Srimad Bhagavatam Canto 3a - Nederlands

59
Kṛṣṇa Dvaipāyana Vyāsadeva ŚRĪMAD BHĀGAVATAM (Bhāgavata Purāa) Het Verhaal van de Fortuinlijke Canto 3 - Deel a Vertaald door Anand Aadhar Derde herziene editie 06-10-2017

description

Bhagavata Purana. Het verhaal van de Fortuinlijke. Klassiek verhalenboek van de Vedische cultuur draaiend om het leven van Krishna. Het is de Hindoebijbel die hoort bij de Vishnu purana's en is geschreven door Krishna Dvaipayana Vyasadeva. Canto 3a: Maitreya wijdt uit over de Universele Gedaante, de Tijd en het verschijnen van Brahmâ en Zijn wijzen, de demonen en de eerste avatâra's Varâha en Kapila.

Transcript of Srimad Bhagavatam Canto 3a - Nederlands

  • Ka Dvaipyana Vysadeva

    RMAD BHGAVATAM(Bhgavata Purna)

    Het Verhaal van de Fortuinlijke

    Canto 3 - Deel aVertaald door Anand Aadhar

    Derde herziene editie 2012

  • CANTO 3: De Status QuoDeel a

    Introductie -------------------------------------------------------------------------------------1 Vragen Gesteld door Vidura -----------------------------------------------------------2 Terugdenken aan Ka -----------------------------------------------------------------3 Het Spel en Vermaak van de Heer Buiten Vndvana -------------------------------4 Vidura Wendt zich tot Maitreya -----------------------------------------------------------5 Vidura Spreekt met Maitreya ---------------------------------------------------------6 De Manifestatie van de Universele Gedaante -----------------------------------------7 Verdere Vragen van Vidura ---------------------------------------------------------------8 Manifestatie van Brahm uit Garbhodakay Viu --------------------------------9 Brahms Gebeden voor het Creatief Vermogen ---------------------------------------10 De Afdelingen van de Schepping -------------------------------------------------------11 De Indeling van de Tijd zich Uitbreidend vanuit het Atoom ------------------12 De Schepping van de Kumras en Anderen -------------------------------------13 Het Verschijnen van Heer Varha -------------------------------------------------14 De Bevruchting van Diti in de Avond --------------------------------------------15 Beschrijving van het Koninkrijk Gods -------------------------------------------16 De Twee Poortwachters van Vaikuha Vervloekt door de Wijzen ------------ 17 De Overwinning van Hiranyka over Alle Windstreken van het Universum -----18 De Strijd tussen Heer Zwijn en de Demon Hiranyka -------------------------------19 Het Doden van de Demon Hiranyka --------------------------------------------------

    3 5 81012151922242730323539424549525456

    2 rmad Bhgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

  • Introductie

    Dit boek verhaalt de geschiedenis van de Heer en Zijn incarnaties sedert de vroegste verslagen van de Vedische geschiedenis. Het is in werkelijkheid de Kabijbel [in het Sanskriet genaamd samhit] van het Hindoe-universum. De Bhagavad Gt verhoudt zich tot dit boek zoals de Bergrede van Heer Jezus in verhouding staat tot de volledige Bijbel. Het telt zo'n 18.000 verzen in 335 hoofd-stukken en bestaat uit twaalf onderafdelingen van boeken die Canto's heten. Deze afdelingen vertel-len samen de volledige geschiedenis van de Vedi-sche cultuur en omvatten de essentie van de klas-sieke verzamelingen van verhalen genaamd de Purna's. Deze specifieke verzameling Vedische verhalen beschouwt men als de belangrijkste van al de achttien grote klassieke Purna's van India. Het bevat de room van de Vedische kennis verza-meld uit al de Vedische literatuur zowel als het verhaal van het leven van Heer Ka in zijn ge-heel (10e Canto). Het vertelt over Zijn geboorte, Zijn jeugd, al Zijn wonderbaarlijke bewijzen van Zijn goddelijke aard en de bovenmenselijke pres-taties van het verslaan van allerlei demonen tot aan de grote Mahbhrat oorlog te Kuruketra toe. Deze toonaangevende Purna die ook wel de 'per-fecte Purna' wordt genoemd, is een schitterend verhaal dat naar het Westen werd gebracht door rla A.C. Bhaktivednta Swami Prabhupda, een Caitanya-vaishnava, een (devotionele) bhakti-monnik van Heer Viu [de naam voor de boven-zinnelijke gedaante van Heer Ka]. Hij nam de gedurfde taak op zich om de materialistische wes-terlingen, de gevorderde filosofen en de theologen op de hoogte te stellen, teneinde ze te helpen de gevaren en de eenzaamheid van het impersonalis-me en de filosofie van de leegte te overwinnen.

    Voor de vertaling heeft de auteur van deze inter-netversie gebruik gemaakt van de vertaling van C.L Goswami. M.A., Sstr (van de Gt Press, Gorakhpur), de parampar [geestelijke erfopvol-ging] versie van rla Vivantha Cakravarti hkura en de latere versie van dit boek van de hand van rla A.C. Bhaktivednta Swami

    Prabhupda. De laatstgenoemde vertalers verte-genwoordigen als crya's [goeroes onderwijzend door het voorbeeld te geven] van de eeuwenoude Indiase Vaishnava traditie de reformatie van de toewijding voor God of bhakti, zoals die vanaf de zestiende eeuw in India wordt gepraktiseerd. Deze reformatie houdt staande dat het valse gezag van het kastenstelsel en enkel droge boekengeleerd-heid moet worden afgewezen. r Ka Caitanya ook wel Caitanya Mahprabhu genaamd, de avatra [een nederdaling van de Heer] die deze reformatie inluidde, herstelde de oorspronkelijke bedoeling van het ontwikkelen van de toewijding voor God en ijverde met name voor de versprei-ding van de twee belangrijkste heilige geschriften waarin die toewijding in relatie tot Ka als de Hoogste Persoonlijkheid van God wordt uiteenge-zet. Deze geschriften zijn de Bhagavad Gt en deze Bhgavata Purna, die ook wel het rmad Bhgavatam wordt genoemd, waar al de Vaishna-va leraren van het voorbeeld [crya's] hun wijs-heid voor het onderricht aan ontlenen en hun toe-wijding gestalte mee geven. De woord-voor-woord vertalingen zowel als de volledige tekst en commentaren op dit boek werden bestudeerd zo-wel binnen als buiten de Hare-Katempels waar het onderricht van deze cultuur plaatsvindt in zo-wel India, Amerika als Europa. De bedoeling van de vertaling is in de eerste plaats deze glorieuze tekst voor een breder publiek via het internet be-reikbaar te maken. Aangezien de Bijbel, de Koran en tal van andere heilige teksten vrij beschikbaar zijn, meende de auteur dat dit boek niet achter kon blijven op de planken van zijn eigen boekenkast als een bewijs van materile bezitsdrang. Toen we met deze onderneming begonnen in het jaar 2000 was er nog geen behoorlijke webpresentatie van dit boek. Kennis niet gedeeld is verloren kennis en zeker dit soort kennis welke de nadruk legt op de yoga van toewijding, die vrij zijn van bezitsdrang als een van haar hoofdwaarden heeft, kon niet ach-terblijven. De versie van Swami Prabhupda is zeer uitgebreid en beslaat zo'n 2400 pagina's in dundruk van tekst met commentaren. En dat waren alleen nog maar de eerste tien Canto's. De reste-rende twee werden postuum uitgegeven door zijn leerlingen in de volheid van zijn geest. Zo stond ik voor twee uitdagingen: de ene was de tekst te con-cateneren, d.w.z. een leesbaar lopend verhaal van

    Canto 3 - Deel a 3

    \

  • het boek te maken dat was ontleed tot op het woord en de andere uitdaging bestond eruit het in een taal te zetten die gepast zou zijn voor de 21e eeuw met al haar moderne en postmoderne erva-ring en digitale vooruitgang van de huidige cultu-rele orde in de wereld, zonder ook maar iets van de oorspronkelijke verzen te verliezen. Aldus kwam een andere vers tot vers zoals-het-is verta-ling tot stand waarin Cakravarti's, Prabhupda's en Sstr's woorden werden hertaald en aangepast aan het begrip en de realisatie van vandaag de dag. Deze realisatie kwam in mijn geval rechtstreeks van de geestelijke erfopvolging van de Vaishna-valijn van crya's (leraren) zowel als van het to-tale bereik van de Indiase filosofie der verlichting en yogadiscipline zoals die naar het Westen werd gebracht door niet-Vaishnava goeroes en gehand-haafd door hun leerlingen. Derhalve moet de au-teur zijn dank betuigen aan al deze grote helden die het aandurfden om de koppigheid van de wes-terse filosofie met al haar twijfels, concretisme en scepticisme het hoofd te bieden. In het bijzonder moeten de leerlingen van Swami Prabhupda, le-den van de wereldverzakende orde (sannys's) worden genoemd die de auteur instrueerden in de onafhankelijkheid en volwassenheid van de filo-sofie van de bhakti-yogi's van Heer Caitanya. De auteur was in India reeds ingewijd door een non-Vaishnava goeroe en had de naam van Swami Anand Aadhar meegekregen ('leraar van de grondvesting der gelukzaligheid'). Die naam werd door de Kagemeenschap veranderd in Anand Aadhar Prabhu (meester van de grondvesting van het geluk) zonder verdere ceremonin van Vaish-nava initiatie (op een basistraining na). Met de naam Anand Aadhar ben ik een teruggetrokken toegewijde, een zogeheten vnaprata, die in de stilte en bescheidenheid van zijn eigen lokale aan-passingen van de filosofie en discipline zijn toe-gewijde dienst doet.

    Doorgaans werden de woord-voor-woordvertaling en de grammaticale aanwijzingen aangehouden zoals geboden in de vertalingen van rla A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupda/ISKCON, Vivantha Cakravarti hkura en C.L Goswami. M.A., Sstr en ik heb ze gecontroleerd aan de hand van het Monier-Williams Sanskriet woor-denboek [zie file gebruikte woorden]. In voetnoten

    en tussen vierkante haakjes [ ] wordt soms in een kleine toelichting voorzien en extra informatie gegeven om het de lezer naar de zin te maken als de oorspronkelijke tekst uitgaat van een meer er-varen lezer. Op de internetsite bhagavata.org bij dit boek refereert mijn versie bij ieder vers met een link naar de tekst van Prabhupda samen met mijn eigen voorgaande versie, zodat men steeds kan nagaan wat ik met de tekst heb gedaan. Dit beantwoordt aan de wetenschappelijke traditie van de Vaishnava gemeenschap.

    Voor de copyrights op deze vertaling geldt het z.g. Creative Commons Attribution-Noncommercial Share Alike 3.0 Unported License copyright. Dit betekent dat men vrij is te kopiren en te bewer-ken onder voorwaarde dat men de naam vermeld (Anand Aadhar en linkt naar deze site bhagavata.org), dat het resulterende werk alleen maar kan worden gedistribueerd onder dezelfde of soortgelijke licentie en dat men de tekst niet kan gebruiken voor commercile doeleinden. Voor alle andere gebruik zal men contact moeten opnemen (voor links zie onze linkpagina).

    Met liefde en toewijding, Anand Aadhar Prabhu, Enschede, Nederland, 17 april 2012.

    4 rmad Bhgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

    \

  • Hoofdstuk 1Vragen Gesteld door Vidura(1) uka zei: 'Dit is wat Vidura voorheen vroeg aan Zijne Genade Maitreya i toen hij het woud inging nadat hij zijn leven in welstand had ver-zaakt: (2) 'Wat te zeggen van het huis [van de Pava's] waar ik mee gedentificeerd ben? r Ka, de Allerhoogste Heer en meester van allen, werd aanvaard als de gezant van Zijn volk en had het opgegeven het huis van Duryodhana te betre-den.'

    (3) De koning zei: 'Alstublieft zeg ons meester, waar en wanneer ontmoette Vidura Zijne Genade Maitreya i om dit te bespreken? (4) De vragen die Vidura de heilige man stelde kunnen zeker niet onbelangrijk zijn geweest, ze moeten vol van de hoogste bedoeling zijn geweest zoals die op prijs wordt gesteld door de zoekers der waarheid.'

    (5) Sta zei: "Hij, de grote wijze ukadeva aldus ondervraagd door Koning Parkit, antwoordde hem volkomen tevredengesteld sprekend vanuit zijn grote kunde: 'Alstublieft, luister hiernaar'.

