UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN...
Transcript of UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN...
=:
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2014 – 2015
De sterfhuisclausule begraven?
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Handelswetenschappen
Jody De Smet
onder leiding van
Prof. Dr. Bertel De Groote
=:
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2014 – 2015
De sterfhuisclausule begraven?
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Handelswetenschappen
Jody De Smet
onder leiding van
Prof. Dr. Bertel De Groote
NO PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef niet mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden. Naam student: Jody De Smet
1
Voorwoord De masterproef vormt klassiek de kers op de taart bij het afronden van een masteropleiding. Mijn
keuze voor de Master Accountancy-Fiscaliteit kwam voort uit de interesses die ik reeds in tweede en
derde bachelor ontwikkeld had. Het is een beslissing die ik tot op deze dag nog steeds volledig
onderschrijf. De sterfhuisclausule bleek dan ook een zeer interessant onderwerp aangezien het
onderwerp reeds meerdere malen in de actualiteit verscheen.
Uiteraard verliep het schrijven van deze masterproef niet steeds van een leien dakje en wil ik even van
de gelegenheid gebruik maken om de mensen te bedanken die me gesteund hebben bij het schrijven
ervan. Zo wil ik mijn promotor Prof. Bertel De Groote bedanken om me met raad en daad bij te staan
wanneer nodig en me de juiste richting uit te wijzen. Ook wil ik graag mijn ouders bedanken die me
gedurende de gehele duur van mijn studies zowel financieel als mentaal steunden om te blijven
volharden in wat ik deed. Een bijzonder woord van dank gaat bovendien uit naar Herman Deprouw,
Mira De Varé, Laura De Bock en Timothy Debeir die de tijd wilden nemen om deze masterproef na te
lezen. Mijn laatste woord van dank is gericht naar Peter Meeuwsen, hij zorgde voor meer inzicht in het
onderwerp en hield me op de hoogte van de actuele gebeurtenissen.
Inhoudstafel Voorwoord ....................................................................................................................................... 1
Inleiding ....................................................................................................................................... 3
Hoofdstuk 1 Algemeen kader ............................................................................................................. 4
Deel 1 Het verblijvingsbeding ....................................................................................................4
Deel 2 Wat is de sterfhuisclausule? ...........................................................................................6
1 Voorbeeldschets .............................................................................................................8
2 De sterfhuisclausule en haar varianten ....................................................................... 10
3 Evaluatie voordelen en nadelen van de sterfhuisclausule .......................................... 11
Hoofdstuk 2 Burgerrechtelijke analyse ............................................................................................ 14
Deel 1 Relevantie van de kwalificatie als huwelijksvoordeel ................................................. 14
Deel 2 Wat is een huwelijksvoordeel? .................................................................................... 14
1 Uitzonderingen huwelijksvoordelen onder bezwarende titel ..................................... 16
Deel 3 Beding van ongelijke verdeling: wanneer (g)een huwelijksvoordeel? ........................ 18
1 De sterfhuisclausule: een huwelijksvoordeel? ............................................................ 19
Hoofdstuk 3 Fiscale analyse ............................................................................................................. 23
Deel 1 Art 5 W.Succ.: .............................................................................................................. 23
1 Algemeen ..................................................................................................................... 23
2 Toepassingsvoorwaarden ............................................................................................ 25
3 De sterfhuisclausule getoetst aan de toepassingsvoorwaarden ................................. 26
4 Conclusie Art 5 W. Succ. .............................................................................................. 32
Deel 2 Art 2 W.Succ.: .............................................................................................................. 32
1 Algemeen ..................................................................................................................... 32
2 Toepassingsvoorwaarden ............................................................................................ 33
3 De sterfhuisclausule getoetst aan de toepassingsvoorwaarden ................................. 33
4 Conclusie Art 2 W. Succ. .............................................................................................. 42
Deel 3 Art 7 W. Succ. ............................................................................................................... 43
1 Algemeen ..................................................................................................................... 43
2 Toepassingsvoorwaarden ............................................................................................ 44
3 De sterfhuisclausule getoetst aan de toepassingsvoorwaarden en het standpunt van
de fiscale administratie ......................................................................................................................... 45
4 Conclusie Art 7 W.Succ. ............................................................................................... 46
Deel 4 Art 4,3° Vl.W. Succ. ...................................................................................................... 48
1 Algemeen ..................................................................................................................... 48
2 Toepassingsvoorwaarden ............................................................................................ 48
3 De sterfhuisclausule getoetst aan de toepassingsvoorwaarden ................................. 48
4 Conclusie artikel 4,3° Vl. W. Succ................................................................................. 49
Hoofdstuk 4 De sterfhuisclausule en de nieuwe anti-misbruikpaling .............................................. 51
Deel 1 Situering ....................................................................................................................... 51
1 Wat is het gevolg van de kwalificatie als fiscaal misbruik? ......................................... 54
2 Wie moet het bewijs aanvoeren? ................................................................................ 54
3 De circulaires inzake de anti-misbruikbepaling ........................................................... 55
Deel 2 De sterfhuisclausule begraven? ................................................................................... 61
Bibliografie ..................................................................................................................................... 64
3
Inleiding De techniek van de sterfhuisclausule is inmiddels een bekend en actueel fenomeen. Een gehuwd
koppel komt door middel van een huwelijkscontract of een wijziging ervan overeen dat de
huwgemeenschap bij ontbinding van het huwelijksstelsel zal worden toebedeeld aan een met naam
genoemde echtgenoot. 1 Meestal wordt deze clausule dan ook opgenomen wanneer het overlijden
van één der echtgenoten nakend is. In praktijk zal het sterfhuisbeding dan ook enkel worden
ingeschakeld indien er een echtgenoot is waarvan vaststaat dat deze terminaal ziek is of een risicovolle
operatie zal ondergaan.2
De voordelen van de sterfhuisclausule vertalen zich zowel in civielrechtelijke als in fiscaalrechtelijke
aspecten. Deze twee benaderingswijzen vormen dan ook twee belangrijke luiken binnen deze
masterproef. Civielrechtelijk valt aan te voeren dat de kwalificatie als huwelijksvoordeel ervoor zorgt
dat de verrijking niet aanrekenbaar is op de fictieve massa en dus niet kan onderworpen worden aan
de regels van de inkorting. Maar ook fiscaal valt er heel wat in het voordeel van de sterfhuisclausule
te bemerken. Aangezien het sterfhuisbeding niet op voorwaarde van overleven wordt bedongen, is ze
niet belastbaar op grond van artikel 5 Wetboek der Successierechten. Althans, dat is de zienswijze die
aanvankelijk bestond.
De fiscale administratie is het niet steeds eens met de burgerrechtelijke en fiscaalrechtelijke
kwalificatie van deze constructie en zoekt tal van manieren om de sterfhuisclausule alsnog te kunnen
belasten. Als reactie op deze tegenkanting heerste er in de rechtsleer en rechtspraak in het verleden,
maar ook recentelijk, een grote onrust omtrent de gebruikmaking van dit beding. De sterfhuisclausule
wordt dan ook vanuit twee fronten aangevallen. Zowel vanuit de wetsbepalingen uit het wetboek der
Successierechten, als via de nieuwe anti-misbruikbepaling. De centrale vraag in deze masterproef luidt
dan ook: ”Kan men de sterfhuisclausule in de toekomst nog toepassen?” of “Moet men ze eerder
plechtig begraven?”. En meer specifiek wordt in vraag gesteld op basis van welke specifieke bepaling
de administratie het beding ten onder wil laten gaan. Allereerst volgt er wat meer uitleg over de
constructie zelf en daarna worden zowel het burgerrechtelijk als het fiscaalrechtelijk aspect verder
uitgediept.
1 N. GEELHAND, “Observations: La clause dite la “mortuaire” validitée et exemptée”, T. Not. 2011, 123. 2 A. CULOT, “De sterfhuisclausule bijna dood?- Noot bij Cassatie 10 december 2010”, Not. Fisc. M. 2011, 199-200.
4
Hoofdstuk 1 Algemeen kader Om meer inzicht te verwerven in het opzet van de sterfhuisconstructie, worden eerst de
ankerbegrippen en relevante wetsartikelen rond de clausule uiteengezet. Aangezien de
sterfhuisclausule zelf een variant vormt op het verblijvingsbeding is het opportuun om dit begrip nader
toe te lichten en de sterfhuisclausule te kaderen. Later wordt de figuur van de sterfhuisclausule zelf
besproken.
Deel 1 Het verblijvingsbeding De normale gang van zaken inzake het erfrecht van de langstlevende echtgenoot werd door de
wetgever ingekaderd aan de hand van artikel 745 bis, §1 B.W. en neemt volgende bewoordingen aan:
“Wanneer de overledene afstammelingen, geadopteerde kinderen of afstammelingen van deze
achterlaat, verkrijgt de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap.
Wanneer de overledene andere erfgerechtigden achterlaat, verkrijgt de langstlevende echtgenoot de
volle eigendom van het deel van de eerststervende in het gemeenschappelijk vermogen en het
vruchtgebruik van diens eigen vermogen.
Wanneer de overledene geen erfgerechtigden achterlaat, verkrijgt de langstlevende echtgenoot de
volle eigendom van de gehele nalatenschap.” 3
Echtgenoten kunnen echter via een verblijvingsbeding of een beding van ongelijke verdeling deze
klassieke werking van het Burgerlijk Wetboek aanpassen indien zij dit opportuun achten.4 De spil
achter dit beding is bepaling 1461 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel bepaalt het volgende:
“Echtgenoten kunnen overeenkomen dat de langstlevende of één hunner indien hij het langst leeft, bij
de verdeling een ander deel dan de helft, of zelfs het gehele vermogen, zal ontvangen.”5 Zo kunnen
echtgenoten overeenkomen dat de fractie van de eerstoverleden echtgenoot in het
gemeenschappelijke vermogen tot niks wordt gereduceerd zoals dit het geval is bij het
verblijvingsbeding.6 Met de tekst van artikel 1461 BW eerste lid worden dan ook duidelijk de bedingen
van ongelijke verdeling en de verblijvingsbedingen geviseerd.7 Een echtgenoot verkrijgt een ongelijk
deel wanneer hij of zij een ander deel krijgt dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen in volle
eigendom.8 Een verblijvingsbeding vormt bijgevolg een voorbeeld van een verdelingsbeding.
3 Artikel 745 Bis, § 1, eerste lid BW 4 K. VERHAEGHE, “De sterfhuisclausule anno 2012. Een palliatieve clausule?”, 2012, 2. 5 Artikel 1461 BW 6 Artikel 213 BW; H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer 1976, 48. 7 K. VERHAEGHE, “De sterfhuisclausule anno 2012. Een palliatieve clausule?”, 2012, 2. 8 H. CASMAN, “Beding van ongelijke verdeling” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE, Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, 75.
5
Er kunnen verschillende beweegredenen aan de basis liggen van zulke afspraak. Zo kan er een
verzorgingsgedachte9 spelen en kan de ene echtgenoot de andere (de langstlevende echtgenoot in dit
geval) een zorgeloze en comfortabele oude dag proberen te voorzien zonder dat er inkorting moet
gevreesd worden van de reservataire erfgenamen. Bovendien is het eveneens mogelijk dat men
inmenging van de kinderen wil vermijden 10 zolang de langstlevende echtgenoot in leven is. De
kinderen kunnen dus in normale omstandigheden beroep doen op een uitgesteld erfrecht.
Bij lezing van de wettekst11 kan men dan ook concluderen dat de gevolgen van het verblijvingsbeding
vrij ingrijpend zijn. De bepaling kan met zich meebrengen dat het gemeenschappelijke vermogen
volledig en in volle eigendom in handen valt van de langstlevende echtgenoot. Dit ongeacht de
roerende of onroerende aard van de goederen of de oorsprong ervan. 12 Hierdoor verkrijgt de
langstlevende echtgenoot een volledig beschikkingsrecht over de goederen en kan hij of zij dus
bepalen aan wie deze toekomen bij zijn of haar overlijden. 13Bij de normale gang van zaken komt aan
hem of haar enkel het vruchtgebruik toe en verwerven de kinderen de blote eigendom.14 Door de
opname van het verblijvingsbeding wordt ervoor gezorgd dat de langstlevende echtgenoot bijgevolg
de helft van het gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom zal verkrijgen op basis van het
huwelijksvermogensrecht en het andere deel zal aan deze echtgenoot toekomen door het
verblijvingsbeding15 dat wordt opgenomen in het huwelijkscontract.16
Ook civielrechtelijk valt er over de verblijvingsbedingen één en ander te zeggen. Het is namelijk zo dat
deze bedingen als huwelijksvoordelen beschouwd worden. 17 Het gevolg van deze kwalificatie is
bijzonder gunstig, aangezien huwelijksvoordelen steeds ten bezwarende titel zijn.18 Hierdoor wordt
9 S. VANDEN DAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falconis 2007-08, 59. 10 H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer 1976, 48.; K. VERHAEGHE, “De sterfhuisclausule anno 2012. Een palliatieve clausule?”, 2012, 2. 11 Art 1461 BW 12 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-7; .; K. VERHAEGHE, “De sterfhuisclausule anno 2012. Een palliatieve clausule?”, 2012, 2. 13 H. CASMAN, “Verblijvingsbeding/Verblijvingsbeding onder last” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE,Handboek Estate Planning, IV,Vermogensplanning met effect na overlijden.Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, 81. 14 Art 745 Bis, §1, eerste lid BW. 15 Art 1445 BW 16 C. DECKERS, J.DE HERDT en N. GEELHAND, (Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen, Brussel, Larcier, 2008, 29. 17 R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 75. 18 A-L., VERBEKE & H. CASMAN, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M. 2005, 293.
6
het beding niet gekwalificeerd als schenking en kunnen de regels van de inkorting niet uitgeoefend
worden door de reservataire erfgenamen.19
Deze redenering van de huwelijksvoordelen wordt door de wetgever tot op een zeker punt
bijgetreden. De wetgever legde namelijk plafonds vast in welke mate er sprake kan zijn van een
huwelijksvoordeel. Hierover later meer.
Fiscaalrechtelijk is de behandeling van het verblijvingsbeding echter minder aangenaam voor de
langstlevende echtgenoot en zijn of haar erfgenamen. Door de opname van dit beding zal namelijk
artikel 5 W.Succ. spelen, aangezien de overlevingsvoorwaarde duidelijk aanwezig is bij het
verblijvingsbeding. Er zal bijgevolg twee keer aan de kassa der Successierechten gepasseerd worden.
Eerst wordt de overgang van de overleden echtgenoot naar de langstlevende echtgenoot belast als
legaat op basis van dit fictieartikel. Vervolgens zal bij het overlijden van deze langstlevende echtgenoot
op grond van de algemene bepalingen artikel 1 en 2 W.Succ. ook nog successierechten verschuldigd
zijn.20
Deel 2 Wat is de sterfhuisclausule?
Net om de nadelen van het klassieke verblijvingsbeding tegen te gaan heeft men het sterfhuisbeding
ontwikkeld. Het sterfhuisbeding is echter geen splinternieuwe constructie aangezien ze na enige
discussie reeds door het C.S.W.21 werd aanvaard in 1985.22
Tijdens het huwelijk spreekt men van de verzorgingsplicht die men heeft ten opzichte van de andere
echtgenoot.23 24 Via een verblijvingsbeding kan men deze verzorgingsgedachte zowel tijdens het leven
als na het overlijden ten volle uitspelen. 25 Er is dan ook een opvallende gelijkenis tussen de
sterfhuisclausule en het klassieke verblijvingsbeding. Beide bedingen hebben namelijk betrekking op
de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel 26 en maken bedingen van ongelijke
verdeling uit.27 De werkwijze van het klassiek verblijvingsbeding zorgt in tegenstelling tot deze van de
sterfhuisclausule wel voor een aanzienlijke kost aangezien zowel bij het overlijden van de eerste
19 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen - Oxford, Intersentia, 2010, 344. 20 I. VERHULST, “Kan artikel 2 W.Succ. worden toegepast op bedingen van ongelijke verdeling?”, TFR 2007, 509. 21 Comité der Studie van Wetgeving 22 C.S.W, Verslagen en debatten, Dossier 6283 met verslag J. DECUYPER, Brussel, Bruylant 2000, p. 492. 23 Artikel 213 BW 24 S. VANDEN DAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falconis 2007-08, 59. 25 S. VANDEN DAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falconis 2007-08, 60. 26 R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 43 27 R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 43.
7
echtgenoot als bij het overlijden van de begunstigde langstlevende echtgenoot successierechten
verschuldigd zijn. De ‘boosdoener’ is fictiebepaling artikel 5 W.Succ. Welnu, als ‘ontsnappingsroute’
voor deze fictiebepaling werd de sterfhuisclausule geconstrueerd.28
De sterfhuisclausule is een verdelingsbeding in het huwelijkscontract waarbij het gemeenschappelijk
vermogen onvoorwaardelijk ad nominatim wordt toebedeeld aan één welbepaalde echtgenoot.29 30
Deze toebedeling vindt plaats ongeacht de wijze van ontbinding aan de met naam genoemde
echtgenoot of aan zijn erfgenamen.31 A fortiori kan het dus ook gaan over de ontbinding van de
huwelijksgemeenschap door wijze van echtscheiding. Deze werkwijze staat in contrast met het
klassieke verblijvingsbeding waarbij de gemeenschap (in volle eigendom) toekomt aan de overlevende
echtgenoot waarbij duidelijk een overlevingsvoorwaarde opgenomen is. 32 De klassieke
verblijvingsbedingen vervallen indien er een echtscheiding of scheiding van tafel en bed plaatsvindt. 33
Er is dus duidelijk een verschil in voorwaardelijkheid. Bij het klassiek verblijvingsbeding is er een
dubbele voorwaardelijkheid aanwezig: de uitwerking ervan is afhankelijk van de volgorde van
overlijdens en van de oorzaak van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel.34 Bijgevolg is bij
de uitwerking ervan sprake van een overlevingsvoorwaarde.35 Deze overlevingsvoorwaarde is echter
niet van toepassing op de sterfhuisclausule zodat wanneer de in het beding aangeduide echtgenoot
eerst sterft, de volledige nalatenschap volgens de gewone devolutie zal overgaan op de erfgenamen.
Zo kan het dus gebeuren dat de andere echtgenoot uiteindelijk niks verkrijgt en er sprake is van een
ongewenst ‘nihilbeding’. Er moet derhalve voorzichtig worden omgesprongen met de
sterfhuisclausule. 36 37
28 S. VANDEN DAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falconis 2007-08, 60. 29 S. VANDEN DAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falconis 2007-08, 60. 30 A-L. VERBEKE & R. BARBAIX, “De sterfhuisclausule springlevend”, TEP 2011, 106. 31 A-L.VERBEKE & R. BARBAIX, “Nijvelse rechtbank bevestigt de onbelastbaarheid van het sterfhuisbeding”, TEP 2012, 22. 32 S. VANDEN DAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falconis 2007-08, 60. 33 Cass. 23 november 2001, EJ 2002, 27, met noot K. VAN WINCKELEN.; R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 45. 34 R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 44. 35 R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 44. 36 C. DECKERS, J.DE HERDT en N. GEELHAND, (Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen, Brussel, Larcier, 2008, 29. 37 H. CASMAN en A.VERBEKE, “Een bijzonder geval: de sterfhuisconstructie”in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE, Handboek Estate Planning, IV,Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, 99.; “Huwelijksvermogensstelsels. Civielrechtelijk en fiscale aspecten van de clausule “Het gemeenschappelijk vermogen komt toe aan de vrouw, ongeacht de oorzaak van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel”. Dossier 4374” in Verslagen en debatten . Comité voor Studie en Wetgeving, Brussel, Bruylant, 2006, Bespreking, 143-146.
8
In praktijk kan er verder ook een onderscheid gemaakt worden tussen drie soorten bewoordingen van
clausules die opgenomen worden:
- (1) “Het gemeenschappelijk vermogen wordt voor het geheel in volle eigendom toebedeeld aan
de man/vrouw ongeacht op welke grond/ om welke reden of oorzaak (door overlijden of door
echtscheiding) het huwelijksvermogensstelsel wordt ontbonden.” En;
- (2) “In geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden wordt het gemeenschappelijk
vermogen toebedeeld aan de vrouw/man (of zijn/haar erfgenamen)” of;
- (3) “Het gemeenschappelijk vermogen komt bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel
in zijn totaliteit toe aan de vrouw/man, ongeacht de oorzaak van ontbinding, behalve als het
huwelijk door overlijden van de vrouw/man wordt ontbonden: dan wordt het bij gelijke delen
verdeeld.”38
Ondanks de eerder aangehaalde nadelen mogen ook de voordelen van de sterfhuisconstructie niet
onderschat worden. Zoals eerder aangekaart werd bij het verblijvingsbeding, situeren de voordelen
zich op twee vlakken: zowel burgerrechtelijk als fiscaalrechtelijk. Burgerrechtelijk kan men ook hier
onderstellen dat indien men onder de grenzen van artikel 1464 tweede lid en 1465 BW blijft, en dus
de plafonds van de huwelijksvoordelen respecteert, de verkrijging ’reserve-proof‘39 is en dus niet aan
eventuele inkorting kan onderworpen worden. Aangezien het fiscaal recht het burgerrechtelijk volgt
is deze kwalificatie ook belangrijk om een heffingsgrondslag uit te maken in de belastingheffing via het
wetboek van Successie. 40 Fiscaalrechtelijk kan er aangevoerd worden dat er een groot voordeel
voortspruit uit de sterfhuisclausule, daar de clausule niet op voorwaarde van overleven werd
bedongen en dienvolgens geen successierechten verschuldigd zijn op basis van artikel 5 W.Succ. Dit
principe wordt verduidelijkt aan de hand van de volgende voorbeeldschets.
1 Voorbeeldschets
Ine en Jan zijn reeds vijf jaar gelukkig gehuwd onder het wettelijk stelsel. Verder hebben ze een
dochter, Louise. Als een donderslag bij heldere hemel wordt het familiegeluk van het gezin verstoord.
Na een bezoek aan de dokter krijgt Jan te horen dat hij nog maar een zestal maanden te leven heeft.
Aangezien Jan de verzorgende gedachte ook wil uitspelen na zijn dood besluit hij samen met zijn vrouw
een sterfhuisclausule op te nemen bij een wijziging van het huwelijkscontract. Het volledige
gemeenschappelijke vermogen van 700000 euro wordt wegens gebrek aan heffingsgrondslag
belastingvrij verkregen door de vrouw en is zoals eerder werd beschreven ook ‘reserve-proof’. Dat wil
38J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T.Not. 2007, 499. 39 E. SPRUYT, “Cassatie aanvaardt sterfhuisclausule”, Juristenkrant 2011, 1. 40 L. WEYTS, “Kanttekening: de sterfhuisclausule: plechtig ten grave gedragen.”, RW 2012, 930.
9
zeggen dat het niet aanrekenbaar is op de fictieve massa en de dochter haar inkortingsrechten niet
kan uitoefenen. Daardoor wordt dus de inmenging van het kind vermeden. Zij zal later dan het
vermogen verkrijgen bij wijze van het uitgesteld wettelijk erfrecht en daar 141000 euro
successierechten op betalen indien het vermogen ongewijzigd blijft.
Stel dan dat de administratie het geweer van schouder verandert en wel van mening zou zijn dat art 5
W.Succ. kan toegepast worden of de administratie haar laatste wapen erbij haalt: de anti-
misbruikbepaling, dan zijn er fiscaal gezien aanzienlijke gevolgen. Het financieel kostenplaatje zal dan
voor de vrouw aanzienlijk oplopen aangezien art 5 W.Succ. stipuleert dat er successierechten
verschuldigd zijn op het deel dat meer is dan de helft van de huwelijksgemeenschap. De kost van de
successierechten stijgt dus beduidend tegenover de situatie waarbij de sterfhuisclausule wel mag
toegepast worden. De kosten zullen dan hetzelfde zijn als wanneer men ervoor opteert om een
verblijvingsbeding (in volle eigendom) op te nemen. Zo zal de echtgenote op grond van artikel 5 W.Succ
successierechten verschuldigd zijn op de helft ervan, namelijk 350000 euro. Op basis van de tarieven
in (oud) artikel 48 W.Succ. 41 zijn er dan 46500 euro successierechten verschuldigd. Indien de
langstlevende echtgenote dan komt te sterven zal het kind nog eens 141000 euro successierechten
betalen op het gehele gemeenschappelijk vermogen indien dit nog steeds tot de nalatenschap van de
vrouw behoort.
1.1 Aanmerkingen bij dit voorbeeld
Er moet volgens de literatuur aangemerkt worden dat de sterfhuisclausule enkel voordelig is indien de
langstlevende echtgenoot die tevens de verkrijger zal zijn van het gehele gemeenschappelijke
vermogen zelf aan successieplanning doet. 42 Zo kan de langstlevende echtgenoot ervoor opteren om
deze goederen weg te schenken. Hiervoor wordt best een onderscheid gemaakt tussen roerende en
onroerende goederen43 gezien de verschillende tarieven inzake schenkingsrechten.
Het voorbeeld toont aan dat de sterfhuisclausule zowel vanuit fiscaal als civielrechtelijk perspectief
een handige vermogensplanningstool in extremis vormt. 44 Deze twee zienswijzen worden verder
uitgediept. Ook de verschillende arresten omtrent de diverse visies uit de rechtspraak komen verder
uitgebreid aan bod.
