Moehoer, Kali en Kapar,alle vestigingen van Bënoewa-Dajaks.

Het geheele stroomgebied der Këdang Pahoe staat bekend alsongezond, doch dit is blijkbaar een gevolg van het onzuivere water,want nu steeds gekookt water gedronken werd, is niemandvan mijn reisgezelschap ziek geworden. De verdere reis, die tendoel had Mëlak, Moejoep en de Toendjoenglanden te bezoeken,werd aangevangen in gezelschap van den landsgroote, PangeranSosro Negoro (op alle reizen werd ik vergezeld van Raden Sokma,zoon van Pangeran Sjarif Sokmawira en van den mantri PanglimaMoeda, hoofd der kampong Mëlajoe te Tenggaroeng), om mij teiutroduceereu bij de hoofden der Toeudjoeng-Dajaks, daar hij meerspeciaal belast is met het algemeen toezicht over de genoemde land-streek. Toen ik mijn wandeltocht begon, keerde deze landsgrootenaar Tëuggeroeug terug; hij is te zwak om ook maar enkele arenachtereen te loopen.

Te Mëlak aangekomen, liet ik den Pangeran aldaar achter enstoomde door naar Moejoep, gelegen iets ten Zuiden van demonding der rivier van dien naam. Voornoemde Prins acht zichgebondeu aan den eed, door Poeutjèn Kërna gedaan, nimmer denGoenoeng Sëndawar, gelegen ongeveer een half uur stoomens bovenMëlak, te passeeren, hoewel volgens de "Salasila" alleen de ver-moedelijke troonsopvolger van den Sultan aau dien eed gebonden is(«Salasilav door S. W. Tromp, blz. 3 , 58 en 80), en PangeranSosro Negoro uimmer tot die waardigheid kan geroepen worden.

Te Moejoep hebben zich hoe langer hoe meer Mohammedanengevestigd, deels Koeteineezen, deels Boegineezen, die allen oprakits verblijf houden. Eeeds vroeger had het landschapsbestuurverboden dat Maleiers zich te Moejoep vestigden, doch aan datverbod was niet streng de hand gehouden; te Mëlak is voldoendetoezicht, te Long Iram sedert onze bestuursvestiging aldaar, even-eens, doch te Moejoep ontbreekt alle bestuur (het hoofd der Bahaifsaldaar is te zwak om eenigszins invloed ten goede te kunnenuitoefenen op de nabij zijn lamiu gevestigde personen), zoodatzich hier alles vereenigde wat te Long Iram of Mëlak niet deugenwilde. Moejoep was zoodoende een waar oord van verderf geworden,een echt speelhol, waarom het hoog noodzakelijk werd aan dientoestand een einde te maken. Allen rakitbewouers werd daaromaangezegd óf naar Long Iram óf naar Mëlak te verhuizen.

Page 55: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI. 6 2 9

Te Moejoep wonen Bahau-Dajaks, Oevang Tering, de eenigeDajakstam die vroeger menschenvleesch at. Het is thans de eenigeplaats van het landschap Koetei, waar die Dajakstam gevestigd is.De lamin is oud en vervallen, het wordt gevaarlijk er in te wonenen het hoofd, Hadjat, kan zijne lamiugenooten er niet toe krijgeneen nieuw gebouw te maken; hij heeft ook geen macht, geen gezagover zijne onderhoorigen, terwijl voorts verscheidene hunner ver-huisd zijn naar Tëpoeh. De reden hiervan is dat Hadjat of Adjatnimmer hoofd der Tëring-Dajaks te Moejoep had mogen worden,zooals hierboven reeds werd uiteengezet. Zijn voornaamste tegen-stander is Oeloei Bang, een pëngin — mantri — van Li Obang,die echter reeds lang de lamin verlaten heeft en thans woont aande Mëuihing, een linker zijtak van de Mahakam, welke niet verten Noorden van de Moejoep haar w-ater in de Mahakam stort. AanHadjat werd opgedragen om met de menscheu, die hem als hoofderkennen, een nieuwe iamin te maken, die dan echter veel kleinerkan zijn dan de tegenwoordige.

Keeren wij thans terug naar Mëlak.Mëlak is een vrij groote plaats, die echter in de lengte is uit-

gebouwd en welks bewoners deels in huizen, deels op rakits ver-blijf houden. Zij bestaan voornamelijk van kleinhandel; slechtsweinigen houden zich bezig met rijstbouw. De handel is meest ruil-handel met de Toendjoeng-Dajaks, welke de door hen ingezameldeboschproducten (rotan en gëtah) tegen eetwaren, katoentjes enkrame-rijen inwisselen. Koeteineezen en Boegineezen wonen afzonderlijk,de eerste boven-, de tweede benedenstrooms. Aan den eenigen weg,die evenwijdig met de Mahakam loopt, wordt thans goed gewerkt,zoodat Mëlak binnen een niet al te lang tijdsverloop een aardigplaatsje kan worden.

Van Mëlak was ik na één uur stoomens aan de monding van deBoho, een rechter zijtak van de Mahakam, die ten Noorden vanMëlak stroomt; van hier kon ik de eerste door mij te bezoekenlamin der Toendjoeng-Dajaks bereiken. Na twee uur loopens kwamik aan de lamin Ngënjan, van welke Kërta het hoofd is. Kërta enOeria — hoofd der lamin Assa — zijn de voornaamste hoofdender z.g. Toendjoeug-kauau, d.z. de Toendjoengs, die ten Noordenvan Mëlak wonen, terwijl alle Toeudjoengs, ten Zuiden van dezeplaats gevestigd, tot de Toendjoeug-kiri gerekend worden. Ongeveervier uur hield ik mij hier op en begaf mij toen naar de 1£ uurloopens van daar gelegen lamin Barong, terwijl ik afsprak, dat de

Page 56: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 3 0 BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI.

hoofden van Ngënjan zouden medegaau om des avonds te Barongverschillende aangelegenheden te bespreken. De streek van Boho totBaroug bestaat gedeeltelijk uit zand en verder uit magere aarde,zoodat de plantengroei daar verre van weelderig is. Hoe dichterik Barong naderde, dus hoe verder ik het binnenland introk, hoebeter ook de grond werd; ik vernam ook dat de rijstoogst hierbeter slaagt. Het gedeelte van Boho tot eeu eind voorbij Ngënjaumet zijn alang-alang velden en heidegewassen deed mij denken aaude gronden in de buurt der Dajak(Maanjan)-kampongs Bagoeken Gamboes, district Tabalong, afdeeliug Amoentai, en de streek,die naar Tamian Lajaug in Doessoen Timoer voert. De lamin teBarong of Barong Tougko is klein, heeft meer van een groot huiszonder gemeenschappelijke voorgalerij, terwijl er licht noch luchtin kan doordringen; mijn eet- en slaapplaats was in de onmiddellijkenabijheid van eenige doodkisteu, waarin nog betrekkelijk verschelijken lagen, terwijl daaromheen tadjau's (martavauen) stonden,gevuld met beenderen van vroeger overledenen. De Toendjoengstoch bewaren hunne lijkeu in huis, de afgestorvene wordt in eenkist gelegd, die goed met gëtah wordt dicht gemaakt en in welkerbodem een gat wordt geboord; iu dit gat steekt men dan eeubamboekoker, die tot aan den grond reikt en dient om het lijken-vocht af te voeren. Hebben de Toendjoeugs voldoende rijst om ge-dureude geruimeu tijd feest te vieren, dan wordt iu het bosch, inde buurt der lamin, een soort grafkelder gemaakt, geheel vanijzerhout, waarin dan de tadjau's, gevuld met menschenbeeuderen,worden bijgezet. Op die grafkelder wordt een huisje geplaatst, opde wijze als dat waarin de Modang-Dajaks hunne dooden opbergen.Dat voor de bij zulk eene gelegenheid te geven feesten veel noodigis, blijkt wel uit het feit, dat het soms tien jaar en langer duurt,voordat de dooden iu een grafkelder worden bijgezet.