    (6) r ukadeva zei: 'In de tijd dat koning Dhtarra zijn oneerlijke zoons aan het opvoeden was had hij die zich nooit op het rechte pad be-vond zijn gezichtsvermogen verloren toen hij voor de zoons van zijn jongere broer [de verscheiden Pu, zie stamboom] optrad als hun voogd. Hij liet hen het huis van schellak ingaan dat hij toen aanstak [zie Mahbhrata I 139-148]. (7) Toen in de samenkomst de echtgenote van de heilige Kuru's [Draupad] werd beledigd door zijn zoon [Duhsana] die haar bij haar haar greep, verbad de koning dit niet hoewel zijn schoondochter tra-nen plengde die het rode stof van haar borst weg-waste [zie Mahbhrata II 58-73]. (8) Toen hij die geen vijanden heeft [Yudhihira] met oneerlijke methoden werd verslagen in een dobbelspel en als waarheidsgetrouw iemand het woud inging, werd hem toen hij na de afgesproken tijd terugkeerde nooit zijn gerechte deel toegekend door hem die

    overmand was door illusie [Dhtarra]. (9) Ook werd Heer Ka, toen Hij op de smeekbede van Arjuna in de bijeenkomst voor hen verscheen als de leraar van de wereld, met al Zijn woorden zo goed als nectar, door de koning niet serieus geno-men temidden van al de zinnige mannen van wie het laatste restje vroomheid aan het wegkwijnen was.

    (10) Toen Vidura op verzoek van zijn oudere broer [Dhtarra] naar het paleis werd geroepen ging hij daar naar binnen om raad te geven en het advies dat hij toen met zijn aanwijzingen gaf was precies wat de goedkeuring van de ministers van staat kon wegdragen: (11) 'Geef nu het rechtma-tig deel terug aan hem die zonder vijand is [Yudhihira] en die zo verdraagzaam was onder jouw onverdraaglijke overtredingen. Voor hem samen met zijn jongere broers, waaronder Bhma die als een slang zo wraakzuchtig is van woede, zou u waarlijk bevreesd moeten zijn. (12) De zoons van Pth vallen nu onder de zorg van de Allerhoogste Heer der Bevrijding die met de on-dersteuning van de brahmanen en de goddelijken zich momenteel ophoudt bij Zijn familie, de eer-biedwaardige Yadu dynastie, die samen met Hem een ongekend aantal koningen versloeg. (13) Hij [Duryodhana], deze slechte kerel die u voor uw zoon houdt, trad in uw huishouden naar voren als een vijand van de Oorspronkelijke Persoon. U die zich aldus tegen Ka heeft gekeerd bent aldus verstoken van al het goede - aan dat ongeluk moet u, voor het heil van de familie, zo snel mogelijk een einde maken.'

    (14) Nadat Vidura deze woorden had uitgesproken werd hij door Duryodhana ter plekke aangespro-ken. Rood aangelopen van woede en met trillende lippen beledigde hij in de aanwezigheid van Kar-na, zijn jongere broers en akuni [een oom van moeders zijde] de respectabele man van goede kwaliteiten met het volgende: (15) 'Wie heeft hem hier uitgenodigd, deze bastaardzoon van een dienstmaagd die opgroeide terend op de zak van hen die hij verraadt als een vijandelijke spion? Gooi hem onmiddellijk het paleis uit en laat hem slechts zijn adem!' (16) Vidura op zijn beurt zette terstond zijn boog bij de deur neer en verliet het paleis van zijn broer, in het diepst van zijn hart

    Canto 3 - Deel a 5

    \

  • geraakt door het geweld dat op hem afkwam. On-danks deze voor het oor kwetsende pijlen, zat hij er niet over in en voelde hij zich prima.

    (17) Nadat hij de Kaurava's had verlaten, bereikte hij met zijn vertrek uit Hastinpura de vroomheid van de Allerhoogste Heer op het moment dat hij zijn toevlucht nam tot pelgrimages. Hij verlangde enkel naar de hoogste graad van toewijding zoals die middels al die duizenden beeltenissen was ge-vestigd. (18) Hij reisde naar heilige plaatsen van toewijding alwaar de lucht, de heuvels en de boomgaarden, de wateren, rivieren en meren zui-ver zijn met tempels opgeluisterd met de verschij-ningsvormen van het Oneindige. Aldus bewoog hij zich in zijn eentje rond over de heilige gronden. (19) Zuiver en onafhankelijk de aarde bereizend, werd hij geheiligd door de grond waar hij op sliep en zonder zijn gebruikelijke kleding uitgedost als een bedelaar tewerkgaand volgens de geloften om de Heer te behagen, kon men hem niet herkennen.

    (20) Op deze manier enkel door India reizend, kwam hij aan bij het land van Prabhsa, dat des-tijds onder het bestuur van koning Yudhihira stond die bij de genade van de Onoverwinnelijke Heer de wereld onder n krijgsmacht en vlag re-geerde [zie 1.13]. (21) Daar hoorde hij hoe al zijn verwanten waren omgekomen [te Kuruketra] in een gewelddadige hartstocht als met een bamboe-bos dat afbrand door vlam te vatten als gevolg van de eigen wrijving. Daarop ging hij, stil met zijn gedachten, westwaarts in de richting van de rivier de Sarasvat. (22) Aan de oever van de rivier be-zocht hij en aanbad hij naar behoren, de heilige plaatsen genaamd Trita, Uan, Manu, Pthu, Agni, Asita, Vyu, Sudsa, Go, Guha en rddhadeva. (23) Ook waren er andere plaatsen ingericht door de goddelijke tweemaal geborenen en toegewijden van de verscheidene vormen van Heer Viu, die als de leidende persoonlijkheid tot in de kleinste hoeken van de tempels terug te vin-den was. Zelfs op een afstand deden ze denken aan

    6 rmad Bhgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

    \

  • Heer Ka. (24) Vandaar door de welvarende koninkrijken van Surat, Sauvra en Kurujngala (het westen van India) trekkend, gebeurde het dat toen hij na een zekere tijd bij de Yamun rivier aankwam, hij Uddhava, de Allerhoogste Heer Zijn grootste toegewijde tegenkwam [zie ook Canto 11].

    (25) Hij omhelsde de sobere en zachtaardige con-stante metgezel van Vsudeva die voorheen een student was van Bhaspati, de meester aller ritue-len, en met grote liefde en veel gevoel hoorde hij hem uit over de familie van de Allerhoogste Heer: (26) 'Gaat het goed met de oorspronkelijke per-soonlijkheden van God [Ka en Balarma] in het huis van rasena [de vader van koningin Kunt, Pth], die, op het verzoek van de Schepper die uit de lotus werd geboren, voor de verheffing en het welzijn van een ieder nederdaalden in de wereld? (27) En is onze grootste Kuru en zwager Vasudeva [de vader van Heer Ka] gelukkig, o Uddhava? Hij is waarlijk als een vader voor zijn zusters en vrijgevig in het naar het genoegen van zijn vrou-wen voorzien in alles wat ze verlangen! (28) Als-jeblieft Uddhava, zeg me of de veldheer van de Yadu's, Pradyumna, wel helemaal gelukkig is. Hij was in zijn voorgaande leven de god van de liefde en is nu de grote held waaraan Rukmin, na het tevredenstellen van de brahmanen, geboorte schonk als de prins van de Allerhoogste Heer. (29) En gaat alles goed met Ugrasena, de koning van de Stvata's, Vis, Drha's en Bhoja's? Hij is degene die van Heer Ka weer op de troon mocht hopen toen hij het had moeten opgeven omdat hij buiten spel geplaatst was [onder oom Kamsa's heerschappij]. (30) O ernstige, gaat het goed met Smba, de zoon van de Heer die zoveel op Hem lijkt? Hij is de meest vooraanstaande en best gemanierde van alle strijders aan wie Jmbavat [een andere vrouw van Ka] die zo rijk is in haar geloften het leven schonk na zijn voorgaande leven als de goddelijke Krttikeya die geboren werd uit de echtgenote van iva. (31) En hoe is het met Yuyudhna [Styaki], hij die van Arjuna leerde en zijn doel bereikte als iemand die de finesses van de krijgskunst begreep en boven-dien door dienst te leveren de bestemming van het Transcendentale bereikte die zelfs voor de grote verzakers zo moeilijk te bereiken is. (32)

    En de goed onderlegde, onbesproken zoon van vaphalka, Akrra, hoe gaat het met hem? Hij is degene die in zijn overgave op het pad van Ka's lotusvoeten uit zijn evenwicht geraakt neerviel in het stof en de tekenen vertoonde van bovenzinnelij-ke liefde. (33) Is alles goed met de dochter van Ko-ning Devaka-Bhoja? Zoals uit de Veda's de bedoe-ling van het offeren voortkwam gaf zij [Devak], net als de moeder der halfgoden [Aditi] die de god-heid ter wereld bracht, geboorte aan Viu. (34) En is ook Hij, de Persoonlijkheid van God Aniruddha, volmaakt gelukkig, Hij die als de bron voor het vervullen van de verlangens van de toegewijden van oudsher beschouwd wordt als het geboorteka-naal voor de g-Veda, de schepper van de geest en de vierde transcendentale, volkomen expansie van het Werkelijkheidsprincipe [van Viu-tattva]? (35) En anderen als Hdka, Crudea, Gada en de zoon van Satyabhm die het goddelijke van hun eigen zelf als zijnde de ziel aanvaardden, o ootmoedige, en met een absoluut geloof van na-volging zijn, gaat het hen ook allemaal goed met het doorbrengen van hun tijd?

    (36) Handhaaft Yudhihira die heerst met de prin-cipes van het menszijn, het religieuze respect dat behoed wordt door de armen van Arjuna en de Onfeilbare? Het was hij die met de rijkdom van zijn koninklijke hofhouding en de dienst van Ar-juna, de afgunst van Duryodhana wekte. (37) En koelde de onoverwinnelijke Bhma, die gelijk een cobra is, zijn lang gekoesterde woede op de zon-daren? Hij was niet te verslaan zoals hij met het wonderbaarlijke spel van zijn strijdknots optrad op het slagveld. (38) Gaat het goed met Arjuna, hij die zo roemrijk is onder de strijdwagenvechters en met zijn boog de Gndva zo vele vijanden ver-sloeg? Eens behaagde hij Heer iva door hem met pijlen te bestoken toen iva zich onherkenbaar voordeed als een valse jager. (39) En zijn de twee-lingzoons van Pth [Nakula en Sahadeva] nu zonder zorgen? Als oogleden die ogen beschermen werden ze beschermd door hun broers toen ze hun eigendommen terughaalden in het gevecht met de vijand zoals Garuda [de drager van Viu] dat deed [met de nectar] uit de mond van Indra. (40) O beminnelijke, is Pth nog in leven? Zij wijd-de zich aan de zorg voor de vaderloze kinderen toen ze moest leven zonder koning Pu die in

    Canto 3 - Deel a 7

    \

  • z'n eentje als een bevelvoerend strijder de vier windrichtingen de baas kon met enkel een twee-de boog.

    (41) O zachtmoedige, ik maak me alleen maar zorgen over hem [Dhtarra] die ten val kwam toen zijn broer [Pu] stierf. Hij keerde zich te-gen mij die hem het beste wenste en verdreef me uit mijn eigen stad met het zich aanmeten van de-zelfde houding als zijn zoons. (42) Daarom reis ik bij de genade van Zijn voeten incognito rond door deze wereld van de Heer die voor anderen dan Hij zo verbijsterend is om te beheersen. Ik verloor Zijn voeten nooit uit het oog omdat ik geen twijfel kende in deze aangelegenheid. (43) Wat betreft de koningen die afdwaalden door de drie soorten van valse trots [als gevolg van bezittingen, afkomst en navolgers] en die voortdurend moeder aarde van streek brachten door de bewegingen van hun troe-pen, wachtte Hij als de Allerhoogste Heer die er op uit is het lijden van de overgegeven zielen weg te nemen, er ondanks de overtredingen van de Kuru's natuurlijk mee om hen te doden. (44) De verschijning van de Ongeborene, van Hem die zonder enige verplichting in de wereld aan-wezig is, is er om korte metten te maken met de parvenu's opdat allen tot inzicht mogen komen. Voor welk doel zou Hij anders een lichaam en allerlei soorten van karma op zich nemen? (45) O mijn vriend, bezing de heerlijkheden en bespreek de verhalen van de Heer van alle heilige plaatsen die vanuit Zijn ongeboren positie geboorte nam in de familie van de Yadu's voor het heil van alle heersers van het universum die zich overgaven aan Hem en [de devotionele cultuur van] Zijn zelfbeheersing.'