41 Artikel 2.7.4.1.1. VCF e.v. 42 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM en A. VERBEKE, Handboek estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 140 43 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM en A. VERBEKE, Handboek estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 140 44 A. CULOT, “De sterfhuisclausule bijna dood?- Noot bij Cassatie 10 december 2010”, Not. Fisc. M. 2011, 199-200.
10
2 De sterfhuisclausule en haar varianten
De sterfhuisclausule zal zich in praktijk in differente vormen voordoen. Men onderscheidt de gewone
sterfhuisclausule en verder de uitgebreide sterfhuisclausule. Het onderscheid tussen deze twee
vormen vindt men terug in de meeste rechtsleer 45 en wordt ook bijgetreden door het Hof van
Cassatie.46
2.1 De gewone sterfhuisclausule
Bij de gewone sterfhuisclausule zal het gehele gemeenschappelijk vermogen toekomen aan een met
naam genoemde echtgenoot en zal de overlevingsvoorwaarde niet spelen. Dit is de clausule die
voorheen werd uiteengezet. Er is bij deze vorm dan ook geen sprake van een ‘surplus’ aangezien er
vooraf geen inbreng uit het eigen vermogen van één van de echtgenoten plaatsvindt. Bij deze variant
van de sterfhuisclausule bevat het vermogen dus enkel aanwinsten. Bijgevolg werd oorspronkelijk
aangenomen dat er geen juridische ‘kapstok’ was om de sterfhuisclausule aan op te hangen. Er werd
immers netjes langs artikel 5 W.Succ. om gepasseerd door het gebrek van overlevingsvoorwaarde in
de clausule. 47
2.2 De uitgebreide sterfhuisclausule
De uitgebreide vorm van de sterfhuisconstructie zal zich normalerwijze in twee stappen voordoen.
Tijdens de eerste stap zal de terminaal zieke echtgenoot een eigen goed of goederen inbrengen in het
gemeenschappelijk vermogen. Deze stap zal geschieden aan de hand van een huwelijkscontract,
aangezien er geen registratierechten verschuldigd zijn op een inbreng van eigen goederen in de
huwgemeenschap. 48Tijdens de tweede fase worden deze goederen dan toegekend aan de partner. 49
Oorspronkelijk werd gesteld dat er ook op deze vorm variant van de sterfhuisclausule geen
successierechten konden geheven worden wegens het gebrek aan juridische ‘kapstok’.50 Na verloop
van tijd werd deze versie van de sterfhuisclausule door de fiscus geviseerd met onder andere haar
beslissing van 6 december 2004.51 De administratie poogde met deze beslissing namelijk het deel
45 R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 44; L. WEYTS, “Kanttekening: de sterfhuisclausule: plechtig ten grave gedragen.”, RW 2012, 930.; 46 Cass. 10 december 2010, EE/100.511, www.fisconet.fgov.be 47 L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts één echtgenoot: is dit een ontsnappingroute aan artikel 5 W.Succ. of is het een veilig pad?”, T. Not. 5. 48 K. VERHAEGHE, “De sterfhuisclausule anno 2012. Een palliatieve clausule?”, 2012, 7. 49 E. SPRUYT, “Cassatie aanvaardt sterfhuisclausule”, Juristenkrant 2011, 1. 50 C. DECKERS, J.DE HERDT en N. GEELHAND, (Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen, Brussel, Larcier, 2008, 35. 51 Adm. Besl. 6 december 2004, nr. E.E./100.511, www.fisconet.fgov.be
11
boven het plafond van art. 1464, lid 2 B.W. te belasten als een schenking van toekomstige goederen.
Op deze discussie wordt later52 in deze masterproef dieper ingegaan.
3 Evaluatie voordelen en nadelen van de sterfhuisclausule
Het is van groot belang om een afweging te maken tussen de voor-en nadelen van de sterfhuisclausule
in het kader van de prioriteiten van de rechtsonderhorige die het beding eventueel wenst toe te
passen.53
3.1 Voordelen
De voordelen van de sterfhuisclausule zijn alom bekend. Zowel op fiscaal vlak waarbij de
successierechten aanzienlijk kunnen gereduceerd worden aangezien voorbij artikel 5 W.Succ.
gepasseerd wordt door de overlevingsvoorwaarde niet op te nemen in de clausule. Maar ook op
civielrechtelijk vlak speelt er een zekere verzorgingsgedachte mee. Men kan via deze constructie
namelijk voor een welbepaalde zekerheid zorgen ten gunste van één welbepaalde echtgenoot. De
techniek is ook constructief indien er geen gemeenschappelijke afstammelingen zijn. In dat geval zal
de verzorgingsgedachte van groter belang zijn dan de aanzienlijke kostprijs die de erfgenamen (vb.
neven en nichten) van de langstlevende echtgenoot zullen voorgeschoteld krijgen bij zijn of haar
overlijden.54 Ook de voordelen die gepaard gaan met de kwalificatie als huwelijksvoordeel mogen
zeker niet naar de achtergrond geschoven worden.
3.2 Nadelige effecten van de sterfhuisclausule
Toch zijn er enkele nadelen verbonden aan de clausule die men bij het sluiten ervan in overweging
moeten nemen.
3.2.1 Uitgesteld kostenplaatje
Zo kan men tot de conclusie komen dat de successierechten enkel uitgesteld zullen worden, maar
uitstel betekent geen afstel. De erfgenamen van de begunstigde echtgenoot, die het gehele
gemeenschappelijke vermogen in volle eigendom verkreeg, zullen namelijk successierechten
verschuldigd zijn op de nalatenschap van de overleden begunstigde echtgenoot. Men kan dus spreken
van een zeker ‘uitstel van executie’ waarbij de successierechten die de kinderen van de echtgenoot die
het gemeenschappelijk vermogen verkreeg een zwaardere successieheffing zullen ondergaan
52 Hoofdstuk 3, Deel 2. 53 N. GEELHAND DE MERXEM, “Huwelijksvoordelen: geen verboden erfovereenkomst en nog adviseerbaar.”, TEP 2011, 117. 54 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM en A. VERBEKE, Handboek estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 140.
12
aangezien deze welbepaalde echtgenoot niet eerder deze successierechten verschuldigd was.55 Het
voordeel dat de langstlevende echtgenoot hier verkrijgt kan de kinderen ervan dus letterlijk duur
komen te staan.56 Het is bijgevolg dan ook aangewezen dat de langstlevende echtgenoot ook al de
nodige successieplanning verricht om zo de kosten die op de schouders van de kinderen vallen te
reduceren.57 58
3.2.2 Rechtsonzekerheid
Door de verandering van houding59 van de fiscus is het best mogelijk dat de sterfhuisclausule in de
toekomst wel belast kan worden. De successierechten zullen dan geheven worden op
nalatenschappen die openvallen op een welbepaalde datum. Normalerwijze zal echter wel de non-
retroactiviteit60 61 spelen zoals het de vuistregels van de fiscale wet betaamt. Menig rechtsleer stelde
dat er orde op zaken was gesteld met het arrest van het Hof van Cassatie van 10 december 201062.
Door het arrest werd besloten dat de sterfhuisclausule, eender welke variant, niet belastbaar was. Ook
civielrechtelijk werd er één en andere verduidelijkt.63 De aanvallende houding van de fiscus zorgt
daarentegen niet voor een optimale rechtszekerheid… Met de jongste administratieve beslissing64 en
nieuwe anti-misbruikbepaling wordt naar mijn mening alweer duidelijk dat de sterfhuisclausule zich
reeds in comateuze toestand op het sterfbed bevindt.
3.2.3 Verkeerde echtgenoot ontvangt het vermogen
Een ietwat ongelukkige inschatting kan plaatsvinden wanneer de ‘foute’ echtgenoot eerst komt te
sterven. 65 Voorgaande situatie kan zich voordoen indien de in het beding met naam genoemde
echtgenoot eerst overlijdt. Deze situatie is niet zo ondenkbaar. Zo kan bijvoorbeeld een
55 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM en A. VERBEKE, Handboek estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 141. 56 D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, 473. 57 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM en A. VERBEKE, Handboek estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 140. 58 C. DECKERS, J. DE HERDT & N.GEELHAND,”(Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen. Naar een nieuw concept inzake fiscale successieplanning”, TEP 2008, 33. 59 Adm. Besl. 15 juli 2011, nr. E.E/103.490, Rep. RJ S 5/04; www.fisconetplus.be 60 A-L. VERBEKE, ‘De sterfhuisclausule in het licht van rechtszekerheid, verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid’, Lirias 2010, 65. 61 S. VAN CROMBRUGGE, De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Kalmthout, Biblio 2007, 20. e.v. 62 Cass. 10 december 2010, E.E/100.511, www.fisconet.fgov.be 63 Cass. 10 december 2010,E.E/100.511, http://www.fisconet.fgov.be; G. DEKNUDT,”Noot: de sterfhuisclausule volledig onbelast volgens het Hof van Cassatie. Ook gevolgen voor ‘lang leef al’ bedingen (?)!”, 2010, 173, Cass. 10 december 2010, NFM 2011, 175, nr. 21, concl. D. THIJS 64 Bes. 15 juli 2011, nr. E.E/103.490, Rep. RJ S 5/04; www.fisconetplus.be 65 . VERHAEGHE, “De sterfhuisclausule anno 2012. Een palliatieve clausule?”, 2012, 7.
13
verkeersongeluk al snel roet in het eten gooien. Welnu, als men dan op voorhand een sterfhuisclausule
afgesloten had brengt dit aanzienlijke implicaties met zich mee.66
Op deze manier zal de langstlevende echtgenoot namelijk niets in volle eigendom uit het
gemeenschappelijk vermogen verkrijgen. Het gehele gemeenschappelijke vermogen zal namelijk in
blote eigendom toekomen aan het kind, terwijl de langstlevende enkel het vruchtgebruik verkrijgt. Ook
financieel zijn de gevolgen niet te onderschatten, aangezien de successierechten zullen geheven
worden op het geheel van het gemeenschappelijk vermogen en niet op de helft ervan zoals het geval
zou geweest zijn zonder sterfhuisbeding.67 68 Het risico dat deze sterfhuisclausule fout afloopt mag dan
ook psychologisch niet onderschat worden. 69 Men kan zich daarom beter indekken tegen het risico
door een verzekering af te sluiten of het optioneel maken van het sterfhuisbeding.70
66 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM en A. VERBEKE, Handboek estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 167. 67 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM en A. VERBEKE, Handboek estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 167. 68 C. DECKERS, J. DE HERDT & N.GEELHAND,”(Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen. Naar een nieuw concept inzake fiscale successieplanning”, TEP 2008, 33. 69 K. VERHAEGHE, “De sterfhuisclausule anno 2012. Een palliatieve clausule?”, 2012, 7. 70 N. GEELHAND DE MERXEM,”Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM en A. VERBEKE, Handboek estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 167.
14
Hoofdstuk 2 Burgerrechtelijke analyse
Deel 1 Relevantie van de kwalificatie als huwelijksvoordeel
Wat is nu het belang van een kwalificatie als huwelijksvoordeel? De interesse in de huwelijksvoordelen
is zowel burgerrechtelijk als fiscaal geïnspireerd. Het is namelijk zo wanneer een clausule
civielrechtelijk als huwelijksvoordeel beschouwd wordt, het een verkrijging onder bezwarende titel
uitmaakt.71 Hierdoor ontsnapt de desbetreffende clausule aan de regels van schenking. De verkrijging
zal daardoor niet behoren tot de fictieve massa en is dus “immuun” voor de reserve van de kinderen.72
De fictieve massa vormt namelijk de berekeningsbasis voor het voorbehouden erfdeel van de
reservataire erfgenamen. Bijgevolg is de sterfhuisclausule dus beschermd tegen aanspraken van
reservatairen73 en wordt ze in de literatuur ook wel ‘reserve-proof’74 genoemd. Kinderen kunnen dan
ook hun erfrechtelijke reserve niet inroepen. 75 Deze regeling is van toepassing tot aan het plafond
zoals deze bij wet is vastgelegd. 76
Deel 2 Wat is een huwelijksvoordeel?
Een huwelijksvoordeel wordt door Hélène Casman omschreven met de volgende bewoordingen: “Een
overeenkomst is een huwelijksvoordeel wanneer het gaat om “een verrijking die de echtgenoot
verkrijgt uit de werking, samenstelling of verdeling van het huwelijksvermogensstelsel waardoor (alle)
aanwinsten aan die echtgenoot worden toegekend.” 77 Dit is de ruime omschrijving van de
huwelijksvoordelen die door menig andere auteurs en rechtspraak gevolgd wordt.78
Voorgaande definitie wordt ook aangenomen door het Hof van Cassatie in het gekende mijlpaalarrest
omtrent de sterfhuisclausule.79 Met aanwinsten beoogt de wetgever “goederen die de echtgenoten
door en tijdens het huwelijk, vanaf de aanvang van het huwelijk, samen en door directe en indirecte
gezamenlijke inspanningen hebben opgebouwd.” Het gaat meer specifiek om goederen die tijdens het
71 A-L. VERBEKE & H. CASMAN, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M 2005, 292. 72 A-L. VERBEKE & R. BARBAIX, “De sterfhuisclausule springlevend”, TEP 2011, 107. 73 A-L. VERBEKE & H. CASMAN, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M 2005, 293. 74 A-L. VERBEKE & H. CASMAN, ”Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M 2005, 293. 75 R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 19. 76 De grenzen gesteld zoals in artikel 1464 en 1465 BW. 77 S. VANDEN DAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falconis 2007-08, 60. 78 G. VAN OOSTERWYCK, “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstelling”, TPR 1985, 230-231.M. PUELINCKX-COENE, “Op zoek naar de draad van Ariadne in het doolhof van beschikkingen tussen echtgenoten”, TBBR 1992, 26.; Antwerpen 5 oktober 2004, NFM 2004, 268, noot A. VERBEKE; R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 5., Arbitragehof 170/2005, d.d. 23 november 2005. 79 Cass. 10 december 2010, http://www.fisconet.fgov.be; G. DEKNUDT, “Noot: de sterfhuisclausule volledig onbelast volgens Hof van Cassatie. Ook gevolgen voor ‘langst leef al’ bedingen (?)!”, TFR 2011, 172.
15
huwelijk ten bezwarende titel verkregen werden. 80 Voorgaande verrijking mag echter niet
onderworpen zijn aan de regels van schenking81 en bovendien staat de kwalificatie ervan volledig los
van de subjectieve intenties van de beide echtgenoten. De objectieve bedoeling van het gehuwd
koppel heeft dus geen invloed op de kwalificatie van het stelsel.82 83
Huwelijksvoordelen die beoogd worden met deze definitie houden onder andere de
huwelijksvoordelen in die hun oorsprong vinden in de samenstelling van het
huwelijksvermogensstelsel. De wetgever viseert hierbij bedingen die voorzien in een uitbreiding van
het gemeenschappelijk vermogen. Een voorbeeld hiervan vormen bedingen die voorzien in een
inbreng in het gemeenschappelijk vermogen. 84
Een tweede soort van huwelijksvoordelen kan men eveneens afleiden uit de algemene definitie en
heeft betrekking op huwelijksvoordelen die ontstaan zijn uit de werking van het
huwelijksvermogensstelsel. Deze spruiten voort uit de optie voor een specifiek stelsel. Zo kan men
ervoor opteren om ongelijk iets te verkrijgen dat later bij de vereffening van het gemeenschappelijk
vermogen gelijk verdeeld zal worden.85
De huwelijksvoordelen die ontstaan zijn uit de vereffening of verdeling van het
huwelijksvermogensstelsel vormen de derde soort. Zij hebben betrekking op bedingen van
vooruitmaking en eveneens op deze van ongelijke verdeling zoals het verblijvingsbeding. Deze vormen
dan ook de huwelijksvoordelen sensu stricto.86
Een belangrijk aspect van een huwelijksvoordeel is dat het steeds ten bezwarende titel is. Dit stelde
onder andere Hélène Casman in haar proefschrift87 over de huwelijksvoordelen. De reden hiervoor is
dat er een strekking is in de literatuur die het huwelijksvoordeel beschouwt als een onderdeel van een
kanscontract door de overlevingsvoorwaarde die opgenomen werd. Aangezien er bij het sluiten van
80 R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 55.; A.S., DE LOORE, “De mogelijkheid om het keuzebeding betreffende het gemeenschappelijk vermogen aan te wenden voor het eigen vermogen”, Ugent 2008-09, 8. 81 J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T.Not. 2007, 493. 82 A. VERBEKE, “Step: huwelijksvoordelen een tweede belangrijk mijlpaalarrest”, TEP 2008, 1-7. 83 S. VANDEN DAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falconis 2007-08, 60 e.v. 84 R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 64. 85 R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 64. 86 G. VAN OOSTERWYCK, “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, TPR 1985, 249-250.; A.S., DE LOORE, “De mogelijkheid om het keuzebeding betreffende het gemeenschappelijk vermogen aan te wenden voor het eigen vermogen”, Ugent 2008-09, 8. 87 H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer 1976, 96-97; A. VERBEKE, “Het algemeen kader der huwelijksvoordelen”” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 29.
16
overeenkomst sprake is van een evenwicht van de kansverdeling en een aleatoir karakter zal het
voordeel ten bezwarende titel zijn. 88 Zij komt tot deze conclusie aan de hand van verschillende
theorieën die uiteindelijk huwelijksvoorden in dezelfde ‘bezwarende’ richting uitwijzen.89 Casmans
visie over het ‘kanselement’ wordt echter niet bijgetreden door R. BARBAIX. In haar visie poneert zij
namelijk dat er geen sprake moet zijn van een ‘kanselement’ om een huwelijksvoordeel te definiëren.
Zij preciseert dit door aan te merken dat er bij lezing van de wettelijke bepaling kan aangemerkt
worden dat een huwelijksvoordeel niet enkel kan voortkomen uit een beding van ongelijke verdeling,
maar ook uit de wijze waarop het gemeenschappelijk vermogen samengesteld wordt.90
1 Uitzonderingen huwelijksvoordelen onder bezwarende titel De objectieve kwalificatie van een huwelijksvoordeel als aangegaan onder bezwarende titel werd
echter gelimiteerd door drie wettelijke bouwstenen: artikel 1458 lid 2 BW, artikel 1464 lid 2 BW en
artikel 1465 BW. Deze drie bepalingen bevatten het antwoord op de vraag hoe huwelijksvoordelen
sensu stricto moeten gekwalificeerd worden.91 De wetgever stipuleert dat het bij deze gevallen niet
om een huwelijksvoordeel ten bezwarende titel gaat, maar wel om een voordeel dat beschouwd moet
worden als schenking.92 Het zal bij deze gevallen in praktijk gaan over de situaties waarin het plafond
zoals gestipuleerd in art. 1458 lid 2 BW, artikel 1464 lid 2 BW en artikel 1465 BW overschreden wordt.
Dit plafond bestaat uit het voordeel (de aanwinsten) en de helft van de waarde van de eigen goederen
die door de andere echtgenoot in de gemeenschap worden gebracht.93 Deze ‘grens’ zoals verankerd
in de voorgaande wetsartikelen94 zal vrij hoog vastgelegd worden aangezien het acceptabel is om een
verregaande bescherming te bieden aan de langstlevende echtgenoot en de kinderen te laten wachten
op hun erfdeel tot het overlijden van voorgaande langstlevende echtgenoot. 95 Met andere woorden
genieten de kinderen hier dus van aan uitgesteld erfrecht.
Een andere courante situatie doet zich voor wanneer er niet-gemeenschappelijke kinderen zijn uit een
vorig huwelijk. Deze omstandigheden werden door de wetgever opgenomen onder artikel 1465 BW.
In dit geval zal het voorheen besproken plafond verlaagd worden naar de helft van de aanwinsten.96
88 H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer 1976, 96-97.; A. VERBEKE, “Het algemeen kader der huwelijksvoordelen”” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 29. 89 H. Casman verwijst in haar werk o.a. naar Prof J. Carbonnier, P. Robert en R. Saleilles. 90R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 75. 91 R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 75. 92 A-L., VERBEKE & H. CASMAN, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M 2005, 293. 93 S., VANDEN DAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falconis 2007-08, 59-73 94 Art. 1464 lid 2 BW en Art 1458 lid 2 BW 95 A.-L. VERBEKE & R. BARBAIX, “De sterfhuisclausule springlevend”, TEP 2011, 106 96 J. DU MONGH, ‘Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden.’ T.Not. 2007, 493.
17
Deze bescherming van de reservataire erfgenamen valt te verklaren door het feit dat deze kinderen
geen uitgesteld erfrecht97 hebben ten aanzien van de langstlevende echtgenoot.98 De andere helft van
de aanwinsten en de niet-aanwinsten zullen dan gecategoriseerd worden onder de onvolkomen
huwelijksvoordelen die vervolgens aanrekenbaar zullen zijn op de fictieve massa en verder in
aanmerking komen voor inkorting. 99 Er wordt in artikel 1465 B.W. niet verwezen naar verkrijgingen
die al dan niet als schenkingen worden beschouwd, maar louter de inkorting wordt ter sprake
gebracht.
Wat zich boven het plafond bevindt zal beschouwd worden als schenking, maar het is in werkelijkheid
geen echte schenking. 100 De goederen zullen enkel voor de werking van de reserve aan de fictieve
massa toegevoegd worden. 101 Bovendien kan hetgeen dat afwijkt van de gelijke verdeling in
aanmerking komen voor een vordering tot inkorting in natura.102
Verder wordt vaak het wederkerigheidselement opgenomen als bijkomende kenmerk van een
huwelijksvoordeel. De vraag luidt dan ook of een wederkerigheidselement essentieel is om van een
huwelijksvoordeel te kunnen spreken. Ook hierop luidt het antwoord volgens R. BARBAIX eerder
ontkennend.103
Wat zeker kan gesteld worden is dat de heersende opvatting over de huwelijksvoordelen vrij ruim is.
Zo kunnen sinds het arrest van 5 oktober 2004104 te Antwerpen huwelijksvoordelen niet enkel meer
hun toepassing vinden in gemeenschapsstelsels, maar ook in stelsels van scheiding van goederen. Het
is namelijk gekend dat een ruime meerderheid de opvatting heeft om een uniforme toepassing van de
huwelijksvoordelen van toepassing te laten zijn in de toekomst.105 Er is echter ook tegenkanting op
deze gedachtegang. Zo becommentarieert F. BUYSSENS dat het meegaan met de tijd met een
evoluerende rechtspraak (namelijk de progressieve interpretatiemethode) zorgt voor
rechtsonzekerheid bij de reservataire erfgenamen die hun traditionele reserves verloren zien gaan op
grond van deze interpretatietechnieken. Hij deelt deze mening bovendien ook voor de toepassing van
de huwelijksvoordelen voor ongehuwde samenwonenden. Door deze analogische toepassingen van
97 R. BARBAIX, “Koekoekskinderen in het familiaal vermogensrecht” in Koekoekskinderen, HEP Bijzonder Deel 2, Brussel, Larcier, 2009, 37-109. 98 J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden.” T.Not. 2007, 493. 99 A-L., VERBEKE & R., BARBAIX, “De sterfhuisclausule springlevend”, TEP 2011, 107. 100 A-L., VERBEKE & R., BARBAIX, “De sterfhuisclausule springlevend”, TEP 2011, 107. 101 A-L., VERBEKE & R., BARBAIX, “De sterfhuisclausule springlevend”, TEP 2011, 107. 102 J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T.Not. 2007, 492-509. 103 R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 75. 104 Antwerpen 5 oktober 2004, Not. Fisc. M. 2004, 270, noot A. Verbeke. 105 A-L. VERBEKE & R. BARBAIX, “De sterfhuisclausule springlevend”, TEP 2011, 107.
18
de wetgeving probeert men te vermijden dat het discriminatiebeginsel geschonden wordt. F.
BUYSSENS stelt daar echter tegenover dat de grenzen van het burgerlijk recht dat dwingend is niet
overschreden mogen worden. 106 C. DE WULF wil zich eveneens eerder aansluiten bij deze restrictieve
interpretatie van het begrip der huwelijksvoordelen.107
De vraag is nu of de sterfhuisclausule en zijn uitgebreide variant werkelijk een huwelijksvoordeel ten
bezwarende titel uitmaken. Het is zinvol om eerst na te gaan of het verblijvingsbeding een
huwelijksvoordeel uitmaakt en dan over te stappen op de kwalificatie van de sterfhuisclausule zelf.
Deel 3 Beding van ongelijke verdeling: wanneer (g)een
huwelijksvoordeel?