De bewoners van deze lamius houden zich voornamelijk bezigmet landbouw; boschproducten komen zoo goed als niet meer voorin deze streken, tenzij men die heel ver gaat zoeken, wat vrij welonmogelijk is, omdat het vervoer uit gebrek aan water te bezwaarlijkzou zijn. Wanneer zij dan ook boschproducten gaan verzamelen,trekken de meesten naar de Moejoep en hare zijrivieren.

Van Baroug uit bestaan twee wegen naar de lamin Assa, dieouder den zooeveu genoemden Oeria staat; de eene weg loopt overNgënjau, de andere rechtstreeks naar Assa, doch deze laatste wegis zeer moeilijk, doordat enkele bergruggen moeteu gepasseerd

Page 57: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDEEAFDEELING KOETEI. 6 3 1

worden, waarouder één zeer steile, de Goenoeng Përëgèu. Ik ver-koos echter dezen laatste, omdat die veel korter is. Boven op dentop van dezen berg heeft meii een prachtig gezicht over de Toen-djoeug-lauden, die bestaan uit eene aaneenschakeling van heuvels,waartusschen vlakten gelegen zijn, meestal begroeid met alang-alaug.De gronden, die ik passeerde, zagen er veel beter uit; aan denplantengroei was de grootere vruchtbaarheid goed te bemerken. Meudeelde mij ook mede, dat, uitgenomen onvoorziene omstandigheden,de rijstoogst hier steeds overvloedig is. De lamin Assa is prachtiggelegen, ook uit een strategisch oogpunt; ze ligt boven op eenbergrug, aan weerszijden waarvan riviertjes stroomen en is omgevendoor een dicht bosch, zoodat zij, bij eene goede verdediging, vooreen inlandschen vijand haast onneembaar is. In tegenstelling metdie te Baroug is deze lamin nieuw en zindelijk, voor zoover Dajakszindelijk kunnen zijn, hoewel hier ook een aantal tadjau's en dood-kisten niet ontbraken. De riviertjes, welke aan weerszijden van denbergrug stroomen, zijn de Assa en hare zijtak, de Sabëlah; de Assais weer een zijtak van de Bënanga-rivier, die haar water in deMahakam stort. Het water dezer beide riviertjes is helder en zuiver;het is zeker grootendeels daaraan te danken, dat o.a. de cholerahier nog nimmer geheerscht heeft; de omstandigheid, dat zoodra deziekte in de benedenstreken heerscht, deze Dajaks zich geheelafzondereu en ook niet toelaten, dat iemand, wie 't ook zij, hunnewoonplaats bezoekt, draagt daartoe echter ook bij. Nog dient ver-meld , dat in de nabijheid dezer lamin een uitgestrekte aanplantvan vruchtboomen is, voornamelijk van tjiwadak, lansat en ramboetau;trouwens in de geheele Toendjoeng-landen vindt men • vele aan-plantingen van vruchtboomen.

De lamins Moeara Assa (gelegen aan de monding der Assa-rivier,die niet ver van Moeara Bënanga in de Bëuangari-rivier valt) enGëléo kon ik door den hoogen waterstand niet bezoeken. Van Assauit nam ik den weg over de lamin Panèk naar de z.g. Tanah-Linggang, meer in 't bijzonder naar de in die streek gelegen lamiuMajan; onder voortdurenden, hevigeu regen duurde deze tochtongeveer vier uren.

De grond in deze streek is weer schraler dan dit in de buurtvan Assa, hoewel er nog veel goede gedeelten in voorkomen. DeTauah-Linggang is de plek, alwaar de Toendjoeng-Liuggang-Dajakszich het eerst hebben neergezet, nadat zij uit de Boven- en Midden-mahakam door de Bahau's verdrongen waren; het is ook hier,

Page 58: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 3 2 BESCHRIJVING VAN DE ONDEEAFDEELING K.OETEI.

dat zij de plaats kunnen aanwijzen, waar in oude tijden de //balian"-feesten gehouden werden. Wel wonen nog enkele dezer Dajaks onderde Bahau's der Middeu-Mahakam, doch dit zijn personen die na hetjaar van den grooten hongersnood in Koetei — het jaar 1878, inwelk jaar volgens zeggen in 't geheel geen regen viel — in diestreken zijn achtergebleven. De Bahau's toch hadden toen nogvoedsel genoeg, waarom vele Toendjoengs naar hen toetrokken omhulp te vrageu; verscheidene hunner zijn toen met Bahau-vrouwengetrouwd en aldaar gebleven.

De lamin Majan ligt aan de Mapei-rivier en aan haar zijtak, deMajan; de Mapei stort zich in de soeugei Map, een rechter zijriviervan de Mahakam, welke even boven Tëpoeh in deze valt.

In de lamin bemerkte ik, dat twee vrouwen met kort geknipthoofdhaar de wacht hielden bij twee doodkisten. Op mijn vraag,wat dat te beteekeuen had, antwoordde men mij, dat in die kistende lijken harer kindereu lageu, dat zij haar hoofdhaar volgens oudgebruik bij den dood dier kindereu hadden afgeknipt en dat zijzoolang de wacht moesten houden bij die lijkeu, totdat het haarweer aangegroeid is. Wanneer het hoofd eeuer lamiu sterft, knippenalle lamingenooten zich het hoofdhaar af ten teeken van rouw.

Ten einde niet langs denzelfden weg terug te gaan — Majau isde uiterste lamiu — maakte ik de reis langs de soengei Map envond ik niet ver van de monding dezer rivier een prauw, door dezorg van Raden Mas, hoofd der Bahau's te Long Iram, alhiergestationneerd — waarmede ik de Mahakam afzakte en terugkeerde naar Mëlak. De gronden langs de Map (ik hield steeds denrechter-oever) zien er over 't algemeen schraal uit.

Van Mëlak uit in een Zuidelijke richting loopende, bereikt menna 3^ loopens de lamin Sëkola, de Noordelijkst gelegen vestigingder Toendjoeug-Kiri. Toen ik in deze ruime, nog niet langgeledennieuw opgetrokken lamin aankwam, ontving mij een oude balian-priester en verzocht mij slobkousen, schoenen en sokken uit tetrekken; nadat ik dit gedaan had, begon hij ouder het prevelenvan gebeden mijn rechter voetzool met nat rijstmeel (poepoer) in tesmeren en moest ik daarna op een stuk ijzer bijten, 's Avonds werdik ongeveer een uur lang door drie priesters gezegend, terwijl menmij zeide, dat al dit ceremonieel bij mijn aankomst, volgens deadat der Toendjoeugs moest plaats hebben om mij voor ziekte enongelukken te vrijwaren. Na deze plechtigheden voerden de liedennog enkele spelen uit, waaronder een krijgsdans; alles deed mij

Page 59: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDEBAFDEELING KOETEI. 6 3 3

sterk denken aan wat ik in dit opzicht gezien heb bij de Lawangau-Dajak's, alleen had men daar ook priesteressen (déwa's), die ikhier miste.