    Hoofdstuk 2Terugdenken aan Ka

    (1) uka zei: 'De grote toegewijde [Uddhava] on-dervraagd door Vidura over wat aangaande de meest dierbare kon worden gezegd, moest terug-denken aan de Heer en kon niet direct antwoorden omdat hij overweldigd werd door emoties. (2) Hij was iemand die in zijn kindertijd op vijfjarige leef-tijd door zijn moeder aan het ontbijt geroepen, er

    niets van wilde weten omdat hij was opgegaan in een spel van dienstbaarheid [aan Heer Ka]. (3) Hoe zou een dergelijke dienstbaarheid van Uddhava in de loop van de jaren nu minder kunnen worden? Toen hem [dus] enkel maar gevraagd werd over Hem te vertellen, schoot hem zich alles van de Heer Zijn lotusvoeten te binnen. (4) Voor een ogenblik viel hij geheel stil als gevolg van de nectar van de voeten van de Heer. Sterk als hij was en goed gerijpt in de ver-bondenheid van de toewijding, raakte hij volledig in beslag genomen door de liefde van de goedheid ervan. (5) Ieder deel van zijn lichaam vertoonde de tekenen van bovenzinnelijke extase en toen hem de tranen in de ogen sprongen omdat hij Hem zo miste, zag Vidura dat hij het voorwerp van zijn grootste liefde had bereikt. (6) Langzaam keerde Uddhava uit de wereld van de Heer weer terug naar de menselijke wereld en zijn tranen wegwis-send sprak hij vol gevoel tot Vidura vanuit al die herinneringen.'

    (7) Uddhava zei: 'Wat kan ik nu over ons welbe-vinden zeggen nu de zon van Ka is onderge-gaan en het huis van mijn familie is verzwolgen door het grote serpent van het verleden? (8) Hoe onfortuinlijk is het voor deze wereld en in het bij-zonder de Yadu dynastie om samenlevend met de Heer Hem net zo min te herkennen als de vissen de maan. (9) Zijn eigen mensen de Stvata's waren onverschrokken lieden met een goede mensenken-nis die zich met Hem als het hoofd van de familie konden ontspannen en over Hem dachten als de-gene die overal achter stak. (10) Ook al zijn zij, net zo goed als anderen die zich aan illusies vast-klampen, allen bevangen door de illusie van het uiterlijke van God, de intelligentie van de zielen die zich innerlijk volledig hebben overgegeven aan de Heer zal door de woorden die de anderen bezigen [echter] nooit op een dwaalspoor raken. (11) Na zich te hebben vertoond aan personen die zonder boete en de vervulling van idealen leefden ging Hij vervolgens, toen Hij Zijn gedaante aan het gezicht van het publiek onttrok, over tot het wapenfeit van Zijn eigen verdwijnen. (12) Die gedaante die Hij toonde in de sterfelijke wereld was volmaakt geschikt voor Zijn spel en vermaak waarin Hij de macht van Zijn magie van bin-nenuit toonde. Die gedaante leidde tot de ontdek-

    8 rmad Bhgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

    \

  • king van Zijn wonderen, Zijn opper-ste weelde en het ultieme ornament der ornamenten: Zijn voeten.

    (13) Al de [bewoners van de] drie werelden die tijdens Koning Yudhihira's Rajasya-[konings-]of-fer Zijn alleraantrekkelijkste gedaante zagen stonden versteld en vonden dat het vakmanschap van Brahm's uni-versele schepping met Hem aanwezig in de stoffelijke wereld was overtrof-fen. (14) Door Zijn lachen, speelse aard en zijdelingse blikken raakten de vrouwen van Vraja meer en meer aan Hem gehecht en volgden ze Hem met hun blikken zodat ze helemaal afge-leid afwezig zaten te dromen zonder nog aan hun huishoudelijk werk toe te komen. (15) De Ongeborene die toch geboren werd, de eindeloos genadige Heer en heerser over het spirituele en materile bereik verscheen terwille van de toegewijden als de Fortuinlijke, de Heer der Volheden, als Bhagavn die onder begeleiding van al Zijn met-gezellen als een vuur is voor al de an-deren die, [zoals Kamsa] levend vol-gens hun eigen materile opvattingen, een plaag vormen.

    (16) Het doet me pijn om te zien hoe Hij Zijn zo verbijsterende geboorte nam uit het ongeborene [in de gevan-genis] waar Vasudeva leefde, hoe Hij thuis bij Vasudeva in Vraja leefde als-of Hij bang was voor de vijand [oom Kamsa] en hoe Hij, de Onbegrensd Machtige, uit de stad Mathur vluchtte [de hoofdstad waar Ka ver-bleef na Kamsa verslagen te hebben]. (17) Het doet me verdriet wat Hij in Zijn respectbetoon aan de voeten van Zijn ouders zei: 'O moeder, o vader, in grote angst voor Kamsa hebben we gefaald in onze dienstverlening, wees alstublieft tevreden over ons!' (18) Hoe kan men als men eenmaal het stof van Zijn lotusvoeten in de neus heeft, Hem nu vergeten die met enkel het optrekken van Zijn wenkbrauwen de last van de wereld de genadeslag gaf? (19) Uwe goedheid zag toch met eigen ogen

    hoe tijdens Yudhihira's koninklijke offerplech-tigheid de koning van Cedi [iupla] ondanks zijn jaloezie met Ka de volmaaktheid bereikte, de perfectie die het hoogst begeerde doel vormt voor de yogi's die dankzij hun yoga het kunnen verdragen van Hem gescheiden te zijn. (20) En zeker hebben ook anderen in de menselijke sa-menleving Zijn hemelverblijf bereikt: zij die als krijgsheren Ka's zeer aangenaam ogende lotus-gezicht en ogen zagen op het slagveld dat door Arjuna's pijlen werd gezuiverd. (21) Hij is nie-mand minder dan de unieke Opperheer van de drievoudige werkelijkheid door wiens onafhanke-

    Canto 3 - Deel a 9

    \

  • lijkheid het hoogste geluk wordt bereikt en voor wiens voeten alle [koningen vol van] verlangens hun helmen buigen in aanbidding met alle toebe-horen onder leiding van de eeuwige behoeders van de maatschappelijke orde. (22) Derhalve smart het ons als dienaren in Zijn dienst o Vidura, om te zien hoe Hij zich voor Koning Ugrasena die afwach-tend op zijn troon zat onderwierp met de woorden: 'O mijn Heer, alstublieft, bezie het op deze ma-nier'.

    (23) Tot wiens beschutting zou ik anders mijn toevlucht moeten nemen? Oh, wie verzekert me van een grotere genade dan Hij die, ondanks het trouweloze van die demone [Ptan] die uit jaloe-zie haar borst vergiftigde om Hem dood te voeren, haar de positie toekende van een moeder? (24) Ik denk dat zij die als tegenstanders vijandigheid koesteren jegens de Heer der Drievoudigheid grote toegewijden zijn omdat ze, verzonken in de ge-dachte aan de strijd met Hem, Hem op Zijn drager [Garuda] konden zien aankomen met Zijn cakra-wapen. (25) Geboren uit de schoot van Devak in de gevangenis van de koning van Bhoja [Kamsa], verscheen de Fortuinlijke op de gebeden [van de Schepper] terwille van het welzijn van de aarde. (26) Daarna werd Hij door Zijn [pleeg-]vader Nanda grootgebracht op de weidegronden, waar Hij uit angst voor Kamsa, tezamen met Baladeva [Balarma] elf jaar lang [in het geheim] verbleef op de manier waarop men een vlam beschut. (27) Omringd door koeherdersjongens kalveren wei-dend trok de Almachtige rond langs de oevers van de Yamun door tuinen vol van de geluiden van het getjilp van de hemelse vogels in de vele bo-men aldaar. (28) Het verlokkelijke vertoon van het spel en vermaak van Zijn jeugd kon alleen worden gewaardeerd door de inwoners van Vraja, het land van Vndvana, alwaar Hij eruit ziende als een leeuwenwelpje net als andere kinderen huilde en lachte en met verwondering geslagen was. (29) Als de bron van het geluk bracht Hij, terwijl Hij de schat aan prachtige koeien hoedde, de koeher-dersjongens in de stemming door op Zijn fluit te spelen. (30) De grote tovenaars die door de koning van Bhoja waren ingezet om iedere gedaante aan te nemen die ze wilden, werden toen ze in de loop van Zijn spel en vermaak ten tonele verschenen, gedood door Hem die tewerk ging als een kind dat

    met poppen speelt. (31) [Om de inwoners van Vndvana te helpen die] in moeilijkheden [ver-keerden] door het [door hun zonen] drinken van het vergif [van de slang Kliya in het water van de Yamun], onderwierp Hij de aanvoerder der rep-tielen en liet Hij, nadat Hij uit het water kwam, de koeien ervan drinken om te bewijzen dat het weer in zijn natuurlijke staat verkeerde. (32) Verlangend de weelde van Nanda, de rijkdom van de koning der koeherders, naar behoren te gebruiken, liet Hij ze met behulp van de brahmanen de koeien en het land aanbidden [in plaats van Indra]. (33) Indra boos over de belediging liet het hoogst verstoord zwaar regenen boven Vraja. De koeherders werden toen door de genadevolle Heer daartegen be-schermd met de [Govardhana] heuvel die in Zijn spel dienst deed als paraplu, o nuchtere Vidura. (34) Tijdens de herfst schiep Hij eens, in een nacht helder van het maanlicht, er ter vermaak van de vrouwen genoegen in om als het schone aange-zicht van de nacht Zelve in hun midden aangena-me liederen te zingen.'

    Hoofdstuk 3Het Spel en Vermaak van de Heer Buiten Vndvana

    (1) Uddhava zei: 'Toen de Heer daarna naar de stad Mathur kwam, sleurde Hij, die het welzijn van Zijn ouders [die gevangen zaten] verlangde, samen met Baladeva [Kamsa] de aanvoerder der staatsvijandigheid van de troon en doodde hem door hem met kracht naar de grond te trekken. (2) Hij maakte zich ieder detail van de Veda's eigen na ze slechts n keer gehoord te hebben van Zijn leraar Sndpani die Hij met de zegen beloonde dat Hij zijn zoon uit het innerlijke domein der overleden zielen - van de dood [Yamaloka] - terug zou halen. (3) Op verzoek van de dochter van ko-ning Bhmaka [Rukmin] stal Heer Ka precies zoals Garuda dat deed [met de nectar der goden] haar als Zijn aandeel weg door allen het nakijken te geven die overeenkomstig het gebruik kandidaat waren om met haar te trouwen en toen waren ge-komen in de hoop op dat geluk. (4) In een open wedstrijd voor de verkiezing van de bruidegom voor Prinses Ngnajit onderwierp Hij zeven wilde

    10 rmad Bhgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

    \

  • stieren en won Hij haar hand, maar de dwazen die in hun teleurstelling haar alsnog wilden, doodde en verwondde Hij zonder Zelf schade te lijden, goed uitgerust als Hij was met alle wapens. (5) Enkel vanwege het feit dat Hij, als een gewoon levend wezen, Zijn geliefde echtgenote een plezier probeerde te doen die wilde dat Hij voor haar de Prijta heester [uit de hemel] haalde, trad Indra, de Koning van de Hemel, op de kop gezeten na-tuurlijk door zijn eigen vrouwen, in blinde woede tegen Hem in het geweer.

    (6) Toen moeder Aarde zag hoe Naraksura [Bhauma] haar zoon, die in de slag [tegen Ka] fysiek vanuit de lucht een overwicht vormde [met projectielen], werd gedood door Zijn Sudarana Cakra [werpschijf], bad ze ervoor dat Hij aan Naraksura's zoon [Bhagadatta] zou geven wat er restte [van het koninkrijk]. Toen Hij dat deed be-trad Hij Naraksura's vesting. (7) Direct stonden al de prinsessen die daar gekidnapt door de demon verbleven, voor Hem, de Vriend der Verdrukten klaar en aanvaardden ze vreugdevol Hem, Hem verlegen met reikhalzende blikken in hun harten sluitend [als hun echtgenoot]. (8) Hoewel ze in verschillende appartementen verbleven accepteer-

    de Hij de hand van al de vrouwen tegelijkertijd door met een volmaakte regeling zich geheel naar ieders individuele aard te voegen middels Zijn innerlijk vermogen. (9) Met de wens Zich te ver-meerderen verwekte Hij in ieder van hen een tien-tal kinderen die allemaal in ieder opzicht waren zoals Hijzelf.