Art. 1451 BW stelt dat echtgenoten kunnen overeenkomen dat “in geval van ontbinding van het
huwelijk door het overlijden van een der echtgenoten, het gemeenschappelijk vermogen in ongelijke
delen zal worden verdeeld of geheel aan een der echtgenoten zal verblijven.”108
Voorgaand artikel wordt verder uitgediept in artikelen 1461 BW en 1464 BW. Artikel 1461 BW bepaalt
meer specifiek dat het verblijvingsbeding van het gemeenschappelijk vermogen niet als schenking
moet beschouwd worden, maar als huwelijksvoorwaarde. Met andere woorden gaat het hier meer
bepaald over een huwelijksvoordeel dat ten bezwarende titel is.109 De handeling is geen schenking,
zelfs al is er hier sprake van een verrijking met een vrijgevigheidskarakter. Deze conclusie kan men
afleiden uit het feit dat de kwalificatie als huwelijksvoordeel objectief dient te gebeuren. Door deze
kwalificatie kunnen de reservataire erfgenamen dan ook hun recht tot inkorting niet uitoefenen. Het
hoeft dan ook weinig betoog dat de kwalificatie onder bezwarende titel door de echtgenoten een
bijzonder gegeerde ‘titel’ is. 110
Artikel 1458 BW tweede lid handelt over de vooruitmaking en wordt op gelijkaardige wijze
geformuleerd. Het luidt namelijk als volgt: “Vooruitmaking wordt niet beschouwd als een schenking
maar als een huwelijksovereenkomst. Zij wordt echter wel als een schenking beschouwd ten belope van
de helft, indien zij tegenwoordige of toekomstige goederen tot voorwerp heeft die de vooroverleden
echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het
huwelijkscontract.” Enkel de combinatie van een inbreng met een beding van vooruitmaking, ongelijke
106 F. BUYSSENS, “Onenigheid in de rechtsleer over de sterfhuisclausule: kunnen we de loopgraven verlaten?”, T. Fam. 2011, 110. 107 C. DE WULF, “Een kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband met de sterfhuisclausule.”, T. Not., 2008. 108 A-L., VERBEKE & H. CASMAN, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M 2005, 293. 109 A-L., VERBEKE & R., BARBAIX, “De sterfhuisclausule springlevend”, TEP 2011, 108. 110 S. VANDENDAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falconis 2008, 62
19
verdeling of verblijving, kan de toebedeling in beperkte mate in het toepassingsgebied van het erfrecht
brengen.111
De plafonds zoals in art 1464 BW en 1465 BW zijn bijgevolg evenwel van toepassing wanneer een
inbreng van één van de echtgenoten gecombineerd wordt met een beding van ongelijke verdeling of
een verblijvingsbeding zoals dit onder andere ook het geval is bij de uitgebreide versie van de
sterfhuisclausule. De helft van de waarde van de inbreng zal dan als schenking beschouwd worden om
zo de gemeenschappelijke kinderen hun reserves te beschermen.112 Voor de niet-gemeenschappelijke
kinderen wordt deze drempel echter verlaagd naar de helft van de aanwinsten.113
1 De sterfhuisclausule: een huwelijksvoordeel?
Aangezien de sterfhuisclausule een variant is op het verblijvingsbeding zouden we kunnen redeneren
dat ook hier de theorie van de huwelijksvoordelen kan doorgetrokken worden en ook de
sterfhuisclausule onder bezwarende titel wordt beschouwd. Het is echter zo dat het grote
burgerrechtelijke voordeel van de sterfhuisclausule de kwalificatie als huwelijksvoordeel inhoudt. Op
die manier kan het gemeenschappelijk vermogen uiterst voordelig in volle eigendom toekomen aan
een met naam genoemde echtgenoot114 en dus de verzorgingsgedachte115 ten opzichte van de andere
echtgenoot optimaal uitspelen. De visie van de kwalificatie als huwelijksvoordeel wordt ondersteund
door verscheidene rechtsleer en rechtspraak.116 Er ontstonden in het verleden echter heel wat twijfels
of het sterfhuisbeding burgerrechtelijk wel als huwelijksvoordeel gekwalificeerd kan blijven.117 Het valt
dus aan te merken dat er ook tegenstanders van deze kwalificatie als huwelijksvoordeel bestaan.118 Op
deze manier kan men tot een differentiatie komen tussen een extensieve en een restrictieve versie
van de huwelijksvoordelen op het sterfhuisbeding.
De restrictieve interpretatie wordt in de rechtsleer bijgestaan door J. DU MONGH, C. DE WULF en C.
DECLERCK. 119 Deze professoren zijn van oordeel dat voordelen slechts als huwelijksvoordeel kunnen
111 J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T.Not. 2007, 493. 112 Artikel 1464 BW lid 2 113 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2010, 347. 114 N. GEELHAND DE MERXEM, “De ‘sterfhuisclausule’, het Hof van Cassatie, de commentaren in de rechtsleer en de fiscale administratie”, TEP 2011, afl . 4, 210. 115 Artikel 213 BW 116 A.-L. VERBEKE & R. BARBAIX, “De sterfhuisclausule springlevend.”, TEP 2011, 109. 117 S. VANDEN DAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falconis 2008, 62. 118 C. DE WULF “Een kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband met de sterfhuisclausule”, T. Not. 2008, 467 e.v.; C. DECLERCK, ‘Secundair huwelijksvermogensstelsel’ in W. Pintens (ed), Patrimonium 2007, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 58 ; J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden.”, T. Not. 2007, 499. 119 C. DE WULF, “Een kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband met de sterfhuisclausule”, T.Not. 2008, 478.; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal
20
gekwalificeerd worden indien werkelijk aan de vereisten van de wettelijke bepalingen van artikel 1461
BW en 1464, eerste lid BW voldaan is. Met betrekking op de sterfhuisclausule stellen zij vast dat de
overlevingsvoorwaarde zoals vermeld in artikel 1461 BW niet opgenomen is en het beding derhalve
geen volwaardig huwelijksvoordeel kan uitmaken. Ze verdedigen dit standpunt door aan te voeren dat
indien de overlevingsvoorwaarde niet voldaan is120, het beding zijn karakter van bezwarende titel
verliest. 121 Het beding kent namelijk uitwerking door elke oorzaak van ontbinding van het
huwelijksstelsel. Het zal dus in praktijk niet steeds gaan over een overlijden, ook bijvoorbeeld een
echtscheiding kan er voor zorgen dat de sterfhuisclausule uitwerking kent.122Bijgevolg wordt door hen
de sterfhuisclausule als een schenking beschouwd en niet als een huwelijksvoordeel.123
Zij baseren zich hierbij op het oude artikel 1525, eerste lid BW dat het volgende stelt: “Het is
echtgenoten geoorloofd te bedingen dat de gehele gemeenschap zal toebehoren aan de langstlevende
of enkel aan een van hen, behoudens het recht van de erfgenamen van de andere echtgenoot om de
inbrengsten en kapitalen terug te nemen die van de zijde van de rechtsvoorganger in de gemeenschap
zijn gevallen.” 124
Uit deze tekst blijkt dat de wetgever oorspronkelijk de overlevingsvoorwaarde niet noodzakelijk achtte
ter kwalificatie van een huwelijksvoordeel. 125 A contrario is er bij de herziening van de
huwelijksvoordelen in 1976 wel een overlevingsvoorwaarde opgenomen bij de nieuwe bepaling.
Volgens auteurs zoals L. WEYTS en C. DE WULF geeft deze wijziging van de wetsbepaling de bedoeling
van de wetgever weer.126 127 C. DE WULF meende dat de uitbreiding van de huwelijksvoordelen ten
vermogensrecht, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2010, 347.; J., DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T.Not. 2007, 493.; L. JOSEPH, “De sterfhuisclausule na het arrest van het Hof van Cassatie en na de wijziging van het standpunt van de fiscale administratie”, UGent 2012-2013, 18.; L. JOSEPH, “De sterfhuisclausule na het arrest van het Hof van Cassatie en na de wijziging van het standpunt van de fiscale administratie”, UGent 2012-2013, 18. 120 C. DE WULF, “Een kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband met de sterfhuisclausule”, T.Not. 2008, 478. 121 L. WEYTS, “Kanttekening: de sterfhuisclausule: plechtig ten grave gedragen.”, RW 2012, 929.; K. VERHAEGHE, “De sterfhuisclausule anno 2012. Een palliatieve clausule?”, 2012, 18. 122 L. WEYTS, “Kanttekening: de sterfhuisclausule: plechtig ten grave gedragen.”, RW 2012, 929. 123 L. WEYTS, “Kanttekening: de sterfhuisclausule: plechtig ten grave gedragen.”, RW 2012, 929. 124 Oud artikel 1525 BW; R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 48. 125R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 48. 126 L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is een dit een ontsnappingsroute aan artikel 5 W.Succ. of is het een veilig pad?” T. Not. 2005, 5. 127 R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 50.
21
opzichte van de Code Napoléon hand in hand ging met een restrictieve visie van de
overlevingsvoorwaarde.128 129
Verder verduidelijkt hij dat het sterfhuisbeding op zich wel geldig is130, maar wegens gebrek aan
overlevingsvoorwaarde niet aan de bepalingen van artikel 1461 en 1464 BW voldaan werd. Ook artikel
1429 Burgerlijk Wetboek en het cassatiearrest van 23 november 2001 131 worden aangehaald als
argument. In beide bronnen wordt volgens auteur J. DU MONGH namelijk de ‘overlevingsvoorwaarde’
via de term ‘overlevingsrecht’ aangekaart.132 Ook C. DECLERCK kan zich in deze visie vinden.133
Een laatste argument dat kan aangebracht worden die deze restrictieve visie steunt is dat de
sterfhuisclausule de essentiële kenmerken van het gemeenschapsstelsel en de solidariteitsgedachte
tussen echtgenoten geschonden worden. Men kan zich hierbij afvragen of de solidariteit tussen de
echtgenoten niet volledig wordt aangetast. 134
Er is echter nog een recente strekking in de rechtsleer, namelijk de extensieve interpretatie. Dit
standpunt heeft zich voornamelijk ontwikkeld uit de tekst van het proefschrift van professor H.
CASMAN135. Zij stelde namelijk dat niet enkel de voorwaarden die bij letterlijke lezing aanwezig zijn in
de wettekst als huwelijksvoordeel moeten gekwalificeerd worden. Ook de voordelen die voldoen aan
de essentie van de wettelijke bepaling moeten volgens haar en enkele andere auteurs als
huwelijksvoordeel gekwalificeerd worden.136
Bovendien kon in vraag gesteld worden of een huwelijksvoordeel wel eenzijdig kon bedongen worden,
zoals dit het geval is bij de sterfhuisclausule. Volgens CASMAN’s proefschrift behoeven
128 C. DE WULF,”Een kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband met de
Sterfhuisclausule”, T. Not. 2008, 479. 129 R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten’ in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 55. 130R . BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 72. 131 Cass. 23 november 2001, EJ 2002, 27 noot K. VANWINCKELEN. 132 J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden.”, T. Not. 2007, 500. 133 C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en J. DU MONGH, Patrimonium 2007, Antwerpen, Intersentia, 2006, 58.; L. JOSEPH, “De sterfhuisclausule na het arrest van het Hof van Cassatie en na de wijziging van het standpunt van de fiscale administratie”, UGent 2012-2013, 18. 134 R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 52.; L. JOSEPH, “De sterfhuisclausule na het arrest van het Hof van Cassatie en na de wijziging van het standpunt van de fiscale administratie”, UGent 2012-2013, 18. 135 H.CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Kluwer, Antwerpen, 1976, 49. 136R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 84; .; L. JOSEPH, “De sterfhuisclausule na het arrest van het Hof van Cassatie en na de wijziging van het standpunt van de fiscale administratie”, UGent 2012-2013, 18.
22
huwelijksvoordelen niet steeds een wederkerigheidsvereiste zodat ook de sterfhuisclausule een
huwelijksvoordeel kan uitmaken.137 Deze visie werd eveneens bijgetreden door A. VERBEKE.138 Beide
auteurs beschouwen de sterfhuisclausule dan ook als één van wijzen waardoor echtgenoten op grond
van artikel 1457 BW en 1461 BW een regeling onder bezwarende titel kunnen treffen.139 Het behoort
volgens hen dus tot de contractsvrijheid140 van de echtgenoten om dergelijke regeling overeen te
komen. 141Er valt echter aan te merken dat deze visie niet gesteund wordt door een wettelijke bepaling
en er dus aan de nodige herinterpretatie moet gedaan worden om dit standpunt bij te treden.142
137 H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Antwerpen, Maklu, 1976, 54. 138 J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden.”, T. Not. 2007, 500. 139 L. WEYTS, “Kanttekening: de sterfhuisclausule: plechtig ten grave gedragen.”, RW 2012; 929. 140 R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 50. 141 K. VERHAEGHE, “De sterfhuisclausule anno 2012. Een palliatieve clausule?”, Ugent 2012, 18. 142 F. BUYSSENS, “De sterfhuisclausule na het arrest van het Hof van Cassatie de dato 10 december 2010 en de burgerlijke aansprakelijkheid van de notaris”, TPR 2012, 4.
23
Hoofdstuk 3 Fiscale analyse
Zoals eerder aangehaald bepaalt de manier waarop de constructie civielrechtelijk gekwalificeerd wordt
de wijze waarop ze zal belast worden door de fiscus.143 144 Vermits vaak een constructie opgezet wordt
door bepaalde verkrijgingen in het huwelijkscontract op te nemen, zal het mogelijk zijn om
huwelijksvoordelen te creëren die ten bezwarende titel zijn. Op deze wijze worden erfrechtelijke
verkrijgingen beperkt en successierechten vermeden. Om deze ontwijking van successiebelastingen
tegen te gaan, heeft de wetgever een aantal fictiebepalingen ingevoerd. Deze worden op hun beurt
omzeild door nieuwe rechtsfiguren, waaronder verschillende clausules.145 De sterfhuisclausule vormt
hiervan het voorbeeld bij uitstek aangezien ze, in tegenstelling tot het klassieke verblijvingsbeding,
wegens gebrek aan overlevingsvoorwaarde opgezet is om artikel 5 W.Succ. te ontwijken.146 In het
volgende fiscale stuk wordt de sterfhuisclausule getoetst aan de wettelijke bepalingen van het
Wetboek der Successierechten. In deel 3 van deze masterproef wordt de sterfhuisclausule geschetst
in het licht van de anti-misbruikbepaling.
Deel 1 Art 5 W.Succ.147:
1 Algemeen
Artikel 5 W.Succ. vormt momenteel eigenlijk de ‘kapstok’ van de fiscale strijd die woedt over de
sterfhuisclausule. De reden hiervoor is dat de algemene artikels 1 en 2 W.Succ. geen toepassing kunnen
vinden.
Waarom kunnen artikel 1 en 2 W. Succ geen toepassing vinden? De rechtsleer en rechtspraak zijn het
eens over de niet-toepasselijkheid van artikel 1 en 2 W.Succ. op de sterfhuisclausule. Ook de fiscale
administratie deelt dezelfde mening. Artikel 1 en 2 W.Succ. vormen de algemene artikelen die de
heffing van successierechten mogelijk maken. Artikel 1 W.Succ. luidt dat successierechten verschuldigd
zijn ”op alles wat uit de nalatenschap van de rijksinwoner wordt verkregen.” Anderzijds stelt artikel 2
W.Succ. dat er “enkel successierechten kunnen geheven worden in geval er sprake is van een wettelijke
143 L. WEYTS, “Kanttekening: de sterfhuisclausule plechtig ten grave gedragen”, RW 2012, 929. 144 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM en A. VERBEKE, Handboek estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 130. 145 S. VAN DENDAELEN, “De sterfhuisclausule springlevend”, Jura Falconis 2007-08, 107 146 A. CULOT, “De sterfhuisclausule bijna dood?” – Noot bij Cassatie 10 december 2010, T.Not.2011, 200. 147 Door de bevoegdheidsoverheveling die plaatsvond in 2015, werd ook artikel 5 W.Succ. in een nieuw jasje gestoken. Ik zal echter nog steeds de term successierechten gebruiken aangezien het grootste deel van de bronnen dateert van voor 1 januari 2015. Het gaat bij deze fictiebepaling enkel over de nummering die wijzigde. Het artikel is nu opgenomen onder het nummer art 2.7.1.0.4 VCF. Verder moet benadrukt worden dat met de laatste fiscale omzendbrief de sterfhuisclausule op de zwarte lijst werd geplaatst wat de anti-misbruikbepaling betreft. In het laatste deel van deze masterproef wordt deze bepaling verder toegelicht.
24
devolutie, uiterste wilsbeschikking of een contractuele erfstelling.” Bij aandachtige lezing van deze
artikelen wordt duidelijk dat deze wetsbepalingen geen toepassing kunnen vinden aangezien hetgeen
dat de begunstigde echtgenoot verkrijgt geen deel uitmaakt van de nalatenschap, maar wel verkrijgt
op grond van een clausule in een huwelijkscontract.148 Enkel over de piste van artikel 2 W.Succ. inzake
de ‘contractuele erfstelling’ bestond in het verleden enige twijfel en wordt daarom verder aangekaart.
Er moet dus een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen een uitwerking ‘door het overlijden’ en
‘naar aanleiding van het overlijden’. In geval van de sterfhuisclausule zal de begunstigde echtgenoot
het gemeenschappelijk vermogen verkrijgen naar aanleiding van overlijden, aangezien het enkel gaat
om een beding in een huwelijksovereenkomst dat uitwerking zal krijgen vanaf de dag van het
overlijden. We zien hier de begunstigde echtgenoot dan ook als een contracterende partij in een
huwelijksbeding en niet als een erfgenaam. 149
De helft van het gemeenschappelijke vermogen komt namelijk vrij van successierechten toe aan de
met naam genoemde echtgenoot. De reden hiervoor is dat de verkrijgende echtgenoot alles verkrijgt
op basis van een huwelijkscontract, en niet uit de nalatenschap. 150
De wetgever poogde dus creatief uit de hoek te komen om huwelijksvoordelen die ten bezwarende
titel verkregen werden alsnog te kunnen belasten in de Successierechten. Om deze lacune in de
wetgeving te dichten kwam de wetgever met het idee om de fictiebepalingen in het leven te roepen.
De fictiebepalingen werden geconstrueerd omdat er vastgesteld werd dat de erflater de mogelijkheid
had om bepaalde handelingen te stellen waardoor hij de successierechten en rechten van overgang bij
overlijden probeerde te ontlopen. Door de fictiebepalingen kunnen bepaalde goederen alsnog bij de
fictieve massa gevoegd worden en zo de belastingheffing als fictief legaat ondergaan. De goederen
maken in sé geen goederen meer uit van de nalatenschap, maar voor fiscale doeleinden worden ze
fictief bij de nalatenschap gevoegd. Deze fictiebepalingen komen aan bod in artikelen 3 tot 14 W. Succ.
Artikel 5 W.Succ. is dan ook een mooi voorbeeld van deze ratio legis van de wetgever.
Artikel 5. W.Succ. vormt de start van een twistpunt tussen de burger, fiscale administratie, rechtspraak
en rechtsleer. De reden is hoofdzakelijk de afwezigheid van een overlevingsvoorwaarde in het
sterfhuisbeding waardoor de fiscale administratie niet kan belasten op basis van deze fictiebepaling.
Laat het ontbreken van deze overlevingsvoorwaarde nu net een manier zijn om de fiscale kosten te
148 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM en A. VERBEKE, Handboek estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 136. 149 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 135 150 N. GEELHAND, “De ‘sterfhuisclausule’, het Hof van Cassatie, de commentaren in de rechtsleer en de fiscale administratie”, TEP 2011, 1.
25
reduceren en geen twee maal successierechten te betalen. Door een analyse van de definitie en de
verschillende standpunten in rechtsleer, rechtspraak en administratieve beslissingen wordt er een
conclusie gemaakt over de toepasselijkheid van dit fictieartikel.
2 Toepassingsvoorwaarden
Artikel 5 W. Succ. stipuleert het volgende:
“De overlevende echtgenoot, wie een huwelijksovereenkomst, die niet aan de regelen betreffende de
schenkingen onderworpen is, op voorwaarde van overleving meer dan de helft der gemeenschap
toekent, wordt voor de heffing der rechten van de successie en van overgang bij overlijden, gelijkgesteld
met de overlevende echtgenoot die, wanneer niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling der
gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking of een uiterste
wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt”.151
Het moge duidelijk zijn dat de wetgever via deze fictiebepaling vooral huwelijkscontracten viseert die
gecombineerd worden met bedingen van ongelijke verdeling, bedingen van vooruitmaking en
verblijvingsbedingen.152 Aangezien de sterfhuisclausule hier een variant op vormt, is het uiterst zinvol
om naar de wettelijke bepaling zelf te kijken. Uit deze bepaling kan men van een aantal
toepassingsvoorwaarden afleiden die moeten vervuld worden om de heffing op grond van art. 5 W.
Succ. mogelijk te maken. Aangezien het gaat om een huwelijksvoordeel, kan er geen sprake zijn van
een erfrechtelijke verkrijging en dus ook niet van een successierecht op basis van artikel 1 en 2
W.Succ.153 Zoals eerder werd aangehaald wou de wetgever dit vermijden en laste hij daarom deze
fictiebepalingen in.
Civielrechtelijk valt aan te voeren dat, zoals eerder werd aangehaald, een huwelijksvoordeel een
verkrijging ten bezwarende titel is.
Fiscaalrechtelijk kan dit echter beschouwd worden als een fictief legaat zodat het heffen van
successiebelasting mogelijk wordt. Op grond van deze fictiebepaling kan het surplus dat de
langstlevende echtgenoot verkrijgt boven helft van het gemeenschappelijk vermogen belast worden
als het verder niet onder de regels van de schenking valt. Er zijn echter enkele voorwaarden nodig om
dit fictief legaat in werking te laten treden: ten eerste moet het, zoals eerder aangehaald, gaan over
goederen die worden verkregen via een huwelijkscontract dat niet ressorteert onder de
151 Art. 5 W.Succ. 152 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 136-137. 153 C. DECKERS, J. DE HERDT en N. GEELHAND, “(Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen”, Brussel, TEP 2008, 259.
26
schenkingsregels. Ten tweede moet er sprake zijn van een overlevingsvoorwaarde in voorgaand
genoemd contract. Ten derde moet het gaan over een verkrijging van meer dan de helft van het
gemeenschappelijk vermogen.154
3 De sterfhuisclausule getoetst aan de toepassingsvoorwaarden
Als we de sterfhuisclausule toetsen aan deze drie voorwaarden, kan geconcludeerd worden dat er
enkel twee voorwaarden vervuld zijn. Het gaat nog steeds over een huwelijksvoordeel dat ten
bezwarende titel is en dus geen schenking uitmaakt.155 156 Verder is ook de derde voorwaarde vervuld:
namelijk de verkrijging van de goederen die meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen
uitmaken. De tweede voorwaarde, de overlevingsvoorwaarde, is echter niet van toepassing bij de
sterfhuisclausule.157 Bij letterlijke lezing van de wettekst vindt men de bewoordingen ‘op voorwaarde
van overleving’ en ‘de overlevende echtgenoot’ terug. 158 Welnu, de wijze van ontbinding van het
huwelijk welke de oorzaak van de verwerving van deze goederen uitmaakt is bij de sterfhuisclausule
niet van belang. Op grond van de strikte lezing van het wetsartikel komt men dus tot de conclusie dat
één van de voorwaarden niet vervuld is en daardoor het artikel 5 W. Succ. geen toepassing kan vinden.
159
De vraag is nu of er een extensieve interpretatie mag plaatsvinden van deze fictiebepaling waardoor
de overlevingsvoorwaarde niet strikt voldaan moet zijn om artikel 5 W.Succ. alsnog te kunnen
hanteren. Het antwoord hierop luidt bij professoren zoals N. GEELHAND, R. BARBAIX en A. VERBEKE160
eerder negatief. Zij stellen namelijk dat de restrictieve interpretatie van de fiscale wet van toepassing
is zodat de overlevingsvoorwaarde nog steeds niet vervuld kan zijn inzake de sterfhuisclausule.
G.DEKNUDT beschouwde daarentegen de optie van de analogische interpretatie van artikel 5 W.Succ.
opportuun, al schaafde hij naderhand zijn mening bij dat voor de toepassing van artikel 5 W.Succ.
rekening moet gehouden worden met de grondbeginselen van het fiscaal recht.161 162
154 S. VANDEN DAELEN, “ De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falconis 2007-08, 62. 155 A-L., VERBEKE & H. CASMAN, “Wat is een huwelijksvoordeel?,” Not. Fisc. M 2005, 293. 156 S. VAN DENDAELEN, “De sterfhuisclausule springlevend”, Jura Falconis 2007-08, 63. 157 A.-L. VERBEKE en R. BARBAIX, “De sterfhuisclausule springlevend”, TEP 2010-11, 110.; N. GEELHAND DE MERXEM en Y.-H. LELEU, “La clause dite de la “mortuaire” plus vivante que jamais”, JT 2011, 94. 158 Art. 5 W.Succ. (oud) 159 L. WEYTS, “Kanttekening: de sterfhuisclausule plechtig ten grave gedragen”, RW 2011-2012, 929 160 R. BARBAIX, N. GEELHAND en A. VERBEKE, Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 141. 161 A. CULOT, “Noot: sterfhuishuisclausule volledig onbelast volgens Hof van Cassatie. Ook gevolgen voor lang leeft al bedingen (?)!”,TFR 2011, 174. 162 S.VAN CROMBRUGGE, De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Kalmthout, Biblo 2007, 20 e.v.; N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 127.
27
Naast het argument van de overlevingsvoorwaarde kan er bovendien nog een ander argument
aangehaald worden om het standpunt bij te treden dat artikel 5 W.Succ. niet van toepassing kan zijn.
