STADSNABIJE LANDBOUW VOOR BRUSSEL · 2020. 6. 23. · In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van...
Transcript of STADSNABIJE LANDBOUW VOOR BRUSSEL · 2020. 6. 23. · In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van...
STADSNABIJE LANDBOUW VOOR
BRUSSEL HET PROCES VAN VERBINDING VAN STAKEHOLDERS UIT
STAD EN PLATTELAND Aantal woorden: <35.861>
Joke Verstraeten Stamnummer: 01510454
Promotor: dr. ir. Frank Nevens
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting
Master of Science in de biowetenschappen: voedingsindustrie
Academiejaar: 2017-2018
STADSNABIJE LANDBOUW VOOR
BRUSSEL HET PROCES VAN VERBINDING VAN STAKEHOLDERS UIT STAD
EN PLATTELAND
Aantal woorden: <35.861>
Joke Verstraeten Stamnummer: 01510454
Promotor: dr. ir. Frank Nevens
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting
Master of Science in de biowetenschappen: voedingsindustrie
Academiejaar: 2017-2018
Auteursrechtelijke bescherming
De auteur en promotor geven de toelating deze thesis voor consultatie beschikbaar te stellen en
delen van de thesis te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de
beperking van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting van de bron
uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze thesis.
The author and promotor give the permission to use this thesis for consultation and to copy
parts of it for personal use. Every other use is subject to the copyright laws, more specifically
the source must be extensively specified when using the results from this thesis.
7/06/2018
Auteur Promotor
Joke Verstraeten dr. ir. Frank Nevens
Voorwoord
Welkom in mijn thesis! Deze thesis zal gaan over stadsnabije landbouw rond Brussel, meer
specifiek het verbindingsproces van stakeholders uit stad en platteland.
Als student Master of Science in de biowetenschappen afstudeerrichting voedingsindustrie leer
je alles over de verwerking van voedingsmiddelen. Hierdoor ben ik mij door de jaren heen meer
en meer bewust geworden van de ‘hiaten’ in het gangbare voedingssysteem. Ik ben als het ware
een kritische consument geworden met interesse in lokale, doordachte voeding met respect voor
mens en dier. Hoewel de afstudeerrichting in de voedingsindustrie zeer breed en gevarieerd is,
vind ik dat er meer aandacht mag komen voor de problemen aanwezig in de voedingssector.
Problemen omtrent duurzaamheid, en dus ecologische- , economische- en ethische aspecten.
Doordat de antwoorden op mijn vele vragen over de voedingssector niet beantwoord werden in
de opleiding ben ik zelf op zoek gegaan naar alternatieve systemen, dit heeft me dan ook naar
het thesis thema geleid. Alternatieve systemen niet enkel voor voeding, maar ook voor andere
belangrijke ‘ingrediënten’ in het leven.
Ik heb bewust gekozen voor dit thema enerzijds door mijn interesse in lokale voedsel systemen
en anderzijds door mijn drang om ‘meer te doen’. Ik wou dat mijn thesis een relevante studie
was die in de praktijk gebruikt kon worden en waardevol in de zoektocht naar een duurzamere
wereld. Ik hoop dus zeer dat ik voor een deel geslaagd ben in mijn opzet.
Graag wil ik mijn promotor Frank Nevens bedanken, voor het aanbieden van dit leerrijk thema.
Ik heb zoveel geleerd van deze thesis, niet enkel over het onderwerp stadsverbonden landbouw
maar ook over de ‘value’ en de kracht van gezamenlijk werk. Ook wil ik iedereen bedanken
voor de medewerking aan de interviews: Catherine Fierens, Martin Phillipart, Maarten Roels
en alle actoren die ik bevraagd heb. Het waren stuk voor stuk interessante gesprekken waar ik
veel uit geleerd heb.
Bedankt mama en papa om mij op deze aarde te zetten en mij door dik en dun te steunen en
bedankt aan iedereen die samen met mij de moed niet opgaf.
I
Abstract
Door de industrialisering is een ‘metabole kloof’ ontstaan tussen Brussel en zijn ruraal gebied.
Deze kloof zorgt voor een dynamiek rond lokale voedselsystemen in Brussel en het
Pajottenland.
Door in te gaan op stadsverbonden landbouw, de mogelijkheid tot opschaling hiervan en de rol
van verbinden in een lokaal voedselsysteem werden enkele onderzoeksvragen duidelijk over de
interactie met Brussel en het Pajottenland; aanwezige stakeholders?; het potentieel van
stadsverbonden landbouw?; eventuele opschaling van lokale (‘niche’) voedselsystemen?;
duurzaamheid?; nut, doel en middelen van een Intergewestelijk Overlegplatform?
In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van teamwork tussen acht thesisstudenten en hun
promotor om het hele Pajottenland-Brussel verhaal in kaart te brengen. Door actie onderzoek
te implementeren was er een samenwerking en co-creatie van data door de thesis studenten, die
getoetst werd in realiteit door de sector. Er werd kwalitatief onderzoek, verricht aan de hand
van diepte-interviews en mind-mapping. Zo werden antwoorden gevonden op de eerder
gestelde vragen omtrent het Pajottenland-Brussel verhaal.
Stadsverbonden landbouw heeft een grote sociale en economische verduurzaming maar de
verbinding tussen het Pajottenland en Brussel is gering. Vaak zijn deze verbindingen door
‘bottom-up’ transitie. De overheid heeft hier een rol, zo kan het lokale bestuur van het
Pajottenland een lokale strategie maken met het oog op Brussel. Pajottenland zou een
landbouwpark kunnen worden voor Brussel.
Een Intergewestelijk Overlegplatform kan helpen deze verbinding te verbeteren door te zorgen
voor een open, transparante communicatie, die vertrouwen met zich meebrengt tussen de
actoren. Zo kan bijgedragen tot een groter potentieel van stadsverbonden landbouw in Brussel.
Kernwoorden: Pajottenland, Brussel, Stadsverbonden landbouw, Intergewestelijk
Overlegplatform, opschaling
II
Abstract
Industrialization has created a 'metabolic rift' between Brussels and its rural area. This gap
creates a dynamic around local food systems in Brussels and Pajottenland.
By going deeper into peri-urban and urban agriculture, the possibility of upscaling this
agriculture and the role of connecting in a local food system, several research questions became
clear about the interaction with Brussels and the Pajottenland; the stakeholders; the potential of
per-urban and urban agriculture; possible scaling up of local ('niche') food systems; durability;
usefulness, purpose and means of an Interregional Consultation Platform.
This research uses teamwork between eight thesis students and their promoter to map the entire
Pajottenland-Brussels case. By implementing action research there was a collaboration and co-
creation of data by the thesis students, and tis data was tested in the reality of the sector.
Qualitative research was conducted on the basis of in-depth interviews and mind-mapping, and
answers were found to the previously asked questions about the Pajottenland-Brussels story.
The connection between Pajottenland and Brussels is small. Often these connections are by
'bottom-up' transition. The government has a role here, the local board of the Pajottenland can
make a local strategy considering Brussels. Pajottenland could become an agricultural park for
Brussels.
Urban agriculture has a great social and economic sustainability but Interregional Consultation
Platform can help to improve this connection between Pajottenland and Brussels by ensuring
open, transparent communication, which entails trust between the actors. It can contribute to a
greater potential of urban agriculture in Brussels.
Keywords: Pajottenland, Brussels, urban agriculture, ‘interregional consultation platform’,
upscaling
III
Inhoudsopgave
Lijst met afkortingen V
Lijst met figuren VII
Lijst met tabellen IX
1 Inleiding 11
2 Van Probleemstelling naar onderzoeksvraag 13
2.1 Het gangbare landbouwsysteem in vraag gesteld 13
2.2 Korte keten als alternatief 15
2.2.1 Definitie 15
2.2.2 Voor- en nadelen 17
2.2.3 De korte keten: ook in de supermarkt 18
2.3 Korte keten en de stad 28
2.3.1 Stadslandbouw 28
2.3.2 Stadsverbonden landbouw 31
2.4 Landbouwpark: Een concept om herbevinding te realiseren 33
2.5 Korte keten: van niche naar volwaardig alternatief 33
2.5.1 Korte keten: voorlopig nog een niche 33
2.5.2 Zeer context specifiek 35
2.6 Peri-urbane landbouw: de essentie is verbinden van stad en platteland 35
2.6.1 Fysiek verbinden 35
2.6.2 Actoren en rollen verbinden 36
2.7 Vraagstellingen 40
3 Materiaal: de concrete case Brussel - Pajottenland 41
3.1 Brussel 41
3.1.1 Stad, rand en ommeland 41
3.1.2 Een stad met een voedselstrategie 43
3.1.3 Een stad met een stadslandbouw-dynamiek 44
3.1.4 Een stad met marktpotentieel 48
3.2 Pajottenland 49
3.2.1 Een landelijke peri-urbane regio 49
IV
3.2.2 Evolutie van landbouw in het Pajottenland 51
3.2.3 Korte-keten activiteiten in Pajottenland in relatie tot Brussel 53
3.2.4 Brussel biedt veel meer potentieel! 55
3.3 De stad- en stadsverbonden landbouw 57
4 Methodologische aanpak 58
4.1 Teamwerk 58
4.2 Actie onderzoek 61
4.3 Kwalitatief onderzoek 62
4.3.1 Semi-gestructureerde interviews 62
4.3.2 Mind mapping 63
5 Resultaten en bespreking 65
5.1 De toekomst van het voedingssysteem buiten het korte keten circuit 65
5.2 Korte keten initiatieven en het verduurzamen van het voedinsgssysteem. 67
5.3 De interactie tussen Brussel en zijn ruraal gebied 69
5.4 Actoren in de case Pajottenland Brussel 75
5.5 Het potentieel van korte keten in Brussel 77
5.6 De korte keten in Brussel: ‘niche’ of volwaardig alternatief 78
5.7 Waarde van een Intergewestelijk Overlegplatform bij het korte keten voedingssysteem
in Brussel en Pajottenland 81
5.8 De drie doelen van het platform 85
5.8.1 Samenwerking producenten en afzetpunten in fucntie van de producten 88
5.8.2 Logistieke connectie 90
5.8.3 Opwaardering van het landschap 92
5.9 Middelen van het platform 94
5.10 Wie kan in dergelijk platform investeren, dit organiseren of een knooppuntpersoon
worden 97
6 Besluit 100
6.1 Voornaamste bevindingen 100
6.2 Aanbevelingen 101
Bibliografie 102
Bijlagen 112
V
Lijst met afkortingen
Afkorting Anderstalige betekenis Nederlandse betekenis
AFN Alternative Food Network Alternatieve voedselnetwerken
BHG Brussels Hoofdstedelijk Gewest
BXL Brussels Brussel
CIN Civic Innovation Center
CSA Community Supported Agriculture Gemeenschapslandbouw
CVBA Coöperatieve vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid
DI Diepte-interview
EFRO European Regional Development
Fund
Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling
EMB European Milk Board Europese Melkraad
FAO ood and Agriculture Organization
of the United Nations
Voedsel- en Landbouworganisatie
FAVV Federaal Agentschap voor de veiligheid
van de voedselketen
GOB Gewestelijke Overheidsdienst Brussel
ILVO Instituut voor Landbouw- en
Visserijonderzoek
IOP Interregional Consultation Platform Intergewestelijk Overlegplatform
LEADER Liaison Entre Actions de
Dévelopement de l'Economie
Rurale
Samenwerken aan de ontwikkeling van
het platteland
LEZ Lage-emissiezone
LFSC Long Food Supply Chains Langeafstand Voedselnetwerken
MSP Multi-Stakeholder process Multi-Stakeholder Proces
MVB Maison Verte et Bleue Groen en blauw huis
NGO Niet-Gouvernementele Organisatie
P&Z Pajottenland & Zennevallei
P+ Pajottenland+
PUA Peri-Urban Agriculture Peri-urbane landbouw
SAGE Sustainable Agriculture Education Duurzaam Landbouwonderwijs
SFSC Short Food Supply Chains Lokale Voedselnetwerken
UA Urban agriculture Stadslandbouw
UGent Universiteit Gent
UPH Urban and Peri-urban Horticulture Stedelijke en Randstedelijke Tuinbouw
VAC Vlaams Agrarisch Centrum
VI
Afkorting Anderstalige betekenis Nederlandse betekenis
VLM Vlaamse Landmaatschappij
VUB Vrije Universiteit Brussel
VZW Vereniging Zonder Winstoogmerk
VII
Lijst met figuren
Figuur 1: Dynamische versie van het multilevelperspectief in transitie en transformatie (Paredis
et al., 2009). .............................................................................................................................. 13
Figuur 2: Transitie (Poppe et al., 2009). .................................................................................. 15
Figuur 3: Lokale producenten bij u in de buurt (Carrefour)..................................................... 20
Figuur 4 Product uit onze streek: lokale producten in een winkel van Carrefour .................... 23
Figuur 5: De duurzaamheidsaanpak van Colruyt ..................................................................... 24
Figuur 6: De keten-types van Colruyt ...................................................................................... 25
Figuur 7: Definitie van intra- en peri-urban area's (Intensified Density, 2018) ....................... 29
Figuur 8: Multi-Stakeholder process: essentiële elementen! (Dubbelingn & Merzthal, 2014).
.................................................................................................................................................. 37
Figuur 9: Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (De Keersmaecker & Debailleul, 2016) ........ 41
Figuur 10: Brusselse rand (Vlaanderen, 2018) ......................................................................... 42
Figuur 11: Superdiversiteit in Brussel (Blommaert, 2015) ...................................................... 43
Figuur 12: Atelier Groot Eiland ............................................................................................... 46
Figuur 13: Les Maraîchers du Chant des Cailles (Chant des cailles, 2018) ............................. 46
Figuur 14: Kelder van PermaFungi .......................................................................................... 47
Figuur 15: PermaFungi charter ................................................................................................ 48
Figuur 16: Het Peri-urbane gebied rond Brussel (Farmcafé, 2018) ......................................... 49
Figuur 17: Regionaal landschap Pajottenland & Zennevallei .................................................. 50
Figuur 18: Pajottenland (Made in Vlaams-Brabant, 2017) ...................................................... 51
Figuur 19: Evolutie van de Landbouwbedrijven in het Pajottenland (op basis van cijfers uit
‘Lokale Statistieken’, Vlaamse Overheid) ............................................................................... 52
Figuur 20: Initiatiefnemers van Brussel LUST ........................................................................ 53
Figuur 21: cvba lekkers uit het pajottenland ............................................................................ 54
Figuur 22: Vertegenwoordigers 'Lekkers uit het Pajottenland (Van Parys; T2, 2018) ............ 54
Figuur 23: Brussel als kans voor het Pajottenland (Vanempten et al., 2015) .......................... 56
Figuur 24: De landbouw types afhankelijk van de regio van productie ................................... 57
Figuur 25: Kaart van het totaalverhaal van de Pajottenland-Brussel case (T6, 2018) ............. 60
Figuur 26: Durf denken (UGent) .............................................................................................. 62
Figuur 27: Landbouwparken rond Parijs (Guiomar et al., 2016) ............................................. 72
Figuur 28: Actiegebied van Triangle Vert ............................................................................... 73
VIII
Figuur 29: Stakeholder kaart versie 1.0 (T6, 2018) ................................................................. 76
Figuur 30: Producenten werden bevraagd op welke gebieden ze nog ondersteuning en/of
professionalisering nodig achtten voor hun bedrijf (T1, 2018). ............................................... 85
Figuur 31: Er werd gevraagd naar de opinie van de consument over lokale producten en lokale
verkooppunten in Brussel (T4 ,2018) ....................................................................................... 86
Figuur 32: De linken tussen Pajottenland en Brussel ............................................................... 87
Figuur 33: LEZ in Brussel (lez.brussels, 2018) ....................................................................... 92
Figuur 34: Tabel met gemiddelde invloedscore’s van middelen die een platform kunnen
aanbieden .................................................................................................................................. 95
IX
Lijst met tabellen
Tabel 1: Voor en nadelen korte keten initiatieven (geïnspireerd door Cazaux, 2010). ............ 17
Tabel 2: Stadslandbouw een pragmatische indeling (Lohrberg, 2016) .................................... 30
10
11
1 Inleiding
Brussel is een metropool die omringd is door een groot, groen uitgestrekt peri-urbaan gebied.
Door de opkomst van de ‘lokale’ trends de laatste jaren heeft Brussel de ‘Good Food’-
voedselstrategie ontwikkeld. In deze strategie staat dat tegen 2035, 30% van het geconsumeerd
fruit en groenten ‘lokaal’ geproduceerd moeten worden. Hiervoor is stadsverbonden landbouw
van belang.
We bekijken hier specifiek de stad Brussel in verbinding met het Pajottenland. Omdat dit geheel
veelomvattend en complex is hebben we het generieke korte-keten-verhaal opgesplitst en
hebben we met acht laatstejaarsstudenten uit de richting Master of Science in de
biowetenschappen de begrippen en problematieken ban Brussel en het Pajottenland onderzocht.
Met het Pajottenland en Brussel als ‘living lab’ en het voeren van hoofdzakelijk kwalitatief
onderzoek werd gezocht naar alles wat in die concrete case leeft rond korte keten
voedselsystemen. Zo proberen we de mogelijkheden na te gaan van een eventueel herstel van
de verbinding tussen het Pajottenland als productiegebied en grootstad Brussel als potentiële
markt van voeding. Elke student werkte op een specifiek fragment zodat uiteindelijk meer
informatie bekomen kan worden dan wanneer een persoon op deze hele case zou werken. Door
al deze informatie te bundelen kunnen we tot een groot betekenisvol verhaal komen. Zo wordt
er onderzocht wat de motieven van korte keten producenten zijn, de ‘Pajotse’ en Brusselse
consument wordt bevraagd, de rol van een Intergewestelijk Overlegplatform (IOP) om de
betrokken actoren te verenigen wordt bekeken, alsook het potentieel van ‘regional branding’
van het Pajottenland. Verder worden de rollen van bio-en/of conventionele landbouw
vergeleken en wordt tot slot het potentieel van twee ‘Food Hubs’ onderzocht, in twee
gemeenten van het Pajottenland: Herne en Pamel.
Vermits er nog geen overkoepelende link is tussen het vruchtbare Pajottenland en de stad
Brussel op zowel organisatorisch vlak als op vlak van product uitwisseling zien we de nood om
te onderzoeken hoe we deze twee aanliggende en complementaire gebieden kunnen verbinden.
We gaan in op de ‘Short Food Supply Chain’ en wat stadsverbonden landbouw hierin betekent
en hoe ook het aanwezige stadslandbouw in Brussel in dit plaatje past. Wanneer we het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest met 1,2 miljoen inwoners wil voeden met lokale voedselsystemen moet
gekeken worden naar de opschaling van lokale productie. Er wordt ook vaak in de richting van
de retail gekeken als het gaat over de opschaling van de lokale, nu nog niche, markt.
We bekijken de troeven die zowel Brussel als het Pajottenland te bieden hebben. Dit zijn
enerzijds het potentieel van markt van Brussel die zoekt naar lokale producten; en anderzijds
het Pajottenland met een divers aanbod van verse en verwerkte producten. Er zijn al een aantal
initiatieven in het Pajottenland die de afzetmarkt in Brussel gevonden hebben. ‘Brussel LUST’
is een lopend project dat op zoek gaat naar de verbinding en afzetmarkt tussen heel Vlaams
12
Brabant en de stad Brussel. We bekijken ook de case Triangle Vert (nabij Parijs) als een
vergelijkbare situatie; en wat daaruit geleerd kan worden voor Pajootenland-Brussel.
De essentie van peri-urbane landbouw is het verbinden van de stad met zijn omgeving. Dit
zowel fysiek als door een netwerk van transparante communicatie. Deze communicatie kan
gebeuren door een overlegplatform. Gezien een dergelijk platform over de gewesten heen zou
moeten werken heet het een ‘intergewestelijk overlegplatform’. Aan de hand van diepte-
interviews onderzoeken we of er nood is aan zo een platform tussen Brussel en Pajottenland;
wat dit platform zou moeten doen om een opwaardering te krijgen van het lokale
voedselsysteem tussen deze twee en wie de voornaamste actoren zijn in dit verhaal. Tot slot
bekijken we nog wat de voornaamste middelen zouden kunnen zijn die een dergelijk platform
zou moeten aanbieden en of er van de bevraagde actoren geïnteresseerden zijn om bij te dragen
aan de opstart en de werking van zo een platform.
13
2 Van Probleemstelling naar onderzoeksvraag
2.1 Het gangbare landbouwsysteem in vraag gesteld
De voortdurende industrialisatie en globalisering van de landbouwsector en de uitsluiting van
de kleine familiale bedrijven zorgt voor een kloof tussen de stad en het platteland (Berti &
Mulligan, 2016). Het concept van 'metabole kloof' vindt zijn oorsprong in het werk van Karl
Marx. Marx wees op "zowel een breuk in het circuit van voedingsstoffen tussen stad en
platteland als een breuk in de metabolische relatie tussen mens en natuur onder het kapitalisme".
De 'kloof' beschrijft de verstoring van traditionele vormen van uitwisseling tussen mens en
natuur (bijvoorbeeld door middel van landbouw) waardoor mensen hun sociale reproductie
veiligstelden. Er is dus een vervreemding of loskoppeling van de natuur vastgesteld. De
opkomst van verstedelijking naast industrialisatie als gevolg van kapitalistische ontwikkeling
wordt beschouwd als de basis van deze breuk met het verleden. In dit proces worden de relaties
tussen productie en consumptie steeds meer (geografisch) gescheiden. Zo werd de cycli van
milieu en nutriënten die ooit de bodemvruchtbaarheid in stand hielden en de accumulatie van
organisch afval minimaliseren, verbroken (Dehaene et al., 2016). Deze steeds groter wordende
conventionele landbouwsystemen brengen negatieve economische, sociale en ecologische
gevolgen met zich mee (Cleveland et al., 2014).
Figuur 1: Dynamische versie van het multilevelperspectief in transitie en transformatie
(Paredis et al., 2009).
Transformatie
14
In Vlaanderen wordt er op gebied van landbouw en voedsel een nieuw bestuurs-netwerk
opgestart na de separatie van het ‘New Food Frontier’-netwerk dat vooral op transitie gefocust
was. De initiatiefnemers van dit nieuwe netwerk zijn onder andere economische actoren van de
voedselketen en actoren uit reguliere grote belangengroeperingen zoals bijvoorbeeld de
boerenorganisaties. Zij propageren 'transformatie' als de manier om duurzaamheid te bereiken.
“most gain in sustainability will be achieved by changing 10 percent in the existing 90
percent of the food system, not by attaining major changes in a small part of the system.”
(interview, Vilt 2013)
Onder de slogan ‘geen revolutie maar evolutie’ wil men een stapsgewijs, evolutionair proces
bekomen zonder enige drastische veranderingen in de bestaande politieke, economische en
sociale systemen. Binnen het nieuwe bestuurs-netwerk werd deze verschuiving ondersteund
door een discursieve wijziging. Er wordt een traject van stapsgewijze incrementele verandering
in een vrij korte termijn van 10 jaar voorgesteld, waarin een dominant discours en praktijk van
ecologische modernisering opnieuw wordt bevestigd. Een ander voordeel in dit nieuwe
gereconstrueerde netwerk is dat het direct verbonden is met het landbouwbeleid van de Vlaamse
Overheid. Door deze directe verbondenheid met de overheid is het eenvoudiger om subsidies
te bekomen voor eventuele projecten. Dit illustreert hoe de leden van de belangenorganisaties,
met name de Boerenbond, een directere band hebben met de gevestigde politieke sfeer en hoe
positiemacht de vorm van duurzaamheidsbestuur beïnvloedt (Crivits et al., 2017). In dit model
wordt het agro-industriële paradigma en de verdere versnelling van de agro-food gepropageerd
(Wiskerke, 2009).
Om de eerder genoemde ‘metabole’ kloof te dichten is er nood aan overgang van het huidige
systeem naar iets anders. Dit kan gebeuren door transformatie of transitie. Transformatie is het
geleidelijk evolueren naar een optimalisatie en/of een aanpassing van het huidige regime en zijn
gangbare gebruiken en denkwijzen. Deze transformatie wordt geïnitieerd door de gevestigde
actoren en organisaties. Transitie overgangen worden ontwikkeld door het opschalen van
radicaal alternatieve niches die zich buiten het huidige regime hebben ontwikkeld. Deze
overgangen worden vaak beschouwd als 'vervangers' van de dominante systeem (Nevens et al.,
2012).
“It is a process of moving ahead on the basis of inputs of actors who possess local knowledge,
but through their interactions, are able to gradually transform emerging paths to higher
degrees of functionality.” (Garud & Karnøe, 2003)
Een transitie is geen lineair proces. Het is een shift welks lijkt op een S vorm die de verschuiving
in het systeem van het ene dynamische evenwicht naar een ander evenwicht beschrijft met 4
opeenvolgende fasen (Poppe et al., 2009):
15
Figuur 2: Transitie (Poppe et al., 2009).
1. De eerste fase is de ‘pre-development’ fase van het eerste dynamisch evenwicht. Op
systeemniveau is hier geen sprake van een zichtbare verandering. Er wordt op
individueel niveau geëxperimenteerd.
2. De tweede fase is de ‘take-off’ fase die ontstaat door verschillende versterkende
innovaties. Deze zorgen voor een veranderingsproces in het systeem.
3. Een ‘acceleration’ fase met zichtbare structurele veranderingen. Dit door een
opeenstapeling van sociaal-culturele, economische, ecologische en institutionele
veranderingen.
4. Als laatste de ‘stabilisation’ fase. Hier neemt de snelheid van de sociale verandering af
en wordt een nieuw dynamisch evenwicht bereikt.
2.2 Korte keten als alternatief
2.2.1 Definitie
Door de negatieve indruk die geassocieerd wordt met de conventionele voedselketen werd er
een counterbeweging opgezet die ervoor moet zorgen dat er meer vertrouwen, transparantie en
traceerbaarheid komt in de voedselindustrie. Dit heeft geleid tot de valorisatie van lokale
voedselnetwerken als een soort van ‘morele tegenbeweging’. Ondanks dat deze alternatieve
strategieën genieten van een toenemende populariteit worden ze slechts gebruikt door een klein
percentage van de bevolking en blijft het dus een nichemarkt (Little et al., 2010).
16
De ‘korte keten’ (‘Short Food Supply Chain’, SFSC) is een voorbeeld van een alternatief
voedselnetwerk (AFN) (Cazaux, 2010; Little et al., 2010). Met alternatieve voedselnetwerken
worden lokale (alternatieve) netwerken bedoeld en SFSC is dan het begrip voor ‘korte keten’.
AFN is een reactie van de vertrouwensbreuk tussen de consument en het gangbare systeem
(Cleveland, 2015). Bij SFSC ligt de nadruk meer op ‘lokaal’ gericht. Dit betekent een zo klein
mogelijk aantal tussenstappen tussen producent en consument (Kneafsey et al., 2013).
Het gaat er vooral om dat de consument vertrouwen krijgt in de producent, regio of plaats waar
het product gemaakt of verwerkt werd, door transparante informatie. Er is meer interesse naar
de afkomst van de voeding en hoe deze geproduceerd wordt. Zo verstevigt het contact tussen
de consument en de producent. Dit nauwer contact biedt meerwaarde voor de consument; en
ook omdat tussenschakels worden vermeden, betekent dit dat de producent een betere prijs
krijgt voor zijn product (Marsden, 2010). Volgens deze laatste auteur zijn er drie hoofdtypes
van SFSC:
a) Face-to-face: hier koopt de consument rechtstreeks van de producent of verwerker.
Authenticiteit en vertrouwen ontstaan door persoonlijke interactie. Dit kan ook via het
internet als een variant van face-to-face contact via online handel en webpagina's.
b) Ruimtelijke nabijheid: producten worden geproduceerd en verkocht in de specifieke regio
van productie. Consumenten worden op het moment van de verkoop op de hoogte
gebracht van de 'lokale' aard van het product.
c) Ruimtelijke uitbreiding: waarde en betekenisvolle informatie over de regio van productie
en degenen die het voedsel produceren, worden vertaald naar consumenten die zich buiten
het productiegebied zelf bevinden en die wellicht geen persoonlijke ervaring hebben met
die regio.
Korte keten initiatieven kunnen heel divers zijn naargelang de opvatting. Een strikt afgebakende
eenduidige definitie van SFSC/korte keten is er niet. Als typerend kenmerk beschrijft men
steeds het directe contact tussen producent en consument, of een minimum aan tussenschakels.
Volgens het Charter van de Solidaire Aankoopgroepen voor Associatieve Landbouw is SFSC
een rechtstreekse handel, ingebed in een lokale economie, met als doel de producenten als
belangrijkste voordeelhouder te maken. Korte keten impliceert dan de volgende basisprincipes
(Cazaux, 2010).:
• wegnemen van tussenpersonen/actoren tussen de producenten en de consumenten;
• voorrang geven aan de aankoop, verkoop en consumptie van lokale producten;
• enkel lokale producten aanbieden, met beperking en rationalisering van transport.
Het korte keten voedselsysteem streeft in een brede context naar meer duurzame landbouw en
voeding (Canfora, 2016), en biedt dus ook een brede waaier van voordelen.
17
2.2.2 Voor- en nadelen
De vele korte keten initiatieven wijzen op de vele voordelen van de SFSC. Veel hangt natuurlijk
ook af van de vorm van het specifieke initiatief. Een hoevewinkel is namelijk een heel ander
gebeuren dan een collectieve aankoop. Het kan een individueel project zijn, maar evengoed een
gezamenlijk met een groot samenwerkingsverband. De voordelen en nadelen zullen dan ook
specifiek zijn voor elk individueel traject (Cazaux, 2010). Eén ding is wel duidelijk: lokaal gaat
om meer dan alleen het aantal kilometers dat een product heeft afgelegd tussen zijn plaats van
productie en het bord van zijn consument. Het wordt ook geassocieerd door de consument met
kleinschalig, hoge kwaliteit, verser en gezonder, duurzamer, diversiteit aan producten en
productiemethoden, relatief lage volumes, fluctuatie (van aanbod, volume, prijs, kwaliteit),
eerlijke prijs voor de boer, etc. (Zwart, 2017).
Tabel 1: Voor en nadelen korte keten initiatieven (geïnspireerd door Cazaux, 2010).
Voordelen Nadelen
Sociaal
- Direct contact tussen landbouwer en consument.
- de consument ‘herontdekt’ de landbouw, kennis van
afkomst van zijn voedsel;
- herstellen van een vertrouwensrelatie met betrekking
tot kwaliteit;
- het imago van de landbouw wordt verbeterd door
toenemende transparantie van landbouw;
- bijdragen tot herstel van sociale relaties;
- contact stad/platteland;
- beroepstrots producent, ook door voldoening en
waardering.
- Tijdintensief en
arbeidsintensief voor
producent;
- onzekere rentabiliteit;
- soms ook een onzekere afzet
- hoge investeringskosten;
- te strenge wetgeving, hoge
investeringen voor wettelijke
vereisten, veel administratie.
- gebrek aan financiële steun
(Van de Velde et al, 2005);
- elitair imago;
- niche markt
(Aggestam, 2017).
Ecologisch
- Minder transport, beperken van voedselkilometers,
beperking van de uitstoot van broeikasgassen.
- minder verpakkingsafval.
- beperking van energieverbruik;
- bij veel korte keten initiatieven worden extra
milieucriteria gehanteerd of ligt de focus op
biologische teelt.
- veiliger en gezonder voedsel voor de consument.
18
Economisch
- Spreiding van het inkomen (Van Buggenhout en
Vuylsteke, 2014);
- Bevorderen van de regionale economie;
- Kansen voor kleinschalige en gemengde bedrijven;
- Kansen voor bedrijven in peri-urbaan gebied,
nabijheid van consument,
- Duidelijke en eerlijke prijs, voor consument en
producten, zonder tussenschakels;
- Zekerheid over afzet (bv. bij contracten tussen
producent en consument, als bv. voedselteams)
Er kunnen verschillende meningen zijn waarom korte keten initiatieven belangrijk zijn. Dit
hangt af van persoonlijke opvattingen van zowel producent als consument. De verschillende
initiatieven en actoren kunnen de klemtoon leggen op specifieke aspecten die zij het
belangrijkst vinden in de gegeven context (Cazaux, 2010).
De nadelen van de korte keten voedselsystemen zijn dat ze voor veel producenten niet volstaan
om economisch leefbaar te zijn. Hierdoor combineren ze verschillende methodes, eventueel
ook met de long food supply chain (LFSC, het ‘gangbare’ circuit) en zo vermijden ze de
onzekerheid van de onvoorspelbare korte keten markt (Kneafsey et al., 2013). Wanneer
producenten alleen uit economische overweging aan SFSC deelnemen, is de kans dat ze snel
afhaken reëel. Dit omdat het korte keten circuit veel inspanning vraagt op vele vlakken
(marketing, logistiek, communicatie, etc.); er moet dus heel bewust voor gekozen worden (Van
Buggenhout en Vuylsteke, 2014).
De vraag of lokaal sowieso bijdraagt tot duurzaamheidstransitie is nog niet volledig opgelost.
Wat zijn de inputs en de productiemethoden? Wat als de verwerking van de productie zich
buiten de regio bevind? Hoeveel kilometers legt de consument af voor zijn lokale aankopen?
Hoeveel energie vraagt lokale productie? Men moet alle aspecten gebalanceerd bij elkaar zien
en niet in de ‘local trap’ vallen (McClintock, 2015).