    (10) Klayavana, de koning van Magadha [Jarsandha], Koning lva en anderen die met hun soldaten Mathur hadden omsingeld, toonde Hij niet Zijn eigen wonderbaarlijke macht maar de macht van Zijn mannen. (11) Van ambara, Dvivida, Bna, Mura, Balvala en anderen zoals Dantavakra en dergelijken, doodde Hij er enkele, terwijl Hij andere demonen door anderen liet do-den [door Balarma b.v.].

    (12) Daarna vonden in de slag bij Kuruketra, waar de aarde schudde onder het geweld van de wagenwielen, de koningen van beide partijen van je neven de dood. (13) Hij beleefde er geen ge-noegen aan om te zien hoe door het slechte advies van Karna, Duhsana en Saubala, Duryodhana met al zijn macht van zijn geluk en levensduur was beroofd en nu samen met zijn gevolg met ge-

    Canto 3 - Deel a 11

    \

  • broken ledematen [op het slagveld] lag. (14) 'Wat is dit', zei de Heer toen met de hulp van Bhma en Drona [enerzijds], en Arjuna en Bhma [ander-zijds] de enorme last van de aarde van achttien akauhin's [een leger bestaande uit tien anikini's, ofwel 21.870 olifanten, 21.870 strijdwagens, 65.610 paarden, en 109.350 man voetvolk] was weggevaagd. 'Nog steeds is er de ondraaglijke last van de grote macht van Mijn verwanten, de Yadu-dynastie. (15) Ze zullen verdwijnen als onder in-vloed van drank er een onderlinge strijd uitbreekt die hun ogen rood als koper zal maken; er is geen alternatief om Me hiervan te verzekeren voor als Ik ben heengegaan.' (16) Met dat in gedachten kroonde de Allerhoogste Heer Yudhihira tot koning, en maakte Hij Zijn vrienden gelukkig door een uiteenzetting te geven over het pad der heiligen.

    (17) De afstammeling van Pru [Parkit] die door de held Abhimanyu werd verwekt in de schoot van Uttar, zou zeker verbrand zijn door het wapen van de zoon van Drona als de Opperheer dat niet nogmaals zou hebben afgewend door hem te be-schermen [zie S.B. 1: 7 & 8]. (18)De Almachtige bewoog de zoon van Dharma [Yudhihira] ertoe om ook drie paardoffers te brengen en daarin bij-gestaan door zijn broers beschermde en genoot hij de aarde als een trouwe volgeling van Ka.

    (19) De Allerhoogste Heer en Superziel van het Universum die naar gebruik het pad der Vedische principes volgde, genoot in de stad Dvrak van de lusten des levens zonder gehecht te raken. Dat deed Hij door vast te houden aan het analytisch systeem van de yoga [Snkhya]. (20)Zachtmoedig en met lieve glimlachen en woorden gelijk aan nectar, hield Hij zich daar met Zijn smetteloze karakter op in Zijn bovenzinnelijke lichaam, in het verblijf van de godin van het geluk. (21) Met het met name behagen van de Yadu's genoot Hij van deze aarde en zeker ook van de overige werelden, terwijl Hij in de rustige uren van de nacht de vriendschap met de vrouwen onderhield in de ech-telijke liefde. (22) Aldus genoot Hij voor vele, vele jaren een huishoudelijk bestaan van [zinne-lijke] vereniging die de basis vormde voor Zijn onthechting. (23) Net zoals dat bij Hem het geval is, wordt het genot van de zintuigen van welk le-

    vend wezen ook geregeld door het goddelijke, een heiligheid waarin men vertrouwen kan stellen door zich te verenigen in dienstbaarheid aan de Heer van de Yoga.

    (24)In de stad Dvrak hadden de prinselijke na-zaten van Yadu en Bhoja op een dag een streek uitgehaald en zich zo de woede van de wijzen op de hals gehaald die hen toen vervloekten zoals de Heer dat gewenst had. (25)Een paar maanden la-ter begaven de afstammelingen van Vrini, Bhoja en anderen als de zonen van Andhaka, begoocheld door Ka, zich opgetogen naar het pelgrimsoord genaamd Prabhsa. (26) Daar namen ze een bad en betoonden ze met hetzelfde water hun voorva-deren, de goden en de grote wijzen hun respect. Toen schonken ze in adellijke vrijgevigheid koeien aan de brahmanen. (27) Voor hun levensonder-houd verschaften ze hen ook goud, gouden mun-ten, beddengoed, kleding, zetelbedekkingen, de-kens, paarden, strijdwagens, olifanten, meisjes en land. (28) Na de brahmanen te hebben voorzien van hoogst kostelijk voedsel dat eerst aan de Op-perheer was geofferd, brachten de heldhaftige ver-tegenwoordigers, voor het heil van hun goede le-ven, de koeien en de brahmanen hun eerbetuigin-gen door de grond met hun hoofden te beroeren.'

    Hoofdstuk 4Vidura Wendt zich tot Maitreya(1) Uddhava zei: 'Na met de permissie van de brahmanen te hebben gegeten van de offers dron-ken zij [de Yadu's] sterke drank waarmee ze hun geest bedierven zodat ze elkaar kwetsten met ru-we taal. (2) Toen de zon onderging waren ze de evenwichtigheid van hun denken kwijtgeraakt en moesten ze als gevolg van de vergissingen die de bedwelming in de hand werkte onder ogen zien hoe de vernietiging met de bamboestokken [waarmee ze begonnen te vechten] plaats greep. (3) De Allerhoogste Heer, die vanuit Zijn innerlijk vermogen het einde had voorzien, ging naar de rivier de Sarasvat en na te nippen van het water ging Hij onder een boom zitten. (4) De Heer neemt het leed weg van de zielen die zich aan Hem overgeven en daarom zei Hij die de vernieti-

    12 rmad Bhgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

    \

  • ging van Zijn eigen familie wenste: 'Je moet naar Badarikrama gaan'. (5) Maar omdat ik niet in staat was het te verdragen gescheiden te zijn van Zijn lotusvoeten ging ik tegen Zijn wens in de Meester achterna, o onderwerper van de vijand [Vidura]. (6) Ik zag toen hoe mijn Beschermheer en Meester, Hij die geen toevlucht hoeft te zoe-ken, diep in gedachten alleen aan de oever van de rivier ging zitten om Zijn toevlucht te zoeken bij de godin.

    (7) Prachtig met Zijn donkere huidskleur, van zui-vere goedheid en vreedzaam met Zijn rood door-lopen ogen, kon Hij worden herkend als degene met de vier armen en de gele zijden kleding [Viu]. (8) Met Zijn rechtervoet op Zijn dijbeen rustend tegen een jonge banyanboom zag Hij die Zijn huiselijke gemakken achter zich had gelaten er opgelucht uit.

    (9) Op dat moment kwam [Maitreya,] een grote toegewijde en volgeling van Ka Dvaipyana Vysa [Vysade-va], een weldoener en vriend die de drie werelden bereisde, op eigen gele-genheid daar [eveneens] op die plek aan. (10) Gehecht aan Hem boog de wijze zich voorover in een houding van eerbied en luisterde aandachtig, terwijl de Heer der Bevrijding met vriendelijke blikken me glimlachend liet uitrusten en het woord tot me richtte. (11) De Opperheer zei: 'Ik weet van binnenuit wat je vroeger verlangde toen de welgestelden die deze wereld opbouwden hun offers aan het brengen waren. Ik schenk je nu wat voor de anderen zo moeilijk te bereiken is, o fortuinlijke: de associa-tie met Mij waarnaar je verlangt als het uiteindelijke doel van het leven. (12) Van al je incarnaties, o oprechte, is dit leven de vervolmaking omdat je Mijn genade hebt bereikt nu je Mij in de afzondering van het hebben verla-ten van de werelden der mensen hebt gezien. Dit is wat je ziet als je van een niet aflatende toewijding bent [: Vaikunha, het bevrijd zijn van de

    dwaasheid]. (13) Lang geleden, bij de aanvang van de Schepping, stelde ik Brahm op de lotus die uit Mijn navel kwam op de hoogte van de ken-nis van het allerhoogste van Mijn bovenzinnelijke heerlijkheden: ik legde hem uit wat de godvruch-tigen het Bhgavatam noemen.'

    (14) Met de gunst die Hij mij verleende door zich aldus op mij te richten, zag ik, omdat ik voortdu-rend het object was van de genade van de Aller-hoogste Persoon, hoe in mijn emotie mijn haren recht overeind gingen staan. Met mijn ogen wazig van het wissen der tranen, zei ik met gevouwen handen stamelend: (15) 'O mijn Heer, voor hen die naar Uw voeten leven, welke zo moeilijk te ver-werven zijn, is het in deze wereld allemaal een kwestie van die vier doelen van het leven

    Canto 3 - Deel a 13

    \

  • [dharma, artha, kma, moka; religiositeit, eco-nomische ontwikkeling, zinsbevrediging en be-vrijding], maar daar geef ik niet zo veel om o Grootheid, ik bekommer me er meer om Uw lotusvoeten te dienen. (16) Hoewel U geen ver-langens kent onderneemt U van alles; hoewel U ongeboren bent neemt U niettemin geboorte; hoewel U de heerser over de eeuwige Tijd bent, zoekt U Uw toevlucht tot de vesting uit vrees voor Uw vijanden en hoewel U behagen schept in Uzelf leidt U een huiselijk bestaan in het gezelschap van vrouwen; dit verbijstert de intelligentie van de ge-leerden in deze wereld. (17) Hoewel U nooit ver-deeld bent onder de invloed van de tijd, wendt U, in Uw eeuwige intelligentie o Meester, zich tot mij voor advies, alsof U het niet meer zou weten. Maar dat is nooit zo. Dat doet mij versteld staan, o Heer. (18) Als U mij er voldoende geschikt voor acht, onthul me dan - om de wereldse zor-gen te boven te komen - alstUblieft mijn Heer tot in detail het geheel van de kennis omtrent het mysterie van de hoogst verlichtende aard van Uw Zelf, zoals U dat ook de fortuinlijke Brahmj hebt verteld.'

    (19) Op die manier door mij aanbeden vanuit het diepst van mijn hart, instrueerde Hij, de lotusogige Opperheer van het voorbije, mij over Zijn boven-zinnelijke positie. (20) Aldus heb ik, naar de aan-wijzingen van de Meester, de kennis der zelfver-werkelijking bestudeerd en gewaardeerd, waarbij ik het pad doorgrondde door Zijn Lotusvoeten te respecteren. En zo bereikte ik, na Hem te hebben omlopen, deze plek met droefenis in mijn hart als gevolg van de gescheidenheid. (21) Mijn beste [Vidura], het doet me dus pijn het zonder het ge-noegen te moeten stellen Hem te zien. Ik zal nu zoals Hij het me opdroeg naar Badarikrama [in de Himalaya's] gaan om in het juiste gezelschap te verkeren. (22) Het is daar dat de Allerhoogste Heer als Nryaa gencarneerd in de gedaante van Zijn menselijkheid en als Nr in de vorm van een wijze beminnelijk voor iedereen, een lange tijd zware boete deed terwille van het welzijn van alle levende wezens.'

    (23) r uka zei: 'Toen hij van Uddhava het on-draaglijke [nieuws] vernam van de vernietiging van zijn vrienden en verwanten, kalmeerde de ge-

    leerde Vidura zijn opkomende droefenis middels bovenzinnelijke kennis. (24) Bij het vertrek van de grote toegewijde van de Heer en beste onder de Kaurava's, legde Vidura in vertrouwen het volgen-de voor aan deze leidende persoonlijkheid in de toegewijde dienst van Ka. (25) Vidura zei: 'De Heer van de Yoga lichtte je in over het mysterie van de bovenzinnelijke kennis van de eigen ziel - wees zo goed het nu zelf uiteen te zetten zodat we Viu en de dienaren die rondtrekken terwille van anderen eer aandoen.' (26) Uddhava zei toen: 'Wendt je tot de aanbiddelijke wijze, de zoon van Kuru [Maitreya] die hier in de buurt verblijft. Hij werd rechtstreeks door de Heer genstrueerd toen Hij de sterfelijke wereld achter zich liet.'