Het deel dat de plafonds zoals vastgelegd in art 1464 lid 2 BW en 1465 BW overschrijdt, ook wel het
‘surplus’ genoemd, wordt onderworpen aan de regels van schenking wat de aanrekening op het
beschikbaar deel en de inkorting betreft.163 Bij lezing van artikel 5 W.Succ. wordt duidelijk dat de
bepaling niet kan toegepast worden op huwelijksvoordelen die aan de regels betreffende de
schenkingen onderworpen werden en dus ook deze voorwaarde uit de wetsbepaling niet voldaan
werd.164 Ook het Comité kon zich vinden in dit standpunt.165
Er heerst over de vervulling van deze overlevingsvoorwaarde sinds kort echter wel discussie tussen de
rechtsleer, rechtspraak en fiscale administratie. Lange tijd achtte men de sterfhuisclausule niet
belastbaar op grond van artikel 5 W.Succ. Menig rechtspraak en rechtsleer gingen akkoord dat de
voorwaarden van artikel 5 W.Succ niet vervuld waren. Dit was onder meer het geval voor de Rechtbank
Van Eerste Aanleg en het Hof van Beroep. Zij oordeelden op deze wijze aangezien het toebedelen van
het gemeenschappelijk vermogen in afwezigheid van een overlevingsvoorwaarde er niet kan voor
zorgen dat er successierechten verschuldigd zijn. 166 Bovendien bevestigde ook het belangrijke
mijlpaalarrest van 10 december 2010167 dit standpunt. Deze visie werd eveneens meerdere malen168
ondersteund door de fiscale administratie en het Comité voor Studie en Wetgeving.169 Deze situatie
bleef ongewijzigd tot de administratieve beslissing van 15 juli 2011.
163 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 157. 164N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 157. 165 CSW, dossier nr. 6283 in Koninklijke Federatie van het Belgische Notariaat (ed.), Verslagen en debatten van het Comité voor Studie en Wetgeving 1997-98, Brussel, Bruylant, 2000,492-493. 166 C. DE WULF, “Een kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband met de sterfhuisclausule”, TEP 2008, 467-485 167 Hof van Cassatie 10 december 2010, www.fisconet.fgov.be 168 Adm. Besl. 22 oktober 2003, nr. E.E./99.731, www.fisconet.fgov.be; Adm. Besl. 30 augustus 2005, nr. E.E./100.998, www.fisconet.fgov.be; Adm. Besl. 6 december 2004, nr. E.E./100.511, www.fisconet.fgov.be; Adm. Besl. 29 juni 2007, nr. E.E./102.058, www.fisconet.fgov.be. 169 Beslissing arrest die overgenomen werd
28
3.1 De administratieve beslissing van 15 juli 2011: een keerpunt in de
onbelastbaarheid?
Het is echter in 2011 dat de fiscale administratie besluit om de sterfhuisclausule alsnog tracht te
belasten op basis van artikel 5 W.Succ. 170Deze administratieve beslissing vormt dan ook een breuklijn
met de vorige administratieve standpunten 171 die door de invoering van de nieuwe beslissing
ingetrokken worden. Door deze nieuwe beslissing worden twee types van de sterfhuisclausule
geviseerd. Zowel de gewone sterfhuisclausule, als de variant waarbij er eerst een inbreng van het eigen
vermogen plaatsvindt.
De administratie stelt met haar nieuwe beslissing dat de sterfhuisclausule van toepassing is bij een
toebedeling aan een met naam genoemde echtgenoot, ongeacht of de overlevingsvoorwaarde nu
voldaan is of niet.172 Door dit standpunt in te nemen maakt de administratie dus de veronderstelling
dat door de kwalificatie van een beding van toebedeling van het gemeenschappelijk vermogen als
huwelijksvoordeel, dat tevens ten bezwarende titel is, noodzakelijk afhangt van de
overlevingsvoorwaarde.173 Op deze manier verruimde de administratie de toepassing van artikel 5 W.
Succ. en was dus van mening dat de overlevingsvoorwaarde niet noodzakelijk aanwezig moest zijn om
de sterfhuisclausule te belasten.
Als gevolg van deze administratieve beslissing beperkt ze de uitwerking van het arrest van het Hof van
Cassatie dat 10 december 2010 werd uitgesproken.174 De administratie neemt namelijk maar één
beslissing op uit het arrest en reduceert daardoor de draagwijdte ervan. 175 De administratie stelt meer
specifiek dat het Hof van Cassatie enkel het standpunt omtrent de sterfhuisclausule van het eerste
type en enkel met betrekking tot goederen die in het gemeenschappelijk vermogen zijn ingebracht
heeft uitgeklaard.176 Onder andere H. CASIER177 acht dit een onjuiste stelling en zelfs een miskenning
van de draagwijdte van het arrest, omdat Cassatie wel degelijk alle aanrekenbare huwelijksvoordelen
viseerde met haar beslissing. Verder valt aan te merken dat de kwalificatie van de verschillende types
170 A. BIESMANS & R. DEBLAUWE, “sterfhuisclausule toch successierechten verschuldigd?”, Fiscoloog 2011, 6. 171 Adm. Besl. 22 oktober 2003, nr. E.E/ 99.731, www.fisconet.fgov.be; Adm. Besl. 30 augustus 2005, nr. E.E/100.998, www.fisconet.fgov.be; Adm. Besl. 6 december 2004, nr. E.E/100.511, www.fisconet.fgov.be; Adm. Besl. 29 juni 2007, nr. E.E./102.058, www.fisconet.fgov.be. 172 CSW, dossier nr. 6283 in Koninklijke Federatie van het Belgische Notariaat (ed.), Verslagen en debatten van het Comité voor Studie en Wetgeving 1997-98, Brussel, Bruylant, 2000,492-493. 173 J. GRILLET, “Actualia registratie- en successierechten”, Not. Act. 2011, 180. 174 C. DEWULF, “Het recente cassatiearrest in verband met de sterfhuisclausule. Duidelijkheid op fiscaal gebied –cruciale vragen van burgerlijk recht blijven buiten beschouwing”, T. Not. 2011, 3 175 H. CASIER, “Sterfhuisclausule en de fiscale administratie: miskenning van de fundamentele rechtsbeginselen”, Nieuwsbrief Notariaat 2011, 7 176 K. VERHAEGHE, “De sterfhuisclausule anno 2012. Een palliatieve clausule?”, 2012, 36. 177 H. CASIER, “Sterfhuisclausule en de fiscale administratie: miskenning van de fundamentele rechtsbeginselen”, Nieuwsbrief Notariaat 2011, 7.
29
van de sterfhuisclausule gelijkaardig zijn en net daardoor is het differentiëren van deze twee types
eigenlijk van geen betekenis. 178 Het Hof van Cassatie besliste in haar uitspraak namelijk dat het
sterfhuisbeding nooit een contractuele erfstelling kan uitmaken 179 aangezien het beding een
huwelijksovereenkomst is en geen beschikking over de nalatenschap. 180 Door voorgaand besluit
kunnen zowel de gewone sterfhuisclausule als de uitgebreide variant nooit een contractuele erfstelling
zijn.
De administratie stelt in haar beslissing bovendien dat er niet voldoende rechtspraak omtrent de
civielrechtelijke kwalificatie van de sterfhuisclausule bestaat. Ze voegt er verder nog aan toe dat: “Bij
gebrek aan beslissende rechterlijke uitspraken in deze materie, gaat de administratie ervan uit dat de
kwalificatie als huwelijksvoordeel onder bezwarende titel van een beding van toebedeling van het
gemeenschappelijk vermogen noodzakelijk afhangt van het bestaan van een
overlevingsvoorwaarde.”181 De fiscale administratie concludeert dus dat de overlevingsvoorwaarde
essentieel is om het sterfhuisbeding als huwelijksvoordeel te kwalificeren. Daarmee reduceert ze
alweer de draagwijdte van de uitspraak van het Hof van Cassatie waaruit impliciet kan afgeleid worden
dat er ook sprake is van een huwelijksvoordeel zelfs wanneer de overlevingsvoorwaarde niet
opgenomen werd.182 Deze visie over de huwelijksvoordelen wordt ook uitdrukkelijk gesteund in de
conclusie van D. THIJS, de advocaat-generaal.183 Een tegenstander van deze visie is echter C. DE
WULF.184
Een laatste opmerkelijke redenering is deze waarin de administratie stelt dat een huwelijksvoordeel
niet steeds ten bezwarende titel is. Er kan ook sprake zijn van een huwelijksvoordeel indien er geen
overlevingsvoorwaarde werd opgenomen in het beding. Met deze uitspraak druist de administratie in
tegen de beginselen van het huwelijksvermogensrecht.185 Het is namelijk zo dat een huwelijksvoordeel
steeds onder bezwarende titel overeengekomen werd en de kwalificatie ervan objectief moet bekeken
178 N. GEELHAND DE MERXEM, “De ‘sterfhuisclausule’, het Hof van Cassatie, de commentaren in de rechtsleer en de fiscale administratie.”, TEP 2011, afl. 4, 221. 179 N. GEELHAND DE MERXEM, “De ‘sterfhuisclausule’, het Hof van Cassatie, de commentaren in de rechtsleer en de fiscale administratie.”, TEP 2011, afl. 4, 221. 180 J. DEVOS, “Fiscus verwerpt onverwacht toch de sterfhuisclausule”, Fisc. Act. 2011, 6. 181 Adm. Besl. 15 juli 2011, Nr. E.E./103.490, www.fisconet.fgov.be 182 F. BUYSSENS, “De sterfhuisclausule na het arrest van het Hof van Cassatie van 10 december 2010”, T. Fam. 2011, 143 ; A. VERBEKE en R. BARBAIX, ‘De sterfhuisclausule is springlevend’, TEP 2011, 110; G. DEKNUDT, Noot: de sterfhuisclausule volledig onbelast volgens het Hof van Cassatie. Ook gevolgen voor ‘langst leef al’ bedingen (?)!, 173. 183 Cass. 10 december 2010, NFM 2011, 175, nr. 21, concl. D. THIJS; 184 C. DEWULF, “Het recente cassatiearrest in verband met de sterfhuisclausule. Duidelijkheid op fiscaal gebied –cruciale vragen van burgerlijk recht blijven buiten beschouwing”, T. Not. 2011 , 3 185 H. CASIER, “Sterfhuisclausule en de fiscale administratie: miskenning van de fundamentele rechtsbeginselen”, Nieuwsbrief Notariaat 2011, 7.
30
worden.186 Bijgevolg is de evenwichtigheid van de prestaties niet van belang voor de kwalificatie als
huwelijksvoordeel. 187
Op grond van voorgaande overwegingen besluit de administratie het volgende: “Volgens de
administratie is de gelijkstelling van beide types van clausule met een "vrijgevigheid" in het fiscaal recht
volledig. De clausule wordt dus noodzakelijk gelijkgesteld met een vrijgevigheid bij toepassing van
artikel 5 van het Wetboek der Successierechten.” Deze beslissing is frappant aangezien ze ingaat tegen
één van de basisprincipes van het fiscaal recht. De belastingwet moet namelijk strikt geïnterpreteerd
worden en zeker indien het gaat om een fictiebepaling. 188De extensieve interpretatie van artikel 5
W.Succ. druist dan ook recht tegen dit beginsel in.
De beide types sterfhuisclausule worden onterecht gelijkgesteld aan een schenking of ‘vrijgevigheid’189
aangezien de voorwaarden die wetgever stelde niet vervuld werden. Het is overigens een onlogische
stelling van de administratie om een gelijkstelling van de sterfhuisclausule met giften aan te halen,
aangezien het Wetboek Successierechten enkel voorziet in gelijkstellingen met fictieve legaten190 en
geen giften191.192 Bovendien zou de gelijkstelling met een schenking met zich meebrengen dat de
regels van de schenking van toepassing zijn waardoor artikel 5 W.Succ. zelfs niet kan gehanteerd
worden.193 Bijgevolg kan artikel 5 W.Succ. zoals eerder aangehaald geen toepassing vinden door twee
redenen: de afwezigheid van de overlevingsvoorwaarde en de regels van de schenking mogen niet van
toepassing zijn.
De gevolgen van deze administratieve beslissing vallen dan ook niet te negeren. Bij deze beslissing
bepaalt de fiscale administratie dat artikel 5 W.Succ. van toepassing is op zowel de gewone
sterfhuisclausule als de uitgebreide variant ervan, terwijl voorheen enkel het surplus van de
186 O.a. in J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T.Not. 2007, 493; S. VANDEN DAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ontk(l)eed”, Jura Falconis, 2007-08, 61-62. 187 H. CASIER, “Sterfhuisclausule en de fiscale administratie: miskenning van de fundamentele rechtsbeginselen”, Nieuwsbrief Notariaat 2011, 7. 188 H. CASIER, “Sterfhuisclausule en de fiscale administratie: miskenning van de fundamentele rechtsbeginselen”, Nieuwsbrief Notariaat 2011, 7.; N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM en A. VERBEKE, Handboek estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 167. 189 H. CASIER, “Sterfhuisclausule en de fiscale administratie: miskenning van de fundamentele rechtsbeginselen”, Nieuwsbrief Notariaat 2011, 7. 190 Zie art. 3 tot 14 W.Succ. 191 N. GEELHAND, “De „sterfhuisclausule, het Hof van Cassatie, de commentaren in de rechtsleer en de fiscale administratie.”, TEP 2011, afl. 4, 229-230 192 K. VERHAEGHE, “De sterfhuisclausule anno 2012. Een palliatieve clausule?”, 2012, 39. 193N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A. VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 157.
31
uitgebreide sterfhuisbedingen geviseerd werd.194 In concreto zal dit als gevolg hebben dat de helft van
het gemeenschappelijk vermogen belast wordt op basis van artikel 5 W. Succ.195
Bij invoering van de beslissing was de administratie van idee om alle niet-verjaarde aangiften die het
sterfhuisbeding bevatten en die betrekking hadden op de laatste twee jaar te viseren.196 Hier kwam
echter hevig protest op omdat het non-retroactiviteitsbeginsel dat speelt in het fiscaal recht
geschonden werd. Bijgevolg werd beslist dat enkel de nalatenschappen die opengevallen waren van
28 juli 2011 met deze beslissing te viseren.197 198
3.2 Reactie op de administratieve beslissing
Door de onlogische en eerder onjuiste beslissing van de administratie liet tegenreactie uit zowel de
rechtspraak als rechtsleer dan ook niet lang op zich wachten. De eerste belangrijke rechterlijke
uitspraak die volgde op de administratieve beslissing van 15 juli 2011 was deze van de rechtbank van
Nijvel. De rechtszaak handelt over een koppel dat gehuwd is onder het gemeenschapsstelsel zonder
huwelijkscontract. De vrouw wordt zwaar ziek en de echtgenoten besluiten een sterfhuisbeding op te
nemen bovenop hun bestaand stelsel. Kort daarna komt de vrouw te sterven. De Nijvelse rechter
besluit daarbij dat de sterfhuisclausule geen overlevingsvoorwaarde bevat ook al is het overlijden van
één van de echtgenoten nakend.199 200 Met deze rechterlijke beslissing gaat de rechtbank in tegen de
administratieve beslissing van 15 juli 2011 en verwerpt deze dan ook in het voordeel van de
belastingplichtige. Ook latere rechtspraak201 verwierp de visie van de fiscus en stelde dat er geen
overlevingsvoorwaarde opgenomen was in de sterfhuisclausule waardoor de constructie geen heffing
op een fictief legaat veroorzaakte op basis van artikel 5 W.Succ. Bovendien werden ook art. 2 en 7
W.Succ. geacht niet van toepassing te zijn.
194 N. GEELHAND, “De ‘sterfhuisclausule’, het Hof van Cassatie, de commentaren in de rechtsleer en de fiscale administratie.”, TEP 2011, afl. 4, 232. 195 J. GRILLET, “ Actualia registratie- en successierechten”, Not. Act. 2011, 183. 196 N. GEELHAND, “De administratieve beslissing van 15 juli 2011: in strijd met het recht en met de wet‟, Nieuwsbrief Notariaat 2011, 6. 197 H. CASIER, “Sterfhuisclausule en de fiscale administratie: miskenning van de fundamentele rechtsbeginselen”, Nieuwsbrief Notariaat 2011, 7 198 H. CASIER, “Sterfhuisclausule en de fiscale administratie: miskenning van de fundamentele rechtsbeginselen”, Nieuwsbrief Notariaat 2011, 7 199 E. SPRUYT, “Successierecht – Sterfhuisclausule: is er opnieuw hoop?”, Nieuwbrief Notariaat 2012, 6-7. 200 Rb. Nijvel 6 januari 2012, www.monkey.be, module successierechten. 201 Rb. Bergen 6 september 2012 www.monkey.be Rb. Luik 10 januari 2013, www.monkey.be
32
4 Conclusie Art 5 W. Succ.
Met haar recente aanval202 op artikel 5 W.Succ. heeft de administratie het standpunt laten varen dat
artikel 5 W. Succ. geen toepassing kan vinden wegens gebrek aan overlevingsvoorwaarde. Deze opinie
staat in schril contrast met de vorige uitspraken van de fiscale administratie.203De fiscus stelt in haar
nieuwste beslissing namelijk dat wanneer er geen overlevingsvoorwaarde bedongen werd, het gaat
om een regeling onder kosteloze titel die op grond van artikel 5 W.Succ. kan belast worden. De
Administratie pint zich dus vast op een restrictieve interpretatie van het sterfhuisbeding en viseert op
deze wijze beide varianten ervan. 204 Uit de strijdvaardigheid van de fiscus kan men concluderen dat
het laatste woord over de sterfhuisclausule nog niet gezegd is. Voor de belastingplichtige is er na de
beslissing van de administratie toch recentelijk in de rechtspraak één en ander in zijn voordeel
beslist.205 Volledige zekerheid over de onbelastbaarheid schept dit echter niet. Er is namelijk slechts
een schrapping van de overlevingsvoorwaarde nodig om de sterfhuisclausule te kunnen belasten.206
207 208Bovendien toont de nieuwe circulaire van de anti-misbruikbepaling aan dat de administratie haar
strijdbijl nog lang niet begraven heeft.
Deel 2 Art 2 W.Succ.:
1 Algemeen
De fiscus erkende tot 15 juli 2011 de niet-toepasselijkheid van artikel 5 W.Succ. op het sterfhuisbeding
wegens gebrek aan overlevingsvoorwaarde en aanvaardde tot die periode dan ook dat de
sterfhuisclausule tot gehele belastingvrijheid kon leiden indien het ging om een gewone
sterfhuisclausule, waarbij er voorheen geen inbreng van eigen goederen plaatsgevonden had. 209 Het
was echter in de periode voor 2011 dat vooral artikel 2 W.Succ. zorgde voor de nodige opschudding
bij de fiscale administratie. Ook hier bleef de reactie van de rechtspraak en rechtsleer uiteraard niet
lang uit. We koppelen voor de toepassing van deze bepaling terug naar het deel van de
huwelijksvoordelen dat in het burgerrechtelijk deel van deze masterproef te vinden is. Een
202 Adm. Besl . 15 juli 2011, nr E.E./103.490, Rep. RJ. S 5/04.5. 203 Adm. Besl. 22 oktober 2003, nr. E.E./ 99.731, www.fisconet.fgov.be; Adm. Besl. 30 augustus 2005, nr. E.E./100.998, www.fisconet.fgov.be; Adm. Besl. 6 december 2004, nr. E.E./100.511, www.fisconet.fgov.be; Adm. Besl. 29 juni 2007, nr. E.E./102.058, www.fisconet.fgov.be. 204 L. WEYTS, “Kanttekening: de sterfhuisclausule: plechtig ten grave gedragen”, RW 2012, 929. 205 L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is dit een ontsnappingsroute aan artikel 5 W.Succ met een boobytrap is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, 6 206N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A. VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 158. 207 Zie de recente wetswijziging van artikel 2.1.0.7.4 VCF waarbij deze schrapping werd doorgevoerd. 208 Dit gebeurde dan ook tijdens het schrijven van deze masterproef. Hierover meer in deel 2 van hoofdstuk 4 in deze masterproef. 209 E. SPRUYT, “Cassatie aanvaardt sterfhuisclausule”, De Juristenkrant 2011, 1
33
huwelijksvoordeel bestaat namelijk uit de “verkrijgingen die plaatsvinden naar aanleiding van de
werking, de samenstelling en de vereffening- verdeling van het huwelijkscontract”210 en dit tot een
bepaald plafond211.
Hetgeen zich onder de grenzen van het plafond bevindt wordt gekwalificeerd als huwelijksvoordeel
dat ten bezwarende titel is. Het is echter het deel dat zich boven dit plafond bevindt, meer bepaald
het surplus, dat als schenking zal beschouwd worden zodat door de reservataire erfgenamen
eventueel het recht van inkorting kan uitgeoefend worden. Welnu, dit surplus wil de administratie
gaan belasten op grond van artikel 2 W.Succ. aangezien ze deze schenking als contractuele erfstelling
aanziet.212
2 Toepassingsvoorwaarden
“Op grond van artikel 2 W.Succ. kunnen successierechten geheven worden op erfgoederen, ongeacht
of zij overgemaakt worden ingevolge van wettelijke devolutie, een uiterste wilsbeschikking of een
contractuele erfstelling. Ze zijn, bovendien, verschuldigd in de gevallen aangeduid onder artikel 3 tot
14.” 213
Art 2 W.Succ bepaalt bij letterlijke lezing dat er successierechten verschuldigd zijn op goederen die
men krijgt naar aanleiding van de wettelijke erfopvolging, een testament of contractuele erfstelling.
3 De sterfhuisclausule getoetst aan de toepassingsvoorwaarden
Het hoeft overigens weinig toelichting dat zowel uiterste wilsbeschikking als de wettelijke devolutie
kunnen uitgesloten worden.214 Bijgevolg kunnen we stellen dat enkel de voorwaarde van ‘contractuele
erfstelling’ onder vuur ligt.
Er heerste echter wel nog heel wat onrust omtrent de kwalificatie van het ‘surplus’ wanneer er sprake
was van een uitgebreide sterfhuisclausule. Het gaat hier dan over de variant op het beding waarbij een
zogenaamde ‘tweetrapsprocédure’ plaatsvindt: er geschiedt eerst een inbreng van eigen goederen,
alvorens er een sterfhuisclausule bedongen wordt.215
210 H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, X. 211 Het plafond bestaat uit de aanwinsten en de helft van de ingebrachte goederen zoals gestipuleerd in art. 1458 BW. en 1464, lid 2 BW. Voorgaand plafond wordt verlaagd naar de helft van aanwinsten indien er niet-gemeenschappelijke kinderen zijn. Dit op basis van Art. 1465 BW. 212 S. VAN DENDAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falconis 2007-2008, 66. 213 Artikel 2 W.Succ. 214 S. VAN DENDAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)lee”’, Jura Falconis 2007-08, 65. 215 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 105.
34
Het startpunt van de discussies omtrent deze bepaling situeert zich bij de administratieve beslissing
die uitgevaardigd werd op 6 december 2004. De administratie stelde het volgende omtrent bedingen
van onvoorwaardelijke toebedeling gecombineerd met een inbreng van goederen:
“Dergelijke bedingen van ongelijke verdeling van het gemeenschappelijk vermogen kunnen echter wel
aanleiding geven tot de heffing van successiebelasting in de gevallen waarbij de bevoordeelde
echtgenoot goederen verkrijgt die door de andere echtgenoot werden ingebracht in het
gemeenschappelijk vermogen of indien deze eigen goederen bezat bij het aannemen van het stelsel
van algemene gemeenschap. Het beding van ongelijke verdeling moet in die situatie niet meer
beschouwd worden als te zijn aangegaan als huwelijksovereenkomst maar wordt op basis van artikel
1461, lid 2 BW als een schenking aangemerkt. Het beding moet derhalve in de mate dat de
bevoordeelde echtgenoot ingebrachte goederen verkrijgt als een contractuele erfstelling worden
bestempeld. Die contractuele erfstelling valt onder de toepassing van artikel 2 van het Wetboek der
Successierechten.“216
Uit deze beslissing kan dus geconcludeerd worden dat de fiscale administratie een beding van
onvoorwaardelijke bedeling waarbij de bevoordeelde ook goederen ontvangt die het gevolg zijn van
een inbreng van eigen goederen door de overleden echtgenoot niet langer aanzien worden als
huwelijksovereenkomst. Het beding wordt daarentegen wel beschouwd als een schenking op grond
van artikel 1464, tweede lid BW.217
Het ‘surplus’ wordt bijgevolg dan ook belast op grond van artikel 2 W.Succ. omdat het een contractuele
erfstelling uitmaakt. Maar wat is een contractuele devolutie nu juist? J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT
stellen dat het gaat over “een beschikking ten kosteloze titel in een huwelijkscontract of een
afzonderlijke akte waarbij iemand ten voordele van een ander beschikt over de goederen die zijn
nalatenschap zullen samenstellen”. 218 M. VAN QUICKENBORNE formuleert de term als volgt: “Een
contractuele of bedongen erfstelling is een erfstelling die bij wijze van overeenkomst tot stand komt.
Zij is een overeenkomst onder kosteloze titel, waarbij iemand ten voordele van een ander beschikt over
de goederen die zijn nalatenschap zullen samenstellen.” Beide definities zijn dus quasi gelijk aan elkaar
op enkele bewoordingen na.219
De rechtsleer was echter verdeeld over het standpunt dat de fiscus ingenomen had. Slechts de
minderheid kon zich vinden in de beslissing van de administratie. De meerderheid bracht echter
216 Adm. Besl. 6 december 2004, nr. EE/100.511, www.fisconet.fgov.be 217 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 105. 218 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2010-2011, Mechelen , Kluwer, 55. 219 M. VAN QUICKENBORNE, Contractuele Erfstelling in A.P.R., Brussel, Story-Scientia, 1991, 3.