2.2.3 De korte keten: ook in de supermarkt
De typische connotaties met ‘korte keten’ zijn deze van hoeveverkoop, boerenmarkten, CSA,
etc. De beschrijving van deze diverse uitwerkingen van korte keten maakt deel uit van talrijke
publicaties (Recht van bij de boer, 2018; VAC Consult, 2014; Coart, 2017; Stassart en Engelen,
1999; Departement Landbouw & visserij, 2018), en ook in een aantal van de andere
thesiswerken die passen in het grotere verhaal waarin dit werk past (zie T2, T3, T4, T5 en T7).
Daarom gaan we hier niet verder in op deze gedetailleerde typeringen en beschrijvingen. Het
19
verhaal van de korte keten beperkt zich echter niet tot deze meer ‘kleinschalige’ vormen. Ook
spelers in de sector van retail zijn bezig met producten van meer lokale oorsprong. En daar gaan
we in volgende paragrafen op in.
Lokale producten in de supermarkt, kan dit eigenlijk wel? Dit is een vraag die Tjistke Anna
Zwart stelt op een korte-ketencongres in Leuven (3 mei 2018) . Ongeveer 80% van ons voedsel
wordt in de supermarkt gekocht; en in hoofdzaak gaat het om producten die komen uit het
gangbare systeem (wereldwijd, eenvormig, goedkoop, ‘commodities’). Ook supermarkten zijn
actief in de korte keten, hoewel deze producten veel minder prominent aanwezig zijn in de
rekken. Zwart beschrijft twee niveaus van ‘lokaal’ (nationale ketens en regionale,
‘hyperlokaal’).
Lokaal in supermarkt is mogelijk maar gaat van zwart-wit naar grijs. Dit wil ook zeggen dat er
verschillende praktijken naast elkaar kunnen bestaan. Als het gaat over kleinschalig lokaal, kan
dit systeem bijna niet anders dan een ‘extra’ alternatief aanbieden omdat er geen grote volumes
beschikbaar zijn. Maar de lokale producten maken dan wel mee gebruik van het sterke
logistieke systeem van het gangbare circuit (Zwart, 2018).
Enkele vragen die men kan stellen bij het aanbieden van korte keten in de grote retail, is of de
achterliggende principes van korte-keten niet vergeten worden, namelijk de verbetering voor
de boer. Wat willen supermarkten van lokaal? Is dit enkel een lokmiddel en is het ethisch
correct om uit te pakken met lokale producten (in de context van wat toch zeer dominant
gangbaar blijft)? Er wordt wel gemerkt dat de beleving in de supermarkt belangrijker aan het
worden is, onder andere door de komst van online winkelen. Men zoekt dus meer contact,
authenticiteit, een setting waar het plezant winkelen is, etc. (Zwart, 2018).
20
a) Case Carrefour
“Lokale producenten bij u in de buurt” is een project van Carrefour Belgium, geleid door het
departement ‘Kwaliteit, Duurzame Ontwikkeling en Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen’ van het bedrijf.
Figuur 3: Lokale producenten bij u in de buurt (Carrefour)
Het project werd op touw gezet op verzoek van het ‘Executive Committee van Carrefour’ en
werd onderworpen aan een studie van 6 maanden door de Universiteit van Luik (Campus agro-
en biotechnologie, Gembloux). Een pilootproject werd opgestart in de winkels van Herstal en
Bergen en daarna werd het project in augustus 2012 goedgekeurd. Alle interne diensten hebben
meegewerkt aan dit proces en hebben het gevalideerd (Soels, 2018).
De lokale producenten hadden bezorgdheden op vele vlakken; ze stelden zich onder andere de
vraag of een project met een retail ‘gigant’ wel ethisch correct ging zijn. De centrale drie grote
vragen waren:
De lokale producenten hadden bezorgdheden op vele vlakken; ze stelden zich onder andere de
vraag of een project met een retail ‘gigant’ wel ethisch correct ging zijn. De centrale vragen
van de producent waren:
1. Economisch en financieel?
- Hoe groot zijn de marges die de supermarkt neemt op de producten: de producent
heeft schrik dat hij aan een te lage prijs moet aanbieden, of dat zijn product te duur
verkocht zal worden.
- Gaat de betalingstermijn lang zijn: de producent moet hierdoor te lang
voorfinancieren.
- Principe van exclusiviteit, een te grote afhankelijkheid van de producent: de producent
kan hierdoor zijn risico’s niet spreiden of eventueel zijn volumes en markt niet
vergroten.
21
- Economische boetes en sancties wanneer iets niet volgens de kleine letters gebeurt: er
heerst een wantrouwen voor grote retailers die een negatieve connotatie hebben in
deze materie.
2. Commerciële relatie?
- Niet gehoord worden, geen menselijk contact: de producent verliest greep op zijn
eindproduct en heeft geen zicht, noch inspraak in de verkoop.
- Volumes (seizoenen): Gaat de producent kunnen voldoen aan de vraag en het tempo
tijdens het hoogseizoen en wat overschotten indien de verkoop niet goed loopt.
- Investeringen: de producent heeft geen budgetten voor o.a. commerciële
ondersteuning, dure verpakking, speciale logistieke middelen (paletten, bakken, …)
- Aanvullende normen die gerespecteerd moeten worden: Europese en Belgische
regelgeving kennen voor het vermarkten binnen retail op grote schaal, juridische eisen,
kwaliteitseisen, …
- Presentatie van de producten in de winkel: mag de producent zelf kiezen op welke
manier, moet hij speciale verpakkingen, displays voorzien, ..
3. Complexiteit van de administratie
- Grote, juridisch ingewikkelde contracten: bijkomende juridische kosten om contracten
door te lezen. Financieel risico
- Streepjescodes (EAN codes): moet de producent hierin investeren? Hoe werkt dit,
vorming, kennis, ..
Op basis van deze grote vragen heeft Carrefour een charter opgesteld dat hierop een antwoord
biedt. De Carrefour-winkelier verbindt zich ertoe (Soels, 2018):
• Een rechtstreekse relatie op te bouwen tussen de producent en de winkeldirecteur;
• Geen volumes te eisen, maar wel het productietempo te volgen namelijk seizoen
gebondenheid en type van de productie;
• Verkoopprijzen te vragen die rekening houden met een juiste en voordelige
aankoopprijs voor alle schakels van de keten. Alle bestaande goederen zo snel
mogelijk te betalen binnen een termijn van maximaal 30 dagen;
• Geen exclusiviteitsbeding op te leggen door de producent de vrijheid te geven om zijn
producten te verkopen via andere winkeliers. De aandacht van de producent erop
vestigen dat elke klant maximaal 20% van zijn omzet mag uitmaken om zijn risico te
kunnen spreiden;
• De transparantie en authenticiteit te garanderen door duidelijk de naam en gegevens
van de producent te vermelden op elk product;
• De administratieve procedures te vereenvoudigen door het contract af te stemmen op
de lokale producenten of aangepaste voorwaarden voor oorsprongsverwijzing op te
stellen. Dit uit zich in contracten van onbepaalde duur die op elk moment beëindigd
kunnen worden door beide partijen;
22
• De voorkeur te geven aan een verkoopruimte en een specifieke en snelle ontvangst van
de levering van de producten.
De doelen van Carrefour België zijn allereerst de consument te winnen en houden met een
gamma bijzondere producten. Dit door het assortiment van lokale producten te ontwikkelen en
nieuw leven in de rayon van de verse producten te blazen. Een tweede doel is het bevorderen
van duurzame ontwikkeling. Dit door de lokale verankering te versterken, de lokale economie
te bevorderen, de relatie producent naar consument te versterken en transparantie, door een
directe en unieke relatie op te bouwen tussen de lokale producent en de winkeluitbater (Soels,
2018).
Het is belangrijk om in dergelijk project een definitie op te stellen van een lokale producent.
Korte keten voor Carrefour betekent een ander distributiecircuit dan het conventionele: zonder
aankoop- of distributiecentrales en zonder klassieke groothandelaars. Carrefour heeft 3 criteria
waaraan een producent moet voldoen om als lokaal beschouwd te worden: produceren binnen
een straal van maximum 40 km rond de winkel, in orde zijn bij het FAVV, en een bedrijf ‘op
mensenmaat’ zijn (wat betekent dat er maximaal 10 voltijdse equivalenten werken) (Soels,
2018).
De producten moeten ook aan 3 criteria voldoen: i) ambachtelijk, ii) authentiek, en iii) met een
minimum aan voedingsadditieven. De winkel moet ook inspanningen doen. Er moet een directe
band tussen de winkeluitbater en producent zijn. Een lokale producent is namelijk geen
klassieke leverancier, de winkel past zich aan en niet omgekeerd(Soels, 2018).
23
Figuur 4 Product uit onze streek: lokale producten in een winkel van Carrefour
Momenteel verkoopt Carrefour 11.500 producten van ongeveer 850 producenten. Dit varieert
van fruit en groenten tot boeken en verzorgingsproducten. Producten uit het nationaal
assortiment worden niet naast de streekproducten gezet, de winkels hebben een aparte afdeling
‘lokaal’. Elke winkel kan zelf kiezen tussen het nationaal aanbod of een lokaal alternatief
(Soels, 2018).
Het lokale model is niet zeer rendabel voor Carrefour door de hogere afnamekost bij de boer,
maar dit wordt gecompenseerd door lagere kosten van distributie en opslag (de boer brengt zijn
producten zelf naar de winkel) (Soels, 2018).
Carrefour ziet de toekomst voor het project positief in. Het is zeer populair geworden. Daar
waar ze vroeger zelf actief op zoek gingen naar producenten, komen de producenten nu uit
eigen beweging naar de winkels. Er worden overlegavonden met de producenten georganiseerd
en zo kunnen er ook eventueel nieuwe producten samen ontwikkeld worden (Soels, 2018).
b) Case Colruyt
Colruyt wil stap voor stap naar een duurzamere organisatie evolueren. Bij dit proces worden 4
focuspunten aangehaald: een vreedzame aanpak, sociale aanpak, aandacht voor dierenwelzijn
en duurzaamheid met het oog op milieu. Het is een proces waarin de Colruytgroep toegeeft dat
ze nog heel wat stappen te zetten hebben. Ze opteren voor een tweeledige aanpak namelijk met
24
directe en met indirecte impact (Figuur 5). Met directe impact wordt er gekeken naar een betere
logistieke aanpak, het verduurzamen van de winkels en gekoeld transport op vloeibaar ijs in
plaats van CO2. Als indirecte impact wordt er vooral gefocust op de stappen vóór hen in de
keten, door samenwerking met de producenten om hen te helpen de productie te verduurzamen.
Ook bij de Colruytgroep staat de consument centraal. Zo proberen ze de consument te
informeren over en , motiveren tot meer duurzame aankopen; en uiteraard door het aanbieden
van meer duurzame alternatieven in het gamma van de winkels (Van Couter, 2018).
Figuur 5: De duurzaamheidsaanpak van Colruyt
Volgens Colruyt zijn er 4 verschillende ketenmodellen in de retail (Figuur 6). Ze proberen bij
elk type zoveel mogelijk te verduurzamen (Van Couter, 2018).
Bij de grote ‘brands’ (zoals Unilever) is geen evidentie om een positieve duurzaamheidsimpact
te vragen. Toch zijn er minimale duurzaamheidseisen waaraan ook deze giganten moeten
voldoen.
Het tweede type is een ‘intermediaire keten’. Daarbij is er wel een link met bv. het slachthuis
of de veiling, maar de retailer weet niet precies wie de producent is van de producten. Colruyt
probeert meer te onderhandelen over duurzame impact (recente debatten over slachthuizen en
eerlijke prijzen voor boeren versterken de inspanningen voor deze onderhandelingen).
De ‘farm to store’ keten ijvert voor meer transparantie en een faire samenwerking tussen
Colruyt en boer.
‘Farm to fork’ betekent dat de producent rechtstreeks contact met consument heeft. Colruyt
vraagt zich af of er voor deze zeer rechtstreekse band tussen producenten en consumenten wel
een rol is weggelegd voor de retailer. M.a.w. : zou de retail een rol als dienstverlener kunnen
25
spelen in een dergelijke setting? Op dit gebied is er nog veel brainstormwerk nodig tussen de
verschillende partners volgens de Colruyt Group.
Figuur 6: De keten-types van Colruyt
Colruyt kiest momenteel bewust voor een ‘nationale aanpak’ als het gaat om korte keten. Ze
willen niet evolueren naar het ‘hyperlokale’ verhaal, waarbij als het ware elke gemeente zijn
eigen producten aanbiedt. Een kanttekening is wel dat er binnen Colruytgroep een brede
diversiteit aan retailformules bestaat, gaande van Colruyt Laagste Prijzen, over Okay, Bio-
planet tot en met Cru. Bio-planet probeert bijvoorbeeld wél meer ‘lokale’ producten aan te
bieden en Cru gaat (o.a.) samenwerken met zeer lokale spelers, die exlusieve producten
aanbieden. De ‘klassieke’ Colruytwinkels kiezen er bewust voor om geen aparte standen/rekken
voor lokale producten te voorzien. Hun lokale producten zijn dus minder zichtbaar in
vergelijking met Carrefour. Wel opteren ze voor een zo lokaal mogelijk aanbod, weliswaar met
hun definitie van nationale producten als ‘lokaal’ (Van Couter, 2018).
Enkele voorbeelden van lokale product-initiatieven bij Colruyt (Van Couter, 2018):
• Komkommers van Ecodal (Lennik) leveren aan Bio-planet;
• Colruytgroep heeft geholpen bij ‘de Lochting’ uit Roeselaere (een bloeiend
biologisch (tuinbouw)bedrijf binnen de sociale economie) om hun producten in
26
omschakeling naar bio te vermarkten, en zo ademruimte te creëren in hun
overgangsperiode;
• Colruyt heeft een nauwe band met sla teler Paul Goossens uit Sint-Katelijne-
Waver. De sla wordt wel aangekocht via de veiling, om gebruik te kunnen
maken van de volumes en de efficiëntie van de logistieke keten aldaar;
• Colruyt heeft een samenwerking met 9 aardappeltelers, zodat een vaster aanbod
van Belgische aardappelen in de winkel verzekerd is.
c) De appelboer en de retail
Op een korte keten congres in Leuven (3 mei 2018) kwam Mario Vanhellemont spreken. Zijn
fruitbedrijf heeft 3 afzonderlijke takken, nl. het fruitteeltbedrijf, het sorteercentrum en de
hoeveproducten. Mario is de verantwoordelijke van het fruitteeltbedrijf dat appelen en peren
teelt en hij verzorgt de administratie voor het fruit- en sorteerbedrijf. Het bedrijf is gelegen te
Meensel-Kiezegem, in het hartje van het Hageland. In de hoevewinkel verkopen ze hun eigen
producten, maar ook streekproducten van andere producenten, zoals witloofconfituur,
Chardonnay wijn, speculaas, speculaas, Hagelander en Tieltse koek.
Fruit Vanhellemont stapt ook mee in het Delhaize en Carrefour verhaal. Vroeger was er bij
Delhaize geen rechtsreeks contact met het winkelpunt. De producten van Vanhellemont werden
door een externe partner (Java Foodservice) afgehaald en naar de Delhaize winkel gebracht. Zij
vonden dit wel gemakkelijk omdat ze steeds op tijd werden betaald en de producten werden op
regelmatige basis afgehaald. Minpunt was dat er een minimum afname vereist was, om te
mogen leveren. Een ander nadeel met betrekking tot de samenwerking met Delhaize was dat er
slechts een beperkt deel van het Vanhellemont assortiment in de winkel verkocht werd. Dit
assortiment werd bepaald door de hoofdzetel, die minder de lokale verankering kende. Ook
wanneer er een proeverij in de winkel voorzien was, konden enkel de reeds in het assortiment
opgenomen producten door de klant gedegusteerd worden. In dit project met Java als logistieke
partner draaide alles rond 1 centrale persoon. Zodra deze centrale persoon wegviel was de
spreekwoordelijke ‘swung’ er uit en viel het project terug naar nul. Ondertussen werd een en
ander aangepast en werd er een nieuw systeem uitgewerkt. Nu wordt er rechtstreeks aan
Delhaize geleverd. Een nieuw knelpunt is nu dat Delhaize scherpe marges vraagt. Daarenboven
is het voor de fruitleverancier moeilijk om te weten in welke winkelpunten zijn eindproducten
verkocht worden, is het eerder lokaal of toch meer nationaal.
Bij Carrefour levert Vanhellemont zelf aan de winkels en zo zien ze dat dit lokaal blijft. In de
betrokken winkels zien ze hun appels goed liggen omdat zij hun eigen verpakking mogen
behouden en ze dus herkenbaar in de winkel zien liggen. Door op voorhand alles zelf te
verpakken, vermijden ze dat de producten in bulk moeten worden aangeboden, wat dan weer
de kwaliteit, ten goede komt vermits er minder manipulatie door de consument gebeurt.
Vanhellemont kaart eveneens het probleem aan over het al dan niet in koeling te plaatsen.
27
Versproducten, zoals appels zouden volgens hem beter in een gekoelde (al dan niet lokale) zone
geplaatst worden, wat bij de meeste retailers niet het geval is. Bij Carrefour mogen ze hun hele
assortiment aanbieden. Hier ligt de beslissing bij de winkeldirecteur zelf. Het gevoerde
assortiment is dus afhankelijk van winkeldirecteur tot winkeldirecteur en dus van vestiging tot
vestiging. Wat af en toe voor afwisseling kan zorgen is de verandering van winkelmanagement.
Carrefour organiseert één keer per jaar een boerenmarkt met proefgelegenheden waar
Vanhellemont zijn hele assortiment mag voorstellen, ongeacht of het in de winkel ligt of niet.
Ondertussen is het aangeboden assortiment uitgebreid van uitsluitend appelen en peren naar een
assortiment met verwerkte producten zoals Jenever, confituur, appelsap etc. Dit om beter te
kunnen inspelen op de constante roulette in de markt die veroorzaakt wordt door
weeromstandigheden, Europese regels die veranderen en andere oorzaken.
Dit is niet voor alle producenten interessant. Sommige producenten willen gewoon produceren
en telen. De rest interesseert hen niet en dan is een coöperatie zoals de veiling gemakkelijker
en een betere oplossing.
Wat reeds aangehaald werd en toch een pijnpunt blijft, is dat hun lokale producten, jonagold en
conference, vaak als ‘bulk’ beschouwd worden, terwijl dit ‘prachtige’ lokale producten zijn.
Voor wat betreft de geperste fruitsappen heeft Vanhellemont de bezorgdheid geuit, dat de
warenhuizen brood gaan zien in hun concept en zelf methodes gaan ontwikkelen om goedkoper
sap te kunnen produceren. Gevolg zou zijn dat warenhuizen de markt van lokale producenten
gaan overnemen, omdat zij daardoor vermoedelijk hogere marges kunnen genereren. Wanneer
het verhaal van de ontwikkeling van een nieuwe appelsoort door Delhaize aangekaart wordt,
geeft Vanhellemont toe dat dit een zeer goed initiatief is. Een bijkomende troef zou kunnen zijn
dat de nieuwe appelsoorten niet de aanwezige binnenlandse appelsoorten vervangen, maar
veeleer dan de geïmporteerde appels.
Volgens Vanhellemont kan de retail de situatie verbeteren door de lokale producten niet als
grote margebrengers te zien maar eerder als ‘lokker’ voor de consument. Het lokale aspect
brengt een meerwaarde en hierdoor gaan andere producten ook mee verkocht worden. Hoe meer
het lokale verhaal de ronde doet, hoe meer dit gaat leven en hoe meer mensen op zoek gaan
naar deze lokale producten. Er moet ook rekening gehouden worden dat deze lokale initiatieven
vaak kleine lokale producenten zijn die klein en lokaal willen blijven. Want zolang je klein
blijft worden er minder regels opgelegd zoals je aandeel af te leveren goederen of FAVV regels.
Vanhellemont heeft geen idee hoe hun producten in de Delhaize geëtaleerd worden. Bij
Carrefour is er een groot scherm met de gezichten van de lokale telers. Ook worden de
producten apart geplaatst in de rayon van de lokale producten. Er wordt opgemerkt dat klanten
van de Carrefour naar de lokale producenten op zoek gaan en bij hen komen kopen. Wat
belangrijk is volgens Vanhellemont is het aspect herhaling. Zo kan er een link gevormd worden
28
bij de consument: ‘Ik ga naar een specifiek warenhuis want ze hebben dat specifieke product
daar en ik ga naar de producent want hij heeft dat specifieke product dat ik heb gezien in het
grootwarenhuis.’
2.3 Korte keten en de stad
In het brede verhaal van korte keten is een bijzonder aspect de verbondenheid van vele
initiatieven met de stad en de stedelijke omgeving. Stadslandbouw is de vorm die daar het meest
bij aansluit; maar de dynamieken van stadsverbonden landbouw en voeding winnen ook terrein.
2.3.1 Stadslandbouw
a) Definitie
Een ongenuanceerde definitie van ‘Urban Agriculture’ (UA), ofwel stadslandbouw, is “het
cultiveren, verwerken en verdelen van voedsel in of rond een dorp, stad of grootstad” (Lin et
al., 2015). Dit blijkt echter een te enge definitie te zijn om stadslandbouw te beschrijven in al
zijn grote verscheidenheid aan vormen, doeleinden, en werkwijzen (Ernwein, 2014).
Houdt men rekening met het zeer rijke pallet aan doelstellingen en vormen, dan is een meer
alomvattende definitie:
“Urban agriculture spans all actors, communities, activities, places and economics that focus
on biological production in a spatial context, which -according to local standards- is
categorized as “urban”. Urban agriculture takes places in intra- and periurban areas, and
one of its key characteristics is that it is more deeply integrated in the urban system compared
to other agriculture. Urban agriculture is structurally embedded in the urban fabric; it is
integrated into the social and cultural life, the economics, and the metabolism of the city
‘Urban Agriculture spans all actors, communities, activities, places and economies.”
(Lohrberg et al.,2016).
b) Doelen
De laatste jaren heeft stadslandbouw toenemende aandacht gekregen van verschillende steden,
hun inwoners en de media. Hoewel voedselproductie in steden op zich geen nieuw concept is,
is de belangstelling ervoor wel een recent fenomeen. Maar stadslandbouw heeft niet enkel
voedsel produceren als doel.
De doelstellingen van stadslandbouw-initiatieven zijn in deze tijd verschoven van het voeden
van de stad naar een meer sociaal objectief. Lokale voedselsystemen in het algemeen brengen
producent en consument dichter bij elkaar. In die context kunnen ze ook een middel zijn tegen
eenzaamheid en isolatie van kansarmen. Er zijn meerdere goede voorbeelden zoals ‘Atelier
Groot Eiland’ in Molenbeek of ‘Maison Verte et Bleue’ in Anderlecht die de positieve impact
van lokale voedsel strategieën illustreren op sociale cohesie. Ze versterken het
gemeenschapsgevoel (VLM, 2015). Bij een stadslandbouw-systeem is dat zowel grote
29
ondernemingen als kleine initiatieven actief ondernemen en zelfs inwoners coproducenten
worden in dit ‘stedelijke landbouw-netwerk’ (Lohrberg, 2016).
Meer en meer wordt er in verschillende regio’s in België stadslandbouw geïmplementeerd in
het beleidsplan om ook de duurzaamheid in de stad te verzekeren (Mougeot, 2010).
Wanneer stadslandbouw gericht is op economische doeleinden richt men zich op een
marktgerichte productie. Dit omvat echte bedrijfsmodellen die gebruik maken van de nabijheid
van de stad, en de markt van zijn inwoners, door lokale of regionale producten of diensten aan
te bieden (Pond, 2008).
c) Vormen
Stadslandbouw kan onderverdeeld worden in ‘intra-urban’ en ‘peri-urban agriculture’
afhankelijk van het gebied waar de activiteiten zich bevinden (Figuur 7).
Intra-urban agriculture bevindt zich letterlijk in de (binnen)stad. Vaak hebben steden of
gemeenten lege of niet benutte stukken grond die gebruikt kunnen worden voor UA. Dit zijn
bepaalde gronden die niet geschikt zijn voor gebouwen of publieke en private gronden die zo
gebruikt kunnen worden als interim-akkerlanden (FAO, 2007). Typisch is dus dat men aan
landbouw gaat doen in een omgeving waar men dat niet meteen verwacht.
Peri-urban agriculture vindt plaats in de stedelijke periferie. Deze bedrijven zijn vaak groter
en meer op de markt gericht dan intra-urban agriculture (FAO, 2007). Hier wordt vaak
grondgebonden geteeld.
Figuur 7: Definitie van intra- en peri-urban area's (Intensified Density, 2018)
30
Op basis van de specifieke doelstellingen, kunnen UA initiatieven ook verdeeld worden in een
aantal specifieke types. Voorgaande indelingen zijn echter te limiterend vermits er in vele
gevallen interacties gemaakt worden tot één groot voedselnetwerk (Pond, 2008).
‘Urban Gardening level’ omvat de landbouw activiteiten die vaak laag economisch afhankelijk
zijn van de gegenereerde productie. De productie van voeding wordt hierbij vooral gebruikt als
doel voor sociale cohesie.
‘Urban farming level’ verwijst naar een intentioneel businessmodel dat voordeel haalt uit de
nabijheid van de stad door het aanbieden van landbouwproducten en andere diensten.
‘Non-urban oriented farming level’ omvat alle landbouwbedrijven die de normale gang van
zaken behouden. Landbouwers beoefenen conventionele landbouw op gronden die vroeger
landelijk gelegen waren, maar door het uitbreiden van de stad ‘intra’-of ‘peri’ urban geworden
zijn door het uitbreiden van de stad. De nabijheid van de stad wordt hier meestal als een
bedreiging gezien, meer dan een opportuniteit. Uitzondering hierop is de gemakkelijkere
toegang tot transport infrastructuur. De productie is hierbij vooral gericht op nationale en
internationale markten (Lohrberg, 2016).
Tabel 2: Stadslandbouw een pragmatische indeling (Lohrberg, 2016)
Multifunctionaliteit in stedelijke gebieden is gelinkt aan het diversifiëren van verschillende
landbouw strategieën. Doorheen de jaren is gebleken dat er niet enkel nood is aan recreatieve
of toeristische vraag maar ook aan landschapsbeheer, milieumaatregelen, verhuur van grond en
marketing (Lohrberg, 2016).
Er is echter geen absolute manier om de verschillende takken in een stadslandbouw-systeem te
onderscheiden. Zo hebben in de loop der jaren stedelijke boerderijen hun dienstverlening en
goederen uitgebreid door activiteiten op vlak van landschapsmanagement, milieumaatregelen,
verhuur van land en directe marketing (Lohrberg et al.,2016). Een bijkomend nadeel bij de
indeling van Lohrberg is dat elke vorm van organisatie buiten beschouwing wordt gelaten. Ook
wordt er geen onderscheid gemaakt tussen grondgebonden en niet-grondgebonden
stadslandbouw en hebben de verschillende initiatieven ook een meerdere doelen naast elkaar.
Urban-Gardening level Urban-Farming level
Individual Production Collective production On-site experience Flows
Allotment
gardens
Squatter
Gardens
Educational
Gardens
Community
Gardens Vrije tijds
Farms Social Farms
Cultural
Heritage Farms
Local Food+
Farms
Family gardens Therapeutical
Gardens
Allotment
Gardens
Educatieve
Farms
Therapeutic
Farms
Experimental
Farms Milieu Farms
31
Vermits urban gardening in dit werk niet verder ter sprake zal komen gaat er enkel een
onderscheiding gemaakt worden op ‘farming’ level. Ook wordt er geen onderscheid gemaakt
tussen bio en gangbaar, hoewel dit in de praktijk wel belangrijk is.
2.3.2 Stadsverbonden landbouw
Door de industriële revolutie is er een breuk tussen stad en platteland ontstaan. De
schaalvergroting door de globale economie en de verbreking van de notie van herkomst en de
link tussen veld en bord werpen vragen op bij een groeiend deel van de bevolking, die nu op
zoek gaat naar een andere kwaliteit. Met kwaliteit wordt voedselveiligheid, voedingswaarde of
smaak, maar ook over herkomst, milieu impact, correcte productieomstandigheden, het sociaal
weefsel en de bijdrage aan natuur en landschap bedoeld. De vraag naar deze kwaliteit en het
groeiend besef van de enorme ecologische en sociale impact van het vervoer, en de toenemende
congestie van het transportsysteem heeft gezorgd voor de nood naar stadsverbonden landbouw
(Moyersoen et al., 2014).
Stadsverbonden landbouw is de alomvattende term die gebruikt wordt voor de landbouw in- en
‘net’ buiten de stad, de zogenaamde peri-urbane gebieden. In die peri-urbane gebieden
concurreert landbouw op de grondmarkt met ander niet-agrarisch landgebruik. Aangezien de
prijs voor een stuk landbouwgrond met een bijbehorende bouwvergunning dramatisch stijgt, is
er een sterke financiële stimulans voor landbouwers om grond te verkopen met het oog op
stadsontwikkeling (Vanempten, 2015).
Hoewel de peri-urbane landbouw (PUA) gemarginaliseerd werd door de urbanisatie druk geven
milieu- en recreatieve waarden een nieuw belang aan de landbouw. Dit ook door de opkomst
van de post-fordistische samenleving. Traditionele agrarische functies en waarden zijn
merkbaar vervangen door nieuwe componenten. Dit door een op consumptie gerichte
component toe te voegen aan een voorheen productiegerichte landbouw. Door de nabijheid van
de stad als kern van transitie in maatschappelijk denken en levensstijl biedt dit proces de
mogelijkheid om de landbouw verder te herstructureren dan het conventionele en industriële
model dat is gebaseerd op de productie van pure grondstoffen. Verhoogde levensstandaard en
verlengde vrijetijdsbesteding van de bevolking in de stad wordt weerspiegeld door de neiging
om regionaal biologisch voedsel te kopen, vrije tijd door te brengen in het nabije platteland of
zelfs om zich permanent te vestigen op het platteland rond steden. ‘Zachte locatiefactoren’ zoals
recreatiemogelijkheden, aantrekkelijke woonomgevingen en ecologische kwaliteit zorgen voor
concurrentie met de stedelijke regio's. Deze ‘zachte locatiefactoren’ zorgen ervoor dat
multifunctioneel PUA een belangrijke rol speelt bij de voorziening van steden. Er is een enorme
druk waargenomen om de landbouw aan te passen aan de gewijzigde peri-urbane
randvoorwaarden. Hierdoor is PUA is geïdentificeerd als meer gediversifieerd, gepolariseerd
en veelzijdiger dan elders, met de nadruk dat deze vorm van productie bijdraagt aan de
levensvatbaarheid en persistentie van de landbouw en haar maatschappelijke waardering
32
(Zasada, 2011). De boer beheert namelijk niet alleen de voedselproductie en het landschap,
maar een veelvoud aan initiatieven tonen aan dat land- en tuinbouw vectoren zijn voor
uiteenlopende vragen uit de maatschappij. Een antwoord hierop zijn initiatieven zoals
zorgboerderijen, streekproducten, landbouweducatie, hoevevakantie, hoeveverkoop, zelfpluk,
Community Supported Agriculture (CSA) en milieu- en of natuurbeheer (Moyersoen et al.,
2014).
Stedelijke agro-ecologie
De ‘matabole kloof’ tussen stad en platteland (in dit werk het Pjottenland en de stad Brussel)
kan gesloten worden door stedelijke agro-ecologie. Dit is niet zomaar landbouw gebaseerd op
agro-ecologische principes. Het is een manier om een stad te bedenken, haar functies, zonering,
groene infrastructuur en bestuur, binnen een agro-ecologisch perspectief. Het is een model voor
duurzame verstedelijking. De agro-ecologische stad zou een plaats zijn waar voedselproductie
geworteld is in de gemeenschap met productielocaties in de buurt gerund door wat in het
Verenigd Koninkrijk ‘Community Interest Companies’ wordt genoemd. Stedelijke agro-
ecologie kan aanzienlijke mogelijkheden bieden, niet alleen om de metabole breuk te helpen
herstellen, maar om de basis te leggen voor een alternatieve urbanisatie. Dit kan op 3 manieren:
1) Plaatselijke productie biedt een optimale perimeter voor gesloten nutriëntenkringlopen. Dit
door organisch afval te hergebruiken als compost voor de grond. Het zal de gemeenschap ook
in staat stellen deze middelen te exploiteren en up-skill zal bekomen worden door middel van
wederzijds leren en experimenteren.
2) Door aandacht te besteden aan de soevereiniteit van middelen die een betere sturing van het
milieu bevordert, maar ook mogelijkheden biedt voor werk
3) Voeding krijgt de centrale plaats als een belangrijke dimensie van sociale reproductie en een
scharnierpunt voor het herontwerp van economische relaties en ecologische modellen.
Betrokkenheid bij voedselproductie onthult de ecologische basis van onze voedselbehoeften en
de uitbuitende aard van het heersende model van agro-voedselvoorziening.
Uiteindelijk presenteert een stedelijk agro-ecologisch perspectief een visie van een omgeving
die zich in staat stelt zodat menselijk welzijn fundamenteel verbonden is met voedselproductie
en waar dit niet kan worden overgelaten aan ongelijke vormen van markttoewijzing, gedicteerd
door rijkdom, opportunisme of winstgevendheid, maar veeleer door een coherente agenda voor
sociale emancipatie die de vorming ervan erkent binnen ecologische relaties (Dehaene et al.,
2016).