    (27) r uka zei: 'Met de overweldigende emotie waarmee hij met Vidura de nectar besprak van de kwaliteiten van de Heer van het Universum, vloog de nacht in een oogwenk voorbij. Daarna vervolgde de zoon van Aupagava zijn weg.'

    (28) De koning [Parkit] vroeg: 'Hoe kon het zo zijn dat na de vernietiging die de Vrini- en Bhojadynastie onderging, de grote leider die onder hen vooropging, de vooraanstaande Ud-dhava, de enige was die overbleef nadat de Heer Zijn spel en vermaak als de Meester over de drie werelden had afgerond?'

    (29) r uka zei: 'Nadat Hij in de naam van de onfeilbare Tijd het einde had afgeroepen over Zijn talrijke familie middels de vloek van de brahma-nen en Hij op het punt stond Zijn uiterlijke ver-schijning op te geven dacht Hij bij zichzelf: (30) 'Als Ik deze wereld heb verlaten zal de kennis over Mij en Mijn toevlucht met Uddhava, die momenteel de meest vooraanstaande van de toe-gewijden is, in goede handen zijn. (31) Uddhava doet in geen enkel opzicht onder voor Mij wat be-treft het niet beroerd zijn door de materile ge-aardheden. Hij blijft dan terecht over als de mees-ter aangaande de kennis over Mij die hij in deze wereld kan verspreiden.'

    (32) Na op die manier op volmaakte wijze door de geestelijk leraar en bron van alle Vedische kennis onderricht te zijn bereikte hij [Uddhava] Badarikrama zich zielsgelukkig voelend in zijn

    14 rmad Bhgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

    \

  • verzonkenheid in de Heer. (33) Zo verging het ook Vidura die van Uddhava had gehoord hoe Ka, de Superziel, voor Zijn spel en vermaak op buitengewone wijze een gedaante had aange-nomen en hoe zegerijk Hij daarmee tewerk was gegaan. (34) Zijn aannemen van een fysiek li-chaam is voor vasthoudende, grote wijzen zo goed als voor andere mensen, iets dat moeilijk te be-grijpen is en voor mensen met een dierlijke instel-ling is het gewoonweg iets waanzinnigs. (35) Nu raakte Vidura zelf ook, o beste onder de Kuru's, toen hij zich voor de geest haalde hoe Ka de Fortuinlijke bij Zijn vertrek aan hem had gedacht, overweldigd door extatische vreugde en barstte hij in tranen uit.

    (36) O beste onder de Bharata's, nadat Vidura al-dus zijn dagen had doorgebracht aan de oever van de Yamun [zie 3:1.24], bereikte hij de heilige wa-teren der Ganges alwaar hij de wijze Maitreya ontmoette [de zoon van Mitr, zijn moeder].'

    Hoofdstuk 5Vidura Spreekt met Maitreya

    (1) r uka zei: 'Aan de bron van de hemelse rivier [de Ganges] zat Vidura, de beste onder de Kuru's die nader tot de Onfeilbare was gekomen, voor Maitreya Muni wiens kennis peilloos was en met een volmaakt respect stelde hij beleefd vragen vanuit zijn voldoening in de bovenzinne-lijkheid. (2) Vidura zei: 'Terwille van het geluk is iedereen in deze wereld bezig met vruchtdragende activiteiten, maar door die activiteiten wordt men nooit gelukkig of tevreden, in tegendeel, men wordt er eerder ongelukkig van. Alstublieft o grootste, wees zo goed ons in te lichten over wat de juiste benadering is onder welke omstandighe-den. (3) Omdat de grote zielen die van opoffering zijn begaan zijn met de gewone man die zijn ge-laat afwendde van Heer Ka en onder de invloed van de materile wereld altijd ongelukkig is met het verwaarlozen van zijn plichten jegens God, trekken ze rond voor het heil van de Heer der drie werelden. (4) Derhalve, o grootste onder de heili-gen, instrueer me alstublieft over het pad ten gun-ste van het volmaakt dienen van de Allerhoogste

    Heer die, verblijvend in het hart van de levende wezens, de zuivere toegewijden de kennis verleent van de fundamentele principes [de Waarheid] waarmee men de klassieke wijsheid leert kennen [de Veda]. (5) Wat voor dingen doet de onafhanke-lijke Allerhoogste Heer en heerser over de drie werelden allemaal als Hij, zonder Zelf ergens naar te verlangen, het aanvaardt om gencarneerd te zijn terwille van de handhaving van het geschapen universum? (6) En hoe kan Hij die Zich in de ether terugtrekt om Zich neer te vleien en niets te doen aan de basis van het universum nu als de Ene Heer der Vereniging, als de enige ware, oorspronkelijke meester dan weer een bestaan hebben in de vorm van vele verschillende [avatra's?]. (7) Waarom is het zo dat, wat betreft het spel en vermaak dat Hij voor het welzijn van de tweemaal geborenen, de koeien en de verlichte zielen in de bovenzinnelijke handelingen van Zijn verschillende incarnaties aan de dag legt, we er nooit genoeg over vernemen kunnen, ook al horen we steeds weer opnieuw over de gunstige, nectargelijke eigenschappen van de Heer? (8) Wat zijn de verschillende principes op basis waarvan de Heer der Heerscharen de ver-schillende heersers en hun hogere en lagere leef-werelden genereerde waarin zoals men weet alle klassen van levende wezens hun uiteenlopende bezigheden hebben? (9) En beschrijf ons alstu-blieft o eerste onder de brahmanen, hoe de schep-per van het universum Nryaa, de onafhanke-lijke Heer die voor de mens de weg vormt, kwam tot de samenstelling van de verschillende gedaan-ten, bezigheden en verspreide culturen van de gencarneerde zielen.

    (10) O fortuinlijke, ik vernam uit de mond van Vysadeva herhaaldelijk over het hogere en lagere van deze bezigheden, maar zonder te horen over de nectar van de verhalen over Ka ben ik wei-nig tevreden over die zaken en het geluk dat men daaraan ontleent. (11) Wie kan genoeg krijgen van de verhalen over Hem wiens voeten worden ge-vormd door de pelgrimsoorden en die in de sa-menleving wordt aanbeden door de grote toege-wijden? Als iemands oren die verhalen opvangen doorbreken ze door de liefde die ze opwekken de banden van genegenheid die een mens voor zijn familie heeft! (12) Uw vriend de wijze Ka Dvaipyana Vysa heeft de bovenzinnelijke kwali-

    Canto 3 - Deel a 15

    \

  • teiten van de Opperheer in de Mahbhrata be-schreven. Dat boek is er alleen maar om de aan-dacht van mensen die behagen scheppen in het luisteren naar wereldse onderwerpen te richten op de verhalen van de Heer. (13) Het gewicht van dat geloof brengt geleidelijk aan onverschilligheid teweeg voor andere zaken. Hij die zich steeds de voeten van de Heer herinnert heeft de gelukzalig-heid bereikt die zonder meer alle misre uitbant. (14) Ik heb het te doen met al die arme mensen die, in verval verkerend met de goddelijkheid van de Tijd, zich in de zondigheid van hun onwetende zieligheid van de verhalen over de Heer hebben afgekeerd en de jaren van hun leven verspillen met nutteloze filosofische oefeningen, denkbeel-dige doelen en een diversiteit aan rituelen. (15) O Maitreya, u die als de vriend van hen die lijden het geluk behartigt [van een ieder], beschrijf

    daarom terwille van ons welzijn alstu-blieft dat wat de essentie is van al de gespreksonderwerpen: de verhalen over de Heer die als de nectar van bloemen de glorie vormen van al het pelgrimeren. (16) Alstublieft vertel over alles met betrekking tot de trans-cendentale, bovenmenselijke handelin-gen door de Heer verricht in Zijn met alle vermogens toegeruste belichamin-gen terwille van een volmaakte greep op de schepping en handhaving van Zijn universum.'

    (17) r uka zei: 'Aldus ertoe verzocht deed met het oog op ieders welzijn de grote wijze in de Heer, Maitreya, Vidu-ra de grote eer een uiteenzetting te ge-ven [over deze zaken]. (18) r Mait-reya zei: 'Alle zegen voor u o goedge-aarde wiens geest steeds gericht is op de Heer voorbij de zinnen. Uw vragen stellen terwille van het welzijn van allen vormt een bewijs van de goed-heid van uw genade om de heerlijkhe-den van de ziel in deze wereld te ver-kondigen. (19) O Vidura het verbaast me niet dat u die de Allerhoogste Persoon-lijkheid onze Heer hebt aanvaard, zonder af te dwalen in uw denken deze vragen stelt. U werd immers geboren uit het

    zaad van Vysa. (20) Vanwege een vloek van de machtige wijze Mndavya Muni nam u, uit de dienstmaagd van de broeder [Vicitravrya] en de zoon van Satyavat [Vysadeva], geboorte als de incarnatie van Yamarja, de heerser over de dood [zie stamboom]. (21) Uwe goedheid wordt gere-kend tot de eeuwige metgezellen van de Heer. Toen Hij terugkeerde naar Zijn hemelverblijf gaf Hij mij de opdracht u te instrueren in de geestelij-ke kennis. (22) Daarom zal ik u nu systematisch een beschrijving geven van de wederwaardighe-den van de Allerhoogste Heer in Zijn beheersen van de enorme uitgebreidheid van de uiterlijke illusie terwille van de handhaving, schepping en beindiging van het universum.

    16 rmad Bhgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

    \

  • (23) Voordat het universum werd geschapen was de Allerhoogste Heer, het Zelf en de meester van de levende wezens, er als de enige zonder een ander. Het was [toen] Zijn wens om niet gemani-festeerd te zijn als een [veelvoud aan] individuele ziel[-en] met [ieder] een eigen visie en uiterlijke kenmerken. (24) Hij die dat alles nog niet was, kon toentertijd als ziener helemaal niets waar-neembaars herkennen. Alleen ervoor staand vond Hij met Zijn innerlijk vermogen aanwezig, maar met Zijn expansies en Zijn materieel vermogen afwezig dat het was alsof Hij niet bestond. (25) Dat wat Hij als de volmaakte Ziener ziet is energie die wordt gekenmerkt door oorzaak en gevolg. O fortuinlijke, deze energie waarmee de Almachtige deze wereld heeft opgebouwd wordt my [illu-soir, begoochelend] genoemd. (26) Met de uitwer-king van de Eeuwige Tijd [kla] op de drie ge-aardheden van deze illusoire energie wekte het Opperwezen, Hij die in wezen geestelijk is, door [erin binnen te gaan als] de persoon [als de Pu-rua] de viriliteit op [de heldenmoed, de manne-lijkheid, de kracht]. (27) Uit het ongemanifesteer-de ontstond toen door de wisselwerking van de tijd de Mahat-tattva [het geheel van het Allerhoogste, de kosmische intelligentie]. Dit in de totaliteit ge-situeerde fysieke zelf dat de duisternis en onwe-tendheid verdrijft is begrijpend van aard en in staat complete [geestelijke] universa in het leven te roepen. (28) Het [geheel der manifestatie] dat zo een volkomen expansie vormt van guna, kla en [jv]-tm, vormt het gezichtsbereik van de Per-soonlijkheid van God. Het is het reservoir, de be-staansgrond, het zelf, van de vele gedifferentieerde levensvormen van dit universum dat aanzet tot creatieve inspanning.

    (29) Het Mahat-tattva zich omvormend tot de ma-terile werkelijkheid van het egobewustzijn mani-festeert zich in termen van oorzaak, gevolg en doener. Aldus zijn er drie soorten van ego die de weerspiegeling in de geest vormen van [de guna's van] het zelf, de materile elementen en de zintuiglijkheid: [respectievelijk] de begaafdheid [sattva] de onwetendheid [tamas] en de verander-lijkheid [rajas]. (30) Met het principe van de ver-anderlijkheid [vaikrika] van het ego ontstaat er een omvorming van de geest die in zijn emotiona-liteit al de godsbewusten in het leven riep die de

    basis vormen van de materile kennis over de wereld der verschijnselen. (31) Met de begaafd-heid van iemands zinnigheid [taijasni] overheerst de spirituele kennis omtrent vruchtdragende be-zigheden [karma]. (32) In de onwetendheid [ta-mas] realiseert men zich de subtiele zinsobjecten [van voorgestelde beelden en geluiden] waarvan de ether [hun medium] de representatie vormt van de Superziel. (33) De materile energie vormt een gedeeltelijke vermenging van de tijd [van expan-deren en contraheren]. De Heer die dit vanuit de ether overziet creerde aldus aangeraakt de trans-formatie van die aanraking in de vorm van de lucht. (34) De lucht, eveneens getransformeerd door de uiterst machtige ether deed de vorm van het licht ontstaan en [de bio-electriciteit van] de zintuiglijke gewaarwording waarmee de wereld wordt gezien. (35) Van de interactie van de lucht en haar bio-electriciteit met de blik van de Heer [der ether] was er met de vermenging van de tijd een transformatie die de smaak [voor het leven] in water schiep. (36) Het gelectrificeerde water dat aldus werd geschapen als gevolg van de trans-formatie van de Allerhoogste Geest [van de ether] die de aarde overschouwde, leidde tot de schepping van de kwaliteit van de geur met het zich deels verenigen van de uitwendige energie met de eeuwige tijd.