35
argumenten aan om te verdedigen dat het niet ging om een contractuele erfstelling, maar wel over
een huwelijksvoordeel dat eventueel inkortbaar en aanrekenbaar was op het beschikbaar deel. 220 Zo
concludeerde N. GEELHAND dat onder andere A. MAYEUR, R. DEBLAUWE, J. DECUYPER en L. WEYTS
het standpunt van de administratie steunden. Tegenstanders waren volgens hem hoofdzakelijk H.
CASMAN, A. VERBEKE, J. DU MONGH en D. NORE.221
Als argument werd door de tegenstanders aangehaald dat de chronologie van de vereffening-verdeling
van het gemeenschappelijk vermogen en de devolutie van de nalatenschap niet gerespecteerd
werden.222 Zo is het noodzakelijk dat vereffening-verdeling van het gemeenschappelijk vermogen eerst
plaatsvindt, en daarna pas de devolutie van de nalatenschap. “Daaruit volgt dat wanneer bij een
huwelijkscontract is bedongen dat het gemeenschappelijk vermogen volledig toekomt aan een
bepaalde echtgenoot, de nalatenschap van de andere echtgenoot geen goederen van het
gemeenschappelijk vermogen meer bevat.”223 Indien men deze redenering volgt, is het dus onmogelijk
dat er sprake is van een contractuele erfstelling die uitgaat van de eerstoverleden echtgenoot.224
Een ander argument dat werd ingebracht was dat de kwalificatie als schenking op burgerrechtelijk vlak
op basis van artikel 1464, lid 2 Burgerlijk Wetboek, nog steeds niet tot gevolg kan hebben dat een
huwelijksvoordeel een contractuele erfstelling is. 225 G. DEKNUDT stelt immers dat een schenking niet
steeds een contractuele erfstelling uitmaakt.226
Andere autoritaire auteurs zoals H. CASMAN, M. VAN LOOK, R. DILLEMANS, L. RAUCENT, M. PUELINKX-
COEN, P.H. DE PAGE en R. BARBAIX voeren op hun beurt dan weer aan dat de artikelen 1458, lid 2 en
1464, lid 2 BW ondanks het gebruik van de bewoording ‘schenking’ geen kwalificatie als schenking
meebrengen. Het aanwenden van voorgaande artikelen heeft enkel de bescherming van de
reservataire erfgenamen tot gevolg. Via deze artikelen kan dan de aanrekening op het beschikbaar
220 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 150. 221 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 150 en 190. 222 S. VANDEN DAELEN, De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed, Jura Falconis 2007-08, 70 223 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 150. 224 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 150 e.v. 225 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 151. 226 G. DEKNUDT, “Bedenkingen bij de fiscale behandeling van voordelen tussen echtgenoten bij huwelijkscontract – impact op de inhoud van het huwelijkscontract”, in C. CASTELEIN, A. VERBEKE en L. WEYTS (eds.), Notariële Clausules. Liber Amicorum Prof. J. Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, 485..
36
deel en eventueel de inkorting plaatsvinden. Het surplus is volgens hen dan ook geen schenking
waardoor de toepassing van artikel 2 W.Succ. onmogelijk is.227
Daarenboven argumenteert een andere strekking dat artikel 2 W.Succ. strikt moet geïnterpreteerd
worden228 en bijgevolg moet geconcludeerd worden dat dit artikel noch een wettelijke devolutie, noch
een contractuele erfstelling en evenmin een uiterste wilsbeschikking uitmaakt. De verkrijging uit artikel
1464, lid 2 BW is namelijk “naar aanleiding van het overlijden” en niet “uit de nalatenschap”. Een
analogische interpretatie is ook hier verboden gezien de algemene beginselen van de fiscale wet. Ook
het C.S.W. bevestigt dit meerderheidsstandpunt met haar advies van 15 december 2007.229 230 Het
Comité voor Studie en Wetgeving van het Belgische Notariaat stelt dat artikel 2 W.Succ. geen
toepassing kan kennen indien artikel 1464, lid 2 of 1465 Burgerlijk Wetboek gehanteerd kunnen
worden 231 en het dus gaat over een inkortbaar huwelijksvoordeel.232. Hiermee bevestigt de plenaire
vergadering dat het surplus geen schenking uitmaakt. Ook de vraag of het surplus dan een contractuele
erfstelling zou kunnen uitmaken wordt door het Comité volledig negatief beantwoord door volgende
bewoordingen aan te nemen: “in fiscalibus (zijn) de wettelijke bepalingen van restrictieve interpretatie
: het is een grondwettelijk beginsel dat niets belastbaar is tenzij dit door de wet belastbaar wordt
gesteld.”233
Bovendien werd ook in de rechtspraak die volgde op deze administratieve beslissing het probleem van
de contractuele erfstelling aangekaart. Het startpunt van de verhitte discussie vindt plaats in Hasselt
in 2006234. De zaak handelt over een koppel dat gehuwd is onder het gemeenschapsstelsel waarbij er
227 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 151. 228 C. DECKERS, J. DE HERDT en N. GEELHAND, ‘(Fiscale) planning in extremis in Vlaanderen’, TEP 2008, 339. 229 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A. VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 151.; A. VERBEKE, “Algemeen kader der huwelijksvoordelen”, in in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A. VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 30. 230 Conclusies van de plenaire kamer van het Comité voor studie en wetgeving, Verslagen en debatten, Dossier nr. 4374bis; ‘Huwelijksvermogensstelsel – Civielrechtelijke en successierechtelijke aspecten in de gevallen van artikelen 1464 en 1465 Burgerlijk Wetboek van volgende clausule: het gemeenschappelijk vermogen komt aan de vrouw toe ongeacht de oorzaak van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel’, Brussel, Bruylant, 2008, 126. 231 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A. VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 152. 232 A. VERBEKE,”Huwelijksvoordelen”, l.c., 101. 233 Conclusies van de plenaire kamer van het Comité voor studie en wetgeving, Verslagen en debatten, Dossier nr. 4374bis; ‘Huwelijksvermogensstelsel – Civielrechtelijke en successierechtelijke aspecten in de gevallen van artikelen 1464 en 1465 Burgerlijk Wetboek van volgende clausule: het gemeenschappelijk vermogen komt aan de vrouw toe ongeacht de oorzaak van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel’, Brussel, Bruylant, 2008, 126. 234 Rb. Hasselt 18 oktober 2006, T. Not. 2006, 467 e.v.
37
via een wijziging van het huwelijkscontract eerst een inbreng van het eigen vermogen van (de daarna)
eerstoverledene echtgenoot gebeurde. Vervolgens werd een verblijvingsbeding ingelast en later ook
nog een sterfhuisclausule bedongen. De echtgenoot die de goederen inbracht sterft kort daarna.235 In
casu gaat het dus over de uitgebreide variant van het sterfhuisbeding. Het geschil tussen overlevende
echtgenote en de fiscale administratie handelt over het feit of er al dan niet successierechten
verschuldigd zijn op de eerste wijziging van het huwelijkscontract waarbij de achteraf overleden
echtgenoot onroerende goederen inbracht in de huwelijksgemeenschap.236 Het is dan ook interessant
om de uitspraak van de rechtbank van naderbij te bekijken.
Ten eerste bevestigt de rechter de niet-toepasselijkheid van Art. 5 W.Succ., gezien niet voldaan werd
aan de overlevingsvoorwaarde. Verder acht de rechter op basis van een vorig arrest in 2004237 dat de
vordering ongegrond is en dat de helft van de waarde van de ingebrachte goederen moeten belast
worden op basis van Art. 2 W.Succ. daar deze een contractuele erfstelling uitmaken en geen
huwelijksvoorwaarde. 238 Deze contractuele erfstelling is volgens de Rechtbank van eerste aanleg
onherroepelijk en heeft betrekking op toekomstige goederen.239 Met deze uitspraak bevestigt de
rechter dan ook het standpunt240 van de fiscale administratie dat deze in 2004 innam.
De vrouw gaat echter niet akkoord en de zaak wordt in 2008 doorverwezen naar het Hof van Beroep
te Antwerpen. Het is frappant hoe het Hof van Beroep er een andere visie op nahoudt. 241 Het vonnis
van de rechtbank van eerste aanleg 242 werd aangepast. Het Hof van Beroep gebruikt volgende
bewoordingen betreffende de contractuele erfstelling:
“De contractuele erfstelling is een beschikking ten kosteloze titel in een huwelijkscontract of in een
afzonderlijke akte waarbij iemand ten voordele van iemand anders beschikt over de goederen die zijn
nalatenschap zullen samenstellen. Van een contractuele erfstelling is slechts sprake inzake goederen
die de nalatenschap van de insteller zullen uitmaken. Het moet dus gaan om een echtgenoot die
beschikt over zijn eigen toekomstige nalatenschap, met name over zijn eigen goederen of over zijn
aandeel in het gemeenschappelijk vermogen. Dit aandeel kan pas worden bepaald na de ontbinding
van het huwelijksvermogensstelsel en overeenkomstig de wettelijke of conventionele regels van
235 Rb. Hasselt 18 oktober 2006, www.fisconet.fgov.be 236 D. NORE., “Noot: rechtbank maakt ernstig voorbehoud bij sterfhuisclausules: niet in elke hypothese onbelast”, RABG 2007-08, 563-566. 237 Rb. Antwerpen 5 oktober 2004, TFR 2005, 374, noot DELBOO, M. 238 D. NORE, “Noot: rechtbank maakt ernstig voorbehoud bij sterfhuisclausules: niet in elke hypothese onbelast”, RABG 2007-08, 563 e.v. 239 C. DE WULF, “Het recente cassatiearrest in verband met de sterfhuisclausule. Duidelijkheid op fiscaal gebied – cruciale vragen van burgerlijk recht blijven buiten beschouwing”, T. Not 2011, 3. 240 Adm. Besl. 6 december 2004, nr. E.E./100.511, www.fisconet.fgov.be 241 Rb. Antwerpen 24 juni 2008, T. Not. 2008, 486. 242 Rb. Antwerpen 24 juni, 2008 T. Not. 2008, 518 met noot C. De Wulf
38
verdeling van dat gemeenschappelijk vermogen. Hetgeen verkregen wordt krachtens een
verdelingsbeding van dat gemeenschappelijk vermogen, zoals te dezen het surplus, kan dan ook niet
beschouwd worden als een contractuele erfstelling.”243
Het Hof bepaalde hiermee dat de begunstiging in geen geval een contractuele erfstelling kon
inhouden.244 De rechter stelde dat de verkrijging van het surplus, ingevolge het sterfhuisbeding, geen
contractuele erfstelling kon uitmaken. Een contractuele erfstelling is volgens het Antwerps Hof “een
schenking van toekomstige goederen met een ‘animus donandi-karakter’ ”. Het gaat hier volgens de
beroepsrechter meer specifiek om een verkrijging uit de gemeenschap van goederen, in plaats van een
verkrijging uit de nalatenschap. Het verdict van de rechtbank is dan ook dat het surplus niet kan belast
worden op grond van artikel 2 W.Succ.245
Bovendien stelt het Hof van Beroep dat de verrijking van de vrouw evenmin een huwelijksvoordeel of
schenking uitmaakt. De conclusie die gemaakt werd was dat het surplus enkel onder de regels van de
inkorting viel ter bescherming van de rechten van de reservataire erfgenamen. Ook vanuit de
rechtsleer kwam er kritiek op deze visie. Het zijn vooral C. DE WULF en R. DEBLAUWE die het niet eens
waren met dit arrest. 246 C. DE WULF voerde aan dat hij het niet eens was met de betekenis die het Hof
van Beroep gegeven had aan de term ‘schenking’. Volgens hem gaat het wel degelijk om een échte
schenking indien het plafond zoals gestipuleerd in artikelen 1458 lid 2 BW en 1464 lid 2 BW
overschreden wordt.
Ook R. DEBLAUWE ging niet akkoord met het arrest, althans voor wat één punt betreft. Zo stelde hij
dat het ‘surplus’ belastbaar zou zijn op basis van artikel 2 W.Succ. aangezien de fiscale inslag de civiele
moet volgen. 247
De fiscale administratie kon zich met deze visie van het Hof van Beroep niet verzoenen waardoor het
geschil voorwerp maakte van een uitspraak van het Hof van Cassatie op 10 december 2010. Het is
echter pas met het mijlpaalarrest van 10 december 2010 dat de fiscus zich uitspreekt over de
sterfhuisclausule.
243 Rb. Antwerpen 24 juni 2008, T. Not. 2008, 486. 244 C. DE WULF, “Het recente cassatiearrest in verband met de sterfhuisclausule. Duidelijkheid op fiscaal gebied – cruciale vragen van burgerlijk recht blijven buiten beschouwing”, T. Not. 2011, 4. 245 A.L.-VERBEKE & R. BARBAIX, “De sterfhuisclausule springlevend”, TEP 2011, 1 . 246 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A. VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 154. 247 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A. VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 155.
39
3.1 Het Cassatiearrest van 10 december 2010
Het Hof van Cassatie spreekt zich in dit arrest uit in drie verschillende onderdelen. Door de uitspraken
in de onderdelen werd er volgens A. VERBEKE en R. BARBAIX een bepaalde rechtszekerheid
gegarandeerd naar de toekomst toe.248
Het eerste onderdeel spreekt zich uit over de motivering van het Hof van Beroep. Het Hof sprak zich
namelijk niet letterlijk uit over de kwalificatie van het ‘surplus’.249 De rechters concludeerden enkel dat
het noch een contractuele erfstelling, noch een schenking en evenmin een huwelijksvoordeel
uitmaakte.250 Wat het ‘surplus’ dan volgens hen wel was, werd niet opgenomen in de uitspraak en
zorgde voor onduidelijkheid. Daardoor voerde de fiscale administratie dan ook aan dat wegens gebrek
aan wettelijke kwalificatie van het ‘surplus’ de uitspraak van het Hof van Beroep niet naar recht te
verantwoorden was.251 Het Hof van Cassatie weerlegde in haar arrest de kritiek in verband met dit
middel dat aangevoerd werd door de administratie en stelde dat het Hof van Beroep geen juridische
kwalificatie aan het ‘surplus’ hoefde te geven om het alsnog naar recht te kunnen verantwoorden.252
De aangevoerde tegenstrijdigheid maakte hen namelijk een louter juridische tegenstrijdigheid uit die
niet onder artikel 149 van de Grondwet voldeed. 253 Het Hof verkeerde dus nog steeds in de
mogelijkheid om haar wettigheidscontrole uit te oefenen.254
Het tweede onderdeel van het mijlpaalarrest spreekt zich uit over de fiscale aspecten in combinatie
met de beginselen van het burgerlijk recht. De hoofdvraag hierbij is of de toebedeling van een
gemeenschap een contractuele erfstelling is en dus op grond van artikel 2 W.Succ. kan belast
worden.255 In casu gaat het over de helft van de waarde van de ingebrachte onroerende goederen. 256
Het standpunt dat het Hof van Cassatie hierbij inneemt sluit aan met de visie van de rechtsleer 257en
eveneens die van het Hof van Beroep258. Het argument dat ze aanhaalt om deze visie te ondersteunen
248 A.L.-VERBEKE & R. BARBAIX, “De sterfhuisclausule springlevend”, TEP 2011, 4. 249 B. INDEKEU, “Fiscaal recht (successierechten) – Verblijvingsbeding in het voordeel van één echtgenoot, in het geval van een ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel om gelijk welke reden, gecombineerd met een inbreng van eigen goederen in het gemeenschappelijke vermogen – geen schenking, geen contractuele erfstelling , geen heffing van successierechten met toepassing van artikel 2 W.Succ. “, Limb. Rechtsl. 2011, 130. 250 Rb. Antwerpen 24 juni 2008, nr. E.E./100.511, www.fisconet.fgov.be 251 C. DE WULF, “Het recente cassatiearrest in verband met de sterfhuisclausule. Duidelijkheid op fiscaal gebied – cruciale vragen van burgerlijk recht blijven buiten beschouwing”, T.Not 2011, 5. 252 Beslissing van Hof van Cassatie 10 december 2010, Beoordeling, Eerste onderdeel nr. 3 en C. DE WULF,” Het recente cassatiearrest in verband met de sterfhuisclausule. Duidelijkheid op fiscaal gebied – cruciale vragen van burgerlijk recht blijven buiten beschouwing”, T.Not. 2011, 6. 253 Beslissing Hof van Cassatie 10 december 2010, Beoordeling, Eerste onderdeel, overweging 2. 254 Beslissing Hof van Cassatie 10 december 2010, Beoordeling, Eerste onderdeel, overweging 3. 255 C.DE WULF, “Het recente cassatiearrest in verband met de sterfhuisclausule. Duidelijkheid op fiscaal gebied – cruciale vragen van burgerlijk recht blijven buiten beschouwing”, T. Not. 2011, 6. 256 Beslissing Hof van Cassatie 10 december 2010, Beoordeling, Tweede onderdeel, overweging 4. 257 Zie voetnoot 233-234 e.v. 258 Rb. Antwerpen 24 juni 2008, nr. E.E./100.511, www.fisconet.fgov.be
40
luidt dan ook als volgt: “Het verblijvingsbeding in een huwelijkscontract, dat het volledig
gemeenschappelijke vermogen bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel 'om eender welke
reden' aan de mede-echtgenoot toebedeelt, is geen overeenkomst over goederen van de nalatenschap
van die mede-echtgenoot, maar een overeenkomst over het gemeenschappelijke vermogen.” 259Met
deze uitspraak wordt de piste van ‘contractuele erfstelling’ volledig van tafel geveegd, aangezien het
Hof van Cassatie in overweging nr. 6 stelt dat een contractuele erfstelling enkel betrekking kan hebben
op de nalatenschap van de beschikker en het hier gaat over het gemeenschappelijk vermogen.260
In het tweede onderdeel spreekt het Hof zich ook uit over de toepassing van artikel 1464 van het
Burgerlijk Wetboek. Het gaat hier dus over de wettelijke plafonds van de huwelijksvoordelen die men
verder toelicht. Met betrekking tot artikel wordt het volgende gesteld:.
“Krachtens artikel 1464, tweede lid BW worden het beding van ongelijke verdeling en het beding van
verblijving van het gehele gemeenschappelijke vermogen als schenkingen beschouwd voor het aandeel
boven de helft dat aan de langstlevende echtgenoot wordt toegewezen in de waarde, op de dag van
de verdeling, van de tegenwoordige of toekomstige goederen die de vooroverleden echtgenoten in het
gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het huwelijkscontract.261
Deze wetsbepaling strekt in het bijzonder tot bescherming van alle rechthebbenden op een
voorbehouden erfdeel en beschouwt ter bescherming van hun rechten de verblijvingsbedingen met
betrekking tot de goederen die de overleden echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen heeft
ingebracht, als schenkingen voor het 'surplus', dit is het aandeel boven de helft. 262
Deze bescherming is van overeenkomstige toepassing indien in het huwelijkscontract een
verblijvingsbeding werd ingelast dat uitwerking heeft, welke ook de reden van ontbinding van het
huwelijksstelsel is en dat gecombineerd werd met de inbreng van eigen goederen in het
gemeenschappelijke vermogen door de vooroverleden echtgenoot.”263
Over het eerste lid van dit artikel stelt het Hof dat een beding van ongelijke verdeling en een
verblijvingsbeding van het gehele gemeenschappelijke vermogen niet moeten beschouwd worden als
schenking, maar als huwelijksvoorwaarde. Bijgevolg is het gewone sterfhuisbeding dus een
huwelijksvoordeel.264
259 Beslissing Hof van Cassatie 10 december 2010, Beoordeling, Tweede onderdeel, overweging 7. 260 Beslissing Hof van Cassatie 10 december 2010, Beoordeling, Tweede onderdeel, overweging 7. 261 Cass. 10 december 2010, E.E./100.511, www.fisconet.fgov.be 262 Cass. 10 december 2010, E.E./100.511, www.fisconet.fgov.be 263 Cass. 10 december 2010, E.E./100.511, www.fisconet.fgov.be 264 N. GEELHAND, ‘‘De sterfhuisclausule’, het Hof van Cassatie, de commentaren in de rechtsleer en de fiscale administratie”, TEP 2011, 6.
41
Het is echter de uitgebreide variant van de sterfhuisclausule dat verdere uitdieping vereist. Dit
onderdeel van het artikel wordt dan ook toegelicht door het Hof. In overweging nr. 9. stelt het Hof
meer specifiek het volgende:
“Krachtens artikel 1464, tweede lid, Burgerlijk Wetboek worden het beding van ongelijke verdeling en
het beding van verblijving van het gehele gemeenschappelijke vermogen als schenkingen beschouwd
voor het aandeel boven de helft dat aan de langstlevende echtgenoot wordt toegewezen in de waarde,
op de dag van de verdeling, van de tegenwoordige of toekomstige goederen die de vooroverleden
echtgenoten in het gemeenschappelijke vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het
huwelijkscontract.
De bescherming die dit artikel 1464, tweede lid Burgerlijk Wetboek biedt aan de reservataire
erfgenamen, is van overeenkomstige toepassing indien in het huwelijkscontract een verblijvingsbeding
werd ingelast dat uitwerking heeft, welke ook de reden van ontbinding van het huwelijksstelsel is en
dat gecombineerd werd met de inbreng van eigen goederen in het gemeenschappelijk vermogen van
de vooroverleden echtgenoot.”265
Door deze redenering te volgen, besluit het Hof dat deze wetsbepaling niet tot gevolg heeft dat het
‘surplus’ een schenking is, maar slechts tot gevolg heeft dat het voordeel die de begunstigde
echtgenoot verkrijgt bij het overlijden van de echtgenoot die eerder goederen inbracht in de
huwgemeenschap, eventueel aan inkorting kan onderworpen worden en zo de reservataire
erfgenamen een zekere bescherming genieten266.
C. DE WULF stelt dat door de inname van dit standpunt nog steeds niet bevestigd wordt dat het over
een huwelijksvoordeel gaat. We kunnen hierbij echter wel kritisch opmerken dat de Cassatierechter
de terminologie ‘dit voordeel’ hanteert in zijn argument en dus neigt naar een kwalificatie van het
surplus als huwelijksvoordeel. Hij spreekt zich hier echter niet expliciet over uit.267 Deze kwalificatie als
huwelijksvoordeel wordt dan ook door een groot deel van de rechtsleer gesteund. Meer bepaald
kunnen de N. GEELHAND, A. VERBEKE en R. BARBAIX zich in deze opinie vinden. 268
265 Beslissing Hof van Cassatie 10 december 2010, Beoordeling, Tweede onderdeel, 9. 266 Cass. 10 december 2010, E.E./100.511, www.fisconet.fgov.be 267 G. DEKNUDT, ‘Noot: sterfhuisclausule volledig onbelast volgens het Hof van Cassatie. Ook gevolgen voor ‘langst leeft al bedingen (?)!.’ 268 A. VERBEKE en R. BARBAIX, “Hof van Cassatie bevestigt sterfhuisclausule”, RW 2010-11, 1441; F. BUYSSENS, ‘De sterfhuisclausule na het arrest van het Hof van Cassatie van 10 december 2010, T.Fam. 2011, 143.
42
Het Hof besluit uit haar argumenten in het tweede onderdeel dat het arrest van het Hof van Beroep
wel wettig was en dat het ‘surplus’ noch een schenking, noch een contractuele erfstelling kon
uitmaken. Hiermee verwerpt ze dan ook het standpunt van de Rechtbank van Eerste Aanleg.269
Er is echter nog een derde en laatste onderdeel 270 waarin de Cassatierechter zich uitspreekt over de
burgerrechtelijke kwalificatie van bedingen van ongelijke verdeling en verblijvingsbedingen waarbij de
overlevingsvoorwaarde afwezig is zoals dit het geval is bij de sterfhuisclausule. 271 De fiscale
administratie voerde namelijk aan dat deze overlevingsvoorwaarde essentieel is om over een
huwelijksvoorwaarde en meer specifiek een huwelijksvoordeel te kunnen spreken. Ook C. DE WULF
treedt deze visie bij.272 Het Hof van Cassatie voert als argument aan dat deze vraag irrelevant is
aangezien het niet gaat over een contractuele erfstelling aangezien het geen beding is dat beschikt
over de toekomstige goederen uit de nalatenschap en artikel 2 Wetboek Successierechten dus sowieso
niet kan aangewend worden. 273
3.2 Reactie op het Cassatiearrest
De meeste auteurs stellen dat door het Cassatiearrest een zekere rechtszekerheid is gecreëerd. 274
Bijgevolg bestaat er na deze uitspraak geen gevaar meer op deze sterfhuisclausule in te lassen. Er zijn
echter wel enkele auteurs die stellen dat het na het Cassatiearrest wachten is op een wetswijziging
waardoor de sterfhuisclausule alsnog kan belast worden. 275 Na het Cassatiearrest staakte de
administratie dan ook de aanval via artikel 2 W.Succ. en poogde via artikel 5 W.Succ. en de anti-
misbruikbepaling de sterfhuisclausule aan de successiebelasting de onderwerpen.