33
2.4 Landbouwpark: Een concept om herbevinding te realiseren
Zoals eerder vermeld, wordt de nabijheid van de stad als een bedreiging gezien voor de
stadsverbonden landbouw door de toenemende urbanisatie (Gaviglio et al., 2014). Dit is echter
onwaar, meer nog biedt dit kansen voor zowel landbouwer als de bevolking in de steden. De
verdere verstedelijking kan versterkt worden doordat het landbouwlandschap de bebouwde
omgeving structureert. Zo kan een samenwerking tussen landbouwers in een gebied een
landbouwpark creëren waarin landbouwlogica en verstedelijking elkaar aanvullen (Declerck et
al., 2014). Landbouwparken zijn ontworpen voor hun meervoudig gebruik door kleine
boerderijen, openbare ruimtes en de natuurlijke leefomgeving. Ze bieden kleine boeren toegang
tot grond en lokale markten. Ze voorzien verse voeding, educatie en verduurzaming van de
lokale gemeenschappen. De term ‘park’ duidt op de bewaring van open ruimten in het
landschap en recreatief gebruik maar ook op een structuur waar meerdere actoren opereren
onder een gemeenschappelijk management (SAGE, 2005)
In meer verstedelijkte gebieden zijn de landbouwpercelen meestal klein en liggen ze her en der
verspreid. Door deze verspreiding, de schaal van de percelen en hun ligging is een
samenwerking van meerdere landbouwers of eigenaars soms noodzakelijk. Deze samenwerking
kan gebeuren op vlak van ruimte, maar ook op vlak van machines of grondstoffen en op vlak
van in activiteiten. Door samen te werken rond activiteiten, zoals bijvoorbeeld een
gemeenschappelijke hoevewinkel, kunnen de meeste landbouwers zich meer toespitsen op hun
voornaamste taken, het land bewerken en oogsten. Diegenen die willen kunnen zich
specialiseren in nevenactiviteiten waar de producten van meerdere bedrijven centraal kunnen
staan. Op deze wijze kunnen landbouwers zelf inzetten op diverse activiteiten volgens hun eigen
kwaliteiten (Declerck et al., 2014).
Doordat de landbouwers samenwerken in sterk verstedelijkt gebied, ontstaat er een grotere
samenspraak en onderlinge afstemming voor toegankelijkheid en beleving van het landschap.
Dit zorgt voor ruimte voor recreatie. De samenwerking uit zich ook in een breed aanbod van
producten dat meerdere boeren samen kunnen aanbieden. Ze stimuleren ook een diversiteit in
het landschap door verschillende soorten landbouw en een ontwikkeling van de landbouw in de
stad (Declerck et al., 2014).
2.5 Korte keten: van niche naar volwaardig alternatief
2.5.1 Korte keten: voorlopig nog een niche
De markt voor voedingsmiddelen afkomstig uit de biologische landbouw en uit korte of lokale
ketens is nog altijd een nichemarkt (Fremault, 2015). De toetreding van 'gewone' actoren, van
producenten tot consumenten, en het includeren van de lokale gemeenten, heeft wel gezorgd
voor een transitie naar duurzamere voedselsystemen, met name in stedelijke en stadsverbonden
gebieden (Chiffoleau, 2013).
34
Een belangrijk punt van het huidige debat over AFN is het vermogen van de SFSC-initiatieven
om buiten de nichemarkt te treden en zo hun impact op het landschap te vergroten door meer
of grotere consumenten en producenten op te nemen (Goodman et al., 2012). En of dit dan nog
in lijn is met de ethische aspecten van de lokale voedselsystemen en of de band dan niet
verzwakt tussen de producent en de consument.
Er is nood aan structurele ondersteuning en institutionalisering, om te kunnen groeien en buiten
het gebied van een ‘niche’ te stappen (Little et al., 2010). Opschaling brengt ook een pak
administratief werk met zich mee. Er zijn veel wetten waar de producent en het bedrijf aan
moeten voldoen waardoor veel boeren afhaken (Rogge et al., 2016). De papieren rompslomp
moet gereduceerd worden.
Het tekort aan ruimte, een gebrek aan de juiste initiatieven en voortrekkers, de hoge prijzen van
landbouwgronden, beleidsproblemen inzake landgebruik (Angotti, 2015), hoge investeringen
en tijdsgebrek zijn maar een paar van de vele obstakels in het opschalen van de korte keten
(Dessein et al., 2017). Er moet nagedacht worden over optimalisering op vlak van logistiek en
distributie. De producenten kunnen samenwerken of een specifieke organisatie kan instaan voor
het rondbrengen van de producten naar de consument (Messmer, 2013). De opschaling is ook
niet evident vermits er veel verschillende en diverse initiatieven bestaan. Sommige initiatieven
zijn teveel op zichzelf, te beperkt of te klein om effectief iets in gang te brengen. (Mount et al.,
2013)
Er ligt een verantwoordelijkheid bij de overheid en politici om een fundamentele rol te spelen
bij het uitwerken van vormingsprocessen en coördinatie van een gezamenlijk project (Kirwan,
2013).
Persoonlijke relaties helpen bij het bekendmaken van lokale voedselsystemen. Ze zijn een bron
van nieuwe kennis voor nieuwe ‘gewone’ actoren, die zich nog niet bewust zijn van landbouw-
en/of duurzaamheidsproblemen. Deze nieuwe informatie zou deze nieuwe actoren anders
kunnen laten denken of doen. Deze relaties ontwikkelen zich ook eenvoudiger als ze niet door
gedreven activisten en/of zeer bekwame mensen werd aangebracht. De opschaling van lokale
voedingssystemen is eerder een sociale innovatie is dan een technologische innovatie
(Chiffoleau, 2013).
De opschaling van SFSC's is belangrijk in België, omdat het grootste deel van de landbouw
geïndustrialiseerd is en de meeste boeren dus geen gebruik maken van het Korte keten circuit.
Middelgrote en grote landbouwbedrijven zouden als sterke hefbomen dienen voor een grotere
duurzamere impact op het landschap. Deze bedrijven zijn nu het overheersende type
landbouwbedrijven en beslaan een groot deel van onze landschappen (Delespesse, 2014).
35
2.5.2 Zeer context specifiek
Korte keten initiatieven zijn typerend voor de invulling van lokale voedselsystemen (zie
eerder). Er wordt in de literatuur een onderscheid gemaakt tussen enerzijds conventionele
voedselsystemen die onafhankelijk en los van een specifieke plaats. En anderzijds lokale of
alternatieve voedselsystemen. Van deze AFN’s wordt verondersteld wordt dat ze nauw
verbonden zijn met een territoriaal omschreven productiecontext of -plaats (Sonnino, 2007).
Korte keten systemen zijn ook afhankelijk van persoon, organisatie en context (Zwart, 2018)
De overheid speelt een grote rol in AFN’s. Is er een lokale voedselstrategie aanwezig in de stad
of gemeente waar de SFSC zich bevindt? Wanneer de stad bezig is aan
duurzaamheidsontwikkeling en gebruik maakt van een voedselstrategie zullen SFSC’s meer
ruimte hebben om zich te ontplooien (Fremault, 2015). Er hangt ook veel af van de open ruimte
die beschikbaar is voor de productie maar ook de verkoop van korte keten landbouw.
Vermits SFSC’s naar afzetmarkten in de buurt zoeken moeten ze rekening houden met de
consument van die markt. Er is een verschil tussen consumenten uit een grote stad of van het
platteland. Ook het land waarin de SFSC zich bevindt is belangrijk naar de consument toe. De
bevolking van Europese landen hebben bijvoorbeeld ander behoeften als de bevolking in
Noord-Amerika (Vanempten, 2015).
Veel hangt natuurlijk ook af van de vorm en grootte van het specifieke initiatief. Kleinere
projecten zijn iets wendbaarder dan grootschalige projecten. Dit is ook het geval met
individuele of gezamenlijke projecten. Zo kunnen er verschillende meningen zijn over de
toekomstvisie van verschillende actoren binnen eenzelfde initiatief. De persoonlijke
opvattingen van zowel producent als consument moet in achting genomen worden.
Verschillende initiatieven en actoren leggen klemtonen op specifieke aspecten die zij het
belangrijkst vinden in een gegeven context (Cazaux, 2010).
Tijd is ook een belangrijke factor. Niet enkel de tijd nodig om bijvoorbeeld een transitie naar
opschaling te creëren. Maar ook de tijd waarin we leven. De SFSC’s zijn een trend die vrij
recent is opgedoken als alternatief voedingssysteem (Prové et al., 2016).
2.6 Peri-urbane landbouw: de essentie is verbinden van stad en platteland
2.6.1 Fysiek verbinden
Fysiek verbinden of fysiek ‘hubben’ gebeurt vaak in een Food Hub. Dit is een reële plaats waar
verschillende actoren kunnen interageren met elkaar en waar producten en diensten verzameld
worden (Cleveland et al., 2014). Deze producten kunnen ook eventueel verwerkt worden in de
hub. Door het samenbrengen van deze factoren kunnen individuele consumenten, maar ook
horeca, retail, en zorg- en onderwijsinstellingen (uit de stad) vanuit een centraal punt voorzien
worden van lokale voeding en andere diensten (Kerselaers et al., 2017). De producten kunnen
36
vanuit die hub ook weer naar afnemers en consumenten gebracht worden. Dan gaat het over
een Food Hub als logistiek platform. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds een
hub als logistiek platform is een hub waarbij de focus meer ligt op het economische aspect en
dus meer producent gericht is. Zo zou de hub in Pamel eventueel ingericht kunnen worden
(Kiekens;T6, 2018).
Door de digitalisering ontstaan er ook meer en meer ‘online Food Hubs’ die een virtueel
netwerk creëren en zo de verbinding tussen de actoren bewerkstelligen. Dit illustreert dat een
fysieke food hub niet steeds noodzakelijk is (Berti & Mulligan, 2016).
2.6.2 Actoren en rollen verbinden
Deze manier van verbinden of ‘hubben’ gaat over het vormen van een netwerk van relaties. Het
gaat om relaties tussen producenten, consumenten en andere actoren die een werking of rol
spelen in het voedsel systeem. De hub dient hier dan als een uitwisseling van informatie tussen
al die actoren (Matson et al., 2013).
a) Samenwerken in een platform
Een manier om ervoor te zorgen dat de verschillende initiatieven van ‘naast elkaar’-werken
overgaan naar ‘met elkaar’-werken is platform-denken. Platform-denken is een ‘mindset’ van
samenwerken naar iets beters. Teamwork levert een waardevoller resultaat op dan solo
projecten. Platform-denken dwingt je merk in een ‘customer-centric’ view. Een duurzame
gedachte van waarde creëren voor die consument. Weg van de korte termijn opbrengsten en
winsten voor het bedrijf zelf (De Conick etal., 2015).
Platformen bieden zo de mogelijkheid voor initiatieven om samen te werken (co-creatie) aan
datgene waar de consument echt nood of behoefte aan heeft. Met consument wordt iedereen die
een verhaal wil vertellen in de lokale voedselstrategie bedoeld. Dit doordat een platform een
ontmoetingsplaats is waar aanbieders en vragers samen komen, deze platformen faciliteren de
contacten (door zoek- en suggestie diensten, door database gebaseerde faciliteiten). Deze
ontmoetingsplaatsen maken directe verbindingen mogelijk tussen vragers en aanbieders en
verdienen aan alle mogelijkheden (Molenaar, C. 2017).
De meeste bedrijven hebben tot op vandaag een eerder traditionele mindset: “Wij gaan niet
betalen voor de exposure van een ander”, zegt het gezond boerenverstand. Daarom een kleine
reminder: het gaat om meer waarde, niet om meer exposure. De actoren zouden hun ego’s, nog
meer, opzij moeten schuiven en toegeven dat één plus één drie is (De Conick etal., 2015).
b) De organisatie en stakeholders van het platform
Om lokale landbouw te kunnen onderhouden is er nood aan de betrokkenheid van meerdere
stakeholders. Omdat het korte-keten verhaal een multisectorieel gegeven is dat overlap heeft
tussen verschillende sectoren zoals stedelijke planning (landschapsplanning, economische
37
ontwikkeling, milieumanagement, sociale sectoren) en verschillende diversiteit van systemen
en verwante actoren. Korte-keten landbouw kan dus gezien worden als een transversaal verhaal
met een brede omvang van actoren en stakeholders die vaak niet met elkaar in verbinding staan.
Al deze loszittende elementen moeten bekeken worden voor effectieve implementatie, het
maken van een beleid en monitoring. Hierbij is ‘Multi-Stakeholder Proces’ (MSP’s) een
belangrijk begrip. MSP’s zijn processen die erop gericht zijn stakeholders te betrekken bij het
verbeteren van situaties; vormen van een sociale interactie tussen verschillende individuen en
groepen, die door een probleem worden beïnvloed, en hen in staat stellen om een dialoog,
onderhandeling, leerproces, besluitvorming en collectieve actie aan te gaan en gaat ook over
het inschakelen van overheidsmedewerkers, beleidsmakers, vertegenwoordigers van de
gemeenschap, wetenschappers, zakenmensen en vertegenwoordigers van NGO's om samen te
denken en samen te werken. De belangrijkste kenmerken van een MSP zijn gegeven in Figuur
8 (Dubbelingn & Merzthal, 2014).
Figuur 8: Multi-Stakeholder process: essentiële elementen (Dubbelingn & Merzthal, 2014).
Het aantal en de achtergrond van de stakeholders die direct of indirect in het korte-ketenverhaal
betrokken zijn, verschillen van stad tot stad maar een algemene samenstelling kan wel geschetst
worden (Dubbelingn & Merzthal, 2014):
• verschillende levels van beleid (nationaal, provinciaal, en lokaal);
• relevante stedelijke en gemeentelijke departementen en professionals;
• lokale leiders en dorpsraden;
38
• privésector, bedrijven;
• academische organisaties of onderzoeksinstituten;
• niet-overheidsgebonden organisaties, sociale projecten;
• producenten en hun organisaties die direct betrokken zijn.
Een belangrijke groep van stakeholders zijn de gemeenten binnen de actie-regio. Gemeenten
zijn veelal verbonden op vlak van streekgerichte beleidsinitiatieven zoals politiezones,
mobiliteit, milieumanagement, gezondheidszorg etc. Deze samenwerking kan echter nog op
een veel hoger niveau komen. In een Vlaamse context staat dit ook op de politieke agenda’s,
met het oog op een zeer waarschijnlijk verhaal van gemeentelijke fusies in de niet al te verre
toekomst; aangemoedigd door de Vlaamse Regering. . In die discussies omtrent
samenwerken/fusioneren speelt een tweespalt tussen winst op vlak van kosten-efficiëntie
enerzijds en behoud van de ‘eigenheid’ anderzijds. Al valt ook niet te ontkennen dat het
vasthouden aan eigen al dan niet politieke mandaten en macht een rol speelt. De gemeente
besturen willen daarnaast ook openstaan voor de kansen die de verstedelijking met zich
meebrengt maar niet ten koste van de noden van de lokale gemeenschappen (Van Assche en
Reynaert, 2012).
Universiteiten en onderzoekers hebben een belangrijke rol in het bewust maken van de
gemeenschap en het lokaal engagement van de bevolking. (Shiel et al.,2016). Onderzoekers
kunnen de betrokkenheid van verschillende stakeholders vragen om zo de belangrijkste
onderzoeksvragen te ontwikkelen om een lokaal systeem te verbeteren. Dit om de
beleidsvormingsprocessen van de overheid en de planningsprocessen van de stakeholders beter
op elkaar af te stemmen (Cohen en Reynolds, 2014).
Er kunnen samenwerkingsverbanden gevormd worden tussen overheids-, academische en
onafhankelijke onderzoekers om zo innovatieve onderzoeksprocessen te verbeteren. Een
voorbeeld van zo een proces is specifiek actie-onderzoek. Dit kan zorgen voor meer complexere
bevindingen die zo een effectievere beleidsvorming kunnen opleveren dan wanneer één enkele
groep tot een vaststelling komt (Cohen en Reynolds, 2014).
Er moet grondig bekeken worden hoe een universiteit kan bijdragen aan de ondersteuning van
een progressief agrofood-systeem. Hierbij vormen de verschillende actoren een belangrijke
hulpbron zodat er een gebundelde theorie kan ontstaan gebaseerd op het empirisme van lopende
plattelandsontwikkeling (Friedland, 2010).
Er is een grote rol weggelegd in aanmoediging van commerciële stadslandbouw door de
overheidsinstellingen, volgens de FAO.
“Urban and peri-urban horticulture underscores the need to transform UPH into a fully
acknowledged commercial and professional activity, integrated into national agricultural
39
development strategies, food and nutrition programmes, and urban planning and resource
management”(FAO, 2018)
Op dit moment woont meer dan 50% van de wereldbevolking in de steden. Tegen 2050 zal dit
naar schatting stijgen tot 70%. De landbouwoppervlakte neemt af waardoor er nood is aan
innovatieve inrichtingsprojecten, geleid door de overheid waarbij de landbouw als onderdeel
wordt gezien van de stadsplanning (Fremault, 2015).
In het strategisch plan voor korte keten van de Vlaamse Overheid binnen de afdeling ‘Duurzame
Landbouwontwikkeling over het beleidsdomein Landbouw en Visserij’ wordt beschreven dat
één contactpunt voor korte keten een grote troef is. Zo kunnen zowel overheidsinstellingen als
producenten als organisaties met hun vragen over de korte keten terecht bij dit contactpunt. Het
contactpunt verwijst indien nodig door. Het contactpunt heeft 6 taken (Vlaamse Overheid,
departement Landbouw en Visserij, 2011):
1. Zorgen voor een vlotte communicatie en nauwe samenwerking zodat er een optimale
informatieverstrekking is aan alle geïnteresseerde actoren.
2. Bevorderen van een goede samenwerking tussen al de verschillende organisaties die
actief zijn binnen de korte keten.
3. Coördineren en afstemmen van de verschillende overheidsinstellingen en -niveaus van
verschillende instanties die beleid uitstippelen rond de korte keten. Dit zowel op
federaal, Vlaams, provinciaal als lokaal niveau. Door deze verschillende
bestuursvormen is er een versnipperd beleid en zijn ook de financieringskanalen
verspreid. De samenwerking tussen de verschillende beleidsinstanties moet
verbeteren, met de nadruk op de provincies en de gemeenten. Dit kan door meer
overleg te creëren, zo is men beter op de hoogte van elkaars werking en kan er meer
afstemming komen. Hierbij moet ook aandacht zijn voor de financiering van projecten
en onderzoeken. Er worden momenteel te veel gelijkaardige projecten en studies
gefinancierd. Het is dus noodzakelijk dat er meer coördinatie en afstemming komt bij
de vorming van het beleid en de toekenning van middelen voor projecten en studies.
4. Organiseren van een kennisnetwerk rond het strategisch platform organiseren.
5. Er moet een intern engagement zijn om de belangen van de korte keten te beschermen
bij andere beleidsniveaus.
6. Het contactpunt onderneemt stappen om de doelstellingen van het strategische plan te
helpen realiseren.
40
2.7 Vraagstellingen
Deze bovenstaande studie maakt dat we enkele vragen kunnen stellen over stadsverbonden
landbouw in Brussel met oog op Pajottenland. De vragen gaan over de algemene korte keten
situatie in Brussel tot her creëren van een platform dat tot een betere verbinding kan leiden
tussen Brussel en Pajottenland.
1. Wat is de toekomst van het voedingssysteem buiten alternatieve en lokale, ‘korte
keten’ systemen in België, maar ook in Brussel?
2. Is ‘korte keten’ een verduurzaming van het huidige systeem?
3. Is er een interactie tussen de stad en zijn peri-urbaan gebied op vlak van ‘korte keten’?
Hoe sterk is deze interactie, is er ambitie om deze interactie te versterken? En hoe kan
dit gebeuren?
4. Wie zijn de relevante stakeholders in Brussel en het Pajottenland op vlak van ‘korte
keten’?
5. Wat is het gezamenlijk potentieel van stadsverbonden (stadslandbouw,
stadsrandlandbouw en peri-urbane landbouw) afzet in de korte keten rondom Brussel?
6. Is en blijft korte keten in de bestudeerde regio Brussel een ‘niche’ of kan het naar een
volwaardig alternatief systeem evolueren naast het conventionele ‘gangbare’ systeem?
7. Kan een Intergewestelijk Overlegplatform een meerwaarde betekenen voor het lokale
voedselsysteem binnen Brussel en Pajottenland?
8. Welke doelen moet zo een platform vooropstellen? En situeren die zich enkel op het
vlak van voeding?
9. Welke middelen kan/moet zo een platform aanbieden voor het verbeteren van een
lokaal voedselsysteem tussen Brussel en zijn omliggende gebieden, in het bijzonder
Pajottenland?
Op deze vragen proberen we een antwoord te vinden aan de hand van een specifieke studie op
Brussel en het Pajottenland in termen van ‘lokaal’ en door het verwerken van diepte-interviews
met actoren uit de ‘lokale’ sector.
41
3 Materiaal: de concrete case Brussel - Pajottenland
3.1 Brussel
3.1.1 Stad, rand en ommeland
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is naast Vlaanderen en Wallonië het derde Belgische
gewest. Het Gewest bestaat uit 19 gemeenten waarvan Brussel-stad (de zogenaamde vijfhoek)
er één van is (Figuur 9). De totale oppervlakte bedraagt 161 km²; er wonen 1,2 miljoen
inwoners. Dit komt dus neer op een bevolkingsdichtheid van ongeveer 7500 inwoners per km²
(be.brussels, 2018).
Figuur 9: Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (De Keersmaecker & Debailleul, 2016)
Brussel is in verschillende deelgebieden ingedeeld. De agglomeratie bevat 38 gemeenten,
inclusief de 19 gemeenten van het Gewest. 19 gemeenten vormen de Brusselse rand. Binnen de
agglomeratie wordt er een onderscheid tussen de gemeenten van de eerste kroon en de tweede
kroon. De eerste kroon: Brussel-Stad, Anderlecht, Molenbeek, Elsene, Sint-Joost, Sint-Gillis,
Schaarbeek was al verstedelijkt voor de Eerste Wereldoorlog (19de eeuwse gordel) en de
tweede kroon, de overige gemeenten van het Brusselse Gewest, verstedelijkte later (Verhoeven,
2010).
42
De gordel van Vlaamse gemeenten rond de hoofdstad Brussel noemt men de Vlaamse Rand.
Die rand wordt Vlaams genoemd omdat hij integraal in Vlaanderen ligt en de officiële taal er
het Nederlands is. Hij omvat de volgende 19 gemeenten: Asse, Beersel, Dilbeek, Drogenbos,
Grimbergen, Hoeilaart, Kraainem, Linkebeek, Machelen, Meise, Merchtem, Overijse, Sint-
Genesius-Rode, Sint-Pieters-Leeuw, Tervuren, Vilvoorde, Wemmel, Wezembeek-Oppem en
Zaventem (Figuur 10). Samen hebben ze ongeveer 400.000 inwoners (Vlaanderen, 2018).
Figuur 10: Brusselse rand (Vlaanderen, 2018)
De westrand van Brussel kan men omschrijven als het gebied van de Neerpedebeek, de
Vogelzangbeek en de (westelijke) Molenbeek en omvat de volgende plaatsen in het
Pajottenland: Zellik (gemeente Asse); Groot-Bijgaarden, Dilbeek, Itterbeek, Sint-Anna-Pede
en Sint-Gertrudis-Pede (gemeente Dilbeek); Vlezenbeek (gemeente Sint-Pieters-Leeuw) en
Tomberg (Boven-Pede, gemeente Lennik).
Het Brussels Gewest is een smeltkroes waar Nederlandstaligen en Franstaligen samenleven en
samen werken met tal van andere nationaliteiten. En dat vertaalt zich ook in de Brusselse
overheidsinstanties dat zeer complex is (be.brussels, 2018). Een term om het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest (BHG) aan te duiden is superdivers. Door de opeenvolgende
migratiestromen van werknemers uit Italië, Marokko, Polen… en politieke of economische
vluchtelingen uit Latijns-Amerika of Frankrijk en vluchtelingen uit landen in oorlog heeft de
huidige samenstelling van de bevolking in BHG bepaald. Brussel is een multicultureel of
‘multicommunautair’ gewest geworden. De meerderheid van de bevolking, ook al is die
Belgisch, heeft niet dezelfde gemeenschappelijke referenties als de ‘Belgische Belgen’ van
43
vroeger. Superdivers betekent dus een gebied dat bestaat uit veel minderheden. Dit maakt
Brussel zeer complex maar ook een interessante kweekvijver voor innovatie en creativiteit
(Corijn, 2015).
Figuur 11: Superdiversiteit in Brussel (Blommaert, 2015)
3.1.2 Een stad met een voedselstrategie
Op initiatief van Céline Fremault, minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering werd
een rechtstreekse samenwerking opgezet tussen Leefmilieu Brussel, de cel Landbouw van de
GOB (Gewestelijke Overheid Brussel) en een honderdtal spelers die representatief zijn voor de
Brusselse en Belgische voedselwaardeketen. Het doel van de samenwerking was om een een
sterke lokale voedselstrategie te ontwikkelen; het resultaat was dan ook de ‘Good
Foodstrategie. De Good Food-strategie werd gelanceerd en wordt gedragen door het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest en wordt gezien als een leidraad voor het beleid van de stad,. De
strategie zal voeding centraal stellen in de bredere stadsdynamiek, en dit door alle dimensies te
benaderen van economisch, sociaal tot milieuoogpunt (Fremault, 2015).
De Brusselse Good Food-strategie heeft een tweeledige ambitie. Enerzijds ‘beter produceren’
namelijk lokale en gezonde voeding telen en verwerken op een duurzame manier. En anderzijds
‘goed eten’. Door evenwichtige voeding aanbieden, liefst zo lokaal mogelijk (Fremault, 2015).
De gemeenschappelijke visie voor 2035 bestaat uit 7 actielijnen (Fremault, 2015):
• Actielijn 1: Verhoging van de duurzame lokale voedselproductie.
• Actielijn 2: Begeleiding van de herlokalisatie en de overgang naar een duurzamer
aanbod voor iedereen.
• Actielijn 3: Begeleiding van de overgang van de vraag voor iedereen.
• Actielijn 4: Ontwikkeling van een duurzame, aantrekkelijke ‘Good Food’-
voedselcultuur.
• Actielijn 5: Beperking van voedselverspilling.
• Actielijn 6: Nadenken over en ruimte maken voor de voedingssystemen van morgen.
• Actielijn 7: Governance inzake de toepassing van de strategie.
44
Om die doelstellingen te behalen, wil de Good Food-strategie de vele bestaande en toekomstige
initiatieven in het Brusselse voedselsysteem aanmoedigen en verenigen, van boer tot bord. De
Good Food Strategie beschrijft het volgende over lokale voedingssystemen:
“Productie – en dan gaat het om hoogkwalitatieve productie, met bijzondere aandacht voor
biologische teelt – is een van de prioritaire actielijnen van de strategie. Zowel vanuit een
professionele logica (ter bevordering van een bijbehorende economische activiteit) als via
individuele of collectieve burgerinitiatieven (tuin, daktuin, groene ruimte, … ) bestaat de eerste
uitdaging uit het behouden van ruimte voor de teelt en bevordering van de praktische expertise
(doelstelling: 100% van de landbouwgrond behouden). In termen van professionele productie
gaat het met name om het stimuleren, ondersteunen en begeleiden van de projectdragers, het
wegnemen van technische en juridische obstakels, met name de toegang tot de productielocaties
en het bevorderen van innovatieve businessmodellen die aan de specifieke situatie in het Gewest
zijn aangepast (zowel wat de productie van de voeding aangaat als wat de verwerking en
distributie ervan betreft). In termen van eigen productie zijn de maatregelen bedoeld om het
Brusselse publiek bewust te maken, te mobiliseren en in staat te stellen om over te gaan tot actie
en zo de collectieve en individuele productie-initiatieven te doen toenemen.
Bevordering van de voedingssystemen van morgen Innovatie en Brussels ondernemerschap
moet worden aangemoedigd binnen een optiek van korte ketens. Inspirerende initiatieven
moeten de ruimte krijgen, afgestemd op de maatschappelijke uitdagingen.
Ontwikkelen van een duurzame, wenselijke voedingscultuur Dit alles moet vergezeld gaan met
de invoer van een nieuwe voedingscultuur. De coherentie, zichtbaarheid en kapitalisatie van
lokale acties zijn op gewestelijk niveau verzekerd onder de noemer "Good Food". Het gevoel
deel uit te maken van een grote beweging moet worden ontwikkeld om elke Brusselaar te
betrekken… Het is belangrijk om iedereen in deze nieuwe dynamiek te betrekken. Alle spelers
betrekken Aansturen, steunen, coördineren, samenbrengen en uitwisselen zijn de toverwoorden
binnen deze strategie, want het potentiële aantal betrokkenen – van zeer verschillende aard en
met zeer verschillende actiemogelijkheden – is bijzonder groot.” (Fremault, 2015).
3.1.3 Een stad met een stadslandbouw-dynamiek
In de gewestelijke beleidsverklaring (2014-2019) kondigt de regering aan dat ze de
stadslandbouw stimuleren, met name in wijken met weinig groene ruimten. Ze wil de
landbouwruimten beschermen en wil een recht van voorkoop invoeren voor het Gewest bij de
verkoop van landbouwgrond, teneinde daar stadslandbouwprojecten, stadsmoestuinen of
gemeenschappelijke tuinen te kunnen ontwikkelen. Zo mikt ‘Good Food’ op de ontwikkeling
van nieuwe stadslandbouwprojecten zodat tegen 2035 zo een 30% van de verkochte fruit en
groenten lokaal geproduceerd wordt (Fremault, 2015).
45
In Brussel worden verschillende voedingssystemen ontwikkeld en bestaan meerdere modellen
naast elkaar. Van professionele stadslandbouw, volkstuinen, individuele productie,
proefprojecten op kleine oppervlakken tot hybrideprojecten waarbij productie en diensten met
elkaar worden gecombineerd. In het BHG zij er ongeveer vijftien bedrijven geregistreerd met
activiteiten rond commerciële stadslandbouw in de stad. Die activiteiten zijn zeer divers, zowel
wat de ontwikkelde modellen betreft als wat het type productie aangaat. Dit kan in volle grond
of bovengronds, in gebouwen en kelders of op daken. In Brussel wordt aan tuinbouw gedaan,
paddenstoelen gekweekt, insecten gekweekt, schapen gehouden, zijn er boomkwekerijen,
aquaponics en nog zo veel meer (Fremault, 2015).
Brussel onderneemt acties ter ondersteuning van de professionele stadslandbouw om
initiatiefnemers van projecten te stimuleren, te steunen en te begeleiden, technische en
juridische obstakels voor de ontwikkeling van projecten weg te nemen. Brussel streeft met de
strategie ernaar het Brusselse publiek bewust te maken, te mobiliseren en in staat te stellen om
hen zo te stimuleren in actie te komen en zoveel mogelijk collectieve en individuele initiatieven
(Fremault, 2015).
Er zit ook nog veel potentieel voor stadslandbouw in de nabij gelegen landbouwgrond binnen
het gewest en aan de stadsrand. Veel grond bevindt zich in Anderlecht, ten westen van Brussel,
maar ook in o.a. Sint-Agatha-Berchem, Haren, Neder-over-Heembeek en Molenbeek is
landbouwgrond te vinden. De huidige vaak conventionele landbouw activiteiten moeten
worden omgezet in duurzame systemen met wederzijdse functionele banden met de stad
(Fremault, 2015).
a) Voorbeeld 1: Atelier Groot Eiland
Atelier Groot Eiland bevind zich in Molenbeek en is een sociaal economische organisatie die
gespecialiseerd is in het tewerkstellen van mensen die moeilijk werk vinden. Atelier Groot
Eiland wil zoveel mogelijk Brusselaars met een grote afstand tot de arbeidsmarkt ondersteunen
in hun zoektocht naar werk en alzo armoede bestrijden. De vzw realiseert dit door de organisatie
van werkervaring, opleiding, arbeidszorg en jobcoaching. Hierbij gaan kwaliteit en
duurzaamheid hand in hand met sociaal ondernemen. Bovendien zetten ze hard in op integratie,
solidariteit en emancipatie (Atelier Groot Eiland, 2018).
Atelier Groot Eiland startte in 2015 met het aanleggen van een moestuin achter de gebouwen
van de oude BelleVue brouwerij op de Henegouwenkaai. De tuin is 1500 m² groot en biedt
naast vijftig groentebedden ook plaats aan een serre en enkele kippen. Er wordt 100 kg
biologisch geteelde groenten en fruit per week geoogst. Het merendeel daarvan gaat recht naar
46
de keuken van Resto Bel Mundo en lunchplek Bel'O. Verder wordt de oogst ook verkocht bij
bioshop The Food Hub en op lokale bio-markten (Atelier Groot Eiland, 2018).
Figuur 12: Atelier Groot Eiland
In 2016 werd een tweede moestuin aangelegd op het dak van de slachthuizen in Anderlecht (de
Abbatoir), waar wekelijks de Foodmet plaatsvindt, samen met BIGH (Building Integrated
GreenHouses) zal dit een van de grootste daktuinen van Europa worden (DI49).
b) Voorbeeld 2: La ferme du Chant de Cailles
La Ferme du Chant des Cailles is een project dat gelegen is in Watermaal-Bosvoorde. Het is
een onderdeel van La Coopérative du Chant des Cailles. In 2012 kwam La ferme du Chant des
Cailles tot leven als een duurzaam voedsel- en stads-ecologisch en participatief
landbouwproject. Deze vzw heeft verschillende activiteiten die uitgevoerd worden door zowel
lokale bewoners als professionele boeren.