    (37) O zachtmoedige, begrijp dat van de ether af aan al de materile elementen en het grote aantal van hun superieure en inferieure kwaliteiten, [hun bestaan te danken hebben aan] de afronding door de Allerhoogste. (38) De goden die heersen over al deze fysieke elementen zijn allen deel en geheel van Heer Viu. In de aan tijd gebonden materile energie belichaamd als deelaspecten schieten ze in hun persoonlijke verplichtingen tekort en geven ze uiting aan hun oprechte gevoelens voor de Al-machtige. (39) De goden zeiden: 'Onze eerbetui-gingen aan Uw lotusvoeten o Heer, in nood gaven we ons aan hen over omdat ze de beschermende paraplu vormen die al de grote wijzen beschutting biedt die rigoreus volledig braken met al de grote vormen van ellende van het materile leven. (40) O Vader, vanwege het feit dat in deze materile wereld o Heer, de individuele zielen altijd in ver-legenheid verkeren door de drie vormen van el-lende [voortkomend uit jezelf, anderen en de na-

    Canto 3 - Deel a 17

    \

  • tuur] zijn ze nooit gelukkig, maar als ze Uw Zelf bereiken o Allerhoogste, verwerven ze de beschut-ting van de schaduw van Uw lotusvoeten en de kennis. (41) Bij iedere stap hun toevlucht nemend tot het pelgrimsoord van Uw voeten, vinden de wijzen die op de vleugelen der Vedische hymnen met een heldere geest speuren naar Uw lotusgelij-ke gezicht hun beschutting aan de beste der rivie-ren [de Ganges] die bevrijdt van de terugslagen der zonde. (42) De meditatie die door geloof, sim-pelweg luisteren en toewijding het hart zuivert met de kracht van de kennis der onthechting, verplicht hen die de vrede vonden ertoe om af te gaan op het heiligdom van Uw lotusvoeten. (43) Laten we allen de beschutting zoeken van de lotusvoeten van U die de gedaanten van de avatra's aannam terwille van de schepping, het behoud en de beindiging van het universum. O Heer, ze vor-

    men de toevlucht die de moed van de toegewijden met heugenis beloont. (44) Omdat de mensen verstrikt raken en aldus in het materile lichaam verkeren in de geest van 'ik' en 'mijn', gaan ze op in een ongewenste drift en zien ze zich ver van U verwijderd, ook al bent U in het lichaam aanwezig. Laten we daarom Uw lotusvoeten aanbidden, o Heer. (45) Zij [Uw voeten] kunnen niet worden gezien door hen die, verkerend onder de invloed van de materile wereld, door hun zintuiglijke waarneming vervreemd zijn van het innerlijk waarnemen o Al-lerhoogste. Maar o Grootheid, voor hen die wel de [innerlijke] visie hebben is er het spel en vermaak van Uw goddelijk handelen. (46) O Heer, zij die er serieus bij betrokken zijn bereiken eenvoudig door te drinken van de nectar van de verhalen de volle rijpheid van de toe-gewijde dienst, de ware betekenis van de verzaking, de intelligentie waarin zij snel de spirituele levenssfeer bereiken waar aan de dwaasheid en de indolentie een einde is gekomen [Vaikunha]. (47) Ook voor anderen die van bovenzinne-lijke realisatie zijn in de yoga waarin men de machtige materile natuur overwint, bent U de ene, vredestichten-de Oorspronkelijke Persoon waarin zij

    binnengaan. Maar terwijl dat voor hen een zware opdracht is, is dat voor zij die U dienen niet het geval. (48) O Oorspronkelijke Heer, om die reden zijn we allen aan U verplicht. Aangezien we voor het heil van de schepping der wereld de n na de ander werden geschapen en in het verleden van elkaar werden gescheiden als gevolg van wat we deden naar gelang de werking van de drie geaard-heden, raakten we verstrikt in onze eigen genoe-gens en waren we zodoende niet in staat U saam-horig te dienen. (49) O Ongeborene, leidt ons in het op de juiste tijd brengen van onze offers waar-door we samen de maaltijd kunnen delen en ook alle andere levende wezens te eten hebben zodat we met het aanbieden van het voedsel ongestoord kunnen eten. (50) O Heer, U bent voor ons goden, de godsbewusten en onze orden, de ene en dezelf-de oorspronkelijke en eigenlijke persoon. U o

    18 rmad Bhgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

    \

  • Heer bent, hoewel U ongeboren bent, voor de materile energie de oorzaak van de guna's en het karma, gelijk het zaad dat wordt ingebracht voor het verwekken van de soorten. (51) O Allerhoog-ste Ziel, zeg ons wat wij, die allen werden ge-schapen van en voor de totaliteit van de kosmos, voor U zouden moeten doen en gun ons in het bijzonder de visie van Uw persoonlijke plan. Schenk ons het vermogen, o Heer, te werken en te handelen overeenkomstig Uw speciale genade voor ons [van statusorintaties en hun overstij-ging].'

    Hoofdstuk 6De Manifestatie van de Universele Gedaante

    (1) De wijze [Maitreya] zei: 'En zo werd de Heer geplaatst voor het feit dat de vooruitgang van wat er geschapen was in het universum tijdelijk was opgehouden bij een gebrek aan samenhang tussen Zijn verschillende vermogens [zie 3.5: 48]. (2) Toen ging Hij tegelijkertijd met Zijn oppermachti-

    ge vermogen dat bekend staat als Kl, de godin van de kracht der vernietiging, al de drientwintig elementen binnen [de vijf elementen en hun kwali-teiten, de vijf organen van handelen en de zintui-gen en de drie vormen van individueel bewustzijn: geest, intelligentie en ego; vergelijk 2.4: 23]. (3) Dat later binnengaan van de Allerhoogste Heer in de vorm van de kracht der materie, Kl, zette af-zonderlijk de levende wezens aan het werk waar-bij ze uit hun onbewuste staat werden opgewekt tot hun karma. (4) Toen de drientwintig hoofde-lementen aldus door de wil van God tot [samen-hangende] actie werden opgewekt, bracht hun combinatie de manifestatie voort van Zijn volko-men expansie van de Oorspronkelijke Persoon [in de vorm van de Universele Gedaante]. (5) Op het moment dat Hij er aldus in binnenging met Zijn volkomen expansie [van de materile kracht] transformeerden al de elementen van de schepping die elkaar daarin toen vonden tot de werelden van het organische en anorganische. (6) Hij, de Oor-spronkelijke Persoon, deze [Garbhodakay] Viu genaamd Hiranmaya, verbleef voor de tijd van duizend hemelse jaren [n zo'n jaar is 360 jaar voor de mens] samen met alles wat behoorde

    Canto 3 - Deel a 19

    \

  • tot Zijn goedheid in het eivormige universum dat werd gedragen door de [causale] wateren.

    (7) Met de inhoud van dat ei, het geheel van de gigantische persoon, aan het werk gezet door Zijn goddelijke Zelf vol van Zijn [vrouwelijke] kracht, verdeelde Hij aldus Zichzelf in n [bewustzijn], drie [identificaties van het zelf] en tien [activitei-ten]. (8) Deze oneindige uitgebreidheid vormt het zelf van de levende wezens, de eerste incarnatie en het volkomen deelaspect van de Superziel, waarop het geheel van hen allen tezamen floreert. (9) Het drievoudige van het gigantische hangt samen met de drie aspecten van dhytmika [het zelf met zijn zintuigen en de geest], dhidaivika [de natuur met al haar goden] en dhibhautika [de anderen en wat zich meer aan de zinnen voordoet], het tienvoudi-ge heeft betrekking op de [organen van de] le-venskracht [de prna: de handen, de voeten, de anus, de geslachtsorganen, de ogen, de neus, de oren, de tong, de huid en de mond; zie brahma stra 2.4: 5-6] en het enkelvoudige verwijst naar het hart. (10) De Heer voorbij de zinnen die Zich het gebed herinnerde van de godheden van het universum verlichtte met Zijn eigen straling [al-dus] de gigantische gedaante terwille van hun be-grip. (11) Luister nu naar mijn beschrijving van de vele verschillende wegen der halfgoden die zich toen vanuit Zijn overweging manifesteerden.

    (12) Er manifesteerde zich een mond en toen dat gebeurde was het de god van het vuur die onder de bestuurders van de materile wereld zijn plaats innam tezamen met zijn vermogen: het spraakor-gaan waarmee men zich uitdrukt in woorden. (13) Er verscheen een verhemelte. Het was de verblijf-plaats van Varuna [de god van de wateren] die in [het lichaam van] de Heer onder de bestuurders van de materile wereld zijn positie innam teza-men met zijn vermogen: het lichaamsdeel van de tong waarmee men proeft. (14) Toen verschenen de neusvleugels, waar de twee Avin Kumra's zich ophouden met de reukzin waarmee men geur kan ervaren [zie ook 2.1: 29 en 2.5: 30]. (15) Er verschenen ogen in de gigantische gedaante die plaats boden aan Tvah, de god van het licht en het gezichtsvermogen waarmee vormen kunnen worden waargenomen. (16) Toen vertoonde zich de huid van de gigantische gedaante, een positie

    die werd ingenomen door Anila, de heerser over de lucht die met de macht van de adem de tastzin mogelijk maakt. (17) Met het zich manifesteren van de oren van de gigantische gedaante werd die positie ingenomen door de godheden van de wind-richtingen [de Digdevat's] met het vermogen te horen waarmee geluiden worden waargenomen. (18) Daarna manifesteerde zich van de gigantische gedaante de [beharing van de] huid voor de heer-sende goddelijkheid van [de kruiden en planten met] het vermogen te voelen middels de haren waarmee jeuk wordt ervaren. (19) Toen de genita-lin van de gigantische gedaante verschenen nam het eerste levende wezen [Brahm, de Prajpati] zijn positie in met de functie van het zaad waar-mee het [seksueel] genot wordt ervaren. (20) Er vormde zich een anus in de oorspronkelijke beli-chaming die plaats bood aan de god Mitra met de functie van uitscheiding waarmee men zich ont-last. (21) Met de manifestatie van de handen van de Universele Gedaante nam de koning van de hemel Indra zijn positie in met het vermogen te handelen waarmee men zich in zijn levensonder-houd kan voorzien. (22) De benen die zich in de grote gedaante vormden werden bezet door Viu, de godheid van het vermogen zich te verplaatsen waarmee men zijn reisbestemming bereikt. (23) Met het zich vormen van de intelligentie van de Universele Gedaante trad de godheid Brahm, de Heer van het gesproken woord naar voren met de macht van het inzicht waarmee men tot begrip komt. (24) Vervolgens manifesteerde zich het hart van het Universele Wezen waarin Candra, de god van de maan, zijn positie innam met de functie van de mentale activiteit waardoor men zich verliest in gedachten. (25) Vervolgens ontwikkelde het ik-be-sef zich in de Universele Gedaante waarin [Heer Rudra heersend over] de vereenzelviging met het lichaam [het 'valse ego'] zijn plaats heeft met de functie van het karma waarmee men overgaat tot concrete handelingen. (26) Wat volgde was de manifestatie van de spirituele essentie der goed-heid in de gigantische gedaante waarin de volle-digheid [van de mahat-tattva] zijn plaats vond met de macht van het bewustzijn waarmee men de wijsheid cultiveert.