De groudgesteldheid komt overeen met die der overige reedsbezochte Toendjoeug-lauden, behalve dat ik weinig vruchtbarengrond aantrof, zooals nabij de lamin Assa. Vruchtboomen zijn hierin grooten getale aangeplant.

Van Sëkola keerde ik terug naar Mëlak, waar ik nog 1 | dag bleef totregeling van verschillende aangelegenheden. Per prauw zakte ik ver-volgens de Mahakam af; na ruim twee uur varens kwam ik aan eenekleine vestiging van Maleiers aan de monding der Boeujoet-rivier, eenrechter zijtak van de Mahakam. Na 11 uur gaans bereikte ik de laminPohou, aan 't hoofd waarvan Marta Diepa — een titel, hem door denSultan geschonken — staat. Deze lamiu is gelegen aan de soengeiTongkei, een zijrivier van de Bëlowan, welke laatste wederom een linkerzijtak is van de Këdang Pahoe. Men zeide mij dat het slechts ééndag loopens is van hier naar de dichtstbij gelegen lamin der BënoewaDajak's aan de Këdang Pahoe. Overigens valt er omtrent dit ver-blijf der Toendjoeng-Dajak's niets bijzonders mede te deeleu:de grondgesteldheid was nagenoeg dezelfde , zelfs nog zandiger danelders, de lamin zag er goed onderhouden uit. Teruggekeerd naarde monding der Boenjoet, stak ik de Mahakam over en bereiktena één uur roeiens de Moeara Djawa, een linker zijtak der Maha-kam. Van hieruit bezocht ik de lamins Gadoer en Sangking, welkelaatste twee uur loopens van de monding der Djawa verwijderdligt. De streek, die ik doortrok, was steenachtig en met zwaar boschbegroeid; men lichtte mij dan ook in, dat het hier onmogelijk isrijst te verbouwen, daar het groote getal steenen niet te ver-wijderen is. De bewoners planten hun padi meer landwaarts in,alwaar dezelfde grondsoort aangetroffen wordt als in de overigeToendjoenglanden.

Bij mijn terugkeer naar de monding der Djawa-rivier moest ikvan den heuvel af, dus ongeveer £ uur van die monding verwij-derd, grootendeels door het water loopen, soms tot aan het middel,door dat het water in de Mahakam in korten tijd meer dan 1^ M.gestegen was.

Mijn algemeeue indruk van de Toendjoenglandeu is niet gunstig;waar men mij gezegd had, dat de Toendjoeng-Dajak's altijd over-vloed van rijst hadden, had ik gedacht, prachtige, vruchtbaregronden aan te treffen; juist het tegenovergestelde is 't geval

Page 60: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 8 4 BESCHEIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI.

geweest, inet uitzondering van een gedeelte in de buurt van delamin Assa.

De mannen in deze streken zijn zeer weinig, de vrouwen in't geheel niet getatoeëerd.

De plaatsen ten Noorden vau de monding der Koetei-rivier aande zeekust gelegen, zijn Bontang, Bëngalon en Sangkoelirang, bene-vens enkele kleinere nederzettingen van Koeteineezen en Bandjareezen.De bewoners van Bontaug leven hoofdzakelijk van vischvangst;rotan wordt in geringe hoeveelheid uitgevoerd. Van Bëngalon komtnogal veel rotan; de streek is een apanage van Pangerau Ratoe.In de Boven-Bëngalon zijn vele plaatsen, waar vogelnestjes gevondenworden. Te Saugkoelirang wonen nogal handelaren, meest in bosch-producten, afkomstig uit het stroomgebied der rivier van dien naam.In 't binnenland wonen Basëp-Dajak's, die nog niet bezocht werden.

IV. Bestuur en inwendige regelingen.

Ingevolge artikel 8 van het contract bestaat het landsbestuurvan Koetei uit den Sultan en de landsgrooten. De namender tegenwoordige landsgrooten zijn: Pangeran Mangkoe Negoro,Pangeran Sosro Negoro, Pangerau Pandji en Pangeran Prawiro;vroeger was er nog een vijfde, n.l. Pangeran Ratoe, die echtersedert als zoodanig .ontslagen is. Het aantal zal in den vervolgenimmer meer dan vier mogen bedragen. (Overeenkomst dd. 24 Maart1901).

Aan 't hoofd van elke kampong staat een kamponghoofd of pëm-bëkël, die naargelang zijner verdienste dan wel van zijn korteren oflangeren diensttijd met titels begiftigd wordt. Eenige regelmaatbestaat in 't geven dier titels niet; al die verschillende /'gëlars//hier op te noemen zou ook geen nut hebbeu; de voornaamste zijn:Toemënggoeng, Raden, Dëmang en Kiahi. Somtijds wordt een com-plex van negorijeu onder één hoofd gesteld, die dan toch voor elkekampong afzonderlijke hoofden onder zich heeft. Vroeger werden dekamponghoofden niet bezoldigd, doch sedert 1903 krijgen zij 8 pCt.van de door hen geïnde hoofdelijke belasting. De keuze der kampong-hoofden is geheel in handen van het laudsbestuur.j De Dajaks ver-kiezen hunne eigen hoofden, welke keuze echter onderworpen isaan de goedkeuring van het landsbestuur. Te Samarinda en BalikPapan zijn thans met het algemeen toezicht belast resp. Raden Pandji,met den titel van Regent, en Raden Mas Kario Witi.

Page 61: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDEB.AFDEELING KOETEI. 6 3 5

De rechtspraak wordt uitgeoefend door landraden, waarvan eréén gevestigd is te Tënggaroeng, één te Samarinda en één te KotaBangoen. Van de vouuissen, gewezen door de beide laatstgenoemderechtbanken, is appèl mogelijk bij den landraad te Tënggaroeng.De Sultan heeft voorts het recht, de vonnissen der landraden tevernietigen; het recht van gratie berust alleen bij hem. Voorzitteren leden van deze rechtbanken worden door hem benoemd en ont-slagen. Voor de bezoldiging der Voorzitters en leden van de land-raden wordt een bedrag van f6000.— 's jaars bestemd, deel uit-makende van de schadeloosstelling, die door het Gouvernementgegeven wordt voor den afstand van het recht tot heffing van in-en uitvoerrechten en accijnsen (supp. contract van 25 Juni 1900).Op andere plaatsen, zooals te Balik Fapan, Djëmbajau, MoearaKlindjau, Moeara Pahoe en Mëlak zijn djaksa's aangesteld, diekleine geschillen mogeu berechten: zij moeten maandelijks rapportuitbrengen van hunne verrichtingen.

Berecht werd volgens de //Bëradja Nanti" (d. i. sëudjata tadjëmjaug soedah sëdiah, een scherp wapen, dat gereed is) waarvan eréén bestaat voor den Vorst, één voor de mantri's; thans wordt,sedert de vestiging van een controleur te Tënggaroeng, voornamelijkhet politiestrafreglement en het wetboek van strafrecht voor inlanderstoegepast. Over de "Bëradja Nanti" hoop ik bij eene latere gelegen-heid te kunnen uitweiden, zoowel omtrent den inhoud als omtrentden tijd, waarop het boek is samengesteld; reeds ben ik bezig hethandschrift — er bestaat slechts één exemplaar van dit geschrevenwetboek — te Sëmaraug te laten drukken.