Figuur 13: Les Maraîchers du Chant des Cailles (Chant des cailles, 2018)
47
Naast twee burgercentra (‘Le Jardin Collectif’ en ‘Le Quartier Durable’) heeft La ferme du
Chant des Cailles drie professionele afdelingen;
• Les Maraîchers: Zorgt voor groenteproductie dat gedistribueerd wordt via een zelf-
oogst-systeem op basis van het ASC-model (agricultures soutenues par la
communauté = CSA) en productie van zelf-oogstende snijbloemen die toegankelijk
zijn voor de hele buurt.
• Le Bercail: Hier worden melkschapen gefokt, met productie van kaas, yoghurt, wol
en vlees alsook productie van appelsap uit de oude boomgaard van het Sainte Anne-
klooster waar de schapen grazen.
• Herbae: Een productie van aromatische en medicinale planten die direct op het veld
worden geproduceerd en verkocht. Er worden eetbare wandelingen georganiseerd en
workshops over de verwerking van kruiden gegeven.
c) Voorbeeld 3: Permafungi
Deze coöperatieve vereniging produceert paddenstoelen op basis van koffiedik in kelders van
Tour &Taxis. Dit koffiedik wordt opgehaald met de fiets. Deze paddenstoelen worden geleverd
aan bio winkels, bio markten, restaurants of via korte keten zoals Boeren & Buren (PermaFungi,
2018).
Figuur 14: Kelder van PermaFungi
48
PermaFungi wil aan het herstellingsvermogen van Brussel bijdragen. De term
herstellingsvermogen is beschreven door Rob Hopkins in zijn theorie ‘de Transitiebeweging’:
Deze wordt gedefinieerd als “het vermogen van een systeem om een verstorende verandering
te absorberen en zich te reorganiseren door die verandering te integreren, terwijl in hoofdzaak
dezelfde functie, dezelfde structuur, dezelfde identiteit en dezelfde reactievermogens bewaard
blijven”.
Figuur 15: PermaFungi charter
PermaFungi draagt bij aan het herstellingsvermogen van Brussel op verschillende niveaus:
• Het scheppen van duurzame en niet-delokaliseerbare banen voor mensen met lage
kwalificaties;
• de recycling voor 100% van afval;
• de productie van bio voedsel;
• de ontwikkeling van de lokale economie;
• de vermindering van de consumptie van fossiele energiebronnen;
• de sensibilisatie van de bevolking.
3.1.4 Een stad met marktpotentieel
Voor een peiling van Leefmilieu Brussel werden 663 Brusselaars ondervraagd door Sonecom
in 2015. Hieruit bleek dat 87 % van de 663 ondervraagde personen in Brussel al Belgische
producten koopt, terwijl iets minder dan de helft Brusselse producten koopt zoals groenten,
fruit, verwerkte producten zoals bier etc. Inwoners in het zuidoosten zijn verhoudingsgewijs
meer geïnteresseerd om Brusselse producten te kopen dan de gemeenten in het noorden.
Wanneer de Brusselaar gevraagd wordt naar het belang van lokaal bij aankoop van groenten en
fruit, vindt 60% dit belangrijk; meer dan de helft verklaart dat de herkomst een belangrijk
criterium is voor een eventuele aankoop. Volgens de barometer van het BHG koopt 63 % van
de Brusselaars in 2014 bijna altijd of vaak producten van Belgische herkomst en koopt 30 %
voedingswaren die in het Brussels Gewest zijn geproduceerd. Meer en meer mensen willen
lokaal en/of bio (Leefmilieu Brussel, 2017).
Er zijn in Brussel verschillende mogelijkheden in Brussel voor producenten om hun producten
af te zetten via korte ketens. Maar er blijven ook wel producenten die de weg naar Brussel niet
vinden. Door de opkomst van het type supermarkten die een collaboratieve, lokale en duurzame
consumptie promoten zoals bijvoorbeeld Bees Coop, Farm Store en Roots store pleiten voor
een grotere solidariteit met de lokale producent. Deze ontwikkeling kan waarborgen bieden
49
voor een grotere diversiteit van afzetmogelijkheden voor de productie. Hoewel voor 33% van
de respondenten de supermarkt de plek blijft waar de Brusselaar bij voorkeur zijn
voedingsartikelen koopt, heeft 10% van de bevolking al voor het korte keten circuit gekozen.
In vele wijken in Brussel gaan de inwoners op zoek naar een lokale voedingswinkel in de buurt
(Leefmilieu Brussel, 2017).
3.2 Pajottenland
3.2.1 Een landelijke peri-urbane regio
Pajottenland en Zennevallei is een van de drie delen van de groene gordel rond Brussel. Samen
met Pajottenland en Zennevallei behoren ook Dijleland en de Brabantse kouters tot deze groene
gordel.
Figuur 16: Het Peri-urbane gebied rond Brussel (Farmcafé, 2018)
Er is geen eenduidige geografische afbakening van de regio ‘Pajottenland’. Er zijn meerdere
definities beschreven die afhangen van verschillende factoren zoals de specifiek betrokken
sector, organisatie, studie, doelstellingen. De afbakening aan de zuidelijke kant van het
Pajottenland is de taal- en politieke grens tussen het Vlaamse en Waalse deel van België.
Sommige van de meer oostelijke locaties, dichtbij Brussel, zijn al sterk verstedelijkt en worden
vaak niet meer geassocieerd met het typische landbouw landschap, ruimtelijke openheid en lage
bevolkingsdichtheid. Deze locaties worden de ‘fringe’ genoemd (De Beul, 2007).
De provincie Vlaams-Brabant benoemt 13 gemeenten als onderdeel van het Pajottenland. Maar
als we kijken naar de lokale acties voor plattelandsontwikkeling in het kader van het Europese
LEADER-programma omvatten 7 gemeenten de kern van het landelijke Pajottenland. Men
beschouwt Bever, Galmaarden, Gooik, Herne, Lennik, Pepingen en Roosdaal als de 7
50
LEADER-gemeenten. Deze kerngemeenten zijn verbonden in een aantal streekgerichte
beleidsinitiatieven maar ook een aantal samenwerkingsverbanden zoals Sportregio, Erfgoedcel,
Regionaal Landschap, Toerisme P&Z. De totale oppervlakte van dit gebied bedraagt 228 km²
(22.800 ha). Vanuit een sociaal-ruimtelijk oogpunt omvat het Pajottenland echter een ruimer
gebied en heeft ook nog betrekking op andere gemeenten zoals Sint-Pieters-Leeuw, Dilbeek,
Affligem, Beersel, Liedekerke en Ternat. De dus veelal vage afbakening van het Pajottenland
maakt dat het een heterogeen geclassificeerd gebied is, dat diverse landschappelijke gradiënten
kent, van stedelijke rand tot zeer landelijk gebied (Vanempten, 2015).
Figuur 17: Regionaal landschap Pajottenland & Zennevallei
Als regionaal landschap is Pajottenland met de regio ‘Zennevallei’ gelinkt. Pajottenland is
daarbij vooral gekend voor zijn groene omgeving en het golvende landschap; de Zennevallei
wordt gekarakteriseerd wordt door de Zenne, het kanaal Brussel-Charleroi en een eerder
industrieel verleden. Het Pajottenland behoort tot een van de oudste en vruchtbaarste
landbouwgebieden van Europa. Vijfduizend jaar landbouwgebruik heeft ervoor gezorgd dat
landschap, erfgoed, natuur en cultuur nauw vergroeid zijn met deze landbouwidentiteit. Zo is
de natuur verweven in knotbomen, poelen, hoogstamboomgaarden, hagen… Het hele landschap
51
(vaak geassocieerd met de meesterwerken van schilder Pieter Bruegel) is doordrongen van
erfgoed en cultuur: boerenpaarden, grote hoeves, kappelletjes, etc. (Van Den Bosch, 2014).
Figuur 18: Pajottenland (Made in Vlaams-Brabant, 2017)
3.2.2 Evolutie van landbouw in het Pajottenland
Vroeger werden de geteelde producten gewoonlijk zelf naar de markt gebracht. Diep in de nacht
reden ontelbare ‘marktkarrekes’ naar de vroegmarkten in Brussel. In het seizoen werden
speciale markten gehouden voor bepaalde specialiteiten zoals de vrije hopmarkten te Asse, de
aardbeien en groentemarkten te Schepdaal, Asse en Vlezenbeek. De gewone wekelijkse
landbouwmarkten werden gehouden te Halle, Asse, Merchtem, Londerzeel, Ternat, St-
Quintens Lennik, Oetingen en Galmaarden. Het westen van Brussel, van Anderlecht naar
Vlezenbeek, was het rijk der ‘perkozen’ vermits zij Brussel van vroege groenten (‘précoces’)
voorzagen (Lindemans & Leurs, 1926). De relatie tussen stad en land ging verder dan het enkel
vermarkten van de producten. Akkers buiten de stad werden vruchtbaar gehouden door de
“stadsvette”, compost of aal dat de landbouwers verkregen uit de stad. Stad en ommeland waren
op mekaar aangewezen en verstrengeld binnen een ecologisch en economisch systeem
(Moyersoen et al., 2014).
Boerkozen waren kleine tuinders in en rond Brussel. Het waren de oorspronkelijke hoveniers,
soms boeren, die vanaf een gegeven moment ‘een beetje van alles teelden’ en dus ook groenten.
Eerst teelden ze in het broeck (moeras) in Brussel, later buiten de stadsmuren zoals in het
Pajottenland. Zij verkochten hun producten op de markt door een ‘vertrouwelijk gesprek’. Dit
‘vertrouwelijk gesprek’ gekoppeld aan het werkwoord ‘kozen’ zouden we vandaag vertalen
door de korte keten. Het direct contact tussen producent en consument, waardoor een
vertrouwensband kan ontstaan rond de kwaliteit en de prijs van de groenten. De teloorgang van
de Boerkozenstiel wordt toegeschreven aan de specialisatie onder druk van de grootdistributie
en de verhoogde mobiliteit (Moyersoen et al., 2014).
52
Ook in Pajottenland is de dominante trend aanwezig dat grootschalige bedrijven kleine
landbouwbedrijven verdringen.
Figuur 19 toont dat het aantal landbouwbedrijven op 20 jaar tijd is gedaald met 54%. Van de
kleine bedrijven van minder dan 10ha blijft minder dan één derde over.. Er is een evolutie naar
grotere bedrijven met sterke specialisatie, terwijl in de jaren ‘90 het typische model klein en
sterk gemengd was (Kerkhove, 1994).
Figuur 19: Evolutie van de Landbouwbedrijven in het Pajottenland (op basis van cijfers uit
‘Lokale Statistieken’, Vlaamse Overheid)
Het aandeel landbouwgebruik in de totale oppervlakte tegenover de totale oppervlakte bedroeg
voor de zeven LEADER gemeenten in het Pajottenland 71,5% (Pajottenland+, 2014). Dit is een
relatief hoog percentage tegenover het Vlaamse gemiddelde van ongeveer 48% (Departement
Landbouw en Visserij, 2017).
We zien ook dat de klemtoon van de landbouw in het Pajottenland op veeteelt gericht is. Met
ongeveer 38% grasland, 25% maïs (waarvan 64% voedermaïs) 25% graan, 5%
nijverheidsgewassen en 5% Aardappelen (Departement Landbouw en Visserij, 2016). Door het
groot volume voedergewassen ziet men dat er in de streek vooral rundvee gehouden wordt.
Intensieve veeteelt zoals varkens en kippen is beperkt in het Pajottenland in vergelijking tot
andere streken in Vlaanderen. Dit maakt de landbouwsector als geheel nog relatief sterk
grondgebonden en grond verbonden (op basis van cijfers uit ‘Lokale Staistieken’, Vlaamse
Overheid).
0
100
200
300
400
500
600
700
800
< 1
0h
a
11
0 -
30
ha
30
- 5
0 h
a
> 5
0 h
a
< 1
0h
a
11
0 -
30
ha
30
- 5
0 h
a
> 5
0 h
a
Aan
tal b
edri
jven
Bever
Lennik
Galmaarden
Pepingen
Herne
Gooik
Roosdaal
1990 2010
53
3.2.3 Korte-keten activiteiten in Pajottenland in relatie tot Brussel
a) Brussel LUST
Brussel LUST is een initiatief van de provincie Vlaams-Brabant, het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest, Steunpunt Hoeveproducten (nu Steunpunt Korte Keten), Innovatiesteunpunt en
BioForum. Zij willen ervoor zorgen dat duurzame land- en tuinbouwproducten uit de peri-
urbane regio van Brussel een afzetmarkt vinden in de hoofdstad. Het project wordt financieel
ondersteund door Europa (EFRO), Vlaanderen en de Provincie Vlaams-Brabant. (Steunpunt
Hoeveproducten, 2017).
Figuur 20: Initiatiefnemers van Brussel LUST
Het project heeft 4 hoofddoelstellingen (Farmcafé, 2018):
1. Land- en tuinbouwers die nog niet bezig zijn met korte keten of bio laten kennismaken
met de korte keten en bio in al zijn aspecten;
2. Land- en tuinbouwers die reeds actief zijn in de korte keten en/of bio opschalen en hen
bewust maken dat op ‘wandelafstand’ een markt ligt van 1.2 miljoen inwoners en
duizenden dagelijkse pendelaars;
3. Brusselse (geïnteresseerde) afnemers laten kennismaken met de duurzame land- en
tuinbouwproducten uit de Groene Gordel, onder meer door in Brussel een aantal
smaakmarkten te organiseren waarbij producenten uit de Groene Gordel op een unieke
locatie in een uniek kader hun producten gaan voorstellen aan de Brussels markt;
4. Onderzoeken van de haalbaarheid van een distributiecentrum (hub) voor duurzame
land- en tuinbouwproducten in Pamel.
Tussen 2018 en 2020 zullen de land- en tuinbouwers de mogelijkheid krijgen om kennis te
maken met de verschillende facetten van de korte keten. Brussel LUST gaat adviseren en
begeleiden door te ondersteunen met het wetgevend kader, administratie en door het
organiseren van studiedagen en opleidingen. De land- en tuinbouwers die reeds actief zijn in de
korte keten zullen in dit project actief kennis kunnen maken met de vermarktings-
mogelijkheden in Brussel. Brussel LUST gaat ook logistieke mogelijkheden bekijken in de
toekomst.
Dit project wil helpen om de doelstelling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om tegen
2030, ervoor te zorgen dat 30% van de verkochte fruit en groenten van duurzame oorsprong is
54
(aangegeven in de Good Food Strategie). Met duurzaam bedoelen ze hier lokaal, bio of korte
keten (Steunpunt Hoeveproducten, 2017).
b) Cvba Lekkers uit het Pajottenland
Figuur 21: cvba lekkers uit het pajottenland
Lekkers uit het Pajottenland is een coöperatie met verschillende producenten die verwerkte
producten aanbieden. Zij hebben drie afzetpunten in Brussel (Lekkers uit het Pajottenland,
2018):
• Prima De Spiegeleer – Fratternellesquare 2, 1070 Anderlecht
• Artizan – Henegouwsekaai 29, 1080 Molenbeek
• Prima Klavertje Vier, Zuun - Georges Wittouckstraat 45, 1600 Sint-Pieters-Leeuw
Figuur 22: Vertegenwoordigers 'Lekkers uit het Pajottenland (Van Parys; T2, 2018)
In dit merk zitten vooral verwerkte producten. Dit medium wordt door de producenten eerder
gebruikt voor een grotere afzetmarkt en de logistieke voordelen zonder extra contact met de
consument of afzetpunt. Het is voor hen eerder een gemakkelijke manier om ‘van hun producten
vanaf te geraken’ (Van Parys; T2, 2018).
9%
19%
69%
6%
Vertegenwoording sectoren in 'Lekkers uit het Pajottenland'.
Primaire productie
Primaire productie en verwerking
Enkel verwerking
Verwerking en verkoop van andere streekproducten
55
c) Boeren die rechtstreeks producten afzetten in Brussel
Er zijn al enkele boeren in het Pajottenland die de weg naar Brussel hebben gevonden. Zo
hebben 5 van de 23 bevraagde boeren uit het Pajottenland (Desmet; T1, 2018) al een band met
Brussel. Deze zijn de cvba Kestemont-Ecodal onder leiding van Hubert Neuckermans en
Francis Kestemont, Jean-Pierre De Leener, Daan Desmet, Tijs Boelens en bioboerderij Hof
Seghers. Het zijn bedrijven van uiteenlopende grootte. Dit gaat van 1,5 ha van Daan Desmet
naar 15 ha bij Ecodal, die nu zelfs met 10 ha uitgebreid zijn door de gronden aan het PPK. Deze
bio-boeren gaan eigenhandig naar Brussel. Van deze 5 hebben Jean-Pierre De Leener, Daan
Desmet en Tijs Boelens een vertrouwens-band met elkaar maar ondanks deze band merken we
dat er geen groot geheel gevormd is (Schelfaut; T5, 2018).
Zij beleveren in Brussel de korte keten-winkels zoals Bees coop, De Biomarkt, Food Hub in
Sint-Jans-Molenbeek, Roots Store etc. maar leveren weinig tot niets in het Pajottenland zelf.
Dit komt vooral omdat Pajottenland zelf geen goede voedselstrategie heeft die de interne korte
keten beschrijft (Schelfaut; T5, 2018).
3.2.4 Brussel biedt veel meer potentieel!
“As long as the surrounding country no longer has any city-life supporting capacity the city
will at best ignore it or at worst destroy it through expansion. The country is not saved by
containment of urban development alone, it needs a new functional and ecological
relationship with the city.” Frey (2000:21)
Er bestaan diverse opvattingen over hoe het Pajottenland in termen van stedenbouw en planning
gesitueerd wordt: ruraal, semi-of peri-urbaan of randstedelijk. Als men Pajottenland op zich
bekijkt gaat het vaak over een ruimte waarbij de agrarische en landschappelijke kenmerken, het
heuvellandschap, vaak de sleutelelementen zijn van zijn identiteit. De grondprijzen en waarden
worden zowel bepaald door de stedelijke nabijheid als door zijn landschappelijke kwaliteiten.
Het Pajottenland is met andere woorden zowel platteland, als peri-urbaan gebied. Het ligt aan
de rand van Brussel, het bevat heel wat stedelijke elementen, maar ook het rurale staat er sterk.
Deze kenmerken geven de dubbele identiteit van het Pajottenland weer: stedelijk en landelijk,
met een belangrijke rol voor het open en rurale karakter van het Pajottenland (Vanempten,
2015).
In de realiteit wordt de nabijheid van de stad eerder als negatief gezien door de landbouwers
van Vlaamse Rand rond Brussel. Dit door de hoge gronddruk, en de bijhorende hoge
grondprijzen, en het drukke verkeer. Versnipperde perceelstructuren en onbegrip voor de
landbouwstiel van omwonenden en recreanten geven de landbouwers het gevoel dat het
56
landbouwgebeuren onder druk staat. De centrale ligging en nabijheid van een grote afzetmarkt
en de mogelijkheid van seizoensarbeid worden gezien als de grote voordelen (VLM, 2015).
Figuur 23: Brussel als kans voor het Pajottenland (Vanempten et al., 2015)
Er zijn heel wat mogelijkheden voor win-win situaties op heel wat domeinen, zoals toerisme of
lokale economie. Brussel kan een centrale troef zijn voor Pajottenland om een bloeiende,
welvarende en sociale regio te blijven (Vanempten et al., 2015). Wel is er vooral nood aan een
gewestgrensoverschrijdende aanpak waarbij de mogelijkheden en kansen binnen beide
gewesten op elkaar worden afgestemd (VLM, 2015).
57
3.3 De stad- en stadsverbonden landbouw
Ook voor Brussel en zijn nabije omgeving ontbreekt er een specifieke indeling van
stadsverbonden landbouw. Er is ook een onduidelijke beschrijving van wat er bedoeld wordt
met stad Brussel, de rand van Brussel en de peri-urban regio.
Figuur 24: De landbouw types afhankelijk van de regio van productie
Deze onderverdeling is gebaseerd op de locatie. Wanneer we spreken over de historische stad
Brussel bedoelen we de typische vijfhoek van Brussel binnen de R20. De stad Brussel is het
historisch centrum met de zogezegde tweede kroon namelijk Anderlecht, Molenbeek, Elsene,
Sint-Joost, Sint-Gillis, Schaarbeek. De groene gordel van Brussel bevat 19 gemeenten waarvan
Dilbeek, Sint Pieters Leeuw, Drogenbos, Linkebeek, Beersel en Sint-Genesius-Rode (zie
Figuur 10) het westen van Brussel met het Pajottenland scheidt. Door de verhoging in de
bevolkingsdichtheid is dit geen platteland meer, het wordt benoemd als de ‘fringe’ van Brussel.
Pajottenland is een van de drie peri-urbane gebieden (naast de Brabantse Kouters en het
Dijlenland) rond Brussel.
De benaming van elk type landbouw is afhankelijk van de ligging tegenover Brussel (Figuur
24):
a) Brussel stad met het historisch centrum van Brussel: stadslandbouw
b) De ‘fringe’ van Brussel: stadsrand landbouw
c) Het peri-urbane gebied rond Brussel: peri-urbane landbouw
Pajottenland
Brabantse Kouters
Dijleland
Peri-urbane landbouw Stadsrand landbouw ‘fringe’ Stadslandbouw
58
4 Methodologische aanpak
4.1 Teamwerk
Er wordt erkend dat veel van de ‘duurzame’ alternatieven voor het gangbare landbouw- en
voedingssysteem van systemische aard zijn (Nevens et al., 2012). Er is een onderlinge en
coherente samenhang met zeer veel relevante aspecten, actoren, organisaties en schaalniveaus
moeten meegenomen worden in elke aanpak van onderzoek. Daarom is samenwerking ook een
kritische succesfactor in een thesis-werk als dit (Barbera & Dagnes, 2016).
Binnen dit breed kader van een groter verhaal was het een logische stap om verschillende
deelaspecten toe te wijzen aan duidelijk onderscheidbare individuele thesiswerken. Tegelijk
was het ook belangrijk dat er een overkoepelende samenwerking gehanteerd werd zodat het
systemische handelingsperspectief de nodige voeding en aandacht kreeg. Deze overkoepelende
samenwerking werd gebruikt omdat we ervan uitgaan dat een collaboratie tot een win-win
situatie zou leiden voor zowel de individuele stukken als voor het geïntegreerde verhaal (Zie
Figuur 25).
‘Collaborative rationality’ (Innes & Booher, 2010) maakt gebruik van een complexe set van
verschillende bevindingen en hun respectievelijke systemische impacts. Dit geeft een betere
mogelijkheid om effectiever te informeren in de richting van kennis zowel als van ‘governance’
van veranderingsprocessen van het type dat we bestudeerden; meer dan dat individuele
perspectieven dat zouden doen (Cohen & Reynolds, 2014).
Een coherente samenwerking tussen de diverse stakeholders en aspecten is onmisbaar in de
praktijk bij opschaling van lokaal verankerde landbouw en voedingssystemen. Door gebruik te
maken van een thesis-team trokken we de praktijk door in het academische onderzoek. Zo
zorgden de 8 invalshoeken van elk thesis-teamlid voor een totaalbeeld van Pajottenland-Brussel
als case van lokaal verankerd en stadsverbonden landbouw- en voedingssysteem.
• T1 (De Smet Colette): Korte keten in Pajottenland: Een studie van korte keten
producenten nabij Brussel.
• T2 (Van Parys Eli): Regional Branding als instrument voor korte keten landbouw en
voeding in het Pajottenland.
• T3 (Cammaert Pauline): Korte keten landbouw en voeding: potentieel in het
pajottenland. Onderzoek naar consumentengedrag
• T4 (Vandevelde Laetitia): De tuin van Brussel: potentieel voor stadsnabije landbouw
en voedingsproductie.
• T5 (Schelfaut Hannah): To bio or not to bio? Biologisch en/of korte keten als
duurzaam landbouwmodel?
59
• T6 (Catharina Kiekens): Professionaliseren van de korte keten in het Pajottenland. Een
food hub in pamel?
• T7 (Vanderveken Mele): Kleinschalige Foodhubs. Lokale verbinding op basis van
landbouw en voeding.
• T8 (Verstraeten Joke): stadsnabije landbouw voor Brussel: het proces van verbinding
van stakeholders uit stad en platteland
Het verrichte thesis-team werk leidde tot een uitgebreid gegevensbestand van:
Wetenschappelijke literatuur en andere bronnen werden gedeeld op een platform. Dit platform
was zo een ‘open source’ databank voor het hele thesis-team. Zo werd bestaande informatie,
vanuit verschillende invalshoeken of actoren of organisaties, gebundeld en transparant
gemaakt. Ook dit kan gezien worden als een uitwerking in het onderzoekswerk van wat naar de
praktijk van de bestudeerde case als een essentieel element van welslagen kan onderscheiden
worden. Het bundelen en transparant maken van informatie is iets wat in vele praktijkgevallen
ontbreekt en daardoor een belangrijke reden kan zijn voor misverstanden, en voor inertie of
zelfs immobiliteit.
64 Diepte-interviews door 8 onderzoekers afgenomen. De onderzoeker stelde wel specifieke
vragen voor zijn thesis werk. Maar door de overlap met de andere deelthema’s werd er in de 64
gesprekken ook over de andere deelthema’s gesproken. Al deze interviews zijn op dezelfde
wijze gecodeerd en beschikbaar voor alle leden in het thesis-team.
Enquêtes werden zodanig opgesteld dat bepaalde vragen elementen van antwoord konden
bieden voor verschillende deelthema’s tegelijk, bv. wat korte keten producenten vinden over
opschaling, over bio versus lokaal, over Brussel als markt etc.
Terugkoppelingsmomenten met het volledige thesis-team en de promotor leverden een grote
bijdrage aan het onderzoek. Op deze momenten was uitwisseling en compilatie een vaste
waarde. Zo konden evoluties en de stand van zaken van de deelonderwerpen, maar ook van het
‘hele verhaal’ besproken worden. Door informatie samen te brengen vielen er puzzelstukjes
ineen en werd het ‘totaal verhaal’ steeds rijker en samenhangend. Door het totaal plaatje kwam
er ook meer inzicht en opdrachten voor de diverse deelthema’s. Door dit uitmuntend thesis-
team werk groeide een attitude van effectief en gezamenlijk engagement in ‘actie-onderzoek’.
Deze aanpak kan bestempeld worden als controversieel maar het hele thesis-team heeft een
inspanning gedaan om het Pajottenland-Brussel verhaal nauwgezet te volgen. Er is geen twijfel
mogelijk dat deze collaboratie het totaal verhaal tot een hoger geheel heeft gebracht. We zien
het als een experiment in “a careful revision of established academic paradigms” (Friedland,
2010
60
Figuur 25: Kaart van het totaalverhaal van de Pajottenland-Brussel case (T6, 2018)
61
4.2 Actie onderzoek
Wanneer men schrijft over duurzame ontwikkeling en de concrete uitwerking ervan in zijn
diverse vormen, herkent men dat er een belangrijke rol is voor academici uit universiteiten en
andere onderzoeksinstellingen. Vooral op vlak van uitbouw en ondersteuning van onder andere
het ontwikkelen van capaciteiten, bewust maken van de maatschappij en lokale betrokkenheid
creëren (Shiel et al., 2016).
Onderzoekers kunnen bijdragen in het formuleren van de juiste vragen in zowel overheids-
gestuurde processen als in bottom-up gedreven veranderingsprocessen (Di Iacovo et al., 2016).
Ook kunnen academici bijdragen in het ontwerpen en ondersteunen van effectieve processen
voor nieuwe vormen van innovatie (Cohen & Reynolds, 2014).
Een belangrijk element in dit type onderzoek is ‘collaborative rationality’ (Innes & Booher,
2010). Hierbij ontwikkelde er zich een samenwerking en co-creatie tussen diverse
wetenschappelijke disciplines en de werkelijkheid in de sector. Een verband tussen
respectievelijk interdisciplinair en transdisciplinair (Nevens & Dessein, 2007). In de context
van duurzame alternatieven voor landbouw- en voedingssystemen zijn de fenomenen ‘actie-
onderzoek’ of ‘interventie-onderzoek’ essentieel (Reynolds, 2010). De onderzoeker probeert
een balans te vinden tussen enerzijds wetenschappelijke neutraliteit en objectiviteit en
anderzijds de interventie, sturing, inspiratie van daadwerkelijke empirie (Migchelbrink, 2016).
Toegewijde tijd plus toegang tot informatie en data zijn middelen waarover een onderzoeker
kan beschikken, die kunnen helpen om de complementaire info uit concrete praktijksituaties
van actoren aan te vullen. Zo kan er voldoende slagkracht aan de dag gelegd worden om deze
concrete situaties aan te pakken (Cohen & Reynolds, 2014).
Deze thesis en het hele thesis-team verhaal waarin hij past is een experiment van de faculteit
Bio-ingenieurswetenschappen van de Universiteit Gent van dergelijk actie-onderzoek. Deze
vorm van onderzoek is atypisch voor een ingenieursopleiding maar daarom niet minder
wetenschappelijk, laat staan minder relevant.
“‘Rethinking’ how university can contribute; making the invisible college visible; and making
it contribute to the support of progressive agrifood systems.”(Friedland, 2008). Het gaat
overigens niet enkel over de praktische kant van de uitkomsten. Er kan evengoed door dit type
van onderzoek ‘grounded theory’ gebouwd worden. Mogelijks in sommige gevallen relevantere
theorieën omdat deze gebaseerd op de empirie van in dit geval real-life
plattelandsontwikkelingen (Van der Ploeg et al., 2000). Multiperspectivisme en sociale
relevantie met zelfs een gewenste dosis activisme zijn aspecten waarbij het ‘durven denken en
doen’ in praktijken van actie-onderzoek een reële invulling heeft. Bovendien worden deze
aspecten door onze eigen alma mater hoog in het vaandel gedragen (Rector Rik Vandewalle,
bv. op Gent in Transitie, 3 mei 2018).
62
4.3 Kwalitatief onderzoek
Voor het gevoerde onderzoek zijn in grote mate kwalitatieve methodes aangewend, die vooral
hun toepassing kennen in onderzoek dat eerder sociologisch van aard is (Bernard, 2000). Die
methodes helpen de onderzoeker immers meer dan kwantitatieve benaderingen wanneer het
gaat over het krijgen van inzicht in probleemstellingen en oplossingsrichtingen van complexe
situaties, waarbij veel actoren, aspecten, organisaties, etc. tegelijk betrokken zijn (Graham-
Rowe et al., 2014; Williams, 2007). Zodus is een kwalitatieve aanpak ook aangewezen voor
“the development of concepts which help us to understand social phenomena in natural (rather
than experimental) settings, giving due emphasis to the meanings, experiences and views of the
participants” (Pope & Mays, 1995). Uit de literatuur over korte keten systemen in landbouw en
voeding (en over duurzame ‘systemen’ in het algemeen) is geweten dat dit typisch gaat over
eerder complexe contexten; die zich dus lenen voor kwalitatieve studie en aanpak.
Niet zelden is kwalitatief onderzoek ook cruciaal in een voorbereidende fase waarin de juiste
vragen scherp gesteld worden en mogelijk gevolgd door verder werk met (meer) kwantitatieve
tools (Bryman, 2006; Newenhouse & Schmit, 2000). De voornaamste instrumenten van
kwalitatief onderzoek die werden gebruikt in het voorliggende werk zijn semi-gestructureerde
interviews en mind-mapping.
Figuur 26: Durf denken (UGent)
4.3.1 Semi-gestructureerde interviews
Een semi-gestructureerd interview is flexibeler dan een gestructureerd interview, met een vaste
volgorde en precieze verwoording van vragen. Dit geeft een mogelijkheid om sterker ‘in diepte’
te bevragen om zo een meer waarheidsgetrouwe beoordeling te bekomen van de opvattingen
van de respondent (Cohen et al., 2000). Deze vorm van interview heeft al een vooraf
vastgelegde algemene structuur maar geeft vrijheid voor zowel de interviewer doordat er
bijvragen gesteld kunnen worden en doorgevraagd wanneer er behoefte is aan verdere details
(Drever, 1995). Zo kan ‘rijke’ kwalitatieve informatie verzameld worden die voldoende
diepgang heeft met vaak zeer relevante, bijhorende nuances, motiveringen en minder tastbare
invloeden (Meijer, 1999). Hierdoor draagt dit bij tot een beter begrip van dynamieken of inertie
63
van de realiteit in de sector. Er werd gebruik gemaakt van het sneeuwbaleffect: aan een
geïnterviewde actor werd op het einde van het gesprek gevraagd welke persoon/organisatie nog
diende bevraagd te worden om een beter beeld te krijgen op de situatie rond het thema. Zo
werden gaandeweg ook ‘less usual suspects’ op de kaart gezet en bevraagd.