4 Conclusie Art 2 W. Succ.
Bij artikel 2 W.Succ. concludeer ik dat er weinig gevaar bestaat dat de administratie alsnog deze
bepaling zal bovenhalen om de sterfhuisclausule te belasten. Ik kom tot dit besluit door een kritische
analyse van het arrest van het Hof van Cassatie. Door deze uitspraak schiep de cassatierechter heel
wat helderheid omtrent de al dan niet toepasselijkheid van deze bepaling. De uitspraak kwam er nadat
269 C. DE WULF, ‘Het recente cassatiearrest in verband met de sterfhuisclausule. Duidelijkheid op fiscaal gebied – cruciale vragen van burgerlijk recht blijven buiten beschouwing,’T. Not 2011, 6. 270 Beslissing Hof van Cassatie 10 december 2010 , Derde onderdeel, Overweging nr.11 en 12. 271 Cass. 10 december 2010, E.E./100.511, www.fisconet.fgov.be 272 C. DE WULF, “Het recente cassatiearrest in verband met de sterfhuisclausule. Duidelijkheid op fiscaal gebied- Cruciale vragen van burgerlijk recht blijven buiten beschouwing.”, T. Not 2011, 5. 273 Beslissing Hof van Cassatie 10 december 2010, Beoordeling, Derde onderdeel, overweging 12. 274 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, X. 150 e.v. 275 E. SPRUYT,”Cassatie aanvaardt sterfhuisclausule”, De juristenkrant 2011, 3.; A. CULOT., “De sterfhuisclausule bijna dood? Noot bij cassatie 10 december 2010”, Not. Fisc. 2011, 200.
43
de administratie het ‘gewoon’ sterfhuisbeding wel accepteerde, maar de uitgebreide variant ervan
niet.276
Men wou het surplus belasten op basis van art. 2 W.Succ. aangezien dit volgens haar een contractuele
erfstelling uitmaakte. Uiteindelijk concludeerde de cassatierechter dat zowel het gewone
sterfhuisbeding, als het ‘surplus’ geen contractuele erfstelling uitmaakten aangezien het beding
betrekking heeft op de gemeenschap van goederen en niet op de nalatenschap.277 Ook in de latere
rechtspraak278 over de sterfhuisclausule volgde er geen problemen meer met betrekking tot deze
bepaling. Zowel de sterfhuisclausule als het ‘surplus’ maakten volgens het Hof geen van de drie
gestelde ‘erfrechtelijke’ verkrijgingen uit en vormen dus geen gevaar voor een successieheffing. Bij het
‘surplus’ moet enkel rekening gehouden worden dat dit deel als schenking beschouwd wordt om zo
de reservataire erfgenamen te kunnen beschermen.279 Op grond van deze beschouwingen kan ik dan
ook concluderen dat art 2 W.Succ. geen wezenlijk gevaar vormt voor het sterfhuisbeding.
Deel 3 Art 7 W. Succ.280
1 Algemeen
Artikel 7 W.Succ. vormt de voorlaatste ‘kapstok’ die de fiscus eventueel zou kunnen hanteren om de
sterfhuisclausule toch nog te belasten. Nochtans is deze fictiebepaling tot nog toe nooit in primaire
orde ingeroepen geweest door de fiscale administratie. Evenmin vinden we er in de rechtspraak echte
alleenstaande uitspraken over terug.
Het artikel luidt als volgt:
“De goederen waarover, naar het door het bestuur geleverd bewijs, de afgestorvene kosteloos
beschikte gedurende de drie jaren vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn
nalatenschap, indien de bevoordeling niet onderworpen werd aan het registratierecht gevestigd voor
276 E. SPRUYT, “Cassatie aanvaardt sterfhuisclausule”, De Juristenkrant 2011, 1. 277N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 150 e.v;. 278 O.a Rb. Nijvel (15e k.) 6 januari 2012, TEP 2012, 30. Rb. Bergen 11 september 2012, AR 12/7986, onuitg.; zie ook Rb. Bergen 6 september 2012, www.fisconet.fgov.be (nr. BE 1 12/0630) Rb. Luik 10 januari 2012, AR 12/51/A, Réc. Gén, enr. Not. 2013, , p. 112; Rb. Brugge 16 november 2012, TEP 2013, 79;Rb. Brugge 16 januari 2013, RW 2013-2014, 231; Rb. Namen 21 februari 2013, FJF 2012, 202; Rb. Brussel 5 maart 2013, TEP 2013, 97; Rb. Antwerpen 13 november 2013, www.fisconet.fgov.be (A13/1111). 279 Cass. 10 december 2010, E.E/100.511, www.fisconet.fgov.be 280 Artikel 7 W. Succ bleef substantieel hetzelfde als voorheen. Er is enkel een woordelijke wijziging opgenomen in het nieuwe artikel 2.7.1.0.5 VCF. Deze wijziging heeft betrekking op aktes die niet verplicht geregistreerd werden en is dus van geen belang voor de sterfhuisclausule.
44
de schenkingen, behoudens verhaal van de erfgenamen of legatarissen op de begiftigde voor de
wegens die goederen gekweten successierechten.
Wanneer er door het bestuur of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de
bevoordeling een bepaalde persoon gold, wordt deze voor legataris van de geschonken zaak
gehouden.”281
De vraag of het artikel kan toegepast worden is echter wel relevant aangezien de verkrijger iets om
niet verkregen heeft binnen de drie jaar voor zijn overlijden. Het is derhalve uiterst zinvol om deze
wettelijke bepaling te bespreken, aangezien het overgrote deel van de sterfhuisclausules bedongen
worden binnen de drie jaar voor datum van overlijden en dus in extremis282. Verduidelijkt moet worden
dat de kosteloze bevoordeling niet reeds het voorwerp mag uitmaken van een schenking die
onderworpen werd aan de heffing van registratierechten.283 284 Art 7 W. Succ. moet dus ook het
uitvloeisel zijn van een ‘animus donandi’. 285
2 Toepassingsvoorwaarden
2.1 Het gaat om een schenking die binnen de drie jaar voor overlijden plaatsvond
Om de toepassing van deze fictiebepaling mogelijk te maken, moet de handeling die gesteld wordt
noodzakelijk een schenking inhouden. Het is daarbij van geen belang over welke soort schenking het
gaat. Zo kan het bijvoorbeeld gaan over een handgift, bankgift of kwijtschelding van schuld. Ook een
verdoken schenking zoals een verkoop met een gesloten beurs kan als schenking gekwalificeerd
worden. 286Een schenking bevat steeds drie constitutieve bestanddelen: (1) De schenker moet een
verarming ondergaan (2) De begiftigde ondergaat een verrijking.287 Zoals hoger vermeld moet deze
schenking binnen de drie jaar voor het overlijden plaatsgevonden hebben.288 Deze bepaling vindt men
terug in artikel 108, lid 2 W. Succ. Wanneer het echter gaat om “de schenking en vererving van familiale
ondernemingen” is er een termijn van 7 jaar van toepassing. Het gaat in dit geval om activa en aandelen
van familiale ondernemingen die vrij van registratierechten kunnen geschonken worden. Bij overlijden
281 Artikel 7 W.Succ. 282 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 157. 283MvT, Parl.St. Vl.Parl. 2011-12, nr. 1326/1, p. 27; Amendementen, Parl.St. Vl.Parl. 2011-12 , nr. 1326/6, p. 7; Verslag Commissie Financiën en Begroting, Parl.St. Vl.Parl. 2011-12, nr. 1326/8, p. 9. 284 J . RUYSSEVELDT, Successierechten, Kluwer 2010-2011, 87. 285 G. DEKNUDT, “De sterfhuisclausule en het finaal verrekenbeding: (nog) adviseerbaar?”, T. Not. 2010, 250. 286 J . RUYSSEVELDT, Successierechten, Kluwer 2010-2011, 87. 287 B. CARDOEN, “Administratie moet het bestaan van een schenking aantonen bij toepassing van art. 7 W.Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2005, 5. 288 L. VOET, Artikel 7 W.Succ.: schenking of natuurlijke verbintenis?, Larcier, Gent 2010, 3.
45
zal er dan een voordelig tarief van 3 of 7% van toepassing zijn op deze activa zoals bedoeld in art.
140bis-140octies Wetboek der registratie-,hypotheek-, en griffierechten.289
2.2 De schenking heeft betrekking op een roerend goed
De schenking die in aanmerking komt, moet betrekking hebben op een roerend goed.290 Van deze regel
is geen expliciete vermelding opgenomen door de wetgever in de wettekst. Het is echter via een
logische redenering dat we tot dit besluit komen. Onroerende goederen zijn namelijk al eerder aan het
schenkingsrecht onderworpen aangezien er een verplichte registratieformaliteit vervuld moet worden
291. Daardoor kan artikel 7 W.Succ. vanzelfsprekend bijgevolg niet toegepast worden. Ook onroerende
goederen die in het buitenland gelegen zijn vallen buiten het toepassingsgebied van artikel 7 W.Succ.
292
2.3 De schenking werd niet eerder aan het registratierecht van schenkingen
onderworpen
Het zijn louter roerende goederen die nog niet eerder aan de schenkingsrechten onderworpen werden
die door dit artikel geviseerd worden.293 Daaruit kan men ook concluderen dat roerende goederen die
reeds onderhevig waren aan schenkingsrechten niet binnen de ‘scope’ van dit artikel passen. 294
2.4 Bewijslast
Het is aan de administratie om bewijs te leveren dat de overledene goederen heeft geschonken binnen
de drie jaar voor zijn overlijden. 295
3 De sterfhuisclausule getoetst aan de toepassingsvoorwaarden en het
standpunt van de fiscale administratie
Algemeen wordt in de rechtsleer gesteld dat artikel 7 W. Succ. geen belastinggrondslag uitmaakt voor
de sterfhuisclausule. Er bestaan verschillende standpunten die deze mening onderbouwen:
Eerst en vooral kan men kijken bij de fiscale administratie zelf. De administratie stelt namelijk dat een
wijziging in het huwelijkscontract binnen de drie jaar voor overlijden geen schenking uitmaakt
aangezien het een huwelijksvoorwaarde onder bezwarende titel is. Het vrijgevigheidskarakter dat
289 H. DERYCKE, “De verlengde verdachte termijn van artikel 7 W.Succ.: toepassingsgebied rationae materiae van aandelen”, TEP 2013, 54; J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Kluwer 2010, Antwerpen, 87. 290 H. DERYCKE, “De verlengde verdachte termijn van artikel 7 W.Succ.: toepassingsgebied rationae materiae van aandelen”, TEP 2013, 54. 291 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Kluwer 2010, Antwerpen, 55. 292 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Kluwer 2010, Antwerpen, 55. 293 L. VOET,” Artikel 7 W.Succ.: schenking of natuurlijke verbintenis”?, Larcier, Gent 2010, 3. 294 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Kluwer 2010, Antwerpen, x. 295 B. CARDOEN, “Administratie moet het bestaan van een schenking aantonen bij toepassing van art. 7 W.Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2005, 5.
46
essentieel is om van een schenking te spreken is dus afwezig.296 Het opnemen van de sterfhuisclausule
is namelijk geen kosteloze beschikking.297 Voorgaande conclusie kan idem dito getrokken worden uit
een Parlementaire vraag die gesteld werd aan de Minister van Financiën.298
Er kan nog een argument deze stelling verdedigen. Het ‘surplus’ dat door de wetgever bedoeld werd
met artikel 1458, tweede lid, 1464, tweede lid en 1465 BW zijn namelijk geen letterlijke schenkingen.
Het surplus wordt enkel beschouwd als schenking om zo de reservataire erfgenamen te beschermen
door ze de mogelijkheid tot inkorting te verstrekken. Bijgevolg gaat het over een verkrijging ten
bezwarende titel en kunnen de regels van de schenking nooit van toepassing zijn.299
Een derde argument dat kan aangevoerd worden is wanneer men de kwalificatie van schenking toch
zou hanteren, de schenking gedurende drie jaar voor het overlijden van de stervende echtgenoot moet
gebeuren. De schenking zal echter pas op de dag van overlijden in geconstateerd worden waardoor
ook deze voorwaarde niet vervuld werd.300
Ook inzake de ratio legis van het sterfhuisbeding kan er één en ander gezegd worden in het kader van
artikel 7 W.Succ. Zo was het de bedoeling van de wetgever om te voorkomen dat de decujus kort voor
zijn overlijden nog goederen zou wegschenken. De wetgever viseerde hierbij vooral de handgift. De
ratio legis en de constructie van de sterfhuisclausule zijn dus niet in overeenstemming. Bovendien kan
hierbij opgemerkt worden dat enkel roerende goederen geviseerd worden, aangezien onroerende
goederen reeds onderhevig waren aan registratierechten.301
4 Conclusie Art 7 W.Succ.
Het begint al snel te dagen dat deze fictiebepaling nooit een werkelijke grondslag zal uitmaken om de
sterfhuisclausule te belasten. Zowel de fiscale administratie als de rechtspraak beogen dit artikel niet
in te zetten. Ook in de recente rechtspraak omtrent de sterfhuisclausule kan men enkel positieve
bevindingen voor de belastingplichtige waarnemen. Zo namen o.a. de rechtbank van Nijvel302 en
296 C. DECKERS, J. DE HERDT & N.GEELHAND, “(Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen. Naar een nieuw concept inzake fiscale successieplanning.,” TEP 2008, 33. B. INDEKEU, “Luidt Gents arrest een revival van de sterfhuisclausule in?”, RW 2014, 156. 297 S. VANDEN DAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ontkleed”, Jura Falconis 2007-08, 72. 298 Antw. Min. Fin. 18 januari 1977, Vr. en Antw. Senaat, 593, nr. 49. 299 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A. VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 154. 300 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A. VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 154. 301 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A. VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 154. 302 Rb. Nijvel (15e k.) 6 januari 2012, TEP 2012, afl. A, 30
47
Gent303 expliciet in hun uitspraak op dat zowel de gewone versie van de sterfhuisclausule als de variant
met ‘surplus’ niet geviseerd worden door artikel 7 W.Succ. aangezien ze geen schenking uitmaken,
maar wel een huwelijksvoordeel dat ten bezwarende titel is. Ook het Hof van Cassatie nam dit
standpunt in met haar mijlpaalarrest van 2010.304 De Belgische staat poogde echter in januari 2015 om
de sterfhuisclausule via deze weg aan te vallen door te stellen dat de sterfhuisclausule geen
kanscontract uitmaakt en dus niet ten bezwarende titel bedongen werd. De rechter van het Hof van
Beroep achtte deze uitspraak onjuist en stelde daarbij dat de sterfhuisclausule wel degelijk een geldig
huwelijksvoordeel inhoudt.305 Mijn inziens achtte de rechtspraak en fiscale administratie deze bepaling
dan ook minder belangrijk dan artikel 5 W.Succ.
303 Hof van Beroep te Gent dd. 13/01/2015 , rolnr: 2014/AR/309., www.fisconet.fgov.be Rb. Bergen 11 september 2012, AR 12/7986, onuitg.; zie ook Rb. Bergen 6 september 2012, www.fisconet.fgov.be (nr. BE 1 12/0630); Rb. Luik 10 januari 2012, AR 12/51/A, Réc. Gén, enr. Not. 2013, , p. 112; Rb. Brugge 16 november 2012, TEP 2013, 79;Rb. Brugge 16 januari 2013, RW 2013-2014, 231; Rb. Namen 21 februari 2013, FJF 2012, 202; Rb. Brussel 5 maart 2013, TEP 2013, 97; Rb. Antwerpen 13 november 2013, www.fisconet.fgov.be (A13/1111). 304 Cass. 10 december 2010, E.E./100.511, www.fisconet.fgov.be 305 Hof van Beroep te Gent dd. 13/01/2015 , rolnr: 2014/AR/309., www.fisconet.fgov.be
48
Deel 4 Art 4,3° Vl.W. Succ.306
1 Algemeen Het ratio legis van deze bepaling is om voorwaardelijke schenkingen te belasten die worden gedaan
om een successieheffing te ontlopen. Rechtshandelingen die puur door hun aard pas bij overlijden
uitwerking krijgen worden hierbij niet geviseerd. Het gaat hier dan bijvoorbeeld over
huwelijksvoordelen of een contractuele erfstelling. Toch is het zinvol om de verdere
toepassingsvoorwaarden van het artikel te analyseren en de toepasselijkheid ervan op de
sterfhuisclausule grondig na te gaan.307
2 Toepassingsvoorwaarden
Het artikel bepaalt het volgende: “ Artikel 4 van het Wetboek der Successierechten wordt aangevuld
met een 3°, dat luidt als volgt: “3° alle schenkingen onder de levenden van roerende goederen die de
overledene heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde die vervuld wordt ingevolge het
overlijden van de schenker’.” 308
3 De sterfhuisclausule getoetst aan de toepassingsvoorwaarden
Voor de toepassingsvoorwaarden van dit artikel kunnen de opsplitsing maken tussen de gewone
sterfhuisclausule en de variant waarbij er ook een inbreng van eigen goederen in de gemeenschap
plaatsvond.
Aangezien de sterfhuisclausule als huwelijksvoordeel gekwalificeerd wordt, kan het nooit een
schenking zijn. Een huwelijksvoordeel is namelijk steeds ten bezwarende titel. Bijgevolg concludeerde
N. GEELHAND dat artikel 4,3° Vl.W.Succ. geen toepassing kon vinden. Ook wanneer er sprake zou zijn
van een geherkwalificeerd voordeel, meer specifiek het surplus zoals voorhanden is bij de uitgebreide
variant van de sterfhuisclausule kan artikel 4,3° Vl.W.Succ. geen toepassing vinden. N. GEELHAND voert
hierbij aan dat deze fictiebepaling het bestaan van een schenking onder levenden viseert, terwijl hier
geen echte schenking aanwezig is.309 Ook A. BIESMANS, E. DE NOLF en A. VAN GEEL deelden dit
306 Adm. Beslissing 26 april 2005, Rep RJ S4,3°,www.fisconet.fgov.be 307 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A. VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 154. 308 Art 4.3° Vl. W.Succ.; Nu: 2.7.1.0.3,3° VCF 309 N. GEELHAND DE MEREM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM &. A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 154.
49
standpunt. Zij stellen eveneens dat het surplus geen schenking uitmaakt die eveneens niet onder
opschortende voorwaarde van overlijden van de schenker wordt overeengekomen.310
De wetsbepaling stelt verder ook dat het moet gaan over schenkingen van ‘roerende goederen’. Ook
aan deze voorwaarde werd dus niet voldaan.311
3.1 Standpunt fiscale administratie en rechtspraak
Na deze kritiek volgde er dan ook niet onverwacht een administratieve beslissing eind april 2005. 312
Daarin wordt het volgende besluit genomen: “Artikel 4, 3° W. Succ. Vlaams gewest is slechts van
toepassing indien de bedoelde schenkingen door de partijen vrijwillig ter registratie werden
aangeboden of indien deze schenkingen verplicht registreerbaar zijn.”313
Men kan hieruit in concreto afleiden dat de schenkingen enkel belastbaar zijn die onder opschortende
voorwaarde afgesloten zijn en door een Belgische notaris geregistreerd werden. Verder construeert
de administratie enkele voorbeelden waarbij artikel 4, 3° Vl. W.Succ. dan ook niet van toepassing kan
zijn. Een voorbeeld hiervan vormt een beding van terugval dat geformuleerd is als een last opgelegd
aan de begiftigden van een blote eigendom.314 315
4 Conclusie artikel 4,3° Vl. W. Succ.
Mijn inziens zal dit artikel nooit gehanteerd worden om de sterfhuisclausule te belasten. Zowel de
gewone als de uitgebreide versie zullen hoogstwaarschijnlijk nooit aan alle voorwaarden van het artikel
voldoen. Er zijn duidelijk genoeg argumenten tegen deze bepaling aanwezig: het moet gaan over (1)
een schenking (2) van roerende goederen (3) onder een opschortende voorwaarde. Bij deze steun ik
dus ook de visie van het Hof van Cassatie in haar mijlpaalarrest van 10 december 2010. 316 De
310 A. BIESMANS, E. DE NOLF en A. VAN GEEL, “Het Hof van Cassatie spreekt zich uit over de sterfhuisclausule!”, Nieuwsbrief Notariaat 2011, 3-4; A. BIESMANS, E. DE NOLF en A. VAN GEEL, “Cassatie aanvaardt sterfhuisclausule”, Fisc.Act. 2011, 6. 311 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 110. 312 Rb. Nijvel (15e k.) 6 januari 2012, TEP 2012, 30. Rb. Bergen 11 september 2012, AR 12/7986, onuitg.; zie ook Rb. Bergen 6 september 2012, www.fisconet.fgov.be (nr. BE 1 12/0630) Rb. Luik 10 januari 2012, AR 12/51/A, Réc. Gén, enr. Not. 2013, , p. 112; Rb. Brugge 16 november 2012, TEP 2013, 79;Rb. Brugge 16 januari 2013, RW 2013-2014, 231; Rb. Namen 21 februari 2013, FJF 2012, 202; Rb. Brussel 5 maart 2013, TEP 2013, 97; Rb. Antwerpen 13 november 2013, www.fisconet.fgov.be (A13/1111). 313 Adm. Besl. 26 april 2005, Rep RJ S4,3° Vl. Gewest 01.01, www.fisconet.fgov.be 314 N. GEELHAND DE MERXEM, “Is de terugval van vruchtgebruik bij een schenking van roerende goederen steeds belastbaar op grond van artikel 4, 3° VL; Br. W. Succ.?”, Nieuwsbrief Successierechten 2013, 1. 315 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het sterfhuisbeding. Fiscale aspecten.”, in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM & A VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 161. 316 Cass. 10 december 2010, E.E./100.511, www.fisconet.fgov.be
50
rechtsleer, rechtspraak en fiscale administratie317 lijken ook in de periode na dit mijlpaalarrest art 4,3°
W.Succ. niet te overwegen om de sterfhuisclausule te kunnen belasten.
317 Adm. Beslissing 15 juli 2011, E.E. /103.490, www.fisconet.fgov.be
51
Hoofdstuk 4 De sterfhuisclausule en de nieuwe anti-misbruikpaling Deel 1 Situering
De invoering van het nieuwe krachtige wapen van de fiscale administratie, de nieuwe-
antimisbruikbepaling werd vooraf gegaan door een hele historiek. In het prille begin werd er een
algemene anti-rechtsmisbruikregel doorgevoerd met artikel 344, §1 WIB 1992. Het ging over algemeen
fiscaal misbruik. Pas met de wet van 30 maart 1994 werden de eerste voetstappen gezet in de richting
van een anti-misbruikregeling inzake registratie- en successierecht. Al vrij snel werd duidelijk dat de
bepaling eerder dode letter zou blijven. 318
Het probleem was voornamelijk dat aanvankelijk de werkingssfeer319 van de anti-misbruikbepaling
beperkt was tot economische verrichtingen.320 Handelingen die privé gesteld werden konden dus op
basis van deze bepaling niet geviseerd worden. Deze conclusie komt voort uit het feit dat art. 18 §2 en
§3 W. Reg. een letterlijke kopie vormde van het destijds geldende artikel 344 § 1 WIB 1992. 321
Vermogensplanners kregen de mogelijkheid om rustig hun werkzaamheden voort te zetten zolang de
wet gerespecteerd werd en er evenmin sprake was van simulatie.322
S. VAN CROMBRUGGE trad deze visie bij. De beperking van deze bepalingen tot de economische
werkingssfeer zou er volgens hen voor zorgen dat de kracht van deze regels te veel getemperd werd.
Ook de administratie leek dit laatste standpunt bij te treden, maar leek later deze mening toch de rug
toe te keren.323 De Minister van Financiën stelde bij het antwoord op een parlementaire vraag 324 dan
ook dat artikel 106 W. Reg. geen nut had, aangezien de privésfeer niet geviseerd werd. De minister
voerde wel aan dat de administratie nog steeds haar geheim wapen kon invoeren: namelijk de theorie
van de verkeerd benoemde akten en de simulatieleer.325
318 E. SPRUYT, Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 8: Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse, Brussel, Larcier, 2013, 3. 319 Senaatsverslag: Gedr. St., Senaat, 1992-93, nr. 762/1, p. 3 en 762/2 p. 38 320 S. VAN BREE, “Anti-misbruik in registratie-en erfbelasting.”, NJW 2015, 426. 321 E. SPRUYT, Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 8: Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse, Brussel, Larcier, 2013, 4. 322 A. VAN ZANTBEEK, “Antimisbruikcirculaire nr. 8/2012. Bedreiding of opportuniteit in estate planning-land?”, STEP, 1 . 323 S. VAN CROMBRUGGE, “Anti-misbruikmaatregel nu ook in de registratie-en successierechten: een maat voor niets.”, Fiscoloog 1994, , 1. 324 Vr. nr. 441 – François Dufour, 24 mei 1996, Vr. en Antw. Kamer 1995 -1996 afl. 44, 6018. 325 Vr. nr. 441 – François Dufour, 24 mei 1996, Vr. en Antw. Kamer 1995 -1996 afl. 44, 6018.; E. SPRUYT, Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 8: Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse, Brussel, Larcier, 2013, 3.
52
Het heeft een hele tijd geduurd tegen er een nieuwe en betere bepaling uit de bus kwam. Op 1 juni
2012 was het echter zo ver, de nieuwe anti-misbruikbepaling (die gebaseerd was op het
Europeesrechtelijk begrip van misbruik in het verdragsrecht) werd geboren.326 De bepaling was het
resultaat van een programmawet van 29 maart 2012 ingevoerd door de secretaris van
fraudebestrijding John Crombez onder regering Di Rupo 1327. Dit gebeuren zorgde uiteraard voor heel
wat onrust bij vermogensplanners en notarissen.328 329
De kern van deze bepaling houdt in dat de fiscus nu ook een verrichting van de burger kan negeren
indien ze fiscaal misbruik uitmaakt. Het is van belang toe te lichten wat nu juist fiscaal misbruik is.