In zake de afschaffing der slavernij en het paudelingschap inhet landschap Koetei, is voorzien door art. £4 van het contract.Reeds in 't jaar 1873 vaardigde Sultan Soleiman een plakkaat uit,waarbij alle invoer van pandelingen verboden werd, en beloofde hijtevens het lot van de in zijn rijk aanwezige pandelingen te verbeteren.Voorts werd op den 12^° Dzoelkaedah 1313 (7 Mei 1895) eeneregeling uitgevaardigd, waarbij o. m. bepaald werd, dat elk jaar deschuld van een pandeling (slaven werden geconverteerd in pandeliugenen de hoogste prijs, voor een slaaf betaald, werd gesteld op f 160.—)met f 16.— zou verminderen, zoodat na Mei 1905 geene wettigeslaven of pandelingen meer in 't landschap Koetei zullen bestaan.

Wat de heereudiensten betreft (belasting in arbeid, Art. 31van het contract), zoo bestaat daarvoor eene regeling uitgevaardigddoor Sultan Soleiman in Mei 1895, in hoofdzaak aangevende wie

Page 62: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAM DE ONDBEAFDEELINO KOETEI.

heerendienstplichtig is, welk werk geëischt en hoeveel dagen diensthoogstens in 't jaar gevorderd kuuuen worden. Hoewel het maximumop 52 dagen is gesteld, wordt dit, voor zoover mij gebleken is,nooit bereikt, doch bedraagt het feitelijk 30 dagen. Voor Tëuggaroengis in Mei 1903 eene nieuwe regeling gemaakt, waarbij het maximumop 30 dagen is gesteld, doch er worden maar 24 dagen gevraagd;de heerendienstplichtigeu komen eens in de drie maanden zes dagen uit.

Aan onderwijs wordt nog niets ten koste gelegd, doch thans bestaathet voornemen te Tënggaroeug een school op te richten.

De vaccinateur te Samarinda wordt, wanneer zijne werkzaamhedendit toelaten, de binnenlanden ingezonden om aldaar te vaccineeren;dit gebeurt ook met succes ouder de Dajak's.

Over de uitgegeven concessies tot mijnontginning en vergunningentot het doen van mijnbouwkundig onderzoek, kan ik hier kort zijn,daar als bijlage V een staat volgt van al deze concessies en ver-gunningen. Ik voor mij geloof dat de mijnbouw in 't Koetei'sche,vooral wat petroleum en steenkool aangaat, een goede toekomstheeft; steeds worden uieuwe petroleumbronnen aangeboord en bijnaoveral, zoowel in de beneden- als bovenlanden, worden steenkolenaangetroffen. De onbekendheid met de binnenlanden heeft denmijnbouw natuurlijk belemmerd in zijn ontwikkeling.

Van de particuliere land bouwondernemingen, zooals die vermeldstaan op blz. 513* van den Regeerings-Almanak van 1905, zijnalleen in werking: Kamp, ondernemer J. H. Menten, 1940 bouws,einde contract 6 Juni 1971, Liberia-koffie; en Djoempi SoengeiTirana, ondernemer Sjarif Abdoerachman bin Segaf (Pangeran Bau-dahara), 2600 bouws, einde contract 5 Maart 1972, Klappers. Alde overige zijn door het inlandsch zelfbestuur uitgegeven landbouw-contracten, die niet geëxploiteerd worden.

Eigenlijke apanage-gronden bestaan in het landschap Koetei niet.Wel zijn door den tegenwoordigeu Sultan, zoowel als door zijnevoorgangers, uitgestrekthedeu grouds aan personen van vorstelijkeafkomst en hunne nakomelingen in bruikleen afgestaan, doch nimmerhebben de begunstigden de beschikking over de werkkrachten deropgezetenen. De uitgegeven stukken grond zijn meestal rijk aanboschproducten, waarvan dan de begiftigden, zoomede zijne of harenakomelingen, het recht tot inzameling hebben; zij mogenop die gronden gaan wonen, er tuinen aanleggen, allerlei gewassentelen, enz., doch nimmer mogen die gronden vervreemd of aanderden in bruikleen afgestaan worden; den Sultan blijft steeds

Page 63: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHKIJVING VAN DE ONDEEAFDEELING KOETEI. 6 3 7

het recht voorbehouden over die uitgegeven gronden te beschikkenen zich de voortbrengselen — wanneer die tenminste niet de vruchtzijn van eigen werk van den begiftigde — daarvan toe te eigenen.

De verleende apanages, voor zoover ik de giftbrieven daarvan inhanden heb gekregen, zijn vermeld in bijlage VI.

Als bijlagen volgen hier:

I. De stamboom van het Koetei'sch Vorstenhuis, voorzoover nietdoor wijlen S. W. Tromp in de Bijdr. Kou. lust. 1888, 5, I I I ,bl. 58, gepubliceerd.

II. Een kaart van het landschap Koetei.

III. Ben staat, aangevende het zieleutal der door mij bezochtekampongs.

IV. Een staat, aangevende den maaudelijkschen uitvoer van gëtah(këmalau), gëtah soesoe en de verschillende rotausoorteu, van 1 October1899 tot uit" April 1903.

V. Een staat, aangevende de uitgegeven concessies tot mijnont-ginning en de vergunningen tot het doen van mijnbouwkundigeopsporingen en onderzoekingen.

VI. Een staat, aangevende de namen der begiftigden en de grenzender apanages.

Page 64: Van de Ondebafdeelixg Koetei

Bijlage I.

f Adji Labiak,titel Adji Ratoe

Agoeng.

f Adji Sodja.

f 2 December 1899.

Sultan Mohamad Soleimanal Adil Chalifatoel Moemimin.

Verschillendevrouwen van

minderen rang.

Adji

Limah.

Sultan Mohamad Aliinoedin

al Adil Chalifatoel Moemimin.

Verschillendevrouwen van

minderen rang.

t Pangeran

Kësoema.

Adji Parikësitof

Adji Kagèt.f Mëling. 10 kinderen

B.

PangeranSosro, thans

PangeranMangkoeNëgoro.

25 kin-deren.

A.

Adji ParikSsit of Adji Kagèt ie de vermoedelijke troonsopvolger.

os

Io

8-§

Overleden.

Page 65: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDEB.AFDEELING KOETEI. 6 8 9

Bijlage I. A.

A. ITtnderere va» SWta .Mb/lama^ SoieimaM 6y yersc/iiWentie wowwere.

1. Adji Djobong titel Pangeran Sosro Nëgoro. m.2. „ Dedoel „ Raden GondoPrawiro. m.(thans titel ontnomen).3. „ Maligai „ Raden Ario Sostro. m.4. „ Djamal „ Raden Ario Këlono. rn. (o.)5. „ Landaoer „ Raden Nënggolo m. (thans titel ontnomen).6. „ Hakim „ Raden Noto. m. (o.)7. „ Mahmoed. m.

8. „ Roos titel Raden Roos. m.9. „ Ranggoeng titel Raden Oemar. m.