Samen met Maarten Roels van Terre-en-vue, Martin Phillipart van Les Débuts des Haricots en
Frank Nevens van UGent is er een semi-gestructureerde vragenlijst opgesteld die aan
verschillende actoren gesteld kon worden in verband met de opstart van een Intergewestelijk
Overleglatform (IOP). De verschillende actoren die aan dit diepte-interview hebben meegedaan
waren landbouwers, winkels in Brussel, organisaties die werken aan duurzame ontwikkeling in
Brussel en Pajottenland experten op gebied van korte-keten. Deze geïnterviewde personen
werden als eersten geselecteerd omdat ze, op basis van een initiële ‘quick scan’ van de korte-
keten-case Pajottenland-Brussel, beschouwd werden als evidente stakeholders. Deze
stakeholders waren: producenten, verkopers en initiatieven verbonden met de korte keten in
Brussel en Pajottenland. De producenten waren Atelier Groot Eiland, VZW Het Neerhof, FV
Van Haesendonck, Fermenthings en De Groentelaar. Maison Verte et Bleue hebben als
hoofddoel begeleiden en educatie maar hebben ook een producerend nevendoel. Nog
adviesverstrekkende organisaties zijn Steunpunt Hoeveproducten (nu Steunpunt Korte Keten),
Rikolto, BioForum en Bral. Ook werden winkels en traiteurs ondervraagd. Hier waren Roots
store, Biorganic Factory en Bees Coop de bevraagde initiatieven. De Vlaamse landmaatschappij
en Regionaal landschap Pajottenland en Zennevallei werden ook bevraagd.
Elk interview nam minimaal 45 minuten tot maximaal 2 uur in beslag. Het waren veelal open
vragen die naar eigen interpretatie beantwoord mochten worden. Het interview werd afgenomen
in een losse sfeer en omgeving zodat de meeste bevraagden zich op hun gemak voelden en
openhartig konden praten over de situatie die leeft in Brussel en Pajottenland. Op deze wijze
werden zij niet beïnvloed door negatieve gedachten zoals ‘wat als een bepaalde persoon dit
hoort’ of ‘wat als dit verkeerd geïnterpreteerd wordt?’. Dit is ook de reden waarom de
interviews niet opgenomen zijn. Er werd eveneens de mogelijkheid gegeven aan de
geïnterviewden om de vragenlijst online in te vullen.
De lijst van de 17 actoren die hebben meegedaan aan het diepte-interview, is te vinden in bijlage
2 en werd gecodeerd volgens de afspraken gemaakt in het thesis-team.
4.3.2 Mind mapping
Deze schema’s of ‘graphic organizers’ kunnen gebruikt worden als manier om relatief veel
informatie betekenisvoller en overzichtelijker te maken. ‘Mind Mapping’ is een van de vormen
van dergelijke aanpak (Egan, 1999). Het is een erkende tool om complexe situaties of
problemen te verkennen en analyseren. Zo kan er op een inzichtelijke manier geleerd worden
(Seyihoglu & Kartal, 2010).
64
Een archetypische mind map uit drie basiselementen:
a) Het fundamentele onderwerp vertaald in een centrale afbeelding of woord;
b) Vertakkende hoofdthema’s met key-woorden beschreven;
c) Dunnere zijtakken op de hoofdthema’s met meer gedetailleerde info (Farrand et al.,
2002).
De diverse takken worden benoemd met sleutelwoorden, personen of afbeeldingen. Met diverse
verbindings-symbolieken kunnen bepaalde thema’s, takken of elementen al dan niet verbonden
zijn. Deze tool kan dus een goed hulpmiddel zijn voor het beschrijven van situaties waar
‘verbinding’ en ‘multi-stakeholders’ doorslaggevend zijn in al dan niet optreden van gewenste
dynamieken.
65
5 Resultaten en bespreking
5.1 De toekomst van het voedingssysteem buiten het korte keten circuit
Onderzoeksvraag 1:
Wat is de toekomst van het voedingssysteem buiten alternatieve en lokale, ‘korte keten’
systemen in België, maar ook in Brussel?
De toekomst is vrij onzeker, maar buiten het korte keten gebeuren zal er nog steeds gebruik
gemaakt worden van het gangbare systeem, zeker omdat 80% van de aankopen via de retail
gebeurt (DI52). Dit wil zeggen dat de gangbare kanalen zoals groothandels, retail, veilingen,
melkerijen, maalderijen en industriële landbouw niet zullen verdwijnen. Maar hier zit ook
potentieel om meer te verduurzamen (DI51). De geglobaliseerde markt zal nooit verdwijnen.
Het is heel naïef om te denken dat dit zal weggaan of volledig vervangen zou kunnen worden
(DI55). Er zullen altijd consumenten zijn die gaan voor de laagste prijs en zich daaromtrent
geen vragen stellen (DI53). Lang bewaarbare producten worden van ver en zo goedkoop
mogelijk aangevoerd (dit zijn producten zoals ajuinen, knolselder, bieten uit bijvoorbeeld
Flevoland in Nederland of tomaten uit Spanje). Alle producten, zolang de productprijs en
transportkosten onder de Belgische productieprijs blijft (DI56). Er zal vooral door de eenvoud
van het logistiek systeem met de groothandel gewerkt worden (DI50). De thuisleversystemen
ziet actor DI52 economisch en ecologisch niet opbloeien. Hierdoor zal de retail dus een
belangrijke functie blijven behouden (DI52). De grote kloof tussen Nederlandstalig en
Franstalig is groot. Veel Franstalige winkeliers gaan zich eerder op Wallonië richten en een
deel op import. Binnen het Bio-circuit zal men naar een combinatie van de twee systemen
streven (DI50). De algemene voeding tendens geld ook voor de stad. Brussel zal afhankelijk
zijn van België maar ook nog heel afhankelijk zijn van de import van verschillende producten
(DI64). Consumptie buitenshuis zal toenemen en binnen de al veel gebruikte grootkeukens en
bedrijfsrestaurants zullen er wellicht niet direct grote wijzigingen gebeuren, dus retail en
consumptie buitenshuis blijven (zowel restaurants, grootkeukens als bedrijfsrestaurants) grote
kanalen qua volume. Het probleem bij korte keten blijft dat consumenten een beperkt aantal
producten gaan kopen op de boerderij daarnaast ook nog wekelijks naar de supermarkt gaan.
Ze hebben dus wel lokaal gekocht maar in totaal meer kilometers afgelegd. Het systeem van
voedselteams is daarbij wel al een stap in de goede richting. De consument krijgt een gevarieerd
pakket waardoor ze minder naar de supermarkt gaan. De grote uitdaging is dus het logistieke
verhaal. Uit de voorstudie van Gent blijkt dat het beste systeem de verschillende ophaalrondes
zijn. De bevoorrading moet gebeuren met een aangepast vervoersmiddel in de plaatselijke
stadscontext. Grote kost is de logistiek. Retail en horeca kan zich daar bevoorraden. Volgens
berekeningen ligt de logistieke kost van de retail rond 17% van de kostprijs van een product.
Bij de iets hogere prijzen van de boer, zal deze logistieke kost een stuk hoger liggen (DI52).
66
Maar alles hangt ook af van ons economisch beleid, uitwisselingen van afgewerkte producten
of niet enzovoort (DI61). Er moet meer initiatief van de overheid komen. Dit op vlak van
educatie van de bevolking maar ook voor her reguleren van prijs en het gebruik van
landbouwgronden. De grote industriële bedrijven hebben meer geld om landbouwgrond te
kopen en hier een ander doel aan te geven. Zo is het moeilijk om landbouwgrond rendabel te
maken en zal deze ook duurder worden. Veel boeren kopen gronden op om dan massaal te
verkopen aan mensen die hopen dat dit bouwgrond zal worden. Ook worden gronden als buffer
gekocht om dan later pas in productie te gebruiken (DI49).
Er wordt wel een tendens naar meer lokaal opgemerkt door alle actoren. De groep die niet meer
dan 12% van hun inkopen wil spenderen aan voeding moet gestimuleerd worden. Net als de
veilingen die vaak verkopen aan ‘dumpingprijzen’. Het is moeilijk om iedereen te overtuigen.
De verlangens van de Belg of de Brusselaars overschrijden de grenzen. Mensen moeten
opgeleid worden en gestimuleerd dat korte keten voedselsystemen vaak eerlijker zijn voor onze
boeren (DI61). Maar als je het breed genoeg bekijkt kan het potentieel groot worden. Stel dat
er een klik is naar een echte groene gordel zoals reeds in Parijs op gang komt, dat je boeren
ervan kan overtuigen en dat er dan meer via korte keten gewerkt kan worden. Zodat boeren
samenwerken en tussenpersonen uitschakelen. Het conversieproces is allesbehalve evident
(DI54). Er zou een transitie kunnen gebeuren zodra de retail zich meer zou kunnen toespitsen
op korte keten. Een voorbeeld hiervan is Carrefour in Frankrijk. De consument wandelt eerst
door de streekproducten rayon alvorens in het nationaal aanbod te komen. Hierdoor heeft de
consument zijn winkelwagen al deels gevuld met lokale producten (DI55).
Er is ook een kans dat men in België meer van kleinere winkels gebruik zal maken. Dit wordt
al opgemerkt bij Carrefour en Delhaize. Deze gaan zich opsplitsen en kleinere winkels
neerplanten. Vooral in een stad gaat het supermarkt fenomeen eruit. Er zou een toename kunnen
komen speciaalzaken zoals echte bakkers en beenhouwers. Nu is de vleesproductie vooral in
handen van de groothandels. Een voorbeeld van dergelijke vlees speciaalzaak is Dierendonck
die sinds 2017 een vestiging hebben in Brussel. De beenhouwer weet waar zijn vlees vandaan
komt, ze kennen hun stiel en nemen hun tijd om naar de producent te gaan (DI57). Wat ook zou
kunnen, zoals voorgesteld in het boek ‘The Hungry City’ van Caroline Steel, dat Brussel en
rand opgedeeld wordt in deel-randen. Waarbij in de binnenste rand groententeelt plaatsvindt en
in de buitenste ringen boomgaarden en weilanden (DI56; Steel, 2008). Er wordt vooral
gestreefd naar een verdere ontwikkeling en aandacht van de korte keten- en eerlijke initiatieven.
In België wordt er vandaag de dag te veel gefocust op bepaalde segmenten van de voeding,
namelijk vlees, granen en maïs waardoor er meer en meer ingevoerd zal worden. Hierdoor
zullen kleine boerderijen verloren gaan in de handen van de industriële landbouw (DI64).
67
Er zal nog steeds gebruik gemaakt worden van de gangbare kanalen zoals groothandels, retail,
veilingen en industriële landbouw. Men hoopt dat deze systemen wel gaan inzetten op
verduurzaming. Brussel zal iets meer afhankelijk worden van het Belgische aanbod, maar blijft
nog steeds voor een groot deel afhankelijk van de globale import. Er moet gewaakt worden over
de kleine landbouwbedrijven die de druk van de groter wordende industriële landbouw
ondervinden.
Ook retail zet vandaag al in op lokaal en zal dit waarschijnlijk in de toekomst in grotere mate
doen. België, en vooral de steden, zullen meer kleine winkels krijgen. Supermarkten splitsen
op in kleinere winkels Er zal terug een toename zijn van diverse kleine speciaalzaken.
5.2 Korte keten initiatieven en het verduurzamen van het
voedinsgssysteem.
Onderzoeksvraag 2:
Is ‘korte keten’ een verduurzaming van het huidige systeem?
Korte keten initiatieven en boeren hebben een rol in verduurzaming door hun educatieve rol
enerzijds en een verbetering van economische duurzaamheid anderzijds (DI62). Biorganic
Factory streeft ernaar, als traiteur, om duurzame evenementen aan te bieden. Dat wil zeggen
voedselverspilling vermijden, alle plastic vermijden en alleen gerechten gebruiken met zo
weinig mogelijk overschot. Op het gebied van voeding streven ze naar het aanbieden van enkel
seizoensgebonden producten, hetzij uit korte toeleveringsketens (België en Europa) of uit lokale
en Belgische producenten. Hun primaire doel is om biologisch aan te bieden, dus hebben ze op
dit niveau een verantwoordelijkheid, namelijk het garanderen van biologische producten aan
hun klanten. Dit draagt bij aan een duurzamer beleid omdat ze verantwoordelijkheid nemen
voor de aarde en werkkrachten (DI61). Bees Coop streeft naar duurzaamheid door aan te kopen
bij kleinschalige bedrijven die op respectvolle manier, bio of niet, werken met het ecosysteem.
Wel merkt hij op dat op logistiek vlak en efficiëntie in het algemeen, vragen naar duurzaamheid
gesteld kunnen worden door de vele transporten met kleine vervoermiddelen tegenover
geoptimaliseerde 30Tonners (DI47).
Ook landbouwers werden bevraagd naar mogelijke rol in verduurzaming van het systeem. Actor
DI53 doet dit door het combineren van behoud en versteviging van de natuurlijke rijkdommen
en economie met elkaar en zorgen ook voor sociale cohesie. De landbouwsector is een sector
waar je klimaatdoelstellingen kan mee bewerkstelligen en tevens voeden we consumenten. Ook
de beleving errond is van een niet te onderschatten educatieve en sociale waarde (DI53). We
tonen dat het anders kan. Dat het mogelijk is om te telen in de stad en producten rechtstreeks te
68
gebruiken in het korte keten systeem door de samenwerking van 2 restaurants en een biowinkel.
Als je je best doet is zo een super kort systeem mogelijk (DI49). Door de manier van productie
is duurzaamheid een feit maar ook door bezoeken van scholen aan de producenten. Hierdoor
zien kinderen dat niet alle groenten perfect zijn maar wel perfect eetbaar. Wanneer je als boer
rechtstreeks contact met klanten hebt kan je ook werken aan sensibilisering. Wanneer klanten
in de hoevewinkel iets zien liggen dat niet 100% In orde is zullen ze deze groenten ook kopen.
Het hoeft niet altijd perfect zijn. Door deze sensibilisering zijn de klanten ook meer
geïnteresseerd in de producten die op de site zelf geproduceerd zijn (DI50). Af en toe komen er
wel twijfels naar boven. Actor DI56 is begonnen vanuit het verduurzamingsaspect maar heeft
het gevoel een veel te kleine speler te zijn in de landbouwsector. Wel blijven ze een rol spelen
als aanspreekpunt voor consumenten en producenten die interesse tonen (DI56). Een verwerker
van korte ketenproducten haalt ook aan dat de impact van individueel verkopen en produceren
zeer klein is. Wel verkondigen ze de korte keten manier aan iedereen die binnenkomt en
proberen deze waarden mee te geven aan de consumenten. Het is vooral sensibiliseren over hoe
consumenten kunnen omgaan met deze korte keten producten en educatie over het ethische
aspect van de korte keten.
Maison Verte et Bleue (MVB), een organisatie die de bescherming en de landelijke roeping van
Neerpede nastreeft, heeft aan de ene kant projecten rond biodiversiteit en aan de andere kant
projecten rond duurzame voeding. Dit vanuit een lokale insteek. Dit betekent niet echt promotie
van de streek maar eerder de troeven van Neerpede bekend maken en helpen ontwikkelen op
vlak van duurzame voeding en biodiversiteit. Natuur aan de ene kant en Landbouw terreinen
aan de andere kant. MVB maakt deel uit van Boeren Bruxsel Paysans. Ze staan specifiek in
voor begeleiding van nieuwe boeren. Ze begeleiden deze boeren en voorzien ze van tools en
een testomgeving zodat ze de stiel kunnen leren zonder de echte sprong al te wagen. In het
onderzoeksproject wordt er zo duurzaam mogelijk gewerkt. Ze hanteren ‘bio in omschakeling’
vermits ze het bio-label niet dragen. MVB stelt een begeleider aan die kijkt naar transformatie.
Deze persoon start projecten rond duurzame voeding op of mensen begeleiden in de
transformatie naar duurzame voeding. Ook maakt MVB stukken natuurgebied ecologisch
verantwoord om ze zo te laten beschermen. Hun moestuin project is een sociaal educatief
project. En ook educatief naar kinderen toe, op welke manier duurzaam eten geproduceerd
wordt. Zo proberen ze de korte keten te promoten en mensen te sensibiliseren. Zo dragen zo
onder de vorm van begeleiding indirect mee tot de verduurzaming van het systeem (DI54).
VLM (de Vlaamse Landmaatschappij) helpt mee met verduurzaming op vele aspecten. Ze
hebben een administratieve rol in de milieuproblematiek en pakken ook de mestproblematiek
aan. De overbemesting is een groot probleem in Vlaanderen en legt een grote druk op de
werking naar een duurzaam systeem. Ook behandelen ze de erosie problematiek op de
landbouwgronden. Vroeger had de VLM een adviserende functie maar deze is geëvolueerd naar
een controle orgaan. Landbouworganisaties nemen de adviserende rollen nu over (DI51).
69
BioForum is een boerenorganisatie die Bio-boeren vertegenwoordigd. Bio als gecertificeerd is
een voortrekker van duurzaam. BioForum beperkt zich niet enkel tot de wetgeving maar zorgt
ook voor de verspreiding en verbetering van kennis. Ze adviseren Bio boeren en boeren in
omschakeling bij het beheren van hun percelen (DI64). Bral is een koppel-verenging van
buurtorganisaties en activisten. Het bestaat uit stads- en academische activisten die 3 thema’s
behandelen: mobiliteit, stedenbouw, leefmilieu. Men wil via verschillende projecten komen tot
een grotere impact tot het verduurzamen van de stad (DI55). Actor DI48 werkt voor Regionaal
landschap Pajottenland en Zennevallei. Zij zijn bezig met de landschapsversterking van het
Pajottenland en de Zennevallei. De verduurzaming komt volgens hen tot stand doordat mensen
duurzamer gaan produceren en consumeren. Dit verbetert de kwalitatieve leefomgeving en dit
levert hopelijk meer gewaardeerd en duurder betaald voedsel op (DI48). Rikolto werkt naar
verduurzaming op wereldniveau. Onder andere ook door te werken aan de palmolie
problematiek in Indonesië. Ze proberen in het Noorden vooral in te zetten op het urgente
probleem van de correcte prijs voor boeren. Ook proberen ze de retail te sensibiliseren en te
stimuleren om via korte keten het systeem te verduurzamen (DI52).
Verduurzaming hangt samen met educatie en sensibilisering over de ethische aspecten van korte
keten initiatieven. Consumenten leren omgaan met voeding heeft een rol in verduurzaming.
Ook is er sprake van economische verduurzaming door het principe van economische gelijkheid
te respecteren. De lokale boer zorgt vaak voor een versteviging van de natuurlijke elementen
rondom hem en streeft naar een grotere biodiversiteit in de omgeving.
Er moet wel een kanttekening gemaakt worden bij de efficiëntie op logistiek vlak. Lokaal wordt
gekenmerkt door vele transporten en dit wekt vragen op naar duurzaamheid. Is één
geoptimaliseerde en volgeladen camion dan niet duurzamer dan meerdere soms halfgevulde
camionnetjes?
5.3 De interactie tussen Brussel en zijn ruraal gebied
Onderzoeksvraag 3:
Is er een interactie tussen de stad en zijn peri-urbaan gebied op vlak van ‘korte keten’? Hoe
sterk is deze interactie, is er ambitie om deze interactie te versterken? En hoe kan dit gebeuren?
Zo een 5 à 10 jaar geleden was de situatie omtrent duurzaamheid echt schrijnend in Brussel. De
opmaak van het gewestelijk plan in 2015 voor duurzame ontwikkeling tegen 2040 in Brussel is
een grote trendbreuk geweest. Dit plan riep op naar meer samenwerking tussen Brussel en
Vlaanderen. In het begin was dit gericht op vrij onschuldige thema’s en op ‘Bottom-up’
projecten. Deze mogelijkheid om samen te werken gaf een opwaardering van de groenstructuur,
natuurverenigingen, VLM, leefmilieu Brussel etc. Hierdoor is dus wel al behoorlijk wat
interactie binnen het Brussels grondgebied. Occasioneel is er ook interactie tussen Brussel en
70
het Pajottenland. Maar dit hangt sterk af van organisatie tot organisatie en de creativiteit van de
boer (DI54). Deze interacties zijn er onder andere ook gekomen door de invloed van de Good
Food Strategie van Brussel (DI48).
Interactie tussen Brussel en zijn groene gordel is voor een groot deel nog ontbrekend. Dit blijkt
uit de Landbouwstudie (171) van VLM in de Vlaamse rand rond Brussel. Hieruit blijkt dat de
productie voor het merendeel gericht is op de wereldmarkt, veilingen en melkerijen. Deze
bedrijven weten niet wat er leeft in Brussel. Ze hebben geen idee dat er ook een afzetmarkt is
in Brussel en wat er aanwezig is in de Vlaamse markt. Veel van de lokale initiatieven zijn
gericht op kleinschalige productie (DI51). Door deze kleine omzet is het moeilijk om een stad
te voeden met 1,1 miljoen inwoners en wordt het logistieke systeem ook complexer (DI58). Er
is meer kennis nodig van “who, what, where”. Dit te beginnen op administratief vlak en
organisatorisch distributie (DI51).
5 jaar geleden was het op politiek vlak moeilijker om over de gewesten een consensus te krijgen
over korte keten dit is de laatste jaren enorm verbeterd door de creatie van de lokale
voedselstrategie in Brussel. Dit door de verschillende bestuursvormen maar ook door de
aanwezige taalbarrière. Hierdoor waren dergelijke connectie-initiatieven bijzonder moeilijk
(DI61). Omdat Brussel een grotere Franstalige bevolkingsgroep heeft worden er meer
interacties met Wallonië gelegd. De oriëntatie is dus meer richting Franstalige gebieden (DI64).
Er zijn dus al wat connecties maar die gebeuren opportunistisch (DI47). Er is gebrek aan een
totaalplaatje tussen Brussel en Pajottenland (DI48). Het is vooral een kwestie van hoe de actor
op zich bezig is met de connecties. Dit heeft veel te maken met de drijfveer van de initiators in
de verschillende organisaties of er een groot netwerk rond de organisatie ontstaat of niet (DI61).
Zo vinden creatieve boeren de weg naar bio-markten in Brussel maar andere boeren vinden die
weg moeilijk. Zo staat een groot deel van de Vlaamse rand vol mais die niet importeerbaar is
naar de consument in Brussel. Ook staat er op de voegveiling ‘Mabu’ geen enkele lokale
(bio)boer met zijn producten (DI55).
Er zijn vertalers nodig op 2 vlakken, zowel voor de taal-kloof als de culturele kloof. Met de
culturele kloof wordt er bedoeld het verschil tussen bio en gangbare productie. In theorie is de
Bio-markt vragende partij, maar in de praktijk blijkt dat soms niet het geval (DI56).
De initiatiefnemers van Brussel Lust willen een samenwerking met Brussel uitbouwen om
Brussel te helpen hun hun zelfvoorzienende doelstelling van de Good Food Strategie te kunnen
halen. Met alleen de productie van de Brusselse boeren is dit tegen 2030 onmogelijk. De boeren
in de rand rond Brussel kunnen helpen deze doelstellingen te verwezenlijken en zo een
verhoogde afzetmogelijkheden krijgen (DI62). Voor deze samenwerking is persoonlijk contact
en ‘networking’ zeer belangrijk. Deze contacten tussen zowel collega’s als potentiële afnemers
71
(DI50). Op korte termijn kan een onderling netwerk tussen producenten bekomen worden en
zo kan er op lange termijn gekeken worden om samen naar de Brusselse consument te gaan
(DI53). Men kan interacties verbeteren door meer te communiceren over lokale- en
milieugerichte thematieken door de betrokken actoren. Sommige initiatieven doen dit al, maar
burgers of winkels en restaurants worden niet voldoende op de hoogte gebracht (DI61). Het is
aangeraden om zich aan de Brusselse consument aan te passen. Dit wil zeggen dat door de
superdiversiteit en ook door de problematiek van de armen, prijs dus zeer belangrijk is (DI55).
Men mag de waarde van transparantie niet onderschatten. Hierdoor ontstaat er meer vertrouwen
tussen alle actoren. Transparantie maakt het eenvoudiger voor actoren om samen te werken op
logistiek vlak, vlak van bestellingen, vraag en aanbod zowel als eenvoudiger contacten leggen
tussen de actoren. Deze open communicatie zorgen ook voor competitievere prijzen maar met
een faire compensatie voor de boeren. Dit alles kan zorgen voor een groter en opener netwerk
en een gemakkelijkere onderlinge samenwerking. Actor DI47 denkt daarom dat
groothandelaars een grote invloed kunnen zijn voor supermarkten en winkels.
Een andere uitdaging is het zoeken naar en in kaart brengen van beschikbare productie gebieden
en afzet potentieel. Een overzicht maken van de verschillende beschikbare gebieden en hoeveel
boeren je hier kan organiseren is nodig. Hoeveel producten, zowel in soort als in aantal kan je
in de rand genereren om naar Brussel te ‘exporteren’. In Anderlecht worden bijvoorbeeld heel
wat gronden gebruikt door gangbare boeren uit de groene gordel (DI54). Deze boeren aan de
rand kunnen voor een grote invloed zorgen als sommigen hun huidige manier van werken en
hun vaste structuren loslaten. Zij kunnen bijvoorbeeld open boerderijdagen organiseren (DI52).
Niet alle boerderijen hebben de potentie om een volledige beleving aan te kunnen bieden. Het
is dus nodig dat enkele grotere bedrijven hier een voorbeeldfunctie opnemen. CSA boeren zijn
een goed voorbeeld voor het creëren van een band tussen de producent en de consument (DI49).
Zij zorgen voor meer transparantie en voor de ontwikkeling van een bewustwording bij de
consument. In België is dit echter niet zo geboomd als bijvoorbeeld in Canada (DI57). Door de
ervaring die de consument opdoet, kan je een overtuigd niche publiek bekomen die de sector
nodig heeft (DI55).
72
Case Triangle Vert
Parijs heeft 6 ontwikkelde landbouw regio’s in zijn groene gordel. Deze regio’s zijn : Seine
Aval, Plaine d'avenir 78, Triangle Vert, Cœur d'Essonne, Terre et Cité en Plaine de Versailles
(Figuur 27). In dit werk gaan we in op het landbouwpark Triangle Vert (Guiomar et al., 2016).
Figuur 27: Landbouwparken rond Parijs (Guiomar et al., 2016)
Triangle Vert is geboren doordat lokale ambtenaren uit belangstelling voor de lokale landbouw
drie studies lieten uitvoeren door studenten van de landschapsschool van Versailles en
ingenieursstudenten van INRA onder leiding van professor André Fleury. Er werden 2
individuele studies op de gemeenten Saulx-les-Chartreux en Marcoussis uitgevoerd en een
gezamenlijke studie op Saulx, Marcoussis, Villebon sur Yvette, Champlan en Nozay. Hieruit
bleek dat de nog steeds aanwezige landbouw bedreigd werd door de peri-urbane locatie en dat
hierdoor de duurzaamheid van de landbouw in gedrang kwam. Dit was de aanleiding naar de
ontwikkeling van een lokale voedselstrategie die voor een duurzame ontwikkeling van de
Parijse agglomeratie moest zorgen (Triangle Vert, 2018).
Triangle Vert heeft zijn regio gepromoot als een stuk erfgoed. Er werd gebruik gemaakt van de
geschiedenis als tuindersregio om een verbinding te maken met Parijs. Hierdoor wordt er een
73
meerwaarde gecreëerd voor de regio en wordt dit een interessante plaats om te bezoeken
(Triangle Vert, 2018). De ‘Parisien’ gaat dus op bezoek naar zijn spreekwoordelijke tuin.
Het project is een samenwerkingsverband tussen Parijs en een segment van zijn groene gordel,
namelijk de 5 gemeenten Marcoussis, Saulx-les Chartreux, Champlan, Nozay en Villebon-sur-
Yvette in Figuur 28 (Guiomar et al., 2016). Deze ‘driehoek’ ligt ongeveer 25 km van Parijs en
heeft een oppervlakte van iets meer dan 4 800 ha. Het is begrensd door 3 grote wegen namelijk
de A10, N20 en N104. Dit gebied is relatief gespaard gebleven van de verstedelijking en heeft
een 30.000 tal inwoners (Triangle Vert, 2008).
Figuur 28: Actiegebied van Triangle Vert
Achter het bebouwde stuk dichter bij Parijs gelegen ligt een aantrekkelijk en harmonisch
territorium met een evenwichtige verdeling. 40% van het gebied is landbouw terrein, 26% is
bos, 24% verstedelijkte ruimtes en 10% is divers ingedeeld. Deze ‘groene driehoek’ is bezet
met grote stukken, rijke natuurgebieden en is er 1.716 ha landbouwgrond (Triangle Vert, 2008).
De vereniging van de 5 gemeenten en hun landbouwers is begonnen op 27 juni 2003. Ze gaan
voor een beleid van reflectie en communicatie tussen gemeenten, boeren en andere ‘gebruikers’
van de regio. Triangle Vert biedt een structuur voor dialoog en projecten van lokale spelers die
de agrarische activiteit willen behouden. Deze dialogen zorgen enerzijds voor uitwisseling
tussen plattelands- en stedelijke actoren. Zo proberen ze stedelingen te overtuigen van de nood
aan hun betrokkenheid bij het project, de noodzaak om erin te investeren, het te respecteren en
te ondersteunen. En anderzijds overtuigen ze landbouwers van hun bijdrage aan de regionale
planning, hun verantwoordelijkheid bij lokale projecten en van de noodzaak om gebieden te
delen en inspanningen voor het milieu te betrachten (Triangle Vert, 2018).
Triangle Vert heeft een raad van bestuur met waarin twee belangrijke groepen
vertegenwoordigd zijn, Een groep met twee vertegenwoordigers van elke gemeente en een
74
boerencollege met een landbouwvertegenwoordiger per gemeente. Er is ook een stuurgroep,
bestaande uit de partners van de vereniging, waaronder specialisten in stadslandbouw, die
regelmatig toezicht houdt op de voortgang van het project, adviseert en technische en financiële
bijstand verleent. Elke partner in het Triangle Vert-project heeft zijn engagementen en moeten
deze zo goed mogelijk proberen na te steven (Triangle Vert, 2018).
Het project heeft 3 hoofdcomponenten (Triangle Vert, 2008):
1. Het begeleiden van landbouwinitiatieven van de producenten ten voordele van exploitatie,
marketing en promotie van hun producten en activiteiten te verbeteren. Het gaat ook over
het ontwikkelen van relaties tussen stad en platteland en het versterken van de peri-urbane
landbouw, rekening houdend met de specifieke kenmerken.
2. Ontwikkeling van het project door het imago van het gebied te verbeteren aan de hand van
bekendmaking door communicatie.
3. Implementatie van acties op het grondgebied namelijk nieuwe acties ten voordele van de
lokale landbouw.
De oriëntaties die ten grondslag liggen aan het lokale agro-urbane project, voor een duurzame
ontwikkeling van het gebied, zijn als volgt (Triangle Vert, 2008):
- Onderhoud en de ontwikkeling van de landbouw.
- Waardering van de nabijheid van de stad en hier ook gebruik van maken.
- De erkenning van de ecologische, culturele, landschappelijke en recreatieve waarde van
de regio.
Triangle Vert als voorbeeld case voor Pajottenland-Brussel
De gelijkenissen tussen het Triangle Vert gebied en Pajottenland zijn treffend. Niet enkel liggen
ze op exact hetzelfde aantal kilometers van de ‘grote stad’. Ze hebben ook het verleden van een
tuindersregio waar woorden zoals ‘boerkozen’ en ‘de boerentram’ naar boven komen. Ze zijn
zelfs beiden bekend voor hun aardbeien-teelt (Triangle Vert, 2018; Lindemans & Leurs, 1926).
De vraag is hoe we dus van Pajottenland een interessante plek maken om naartoe te gaan. We
moeten de Brusselaar terug connecteren met hun spreekwoordelijke ‘tuin’. Het Pajottenland is
een interessant gebied voor recreatie, toerisme en ontspanning. Denk maar aan het wandel- en
fietsnetwerk. Een manier waarop er die verbinding tussen de Brusselaar en het Pajottenland
kunnen vinden, kan de creatie van zo een landbouwpark als Triangle Vert zijn. Het initiatief
voor Triangle vert kwam van de lokale gemeenten. In het Pajottenland - Brussel verhaal zouden
de 7 LEADER-gemeenten (Bever, Galmaarden, Gooik, Herne, Lennik, Pepingen en Roosdaal)
hier dus ook het voortouw in kunnen nemen en met een gezamenlijk plan naar Brussel kunnen
stappen. Hoewel de precieze invulling ervan nog bestudeerd moet worden.
75
Een samenwerking tussen Brussel en Pajottenland gebeurd vandaag de dag eerder occasioneel;
er is gebrek aan een totaalplaatje. De aanwezigheid van een al dan niet verband hangt sterk af
van organisatie tot organisatie en hun creativiteit in het zoeken naar de markt. De productie van
het Pajottenland is immers sinds jaren vooral gericht op de wereldmarkt en het vergt veel inzet
om de weg naar Brussel te vinden. Er is niet enkel een taalkloof tussen Brussel en Pajottenland
maar ook een culturele kloof. Deze culturele kloof op vlak van bevolking, maar ook tussen de
boeren met name de kloof tussen gangbaar en bio. Vertalers, om de kloof te dichten zowel als
persoonlijk contact tussen alle actoren door de vorming van een netwerk kunnen helpen om een
groter verhaal te bekomen. Brussel LUST probeert hier al werk van te maken voor het hele peri-
urbane gebied. Interessant zou zijn om Pajottenland onder zo een structuur te verenigen (zie de
case van Triangle Vert).