Daarvoor gaan we even dieper in op het artikel.
Wat is nu fiscaal misbruik? Dit kunnen we duidelijk afleiden uit artikel 344 §1 WIB 1992. Volgens de
Circulaire 330 nr .4/2012 zijn er twee grote componenten aanwezig bij fiscaal misbruik: een objectieve
en een subjectieve. De objectieve component houdt in dat de belastingplichtige één of meer
rechtshandelingen stelt waardoor hij in een toestand komt die strijdig is met de doelstelling van de
wet of de besluiten ter uitvoering van de wet. Er zijn hierbij twee vormen te onderscheiden:
(1) De belastingplichtige kan zich buiten het toepassingsgebied van een
belastingvermeerdering plaatsen;
(2) De belastingplichtige kan zich binnen het toepassingsgebied van een
belastingvermindering plaatsen.
Een zekerheid die gesteld kan worden is dat het moet gaan om een volstrekt kunstmatige constructie
om zich buiten de wet te plaatsen.331
Het subjectief element houdt in dat de belastingplichtige voor deze constructie opteert met als
eigenlijk doel een belastingvoordeel te verkrijgen. Uit de parlementaire stukken kan men concluderen
dat het gaat over rechtshandelingen waarbij de belastingplichtige louter een fiscaal voordeel nastreeft
en rechtshandelingen waarbij niet-fiscale motieven zo onbeduidend zijn dat het fiscale motief toch
326 A. VAN ZANTBEEK, “Antimisbruikcirculaire nr. 8/2012. Bedreiging of opportuniteit in estate planning-land?”, STEP, 1 . 327 http://premier.fgov.be/sites/all/themes/custom/tcustom/Files/Regeerakkoord_1_december_2011.pdf, 81. 328 E. SPRUYT, Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 8: Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse, Brussel, Larcier, 2013, 5. 329 A. VAN ZANTBEEK, “Antimisbruikcirculaire nr. 8/2012. Bedreiging of opportuniteit in estate planning-land?”, STEP, 1 . 330 Circ. Nr. 4/2012 d.d. 4 mei 2012 (AFZ nr. 3/2012, AAF nr 17/2012, AAPD nr. 4/2012), BS 14 mei 2012, p 28.141. 331 S. VAN BREE, ‘Anti-misbruik in registratie-en erfbelasting.’, NJW 2015, 427. ; E. SPRUYT, Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 8: Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse, Brussel, Larcier, 2013, 12.
53
nog primeert.332 Deze opdeling in een objectieve en subjectieve component is oorspronkelijk afkomstig
van het Hof van Justitie.333 334
Er moet duidelijk gesteld worden dat in tegenstelling tot de vorige anti-misbruikbepaling nu zowel
verrichtingen in de economische als in de privésfeer geviseerd worden. Dit blijkt apparent uit de
voorbereidende stukken.335 Oude artikelen 18§2 W.Reg. en 106 lid 2 W.Succ. vormen dan ook de anti-
misbruikbepaling die specifiek gericht is op misbruik in Successie-en Registratierechten. De opbouw
van het artikel is dan ook quasi hetzelfde als artikel 344 §1 WIB 92 en leest als volgt:
“Art. 18 W. Reg
§ 1 …
§ 2. Aan de administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van
rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer de administratie door
vermoedens of door andere in artikel 185 vermelde bewijsmiddelen aan de hand van objectieve
omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingschuldige middels de door hem gestelde
rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand
brengt:
1. een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van dit Wetboek
of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
of
2. een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een
bepaling van dit Wetboek of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit
voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit
voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingschuldige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel
van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van registratierechten.
332 Mvt, Parl. St. Kamer 2011-12, doc 53, nr. 2081/001, 114-115; E. SPRUYT, Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 8: Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse, Brussel, Larcier, 2013, 12. 333 Hof van Justitie 21 februari 2006, C-255/02, Halifax, § 74-75; 12 september 2006, C-196/04, Cadbury Schweppes, § 64. 334 B. PEETERS, “De algemene fiscale antimisbruikbepalingen: een commentaar in het licht van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof”, AFT 2014, 24 e.v. 335 Mvt, Parl. St. Kamer 2011-12, doc 53, nr. 2081/001, 113.
54
Indien de belastingschuldige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een
belastingheffing overeenkomstig het doel van de wet onderworpen alsof het misbruik niet heeft
plaatsgevonden.”336
1 Wat is het gevolg van de kwalificatie als fiscaal misbruik? Het belangrijkste gevolg van de kwalificatie als fiscaal misbruik is de “niet-tegenstelbaarheid van de
rechtshandeling of het geheel der rechtshandelingen die eenzelfde verrichting tot stand brengen.” De
gevolgen van fiscaal misbruik waren bij de vorige anti-misbruikbepaling dat de rechtshandeling enkel
kon geherkwalificeerd worden. Door deze herkwalificatie moest de geherkwalificeerde
rechtshandelingen dezelfde niet-fiscale gevolgen hebben als de rechtshandeling die de
belastingplichtige stelde dat het was. Welnu, met de nieuwe bepaling hoeft de administratie niet
dezelfde niet-fiscale gevolgen te creëren aangezien ze de rechtshandeling niet herkwalificeert. Ze
wordt enkel niet-tegenstelbaar aan de administratie.337
Dat wil zeggen dat de administratie de door de belastingplichtige gestelde rechtshandeling gewoon
kan negeren en ze kan belasten op basis van het de bepaling die de belastingplichtige oogde te
omzeilen. Als gevolgtrekking zal de belastingplichtige belastingen verschuldigd zijn alsof het fiscaal
misbruik nooit heeft plaatsgevonden. 338
2 Wie moet het bewijs aanvoeren? ‘De bewijslast ligt bij de partij die iets te bewijzen heeft’ is wel degelijk het motto dat gehanteerd wordt
inzake de bewijslast bij fiscaal misbruik. Zo moet de administratie het fiscaal misbruik aantonen en kan
de belastingplichtige als reactie hierop het tegenbewijs leveren.339 340
De administratie beschikt over een groot arsenaal aan bewijsmiddelen. Uit de parlementaire stukken
blijkt dat ze alle bewijsmiddelen van het gemeen recht kan aanvoeren, uitgezonderd de eed. In
concreto betekent dit de administratie ook de vermoedens kan inlassen.341 Deze situatie is echter niks
nieuws onder de zon, aangezien ze reeds in de vorige anti-misbruikbepaling van toepassing was.
Wat moet de fiscus nu aantonen? Eerst en vooral is het aan de fiscus om het objectief element te
staven. Het subjectief element hoeft de administratie daarentegen niet te bewijzen, aangezien de
336 Art 18 §2 W. Reg. Waarnaar ook verwezen wordt in artikel 106 lid 2 W.Succ. nu art. 3.17.0.0.2 VCF 337 E. SPRUYT, Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 8: Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse, Brussel, Larcier, 2013, 11. 338 E. SPRUYT, Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 8: Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse, Brussel, Larcier, 2013, 11. 339 E. SPRUYT, Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 8: Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse, Brussel, Larcier, 2013, 14. 340 A. VAN ZANTBEEK, “Antimisbruikcirculaire nr. 8/2012. Bedreiging of opportuniteit in estate planning-land?”, STEP, 5. 341 L. DE BROE, “Art. 344§1: Van waterpistooltje tot bazooka.”, Fisc. Act. 2012, 1.
55
bewijslast voor het subjectief element nu bij de belastingplichtige ligt. Volgens S. VAN CROMBRUGGE
volstaat het reeds wanneer de rechtshandeling die gesteld werd, ingegeven werd door enig ander
motief dan belastingontwijking. 342 L. DE BROE en A. VAN ZANTBEEK stellen verder dat er zowel fiscale
als niet-fiscale motieven aan de grondslag van de rechtshandeling mogen liggen, zolang de niet-fiscale
motieven belangrijker zijn dan de fiscale en de belastingplichtige ook een niet-fiscaal motief heeft. 343
344 De fiscale motieven moeten van doorslaggevend belang zijn en niet gewoon verondersteld
worden. 345 In tegenstelling tot de oude anti-misbruik bepaling hoeft door de belastingplichtige
evenwel geen bewijs meer leveren om “onrechtmatige of financiële behoeften” aan te tonen. 346
3 De circulaires inzake de anti-misbruikbepaling Een maand na het uitvaardigen van de anti-misbruikbepaling volgde er een circulaire 347 om de
toepassing van de bepaling door de ambtenaren van de FOD financiën in goede banen te leiden. In
deze circulaire komen hoofdzakelijk verduidelijkingen van de hoofdconcepten aan bod om zo de
verwarring bij de notarissen en vermogensplanners te reduceren. De circulaires bevatten aanvullende
commentaren op de artikelen 167, 168 en 169 van de Programmawet (I) van 29 maart 2012.348 Ook de
tweede circulaire349 schiep een zeker kader voor de ambtenaren. Deze circulaire betekende ook
meteen het begin van een alom bekend concept: de witte lijst en de zwarte lijst en spitst zich specifiek
toe op het misbruik inzake successierechten en registratierechten. 350 351 De witte lijst bevat
rechtshandelingen die indien ze niet gecombineerd worden in een constructie, niet als fiscaal misbruik
beschouwd worden. 352 Voorbeelden hiervan zijn de schenking door middel van handgift, bankgift en
het duo-legaat. In contrario bevat de zwarte lijst rechtshandelingen die sowieso wel fiscaal misbruik
uitmaken, tenzij de belastingplichtige kan aantonen dat het opteren van deze rechtshandelingen niet
342 S. VAN CROMBRUGGE, “Fraus legis of wetsontduiking in Belgisch fiscaal recht anno 2012”., TRV 2012, 556. 343 L. DE BROE, “Regering herschrijft ontwerp van antimisbruikbepaling: wordt bazooka scherpschutterswapen?”, Fisc. Act. 2012, 3. 344 B. PEETERS, “De algemene fiscale antimisbruikbepalingen: een commentaar in het licht van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof”, AFT 2014/5, 27. 345 A. VAN ZANTBEEK, “Antimisbruikcirculaire nr. 8/2012. Bedreiging of opportuniteit in estate planning-land?”, STEP, 5. 346 S. VAN CROMBRUGGE, “Fraus legis of wetsontduiking in Belgisch fiscaal recht anno 2012”, TRV 2012, 556; L. DE BROE, “Regering herschrijft ontwerp van de anti-misbruikbepaling: wordt bazooka een schutterswapen?”, Fisc. Act. 2012, 3.; E. SPRUYT, Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 8: Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse, Brussel, Larcier, 2013, 14. 347 Circ. nr. AFZ 3/2012 dd. 4 mei 2012., www.fisconet.fgov.be 348 S. VAN BREE, “Anti-misbruik in registratie-en erfbelasting.”, NJW 2015, 426. 349 Circ. Nr. 8/12 van 19 juli 2012/7, nr. 26410, 319-321. 350 E. SPRUYT, Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 8: Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse, Brussel, Larcier, 2013, 33. 351 A. VAN ZANTBEEK, “Antimisbruikcirculaire nr. 8/2012. Bedreiging of opportuniteit in estate planning-land?”, STEP, 3.; R. DEBLAUWE, “ De Vlaamse interpretatie van de antimisbruikbepaling.”, Acc. & Fisc. 2015, 1. 352 E. SPRUYT, Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 8: Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse, Brussel, Larcier, 2013, 33.
56
enkel te verantwoorden is door fiscale motieven. 353 Voorbeelden hiervan vormen de gesplitste
aankoop en de sterfhuisclausule. Bovendien wordt aangekaart dat zowel de witte lijst als de zwarte
lijst zijn niet exhaustief zijn.
3.1 De sterfhuisclausule en de circulaires
Wat is het gevolg van deze anti-misbruikbepaling voor de belasting van de sterfhuisclausule? Welnu,
door deze circulaire kan het sterfhuisbeding belast worden op basis van artikel 5 W.Succ.. Het
belastbaar gedeelte zal het deel zijn dat het plafond van de helft van het gemeenschappelijk vermogen
overstijgt en dat dus toekomt aan de overlevende begunstigde echtgenoot. 354
In de circulaire van 19 juli 2012 beklemtoont de administratie dat de sterfhuisclausule volgens haar
rechtstreeks belastbaar is op basis van artikel 5 W.Succ. zonder dat ze zich hoeft te beroepen de
algemene misbruikbepaling. Enkel bij betwisting voor de rechtbank zal de administratie de algemene
misbruikbepaling inroepen.
Opgemerkt moet worden dat de sterfhuisclausule enkel fiscaal misbruik zal uitmaken indien het
ontwijken van belastingen het hoofddoel is van deze constructie. Het is een heel andere zaak wanneer
de verzorgingsgedachte de bovenhand neemt. Namelijk de gedachte om de langstlevende begunstigde
echtgenoot een zorgeloos leven te bezorgen na het overlijden van de (terminale) echtgenoot. Later bij
het overlijden van de begunstigde echtgenoot erven de kinderen dan hetgeen dat nog resteert van het
gemeenschappelijk vermogen en worden hier dan op belast. Hier is dus sprake van uitgestelde kosten
met als hoofddoel de verzorgingsgedachte uit te spelen. Fiscale motieven kunnen hier wel meespelen,
maar nemen niet de plaats als hoofddoel van deze constructie in.355
3.2 De circulaire nr. 5/2013 dd. 10/04/2013 en latere omzendbrieven
Met de destijds nieuwe circulaire nr. 5/2013 wordt de anti-misbruikwetgeving in een nieuw kleedje
gestoken. Deze circulaire vervangt de voorgaande van 19 juli 2012 en bespreekt de
toepassingsgevallen van de anti-misbruikbepaling. Gezien de vorige circulaire voor heel wat ophef
zorgde in de rechtsleer werd de vorige circulaire bijgeschaafd waar nodig. De nieuwe regeling bevat
dan ook vier nieuwe onderwerpen:356
Het eerste onderwerp dat wordt aangesneden is dat er geen fiscaal misbruik meer kan plaatsvinden
dat uitgaat van de erflater zelf. Verder verlaat de ‘gesplitste aankoop’ de ‘zwarte lijst’, maar wordt de
353 E. SPRUYT, Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 8: Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse, Brussel, Larcier, 2013, 34. 354 E. SPRUYT, “Anti-misbruikbepaling in registratie- en successierechten: nieuwe ontwikkelingen.”, TEP 2013, 9. 355 E. SPRUYT, Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 8: Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse, Brussel, Larcier, 2013, 111. 356 S. VAN BREE, “Anti-misbruik in registratie-en erfbelasting.”, NJW 2015, 426-427.
57
constructie waarbij verzaakt wordt aan het vruchtgebruik op een onroerend goed en dat later gevolgd
wordt door een schenking wel op de ‘zwarte lijst’ vermeld.357
Het belangrijkste punt voor deze masterproef omtrent deze circulaire maakt echter de kwalificatie uit
van het fiscaal misbruik. Het is namelijk via deze circulaire dat de administratie aangeeft welke
technieken er onder de ‘black list’ worden begrepen en wat de gevolgen van fiscaal misbruik werkelijk
zijn. 358
De meest pertinente kwalificatie is dan ook deze omtrent de sterfhuisclausule. Deze wordt namelijk
net zoals in de vorige circulaires opgenomen in de zwarte lijst. Concreet wil dit dus zeggen dat de
administratie de constructie zal belasten alsof het misbruik nooit plaatsgevonden heeft. Bij de
sterfhuisclausule zal de fiscus dan ook het deel belasten dat de helft van het vermogen overtreft en
dat aan de overlevende echtgenoot wordt toebedeeld.
De belastingplichtige kan echter aanvoeren dat er niet-fiscale motieven aan de basis lagen voor zijn
keuze voor het inlassen van dit beding. Zo kan hij aanvoeren dat er een verzorgingsgedachte speelde
ten opzichte van de langstlevende echtgenoot. Indien de belastingplichtige dit kan aanvoeren, zal hij
op basis van het Brepols-arrest dan ook het pad van de keuze van de minst belaste weg kunnen
bewandelen.359 360
De administratie bespreekt ook de gevolgen van de kwalificatie als fiscaal misbruik voor de technieken
die terug te vinden zijn op de zwarte lijst. E.SPRUYT stelt dat we hierdoor een blik op de werkwijze de
fiscus verkrijgen. Zo ligt de nadruk volgens hem vooral op het doel dat de belastingplichtige heeft om
belastingen te ontwijken. In de circulaire zijn er dan ook enkele passages die hiernaar verwijzen. Hieruit
wordt dan geconcludeerd dat het Wetboek der Registratierechten of het Wetboek der
Successierechten gefrustreerd wordt. E.SPRUYT acht deze werkwijze niet correct aangezien er volgens
de wettelijke bepalingen twee voorwaarden moeten voldaan zijn om over fiscaal misbruik te kunnen
spreken. Er moet volgens hem sprake zijn van een motief om zich buiten de wetsbepalingen te stellen,
dit werd eerder uiteengezet in het subjectieve aspect. Verder moet er ook een objectief element
aanwezig zijn in het misbruik, met name dat de belastingplichtige een rechtshandeling stelt waardoor
hij zich buiten de toepassing van de in wet besproken gevallen plaatst.361
357 S. VAN BREE, “Anti-misbruik in registratie-en erfbelasting.”, NJW 2015, 427. 358 S. VAN BREE, “Anti-misbruik in registratie-en erfbelasting.”, NJW 2015, 427. 359 Hof van Cassatie 6 juni 1961, www.fisconet.fgov.be 360 B. PEETERS, “De algemene fiscale antimisbruikbepalingen: een commentaar in het licht van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof”, AFT 2014/5, 4. 361 E. SPRUYT, Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 8: Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse, Brussel, Larcier, 2013, 35.
58
Verder poneert de administratie nogmaals dat met betrekking tot de sterfhuisclausule de anti-
misbruikbepaling van subsidiaire orde is en dat het beding op zich al belastbaar is op basis van artikel
5 W.Succ. Deze stelling is echter wegens het gebrek aan overlevingsvoorwaarde volledig contra legem.
In de rechtspraak wordt het standpunt van de fiscale administratie dan ook absoluut niet
bijgetreden.362
Sinds 1 januari 2015 heeft het Vlaams Gewest de inning van de registratie- en successiebelasting op
zich genomen. Tot voor kort kwam deze taak toe aan de federale overheidsdienst. Door de
overheveling van deze bevoegdheden werden de spelregels der belastingen herbekeken en waar nodig
gemodificeerd met het decreet van 19 december 2014.363 Deze regelgeving werd opgenomen in de
Vlaamse Codex Fiscaliteit die eerder in 2013 al het levenslicht zag. 364 365
Bovendien werd met deze overheveling van bevoegdheden ook het Vlaamse Wetboek
successierechten in de Vlaamse Codex Fiscaliteit geïntegreerd. Niet enkel de nummering van de
artikelen, maar ook de belangrijkste termen van het wetboek werden aangepast. Via het amendement
werd artikel 3.17.0.0.2.VCF uiteindelijk herschreven en inhoudelijk aangepast aan de nieuwe federale
bepaling namelijk Art. 18 § 2 W. Reg. en 106, lid 2 W. Succ. zoals deze artikels van toepassing zijn sinds
1 juni 2012. De termen in de tekst werden aangepast om een algemenere dekking te krijgen. Zo werd
bijvoorbeeld de term ‘successierecht’ gewoon vervangen door ‘erfbelasting’ en ‘wet’ door ‘codex’.366
In de eerste aanpassingen van de VCF was opvallend genoeg geen antimisbruikbepaling expliciet voor
de erf- en registratiebelasting. Ze werden nochtans opgeheven met de VCF en werden niet opgenomen
in het lijstje met artikels die overeind bleven. Volgens het Grondwettelijk Hof was deze gang van zaken
normaal, aangezien de dienst van de belasting bevoegd moet zijn om zulkdanige bepaling neer te
schrijven. Anders gezegd, het is nu dus de Vlaamse Regering die gemachtigd is om dergelijke bepaling
neer te schrijven.367
Bij voorgaand amendement werd aangekondigd dat de Vlaamse Belastingdienst duidelijk zou
communiceren welke rechtshandelingen beoogd werden. Dit gebeurde dan ook met de Eigen Vlaamse
362 Rb. Nijvel (15e k.) 6 januari 2012, TEP 2012, 30. Rb. Bergen 11 september 2012, AR 12/7986, onuitg.; zie ook Rb. Bergen 6 september, onuitg. Rb. Luik 10 januari 2013, AR 12/51/A, Réc. Gén, enr. Not. 2013, nr. 26481, p. 112 Rb. Brugge 16 januari 2013,www.fisconet.fgov.be; Rb. Namen 21 februari 2013, www.fisconet.fgov.be 363 Decreet 19 december 2014, www.ejustice.fgov.be 364 H. CASIER, “De successierechten zijn dood, langleve de erfbelasting”, Nieuwsbrief 2014, 1; 365 Decreet houdende de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 zoals gewijzigd door het Decreet tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 19 december 2014, BS 9 januari 2015. 366 H. CASIER, “De successierechten zijn dood, langleve de erfbelasting”, Nieuwsbrief 2014, 1. 367 W. VERMEULEN, “Over zwart en wit en vele tinten grijs: de nieuwe anti-misbruikbepaling”, Not. Act. 2013, x.
59
Omzendbrief 368die in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd werd op 23 januari 2015. Die vervangt
sindsdien de circulaire369 nr. 5/2013 van 10 april 2013 van de FOD financiën. Net zoals bij de ‘oude’
federale omzendbrief, moet de toepasselijkheid van de antimisbruikbepaling geval per geval
geanalyseerd worden en in dus rekening houden met de concrete context. Verder wordt er ook
benadrukt dat er alsnog geen sprake is van een exhaustieve lijst. Er kunnen aldus nog andere gevallen
zijn waarbij de circulaire toepassing kan vinden.370
De grootste opmerkelijkheden van de nieuwe omzendbrief zijn de tegenbrieven die in het Vlaamse
Gewest niet meer kunnen gebruikt worden als tegenbewijs voor op basis van artikel 3.17.0.0.9 VCF.
Ook het principe van de subsidiariteit wordt verder toegelicht. De fiscus hoeft zich namelijk niet te
beroepen op een antimisbruikbepaling om bepaalde handelingen of constructies belastbaar te stellen.
Hij kan zich namelijk beroepen op alle artikels van de Vlaamse Codex Fiscaliteit.371 Men zal zich in die
gevallen in eerste instantie beroepen op de bestaande bepalingen en pas vervolgens op de
antimisbruikbepaling. Voorgaand principe was ook te vinden in de federale omzendbrief, waar men
nog verwees naar de sterfhuisclausule. In de Vlaamse omzendbrief vindt men daarentegen voorgaande
verwijzing niet meer terug.
Inzake de sterfhuisclausule is de eerste Vlaamse Omzendbrief concreter dan de federale circulaire.
Federaal:372
“De akte wordt gelet op het nakend en onoverkomelijk overlijden enkel verleden met het doel de
toepassing van artikel 5 W.Succ., dat elke toebedeling van het gemeenschappelijk vermogen bij
overlijden viseert, te vermijden.”
Vlaams:373
“De akte wordt gelet op het nakend en onoverkomelijk overlijden enkel verleden met het doel de
toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat elke toebedeling van het gemeenschappelijk vermogen op
voorwaarde van overleving viseert, te vermijden.”
Federaal was er niet vermeld: “op voorwaarde van overleving”. Voorts ontbreekt in deze omzendbrief
een witte lijst. Dit veroorzaakte heel wat onrust en kritiek. Nochtans achtte Mevrouw Turtelboom,
Vlaams minister van Financiën, dat er net meer duidelijkheid zou gecreëerd worden door enkel te
368 Omzendbrief nr. 2014/2 dd. 23/12/2014, www.fisconet.fgov.be 369 Circulaire nr. 5/2013 dd. 10 april 2013, www.fisconet.fgov.be 370 W. VERMEULEN, “Over zwart en wit en vele tinten grijs: de nieuwe anti-misbruikbepaling”, Not. Act. 2013, x. 371 A. TURTELBOOM, “2312.2014- Omzendbrief 2014/2: Art. 3.17.0.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, zoals gewijzigd door het decreet van 19 december 2014”, Fisconetplus.be 2015. 372 Circulaire nr 5/2013 dd. 10 april 2013, www.fisconet.fgov.be 373 Omzendbrief nr. 2014/2 dd. 23/12/2014, www.fisconet.fgov.be
60
werken met een zwarte lijst. 374 Aan deze kritiek werd tegemoet gekomen door Omzendbrief 2015/1
van 16 februari 2015375. Deze laatste omzendbrief bevat opnieuw een witte lijst en schept zo meer
duidelijkheid. Voor het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest blijft circulaire nr. 5/2013 nog
steeds van kracht.376
374 Vraag om uitleg van dhr. Jos Lantmeeters, nr. 1056 (2014-2015), www.vlaamsparlement.be, Handelingen vergadering commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting d.d. 24 februari 2015.; R. DEBLAUWE, “ De Vlaamse interpretatie van de antimisbruikbepaling.”, Acc. & Fisc. 2015/9, 1. 375 Omzendbrief 2015/1 van 16 februari 2015 – Belgisch Staatsblad 25 maart 2015, www.fisconet.fgov.be 376 S. VAN BREE, “Anti-misbruik in registratie-en erfbelasting.”, NJW 2015, 427.