10. „ Djesmen. m. (o.)11. „ Léla. vr. (o.) gehuwd geweest niet Raden Tërta.12. „ Poké. vr. (o.) gehuwd geweest met Pangeran Pandji. i13. „ Tawé. vr.14. „ Nasiba titel Adji Gëdé. vr. (o.) gehuwd geweest met Sultan

Berouw.15. „ Radiah. vr. gehuwd met Raden Sokma.16. „ Aniah titel Raden Wasito. vr. gehuwd met Pangeran Prawiro.17. „ Godang. vr. gehuwd met Raden Sjarif Nilo Përbongso.18. „ Tëkah thans Adji Lëgiah. vr. gescheiden van Raden Ario

Tëbak, zoon van Pangeran Ratoe.19. „ Gëdong. vr.20. „ Maimoenah. vr. gehuwd met Raden Mas Kaijo Witi.21. „ Genggam. vr. (o.) gehuwd geweest met Toean Mufti Hadji

Achmad Sambas.22. „ Botoh. m.23. ., Miang. m.24. „ Raoep. vr. gehuwd met Adji Dabal — vroeger Raden Kë-

soema — zoon van Pangeran Adi.25. „ Halil. m.

m. = man. vr. = vrouw. o. = overleden.

Page 66: Van de Ondebafdeelixg Koetei

6 4 0 BESCHEIJVING VAN DE ONDEEAFDEELING KOETEI.

Bijlage I. B.

B.

1. Adji Ipé. m.

2. „ Mariam. vr.

3. „ Hadidjah. vr.

4. „ Machmoed. m.

5. „ Saidah. vr.

6. „ Moedjënah. vr. gehuwd met Raden Hasan.

7. „ Sëndoro. vr. gehuwd met Raden Prodjo.

8. „ Lobak. vr. gehuwd met Raden Sjarif Pënghoeloe.

9. „ Lenggo. vr. gehuwd met Raden Pandji.

10. „ Sëndari. vr. gehuwd met Raden Tjokro.

Page 67: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDEKAFDEELING KOETEI. 641

Bijlage III.

derA'oefei

loop

end

mm

erID

oor

nu

(Voor 2ooter tf/e door same

NAMEN DER KAMPONGS lent

alZ

ie

Aantalwerkbare

mannen vrouwen

uwde

n Aantalkinderen

jongens meisjes

123456789

1011

1213141516171819202122232425262728293031323333a3434a

Tënggaroeng en Omstreken ' . .Moeara KainanSabëntoeloengSëdoelangManamangSënjioerSahoeiMoeara Antj alongBëndangMoeara BaugkalBënoea BaroeMaleiera a/d Marah rivier . . .

„ „ Wahau „ . . .„ „ Boven Tëlèn rivier .

Lamin Long Wai„ Long Tësak„ Melan„ Long Nah„ Marah„ Bogëlang„ Baling„ Long Djënau„ Nèliès Liah Bing . . . .„ Lang Liah Dok . . . .„ Djëloewai„ Long Tong Nang. . . .„ Long Niang„ Long Noh

Toeroenan BambanGèntèng TanahLoeah SakohHambauKëmbang DjanggoetOelak BatoeMoeaiMaleiers te Long Bleh (Loeah Win).Modang's te Long Bleh . . . .Maleiers te MalësènKënja's te Malësèn

6019247872117822630231 =

100832874840697143'62277906255452131156792463414144194458557111362564871268434973150

18331021564867872335711723211640102359932231915542611693124394121314430911S6283532752345

17291061564259754

2737918295•2029181073417231293651237494320816121212366120J42722681335

—1011413«47784

25687202114172615733415151153456197410291247121342487129172822861839

12501271603549812

198781731041976301215589252617849348210141081884102162412481213

1207841363646592

1805416191185341127879281823454217561310126639915249311022

Bestaande uit 32 kampongs en gehuchten.Niet persoonlijk opgenomen.Waaronder vele Bandjareezen die hier tijdelijk verblijf houden om rotan te snijden.

7' Volgr. IV. 45

Page 68: Van de Ondebafdeelixg Koetei

642 BESCHRIJVING VAN DE ONDEUAFDEELING KOETEI.

NAMEN DER KAMPONGS 1Aantal

werkbare

mannen vrouwen

siAantal

kinderen

jongens j meisjes

35 Maleiers te Ritan35a Kënja's te Ritan36 ! Maleiers te Tabang36a Kënja's te Tabang36& Kënja's te 'Ma Bam . . . .37 ; Maleiers te 'Ma Bëkoeai . . .37a ! Kënja's te 'Ma Bekoeai . . .38 i Kënja's te Long Poeak . . .39 Kahala40 Kota Bangoen41 Këdang Dalam42 Moeara Moentei43 Moeara Këdang44 Lamin Moeara Siram . . . .45 Lèmpèr46 Tola (met Baoe Dajak's) . . .47 Prian48 Djantoer— Maleiers te Bëradja49 Lamin te Bëradja en Bëroké .— i Maleiers a/d Ohong50 Lamin te Lakoem51 „ ,, Mantjoeng . . . .52 „ „ Kraija53 „ „ Tëlaoer54 „ ,, Moeroeng Poetih . .55 „ „ Akas56 Pëninggahan57 Moeara Pahoe58 Lamin Dasa (Bënoewa's) . . .59 Maleiers te Djëroeng en Darnar60 Lamin Mandoeng. . .61 „ Damei . . . .62 „ Boemboei. . .63 „ Pa jang . . . .64 „ Padang . . .65 „ Tolan . . . .66 „ Poesoeng . . .67 „ Namis . . . .68 „ Sainboet . . .69 „ Long Poetih. .70 „ Djëlmoe Sibak .71 „ Satnboeng.72 „ Tangkei . . .73 ,, Randampas . .— Maleiers a/d Lawa . .74 Lamin Lan Diong . .75 „ Pënawang . .76 | „ Kia

I'S-U

56652393027337278272720 !3584 |3545461223594 j101733 i350 j917233472126195148564059187151012812680164 1184769616510613939470252145809012032912842

1620115118211573 I94 i159 |865 |1271543171783220311235169026305741141416463994135174747132441283310'13657422320451014012

11154680127

3863145808941442691322315998161871192645351591445309373014403417214128298

1295438182135813710

141640751855242178891123119248150 |22160871914 i80 '163151431891739292403019443515234227501014386512726241144013

96

28.2771

413313462731100244919

107521018508

274024788452801723143130212634182056131141051835116

Page 69: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI. 643

IIII NAMEN DER KAMPONGS

Aantalwerkbare

mannen vrouwen

Aantalkinderen

jongens meisjes

7778798081

828384858687888990919293949596979899100

Lamin Tandi,, Gënting Gënding .„ Bintas„ Moehoer >J*cs„ Kali en Kapar . . . Jm ^

Maleiers a/d DjelauMëlakLamin Ngënjan

„ Barong Tongko„ Assa

Moeara AssaGaleoGëmoehanDjoeaOembauPanikMajan

„ Mandiwan„ Sëkola„ Djole„ Pohon

Maleiers te Moeara Boenjoet . .Lamin Sangking

„ Apardjan„ Gadoer

Maleiers te GadoerLamin MoejoebKëlandasan KëtjilKëlandasan BësarMangga BësarSoengei SambodjaPasisir SambodjaSanipahMoeara Djawa (Bënoewa Baroe) .Poelau Toekoeng (Boegis) . . .Pandan SariPoelau LobangSoengei PamaloeanSoengei SagaritSoengei SamoewéDëmang KalioeSoengei SaboehSoengei RëkahSoengei MingkoerTandjoeng PënadjamSoengei ToenanBandjareezen te Soengei Toenan .