5.4 Actoren in de case Pajottenland Brussel
Onderzoeksvraag 4:
Wie zijn de relevante stakeholders in Brussel en het Pajottenland op vlak van ‘korte keten’?
Zoals eerder aangegeven is het Pajottenland-Brussel verhaal zeer complex. Door de
verschillende gemeenten, steden, producenten, verwerkers en andere betrokken partijen in het
korte keten systeem is het mappen van relevante actoren een onderzoek op zich. Volgens
Dubbelingn & Merzthal verschilt het aantal en de samenstelling van de stakeholders die direct
of indirect in het korte-ketenverhaal betrokken zijn per case. Maar is er wel een algemene
samenstelling. In Figuur 29 worden de bevraagde actoren uit het Pajottenland en Brussel op een
overzichtelijke manier weergegeven. Deze actoren zijn: de verschillende levels van regering
namelijk Vlaams Brabant, GOB; relevante stedelijke en gemeentelijke departementen en
professionals zoals leefmilieu Brussel, regionaal landschap Pajottenland & Zennevallei; lokale
leiders en dorpsraden die in de stuurgroep van P+ zitten; privésector in zowel Brussel als
Pajottenland zoals cvba Lekkers uit het Pajottenlands als RABAD; academische organisaties of
onderzoeksinstituten zijnde UGent, VUB, Katholieke Universiteit Leuven en nog zoveel meer;
niet-overheid gebonden organisaties, sociale projecten zoals Atelier Groot eiland en mannelijke
en vrouwelijke producenten en hun organisaties die direct betrokken zijn waarvan Hilde De
Boeck van Het Neerhof of een lokale bio-producent in het Pajottenland zoals Daan Desmet.
Er moet nog een meer volledige kaart opgemaakt worden van alle actoren in het korte keten
verhaal uit Pajottenland en Brussel (en eventueel ook de andere peri-urbane gebieden zoals de
Brabantse Kouters en het Dijleland). Door alle diepte-interviews van de thesisgroep en deels
ook ten gevolge van het sneeuwbaleffect, hebben we al een redelijk beeld over de stakeholders
van het Pajottenland-Brussel verhaal.
76 Figuur 29: Stakeholder kaart versie 1.0 (T6, 2018)
77
5.5 Het potentieel van korte keten in Brussel
Onderzoeksvraag 5:
Wat is het gezamenlijk potentieel van stadsverbonden (stadslandbouw, stadsrandlandbouw en
peri-urbane landbouw) afzet in de korte keten rondom Brussel?
De doelen van Stadslandbouw zijn productie maar vooral sociale cohesie en pedagogische
waarde. Het belang van stadslandbouw is qua productie zeer beperkt (DI52). Voor de in Brussel
verwerkte producten zou de rol iets groter kunnen zijn. 100% zal niet mogelijk zijn maar wel
een groter aandeel dan gewassen (DI57). In de rand van de stad kunnen ook groenten geteeld
worden die een grotere oppervlakte vereisen (DI55).
Volgens actor DI49 komt stadslandbouw te vroeg in België. Landbouw op daken is mogelijks
rendabel maar dit is nog niet mogelijk in België. 1 kilo tomaten geproduceerd op de daken van
de Abbatoir kost namelijk 38 euro. Er moet nog veel onderzoek op gedaan worden op gebied
van vertical farming en het gebruik van aquaponics in België (DI52). De focus moet gelegd
worden op rendabele gewassen met hoge inkomsten. Het is mooi om te denken dat de sla die je
eet op restaurant in Brussel gekweekt is in hun tuin. Een groot probleem in Brussel-centrum is
ook dat kleine perceeltjes die gebruikt zouden kunnen worden voor stadslandbouw vaak niet
gebruikt mogen worden voor de brandveiligheid. Stadsparken zijn ook niet echt bruikbaar. Het
hangt er vanaf welke soort gewassen je wil telen. Zo is het telen van micro gewassen zoals sla
en kruiden mogelijk in de stad, prei niet zozeer vermits deze volle grond vereisen. Als Brussel-
stad zichzelf zou kunnen voorzien van kiemgroenten, kropsla en kruiden zou dit al heel goed
zijn (DI49). Er moet gekeken worden hoeveel landbouw terreinen zich op het Brussels
grondgebied bevinden, hoe bereikbaar ze zijn en wat ermee gedaan kan worden (DI54).
In de toekomst zou stadslandbouw dus groter kunnen worden. Daarvoor moeten er wel nog wat
gedachtesprongen gemaakt worden om terreinen en gebouwen om te schakelen. Als het
efficiënt aangepakt wordt zoals PermaFunghi of Champignon de Bruxelles die gebruik maken
van kelders, zou dit meer kunnen groeien. Er kunnen staakbonen geplant worden op kleine
percelen of meer initiatieven zoals ‘Het Spilvarken’ in Gent of “1 geit per straat” kunnen ook
zorgen voor een omslag (DI56).
De stadslandbouw productie is dus vooral belangrijk in samenhang met bewustmaking,
wijkvorming en kan zinvol zijn om mensen meer te connecteren met landbouw (DI52). De
bevolking de connectie laten voelen met waar hun voedsel vandaan komt en het belang van
gezonde voeding (DI50). Veel van die projecten creëren een nieuwe samenhang in wijken. Zo
vormt zich een kantel in de manier van denken (DI54).
78
Wanneer men ook de rand en periferie van Brussel en Pajottenland in beschouwing neemt zou
ongeveer 1/6 van de korte keten producten verkocht in Brussel uit het Pajottenland en de
Zennevallei komen. Er moet wel een ecologische keuze gemaakt worden. De situatie nu is
vooral marktgestuurd op basis van prijs. Knolselder wordt bijvoorbeeld uit Nederland
geïmporteerd terwijl dit evengoed uit het Pajottenland kan komen. Niemand kan en wil
concurreren met deze Nederlandse markt dus de boeren in het Pajottenland gaan meer inzetten
op andere groenten als bijvoorbeeld sla, venkel en peterselie, die minder lang houdbaar zijn
(DI56). Men ziet een hoog potentieel in vooral groenten, fruit en zuivel (DI55). Er is een
aanpassing nodig in de manier waarop de Brusselaar eet. Men moet meer rekening houden met
seizoenen en beschikbaarheid van producten en er minder van uitgaan dat alles altijd en overal
te vinden is (DI57). Wanneer we vroegen hier een cijfer op te kleven gaf men 10% aan, maar
toch tot wel 70% voor groenten en Fruit. Dit betekent dat de actoren optimistisch zijn over de
groei van het korte keten circuit.
De actoren schatten het potentieel van stadslandbouw in Brussel zeer beperkt als het gaat om
voedselvoorziening voor de stad. Als er gevraagd wordt hier een cijfer op te zetten gaat dit van
0,5 tot maximaal 10%. Het potentieel ligt het hoogst voor rendabele groenten-teelten zoals sla
en kruiden. Het is moeilijk om stadslandbouwgrond in Brussel te vinden vanwege verschillende
regelgeving onder andere omtrent brandveiligheid. Het aandeel van Stadslandbouw zit vooral
in de sociale cohesie en pedagogische waarde van het concept. Het aandeel zou door een
efficiëntere aanpak, bijvoorbeeld champignons kweken in een kelder, wel kunnen stijgen in de
toekomst.
Stadsverbonden landbouw heeft een groter potentieel. Men schat dut tussen de 25 á 50% voor
bepaalde producten zoals groenten, fruit en zuivel. Wel moet de Brusselaar bewust gemaakt
worden, onder andere over seizoensgebonden eten.
5.6 De korte keten in Brussel: ‘niche’ of volwaardig alternatief
Onderzoeksvraag 6:
Is en blijft korte keten in de bestudeerde regio Brussel een ‘niche’ of kan het naar een
volwaardig alternatief systeem evolueren naast het conventionele ‘gangbare’ systeem?
De groep bewuste consumenten is groeiende, maar het zal een beperkte groep blijven. Er zullen
altijd consumenten zijn die weinig waarde aan voeding hechten en dit zo goedkoop mogelijk
willen aankopen. Er is ook de groep mensen tussen beide, die zowel naar het gangbare circuit
gaat als naar het korte keten circuit (DI64). Het korte keten systeem zal een niche blijven maar
door het toenemend aantal initiatieven zal de omzet groter zijn dan vandaag (DI62). Dit is niet
ideaal maar ook niet slecht want mensen die in het korte keten systeem werken, geloven en
investeren erin, zullen een meerwaarde voor hun product creëren en een eerlijke prijs voor hun
79
producten krijgen (DI49). In Brussel zal het korte keten circuit misschien een niche blijven,
maar in Pajottenland zou de lokale ‘Pajottenlandse’ productie geen niche meer moeten zijn in
de toekomst. En Pajottenland zou daarbij ook een deel van de niche in Brussel kunnen voeden
(DI48). Uit het consumentenonderzoek van de consument in het Pajottenland blijkt dat lokale
producten uit het Pajottenland populairder zijn dan bio producten, dit geeft dus blijk van een
markt in het Pajottenland naar lokale producten. De ‘pajotse’ consument wil ook meer volume,
meer verkooppunten en meer diversiteit, maar langs de andere kant ook niet té ver want zij
willen er zich maximum 10km voor verplaatsen om producten te gaan kopen (T3, 2018).
We hopen dat dit in de toekomst meer en meer zal evolueren naar een volwaardig alternatief
voor het gangbare systeem. Er zal nood blijven aan het gangbare systeem voor bepaalde ‘merk’-
producten of importproducten. Er kan een shift komen van consumenten die eerst gebruik
maken van het gangbare systeem en dan een aanvulling maken via korte keten, naar
consumenten die eerst naar de korte keten winkel gaan en dan naar het gangbare systeem gaan
kijken wat ze nog nodig hebben. Er is een verschuiving waar te nemen. De mensen die nu
gebruik maken van ruches en andere korte keten initiatieven zijn niet meer de ‘geitenwollen
sokken’ mensen maar ook reeds de mainstream consument. Het moet beter georganiseerd
worden met een divers gamma van producten die past bij de manier van korte keten (DI54).
Het zal ook een groot deel afhangen van hoe de prijs van de korte keten producten naar beneden
kan gebracht worden. Zolang de prijzen iets hoger zijn gaat er enkel een bepaalde
bevolkingsgroep aangesproken of niet aangesproken worden. Grotere bio zaken kunnen ook
een gevaar worden. Deze grotere bio winkels kunnen namelijk dezelfde producten aanbieden
voor een lagere prijs. De supermarkt heeft meer mogelijkheden om de prijzen van bepaalde
producten te drukken (DI57). Werken met de supermarkt is misschien niet de ideale keuze van
de producenten maar men mag de grote invloed van de retail niet onderschatten vermits zoveel
consumenten hun aankopen doen in de supermarkt. Producenten moeten een eerlijke prijs
krijgen voor hun producten en mogen niet vastzitten aan bepaalde wurgcontracten (DI55).
Als de retailers zich erop inzetten kan er misschien wel een model komen dat zou kunnen
werken. Dit zal wel inspanning vereisen. Er hangt veel af van de visie van de retailers. Hoe zien
zij korte keten in de toekomst, of ze er echt in geloven. Of in Brussel 30% echt vanuit korte
keten zal komen valt nog te bezien. Er moet transparantie zijn over prijzen en het logistieke
verhaal moet ecologisch te verantwoorden zijn. De supermarkten zouden voor de consument
kunnen beslissen door standaard alle verse producten lokaal aan te bieden en de prijs te bepalen
(DI52). Dit kan ook helpen bij het wantrouwen dat bij vele producenten aanwezig is ten
opzichte van de retail, het versterkt namelijk hun kwaliteit en duurzaam imago (DI29). We
moeten de supermarkten engageren om lokaal te kopen direct bij de producent in plaats van op
de veiling. De supermarkt moet klaargemaakt worden voor duurzaamheid (DI49).
80
De schaal is een belangrijke factor (DI55). Carrefour en Delhaize zijn hier wel voorlopers in.
Carrefour heeft een programma lopend om bij producenten binnen een straal van 40 km aan te
kopen. Zij hebben eveneens een charter en een lokaal beleid welks ervoor zorgt dat lokale
producenten ondersteund worden en redelijk wat kansen geeft. Door producenten zelf hun prijs
te laten bepalen en hen bijkomend commercieel advies te geven steunen zij deze lokale
initiatieven. We kunnen veel leren van de distributiesystemen binnen de retail. Zo is het
distributiesysteem van Colruyt, met slechts één distributiecentrum gelegen in Halle, iets minder
evident voor korte keten dan bijvoorbeeld het systeem van Lidl met vijf distributiecentra op
verschillende plaatsen in België (DI52).
In Gent is er een project aan de gang dat korte keten producten wil gaan leveren aan grote
retailers, horeca en grootkeukens. Deze grote volumes houden het systeem efficiënt. Voor een
individuele retailer is het minder evident om een distributie systeem voor korte keten te
organiseren. Zo een project zoals in Gent zou ook in Brussel kunnen werken. Door de beperkt
beschikbare bio volumes zouden ze zowel gangbaar als bio in het systeem kunnen betrekken
(DI52).
De overheid is ook een belangrijke factor voor het uitbreiden van het korte keten circuit. Nu
ligt de verantwoordelijkheid vooral bij de consument die zelfstandig kiest voor korte keten en
bij de boer die moeite doet voor dit systeem. De overheid zou onder andere ook de prijszetting
kunnen sturen (DI50). De politieke keuze is dus zeer belangrijk. Men merkt dat door de
betrokkenheid van de overheid in Brussel, en door de opstart van de Good Food Strategie, op
vlak van lokaal en bio al veel gebeurd is maar dat er ook nog veel moet gebeuren. Als dit ook
op grotere schaal in Vlaanderen toegepast kan worden zijn de mogelijkheden niet te
onderschatten (DI56).
De meningen over de rol van beleid (op verschillende niveaus) in de ondersteuning van korte
keten blijken unaniem. Producenten getuigen hierover het volgende:
“Ik voel dat de overheid stimuleert en wil steunen maar concrete maatregelen ontbreken.
Deze stimulans moet meer door de lokale overheden overgenomen worden, via bijvoorbeeld
de gemeentebesturen. Het zijn zij die het echt moeten doen, moeten verwezenlijken. De
situatie is in elke gemeente verschillend: overal andere consumenten en producenten. De
gemeenten kennen deze en kunnen/moeten hen laten matchen.” (DI11)
“Bitter weinig. Het enige wat ik vind is dat er een wildgroei is van korte keten maar niemand
spreekt met elkaar. Er zou een lastenboek moeten komen zodat je weet waaraan je moet
voldoen.” (DI16)
Het onderzoek ‘Recht van bij de boer(in)’ duidt aan dat er 3 knelpunten zijn binnen het korte
keten verhaal, die te maken hebben met de overheid en de al dan niet daaruit ontstane
81
organisaties. 74% van de bevraagden in het onderzoek vinden de wetgeving te ingewikkeld, er
is een te hoge investeringskost om aan de wettelijke vereisten te voldoen (73%) en er is te veel
administratie (71%). Het bekomen van vergunningen en de complexiteit van de aanvraag van
(VLIF-) steun worden door ongeveer 53% benoemd als een belangrijk tot zeer belangrijk
probleem (Van Buggenhout & Vuylsteke, 2014). Uit de bevraging van 20 boeren (T1, 2018)
blijkt wel degelijk dat 55% nood heeft aan ondersteuning. Ondanks de aanwezigheid van
organisaties zoals Steunpunt Hoeveproducten (nu Steunpunt Korte Keten) en
Innovatiesteunpunt die hierin gespecialiseerd zijn, blijkt er een gebrek aan professionele
ondersteuning (T6, 2018).
Ondanks de verwachting dat de groep bewuste consumenten wel nog zal stijgen, is er ook het
idee bij veel actoren dat het al bij al een beperkte groep zal blijven. Niet alle consumenten zijn
op zoek naar lokale voeding, er is nog een groot deel van de bevolking die geen waarde hecht
aan de afkomst van voeding, maar steeds voor het goedkoopste zal gaan. Producten uit het
Pajottenland zullen allicht een niche blijven in Brussel, maar in het Pajottenland zelf zouden de
lokale producten (Lokaal gekweekte seizoensgroenten en fruit) meer kans hebben om uit de
niche markt te groeien. Als de retail op het korte keten verhaal gaat inzetten zou er misschien
wel een model kunnen komen dat kan werken door hun efficiënt logistiek systeem en een grote
invloed op de ‘gangbare’ consument. De overheid en het beleid van betrokken gemeenten zijn
ook een belangrijke factor in het uitbreiden van een korte keten circuit. Door het leveren van
financiële steun maar ook door het vormen van concrete beleidsvormingsprocessen en
planningsprocessen. De administratieve kluwens en wetgevingen omtrent korte keten zouden
vereenvoudigd kunnen worden. Steunpunt Korte Keten en Innovatiesteunpunt helpen bij het
ondersteunen van initiatieven in het wijs raken in de complexe regel- en wetgeving.
5.7 Waarde van een Intergewestelijk Overlegplatform bij het korte keten
voedingssysteem in Brussel en Pajottenland
Onderzoeksvraag 7:
Kan een Intergewestelijk Overlegplatform een meerwaarde betekenen voor het lokale
voedselsysteem binnen Brussel en Pajottenland?
Tijdens verkennende interviews over korte keten in Brussel en Pajottenland blijkt dat er nood
is aan een medium dat ervoor zorgt dat de verschillende initiatieven in deze regio verenigd
worden. Er is veel aan de gang in Brussel, de tweede kroon van Brussel en ‘Peri-Brussel’, de
groene gordel waar Pajottenland een regio van is, op vlak van korte keten initiatieven. Deze
korte keten initiatieven hebben elk een afzonderlijk verhaal en afzonderlijke ambities maar
streven tegelijkertijd ook allemaal naar een collectief doel namelijk: een lokale voedselstrategie
(DI59).
82
Alle actoren geven aan dat een IOP een rol kan spelen in het uitbreiden van een korte keten
verhaal in en rond Brussel. Hoe meer onderling contact, hoe gemakkelijker de manier van
werken (DI57). Nu heerst de indruk dat iedereen naast elkaar aan het werken is. Er gebeuren
veel initiatieven aan beide grenzen maar er is weinig interactie tussen beiden (DI51). Om een
stad als Brussel te kunnen voeden heb je een groter verhaal nodig dan enkel Pajottenland
(DI54). Het platform is vooral nuttig als het ondersteunt bij zaken zoals organisatie, logistiek,
prijsafspraken etc. tussen producenten en afnemers (DI47).
Wel moeten we erover waken dat de filosofie van korte keten behouden blijft. We kiezen vaak
voor korte keten vanuit een ethisch aspect maar economisch is dit vaak minder voordelig. Dus
als je wil meespelen in het economische circuit heb je meerdere spelers nodig. Als iedereen
binnen de korte keten dit respecteert en iedereen verkoopt aan dezelfde prijs zou een coöperatie
principe ook kunnen werken in Brussel en Pajottenland. Maar wanneer een speler als
bijvoorbeeld Bio-planet aanwezig is die goedkope buitenlandse bio producten aanbiedt, gaat
dit drukken op de prijs. Wanneer een coöperatie gevormd zou kunnen worden, kunnen grotere
bedrijven in de coöperatie ook een grotere draaglast nemen voor bijvoorbeeld de logistieke
kosten, zodat de kleinere bedrijven kans hebben om uit te groeien en te ontplooien (DI57). Een
voorbeeld van zo een coöperatie is Fairebel, een coöperatie van Belgische melkveehouders en
deze is in 2009 op het hoogtepunt van de zuivelcrisis geboren. Fairebel bestaat uit meer dan
500 producenten en medewerkers afkomstig uit verschillende Belgische gemeenschappen: de
Duitstalige, Franstalige en Vlaamse. De coöperatie staat open voor elke medewerker. Dit wil
zeggen dat er geen limiet is van aantal medewerkers, noch limiet van het type geaccepteerde
producent. In de coöperatie zitten conventionele producenten, bio gecertificeerde producenten,
producenten van verschillende groottes en met verschillende financiële situaties. Alle
medewerkers zijn lid van de EMB (European Milk Board). Fairebel wordt gekenmerkt door de
verkoop van melk tegen een eerlijke prijs, dat wil zeggen ongeveer 10 cent meer dan
conventionele melk (EMB 2012). Deze tien cent per liter verkochte melk wordt verdeeld onder
de medewerkers. Faircoop heeft besloten zich te onderscheiden van de EMB door een eigen
merk te creëren namelijk Fairebel, dat staat voor Fair en Belgium. Faircoop wil dat de
toekomstige co-operatoren meehelpen met de promotie van hun product door zichzelf in
supermarkten te presenteren (Fairbel, 2018). Voor de eerste 25 aandelen die worden gehouden
door de landbouwer, moet hij vier uur per vijf aandelen in de supermarkt Fairebel-producten
promoten. Om markttoegang te verkrijgen en de autonomie over laatstgenoemde te behouden
koos Faircoop daarom voor een conventionele zuivelindustrie en commercialiseerde haar
producten voornamelijk in supermarkten (Dumont et al., 2017).
De analyse van Fairtrade-producten laat een contrast zien tussen ideale eerlijke handel en de
praktische uitvoering ervan, fairness in wording. In het bijzonder hebben veel geleerden
gewezen op een spanning in Fairtrade-projecten, die zowel 'in' als 'tegen' de markt zijn
83
(Huybrechts, 2012). Volgens Huybrechts willen stakeholders binnen de Fairtrade-beweging het
volgende:
“Stakeholders wish to use market mechanisms as a tool to increase their social impact, but at
the same time promote a political project that questions the functioning of the
market”(Huybrechts, 2012).
Het lijkt er dus op dat ‘fairness’ geen norm is die als vanzelfsprekend gevormd kan worden.
Het is noodzakelijk om een reeks aanpassingen (‘bricolages’) te maken aan het project om een
concreet effect te bekomen. Maar deze aanpassingen zorgen voor spanningen tussen
uiteenlopende interpretaties in een project. Het zijn specifieke aanpassingen die variëren
afhankelijk van de sociaal-historische context en het sociaal-technische netwerk waarin het
project plaatsvindt (Feyereisen et al., 2017).
Een overlegplatform zal ervoor zorgen dat het ‘fair’-onderwerp in de kijker gezet wordt en de
consument dus ingelicht wordt over zijn maatschappelijke keuze (DI56). Een platform zou
kunnen zorgen voor een eenduidiger verhaal. De consument wordt bewuster gemaakt van
omgevende regio’s, en omgekeerd (DI48). Men mag ook niet vergeten dat er tussen Brussel en
Pajottenland grote culturele verschillen merkbaar zijn en er ook rekening gehouden moet
worden met een mogelijke taalbarrière (DI64).
Het kan helpen om de verspreide slag mensen die naar Brussel vertrekken te verenigen (DI48).
Al zijn er natuurlijk uitdagingen die niet direct opgelost kunnen worden. De logistieke uitdaging
is niet enkel zorgen voor een volle camionet, maar gaat ook over het feit dat Brussel een kluwen
is om in aan te leveren. De kleine volumes die afgezet kunnen worden, maken het
onaantrekkelijk om in te investeren. Er moet dus gezorgd worden voor voldoende return en
afzet in de markt om op een goede manier te kunnen leven (DI64). Eén actor vraagt zich af of
er gezorgd kan worden voor een middelman. Zou Mabru (De Vroegmarkt van Brussel) een
centraal aanspreek punt kunnen zijn om producten te verzamelen en zo Brussel in te sturen? Er
zou gekeken kunnen worden naar hun criteria om daar te verkopen (DI55). Ook andere actoren
spelen met een idee om verdeelcentra rond de rand van Brussel te gebruiken (DI50 en DI57).
Een hub waar je als landbouwer coöperant van kan worden en waar de verkopers uit Brussel
goederen komen oppikken. Deze hub zou men in Anderlecht of Dilbeek kunnen zetten. Het is
een moeilijke opdracht om de logistieke trajecten tussen verschillende boeren te combineren.
In de praktijk kom je tot de vaststelling dat vele landbouwers het zeer druk hebben en een
logistieke overeenkomst vaak hierdoor niet tot stand komt. Het openbaar vervoer is een
bijkomend knelpunt voor Brussel en zijn rand. Daar het openbaar vervoer in Brussel minder
toegankelijk is (Kodukula, 2018) telt onze hoofdstad een zeer groot aantal gemotoriseerde
voertuigen. Uit al deze elementen blijkt dat er nood is aan een degelijke, onafhankelijke,
fulltime ondersteuning die het logistieke verhaal oplost voor alle actoren (DI50).
84
Een IOP zoals blijkt uit voorgaande, moet een uniek platform kunnen zijn. Dus op een of andere
manier uniek, zodat alle informatie duidelijk en degelijk gecentraliseerd wordt. Dit voor zowel
de actoren als voor de burgers. Het is ook belangrijk dat de overheid een rol speelt in deze
informatieve exclusiviteit (DI61).
We zouden het op zijn minst moeten proberen. Het zal een ‘trial and error’ project zijn maar er
valt veel winst te boeken in een korte keten relatie tussen Brussel en zijn rand. De kansen liggen
voor het grijpen en we kunnen enkel hopen dat een dergelijk platform helpt bij het grijpen van
die kansen. Het mag geen log en te zwaar project zijn. Een heldere formule en een helder
concept met een hands on mentaliteit werkt het beste om mensen te overtuigen en hun producten
te centraliseren. Als mensen het voordeel van een IOP gaan inzien zal dit een concept zijn dat
langzaam maar zeker zal beginnen werken (DI55).
Alle actoren zijn het erover eens dat actief en intensief netwerkenkan helpen bij een betere
relatie tussen Brussel en zijn peri-urbane zone. Er is nood is aan een medium dat ervoor zorgt
dat de verschillende initiatieven in de regio verbonden worden. Er zijn veel initiatieven aan
beide grenzen maar er is weinig interactie, initiatieven leven vaak op eigen ‘eilandjes’.
Een overlegplatform kan zorgen voor een uitbreiding van een breder en coherenter verhaal
voor stadsverbonden landbouw in Brussel-Pajottenland. Zo een platform zal vooral nuttig zijn
inzake organisatie, logistiek, prijsafspraken etc. tussen producenten en afnemers en
sensibilisering van de bevolking. Het kan helpen om de verspreide slag mensen die nu al leveren
aan de Brusselse markt te verenigen; en zo te versterken. Wel moeten we erover waken dat de
filosofie van korte keten behouden blijft, het ‘fair’-onderwerp moet in de kijker gezet worden
en de consument wordt zo ingelicht over de maatschappelijke keuze die hij in wezen maakt.
Een Intergewestelijk Overlegplatform, moet een uniek platform zijn waar alle informatie op
gecentraliseerd wordt. Het moet een heldere formule hebben met een helder concept en een
hands on mentaliteit.
Volgens het strategisch plan voor korte keten van de Vlaamse Overheid, departement
Landbouw en Visserij is de aanwezigheid van één centraal contactpunt nuttig (zie pagina 36).
De taken van dit plan over contactpunten kunnen inspireren voor het overlegplatform tussen
Pajottenland en Brussel.
In het platform kan gewerkt worden met knooppuntpersonen. Deze personen zijn niet de
conventionele belangenvertegenwoordigers. Hun doel is enkel en alleen te verbinden door het
uitwisselen van informatie tussen de verschillende actoren. Een andere taak van deze persoon
is ook meedenken over het platform zonder een groep actoren te favoriseren (Rogge et al.,
2016).
85
5.8 De drie doelen van het platform
Onderzoeksvraag 8:
Welke doelen moet zo een platform vooropstellen? En situeren die zich enkel op het vlak van
voeding?
Het hoofddoel van een Intergewestelijk Overlegplatform is ten eerste om te verbinden. In deze
thesis specifiek over het verbinden van Brussel met Pajottenland. Verbinden vooral door middel
van een open communicatie tussen de verschillende actoren in de korte keten zowel in het
Pajottenland als in Brussel. Zo kan er een breder beeld gevormd worden van wie met wat bezig
is, of er geen doublures zijn, mee pitchen op verschillende projecten… Het zorgt er dus voor
dat de actoren weten wat er aan het gebeuren is in Brussel en Pajottenland op vlak van korte
keten. Civic Innovation Center (CIN) in Brussel is zoals Ouishare in Frankrijk een professionele
connector die ook mogelijk aangesproken kan worden bij de uitbouw van een netwerk tussen
Pajottenland en Brussel. Ze lossen een theoretisch probleem op door actoren samen te zetten en
zo een probleem of project aangaan (DI57).
Uit de diepte-interviews van Colette De Smet bij lokale producenten in het Pajottenland (T1,
2018) lijkt dat er een gebrek is aan communicatie. Een gebrek aan communicatie van advies
gevende organen en een gebrek aan communicatie door de boeren. Zou het kunnen dat de
boerentrots te groot is waardoor er niet of moeilijk om hulp gevraagd wordt? De vele acties
geraken blijkbaar moeizaam tot bij de boer. 40 % van de boeren geven aan voldoende steun te
krijgen van initiatieven in het Pajottenland, 30% heeft hier geen uitgesproken mening over en
de resterende 30% ervaart een tekort aan ondersteuning in het Pajottenland.
Figuur 30: Producenten werden bevraagd op welke gebieden ze nog ondersteuning en/of
professionalisering nodig achtten voor hun bedrijf (T1, 2018).
5 5
1
6
6 6
10
3
24
9
6
75
0
5
0
5
10
15
20
Logistiek Reclame Verkooppunten wetgeving
Meest prioritair erg nodig nodig Minst nodig
86
Uit bovenstaande Figuur 30 is af te leiden dat er een sterke verdeling terug te vinden is wat
betreft het gebied waarop bedrijven ondersteuning kunnen gebruiken. Zo geeft 40% van de
boeren uit het Pajottenland aan dat ze het minste steun nodig hebben op logistiek vlak, deze 7
boeren hebben voor zichzelf een goed en haalbaar logistiek systeem bedacht. Dit wil echter
niets zeggen dat het een algemene efficiënt systeem is voor de hele regio. Want voor het
merendeel van de boeren blijkt een verdelingssysteem wél nodig. Algemeen blijkt dat er vooral
nood is aan een logistiek systeem, reclame en het vinden van verkooppunten. En dat er in
mindere mate ook ondersteuning nodig is bij de wetgeving. De producenten geven aan dat dit
komt omdat de meeste info wel terug te vinden is op het net of nagevraagd kan worden bij de
organisaties (T6, 2018). De korte keten kan aldus steun gebruiken om het naar een hogere mate
van efficiëntie en professionalisme te brengen (T1, 2018).
Wanneer er gevraagd wordt aan de Brusselse consument wat ze als groot struikelblok zien in
de lokale keten zegt 55,13% dat er te weinig verkooppunten zijn. 48,72% vindt de producten
duur en 48,72% vindt ook dat er een onvolledig aanbod van producten is. 26,92% van de
consumenten zegt dat er te weinig info gegeven omtrent de producten in de winkel. 24,49% van
de consumenten zegt dat de afstand naar het verkooppunt te ver is. 15,38% zegt dat de
verkooppunten te sterk verspreid zijn. 8,97% van de consumenten vinden dat er onvoldoende
toegevoegde waarde is voor ‘lokaal’. Het wisselend aanbod is voor 5,13% van de consumenten
een probleem in Brussel en 5,56% getuigt geen behoefte te hebben aan lokale voeding (Figuur
31).
Figuur 31: Er werd gevraagd naar de opinie van de consument over lokale producten en lokale
verkooppunten in Brussel (T4 ,2018)
2,56
5,13
8,97
15,38
24,49
26,92
48,72
48,72
55,13
0 10 20 30 40 50 60
Geen behoefte
Wisselend aanbod
Onvoldoende toegevoegde waarde
Te veel verschillende/sterk verspreide verkooppunten
Te lange afstand tot verkooppunt
Te weinig info/slecht aangeduid in de winkel
Onvolledig aanbod
Te hoge prijs
Te weinig verkooppunten
%
87
Een IOP zou een constructieve discussie moeten teweegbrengen. Wat zijn de noden en sterktes
van eenieder en hoe kunnen we hier maximaal gebruik van maken om de algemene
doelstellingen te halen (DI62).
Het hoofddoel van het platform is verbinden. In casu alle actoren in Brussel en Pajottenland
van consument naar producent, plaatselijke gemeenten, de overheid van BHG,
onderzoeksinstellingen en andere initiatieven van een lokaal voedselsysteem tot de lokale
bevolking. Momenteel geraken de vele overheids-gebonden acties (van bijvoorbeeld Steunpunt
Korte Keten, Innovatiesteunpunt, voedselteams…) nauwelijks tot bij de boer. Hier moet
verandering in komen.
Het verbinden door een open en transparante communicatie die kan zorgen voor meer
vertrouwen tussen alle actoren onderling. Hieruit volgt een groter verhaal waarbij iedereen meer
op de hoogte is van alle actief gangbare projecten in Brussel en het Pajottenland waardoor er
kansen kunnen ontstaan tot een samenwerking tussen actoren die elkaar voordien nog niet
kenden.
Een oplossing zou een professionele connector kunnen zijn. De taak van deze connector is
iedereen verbinden en netwerken leggen. Mensen met elkaar in contact brengen en op bezoek
gaan bij de boeren in het Pajottenland en Brussel.
Deze communicatie in functie van 3 hoofddoelen waar er volgens de diepte-interviews het
meeste nood aan is bij de verschillende actoren namelijk samenwerken van de producenten en
afzetpunten over vraag en aanbod, prijs en marketing; een logistiek systeem en de opwaardering
van landschap herlevende elementen zoals toerisme, sport, erfgoed en landschap.