    (27) Uit het hoofd van de kosmische gedaante kwamen de hemelse werelden voort, de aardse

    20 rmad Bhgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

    \

  • werelden uit Zijn benen en de ruimte ontstond uit Zijn buik. In die gebieden vertonen zich de ver-lichte zielen en de andere levende wezens die het resultaat vormen van de werking der drie geaard-heden. (28) Door het oneindig goede [van sattva] vonden de goden hun plaats in de hemelen terwijl

    al de menselijke wezens die op aarde de aard van hun hartstocht [rajas] volgen aan hen onderge-schikt zijn. (29) Zij die behoren tot de derde soort treft men vanwege hun aard [van tamas] aan als de metgezellen van Rudra in het bereik van de atmosfeer - de navel van de Heer - dat zich be-vindt tussen de andere twee.

    (30) De spirituele wijsheid ontsproot aan de mond van de Universele Gedaante, o aanvoerder van de Kuru dynastie. Degenen die zich tot deze wijsheid aangetrokken voelen vormen de leiding [de be-langrijkste varna] van de samenleving. Zij, de brahmanen, zijn de erkende leraren en spirituele woordvoerders [de goeroes]. (31) De macht om de burgers te beschermen manifesteerde zich uit de armen [van de gigantische gedaante]. De beoefe-naars van die macht [de katriya's of bestuurders] zijn de volgelingen [van de brahmanen] en vrijwa-ren, als vertegenwoordigers van de Hoogste Per-soonlijkheid, de andere klassen van de ondeugd van storende maatschappelijke elementen. (32) Ter wille van de productie en distributie van de goede-ren voor het levensonderhoud manifesteerde zich uit de dijen van de Almachtige de handelsgemeen-schap [de vaiya's],wiens beroep eruit bestaat in de behoeften van ieder mens te voorzien. (33) Uit de benen van de Opperheer manifesteerde zich de dienstverlening die van essentieel belang is voor het vervullen van alle heilige plichten. Het is van oudsher het beroep van de arbeider [de dra] waardoor de Heer tevreden wordt gesteld [*]. (34) Om hun ziel te zuiveren aanbidden middels hun beroepsmatige bezigheden al deze klassen van de samenleving onder leiding van hun geestelijk le-raar met geloof en toewijding de Heer uit wie ze samen met hun plichten voortkwamen.

    (35) O Vidura, wie denkt er nu een volledige be-schrijving te kunnen geven van de goddelijke aard, de werking en het persoonlijke zelf van het kos-misch lichaam dat de Allerhoogste Heer manifes-teerde vanuit de kracht van Zijn innerlijk vermo-gen [yogamy]? (36) O broeder, niettemin zal ik een beschrijving geven voor zover mijn intelligen-tie dat toestaat en de kennis reikt die mij ter ore kwam over de heerlijkheden van de Heer die ons zuiveren, want zonder ons uit te spreken [over Hem] verdolen we in onwaarheid. (37) Men zegt

    Canto 3 - Deel a 21

    \

  • dat Hij die alle beschrijvingen te boven gaat wordt bereikt met besprekingen over de Hoogste Per-soonlijkheid die historisch vroom werden overge-dragen ter wille van de verheerlijking van Zijn handelingen. Ook is het oor het best gediend met de nectar van de bovenzinnelijke boodschap zoals die [in geschrift] werd verschaft door de geleer-den. (38) Mijn zoon, werden de heerlijkheden van de Opperziel door de oorspronkelijke poet [Brahm] gekend toen zijn intelligentie een dui-zendtal hemelse jaren had gerijpt in meditatie? (39) Daarom, als zelfs zij die bedreven zijn in het creren van illusies geen weet hebben omdat zij - zowel als de zelfvoldane [de Schepper] in eigen persoon - in de ban verkeren van het begoochelend vermogen van de Allerhoogste Heer, wat kan je dan verwachten van anderen? (40) Hem die buiten ons bereik ligt en die noch voor ons ego, onze geest en onze woorden, noch voor de desbetref-fende goden grijpbaar is, bieden wij onze eerbe-tuigingen.

    *: astri Gosvm merkt in dit verband op dat de arbeider, de dra, een belangrijke plaats inneemt onder de klassen in de samenleving. Van de pu-rurtha's, de vier burgerdeugden, behartigt de brahmaan de moka, de bevrijding. De katriya behartigt de regulatie van de zinsbevrediging, kma, en de vaiya is er voor de distributie van de welvaart, artha. Maar de arbeider maakt in feite de religiositeit, de dienst aan God van alle plichtsbe-trachting mogelijk. Hij die gewoon ten dienst staat, is net zo belangrijk voor het dharma.

    Hoofdstuk 7Verdere Vragen van Vidura

    (1) r uka zei: 'Op die manier met Maitreya Muni pratend, formuleerde de geleerde zoon van Dvaipyana Vysa, Vidura, respectvol een ver-zoek. (2) Vidura zei: 'O brahmaan, de Opperheer is de onveranderlijke Ene van het volkomen geheel. Hoe kan ondanks het feit dat Hij zich buiten de geaardheden bevindt Zijn spel en vermaak plaats-vinden van handelen met de geaardheden der na-tuur? (3) Jongens die met andere jongens willen spelen zijn geestdriftig wat betreft hun spel, maar

    in welk opzicht is dat anders met iemand die aan zichzelf genoeg heeft en te allen tijde onthecht is? (4) De schepping van dit universum werd teweeg-gebracht door het begoochelend vermogen van de Heer zelve dat de drie geaardheden in gang zette. En door haar handhaaft en vernietigt hij het uni-versum ook weer. (5) Hoe kan Hij, het Zuivere Zelf wiens bewustzijn nimmer wordt versluierd door plaats of tijd, door eigen toedoen, door ande-ren of door wat zich manifesteerde [als de natuur], nu [in de normale positie van een levend wezen verkeren en] verwikkeld zijn in onwetendheid? (6) Hoe kan de Ene Opperheer die aanwezig is in ie-der bereik van de levens [in alle ketra's] van al de levende wezens [zie ook B.G. 13: 3] nu op kar-misch bepaald ongeluk en tegenstand stuiten? (7) O wijze door de onwetendheid waaraan ik lijdt bezorgt mijn geest mij moeilijkheden. O aller-grootste, verdrijf daarom de grote onzuiverheid van mijn denken.'

    (8) r uka zei: 'De wijze aldus ertoe aangezet door Vidura in zijn ijver om erachter te komen hoe het zat, deed verbaasd en gaf toen zonder aarze-ling een godsbewust antwoord. (9) Maitreya zei: 'Het is met elkaar in tegenspraak om te beweren dat de Fortuinlijke enerzijds onder de invloed van de materile illusie verkeert en dat Hij anderzijds vrij is van onvolkomenheden en gebondenheid. (10) Van een dergelijke tegenstrijdigheid omtrent de ziel raakt een mens het spoor bijster, het is dan alsof men van buitenaf zichzelf ziet met het hoofd eraf gehakt. (11)Zoals door de kwaliteit van water de erin gespiegelde maan rimpelt, vormt de kwali-teit van het lichaam een drogbeeld voor de getuige die ervan verschilt. (12) In dit bestaan neemt dat [begoocheld zijn] geleidelijk aan af als men, ten gunste van de Fortuinlijke geestelijk verenigd zijnd in de toewijding [in bhakti-yoga], bij de ge-nade van Vsudeva tewerk gaat in onthechting. (13)Als de zinnen, van de waarnemende ziel die betrokken raakt in transcendentie tot de Heer, op die manier hun bevrediging vinden, is het volledig gedaan met de misre alsof men van een gezonde nachtrust heeft genoten. (14)Als men al een einde kan maken aan allerlei soorten van ellende door eenvoudig te luisteren naar de herhaalde verkla-ringen over de kwaliteiten van Murri [Ka als de vijand van Mura], wat kan men dan wel niet

    22 rmad Bhgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

    \

  • verwachten van het, zoals het hart het ingeeft, die-nen in het stof van Zijn lotusvoeten?'(15)Vidura zei: 'O almachtige, u hebt mijn twij-fels bestreden met het wapen van uw overtuigende bewoordingen o Heer, nu is mijn geest wat betreft beide [God en het levend wezen], o allerhoogste, tot een volmaakte eenheid gekomen. (16) O geleerde, u hebt vol-komen gelijk als u stelt dat [redeneren vanuit] de begooche-lende energie van de Heer voor de ziel niet het juiste pad vormt; het bewijst zich als zijnde bete-kenisloos zonder de basis van het Aller-hoogste waarbuiten men het eenvoudig bij het verkeerde eind heeft. (17) In deze wereld geniet zowel de onwetende dwaas als hij wiens intelli-gentie terugkeerde naar de bovenzinnelijke positie het geluk, terwijl de personen die zich daartussen bevinden lijden. (18) Nu dat ik inzicht heb en overtuigd ben van het feit dat als men zich baseert op uiterlijkheden men de essentie mist, men de ziel mist, ben ik met het dienen van uw voeten in staat af te zien [van het verkeerde idee dat de Al-lerhoogste onderhevig zou zijn aan illusie]. (19)In het dienen van de Persoonlijkheid van God die de onversaagde vijand van de demon Madhu is, ont-wikkelt men, in verschillende relaties [rsa's] tot de voeten, de intensiteit die het leed verdrijft. (20) Van hen die het er slecht van afbrengen qua verso-bering ziet men zelden dat ze zich op het pad van dienst bevinden naar het Koninkrijk Gods [Vai-kunha] alwaar de Heer zonder ophouden door de goden wordt verheerlijkt als de heerser over alle levende wezens.

    (21)Na de schepping van eerst het volledige van de materile energie, manifesteerde zich in een geleidelijk proces van differentiatie [evolutie] de universele gedaante tezamen met de zintuigen en

    organen waarin later de Almachtige binnenging [voor Zijn incarnaties]. (22)Hij die de oorspron-kelijke persoon wordt genoemd heeft duizenden ledematen, benen en handen en herbergt al de we-relden van het universum met al het leven wat daarop zijn bestaan heeft. (23)U verklaarde hoe er drie verschillende soorten van leven zijn [naar de geaardheden] waarin men tien soorten van levens-kracht met de [vijf] zinnen en hun [vijfvoudig] belang heeft. Beschrijf alstublieft nu voor me wat de specifieke capaciteiten zijn van de maatschap-pelijke onderverdelingen. (24) In dezen [in deze onderverdelingen] heeft, met de zonen, kleinzonen en familieleden van de verschillende generaties, dat vermogen zich uitgespreid in verschillende vormen van bestaan. (25) Wie zijn de oorspronke-lijke stamvaders [de Prajpati's] die door hun oor-spronkelijke leider [Brahm] tot ontwikkeling werden gebracht? Wat zijn de generaties van de vaders der mensheid en welke generaties volgden op hen? En welke Manu's heersten over de ver-

    Canto 3 - Deel a 23

    \

  • schillende manvantara's [culturele tijdperken]? (26) Welke werelden bevinden zich boven de aardse werelden en welke eronder, o zoon van Mitr? Beschrijf alstublieft wat hun posities en afmetingen zijn en ook wat de maten en verhou-dingen zijn van de aardse werelden. (27) Vertel me wat de generaties en onderafdelingen zijn van de onmenselijke, menselijke en bovenmenselijke le-vende wezens, zoals geboren uit eieren, uit baar-moeders, uit vocht [micro-organismen] en uit de aarde [de planten]. (28)Wees zo goed de incarna-ties overeenkomstig de geaardheden der materile natuur te beschrijven terwille van de schepping, handhaving en vernietiging van het universum [Brahm, Viu en iva] en de grootse activiteiten van de Persoonlijkheid van God die samenleeft met de Godin van het Fortuin [rnivsa] die de uiteindelijke toevlucht vormt.