Totaal aantal zielen 37254.

389765296151124846241354162108160253882363682232011152814515618410129223744859388514018912010869114521338384872720223980

12301786443629551853427335917119468632381114740179553016191838456978513132144024333976210438

10321667342823148813426285817109156503164736411896417121461739622124152714381827168565316

122518694336193681055433458122912117696230757425219742118841221322021152913412426178

605415

512955241512654642613336516662402923568274527541118841221228187351134218174433513

691352201494425617252636155532631J19:57! 9232723! 63378921020329

,121416111717101163833,11

iso o

§ Si?e s> O

«•si.

C4

gSi

Page 70: Van de Ondebafdeelixg Koetei

644 BESCHRIJVING VA\

Bylage IV.aangevende den w«aandeZi}'A;sc7ien ttiivoer van ^

van a/" Odo&er 2S55

1-9

1899

1900

n"ïi

nn

n

1901

ÏI

ïi

1902n

11

11

"

1903

MAAND.

O c t o b e r . . . .N o v e m b e r . . .D e c e m b e r . . .J a n u a r i . . . .F e b r u a r i . . . .M a a r tA p r i lM e i

J u l iA u g u s t u s . . .S e p t e m b e r . . .O c t o b e r . . . .N o v e m b e r . . .D e c e m b e r . . .J a n u a r i . . . .F e b r u a r i . . . .M a a r tA p r i lMeiJ u n iJ u l iA u g u s t u s . . .S e p t e m b e r . . .O c t o b e r . . . .N o v e m b e r .D e c e m b e r . . .J a n u a r i . . . .F e b r u a r i . . . .Maai'tAprilMeiJuniJul iAugustus . . .September . . .October . . . .November . . .December . . .Januari . . . .Februari . . . .MaartApril

Këm

al1*

soo

pico

l

1126944

11294

111201948

161823347

101759647818971

11093

139992769

2602736

67646876944280252511253011

d b .

Këm

al2«

soo

pico

l

67201925386218101243

1039712453125181351

1086676

216109

486

15125

1145799

7121401213145

1722

1

tö o ^d O S .

Këm

alen

8do

ore<

pico

l

e

11

\

33

2

605458101290

41351019166

OPO

8 .

ëtah

so

pico

!

44162525333417103719468

2634469

262610251117152611111085

18883

12684

1517

149

e o i l s

Rot

asl

oeto

eun

del

) st

okl

7530779058305730334589259150332514751485201051305360842017304785509060452945693579157960912555701225243542006580328016752345862522454290214011204920686023102625704542452975

J'H!

14230610564259250610

61756185;50351740278525702460890534001115863523358650,164(29i

204(2;

123!139(

21!51!

1041129

i46!9!

111113K126(16(X—9

446i368(198!217<407qj1870

' In den bij het Departement van Koloniën ontvangen staat zijn hieropgave de gedeelten van picol's tot geheelen afgerond zijn.

Page 71: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BEEAFDEELING K.OETEI. 645

soesoe ew de versc/wZZewde ro/a»

dei

van

II

un

del

va

n 11

stok

ken.

1

J9ii«l5£•10

SI®

rifVin

si?*p3**,3380as?lp>Ï30,150195

Jfö•*90

y§15

K

)tan

Dja

-tb

kët

jil,

inde

l va

nst

okke

n.

8970231528203935185050504200260280—10859201795255031020505330285430140—200——1595—8201615210400——2201045—10004120685967014810115805060

tan

Sëga

hlë

ngis

,nd

el v

anst

okke

n.

ö 'o« • ° *

1740107040104185411537753725255021953565895596569054850215542503715783026303285271522804915825134528633030141046060096028752160194527207754653740475990326546602180

ian

Sëga

hpë

lari

,nd

el v

anst

okke

n.Ö 3 O

2375520635520951345227530006240223582525

12551750114011601060118518802807005516060195—1030360275270—5

—25553035——720

595320145365

;an

Sëga

hba

toe,

ndel

van

stok

ken.

1 -SS

525

1151905402552155010

2859159502557503601030140075595028565530

725275

90105

20

70

52599054653385

.an K

èhès

,nd

el v

anst

okke

n.

'S 3O

310

25351120170065518658245900

1345

11910

812062402050

83401119012409990

500899518015251080028603105875395015201246550016003450373595401147525230

Eot

anël

apan

g,nd

el v

anst

okke

n.

950

745

__

—21035

1103515

40105

115

11025

60

10

.an

Sëga

hpë

lari

,nd

el v

anst

okke

n.

290

tan

Sloe

-p

lëng

is,

ndel

van

atok

ken.

£3.83

45

5

5

5

i

:

1

an P

akoe

,nd

el v

anst

okke

n.

1-23

1215

200

ianaalteekens geplaatst, alwaar die niet behooren te staan, terwijl voorts in deze

Page 72: Van de Ondebafdeelixg Koetei

646 BESCHB1JVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI.

5 'aar en 7

Gëtah (Këmalau) 1° soort 2965Picol.

„ „ 2° soort 1971 „

„ „ 1* en 2° soort door elkaar 717 „

„ soesoe 707 „

Rotan Sloetoep 204745 bundels van 40 stokken.

„ Djahap pëlari 130370 „ „ „

„ „ lëngis 42630 „ „ „ „

„ këtjil 91080 „ „ 35 „

„ Sëgah lëngis 121065 „ „ 40 „

n Pëlari 43080 „ „ „

,i „ batoe 22170 „ „ „ „

,, Kèhès 191085 „ „ „

„ Djëlapang 2565 „ „ „

„ Sëgah pëlari. . . . . . . . . 290 „ „ 2 0

„ Sloetoep lëngis 60 „ „ 4 0 „

1415 „„ „

Page 73: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEI. 647

Bijlage V.

aangevende de «i^e^even concessies tfotf

de ver^wnnin^e?? <o< 7«e< doen van mzj'nöowwftundigre

en

en

P.

• i lo aP

Houder der concessie of

vergunning.

Besluit waarby deconcessie of ver-

Duur derconcessie' of ver- '

gunning is verleend, gunning.

Oost Borneo Maatschappijovergenomen van de Steen-kolen Maatschappij „OostBorneo".

Nederlandsche Industrie enHandel Mij te Amsterdam.

Idem.

L. W. H. de Munnick.

Gouv'» besluit van 6Juni 1886 n° 2.

Gouv" besluit van 2Augustus 1888 n° 12.

Gouv" besluit van 30Juni 1891 n° 4.

Idem.

Gouv'» besluit van öOctober 1893 n° 6.

5

6

7

8

9

10

11

12

A. J. A. F. Eerdmans.q.q. M.

q.q. J.

q.q. S.

q.q. P.

q.q. L.

q.q. A.

van Marie.

Idem.C. van Hatturu.

Idem.M. H. van Gijn.

Idem.van de Wetering.

Idem.D. J. L. de Ram.

Idem.Smit.