Figuur 32: De linken tussen Pajottenland en Brussel
88
5.8.1 Samenwerking producenten en afzetpunten in fucntie van de producten
Door connectie en samenwerking kan er een groter netwerk bekomen worden zodat meer
producenten en afnemers met elkaar in contact komen. Het doel is om samen te werken aan een
duurzamere vorm van productie en consumptie door het ontwikkelen van contacten,
samenwerkingsverbanden, partnerschappen en samen adverteren (DI61).
Deze samenwerking tussen de producenten en afzetpunten kan zorgen voor een duidelijker zicht
op de vraag en aanbod in Brussel en Pajottenland, wie doet wat waar (DI47). Ook door een
constructieve en open communicatie kunnen er betere prijsafspraken gemaakt worden en kan
er gezamenlijk meer ingezet worden op de bekendmaking van het korte ketenverhaal tussen
Brussel en Pajottenland. Er moet ruimte zijn voor informele momenten met collega’s die niet
te veel tijd in beslag nemen. Zo is het mogelijk om de collega’s en potentiele afnemers beter en
amicaal te leren kennen en vertrouwensbanden te creëren met de verschillende actoren (DI56).
a) Vraag en aanbod van producten
De vraag en aanbod van producten gaat hand in hand met het vinden van een afzetmarkt in
Brussel. Grote bedrijven zoals Ecodal of Jean-Pierre De Leener hebben de markt in Brussel al
gevonden. Zij zouden een voortrekkersrol kunnen nemen voor kleinere bedrijven die het
moeilijker hebben met het vinden van een geschikte afzetmarkt (T6, 2018). Volgens de VLM
studie is de markt in Brussel groot genoeg maar wanneer we kijken we naar Figuur 30, dan
vinden de boeren uit het Pajottenland deze verkooppunten niet. We moeten afstappen van het
vooroordeel dat de landbouwers in het Pajottenland onderling of de stadslandbouwers van
Brussel concurrenten zijn. Als iedereen op een logische en georganiseerde manier samenwerkt
zal het verhaal sterker worden door een groter en flexibeler aanbod. Door een betere
communicatie tussen meerdere producenten en meerdere verkooppunten zou er een beter beeld
geschetst kunnen worden van welk specifiek aanbod er beschikbaar is en waar de vraag naar
dit specifiek aanbod is.
Het zou interessant zijn om een wisselwerking te creëren waarbij de stadslandbouw eenvoudig
te telen groenten teelt zoals sla en kruiden die minder zon en voedingsstoffen nodig hebben en
er in het Pajottenland meer ingezet worden op intensievere teelten zoals prei, knolgewassen,
witloof, bloemkool etc. Deze afstemming vraagt natuurlijk tijd en inspanning van een team dat
niet alleen zorgt voor teeltkennis maar ook economische kennis om dit niet enkel qua volumes
op punt te stellen, maar ook economisch fair te maken vermits sla een veel rendabeler gewas is
(DI49).
89
Er is nood in Brussel aan een overzicht van het aanbod van producten in de stad zelf en in zijn
peri-urbane gebieden. Ook in het Pajottenland is de vraag naar lokale producten onzeker en/of
onbekend. Er moet een groter overzicht komen tussen Brussel en Pajottenland welke producten
waar geteeld worden en waar deze verkocht kunnen worden.
Er is nood aan nieuwe korte keten afzetpunten in Brussel. De consument vindt dat er niet genoeg
verkooppunten zijn en degene die er zijn liggen ver uiteen. Stadslandbouwers, stadsrand
landbouwers en peri-urbane landbouwers zouden teelten op elkaar kunnen afstemmen en zo een
gevarieerder en flexibeler aanbod kunnen aanbieden.
b) Prijszetting
“Niet enkel ecologisch leefbaar maar ook economisch leefbaar.” (DI56)
De prijsdruk afkomstig van het gangbare systeem zoals onder andere de veilingen zoals gezien
in de Pano-reportage ‘Boerenbedrog’ (uitgezonden 11 april op één) is reëel. Hierdoor vindt ook
de gangbare landbouw ook hun weg naar korte keten, die eerlijkere prijzen opteren, terwijl dit
vroeger eerder enkel in de bio-sector was. Er is plaats voor beide vormen op de markt. Maar er
moet gezorgd worden dat de kanalen van de bio-boeren nu niet in gedrang komen. Men hoopt
dat afnemers die initieel kozen voor bio consequent die keuze blijven maken (DI62). Wel is er
een kans dat de komst van de gangbare, meestal goedkopere landbouw ervoor zorgt voor een
prijsdruk komt ook voor de bio-landbouw producten (DI64). Wel wordt er door de afnemers in
Brussel nog steeds gezocht naar lokale, kwaliteitsvolle producten aan een faire prijs (DI47).
Actor DI56 sprak over een gezamenlijk initiatief waarin zowel grote als kleine boeren zitten en
samenwerken. Door deze samenwerking kunnen de boeren zelf de markt sturen door zelf het
aanbod van de producten te bepalen. De grotere boeren nemen de kleinere boeren onder hun
vleugel. Wanneer iemand een bepaald jaar veel omzet gegenereerd heeft teelt hij het jaar daarop
maar op 80% van zijn vorige omzet. Zo laat die grotere boer een marktaandeel vrij zodat een
kleinere boer die kan opvullen en voor 100% kan produceren. Dan hebben die kleine boeren
misschien iets meer winst gemaakt en zouden deze dit kunnen investeren in hun zaak. Het kan
ook zijn dat bij weerschade de producenten die ‘het zwaar te verduren’ hebben gehad, en
bijvoorbeeld last hadden van veel stormschade, een ‘vrijstelling’ krijgen voor enkele jaren
daarop en die jaren dan voor 100% mogen produceren (DI56).
90
De prijzen die de boeren krijgen voor hun producten via de ‘gangbare’ systemen zijn laag. Het
korte keten netwerk zorgt voor een opwaardering van de boer en de bewustwording van de
financiële toestand van de boeren.
De bio-boeren hebben schrik voor de opkomende populariteit van korte keten ook in het
gangbare systeem. Er moeten minimum prijsafspraken gemaakt worden zodat kleine boeren
niet uit de boot vallen en om financiële redenen het niet meer redden.
c) Marketing
Als boeren zich groeperen kunnen de minder marketing gerichte boeren onder de vleugels
genomen worden door boeren met meer marketingervaring. Zo helpen ze elkaar helpen tot een
beter marketingbeleid waar alle boeren voordeel uit kunnen halen, ook de minder sociale boeren
(DI50).
Een hub, bijvoorbeeld één in Pamel en de daarbij horende producten die afkomstig zijn van
meerdere producenten uit het Pajottenland, biedt een mogelijkheid om met een gezamenlijk
sterk ‘merk’ naar de markt te stappen. Hiervoor kunnen eventueel synergiën gevormd worden
met reeds bestaande partners in de regio zoals cvba ‘Lekkers uit het Pajottenland’ die
ondertussen reeds een netwerk uitgebouwd hebben. Dit ook om te vermijden dat er een
‘zoveelste label’ op de markt komt (T6, 2018).
Reclame kan zorgen voor de bekendmaking van het Pajottenland, zijn producenten en zijn
bekende producten. Het heeft dus te maken met de herkenning van het gebied. Ook kan
marketing helpen bij de bewustmaking van de consument en kan bij de bevolking interesse
opwekken naar lokale producten.
5.8.2 Logistieke connectie
De eerste vraag die hier opkomt is of deze logistieke middelen moeten dienen om de korte keten
op te schalen of om het huidige systeem te optimaliseren. Patrick Pasgang van
Innovatiesteunpunt vraagt zich af of we de korte keten wel willen opschalen. Veranderen we
dan niets aan het oude systeem? De grote vraag is hoe ver je kan gaan met de korte keten op te
schalen zodat het nog steeds korte keten blijft. Wanneer je wil opschalen bij korte keten ga je
ofwel naar intensieve landbouw of je moet multifunctionele landbouw ontwikkelen om uit de
kosten te komen. Een combinatie van deze twee zou ook mogelijk kunnen zijn. Het
businessmodel van dergelijk multifunctionele landbouworganisatie staat echter vaak nog niet
op punt bij boeren. Voor enkele bedrijven is een luchtige samenwerking met de retail goed
omdat ze dan een extra afzetpunt hebben voor hun producten. Andere bedrijven willen soms
niet groeien omdat een groot bedrijf vaak extra werk vergt, niet enkel qua productie maar ook
91
organisatorisch, structuur geven en administratie. Voor hen is een grote opschaling van de korte
keten geen voordeel. Dit moeten we in beschouwing houden (korte keten congres, 3 mei 2018,
Leuven).
Pasgang merkt ook op dat het platform kan dienen voor een betere verdeling of groepering van
logistieke middelen. Wanneer je een grootstad als Brussel wil bevoorraden zal er gebruik
gemaakt moeten worden van tools zoals hub’s. Dit betekent dat producten uit bepaalde regio’s
samengebracht worden op een centrale plaats en van daaruit naar de stad gebracht worden. Een
belangrijk gegeven hierin is wel dat dit op een professionele manier georganiseerd moet
worden. Het is namelijk de bedoeling dat een distributie-hub geen verlies draait. Er zal in het
begin van de een opstart wel een subsidie-impuls gegeven moeten worden om dit op punt te
stellen maar het is wel de bedoeling dat deze subsidie moet wegvallen en de hub op zichzelf
kan staan. Een kanttekening die hier wel bij gemaakt moet worden is de kost van dergelijk
platform en aan wie dit aangerekend gaat worden. Waar zeker ook aan gedacht moet worden is
wat te doen met business to consumer (korte keten congres, 3 mei 2018, Leuven). De voordelen
van een distributie-hub zijn: er kunnen grotere volumes bekomen worden die eenvoudiger
afgezet kunnen worden aan grotere winkels en waardoor de kosten gedrukt worden (Prové,
2018). Een verdeelcentrum aan de rand van Brussel zou kunnen lukken. De producent, zowel
als de afnemer kan hier coöperant van worden. De verkopers uit Brussel zouden de producten
daar kunnen oppikken. Als de producten uit Pajottenland komen zou dergelijk verdeelcentrum
in Anderlecht of Dilbeek kunnen liggen (DI50).
Vanhorenbeek zegt dat één bepaald model waar alle producenten mee geholpen zijn is vrijwel
onmogelijk. Er moet dus boer per boer gekeken worden naar zijn specifieke noden en proberen
te kijken welke boeren elkaar kunnen aanvullen en welk distributiemodel het beste bij hen past.
Dit vergt veel en intensief werk maar achteraf baat dit wel (korte keten congres, 3 mei 2018,
Leuven). Er moet dus gezorgd worden dat iemand deze taak op zich neemt op een professionele
manier. Dit kan betaald worden door LEADER fondsen of het Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling (EFRO). Om deze connecties tussen boeren te maken en zo te kijken welke
actoren, zowel boeren als logistieke middelen, elkaar complementeren zou een overlegplatform
van pas komen.
Zouden de gebouwen van het Proefcentrum in Pamel een distributieve hub kunnen worden?
Hiervoor moet nagedacht worden over het maken en onderhouden van het real-time digitaal
platform, dat kan zorgen voor opslag, het ophalen en leveren van de producten en het
klaarmaken van orders en bestellingen. Een belangrijk middel dat bekeken moet worden in
Pamel op vlak van distributie is de logistieke capaciteit. Op dit moment beschikt het centrum
over een koelcapaciteit van 4 inloopfrigo’s (64m²). Afhankelijk van het distributiemodel zal al
dan niet geïnvesteerd moeten worden in nieuwe transportmiddelen, nieuwe arbeidskrachten,
laad- en losplaatsen, koelcellen, diepvries enzovoort (T6, 2018).
92
Brussel is sinds 1 januari 2018 een lage-emissiezone
(LEZ). In deze zone mogen de meest verontreinigde
voertuigen niet rijden. Dit is een van de maatregelen om de
luchtkwaliteit en zo dus ook de volksgezondheid te
verbeteren. Er is nog een overgangsperiode voorzien tot
oktober 2018 voor effectieve geldboetes uitgedeeld gaan
worden. De Brusselse regering heeft 31 mei 2018 ook
ingestemd met het plan van minister van Leefmilieu Céline
Fremault om de dieselauto te verbannen vanaf 2030 en zij
zouden nog een onderzoek starten om eventueel ook
benzine auto’s te verbannen en over te schakelen naar
alternatieve vervoersmiddelen. Of dit al dan niet werkelijk
zal doorgaan is nog een vraag (Kurstjens, 2018). Zowel
door de files als door het moeilijk parkeerplaats vinden, als door deze lage-emissiezone zal het
voor de korte keten producenten uit het Pajottenland nog moeilijker worden om hun producten
af te zetten in Brussel. Hier moet dus op een professionele manier een oplossing voor gezocht
worden. Twee stakeholders gaven de mogelijkheid aan om transport via water te
bewerkstelligen (DI55 en DI57).
Er moet dus een ‘ontzorger’ aangesteld worden die de problemen aanpakt van zowel marketing
als iedereen op een losse manier bij elkaar brengen, als de organisatie van nieuwe projecten en
iemand zoeken die zich grondig over het logistieke probleem buigt. Zo een ‘ontzorger’ zou
Steunpunt Hoeveproducten (Sinds 28 mei 2018 Steunpunt Korte Keten) kunnen zijn.
Het logistieke verhaal bij stadsverbonden landbouw is ingewikkeld. Dit door de verschillende
bedrijfsvormen aanwezig in het Pajottenland, maar ook door de moeilijke verkeerssituatie in
Brussel.
Een distributiecentrum in Pamel zou interessant zijn in het logistieke gegeven, maar er is ook
nood aan een distributieplatform aan de rand van Brussel. Producenten zouden dan hun
producten naar Pamel kunnen brengen ofwel direct naar die aan de rand. De producten die dan
verzameld zijn in Pamel zouden zo naar het algemeen centrum aan de rand van Brussel gebracht
kunnen worden.
5.8.3 Opwaardering van het landschap
Er was in de jaren ’60 een historische verbondenheid tussen Brussel en Pajottenland. Deze
evidente korte keten link zorgde voor de economische, gevaloriseerde waarde van het
landschap. Door het gemotoriseerd vervoer en dus ook meer import van veel verder weg, is
deze link doorgeknipt. Nu is Pajottenland voor het merendeel gefocust op veeteelt. Dit wil
zeggen maïs, graan en velden in functie van de dieren. Men moet dus terug een link maken, een
Figuur 33: LEZ in Brussel
(lez.brussels, 2018)
93
relatie opbouwen die ervoor zorgt dat natuur en landschap beter gewaardeerd, onderhouden en
versterkt wordt. Het droombeeld voor de toekomst zou zijn dat er een resem recreanten uit
Brussel in contact met het Pajottenland komen en streekproducten uit het Pajottenland
ontdekken en deze dan terug in Brussel opzoeken. Of dat de Brusselse consument Pajotse
producten tegenkomt in de winkel en dan Pajottenland komt bezoeken. Een eenduidiger verhaal
zal ervoor zorgen dat mensen zich bewuster gaan zijn van omgevende regio’s en omgekeerd
zal de verspreide slag mensen die naar Brussel vertrekken zich logistiek verenigen (DI48).
Vermits er toch 40% landbouwgrond in de Vlaamse rand is, moet deze versterkt worden zodat
de open ruimte behouden blijft en niet volgebouwd wordt (DI51). Moet men ook waken over
de biodiversiteit en dat het natuurlandschap als essentieel deel gewaardeerd wordt. Het is dus
een wisselwerking zodat ook de natuur en landschap een versterkende factor zijn in het
opwaarderen van de landbouw in het Pajottenland (DI48).
Om Pajottenland interessant te maken voor de Brusselse bezoeker moet er ingezet worden op
plattelandsontwikkeling ofwel plattelandsversterking. Landschapsversterking kan eventueel
bekomen worden door de creatie van een landschapspark.
Een landschapspark is een erkenning van een samenwerkingsverband binnen een regio voor
een duidelijk omgrensd deelgebied met meer dan gemiddelde natuur en landschapswaarden die
onderscheiden worden. Deze erkenning is een stimulans om nieuwe duurzame ontwikkelingen
toe te passen en is dus een soort van ruimtelijk ontwikkelingsmodel (Van Den Bosch, 2014)
Wanneer we kijken naar plattelandsontwikkeling zijn de thema’s die prioriteit krijgen:
• Bevorderen van de leefbaarheid en duurzaamheid van dorpen
• Duurzame mobiliteit binnen en buiten de dorpen
• Kansen voor kwetsbare groepen
• Beleving valoriseren met respect voor streekidentiteit
• Toekomstgerichte land- en tuinbouw
• Duurzame energie en klimaatadaptatie (bij puntje 1 en 2)
Een plattelandsontwikkeling is een toekomstvisie met algemene principes zoals diversificatie
van bedrijfsactiviteiten, verbredingskansen, leefbare dorpskernen, ruimte om te ondernemen,
lokale tewerkstelling bevorderen, sociale inclusie, sociale economie, sociale tewerkstelling,
voldoende en kwalitatieve woningen, betaalbaar wonen, kwalitatieve verdichting, rationeel
energiegebruik, aandacht voor relatie met externe omgeving, concentratie van activiteiten,
multimodale bereikbaarheid, verkeersveiligheid en -leefbaarheid en nog zoveel meer. De grote
lijnen en de leidende principes van de ultieme toekomstvisie blijven dus voorlopig nog redelijk
abstract (Van Assche en Reynaert, 2012). Het is algemeen bekend dat bij Vlaamse
94
plattelandsontwikkelingen één van de grote problemen is, het werkelijk implementeren van een
visie en het opgesteld plan hierbij (Kerselaers et al., 2013).
Wat voor plattelandsontwikkeling kan zorgen is samenwerken met alle organisaties (erfgoed,
toerisme, sport en landschap) rond een LEADER-project. Zo zal een project een pak sterker
worden. Wanneer acties samengelegd worden en er een duidelijke taakverdeling is met
expliciete linken naar elke tak zou zo een project kunnen slagen. Zo een project zou een
streekmerk kunnen zijn waar alle sectoren tot uiting komen.
En project waar stakeholder (DI48) over aan het nadenkt heet ‘Pajo Power’. Het doel zou zijn
om duurzame energie in Pajottenland te produceren met behulp van windmolens of
zonnepanelen. Deze investering zou voor landschapsversterking zorgen. Zo wordt Pajottenland
een korte keten energieproducent van Brussel. Door middel van een coöperatief aandeel kunnen
winsten gegenereerd worden en deze winsten zo gebruiken voor andere projecten om het
landschap te versterken (DI48).
De verbondenheid tussen stad en platteland zou voor een opwaardering van toerisme, recreatie
en landschap kunnen bijdragen. Landbouwgronden zorgen voor het behoud van open ruimtes
met oog op biodiversiteit en natuurlandschap.
Een plattelandsontwikkeling (al dan niet door de creatie van een landschapspark) zorgt voor
leefbare dorpskernen, sociale cohesie, opwaardering van de lokale economie etc. Wat zou
helpen bij deze plattelandsontwikkeling is een gemeenschappelijk project voor de
opwaardering van het Pajottenland tussen alle ‘sectoren’ van het Pajottenland zoals erfgoed,
toerisme, sport en landschap. Dit gaat dan vooral over een bekendmakingscampagne van het
Pajottenland. Over de plaats van zo een project moet goed nagedacht worden, alle gemeenten
moeten namelijk aan bod kunnen komen en het moet onder andere ook eenvoudig te bereiken
zijn.
5.9 Middelen van het platform
Onderzoeksvraag 9:
Welke middelen kan/moet zo een platform aanbieden voor het verbeteren van een lokaal
voedselsysteem tussen Brussel en zijn omliggende gebieden, in het bijzonder Pajottenland?
We vroegen aan de actoren om een score van 1 tot 5 te geven over de mate van invloed (1 is
weinig invloed tot 5 is veel invloed) bij de volgende middelen die een platform kan aanbieden
tot verbetering van interactie tussen
de regio’s. De middelen waren:
95
• Charter waar regelmatig naar gekeken wordt, updates krijgt en “controle”
of het charter effectief wordt toegepast;
• Website of een ander online portaal;
• Seminaries of een festival. Een grootschalig evenement waar iedereen op
wordt uitgenodigd;
• De aanwezigheid van een sterk merk;
• Eetgelegenheden met de actoren;
• Vergaderingen met de juiste personen;
• Een achterliggende, gestructureerde organisatie met 1 contactpersoon.
Figuur 34: Tabel met gemiddelde invloedscore’s van middelen die een platform kunnen
aanbieden
12 actoren hebben deze vraag ingevuld. We zien dat een achterliggende, gestructureerde
organisatie met één duidelijk aanwezig contactpersoon een invloed score kreeg van 4,78. Het
is belangrijk dat er één persoon als voltijdse werkkracht het platform moet leiden en iedereen
met elkaar moet verbinden als centraal persoon. Er zal wel altijd overlap zijn met verschillende
organisaties. Er werd opgemerkt door iemand dat de nodige linken niet gelegd kunnen worden
als enkel Pajottenland en Brussel in beschouwing wordt genomen. Er zal wel iemand als
persoon aangesteld moete worden maar ook gekoppeld aan andere organisaties.
Wat er ook belangrijk werd geacht zijn vergaderingen met de juiste personen, wat een
gemiddelde score kreeg van 4,09, en de aanwezigheid van een website of een online portaal
met een gemiddelde score van 4,33. Men moet ervoor zorgen dat de vergaderingen goed geleid
worden en dat de juiste personen aanwezig zijn zodat er een zinvolle dingen besproken en
4,7
8
4,3
3
4,0
9
3,6
5
3,5
5
3,0
9
3,0
0
0,00
1,00
2,00
3,00
4,00
5,00
DE INVLOEDSCORE'S VAN VERSCHILLENDE MOGELIJKE MIDDELEN VAN EEN PLATFORM
96
beslist kunnen worden. Een ondervraagde gaf aan dat er tijdens meetings vaak veel
hoogopgeleide ambtenaren zitten met veel theoretische kennis, maar geen praktijkgerichte
kennis en die vaak geen rekening houden met praktische kennis van de teelten. Een voorbeeld
hiervan was een vergadering waarbij geopperd werd om prei te telen in het midden van de stad.
De beroepservaring leert dat prei zeer moeilijk te telen is in de stad en meer nood heeft aan
volle en vruchtbare grond die je vindt buiten de stad. Maar hier werd geen gehoor aan gegeven.
Men moet er ook rekening mee houden dar mensen die in de landbouwsector werken weinig
tijd hebben om meetings in te plannen. Dus als er een meeting gebeurt met de landbouwers en
andere verwerkers zou deze best zo efficiënt mogelijk moeten gebeuren. Men heeft in het
verleden al gemerkt dat het informele in de praktijk belangrijker is dan het formele. Ook moet
er rekening gehouden worden met het taalverschil Frans-Nederlands. Wanneer er gedacht wordt
aan een online medium om te verbinden moet er vooral rekening gehouden worden met
gebruiksgemak. Er bestaan al zoveel websites en portalen zoals Bioguide, recht van bij de boer
etc. zodat winkels en consumenten hun weg wel kunnen vinden naar de korte-keten. BioForum
heeft een Biobedrijvengids op hun site waar je gecertificeerde Biobedrijven kan vinden. Daarbij
wordt ook een zoek functie voorgesteld met vraag en aanbod. BioForum merkt op dat een
databank om tijdsgebonden vraag en aanbod op elkaar af te stemmen niet evident is. Je bereikt
meer met face-to-face contacten en zo onderling vraag en aanbod op elkaar af te stemmen dan
via een extern medium.
Een charter met de doelen van het platform kreeg een gemiddelde invloed score van 3,65. Dit
wel met bepaalde voorwaarden: iedereen moet achter het charter staan, producent en afnemer.
Het charter moet gedragen worden binnen de eigen organisatie. Dit wil zeggen dat niet enkel
de winkeldirecteur er achter moet staan maar iedereen die in de winkel werkt. Beginnende bij
de persoon die de bestellingen doet tot het winkelpersoneel die dagelijks leveringen in
ontvangst moet nemen etc. Het tekenen van dergelijk charter houdt weinig in, maar achter
gemeenschappelijke doelen staan en er aan werken is het belangrijkste. Het is een werk van
lange adem.
Een andere manier om actoren bij elkaar te zetten is door het organiseren van seminaries en
festivals, welks met 3,55 net iets hoger scoort dan eetgelegenheden organiseren welks 3,09
krijgt. Actoren vinden het belangrijk om bij elkaar te komen en informatie uit te wisselen. Wel
wordt de opmerking gemaakt om dit vooral in het najaar te doen, vanzelfsprekend buiten het
intensieve teelt seizoen. De aanwezigheid van een sterk merk krijgt een score van 3,00. De
actoren lijken een sterk merk minder belangrijk te vinden. Het zal belangrijker zijn dat eerst de
actoren groepsgewijs elkaar beter leren kennen, om vervolgens connecties te kunnen maken
tussen de verschillende actoren groepen onderling.
De actoren gaven nog andere middelen aan, zoals smaakbeurzen voor B2B afnemers,
studiesessies, uitstappen, communiceren met klanten en op deze wijze ook de boeren helpen
97
met het vermarketen van hun producten. Ook oppert er iemand voor het organiseren van
uitwisselingen in vorm van ‘bedrijfsbezoeken’.
Het platform moet een duidelijke en eenvoudige organisatie hebben. Een website of portaal kan
werken bij communicatie, maar dit moet een zeer eenvoudig platform zijn met enkel belangrijke
en gestructureerde informatie. Vergaderingen met de juiste personen zijn nuttig maar er moet
rekening gehouden worden met de drukke schema’s van de producenten. In de belangrijke
teeltseizoenen hebben zij namelijk minder tijd. Vergaderingen moeten goed gestructureerd en
zinvol zijn. Ook halen ze aan dat luchtige contactmomenten tussen actoren belangrijk zijn. Dit
zorgt voor een meer open communicatie tussen de mens. Een charter is een interessant middel
als iedereen hier achter staat en het ook opvolgt. Verder zijn seminaries en eetgelegenheden
ook belangrijk doordat dit zorgt voor ‘networking’ op een andere manier. Een sterk merk acht
men belangrijk maar is geen prioriteit.
5.10 Wie kan in dergelijk platform investeren, dit organiseren of een
knooppuntpersoon worden
Van de ondervraagden waren er wel enkelen geïnteresseerd om in dergelijk platform te
investeren, of helpen met de organisatie ervan of een knooppunt persoon worden. In
onderstaande tabel worden de antwoorden van de bevraagden gegeven.
Tabel 2: antwoorden op de interesse om in een platform te investeren
DI62, Consulent/Ondersteuner Steunpunt
Korte Keten en medeorganisator van Brussel
Lust
Wil zich zeker inzetten in dergelijk platform
en zou het ook kunnen trekken (vanuit
Brussel LUST is hier ook een sterke
verbinding).
DI64, Adviseur Verkooppunten &
Foodservices BioForum en medeorganisator
van Brussel Lust
Kan boeren helpen als ze een complementair
aanbod hebben of te klein zijn om producten
samen te leggen. (noot: wanneer er
concurrentie is zullen ze ‘voor zichzelf
gaan’) Nieuwe afzetkanalen stimuleren,
zelfstandige winkels, buurtwinkels. Winkels
die nog niet de identiteit van duurzaam
hebben, maar die kan wel verduurzamen.
Brussel lust probeert dit te stimuleren.
Uitnodigen op activiteiten, eerst nog
overtuigen van actoren.
98
DI58, Oprichter coöperatieve lokale/bio
winkel
Ze willen naar seminaries en samenkomsten
komen. Helpen met contacten verzamelen.
Maar organiseren is moeilijk wegens weinig
beschikbare tijd.
DI61, Junior Event Manager biologische
traiteur
Ze zien het zeker zitten om in een platform
actief te zijn. Investeringen hangt af van de
admissie condities etc. Organiseren is niet
voor hen weggelegd: “Chacun son métier”.
DI48, Directeur van Regionaal landschap
Pajottenland en Zennevallei
Willen zeker investeren in het platform,
helpen organiseren en een knooppunt
persoon worden.
DI49, Producent: bio-groenten Het hangt er vanaf hoeveel tijd dit in beslag
neemt. Investeren is moeilijk voor hen.
DI52, Program Advisor sustainable chain
development Rikolto
Rikolto heeft geen middelen hiervoor. Alleen
indien een subsidie/renumeratie aan
verbonden is zouden ze er iemand op kunnen
zetten.
DI50, Producent: bio-groenten Momenteel heeft Het Neerhof hier geen tijd
voor. Ze ziet zich niet als de geschikte
persoon vermits ze relatief nieuw in de is
sector en in de Brusselse omgeving.
DI51, Landbouweconoom Vlaamse
Landmaatschappij
Voelt dat VLM hier niet veel mee te maken
heeft. Voor een investering zou het
management over moeten beslissen.
DI54, Medewerker communicatie Maison
verte et bleue
Vind het logisch vanuit Maison verte et bleue
vanwege hun doelen in sensibilisering en
communicatie naar duurzame landbouw.
Veel van wat Maison verte et bleue doet gaat
in de richting van netwerken. Binnen de
partners van Boeren Bruxsel Paysans zijn ze
een logische partner voor zo een platform.
DI56, Producent: bio-groenten Zou wel een Knooppuntpersoon willen zijn
als de structuur staat en het in orde is.
99
Investeren is een goed idee want ze
beschikken niet over extreme bedragen. Wel
oppert hij het belang van een kleine bijdrage
in een netwerksysteem. Als er ergens
geld/inkomsten uit kunnen komen gaan de
‘investeerders’ meer moeite doen voor het
project net omdat ze dit ‘kapitaal’
geïnvesteerd hebben. Tijs heeft zo aandelen
in de Flietermolen en daardoor zal hij zich
ook iets meer aantrekken van de situatie daar.
DI57, Oprichter winkel van verwerkte
producten
Denkt van wel, in de optiek waar ze naar
streven, zou hier perfect passen in wat ze
willen doen. Ze zijn bereid te investeren in
die sector wegens grote interesse. Maar
moeten opletten omdat ze een beginnende
organisatie zijn.
Een belangrijke overkoepelende organisatie zou Brussel LUST kunnen zijn met de provincie
Vlaams-Brabant, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Steunpunt Korte Keten,
Innovatiesteunpunt en BioForum. Hieronder zou Pajottenland zich dan kunnen verenigen en
samen een plan uitwerken naar een toekomst met Brussel als afzetmarkt.
Het platform kan eventueel gefinancierd door de LEADER-werking van Pajottenland+. De
actoren in het platform zouden ook een financiële bijdrage kunnen leveren. Wie gefinancierd
heeft in een project heeft vaak meer de neiging om te helpen om het project te doen slagen en
groeien. De investeringen kunnen vermoedelijk bescheiden blijven.
Knooppunt personen zijn zeer belangrijk in een ‘networking’ verhaal. Er moet rekening
gehouden worden met ‘de aard van het beestje’. Sommige persoonlijkheden passen beter in de
rol van knooppuntpersoon dan andere. Vanzelfsprekend moet deze kandidaat tijd en zin hebben
om zich in te zetten. Een sociale, tactvolle, gestructureerde landbouwer die niets liever doet dan
werken op het veld is hieruitvolgend, vanzelfsprekend geen geschikt knooppuntpersoon.
100
6 Besluit
6.1 Voornaamste bevindingen
Er is geen grote cohesie tussen het Pajottenland en Brussel. Samenwerkingen gebeuren nu
eerder occasioneel en hangen af van de creativiteit van de initiatieven. De overheid kan meer
doen inzake deze verbinding door het verstrekken van financiële steun, concrete
beleidsvormingsprocessen en planningsprocessen. Financiële steun die al aanwezig is door het
LEADER project P+ zou kunnen gebruikt worden voor de creatie van een groter geheel in het
Pajottenland.
Lokale voedselsystemen zijn context specifiek, dus moet er rekening gehouden worden met de
taalkloof en de culturele verschillen tussen Brussel en Pajottenland en het verschil tussen bio
en gangbaar in de landbouwsector.
Opschaling van korte keten uit het ‘niche’ segment zou kunnen door: een efficiëntere aanpak
omtrent stadslandbouw in Brussel en door een afstemming van de teelten in Brussel en
Pajottenland, samenwerking met de retail en de vorming van een transparant communicatief
netwerk. Er is vooral potentieel bij groenten, fruit en zuivelproducten. Bij deze mogelijke
opschaling moet men wel blijven waken over de ethische aspecten en blijven inzetten op
sensibilisering van de consument. Stadslandbouw speelt een grote rol bij de educatie van de
bevolking.
Belangrijk bij de verbinding tussen stad en zijn peri-urbaan gebied is de vorming van een
netwerk dat meer vertrouwen creëert tussen de actoren. Een overlegplatform kan zo zorgen
voor een uitbreiding van een eenduidiger verhaal voor stadsverbonden landbouw in Brussel.
Het moet een centraal en uniek platform zijn met een eenvoudige structuur en een ‘hands on’
mentaliteit. Het is ook belangrijk dat het netwerk niet ‘te’ formeel is zodat het een gemakkelijk
en laagdrempelig aaspreekpunt is voor alle actoren uit het lokale voedsel systeem. Zo kan een
netwerk zorgen voor een betere samenwerking, correcte prijszetting voor boer en consument,
beter zicht op vraag en aanbod, logistiek, marketing en een opwaardering voor het landschap.