    (29)Wat zijn de verdelingen van maatschappelij-ke status [varna] en de geestelijke orde [rama] en wat zijn hun uiterlijke kenmerken, hoe gedra-gen ze zich en wat is hun wezensaard? Wat zijn de geboorten en handelingen van de wijzen en wat zijn de verdelingen van de Veda? (30) Wat o mees-ter zijn al de plechtigheden van het offeren en wat zijn de verschillende wegen van de yogaperfecties, van de analytische studie der kennis en van het zich verhouden tot de Persoonlijkheid van God met regulerende beginselen? (31) Welke wegen bewandelen de ongelovigen en wat zijn hun on-volkomenheden? Welke plaats bekleden zij die uit gemengde huwelijken voortkomen en wat is de levensbestemming van de vele verschillende soor-ten individuele zielen naar gelang de geaardheden die ze volgen en de soorten van arbeid die ze ver-richten? (32) Hoe zijn de verschillende belangen van de religiositeit, economische ontwikkeling, zinsbevrediging en verlossing, de middelen van bestaan, de regels van de wet, de schriftuurlijke voorschriften en de verschillende regulerende be-ginselen met elkaar in evenwicht te brengen? (33) O brahmaan, wat zijn de regelingen voor de [rddha] periodieke offerplechtigheden om de overledenen te eren en om wat de voorvaderen tot stand brachten te respecteren? En hoe zijn de tij-den ingesteld met achting voor de posities van hemellichten als de planeten en de sterren? (34)Wat mag men verwachten van liefdadigheid,

    boetedoening en het aanleggen van vergaarbek-kens en wat zijn de voorgeschreven plichten van iemand die van huis weg is of van een man die zich in gevaar bevindt? (35) Alstublieft beschrijf voor me, o zondeloze, hoe Hij die de Allerhoogste Persoon is, de Vader van de Religie en de Heerser over Allen, volledig kan worden tevredengesteld en wie van ons zou dat dan kunnen? (36)O beste onder de brahmanen, de geestelijk leraren die zo genadig zijn voor de behoeftigen vertellen hun toegewijde leerlingen en zonen zelfs dat waar ze niet om vroegen. (37) O allerhoogste meester, hoeveel vernietigingen [of eindtijden] bestaan er voor de elementen der natuur? Wie zijn zij die dan gered worden en wie zijn zij die [vol lof zijnde] Hem dan mogen dienen? En wie mag zich met Hem verenigen als Hij zich ten ruste legt? (38) En wat is de wezensaard en identiteit van zowel de individuele persoon als het Allerhoogste, wat is het leidmotief van de Vedische wijsheid en wat beweegt de goeroe en zijn leerlingen? (39) Onbe-rispelijke toegewijden spreken van deze bron van kennis in de wereld. Hoe zou iemand nu uit zich-zelf kennis kunnen hebben van de toegewijde dienst en de onthechting?

    (40) Ik stelde al deze vragen in het verlangen ken-nis te nemen van het spel en vermaak van de Heer. Alstublieft beantwoord ze als een vriend voor mij [en ieder ander] die in zijn onwetendheid het zicht heeft verloren met de uitwendige energie. (41) O onberispelijke wijze, de verzekering van een angstvrij bestaan die we krijgen van iemand als u is in geen enkel opzicht te vergelijken met de be-vrijding geboden door al de Veda's, offers, boete-doeningen en liefdadigheid.'

    (42)r uka zei: 'Met deze vragen van de voor-naamste onder de Kuru's was hij [Maitreya], de eerste onder de wijzen die zo goed thuis was in de verhalen [Purna's], zeer ingenomen en gaf hij aldus aangespoord tot de onderwerpen betreffende de Heer, Vidura met een glimlach antwoord.'

    Hoofdstuk 8Manifestatie van Brahm uit

    24 rmad Bhgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

    \

  • Garbhodakay Viu

    (1) r Maitreya zei: 'De afstammelingen van Ko-ning Pru zijn vererenswaardig omdat hun konin-gen in hoofdzaak de Hoogste Persoonlijkheid zijn toegewijd; en met u die ook geboren bent in deze opeenvolging van toegewijde activiteit voor de Onoverwinnelijke, wordt er stap voor stap [met iedere vraag die u stelt] steeds weer een nieuw licht op de zaak geworpen. (2) Laat me dan nu dit Bhgavatam bespreken, dit Vedisch supplement dat oorspronkelijk door de Allerhoogste Heer per-soonlijk werd uitgesproken voor de wijzen ter ver-zachting van het grote lijden van de mensen die zo weinig geluk ervaren.

    (3) De zoon van Brahm [Sanat-kumra] deed, als de leider van de grote wijzen [de vier kind-heili-gen, de Kumra's], net als u wat betreft de waar-heid aangaande de Oorspronkelijke Persoonlijk-heid navraag bij Heer Sankarana [het eerste vol-komen deelaspect en de eerste metgezel van de

    Heer] die Zich onverschrokken in de kennis ophoudt aan de ba-sis van het universum. (4) Hij had in die positie met Hem die men met de hoogste achting Vsudeva noemt, Zijn blik in-waarts gekeerd, maar ter aan-moediging van de hoogst geleer-de wijzen opende Hij direct Zijn lotusgelijke ogen een beetje. (5) Met de haren op hun hoofden nat van het water van de Ganges beroerden ze de toevlucht van Zijn lotusvoeten die door de dochters van de slangenkoning met grote toewijding en ver-scheidene parafernalia wordt aanbeden in het verlangen naar een goede echtgenoot. (6) Be-kend met Zijn spel en vermaak verheerlijkten ze met woorden en met veel gevoel ritmisch overeenstemmend herhaaldelijk Zijn handelingen terwijl zich vanuit de duizenden van opge-heven kragen [van Ananta, de slangenkoning] de stralende

    gloed verspreidde van de edelstenen op hun dui-zenden helmen. (7) O Vidura, naar verluid besprak Hij toen de strekking van het Bhgavatam met Sanat-kumra die de [yoga]gelofte der verzaking had afgelegd en het, op verzoek, verder vertelde aan Snkhyyana die eveneens de eed had afge-legd. (8) Toen de grote wijze Snkhyyana als de belangrijkste der transcendentalisten die dit Bhgavatam reciteren er [daarna] uitleg aan gaf, waren de geestelijk leraar Parara die ik volgde alsmede Bhaspati er bij aanwezig. (9) Er toe aan-gezet door de wijze Pulastya vertelde hij [Para-ra] mij welgezind deze allerbelangrijkste onder de Purna's welke ik op mijn beurt voor u zal uitspre-ken, mijn beste zoon, daar u een immer trouwe volgeling bent.

    (10) Toen de drie werelden waren verzonken in het water lag Hij [Garbhodakay Viu] daarin neergevleid met vrijwel gesloten ogen op het slan-genbed Ananta zonder iets anders te willen dan de voldoening van Zijn innerlijk vermogen. (11) Zo-

    Canto 3 - Deel a 25

    \

  • als de macht van het vuur verborgen is in hout verbleef Hij daar in het water en hield Hij al het bestaande in het subtiele van Zijn bovenzinnelijk lichaam vanwaaruit Hij leven geeft in de vorm van de Tijd [kla]. (12) Voor de duur van duizend keer vier yuga's [4.32 miljard jaar] lag Hij met Zijn innerlijk vermogen te rusten terwille van de ver-dere ontwikkeling - middels Zijn kracht genaamd kla [tijd] - van de werelden van de levende we-zens die afhankelijk zijn van vruchtdragende han-delingen. Die rol deed Zijn lichaam er blauwkleu-rig uitzien [het blauw van de toevlucht van het levengevend water]. (13) Overeenkomstig de be-doeling van Zijn innerlijke aandacht voor de sub-tiele kwestie, was er na de nodige tijd door de ma-terile activiteit van de geaardheden der natuur, de agitatie [van de oersubstantie] die toen zeer subtiel uit Zijn buik [uit de ether] tevoorschijn brak. (14) Met de Tijd die het karma in gang zette, verscheen daarmee [met die agitatie] spoedig uit het oor-spronkelijke zelf [van Viu] een lotusknop die net als een zon de uitgestrekte wateren verlichtte mid-dels zijn gloed.

    (15) Die lotusbloem van feitelijk het universum ging Viu persoonlijk binnen als het reservoir van alle kwaliteiten van waaruit, zo zegt men, Hij in den beginne de persoonlijkheid der Vedische wijsheid, de heerser van het universum die de uit zichzelf geborene is voortbracht [Brahm]. (16) Hij [Brahm] in dat water gezeten op de werve-ling van de lotus was niet in staat de wereld te onderscheiden en al rondspiedend in de vier rich-tingen kreeg hij aldus zijn vier hoofden. (17) [Brahm] gezeten op en behoed door de lotus-bloem die vanwege de stormlucht aan het einde van de yuga uit de roerige wateren was versche-nen, kon in zijn verbijstering het mysterie van de schepping niet doorgronden noch begrijpen dat hij de eerste halfgod was. (18) 'Wie ben ik die bovenop deze lotus zit? Waar kwam deze lotus vandaan? Er moet iets onder het water zitten. Hier aanwezig zijn houdt in dat dat waaruit het zijn bestaan vond er ook moet zijn!' (19) Op deze wijze zich bezinnend op de steel van de lotus, kon hij door dat kanaal in het water te volgen naar de navel [van Viu], ondanks dat hij daar binnen ging en uitvoerig over de oorsprong na-dacht, de basis niet doorgronden. (20) In het

    duister tastend o Vidura gebeurde het dat met zijn contemplatie op deze manier de enormiteit van het driedimensionale van de tijd tot stand kwam [tri-klika] die als een wapen [een cakra] de be-lichaamde, ongeboren ziel vrees inboezemt door zijn levensduur tot een honderdtal jaren te beper-ken [vergelijk 2.2: 24-25].

    (21) Toen hij het doel dat hij zich gesteld had niet bereiken kon gaf de godheid de onderneming op en ging hij weer op de lotus zitten om vol ver-trouwen daar stap voor stap zijn adem te beheer-sen, zijn geest terug te trekken en zijn bewustzijn te verenigen in meditatie. (22) Met het voor de duur van zijn leven [aldus] beoefenen van yoga ontwikkelde de zelfgeborene mettertijd het be-gripsvermogen en zag hij hoe zich in zijn hart vanzelf dat manifesteerde wat hij voordien niet kon waarnemen. (23) Op het bed van de volledig witte gigantische ea-nga [slang] lotusbloem lag de Oorspronkelijke Persoon geheel alleen neer onder de overkapping van de slangenkraag die was bedekt met de hoofdsieraden waarvan de gloed de duisternis in het water der vernietiging verdreef. (24) Het panorama van Zijn handen en benen, juwelen, bloemenkrans en aankleding over-trof het groene koraal van de avondschittering van de zon boven de grote gouden bergtoppen met hun watervallen, kruiden, bloemen en bomen. (25) Met de schoonheid van de hemelse gloed van de orna-menten die Zijn lichaam sierden dekte de gehele lengte en breedte van de uitgestrektheid van Zijn bovenzinnelijke aanwezigheid het totaal van de drie werelden in al hun diversiteit.

    (26) Overeenkomstig het verlangen van het men-selijk wezen dat in de aanbidding van Zijn lotus-voeten - die belonen met alles waarnaar verlangd wordt - het pad der toegewijde dienst volgt, toon-de Hij in Zijn grondeloze genade met de maange-lijke glans van Zijn teen- en vingernagels de prachtigste [bloem]verdeling. (27) Met Zijn ge-laatsuitdrukking beantwoordend aan ieders ver-dienste, verdrijft Hij het leed van de wereld met de betovering van Zijn glimlachen, de pracht van Zijn oorsieraden, het licht gereflecteerd van Zijn lippen en de schoonheid van Zijn neus en wenkbrauwen. (28) Beste Vidura, Zijn middel was fraai gesierd met een gordel en stof met de saffraankleur van

    26 rmad Bhgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

    \

  • kadambabloemen; er was een kostbare halsketting en op Zijn borst was er het aantrekkelijke rvatsa teken [een paar witte haren]. (29) Zoals de bomen in de wereld hun eigen bestaan hebben en met hun duizenden takken hun grote waarde [aan bloemen en vruchten] tentoonspreiden alsof ze gesierd zijn met kostbare juwelen, is ook de Heer, de heerser van Ananta, [Garbhodakay Viu] getooid met de kragen boven Zijn schouders. (30) De Opper-heer vormt als een berg omringd door water de verblijfplaats voor alles wat zich rondbeweegt en niet beweegt en als de vriend van Anantadeva met zijn duizenden gouden helmen [en juwelen] mani-festeert Hij zich daarbij met Zijn Kaustubhajuweel als een bergketen van goud in de oceaan. (31) Om-ringd door de bloemenkrans van Zijn eigen heer-lijkheden in de vorm van de lieflijke, fraaie klan-ken der Vedische wijsheid was de Heer van de zon, de maan, de lucht en het vuur [zo zag Brahm toen] zeer moeilijk te bereiken omdat Hij, vech-tend voor de plicht, Zich rondbewoog door de drie werelden. (32) En zo kon het gebeuren dat de godheid van het universum, de schepper van het lot, het meer van Zijn navel kon aanschouwen, de lotusbloem, de w