Idem.q.q. Mr. M. J. S. M. Kolkman.

q.q. A.Idem.

Volker Lz.

besluit van 7Mei 1900 n° 2ö6.

Res'» besluit van 9Maart 1901 n° 113.

Res'» besluit van 27November 1899 n° 479.

Res" besluit van 27November 1899 n° 480.

Res'» besluit van 27November 1899 n° 481.

Res" besluit van 27November 1899 n° 482.

Res'» besluit van 27November 1899 n° 483.'

Res" besluit van 9 !Maart 1901 n° 112. I

7ö jaren.

75 jaren.

75 jaren.

75 jaren.

5 jaren,

öjaren.

öjaren.

öjaren.

öjaren.

öjaren.

öjaren.

öjaren.

Concessie.

Concessie„Louise".

Concessie„Mathilde".

Concessie„Mëlak"

sedert 9 Dec.1903 ingetr.)

Vergunning.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Page 74: Van de Ondebafdeelixg Koetei

648 BESCHRIJVING VAX DB ONDEKAFDEELING KOETEI.

Sr a

Doo

rloe

nuim

i

13

14

15

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

Houder der concessie of

vergunning.

A. J. A. F. Eerdmans.q.q. L. van Andel.

Idem.q.q. L. Smit Jzn.

Idem.q.q. S. M. H. van Gijn.

Idem.q.q. P. A. Bos.

Idem.q.q. L. Smit Jr.

L. Smit Jzn.q.q. A. J. A. F. Eerdmans.

Koninklijke NederlandscheMij tot Exploitatie vanPetroleumbronnen in Ned.Indië, overgenomen van deOost-Borneo Maatschappij.

Nederl. Ind. Industrie enHandel Maatschappij.

F. H. M. J. Erens.

Idem.

J. C. van Gilse van der Pais.

E. A. de Haan.

Kon. Ned. Mij tot Exploitatievan Petroleumbronnen inNed. Indië.

Idem.

Idem.

Besluit waarbij de

concessie of ver-gunning is verleend.

Res" besluit van 27November 1899 n° 484.

Res" besluit van 27November 1899 n° 485.

Res" besluit van 27November 1899 n° 476.

Res" besluit van 27November 1899 n° 477.

Res" besluit van 27November 1899 n° 478.

Res" besluit van 20Augustus 1900 n° 537.

Res" besluit van 22November 1898 n" 683.

Gouv" besluit van 13Mei 1901 n« 26.

Res" besluit van 2April 1901 n° 171.

Res" besluit van 2April 1901 n° 170.

Res" besluit van 11Juni 1901 n° 612.

Res" besluit van 30December 1901 n° 1067.

Res" besluit van 22Februari 1902 n° 45.

Res" besluit van 22Februari 1902 n° 44.

Res" besluit van 22Februari 1902 n» 47.

Duur derconcessieof ver-

gunning.

öjaren.

5 jaren.

5 jaren.

öjaren.

5 jaren.

5 jaren.

5 jaren.

75 jaren.

3jaren.

3 jaren.

3jaren.

3 jaren.

3 jaren.

3 jaren.

3 jaren.

Vergunning.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Concessie„Nonnij".

Vergunning.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Page 75: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DK ONDERAFDEELING KOETEI. 649

Doo

rloo

pend

num

mer

.

28

29

30

31

32

33

34

35

36

Houder der concessie of

vergunning.

Kon. Ned. Mij tot Exploitatievan Petroleumbronnen inNed. Indië.

Idem.

Idem.

C M. Pleijte Mz. q.q. Kon.Ned. Mij tot Exploitatievan Petroleumbronnen inNed. Indië.

Idem.

Idem.

F. A. Ch. von den Broekd'Obrenan.

F. A. Ch. van den Broekd'Obrenan. q.q. E. F. vanden Broek d'Obrenan.

Idem.

Besluit waarbij deconcessie of ver-

gunning is verleend.

Res" besluit van 22Februari 1902 n° 43.

Res'* besluit van 22Februari 1902 n° 46.

Res" besluit van 22Februari 1902 n° 48.

Gouv" besluit van 24Januari 1902 n° 22.

Res" besluit van 31October 1903 n° 528.

Gouv" besluit van 5November 1903 n° 42.

Res" besluit van 14October 1898 n° 582.

Res" besluit van 14October 1898 n° 580.

Res" besluit van 14October 1898 n° 581.

Duur derconcessieof ver-

gunning.

3 jaren.

3 jaren.

3 jaren.

75 jaren.

5 jaren.

75 jaren.

5 jaren.

5jaren.

5 jaren.

Vergunning.

Idem.

Idem.

Concessie„PoeloeMiang".

Vergunning.

Concessie„Moeara".

Vergunning.

Idem.

Idem.

Page 76: Van de Ondebafdeelixg Koetei

650 BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEKLING K.OETEI.

Bijlage Tl.

üfoetó.

NAAMVAN DEN BEGIFTIGDE.

DATUM EN

NUMMER VAN DEN

GIFTBRIEF.

GRENZEN VAN HET APANAGE.

PangeranMangkoeNëgoro. Giftbrief is zoek j

Pangeran Ratoe.

Pangeran Pandji.

Pangerau Sosro Nëgoro.

geraakt.

n° 12.

10 Rabioel Awaln° 6.

20 Eabioel Awal1317 n° 43.

De naam van het apanage isSëmbodja en ligt aan de zeekustten Zuiden van de Moeara Djawa.

Het stroomgebied der Bëngalonrivier. Verder vanaf de mondingder Bëngalon rivier naar die vande Sëngala rivier, deze volgendetot aan haar oorsprong, vau daareen denkbeeldige lijn tot aan denoorsprong der Bëngalon rivier, vandaar een denkbeeldige lijn tot aanden oorsprong der Kari rivier, dezevolgende tot aan haar monding envan daar tot aan de monding derBëngalon rivier.

Naam Lok Haoer. Vanaf Tan-djoug Poeta, gelegen aan de mondingder rivier Poeta en voorts dezerivier volgende tot aan haar oor-sprong. Voorts van de mondingder Loeah Lay de Mahakam vol-gende tot aan de Tinggaloeng Ajam;aan de landzijde begrensd door denberg Bëlipau; ten slotte van demonding der Bakoengan rivier deMahakam volgende tot aan dePërigi rivier.

Het stuk grond is gelegen aande Moeara Djawa. Vanaf de mon-ding der Amboerawang rivier totaan haar oorsprong, van daar totaan den oorsprong der Lamaroe

Page 77: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BKSCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELIXG KOETEI. 651

NAAMVAN DEN BEGIFTIGDE.

DATUM EN

NUMMER VAN DEN

GIFTBRIEF.

GRENZEN VAN HET APANAGE.

Pangeran Sosro Nëgoro. 12 Safar 1317n° 21.

Adji Godang en haar echt- ] 3 Doelkaedahgenoot Raden SjarifNilo I 1317 n° 61.Përbongso.

rivier, deze volgende tot aan haremonding en ten slotte van hier deoever volgende tot aan de mondingder Amboerawaug.

Het stroomgebied der Djëmbajanrivier. Voorts vanaf de mondingdezer rivier de Mahakam oeverstroomopwaarts volgende tot aankaap Sëroba, van hier een rechtedenkbeeldige lijn tot aan deu oor-sprong der Djëmbajan. Vanaf demonding der Djëmbajau, de Ma-hakam oever stroomafwaarts vol-gende tot aan het eiland Djërong,van daar een rechte denkbeeldigelijn tot aan den oorsprong derDjëmbajan rivier.