Alle actoren die bezig zijn met lokale voedselsystemen moeten op een overzichtelijke kaart
weergegeven worden en er moet actief gezocht worden naar nieuwe of ongekende initiatieven.
Er moet gekeken worden wie als ‘juiste’ knooppuntpersoon zou kunnen figureren per
stakeholders-groep.
Er is nood aan nieuwe korte keten afzetpunten in Brussel en in het Pajottenland. Zo kan er een
grotere afzetmarkt gecreëerd worden zodat meer producenten de link kunnen maken met
Brussel en/of Pajottenland.
101
Brussel LUST lanceerde dit jaar een project rond de verbinding tussen Brussel en zijn ruraal
gebied. Het zou interessant zijn om onder Brussel LUST Pajottenland te verenigen, zoals in de
case van Triangle Vert beschreven, en zo te vermijden dat er weer een nieuw initiatief opgericht
wordt.
6.2 Aanbevelingen
• Breng de 7 gemeenten op politiek niveau samen om een consensus te vinden over de
landbouw in de regio en deze zo veilig te stellen in het heden en klaarmaken voor de
toekomst.
• Ontwikkel een product dat ervoor zorgt dat alle sectoren aanwezig in het Pajottenland
(erfgoed, toerisme, landbouw en landschap) ten goede komt.
• Men moet verschillende actoren uit Brussel en Pajottenland samenbrengen,
voornamelijk producenten en afnemers. Zij moeten met behulp van een moderator tot
een goed gesprek komen inzake o.a. logistiek en prijs.
• Er moet een professionele analyse en onderzoek komen over het logistieke probleem
tussen Brussel en Pajottenland.
• Er moet iemand aangesteld worden als connector tussen de stad en het Pajottenland en
alle actoren die hier iets in te maken hebben.
• Voor deze projecten kunnen fondsen zoals het LEADER fonds (P+) van het
Pajottenland aangesproken worden of subsidies aan de Brusselse overheid
aangevraagd worden.
• Een diepgaande studie met betrekking tot Pajottenland als landbouwpark is sterk aan
te bevelen. Een algemeen kader en op welke manier dit precies ingevuld zou moeten
worden.
102
Bibliografie
Aggestam, V., Fleiß, E., Posch, A. (2017). Scaling-up short food supply chains? A survey study
on the drivers behind the intention of food producers. Journal of Rural Studies, 51, pp. 64-72.
Angotti, T. (2015) Urban agriculture: long-term strategy of impossible dream? Lessons from
Prospect Farm in Brooklyn, New York. Public Health 129, pp. 336-341.
Atelier Groot Eiland. (2018). verkregen op 6 juni van http://www.ateliergrooteiland.be/nl/over-
ons/visie-missie/.
Barbera, F., Dagnes, J. (2016.) Building alternatives from the bottom-up: the case of alternative
food networks. Agriculture and Agricultural Science Procedia 8 pp. 324 – 331.
be.brussels. (2018). De gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Verkregen op 16
mei 2018 van http://be.brussels/over-het-gewest
Bernard, R. (2000). Social Research Methods: Qualitative and Quantitative Approaches.
Thousand Oaks, CA: Sage publications.
Berti, G., Mulligan, C. (2016). Competitiveness of Small Farms and Innovative Food Supply
Chains: The Role of Food Hubs in Creating Sustainable Regional and Local Food Systems.
Sustainability, 8(7), pp. 1-31.
Blommaert, J. (2015). Superdiversiteit wordt populair. Verkregen op 3 juni van
https://superdiversiteit.wordpress.com/category/inleidende-teksten/.
Bryman, A. (2006). Integrating quantitative and qualitative research: how is it done? Qualitative
Research 6 (1), pp. 97-113.
Canfora, I. (2016). Is the Short Food Supply Chain an Efficient Solution for Sustainability in
Food Market? Agriculture and Agricultural Science Procedia, 8, pp. 402-407.
Cammaert, P. (2018). T3: Korte keten landbouw en voeding: potentieel in het pajottenland.
Onderzoek naar consumentengedrag. Universiteit Gent.
Cazaux G. (2010) Korte keten initiatieven in Vlaanderen. Een overzicht, Departement
Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en studie, Brussel.
Chiffoleau, Y., Millet-Amrani, S., Canard, A. (2016). From short food supply chains to
sustainable agriculture in urban food systems: food democracy as a vector of transition.
Agriculture 2016, 6(4) pp. 57.
103
Cleveland, D. A., Müller, N. M., Tranovich, A. C., Mazaroli, D. N., Hinson, K. (2014). Local
food hubs for alternative food systems: A case study from Santa Barbara County, California.
Journal of Rural Studies, 35, pp. 26-36.
Cleveland, D., Carruth, A., Mazaroli, D. (2015). Operationalizing local food: goals, actions,
and indicators for alternative food systems. Agriculture and Human Values, 32(2), pp. 281-297.
Coart J. (2017) Korte keten ontketent opportuniteiten. Marktonderzoek KBC over korte keten
in Vlaanderen. Geraadpleegd op 4 juni 2018 van https://www.farmcafe.be/artikel/12872.
Cohen, L., Manion, L., Morrison, K. (2000). Research methods in education. 5th edition.
Routledge Falmer: London.
Cohen, N., Reynolds, K. (2014). Urban agriculture policy making in New York’s ‘New Political
Spaces’: strategizing for a participatory and representative system. Journal of Planning
Education and Research 34 pp. 221 – 234. Vlaanderen
Corijn, E. (2015). De tien grote uitdagingen voor Brussel: culturen - de ‘superdiversiteit’ in
Brussel. Verkregen op 3 juni van http://www.adt-ato.brussels/nl/news/tien-grote-uitdagingen-
voor-brussel/culturen-%E2%80%93-de-%E2%80%98superdiversiteit%E2%80%99-brussel.
De Conick, C., Jenart, S. (2015). Platform-denken: 4 modellen voor vooruitstrevende merken
verkregen van https://wijs.be/nl/inzichten/artikels/platform-denken-4-modellen-voor-
vooruitstrevende-merken op 12 februari 2018.
De Beul, J. (2007). Pajottenland. Een land om lief te hebben. Uitgeverij Lannoo. Tielt.
De Smet, C. (2018). T1: Korte keten Pajottenlandbouw: een studie van korte keten producenten
nabij Brussel. Universiteit Gent.
Declerck, J., Vanempten, E., Swinnen, P., Devoldere, S., Hertveld, T., Bergers, J., Van
Bockstaele, E., Segers, T., Buyse, F., Vincle, F., Relaes, J., Rogge, E., Lauwers, L. (2014).
Pilootprojecten productief landschap. Instituut voor Landbouw-en Visserijonderzoek (ILVO).
Dehaene, M., Tornaghi, C., Sage, C. (2016). Mending the metabolic rift: Placing the ‘urban’ in
urban agriculture. In Lohrberg, F., Licka, L., Scazzosi, L., Timpe, A. (eds) Urban Agriculture
Europe. Jovis Publishers, Berlin, pp.174-177.
Delespesse, F. (2014). A case study on the barriers and opportunities for the upscaling of short
food supply chains. The perspective of stakeholders in Wallonia, Belgium. Norwegian
University of Life Sciences. Faculty of Veterinary Medicine and Biosciences. Department of
Plant Sciences.
104
Departement Landbouw & Visserij. (2016). Vlaamse landbouw en visserij in cijfers. Verkregen
om 4 juni 2018 van https://lv.vlaanderen.be/nl/voorlichting-info/feiten-cijfers/landbouwcijfers
Departement Landbouw & Visserij. (2017). Voorlopige arealen landbouwteelten uit de
verzamelaanvraag 2017. Verkregen op 4 juni 2018 van
https://lv.vlaanderen.be/nl/nieuws/voorlopige-arealen-landbouwteelten-uit-de-
verzamelaanvraag-2017.
Departement Landbouw & visserij. (2018). Vormen: Types van lokale voedselstrategieën /
korte keten in Vlaanderen. Retrieved June 2, 2018, from
https://lv.vlaanderen.be/nl/landbouwbeleid/korte-keten/vormen.
Dessein J., Crivits M., Block T. (2017) Hoe de korte keten opschalen? Op zoek naar
partnerschappen tussen landbouwers en grootafnemers in Gent en omstreken. Geraadpleegd op
4 juni 2018 van
https://stad.gent/sites/default/files/page/documents/20171201_DO_OPSCHALING%20KOR
TE%20KETEN%20eindrapport.pdf.
Di Iacovo, F., Moruzzo, R., Rossignoli, C., Scarpellini, P., 2016. Measuring transdisciplinary
research : the case of a social farming project. Futures 75 pp. 24 – 35.
Drever, E. (1995). Using semi-structured interviews in small-scale research: a teacher’s guide.
Edinburgh. Scottish council for research in education.
Dumont, A., Stassart, P., Vanloqueren, G., Baret, P. (2015). Définir les dimensions socio-
économiques de l’agroécologie : entre principes et pratiques: Le cas du principe d’accès et
d’autonomie par rapport aux marchés. Université de Liège, Belgium.
Egan, M. (1999). Reflections on effective use of grahic organizers. Journal of Adolescent &
Adult Literacy, 42 (8), pp. 641-645
European Milk Board (EMB). (2012). The Fair Milk. verkregen op 23 mei van
http://www.europeanmilkboard.org/special-content/fair-milk
Ernwein, M. (2014). Framing urban gardening and agriculture: On space, scale and the public.
Geoforum, 56, 77-86.
Fairebel. (2018). Hoe werkt het. Verkregen op 23 mei 2018 van
https://www.fairebel.be/cooperatief/.
105
FAO (Food and Agriculture Organization of the United Nations). (2007). Profitability and
sustainability of urban and peri-urbanagriculture. Agricultural management, marketing and
financeoccasional paper. FAO, Rome.
FAO. (2018). Good Governance. Verkregen op 2 juni 2018 van
http://www.fao.org/ag/agp/greenercities/en/whyuph/governance.html
Farmcafé. (2018). Landbouw in de Groene Gordel. Verkregen op 2 juni 2018 van
https://www.farmcafe.be/artikel/14543.
Farrand, P. Hussain, F., Hennessy, E. (2002). The efficacy of the ‘mind map’ study technique.
Medical Education, 36, pp. 426-431
Feyereisen, M., Stassart, P., Melard, F. (2017). Fair Trade Milk Initiative in Belgium: Bricolage
as an Empowering Strategy for Change. European Society for Rural Sociology. Sociologia
Ruralis 57 (3) pp. 297-315.
Friedland, W. H. (2010). New ways of working and organization: Alternative agrifood
movements and agrifood researchers. Rural Sociology, 75(4), 601-627.
Garud, R. and P. Karnøe (2003) Bricolage versus breakthrough: distributed and embedded
agency in technology entrepreneurship. Research Policy, 32 (2), pp. 277–300.
Gaviglio, A., Pirani, A., Bertocchi, M. (2014, June). Development of the environmental, social
and economic sustainability in the peri-urban agricultural areas: governance opportunities in
the South Milan Agricultural Park. In Advanced engineering Forum. Trans Tech Publications
Ltd, 11, pp. 417.
Goodman D, Dupuis M E, DuPuis E M, Goodman M K, 2012. Alternative food networks:
knowledge, practice, and politics. Routledge.
Graham-Rowe, E., Jessop, D., Sparks, P. (2014). Identifying motivations and barriers to
minimizing household food waste. Resources, Conservation and Recycling 84, 15–23.
Guiomar, X., Poulot, M., Bonin, S. (2016). Archipels agriurbains, résistances et gouvernances.
Projet PSDR AGRIRE, Région Île-de-France. Série les 4 pages PSDR4
Huybrechts, B. (2012) Fair trade organizations and social enterprise (New York: Routledge)
Innes, J., Booher, D. (2010). Planning with complexity: an introduction to collaborative
rationality for public policy. Abingdon, Oxon: Routledge.
106
Intensified Density. (2008). The peri-urban zone How to look at Urban Sprawl. Verkregen op
5 juni 2018 van http://intensified-density.org/en/project/the-peri-urban-zone.
Kerkhove, G. (1994). Sterk gemengd : een socio-economische analyse van agrarische
bedrijvigheid in het Pajotten- en Hageland in België. Wageningen: Landbouwuniversiteit.
Kerselaers, E., Crivits, M., Dessein, J., Koopmans, M., Rogge, E., Prové, C., Vanderplanken,
K. (2017). Food hubs. Gedeelde ruimte, gedeelde verantwoordelijkheden: Over de korte keten
en Food Hubs als kans voor landbouw én maatschappij. In Plandag 2017-Gedeelde Ruimte.
Kiekens, C. (2018). T6: Professionaliseren van de korte keten in het Pajottenland. Een food hub
in Pamel? Universiteit Gent.
Kirwan, J., Ilbery, B., Maye, D., Carey, J. (2013) Grassroots social innovations and food
localization: an investigation of the local food programme in England. Global Environmental
Change 23, pp. 830-837.
Kneafsey, M., Venn, L., Schmutz, U., Balázs, B., Trenchard, L., Eyden-Wood, T., Bos, E.,
Sutton, G., Blackett, M. (2013). Short Food Supply Chains and Local Food Systems in the EU
a state of play of their socio-economic characteristics. Luxembourg: Publications Office.
European Commission.
Kodukula, S., Rudolph, F., Jansen,U., Amon, E. (2018). Living. Moving. Breathing: Ranking
of European cities in Sustainable Transport. Hamburg. Greenpeace Germany.
Kurstjens, B. (2018). Brussel bant diesel volledig vanaf 2030. Verkregen op 2 juni 2018 van
https://www.tijd.be/politiek-economie/belgie/brussel/brussel-bant-diesel-volledig-vanaf-
2030/10017443.html.
La Ferme du Chant des Cailles. (2018). Un projet d'agriculture urbaine, participative et
écologique à Watermael-Boitsfort. Verkregen op 6 juni 2018 van
http://www.chantdescailles.be/
Leefmilieu Brussel. (2017). Inleidend verslag over de vraag van de Brusselaars naar duurzame
voeding.
LEZ.Brussels. (2018). De LEZ. Verkregen op 2 juni 2018 van https://lez.brussels/nl/content/de-
lez.
Lin, B., Philpott, S., Jha, S. (2015). The future of urban agriculture and biodiversity-ecosystem
services: Challenges and next steps. Elsevier, 16(3), pp. 189-201.
107
Lindemans, J., Leurs, S. (1926). Steden en Landschappen. IV West Brabant. De Sikkel,
Antwerpen, 88pp.
Little, R., Maye, D., Ilbery, B. (2010). Collective purchase: moving local and organic foods
beyond the niche market. Envirionment and Planning A 42, 1797 – 1813.
Lohrberg, F., Lička, L., Scazzosi, L., Timpe, A. (2016). Urban Agriculture Europe. (1ste druk).
Berlijn: Uitgeverij Jovis.
Marsden, T., Banks, J., and Bristow, G. (2000) Food Supply Chain Approaches: Exploring their
Role in Rural Development. Sociologia Ruralis 40 (4), pp. 424-438.
Matson, J., Sullins, M., Cook, C. (2013). The role of food hubs in local food marketing. United
States Department of Agriculture, USDA Rural Development.
McClintock, N., Hoey, L., Horst, M. (2015). Urban agriculture and socio-economic dynamics.
In: Daigger et al. (Eds.), Scaling up agriculture in city-regions to mitigate FEW system impacts.
UM FEW Workshop, University of Michigan, US. 21 – 23.
Messmer J. (2013) Les circuits courts multi-acteurs : Emergence d'organisations innovantes
dans les filières courtes alimentaires, Rapport INRA.
Migchelbrink, F. (2016). De kern van participatief actieonderzoek. Amsterdam: SWP.
Molenaar, C. (2017). De kracht van platformstrategie - Het is buigen of barsten. (1e druk.).
Boom uitgevers Amsterdam.
Mougeot, L. (2010). Agropolis: "The Social, Political and Environmental Dimensions of Urban
Agriculture, Routledge, 304 p.
Moyersoen, P., Wellens, C., Moens, T., Appelmans, M., Dujardin, D., Feyaerts, T., Wijnants,
N., Vaes, G. (2014). Inter-gewestelijk richtplan voor Neerpede-Vlezenbeek-Sint Anna Pede:
Rapport deel 2 - Streefbeeld. Brussels Instituut voor Milieubeheer (Leefmilieu Brussel-BIM)
en Vlaamse Landmaatschappij (VLM).
Nevens, F., Mathijs, E., Vandenbroek, P. (2012). From systematic to systemic: an experiment
for systems analysis in agriculture and food. In: Marc Barbier and Boelie Elzen (Eds.),
Proceedings of the first international workshop on System Innovations, Knowledge Regimes,
and Design Practices towards Sustainable Agriculture. Paris: INRA. Downloadable from:
http://www.inra-ifris.org/activites/open-science/system-innovations-knowledge-regimes-and-
design-practices-towards-transitions-for-sustainable.html pp. 213 – 242.
108
Nevens,F., Mathijs, E., Vandenbroeck,P., (2012). Transitie naar een duurzaam landbbouw- en
voedingssysteem in vlaanderen (Belgium): een systeemanalyse. Topicrapport MIRA in
samenwerking met AMS, Departement Landbouw en Visserij.
Newenhouse, S., Schmit, J., 2000. Qualitative methods add value to waste characterization
studies. Waste Management Research 18 (2), pp. 105-114.
Pajottenland+. (2014). Dynamisch verdorpen: Onze (be)leefstreek versterken PDPO III -
Lokale ontwikkelingsstrategie Pajottenland + 2014-2020. aanpassing september 2015
PermaFungi. (2018). Oesterzwammen en koffiedik? Verkregen op 6 juni 2018 van
http://www.permafungi.be/?lang=nl
Pond, E. (2008). Revealing Climate Change Mitigation in the Landscapes of the Future.
University of British Columbia, ASLA. Vancouver, British Columbia.
Pope, C., Mays, N. (1995). Qualitative research: reaching the parts other methods cannot reach:
an introduction to qualitative methods in health and health services research. British Medical
Journal 311 (6996), pp. 42-45.
Poppe, K., Termeer, D., Slingerland, M.; Dewulf, A., Werkman, G., Breeman, G. (2009).
Transitions towards sustainable agriculture and food chains in peri-urban areas: Transition
management for sustainability: towards a multiple theory approach. Wageningen Academic
Publishers, pp. 27-28.
Prové, C., Dessein, J., De Krom, M. (2016). Taking context into account in urban agriculture
governance: Case studies of Warsaw (Poland) and Ghent (Belgium). Land use policy, 56, 16-
26.
Recht van bij de boer. (2018). Waarom recht van bij de boer? In de korte keten vind je
verschillende soorten verkooppunten. Verkregen op 4 juni 2018 van
https://www.rechtvanbijdeboer.be/waarom-recht-van-bij-de-boer.
Revans, R. (1980). Action learning, quoted in Jean McNiff (1988) Action Research, Principles
and Practice. pp. 52.
Reynolds, K. (2010). Urban agriculture as revolution: an action research and social movement
analysis of food production in Almeda County, California. University of California Davis, PhD
Thesis, 2010.
109
Rogge,E., Kerselaers, E., Prové, C. (2016). Envisioning opportunities for agriculture in peri-
urban areas. In Metropolitan Ruralities. Research in Rural Sociology and Development,
Emerald Group Publishing, 23, pp. 161-189.
Ruraal Netwerk Vlaanderen. (2015). Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling 2014-
2020 (PDPO III). Vlaamse Overheid. Departement Landbouw en visserij.
Schelfaut, H. (2018). To bio or not to bio? Biologisch en/of korte keten als duurzaam
landbouwmodel? Universiteit Gent.
Seyihoglu, A., Kartal, A. (2010). The Views of the Teachers about the mind mapping technique
in the Elementary Life Science and Social Studies lessons Based on the Constructivist Method.
Educational Sciences: Theory & Practice, 10 (3), pp. 1637-1656.
Shiel, C., Leal Filho, W., do Paço, A., Brandli, L. (2016). Evaluating the engagement of
universities in capacity building for sustainable development in local communities. Evaluation
and Program Planning 54 pp. 123 – 134.
Soels, J. (2018). Korte Keten Congres, naar een win-win voor supermarkten en lokale
producenten verkregen op 4 juni 2018 van https://www.biosfere.be/wp-
content/uploads/2018/05/Carrefour-Lokale-Producten.pdf.
Sonnino, R. (2007). The power of place: embededness and local food systems in Italy and the
UK. Online Journal, Cardiff, Anthroplogy of Food.
Stassart P. en Engelen G. (1999). Van de grond tot in je mond. 101 pistes voor een
kwaliteitsvoeding. Vredeseilanden-Coopibo, pp. 23-25.
Steel, C. (2008). Hungry city: How food shapes our lives. London: Chatto & Windus.
Sustainable Agriculture Education (SAGE). (2005). Urban Edge Agricultural Parks Toolkit.
Berkeley, California.
Triangle Vert. (2008). CHARTE pour une agriculture durable du Triangle Vert. Verkregen op
6 april 2018 van http://www.trianglevert.org/IMG/pdf/CharteAgri-2008-09-08BD.pdf.
Triangle Vert. (2018). Un Territoire, une Association, un Projet pour une nouvelle solidarité
entre ville et campagneVerkregen op 4 juni 2018 van http://www.trianglevert.org/.
VAC Consult (2014) Korte keten zoektocht. Rapport, Vlaanderen, Vlaams Agrarisch Centrum,
2017, 10 blz. Geraadpleegd op 24 april, 2018 via http://vacvzw.be/wp-
content/uploads/2014/01/project-korte-keten-brochure-1.pdf.
110
Van Buggenhout E., Vuylsteke A. (2014) Recht van bij de boer(in). Een blik achter de schermen
bij 130 bedrijven met korteketenverkoop in Vlaanderen, Afdeling Monitoring en Studie,
Brussel. Verkregen op 6 april 2018 van
http://lv.vlaanderen.be/sites/default/files/attachments/recht_van_bij_de_boerin_0.pdf.
Van Couter, N. (2018). Korte Keten Congres, naar een win-win voor supermarkten en lokale
producenten verkregen op 4 juni 2018 van https://www.biosfere.be/wp-
content/uploads/2018/05/Presentatie_Colruyt_Group_clean.pdf.
Van de Velde L., Calus M., Lecoutere E., Vanslembrouck I., Mettepenningen E. (2005)
Landbouwverbreding in West-Vlaanderen, Onderzoek in opdracht van Provincie West-
Vlaanderen, Ugent, Gent.
Van den Bosch, J. (2014). Landschappen voor het leven, verleden, heden en toekomst van
regionale landschappen in Vlaanderen en elders. (1ste druk). Uitgever Regionaal Landschap
Kempen en Maasland vzw, Genk.
Van der Ploeg, J. D., Renting, H., Brunori, G., Knickel, K., Mannion, J., Marsden, T., Ventura,
F. (2000). Rural development: From practices and policies towards theory. Sociologia Ruralis,
40(4) pp. 391-408.
Van Parys, E. (2018). T2: Regional Branding als instrument voor korte keten landbouw en
voeding in het Pajottenland. Universiteit Gent.
Vanderveken, M. (2018). Kleinschalige Foodhubs. Lokale verbinding op basis van landbouw
en voeding. Universiteit Gent.
Vandevelde, L. (2018). T4: De tuin van Brussel: potentieel voor stadsnabije landbouw en
voedingsproductie. Universiteit Gent.
Vanempten, E. (2014). Fringe urbanism. The intergated development and design of open space
in the rural-urban fringe of Brussels, Belgium. PhD Thesie, KU Leuven, Leuven, Belgium.
Vanempten, E., Verhoeve, A., Dewaelheyns, V. (2015). “Brussel als kans!” Win-wins voor het
Pajottenland op vlak van landbouw, kernversterking en recreatie. Eindrapport expertenadvies.
ILVO, KU Leuven.
Verhoeven, D. (2010). Brussel, of waar het paard echt gebonden ligt. Verkregen op 15 mei
2018 van http://community.dewereldmorgen.be/blog/danielverhoeven/2010/11/26/brussel-
waar-het-paard-echt-gebonden-ligt-13.
111
Vlaamse Overheid, departement Landbouw en Visserij. (2011). Strategisch plan korte keten.
Vlaamse Overheid, Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame
Landbouwontwikkeling. Brussel.
Vlaanderen. (2018). 19 Gemeenten Verkregen op 15 mei 2018 van
http://www.vlaamserand.be/19-gemeenten.
VLM (Vlaamse landmaatschappij). (2015). Boeren rond Brussel. Kansen en bedreigingen voor
voedselproductie in de Vlaamse Rand. Vlaamse Landmaatschappij & Departement Landbouw
en Visserij.
VLM (Vlaamse landmaatschappij). (2015). Lokale voedselstrategieën, advies van het
interbestuurlijk plattelandsoverleg (IPO) aan de Vlaamse regering en de Vlaamse provincie- en
gemeentebesturen. Vlaamse Landmaatschappij & Departement Landbouw en Visserij.
Williams, C. (2007). Research methods. Journal of Business & Economics Research 5 (3), pp.
65-72.
Wiskerke, J. (2009). On places lost and places regained: reflections on the alternative food
geography and sustainable regional development. International Planning Studies 14, pp. 369-
387.
Zasada, I. (2011). Multifunctional peri-urban agriculture: A review of societal demands and the
provision of goods and services by farming. Land use policy, 28(4), pp. 639-648.
Zwart, T A. (2018). Korte Keten Congres, naar een win-win voor supermarkten en lokale
producenten verkregen op 4 juni 2018 van https://www.biosfere.be/wp-
content/uploads/2018/05/20180427-Presentatie-Tjitske-Anna-Zwart-Korte-Keten-
congres1.pdf.
112
Bijlagen
113
Bijlage 1: Vragenlijst
Vragenlijst
1. Naam, voornaam en organisatie waarvoor u werkt?
2. Woonplaats?
3. Wat doet u organisatie?
4. Wie ben jij binnen je organisatie (functie, rol)?
5. De interactie tussen Brussel en zijn groene gordel (Pajottenland, Dijlenland,
Zennevalei, Brabantse kouters) is middelmatig, er worden veel opportuniteiten niet
benut en contacten tussen alle initiatieven zijn schaars. Klopt deze stelling? Zo ja,
willen jullie deze interactie verbeteren en hoe zie je dit mogelijk?
6. Hoe groot schat je het belang/toekomstig aandeel in van stadslandbouw in het voeden
van een stad als Brussel?
7. Hoe groot is volgens jullie het gezamenlijke potentieel van korte keten (zowel
stadslandbouw, stadsrandlandbouw als peri-urbaan (het Pajottenland)) in het
toekomstig voeden van de stad? (in procenten uitgedrukt)
8. En hoe ziet ‘het andere deel’ van de voedselvoorziening van de stad er dan volgens
jullie uit in de toekomst?
9. Zal het korte keten-circuit een ‘niche’ blijven, of een volwaardig alternatief voor het
gangbare systeem?
10. Hebben initiatieven zoals dat van jullie (en korte keten in het algemeen) een rol in de
verduurzaming van het landbouw- en voedingssysteem in het algemeen? Zo ja,
welke? Hoe?
11. Wie Ken je uit deze lijst, duid aan met een score:
4 = Ik weet wat/welke projecten ze doen, wie de knooppuntpersonen zijn, waar de
organisatie gesitueerd is
3 = Ik weet ongeveer waar ze mee bezig zijn, ik ken iemand uit de organisatie
2 = Het klinkt me bekend in de oren maar ik weet niet precies wat ze doen
1= Nog nooit van gehoord
114
12. Duidt voor elk van de andere initiatieven aan hoe de verbinding met jullie project is
(Zet naast je eigen project zet je een streep):
4 = sterke verbinding (actieve samenwerking, regelmatig contact)
3 = zwakke verbinding (we kennen elkaar en elkaars werking)
2 = geen verbinding (maar wel al van gehoord/weet van het bestaan)
1 = nog nooit van gehoord
Een beginnend onderzoek naar een platform tussen Pajottenland en Brussel:
1. In zo een platform (met Pajottenland en Brussel in achting genomen) wat zijn uw
doelen van u organisatie? Hoe denkt u dat zo een platform uw organisatie kan helpen,
welke voordelen of diensten zouden zo een overlegplatform voor u kunnen bieden?
2. Wat zijn u doelen voor uw organisatie over het betrekken van Pajottenland/Brussel
met uw organisatie? Wat verwacht u van de andere partij.
3. Hebt u het idee dat zo een platform kan helpen bij het uitbreiden van een korte keten
verhaal in en rond Brussel?
4. Zet een score van 1 tot 5 (1 = weinig invloed tot 5 = veel invloed) bij de volgende
middelen die zo een platform kan aanbieden tot de verbetering van interactie tussen
de regio’s (networking):
MIDDEL INVLOEDSCORE
Charter met gezamenlijke doelen
Website, portaal
Seminaries, festival
Een sterk merk
Eetgelegenheden met de actoren
Vergaderingen met de juiste personen
Een achterliggende gestructureerde
organisatie met 1 contactpersoon
5. Hebben jullie interesse om in zo een platform te investeren, of om dit te organiseren?
Zou u eventueel een knooppuntpersoon willen worden?
115
Bijlage 2: Lijst van participanten aan het diepte-interview
Code Functie Datum
DI1 Producent: bio-groenten 15-11-2017
DI2 Producent: zuivel (ijs) 25-10-2018
DI3 Consulent/Ondersteuner Steunpunt Korte Keten 22-12-2017
DI4 Consulent/Ondersteuner Innovatiesteunpunt 16-2-2018
DI5 Producent: bio-groenten 22-3-2018
DI6 Producent: bio-groenten 22-2-2018
DI7 Producent: kleinfruit 23-2-2018
DI8 Producent: fruit 23-2-2018
DI9 Producent: wijn 23-2-2018
DI10 Producent: fruit 23-2-2018
DI11 Producent: bio-groenten 3-3-2018
DI12 Producent: zuivel (geitenmelk) 3-3-2018
DI13 Producent: bio-vlees en - zuivel 3-3-2018
DI14 Producent: zuivel (desserts) 3-3-2018
DI15 Producent: vlees 3-3-2018
DI16 Producent: eieren 10-3-2018
DI17 Producent: bio-groenten 10-3-2018
DI18 Producent: zuivel (kaas) 10-3-2018
DI19 Producent: kleinfruit 14-3-2018
DI20 Producent: Houtachtige sierplanten 14-3-2018
DI21 Producent: zuivel( ijs) 18-3-2018
DI22 Producent: bio-groenten 13-11-2017
DI23 Producent: bio-groenten 17-3-2018
DI24 Producent: bio-groenten 23-4-2018
DI25 Coördinator BioForum 18-10-2017
DI26 professor agro-ecologie 7-11-2017
DI27 Program advisor sustainable chain development Rikolto 15-11-2017
DI28 Bio-consulent boerenbond 24-11-2017
DI29 Producent: bio-groenten 4-5-2018
DI30 Relatiebeheer - veiling 30-11-2017
DI31 Projectmanager sustainable sourcing Colruytgroup 9-11-2017
DI32 Verantwoordelijke proefcentrum Pamel 2-3-2018
DI33 Transistiemanager proefcentrum Pamel 2-3-2018
DI34 Medewerkster Steunpunt Hoeveproducten en KVLV hubs 27-12-2018
DI35 Communicatie, administratie, algemeen beleid & aankoop 6-11-2017
DI36 Coördinatie Leadergroep, projecten ondersteunen 7-11-2017
116
DI37 Producent aangesloten bij 'Lekkers uit het Pajottenland' 14-11-2017
DI38 Uitbaters streekproductencentrum 7-12-2017
DI39 Producent: verwerkte producten 19-2-2018
DI40 Consulent Landelijke Gilden 17-4-2018
DI41 Coördinator Vlaanderen & Nederland 17-11-2017
DI42 VVSG-stafmedewerker - Aanspreekpunt Lokale Voedselstrategie 14-11-2017
DI43 Medewerker regionaal landschap Pajottenland en Zennevallei 13-11-2017
DI44 Consulent Landelijke Gilden 26-2-2018
DI45 Verantwoordelijke boerenmarkt in het Pajottenland 10-2-2018
DI46 Faciliteert contactmomenten tussen korte keten actoren in Brussel 23-11-2017
DI47 Oprichter coöperatieve lokale/bio winkel 18-4-2018
DI48 Directeur Regionaal landschap Pajottenland & Zennevallei 23-4-2018
DI49 Producent: bio-groenten 2-5-2018
DI50 Producent: bio-groenten 25-4-2018
DI51 Landbouweconoom Vlaamse Landmaatschappij 24-4-2018
DI52 Program Advisor sustainable chain development Rikolto 3-5-2018
DI53 Producent: witloof 23-4-2018
DI54 Medewerker communicatie Maison verte et bleue 2-5-2018
DI55 Medewerker stedenbouw Bral 23-4-2018
DI56 Producent: bio-groenten 24-4-2018
DI57 Oprichter winkel van verwerkte producten 30-4-2018
DI58 Oprichter coöperatieve lokale/bio winkel 8-5-2018
DI59
Medewerker Leefmilieu Brussel en Coördinator Boeren Bruxsel
Paysans 17-11-2017
DI60 Onderzoeker stadslandbouw ILVO 13-11-2017
DI61 Junior Event Manager biologische traiteur 26-4-2018
DI62 Consulent/Ondersteuner Steunpunt Korte Keten 1-5-2018
DI63 Producent: bio-groenten 15-5-2018
DI64 Adviseur Verkooppunten & Foodservices BioForum 26-4-2018