61
Deel 2 De sterfhuisclausule begraven?
Het valt niet te ontkennen dat de sterfhuisclausule de laatste jaren een heus twistpunt heeft
uitgemaakt bij de rechtspraak, rechtsleer en fiscale administratie. Vooral deze laatste vertoonde een
erg opstandig karakter. Zoals eerder in deze masterproef werd aangehaald wordt fiscaalrechtelijk de
sterfhuisclausule opgezet om zo via het gebrek aan overlevingsvoorwaarde een ontsnappingsroute te
vormen voor de fictiebepaling artikel 5 W.Succ.. Door het schrijven van deze masterproef lijkt artikel
5. W.Succ. me dan ook de meest aannemelijke basis om een belastbare grondslag van de
sterfhuisclausule te vormen. Ik baseer me hierbij op het feit dat het Hof van Cassatie een duidelijke
uitspraak deed in het voordeel van de belastingplichtige over het vraagstuk of de (uitgebreide)
sterfhuisclausule artikel 2 W.Succ. al dan niet frustreerde. Bovendien werd met dit arrest het
civielrechtelijke aspect van de sterhuisclausule als huwelijksvoordeel beslecht. Ook kunnen artikel 7
en 4,3° Vl. W Succ. naar mijn mening worden uitgesloten, daar de sterfhuisclausule de voorwaarden
die beoogd werden via de ratio legis van deze fictiebepalingen niet vervuld werden. De gebruikmaking
van deze laatste bepalingen werd dan ook nauwelijks betwist door de rechtspraak en fiscale
administratie.
Dat de administratie nog lang de strijdbijl niet begraven heeft blijkt duidelijk door haar laatste
administratieve beslissing waarin ze stelde dat ook ondanks het gebrek aan overlevingsvoorwaarde de
sterfhuisclausule toch nog belast kon worden op basis van artikel 5 W.Succ.
In subsidiaire orde beroept de administratie zich op haar tweede wapen: de nieuwe anti-
misbruikbepaling. Sinds de sterfhuisclausule in de circulaire vermeld staat onder de ‘zwarte lijst’ maakt
ze fiscaal misbruik uit op voorwaarde dat ze louter ingegeven is door fiscale motieven. 377 Op deze
manier heeft de administratie dus steeds een ‘kapstok’ om de belastbaarheid van de sterfhuisclausule
denkbaar te maken.
Het werd tijdens het schrijven van deze masterproef dan ook duidelijk dat het onderwerp brandend
actueel en maatschappelijk relevant is. De wetgever beantwoordde namelijk reeds de centrale vraag
van deze masterproef. Er werd op 24 april 2015 een ‘Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot
begeleiding van de aanpassing van de begroting 2015’ ingediend waarin er een significante wijziging
kwam met betrekking tot de erfbelasting, meer specifiek de sterfhuisclausule. Het ontwerp van het
377 Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2015, www.vlaamsparlement.be; Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2015, http://www.lexalert.net/sites/default/files/be_15063_programmadecreet.pdf#overlay-context=nl/content/erfbelasting-toepasselijkheid-op-de-langstlevende-echtgenoot Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2015, BS 15 juli 2015, www.ejustice.just.fgov.be
62
decreet werd 30 juni 2015 gestemd in plenaire vergadering en werd definitief bekrachtigd op 3 juli
2015. Het decreet heeft vanzelfsprekend betrekking op verschillende sectoren zoals onderwijs,
financiën en begroting, milieu, mobiliteit, cultuur, … De overeenkomstige bevoegde commissies
brachten dan ook hun stem uit over het ontwerpdecreet tijdens hun vergaderingen. De besprekingen
in deze commissies waren zeer uiteenlopend.
Zo werd in de Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin besproken of men de
gevangenisstraffen met een termijn korter dan een jaar kan afschaffen ten voordele van de
elektronische enkelbanden en hoe de bevoegdheden omtrent justitie verdeeld moeten worden. 378
Ook de Commissie van Algemeen Beleid, Financiën en Begroting besprak enkele belangrijke zaken
betreffende de bevoegdheidsoverheveling inzake vastgoed-transacties en de bijkomende problemen
die daarmee gepaard gaan. 379 Dit zijn slechts enkele voorbeelden van specifieke problemen die
aangekaart werden tijdens de vergaderingen van de bevoegde commissies.
Het decreet heeft hoofdzakelijk tot doel het begrotingstekort in te perken en te streven naar een
begrotingsevenwicht. Deze noodzaak ontstaat onder meer door de verplichtingen die België opgelegd
krijgt van Europa. Al reeds vanuit het verslag van het Rekenhof blijkt dat het moeilijk is om een
realistische raming te maken van de begroting. Deze raming en de visie omtrent het wegwerken van
het begrotingstekort vormen dan ook de grootste discussiepunten bij aanvang van de plenaire
vergadering. Verder wordt in vraag gesteld of het hier niet gaat over een belastingverhoging voor de
burger. Dat punt wordt herhaaldelijk weerlegd door te poneren dat er vooral bij het overheidsapparaat
moet bespaard worden en de burger zo weinig mogelijk zal moeten bijdragen. Het voorbeeld bij uitstek
hiervan vormt de hervorming van de schenkbelastingen. Met het decreet werd beslist dat
schenkingsrechten voor onroerende goederen vanaf nu verlaagd worden zodat schenken een stijging
kan kennen in populariteit en op deze manier de overheid alsnog extra inkomsten kan verwerven. Ook
over de gedateerdheid van het Kadastraal Inkomen en de bijkomende consequenties werd één en
ander gezegd.380
De wetgever besliste de sterfhuisclausule definitief ten grave te dragen door aan de hand van het
decreet een wijziging van artikel 2.7.1.0.4 VCF door te voeren.381 Hierover kwam er weinig of geen
commentaar tijdens de plenaire vergadering waardoor ik acht dat er een zekere eensgezindheid
378 Verslag vergadering Commissie nr C. 235 dd. 12 mei 2015, www.vlaamsparlement.be 379 Verslag vergadering Commissie nr C. 233 dd. 12 mei 2015, www.vlaamsparlement.be 380 Verslag plenaire vergadering, 33 juni 2012, www.vlaamsparlement.be 381N. GEELHAND DE MERXEM, “Vlaams Gewest: exit sterfhuisclausule.”, De Fiscoloog 2015, 7. N. BOLLEN, “Vlaams gewest begraaft successieplanning via sterfhuisconstructie”, De Tijd 2015, x. X., “Erfbelasting- toepasselijkheid op de langstlevende echtgenoot.”, www.lexalert.net, 2015. (Laatst geraadpleegd op 18 juli 2015. (Oud artikel 5 W.Succ.)
63
aanwezig was rond deze wetswijziging. Het oude artikel 5 W.Succ. stipuleerde de
overlevingsvoorwaarde als noodzakelijk voor de toepassing ervan.
Oud artikel 2.7.1.0.4 VCF luidt dan ook als volgt: 382
“De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de
schenkingen is onderworpen, op voorwaarde van overleving meer dan de helft van de gemeenschap
toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende
echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van
de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking
geheel of gedeeltelijk verkrijgt."383
De wetgever anticipeerde hierop door in voorgaande bepaling de voorwaarde van overleving volledig
te schrappen. 384 Bijgevolg vindt men in de Memorie van Toelichting dat daardoor de fiscale
administratie geen omweg meer hoef te maken via de anti-misbruikbepaling.385386 De administratie
gebruikte in het verleden deze bepaling om deze constructie alsnog te belasten. Het beding hield
namelijk fiscaal misbruik in wanneer de constructie louter opgesteld was uit fiscale overwegingen.
Indien de belastingplichtige geen bewijs kon leveren dat er ook niet-fiscale motieven meespeelden
was hij belastingen verschuldigd.387
Bij de stemming van dit ontwerp ging de sterfhuisclausule dan ook volledig ten onder en bleek dat haar
laatste minuten reeds geteld waren. De clausule werd bij deze dan ook plechtig begraven. Er is echter
wel enige onduidelijkheid over de inwerkingtreding van het decreet. Gaat het over overlijdens vanaf 3
juli 2015 of in het huwelijkscontract opgenomen sterfhuisclausules vanaf 3 juli 2015? Veel tijdsverschil
is er vaak niet maar N. GEELHAND DE MERXEM verwacht het laatste.388 Het is dan ook de vraag wat er
met de huidige hangende geschillen omtrent de sterfhuisclausule zal gebeuren in de toekomst.
Door het schrijven van deze masterproef kreeg ik de kans om de sterfhuisclausule te leren kennen
doorheen haar verschillende levensfases: in den beginne springlevend, later evoluerend naar een
comateuze toestand en tot slot bij het slaken van haar laatste zucht.
382 Voor de wetswijziging 383 Art 2.7.1.0.4 VCF 384 X., “Erfbelasting- toepasselijkheid op de langstlevende echtgenoot.”, www.lexalert.net, 2015. (Laatst geraadpleegd op 18 juli 2015) 385 E. AERTS, “Sterfhuisclausule decretaal gekortwiekt.”, Fisc. Act. 2015, 7. 386 Memorie van Toelichting, 24 april 2015, nr 333. www.vlaamsparlement.be; Ook Peeter Meeuwsen verschafde mij deze informatie tijdens een telefonisch onderhoud. 387 X., “Erfbelasting- toepasselijkheid op de langstlevende echtgenoot.”, www.lexalert.net, 2015. (Laatst geraadpleegd op 18 juli 2015) 388 N. GEELHAND DE MERXEM, “Vlaams Gewest: exit sterfhuisclausule.”, De Fiscoloog 2015, 7.
Bibliografie
Wetgeving Artikel 745bis Burgerlijk Wetboek. Artikel 1451 Burgerlijk Wetboek. Artikel 1458 Burgerlijk Wetboek Artikel 1461 Burgerlijk Wetboek. Artikel 1464 Burgerlijk Wetboek. Artikel 1465 Burgerlijk Wetboek. Artikel 18 Wetboek van Registratierechten Artikel 2.1.0.7.4. Vlaamse Codex Fiscaliteit. Artikel 2.7.1.0.5 Vlaamse Codex Fiscaliteit Artikel 2.7.1.0.3, 3° Vlaamse Codex Fiscaliteit Artikel 3.17.0.0.2 Vlaamse Codex Fiscaliteit Artikel 1 Wetboek van Successierechten. Artikel 2 Wetboek van Successierechten. Artikel 4,3° Wetboek van Successierechten. Artikel 5 Wetboek van Successierechten. Artikel 7 Wetboek van Successierechten. Artikel 48 Wetboek van Successierechten. Artikel 106 Wetboek van Successierechten Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2015, www.vlaamsparlement.be Decreet 19 december 2014, www.ejustice.fgov.be Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2015, BS 15 juli 2015, www.ejustice.just.fgov.be
Administratieve beslissingen Adm. Besl. 22 oktober 2003, nr. EE/99.731/MM, www.fisconet.fgov.be. Adm. Besl. 22 oktober 2003, nr. EE/99.731/MM, www.fisconet.fgov.be. Adm. Besl. 6 december 2004, nr. EE/100.511, www.fisconet.fgov.be. Adm. Besl. 30 augustus 2005, nr. E.E./100.998, www.fisconet.fgov.be. Adm. Besl. 26 april 2005, Rep RJ S4,3° Vl. Gewest 01.01, www.fisconet.fgov.be Adm. Besl. 29 juni 2007, nr. E.E./ 102.058, www.fisconet.fgov.be. Adm. Besl. 15 juli 2011, nr. E.E. /103.490, www.fisconet.fgov.be.
Circulaires Circ. nr. AFZ 8/2012, 19 juli 2012, www.fisconet.fgov.be. Circ. nr. AFZ 3/2012, 4 mei 2012, www.fisconet.fgov.be. Circ. nr. AFZ 5/2013, 10 april 2013, www.fisconet.fgov.be Omzendbrief nr. 2014/2 dd. 23/12/2014, www.fisconet.fgov.be Omzendbrief 2015/1 dd. 16/02/2015 – Belgisch Staatsblad 25 maart 2015, www.fisconet.fgov.be
Parlementaire stukken Parl. St. Kamer 2011-12, nr. 53-2081/001. Parl. St. Vl. Parl. 2011-2012, nr. 1326/1, 927. Parl. St. Vl. Parl. 2011-2012, nr. 1326/6, 7. Parl. St. Vl. Parl. 2011-2012, nr. 1326/8, 9. Senaatsverslag: Gedr. St. Senaat, 1992-93, nr. 762/1, p.3 en 762/2 p. 38.
Parlementaire vragen Antw. Min. Fin. 18 januari 1977, Vr. en Antw. Senaat, 593, nr. 49. Vr. nr 441-François Dufour, 24 mei 1996, Vr. en Antw. Kamer 1995-1996 afl. 44, 6018. Vraag om uitleg van dhr. Jos Lantmeeters, nr. 1056 (2014-2015), www.vlaamsparlement.be,
Rechtspraak Hof van Beroep te Gent dd. 13/01/2015 , rolnr: 2014/AR/309., www.fisconet.fgov.be Hof van Cassatie 6 juni 1961, www.fisconet.fgov.be Hof van Cassatie 10 december 2010, E.E./100.511, www.fisconet.fgov.be Hof van Cassatie 10 december 2010, NFM 2011, 175, nr. 21, concl. D. THIJS; Rb. Antwerpen 24 juni 2008,T. Not. 2008 Rb. Antwerpen 24 juni 2008, T. Not., met noot C. DE WULF Rb. Luik 10 januari 2012, AR 12/51/A, Réc. Gén, enr. Not. 2013, nr. 26481, p. 112 Rb. Bergen 6 september 2012, www.fisconet.fgov.be Rb. Bergen 11 september 2012, AR 12/7986, onuitg.; Rb. Brugge 16 januari 2013, www.fisconet.fgov.be Rb. Brugge 21 november 2012, TEP 2013, 79. Rb. Brussel 5 maart 2013, TEP 2013, 97. Rb. Luik 10 januari 2012, AR 12/51/A, Réc. Gén, enr. Not. 2013, nr. 26481, p. 112 Rb. Namen 21 februari 2013, www.fisconet.fgov.be Rb. Nijvel (15e k.) 6 januari 2012, TEP 2012, 30.
Rechtsleer Boeken CASMAN, H., Het begrip huwelijksvoordelen, Antwerpen, Maklu, 1976, 284 p.
CASMAN, H., en VAN LOOK, M., Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV., 1 - TXVII. – 1.
DECKERS, C., DE HERDT, J., en GEELHAND, N., (Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen,
Brussel, Larcier, 2008, 476 p.
PINTENS, W., DECLERCK, C., DU MONGH, J., en VANWINCKELEN, K., Familiaal vermogensrecht,
Antwerpen - Oxford, Intersentia, 2010, 386 p.
RUYSSEVELDT, J., Successierechten, Antwerpen, Kluwer, 2010, x p.
SPRUYT, E., Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 8: Anti-misbruik in registratie- en
successierechten. Een kritische analyse, Brussel, Larcier, 2013, 148 p.
VAN CROMBRUGGE, S., De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Kalmthout, Biblo, 2009, 74 p.
VOET, L., Artikel 7 W.Succ.: schenking of natuurlijke verbintenis?, Larcier, Gent 2010, 79p.
Bijdragen in boeken BARBAIX, R., “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten”, in BARBAIX, R., GEELHAND DE MERXEM,
N., en VERBEKE, A., Handboek estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier,
2010, 39-121.
BARBAIX, R.,“Koekoekskinderen in het familiaal vermogensrecht” in Koekoekskinderen, HEP Bijzonder
Deel 2, Brussel, Larcier, 2009,196p.
BOONE, K., “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 BW” in SENAEVE, P., SWENNEN, F., en HEYVAERT,
P., in Comm. ;Pers. En Fam, 2006, 1-20.
BUYSSENS, F., “De sterfhuisclausule na het arrest van het Hof van Cassatie de dato 10 december 2010
en de burgerlijke aansprakelijkheid van de notaris”, in VERBEKE, A.
CASMAN,H., “Verblijvingsbeding/Verblijvingsbeding onder last” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H.
DERYCKE, Handboek Estate Planning, IV,Vermogensplanning met effect na overlijden.Langstlevende,
Brussel, Larcier, 2006, 141 p.
GEELHAND DE MERXEM, N., “De sterfhuisclausule. Fiscale aspecten”, in BARBAIX, R., GEELHAND DE
MERXEM, N., en VERBEKE, A., Handboek Estate Planning. Bijzonder deel 4: Huwelijksvoordelen, Gent,
Larcier, 2010, 123-203.
VERBEKE, A., “Algemeen kader der huwelijksvoordelen”, in in R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM
& A. VERBEKE, Handboek Estate planning bijzonder deel 4: huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, 1-
30.
Bijdragen in tijdschriften AERTS, E., “Sterfhuisclausule decretaal gekortwiekt”, Fisc. Act. 2015, 6-10.
CARDOEN, B., “Administratie moet het bestaan van een schenking aantonen bij toepassing van art. 7
W.Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2005, 1-5.
CASIER, H., “De successierechten zijn dood, langleve de erfbelasting”, Nieuwsbrief 2014, 1.
CASIER, H., “Sterfhuisclausule en de fiscale administratie: miskenning van fundamentele
rechtsbeginselen”, Successierechten 2011, 7.
CASMAN, H., en VERBEKE, A., “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M. 2005, 292-297.
CASMAN, H., en VERBEKE, A., “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijke verkrijgingen”, Not.
Fisc. M. 2007, 32-35.
CULOT, A., “De sterfhuisclausule bijna dood?”, Noot bij cassatie 10 december 2010. Not Fisc. M. 2011,
199-200.
DEBLAUWE, R., “De Vlaamse interpretatie van de antimisbruikbepaling.”, Acc. & Fisc. 2015, 1.
DEHALLEUX, V., „La clause dite de la “mortuaire” a encore de beaux jours devant elle‟, Act.dr.Fam.
2011, 117-124.
DEKNUDT, G., “De sterfhuisclausule en het finaal verrekenbeding: (nog) adviseerbaar?”, T. Not. 2010,
249-253.
DEKNUDT, G., “Sterfhuisclausule volledig onbelast volgens Hof van Cassatie. Ook gevolgen voor „langst
leeft al‟ bedingen(?)!”, TFR 2011, 172-176.
DERYCKE, H., “De verlengde verdachte termijn van artikel 7 W.Succ.: toepassingsgebied rationae
materae ter zake van aandelen, TEP 2013, 4-10.
DEVOS, J., “Rechtbank verwerpt visie fiscus inzake sterfhuisclausule”, Fisc. Act. 2012, 4-6.
DE BROE, L., “Nieuw artikel 344, §1 is wellicht ongrondwettelijk”, Fisc. Act. 2012, 4-7.
DE BROE, L., “Regering herschrijft ontwerp van antimisbruikbepaling : wordt bazooka
scherpschutterswapen?”, Fisc. Act. 2012, 1-3.
DE WULF, C., “Een kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband met de
sterfhuisclausule”, T.Not. 2008, 467-485.
DE WULF, C., “Het recente cassatiearrest in verband met de sterfhuisclausule. Duidelijkheid op fiscaal
gebied-cruciale vragen van burgerlijk recht blijven buiten beschouwing”, T.Not. 2011, 3-10.
DU MONGH, J., “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T.Not.
2007, 492-509.
GEELHAND DE MERXEM, N., ‘Huwelijksvoordelen: geen verboden erfovereenkomst en nog
adviseerbaar, TEP 2011, 117.
GEELHAND DE MERXEM, N., “De ‘sterfhuisclausule’, het Hof van Cassatie, de commentaren in de
rechtsleer en de fiscale administratie.”, TEP 2011, 210-263.
GEELHAND DE MERXEM, N., en LELEU, Y.-H., “La clause dite de la “mortuaire” plus vivante que jamais”,
JT 2011, 92-95.
GEELHAND DE MERXEM, N., “De administratieve beslissing van 15 juli 2011: in strijd met het recht en
met de wet”, Nieuwsbrief Notariaat 2011, 5-7.
GRILLET, J., “Actualia registratie-en successierechten, Not. Act. 2011, 180.
INDEKEU, B., “Fiscaal recht (successierechten)-Verblijvingsbeding in het voordeel van één echtgenoot,
in het geval van een ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel om gelijk welke reden,
gecombineerd met een inbreng van eigen goederen in het gemeenschappelijk vermogen – geen
schenking, geen contractuele erfstelling, geen heffing van successierechten met toepassing van artikel
2 W.Succ., Limb. Rechtsl. 2011, 129-142.
INDEKEU, B., “Luidt Gents arrest een revival van de sterfhuisclausule in?”, RW 2014, 151-158.
K.F.B.N., Verslagen en debatten van het Comité voor studie en wetgeving, dossier 6283 met verslag van
DECUYPER, J., Brussel, Bruylant, 1997-98, 492-496.
K.F.B.N., Verslagen en debatten van het Comité voor studie en wetgeving, dossier 4374bis met verslag
H. CASMAN, A. VERBEKE, Brussel, Bruylant, 2008, 87-126.
MICHIELS, D., “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, p. 431-491.
NORE, D., “Noot: rechtbank maakt ernstig voorbehoud bij sterfhuisclausules: niet in elke hypothese
onbelast”, RABG 2007-08, 563-566.
PEETERS, B., “De algemene fiscale antimisbruikbepalingen: een commentaar in het licht van de
rechtspraak van het Grondwettelijk Hof,” AFT 2014, 27.
PUELINCKX-COENE, M., “Op zoek naar de draad van Ariadne in het doolhof van beschikkingen tussen
echtgenoten”, TBBR 1992, 26.
SPRUYT, E., “Cassatie aanvaardt sterfhuisclausule”, Juristenkrant 2011, 1-3.
SPRUYT, E., “Successierecht-Sterfhuisclausule: is er opnieuw hoop?”, NN 2012, 6-7.
VANDEN DAELEN, S., “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falconis 2007-08, 59-73.
VAN OOSTERWYCK, G., “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, TPR 1985, 249-250.
VAN WINCKELEN, K., Noot bij “Cass. 23 november 2001”, EJ 2002, 18-27.
VAN ZANTBEEK, A., “Antimisbruikcirculaire nr. 8/2012. Bedreiging of opportuniteit in estate planning-
land?”, STEP, 1-3.
VERBEKE, A., “Huwelijksvoordelen. Een tweede Antwerps mijlpaalarrest”, TEP 2008, 279-286.
VERBEKE, A., “STEP: huwelijksvoordelen een tweede belangrijk mijpaalarrest.”, TEP 2008, 7.
VERBEKE, A., en BARBAIX, R., “Hof van Cassatie bevestigt sterfhuisclausule”, RW 2010-11, 1436-1443.
VERBEKE, A. en BARBAIX, R, “Nijvelse rechtbank bevestigt de onbelastbaarheid van het
sterfhuisbeding”, TEP 2012, 22.
VERBEKE, A., en BARBAIX, R., “De sterfhuisclausule springlevend”, TEP 2010-11, 106-111.
VERHULST, I., „Kan artikel 2 W.Succ. worden toegepast op bedingen van ongelijke verdeling?‟, TFR
2007, 509-511.
VERHULST, I., & NELIS, S., “ Artikel 4,3° W.Succ. Vlaams Gewest: enkele verduidelijkingen aangaande
het toepassingsgebied.” Successierechten 2006, 1-3.
VERMEULEN, W. “Over zwart en wit en vele tinten grijs: de nieuwe anti-misbruikbepaling”, Not. Act.
2013, x.
WEYTS, L., “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts één echtgenoot: is dit een
ontsnappingsroute aan artikel 5 W. Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?‟, T.Not. 2005, 2-
8.
WEYTS, L., “Kanttekening. De sterfhuisclausule: plechtig ten grave gedragen”, RW 2011-12, 929-931.
Varia BOLLEN, N., “Vlaams gewest begraaft successieplanning via sterfhuisconstructie”, De Tijd 2015, x.
DE LOORE, A.-S,”De mogelijkheid om het keuzebeding betreffende het gemeenschappelijk vermogen
aan te wenden voor het eigen vermogen.”, Ugent 2008-09, p. 74
GEELHAND DE MERXEM N., “Vlaams Gewest: exit sterfhuisclausule.”, De Fiscoloog 2015, 7.
JOSEPH, L., “De sterfhuisclausule na het arrest van het Hof van Cassatie en na de wijziging van het
standpunt van de fiscale administratie”, UGent 2012-2013, p. 52.
TURTELBOOM, A., “2312.2014- Omzendbrief 2014/2: Art. 3.17.0.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit
van 13 december 2013, zoals gewijzigd door het decreet van 19 december 2014”, Fisconetplus.be
2015.
VERHAEGHE, K., “De sterfhuisclausule anno 2012, een palliatieve clausule?”, UGent 2012, p. 77.
Verslag vergadering Commissie nr C. 235 dd. 12 mei 2015, www.vlaamsparlement.be
Verslag vergadering Commissie nr C. 233 dd. 12 mei 2015, www.vlaamsparlement.be
Verslag plenaire vergadering, 30 juni 2012, www.vlaamsparlement.be
X., “Erfbelasting- toepasselijkheid op de langstlevende echtgenoot.”, www.lexalert.net, 2015. (Laatst
geraadpleegd op 18 juli 2015)