Monding derSangkoeliraugrivier.Vanaf de monding der Maroekanganrivier deze volgende tot op eenafstand van 2500 depa der kustd. i. tot aan den berg Paboeroetan;vanaf de monding der laatst ge-noemde rivier tot aan die derBalidan rivier, deze volgende totop een afstand van 2500 depa vande kust d. i. tot aan den bergPëngadangan; van de monding derBalidan tot aan die der Kaboejahan,deze volgende tot op een afstandvan 2500 depa van de kust d. i.tot aan Goedang Toenau, voortsvan de monding der Kaboejahantot aan den berg Tandjong BatoePagar landwaarts in, van daar overden oorsprong der Balidan uaardien der Maroekangan.

Page 78: Van de Ondebafdeelixg Koetei

652 BESCHUIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETET.

NAAMVAN DEN BEGIFTIGDE.

DATUM EN

NUMMER VAN DEN

GIFTBRIEF.

GRENZEN VAN HET APANAGE.

Adji Godang en haar echt-genoot Raden Sjarif NiloPërbongso.

Augustus 1902i i ' 7.

Raden Sjarif Nilo Për- ; 1 Augustus 1902bongso en zijn echtge- n° 7.noote Adji Godang.

Raden Sjarif Nilo Për-pongso en zijn echtge-noote Adji Godang.

1 Augustus 1902n° 9.

Adji Radliah, zuster vau j 3 Rabioel Awalden tegenwoordigeu Sul-tan, gehuwd met RadenSokma.

Adji Radliah, zuster vanden tegenwoordigen Sul-tan , gehuwd met RadenSokma.

Adji Radliah, zuster vanden tegenwoordigen Sul-tan , en haar echtgenootRaden Sokma.

1305 n° 24.

27 Doelkaedah1316 n° 124.

26 Doelhidjah1315 n° 191.

Het stroomgebied der Mënoebarrivier en de kuststreek vanaf Tan-djoug Batoe Pagar tot aan het eilandSatabak.

Een strook grond ter breedte van50 depa en ter lengte van 100

_ depa en gelegen te Tënggaroengaan den weg Tambak Baroe.

Vanaf de monding der LoewahIpoe tot aan die der Loewah Lamas,deze volgende tot aan haar oor-sprong , van daar een denkbeeldigelijn over den berg Sërajoe naarden oorsprong der Loewah Ipoe.

Een strook grond gelegen aande Këdang Kapala en bestaandeuit de //RantauV': Long Lati, ï roPoendjoe Mai, Sëbadjoe, TandjongPalangka, Koempar Bahawit, Na-pagaris, Sabandi Ralanim, SatakGoean, Nakang Garagat en Nang-garis Kajoeara.

Een stuk grond gelegen aan denrechter oever der Mangkoerawangrivier (rechter zijtak van de Ma-hakam) en bestaande uit den bergSatandoek.

Een strook grond gelegen aande Pare rivier (linker zijtak vande Mahakam) vanaf de mondingder Panik over de monding derMariti naar die der Maüh rivier,deze volgende tot aan haar oor-sprong en vervolgens een denk-beeldige lijn van hieruit naar denoorsprong der Panik rivier, dezevolgende tot aan haar monding.

Page 79: Van de Ondebafdeelixg Koetei

BESCHRIJVING VAN DE ONDEUAVDEELING KOETEI. 653

NAAMVAN DEN BEGIFTIGDE.

DATUM EN

NUMMER VAN DEN

GIFCBRIEF.

GRENZEN VAN HET APANAGE.

Raden Sjarif Pënghoeloe.

Raden Sjarif Pënghoeloe.

Adji Lobak en haar echt-genoot Raden SjarifPënghoeloe.

Raden Moeda alias AdjiKoedang en zijn echt-genoote Adji Ainie.

30 Doelkaedah1316 n

2 December 1900n» 6.

26 November1901 u° 9.

n° 3.

Adji Sandari en haar echt- ' 26 Djoemadilgenoot Raden Ario Tjo- Awal 1318 n° 3.kro Nëgoro.

Raden Ario Sostro. 6 Rabioel Achir1319 n» 6.

Een stuk grond gelegen aan deMërah rivier (linker zijtak van deMahakam) en behoord hebbende aanDjino Raden Kërno, hoofd derBahau's aan de Mërah wonende.

Een stuk grond gelegen aan deLèu rivier (zijtak van de Bëlajan)vanaf hare monding tot aan LongKëba.

Een stuk grond ter breedte van2500 depa en gelegen tusschen demonding der Sambilangau Këtjil,loopeude over die der SambilanganBësar, en de mondiug der Soesoekrivier.

Vanaf de monding der Bakoenganrivier tot aan die der Përigi rivier,deze volgende tot aan haar oor-sprong , van daar een deukbeeldigelijn tot aan den oorsproug derBakoengan en deze volgend totaan haar monding.

Een stuk grond genoemd Sa-bandang en gelegen aan de Tëng-garoeug rivier. Vanaf de mondingder Sabandaug rivier, deze vol-gende tot op een afstand van 200depa, vanaf dit punt een denk-beeldige lijn naar de top van denberg Marandioe, van daar naar demonding der Loeah Rangas, diezich in de Makoetoe stort, van daarnaar de monding der Sabandang.

Een stuk grond ter breedte van500 depa gelegen aan de Maug-koerawaug ïivier (rechter zijtak van

Page 80: Van de Ondebafdeelixg Koetei

654 BESCHRIJVING VAN DE ONDERAFDEELING KOETEÏ.

NAAMVAN DEN BEGIFTIGDE.

DATUM EN

NUMMER VAN DEN

GIFTBRIEF.

GRENZEN VAN HET APANAGE.

Adji Saidah, dochter vanden tegenwoordigen Sul-tan.

de Mahakam) tusschen de mondingder Loeah Taras en die der Pa-djoeloe rivier.

26 December i Een strook grond gelegen tusschen1901 n ' 10. '; de monding der Laudjoeang, loo-

pende over de monding der Djahap,en die der Panawar rivier, en aande landzijde begrensd door de bergenLaudjoeang en Djoembit.

Het stuk grond ligt aan de riviervan Tënggaroeng.

Rimpang en Hadji Djamal. 26 Almoeharam i Een stuk grond gelegen aan den1318 n° 1. | rechter oever der Sarangasau rivier,

ter leugte — de rivier volgende —van 1500 depa en ter breedte van500 depa.

Een stuk grond genaamd Bëloeroe,gelegen aan de Mahakam rivier,ter lengte van 280 depa en terbreedte van 95 depa, eu begrensdbovenstrooms door den groud toe-behoorende aan Moentoen, beneden-strooms door dien van Saroedin.

Eeu stuk grond gelegen aan deMahakam rivier ter lengte van 250depa. en ter breedte van 40 depa,bovenstrooms begrensd door dentuin van Djaja Mangkoe Sokmaen beuedenstrooms door de Mandjarivier.

Maugkie binti Kiai Mas 2 December 1900Ngobi alias Djoeragan n° 7.Doeraboe.

Madjit bin Boelanak. ! 2 December 1900 in° 9. I